Gillen ak En zen TE MET RE p REE NGEE nie Senne EE Ee ETE TP Tnet NERIENE EN 3 nep ERN eeen EE 7 et et PEN Vee wentie AS Pd nn À t 1 Lt , de, ï ks OC LEN TEER en er ad be EEN EET BEER EEE EEEN LPT CEP AEL EO EN _ , 5 3 HE NE mn 7 en zee mentre venter wee ata ed hd nt re re iN 2 neen en Heal idn ” el gie pet Bertie DAMBOINSCHE RARITEITKAMER, OF EENE BESCRYVINGE VAN ALLERHANDE SCHAALVISSCHEN: BENEVENS DE VOORNAAMSTE HOORNTJES en SCHULPEN, ALS OOK ZOMMIGE, MINERAALEN, GESTEENTEN, ENZ. DOOR GEORGIUS EVERHARDUS RU MP HEUS td eN 6 ®, 4 / Sè : eigende Sid or Vl Vin Mee rd A a en innn ee bied en El n es Ee Hit En ee REEDE Ii leen \ HAL MA Boekverk oper. 1705. nt: hin ens Et ke eed eel AE ee she ee Eind EE teen id 5 teens en tn hep à En Ae ie D'AMBOINSCHE RARITEITKAMER, Behelzende eene BESCHRYVINGE van allerhande zoo weeke als harde SCHAALVISSCHEN., te weeten raare KRABBEN, KREEFTEN, en diergelyke Zeedieren, als mede allerhande HOORNTJES en SCHULPEN, die men in d' Amboinfche Zee vindt: Daar beneven zommige MINERAALEN, GESTEENTEN, en foorten van AARDE, die in d’ Amboinfche , en zom- mige omleggende Eilanden gevonden worden. Verdeelt in drie Boeken, | En met nodige PRINTVERBEELDINGEN , alle naar ’t leven getekent; voorzien. Befchreven door GEORGIUS EVERHARDUS RUMPHIUS, van Hanauw ; Koopman en Raad in Amboina, mitsgaders Lid in d’ Academie Curioforum Nature, in ’ Duitfche Roomfche Ryk opgerecht, onder den naam van PLINIUS INDICUS. TA MS TE RD A M, Gedrukt by FRA N COIS HAL M A, Boekverkoper in Konftantijn den Grooten. 1-05 rr „4e zer B sE sen 29 gol 1 oe ST EN ne Ea dn art nl à E Dn N en Mirand, eha 1e Rt jaren, Mh, Be DEN EDELEN ACHTBAREN HEERE, DEN HEERE, HENDRIK D'ACQUET, BURGERMEESTER EN RAAD DER STAD DELFT; DOCTOR, EN VERMAART OEFENAAR IN DE GENEESKUNDE; GROOT VOORSTANDER DER KONSTEN EN WETENSCHAPPEN, EN BEMIN- NER VAN ALLE BYZONDERE FRAYIGHEDEN, ENZ, ENZ. EDELE, eACHTBARE HEER. BPN Enige jaren herwaarts hebbe IBR ik de eere genoten van met mm Uwe Ed. Achtb:, (chriftelyke onderhandeling tehouden over de lief- hebberye van Rariteiten, of Zeld- zaamheden, in ’t byzonder, die men Conchylia , of anders Schulpen en Hoorentjes noemt, gelyk ik overzulks ook de meefte foorten daar van, zoo veel ik hier konde magtig worden, (by my een Synodus Marinageheeten) uwe Ed. Achtb:. hebbe overgezonden, tot aanvoedinge van eene vertroude en vafte Vriendfchap ; en omdat ik ver- _zekert was, dat deze geringe ptn aad- GPD RAGE kaadjen, uit verren lande, Uwe Ed. Achtb'. wegens Hare groote kundig- heit van, en liefde tot dit flach van za- ken, altoos aangenaam zoude zyn. Doch nadien deze dingen, Edele Achtb. Heer, zeer verfcheide namen dragen, zoowel hier in Indiën, als in Europe , waar door zelfs de Lietheb- _bers zomtyds malkander niet konnen verftaan, en ik ook het meefte deel der zelve al hadde befchreven , eer ik ‘er eenige fchriften uit Europe, in- zonderheit van den Italiaanfchen Hee- re Philippus Bonanus, van bequam, hebbe ik raadzaam gevonden myne Schriften, zoo goet als ze waren, b malkander te pakken, en Uwe Ed. Achtb:. over te zenden, op dat Zy die ter drukperfle, indien Zy ze dies waardig keurde, overgave , en de- zelve onder den naam en de befcher- minge van Uwe Ed. Achtb:. als aan Haar door myne penne, en noch meer door myn harte gewydt , in tlicht mogten komen. Behalven de zt bo- GPDRACR bovengemelde redenen, die meer dar genoeg zyn, draage ik Uwe Ed. Achtb*. dit werk op, om onze vriendíchap vorder te fterken , en op dat ik voor alde waereld, tmmers voor tooge van Azie en Europe, eenig zichtbaar be- wys geeve van de liefde en hoogach- tinge, die in mynen boezem voor Haar geveltigt Is, Ik noeme'twerk, Ed. Achtb. Heer , de Amboinfche Karsteitkamer ‚ vermits het meeft handelt van zulke Zeldzaam. heden die in de Amboiníche zee, of _aan de ftranden der naburige Eilanden gevonden worden , en door my met veele moeite en koften, in myn lang- wylig verblyf op Amboina, zorgvul- dig verzamelt en bewaart zyn; gelyk er Uwe Ed. Achtb'. ook wel het mee- fte gedeelte, in Haar uitmuntend Ka- binet, van bezit; nevens zoo veele andere natuurlyke en konftige frayig- heden, die denaanfchouweren eerder tot verwonderinge, dan tot verzadi- gingttrekken. Naarde ni der of- OPDRAG T ftoffen zelfs, Ed. Achtb. Heer, heb- ben wy het werk in drie boeken ver- deelt ; waar van het eerfte eene be- fchryvinge behelft van veelerhande zoeke Schaalviffchen , als Kreeften, Krabben, en diergelyke Zeefchepze- len, die ik mm deze landen en wate- ren hebbe konnen opfpeuren. Het tweede boek , dat de eigentlyke Ra- riteitkamer is, vertoont allerhande Hoorentjes, Schulpen, en zeldzame Zeegewaflen, die inde Oofterfche zee voortkomen en te vinden zyn. Het _ derde handelt van zommige Minera- len, Aarde, en vreemde Steenen, die deze Eilanden uitleveren. Doorgaans hebben we 't werk met konftige Print- verbeeldingen verfiert, die, naar wy __hoopen, ‘t ooge der Liethebberen, vooral den bal van Uwe Ed. Achtb:*. voldoen zullen. Ondertuffchen dur- _— ven wy ons belooven, dat deze Be- _ fchryvinge, in haar geheel aangemerkt, den Europeanen niet onfmaakelyk voorkomen zal; dewyler zulke ds (IS = ee een OBD REM digheden der Nature in worden ver- toont, die nietdoorgaans bekent zyn, en den kenneren, in de naaukeurige befchouwinge, (als waarin geene klee- ne blyken van Godts mogentheit en. wysheit zich opdoen) eene byzondere vergenoeginge geeven ; waar van U- we Ed. Achtb:. boven veele anderen, eene zekerfte ondervindinge hebt. Hier mede, Ed. Achtb. Heer, fluite ik deze Opdragt, en, na Uwe Ed. Achtb:. nevens Mevrouwe hare Echt- genoot, en haar gezegent Krooft, met allen die haar aangaan en liefzyn, alle heil, naar zielen lichaam, van den He- mel te hebben toegewenícht , onder- fchryve ik te zyn en te blyven: EDELE, eACHTBARE HEER. EM Uwe Ed. Achtb* onderdantoe die- mboina aan Ö * Kafteel Vi- end den naar en dienftverplichte Vriend, 1 September GEORGIUS EVERH ARDUS RUMPHIU S 1699, Koopman en Raadsperfoon in Amboina. Bt AAN AAN DEN ZEEVEN HEERE. EDELE ACHTBARE HEER. Bon a vyf jaaren geleden, dat de „Babes Heer EVERHARD RUM- GER PHIUS Opdragt , die hier voorgaat , ten aanzien van den wenzently- fen inbout , aan Uwe Ed. Achtb’.op Am- boia febreef. Door toedoen en genegenheit van Uwe Ed. Achtb:. 15 't werk van dien Heere my, hoewel eerft in den jare zeven. tien bondert een, in banden gevallen ‚ dat dan van my vervolgens op de perffe wierd gebragt , daar het door verfcherde toeval- len, dikwyls aan de menfchelyke zaaken verknocht, veel langer dan wy ons verbeeld. den op gezwoegt beeft : zoodat wy zelfs zomtyds aan't volenden begonden te wan- boopen , en nauwlyks wifden hoe wy den Liefbebberen ‚ die ‘er naar reikbalfden, zouden opbouden en vergenoegen. Drieswegen, Ed. Achtb. Heer , moet vk my ook by Uwe Ed. Achtb. veront fchul. digen, 't geene dan verder tot myne gemeene verantwoordinge by de wereld moge f}rek- hen „ PD HA GG GE ken „ wiens gedult in dezen te veel gevergt iss dewyl Uwe Ed. Achtb'.1n tbyzonder, my met valle recht en reden meermalen tot eene fchielyker voltoojinge van dit werk beeft aangezet, doch het geene my echter, hoe veel belang sk er by hadde ; wegens twee of drie voorname redenen onmogelyk zoas; en zullenU we Ed. Achtb'. met alle Redenlievenden, na het melden vandie, my ontwyfelbaar van de nafpraake vry- keuren, als of ik door eerie achtelooze flof- figbeit „ of eene al te groote belemmering van andere werken, den voortgang van dit verwaarlooft hadde, 't geene my al meer dan eens, om van noch erger te Zwygen, voorge worpen 15. | Zeker, Ed. Achtb. Heer, fcheen bet merk, met geenen onbevalhigen ZWIer ont= zoorpen, in den eerften opflag veelvolkome- ner „ en gereeder voor de perffe dan men naderbant wel bevondt; en vooral ten aan zien van zeer veele afbeeldzelen der Hoor- nen en Schulpen ‚ die ons , of hever Uwe Ed. Achtb'. wel door den Schryver belooft waren, maar die echter ‚ door wat toeval 15 WPA KR AGD. onbekent, of ninnner overgezonden, af al- fo0s ons nooit ter hand gekomen zyn ; zoo dat wy vanden nood, als men fpreckt , eene deugt moften maaken, en met de riemen roeigen die wy hadden; datis, datwe met veel moeite, daar ook koften aan vaft wa- ren, wit de Kabinetten hier te Lande moften vervullen 't geene wy vit Indiën miet begnamen; “waar toe Uwe Ed. Achtb. niet weimig heeft toegebragt,daartgemeen Haar in t byzonder veel verplichtinge, als zonder wiet werk noch langer hadde konnen draalen ‚ voor febuldie 1s. Veele zaaken, ook, Ed. Achtb. Heer, waren door den Schryver maar, als men zegt, met den vinger aangeroert , die nootwen- dig eene nader witbreidinge vereifchten; gelyk ‘er ook zulke in t geheel ontbraken, deer , zonder de fchykkung en orde van tewerk te fehbenden, niet aan mogten gee _mift worden. Hier toe was tyd, onder- zoek, en arbeid van nooden; en wy willen voor Uwe Ed. Achtb'. met verbergen, dat wy zonder de hulpe en vlyt vanden Heere SIMON SCHYNVOET, groot ken- ner OD B A GW ner en hiefbebber dezer Frayisheden, en onzer beide geëerde vriendt, niet waren te recht gekoomen; als die, alles inden grond kennende, miet alleen de aftekeningen der afbeeldzelen, die er ontbraken, maar bet merk zelf met zyne naaukeurige waar- nemingen, die bet zelve eenen byzonderen lufter en veel hichts toebrengen „ doorgaans verrykt heeft; als wit de Byvoegzelenzelfs, met eenig onderfcheit van Letter gedrukt, tover blykbaar 15, — | | _ Dit alles nu, Ed. Achtb. Heer , dwarsboomde miet luttel den fpoedigen loop van het werk, gelyk elk, die miet ganfch een vreemdeling in dit flach van zaaken is, kan oordeelen. Doch eindelykzynwy, met Godts hulpe, alles bier omtrent te bo- ven gekomen; terwyl ondertuffhben Uwe Ed. Achtb'. het berecht uit de Oofter ge- weften heeft ontfangen, dat de Heer RUMPHIUS, Schryver van dit werk, door “t gemeene lot der fberflykheit in bet andere leven is overgegaan , waar door t_ zyn Ed’. niet heeft mogen gebeuren deze zyne vrucht, met zoo veel arbeids en zorgen Se Oo PD RAG (M geteelt , voldraagen te zien, en ze Uwe _Ed Achtb'. ter befcherminge over te gee- vens waarinikdan phichtshatven , en er als bet naafte toe gerechtigt, immers m deze landen, zyn Ed’. nu vervange „ en het werk met allen verfchuldigden eerbied U- we Ed. Achtb'. zoo wegens dien overle- den Heere, als eene vrucht myner perf- fe, aanbiede en opdraage , in die zekere verwachtinge , dat met alleen het werk zelf, maar ook deze myne eerbiedsplicht Uwe Ed. Achtb'. zal behbaagen, engun- flig van Haar ontfangen worden. Onderwyle, Ed. Achtb, Heer, gelyk ik my in de vordere eere uwer orsendfchap aanbeveele, wenfchte ik dat myeemgege- legenbeit geboren ware , on Uwe Ed. Achtb'. grooter en zichtbaarer bewyzente geeven, van myne boogachtinge voor Ha. ren perfoon , enverdienften , zoo omtrent de burgerlyke Regeeringe, als de gelukkige geneesoefening „waar door Uw Ed. Acht- b'. met dobbel recht, gelyk een Wader des Waderlands , zoo ook int byzonder een Wader der Stad Delft en hare burgerye 15, Oe Re GG ME iss gelyk zy ook daar voor van de ganfche gemeente met toejuichingeerkent en geacht wordt. Doch dezoyl die zich tegenwoordig ziet opdoet, breeke ik af met eenen zegen- mwenfchs dat Godt Uwe Ed. Achtb'. ne- vens Meovronwe hare dierbaare Bedge- noot, en bare Kinderen met zyne bemel- fche zegeningen overfbroome ‚ en Uwe Eid. Achtb': fchoon tot hooge jaaren opgeklom- men, en miet buiten lichaams zwakbeit, noch lange fpaare tot de regeeringe der R e- publyke , die Uwe Ed. Achtb'. nevens zoo veele van hare Bloedverwanten, zoo eenen grooten reeks van gaaren, met allen Mader bekleedt beeft; en zal ik'tany altoos voor eene byzondere eere rekenen, zoo ik vers tot Uw’ Ed. Achtb', dienft en verge- noeginge Kantoebrengen; terwoyl ikmy op- recbtelyk Detuige te zyn en te blyven: EDELE, ACHTBARE HEER, Amfterdam Uwe Ed. Achtb* onderdanige eat en verplichte dienaar, bk. FRANCOIS HALMA. Ek ok VOOR. ® a Handel, @\ XV. 18. 4 Deut. XXXIL. 4. c Rom. ÏI.20, d Job. XXXVII. BEK EL XLI. e Job. BEG: VOORREDENS DES DRUKKER S kreek E R, Dien hy alle Heil wenfcht. en fpelonken toe, of her draagt zichtbare blyken van de oneindige wysheit ‚ mogentheit , en goetheit des Schep= IN pers, die alles, met her begin van den tyd, door zynen Goddelyken wille, het wezen gegeeven, en tot nu toe in zyn wezen, en byzondere foorten onderhouden heeft ; zonder dat Godt, als het Wezen aller wezens, aan iemant gehouden is reden te geeven van zyne werkingen, die daarom onwraakbaar en te pryzen zyn, om dat Hy ze, die het onein- dige Wezen is, verricht, van wien niets dan ’t geene naar zynen aart vol- maakt is kan voortkomen. Dies zong Mozes onder ’t oud Ifraël: * De Heer is een votffeen „ wiens werk volkomen is; en‘tgebouw van Hemelen Aarde met alles wat ‘er in vervangen-is , word altoos als het groote fchoutoneel aan- gemerkt, waarop zich Godts deugden en volmaaktheden op het doorluch- tigfte vertoonen ; zoo dat “zyne eeuwige magt en Goddelykheit van de fchep= pinge der wereld aan , uit de fchepzelen worden gezien en verftaan, naar Pau- lus woord, op dat niemant te verontfchuldigen ware. Hoe heerlyk, hoe ver- heven , hoe hoogdravende gewagen daar van ook Job en zyne Vrienden, in veele hoofdftukken van ’t Boek zyner lydzaamheit, dat men wegens de uitmuntendheit der ftoffe, en de voortreffelykheit der uitdrukkingen moet verbaaft ftaan, en men zeker de grootfte welfprekendheit van het Ooften, waar by de hedendaagfche niet haalen mag , hier in ontfloten vindt! En waar loopt toch gedurig het befluit heene, na dat ’er van weêrkanten eene - redeneering gehouden, of een voorftel van deze verftandige Oofterlingen ,- fchoon dikwyl qualyk op hunnen verlegen vriend toegepaft, gedaanis? Ze ker nergens anders, dan op Godts oneindigheit en vrye oppermagt, met de nietigheit en onwaardigheit van ’t fchepzel daar tegen over geftelt: en men hebbe Godt zelf maar op het end van ’t gedachte * Boek te hooren, daar hy tot een ftaal , zommige uitwerkzelen zyner mogentheit ophaalt, wanneer men, (ten zy men geen gebruik noch gevoelen van reden hebbe) niet alleen over de Majefteit der woorden als buiten zich zelven zal wor. den wechgevoert, maar ook met * Job vervolgens betuigen: dat meu zich vers foeit in Stof en af]éhe 5 vermids men menigwerf reukeloos en onbetamelyk van Godt en zyne werken gedacht, of gefproken, en Hem, als Godt uit zyne doorluchtige gewrochten kennende, niet als den Opperheer van alles gedient en verheerlykt heeft: Het algemeene quaad van ’t menfchdom, na dat î es: en nee beeb ane B LARE Eee, Een waan est Ë kr Benders: LEET 5 amen Banen Barre, CEES danae aes Erde Eid me, Hd BEE Ourdicre PIPE an wen SL NRAIER N as re 14 DISERREN BEL Erne 8 Pietel LEER LI RDE, Fed MASkn waas EEE araega Id’ werende nnen asli ox ‚e Sarbf pe Paren Lin es PERRE AN e5 N 0 dt $ al N f K Ke HE KANS ch d ES 5 e 7 Ï DOREN à 5 zee) bj 4, RER wrd 6 4 NE NEEN DEe ER ECOV BEE td Î eN ee EE id. vent Te 5 Rore UEEENNION EE NVE kh Be: FRANAANGE: marnns OEE Een EN RENTA MALO Ed VASE ORK KENNEN DS DE EE Add Eh hd ASEAN DT = eas) EDEN ANNEN Ih nl ii) DERKS hen? N ' 4 hd 5 E ee ERIN - KI OUTE BENE, wv V NAE ehh EN N : Nn k „d 1 NKK FAME IRT BELLS Ei hi KEEPER: NEE gerant an sAaicene kans ret PATS asen van. Ki NAI DRENTS EETTEKEN WISE VRETEN 8 haak berber ANRTERNARRAANNN TREE ; \ 1 SERRRRRRREER ODE Ki NA RENE EEE ED, he in ERRRRAOER eeN RICOREE KREEK HEEE Ee ‚ 4, ers bil er BROER / Z Aeon, Etn 7 KRAS RER RE Hd PEER 1/7 EERDERE WMA EIS 5 Bil EE TOREREEASOIN AN RAN MANNE RERR VADER AIN IER NIJD Kan E WECVENIAANDRERDELERIASAOEKERNAOEKERENN ASU e PANANN RERRE HANNE REN: IN Ge, hl raa mder ARMER 5 ERRORS nes, neren ee VRA NER RER AN MINNA EE EKEREN, MEANLARN NI, en) Raaanand. RANNNASN, hide Ns 1gaz04e Gens, Sndaten an: veran aan PORIE LE srenne) weer Borkent ke N vesatnpinndurdintanr eds vicsen EFBdar madang. EP ALE EEE eee nedinedss Shacraanerdn rend sinrnanne rranren ersrrs era TALENTEN EI Pld reasinesinreirsasses nmeunrauvoainrs a, naat weed annen EEPOAGRT PEARLE RIDER Dat ea Bananen amen eem venne nen ran tknsin kear nsiee } abendocu tog le | ZININ meedgusdetegat VELE est (ler | db ed Ge zm ANA > ben PACRP JANNNN | Af] 2 AOediger ind ce let 4 | x ir BT A 5 E 8 RE 5 % | À 3 B nl WOS KRRE-D LE NW dat ’s menfchen harte door de zonde tot ongeloof vervallen, en zoodanig verydelt, boos, en verduiftert geworden is ‚ dat het tot de allerlhovdite afgoderyen is uitgefpat , en de fchepzelen , ja zelf de verachtelyktte, in fkteede van Godt, in alle eeuwigheit te pryzen, metde hoogfte eerbied der ëert heeft; als d’ Apoftel, in zynen brief aan de Kerke van Komen, in . tweede hoofdftuk, wydluftig aanwyft. | Godts volmaaktheden en deugden nu, vertoonen zich niet alleen op het vlakke van de aarde, dat als een koftelyk geborduurt vloertapyt, voor de kunft onnavolgbaar, met oneindige foorten van gewaffen en dieren pronkte, boven al met den menfch, ’t meefterftuk , om zootefpreeken, van Godts hand , waarin hy zyne Goddelyke wysheit en alvermogen , op het vol- maakfte heeft ten toon geftelt , en dien hy, als alleen het redenmachtige fchepzel, met krachten en bequaamheden keeft voorzien, om Godt, als zynen Schepper , zyne eenige Oorzaak , met de diepfte nederigheit, te kennen , te erkennen , en de eere te geeven , die hem over zyne onein= dige werken toekomt. Ook fchitreren de heldere ftraalen van Godts al macht , niet alleen aan den hemel, die met de groote lichten van Zon en Maan, naar haren gezetten loop, en ontelbaare flonkerftarren op ’ luifterrykfte praalt, waar van de aarde zoo veel dienít en gebruik trekt, ja zonder welke wy de waereld haaft in haren eerften mengelklomp veran dert zagen: maar ook zelf in de Zee en hare ftroomen , de aderen van dien onmeetbaaren waterkolk , waarin ontelbaare viffchen , wriemelende, en andere gedierten, door dat Godewaardige woord vanden Schepper, de zee brenge voort, enz. veroorzaakt zyn, en in hunne foorten bewaart worden. Overzulks verwondert zich de Goddelyke Harpflager niet alleen over den f Hemel en zyne tintelende lichten, maar “zingt ook: Dart die met fcheepen ter zee waaren, Godts wonderen befpeuren in de diepte. Gelyk dit door eene ze- kerfte ondervindinge van alle volken, in de vier ftreeken der waereld , een= ftemmig geftaaft en beveftigt wordt. Dit gaf dan ook ten allen tyden den onderzoekeren der Nature aanlei- dinge, om hun verftand te fcherpen, en hunne pennen te leenen, tot het ontdekken van de wonderftukken , die de zee in haren fchootteelt; gelyk dan wylen de Heer EVERHARD RUMPHI[US, een man van groote op- merking en geleerdheit, met die luft is bevangen geworden, om eene naau- keurige Befchryvinge der Zeegedierten en Gewaflen, omtrent Amboinaen andere Molukkifche Eilanden te vinden, opteftellen, die hy uit die Land. ftreeke , tot voldoeninge van de nieuwsgierigheit onzer Landgenooten, herwaarts heeft overgezonden, en die wy thans, weetgierige Lezer, niet wonder koften en fieraat, en, naar wy hoopen, tot uwe genoeginge uitge voert, (fchoon wat fpader dan wy ons zelven in den beginne wel voorftel- den) door onze drukperffe gemeen maaken. Hier bekoomt gy dan de lang-= verwachte Amboinfche Rariteitkamer , waarin gy uwen luft, die dagelyks tot dit (lach van zaaken fchynt toe te neemen, Zoo in ‘tleezenderftoffe, als de befchouwinge der verwonderlyke kunftprinten, daar noch koften, noch arbeid aan zyn gefpaart, ten vollen kont verzadigen. Zeker de geoefende Schryver heeft met dit Werk een onfterflyk bewys nagelaaten , van Zyne kenniffe, naerftigheit en onvermoeiden yver in het navorffchen van deze na tuurlyke zeldzaamheden; en wie moet niet toeftemmen , dat hy hier orn iet fraais verricht, en by de nakomelingfchap eeuwige eere verdient heeft ? Want het zy dat wy in zyn eerfte Boek de groote en weeke Schaalviffchen; in zyn tweede, de wonderbaare Hoornen en Schulpen; en In zyn ke d KKK f PC vir: ZEIL CVIL 23, 24 Vv OK KK EE De Er oN de ongewoone {chatten en uitwerkzelen der Nature, indie Oofterftreeken , befpiegelen; wy worden op elken ftap, om zoo te fpreeken, verrukt over het geene hy van zoo veele wonderheden meldt. ’t Luft ons derhalven den Schryver eens op hetfpoorte volgen, en, tot gerief des Lezers, als in eene korte {chets te betrekken, ’t geene wydluftig in zyn werk is verfpreidt. Zyn eerfte hoofdítuk , van ’t eerfte boek , begint hy van den Locufta marina , of Zeekreeft , waar van in ’t byzonder zyn doornachtig fchild , en de fterkte van zynen ftaart, waar mede hy zich wonderlyk weet te be- fchermen, in aanmerking koomen. Dan zien wy verder den Ur/a Cancer, eenen zeer vreemden Kreeft , doch die echter zeer goed voor den {maak der tonge is. Wyders komt de Knyperkreeft te voorfchyn, waar van men met verwondering de groote kracht zyner {chaaren, of knyperen, daar hy wonderlyke dingen mede verricht, befchreven vindt. Maar gelyk elk dier in zyn eigen hoofdftoffe leeft, vertoont zich hier ook eenen Modderman, die zich in de {lymachtige kuilen van modderige ftroomen onthoudt, en; gelyk flecht van gedaante en verwe, zoo ook tot fpyze is. De Beurs- krabbe {chynt gedrochtelyk, en ten deele een Kreeft, ten deele eene Krab bete zyn, die ook , tegens den aart van alle andere , een inwooner des lands , en nimmer van ’t water is. De Steenkrabbe krygt hier ook hare beurt, en word, behalven hare gedaante, als een van de befte om te eeten befchreven. De eigentlyke Zeekrabbe word ook aangeroert, en de Stekel- krabbe in ’t korte afgemaalt. De Maan-en Hondskrabben worden ook, naar hare byzondere eigenfchappen, afgefchetft, en met hare verfcheide foor ten in de Printverbeelding vertoont. De zeldzaamheit van den Cancer Rani formis komt vervolgens voor;die verfcheide Landkrabben,in’t volgende Hooft deel, tot zynen ftoet krygt. De leelykheit van tweederleije Doornkrabben, ver- wekt een afzien en yzing voor hare gedaante , met grootrecht voor gedrochte= lyk geboekt. De Bloemkrabbe, nevens de eigentlyke fchadelyke, of ver giftige, volgen malkander; waar op dan de roode, en verfcheide zwarte foorten ten tooneele koomen. De Gras-of Mofchkrabbe word mede voor fchadelyk gebrandmerkt, en daarom van de Viffchers gewraakt en uitge{cho= ten. De Calappoides-Krabbe verdiende ook hare plaatze, die, meer uit fchaal dan vleefch beftaande, ondeugende voor den mond is. Maar wat gedrocht vertoont zich flux daar op, de verkeerde Krabbe geheeten , om dat aan haar alles verkeert {chynt te taan? Zeker niet te onrechte naar de Befchry= vinge die ‘er hier van voorkomt. Nu gaan wy tot de Wandelaars over; Krabben, die, uit haar eige fchaal gegroeit, een vreemt huis, dat tot haar lyf paft, zoeken, en daar over menigmaal eenen hevigen kryg voe» ren ; ook ’s nachts zich niet ontzien , als openbare rovers , hunne oude vuile huizen, in de fraaifte van andere hunne Meedekrabben , zoo Zy ze aantreffen, te verwiflelen. Wat vindenwe dan niet van den Pinnewachter, dat kleine garneeltje, dat als op fchildwacht voor zynen huiswaard ftaar, en hem ter dood toe getrou blyft. De gebaarde Krabbe, nevens de Eende- krabben, meer dan vaneenerleiflach, volgen daarop , waar van zeldzaam. heden gemeldt worden. De bloedige en vierige Zeelappen, met de Zee. luis vinden hier ook hare plaatzen ; gevolgt van veelerhande foorten van Zeeappelen , waar van eene naaukeurige Befchryving gefchiedt , die den geeft tot verwondering brengt. Noch komen de Zeeflekken, en verfchei- de Zeeftarren te voorfchyn , alle kunftig naar *t leven uitgebeeldt. Maar wie fchrikt niet voor het hoofd van Meduza , waar door, naar het zeg- gen der Dichteren, fchoon afgehouwen, alles in rotzen veranderde? En wie dn PO OO K RE DD E M wie zoude niet, op ‘t gezicht van zulk een gedrocht, als in eenen fteen verftyven , en met doodfchen fchrik bevangen worden? De Zeepylen, of Zeefpatten vind men hier ook gemelde, die mede hare verwonde- ring verdienen. Maar men moft ook hier de Zeeplanten niet over= {laan, noch de Slangen, groote en kleene, die zich in de Indifche zee ont houden. En wat zyn toch de Quallen of Zeelongen, en waar van daan ha- ren oorfprong, die onzeker is? Maar het Bezaantje verdiende zyne byzon= dere befchryvinge, waar van fchier ongeloof baare, echter zeer waarachti- ge dingen worden aangetekent. Eindelyk fluit de Schryver dit zyn eerfte boek , met de verhandeling der Zeewormtjes, MWavo geheeten, daar hy omftandig den wonderlyken aart , en de zeldzaame wyze van hen te van- gen van befchryft. Zie daar in ’t korte, naaukeurige Onderzoeker van de geheimen der Na- ture, wat er in ’t eerfte boek dezer Amboinfche Rariteitkamer is vervat, en verwonder U met my over deze wonderbaare fchepzelen , doch meeft over den Schepper, die hun alle, naar zyne eindelooze wysheit heeft ver- oorzaakt. Doch blyf hier niet ftilftaan; maar treê voort tot in de binnen- {te vertrekken van dit Oofterfch Natuurkabinet, waar in U zoo veele, en verfcheide flach van Hoornen en Schulpen ‚met de fchoonfte verwen ge- fchakeert , zullen voor ’t ooge koomen, dat gy met reden over hen ver- genoegt en verwondert zult ftaan. Hier vindenwe de harde Schaalviffchen op ’t naaukeurigfte ontleedt, en, naar eene gevoegzaame order , vervol: ens befchreven. Wei dan eerft met uwe oogen op die fchoone Paerlemoer- {chulp, de groote Schipper geheeten, glanffig van gedaante, en van ver: fcheiden gebruik. Maar bezie verder, wat ‘er van eene kleener flach, ei gentlyk hee Schippertje by ons genaamt, gemelde word. Wie verwondert zich niet over dit diertje, dat de zeevaart, met zyn licht en teêr bootje; naar de befte voorfchriften der nipeng weet te oeffenen , dat het geenen voorzigtigen Schipper fchynt te wyken, of in ’t zeemanfchap toe te geeven? ’t Pofthorentje, naar dat aan ’t hoofd van Jupiter Hammon ftaat, gelykende; de Quallebootjes, en andere Alykruiken vinden hier ook hare befchryvinge; ook de Maansoogen, Lobbetjes en Spooren; en wat niet al van dit flach? Tollen, heeren de Liefhebbers, die omtrent deze gedaan- te hebben, waar van er hier veelerhande , behaaglyk voor ‘t ooge, ver- toont worden. De verfcheide Slekkehoorens vindmen hier naaukeurig be- fclireven, en verbeeldt. Daar op volgen de Stormhoeden , dus genaamt naar dat befchuttend hoofdwapen, in oude tyden gebruikelyk, daar deze Hoorens naar zweemen. Wat de Pimpeltjes belangt ; deze kan de Aantekenaar onder geen eenen naam brengen, maar noemt de eene, de getakte Zwitzers broek, de andere de groote, of kleine getakte Moêrbei, ook de Padde- hooren , Bedderyk, Hoogftaarten; en wat niet al meer, die kunftig in onze Printverbeeldingen ten toon ftaan? Graauwe Kasketten, anders Be- zoars Hoorens, ziet men hier ook van verfcheide flach wonderlyk in prent gebragt. Dan volgen de Krulhooren, Voethooren, Brandhooren, Spin- nekop, en veele andere, die hunne benamingen van de zaaken ontleenen, daar ze naar gelyken, alhoewel zy in de verfcheide Waereltdeelen noch niet onder eenen doopnaam bekent ftaan. Naaukeurig preekt verder de Schry- ver van de Slekke Hoorendekzelen, Blatta Byzantia geheeten, en van den Onyx, die in de H. Schrift voorkomt, daar hy ‘tmet dien wydberoemden en geleerden Man , Samuel Bochartus, niet eens omtrent is. De Belhoo- rens hebben verfcheide naamen en gedaanten , en word het gebruik van kkk 3 hun- vS OK RED BN hunne viffchen, byzonder in de Geneeskunde, hier ontleedt. Maar hier komt ook de Zeetrompet voor, ten gebruike van de Tritons,of Neptuins ftoet;, door de Dichteren, gefchikt, maar die ook door de Alphoreezen van Keram in der daat tot Trompetten gebruikt worden, waar van wy hier de nette be fchryvinge vinden, endie, nevens veele andere , hier overfchoon zyn uitge- beeldt. Vreemde en wonderlyke naamen draagen ze, te lang hier alle op te haalen; daar dan de Naalden , of Pennen, lange en {malle Hoorens, op volgen, die ook verfcheiden van naamen gedaante zyn. Maar befchouw eens de fchoone gekroonde Tepelbakken, en verfcheide Tooten, zoo ge- heeten; waar onder de aardig gevlakte Muzykhoorens, Speldewerkshoo- rens, en bykans oneindige andere, zoo kunítig uitgebeeldt als of men ‘tle- ven zag. Krabben, anders Laphoorens, koomen vervolgens hier op * fier Iykfte voor ’t ooge , die, naar de keurlykheit der Liefhebberen , veele naamen draagen , hier van ftuk tot fluk gemeldt. Klipkouflen, of Klip- hoorens , en Schildpadhoorens , de laatfte naar de fchoone gedaante van de Schilden dezer kruipende Lantdieren zoo geheeten , pronken hier op 't papier, nevens hunne Befchryvinge, dat ’er het‘oog zich naauwelyks in kan verzadigen. De Rollen , of Dadels zyn door de etsnaald ook zoo wonder- baar getroffen, dat ‘er niet een vlekje in gemift wordt. Klipklevers, Zee ooren, Pokken, en wat niet al van dit flach? zyn ook op het krachtigfte hier uitgebeeldt. Maar wat wonderlyke beelteniffen hebben de Zoolen, Zee pypen , of Zeeflangetjes, hier befchreven , en in plaat gebragt? Vader Noachs Schulpen zyn de gedenkwaardige overblyfzels van dien algemeenen Watervloed, waar mede Godt de vlekken der boosheit van de eerfte waereld uitwiefch. De Japanfche Speeldoubletten, ook de getande Venusdoubler, draagen deze naamen niet zonder reden, gelyk ook zoo veele andere Schul pen, die hier met hare naamen voorkoomen. De Bontemantels zyn fraai van aanzien, en van waardye, oop: dubbele Venushartje, dat beval lig voor 't ooge is. De groote en kléene Eendebek , anders d’ eeuwigdu rende Gapers geheeten , vind men hier nevens veele andete befchreven, en door d'etsnaald kunftig uitgebeeldt. De Eendemoffel, ’t gevlerkte Vo- geltje, de Holfters , of Hamdoubletten zyn alle Moffels, verfcheiden van fatzoen, die onder de zeldzaamheden in de Kabinetten der Lief hebberen te zien zyn, en hier , naar ’t leven afgerekent , voor de oogen {peelen. Veele {choone en zeldzaame Oefters, verfcheiden van naam, waar onder de Poolfche Zadels, Hanekammen, Lazarusklappen , en Rotsdoubletren uitmunten , zyn wonderlyk door d' etskunft hier verbeeldt. Maar wat zal men van de Venusfchulp zeggen , met haair rontom , zoo natuurlyk als het leven, begroeit? Zeker, de Natuur geeft ons zomwylen wonderlyke afbeeldzels van zaakén, die men nooit verwachten zoude; waar van ons de Agaatfteenen , in het volgende boek verbeeldt, ten bewyze ftrekken; daar ons ook iets , als byzondere wonderftukken, van ftaat te gewaagen. Eenige uitmuntende en overdierbaare Hoorens zyn noch in het kort Aan. hangzel met naamen uitgedrukt, en weergadeloos door den Kunftenaar op 't koper, en vervolgens op ’t papier gebragt, waarin-de naaukeurigfte be fchouwers ontwyfelbaar voldoeninge zullen vinden. Doch gaan wy , naar d’ orde vant Werk , tot het derde Boek over, waarin zoo veele {chatten der aarde ontdekt , en zoo veele wonderen der Nature vertoont worden. ‘t Gout is het dierbaare op de aarde, dat, gelyk in zwaar ‚te en during, alle andere bergftoffen in waardye overweegt. Te recht be- gint dan onze geleerde Schryver met dat alles vermogende aardteelfel, met | recht vO 0 RR RE DP E Ne récht mag het zoo heeten, dewyl het in de ingewanden der aarde geteelt î gekoeftert, en voldraagen , daar na , door de vroedheit der menfchens, in hunnen fchoot, om zoo te fpreeken „ gebaart, en eindelyk, om het gangbaar te maaken , met de beeltenis der Hooge Overigheit beftempelt wordt. Maar wat meld ‘er onze Natuuronderzoeker van? ‘tOpfchrift, ’t geen de Befchryving beantwoordt , {preekt van de vervalfching van ’t gout in Indiën, en dat door twee looze vonden , die de lift der Europeërs zelf fchynt te overtreffen, doch hier door den Schryver; ter waarfchouwinge, ontdekt worden. Maar flux volgt ‘er op eene waterproef, van goutenzilver, voor de kundigen, die op den toets dezer metallen afgericht, met de ver{chei- de toeftellen en uitrekeningen hun voordeel konnen doen. Maar zie verder verfcheide wyzen van gout te toetzen, en waarop het hecht, of geen proef houdt. Wat Suafta voor een metaal is ‚ word hier wydluftig befchreven; dan hoe zommige Bergftoffen door den geeft van ’t zout beproeft worden; en vervolgens vinden we eene befchryvinge van zeldzaam Yzer in Indiën; maar meeft van de valfche Wenderwerken , die eenen Priefterlyken Koning ;, op den Javaanfchen Ooftkant , met yzere ringen en armbanden verricht. Van ’t metaal Gaus geheeten , vind menehier ook meldinge, en daar by eene giffing des Schryvers omtrent een brok van een metaal Rade, ‘t geen men wil dat uit de lucht is gevallen. Maar de Donderfteenen worden ver- volgens, in hunne veelerlei gedaanten en fatzoen, vertoont, en men vind hier over zoo veele bondige redeneeringen , zoo wel van den Schryver, als vanden Aantekenaar , dat men ten minften van de waarheit , wat zommiget ongeloof hier tegen verzint , moet overreedt zyn. De Donderfchopjes, die miffchien hier Donderbeitels heeten, worden in't byzonder verhandelt, waar van verwonderlyke dingen voorkomen. Doch waar toe ons verder in ’t benoemen of aanhaalen van deze Won- derftukken der Nature ingelaaten , die beft uit het Boek zelf te zien en te kennen zyn , waar heene wy den opmerkenden Lezer voor al het ove- rige verzenden ; en, luft het hem, kan hy ’er de lyft der Hoofdftukken over nazien. Ondertuffchen hoopen we dit Werk, fchoon het den top van volmaaktheit niet heeft bereikt, waar toe geene menfchelyke dingen koo= men, echter de goedkenninge der Liefhebberen zal behaalen , en plaats in hunne boekeryen , gelyk het dubbel over verdient, gegunt worden. Hier mede wenfchen wy hun allen welvaart , en dat dit Werk tot hun zonderling voordeel en vermaak gedye. Amfterdam den 1 van Slagtmaand F. HALM A, 1704. dt € WAE AE CE DER HOOFTDEELEN DES EERSTEN On KSs Handelende van de WEEKE SCHAALVISS CHEN. L_HOOETDEEL Pag. Van de Locufta Marina. Zeekreeft. Udang Laut. de IL HOOFTDBEL : F Van ZD re Cancer. Udang Laut Leber. 3e 5: Kel 1: FROG RT:D EEL, k Van de Squilla Arenaria. Knyper. Locky. 4e d IV. HOOFTDEEL ia | Van de Squilla Lurtaria. Den Modderman. Udang Petsje. óú. | NONO PED AE Van det Cancer Crumenatus. Catattut. Beurskrabbe. 7e EN HOOFTDEEL A ek Bae Cancer Saxatilis. Cattam Batu. RE g. Vern ERO OrBeT DEEL. Van den Cancer Marinus. Cattam Aijam. an 10. Valere HOFOPT DIESEL Van den Pagurus Reidjungan. | II, IX. HOOFTDEEL vrek Van den Cancer Lunaris. Cattam Bulan. ibid. N Ee OROERUESDE. ED | Van den Cancer Caninus. Cattam Andjin. 12. XI. HOOETDEEL “ Van den Cancer Raniformis. 13: Ald: HOOEFTDEEL Van den Cancer Terreftris tenui tefta. Cattam Darat. ibid. DER HO SOrb ADR EL Van den Cancer Vocans. Cattam Pancel. 14. eV OOR DEE ET Van den Cancer Spinofus. Cattam Baduri. Ky NONO REEDS RAE: EN Van den Cancer Floridus. Cattam Bonga. Ió. AMV HOO EFT: DEE LE Van den Cancer Noxius. Cattam Pamali. 17. EVE HOOF TD ESE. Van den Cancer Ruber. Cattam Saliffa. pn 18. KEV sE OOER TED EEL. Van den Cancer Nigris Chelis. Cattam Gigi itam. 19. XIX. HOOFTDEEL. Van den Cancer Lanofus. Cattam Bifa. ibid. ; RORE OLE FT DIESEL | Van den Cancer Calappoides. Cattam Calappa. 21. | SATO OEFA DER B Van den Cancer Perverfus. Balancas. ibid. | XXIL Í | XXIL HOOFTDEEL Van de Cancelli. Cuman. KENT. TROWOET DE EL: Van den Pinnoteres, of Pinnewachter. NIK HOORT DEEL Van den Cancer Barbatus. NEN OO RT DEEL, Vande Cancelli Anatum. Cattam Bebec. NPV EE HOO ED EET: Van den Foetus Cancrorum. Bloedige en vuurige Zeeroode Lappen. Nene Vele FE OcOSE E-D EEL Van den Pediculus Marinus. Fotok. Zeeluis. XXVIIL HOOFTDEEL. Van den E{chinus Marinus Efculentus. Zeeappel. Seruakki. KKT Xr H OOLBN DEEL, jrs den Echinometra Digitata Prima. Djari Laut. XN HOORDE EL Van den Echinometra Setofa. Beelu Babi. XXXL HOOETDE:EL, Van den Echinus Sulcatus. Doodshoofden. XXXIL- HOOFTDEEL. Van den Echinus Planus. Pannekoeken en Zeeréaalen. XIII HOOF T:DEE LL Van de Limax Marina. Zeeflekke. RNIV OO FLID. BEL Van de Stella Marina. Bintang Laut. XXXV. HOOFTDEEL. Van het Caput Medufze. Boeloe Aijam. XXXVL HOOFTDEEL. Van de Sagitta Marina. Safappo Laut. XXXVIL HOOEFTDEEL. Van de Phallus Marinus. Buto Kling. KNKV EL, HOOFTDEEL. Van d Anguis Marinus. Ular Laut. ° XXXIX. HOOFTDEEL. Van de Tethyis. j XE HOOETD EEL an den Sanguis Belille. Dara Belilli. DD HOOFTDEEL Van de Pulmo Marinus. Papeda Laut. | XLIL HOOFTDEEL, Holothuria. Befaantjes. XLIIL HOOFTDEEL. Urtica Marina. Culat Laut. XLIV. ROOD elk: Vermieek Marini. Wawo, kk ibid. TT Ae EE RSD DE RK | HOOFT DEELEN | | | DE TWEEDEN BOEKS, Handelende van de HARDE SCHAALVISSCHEN. L HOOFTDEEL. Pag. | Wan de Harde Schaalvijfchen in 't gemeen. | 57: In HOOR TOE EE: Nautilus Major five Craflus. Bia papeda. | 59. HRTSSER OOP TED REE Nautilus T'enuis. Roema gorita. 63. EVER OO PPD ET | Cornu Ammonis. Pofthorentje. | 67. Ness OOP B D‘ESRSE Carina Holothuriorum. Qualle Bootjes. 68. NOR HONGER DDB EL, Cochlea Lunaris Major. Matta bulan befaar, of Matta Lemboe. Óg. VRT HO OE DE EE Cochlea Lunaris Minor. Bia matta bulan. 70. VEIL HOOFT DEEL. Uimbilicus Marinus, Matta bulan. 71. Te SRO OR DeE BE GCochlea Laciniata. Lobbetjes en Spooren. EN Ke OO: EDE ESE : Trochus. Bia Eucaln 74. XL HOOFTDEEL. Cochlex Valvatz. Bia Tsjonckil. | zj. XIL HOOEFTDE E L. Valvata Striata. Bia Tsjonkil. | 77. 8 SPIL FEGOE RDE Callides Tuberofe. Bia Cabefette. | 79. Ee | XIV. HQOFTDERL Caflides Verrucofe. Pimpeltjes. s Sr. XV. HOOFTDEEL. | Caffides Leves five Cinerex. Grauwe Kasketten. | HDI XVI HOOFTDEEL Murices. Bia Unam. 85. SIT HOOERTDEELE Unguis Odoratus. Sche-Chelet. Unam, 87. | XVIII HOOEFTDEEL Cochlez Globofz. 90. XIX. HOOFTDEEL. Buctinum. Bia Trompetta. Zrompet. 03 XX HOOFTDE E E. Strombus: Naalde. Sipot. 99. XXI HOOEFTDEEL Volutx. Bia Tsjintsjing. 102. XXII HOOF T- XXIL-HOOET DEEL; Alate. Amb. 'Tatallan. XXII HOOFT DEEL Porcellana Major. Bia Belalo. „ KN IVe HEOOWET DeEsE TL. Porcellanz Minores. Bia Tsjonka. XXV. HOOEFTDEEL Cylindri. Rollen. XXVL- HOOFTDEEL. Conche Univalviz. XXVII HOOFTDEEL, Solen. Cappang. XXVIII. HOOFTDEEL Clin Afpera. Bia Garu. WI He Or Oke DeEsR sE: Chama Montana fgve Noachina, Wader Noachs Schulpen. tek HO OET DEEL. Chama Levis. | XXI HOOEFTDEEL Petines & Peétunculi. NTI HOO F-TEDIEE EL Amufium. Kompas-Schulp. | XXXIIL HOOFTDEEL Tellinz: “ XXIV. HOOF TDEEL. Solenes Bivalvii. Mufculi. Moffelen. hs HOOEFTDEEL. KKXVI HOOFTDEEL. Pinna. Maleitfch, Bia Mantsjado. XXXVII. HOOFTDEEL. Oftreum. Oefters. Tiram. “ XXXVII HOOFTDEEL Verdeling van de Zeeflekken uit Plinius. XNKIK HOOETDEEL. Hoe men de Hoorntjes vergaderen en fchoon maken zal, kk HIER IS-BTGEVOEGT | EENE BESCHRYVINGE Def. | AMBOINSCHE HOORNEN en SCHULPEN, Door den Heer SIPMAN, Doétor in de Medicynen, enz, enz. Dezelve Verdeelende » in drie Hoofd-foorten, of Clafles; te weeten, EENSCHAALIGE GEDRAAIDE, EENSCHAALIGE ONGEDRAAIDE, EN TWEESCHAALIGE HOORNTJES,; De Eenfchaalige Gedraaide Hoorntjes worden weder ver- deelt in XI Hoofdgeflachten, in zich be- helfende meer andere foorten : TH OO DCL LAC HELT Handelende ___ Pap. Van de Eenfchaalige of Gedraaide Hoorntjes ‚svan binnen paarlemoerachtig blins kende, __ 167, IL. HOOFDGESLACHT. Van zoodanige Eenfchaalige, die de gedaante van eene gemeene Alykruik hebben, mede paarlemoerachtig blinkende. 168, II. HOOEFDGESLACHT Van zoodanige die de gedaante van eene kleine Alykruik hebben. Cochlez Valva- te. Maleitfch, ie Tsjonkil genaamt, ibid. IV. HOOEFDGESLACH T.: Van die de gedaante hebben van Stormhoeden en gemeene Slekken , verdeelt in 4 foorten: 1. Caflides T'uberofe. 2. Verrucofz. 3. Leves. 4. Murices. 170. MV HCO:OED GE SL AC HE Van die eene ronde gedaante hebben, de gemeene Slekken naaft komende , en wor den gerekent onder de Cochlee Globofz. 172. VL HOOEFDGESL ACHT. Van de Vurbinata , welkers tuit of turbo kleinder is dan het overige lyf; haar gemeene naam is Buccinum. Mateitfch, Bia Trompet. eAmboinfth, Kima Tahoeri. | en Vel HEOFO:E DSGSE'S LA CHE T: Van de Strombi, dewelke dange en fmalle Hoorntjes zyn , met veele gieren inde _ dengte fpits toeloopende gehyk een goude Nagel; men noemt ze in 't Neêrduitfch, Naalden en Pennen 5 in 't Maleitfch, BiA Krang of Djaron of Sipot. Zy zyn van tweederlei fatzoen: Slechte en Kunobbelige. 175. ADE SEROrOE DG Bis ACGSET | Van de Volute, in't Makeitfch, Bia Tsjinting , in't Neêrduitfch, Wellen. 177. IX. OO PP CES LME Van d Alate, dat is > Gevleugelde, om dat d’ eene lip altyd breed uitloopt; in 't Ame | | ek Pag; -_*Amboinfch, Tatallan , waar de uitgebreide vleugelen des Vogels 'Tallan, den welken wy Scheer-Vogel noemen. 179. A HOOFDGESEAC HT: van de Porcellane zyude een byzonder flach van Hoovntjes, aan fatzoen van allè voorgaande verfchillende > Dicuntur Porcellane ad imitationem Grecorum 3 qui Xopras vocant; apud utrofque nomen acceperunt à fimilitudine pu= dendi muliebris, quod Greci, ele, vocant, Latini porcolum, cujus aliquam fimilitudinem refert hujus Conche rima ; hinc etiam Concha Venereaaudit: apud Ennium, Martriculus. Mateitfch, Bia Lilala, datis, Likhoorntjes, om dat ze daar mede linnen en papier likken, dat is, glad ma= ken konnen, | | 180: XL HOOFDGESLACHT. Van de Porcellane minores, iu 't gemeen by de Maleijers genaamt Candaga en Bia Tsjonca, om dat men ze veel gebruikt tot zeker fpel Tsjonca genaamt, waar in men veele kleine dingen telt in zekere kuiltjes, die in een dikke plank ingebolt flaan : De voornaamfte zyn, dewelke men T'horacia noemt, dutis, Borftflukjes , in ’t gemeen Cauri of Caudi. 1ër. Sl H OOS D GE SL ACM. Wan de Cylindri of Rollen, aldus genaamt van haare langwerpige focuur als cen zamen gerolt papiertje of linnen , van fchaal glad en blinkende , met een kort tuitje voor uit, 183. DE TWEEDE HOOFD-SOORT of CLASSIS, ‚ Te weeten de Eenfchaalige Ongedraaide Hoorntjes Zyn ver- deelt in twee Hoofdgeflachten , en worden genaamt Conche Univabvig. LL HOOFDGESLACHT. Van die aan d eene zyde maar eene fchaal hebben, en met d' andere bloot tegen de … Rlippen zitten. | 184. IL HOOEFDGESLAGCHT: | Van die uit eene lange pyp befthan, aan zommige recht, aan zommige krom, die aan beide einden open zyn, doch zoodanig, dat het eene eind altyd fmalder zy, en als een afgebroken fpits , alwaar de fchaal op 't dikfle is ; zy worden gen naamt Solenes; Maleitfch, Cappang. : 185, DE DERDE HOOFDSOORT of CLASSIS, Te weeten de Tweefchaalige Hoorntjes of Schulpen zyn verdeelt in VIe andere Hoofdgeflachten, en deze weder in mindere foorten. I. HOOFDGESLAGH T. Van de Schulpen, dewelke twee fchaalen hebben; deze zyn verdeelt in vyffoorten. 1. Chama afperafquammata. 2. Littoralis. 3. Chamaftriata. 4. Cardiff. 5. Quadrans. 186. PESERO OF DG Bert mAnGa: Van de Schulpen ‚ dewelke mede twee fchaalen hebben ; deze worden verdeelt in 14 forten, 1. Chama levis. 2. Chama lutaria & coaxans. 3. Chama op- tica. 4. Chama cincinnata. 5. Chama virgata. 6. Chama lieterara oblon= ga. 7. Chama litterata rotunda. 8. Chama peétinata. g. Chama {cobinata. to. Pavus. zr. Lingua tigerina. 12. Chama granofa. 13. Remies. 14. Ka- pija. ibid, IIL HOOEFDGESLACH T. Van de Pettines of platte St. Jacobs Schulpen en Peêtunculi, dewelke bultig ZI. 188. IV. HOOEFDGESLACH T. Van de Telline, hier onder beerypt men al dat goetje , dat dunfchaalig en lang= werpig iS, 't zy elad of geftreept. 189. eed ah, kt k 3 V. HOOFD. | VHO OED GE SLA: C+H-T. Pag; De Mufculis, van de Moflelen, aliàs Mitulis. I9I, VI HOED ELL ACE van Bia mantsjado, deze gelyken wel naar een Indifch fal mes of byl. Amboinfch, Kima omen. Neérduitfch, Holfter-fchulpen , zynde driekantig, lang, plat; boven breeder en gapende ‚ beneden fcherp en fpits toeloopende , gelyk een Hol er. | opn VILrHOOEFDGESL'A-:C HT. de De Oftreis, van de Oefters. Tiram. ibid. / here 8 er eaten | HOOFTDEELEN Diss DERDEN BOEKS, Handelende van de MINERALIEN. GESTEENTEN, En Andere zeldzaame zaaken. LEeonTrDreL Pag. Hoe het gont in deze Landen vervalfcht word. | 197» IL HOOFTDEEL Elk van gout en zilver, | 198. II HOOFTDEEL. Hoe gout en zilver op andere dingen behalven den Toetfteen zich vertoonen. 201. IVO OEE DEEL Suaffa wat het voor een Metaal zy. | 202. Ve HOOEFTDEEL Hoe eenige Metaalen door den Spiritus falis beproeft worden. 204. VL HOOFT D:EEL Zeldzaam yzer in Indien. 205. VIT. HOOEFTDEEL. Van ’t Metaal Gans. 207: Vel Id HO OEE DEEL Geraunia, Donderfleen, Gighi gontur. ibid, EK. HOOFTDEEL. | Ceraunia Metallica: Donder-Schopje. 212. XX HOOEFTDEEL Auripigmentum Indicum: Mateitfch, Atal. 217. ISH O OFT DEE LL ‘Tsjerondsjung. ibid. XIL HOOFTDEEL Tana Bima, Badaki Java. 219. AIEE HOORT DEEL Eenige forten van Marga en Argilla: Batu Poean. ibid, 2E Ne VELO OET DEEL, Eenige Steenen tot verwen beguaam. 223. 3 XV. HOOFT- MVO OER TIDE EN. de: Sineefche Mineraal, XVI HOOFTDEEL. Zwart Zand. s XVII HOOFTDEEL. Cinis Sampaenfis: Abu Muz. MEI HOOF TED EEL. Verfcheide Vuurfteenen: Batu Api. XIX BO DE EL Androdamas. Maas Urong. XX HOOFT D E E Er Argyrodamas. B goela. Ke HOO Tobe Cryftallus Ambonica. Ker Ik HOOFT DEE L, Silices Cryftallizantes. Batu Dammar. XXIIL. HO ORT DEEL Vafa Porcellanica. XXIV. HOOFTDEEL. Pingan Batu, Gory. Gift-Schotels. XXV. HOOFTDEEL Mamacur of Macur. XXVI HOOFTDEEL. Al Magica & Coticula Mufz. XN VT HOOFS D Es, Mutu Labatta. KNEVEL HOO B U Deken Mare album. Wit Water. Ayer Poeti. Mk HOOR FD: Hoe de Amboinfche Goudfmeeden °t Gout zuiveren , en baar koleur geeven. REX HOOFT D EEL, ‘Myrrha Mineralis. Mor. XXXL HOOFTDEEL. Joetfteen van de Kuft. XXXIL HOOEFTDEEL. Dendritis Metallica. ge LE OOR LeDeErE EE Steene Vylen op Java. KANT VE FOOR EDES ‚Steene Kogels en Steene Vingers. XXXV. HOOEFTDEEL. Ambra Gryfca. Ambar. E E- BESCH PRINTEN G Van het Stuk GRAAUWEN AMBER, Dat de Kamer van Amfterdam uit Ooft-Indiën heeft gekre- gen, weegende 182 ponden; nevens eene korte verhandeling van zynen oorfprong en krachten. Pag. 262, XXXVII HOOFTDEEL Ambra nigra. Ambar Itan. 274. | NML OO ET DEEL ep Ambra alba. Sperma Ceti. Ambar Poeti. 277. XXXVII HOOFTDEEL.- Lardum marinum. Zeefpek. Ikan poenja monta. 232, ALE HOOPT DEEL: Naamen van eenige Edelgefteenten in't Maleitfch. ibid. Mb sE OO Febe Dek B: Kat-oogen. Maleitfch, Matta Cutsjing. 284. XLL HOOETDEE L. Onyx. Joc. : 286. XLIL HOOFTDEEL. Achates. Widury. , 297. XLIIL HOOFTDEEL Ophthalmius. | | “289. Ed XLIV. HOOFTDEEL Cepites. | eend. HE Vel OOP T DRE Len Proef der Edelgefteenten. | 290. KENVI HOOF TDEEE | Meftica in 't gemeen. 29I. GMI HO OET De EE, Encardia humana. Muttiara manufia. 293. KAMEL HeT Dek L, Steatites. | 204. KLINUHOOEFTDEEL Tigrites. Zygerfleen. Meftica matsjang. ibid. EFO ORE DEEEL, _Aprites. Meftica babi. | 295 LL HOOFTDEEL 5 Pile Porcorum. Varkens Bollen. 296. EN LIL HOOFT DEEL Hyftricites. Pedra de Porco, Hier onder mede de Lapilli € felle apri. 297. LIL HOOFT- LIJL HOOEFTDEEL, Lapis € Cervo. Ti HOOrmtpErt Oculus Cati feri. Meftica Cursjing. ENV HO OEE DE EL, Bezoar. Culiga kaka. LVL/HOOFTDEEL Enorchis Silicis. Meftica batu api. LVIL HOOFTDEEL Ophitis Selonica. Ceilonfche Slangenfteen. LVIIIL HOOEFTDEEL Ophitis vera. Meftica Ular. LIX. HOOFTDEEL. Steenen uit verfcheide andere Venynige Dieren. Be WOO RTD EEL Aëtites peregrinus. Meftica Kiappa. Lr HOOFTDEEL Lapillus Motacilla. Meftica Baycole. Ber HOORT: DEEL Steenen uit verfcheide andere Vogels. ESOPRL HOOR TIDE Sepites. Meftica Sontong. LXIV. HOOFTDEEL Chamites. Meftica bia garu. XL V. HOOFTDEEL Tellinites. Ctenites. Bia Batu. | / LXVI HOOFTDEEL. Cochlites. Cochlea faxea. Meftica Bia. TNI PF EDE EL Myites. Meftica Affoufing. LXVIIL-HOOEFTDEEL, Calapites. Klapfleen. Meftica Calappa. LXIX HOOFTDEEL. Dendritis Calapparia. LXX HOOETDEEL, Pinangitis. Meftica Pinang. LXXII HOOEFTDEEL Dendritis arborea. Meftica Caju. LXXILE HOT DE ET _Nancites. Meftica Nanka. "LXXIIL HOOFTDEEL Sangites. Meftica Sanga. LXIV HOOFTDEREL Parrangites. Meftica Gondoe. LXXV. HOOEFTDEEL. Manorites. Meftica Manoor. LXXVIL HOOFTDEEL Steenen die by geval in eenige Boomen, of V: vruchten komen. LXXVIL HOOFTDELEL. Steenen, die by geval eene ongewoone gedaante hebben. XK X 327« LXXVIIL ET LEENE EGOT DEEL Melitites. Boatana. LEK EO EL DeErb L. Satfchico. Alabaftrites & Lychnites Chinenús. L XXX. HOOFTDEEL Amianthus Ambonicus. Batoe Ramboe. NS ANT. HOOETDEEL. Lapis Tanaffarenfis. : LXXXIL HOOFTDEEL Daine Steen. EE LXXXIII HOOFTDEEL. oe Batoe Udjy. LXXXIV.-. HOOFTDEEL. Cancri Lapidefcentes. EN A HOOEFTDEEL, Sal Araboniens: Garam Ambon. LXXXVI HOOETDEEL Lapis cordialis. Succinum terreftre. Ne NN, NIS rn NU N Es h EE eli As ID: S N NO Zadel NN N// "A Net (ff BE EZS 0e Ops Ü St ( RN db 5 (S U y ; GS De ), Nd ly AIN Ns Ik Dj SY WN NI NUAND NN / | Áf ij BE || d), zi) \ ï oen DNA ND Nt le EE LALMVEN OORDEEL 1 ZN ND Ee Jp / 4 4 Olds Hin 12 1 NS NOAD ij AA 0d, in | ee Bo AA Pag. Sk 339 3324 333- 334e 335 ibid. 336 339. 340, D' A M- D’ AMBOINSCHE RARITEIT-KAMER, Behelzende eene BES CGHRYVING van allerhande, zoo weeke als harde, | 5 Cid Vol EN, IN LE TD NG. IT Werk is van de Befchryving der Dieren afgezondert; ei heeft Zjtel van de Tytel van d° Amboinfche Rariteit-Kamer aangenomen, om dat daer a in befchreeven worden de dingen , zoo van levende als levenloofe Schepfelen, die, of wegens hunne zeltzaame figuur, of om datze zel- den gevonden werden, de Liefhebbers tot rariteiten plegen te bewa- ren, en is verdeelt in 3 Boeken. Het eerfte Boek behelft die geene, die men weeke Schaalviffen , in’t Latyn Piftes Cruftaceos , in’t Grieks Malacoftrea, noemt, die wel gene harde; dog breek- Boek: zaatne Schaal hebben; gelyk daar zyn Kreeften, Krabben, Gatneelen , Zeeappels en Zeefterren: waar van de twee laatfte foorten ook Zoophyta, of Plântanimalia heeten. Daar op volgt, in ’t tweede Boek; het tweede Hooftgeflagt; ’tgeen men eigentlyk Offra- a ee coderma; of Scleroftrea, dat is harde Schaalviflen noemt; en die een fteen-of beenhar- de fchaal hebben, waarmede zy het geheele lyf, behalven den mond; bedekken; als. daar zyn Hoorntjes, Schulpen, en Oefters. Dit is de eigentlyke Kamer der lief hebbery, of vergadering van alle rariteiten in Hoorntjes en Schulpjes beftaande , die ik in de 4mboin- fthe Zee heb konnen opzoeken;en waar door ons Amboina in geheel Europa bekent is. In het derde Boek {ult gy hebben verfcheide Mineralen, raare Gefteenten, Aarden; sa en Sappen ‚ die men in deze Oofterfche geweften vind. A De par En 4) 5 old Ô zld ij ì N, 2 D' AMBOINSCHE Eigen De byzondere Eigenfchappen der Dieren in ’t eerfte Boek zyn; datze geen bloed heb- flappen _ ben, en hunne Leden zoo befcheidentlyk niet als andere dieren vertoonen. De by- Sr zonderheden van het eerfte hooftgeflagt zyn datze agt voeten hebben, behalven de fchec- ren, en nog eenige kleine pootjes by den mond; het hooft, de borft en ruggen aan mal- kander vaft zynde, met uitfteekende en beweeglyke oogen , waar onder Kreeften en Garneelen gerekent worden; die langwerpig van lyf zyn , een langen ftaart hebben ; en agterwaarts gaan. Hag Onder de Krabben behooren die een rondagtig, of een ter zyden gedrukt lig- 4 / _n p behooren. chaam hebben; en ter zyden uitgaan. Zoophyta zyn al deandere, die meer de gedaante van éen vrugt of plant, dan van een gedierte hebben, zonder uitdrukkelyke leden, be- ‚ halvendepooten; enegter van binnen een leevend vleefch en aderen, waar mede zy zich beweegen. HET-EER ST EO Em van de A MBO LN:SsGH.E RARITEIT KAMER, handelende van weeke SCHAALVISSCHEN. Ae o OE EDEN L Wan de Locufta Marina. Zeekreeft. Odang Laut, BONR Eze Zeekreeft komt meeft overeen met die men in Jtalen Ge D BDA en in de Middelandze Zee vind ‚ doch de Indiaanfche is veel doorn- efchreven SHÓ| B 5 GU : fi ten aanfien SQ] RS B9S achtiger, want de geheele rugge» welk deel men in alle deeze foor- a PIR ten het fchild (tf herax) noemt, is zoo doornachtig, dat men hem leden. Al (AD qualyk zoude konnen vatten, indien niet alle de doornen voorwaarts  geboogen ftonden. Inzonderheit heeft hy boven de oogen twee groo- te voorwaarts gebogene doornen; en onder dezelve nog vier kleindere, weshalven hy van vooren niet aan te doen is. Het agterfte deel des Schilds heeft kleine korte doorentjes , en is daar tuflchen met korte hairtjes of borftels bezet ‚ zoo dat hy wolagtig fchynt. In ’t gemeen is hy 145 en 15 duimen lang, behalven de twee lange Baarden die 18, en zo duimen lang zyns agter {chier een vinger dik, en rond, daar na allengskens fpits toelgopende, yder in drie leden verdeelt, en ganfch fteekelig: tuflchen deze ftaan nog twee andere korter en dunder baarden, mede in drie leden verdeelt, waar van het voorfte zig in twee hoornen {plyt, en daar van het eene deel altyd korter is dan het andere. In plaats van {cheeren heeft hy twee voeten, aan het uiterfte in tweën gefplee- ten als een tang» voorts de overige gelyk, behalven dat ze grooter zyn. De andere voeten zyn t'zamen agt» niet doornagtig ‚en van vooren in ftompe klauwen verdeelt. De ftaert beftaat uit acht kringen, die aan d’ eene zyde in een {pits eindigen;en agter in vyf vin- nen, die den ftaert breed maken. Ane De Koleur aan den rauwen Kreeft is hoog blauw ‚ met witagtige of vaale plekken hier en daar, een weinig root aan den ftaert en aan de hoornen. De pooten zyn blauw en wit aa warm nl 1 er tunen Wedi d pek k | mn Bescat in gende | 8 weten ngen warn en ee ele kaler EN geler rte rin pn dienares aen tranen si ANT, er es barda rde Kleden wle nere vee basia vignet dm rit game BN eha oa ng ln dee wende ear ene rd jn eee is e In En Tkn " hé Rt melde, A wipandend anje lien ten zer Kenda dine venae vere pin vage learned Erge gente lap iS ee Kij ij BA ag meg mn mn tan NIA Er de ed enn En dr Ier daa melken Geen Ei ek ES Karmel Den Tij ’ Ek da pF nt veddresentiignse Se Bi RARITEIT-KAMER. T Boek. 3 wit geftreept. De gekookte is ganfch rood. Het Mannetje is altyd fteekeliger dan het Wijfjes en indien het zulk een Kreeft is geweeft , waar van Swetonius fchryft > en waar mede Keifer Teberins den armen Viflcher den Baard liet wryven , toen hy hem zoo on- voorziens, op ’t Eiland Capree, uit de klippen bekroop ; is het wonder dat hy hem het geheele aangezigt niet opgefcheurt heeft. Hy heeft veel vleefch, wit , hardagtig en 5 geil zoet; is derhalven van geen groote lekkerny ‚ hoewel men van eene Kreeft een fchotel Pee vol kan hebben ‚en dar alleen uit de pooten en ftaert ; want van’t hol des lyfs nuttigt men niets. De kleine Kreeftjes gelyken wel Scorpioenen, en zyn half doorfchynende. In’t Latyn noemt men dezen Kreeft Loenfta Marina Indica. Maleyts Udang Laut, zynde Zyn Naam Udang een algemeene naam van alle Kreeften en Garneel-foorten. Amboins. Mitta bad: als of men zeide Squilla retrogada, of in ’t Mal. Uaang-Ondor, dat is te rug loopende Kreeft: op Leytimor Uleht en Ulehir. Hy woont in de ruime Zee, evenwel omtrent den wal, hy gaat inde Serés, kruipt in Eiger- de Bobbers» en werd met netten gevangen. Levendig kan men hem niet aanvatten wdd dies hy met een harpoen geftoken word : hy heeft zulk eene fterkte in zynen ftaert, dat; zoo Dn ge hy in t uittrekken of aanhaalen dien om eenen fteen flaat , men hem qualyk daar af- word. trekken kan. In ’t water gaat hy voorwaarts, dragende zyne horens op zyde; als hy zyn aas zoekt, want niets is zoo ftout dat hem durft ontmoeten : maar iets bemerkende daar hy fchuuw voor is, of voelende dat men hem aanhaalt ‚ zoo kruipt hy agtefwaarts en fteekt de hoorns voor uit. Hy is ook zoo flim» dat hy met een net omfingelt zynde, en geen uitkomft ziendestegens den bovenften boort van het net opklautert, en zoo men 't hem niet belet, daar over zoekt te fpringen. De Viffchers zien hem gan{ch niet geerne in de Bob- bers, om dat hy» benauwt zynde» de andere viflen geweldig quetft. De geheele Kreeft word in zout water gekookt, daar na de ftaett en pooten in ftuk- a ken geklopt;en al het witte vleefch daar uit genomen, waar over men eene byzondere fauf- fe moet maaken: Men kan zig haaft daar aan verzadigen, om dat het zoo lafzoet ‚ en hard te verdouwen is. Diergelyke Kreeften worden by de Franffchen in de Karibifche Filanden ook Homars A genoemt ; waar van zie Hitor. Antill. Rochefortii, Cap. 19. die de Karibaners op che Eilax- droogten en zandbanken by nacht vangen, door hulp van brandende toortzen, waar en deze Kreeften kruipen, wanneerze die met een harpoen fteeken , of anders by de Maanc- fchyn waarneemen. Van de Locufta Marina zie breeder Gefnerum de Agnatilibus lib. tv. Alzoo de Heer Rumphius geen afbeelding van deze Locufta Marina heeft gegeven 3 heeft de Heer Dobter D’Acquet, wit zyne Rariteithkamer, ons deze twee toegezonden, die wy wegens banne zeltzaambeit,en als over een komende met de befchryvingezoordeelden hier nevens te moeten vertoonen: Lie de plaat N° 1. A. en B, Pe OSG SELDE E Van den Orfa-Cancer , Vdang Laut Leber. It is een vreemd flag van Garneelen of Kreeften ; bfeed , én niet hoog; een ze van die plompe handfchoenen; die men wolle wanten noemt verbeeldende» een dez Urfa- fpan lang; en een hand breed, over’ zyn geheele lichaam met een grauwe Cr en ruige wolachtigheid bedekt. De rugge is een weinig bultig ‚ met eenige ftekels; de ftaert een weinig ronder, met een rugge in de midden; is van vyf of zes le- den, en agter met breede vinnen; hy heeft geen fcheeren, maar aan ieder zyde vyf poo- ten; dewelke eindigen in zwarte en fpitzé Vogelklauwen; aan de vier voorfte voeten en* kel, aan de agterfte dubbel, of in tweën gefpleeten 3 als een fcheer 5 en ftaan dezelve agterwaarts gebogen. Daar benevens twee kleene voetjes aan den mond), die hem voor han- den dienen. Van voorenis hy op't breedfte ‚te weeten vyf en Zes duimen breed ‚ en aldaar A3 aan ud eeen Naam in werfcheide taalen: Gedaante van den Knyper- Kreeft. Zyn Koe leur, 4 D' AMBOINSCHE aan de kanten gezaagt » doch het voorfte van ’t Hooft, ‘heeft aan elke zyde twee brec- de en dunne lappen, van de zelve fchaal gemaakt, doch daar in niet vaft, maar beweeg- lyk» en aan de kanten getandt, die hem voor vinnen dienen: Tuffen deeze lappen; vooraan heeft hy twee gekorte hoorns of baarden ; en agter dezelve aan de kanten heeft hy de oogen. Hy kruipt meeft op den grond, met eenen langzamen gang» alwaar hem de Viffchers, met een ligt harpoen > of weêrhaak {teeken. Hy heeft een zeer wits hard en zoet vleefch, beter van findak dan de Zeekreeften ‚ doch men vindze zel- den. | | | Zyn Naamisin ’t Latyns Urfu-Cancer en Squilla lata. In’ Mal: Udang laut leber. Amboins Uhut, op Leytimor Miju whut, of Cattam gonoffo, van het haairige fchild, als een Calappus Bolfter. Jav: Udang Bladook. | UrG Cancer. De Schryver heeft de afbeelding C , zynde het mannetje, verbeeldt : waar by wy hebben ge- voegt Ds het wyfje, ons toegezonden door den Heere Doitor D'Acquet; zie de plaat N°. 2. IL 40 ORTE DiE-EsL Van de Squilla eArenaria. Knyper. Lock. a, Eze Squilla heeft ook de gedaante van eenen langen Garneel , is in’t gemeen een A handlang, en twee vingeren breed, en in twee foorten verdeelt. I, Loeufta of Squilla Arenaria Terreftris. II Squsla Arenarta Marina. T. De Squilla Arenaria Terreftris » isde grootfte gemeenlyk een hand lang, en ruim twee vingers breed, {chier uit enkel leden gemaakt , te weten» uit vyf breedere ; en drie fmaldere leden, als zoo veel breede banden, halvemaanswyze t’ zamen gevoegt ; en ’t lyf uitmakende ; agter met een breede fteekelige ftaert, uit fcherpe {pitzen, als een kroon gemaakt, die ten weêrzyden vier vinnen hebben. Onder de vyf breede le- den; waar uit het lyf gemaakt is, heeft hy aan ieder zyde vyf dubbele; breede, fchubag- tige voeten, het blad van een riem gelyk, waar mede hy eenen radden gang maakt. Aan de vier andere fmaldere banden van’t lyf, heeft hy nog vier paar kleendere voeten van hef voorige fatzoen. Nog heeft hy aan ’t hooft twee langronde vinnen, die aan de kanten gehaairt of gebaart zyn, en tuffchen dezelve vier korte baarden. De fcheeren het raarfte van dezen Kreeft ‚ zyn geheel anders gefatzoeneert dan aan andere Krabben, want Zy Zyn gemaakt van drie groote deelen, waar van het agterfte dik en bogtig is» gelyk aan andere ; doch het middelfte is dun, breed, en het langfte, aan den agter- ften rand, met een diepe keep. Het voorfte.is mal, in vyf of meer kromme tanden ver- deelt, gelyk fikkels , of vogelklauwen , die hy verbergen kan, in de voornoem- de keep van ’t Middel-lidt, als in een fcheede, of gelyk de Franfche knipmeflen. On- der deze fcheeren, ten weêrzyden vanden mònd, heeft hy nog zes kleene en gevinde (Pinnatos)) pooten, in fcheertjes eindigende. Met de eerftgenoemde Scheeren, of Kny- pers» doed hy groote kragt „niet alleen met in den grondte boorens fteen en zand daar mede weg te fmyten maar ook de kleene visjes daar mede te flaan datze fterven, die hy daar na in ftukken {nyd, en met de fes kleene pootjes aan den mond brengt ; hy kan iemant ook daar mede fterk quetzen, als men hem aanvatten wil, flaande daarenboven met den fteekeligen ftaert ; weshalven men hem levendig niet handelen kan, maar moet met ftrop- pen gevangen werden. Hy heeft groote oogen, en wit vleefch; gelykandere Garneelen; ook van de zelve maak, goed om te eetens als hy in zandige plaatzen gevonden word; maar in modderige gronden, deugenze niet veel, en worden zelden gegeeten. De Ko- leur aan den rauwen, is licht ros, en witachtig met bruin gemengt; aan den gekookten bleek- rood, en aan de fcheeren geheel wit ‚ zommige min of meer rookverwig gefpikkelt. In ’%* ned ak E kn pn p” ad e VOE , E 5 Ni ‚daer & Hi . P 1 4 brake bern hf ne Wiget ad je te : ptn bie - Nr h 4 / id Ë r _ EN elment er iter en EREN, en, ne E Ô ° ak V RARITEIT-KAMER. I Boek: In ’t Latyn hiet deeze Kreeft Squilla Arenaria Terreftris, om dat hy zich wel ots Naam in trent de Stranden ophoud, maar daar het zeewater niet heene komt, of op zoodanige ere Banken die meeft droog leggen. Mal. Udang laut ‚met eenen algemeenen naam. Armboins Ee Lokkien Loe, docheen kleender foort daar van, die niet langer dan een vinger is, noet menzeop Hitoe int byzonder Miterna. Onze Natie noemt hem Knypet; op ’t Ley: timor Hehei- Lain. Hy heeft zyn woning omtrent de {trand , op vlakke zandige Oevers; of by den Zy wer uitgang van eenige rivieren > daarmen veele opgeworpene heuveltjes ziet; gelyk molle: Pf hoopen; hier vergraaft hy zig; drie en vier voeten diep onder’t zand, tot dat hy éenen harden fteengrond vind. By nacht, of by afloopend water, komt hy daat uit om Zyn koft te zoeken, die hy dan haar zyn hol fleept. Hy word aldus gevangen; men fuimt de Hoe by ge- opgeworpene Aarde zoo diep op; tot dat men zyn gat ziet, daarmen dani een ftrop aan ig legt van taaije ftoffe, als paerdshaair, gemaakt , dwars aan een ftokje vaft gerihakt. Aan den kant legt men eenig Aas»daar hy niet by kan of moet door den ftrop kruipên’ het welk hy aanvattende, met eenen den ftrop toehaalt ‚ en zoo aan ’t ftokje blyft hangen; ’t welk hy in zyn hol niet brengen kan, om dat het dwarsleit; doch als men niet gauw daar by komt, kan hy, met zyn fcherpe fcheeren, het touwtje wel afknypen. De Inlanders eeten hem meeft gebraaden, doch wanneer hy meer modder dan vleefch heeft, fmytenze d’/landers hem weg. De fcheeren;, of knypers, worden onder rariteiten bewaart, wegens haare sed. zeltzaamheit. De Inwoonders van Boero houden zyn vleefch beter dan van andere Garneelen en Krabben, en gezond voor den buik. IL. De Syuilla Arenaria Marina is van ’t zelfde fatzoen „ doch kleender , en veel Gedaare fchoonder gefchildert, te weeten met donker-groen, wit en blauw gefpikkelt over ’t ge- Spade heele Iyf, en rood aan de einden der pooten. Hunne fcheeren zyn anders geformeert ders want de twee achterfte leden zyn rondagtig » groen of gefpikkelt ; het voorfte lide is regt» zonder fikkels, en rood; waarom deze Scheeren, afgebroken , niet qualyk een Zwaantje met een roode fnebbe verbeelden , t° zaamen omtrent een halven vinger lang; en weele die het Beeft niet kennen, zien het voor een hals en fnebbe van eenig gedierte aan. De gekookte word ook niet rood ‚ maar doods-groen. Het vleefch is witter en beter dan van den voorigen; hy houd zig op in diergelyke kuilen ; en zoodanige Stranden ; daar groo- Ze ge te (teenen en zand onder malkander leggen » en daar het zeewater met beurten op en ek afloopt. Hy werd ook op de zelfde manier met ftroppen gevangen. In ’t Latyn word deeze Kreeft Squilla Arenaria Marina geheeten , om dat hy zyne Bn woning heeft in plaatzen daar de Zee op en afloopt, en in ’t byzonder Squilla Cyg- naminge en nellorum. In andere taalen heeft hy de zelve naam als boven, De onze noemenze Celes Zwaantjes Krabben, wegens de mooije Zwaantjes die men uit de Scheertjes maakt, en uit zz om. deezen inzigt word hy ook meeft gevangen die men hem dan levendig aftrekt ; het ove- heid ez rige kookt en braad men, als Garneelen. Men kan hem zelden vinden, en noch moey- id lyker vangen, om dat men Zoo nauw het afloopend water moet waarneemen. Een kleender flag, van de laatfte foorte, is vier vinger lang, waar van het hoofd of zen zwees Schild een vierde uitmaakt: het hoofd loopt fpits en fcherp toe, als aan een Garneel; B ) waar van de twee middelften in tweën gefpleeten zyn; en ten weêrzyden hebbenze twee haai- hoeden: rige blaadjes of vinnetjes ; die overdwars ftaan. Het overige van't Iyf is de Staert, gemaakt van 9 kringen of banden, waar van de voorfte fmal ; de agterfte allenskens breeder zyn ; de eigentlyke Staert is het breedfte van ’t geheele lyf, zeer fteckelig» gemaakt van vier ftyve doornen » en aan de buitenkanten met twee haairige vinnen. In 't midden ‘van deeze doorns ftaan noch twee fcherpe klauwen, tegens malkander ziende, bedekt met eenen doornagtigen Nagel. Onder de vyf agterfte en breedfte kringen» heeft hy ro ge- haairde lapjes» als pooten. De voorfte en {malfte kring heeft niets, de drie volgende mid- delfte lapjes hebben onder zich zes pooten, kort » dun > en met de voorfte leden op- waarts geboogen; voor dezelve, aan het fchild, ftaan de Scheerenof Knypers, zynde het raärfte van dit dier, werfchillende van de twee voorgaande Garneelen, want het zyn geen A 3 {chee- 6 D’ AMBOINSCHE fcheeren of tangen if tweën- verdeelt, maar Eindigen in eenen rechten doorn; die voor- waarts ziet, en in een keep van het middelfte lid fluit, daar ín hy deeze fpitze altyd verbergt, tot dat hy daar mede {laansen iets weg ftooten wil; doch aan deze kleene foor- te is de fnebbe niet rood, en het lyf groen ‚ maar geel en gtauwagtig. De gekookte word zomtyts bruin, zomtyts bleekgeel. Tuffen de Knypers onder aan den mond, heeft hy noch zes Pooten , kleen ; haairig en den mond bedekkende; die hem voor handen dienen. „ver: In den regen houd hy zig onder de klippen op» anders verbergt hy zig in of het zand. De Zwaantjes draagende Lokky, is een fnoode Moordenaar onder de Vifz __fchen, als hy in een Seri, of in Bobbers komt; want al is-hy kleen, en zyne Scheeren naar oogenfchyn zoo onvermoogend, kan hy nochtans groote Viffchen verwonden, en kleene Viffchen doorkappensals ofze met een mes van malkander gefneeden waren; wes- halven de Viflchers dikwils een goed deel zulke doode. Vifch vinden, en dezen Ls quaad te Moordenaar daar onder betrappen , die zig levendig niet laat aanvatten ‚ maar men en boe moet hem ftraks in den Nek» daar hy op ’t weekfte is, fteeken, waat door hy onmag- tig word. Squilla Arenaria E. en Squilla Arenaria Marina EF, Het Zeezwaantje G, is een Schaer of Nyper wan F, Zie de plaat.N°, 3. ENV. HOOPER 1 DEEE Le Van de Squilla Lutaria: Den Modderman : Udang Petsje. EEn Eze Modderman heeft mede de gedaante van de voorgaande Squilla Arena- van den 4 d t Modder- ria, doch het lyf is van een Kreeft, uit twee deelen gemaakt ‚ waar van het Kreefs voorfte het Hoofd uitmaakt; de fchaal is dun en week, lang zeven duimen; met twee korte baarden aan’t hoofd: aan ieder zyde, heeft hy vier korte poo- ten > die in regte en {pitze klauwen eindigen ‚en het middelfte lidt is gebaerd, of ge- zooint ‚ met een baerdachtig velletje; defcheeren zyn als aan andere Krabben , waar van het middelfte lide wat korligis, en aan de zyden des zooms, met baardachtige velletjes voorzien ‚ ook de rechter gemeenlyk grooter dan de flinker. Het voorfte lidt is een fcherpe fcheer, waar van de onderfte, of vaft ftaande helft , maar half zoo lang is als de bovenfte. De Staert beftaat uit 6 kringen of banden , behalven het uiterfte lidt , *t welk een nagel ge- lykt, ten weêrzyden met twee doornen gewapent. De rugge van den ftaert is bykans vier- kantig, door twee uitfteekende kanten, enieder kring-heeft van onderen een paar ge- Zyn holeur. baerde pooten. De Koleur aan den rauwens isleelyk bleekrood met grauw gemengt, en de gekookte word ook niet recht rood. Hy heeft weinig ja fchier geen vleefch, want het geheele lyf en de ftaert fteeken vol groenachtige modder, èn flechts in de fcheeren vindmen cerì weinig wit en brokkelig vleefch ‚ van geenen byzonderen (maak. waarhy Hy houd zich op in kuilen, als de voorige, aan de oevers van modderige ftroomen;, zighond. daar hy by laag water boven komt, en langzaam over den grond kruipt, ais of hy wift dat de menfchen niet veel naar hem vraagen. Zyn Naam _ Deze word in *t Laryn geheeten Squi}a Lutaria ; dat is, Modderkreeft. De In- 7 AL ‘landers van Celebes eeten het vleefch van de fcheerens ’t welk ik hun willende na- te eten. doen, hebbe my niet wel daar op bevonden; dies ik hem voor eenen onnutten Kreeft houde, of hy moft in andere Landen beter zyn. De afbeelding van de Squilla Luutaria ontbreekt, doch de Heer Doëtor D'Acquet, heeft twee foorten van de- zelwe hiertoe verleent , Zie de plaat N°,V. letter K, en L, beide van Amboina. V. HOOFT- 5 ge on de: ij Dr, ES 4 H' OVO beegalraten bes t0t0n® enen Enter: bars is We greep 22 mrien hs wle 7 1 ze wk ie 3 $ E € edere deed te É 1 er sram eds meg Pim idd venen nn ren ne RARITEIT-KAMER. IBoek. 7 Vel-O0O-E-TD-E BL Wan den Cancer Crumenatus. C atattut. Beurskrabbe, Eze gedrochtelyke Krabbe heëft een gemengt fatzoen, van een Krabbe en De Beurs- Kreeft, en is daarenboven een bewoonder des lands, zonder zig ooit in’t ed is watet te begeeven. Haar Schild, of Zhorax is uit vier ftúkken gemaakt, van gee waar van de drie grootfte aan malkander vaft hangen. Het voorfte en kleen- zie 4e ° fte maakt den kop, in een korte {pits eindigende, gelyk aan een Kreeft, daar onder? {taan twee oogen digt by malkander, en ter zyden van dezelve twee baerden; uit twee letter H. leden gemaakt , waar van het onderfte en kortfte breedachtig en in takken verdeelt» Hak het voorfte dun is) en maakt met het onderfte fchier een winkelhaak. Hier onder, en ten “”% weërzyden van den mond, ftaan noch twee andere langer baarden, die te gelyk voor handen dienen , ieder uit vier leden gemaakt; alle als winkelhaaken ftaande ; doch zoo dat Zy Ze t'zamen kan leggen. De onderfte kanten van ’t achterlyf zyn met haair be- zet. Over dag komt zy weinig uit, fchuilende in de holligheden van groote klippen; eel in maar by nacht, meeft by donkere Maan , komt ze te voorfchyn om haaren koft te zoeken. 20% by Het middelfte ftuk is het eigentlyke lyfdekzel, de twee andere zyn twee ronde lap- ae pen» aan de zyde overhangende, waar door het achterlyf anderhalve hand breed is, en Bs omtrentook zoo lang; daaraan volgt een dikke ronde Staert, uit vyf deelen of krin- verdere gen gemaakt met breede vinnen; onder dezen ftaert is een dikke rimpelige Zak, als hoedanig= heit. een opgeblaze beurze ; waar van zy de naam heeft. Zy heeft twee geweldige fter- kefcheeren, waar van de eene , gemeenlyk de rechter, kleener is dan deandere, over- dwars geribt als met zeebaaren, en op de ribben ziet men korte borftels; behalven die heeft ze noch agt pooten » gefatzoeneert als aan de Krabben , doch veel groo- ter, en de twee achterfte zyn in fcheeren verdeelt; de lappen zyn van onderen fchub- agtig > en het fchild heeft van boven eenige kuiltjes en vooren. De koleur aan de - levende is hoog blauw ‚ met witachtige ftreepen op de pooten, en plekken op den rugge. Het vleefch in de beenen en fcheeren is wit en hard, in ’t lyfgelyk in andere Krabben ‚ en in de lappen heeft zy een wit week merg als vet, maar de Beurs is opgevult met eene fimeerige fubftantie, als weeke boter, die de befte beet aan deze Krabbe is, en waarom men hem vangt. Van het hooft door ’t geheele Iyf en den ftaert, loopteen zwartachtige ader, dat haaren darm is, eindigende in het uiter- fte des ftaerts. Nevens dezen darm, loopt noch een andere fyne ader; als een wit- f, gevaar. te draad, die men zorgvuldig met den voorfchreven darm uitneemen moet, inzonder- #/ ken heit uit den ftaert als men hem eeten wil , zoo dat ‘er niet een ftukje van in blyft, want ze aen hier in fteekt eenige fchadelykheit , en, dezelve uitgenomen zynde, kan men de o- verige boterachtige fubftantie zonder fchroom eeten. Deeze Krabbe heeft in haare fchee- oe ren een geweldige kracht, zoo dat; als zy iets daar mede gevat heeft, men haar eer een {cheer uit het lyf zoude trekken dan zy het gevatte loslaaten, gelyk ook de fchaalen van de {chee- …, ren op het dikte zyn. Evenwel ‚als men haar onder den ftaert kitrelt, laat zy zomtyts magteloos het gevatte los, en zy kan dat peuteren aldaar zoo weinig verdraagen, dat zoo men Ee haar lange kietelt , zy zoo ontfteeken boos word, dat zy fchuimbekt , en met de feheeren zig zelven zoodanig in den ftaert nypt, dat ze fterft. Fen Kanarynoot, daar aan men met eenen fteen genoeg te doen heeft om op te kloppen, kan zy met haare fchee- ren gemakkelyk opkraaken. Ik voer eens in een Orangbay, aan wiens maft wy e€n zouzaare Beurskrabbe gehangen hadden» en daar onder {tont by geval cen middelbaare Geit, geek die zy by het oor kreeg, en zoo hoog opligte » datze al van den grond af was» eer wy haar te hulp konde komen, doch de fcheer moft in ftukken geflaagen worden, eer de Geit los raakte | op't Deeze 8 D’ AMBOINSCHE gluare ver. Deeze Kreeft of Krabbe; hiet in ’t Latyn Cancer Crumenatus, in't Neerduits Beurs-Krab- ln, be, van de aanzienlyke Beurs diezy onder den Staert heeft; in ’t Mal. Cattam Calappa, dewyl en waarom. zy zig, in de Kalappusboomen onthoudt, hoewel dezen naam noch eene andere Krabbes hier na befchreven, voert; verder Cattam Canary, ook Cattam Mulana, van het Ei- landje Mulanà, aan de Zuidzyde van UliafJar gelegen , klippig en onbewoont, daar men haar veel vangt; in’t AmboinsCatattut en Atattut. ; giogrver. Men vind haar op zoodanige ftranden daar fteile klippen zyn» onbewoont, vol kui- bhfisop. len en daar omtrent Kalappusboomen ftaan ‚ hoewel men haar ook heeft daar geen 4 Kippen, Kalappusboomen zyn: als op het voornoemde Eilandje Milana» op den fteeni- woorde Ei gen Zuidhoek Oma ‚ Nubfètello , ofte drie Gebroeders, en op de Zuidzyde van Leitimor; waar van by het fteene voorgebergte van Ema; verder op de onbewoonde Eilanden van Zuf/a- crBe 8e pinje en eenige Eilanden van Banda en Temate; op de onbewoonde Eilandjes 7afú- ri, Bliaus en Hiri, waar van zy den naam draagt van Cattam Hiris. ‘Zy woontin de hol- Haar py le fteenklippen» doch altijd op het land, zonder ooit if ’t water te komen; zy beklimt 5 Calappus-de Kalappusboomen, welker nooten zy afknypts en de afgeworpene onder den boom VIER nafpeurt, die zy dan met haar fcheeren weet op te byten,en het pit daar uit te haa- Be ge len; hier mede word zy ook gevangen. Als men een ftukje hard Kalappuspit aan wed. een ftokje bind, en in de gaten laat hangen daar in zy fchuilt , houd zy dit zoo vaft dat men haar daarmede kan uittrekken; ’t welk men» alsgezegtis» by donkere Maan moet doen ‚ doch by aangeftoke dammers en toortien. De uitgetrokke moet men met de handen niet aanvatten, maar met een ftok die gefpleten is als een tan- ge, en ftraks een ftropje om ’t lyf fimyten. Men moetze ook niet by malkander zetten of hangen, of eerft de fcheeren vaft bewinden, anders zouden zy malkander Hoe men dood nypen. Met Kalappuspit kan men haar een tyd lang meften en levend behouden; baar voed ja zelfs maar Batavia voeren. Zy worden geheel gekookt, daar na den ftaert afzonder- den lyk geopent ‚ de twee voorfchreve Aderen zorgvuldig daar uit genomen; het overige veilt, en merg als gefimolten boter ‚ nevens het ver onder de lappen fchuilende ‚ word met pe- scórukt. ner en azyn of lemoenfap tot eene dikke faufle gemaakt, daar onder men dan mengt het witte vleefch uit de pooten en {cheeren;en zoo t'zameneet. Dit word voor een lek- De Chigee. Kerny gehouden, die men op Heere tafels brengt; inzonderheit zyn de Sinezen groote ne liefhebbers daar van ‚ dies men voor een goede Krabbe wel een quart Rykíd. moet geeven) daar van. en voor eene middelmatige een fchelling. Daar zyn ‘er egter, zoo wel onder ons als andere Gevaarlyk Natiens die fchroomagtig zyn deze Krabbe teeeten, en dat miet zonder reden ; overmids A de kennis niet hebben om ’er den voornoemden witten draad uit te neemen, die on- bereids __ voOrzigtig gegeeten zynde, eene groote benauwtheit en duizeling aanbrengt, doch,zoo veel nd ‚my bekend is, heeft hy niemant befchadigt; en indien het dan al gebeurde, dat baaren vee ouaats; zich iemant qualyk bevond door ’t eeten van deze Krabben , heeft men ge- middel < ; le hierte. _ trede middelen daar tegen: want neemtde wortelen van den Papaja-boom, of die van zen. Siriboppar , een van deze beide.met water gewreven, t'zamen met zwart Calbahaar ; en dit gedronken , zal alle fchadelyke koft weder doen uitbraaken» zoo ze noch in de maage is, en voorts zyne fchadelykheit beneemen, Verfheide Van den oorfprong, en’t voortteelen dezer Krabbe zyn verfcheide gevoelens; want sein veele beweeren datze af komftig zyn van de Cancel/is, dat zyn kleine Krabbetjes, in ’ van haare : . ’ . e woorteeling Mal. Cuman genoemt; die in flekkenhuúizen woonen, waar van zie hier na. En ze- met deCan- è ; : : 6 Bleie ker men vind onder de gemelde Cancel/is die groote gelykenifle met de jonge Beurs- leken. krabben hebben ; doch kan ik deze meening niet byvallen, dewyl de Cancelli op doch ver- : 4 " ei worpen; Allerlei ftranden in menigte, maat de Beurskrabben zoo zelden, en op weinig plaat= eden zen gevonden worden. Verder heb ik ook aan de Beurskrabben haare eige Eyeren gezien: Haar pyeren als mede Beurskrabbetjes gehad, die kleender waren dn de grootfte Cancelli, ook tuf- oor den . 5 . Schryver {chen beide een merkelyke onderfcheid befpeurt: weshalven ik oordeele dat deze Krabben Es haare eige voortteelinge hebben ; zynde daar in gefterkt door het bericht der Inlanderen, deel daar die deze Krabben vinden op en in zoodanige klippen » daar geene Cancelli omtrent zyn, over. ; a Roc. de / 4, nij #4 40 fi , Ki 4 / ES OOR: tou le pe id 4 u id RARITEIT-KAMER. Ï Boek. 9 Rochefort Hit. Antill. Lib. 1. Cap. 21. in’t derde Lidt befchrijft de Krabben Bour- Dezelve fires, willende mede Beurskrabben zyn, dewelke in de 4ntillis Zig in de Bergen op ke TJchreven lrouden, die vervaerlyke fchaeren hebben; waar mede Zy tegens malkander kletzen als %er Roche- of hetgewapendemannen waren ‚ en jaarlyks eens in volle {lagordre van de beren saumt afdaalen naar de Zee, om haare eyeren aldaar te leggen, &ec. Maar men kan uit RE Bourfires fchryving niet bemerken, datze in gedaante of coleur met onze Beurskrábben over- eenkomens zelfs onder die veelerlei Coleuren word geen blauw geftelt, gelyk de on- ze meeft zyn. Rent Ort, en ges De bovenftaande Beurskrabbe moetmen noch in zout, noch in vetfch water laten komen, want daar in ftervenze ftraks. Ook gebeurt het zeer zelden» “dat men haare eyeren by haar vind. Als mende Krabbe omkeert, dat de beurs boven komt, en van sn Á aarom by achteren aanziet gelykt zy zeer wel een gewapend Man, daarom hy aldus omge- Ja Diep e , 3 Lv Volle keert in de figuur den naam voert van Don Diego in ’t volle harnas. harnafch . genaamt Cancer Crumenatus &c. of Don Diego in * volle Harnas letter H, is dezelve van boven, en letter I van He een andere zyde; zoo datmen zyn gefteltheit en beurs kan zien op de Plaat N°. IV. Nel EO OG Fe Er DEE Ee KE Wan de Cancer Saxatilis: Cattam Batu. % E eigentlyke Krabben verfchillen in fatfoen van de Kreeften ; of om datze Zie de B rond, of naar de zyde langwerpig van lyf zyn, en haren gang overdwars nee-/0e Ger men. Myn voornemen noch vermoogen is niet om alle de foorten van dit Onderftheit flag te befchryven, dewylze zoo menigvuldig zyn, maar alleen de meeft be- LES kendfte, die my voorgekomen zyn; en_die ik verdeele in eetbare, en fchadelyke. On- fretten. der de eetbare munt uit in deugd de zoo genaamde Cancer Sawatilis, of Steenkrabbe; Zy zyn van een gemeen en bekent fatfoen, rond van lyf, omtrent een halve voet breed, min of meer, het voorfte deel des fchilds heeft aan ieder zyde negen tan- denals een zaage, daar na twee groote gaten daar de oogen in ftaan, en tuflchen bei- de noch zes kerven met twee korte baarden. Het fchild isdunen bros, op den rugge wat bultig als een borftftuk , voorts eften. Zy heeft twee groote fterke fchaeren, dik van fubftantie en glad, waar van de eene grooter is dan de andere, en aan de twee knypers breede flompe tanden als baktanden, voorts aan weêrzyden acht pooten; den Onder- ftaert verbergenze onder den buik, doch met een onderfcheid aan ’t mannetje en ’t wyf- iben % je » want de ftaert van ’t mannetje is kleen, fmal, en legt in eene keepe des marretje. buiks, doch dat men hem opligten kan; maar die van ’t wyfje is grooter, en van den dk buik los, waar aan men op zyn tyd de eyeren hangen ziet. Het hol des lyfs is uitge- puilt met een wateragtig bruin vogt» als bloed, aan het buikblad hangt een haai- rig mager vleefch tot het eeten niet dienende ‚ maar aan de kanten heeft hy een wit EE en geel vet, bequaam om te eeten. Het befte vleefch fteekt in de groote fchaeren ez te naar en in de pooten; in den ftaert is niets bequaam : de levende 18 donker grauw of zwart- nd agtig, maar de gekookte word eenpaarig licht rood; zyis niet op alle ryden goed en der Maare, vol van vleefch , fchikkende zig naar de Maan ; want zoo lang de Maan waft vind men niets dan flym en water daar in ; maar by volle Maan is hy vol vleefch en ver; ’t welk daar na allengskens weder afneemt, tot een dag voor de nieuwe Maan, wan neer hy weder vol is, Deze heeten in ’t Lat. Cancer Saxatilis: in ’t Mal. Cattam Batoe, om dat Zy een naar naam donker grauwe koleur hebbende; een fteen gelyken. ane daar van. B Zy Cancer Sas xatilis. Lo D’ AMBOINSCHE Haar ver. Zy houden zig op aan moeraffige plaatzen, daar kleine fteentjes en grof zand on- De der gemengt zyn, inzonderheit omtrent de wortelen van de Mangiboomen; by de uytgangen van de Rivieren, zoo wel in als buyten het water: doch is'er een met- kelyk onderfcheid in de fmaak, die verre zoo goed niet is aan die enkel in't flyk Zyn goet _woonen; als aan die in fteenagtige plaatzen, en by een lopend water zich ophouden. ie Zy worden in’t gemeen voor de befte gehouden om te eeten. Men vangt ze met de handen, fteektze met harpoenen; doch de meefte kan men bekomen mer een vierkant En hège- fchepnet > omtrent een vadem breed, Tejang genaamt, 't welk men met de viet 27787 hoeken aan ftokken vaft maakt; dat men het opligten kan. Dit Tejang legt men, by laag water, plat op den grond neêr, aan de kanten mert eenige fteentjes bezwaarende , en in het midden eenig aas van hoenderdarmen, of Calappuspit. Als het water nu waft; zoo kruypt de Krabbe naar dit aas, en blyft met haare pooten in het net verwart han- gen, het welk men merkt aan de boey van ligt hout gemaakt, die men aan het net bind en op ’t water laat dryven. Cancer Saxatiles. Deeze afteckening ontbreekt, doch de Heer Doltor D'Acquet heeft ons d’ afbeelding toe- gezonden. Zie de Plaat No. 5, letter M. K. en L. behoorende tot het TV . Hooftdeel. UAR OD DIE EL, Cancer Marinus: Cattam dijam. em Eeze Cancer Marinus, of eigentlyk Zeekrabbe, verfchilt niet veel van dé Van deeze B voorgaande Cattam Batu; zoo dat ze de gemeene man ook onder malkan= Krabbe 5 ve é Ee zatwee B der verwart, doch ik heb ieder zyn byzonder Hooftdeel willen geeven. Zy fm ze is verdeelt in twee foorten, te weeten: 1.Cancer Marinus Levis, of effene. Art 2. Cancer Marinus Sulcatns, of gevoorde. | „0. IL Cancer Marinus Levis, of effene, is kleender dande voorgaande, aan de kanten ne maar met zes tanden of fpitzen , daar ‘er de voorige negen heeft, die ook fcherper, hoe- Levis. wel korter zyn. De tangen van de fchaeren zynlanger; fmaller, en binnen fynder ge- Haarge tant. Het fchild is aan de meefte effen, uyt den grauwen donker groen. De reft is ai als-aan de voorgaande. | II. Cancer Marinus Sulcatus, wiens Schild een dwars hand lang en breed is ‚edoch IL Camcer altyd breeder dan lang, is over den fchild dwars gevoort, die als ribben uitfteeken ; Re doch niet hoog, zommige draagen ook Schulpen en Oefters op haare ruggen vaft ge- ofgevoorde. groeit. Rauw zyn ze mede donkergroen, gekookt rood, eenparig van coleur, aan A 85de kanten hebben ze vyf tanden als een zaage tot aan de oogen, met kleene korte grootte. baarden; zy hebben acht pooten, waar van de zes voorfte in fpitze klauwen eindi- gen; en de agterfte in langwerpige blaadjes. De fchaeren zyn gevoort en doornag- OE tig» aan de fpits wit, daar agter een zwarte band ‚ het overige als aan ’ lyf; het van’èman- mannetje heeft een fmallen ftaert onder den buyk vaft ; zy komt nooit op ’t Land de *_ maar blyft in Zee, doch word by aflopend water op den ftrand, in de kuilen en ftee= Ì nen betrapt, of anders met treknetten gevangen, en is bequaam tot fpyze. Doch Hoe gevan-is’t waat, dat de Ervarénheit ons heeft geleeraart, dater, onder alle deeze eetbaare big Krabben, ook zoodanige zyns waar van de Eters zich quaalyk bevoelt hebben. Dit gebrek moet men geenzins ’t geheele geflagte toefchryven, maar de eene of andere Krabbe in ’t byzonder, die, by geval, van eenig fchadelyk hout of vrucht gegeeten heeft, gelyk-onder anderen verdagt zyn de vrugten van den Arbor excecars ‚ die zeer wel de korrelen van Cataputia gelyken; Immers ik weet dat Sardynen en andere Strand- viflen, deze korrelen gegeten hebbende, bevonden wierden bitter van fmaak te zyn» en den buyk te ontftellen. Deeze AN Od tlr zaden de nele RARITEIT-KAMER. I Boek. rr Deeze Krab heet in’ Latyn Cancer marinus. Belg. Zeekrabbe. Mal. Carta aiiam. H en Uceu manu, dat is, Hoenderkrabbe , om dat haar vleefch zoo. fi m aifam ‚ Haar bena: maa 5 wabe dd hoendervleefch. II. Cancer Marinus Sulcatus, om dat hy over ’t behe à pe | Evoort s el en mofchagtig iss Ambons. Thu hatan, datis, Cattam Cajun, of Blokkrabb See dat hy zig veel ophoud in oude verrotte blokken, of boomen die in Zee dins Ee n. Cancer Marinus Levis, N. ex Cancer Marinus Sulcatus. O. d’Afbeeldingen zjn door den Heere D D'Acquet ons toegezonden, en tot vervulling van de Plaat No. VI zoch een -Ambonienfche ; Ei 0e, Dit is een andere foort van de Cancer Marinus Leevis; doch heel raar. mt Vellen EO OF 1 Dek Van den Pagurus Reidjungan. Nen E gemeenfte onder de eetbaare Krabben, is de Steekelkrabbe, dus genaamt sy, N eke van de twee lange doornen die hy aàn de zyden heeft. Hetfchild is over- Arabe, dwars langwerpig» van’thooft tot aan den ftaert, die vier dwars vingeren vit lang > maar zes vingeren breed is, met fcherpe kanten aan de zyden, welke aid R. ieder ee uitftekenden doorn hebben: van daar tot de oogen toe heeft zy zeven of acht zoo gen tanden. Het fchild is aan zommige glad, aan zommige korrelig , als Segryn Ema ook hebben zommige op den rugge drie groote plekken, als oogen; in de verfche bruin, in de gekookte hoog rood. De Schaeren zyn redelyk lang, uit twee leden gemaakt, waar van het voorfte gevoort, en doornagtig is, in twee lange tangen zig verdeelende, die van binnen veele fcherpe tanden hebben. Het agterfte lide is aan de bovenkanten ook doornachtig. De andere acht pooten zyn als aan de gemeene Krabben. Deeze Krabben heeten in ’t Latyn Pagurus. Mal. Reidjungan , Reidjucan, en Rin- pgaare ve- du Rindu, in’tgemeen ook Cattam bulan; Amb. Leytim. Yatallan, van de gelykeniffe naning, in fi werfcheide der uitgebreide vleugelen des vogels Tallan, dat is; Scheer-vogel. Zommige noe- talen. men hem ook Hyu manu, *twelk eigentlyk de voorgaande Krabbe toekomt. EREN om. Pagurus Reidjungan. Zie de Plaat VIL. letter R. IX. HOOFTDEEL Wan den Cancer Eunaris: Cattam Bulan. It het geflagt van de voorgaande ; is mede de Cattam Bulan, doch kleen- EA der» twee dwars vingers lang» en wat breeder. Haar Schild heeft aan „; ge praat. de zyden twee regte doornen» van daar tot de oogen zyn de kaken fyn En A gezaagt. De fchaeren Zyn kort, dik en fterk ; aan de bovenzyde doorn- He ge agtig. Het fchild heeft op den rugge eenige wratten , of uitftekende penkeiee > CD griure. is daarenboven met roode plekjes» als mazelen, gefpikkelt:. Het Iyf isredelyk dik, en uitgepuilt, daarom Zy meeft gezocht word om te eeten. Men vind ze Bp alder- nj lei ftranden daar zy zig onder de klippen ophoud, en by afloopend water gevangen — D| word. Anders verbergt zy zig in't zand, doch verraad zig zelven bekeljk waar Ze vangen zit; dewyl men gemeenlyk eenig wroeten onder de voeten gewaar word, als menop worden. die plaats trapt» daar men haar dan uytgraaft. ke B 2 aar 12 D'’ AMBOINSCHE Benaming Haar naam in ’t Latyn is Cancer Lunaris, Mal. Cattam Bulan, of eigentlyk Cat- ee tam Bulan Trang, en zooin’t Ambons, Yu Hulam Rita, of korter, Tilan Rita, dat iss volle Maaris Krabbe, om dat zy meeft gevangen wotd by den {chyn der volle Maane; als men een Dammarop het ftrand zet, daar zy met troppen naat toe kruipen ; zelfs onder het zand, daar men haar onder de voeten wroetende voelen kan. Cancer Lunatis. Zie de Plaat VII. Letter S, EH OO E T-DEE LL Van den Cancer Caninus: Cattam Andjin. De Cancer a E Hondskrabbe is twee duimen lang, en wat minder breed, wat vierkantig en naar agteren toefinallende, dik van lyf mert effene kanten; levend, zwart Ee ge bruin; gekookt; uit den rooden paars. Heeft acht gemeene pooten, waar talte. vande twee voorfte leden haairig, en aan de kanten fyn gezaagt zyn. ‘ De fchaeren zyn kort, dik, en fterk, van boven effen, en de tangen wit; de flinker aan het wyfjen is grooter dan de regter. Aan’thooft is zy ook effen, met pas kennelyke baerden, én de mond wort bedekt aan ieder zyde met twee breedagtige pooten ; voorts de buik effen, en verbergt van binnen redelyk veel vleefch, inzonderheit veel vet ofte eyer-ftof. Zy houd zig Zoo wel op ’tland als in ’ water op» doch meeft onder de an n'eklippen; en als men haar op *t Iyf komt» verbergt ze zig in *tzand. Zy is fnel Hoe van vanloop, en fterk in de fchaeren; zyn eetbaar, doch met onderfcheid, want die zig Jbys te veel op’tland ophouden, worden zoo goet niet geacht, dan die men onder de klip- pen vangt, by aflopend water. De oogen zyn aan ’t voorfte eind rood, met wit om- vangen, aan de zyde van * fchild is zy ook witagtig. Haarebe- Haar naam in’t Latyn isCancer Caninus. Mal. Cattam Andjin, dat is, Hondskrab- VI be, van haaren fnellen loop; Amb. Leitim: Hyu Sarifa Poëti, tot onderfcheid van taalen. __Hyu Sariffa, die rood uit Zee komt. Daar beneven, Yu Mattacau, van haare roode Enwaar- oogen, en Hu Afb: op Hitoe, Lilu Maolo Yal, dat is, Kanariskraker. Het tweede De tweede foort is kleender, maar vierkantig, een duim lang en twee breed, met 05 effene kanten en hooge zyden. De oogen zyn raar geformeert, want onder zyn ze fmal, waar op een dik knobbeltje ftaat, zyndehetregteroog, en daar op weder een regt hoorntje; zonder merkelyke baarden. De regter {chaer is veel kleender dan de {linker » die kort, breed, op den rugge korrelig, en aan de kanten gezaagt is, aan de uiterfte tippen zit een Zwartftipje. De agt pooten zyn zeerlang, dunsenals geklauwt : Op den Er rugge heeft hy een Character als een H. en onder de H nog twee andere puntjes, rood in’tzant en wat ingegroeft, een fimalle kleene ftaert in een groeve, daar onder twee kleene 258 hoorntjes als een klauwes vergraaft zig in’tzand, is eetbaar, en heeft veel vet; de ko- leur is aan derauwen grauw geel, aan degekookten doods bleek. Zy is nog fneller van loop dan de voorige» zoo dat men haar reekenen mag onder de Hippos van Ariftoteles , dat kleene krabbetjes zyn, die zoo fnel op den ftrand loopen, als of het paerden wa- ren. Zy voert den naam met de voorgaande, doch tot onderfcheid mag men haar noe- men Hanfze krabbe van de lecter H. | De eerfte De eerfte foort heeft acht haairige pooten, en een plek op de borft van kleene haairt- Jord HOU, ess lvals Aaweels zy heeft zulk eene fterkte in haare {chaeren, dat ze eenen Kanarynoot Zj a opkraaken kan, het welk zy metde voorgaande Beurskrabbe, het wilde Zwyn, en den pus boomen. Vogel Cacatoca gemeen heeft. Zy beklimt ook de Kalappusboomen, en weet hunne. ooten af te werpen, die zy daar na doorboord, en het pit zoekt. Zy maakt haare de zot zn holle gangen tot onder de Woonhuizen, daar ze dan by nacht uit kruipt; en een groot € IIHILENR. gewelt A KN eg KA A Ig uc (nrd RARITEIT-KAMER. I Boek. 13 gewelt maakt. Zoo weet zy ook de Hoenderen te bekruipen, dezelve by de voeten te Bekuipt vatten, en naar haar hol te fleepen; waar door dat geraas komt, ’t welk men zomtyds 5 Slak ht in de Hoenderkotten hoort, Sif PEAT hik Dyna oort, Als men heet water in haare hoollen giet, moet re gevan zy daar uit komen: en war Op onbewoonde Eilanden, inzonderheit op Lu apimgoe , zyn deeze Hoenderkrabben zeer groot, met een dik ‚ bultig fchild, en fchaeren die ruig, en een hand lang zyn, aan’t voorfte lidt rond en korrelig, meeft op de Pandang {truiken zich ophoudende; en oneetbaar. Cancer Caninius. De afbeelding ontbreekt. Krbe HOOFT DEE 1 Van den Cancer Raniformis. ® E Cancer Ramfor vas > 18 een zeltZaame Krabbe, omtrent vier duimen lang , Caircer Ra- B} en by ’t hooft drie duimen breed, beftaande meeft uit eene bolagtige rugge- Bis fchaal, over al bezet met ruige en fteekelige puntjes; en Beleen we loopt ze fchielyk inwaarts, en wort fmaller. De ftaertis korten loopt fchie- Ee lyk af; beftaande meeft uit twee kennelyke leden; eindigende in een {mal fnuitje, dat Haar aart zy onder den buik verbergt » En daarom fchynt ze Zonder ftaert te zyn gelyk een padde. en gefialte, Aan ’t hooft is ook niets te kennen, daneen kleenen mond met korte baartjes bezet, en daar boven op is de fchaal haairig, ter wederzyden met kleene korte oogen: De voor: noemde fchaal is vuil wit, aan de kanten fcherp getant; of gezaagt, en gelyk een dik bladt; eindigende in twee korte nypers. Daar agter volgen, ten wederzyden, drie pooten van eene byzondere gedaante; aan de kanten haairig, en eindigen in een langwerpig hart, mede een blaadje gelykende. De twee agterften zyn mede plat en haairig; en haar hattje is wat kroms alseen fikkel uitwaarts flaande, en den ftaeft befchermende: Aan ieder zyde onder de fchaal heeft ze een geut of klooves daat in zy de zes pooten Trekt haa: verbergen kan. Zoo trekt zy ook de fehaeren zodanig onder het lyf, dat men hiel niets bekennen kan; wanneer zy dan recht eene padde gelykt. Zy is in Amboina lien veel bekent, en men vint haar op de vlakke en fteenige ftrand van ZLoehoe: of zy tot selaam. het eeten bequaam is, kan ik niet zeggen; immers d'Inlanders zyn {chroomagtig haar te nuttigen: Haar naam in *t Latyn is Cancer Raniformis. Mal. Cattam Codoe. Amb. Hyu Allaac , Peraarins in verfcheis gemeen met andere: de taalen. Cancer Raniformis. Zie de Plaat VIÙ. letter T. daar men haar van boven ziet, en letter V. van onderen: wegens haare zeltzaamheit hebben wy nodig geagt haar dus tweevoudig te vertoonen. Zy is ons mede toe- gezonden door den Heere Doétor D'Aquet: Kil HOOFTDEEL Van den Cancer Terreftris tenui tefba: Cattam Darat. Va E Landkrabben zyn mede van verfcheide foorten, waar van wy in dit perfcheide À Hooftdeel de dunfchaalige zullen befchryven, waar van zommige mede 71% in ’t water gaan: R | Krabben: B 3 Cancer 14 D’ AMBOINSCHE Cancer Cancer Rubris Oculis: is uit den ronden wat langwerpig, ongezaagt, op den rug- Le ge gefchildert met. bleekgeele bloemtjes. De oogen in de levendige zyn rood als Robynen, heeft twee kortedikke; rondachtige,en gladde fchaeren; met korte tangen; Paarse san ’t uiterfte een weinig zwart, op de fchaeren zwarte ftipjes, met acht korte en dunne pootens alle met klauwen ; woont mede in de klippen. Haar naam in ’t Latyn is Cancer Rubris Oculis, Amb. Leytim. Hin matta cou, ge- De reden meen met de voorgaande Cancer Caninus , doch welke naam eigentlyk deze Krabbe toe- vanzyn be- ' maaming. komt, om dat haare oogen veel rooder zyn dan van de andere. ‘Zy worden met de. Zyneet- Voorgaande voor Landkrabben gehouden, en alsze omtrent den ftrand gevonden wor- Bn den» en dat ze een effen {child, en geene haairen hebben ‚ wordenze zomtyds gegeeten ; ‘twelk dikwils mislukt; want op Mitoelamma is’t by mynen tyd gebeurt, dat een Voorbeeld Vrouw met haar dogtertje niet meer dan de fchaeren van zoodanige Krabben (men ES oordeelde dat het de voorgaande Hondskräbbe was, andere zeggen den Cancer norius) Agtertje, gegeeten hadde, en dood by’tvuur gevonden wierden, hebbende de ftukken van de Krabben noch by haar leggen. Anders de algemeene tegenbaat voor alle zoodanige Genees Krabben, is het fchraapzel van zwart Accarbahar. De wortelen van Siriboppar , van middel hier tegen. Piflang Swangi, en van het fnygras Lalangedronken, of met Pinang geknauwt, en het fap ingezwolgen > die deeze fchadelyke koft door ’t braaken weder doen overgeven. Gedaante in De Cancer Villofus iseen ganích ruige Krabbe, langwerpig van lyf , twee en drie vinger Cancer breed, en een duim lang ; het fchild gant{ch bedekt met grove borftels, als of het een Zee- dl appel was, rond eneffen van buik. De fchaeren zyn mede ruig, kort en dik, heeft zwarte tangen en acht korte pooten. Men houd hem voor een medefoorte van de groote fchadelyke; is niet eetbaar, woond in’tzandonder klippen, zynalle rond van buik, en den ftaert vaft daar aan. Verfcheide _ Haar naam in ’t Latyn is Cancer Villofns, Mal. Cattam Bulu, Amb. 24 Huta, dat b Ak 4 ë en veder” 18, Cattam Rompot, van de ruigte die hy over ’ lyf draagt. WaArOn, Cancer terreffris, tenni teffa. Van deeze zjn veelderlei fporten , doch alzoo de Schryver ons geen Afbeeldingen heeft toegezonden ‚ en men ook die niet heeft Ronnen magtig worden , hebben wy dezelve hier ook niet vertoont. AI sH0O-O. ED De EE Es Van den Cancer Vocans : Cattam Pangel. DEPT. Ra Eze Krabbetjes behooren ook onder de Hippos, maar zy zyn fchaars, een duim Joca B breed lang, fchier vierkantig, voor breedft, en achter toefmallende, met Haar ge- 8 daante, effene kanten. De gekookte word niet rood, maar blyft blauwgroen. De Zie de ze í plaat X. oogen fteeken verre uit ‚aan dunne fteelen ; hebben acht gemeene malle en glad- letter B de pooten, twee zeer ongelyke fchaeren, waar van die aan de rechter hand veel grooter is dan het lyf, aan de kanten en aan ’t voorfte lide fcherp, op den rugge korrelig, en van binnen met fcherpe tantjes. Het {childis wel bultig , doch glad; denypers van de fchaeren hebben altyd een ander koleur; en zyn of geel, ofrood; zoo is ook de boventte nyper lichter , Haar woon- of witagtiger dan de onderfte. De fchaer aan de flinker zyde is kleener dan eenige poot; Pads mer twee fubtile knypers. Zy woont op vlakke zandige ftranden, en by aflopend wa- ter ziet men haar geduurig metde grootfte fchaere boven *t hooft zwaaijen, als of zede Jeetbaar, lieden roepen wilde, en als men haar bykomt, zoo verbergt ze zig in’t zand; zy isdik van lyf, en eetbaar. Gag, Haar naam in’t Latyn is Cancer Vocans. Malcits Cattam Pangel, datis, de Roeper om reden, als boven. Her | RARITEIT-KAMER. I Boek. 18 Het fchild aan den rauwen is meeft zwartachtig, met witte puntjes als CharaGters; ten de lange oogen kan hy ter zyden in zekere keepen leggen. Hy kan zoo {nel loo- pen, dat hem een menfch qualyk kan achterhaalen, en als men hem op ’t lyf komt; zoo vergraaft hy zich zoo ras in ‘t zand, dat men hem met uytgraaven qualyk betrappen kan. De menfchen verachten ze tot de koft; om datze zoo kleen Zyn, maar niet de / ziet Eenden, die de kleenfte najaagen, opgraaven; én inflokken. De Mippi worden befchre. “7/27: ven by Plinius. lib. 9. cap. 31. Ariftoteles. lib. 4. Animalium noemtze Hippeas, dat Me Ruiters, zy zeggen beide dat men ze vind op de ftrand van Phenicien> doch Bellonins 7} vers heeftze op de zandige Syrtibiis gevonden. s end Cancer Vocäns. Zie de Plaat X. letter E. KIV HOO ET DIEWE Van de Cancer Spinofus » Cattam Baduri. Ie zyn lelyke foorten van Krabben , waar van wy twee foorten in dit Hooftdeel Cancer PA befchryven. De eerfte foort is rondagtig van lyf als een Spinne, twee en drie oe A vinger breed van fchild, achter breed en rond, voor wat f{malder , alwaar ee aan ’t hoofd een lapje afhangt, in twee hoornen verdeelt, gelyk de kop zie de plaai van een Springkhaan, aande zyden met noch eenige kleendere dorens; boven dit lapje Ve {taan noch twee uitfteekende dorens of hoornen, en daar agter over ’t geheele {child noch veel andere mindere; zoo dat hy geheel doornagtig is» vuilgtauw en altyd met mofch bedekt. De pooten en fchaeren zyn mede doornagtig ; het lyf is meeft uitge- vult met eene vuilbruine vochtigheit, en weinig vleefch, daarom zy niet gegeeten Red ii word. Men vind haar op ftrand by aflopend water onder de klippen, maar nooit op Haar ver“ * drooge land. ef Haar naam ís in’t Latyn Cancer Spinofus s Maleits Cattain Baduti, Amboins Lejtim: yhu of hyu, makeku huta, datis, Pickol rompot , of Mofchdraager, by andere Hyu a hatu talae, om dat hy in de holligheit vän de Koraalfteenen woont; inzonderheit als werfeheide het in zee waait. ak De tweede foort van de Cancer, Spinofus, isde Lóngimants, een lelyk en affchuwelyk De 2. foort: dier, wiens lichaam mede een Spinnekop gelykt, ontrent twee duimen breed, achter en voor final, mede met een overhangend lapje of fnuit aan’t hooft, in een ftompe {pits Ee toeloopende; het fchild heeft achter drie bulten, en is daarenboven vol kotte doornen daante. en wratten, die aan de levénden altyd met mofch en andere vuiligheit bedekt zyn» dat men hem qualyk' bekennen kan. Aan den buik heeft hy een diepe keep; daar in hy den ftaert verbergt, een fmalle borft, en daar aan 8 korte pooten. Behalven die heeft hy noch twee ongemeene lange fchaecren, zoo dat de geheele Krabbe niet dan os zn 4 fchaeren fchynt te zyn» gemaakt van twee lange en een kortlid; ieder lid vyfs zes, endlaaren meer duimen lang, een vinger dik, en fchier driekantigs waar van de binnenfte korre- Krabben: lig zyn, de derde of buitenfte is doorgaans met ftompe doornen bezet, zommige zin heel groot, zommige kleen , en de groote verdeelen zich in andere mindere, ook met B mofch bedekt. Het voorfté lid eindigt in een korte fchaer ; waar van de oùderfte “5 tange nederwaarts geboogen ftaat; de koleur aan beide foortén is vuilgrauw, of rookachtig, word ook nooit rood aan de gekookte. Deze laatfte hotid zig meeft op zondzich den grond van de Zee op» dies hy zelden gevangen werd; hoewel hy zomtyds in de 7 #7 Bobbers kruipt, enook wel met de netten opgchaalt word. Men vindze zomtyds zoo groot, dat de uitgeftrekte fchaeren meer dan een elle beflaan, en de Viffchers hebben een affchouw daar vans als voor een leelyk Zeegedrogt, weshalven zy hem gemeenlyk 4 ziet eetbaar Wedert hd 16 D' AMBOINSCHE | weder over boord fmyten, houdende hem voor onnut, ja fchadelyk om te eeten. Haar bena Tot onderfcheid van de eerfte, mag men haar noemen Cancer Spinofns longima- ZE A n1s> in 't Amboins komt haar eigentlyker, dan de voorgaande ‚ den naam toe van waarom. Îhu makeku huta, dat is, Mofchdrager, waar mede hy altyd bedekt is. « Als ook Tu maccar , dat is, Cateam duri Sagu. | Wiar ge- De eerfte foort word veel op Amboina gevonden, inzonderheit by Weynitoe op PA vlakke ftranden , van zand en kleene fteenen gemaakt , en word voor eetbaar ge- houden; maar de tweede, of Langhand; is in Amboinaas inham meeft onbekent, en werd voor ondeugend gehouden. | Ben derde __ De Cancer Spinofus heeft noch een gemeene Strandfoort, is 2 duimen breed, en wat [ME langer > voor met een afhangend fchildje, als of hy een lapje over den mond had, het achterlyf is wat breeder, en loopt rond toe, na ’t fatzoen der Spinnekop- pen. De pooten zyn redelyk lang, maar de fchaeren veel korter dan aan de Longt- MANS, voorts overal fteekelig en knobbelig, op den buik of aan de borft haairig. Een vierde Noch een grooter en zeltzamer Krabbe komt zelden voor den dag, om dat hy ve por Ag diep in de Zee ophoud. Haar lichaam is 4, duimen breed, na vooren fmal toelo- zelizaam. pende, daar men fchier niets dan een knobbelige neus, en twee kleene oogjes by {laare ge-_malkander zier. De geheele rug is vol knobbelen, met klooven tuffchen beiden; daante, . ri = A zie de __en daar in zeemofch, en kleene kraalftruikjes. Zy heeft lange ongewoone fchaeren, ie- Plaat der 9 duim lang > met diergelyke knobbelen bezet , en daar aan noch dit byzonders, dat de twee lange leden tu{lchen beiden noch een korter hebben. De 4 andere voeten ter wederzyden, hebben haare gewoone gedaante, behalven dat ze aan ’t achterfte aan Ward voor drie zyden met veele fcherpe takken bezet zyn. De koleur is rood en wit gefpik- honden kelts zy heeft kleene baartjes, die Zy in holle geutjes onder de neus verbergen kan. d'Ambonezen zyn’er zoo bang voor, dat ze haar met de fuik of vishoek ophalende;, Enzyn ftraks weder in zee fmyten> want ze houden haar voor {chadelyk tot de koft, hoe- zee maat Welze geen exempel konnen aanwyzen dat zein’teeten leed heeft gedaan. Op Cele- takken be. bes Ooftkuft heeft men ze noch eens zoo groot, alwaar ze meede voor fchadelyk gehou- SE den worden. Op haar rug en fchaeren dragenze meerendeels ’t een of ander Zeegewas ; doch meeft de witte kraalboortjes, (Lithodendrum calcarium) waar uit men kalk brand, en daarom worden ze dikwils door een holle Zee op ftrand, en in ftukken gefineeten. Cancer Spinofus, zie de Plaat VIII. No.r. Cancer Spinofús Longimanns. Deze afbeelding ontbrak, doch de Heere Dottor d'Acquet heeft twee afbeeldingen ber toe befèhikt, namentlyk de Cancer Spunofs Longi- manus, Major. N92. en Minor No. 3. en daar beneffens een der tlr Kreeften. De Cancer A- ragnoîdes , zie dezelve Plaat No.4. en No. s- is de Cancer Florides. De Heere d'Acquet heeft ons noch toegezonden een ongemeene groote Krabbe, by den Schryver bekent, voor de vierde foort van de Cancer Spi- Hofs, die by ons genaamt word de Rotskrabbe, om dat dezelve inr aanzien wel een Rots of Koraalffeen gelyke, zie de Plaat No. IX. Ek % TT TW 7 : EE RT ne Kroo LO. OET. DEE L. Van de Cancer Floridus + Cattam Bonga. Gan Eze is in gedaante van Een gemeene Krabbe, langwerpig van fchild; {chaars 2e ge twee duimen lang; twee en een half breed, en dikachtig van lyf; het fchild “ried bis Is met veele peukeltjes verciert, bleek van verwe; en daarenboven met geele VIIL Nos. plekken gefchildert, dewelke aan zommige linien, aan andere plekken, en bloemtjes verbeelden. Aan de kanten is het fchild {cherp, aan ieder zyde met een hoek- Je of tand. De fchaeren Zyn naar gelykheit des lyfs dik, rond, doch kort, met peukel- ies en korrels bezet, als ’ lyf, en daar aan de fcherpe nypers of tangen, kaftaniebruin , voorts TeLamsve lt fe „IX. WE Mok Fol Daf ‘Joe en mieg dE SEE ZEE ZL ee: od RARITEIT-KAMER. Ï Boek. 17 voorts 8 gewoone pooten in fcherpe klauwen eindigende , die mede bruin en rui van korte haairtjes Zyn. Hengeenn by afloopend water op den ftrand, en by Kd En verblf" water kruipt zy Zomtyds op de drooge klippen, daar zy by wylen haare otide huit afleot „£/°“* die men dan zoo geheel vind, met pooten, fchaeren en al, aerdig gefchildert en Dn Verwilfelt dat men qualyk merken kan; waar het beeft uitgekroopen is; *t welk men echter zn be onderen gewaar word, tuffchen den buik en den ftaert , alwaar deze leege huisjes geo= pent zyn. Haar naam in ’t Latyn is Cancer Hloridns, Maleits Cattam Bongd, dat is, Bloem- Reder krabbe, oï dat zy onder alle het fchoonfte fchild heeft, âls of het met bloemen be- ke lg IJ zaait was: De Amboneezen noemen haar mede 24 Nikimetten, dewyl de einden van de mac fchaeren zwartachtig zyn, waarom zy onder die geene gerekent word, die de Natuur ge- tekent heeft om niet te eeten, gelyk ze dan word gehouden voor eene kleene foort 7 ziee van den grooten Zwarttant, hier nain’t18 Hooftdeel befchreeven. Zy word niet ge- ear. geeten, dewyl de Inlanders een gemeen merkteken hebben, dat alle Krabben, wier EE fchaeren aân de nypers zwart of bruin zyn» tot de koft niet deugen; als of ze van Na- ez: tuuren getekent waaren. Cancer Floridus. Zie de plaat VIIL Ne. KE XVIe :-HOOETDEEL Wan den Cancer Noxius: Cattam Pamalt: Eze Krabbeiú worden voorde regt fchadelyke gehouden; en zyn niet van een- Cancer derlei gedaante. De gemeenfte verfchilt niet veel van de eetbare Zeekrab- Sn ben» doch is wat grooter en dikker van fchild , ’t welk bleek of witachtig is ‚met Ee j roode plekken: en Characters als bloemen gefpikkelt, op een andere manier als den Canter Floridus, wiens fchild met veele peukeltjes verciert is, maar komt overeen Met den met den Cancer ruber. Haare oogen ftaan ver buiten’thooft;, en zjn rood, met groote B flerke fchaerens Zy kruipt zomtyds inde Bobbers; doch opgetrokken zynde ‚ word ze dual ftraks weg geworpen, om dat ze voor fchadelyk; ja doodelyk gehouden word: Imimers ,, „, es het is in mynen tyd gebeurt op Hitoelamma, dat zekere Vrouw van eën Krabbe, maar oz, ja de eene fchaer op koolen gebraden eetende, vermits ze deze Krab niet kende, by het sin vuur zittende, in flaap gevallen is; wordende daar ter fteede dood gevonden, gelykook hi za haar dogtertje » dat mede daar van ats; en kort daar na ook ftorf; doch alvorens aan- faia: wees de Krabbe waar van ze gegeeten hadden; waat van mede boven het XII. Hooft- deel te zien is. De Natuur heeft dan wyslyk gefchike, dat die fchadelyk Beeft zi op alleen op den grondder Zee zig ophouden; en niet op den ftrand komen zoude, de grond op dat ser niet veele menfchen» die hunne koft by aflopend water op fttand zoe- ken, door befchadigt wierden. Haar naam in ’t Latyn is Cancer Nowius: Maleits Cattam Pamali: Amboins» Op Haar bena: Leyt; Ju-Umali: op Hitoe Lilu-Umali, datis, Cancer Infauftus, of fchadelyke Krab- le zp bes als ook Catsam Bifa, venynige Krabbe, gemeen met de voorgaande. baalen; C XVII. HOOFT- En D' AMBOINSCHE XVIL HOOFTDEEL. Wan den Cancer Ruber: Cattam Salif]a, Cancer It is een zeltzaame Krabbe, en word weinig gevonden, wat grooter dan een Een gemeene Zeekrabbe, 4 duimen lang» en vyf breed, onder alle de dikfte een van fchild, ’twelk glad en effen is, een mes dik, aan ieder zyde heeft het Zie de. eenftomp; hoek;of tand, nocheen by ieder oog, en noch vier aan ’t voor- A hooft, ftomp en rondagtig. De oogen zyn kleen, en fchuilen in kleene gaten. Het nee {child heeft onder aan den buik twee ftukken, die daar aan fchynen gezet te zyn» en weinig __met’er tyd als halve Maanen afvallen; de {chaeren en pooten zyn noch onbekent, de- bekend. _wyl my telkens de blootefchilden gebragt wierden. De koleur van’tfchild is rood, zelfs /__aan de levende, als zy uit Zee komt, doch niet doorgaans ‚ want het fchild zelfs is bleek ‚ maar daar op ziet men groote roode plekken, “van coleur als de afgevallene bladeren van AA den Boom Su/ifJa, of Catappan, die rood zyn als een gekookten Kreeft, waar van bloetroode de drie grootfte als dubbeltjes op den rugge ftaan, 3 kleender by den ftaert, en zom- vlalken gyds vier, en noch 4 by de oogen. Dit teiken heeft de Inlanders bewogen; dat ze Ward van haar mede voor verdacht houden, en tot den koft niet willen toelaaten. Immers in het ZONEN dorp Hucconalo wierd zy my getoont, dat ze aan zommige Lieden zoude fchade baars gedaan hebben, diehaar in den Amboinfen inham gevangen, en onvoorzigtig gegeeten ee hadden; daarentegen andere Inlanders verklaarden, dat-zy by haar gegeeten wierden. deren voor Deze Krabbe heeft rr of 13 roode oogen, op het fchild in 3 ryen, de grootfte als Sk, een ftuiver. Die van Hucconalo, zoo andere willen, hebben haar ten onregte {chade- Iyk genoemt, want op Caybobbo en Bonoa word zy voor de befte gehouden, zynde vol geel vet, en vol vleefch, hiet op Bonoa, Moele pipis dat is, Gefchilderde wangen. Haar bena Haar naam in ’t Latyn is Cancer Ruber; Maleits Cattam Salif/a, Amboins op Ley- WE he je tim: Ju Saria, op Oma Ueu Saria; want Saria noemen ze op Leytimors ’t welk taalen. de Hitoefen Sa/i/a uitfpreeken, in *t Maleits den Boom Catappan. Catam Onder den bovenftaanden Cancer Anens, zoo wel als onder den voorgaanden Cancer ERI »_Noxius behoort dé navolgende, genaamt Cattam Tambagasdatis, Cancer « Aneus, of krabben. _ Koperkrabbe, dewyl ze rood of Koperverwig is, wanneer zy uit Zee komt; niet veel on * grooter dan een gemeene Krabbe, ook in gedaante niet veel daar van verfchillende, doch waant. __ganích kaal van haair over ’t geheele lyf, behalven eenige zagte haairtjes beneden aan Haar ge- de pooten. Het fchild is digt gemarmert met bruine oogjes, doch omtrent den ftaert ie heeft zy 3 regt roode plekken, waar van de middelfte vierkant, en de twee ter zyden Ae XL langwerpig zyn; noch heeft zy eenige verhevendheden, eene geflote Beurze verbeel- *__ dende, welker mond naar agteren ftaat : zy heeft twee kleene oogen ‚die diep ver- borgen ftaan, tuflchen de kerven van’t hoofd, en ganfch geen baerden. De nypers zyn git zwart, doch niet {cherp getand; de agterfte en breedfte pooten leggen met het agterfte en breedfte deel of lidt op het achterlyf, bedekkende het zelve tot aan den hals van de Beurs, waar mede zy fchynen het agterlyf te befchermen. De pooten eindigen in kor- Word voor te ftompe doorntjes. De buik is mede rood en wit gemarmert. Van deze Ko- ER perkrabbe word getuigt, dat ze volkomen fchadelyk is, gelyk zy ook zelden voor den dag komt. Over ’t geheele lyf is zy glad, en blinkende als porcelyn. My is eene Krabbe van 24 Sarif/a Af/ahoedi toegebragt;onder den naam van %4 Sariffu Dn ; of Cattam Catappan, van de bovenftaande niet veel verfchillende, behalven dat Zy Zoo “_ rood van fchaal niet is; de rugge is in ’t midden bleekgeel van grond, ter zyden af bruin, met een groote roode plek midden op den rugge, en aan weêrzyden noch vyf mindere » EN NES AN EDES > r WI, fj (en RARITEIT-KAMER. 1 Boek. 1 mindere, alle rood, aan de kanten van de fchaal weinige korte ftompe doornen. De buik is hoog verheven, heeft ter weêrzyden vief gladde pooten, en’daar aan lange zwarte klauwen; de regte fchaer is tweemaal zoo groot als de {linker , beide met zwarte tangen agter bleekgeel en mede glad, de oogen fteeken niet ver uit, en zyn witachtig of bleeck- geel, voorts heeft zy geene Baerden. | Cancer Ruber. Zie de Plaat X. Not. Ops toêgekoomen mit het Kabinêtvan den Heèeré de Jong. De Can: cer Anus, alzoo ontbrak, ús ons door den Heere Doitor 'Acquet bygezer: zie de Plaat XI, Ne, 4. XVIII: HOOF T:DE EL, Van den Cancer Nigris Chelis: Cattam Gigi itam. , Eze Krabbe is op-den tug donkerbruin Zonder plekken; maar aan de kanten Cancer Ne À fcherp gezaagt» mede zonder baerden; aan den buik ziet men twee fchaeren®"* / even groot, achter bleekgeel, en voor zwart; de pooten zyn ganfch ruig 4/78 en fteekelig , doorgaans met twee rye korte doornen; alle bleekgeel en met haair bezet; de twee agterfte pooten zyn zeer kleen, en agterwaarts geboogen, heeft Zap blinn witachtige en heldere oogen; die by nacht blinken als Juweelen; als men met een bran- aen dende Dammar in Zee gaat, en heeft gemeenlyk een kleender by zig. De kleender is mede geheel bfuin, heeft een fchildje met geele linien als Characters , Eer tweede vol bulten, en zoo gekrult als of het uitgefneden was, met weinige hoeken aan de kan- Gag ten, en zonder baard; de fchaeten zyn aan ’tvoorfte korrelig en donkergeel met zwarte nyperss de pooten van boven glad, van onderen haairig. Men vind ze op de Eilanden re voor Aflahudi, leggendeop den hoekvan Nuffanive, daar ze inde Bobbers kruipen, en vonden van de Viffthers opgetrokken zynde, ftrax weg geworpen worden. al De grootfte is my noch onbekent, behalven de fchaeren, die groot en fterk zyn5 7 weinis het eerfte en tweede Lidt hebben aan de kanten groote uitfteekende dorens; het voor- #7 fte is ganfch korrelig, met eenige vooren, de tangen of nypers zyn zwart; met {cher- pe tanden van binnen, aan de gekookte violet-bruin, maar de reft is bleekrood. Zy ne word mede onder de fchadelyke gerekent ‚ dies aan haar geld de waarfchouwinge van den Poëet: Hic niger eft hunc tú Romane cavetö. Haar naam in ’t Latyn is Cancer Nigris Chelis: Maleits Cattam Gigi itams en ZOQ Haar bená- in ’t Amboins, Yw zikt metten; dat is, Zwarttant, want de Maleiers noemen Gigi of jn ie A Tant, het geen wy Schaeren noemen. taalen. XIXe ROOM LD ER Van den Cancer Lanofus : Cattam Bifa: Bp Eze zeltzame Krabbe word ook weinig gevonden, ’t welkeene wyze befchik- Cancer e . Hi 4 À ‘ L aol, king der Natuur is; dat men haar zelden vind, en dat ze zig ophoud inde anofns f n d L zelt- diepte der Zee, want deze en de voorgaande Zwarttand worden voor de regt zaam. fchadelyke Krabben gehouden. Zy is omtrent twee vuiften groot van lyf, Ez hy de : voorgaande een halve voet lang en breed, hoogbultig van rug» aan de kanten met 4 of 5 ftompe Le Cg tanden ; *” 20 D' AMBOINSCHE Haar ge-_ tanden, en hét hooft loopt {pits toes daar kleene oogen digt by mialkánder ftaan, of ziede inde gaen fchuilen zonder baarden, doch by den mond ftaan ten wederzyden 4 {pitze Dlaat XL. Jlauwen, ’t welk haar handen zyn. Zy heeft twee merkelyke groote en lange fchaeren , in fterke tangen eindigende, die bloot en wit zyn> gefatzoeneert alsden bek van een Pa- pagaai. Het agterfte lidt van deze fchaer is naar gewoonte, fchier driekantig, waar van de eene kant gezaagt is; voorts heeft ze aan ieder zyde vier pooten, vanongelyke grootte , want de twee voorfte zyn de langfte, en aan het middelfte lide wat krom gebogen; en voor aan met een korte fcheïpe klauw áls een vogelpoot ; de derde voet is pas half Zoo lang, en de vierde is noch kleender, en ftaat fchier op den rugge, beide gewapend met kleene ronde klauwen, den angel van een Scorpioen gelyk, doch met dit onderfcheid , dat d'angel van den derden voet inwaarts ziet, en dievan den vierden-uitwaarts. Tegen over deze klauwtjes ziet men noch een ander en veel korter, met het eerfte de gedaante van een fchaer makende, waar, mede zy ook nypen Kan, ’twelk men ook eénigzins ziet Je wolag- aan de twee voorfte pooten. De geheele fchaal ‚ pooten en fchaeren , zyn bekleed met een, VE THE yuilgrauwe mofchagtigheit, in’tgevoel als wollelaken, doch aande kanten; {chaeren ‚en pooterì ‚ wat ruiger» als borftels , enì deze wol hangt haar zoo vaft aan ‚ dat men die maar effén affchräpen kan, daar onder ziet men dan de fchaal , doorgaans dood bleek, op den rug en-aan de fchaeren redelyk dik; binnen ‘heeft zy geen Byzonderlyk vleefch, maar is vol van een bruinzwarte vochtigheit; die het water paers verft, áls‘ men haar kookt. Het En keyk is een leelyk beeft van aanzien , en word voot Ge gehouden, weshalvenì de erf Viffchers haar in de Bobbers krygende, ftrax weder in ’t water fmyten. Haarver- Haar naam in ’t Latyn is Cancer Lanofus: Maleits CattAm Bifa, dat is, Cancer Rn Venenatus. Int Yu Teku hutta; dat is, een BEC die gras of mofch draagt. En word Onze Amboineezen ; zoó Chriftenen als Mies ‚houden haar voor fchadelyk ‚ en fmy- dehed ten ze weder weg, als ze hem vangen, doch Zoo miy dunkt komt dezen afkeer meer wegens haare leelyke gedaante, dan uit ervaring. Want daar zyn Natien die haat zon- he der fchroomop koolen braaden en eeten, al het vleefch van ’t zwarte bloed afzonderen- gegeeten. de: Dit doen de Inwoonders van Bonoa en die van Serua. Op de zelve wyze heeft ne men genoegzaame ervarenheit ; dat den Visopblazer gegeeten zynde; doodelyk is, noch- worden. tans zyn’er veele die hem zonder fchade eeten, als ze maar weeten ’t vleefch af te zon- 5 deren van de flymerige aderen, waar in de fchadelykheit fteekt. _ Men hebbe wel aante ot goede ne merken, dát als men in dit Boek zegt eenige Krabben venynig te zyn, zulks gefchied naar de gemeene, hoewel dolende manier van fpreeken, want ze zyn niet vergiftig ci- gentlyk genomen, maar hebben een worgende en duizelig makende kragt, die menzom- tyds met enkele Siroop van Suiker, of eenige vettigheit verdryven kan. Voorval — Im’tjaar 1692. wierd’er zulkeene kleene gevangen, die met haar 4 agterfte pooten vandir een Zeegewas» Baftd Laut, aan’teene eind kruiswys en Zoodanig gevat had, dat het ee op haar lag als of het daar op gegroeit was, en zy bedekte zig daar mede als met een fchild: Zy was ineen Bobber gevangen, en als zy een tyd lang droog lag, zoo fchuimbekte zy ‚ en wierp veele hooge blaasjes op, gekoleurt als fchuim van klaar zeepfop. Eenandere _ Een andere diergelike Krabbe had haaren geheelen rug bedekt meteen Zeegewas, van En fubftantie fpongieus, en in veele ftompe {pitzen of lappen verdeelt, gelyk een koraal- Ee fteen, daar een takje. van zwart Zccarbaar doorliep. Het fchynt dat deze Krabben met haar ruige ruggen verfcheide dingen konnen vatten, en aan zig vaft maaken, ftee- kende zomtyds haare agterfte pooten in deze fpongicufe gewaffen. Cancer Lanofüs. Zie de Plaat XI, Ne. r. XX. HOOF T- ven Basisen And. ui arte dla deer tijt ie do or in AP 9 # ® ts vl hie ace waden a itn anijs mbr reuen wafer ee 4 rr Arne en BAL hj se RARITEIT-KAMER. I Boek. si HA OOR TD EEL Van den Cancer Calappoides »_Cattam Calappa. Attam Galappa heëft de gedaante van éen gebroken Calappus , doch veel breeder Camcer Ga: dan zy lang is, te weete 4 en 5 duimen breed, en {chaars twee lang, gely- sr kende een fchuitje, of een lepel uiet een Calappusdop gemaakt, op den rug dgn overdwars een weinig gevoorent, bultig en bleek van koleur, zoó wel rauw 749% als gekookt. Het fchild hangt ter wederzyden met een gtodte lap over, zoo dat het roe 5e van onderen mieeft hol is, met een {malle borft, daar 8 korte en (nialle pootjes aan ftaan , Zie de maar de fchaeren zyn zoo veel grooter, en van een byzonder fatZoen , gelykende KA handje van een kind, breedendun aan den voorften kant, met eenen gekarteldén uitftee- kenden hoek, gelyk een Haanekam;, Met twee kleene doch fcherpe nypers: Zy trekt de GA fchaeren nooit regt ùit, maar kan dezelve met alle de pooten onder ’t {child zoo verber- haarz- gen, dat men niets daar van Zien kan; als zy op het ftrand flil zit. Daar is zoo wei- wad nig vleefch aan, dat ze fchier uit enkel fchaal beftaat, en derhälven om te eeten ondeu- | gend gehouden word. Als zy op het ftrand kruipt by den fchyn der volle Maane, geeft ln 0 haar fchild een weêtfchyn van zig, ‘waar aan mett haar bekennen kan, anders zoude giuzig men haar van ’t zand qualyk konnen onderfcheiden, wegens d'overeenkomfte verwe ; men vindze veel op ’t {trand by het dorp Hwecconaló, en voorts door den geheelen binnen- ze boezem van den Amboinfen Inham, daarmenze ongemoeit laat loopen, om dat ze nie- fbyze: mant verwaerdigt om te eeten; doch zommige worden gevangen, gekookt, gedroogts en tot rariteiten bewaart, meeft wegens de rare fchaeren en het fraaije fchild. Haar naam in ’t Latyn is Cancer Calappoides: Maleits“Cattam Calappa, naar de ge. Bg daante van een Calappusdop. Amboins Leytum Hyu haulin Pute, dat is, Cattam Bu- behan Jan, Cancer Lunaris van den weêrfchyn; die zy geeft by de volle Maane, welken naam “***”: anders eene andere Krabbe; boven befchreven , mede draagt. De regte Maleyers noemen haar Cattam Salwacco, naar de gedaante van een langwerpig Amboins fchild. Deze 1 Krabbe komt overeen, immers in fchildery, met de Cancer Heracleoticus van Bello- Aon nius befchreven, en afgetekend by Font. Hijtor. Animal. Aqnatil. part.2. cap. 2. Sell. 3. van Bello: alwaar hy Gallus Marinus, of Zeehaan word genaamt, van de gelykenifle der fchae- 777,55 houden. ren met een Haanekam, doch verfchilt van den regten Cancer Heracleoticus, befchre- Doch # ops ven by Gefner: Libri IV. de Cancris. vegt. Cancer Calappoides. Zie de Plaat XI, N°.2. daar dezelve van boven, en N°. 3. van onderen is te zien. ® NT “HOOP IE DE ER Wan den Cancer Perverfies ‚ Balancas. Acob Bontius, Mit. Indic. Libr. 5. cap. 31. befchryft deze Krabbe met een ganc lichtgroen rond fchild , en eenen langen ftaert > zoo fpits toeloopende als een Perverfs. Elfe, die iemantquetzende , zoo groot een pyn aanbrengt, als een Scorpioens- ed ze fteek. Haar vleefch, zegt hy, word wel gegeeten, doch is ver na zoo goet niet ee dan van andere Krabben. | | | Het is een gedrogtelyke Krabbe waar aan men fchier alles verkeerd en anders ziet dan raar ge- aan andere Krabben , en behoort mede onder de grootfte. Haar opperlyf beftaat uit twee er deelen ‚ waar van het eerfte en grootfte een fchildsverbeeld , aan den voorften kant rond, Praat XII Ge maar U 22 _D’AMBOINSCHE maar agter uitgefneden als een halve Maan, alwaar het agterfte en kleenfte deel met een vel aanhangt; aan zyn eind heeft het een lange driekantige ftaert, en aan Heeft aan de kanten is het met fcherpe doornen bezet. Dit agterlyf zoude men naar gewoon- pi ea te van andere Krabben voor het hooft, en het eerft genoemde ronde deel voor den pen. ftaert aanzien, gelyk veele van onze Europeërs doen, Het groote {child is een ge= meene fpan breed, zomtyds ook meer, van koleur olyfverwig glad, en boven op met korte ftekeltjes bezet, waaronder men twee ffompen ziet, boven witagtig , ’twelk de oogen zyn. Het agterlyf» is» als gezegt is; aan de kanten doornagtig, en aan zyn einde heeft het wederom een kleene bogt als een halve Maan, in wiens mid- f wander- den de voorfchreve lange ftaert is geplaatft , omtrenteen handdang „ fchaars een vinger daa breed; en zyn bovenfte kant is mede doornagtig» fcherp-toeloopende als een Elfe. Als men haar omkeert, gelykt zy wel een. fchotel, in wiens midde men het hooft ziet, als een klompje,- dat qualyk te kennen is, behalven eenige haairige lappen; die den mond fchynen te maaken „ met noch twee korte {chaeren ‚die den mond fluiten. Aan ieder zyde ziet men vyf ranke pooten , die zy. zoodanig intrekken Heeft miet kan, dat men van boven niets dan de bloote fchaal ziet. … Agter de pooten is een zak: eee je, daat eenig eetbaar vleefch in is, het overige van’t agterlyf is gevult. met een mod- Fobtervoel derige fubftantie, die zy onder den ftaert loft, Wederom is’teen zeltzaam ding aan eers, doch deze Krabbe de plaats van „de eyeren; want als men binnen in de fchaal kykts oe grot word men niet een eytje gewaar, en een on@rvaarene zal ook lange zoeken eer hy ze vind, waar van zy nochtans vol is. Men moet dan weeten, dat de groote {chaal van binnen bekleed is met een dun, doch ftyf vliesje, tuffchen het zelve en de buiten- fchaal leggen de Eyeren in meenigte verborgen, van grootte en koleur de Javaanfche EL B. Kleene Catjang gelyk, die het befte deel zyn van deze Krabbe; want hier van maakt men een fmaakelyk Bacaffan. | Waar zy Men vind haar-meeft op de binnen- of voorzyde van Jara; daar moeraflige en vlak- “5 bonden ke ftranden zyn» altyd twee en twee by malkander, te weten mannetje en wyfje, en het wyfje moet het mannetjes. ‘twelk altyd kleender is op den rugge draagen. Zy maaken. eenen raflen gang, en fteeken den ftaert om hoog » waar mede zy zich ver- „weeren. _ De Javanen zullen nooit eeten het geen alleen gevangen, word, zeggende dat zulks fchadelyk is, en-duizeling verwekt. De fchaalen worden tot medicyn gebruikt» meeft tot Suwan voor de kinderen. , Haare te-_—_ Haar naam in’t Latyn is Cancer Perverfus , Verkeerde Krabbe, om reden als bovens 20716 in’t Maleits Balancas. Onze Duitfchen noemen ze Zeeluizen ; dewyl ze eenigzins naar waarom. Weegluizen gelyken. Fav. Mime en Mimi. | Cancer Moluccang > diergelyk eene wonderlyke Krabbe, befchryft en vertoont in afteke- Door Clu- ee, fiusExoric. ning de Heer Clufius » Exotic. lib. 6. cap. 14. onder den naam van Cancer Moluccanus » Zn zullende, in ’t Jaar van Chriftus 1603 gebragt zyn, uiet de Molukíche Eilanden, daar men BG ook bemerken kan, dat ze in ' Vaderland mede verkeerdelyk voor het hooft van deze Krabbe gehouden hebben de kleenfte helft, daar den langen fcherpen ftaert in ftaat en hy bekent zelfs, dat zy aan de geheele fchaal geen teken van hooft en ftaert hebben konnen vinden. | Het is my genoeg bekent, dat men ze hedensdaags in de Molukfche Eilanden vind; echter is’er my eene toegezonden die gevangen was op Manado, zynde het voor- lands deel van Celebes. | De Cancer Perverfus, alhier Zeefpin, ook wel Pylfhaart genaam. Zie de Plaat XIL. A. word ze van be- wen, en B van onderen gezien. XXIL HOOF T- Fol.x2. staen Bee” En dig vete and ebs RARITEIT-KAMER. IT Boek. 23 XLT HO Or BT DE E En Wan den Cancelli: Cuman. Eze Wandelaars hebben de gedaante van vooren als een Krabbetje; van agte- Cancel, ren als een hoorntje, en woonen in vreemde huizen; daarom ook haaren Rijp” oorfpronk onzeker is, gelyk ook haare gedaante. In ’t gemeen Zyn ze cen halve vinger lang» zommige veel grooter, zommige kleender; het voorfte deel des lyfs is een Krabbetje, van veelderlei gedaante, zommige langwerpig» Zommi- Haare gen ge kort en breed, naar dat het {lekkenhuisje is daar in ze geformeert worden; en het kelk agterlyf eindigt in een weeke krul, gefatzoeneert als de ftaert van een Garnael, doch zonder fchaal, en aan ’t uiterfte des ftaerts hebben ze ook een vinnetje gelyk de Kreef- ten, waar mede zy zich vafthouden aan den binnenften wervel van het hoorntjes De woor eene fchaer; gemeenlyk de regter , is altyd grooter dan het geheele lyf; zoodanig naar ja zen * huisje gefatzoeneert, datze daar mede de deur deszelfs digt-konnen fluiten als met hoors. een fchild, en het geheele lyf bedekken , zynde de fchaeren van binnen fcherp getant, waar mede Zy vaft konnen nypen en houden het geen zy gevat hebben. De meefte ‘zyn van verwe rookachtig » of aardverwig»met wat paers gemengt» op de fchaeren nd glad en van eenderlei verwe, gelykdie geene zyn, die inde Alikruiken woonen; andere, 2% #ar die in langwerpige hoorntjes; of in de Turbinatis haar verblyf hebben; zynlanger vanlyfen buiten: fchaeren, waar van doch zommige glad zyn, zommige haairig of met borftels bezet en met blauwe puntjes op de fchaeren, leelyk van aanzien. Daar zyn’er ook di en Gelsen de Beurskrabben zoo zeer gelyken» dart veele gelooven dat de Beurskrabben hier van haa- 4e Beurs ren oorfprong hebben, *twelk een misgreep is» gelyk ik boven in ’t zelve Hooftdeel Va aangeweezen heb, __Crumenas De vleefchagtige ftaert is aan zommige half doorfchynend, en hebben zy ook haa- Oe 5 re Eyeren daar onder; als men dien afgefneden in de zonne legt, zoo Zweet daar een eer andere olie uie. Haare wooningen zyn allerlei hoorntjes die de gedaante van Slakken of Alikruik- zn jes hebben ‚ doch meeft in die geene die wy hier na in ’t Tweede Boek, Cochleas Marga- vertaaten viticas &* Semilunares noemen. Een ieder woont in haar eigen hoorntjes zoo lang tot Aad en dat zy groot geworden is, en haar lyf in haar oud huisje niet langer bergen kan, dan te gro moet zy een ander van ’t zelfde fatzoen zoeken» of immers het moet niet veel daar van En verfchillen» en wat grooter zyn; dan verlaat zy het oude, en weet zig met den ftaert andere. zoodanig in het nieuwe te draaijen» daar in te woonen, en daar mede voort te gaans als of zy daar in gegroeit was. : Als het nu gebeurt dat’er veele over een huisje twiften, wie het bewoonen zal; raaken ze daar over in krakkeel» en vegten zoolang, dat de zwakfte de fterkfte moet 5 ME wyken» en haar den buit alleen laaten » doch dit gevegt valt meeft voor onder zooda- men twi- nige Cumans, dewelke in Alikruiken of zulkeen flag van Slakken woonen; want die in ei langwerpige huisjes geformeert zyn» moeten in haare oude huisjes blyven, tot dat ze diergelyke vinden, want dewyl ze geen groote fchaer aan de regter zyde hebben; Voorval konnenze den ronden mond van de Alikruiken nict fluiten, Dit krakkeelig ongedierte heeft my veel verdriet aangedaan, wanneer ik alderhande fraije hoorntjes te bleeken lei- gefchieds de, zelfs op een verheven bank, daar ze 's nagts wiften op te klauteren; en de mooije hoorntjes met zich droegen, laatende haare oude rokken my ter begluring. Doch zommige van deze dieven betrapte ik wederom ; die by geval een huis had- den gekregen dat haar te groot was» of een lange ftaert of doornen hadde, waar me- de zy niet koften voortkomen. Als men ze uit haare huizen jaagen wil > moet men aan de fpitze of ’tagterfte van ’t hoorn een gloeijend kooltje houden, wanneer Zy haar zit ; ; À Dek é de hoorntjes de hitte voelende, daar uit fpringen, doch zommige laaten zig liever verbranden, de- kryg. J welke EE 24 D’ AMBOINSCHE welke myns oordeels zoodanige zyn die daar in gegroeit, en met den ftaert noch niet los zyn» anders kan men ze ook in de hand houden, én wagten tot dat ze haar hooft van zelfs uitfteêken, wanneer men ze gauw met de vingers moet aantaften, een weinig vaft houden en zoetjes draaijen, maar niet fterk uithaalen, want anders trekt men ze van haaren ftaert, die dan in’thoorntje blyft, en op nieuw rot. Haar naam in ’t Latyn is Cancelli, Maleits Cooman, Amboins Oeman. De Franfche Wdenvan Bewoonders van de Carybifthe Eilanden, gelyk men leeft, Mit. Antill. Rochefort. lib. i: gn cap. 4» noemen ze aerdig Soldaaten , dewylze geen cigen huis hebben; en over al daar koet ze komen zig meefter maaken. In ZLanguedocg Tefte Rondolet , men noemt ze ook Ber- Beheeten. mard PEremite, om dat ze als Kluizenaars omzwerven, en in gehuurde Celletjes Ze woonen. Heremiten. Men vind ze op alderlei vlakke ftranden, daar de Zee veelderhande ruigte opfimyt; bn inzonderheit daar eenig aas of uitwerpzels onder loopen; als het water waft ‚ be- worden. geven ze zich op de haafte klippen, en âls ze een menfch zien aankomen, fprin- gen ze met een gedruis van boven neêr, en verbergen zich zoo gauw in ’t zand, dat men er van hondert qualyk een krygen kan. De gevangene kan men nochin de hand; noch in de zak by zig draagen, want de warmte gevoelende, kruipen ze ftraks uit het huisje, en nypen met de fchaeren, (zoo hatdnekkig vaft houdende het geen zy gevat Zyn flerk hebben) dat ze zich dikwils eer in ftukken laaten trekken, dan los laaten. Als’er na Dn veele mooije drooge dagen eeït regen komt; kruipen Ze ’s nachts in de huizen en op de kamers, en maaken aldaaf zodanig een gerammel, datde flapende wakker moeten worden, meinende dat’er Bokken in de kamer zyn. Anderé klugten meer bedryven’er de Inwpondersmede, alsze dezelve iemant ’s nachtsonder’t hoofdkuffen fteeken , of ineen En omt toegedekte pot onder de kooi ftellen. Tot de koft zyn ze onbequaam, immers in de- DS ze Eilanden, doch in voorfchreve Hiyt. Antill. leeft men dat ze de Carybanen eeten; Doch word als mede tot eenig Geneesmiddel gebruiken; want uit de fchaal getrokken ; gedoodt en in En le de Zonne gelegt, geeven ze eenige olie van zich, die nuttelyk gefmeert word op Gut- gebruiks. tam Frigidam, of Kotde zinkingen. Men gebruikt ze ook zeer gelukkig om de har- Inverfchei-digheit en klieren des lichaams te verdryven. In Amboina is het ook beproeft ; de 22 dat de ftaert van deze Cumans geftooten, en pleifters gewys opgebonden, de pynlyke ftecken van den vifch Jean Swangi en andere venynige viffchen geneeft. Over haaren oorfprong vallen niet minder twiften, dan van de bovengemelde Beurskrabben; want en zommige oordeelen datze groeijen uit de overblyfzeltjesder Alikruiken , die men gekookt, van baar en niet wel uitgetrokken heeft ‚ maar het agterfte krulletje hier van met het huisje wegfinyt vorken en dat daarom het agterlyf van deze Coemans ook met de Slakken overeen komt. An dere beweeren met beter reden, dat ze zelve voortteelen, om dat ze onder den ftaert zoo wel eyers hebben als andere Krabben; miffchien komen beide deze gevoelens met de waarheit overeen ‚ namentlyk dat de eerfte groeijen uit de reliquien van de weg- geworpene Slakken, en daar na weder andere voortteelen, die zoodanige huizen moe- ten zoeken als haare Ouders bewoont hebben. By dit gevoelen zal ik zoo lange blyven; tot my de Ervaring wat anders heeft geleert, want ik het eenemaal daar voor houde; dat een ieder hoorn zyn byzonder Coeman voortbrengt, gelyk men uit haare verfcheis de gedaante bemerken kan. Wederom zyn’er zommige die ftaande houden, dat zeker flag van deze Coemans zoö groot geworden zynde, datze geen bequame huizen meer konnen vinden; voortaan bloot Ale loopen, en eindelyk in Beurskrabben veranderen; 't welk my ganfch niet waarfchy= 4 shrek nelyk voorkomt, en dieshalven het boven in ’t zelve Hooftdeeel wederlegt hebbe. Zy in holle gaan niet alleen de leege alikruikjes bewoonen, maar als ze geen hoorntjes konnen Ee) krygen , kruipenze ook in de leege doppen van de vrugt Parrang ‚ die men Fu- Ren ba en Caftanea Marina noemt: in de leege fchaeren van groote Krabben, en dierge- Krabben. \yken, datze voor haar lyf bequaam vinden; Arij. Lib. 4. Hit. Animal. en « Elia- us Lib. 7. Cap. 31. noemenze Carcinades, en de laacfte zegt, datze bloot zonder fchaal Pd RARITEIT-KAMER. I Boek. 2ê fchael geteelt worden, maar grooter geworden, zoeken ze de leege huizen van de Purpura en Turbine. Plin. Lib. 9. Cap. 31. fchynt Ze Pinnotheres te noemen, als of men zeide, Pinne- of Schulpjager, en zyn te onderfcheiden van den Pinnoteres, dien hy in’ volgende 4,2 Hooftdeel befchryft. | | Cancelli e turbine werrucofb, is een kleene vinger lang; de fcháal licht bruin met Befthry- roode ftreepen, en witte puntjes; aan de flinker zyde heeft Zy een körte dikke hoe- de kige fchaer, twee lange gladde voeten, en daar agter noch een kleeïe korte; aan!” de regter zyde heeft zy een kleene fchaer, en voeten als de voorige; aan *t uiterfte van den ftaert, tuflchen 2 vinnetjes, heeft zy een fmalle langagtige klauw, als een vogelklauw ‚ waar mede zy zich fchynt vaft te houden aan ’t binnenfte van ’t hoorn; zy leeft niet lang buiten *t. water. | | | Rochefort , Hijf. Antill. Lib. 1. Cap. 24. derde lid, heeft noch een koftelyk ge- og bruik van ’t water en olie uit deze Coemans getrokken, te weeten, wanneer iemant bi BAS onder den vergiften Mancenilie Boom gezeten heeft, waardoor hem het lyf opzwelt, en %” deze} ve tot eez op de huit puiften koomen; of dat hy anders door deszelfs {chadelyke melk bezeert is Been zoo zal hy de plaats beftryken met het klaare water, ’t welk in de hoorntjes van deeze 7 B Soldaaten gevonden word, of met de olie uit het zelve door de Zonne getrokken ; welke hulpmiddelen ’t vergift terftond van deze brandende vochtigheit nederflaat ‚ en den Lyder buiten gevaar ftelt. | De Schryver heeft van deze Cancelli Cumaán geer afbeelding gegeven, wadrom men die hier uitgelaaten heeft « wy zonden’er wel eenige hier hebben konnen byvoegen , maar alzoo heel weinig verfchillen, als in de grootte, dacht bet òns beft die nate laatéen, en den Lezer te wyzen tot de WV Plaar, letter K en L. welke meede diergelyke zyn, en wy ook in't volgende Deel der Hoornen znllen in haar woonhuizen vertoonen; alhoewel ze in Jonfton ez Gefnerus ons Scorpivenswys voorkomen, aan welker afbeelding te twyfêlen is. VEN Ill d ONO EE De DEE EE, Van den Pinnoterés, of Pinnewachter. B Innoteres is een kleen Garneeltje, op het meefte een pink; maar gemeenlyk De Piyzo. J twee leeden van een vinger lang, week en dun van fchaal, gemeenlyk licht *7**_ of vuurig rood; met witte puntjes gefpikkelt, zomtyds ook licht blauw en half Es doorfchynend, gelyk donker kriftal, of ys. Ter wederzyden heeft hy drie fibreeven: dunne pootjes, en voor de fehaeren by den mond, noch twee kleender.- De fchae- ren zyn voor zeer pits» fcherp, en krom als klauwen ‚ waarmede hy zeer fel nypt ; laa- tende zig eer de {chaer aftrekken , dan dat hy ze zou loslaaten. Den ftaert draagt hy meeft onder den buik, gekromt; gelyk alle Garneelen, waar aan men {ubtyle pinnetjes ziet; Haar ver: waar mede hy zyne eyeren bedekt. Dit diertje vind men nergens bloot; op zig fn zelven wandelen, maar houd zigaltyd op in tweederly flag van fchulpens te weeten; Bs of in de Pina of Holfterfehulpen, en in de Chama Squamata of Nagelfchulpen , beide fihuipen. in ’t volgende Boek befchteven; ieder van deze fchulpen haare volkome grootte be- komen hebbende, heeft maar een van deze Garneeltjes by zich, inzonderheit de | Chhama, want in de middelbare Pinnis heb ik ze niet gevondén. Dit Gärneeltje dan eg woont daar in ‚ ‘zynen huiswaefd nooit verlatende zoo lange hy leeft, maar dood zaamheit zynde, fpringt het Garneeltje daar uit. Derhalven men ook geene van deze fchul: He pen tot de koft gebruikt, als men haaren Medemakker daar niet in vinds en als dez zelve by geval daar uit raakt, en verlooren gaat» zóo moet het dier van de fchulp zeen mede fterven. Zyn ampt in deze fchulpen is, dat hy als deurwagter in de {chulpen apt van moet oppaflen, en waarfchouwen wanneer ’er eenige prooi of onraad voorhanden is. DE ter waar; D Re a Want 26 D’ AMBOINSCHE Gevoelen Wants op dat ik met Plinius lib. 9. cap. 42. {preeke ; de Pinna, of hier te land de ie Chama, een groot plomp beeft zynde, doch, zonder gezigt» opent zyne fchulpen; de kleene vifchjes aanlokkende, die dan zonder fchroom daar in fwemmen en fpeelen. Been Het Pinnewagtertje nu ziende dat zyn huis vol vreemde Gaften is, nypt zynen Hof- by de on-_pes met de fcherpe fchaerén in ’ vleefch, die terftond zyn fchaale fluit, de ingeflo- En tene vifchjes dood, en tot zyn voedzel gebruikt ; gevende zynen Kameraad een gedeel- iden te daar van, waar uit Plin. loc. cit. wil bewyzen, dat onder de Wartergedierten ook eenige driften van onderlinge liefde en vriendfchap gevonden worden; en hetis zeeker- Iyk wonder, dat deze verflindende Schulpvifch zulk eene trouw; en vriendfchap onderhoud met dit kleen beeftje, ’twelk daar in zonder fchade woonen kan; echter met die voor- zigtigheit, dat ieder Schulpje niet meer dan een Garneeltje lyden wil, waar uit men be- fluiten mag, dat de jonge Garneeltjes , van de oude voortgeteelt, ftraks andere Pinnas of Chamas moeten zoeken, daarin ze woenen mogen. Hun naam Hun naam in ’t Latyn is Pinnoteres ; dat is, Pinnewagters en Pinnophylax, en Is ving. te onderfcheiden van Pinnotheres, in ’t voorgaande Hooftdeel befchreven. B In de Letterfchulpen hebik ; in Oogftmaand 1683, tweederlei Wagtertjes gevonden, Schryver de eerfte was een Garneeltje ter lengte van eenen vingernagel, hoog oranje» ne geel en half doorfchynend, met dunne witte pootjes. Het ander was een Krabbetje gevonden, uit het geflagt van de Cancellis Anatum; qualyk zoo groot als de nagel van een pink; met een bultig verheven fchild, voor fpits toeloopende, grauw en week; hadde al- reeds Eyeren onder den ftaert: zy waren beide levendig, en liepen heen en weêr. Het fcheen ons toe dat het eerfte een jongetje was van een Zeekreeft, en het ander een jong Endte Krabbetje, die zoo kleen zynde, in deze fchulp kruipen, want men vind ze niet in alle. Van de Pinoteres of Pinnenwachters, ontbreekt de afteekeninge ook , doch zy zn van den zelven aart als die in’twoorgaande Hooftdeel ; zie wat wy daar hebben aangetekent, NIM HO OcF-LEsD-E- Ent Wan den Cancer Barbatus. It is een kleene Krabbe, wat minder dan een Ryxdaler groot, van maakzel Cancer " 5 : Ë Babi niet veel verfchillende van den gemeenen Cancer Caninns» redelyk dik van of Baat, lyf, en groot van fchaeren , die boven by de tangen een bosje zwart haair Be of borfteltje hebben, als Papoezehaair, *t welk haar van andere Krabben zen onderfcheid, en een zeldzaam aanzien aan deze geeft ; het zyn meeft mannetjes, want ze Plaat X. hebben den ftaert aan den buik vaft; zy houden haar op in verfche Rivieren, doch Dn maar in zommige; want op Amboina ; inden * Oliphant; vind menze met kleene kor- De Ai te baerden; maar op Ceram in de Rivier van Hatihaus vry wat verre in't gebergte, de plaaten vind men de grootfte en raarfte, die vry groote, en wat gekrulde borftels op de fchae- gevonden. en hebben. De Alphoreezen van dat Land gebruiken ze tot de koft. _Haar naam in ’t Latyn is Cancer Barbatus; in ’t Maleits, by provifie, Caftam Gí- gi Boeloe, want d' Inlandfche naam is my noch onbekent. Deze gebaarde Krabben komen jaarlyks met groote troppen den Oliphant afdry- ven, kort wanneer het Wawo voorby is ‚ duurende maar twee of drie dagen; daar na vind men ze ’t geheele jaar niet meer: doch ik heb aangemerkt; dat ze alle Jaar Rete niet afkomen. Zy zyn goet in de koft, en de groote fchaeren bewaart men tot rari- sotfdys. teiten, dewyl ze niet veel minder dan de Ceramf/e gebaert zyn. De Cancer Barbatus, of Baartkrabbe , is afgebeeld op de Plaat No, X. en N°, IT. XXV. HOOFT- * Zekere flroom inn Amboina, dus geheeten. RARITEIT-KAMER. I Boek. 27 XXV: HOOF TDEEL, Van den Cancellh Anatum + Cattam Bebet. B Aar zyn noch drie of vier foorten kleene Krabbetjes, die men Eendekrabben canceik; B noemt, om dat de Eenden die opzoeken en graag eeten. De 4 ’ ; erfcheide Tl. Cancellus Anatum Primus, is van de grootte als een dubbeltje, met fort. een rondagtig en bultig fchild, glad en wit den lichtgrauwen , glimmende oe eerfie als eenig fteentje, agter rond, en voor by den kop fpitstoelopende, met kleene POOL paar ge jes en fchaeren» die aan haar agterfte gekarteld of gegranúleert zyn. hate, IL Cancellus Anatum Secundus, is noch kleender, fmal en langwerpig van lyf, te X. A. weeten van ’t hooft tot den ftaert paseen halven dwarsvinger lang, óverdwars een vin- ? Sd ger breed, met dunne pootjes en fchaeren, die pas kennelyk zyn: Zy loopen heel Plaat XB ras overdwars, en zoo dra zy iemant vermerken ‚; weeten ze zich met éene wonder- Iyke raddigheit in ‘t zandte verbergen. Overzulks, ál Ziet men eenen grooten oren by malkander, als men ‘er naar toe gaat, is het geheele zootje in *t zand verborgen , ie daar ze dan de Endten, die men hier op den ftrand laat weiden, met eene vaerdig- ’ zand heit weeten uit te haalen, en op te flokken; ’t welk ze te gemakkelyker konnen doen , “7778: om dat beide deze foorten van Krabbetjes geene zonderlinge fchaeren hebben; gelyk de Cancer Vocans heeft, die ook wel kleen is; echter zoo veel niet vervolgt word; om dat zy ze nypen kan. TIL Cancellus Anatum Tertins, is wat grooter dan de gladde met een rond gebult 3 ar Iyf, ’twelk agter in een korte fpits toeloopt, en over ’t geheele Iyf is zy rüig, als of, % ze met zand bezet was, de pootjes zyn fubtyl en mager, maar de fchaeren zyn lang , XC. endun, en verdeelen zich in fcherpe nypers. IV. Cancellus Anatum Quartus , is omitrent zoo groot als eén nagel van eén vinger, 4 le Ë, met een oneffene of gebulte rug, afchgrauw, ten wederzyden heeft zy 4. {malle en ranke Plaat pootjes, ruim een lid van een vinger lang, waar van zy de twee agterfte pooten op kan ligten, boven ’t lyf, en zig van agteren verweeren; de fchaeren zyn wat korter Zyn Ea aan de pootjes, en eindigen in fubtyle klauwen of nypers, zy loopen als een fchim op bd el ‘tzand, en als men haar te na komt, zyn ze met een (hap weg; zy konnen ’t lyf op- ligten op de pooten, gelyk een fpinnekop. Haar naam in ’t Latyn is Cancelli Anatum, opt Maleits Cattam Bebec. Haar bez De eerfte foort, of eigentlyk Cattam Bebec, komt by laag water met troupen in KE zand, en bakeren zich in de Zon, daar ze fchoon blinken met haare gladde fchilden , taaler- en ligt roode pootjes; om haar nu te verraflen, moet men fchielyk toeloopen, haat p, zoe met een kort netje onderfcheppen, of met een bezem hol over bol omkeeren, dat ze EE zoo ras niet in ’t zand konnen kruipen, en dan met de handen gauw opraapen; doch men kan ze ook nagraaven; en uit het zand haalen; deze fimyt men voor de Eenden; zoo jonge als oude, die ze graag eeten, en veel Eyeren daar van leggen, want ze zyn onfchadelyk in haare Maagen, fluitende haare pootjes, en rollen by malkander als bol- len, geenzins haare Maagen quetzende of fteekende, gelyk de Garneeltjes doen, waar van dikwils de Eenden fterven, als mede van fcherphoekige Kriftalletjes, die ze overal op den trand van de Riviertjes vinden en opflokken. Cancelli Anatum. Zyn verftheide forten, zie de Plaat No. X. lester A,B;,C,D. D 2 XXVI HOOFT- 28 | D' AMBOINSCHE XXVL HOOEFTDEEL. Van den Foetus Cancrorum , Bloedige en vanrige Zee- roode Lappen. Befihry- It zyn kleene fchepzels van Krabben en Garneelen s die in de eerfte regen- Tom maandèn , wanneer de Zon in Taurus gaat, met menigte de Rivieren komen. bats afdryven, en zig aan der zelven monden of úitgangen in Zee ophouden, daar Hoe gevan: men ze met uitgefpanne doeken vangt» zy worden geftampt en ingepekelt ; 5 Ben WO waar door ze tot eenen dikken bruinen bry worden, dien men met Limoenfap dun- der maakt, en tot indooping gebruikt; dit noemt men met een Sinees woord Kitsjap > en de Schepzels van de voornoemde Garneeltjes noemenze op Hitoe Oulewan. Daar is noch een andere foort van kleene Garneeltjes , die op zekere tyden des EE Jaars, met zulk eene meenigte » uit Zee komensen op ftränd geworpen worden, dat ze kere tyden dien bedekken, en purperrood doen fchynen; men vind ze meeft op de ftranden ale van Java, doch ’t heugt my dat ik in de Weftmoeflon den ftrand van Laricque ook zoodanig rood heb gezien, beftaande uit diergelyke garneeltjes, waar van het grootfte deel wat grooter dan luizen was. Deze konden uit geene rivieren komen, dewyl’er op die plaats; daar ik ze gezien heb, geene waren, zoo dat ze uit de Zee moeten voort gekomen zyn; het gebeurt ook dikwils; dat men deeze fchollen in de Javaanfche Zee ontmoet, en dat het fchynt als of men door bloed zeilde. De favanen en Sineezen ; op Griek woonende, weeten deze garneeltjes in menigte op te vangen, te ftampen, en in te peekelen, en diergelyken bruinen bry daar uit te maaken, dien ze Bolatsjang noemen. Hier uit maaken Ze drooge koeken, die ze in andere Landen voeren om goods _ Sauflen daar vante maaken; doch die wat zuivers wil hebben, moet het by hunlieden wii dant byzonder beftellen, want het gemeene Bolatsjang wat morflig en vuil toebereid oor OEDalt : de Weert, word. In de Reize van Sebalt de Weert door de Straat Magellanes. p. 15. An. 1599. den rj. T2-January »word verhaalt, hoe hy omtrent den hoek Riode Platas, de Zee zoo rood als tas in groote bloed heeft gezien ‚ en het water daar uit fcheppende, bevonden dat het vol roode wormt- esp jes was, welke, als men ze in de hand nam; als vlooijen weg fprongen. Zommige mee- nen, dat by zekere tyden des Jaars de Walviffchen hen uitwerpen, doch het is onzeker. Vaorval In den jaare 1670 een Schip uit Holland naar Indiën zeilende, verviel wat Weftelyker engs dan de Schipper meende; omtrent de klippen genaamt Penedos de St. Paulo, gelegen voor dich Schip. de Brafilifche kut, op 2 graden Noorder breedte: alhier zwervende; zagen zy op zekeren nacht, agter uitde Zee ganfch witen vuurig ; in een halve maan geformeert ‚omtrent 3 my- len langen breed, waar naar toe, volgens hunne meening, ’tSchip over ftuur gevoert wierd, en waar over zy alle zeer verftelt waren, vreezende dat het de voornoemde droog- ten of klippen mogten zyn. De {chuit wierd met der haaft uitgezet, om den grond te onderzoeken, die niet gevonden wierd, en met een vaerdigheit quam dat witte en vuurige veld naar ’t Schip toe, zoo dat ze zich daar midden in bevonden. Zy fchepten van dit water, waar aan men by dag niet bemerken konde van ander Zeewater iets te verfchillen ; maar eenige linne kleederen agter uit fleepende, wierden s’ anderendaags ZE bevonden fchoone blauwe plekken te hebben», die men niet konde uitwaflchen. Ze- aan een__kere Juffrouw, een der zelver kleedjes, zynde een nachtrokje, aandoende, kreeg een zekere : , N Juffrouw. Plek op de muis van haar hand, die een ZEftharam zette, doch zonder groote pyn; Derde _ waar van zy het lidteken tot aan haar dood behouden heeft. In't jaar 167 5 „een Schip 2 Soort. voorval aan zeeker Zeilende omtrent Manado, heeft op gelyke wyze by nacht de Zee ganfch vuurig ge- HUE vonden, waar van ’t zoo licht wierd, als by heldere Maanefchyn. Zy zyn ’er door nado. heen gezeilt, om dat ze wel wiften dat daar, wegens den grond, niet te vreezen was: doch hebben van het water niets onderzogt. In RARITEIT-KAMER. _ IBock. 20 In de groote Indifche Zee, tuffchen Perfien en Mallabaar, ontmoet men dikwils in zee groote ftukken en velden, die ganfch bloedrood zyn, zoo hoog en levend van koleur, dat men zoude meenen Carmozyn en Purper daar mede te konnen verwen; als men hier van wat opfchept ‚ bevind men het watef vol kleene blaasjes, als of het enkel qualletjes waren » doch allegaâr met een flymerigheit aan malkander hangende die niet brand, en als men ze eén weinig handelt, verfmelten ze t'cene- maal in water: onze Zeelieden noemen dit de Roode Lappen. | Roode Yap Hier van verfchilt de roode koleur, die men op zekere tyden des Jaars aan tc?” water van °t Roode Meer gewaar word, waar van my een zekere Schipper heeft verhaalt ; dat als hy in ’t Roode Meer voor de Stadt Mocha lag , de Zee eert wit wierd als melk , daar na bruinrood, doch zoodanig als of het maar een weêrfchyn was, en dit duurde omtrent ro dagen. De Inlanders verklaarden hem, dat dit Jaarlyks omtrent September gefchiedde, doch de oorzaak wiften ze hem niet te zeggen. : Voorbeelt hier van. XXVIL HOOEFTDEEL Van den Pediculus Marinus: Potok. Zeelnis. Ie is een gemengt fatzoen van een Garneel en een Luis; want hy ftrekt zyne De Leeluis, pooten niet ver uit, en daarom gelykt hy wel een luis. Hy is een halve en vinger lang, en een duim breed. Hert lyf beftaat uit eene {chaal , die bruin zie de geel is, met kleene witte plekken of oogjes. Aan ieder zyde heeft hy 5 poo- Nn ten» waar van de voorfte de langfte is, in plaats vaneen fchaer; de 4 andere eindigen in een kleen lapje, ’t welk effen buiten de fchaal voortkykt. De ftaert is {mal en loopt fpits toe, en zoo lang» dat als zy hem onder *t lyf komt, fchiër aan ’t hooft raakt; van onderen hol als eén geut, daar iù zy hunne eyertjes verbergen. Aan ’t hooft ziet men niets dan twee korte baarden. Deze diertjes kruipen op het zand, met den ftaert agtef uitgeftrekt; maar als men dd ze vangen wil, verbergen ze zich terftond in ’t zand, daar men ze gemakkelyk uitgra- a ven kan. Inonzen Amboinzen Inham vallen ze kleen, fchaars een lidt van een vinger lang, maar in Banda zyn ze grooter; daar men ’er ook meer werk van maakt; want ze Zyn eet. worden gekookt en gegeeten als garneelen. Hide Zy zyn my ook met geenen anderen naam bekent; dan met den Bandaazen Fotok. Hun bera: Ik heb ze in ’t Latyn genoemt Pediculus Marinus, dat is, Zeeluis. ape Pediculus Marinus, of de Zeelnis. Zie de Plaat N°, X. Ne, 3. KNIE HOG: TT DEEL. Van den Efchinus Marinus Efculentus. Zeeappel. Sernakkt. E Zeeappel is in Ooft-Indiën al zoo gemeen als in de Middelandfche Zee, in here verfcheide foorten , gedaante en koleur verdeelt; waar van de gemeene met de Europifche meeft over een komen. Ariftoteles lib. 4. Hit. Antmal. cap. 5. Ariftoteles ftelt s foorten van den Echinus Marinus, als 1 Echinus vulgaris eftulentus ÍL Ster 2 Spatagus, 3 Brifus, 4 Echinometra, 5 Genus quoddam pelagium longis ac praduris D 3 Jpinis. 30 D' AMBOINSCHE fpinis. Dioftor. lib. 2.cap. 1. ftelt geene foorten daarvan» en fpreekt maar in ‘talgemeen van hunne kragten.” In deze Oofterfche Eilanden heb ik, behalven de gemeene; noch veele andere foorten gevonden, zoo dat ik niet weet tot welke ik deze voornoemde brengen zal; echter zal ik ze mede in 5 geflagten verdeelen, en ieder zyn bezonder ln Hooftdeel geven: «Als 1 Echinum vulgarem, 2 Echinometram digitatam ; ) Echi si nometram fetofams 4 Echinum fulcatums 5 Echinum planum, alle in verfcheide min= forten — dere foorten onderdeeld. Doch ik vind goed hunne algemeene befchryving voor aan te gefel. zetten; en zulks in’t korte; dewylze in de Europifche Boeken genoeg bekent is. Alle selen Echini of. Zeeappels dan hebben een halfronde, verwulfte, en breukzaame fchaal ; Une ûnede gedaante van een bakoven, zommige rond en effen ‚ zommige langwerpig zommige ingedrukt en gevoorent, en andere plat. Van buiten ziet men over de fchaal vier breede ftraalen loopen, by het bovenfte gat als in een Centrum t° zamen komende. De fchaal zelfs is uit vyf deelen gemaakt, die met getande of gezaagde naaden t' za- men fluiten, gelyk het Bekkeneel aan een menfchen hooft, doch ordentlyker: Dezelve En is ook met duizenden kleene gaatjes doorboort, die alle in ryen ftaan, alsof het een makel konftig borduurwerk was, zommige zoo kleen dat menze effen doorzien kan. Noch is de buitenfte fchaal met ontélbare groote en kleene wratjes bezet, waar van de groot- fte ordentelyk in de voornoemde breede ftraalen ftaan, en op ieder van de wratjes ftaat een voetjes ’t welk in zommige een ftompen doorn, in anderen een vinger gelykt, met teêre vliesjes op de voornoemde wratjes vaft, en daarenboven met een dunne zenuwe door het gaatje van de wrat, aan het binnenfte vleefch vaft, en derhalven alles beweeglyk, waar mede deeze diertjes hunnen gang maaken, niet rollende, gelyk zom- mige voorgeevén ‚ maar regt voortgaande, het zy dan, datze door de Zeebaaren omgewor- pen ‘worden, wanneer ze zig met de langfte voeten, die op den rugge ftaan, weder omikeeren ; en in hunnen regten ftand helpen. Dit verkeerde dier heeft zynen mond naar Ze eld den grond, en ’tgat naar den hemel gekeert, doch de geftalte zynes lichaams vereifcht deropde zulks; want om dat het een vlakke bol is, en zyn voedzel op den grond moet zoe- 5 Een ken, moft noodzakelyk den mond onder ftaan, en het gat of d'uitgang der uitwerp= sk zelen hier tegen over. De mond is een rond gat, beneden in de fchaal ; daar in ftaan pderts 5 tanden tegens malkander, eenen kegel formeerende, van een byzonder fatzoen; met de fpitze nederwaarts gekeert, en boven plat. leder tand is van twee geftreepte» en broffe beentjes gemaakt, loflelyk tegens malkander gevoegt, van binnen hol met een doorgaand beentje, als een doren, ’t welk buiten wat uitfteekt; zoo dat deze 5 {pit- zen eigentlyk de tanden zyn, die de {pitze des kegels formeeren, en agter ziet men noch eenige kromme beentjes, alwaardezen krop (ggluvies) in 5 maagen zig verdeelt, Zn die tegens de fchaal aanleggen, en anders niets inhouden dan een bruin vuil water met letter A. zand gemengt, en boven weêr t’ zaamen ftooten by den uitgang; deze tanden han- gen loffelyk , en met dunne en weeke velletjes aan malkander, en als men den gehee- len klomp van de velletjes uitneemt, die zuivert en opdroogt, gelykt ze zeer wel een ° Keizers Kroon, doch men moet ze met een draadje bewinden, op dat ze niet van malkander valle. Tuflchen de voornoemde 5 maagen, vind men noch vyf langwerpi- ge klompjes, van een geele of witagtige drooge fubftantie, ook tegens de fchaal aanleggende, die men de Eyeren noemt, en zeer wel met vifchkuit overeen komen, gelyk ze ook in zommige foorten eetbaar zyn. Aan den rand van den mond ziet men nöch $ ooren aande fchaal vaft, daar de banden doorloopen, die de krop mer de vyf buiken t* zamen voegen. Behe De algemeene naamen zyn; Echinus Marinus. Belg. 'Zeeappel. Amboins Seruakki, HA op Hitoe Anay, op Luhu Sepalakke, op Leytimor Ulen huaa, of Kleenpotje; maar baalen. Anay hiet de keel van een Bobber, daar de viflchen iníchieten , daar een omgekeer- den Zeeappel ook wat naar gelykt. Manuhelw eft Echinus efenlentus. Om nu tot de gemeene foort te komen; die wy in dit Hooftdeel befchryven, hier van bevinden wy de volgende onderfoorten. IL. Echt RARITEIT-KAMER. Ï Boek. 31 1. Echinus Efenlentus, is de gemeenfte en grootfte van bol, in de Ì | sen 6 dwars vingeren breed, en 2 of 3 hoog, als een vlakke bakove PA LON eh van fchaal, en over al bezet met korte doornen, die omtrent Ue wkn SEE Has Re ger lang, en een naalde dik zyn, ftaande de grootfté altyd op dn el vil abe alle beweeglyk; de koleur fchikt zig naar het zand of den grond daar ze zich ERE > CD Bras XIIL te weeten, gemeenlyk vuil wits Zomtyds eenparig van koleur, zomtyds ROES Ae B. ì et donker etter A, grauwe plekken rondom bezet, die 5 breede Kringen maaken; doch de {tukken van ieder Kring hangen niet aan malkander. Deze hebben de befte Eyéren, bequaam om te eeten, en ook redelyk welfmaakende, bykans als vifchkwit. Men kookt ze in water henk op» duuwt de fchaal zoetjes in flukken, neemt de vyf maagen met dat bruine blaed ion” gevult, daar uits dat ze de Eyeren niet befinetten, die men dan in ’t bêzonder eeten À kan. Daar is ook aan gelegen, op wat voor ftranden men ze vind, want men houd Hoe dezel. die voor de befte, die zig op ’tklaare zand ophouden; daar kleene fteentjes onder zyn soerden gemengt, en die ook de witfte van koleur zyn. Maar alle die men op zoodanige ftran- den vind, daar zwartagtig fyn zand is met modder gemengt» hebben de fchaal bruin- der, en Zyn hooger van bol omtrent de Eyeren ; hebbende ook min of meer iets van en modderigen fmaak; met een woord > Zy Zyn van verfcheide gedaante; koleur en hoogte» naar dat de ftranden zyn» die wy alle onder deze eerfte foort begrypen: IL Echinus Saxatilis , is mifchien de Brifius Arijtot. kleen én langwerpig Van ne fchaal; en groot als een walnoot, dikker en harder van fchaal dan de voorige; licht- Saxazilis. rood en wit van koleur, met grooter wratjes , de voeten zyn langer en dikker dan die van En 5 de voorgaande ; fchiereen vingerlid lang, ftyfen fcherp > zoo dat men ze qualyk vatten 2 de kan. Zy houden zich op in de gaten en kuiltjes van de koraalfteenen, daar in ze XIV. zomtyds zoodanig groeijen, dat men ze daar uit niet haalen kan, ’t welk dit beeft ook EEn eenigzins merkt; want als men ’t uittrekken wil > zet het zyn fteekels noch eens zoo ftyf> datze overal tegens den fteen aanftuiten. Zy worden echter tot de koft niet gezogt, want hunne Eyeren fmaaken wat bitter, maar de doppen zyn fraái om onder ra- riteiten te bewaaren, overmids ze zoo ligt niet breeken. III. Echinus Nige, Zyn mede kleen; regt rond, als een grooté wambusknoop » 3 St. zwartagtig of aardverwig van verwe, doch hunne tien ftraalen zyn lichter, met zeer kor- nee te en fyne ftekelen bezet: als of het ftukken van borftels waren. De fchaal zoude waardig zyn om te bewaaren wegens haaré mooije gedaante, maar zy is Zoo bros, dat men ze qualyk handelen kan. Men vind ze veel in den Amboinfchen Inham, omtrent Roema Tiga, daar de ftranden wat fteenig en modderig Zyjn; zy worden mede tot de koft niet genomen. Als men de doppen van deze en andere Zeeappelen bewaaren wil; diehnd moet menze geheel op een plankin den regen leggen, totdat de voeten afvallen, verder „7 55 55 met een zagt borfteltje borftelen, en dan inde Zonne droogen, nadat’er al het ingewand uitgevallen is. Alsdan is het zeer fpeculatief van onderen in deze doppen te zien; wanneer men gewaar word; hoe de Natuurin zoo eene gefchikte otdrealle de gaatjes ge- ftelt heeft; zoodanig dat iemant, die deze dieren nooit levendig gezien had, anders niet zou konten gelooven, of het moft een artificieel kunftwerk zyn. IV. Oeulis Poliphemi, is een zeltzaame foorte, die weinig voór dendag komt; ver- pe: mits ze zig, in de diepte ophoud. Hy is rond en bultig als een halve kogel, twee vuiften hpbem:. groot, zonder doornen of voeten; met een vuilgroene {lym bezet ‚ en eenen fterken zee- reuk, dies het fchynt dat hy maar voortgerolt, en zomtyds op den wal gefmêten word ; daar hy in de treknetten komt. Daar is niets deugdelyks aan hem, daarom hy ook ftraks weder weg gefmeten word; men vind ze in den Amboinfen Inham. De Amboneezen Waar zy kooken de Echinos niet altyd , maar leggen de omgekeerde op koolen, en bradenze al- B dus; waar door het vleefch ook harder word, en beter té fcheiden is. Zy maaken zulk eene lekkerny van de Eyeren , dat ze die het hoendervleefch voortrekken, tot welk een oor- deel een Europeër qualyk te brengen is. Evenwel geeft Dofvorid. lib. 2. cap. 1. hun mede dat getuigenis, datze dienftig voor de maage zyn» en het waterafdryven. De affche van Eerfle foort. Tl amsvelt af ec 32 D'AMBOINSCHE van de doppen gemaakt, zegt hy ook goet te zyn ,op alderhande fchutftheit té Íieeren , en vuile verzweeringen te reinigen. Voorts dat ze by aanftaande onweêr zich met fteentjes belaaden zullen, op dat ze te vafter (taan, en van de baaren niet verfmeeten worden; daar van hebben deze Inlanders geene opmerking, noch ooit diergelyke fteentjes túf- fchen hunne voetjes gezien, behalven datze behangen, zyn met mofch, wier, en ander zn diergelyk kruid op den grond der Zee waflende, daar ze miffchien moeten doorkruipen. fpyze bereit De Inlanders bereiden ze ook dusdaanig tot de koft; Zy neemen een party rauwe Zee- worden. appels, breeken ze in ftukken, neemen de Eyerendaar uit, en doenze in eenen groenen Bamboes met Sajor Songa En Sajor Pacus laagen máakende, en’er wat zout en pc- pet by doende; dus toebereidt, kooken zy ze t' zamen. De Heer Rumphius geéft in dit Hooftdeel eén omftandig verhaal van de Fchinus Marinus Efculentus; of Zeeappelen, doch geen afbeeldinge, waarom wy noodig geagt hebben, dezelve ‚ zoo veel als doenlyk was, hier by te voegen. Op de Plaat No. XIIL lever A. hebben wy laaten aftekenen den mond van eenen Zeeappel , doch geopent , om al zyne leden begnamelyk te zien, dië van een heel zeltzaam maakzêl zjn; letter B. ver- zoont den Appel, en letter C. dezelve met zyne Pennen. De Echinus Saxatiles, ffaat op de Plaat N°. XIV. letter A. doch wat kleinder , waar by wy gevoegt hebben den Zeeappel, by ons den Turkfchen Tulband genaamt , heel raar , ons te zaamen toegezonden door den Heere Doftor D'Aquet. 7 KEEK HO OE: T-DIE -E Le Van de Echinometra Digitata Prima: Dyari Laut. Echins- A Chindmietrds noem ik alle zoodanige Zeeappels, die met lange voeten als vin To ek gers of pylen bezet zjn, waar van wy de twee mooifte foorten in dit Hooft- ton. deel befchryven zullen. EE IT. Eehinometra Digitata Prima Loblonga, is wel kleender van fchaal dan Haar.ge de gemeene, doch veel dikker, harder, en vafter aan malkander hangende, uit den an ronden langwerpig, onder en boven mede wat plat, langs de ro ftraalen of ryen met en grooter wrâtten als met paerleh bezet, die wat ydel ftaan, en tuflchen beide met on- | telbare kleender. Yder groote wrat heeft boven op een gaatje, en aan den voet Nox. £ rondom een kring: De mond is uit den tonden, ook wat langwerpig; en heeft aan dezelve , met haar den rand naar binnênook vyf ooren, in de midden doorboort; de tanden zyn als aan £ : 5 . pees de gemeene, doch maaken een ftomper kegel, mede met de fpits naar beneden uitky- Zie vl kende. De koleur vande fchaal is witachtig, naar den lichtrooden trekkende, en de een won- fchoongemaakte wratten blinken als paerlen, welke dezen dop een groot cieraat geeven. S Pp rl . : . ah Op ieder gtoote wrat ftaat een voet, in gedaante en lengte van eenen vinger; doch zoo Zyne pen. dik niet, en op de Kleender ftaan kleender voeten. De groote vingers ftaan op den rug zien __ en aan de zyden, aan ’t onderfte malen rond, daar men een kuiltje ziet, ’ welk op de wratten paft, rondom met een velletje aan de fchaal vaft; en.dat met een. zenuwe door t gaatje van de wratte gaande, aan het ander vleefch vaft is, door welkers hulp het dier zyne voeten beweegt. Aan het bovenfte eind zyn deze vingers driekantig, en wat fcherp, doch de ouden worden rondachtig. De koleur is lichtbruin, maar verbleekt wat aan de gedroogde» met twee of drie witte bandenin de midden. Deze fchaalen zyn wel fteenagtig, en tegens malkander geflagen , blinkende als glas, doch van binnen zyn ze droog en bros, latende zig fchraapen als hard kryt. De andere kleender vingers zyn een of twee leden van een vinger lang, boven breed; en war plat als een fpadel ; doorgaans lichtbruin, en van digter fubftantie, daarom ze ook in ’t water zinken als fteen. Deze vingers hebben eene byzondere en wonderlykeeigeníchap, dat ze in ’ water gewor- pen, zommige ‚en wel de meefte, daar van zinken; en plat nederleggen, zommige ftaan over PT etn is hikd ij EN hail L 5 TN en S il ij A /A Srl tss Pe fe € RARITEIT-KAMER. Î Bock. 33 over eind als danzende in ’t water, zommige ftaan fchuins als een gewelde piek. Ik heb my lang laaten voorftaan, dat ze den zelfden ftand verbeelden, dien ze aan ’t lez vende beeft gehad hebben, doch by nader onderzoek bevonden; dat zulks niet aan alle vingeren waar Zy. De zekere oorzaak hier van zoude ik niet Ronnen vatftelien 3 doch oordeelen, dat» indien wy met vergrootglazen voorzien waren, wy % zelve nader zouden ontdekkens wanneer men buiten twyffel bevinden zoude, dat de leggers digter en vafter van fubftantie zyn, maar de ftaanders, dat is, vingers die overeind {taan en dryven» by haare bovenfte deelen ydeler en voozer zyn ; dieshalven aldaar meer luchts in ey 7 zig beflooten hebben, waar door het dan komt, dat het ligfte deel daar van zig op= heft, en ’t zwaarfte naar den grond zakt. Als deze vingers langen tyd op de ftrand, of tuffchen de klippen dryven, worden ze eindelyk zwaar, en geheel in fteen veran: dert, weshalven veele vermoeden; (niet heel onwaarfchynlyk) dat het een byzonder Steen- Zeegewas Zy. | Hunne naam in’tLatynis Echinometra Digitdta Prima, en de vingers in t byzonder Heze be- Digiti Marini, Maleits Djari Laut; by de Amboneezen heeft hy geen byzondere verbe naam dan op Hitoe, Sulopay; op Hila, Hatu Opay, en Hatoyhu; op Loehoe, $4- End palakke. at Zy vallen meeft op de kuft van Hitoe, op zoodanige ftranden daar groote fteenen Waar ge- en zand zyn; de Inlanders neemen ze tot de koft gelyk de voorige, te weten; de eyer- le ftokken » die men van binnen vind, van het aanhangende vleefch en flym wel gezutvert. De fteene vingers flypen ze wat aan ’t voorfte fpits, dater de fcherpe kanten af komen, en hangen ze hunne kinderen aan den hals» in plaats van babbelftokjes, zeggende ; dat ze cen gemakkelyke tanding maaken. Zommige van onze Chirurgyns hebben ervaaren , dat ze ge- pulverizeert en ingenomen, de zelve werking doen als Ocul Cancri, te weeten, om het EK Water, Graveel én de Maanftonden krachtig te dryven. Van de Ternatanen, en Inwoon- vergeleen deren der Xulaffe Eilanden ; heb ik geleert, dat ze deze vingers mengen onder die dingen ; da die ze tegens ingenomen vergift gebruiken, en heb ik dezelve ook dikwils gevonden on- Hen der de bondeltjess die zy overal op Zeetochten , en inden Oorlog gaande , by zig draagen go? ge- die gemeenlyk beftonden uit 7 ftukjes. Alst een zwart, 2 een wit geknoopt, 3 een grauw ; hk A een rood Calbahaar » 5 een denticuli Elephantis ‚hier na onder de Solenes befchreeven, 6 deze fteene vingers, 7 een onbekent worteltje, doch in plaats van *t zelve was in andere _ bondeltjes een ftukje van den Solen arenarius, of Zandpype. Andere gevoelden het : “ Geheim daar in te beftaan, datze deze 7 dingen gebruikten, niet alleen tegens in- IN genomen vergift, maar ook tegens toverfche beleezing, daar ze zeer bang voor zyn; le inzonderheit tegens zoodanige fchelmftukjes, waar doör ze malkander de manlyke a kragt beneemen. | IL Echinometra Digitata Secunda l. notunda, is wat grooter dan de voorgaande, 2 Surt. in ’t gemeen een vuift groot, regt rond, en wat gedrukt als een kaasje; de konftigfte maar ge: * en cierlykfte onder alle Zeeappels , want zyn fchaal is bezet met fchoone groote wrat- en ten, blinkende als paereltjes, ieder met een doorgaand gaatje, en een kringetje rond- Plaat XII. om: deze wratten ftaan in ro ryen of 5 paaren, en in ieder ry ‚ van het bovenfte tot ae ne 4 het onderfte gat of den mond» $ of 6, en daar tuflchen noch twee of drie halve ryen; ieder 4 zelve van drie of vier wratten; op ieder wrat ftaateen vinger, ruim zoo lang als de middelfte deed | vinger, hebbende de dikte van een Ganzefchaft» ronden indelengtegeftreept, wat ruig ; pewven: donker grauw, boven met een plat fterretje van veele ftraalen, van {ubftantie harder en Ee fteenachtiger dan de voorige » derhalven alle in ’t water zinkende. Tuffchen de ryen js ftaan ‘er noch andere kleender, doch wat ydel, en boven op meeft rond. Daar is noch heen een byzondere foort hier van, die de vingers veel korter en dunder hebben, ook met ronde hoofden. De derde foort heeft gekartelde kransjes rondom de vingers, die bo- ven 1! duim niet lang zyn. De vierde foort heeft lange en ranke vingers, boven in een ftompe {pits toeloopende, wit, licht, en krytachtig van fubftantie. De vyf naaden; waar mede de fchaal te zamen is gezet, loopen niet regt, maar wat bogtig of flangs- E WyZes : Ps D' AMBOINSCHE wyzes en hebben nauwe kerven, waar mede zy aan malkander hangen; en salien de gedroogde derhalven ligt van malkander ; of men moet ze met draaden t zamen binden. Het bovenfte gat, of d'uitgang van de Excrementen, heeft rondom noch 5 min- dere gaatjes, en dè {chaal aldaar is van veele kleene ftukjes gemaakt ‚ die ligt van een vallen , waarom de geheele Tholus , of Slotfteen van dit verwulf, ge: meenlyk heel invalt, nalaatende een grooter gat; ’t welk men qualyk beletten kan. In den mond ziet men aan de randen ook niet meer dan vyf ooren, doch niet zeer gegaat, daar de banden doorgaan die de Kroon vaft houden ; deze is als aan de voorgaande ; zie beneden, An Hun naam in ’t Latyn is Echinometra Digitata Secunda. In ’t t byzonder Cidarts reeden Mauris Belg. Moorfche Tulband, om dat de fchoongemaakte {chaal niet qualyk cen Ara- WAO bifche of Mogolfche Tulband gelykt, die met paerlen' of Edelgefteenten is bezet; by de Amboneezen heeft hy geen byzondere naam. Als hy volkomen is, heeft hy 6ò vingers in ’t algemeen, in ro ryen ftaande; daar ;Getalvan onder omtrent 28 of 30 groote; en ro heele kleene. Om ieder groote vinger ftaan deg PE zo kleene pennen» digt aande groote leggende, om hem in zynen ftant te houden. Hy heeft, als gezegt is, $ naaden, die paarswyze in malkander fluiten, fyn gezaagtals cen futura oranit , doch ieder deel laat zig weder in tweên fcheiden, die wat vafter aan mal kander kleeven. Waar ge. Men vind hem by de eerftes op de kuft van Hitoe, als mede in den Amboinzen In- Hi ham daar groffteenige ftranden zyn, doch zyn beide nergens zoo veel dan die in het __ voorgaande Hooftdeel. Zy worden weinig gegeeten; en de vingers hebben ook geen bekend gebruik, behalven dat ze de vrouwtjes neemen om fterretjes op haare peperkoek- jes te drukken ; maar de fchoongemaakte Tulband is in alle manieren waerd, dat men hem onder de fraaifte Rariteiten bewaare, en zoo hy van malkander valt, kan men hem met een dunne lym weêr t° zamen zetten, die dan vafter houd dat ze te voo- ren waren. Siamfche Siamíche Zeeappels zyn een flag van deze twee foorten; doch grooter rond, dikker Zeeappels. Eerfiefoorr, Van fubftantie, en de korrels ftaan ordentlyker. Deze weeten ze by den mond uit te en fnyden, van binnen te verlakken, of met dunne zilvere blikjes te bekleeden, waar uit worden. ze dan fraaije doosjes en drinkkopjes maaken, die redelyk duurzaam zyn. De voorfchreve Zeegriffen worden ook gebruikt tegens het bort, als men dezelve inneemt ín water gewreven, met een weinig gember, dat het even de fmaak daar van krygt. 2 Soort, De tweede of ronde foort; heeft noch eenige kleendere foorten, waar van de eerfte se mêde rond en kaasvormig is, bezet met lange en dunne pylen, ruim een vinger lang as en zoo dik alseen zeilnaalde, de achterfte helft is ruig en met knobbeltjes bezet, de pennen. _ voOorfte helft ruig of fcherp ‚ eindigende in een ftompe fpits gelyk een Syringa. An: dere pyltjes zyn gladder, dunder, en eindigen in een fcherpe {pits gelyk een naald. Een andere foort is mede rond, platter dan de voorgaande, recht als de wervel van een fpil, zyne voeten zyn een lid van een vinger lang, en gekartelt, de kroontjes in kringen boven malkander gezet, aardig om te zien. Een vande eerftefoorten, in eene der regenmaanden, Auguftuss gevangen, hadde omtrent 6o vingers zoo groote als Ondervin kleene, welke alle in *t water zonken en plat neêrlagen; dies te onderzoeken ftaat» of ding van den Schry- Zulks de veelvuldige Regen veroorzaakte, want van de uitgeverfte en gedroogde begonden Ln ‘er veele naderhand over eind te ftaan; zoodeden ook de vingers vande eerfte of tweede foort, die gevonden wierden in de maagen van eenen grooten Opblazer. De kroontjes Ro xm in den mond van een Zeeappel, beftaan uit 25 of 30 beentjes, die van malkander gaan» better A. aar van de ro grootfte de vyf tanden uitmaaken. In den jaare 1689, den +9 van Sprokkelmaand, heeft een Noordweften ftorm die 8 dagen duurde, de Moorfche Tulbanden in menigte opgeworpen, die men anders in den Amboinfchen Inham zelden ziet. Wanneer een vinger gebroken word > groeit het RARITEIT-KAMER. I Boek. 3s ige ftompje aan zyne wratte vaft , beweegt zich niet meer. Zommi ins et ovetig PJ ommige vin gers zyn voor afgefleten en worden krytachtig, waar mede men dan op een lei fchry- yen kan, als met een griffie. De Echinometra Digitata Prima, flaat verbeeldt op de Plaat N°, XIII. N°, T. er IL. és de zelve, met zjne pennen of voeten , in hunne onderfcheide forten afgebeeldt met de letteren D, D, D. De Echinometra Digitata Secunda, of tweede foort, die noch wonderl ker is als de voorgaande; is verbeeld: op de zelve Plaaê met Neo. III, ex IV. #5 de zelve met hunne pennen of voeten, waar van drie foorten zjn aangewezen met de letteren B, E, E. RENK HOORT DE EE Van den Echinometra Setofa: Belu Babi. a, Eze Zeeappel is kleender van fchaal dan de beide voorgaande, anders van ge- risso. B daante alsde Echinomietra Secunda, ook dunder en platter van fchaal , en kleen- #72 Set/4- der van wratjes, waar tuflchen?er noch veele ftaan die minder zyn. De grootfte £)78% {chaalen zyn als een vuift of handkaasje; overal bezet metlange pylen, van 4, Zze de tot Gen 7 duimenlang, in de dikte van een Naainaalde, doch voor zoo {pits toeloopende Re als een verkensborftel. Andere tuffchen beide korter, en zoo dun als haairtjes. Zy zyn zwart bruin; zommige vuilzwartsregt, ftyf, doch zoo brokkelig , dat , zoo dra men er tegen floot; zyafbreeken: aan de zyden zyn ze van onderen tot boven overdwars ge- kerft als een fyne fchroeve, en ruig in *t aantaften.… Hy heeft geene zonderlyke Eyeren B ld en word voor onbedquaam tot de koft gehouden. Hunne naam in ’t Latyn is Echinometra Setofa, of Echinus Setofus , Maleits Bulu Zn tena- Babi, Amboins Haburu en Hahulu, alle naar de gelykeniflë van Verkensborftelen: op Be Leytimor hiet hy ook Maccariwan, dat is, iets *t welk een gelach verwekt als hy ie- La mant raakt; doch meer by de omftanders, dan by den lyder. Zy houden haar op vlakke zandige ftranden, daar weinig fteenen zyn, en zomtyds Waar ge- met troupen by malkander, inzonderheit als’er by aflopend water, eenige vlakke kuilen Hd in ’t zand blyven ftaan. Dit fnoode ongedierte maakt de ftranden overal zorgelyk;, inzonderheit voor die hunnen koft, by aflopend water ‚ daar op moeten zoeken; en omtrenteen voet diep in ’t water gaan» voornamentlyk by nacht, wanneer men on- Dn voorziens tegens dit dier aanloopt, of daar op trapt» meenende dat het een fteen is. vaarbk ; te vangen. Want zoo dra men de fcherpe pylen aanraakt, of den voet flegts daar op begint te zetten, zoo heeft men de {pitzen van de pylen in de huit» die dan ftraks af breeken, en groote pyn verwekken. Het is my zelfs gebeurt, dat ik by Maanefchyn in’t Zeewa- ter wandelende, en eenige Rariteiten onder de klippen zoekende, daar ik noch al wel op dit ongedierte verdacht was, en dieshalven zagtjes voelde onder de klippen, echter twee of drie van deze pylen in myn hand kreeg, fchier eer ik voelde dat ik iets aan- raakte, want ze {taan rondom het dier uitgerekt, als aan een Egel of Yzer varken dat 74,4 zyne borftels opzet. De heeling van deze fteeken is, dat men het gequetfte lide zagtjes 2 BL kloppe, dat het half befterve, en de ftukken van den pyl ganfch gemorfelt worden ; daar na het lidt over ’t vuur warm maake, zoo heet men het lyden kan; of, zoo gy ’t hebt, {meert een papje daar op van de grauwe Crufta Accarbary ‚ *t welk de pyn ver- dooft, maar het lidt moet men evenwel kloppen om den pyl te vermorflelen. De doppen worden niet bewaart, om dat ze te bros zyn: zomtyds bewaart men de dikfte pylen die de dikte van een Zeilnaalt hebben, en onder aan mooi gekartelt zyn met kransjes, doch de langfte fpits moet men afbreeken, en dit zyn dan Zeenaalden. Over dag kan hy zyne pylen neêrleggen, onder water als de Zonne fchynt; dit doet He men hy ook als hem een hand genaakt, die met gewreeve Gember beftreeken is, dat men moer E 2 hem 76 D' AMBOINSCHE hem zonder fchade handelen kan > gelyk de Gember ook de pyn geneeft die men van zyne fteeken bekomt, 2 Soort, De tweede foort is groot en plat van fchaal, met korte pennen voorzien, die zoo vinnig niet fteeken als de voorgaande, en hunne pennen zyn veel korter, die voor Ra- titeiten konnen bewaärt worden. Echinometra Setofa. Zie de Plaat No. XIII. No. V. welkers pennen heel dan en fp zjn waarom zj ook Zeenaalden by ons genoêmt worden. De Ao lrdlanlOakei e Er Er ols Wan den Echinus Sulcatus. Doodshoofden. Bebinus -E Eze foort van Zeeappelen wykt wat af van de gemeene gedaantes want dezen L E . - e Bn Echinus is wel mede uit den ronden langwerpig, maar heeft een gemengt Heen 5 fatzoen van een Zeefterre. Immers op den rugge ziet men de verdeeling Haarge: van eene terre, met 5 ongelykeftraalen, die vol gaatjes zyn, en daar op vee- Ze le korte voetjes veel ftekelyker als borfteltjes. De fchaal is witachtig, omtrent te dE. } Plaat _ de Sterre grauwachtig, dun en zeer breukzaam , zoo dat men ze qualyk handelen Sen kan; aan den eenen hoek van de kanten heeft ze een rond gat, daar qualykeen pink in kan, ’t welk de mond is. By den anderen hoek onder aan den buik, hebben ze een ander gat overdwars, wiens eene lip naar den buik wat verheven is, zynde de door- gang van de uitwerpzelen; zoo maaken ook de drie langfteftraalen van de fterre op den rug drie vooren. Hy word zelden gevonden, heeft noch geen byzondere naam; daarom ik hem by provifie Echinum Sulcatum noeme; onze Nederlanders noemen hem Doodshooftje. Zyn fchaal in den regen gezuivert en gedroogt, word onder de Rariteiten bewaart. 2 Soort. Noch een tweede foort hier van is wat kleender van dop; uit den ronden, mede Zear8e langwerpig» en boven een dwarsvinger niet hoog, zonder fterre of vooren op den rugges Zie de maar met eenen gewoonen mond onder aan den buik. De dop is met veele kleene kor- xiv. reltjes bezet, en daar op kleene en digte ftekeltjes als ftukken van borftelen, grys en leer D. glimmende als Amianthus, die hy in’t water opregt, maar uitgetrokken neêrlegt. Als men hier op trapt, of de handen daar aan fteekt, verwekken ze eenen kleenen brand » jeuken in de hand , en maaken ’tlidt rood zonder pyn. De dop heeft aan den Ee eenen kant een rond gat, ’twelk zyn mondis, zoo dat het voorgaande zynen uitgang is. worden. Men vind ze veel in den Amboinzen Inham in de Rivier Weipitoe. Echinus Sulcatus, By ons genaamt Doodshoofd. Zie de Plaat No. XIV. letter C. een tweede fiort let ter D. die ook Slange Byeren wegens haar gedaante, genoemt worden. Wy hebben hier noch toegevoegt een gemarmerde, aangeweezen door Ne. 1, No. 2. ús een witte, doch wat wit den granwen. Alle deeze zjn nit het Kabinet van den Heere Doëtor d'Aquct, en N°. 3. is ons toegevoegt door den Heere de Jong, welke al-- le wy, om haare verfcheidentheit , noodig oordeelden hier by te voegen. { Mi HooOoTrTD EET Wan den Echinus Planus. Pannekoeken en Zeerealen. AE Eze Echinus wyffelt mede tuffchen een Zeeappel en een Zeefterre, dies hy anus. : 5 f Zino onder beide kan getrokken worden, waar van ik drie foorten aangemerkt ten, hebbe. 1. De eerfte, die men Zeeréalen noemt, is rond, in den Diameter zE Soort. een hand breed, aan de kanten dun, in de midden een fchaft dik, witachtig of RARITEET-KAMER 7 TBoö we of licht grauw. Op den rug vertoont hy een vyf{traalige Sterre, die wat ingezakt is, en Hune ges _met veele kerven geteekent ; in de midden of het Centrum een pas merkbaar kleen gaatje dg en op den buik ook een kleen rond gat, ’t welk de mond is, van daar loopen ook Paar vyf vooren zig in de rondte verfpreidende. Hy is met weinige en korte ftekeltjes be- eter E, zet, meeft op de ftraal van de fterre, en ook aan den buik met noch kleender, zoo dat hy geenen zonderlyken gang in Zee maakt, latende zig door de baaren van de eene plaats naar de andere dryven. | Van deze foort vind men een groot én raar flag, zeer dun en plat, 5 en 6 duimen Eer andere lang en breed, in de midden omtrent een fchaft dik, alwaar men op den rug een Ster hoa ziet van 5 ftraalen, omtrent een lidt lang, waar van de voorfte de langfte is; de twee $% % agterfte loopen naar twee keepen of inhammen, die wel twee leden van een vinger X1V. diep zyn» als of ’er twee riemen uitgefneden waren, aan de ouden geopent, maar aan ER At de jonge geflooten; de jonge zyn paers, de oude van afchgrauw en donker paers ge- grootte. mengt. Hunne voetjes zyn korte haairtjes of ftekeltjes, waar mede zy onder water re- delyk ras voortgaan, maar als hen ’t water ontgaat, blyven ze op een plaats {til leg- gen. Men vind ze op de vlakke zandftrand, by de Rivier Weynitoe op Leytimor, in de maanden November en December. Hier van worden ’er ook zommige ‚ doch zeer zelden, gevonden, die vyf uitgefneede keepen hebben, gelyk de voorgaande maar twee; doch deze keepen zyn aan de randen toegegroeit. De tweede foort is dikker van fchaal, uit den ronden wat hoekig, met twee langere 2 Soort zyden, niet qualyk een Ruiters fchildje gelykende. Boven op den rugge heeft hy Huare ge- mede een Sterre, en aan den buik een ronde mond, overal bezet met korte groenach- den tige ftekeltjes. De {chaal is witter en vafter dan de voorgaande; aan den buik is hy wat ingedrukt met vyf vooren, en op den rug wat verheven ‚ daar de ftraalen vol gaatjes zyn. | De derde foort zyn de Zeefchellingen , fchier van ’t zelfde maakzel , in de grootte van 3 Ser. eenen Hollandfchen Schelling, en een {chaft dik ‚ meeft rond of een weinig hoekig» alsof ze mede een fchildje wilde afbeelden. De buik is ingedrukt, en aan de kanten is hy altyd dikker, op den rug meteen fterre, en overal bezet met diergelyke korte fte- keltjes. Men vind ze by meenigte op de vlakke ftranden van de Oeliaffers, en hebben geen gebruik, als dat men de mooifte tot Rariteiten bewaart, wanneer men ze eerft in den regen legt, tot dat alle de ftekeltjes afvallen, zynde de twee laatfte foorten har- der en langduuriger van {chaal , doch de eerfte is wel zoo raar en zoo mooi. Hier toe behooren noch eenige Steentjes, die men in de UZiaffers tuffchen de Zeeklip- ji EE pen vind, hebbende de grootte van een ftuiver ‚doch aan den eenen kant met een uitfteekend worder. hoekje, daar een gat doorgaat» als ‘of men ze tot voorhangzels gebruiken zoude. De 5e 42 onderfte zyde is glad en effen, maar de bovenfte is hol, vol fcherpe ftraalen die Sterre. XIV. wys ftaan, als de knoopen van zommige koraalboomtjes. Daar is geen ander leven ite aan» als dat men ze met een {lymerig vleefch, de qualle gelyk, bekleedt vind, * welk ftraks wegrot als men ze in de lucht legt. De eerfte foort, of eigentlyk Pannekoeken, worden 6 of 7 vinger breed bevonden, meeft rond, en hebben aan den eenen kant twee inwyken, als of ‘er ftukjes uitgefne- den waren, gelykende niet qualyk het overleer van een fchoen, als het de Schoen- maker uitfnyd ; ik heb’er ook gevonden van js zulke inwyken, doch die ziet men zelden. Echinus Planus, of wel Pannekoeken by ons genaamt „ hier van geeftde Schryver deeze drie afteekeningen, wel- ke verbeeldt zn op de Plaat No. XIV. met de letter B. die ook een Zeeréaal genoemt word. De letter F. is eygentlyk de groote Pannekoek , wan welke noch verfcheide kleinder foorten gevonden worden, en een voor- beelt hier vanis by letter G. Uit het Kabinet van den Heere Dottor d'Aquct, hebben wy'er noch twee byge= voegt , doch heel raar, welk eene verbeeldt fhaat by letter H. zjnde deeze fleenig, hart; en de ander met de letter 1. hebbende om zjn halve rondte nitfteekende punten, waarom hy de Zonneftraalde Pannekoek genaamt word, E 3 XXXIIL HOOFT- 38 D' AMBOINSCHE XXXIIL HOOFTDEEL. Van de Limax Marina. Zeeflekke. Lima NN "An de Zimax Marina heb ik de volgende foortten ontdekt. I. De eerfte Marina. HAES 5 _ 3 N Verfihei is als een regte Wegflakke, langwerpigs rond of ovaal, vier dwars vin- erfcheide 7 Joorten. gerslang; en twee breed, beneden vlak; en boven half rond. De rug is I Soort. bedekt met zwartachtige en weeke doornen, daar onder leggen 7 of 8 hal- Haar ge- ve kringen als nagels, of als de leden van een Pantzier aan de fchootjes, zwart s gen hoornachtig van fubftantie, digt tegens malkander SCvoe doch zoodanig, dat ze Plaat X. het dier naar zyn believen buigen kan. Van onderen is ze t’ eeriemaal gelyk de Schulp “$& __ Lopass of Klipklever te weeten , zy heeft een geel taai en flymerig vleefch, omgeeven met eeneh gefronsden rand, ligter van koleur. Daar mede hangt zy zeer vaft aan de Zee- klippen op onbewoonde ftranden, inzonderheit by den droogen ryfthoek Sié/ ge- naamt, zynde de Zuidelykfte {nuit van kleen Ceram. Men moet ze met gewelt van de klippen aftrekken , en dan rollen ze zig in malkander als een Egel. Zy hiet in ’t Amboins Kokohof,; op Loehoe, Zaluul, en word by de Inlanders gekookt en gegeeten. 2 Saarde IL. Limax Marina Verrucof, heeft mede de gedaante ván een krüipénde Weg- flakke, doch is dikker en bultiger, op den rug met groote wratten bezet; zonder Waar ge {child of doorn. Men vind haar mede aan de Zeeklippen ; omtrent den voorfchreven worden. hoek, of op eenzame ftranden daar groote fteenen leggen. Zy blyft larig op eene plaats gelyk de Lopades, weshalven men de plaats waar ze aan de klippen zitten, kaal en effen bevind; men vind ze ook onder aan de klippen hangen, zelfs daar ze met zand bedekt zyn, gelyk de Ezeltjes (Azelt) in de Wynkelders onder de fteenen. Voor aan ’t hooft fteekt zy twee lange horens uit ; waar mede zy in ’t kruipen den weg zoekt, gelyk alle Wegflakken. Zy hiet in ’t Amboins U/lay/ en Ulael. Tylos, by Plinius, is een flag van Azellus, alzoo genaamt van de weerachtige» (Calleuze ») hardigheit des Vleefchs, waar door hy miflchien een van deze Limacess of Zeeflakken verftaat- 3 Soort. II Limar Tertia, is anders niet dan een klomp , meer rond dan lang- Haarge- Werpigs met een geelachtig taai vleefch , gelyk het voorgaande geil van reuk, daante. anders niet op den rugge hebbende dan een wit beentje, wat grooter dan een dub- je pk beltje, met eenen uitfteekenden krommen hoek, maakende fchier de gedaante Nos. van een ham. ee Zy groeit op vlakke ftranden voor het Kafteel Vitoria, en is goed om te eeten's worden. doch is meer by de Panegeijers geacht, dan by onze Amboneezen. Van deze Daar zyn noch twee andere foorten, meeft uit een klomp vleefch beftaande, waar Lef van de eerfte een rond fchildje, alseen vlak fchoteltje , draagt. poorten. De andere heeft een langwerpig fchildje , fchier vierkantig, als een Amnboins fchild, een halven vinger lang, en een kleenen vinger breed. Beide worden ze mede onder Rariteiten bewaart. Limax NEER » of de Zeeluis, ffaar verbeelt op de Plaat No. X. No. 4. en de Limax Tertia, N°. bi Van de andere hebben wy geen afbeelding, doch N°, 6. is hier by gewoegt, om dat die meede tot Bn ge- Slagt behoort, XXXIV. HOOFT- RARITEIT-KAMER. ÏBoek. 35 NKT “HO DF EDEL 1 Van de Stella Marina: Bintang Laut. Pr An de Stee Marina heb ik de volgende foortén aangemerkt. Stet Al TI. De gemeene foort heeft vyf voeten; inde gedaante van eén vyfltraa- Ben zn lige Sterre, want de ftraalen noemt men in ' gemeen de voeten» daar men fier. takken behoort te zeggen, want ieder tak is vier of vyf duimen langs fond» en dik als een duim, boven glad en hoogblauw; of met laage wratjes bezet; van onderen witachtig, alwaar men in ieder tak in de lengte eene opening of fcheu- ring ziet; doch digt geflooten, en by den mond als in een Centrum t’ zamen ftoo- Waar tende, zynde anders daar aan geen kennelyke mond. Uit deze fcheuren; als men ze Be omkeert, vertoonen zich ontelbare kleene voetjes, die het dier dan uitfteekt, dan in-Plsaft zv. trekt. Als ze al te zamen uitfteeken , gelyken ze wel een Duizendbeen. Men vind ’er ook onder die 6 takken hebben, te weeten, twee kleene en drie groote ; doch deze zyn kleender en grauwer. Zy maaken eenen langzamen gang onder wa- ter, daar men ze fchoon blauw op den grond ziet leggen, én zomtyds word men fchielyk gewaar, dat ze zich onder de groote klippen verbergen» ‘twelk zy niet krui- pende doen, maar in ’t zeewater vlottende. Van binnen is een hardachtig waterig vleefch ‚ hebben geen onderfcheidene leedens ef rieken zeer fterk naar ’t zeewater; en als men ze hart handelt, veroorzaakt zulks eenige jeukte in de hand. Haar naam in *t Latyn is Stella Marina, in’talgemeen. Belg. Vyfvoet en Zeefter- ne re; in ’t Maleits Bintang Laut; Amboins, op Hitoe, Sa/anna: de algemeene Naam de zaalen. Sannawarn. | | II. SteVa Marina Minor, is pas zoo groot als een vlakke hand, de takken zyn * Surt. plat, op den rug gegranuleert, lichtgrauw ; of witachtig » anders van ’t zelfde maak- zel als de voorgaande; word gevonden in ftille baaijen en vlakke ftranden, als in den ben Amboinfchen Inhams by den hoek Martyn Fonfö. er TIL. Stela Marina Quindecim Radiorum, word zeer zelden gevonden; is 4 en 5 3.Surt. duimen breed, rondom in 12 of 14 takken verdeelt, die niet alle van gelyke lengte EC, zyn» een ieder heeft in de midden een lidt dat hy buigen kan; omtrent een lide van zakken daz een vinger langs tos vanfchaal, en bezet met fcherpe ftekelen > omtrent de nagel van SN een vinger lang; mede ros als of het een Zeeappel was; beneden ziet men aan de takken een fcheur, en daar in byzondere kleene voetjes. Zy houd zich in de diepte Waar äy van de Zee, daar het vol grove fteenen is, gelyk de ftrand van Lariegue, alwaar zy 5d Hulupana hiet. Alsmen zig in haare ftekels quetft, verwekt zulks eenen grooten brand en zwaare pyn» daarom zy ongemoeit gelaten word. Men kan haar echter hart droo- gen en bewaaren zonder dat haare ftekels afvallen. IV. Stella Marina Quartay is de grootfte van allen; 8 en 9 duimen breed, me-4 Mt de in 5 takken verdeelt, die beneden vlak zyn; boven loopen ze meteen verheven EL fi rug toe» ros van koleur , die bezet is met hooge Zwarte wratten ; hard en {pits 7j,,, Ee als ftompe doornen; van onderen aan de takken ziet men befcheidentlyker de lange daante. Scheuren, die met gezaagde kanten fluiten alshet Bekkeneel, daar hy ontelbare pootjes zi fen uitfteekt, week, buigzaam, en voor met een knopje gelyk de Slakkehorentjes, waar Ztter À. mede zy niet alleen haaren gang maakt, maar ook haar voedzel zoekt, zoo dat deze vyf fcheuren haar voor vyf monden dienen. Als men dit dier van boven ziet, ge- lyke het zeer wel een hard gebakke Paftei ; met zwart gebrande knobbeltjes en kanten. Men kan geen leven aan dit dier befpeuren, dan aan de uitgefteekene voet- jes, want de takken ftaan ftyf, en men ziet het geen beweging op den grond maa- ken, al raakt men ’t aan. * Als men’topdroogen wil, moet men ’t eerft in verfch en warm 40 D' AMBOINSCHE warm water leggen; tot dat de brakkigheit uittrekke, en dan in de heete Zon of in den rook droogen, zoo kan men heteen tyd lang bewaaren. Maar by regenachtig weêr» of als het vochtige lucht raakt, valt het ligt van malkander. be Haar naam in’tLatyn is Stella Marina Quarta & Artoereas Marinum: Belg. Zee- in verfchei- pafteitjes;s in’t Amboins Safanna, als boven. dt Men vind ze veel op Cerams Noordkuft voor Af/ahudi, en op Bonoa; als ook in het binnenfte van den Amboinfchen Inham. ager V. Stella Marina Quinta & Scolopendroides, is de kleenfte , doch levendigfte onder alle Zeefterren > afzienlyk van gedaante » want het Lichaam is kleen en plat als een Zie de Spinnekop, boven afchgrauw» glad, en met vyf vooren afgedeelt , bovenop maar met Plaat XV. een velletje bekleed, van onderen fchaalachtig, uit den ronden vyfhoekig. Hier aan Ea B fran vyf lange en {malle takken, van enkele wervels t'zamen gezet, naar alle zyden buigzaam, als of het vyf lange wormen waren, aan de kanten met twee rygen fteene voetjes bezet, die haar t'eenemaal de gedaante geven van een Duizendbeen, zoo dat men ze daar voor aanzien zoude, als men het lichaam niet ziet. Onder aan de takken ziet men geene fcheuren, gelyk aan de voorgaande, alleenlyk van den mond gaan vyf korte fcheuren uit. Het dier kan deze takken naar alle kanten ras beweegen , gelyk de Zeekat haare- armen, en maakt daar mede ook eenen raflen gang, dezelve met vee- le bogten voortwerpende, en dan het lyf natrekkende. Als men een tak aanvat, kruipt het dier weg, en laat er een ftuk van in de hand ; ook is het wonder- lyk om tegzien, dat deze takken in veele ftukken gekapt, zig alle noch lang bewee- gen, gelyk de afgekapte ftaerten van de Haagdiflen. Maar als het geheele dier be- gint te fterven , krult het zyne takken over ’t hooft in eenen bol , en fterft zoo in malkander gerolt; in ’t lyf vind men niets vleefchagtigs ‚ maar alleen een zwart bloed, is daarom ook tot de koft onbequaam. ze bena: _Haar naam is Stella Marina Scolopendroides ; in °t Ambons op Hitoe, Sanna War waarom. manwhuln; iets dat naar Vogelpluimen gelykt, verftaande daar mede de dunne pootjes aan de takken. | 2e Waar se Men vind haar op fteenachtige ftränderi, daar men qualyk een fteen kan opligtens worden. of men vind ze daar onder, weetende zich ras te verbergen en weg te kruipen; men ziet’er fchier niets aan dan ftraalen of takken, zoo dat men meenen zoude het een party Duizendbeenen te zyn» ’t geen ieder een vervaert maakt om haar aan te taften. En Van alle de Zeefterren word niets tot de koft gebruikt, behalven dat ik zommige In- ont tot landers van de Zuid-oofter Eilanden gezien hebbe, die de eerfte, en vierde foort tot dze. fpyze bezigen, maar ik heb niet konnen ervaaren hoe zy die toebereiden; anders word Doch die. Er een Aas of Ompan van bereidt, ’twelk zy in de Bobbers der Vifchvuike leggen; zen vor __om de Vifch daar binnen te lokken; hier toe neemen ze alderhande Zeefterren; braa- Vilihers. den die op koolen, ftootenze, en vermengen ze met andere fterkriekende dingen; en binden dat in den buik van de Bobbers. In i/t. Antill. leeft men aangemerkt te zyn; dat de Zeefterren in de Caribifthe Eilanden, als ze eenig onweêr voorzien, met haare ar kleene pootjes veele kleene fteentjes omvatten, zoekende haar daar mede te bezwaaren; bewaaren. of als met ankers vaft te maaken, op dat ze van de Zeebaaren niet geflingert worden. Die van Hoeamohel bereiden ze tot de koft aldus: zy neemen die van de eerfte of vierde foorte, Ínyden zein ftukken, en douwen’er het zwarte bloed uit, kooken ze dan in water met eenige zuure bladeren, als Condong of Tamaryn, enlaaten ze een paar dagen daar inftaan; daar na fchrapen ze de buitenfte dikke of ruige huidaf, {nyden ze in kleene ftuk- jes, en kooken ze nochmaals met Suxtang Calappa ; waar na ze van hen gegeeten worden, Stella Marina, of Zeeftarren, zjn veele forten, waar van ons geene afbeeldinge zyn toegekoomen, dan die opde Plaat Ne. XV. werbeelt fhaat met deletter A. die „ombüare gedaante „ook Zeepafteijen genoemt worden. De Stella Marina Scolopendroides, és aangeweezen met letter B. die met doornen omzet is, én letter C. is een andere foort, doch geheel glad. Wy hebben hier , om haar ongemeenheit ‚ bygevoegt eene vierffraalige, getes kent met letter D. en eene vyfffraalige met letter E. beneffens eene negenpuntige, met letter PF, die ons door den Heere Doétor D'Aquet zjn toegezonden ‚ welke alle int leven 3 of 4, maal grooter zjn dan hiet verbeeldt haars, XXXV. HOOF T- nia gt 2) 4 RARITEIT-KAMER. TI Boek. 4: XEEN HOOETDEEL 4 an het Caput Mednfe: Beele dijam. aput “ [er Monftreuze Zeedier behoort mede onder de Zeefterren, vreeflyk van aan- nil Ì zien, en niet ligt om aan te taften voor die geenen ; die het nooit gezien heb- Zie ae ben, waar van ik twee foorten befchryven zal. Xu | 1. Het eerfte heeft het Lichaam of het hooft mede als een Spinnekop letter A, uit den ronden wat plat, en eenigzins vyfkantig , omtrent een duim breed; denn dop is harderdan aan de Zeeappels, boven met een weeke huit bedekt, onder met een ds langwerpige {cheur, ’t welk de mond is, bezet met veele voeten. Dit Hoofd ver” 7 deelt zig voor eerft in 5 paaren of ro enkele Takken, waar van twee en twee een ge- meenen oorfprong hebben, en met hunne t'zaamenvoeging het voornoemde hoofd maa- ken, zoo dat het zelve geen ‘byzonder Lichaam is. Ieder tak verdeelt zig in 3 ande- re» en de zelve wederom in 4 of 5 dundere ‚ zynde de geheele tak ruim een hand lang. Alle deze takken of ftraalen zyn van ontelbaare fteenachtige Wervels t'zaamen gezet, naar alle kanten beweeglyk, gelyk de baart van een Zeekat. Van onderen ziet men in twee reijen ontelbaare kleene witte voetjes, fyn gekartelt, meteen geel nopje voor aan, als of het draadjes van een bloem waren waar mede dit Beeft zynen gang verrigt, zoo yilelyk van gedaante, dat men ’t voor een klomp van Duizendbeen of kleene Slangetjes zoude aanzien. De gemeene koleur van beide de beeften, is ros, doch men vind’er ook koolzwart, groen, grauw en geel; het binnenfte is niet te on- derfcheiden in zeekere deelen van ingewanden, maar legt verwart, meeft gelykende het geele vleefch van de Moflèlen. Onder water gelyke het een wyt uitgebreide bloem, en als men ‘t opligt, laat het zyn getakte voeten allegaâr nedefwaarts hangen; maar ed uit het water getrokken zynde, fluit het zyne takken opwaarts, flaande de zelve om dez. de hand des geenen die het by den kop vat, die daar over niet weinig verfchrikt, mee- nende dat hy eenig dood Zeegewas aanvat, ’twelk zig dan zoo fchielyk om zyn han- den flaat. Her befterft ook zoodanig met alle de takken opwaarts in een bol geflo- ten, gelykende alsdan ’t hoofd van een kool (Brafica) die zig fluiten wil; men kan het echter niet lang bewaaren» dewyl het zoo bros is, en van enkele Wervels lofle- lyk aan malkander hangt. Het houd zig in de diepten op» daar veel koraalfteenen zer zy Kn 4 Dente hatin ade westi . … haar hous zyn» en men vind het gemeenlyk om de Zeeboomtjes geflingert ; doli word weinig der. gevonden. IL. Caput Medufie Secundums is noch zeltzamer en wonderlyker dari het voorgaan- ie en och Zelt= de, doch meeft in meerderheit der takken daar van verfchillende ; want de middel- zomer. fte kop, die mede het lyf van een Spinne verbeeldt, is voor eerft verdeelt in 5 paaren rd oE ro hoofdtakken, die niet boven een dwars hand lang zyn. Ieder der zelven ver- daanten. deelt zig in twee andere, die een voet of 1; lang zyn; doch de eene is altyd langer dan zyn naafte. Elk van deeze verdeelt zig wederom in 20 of 24 kleender takjes; die verwiflelt tegens malkanderftaan, en dezelve eindelyk weder in andere dwarsdraad- jes, alle van fteenachtige, doch brofle wervels t° zaamen gezet, en naar allen kanten be- weeglyk. Alle de mindere takjes zyn ruig van onderen; door welke het voortkruipt, weet het alle zyne takken zoodanig uitte brei den en voort te zetten, dat ze malkanderen niet in den weg zyn. De kop heeft van onderen een rond gat, ’twelk zn mondis, rondom het welk veele kleene tandjes flaan; behalven dit noch 5 fcheuren by den oorfprong der hoofdtakken, die hem mede voor monden dienen. Hert lyf is bedekt met een gladde huid, en de fchaal veel weeker en 5 Á . Ze fox 3 AE voorgaande. Binnen ziet men diergelyke sy bloedzakken en eyeren gelyk aan eyeren als de Zeeappels; doch veel kleender; de eyeren zyn geelder of fchier roodachtig» harder zl dl E : dan want ze hebben geene voetjes, echter, 42 D' AMBOINSCHE dan aan de Zeeappels, en de maagen moet men onder de 5 Hoofdtakken zoeken. Het ‘houd zig mede in de diepte ops onder en aan de groote Koraalfteenen; daar het zyn takken in de rondte uitbreidt, beflaamde een plaats wel vier voeten in den Diameter; gemeenelyk hangt het lyf aan de klippen, en de takken flingert het om de naafte Zee- boomtjes die het zomtyds bedekt houd, inzonderheit die foorte, die wy Lib, 12. van ons Herbarinm, Pfeudo Corallium rubrum genaamt hebben. Het komt zelden voor den dag, en de Scheepslieden haalen het zomtyds met hun anker op, daar dan nic- mand zoo ftout is die dat vervaarlyke dier durft afneemen, vreemt toeziende, als ’er een oud Orang Lamma onderis, die het met de handen durft aantaften, en dat het Ree zyn takken om de zelve laat, én nochtans niet bezeert. Het uitgetrokkene krule al bewaart Zyn takken en loofwerk » over ’t hooft in een bol, als een fluitkool, en befterft aldus ; Worden doch duurd mede niet langer dan de naafte Regenftortingen, wanneer het in ftukken van, malkander valt, of men moet het geduurig in den rook laten hangen. Haar be- ar be De gemeene naam van beide is in’t Latyn Caput Medufle, dewylik niets anders weet vane geen met dat Slangenhoofd zoo wel overeen komt als dit dier. In ’t Maleits Bu/u Ee Aijam, naar ’t Amboinfche Manuhulu;, dat is, Hoenderveeren, waar mede ze de veel- om. voudige takken dezes beefts vergelyken, doch dezen naam is in ’t voorgaande Hooft- deel ook gegeven aan de Stella Marma Quinta of Scolopendroides, die met dit dier een- derlei {lag is. ret Words __De Inwoonders van Hitoe en Hoeamohel, gebruiken het zomtyds tot fpyze» nee- woonders mende daar toe de tweede of grootfte foorte, waar van ze alle de fyne takken weg t byre tbh d . : en {myten, en kooken daar van niets dan het middelfte lyf, met de naafte hoofdtakken ; daar in de maagens verborgen liggen, waar van ze dan niets dan de Eyeren nuttigen. Andere braden het flegts op koolen, en zoeken dan de Eyeren daar uit. | Gug Als men van de eerfte foorte eenige kleene vind, die haare takjes ordentelyk op- zyade ver- 7 beeldt zy de waarts fluiten, en het hart opdroogen konnen uitftaan, gelyken ze zeer wel de zoo en genoemde roos van Jericho, zoo dat men ze eenen onweetenden daar voor ver- koopen kan: put Medufe. Onder alle Schepzelen die my woorgekoomen zyn, is deze wel’t wonderbaarlykfle; °t is een dier °t geen den namwpkenrigen aanfchouwer verbaaft moet doen [laan , en zeggen: Heer, hoe wonder- Uyk hebt gy alles gemaakt! Deeze Zeeftar te verbeelden, is byna onmogelyk, om haare veelheit van leeden, die gedroogt zynde zoo verwart door een leggen , dat men niet dan eene afbeelding by gedagten daar af kan maaken: waarom de Schryver zulks naar behooren niet heeft kannen laaten verrigten. De Heer Doitor D'Aquet, heeft nit zyn Kabinet ons een van deze toegezonden, die wy, zoo veel het doenlyk was, hebben verbeeldt, zie de Plaat N°, XVI. Letter A. en B. is een van haare vyf takken, welke tak, zig aan- fkonts in tweên verdeelt, die ieder weder in rweênis gefpliff, gaande zoo opwaarts tot eene tienwervige ver dubbeling toe. Voor zoo veel wy hebben konnen befpenren, komt een ffraal of tak, uit te maaken 512 uit- einden, waar van wy in letter B maar eenige, om niet verwart te zjn, konnen vertoonen, en indien de andere, die nn afgebrooken fhaan, meede nitgeteekent ware, zoo zonde bet niet anders dan cenen verwarden klomp wvoorkoomen. Deeze eene dan door vyf vermenigvuldigt, (want deze Star vyf zulke punten heeft) brengen t° zamen 2560. niteinden voort, die alle zoo fyn als een draat gekrnlt, en om haar veelheit ver- wart, én door malkander leggen; dit nx zoo zynde, bevinden wy dat ieder pant of tak, altaos door twee opgaande, 512 witeindenmaakende, inzig befluit 1023 leeden, ende zelve door vyf vermenigunldigt, s11s leeden uitmaaken, leder lidt beffaat wederom in verfcheide wervelbeenen, die alle onder roudachtig, bo- wen plat, en op ieder hoek met een doorntje bezet zyn, werbeeldt met letter C. Ik heb dezelve nagefpenrt, en bevonden dat ieder lidt , (die alle niet gelyk , doch hoe meer naar ’t uiteinde , hoe langer zn) van 1Otot 20, ja in zommige heb ik er za, gerelf, die diergelyke werwvelbeentjes hebben: als wy nude zel- ve door malkander ffellenop 16 fluks, zoo komen ze uitte leveren een getal van 81840. Dit is nz maar ten opzigt van het kleine Caput Medufe, alhier door den Aptheur befchreeven; deze dre ik, nagen fpenrt heb, is, zoo als zelwe verwart lag, omtrent 5 of 6 duim lang, en meen, dat zoo de einden vit- geftrekt lagen, het einde in zyn middellyn niet wel een voet zonde vitmaaken, zoo dat men hier uit be- fluiten kan water van een, die de Schryver dentiweeden noemt, moet zyn. Ik heb noch een diergelyhe ge- zien, die, naar ik my verbeelde, vegt nit lag , wel drie voeten over’t kruis zou geweeft zjn „ en echter niet grooter van leeden dan deze voorgaande, Hier uit is te denken, indien de zelve maar 3, of vier lees den langer ware, hoe veel uiteinden, leeden, en wervelbeentjes dat die meerder mitmaaken zoude. kheb nit den mond van zjn Scaarfche Majefteit van Moftovien „wanneer hy my met zyne tegemwoordigheite vereer- de „om myne liefhebbery tezien „verfbaan, dat inde Cafpifthe Zee veele van deze gevonden worden „en dat vokde manier vande zelvete vangen „ met des Autheurs befchryving overeen quam „ namentlyk, dat met een ffokop het ‚ dier in’twater freekende, het alle zyne takken om de zelve flaat, en wel vaft houdende, zoo uit het water “getrokken word: en noch naderhant, ten huize zynde wan den Heer de Jong, en in gefprek raakendé met A ED DE Zn iN 4 Nate | Bn 8 RARITEIT-KAMER. _ Ï Boek. 44 amet den Secretaris van zyn Scaarfche Majefteit, beveftigde die Heer het meede; mer byvoeging , dar er weele , enheele grootein de zelve gevonden wierden. De Schryver zegt dat deeze Zeeftarren nietswelte bewaa= ren zjn, doch ik, geloof dat de heete Lugt aldaar, bier van de oorzaak is. Die ik ontmoet heb, wás bart , en geheel gaaf ; doch het han wel zjn dat die uit een ander geweft, (daar de Lugt zoo weel beders wing uiet aanbrengt ‚) zal gekoomen zjn. Hy was heel wit, en die van den Heere, Doëtor Dy Aquet; nit den geelen gramw, 't welk, my doet gelooven, dat deze twee, ieder van eene byzondere geftalte gee weeft zjn. ; KXXVIHOOPTDEEL Van de Sagitta Marina: Safappo Laut. Eepylen of Zeefpatten Zyn dunne ftokjes ‚ die men binnén eenen zekeren Sagina Worm op zommige zandige ftranden vind, verdeelt in twee foorten: wit-, ik OOrLen te en zwartc. HE En 7 „ Zwarte, 1. Witte Zeefpatten zyn rêgte fokken, van eén 1} voet lang, aan het; 05 eind qualyk een ftroohalm dik, en allengskens toefmallende , tot de fynte van een draad. gedaante Het dikfte van dit ftokjeftaat, tegens de gewoonte van zwaare dingen, boven» en het je dunfte onder, te weeten; in het lyf van eenen dikken Worm, die beneden daar aan hangt, noch wel een halve voetlanger dan de pyl; in de gedaarite ván een buikworm, (lumbricus inteftinorum,) naar beneden allengskens dikker, tot de dikte van een pink, Heeft Ea en dan fchielyk in een ftompe {pits eindigt. De pyl is doorgaans bekleedt met een 5p” °” week velletje, als met een feheede die aan den worm vaft is, en heeft ter wederzyden een doorgaande zoomtje, van rood, geele en witte koleur, als of het franje wass ij de gedaante van de lange, malle Maccaffaarfche Standaarden. De Worm is wit of vleefchverwig, zonder kringen; maar plat ; en een weinig geftreept , van eene harde zenuwachtige {ubftantie, binnen gevult met èén vuil water, thet weinig zand gemengt; deze Wormen groeijen op vlakke zandige ftranden ‚ en ftaan de pylen altyd regt over waar eind; by hoog water meeft met de pylen boven den grond , doch met Zeewater be- 8rocijen. dekt, en zoo als het water valt, daalen ze mede in ’t Land, en blyven niet boven 3 of 4. vingeren boven den grond uitfteeken. Dieshalvén, als men ze hebben wil, moet Hee ge- men zulks met hoog water waarneemen, vattende het bovenfte vanden Worm; daarde id pyl uitfteekt, en *t zelve met eenen ruk uittrekkende ; wantals men daat aarì gaat wäg- gelen , trekt de worm hoe langer hoe meer naar beneden. Boven water gehaalt, | zynde, verflenflen ftraks de franjen, aan de zyde hangende, dat men ze niet meer be- ze kennen kan; men legt ze eenige dagen in’t verfch water , of in den regen, zoo verrot %#- de worm daar af, en men krygt eene witte pyl daar wit, die van een tot 1} voet; lang zyn, rond en hiet geheel glad, en breeken zeer ligt; men zoud ze voor bezem- ftokjes aanzien. | E EE, 4 | | IL. De tweede foort is 2 en 2* voeten lang, waar van de kleenfte helft, zynde dez Sort. regte Worm, glad is, en in zand fteekt, de reft naar boven toe, is aan de eene zyde bewaflen met twee rygen kammetjes, als haanekammen, dock veel dunder, én uitge- breidt door veele fyne ftraalen, in’trond ftaande, als vifchooren, ook met {ubrile pun- ten uitfteekende, digt boven malkander, en overdwars aatì den worm, doch zooda- nig » dat men met eenen vinger daar tuflchen kan komen. In’twater {taan Ze mooi uit- gebreide alseen bloeme, en vefroeren zich , maar uit het water komende, fluiten ze zich | naar boven toe tot over ’t hooft heene, daar ze allengskens kleendër worden. Als Die aax- râkende men onvoorzigtig deze ftekels aanraakt, zoo gevoelt men eene hitte, en de hand word verwekker tood, daar op volgt een moeijelyk jeuken, waar na bobbeltjes opkomen, alsof men door Eed Bernneetels geraakt was, wel drie dagen duurende, maar als men Ze van onderen opwaarts aanvat» gevoelt men niets dan hitte in de hand, waarom men Ze dezer voegen moet aan- F 2 vatten 5 Haar ge: daante. A D' AMBOINSCHE vatten, de handen met zand eerft ruig maakende. Haare verwe is niet vleefchverwig gelyk de voorige, maar bleek blauw en grauw ; by nacht geeven ze eenen vuurigen en groenachtigen flym van zich; de pyl is aan deze niet wit, gelyk aan de voorige, of Waar S*_Hitoeëzen, imaar blauwachtig. Zy trekken zich niet verder in t zand dan tot aan de worden. kammen, en ftaan op het ftrand voor het Kafteel Vitoria, digt aan den rand van ’ laagfte water, daar de wal begint af te gaan. ble Haar naam in ’t Latyn is Sagitta Marina; Belg. Zeepylen en Zeefpatten; in ’tMaz naming. leits Safappo Laut, dat is; Zeebezemftokken. Maccafl: Panadokki. Zy worden gevonden op zoodanigeftranden , die met het hoogfte water niet boven een Hoedanig elle bedekt worden, en waar op met het laagfte noch altyd watblyft taan. De eerfte foort Hr AA vindmen op Hitoe, op den ftrand van Kaytetto, de binnenkuft van Zoeamohel by Lokkt en Laala; als mede op Marcaffar ; de tweede foort heb ik nieuwers gezien dan in den Amboinfchen Inham, voor ’t Kafteel Vittoria. Aan de eerfte of Hitoeëfche foorte » heb ik ook niet ervaaren, dat ze zonderlyken brand of jeukte in de hand verwekken; hoewel ik ze by honderden uitgetrokken hebbe ; ook hier nietopgelet, of ze by nacht zoo- danige vuurigen en blauwachtigen flym uitgeeven gelyk de gekneufde Duizendbeenen, al *t welk de Amboinfche doen, Deze laatfte in den regen en.de zonne gebleekt, verliezen wel haare blauwigheit, doch worden nooit zoo wit als de Hitoeëfche, waar van mif- {chien de oorzaak is, dat de eene in witter en zuiverder zand groeijen dan de andere. Zy hebben geen gebruik dan dat men de fchoongemaakte pylen tot Rariteiten bewaart; moetende in eenen Bamboes geflooten worden, op dat ze niët breeken. Zeekere Mac- Dienen on caflhar heeft my nochtans voor een groot geheim geleert, dat deze pylen dienen om de orden het grouwlyke Muccaf/aarfthe gift uit de wonden te trekken, die door haare venynige te trekken. parten gemaakt worden, te weeten, als men een ftukje van deze pylen in de wonden fteekt; ’t welk van zelfs daar in dringt, en het gift uitzuigt , dat men alsdan; met een draadje dat daat aan gebonden is, wederom uittrekt: zoo dat het fchynt als of de- ze Zeepylen van de Natuur geteekent zyn, om dit gift te wederftaan. Wantzy gelyken in de dikte en lengte zeer wel naar een. Maccaf/aarfche fpatte, daar het venynig hooftje noch niet aangevoegt is; en de ftukjes trekken in de wonde , naar hunne voorige natuur > toen ze noch in ’t zand ftonden en nederwaarts trokken. De brand en de putten die van de laafte foorte aan de huit opkoomen, alsmen ze hart handelt, of als ons de fyne fteekeltjes van de kammen in de hand raaken, worden aldus geneezen. Neemt warme aflche met zuur Limoenfop gemengt, wryft daar mede de handen een ‚reis of twee, tot dat het moeijelyk jeuken vergaa, maakt daar na een papje van de Cru- fla Cinerea Accarbary Nigri, op eenen fteen met water gewreven, en fmeert dat op de huid, dit zal den brand en’t fenyn uittrekken. | | 4 isd KKEVIE HOO ETDEE H Van de Phallns Marinus: Buto Kling. Pallas TS E volgende dieren noemt men eigentlyk Zophifta of Plantanimalia, die de an gedaante van een Plant of ander leevenloos ding hebben» en nochtans on- 3 foorten, ‚der waterleeven; en ‚zoo men’er naukeurig opletten wilde, zal men hier van Pt In driederlei flag bevinden, of die in drie trappen konnen verdeelen. Den eerften danighee- En opperften trap hebben die geene, die de dieren nader komen ; en waar in men eenige lee- en den befcheidentlyk bekennen kan;en waar onder gehooren zommige in de voorgaandeHooft- deelen befchrevensals van de Zeeappelen en Zeefterren. Den tweeden trap hebben die geene; die van beiden even veel hebben ; gelyk de dingen die hier na volgen. In den derden en on- derften RARITEIT-KAMER. I Boek. 43 derften trap zyn die geene, die de planten en fteenen nader komen; «en nauwlyks-iets betoonen dat naar levend gelykt, waarvan wy een deel in’t einde van’: 12% Boek van d’Amboinfche kruiden befchreven hebben, doéh de Natuur isin ’t Rlement des waters z00 verwart, dat men dingen vind, die men qualyk tot een van deze trappen brengen kan ; Ez té als ofer overblyfzels van den eerften Chaos in gebleven waren; want hier loopen An levende, groeijende en minerale dingen alle onder malkander, maakende planten die leeven, ftarren die groeijen, en dieren die de planten nabootzen. Onder den tweeden trap van de Zoophitis dan , ftellen wy den Phallwm Marinum , waar van wy twee foorten befchryven zullen. Het eerfte en gemeenfte is de zwarte of 1 Soort. donkergrauwes Zeer eigentlyk een Mannelyk lide, of een fchaft van een Kanon ver- oe Mn beeldende, 6 en 7 vingers lang; ruim een duim dik, rond; aan ’t eene of agterfte gelykende. eind dikker, gelyk de Kartouwen zyn» voorfpits, doch rond toeloopende , alwaar ze een rond hoofdje uit- en intrekken >; en daar door een weiachtig water uiefpuiten 5 over ’t lyf kaal, doch in de lengte, en overdwars met eenige adertjes getimpelt of ge- ftreept. De koleur is aan de meefte donker grauw of zwartachtig, aan andere lyfver- wig. Haare fübftantie is hardachtig of calleus, dan inkrimpende, dan zig uittrek- kende, waar door ze haaren gang maaken die langzaam is. Binnen hebben ze niet dan een weiachtig water met wat zand gemengt, en voorts rondom het dikke Calleu- #42 2e ze vleefch. Men vind ze op vlakke ftranden daar veelderlei foorten van wier, en in- worden. zonderheit d’ Zcorus Marinus watt. IL. Phallus Marinus Verrucofns , is grooter dan de voorgaande; 6 en 7 duim * Sert. Jang» agter twee duimen dik, uit den ronden, wat plat, op den rug met veele wrat- ten of knobbeltjes bezet, vleefchverwig of roodachtig van koleur, zig uit- en intrek- kefide, en van binnen geftelt als de voorige. Beide maaken ze haaren gang zonder voe- ten, met Slangebogten > op den grond, langzaam voortkrúipende. Men vind zeook op vlakke ftranden > die niet te eenemaal droog vallen, al hebben ze geen wier noch fteen. De eerfte vind men veel voor Hitulamma. De tweede in den Amboin- {chen Inham. Haar naain in *t Latyn is Phallus Marinús ; in ’t Maleits Beto Kling. Belg. Kafters- H B ar bend kullen, op Hitoe Suheru. | werlibeid Het flegte volkje gebruikt ze totden koft; te weetens aan den buik opgefneeden ; en al het water en zand fterk daar uitgeduuwt, en dan in water gekookt, of op koolen ge- braaden, ook wat Limoenfap of Bocaffam daat by doende. XXXVIIL HOOFTDEEL Van d’ Anguis Marini: ©lar Laut. Ehalven de groote zenden die men op veele se vande Indifche Zee Angus vind, inzonderheit in de groote bogt van Nova Guinea, die benoorden het ,, hie Wezels Eiland ingaat, en het voorfte Onyn van Nova Guinea of Onyn Cu- daante. biey fcheid; (by zommige van de onze, die haar int jaar 1675. bezogt heb- ben , Ryklof van Goens Bay genaamt :) zoo hebbet wy noch een kleender ate flag, met de Blindflange Cecilia groote overeenkomft hebbende, omtrent cen clle eid lang, en een-vinger dik, zonder kennelyk hooft of ftaert, rond, glad en Zwarts Slang. met eenen laand gang op. de vlakke ftranden voortkruipende. Deze vind men veel in flille bogten daar d’ Acorns Marinus waft; gelyk in den Amboinfchen Inham. Haar naam in *t Latyn is Anguis Marinus, frve Cecilia Marina , in ’t Maleits Heer Ze wann Ular Laut. 5 F 3 Zy 46 D’ AMBOINSCHE Zy doen geen zonderlyk quaat, zynde de fchrik grooter dan de fchade; als men op haar trapt, flingeren ze zich om den voet; laat men ze met vreeden , blyven ze op haare plaats; maar als men ze hard aantaft , byten ze in de handen, dat ’er het bloed uit komt, doch zonder andere fchade. XXXIX. HOOFTDEEL. Van de Tethyu: Ee Ie zyn vleefchachtige uitwaflingen, die men aan zoodanige klippen vaft Zyn vlees: vind, die geftadig met het Zeewater bedekt zyn; incarnaat lyfverwig; Aefee die zommige rood van koleur , taai en zenuwachtig van fubftantie ‚ en van verfchei- aan de de gedaante; zommige als een ftuk vleefch, met veele kerven en rimpe- Zeeklippen ziten. len ; zommige als tepels of vingers ; waar van zein ’t Griekfch den naam heb- ben, van buiten glad en flibberig, en als men ze aantaft, ziet men dat ze zich een weinig beweegen. maar als, men ze te hart aantaft, verwekken ze eenen kleenen brand of jeukte in de hand. Binnen ziet men niets dan aderachtige pypen, gevult iet water, ’t welk mèn ook uitduuwen kan als uit tepels; zy hangen vaft aan de ‘klippen, daar men ze niet dan met gewelt afrukken kan, doch men laat ze meeft met vreden» dewyl het een ondeugend goed is. Ik heb’er zommige opgefneeden die van binnen ligt rood waren als vleefch, en beweegden zich noch eenen tyd lang. In de Zon- ne gedroogt» krimpen ze zeer t'zaamen, en worden als een hart leêr. ag Haar naam in *t Latyn is Tethya, dat is, Mammetjes. Eufeb. Nierenb, Hift. Nat. aus Lib.6. Cap. 19. vorât eas Carúnculas molles, en Glandulas ex Atheneo. XL. HOOFTDEEL. Van den Sanguis Bellas Gar Belilli. donge 5 An het geflagte Tethyorum;{chynt te zyn de plante of dat gewas, waar van En slat. het vermaarde Dara Belilli komt. De plant zelfs is my nöch onbekent; Waft alleen dewyl men zegt dat ze nergens elders waft dan in de Zee van Soor; en 7 Ae de omleggende Eilanden; doch zal ik ’er zoo veel van befchryven , als znde Ei ìk er van geloofwaardige Mannen van verftaan hebbe. *Eerfte berigt is my mede- Pld gedeelt in ’t jaar 1681. door den E. Jacob van Wykerfloot, gewezen Opperhooft nn op Timor, en luid aldus: De opregte Dara Belilli is geen vifchbloed, maar groeit op dor de ke klipachtige gronden, en word omtrent Larentoeque en onder den Berg van Lamaha- kerfloot /e> aan den Weftkant, op vyf en zes vademen water, gevonden; opgeduikt zynde, is ee ee het een flymachtige {pecie, byna als kroos, dat in de flooten legt, maar bruinder en en flymachtiger, zoo dat ze het met meflen onder’t water, van den grond of klippen, af; fpyze bereit en aan kleene ftukjes moeten fnyden. Alsdan word het in Zeewater gekookt, en ge- el ftadig. gefchuimt, tot dat het zoo dik als bry word, en geen {chuim of vuiligheit meer uitwerpt; dan doen ze het in gewoone Bamboesjes, die ze in de Zon zoo lang over eind zetten; tot dat her ftyf begint te worden, en leggen de Bamboesjes dan gemeen- lyk in de rook, op dat het niet bederve, of eenige Wormtjes (die het verích ge- Ee Zeer onderhavig is) inkomen zoude, want het niet te droog kan gehouden worden. Hier RARITEIT-KAMER. … IBoek. 47 Hier mede komt meeft overeen het geene my verhaalt is door Radja Salomon; Ko- Een ander ning van deimantutu, behalven dat hy zegt » dat het alleen op SoZor valt, gelyk ook GE de Syloreezen zelfs bekennen, dat’er maar eenige geflagten onder hen lieden zyn, die | het weeten te bereiden. Het zyn lappen als vleefch, aan de klippen waflende , on- der rondachtig, boven mert lange tepels of vingers, rood van koleur, gelyk de voor- fchreve gemeene; in Amboinawaffende, wit of lyfverwig zyn. Men heeft ’er twee foor- HEA ten van. De eerfte en befte is als men de geheele lappen afrukt, daar zomtyds de voorgaande klippige wortel noch aanhangt; opkookt, in lange ftukken of riemen fayd, een duim meeft gek, breed als teenen van lym: van buiten zwart, van binnen uit den Zeegroenen, en zwarten gemengt als donkere lym, taai, zeer bitter en brak van fmaak.- De andere foort is in Bamboezen als klonteren van droog bloed, ziltiger dan het voorgaande, min bieter en flegter. Dit word gemaakt als ze het kleen en groot door malkander ftam- pen of kooken, en in Bamboezen gieten als boven. | Uit het bovenftaande verhaal befluit ik dat deze Soloreeze vleefchlappen , andersniet zyn dan een foort van de hier vooren befchreeven Tethyis van de Amboinfche meeft daar in verfchillende, dat ze rood zyn, van binnen bloedig en bitter van {maak. De bitterheit trekt zoo klaar naat Slangenhout, dat men zeggen zoude eenig fchrap- zel of fap van Slangenhout onder dít bloed gemengt te zyn» doch ooggetuigen hebben my verzeekert, dat de bitterheit aan dit vleefch natuurlyk is. ke Haar naam in ’*t Latyn is Sanguis Belille, in’tMaleits Dara Belilli, te weeten; het on he opgekookte bloed ’t we!kk men in Bamboesjes verkoopt, omtrent een hand lang en een waaro. duim dik, maar het gedroogde vleefch hiet Dagin Belli, *t welk men verkoopt in korte riemtjes gefneden, een vinger lang en dik. Men vind het nieuwers dan op de voorfclireve plaatzen; En word meeft door de Por- dean sugeezen op Liffanen Larentoeque woonende, aan andere Natien verkogt. De So/o- vreezen wrorden ook befchuldigt, dat ze het Dara Beliile zeer vervalfchen, ’t welk ech- zo zoe’ ve- ter meeft daar in beftaat, datze hetin’t kooken niet genoegzaam fchuimen, met vuilig- GEE heit en al in de Bamboezen gieten, wanneer het noch niet dik genoeg gekookt is, waar door het komt dat de Bamboesjes- dikwils half leeg zyn» het bloed in ’ knauwen zan- dig» zeer brak, met weinig bieterheit. Dit Medicament is door de Portugeezen in/s een Ge- groote achting gebragt, en hetopregte wordredelyk dier verkogt, van 't drooge bloed, de welk in de Bamboesjes fteekt, fnyd men een fchyfje af de dikte van een mes» Cn or koore- de grootte van een dubbeltje tot eene dofis. Dit wryft men in flappen Aracq» of by ‘koortzen in flegt water, eù drinkt het aldus in. In ’reerft fmaakt het zeer ziltig» doch niet onaangenaam, fchier als het Sineefche Bolatsjang, waar uit men doopen maakt, daar na word men een klaare bitterheit gewaar, die naar ’t Slangenhout trekt. Zyne voornaamtfte kragten zyn in heete koortzen, die het door een geweldig zweeten ver- dryft, maar men moet zig 3 of 4 uuren naar ’t inneemen voor drinken wagten, want daar door word het zweeten belet, al Zoude men grooten dorft lyden, die ook gemeen- lyk volgt op *t inneemen van dit Medicament. - Voorts word het gepreezen tegens pleu- ris, of fteeken in de zyde, krimping-des buiks, Boord en Mordexi» die van overloo- pende galle haaren oorfprong hebben : als ook tegens ingenomen venyns komende zyn reuk en fmaak niet qualyk met Theriac overeen. Men roemt het ook tegens perf- fing, doch daar heb ik geen ‘ondervinding van, gelyk wel van de voorgaande; ftaat ook noch te letten; dat men na ’tinneemen in ’t naafte eetmaal geen Limoenen of eenige zuurte nuttigen mag, want dit zotide doodelyk zyn. Als het de Portugeezen tegens venyn gebruiken, zóo doen ze de Wortel Luffa Radja daar by: doe het de eerftemaal Eer Katje in Jappan gebragt wierd, was het in zulken aanzien, dat men voor een katti, of ten 1 Rylsdan quart pond van dit bloed, too Tail Silvers, of 125 Ryksdaalders kreeg » maar daar zl ver- na als de gierigheit te veel inbrak, wierd de markt bedorven, en het Medicament © veracht. XLI HOOFT: Pulmo Marinus. Zyn Zee- guallen. Haar ge- daante. Zyn door- fSchynend. Word door de Zon verteert. Haar ver- fcheide be- naming. Worden ge- bruikt ouder °t maaken van den Arak. oe D’ AMBOINSCHE XLI HOOETDEEL. … Van de Pulmo Marinus : Papeda Laut. Ie Zoophitum gehoort onder die geene, die men in’t Latyn Holothuria noemt s in ’t Neêrduits Quallen. Het is fchier van de zelve gedaante» gelyk ik ze in Europa op Portugaals ftranden gezien hebbe, behalven dat de Portugee- zen grooter zyn, en van binnen fraaijer krullen hebben. De Amboneefche Pulmo is in de grootte van een Tafelbord, aan de bovenzyde bultig of rond, gelyk een longe, aan de onderfte of binnenzyde gelykt het een fchotel s daar men in een vyf- hoek fraaije takken of krullen ziet, eenigzins een bloeme verbeeldende. Het lyf van de fehotel.is half doorfchynend, vleefchverwig» de Gelatinen gelyk, die men van ge- kookte kalfsvoeten maakt, zeer teer en bevende. De takken of roos is regt ysver- wig, te weeten, doorfchyneud eri bläuwachtig; in Zee dryvende vertoont een weinig leven, wart het beweegt zig» trekt zig t'zaameh» en opent zig weêr. Als men’ hard aanvat ‚zoo brand het een weinigin de hand; zoodra men het uit * water neemt ; of dat het op den ftrand gedreeven word , kan men geen leven meer daar in mer- ken, en het kan geen halven dag in de Zon leggen, of het fmelc fchier geheel weg» nalaatende eenige dunne vliesjes , zoo dat het jammer is dat zulk een fchoon Schep- zel niet langduurig iss noch bewaart kan worden. Men vind ze veel by klaare nach- ten» als den Hemel vol Sterren is, en de Wind wat waait, wanneer men ze s° mor- gens op den ftrand ziet uitgeworpen. Ik heb de kleene Schepzeltjes van de Zeelonge gevonden op de grootte van een dubbeltje, klaar, doorfchynend als ys‚ in de midden met een rood plekjes ’t welk zig in 5 ftraalen verdeelt, die zig t’ zaamen trokken en uitrekten als of het flagaderen waren; die uit het hart haaren oorfprong neemen, en in de hand gantfch niet branden. Haar naam in’tLatyn is Pulmo Marinus; en qualyk Patella Marina, welken naam eigentlyk toekomt, een zeekere Schulp, in ’t volgende Boek Lopas genaamt, Belg. Quallen en Zeelongen, in ’c Maleits Papeda Laut, naar de gelykenifle van den bry Papeda genaamt: in't Amboins op Hitoe» Methue en Methuay; by andere Mothe en Lappia Mutin, dat is, Koude Papeda. Veele meenen, dat deze Zeelongen haaren oorfprong ‘hebben uit het fnuiten of {laken der Schietfterren > dewyl men de Zeelongen meeft vind als’er cenige klaare nachten voorgegaan zyn; daar in men veele Schierfterren gezien heeft. Zeker het {nuitzel van dit Meteorwm op de aarde vallende, is een uitgebrande, teere, en ligte {ubftantie, de Zeelongen wat gelykende, maar als men het aanraakt, vervalt het tot affiche, dit dan op de Zee gefchooten wordende, zoude in zoodanige Quallen veran- deren. Doch hier tegens fchynt te ftryden, dat men;als gezegtis, zoo kleene Schep- zelen daar van vind, waar uit men zoude befluiten dat ze van een kleen beginfel groot worden, doch men kan hier op zeggen» dat het voornoemde Excrementum van Schiet- fterren > op Zee vâllende, in veele kleene deeltjes van malkander gaat, en dan een ie- der deeltje zulk een Schepzel formeert. De Inlanders weeten het niet te gebruiken , maar de Sineezen weeten het tot eenige koft te bereiden, en zoo ze zeggen ook eenig Medicament daar van te maaken. Doch onze Natie is van dit gevoelen, dat de $%- neezen een bedriegelyk en gewinzugtig Volk zynde, deze Quallen tot niet anders ge- bruiken, dan onder dat mengelmoes te doen, waar uit zy haaren drak branden, om den zelven quantswys fterk. en brandig te maaken, die in der daad zoodanig daar van word, maar daar by ook ongezond voor ’t hooft, en Zenuwen fchadelyk, daar om ze dit bedrog heimelyk doen, en zoo het voor den dag komt, worden ze daar over geftraft. ' XLIL HOOFT: RARITEIT-KAMER. 1 Boek. 45 XLIL HOOFTDEEL Holothuria. _Befaantjes, It vreemd flag van Holothurijs kan men onder de Urtitas Marinas reeke: Holathi, nen; ik heb het echter in ’t byzonder willen befchryven. Men kan het Banen geen eigentlyke gedaante geeven > noch van een dier , noch van eene RG plante. Het lyf is een langwerpige blaas; omtrent een vinger lang Mieisters en een duim dik , gelykende het geheele Iyf een opgevulde blaaze, en Gn op den rug ftaan overdwars. veele velletjes onder breed ‚ en aan de rug gege cen valt , boven {pits toeloopende » gelyk een half-zeil ‚ ’t welk men een be: 4%: faan noemt. By de fpits zyn alle deze zeiltjes aan malkander vaft met een Daar hy zoom die daar over loopt ‚ en waar mede hy alle de zeiltjes kan nederlaaten en 7% opregten ‚ als hy Wind voeld en zeilen wil. Het lyf is van koleur doorfchy- zaoofchy> nend , als of er een kryftallyne vlefch met dat groen blauwe Aqua Fort , ’t welk Alen men Aqua Regis noemt , gevuld was. De zeiltjes zyn wit als kryftal en het bovenfte zoomtje heeft wat purpur of violet ; fchoon om aan te ziens als of het geheele Dier een koftelyk juweel was. Wanneer de zeiltjes gefpannen zyn; is het lyf fchier driekantig ‚ waar van hy het hooft opwaarts kromt > en het achterfté ftrekt hy uit den buik, die blauwer is dan het boven-lyf, als of het Agua Fortis aldaar lag > en het boven-lyf van kryftal was. Dit zeege- Zn Zeit. dierte heeft geen kennelyke mond en als het zyn zeiltjes neêrlaat ‚ gaat het Eg niet te min in ’t water voort doof de beweeging van zyn lyf, en de aan- Roei hy hangende baarden. Aan de eene, naar myn onthoud de regter zyde , en ach- glad ter rondom hangt een meenigte van dunne lange baarden > waar van de twee Mer zjne grootfte wel twee ellen läng zyn en achter uitdryven; de andere zyn kleen en gen groot door malkander , véele ook afgebroken en weeder op nieuw uitwaflen- #1 banger: de. De groote baarden hangen met een {mal halsken aan het Iyf » _daar- op volgt éen langwerpig blaasje en de reft van den baard een fchaft of ftroo- halm dik ; allenxkens dunner wordende ; de andere baarden zyn in de dikte van een zeilgaren en dunner, alle met veele knopjes bezet, als of ze in zoo vec- le leeden verdeeld waaren. Haare koleur is fchoon blauw; doch zoo dat ’er âleyd wat groens onder peelt. Zy zyn Zooteêr, dat zelicht afbreeken en bly- Zw» pijze: ven hange aan * geene waar meede men ze aanraakt; eù verwekken ze een fnoo- hale de branden pyn » daar ze aanraaken, dat de huid daar van rood word en met blei- raakt. nen oploopt , jaa de geheele zyde des lichaams word met pyn vervult; daar men ze aanraakt. Deze fchadelykheit fchuild meeft in de baarden , want het lyf van de ‘quallen heb ik zonder letzel aangeraakt. De Viffchers zyn dikwils in de klem met dit ongedierte ‚ warineer het aan de netten of aan de angel-roe= den of vifch-lynen blyft hangen > waar aan zy hun dan dapper bezeeren , doch befte hier van is, dat men * niet het geheele Jaar door vind, maar meeft in uitgaan van de Ooftmoriffen , of in de maand Auguftus ; of naa ’t eindigen van ’t witte water ; wanneer het zelve om de Weft verfpreid word. Het heugt Voorval my» dat ik; Anno 1662. met een Chaloep van Poel Ay in Banda naar Am- He) boina vaarende wel een heelen dag zeilde door een zee > dewelke met deze Be- vi de 3 3 \ E cele zee faantjes fchier bedekt was , met groote fchollen of troepen uit het Ooften aanko- 7 van mende. Zeeker Heer, toen ter tyd onzen Gouverneur ‚ dit ziende , zeide : daar sr ziet gy s Wat venynigheit in den grond van de Bandafche Zee of in haar wit wa- ter verborgen legt, waar uit zulk een meenigte van zoo venynige quallen voort- komt. | G Hunne en ___D' AMBOINSCHE Hume be-__Hunne naam is Holuthuria Urtica pecie & Epidromides Marine. Belg. Befaantjes. bebssde Amboins Hurun ; Si Ambonite Latinam callerent linguam ‚ crederem ab urendì facul- zealen, tate, eis nomen dediffe. | JsSchaade Dit ongedierte moet men doorgaans fchuuwen Óm aan te raaken , die zyn han= VAG den niet wil verbrand hebben, zoo dat ik niets fchadelyker in de Zee weer; het welk zulk een fellen brand veroorzaakt ; Evenwel , dat te verwonderen is, ‘Zyn zommige Inlanders zoo ftout, dat ze deze fnoode quallen in de koft dur- Rd ven gebruiken , jaa maaken daar een Lekkerny van, dezelve flechts in zout wa= ps ter opkookende in een Bamboesje met Sajor Senga ‚ Ritzjes en Lemoen-zap ij daar by doende; want zy zeggen, dat door ’t kooken het alle fchadelykheie benomen word, daar ze nochtans de voorgaande Zeelongen niet durven nuttigen; maar laaten die aan de Chineefen. De uitgeworpene op den ftrand branden zoo zeer niet. XLIIL HOOFTDEEL: Ortsca Marina : Culat Laut. Urtica Rtica Marina heeft meeft dezelfde gedaante gelyk in de Middellandfche zee ren de Potta Marina, aldus by de Italianen genaamt. Zy gelykt een uitgebreide benige Bloem omtrent een voet wyd» met gekerfde en gerimpelde bladeren op de ee grond uitgebreid, groenachtig van koleur, met wat rood en wit gemengt s Hale $5_vleefchachtig van Subftantie, daar binnen ftaan noch andere kleendre bladeren ; in mal- kander gekrult als of ze een kop wilden maaken, van onderen heeft ze een breed ftuk vleefch, roodachtig, *t welk haar wortel is, waar meede ze in ’t zand vaft hangt, of aan de fteenen, die onder in ’t zand leggen , als men den middelften kop aanvat, of dien aanraakt, fluit ze zich tfaamen; zy brand meede een weinigin de hand, doch Hege- heeft niet te beduiden, en gaat lichtelyk weer over, want men moet ze by dezen kop 5 ge Vatten als men ze uittrekken wil; zy vallen op zoodanige ftranden daar het laagfte wa- vangen _ ter noch 4a 5 voeten diep is ; den hollen kop houd men voor haar Maag» want PEÁ kleene vifchjes daar in komende, befluit ze dezelve en verteerd ze. zi Haar be: Haar naam in ’t Latyn is Urtica Marina. Mal. Culat Laut. Amb. Ulat, een OS J/ gemeene naam met alle Kampernoelien, voor wiens foorte zy dit Zoopbitum hou- taalen. den. Zyn goed … Zy mogen zoo afzienlyk zyn als zy willen , echter geeven ze een goed moes» ’% dn welk ook lekkere monden wel aanftaan foude. Men rukt ze uit met wortel en al, veid word. kookt ze op in zout water, giet het zelve wech en wringt ze wat uit, znyd ze dan in ftukken en ftooft ze nochmaals met een gekruide faufle. De Amboineefen , naar hunne manter ‚ kooken ze in groene Bamboefen met Sajor Songa, laag op laag leg- gende. Meer foorten en breeder befchryving zie by Yon/fon van de Bloedelooze waterdieren Lib. 4. Cap. 1. XL IV. RARITEIT-KAMER. Ï Boek. sz KN FLO OET DE EL, Vermicuh Marins. Wawo. It zyn kleene Wormtjes of veel meer Schepzels van Wormtjes, fchaars een Verriculs voet lang » in de dikte ‚ zommige als zeilgaarn ‚ doch de meefte als ge- ss tweernde zyde ‚ in klompjes door malkander vermengt, daar in men altyd 27 wars d’ eene grooter, dikker en langer ziet dan de andere, ’t welk men voorde On Moeder houd. De Coleur is veelderlei. De meefte zyn donker groen, doch daaron-8#% der fpeelt vuilwit of geel, rood ‚ bruyn en cen weinig blauw. Haare regte gedaante rz, gaar. kan men qualyk bekennen ‚ om datze als een verwarde ftreng gaarn door malkander sad. hangen, en ftraks in ftukken breeken, als men dezelve aanraakt; daarom men ze flux ziet hen- by de keerfze befchouwen moet als zy uit het. water komen; maar als men ze in zout Zj water laat ftaan tot ’s anderen daags» en een vergrootglas gebruikt ‚ zoo kan men de Daz aur volgende gedaante daar aan bemerken; in ieder klomp; als gezegt» isd’ een wat groo- gia ter dan d’ andere, ’t welk men de Moeder noemt, heeft de dikte van het groffte zeil- garen, en zomtyds als een dunne fchacht, bleekgeel of witagtig, het hooftje even bui- ten ’t water fteekende, daaraan men niets dan twee hoorentjes bekennen kan, gelyk de Slekken hebben, en aan ieder zyde vier duidelyke voetjes, gelykrupzen. De andere zyn zeer fynals haairtjes ‚ en ontelbaar ‚ die zy uit-en intrekken. De kinderen hangen rondom Haar deze Moeder, in de dikte van fyn zeilgaren of getweernde zyde ‚ en groenagtig, zom- Oe mige een hand» zommige ander halve voeten lang; zy zyn dwers over 't Lyfgeribt , als of ze uit veele leden beftonden ‚ doch zyn zoo teêr, dat ze ftraks in ftukken Zyleeven breeken , als men ze handelt of opligt, en in de gekookten kan men de leden beter be- ede kennen. Als men ze °s avonts verfch uit het water gehaalt befchouwt» kan men klaar- Iyk tekenen van leven daar aan befpeuren ‚ doch men kan ze niet tot den dag toe levendig behouden , al laat men ze ongemoecit in ’t zout water ftaan 3 tekenen van ’t gezigt, gehoor» en reuk, kan men ook daar aan bemerken, want het fchynt door 't gezigt te gefchieden ‚ om dat ze naar eene brandende toortze of licht toefchieten, en als de Maan opkomt , zoo verbergen ze zig wederom. Het gehoor moet men haar toefchryven ‚ om dat ze verjaagt worden als men een groot geraas maakt, en van den reuk moet het komen, dat ze zoo greetig naar de bevrugte Vrouwen, en Beenen daar aan Ulceratien zyn» toe zwemmen. Dit gewormte ziet men ’ geheele Jaar door niet , Jz welker maar alleenlyk den 2, 3 en 4Ö* avond na de volle Maan» dewelke voorvalt als de Zon VL in de Viffchen is» in Februarius, en Maart, als dan moet men ze ftraks na Zonnen onder- gang zoeken met aangeftookene Toortzen, op zoodanige ftranden, daar groote klip- Es waar pen in zee ftaan, die vol fcheuren zyn, en egter niet fcherp of fteekelig, maar glad ; , want omtrent deze klippen ziet men zulke wormtjes krielen , op ‘t water dryven;, en naar hen toe komende , die eene brandende toortze in de prauw hebben, daar men ze dan met uitgefpanne doeken of fyne zeeven onderfchept » en uit het water neemt. De eerfte twee nagten vind men ze omtrent de klippen ‚ maar daar na wat verder daar af in Zee dryven. De Inlanders willen hebben dat men by deze vangft (lil moe go. moet zyn , geen geraas ‚ nog met fcheppen nog met praaten, maaken, maar laaten SAS de prauw zoetjes voortdryven. In de volgende volle Maan zyn deze wormtjes al groo- ter geworden ‚ omtrent een ftroohalm dik ‚ ganfch gelyk jonge Duizendbeenen, van groen ‚ bruin en wit gemengt ‚ en derhalven wat afzienlyk, ’ welk ook een byzon- dere Naam heeft, en voor het regte Wawo niet gehouden word. Na den vyfden avond; op de voornoemde volle Maan volgende, verliezen ze zig, en men kan ze het geheele Jaar door niet meer zien, behalven, als gezegt is» in de volgende volle Maan , wan- ham neer ze een andere gedaante en naam hebben. De voornoemde volle Niger dari, ftaan- Jaarze on G 2 de naam. pn D' AMBOINSCHE de de Maan in de Maagd en de Zon in de Viffchen , is de gewoone tyd van hee Wawo ‚ doch het gebeurt zomtyds » dat men ze ook wat vroeger vind, te wee- ten by de volle Maan ‚wanneer de Zon nog niet in de Viffchen getreeden is. Zoo Es worden komt ook niet jaarlyks in gelyke hoeveelheiet het WWawo voor den dag : Want He wanneer ’er veele warme regens voorgaan > komt het overvloedig ‚ en men kan ’t drie avonden na malkander {cheppen ; maar wanneer ’er veele drooge en heete da- gen voorgaan , komt: het weinig en maar eenen avond. Over dag kan men beken- nen» of het den zelven avond zal opkomen ‚ want men ziet alsdan by dag zwar= te plekken in ’t Zeewater : Ook heeft men ervaaren, dat het jaarlyks zeer hoog wa- ter maakt, of immers hooger dan de dagelykfche vloed is, wanneer het /awo voort- komt. GA Het gemeen gevoelen is, dat dit gewormte een uitwerpzel is van de voor- VLT noemde klippen , zoo wel die bloot ffaan, als die onder ’t zand verborgen leg- koomen. _ gen. Immers daar zoodanige klippen niet zyn» vind men dit Wawo ook niet : Het meefte word gevangen in den Amboinfchen Inham ‚ omtrent den rooden Berg, in de 3 Liafferfche Eylanden , Op Latuhaloij en in Banda , als mede in de Molukkos. PE By provifie mag het in ’t Latyn heeten Vermicult Marini ; de Maleytfche naam is Naam. _onbekent, dewyl het miflchien in die Landen niet valt: In’t gemeen Amboinfch J/awo Verftheide Mn Wan ‚ ’t welk men ook voor Ternataans houd. Op Hitoe » Melatten, op Leij- benamin- timor, Laur, inde Uliazzers, Melattonnoy in Banda, Oefe: Dewyl het nu tweeder- gen daar Se Ì van, lei is, naar de twee volle Maanen, zoo word het eerfte en eigentlyke genoemt //awo Kitfjil: het andere of groote in de volgende volle Maan Wawo Bezaar. De Hitoeêfen onderfcheiden het wat flipter, en maaken ’er drie foorten van. Het eerfte genaamt Ma- Gefchike latten Salanay , dit zyn kleene wormtjes als een hoopen draaden aan malkander han- fB gende ‚ voortkomende by een volle Maan in Januarius ‚ wanneer de Zon in den Wa- ring, terman gaat > dog dewyl dit niet alle Jaaren voor den dag komt, dat het ook weinig en kleen is, zoo word het niet vergadert ‚ maar tot fpys voor de viflchen gelaaten. De tweede en eigentlyke foorte heet Melatten Yan , dat is Vifch-Melatten, als of het nu al tot levende vifchjes of kennelyke fchepzels was geworden. De derde heet Melat- ten Lalian , dat is , Duizendbeens Wawo, dewyl het alsdan de gedaante van Dui- zendbeen bekomen heeft ; dit komt uit in de volgende volle Maan van April ‚ en word gehouden voor onbequaam om te ecten. | Men maakt groot werk in Amboina en Banda van dit Wawo, en die daar aan gewent Dienen tor ZYN > maaken ‘er eene groote lekkerny van, hoe wel het in ’t aanfchouwen lelyk Jbze. _ fchynt ; het word op driederlei manier toebereidt: De cerfte en fimaakelykfte manier is, als men het verfch kookt in groene Bamboezen ‚ waar toe men neemt het verfche Wawo van de eerfte foorte; laat het zelve in zout water dryven, en zuivert met eenige Hoe te. Îtokjes alle vuiligheit daar af , die in ’t vangen of fcheppen daar onder blyven; fpoelt Je5 wor het dan met verfch water ter degen af; peemt vervolgens groene bladeren van Sajor Songa fnyd ze kleen als gekurven Tabacq» doed daar by Rl Calappuspit, Zout, Peper, en > Zoo gy wilt, Ajuin en Look, mengt alles t'zaamen met de Wawos en doet het in de Bamboezen, zet die by ’t vuur en laat ze kooken. Men eet het niet alleen, maar tot Vifch en andere koft ‚ en dan moet men ’t nog eerft doopen in Bocaf/an of andere faufle , dan geeft het eenen lekkeren geilen fmaak , als het te vooren maar ter dege gezuivert is ‚ van houtjes, kraalfteentjes en ftukken van fchulpjes ‚ die onder ’t JW4- En waar Wodryven. By het voornoemde Suajor Songa mag men mengen, of op dezelve manier 1e mer alleen gebruiken, het Sajor Pacu of Filix Efculenta;, ook de bladeren van ’t Boomtje Lignum Agquofum, in °t Amboins djwaiyl , en wegens dit gebruik , het Daun Laur genaamt. De tweede manier is om in te peekelen; en dit gefchied, als men het fchoon gemaakte awo, waar van men al ’ water moet laten afloopen dat het fchier droog words. tn peckel doet EN met het fap van Limoen Papeda, en zoo wel toegeftopt bewaart, dus kan RARITEIT-KAMER. I Boek. 53 kan men ’t ruim een Maand goed houden, faus daar van maakende, daar in men de koft doopt om den Eetluft te verwekken, gelyk men anders met de Bocaflan doed; indeze peekel kan men geen gedaante van Wormtjes meer bekennen, want het fchier ’t eene» maal tot flym wegfmelt ‚ inzonderheit wanneer men het water niet ter dege laar af- loopen. Een ander manier om Boeaf/an te maaken , is dat men ’ verfch gevangene Eenandere Wawo niet veel handele zoo lang het noch leeft, maar zoetjes in de korven giet, en 7457,” zonder ’t veel te fchudden , aan land brengt ; men kookt eerft een fop van half wa- reiden. ter en half van ’t voorfchreeven Limoen-zap of Azyn met Gember, ZLanguas, Ritsjes , ens dien het luft, ook met Look, engtet her alsdan daar over; daar na neemt Amboins zout, rookt het over ’t vuur ganfch droog > wryft het kleen en ftrooit het daar overs bewaart het in digte potjes dat geen lucht daar by komt, zoo hebt gy een goede Bocaf= fan ter indoopinge dienftig , dewelke men wel een Jaar goed kan houden, hoewel de wormen ganfch weg fmelten. De derde manier van *t toebereiden gefchied in den rook > Derde wy- wanneer men de fchoon gemaakte ‚ en met de boven ftaande gefneedene kruiden ge-£ gE ee mengde Wawo, op een Piflang-blad , dunnetjes uitbreidt, met een ander Piflang- 4: blad bedekt, en dan tuflchen dun gefpleete Bamboezen, of Gabba Gabben bindt, over ’ vuur rooft, en daar na in den rook hangt; wanneer men ’t eeten wil, neemt men het tuffchen de bladeren uit ‚ dat dan zoo dun is als Pannekoeken , breekt het in ftukken en doopt het in eenige faus. Al her Wawo , inzonderheit het ingepeekel- de > behoud zynen klipagtigen reuk en fmaak , daar zig de Liefhebbers niet aan ftooren » dog word die ook meeft benomen door de voornoemde Specerijen. Men bevind ook dat het ’t water afdryft , doch het word hen verbooden , die eenige zeerigheit aan ’t lyf hebben ; en wiens Beenen vol zweeren zyn moeten in zee het Wawo daar aan niet laaten komen , dewyl het meer verrotting veroorzaakt en de ge- neezing belet. De tweede foorte die in de volgende volle Maan opkomt ; en alreeds de gedaante wette niet van Duizendbeenen heeft, word wegens haar afzienlykheit niet of zelden ge- en geeten ‚ want men daar van wel geen zonderling letzel bevind ‚ doch by veele eene groote duizeling en benauwtheit verwekt , daarom het beter 1s dat men ’t geheel en al myd. De laatfte foort vuurd by nagt in zee, gevende een helder ligt van zig» waarom ze te meer gefchuwt word ‚ dewyl ze deze eigenfchap met de Duizendbeenen gemeen heeft. ‘Tot naarder kennifle van dit Schepzel, zal ik hier by de aanteikeningen van zommige Jaaren zetten ‚ wanneer het regte Wawo gevangen is. Anno 1684 heeft men ’t gehad den 3, 40 5 Maart » zynde de volle Maan op zeyfte op- den eerften Maart geweeft , het quam toenmaals in redelyke menigte voort, on- ne der de klippen > van den rooden Berg tot Hatsve Kutfjil toe > men fchept het Schryver, zoo wel in de prauw zittende, als tot de midden toe in ’t Water gaande ; wanneer Hen iemant van allen eene brandende Toortze in de hand houd , waar toe de Inlanders dn eene bevruchte Vrouw verkiezen , al zoude zy met de Toortze in de Prauw blyven 1684 zitten. Anno 1685 was de volle Maan op den 20 Maart, wanneer de Zon in den Ram in- 2 Onder- trad, voor en na de volle Maan was het zeer heet en ftil weêr, waarom men dit Jaar Ze weinig Wuwo gezien heeft; want op den 22 Maart s’ avonds, vertoonde zig dat klec- ne goedje Wawo Ican genaamt, dewyl men ’% zelve voor de Viffchen laat. Den vol- genden 23e wierd het regte gevangen, dog in kleen getal. Anno 1686 was hét volle Maan op den 8 Maart, het Wawo wierd den 1r van ROn die Maand gevangen ‚ doch mede weinig wegens de voorgaande droogte » hoewel op 1686. deze twee avonden een fterken regen voorviel. | Anno 1687 den 27 February was het volle Maan, en den volgenden eerften Maart 4 GEE had het behooren de tyd van *t Wawo te zyn, doch is niets gezien, behalven eenige 1685. {lymerige roode draaden, dewelke geen gedaante hadden ; zynde al wederom de voor: gaande droogte en ftilte daar van d’ oorzaak. à G 3 Anno $ Onder- winding 1688, 6 Onder- vinding 1690. ” Onder. vinding 1693. 8 Order= vinding 1694. 54 D'’ AMBOINSCHE RARITEIT -KAMER. Anno 1688 was het volle Maan op den 17 Maart, al wederom by heet en droog weêr, waarom den 19 en zo weinig Wawo gevangen wierd , zynde meeft verwekt door regen, dewelke twee avonden van te vooren voorviel. Anno 169o den 27 Maart by de volle Maan in den Ram; wanneer het ftil weêr met weinig regen was , heeft men den zelven avond en de twee volgende , het Wawo in redelyke menigte bekomen. { Anno 1693 den 24 Maart > zynde den derden avond na de volle Maan, heeft men het Wawo beginnen te vangen.4 avonden na malkander ‚ in redelyke groote me- nigte, want omtrent dezen tyd was het een ftil weêr ‚ wanneer het voornoemde ge- wormte meeft voor den dag komt. Anno 1694 den 11 Maart » zynde twee dagen na de volle Maan in de Viflchen, is het Wawo gevangen, het was mooi en flil weêr, doch is niet veel voortgekomen. Van de voorgaande Hooftdeelen » namentlyk van 36 tot hier toe , heeft ons de Schryver geene afbeeldingen gegen wen, en, naar ik geloof is zulks nagelaaten , om dat het zaaken zyn, die de verderving te veel onderworpen zyn, en wiet konnen bewaart worden, gelyk als de Pulma Marinus, of Zeeguallen, d’ Anguis Marinus, de Sanguis Belilla, en anderen, die enkel nit lil en vleefch gelykende dingen befbaan, waarom menzig vergenoegen moet met de befchryving, Doch de begeerigen konnen Jonfton nazien , of wel noch beter Gefnerus , uit wien fonen het toch getrokken heeft, die werfcherde van de voorgenoemde vertoont , hoewel ik niet weet of die overeen koomen met deze , die de Heer Rumphius heeft befchreeven ; want ik al veeltybs zie , das de gedaante en benaming van dezelven by de Schryvers werfchillig zyn en niet overeen koomen, EINDE VAN ’T EERSTE DEEL. IJ REELS LAAG EAALIA VENEN ENNE) D AMBOINSCHE — RARITEITKAMER EE NWBEEDE BOR Handelende van de Harde _SCHAALVISSCHEN DOO ak GEORG EVERHARD. RUMPHIUS. / Ee De HET TWEEDE BOEK, ‚Van de Harde SCHAALVISSCHEN, Zynde de Eigentlyke AMBOINSCHE RARITEIT-KAMER. L HOOEFTDEEL Van de Harde Schaalviffchen in ‘t Gemeen, cls Me is N diet tweede Boek züllen wy befchryven de Harde Schaalviffchens zuig 6 EON in ’t Grieks en Latyn Oftracoderma en Scleroftrea genaamt, dewelke ze EE 1 ge met een Steenharde Schaal het geheele lyf , behalven den mond; hs Eset s bedekt hebben; of zoo ze uit twee Schaalen beftaan, zich in dezelve ús JE, OAN zoo dicht befluiten konnen ; dat men van het Dier fchier niets zien Pz kan. Haare deelen en algemeene Eigenfchappen zullen wy hier niet wyd- loopig ophaalen, maar wyzen den Lezer tot de Europifche Schry vers. Wy zullen ze in drie Hoofdgeflachten of ordens [ Clafles | verdeelen , en dan van ieders 7, 7, Dn Eigenfchap in ’t byzonder wat melden. De eerfte orden behelft die geene, die wy Een- A fchaalige gedraaide heeten , [ Que conftant una eagqne contorta aut anfraëtuofa tefta: |D’ cerfie en die men eigentlyk Cochleas , of Slekken en Hoorentjes noemt. De tweede begrypt li, ve, de Eenfchaalige enkelde , die maar aan de eene‘zyde een Schaal of Untvalvia , of foort. doorgaans een enkelde ongedraaide Schaal hebben, en met de andere zyde aan de klip- pen hangen. In de derde orden zyn, die men de Tweefchaalige [ Bivalvia | heet, en De derde die wy in ’t Latyn Conchas ‚ in ’t Duitfch Schulpen ‚ Moffelen en-Oefters noemen, {”* Die van de eerfte orden zyn zoo verfchillende van fatzoen, dat men ze qualyk in ze- kere Hoofd-foorten kan brengen; ja daar zyn ’er onder die cen gemengde natuur heb- | H ben Werd, 58 D'’ AMBOINSCHE Deeerte ben uit Vifch en Hoorentjes. Echter omde geheugenis te hulp te koomen, zullen wy ze EA en in twaalf Hoofd-foorten verdeelen , met een den Lezer waarfchouwende ‚ zoo hy onder ieder foorte zommige vind, die aan gedaante wat veel van malkander verfchillen; dat daar aan niet gelegen is, onder wat Hoofdftuk dat ze ftaan. Wy noemen ze met eenen algemeenen naam Hoorentjes Zeehoorentjes en Zeeflekken , zonder onderfcheid > dewyl wy onze rariteiten meeft uit de Zee haalen , of uit zoodaanige plaatfen ‚ daar rivieren zich in zee loflen. De Maleijers noemen dit gedierte met een algemeene naam De xftort Bia. De Javaners en andere Maleijers Crang. De Amboneezen Kima en Hoeri. De Pachten — tweede orden word in twee Hoofd-foorten verdeelt ; waar van deeerfte zoodaanige be- verdeelt, typt, die maar een bultige of verwulfde fchaale hebben, en met de andere zyde te- De zfiors SENS de klippen zitten; de tweede; dewelke een enkele ongedraayde fchaal ‚ en daar aan insge- twee openingen hebben. De derde orden is verdeelt in vyf foorten, dewelke op zyn Sechter — plaats zullen verhaalt werden. | Opmerking _ In de eerfte orden ftaat aan te merken, dat al die geene, diceenflek-vormige, of fe lang gedraayde gedaante hebben, aan den mond met een dekzel beflooten zyn, dat aan het vleefch vaft is, het welk zy in ”t kruipen op het hoofd draagen ; maar als ze zich in= trekken , den mond daar mede zoo dicht toefluiten, dat men niets van het vleefch zien kan. Dit dekzel noemen de Maleijers met eenen gemeenen naam Matta, datis, Ooge; de fpitze of dat deel , *t welk aan het hoorentje {pits toeloopt, en onze Natien voor het hoofd houden, is by de Maleijers de fteert; gelyk het breedfte deel by hun lieden Waar die het hoofd, ’t welk wy voor het onderfte houden, daar de mondis. Behalven de twee nbfad. hoorentjes, die het meefte deel aan het hoofd hebben» en die in ’t kruipen voor uit ftée- ken , hebben zommige noch een of meer fnuiten, die zy door een of meer takken; dewelke van onderen half hol alseen geute zyn, uitfteeken, en hier in hebben zom- mige een fcherp Beentje ‚ daar men zich aan verzeeren kan , en waar mede zy zoo ’t fchynt iets doorbooren konnen. Het vleefch van het hoofd is hard kraakbeenig > en quaalyk om te eeten , in wiens midden de maage fchuilt, en daar aan de darmen; en t geene men Papaver noemt, zynde een dun zakje , daar in een groenachtige of fwartachtige modder fchuilt, en tot het eeten niet deugt. De darmen krommen zich om het hoofd onder den hals, daar ze haaren uitgang hebben en de vuiligheid uitfmyten. Es welk Het overige vleefch , dat door de kronkelen des hoorensloopt, isgeen darm, maarmeer char B voor een ver te houden, ’t geen ook her befte is om te eeten. Het ander flag > ‘twelk lankwerpig van lyf is, met een langen mallen mond, heeft aan den mond geen dekzel , maar bedekt zich ; ofmeteen hard weerig [ callofa | vleefch , daar aan men zomtyds noch Haar ei-_een beentjeziet; of kruipende heel naar binnen toe, dat men daar van niets bekennen kan. Sef Haat andere Eigenfchappen> dat zommige aan de klippen bloot hangen, zommige over pen, en, waarzy den grond kruipen, zommige in het zand zich verborgen houden, zullen wy byieder haar hoùt- 5 den. foorte in ’t byzonder befchryven. Manier van ’t groeijen van de Schaalviffchen. Hoe deel. Hier ftaan aan te merken driederlei Manieren ‚ dewelke alle Schaalviflchen ín het Ann groeijen onderhouden: Naar de eerfte manier groeijen zommige Schaalviflchen door Ee en een toezet van nieuwe ftoffe aan den mond van de fchaal , [per appofittonem nove ma- zier. terie | gelyk doen de Murices en Turbinata. In de Murex is dit op het klaarfte te zien ; wiens voorfte deel der fchaal altyd. dunder en zuiverder is dan de achterfte deelen. Deze Nament. ftof word geteelt uit een taaije quyl of flym, die het dier van zich geeft, en zich for- Zande meert in een dunne fchaal, aan de opening van den ouden mond ‚ en loopt zoo dju; voort tot omtrent een vierde van den omloop ; al waar ze dan ruft en eenen nieuwen getanden of getakten mond formeert. De fchaal van den Mwrex fchynt wel driekantig te weezen ‚ zoo dat een ieder toezet t’ elkens een derde van de fchaal formeert. Maar de onderfte zyde , daar de mond ftaat, is altyd breeder dan de twee fchuinflt van den rugge ) RARITEIT-KAMER. II Boek. 59 rugge > 200 dat ze bykans de helft van den omloop beflaat. Hier uit volgt dat dit ge- {lacht van tyd tot tyd zynen mond aan de {chaal verandere, of na ’t vervolg van draai- jingen voortzette. De tweede manier gefchied door uitrekking over ’t geheele 1yf naar De tweede alle kanten > (per extenfionem totins corporis teftaceì) want dit flag behoud altyd een 7: en den zelfden mond, maar het geheele lyf word grooter Naar deze manier groeijen alle Porcellane en Cauris. De derde manier gefchied door toezer en uitrekking te ge- De derde. Iyk > (per appofitionem & extenfionem: fimul ) gelyk doen alle Schulpen ‚ Moflelen en Oefters, die niet alleen aan den voorften rand een toezet krygen ‚ maar de fchaal in zich zelfs ‚ of veel meer haare blikken [ Lamelle | worden over ’t geheele lyf ook dikker; krygende: zoo t° fchynt, haar voedfel uit dunne adertjes die aan den Spondylo vaft zyn. Doch by alle ftaat aan te merken, dat de oude deelen der {chaalen ‚ inzonderheid aan Aamer- haar buitenfte huid en uitfteekende hoornen ‚ zoo veel voedfel niet meer krygen , of ied zoo veel invloeijing van het dier niet meer hebben , als de jongfte toezet ; want alle hoekken, doornen of nagels, die eens volmaakt zynde afgebrooken worden, groeijen niet weder aan. U. HOOETDEEL. Nautilus Major five craffas: Bia papeda. Oor het eerfte geflacht van de eenfchaalige en gedraayde hoorentjess ftellen pe mar wy die geene ‚ dewelke van binnen een Paerlemoer fchaal hebben, of im- Ee mérs zoodanig blinken als of het Paerlemoer was. Deze zyn van verfcheide geflacht. gedaanten ‚ waar onder uitmunt de Nautilus » draagende eene gemengde natuur van Vifch en Schulpen, waar in hy van alle andere Schaalviflchen verfchilt; want de Vifch die daar in woont of die deze Schulp formeert, is een flag van den Polypus of Veelvoet , verdeelt in twee foorten grove en fyne ‚ die wy ieder zyn byzonder hoofdftuk zullen geeven. Nautilus Major frve craffus ‚ is het geen men in ’t gemeen Paerlemoer hooren noemt ; Dezelve waar van wy de twee voornaamfte deelen , ieder in ’t byzonder, befchryven zullen, UE te weeten; de Schaal of het Huisje, en den Vifch die daar in woont. Defchaalheeft de ge- Zyze ge- daante van een gemeene Slekke ‚ of van dat verdichte hooren [ Cornu Ammons ‚| of ook EE wel van een rond bootje; want de kiel isrechtrond , van vooren naar achteren omtrent daat 6 en 7 duimen lang, het voorfte deel maakt het Bootje ‚ ’t welk boven open ftaat teuer A. Aen 5 dwers vingers breed. De achterfteven verheft zich boven deze vlakte met een ronde krul, die in zich zelf gedraayd en gewonden is, nergens geopent, maar ganfch toe verwulft. Van het hol of ruim des Boots is hy van binnen afgefcheiden door een af. fchutzel, [Parietem intergerinum | in wiens midden een rond gaatje is, daareen dikke naalde door kan ‚ van buiten wyd, en van binnen in een kort pypje eindigende. De 4 dizzen krul is van binnen verdeelt in ontelbaare Kamertjes » door diergelyke Scheids-Muuren Kien alle in de midden het voorfchreeven gaatje hebbende. De fchaal heeft twee korften vaft 77: gend op malkander liggende, en echter qualyk de dikte van een mes uitmaakende. Debui- ve plaas tenfte korft is grof gelyk aan andere fchulpen en met fynefcheurtjes, watoneffen, vuil en of bleek wit; aan de kiel vaneenekoleur, naarachteren, daarde krul begint, is ze over- Lerdo dwars, met veele bruine en breede banden geteekend, dewelke allenxkens fmaller wer- den tot aan het opperfte van de krul : De ander helft der krul naar binnen ziende > is zwart en het onderfte deel zilver verwig. De binnenfte korft is tweederlei, want dievan E, pijen ’: Bootje is fchoon Paerlemoer verwig ‚ doch meer groen en rood vertoonende ‚ een An weerfchyn als een reegenboog van zich geevende » doch niet doorfchynend al is ze fchoon gemaakt» wanneer ze fchaars de dikte van een half mes behoud. De fcheids-muuren, H 2 of 6o D'’ AMBOINSCHE of affchutzels , zyn mede van een Paerlemoerachtige Subftantie ‚ doch veel fchoonder; De Vifch gladder en blanker , als filver blinkende ‚ zoo dat deze hooren in fchoonheit van ver- Be Ae we de gemeene Paerlemoer te boven gaat. d’Inwoonder, of het dier wil uit de maag{chap A van den Polypus of Veelvoet zyn, doch van eene byzondere gedaante gefatzoeneert naar de holligheit van de fchaal , die het niet ganfch vervult, wanneer het zicht’ zaamen trekt. Zeer Het achter deel zyns lyfs is wat uitgeholt, dat het tegens de krul gelyk overftaat; het wing Van bovenfte dat ons aanfchynt (want dit eigentlyk het onderfte van het dier is ‚ wanneer dezelve _ zelve voort kruipt ) is meeft vlak of een weinig buleig , kraakbeenachtig en rimpelig » naar den roffen of licht bruinen trekkende ‚ met eenige {wartachtige plekken, de welke verfchieten gelyk aan den Veelvoet ; het onderfte deel , ’t welk tegens de kiel aan- legt, en in ’t gaan het bovenfte word, is mede kraakebeenig ‚ doch weeker dan het voo- rige met veele wratten bezet. Tuflchen beiden ‚ aan ’t voorfte deel, ziet men eenen klomp van ontelbaare voetjes met verfcheide lappen boven malkander geftelt ‚ en ter weer zyden den mond bedekkende, zynde ieder lap gefatzoeneerd als een hand van Hume een kind , waar van de grootfte en buitenfte zich verdeeld in 20 vingeren of voetjes» VIE Î ieder een halven vinger lang, en een ftroohalm dik, rond, glad, zonder die wratjes die men aan des Veelvoets baarden ziet , doch aan ’t voorfte breedachtig ; gelyk het plat van een riem; hier onder legt het tweede en derde lapje of handje, mede in 16 vingers verdeeld, en daar onder al weer andere kleendre en met kortere vingers tot op den mond. Alle deze vingers kan hy intrekken en uitfchieten naar believen» die hem dienen niet alleen voor voeten in het kruipen ‚ maar ook voor handen om zyn aas aan Hunne te vatten , en naar den mond te brengen. De mond is gelyk de Snebbe van den vogel md Caccatuwe, of gelyk een ander Zeekatte , te weeten, het bovenfte deel groot en krom; aan de kanten wat gekerft of getandt, hetonderfte kleen en onder het bovenfte fchuilen- de. Beide aan ’t achterfte einde wat hol of in tweën gedeelt, waar mede zy in ’t vleefch fteeken. De geheele mond is been hard, fwart en naar den blauwen trekkende ge- lyk Indigo, van achteren omgeeven met een kring van wit en hardachtig vleefch, en daar onder noch een ander velletje, ’t welk fchier de geheele fnebbe bedekt, gelyk de- zelve ook ganfch verborgenlegt onder een {lym en onder de voornoemde voetjes, zoo dat Hume men niets daar van zien kan eer menze van malkander trekt. De Oogen ftaan naar de “8% _zyde , doch meer naar de kiel , zeer groot als navels, geformeert met geen kennely- ken Oogappel , maar aan deflelfs plaats hebben ze een gat, en zyn van binnen gevuld met een fwart bruin bloed. Van het achterfte des lyfs > ’t welk tegens het eerfte af- fchutzel legt, gaat een langen ader door alle de gaatjes van de aflchutzels, en door alle de kamertjes tot aan het binnenfte middelpunt, de welke het eenigfte is , waar mede de vifch aan de fchaal vaft hangt » en die al mede ligt afbreekt als men den vifch uit trekt, zynde voorts de kamertjes leeg. Onder de fnuit heeft hy een half ronde pyp; die echter t’ zaamen gerold is ‚ van witagtig vlecfch gemaakt > gelyk aan andere Zee- katten , en daar in iets als een tonge verborgen ; doch hy heeft geen merkelyke ope- ning in den buik, hoewel het buiten twyfel het zelfde kanaal is, waardoor de Zeekat haar {wart bloed uitfchiet. . Uitleg- Tot beter verftand van dit dier, zullen wy de by gevoegde figuur uitleggen, gelyk Er afbeet het zelve uit zyn fchaal genomen en afgeteikent is, naar dien ftand als het op t water ding. dryft» te weten mer de opening van het bootje om hoog; daar in beduiden B, C, D, E, het bovenfte kraakebeenige deel ‚ by C‚ tegens den zwarten krul A aanleggende, zynde B, een wit vel’ welk aan de kanten rondom gaat. De oogen gelyken beter naar een oor of navel, en zyn in de midden doorboord. F, is de voornoemde kanaal. De ge- heele buik G, H‚ I, K‚ L, is gemaakt van een dunne huid, de welke aan de zyden by D, op ’t dikfte is; de binnenfte holligheit is gevuld met een verwerd ingewand en een don- ker bruine vochtigheit. By M, zyn twee ronde fchyven als of heteyers waren, binnen met een geele flym gevuld. By I, fiet men eenen breeden band, die om den buik gaat. By K, is de voornoemde ader» die door alle kamertjes gaat. By N, zyn twee eyformige gecle F] RARITEIT-KAMER, ÏI Boek. ét geele klieren met blaasjes boven op > Zynde; Zoo het fchynt ‚ de maage des diers; want van daar tot aan de fwarte fnebbe gaat een wyde keel, gevuld met zand, fteen- Heeft tjes en fchilfferen van Oofters en Moffel-fchaalen. [ Doch dewyl deze figuur t° zoek en geraakt is werd in plaats van dezelve een andere hier nevensgevoegt, dewelke doch © #48: haare byzondere letteren en byzondere uitlegging heeft. | Wanneer hy aldus op ’t wa- Hee hyop £ water ter dryft, zoo fteekt hy het hoofd met alle de baarden uit, en fpreid dezelve op ’t wa- duf ter, met de achterfteeven of krul altyd boven water; maar op den grond kruipt hy om- gekeerd ‚ met het bootje om hoog, en met den kop en baarden op den grond, maa- kende eenen redelyk radden voortgang. Hy houd zich meeft op den grond , kruipt zomtyds ook in de vifch-fuiken of bobbers, maar na een ftorm; als het weer ftil word; ziet menze met troepen op ’t water dryven ‚ zynde buiten twyffel door de ongeftui- migheit der baaren opgeligt» waar uit men bemerkt, dat ze op den grond zich ook met troepen by malkander houden. Dit dryven duirt echter niet lang» want allede baarden Ex wee ì s der t intrekkende, keerd hy zyn bootje om en gaat weer te grond. Daar en tegen de leege Bd fchaale vind men dikwyls dryven ‚ of op den ftrand gefmeeten ‚ want dit weerloofe 822. , -s a A Verftrekt dier geen dekzel hebbende, is een prooy voor Krabben ; Haijen en Kaimans , wees 44 erzelf halven men de fchaal aan de kanten meeft afgeknaagt vind > en dewyl hy niet vaft ES 3 5 EH, LA aan Zyn fchaale hangt konnen ze hem licht daar uit trekken, en laaten de leege fchaal ex Kal à d ° , FANS. dryven. De Jonge fchepzels van dezen Nautilus > noch niet grooter dan een fchel- 7,4, ling zynde ‚ zyn fchoon Paerlemoer verwig van buiten en binnen ‚ zoo dat de ruige %» B Ei van buiten fchaal eerft metter tyd daar over groeit ‚ ’t welk van ’t voorfte deel of het bootje af Paerle- moer van begint. hi Euh naam in ’t Latyn is Nautilus mafor five craf]us. Neerd. Paerlemoer hooren. Ma- pe leits Bia papeda, Bia Coin, ’t welk echter eigentlyk de fchaale bedied. In't hoog Ma- SEE, leits Krang modang. Amb. Kika; en dewyl daar onder de volgende Nautilus begreepen {beide word, zoo noemen ze deze foorte Kika lapia, dat is Papeda hooren. Men vind ze in alle zeën van de Molukfe Eilanden ‚ als mede omtrent de duizend Plaats À , 5 waar de= Eilanden voor Batavia en Java, doch meeft de leege fchaal, want het dier werd zel dbs hes den gevonden of het moeft in de bobbers kruipen. aes Het dier word tot de koft gebruikt gelyk andere Zeekatten ‚ doch het is vry harder sbs ruik tot van vleefch en zwaar om te verduuwen. De fchaal is in grooter gebruik om ’er fchoone 5, drinkvaten van te maken, gelyk ze in Europa bekent zyn» hiertoe moet mende groot- Ez han- fte en gladfte verkiefen , en wel toe zien, dat ze aan de zyde geen gaatjes hebben; Ws want veele hebben een of meer ronde gaatjes , daar men pas door zien kan, die gemaakt Kroezen, werden door zeekeze holle wratten, [een {lag van Balants | welker flymerige worm een fcherp tandje heeft, waar mede hy deze harde fchaal doorboord, als hy daar op komt te groeijen ‚ welke fchaalen dan tot dit werk onbequaam zyn. De geheele moet men Hoe de- zo à 12 dagen in eenige fuurte leggen , als in gooren ryft , azyn » of water daar in wyngaart loof verrot is, zoo gaat de buitenfte fchelle af, die men met fterk fchuuren afwryven moet » beginnende aan die plaatze daar ze op *t dikfte is ‚ en zoo ze noch niet geheel af is, moet men ze al wederom hier inleggen, tot dat het Paerlemoer over al voor den dag komt ‚ ’t welk men dan met een flap fterk water flrykt ‚ tot dat het Er opge- zyn volkomen glans bekomt ‚ en ten laatften met zeepwater affpoeld. De fchoon ge- A maakte worden by de kamertjes door gefneeden, dat de vier of vyf achterfte doorluch- tig worden ; de drie ofte vier volgende kamertjes worden geheel uitgefneeden, en in de binnenfte krul {yd men een geopend helmtje ‚ en aan de zyden rondom het bootje kan men alderhande figuuren fnyden ‚ die men met gewreeve koolen en wafch of oly door malkander gemengt wryft, tot dat ze fwart uitfteeken. De Inlanders» de moeite van fchoon maaken niet willende doen » f{nyden den onderften boodem zoodanig uit» dat ’er een groote lecpel of fchuitje van word ‚ dewelke onder anderen dienftig is om FIE er de Papeda uit te eeten, waar van dezen hooren by hun lieden zyn naam heeft; doch pels ge- dewyl by de Papeda een faus komt van zuure lemoenen of azyn gemaakt >» zoo krygt HE H 3 het óz D' AMBOINSCHE het binnenfte Paerlemoer een bleek vlies hier van, ’t welk men dierhalven t’ elkens moet affpoelen met zeep of afch-water. By El By Plinius Lib. 9. Cap. 29-30. vind ik maar eenderley foorte van dezen vifch, ks dien hy Nautilum Pompilon en Nanplinm noemd , welke befchryving paft op de vol- gende fijne Nautilus: maar de hedendaagfche Schryvers van de Middellandfche zee heb- pee) ben twee foorten aangemerkt, waar van Bellonins deze eerfte en dikke foorte Cochteam. Schryvers margaritiferam noemt, en hem toefchryft veele kameren en van binnen een fchaal blin- VEE _kende als Paerlemoer , zoo dat het dezelfde zal zyn dien de hedendaagfche Grieken, naar ’t fchryven van Robertus Conftantinus , Talamen tucta podin, datis, Polythalamum of een hoorentje met veele kamertjes noemen. Diergelyk een hooren moet Cardanus ook gehad hebben , ’t welk hy Cochteam Indicam noemt , van gedaante als een galey en bequaam om ’er koftelyke en fchoone drinkvaten van te maken. Vreemd Op Boero is in een diergelyken vifch (miffchien in de Glandubis die het vet verbecl- Wi den ) een fteentje gevonden , zoo groot als een boontje ‚ wit als een ftukje alabaft , Zn doch zeer ongefchikt van figuur ‚ hoekig ‚ en met kuiltjes als of het van veele ftukjes Welke t° zaämen gezet was; niet te min hard en blinkende. Een Chineefche vrouw, die het en gevonden had , hadde het eenen tyd lang in een doosje alleen bewaart» wel verze- kerd , dat ’er niemand was by gekomen, en het zelve wederom openende bevond ze dat het een kleen {teentje gebaard hadde, zoo grootalsecenlinze , doch ronder en dik- ker, ook wit en glad, een tyd lang daar naa noch twee andere fteentjes, hebbende de grootte van een moftaard korl, dochhet eene was zoo bros, dat men ’t met de vinger in ftukken kon wryven. Na dien tyd heeft het groote fteentje niet meer gebaard , en men rs 10 kon niet bemerken waar de gebaarde fteentjes gezeten hadden. Dochik gifle , dat hert uit- van den gevallene brokjes zullen geweeft zyn ‚ en de plaatzen daarze geftaan hadden zyn mif: Eerd fchien effen wit en glad geweeft, dat men het afvallen niet bemerken konde. Zy be- waarde hem met dat bygeloof , dat ze goed geluk met moffelen te zoeken hebben zou- de, om goed Bocaf/an daar van te maaken. Diergelyke baarende fteenen heeft Plinius mede befchreeven;, ZLib. 37. daar hy ze Peantides en Gemonides noemt. da Deze hoorens hebben de Natuur, doch gemeen met eenige andere Zurbinatis, dat weêr vog- Ze by vochtig regen weêr altyd zweeten, en ‘dat zoo rykkelyk dat ’er de druppels op- 78: zitten » al heeft men ze lange jaaren in huis bewaart, en al veegt men ze dikwils af; En reden’ welk veroorzaakt word door de zoute vochtigheid, die in de kamertjes zit en lang- itn zaam opdroogt ‚ om het welke wech te neemen, moet men ze dikwils uit waflchen , en weder in de zonne droogen. In de Hijt. Antill. Cap. 19. Art. 4. Lib. 1. kan men beter uit de figuur , dan uit de befchryving bemerken , dat door Bourgon de Nautilus Major verftaan word; want de gedaante des Vifchs word niet geftelt noch de buitenfte fchaal befchreeven. bk „Tot waarfchouwing dient, dat men zich niet daar aan ftooten moet, wanneer de wing. nieuwe Schryvers dezen hooren Cochleam margaritiferam noemen , en wy Duitfche Paerlemoer hooren, als of men ze voor de moêr van de rechte paerlen hield, daar noch- tans dezen hooren alleenlyk zoo genoemt is van den fchoonen Paerlen glans der fchaa- len. Zie hier van het nieuwe Rariteit-boek van Philip Bonannus > Part. 2. Claf: 1. IN rten'.s. De Nautilus Major , ús by ons bekent met de naam Coquilie , alhoewel de Franfchen alle hoorens zoo noemen „ echter aat die naam in 't algemeen by ons zoo door „ en wy werftaan geen andere daar me dan deze. Hy is verbeeldt op de plaat N. XVII. met letter A, doch wat volmaakter van vlakken , als die wel in ’t gemeen vallen ; en om aan te zoonen welke de befle zyn , heb ik deze , voor die van den Schryver „ hier laaten flellen. Letter B. is de Vifch door den Authenr befchreeven ‚ maar alzoo op die tekening de letters ontbreeken „ geeven wy de Leezers de befchryvinge , zoo als die voor heen is ter neder:geftelt , over , om zelfs na te zien , welke deelen van den Vifch daar door verflaag moeten worden. Jk hebbe „ om den liefhebberen te meer te voldoen , een dezer Hoorens laaten doorfnyden , om des te beter de inwendige kamertjes te vertoonen , die zoo wel niet wit de befchryving , als door het oog, zyn te begrypen. Het is een wonderlyk maakfel , en °t is onbedenkelyk , dat dezelve alle vol vifch zyn, daar haar gemeenfchap van d’ eene kamer in d’ ander voor aan pas de dikte van een naalde , en achter pas van een fyn haairtje oopening heeft. Ik heb in dezelwe getelt on- trent SO kamertjes , en geloove dat ’er in ’t end’ meerder geweefl zyn , maar de duflchenfchotjes zyn zoo zwak, daf ze, alhoewel ze met een fyn werktuig je doorfneeden wierden ‚ echter aan flnkken bryzelden. Zie de afbeelding zoa za als de plaatfnyder die koft krygen op dezelvwe plaat letter CG. 25 EeLek A EN ‘ #/ f Ì en À p ù N N : \ N NN UNS 5 OIS SOE Eee 2 v GAM vh K 5 \ \ ï } HON AN Ge zn ) ‘ 5 Be Se 4 Sh \ ij h ip 5 en 5 3 5 € Asis A; / EE > Aj = (NB, AA f ei : E ; g// IJ Re / N „ JN } Ip, En 5 \ \ te 7 | jh 4 ee biet id ; ' et HIW (4 2 À NRA Res 5 si ES KN N R 5 Se 5 4 - mt EE 0 Teen RARITEIT-KAMER. 11 Bef 63 HIL HOOFTDEEL. Nautilus tenuis + _Roema gorila, on It is nu de eigentlyke Nautilus, dien wy» tot onderfcheid van den voorgaan- Gedaante B den, den dunnen of fynen doe genoemt hebben, en den Ouden alleen fchynd Nausitg. bekent geweeft te zyns want hy heeft de rechte gedaante van een galcy 3 Ziede met een fmalle kiel en twee hooge opgaande zyden», achter met een kleene Kral, KV daar de voorgaande fchielyk toeloopt en niet veel draaijingen heeft. Ik heb daar van GE twee foorten bekomen, groote en kleene: De groote Nautilus is een hooren van 5 tot 77 zjdar 7 duimen lang , en vier duimen hoog ; doch men vind ’er ook van een fpanne lang, Degre gemaakt van een enkele dunne fchaal, hebbende de dikte van perkament ; half 5, Zi doorfchynend ‚ fpierwit als papier , zommige ook geelachtig. De kiel is fchaars een halve vinger breed ‚ half rond als een kring ‚ in veele kanten of kerven gedeelt, van dewelke veele plooijen langs de zyden op loopen en fchier alle vergaderen achter by het hoofd; daar de krul begint innewaarts te krommen, doch veele loopen onder we- gens dood ‚ zoo dat de geheelen hooren vol plooijen is. De kiel tot boven over de krul is zwartachtig, als of zy berookt was, ’t welk zich niet afwaflchen laat. De zy- den zyn recht, en ftaan fchuyns over eind; maakende boven eene opening van 2 en 3 vingeren breed» en achter by de krul hebben ze een uitfteekende hoek alseen oor; de Vifch die daar in woont, heeft merkelyk de gedaante van een Pobypus af Veelvoet, Het dier te weeten van dat flach » * welk Ariffot. Bolitena noemt, ganfch week van vleefch ‚ met Ae 8: baarden verzien , waar van de 6 voorfte kort zyn ‚ wit en vol wratten gelyk alle 7e: Zeekatten, die hy in ’t zwemmen als een rooze uitbreid. De twee achterfte zyn noch Heeft eens zoo lang, dewelke hy langs de krul achter uitftrekt, in ’t waterlaat hangen, en ATR daar mede zyn bootje beftuurd; want ze zyn rond en glad, maar aan 't einde breed als ien het blad vaneen riem» zilververwig» en aan de kanten ook met wratjes, zoo dat dit boo- hy zich tje beftuurd word; gelyk een foort van Javaanfche Sloepen; Zengang genaamt; in 't gemeyn HEL Tinan, dewelke met 2 roers beftuurd worden. Tuffchen de voorfte baarden heb ik geen dun velletje konnen bemerken» gelyk de Schryvers melden van den Polypus in de Middel- landíche Zee; welis waar» dat dezelve baarden fteeken in een zak van een vel gemaakt 3 en aan ’t hoofd hangende, ’t welk hy cenigfins uitfpand met de twee bovenfte baarden, doch dat zoude tot het zeilen niet veel helpen. Daarentegen oordeeleik , dat hy zyn zeila- Er voors gie maakt , niet zoo wel met dit velletje , als met het hol van het bootje; 't welk hy met ee de voorfteeven om hoog licht, laatende den wind daar in blaazen. Want men bevind dat dezen vifch zeilende het meefte lyf in ’t achterfte bergt ‚ houdende alleen de twee voornoemde roers daar buiten om te ftuuren ; maar als ’er geen windis, zoo brengt hy alle zyne baarden buiten, laatende de voorfteeven weder zakken, en danroeit hy. Als Rn hy nu eenig gevaar of laage vermerkt ‚ zoo trekt hy al zyn vleefch binnen boord, oeren, neemende keert den achterfteeven om hoog» dat het bootje water fchept» en gaat zoo te grond » bekt Zyn zoo dat men heel ftilletjes in den wind naa hem toe moet koomen ‚ en hem met een oee veerdigheit onderfcheppen» als men de fchaale met vifch en al hebben wil; dit gebeurd #*%* zoo zelden, dat de Viffchers het voor cen groot geluk achten, als’ereenen vangen, ’t welk meeft gefchieden moet, als na een onweêr eene groote flilte volgt. Met zy- ne pootjes vat hy alderhande houtjes aans die hy in zee vind, waar mede hy dan gaat dryven. In het hol van het bootje ziet men den wyden loflen buik, gelyk aan andere Zeekatten, en onder de baarden in dezen buik een wyde pyp> waar mede hy het wa- ter uitpompt» als hy boven komt; op de vlakte des buiks en van den rugge t zaamen een zak uitmaakende , ziet men diergelyke donker bruine ftarretjes en plekjes, gelyk aan den Polypus » dewelke verfchieten en haar verwe veranderen. Hy legt los os Bl Jo A 44 chreeven, … ii é4 1D’ AMBOINSCHE fchaal, hebbende geene ader in de krul vaft gelyk de voorgaande; weshalven hy ook En koomt zeer ligt uit zyne fchaal geflingert word , dewelke als dan op *t water komt dryven» die wel te verliezen. En» by een gelukje ‚ door de viffchers opgevangen word » eer ze tegens de klippen. Hoe hap in ftukken geflaagen word. Op den grond van de zee keert hy het bootjeom, en gaat de grond, en weder Op den kop, gelyk hy ook gezien word met den kiel om hoog, als hy cerft boven koomts booven koumt: De Nau- tilus Mi- nor be- fèhreevens Haar gedaante, Zie dezel- ve plaat B, Js van dezelve zatuur als de voor- gaande. Hebben eyers en hoe die zyn. Hunne benaa- MIN II werfcheyde taalen, Word zelden ge- wonden. En van. de India- nen op baar feeft- dagen ges bruykt, Hunne waarde. Vreemd voorval tuflchen een Arent en den Nautilus. maar keert behendig het bootje om, en hooft het water uit» dat hy dryven kan ; de baar- den als gezegt, in eene rooze uitbreidende. Men heeft ze ook gezien, dat ze onder een groot blad van cen boom met de baarden vaft hingen, en daar onder fchuilende gingen dryven. De oogen zyn niet hol gelyk aan de voorgaande, maar vol en klaar. De kleene Nautilus is aan vifch en ftructure der fchaale de voorgaande meeft gelyk , doch veel kleender en wyder van boot » drie en 4 duimen lang ‚ twee en drie vinge= ren wyd> met een breede kiel, die in mindere en ffompere kerven verdeelt is, en dier- halven ook minder plooijen heeft ‚ die mede fchuins en bochtig naar het middelpunt by de krul loopen. De fchaal is zoo zuiver noch wit niet als aande voorgaande, maar vuil hoorenverwig en als berookt > de kanten aan de kiel zyn mede zwart, evenwel met veel waffchen in zeepwater en bleeken kan men ze eenigzins witter krygen. De vifch is als aan de voorgaande, en hy gebruikt zyne baarden ook op dezelfde manier , doch word meer roeijende dan zeilende gevonden ; inzonderheid onder bladeren en dryf= houten zich verbergende ; anders houd hy zich meeft op den grond, en komt zom- tyds ook in de vifch-fuyken, weshalven hy meer gezien word dan de voorgaande. Of deze beide viffchen uit hunne fchaal vallende op zich zelfs in zeewater leeven kon- nen, is onzeeker: Immers ik heb ze verfch uit zee gebragt gehad, dewelke ftraks ftierven, al deed ik ze in ’t water. Ik heb ook eyers in hunnen buyk gevonden, zynde ronde witte korlen aan een klomp hangende, en ieder hadde boven op een zwart {lip- je als een oog. Zy beide hebben ook diergelyke zwarte fnebben of een kakatoes bek, die diep onder *t vleefch verborgen legt. Op den bodem van de carina of fchulpe vind men een klontje eyers of kuyt van gedaante of verwe gelyk andere vifchkuyt, en ‘egeheele klontje is omgeeven met een dun vliesje; al is het geheele huysje niet grooter dan een vinger, zoo hebben ze echter een eyerftok; als een kuflen, op de kiel leggende. | Hun naam in’ Latyn is Nautilus tenuis Ò legitimus > en zyn Bootje Carina Nau- zili. Neerd. Doekhuyven; van de veele plooyen. Mal. Roema gorita, dat is, Domuneula Polypi, gelyk hem ook de Grieken Ovum Polypi noemen. Amboinfch Kika wawutia. Deez hooren word zoo zelden gevonden, dat het in Indiën zelfs hoog gefchat word, De Inlanders houden ’t voor een gelukkig teeken; als zy het vinden , en bewaaren het onder hunne fchatten, hetzelve zelden vertoonende dan op feeft-dagen en openbaare vrolikheeden, wanneer de vrouwen hetzelve voor den dag brengen, als ze den ron- den dans, Lego Lego, aanftellen; daar dan de voordanzerfche deez hooren verheeven op de rechter hand draagt; doch zy zyn ’er zoo vies niet mede, al is zy wat berookt » gefcheurt en vol gaten; daarom men ze by tyds met geld of goede woorden uit hun- ne handen moet krygen, als men ze ongefchonden hebben wil ; voor het gemeene flag » in wiens boot 4 of 5 mutsjes water gaan s betaalt men zonder te dingen 1 Ryxdaalder , doch men heeft ze namaals daar voor niet meer konnen hebben, en daar zyn ’er geweeft van 8 mutsjes, of cen Zeeufche kan, daar men 9 Ryxdaalders voor het ftuk gegeeven heeft , om dat ze ongemeen zyn, en boven die maat heb ik ’er geen gezien. Die van de tweede foorte zyn flecht en van geene waardye. Een zeltzaam voorval moet ik hier omtrent verhaalen. Een Zee-Arent, [Haliaetos] zynde een vogel die geduirig op zee gaat rooven, nam zulk een Nautilus, in Zeedryvende, op,en voerde hem in de lucht ‚ doch dewyl het hem meeft om den vifch te doen was, en hy zig om de rariteyt niet veel fcheerde, floeg hy zyne klauwen meeft in den vifch, waar door hem het hooren quam te ontvallen, dat door een zeltzaam geval tuflchen de klippen op een zandplekje zoo- daanig viel, dat daar ‘van niets gebrooken wierd , dan een kleen hoekje aan den voorften rand; én een viflther daar omtrent zwervende, nam het vaardig op en bragt het by Eijk RARITEIT-KAMER. IT Boek. 65 my; dit dan» als cen ander Palladium uit den hemel gevallen zynde, een klein fchets- je van het vermaarde {chip Argos, heb ik in jaar 1683. tot een gedachtenifle gezon= den aan deg Heer Johan Michael Febr, Philofophie d> Medicine Doctor, Phyficus De Suinfurtenfis Ordinarins d> Academie Curioforum Nature per S. Romanum Imperium dn flabilite clettus Prefes diëtus Argonauta: in welk Collegium ik het zelve Jaar tot Dn ee Ok een Lid aangenomen ben onder den toenaam van Plinius, door gunftige recomman- (id van d datie van de Heer Chriffianus Mentzelins , Med. Doëtor ‚ Archiater & Confiliarins van Ge zn zyn Keurfurftelyke doorluchtigheyt van Brandenburg, Apollo van °t zelve Collegium. DA De oude Grieken noemen dezen vifch Nautilus; Suidas , Nantes en Ovum Polypi; Athe-_ Hoe byde neus, Nauplium, zommige ook Piftem nauticum: Ariftot. Hit. animal. Lib. 4. Cap. 2. Sede heeft al in zyne tyden twee geflachten daar van aangeteykent; het eerfte heeft een ge- Scryvers ftreepte fchaal als de Zacobs fchulpen, binnen hol, en aan den vifch niet vaft, dit ge- dn {lacht is klein, uiet de maagfchap van Bolitena een foorte van Polypus , weyd omtrent ni de ftranden> en word dikwyls uit zyn fchaal geflingert op herdrooge, daar hy dan opge- te bekent: geeten word of bederft; het tweede geflacht is aan zyn {chaal vaft als een wech flekke PAS max | nooit buiten zyn {chaal komende ‚ maar zomtyds zyn baarden op ’t water uitbreyden- de: heteerfte zal buiten twyftel onzen fynen Nautilus zyn, en het tweede de voorgaande paerlemoer hooren. Plinius befchryft hem alseen byzonder wonderwerk der zee, doch, DoorPti- naar zyne manier, wat donker en onder twee naamen» die hy zoo het fchynt VOOr ireen twee verfcheide dingen of viflchen gehouden heeft; d’eerfte noemt hy» ZLib. o.Cap.29. Nautilum en Pompilum, dien hy met zyne eygen woorden aldus befchryft, dewelke ik, om hunne kortbondigheit aldus verduyt{che, en hier by zette. »Onderdevoor- Ez voor » naamfte wonderwerken behoort die, welke men Nautilum of Pompilum noemt, deze derwerk »op den rugge leggende, dat is, de openinge van de fchaal om hoog keerende , komt Stede. s>boven op de zee, en door zyn pypen al het water uitgehooft hebbende, roeyt hy »veerdig daar heenen; daar na de twee voorfte baarden achterwaarts krommende » (Athenaeus fegt opheffende) fpant hy het dunne velletje tuffchen dezelve zoodanig LR » Uyt» dat hy daar mede zeylt, en met de andere baarden roeyt, en met den middel- scpryvers »ften ftaert als met een roer zyn fchip beftuirt, zoo vaart hy daar heenen op de hoo- Ka »»ge zee de jachten [ Liburnicas] naabootfende, en zoo hem eenige vreeze overkomt »ichept hy water en gaat te gronde. Daar na in ’t volgende Capittel 30. befchryft hy naar Zyne meening eenen anderen vifch , doch uiet het verhaal van Mutianus, dien hy Nauplins noemt, met deze woorden: Mutanus heeft voorgegeeven, dat by noch een ander forte van vifch gezien heeft in Mutia- Propontide, dewelke in een fcheepje woonde, of cen fcheepje droeg het is een fchuip ib gelyk een bootje gefatzoeneert, met een ronde en verheevene achterfteven > maar woor bier van. met een fcherpe fnuyt> hier in woont de Nauplius, een diergelyke Zeekat alleenlyk om Die haar vermaak en om te fpeelen, °t welk op tweederley manier gefhied; want by ffille zee jsvelius Sflrekt den opftter zyne voeten uit, en roeyt daar mede int water, maar als hem een luchtje aanlokt zoo ffuurt hy met dezelve , en keert het hol van het Jchuytje tegens den wind, waar door hy zeer licht zeylt. Het vermaak vant eene is om te draagen ‚ en van ‘tander om te fluuren, en beyde gaan t° faamen te grond, ’t welk zomtyds voor een droe- vig voorfpook gehouden word van der menfthen ramp, dat is, veele houden’t daar voor als ze dezen Nauplius fchielyk zien te gronde gaan, dat bet een voorfpook zy van aan- Staande fchipbreuk. Alle beyde deze befchryvingen paffen op onzen fynen Nautilus, dien Jonfton uit Bellonins wat klaarder befchryfts (Hit. Natur. de Exang. aquatilibus Titul. 3. de Tur- binatis)) alwaar wy met de woorden van Jonfton beginnen füllen. ‚De Nautilus» wel- a s» ken Suzdas, Nautes ; andere Nautieus „en ’t gemeen Nautilusnoemen, en dezelve met Aer An ss den Nauplius van Athengus fchynt te zyn > word van de hedendaagfche Grieken Thg-{öbreever »lamis Toukdapodius genoemt, gelyk Robertus Conftantinus fchryft. Wy hebben van hem by Arifoteles twee geflachten. De eene welkers fchulp de Pectuneulus gelyke, k Il » maar 66 D’ AMBOINSCHE „maar die hol en uit de Natuur aan hem niet vaft is; hy weyd dikmaal omtrent het „land, waarom hy van de baaren op ’t drooge geworpen word, daar hy uit de fchulp » vallende, of gevangen word, of fterft; dit geflacht is klein, en de Bolitwna een ge- » {lacht van de Polypus gelyk. De andere hangt in de fchulp alseen {lek , deze gaat ’er „nimmer uits miaar fteekt zomtyts zynen arm buiten. ek Bellonius heeft hem nauwkeurlyk befchreeven. De fehuip zeyt hy uit drie lukken te RR beftaan (naamentlyk uit een kiel en twee boorden, hoewel ze nochtans enkel is) welkers zyden als aan de kiel fehynen vaft gehecht, en veeltyds zoo groot» als met twee han- den kan omvat worden; zy zvn alle niet dikker dan een parkament, met langwerpige flreepen, aan de randen met kerven gekartelt en rond afloopende ; maar het gat > daar de Nautilus door gevoed words en uit de fchulp kruypts is groots deze fchulp is breuk- zaam, melkwit, helder en glad, en van geftalte als een rond fchip‚ want hy vaart boven op de zee, en doet fichh met een omgekeerde bolle fchulp op om tebeter opte duyk- kens en opgereefen zynde keert hy de fehulp weder om, maar tuflchen de armen van den Nautilus is een dun vlies, gelyk tuffchen de klanwen van de platvoeten, en veel dun- der, ja als en fpinnekops raach» maar nochtans flerk ‚ daar hy den wind inlaat waayen; de krullen die hy weêrzjden veel heeft» gebruykt ) woor een roer, enals hy dn vult hy zyn fchulp met water en finkt te grond. 2 Geme Hier op zeg ik nochmaals, dat ik aan den Ooft Indifchen Nautilus dat dunne vlies- den van — el 4 dezen je tuflchen de twee voorfte Baarden, het welk de Autheuren dezen vifch toefchryven , za TE meerendeels gevonden heb, behalven aan eene foorte, die hier naa volgt; alsookdar dezelve. de bovenftaande naam Thalamis Toukdapodins niet kan verftaan worden van den rech- ten of dunnen Nautilus, dewelke geene kamertjes heeft, maar van den paarlemoer hooren in ’t voorgaande hoofdftuk befchreeven. Bontius Lib.s. Cap.27. ftelt de Nau- ili onder de Polypos met Plinius, en ’t fatzoen vân de fchaal komt ook ten naaften by over een met de onzen, echter kan ik niet raaden > wat hy voor een vifch gehandelt heeft, waar aan hy de handen zoo verbrand heeft, dat hy met look in water gewree- ven zynde, heeft moeten geneezen; want nooit gehoort is dat een Polypus brande; daarom ik gille dat daar van eenige woorden moeten uitgelaaten zyn» en dat men zyn zeggen van quallen moet verftaan. td Anno 1693. in Januarius is cen Nautilus gevangen op Hitoe, wiens boot lang was den Schry- 7 duymen, hoog 6 duymen; verfchilde wat in gedaante van de boovenftaande meeft ais in de twee achterfte of bovenfte baarden. Want de zes baarden waaren van 12 tot 14 duymen lang, aan de voorfte helft zeerdunen fmal, de achterfte waaren met zuyg- HE: ‚ze wratten. LAcetabulis) bezet. De twee achterfte of bovenfte baarden, (by andere voor Jeryving. de twee voorfte gehouden) waaren veel dikker, achter ruym een vinger dik en met zuygwratten bezet, verwifleld tegens malkander ftaande; de voorfte helft had een dun en breed vel of lap, als een omgekeerde Bezaan, te weeten achter zmaller, van voo- Hoe hy ren breed, waár in hy van ’t voorgaande verfchilt: met deze lappen fchynt het, dat A %__hy zoo wel roeyt als zeylt, want met de zuygwratten vat hy de kanten van zyn boot, en met het breede deel roeyt hy, gelyk ook met de andere baarden» die alsdan buiten boord leggen; als hy nu zeylen wil, zoo recht hy de beyde lappen overeynd. Maar ik hebbe nooit aan eenig Nautilus konnen bevinden , dat de twee gemelde baarden Da met een dun fcheyd velletje aan malkander zouden gegroeyt zyn» gelyk men by de Eu- dE ’ ropifche Schryvers leeft; weshalven ík noch by myn voorige meening blyf, dat hy eel ‚pe. met het voorfte en holle deel zynes fchips de zeylagie volbrengt. Hy waszoo flim» dat kaantie. als de viflchers met een prauwtje hem vervolgden, dat hy dan naar de rechter, dan naar de flinker zyde zyn boot keerde; weshalven, de viffchers bemerkende dat hy water wilde fcheppen en te gronde gaan, moft ’er een over boord fpringen en met heen zwemmen hem achter haalen. - By den hedendaagfchen vermaarden Autheur Philippus Bo- veg, dat Hannus in zyn Boek genaamt Recreatio mentis & oculi N.13.Claff. 1 den 2. word hy Glen in ’t Iealiaanfch Polpo mofcardino en inie genaamt, en gezegt; dat hy dikwyls gevan- nie GEEN EE B EE en Eed ELESTA EE ze EE = RS « be n Zh k 1 . &, € a PT Sns en sE | het 4 - A PE Je od Gel ev arlie bape ogend ninae velt jie fB mr e r ge Amati hats Bind Ed rt tee Eee ae © ne nt en Bj Oo nn me efen > dn vab Bt - ” é p Er . EEA Ks 171 je hd Dak estt RARITEIT-KAMER. IT Boek. 67 gevangen word in de Adriatifche zee» of Golf van Venetien aan de zyde van Italien Vezetier onder andere Zeekatten zomtyds naar den {trand zich begeevende om aldaar te wey- mede ‚ ' , worden den» ’t welk niemand aan de Ooft-Indifche ooit heeft bemerkt» die nergens dan in de ruí- Sv: me zee, en altyd een alleen gezien word. Onze Nautilus heeft onder de baarden in de opene buyk noch een pyp» waar door hy het water uit{puygt, en dat vry wat hoog» en de viflchers dikwils in ’t gezicht; achter aan dezelve pyp hangt een blaasje gelyk aan den Pelypus en Sepia, doch hier in vind men geen rood, maar cen bruyn paars bloed. Voorts blyft noch voor ’t menfchen verftand verborgen ; hoe dezen vifch Het zyn fchaal formeert, daar aan hy nergens vaft is, «en echter t° zaamen groeyen, nooit #4 fchaal bekomt , is daar uit fpringende dan by nood, wanneer men de leege fchaal bekomt. De vifch gaat dez AEN ° : € es naar den grond, maar niemant weet of hy wederom een ander huys formeert: Immers aan het is een vifch zeer teêr, en ftraks fterft hy als men hem een weynig handelt, zelfs Sn jh 5 in zeewater kan men hem niet lang in ’t leven bewaaren. De zwarte randen van den van leven. verfchen aan de kiel, kan men eenigzins wit wryven met wit fyn zand, doch aan ’t bovenfte van de achterfteeven gaan ze niet uit. Zyn bruyn bloed verfchiet mede door 1yf, en maakt plekken, doch aan de dooden verbleeken ze. Ik heb in hunne maa- gen ook gevonden ftukjes van andere baarden, en zyne eyers lagen buiten ’t lyf in ’ hol van de fchulp, doch aan den vifch vaft. De Nautilus tenuis , word by ons Nautilus, by de zeevaarende lieden tSchippertje, (om dat zy die veel over de zeé zien waaren) doch by de oude liefhebbers, de doekehuyf genaamt, wegens haare gedaante en teêrheit, want zy eer een kamerdoeks huyfje, zoo als eertyds gedraagen wierden, gelyken, als een hooren uyt zoo een woeft element als de zee is. Ik hebbe zoo een Nautilus gezien, die omtrent een Amfterdamfche houtvoet groot was, en, zoo ik bericht ben, tegenwoordig word bewaart in t Cabinet van den groot Hertog van Florence, die een groot liefhebber van zytmuntende zeegewaflen is. Des Schryvers opmerking omtrent bet oprechten van 't bezaantje of klein zeyltje, waar mede dit dier vaart, verdient geloof, vermits zyn E. booven zyn nauwkeurig onderzoek, daar zelf oog getuygenis van heeft, daar alle de andere Schryvers zulks meeft vit mondelyke berichten hebben, gelyk ik zelf mede van veele zeevaarende luyden heb verflaan, die my verzeekerden dat dit dier voor aan cen opgerecht zeyltje heeft; of’t zou kon- nen zyn, dat het een andere foort was , den Schryver onbekent. De overleeden Hr. Volkertsz, eender grootfte Liefhebe beren en keuders van zynen lyd, beeft een diergelyke naar ’t leven laaten afteekenen, en door Savry, beneffens veele andere uijmuntende hoorens, in ’t kooper brengen, welke mu noch beruftende zyn in 't woortreffelyk Cabinet van den E.E. Heer La Faille, Hoofd officier der flad Delft, Ik heb een afbeelding daar van, welk ik goet dacht hier neevens te zetten, zie hem verbeeldt op dezelwe plaat met N.t. N. 2. is het zoo genaamde bazaantje, en N.3. zyuderiemen, waar mede hy zich beftiert of wel voortroeyt , de hooren is van een heel ander maakzel, want hy op zyn ribben ge- knabbelt is. Die Engelfchen liefhebber, M. Läfter geeft hema in zyn Hiftoria Conchyliorum, lib. 1v. feét. rv. een veel grooter zeyl, veel licht uit gif}ing; doch deze van Volkertsz komst met de zeylaagje van die Gefnerus heeft laaten af beel- den bef? overeen: alhoewel de hoornen van Gefnerus, M. Lifter, Bonanus ez dezen Schryver malkander beter gely- ken. Behalven die twee foorten, die de Heer Rumphius ous geeft, zyn 'er moch verfcheyde andere. Deze getekent met N.4, is in werfcheyde Cabinetten te zien; hy is veel fyader dan de voorgaande, breeder van kiel, wyder van buyk, witter van flof, en op zyn frriemen geknobbelt. Noch een andere foort is ‘er, die deze heel wel gelykt , doch iszmalder wan kiel, en fynder geknobbelt, zonder flriemen, waar van eenige te zien zyn in de nitmuntende Gabinetten van de Heeren d Aquet, Feytemaas; ex wel de grootfte en befte die bekent is, by Juffr. Oortmans groot liefhebfter van diergelyke fraijigheeden. Hier volgt nu noch een andere foort alleen (woor zoo veel ik weet) onder nay maar beruftende , zie hem afgeheeldt op dezelve plaat met N.5. Hy heeft de gedaante van een waterlandfche boerinnekáp, isheelwyd, plat gekruynt, enigzins gekielt, doch heeft gewronge fBlriemen en kuobbels, en is niet gelyk zydig als de andere, t welk my doet gelooven , dat het eenn misgeboorte van den Nautilus ss. IV. HOOFTDEEL Cornu Ammonis : _ Pofthoorentye. Bm Ie is cen klein hoorentje in de gedaante van een rams hooren, of gelyk men pe cor den Godt Hammon aan de ooren fchildert ‚ zoo groot als een dubbeltje. eek a Men zoude het aanzien voor een afzetzel van den Nautilus major » wiens nn en elykt de achterfte krul het gelykt ‚ welk het echter niet 1s » maar CEN geflacht op wautilus zich zelfs, want het krult zich wel in malkander, gelyk een rams hoorentje , maar de A gieren hangen niet aan malkander, en zyn gefcheiden tot het binnenfte tipje toe, daar heel kler. Ì 2 : Hunne men een klein knopje aanziet als een paereltje » of als een neet van een luys. De buiten- gedaante, fte gier heeft de dikte van een middelbaare fchaft, buiten rond en recht wit, van voo eN ren afgebrookens binnen doorgaansmet veele affcheidzels » in zoo veele kamertjes, ver- XX‚N.r. [2 deelt» | 68 D' AMBOINSCHE À Ape deelt ; blinkende als wie paerlemoer, en ieder affcheidzel heeft een klein gaatjes miet vol kamers 5 Nie 5 / . ; p tjes. een fluk van een pypje naar binnen toe ; t’ eehemaal als de Nautilus major ; hierom gelooven veele dat dit kleine afzetzels van dien zyn, daar ik nochtans deze Pofthoo= rentjes grooter bevonden hebbe dan de kleinfte van de voorfchreeven Nautilus ‚ des welke ook fchoon paerlemoer zyn van buiten en binnen. Daar en tegen deze Pofthoo- Enzit ventjes hebben it hunne voorfte kamer een flymerig dier, ’t welk aan de klippen hangt; aan de i t klippen. miet eenen duntien en fmallen dooren, die door het beeft en de eerfte gaatjes gaat, en aan de klippen vaft zit. Als nu de Noorde wind waayt, en de zee ontftelt maake, zoo pe En wotden deze hoorentjes van de klippen afgefineeten > waar door het komt dat ze aan Amboinée- den mondt altyd afgebrooken fchynen. De fpitzen blyven aan de klippen zitten, die he noch zoo ftyf Zyn, dat ze iemant de voeten verzeeren als men daar op trapt. De Am- vortko- _ boiteefen gelooven ; dat ze gegenereert worden van de witte meeuwen drek; ‘t welk “Diep voor eerft niet waarfchynlyk is; men vind ze niet altyd, maar alleen in zeekere maar- ° Hee dens wafineer de Noorde wind waayt, en dan met meenigte op den ftrand gefmeeten on- zegen ge def andere ruigte. en Hun naam fn ’t Latyn is Corou Hammonis. Neerd. Pofthoorentje. Amb. Tay manufd- naaming mgl, dat is, Meeuwen drek; om teden als boven gemeld is. za ver- d ; ta De Cornu Ammonis, word by ons , als by den Schryver, ook’tPofthoorentje genaamt , en, fchoon het heel klein is, zoo ds het zelve zoo wonderbaar van maakzel, dat het geene behoeft te wyken. ’t Js wan buiten wit en mat (dat is zonder glans) maar van binnen paerlemoerachtig en doorfchynend dun. Heeft ontelbaare kamertjes , dte alle gemeenfthap tot malkander hebben , door een heel klein gaatje. Ik heb getracht om er eene midden door te fpyden, en dezelwe, gely»de Nautilus Major , te vertoonen ‚ maar zulks is my t° elkens mifinkt wegens zyne teêrheit. Zie hem afgebeeldt op de plaat XX. N.r. & Carina Holothuriorum « _Qualle Bootjes. De Cari- , Eze willen mede uit de maagfchap van de Nautili zyn , hoe wel ze de ge- Bn 7 daante van een Alykruik hebben, gelyk wy een kleine foorte in ’t volgen- befchree- de hoofdftuk befchryven zullen. Zy zyn omtrent een duim breed , rond; ven. aan den buifenften gier wat kantig; beneden platachtig, en uit weinig gie- Haar ren beftaande, gelyk de Landflekken. De {chaalisenkeld, dunen doorfchynend, zeer ane, licht, beneden licht viool blauw; boven naar den loodverwigen trekkende ; de mond ae ee is wyd, rond, doch beneden met een uitfteekend hoekje als een hanglip, en van bin- TT nen zyn ze wit. Het dier hier in woonende is geenzins uit den flekken aard ‚ maar een flach van Quallen overeind ftaande als een lid van een vinger ‚ wanneer ze in zee dryven 5 dit Quallerje is fchoon klaar, als een kryftalletje, met eenen blauwen glans; en beftaat uit enkeld flym ‚ die met een huidjen omgeeven is > en als men ’teen dag Worden bewaart, zoo vergaat het. Deze bootjes worden zelden. gezien ‚ immers in Amboina Ee hebben wy ze eerftmaal gehad Anno 1682. in Auguftus ‚ en September by *t uitgaan van den Oogft, wanneer zy met groote fchoollen quamen aandryven uit het Ooften in d’ openbaare zee ‚ Manipa en Boero voor by; daar ze de Inlanders opfchepten by droog Eszeilen weêr. Het bootje lach met de opening om hoog, en het Qualletje ftont als een pylaär- Vr KEE tje over einds zeilende, Zoo het fcheen, met een flap koeltje, wonderlyk om aante- zien; dât een zulke vloot van wel duizend kleine fcheepjes , zoo eenpaarig by malkan- En heb. der voer. Als men ze uit de zee nam en in een fchootel met water zette » bleeven de Alane Qualletjes noch wel een dag over eind ftaan > een wonderfchoonen weêrfchyn van zich webrfihyn. geevende, als of de fchaal met Edel gefteente vervuld was; doch men befpeurde weinig leven daar in, allenxkens opdroogende, dat ik na vier dagen haar fatzoen noch beken- nen konde. De Inlanders verklaarden ; dat ze diergelyken nooit te vooren gezien hadden. Hun RARITEIT-KAMER. U Boek. óg Hun naam in ’t Latyn is Cariita Holotubri; men mag ze onder de Neritgs reekenen > Waarom # welk zyn kleine hoorentjes in de Middellandfche Zee, die mede op *t water dryven DE in ’t Griex alzoo genaamt van ’t fwemmen; de Onze noemen ze Zualle Bootjes. By de Inlanders hebben ze geen naam. Van de Carina Holothuriorum , of het Qualle Bootje, heeft ons de Schr dits afbeelding gegeeven, doch wy hebber 'er uit onze verzameling , een laaten aftekenen , zie het op de plaat XX. N.2. VL HOOFTDEEL. Cochlea Lunaris Major : Matta bulan befaar , of Matta Lemboe. Et tweede deel van het Hoofdgeflacht, begrypt alle de geene die de gedaan- De Co te van een gemeene Alykruyk hebben, en niet te min paerlemoerachtig van Zi45% binnen zyn; waar van wy twee foorten befchryven zullen. De eerfte (oort, en Reufe-ooren genaamt, zyn de grootfte van dit geflacht, in’t gemeen twee foort: vuiften groot en meer, van fatzoen alseen Alykruike, meteenen grooten ronden mond, „477, die aan den benedenften hoek ook een weinig uitfpat, en daar door de gedaante maakt De A van een oorlapje. De buitenfte en grootfte gier heeft twee kanten; een naar boven en SIX let een naar beneden ‚ en tuilthen beide noch een rugge, alle drie met knobbelen bezet. #7 A/B. De fchaal is gemaakt van twee dikke huiden , waar van de buitenfte grauwachtig is, doodsverwig » wat ruig en vol fcheuren , doch hier en daar geplekt als de flangen, Hunne met fwart, bruin, en zomtyds ook fpaans groen; hoe kleinder de hoorens zyn, hoe fraaijer dat ze geplekt en hoe effender dat ze zyn; en men vind ‘er ook ganfch grauw zonder plekken , dewelke men voor flecht acht. De binnenfte huid is hoon paarle- Zyz in moer » niet blank , maar alle de verwen van een regenboog vertoonende; te weeten; Tne groen, rood, en blauw. Zy laat zich ook in fchilfferen verdeelen als men ze in ftuk- Ee ted ken flaat, welke alle dezelfde. koleur behouden. Het dier daar in is naar evenreedigheit groot, van vooren met een hard wit vleefch. De achterfte krullen zyn enkel vet; en tuflchen beiden is een groot Papaver of Zandfak. Op zyn hoofd draagt het een groot Zyz rond fchild ‚ waar mede het zyne deur vaft fluyt ‚ een hand breed en een vinger dik; Ze eee fteen hard» als of het een witte keyfteen was, aan de buitenfte zyde wart bultig als een An A linze, wit, en zomtyds met vlakke kuiltjes. Aan de binnenfte zyde is het plat, doch ‘dekt. een weinig met gieren uitfteekende, die fchielyk in malkander loopenen een navel for- Ez word meeren, met een ros of bruinachtig velletje bedekt, dat daar vaft aanzit, en deze Zy- Blin de aan ’t vleefch van ’t dier ; in ’t kruipen draagt het dezen fchild op ’t hoofd ‚doch Peeter: het begeeft zich niet verre buitens huis, houdende wel de helft noch van den fchild bin- nen de fchaal; het heeft zulk een fterkte, dat ’er geen man zoo fterk is, die het uit- trekken kan , al heeft hy ’t onder de fchaal gevat , maar het zoud hem veel meer de hand mede intrekken. Dezen fchild dan behoord onder die men Umbilicos marinos, of Ook Um- s ’ bilicus mas Meernavels noemd , waar onder deze de grootfte is. Het houd zich op omtrent zooda- rinus De nige ftranden, die fteile klippen hebben ‚ daar de zee hard tegen aanbrand, en zyn 7 dierhalven moeijelyk om te duiken; doch daar ze zyn vind men ’er veele by malkander > Waar zy maakende zeekere Compagnie of Troepen, gelyk men zegt de Tsjanckor op de kuft zouses Coromandel en Ceylon doen. Zyn naam in ’t Latyn is Cochlea Lunaris Major. Neerd. Renfv-ooren. Maleits Matta „Ham bulan befaar; want men moet weeten, dat de Maleijers Mutta Bulan, dat is, Maans „no > oogen noemen alle hoorens , die een rond; dikachtig en fteenhard fchild draagen, ’t De welk met zyne buitenfte zyden een volle maan verbeeldt; men zoude het billyker Co- chlea Margaritica noemen , dan Cardanus omtrent den voorgaanden Nautilo majort Il 3 doet ; ‚ D'AMBOINSCHE doet; om dat het uitdrukkelyker de gedaante van eer®*{lek heeft , dan den zelven Nau- tilus, „Heede De Inlanders maaken daar veel werks van, te weeten tot de koft, dezelve in heet fpysge= _ Water lang opkookende, tot dat het fchild zich opent; het befte daar aan isde ftaerts Srl want het voorfte vleefch is vry wat hard, en al dat groene of {wartachtige Papaver moet men wech fmyten, dewyl het zelve bitter en zandig is. De Koningen van Boeton eygenen zich dezen koft alleen toe, weshalven hunne onderdaanen deze hoorens hun wilde 44 alleen moeten brengen. De onze maaken meer werks van den hooren , die, zoo hy vensde _ fchoon geplekt , als cen Luipard; zonder fcheuren en geheel is, bewaart word, an- 4 Sj „ ders flopt men den mond toe met kley en boven op met wafch , dat de fcherpigheid paerlemoe- niet aan het paarlemoer koome , en legt dien eenige weeken in azyn of gooren ryft, doch EMA den azyn moet men 2 of 3 maal verwiffelen , en zoo dikwils ook fchuuren, tot dat de binnenfte ruige huid afgaa, en de geheele hooren paerlemoer worde; die men dan met fterk water overftrykt, en noch eens met zeepwater affpoelt. De Japanders flaan. En waar deze paerlemoer fchaal in ftukken, en zetten dezelve aan de groote Kantooren of Kaf- en fen, om ’er het zwarte lakwerk, bloemen en ftarren uit te formeeren, ’t welk een groo- bn te fraaijigheit geeft, fchoonder koleuren vertoonende dan het oprechte paerlemoer. Heifchild _ Het fteene fchild , of Maans oog» kan men in plaats van likfteenen gebruiken, ook zgeen verzeekeren my eenige Chirurgyns in het zelve alle de Krachten van Ocu/? caneri bevon- OEE den te hebben, als wanneer men ’t zelve in ftukken floot, in azyn diflolveert, en in- geeft, om ’t geronnen bloed te fcheiden, de ftonden der Vrouwen te verwekken, en het graveel af te zetten. EE Hier toe behoort een kleine foort niet grooter dan een nagel van een vinger of duim ‚ van gemeene Alykruiken fatzoen, met eenen wyden ronden mond, geflooten met een rond fteendekzeltje ‚ ’t welk aan de kanten eenen loodverwigen kring geeft; maar boven op wit is. De fchaal zelfs is van buiten doods aardverwig ‚ en zomtyds-met Zyn van weynige witte.ftippen; binnen een weynig naar paerlemoer trekkende. Zy hebben geen vd groote fraaijigheit , zyn derhalven het bewaaren niet waard, maar worden van de In- Doch _ landeren. veel gekookt en gegeeten; inzonderheie by de papeda, om dat ze een zoet; worden s S n tld van d’ In- hoewel weynig , vleefch hebben; en daarom noemen ze zommige Bra papeda Kitfjil. nen De dekzels van de Reuzen-ooren leggen de Inlanders in water ‚ daar ze hunne jonge kinderen uit waflchen, tegens het Sawans dat is, de quaade lucht, die-de kinderen bevangt en onruftig maakt. De Cochlea Lunaris major, word van den Schryver ook Reuze ooren genaamt „ by ons zyn die bekent met den naam wan den bonten Knobbel hooren: men wind er die fchoon-zee groen zyn, die dan de groene Knobbel hooren worden geheeten; zie hunne afbeelding op de plaat XIX. letter A. is die wan boven , en letter B. dezelve van onderen. In haar opening of mond ‚ zit het fchild of dekzel Umbilicus Veneris , of by ons de Venus navel aangeweezen met let- ger. KE. Gochlea Lunaris minor : Bia matta bulan. Cachlea Lle de volgende hebben mede de gedaante van gemeyne Alykruiken ‚ met Lanaris een dikke dubbelde fchaal bekleed ‚ en den mond fluitende met een rond Lp Maans-oog » ’t welk awy Umótlicus Marinus of Zee-navel noemen, waar Eee | van wy vyf foorten befchryven zullen. be, fi 1. Cochtlea Sulcata nigra. Maleits, Krang July, om dat ze eenigzins verbeeld een erjie foort, zie klein mammetje, heeft van buiten een dikke en fwarte fchaal , overdwers of langs de Len gieren diep gevoorent ‚ en daar en boven wat ruig als of ze fchubachtig was, zonder letter CG. glans, doch zomtyds met weinige fpaansgroene of witte plekken; binnen iscen bleek wit TE EE a ne EED EEE ETE Dn ER, PELLET LLL TE PELL DELLE LEL maren: zj ELL LT Eg N AN NN ir PNC, rde dgn RARITEIT-KAMER. II Boek. ot wit paerlemoer ; het dekzel is aan de bultige of buitenfte zyde vuil wit , met eenige korreltjes, en zomtyds in de midden zwartachtig ; het dier is goed om teceten, maar de fchaal heeft geen mooijigheit. II. Cochtea petholata. Maleits Bia pethola ‚ is fchier van het voorige fatzoens of Twee wat kleinder ‚ en de gieren zyn aan de voorfte zyde wat kantig; zommige ook recht a ki 7 ‚ . F 3 € rond, van buiten ganfch glad en met verfcheide verwen gefchildert, gelyk de kleedjes Ka „lets Petholas of de groote Slange Oelar pethola: de meefte koleur is bruin met zwarte en ter D, witte plekken, ‘maar als ‘er groene en hoogbruine onderloopens die acht men voorde welte « befte; zommige van de geheel ronde hebben» in plaats van plekken; zwarte ftreepen bafte zjn. langs de gieren, van binnen zyn ze geelachtig na paerlemoer trekkende ; zyn dekzel is eene van de fchoonfte Matta boelangs, rechtrond, beneden plat, en, naargewoontes met een navel getekent ‚ boven fchier half rond of linzeformig , meeft zwart, aan de kanten groen en ros» glad en blinkende als een Oflen oog. Noch vind men een klein- Eer az- der foort zwartachtig met een groene weêrfchyn; het dier is wat harder van vleefch dan Eh de voorgaande) taai en flymerig, en daarom tot de koft niet bequaam.. Men vind ze zee Sn zeer zelden, en worden daarom onder de befte rariteiten gerekent, wegens de mooije 1. … koleur van de fchaale. III. Coclea Lunaris afpera, heeft de gedaante van de eerfte foorte, langs de gie- Derde ren mede gevoorent en ganfch ruig, met uitfteekende fchubben, waar door ze fchier Zed fteckelig zyn. Het Maans oog is als aan ‘t voorgaande, doch flechter, en van minder de N. glans » ook meeft zwart, of aan de kanten wat ros; de grootfte foort hier van is als letter E. een Hoender-ey » van buiten meer fteekelig ‚ en van binnen heeft ze een geel paerle- zie in moer > waar door ze een gloeijenden oven gelykt ‚ en ook zoo genoemt word ; de En o kleinder foort is min fteekelig ‚ en heeft van binnen een wit of zilververwig paerle- A moer, die gemeener en flechter is, en haar Maans oog is wat gekorrelt; beide zyn ze Deir van buiten zwartachtig zonder glans, en zomtyds met fpaanfchgroene plekken ; de befte Zie deal ve plaat tot het eeten zyn ‚ als men het groene papaver wechfmyt, en hen zoo lang kookt dat He zich de dekzels openen. IV. Cochtea Lunaris minima > is qualyk zoo groot als een nagel van een duim, De wier de foort, van buiten mede gevoorent, licht karftanje bruin, zonder glans en fteekels, van bin- 55 nen geel met weinig paerlemoer ; het dekzel is mede een rond fchildje ‚ zwartachtig #einder. en zonder glans. V. Groote zilvere ovens zyn deze foort gelyk, behalven dat ze aan den bovenften, De vyfde omloop een kant hebben, en daar aan eenige fchubben, voorts van buiten met wit en en zwart gefëhildert ‚ doch het witte is het minfte ‚ en van binnen mede zilververwig ; worden zelden gevonden. Alle deze foorten noemen ze met eenen algemeenen naam Bia matta bulan, en wor- den op de markt te koop gebracht tot de koft; behalven detweede foort, die zeltzaam js, en meeft in de Uliaffers valt. e Cochlea Lunaris minor: De eerfte foort laat afgebeeldt op de plaat N. XIX. letter GC. De tweede foort is letter D. ‘én word by ons een Naffauwer geheeten ‚ waar van wy hier neffens vier forten uib ons Cabinet vertoonen ‚ doch die alle uitmuntend van koleur en tekening zyn , zie haar op dezelwe plaat N. 5,6, 7. en N. 1. ês by den Schryver een andere foort van deletter D. Wy zonden noch veele van deze hier by konnen voegen > maar meenen te konnen wolftaan met de befte te vertoonen ;, het is een deugd van haar als zy fchoon zilver mondig zyn. De derde foort van den Schryver flaat verbeeldt met letter E. deze zyn van buiten bruin geel B „ doch hoe zwürter hoe beter ; zy wor- den by ons Gout monden genoemt , wegens haar fchoon gout paerlenver oleur ; waarom de Schryver haar ook de gloeijenden oven zoemt. Een tweede foort hier van, zie dezelve plaat N. 2. zy zyn grauw groenen bruingevlakt; wy noemen die om haar wit paerlemoer Zilver mondjes. Waar nevens wy noch voegen den geplekten of Bonte Zil- vér mond N. 3. als mede de Groene Zilver mond N. 4. die mede heel zeltzaamis; van de 4 foort geeft ons de Schry= wer geen afbeelding , weel licht om dat die weynig van waardy zyn; als mede van de $ fiort, waar in zyn E. aan wyzing doet tot de eerfle, VIIL Den Um- 3 ; bilicus Marin Us befchreen VER, EH waarom Z00 Ze naamt. Eerfte foort. Zie zyn gedaante op de plaat N XX. letter A. De twee- de foort. Zie de plaat N. de letter De derde foort. Zie dezel- ve plaat letter D. Waar die ge evonden worden. Hunne eigen- En waar Zoe dien= fig. 5 __D' AMBOINSCHE VIIL HOOFTDEEL. Ombilicus marinus « _eMutta bulan. Y zullen nu hier by malkander verhaalen alle de dekzels van de voor- gaande hoorentjes , by de Maleijers ‚ Matta bulan, dat is, Maans- oogen, genaamt ; maar in de Europifche boeken hieten ze Umbiliens ma- rinus » maar de gedaante van een navel, die ze aan de binnenfte of platte zyde hebben ‚ waar mede ze tegens ’t vleefch van ’t dier hebben aangezeten ; en worden verkeerdelyk voor byzondere hoorentjes gehouden. | IL “Het eerfte en grootfte is het dekzel van Auris Gigantum, Cap. 6. een hand breed in den Diameter, gelykende beter een likfteen van marmer of eenen kaifteen gemaakt dan een deel van een hooren; aan de binnenfte zyde wel plat, maar de gieren maa- ken met haare kanten eenige verhevenheit , voorts met een bruine huid bekleed, die daar zeer vaft aanzit; de buitenfte zyde, als gezegt is, wit en bultig als cen linze, aan zommige effen ; aan de meefte oneffen met eenige vlakke kuilen. Als men het fchild in flukken flaat ; bevind men verfcheide dikke huiden over malkander leggen ‚ waar uit blykt, dat het metter tyd en met laagen aangroeyt. Als het lang op den ftrand legt rollen ‚ zoo word de bruine huid afgefchuurt, en zoo glad, dat her een enkelde kai- fteen gelyke. De fchildjes van de kleine foorten , in 7 ele hoofddeel befchreeven 5; komen in geene achting, en worden daarom niet getelt. II, Umbilieus marinus niger , is het dekzel van de tweede en derde foorte sr blie voorgaande hoofddeel , de fchoonfte van allen, en meeft blinkende ‚ en daarom voor den eigentlyken Umbilicus marinus te houden ; doch hy verfchild merkelyk van den Umbili- cuús> dien men in de Middellandfíche zee vind, want die is wel plat aan de binnen zy- de, en met een navel geteikent , maar aan de bultige zyde is hy ingedrukt, met een merkelyk kuiltje ‚ ros, of oranje van koleur : daarentegen de onze is, aan dezelve zyde, uit den half ronden, plat en effen, meeft zwart, met groen en ros gemengt» zeer glad en blinkende als een Oflen oog, hebbende de grootte van een dukaat of min- der. 5 | EIL Uwmbilicus granulatus is het dekzel van de eerfte en derde kleine foorte ‚ in ver- re zoo mooi niet als de voorgaande , en daarom onder geene rariteiten gerekent. De eerfte is aan de binnenfte zyde ook niet recht zwart, maar {cheef en kuilachtig , aan de buitenfte vuilwit, zonder glans en korreligheid. De andere mindere foorten worden hier toe gerekent. Deze Maans-oogen vind men op Boera en elders , meer langs de ftrand verftrooyt zonder haare apnoe ‚ en het bruine vel meeft afgefleepen, waar door de misgreep komt, dat men ze voor byzondere hoorentjes houd; deze hebben deeigenfchap , dat , als men ze in een vlak fchoteltje legt daar azyn of zuir Limoen Zap in is» en een reis of drie op den bodem omwryft » zoo bewegen ze zich van zelfs ‚ zommige doen het ook zonder wryven , maar ftaan ftraks wederom ftil. Die men verfch van de hoo- rentjes uitneemt, willen zulks niet of qualyk doen; waar uit fchynt> dat ze op ftrand in de zonne leggende fponsachtig worden ; want alle zoodanige dingen, die zich in azyn van zelfs verroeren ‚ moeten fponfachtig [ Porofie | zyn, en eenige ingeflotene lucht hebben, die den indringenden azyn zoekt uit tedryven, en door dien ftryd het lichaam beweegt. De Inlanders houden deze Maans-oogen van de tweede foorte voor goede oog- fleenen ‚ waar mede ze de verhitte oogen beftryken ‚ inzonderheit als ze de kleine zweertjes ( Hordeola ) krygen, om dezelve te verdryven; anders hebben onze Chirur- gyns ervaaren, dat alle deze fteenen geftooten, eninazyn gediffolveert, dezelve krag- ten Zola. y ID Zl Eg 5 44 RARITEIT-KAMER. II Boek. 74 tén met de Oculis caneri hebben ; d’ Umbilieus marinus, uit de Middellandfche Zee, Urbiti- is by de Turken; inzonderheit op Candia» gebruiklyk in 't bord of brand van de maa- Dadel ge» wanneer ze den zelven op ’t kuiltje van ’c hart leggen» een weinig draaijende tot ee ä Zee. dat hy vaft kleeft; en wanneer ze den afgenomenen naweegen » en die zwaarder bevinden zie dezel- dan hy te vooren was, zoo houden ze ’t voor cen teken; dat hy de vochtige dampen naar Le aat letter C. zich getrokken heeft. De Umbilicus marinus , of Maans oogen , yu by ons bekent met den naam van Venus navelen > waar van weelt foorten zyn. En alhoewel de Schryver hier van geene afbeeldinge heeft gegeven, vertoonen wy ze echter, vermits ’er weele onder ons beruftende zyn, die met de befchryvinge over een koomen. Deeerfte foort, (zie de plaat XX. letter A.) és de aldergrootfle. De tweede foort letter B. is witnemend granzig en fchoon. De derde is afgebeeld by letter D. en is boven op geheel met paerelen bezet. De wierde foort is die mit de Middellandfche Zee , aangewezen met letter C. by is uit den rooden vleefchverwig , en heeft recht de gedaante van een Navel. Letter B. «5 dezelve van onderen. Letter F. is een andere foort, maar bolachtig en fchoon getekent. Letter G. is nog een andere foort: hy ziet groenach- tig grauw en is onder wat lauwer van tekening als de voorgaande, IX. HOOFTDEEL. Cochlea Laciniata » _Lobbetjes en Spooren. 6 Ie zyn platte Alykruiken, met de binnenfte gieren maar een weinig verheven, Cochkea B en van twee foorten. nes I. Cochlea Laciniata. Neerd. Lobbetjes; is plat met weinige gieren, bui-/*7 , 7 2 foorten. ten ganfch ruyg, en aan de kanten van de gieren met uitfteekende kromme Zerfte lappen» die al mede geftreept of gevoorent Zyn, en tuffchen de lappen met mindere {4 en dunne ftompe fteekeltjes, die over de geheele fchaal ftaan; van de groote lappen ftaan daanteli se $ / NT à … de plaat ér gemeenlyk 5 in een omloop, en ieder is van vooren door eene kloove in tweën N:XX. gedeelt; zommige hebben, in plaats van lappen; over ’t geheele lyf ftompe ftec- letter H. kels; haar koleur is meeft grauw, zonder glans, met weinig rood gemengt, zelden zaar ko- zuyver, maar met wit zeegruis bewaflen; van binnen zyn ze recht paerlemoer, en gn haar dekzel is een rond fchijfje, dun, donkerbruyn, buiten hol met een kuyltje , peerlemoe- binnen uitpuylende ; de grootfte zyn als een rykxdaalder; de gemeene als een fchel- ka ling. Mer haare gedaante verbeelden ze de oude kraagen » die men Lobbetjes noemr. Äk II. Calcar of fpooren zyn qualyk zoo als een fchelling, noch platter en dunner, Detwee- langs de gieren met een uitfteekende kant, daar aan men in de ronde veele uitfteeken- {77% worden de hoeken ziet, de gedaante van een {poor uitmaakende, van buiten vuylgrauw , ruyg doren ge A F ES e f ‚ HAAL, en kartelig, van binnen paerlemoer; haar dekzel is een klein rond fchildje, aan de Zie haar buiten zyde wat ingedrukt met een kuyltje ; blinkende als een roodachtige paerel. gedaame de plaat Beide zyn ze tot de koft bequaam. Zy vallen op zoodanige ftranden die vlak zyn , en in XC 5 E 5 5 ett, Je Kleine fteentjes beftaan met grof zand vermengt, gemeen in den Amboinfchen In- warden _ ham by den rooden berg. Die men bewaaren wil; moet men met fterk water van het oo Dee aanhangende zeegruiszuyveren, en voorzichtig met een meffje fchrapen ‚ op dat men de Haar : : . werfchei- uitfteekende hoeken niet afbreeke. De fpooren hebben tweederlei gedaanten ; want zom- dentheid. mige hebben de bovenfte gieren verheeven als alykruiken » doch tot aan ’t binnenfte met de uitfteekende tanden verciert; andere zyn plat, recht als een fpoor. De Cochlea Laciniata, of ook Lobbetjes, worden by ons Dolfyntjes, ook wel Baardmannetjes, genaamt ; zie haare af= beelding op de plaat XX. aangewezen met letter H. Zy zyn bruynachtig grauw, zomtyds met rood gemengt; doch de H. Vincent vertoont ’er een , die geheel fchoon rood inkarnaat is: buiten deze, heb ik nooit diergelyke gezien. De andere, door den Schryver Calcar of fpooren genoemt , word by ons de kleine Zonnehooren geheeten: zie hem o de zelve plaat, by letter 1. verbeeldt; waar by wy gevoegt hebben de groote Zonnehooten> aangewezen met letter K. deze is graanwachtig wit, ook heel zeltzaam en ongemeen. K X. HOOF T- ks D' AMBOINSCHE X. HOOFTDEEL. Trochus: Bia Cucnffan. ‚De Tro- Rochus noem ik alle zoodanige hoorentjes ‚ die de gedaante; vaneen tol ‚ waar / o 9 b | chus be- fchreven, mede de Jongens fpeelen, of van een omgekeerden trechter hebben, te heg weeten van een breed voetftuk, fchielyk fpitstoeloopende in een korte 0 . genoemt, pyramide of kegel; waar van vier foorten aangemerkt zyn. Waar vaker Ì. Trochus primus frve maculofys, is beneden drie of vier vingeren breed, en niet Joren. veel hooger, aan de kanten van de bovenfte gieren met uitfteekende hoekjes, een wei- er)ie foort zie nig getand, maar de kant van den onderften gier is effen; de buitenfte huyd heeft haar ge- / : ; . De „ Zwarte en roodachtige plekken, zonder glans; maar de binnenfte is flecht paerlemoer ; de dek de mond is fmal, uit den ronden langwerpig; echter het fchildje, ’t welk den zelven „ del- 8 . z n . er A. on bedekt, isrond, zeer dun alseen blik, buygzaams honigverwig en met veele krin- gen in een {pits toeloopende. Tweede _ 11. Trochus fecundus, is zmaller van bafis of voetftuk, maar hooger van top; foort. Zie . et 5 deplaatN. buiten gegranuleert of doorgaans met korreltjes bezet, bleekrood , ongefpikkelt en den let- doodfch van verwe. | Haa,te- Deze beide noemt men eigentlyk Zrochus. Maleytfch Bia cucuf/an, naar zeeker naaming SLEE keuken gereedfchap, ’t welk een omgekeerden trechter gelykt. N eerduytfch Tollen. Scheiden _ Band. Tombor. taalen. Derde III. Zrochus tertins frve papuanus s ut Ò Trochuslongevus. Mal. Cucuffan papouans Áo Baar Dn heeft de grootte van de eerfte foorte, maar is zeer ruyg en rimpelig over ’t geheele lyf;, de en daarenboven aan de kanten van de gieren met knobbelen bezet, dik en fteenhard Ó A44 NEXXIL van fchaal, van buiten doodgrauw; daar wat groens onderloopt, niet te min Zuyver A br van binnen» zonder paerlemoer; hun fchildje is mede als een dun blik, ’t welk het befihre- dier zeer diep intrekt; het dier zelf is heel hard en taai van vleefch , onbequaam tot Voet de koft. Deze Trochus houd zich niet in zeewater op» maar hangt aan de fteile klip- GER pen» daar het zeewater tegen aan{pat. In Amboina vind men ze niet veel grooter dan een kleine fchelling; maar in de Papoefche Eilanden, Manipa en Kelang» grooter: Llang dan een ryxdaalder. Dit dier is zoo hard van leven, dat zulks iemand niet lichtelyk van leven. 5 A : É d gelooven zoude, die het niet bezocht heeft; immers ik had het op ’t bloote zeggen nict durven fchryven, indien ik’er geen ervaring van hadde. De Papoewen zeggen; dat het een geheel jaar zonder koft of drank kan bewaart worden» waarom ook by hun Dek lieden het gebruyk is, dat ze deze hoorentjes in haare Tomtommen of ffrooije koffert- zen daar Jes by hunne kleeden leggen, tot een bewaarder van hunnen huysraad; want, Zoo het al dier voor-den gewoonlyken tyd fterft, zy gelooven, dat uit dat koffertje wat moet ges Konn ftoolen zyn. Van het Papoefche Eiland Mefoal zyn my in’tjaar 167 5 omtrent 12 ftuks vanden van de grootfte foorte toegezonden, die ik in cene groote aarde fchotel in myn kamer Sobryver. ette, en al te zamen over de twee maanden in * leven behield, na dat ze alreeds een maand onderwegen waren geweeft; daar na deed ik, uit een verkeerd medelyden; wat water in de fchotel, en zette een ruyge zeeklip daarin, op datde diertjes van hon- ger niet flerven zouden; toen kropen ze terftont uit het water na de drooge buiten- kant van de fchotel; die in ’t water bleeven ; begonden allenxkenste fterven ‚ zoo dat ik in de vierde maand de helft al quyt wiert; de overige liet ík daar na in de fchotel Ensyn kruipen, wanneer ik bevond, dat my de laatfte in denegende maand afftorf; waar uit ht ik befluit, dat deze dieren haar voedzel zuygen uit de ziltige vochtigheit der klippen > Re lang daar ze aan hangen, en geenzins in ’t water het konnen harden ;’twelk echter te verwon- deren is, dat ze niet te min, onder alle hoorentjes, de hardfte {chaal en vleefch heb- ‘bens waarom ze met recht Trochus longeuus > of langlevende Zo//en geheeren worden. Na RARITEIT-KAMER. II Boek. 75 Na dien tyd heb ik ze mede aan den fteilen hoek van Nuf/anive gevonden, die; by waffend water, met het zelve wel bedekt wierden > maar kroopen allenxkens om hoog; deze heb ik- 7 maanden bewaart, en daar na noch levendig naar Batavia laaten over- brengen, ZOO dat ‘er kans was deze hoorentjes levendig naar Holland te vervoeren. Men zoude ze mogen vergelyken by de Beeren, die men zegt een half jaar aan hun Werder pooten te konnen zuygen, en daar door het leven te onderhouden; want het ís zeker, et: dat dit dier zyn voedzel moet hebben van den tacijen flym» die het by zich heeft. In “*”- t jaar 1693. heeft een zoodanige Trochus na een geheel jaar op Slwitens noch ge- leeft. IV. Trochus quartus sis kleinder dan de voorgaande; en neigt wat naarde gedaante van Vier: Alykruiken, want de tip is wat verheven, en de mond ftaat niet onder , gelyk aan den Dee je: voorgaanden, maar wat ter zyden; het dier heeft een dikke en als dubbelde lippe aan En den zelven, waar ‘door den ingang nauw blyft; het heeft de grootte van een kleine N.XXL fchelling » met ronde gieren, en is bezet met grove korrelen, bleekrood, met groen en Lia grauw gemengt, binnen een weinig paerlemoer, en een dun langachtich fchildje. Wy noemen dezen foort, diklip, dat is, Labeonem. | Alle foorten, behalven de derde of Papoefche, zyn bequaam tot fpyze, doch men Zyn alle eetbaar Út- moet ze wat lang kooken; om ze te krygen, moet men de huysjes in ftukken {laan » HA de ' 7 : j erde foort. want zy trekken zich zoo verre innewaarts, dat men ze anders niet kan uithaalen. dl Dit zyn de foorten van ’t eerfte hoofdgeflacht, die paerlemoer van binnen hebben. Ook vind men noch'eenige Quisquilias, dat is, fchorri morris of klein goedje tot dit Daarzyz geflacht behoorende, dewelke ik niet waardig achte te befchryven; maar de Lief- eG der foor- hebbers moeten ze evenwel hebben, die hunne Kabinetten met allerley foorten wil- He doch } \ niet waar- len voorzien. Dit moet men mede van alle de volgende geflachten verftaan, die haa- dig geacht A : #5 DTE : ì om te be= re Quisquilias hebben, en van my niet aangchaalt zyn. ren: De Trochus, of Tollen van den Schryver, worden by ons Pyramiden, ofookwel Bagynedrollen, gezoemt. Hy geeft ons maar vyf afbeeldingen, die op de plaat XXL, worden aangewezen, met letters A.B.C.D. ez Ë de andere heeft hy niet nodig geacht te befchryven; doch, alzoo zyn Ed.’er ons geene vertoont dan Amboinneefche ‚ daarom hebben wy nodig ge- acht , eenige, en voor al de befte (hier nevens) van andere plaatzen te vertoonen: zie up de zelwe plaat XXÌ. N.r. is eene mitmantende lichtbruine van koleur, met eenen dunnen witten band daar om heene , beflaande alle wit fyne wit- te paereltjes. N.2. is een andere en hooger getopt met fcherpe punten z isblauw , orange enbruingebandeert. N.3. gelykt letter A. doch is aan zyne naaden of voegen rondom gebobbelt. N.4. is vande zelve gedaante , doch in plaats van koleur- de vlammen isze geplekt, groen, rooden wit. N.s. heeft verhevene geknobbelde kringen , en is rooden wit geplekt. N.6. is platter, doch fpits getopt, ze heeft roode en witte vlekken. N. 7. is hooger getopt, en heeft inzynen omloop kartelen of gol- wen, is bruin en wit gekoleurt. NS. is een diergelyke , doch flauwer gekartelt. N.g.en 10. zyn gelyk van koleur , maar werfchillen van gedaanten en knobbelen. N11. is een heel fyne geflreepte, bruin en grauw geplekt van koleur, doch dezefchilafgenomenzynde , heeft ze een paerlemoer , fchoon blaauw , rooden groen, webrfchynig. Van alle deze „die pyra- midaal zyn, munt uit N12. zy is Carflanje bruin, rondom fyn en gelyk geftreept, is heel zeltzaam , en, om bunue gedaante, de Zeeton genaamt. PE. Kl FLOOE TT DE EE Côchlea valvate « Bia Tsjonckil, Et derde Hoofdgeflacht van de eenfchaalige hoorentjes begrypt de va/vatas An dn five femilnmares ‚ die de gedaante van een kleine Alykruike , en tot haar vara, be- dekzel een. halve maanswys fchildje hebben; daar de voorige een rond fchild diane hadden, ’t welk aan de gekookten zich niet intrekt, maar ter zyden afwykt; zy worden in’t algemeen by de Amboineezen genaamt» Matta tahettul. | fponte aperientes |  om dat het gekookte vleefch met het dekzel licht uitte neemen is. Zy zyn tweederlei, Waar van & B eederleë gladde en geftreepte; waar van wy de gladde in dit hoofddeel befchryven ‚ beftaande in den deze volgende foorten. I. WValvata laevis prima frve vitellus. Neerd. een Dooijer, is een ronde Alykruik met ep 4 , : 5 oort. Zie de fpitzen niet verheven, glad en dooijer geel ‚ zoo dat men ze voor een dooijer van paar ge- K 2 een „ó D'’ AMBOINSCHE daante op een ey Zoude aanzien , indien ze niet aan-den onderften gier in een rye eenige witte Kh. oogjes hadde , die haar verzieren ; van binnenis ze glad en fchoon wit ; het dekzel letter A. is een halve maan > van buiten zoo wit en glad, dat men het voor een ftukje wit por- cellein zoude aanzien ‚ doch de kanten zyn wat gekartelt en gezoomt; de binnen zy- Rn de is vaal, waar mede het aan ’t dier hangt, en ’ fluyt effen op den mond, zoo dat % schie ge dier het niet kan intrekken. Zy word weynig gevonden, meeftop gemengde ftranden van word. _ groove kaifteenen en zand ‚ op de kuft van MZtoe. 2 Soort. II. Vitellus pallidus, is wat grooter dan de voorgaande, van verwe doodbleek , de mond heeft beneden een uitfteekenden hoek ; het {fchildismede wit, maar in verre na zoo mooi niet als het eerfte, aan de boven zyde met diepe vooren doorgeploegt : men noemt ze de Foode. 3 Sort. TIL Vitellus compreffus , deze gelykt beft naar eenen leggenden dooijer, want hy Lie h N $ 5 \ de is platter dande voorgaande, glad, leververwig» zonder {pikkels; de mond langachtig Eene {mal , met een dun donker bruin fchildje. El ter B. IV. Valvata quarta, heeft de gedaante vandeeerfte, doch kleinder, behalven dat Soort, : ï 5 Ziele de mond aan den onderften hoek wat uitloopt, over ’t geheele lyf is hy wit ‚ maar Ge langs het midden van de gieren, in een en zomtyds twee of vier ryen met zwarte drop- pen gefpikkele ; het fchildje is uit‘den grauwen wit > en langs de kanten gegranuleert. Een kleinder foorte hier van.heeft over het witte lyf 4 of 5 ryen zwarte of zwart brui- ne droppen, en word daarom Caxrena lima genaamt. $ Soort, V. Valvata quinta, heeft dezelfde gedaante, maar is over ’tlyf donker grauw of Ic- geller ververwig met witte banden langs de gieren , doch de meefte hebben maar een witte band; het fchildje is als aan ’t naaft voorgaande. | se VI. Valvata fexta, is kleinder dan alle voorgaande, donkerleververwig, zonder E, _fchildering, en aan den mond zwart, waarom men ze zwartmondjes noemt; het fchildje is mede fleenhard> vuilwit en gegranuleert. 7 Soort. VII. Valvata feptima ftve albula , heeft weynige gieren, de punt wat verheeven; met Are letter 5 5 ; 8 ; Fe een wyden mond, daar een donker bruin of honigverwig dekzel opzit ‚ dun als een Van deze hoorne blik; de meefte zyn fpierwit, Een ander foort heeft alleenlyk aan den mond een in zwarte plek. De derde foort is ronder en over % geheele lyf oranje geel met diergelyke dekzels. Deze Albule worden in ’t byzonder by de Amboineezen genoemt Jy palef/u > dat is, die meer vleefch hebben dan ze bergen konnen, want ze kruipen met zoo veel vleefch daar buiten, dat men onmogelyk zoude achten, ’t zelve in haar huys te konnen bergen, ’t welk ze echter noch al konnen intrekken ‚ en den mond fluiten met dat donker bruine blikje. B Soort. VIII WValvata oëtava five tenuis, is kleinder en dunder van fchaal dan de voor- GE gaande albula, ook ronder van lyf, zommige zwart» zommige vaal, beide met witte flangetjes gefchildert. | 9 Sort. IX. Valvata nona five Gothica, is klein , rond, van maakzel het zwartmondje gelyk ; aan de kanten van den mond een weynig purperverwig of paers ‚ over ’ lyf wit » doch vol vaale Charaêters , als of het oude Gothifche letteren waren; ze fluyt Deze alle den mond met een wit poreelleinachtig fchildje ; men noemt ze ook Bia furaffa Kitfjil, tot org “ onderfcheid van ’ groote, *t welk de harp is. Alle deze Walvate hebben een hard taai kwaam. _ yleefch , en worden tot de koft niet gezocht ‚ om dat ze een worgende kracht hebben. zo Surt. XX. Walvata decima fluviatilis frve rubella. Maleits Bia mattacon, datis; roodoog ; Zieletter deze Alykruik groeit in de zoete rivieren, daar dezelve if zee loopen, en aan haaren gaar mond gladde klippen hebben ; of op zoodanige fteenige ftranden, daar zoete wellen groeit. uit den grond komen, gelyk men ’er veele heeft by de wortelen van Mungi mangis. Zy heeft het fatzoen van gemeene Alykruiken , dun van fchaal ‚ buiten zwartachtig en doodfch, met eenen wyden mond, die aan de kanten rosis, waar van ze den naam hebben ; het fchildje is mede halve maans wyze» glad en blinkende, boven met een uitfteekend hoekje als een tand ‚ met zwarte en roffe vuilgeele aderen » die met den boch- RARITEIT-KAMER. II Boek. 77 bochtigen kant paralleel loopen; in de gedaante vaneenagaat, glad en blinkende. Men vind ze aan de hardachtige en roodefteenen kleeven, gelyk de Patelle , doch ’t islicht haar daar af te trekken; op haaren rugge is ze dikwyls bezet met zoo veele vuilwiste wratten Heeft als korrelen, dat men de fchaal qualyk bekennen kan , het geen haare Jongen Zyn, die dn daar op blyven zitten, en daar aan vaft befterven ; en als men ze in ftukken drukt, vind 5 den ni men alreeds een flymerig diertje daarin. Deze is daarentegen bequaam tot de koft, en en zoet van fmaak , word ook ten dien einde op de markt te koop gebragt , men ®/bze: vind ze aan den mond van groote rivieren in redelyken overvloed ‚ doch met zoo- danig een onderfcheid, dat de rechte roodmondjes groeijen aan'harde en rofle klippen, gelykop Hitoe, waarom ook de geheele ftrand van diergelyke fteenen en Alykruiken Mat- tacou bygenaamt ís. Maar die men in moeraflige rivieren vind ‚ al hangen ze mede aan har- de fteenen, hebben weynig of zomtyds niets roods aan den mond , dewelke echter zoeter van fmaak zyn. De voorfchrevene Jongetjes, wat grooter geworden zynde, verlaaten de ‚ fchaal van de Moeder, en kruipen aande klippen. Men vind’erook, waar aan dezelve wratten afgewreeven zyn, nalatende veele geele kringetjes ‚ die haar dan verzieren. Men vind ze ook in de kuilen van harde roodachtige aarde aan de oevers van rivieren. Cochlea valvata, by ons worden die Slekke hoorens genaamt ; de Schryver geeft ons eenige afteekeningen verbeeldt op de plaat XXI. en met letteren aangewezen, A, is de eerfle foort, van de 2% is geen afbeelding , maar de zdefoort iste zien by letter B. de 4de by letter C. de ge by D. de 6de by E. de “de by F. de Sfie by G. de gie ontbreekt , doch de 10de ss met letter H. aangewezen ; waar by wy noch twee uitmuntende voegen als N. 1. en N.2. van welke N. 1. ook maaar alleen bekent ss. XII. HOOFTDEEL. Valvata Striata « Bia Tsyonkal, m Eze Valvate hebben mede een halve maans wyze fchildje, maar zynoverde De vat. d geheele fchaal min of meer geribt of geftreept» beftaande inde volgende foor- hrg, ten. zynde de : id ; ’ 0 5 tweede TL. Vatvata ffriata prima ftve alpina , iseen zeer mooije Alykruik , zonder oz. een verheven tip » maar met een wyden mond en een dikke fchaal ‚ die boven op pas ee Re kennelyk geftreept , maar met zwart aardig gefchildertis, als of het verwarde takkebof. foort be- fchen, of een wild gebergte was, gelyk menin de Landkaarten, de Alpes of ander groot GS 4 gebergte, fchildert; de mond heeft een dikké lip „ aan de kantenlichtgeel; het fchildje de is lichtgrauw ‚ blinkend, fteenhard en gegranuleert, en aan den bovenften hoek met fezer L_ een uitfteekend tandje. Men heeft hier van 3 veranderingen; de eerfteisde voornoem- Var deze de rechte Alpina ; de tweede is ronder en bultiger , dieper geftreept en vol zwarte An ftippeltjes, waar van men geen figuur kan maaken; waar door ze echter zwart fchynt; de derde heeft fpitze zwarte bergen; die men daarom fpitsbergjes noemt > en isfchier niet geftreept. | II. Vatwata fecunda frve faftiata, is de voorige gelyk, behalven dat ze, langs de De 2 foorz. gieren, een, twee, of drie roode banden heeft, zynde het overige gefchildert als voo- bh ren. Zy word weynig gevoriden, en meeft op Poeloron of andere Bandafche Eilanden; Waarom ze ook Poelorontjes genaamt worden. . | ILL Vafvata tertia undulata , is wat ronder of bultiger dan de voorgaande > en De 3 oort merkelyk geftreept of langs de gieren gevoorent, en aan de kanten van den mond een Ang weynig getand; de {chaal ís gefchildert overdwars met zwarte wateren, waarom men ze Camelottjes noemt ; zommige hebben in plaats van zwarte ; geclachtige wateren ; de mond en het fchildje zyn als aan de voorgaande, doch haaren tip fteekt wat meer uit > en eyndigt in een korte {pits ; aan den mond hebben ze ook niets geels, maar zyn vuilwit, ze heeft aan dezelve een breede lips’ die fchuins afvalt naar binnen toc. K 3 Alle „8 D AMBOINSCHE Haar be __ Alle de voorgaande foorten worden eigentlyk in ’t Maleiefch Bia tsjonckil genaamt » is ver als of men Peutertjes zeide ‚’ om dat men het vleefch uit de gekookte met een fpelde Hape uiepeuteren of uithaalen moet; wy noemen ze in ’t Latyn Valvatas flriatas > in?t Am- Bh boinfch op Hitoe, Matta Cahettul, dat is, die haar Matta of fchild van zelfs openen» Waar zy” als zy gekookt worden; men vind. ze op zoodanige ftranden, daar groote klippen in deg het zand uitfteeken, want by leeg water, fchuilen ze in het zand , maar als het water waft, kruipen ze daar uits en hangen aan de-holle klippen 3 Zy Zyn van de befte tot fpyze, hebben een zoet vleefch , en geeven daar by noch een goed fop. De meefte en de befte vallen-in de Bandafche Eilanden ; men vind ze ook aanden hoek van Nuf/ani- we en op Outoemoerij. Die men tot rariteiten bewaaren wil ‚ moet men niet kooken; want daar door verbleeken: ze, maar van malkander op een plaatsleggen ; dat ze den anderen niet raaken ; ook moet men ’er geen zoet of regen water laaten op komen, maar haar droog laaten uitrotten. Des IV. Valvata gramnlata, deze is wit van fchaal , maar doorgaans met ruige wratten diene An of korreltjes bezet, die in ryen ftaan, en tuflchen beiden langs de gieren vooren maa- GA den ken; de mond is zeer wyd ‚ met een grauwachtigen gegranuleerden dekzel ; tuffchen de EN an korreltjes of wratten ziet men aan de verfche eenige korte borfteltjes, waar door ze als met zwart gefpickelt fchynen. Een tweede foort hier van is kleinder , vuilwit of fchier grauw, noch ruiger aan de wratten dan de voorige, doch mede diep gevoorent en zon- der glans; de eerfte word zelden gevonden; de tweede heeft men op Amboina by de rivier Weynitoe» omtrentde wortelen vande Wakkatboomen. Hier by behoort de kleine vuilwitte ftrand foorte, overal in den Amboinfchen Inham gemeen. Desfirt. _ V. Valvata fulcata nigra > deze is diep gevoorent net uitfteekende ronde ribben; ig VUT wart van fchaal en mofchachtig ‚ maar als men ze zuivert » komen ’er witte ftreepjes op de ribben voor den dach ‚ waar door ze gefpikkele worden > doch alcyd blyft het zwartte meefter, deze voorens maaken den kant vanden mond ook gekartelt ; het fchild à is zwartachtig, aan de buiten zyde gegranuleert met zoodanig een tand alsde voorige » Haar hoe- en haaren tip fleekt ganfch niet uit. In ’t Amboinfch word ze genoemd K1ma Abhoeflen s danigheid Om dat ze » te veel gegeeten, moeyelyk is voor die den hoeft hebben, en cen kleine jeuking in de keel veroorzaakt. De 6 VI. Vatvata fiulcata alba > is kleinder en ronder dan de voorige, meteenen uitftee- Le _ kenden tip, wit van {chaal ‚ of met een weinig rood gemengt, meeft zonder fchildering », Haar ge- doch zommige hebben over den rugge weinige zwarteftipjes; delipis zeer dik , en heeft daante San den voorften kant eenige uitfteekende tanden, waar door de mond zeer nauw word, en’ een klein fchildje, als een ftuk van een nagel, vertoont. De 7 VII. Wafvata conipref]a, deze is fchier niet dan mond, van vooren breed en fchie- li, Iyk met {malle gieren toeloopende » zonder eenigen tip ‚ uit den ronden wat plat ge- drukt; de fchaal is buiten een weinig gevoorent, met breede platte ribben daar tuflchen » uit den zwarten en witten gefchildert met ftreepen en plekjes; de mond, die haer ook omvangt of befluyt, is nauw wegens defzelvs dikke lippen. ; De8 VIII Walvata minor, onder de Qrisquilias van die geflachte behooren de Valva- foort. sp pihoress die men oversal aan de kanten van’t water van verfcheiden gedaanten vind ; Onder alle niet veel grooter dan de nagel van een vinger. De mooifte daar onder hebben ’t beg fatzoen van de bovenftaande eerfte foort ‚ doch zyn dunder van {chaal, en naar pro- forten _ portie wyder van mond, op den rugge effen» en met zwarte takkeboffchen gefchildert. begrepen. 6 ; , k £ . De tweede is platter > diep gevoorent en zonder glans. De derde is effen van fchaal ; « van koleur eenparig» lichtrood of geel. De vierde is ook effen van fchaal , maar verziert met verfcheiden banden: Deze alle zyn gemeen op Hitoe; daar het fteenige ftranden _ heeft, maar in den Amboinfchen Inham onbekent. De 9 IX. Vatvata fpinofa: N eerd. Rivier doorentjes. Dit zyn doorenachtige Alykruikjes 5 Siere die men niet in zees maar in de-rivieren vind van tweederlet foorten: de grootfte zyn ve plee, als de nagel van een duim» aardverwig en doodverwig, van koleur» langs den boven- li kant kar, Ae, Ren ee RARITEIT-KAMER. IJ Boek. 79 kant van de gieren met ftompe doornen bezet; men vind ze omtrent de uitgangen van de rivieren» lelyk en ongezien, doch goed om te kooken: de andere zyn veel kleinder; als de nagel van een pink, zwart» dun vanfchaal, en ook met fcherpe ftyve doorentjes bezet; zy zyn inalle rivieren gemeen ; alwaar ze op de fteenen zitten , ende voorbygangers Waarzy niet weinig quellen > want, als men op zoodanige fteenen trapt, dan blyven ze met sr haare doornen in de voeten fteeken. Men gevoelt ze meeft, als ‘er by droog weêr een fchielyke regen valt. Zy worden op ’t Amboinfch genoemt Hehul. Cochlea ftriata, zyn woor ’t meerendeels de voorgaande gelyk , doch verfchillen daar in » dat zy verheven geftreept zyn. Van deze en de voorgaande zyn weele forten, waar van zommige Witmondige flekhoorens, ez andere Maan hoorens genoemt worden, om dat zy binnen in den omtrek van hunnen mond een halven witten kring hebben, in welken men de gedaante van een halve Maan befpeurt. Op de XXI. plaat , by letter 1. flaat verbeeldt de eerfte foort, en by letter K. de 24%. by letter Lu. de 3de. de qd by letter M. de se by letter N. de 6de “7de en Sfte foorten zyn niet ver beeldt, doch de gee by letter O. dus verre die van den Schryver. Deze volgende zyn wegens hunne zelizaambeit van ons hier by gevoegt. N.3. is de rechte Maan hooren, waar van er weinig gevonden worden. N.4. iseen 2% foort: de- ze beide zyn zwart en wit geplekt. N.s. is een 3% foort, wit en zwart met Oranje banden. N.6.sis een 4% foort, bruinwit en zwart gevlekt. N.7. iseen ste foort ‚ zwartgrauw en wit gebandeert. en NS. is een rechte wyd- mond , zwart en wit geplekt. Meer foorten zonde meu hier konen by voegen , maar vergenoeg u met de alderbefte te zien. XE MOOETDEEEDL. Caffides tnberofa « Bia Gabefette. Et vierde hoofdgeflagt van de Eenfchalige , begrypt die de gedaante van jp ftormhoeden en gemeene flekken hebben; en eerftelyk de ftormhoeden , des zuser- die:'wy verdeelen, 1. in Cuffides tuberofas » 2.Verrncofas, 3. Leves, 4. Mu- rd rices. Caffis tuberofa , of gebulte ftormhoed ‚ heeft een gemengd fatzoen Ela Ed van een lekke, en een Voluta, want het hoofd is breed met veele kringen of gieren in malkander loopende, gelyk het hoofd van een Voluta, maar het lyfis groot en bultig , als een Cochlea ; alle hebben ze een lange {malle deur of mond, daar van de buitenfte kant buitenwaarts is omgewelt, of dik gezoomt; den mond fluiten zeniet dicht, want ze hebben maar een langwerpig beentje ‚ of donkerbruin en dun fchildje, ’t welk ze _ * zeer diep intrekken, zoo dat men het niet zien kan. Zy beftaan in de volgende foorten. I. Caffis tuberofa prima five Cornuta. Neerd. Gehoorende flormhoeden of Offekoppen> De eerfte deze zyn de grootfte van dit geflacht ‚ van tweederlei gedaante, doch met ’er tyd in ee ee een komende; want zoo lang zy noch niet grooter zyn dan een of twee vuiften , heb- hoorende ben ze aan den kant van den bovenften gier veele ftompe hoorens, teweeten, 1ren HEA 12 aan eenen halven omloop, want het overige is bedekt met den mond ; de voorfte Sn zyde, die wy het hoofd noemen, en daar ze op ’t breedfte zyn, maakt de Voluta of N XXII. krul, daar men de gieren in malkander ziet loopen, en eindigen in de midden met een de korte fcherpe {pits; van dit breede hoofd loopt de bultige rugge allenxkens {mal toe en 8 tot aan ’t voorfte eind , ’t welk zich opwaarts kromt als een ftaert; dit eind noemen ver. wys ten aanzien van den hooren, den ftaert , maar ten aanzien vanhet dier, is het zyn hoofd ; want door dezen ftaert, die van binnen hol en naar vooren geopent isp fteekt het dier zyne tong uit; de rug heeft noch 2 ryen met ftompe bulten, en de geheele fchaal is met korte groeven gegraveert ‚ doorgaans vuilwit ‚ hier en daar met zwart- achtige of donkerbruine plekjes; de mond, als gezegt, islangen{imal, heeft aan den buitenften kant een breede lip , die aan den binnen kant met ronde tanden bezet is; en voorts uitwaarts omgewelt; de tegen overftaande lip, aan den hooren zelf, loopt breed uit, en beflaat fchier den geheelen buik, is zeer glad en blinkende; gelyk ook de bui- ten lip en de geheele binnenfchaal, uit den witten naar ’t geele of vaale trekkende; het ze ze overige van de buitenfte lip ziet men op verfcheiden plaatzen aan de deure van de Voluta , “” S790t- waar door blykt; dat deze hooren groeit door aanzettinge t’ elkens vaneen halven gier , dewelke Ta D' AMBOINSCHE dewelke dan over de voorige lippen overgaande, moet het dier noodzakelyk, dooreen ingebootene doch wonderlyke eigenfchap, al het geen, dat hem in den weg tegenftaar , SUE wederom konen wech ruimen en nederleggen. Dit kan men klaarlyk zien, als men de nen daar hoorens in ftukken flaat, wanneer men aan de binnenfte gieren niet dan kleine over- des blyfzelfs van de oude lippen ziet, die echter klaarlyk aan de buitenfte voluta befpeurt worden; en dit moet men mede verftaan van alle de volgende horentjes dezes geflachts , inzonderheit van den Murex aculeatus. Als deze hooren nu zoo groot word als een mans hoefd, dan heeft hy zoo veele Kleine bulten nier meer, maar alleenlyk vier of vyf uitfteekende ftompe horens; aan den bovenften omloop, gelyk de ftompen van de eerft uitkomende horens aan een bok, blyvende de voorige mindere bultjes noch Ik SIR al kennelyk aan de binnenfte omloopen van de voluta; de buirenfte lip is als dan zeer zeer zel dik en breed uitwaarts omgewelt, en daar achter met breede zwarte ftreepen; de bui- den onbe- LEN RE 4 , 5 é fchadige tenfte fchaal is zonder glans, doch zuyver en mooi gefpikkeld ; maar hebben dat ge- ng brek» dat ze dikwyls met zeegruis bewaflen en ganfch dood zyn, te weeten, zoo verre zy met den rugge boven het zand uitfteeken , want zy leggen voor ’t meefte deel in ’t zand begraaven; dit zeegruis vreet ook zomtyds zoo diep in, dat ze gaatjes en kuyltjes in de fchaal maaken, en de horens zyn dikwyis wel half uitgevreeten. Het dier heeft een dun taai vleefch; van vooren bedekt met een langwerpig dun beentjes honigverwig en wat getand, een klauw van eenen grooten vogel gelykende. Haar be. Haar naam in ’c Latyn is Cafs Cornuta. Neerd. Gehoorende fformhoeden of Offe- zo wers koppen. Maleitfch Bia Cabefette en krang boekoe. Amb. Hubuf/uta , van de zelfde bedui- Kn denifle. Boetons Tandaca. Men kan ze niet wel onder eenig bekend geflacht van de “oude naamen brengen, doch met den Murex zouden ze ten naaften by wel over een komen. Ik bevinde wel dat d’ Aporrhais van Ariftoteles by zommigen op deze manier befchreven of afgeteikent word; doch dewyl d’ Aporrhais, volgens zynen naam» eene groote lekke is, die, als eenen klompigen fteen, van de klippen afhangt, als of ze daar op druypen wilde; zoo kan het onzen ftormhoed niet zyn; dien men anders niet vind dan in ’t zand begraaven, zomtyds geheel, zomtyds met den rugge wat uit- Ee a fteekende. Men vind ze op vlakke zandige ftranden, in de Liafferfche Eilanden; in- en zonderheit op Oma voor Haroeko. De Inlanders leggen ze zoo geheel op koolen; worden. braden ze, en flaan de huyden in ftukken, om het vleefch daar uit te haalen. Die men tot rariteiten bewaaren wil, moeten geheel onder het zand uitgegraaven , en van een middelbaare grootte zyn, want deze zyn zuyver van fchaal , en de zwartbruine plekken Er Je vertoonen zich door ’t boenen; anders als ’er noch wat dun zeegruis op zit, moet men fehoon Ze eenige dagen in den regen leggen, met zand fchuuren, en met fterk water overftry- maakt. ken; doch als dan moet ’er geen vleefch meer in zyn, want de flym van *t doode vleefch , daar uit loopende, bederft den fchoonen glans aan de onderfte zyde, 't welk men dood noemt; en met geen konft te herftellen is; en dit moet van alle gladde ho- rentjes verftaan worden. En II. Caffis rubra. Roode ftormhoed; dit is een raar flach en word weinig gevonden, bra. Zie kleinder dan de voorgaande, omtrent 2 vuyften groot; de voluta met haar {fpitze puylt Ss wat meer uit, en de rugis bezet met ronde, en niet hooge knobbelen, tuffchen wel- Ee a ‚ke de ®haal met korte groeven en ribben verciert is, zwartbruynen rosachtigs gefchil- leterB. dert als de veêren vaneen hoen; de buyk of demond is rood ; als rauw en bloedig vleefchr, gelyk mede de binnenvlakte, aan den eenen kant van den mond, ook omgekrult is; het vleefch van ’t dier trekt ook naar den rooden. Men vind ze mede in ’t zand be- graaven, gelyk de voorige met den rugge zomtyds waruitfteekende, dewelke dan zoo Waarzy verre begroeit zyn, zoo dat ze niet {choon gemaakt konen worden; maar die men onder Gerd “_ ’tzand vind, zyirdoorgaansfchoon ‚ gladen blinkende; menvindze weinig, en fchier alleen op de Eilanden Manipa en Bonoa, waarom ze onder de voornaamtfte rariteiten gerekent worden; men vind ze veel op Boeton, en worden van de Maleijers zeer ge- zocht om ’er bonte arm-ringen van te maaken. III. Caf: we: Ah ili RARITEIT-KAMER. II Boek. 8r TIL Cafis pennata, is een medefoort van de naaft voorgaande; heeft geeneknob- De 3: 3 í : oort.C) bels over den rug» behalven eenige korter aan den bovenften giers de mond heeft Bee d geen omgekrulden lip ‚maar eindigt met een enkelde fchaal ; de buykis zoo rood nict ‚maar £# An É 87 : ° 5 8 aat vaal; doch de rug is mooijer gefchildert met zwart, bruin, en wit» gelyk hoender der CG. veeren» of gelyk het gemarmelt papier» ’t welk men Turkfch noemt. Zy worden zoo zelden gevonden; dat ik *er in mynen geheelen tyd maar eene bekomen hebbe, die my van Cerams noórdkuft gebracht is. IV. Caffs afpera. Neerd. fleekelige Kasketten. Deze is niet veel grootêrdaneeney, De 4. E : . Soort Gais over ’t geheele Iyf donkergrauw, en bezet met veele fcherpe knobbeltjes , die Ítompe ‘afpera. doornen gelyken > en daar tu{lchen noch veele rimpelen en groeven; zynde de fteekelige Ge . b A 4 Á LAAALE tanden mede aan de gieren van de Vo/uta te zien, die wat uitpuilt; achter hebben ze geen by letter D, gekrulden ftaert, gelyk de voorgaande Kasketten , of maar een klein beginzel daar van ; de mond heeft ook geen omgeworpen of omgekrulden lip; aan den buitenkant evenwel een weinig getandt, en de zyde daar tegen over is glad, effen , enlichtgeel. Het dier {luie den mond met eenen langen {mallen nagel, dien men voor eenen Unguis odoratus zoude houden, doch igniet gebruykelyk. Deze foort is in Amboina zelden te vinden; ze des de mooifte komen van de Zukabefifche Rilanden, by zyden Boeton gelegen. Een wondes 1lechter flach valt op Cerams zuidzyde, omtrent Kel/imoeri. Men vindt ze ook Opere weftkuft van Samatera. Caflides tuberofte, zyx by ons genaamt Stormhoeden. De Schryver geef ons eenige afbeeldingen, die wy bier op de plaat XXIII moet letters aanwyzen ; alhoewel die by letter G. eerder onder de Voluta, hier na befchreven ‚ behoorde geftelt te zyn: doch wy zullen van des Schryvers verdeeling niet afwyken. De eerfte foort flaat verbeeldt by letter A. De zweede by letter B. De derde by letter C. En de laatfte by letter D. N. 1. is die geene , dien wy Stormhoed noemen > Hy word ook de gebreide Stormhoed of Hoorn genaamt, wegens zyne kleine kartelen, die hy over al heeft. N.2. iseen andere foort, bruin gevlamt en weinig geknobbelt ; is heel ongemeen. N. 3. een andere foort met fyne en fcherpe kartelen; ex N.4. heeft ronde banden over zich heen leggen, die eenigzins bruin gevlekt zyn. XIV. HOOFTDEEL Casfides Verrucofs : _ Pimpeltjes., in le flag van hoorentjes beftaat fchier uit enkele knobbelen; gelykende zeke- pe caps. ; e : ; des verru- re kleine en geknopte glaasjes, Pimpeltjes genaamt» waar uit men brande- a wyn drinkt; men kan ze niet wel onder zekere foorten brengen» om dat Jebreven. fchier ieder Eiland een byzondere heeft; derhalven ik maar de volgende en meeft bekende zal voorftellen. 1. Verrucofa prima frve Ceramica, is de grootfte van dit geflacht , met een uitfteekend zg hoofd, gelyk een Zurbo; het overige van de {chaal geformeert als een Murex. Op de fort. Zie $ É de gedaan gieren ftaan 7 uitfteekende knobbels, als of het ftompe doorens waren; die ook de gieren ze op de : 5 5 laat tot den tip toe vervolgen, en dan ftaan'er noch andere mindere op den rug» en daar Kxv. tuflchen met plooijen; aan den ftaert hebben ze geen krul, en geen omgeworpen lip% Zuer A, de fchaal ís van buiten doodích , aardverwig , en aande knobbels zwart, voorts zeer dik en hard, als of het een knobbeligen fteen was; aan den mond zyn ze vuilwit, en het dier fluit den zelven met eenen langwerpigen Unguis , donker honig verwig» en tot 2 je 5 © d d ft d | Waar des reukwerk eenigzins dienende. Men vind ze op Cerams zuydkuft, daar de ftranden vol „7 ne vonden kleine zwarte fteenen zyn. worden, IL Werrucofa fecunda heeft de grootte vaneen hoenderey, aan ”thoofdzoo uitftee- De 2, f 9 ng „ foort, Zie kende niet, gelyk de voorgaande, maar beter de föórm van een Voluta uitdrukkende; BO aan de gieren ftaan 8 knobbels in eenen omloop, breeder en ftomper dan de voor- SE gaande, aan de eene zyde met een keep ; als of ze t’ faamen geweldt waren ; het overi- zeelde by o de letter B. ge van den rug is met korte doornen bezet, en met ribben tu{lchen beiden: om- “7/5 trent de {nuit worden de doornen al weder grooter, en de {nuit is zonder krul; de ee | L hip 32 _D’ AMBOINSCHE breeder _ lip is enkeld dik en wat gekartelt; de koleur is doodfch , bleekwit, maar dedoornen Sflre gyn zwarts meerendeels met zeegruis zoodanig bedekt, dat ze befwaarlyk zyn om fchoon te maaken; andere zyn dunner van fchaal en aan den mond met halfronde fchubben ; tr welk de Jonge en halfwafle knobbelen zyn; een derde foort is platter van hoofd; fchier als een rechte Volta, en witter van fchaal; een vierde foort heeft den tip weêr wat uitfteekender, de doornen kleinder doch fpitfer, aan den mond zwart gelyk ook Enwaar de meefte fchaal is. Alle deze foorten worden gehouden voor de gemeene Pimpeltjes; ALE die meeft bekent zynen op allerlei ftranden vallen, doch meeft die met fcherpe kraal- di: fteenen vervult zyn, inzonderheit op het kleine Eilandje Nuffaanan> of het Duyven Eiland, tuffchen Amboina en Ona gelegen; haaren Unguis kan men tot reukwerk ge- bruyken. In ’t Maleitfch noemd mensze Bia papuwa. | De 3. … III. De derde foort heeft een breeder hoofd, vag buiten wit en krijtachtig , met Or ftompe knobbelen ; en daar tuflchen rimpelig; aan den mond wit met een weinig geel ee etter of paers gemengt. Men noemd ze Bandafche Pimpeltjes ‚ om dat ze indie Eilanden meeft vallen. Dea. IV. Wydmondige Pimpeltjes, hebben het fatzoen van valijata, te weeteneen wyde ied a mond, en een dunne kant; doch de fchaal is dik en doorgaans met ftompe knobbel- letter D. tjes bezet, die zoo zwart niet zyn als aan de voorige. Deze vallen meeft op Leytimors zuydzyde, en worden gegeeten gelykde voorige ‚ zomtyds ook niet ‚ om dat haar vleefch wat bitter is. wi | Des. _V. Kleine Geelmonden, zyn niet grooter dan een hazelnoot, met een zeer nauwen foort. Zie , 7 je 5 \ afgebeelde En gefronsden mond, daar aan men geele plekjes ziet, op de fchaal krijtachtig, daar 4e deletter pyvarte knobbeltjes uitfteeken gls ftompe doornen. Daar en boven is ’er eene andere foort, die noch kleinder is, en wyder van mond; op de fchaal taneyt, met weinige Waar van ftompe knobbeltjes. Deze noemt men bruine Pimpeltjes; doch deze beide hebben noch pe meer veranderingen, naar de verfcheidenheit der Eilanden. E Een6. VI. Haairige ooren, deze komen de Buccina nader, want zy hebben een :uitítee- oort ver beeldt by kend hoofd of tip, het overige van ’tlyf is hoog of bultig, daar en bovengeribt, en En met ronde knobbelen bezet, en overal, doch meeft op den rug, bekleedt met ftom- XIb. pe borftels, die daar vaft aanblyven al worden ze gedroogt; doch aan de oude verlie- fen ze allenxkens; de mond is nauw en met wonderlyke kronkelen bezet, de gedaante Deze van een oor eenigzins uitmaakende, met wyd uitgerekte lippen, die glad en blinken- sn de zyn, daar het overige van den hooren ruig en doodfch is; aan ’t einde hebben ze genaamt. een opgeworpen fnuit of ftaert ; aan de voorfte zyde geopentenhol. Een tweede foort Waar van zoch een Valt wat platter aan den buik, en de ftaert gaat rechter uit; de rug is min knobbelig , 2 fort maar dichter bezet met zachte borfteltjes als wol , die daar ook vaft aanblyven. Zy wor- den weinig gevonden, en meeft op de kuft van ,Hitoe. , Dez. VII Padderjes, hebben ook de gedaante van een Buccinum, uit den ronden wat bart SE gedrukt > met een kant aan de eene zyde , op den rug geftreept of gevoorent > mert PR korte doch fteekelige peukeltjes bezet, gelyk de rug van een Padde, van verwe vaal; Waar die de ftaert is zonder krul, de mond wyd» met een dikke gekartelde lip. Deze vind men: Sevrdn Omtrent den Amboinfchen Inham, omtrent het Kaftecl Victoria, in een flykig zand met fteenen gemengt; worden in ’t Maleitfch Bia Codoe genaamt. De 8. VIIL Ranute, Kikvorfchen, zyn fchier van dezelfde gedaante ‚ doch korter en ge- ne drongener van fchaal, achter uit met een ftaert, die een weinig opwaarts kromt ; de op dezelve ruggen zyn mede geknobbelten gerimpelt,. doch niet fteekelig , ook vaal en doodfch van A verwe; de mond heeft een dikke gladde lip ‚ aan den buiten kant gekartelt. Men vind ze byde voorige, doch zeldzaamer, en zy gelyken een Kikvorfch met eenen ftompen ftaert; hebben ook noch een verandering, die zeer klein is, ruig» rimpelig en kalk- achtig van fchaal , met een recht opgeworpen ftaert, gelyk de Meerkatten den haaren en „ draagen. ba IX, Kroddekens, zyn ook een gemengd fatzoen van Buccinum en Cochlea, kort ge- letter 1, dr on- Zol.82. LZ P) Later Bend ES Sn RARITEIT-KAMER. II Boek. 8 drongen en hoog van fchaal ‚ met uitfteekende ronde knobbeltjes; vaal van verwe en zonder ftaert; de lip des monds loopt fcherp toe en is gekartelt; zy gelyken de knod- den, die aan de fchaapen hangen. Alle deze foorten en Pimpeltjes hebben een donkerbruin of Zwartachtigen nagel, ile deze waar mede zy den mond fluiten > dien men, by gebrek van ander, tot reukwerk ge- Jang : k worden bruiken kan. Alle zyn ze aan den fchaal ruig, en zonder glans, met zeegruis en kalk be- order de 5 8 Muri zet, zoo dat men ze niet zonder veel moeite met veel fchraapen en fterk water kan ge En rekent, fchoon maaken; zy alle konnen onder de Murices gerekent worden. Caffides verrucofie, deze konnen wy onder geen eene benaming brengen, nademaal ieder by ons een byzondere naam heeft, die elk op zyn plaats zal aangewezen worden. Van den Schryver zyn ons negen foorten toegevoegt, op de plaat XXIV. met letteren aangewezen. Die by A. is de getakte Zwitfers broek, waar 2 wy voegen N. 1. die de Zwitfers broek by ons geheeten word. De 24 foort is verbeeldt by letter B. De 3de by letter C. by ons genaamt de groote getakte Moer- bei. De 4de foort by letter D. De zee foort by letter E. die wy de kleine getakte Moerbei heeten, De 6% foort by letter F. wan den Schryver genaamt Haairige ooren, oz dat haar buiten buid met haairtjes bezet zyn, doch wy krygen die meefl fchoon en zonder baair, waarom zy Oorreliezen, of Oorhorens genaamt worden. De 7de foort is letter G. deze me- men wy de Paddehoorn, wegens zyne gedaante. De ffe foort verbeeldt byletter HH. die wy Hoogftaerten noemen. De de foort by letter Ll. onder welke foorten ook behouren de Schilpad ftaerten , of Beddeteiken; de eerfle benaming naar zyn klein puntig flaertje, en de andere naar zyne flreepen of banden ‚ van dezen zyn verfcheiden foorten, doch de befte zyn de dubbelde getakte, met N. 2. eu de gladde, met N. 3. aangewezen, waar van wy er een met Oranje ban- 5 bezitten. N. 4. is een getakte baflert foort. N. $ en 6. zyn gekuobbelde, doch die zelden voorkomen. XV. HOOFTDEEL Caffides Lawves five cinerea : Grauwe Kasketten. ‚Eze zyn rond en glad, van gemeene lekken gedaante, doch altyd met een De Caffe B uiefteekende tip» beftaande in de volgende foorten. Aen a L. Caffis Cimerea levis , deze gewint de groote van een vuift ‚ doch is {reren gemeenlyk kleinder , rond en glad van rugge > behalven dat de bovenfte fors. Zie gier eenige donkere voetfpooren van knobbelen heeft ; de koleur is afchgrauw, zom. he tyds naar den blauwen, zomtyds naar den vaalen trekkende; achter met een omgewor- KV pene en gekrulden ftaert , die wyt geopent is ; de mond heeft aan den buiten kant Jever A. een dikke, ronde, en omgewelde lip, aan wiens onderfte hoek 3 of 4 fcherpe tan- den ftaan; de tegen over ftaande lip is vet uitgebreidt als een vlerk, zeer glad en blin- kende, en daar achter ziet men een dikke naad, langs de lengte van den fchaal gaan- de zynde het overblyfzel van eenen ouden mond. Deze grauwe Kasketten groeijen Heede mede door eene toezetting zoodanig, dat haare oudelip blyftftaan, en daar onder eene id nieuwe dunne fchaal voortkruipt; dewelke alle hoeken en kanten aan de over zyde ont- moetende, door de kracht van *t levende dier weder week word en zich nederlegt ‚ wes- halven men dikwils de oude naaden in den mond voelen kan, daar de nieuwe lip al over heen geloopen is; en deze oude lip ziet men zomtyds over den rugge gaan; de binnen- fte vlakte is aan den Jongen vaal en half doorfchynend, aan den Ouden violet en glad; den mond fluiten ze met een lang, dun, en donker bruin fchildje ‚ tot reukwerk niet dien- ftig. Zy hebben noch eene verandering van foort, daar de fchaal op den rugge rimpe- liger is, en aan de gieren merkelyker tanden heeft, die wat fcherp zyn. Zy vergade- Wanneer ren in September, zo en 30 op eenen troep» en leggen haare eijeren , de een na het Dn ander, doch by malkander, op de fteenen> ter diepte van twee. vademen. Deze eije- 57077 ren zyn kort , getakt en bros » gelyk Alea Coralloides , omtrent een duim lang, digt welk in malkander in di, midden gekropt, boven op met een flompe fpits, week, flymig» se en licht bruin > omtrent zoo dik als zeilgaaren ; ouder geworden zynde ‚ vind men {biet de gedaante van kleine flekken daar in, waar uit de voornoemde Kasketten grocijen. Een ander gedaante van eijers van grauwe Kasketten; heb ik gevonden in ’ jaar 1 694. in O&ober, zynde een klomp als een Eenden ei, van buiten vuil-geel , als vuil wafch ; L z ruig ke] -% 34 D' AMBOINSCHE ruig» gemaakt van veele dunne laagen op malkander, en tuffchen beiden met fcheidvel- letjes veele celletjes uitmakende; doorgefneden was ze van binnen dichter, van verwe vleefchrood met wit vermengt, fpongieus van fubftantie , doch van binnen was ’er geen ge- daante van hoorentjes te vinden ‚ boven op zat cen diergelyke Kasket , van onderen was het op een fteentje vaft , en ter zyden zaten noch 3 of 4 hoorentjes. Zy vallen op Roema tiga. : Ln Men noemd ze in ’t Latyn Caos Cinerea levis. Neerd. Grauwe Kasketten. Maleitfch inver. Bia bawang ‚ om dat het gekookte vleefch van het dier gegeeten ‚ een weinig naar heid f Seed look riekt, en die ze veel eeten, krygen ’er een fterkriekende zweet vans doch ande- re noemen ze ook Bia Cabefvtte Kitsjil. Men vind ze overvloedig in den Amboinfchen Inham> omtrent het dorp Hoeeconalo. ee den II, Arcola. Neerd, Beddekens, is diergelyk een Kasket, rond en glad van fchaal , Bes doch op den rugge geteikent , met groote vierkante plekken ; taneyt van verwe, in B ordre geftelt gelyk de beddekens van een thuin; aan den mond hebben ze de drie fcher- B „ pe tanden niet , gelyk de voorige, maar aldaar in een rye veele kleine tandjes: Deze Hg worden zelden gevonden. De Ie III Buikjes, zyn mede ganfch rond en kort van tip, wyd van mond en dun. van beeldt by Íchaal; de eene foorte komt met de beddekens over een 5; waar van ze donkere voet- deketierG. foooren op den rugge heeft, daarenboven met enge vooren langs de gieren; de ande- re is wat grooter en ronder, merkelyk gevoorent zonder bedden, maar cenpaarig van eene bleekgeele of vaale verwe. Deafort IV. Eimbriata ffriata , geftreepte zoomtjes ; zyn kleine langwerpige Kasketjes holy naar ’t fatzoen van de buecina trekkende, alzoo genaamt, om dat ze aan den eenen kant de letter _yan den mond een breeden zoom hebben » die met korte zwarte banden geteikent is, Van deze en daar by eenige fcherpe tandjes ; op den rugge langs den hooren zyn ze geplooit fheiden Slad, lichtbruin of taneyt ; den mond fluiten ze met een klein geel en dun fchildje , Soorten. — °t welk zich verre naar binnen trekt. Men vind hier van ook geheel witte , of een weinig met ros gemengt, die heel zeltzaam zyn. | Desfiort. _ V. Fimbriata levis, gladde zoomtjes, zyn van’t voorige fatzoen, dunner en glad- hars der van {chaal , zonder plooijen, vaal, met bruine flangetjes geteikent; het zoomtje EE is mal, doch heeft mede zyne zwarte bandjesen {cherpe tandjes. Men vind ook van deze gladde zoomtjes, die geen flangetjes hebben, maar bruine puntjes op een ry ftaande. Eenklein Hier toe behoord een kleine {oort > niet boven een nagel van een duim lang, glad Ean van fchaal, vuilgroen of een luttel gefpikkele, aan de gieren weinige peukeltjes, aan ven. den mond een fmal zoomtje met fcherpe tandjes. Caflidis Levis, Coc. deze heeft de Schryver mede onder de voorgaande geflachten geflelt, en niet zonder reden, want het ook Kasketten of Stormhoeden zyn , doch zy hebben by ons een andere benaming, namelyk die van Bezoar Hoorens, om d’ overeenkomfl van verwe en glans; doch zy zyn zeer verfcheyden vanmalkanderen. De rfie, die verbeeldt flaat op de plaat XXV. by letter A. ís de gemeene Bezoar Hooren. De 24 foort is by letter B. die by ons odd word de kleine gevlakte Bezoar; van deze zyn ‘er aach 2.faorten, d eene wat kleinder en lauwer gevlakt en gekartelt, d’ andere 5 veel grooter , aangewezen met N. 1. Hier by komt de geltreepte Bezoar, verbeeldt by N. 2. van welke saar weinige bekent zyn. N.3. ss een wilde Bezoar, weel lichter en dunner van flof, als d’ andere: ook heel zeltzaam. N.4. is een dwarsgeftreepte Bezoar. De 3de foort van den Schryver is aangewezen by letter C. N.5.dezeiseeranderefoorte, doch dieper gewoorent. De 4de by letter D. en de 5% by letter E. waar van wy noch 4 foorten vertoonen, aangewezen met N.6,7, 8 en 9. welke laatfte foort heel ongemeen is, waut boven zyn geplekte zaam aan dea mond, heeft hy diergelyke over zyn rug loopen. í | XVI. A ee \ AN if : Deur FE Ee 5 Er de ges Eje ef TR RARITEIT-KAMER. IT Boek. 85 XVI HOOFTDEEL. Muritces : Bia Vnam. Et vierde flach , van ’t vierde hoofdgeflacht, zyn de getakte en doorenachti- p, m- ge Kasketten, die wy voor Ooft-Indi{che Murices houden, en in gedaante 455 Lik maar niet in eigenfchap , wat verfchillen van die in de Middellanfche zee gevonden worden ‚ hebbende een gemengd fatzoen van Caffrs en buccinum; Waar van zoo dat zommige van dit flach voor een Buccinum mogen gehouden worden; daaren- id 5 tegen» zommige onder de Buccina aarden naar deze Kasketten. Zy beftaan in de vol- gende foorten. 1. Murex ramofus. Neerd. Getakte Kasketten. Mal. Bia unam. Amboinfch Laynoaen D° eerfte Palay noas op Leytimor Safaton. Deze is de grootfte en voornaamfte van dit geflachts titie met een kort op malkander gedrongen en verheven fchaal , dewelke driezydig fchynt rad waar van de twee {chuinfe den rugge maaken, en de derde den buik ; ieder zyde is met de lee aan den kant bezet met kromme doorenachtige takken, te weeten, s grootere aan het °7 ** lyf, en 3 aan den ftaert of nuit, die breed en wat verheven is; ieder tak is weder ver- Haar deelt in andere kleindere ‚ en daar door ganích fteekelig, alle een weinig achterwaarts en Z gebogen, van binnen hol, en van vooren een weinig geopent, gelyk ook den ftaert /Arever. of de {nuit is; de fchaal is daarenboven langs de gieren geribt, ruig, en met ftompe knobbelen bezet ‚ de voorfte helft zuiver, maar de achterfte kalkachtig, ’t welk by- komt, om dat de voorfte helft altyd de jongfte is, want aan dezen hooren op ’t kenne- lykfte te zien is, hoe die met toezetten aangroeit, te weeten, telkens een derde van den omloop» waar door alle de tegen overftaande takken, gelyk meermaals hier vooren gezegt is» door de wonderlyke eigenfchap van ’t dier week gemaakt en nedergelegt worden» zynde de overblyfzels van de getakte ryen noch aan het hoofd te ziens ’t welk tot den uiterften tip toe doorenachtig is, maar drie ryen ziet men altyd volkomen, Beftaar als mede drie {nuiten; binnen is dezen hooren wit ‚ glad en blinkende als porcellein Bad aan den mond licht rood of inkarnaat, gelyk ook de tanden zyn, die men aan de getak- te ryen ziet ; de mond is gefloten met een rondachtig child, boven met een uitftee- Hoe haar kend hoekje en wat krom, als de klauw van een dier» ter grootte van een fchelling , Ájker zomtyds ook van een ryksdaalder ‚ zoo dik als een ftroohalm, of wat meer, doch de werd eene kant is altyd dikker en ronder; de buiten zyde is hoorenverwig, of vuilgrauw in verfcheide verhevene kringen verdeelt , zoo als het na malkander aangegroeit is, ’ welk gemeenlyk met het getal der toezetten, of doorenachtige ryen, over een komt; de binnen zyde loopt ook met veele kringen door malkander, rimpelig en donkerbruin gelyk harpuyen, maar de eene kant is rond en glad. Dit fchild nu is de rechte Unguis Unguis Odoratus , te weeten, van het breede flach , die men in de Apotheeken B/atta byzan- en fia noemt, waar van hier na meerder. bizantia p N enOemt, Deze heeft noch een kleinder {lag ‚ witter vanfchaal, en korter van takken, dewelke dps Er : Rn, 4 ; £ ES ie oe uoch een in vyf ryen {taan , gelyk ‘er de voorige drie heeft; zyn Unguis is mede zwartbruin, ? An niet grooter dan een nagel van een vinger, en medekrom;, die voor de befte onder alle Het 5 ryen LARREH. word gehouden; de eerfte foorte houd zich wat diep in zee, en is veel te vinden in zie naar den Amboinfchen Inham by den hoek Martyn Alfonfo, doch op ’t meefte niet grooter LN dan twee vuiften, maár in de Eilanden van Zroe, en op Nova guinea, vallen ze zoo Eszn groot als een kop ‚ en haaren Unguis grooter als een kleine hand ; de kleine foorten le vind men in de Rilanden van Twkkabeffs. IT. Muren Saxatilis, heeft de grootte van de voorgaande, doch zyn hoofd of turbo pe » foort: fteekt verder uiet , zoo dat hy meer een Buccinum gelykt ; hy heeft geen drie dooren- EERDE achtige ryen> maar uitfteekende knobbels en rimpels over ’t geheele Iyf; de mond is op de plaat L 3 flecht > on B. 86 D’ AMBOINSCHE flecht, meteen enkeldelip , binnen rosen geelachtig, voorts zonder {nuit; zyn Unguis WA dieis dun » plat en flecht. Hy word weinig gevonden op zeer fteenachtige ftranden, ge- Zeo, en Svorden. _Iyk by oud Hatives énz. De 3 III Mwrex minor, deze heeft vier veranderingen: 1.Degrauwe, die langwerpig als ve een Buccinum is > over ’t lyf ruig » rimpelig en grauw ; met 3 ryen ftompe takken. oe AE 2.De zwarte, in’t gemeen Brand-hoorentjes» of Munk-yzers > Maleitfch B7a papua gehee- Dervan tens deze is niet boven een kleine vinger lang» met drie ryen zwarte en fcherpe tak- deze is : ° pese ken bezet, gelyk ook het geheele hoorentje meeft zwart is als of het verbrand ware; if ed doch zoodanig, dat men de witte vooren daar tuffchen zier. 3. De bruine, deze is aat hy etterC. van dezelve groote doch met langer takken, endonker bruin van koleur. 4. De blees Ee Ega ke > deze is bleekgeel of vuilwit, met een breede lip aan den mond, ook een breede A En ftaerts en daar aan ftompe doornen. Alle vier hebben ze eenen kleinen Uuguis» die men ‚ter nood tot reukwerk kan gebruiken. De tweede foorte hier van is gemeen op alle ftran- den die fteenachtig zyn» maar de drie anderen zyn zelden te vinden. Deafort IV. Het Schorpioentje is een kleine Murex > met een rond ftomp hoofd » eneen adngewe- Soes lange: rechte ftaert', daar aan ftompe takken ftaan, in gedaante als de pooten van een leterD. Scorpioen, zomtyds donker grauw, zomtyds vuilwit; deze is zelden te vinden. Desfiort. _ V. Gedroogde peer , dit is cen hoog bultig hoorentje » met een bochtigen ftaert» Zie dezel- - , be plaat, Over % lyf met knobbelen en rimpelen bezet > en daarenboven met 6 of 7 ryen bor- letterE. telen, die aan malkander vaft zyn, als of het velletjes waren, doch die met fchuuren licht afgaan ‚ als men z'er af hebben wil ; van koleur ros en vaal , hier en daar met zwarte plekken ; de mond heeft een dikke lip» aan den binnen kant met eenige voo- ren, en is gekartelt. De6firr VI. Hayftellum. Neerd. een Scheppertje. Maleitfch Bia Sibors is mede rond van hoofd > gerimpelt en met drie naaden , zonder doornen: de ftaert is recht fmal, en letter. wel 3 maal langer dan het hoorentje, binnen hol, waar door het dier zyn tong uitfteekt , en boven aan ziet men 2 of 3 korte doorentjes ; in den mond zyn ze roodachtig, en zyn Unguis is aan de buiten zyde ganfch rimpelig of gevoorent » dezelve dient tot reuk- werk. Dez foort _ VIT. Tribulus. Neerd. Spinnekop. Maleitfch Bia Duri Lemon deze is van fatzoen als 1028, de voorgaande, maar op de drie naaden ftaan lange fcherpe doornen als Lemoen-door- letterG. nen, doch wat gekromt ‚ die ook langs den ftaert loopen, over *t geheele Iyf eenpaa- Van deze vig grauw. Men heeft noch een raar flach hier van met lange doornen, die dichter by een 24 5 foort, malkander ftaan als de tanden van een kam, en by haaren oorfprong andere kleine doo- o „rens hebben; zyn Ungu/s dient ook tot reukwerk. Het eerfte {lach vind men overvloe- plaat met dig op vlakke zandige flranden; in den Amboinfchen Inham, zynde een groote plaag Dn voor die de zegens trekken , om dat ze met haare doornen de voeten bezeeren. Maar EL het ander flach is raar en zelden te vinden , word daarom onder de voornaamfte rari- ZAAI. 5 - « ie «, teiten gerekent. Men noemt ze Kammetjes en Neete-kammetjes ‚ in ’t Maleitfch Bia . De Murices, wy zullen des Schryvers benaming, zoo als voor heen veelmaal gedaan is, voor by gaan, en dezelve noe- men zoo als die by ons bekent zyn. De Eerfte foort > is verbeeldt op de plaat XXVL by letter A. die by ons de Krul hooren word genaamt „ om zyne omgekrulde takken. N.1. heb ik hier by gevoegt om zyne ongemeenheit , die ook ’%$ Harte hoorentje geraamt word. De 2de foort , is verbeeldt by letter B. wy moemen hem de Voet hooren, ook welde gedroogde Peer. De 3de foort, flaat by letter C. en word by ons Brandaris of wel de Brand hooren gezaamt, om dat by zwart gebrand fchyat. N. 2. ss een dubbelde van die foort, deze zyn heel ongemeen, haar groud is wit en de takken of krullen zyn mede zwart, noch een foort ss ‘er met zwarte banden en krullen. De 4de is verbeeldt by letter D. waar van een zwarte „ en een witte by my bekent is. De st foort by letter E. en de 6d by letter KF. die wy noemen de Snippekop» ez wiet te onrecht , want hy die gedaante heeft; de Heeren Feitemaas vertoonen Yer twee van deze, die geheel blauw zyn, 't welk iets ongemeens is. N. 4. is een getakte Snippekop ; ex N. 5. een gedoorende , van welke maar een by my bekent is. De ade foort, is aangewezen met letter G, en wort de Spinnekop gezaamt; waar van wy een tweede , zynde een dubbelde „ afbeelden met _N.3. een heel zeltzaam fluk, waardig om te befchonwen, ons toegezon- den door den Heer Dodt. D’ Aquet : Mejnff. Oortmans „ heeft onder haare uitmuntende verfameling een diergelyke, als mede de Heer van der Burg, een is ’er by de Heer Vincent, en de laatfle beruft onder den Heer de Jong, buiten welke ik 'er geene z00 ker. xVIIL Le Li 5 À de Ine Eik RARITEIT-KAMER. IT Boek. 87 XVIL HOOEFTDEEL Onguis Odoratus : Sche-Chelet : Unam, Ier zullen wy nu in ’ byzonder befchryven wat voor dingen onder den Un- peun- guis Odoratns verftaan, en van wat voor hoorentjes dezelve genomen wor- Eis oor e defi. Schreven. Unguis Odoratus ‚ is een dekzel , in de gedaante van een hooren, of van een klauw zonder eenige mooijigheit >» van koleur donker hoonig verwig » of als donker harpuys, waar mede zommige hoorentjes hunnen mond fluiten. De Ouden Zw hebben ze alleenlyk gehaalt uit de Purperflekken; maar wy zullen hier vertoonen ver- ee ii fcheiden hoorentjes, die dezelve uitgeeven; gelyk alle de voorgaande Murices zyn, en hier na noch eenige volgen zullen onder de Turbines en Buecina. Deze Unguis heet ook Onyx Marina > en is door geheel Indien een bekent reukwerk ‚ zynde de Bats of ’t warden voornaamfte onder alle reukwerken > (Thymiamata)) te weeten, die men op koolen Se rookt, of waar mede men perfumeert, gelyk de Aloe is onder de pillen; zy heeft aan rvi, zich zelven geen aangenaamen reuk, maar in grove ftukjes gebroken en op koolen ge- legt, riekt ze eerft als gebraade Garneelen ‚ maar trekt terftond naar Bernfteen, of, zoo Dioftorides wil, naar Cafloreum ; zoo dat ze alleen gerookt geen groote licflyk- heid heeft, maar onder ander reukwerk gemengt» geeft dezelve, om zootefpreeken, Ez order zyne mannelyke kracht , en duirzaamheit ; want om dat meeft alle reukwerken be- Are ftaan uit zoodanige houten, refinen, en zappen; dieeen zoe, bloemachtige of geilen mengt. reuk hebben ‚ zoo moet men den Zee-nagel daar onder mengen ‚ om ze krachtig en duurzaam te maaken. Men kan dieshalven dezen Unguis vergelyken met een Bas inde Gehe. Muzyk, die alleen gehoort geene bevalligheid heeft, maar onder andere {temmen ge- mengt» een zoet akkoord maakt, en dezelve ftaande houd : van deze heb ik de vol- gende foorten befchreven. IL. Onyx major five taurina, is de grootfte en bekendfte van allen , zynde het dekzel D' eerfte ; IE foort be- van Murex major, in ’t voorgaande hooftdeel befchreven> zoo groot als een Ryxdaal- opreven. der min en meer ; ook van dezelve dikte ‚ uit den ronden aan de twee hoeken wat {pits toelopende; buiten vuil grauw, met eenige ribben of vooren; de binnen zyde is aan den eenen kant dik, rond en effen; het overige is laager, dunner, en met veele kringen door malkander loopende gekrult, van verwe als donker harpuys. Die van Ozin en Nova Guinea komen; zyn de grootfte en dikfte, maar veele daar wejfe ze onder hebben een brandigen reuk, ’t welk ontftaat, om dat de Wilden de hoorens op en koolen braaden, om het vleefch daar uit te eeten. Dezen Onyx komt wel over een met het geen men in de Apotheeken Bl/atta Byzantia, in't nieuwe Gricfch Blattion Byzan- worden tion noemt, het welk wil zeggen, een blad van Byza, eertyds een ftad in Africa ge- Ben 3 legen, waar vandaan men miffchien dit reukwerk bragt» en niet van Byzantium » *t welk genaamt. Conftantinopel is. Onzen Unam is ook wat bochtig of innewaarts gekromt als de klauw van eenig groot dier ; hy is de gebruiklykfte onder alle reukwerken, men ftoot hem Hoe die niet fyn > maar alleenlyk in grove fchilfertjes of brokjes ‚ om zynen goeden reuk te Oe verfpreiden ‚ moet hy langzaam op de koolen fmelten ‚ en niet haaftig verbranden ; 74%? men mengt hem onder droog reukwerk Aflângi ‚ ook inzonderheit onder de Makkaf- ferfche Dupa , op zyn plaats befchreven ; ook heeft hy noch eenig medicinaal ge- Ex waar bruik, behalven dat men inde Europifche boeken vind; want de Inlandfche Meeftreflen diens wryven daar van een weinig op eenen fteen, en geeven dit te drinken tegens ’tkolyk en %e 7. buikpyn; als mede gebruiken ze den rook daar van tegens de moeder ziekte s doch als dan moet men ze wat hard braaden. IL. Onyx fecunda , is het dekzel van de volgende Purpura, omtrent een halve vin- F5 ie oort. ger 88 __ _DAMBOINSCHE gerlang > en een dwars vinger breed, dikker en zwartbruinder dan de voorige, ook beter naar eene klauwe gelykende, bochtig en fcheef ; aan de buiten zyde grauw, bin- nen donkerbruin, en de eene kant is mede verheven, rond en plat, het overige laa- ger en rimpelig, daar hy aan ’t vleefch gezeten heeft. De Maleijers noemen dezen in ‘et byzonder Unam Cafturi, dat is, Onyx mofthata, omdat hy, naar hunne meeninges Zoeter van reuk is ‚ dan de voorige ; daarom hy ook meer gebruikt word tot welrie- kende zalve, dan tot reukwerk op koolen. De derde _ III. Onyx minima & mofchata. Mal. Unam Cafturi > heeft de grootte van eenen die vinger nagel ‚ en is mede bochtig en krom ; komt van de kleinder foorte des voor- gaanden Murex ramofus welke valt in de Eilanden van Aru en Tuccabeff?; deze word voor de befte van alle gehouden tot reukwerk. De vier __ IV. Onyx quarta > deze behoort mede onder de Blattas ; en is het dekzel van de de foort. À ales : 1 volgende Buccina Tritonis , gelykende een breed blad, 5 duimenlang, 2} breed, een ftroohalm dik, weinig bochtig ‚ maar meeft vlak; de buiten zyde is grauw en kalkach» tig, de binnenfte honigverwig , lichter dan de voorgaande , en de eene kant fteekt zoo niet uit ; aan reuk wykt hy de voorige foorte , en word maar by gebrek van de- zelve gebruikt. Devyfde _V. Onyw guintas is mede een Blatta 4 duimen lang, en twee breed; aan de beide [eb einden toegelpitft ‚ donkerbruin , en zuiver ‚ in de midden met een keep > fchaars een ftroohalm dik; deze is een dekzel van de Buecina Arnana , en word de naaft voor- gaande voorgetrokken ; doch is weinig te vinden ‚ om dat hy nergens valt; dan op dru _en Nova Guinea, daar hem de Maleijers en Makkaflaren van daan haalen. De zefde VI. Onywv fexta, is dun en plat, en heeft de grootte van een duim nagel; aande ek buiten zyde is hy geribe® met uitfteekende kringen, hy komt van de twee voorgaande Murices , Hauftellmm en Tribulus, gemeen in Amboina, en word maar gebruikt by ge- brek van anderen. De ze VII. Onyx feptima, deze heeft de grootte en gedaante van den Onyx tertia, doch EHA . . . fr. is dunner en platter ; komende van de wydmondige kleine Pimpeltjes , en zyn mede goed van reuk. De acht VIII Owx oëfava > deze is kleinder en ronder dan de voorgaande, doch dikker Pl en aan de buiten zyde ruiger; hy komt van den Murex minor , en is flecht‘van waar- dye. De ne- IX. Onyx nona, iseen geheel ander {lach , komende vân een flekke, die niet in zee ; en maar in de moeraflige ryftvelden waft , dun en plat , fchaars een lid van een vinger lang; aan de buiten zyde grauw en kalkachtig, aan de binnenfte zilververwig blinken- de. Deze flekken vind men meeft in de ryftvelden van Makkaf/ar, omtrent Marus , en worden aldaar Si/e genoemt » in ’t volgende hoofddeel befchreven ; doch dezen Uz- guis is {lecht van reuk ‚ en word niet veel gebruikt. . Dit flach maakt eenigzins waar- Hife fchynlyk het \geen Diofvoridesfchryft, Lib.2. Cap.8. dat de Conchilia; waaruithy zy- getrokken ‚nen Unguis odoratus haalt, in Indien zouden groeijen in zoodaanige moeraflen; daar de gen Nardus waft , dien deze flekken zouden afweiden , en waar van haaren Onyx zynen Doch van goeden reuk zoude bekomen; hoewel my tot noch toe niets is ter ooren gekomen van ae SR zoodaanige moeraflen, daar de Nardus zoude waflen, waar van in tegendeel eenpaarig reden __ getuigt word , dat hy diep landwaarts in, ‘en op het gebergte groeit : immers dit kan verden : . ; dist. dienen ; op dat men de fchriften der Ouden zoo terftond niet laaken, of met leugens | betichten moet, als meneen zaak terftond Zoodaanig niet bevind, gelyk zy ze befchreven hebben ; daar dagelyks dingen voor den dag komen; die lang onbekent zyn geweeft , en men echter in de fchriften der Ouden vind, dewelke dikwils niet recht verftaan wor- den: zoo kan men den geheelen text van Deofcorides verdedigen > als men hem be- hoorlyk uitlegt; voor eerft , als hy zegt, dat Onyx een dekzel is van een Conchtliums het geene gelyk, waar mede de Purperflek bedekt word, zoo moet men daar door niet de fchaal of ’t huis verftaan ; maar het dekzel of hetfchildje, waar mede veele hooren- ECS 3 RARITEIT-KAMER. II Boek. 89 tjess inzonderheit alle Mwrices , hunnen mond dicht toefluiten, welk fchildje zy boven hun neus aan °t voorhoofd vaft hebben: waar door Nicolaus Mirepficus ook kan ftaande - gehouden worden ; dewelke oordeelt ‚ dat Onyx een beentje uit de neus van een Purpur(lek is: het zeggen van de Nardus rykke poelen , kan men tweezins verftaan ; of dat boven aan den Ganges in der daad bergen zyn , diede Nardus draagen, en aan wiens voeten zoo- daanige moeraflige velden zyn, in welke diergelyke Slekken of Hoorentjes groeijen, die een Onyx hebben, ’t welk wy zoo even met het voorbeeld van Makkaflar bewezen, en waar van de befte foort by Diofvonides, Nardus Gangitis bygenoemt word; of Diofco- rides kan dezen misgreep van den gemeenen man gevolgt hebben, die het Malabathrum toenmaals ook Nardus noemden ‚ ’t welk ‚ naar zyn fchryven ‚ in moeraflige plaat- zen groeijen wil ‚ zynde hedendaags in Europa onbekent ‚ hoewel de nieuwe kruid- kenners de bladen van de wilde kaneel daar voor houden. Over den reuk moet men niet veel haairklooven , of dezelve welriekend; of fterkriekend moet overgezet worden; want wy hebben boven gezegt ‚ dat hy van zich zelf, en alleen gerookens niet zeer aan- genaam is, en dat van deflelfs reuk naar *t verfchil der neuzen geoordeelt word: want hy zal den eenen zwaar voorkomen, naar Cafforeum> Bitumen of gebraade Garneelen trekkende ; andere ( gelyk meeft onze Inlanders ) houden hem voor licflyk, en verge- lyken hem by Caffuri, dat is, Muskus. a De namen van deze 5 welriekende Nagelen , zyn in ’t Latyn Unguis odoratuss Onyx marina > en Conchula Indica, de platte dunne foorten in ’t byzonder, met een nieuw Griekfch woord B/attton Byzantion, en inde Apotheeken Blatta Byzantia: in’t Arabifch ddfaro tibi» of naar de gemeenen uit{praak Adfaraltibt > datis, welriekende Klauw. By Plinius Lib.32.Cap. 1o. vind menook Offracion , naar de gelykeniffe van een potícherf : by de Hebreen Schechelet : in ’t Maleitfch Unam en UnamCarbou: in ’t Mäk- kaflaarfch , ’t welk ook Maleitfch is , Zmbelau : in ’t Boetonfch Lacca nuga: in ’t Amboinfch Laynoa matta: in ’t Chineefch Zep? en Hiole ; andere noemen dien in ’t byzonder Zanka mudas den kleinen Onyx, en Ambelau of Unam Carbou den grooten. Het Schecheleth, Exod. xxx. vf. 34. zynde een van die vier dingen» waar uit het heilige reukwerk ge- maakt wierd, word van meeft alle de Overzetters vertaalt, Oxyx ; het welk my ook het waarfchynlykfte voorkomt : echter heeft het den geleerden Samuel Bochartus, in zyn Hierozoico Lib. v. Cap. z0.p. 808. behaagt, het zelve over te zetten, Bdellium, uit inzigt zoo het fchynt, om dat de Jonge Rabbynen, die meeft in Europa geleeft heb- ben; t° zelve Schechelet hebben gehouden voor een wortel, ofiets, dat van een plan- te komt ; gelyk het de Hoogduitfche Joden noch noemen Nagelwortelen; ziende op het kruid Caryophyllata ; ook heeft hy in Galenus geleezen , dat het zwarte Baellium zommige witte plekken heeft , die hy wegens de overeenkomft met menfche nagelen; Onyx noemt; waar uit Bochartus befluit, dat Schechelet , Bdellium moeft zyn; maar dewyl men nergens leeft noch hoort, dat Bdellium onder reukwerk gebruikt word, waar toe, daarentegen, by alle Oofterfche natien de Onyx marina gebruikt word, zoo doet men veel beter, dat men by de voorige overzetting blyft. Men behoeft ook geene zwa- righeit te maaken ‚ waar van daan de Ifraëliten in de Woeftyne dezen Onyx gehaalt hebben; die zoo verre uit zee komt, daar ze het Baellium en Ladanum uit het naafte Ara- bien gertoegzaam konden bekomen: want uit Diofvoridus ‚ op de bovengenoemde plaats, blykt alrede; dat de befte Onyx quam uit het roode meir,en de kleine zwarte uit Babylonien ; werwaarts hy gebragt wierd uit Baflora en de Perfifche zee; en dus hebben zy dien immers van wederzyden konnen krygen. Tot bewyshier van dient inzonderheit een plaats uit 44 cafhinos in zyn Traktaat van de Waterdieren; in ’t Hooftdeel van Jtar, gelyk hy de- zen Unguis noemt, die zeer overeenftemmende met den text van Dioftorides is. Bo- chart.p. 8e 6. Avicenna in’t Hooftdeel van Aphdar of Unguis odoratuss na dat hy de woor- den van Dioftorides verhaalt heeft, doet hy ’er van het zyne noch dit by: datde befte Ungues komen uit het Roode meir van Mecha en de Zeehaven Judda ; die goed van reuk zyn ‚ en de gebruikelykfte in de Geneeskunft. Vervolgens haalt hy noch meer M andere Te gebk ook _Nicos laus Mi- repficus. Zyn reuk by d'eene veracht, en vand” ander be= mindt. Haare eHAMIN= gen in vers fcheide zaalen. En waar= 0%3. Bochar- tus aange. trokken. En te- gn gefpro= EH. 74 Beneffens andere zwarighes den vpge- loft, En ver: dedigt. ps D' AMBOINSCHE andere plaatzen op» daar goeden Onyx valt, te weten, van ganfch Yemen, of Geluk- kig Arabien, Bacharyn, en het flot Abadan by den Tigris gelegen» Baffora en meer havens van den Perfifchen Golf. ed Byzantium of Byzatium , daar de Blatta haaren naam van heeft ; is naar ’t getuir Pyzantia Zenis van Plinius, Lib.4. Cap. 5. een Landfchapje geweeft in Afrika ‚ by de kleine ea Syrtes, door de Libyphwniciers bewoont, daar eertyds de fteden Leptis major en Minor 3 Adrumetum > Rúfpina en Tupfhs ftonden ‚ hedendaags vind men de ftad Mahumeta daar ; van de voorfchreve plaatzen dan fchynt het „dat men eertyds de Blatta Byzanti- Wirdby na gebragt heeft. By de Chineezen is de groote ronde Unguis Lepi komende van de Chine gen Murex ramofus , gebruikelyker tot de geneeskunít ‚ dan tot reukwerk; hy word ZEN VOO gen geree gepulverizeert met andere heelkruiden ‚ in d’ Oly Múju gekookt ‚ en daar uit een meraaelt gen 7 Jy , 7 bruit.“ wondzalve gemaakt. De voorfchreve Murex ramofus word in ’ Chineefch genaamt 7sohit Le 5 dat is ; het doorenachtig Hoorentje, en valt in de zee voor Qwantung grooter s dan in Amboina: Deze Unguis alleen is by hun lieden bekent. Utiguis odoratus , word by ons Blatta Byzantia gezaamt , zynde dekzels van Hoorn-flakken. De Schryver heeft hier geene afbeeldingen van gegeven, echter hebben wy ‘er voor den Liefhebberen, die dezelve niet mochten kennen, vier byzondere en wel de voornaamfte laten aftekenen, die te vinden zyn op de plaat XX. by N. 3.4.5. en 6. XVIIL HOOFTDEEL. * Cochlea Globofs. Et vyfde hoofdgeflacht van de Eenfchaalige Hoorentjes begrypt die geene, De Co- ae welke een ronde figuur of gedaante hebben, de gemeene Slekken naaft ko- Le mende, als mede noch eenige andere, die van de ronde gedaante wat afwy- SA ken, en alle t* zaamen onder de Cochleas Globofas gerekent worden; beftaan- Scheiden de in de volgende bekende foorten. dee L Cochtea frriata five olearia. Mal. Bia minjac, deze is meeft rechtrond, met een A ed redelyke wyde mond, langs de gieren met uit{teekende ribben, en aan den rand van den de plaat mond gekartelr, van koleur licht paers, met grauw gemengt, doch op de ribben met on veel bruine plekken gefpikkelt; gemeenlykeen vuift groot, doch de meefte zyn van een „Aa se eenparige koleur zonder fpikkels : deze Slek word veel gebruikt by de Amboineezen aante be- fibreven. om de Klappes Oly af te fcheppen ‚ wanneer dezelve gekookt word, waar van ze de naam heeft : doch hier toe verkieft men zoodanige ‚ die dun van rand of fchaal zyn. Het Dier daar in heeft geen dekzel , maar legt bloot gelyk andere Slekken, en zyn ei- jers (Favus) is een Klomp van verwarde ‚ dikke en witte draaden, die men Zomtyds aan den mond ziet hangen, waar van echter geen Jongen komen. Onder- In * jaar 1667. heb ik fulk een Hooren gevonden ‚ geen Dier in hebbende, met VE cen (lymerige huid overtrokken» maar ganfch gevuld met een Melicera, of Eijerftok , Schryver. beftaande uit ontelbaare witte takjes, los aan malkander hangende, en bezet met witte doorfchynende korreltjes ‚ zoo groot als gerft ‚ doch langwerpiger en fchier alle gete- kent met 2 zwarte ftipjes, als of ze de oogen van een Dier wilden worden; de takken geleken het Lithodendrum calcarium , waar uit men kalk brand. Deze Hooren word by de hedendaagfche Grieken genaamt Cocholi batar, dat is, Cochlea pelagia. he he II. Cochlea fhriata altera, is kleinder en dikker van fchaal, de dikke en ronde rib- dezelve ben zyn onderfcheiden met heel kleine voorens > bruingeel , en met witte oogen; de baat DY mond is nauw, met een dikke en zeer gekartelde rand; men noemt ze de diklippige Olyhooren. Pr 3 EIL Coch/ea penmata. Neerd. Patryzen. Mal. Bia Culit bawang , is een wydmon- geweren dige Slekke met weinige gieren , eneen dunnefchaal, die lichtbruinen wit gefchildert is een ”_gelyk de veeren van een Hoen of Patrys. IV. Ca RARITEIT-KAMER. II Boek. or IV. Cochlea penata altera, is ronder da de voorgaande, ook dunner van fchaal > pe 4d by na als parkement» waarom ze de Inlanders by een Ajuyn-fchelle vergelyken, en daar- id, De om eigentlyk Culit bawang genaamt word; zy is ganfch licht, als’t beeft daar uit is, het welk» gelyk in de voorige en volgende, mede bloot legt zonder eenig dekzel. V. Cochlea patula. Neerd. Wydmonder , is by na niets dan een gaapende mond, De st met weinige gieren {chielyk toeloopende ; de fchaal is zeer dik» fteenhard, doch by {2% 7 den mond dun en kartelig , voorts rimpelig, op den rugge grauw met zwarte en witte by letter E. plekjes; de mond word gefloten met een dun en zwart bruin dekzel. D’ eene foort is Hier van grooter dan een Eenden-eis en word zelden gevonden. Een ander foort is veel klein- 64,2" der en bultiger, grauw en kalkachtig. VI. Rapa. Neerd. een Knols is rond van lichaam, meteen plat hoofd, enachter De 6% heeft ze een korte gekrulde ftaert , gelyk een verkens ftaert, dun en licht van fchaal TEER wat ruig en gerimpelt, licht citroen geel, en zelden te vinden. VIL Bulla. Neerd. Blaasjes, dat is een byzonder fatzoen van Slekken in malkan- De 7e der gerolt; met weinige gieren, en eenen langwerpige wyden mond ‚ wiens buiten- de dezelve kant langer is dan het overige lyf, verdeelt in drie foorten: De eerfte, is de grootfte De en dikfte van fchaal ‚ zoo groot als een ronde Pruim, en over t° geheele lyfgefpikkelt, bruin, G. en H. en zwart > op de manier als de Kievits-eijeren ‚ en met eene flymerigheit overtogen. sid De tweede ; is dun van fchaal en wyder van mond , bleekwit, en heel fyn geftreept Gn of gevoorent. De derde foort , is de kleinfte en alderdunfte , by na als een water- foort. blaas, mede wit, doch over dwars geteikent met veele zwartachtige en bruine ftreepen. eee Á De eerfte en tweede foorten zyn gemeen; maar de derde is raar; als deze laatfte met Zyr zelt- zwarte en roode ftreepen getekent zyn, noemt men ze Prince vlaggetjes. PA VIIL Cochlea Imôrim. Mal, Bia Ribut, is een platachtige Slek met een fpits De8% hoefd, eneen nauwen mond; binnen diep gekartelt en aan de kanten omgeworpen; doods van verwe met donkerbruin gefchildert, en aan de zyden met breede zwartachtige ftree- 7 ie pen» als of het voeten waren ; de tegen overftaande kant van den mond is mede wat fcherp, zoo dat ze een platte Kikvorích gelykt; zy is van geen mooi fatzoen of koleur , behalven dat men zommige bewaart, om dat men de gedaante van een dier met pooten daar uit befpeuren kan. Men vind ze omtrent den zeekant, onder het verrotte ruigte, Waar bladen en houtjes» zoo wel op frand als landwaart in; ja dikwyls op debergen> daar %%#5 geen omgang van menfchen is ‚ en ook niet waarfchynlyk , dat ze van ftrand fchielyk worden, derwaarts zouden gekropen zyn; derhalven het algemeen gevoelen is ‚ dat ze door er hoe. de wind by fterken regen beneden opgeraapt, en aldaar neêr geworpen worden : doch my dunkt waarfchynlyker; dat ze door den regen aldaar geteelt worden; om dat men ze zoo wel klein als groot vindt. IX. Ficus. Neerd. een Vygs by andere genaamt een Luit, is medeeen Slek vaneen De gt byzonder fatzoen; want het lyf is rond, met een plat hoofd, en achter loopt het {mal pe Ke toe, gelyk een Peers wyd en langwerpig van mond, dun van fchaal, donkergrauw of £%8*we aardverwig , zonder glans, by na rimpelig en ruig ; word echter onder de Rariteiten bewaart. X. Umbilicata ; is een plat gedrukte Slek, beneden ganfch plat, boven een wei- De ro% nig verheven , en met veele fmalle gieren in malkander loopende , aan de kanten HEL fcherp ; van onderen maakt ze de gedaante van een navel; doch omtrent het middel: #7 L- punt ziet men een open > en aan de kanten gekartelt kuiltje ; de bovenfte vlakte is de cen weinig gerimpelt, boven met bruinachtige en witte kringen tu{lchen beiden ‚ met ren korte fyne vooren ; de mond is fmal met een dun dekzeltje: Daar van zyn noch twee kleinder foorten , pas zoo groot als de nagel van een vinger; waar van de eene meer verheven, grauw ; rimpelig, en zonder glans is; de tweede is platter, niet rimpelig 5 maar glad, met lichtbruine vlammetjes : men zou ze voor Land-flekken aanzien; ’t welk zy echter niet Zyn, maar houden zich op aan den ftrand in zeewater. zien XI. Arcularia major , is een kleine Slek, zoo groot afs een nagel van een duim „foort, af etekent b M 2 7 met en Mm a D' AMBOINSCHE met een {pits hoofd als een turbo» op den rugge geplooit ‚ en aan de kanten van den ora loop gekartelt, dik van fchaal en vuilwit of geelachtig van koleur; de mond is fimal met eendikkelip ‚ waar aan fcherpe tandjes ftaan ‚ en geflooten met een dun geel dekzeltje. De 12% foort, vers 7 beeldt by voorgaande, doch met een verhevene bult, en niet gekartelt, donker grauw van ko- daier.N. leur, doch glad en blinkende; de mond is zeer nauw met een dikke lip. De Malcijers noemen ze Bia Totombo, dat is > Areularias > om dat men ze gebruikt tot de ftrooije koffertjes ‚ in ’t Maleitfch Zotombo» by de Ternatanen Tomtomme genaamt, dewelke Warden vierkante koffertjes zyn, die d’ Inwoonders van Ooft Ceram en Goram van zekere bladen ven koffer. der boomen konftig weten te vlechten, en boven op in zekere ryen met deze hoorentjes jes bezetten, het bultjeafflypende, en met ftroogaarn daar aan vaft naajende ; ’twelk nieuw _zynde een mooi gezicht geeft, maar geen hondert jaaren duurt; om dat het ftroogaarn zoo licht verrot. Derze _ XIII. Serpentuli, Slangetjes > dit zyn platte flekken in malkander gerolt als een Ean opgefchote lang, van tweederlei gedaante, beide dun vanfchaal, met een omgeworpe- kel ee ne lip aan den mond. De eerfte en grooter foort, Olyfant fnuit, is eenpaarig bruin van Hier van koleur. De tweede is kleinder en platter met eenige zwartachtige of donkergrauwe vlam- Ak metjes. Daar is noch een derde foort, kleinder dan die beide, meeft bruinenglad, die zich niet ophoud in zeewater» gelyk de voorgaande, maar op ‘tland in deruigte, en by de wortelen der Boomen. Diergelyke, en noch kleinder en dikker van fchaal en glad- der » worden gevonden op den ftrand van den Perfifchen Golf ‚ omtrent Gamaron ; die wy ook gevonden hebben op Hatuwe van Cerams Noordkuft. Derde XIV. Cochlea terreffris ; word hier ook onder gerekent, om dat ze met de twee On El voorgaande foorten groote gelykenis heeft» en ze word ‚ om haare mooi jigheit, onder de ra- dla letter riteiten aangenomen; zy is van fatzoen gelyk de gemeene flekken , dun en licht van fchaal ; Waar van van veelderle: koleur; de meefte zyn licht geel, meteen of meer witte banden; andere Et met bruine banden; zommige geheel bruin, met en zonder banden; zommige aan de zyn. bovenfte helft bruin, aan de onderfte wit of licht geel, die men niet veel vind. Derse _ XV. Cochlea lutarias of Slyk-flekken» zyn tweederlei, groot en klein. De groote Le heeft de gedaante van een gemeene flekke, of gelyk de bovenftaande Vitellus , dun van 0 letter fchaal , donkergroen met bruin gemengt» gelyk de drooge bladen van Cotihomera ; Waar _ overdwars loopen dunne geelachtige adertjes; de mond is groot en rond, gefloten fork met een dikachtig dekzel of langwerpig fchildje; deze is de bovenftaande Onyx N. IX. Als ze voortkruipen » fteeken ze twee hoornen voor uit» als andere Land-flekken; draagende alsdan het {child op den rug; onder hebben ze een ronden mond, waar me- de zy het flyk en water inzuigen. De tweede foort is kleinder , van het zelfde fat- Haar be- Zoen ; dach loopt fpitzer toe. Op Makkaflàr word de eerfte foort S5/o Capong genaamt: De Panis. tweede foort Sif/oPatir: op Tombocko» Wanko of Wonke: op Balifch ‚ Kako/. Men graaft En waar zygevon ze beide op Makkaffar uit het {lyk in de ryftvelden, op Tombocko ook uit de flykerige en Wor= : . . den. oeveren der revieren, daar ze zoo groot worden als een kleine vuift;* zy hebben goed heg vleefch om te eeten; worden in water gekookt, en het vleefch daar uit gehaalt met een Limoen-dooren, doch men kan ze ook uitzuigen, om dat haare fpitzen gemeenlyk afge- brooken zyn; haare dekzels zyn aldaar een gebruikelyk reukwerk, hoewel beide flechr , en by gebrek van ander Unam; doch de kleine worden voor beter gehouden. De klei- ne isop Tombocko doorenachtig, en word genaamt Senipa ; in water-bakken kan men ze levendig houden en over zee voeren. Op Mal- De Makkaffaarfche Si/b is driederlei. De eerfte en grootfte genaamt So falambe; en heeft de grootte vaneen kleine vuift, is gladen zwart, doch tegen het licht gehouden ziet Tan En men twee of drie zwarter ftreepen daar doorgaan ; haar fehild is gefatzoeneert als een oor» ken. dik en beenhard, buiten doodsbruin, van binnen donker paerlemoerachtig ‚ ‘tot reuk- werk niet bequaam. 2. Sifo capong is de middelbaare foort ; en de Sif/o porir de kleit- fte, met een fpítze tuit» wiens dekzel is een flechten Uzam. | | | | Het XII. Arcularia minor > is zoo groot als de nagel van een pink, van fatzoen als de - Bn velt D He Ec AIP en Ai d zip ses HT hels eren hee Tame, let ie Pad RARITEIT-KAMER. 1 Boek. 93 Het dekzel van de groote Cochlea Lutaria , is langwerpig als een ftompe halve maan, ter dikte vaneen mes, van buiten vuil grauw, van binnen witachtig als onge- polyft zilver blinkende; aan de flykerige rivieren zakken ze zoo diep in het{lyk; dat ze den harden grond raaken ,; hoewel men ze ook aan de klippen vind, die omtrent waar die zulke flykerige plaatzen ftaan. Men kan ze uit het Griekfch Pomatias toenoemen, dat 87% is > Dekzel-flekken > dewyl ze alleen onder alle Land-flekken een dik dekzel hebben ; GER men vind ze op Celebes, Fava, Baly, en Sumatray overal in de flykerige ryftvelden , daar ze zoo groot zyn als een vuift ; als de ryftvelden indroogen » verbergen ze zich Er ze in den droogen flyk; daar ze dan blyven, tot de regen oogft weêrkomt. Zy zyn goed vk om te eeten, als men ze in water kookt; of op de koolen braadt, de voorfte fpits ofte ds Bied ftaert eerft in ftukken flaande, dan kan men ze gemakkelyk uitzuigen, of met een Li- le moensdooren uithaalen ; in water-bakken gedaan ; kan men ze levend houden, over Ez koz zee voeren > en in andere vyvers verplanten, gelyk de Romeinen eertyds met dierge- A Iyke flach deden; die ze uit Africa lieten haalen; zy worden inzonderheit gezond ge- Aen houden voor koortzige menfchen; en die een begin van de teering hebben. Diergely- den. ke flekken zyn my gebracht van Coetfchien ‚ en vallen ‚ naar myn gifling ‚ mede op Ceilons over al in de moeraflige ryftvelden, en worden veel tot fpyze gezogt. XVI Onder de Quifyuilias van dit geflachte, behooren noch verfcheide kleineflek- De 76% jesen hoorentjes, geene byzondere befchryvinge waardig ; waar onder de voornaamfte zyn , Hp Ee die men Steentjes | lapillos | noemt, fchaars zoo groot als de nagel van een vingers met geld AHTEWE- een fpits hoofd , gelyk de bwecina ‚ een nauwen mond met een dikke lip ; zommige bruin met zer mes witte oogjes; zommige gerimpelt en met ftreepen aardig gefchildert; ook noch andere GE, oe kleine flekjes» gelyk de ferpentuli ‚ doch met een verheven tuitje. mil weele OOTEE Ha Cochlea Globofa, zyz die foorten, die wy Bel hoorens noemen, waar van ieder weêr zyne by®ndere benaming heeft. De eerfte is verbeeldt op de plaat XVIL. by letter A. die bekent is onder den naam van geplekte Bel hooren. De 2de foort by letter B. waar toe wy ’er noch een voegen , met N. 1. zynde de geknobbelde Bel hooren , die zelden voor- komt. De 3de foort by letter C. die genaamt word de Patrys hooren, ook wel het Kivitsei. De 4% foort by letter D. word by ons geheeten de Ajuin-fchil, De 5% foort is by E. afgebeeldt. De 6de foort met letter 1“. is de Knol belof Knol hooren geuaamt. De "7% foort word by letter G. een Agaatebakje , ook wel het Kivits ei genaamt $ waar van let- ter H. eene aan de mond zyde vertoont; van deze zyn veele foorten, waar onder eene heel wit. De 8fie foort met let- ter L. die wy de Toveraar, ook wel de Tooverflak noemen. De 9% foort by letter K. deze is by ons bekent met den zaam van den Peer hooren: hy word ook de Spaanfche vyg, wegens zyne gedaante» genaamt , van welke verfcheide forten zyn. De 10% is verbeeldt by letter L. die wy de Wervel hooren heeten, en word ook genaamt de Perfpeëtiv hooren, om zyn derne en allenks verminderde inzigt, ’t geen hy van onderen heeft. De 11de foort met letter M. En de vade by N. De 13% by letter O. die wy Bel-flak moemen. De 14% by P. word by ons Poft hooren geheeten. De zsde Uy letter Q. is een gebande Ajuyn-fchil, De 16de by letter R. is eer andere foort van Poft hooren; waar van Per noch weele foorten bekent zyn: xIX. HOOFTDEEL Buccinum : Bia Trompet. Et zefde en zevende hoofdgeflacht ‚ zyn de Turbinata ; beide van zoo een De Bue- nabuurig fatzoen, dat men veele foorten van het eene geflacht voor die van an het ander zoude aanzien; doch tot beter verftand , noemen wy Buccina Zoo- daanige hoorentjes, welker tuit of turbo kleinder is dan ’t overige van ’t lyf of immers niet veel langer ; van buiten meerendeels ruig; geknobbelt en geribt, van dewelke wy in dit hoofdftuk zullen handelen. Haare algemeene naam isin ’t Latyn Búc- cinum. _Maleitfch Bia trompetta. Amb. Kima Takuri: waar door evenwel de grootfte foorten verftaan worden, die men tot Trompetten gebruiken kan. 1. Buecina Arnana, alzoo genaamt van Eiland Aru, daar men ze van daanbrengt; De eerfie 5 ’ oort , 236 hoewel ze mede aan het naafte Neva Guinea valt ‚ anders in de Amboinfche geweften de plaa onbekent : dit is de grootfte en plomptte van alle; die ik gezien heb; „zwaar en dik 5,5%, A. van fchaal, ruim een en cen half voet lang» en een fpan hoog » met weIDIge SIETEn En M 3 cen ol D' AMBOINSCHE een Korten tuit maakende; achter met een korte ftaertof nuit; over ’t geheele lichaam is ze {chilfferig of geborften , wit en zonder glans ; het dekzel is een dunne Blattas langwerpig en zwartbruin ‚ word onder de befte Onyx gerekent, boven Hooftdeel XVII. Soorte V. vermeldt. PR II. Buccinum Tritonis, is naaft de voorgaande de grootfte en fchoonfte van de Turs dezelve _binata > die eigentlyk de naam toekomt van Bia POH » Krang Seroney en Kima le letter Topyri s gelyk men de Tritones, of Watermannen fchildert : onze Duitfche noemen Har dezelve Kinkhoorens; andere Schryvers Turbo magnus: zy gelykt meer naar een Turbo een dan naar een Buccinum; zy isronden dik vanlyf, in een langen tuit eindigende ‚ zon- der ftaert , effen en glad van buiten, doch de bovenfte randen van de gieren zyn ge Koleur. kartelt, als of ze mer verfcheiden {noeren van Paternofters belegt waaren: over ’tge- heele lyf zyn ze aardig gefchildert, gelyk Hoender-veeren , of noch nadergelyk Tyrkích papier > en daarenboven fchoon blinkende; de mond is wyd en rond; zyn rand aan. de rechter zyde gekartelt , en met tanden verciert ; van binnen zyn ze fchoonlicht » Engrot- of vuurrood , glad en blinkende als porfellein ; het Dier heeft een grof fterk vleefch , Dn ter dikte van een arm, rimpelig als de hals van een Schildpad, bruinen ros gefpikkelt ; fchreven. vaar aan vaft is een langwerpig fchild, 5 duimen lang, 3 breed, en een mesdik; het welk is de Onyx, die boven Hooftdeel XVII. Soorte IV. ftaat befchreven. De grootfte van deze foorten zyn ruim 1} voet lang» 6 of 7 duimen hoog; haare fpics is meeft een weinig afgebroken, en over ’t lyf bezet met witte en roode grove ftip- Hoere jes, die men met een pennemes affchraapen moet, na dat zy eerft met fterkwater ver- a murwt Zyn. Deze. worden onder de voornaamfte Rariteiten gerekent, en zoo zy zuiver Waarzy Zyns gelden ze gemeenlyk zelfs in deze Eilanden hee ftuk een Ryksdaalder. In 4mbo- Oe Se zel vind men ze weinig » maar Zy komen meeft uit de Zuidoofterfche Eilanden ; zy houden zich diep in zee ‚ en kruipen zomtyds in de Vifchfuiken, gelyk ik ‘er een op Hitoe gekregen heb van * grootfte flag, die den hals uitftrekte zoo dik als een been ; id heel en als ik het fchild wilde affmyden , trok het Beeft my de hand en ’t mes naar binnen En wor. toe» zoo dat ik genoeg te doen hadde » dat harde vleefch te doorfnyden. De Alphorezen van atis Ceram gebruiken deze Hoorens tot hunne Trompetten, maakende in de middelfte kring Ea cen gats daar in zy blaazen, welk geluid zeer ver gehoort word; en op welk de na- buurige Negoryen t’ zaamen moeten komen; diergelyke hoorne Trompetten gebruiken ook de Zartars in hunne Legers, gelyk men vind by Vader Martinus in zynen Tarta- rifchen oorlog, en ’t welk my ook van de Chinefchen verhaalt is. Het Dier heeft achter een roodachtig vleefch, of liever vet, bequaam om te ecten» maar het voorfte is te hard; in de maag vind men (IG van fchulpjes, koraal en kei- fteentjes. Warden De naam van, Kinkhooren hebben ze gekregen ‚ om dat ze kinken of cen fuiflen KEE veroorzaaken, als men ze met den mond tegens de ooren houd, de gemeene man mal- genaamt» kander wys maakende, dat dit een vaft kenteken van de oprechte is quanfùis om dat om? men daar in hoort het fuiffen van de wilde zee: Evenwel loopt hier een misflag onder , gens want dit fuiffen word men niet alle dagen of alle uuren gewaar , maar alleen over dag » en, wanneer de lucht bewogen word door wind, regen, of ftemmen der menfchen ; daar- entegen by ftille nachten ‚ zal men geen fuiflen vernemen ‚ en niettemin zyn ze van de oprechte. In Europa maaken ze malkander ook wys> dat het voor koortzige men- Zy zwee- fchen gezond is, water uit deze Hoorens te drinken. Noch hebben ze eene zeldzaame ene eigenfchap » doch met eenige andere Hoorens gemeen dat ze by langduurig regenachtig weêr. weêr zoodaanig zweeten ‚ dat ’er de anal op ftaan , ’t geen zE ervaren heb aan zoodaanige» die ik al over de’ 16 jaaren bewaart had; en dit gebeurt t° elkens al we- der, als de regen komt, fchoon men ze zelfs dagelyks_droog afveegt. „ip en Om hunnen levenden glans te onderhouden ‚ moet men ze zomtyds, immers alle lang, goed WEE jaaren > eens in zout water eenige uuren laten leggen , ’t welk men noemt: de can bebou- zi Hoorentjes te drinken geven ; daar na moet men ze met verfch water af{poclen, in de zonnc Fol.g4. / XXVII RARITEIT-KAMER. II Boek. os zonne droogen> en met e&n wolle lap zagtjes en lang wryven, tot ze warm worden, waar door ze 200 glimmend worden als een fpiegel. Deze Buccina Tritonis hiet op't Haar be- Chineefch Tsjankus of Tsjaku; op de Eilanden Liukieuws of Legueos , van waar ze verfheide de Tartars haalen om Trompetten van te maaken. gaalen. Hijt. Antill. Lib, 1. Cap. 19. Art. 8. noemt alle Kinkhoorens Cornets de mer, waar onder ik door de witte, welke het yvoor gelyken, de Subu/as ‚ of Marrelpriem verfta; maar de gedaante van de Trompette marines, of zee Trompet» is onze Bueci- na Tritonis. | III. Buecina tuberofa, of geknobbelde Kinkhooren, is veel kleinder dan de voor- pe zie gaande ‚ in ’t gemeen een hand lang » over 't Iyf geheel rimpelig, en met knobbelen B bezet, zonder eenige glans of mooijigheit ‚ vuilwit van verwe» echter, wegens zyne wet kier zeldzaamheit ‚ onder de Rariteiten getrokken » doch van binnen is hy fchoon wit als ee Porfellein : men noemt hem Heétor. IV. Buecina tuberofa rufa > rood geknobbelde Kinkhooren; deze isnoch korter dan de De 4% voorgaande, mede geheel knobbelig en rimpelig, met het zeegruis of kalk zeer bezet, en jn dieshalven moeijelyk om fchoon te maaken ; ros van koleur, met zwarte plekken op PN ketter de knobbelen ; de mond is rond ‚ aan de kanten zeer gefronft, en befloten met een dun donker bruin dekzel ‚ gelyk ook de voorgaande; beide zyn ze tot reukwerk niet gebruikelyk; men vind ze weinig, en meeft op zoodaanige ftranden; daar groote keiftee- nen zyn. Op Tombucco of Celebes Ooftkuft ‚ word deze zoorte eigentlyk Honka ge- naamt » en zeer gezocht van haare voorvechters, als ze ten oorlog willen gaan, niet Vreemd é zonder overgeloof : want zy moeten van buiten bruinrood en van binnen {choon vuur- Deere rood zyn; de knobbels omtrent den mond moeten ook op zekere manier met malkan- 7% der overeenftemmen: waar in ze dan Gengber met noch eenige andere worteltjes, als ook briefjes met characters getekent ftoppen» en binden ze dan in hunne gordels om de lendenen vaft > geloovende ‚ dat ze als dan gelukkig en onquetsbaar in den Strijd zullen zyn; hier door worden ze zoo ftout, als den Griekfchen held Ajax voor Tro- jen, waarom wy dit Hoorentje den bynaam van Ajax gegeven hebben; gelyk het voor- noemde wit geknoopte den toenaam van Hector. V. Pftudo-purpura. Baftaard Purperflek. Deze noem ik zoo, om dat ze eenigzins, De st de gedaante heeft van de Purpur{lekke uit de Middelandfche zee ‚ en van binnen een AA rood bloedig vleefch heeft, gelyk men aan geen andere Slekken ziet; doch of daar in ge Ee een rood bloed of zap te haalen zy, waar mede men zou konnen verwen» is noch niet sy letter onderzocht; zy heeft een gemengt fatzoen, van een Murex en Buccinum, zoo dat men en ze ze onder die beide geflachten kan brengen; zy is $ en 6 duimenlang, van vooren uit- daarte. gefpicft met veele gieren, en achter met een merkelyke dunne fnuit; de bovenfte gieren der randen zyn met knobbelen bezet, zomtyds zoo fcherp als ftompe doornen; het En koleur overige van de fchaal is effen donkergrauws of aardverwig» zonder glans; en als men ads het bovenfte vliesje affchraapt, (’t welk niet licht te doen valt ) is de fchaal wit, met zwartachtige draaden over dwars; de rand van den mond is dun, met fcherpe tanden gezaagt ; tegen over is hy glad en purperverwig ; de binnenfte vlakte des Hoorens is met dunne ribbetjes gevoorent: het Dier daar in, is hard, en rood alsrauw vleefch, Zy zz goed om te eeten; draagt op het hoofd een langwerpig fchildje, een lid van een vin- he ger lang ‚ en krom als een klauw van een beeft, net fluitende op den mond, buiten vuilgrauw en effen, binnen donkerbruin en wat gerimpelt. Dit dekzel is van de befte Onyx marina, by de Maleijers Unam Cafturis dat is» Onyx mofchata, genaamt: om dat ze voor de welriekenfte van alle Urams gehouden word naar ’t gemeene gevoelen » maar niet naar ’t myne; want zy riekt naar niets minder dan naar Mofchus» maar wel naar gebrande Garneelen met barnfteen gemengt, en ik zoude den Unguis van de eer- fte foorte voortrekken, of deze moeft in andere landen beter zyn dan de Amboinfche. Zy is befchreven in 't XVIL Hooftdeel, de IL. Soort. Deze Hoorens vind men redelyk veel in den Amboinfchen Inham, aan de Noord- Waar zy gevonden Zy de; worden. ad 96 COL11 D AMBOTNSCHE zyde » en zy komen met troepen by malkander voor den dag, ‚ maar in zekere maan- - den, en vertrekken dan wederom naar de diepte. Die men tot Rariteiten bewaaren wil, __moet men van het bovenfte vliesje niet berooven , want anders, door dien men het zel: ve nooit geheel af kan lichten, fchynen ze fchurft te zyn. Bean VI. Fufus, een Spil; dit is een langwerpig Hoorentje; wiens bovenfte helft iseen op dezelve Turbo of Kegel , daar de gieren met diepe klooven onderfcheiden zyn, en daarenbo- wer ven gevoorent , hebbende op de midden van ieder gier een uiefteekenden vooren , gelyk gp Cen naad ; de andere helft is een lange fmalle nuit, van binnen hol als een pyp» en Did e- aan 't einde een weinig gekrult ; over ' lyf is de geheele Hoorn vaal, zonder glans, rn en met een dun vliesje bekleedt ‚ het welk daar niet af te fcheiden is; maar de fpirs, en het einde van de (nuit zyn zwartachtig; de mond is kleinen rond, geflooten met cen rondachug fchildje , dat zwartbruin is, doch tot reukwerk niet gebruikelyk: Eerft uic zee komende , zyn ze met eene wolachtigheit bekleedt, die zich licht laat afwryven. De p& VIL Fafùs brevis, Stompe Spil, verfchilt niet veel van de voorgaande, behalven fant ‚dat ze dikker van lyf zyn, en een dikke korte fnuit hebben , langs de gieren met knob- loten belen bezet ‚; donkergrauw en gevoorent als de andere. Een tweede foort hier van is epe rond van gieren, zonder knobbelen : haarer beider fchilden zyn van buiten ruig, met rd kringen afgedeelt ‚ en cenigzins tot reukwerk dienende ; hoewel ze in ’t Hoofdftuk van de Unguss Odoratus niet gemelde worden. Haar De rechte Spil is 9 en to duimen, de ftompe Spil 4 en $ duimen lang; in de mid- TE _den fchaars een duim dik, aldus genoemt naar de gedaante van een {pil , en word wei- nig gevonden. Worden Daar is noch een andere zeldzaamer foort, die niet voor den dach komt, als wanneer nrd ‘er eene by geval in een vifchfuik kruipt ‚ want ze houd zich op in de diepte. Zy is grooter dan een gemeene Spil ‚ mede gevoorent en ganfch wit, langs de gieren met knobbelen of bulten, die omtrent de fpies wat fcherp zyn. De VIIL Buccinum pilofum primum frve crafum, in't Neêrlandfch , Haairige Diklipjes, aamgewe- Of Baertmannetjes; deze zyn van verfcheide gedâante; alle met cen korte dikke ftaert , heer jj, CM een breede gekartelde lip, over 't geheele lyf gevoorent ; en met verfcheide ryen van Waarvan borftels bezet, ruig en zonder glans : De eene foort is rondachtig van gieren, aan de mare zyde tegen den mond overftaande, met een dikke witfteekende naad: Fen ander foort forten. is niet alleen gevoorent, maar ook met knobbelen en bulten bezet; de mond is klein , van binnen ros» en gefloten mer een dekzel als een Unguis. De gé IX. Buccinum pilofum tenue , is niet boven twee duimen lang ‚ dun van fchaal , ___mede gevoorent ‚ en met lange weeke haairen bezet , die in ryen Aan malkander vaft ftaan , en licht af te wryven zyn » daar de voorige vaft ftaan: men houd ze voor het wyfje van de eerfte. Devok _X. Mitra papalis, de Pauskroon , is cen langwerpig glad Hoorentje, van een by- dezelve zondere gedaante; want de eerfte gier is zoo lang als al 'toverige lyf, langwerpig als een letter. Fol» ganích zonder ftaert, over ’t lyf wit, maar dicht bezet mer roode droppels, dic fen cenigzins in ryen ftaan , en waar van de meefte vierkantig zyn, als of het koftelyke bomas. fteenen waren aan eenen Paus-kroon : de bovenfte kanten van de gieren zyn mooi ge- Deh kartelt of getandt, gelyk ook de lip van den mond. Deze Hoorn heeft een fchadelyk flechte Ie- Dier tot zynen Inwoonder, hard, taai» witen flymerig vanvleefch; inzynfnuit, die zomtyds als een lange tong uithangt , verbergende een klein beentje ‚ als cen doorn» wer _ waar mede zy eene fenynige fteek konen geeven, als men ze levendig in den hand houd, EIB waar van zommige ook geftorven zyn: het Dier zelf gekookt en gegecten , brengt een dodelyk worgen aan, weshalven het tot de koft verworpen is; hoewel de geringe luy- „Er wedden op Karbobbo » een dorp van groot Ceram » daar zy veel vallen, dezelve zomtyds geeten op koolen gebraden, zonder fchadeeeten: want wiezoude zeggen, dat onder zulk cenc Hier va, Peilige Pauskroon een doodelyk fenyn fchuilde ? een 38 De tweede foorte hier van is kleinder , aan de kanten fyn of weinig gekartelt » en de fuart. Fol.g6. B a Pp) Lrerf En ete ee Ti RARITEIT-KAMER. II Boek. 9 de droppels zyn bruinrood, die men bruine Pauskroonen noemt. Een derde foort Alsmede blyft klein, omtrent een halve vingerlang, meeft rood > met witte vlammen; en diep ge- CE kartelt of getandt langs den omloop der gieren: de twee eerfte foorten zyn zeldzaam ; maar de derde is gemeen. XI. Mitra Epifcopi, een Biffchops-mijter, is van de voorige gedaante, doch {mal- De 11 ler en langwerpiger > zonder tanden aan de gieren, behalven aan den mond, daar ze ee, fcherp getandt is ; over ’tlyf glad ‚ met groote roode plekken gefchildert, zoo dat by leser het rood even zoo veel is als het wit : In ’t vleefch {chuilt mede het voornoemde fe- Haar ge- nynig beentje ‚ waarom men ze in de koft myden moet: Ze islang 4 en 5 duimen, DG en fchaars een duim dik; het vleefch van ’t Dier verrottende, verandert in een zwart flym > als inkt. Zeis gemeen op den ftrand van Kaybobbo. Men vind ’er noch een kleinder foort ‚ fchaars een pink lang » over ’t lyf wat gevoorent > en brandvêrwig ; waarom men ze brandige Pauskroonen noemt. XII. Zurris Babylonica, Babylonifche Toren: Deze loopt met veele gieren ineen De Lade fpitze kegel toe, gelyk een Strombus, achter met een ftaert of fnuit, langs de gieren OA op An diep gevoorent, waar van een langs den rugge uitfteekt; de grond is wit, met veele ns zwarte puntjes, die deuren en venfters verbeelden, gelyk men die aan de Babylonifche et lesser Toren fchildert. Dit Hoorntje heeft ook een zeker geflachtteken, te weeten , dat het et boven in den hoek een keep heeft ‚ als of ’er een ftuk uitgebroken was; het dekzel ls van den mond is een zwartbruine Uuguis : Het heeft noch twee kleine foorten; waar Lozifthen van de eene kleine bleeke puntjes heeft; de andere is meeft zwart; van gedaante ko- Le men ze met de bovenftaande Spil over een, behalven dat ze kleinder en geftipt zyn. # zoo ok XIII. Buccinum grannlatum planum, is {chaars een pink lang, de onderfte of eer- Ee fte gier is breed, uit den ronden wat plat gedrukt, met twee uitfteekende naaden; d? del eene aan den mond ; d’ ander daar tegen over : voorts over ’t geheele lyf bezet met der foorten ronde korrels, die in ryen ftaan, en zomtyds Paternofters verbeelden , zynde de mee- De 13de fte wit; de middelfte, een band uitmaakende, zyn rood en zwart. Aan de verfche ziet £”* men korte en ftyve haairtjes in de laagte tuflchen de korrels ftaan. XIV. Buccinum granulatumrotundum, iseenenkelde Turbos rondvanlyf, en zon- De 14* der naaden ; ook doorgaans met ronde korrels bezet ; eenparig vuilwit» zonder ban- be den. zen met Ai hs letter M. XV. Buccinum aculeatnms 1s omtrent een halve vinger lang, en over’t geheele lyf De 15 fteekelig ; dwars over de gieren {taan ruige ribben; daarenboven is hy gevoorent, licht- JE N bruin van koleur. XVI. Buccinum undofnm , is een kort bultig Hoorntje , een lid van een vinger De 16% | lang» dik van fchaal ‚ met 5 ruggen dwars over de gieren, verbeeldende eenige zee- eh baaren » en langs de gieren diep gevoorent ; aan den mond met fcherpe tandjes : De ie ruggen zyn zwart of brandverwig, het overige is vaal. Een tweede zoort daar van, is Hiervan meeft rond ‚. zonder baaren , doch mede gevoorent, en bezet met een wolachtigheit lan die daar vaft aan kleeft. Een derde beftaat meeft uit een groote ronde gier, achter met Ee de een kort rond ftaertje > dun van fchaal , en omgeeven met veele ribben, als draaden daar omgebonden; deze is zelden te vinden; maar de twee eerfte zyn gemeen. XVII Buccinum lineatum, is mede een enkelde en effene turbo, fchaarseen pink De 17% lang ; omringt met zeer fyne of kleine zwarte ftreepjes, als of’er zwarte draaden omge- Re wonden waaren : de fchaal is ligt, met kleine tandjes aan den mond : In haar vleefch SRE heeft ze mede dat fenynig doorntje, gelyk de Pauskroonen » waar voor men zich wachten moet, op dat het niemant in de hand quetze. XVIII Digitellus , het Vingertje, is ook maar een halve vinger lang» dik van Ae heel fchaal» en lip, achter meteen kort ftaertje, over’t geheele lyf korrelig» vaal, en zom- letter Q tyds met eenige banden: De voorfte turbo ftaat altyd wat krom, en zyn fpits is {lomp ; waar door het een vingertje gelyke, het welk naar iets wy{t. Een tweede kleinder foorts Hiervan isglad, wit, en blinkende als porzellein: deze word zelden gevonden. Aen N XI X. Tur- 98 D' AMBOINSCHE.- De rote XIX. Twrriculas het Torentje. Mal. Bia bidji gnemon : Dit is een byzonder fata foort zoen onder de Buccina, langwerpig, onder en boven toegefpitft, waar van de onder Îy letter R. fte gier zoo lang is, en meermaalen langer dan de verdere turbo of {pits; de fchaal 1s dik, aan den rand wan den bovenften gier een weinig geplooit; en overdwars met zeer Van deze kleine vooren : zommige zyn tos of geel over ’t geheele lyf: zommige hebben roode yn veele en zwarte banden: zommige Zyn doorgaans een weinig geplooit, met en zonder ban- Joorten, ‚ î - ie Hen den. De kleinfte foort daar van is wederom effen ‚ of aan de randen éen weinig ge- En plooit, en zwartachtig van koleur; de mond is langwerpig» nauw alscenfcheur, en het Dier heeft geen been noch dekzel. Desofe XX. Turrienla plicata geplooide Torentje , deze is dikker van lyf en fchaal , Sebel meeft grauw, met uitfteekende plooijen als ruggen» en overdwars gevoorent» Zoo dat by letterS. ze garffch rimpelig en ruig zy : doch hier by komt noch een foort, die wat flechter is, Van deze Ne zyn me maar deflelfs ruggen loopen fcherper toe» en hebben. gemeenlyk banden : de Maleijers oan at noemen deze tweede foort ‚ Bia bidji gnemon ‚ naar de gelykenis van Guemon, Kor- rels, die by ons de olyfteenen gelyk zyn. Deze hebben veele veranderingen » die wy alle echter onder deze twee foorten brengen. Dearfe _ XXI Zwrrieula flis cinta, deze is ronder van lyf, omgeeven met zwart of bruin- foort, met . Dn : . leter T. achtige en uitfteekende ribbetjes, als met dunne yzerdraaden. Derse XXII. Zurrieula granulata , deze is noch kleinder , waar van de eerfte gier het Lt, met g 5 zj je 6 Vid, v. meefte lyf uitmaakt , rondom en dicht met kleine korreltjes bezet : D’ eene foort is lichtgrauw : D’ andere heeft eenige banden van roade, zwarte» en blauwe korrels , als of het Paternofters waaren» gelyk men ze ook wel noemt. Deazfe XXIIL Buccinum angulofumy fchynt mede geplooit te zyn, doch de ruggen zyn aaps, {maller en fcherper; ze is dun en ligt van fchaal , eenpaarig donkergrauw. Deze XXIV. Buccinum fealare, het Wendeltrapje, is cen raars kleins en wit Hoorn- foort , met ter W. tjes buiten omgeeven met veele plekken, die dwars aan de gieren ftaan, als fchubbetjes: en in ordre opgaande als een wendeltrap. De 2sf XXV. Buccinum fpirale, zynde de alderkleinfte van dit geflacht, is fchaars een lid hd van een vinger lang, grauw of bruin, ruig, en gerimpelt. Deze noemt men in Portu- metleiter gaal eigentlyk Bozios, (’t welk echter een gemeene naam is van alle Buccina ) ze wor- den veel in de kloofters verkocht » waar uit de.-Nonnen tot tydverdryf, kranflen en hoedbanden maaken. Deze XXVI, Bweeinumfoliorum, zynde mede van de kleinfte Hoorntjes, dun van fchaal , Gd : SN 5 8 5 rd uit eenen ronden gier fchielyk toeloopende in een fpits, zoo fcherp alseen naald; langs laat . . . 5 À re %, Six de gieren is ze fyn geribt , groengrauw van koleur » met zwartachtige flipjes; den wat etet mond fluit ze met een dun rond dekzeltje. Men vind ze by menigte aan de bladeren -dangen wezen En takken van zoodaanige boomtjes en heefters, die op den ftrand waflen » inzonder- gen dee heit op het Mangium fraticans. De Inlanders neemende grootfte, kooken ze, en eeten worden. ZE, Dit zefde geflacht heeft ook fyne Quisquilie, of kleine fchorri morris, van verfchei- de gedaanten , die men hier en daar op fteenige ftranden vind, welkers gedaante uit wyft > dat ze onder de Buccina behooren. | DeTsjan _ Tfjanko van de kuft gebragt , komt met geen van de Amboinfche Hoorntjes over- lo befre- en; behalven eenigzinsmetde Pfeudo-purpura, uitgezondert dat ze geen bulten, noch VEH. Js heel doornen heeft ; maar rond toeloopt in cen ftompe fpits , met een dikke {nuit : deze zwaar Ee . kj . van ff Hoorn is fchaars een fpan lang». zeer zwaar en dik van fchaal, te weeten, ruim een fchaft dik; de buitenfte huid is onzienlyk vuilgrauw, met geel gemengt, hier en daar gebor- ften, en met afgefprongene {chilfters; binnen in den mond isze Oranje-geel, dochal- lenxkens naar binnen witter, maar niet Paerlemoerachtig; aan de flinker zyde van den Van deze Mond ziet men drie uitfteekende ribben, die wendeltrapswyze binnenwaarts omloopen ; akin haar gebruik is om ’er armringen van te maaken, als men ze overdwars in ftukken zaagt. GEN je 4 genze- LY hebben een Koning, zoo men in ’t gemeen gelooft; doch by nader onderzoek heeft waakt. men RARITEIT-KAMER. _ 11 Boek. 99 men bevonden, dat het een wyfje of Koningin is, van den gemeenen troep niet ver- fchillende; behalven dat haar gier verkeert, of naar de rechterhand omloopt, alsmen Hebber den mond recht voor zich houd ; gelyk hy aan alle andere Hoorntjes flinks omloopt ‚ $% 27 ' keerden ten aanzien van de aanfchouwers. Naar ’t verhaal der Duikeren; vind men de Tsjanki omloop. : Waar « op den grond van de zee ‚ op zeekeren tyd des Jaars , met honderden in eenen troep z over malkander vergadert, waar aan men bekent, dat ze dezen Koningin onder zich en Beed verborgen hebben ‚ en, naar men gift, haar als dan bezwangeren : want kort daar na vooree- vind men op dezelve plaats een raare Melicera » of Eijerftok , hangende veele kriftal. 8 achtige korrels, als druiven, rondom aan eenen fteel in’t zandopgerecht ‚ waar uit dan Jonge Tsjanki voortkomen. By de Inlanders is deze Koning » zoo zy hem noemen, En zeer duur, geevende voor ’t ftuk wel hondert Pagoden, om dat hy zoo zelden gevon- waarde, den word: de gemeene man mag hem ook niet verbergen, maar moet hem aan hunne Koningen leveren. De Buccinum , deze hebben , als de voorgaande , by ons andere benamingen ‚ zie de eerfle foort op de je XXVIIL met letter A. aangewezen. De 2de foort by letter B. zyn ’t die-men 1 rompetten moemt , ook wel Tritons-hoorns. Men vind van deze heel groote , waar in omtrent de zyde aan de derde krul , of omloop een gat is gemaakt ‚ door 't welk men flerk blaazende een groot geluid kan maken. De Heer vander Burch Heeft ’er ons een wat Rleinder ter band geftelt, aangewezen met N. 1. waar in het geheele Dier noch is, en gelykt wel naar 't geen met K, en Lu. opde Vde plaat , in teerfle Deel is aangewezen ; doch met dit verfchil, dat de pooten en nypers wat fcherper en dunner zyn. De 3% en qde foort, met de letters C. en D. aangewezen, hebben by ons de naam van Olykoeken, om dat zy de koleur en gedaante daar van hebben ; ja zelfs, als zy wel gepolyft- zyn, zoo is baar glans even eens, of zy met olye befmeert waren ; die by letter ij. is een enkelde ; en die by letter C. een dubbelde, en word ook wel de gebulte Olykoek ge- naamt: van deze zyn nog verfcheide foorten, waar onder twee uitmunten , en zelden voorkomen ;, namelyk de geftontte; en de Olykoek met rofynen. De sde foort, ís verbeeldt op de plaat XXIX. met letter E. De 6% foort, met letter F, die men Spillen ook T'abakspypen zoemt. De pde foort, met letter G. En de 8e met letter H. De g% heeft geen af beelding. Doch de 1O% foort, is zen met letter 1. deze is de Pauze-kroon, eex Hoorn eertyds van den eerflen vang» % gedenkt my, dat ’er twee hondert guldens voor wierd betaalt; alhoewel nú hunne waarde wat vermindert is, zoo blyven zy moch goed ‚ indien zy heel hoog rood gevlakt zyn , ’t welk men dan Primierkoleur noemt ; ook als hun koleur , van beneden tot boven aan den top, gelyk blyft, zonder te verminderen, die men dan T'opfchoon noemt, en zy moeten voor al geen naaden of voorens hebben. Het venynig angeltje , % geen de Schryver in deszelfs vifch aan- merkt, moeten de Roomfchgezinde lief hebberen ongemerkt laaten voorbygaan ; als mede dat in de Biflchops mijter is, aangewezen met letter K. zynde de 11% foort. Wy noemen die Oranje pennen, om dat hunne vlakken fchoon hoog Oranje zyn: de Heeren Feitemaas bezitten een van deze met fchoone Citroengeele vlakken: buiten deze zyn'er my gee= ze bekent. De 12de foort , met letter Li. aangewezen , word by ons Piramyde genaamt ‚ waar van mede verfcheide foorten zyn. De 134: foort , heeft geen afbeelding , Doch de vate foort, flaat by letter M. die wy, om zyne knobbelach- zigbeit , de Ryftenbryhoorn woemen. De 15 foort , met letter N. word het Dittelhoorntje genaamt. De 16% # werbeeldt by letter O. De 17% by letter P. De 184 by letter Q. De 194 met R. die un ’t gemeen Bandpennen ge- waamt worden ; waar van veele foorten zyn. De 20fé by letter S. is een foort van de voorgaande. De x1ft by letter T. De 22e met letter V. deze word om zyn fchoone koleurde banden de Staaten apen geheeten. De 23fe foort heeft geen afbeelding ; Doch de 24e by letter W: deze geeft ons de Schryver voor een Wenteltrapshoorn , alhoewel het maar een byfoort is > Met heel weinig verandering, worden op onze flranden diergelyke veele gevonden, en van onze Viflchers , doch te onrecht, Kinkhoorns gewaamt: het zou wel gewoegt hebben de rechte Wenteltrap hier by tezetten, maar alzoo ons , onder °t maaken van deze plaat, de afbeelding ontbrak, zoo zullen wy die op deeerfte plaats , die ons voorkomt, vertoonen. De 25fte foort, word met letter X. En de 26fe met letter XY. aangewezen. Van de Tsjanko geeft ons de Schryver geen afbeelding „ doch dezelve word by ons de Ofterhoorn gezaamt ‚ om dat de Heidenen dezelwe in hunne erde gebruiken ‚ waar mede zy welriekende olye of balfem gieten (zoo men zegt.) Zy komen hier meeft, buiten om met lompe cieraaden , en vanbinnen heel hol uitgefneden , waarom men gelooven moet, dat zy tot eenig gebruik zoo gemaakt zyn. Ik heb dezelve nooit heel ontmoet, als nu by de Heer de Jong, die’er eenige van Geilon heet gekregen „ doch dezelve zyn my ‚ om dat de plaat al gemaakt was, te laat toegekomen; waarom ik die niet heb konnen laaten afbeelden: ook is hy grof, plomp ‚ zonder koleur of eenige tekenachtigheit ‚ en derhalven ook niet waard, om ’er een nieuwe plaat van te maaken. XX. HOOFTDEEL. Strombus. _Naelde. Sipot. Nder het zevende geflacht behooren de Strombis dewelke zyn fmalle; lan= De Strom ge Hoorntjes ‚ met veele gieren in een lange {pits toeloopende, gelyk een KE Erf houte nagel. Men noemt ze eigentlyk Strombi, of Turbines, in *t Duitfch, Naalden , of Pennen ; Mal. Bia Krang ‚ Djarong of Sipot. Zy zyn van Waarvan tweederlei fatzoen, flechte, en hoekige of knobbelige. De flechte zyn effen van fchaal. Hd a De gieren hebben geene of kleine keepen tuffchen beiden ; of zyn een weinig geribt ; als volgt. N 2 IL. Strom- 100 DD’ AMBOINSCHE De 1fe 1. Strombns primus five fubnlay een Elze of Marlpriems deze is de grootfte van dit He Ke geflacht, op het meeft een hand lang ‚ doch gemeenlyk korter; effen vanfchaals vuilwit NL als yvoor ; met zwartblauwe plekken of {treepen aan den känt der gieren : het Dier is wit, zeer hards en taai van vleefch, onbequaam tot ceten; het fluit zynen mond met een dun klein dekzeltje, ’t geen het Dier echter qualyk bedekt: in zyn vleefch zie een venijnig beentje, wiens fteeken voor doodelyk gehouden worden, gelyk het ook groote pyn verwekt, als men zich in de fcherpe fchaal s of ín zyn fpitze verzeert. De zde IL. Strombus fecundus, is van de voorige lengte, doch finalder , en niet boven eeft ne vinger dik „ langs de gieren met groote ‘zwarte droppels bezet» en de gieren puilen in de midden ook wat uit. | De ze EIL Strombus tertinss is het gemeene {lach ; waar van zommige witachtig zyn, for, ‚met lootverwige plekken en ftreepen; zommige zyn wit, met zwarte ftipjes langs den tier © kant der gieren; andere zyn ftomp van fpits, als een zwik , dat men in een vat fteekt ; wederom andere hebben rofle en kromme ftreepen, als ofer verwart garen oplag: De 4e IV. Strombus quartus, is lichtbruin, met groote witte oogen, en de gieren puilen dn ze mede in de midden wat uit; zyn zeer zelden te vinden. De gie V. Strombus quintus ‚ is ligt van fchaal, lichtrood of vuurverwig» met witte flan- it getjes, ook zelden te vinden. Dn , VL Strombus dentatus ‚ gekartelde Naalde , is mede lichtbruin en aan de kan- berk, ten der gieren met ftompe tandjes, en langs de gieren met dunne ftreepen verziert. verbeeldt. Van de Eilanden Luflapinjos brengt men noch een raare Marlpriem, langsde gieren getandt of gekartelt, gelyk de voorgaande, doch van koleur bleekgeel , als vuil yvoor , met heel kleine ftreepen, en daarom genaamt de yvoore Marlpriem. De 8 VII Strombus feptimus iseen pink lang en een {chaft dik, dwars over de gic- de p)_ren met fyne groeven; gelykende een Eenhoorn. | fe 1 VIIL Strombus oëtavus five Lanceatus, Piekenier, is een kleine, en fimalle Naal- letter G. des wit en glad, langs de gieren ftaan veele zwarte Heen overend „ als of men cen deel opgerechte pieken zag. De ge IX. Strombus nonus frve granulatus 5 gegranuleerde Naaldes is cen klein goetje ter HE il groote van Naainaalden, benedeneen ftroohalm dik» met veele korreltjes bezet ; zom- mige ook geribt en gekartelt, van verfcheide fatzoen. Dero __ _X, Strombus chalybens, Zeilnaalden, zyn de kleinfte van dit geflacht , een Weinig Jr, 7 hoekig» doch gevoorent: zommige heel blauwachtig » als geblauwt {taal : zommige met witte en zwarte ftipjes. Der XL Strombws caudatus albus, witte Tuitjes, zyn alsandere Naalden, doch hebben , achter een omgekromden ftaert; de witte zyn dwars over de greren gevoorent, en hoe | meer voorens zy hebben, hoe raarder zy zyn, fluitende haaren mond met een dun geel dekzeltje; zommige zyn geheel wit; zommige met fyne, zwarte, of bruine ffreepen omvangen, die de raarfte zyn; een derde foort is geheel ruig, engekartelt, ja fchier fteekelig. Derse __ XII Strombus caudatus granulatus , is ganfch korrelig; zommige geheel grauw A g zommige hebben de grootfte korrels wit, dewelke fraaijer zyn. Men noemt deze bei de foorten Tuitjes, naar de gelykenis van een tuit aan een Schenkkan. Deize XIII Strombus tympanorum, of Tympanotonos. Neerd. Trommelfchroeven, naar forth de gelykenis van her houtje, waar mede de Tamboers hunnen trommel (pannen; haa- re gieren zyn met keepen onderfcheiden, en daarenboven geribt, eenpaarig taneit van koleur, en zonder tuitje; doch een raarder foort hier van is geheel wit; deze zyn de raarfte onder dit geflacht > immers op Ambointa ; maar worden ook gevonden op de Zuidzyde van Ceram, inden Landftreek van Kellümoeri: mooijer, en grooter vallen ze op Javas en Sumatra. ie XIV. Strombus tuberofus, geknobbelde Tuitjes > is de eerfte onder de hoekige gern Naalden, vol groote knobbels; en aardig gefchildert met zwarte plekkenen ftreepen. XV. Sfrom- vin U erf sdds, ip (1 1 Eh lll APT PE B enctebeidebedel dd 7 Hi / IEI N rn ehd Erf Eene st RW Meus adt XV. FOODS angulo Us > ruige Frommelfchroeven > deze zyn zeer rauw van fat- De rjt zoen, niet alleen knobbelig en gehoekt, maar ook diep gevoorent, ruig, zonder glans?” # en kalkachtig» dieshalven moeilyk om fchoon te maaken; achter hebben ze se zig kelyken ftaert, echter loopt de mond aldaar wat fcheef. XVI Strombus fnviatilis , Riviernaalden; in ’t Amboinfch Sella; in ’t Maleitfch De 16 Sipot afer ‚ en flecht Sipot. Deze zyn lange fimalle Naalden; dun en ligt van fchaal „4% il grauwgroens of flykverwig , zonder glans of mooijigheits 4-en 5 duimen lang, fchaars een vinger dik: een ander foort is kleinder, ftomp van fpits; enmet zwartachtige ftree- pen getekent : zommige zyn ook wat hoekig langs de gieren. Men vind ze aan den Deze mond van alderhande Rrvieren » daar het flykig is, leggende in het flyk verborgen ; en daar men ze met menigte uithaalt, en op de markt te koop brengt ‚ want ze geeven gevonden. een goede {pyze; zelf het fop daar van word tot het eeten van Papeda gebruikt: men warden dient ze echter een halven dag of nacht in verfch water te laten leggen, op dat ze het ob, zand en flyk wat uitfpouwen ; zy zyn zoet van {maak , doch als men ze ceten wils moet men van de fpits een groot {tuk afflaan, en dan kan men ze uitzuigen, of anders met een fpeld uithaalen; haar mond is gefloten met eensdun zwartachtig dekzeltje. XVII Strombus palaffris , Amb. Sipot kitsjil ‚ Makkaff: en Maleitfch Borongans; De ry deze is van gedaante als de Marlpriemen > doch korter , leelyker , {lykverwig > ge- Je 4 meenlyk met een afgebroken {pits , binnen wit en glad ‚ en den mond met een dekzel gefloten ; zy houd zich op in de moeraflige Zagoeboflchen ‚ op Amboina onbekent, doch zeer wel bekent > en word veel gevonden op Ceram > Boero, en Celebes; deze is mede bequaam tot eeten, en word daarom veel gezocht en toebereidt als de voor- noemde. XVIIL Serombus paluftris levis , is dik van fchaal , hebbende de gedaante van De 18 gemeene Naalden, met een kleine keep aan den hoek van den mond, glad, zwart of {5 K, donkerbruin. deze valt mede aan moeraflige Rivieren by de wortelen der Boomen, en zyn ook goed om te eeten. XIX. Terebellum , een Kuipers-boor ; deze tel ik mede onder de Strombi, we- De1gt : Joort „by gens haare lange en (malle gedaante, hoewel zy vaneen byzonder maakzel is de Rol- ue, 5’ len naarder komende; want zy heeft maar een groote gier, een fmalle en lange mond ; en loopt fchielyk fpits toe, als een Kuipers-boor, of gelyk de fpits van een houte Teil : de meefte zyn vaal of lichtbruin, met zwarte ftreepen en adertjes: zommige met zwar- Van deze Zyn vers te ftipjes: men vind ‘er ook fpier witte; zy zyndun, ligt; en glad van {chaal; en kun- (Zzsue nen uit het water Ípringen, als of ze uit een boog gefchooten wierden. Soorten. XX. Strombus mangiorum > is een grove Naalde , omtrenteen vinger lang, van pezot buiten ruigs en diep gevoorent, ftaalgroen en zonder glans, meteen breede lip aan den eg mond; hy houd zich op in moeraflige plaatzen, daar een harde grond en fteenen onder met letter zyn, by de wortelen van het Mangium caftolare, en aan de fteenen daaromtrent; hy is van geen zonderlinge mooijigheit, word echter, wegens zyn fatzoen, onder de Ra- riteiten bewaart, en van de Inlanders tot de koft gezocht, gelyk den voorgaanden Sipof ayer. Ì aalden, by den Schryver genaamt „ zyn by al de Nederduitfche Liefhebbers onder den naam van Pen- Re en ieder Zo en De geen hebben. Die met letter A. aangewezen , op de plaat XXX, heeten de dikke Tyger-pen. Die met de letter B. de dunne Tyger-pen. Die met C. d’ omwonde Pen. Die D. de witgeplekte Pen. ByletterE. de gekartelde Pen. Die met de letters FG, H, ez L, werden Naalde-pen- £, om haar dunven fcharpbeit. Die by K. de Snuit-pen. By L. de Kobbel-pen. Die by M. de enkelde Trommelfchroef 5 wan welke noch een andere grooter foort is, die men de dubbelde [rommelfchroef zoemt. Die by letter N. de gedoornde Snuit-pen. Die by O. word de Wettindifche Pauze-kroon genaamt, wveelligt om datze daar wan daan eerft tot ons is overgekomen. Die 7 P, is een Slakke-pen. DiebyQ. een Wettindifche ballen Bagsekeoon, ligt om dezelve reden als de voorgaande. Die by de letter R. aangewezen , is een andere foort van 1 la De Die by S. is de geftippelde Boor: waar van meer foorten zyn; als de witte ; de geftreepte; de gel es ACE „die letter T. afgebeeldt, word onder de Bandhorens , gerekent. Van deze Pennen zyn noch veele andere forten ; Ln alzoo de voornaamfte hier zyn vertoont, moet het den Lief hebberen genoeg zyn. word ge by letter nen Zenoen? N'3 XXL HOOFT. 10% | D' AMBOINSCHE XXL HOOFTDEEL. Voluta. Bia Tsjintsjing. De Volw N het achtfte geflacht komen die geene, die wy Voute noemen; in ’t Duitfch s ie befchren Wellen ; in’t Maleitfch, Bia Tsjintsjing, en Krang lanke; dit zyn alderhande /4- % lute, daar men ringen van maaken kan, hoewel dit laatfte eigentlyk op een ze= kere foort paft. | waarvan — Voluta is een konftwoord uit de Boukunft ontleent, waar door betekent worden de a krullen» die men aande Jonifche en Corinthifche pilaaren ziet, naar welkers gelyke- komt, nis deze Hoorntjes genoemt worden: want zy hebben een plat hoofd, uit veele gic- ren in malkander loopende » gemaakt , in form van een Zinea fpiralis, of flangelyn: het lyf is langwerpig» uit veele nauwe gieren gemaakt, over malkander gerolt, en ach- ter {pits toeloopende ‚ zoo dat ze op het hoofd ftaande een kegel , of piramide ge- War —_ lyken. Uit het gevolg van dat fatzoen; hebben ze een lange {malle mond; en het Dier fd heeft ganfch geen dekzel, ‘trekkende zich zoo ver naar binnen; dat men niets daar van enn. ziet. In zee zyn ze fchier alle met eene wolachtigheit en flymerige huid bedekt , die ligtelyk kan afgefchrapt worden. Zy zyn zeer verfchillende van fatzoen onder malkan- der , gelyk uit de navolgende foorten blyken zal. : De eere _ T. Cymbiums gekroonde Bak, of Kroonhoorn , Mal. Bia fempe, by de Inlanders A 5 van de Zuid-Oofter Eilanden Wina. Deze heeft een verfchillend fatzoen van de volgen- ee plage de Volute, want als men hem overeind houd, ev van achteren beziet; gelyke hy een byletter _ Wapenrok, of Beifrok ( zaludamentum ) boven op met veele tanden , die in een Vierge, Kring ftaans als een kroon; van voren gelykt hy een langwerpigen Bak, met een wyden dede mond, buiten wat ruig, en donkerbruin, hier en daar met groote witachtige plekken; Sok verge. binnen is hy vuilwit, als yvoor; de gieren aan de eene zyde beflaan pas de helft van leken. de breedte; en daar in legt een groot Dier, van een hard grauwachtig vleefch ‚ bloot Hume en zonder dekzel. De grootfte zyn rsen 16 duimenlang, en 9 duimen breed. In Am- SUE boina vallen ze niet „ maar veel in de Zuid-Oofter Eilanden , inzonderheit op Key. En hoe De Inlanders eeten het-vleefch , de geheele fchulpen op koolen braadende, doch de le grootfte breeken ze de binnenfte gieren uit , en maaken daar van bakken en fchotels; worden. _ een profytelyken huisraat , om dat het niet ligt breekt , en als de maaltyd gedaan is » dient ze hun tot hoofvaten, om het water uit hunne vaartuigen te fcheppen. Deze uit- geholde vaten brengen ze zomtyds te koop ; maar de geheele kan men qualyk krygen ; of men moet ze uitdrukkelyk beftellen. De Chineezen noemen dezen Hoorn, Ong/e, dat iss … Koningshoorn » “en weeten uit zyn binnenfte deel aardige lepels te maaken, dewelke men qualyk kan raaden, van welk een Hoorn zy gemaakt zyn; doch zy dienen beft voor ie- mand», die flinks is. Van deze _ Daar valt noch een kleinder foorte op Ceram niet boven de 7 of 8 duimen lang» ges lichterbruin en gladder, boven op met een {malle kroon , die men zomtyds geheel en ee, ‚gen kan, om dat ze te klein zyn, om ‘er bakken uit te maaken. LNE II. Meta Butyri, Boterweg : deze is onder de Wolute de grootfte; het hoofd is Jrz, en wel platachtig , doch aan de kanten rond ; en in de midden met een uitfteekend ter C. fpitsje, zoo dat hy niet overeind kan ftaan, over het geheele lyfis hy-geel , als boter» met zwarte of bruine ftipjes, die in een rye ftaan, maar aan het hoofd zyn het brezde aderen of ftreepen. Zy worden zelden gevonden, inzonderheit die gaaf en geheel van fchaal zyn; want dikwyls hebben ze fcheuren, of leelyke naaden. | Ven deze Men heeft hier van noch een kleinder foort, waar aan de Charaêters ordentlyk ftaan ; Brun gelyk aan den Muzykhoorn. be 3e HIL Volta mnficalis, Muzykhoorn, of A. B. boekjes, anders Letterhoorns; deze is gort, aan - d’ al- ig (EA haa” RARITEIT-KAMER. II Bock. 103 d aïderplatfte van hoofd, zoo dat hy over eind kan ftaan » alseen kegel; de fchaal is gewerer wir, maar dicht bezet met grove zwarte» en vierkantige Charatters, alle in ryen ftaan- C letter de langs de gieren, en eenigzins verbeeldende Muzyknooten; doch aan zommige zyn Huare de Characters langwerpig, en die ’er naaft aan ftaan> wat korter; diervoegen als men an by 3, PE de letteren ziet in de A. B. boekjes der kinderen: het hoofd is met gelyke Characters vergelen getekent, en over ’t lyf loopen noch z of 3 geele banden, die demooifte zyn: Daar wa is ook een foort, die de Charafters zeer klein en ydel heeft ‚ naar den voorgaande Bo- en terweg aardende ; de mond is zeer nauw» zoo dat men qualyk iets van het Beeft ziet ; foort 5 en de buitenfte fchaal is bekleedt met een dun vlies, ’t welk men terftond aan de ver- fchen affchrapen moet > anders is het moeijelyk af te krygen. Zy zyn ook meeft vol feheuren, zoo dat men weinig gladde vind, en de befte moeten niet boven drie dui men lang Zyn; de binnenfte omloopen zyn zoo dun, alseen Perkament; doch zoo ftyf als de hoorne blikken aan de Lantaernen, dicht op malkander gerolt, en zonder Cha- Rede raëters. Op Borneo in de Landas worden deze Hoorns mede getrokken tot armringen. gesn Uuikt. IV. Cereola, Keersjes , Mal. Bia Liling : deze zyn ook kegelvormig, doch het De 4 hooft puilt meer uit, zoo dat ze niet wel konnenftaan; van een eenpaarige koleur , alst verfch opgefneede wafch ; behalven achter aan den mond hebben ze een violette of fe letter zwartachtige plek; over *t lyf zyn ze fyn geribt, en de verfche zyn mede meteendik vel overtrokken ‚ ’t welk men terftond affchrapen moet. Een tweede foort hier van is Var deze breed van hoofd, met een kort fpitsje in de midden; en korter van lyf, mede wafch- HO) geel ‚ en overdwars met fyne witte ftreepen getekent; doch aan den mond hebben ze den voornoemden violetten plek niet. V. Voluta Tigerina, TVygers: deze zyn niet breed van hoofd, maar lang van lyf, Des 5 dh 5 oort, aan- en de kringen van het hoofd maaken eenige groeven ; het lyf is getekent met groote en kaftanjebruine plekken», die zomtyds ook zwartachtig zyn» en de grond is wit; of licht- a letter rood. Deze plekken verbeelden verfcheide figuuren, van Wolken, Gedierten ; en Men- fchen> die een groote kift draagen, naar dat iemand fchrander isin ’tbefpiegelen; langs de gieren zyn ze fyn geribt , of geftreept » en met een dun vliesovertrokken; ’ welk aan den gedroogden moeijelyk af te neemen is. Zy vallen op de kuft van Hitoe. Waar die VI Nubeeule , Wolkjes, zyn mede langwerpig als de voorgaande ‚ doch aan ’t hg hoofd wat geknobbelt ‚ als of het een foort van de voorfchreeve Bakken was ‚ mede TA Ke wyd van mond ‚ en dun van fchaals deze is aan d’ eene en grootfte foorte bruin, met Zer G. . 5 . N . « . « aar vuilwit gefpikkelt ; aan d’ andere foorte purperachtigbruin, met blauwe en witte flip- va zoch peltjes , die met troeppen door malkander loopen ‚ als of het wolkjes waaren, veel Hen fchoonder en raarder dan de eerfte: andere noemen de voorgaande Tygers. VII Wefpertilio, Vleêrmuis, Mal. Bia morfégo en Bia buduris Amb. Ruluton. Dit De en fchynt in ’t eerft een Murex te zyn» want de kanten van de omloopen zyn bezet met ‘gebeeld fcherpe knobbels, als de doórnen van een Rozelaar, maar het Dier daar in woonen- ee bel de bewyft, dat het onder de Volute behoort, welke alle zonder dekzels zyn: ‘thoofd 4 letzer puilt ook vry wat uit» als een Turbo» daar aan men ook doornen ziet; de fchaal van buiten is bleekwit, zomtyds lichtrood, met zwarte plekken en wateren getekent, ge- Iyk de vlerken aan een vleërmuis ; de mond is wyd, vervult met een hard knarsbee- nig vleefch, aan de buiten zyde fraat gefchildert, met geelgroene en zwarte ftreepen. De tweede foort is langwerpig » lichtrood op den grond ; met donkerbruine wate- De 2de op dezelve rens in plaats van doornen ; heeft het hoofd ftompe knobbels. De derde foort is me- Plat „ver nt Lb de langwerpig ‚ en met ftompe knobbels ‚ rookverwig» met donkerbruine ftreepen jr gefchildert ‚ ín plaats van wateren, die wat verwart loopen als garen. D’ eerfte zyn Zen op alle ftranden gemeen > hoewel men ’er weinig vind, die ongefchonden zyn» maar 3d fzore. meeft gefcheurt , en met doode vlekken. Voor de mooifte houd men» die bleek zyn; en op den grond breede zwarte wateren» en hoog verheevene knobbels hebben. D* Amboineezen zoeken ze zeer tot de koft, maak hebbende in dat knarsbeenige vleefch, hoewel ’er wat bicter onder loopt: De Boetonders leggen Ze den kinderen in ’ En onder 1 to4 D' AMBOINSCHE onder *t hoofd ‚ om voor het nachtelyk verfchrikken en fchreeuwen bevrydt te zyuú s hee noemende die in hunne taal Droomhoorntjes; in ’c Mal. Bia mimpi: by anderen ook beizamin- Bia baduris datis, Steekelige Hoorntjes; welken naam ook gegeeven wordt den Tribu- SP agr. 53 hier boven vermeldt. Zommige Amboineezen noemen ze ook Makijn horun;, en om. men vind dikwyls aan de klippen ‚ daar ze woonen > een bosje van witte en hoekige eijers hangen, doorfchynende als ys; en met fmalle halzen aan malkander hangende; niet ongelyk de eijers van een Zeekat; doch men houd ze voor de eijers van deze Hoorntjes, en doen niet tot de voorteeling; gelyk alle Melicera van Hoorntjes niets anders zyn, dan een overvloed van nering. Zy hieten op ’t Boetons Cantaruga, om dät ze, als boven gezegt is, droomen verwekken, en de kinders geruft doen flapen; als men ze hun onder de kuflens legt. mi VIII. Marpa, de Harps is ook een wydmondige Volutas wel de mooifte van dit verbeelde geflacht , van buiten verziert met breede en uitfteekende ribben ‚ die boven eindigen A in fpitze doornen, en verbeelden de {naaren van een harp ; loopende de doorntjes door ki Ee den geheelen krul; de ribben zyn vleefchverwig ‚ de tuflchenplaatzen wat bruinder ‚ met gedaante Witte kerkvenfters verziert en getekent; in den mond aan den buik zyn ze zwart; het enkolenr. Dier heeft veel hard en knarsbeenig vleefch , aardig gefchildert ‚ met lichtbruin en geel; boven op met fterretjes. Zy hebben een {tuk vleefch voor aan, zoogroot, dat het niee wel in de fchaal kan, ’t welk ze los konnen laaten en wechwerpen; doch wat daar uit groeit» is onbekent: immers men vind ’er veele, die dit ftuk niet hebben, enalsmen t’ fluk afruke, vind men daar onder eenige witte korrels , als of het eijers waaren. - pe ge Zy zyn van natuur ftraks fchoon, maar men heeft moeite, om ’er het vleefch uit te kry- wleefch ge- SEN, want als men ze kookt, enlaat verrotten, krygen ze doode vlekken, te weeten; IVAE overal daar het doode bloed raakt, waarom men het vleefch moet uitfnyden, zoo verre worden. men kan, en het overige de mieren laaten uiteeten. Zy-heet op ’t Amboinfch» Zattahuls Ct welk ook den Sibor beduidt) en haar vleefch word voor fchadelyk gehouden. Derk ___ De tweede foort is kleinder, maar fraaijer dan de voorgaande, om dat ze mooijer n dez ; ' ; % Dn EL gefchildert is, als met bloemtjes en roode vlekken ; de ribben zyn met zwarte ftree- verbeeldt pen geftreept’, en aan den mond hebben ze fcherpe tandjes, die de voorgaande niet op dezelve plaat 5 heeft; deze noemt men Edele Harpen. Pe De derde foort is klein, en langwerpig; waar van de ribben maar blinken , en de ES tuffchenplaatzen zyn doodsgrauw ‚ met kleine venfteren getekent. D’ eerfte en derde Waar foort vind men overal in Ambon: maar de tweede valt in de Liaflerfche Eilanden. De EA Liefhebbers geeven deze Hoorntjes verfcheide naamen ‚ naar hunne zinlykheit ‚ om He Ln dat ze de voornaamfte onder de Rariteiten zyn; de Maleijers noemen ze Bia furaf/a > naar de mooije gebloemde kleedjes alzoo genaamt; by d’ onzen hieten ze ook Zmou- vetjess van de Liefde; andere noemen ze in ’t Maleitfch Bia bafaghi, of bafizi, dat En wan- iss ‘t hoekig Hoorntje. In de maand May met het begintvan den regen Mouf/on, wor- en den de meefte gevangen; als dan bevind men ook de voorfchreven Mola van zyn Dier worden. afgevallen, geformeert als een hart, aan de buitenfte zyde bultigof rond, en met gou- de fterretjes of bloemtjes getekent, aan de onderfte zyde plat, witachtig, met purpe- re droppels» als mazelen, daar ze tegens het ander vleefch gezeten heeft, ’t welk in ‘eerft mede witachtig is ‚ maar allenxkens verandert, bloemtjes en ftreepen gewinnen- de, ook is de Mo/a altyd harder van vleefch, dan het overige van *t Dier. De ou IX. Voluta marmorata, in ’t Neêrd. Marmerhoorntjes, in’t Maleitfch, Bia 7 sjints- bd Jing» dat is, Ringhoorntjes, van ’t volgende gebruik; deze zyn kegelformig , aan de op dezelve kanten van d’ omloopen gekartelt of getandt , en een kort fpitsje aan het hoofd in de en Nt midden , over ’t geheele lyf gefpikkelt, met groote witte plekken onder den zwarten he grond, recht als dat flach van marmers ’t welk men ZLeucoftiéfon noemt, ’t welk hun Ee. een fraai aanzien geeft; de mond is fmal, daar in het vleefch van ’t Dier bloot legt » Dierom- behalven aan den bovenften hoek , daar het een kleine nagel heeft , gefchildert met Sers geele en zwarte ftreepen , en by de {nuit fteeken ze een fmalle tong uit , met ie WEN, icht= Á, U Î W Us hd UD { aat b Wel: jd rte, we beneden RARITEIT-KAMER: {1 Boek. tes Íichttood gezoómt: Zy zyn omgeeven met een dun vliesje, *t welk daar aan vaft houd , en ten eerften moet afgefchrapt worden: -Haar Melicera is een verwert klontje van dik- kedraaden, of verwert Zeilgaren» wit» rood, en kraakebeenachtig , goedomteeeten; Zy goed gelyk het Dier ook is; de meefte en mooifte vind men in de Uliaffers , weinig op Hi- bot [pyze, toe, en klein Keram. Zy worden veel gezocht om ‘er Ringen van te maaken, die niet War bad alleen de Inland{che, maar ook onze vrouwen aan de vingeren draagen ; dit gefchied ee met groote moeiten, en fchier zonder gereetfchap, want zy flypen het hoofd op eenen gemaakt. ruigen fteen ; tot dat men alle de holligheeden tuffchen de krullen van binnen ziet, zy flaan het achterlyf met fteenen af, of zaagen het af met eenen dunnen vijl, en flypen’e everige, tot dat er een Ringerje van word; konnen ook uit ieder Hoorn niet meer dan twee Ringetjes krygen ; deze zyn fchoonwit, als het witfte been; glad en blinkende; als yvoor ; want de zwarte koleur gaat niet in de witte fubftantie van de fchaal , en Haar k- wort ’er uit gefleepen : Zommige laaten deze Ringetjes glad ; zommige fnyden ze uit en met karteltjes» en bloemwerk; zommige weeten ze ook zoo aardig te {nyden, dater een verheeven kasje, met een zwart plekje daar bovenop, aan blyft, als of het een for- meele ring was met een ingevatte teen. Uit de bovenftaande-derde foort Voluta muf: calis, kan men deze Ringen ook maaken, alsmede uit eenige andere Vo/ute ‚ en Schul- pen; doch deze Marmorata houd men voor de befte ; hier toe moet men neemen zoodaanige Welke zot Hoorntjes , die niet lang uit de Zee geweeft zyn, ook niet lang in de aarde gelegen le hebben; want zoodaanige Ringen worden doodfch; en zonder glans, gelyk ook die ge- en draagen worden van ongezonde menfchen: Men moet ze ook niet hard handelen; om dat ze ligt breeken; inzonderheit die van Schulpen gemaakt zyn. Zy pleegen noch an- Dievel: dere hovaardye met deze Ringen, die zoodaanig met goud beflaande ‚ dat men beides en ’t goud en den Hoorn kan zien; zomtyds maaken ze een groeve in ’t midden van den de Le Ring , en leggen daar in een gouden hoepje» of cenen anderen ring van Zwarte fub- ftantie, gelyk van Schildpadshoorn, enz. X. Voluta pennata > deze zyn langwerpig als een Rol; het hoofd niet plats maar De rot uitpuilende in een Turbo ; met een klein rood {pitsje boven op > van tweederlei ge- de daante, geel en bruin: De geele foort noemt. men Korhoenders (atagenes ) item Gou- Re delakens ‚ want zy zyn over ’t geheele lyf gefchildert met geele veêren > die zwarte eter O. randjes hebben» fchier gelyk de veêren van dien Vogel: De tweede foort is wat klein- Vaz de- N ’ : À ; ze een der, en fmalder, recht als een Rol, met bruin en wit gefchildert als veren, die men „a pope, Zilverlaken noemt; beide hebben ze een fmallen mond ‚, en konnen een tongetje-uit- A Ae fteeken, dat wit is» en rood gezoomt, en daar in een beentje, of doorntjes ’t welk wezez. mede fmert , als ze iemant fteken : De derde of bruine foort, heeft noch een veran- Noch een dering, die grooter is, ook met bruin en wit gefchildert, doch de veêren leggen zoo 3 foort. ordentlyk niet; zyn doodfch van koleur en langs de gieren fyn geribt : Hoewel de 4- tagenata dagelyks gevangen en gegeeten word, zoo is hy nochtans niet onverdacht van Ge venyn» ’t welk in Banda, zou ondervonden zyn aan een flavins die wel wift niets an- * Den ders in de hand gehad te hebben, als dit Hoorntje, ’t welk zy in Zee opgeraapt had ‚ “9%: onder ’t trekken van den Zegen; en naar ftrand gaande voelde zy een kleine jeuking A in de hand, die door den arm allenkskens opkroop door’t geheelelichaam; ens alzoo - op ftaande voet daar aan geftorven. XL Volnta maculofas geplekte Katjes, deze zynook kegelvormig; met eenen heen 2 Dar pen fpits boven op, en aan de kanten wat {cherp» over ’tlyf met breede plekken» die aansbaven meeft hoog geel zyn» zwart oflootverwiggefpikkelt, gelyk zommige Katten, en daar- ien enboven met fyne ftipjes, als zand, beftrooit, die meeft in ryen ftaan : In plaats van plekken, hebben zommige ‚ aan den bovenften kant van de gieren ‚ zwarte ftreepen » en het hoofd is met diergelyke ftipjes gefpikkelt ; zommige hebben zoo weinige plekken » . . sf > e dat ze meeft wit, of bleekgeel zyn, die men voor. flecht acht : Men vind ’er ook die Waar . nf se Van Men grauwachtig zyn» en van andere verwe; doch alle aan ’ hoofd met die zwarte Beer mêer. r Joortern bezet of getekent. ea fe) XII, Vo- — De rade foort, ver- beeldt by ketter R. De 13d foort, by ler 9, De 14e foort b) 5 letter T, De 15% foort, zie de plaat XXXI. Zy detter V. De 16% foort, zie e plaat XXXL, byletter W De 17% foort, o On plaat b detter Hie rvan een 2de 35 Ver= beeldt b feïter Z De 15 foort, op dezelve laat XXIII. werbeeldt by letter Z. Een 2de by de let- ders AA. De 19% foort, af= gebeeldt by de let- ters BB. De 20 foort, by de letters CE Hier van een 2de ge= grannleert met DD. aangewe- foort, by de letters EE. De zafke foort, by de lesters ER, toó D’ AMBOINSCHE XII Woluta cinerea , in ’t Neerd. Affchepoefters , zyn de voorige gelyk » doch ronder, aan de kanten, van ’t hoofd, met een fcherpe fpits boven op» en over ’tge- heele lyf donker afchgrauw » niettemin glad en blinkende ‚ zonder fchildering , dan hier en daar met een zwart plekje: zy zyn raar en worden zelden geheel gevonden s maar meeft met een fcheur , als of ze eertyds afgebrooken ‚ en wederom aangegroeit waaren. XIIE Volta fpeëtrorum, Spookjes, van fatzoen de voorgaande gelyk, maar van koleur den Boterweg, wiens klein geflacht zy zyn, te weeten, dooijergeel van verwe met eenige magere en gehakte Caraéteren > die beft naar de fpooken gelyken ‚die de Kaartemakers fchilderen in de groote en grouwelyke woeftyne van Lob, beweften Sina gelegen. XIV. Woluta maenlofa grannlata, Gegranuleerde Katjes, zyn een klein flach van Katjes ; met groote plekken; en over ’t lyf bezet met fteekelige korreltjes, van twee of driederlei gedaantc. XV. Voluta flis cinéta, is een korte Welle, met een breed hoofd, bruin, en met zwartachtige draaden, als Zeilgaren, bewonden; en is zelden te vinden. XVI Volta filofa , iseen plompe Wel, met een rondachtig hoofd; en ftompe kanten ; het lyf is getekent met rofle kromme aderen; als of het bruin Arakans garen was» en daarbeneven met eenige breede banden van vermengde koleuren. XVII Volute faftiate ‚ zyn van veelderlei fatzoen, maar hebben dat tot een ge- meen merkteken , dat ze een breeden band in de midden om ’t lyf hebben: De cerfte foort is breed van hoofd; en geelgroen of doodfchgroen over ’tlyf, fchier alseen groe- ne kaas, met eenen breeden witten band om ’t lyf; waar door noch eenige zwarte ftip- pels loopen, aan den mond zyn ze violet of zwart: De tweede foort isbruin, met eenen witten band, en, aan ’t onderfte van ’ lyf, korrelig: De derde foort is de mooifte en zeldzaamfte, fchaars een pink lang, kegelvormig» met een plat hoofd, en in ’t mid den van ’t zelve een grove fpits; het lyf is boven en onder bruin; met verfcheide fpik- keltjes, en in de midden eenen witten band, ’t welk al weder gedeelt word door een rye van fpikkeltjes » heel glad en blinkende als gepolyft letterhout ; deze noemt men Speldewerxkuflen, of Bia bantal: Noch zyn er verfcheide kleinder OEE: » ‘Wiens on- derfcheid meeft in de koleuren beftaat. XVIII Voluta arenata, ‘Landhoorntjes, of Vliegefcheetjes > zyn van tweederlei fatzoen : De eerfte en grootfte heeft groote en zwarte ftipjes over ’t geheele lyf ver- fpreidt , als Vliegefcheetjes.: De andere foort is kleinder, aan het hoofd gekartelt ; en bezet met zeer fyne zwarte ftippeltjes, alsof het zwart zand was, die hier en daar zoo dicht {taan dat ze zwarte plekken uitmaaken. XIX. Mufica rufticorum, Boerenmuzyk, is een korte dikke Wet, ‚ fchaars een duim lang ‚ lichtrood op *t lyf > met groote zwarte vierkante droppels, die in ryen ftaan als aan het Muzykhoorn, grof en verfleete van fchaal ; wantmen vind ze altyd op ftee- nige ftranden. XX. Grauwe Munniken, of Oude Wyven; is een flechte foort van Wellen, {mak van hoofd ‚ en aan ’ lyf wat buikig ‚ flecht grauw » met eenige rimpelen : Hier van is een kleinder flach, fchaars een nagel van een duim lang, als een rolletje in de mid- den, mede wat buikig, wit, en met zwarte fyne korreltjes bezet; die het ruig maaken. XXI. Zerebellum granulatum, Ruige of Gegranuleerde Kuipersboor neef? de ge- daante wel van ’t zelve, om dat het fmal en langwerpig is als een rol, behoort echter onder de Wellen naar uitwyzinge van zyn hoofd ; het is over ‘t geheele lyf gegranu- leert, en daarenboven gevoorent , en geribt ; van koleur vaal; of ros, zomtyds ook met plekken» als de Katjes; dit flach vind men nergens zoo veel, als op het Eilandje Nuflatello, XXII. Woluta fluviatilis , Amb. Laholun en Lahorun en Papeijte » dat is» Amarulas heeft een gemengt fatzoen van cen Wolutaen Pauskroon, dunfchaalig, vuilgrauws met fyne Fol.soh. | | | a, ee ee a pe if er E kij Ps RARITEIT-KAMER. II Boek. ro fyne voorens langs de gieren, en aan haare kanten met weeke doorntjes, zomtyds ook met ftompe en ftyve: zy houden zich in den mond van diepe riviëren. De Inlanders eeten ze, hoewel ze bitterachtig van fmaak zyn. Anderen rekenen ze onder de Pauskroone XXIII Boterwegje van Boero » is niet grooter dan een lid van een duim, ine achtig van hoofd, afchgrauw van lyf, met veele banden dwars getekent, die uit ftuk- De 25fe ken van ftreepen beftaan. Soort, aan , . ; de gewezej XXIV. Midas Ooren; is mede een Slykhoorn, met eenen langen {mallen mond , £’ 4 let- over *t lyf zwart bruin : zy vallen in brakke {lyk, en men heeft ‘er groote en kleine. oben Zie deze uitvoerlyker befchreven in ’t volgende XXV. Hoofdftuk, de XII. Soort. bd Melicera of Favagos is als een Eijerftok > of Spinzel (/alivatio) van zommige HH. _ Hoorntjes, ’t welk zy als een overtollig voedzel op zekeren tyd des Jaars uitwerpens ge- De Meli meenlyk by de veranderingen van de Mouflonnen, als in May, zynde t’ begin van den fj, id S ; | Schrevens regen-Mouflon ; en in O&ober , ’t begin van den droogen Mouflon , of Amboinfchen 3 dje : 5 5 k eeldf zomer : ’t is niet van eenderlei gedaante , waar van ik de twee voornaamfte befchry- de Ze ven zal. ’t Eerfte is t’ uitwerpzel , of d’ Eijerftok van de VIIË® Soort dezes Hoofdftuks boen . . . . . . . € genaamt WVefpertilio s of Bia morfego; dit is fraai van aanzien, hebbende de gedaante letters IL 8 p : Des : 4% j aan & van een kleine ‘Tros druiven, van witte beziën, ter grootte van kruisbeziën, of min- ted der; doorfchynende als kriftal , hardachtig, met drie of twee ruggen; anders Zouden Dek ze rond zyn» alle met {malle halzen, aan malkanderhangende: Als menzeopent, of plaat, let- in ftukken duuwt, komt ’er een weiachtig flym uit, maar in de Zon gelegt, droogen Kan ze geel op, en dan blyft ‘er nietsaan, dan het drooge velletje, dat naar de fchillen van erweten gelykt: Men vind ze aan ’ voornoemde Hoorntjes vleefch hangen; en zom- tyds op kleine fteentjes geplakt, eenen Tros druiven verbeeldende. Zy zynde Eijers van een Sepia zeer gelyk > doch deze zyn ronder. en hebben twee zwarte ftipjes, die de oogen van dat Dier worden. De tweede foort is een Spinzels of Kloumpje, van witte en dunne touwtjes uitgeworpen > by de IXde Soort Marmoratas als mede van de Co- Hiervan een 2,de chlea Olearia, gelykende het Chineefche Laxat, wanneer het gekooktis; men houd dit 5, goedje, en noemt het ook de Eijers van gemelde Hoorntjes, doch het doet tot de voort- teling niets, en is maar een overtollig uitwerpzel, immers zoo veel tot noch toe bekent is. De laatfte foort is zomtyds wit, zomtydslichtrood, kraakebeenachtig, en gekookt Er eer zynde, goed om te eetens Plin. Lub. 32. Cap. 11. noemt zoodanige Hoorntjes, die %7, goed dit Spinzel uitwerpen > Melicembales ‚ *t welk men verbeeteren moet , Meliceribales , tE JD/z* of Meliceribali , en fchryft zulks de Buccina en Purpura toe ; doch haaren Me/ice- rm vergelykt hy, by chillen van Ciceren, ’t welk met de eerfte foorten overeenkomt. De Voluta, ez alle de forten, die de Schryver daar onder gerekent beeft, zyn (doch eenige weinige daar nytgeflooten) by ons bekent onder den naam van Tooten, die alle wederom haare byzondere benaming hebben; onder deze foorten zyn de alderwaardig fle Hoorns, waar van wy op zyn plaats iets zallen zeggen. Die op de plaat XXXI. met A, en B. zyz aangewezen, worden by ons onder de Bakken geftelt, en miet onder de Tooten, om dat zy heel groot en wydmondig zyn: Ly hebben boven in haaren Kroon een tuit, gelykende een tepel, waarom zy Kroontepelbakken genaamt worden. Van deze zyn meerder zoorten, namentlyk enkelde epelbakken; ook die zonder tepels zyn, endan, nahaare koleur , of Achaatebakken , of witte, ook geplekte, ex geftreepte bakken genaamt worden. Wyverwerpen den naam van Kroon- hoorn, om dat die is gegeeven aan cenen anderen foort, die by de Liefhebbers heel boog gewaardeert word: die hierna zal aangewezen worden. De Toot, by letter C. verbeeldt , fraat by ons bekent met den naam van geelen Tyger, om dat die een geele grond heeft met zwarte plekken. En die met letter D. witte Iygers Toot, om dat zyn grond zuyver wit is. Van deze zyn zoch meerder foorten , waar van de gemeenfte geele banden heeft. Die aan- gewezen is met letter E: word de Mennifte Toot gezaamt ‚ om datze zonder banden of vlakken is „ doch fchoon wan luifter, als ze naar de konft fchoon gemaakt is. Die by F. afgetekent is, word de Wolkhoorn gezaamt, waar wan ook verfcheide forten zjn. Die by letter G. word de Achate Kroonbak geheeten. Die by de letters H. er 1. ver- beeldt zyn, op de XXXII. plaat, worden by ons wilde Muzyk-Hoorns genaamt, om dat'er eenige onder dit geflacht , (waar van ik ’er wel in de twintig, ken) naar den rechten Muzyk-hoorn, gelyken, alhoewel zy alle in koleur en gee daante verfcheelen. Die by letter K. word de grauwe Chrifant. By L. de bonte Chrifant. Ez by letter M. de kleine Chrifant geraamt; doch hedendaags breekt de benaming van Harpje ook door. Van deze is noch een witte zoort; en een die roozenrood, bont, en fynder getekent is, doch deze zyn heel zeldzaam, en; voor zoo veel ik weet, maar drie bekent. Die afgebeeldt is by letter N. word by ons de Hartshoorn genaamt , om datzynwitte vlakken, op eenen zwar zen grond, Menfchenhartjes verbeelden. By deze voegen wy noch een foort, heel ongemeen; zie hem werbeeldt op de- zelve plaat, by N.r. ons toegevoegt door den Heer Vincent. De Heer Dottor D° Aquet heeft eendiergelyke, buiten wel= ke ik’er noch maar twee ken; hy word genaamt de Hartshoorn met banden: Diewverbeeldtzynby de letters O.enP, Wor den by ons Speldewerkshoorns , van zonmigen Goudlakenze genaamt ‚ doch te onregt ‚want de Goudlakenze veel bruin der en hooger van koleurzyn. Van deze Speldewerkshoornszyn veele foorten, alsmetbanden, met wittegronden, met blauwe ftreepen, en andere. Die werbeeldt flaan by de letters Q. R. S. zy Achate Tooten, waar van veele fchoone foorten zyn, en waardig gehouden worden: doch deze zyn van de gering fle , en van den Schryver genaamt. DiebyQ. geplekte Katje. By R. Allchepoefter. Ex die byS. ’tSpookje, welke benaming aangenomen behoorde te worden, om dat wy geen byzondere maamen tot deze forten hebben, Die by letter T. is een gitmuntend Tootje, en, voor zoo veel ik O 2 weet; , E] to8 D' AMBOINSCHE weet, alhier by geen Liefhebbers te vinden. Hem guam een grootfer naam toe , als 't gegranuleerde Katje ; doch ik zal ’t niet hernoemen. Die, verbeeldt is by letter V. noemt men de Eikenhout-Toot; van welke wy op de plaat XXXL een 2de foort vertoonen, afgebeeldt by N.1. deze heeft een witten band aan zyn kruin, en iebelk een door het midden loopen; buiten deze is tot moch toe geen andere bekent. Die by de letter W. Xen Y. op dezelve plaat ver- beeldt zyn, worden by ons gebande Olyvetooten geheeten; wan welke laatfle, by Y. getekent, veele foorten zyn» die men waardig houd, als Zy rondom, en ook topfchoon zyn: de Schryver noemt dieby W. wverbeeldtis, Arakans garen: by letter X. Groene kaas: en by Y. ’t Speldewerks kuflèn; waar by wy 'er noch een voegen, verbeeldt op de plaat XXXL met N. 5. deze word by ons de groote Olyvebandtoot genaamt, doch is heel zeldzaam. Die verbeeldt is bp de plaat XXXIII. by lester Z. flaat by den Schryver, en by ons bekent, met dennaam van Vliegefcheet. Maar de an= __ dere by de letters AA. is een Muggefcheetje, om dat hy fynder van flippen is , hier toe voegen wy nocheen (docheern — weel zeldzamer foort) aangewezen met N. 2. de Vloojefcheet genaamt. Die by de letters BB. door den Schryver Boe- ren Muzyk geheeten, worden by ons geplekte Tooten, ook wel geplekte Katjes genaamt. Die werbeeldt zyn byde let- gers CC. en DD. zyn, volgens den Schryver, oude Wyven: waar van DD. gegranuleertis. Die byEE. de gegranu- leerde Kuipers boor. Nu volgt, by de letters FI. een rivier Pauflëkroon, mede onder de Tooten niet behoorende. Die by GG. is bekent voor de Cyperfe Kattoot , om haar grond koleur , waar op haar tekens zwart met witteftipjeszyn. Deze Zooten zyn heel zeldzaam: De Heer Dottor D’ Aquet, ez de Heer Vincent zy er maar bezitters van; buitendeze ken ik er nog maar twee. Die by de letters HH. noemt de Schryver Midas oor, omzyn gedaante; doch behoort niet an der de Tooten: wy hebben noodig, geacht , hier by te voegen een rechte Bruinnet; zie haar afgebeeldt op dezelve plaat by N. 3. waar van meerder foorten zyn „ doch de befle 15 de geele Nethoorn ; die ons minder voorkomt als de voor- gaande « die afgebeeldt is by N. 4. is de Bruinettoot, en beruf? in ’t Kabinet van den konftryken Bronkhorft, voor waan Meniatuur-fchilder tot Hoorn, buiten welk "er noch maar twee bekent zyn. Aanhangzel tot het XXI. Hooftdeel. Dus verre zyn wy den Schryver gevolgt, doch alzoo onder de voornoemde Tooten, (gelyk woorheen gezegt is) de waardigfte Hoorens zyn , hebben wy niet konnen nalaaten omme den Liefhebberente vertoonen de alderzeldzaamfte , die by den Schryver niet moeten bekent zjn, en weinig gevonden worden, alle afgebeeldt op de XXXIV. plaat. Die met letter A. is aangewezen, komt den voorrang toe, en is genaamt d’ Oranjen Admiraal, hy #5 zuiver wit van grond „ heeft twee fehoone hoog-Oranje banden om hem heene loopen ; verder is t heele lichaam weder fnel gebandeert „ met witte en zwarte fcharpfiydendeplekken; zyn kruin, met de zelvde holeur en banden , is topfchoon. Onder de Zeegewaflen , en voorna- mentlyk de Tooten, is 5 de alderfthoanfto Hoorn, die my bekent is. De Ed. Heer Bur- germeefter D° Aquet ze * elft, meermaalen hier genoemt , is’eralleenbezitter van, bui ten welk ’er geen bekent is. Die verbeeldt is by letter B. is genaamt d’ Opper Admiraal , en is, eer de voorgaande bekent was, de eerfte Hoorn in rang geweeft. Buitendeze, die hier verbeeldt is, bezit de Heer van der Burg, # zyn uitmuntend Kabinet , een dierge- byhe + zyn koleur is geelachtig bruin ‚ met wat Orninder gevlamde Jlreepen , die door een gevlochten zyn ‚ met witte hartsgewyze plekken, heeft vier geele banden om hem heene loopen, met fyne witte vlakjes, en 1s aan zyn kruin rondom getant of getopt. Nu volgt d’ Admiraal, mede van koleur en plekken , als de voorgaande ‚ doch heeft een band minder : zie hem verbeeldt by letter C. Voor deze, die hier afgetekent flaat , wierd eertyds zoo gulden ( doch vruchteloos) geboden, waar uit men befpeuren kan, wat waarde diegehad heeft „ alhoewel "er mu geen meer dan toen bekent zyn geweeft ‚ hy was toen beruftende im’t Kabinet van Zwannnerdam. Nu volgt noch een andere foort ‚ mede d’ Admiraal, aangewezen met letter D. genaamt , doch venfcheelt wat van de voorgaande. De Heer Ovens, konftfchilder , heeft bezitter van deezen geweeft, doch is met zyn Kabinet, na zyn overlyden, naar Engelandgezonden, enaldaar verkocht. Nu volgt, diemet letter E, is aangewezen „ en genaamt word de Wettindifche Admiraal , #s mede een heel fchoon fltuk, doch zoo waardig niet als de voorgaande. Hier volgt nude Vice Admiraal, by /et- zerk. werbeeldt, dezeiseenbeelongemeenen Hoorn, ishoogbruin, enwit gevlakt, heeft een witten band, met fynder bruine aderen, die in ’t midden door hem loopen , en is heel hoog getopt. Daar zyn noch verftheide foorten , die mede zoo genaamt worden , doch deze is derechte, enheel zeldzaam. Nu volgt de Geneefche Toot, verbeeldt by letter G. een Hoorn, die eertyds de tweede in rang was , en hoog gewaardeert wierd , welke waar- de hy by dezen tyd nag redelyk behouden heeft ; by is gridelyn of flauwspurper vankoleur, he om hem zwarte en witte feherpgeplekte banden ‚ die 1m breede en finalle beftaan. Volgt nù de Kroonhoorn , aangewezen met letter H. van deze zjn my fes foorten be- kent, die alle van waardy zyn. Van dezebezit Juffr. Oortmans, ende voornaame Lief- hebber Cattenburg de befte. Die by letter I. verbeeldt, is geen van de minfte: de Heer Secret. Blaauw , heeft ’er in zyn uitmuntend Kabinet een, die voor niemant wykt. Deze voorgaande Hoorns , of Tooten, zynalle vanden eerftenrang ‚ enmen moet, omeen geacht Kabinet te hebben, deze voor al trachtentebezitten, alhoewel zy bezwaarlyk te bekomen zyn: Dit zy gezegt ten opzicht van de Tooten; doch daar zyn onder de andere foorten ook voornaame , die waardig zyn ‚ en op haar plaatze zyn aangewezen, Nu volgende Too- ten, die Achaate-Tooten worden genaamt , waar van ook veele foorten zyn „ die by de Lief- hebbers waarde hebben. Onder deze munt uit , die op de zelvde plaat, by letter K. 15 werbeeldt ; als mede die by de letter L de geftreepte Achaat-Toot genaamt. Die by letter eN Í. E- 78 Fol.to8. i XXXIV Ï ii Nl iN 44 GI Nai Ke El hi EN be - KAR EEN EEN es en Ais met gehe 7 A stine ELD ne Sd he d Bi ij 9 it wett 7 Teen GE Zen a en PLE DELE A ee Ze AS 4 ZE Zn LA GEEDOE ELENA EET ELT Ze EL ER EE en L 1 rene bd Ae en Lln, ET zd As sgt SRE: bi WEEET LA ARNE OEI TEe, En RARITEIT-KAMER. II Boek. 209 behoort ook onder dezelve ‚ doch word van anderen de klimmende Leeuw-T om haare vlakjes, die wel Leeuwtjes gelyken; zy worden omhaare oki Dn He pad- Tooten genaamt, doch dan, als zygrooter gevlakt zyn ; dus verre van de ongemeen- fte en witmuntenfte Tooten. Ld \ XXI HOOEFTDEEL. Alata : Amb. Tatallan. Et negende hoofdgeflacht behelft die geene» die wy Alate noemen; datis» De Alate gevleugelde, om dat d’ eene lip altyd breed uitloopt; in 't Amboinfch 74- B sallan en Talatallan, naar de gelykeniffe der uitgefpreide vleugelen aan den vogel Tallan > dien wy Scheervogel noemen ; zy hebben een gemengt fat- zoen van een Buccinum en Voluta; want het hoofd loopt fpits toe, als aan een Bucci- zum ; maar het lyfis langwerpig» alseen Vo/uta ‚ met eenen langen fmallen mond: Tot zaar een byzonder kenteken van dit geflacht s hebben ze aan den mond een lang beentjes gefal. van verwe en fubftantie den Onyx Marina gelyk ‚ aan de buitenzyde {cherp gezaagt beneden fpits, en boven aan een hard vleefch vaft, ’t welk een handje gelykts waar z, me- mede dit Dier niet alleen zynen gang volbrengt » van plaats tot plaats zich voortftoo- SE EH. tende ‚ maar ook geweldig daar mede, alsmet een zwaard fchermt» enal, hetgeen hem tegen is, wegftoot; inzonderheit een zekere foort hier van, de Wyzers genaamt » dat rechte Schermers Zym | De Alate zyn van tweederlei {lach ; want de uitloopende lip is aan zommigenin VEr- Zy fcheide takken verdeelt ; aan anderen is dezelve effen en glad, beftaande na malkander Hg in de volgende foorten.. TL. Harpago» Bootshaak , of Duivelsklauw , isde grootfte onder dit geflacht, een hand pe of een {pan lang» als men de takken mede rekent; het lyf is een platte Poluta Wiens gts 8 hoofd in een fpitze Turbo eindigt; de rugge ís overdwars geribt, met bulten bezet» en op de plaat met bruine, of zwartachtige plekken gefchakeert ; maar aan den mond zyn ze licht roo- » eek zenrood ; aan den rand hebben ze 6 lange takken, binnen hol en fpics toelopende: AN Ee waar van de achterfte , die om den turbo ftaat, de langfte en de rechfte is : de twee daante , maafte, ter wederzyden daar aan volgende» zyn naar den voorigen gekromt: de drie Er 4o- ‘overige zyn korter, en ZOO krom als een haak, zoo dat men den Hoorn daar aan han- al gen kan ; waar van de twee aan ’t voorfte of by de fnuit ftaan > van malkander afge- Omftan keert, als twee Buffelshoornen; en naaft daar aan heeft de fchaal aan d’ eene zyde een B wyde keep; de voorfte lap van het Dier, die men in den mond ziet, is week, dun» uit den groenen en witten gefchakeert > endezelve heeft zyne uitwaafling, die naar alle takken loopen. Men verdeelt ze in mannetje» enwyfje; waar van het mannetjefmal- Zie hee Ie en dikke takken heeft, meeft toeverwulft> aan de oude ook maffyf zonder holligheit ; en ì de plekken zyn meer bruin of ros, dan zwart, en zyn ftomper, en wyder geopent als teer B. een geut; maar het wyfje is dun van fchaal, zwaar gefpikkelt. Daar is ook noch een zie de byzonder flach , meteen breed hoofd, en’ lyf fchielyk fpits toelopende, zonder takken al hk of uitlopende lip, genaamt Stomyjes ‚ maar met eenen dunnen» gezaagden, en als uit- ok ds gebrookenen rand aan den mond > voorts over ’t lyf mede zwart gefpikkelt ‚ en MEN cen port, zoude ze voor een onvolmaakte Harpago aanzien. Ik oordeel» dat deze Hoorns by P/ ld nius genaamt worden Pentadaëlyli » dat is» Vyfvingers, om dat ze » miffchien in de pian de Middellandfche Zee, niet meer dan 5 takken hebben. De mooifte hier van vind men in Ba en waar de Bandâfche Eilanden, als ook veele op Bonoa» en Manipa; doch die zyn zeer begroeit sk: met zeegruis, ’t welk moecijelyk af te neemen is, en dikwylsde fchaal met gaatjes door- den. vreet. In Banda en in de Zuid-Oofter Eilanden word het Dier tot de koft gezocht bradende den omgekeerden Hoorn op koolen; en {lande daarna de fchaal in ftukken. OQO 3 IL. Core ïro Rus D’ AMBOINSCHE De se IT. Cornuta. Heptadaëtyli by Plinius. Neerd. Krabben. Maleitfch Bid Cattam. Ant: gan B “boinfch eigentlyk Tutallan. Band. Sipe cornuti: Deze is kleinder dan de voorgaande s leer. in 't gemeen een händlang, wieris tip in $ takken verdeelt is, en als men die van hoofd en den ftaert daar by telt, zyn ’er zeven; van ongelykelengte, wantdie twee omtrent den turbo, of t hoofd» zyn de langfte, en die aan de zyde de kortfte: Op den rug hebben ze twee of drie hooge en {malle bulten > en daarenboven overdwars bleek geribt; zommige zyn vaalgeel» zonder fpikkels, en van weinig glans, doch deze heb- LZS ben de langfte takken, die ook opwaarts gekromt ftaan : Andere hebben roffe en zwar- ee ande. te plekken op den rugge» wiens takken. korter Zyn» aan den mond zyn Zommige geel, dee zommige violet; het Dier hier in verdeelt zich inlappen, als boven ftaat, maar by de se A {nuit fteekt-het een lang vingertje uit, ronden ftyf, met een kloof je in ’t voorhoofd; 't welk de mond van’ Dier is : dicht daar achter ziet men twee korte Hoorntjes, en daar op harde oogen, gelyk de Krabben hebben. Zie de Het wyfje hier van heeft korter en breeder takken , beneden half hol» als de Pyp- den jes van een lamp > en doorgaans dunner van fchaal: Hier van vind men ’er ook twee- ZA derlei; de eene flecht, vaalgeel; de andere met zwarte plekken: Zy hebben ook haa- Waar van re Stompjes, gelyk de voorige, die een byzondere foort maaken ‚ zonder takken » met Hee een gezaagden of afgebrooken rand , geelachtig van koleur. Zy worden mede tot de koft gezocht ‚ en zyn op alle ftranden gemeen 5 doch men vind ’er weinig die niet met Zeegruis befmet zyn. By Jou/ton Hiftor. Pift. worden deze Hoorns onder de My- rices gerekent, en Coracoides genaamt, om dat de takken naar Ravens-bekkengelyken. De 3% ILL Cornuta decwmana ‚ is een zwaaren plompen Hoorn » wel tienmaal zwaarder foort, # dan de voorgaande, wegens de dikke {chaal, die aan de uitlopende lip ook 7 korte tak- Gpr ken heeft, den ftaert daar onder gerekent; de rug is niet zeer gebult ‚ maar zoodanig by letter met Zêegruis bedekt» dat men het voor een klippe zoude aanzien. Zy word zeer zel- den gevonden; en fchier alleen op Bonoa. De 4 IV. Cornuta millepeda. Neerd. Duizentbeen ‚ deze is platter dan de voorgaande; En Ssclje OP den rug vaal, en dicht gefpikkelt, metrofleftreepen; delip verdeelt zichin ro, en gep zomtyds 11 korte takken, alle naar achteren gekromt, waar van de fnuit en ’t hoofd bylenerl. de langfte zyn ; op den rug heeft het verfcheide knobbeltjes ‚ en de lippen zyn moot gefchildert met zwarte en roode ftreepen. | De gie V. Cornuta nodofa. Neerd. Podagra , of Scorpioen ; deze is ’t kleinfte van dit ge- Ae ps flacht, ook in veele takken verdeelt, waar van de ftaert lang, en krom is-als een Scor- plaat, by pioens ftaert : Alle de takken, en de rug zyn geknobbelt, gelyk de vingers; aan die ne het Podagra lang gehad hebben; aan den mond is het geribt; met zwart en rood ge- fchildert, maar de uitfteekende ribben zyn wit. Het word weinig gevonden, en meeft inde Liaffers. | | ‘ De6t - VI Alata lata, Breedlip, dus verre van de Alate met getakte lippen; volgen nu ad de ongetakte met een enkelde flechte lip ‚ waar onder de grootfte is ‘de Breedlip, om dat ze zeer breed uitloopt ; dik en kantig van lip » die zomtyds van binnen hol is; over ’t lyf donkergeel , met weinige rofle plekken, van binnen glad en rood, zelden te vinden; deze noemen zommige eigentlyk 7u/lan. De de VII Epidromis , een Bezaantje » dezeslip loopt op ’*t breefte ‚ en zyn turbo of hard _ hoofd fteekt uit, gelyk een Buccinum ‚ en naaft daar aan is de lip op het grootfte en breedfte ; als men de fpits onder houd » gelyken ze zeer wel een Bezaantje; zy zyn op den rug plats en dooijergeel , meerendeels eenparig van koleur ‚ zommige met wei- nige rofle ftreepen. / De Sf VIII. ZEpidromis gibbofa, Bultjes, zyn als de voorgaande, doch kleinder, bulti- en X ger en dikker van {chaal, hooger geel; en doorgaans met rofle krommeftreepens; als draaden verziert: beide hebben zeeen zwaerd, daar zy mede {chermen; en vallen veel in den Amboinfchen Inham. ‚Eer, Daar is noch een Epidromis ‚ langer dan de voorgaande, en fimalder vau vlerken» y letterO, pk LE ED ZE ZE ZE een Ae TE EE BEE EEn EE 5 Le Td ZAL EE, Ee TEE Ee GES . rt GE ia RÄRITEIT-KAMER. 11 Boek. die men malle en opgerolde Bezaantjes noemt; voor een byzondere foorte houden. IX. Zpidromis minima, kleine Bezaantjes ; zyn fchaars een lid van een vingerlang , De of dik van fchaal ‚ op den rugge bruin , voor in den mond fchoongeel ; worden op dert by kuft van Hitoe op fteenige ftranden gevonden. De Maleijers noemen deze 3 foorten jen Bia Leijer. An Lentiginofa ‚ Sproetjes, zyn breed, maar dik van lip, over ’t lyf met bulten De rot en knobbels bezet, met zwart, ros, en groen gefpikkelt, doch doodfch van koleur „2 by maar van binnen zyn ze glad, uit den geelen incarnaat, en met kuiltjes onder de bui- ep de Da tenfte knobbels. Maleictfch Bia Taijlala, om dat haare fpikkels naar fproeten gelyken. XI. Pugiles, Schermers, Malcitfch Bia Punjockan, dat is; Wyzers, omdat ze, De rrd nevens de {pitze voor uit, een kleine vinger hebben, waar mede Zy naar iets {chynen Ae te wyzen : zy zyn mede niet breed ‚ maar dik van lip ; voor hebben ze een merkely- plaat, by ken turbo of toegefpit{t hoofd, en achter een ftaert om hoog gekromt, aan te zien Ee een Ambonees ; die op een voet {taat en fägelilt : Zy zyn tweederlei van fatzoen; ’t Waval eerfte flach is grauw» zeer geribt, en met knobbels bezet; de rand desmonds is dike dale doch heeft een fcherpen kant ; van binnen zyn ze lichtrood met witte aderen ; de Wyzer, of ’t vingertje, is bykans zoo lang als het lyf, en ftaat gemeenlyk wat krom : Het tweede {lach is bruin, effeneren gladder, over den rug met witte fpikkeltjes, en Er zoch aan den bovenkant met weinige knobbels ; de lip is mede dik , doch fonder dan aan eres. voorgaande, van binnen fchoonrood : de Dieren hebben het-zwaerdje getand, en meer tot hun wil, dan eenige van de voorgaande; ’t zelve taat aan een klein handje; en Zy zyn daar mede zoo vaardig, dat ’er 3 of 4 in een fchotel leggende, met andere Hoorntjes opgevult, zoodanig aan ’t fchermen en wegruimen geraaken, dat ’er weini- ge in de fchotel blyven; en niemant is zoo fterk, dat hy de verfche dit zwaertje afruk- Zys zeer ken kan: Zy zyn gemeen op alderhande ftranden van de Amboinfche Eilanden, en wor-Í”* den, gelyk de voorgaande, van de Inlanders gegeeten, doch hebben alle’t gebrek, dat Ze, die hun veel eeten, een bokachtich zweet aanbrengen. | XII Zubpuana, in’t Duitfch Loehoneefche Hoorntjes , deze gelykeneenen langwerpi- De 12% gen Buecinums omtrent: vingerlang, doch hebben het gemeene kenteken van de Alate en te weeten ‚ een ronde keep in de lip omtrent de fnuit ‚ dik van fchaal > op den rugge by letter S, effen , witachtig ‚ met breede vaale plekken, die eenige breede banden maaken, van geen zonderlingen glans; binnen in den mond hebben ze tot een byzonder teken, dat. ze aan den lip fchoonrood zyn, zoo verre men naar binnen kan zien ; aan de zyde; daar tegen over, Zyn ze Zwart, met groen en geel gezoomt : Deze zyn mede goede Schermers, en worden veel gegeeten. Men vind ze veel op alderhandeftranden, doch Zyr goed nergens zoo veel , alsop het land van Loekoe ‚ waar van zeden naam draagen ‚ en in den “%/P En waar zelven geheelen bogt van Kagbobbo: zy zyn wegens hunne meenigte in geene achting. gevonden XIII Canarium, Maleitích Bia Canari, alzoogenaamt, naarde gedaante van een Ee gefchilde Kanary, zyn van fatzoen, gelyk de voorgaande, doch doorgaans kleinder » 6,2%. van 4 of geel foorte : De eerfte en grootfte zyn een kleine vinger lang > flecht en_ zor wm. effen van fchaal; zommige met donkergrauw of rookverwige ; zommige met geele ban- dn Ee den op een witten grond: Men vind ‘er ook, doch zeer zelden, die ganfch wit zyn: V. ff De vierde foort is niet boven een vingerlid lang ‚ met bulten aan den bovenkant » en 44 een verheeve lip aan den mond, grauw, mert zwartachtige of bruineftipjes: De vyfde gen foort is noch kleinder , maar de mooifte van fchildery ‚ want op een witten grond, ziet meerder men lichtroode en groenachtige plekken en ftipjes » die cenige bloemen verbeelden ; {ren zommige met banden en ftreépen ; zommige met ftipjes, die in ryenftaan. Zy zynmede Schermers» en als her rechte Dier daar uit is > groeit ’er een Cancellus in> of Cuman; van andere Cumans daar in verfchillende , dat hy zoo geen groote fchaer heeft , waar mede hy de deur van zyn huis fluiten kan, gelyk de Cumans van de Alykruiken. De 14t XIV. Canarium latum ‚ verfchilt van de voorgaande, om dat het breed uitloopt » faort, óy Hd fchier “#7 tf doch zelden te Vinden; deze kan men als De 1% foort, by letter YX. 112 D' AMBOINSCHE {chier als een Bezaantje; over ’t lyfdonkergrauw; met geele en witte fpikkelejes; waar onder men zomtyds langwerpige vind, die naar opgerolde Bezaantjes gelyken. XV. Samaar > gehoort mede onder de Kanaryen > langwerpig, rond, en toegc- fpucft, om den omloop met plooijen verziert. | d’ Alatse , worden by alle de Nederlantfthe Liefhebbers Krabben genoemt ; (eenige uitge _ zondert) die men Laphoorns noemt. Deze Krabben zyn weele in fvorten, èn ons bekent onder de benaming van Mannetjes en Wyfjes. De Mannetjes zyn, die hum takken dicht toe; engeflooten zyn ; de Wyfjes ‚ die haar takken platter en open zn alsgooten. De Schry- wer heeft ons verftheide foorten toe laaten komen , onder byzondere benamingen, die wy daar by zullen laaten. De eerfte is verbeeldt op de plaat XXXNV. by letter A. die by hem de Bootshaak , ook wel de Duivelsklauw word genaamt : Een andere van deze foort „ is verbeeldt by letter B. dewelke by ons voor het Wyfje vande voorgaande word gehouden : Noch een foort, by letter C. noemt de Schryver, Stompje; van welke een tweede by let- zer D. verbeeldt is. De 2de foort , met letter E‚ aangewezen, word de geplekte Krab; er die by letter F. de geele Krabgenaamt , omdat ze geelachtig , wit „ en zonder vlakken ss. Zie hier van een Wyfje verbeeldt op de plaat XXXNI. by letter G. Die by Letter H. gs de 3de foort „ en ffaat op de XXXV. plaat ; waar van niet te zeggen valt ‚ dan dat dezelve dienftig is voor grot-of fonteinwerk ; want hy om zyn plompheit geen plaats in een Kabinet verdient. Doch de Schryver toont wyflelyk aan ‚ wat voor foorten de Na- tuur al voortbrengt Hier volgt nu de 4de foort „ verbeeldt op de plaat XXXVT. by Letter TL. die de Schryver Duizentbeen noemt: Deze, en ook de navolgende, aangewezen met letter K. zyn zeldzaam , en word de laatfte bj ons de Podegra kreeft genaamt , veel- liet omdeknobbels, dieinzyntakkenftaan, waarvanwy’t Wfje, opde plaat XXXVII. by N.r. hebben laaten verbeelden. Nu komen die foorten , die by ons Laphoorns ge- naamt worden, om haare groote en ongefpleete vleugels of lappen, die bezyden hun mond uitfleeken ; alhoewel de Schryver die onder de voorgaande ffelt. Wy zuilen echter den Schryver , die deze volgende de 6de foort noemt ‚ byblyven „ hy is aangewezen op de XXXVI plaat, by letter L. en word by ons de groote Laphoorngenaamt. De 7d foort by letter M. noemt de Schryver ’t Bezaantje , doch hy 1s by ons het Duifje geheeten. quod Greci Charon, Latint noemt porcum > poreulum vocant ‚ eujus aliquam fimilitudinem refert hujus Conche rima;, Lom- bee mige Duitfchen noemen ze uit gelyke reden Klíipkou(lfen ; doch met eenen fatzoen- RE lyken naam mag men ze wel Porcellane noemen; Mal. Bia of Sipo bilalo, datis, Lik- en hoorntjes ‚ am dat men daar mede linnen, papier, en diergelyke kan likken, dat is, Z0%% glad maaken; Amb. op Leitimor, Muri; op Hitoes Hulilu. ‘Zy beftaan inde volgende Likhoorns- foorten : 1. Porcellana guttata, Neerd. Klipkouffen , Mal. eigentlyk Biu bilaloen Krang De rt: krontsjong. Dit is, de grootfte en fchoonfte van dit geflacht, omtrent een kleine vuift daar en groot, Zeer rond» en glad van rugge> en dezelve dik gefpikkelt met zwarte droppelss Ld daar andere kleindere bruine en geele onderloopen; en langs den rugge gaat een goud-'sy letter geele ftreep , doch niet aan allen; en hoe eenpariger de zwarte droppels zyn ‚ hoe raar- Ane der men ze houd ; ftraks uit zee komende blinken ze als een fpiegel ; de buik is niet gedaante. zeer plat ‚ maar effen , zoo dat ze daar op leggen konnen ‚ zeer wit en blinkende; ze dean van het Dier ziet men niets dan eenen dunnen lap; fchier op dezelve manier gefpikkelt als fr EA: de fchaal te weeten, met zwarte, bruine, en geelachtige droppels, daar witte kor- reltjes op zitten , en beneden fteekt het een korte tong uit > en daar aan twee korte hoorntjes met de oogen: ’t Geene men voor’t Wyfje hier van houd» is dun en ligt war deze van fchaal , gewint fchier zyn volkomen grootte, eer het d’ eene lip omrolt, dewelke En fcherp en dun is als peek de fchaal is fchoon gefchildertmet zwart, blauw, en Ha geel; en hoe meer blauw hier onder loopt, hoe raarder zy zyn: Men vind ze op zoo- bond daanige ftranden, die een wit zand hebben, met groote klippen ; die daar in bloot leg- B gen ; Zy houden zich meeft onder ’t zand verborgen ‚ want al wat boven ’t zand uit- houden. fteekt, word ruig en doodfch, maar by nieuwe en volle Maan, komen ze by nacht uit het zand, en hangen aan de klippen: Men heeft veel moeite om ’er het Dier uit te kry- gen , dat de fchaal haaren fchoonen glans behoud; want als men ze vergraaft» of onder den Hemel laat leggen , zoo gewinnen zeeenen doodbleeken koleur ; dieonder de buitenfte gladde fchaal doorblinkt, zoo dat het fchynt, dat dit Dier allenkskensftervende, zynen fchaal van haaren glans berooft; dierhalven is’t de zekerfte weg» dat men de verfche niet meer dan in heet water ftecke, dat ze even daar in konnen flerven> het vleefch met haar P ken 14 D' AMBOINSCHE Ex hoe ken zoo veel uithaalende, als men kans en het overige met den fchaal aan eenen fchaz ev duwachtigen plaatsleggende, daar ze noch regen, noch zon bereiken, en zoo laat men Deh … Ze den de Mieren uiteeten : Men moet ze in geen verfch water leggen; zoolang er iets king om-_ van 't vleefch in is, want een nacht daar in blyvende, zullen ze verbleeken; ook moet nn het doode bloet van d’ eene d’ anderen niet raaken, waar door ze mede bederven; om maaken. het tweede of derde jaar moet men hun te drinken geeven» datis, eenen halven dach in Zout water leggen ‚ met verfch water uitfpoclen, en dan weder in de Zonne droo- gen; uit den fchaal maakt men tabaksdoozen en lepels, maar by deze Inlanders zyn ze in geen gebruik; behalven dat zommige arme Luiden, door den honger geprangt, die op koolen braaden;, en eeten; ’t welk hen zomtyds zoo qualyk bekomt; dat zommi- ge het met den dood moeten bezuuren ‚ en zommige worden ter nauwer nood noch An geredt : Deze gedenken niet aan den gemeenen Grondfpreuk, by d’ Inlanders vaft geftelt , fpyze be. dat onder de Zeehoorntjes al 't geene glad en blinkende is, of ’t geene niet dan roo- Top de fpikkels heeft, tot de koftniet deugt: Daarentegen, dat de ruige en fteekelige altyd Re beter zyn. Wanneer nu iemant onvoorzichtig hier van mogte gegeeten hebben, zal men fehaadelyk hem terftond rykelyk fuikerwater, of eenigen dikken fyroop ingeeven, om het worgen io te beletten , dat de keel niet toetrekt; en daar na tot tegenbaat het zwarte Calbakaar Cin ’t XIId° Boek van onzen Herbarins befchreven ) met water gewreeven, ingeeven» 't welk die fchadelyke koft door braaken uitwerpt; dit moet veerdig toegaan, om het geneesmiddel in de maag te brengen, eer de keel toetrekt, in welk een geval het niet Abd helpen kan; gelyk in *t jaar 1664. aan een Vrouw op de pas Baguala bezogtis, die doodelyk door t° nuttigen van dit Dier is geftorven, dewyl ’t Calbakaar te laat aanquam, ende Wan keel al toe was. De 2% IT. Porcellana montofa, is wat kleinder dan de voorige , en doodfcher van glans; dn bleekwit van fchaal, daar op veele hoeken en heuvels met roffë ftreepen ftaan, als of EE men van verre een rond geheuvelt gebergte zag, gelyk men het Eiland Aftenffon £chil- dtterB, dert: By de onze word het de Caap genaamt, beduidende de Caap de bon Eifperance; maar is zeer zelden te vinden, en in Amboina genoegzaam onbekent. De 3% III. Concha teftndinaria, Karet, is langwerpiger dan de voorgaande Caap; op den ty _rugge fchoon geplekt, gelyk men aan Schildpadshoorn; of karet ziet; en voorts fpiegel- leer C. glad; eertyds qualyk genaamt Caap falfo> doch nu hiet ze Karet, en word onder de raarfte gerekent. De 4e IV. Argus, dit is een langwerpige Porcellana , bruinverwig van fchaal , doorgaans ed Z aardig gefchildert ‚ met witte oogen ‚ elk oog is uit 2 of 3 kringen gemaakt, gelyk men den reus Argus fchildert: Zy worden ook zeer zelden gevonden, om dart ze zich Zyn heel wat diep in zee ophouden, en zomtyds in de bobbers kruipen, of door een aardbee- SER ving opgeworpen worden; gelyk in ’t jaar 1674. by den hoek Cie/, op klein Keram , gebeurt is; doch de meefte daar onder zyn doof van koleur, en de blinkende heel raar. De gd V. Slangekoppen» groote; deze zyn plat van buik, en hebben rondom eenen {mal- ER) len kant aan den buik, een vinger breed ; boven de kanten zyn ze rondom zwart of donkerbruin, blinkende als een fpiegel ; de rug is met taneite plekjes gefpikkelt. De 6d VI. Slangekoppen, kleine; zyn van het zelve fatzoen en verwe» doch kleinder dn Ee niet boven een lid van een vinger lang, mede zeer glad en blinkende: Zy zyn gemeen Eenan- op fteenige flranden , gelyk die van Laricque en Nuffatel/o zyn. Men vind hier van En een raar flach, op den rugge blauwachtig ‚ met eenen geelen ader, ’t welk men blauwe G. Slangekoppen hoemt. De 7% VII. Wiete Jamboezen, zyn van grootte en gedaante de voorgaandegelyk » doch pas, d ganfch witg gelyk zeker flach van witte wilde Water-Jamboezen ; de rug heeft over- dwars eenen uitfteekenden kant, en by de twee einden ziet men een bleek wit korreltje, in een kring taande, als een ingevatte paerl, en daar by een lichtrood plekje, *t welk met ter tyd*verbleekt; het Dier is mede wit, en dun doorfchynend, met zwarte ftip- jes, en wórd weinig gevonden. VII 7a/- RARITEIT-KAMER. II Boek. zis VIII Tapas een Mol, deze is langwerpig, rond alsof heteen rollewas, zwatt De Sf: DE donkerbruin aan den buik; en aan de zyden; de rug heeft twee bleeke, en tuffchen J2%7 2 beiden eenen roflen band: Zy worden by de Inlanders veel gebruikt tot het gladmaaken ee van de Piflangbladeren ‚ daar ze de tabaksrolletjes van maaken; en hebben de koleur en gedaante van een Mol. | IX. Carneolas Maleitfch Bia daging, is mede langwerpig alsde voorgaande, doch De ot aan de einden ronder; daar de voorige een kuiltje hebben ; eenpaarig lichtrood, of AE E vleefchverwig. X. Porcellana falitas Loutkorreltjes» deze zyn korte, ronde Porcellane; omtrent 1 ’ $ : À Wart 5 oort, 2 duimen lang ‚ op den rug grauwbruin > met witte droppels; die eenigzins uitftee- “Jerser Es ken, als of ‘er korrels zout op geftrooit waaren ; op den buik zyn ze roodachtig » doch befterven meeft bleekgeel; het Wyfje hier van is dun van fchaal, met weinige en geen- zins uitfteekende korrels. Zy zyn gemeen op alle ftranden; en daarom veracht. XI Porcellana Litterata five Arabica , Letterhoorntjes, of Arabifche Hoorntjes, Derr ï - Nl : : vort, by zommige houden ze voor de Muzykhoorntjes: Zy zy plat van buik, met eenen dikken ‘tetzer M. kant rondom» die wat uitfteekt; op den buik zwartachtig, en aan de zyden met zwarte droppels ; de rug, is getekent met taneite of rofle ftreepjes en ftippeltjes 5 ’t Arabi- Sche fchrift zeer wel gelykende ; doch andere maaken ’er een tabulatuur met Muzykno- ten van; men kan ’er ook eenige van onze Letteren uit befchouwen. Een tweede flach Waarvan n on : Ze een xd hier van is ligt van fchaal en koleur ‚ in plaats van fchrift ‚ heeft het veele verwarde o,. ftreepen, als of het Landfchappen waaren ; zie de kluchtige figuur van een Muzicaal- hoorn by Rochefort Hijt. Antill. Lib. 1. Cap. 19. Art. 9. XII Porcellana lentiginofa, Kakkerlakjes, zyn ruim een lid vaneen vingerlang> De rad en hoog gebult; op den rug vol rofle, zwarte en hooggeelefpikkeltjes; waar tuflchen A 4 lichtblauw loopt: Men zoude meenen ; dat het de Jongen waaren van d’ eerfte foorte doch deze worden niet grooter, en hebben tot een byzonder teken aan den buik ceni- ge uitfteekende ribben, van ’t eene einde tot het ander: De Wyfjes zynligter vanfchaal, Eer az ; 5 2 ; : der Î zonder ribben aan den buik ‚ eenparig met ros gefpikkelt en zoo ligt, dat men ze Eh id. van haar plaats wechblaazen kan. gone NB. Als wy in ’t verhaal dezer Hoorntjes van Mannetje en Wyfjefchryven; moet ok men niet meenen, dat onder dezelve in der daat zulk een onderfcheid van geflacht zy » dee maar om dat, naar de gemeene gewoonte, voor ’t Wyfjegenomen word, het geenet’ ligftes en ’t gladfte is. XIII Variole , Mazelen , zyn weder wat langwerpig» en van tweederleí flach : hk eig Het eerfte en grootfte heeft aan de zyden groote zwarte droppelss gelyk zeeker {lach “ever O, van kinderpokjes, die de Maleijers, Lutelutebeffis datis, Yferpokjes noemen: Het ”E- ander {lach is wat kleinder, en heeft aan de zyden purpere droppels, gelyk de maze- len (morbilli:) beide zyn ze op den rugge verwartgefpikkelt, met ros en taneit ; doch de laatfte zyn de mooifte. XIV. Ovum» Maleitfch Bia of Sipot Saloacco, deze zyn van gedaante alseen Eend- De 14% ei, of wat langwerpiger ; de tip van den mond is langer dan het geheele Hoorn, en ek he gekartelt ; de geheele fchaal is {pierwit » fpiegelglad en blinkende, behalven de dikke ER lip, die aan zommigen geelachtig of vuilwit is; van binnen is de {chaal violet, en het Dier van buiten pikzwart, gelyk het ook in een zwarten inkt verfmelt. Deze witte Eijers Haare zyn in groote achting by de Alphooreezen » of wilde Bergwoonders van Keram » op Biden wiens ftranden zy ook meeft vallen; want niemant onder hun mag deze Hoorntjes aan #0)» den hals, of in de tuit van ’t haair draagen, dan hunne Voorvechters, en die eenige Hoorn heel hoofden van den vyand gehaalt hebben : Als men ze in ftukken flaat> en met flypen ned op een fteen daar uit ronde , langwerpige » of van andere gedaanten ftukjes formeert, worden dezelve gebruikt, om de lange fchilden Sa/oacco genaamt daar mede in te leg- gen» ’t welk hun eenen grooten fraaijigheit geeft, om dat deze ftukjesfchynen»; als of ze ee oe wit verglaaft waaren, en fraai uitfteeken op die zwarte fchilden , die met rood en geel ge- ig P 2 zoomt gebruikt. MO mld D AMBOINSCHE. Vijn deze zoomt Zyn, en.hier van hebben ze hunnen naam. Men vind ’er een flach , dun var we frort. fehaal , hebbende de lipenkeld , {cherp, en niet. omgekrult; dewelke men voor de Als mede Wyfjes houd. ‚ gelyk boven in d’ eerfte Soort gezegt is. Een derde flach blyft klein, 2 2de AR) Ri 5 et 23 een weinig knobbelig of korrelig, en dik van fchaal. rek | Lit Hebben Van deze Hoorntjes nus heeft dat koftelyk Chineefche aardewerk ‚ Porfelleun »zy- baar naam na’£Chi- Hen naam; of, om dat men eertyds gelooft heeft dat het uit derzelven frof gemaakt Ee … wierd; of; ’t welk gelooflyker is; om dat de Porfelleine vaten in wittigheit en glad- ONjelhernj 7 of wel” digheit overeenkomen met deze Hoorntjes: Maar of nu ons hedendaagfch Porfeltein Se vaatwerk »_ met het geen.de Ouden afs Myrrhina noemden overeenkomt > word dezen by de Geleerden onderzogt; immers de geleerde Fulins Scaliger Bxercit. 92. houd het Hoorn: je Waarvan Wel daar voor, dat de Porfelleine vaten hunne naamen bekomen hebben vande Concha zeldeide porcellana ; en P. Bellonius in zyne Obferv. Lib.2. Cap. 71. noemt wel de Porfelteine gevoelens k a aangehaakt vaten, naar ’t gemeen gebruik, Murrhinas doch trekt in twyfels of het de oprechte Vd Murrbina der Ouden Zy.» beweerende met beter redenen , dat de oprechte Murrhina gemaakt wierden van d’ Edele fteenen Sardonyxs Onyx; Jafpiss en diergelyke: waar mede overeenftemmen Georg. Agric. de Re Foil. Lib. 6. en Boëtius de Boot ; in zyn Gemmarium Lib. 2, Cap. 85. doch de rechte hiftorie van ’t Porfellein » Zie in ’ vol- gende Boek. Zoe men Om deze Hoorntjes te vangen; neem een ftuk van ° Cuiu ontis of Perlarius pri- J S 1 P vale f er moet van- MUS » leg het in zeewater ; daar het niet boven 4 voeten diep is ‚ en laat het aldaar gen. rotten, zoo zullen deze Hoorntjes zich daar omtrent vergaderen: De gepulverizeerde {chaal word ook onder de papjes. gemengt» die men op het lyf (meert der geener, die Dochzyn gezwollen en waterzuchtig zyn ; het Dier zelf deugt niet om te eeten > vermids het Onzut top ‘ Pre, Worgt, en dikwyls den dood aanbrengt. By Phil. Bonannus Part. 3. Fig. 252. word het Ovure marinus genaamt. Ka 5 Wvs! De Porcellane majores, worden alle by ons Klipkoufiëh, en by de Varensgaften noch flim- mergenaamt ; doch men zon die’t beft, Kliphoorns, moogen noemen , ’t welk ik altoos doe. Van deze zyn veele foorten ‚ waar van eenige maar byzondere naamen bebben: het zyn maar gemeene Hoorns, om dat zy er overvloedig zyn, wiigenoomen eenige weinige, die aangewezen zullen worden. De eerfte foort, is werbeeldt op de plaat XXXVIIL by let= der A, deze ss heel gemeen; doch daar is een 2de foort, dewelke ligter van flof, en dun= ner van fehaal is , ook veel zeldzaamer als de voorgaande. De 2de foort , afzetekent by letter B, dr ook ongemeen. Doch de zde foort, by letter CG, heeft veel meerder waarde: hy word genaamt de Schildpadhoorn, om zyn bruine vlakken, die gloejend en doorfchy- nend zyn ; onder deze foorten munt hy uit „ en wel voornamelyk die dewelke bezwaart word in't kabinet van den Heer Secret. Blaauw. De 44e foort „ verbeeldt by letter D, word by ons de dubbelde Argus genoemt ‚ om zyne plekken, die ieder met een rond ringetje zyn omtrekken » °t is een foort ‚ daar men eertyds veel voor befteedde ‚ em is noch heel zeldzaam, waarom hy ook noch in waarde is. De 5de foort, by letter E , is’er teover- wvloedig ‚ om hem waardig te houden. De Gde foort , by letter F , isalsde voorgaande , en by den Schryver Slangekop genaamt : van dezeisnog een 2de foort, aangewezen met let- ter G. De 7de foort „by letter H, witte Jamboezen „doch by ons Hoogruggen genaamt. De 8fle foort , by letter 1, worden hier ‚ als ook by den Schryver , Mollen genaamt. Degde foort, by letter K, ts heel gemeen. De rode foort, by letter L ‚ Zoutkorreltjes. ‘Der de foort, by letter M, Arabifche letters. De 12de foort, by letter. N , Kakkerlak. De 1 3% foort, by letter O, roode Mazelen ; waar wan noch een 2de foort , by letter P, verbeeldt is. De 14de foort , is afwebeeldt by letter Q; ez word by ons de witte Porfelleinhoorn Ze- naamt ; van deze is noch een 2de foort , veel dunner enligter van ftof, inwendig zoo wit als van buiten; doch zyn heel ongemeen. XXIV, HOOFT- AANEEN hie A, a Re ap mr ft & EET h eig RER ran, hat î etl RARITEIT-KAMER. II Boek. 17 XXIV. HOOFTDEEL. Porcellana minores * Bia Tsjonka. E. kleine Porcellane maken het elfde Hoofdgeflacht ‚ en beftaan in veelder- De fteize hande foorten , zelfs in fatzoen van malkander verfchillende, doch dewyl On ze het gemeen teken van de Porcellane hebben » zullgn wy ze door mal-/öreven; kander in dit elfde geflacht begrypen. Zy worden in ’t algemeen genaamt; veele Heen by de Maleijers Condaga, en Bia tsjonka, om dat men ze veel gebruikt tot zeker fpel “” 2% Tsjonka genaamt > waar in men veele kleine dingen telt in zekere kuiltjes ‚ die in een dikke plank uitgeholt ftaan: De voornaamfte daar onder zyn» diewy Zhoracia, dat is, Borftftukjes noemen ‚ om dat ze zeer wel gelyken naar een borftftuk van een wapen : in ’t gemeen worden ze Cauri of Candi genaamt, en beftaan in de volgende vier foor- ten. 1. Thoracium oenlatums Witoogjess zyn omtrent een lid van een vingerlang, met Dei eenen breeden en gekartelden kant » daar aan men een breede zwartachtige plek als een {0 7, brandmerk ziet ; de rug is vaalgrauw, met veele witte ronde oogies; de mond is zeer Ee gekartelt, en van binnen lichtrood: Zommige zyn breed als een borftftuk, ’t geen de by letter mooifte zyn : Zommige zyn langwerpig > hebben geen uitfteekenden kant, en ydele it oogjes. Men noemt ze ook Brandvlekjes. II. Thoracium flellatum, Sterretjes, zyn wat kleinder dande voorgaande, aanden Dea buik en de zyden lichtbruin» of ros, met wat paars aan de einden; de rug is bleek wit met Í 2 rofle of bruine fterretjes verfiert, gelyk de fteen Affroites. , III. Thoracium vulgare, five Canricinm, gemeene geele Cauris : deze hebbên de . De 3% eigentlyke gedaante van een borftftuk, aardig met kleine bulten verfiert, zeer glad en {7 bleekgeel, zomtyds met eenen hooggeelen kring op denrug, aanden buik wit, en by den mond gekartelt ; in ’t gemeen zoo groot als een nagel van een vinger, of duim; doch hoe kleinder hoe fraaijer de bultjes ftaan: Deze zyn nu dat vermaarde geld ; -’t Zyn uy welk men met fcheepen vol van de Maldtvifche Eilanden afhaalt ‚ en naar Bengale en dla ders van Stam brengt, om aldaar voor klein geld te dienen; doch daar loopen noch andere foor- Bs 5 €en IAM ten van kleine Porcellane onder; die men alle Condage noemt. gansbaat Wadaat by d’ Arabiers , zyn kleine witte Hoorntjes > uit het geflacht van Concha 5e Een Wenereas dewelke men in die landen gebruikt, om de halzen der honden; en dierge- oo to Iyke, daar mede te verfieren; en die ik niet anders oordeele te zyn s dan Caurss. Be Van Gaudi, of Cauri fchryft Francifens Pyrard in zyn tweede hoofdftuk aldus: daar Francif: is noch een andere rykdom in de Maldivis, *t welk kleine Hoorntjes zyn» dik als een De a, pink, geheel wit, zommige glad en blinkende > die men vifcht tweemaal s’ maands, merkizg. drie daagen na de nieuwe, en drie daagen na de volle Maan, op andere tyden worden die niet gevonden; ’t zyn Vrouwluiden; die ze gaan zoeken aan den zeeftrand, waarom zy Hoe die zomtyds tot aan haar middellyf toe in ’t water gaan: Deze Hoorntjes worden in zulken Sprde menigte weggevoert naar alle geweften van Indiën, dat ik zomtydsgezien heb 30 eh 4.0 57557 fcheepen vol met dezelve bevragt. By die van Bengale zyn ze in zulk een waarde; dar ze li groo- daar voor gemeen geld gangbaar zyn » hoewel die Natien ; Goud, Zilver en andere nt Den Metallen genoeg hebben; en dat, *t geen te verwonderen is de Koningen en groote #den. Heeren aldaar heele pakhuizen laten bouwen ; om ze te bergen > en ze voor een deel van hunnen fchat houden. De Kooplieden haalen ze alleen om naar Bengale te voe- ren, dewyl ze elders niet gevonden worden. In Cambaja, en andere plaatzen van In- diën, beflaan ze de fchoonfte in zilver en goud» en houden ze voor een groote Rari- teit, jaals of het Edelgefteenten waaren. IV. Thoracium quartum , Mlechte Cauris, zyn kleinder dan de voorgaande; zonder ae 4 P 3 bulten etser ID EN EM worden voor gebruikt. De sd foort De 6de Joort, by detter E. De 7de foort, by deter Ja De Ee foort, ner, 8 De g& foort, by letter H. De 10% foort, by letter. Een an- dere foort. Eenderde. En waar die gevon- den wor den. De rr foort, b letter ri en La. Waar vain meerder De 12% foort by ER M. De 13% foort, by better N. De Igde je foort, by letter O. De I de foort EN by letter P. weesnsiddel Zen een nacht in Lemoenfop , tot dat ze {melten » D' AMBOINSCHE bulten, en effen van kanten; op den rugge blauwachtig of lootverwig ‚ met een hoog: geelen kring omgeeven , als of men eenen ingevatten Turkois zag ‚ döch de blauwe koleur verbleekt metter tyd, en word bleekgrauw : Deze zyn in Amboina gemeen ; maar de rechte Cayris nier: Den blauwruggigen Cauris van de vierde foorte leggen de Chinee- dit drinken ze tegens het pynlyk en kalkachtig wateren,» miffchien gelyk wy met Kreefts-oogen doen. V. Cafnaris Eijers , deze zyn langwerpig > met ronde en effene kanten, in ’t ge- meen een lid van een vinger lang ‚ met doodfchgroen, bruin, en ros gefpikkelt, ge- lyk de eijers van den vogel Cafwariss zomtyds eenpaarig; zomtyds met eenen breeden brandvlek op den rugge. VI Dracena , Draakenhooftjes , zyn bleekgtauw of vaal van fchaal, overdwars met twee ronde ruggen; en tuflchen beiden met eenen grooten brandvlek ; die zomtyds een Eiland; zomtyds een vliegenden draak gelykt: Deze zyn zelden te vinden. VII. Blauwruggen; zyn langwerpig » meteenen witten uitfteekenden kant of lyft, aan d’ eene zyde op den rug verfcheide verwig, met taneite en zwartachtigeftreepjes, die eenige Landfchapjes verbeelden ; zomtyds hebben ze 4 zwarte oogjes aan beide ein- den, dewelke raar zyn ; zomtyds is ’t buitenfte velletje door ’t zand afgefchuurt, en dan zyn ze doorgaans paars op den rug: Men noemd ze ook Lyftjes. VIII. PFsabella > deze zyn mede langwerpig rond, als een rol, zonder kant aan de zyden; de beide einden zyn Oranjegeel> en {ftomp ; de rug is vaal met weinige zwar- te ftreepen: Men vind ’er ook heel witte. IX. Kleine Argus, is vaal op den rugge» doch dicht bezet met groote witte oogen» die met {malle randen aan malkander hangen: Deze zyú weinig te vinden. X. Nuffatellana granulata , Ryskorrels, zyn niet boven een nagel van een vinger lang» “en rond gebult, over al bezet met uitfteekende korreltjes, die langs den rugge met Een vooren onderfcheiden worden, op den buik geribt : De mooifte zyn fpierwit» of zomtyds loopt ’er een licht purper op den grond: De flechtere trekken naar den grau- wen of bleeken koleur > en hebben fynder korrels: Een derde {lach ; is zoo groot alseen lid vaneen vinger > ydel van korrels, op den grond ftaalblauw ; zommige zyn uit den rooden grauw, en zoo blinkende, dat Ze fchynen geëmalieert te zyn. Dit goedje valt nergens zoo overvloedig, als op het Noordelykfte van de drie Gebroeders, of Nuffatello, zyn- de drie kleine, doch hooge Eilandjes voor den Wefthoek van groot Amboina, alwaar zoo wel deze, als de drie voorgaande, en navolgende foorten overvloedig vallen, daar een fyne witte zandftrandis: Men vind’er ook, hoewel weinige, op de kuft van toe ; maar die zyn nooit zoo wit, als die van Nuffatello. XL Globuli, Knopjes, deze zyn kleinder, ronder en hooger gebult dan de voor gaande, aan beide einden met een uitfteekend hoekje, en als het zelve afgefleeten is, gelyken ze wel kleine Wambaisknoopen : Het eene flach is met korreltjes bezet; zom- mige bleekgeel ; zommige wit: Een ander flach is watkleinder, ganfch glad, behal. ven dat het op den tugge eenen fynen vooren heeft; mede zomrtyds geelachtig ; zom- tyds wit. XII Afeli , Efeltjes , zyn wit, maar Bebben dwars over den rugge drie breede zwafte ftreepen , als of ’er drie zakken over een Ezel gelegt waaren» of beter, als of ‘er twee witte zakken op eenen zwarten Ezel lagen. XIII. Paereltjes, zyn van gedaante alsde Bia Saloacco, Num. 13» in ’t voorgaan- de Hooftdeel, befchreven; doch niet grooter dan een vinger breed, blyven ook zoo klein ; en zyn geheel wit, dat men ze voor paereltjes aan de ooren zoude konnen draagen. XIV. Urfules Beertjes, is een klein goedje, meeft wit, en hebben op den rug- ge eenen grooten vaalen plek ‚ waar uit men een Beer of Ee een beeft kan af- zien. XV. Pediculus , de Luis , dit is ’t alderkleinfte Hoorentje fchier van alle geflach- ten s rI8 Dd RARITEIT-KAMER. II Boek. 12 ten, in ’t gemeen niet veel grooter dan een dikke verre luis; zommige als weegluizen: Zy zyn ganích wit » en. overdwars geribt en gevoorent » als of men de ribben van een luis zag ; doch alle de ribben eindigen in eenen vooren, die langs den rug gaat. Men par deze vind ’er een groot flach van , als een middelbare hazelnoot, op dezelve manier geribt He een andere en gevoorent , doch zoo wit niet als de kleine. vak De Porcellane minores , zyn hleinder forten als de voorgaande : „De eerfte is verbeeldt op de plaat XXXIX. by letter A, en worden Witoogjesgenaamt. Derde foort, by letter B, zyn Starretjes. De 3de foort „by letter C, zyn Cauris, doeh» by de Hoogdurtfthers Slange- hoofden, die dezelve veel gebruiken tot feraad van hunne paardetwigen., ‘De qde foort, by letter D, blauwe Cauris. Van de 54% foort , ontbreekt ons de afbeelding. Det foort, byletter E‚ ’tDraakenhooftje. De7de foort , by letter F‚ zyn Blauwruggen genaamt. De 8 fle foort, by letter G, zyn Habelle. De gee foort, by letter H‚ de kleine Argus. De zode foort „ by letter Y, is de Ryskorrel. De 11de foort , by K‚ ’t korrelige Knopje: Hier vaneen 2de foort , byletter L, verbeeldt , tgladdeKnopje. De rade foort, bylet- ter M, waar van noch een andere foort , met Oranje vlakken, De 13de foort, by letter N. De 149 by letter O. De 15de by letter P, afgebeeldt ; dus verre de dchryver, waar by wy noch voegen eenige, die ongemeen zyn. Die met letter Q, is een fchoonegewolk- te Achate Kliphoorn. Die werbeeldt is by letter R, word de witgeplekte Achaat ge- naúmt. Die by letter S, 15 een heel ongemeenen , ons van Cartagena toegezonden „ waar- om wy hem de Cartageeníche Kliphoorn noemen: Deze zynniet bekent , dan inde Kabi- netten van den Heer Secret. Blaauw, en van den Heer Feitemaas. XXV. HOOFTDEEL. Cylndri : Rollen. Et twaalfde en laatfte geflacht van de Eenfchaalige gedraaide Hoorns zyn de pe cy- Cylindrì, of Rollen, aldus genaamt van haaren langwerpigen figuur, alseen ee S ed t’ zaamen gerolt papiertje, of linnen : Deze alle zyn dik van fchaal , glad , blin- kende, en met een kort tuitje voor uit; wegens haar Cylindervormig fatzoen waar van komen ze met malkander zoo na overeen, dar men ze aan ’t gevoelen niet wel onder- (44e veek fcheiden kan, beftaande het verfchil meeft in de fchilderyen en verwen, als valgt: 1. Cylinder porphyreticus , is van buiten uit den donkergrauwen, en zwartachtigge- Deife {pikkelt, gelyk die foort van Marmer, die men Porphyrfteen noemt, hebbende dwars telzel over de midden eenen zwarten band; van binnen zyn ze hoog geel. y gejat IL. Ctinder niger ‚ Satyne Rolletjes , deze zyn zwart als fatyn, en fpiegelglad, 4’ .N. 1. zonder vermenging van andere koleuren, als ze van de rechte zyn; want voor flechter hon houd men, die%mrrent den kant naar kaftanjebruin trekken ; de kant is gezoomt met N.z. een of twee uitpuilende ribben ; doch de rechtzwarte zyn gemeenlyk ongezoomt. Dit flach vind men fchier nergens dan op Honimoa ‚ in het bochtje van Tjouw, en wor- 4e En den voor de raarfte van dit geflacht gehouden. ED III Cylinder tertins, is ftomp van tuit, van koleur meeft olyfverwig» met kleine Dez zwarte fpikkels , die eenige Eilanden verbeelden : Andere hebben verfcheiden banden A el overdwars, gelyk men aan den Agaatfteen ziet : Zommige zyn van eenderlei koleur te weeten lichtbruin; en Ifabelle. IV. Cylinder guartus ‚ is noch ftomper van tuit, en legt bykans in een kuiltje; de Deze grond is mede olyfverwig ‚ en de gladfte van allen, met zwarte plekken en ftreepen NZ 4) die in ordre ftaan, en niet qualyk een fleep of tatie van mannenverbeelden, die met lange mantels een lyk volgen, waarom ze in gemeen Sepulture, of Prinfe begraafte- nis genoemt worden. V. Cylinder quintus, deze is wel groenachtig, met dooijergeele» en weinige paers- Des blauwe plekken gefpikkelt; doch van de gemeenfte en {lechfte. gn | VL Ge De 6d „foort. De de foort, by N. 5. De Ste foort, by N.6. De gde foort, by N, 7 De rod foort, by N.8. Waar van noch een andere foort. De rrd foort. Waar deze ge- vonden worden. De 12de foort. Zyn Ri- wier- Boorss. Er goed tot fpyze. Waar van noch een andere foort is. 120 D' AMBOINSCHE VI. Cylinder fextus, Grauwe Monniken, dezé zyn van buiten dicht gefpikkelt met donkergrauw en zwartachtig, gelyk d’ eerfte foorte; en die ydele plekken hebben, zyn fchiergrauw; haare tuiten fteeken wat meer uit, en een foort daar van is in den mond violetverwig. | VII Cylinder feptimus > Kamelotjes » ren gefchildert, gelyk kamelot. VIII Cylinder oftavus, Blauwdroppens verfchillen wat van de gemeene gedaante s want zy hebben eenen merkelyken tuit, en eenen uitfteekenden rib; die fcheef over den rug loopt » vuilwit of geelachtig, met weinige paarfche of blauwachtige droppels be- zet: Een flach daar van blyft kleinders ftomp van tuit, en heeft zwarte droppels. IX. Cylinder nonus, zyn de groote Glimmerjess fpits van tuit, fpicgelglad; zom- mige geftreept ; zommige donkergroen en zwartachtig gefpikkelt > die gemeen zyn: Men vind ’er ook geheel witte; doch zelden. X. Cylinder decimus, kleine Glimmetjes, deze worden niet boven een nagel van een vinger lang, gefpikkelt als de voorige: Een flach daar van word zoo fpits alseen Buc- cinwm: Een kleinder flach hier van is zoo raar, metftreepen en plekjes gefpikkelt, dat men ze voor den fteen Jafpis zoude aanzien ; inzonderheit als ze in een ring zoodaa- nig gevat worden, dat men niets dan den rugge daar van ziet; doch men moet ze met honderden by malkander hebben, om zoodaanige uit te zoeken. XI. Cylinder , Achaatjes, zyn mede niet veel langer dan een nagel ‚ van tuit romp» lichtrood of paarfchachtig » met aderen als Achat. Alle de voorgaande XI. foor- ten van de Cylindri ‚ hebben een hardachtig wit vleefch, zonder eenig dekzel, onbe- quaam tot den koft naar den gemeenen regel: Al wat gladen blinkende is, dient tot de koft niet. Haar eigen Vaderland zyn de Liaflerfche Eilanden, inzonderheit Honimoa s het groote Rif van Goeli goeli aan tot Keffing aan Kerams Oofthoek; daar beneven de Amboinfchen inham aan de Noordzyde. XII Cylinder lutarius ‚ Slykrolle ‚ dit is een byzonder fatzoen, uit een Buccinum en een Rolle gemengt, 4 duimen lang, en ruim 2 vingeren breed ‚ van koleur aard- verwig» in den mond Oranje, met eenen dikken lip: Men vind ze in de Moeraflige Za- goeboffchen van Keram , of diërgelyke Moeraflige rivieren > en derhalven zyn ze niet on- der de Zeehoorntjeste rekenen; zy zyn goed om teeeten, worden daarom gezocht, en zyn zoet van vleefch en fop; gelyk de bovenftaande Spot ager: Dit flach kan men ook onder de Volute rekenen, en zy worden in ’t gemeen genaamt Midasooren : Men heeft ser noch een kleinder flach van; doch beide hebben dat gebrek, dat haare fpitzen wat afgebroken zyn. Deze zyn ook in ’t voorgaande ; XXI. Hooftdeel, XX. Soort, on- der de Volute gerekent. De Cylindri, Rollen; waar van weele foorten zyn, zy worden by ons D Isgenaamt , om dat zy de leenen van dezen vrucht wel gebyken. De Schryver geeft ons ‘van dezelve weelerbande, die alle op de plaat XXXIX. afgebeeldt zjn. Die by N.r. gs wel degroot- fle, alhoewel er van dit geflacht noch grooter Zyn. Die by N.2. word by ons de zwarte Dadel genaamt „om zynen fchoonen zwarten koleur. N.3.1s een bonte Achaat Dadel. _N. 4. noemt de Schryver, Priníe begraaffenis. Wan de 5 en 6de foort ontbreekt ons d’ afbeelding , en ’*t is door de veelheit van dit geflacht niet wel te giflen, welken foort de Schryver hier mede meent. De 74 fort , is verbeeldt by N. 5. De 8he by N.6. De od by N.7. De zode by N.8. die wy alle laaten by de benamingen; die de Schryver hen heeft gegeeven, om dat wy ’er geene toe hebben. De 3 laatfte forten , die befchreven zyn, ontbreeken, gelyk van de voorige, d afbeeldingen; doch wy voegen hier in de plaats eenen ganfths on= gemeenen, aangewezen met N. 9. deze zyn met zwartachtige wateren of baa- XXVI. HOOFT- 7 P) La BESS RARITEIT-KAMER, II Boek. ter XXVL HOOFTDEEL. Conche OVnrivalvia, Á detwaalf geflachten, te weeten der Eenfchaalige gedraaide Hoorntjes» volgt pe cot: nu het geflacht van de Eenfchaalige ongedraaide , verdeelt in twee geflachten. pn be e e CITEVEN Het eerfte» waar van wy in diet Hooftdeel fpreeken , begrypt diegeene, vez welke ’ ip welke maar aan de eene zyde een fchaal hebben, en met de andere zyde bloot Ee: zyn. tegens de klippen zitten ; beftaande in-de volgende foorten. IL. Zopas of Lepas, five patella , een Lampje > of Schoteltje; Maleitfch Bia fubla; De rf heeft een hooggebulte fchaal, als een gezwel; of een platte Piramide aan de klippen Leens zittende ; buiten ruig, grauw, en zonder glans, van binnen vuil paarlemoerverwig : Ee de De groortfte foort hier van is buiten meeft effen, of met weinige donkere ribben; de leser. mond heeft de grootte van een ryksdaler doch langwerpig: De tweede foortis zoo Een an- klein als een bloedvin ; zomtyds diep geribt > niet grooter dan een ftuiver; zont» a ’ met uitfteekende hoeken, en wat plat, Zoo dat ze een klein Schildpadje verbeeld: De ters B, derde foort is fchier plats en rond vanomloop, buiten flecht gefpikkelt met zwart, van Kn 3de binnen zilververwig. Oe Men nóemt ze in ’t gemeen Patelle ‚ dat is» Schoteltjess in Portugaal Luambroa» Haare dat is, Lampjes» zy zitten zeer vaft aan de klippen, en moeten met fcherpe beitels dd afgeflagen worden; niet zonder quetzing van den fchaal : Men kan niet merken; dater haar plaats veranderen, want daar ze zitten; maaken ze eenen kaalen plek: Zy zynalle Zyr goed goed tot de koft; inzonderheit die men aan de Zeeklippen in Portugaal vind, die ook Der doorgaans grooter zyn dan de Amboinfche : Men zet den omgekeerden fchaal op koolen » HE braad ze in haar cigen fop ‚ en men neemt het vleefch met een fpits houtje daar uit: Men kan ze ook kooken alleen in water, als boontjes. De Rivier-Lopas word genaamt ‘Ahadn > en is ter grootte als de nagel van een duim , in zyn vleefch met een dun en wit beentje voorzien, in gedaante als een pennemesje. Een ander {lach is dunner en plat- ter, en word genaamt Bef} mattal» heeft eenen dunnen fchaal ; zyn vleefch is eetbaar » en zonder het voornoemde beentje of pennemesje. IL. Aurismarina;, Maleitfchs Zelinga maloli en Bia facatsjo; Amboinfch, Hovilej; Per deze heeft de gedaante van een langwerpig oor; te weeten, aan de eene zyde met een NE verheeven kant, die by den eenen hoek in een krul toeloopt ; langs dien kant heeft sei s £ p ä plaat by de krul verfcheide gaatjes » waar van de voorfte doorgaan > doch de achterfté niet ; (wer WEN . bui- buiten is ze ruig, en zonder glans; van binnen fchoon zilververwig» of paarlemoerach- Sk FS tigs zy heeft veel vleefch, ’ welk bloot aande klippen hangt» gelykde Patelle doch deere EE à : ; van bin= zyn zoo goed niet om te eeten als deze; want de grootfte en mooiftefoortisruimeen zz vinger lang, van buiten effen met donkergroen en zwartachtig gefpikkelt alseen flang : en De tweede en gemeenfte is korter en breeder > van buiten met veele peukeltjes bezet » DEE 5 . E € wit en kalkachtig: De derde is noch breeder» dun van fchaal, van buiteneffen, doch 4 kiter een weinig geribt : De vierde is zeer kleins fchaars een lid van-een vinger lang» van De 4% buiten effen en wat gefpikkelt, zonder gaatjes ; die men aan kleine fteenen langs den & (ter L {trand vind zitten. LIL Balani, Ekelen, Puiften; Maleitfch, Gindi laut, en opgaande Tulpen; heb- 8 3de Oort, 45 ben de gedaante van een opgeborften gezwel» waflen veele by malkander, groot EN ppebeelde klein, en zitten met klompen aan de fcheepen, en aan zommige groote klippen» met % 2 Ee een vlakken bodem daar tegensaangeplakt, zoo dat ze aan den bodemtoe zyn; van daar bir Á: loopen ze als een ftompe Pyramide; met oneffene zyden, van buiten geribt of gevoo- RAE rent, rood met grauw gemengt; boven hebben ze een opening» welken zommige by de /ihee- : 2 en. een opgaande Tulp vergelyken; de kanten van den mond zyn Scherp » en als uitgebro- Eno ü ken ; #7 nie pen ge naamt , om haare gedaante: Zie de- zelve plaat let= ter B. De inge- trokken baard, kie bet Dier by letter C. Groeijen ook aan de klippen, Opmer= in Worden by de Ghi- neexen zeer be= mint, en tot fPpys gebruikt. Worden - ook inge= Zouten en bewaart. Van deze zoch meer- der foorten. Worden tot kande- laars ge- bruikt by de Afgo- den. Reden haarer be- naming. De 4% foort, és GE 7 de plaat L. 4 detter k. Deze zit- ten op de Schild- padden. En waar die gevon: de wor= den. De st foort, is werbeelds 122 D' AMBOINSCHE ken ; in de opening ziet men cen geftel van twee platte en gekartelde beentjes > ecn weinig gekromt als een Papegaaisbek, die als tanden tegens malkander fluiten, en met dunne velletjes aan * vleefch vaft zyn ; maar ieder tand laat zich weder in tweên deelen: Als ze deze tanden openen ziet men daar uitkyken een bòfch van 12 korte en kromme pluimtjes 3 waar van de twee middelfte de grootfte , en ter weör zyden allenkskens kleinder zyn; aan de binnen zyde haairig als dé pooten van zommige krab= ben : deze gebruikt het Dier tot een middel om zyn voedzel uit zeewater te haalen; en dezelve weder intrekkende; fluit het zyne tanden t° zaamen; het binnenfte vleefch rauw zynde, is ganfch flymerig > Zonder zandzak, of Papaver, om dat het fchynt van enkel water te leeven; maar gekookt zynde word het wit en hardachtig ‚ van eenen treflyken fmaak;s als het witte vleefch of het ver van de befte krabben > met een zuur en gepepert fausje: Dit is te verftaan van de groote Knoeften, die aan de fcheepen en cha- louppen groeijen ; want die aan de klippen zitten, zyn zoo goed van fmaak niet: Als men ze van ’t hout afbeitelt » dat ze aan den bodem onbefchadigt blyven, en in zout water Zet; ziet men ; hoc ze den voornoemden fnebbe buiten den mond verheffen, de baarden gn pluimtjes uitftecken ‚ en aan de kanten van den fchaal den aanhangenden flym, en “t mofch aflikken met de ruige korreltjes, die aan de baarden Zyn, ’t welk dan buiten twyffel haar voedzel is ; maar zoo dra men ze beweegt, trekken ze haarc baar- den en {nebben weder in: Merk hier weder aan de voorzichtige Natuur, die aan deze Knoeften van buiten dezen mofch en flym aanzet ; waar van dit onbeweeglyk Dier leeven moet. De Chineezen houden het voor een koftelyk eeten gekookt zynde ; men haalt het ook raauw uit > en zout het in als Balatfan , maar het moet ten minften een half jaar ftaan: Het huisje van binnen heeft omtrent de midden rondom eenen uitfteekenden kant. Men vind ze met klompen van een vuift ‚ en een hoofd groot aan de {cheepen zitten; de grootfte in de midden, en de kleine rondom. Men vind noch twee of drie kleinder {lach ; die van buiten niet geribt zyn ‚ maar leelyk grauw » ruig en gegaats de mond is in drie of vier ftyve fpitzen geopent, daar in men zig wakker bezeeren kan ; als men onvoorzichtig daar op trapt : Deze laatfte vind men zoo wel aan de klippen; als aan de fchildpadden. De Chineezen neemen de grootfte klompen, zetten die voor hunne Huisgodekens, en ftellen daar kaersjes in, als in een kandelaar: Noch ziet men diergelyke puiftjes , die als overhangende wratjes op andere Hoorntjes zitten > boven toe en onder open » alwaar ze een fcherp beentje hebben, waar mede zy den fchaal , daar zy op zitten, doorbooren konnen; en een rond gaatje daar in maaken, als of het door konft gedrilt was. In ’t Maleitfch worden zegenaamt, Gindibatu, of Gind4 laut; om dat ze gelyken den tuit van een porfelleine gietkan ; Chineefch, 7sjip. IV. Verruca teftudinaria, Maleitfch Kutu totruga, dat isSchildpadsluis. Ditisook een Balanus , die men nergens ziet dan aan de groote Schildpadden , niet verheven, maar plat, een lid van een duim lang, een halven dwars vinger hoog » en rondachtig » t’ zaamen gezet van 6 beenderen van ongelyke grootte, die met naaden en groeven aan malkander hangen ; witachtig en effen : van onderen zyn ze plat, daar ze tegens den {chaal van den Schildpad zitten > en die helft van dien grond is de dikte der fchaale, fponsachtig» en vol gaatjes; in de midden ftaan ze open» hebbende’ bloote vleefch tegens den Schildpad aanleggen : Boven zyn ze ook open, en hebben aldaar in den mond twee tanden tegen malkander gevoegt , gelyk de eerfte Balanus, daar tuffchen noch andere kleindere beentjes zyn, zich alle in ’t vleefch beweegende: Inde midden is een flymerig Dier ; met het onderfte fponfachtige deel houden ze zich vaft aan de Schild padden» en veranderen niet van plaats: Men vind ze niet aan alle, maar meeft aan die zich ophouden op de Schildpads Eilanden Zuf/apinjoe ‚ 25 mylen bezuiden Amboina gelegen: In de Amboinfche vind men de 2de foorte van ’t eerfte flach, te weetens die grauwe of verhevene Wratten heeft. V. Opercula callorumy dit zyn Dekzeltjes van zekere ftukken vleefch , die wy Callus noemen, zynde een {lach van den Limax marina, die zich in zandige en flykige ftran- | den Fol.122. RS en wetge RARITEIT-KAMER. 1 Boek. den onder het zand houden, dit dekzel op den rugge als een nagel draagende, waar op dezelvé van ik driederlei flach aangemerkt heb : Het eerfte flach is eenlangwerpig beentje, cen En de . bd « hl . Lie 4 lid van een vinger lang ‚ gefatzoeneert als een langwefpig Amboinfch fchildje, bene- Zo den wat hol > en boven gebult : Het ander is grooter en ronder, als een fchoteltje, De ade met fcherpe kanten, vuilwit, en wat paarlemoerachtig : *t Derde is een wit beentje met doa een uitfteekend hoekje, en daar by een bochtje gefatzoeneert als een fehonkje van een zen gi 5 5 pitter varken ; de twee eerfte leggen op den rugge van ’t Dier, wat uitkykend ; maar t’ der- ad de legt in ’t vleefch, fchier ganfch verborgen; welk vleefch geil van reukis, doch goed 5 Ss D 8 van fmaak, als t° gekookt word. Het is moeilyk te vinden, dewyl het zoo diep in ’ zand fteekt: Men heeft het op ’t {trand voor *t kafteel Viëtoria. VI. Nootedoppen, deze zoude men ten aanzien van de helft voor een fchulp aanzien; De Gt tb want zy hebben aan den eenen hoek een kantje > als of het de wervel van een fchulp dn d, was, ’t welk echter zoo niet is; want zy kleeven met de opene zyde tegens de klip. verbeeld: pen; op den rugge zyn ze gefchildert, als of het kleine hoenderveêren waaren. VIJL Orlamjes of Vifchhuiven , zyn vuilwitte wratjes , met de tuit wat overhan= De 7é gende, gelyk de Orlamfche mitjes der Matroozen, of de huiven der Vifchwyven; bin-/Z2 P nen hebben ze een rond beentje > gelyk een halve pyp ; en met de opene zyde zitten 797 en ° Ens CH by ze vaft tegens de klippen. Q, van VIII Melknapjes, dit iseen kleine vlakke Patella, glad, en van binnen melkwie. 2277 * Zien. » De sf De Schryver flapt hier af van het geflacht , by ons bekent onder den benaming van Hoorns , foort, by 5 p ketter Ke en gaat over tot het andere , namentlyk der Eenfchaaligen, by ons bekent onder den naam van Klipkleevers, om dat de vifth altoos tegen de rotzen , of klippen aanzit, en buiten om met een Schulp. of Schild gedekt en bewaart is. Van deze zyu’er veele foorten, waar van eenige verbeeldt zyn ap de plaat SA, Die by letter A, noemt zvn Eds cen Lampje, of Schoteltje ; als mede dre by de letters B,C en D „jn en leg ade foort, by bet. ter E,‚ Zeeooren by den Schryver , word by ons de lange Paarlemoerfchulp genaamt : Byletter E, isdebuitenfte, en by F , de binnenfte zyde vertoont. Dieby G,H , en Ì, worden ook maar Paarlemoerfchulpen geheeten. De 3de foort , is afgebeeldt op deplaat XLI. by letter A, die by ons Pokken worden genaamt ; zy groeien onder aande fcheepen, enzyn hen hinderlykin’t zeilen, ook welaanrotzen, fehutpen, fleen, enhout , zy zynveelderlei van gedaante en grootte, doch deze is welde voornaamfte. °t Geen by letter C, word aan- gewezen, is de With, die in dezebve zit met zynen uitgeftrekten baard ; en dat by letter D,zs dezelve , doch in een geflooten. De qe foort ‚ is afgetekent op de plaat XL. by letter K, is een Schildpadpok; deze zyn heel zeldzaam, De 5de foort, is verbeeldt by Letter 1, van welke wy heele groote bezitten: Wan dezeisnocheen 2de en een 3de foort, afgetekent by de letters M ‚en N. De 6de foort, is verbeeldt by letter O. De 7de by letter P, van buiten, en by Q, van binnen. Deze word by ons Zotskap genaamt : een Schulp of” Hoorn wvoortyds zoo ongemeen „ dat men plagt te zeggen , als men diergelyken niet be= zat , noch niet in den kapte zyn; Ay is noch waardig „ als hy wat groot is. De8fke foort, by letter R, noemt de Schryver een Melknapje ; doch wy hebben hem altoos den witten Oorfchulp genaamt: Zy zyn heel zeldzaam, en, voor zoo veel ik weet , maar driebe- kent ; van deze 1s noch een andere foort. | 123 XXVII’ HOOFTDEEL. Solen » Cappang. Et tweede {lach van de Eenfchaalige Schulpen beftaat uit eenlange pyps die pe Soren zommige recht ; zommige krom, en aan de beide einden open zyn; doch ##re- zoodaanig : dat het eene eind altyd final is» als een. afgebroken fpits, al- en waar de fchaal op ’t dikfte is, en van binnen ziet men de holligheit door Dpen een fcheiding in tweën verdeelt, ’t welk echter niet diep ingaat, en hier heeft her Dier hun begin, zynde als de wortel daar van : het ander eind is altyd grooter en dunner Q_z van EK dk. Ee Waar van 3 foorten. De fe foort, is verbeeldt op de plaat XL by letter D. zs het on= ders en” detter E. het boven= eind, Haar langte en dikte. Worden tot Jpys ge bruikt. 124 D' AMBOINSCHE van fchaal, dewyl het Dier aldaar zyn aangroeijen heeft; zoo dat de pyp hoe langer hoe wyder word; hier van heb ik drie foorten gevonden. 1. Solen arenarius , 'Zandpyp + Maleitfch Cappang bezaars in de Uliaffers Hatu Aätu, Neerd. Koedarm; by zommige Tritonshoorn of Zeetrompet, doch verkeerde- lyk; genaamt : Deze gelyken zeer wel groote Koedarmen aan °t achterfteeind; ’t welk wy de wortels noemen, zyn een vinger dik in den diameter, doch de fchaal is aldaar op ’t dikfte,; en binnen met een fcheidsmuur, intweëns of driën gedeelt, die niet bo- ven een vinger lang ingaat; doch aan zommigen met een kalkachtige (ubflantie meeft toegegroeit is: Aan ’t voorfte eind zyn ze 2 en 3 vingers breed in den diameter; in’t gemeen 2 en 3 voeten lang > weintgerecht; maar de meefte krom en bochtig; de fchaal is ruim een ftroohalm, zomtyds ook een fchaft dik, van buiten wits en overdwars met kringen getekent, ook hier en daar metfcheuren, dic niet doorgaan; zoo als het Beeft zyn aangroeijing genomen heeft; omtrent den mond zyn ze altyd op ’t witfte en zui- verfte, maar by den ftaert of wortel zyn ze vuil, zwartachtig en begroeit; binnen legt een flymerig Dier; ’t welk door ’t kooken wat hard word, en bequaam om te eeten; van fmaak als de befte Moflelen ; voor in den mond heeft het 2 beentjes als een My- ter tegen malkander fluitende , niet aan den {chaal, maar aan ’t vleefch vaft, ’t welk _zyne tanden zyn; waar mede het zich den wech bereid om zyn fchaal voort te zetten: Worden zelden ge- wonden. Waarom dezelve ziet recht zyn. Worden gebruikt tegen fe- nyn. Waange- loof der Landaard wan deze Hoornen. Nader befchry- Ving van Dit groot flach Cappang vind men op weinige plaatzen» als op Keram in den bocht van Amaheij ‚ en in den bocht van Kaelis op Boero, alwaar het omtrent de wortelen van de Mangi mangi-boomen groeit, in een grond die van kleine fteenen , en zand ge- maakt is ; derhalven het in ’t groeijen zich krommen en formeeren moet, zoo als de fteenen en wortelen toelaaten ; dié het in ’t groeijen ontmoeten. derhalven men zoo weinige rechte vind : Onze Amboineezen maaken hedendaags weinig werk daar van; ja zouden ze niet eens opzoeken ‚ zoo wy ‘er zomtyds niet eenige begeerden om tot Rariteiten te bewaaren; doch zy weeten te zeggen, dat ze eertyds van de Maleijers en Vreemdelingen zeer wierdengezocht, toen zy moch in deze geweften mogten komen om te handelen; niet alleen om het Dierteeeten ; ’twelk zy zeer preezen ‚ om de mannelyke krachten te verfterken, maar ook om de fchaal of pype met zich te voeren» dien zy tot eenige geneesmiddelen gebruikten; doch hebben zulks aan d’ Amboineezen niet willen openbaaren: Ten tyde van Oorlogen, als wy zomtyds der vyanden vaartuigen verover- den > hebben wy gevonden onder hunnen huisraad , dat ze ftukken van deze pypen onder ander Koraal en zeegewaflen bewaarden ‚ waar van ons namaals d’ Inwoonders van de Xulafche Eilanden, die daar van fchynen de befte kenifle te hebben, deze ope- ning deden : Dat deze fchaal onder andere gewaffen uit de zee» te weeten drie of vierderlei flach Catbahaar ‚en de navolgende denticuli Elephantis een beweert Tege- gift zyn tegens alderhande ingenomen fenyn, om deflelfs krachten te dooden, en dan door andere braakmiddelen uit het lyfte jaagen; daarenboventegens zekere betovering of fchelmftukken, die zy malkander zeerligtaandoen, om iemant de mannelyke krach- ten te beneemen> weshalven zy deze dingen altyd by zich klaarhebben» als zy van huis reizen; de fchaal in ftukken gebroken, bevind men dat ze uit verfcheiden korften over malkander leggende gemaakt is, die glad zyn en-blinken als de fchilfferen van Bezóar , hoewel de buitenfte ganfch rimpelig ‚ ruig en zonder glans is : In ’t wryven geeft ze een moerafachtige reuk van zich, fchier als de Mangi mangi, daar ze by groeijen. By nader onderzoek bevind men ‚ dat deze So/enes aldus groeijen : Het breedfte en dunfte deel ftaat onder» en is gefloten met een dunne fchaal, die zeer ligt breekt, deze Hoor- yaar uit men befluit s dat ze neêrwaarts groeijen : Het dikfte en fmalfte deel {taat bo- Hr, ven ‚ alwaar hét door eén fcheiding in tweën gedeelt is : Uit ieder opening gaat eén lange pyp opwaarts > wel twee fpannen lang , dewelke een weinig boven den grond uitfteeken ‚ en zy konnen ze uit en inhaalen naar believen : Uit teder pyp hangt cen klein ftukje vleefch , waar door het Dier zyn voedzel zuigt ‚ doch als men daar by komt, trekt het in, enfpuuwt het water wel een vadem hoog uit : Deze pypen Zyn Zeer un RARITEIT-KAMER. II Boek. 15 dun en bros» breeken ligt afs doch groeijen wederom aan , ga boven ftaan zy een weinig van malkander : Men kan ze zelden uitgraaven» dat deze pypen daar aan bly- ven „ en de pypen zelfs Zyn met een kalkachtige en brofle fchorfe bekleedt, die zeer lige afvalt. Men vind ze op Amaheij in een moelige moeras » tuflchen de Margi mangi- boomen daar in men tot boven de knie zakt, doch daar onder is een harde grond van | kleine fteentjes gemaakt. Die van Amahej gebruiken deze Hoorns, om daar op te tui- Hage, oor Diaass ten» als zy het volk in de kerk en de kinderen in de fchoole willen hebben, waarom 00/7; gen men ze Schooltrompetten mogt noemen. | bruikd, IL. Solen lignorum ‚ Neerd. Boorworm Maleitfch Cappang en Utor ‚ Amboinfch Dn Ahet. Deze gelyken naar gekronkelde hoenderdarmen, daarom ze zommige Maleijers ‘lezer E ook noemen Purrut aijam, zy hebben de dikte van Tabakspypen ; zommige dikker; zom- ”& mige dunner s doch de fchaal van zich zelven is niet dikker dan een dubbeld parkement ; ook van verfcheide rolletjes gemaakt, van buiten fchoon wit met fynekringetjes> met eenen diergelyken Dier ; als’t voorige, bezet: Dezegroeijen in’tverrotte hout, zooaan Waar fcheepen, als boomen, die in Zee dryven ; inzonderheit aan het Mangi mangi-houts Sen Ad daar in ze zoo vermenigvuldigen; dat men geheele boomen vind van binnen met deze Pypen opgevult, met zeldzaame krullen en bochten over en door malkander lopende , doch de meefte zyn leeg, om dat het Beeft verrot; als het de fchaal niet-verder voort- zetten kan : Het is een fchadelyke peft voor de vaartuigen vaninlandfch hour gemaakt, Zyn fcha- die door dezen Worm zoo doorboort worden ‚ dat ze zinken moeten; inzonderheit dd als zy niet neerftig met kalk ; en eenig olye » in plaats van teer gefimeert worden : Schepen. De grootfte hier van worden een vinger dik; waar van men de ftukken tot diergelyke geneesmiddelen bewaart, als de voorgaande. II. Solen anguinus ‚ Maleitfch Cappang of Bia ular ‚ dit zyn diergelyke Pypen, De3* niet boven een fchaft dik» met veele zeldzaame kruuen te Zaamen gedraait als een {lan- Ke 2 ge; van buiten wit», wat hoekig, en met korreltjes bezet; van binnen met diergelyk een {lymerig, Dier, en een getand MSytertje voor in den mond: Zy groeijen niet in’ Deze hout, noch in den grond, maar aan zoodaanige klippen, die vol kuilen zyn, en uit- dek fteekende knobbels hebben» daar zich deze Slangetjes omleggen, met den mond aan ftp de klippen zuigende: Hier onder gehooren noch andere zeer kleine Pypjes» dieaande fteenen vaft gegroeit zyn > of ten deele los » ook met flangevormige bochten ‚ doch niet boven een ftroohalm dik. D’ eerfte vind men zelden, en worden onder de voor- naamfte Rariteiten bewaart. IV. Denticuli Elephantis , Olyphants tanden, Maleitfch Tando laut ; dit zynklei- pe zi ne Solenes ‚ ruim een middelfte vinger lang, beneden fchaars een pink breed, boven lg) ai goegefpieft, doch zoodaanig, dat ’er altyd noch eenopening blyft, en weinig gekromt lezer L. als een Bokshoorns of wat rechter, gelyk Olyphants tanden ; van buiten met uitftee- kende ribben, groen, by den tip witachtig: Een tweede flach is langer, ranker, en Waarvan zoo groen niet; maar bleek Spaanfchgroen: Het alderkleinfte flach is pas een lid van een De kleine vinger lang » diergelyke men op de Perfiaanfche ftranden vind : In alle zit van 0 binnen een {lymerig Dier, en als men ze weglegt, verfmelt al het vleefch.: In’t vleefch “73” zyn geen tandjes » maar een rond mondje ‚ en aan ’ zelve een doorgaande adertjes zonder eenige hardigheit> daar in men een rysje kan fteeken 3 door dit mondje zui- gen ze het flyk, en fyne zand binnen; in water gelegt, willen ze het zelve niet uit- feeken. Men vind ze op vlakke ftranden; daar eenharde gronds, enftille Zeeis» 8e- paar de: Iyk in den Amboinfchen Inham; de breedfte helft fteekt in het zand, en de {pits daar 5750055 buiten fchuins uit : Wegens haare kleinigheit worden ze van d’ Inlanderen tot den den. koft niet gezogt ,; maar wegens haare zeldzaame gedaante komen ze onder de Rari- teiten. V. Men vind noch een foort vande So/enes ‚ meeft aan en inde Koraalklippen; waar De sú van zommige recht zyn, als ftukken van darmen ; offaufyfens dik van fchaal» ordentelyk Aan ” geribt » en bruinachtig; andere zyn dikker, effener, en ronder van fchaal, doch ge= Deanderé | Q_3 kien. foort hier IE D' AMBOINSCHE gaa kronkelt als ftukkenggan cen kronkeldarm (colum; aan het eene eind open » en miet het ander ‘aan de klippen vaft gegroeit. bn Cal De Olyphantstandjes worden ook bevonden fchuins in ’t zand te fteeken » met de tander ge- Ípits onder, en daar aan een adertje als een blaadje, met den breeden morid even bui- woorden. ten ’t Zand, wiens fcherpe kanten de voeten mede bezeerens maar die met de {pits bo- ven leggen , zyn door ’ aanflaan der zee omgekeert ‚ en meett leeg. Men vind ze veel aan den mond van de rivier Wainitoe ‚ en op den Galghoek: In ’ vleefch word „ geen {cherp beentje gevonden, en zomtyds gelyken ’er twee in malkander geftooken te BH Hier volgen nu de Loolen, by ons Zeepypen, Zeeflangetjes, en die wy naar hun gedaan: te hier na zullen noemen. De Schryver noemt deze de tweede foort vand’ Eenfchaalige , alhoewel dit een byfoort der Hoorns ‚ en die van’t voorgaande Hoofdftuk ‚ een byfoort der Schulpen is. Van deze is de eerfte foort , verbeeldt op de plaat XLI. by letter D, '£ welk het onderfte deel van een Zandpyp, by ons een Offiedarm genaamt is ; en het bo- wenfte deel byletter B. De 24e foort, isbydeletters F, en G, aangewezen. De 3de fort, by letter H. De 4de foort, by Ì, en by ons ook een Olyphantstandgeheeten. De zde foort, by letter K, en van deze noch een anderebyletter L', verbeeldt. Tot hier toe de Schryver : Waar by wy noch voegen eenige lukken, die heel ongemeen zyn. Die met N.1. AANLLWE- _ zen, js een Hoornflangetje , zyn fehoonheit beftaat in zyn gekronkelt haartje, ’t geen heel fchrarp moet zyn. N. 2. is een diergelyke, doch korter in een gedrongen. N.3. ss een uitgeftrekte Hoornflang. Ez N. 4. een gekrolde op een Hoornflak gewaflen, N. 5, en 6. zyn beide didere foorten van Olyphantstanden. Ex N.7. vs de zoo genaamde Venus- Íchagt; een heel zeldzaam fluk , *t geen maar by weinige Liefhebbers word gevonden. XXVII HOOFTDEEL Chama afpera : Bia Garn. De Cha- Ot hier toe zyn verhandelt de Eenfchaalige Hoorntjes, zoogedraaide, alson- en gedraaide; volgen nude Fweefchaalige, (Bivalvie;) dewelke wy eigentlyk in't Latyn Conche, in ’t Duitfch Schulpen noemen, in’t Maleitfch behou- den ze noch al den algemeenen naam Bza, in *t hoog Maleit{ch Krang, in ’t Amboinfch Kima en Ima. De Tweefchaalige verdeelen wy in zes geflachten, de Rií- Erin vierfoorten t’ elkens onder haars gelyke Zeefoorten begrypende; enzyndeze: 1. Cha- Pe ma afpera, 2 Chama Levis, 3Peëten, 4 Tellinea, 5 Mufculis 6 Oftrea. Chama noe- verdeelt. men wy alle zoodaanige Schulpen ‚ die op den grond bloot leggende, meeft gaapen > en daarom niet qualyk Gaapers genoemt worden : Deze zynal van Plinius in 2 geflach- ten verdeelt, te weeten, in Chametrachta, en Cameleay waar van wy ieder een by- zonder Hooftdeel geeven. | De Cha. _ Chametrachea > of Chama afpera, is die een ruige fchaal heeft, ’t zy door uitftee- De Ee kende ribben; ’t zy door fchubben en nagelen; en zyn deze: Der —_ TL Chama fqnammata , Nagelfchulpen » qualyk van zommigen Klipkouflen. Ma- bg jÀ 2 “deitfch Bia garu, dat is Krouwers, om dat men daar mede iemant euvel krouwen zoude; & Pae of om dat ze iemant de handen krouwen» alsmen ze handelt. Amboinfch Maéka, Ter- Een ne nat. Kima :- andere neemen Kima voor recht Maleitfch , Boëtoních, Morabo, Ban- dáfch, Maniwoc , Maccafl. 4/10. | Van deze — Deze warden de grootfte onder alle Schaalvifichen ; want men vind ’er zoo groot » eee dat ’er 6 of 8 menfchen aan een genoeg te draagen hebben; doch dewyl deze zichal- Sleng ‚tyd in de diepte ophouden; en dat men daarentegen omtrent de ftranden een kleinder (1 es- He. flach vind, die niet boven een hand lang worden, zoo zullen wy ze verdeelen in Cha- me decumane, of Pelagia en Littorales. De Littorafis eerft befchryvende > zoo is de- zelve , Wye Ji GW heef P/ ú B MIN Ki grot IN gite } VI, End Ai 4 if Al PL Ht yr JD k Pm » gar RARITEIT-KAMER, II Bock. 14 selve een hand lang» en minder van gemeene fchulpfatzoen ‚ te weeten , uit den ronden langwerpig ‚ verdeelt in Wyfje en Mannetje : Het Wvyfje is het gemeenftes Zyu& wiens fchaal verdeelt is in 4 of 5 uitfteekende ronde ruggen, tuflchen beiden diepe voo- Hm ren maakende ‚ die met fcherpe kanten nauw in malkander fluiten , behalven aan de hi eene zyde, daar ze een nauwen opening hebben, wiens kanten gekartelt zyn; zoo dat deze fchaal op en neêr gaat als zeebaaren, zoo wel binnen als buiten ; op den IUSZE Hebben {taan groote kromme fchubben, der menfchen nagelen zeer gelyk ‚ van vooren ronden #7 op fcherp > doch de meefte , inzonderheit de oude zyn afgebroken en gefchonden , en On hoe volkomener deze nagels zyn, hoe beter Rariteic zy maaken : Deze kleine foorten zyn van buiten vuilwit; zonder glans, van binnen geelwit als yvoor; doch aande oude is de buitenfte fchaal zeer begroeit met mofch , kalk , en ander zeegruis; ja met andere fchulpen, moffelen, en koraalboomtjes; zoo dat men ze eer voor eenklip, dan voor een fchulp zoude aanzien : Het Dier daar in woonendes, is yflelyk van aanzien, want Ez zn als men den gapenden aanfchouwts ziet men niets dan een gefpannen vel, vol zwarte, en í : , Alecht vas. witte, geele en lootverwige aderen; gefchildert als een flangevel; de geheele {chulp is vi. eenigzins driezydig ; waar van de voorfte ‚ daar zig ’t Beeft opent, de langfte is; en de tweede aan des Beefts flinker zyde, als het voor onslegt, ismeeftgeflooten, dien 5% wy den rugge noemen ; de derde aan des Beefts rechter zyde, is zyn buik» daar de voor- fchreve gekartelde opening is, in de Wyfjes zoo nauw, dat men qualyk een mes daar in kan krygen: Deze twee fmalle zyden maaken een ftompen hoek, daar de twee fchaa- len t° zaamen fluiten door een Gynelymmums te weeten, de uitfteekende hoekjes van de eene fchaal fluiten in de holligheeden van de andere , zynde daarenboven verbonden mert een dik huidje, *t welk van buiten daar tegen aanlegt : In ’t geopende Beeft ziet Omfran: men ook twee gaten, naar de twee voornoemde fmalle zyden ; ’t eene naar de {linker ele zyde » is klein > en meeft geflooten, waar door het Dier zyn overtollige vochtigheit loft, aan de rechterhand heeft het een grooter rondachtig gat, waar uit een lauge quaft hangt van groove en taaije draaden gemaakt; 't welk men den baard noemt; waar me- He zy de zy aan de klippen vat hangen om niet geflingert te worden, doch in een zandgrond ae maaken ze deze baarden ook vaft » zynde aan hunne uiterften vermengt met fteentjes aft hans en ander zeegruis > doch het is niet waarfchynlyk , dat ze daar door eenig voedfel ús trekken; midden in de fchaal, doch de opening nader, ftaat een dikke pilaar, die inde groote een arm; en in de kleine een vinger dik is, zynde de tendo van een taai draadig vleefch gemaakt ‚ aan beide fchaalen vaft, waar mede het Dier hun {chaale t° zaamen trekt, en zoo vaft geflooten houd, dat men ze met geen gewelt openen kan; rondom deze pilaar legt een hardachtig vleefch, als een ronde fchyf, ’t welk men Spondylum of een wervel noemt, en het befte is dat men eeten kan; aant’ zelveist’ ander witachtig vleefch vaft met een groote geele klomp» als een dooir van een ei, ’t welk des Diers vet is; daar onder legt een fak van een zwart {lym» met zand en fteentjes gemengt: Het Mannetje is langwerpiger in 9 of To ruggen verdeelt ‚ en op dezelve ftaan de fchubben dicht; doch veel korter dan aan ’t Wyfje » en d’ opening aan d’ eene zyde is veel grooter ; anders evenwel van t’ zelfde maakzel. De Pelagia word van 3 tot 4 en 5 voeten lang op dezelfde manier verdeelt > als de De Pola voorige; de fchubben zyn wel 2 meflen dik, meeft ftomp en afgebroken van buiten; na aan ‘de bovenzyde zoodaanig begroeit, dac men ze qualyk fchoon kan krygen ; de onderfte is altyd zuiverder en effener ; de fchaal is in de gemeene een dwars hand dik: Men vinder, die over £ voet dik zyn, waar uit men lige kan afmeten de zwaarte Haar van dezen fchulp: Als men den fchulp in ftukken flaat > Zoo bevind men datze uit werfcheide laagen gemaakt is dewelke buiten twyffel van tyd tot tyd over abe, groeijen ‚ ’t welk men buiten aan de afzetzels afnemen kan ; zoodaanig dat t ve de jongfte laage onder d' oudere voortgroeit > en haar na voren toe uitbreid, waar oor Let komt, dat de jongfte laag meteen de voorfteis» en zoo fcherpe kanten maakt» die al's een mes fnyden: Hierom is het zeer zorgelyk deze ích z- ulpen te handelen, zoo lang en het hardelen: x28 D' AMBOINSCHE het Beeft daar in is, zoo men zich niet bezeeren wil. In de Molukkifche en Papoë: fche Eilanden, daar wel de grootfte vallen heeft men ervaren op onze Chalouppens als de Matroozen het anker laten vallen, en het ankertouw by geval in deze gaapende fchulp komt, dat ze toenypende t° zelve af knappen, als of het afgekapt was: Iemant zoude gevaar loopen om een hand te verliezen , die het gaapende Beeft wilde aanraa- | iede ken, zoo hy niet iets tuffchen den fchaal lag ‚ om voor ’t fluiten bevryd te zyn: De Vif- Viflihers fchers haalen ze aldus voor den dag: Een Duiker maakt een touw daar om te brengen Zevangn , als een ftrop, welken zy dan met alle man ophyfen, daar na maakt men met een mes of parring door den opening aan de zyden te dringen, en den terdo of pilaar door Ee te fnyden, waar in alle de kracht van ’t Beeft legt, en dan gaapt de {chulp van zelf, maakt en kan niet meer fluiten ; op welk manier men ook alle Dieren en Menfchen verloft, Worden die aan dezen fchulp vaft raaken. le Op den grond als gezegt is, gaapen ze meeft altyd , inzonderheit om de kleine zel van- viflchjes te vangen, die in meenigte daar in zwemmen en fpeelen, tot dat ze al’ zaa- ed men {chielyk befloten worden , en dan tot voedzel van ’t Beeft dienen: Dit plompe ed Beeft heeft altyd een Kameraatje by zich , *t welk hun wachter is ‚ zynde cen foorte by zich. van Garneeltjes ; hier boven in ’t eerfte Boek onder den naam van Pinnoteres befchreven , ’£ welk den fchulp in ’t vleefch nypt , als het ziet > dat ’er veel prooi in haar huis is» AE waar op de fchulp dan toenypt » en men gelooft, dat het Beeft nietleeven kans als dat zietleeven Pinnewachtertje by geval daar uit raakt dewyl het Beeft zonder gezicht is >» en zich za voor de roovers niet wachten kan. Ede Daar ís noch een ander flach, dunner en platter dan de voorige Littoralis > en meer beftbre- ineen kring geformeert, ydel van fchubben, die niet te ntin lang zyn ; zommige licht- di geel ; zommige lichtrood van fchaal, met noch andere veranderingen; doch de mooi- fte en befte om te bewaareu zyn niet boven een vingerlang , zuiverwit en vol fchub= ben of nagels: by onze Amboineezen Zyn ze niet zeer gebruikelyk tot den koft ; vn daar ze by andere volkeren zoo veel meer zyn: De Inwoonders van Bonoa en de Pa- wonders poeën Zyn zeer graag daar na, en ik heb’er gefien, die met grooten zmaak het rauwe SELA Vleefchs inzonderheit het geele vet opaaten: De Badjos ( zynde menfchen die geftadig Larot- op zee zwerven, en hun met viffchen geneeren) vangen. de grootfte, neemen ser het derheit el . vandevif. Vleefch uit, en rooken het zelve als rookvleelch ; Dendeng bia genaamt, ’twelk zy bad dan op Makkaf/ar en Bima te koop brengen3 een lekker koftje voor yzere tanden en vangen en dikke tongen; flimmer als gedroogde Zeekatten, doch t” word meeft by den ‘Thee- vooken. bak opgefchaft om daar van te peuzelen. In den Tendo of band of den omliggenden Ja dezel. Spondylo worden zomtyds eenige mooije fteentjes gevonden den fteen Ca/apites of Ca- ve worden ; f , : Pleenen ge- lappus zeer gelyk, te weeten als Alabaft; zommige fchoon wit; zommige vuil of geel- eeen wit; zommige ook met een paarlachtige weerfchyn, en by den eenen hoek half door- gel Á fchynend als Achaat: van den fteen Calappus kan men ze hier in onderfcheiden; dar B de fteen Calappus of gelyk en eivormig is als een Hagediffen-ei, gemeenlyk met een Scheid. donker hoekje, ’twelk de wortel is, waar mede het aan den Calappus dop vaft geze- Chami- ten heefts of Linzevormig» gelyk die men in’tappeltje vind. Daarentegen deze Schulp- ea fteentjess die wy Chamites, in’t Maleitfch Mefticabia garwnoemen, zyn oneffen, hoe- 55 2 kig, en meerendeels geelachtig. In de Amboinfche vind men ze weinig, maar meer Ab ZE je REA . è 4 zooniet in de Makkaflarfche en Papoëfche, zelfs in het gerookte Dendeng heb ik kleine: half aante doorfchynende gevonden; want die niet boven een erwete dik zyn» zyn de zuiverfte OW to CR witfte, maar die de grootte van een knikker hebben, zyn hoekig en vuilwit: die jygeloov der Âmboi met viflchef en {chulpen haar koft moeten foeken , draagen deze fteenen gaarn by zich: meezen, die $ í eq Î 1 are vaar- ee Anders onze Amboineezen zyn wat bygeloovig ‚ om deze groote fchulpen in haare datzyon tuigen over zee te voeren, zeggende dat ze wind en onweêr ontmoeten fouden : Men, He er ev | d jan” fte flach om in de erven by de wekken. brengt ’er evenwel zoo nu en dan een aan van ’t grootfte flach om in de erven by de 4 A2 huyfen te zetten, en de hoenders of ander tam gevogelte daar uit te laaten drinken » bakken der *cwelk zy voor die vogels zeer goed achten om gezond te blyven; en nooit letzel aan Hoenderes de gebruikt, RARITEIT-KAMER. I{ Boek. #9 de oogen te krygen 5 doch dan befterft de yvoore gladdigheid van binnen, en word grauw ; men moet ook de fcherpe kanten als dan wat afwryvens op dat zich niemant daar aan bezeere: Ik heb’er ook gehad, die van binnen aán den onderften fchaal cen uitwas hadden, zeer hoekig, en kartelig, fchier alg een haanekam, van fubftantie als de Chamites. | In de Papoefche en Keramfche Schulpen word noch een andere Chamites gevonden» langwerpig als een klein vingertje, beneden met een rond bolleken, en Een ana dere Chas mites be- voorts toegefpits; het bolleken is donker roodachtig, doch met een paerlachtige weêr- Jöbreven. fchyn; het vingertje zelfs fchoon wit; zomtyds gelykt het naar een ftuk van een vinger, afgebroken en fchilferig, doch daar aan ziet men altyd wat paerlachtig; dit mag men Chamites digitalis noemen. Noch een ander gebruik van de fchaal; op den {trand vind men zomtyds ftukken van de gebrokene {chaal, van den buitenften ruigen fchorfze door *tfchuuren gezuivert, glad als yvoor, en zoo hard, dat men ze voor kei- fteenen zoude aanzien; onder deze heb ik zommige zoo verfteent gevonden, dat men er eenigzins mede vuur kan flaan als met de rechte keifteenen ; ook bewaart men ze tot eenig gebruik in de geneeskunde; tot dien einde neemt nien de grootfte ftukken, en flaat de buitenfte ruige fchorfze af, t overige wryft men op een fteen met water tot een papje, dit zmeert men rondom de groote bloedzweeren om den brand en den pyn te verminderen, defgelyks op zweerende oogen: En zo iemant dezelve wilde ge- bruiken zoo binnen als buiten t’ lyf by gebrek van Calbakaar of wit koraal, die zoude myns oordeels niet dwaalen, hoewel ze wegens haare taaije fubflantie moeilyker te wryven zyn, als een gemeene fteen. Men vind ook, doch zelden, onder de Inwoonders van Zmboina en Keram eenige ronde fchildekens omtrent 7 duimen breed, en aan de kanten een halve vinget, maar in de midden een duim dik, aan de bwmitenzyde een weinig buikigs aan de binnenfte wat hol, en aldaar in de mijdden met een verhevenheit gefatzoeneert als de nave Cmodiolus) van een rad, en in deflelfs midden een rond gat, daar qualyk een pink door mag: Het is een fteenharde /ubflantie, vuilwit als gebezigt yvoors met veele witachtige aderen, die bochtig en dwars loopen» te kennen geevende, dat het een ftoffgezy met veele laagen over malkander aangegroeit ; want natuurlyk fteeri kan ’t nict Zyn» om dat het na mynen gewoonlyken proeve by nacht niet vuurt, gelyk andere klaare keifteenen doen; daarentegen in zuur Lemoenfap gedaan zoo kookt ’t; ’t welk de fteenen niet doen ; waar uit ik afneeme dat het van eenige groote Schulpen moet gemaakt zyn» te weeten; uit den voorfchreven Chama Pelagia; zynde de geheele breedte des fchilds, uitwyzende het beloop van de aderen, uit de dikte dezer Schulpen gemaakt , waar uit men afneemen kan, dat ze aan zommige plaatfen van ongeloovige dikte moe- ten vallen; als men ze tegens den dag houd, zoo zyn ze omtrent de kanten half door- fchynend, doch d’eene meer dan d'andere. De Inlanders weeten niette zeggen» door wien, en uit wat ftof zy gemaakt zyn» alleenlyk verklaarende, datter in oude tyden eenige weinige in deze Landen gebragt en duur verkocht zyn. Haar gebruikis, om ze aan de geveften van haare zweerden te zetten, om den hand daar mede te befchermen ; gelyk anders de Amboineezen op dezelve plaats een rond tafelbordje van hout heb- ben, en het geveft met loot begieten om de noodige zwaartte in de vuift te hebben. De voornoemde Schildekens echter mag niemant draagen ‚ dan hunne helden of voorvegterss die ze Brani noemen, geloovende, dat niemant het hert heeft tegens iemant te kappen ofte te flaan, die fulk een Schildeken aan zyn zweerd heeft; doch zedert dat de Eu- ropeêrs bezitters van deze Landen geworden zyn, willen ze de Schildekens als tekenen van haare oude dapperheit niet meer draagen, om by d’ onze niet in't oog te raaken 5 weshalven zy nu dezelve zomtyds aan d’ onze aanbieden : Namaals ben ik wat zekerder bericht, dat deze Schildekens door de Javanen van Bantam in deze Landen zouden ge- bragt zyn» buiten twyffel d’ Inlanders wyfimakende, dat het dingen van groote waardy waaren, en dierhalven aan haar Lieden duur verkocht wierden. De Bantamers nu R maak- Noöch een diergelyke foort. i Deze worden to8 een genees- middel ge- bruikt, Clypeo= lus Lune, befchry- ving van een foort van Schik den, Zyn fleen: hard. Proef dat dezelve geen fieen zyn. nb PS ders onbe- kent, waar van xy ges komen zyn. Worden tot kleine Handfchils den ge- ke Doch meê bygeloof. Nader bericht,dat deze door de Java nen daar eertyds gé- bragt, 1e D’ AMBOINSCHE maakten ze uit den voornoemden Chama decumana, dewelke zeer dik en zwaar valt in den mond van den ftraat Sunda; inzonderheit omtrent Poelo taboang; datis, ’t Ban- diten Eiland, waar door zy miffchien de Prince Eilanden verftaan; als mede daar te- gen over in den bocht van Lampin, in welke diepe zee men zomtyds ook ziet den Boom daar de Cu/lappa Laut aanwaft > wiens top men even onder water bekennen kan , doch ik weet niet > uit wat reden niemant daar na derft duiken : Zoo heb ik ook verftaan, dat ze mede in de Molukkos gemaakt, en tot noch toe by d’ Alphoo- reezen op Gelolo gedraagen worden. Rn er d’ Inwoonders noemen deze Schildekens Mof/a boelaboelang, datis, Schildeken, ge- kens vand’ formeert als een volle maan, en zoo in’t Latyn C/ypeolus Lune: Als men de befte Bza dE garn tot den koft wil uitzoeken, zoo moet men neemen , die niet boven een voet of ders ge- vaas 1: lang zyn: Diergelyke groeijen zomtyds in de holligheden of gaaten van de breede klip- Waar de- pen batutikar genaamt, zoodaanig daarin vergroot, dat ze geenzins geheel daar uit kon- ee nen genomen worden, of men moet eerft de kanten van den klip in ftukken breeken ; met een baard hangen ze daar in vaft , daarom noemen de Maleijers den zelven des Beefts Ackar of wortel; en dewyl men altyd de onderfte zyde zuiver, ende bovenfte begroeit Ziet, zoo befluit ik daar uit, dat ze nooit van plaats veranderen, immers niet zog- „Lt een daanige, die aan den klip gewortelt zyn. Op Luflapinjoe vind men noch een byzonder foortbe- {lach, hebbende een gemengde fatzoen van Bia garu en Coroerong ‚ wiens fchaal wel op Schreven en ner gaat met zeebaaren, en korte en ydele fchubben heeft, maar aan de flinker zy- de is ze plat, gelyk de Coroerong , vuilgrauw van buiten; men vind den voorfchreeven B Meftica daar in zoo wel als in den Bia garu, in de grootte van vitfen, erweten en zen Mefti- boonen, doch in de grootfte vind men altyd maar een, gelyk in de Paerlfchulpen ook a gebeurt; in ’t eerfte meeft alle fchoonwit en blinkende, dach worden metter tyd geel- achtig, ’t welk een gemeene taut van den Chamstes is. dets zeld- Ik moet noch iets raars van de Chamstes voortbrengen ‚ doch ik kan niet verzeke- nn ren, of het een Chamites uit een Bia garu, of uiteen ander Schulp moet zyn, immers kend ik heb het van ooggetuigen voor de waarheit hooren vertellen: Het waaren viffchers en die diergelyke fteentjes in hooge achtinge houden ‚ deze verklaarden tweemaal gezien een Cha- te hebben, dat een groote hoekige Chamites, byzonder in een doosje bewaart sg met oi en verloop van tyd een ander fteentje gebaart hadde van de zelfde fubftantie en koleur, en en men konde ’t gaatje zien, daar dat teentje geftaan had : Ik gifle dat. dit gefchied zy; Reden _dewyl het kleine fteentje met het groote geen continuum corpus gemaakt heeft, zynde Sarpo daar aan wel vaft gegroeit, doch dat de natuurlyke lym metter tyd los gegaan zy 5 bier van. want hoewel de eigenaar zeide wel te weeten, dat dat Moederfteentje na *t baaren aan grootte en zwaartte niet vermindert was, zoo houd ik nochtans daar voor, dat hy zulks Ze 2 A niet nauwkeurig genoeg onderzocht heeft. Ik heb zelf bevonden; dat ik 6 zulke fteen- dervaren tjes, daar onder eene zeer hoekig was, in een doosje bewaarende, en na een half jaar ij weder beziende » 7 gevonden heb, doch niemant konde aanwyzen > waar de zeven- eer fte geftaan had : Daarentegen , heb ik nu eenige jaaren eenen hoekigen Chamzttes af- geen proef. zonderling in een fchulpje bewaart > en daar by t’ nette gewigt aangetekent, doen ik hem eerft kreeg dewelken ik jaarlyks onderfoeke en befchouwe, maar bevinde niets van zyn gewigt vermindert of vermeerdert, en hy wil ook niet baaren, te meer alzoo men rondom geen voege befpeurt, daar een hoekje afvallen mogte ; of t moet zyn; dat des bezitters ongeloof zulks verhindert : Immers allerlei Chamites hebben nu den naam gekregen , dat ze baaren konnen ‚ en zoo zouden ze der Ouden Gemonides en Peanthides mogen zyn» by Plinius Lib. 37. Cap. 1e. vermeldt; diergelyken zie mede Reni CP 2. de Nautilo craf/o. Hierom is ’t, dat zommige Chineezen veel van deze fteenen neefchhier houden, om goed geluk in ’t huis te brengen, en het goed te vermeerderen : Zeker ee “ Chineefch heeft alhier gewoont, bezittende een zulken Chamites , die gebaart hadde ; 5 En en dien hy voor groot geld van de Mooren geloft hadde, diehem wysmaakten, dat hy ge daar den fteen alle vrydaagen met Bengoin berooken moefte; waar na hy van een flechte Sh is RARITEIT-KAMER. II Boek, 3 lis in rykdom rykelyk toenam; (doch men moet weeten ‚ dat hy een neerftig houtzaager pi, „yk was;) maar in ' jaar 1674. is zyn huis door de groote Aardbeving omvergevallen, en Dochwe- den {teen verlooren hebbende, is hy namaals verarmt : Diede tyd hebben, mogen over- #1 977. wegen > hoe het toegekomen zy » dat de Inwoonders van Ternate en Manado deze py fchulpen Kemas noemen , even zoo als ze de oude Grieken genaamt hebben, te weeten wonders van Tern. Cheme, waar van de Latynen Chama maaken, zynde Cheme noch by de oude Latynen ez Man.ez in gebruik geweeft, zulks uitwyzende ’t vaersje van Apulejus in zynen Apologia uit En- AU geeven de- nas genomen. | ze foe Apriclum pifvem fcito primum effe Tarenti Zn . . 3 ad Surrentis chemas. Glancum cumas apud: at quid res jen Scarum preteriù cerebrum Jovis pane fupremt. wezen. In ’t gemeen verdeelt men den Chama als gezegt is, in Afpera en Levis. Chama afpe- Verdee: ra is eertyds gehouden van een quaden fap of voedzel , die men ook Offrea noemde: ee Schel. In Macedonien Corycos, te Athenen Krios. Chamelee of Chama levis was van beter Per : Î B En haare fimaak, daarom ze zommige Pelorides, en wegens haar grootte Ba/ilice, datis, Ko- senamin- ninklyke noemden: Maar Plinius Lib. 32. Cap. 11. verhaalt 4 foorten met deze woorden es f in ’tDuitfch overgezet: Degeflachten van deChame zyn deze, (in de gedrukte boeken ScAryvers leeft men qualyk Cancrorum genera pro chhamarum genera) Chametrachea, Chameleos; Chama pilorides, in verfcheidentheit van fatzoen, en rondte van d’ andere verfchillen- de; Chame glyeymerides , dewelke grooter zyn dan de Pelorides ; dan voegt hy als een vyfde foorte noch daar by de Colycea of Coraphia (andere lezen Copycia en Coryphea. De uitleggers tekenen aan op deze foorte» dat Chamwtrachea de hardfte {chaal heeft: Haare- Chameleos de witfte en teerfte: Pelorides, by Atheneus Concha peloriades ‚ zjn zoet van Hie Ímaak, en grooter dan Pelorides, hoewel deze de naam zoude gekreegen hebben van in ee 5 Pelorios , datis, groots ‘t welk men miflchien met beter veden af brengen kan van aazgewen Peloro , een voorgebergte van Sicilien : Uit Colycia of Corophya maaken andere waar- *” fchynlyker Corycia. Atheneus doet de 6% daar by, dewelke hy Chamenigram, Con- cham molenam en Melenitem noemt. il. Chama afpera & obtufa, is ronder en dikker van fchaal, met geen verhevene pe ze ruggen of baaren, en dezelve met dichte, doch korte ftompe fchubben bezet, grauw de van buiten, aan d'eene zyde met eenen wyden mond, daar men wel een duim infte- 9 4 og ken kans al is de geheele fchulp niet boven een hand breed; aan de kanten geelach- sere, B tig, gemein op Kerams Noord-kuft by Af/ahoedi en Hennetelfg. ITL Chama Striata. Maleitfch Bia Coroerong. Neèrd. Peerdevoetjes, dezeheefteen pe zr wonderlyk maakzel, te weeten, als of men van een halve maan den eenen hoek wegge- le 4 fneden had, waar door dezelve zyde plat word, en, als men ze van voren bekyke, de sa figuur van een hert maakt, met veele ribben boven malkander in een halve kring lo- de pende, en zoo veel hertjes uitmakende, waar van de kleinfte achter by ‘tlidftaat, ver- En “beeldende een doorfchynende teikening; en door dezen {need wort de fchulp eenigzins driezydig: De fchaal is overal zeer ruig en fteekelig, met kleine nagels als ftompe doorns bezet, niet alleen in verfcheiden ruggen of baaren verdeelt, maar ieder rug en vallei verdeelen zich weder in andere ribben en voorens, niet te min overal zoo dicht fluitende, dat men nergens een dun mes daar in brengen kan: Het dier daar in is van ’t zelfde maakzel als ’t voorige, en zyn vel noch wel zoo yflelyk gefchildert. Ik heb ze nooit grooter gezien dan een fpan lang» daar de meefte nagels al afgdeeten Haar Zyn, maar die de grootte van een ei hebben» zyn de mooifte, vol van fcherpe na- ee geltjes, en met bruine plekken getekent, welke bruinigheit men ook binnen aan de kanten ziet, aan de meeft doorfchynénde zyde; hoewel die nauw gefloten is hebben ze echter een dunnen baard uichangen, waar mede zy haar aan de klippen hegten. In „den tendo of band bevind men ook den Chamites, doch meeft in die fchulpen, dieop Heten Luflapinfoe vallen, van de voorgaande wat verfchillende; want deze Chamites is Zoo en groot als een geheele hazelnoot of ‘knikker; de andere meenigte is klein als vitfen en R 2 {pela Bie D' AMBOINSCHE {peldekoppen: Van de grootfte vind men twee of drie omtrent het hoofd van den band ; ganfch hoekig en korlig, als of ze uit veele fteentjes ’t zaamen gezet waaren, niet te min hard en vaft aan malkander hangende; zommige witgeel ; zommige lichtpaars: Het Dschvan ander klein goedje legt daar onder, aan zommige zoo vol, dat de geheele tendo van Baard. fteentjes fchynt ’t zaamen gezet te zyn; alle niet veel byzonders, en van geen groo- te mooijigheid. De gee IV. Tefle, Scherfjes, zyn kletne ronde fchulpjes van dikke en platte fchaalen , zy heb- Joors jp “ ben de grootte van een dubbeltje en fesje , van buiten met groote korrels bezet, vuilwit letter D. met zwartachtige of rofle plekken aan den kant: de enkele fchaal op den ftrand leg- gende zoude men voor dikke fcherf jes van een gebroken fchotel aanzien; de Broatlie zyn zoo dik van fchaal, dat men ze voor een Heen zoude aanzien; de kleindere Zyn beter met voorens getekent, vuilwit en ros van koleur; beide zyn ze gemeen in den Waar die Amboinfchen Inham. Op den witten Zandftrand van Mamale vind men ze fchoonwit , gevonden als of het een klompje gekookte witte ryft was» zy zyn alle goed om te eeten. De sd V. Tefta peltinata, Wilde Scherf jes» zyn ook rond als een fchelling, en dik vart STP fchaal, met voorens en ruggen getekent als de peêtines, doch veel groover, vuilwit, en met Zwartachtige plekken en tekenen. De Ge VL Cartifle, Hertjes, Bia hati, dit zyn de raarfte en mooifte van alle Chame » den dun van fchaal, recht hertvormig, fcherp van kanten, en aan dezelve zommige ge- beter. tand, zommige niet; aan de onderfte zyde platachtig, aan de bovenfte met een ver- En om- hevene buik, dewelke fcherp toeloopt, en ter weêrzyden veele halve kringen of ribben dn heeft, dewelke op een doorfchynende wyze verkleinen ; over dezen buik gaat de opc- ning, daar de fchulp van malkander gaat tegen de manier van andere fchulpen, en echter in het kloofje van het hert hangen 7e aan malkauders eu ieder ftuk in ’t by- zonder gelykt een halve maan. Zy hebben driederlei fatzoen : De gemeenfte zyn on- der en boven buikig, doch van onderen minft, aan de kanten getand; en witgeel van Eentwee- koleur: De tweede zyn witter, van onderen en aan de kanten ongetand; en aan zom- Oe mede Mige opgeworpen: Het derde flach is van onderen wat hol, maar boven zeer gebult ; een 3te ook meeft ongetand, en met roodachtige ftípjes. Het Dier daar in is meeft flym » ae zwartachtig, en, als men het een nacht in verfch water legt, ligt uitvallende. De Hoe men mecfte en befte vallen op Nuf/alaut; weinige ook op Hitoe. Men legt ze twee daagen de 2 in verfch water, tot dat het Beeft uitvalt daar na moet men ze een halve maand in de regen en zon bleeken, waar door ze zuiver en wit worden, en ten laatften met een date tzaamen binden. Men rekent ze onder de voornaamfte Rariteiten. KS me VIT Qwadranss °t Quadrantje heeft de gedaante, als of men eenkaasken, * welk aort alge beelds ty Ímalle kanten heeft, en in de midden buikig is» in vier ftukken gefneden hadde, wef= leuter. _halven de afgefnedene zyde plat is, eneen langwerpig hert vertoont, en deffelfs randen Zyn eenigzins getand, doorgaans muisverwig of donkergrauw, en een weinig geftreept. Ren Men vd ze zeer weinig, en meeft op de buiten Eilanden vart Amboina. EEn De ftukken van Bia Garu, Bia cattam> en Reuzen ooren hebben wy gezegt, dat Praefom door langheid van tyd in fteenen veranderen, en door de zee zoo glad gefleepen wor- ED sed den » Kn men ze voor keifteenen of andere raare fteenen aanziet: Dezelve kan men al gen Jeen, dus onderfcheiden: Twee witte en half klaare keifteenen, by nacht tegen malkander verfleent geflaggens vuuren helder en veel, maar twee flukken van Verfteende Schulpen doen Es het niets of zeer weinig > doch eenigzins de (lukken van de Verfteende Bergfchulpen in t volgende Hooftdeel befchreven. Detendo 1e EL of fpan-ader van dezen fchulp hiet in’: Malcitích ook Tancat en Toncatnjas (lhre- dat is, een pilaar. De Badjos en Makkaffaaren eeten uit dezen fchulp al het wit en Ez wat hard vleefch, wegfmytende het witte of geele vet; om dat het zelve wat dronken SEM maake, als mede al het zwarte bloed. Verhadl Men verhaalt veel zeldzaams van cen groote Bia gar; dewelke op een binnenmeir a van ' Eiland Timor Laut zoude te zien zyn, dewelke haar by nacht openende een klaar fleen in licht RARITEIT-KAMER. II Boek. m3 tieht of fchyn van zich zoude geeven; ’twelk men ook van verre bekennen kan: Een ee Bia ander ooggetuyge van Hitoe heeft my verhaalt, omtrent d’ Eilanden van Kei in zee zin gezien te hebben eenen ongemeen grooten Bia Garu wyd gapende, en daar in iets helders als een koftelyke fteen, ’twelk zy Lieden voor deffelfs Meftica hielden, doch niemant derfde beftaan daar na te duiken, dewyl het op een plaats was, daar cen groote ftroom ging. Van Bia Garuis te verftaan, het geene men in zommige Autheuren aangetekent pi, aar vind, dat’er in ’ jaar 1645. op t’ Princen Eiland, gelegen in de mond van den ftraat % Schut  N „ Pen van Sunda, gevonden is een Oefter (Schulpen) van 7 ellen in den omloop; of 2 en ; elán eer onge, meene den diameter: Defgelyks, dat men op Java Oefters vind, die zoo pond weegen. —_ gozse. In ’t jaar 1681 in Februarius heeft de Gouverneur Robbertus Padbrnggeindenftraat Eeran- Lembe, aan de Noord-Oofthoek van Celebes gelegen , twee vandeze Oefters aan boord ee ne gekregen; waar van de eene acht voet en twee duimen; de andere 6 voeten en 5 dui- se k : £ men in den omloop hadden: Zy wierden aldaar Kemas genaamt, overeenkomende; Schulpen. als gezegt is, met het Griekfche Cheme, zynde dat flachs waar van het dorp en ’ gebergte Kemas zyn genoemt geworden, dewyl ze aldaar veelen groot vallen ; hiervan waarvan maaken de Noord-Celebifche Bergboeren armringen» weetende die harde fchulpen ; B met een ftukje porfellein aan een ftok gebonden, aardig door te drillen, en dan ver- neen MAAREN. volgens met Bamboezen te polyzen» en glad eneffen te maaken. Deze fchulp, mettak- ongehof- kels overgehaalt; lag op den overloop des fchips; en gaapte als of ze dood was ‚ weshalven wig sh 4 een Matroos een koevoet daar in ftiet, om dezelve open te houden ; maar defchulp neep # door % VOM Ayn toe, en hield den koevoet zoo vaft, dat hy bochtig wierde. Zy zitten gemeenlyk pez van aan de klippen vaft, zoo dat men ze met koevoeten moet los breeken : De Makkaflaaren £4%2%7% houden uit den fchulp vuur ‘t befle; ’t geen zy Suhano noemen, waar door Zy ver- Welk deel ftaan niet alleen den Tendo, maar ook den Spondylum of het hardachuige Ceallof4) vleefchs geek * welk als een wervel daarom legt. b< {ys ge Hier gaat de Schryver over tot de Tweefchaalige, die wy Schulpen noemen, en altoos met het onduitfth woord Doubletten, Schulpen, die teder weder haare byzondere bena. ming hebben; dewelke wy vervolgens op haar plaats na onze befte kennif]e zullen noe- men, laatende de benaminge van den Schryver blyven, daar wy gebreekig zyn. De eerfte foort, is verbeeldt op de plaat XLII. by letter A. en word by ons genaamt de Nageldoublet , ook wel de Nagelfchulp.: Van deze is een 2% foort, verbeeldt op de zelfde plaat by letter B. waar van noch meerder foorten zyn: Zy werfëhillen ingedaan- te en koleur ; waar van de roode wel de ongemeenfle zyn. De 3% fbort van den Schryver, is verbeeldt by letter C. doch by ons de perfpeêive Doublet genaamt ; om dat hy op zyn platte zyde eenige flreepen heeft loopen , die verminderen, en krom omgaan- de een hert verbeelden, gelyk by deze aftekening is te zien, De 4e foort, by letter D. Vande 54 foort ontbreekt de afbeelding. Doch de 6% foort, 15 aangeweezen by letter E. welk wy een Venus Hertje noemen: van deze zyn ook verftheide foorten, doch haar waarde beftaat daar in, als zy roode flippels hebben. Jr. Oortmans en de Hr. Vincent bezitten ieder een, die citroenverwig zyn, dewelke voor de alderwaardig fte worden ge- houden. De 7de foort afgebeeldt by letter F. iseen heel ongemeene Doubletfchulp ; my ffaat voor maar eenen van deze gezien te hebben in’t Kabinet van wylen de Hr. Dr. ’s Gra- vezande tot Delft. Het is een andere foort van een Venus Schulp met haair, dewelke wp hier na zullen vertoonen op de laatfte plaat van de Schulpen. R 3 XXIX, HOOFT- ze D' AMBOINSCHE XXIX HO OFTDEEL. Chama montana frve Noachina, Vader-Noachs fchnlpen. De Steen- An de groote Bia garu of Chama decumana vind men woefte ftukken en brok- es zie ken, niet alleen in’t Amboinfche gebergte» maar ook in de omliggende Ei- bergt ge- landen, en in de Molukkos, van dewelke veel woordentwift gemaakt word » vonden : ; { f ite b worden, hoe zy daar komen; weshalven ik goed vind dezelve wat uitvoerlyk te be- door den Schryver fchryven : I. Haare gedaanten: II. De plaats, daar men Ze vind : III De valfche redenen » meiveele hoe ze daar komen: IV.De waare of waarfchynlykfte. * redenen be- kragtigt. 1. Aangaande haar gedaante, Zoo kan men daar aan bemerken; dat zy eertyds B niets verfchilden van die men noch dagelykfch uit den zee haalt ; doch nu zyn ze door » AAE langheid van tyd zoodaanig begroeit; dat men ze voor heele klippen aanziet: maar s aante. . zoo men daar wat nauw op let, kan men ligt bekennen aan het beloop van de ruggen Est _ of baaren, dat het fchulpen zyn: Weinige daar van zyn noch ten naaften by geheel ; blykt, dat op hor Shal- behalven dat de kanten meeft afgebroken zyn, aan zommige ook heele ftukken uit: EE Andere zyn in de midden doorgebroken, zoo dat men de ftukken niet ’t zaamen kan “yporden vinden; zommige leggen op d'aarde bloot, of flegts met een weinig aarde of ruigte Glen bedekt, want diep daar onder vind men ze niet; zommige zyn aan de klippen vaft dd gegroeit; zommige fteeken ook een ftuk weegs geheel daar in: Zy leggen op verfchei- op allerle Fn Gen 5 - Se ver. den manieren fchuins, recht plat» overeind en door malkander, als of ze gefaait waa- fPreid gen: Alle zyn ze van buiten ruig» mofchachtig, en aan de zyde, dieblootlegt, met een fcherpe keiachtige Suóftantie begroeit, ja geheele ftukken van fcherpe keifteenen » die men Speldgwerk noemt» zitten daar zoo vaft aan, dat men ze qualyk afflaan kans Zyaig- van binnen zyn ze fchoonwit, maflief en dicht, als eenig wit marmer zyn mag ; doch, werd daar aan kan men duidelyk de verfcheidene laagen bekennen gelyk andere zeefchuls Schoonwit. pen hebben, en al vind men ftukken, die half doorfchynend zyn, zullen evenwel Zyvuu- Loo veel niet vuuren by nacht, als gemeene keifteenen doen, hoewel ze tegens mal- ver PIE kander geflagen noch eenige vonken geeven, en merkelyk een keiachtigen reuk heb- Jleenen. ben, tot een bewys, dat ze de fteenachtige natuur al vry veel aangenomen hebben: Warden als men daar op flaat, zoo klinken ze als porfellein. Men vind’er daar 4 of 6 man grot en aan een halve genoeg te draagen hebben; andere zyn kleinder , en niet boven een voet vonden. lang» en daar na veele ftukken in de grootte van een kop. Tent IL. Men vind ze meeft op alle Eilanden van ’t Amboinfche Gebied, als mede» veden,van zoo ik verfta, in de Molukkos> en miffchien op andere plaatzen meer ; De meefte en haar plaats, _grootfte heb ik gevonden op het Hietoëfche gebergte » dicht achter Hitoelamma , daar de eertyds de Negorië Tomoe gelegen heeft» waar van men noch veele oude muuren van En opgezette fteenen vind. De plaats aldaar is ganfch klippig, en zoo cherp > dat men __qualyk een voet zetten kan; welk flach van klippen men Speldewerk noemt : Ik heb Dop _ POooit het geluk gehad, dat ik de twee deelen van deze fchulpen op malkander ge- p] . . 5 Ee SE vonden heb, maar zy. leggen verftrooit; zommige ook, als gezegt is» aan de klip maarmeeft pen vaft; zommige ook recht in den weg» daar men afdaalt dewelke de voorby- trait . Ê vero” gaande voor klippen aanzien; en zoo voorts door dat zelve geheele gebergte. Ik heb klippen _ ze ook gevonden op den ftrand van de zelfde kuft, in de klippen zoodaanig vaft, dat en het onmogelyk was de fchulpen daar uit te krygen zonder de klippen te vermorzelen ; tot een bewys ‚ dat dezelve klippen eertyds moeten week geweeft zyn, en de fchul- Meer _ pen zelfs waaren door ’t zeewater blank gefchuurt. Op Leytimor by't Riviertje Weyntoe Dn legt een heuvel omtrent een musquetf{choot van den ftrand af, denwelken het gemee- zelve ge- ne volk al lang na myn naam genoemt heeft, om dat men aldaar, als mede in ’t om- vonden worden, Teggende gebergte » veel zulke fchulpen vind» zoodaanig begroeit : fteekelig en zwart » dat RARITEIT-KAMER. II Boek. 135 dat men ze alle ten eerften voor klippen aanziet; doch deze zyn niet boven 1 of 1ä voet langs den fteekeligen kei, die daar aan vaft hangt, kan men na veel moeite daar af flaan» op dat men de /ubftantie van den Schulp ter deege bekennen mag, die dan noch al vol gaten en afgebrokene hoeken is. Het Eiland Bonoa heeft wel het fcherp- fle, ftekeligfte en hakkeligfte gebergte van ganfch Amboina, op’t zelve vind men de- ze Schulpen zeer groot en dik, veele in de klippen vaft, vol gaten, en t’ eenemaal verfteent. III. Nu valt te vraagen, hoe zy op dit gebergte komen; daar van zyn verfcheide gevoelens en Zaamenfpraaken voorgevallen: Veele van onze Natie oordeelen, dateen Derde rez den, van haar kom. van deze twee moet waar zyn; of dat het natuurlyke vrugten zyn van dieklippen, en Jie, welkers van dien grond, daar men ze vind, voortgebragt» gelyk andere metallen ‚ minera- lenen fteenen; tot een bewys brengen ze voor de fteenen Aétites, Gelodes,Ombria » &rc. dewelke men, na haar byzondere manier getekent , mede zomtyds bloot op den grond ; of op andere fteenen vind; of zoo men dit niet wil aanneemen, zoo A eer- tyds door menfchen derwaarts gebragt zyn» om het vleefch daar uit te eeten : Dat bei- de deze manieren niet waarfchynlyk zyn, zal ik door volgende redenen bewyzen: Eerftelyk zeg ik dan, dat ze geen natuurlyk of gewoonlyk gewas van de bergen kon- nen Zyn: T.Om dat men ze van zoo verfcheiden fatzoen en gefteltheit vind, als ge- heele, twee op malkander, halve, gebrokene ftukken, nu platleggende , dan fchuins of overeind, even als of ze door een machtige hand aldaar gezaait waaren; zommige op» of een weinig onder den mullen grond; zommige in, en aan de klippen vaft; hier ziet men een groote, daar een kleine, en hiet te min alle vaneen ouderdom, na- mentlyk die even lang daar moeten gelegen hebben, om dat ze op eenderlei manier begroeit en verfteent zyn. Nu ie®t immers bekent. dat alle zoodaanige dingen, die uit aarde en klippen groeijen; op eenderlei manier daar aan gewortctt zyas of immers haar byzondere Matrices hebben, gelyk men aan meeft alle edele gefteenten ziet: Want t bewys van den fteen Metites doet hier niet toe, dewelken men altyd van een zeker en gewoonlyk fatzoen en figuur vind aan de oevers van zommige rivieren, ofop’t veld: niemant is zoo flecht, die maar een weinig kennifle van bergwerken heeft, die niet verftaat, dat de korreltjes van goud en ander metaal, die men in zommige Rivieren % vind, aldaar niet gegroeit zyn» maar indie bergen» daar de Rivieren ont{pringen, en door der zelver afloopen mede gevoert worden: De fteenen Zétites en Gelodes groeijen in de aarde, gelyk andere fteenen; maar worden» of door Rivieren, of door regen- water ontbloot, weggevoert, en hier en daar langs de oevers , ofop de velden verftrooit : De fleen Ombria, dien men bloot op de velden vind, word eenpaarig gelooft, dat met eenig groot onweër aldaar geworpen word: Alle welke manieren van onze Berg- fchulpen niet en konnen gezegt worden. 2. Zoo bevind men dat de (ubftantie en ge- daante van deze Bergfchulpen t’ eenemaal overeenkomt met die men dagelyks uit zee haalt, gelyk boven gezegt is, en hoe hard men daar ook op flaat met een goed ftaal , zoo men maar den kei niet en raakt, zal men echter geen vonxken vuur, of immers be- zwaarlyk daar uit krygen, hoewel ze in’tflaan een keiachtigen reuk hebben; daaren- tegen zullen zy in zuuren Lemoenfap kooken, hoewel veel flapper dan de Zeefchulpen, ‘twelk geen fteene gewas uit de bergen doet. 3. De keiachtige korft mag daar zoo vaft aanhangen als hy wil, echter zy maakt met den Schulp geen continuum corpus, maar men kan ze met hamers en beitels daar van afflaan, en dan vind men gemeenlyk tuflchen den kei en fchulp noch icts aardigs. Dat ze door menfchen aldaar zouden gebragt zyn» is noch ongerymder, want wat zoude de menfchen bewogen hebben, zulke Zwaare beeften, ja monfters, van den ftrand op de hooge bergen te draagen, daar het gemeen- lyk zoo fcherp is, dat men qualyk ftaan kan, en daar ’t niet waarfchynlykis» dat’er ooit menfchen gewoont hebben, en dat alleenlyk om ’t vleefch daar uit te hebben, ‘twelk men met kleine moeite op den ftrand daar uit neemen kan» gelyk te voren van de Volkeren Badjos gezegt is, die ’tvleefch van deze beeften op Makkaflar te koop bren- onwaar- Schyalyre redenen worden voorge flelt. Waarom die inenop # gebergte worden ges wonden. En hoe die daar komen. Verdere reden ge- nomen Huib haar veel: derlei ge- flalte, en haar gely- ke ver- fleening, ook om dat ze geen wortel hebben. Bewys enomen van tgond, tgeen in de Rivie- ren word gevonden , hoewel 4 daar niet roert. 8 Zegen- werping wan dez fleen Om- briaweêrs lest. D: tweeen de reden is, om dat de= zelve Berg of Steen- fchulpen overeen= komen met die vande Zee. Proef hier VAN. De derde reden, oma dat de fleen ne korft van den Schulp on= derfches- den is, Zyndaar door geen menfchen gebragt: De vier- de reden, waar door de waare reden van baar kom- fle word woorgeftelt. Afgeleidt van d’ al- gemeene dn Zegen- werpig op- gela 5 met reden bevelligt. Nader bewys. Zyn tot tekenen ge- geevenaan de Loche- zaars van d'algemee- ne Lund- vloed, de- welke niet alleen * daar,maar ook in Eu- ropa, 136 D' AMBOINSCHE brengen: genomen, dat de menfchen in oude tyden halve reuzen waaten geweeft , ZOO geloof ik echter, dat haar huid zoo week zy geweeft als de onze, en derhalven dic hakkelige plaatzen zoo wel gefchuuwt hebben als wy» en Zoo zouden zy dezelve noch al niet in de klippen vaft gemaakt hebben; derhalven ik met d’ Inlanders dit zeggen beter met uitlacchen, dan met veele redenen te wederleggen> waardig acht : Zeker , d’ In- landers achten zich niet weinig verongelykt, dat men haare voorouders voor zulke gekken houd, een zoo moeijelyk werk om een nietige oorzaak te beginnen, en daar men nooit diergelyke verfteende Schulpen omtrent bewoonde plaatzen vind, behalven weinige, die zy by haare huifen zetten om het pluimvee daar uit tedrenken, die dan altyd zuiver gehouden worden. IV. Dewyl ze dan in die bergen niet gegroeit» noch van menfchen daar gebragt zyn» zoo kan men geen nader redenen bedenken, dan dat ze door een groote vloed daar moeten gevoert zyn, ’twelk wy uit de Heilige Schriftuur weeten » dat maar eens zenit is, namentlyk in de dagen Noë, wanneer alle de bergen onder water geftaan hebben, en wanneer deze, en andere Zeedieren door ’t opzwellende water geholpen; daar na toe gekropen zyn, en de boffchen bewoont hebben » gelyk Ovidius van Zyne Deucalions vloed zingt, Lib. Metamorph. 1. verf. 299. ZOO. Modo qua graciles gramen carpfêre capella Nunc ibi deformes ponunt fua corpora phoce. Men mogte vraägen, waarom al dat Zeegedierte zich niet weder na haar oude woon- plaats de zee begeven heeft, doe het water weder afliep > Daar op ik antwoorde : Dat men het immers dagelyks gebeuren ziet; dat by afloopend water al het Zeegedierte weder na de diepte {poeit, daar vlakke en effene ftranden zyn, maar, daar dezelve holle klippen en kuilen heeft, verhlyven t’ ellkens alderhande kleine vifchjes , krabben » fchul- pen, &c. die zich buiten twyffel na haar oude woonplaats zouden gepakt hebben ; had- den ze t’ verftand gehad, dat hun ondertuflchen het water zoude ontloopen, terwyl zy in deze kuilen fpeelen : zoo is het ook gelooflyk , dat het meefte deel van deze Schul- pen zich weder na de zee gepakt heeft» daar t° glad en flibberig is geweeft , maar wat zouden die doen, die op ruige en hakkelige plaatzen geraakt, en wel ligt met de om- gevallene boomen bedekt waaren » die hebben zich immers zoo gauw niet konnen red- den, te meer alzoo t’ vallen van die vloed veel fchielyker is toegegaan, als ons ge- woonlyke ebbe, dewelke op 't meefte in 6 uuren ro voeten valt, behalven eenige wei- nige plaatzen in de weereld: Als men nu de hoogfte bergen 1 5 Duitfche myl of sooo fehreeden, datis, 25ooo voeten hoog ftelt naar ’*t perpendicul, en de wateren van de vloed, in 125 dagen deze hoogte gevallen zyn, zoo moeten Ze ieder etmaal zonder ruften zoo voeten, of in 6 uuren $o voeten gedaalt zyn, dat is ruim 5 maal raffr dan de gewoonlyke ebbe. Zoo heeft ook buiten twyffel God de Schepper zoodaanige overblyffelen en merk- tekenen van d’ algemeene vloed hier en daar in de weereld laten overblyven ‚ als voor- ziende, dat in de laatfte dagen neufwyze menfchen zouden opftaan» die de waarheid van de H. Gefchiedeniffen ook in dezen zouden trachten te krenken; namentlyk die de Preadamiten fraande houden en befchermen> ons willende wys maaken» dat de vloed niet over den geheelen aardbodem gegaan zy» want daar door zouden haare verdichte Preadamitifthe menfchen verdronken zyn, maar dat’er een hooge waterberg geweeft zy» dewelke alleenlyk Paleftina» Syrien, Armenien, Arabien, en de naaft aanggele- gene landen bedekt heeft, namentlyk daar de nakomelingen van Adam woonden : Zoo bevinden wy in Europa, namentlyk, in Vrankryk en Italien» dat men op zommige plaatfen veele Zeefchulpen uit d’ aarde graaft: Een geloofwaardig ooggetuig verhaalt in het Franfche landfchap „Avergne gezien te hebben een natuurlyk klip van marmer > daar in alderhande Zeefchulpen en Hoorntjes door malkander als ingelyft waaren ; als of het een maffa was, door konft zoodanig toebereid, De vogelsberg in de Wefterwald is bekend de naam te hebben, om dat men aldaar beenderen van alder- han- RARITEIT-KAMER, II Bock. 14 hande vogelen vind in fteen verandert, inzonderheit als men putten graaft in den zelven berg. | | De Chineezèn hebben my verhaalt; dat men in de berger van *t Landfchap Fockien zomtyds onder den aarde groote ankertouwen vind, van een haairige ftof gemaakt , gelyk wy hier te Land van den Boom Gumutomaaken> zyndeeen{ftofte, die in den aar- de fchier onvergankelyk is, en van hun,‚voor overblyffels van den grooten vloed gehouden worden, die ten tyde van haaren Koning U, anders Jao genoemt, voor- gevallen is, en in den tydrekening niet veel verfchilt van Noachs vloed: In deze Oo- fterfche Eilanden hebben wy de voornoemde Bergfchulpen: In Weft-Indien, na ’ fchryven der Spanjaarden; heeft men» by ’t zoeken van goud in de Bergen van Pe- ru, gevonden zommige heel oúde vaartuigen en ongewoonen huisraad; waar by wy in ’t voorbygaan afneemen» dat; hoewel door den zundvloed de voornaamtfte gedaan- te des weerelds niet verandert zy» echter veele bergen op nieuw opgefmeeten zyn ; waar mede deze Zeegedierten bedekt ‚ en metter tyd verfteent zyn ‚ en’t zaamen met den leem » daar in een fteenachtig fap wass en derhalven metter tyd tot fteen geworden zyn : Zoo zyn dan in der daad deze Bergfchulpen de oudfte en ontwyffelbaare overblyffels der oudheid, alsdie nu by de 4d oo Jaaren op die bergen gelegen hebben, en met haare gedaante den ontfachlyken oudheid vertoonen: Hier mede komt over een het gemeen gevoelen der Inlanderen, dewelke deze overleveringen van haare voorouders bekomen hebben; dewelke onder hun wat gauwer zyn, inzónderheit de Moorfche Paapen ;, weeten duide- lyk te zeggen, dat het overblyffels van Nabbi Noch (zoo noemen zy Noach) zyn: Ik zelfs zoude het niet ligt geloöft hebben uit het enkel verhaal van anderen; zoo ik de plaatfen niet zelfs gezien had» alwaar ik overleggende haar gedaante en gelegentheit ligtelyk heb konnen befluiten- dat zealdaar geenzins gegroeit ‚ noch van menfchen der- waartsgedraagen waaren : Een zulken helft, daar 6 mannen genoeg aan te draagen hadden; ik in jaar 1663 uit het gebergte van Mitoelamma gehaalt ‚ en aan den Heer Jacob Huftard oud Gouverneur van Amboina behandigt, dewelke voorgenomen hadde, dezelve mes de na Europa te neemen, en op eenig Academie te vereeren, doch vermits gemelde Heer in Indien verbleven is, kan ik niet weeten, waar die heen gekomen zy. In’ jaar 1682 is een zoodaanige kleine onder myne andere Rariteiten aan den groot Hertog van Tof kanen gezonden. | Iemant mogte vermoeden, dat, vermits deze Landen het aardbeeven zeer onderwor- pen zyn, behalven d’ algemeene Zundvloed, met verloop van tyd noch andere gewel- dige omkeeringen van Landen door ‘t aardbeeven veroorzaakt, en daar door veele nieu- we bergen, dewelke’erte voren niet waaren, opgerefen zyns en dat met dezelve deze Schulpen om hoog gevoert zyn : Ik ontkenne geenzins de gefchiedfchriften ‚ dewelke zoo- daanige bergen in den weereld aanwyzen, maar men kan zulks van deze Landen niet zeggen» of men moefte met een voor vaft tellen, dat alle Eilanden en Bergen daar deze Schulpen gevonden worden, met haaren geheelen omflag uit den Zee gerezen waaren ‘t welk een ongerymd zeggen zoude zyn» want men vind ze binnen in’tland op zoo- danige Bergen en op zoo groote Eilanden, die buiten twyftel vant begin der Schep- pinge geweeft zyn. Chama Montana, of Vader Noachs-Schulpen, van deze geeft de Schryver geene afteke- ninge ; om dat het meerendeels maar groote rnuwe ffukken en brokken zyn van Schulpen, die zyn Eed, zegt, dat meeft enkeld worden gevonden: ’tGedenkt my voor eenige jaar ven, alhier op’t Ooft-Indifth hus, arie van dezelve gezien te hebben, die volkomen Doublet waaren, zynde dezelveongemeengroot , weegende teder Doublet wel zoopond : om den Liefhebberen een denkbeeld daar van te geeven, zoo zie op den plaat XLI. bode detters À. en B. haar gedaante; °t 1s een foort. tuffchen beiden, doch meer gelykende naar die by letter B. Des Schryvers gevoelen over deze verfteening ; hoe en wanneer t gefthied is, en waarom Vader Noachs- Schulpen genaamt worden, is ontwyfelbaar : Wy zonden veele forten, die by meenigte over al zyn gevonden (en waar Van wy veele bezitten) konnen aanwyzen; doch alzoo in't volgende derde Deel in't 65. 66. on 84, Hooftdeel weder van de verffeende froffen word gefprooken; zóo zullenwy aldaar eenige \ S af”. ZeChind; America, En verder in alle ge- wellen des weerelds worden. gevonden. Hier by noch d’ overleeve= ringe en’t verhaal der vreem- de volke- ren. Een van deze ges zonden aan den groot Her- Log van Zoskanen, Een agis der tegen= werping opgeloft en wederlegt. 138 D’ AMBOINSCHE afbeeldingen, soo van die de Hr. Vincent, als die onder ons bernftende zjn, vertoonen: Die verder mogt twyfelen aan’t verfteenen van levende en ziellouze zaaken, die leeze Kircherus Onderaardfche Weereld in’t tweede deelt achtfte boek, daar hy omftandig van dezelve en van de fleenfappen fehryft: En hoe die in ’t diep der aarde , en binnen de bergen worden gevonden, zie in de aantekeningen gemaakt op de Nederlantfthe Outhee- den , en wel inzonderheit ‚ in’t witmuntend werkje genaamt ’s Weerelds Begin en Einde, door den Engelfchen Godgeleerden en Natuurkundigen de Ray befchreven „’t geen int Nederdnitfch in8.is gedrukt. XXX HOOFTDEEL. Chama Lavts. De Char E gladde Chame of Gapers zyn veel kleinder dan de voorgaande ruige, als ma Levis ) befihre- } hebbende de grootte van een gemeene Schulp, meeft rond, en van een Ci y dikke fchaal ” waar in zy van de Zelline verfchillen, dewelke alle dan van fchaal , en langwerpig zyn : Zoo leggen ook de Chame , of bloot op den grond of niet diep in de modder, maar de Te/line moet men uit ’t Zand en onder de fteenen uitgraaven; doch in dit Hooftdeel zullen wy’ mede begrypen zommige Schulpen, de- welke waiftelen tuflchen de Chame en Telline, zoo dat men ze zoo wel onder d’ een als onder d’ andere kan rekenen. Zy beftaan in de volgende foorten: Ed 1. Chama Levis eigentlyk zoo genoemt, of gladde Gapers, zyn rondachtig, of verbeeldt Uit den ronden dryzydig ; hebbende achter by den wervel een ftompen hoek, maar ’t ú dn voorfte deel loopt rands dik van fchaal, ganfch glad eneffen; zommige zyn van bui- KL by ten bleekgeel of vaal; zommige ftaalgroen en bruinachtig, doch alle aan d’ eene zyde Lelie zwart; het vleefch is wit, en onder anderen het zoetfte van zmaak» daarom men ze niet onbillik voor de Glyeymerides van Plinius mogte houden, men vind ze in zuiver zand, of daar fyne modder onderloopt; weshalven haar koleur ook naar den grond MN gefchikt is: Zy zyn weinig in Amboina te vinden , en de meefte by’tdorp Soe/i; meer Hen op Kerams Noordkuft, daar ’t lange Zandftranden heeft, en in de Zuid-Oofter Ei- Hebben landen, inzonderheit op Tenember: Ieder heeft tot een wachter een klein krabbetje » in RS den grootte van een nagel aan een vinger» vierkantig van fchild, uit het geflacht der geene» die wy in’tvoorgaande Boek Curfores of Hippi genoemt hebben, dewelke, zoo 't{chynts daar in zoo lang woonen; tot dat ze zoo groot geworden zyn, dat ze zelfs buiten den Schulp konnen leeven : Dewelke hier telande vallen, zyn niet boven 2 of 3 duim breed, maar in Japan en China zyn ze meer dan een hand breed, dewelke de Japanders van binnen vergulden of verzilveren, daar op boomtjes of eenige figuu- Dienen ven fchilderende, zoo dat men ze voor doosjes gebruiken kan; maar zy gebruiken hein Ze tot eenig {pel miffchien om daar door te looten, wat voor een figuur iemant kry- fPeelnig. gen zoude ‚ in manier als men anders met de kaarten doet ; want van buiten zyn ze malkander allegaâr zoo gelyk, dat men ze niet onderfcheiden ofweeten kan, wat daar in gefchildert zy. Haar be __ Wy noemen ze Chama levis Glycimeris Indica. Maleitfch, Bia Lebber en Bia Te- werfebeide ember. Makkaffarfch > Twdo. Neêrduitfch» Gladde Gapers; maar de groote noemt tadlen. men Japanfche Schulpen. De 2de II. Chama Lutaria en Coaxans. Neêrduitfch, Quakkers. Maleitfch, Bia Codoch. OD, Deze zyn van de zelfde gedaante met de voorgaande, ruim een hand breed, en gebult» Ee doch van buiten zoo glad niet, ftaalgroen of modderverwig , zonder glans, en wat lener. ruig wegens de lappen van ’t groen vliesje» waar mede zy bekleed zyn, en ’t welk hier Waar die en daar {cheurt. Men vind ze in flykige plaatzen , meeft aan den uitgang van groote gevonden ö worden. Rivieren; daar ze by afloopend water ontdekt worden, en door het openen en {luiten | van “Fol:438. Baden Ig eli ti zm aiiid VN N \ ved , tE bk di bes Eads kear Ö In: RARITEIT-KAMER: mr Boek. #9 van den fchaal quakken als kikvorfchen, zoo dat men Ze ván verre hooren kan. Zy Zy Koneá mede goed tot eeten, als men ze eerft 5 dag in verfch water legt, op dat ze het meefte 42% zand uitfpuüwen; én de grootfte vâllen op Boero. In zommige vind men ook een Me- ge. flica of wit fteentje gelyk de voorfchrevêne Chamites ; zomtyds mooi rond, zuiverwit zij en blinkende; zomtyds vuilwit en hoekig, ’t welk mede onder de Peantides gerekent °%® Cha- word, dewelke metter tyd een klein fteentje van zichgeeven, alsof ze baarden, doch dit gebeurt zelden. f j _ HIL Chama virgata. Maleitfch, Bia Baguala, is van’tzelfde fatzoen, doch dan- p, zé ner van {chaal, buiten ftaalgroën, met donkergeele ftreepen of ftraalen, dewelke ach- RE ter by den wervel ’t zaamen ftooten , binnen violet. Dezen vind men in den ftillen bocht & lever 1, van „Zmbon by ’t dorp Baguala, doch worden tot den koft niet veel gezocht, om dat ze naar modder fmaaken. IV. Chama optica, Perfpeltiefjes, zyn rondachtigeen gebulde Schulpjes, omtrent De 4 2 duimen breed, dik van fchaal , van buiten glad; en met Zwârtachtige fchilderijen ver- Ae Wi | fiert, heuvelen, huisjes en {pitsjes vertoonende, zoodanig dat, dewelke naaft aan den rand ftaan, de grootfte en zwart{te zyn; de andere na achterén volgende zyn allenks- kens kleinder, blauwer en flauwer, even als of men een Landfchapje in * verfchiet of perfpedtiefs getekent zag. ‘Een flechter flach hier van is in de lengte met kringen of van deze ribbekens geteikent, alle met den rand parallel; de fchilderijen zyn bruin, en onderen $7 4 door malkander. Noch heeft men op Bouton een derde flach, niet boven 2 dwars vin- Een dere gers breed, en met flauwe kammen gegraveert als de Jacobs Schulpen, zonder kringen, * meeft kaftanjebruin met weinige witte fchilderijen. Men vind noch een kleinder foor- En noch te, buiten glad, en met donkerbruine {childerijen , die eenige tenten verbeelden met klei- He ne vlaggerjes boven aps als af men het Turkfrhe leger in ’t veld zag. V. Chama circinata. Maleitfch , Bia matta doa, dat is, Schulpen met 2 oogen, De sé deze is wat platter dan de voorgaande, vol kringen en ribben, met de randen paralieel 2%, loopende, met donkergroene of rookverwige ‚ zomtyds ook zwartachtige ftipjes en vlek- Tso ken , meeft verwert met wit gemengt » die zomtyds toorntjes en huifen verbeelden : XLI. by het Dier heeft een wit en fmaakelyk vleefch, weshalven dit de gemeente Schulp is da- “5 A gelyks in den koft te gebruiken, inzonderheit by de Papeda om de fauzen daar vante zt ps. maaken. Men moet ze uit vochtige plaatzen ‚ en uit ’t zand met kleine fteentjes gemengt uitgraaven, doch zy leggen ganfch ondiep, en verraden haar plaats door twee gaatjes, die men in *t zand ziet; de uitgegraavene hebben wederzyds een pypje, ’t welk d’ In- landers oogen noemen, waar door ze water uit{puiten > en den graaver dikwyls d’ oogen raaken, zelfs door de voornoemde gaatjes» als zy noch in *t zand fteeken. Zy zyn Op Waar die | d alle ftranden gemeen, te weeten> daar geen groote flag van zee gaat. le VL Chama litterata oblonga. Neêèrduitfch, Letterfchulpen. Maleitfch, Bia letter, De Gé } E A . ; . ie Hi deze is 4 of 5 duimen lang, 3 breed, van een middelbaare{chaals van buiten ook met Vn parallecle kringen, op den grond lichtros of vaal, met zwarte ftreepen of tekenen ge- % gee tekent; die de letter W uitmaaken, en hoe-meer en dichter deze letteren ftaan, hoe Seer B. de Schulp netter is : Dewelke men Bia malam , dat is, Nachtfchulpen noemt, deze Ag hebben geene letters , maar zyn zwart ‚ met breede lichtroode en witachtige ftraalen, SR achter {mal toelopende, verbeeldende een fchildery ‚ daar men een licht door een don- kere nacht fchynende aftekent: De derde flach is kleinder, dunnervan{chaal;, grauw- Een ders achtig met weinige zwarte ftipjes, die geen tekenen uitmaaken , daarom van flecht 8 alloi: De vierde flach is langwerpig en {mal , dik vanfchaal, zonder ktingèn met brui- ‚Eis vièrs ne of vloeijende wateren verdeelt. | pin VIT Chama litterata rotunda, is ganfch vlak, niet te min dik van fchaal , OE SA, recht rond, vol kringen met zwarte letters (M ) en (W ) getekent, die zoo vol rak- beelde 1 ken niet zyn als aan den Oblonga, maar uit magere ftreepen beftaande: Zy worden niet ir G. veel gevonden, en zyn daarom raar. DER VIIL Chama peblinata is vlak, dikfchaaligs in weinige en wyde kammen verdeelt {2% ip Sz door letter D. 1 De gie foort, 7 better E. De rod foort by Jeen F, De 11de foort, by letter G. De rad foort, by letter H., De 13% foort, by detter 1. Waarvan werfcheide foorteg zyn. Worden tot [pys gebruikt. Waar die gevonden worden. Noch een van deze afgebeeldt 2 letter De I gie foort, by letter K. De 15 Joort, by letter L. van deze noch een by M. De 16de foort > by letter N. 140 D' AMBOINSCHE door laage vootenss die van achteren na den kant loopen. Men vind ze niet op Ambon maar op Kerams Noordkuft Bole/a. | IX. Chama Scobinata , is mede rond, vlak, en wit als de voorige; zomtyds met flauwe kammen en voorens; zomtyds zonder dezelve ‚ maar over ’t geheele lyf met kleine fchubbetjes bedekt of met fchubachtige ruitjes. Zy zyn zelden te vinden, enop Amboina onbekent. X. Favus ; Wafelyfer ; is een dikfchaalige fchulp; wit, en zoodaanig met krin- gen en dwarsribben getekent ‚ dewelke fcherpachtig van kant zyn > dat ze vierkante kamertjes uitmaaken, gelyk men aan de Wafelyfers ziet. XI. Lingua Tigerina, Tygerstong, verfchilt niet van den voorgaanden s als dat de kanten van de kringen fcherper zyn, niet wit, maar vuilros, en aan de kanten zZwart- achtig > van verfcheiden fatzoen > doch van geen waardy ‚ om dat ze geen fracije ko- leur hebben. _ XII. Chama granofa, verfchilt niet van den Tygerstong» dan dat ze in plaats van ruiten, uitfteekende fcherpachtige korrels heeft; onder beide vind men zommige, die zeer dik en breed van lippen zyn : Noch is de wilde Tygerstong, dewelke geen rui- ten noch korrels heeft» maar vol fchubben is als de Scobinata ‚ rookachtig van koleur > en zonder mooijigheit. XIII. Remies, iseen platte Chama, vol uitfteekende kringen; dik; en wit van fchaal, zonder fchildery ‚ waar van de grootfte 3 vingers breed zyn» maar de gemeine zyn als een nagel van een duim ‚ en groeijen met meenigte in ’ witte zand, inzonderheit op kleine en woefte Eilanden: Zy zyn goed om te ceten, en worden met fchaal en al in- gepekelt. Men heeft noch een kleine foorte, dewelke met donkergrauw gefchildert is» anders mede met ringen bezet. Andere zyn wat dikker, en geftreept als de Peituncu- Ii, van verwe Imoddig, met weinige zwarte plekken: Alle foorten vallen overvloedig op witte zandftranden » zoo dat, als men maar een weinig met de handen in ’t zand vroet > men ze met hoopen vind ; zy hebben beide een fmaakelyk vleefch » hoewel weinig en voor een hongerige maag niet bequaam; men kookt ze in water, neemt ze als dan uit den fchaal , en giet daar over een fauze van boter ‚ azyn of limoenfop » met peper en fout. Zy vallen veel op eenzaame Eilanden, gelyk het Duiven Eiland; men kan ze ook faaijen , als men ze met het waflende water op den ftrand flechs uit- {preid, zoo dra het water daar over komt» kruipen ze in het zand, en vermenigvuldi- gen zich in korten tyd ; haar naam is in ’t Maleitfch Remis. Hier by behooren noch meer andere foorten > die men Scherfjes noemt > dewelke op den fchaal gegranuleert zyn» zommige wit, zommige leververwig : Dit is wonder van deze Schulpjes, dar ze in het zand groeijen, en leeven, en men vind nochtans weinig zand daar in, alsmen ze kookt» zoo men ze maar te voren ter degen in water affpoelt. Men kan ze eenige dagen goed houden ‚ als men ze in zand zonder water in een pot of kift doet , daar- om zyn ze ook op der Heeren tafelen toegelaten. Men vind ook zoodaanige Remies, die zoo groot zyn als een fchelling, vuilwit en flecht van aanzien. _XIV. Toede batjas is ook een met kringen bezette Chama op Makkaffar vallende > dik van fchaal , rook en bruinachtig > met breede witte ftraalen daar tuflchen ‚ meeft rond ‚ en bultig ‚ een kleine hand breed : Zy heeft noch 2 kleinder foorten; onze Bia Matta doa gelyk, doch bultiger, zwartbruiner dan de voorige, en met vuilwitte ftraalen. XV. Xulaneefche Letterfchulpjes» zyn mede uit het flach van N°. VL, doch klein- der, niet boven een lid van een vinger lang , en mooijer getekent. Zy vallen in de Xu- laneefche Eilanden, en men kan ’er twee foorten uitmaaken, als men nauw op den ge- daante der letteren ziet. XVI. Remies gargadjas is een witte Remies-Schulpje, aan d’ eene zyde gerand of gezaagt, De Fol.t4o. % ih ORNE ij 7 4 il his GAAN , 4 ans he 4, AAI XLI RARITEIT-KAMER. fi Roek. X4ï De Chama levis, 3u sommige glad, andere gevoorent, geftreept, gevlakt of De eerfte van den Schryver is verbeeldt op den plaat XLIL by Reek Bek G, dezeisgladenge- vlakt ; doch word by ons de Japanfche Speeldoublette genaamt , om dat be veel gebruikt word om mede te fpeelen : zy befchilderen dezelve inwendig met beeltjes kruidtjes en andere fieraaden ‚ en roeren die dan in twee hoopen onder een ‚ nawelk zy die dan weder paaren ‚ en die zyn hoop ’t eerft heeft gedaan , wint het fpel. De 2de foort, flaat op dezelve plaat verbeeldt by letter H, en word by den Schryver de Quaaker ge- naamt. De 3de foort , ús afgetekent by letter 1, deze zyn zeldzaamer als de voorgaan- de. De 44e foort, by letter K‚ word by ons de Griekfche A doublet genaamt , om dat alle haare tekens daar naar gelyken: vandezezyn veele foorten ‚ doch hoe fynder en fcher- per die flreepjes zyn, boe waardiger. De 5de fort, ts verbeeldt op den plaat XLI by letter A. De 6de foort, byletter B, die by ons Strikdoubletten, ook wel Japanfche matjes genoemt worden ; van welke veele foorten zyn „ als grof en fyn geftreepte ‚ geftippelde, gevlakte , gewolkte en andere meer. De 7de foort , 15 afgebeeldt by letter C, van deze zyn ook verftheide forten, en worden baftaart Strikdoubletten genaamt. “De 8ffe foort , by letter D, dezen de voorens of ribben afgefleepen engepolyft zyn als dan veeltyds féhoon- rood, wit, en geel zacht gekoleurt. De ode foort, vs verbeeldt by denletter B. De rod foort, by letter F, dien wy de Lipdoublet heeten, om dat zy met breede randen fynge- tandt dicht in een fmiten. De 11de ús een andere foort van de voorgaande, aangewezen by letter G. De 12de noch een andere by letter H, verbeeldt. De 13% foort , by letter 1, waar van noch een by letter O, te zien ús. De 14de foort, by Letter K. De 15de foort ;, by letter L , van dezelve noch een by letter M , die by ons tour de Bra word genaamt. De 16de foort, by letter N, werbeeldt , word by ons de getande Venusdoubletgeheeten. © XXXL HOOFTDEEL. Pedlirers ee Polkessarult Et derde geflacht van de Schulpen maaken de Peëtines of platte St. Jacobs pe peat- Schulpen; en de Peëtunculi, dewelke bultig zyn» als volgt: nes de- fchreven. 1. Peéten primus frve vulgaris, gemeene St. Jacobs Schulpen, Neerduitfch, pe uz Bontemantel, is plat» 3 en 4 vingers breed, achter by den wervel met twee {2 af s ’ Ees : gebeeldt op ooren > waar van t° eene altyd grooter is » waar door ze een uitgebreide mantel gely- dez dla 25 ; , à XLIV. by ken: Zy heeft veele plooijen , met diepe voorens onderfcheiden gelykeen kam, waar zeuer A. van ze in ’t Latyn den naam heeft ; de plooijen zyn overdwars gekartelt en ruig ; vuilwit of vaal met weinige zwarte plekken. De Maleijers noemen ze Bia Siffr, dat is, Kamfchulpen, ook Bia Terbang, dat is, Vliegende Schulp ‚ om dat men ze zom- tyds uit het water een fprong ziet doen als of ze vlogen ‚ doch niet ver. De heden- daagfche Grieken noemen ze Chtenia, afkomftig van ’t oude Griekfche Ctenes. De raarfte hier van zyn, dewelke de twee achterlappen meeft gelyk hebben. IL. Peten fecundus, is kleinder en bultiger dan de voorgaande, ook mettweggdoch De 2e ongelyke ooren , en op de voorens ruig, aan'’t breedte deel grauw naar achteren ha, witachtig, met veele zwarte plekjes en ftipjes, waar door men ze mede Bontemantels Td Z noemt; binnen zyn ze wit, en omtrent de kanten purperverwig ; Alle Peëfines hebben morder achter geen uitgeholden wervel of Ginglymum gelyk de Chame ‚ maar d’ ooren leggen Ek plat op malkander, en worden ’t zaamen gehegt door een harden en zwarten band als 467497 een dikke draad, dewelke droog zynde afbreekt, en dan vallen de fchulpen van mal- kander, anders fluiten ze rondom dicht, en hebben geen opening» behalven een wei- nig by de grootfte ooren. Zy zyn in Ambon niet overvloedig ‚ en men vind ze meeft op ftranden, daar meer fteen dan zand is. ITIL Peéten tenuis, is dun van fchaal, met geen verhevene plooijen» en met kor- ek Ee te ooren» in vierderlei foorten onderdeelt : D’ eerfte is kaftanjebruin > met korte en gebeeldt by ydele fchubbetjes op de plooijen: De tweede blyft klein, grauw» ruig van fchubberjes , “#77 ©. en met zwarte plekjes, gemeen aan de voorfte randen op ftcenige ftranden: De derde 03 18 rát D' AMBOINSCHE is ganfch wit, ook mêt ydele fchubben: De vierde is koraal en minie-rood; zommige ook citroengeel, dieper geplooit, en ruig gekartelt op de plooijen; doch word zelden gevonden, en daarom voor een groot Rariteit gehouden. Rs ijs IV. Radula, een Rafpe, deze is geformeert als of men een Jacobs Schulp in tween heter D, gedeelt had, te weeten; aan d’ eene zyde recht, aan de andere rond, diep gevoorent of getandt ‚ en daarenboven gefchubt als een Rafpé, ganfch wit, en zonder fchilde- - ry. Een kleinder foort heeft fyner kammen, en heel kleinefchubbetjes; gelyk een foet- veil, mede wit; beide vallen ze ligt van malkander, als het zwarte bandje breekt. Dese; V. Peëfunculus valgaris. Maleitfch , Bia cueurans wegens haare gekartelde kanten dirt, E het getande yfer gelyk ‚ waar mede men de Calappusnooten rafpt: in’tChineefch, Ham; deze is getande gelyk de voorige, doch de plooijen zyn ronder, effener, en niet ge- kartelt, of een weinig ruig, en de voorens daar tuffchen zyn fmal : Defchaal is rond- achtig en hol of bultig, zonder ooren; maar met gekartelde kanten, die dicht op mal- kander fluiten, en de {chaalen hangen achter met diergelyken zwart bandje aan malkan- der, ’t welk gebroken zynde , zoo willen de fchaalen niet meer aan malkander heg- ten; van verwe zyn Zy vaal en vuilwit, met weinige zwarteftipjes, dewelke drie dwars vingers groot worden, zy zyn in de midden van den fchaal citroengeel, en op de plooí- Waar die yen merkelyk gekartelt. Zy hebben veel vleefch , en houden zich op onder ’t zand; Ad doch by laag water komen ze böveh ‚ openèn haar {chaal, èn gaapen na een fachten wind. In dit geweft is het vleefch wat hard ‚ en tot &n koft niet zeer aangenaam > maar in Portugaal, en langs de Spaanfche kuften, daar men ze Brigigoins noemt, en niet bree- der dan 2 dwars vingers Zyn, worden ze voor een lekkere koft gehouden ‚ in haar eigen fop gekookt met een Brafili{che peper houwe, daar ryke en edele ook fmaak in heb- ben, wf ajunt, ad excitandam Venerem. mn kan VL Fragum, ven Anrdhafie Misloiefl, CHCUP4N Meras is mede gekant, en bultig letter) of hol, aan de eene zyde wat plat, doch zoodaanig, dat in de midden de kanten wat uitpuilen , als of een halve maan in tween gefneden was; de plooijen zyn dicht bezet met bruinroode riemtjes of fchubbetjes, die den geheelen fchulp ruig maaken, en daar door een Aardbefie gelyken , in ’t gemeen ruim twee vingers lang ‚ en ook zoo dik: Deze en alle Peltunculi , dewelke rond en hol zyn, hebben achter een wervel, waar mede zy in malkander fluiten, en daar achter een velleken , ’t welk den fchaat ’t zaa- men houd. Zy zyn gemeen in den Amboinfchen Inham, en leggen niet diep begraaven Waarvan in’t zand. Men vindonder deze, dewelke zommige plooijen hebben , ganfch kaal, zon- een andere Wes hat , : foort. der eenige riemtjes; en op Nuf/apinjo heeft de heele platte zyde geen riemtjes of kar- gels ; De ye VII. Fragum album, witte Aardbefien, deze zyn fchaars een duim groot, van de Ee dw zelfde fatzoen als de voorige, behalven dat de vlakke zyde wat fcherper kanten heeft; letter G. de plooijen zyn dicht bezet met fyne riemtjes, bleek of witgeel , en zelden te vinden. A ig Vangdeze is noch een grooter foort > die d’ eene zyde ganfch glad en plat heeft; de letter H._plooijen fyn bezet met geele riemtjes ‚ die beter naar fchubbetjes gelyken ; men vind ze in den binnenften fak van den Amboinfchen Inham. De 8fe VIII Peten virginens, Malcitfch, Bia anadara ; iseen dik{chaalige getande Schulp, de ze aan d’ eene zyde met een uitloopenden hoek ‚ waar door ze fcheef word» als of men Omflandig van een halve maan met een fchuinze ftreep het eene hoorn afgefneden hadde; het GUA achterhoofd maakt twee ronde bulten , alwaar de fchaalen zonder wervel op malkan- der leggen , hangende buiten aan malkander met een velletje , en aan den fchaal ziet men eenige fyne kerven ; de plooijen zyn plat , met {malle voorens onderfcheiden, weshalven de kanten ook niet zeer gekerft zyn, bleekwit, zonder fchildery ‚ maar uit zee komende doorgaans bekleedt met een donkergrauw of aardverwige wolachtigheit ; aan de kanten haairig; dewelke mer zand ligt af te wryven zyn ; het vleefch is hard- achtig, en heeft een minie-rood toegefpits handeken, waar mede het groot gewelt kan doen» van zieh geevende een lichtrood fap ‚ ’t welk d’ Inlanders vergelyken by de eerfte Fol.1gs. XLIV “ (EE RARITEIT-KAMER. Ir Bock. Se eerften bloem van een Maagt, waar van ze den naam heeft. Zy zyn gemeen op alle Am- boinfche ftranden, daar wat modder onder ’t zand loopt, en zy worden veel gezocht tot den koft, hoewel ze hard te verteeren zyn. Ctenites iseen wit rond fteentjes inde grootte van een erwete > en kleinder ; Zomtyds _Ctenites wat paerlachtig blinkende, of met een wit fonnetje boven op, ’t welk men in deze en kelk in de voorgaande Peëfines vind ‚ doch zelden , en word voor een Rariteit gehouden. De Inlanders draagen het om gelukkig te zyn, in ’t opfoeken van moffelen en {chulpen. 3 Daar is noch een andere Ctenites, zynde een harde donkergrauwe {teen in de gedaante He U van een Peétuneulus, waar van zie in ’t volgende Boek onder de Steenen. fier afd IX. Peëten granofus , heeft den gedaante van den voorgaanden ; doch ronder en dun- De 9% 24 é 4 rt, by ner van fchaal ; de plooijen fteeken zeer uit, en zyn bezet met groove korrels, die den he í etter K. {chaal eenigzins fteekelig maaken; deze is in Ambon onbekent, maar valt op Kerams Noordkuft, en op Celebes by Makkaf/ar. X. Petten faxatilis. Maleitfch, Bia batus is langwerpiger en fimaller dan Biz ana- De 1o% dara; zy heeft achter eenen plattenrugge» en daar over 2 bultige hoofden, hangende de darts zi fchaalen los aan malkander met een velleken; zy is donker en onordentlyk gekamt, en aan den voorften zyde heeft zy een opening, als of’er een ftuk uitgebroken was; by den uitlopenden hoek is ze wat haairig: Men vinder zoo fimalle en langwerpige, dat ze Eer an: dere foort, een kleine baktrog (maêfra) gelyken, en de fchaalen zyn gemeenlyk van malkander op den ftrand verftrooit, anders hangen ze met een fteenig gewas door het voornoemde gat aan de klippen vaft » als of ze daar in beeten ; dies zy geenzins van plaats ver- anderen. XL Billetjes, zyn niet boven een nagel vaneen duim groot ; met een uitloopend De rrd N ë ; } ae … foort, by hoekje, bultig, en achter met ronde billen, bruingrauw met plooijen en ftreepen in re M. ruitjes verdeelt, en derhalven ruig : Andere zyn platter, vu hehhen aan d’ eene kant A of 6 fcherpe fchubben, mede in ruitjes verdeelt: Deze beide zyn gemeen in den Am- boinfchen Inham. XII. Peëten bullatns. Maleitfch , Bra filoos, is zeer dun van fchaal, zoo dat men Derze ze ligt in ftukken duuwen kan ; van buiten is ze lichtros en geelachtig, met weinige 0 {pikkeltjes» weinig en donker gekamt, en de fchaalen hangen loflelyk met een velleken verbeeldt. aan malkander ; van binnen is ze lichtrood , zeer hol ‚ en opgeblaazen als een zeker bolach- tig pannebakfel , hier te lande floos genaamt: Het vliegen of liever {pringen uit het water Rien zit verrichten de Pelfines plant door het handeken ; ’t welk een hardachtig (callofa ) vleefch is, En waar mede zy tegen den grond flaan ‚ en daar door uit het water vliegen > met d’ achterfte of fcherpfte kant voor uit : Zoo dat Fonftonins, en andere Schryvers geen reden heb- ben dit vliegen in twyffel te trekken , quanzuis om dat deze Schulp haar fchaalen niet uitbreiden kan als vleugels, *t welk by dit uitfchieten niet van noden is. XIII. Bia Sabandar, of kleine Bontemantel, is als een gemeene Jacobs Schulpe, De 13% . - . . £ 6 7 met weinige en ronde ruggen ‚ waar op men zwartachtige wateren ziet , geplekt als Jar d de vifch Jean Sabandat. | | verbeeldt. De Peitines & Pettunculi, worden voor’t meerendeel by ons Bontemantelsgenaamt ; waar van wy eenige zullen aanwyzen. De eerfte foort „ ts verbeeldt op den plaat XLIV. by letter A. De 2de foort, by letter B, deze Bontemantels zyn waardig , inzonderheit als zy fcherp van nageltjes, en hoogrood met feherpe witte vlammen gekoleurt zyn; dochde zwarte plekken op een zuiveren witten grond worden voor de befte gehouden. De 3% foort , by letter C, worden baftaart Bontemantelsgenaamt , ook wel W eftindifche Bon- temantels, om dat dezelwe daar veel van daan koomen : van deze zyn veele foarten en verfcheiden van koleur en tekens ; zommige zyn heel fchoon hoogrood ; andere oranje; Purpere, met wit gewolkt of geftreept , ook wel geftippelt. De 44 foort, aangewezen by letter D, vs hoe witter hoe beter , en worden Nsdoubletten genaamt om haar waters achtige doorfchynigheit. De de foort „ by letter E. De 6de foort, by Letter F, die w roode Aardbeidoublet noemen, De zde foort , is verbeeldt by letter G, enwordde witte of gele Aardbeidoublet genaamt. Die by H, is het dubbelde Venushartje, omdat de- zelve wederzyds een verfcheiden hartje vertoont ; deze zyn voormaals hoog gewaardeert , PD 18 d’ Amu- fium Ze- fchreven. Zie hein verbeeldt op den plaat XLV. let- ter A. van buiten, en letter B. wan bin- nen. Zy # aan weêrzyden verfchei- den van koleur. Zyn zeld- LAAM. 144 __D’ AMBOINSCHE en is voor een , dat roode flippelenof vlakjes hadde, 6o Ducatons betaalt , doch was toen maar alleen bekent; nu zyn dezelve wat gemeender , doch echter waardig. De8fe foort, by letter 1, aangewezen, wordby ons een Baftaard-Ark genaamt. De ode foort , by letter K. De rode foort, by letter L. De 11de foort, by letterM. De 12de foort, by letter N, Dezealle zyn verfcheide foortenvan Baftaard-Arken ; waar by wy de rechte Noachs-Ark, by letter P verbeeldt, hebben gevoegt. De 13de foort, by letter O afzetekent ‚ behoort onder de Bontemantels , en word de Gewolkte genaamt ; deze zyn heel zeldzaam, en worden weinig gezien. XXXIJ. HOOFTDEEL. eÂmufinm « _Kompas-Schulp. n E zeldzaame Schulp Amufium of Kompas-Schulp> al fchynt ze uit den maag- 8 fchap van de Peêtines te zyn , verdient echter wegens haare zeldzaamheit een byzonder Hooftdeel. | Zy gelykt een platte Jacobs-Schulp, gemaakt van tweedünne; ronde, en meeft platte fchaalen, in den grootte van een dwarshand en meer; doch men vind aan beide fchaalen ganfch geen uitfteekende ribben , gelyk anders alle Peéfines hebben; maar zy zyn effen en glad: Het wonderlykfte daar aan iss dat de bultige zyde ganfch wit is > daarentegen is de vlakke fchaal , dewelke maar een weinig bultig is, donker- leververwig ‚ en doortrokken met groene ftreepen, dewelke achter by den wervel meeft ’t zaamen ftooten, en zich na den omloop uitbreiden» recht gelyk de ftreeken op een’ Kompasroos, waar van ze den aam heelt; aan den binneniten zyde daarentegen heb- ben beide de fchaalen eenige dunne uitfteekende ribben, dewelke niet tot achteren toe loopen » maar die zy omtrent de midden verliezen , dewelke men ook van buiten be- kennen kan , als men ze maar een weinig tegens den dag aanhoud ; zoo fchynt dan deze Schulp uit twee verfcheiden fchaalen gemaakt te zyn, zoo dat men ’ niet geloo- ven zoude, als men ze niet aan malkander vaft ziet; achter by den wervel in de twee uitfteekende hoeken zyn ze met een bandje vaft, gelyk andere Peétines. Haar Inwoon- der is een week geelachtig vleefch, fchier gelyk aan den Pina : Het tweede wonder is » dat men ze zoo zelden vind , en geen plaats op ftrand of in t zand kan aanwy- zen, daar zy woonen, dan dewelke by geval in ’t zand op vlakke ftranden geraken : En koo- men maar op 2 plaat- ZEN VOOT, Zyn veel jaaren vermift; doch weder te voor- Jchyn ge komen. Worden t onrecht vliegende genaamt, Men weet tot noch toe maar twee plaatzen, daar men ze vangt, te weeten den Noord- Weften hoek van Xu/a mangoli s en de ftranden van Waro tot Hote toe > op Kerams Noordkuft. Zy dryven in zeewater omtrent de ftranden; meet met de witte of bulti- ge fchaal boven » doch zy zyn zoo behendig, dat ze dan ’t witte, dan ’t bruine bo- ven keeren, gelyk ze ook fchuins dryven ; en zoo zy willen te gronde gaan, trekken ze haar ’t zaamen, doorfnydende het water als een pyl: Men vangt ze met netten on- der andere viffchen, daar in zy al gapende dryven, en aerfelen als men na hun toegaat. Men vind ze maar in weinige maanden van ’t jaar ‚ en dar maar in den Ooften of Zuid- Ooften Mouffon , dewelke op voornoemde plaatzen een opperwal maakt. De eerfte wier- den in t jaar 1666. in Amboina gebragt van Hote; daar na heeft men ze welin 20 jaa- ren niet gezien, tot dat ’er eenige weinige» in ’t jaar 1685» van Xulamangoli gebragt wierden : na dien tyd zyn ze in meerder meenigte van Waro aangebragt. Haare zeld- zaamesgedaante en moeilyke manier om te vinden hebben haar altyd onder de dierfte Rariteiten geftelt. : De eigen Naam by d’ Inlanders isonbekent, behalven dat haar zommige Bia terbang > dat is, Vliegende Schulp noemen, om dat ze quanfüis als vliegende op ’t water dry- ven ; doch deze naam komt met beter reden toe alle de Jacobs-Schulpen ‚ dewelke een Íprong doen als of ze vlogen, Beter hebben ze onze Duitfche Kompas-Schulpen genaamt RARITEIT-KAMER, II Boek. 145 genaamt, naar de flreepen> dewelke men op de vlakke fchaalen ziet, en daar van mag het zyn dat men ze in't Latyn Amnfimm noemt. Dezen Schulp vind men ook befchreven, als een meefterftuk van de zee, inhet Boek van de Hoorntjes door Philippus Bonnanus , pio en afgetekent in UI Deel, de 3 54fe Figuur. DEE In jaar 1696. Zyn deze Schulpen ook op Batavia bekend geworden, wordende oi ke door de viflchers van de Eilandekens aangebragt. 5 | ia Gole jaar 1698. Heb ik ze bekomen van Bima uit den ftraat Sapi ‚ van de zelfde fatzoen en eigenfchap als die van Keram ‚ doch die van Bima waaren wel zoo groot en fchoon, zynde aldaar mede in de treknetten gevonden. d’ Amufium, word by ons Maandoubiette, dog ook wel , als by den Schryver „Compas-fchul- pen genaamt „ zie den zelven werbeeldt op den XLV. plaat, die byletter A, is de buiten zyde, en by letter B, ús dezelve van binnen te zien. XXXIIL HOOFTDEEL. Telling, | _ ip Naer de Zelline begrypen wy al dat dunfchaalig enlangwerpig goedjes ‘tzy pe Tet. B glad of geftreept, beftaande in de volgende foorten. en 1. Tellina arenofa. Malcitfch, Bia paffir, iseenvingerlang, en 2 dwars- p, ‚re vingers breed , redelyk dik wan fchaal , buiten geftreept als de Pettines, Surt an doch de ribben zyn ruiger en finaller, loopen wat bochtig ‚ en met ftekelige korrels dez plaat bezet ; zommige lichtgrauw of witachtig ; zommige uit den blauwen en grauwen ge- En mengt; maar de meefte roodachtig, gelyk ook de kanten van binnen zyn: Het Dier heeft een wit vleefch 3; aan d’ eene hoek 2 holle pypjes met roode frangjen gezoomt», Deze waar door zy het water inzuigt, en met gewelt wederom uitfpuit; by den anderen hoek Kle is noch een gat in ’t vleefch ‚ waar door zy de vuiligheden uitwerpt uit het zwarte enn papaver ‚ ’t welk vol zand is; de fchaalen fluiten in malkander per ging/ymum , èn daar achter is een dik fterk vel dat de beide fchaalen ’t zaamen houd, en als het Beeft daar uit is, dezelve zoo fterk achterwaarts trekt, dat men ze met gewelt weder ’t zaan men moet drukken; de wervel en ’t hoofd ftaan niet recht in het midden van den rug,» maar nader aan den eenen hoek, en de twee voornoemde fpuiten ftaan by den langften hoek ‚ en by den ronden hoek is de uitgang van de vuiligheid sdiehter by na voren toe is een handje van hardachtig vleefch ; aan ’t levende Dierbuiten den fchaal uitkykende ‚ waar mede het op den grond voelt, en zich op en neêrlaat; want alle Zeline {taan omtrent een hand, en zomtyds een voet diep in den harden zingelgrond overeind: De 2 water- {puiten eindigen ftraks in den maag of zandfak,, van het papaver onderfcheiden > ’t welk by den ronden hoek legt: Zoo hebben ook alle Ze/line eenen langwerpigen{fchulp, De Tei- en twee tendines of fpanaderen ; de eene by den waterfpuit, in denlangften hoek; de 102,2 andere by den ronden hoek, om dat een niet genoeg was om dien wederfpannigen {chaal /ireven: te fluiten: In het midden legt een klontje wit vleefch geformeert als een dooijer van een ei, ‘twelkhetgeenis, dat men tot den Bocaf/an gebruikt, doch de Chineezen laaten het Zwarte papaver daar by. Alle Telline ; zoo welineen waazigen; als in een zingelgrond ; ftaan, overeind, op ’t hoogfte een voet diep onder den grond; maar als het water waft » ZOO FyZEN Ze na boven ‚ wanneer ze een halve voet diep ftaan, en dan zyn ze beft te graaven. Men vind ze aan den uiterften rand » alwaar het zeewater komt» in’t grof paar die zand met fteenen gemengt ‚ hebbende tot een kenteken van haar plaats een rond gaa- zen tje, 't welk men ziet, als men ’t zand wat wegfchart, ’t welk de voornoemde pypjes maaken met het inzuigen en uitblaafen van ’t water; zomtyds vind men ook een klein T paerltje r4ó _ D'AMBOINSCHE Hebben paecrltje daar in» „geelachtig of paars naar den koleur der fchaal, ‘twelk is een Teli ookpaerlen „jpes : Doch noch een ander fteen van dien Naam zie in *t volgende boek onder de PEI Green | | | | Deze Schulpjes worden veel gegraaven tot het maaken van Bocaffan, en daarom by veele Bia bocaflan genaamt; doch dewyl ze zeer zandig zyn» zoo worden de volgen- . de blauwe Schulpjes daar toe voor beter gehouden; en deze worden maar by gebrek Ie men Van dezelve genomen, die men wel een week in zeewater moet laaten ftaan om haar B aen van ’t zand te zuiveren, in welken tyd men Ze geduurig ziet het water uit{puiten, zoo “_dat men qualyk daar by ftaan kan, zonder in d’ oogen geraakt te worden. Dezte … II Tellina fuxatilis, Bia batus is een dikfchaalige ruige Schulp, met het achter- is fte aan de klippen vaft, weinig geftreept» vuil mofchachtig, aan de kanten haairig , die vaft aan den fchaal zyn, zoo dat men ze niet afwryven kan; aan den voorften kant niet wel fluitende, waarom ze ten deele altyd gaapen ; zy worden niet veel gezocht: Deze veranderen haar plaats niet, alsmede de Peéten faxatilis in ’t voorgaande Hooftdeel. Deze II. Zellina Gari. Malcitfch» Bia bocaf/an. Amboinfch> Blaftor en Blaftol , is cen GOE vinger lang» en een dwars vinger breed, niet geftreept » maar langs de känten met eeni- beeldt o vend ge kringen of fcheuren; ’toverige effen» zwartachtig of donkerblauw, met weinige PED bleekwitte en donkere ftraalen aan de hoeken, nietaltewelfluitende, en aan den voor- RS ften kant wat innewaarts gebogen; voorts hol, en veel vleefch verbergende , door spuitende. haare pypjes ’t water uitfpuitende als de voorige: Het vleefch is wit en facht, het pa- paver met geen zand vervult, daarom worden ze voor de befte gehouden tot het maar ken van Bocaffan. Men graaft ze op weeke ftranden, daar een ftille zee is, uit een zwart modderig zand of waazigen grond. Bocafin __Bocaflan of Bacaffan, is dat vermaarde ‘Amboinfche Garum, met der oude Ro- befchre- , : : ven. meinen Garum meeft overeenkomende, ’t welk men aan de tafels gebruikte om ectluft te verwekken: in daar de Chineezen en Maleijers WE het meeft van houden, en ook met het Romeinfche Garum beter overeenkomt, maakt Bocatlan. de tanden zoo eggerig niet als de witte, om dat hier geen azyn bykomt, en word aldus bereid; de Schulpjes haar behoorlyken tyd in water gelegen hebbende, tot dat men gift, dat ze van ’t zand ter deege gezuivert zyn, worden of geheel gelaten, en met fchaal en al ingepekelt, of, als men ze ftraks eeten wil» zoo opênt men den fchaal en men RARITEIT-KAMER. II Boek. 149 men neemt het witte vleefch daar uit met dat aanhangende zwarte vet, ’t welk in an= BIER Schulpen geel is» en het ei genaamt word, wegfmytende alleenlyk den zwarten Zandfak of Papaver; dit vleefch acht dagen in pekel gelegen hebbende maakt den zel= ven bruinzwart, waar van men zoo veel uitneemt, als men op een maal eeten wil, giet daar wat zuur Lemoenzap over met gefneden gember en ritsjess zoo is ze toebereidt ; aan finaak geenzins wykende het Romeiníche Garums, ’t welk zy van kleine Vifch-dar- By 't Rox men maakten, gelyk hier te lande ook gefchiet. el Als men den witten Bocaf/an over Zee wil ftuuren ‚ en men geen Olyven-oly heeft om An daar over te gieten» zoo dekt men de potjes toe met een paar bladeren van denboom Capraria of Cajun Cambin , ’t welk ze voor ’t bederven bewaart ‚ waar toe anders de Culit Lawan ook dient; zoo neemeéh zommige ook witte peper in plaats van zwartes om dat ze beter fin in defzelfs geur hebben. _ IV. Tellina Violacea, is grooter doch dunner dan de voorgaande, 4 en 5 duimen De 4* lang» 1 breeds als een fcheede geformeert, zoo dun van fchaal, dat men ze ligt in 4 B ftukken duuwen kan > aan beide einden wat gapende, licht violetblauw , met witach- #r E, tige breede ftraalen ‚ effen en plat van fchaal ; zommige zyn rondachtig ; zommige platter, en 2 vingers breed, aan de hoeken recht, als of er watafgefneden was; de- ze is zelden te vinden , en word onder de Rariteiten gerekent ; zy heeft haar paarf- achtige ftraalen niet altyd in ’t midden des rugs, maar meerendeels in d’ eene hoek ver- gadert: Men vind ze aan den Ooft-ftrand van de Paf/o Baguala en Xulij, overeindftaan- Waaren Á 5 7 „_ wanneer de in ’t fyne zand , en dat aan den kant van ’ alderlaagfte water » 't welk gefchiet °s ae gevoe Jaarlyks by een volle Maan in November; haar plaats word gekent aan een gaatje in EE ve zand, ’t welk een fleutelgaatje verbeeld : Men vind ze niet alle jaaren, en derhalven alzoo zelden als de volgende Bia pifou; hierom noemt men. ze Sonneftraal van Bagua- fa, doch de Maleijers rekenen ze ondet den Bia pif/ou. V. Tellina cultriformis. Maleitfch , Bia piyfous 1S meae duur an £edanat. enlangwerpig, Pest aan de einden een weinig gapende, aan den voorften kant een weinig buikig , encherp EE, met de beide hoeken achter overgebogen alseen Zabel, of als de Chineefche Zeepmef. ##7 É. fen; zy is op den fchaal gefpikkelt met lichtbruin en ros: Men vind ze weinig omtrent den rivier Weijnitoe, in ’t zand overeind ftekende, gelyk de volgende Uugues, en uit den bovenften mond, die meeft gaapt, water fpuitende, als men daar na graaft; waar op zy dieper in ’t zandfakken , daarom moet men ze met behendigheit uitgraaven , toeziende dat ze met haar fcherpe kanten niemant in den hand {nyden ; wegens haare zeldzaamheit verftrekken zy voor een Rariteit. __ VL Tellina piëta. Maleitfch, Kappija, is een Schulpje van gemeen fatzoen, wei- _De6t nig geftreept , en korrelig met land{chapjes en torentjes gefchildert ; zommige buiten Jie lichtgrauw, binnen wit ; zommige buiten ros, van binnen rood , maar haarer beider fchilderijen zyn donkergrauw of zwartachtig, en een lid van 1 duim lang : Zy groei- Waar die jen in een harden fteenachtigen ftrand , daar men ze met moeite uitfcharren moet, en ° 77 dat effen aan den randp daar ’t hoogfte zeewater komt, by vallend water na de diepte fakkende, en by defzelfs waflen weder opkomende, ’t welk van alle Bocaf/az Schulpen gezegt zy. Zy vallen meeft op den ftrand van Roema tga, daar een zingel grond is, zy hebben een zacht vleefch; en weinig zand, en daarom mede bequaam om Bocaffan mede tot : Bocaflà daar van te maaken, wordende met fchaal en al ingepekeld. De | | j De fe VIT. Lingua felis , Katte tongen > zyn breede en platte Schulpen » aan de eene fn zyde recht rond , aan de andere met een finallen hoek ‚ met veele fyne fchubbekens bee/d: by bezet, en daar.door ruig als een Katte tong : Zy zyn wit» met roodachtige ftraalen enge: achter by ’t hoofd ’t zaamen ftotende; zommige zyn flecht wit, met bochtige fcherpe ribben, en ruitjes zonder ftraalen; d’ eerfte vallen in fyn zand, en dienen voor Rarí- teiten; d' andere vallen onder de fteenen, en zyn niet mooi. VIIL Tellina virgata, Sonneftraalen, Malcitfch» Bia matta hari, Zyn fchaarseen Pen | vinger lang, twee vingers breed, en meer, aande eene hoekmede rond, aan de andere letter H, 4 2 T: fcherp afgebeeldt; En ver- der be- Jchreven. Waar wan nacer- der foorten ZA. De gie foort, by letter L De rode foort, by letter K, De rid foort, by leve L. De 12% foort. De 13% foort, by letter A. op den plaat XLVI, 148 D'’ AMBOINSCHE fcherp» gelyk een Weftphaalfche ham ‚ vol kringen of ribben; met de kanten paral- feel lopende ‚ in ’t gevoelen wat fcherp» bleekgeel» met roodachtige ftraalen, achter by ’t hoofd ’t zaamen ftotende ; verbeeldende de ftraalen, die men ’s avonds ziet by den ondergaanden Zon » als hy water trekt, daar een regen op volgt : Van deze ftraalen zyn zommige breed ‚ zommige {mal , zommige Schulpen hebben ook ganfch geene of {lechts eenige voetftappen daar van; daar is weinig vleefch in, om dat ze zoo plat zyn» en men vind ze meeft leeg op ftrand gapende, doch de {chaalen noch aan malkander vaft, ’ welk gefchied » als ze by aflopend water boven ’t zand komen, en fchielyk door de heete Zon geraakt zynde zoo magteloos worden dat ze den fchaal niet ’t zaamen konnen’ houden, om dat het achterfte dikke velletje door de droogte buitens waarts krimt, waar door zy den krabbekens ten prooi worden. Men vind ze overvloec- dig in den Amboinfchen Inham omtrent de JWaijnitoe en in de Uliaffers op vlakke en harde ftranden: Zy worden tot den koft niet gezogt. Men vind’er ook, doch zelden; die rood van fchaal zyn, met witte of geele ftraalen. Noch een derde foort» dewelke ganfch wit is, en flecht van koleur. Een vierde foort valt op Ooft-Keram, zynde de grootfte onder de Telline, vier duimen lang, twee vingers breed, over ’t geheele lyf glad en bruin, en zonder ftraalen, dewelke raar zyn. IX. Tellina levis is van fatzoen als de voorgaande ‚ maar wel zoo breed en dun: ganfch glad, zonder ribben of fchilderijen ; zommige wit als yvoor; zommige licht- geel, achter by den wervel met een rood plekje of kruisjes zommige hebben ook eeni« ge donkere ftraalen, dewelke wit zyn; deze zyn raar. _ » X. Folium. Maleitfch , Bia Lida, deze is ganfch plat en dun, heeft geen uitfte= kenden hoek gelyk de hammen, maar aan beide einden rond, of aan’t eeneeind rechts en als afgefneden» en aldaar fcherp getand» gelykende een tong of een blad, van ver- we hooggeel, met en zonder ftraalen: Zy worden zelden gevonden, en zyn derhalven verbleeken ze: XI Petafineulus „ Hammetje » heeft de gedaante van een Banquethammetje » te weeten ‚ aan den eenen hoek rond ‚ en aan den anderen {mal toelopende» een vinger lang, en ruim een breed, zeer dun van fchaal, eenpaarig rood: Zommige zyn incar- naat > dewelke breeder en ronder zyn : Andere zyn lichtgeel als vuil yvoors dewelke grooter en flechter zyn : Men heeft ook kleine, fchier zonder hoek, en rond» mede rood. XII. Perafimeulus flriatus, is een klein langwerpig Schulpje, in de lengte geribt s wit of lichtgraftw. | ; XIII Vaulfella , Baardnypers > is een langwerpige Schulp; dan den eenen hoek dik > en aldaar met een wervel aan malkander vaft ; aan den anderen dun , plat, en rond, zoo dat zeop entoe gaan» gelyk een tang of Chineefche Baardnypers; de groot- fte zyn 3 en 4 duimen lang, buiten vaal, en ruig » zonder mooijigheit, en gelyken meer naar een fnebbe van een Eend: Andere zyn kleinder en mooijer , ‘die beter naar een Nyper gelyken; zy zyn een kleine vinger lang, wat krom als een Zabel > donker- grauw of aardverwig.” Men vind ze in groote klompen by 7o en 80 met een ruig mofch aan malkander vaft hangende ‚ die men dan in water moet leggen» en los laaten wee- ken. De 'Tellinze, deze 1e foort , ús afgebeeldt op denplaat XLN. by letter C, Van de 2de foort, ontbreekt d’ afbeelding. Doch de zde foort, word aangewezen byletter D. De gde foort, by letter E‚ deze word by ons de purpere Sonneftraal, ook wel de groote Tour de Bra, gemaamt. De 5de fort, by letter F, is een Peuldoubler, er word ook’t Poolfch Mes ge- raamt. Vande 6de foort „ ontbreekt d’ afbeelding. Doch de 7de foort , vs afgetekent by letter G, eu word by ons Robbetong, om zyn feharpe fehubbetjes, genaamt , ook wel de Se- greinedoublet : van deze zyn groove en fyne ; de groove hebben bruine plekken; en de fyne hebben roode flraalen op cen witten grond: Dewelke her als de 8f° foort, by letter H, # aangewezen. De gde foort, by letter 1, ús glad, en behoort onder de BE etten, Nirat deed oreert jd wrd ine tt Ee rai) Gat Je pe SVE Oe AE Rn a ar kre ed) FA, Neen apen RARITEIT-KAMER. II Boek. 149 letten 3 waar vangeele , roode , witte, gevlamde, geftraalde, en geftreepte zyn. De rode foort „ verbeeldt by letter K , # een andere foort van Ven Se usfchulpen , te woren befchreven. Den Truden foort , by letter L, noemt de Schryver + Een doch worden by ons mede onder de Roosdoubletten gerekent. Den 12den foort , moeten wy om dat de aftekening ontbreekt ‚ voorbyzaan. Doch de 13% foort „ 15 verbeeldt de K plaat XLVI. by letter A, dien de Schryver Baartknyper zoemt. XXAIV.e HOOEFTDEEL Solenes bivalvij. Oven int XXVII, Hooftdeel, hebben wy befchreven de Solenes folidi, die maar De So- uiteen pyp beftaan >; nu komen de Tweefchaalige ‚ maakende het vyfde ge- EN {lacht van Schulpen» dewelke langwerpige Schulpen zyn > met haare twee {chaa- Jibreven. len een fcheede of pype verbeeldende, en beftaan in, de voigende foorten: I. Scenes bivalvij, Ungues, Daitylis vulgò, Vagine, Neêrduitfch, Orgelpypen, dh 1 5 Maleitfch, Bia butu en Bia faron, ook Krang fifij en Bia koekoe, om dat haar fchaal ze werbeeldt uit nagelen of fchubben fchynt ’t zaamen gezet te zyn. Deze zyn 4en 5 duimenlang, een Ere vinger breed» dunfchgglig» uit den ronden wat plat, aan d’ eene zyde door een vel- he e met letter leken wat ’t zaamen gevoegt, aan d’ andere open, doch nietwydgapende , want ftraks Mm. daar achter is ’er een velleken voorgefpannen 5 De beide einden ftaan open, waar van Ee het bovenfte rechte, het onderfte rondachtige kanten heeft : De koleur van den fchaal Aardig ter NE ; $ 5 „ fchreven. is lichtbruin, aan zommige met witte plekken en ftraalen, effen en glad, of met klei- ne icheurtjes OVELd waro 5 wyzende Zyn dallgl Lijk ma henedens; het vleefch iS hard. en zenuwachtig, boven met een eindtje, zynde een lid vaneen duimlang; uitfteekende , gefatzoeneert als een Mfembrum virde , met een zwarte voorhuid naar believen uit en ingetrokken wordende, en water uitfpuitende: Zy ftaan recht overeind in een zuivere zandgtond ‚ altyd aan den rand van ’t laagfte water > daar de wal begint af te gaan: Haaren plaats kan men bekennen: aan een rond gaatje in *t zand, daar men zebehendig Zoe die uitgraaven moet met onderfcheppen ‚ want geraakt zynde trekken ze zich diep in den en grond. By de Chineezen worden ze ingepekelt en gegeeten, hoewel ze zeer hard en Worden onverdouwelyk van vleefch zyn. In den Middellandfchen Zee, inzonderheit in den 47r- Ei chipelagus moeten ze veel beter en murver zyn; want ik verfta, dat ze by de Grieken en Italiaanen aldaar in hoogachtinge zyn. De hedendaagfche Grieken noemen ze Sy- Haar Ze- linees , de Italiaanen Languetti; doch by Fonffonus Lib. de Aqgnatilibus ‚ vind ik den Bree Venetiaanfchen naam, Cappa longa; te Bononia, Pifte canella; en het is miflchien de de Concha longa van Rondoletius , hoewel de Middellandíche So/enes van de onze wat ver fchillen. Men behoeft AZriffoteles juift niet te berifpen, daar hy fchryft, dat de So/enes aan beide kanten geflooten zyn; want in der daad de lofle zyde niet ver open gaat» zyn de als gezegt van binnen met een velleken toegefloten. II. Rofrum anatis. Rende-bekken , zyn mede een foort van Sofenes bivalvij, en De zt miffchien de Wyfkens, want Plinius verdeelt ze in Mannekensen Wyfkens; hoewel lend deze ook van tweederlei flach zyn: Deeerfte of grootfte Eende-bek is dikker van fchaal » #12» # en breeder, langs de kanten geribt, en als volfcheuren, nierbruin, maar afchgrauw , verbeeld, boven met een zeer gapenden mond, wiens lippen een weinig uitwaarts gekromt ftaan > eg de onderfte hoek fluit wat meer» en zy ftaan overeind omtrent een hand diep in (in de zand, hebbende boven een zwart en zenuwachtig eind uitfteeken » rimpelig, zich uit beeld: by en intrekkende» en maakende boven in ’t zand twee gaatjes, daar meneen kleine vin- “#7 0. ger infteeken kan ‚ en waar uit het Dier water {puit ; het binnenfte vleefch is ondeu- Zo ook gende, vol zwart bloed en zand, velachtig en onbequaam tot den koft; behalven een sen 1 2 WELDIg 3 Nd Wi en A Be & ve 5 5 | wars hd Waar die gevonden worden. De 3% 5 ver- beeldt by letter P. Zyn eet- baar, De zde foort. Waar zy baar ont- houden. En wor- den Catsjo genaamt. De 4de foort, Zee- penzeelen genaamt, Waar van ver- fcheide foorten zyn. Hoemen die vangen moet. (35 D' AMBOINSCHE weinig» ’t welk men inpekelt: Het tweede flach is korter, en zoo dun van fchaal, dat het fchier doorfchynend is, in ’t midden buikachtig, boven zeer gapende, en van't zelfde vleefch; de fchaal is vuilwit of grauwachtig, en ruig als een Haaije-vel» aan't vleefch is ganfch niet dat deugt: Men vind ze in grof zand, daar een waazige of moc- raflige grond onder is. Een derde foorte hier van is een kleine vinger langen breed, wiens fchaal overdwars wat geftreept of geribt is. Onder de Solenes bivalvij behooren ook de Mufculus arena= rius « Afnfen pafir en Bia piffou: De Afuflen paffr fteekt haar vleefch mede buiten ’t zand uit, ’t zelve uitbreidende in den rondte als een rooffebloem, die zich ftraks neder- waarts begeeft, als men het aanraakt, en de moffel trekt zeer diep in ’t zand, daarom is’ moeijelyk haar geheel uit te graaven : Men legt ze flechts een ommezien in heet wa- ter tot dat ze gapen; en men eet het vleefch half rauw, want het vleefch is week; en zeer welfmaakende ‚ zonder zand, wit» en beter als veel Oefters, voornamentlyk 't onderfte , want het bovenfte is wat hardachtig, in twee langwerpige lippen verdeelt ; wiens opperfte dat gerimpelde vliesken heeft , *t welk buiten ’t zand uitfteekt. III. Bia catsjo. Amboinfch, Hua ilij of Huil. Deze zyn kleine Schulpjes een lid van een duim lang» wit, of blauwachtig met groen gemengt > van figuur als een fchopje met een platte rugge in het midden van yder {chaal ; onder aan hangt een taaije witte zenuwes alsof ’t een Langhals was, dewelkein’tzandgaat; en> als zy geraakt worden, zinken ze nederwaarts: Zy ftaan overeind nict diep in ’tzand, hebbendetot een teken cen klein fcheurtje, als of het met een mes geftekefitwas; Men graaft ze op vlakke ftranden met meenigte by malkander , en worden veel gegeeten by den Papen da. Men noemt haar Bia Catsjo naar de gedaante van de kuiltjes in de Pinang-beeken » daar in men een Catsjos dat is» een beet Pinang leggen kan» naar welke zy gelyken. IV. Zee-penzeelen, vind men op den ftrand van Wuijnitoe overeind in ’t zand fte- kende, zynde een vinger laug» en CEN ftroohalm dik, witachtig, en half doorfchy= nend als glas » gelykende zeer wel een fchaft van een vogelveêr ‚ boven in veele ve- zeltjes verdeelt als een penzeel : Daar by vind men noch een ander goed, wat dikker als fyne darmen , buigzaam en taai, 1 voet of 1; lang, buiten zandig, binnen met water gevult, die men als formen uit ’t zand graaft : Een derde foorte zyn pypen: hebbende den dikte van een pink ‚ een vinger lang, buiten ruig, binnen glad; met {lymerig water gevult, zoo bros, dat ze van enkel zand fchynen gemaakt te zyn, om dat ze ftraks breeken; als men ze drukt. Om alderhande Solenes te vangen, als men eerft de gaatjes ziet, daar zy infteeken Zoo zal men van boven een bezemriedje of den ftyven middelzenuwe van een Ca/appus- blad daar in duuwen > zoo diep men kan, en veerdig daar onder graaven ter zyden; want door dat fcherpe rysken geprikkelt zynde , vergeeten ze het neèrwaarts zakken. Onder de Sofenes kan men ook brengen» (als gezegt is) de vyfde foorte van 't voor- gaande Hooftdeel Tellina Cultriformis of Bia Piffo, om dat ze op diergelyke manier in *t zand fteekt, en aan fatzoen niet veel verfchilt. De fchaal is langwerpig» en wel zoodaanig, dat de zyden paralleel loopen, voorts dun en breukzaam;, van buiten ís ZE getekent met fyne ribben en voorens, dewelke paralleel met de randen loopen in een halven kring. Zy is altyd zuiver » en laat haar wel polyzen, daarom is Zy onder de Rariteiten aangenomen, de koleur is geel bruin, De Solenes Bivalvij ‚waar van eenige onder de Moflelen behooren; van deze word de 1fie foort, aangewezen ap den plaat XLV. by letter M, de Schryver noemt deze Orgelpypen, doch die worden by ons Goot-Doubletten genaamt , om dat zy of heel of half zynde, heeleof hafve gooten gelyken, De 2de foort, by letter N , noemt de Schryver den grooten Eende- bek; van welke noch een andere foort, by letter O, verbeeldt, de kleine Eendebekge- naamt word, doch by ons eeuwigduurende Gaapers , om dat die noit toe konnen fluiten. De andere foort, by letter P,‚ ús van deze voornoemde de groote. Vande volgende heeft de Schryver in dit Hooftdeel ons geen afbeeldingen laaten toekoomen, RARITEIT-KAMER. II Boek. E55 XXXV. HOOFTDEEL. Miufculì » _Moffelen. Et zefde geflacht van Schulpen maaken de Muftu/i of Moffelen > en de Mj- De Muz Zult, waar van wy de volgende foorten aangemerkt hebben. en L. Mufeulus vulgaris major. Maleitfch , Afiffeng. Deze is de gemeene ene I ER Moflël van bekende fatzoen ‚ doch hier te land meer naar den bruinen dan js op blauwen trekkende ‚ met een baard aan de klippen of houten hangende ‚ aan fmaak da veel wykende den geenen, dien men in onze Wefter-zee vind. Ojletter Be EI Mitulns anatarins, Maleitfch , dAfufleng Bebecs dat is, Eend-moflfelen, Am- Dez boinfch, YAul, op Hitoë, Lulat. Deze zyn kleine Moffeltjes, fchaarseen lid van een ek, vinger lang, en 1; vinger breed, bleekbruin, en wat rimpelig van fchaal : Zy fteeken veele by malkander in een waazigen grond, maakende een geheelen korft, gemeen in den Amboinfchen Inham, en op Hoeconalo, en andere ftille bochten: Men graaft ze Zyn toe veel uit om d’ Eenden daar mede te voeden , over de uitgegraavene korften rolt men An een fteen, of men breekt ze met de handen in ftukken, en als dan worden ze van de Eenden greetig gegeeten : De Varkens eeten ze ook gaarn » inzonderheit de wilde, Als mede £ der wilde waar op de Jagers ook weeten te loeren. LIE ITL Mitulus famatilis is noch kleinder, fchaars een lid van een vingerlang, Maar De ze breeder ‚ en als een oor gefatzoeneert, buiten rimpelig of korrelig, omtrent de ran- eg Ane den met haairen bezet , en met een groenen weêrfchyn : Zy hangen aan harde klip- #t%er D. pen, die plat leggen, en op andere harde vlakke ftranden: Zy dienen niet tot eeten; maar wel voor Varkens en Eenden. | IV. Mufcalus arenarius. Maleitfch , Affen paffir. Deze fteekt geheel in *t zand De st verborgen, en overeind; gelyk de Solenes, van fatzoen als Moffëlen, doch de zyden He br loopen meer parallel, en beneden is * hoofd ronder» dunen bros vanfchaal , in krin- ##r É- gen verdeelt, langs dewelke zy breekt, als men ze duuwt ; Zy Zyn eenpaarig grauw » naar den vaalen koleur trekkende, en zuiver: Zy hebben geen baard , gelyk de Mofle-. len, maar volgen den natuur van den Pholates. Het vleefchis wit, week, en goedom Zy goed te eeten. Men vind ze weinig in een harden en fynen Zandgrond op vlakke ftranden, 7" daar men haar plaats bekennen kan aan een rond gaatje > en by laag water in ’ zelve een roosje van roodachtig vleefch, in de grootte van een fchelling > en in de gedaante van een Boletus, het welken het Dier boven uitfteekt om te bakeren. Myites is cen teentje van gedaante als de voorgaande Moffëlen , doch niet boven Myites een nagel van een duim lang ‚ boven bruin of violet » beneden rond witachtig met ed de voor= cen paerlachtigen weêrfchyn ‚ en half doorfchynend , % welk men by geval in deze Slilen Moffelen vind; wegens haare mooije gedaante en zeldzaamheit, worden deze Moflë- gevonden. len onder de Rariteiten gerekent. V. Pholas. Maleitfch, Afufleng batu. Neèrduitfch, Steenfcheede. Deze is een lang- Dese werpige Zwarte Moflel, hebbende de lengte en breedte van een vinger ‚ doch meeren- EN deels kleinder, zomtyds ook een hand lang, met eenige kringen by het bovenfte eind, #7 F- ‘t welk fcherp en plat tocloopt, beneden ftomp en witachtig : Deze vind men nergens Ee bloot, maar altyd in de groote Koraalfteenen; (Lib. 12. Herbar. Ambon. Saxumcalea- raalfiee- rium en Katskoppen genaamt. ) in deze fteken ze in een kuiltje, zoonetopdenMof: ”* {el accordeerende, als of het door konft uitgehouwen was, taande met den fpits altyd overeind of een weinig hellende , en van daar altyd een heel klein gaatje hebbende, ’ welk door den fteen Saat» waar door zy het water inzuigen en uit{puuwen: Rondom den Schulp legt een meelachtige fubftantie als een papje » en hoe minder dezeis, hoe mooijer > zwarter» en gladder de Moffel iss maar die veel pap om zich hebben zyn, ruig Zoe de- zelve ge- vonden worden. Gevoelen Van ZOM- mige over haar groei Jen, Al: mede een opmer- king van den Schry- ver daar over. De 6d foort, # verbeeldt by letter G. Uitge- Jerekt leg- gende ver- beelden zy een Vogel- tje. De "7% foort, af= gebeeldt by letter H. Matthio- lus aange- haalt. Ook Al- drovan- dus, die den Pholas bekrachti- gen. He D' AMBOINSCHE ruig en korrelig, doodfchbruin, en niet mooi : Het vleefch is flymerig, doch word door het kooken hardachtig, tot heteeten niet Zeer aangenaam, om dat ze naar de klip- pen finaaken : Men krygt ze nooit dan by ‘t maaken van kalkoovens > wanneer men die Katskoppen in ftukken flaat of kapt» om kalk daar van te branden ;. daar men met verwondering ziet » hoe deze Schulpen in den fteen verborgen leggen , daar men van buiten geen tekens ziet; en nochtans door die kleine gaatjes haar voedzel moeten zuis gen; zoo moet men ook wel 3 of 4 fteenen openen, eer men een vind, die ze heeft ; de kleine hebben kleindere, en de groote grootere Moflelen: Daar zyn zommige van onze Ooftindifche Philofophen, dewelke vermoeden, dat deze Moffelen ’er eerft zjn : en daar na defteenen daar rondom groeijen door onzienlyke Waterdiertjes » die den ftee« nigen ftoffe ’t zaamen draagen, en laag op laag aanzetten, gelyk de Byen haare huisjes maaken. De Katskoppen groeijen gelyk andere Zoegewaflen s gelyk ’t zelve door ons in ’t voorgenoemde Herbarium is befchreven; daarom heb ik ze ook onder de Waterplan- ten gebragt; of het evenwel door zoodaanige Diertjes gefchied, is my noch onbekent ; maar dat ze rondom deze Moffelen groeijen ‚ kan ik niet toeftemmen ; de reden hier van is deze, om dat men deze Moffelen niet bloot vind noch rompflomp over hoop in die fteenen, maar altyd of recht of fchuins overeind, hebbende buiten twyftel het Dier deze eigenfchappen en krachten ‚ dat het in 't groeijen den omliggenden zachten fteen vermolzemen of verbryzelen kan, om haar kamertje grooter te maaken, en haar fchaal uit te breiden, het welk men merken kan aan de kringen» die de fchaal aan haar dunfte einde heeft, alwaar het aangroeijen gefchied. | VL Avicula. Malcitfch, Afuffeng burong. Deze is een zwarte Moffel, in den ge- daante van een Vogeltje of Swaluwtje > ’t welk haar beide vleugels opwaarts iteekt s maar als men ze uitbreid, zoo gelykt ze een vliegend Vogeltje met een langen ftactt» in ’t gemeen een vinger lang; met het hoofd hangen ze nederwaarts en met den ftaert opwaarts aan ftokken „ en dus houd men die lang in zee ftaan , als mede aan de berg- houten en roers van Chaloupen door middel van den baard, die by ’t hoofd is. Men vind ze ook aan de zeeboomtjes of Akkarbaar vaft gegroeit, inzonderheit aan het Zwarts te > dewelke niet boven een vinger lang zyn; zommige zyn zwart; zommige rood » beide met lange ftaerten, en ligt afvallende; het vleefch is gelyk aan andere Moffelen. VIL Pholas lignorum, gelykt ’t uiterfte lid van een vingers te weeten, van voren ftomp» achter fpits» platachtig, en met een rond gaatje, intwee deelen open gaande; van buiten is ze grauw» lelyk, en zeerbrosvanfchaal; zy groeijen in de verrotte paalen > die in zout water taan, zoo als de Sofenes integró. Met den natuur van Pholas komt overeen, ’t geen Matthiolus zegt van zekere Alykrui- ken of Slekken, die men levendig vind in zekere rotzen by ’t flot Duin inden Adria- tifchen zee > daar men met yzere hamers groote ftukken afflaat, en dezelve wederom in andere kleindere ftukken > daar in men dan deze Slekken vind, goed om te eeten , en lekker van fmaak: By den Tartarifchen {tad Tarku worden desgelyks Siekken in een rots gevonden; ook vind men verfcheide Schaalviflfchen in de hoogfte Alpes achter /#- rona. Aldrovandus Lib. 3. de Exwanguibus beveftigt dit bovenftaande mede : Aan den oever te Ancona worden fteenen van so en meer ponden uit den zee getrokken > de- welke, met hamers in ftukken geflaagen zyndes kleine levendige en zeer lekkere vifchjes uitleveren, Idem Aldrovandus. De Mufculi, Moffelen , ár by ons de 1e foort, werbeeldt op den plaat XLVI. byletter B, De zde foort, by letter C. De 3de foort, by letter D, deze is heel zeldzaam, en word de Rende-moftel genaamt. De 4de foort , is verbeeldt byletter E, De 5de foort, by letter F, deze is een Steen-moflel, om dat dezelve in de Zee-Koraalfteenen groeien, die men aan flukken flaande, daar uitkrygt. De 6de foort , by letter G, ús het gevlerkte Vogel- tje genaamt , OM dat dezelve vanmalkanderleggende, entegeneengevoogt, een vliegend Vogeltjen verbeelden. De 74° foort, us te zien by letter H. | XXXVL RARITEIT-KAMER. II Boek. 53 XXXVIL HOOFTDEEL. Pinna. Maleitfch , Bia mantsjado. Et zevende geflacht vande Schulpen maaken de Pinne ‚ Maleitích, Bia mants- p, pin. jado, naar den gedaante van een {malle Indiaanfche byl, Amboinfch , Kima aas fi Omin, Neêrduitfch, Holfter-Schulpen. Deze hebben een byzondere ge- daante, van alle andere Schulpen verfchillende , namentlyk driekantig » lang, plat, boven breed, en gapende, beneden fcherp en {pits toeloopende ; gelyk een holfters zy zyn verdeelt in de volgende foorten. 1. Pinna prima five oblonga, is een of 17 voet lang, en boven vier duimen breed, De 1% beneden fpits toeloopende, overeind ftaande, en de helft in den flykigen grond ftaan- 42/7720 beeldt op de; de eene lange zyde is gefloten; de andere is los, en opent zich omtrent 1 vinger dez plaat breed, en aldaar aan den grond ziet men een baard van zwartgroene draaden gemaakt ; An IJ omtrent een lid lang, aan het Dier fmal en van voren breed, den welken men byfum 2% 55 noemt» waar mede het Dier zich vaft maakt aan fteentjes en zand; de bovenfte zyde keur, ez {luit niet wel, maar ftaat boven altyd gapende, en loopt wat rond, zynde de fchaal radinte aldaar zoo dun en fcherp alseen mes, zoo dat men zich dapper daar in bezeeren kan, als {rv men onvoorzichtig daar op trapt of daar na duikt: De buitenfte fchaal is zwart, of met wat bruin gemengt, zoo ver zy boven den grond uitfteekt, vol zeegruis of kalk ; ‘t overige is zuiver, met korte en ydele fchubben bezet, die in ryen ftaan, en aan d’ oude fchier geheel vergaan; de onderfte fpits is wit, binnen is de bovenfte helft mede zwart, de anderfte zilverwig: Hert Dier heeft een grooten Callum) en een groo- ten klomp hooggeele, of minij roode vettigheid, die men het er noem: > voorts breede zwartachtige lappens door den geheelen Schulp verfpreidt, beflaande ’t vleefch niet meer dan de zilververwige plek, en daar onder legt een groote zandfak van zwart bloed en zand. De jonge Pinna, noch geen half voet lang zynde, is wit van {chaal, zeerdunen Deandes doorfchynend; van buiten in den lengte geribt of geftreept» en met fcherpe fchubben eht bezet, allenkskens den bruinen koleur aannemende, en de bovenfte of fmalfte zyde is “#7 K- niet rond, maar recht; zoo dun en brosals glas; alle Pinne hebben een Pinnewachter, Dezealle ; 5 De CN net: hebben een Prinmophylax en Pinnoteres genaamt, dewelkeen garneeltje is, zynde 1; vinger lang, ys- wachter. verwig met witte lipjes, en fchier doorfchynend, met dunne en zeer fcherpe nypers» ’twelk geduurig in den Pinna woont, zoo lang dezelve leeft, maar als zy begint te Dewelke fterven, zoodoopt het daar uit: In ieder Pina woont maareen garneeltje, doch’ zel- OE ve fchynt daar in zyne eijers (dewelke men onder zyn ftaert vind) te formeeren, en 9/4 jongen voort tebrengen , die daar na verhuifen moeten, enanderePinnezoeken: Zyn Wat de ampt is den Pina te nypen, dat ze haar toe zal trekken, als er prooi in den Schulp Ln is, of als er eenig gevaar voor handen is, gelyk wy boven in ’t XXVIII. Hooftdeel %- van de Chama Squammata gezegt hebben. Zy groeijen in geen openbaarenzee, maar Waarde in fulle bochten, daar een moddergrond is; met het bovenfte ronde deel even uitky- nt kende, maar daar een harde zandgrond is, fteeken ze meer dan de helft bloot boven den grond, veele by malkander, met den fcherpen kant altyd boven, dat men geen voet daar tu{lchen zetten kan; zy zyn 4 en 5 voeten onder water: Men vind ze in den ex paar op- binnenfak van den Amboinfchen Inham, in den geheelen moerafligen bocht van Men- UR netello tot Cauwa ‚ aan Kerams Noord-Wefthoek , en in den bocht van Zanoeno en Kaij- bobo. Ly worden tot.den koft gebruikt, doch dat zwarte Papaver moet men wegfmy- Sd ten» om dat het wat dronken of duifelig maakt, en ’t overige is ook van geen zon- Aj es derlyken,{maak: Beter moeten ze zyn in den Griekfchen zee» inzonderheit in den 4% V, Pro- a __D' AMBOINSCHE Propontiss of rivier van Conffantinopolis, daar men ze noch Pina noemt, en alwaar zy noch wel 2 voeten lang vallen zullen. Hebben ___Men vind hier in ook zomtyds paerlen» gelyk men van de Pinne in den Middelland- f he fchen zee ook fchryft , doch deze zyn kleins rond, paars, of lichtviolet, en verlie- rn fen metter tyd haaren glans: Ik geloov echter, dat ze witter en mooijer vallen in zoo- daanige Pinnes die van buiten niet zwart, maar bruinachtig zyn, en in een harden grond groeijen, en klaarder water hebben, daar de meefte Amboinfche in water ftaan > dat modderig is; het moet echter wat klaar zyn, als men na dezelve duiken wil, want Zommige meer dan een vadem onder water {taan ; ook moet men wel oppaffen, -dat men zich aan haare fcherpe kanten niet bezeere: Van de Pinne zie Plinius Lib. rx. cap.42. en Cicero Lib.2. de naturd Deorum. De 2% HI. Pinna lata. Plinius ,Perna. Deze word voor het wyf ken van den Pinza gehouden ; DN en is wat korter dan de voorgaande; maar veel breeder, en dikker van {chaal, zeer verbeeldt wel haar een Weftfaalfch hammetje gelykende: Ik heb’er gehad van 1 6 dffimen hoog » 0 en 1 voet breed; aan den openen zyde een weinig uitgeholt met een bochtje, daar de Ne byflus ftaat; de fchaal is mede zwart ofaardverwig, in ryen met Ícherpe fimalle fchub- foort. ben bezet, die zy ook in haar ouderdom behoud: Men vind ze ydel, en vande voo- rige afgezondert, want zy willen een harder grond hebben; en vrijer zee; doch ikheb bevonden» dat ’er altyd geen verfche rivieren omtrent zyn» daar de Pipne zich ophou- den, gelyk andere fchryvers melden. De 3de III. Pinnaalba, word ook voor ’t wyfken gehouden , en is‚veel kleinder dan de voor- en N gaande, zyis wit of lichtgeel van {fchaal, dun, enhalfdoorfchynendals glas, niet recht _driezydig, maar in ’t midden bochtig, als of ze ‘t zaamen gebogen was, van buiten is ze glad, doch een weinig geplooit: De grootfte zyn een handlang; andere 3 en 4 dui- men lang, en in ’t midden zoo bochtig, als of ze ’t zaamen gevouwen waaren: Zy fteeken niet in den grond ‚ maar haugen zet de baarden aan de fteenen zl deze worden zelden gevonden. De Pinna, by den Schryver Holfters, worden by ons Hamdoubletten, om haar koleur en- gedaante, genaamt ‚ ook wel Steekdoubletten , om dat dezelve meeftentyds in een weeken grond fleekende gevonden worden. De 1fefoort is verbeeldt op den plaat XLV1. by ket- terl, van deze Hamdoubletten heb sk ‘er een gehad, ruimtwee voeten lang : Hier van iseenandere foort ‚ afgetekent op den zelven plaat „by letter K „doch is een veel kleinder flach als de voorgaande. ‘De 2de foort, by letter L, waar van noch een andere by letter M, werbeeldt is. De 3% foort, word aangewezen by letter N. ú XXXVII HOOFTDEEL. Oftreum , Oefters , Trram. Ee Ae Et achtfte geflacht van Schulpen maaken de Oefters, van veelderlei fatzoen fohreven. doch alle daar in overeenkomende, dat zy van buiten een ruig gefchilfter- den of fchubachtigen fchaal hebben, van binnen zyn zy zilververwig of paar- Waar lemoerachtig » en deze veranderen niet van plaats: Van Oefters fullen wy Van Ver- p : bg ä feheiden hier niet uitvoerlyk handelen, als genoegzaam bekent zynde, maar alleenlyk eenige Ld foorten aantekenen; die men hier in Amboina vind. Ps TL. Oftreum radicum ffve lignorum. Neèrduitfch, Stok-oefters. Maleitfch > Tzram be= Oort; zs , verbeeldt Jaar en Tiram akkar. Deze zyn de grootfte, langwerpig» cen hand lang en minder s van geen vaft fatzoen, maar bochtig met omgevlochtene kanten, en dezelve zomtyds XLVL _gekartelt of ‘geplooit ; van buiten zyn ze zwartachtig» van binrien zilververwig» met den onderften en dikften fchaal krommen ze haar om de wortelen der boomen» waar aan Zy groecijen ; weshalven haar fatzoen zich {chikken moet naar den plaats ‚ daar zy hangen. De GE en OD a ek ' Ii Tin iN ij Ih, A lu hi RARITEIT-KAMER. II Boek. 255 De befte én grootfte vind men op Manipas Boero, Kelang, Bonoa, en op vlakke ftran- Waar die den, daar veel Mangi mangi- boomen ftaan, aan wiens wortelen zy hangen, Zoot gn men dikwyls een ftuk van den wortel mede af kappen moet; men mag ze houden voor den Tridacna by Plinins, en by de hedendaag{che Grieken worden ze Chederopada genaamt na de gelykeniffe van cen ezels voet. Zommige landen en ftranden brengen deze Oefters zoo weelderig voort, dat de fcheepen aldaar ten anker leggende, en ’tzelve ophaalende den ankerftok bezet vinden met fchoone groote Oefters, gelyk Groten mede den kiel van’tfchip, ’t welk inzonderheit gebeurt in Stam; alwaar aan de kie- Ze len ook zekere Moffelen groeijen, dielangwerpig» grauw» of lichtbruinzyn > van fat- bed zoen als de bovengemelde Muftulws arenarius; zelden gebeurt het, dat men witte 5% {teentjes daar in vind, in de grootte van een erwete, en vitfe; zommige zyn geheel wit; zommige met een paerlachtigen weèrfchyn aan den eenen zyde, dewelke men on- der de Chamttes rekenen kan. II. Oftreum Cratiums Sery-Oefters. Deze zyn kleinder , omtrent een vinger lang, De 2é met geplooide en gekartelde randen, van buiten grauw en fchilfferig; zommige ros he zuiver, en met een verheevene rug in den bovenften fchaal ‚ met den onderften omvatten se en ze de ftokjes of rietjes van de Serys, die omtrent 5 jaar in zee geftaan hebben; dit 4 | gefchiet met veele korte voetjes, of armtjes die de randen van de ftokken omvatten ; op den zelven manier, als men aan de wortelen van Polypodium ziet: Aan deze rieten waflen ze met klompen boven malkander, zoo dat men de ftokken mede af{nyden moet, doch de mooifte zyn» dewelke enkeld groeijen: Men vind ze ook aande wor- Waar die telen van allerlei mangium fruticans, doch die zyn klein, fcherp, en zeer gekartelt ; 8704 waar van men veelderlei flach vind op den Baffo van Baguala, ter wederzyde van dien 1thmmus. III. Offreum Saxatile, deze zyn klein, van veelderlei hoeken» en fatzoen; zom- De 3d mige als een fchoteltje, met de eene zyde aan de fteenen vaft; zommige zyn rond als{”* Paarlemoerfchulpen, en deze ftaan overeind: Zy groeijen aan alderhandefteënen; zelfs die niet grooter dan een.noot zyn > ook op fcherffen; en ftukken van gebakkene fteenen; &c. de fteenen zoodaanig bedekkende, dat men ze van boven niet bekennen kan. Zy zyn Worden lekker van fmaak, maar koften wat moeite om op te kloppen en fchoon te maaken: pilsen Men vind ze veel aan den Noordzyde van den Amboinfchen Inham. IV. Oftrewm placentiforme five Ephippium. Neêrduitfch, Engelfche Zadels en Za- De gt delfchulpen. Maleitfch, Ttram Lebber. Amboinfch, Ea en tja. Boëtoních; Calepinda LT2 5, In de Xulaafche Eilanden, Calwinde, vallende op Toccoeve- en zyn aldaar paerlryk. 4 47e Deze zyn dun, en plat als pannekoeken, doch een weinig gebogen» in manier ea als de platte Engelfche Zadels; zommige hebben 6 en 7 duimen in den Diameter , recht de ln gefatzoeneert als een Zadel; de {chaal is een fchaft dik, fchilfferig , als of zy alleen groeijen. van huiden gemaakt was, buiten is ze zwartgrauw» binnen fchoonpaarlemoer met regen- boogs verwe, inzonderheit de ronde plek» daar de Tendo ftaat, daar men ook zom- tyds eenige korrels als paerlen aan den fchaal vaft ziet: Het vleefch is weinig, en fchier enkel lappen, doch goed van fimaak. Deze vind men op Bonoa in ftille boch- ten, daar een harde koraal-grond is, op malkander leggen, en daar eenige aders van zoet water zyn. Een ander dunner flach vind men in den Amboinfchen Inham» die 7 deze beter naar pannekoeken gelyken» en wiens fchilfferen zich ligter van malkander laa- A ten trekken, kleinder in den omloop dan devoorige, buiten is ze uit den grauwen ros binnen paerlachtig, doch met veel rood gemengt» als rood koper, derhalven zoo mooi niet als de voorige. In den ftraat van Bouton, en rondom Pangefane vind men de groote ook, daar ze mede Calepinda hiet, en wiens paarlemoer tot het inleggen van houtwerk aan de ftevens van haare vaartuigen gebruikt word : Deze foorte word op den Ooft-kuft van Celebes mede Calepinda genaamt; waar van MER aldaar een klei- ie een ne foorte heeft, die wat plat, en dun is» gelyk men ook op Baguala vind: Deze © fchaalen hangen die van Tambocco aan malkander gereegen aan de voorftevens van hunne V 2 vaar- Geeven ad van aar. ee ___D' AMBOINSCHE vaartuigen, als zy op een togt zyn geweeft, en goed geluk hebben gehad om koppen te haalen; defgelyks haare voorvechters hangen ze rondom haare huifen, om» als de wind waeit, door haar geklacter de menfchen te waarfchuuwen, dat aldaar een ftout man woont, die zich niet veel onder den neus laat peuteren; zoo dat deze Schulpen als Bafuinen van de Fama zyn. Alle deze foorten brengen paerlen voorts doch in de Amboinfche vind men ze wei- nig en die zyn klein, hoekig en geelachtig; mooijer heeft men ze in de Xulaafche En waar die gevon- den wor= den, Opmer- king van den Schry- ver, De gee foort, ver- beeldt by letter C, De 6de ; foort, by letter D. De de foort, by letter E. Van deze Kya ver. fcheide foorten. Welkede befle zyn. En waar zy haar onthouden. De St foort. Eilanden, en op het Papoefche Eiland Meffoal, alwaar zoo mooije paerlen vallen die de oprechte Ceilonfche vry wat gelyken: Deze Oefters vind men 3 en 4 vademen diep onder water; zommige plat, zommige als leijen fchuins tegens malkander ge- fchikt, daar men ze met harpoenen fteekt en opligt. Op Bal hier men ze Giwan > met wiens mooi uitgefneedene ftukken de zadels en toomen worden ingelegt. Boven onder den Chama fynammata heb ik aangetekent het verhaal van de In- woonders van Kei, dat omtrent haare Eilanden op een klip in zee eenige vademen on- der water een groote Schulp te zien zy, dewelke een groot licht van zich geeft, maar» als men daar na duikt, verdwynt, of miffchien haar ’t zaamen trekt: Indien het geen Bia garu is, zoo zal het buiten twyffel een groote Zadelfchulp zyn, waar van ik dik- wyls zelfs gezien heb den gapenden fchaal onder water leggen; en een fchoone paerl- achtige weêrfchyn van zich geeven. V. Oftreum plicatum mafus is een dikfchaalige Oefter , uit verhevene plooijen gemaakt > welkers ruggen bezet zyn met lange fchubben, als nagels ‘t zaamen gerolt, ganfch ruig en morsachtig» wiens flym aan den buitenften fchaal hangende een jeuken veroorzaakt , op den huid zyn zegelyk die van andere Koraalfteenen ; het binnenfte is wit, en omtrent de kanten zwart: Men vind zeop Manipa» doch weinig, niet aande wortelen der boo- men, maar onder de fteenen. Een {lach hier van valt op Hoeconalo in den Amboinfchen Inham eenige vademen onder water, en tuflehendefteenen; zy is mede geplooit, doch zonder nagels of hoornen, maar met kleine gaatjes: Deze is zoo ruig en onaanzienlyk; dat men ze voor een klip aanziet, doch van binnen fchoonwit als alabaft. VI Oftreum Plicatum minus is qualyk een. hand breeden groot, uit. weinige» doch groote plooijen gemaakt, zonder uitfteekende nagels of hoornen, maar met kleine gaatjes en ruitjes uitgegraaven» grauw en zuiver: Das geplooide Oefters worden zel- den gevonden, en maaken eenen grooten Rariteit. | VII Offreum Echinatum, Maleitfch , Bia tsjoeppo. Deze heeft twee holle fchaafen, donkerbruins en overal met fteekels of takken bezet, gelyk een Echinus marinus of Zee- appel» van ongelyke lengte; waar van zommige breed, zommige rond zyn; zy zyn moeilyk om aan te vatten, behalven achter by *t hoofd, daar de fteekels op ’t kortfte zyn. Een ander flach is kort, en diep als een kommetje of theekopje, waar op de andere helft als een vlak dekzel legt, mer korte en ydele fteekels bezet, alle aan de kanten een weinig gekartelt» en zommige zyn van buiten zoo rood als koraal: Daar zyn ’er noch andere van flechter fatzoen, met korte breedachtige fchubben, met een klein dekzel boven op» witgrauw, kalkachtig, en daarom niet mooi. Alle 7sjoeppé hebben achter een breed gat als een koraalfteenig aanwas, waar mede zy vaft tegens de klippen zitten: De mooifte zyn de Kaftanje-bruine, niet zeer hol, vol fteekels , en zonder zeegruis; waar van men zomtyds twee en drie met de billen aan malkander gegroeit vind: Zy zitten aan harde role keifteenen, op den ftrand van Hafzve, en veele hebben ook een Krabberje tot een wachter: Het vleefch word weinig of niet gegeeten; dewyl het een kleine duizeling of benautheid aanbrengt. VIIL Offreum echinatum maximum & monftrofum, dit fchynt de Koning van alle Tsjoeppi te zyn; waar van ik maar een gezien heb, dewelke met een net Ar ken wierd voor Porto in de Uliaffers: Zy was ongemeen groot» en van een waníchik- Iyke gedaante, te weeten de Schulp zelf een hand lang» overal bezet met lange ftee- kels; zommige een vinger lang, zommige korter, zommige plat, en fcherp ED vly- men s 3 ESSNT Nes KS EE Hij Wii Metis, gemeen tf El RS at RARITEIT-KAMER. Tr Bock. 157 men, zommige rond als dóornen, wit en grauw, alle na voren gekeert, zoo dat mer ze nergens konde aanvatten, als alleen, en dat noch naulyks, achter by’thoofd: De geheele Schulp klonk als fyn porfellein, en geen Inlander had diergelyke meer gezien : Zy is in ’t jaar 1682, aan den groot Hertog van Toftano gezonden. IX. Rechte Paarlemoerfchulpen, deze hebben wy op deze Eilanden niet, maar wel De Gie een foorte, die zeer daar naar gelykt, hoewel zy geen paerlen geeft; wy noemen ze Ng Tafelbordjes, en zilvere Pierings. Maleitfch, 7e elinga andjin. Amboinfch, Affo teli- 2 letter na), dat is, Hondsooren : Zy is meeft rond als een klein tafelbordje, achter aan de — eene zyde met een oor gelyk de Peëtines, doch ftomper en breeder, buiten met veele lange fchubben bezet, omtrent de randen de langfte, buigzaam en in den zon ge- droogt, bryzelig als nat gemaakt en weder ingedroogt parkement: Deze fchubben of nagels afgefchuurt zynde, word de fchaal wateffen , en is met witte plekken gefpikkelt gelyk een flangevel: Binnen zyn de kanten zwart, ’t overige is wit en zilververwig s het vleefch als aan andere Oefters, doch witter en harder. Men heeft noch een ander Var deze ê 4 - d een 2d flach, uit den grauwen ros, dun van fchaal, in den zon leggende fcheurt ze ligt, en po, B is van geen belang. Zie G \ verbeerdt: In de Molukkos hebben de Alphooreezen op ’t land Hallemahera aan haare zwaar- par den zekere fchildekens van Schulpen gemaakt, dik en rond geflepen , dewelke hun de derd te handen bedekken: Deze fchildekens noemen zy Ngnotsjo, die zy zoo ’ fechynt van /ebilden verfcheide Schulpen maaken; de gemeenfte zyn gemaakt van een flach groote breede 77” Schulpen, gelyk wy in deze IX® foorte ftellen , zynde ruim een {pan breed, en wat min- der lang, fchaars een vinger dik, van driederlei korften gemaakt; waar van de buiten- Île grof en ruig is; de middelfte is als aan den Bia gars doch meer blinkende; ende binnenfte is recht paarlemoer : Binnen ziet men een groot plek vol rimpelen , daar de he wervel geftaan heeft, en daar in grocijen de paerlen, doch nictinalle: eerft is zy aan daar in den Schulp vaft met een {mal halfje, ’t welk van het Dier zoo lang gelekt word, tot © 97 dat ze los raakt, en daar van word de pact! peertormig : Of zy rondom het Land Hu/- lemahera en Gelolo in zee vallen, is my noch onbekent; want alle, die de Alphoo- reezen hebben, zyn langen tyd in den aarde vergraaven geweeft , en, zoo men zegt in Zernate gebragt in *t jaar 1661. door een groote Chineefche Wanckan, die dezelve op Solock (een landfchap op Borneos Noordzyde) ingeladen hadde, en in China wil- Deze de voeren, om kantoortjes en {chrynwerk daar mede in te leggen; doch, dewyl het Schulpen worden tot volk van het voorfchreeven jonk voor Spyonnen van Coxinga wierd aangezien, is her #eftheide door de onze aangehaalt, en prys verklaart; wanneer deze Schulpen op Terzate in groo- B ten meenigte hier‚en daar verfineten wierden, en miflchien door de Alphooreezen op- gezocht en bewaart zyn, dervende voor ’t ftuk wel een Ryxdaalder eifchen 5 Zy noc- men ze daar in ’t gemeen Mutiara, dat is, Paarlemoer> en zeggen, dat ze een tyd lang moeten vergraaven worden, om dat de verfche in t werken te bryzelig vallen : De Koning van *t voornoemde land Solok heeft in zyn land een zekeren vlakken ftrand , daar de voorfchrevene Paarlemoerfchulpen vallen; alwaar, zoo ik verfta, niet alleen alle Schulpen, maar ook de viffchen, die zich daar omtrent ophouden, paerlen by zich hebben: Deze ftrand word met ftrenge wachten bewaart, zoo dat niemant daar viffchen _Erver- ; , î Pae boden die mag» Ja niet eens aan Land vaaren; maar de Koning, als ’t hem belieft, laat de ze vange Schulpen opviflchen, die hy dan aan de vreemde Handelaars verkoopt. Diergelyke Schalpen vallen in den Golf van Perfien, inzonderheit aan den zyde van Warden Arabien omtrent de Eilanden van Bahareijn, daar eertyds de vermaardfte paerlebank En en was, en zy wordentegen over den Congo aan den Perfifchen ftrand te koop gebragt, vorden, dienende meeft om rauwe Oefters daar in te braaden, want men kan ze lang gebrui- ken, eer de buitenfte rauwe fchorze afbrand, en dan zyn ze noch goed paarlemoer. Uit Wefl-Indien worden na Holland ook dusdaanige gebragt, waar van men degroot- 4 ede fte infgelyks gebruikt om Oefters in te braaden: De fyndere worden in ftukjes gezaagt Bn om fchryn en buflenmakerswerk daar mede te maaken: In de twee buitenfte fchorzen V 3 vind 2 558 D' AMBOINSCHE vind men dikmaals diepe gaaten en kuiltjes, in welke zekere wormen fchier cen pink dik zich ophouden; dewelke men in de overgebragte noch dood vind, welke kuilen . de Zernataanfche ook hebben: Als deze Schulpen paerlen in haar hebben, zoo, wor- Zy groei den ze gevonden omtrent zoodaanigeftranden en kutten, die ganfch bar en droog Zyn; dosa zonder eenig verfch water, en daar de grond ziltiger is de de zee zelfs : Daarom 5 waer vind men geen Paerlen in de Amboinfche Tafelborden, waar vanik’er gehad heb, die Ey mede een fpan breed waaren, doch fchaars een halve vinger dik, van binnen veel Plaalen pieeker van paarlemoer dan de voorgaande. Deze vallen veel in den Amboinfchen In- ham, doch niet boven 4 duimen breed, dun van fchaal, en zeer gefchubt : Grooter vind men ze in den Ta/aga of binnenwater op den hals van klein Keram, tuflchen La- ala en Tanunu gelegen, daar zoete lere inloopen» als mede in de Xulaafche Eilan- den, doch alle zonder paerlen. Derot X. Offreum divifum. Neèrduitfch, Meshamers. Maleitfch, Bia kris. Dit is ook de een zeldzaame gedaante van Oefters, van figuur alseen half kruis of de Letter T , doch letterHì de twee bovenfte hoornen zyn fmal, dik» en van ongelyke lengte; het lange been gaat niet altyd recht uit; maar dikwyls na eene zyde gekromt» en daarenboven op en neêr gaande alsde zeebaaren. Zy is zwart ; fchilfterig, en gefchubt: De Malcijers vergelyken ze by een Kris; de onfe by een Meshamer : Het vleefch is als aan andere Oefters , en goed om te eeten; wegens haare zeldzaame gedaante worden ze onder de Rariteiten gnd gerekent. Men vind ze omtrent Aflahoedi, en Hennetello op klein Keram, als mede Sworden. in den Amboinfchen Inham aan den zyde van Leytimor. Derde XI. Ioryvouw. Neêrduitfch, Winkelhaak. Dit is een Moffelformige Oefler, lang- Ven 1 werpig plat als een tong, met een hoorn aan den eenen zyde in gedaante van een win- kelhaak, of ook een lemmet van een Kris ; achter iszedik, en voor dun, en fchilffe= rig: Men vind ze noch ook van een andere gedaante, en ganíchirregulter, niet recht zwart, maar bruinachtig. Derde XII. Oftreum tortuofum, dit iseen zeldzaame Oefter , uit’t Papoefche Eiland Mef/oa/ ek komende, langwerpig en als gedraait met een uitfteekend hoekje by ’t eene eind, van buiten grauw» geftreept en zuiver, haar {cheeve gedaante kan met niets vergeleken wor- den, dewyl zy in deze Eilanden onbekent is; behalven dat men eenige weinige vind op Kerams Noord-Kuft by Hote: De fchaal heeft eigentlyk 3 zyden, waar van de ribben ook zoadaanig loopen, gelyk de zyden gedraait zyn. | Der3te __ XIII. Offreum eleCfrinum: Bernfteen-Oefters, iseen klein Oeftertje, fchaars een foort, by letterls. lid van een vinger langs waar van alleenlyk ’t bovenfte deel te voorfchyn komt, bly- vende de En helft onder water aan de klippen hangen: De bovenfte helft ís hol als een Nootedop, doch fcheef, dun, van verwe is ze binnen geel, buiten ook geel en paerlachtig , en half doorfchynende als donker bernfteen, in den zon een {choone ne ig weêrfchyn geevende. Zy zyn tot noch toe nergens gevonden, dan omtrent den Noord- geen dub. Oofthoek wan Boero by het bochtje Waylila, en den berg Karamat, doch de plaats » belde. daar zy groeijen, is voor menfchen oogen verborgen, en alleenlyk de bovenfte kant Ex wor- word op ftrand gefmeten: De Mooren van Boero maaken gaatjes daar in, en rygen die ke ee aan een fnoer, Zoodaanig; dat twee en twee tegens malkander ftaan als Katte-ooren » dd dic Zy dan aan haare Tulp-banden draagen , hebbende vermaak int {chitteren, dat ze in de oogen maaken met haaren goutgeelen glans. Op Xufa taljabo vind men ze ook; van welken plaats ik ze geheel gehad heb, zynde het onderfte een dun dekzeltje ‚ waar mede zy tegens de klippen zitten, doch zoo bros, dat men het zonder breeken qualyk handelen kan. Zy zyn ook gevonden op Amboina, by den River Waynitoe op ftrand gefimeten» in ’t Jaar 1686 in Januarius. a dee XIV. Mitella, Mytertjes, is een flach van Balanus, gefatzoeneert als een platte beeld Ki Myter, van 4 of 5 beentjes gemaakt» dewelke naar klauwen van een vogel gelyken, ge- er kartelt en overdwars geribt, vuilgeel en groenachtig: Deze beentjes ftaan alle met de Ípitzen opwaarts, en fluiten den Myter, doch boven konnen ze haar openen, daar het Fol. 158. RARITEIT-KAMER. 1 Boek. #59 het Beeft dan iets uitfteekt, en het voedzel van den fchaal aflikt, zynde het {lym N dat het zeewater daar aan zet: Aan ’t onderfte of breedfte deel van den Myrer ziet men noch andere kleine beentjes als tandjes, die allenkskens andere Myters voortbren- gen; waar door men 4 en 5 aan een klomp ziet zitten : Ieder heeft eenen korten hals en van een {chubachtig vel gemaakt» waar mede zy aan de klippen zitten. Men vind ze Rd aan groote en fteile Zeeklippen» daar ’t hoogte water even tegen aanfpat, maar noit worden onder water, veel op Nuf/utello en aan den klip van Laricque ’t Zuikerbroodje genaamt : De Inlanders zoeken die om Papeda fauzen daar vante maaken, alleen om den {maak , want weinig vleefch is in dezelyve; men kan ze qualyk langen tyd aan malkander hou= den, want na eenen langen regentyd vallen ze los van malkander. - XV. Langhalfen, is ook een Oefter gewas, in den gedaante van een fpitfe hooge BAO ge Myter, gemaakt van 6 witte beentjes; waar van de twee fmalfte den rand aan den hals maaken, overeenkomende met den Clavicula van dedieren; de twee breedfte zyn de wangen of zyden ; aan den buik noch twee zmalder hebende : Achter hebben ze eenen langen hals, van een taai vel gemaakt, dewelke aan de drooge inkrimt, en waar mede zy aan de vaartuigen vaft hangen ‚ doch zy booren niet in der zelver hout; by den {pits opent zich die Moffel een weinig: Aan den zyde van den buik (want op den rugge zyn ze geflooten)) konten zoodanige kromme en bruine pluimtjes uit, gelyk een haane ftaert of gelyk van den Balanus gezegt is; deze pluimtjes dienen het Dier om zyn voedzel te zuigen van den flym> die buiten aan den fchaal hangt. Zy groeijen aan de vaartmi- Waar dig gen» niet onder, noch boven ’t water, maar daar ’t zelve even raakt» en met water 9% bedekt zynde opent ze zich; maar die van ‘*t water niet geraakt worden; droogen op en fterven. Diergelyke Oefters of Moflelen zynookdies uit dewelke men gelooftheeft, Worden voor ’t bes dat de Kranten of Schotfche Rotganfen hunnen oorfprong hebben, waar van Ifaac Ly- ginzel van dins in zyn vrolyke uure des doods fchryft op ’*t 88 blad by gen Heer Co/vius gezien ne te hebben , en fchryft daar van aldus : Die de meergemelde Heer Colviusheeft ‚ zynals kleine Dir J Sn ydius uit Moflelen, ende zy hangen aan wiers ’t welk vaft is aan een fbuk hout, daar wit men jon Heer 8 8 , ej. DAN) Js Colvius gemeent heeft, dat vogels groeiden overmits men binnen in die Moffel-fehulpen (die van dd een witte koleur zyn, en daarom van andere Oefters genaamt worden) vind een fubflan- tie > dewelke de veêren van een faert ‚of vlegel van een vogeltje zeer gelyk zyn » die met een dun vliesken aan de randen van den Oefter of Moffel vaft zyn, gelyk ikeen van dezelve open doende heb gemerkt; ende aan den zyde, daar de Moffel aan’t wier vaft is, word ook een „andere finbftantie gezien, diet lichaam van een Jchepael fehynr ve zyn doch de rechte gedaante van een vogeltje, noch bek, noch hoofd is ’er niet te vinden: Het is echter Dóch met uit de fchipvaarten der Hollanders genoegzaam ondekt, dat de Rotganfen in de Noor- leden der quartieren, Groenland en Nova Zembla, gevonden zyn op haare eijers zitten te broeden, van welke plaatzen zy ’s jaarlyks in de Zuiderlanden komen overvliegen. | XVI. Offreum Pelagium, is een foort van geplooide Oefters, dik van fchaals pe ‚ea doch zonder fchubben, groeijende aan de Zeeklippen redelyk diep-onder water; met {7 een breed gat daar aan vaft gehecht ‚ en daarom moeilyk’er af te krygen. Men acht ze beter van maak dan de groote Stok-oefters, die men aan de wortelen der boomen vind. Oftreum , Oefters, en andere foorten daar onder behoorende: Van deze heeft ons de Schryver eenige verbeeldt, waar onder veele heel zeldzaam zyn, die wy vervolgens aanwyzen. De eerfte foort , is afgetekent op den plaat XLVI. by letter O, en word de Stok-Oefter, genaamt. De 2de foort, op den plaat XLVII. by letter A, is by ons be- kent met den naam van’t Lauwrierblad, om zyn gedaante. Van den 34e foort, ont breekt d° afbeelding. Doch de 4de is aangewezen by letter B, die by ons Poolfche Zadels, ook wel Engelfche Zadels genaamt worden: Wan deze wind men veele foorten ; doch de grootfte, die my voorgekomen is, beruft onder den Hr. Dottr: &° Aquer. De 5% foort, afgetekent by letter C , word by ons de getakte Haanekam genaamt; doch deze is heel zeldzaam. De 6de foort , by letter D , is de Haanekam; waar van ook dubbelde zyn. De 7de foort, verbeeldt by letter E , word by ons de Lazarus-Klapge- naamt , om dat zy in haar flot met kromme haaken dicht in een fluiten, en niet vaneen vallen, fhoon men met dezelve als met een Lazarus-klap klapt : Van deze zyn veele füor- 160 D' AMBOINSCHE forten, die malkander in gedaante en koleur ongelyk zyn; als daar zyn gepende, ge- nagelde, gefchubde, witte, grauwe, bonte, bruyne met witte nagelen, f£hoon oran- je, ook citroengeele; doch onder deze alle munt uit, die verbeeldt fhaat op den plaat. XLVIIIL met N.r. aangewezen, dewelke fthoon bloedro®®, en alleen mear bekent is: Die met N.2. op den zelven plaat afgetekent flaat ; is graumachtig wit, met roode vlakken gevlamt ; waar van de Hr. Dottr. d’ Aquet de grooïfte en fchoonjtebezit, die ons bekent is. Dit zyn uitmuntende lukken, en die zelden voorkomen, waarom ik die alhier nevens heb gevoegt : De Hr. Griffer rot Rotterdam, heeft een uitmuntend fuk, namentlyk een Keifteen, waar op verfcheide diergelyke zyn gegroeit: Zilk eene:s ook te zien in’t Kabinet der Heeren Feitemaastot Amfterdam : Tot dezebehoort ook de foort, aangewezen op den zelven plaat by N. 3. een witmuntend fluk , de Rotsdoublet genaamt ; wadt van de Hr. Secret. Blaauw bezitter is, buiten welke heel weinige zyn bekent. Nu keeren wy ons weder tot den Schryver, die ons cen 8fle noemt , doch geen afbeelding geeft. Dede foort , ús verbeeldt op den plaat XLVIL byletter F , en ús by ons bekent met len naam van Paarlemoer-Schulp: een van deze heb ik in ’t Kabinet van de Hr. Dr, d’ Aquet gezien, omtrent een hout voet groot over t kruis , een heel ongemeen fluks; waar van een 2de foort „ word aangewezen by letter G. Derodefoort, by letter H,ver- beeldt , word. een Poolfche Hamer, ook wel om zyn gedaante, een Indiaanfche Kris, doch voortyds een Kruis-Doublet , genaamt ; zp waareneertyds hoog gewaardeert : Ik ben berigt, dat zeker Heer eertyds hondert dukatons voor een betaalde, om die als een won- der (dewyl dezelve een recht kruis werbeelde, en waar aan eenige fchynvaneenlichaam zich vertoonde) aan de toen zynde Paus tevereeren; doch haar zeld:zaarmkeit is nu ver- wallen, door dien men nu weet, dat het een geflacht is. De 11de foort, vs verbeeldt by letter 1, vanden Schryver Winkelhaak , duch by ons Venusfchagt-Doubiet, genoemt ; zy zyn ook heel zeldzaam. Der 2de foort, by letter K;, de gedraaide Oefter, word by ons de kromme Noachs-Ark, geheeten. De 13de foort „ by letter LL; en de 14% 5y letter M, door den fehryver „de Myter genaamt om zyn gedaante. Van de 15dt en 16de foorten ontbreeken de afbeeldingen: waarom wy den plaats vullen met cen heel ongemeene Schilp, aangewezen by N.1. Dus verre den fchryver nagevolgt zynde, hebben wy nodig geacht noch eenige, doch heel ongemeene foorten, die wel op andere plaatzen te voren behoor- den ingevoegt te &yn, hier te laaten volgen; door dien wy die eerft na ’tafdrukken wan de voorgaande hebben bekoomen. In ’t XXV UL Hooftdeel op den XLIL. plaat by letter F , 2s een foort van Venus-Schulp, verbeeldt ; zie den plaat XLV UL 6y N. 4. eer andere: Deze is de rechte Venus-Schulp met Haair. En by N. 5. de gerimpelde oude Wyfs-Schulp, deze is heel ongemeen. En by N.6. de geribde Venus-Doublet, cen ftuk heel zeldzaam, om dat die zelden gepaart , en altoos befthadigt voorkomen. Onder de Bontemantels, int XXXI. Hooftdeel befchreven , behooren ook de Koraal-Doubletten, verbeeldt op den voòrnoemden plaat by N. 7. atwaar dezebveop zyn eene zyde isafgetekent, geribt, en gevoorent ; doch zyn andere zyde word vertoont by N.8. alwaar hy op zyn ribben eenige knobbels heeft „gelykende naar koralen ; zoodanig zyn zy meeft “Doch de Hr. Secret. Blaauw bezit eenen heel ongemeen grooten en zonder knobbels, dtergelyke my noch noit is voorgekomen; Zy ts bruinrood met grauwachtig wt gemengelt: Doch Fuffer Oortmans bezit eenen, die heel fchoon Citroengeel is, met witte vlammen; die ook de eenigfte onder de Liefhebbers bekent is. Onder de Nagel-Schulpen, 27% XXVIII Hooft deel befchreven, behoort ook die werbeeldt is op den zelven plaat by N.o. dewelke uit- smumtend en heel zeldzaam is: Waar by wy noch voegeneenandere, die ons noit gepaart, als deze, is voorgekomen, aangewezen by N. ro. eu die de dubbelde Zotskap-Schulp, word genaamt. Doch N.rr. is d afbeelding van een Schulp, die voor geene behoeft ze wyken; een fluk volmaakt fchoon, zoo van gedaante; koleur , als fcherpe tekening, beru}tende in’t uitmuntende Kabinet der Heeren gebroeders de Feitemaas: waar medede befthryving en afbeeldingen der Schulpen worden zeeindigt. AANHANGZEL. eAlzoo ons nat afdrukken der befthryving van de Hoornen, eenige zyn ter hand, gekomen, die om haar zeldzaamheid niët te bekomen, ja nauwlyks te zien zyn, zoo beb ik nodig geacht dezelve hier achter aan te voegen, en op den zelven plaat XLIX. noch eenige te verbeelden; die de Schryver beeft woorby gegaan, veel ligt, om dat die zyn Ed. niet zjn voorgekomen, of on trent dat geweft niet vallen: Zy behooren voor 't meefte gedeelte onder dien foort; welken de Schryver in't XIX, Hooftdeel, Buccinum, woemt; waar in een Yol.1b6. XLIX Ù ij NIN Af wa, a ln RARITEIT-KAMER. II Boek. zrér een gertoont word, die de Wenteltrap genaamt word ; doch door ons in d° Aan tekening maar voor een byfoort gebonden ; waar van de rechte u hier op den XLIX, plaat by letter A, word verbeeldt : Hy ts maar fchoonwit van koleur ‚ doch wor- derlyk van maakzel, en niet wel zoodaanig te verbeelden, als hy in der daad is 3 zyn flakke kring is los, en vermindert van ’t hoofd tot den flaert in dikte, ge- Iyk de meefte Hoornen; doch is miet aan een gevoegt , dan door dwarfe banden, die over dezelwe evenwydig „ doch verminderende , heen loopen : Hy ts hol van fpil, zoo dat men boven by zyn hoofd tot aan den ffaert door den zelven heen zien kan; 't geen my buiten dezen noch maar in een, doch minder foortvan Hoornen, is voorgekomen « De bezitters van dezelve zyn de groot Hartog van ‘Tofcanen ec. en de Heer la Faillie, Hooftofficier der Stad ‘Delft, buiten welke noch maar een ; die elders in Engeland is, (Cen gekoomen uit het Kabinet van den konftryken fchilder Ovens) bekent is: Haar waarde is daar uit af te neemen , dat de overleeden V olkart{z soo guldens voor dezelve heeft geweigert. “Die afgebeeld? is by letter B, is een, waar vangeen wedergaabekentis; dien wy, om zjn wit te ronde oogjes op een bruinen bandgrond, de gebande Argusoogen, noemen. Die afsetekent zyn by C, D, en E‚ zjn werfcheiden foorten , alle wit met ka- franje bruine vlakken , mede heel ongemeen, en inzonderheit die by letter E ‚ waar wan mede weinige bekent zyn. Die afgetekent is by letter F , word genoemt de om- gewonde Hoorn , om dat op een grawwwitten grond een bruine draad legt, evenwydie van boven tot beneden ‚ als of die door konft daar omgewonden was, En die verbeeldt is by letter G, de gevoornde Plek-hoorn. Die by letter H, de gebande Achaat-hoorn: wan welke meerder foorten zyn ; zommige bruin; an dere wat lichter gevlakt. Die aangewezen 1s by letter 1, 15 een ongemeene foort van Olykoek-hoorn, doch grauwachtig witvan koleur. Die by letter K, de ge- bande Knobbel-hoorn. Die hy letter L, is een andere getakte Swietzere-broek; waar vanop den voorgaanden plaat XXIV. by letter A, een 1s aangewezen: e Andere noemen hem den Morgenftar ‚ na zeker oorlogs gereeifchap „ om zyn fcherpe punten: Hy 15 by d’ oude liefhebbers bekent met de benaming van de bon te Takhoorn. Eu de laatfte by den letter M, word de Franfche Hoorn ge- naamt 5 waar van ik de vreden met weet, noch beb konnenbekomen. Wy zouden och veel meerder forten hier by konnen voegen, die door den Schryver met zjn gangebaalt , doch om dat het boek de benaming heeft van d’ Amboinfchen Ra- : riteitkamer, zoo zoude den Schryver van deze te kort gedaan worden , met daar wan een algemeenen befchryving der Hoornen en Schulpen te maaken ; alzoo dit ; het oogmerk van zjn Bed. miet 15 geweeft: Echter hebben wy niet kannen nalaa- ten eenige van de voornaamfte bier by te voegen, als dienende tot verlichting der onkundige. XXXVIIL HOOFTDEEL. Verdeeling van Zeeflekken en Schulpen uit Plinius. A Linius int IX, Boek, Hoofdftuk 33. heeft zich onderftaan al dat Zee-goet- Dever. y Je» 't welk hy met een gemeene naam Concha noemt, en in zyn fy d in den rk Middellandfchen zee bekent was ‚ in 33 vêranderingen af te deilen; SRV ik hier na malkander zetten en aanwyzen zal, hoe dezelve paflen op de Hoom- #7” 5 tjes en Schulpen in dit Boek befchreven, als volgt: X 1. Con- 16: D’ AMBOINSCHE ‚ Concha planas zyn alle platte en effene Schulpen; gelyk zommige Peltines, en std Oefters. 2. Concava, dewelke Er en hol is, gelyk de Pestana » en Oftrenm echinatum. 3. Longa; ändwerdlae gelyk de Sofenes. 4. Lunata, halfrond als een halve maan. Chama Squammata. 5. In orbem cireumalta > recht rond als een dok » als een foorte van GA itte- rata, en ‘Tafelbordjes. 6. Dimidio orbe cafus als van een halve maan een ftuk afgefneden is, gelyk de Chas ma flriatas quadrata, en Petten virgineus. k 7. In dorfum elata , bultig» Iygerstongen , en Peëtunenlus granofus; onder de Hoorntjes alle de Caf/rdes. 8. Lewis glad, als Chama leviss Porcellane, 9. Rugata, Chama afpera. ro. Denticnlatas wiens kanten getandt of gekartelt zyn , gelyk alle foorten van Cha- ma Ee . Striatas dewelke ribben heeft van ’t hoofd na de kanten ftrekkende , Chama En en‘Peéfines. 12. Wertice muricatim intorto, dewelke in een tuit toeloopen, en fteekels daar aan hebben» als Pfeudopurpura, Turbo caudatus, & Voluta aculeata. 13. Margine in mucronem emiffo > wiens randen met takken en hoornen uitloopen 3 als Pentadattylt en Heptadaëtyli, 14. Margine foris effufo, wiens rand uitwaarts omgebogenis, gelyk de Caffides ma- gores. 15. Margine intus replicato, wiens randen innewaarts gebogen zyn» gelykalle Por- cellane. 16. Difindione virgulata s dewelke met ftreepjes of kentekenen geteikent is als Letterhoorntjes en Letterfchulpen. 17. Diftintione crinita , met fyne ftreepjes als haairtjes gefchildert ‚ fyne Letter- fchulpen en Arabifche Hoorntjes. 18. Diff. crifpas die verwarde fchilderijen A Arabifche Letterhoorntjes. 19. Undata canaliculatim » dewelke groote plooijen heeft, op en ne SrBaands als Zeebaaren. Concha fqpammata. 20. Undata peëtinatim » wiens fchaalen geftreept Zyn als kammen; alle Peétines; gelyk de zoo genaamde Aardbezien. 21. Uudata imbricatim > wiens fchaalen gekartelt zyn op, de plooijen; in manier als de dakpannen leggen. 22. Cancellatim 0e » tuitswys gedraait BE de. Chame de Tygerstongen en W: es . Expanfa in oblignum ‚ die een Ae hoek maakt, Petten wirgineus en Tellina z4. Expanfa in refums, die voor uitgebreidt is, gelykde Oefters; en de Bia kris. 25. Denfata, kort gedrongen, gelyk de Pimpeltjes. 26. Porretta, lang uitgerekt, Spillen en Babylonifche torens: 27. Sinuata, bochtig. Bia kris. 28. Brevi nodo ligata, die kort en rond zyn; als Alykruiken. 29. Toto latere connexa, die aan den eenen zyde nietopen gaan, Sulenes, Telline s en Pine. 30. Ad plaufnm aperta, als men daar op klopt opengaande. 31. Ad buecinam recurvay Zoo krom, dat ze tot een Trompetdient,; Tritonshoorn. 32. Navigans € Velificans , Venerea five Nerita. Nautilus. 33. Saliens ex aquis, & feipfam Carinans. Pectines, XXXIX. RARITEIT-KAMER. EN J II Boek. 16 XXXIX HOOFTDEEL Hoe men de Hoorntjes vergaderen en fchoon maken zal, Nze Landslieden en Vrienden in ’t Vaderland zyn meerendeels in dat ge- voelen, dat men de Hoorntjes en Rariteiten zoo fchoon en zuiver op ftrand vind , of zoodanig uit den zee haalt, gelyk men ze hunlieden toe- zend, en dat ’t by gevolg geen andere moeite koft als maar het opraapen: Het was bykans niet waardig dit mifverftand wydlopig te wederleggen; indien het niet nodig was, ons die in India woonen van dat quaad vermoeden te zuiveren» als of het WE cleekiheid of onbillikheid was, als wy de Vrienden zomtyds hun verzoek en zinlyk- heid niet konnen voldoen: Weshalven ik aanwyzen moet, wat tyd en moeite zy ko- ften > als men een ftel van Rariteiten by malkander wil krygen ‚ my > doch zonder toem > redelyke kennifle daar van toefchryvende , als dewelke in myne ledige uuren vry wat werks daar van gemaakt heb. Ik verklaar dan , dât ik over een Kabinet van omtrent 360 foorten » alleenlyk in Hoorntjes en Schulpen beftaande , dewelke in de Amboinfche geweften gevonden worden, by de 28 jaaren vergadert heb, en dat daar onder veele foorten waaren , waart van ik maar een ftuk gehad, heb ‚ welke alle. in ’ jaar 1682. op het aanhouden van eenige Vrienden, aan dewelke ik verplicht was» ge- zonden zyn aan zyn Hoogheit Cofimus den III. groot Hartog van Tofcanen. Behalven den langen tyd, die daar toe vereitcht word, zal ik hier ook aanwyzen, wat moeite en verdriet men uitftaan moet om dezelve fchoon te maaken , en eenig‚aan- zien te geeven: Ik wil gaarn bekennen, dat ik ze by andere Lief hebbers alzoo fchoon gezien heb, maar veel weiniger foorten ; en die den navulgenden moeite niet wil ont: zien» en zyn werk daar van maaken ,. daar toe beter gelegentheid hebbende dan ik, zal ze buiten twyffel alzoo fchoon , en veel; ook in veel korter tyds by malkander kon- nen krygen, dan ik gedaan heb. Voor eerft ftaat te weeten, dat alle Hoorntjes, die men hier en daar op den ftrand vind, meeft dood, gebroken en gefcheurt zyn © Dood noemen wy zoodaanige Hoorn- tjes, niet daar het Beeft uit verrot of geftorven is, maar die haaren natuurlyken glans en koleur verlooren hebben; want al ’t geene men tot een Rariteit bewaaren wil, moet men varích uit den zee haalen, daar het levende Dier noch in is. 2. Men vind niet allerlei Hoorntjes op alle ftranden ‚ maar een eat, heeft zynen by- zonderen {trand en Eiland, daar men ze moet laaten opzoeken ; gelyk in dit Boek by alle foorten aangetekent ftaat; doch daar zyn zommige, die geen byzonderen trand heb- ben, maar die men by geval in den open zee vind, gelyk de Nautilus major en mi- nor. 3. Het opzoeken van de Hoorntjes gefchied meeft by nacht, zoo wel by nieuwe: als by volle maan: Het moet laag water, of aan’twaflen zyn, wanneer de Hoorntjes Re den van dei Schryver over’ t vera zamelen wan de Hoorntjes ” en Schul pen. Waar vant 360 foor- ten by her vergadert, en Zezone den zyn aan dek groot Har« tog van Zoftanen. Wat “moeite “daar isom dezelvete verkrygen en fchoon. te maaken. Moeten “alle leven. dig gevon: den wars En vaceft op byzon- dere plaats Zen, By nacht. zich buiten ’t zand begeeven: By donkere nachten moet het met toortzen gefchieden, op dat men van zich zien mag. 4. Haar befte tyd zyn de twee eerfte regen-maanden > dewelke in Ambon zyn Mafus en Junius tot in Julius ,; maar als het regenweêr te lang aanhoud, zoo verbergen Eu inder regentyd, en wolle ze haar weder in ”tzand, als mede in de heete maanden; doch by volle maan komen maar. __ze als dan voor den dach. 5. Vlakke zandftranden hebben meeft Schulpen en kleine Turbines, maar andere En adac, en Hoorntjes, inzonderheit de getakte, moet men tuffchen de klippen zoeken; doch daar See gi het land geen fteilen wal maakt, want aan den fteilte kan men niet zoeken. Ae gen vOnAe XK 7 6, Dit worden. E64 D' AMBOINSCHE Saar 6. Dit zoeken op klippige ftranden heeft zoo wel zyn verdriet en {waarigheid» als ua op- de vlakke zandf{trand, want op deze heeft men geduurig te vreefen den grooten Zee- eeh Ve moordenaar, den Kaiman; zyn’er dan eenige moeraflige kuiltjes» daar men door moet, ae daar trapt men zeer ligt op de fcherpe Zee-egels of Zee-appels, en op den veny- “__nigen vifch Jean Swangi. De klippige ftranden worden wel niet bezocht van den Ka#- man, maar daar bezeert men de voeten zeer ligt aan de {cherpe koraalfteenen, welke En waar quetzuuren zeer ligt quaadaardig worden door de fchilfferen en den brandigen aee- Bar, Ílym, die over al aan de klippen hangt; zoo moet men ook handen en voeten wach- heeftte ten voor den Echinus fedofws, in’t Maleitfch, Boelu babi genaamt > wiens lange pylen wachten. 5 } , als fyne naalden, op ’t minfte aanraken, iemand in den huid blyven fteeken , en groo- ten pyn veroorzaaken, gelyk boven in t voorgaande Boek gezegt is, ladies Eenige nu vergadert hebbende, zoo moet men dezelve twee daagen in een kuip veraer . moet doen, met zeewater zetten» op dat men ze op zyn gemak kan verdeilen. Be 8. Tot een gemeene waarfchouwinge dient, dat alle gladde; en glimmende Hoorn- srestde tjes, zoo langhet Dier noch daarinis, ingeen zoet water, regen» noch zon, moeten gladde, _ Selegt worden; want daar door verliezen ze haaren glans» veranderen haar koleur> en wor- | den doodfch, ’t welk met geen kontt te verhelpen is; men moet ze ook niet op malkan- der leggen, dat het doode bloed vande eened’ andere raake , want daar door bederven ze. Getakte, 9. Daarentegen alleruige, geribde» en getakte Hoorntjes, die van natuur geen glans hebben, konnen dit alles beter verdraagen, zelfs ’t kooken in zeewater, als men ze in heet water effen zoo lang laat leggen dat het Beeft fterft. - e Er ande _ to. Uit allerhande Hoorntjes moet men zyn beft doen» ten eerften zoo veel vleefch ee daar uit te haalen, als mogelyk is» op dat het overige zoo veel eerder uttrotten kan; een aan zommige gefchied dit met uitfnyden, als men ze wechlegt en wacht; tot dat van { { het Dier een ftuk weeg> daar uit kruipt, en dan vaerdig met een fcherp mes daar ach- vifch. ter is, gelyk men handelt met den duris gigantum, Murex ramofùs ‚ Buccina Tritonis 3 Harpa, &c. op andere moet men zout» azyn of eenig fcherp goed gieten, zonder den fchaal veel te raaken, want hoe fchielyker het Dier fterft, hoe minder de {chaal van haar glans verlieft. | waarvan 11. Maar de Porcellanes Volute, > Strombi, dewelke een nauwen mond hebben ; dn kan men op den voorfchreeven manier niet handelen; die moet men dan aan een Ed . en de Vo-fchaduwachtigen plaats leggen, van zon en regen bevrydt; daar de zwarte mieren lute an- ; ders haar konnen uiteeten, altyd met den mond neêrwaarts zettende , op dat het doode ten gehan- > 3 ’ î hi legs bloet ’er kan uitfopen, ’t welk niet zonder verdriet en ftank toegaat. . : 5 an 5 12. Andere leggen de Hoornen uit malkander gebreidt op een parparre of roofter- dere ma- werk van latten gemaakt, en ftooken daar onder een fmeulend vuur, wanneer het AIEN, . . . 5 Dier door den rook fterft en inkrimpt, daar zy dan ten minften 2 of 3 weeken op- leggen; maar in’t zand te begraaven is niet raadzaam, om dat veele Hoorntjes daar door dood{ch worden. En hoe 13. Als het Dier nu uitgerot of verdroogt is, zoo mag men ze eerft in varfch wa- Verdaa, ter een nacht leggen, te weeten de gladde, en daar een glans by is, want die moet mj met men ftraks des anderen daags uitfpoelen, en, zoo’tnodig is, met een lap van grof linnen en fyn zand overwryven; maar de ruige en getakte moet men eenige weeken in regen en zon leggen, waar door het zeegruis en andere mofchachtigheid afwykt » * welk men daar na te gemakkelyker afwryven of afborftelen kan. Ook on- 14. Zeegruiss Salflago marina, noemen wy dien kalkachtigen en harden fubftantie » An zoo wit, als rood, die zich aan den fchaal zet, zomtyds met kleine korrels, zom- tyds met groote plekken: Aan gladde Hoorntjes kan men ze meeft affchuuren met fyn zand of grof linnen: Aan de getakte moet men het met een penne-mes affchrabben, en wat RARITEIT-KAMER, II Boek. 2165 wat hier door niet afgaan wil, moet men met {terk water beftryken » en dan wederom {chuuren of fchrabben. 15. leder zy gewaarfchouwt, het gemeen praatje niet na te volgett + dat men alle Een COOH Hoorntjes, die met zeegruis befmet zyn, fchoon kan krygen met het leggen in AZYN > wing, of gooren ryft, ’t welk de gewifle dood voor alle gladde Hoorntjes is. 16. Maar den Nautilys major, dien men tot drinkbekers wil maaken, of het Reu- Hoe men f het paarle« fen-oor, waar van men het paarlemoer hebben wil, pleegt men te weeken in azyns De, > R , voorfchya gooren ryft, of wyngaard-loof, om erden buitenften huid af te krygen, gelyk bo- bin ven in't Hooftdeel van den Nautilus gezegt is, waar by men opletten moet, dat men me, de Hoornen ettelyke reifen uitneemen moet, en aan de hoeken, daar zy de dikfte korften hebben, zoo veel affchuuren, als men kan; daar na afgedroogt weder in azyn leggen, wel toeziende, dat men met geen vette of Zweetige handen in den azyn koome. 17. De Volute, Krabben, en Pauskroonen Zyn met een vel bekleedt, als zeuit zee Hoe mer : 5 : je ze zuivert koomen; zommige met een dik wolachtig vel, ’*t welk zich ten allen tyden: laacaf: vn de fchuuren; maar zommige met een dun velleken, ’t welk daar zeer vaft aanhangt, en ne aan de gedroogde niet wel af wil, weshalven het nodig is, dat men het zelve aande varfche ten eerften affchrabt; doch het velleken » datden Pfendo-purpura bekleed, moet men daar aan laaten, dewyl ’t zelve geen mifmaaktheid geeft. 18. De borftels, die men hier toe gebruikt, maakt men van Gomuto, zynde de adi zwarte haairen van den Zaguers-boom, tot dit werk bequaamer dan verkens borftels: As Men moet daar van verfcheide borftels maaken, groove en fyne, dikke endunne. Suiker. 19. Als men de fchoongemaakte Hoorntjes droogt, moet men ze by nacht wel be- Opmer- : PE 3 ‚king om- waaren voor de Cumans of kleine Krabbetjes > welke sauwdieven ’s nachts de Hoorntjes treat ven. fleelen, die zy voor hun lyf bequaam achten, in der zelver plaats voor u de oude en, 1e de gebrokene huifen laatende: Doch deze dieven moeten het Zomtyds met den dood be- Horni ee Cn, ej3 zuuren, te weeten; als zy in een huis kruipen, dat getakt of geftaert is, waar mede ZN hier of daar hangen blyven; als men ze uit de fchaalen wil jaagen, moet men aan Zine ge- . VUIREH, ‘tachterfte een kooltje vuür of brandende lont houden, en hun het gat warm maaken , Middel zoo beginnen ze het hoofd uit te fteeken > ’t welk men dan vaardig vatten en uittrek- Zee ken moet; anders, zoo het een Hoorn is, dat geen grooten glans heeft, zoo lee Paden: men ze een nacht in varfch water, en dekt ze toe, totdat ze verfmooren ‚ want zom- mige hangen zoo vaft aan haare {chaalen, zynde miffchien daar in gegroeit, dat ze haar liever laaten verbranden, dan dat zy uit haare huifen zouden wyken. 20. Porcellane , Strombi, Harpen, Cylindri; Zyn van natuur fchoonen glad, be- wege hoeven geen fchoonmaaken , maar die uit den zee doodfch koomen; konnen niet Ln herftelt worden, die men dan wechfinyt. as maake 21. Zoo zyn ook de Hootnen het fchoonmaaken niet waardig, die met het witte behoe VER. kalkachtige zeegruis zoodaanig bezet Zyn, dat het zelve gaten in den fchaal gevre- ten heeft. 22. Hoorntjes, wiens randen of takken een weinig gefcheurt of gebroken zyn, moet Dege- X …_ feheurde Men verhelpen en effen maaken met een grooven vyl, of met het flypen tegen een rui- le gen fteen. konnen | weder 23. Op gladde Hoorntjes moet men niet veel met het fterk water arbeiden, behal- aangevylë & Û worden, ven op den Buccing Tritonis » dien mag men wel met een flap fterkwatertje, gelykmeeft 0 wel € MEH hier in Indien valt, overftryken, ’t welk de verwen verheft. BET water 24. De fchoongemaakte en gedroogde Hoorntjes moet men lang, doch niet zeer moet ge- hard, met een ruig lapje Wryven, tot dat ze warm worden; ’t welk haar glad maakt ; HER en de koleuren verheft. die glanfig X 3 p 2 5. AE maakt. 166 | D' AMBOINSCHE 25. Alle paarlemoerachtige Hoornen, die buiten eenen ruigen fchaal hebben ‚ moet men een nacht in eenen lauwen, doch fterken loog weeken, ’twelk de koleuren en plekken mooi voor den dach doet komen. Foe men 26, Metde Schulpen behoeft men zoo veel moeite niet;menlegt ze op °t droog zoo lang L NE ah heen, tot dat ze gaapen; dan moet men met een fcherp mes den Tendo {nedig ín ftuk- kveren. ken fnyden, waar door ze belet worden den fchaal weder te fluiten» en als dan kan men met gemak het vleefch daar uitneemen. Waarnee 27. Nagelfchulpen, Jacobfchulpen, en alle die van buiten ruig zyn» als het vleefch wert vp daar uit is, moet men in varfch water, of in den regen leggen, tot dat de aankle- Be Schul vende vuiligheid ’er afweekt, en daar na moet men ze fterk borftelen : De gebroke- Pen. ne Nagels moet men met een vyl of fteen rond vylen. Eentwee- 28, De Hartjes en witte Aardbeziën moet men een etmaal of meer in varfch water d t. î DEE ‚ fort weeken; zoo kan men hèt vlecfch daar uit flingeren; achter met den vinger haar vaft houdende, dat de fchaal niet van malkander breekt; daar na moet men ze in regen en zon bleeken, en ten laatften zachtjes borftelen. Eender- 29. Zommige Hoorntjes of Schulpen zyn van buiten met korte borftels of haairtjes ze bezet, gelyk de gedroogde peeren; Aurús hirfuta, Buccinum pilofum, en Tellina faxatilis: Deze laat men weeken met haare borftels, zoo die noch vatt daar aan zyn, wordende flechts maar in den regen gelegt, en zachtjes geborftelt. ee 30. Eenige dunfchaalige Schulpen, inzonderheit de Pinue ‚ en de Swaluwtjes moet £ men geenzins in den zon droogen, maar in den lucht, want door den zon fcheuren haare kanten. | | Hoe men _ 31. De fchoongemaakte Hoorntjes; diemen wechzenden wil ‚ dienen niet met kat- dieet toen of diergelyke warme ftoffe ingepakt te worden, om dat door dit broeijen haar Pakken om £ : À teverzen- koleur verbleekt, maar het moet gefchieden met fyne kiftemaakers krullen , en Chi- en neefch of ander week papier: Het doornachtig goed, of dat fyne nagels, maar gee- ne zonderlinge koleuren, heeft» mag men in kattoen bewaaren: Die menin’t huis voor zich zelfs behoud, mag men maar bloot over malkander leggen. Hoe men 32. Zommige Liefhebbers hebben in gebruik, dat zy om het tweede of darde jaar ze de Rariteiten eens te drinken geeven, ‘twelk gefchied, als men ze een etmaal in zee- en zaam water legt, daar na met varfch water uitfpoelt en weder droogt, want het fchynts Pld dat hier door de koleuren wat levendig worden; als komende weder in haar element ; immers zoo ‘t niet veel helpt; zoo fchaadt het ook niet. En waar 33. Zommige Hoorntjes hebben dien natuur , inzonderheit de Nauts/us major en Buc- B cina Tritonis, dat ze by langduurige regen-maanden in den kamer leggende zweeten;, fla. zoo dat ’er droppels water opftaan, daar men op moet letten om naarftig af te droo- gen» op dat ze het omleggende goedje niet bederven. EINDE VAN ’T TWEEDE BOEK. BE- RARITEIT-KAMER ti Boek. 167 BESCHRYVING EN VERDEELING Der AMBOINSCHE HOORNEN en SCHULPEN, Door den Heer SIPMAN, Door in de Medicynen, enz, enz. AMBOINSCHE RARITEIT - KAMER, beftaande in verfcheiden foorten van Hoorntjes en. Schulp= jes, in’t Latyn, Offracoderma, of Scleroffrea genaamt, int Nederduitfch, Harde Schaalviffchen, dezelve verdeelende in drie Hoofd-foorten of Claffes. HET EERSTE GESLACHT Van de Eenfchaalige of gedraaîde Hoorntjes, van binnen | paarlemoerachtig blinkende. d " Autilus major frve craffus. Mal. Bia papedas word gevonden in alle Moluks kifche Eilanden: By Plinius, Nautilus Pompilon ‚en Nauplins genaamt. 2. Nautilus tenuis major. Maleitfch , Bia gorita. Neêrduitfch; Dock: huyven. Amb. Kika Wawutia. Deze is wit van koleur met eenen nauwen mond; van de Inlanders niet wel te bekomen; om dat hunne vrouwen zulke op de handen draagen 3 als zy op haare Feeftdaagen het Lego, lego danzen. Een kleinder flach hier vans in den Amboinfchen Inham gemeen» is ook wit, maar heeft eenen wyden mond. 3. Cornu Hammonis. Neêrduitfch,; Pofthoorntjes ; worden, hoewel qualyk , gehou- den voor een Schepfel van den Nautilus major; deze aan de klippen hangende; en door een fterken Noorden-wind de zee ontftelt zynde, koomen van de klippen ge= flaagen aan ftrand dryven. Amb. Tay mannfamal ; dat is, Meeuwen-drek. 4. Carina holothuriorum. Neèrduitfch, Quallebootjes. Zyn enkel van fchaals be- neden blauwachtig; het Diers dezen Carina bewoonende; is een {lach van Quallen ; overeind ftaande als een lid van een vinger; wanneer zy in zeedryven, zyn zefchoon en klaar als een kriftalletje, met een blauwen glans een aangenaamen weêrfchyn van zich geevende; beftaande uit enkel {lym ;. en met een huideken omgeeven ; men mag Ze on= der de Nerite*rekenen, dewelke men vind in den Middelandfchen zee, van hunfwem- ‚men zoo genaamt: Men vind ze weinig omtrent Boero en Manipa» en hebben der: halven geen Inlandfchen Naam. | HET 168 D' AMBOINSCHE HET TWEEDE HOOFDGESLACHT Behelft zoodaanige, die den gedaante van een gemeenen Alykruik hebben, mede paarlemoerachtig blinkende. NY Oehlea Lunaris major, Auris gigantum., Maleitfch, Matta boelan bezaar of 6 Matta Lemboe , is van bekende fatzoen ; zy word wegens haaren wyden mond ; ‚ Reuzen-ooren ; en van haaren grooten rondendekzel , Matta boelan, datis; Maands-oog genaamt: Haar dekzel is een vmbilicus marinus, 2. Cochlea lunaris minor, heeft 4foorten: 1. Cochtea fulcata nigra. Mal. Krang Jaf]h, om dat ze eigentlyk verbeeld een klein Mammetje, zy heeft een zwarten fchaal , overdwars diep gevoorent, en ruig» als of zefchubachtig was, met weinige fpaanfch- groene plekken, van binnen paarlemoerachtig. 2. Bia pethola, Naffau, waar van drie foorten van verfcheiden koleuren zyn. 3. Cochlea lunaris afperas heeft van binnen geel paarlemoer, waarom zy vuurige Oven genaamt word : Een kleinder foort hier van heeft wit paarlemoer, van buiten fteekeliger. 4. Cochlea lunaris minima, is van bui- ten nergens gevoorent, licht kaftanjebruin, niet grooter alseen nagel van een vin- ger, van binnen is ze geel met weinig paarlemoer. De tweede foort valt meeft in de Uliaffers. 3. Cochlea Lancimiata. Neêrduitfch , Lobbetjes. 4. Gatar. Spooren. Deze zyn platte Alykruiken, dubbelde, en enkelde. ‘5. Trochus. Dit zyn diergelyke Hoorntjes, den gedaante hebbende van een tol waar mede de Jongens fpeelen, en is Trochus maculofus genaamt» zyis de grootfte van allen, beneden glad met wit en rood vermengt, van boven met verfcheiden koleuren gefchildert als Hoender-veêren, of Turkfch papier. 6. Trochus granulatus, is doorgaans met korreltjes bezet en hooger van dop; Zy is bleekrood; en doodích van verwe. 7. Trochus longevus five Papnanus, isbekent. Neêrduitfch, Larig-leven. Een klein- der foort hier van valt omtrent de Batoe Chabehoe in overvloet. Maleitfch, Bia Cu- cuffan genaamt. HET DERDE HOOFDGESLACHT Van de. Eenfchaalige begrypt die den gedaante van een kleine Alykruik hebben. Cochlege valvate. Mateitfch, Bia Tsjonkil gezaamt. Ieellus. Neêrduitfch, Dooijer, deze is van koleur geel. z. Witellus Comprefus ‚ deze gelykt beft naar een leggenden Dooijer » want zy is platter dan de volgende, leververwig van koleur, zonder fpikkels, 3. Vi- de mond is langachtig {mal., RARITEIT-KAMER.s II Boek. 16 3. Witellus pallidus ‚ is wat grooter dan de eerfte, van koleur doodfchbleck ‚aan den boven zyde is ze mèt diepe voorens doorplooit. 4. Is wit van koleur , en over den rugge zomtyds met 2, zomtyds met 5 ryen fwarte fpikkels: Bra carera. 5. Ís van de zelfde gedaante, over ’t lyf donkergrauw of leververwig ‚ met witte banden langs de gieren. 6. Is kleinder dan alle voorgaande, ongefchildert , leververwig ; doch aan den mond is ze fwart, daarom noemt men ze Swartmondjes. 7. Albula, heeft een wyden mond, en is fpierwit: Een ander flach heeft aan den mond een fwarten plek : Een ander flach is over *t geheele lyf Oranjegeel. Amb. 177 paleffu> dat iss die meer vleefch hebben als zy bergen konnen. „8. Tenuis ‚ is dunner van fchaal en ronder ‚ zommige zyn fwart, zommige vaal met witte flangetjes gefchildert. 9. Gothica ‚ is het Swartmondje gelyk, aan de kanten van den mond een weinig purperverwig» over ’t lyf wit, vol vaale tekenen als of het Gothifche letters waaren. Bia faraf/a kitsjil genaamt, tot onderfcheid van de groote, dewelke de Harp is. ro. Fluviatilis frve rubella. Maleitfch , Bia mattacou. Neêrduitfch, Roodoog ; groeijende in zoete Rivieren. Cochlee Valvate Striatee, eynde over’t bf geftreept. 1. Alpina, hier van zyn 3 foorten: De eerfte heeft een wyden mond, en een dik- ken {chaal, die pas kennelyk geftreept is, maar met {wart aardig gefchildert, als of __het verwarde takkeboflchen waaren, gelyk men de Alpes fchildert: De tweede is die- per geftreept, en vol fwarte {tipjes, zoo dat ze fwart fchynt: De gie heeft fpitze {warte bergen, die men Spitsbergjes noemt, deze is niet geftreept. 2. Valvata fecundas five faftiata , is den voorigen gelyk , behalven dat ze langs de gieren 2 of 3 roode banden heeft, zynde’t overige gefchildert als vooren : Zy worden weinig gevonden, en meeft op Poeloron , daarom zy ook Poeleronties genaamt worden. 3. Walvata undulata, deze is wat ronder en bultiger dan de voorgaande, merke- Iyk geftreept, aan de kanten van den mond een weinig getandt, zynde gefchildert met {warte wratten» zommige ook met geele, genaamt Kamelotjes: De mond heeft niets geels, maar is vuilwit. : 4. Valvata granulata, deze is wit van fchaal, maar doorgaans met ruige wratten of korreltjes bezet, tuflchen de gieren voorens maakende, de mond is wyd mert een grauwachtig dekfel, tuflchen de wratten of knobbels taan eenige borftels, waar door Zy als met {wart gefpikkelt {chynen. | 5. Vabvata fulcata njgra; deze is diep gevoorent met uitfteekende ronde ribben , {wart van fchaal, en mofchachtig, maar fchoon gemaakt zynde is ze mooi gefpikkele met witte ftreepjes. % 6. Val- Pena D AMBOINSCHE 6. Valvata fulcata alba, is kleinder en ronder dan de voorgaande, met een uit- fteekenden tip, wit van fchaal, of met een weinig rood gemengt, meeft zonder fchil- dery; doch zommige hebben op den rugge fwarte ftipjes; de mond is nauw wegens de tanden. 7. Valvata comprefla, deze is fchier niet dan mond, en van voren is ze breed; en fchielyk met fwarte gieren toelopende; zonder tip» en uit den ronden plat ge- drukt; de fchaal is buiten een weinig gevoorent met platte breede ribben, en daar tuf- fchen uit den fwarten en witten koleur gefchildert met ftreepen en plekjes. 8. Is lichtrood, of geel van koleurs effen van fchaal, maar verfiert met verfchei- dene banden; deze is in den Amboinfchen Inham onbekent. 9. Spinofa. Neêrduitfch, Riviertoorntjes. Deze zyn doornachtige Alykruikjes; en worden, niet in den zee gevonden, in den grootte van een nagel van een duim , aard- verwig van koleur, en boven met ftompe doornen bezet. HET VIERDE HOOFDGESLACHT Van de Eenfchaalige , begrypt die den gedaante hebben van Stormbhoeden en gemeene Slekken, verdeelt in 4 Soorten. 1. Caflides Tuberofe. 2. Verrucofz. 3. Leves. 4. Murices. Uberofa Cornuta. Neêrduitfch, Gehoornde Stormhoed of Offekop ‚ van zy- ne hoornen. Maleitfch, Bia cabefvtte befaar. Amboinfch, Hubuffutha. 2. Cafis rubra, roode Stormhoed. Deze heeft den rugge bezet met ronde en niet hooge knobbels, tuffchen welke de (chaal met groeven verfiert is, fwart- bruin en rofachtig gefchildert als veêren van een hoen; de mond is rood gelyk rood vleefch met een dikken omgeworpenen lip: Men vind ze op de Eilanden Mauipa, en Bonoa , hoewel zeer zelden. 3. Pennata, heeft geen knobbels op den rugge, behalven aan den bovenften gier; de mond heeft geen omgeworpen lip, maar eindigt met een enkel {chaal; de buik is vaal, maar niet zoo rood; maar de rugge is fchoonder gefchildert gelyk het ‘Turkfche papier: Zy word gevonden op den Noordkuft van Keram. ‚ 4. Afpera, fteckelige Kasketten. Deze zyn niet veel grooter dan een ei, over ‘tgeheele lyf donkergrauw en bezet met veele fterke knobbeltjes > die ftompe door- nen gelyken, zynde de fteekelige tanden mede aan den voluta te zien, dewelke wat uiegepuilt zyn: Achter hebben zy geen gekrulden ftaert, maar een beginfel daar van , de mond heeft geen opgeworpen lip, en is een weinig getandt; de zyde daar tegen over is glad en lichtgeel: Deze foorte is in Amboina weinig te vinden, Verrucofe ‚ _Pimpeltjes. 9. Verrucofa Ceramica, is de grootfte van dit geflacht met een uitfteekend hoofd gelyk een furbo, ’ overige van den fchaal als een Murex, heeft 7 knobbels. 6. Is RARLTELTKÁMER:a At Boek. 17 6, Is als een Hoender-ei, aan de gieren 8 knobbels in een omloop hebbende, zy ís breeder en ftomper dan de voorgaande. „, Heeft een platter hoofd, van buiten wit en krytachtig; met ftompe knobbels ; aan den mond is ze wit met een weinig geel of paars gemengt : Deze valt op Banda. 8. Wydmondig Pimpeltje, is by na niets dan mond , van buiten met {wart en wit gemengde ftreepen; deze is bekent. 9. Kleine Geelmonders, zyn niet grooter dan een hazelnoot, met een nauwen mond, daar aan men geele plekken ziet; op den {chaal is zy krytachtig» daar fwarte knobbels uitfteeken als ftompe doornen, to. Haairige Ooren, Bgecinum pilofum ‚ komen de Buccinanaders het lyf is hoog en bultig geribt, en met ronde knobbels, en overal doch meeft op den rugge met ftom- pe borftels als haairen bezet, die daar vaft aan blyven, al worden ze gedroogt, doch aan de oude verliefen ze allenkskens; de mond is glad en blinkende: Deze worden weinig gevonden. 11. Hebben ook den gedaante van een Buccinum, uit den ronden wat gedrukt ; met een kant aan de eene zyde, op den rugge geftreept of gevoorent ‚ met korte doch fteekende puckeltjes bezet, gelyk de rugge van een padde, en zyn van koleur vaal. ad 5, ks , e 12. Ranulas is fchier van dezelve gedaante » doch korter van fchaal, achter uit met een korten ftaert, die een weinig opwaartskromt, de rug is mede geknobbelt ‚ doch niet fteekelig. 13. Knoddekens, zyn een gemengde fatzoen van Buccinum en Cochlea , hoog van {chaal met uitfteekende ronde knobbeltjes, vaal van koleur, en zonder ftaert. 14. Groote Wydmonders. Bia moele bezaar. Deze beftaan uit een enkelde mond; waar van noch een kleinder foorte bekent Ludolphous. VAN 15. Caffis cinerea levis, grauwe Kasketten. 16. Areola, Beddekens, is een diergelyke Kasket, glad van fchaal , en met groote breede vierkante plekken getekent, tancit van koleur. 17. Zyn mede rond, en kort van buik, en lip, wyd van mond, en dun van fchaal : De eene foorte komt met de Beddekens overeen : De andere foorte is wat groo- ter, merkelyk gevoorent», en bleekgeel van koleur , of eenpaarig vaal. Ì 18. Fimbriata flriata, geftreepte Zoomtjes, zyn kleine langwerpige Kasketten Zoo genaamt, om dat ze aan den mond een breeden zoom hebben, met fwarte plek- ken getekent, op den rugge geplooit, glad lichtbruin of taneit: Men vind van deze “ook heel witte, of een weinig met ros gemengt, dewelke raar zyn. 19. Fimbriata levis, deze is zonder plooijen, met bruine flangetjes getekent : Noch een foorte hier van is mct bruine ftipjes in een rye in plaats van flangetjes.. 20. Murex. Bia oenam. Deze is bekent, de dekfel daar van is een onyx, en word Blatta byzantia genaamt, van een Stad in Africa. NX % 21. Mu- 172 D' AMBOINSCHE 21. Murex fuxatilis, is zoo groot als de voorgaande; maar zyn hoofd ftrekt wat verder uits zoo dat hy meer naar een Buccinum gelykt. 22. Murex minor, heeft 4 foorten: 1. Deze is grauw, en langwerpig alseen Buc- cinum, over ’t lyf grauw, en rimpelig, met 3 ryen ftompe takken: 2. Brandhoorn- tjes. Maleitfch, Bia papua; deze is niet boven een vinger lang, met 3 ryen fwarte fcherpe takken, als of het verbrand was, doch zoo dat men de witte voorens zien kan: 3.De bruine, deze is van de zelfde gedaante, doch heeft langere takken: 4. De blee- ke, deze is vuilwit, met een Breeden lip aan den mond, en een breeden ftaert, en daar in zyn ftompe doornen. De tweede foorte is gemeen; maar de andere niet. 23. Schorpioentje, heeft een rond ftomp hoofd, en een lange rechte ftaert, aan dewelke ftompe takken ftaan in den gedaante als de takken van een Schorpioen; zom- tyds grauw , vuilwit, ook fwart, en is zelden te vinden. « 24. Gedroogde Peeren, is een knobbelig Hoorntje, met een lange bochtige ftaert» met 6 of 7 ryen borftels, als of het vellekens waaren , die aan malkander vaft waaren s van koleur ros en vaal, hier en daar met fwarte plekken; aan den binnen kant heeft ze eenige voorens, enis gekartelt. 25. Hanftellum, een Scheppertje. Maleiefch, Bia fibur. Deze heeft cen langen ftaert. 26. Tribulus. Spinnekoppen. Maleitfch, Bia dur lemoen. Deze heeft drie ryen groote doornen als Limoen-doornen, wat gekromt, over ’t geheele Iyf grauw: Van deze is’er noch een foort, welkers doornen dichter by malkander ftaan , en fynder zyn» maar is weinig te vinden, en worden Kammetjes genaamt. Zy vallen op Af/ahoedi. HET VYFDE HOOFDGESLACHT Behelft die een vonden gedaante hebben ‚ de gemeene Slekken naaf? komende, en worden gerekent onder EE Cochlee globofze. Ochlea fhriata frve olearia. Maleitfch, Bia minjae. Deze is meeft rond, met een wyden mond, langs de gieren met uitfteekende ribben, en aan den mond gekartelt; van koleur is ze lichtpaars, met veele bruine plekken gefpikkelt 5 doch de meefte zyn eenpaarig van koleur. 2. Deze is kleinder en dikker van fchaal, bruingeel, en heeft witte oogen. 3. Cochlea pennata. Maleitfch, Bia culit bawang. Loo genaamt van haar gedaan- te als Patryfen: Een ander flach hier van, zynde dunner van fchaal, vergelyken zy by den ajuin-fchelle, die eigentlyk Culit bawang genaamt word; deze is uit den gee- len gemengt. 4. Cochlea patula, is befchreven onder de Verrucofze. 5. Rapa, Neêrduitfch, een Knol. Deze is rond van lichaam» meteen plat hoofd s en achter een kort gekrulden ftaert gelyk een varkens ftaert omgeboogen; zy is dun en ligt van fchaal , licht Citroengeel , ruig en gerimpelt, en is zelden te vinden. 6. Bul RARITEIT-KAMER II Bock. 173 6. Bulle Blaasjes» zyn in malkander gerolt, met weinige gierens en een lanig- werpigen mond, wiens buiten kant langer is dan ’t overige van % lyf: Hier van zyn 3 foorten; waar van de derde, de raarfte zynde, wit is met fwarte en roode ftreepen getekent> waarom Zy Prinze-vlaggetjes genaamt worden: De eerfte is gefpikkelt als de Kievits eijers: De tweede is bleekwit, en heel fyn geftreept. 7. Cochlea imbrinm. Bia ribut. 8. Ficus, Neêrduitfch, Vyge, by andere word ze genaamt een Luite. 9. Umbilicata, is een plat gedrukte Slek , beneden plat, boven een weinig ver- heven, en worden Naveltjes genaamt; waar van 3 foorten zyn. ro. Arenlaria major, deze heeft den grootte van een nagel , met een {pits hoofd als een Turbo; zy is vuilwit of geelachtig van koleur. Areularia minors iskleinder , en word tot den Totombo gebruikt om dezelve daar mede in te leggen. 11. Serpentuli, Slangetjes, zyn platte Slekken, in malkander gerolt als een opge- fchoten flang met een omgeworpen lip. 12. Cochlea terreffris, is als een gemeene Slek; zommige geel; zommige bruin, met banden en zonder banden. 13. Cochlea Lutaria of Bia fifp komt van Makkaffar, en houd zich op inde Rys- velden. | | HET SESDE HOOFDGESLACHT Van de Eenfchaalige zjn de ‘Turbinata, welkers tuit of turbo kleinder is dan het overige bf; haar gemeene naam is Buccinum. Mateitfch, Bia Trompet. Am- bomfch, Kima Tahoeri. Ueeina Aurnana, is in Amboina onbekent. „ 2. Buccinum Tritonis Amboinfch, Krang Seroney » isgelyk men de Tritones ‚of Watermannen {childert; de Duitfche noemen ze Kinkhoornen, omdatze voor de ooren gehouden eenige zuifinge veroorzaaken; andere noemen ze Turbo magnus. 3. Buccinum tuberofum ruftms rood geknobbelde Kinkhoorn, is ros van koleur, met fwarte plekken op de knobbels: Deze word op Celebes ooftkuft Huuka genaamt; Zy word van de mannen veel gezogt, wanneer zy in den oorlog gaan, dewelke als dan in dezelve wortelen en briefjes met vreemde tekenen getekent ftoppen» die zy dicht aan ’tlyf binden» en dan geloven zy, dat ze in den ftryd gelukkig en onquetf- baar zyn zullen; hierom hebben de Liefhebbers dien Hoorn Ajax genaamt. ° 4. _Buccina tuberofa, geknobbelde Kinkhoorn, is vuilwit van koleurs en wat klein- der dan *t voorgaande. | 5. Pfendopurpura, heeft eenige overeenkomf{t met die uit den Middellandfchen zee komt „» en heeft van binnen een rood vleefch ; doch of daar rood bloed uit te haalen Y 3 Zy E44 __D’ AMBOINSCHE zy om daar mede te verwen; is noch niet onderzocht: De ouyx daar van is de befte van alle, en word daarom van de Inlanders Unam cafturis, datis, mofchata genaamt. 6. Fufus, een Spil, word weinig gevonden» {pierwit van koleur, rondom met knobbels bezet, en heeft een langen hollen ftaert. 7. Fufus brevis, is van d'eigenfte gedaante, doch veel kleinder. 8. Buccinum pilofam primum & crafwm, in ’t Duitfch, haairige Diklip. Deze alle hebben eenen korten dikken ftaert, en zyn over ‘t geheele Iyf gevoorent, en metryen borftels bezet; de mond is klein, en van binnen ros. 9. Buccinum piloftm tenues, is niet boven 2 duimen lang, dun van fchaal , mede gevoorent , en met lange dunne haairen bezet. ro. Mitra Papalis, Paus-Kroon is gekartelt, en met groote roode vierkante plekken getekent ; hebbende den gedaante van koftelyke fteenen. 11. Mitra Epifcopis is mede gekartelt, en met groote roode vierkante plekken » maar glad als de voorgaande; en word Biflchops Myter genaamt. Het Dier heeft een {wart beentje, waar mede het weinig fteekt. rz. Turris Babylonica, zoo genaamt van de groote fwarte plekken, die het heeft, verbeeldende de venfters aan den gefchilderden Babylonifchen toorn. 13. Buccinum granulatum planum, is {chaars een pinklang, over’t geheele Iy£ met ronde korrels bezet» als of het paternofters waaren, van koleur is ze bruin en geel. 14. Buccinum grannlatum rotundum ‚ is een enkeldeturbo, rond van lyf, met dier- gelyke korrels eenpaarig bezet, vuilwit en zonder naaden. 15. Buccinum aculeatum, is omtrent een halve vingerlang, over ’t geheele lyf ftee- kelig» dwars over de gieren ftaan ruige ribben, daarenbovenis het gevoorent; enlicht- bruin van koleur. 16. Buccinum undofum, is een kort bultig Hoorntje, eenlid van een vinger lang ; dik van {chaal, met 5 ruggens dwars over de gieren, verbeeldende eenige zeebaaren , aan den mond is ze met fcherpe tandjes voorzien, de rug is Raes ‘t overige is vaal. De derde foort is dun van fchaal, omgeeven met ronde ribben als banden; en is zelden te vinden. 17. Buccinum lineatum, is een effene turbo, omringt met dunne fwarte ftreepen;, als of ‘er fwarte draaden omgewonden waaren, met kleine tandjes aan den mond. 18. Digitellms, des zelfs voorfte turbo ftaat krom, en zyn fpits is ftomp, waar door het een vingertje gelykt, het welk na iets wytt: Een kleinder foort is wit, blin- kende als porfellein. 19. Turricula, Bia bidji gnemon. Dit is een byzonder fatzoen Onder de Buccina , Zy is langwerpig» onder en boven toegefpits; zommige zyn ros of geel; zommige rood of met fwarte banden. 20. Tur- RARITEIT-KAMER. II Boek. 275 20. Turricula placata, ‘geplooide Foorntjes, deze zyn dikker van lyf en fchaal ; en meeft grauw. 21. Turricnla granslata, is noch kleinder dan de voorgaande; waar van de eer- fte gier het meefte lyf uitmaakt, rondom dicht met kleine korreltjes bezet: De ecr- fte foort is lichtgrauw, en heeft eenige banden, als ook roode, {warte en blauwe korrels, daarom noemt men ze Paternofters, 22. Turricula filis cinta, is met banden als yferdraaden omgeeven. 23. Buccinum angulofum, is mede geplooit, en eenpaarig donkergrauw.. 24. Buccinum fetalare, Wendeltrapje, is een raar klein wie Hoorntje, van bui ten omgeeven met veele vlerken, die dwars aan de gieren {taan als fchubbekens, en in ordre opgaande als een Wendeltrapje. 25. Buccinum fpinale is de alderkleinfte van dit geflacht, zy is grauw of bruin van koleur. | 26. Buccinum fol. is dun van fchaal, uit een grooten gier fchielyk toeloopende in een fpits, zoo fcherp als een naald; zy is groengrauw met {wartachtige ftipjes. HET SEVENDE HOOFDGESLACHT Zyn de Strombi, dewelke lange en fmalle Hoorntjes zjn, met weele. gieren in den lengte fpits toeloopende gebyk een goude Nagel , men noemt ze int Neérdmitfch , Naalden en Pennen; in't Maleitfch, Bia krang of Djaron of Sipot. Zy Zyn van tweederle fatzoen, flechte en knobbehige ; de flechte zyn de volgende. Trombhs primus five fubula, cen Elze of Marípriem, zy is de grootfte van dit geflacht, op het meeft een hand lang en wat korter, effen van fchaal, vuil- wit als yvoor, met fwarte blauwe plekken of ftreepen aan den kant der gie- ren, 2. Secundus, is van dezelve lengte, doch niet zoo dik, en zy is fmalder, langs de gieren met groote fwarte droppels bezet, en de gieren buigen mede in 't midden wat uit. ® 3. Tertiuss is het gemeene flach; waar van zommige witachtig zyn met loodver- wige plekken; zommige zyn wit, met fwarte ftipjes langs den kant der gieren ; ande- re Zyn ftomp van fpits als een fwik, dien men in een vat fteekt ; andere hebben rof- fe en verwarde ftreepen, als of ’er verwart gaarn over lag. 4. Quartus, islichtbruin, met groote witte oogen» en is zeer zelden te vinden. % - 5. Quin- 17ó D' AMBOINSCHE 5. Quintus, is ligt van fchaal, lichtrood of vuurverwfg, met witte flangetjes, de- ze is ook zelden te vinden. | 6. Strombus dentatus, gekartelde Naalde, is mede lichtbruin, aan de kanten der gieren met ftompe tandjes, en langs de gieren met fyne ftreepen verfiert. Van Luf/a- Ptnjoe brengt men een ander foort, van koleur zynde bleekgeel als vuil yvoor, met fy- ne flreepen voorzien, en daarom yvoorne Naalden genaamt. | 7. Septimus, iseen pink lang, en een fchaft dik» dwars over de gieren met heel kleine groeven» gelykende een Eenhoorn, anders Trommel-{chroeve genaamt. 8. Olfavus frve Lanceatus > Piekeniers, iseen kleine en fmalle Naalde > wit en glad , langs de gieren ftaan veele fwarte ftreepen over eind, als of men een menigte opgerechte pieken zag. 9. Granvlatus, gegranuleerde Naalden, deze zyn mede klein, in den grootte van ' Naainaalden. ro. Chalybeus, Zeilnaalden, zyn de kleinfte van dit geflacht, een weinig gevoo- rent en hoekig; zommige met witte en fwarte ftipjes. Ir. Strombus caudatus albus ‚ witte Tuitjes , zyn als andere Naalden, maar heb- ben achter een omgekromden ftaert : Een ander flach hier van hebben bruine ftipjes rondom, en zyn raar: De derde {oort is geheel gekartelt, en valt ftekelig. 12. Strombus candatus granulatus > is ganfch korrelig, en grauw ; Zommige heb- ben de groote korrels‘wit , dewelke fraaijer zyn : Men noemt ze Tuitjes na den. ge- daante van den tuit van een fchenkkan. 13. Strombus tympanorum of tympanotos ‚ Neêrduitfch, Trommelfchroeven, haare gieren zyn met keepen onderfcheiden , en daarenboven geribt, taneit van koleur, zon- der tuitjes : Een ander foort is heel wit, en is de raarfte onder dit geflacht, immers op Ambon, zy word gevonden omtrent Kellimoeri op den Zuid-zyde van Kera. 14. Strombus tuberofns > geknobbelde Tuitjes; zyn vol groote knobbels, en aar- dig gefchildert met {warte plekken en ftreepen. : 15. Strombus angulofns , ruige Trommelfchroeven, zyn diep gevoorent. 16. Fluviatilis, Riviernaalden. Maleitfch, Sipot ager. Deze zyn grauwgroen, en licht van fchaal of flykverwig , 4 of 5 duimen lang: Een ander {oort 1s kleinder met fwarte of fwartachtige ftreepen getekent. ed Strombus paluftris, is van gedaante alseen Marlpriem , en leelyk van koleur. - 18. Paluffris levis, is dik van fchaal, inden gedaante van gemeene Naalden, met een kleine keep aan den eenen hoek van den mond, zy is glad» {wart of donkerbruin. 19. Zerebellum, Kuipersboor, is vaal, of lichtbruin met fwarte ftreepen en ader- tjes; zommige met fwarte ftipjes : Men vind ’er ook {neeuwwitte, dewelke raarder Zyn; Zy komen uit het water fpringen, als of ze daar uit gefchooten wierden. k 20. Strom- RARITEIT-KAMER. IT Boek. 1m 20. Strombus mangiorum , is een groote Naalde omtrent r vinger lang „buiten ruig » en diep gevoorent ftaalgroen en zonder glans, met een breeden lip aan den mond » zy houd zich op by de wortelen van de Mang mangt-boomen. en HET ACHSTE HOOFDGESLACHT Begrypt de Volutae, #n 4 Maleitfch, Bia Tsjintfing, in't Neér- duitfch , Wellen. \ Zmbium, gekroonde Bak of Kroonhoorn. Maleitfch, Bia Sempe, heeft achter — een kroon, waar van het den naam heeft ; zy is van koleur geelbruin. 2. Meta butyri , Boterweg , deze is onder de Volute de grootfte, het hoofd is wel platachtig; doch aan de kanten rond, en in het midden met een uitftee- kenden {pits , over *t geheele lyf geel als boter, met {warte of bruine ftipjes, die in een rye ftaan. 3. Voluta muficalis > Mutykhoorn of AB, C-boekje ‚ deze is als de voorgaande ; maar de ftippels {taan ordentlyk. 4. Cereola » Kaersjes, zyn als de voorige, doch zonder ftippels, van‘koleur als verfch opgefneden was; met een breeden band om het lyf ; in ’t Maleitfch, Bia Lú- ling gemaamt. s. Voluta tigerinas een Tyger s is niet breed van hoofd , over ’ lyf geteikent met groote karftanje bruine plekken, die zomtyds ook fwartachtig zyn , en de grond is wit of lichtrood. | 6. Nubeeules Wolkjes, zyn langwerpig als de voorige , doch aan ’t hoofd wat ge- knobbelt, wyd van mond ; en dun van fchaal , dewelke bruin met vuilwit gefpikkelt is: Aan den anderen foorte is die purperachtig, en bruin, met blauwe en witte flipjes met troepen door malkander loopende, als of het wolkjes waaren : Dezé is raarder als de eerfte. 7. Vefpertilio , Vleêrmuis. Maleitích , Bia Monfego en Baduris fchynt onder de Murices te behooren wegens haare fcherpe knobbels; de fchaal van buiten is bleekwit , zomtyds lichtrood ‚ met fwarte plekken en wateren getekent , gelyk de vlerken van een Vleêrmuis: De tweede foort is langwerpig» lichtrood, en op den grond met don- kerbruine wateren; in plaats van doornen heeft ze ftompe knobbels: De derde is rood- verwig. 8. Harpa , een Harp, is ook een Voluta, maar zy is de mooifte van alle, en is uit verfcheiden foorten en koleuren beftaande. | 9. Voluta marmorata; Marmer-hoorntjes. Maleicfch , Bia tsjintsjing > datis, Ríng- hoorntjes» zy worden zoo genaamt van haar gebruik en koleur » dewelke met het marmer Leucoftiëton overeenkomt. zo. Voluta pennata, is van 2% gedaante : Den eerften noemt men Attagenatas 7, Koor- 178 | D' AMBOINSCHE Koorhoenders, of Goudelakens: De tweede is kleinder» recht als een rol, met dier- gelyke doch witte veêren gefchildert, en word Zylverlaken genoemt. 11. Woluta maculofa, geplekte Katjes, deze zyn ook kegelformig, met een fcher- pen {pits boven op » over ’t lyf met breede plekken , dewelke meeft hooggeel zyn met fwart of lootverwig gefpikkelt > gelyk zommige katten zyn ; aan het hoofd zyn zy met fwarte ftipjes getekent. 12. Voluta cinerea. Neèrduitfch » Wirenolten » zyn de voorige gelyk , doch ronder aan de kanten van ’t hoofd, met een fcherpen fpits boven op» over ’tlyfdon- ker afchgrauw» en zyn zonder fchilderyen. 13. Voluta fpeétrorum » Spookjes, deze gelyken de mannen», dewelke de Kaartc- maakers fchilderen ; zy worden gevonden in den grooten woeftyne Lod tufichen den Zandzee en de Tartaren, gelegen aan den Weft-kant van China. 14. Voluta maculofa granulata, gegranuleerde Katjes, hebben groote plekken, en over ’ lyf bezet met ftekelige korreltjes van twee of driederlei gedaante. 15. Voluta flis cinftas is een korte Welle, met een breed hoofd, bruin, en met fwartachtige draaden omgeeven als zeilgaren, en is zelden. te vinden. 16. Volta filofa, is een plompe Wel, het lyf is getekent met rofle kromme ade- ren als verwart garen, daarenboven met eenige grove banden > van vermengde fatzoen , als ’t Arakans garen. 17. Woluta faftiata ‚ is van veelderlei fatzoen , maar heeft tot een gemeen merk- teken » dat ze een breeden band in *t midden om ’t lyf heeft : De derde foort is de raarfte, fchaars een pink lang» kegelformig, met een plat hoofd, en in deszelfs mid- den een grove {pits; het lyf is boven en onder bruin, met verfcheiden{pikkeltjes, en in ’t midden een witte band, ’t welk ook weder gedeelt word door een rye van fpik- keltjes , zeer glad en blinkende als het polyfte letterhout; zy word Speldewerks-kuf- {en of Bia Bantal genaamt: Onder deze behoort ook de foort de groene Kaas, ge- naamt. 18. Woluta arenata, Vliegefcheetjes, waar van d’ eene grove, en de andere fyne fcheetjes hebben. 19. Mufica Rufticorum, Boeren Mufyk, is fchaars een duim lang, met grove vier- kante fwarte plekken, die in ryen ftaan, als aan het Mufykhoorn. 20. Grauwe Monniken of oude Wyven», deze zyn over ’t lyf {lecht grauw met eenige rimpelen. 21. Terebellhun grannlatums is over ’t geheele lyfgegranuleert , en daarenboven ge- voorent en geribt, van koleur is ze vaal of ros» gend ook met plekken als de Katjes. 22. Woluta fluviatilis, is een gemengde fatzoen van een Voluta en van de Pauskroon ; dunfchaalig;, vuilgrauw, met fyne voorens langs de ribben; en aan deszelys kanten zy weeke doorntjes, dewelke zomtyds ook ftomp zyn. HET RARITEIT-KAMER. II Boek. 179 HET NEGENDE HOOFDGESLACHT Behelft die wy Alatee noemen, dat is, gevlengelde, om dat d' eene lip altyd breed uitloopt; in't Amboinfch, Tatallan , vaar de uitgebreide vlengelen des Vogels Tallan, der , welken wy Scheer-Vogel noemen. Arpago, Boots-haak of Duivels-klauw ‚ word verdeelt in ’t Mannetje en Wyf. je: Het Mannetje heeft {malle dikke takken, aan d’ einden zonder hol- ligheid, de plekken zyn meer ros daf® fwart: Het W yfje is dunner van fchaals fwarter gefpikkelt, de takken zyn ftomp, en wyder geopent als een geut; een foort hier van Zonder takken is mooi, en fchynt een jong van deze te wezens by Plinius, Pentadattyli genoemt. 2. Cornuta. Plinius, Heptadaëtyli. Maleitfch, Bia Cattam. Neêrduicfch, Krab- ben. Deze zyn mede verdeelt in Mannetje en Wyfje: Hee Wyfje is ligter dan het Manneke; zommige zyn geel ; zommige met fwart en geel vermengt. 3. Cornuta decumana , is in Ambon onbekent, en valt alleen. op Bonoa. 4e Cornuta millepeda. Neêrduitfch , Duizentbeen, deze is platter dan de voor- gaande, op den rugge is ze vaal, en dicht gefpikkelt met rofl ftreepen ; de lip ver- deelt haar in Tos zomtyds ook in 11 takken, alle na achteren gekromts waarvande « {nut en ’t hoofd de langfte zyn; op den rugge heeft ze verfcheidene kobbeltjes, en de lappen zyn mooi gefchildert met {warte en roode ftreepen. 5. Cornuta nodofa, Neèrduitfch, Podagra of Schorpioen; is hetkleinfte van dit geflacht, waar van de ftaert lang en krom is, alsde ftaert van den Schorpioen; alle de takken zyn geknobbelt gelyk de rug van’tlyf, of als de vingers van die het Podagra lang gehad hebben: Zy word weinig gevonden» en meeft in ZLaffers; de mond is geribe met fwarte en roode ftreepen. 6. Alata lata, Breedlip genaamt, om dat zy zeer breed uitloopt, zy is dik en kantig van lip» die zomtyds van binnen hol is, over ”t lyf donkergeel , met weinige rofle plekken, van binnen glad en rood, en is zelden te vinden, 7. Epidromis, een Bezaantje, dezes tip loopt op ’t breedfte, de eene fpits van deze fleekt uit als een Buccinum; zy is van dooirgeelen koleur ; andere zyn eenpaarig van koleur, en zommige met rofle ftreepen, 8. Epidromis gibbofa. Neêrduitfch, Bultjes, zyn van diergelyken fatzoen, be- halven dart de lip dikker is, van buiten naar den donkergeelen koleur trekkende: Een ander {lach varf Epidromis is fmalder , zonder vlerken, maar langer dan de voorgaan- de, dien men den opgerolden Bezaantje noemt. 9. Epidromis minima, is van den zelvden gedaante ‚ maar zeer klein» en is dikker van fchaal, op den rugge bruin > en voor in den mond geel: Maleitích , Bia Liever. ZL 2 ro, Len- 180 D' AMBOINSCHE ro. Lentiginofa, Sproetjes zyn niet breed, maar dik van lip» over ‘t lyf met knob- bels bezet, met fwart, ros en ftaalgroen gefpikkele, doch doodfch van koleur; maar binnen zyn ze glad uiet den geelen incarnaat ; en met kuiltjes onder de buitenfte knobbels: Maleitfch, Bia taéylala, om dat haare {pikkels naar {proeten gelyken. 11. Piügiles, Schermers. Maleitfch, Bia Toenjokans dat is, Wyzers,; om dat ze ‚ nevens den fpitfe voor uit een kleine vinger hebben, waar mede zy na iets fchynen te wyzen; zy zyn niet breed ‚ maar hebben een merkelyken turbo of {pits toeloopendihoofd en achter een omgekromden ftaert om hoog: De eerfte flach is grauw, van binnen lichtrood met witte aderen : De tweede is bruin» effener van fchaals en op den rug met witte fpikkeltjes, zy is mede van binnen fchoonrood. 12. Lubuana. 13. Canarium, Maleitfch, Bia Canary, zoo genaamt, na den gedaante van een gefchilde Kanary, zy is van fatzoen gelyk de voorgaande, doch doorgaans kleinder ; hier van zyn 4 of sderleije foorten; de grootfte zyn een kleine vinger lang, effen van fchaal, met donkergrauw of rookverwig5 zommige met geele banden op een witten grond: Men vind’erook die gantích wit zyn, doch zelden: De vyfde foort isde mooi- fte van fchildery > want op een witten grond ziet men lichtroode en groenachtige plek- ken en ftipjes ‚ die eenige bloemen verbeelden ; zommige met banden en ftreepen; zom- mige met ftipjes, die in ryen ftaan, niet boven een lid van een vinger lang. 14. Canarium latum, verfchilt van het voorgaande, om dat het breed uitloopt» fchier, als een Bezaantje, over ’t lyf donkergrauw met geele en witte fpikkels, waar onder men zomtyds langwerpige vind, die naar opgerolde Bezaantjes gelyken. HET TIENDE HOOFDGESLACHT Handelt van de Porcellane zynde een byzonder flach van Hoorntjes, aan fatzoen van alle voorgaande verfchillende: Dicuntur Por- cellanae ad imitationem Grecorum, qui Xapbas vocant, apud utrofque nomen acceperunt  fimilitudine pudendi muliebris, quod Greeci xn vocant, Latini porculum, cujus aliquam fi- militudinem refert hujus conche rima; hinc etiam Concha Venerea audit: Apud Ennium, Martriculus. e%u/eitfch, Bia Lilala, dat ús, Likhoorntjes, om dat ze daar mede linnen en pa- pier hikken, dat is, glad maaken konnen. PM Orcellana guttata. Neèrduicfch, Klipkoufen. Maleiefch, Bia Vilala, is de ) grootfte en fchoonfte van dit geflacht, omtrent een kleine viift groot, zeer rond en glad van rugge, en dezelve dicht gefpikkelt met fwarte droppels; daar andere kleine bruine en geele onderloopen, en langs den rugge gaateen goudgeele ftreep, doch niet aan alle. 2. Porcellana montofa, anders de Kaap genoemt, vertoonende verfcheide heuvels of bergen, gelyk men den hoek, en het gebergte van den Kaap de bou Eyperance fchil- dert. Deze heeft geen mooijigheid, maar zy is bleek van koleur. 3. Con- RARITEIT-KAMER II Boek. 28: 3. Concha teffndinarias is langwerpiger dan de voorgaande» op den rugge fchoon gepleke, gelyk men ziet aan fchildpadshoorn of karet, waar van zy den naam heeft, Karer> aliäs» Kaap falfò. 4. Arguss is een langwerpig Hoorn; bruin» léververwig van koleur, met vecle oogen bezet, gelyk men den Reus Argus fchildert. 5. Groote Slange-hoofden; zyn plat van buiten, en de rug is {wart met geele of taneite plekken verziert. 6. Kleine Slange-koppen» zyn van *t zelfde fatzoen, doch niet grooter dan een lid van een vinger: Een raar flach hier van is over den, rug blauwachtig met een gee- len ader, dewelke men blauwe Slangen-hoofden noemt. 7. Witte Jamboefen , zyn van grootte den 5 foorte gelyk, doch gantfch wit, de ring heeft overdwars een uitfteekenden kant, en by de einden ziet men een bleek- wit korreltje in een kring ftaande, als een ingevatte paerl, en daar by een lichtrood plekje» *t welk metter tyd verbleekt. | 8. Talpa, een Mol; is fwart of donkerbruin; en op den buik van bekende fat- Zoen. 9. Carneola, Maleitfch, Bia Dagin, is mede langwerpig als de voorige, eenpaarig lichtrood of vleefchverwig. Io. Porcellana falita , 'Zout-korrels. 11. Porcellana litterata, five Arabica. 12. Porcellana lentiginofa > Kakkerlakjes- 13. Wariole , Mazelen, zyn van tweederlei fatzoen en langwerpig ; de eerfte hebben aan den kant groote fwarte droppels; de tweede heeft aan den zyde purpere droppels gelyk de Morbilfs. 14. Ovum, Maleitfch, Bia of Sipot Saloaccos deze zynfpierwit, en hebben den grootte van een eend-ei:, De Amboineezen leggen hunne fchilden daar mede in, en hangen ze tot pronk aan de voorfteevens van hunne vaartuigen. HET ELFSTE HOOFDGESLACHT Beerypt de Porcellanze minores , út gemeen by de Maletjers genaamt Candaga ez Bia tsjonca, om dat men ze veel gebruikt tot zeker fpel Tsjonca genaamt, waar in men veele kleine dirfgen telt in ze- kere kuiltjes , die in een dikke plank ingeholt laan: De voornaam- fle zyn, dewelke men Thoracia noemt, dat is, Borfiffukjes , m tgemeen Cauri of Caudi, beffaande in de wolgende vier foorten. Horacium oculatum, Witoogjes, zyn omtrent een lid van een vinger lang; met een breeden en gekartelden kant, daar aan men een breede fwartachtige plek als een brandmerk ziet; de rug is vaalgrauw als met veele witte ronde oog- jes; de mond is van binnen lichtrood: zommige zyn breed als een Borft- Ri 3 ftuk ; 5 D' AMBOINSCHE ftak, en die zyn de mooifte ; zommige zyn langwerpig ‚ en hebben geen uitfteeken. fi . . « den kant, en ydele oogjes: Men noemt ze ook Brandvlekjes. 2. Thoracium flellatwm ‚ Starretjes, zyn wat kleinder dan de voorgaande, aan de kanten bruin of ros met wat paarsaan deeinden ; de rug is bleekwit met rofle of bruine Ítarretjes verzierts gelyk de ftarre Affrottes. 3. Thoracium vulgare five Canricium, gemeene geele Cauris, deze hebben den eí- _gentlyken gedaante van een Borftftuk, aardig met kleine bulten verziert, zeer glad en bleekgeel ; zomtyds met een hooggeelen kruin op den rug» aan den buik wit, en by den mond gekartelt; in ’t gemeen zoo groot als een nagel van een duims doch hoe kleinder dat zy zyn, hoefraaijêr de bultjes (taan : Deze zyn het vermaarde geld, *t welk men met fcheepen vol uit de Maldavifche Eilanden afhaalt, en na Bengala en Stam brengt om aldaar voor klein geld te dienen. A. Thoracinm guartum , Blauwrugjes , zyn flechte en gemeene Cauri, effen van lyf, zonder bulten op den rug» blauwachtig met een goudgeelen kring omgeeven als een ingevalle ‘Turkofs in ’t goud, maar het blauw verbleekt metter tyd. In „Ambon zyn ze ‚ gemeen, maar de rechte Caurt niet. ; s. Cafiaris-Eijers, deze zynlangwerpig» met ronde en effene kanten ‚ met doodfch- groen en ros gefpikkelt. 6. Dracena » Drakenhoofdjes » zyn bleekgrauw of vaal van koleur ; overdwars met twee donkere ruggen , en tuffchen beiden mer een groote brandvlek ; die zom- tyds een Eiland, zomtyds een vliegende Draak verbeelden» en zyn zelden te vinden. 7. Blauwruggens zyn langwerpig» met een witten uitfteekenden lyft of kant aan de eene zyde, op den rug verfcheiden verwig met taneite en fwartachtige ftreepen; zom- tyds 4 fwarte plekken of oogjes hebbende aan beide einden, dewelke raar zyn. 8. Ifubella, is mede langwerpig rond, zonder kanten aande zyden, beide einden zyn Oranjegeel en ftomp, de rug is vaal met weinige fwarte ftreepen. 9. Kleine Argus ‚ is vaal op den rug » dicht bezet met groote witte oogen, die met fmalle randen aan malkander hangen» en is weinig te vinden. zo. Nuffatellana granulata, Ryftkorrels, zyn van koleur fpierwit, zomtydsloopt 'er wat paars onder > over den rug zyn ze vol korrels met een vooren onderfcheiden. Fen derde {lach hier van is een lid van een vinger lang met ydele korrels ‚, op den grond ftaalblauw > of zommige uit den rooden grauw, en zoo blinkende, dat ze fchy- nen geamulieert te zyn. * ri. Globuli > Knopjes, zyn kleinder, roder en hooger gebult dan de voorgaan- de , aan beide Einden met een uitfteekend hoekje, *t welk afgefleepen zynde Zoo ge- Iyken ze naar wambais-knoopen ; zommige zyn met korrels bezet; zommige zyn glad. 12. Aftlli , Ezeltjes, zyn wit, maar hebben dwars over den rug 3 fwarte ftree- pen» of ’er drie zaaken over een Ezel gelegt waaren. 13. Pediculus, dit is het alderkleinfte Hoorntje fchier van alle geflachten, int ge- meen niet veel grooter als een betteluis ganfch wit, en overdwars geribt en gevoo- rent, en alle de ribben eindigen in een vooren, die langs denrug gaat: Men vindeen flach daar van zoo groot als een hazelnoot; maar zoo wit niet, = k HET RARITEIT-KAMER II Bock. 18 HET TWAALFDE HOOFDGESLACCT Van de Eenfchaalige en gedraaide Hoorntjes heeft de Cylindri of Rol- len , aldus genaamt van haaren langwerpigen figuur als cen Zaamen gerolt papiertje of linnen ‚ wan fchaal glad en blinkende ‚ met een kort tuitje voor uit. Vlinder Porphyreticus , is van buiten uit den donkergrauwen en fwartachtig ge- fpikkele gelyk die foorte van marmer , dewelke men porphyrfteen noemt; hebbende dwars over de huiden een fwarten band, van binnen zyn ze hoog- geel. 2. Cylinder niger , zatyne Rolletjes , deze zyn fwart als zatyn > en fpiegelglad , zonder vermenging van andere koleuren, als zy van de rechte zyn; zy worden voor de raarfte van dit geflacht gehouden. 3. Cylinder tertius ‚ is van koleur meeft olyverwig , met kleine fwarte fpikkels; zommige hebben een koleur, te weeten lichtbruin of Ifabella. 4. Cylinder quartus, Sepultura, of Prinze begraavenis, wordende zoo genaamt van de fwarte plekken en ftreepen, die een proceflie verbeelden. 5. Gylinder quintus, is groenachtig met dooijergeele en weinige blauwe plekken ge- fpikkelt, zy is gemeen en flecht. 6. Grauwe Monniken, deze zyn van buiten dicht gefpikkelt met donkergrauw en fwartachtig , gelyk de eerfte foorte ; en die ydele plekken hebben zyn fchiergrauw ; haar tuiten fteeken wat meer uit: Een {lach daar van is in den mond violet. 7. Kamelotjes» zyn met fwartachtigé wateren of baaren gefchildert, gelyk kamelot. 8. Blauwe Droppen; verfchillen wat van den gemeenen gedaante ‚ want zy hebben een merkelyken tuit en een uitfteekenden rib, die fcheef over den rug loopt; zy zyn vuilwit of geelachtig met weinige paarf- of blauwachtige droppen bezet. 9. Zyn de groene Glimmetjes , fpiegelglad , zommige geftreept, zommige met donkergróen en fwartachtig gefpikkelt : Men vind 'erookgeele, en witte; doch zelden. ro. Kleine Glimmetjes, worden niet boven een nagel vaneen vingerlang; zy zyn gefpikkelt als de voorige. Ir. Agaatjes > zyn mede niet veel langer als een nagel van een vingers lichtrood of paarsachtig met aderen als Agaat. 12. Olinder Iytarins, Slyk-rolle > is van een byzonder fatzoen; uit een Buccinum en een Rol gemengt ; van buiten ruig en zonder glans; omtrent den tuit een weinig geribt ; van koleur aardverwig : In den mond is ze Oranjegeel met een dikke lip: Zy word in *t gemeen Midas-ooren genaamt > waar van men noch een kleinder foorte heeft. N A 184 D' AMBOINSCHE NA DE XII GESLACHTEN Van de Eenfchaalige gedraaide Hoorntjes volgen nu de Eenfchaalige ongedraaide, Bebi in twee geflachten , en worden genaamt Con- che Univalvie : Het eerfte geflacht bebelft die maar aan den ee- nen zyde een fchaal hebben „ en met den anderen bloot tegen de klippen zatten, beftaande in je volgende foorten. | Opas of Lepas, frve Patella, Lampje of Schoteltje. Maleiefch» Bia Sabla. 2. Auris marina , Zee-oor > Maleitfch , Bia Maloli, hebben den ge- daante van een langwerpig oor, te weeten, aan den verheven zyde met een kant, langs den kant heeft de fchaal eenige gaatjes, waar van de voorfte doorgaans en de achterfte niet. 3. Balani, Ekelen, Puiften, Maleitfch, Geddi laut, als opgaande Tulpen, zit- tende met klompen aan de fcheepen en aan zommige groote klippen , met een vlak- ken bodem daar tegen aangeplakt, zoo dat ze aan den bodem toe zyn; zy zyn rood met grauw gemengt van koleur. f 4. Verrnca teftudinaria, Maleitfch, Cututotruga, datis > Schildpads-luis, deze is ook een Balanus, maar nergens te zien dan aan de Schildpadden, glad, effen en wit- achtig, een lid van een duim lang, 7 dwars vinger hoog, en rondachtig , zaamen- gezet van 6 beenderen van ongelyke grootte, die zich met naaden en groeven aan malkander houden. 5. Operenla callorums deze zyn dekzeltjes van zekere ftukken vleefch, die wy Calli noemen» zynde een flach van den Limax maxima, die zich in zand-en flykige ftranden onder het zand houden; op den rug deze dekzels als een nagel draagende : Waar van drie foorten zyn. De 1f® is gefatzoeneert alseen langwerpig fchildeken, be- neden wat hol, en van boven gebult. De 2% is grooter en ronder als een fchotteltje met fcherpe kanten, vuilwit en wat paarlemoerachtig. De 3% is gefatzoeneert als een ham- metje van een varken. 6. Noote-doppen, kleeven tegen de klippen aan» en zyn van boven gefchil- dert als of het hoender-veêren waaren. 7. Orlamjes of Vifchwyven, zyn vuilwitte wratjes, met den tuit wat overhan- gende gelyk de huive van de vifchwyven, binnen hebben ze een beentje gelyk een hal- ve pyps met den openen zyde zitten ze tegens de klippen aan. FEB RARITEIT-KAMER. IT Boek. 285 HET TWEEDE HOOFDGESLACHT Van de Een chaalige ongedraaide Hoorntjes beftaat nit een lange pyp ze aan zommige recht, aan zommige krom, die aan bl einden open zyn, doch zoodaanig , dat ‘t eene ht altyd {malder zy, en als een afvebroken pits, alwaar de fchaal op't dikfte 153 Zo} worden genaamt Solenes; Maleitfch , Cappang. Olen arenarius > Zandpyp. Maleitfch, Capang bezaar. Neêrduitfch , Koedarm ; by zommige, doch t’ onrecht, ‘Tritons-Hoorn genoemt, zy gelykt zeer wel naar een opgeblafen koedarm» in ’t gemeen, 2 2 of 3 voeten lang; weinige zyn ’er die recht zyn, maar de meefte zyn krom en beenie: van buiten wit ‚ “en over dwars met kringen getekent, ook hier en daar met fcheuren, die niet doorgaan, zoo als het Beeft zyn aangroeijen genomen heeft; omtrent den mond zyn ze op het witfte en zuiverfte, maar aan den wortel vuil en begroeit: Dit flach word gevonden op Ke- ram in den bocht van Amahey, en in den bocht van Cajeli op Boero ‚ alwaar deze foort omtrent de wortelen van de Mangi Mangt boomen groeit ineen gronds, die met zand en kleine: fteenen gemaakt is, waar uit zy in ’t groeijen toeneemen en aanwaflèn moet, na dat de wortelen en fteenen hettoelaaten; habet fuum in med. ufvm ac indigen. 2. Solen lignorum. N cérduitfch, Boorworm. Maleitfch, Capang en Utor , deze ge- lyken naar gekronkelde Hoender-darmen , daarom noemen ook zommige Malecijers haar Purrut aam; zy hebbenden dikte van een tabakspyp ; zommige zyn dunner, doch de fchaal is niet dunner dan een dobbel parkement ; van buiten fchoonwit met fyne kringetjes , groeijende in ’t verrotte hout ; zoo aan fcheepen ; als ander hout , daar in zy zoo vermenig- vuldigen ‚ dat men geheele boomen vind van binnen met deze Pypen opgevult, met zeldzaame bochten en krullen over en door malkander loopende : Zy zyn fchadelyk voor de vaartuigen van Inlandfch hout gemaakt. 3. Solen anguinus. Malcitfch, Cupang of Bia Ular. Deze zyn diergelyke Pypen niet boven een fchaft dik , met veele zeldzaame krullen t’ zaamen gedraait als een flang » van buiten wit, wat hoekig, en met korreltjes bezet ; met een getandt Muttertje voor in den mond: Zy groeijen niet in ’t hout, noch in dn grond, maar in Zeeklippen; daar veele kuilen en uitfteekende knobbels zyn om welke zy zic leggen met den mond aan den klip zuigende; deze zyn raar, en worden zelden gevonden. 4. Denticuli Elephantis. Maleitfch, Tande laut. Deze zyn kleine Solenes, gekromt als een Boks-hoorn, van buiten geribt, groen, en witachtig by dentip : Hert tweede {lach is zoo groen niet, doch is langer en ranker :gHet derde flach is pas een lid van een vinger lang; en is mede op de Perfiaanfche ftranden gemeen. 5. Men vind ’er ook noch een foort van Sofenes in de Koraal-klippen ‚ dewelke van kolcur bruinachtig en onordentlyk geribt zyn. Tot hier toe zyn verhandelt de Eenfchaalige, zoo gedraaide als ongedraaide ; volgen nu de T weefchaalige. e 186 D AMBOINSCHE HET EERSTE HOOFDGESLACHT. Hama afpera fqnanrmata ‚ Nagelfchulpen , van zommige Klipkoufchen genaamt. Maleitfch , Biagaru» datis, Krauwers ‚om dat ze iemant de handen krauwen 2 als men ze handelt; deze worden de grootfte onder alle Schaalviffchen; want men vind ’er zoo groot, dat 6 of 8 Mannen genoeg daar aan te draagen heb- ben; deze houden zich op in den diepte van de Zee: Een kleinder foort niet boven een hand lang vind men aan ftrand ; dezen noemen zommige Pelagta decumana, en andere Littoralis. hd 2. Littoralis is kleinder , en word niet boven de 3, 4» en 5 voeten lang , bezet met fchubben wel 2 meffen dik , meeft ftomp en afgebrooken, en qualyk fchoon te kry- gen: Op het Eiland Java worden ’er gevonden van 3oo en meer ponden. Inde Pa- poefche Eilanden zyn ze zoo groot, dat ze het ankertouw van een Chaloup, zoo zy dien by geval raaken, in {tukken konnen nypen» als of het afgekapt was : In dezén Schulp word een Chamites gevonden , van dewelke gezegt word, dat hy een ander fteentje baaren zoude, als hy hoekig is, ‘t welk hier by een Chinees gebeurt"is; de- welke, na dat hy het fteentje verlooren hadde, verarmt is geworden; waar van veel verdicht en verziert word, als dat het den bezitter of eigenaar rykdom zoude aanbren- gen: Men mag ze houden voor der ouden Gemonides en Peanthides» by Plinius in zyn befchryvinge der Dieren aan ’t XXXVIIË° Boek, Hooftdeel ro. 3. Chama ftriata. Maleitfch, Bia Coeroerong. Neêrduitfch , Paardevoetjes. Derzel- ver fchaal is over al zeer ruig» en fteekelig, met kleine nagels als ftompe doornen be- zet, niet alleen in verfcheide ruggen en baaren verdeelt, maar ieder rug en vallei ver- “deelt zich weder in andere ribben en voorens, niet te min over al zoo dicht fluitende ; dat men nergens een dun mes daar in brengen kan. * 4. Cardifie , Hartjes, Bia hatj. Dit zyn de raarfte en mooifte van alle Châme ; dun van fchaal, recht harteformig» fcherp van kanten, en aan dezelve zommige ge- kant, zommige niet; áan den onderften zyde platachtig, en de bovenfte met een ver- heven buik , dewelke fcherp toeloopt, en ter wederzyden veele halve kringen heeft; over dezen buik gaat de opening» zoo dat de Schulp van malkander gaat tegen den manier ván andere Schulpen» en achter in het hoofd van het Hart hangen ze aan mal- kander: Zy zyn vamdriederlei fatzoen, en vallen op Nufalaut en Hitoe. 5. Quadrans, Quadrantje, heeft de gedaante als of men een kaasken in 4 {tukken {nydt, weshalven de eene zyde» als afgefneden» plat is, en een langwerpig hart ver- toont ‚ en defzelfs randen zyn eenigzins getande , doorgaans muisverwig of donker- grauw, en een weinig geftreept. . 3 HET TWEEDE HOOFDGESLACHT. | e Hama levis » gladde Gapers, zyn rondachtig of uit den ronden driezydig hebbende achter een ftompen hoek, van buiten bleekgeel of vaal. Maleieích , Bia Lebber, en Bia Tenember vid. in fine. K 2. Chama Lutaria & Coaxans; Quakkers. Maleitfch, Bia Codock ; Deze zyn een hand groot» ftaalgroen of modderverwig ; zy worden zoo genoemt, om dat ze met het toefluiten van den fchaal quakken 5 Kikvorfchen. 3. Cha- RARITEIT-KAMER. II Boek. 197 3. Chama optica» Zyn rondachtige en gebulde Schulpjes, twee duimen breed, dik van {chaal ‚ en van buiten glad met fwartachtige fchilderyen; die aan den rand ftaan zyn grooter, en de volgende kleinder en blauwer. 4. Chama cincinnata. Maleitfch, Bia Matta doas dat is, Schulpen met twee oo- gen. Deze zyn wat platter dan de voorgaande, vol kringen en ribben, met de ran- den paralleel loopende ‚ met donkergroen bezet, en zyn rookverwig 5 zomtyds ook ‚ Íwartachtige ftipjes en vlekken hebbende, meeft verwart met wit gemengt; die zom- tyds huifen en toorntjes verbeelden. 5. Chama virgata. Maleitfch, Bia baguala, is van de tweede fatzoen s doch dun- ner van fchaal ; van buiten is ze ftaalgroen met donkergeele ftreepen of ftraalen, de- welke achter by den wervel te zaamen ftooten ; van binnen violet. 6. Chama litterata oblonga. Neêrduitfch, Letter-Schulpen. Maleitfch, Bia letter; deze is 4 of 5 duimen lang, en 3 breed, van buiten met paralleele kringen, op den grond lichtros of vaal met {warte ftreepen of tekenen getekent, die den letter W uit- maaken. 7. Chama litterata rotunda ‚ is ganfch vlak, niet te min dik van fchaal, bykans recht rond» vol van kringen, met fwarte tekenen getekent, dewelkede letters Men W verbeelden: Zy worden niet veel gevonden, en zyn daarom raar. 8. Chama pelfinata , is vlak, dikfchaalig , en wit; Zy is in weinige doch wyde kammen verdeelt door lange voorens> die achter na den kant loopen. Men vind ze niet op Ambon, maar op Bolela den Noordkuft van Keram. 9. Chama fcobinata > is mede rond , vlak en wit als de voorige ; zomtyds met flauwe kammen en voorens» zomtyds zonder dezelve, maar over ’t geheele lyfmet klei- ne fchubbetjes bedekt: Zy is zelden te vinden, en Op Ambon onbekent. ro. Eavus. Neêrduitfch, Wafel-Yzers is een dikfchaalige Schulp, wit, en zoo- daanig met kringen en dwarsribben getekent, dewelke {cherpachtig van kant Zyn» ZOO dat ze vierkante kamertjes uitmaaken; gelyk men aan een Wafel-yzer ziet. rr. Lengua tigerina, Tygers-tongs verfchilt niet van de voorgaande, dan dat de kanten van de kringen fcherper zyn» niet wit, maar vuilros, en aan de kanten (\wart- achtig: Hier van zyn verfcheide foorten. 12. Chama granofa, verfchilt niet van den Tygers-tong» dan dat ze in plaats van ruiten uitfteekende fcherpachtige korrels heeft. 13. Memtes, is een platte Chama, vol uitfteekende kringen, dik en wit van fchaal , Zonder fchilderye ; waar van de grootfte 3 vingers breed Zyn, maar de gemeenfte als EEn nagel van een duim. 14. Kapa , is een foorte van Letter-fchulpjes , vinger lang, buiten wat ruig en met grauwe fchilderyen als Bergen en Landfchappen: Telina pitta adfpeët. inftr. Die hier te lande vallen Zyn niet boven 2 a 3 duimen breed, maar in Japan en China Zyn ze meer als een hand breed, dewelke de Japanders van binnen vergulden of ver- zilveren » daar op fchilderende boomtjes of andere gedaanten, zoo dat men ze voor doosjes gebruiken kan; maar Zy gebruiken ze tot eenig fpel , miflchien om daar door A az _ te loo- 188 D' AMBOINSCHE te lootefis wat voor een gedaante iemand krygen zoude, in manier als men anders met het kaarte-fpel doet ‚ want van buiten zyn ze malkander allegaar zoo gelyk; dat men ze niet onderfclieiden of weeten kan, wat daar in gefchildert is. HET DERDE HOOFDGESLACHT Van de Schulpen , maaken de Pedtines of platte St. Jacobs Schulpen en Peétunculi, dewelke bnltig Zy, Y Emeene St. Jacobs-Schulpen. Maleitfchs Bia Sif. 2. Peten fecundusy is kleinder en bultiger; vol van fwarte en grauwe flip jes, waarom men ze bonte Mantels noemt, van koleur grauw aan ’t breed fte deel. 3. Peëten tenuis; is dun van fchaal , met geen verhevene plooijen ; en met korte ooren , in vierderleye foorten verdeelt: De 1ΰ is kaftanjebruin, met korte en ydele fchubbekens en met {warte plekjes, gemeen aan de voorfte randen van fteenige ftran- den op de plooijen : De 2% blyft klein , zy is grauw ‚ ruig van fchubbekens en met fwarte plekjes, gemeen aan de voorfte randen va fteenige ftranden : De 3% is ganfch wit; ook met ydele fchubben: De 48° is koraal en minjerood, zommige ook citroengeel, dieper geplooit; en ruig gekartelt op de plooijen ; doch word zelden ge- vonden» en daarom voor een groot Raritcit gehouden. A. Amnfium. Neêrduitfch, Kompas-fchulpen, word zoo genaamt van de ftreepen dewelke op den bovenften fchaal van koleur leververwig doorfchynen gelyk op een Zee kompas; zy zyn van onderen wit; zoo dat men meenen zoude; dat deze twee fchaa- len niet t° zaamen behoorden; zy worden nergens gevonden dan op den kuft van Ke= ram omtrent Hate en Waro ; op Ambon vind men een flach daar van ; waar van de onderfte fchaal lichtrood of incarnaat is , de bovenfte bruin ‚ doch zonder kompas- ftreeken. s. Radula ; een Rafpe > deze zyn geformeert, als of men een Jacobs-Schulp in tween gedeelt had; te weeten;, aan de eene zyde recht, aan de andererond, diep ge- voorent of gekamt > en daarenboven gefchubt als een Rafpe > ganfch wit en zonder fchilderyen. Een kleinder flach heeft fyne kammen en fchubbetjes gelyk een faat, en is vuilwit. 6. Peëtuneulns vulgaris. Maleitfch, Bia Cueurangs zoo genaamt wegens haare ge- kartelde kanten, waar door het naar getande uifen gelykt, waar mede men de Ca/lap- pus-nooten rafpt, de fchaal is rondachtig en hol, dewelke 3 dwarsvingers groot wor- den, zy is geel in het midden, en op de plooijen merkelyk gekartelt : Feftuntur ad excitandam Venerem. 7. Fragums een Aardbefie. Maleitfch > Cueurang mera, is als de voorgaande, van buiten vol van roode fchubbetjes, waar door ze naar een Aardbefie gelyken. 8. Fragum albums Witte Aardbefte, is fchaars een duim groot ; en van het zelfde fatzoen als de voorige, behalven dar de vlakke zyde wat fcherpe kanten heeft; de ploot- jen zyn dicht bezet met fyne rimpjes, bleek of witgeel, en zeldente vinden : Zy heeft noch: RARITEIT-KAMER. if Bock. 1ê8 noch een grooter foorte ; dewelke de eene zyde ganfch plat en glad heeft, de plooi: jen zyn ‘bezet met ydele rimpjes , die beter naar fchubbekens gelyken ; zy is bekent in den Amboinfchen Inham. | 9. Pebten virgineus. Maleitfch, Bia anadara, is een dikfchaalige getande Schuip à aan de eene zyde met een uitloopende hoek, als of men van een halve Maan met een fchuinfe ftreep de cene hoorn afgefneden hadde, van koleur bleekwit, zonder fchilde: ryen, maar uit zee komende: met een bruine wolkachtigheid bekleedt, of beter met een donkergrauwe of aardverwige ; het vleefch is hardachtig , en heeft een minjerood toc: gefpits handeke; van zich gevende een lichtroode zap, ’t welk de Inlanders vergelyken by de eerfte bloem van een Maagd, waar van ze den naam heeft. ro. Petten granofns, heeft een gedaante van de voorgaande; doch ronder en dun: ner van fchaal, de plooijen fteken zeer uit, en zyn bezet met grove korrels; die der fchaal cenigzins ftekelig maaken ; zy is in Ambon onbekent ; maar valt op Keramt Noord-kuft: ri. Peéfen faxatilis, Maleitfch , Bia batoe, is langwerpiger en fmalder dan Bz4 anadara, zy heeft achter een platte rugge » en daar over twee bultige hoofden ‚ hangende de fchaal los aan malkander met een velleken , en fchynt by haat opening, als of ’er een fluk uitgebroken was ; en aan den hoek wat haairig, genaamt Matfra , Baktrog; 12. Billetjes, hebben den grootte van een duim, en zyn van koleur bruingtauw. 13. Bia floos. Pecten bullatus > is zeer dun van fchaal, zoo dat men ze ligt in ftukken duuwen kans van buiten lichtros en geelachtig; mee eenige ftippelties ‚ bin” nen lichtrood en opgeblafen als een zeker foorte van Pannekoeken Fi/oos genaamt. 14. Tefle, Scherfjes, zyn kleine rondeSchulpjes van dikke en platte fchaalen, heb- bende den grootte van een dobbeltje of een fesje > van buiten zyn ze met groote kor- rels bezet, vuilwit met {wartachtige of rofle plekken aan den kant. 15. Teffa peëtinata wilde Scherfjes, zyn ook rond als een fchelling, en dik vari fchaal , met voorens én ruggen getekent als de Peétiness doch veel grover 5 vuilwit met fwartachtige plekken en tekens. Maleitfch, Bia Patsja pingang. HET VIERDE HOOFDGESLACHT Onder de Telline begrypt men al dat goedje, dat dunfchaalig en lang: werpig is, tZygladof geftreept , beftaande in de volgende foorten. Elina arenofa. Maleitfchs Biapaflir. Deze loopen wat bochtig ‚ en Zyn met ftekelige korrels bezet, zommige lichtgraúw of witachtig, zommige uit den blauwen en grauwen koleur gemengt; maar de meefte zyn roodachtig; ges lyk ook de kanten van binnen zyn. _ 2. Tellima faxarilis;, Bia bat, is een dikfehaalige ruige Schulpe, met hetachterffe aan de klippen vaft, en haairig, 3. Tellin gari; Bia bocaflan, deze is niet geffreept; maar langs den kant met ee- À a 3 nige 190 D'AMBOINSCHE nige kringen» ’t overige effen fwartachtig of donkergrauw word tot Bocaf/an gebruikt » het welk is het vermaarfte Amboinfche Garum met der Ouden Garum overeenkomen- de; en is van tweederlei fatzoens fwart en wit; het fwarte zoekende Chineezen, en het witte de Europeers; der Ouden Garum is uit darmen van kleine vifchjes gemaakt, 4. Tellina violacea, is grooter dan de voorgaande; gefatzoeneert als een fcheede; dan van fchaal , aan de beide einden wat geopent > lichtviolet blauw met witachtige breede ftraalen : Men noemt ze ook Bia matta hari Baguala. s. Tellina cultriformis ; Bia piffoe, is mede dun van fchaal, en langwerpig, aan de einden een weinig geopent ‚ aan den voorften kant buikig en fcherp > met beide hoeken achter overgebogen als een zabel , op den fchaal gefpikkelt met bruin of ros. 6. Lingua felis, Katte-tongen> zyn breede en platte Schulpen, aan de eene zyde recht rond; aan de andere met een {mallen hoek, met veele fyne fchubbekens bezet , en daar door ruig als een Katte-tong; zy zyn wit» met roodachtige ftraalen achter by ’t hoofd te zaamen ftootende. 7. Tellina virgata. Maleitfch > Bia matta hart Sonne-fchulpjes, verbeelden een Weftphaalfchen ham , vol kringen of ribben met de kanten paralleel loopende ‚ van geelen koleur met roode ftraalen: Men vind ’er ook doch zelden, dewelke rood zyn, met witte of geele ftraalen : Een ander foorte valt op Keram; de grootfte van allen; zynde over den fchaal bruin, zonder ftraalen en glad. 8. Tellina levis, albas rotunda, is als de voorgaande doch ronder; de witte daar van zyn de raarfte , en hebben achter by den wervel een rood plekje. ol Folium. Maleitfch ‚ Bia Lida, deze is ganfch plat en dun, heeft geen uitftee- kenden hoek gelyk de Hammen ‚ maar aan beide einden ronde , of aan ’ eene eind rond en als afgefneeden ‚ en aldaar fcherp getandt , gelykende naar een tong of een blad ; zy is van koleur hooggeel; met en zonder ftraalen; zy word weinig gevonden. ro. Petafunculus , Hammetje, heeft de gedaante als een Banquet-hammetje, een vinger lang > en ruim een breed, zeer dun van fchaal, eenpaarig rood, zommige in- carnaat» dewelke breeder zyn; andere zyn lichtgeel , andere als vuil yvoor. rr. Petafunculus ffriatus > is een langwerpig Schulpje» in de lengte geribt, wit of lichtgrauw. | 12. Vulfella, Baartnypers, is een langwerpige Schulp, aan d’ eene hoek dik; aan d’ andere dun» plat en rond, zoo dat ze open en toegaan gelyk een tang of Chinee- fche Baartnyper » of gelykeeen Eendebek. Solenes bivalvij maaken de gedaante van een Scheede , en zyn 1. Solenes bivalvijs Ungues, Daltyli, vulgò, Vagine. Neerduitfch, Orgelpypen. Maleitfch , Bia butu en Bia faron naar de gelykenifle van een fcheede: Zy zyn 4 en 5 duimen lang, dunfchalig, uit den ronden wat plat, aan *t eene eind open, doch niet wyd gaapende ; van koleur lichtbruin ‚ aan zommige met witte plekken en ftraalen ; effen en glad. 2. Roflrum anatis ‚ Eende-bekken ‚ zyn mede een foorte van So/enes » van twee- derlet RARITEIT-KAMER. It Boek. z51 derlei fatzoens Wyfke en Manneke; Van koleur fpierwit en doorfchynende als glas van Mofcovien. 3. Bia Catsjos is eengklein Schulpje, een lid van een duim langs van koleur is ze wit of blauwachtig met groen gemengt» de gedaante is als eenfchepje, met een plat: te rugge in het midden, van ieder {chaal. en in EE ON nn HET, VYFDE HOOFDGESLACHT De Mufculis, var de Moffelen , aliàs Mitulis. Uftulus anatarius. Maleitfch, Afufeng bebec, datis; Eende-Mofiel , bleek= bruin én wat rimpelig, waar mede ze de Eenden hier te lande voeden. 2. Mitulas vulgaris major. Maleitfch ; Affnffeng , is een gemeene Mof: fel, hier te lande meer naar den bruinen dan blauwen koleur trekkende. 3. Mitellus faxatilië, is nog kleinder; fchaars een lid van een vinger langs maar breeder; en als een oor gefatzoeneert, buiten rimpelig en korrelig, omtrent de kan- ten met haairen bezet. 4. Mufeulus arenarius. Maleitfch, Afufeng paffir, fteekt geheel in ’t zand verbor- gen, gelyk de Solenes; zy is van fatzoen als de Moffelen ,’ doch de zyden loopen meer paralleel ‚ en het hoofd is ronder } dun en bros van fchaal > Senpaarig grauw naar den vaalen koleur trekkende. 5. Pholas. Maleitfch > Afuffeng batus Steen-fcheeden, is een langwerpige fwarte Moflel, hebbende den langte en breedte van een vingers zomtyds ook een hand lang ; zy groeijen in de groate Koraalfteenen. 6. Avtenla. Maleitfch, Afuffeng burong > is een fwarte Moffel; inden gedaantê van een vogeltje of fwaluwtje , te weetens zyn beide vleugels bike mi maar als men ze uitbreidt, zoo gelykt ze naar een vliegend vogeltje mef®én lange ftaert» groeijende aah ’t hout, dat lang in zee ftaat : Men vind ze ook aan zeeboomtjes ett aan het fwarte dccarbaar. 7. Pholas lignorums gelykt het uiterfte lid van een vingers te weefen, van voren ftomp» en {pits achter platachtig, met een rond gaatje in 2 deelen opgaande, van buiten grauw » lelyk en zeer bros van fchaal ; zy groeijen in verrotte paalen» die in zeewater ftaan, zoo als de integr? Solenes. HE T zo _D AMBOINSCHE HET SESDE HOOFDGESLACHT. Bia mantsjado , deze gelyken wel naar een Indsfch fmal mes of bijl. Amboinfch, Kimaomen. Neérduitfch, Holfter-fchulpen , zjn- de driekantig , lang, plat, bowen breeder en gapende , be- neden fcherp en fpits toeloopende , gelyk een Holfter. B Zuna prima, five oblonga, is 1 a 1, voet lang ; en duimen brged, beneden fpits toeloopende, zy heeft haaren Pinnophylax > gelyk alle Pinue hebben, en is van bekende fatzoen. e 2. Pinna lata. Plinins noemt ze Penna, deze word voor het Wyfje van den Pinna gehouden, en is wat korter dan de voorgaande ‚ maar veel breeder en dikker van fchaal ; zeer wel een Weftphaalfche ham gelykende, zy is 16 duimen hoogen 1 voetbreed; de fchaal is mede fwart en aardverwig > in ryen met fcherpe fmalle fchubben bezet, en dezelve in hun ouderdom behoudende. 3. Pinna alba , is veel kleinder dan de voorgaande ‚ wit of lichtgeel van fchaal , dun en half doorfchynend als glas ‚ niet recht driezydig ‚ maar in *t midden boch- tig > als of ze t’ zaamen gebogen was > van buiten glad, doch een weinig geplooit: Zy fteeken niet in ’t zand ‚ maar hangen met de baarden aan de klippen, en worden zelden gevonden. HET ZEVENDE HOOFDGESLACHT. De Oftris , van de Oefters. 'Tiram. * flreum radicums fige> lignorum. Neêrduitfch, Stok-oefters. Maleitfch , 7z- ram bezaar. Deze zyn de grootfte van verfcheiden gedaante; zommige door malfijpder geflingert, en van buiten geplooit: Deze komen van Boero. 2. Offreum palorum. Sery-Oefters, deze zyn wat kleinder , omtrent een vinger lang met geplooide randen; van buiten grauw en fchilfterig. 3. Offreum faxatile, is klein, en van veelderlei flach ; zommige zyn als een fchot- teltje > en zitten aan de klippen vaft ; zommige zyn rond als Paarlemoer-fchulpen» en ftaan overeind: Zy groeijen op alderhánde fteenen, en zyn lekker om te eeten. 4. Oftreum placentiforme ‚ five Ephippium. Neêrduitfch, Engelfche Zadels en Za- del-Schulpen. Maleitích, Z#ram lebber , deze zyn dun en plat, doch een weinig gebo- gen in manier als de platte Engelfche Zadels , hebbende 6 of 7 duimen in den Dia- meter ‚ van binnen paarlemoerachtig, en met regenboogs verwe : Een ander dunner flach vind men in dezen Inham , dewelke dunner en platter is gelyk een Pannekoek : De voorgemelde Zadels hangen de Alphoreezen op Celebes aan hunne huifen > als zy goed geluk gehad hebben over koppen te haalen > om daar door te laaten zien » dat daar een ftout man woont, die zich niet veel onder de neus laat peuteren. 5. Oftreum fulcatum majus, is een dikfchaalige Oefter, uit verheevene plooijen ge- maakt » RARITEIT-KAMER. II Boek. 29: maakt welkers ruggen bezet zyn met fchubben , als lange nagels t° zaamen gerolt ; ganfch ruig en morsachtig. 6. Oflreum fulcatunmt minus > is qualyk een hand breed groot, uit weinige doch groote plooijen gemaakt, zonder uitfteekende nagels of hoornen ‚ maar met kleine gaa- tjes en ruitjes uitgegraven; zy is grauw en Zuiver, en word zelden gevonden, waar- om zy voor een groot Raritcit word gehouden. erk 7. Offreum echinatum. Malcitfch , Bia tsjoeppo» heeft twee holle fchaalen, don- kerbruin , en overal met ftekels of takken bezet gelyk een Echinus marinus of Zee- appel , van ongelyke lengte ‚ waar van Zommige breed, zommige rond Zyn, moci- Iyk om aan te vatten, behalven by het hoofd, daar de ftekels op ’tkortfte zyn: Men vind ’er ook op den rugge geribt en met ydele ftekels bezet. 8. Rechte Paarlemoer-Schulpen» vallen in deze Eilanden niet; maar wel een foor- tes die zeer daar naar gelykt, hoewel ze geen paerlen geeft; zy word genaamt Tafel- borden, en Zilverpierings. Maleitfch » Telinga andjin> dat is, Honds-ooren ; zy is meeft rond, achter aan de eene zyde met een oor gelyk de Peëtsnes , doch ftomp en bree- der, buiten met veele lange fchubben bezet, en omtrent den rand zyn de langtte. 9. Offreum divifum. Neêrduitfch , Meshamer. Maleitích, Bra Kris. Deze is ge- fatzoeneert als de letter T. zo. Oflrenm tortuofim, komt uit de Papoefche Eilanden, en is hier onbekend. 11. Offreum eleëtrinum , Bernfteen-Oefter , is een klein Oeftertje , en men ziet maar den bovenftaanden helft daar van ; de bovenfte helft is hol als een noote-dop; doch fcheef, dun van verwe, binnen geel, buiten ook geel en paerlachtig , en hel doorfchynend als donker bernfteen, in de zon een fchoone weêrfchyn gevende. 12. Mitella, Mytertjes, iseen flach van Balani , gefatzoeneert alseen platte Myter van 4 of 6 beentjes gemaakt , dewelke klauwen van een vogel gelyken , gekartelt en overdwars geribt; vuilgeel en groenachtig; deze beentjes ftaan alle met de fpitze op- waarts en fluiten den Myter, doch boven konnen ze haar openen, daar het Beeft dan iets uitfteekt en het voedzel aflekt > zynde het {lym, dat de zee daar omzet ; onder aan den Myter ziet men noch andere beentjes als tandtjes, die allenxkens andere My- ters voortbrengen» waar door het komt, datmen 4a 5 aan een klomp ziet zitten. 13. Langhalfen ‚ is ook een Heefter-gewas » in de gedaante van een fpitze hooge Myter, gemaakt van 6 witte beentjes, waar van de twee fmalfte den rand aan den hals maaken, overeenkomende met de Clavicula van de Dieren; achter hebben ze een lan- gen hals van taaije wol gemaakt, ’twelk aan de drooge inkrimpt» en aan de vaartui- gen hangt : By de fpits opent zich de Moflel een weinig aan de zyde van den buik; (want op den rug zyn ze geflooten)) daar komen zoodaanige kromme en bruine pluim- tjes uit gelyk een Haane-ftaert, of gelyk van de Balani gezegt is. Diergelyke Oefters of Moffelen zyn het, uit dewelke men gelooft heeft ‚ dat de Schotíche Rotganfen haaren oorfprong hebben » overmits deze ftaert of pluimen, waar mede ze haar voed- zel zuigen, een vleugel van een vogel gelykt. Beftaande alle de bovenftaande Geflachten zoo Hoornen als Schulpen t° zaamen in 272 foorten. - B b De ‚54 ___D' AMBOINSCHE RARITEIT-KAMER. De H'.Sipman , een der grootfte liefhebbers en bewaar- ders van zeldzaame dingen, heeft deze befchryvinge en verdeelinge der Amboinfche Hoornen en Schulpen opger flelt, zynde alstoen een medegenoot van den H'. Rum- phius tot Amboina , en heeft het zelve alber overgen zonden aan zynen byzonderen goeden vriend, den H. J.de Jong, die het , als denftig tot dit werk, aan ons heeft overhandigt ‚ waarom wy het ook, tot vole doenimge der naukeurige Liefhebberen , en nader ver- flant dezer Befchryvingen, hier hebben bygevoegt. EINDE VAN ’T TWEEDE DEEL, err D’ A:'M- D' AMBOINSCHE RARITEITKAMER HET DERDE BOEK, Eea va de MINERALIEN, "CGESTRENTEN, En andere zeldzaame zaaken. D O OO R GEORG. EVERHARD. RUMPHIUS. hd bh ‘HET DERDE BOEK, Van de _MINERALIEN. GESTEENTEN, En andere zeldzaame zaaken. L HOOFTDEEL Hoe het gont in deze Landen vervalfcht word, 55 Lhoewel het gout met fcheepen (doch niet vol’) in oude tyden uit Zkiding. A Indien gebracht wierd, zoo bevinden wy echter in onze tyden; dat B het op verre na zoo overvloedig niet meer gevonden word, dat men BAS over de goutklompen zoude ftruikelen, gelyk men by Salomons ty- p den te Yerufulem over de Steenen deedt; want men nu ter tyd al lang & vraagen moet, waar hier of daar een goutberg zy. Swmatra is het Waar het gout in [a= eenige, 't welk hedendaags de kroon fpant, en naaft daar aan Bor- dien ge- neo; op Timor valt een weinig, van Celebes word wat gedroomt, als mede van Nova BEN Guinea, en een weinig zandgout levert Mindanao, en de Philippynfche Eilanden: Oud Indien , China en Japan willen wy onder den kreits van ons water-Indien niet begrepen ne hebben: Hoe weinig het nu is, zoo wil echter een ieder iets daar van in zynhuis hebben; zz waz den Schry= agtende geen huisgezin zich gelukkig , daar deze Huis-God niet gevonden word, en dit is een de oorzaak, waarom de kleine meenigte, die men nu vinden kan, zoo verdunt ‚ gerekt, EA desn ; ZeIjS geflagen en vervalfcht word, dat het ten minften naar gout moet gelyken. Ik wil al- Sèhaars- le de manieren hier niet ophaalen, hoe het zelve toegaat, maar alleenlyk dit wei- bei 6 2 hoe nige hier aanroeren, hoe het in deze Eilanden vervalfcht word, en dat tot waarfchou- Ee door d? nlanders winge van onze Landslieden , die het geluk mochten hebben daar mede te handelen. huid Bb 3 …___ Gee-velkk. | ë tE MBOINSCHE Geene Alchimiffifthe vonden heeft men by deze domme Inlanderste vreezen; zoo is hun ook de konft van verzilveren en vergulden onbekent; maar zy hebben eenen anderen {noden handel ‚ waar mede zy ook de goede kenners van metalen bedriegen: Dit ge« De proe- {chied op deze manier, dat ze het gout tot dunne blikken flaan, en daar mede zilve- ven om het ' : ; : te kenen Te plaatjes zoodaanig bekleeden, dat het geheele werkftuk voor zuiver gout aangezien Ze M- words door de toets kan men dit niet bekennen, of men moefte het zoo diep weg- flypen » dat men op ’t zilver komt, daar op men dikwyls niet verdacht is: Een ftuk- je van de kanten af te fnyden om te zien wat daar aan vaft is, gaat ook niet vafts want het gout in ’t doorkappen of doorfnyden zich zoodaanig in de {needelegt, dat dezelve mede geel vertoont: Zoo gy het in ’ vuur fmyt » en toteen klomp {melt, zoo krygt gy goet zilver daar af: De naafte weg dan is, dat men het fatzoen leert ken- Eran ens het welke de gewrogte ftukken hebben, waar van ik twee foorten heb leeren tweeder= lei kennen. Heteerfte. __ Het eerfte en gemeenfte is, dat men Amboinfche goude Slangen noemt ; zynde van wervelen gemaakt, fchier als de beenderen uit den rugge-graat van een Slang, uit dun- ne blikken in malkander gefchakelt, en aan de einden met twee Slange-hoofden voor- zien; deze kan men noch eenigzins aan ’t gewicht bekennen, want ze vallen veel ligter dan het mafliev gout, ook zyn ze in ’t voelen nooit zoo koud alsshet waare gout. ni Ed Het tweede fatzoen zyn diergelyke Slangen; niet uit wervels gemaakt, maar cen h doorgaande ketting, wiens draad in ’t kruis gevlogten is op de manier als een rugge- graat uit den vifch Serdn of Haring; hier van zyn zommige ook uit zuiver zilver ge= maakt; en van buiten met eenige verw geel geverwt» ’t welk men egter door de toets ligt bekennen kan: Deze twee fatzoenen wierden eertyds in Amboina veel gemaakt door de goudfmeeden> die tc Zoamahoe woonden en zyn onder den gemeenen man noch genoegzaam te vinden; maar zoodaanige Slangen, die van draadwerk EE Zyn». Welkgont worden niet of zelden vervalfcht, die men dan voor dat geene mag aannemen» ’t welk echt bon de toets uitwyft. De goude krishegten moet men zoodaariigaannemen > dat ze maar een echt hou- ER goude blik boven op hebben, en het overige van binnen is opgevult met eenig hers; men zich gelyk ook de hoofden van de voornoemde Slangen zyn. Als men in de Zuid-Oofter ie Eilanden gout handelt; daar vind men groote fchotels en tafelborden, dewelke gout wachten. | fchynen > doch zoo dun zyn als klatter-gout, en van flecht alloy; echter noch al be- ter dan de mafflieve ftukken, die zy U aldaar toonen», vermits dezelve met geel koper vermengt zyn» ’t welk een fnoode vermenginge geeft, en tot alle werken onbe- quaam Is. IL. HOOEFTDEEL. Water-Proef van gont en zilver. De Proef It de gefchiedeniffen is bekent, dat Archimedes Bouwmeefter des Konings in Hieronis te Syracufa de eerfte uitvinder is van deze konft, doch zy is nooit Ae veel in ’t werk. geftelt, ten deele om dat men groote klompen gouts en zil- witgevon- vers daar toe hebben moet» andersdeels om dat het water zich zoo buikt; fwelt den. en als een bogt maakt buiten en boven het vat, als men het gout daar in doet» na- ‚ mentlyk als men met kleine ftukken handelt, zoo heb ik dan myn heureka hier by er van willen ftellen, hoe men zulke proeven met kleine parthyen gout en zilver zal in’t werk LH Is nt ftellen, wel te weten, dat de ftukjes van gout en zilver, die men toetfen wil, ten ver nader onideht— mninften 2 oncen moeten fwaar zyn, en tot ftaafjes en andere mafflieve klompen mo6- ten RARITEIT-KAMER III Boek. 199 ten gegoten zyn: Hier toe worden vereifcht zekere toeftellen ‚ waar uit dan eenige grond- regelen gemaakt worden; en daar op het werk zelfs volge, namentlyk. Eerfte toeftel. Neem van 't fynfte gout, dat gy hebben kunt» en niet beneden de 23 karaaten zy» Zerfte fyn zilver en fyn koper alles tot ftaafjes gegoten, en aan het eene eind plat, neem dan het vds ook week wax, bekleed daar mede de voorfchreeve ftaafjes eerft met olye gefineert , Proever. dat ze glad uit en ingaan, fnyd de formtjes boven af, dat ze met het platte eind ge- lyk worden, laat het wax koud en ftyf worden, en neem de ftaafjes dan wederom uit: De {taafjes moeten te voren net gewogen zyn; waar toe ik gebruikt heb medi- cinaal gewigt van 1 onge» houdende 8 drachmen of quinten en 4.80 grein : Ieder drach- me houdt 3 ferupels of 6o grein: Ieder ferupel houd zo grein; en ieder grein heeft de fwaartte van een witte peper korl of 2 korls gepelde rys ; een pond gemeen of zilver gewigt is 6 drachmen fwaarder dan 16 ongen medicinaal gewigt. cn toeftel. Vul de voornoemde formtjes met water zoo vol gy kunt» ftort het zelve in een Detwee- kopje of fchaaltje, weeg °t zelve netjes, en teken ieders gewigt byzonder aan : By ae voorbeeld om van ’t gout te beginnen. Ik heb een ftaafje van fyn gout, van ruim 23 karaaten, wegende 3 ongen min 25 grein of 71 {crupelsfchaars, of 141 5 grein , doch dewyl vyf greintjes gout zoo weinig water uitwerpen, zoo neem’ ik het op 71 ferupels net: Het water in ’t voornoemde waxdoosje gaande word bevonden go grein te weegen, zeg nu naar den regel van drien, 71 fcrupels geeven aan water go greins wat geeven 24 fcrupels of een onge? maakt 30; grein. Eerfte Regel. Dewyl uit ’t volgende werk blykt, dat het waterfchil van karaat tot karaat op een on- % Gevolg ce gout bedraagt ruim een grein waters, zoo maake ik hier uit den eerften grondre- %7%%* gel» dat een onge fyn gout van 24 karaaten > ’t welk men Capelle-gout noemt ‚ aan was ter uitwerpt 29 grein, en ik maake daar uit het volgende tafeltje : Karaat. Water. Karaat. Water. IA 9-9 ee 29 grein TS rte 6 ee, Tr Er ar Se Dn omne mn En, ber SIE HOE rd eg nr le LE IE) EE ne gen zonde neden emee Ik 2 er 40 EDArc Te IE Wa ZJ Etenen ont Hat 48 Al het gout » dat meer zilver houdt dan de 12° karaat mede brengt, word geen gout meer, maar goudryk zilver genaamt. _ Derde toeftel. Een ftaafje Siams zilver weegt 3 ongen 2 quinten 2 fcrupels, of 80 fcrupels; zZynwax- De derde . ú € formtje houdt aan water eerft 3 drachmen 5 grein», of 185 grein: Zeg nu naar den regel , eten So ferupels geeven 185 grein waters; wat geeven 24 ferupels? maakt 55; grein. 1 zilver, Twee oo HTS D'AMBOINSCHE Tweede Regel. Een onge Siams zilver werpt aan water uit 553 grein waters. Derde Regel. Hoe men Verdeel het bovenftaande watergewigt van *t gout 29 grein in 24 deelen, ’t welk Eh karaaten, of zoo men met ongen handelt; fcrupels zyn; komt voor 1 ferupel 1; deel grein waters tennaaften by: Defgelyks't zilvergewigt 56 greinook in 24 gedeelt; komt nauw genoeg voor 1 fcrupel 23 grein, neem het eerfte van ’t tweede af , blyft 17 grein, ’% welk wy waterfchil noemen van karaat tot karaat ‚ want om dat onder ieder onge gout het I: 2 4Âte deel of een fcrupel zilvers moet gemengt zyn» als heteen karaat lager in alloy zal wezen, zoo volgt dat het voorfchreeve waterfchil ’t onderfcheid der karaaten aanwyft. _ Vierde toeftel. De vier Een ftaafje Japanfch koper; dat men voor 't zuiverfte houdts weegt 7 ongen 1 drach- me en 2 fcrupels; werpt aan water uit 7 drachmen 25 greins of 445 grein; door den koper. regel gewerkt, komt voor r onge 61 grein fchaars. Exempel | IL Verdere Of u gout of zilver, dat gy tot deze waterproef beproeven wilt, inhoude zilver of Eee koper, zult gy daar aan kennen; het zilverige gout is bleekgeel en week op de toets; Bn En het koperige is roodachtig en hard op de toets. Ik heb-dan een ftaafje flegt gout» koper. dat ik bevinde zilverryk te zyn; wegende 12 drachmen en ‘45 grein, of 745 greins zyn wax-formtje houd aan water 1 drachme of 6o grein ‚ voor de bovenftaande 12 drachmen en 45 grein neeme ik 38 ferupels, en zegge, 38 ferupels geeven 6o grein water; wat geeven 24 fcrupels» of 1 onge? maakt 38 grein. En Om nu het alloy van dit ftaafje te weten» zoo zeg 24 fcrupels of een onge fyn gout geeven aan water 29 grein, wat geeven 38 ferupels? maakt 46 fcrupels: trek hier af de bovenftaande 38 grein waters, blyft 8 grein waterfchil, t° welk maakt 8 karaaten ; trek die af van 24 karaaten, blyven overig 16 karaaten; ’t welk is het alloy van dit ftaafje, gelyk gy ook inde bovenftaande tafel vindt; waar uit volgt, dat onder dit ftaafje 16 deelen gout en 8 deelen zilver zyn, dat is» een derde deel aan zilver. Befluit. Befluit Hier uit blykt verder, dat deze proef wat onzeker gaat, indien de ftaafjes, die gy de toetfen wilt, niet ten minften twee ongen houden ; want hoe meer iemant neemt; hiertoe. hoe zekerder het uitkomt; en in ’t maken van de formtjes moet men wel opletten ; dat het wax overal ter degen aanlegge, en in ’*t uitfchudden van de ftaafjes» dat men den form niet drukt. / Exempel IT. be een Een Frankforter goude Dukaton was fufpet ‚ dat ’er van binnen eenig zilver verbor- oor . > n den Schry- gen lag» en boven op een goude blik hadde, nadien hy naar zyn grootte te ligt ver ont. sn fcheen ‚ hoewel op de toets Coepan-gout geleek, en, als men daar op fchrapte ; klonk hy hol, hy was Zwaar 9 drachmen effen, of 21; dobbeltjes; deze op de voor- noem- RARITEIT-KAMER. Hit Boek. act hoethde manier met wax bekleer, het zelve in de midden door gefnedens en het wa- ter daar ingaande wierde gewogen, ea zwaar bevonden so grein; naar de boven: ftaande Regelen moet voor 9 drachmen fyn gout komen fchaars 33 grein waters; welk van so afgetrokken blyven 17 grein waterfchil ; waar uit dan blykes dat het over de 15 karaaten lager is dan fyn gout; maat dewyl het de toéts houdt op 2 1 karaas ten, zoo volgt dat ‘er een ftuk zilver in moet zyn, doch hoe veel kan men hier doof niet weeten. HIL HOOEFTDEEL Hoe gout en zilver op andere dingen behalven de Toetfteen zich vertoont. Kn Ewyl ik ondervondenhebs dat gout en zilver haar koleur op zommige dingen Verte B anders vertoonen als op den toetfteen, zoo heb ik eenige der zelver be- nd vindinge hier willen aantekenen. id, Ik heb van Makkaf/ar een Meftica Pinang gekregen ‚ zynde een oude ze Pinang in een harden donkerbruinen fteen verandert, gelyk hy hier na zal befchre- var’ ze/- ven worden: Gout en zilver daar op getoetft houden beide haar koleur aan de zyde , A gewreven; maar op het vlakke hoofd, daar anders de watta of ° toogftaat, vertoont het fyne gout haar regt geele koleur; maar al het gemengde vertoont zich ros als of ‘er koper onder gemengt was; maar het zilver blyft blank. | Op den Sangites of Meftica van Cajun Sanga houden de metaalen haar koleur. De twee Op Meftica parrang word het fyne gout lichtgeel, daar na hoe gemengder gout hoe fe rofler de koleur is: het zilver is blank, doch wat rood loopt ’er onder. | _Op de flukken van Bia garu word al het gout lootverwig, maar als men ze naar De vierde. | ‘t licht keert, vertoont het zich geelachtig ; op het ronde {tak van Bia garu word het zilver lootverwig, doch heen en weêr geneigt, word OE Op Cale poeti word het gout lootverwig» naar ’ licht geneigt word het fyne bn gout geel» ’t gemengde donkergeel, als of er loot onderliep. Op witte Keifteenen houden de metalen haar koleur, doch fteken niet uit» enkle= De Serde. ven niet vaft. Gladde Vuurfteenen of Snaphaanfteenen willen niet wel toet{en, doch de nieuwe De zez Bimaafche doen’t beter, hoewel ze doorfchynender zyn. Kd Allerley beenderen toetfen ganfch niet; als mede de tanden van groote viffchen. ae achte De Amboinfche groene en verfteende Amianthus ocsls maar de regte ganích De niet. Berkes Op een flypfteen van Makkaffarfch Cofaffùhout gemaakt is het fyne gout geel, Desserd, en’tgemengde ros, maar naar zich toegehouden van ’t licht af word het allegaar don- ker: De zwarte korrels van Saguweers-boomen toetfen zoo wel als zwarte toetfteenen; De elfde doch men vind zomtyds eenen» die half verfteent is, dewelke wegens zyne gladdig- * heid niet toetfen wil. Ge IV. HOOFT: JS D' AMBOINSCHE VTE OO FT DEEL. Suafla wat het voor een Metaal Zo. ’ Suaflt befthre- VER, Uafa is een mengeling van verfcheide metalen, gelyk het Eleétfrum antiquorums” en by alle Oofterfche Volkeren ín groote achtinges zelfsbyde Portugeezen; ende ) Inlanders draagen het liever tot ringen, dan gout. Hetistweederlei; Nativum en dArtificiale , doch verfchillen beide wat van ’t geene de Europifche Autheu- ren befchryven. Ik zal derhalven hier zetten , gelyk het in Indien gevonden en ge- merkt word, immers in dit ons water-Indien. ne aar Pet Eleëlrum nativum of het natuurlyk Suaf/a , * welk men ook Tambagga Snaf/a noemt, wordt. word. alleenlyk gevonden op het Eiland Zzwor in defzelfs Ooftelyke Landfchap Ades Haarhoe- het is van aanzien niet anders dan een rood koper, behalven dat het digter en zwaar- danigheid. der is dan het gemeene koper, met een weinig gout gemengt, ’t welk men in ’t door- kappen gemeenlyk daarin blinken ziet, doch zoodanig dat het koper het meeftedeel uitmaakt, en derhalven voor een goutryk koper te houden is. Men vind het aldaar maflief in groote en kleine klonteren, zomtyds zoo groot, dat ’er acht man aan een fluk op te beuren hebben, en ik heb uit den mond van Radja Salomons eertyds Ko- Hiervan ning van Zde zelv gehoort, dat voor zyne wooninge een ftuk gelegen heeft, ’t welk Al hy voor een ftoel gebruikte , waar toe Too man geweeft zn om het op den Berg te gemeen sk draagen» doch ’t zelve is hem door de Portugeezen in ’t jaar 1665 afgenomen ; gebraikt. en waar over de meefte oneenigheid gevolgt is, zoo dat hy eindelyk uit zyn Land heeft moeten vlugten. De Berg, daar in het vale, legt ruim 1 myl van ftrand naar ‘et Zuiden van Ade, zeer kennelyk aan zyne gedaante, en word by d’ onze de Koper- Vreemd berg genaamt. d’ Inlanders verhaalen, dat op dezen berg twee groote witte buffels Aen huis gehouden hebben; zeer wild van aard, dewelke fteenen aaten> en ’t voornoem- ders dear de goutryke koper door den afgang weder uitworpen, waar van d’ eene noch zoude Es in’tleven zyn. Zy hielden het ganfch ongeoorloft dien berg aan te taften, maar lie- ten zich vergenoegen met de klontertjes, die de rivier uit dien berg ontfpringende afdreef; ja zy zouden liever oorlogen als dien berg aan te taften om mynen daar in te En waar graaven. Zy hielden dit metaal wel in waarde, doch men heeft niet vernemen konnen 3 RA dat ze eertyds iets anders daar van maakten, dan vifch hoeken , tot dat ze door de Mak- bruiken, kaflaren en Portugeezen wyzer gemaakt wierden. Leen In der daad is dit metaal voor geen Eleëfrum, maar goutryk koper te Hour » En 1 dewyl des zelfs vyfde deel geen gout is, en alle werken daar van gemaakt {laan zwart ‚ uit gelyk ander koper. gege Lleëtrum artificiale is veel fchoonder en koftelyker dan ’t voornoemde Natuurly- doörkonpg Ke, en daarom ook in veel gtooter gebruik: Het gelykt wel rood koper, maar veel gemaakt. helderder van glans en blanker, met een geele weêrfchyn fchier als een gloeijende kool» wanneer ’t gepolyft is. Het word op verfcheide manieren gemaakt, waar van deze de gemeenfte is, men neemt fyn gout van 23 of ruim 22 karaat, en fyn rood koper ge- Iyk het Japanfche is, van ieder even veel en dat fmelt men t° zaamen ; als men meer Hoe het gout neemt, zoo word het Swaf/z donkergeel en zoo mooi niet: Andere neemen gout bereidt 7 wordt. En koper even veel , een quartje fyn zilver, en de fwaarte van 2 dubbeltjes fyn ftaal » fmelten eerft het gout en koper t° zaamen ‚ daar na het zilver ‚ en ten laatften doen zy het flaal daar in ; doch zy moeten noch eenige handgreepen weeten, die zy voor ons verborgen houden, want onze goutfmeden» deze mengeling willende namaaken > bederven gemeenlyk den geheelen klomp, daarom men beft by d’ cerfte manier blyft. Deproef Deze Suaffa gepolyft zynde moet altyd fchoon en blinkend blyven > al komt SEN z ‘er zout water en azyn op» Ja fterkwater en Spiritus falis armontaci > want al wat zwart RARITEIT-KAMER.« II Boek" 03 zwart of groen uitflaat , is geen opregt Staf/a. Des zelfs gebruik als gezegt is ganfch Ze ge gemeen by alle Ooft-Indifche volkeren ‚ inzonderheit by de Maleijers, dewelke glad- van “7 de hoepringen daar van maken om aan de vingers te draagen , kalkdoofen in de Pí- nang-bekkens blikken om hunne kriffen aan de fcheede en aan ’t onderfte van’t hegt daar mede te bekleeden> en de groote Koningen ook drinkkoppen en bekers: Men fchryft het zelve zoodanige kragten toe» die men voor waangeloovig zoude agten, Bygeloof niet te min is t’ by die volkeren zoo ingewortelt, dat ze daar niet af te brengen zyn, ed roemende op de veelvoudige ervaring. Zeker indien de helft daar van waar is zoo mogt men het billyk ’t gouc voortrekken; en 't is zoo veel wonderlyker , dat die krag- ten noch ín *t gout, noch in ’t koper affondêrling fteken , maar eerft door vermenging — verkrygen: Ik heb gezien, dat perfonen, die den mond verbrandt hadden met fcher- pe kalk, den zelven geneefden met een ring van Suaf/a in den mond te fteken ; hier- om maken ze geerne kalkdoofjes daar van ‚ waar in allerlet kalk onfchadelyk word: Eenig vergift omtrent dit metaal komende doet het zelve verbleken , vreemde koleu- Ex waar ten aannemen en knerflen; het waangeloof doet ’er by, dat de drager van dit meraal A van veelderlet ongelukken zal bevrydt zyn, en» zoo hem iets geraakt of eenige fiekte k7- overkomt, de ring zal aan de hand berften. Daarom draagen de Maleijers en Makkaf: faren ’t zelve zoo geern aan hunne kriflen ‚ en aan hunne wapenen, houdende zich daar door in den oorlog gelukkig ‚ zoo lang de Hollanders hun niet overkomen, te- gens welke zy geloven, dat zelfs hunne Duivels niet beftaan konnen. Des zelfs waardy ‚ als men ”t koopt ; is ten minften het halve gewigt van gout, Des zelfs doch als men ’t van hun hebben wil ‚ zoo moet men ’t gemeenlyk noch duurder be- ve é taalen : Veele van onze groote plegen de Rottangs, die ze in de hand draagen; met Gld Suaffa te beflaan , dewyl het onkoftelyker is dan van louter gout, en niet te min fchoon- der van glans is, nooit uicflaat> en de handen niet befmet, gelyk zilver doet. Quaad Suaf/a word gemaakt als men jong gout neemt van 17 of 18 karaat, te wee- Welk ten daar onder ruim, ; deel zilvers is ; want deze menging met rood koper geeft wel ke een Suaf/a > het welk zeer blank word ‚ doch na ’e polyften niet langer blinkt, maar ftrax als men het raakt {warcachtig of donkerbruin word, en de vingers zwart verft , doch telkens als men ’t wryft weder blank word : Dit is by geval gevonden door d’ ontrouw der goutfmeeden „ die in plaats van oud jong gout naamen ; egter hebben deze zwarte ringen noch hun gebruik, als men rouw draagt. Eleëtrum Antigqnorum zoo als ’t van d’ oude Autheuren befchreven word, nament- Me een lyk een menging van 4 deelen gout met r deel zilver , 1s hedendaags onder die naam le niet meer bekent, want de Maleijers noemen zulk een menging Maas Mouda , dat is; jong gout» van zyn jonge (dat is bleeke) koleur. | Zwart Suaf]a komt uit Tonguin en Japon zyndeeenflach van rood koper, ’twelk van _Zwarz buiten altyd zwart is, maar als men ’t wryvts word het koperverwig, wiens mengin- A ge my noch onbekent is; men gebruikt het veel tot degen geveftens beflag om Rot- #4 A07, tangs en Wambais-knoopen, dewelke met goude bloempjes ingeleidt of verguldt wor- ae den, want het gout door *t draagen ligt afgewreven word: Zommige zeggen dat het des, een mengzel van rood koper en yzer zy; andere dat het ’t hart van ’t roode koper zy: De Chinezen noemen diergelyk koper Luykung tang, datis, Donder-koper, en Zeggen» dat het d’ oudfte en befte kern van ’t koper zy» van buiten zwart uitflaande ; maar geenzins dat het van den donder afgeflagen wierde. | Aurichalcum frve Orichalceum Antignorum fchynt geenzins ons geel koper of mefling Shig geweeft te zyn, ’ welk door menfchen gemaakt word van gemeen koper met Cadmia jn je dp of Chalmey geverwt;, maar cen goudryk koper, ’ zy natuurlyk uit de Bergen gehaalt ze gelyk wy boven van ’t Timorfche gezegt hebben» ’t zy door de konft gemaakt, ge- Iyk onze Ooft-Indifche Suau is, want van dit rood Suaf/a fchynen de Perfiaaníche Koningen hunne kottelyke drinkbekers gemaakt te hebben, die zy Batiahas noem- den, hebbende de gedaante eener in de midden doorgefnedene pompoen, waar.van Ce 2 Wy 204 D' AMBOINSCHE wy noch het Maleitfche woord Bateca hebben, ’t welk nu een Water-meloen beduid. Hier van fchynen ook geweeft te zyn de twee koftelyke vaten» Ezra Cap. 8. dewelke de Koningen van Perfien in den Tempel van Jerufalem vereert hadden : De text van En Ezra aan het Vill Hooft. deels wf. 27. luid aldus: Ende 2 vaaten van blinkend goed VII: 27. D koper > Oegeerlyk als gant. In ’ Hebreeufch ftaat ns swim, ’t welk beter word overgezet, blinkend kopers gelyk de Grieken het ook overzetten; var orTinwl@ , dit woord erinkol@s» afkomftig van orijgws geeft te kennen eene eigenfchap het op- regte Eletfrmm toekomende, en niet geel, gelyk zommige Overzerters hebben. „Als mede open Chafmal by Ezech. in ’t eerfte Hooftdeel , wf. 27. is ook anders niet geweetft dE dan een zulk Suaf/a, ’t welk de Grieken overzetten naevreor Eleétrums gelyk zulksmet aen bondige reden bewyft de geleerde Sam. Bochardus in zyn byvoegzel op Hierozoicum » alwaar hy het woord tonen Chafinal af brengt van twee Chaldeeufche woorden Wms Ne- chafchen 9912 Melal , rouwgout, zoo als het uit de mynen komt, waar mede t’ eenemaal overeenkomen de woorden Aurichalcum en Chalcochrufon - ‘Loo is hy ook van ge- dachte en wel met goede redenen aangaande het woord yarxorigavoy, Chalcolibanon, Ook in (waarvan men leeft in d’ Openbaaringe Joh. l: 15. en IÌ: 18.) dat het eigenfte zy met en Chafmal of Eleëfrum metallicum, dat is, fchoon gepolyft Suaf/a, ’twelkwy bovende a koleur van een gloeijende kool of van gefmolten koper» zoo als ’t in de gloed ftaat , Metderze gegeven hebben : Wy befluiten derhalven, dat het opregte Eleétrum metallietm een en menging is van zuiver gout en koper, ’t welk na ’t getuigenis van P/iutus en der Ou- 8ebragt. den d’ eigenfchap heeft met zyn regenbogige verwen het ingegoten vergift te verraa- den, ’t welk de menging van gout en zilver alleen geenzins doet. En De Javanen maken hun Suaf/a aldus : Zy neemen fyn gout een reaal zwaar, een Sebe Suf: Ryxd. zilver, 3 fesjes Brongo furi of fyn geel koper, rood koper van ieder een quart, gemaakt loot ruim een dubbeltje, fimelten dit al t° zaamen , doch het loot doen zy niet cer daar Word by , voor dat alles in de vloed ftaat » dan gieten zy het tot ftaef jes en flaan ze fagtjes met een hamer ‚ doch zoo draa zy zien» dat het fcheurt, zoo leggen zy ’t weder in % vuur ‚ en laaten het dan van zelfs kout worden, ’t welk zy dikwils doen moeten ; tot dat het zoo dun en breed worde , als zy ’t begeeren ; zy konnen ’t zoo dun kry- gen als blik, waar mede men de kris-fcheeden beflaat, en het laat zich ook foldeeren; Eris hy Dit Suafla is by de Javanen in grooter waarde dan enkel gout ‚ en hunne Keizer de ee Suffnhunam draagt het meer dan ’tgout: Zy maaken ook kalkdoofen daar van, dewel- waard). ke den kalk zyne fcherpheit benemen» ’t welk ook doen de Suaf/a-ringen , als men ze in den mond houd. V. HOOFTDEEL Hoe eenige metaalen door den Spiritus falis beproeft worden. Piritus falis communis doet de volgende werking op de metaalen : Op fyn Spiritus ge, gout doet hy niets anders, als dat hy ’t fchoon maakt: werkt. Op flegt gout doet hy infgelyks. Oo alven: Op zilver, wort het fwart, een weinig naar den blauwen trekkende als inkt. OpSuara. _ Opregt Suaf/a blyft helder, en verandert ganfch niet, ’t welk dan eene vafte proec- ve van ’t zilver is. El Quaat of fwartachtig Suaf/u eerft fchoon gepolyft word door den Spiritus falis ftraks ‚ Zwart. - Op Gerau- Op ’t Ceraunia metallica of *t Donderfchopje, word blauwachtig zwart» endroogt GEE op âls zout; in de kuiltjes van ’t zelve Schopje word het regt blauw. Een RARITEIT-KAMER « III Boek. 205 Een ftaafje van een ander Donderfchopje g gewint niets blauws ‚ maar word donker Op een ax- mufcus-grauw» daar wat paers onderloopt. | dere foort, Elelrum nativum van Timor word op ’t vlakke koper rood ‚ maar aan de zyde in Verftheide de kuiltjes donkerblauw : Het Japaních koper word eerft donkerbruin , maar droogt Ke hj 3ATEH. « geelachtig op. Spiritus falis Armoniaci doet de volgende werken: Allerhande gout word daar door Spiritus falis Ar- zuivers doch aan ’ jonge gout droogt het metter tyd blauwachtig op. ie Zilver word vuilblauw; regt Some verandert ganfch niet» ’t welk wederom een vafte , ee proef is. En Op % zil. Quaad Swa word zwart met blauw gemengt : Donderfchopjes worden vuilgeel, ver, om dat ’er gout onder loopt. Op Sualà. Timorfth koper word roodachtig, en aan de zyden loopt ‘er wat groen onder. Ja- Op ie IMOrs Ko panfch koper word donker paers, met weinig geel daar onder. per. Naarder proef van Spiritus falis communis: Op zilver van een Spaanfche mat word Naarder hy zwart, op den derden dag de plek roodachtig, en aan de kanten blauw opgedroogt : bis van Op t’ Japanfche koper blyft de plek fchoonrood en blinkend > en op den derden dag, heide aan de kanten fpaens-groen : Op het Tonquinfche zwarte-Suaf/a, daar men knoopen nnn van maakt, blyft het zwart en droogt zoo op. VL HOOFTDEEL. Zeldzaam Wer in Indsen. Ns Water-Indien is van Yfer weinig voorzien, niet zoo zeer als of het de Yerword Natuur aldaar niet voortbrengt» als wel door d’ onwetenheid der Inlan- zede # Ten gen ders, dewelke ’t zelve uit allerhande yfer-fteenen niet weeten uit te treksmonder. ken. Crimata een klein Eiland, ten weften van Borneo gelegen, heeft veele Yferfmids, Zo Cri die t° zelve uit de fteenen weeten te trekken : Van daar komen de Crimaat{che byltjes Elaa, die men om dezen geheelen Ooft verhandelt. Op Celebes Ooft-kuft in *t diftriët van Tamboecco valt ook veel yfer ‚ waar uit men de Op Cete- Tambokfche fwaerden maakt, door alle deze Eilanden bekent, doch flegt van alloy. BE __ Een beter flach valcin het naafte Landíchap daar aan in’t Weften gelegen» rondomhet waa zee binnemeir van Tommadano » welkers fwaerden en beter zyn en meer gelden dan fes $ff valt. Tambokfche ; want zy weeten door veelvoudig wellen het yfer zoodanig te bearbei- den ‚ dat het zoo goet als ftaal word , *t water uit het voorfchreve binnemeir veel daar toe helpende : De fwaerden kan men daar aan kennen > dat ze omtrent den rug in de lengte veele bogtige aderen vertoonen, zyndeeen teken, dat ze dikmaals gewelt zyn. Ík Zat hier niet breed befchryven > wat VeranG EEE al ’t yler in Ooft-Indien Verteert onderworpen is» na amentlyk dat dit daurfame metaal , ’t welk de geheele waerelde/r igg. dwingt in Indien zoo bedervelyk is door den roeft, die’t geduurig plaagt, en> zoo % 44 tin'de vrije lugt {taat > binnen korte jaaren verteert, veroorzaakt wordende door de warme vogtige en doordringende lugt dezes lands, gelyk ik achte genoegzaam bekent te zyn: Ik zal alleenlyk hier Rl eenige zeldzaame foorten , waar van men Zoo wel fabuleufe als waarfchynlyke dingen verhaalt, gelyk * zelve van d’ Inland ers opge- geven word. Ghuy is een Berg en opene Stad op d’ Ooft-kant van. Java digt achter de koopftad Ze berg Grifek gelegen „ Waar op woont de Penimbaan s dewelke daar als Patriarch en Prie- Er fterlyke Koning woont , die wegens zyne fchynheiligheid en valfche wonderwerken een Heilig, van al dar Landvolk» zelfs van den grooten Keifer of Suffuhunam > voor een heilig Cc 3 perzoon ied D AMBOINSCHE : Diede perzoon geagt word: Onder andere bedriegerijen verfchenkt deze baftaart- heilig aan de a vreemdelingen , en aân alle die hem bezoeken > zekere yfere ringen en armbanden , waar Mep _ van de ringen maffief en d’ armbanden hol zyn, gevult miet eenige heilige aarde uit die | plaats gegraven , daar hy woont ; zommige ringen zym dun en van binnen ganfch hol ‚ zoo dat ze op ’*t water konnen dryven, ’t welk het onwetende volkje voor een wonderwerk houd : Zy zullen nooit roeften , ert Zy zyn goed voor beten en fteeken van fenynige gediertens; defgelyks voor ’t branden van kalk in den mond, gelyk bo- ven gezegt is. he enderede- _ By nader onderzoek bevind men, dat dit alles bygeloovigheden en Moorfche be- oe driegerijen zyn ‚ want die Paap maakt ze uit verroefte fpykers > dewelke hy uit zyn tempel trekt, noemende dat yfer quans-wys Bef: keling , want het word hem gebragt van de kuft van Coromandel, en de kragten zullen ze eerft krygen door zyne belefin- ge ; het is waar zoo lang men ze aan de handen draagt, blyven ze blank, maar legt men ze heen, zoo roeften ze als ander yfer ; dit bedrog van bygeloof isde gemeene man onbekent, daarom laaten ze onze Chineezen hunne vrouwen draagen ‚ jaa zelfs de flegte Chriftenen dezelve noch al in waardy houden, geloovende dat de kragten der Natuur in dat yfer zyn. Zy willen ze echter niet ligt de vrouwen laaten draagen ‚ maar eigentlyk de mannen ‚en dat aan den voorften vinger of aan den duim ‚waar mede zy den kris en andere Deze _ wapenen vatten, om gelukkig in den oorlog te zyn. Ik vertrouwe dat ze dezelve tegen ree hun Landhieden me ‚ want dat ze tegen de Hollanders niet vermogen, heeft de zig dg voorfehreven Meorene Paus tot zyn ongeluk ervaaren, als hy in ’t jaar 1680. den 2 5 ders, en April met zyn maagfchap $o weêrbare mannen fterk in perzoon op ons volk aanquam ; RE dewelke door laft van den Suffubunam Amancurat dien heiligen berg zoude beftormen , An om dat de Tenimbahan het heimelyk hielde met zynen rebel Troenajaja, en hem geen Homagie wilde doen: De Paap quam wel ftoutelyk met zyn gefellen op ons volk aan; en doode een Duicfchen Capitein met 15 Zoldaten, dewelke door den drank verhittet wat onvoorzichtig op hem aanquaamen, doch terftond “wierd hy van onze mufquetten an zyn knie getroffen, dat men hem weder na zynen berg droeg, en de volgende nacht wierd hy door een Madurees op zyn kooi geponjaardeert, en des volgenden daags zyne twee oudíte zoonen door Amancourat zelf op die plaats , daar ze onze Duitíche had- En met den nedergevelt ; wordende aldus dat geheele heilige geflagt uitgeroeit tot verwonde- ed Ie ring van geheel Favas daar menigmaal te voren des Amancurats vader dezen berg van Ghiry te vergeefs beftormt had. Een an De voornoemde Paap plagt ook aan de vreemdelingen mede te deelen zekere witte der bedr garde uit die heilige plaats gegraven» gelykende naar vuil Kryftal of Alabaft, dewelke hee Het hy de de nemde kragten mede toefchryft, en daarenboven dat ze met water gewree- ven en ingenomen by de zuigende vrouwen de melk zoude vermeerderen : Van een ander Ee yfer zie hier onder in ’t XXXII Hooftdeel van de Dentritis metallica. Japanfch De Japanders bereiden ’t yfer aldus om houwers daar van temaaken, tot platte ftaa- Yer beb ven gefimeedt begraven zy ’t in een moeraflige plaats eenige jaaren, tot dat het ter de- bereidt, en zot flaal ge verroeft is, daarna herfmeden ze die, en doen ze weder in de moeras tot 8 of 10 ne “ jaaren toe, tot dat al het flegte yfer door den roeft verteert zy; ’t overige isdan zuiver ftaal , waar uit zy hunne houwers maaken : Zoo weeten ook onze Rab OEChe {mids uit d’ oude en ganfch verroefte hoepen de befte Parrangs te maaken ; ‘totde fnede nee- men ze ftukken van gebrokene Sinefche pannen , die men Tatsfos noemt > in plaats van flaal : de Singalezen neemen ook de meeft verroefte hoepen van ons volk, waar uit ze die koftelyke loopen fmeeden, dezelve dikwyls over en weder overwellende tot een ronde ftaaf ‚ die zy dan booren : Het fak-piftool van de Heer Ryjcklof van Goens was zoodaanig een loop, 17 duimen lang. . hd Ld VII HOOFT- RARITEIT-KAMER, III Boek. 207 / VIL HOOEFTDEEL. Van 't Metaal Gans. N Pegn en Siam is gemeen een Metaal, dat men Gans noemt» en fchvnt een seth N , 5 k dans: mengeling te zyn van koper en tin» ’t is rood als bleek koper en t* gaat voor « ) Jz geld, maar t’ is verboden uyt te voeren: Zy fmelten het, en maaken potten EL daar van; miflchien van dit metaal is dat groote ftuk; ’t welk heden op Baly word. | daante v flief wiel ftuk van den as daar zon te fien is, hebbende de gedaante van een maflief wiel met een ftuk van den as daar legt een aan, van buiten blauwachtig of zwart uitgeflagen, hee welk d’ Inlanders zeggen uit de B ; elfs lucht aldaar gevallen te zyn. Andere geeven *t aldus op: By de ftad Pedjing word de Ee % geerd . . t plaats getoont, daar dit ongemeen groot ftuk meraal legt op de eigenfte plaats, daar B Der het neêr gevallen is, hebbende ter weêr zyden een groot Martavaan {taan : Het ae wicl is in den diameter omtrent 4 voeten breed; en de as ruim zoo lang, al van een te zyz, {luk en hedendaags blauwachtig uitgeflagen. Die van Baly geloven vaftelyk; dat het een wiel van den Maans wagen zy» eertyds zoo helder fchynende, dat het de nacht verlichte, doch als zeker Fielt op een tyd daar teegen aanpifte, op dit licht geftoort zynde, om dat het hem in zyn nachtelyke dieveryen belette, zoo is het van die tyd af verroeft en donker geworden: Evenwel heeft nooit de Koning van Ba/y het hert gehad dat ftuk van zyn plaats te brengen» of iets daar van af tekappen; maar heeft’ Ben zelve aldus ter gedagtenis laten leggens indien het waar is, dat het van menfchen war den niet gemaakt is gelyk men ook geen reden weet te geeven» waar toe zoodaanig een “Pv: onvormelyke klomp dienen zoude; zoo is ’t waarfchynlyk, dat het door gen donder voortgebragt en aldaar nedergeflagen zy; waar van wy hier naa zullen verhaalen, dat donderfteenen van verfcheide metaalen afgevallen zyn ‚ en dat de donder ook groo- te fteenen afflaat, kan men noch zien in de Stad Grave, daar in ’t Choor van ze- ker kerk een zeer groote fteen getoont word door den donder aldaar heen geworpen. en waat: om? VIIL HOOFTDEEL Ceraunia, Donderfteen, Gighi gontur. E Donderfteenen geloof ik, dat in Indien ruim zoo veel gevonden wot- p, Dope } den, en in meer foorten verdeelt; dan in Europa; Ik zal daar van aan- ren teikenen; zoo veel ik in Indien onderfocht en bevonden heb » verdeelende ver. dezelve in twee hooftfoorten ; te weeten, 1. in Ceraunium lapidem of ei- gentlyken Donderfteen, 2. in Cerauniam metallicams waar van in ’t volgende Hooft- WR rLEH: deel. De Eigenlyke Donderfteenen zyn van verfcheide gedaanten en koleur ‚ doch zoo EREN veel ik aangemerkt en ook van andere ooggetuigen verftaan heb ; plegen ze alle de ae Bedaante van een flaande of quetfend Inftrument te hebben; als van een hamers byl beitel, pyl, gufe, &c. In Europa hebben ze zomtyds een gat, doch diergelyk heb ik in Indien noch niet gezien: Zy zyn van koleur in Indien meeft zwart als de ge- meene toetfteenen ‚ doch gladder en-blinkender ‚ zommige ftaalgroen » zommige ros Met groen gemengt, weinige wit en half doorfchynend als donkere kryftallen; zy zyn alzoo hard als eenig kefelfteen Zynmag > en men kan alle metaalen daar op toet{en. Hun Naam in ’t Latyn is Ceraynius lapis: By Plinius, Ceraunia en Betylus: in’& Hunbe Maleicfch, Gigi gontur en Batu gontur : in °t Chineefch , Luykhy> dat iss Don= 54 ven 1u vers dertand, want de Chinezen en Indianen gelooven, dat de donder een grooten kop dta 14 (ei heeft 208 : D' AMBOINSCHE Preend heeft als een Stier, en dat de®Donderfteenen zyn de tanden ‚ maar de volgende en metaalachtige zouden kiefen fyn, de welke hy uitfpuuwts als hy vergramt iss zynde hi het donderen volgens hun vermoeden anders niet dan het brullen van dien Stier: Zommige zyn zoo ftout, datze voorgeven met eigen oogen gezien te hebben de ge= daante van zulken Stier in een Donder-Wolk; die zich opende; doch andere verge- lyken hem by een Bak-oven: De volgende gedaanten van Donderfteenen zyn my voor- gekomen, waar van ik zommige heb laten uitteikenen, gelyk hier nevens te zien is. No, «is 1. Is een Donderfteen in de gedaante van cen vlakke gutfe 4; duimlang, 2 vingers B breed doch aan ’t bovenfte eind wat {malder, daar hy vierkant en als afgekapt fcheens EE let- aan de zyde met ftompe kanten; eh in de midden dikt; doch hier en daar met teke= nen als of ’er fplinters uitgebroken waaren, dewelke miflchten veroorzaakt zyn» als hy met gewelt in ’ hout voer, hoewel men aan defzelfs keepen giffen konde, dat de {teen uit veele {chilfferen over malkander liggende gemaakt was, rondom het lyf gin- gen {malle bogtige flreepen, als of de fteen aldaar t° zaamen gezet was; enaan d’ ee- ne zyde was noch een andere ader, dewelke lootverwig fcheen , ook eenigzins toetfte de als yfer, wanneer men ze met de toetfteen treffen konde; zoo wordook de azyn, op deze ader geftreeken, ros» waar uit men mede oordeelde , dat 'er yferachtig ftof in de- zen fteen moeft zyn, te meer dewyl hy een fcherpe klank gaf, als men aan de kan- Koleur. ten daar tegen floeg; zyn koleur was doorgaans donkergroen , fchier als groene kaas ; en ganfch niet doorfchynend» en zoo hard ; dat men met een ftaal daar tegen flaande qua- Iyk cen vonksken vuur daar uit konde krygen. Alle metaalen daar op geftreeken toet{en Ee zoo wel als de befte toetfteen, en yfer daar op geflepen neemt van den fteen niets af, AR gelyk van andere flypfteenen; maar het yfer word fcherp; wef halven men allerhand en Syp- geweer daar mede aanzetten kan; apn ’t gewigt was hy niet wel zoo zwaar als cen 1e gemeene keifteen, ook in ’t gevoel zoo koud nict: Een linnen doeksken daarom ge- naait, dat het over al glad aanlegt, is op gloeijende koolen zoo lang onbefchadigt ge- bleven, tot dat men zoo tellen konde, doch de fteen wierd zeer heet, en het lin- nen rook ten laaften wat brandig: Dit houden d’ Inlanders voor een vafte proef van een Donderfteen ; ‘doch ik heb ervaren; dat dit alle harde en gladde fteenen doen. Hy is Waar de- door den donder geflägen in een dikken yferhouten boom, die van boven neêr ge= BE klooft was, en in defzelfs hart ftak deze fteen op ’t Eiland Gape op Klein Bangay in t jaar 1677. in Januarius, waar op ik dit Jaar-versken gemaakt heb. ALs Gapes opperheer boog Voor Kabonna ftoVt, Voer Ik Door DonDers kraCht In ’ hart Van ’t yfer-hoVt. Want op den zelven tyd moefte de regte Koning van Gape vlugten voor den Zer- nataan Cabondo, die hem uit gefach verdreef, gemelde Koning wilde dezen boom omvellen, onwetende dat hy van den donder gefcheurt was, om uit defzelfs hout Nadfjos voor zyn Corre Corren te maaken, en zoo gebeurde het, dat deze fteen gevonden wierd in tegenwoordigheid van eenige Duitfche borgers ; die hem met groo- te moeite en fmeeken van den Koning kreegen, dewelke verklaarden, dat hy liever een flaaf wilde miffen dan dezen fteen, gelyk hier onder zal gefegt worden. No.2.0p 2. Deze heeft de gedaante van een kromme kleine vinger ‚ doch achter wat bree- en der, fchaars 2 duimen lang, ganfch glad en pikzwart alseen toetfteen > gelyk hy ook Lettr. B. alle metaalen toetft, en omnaait zynde met linnen heeft dezelve proef uitgeftaan als de voorige. _No.3. 3. Is op Boero omtrent Tomahau gevonden, door den donder geflagen in een Pan- Zn gi-Boom, in de gedaante van een oude gefchilde Pinang , te weeten als een ftompe kegel, aan d’ onder zyde met een kuiltje, ook pikzwart en glad, maar in ’t midden van ’t kuiltje, ’t welk men aan den Pinang het oog noemt, klonk hy als klokfpys > waar uit men vermoede, dat ‘er koper in was. zen Eenen Imam of Paap van Tomahau» die dezen fteen gevonden en in den gordel voorval om zyn Iyf gedraagen heeft, verzekerde my, dat hy in den Madjirafchen oorlog vande zel= ve. eens RARITEIT-KAMER. III Boek. 209 eens met een kogel getroffen wierd ‚ en dat juift op die plaats ‚ daar hy den fteen droeg, dat hy omtuimelde, maar noch hy, noch de doek, daar de fteen ingewonden was, zyn daar van bezeert geworden: Hy zeide ook, dat, hy hem in de hand hou- dende, de Steen zoo fweete, dat de geheele hand daar van binnen nat wierde. 4. Uit *t verhaal vanandere: Een andere Donderfteen mede op Boero gevonden, afs No. zi een klein wiggetje geflagen door een boom in de aarde ; deze was aan d’ eene zyde {teen » aan d’ andere zyde yfer. $. Een ander dergelyke Steen ‚ op Amboina gezien, was als een gemeen ei ‚ of No. y. wat langwerpiger , mede pikzwart en glad, ook bequaam tot toetfen. 6. Van geloofwaardige ooggetuigen heb ik verftaan ; dat een ongemeene groote A 6. Donderfteen te zien zy in de ftad Grave, te weeten in het Choor van een kerk aldaar, see zynde ingemetfelt in de plaats van de kerk ‚ daar hy-door den donder heen geworpen 872%. is, te weeten op den vloer; met het pee! ind’ aarde ; want hy heeft de gedaan- te van een Zuikerbrood , maar aan zyn dikfte deel wel 1E voet dik, van verwe don- ker met bruin en groen gemengt: Deze, als het zeer regenachtig weêr is, {weet veele droppels, die op hem hangen. 7. Een ander Donderfteen , op Ceilon in de knie van een fchip geflagen, hadde Nes. mede de gedaante van een wigge of beiteltje ‚ en de lengte van een middel vinger ; van gedaante wit en bykans doorfchynend als donker kryftal of als klaare keifteenen » doch mede zeer hard. 8. Te Gofar in Saxen heeft men een Donderfteen gehad , volkomentlyk als een No. 8. wigge » een hand lang, achter wat fimalder, van koleur wit en grauw door malkan- der gemengt als alabaft, doch zeer hard: De eigenaar hadde hem omtrent de helft in zilver gevat ‚ en aan een touwtje hangende, waar aan men heeft opgemerkt, dat hy zich t' elkens beweegde » als ’er een donder weêr was ; maar op een tyd» als de huisheer Vreemd niet te huis was, en een zwaar donder weêr quam, heeft hy (zoo men gifte ) zoo ln hard tegen de muur geflagen , daar hy tegen aanhing, dat hy zoo ver afbrak, als hy Eh in * zilver gevat was: Men zoude konnen gillen, dat hy aan die plaats, daar hy brak; loffelyk t° zaamen gezet was, of dat het gefchiet zy door Antipatie, die dezen Mar- tialifchen Steen miffchien met ’ zilver heeft. 9. De Tambokfche Donderfteenen zyn meeft zwart als toetfteen, doch gladder, al. Nog. tyd in de gedaante van een flaand Inftrument. | to, Een andere Donderfteen had de gedaante van een gemeene koks-byl , doch No. ro. aan de {neede loopt hy mede wat bogtig als een platte gutfe , 7 duimen lang, by de el neede 3 duimen breed, maar aan ’tbovenfteeinde 2, daar hy mede vierkant was, ge- Bad door 5 : 8 … den Schry- lyk die van N°. 1. zoo ook aan de zyden met ronde kanten, in de midden buikachug ver voor met eenige keepjes, als of ’er fchilfferen uitgebroken waaren : De koleur is niet eigent- zoe lyk te befchryven ‚ doch ten naaften by kan men ze vergelyken met het zoute vleefch , gekogt- ‘t welk aan de kanten wat groen en blauw is : Over * geheele lyf met donkergroene flipjes > die hem ook groenachtig doen fchynen : Overdwars loopen veele bochtige aderen ‚ waar van de grootfte rond loopen ‚ d’ andere zyn kort en afgebroken, wit- achtiger van koleur dan d’ andere fubftantie, voorts hard, glad en blinkende als mar- mer, eenigzins een weêrfchyn van zich gevende; hy is gevonden op Makkaflar door een boom in d’ aarde geflagen ‚ daar men hem gevonden heeft , na dat het donder weêr voorby was ; een Eigenaar van Makkaf/ar heeft hem door gebrek van gelt aan my verkocht voor ro Ryksdaalders ‚ daar hy hem anders voor geen zo zoude willen miffen. : : Ir. Zeilerus in zyner Zend-brieven eerfte Deel, Brief 73. bladzyde 205. verhaalt, No. rr. dat in Pomeren een groote Walvifch geftrandt zy ‚ in wiens lichaam een Donderfteen gevonden is. 12. Te Devonshire in Engeland in ’t Jaar 1622. is in den akker van Robbert Piers No. 12, een geweldige Donderfteen neêrgevallen, hebbende de lengte van 35» de breette van D d 25» en 210 ú D' AMBOINSCHE 25» ende dikte ook van 2}, voet; in hardigheit en verwe was hy een keftlfteen ge- lyk, hy wierd in veele ftukken geflagens waar van ieder wat mede nam om voor wat wonders te vertoonen: Hy quam met zulken kragt om laag, dat hy wel een el diep | in de aarde wierd geflagen, zoo haaft de gedagte fteen neêrlag; hield de donder op. Redenen Uit veele heb ik’ maar deze Exempelen willen aanhaalen, dienende mynes oordeels van den Î ; Schryver tot een genoegzaam bewys, dat de Donderfteen geenzins voortgebragt word ind’ aar- wegens % . ê : > vosskoo- de» daar men hem vind, als of het blixemvuur den zelven in dar ommefien voortbrag- Doede. tes 't welk; wanneer het in d’ aarde flaat, quanfùis der zelver zand doet gelyk glas feenen. _fmelten ‚ daar het in ’t tegendeel waarfchynlyker is ‚ dat hy in de wolken voortge- bragt word uit aardachtige en metaalachtige ftof , de welke met de dampen uit de aarde opgetrokken, en daar na door de geweldige kracht des blixemvuurs geconcentreert en tot een fteen geformeert wordt: Waarom hy nwaltyd de gedaante van een {laand Inftrument hebbe, moet men de verborgene ciscn® van een Martialifchen geeft toefchryven: Want in fecretiort Philofophia &. Magia naturali leert men , dat alle Natuurlyke li- chaamen geteelt worden, na dat de byfondere denkbeelden de Aftralifche invloeijingen by haar hebben, zynde de grond van de natuurlyke fignaturen ; want dat hy niet in de aarde uit zand voortgebragt wordt bewyfen genoegzaam zoodaanige fteenen ; die in een onbequaame ftoffe (gelyk zoo wel groeijend als droog hout, ’t vleefch van de walvifch, &c.) gevonden worden. zeeer ve Van *t gebruik des Donderfteens zal ik alleen verhaalen, ’t welk ik van d’ Inlan- ders geleert hebbe, onbetwift latende wat daar van voor füuperftitieus te houden zy : gebruikt Worden, Voor eerft kan men alle Donderfteenen gebruiken voor Toetstteenen > want zy houden de voor _ t° metaal vafter dan de gemeene. De Mooren zetten hunne kriflen daar mede aan, tot gets er k Shpflee- dat ze de regte fcherpte bekomen, zy geloven, dat ze daar mede alle hard gemaakte Ae vellen konnen doorftooten: Het grootfte gebruik, waarom zy by alle Indianen zoo Bygelof hoog geacht worden, istothetCabbal, datis, zich vaften onquetsbaar maaken, ftout der [ndraa- ot, 5 aA : Á nen vande En moedig in den oorlog te zyn ; ’t welk nodig is voor die eenige fterkte willen be- zelve. ftormen» naar welke konftjes de Inlanders inzonderheit tragten. Zekere Sengadje van Waytina op Xula Mangoli regeerende » heeft op een plaats, kort te voren door den Een donder geflagen, een wonderlyken Donderfteen gevonden, dergelyken ik nooit gefien Donder- : , o# fleen heb. Of gehoort hebbe; hy was als een dikke armring, daar men 3 vingers doorftecken kon- An de, de ring zelv was omtrent een vinger dik, rond, glad en pik-zwart, als of het vaneen —_ Zwart glas was geweeft; hy wilde dien noch voor geld noch voor goede Woorden over- be geeven , maar droeg dien altyd in zyn gordel op den navel; als hy in den oorlog Overden- trok, en gaf voor, dat hy nooit eene wonde ontfangen had: Indien d’ invloed der 176 Schry- ftarren hier toe niets vermag, en alles voor waangeloof gehouden word, *t welk ik vr, egter nieten zegge» zoo dienen deze konftjes ten minften om d’ inbeelding van den waange- drager te verfterken » dat hy te ftouter word, en met meerder moed aanvalt; anders Ki moet het een Chriften niet onbekent zyn, dat hy zyne overwinninge niet van eenig fchepfel, veel min van een levelofe fteen, maar door een vaft vertrouwen op God verkrygen moet; egter moet ik noch dit zeggen, dat dit gebruik al zeer oudis, want Plinius Plinius Lib. 37. Cap. 9. befchryft uit Sotacus twee foorten van den Donderfteen; haak. __ Zwarteenroode, de welke een byl gelyken ; de zwarte zouden in gebtuik zyn om de ftee- den te veroveren, en vlooten te verflaan, de welke men Betylis noemt; maar de langwerpige {legs Ceraunta; ftrax voegt hy daar by: Men heeft noch een andere Ce- raunia, zeer raar en zelden te,‚vinden, by de Parthifche Magi hoog geacht, en word nergens gevonden dan op plaatfen door den donder geraakt ; buiten twyffel is de Parthifche Ceraunia geen ander, dan die Sotacus befchryft. | Mede he In water gelegt en gedronken, ook van buiten daar mede gewaflthen, bluft bran- bulpmid- p delen ge dende koortfen , meeft der geene > die by donder en kout regenweer naakt geloo- DR pen en hun een koort{e over t’ lyf gehaalt hebben. In ’t Vaderland leggen zommige Vee-Herders en Boeren den Donderfteen in ’t wa- ter RARITEIT-KAMER. HI Boek zr ter3 en laaten de beeften daar van drinken; als ze eenige ziekte onderhevig zyn: Zoo heb ik ook in Europa gezien, dat Vrouwen, ontftekene en fwweerende borften hebbende» dezelve met dezen Steen dikwyls beftreeken , om den brand te bluffen. ° 13. Ik hebbe gezien een ftuk van een Donderfteen, zwart en glad, bykans als No. ri, een Toetfteens omtrent Baguala door den Donder geflaagen tegen een harde klip op land ftaande, daar hy een fcheur in gemaakt hadde, by dewelke men dit (tuk vond; of de andere helft in de klip gevaren zy» is onzeker. 14. Een Patty van Tumilau bewaarde een Donderfteen, vierkant en glad, aan *t No.14, eene grootfte einde als een zwarte Toetfteens aan ’t ander als rood koper» doch hy wilde hem aan niemant van*ons volk toonen. 15. Zeker Inlander van Nau op de kuft van Hitoe heeft in een klip by *t Zuiker- Noy. broodje op Larigques ftrand een diergelyken gemengden Donderfteen gevonden, daar in de Donder voor zyne oogen geflagen hadde; gelyk ook de Patty van Tamilau op zulken manier een gevonden heeft ‚ deze was rond in de grootte van een Bas-kogel nn d’ eene helft als een zwarte Toetfteen, d’ ander helft als rood koper; deze in water # de ge- . daante gelegt, en verhitte oogen daar mede gewaflchen, heeft de zelve genefên : Doch als „os eo ik in’t jaar 1670 den zelven leenen wilde, hebben ze hem verborgen gehouden , voor- £%-#e. geevende dat hy verloren was; in ’t gemeeen gebruiken ze alle Donderfteenen in wa- Hun gee ter te leggen, en ’ zelve te drinken, ook van buiten daar mede te waflchen om al- ng 4 len inwendigen brand des lyfs te bluflen; welke genezinge veel aangenaamer is dan met ‘de volgende kopere Schopjes: Dit moet niemant vreemd dunken, dat een fteen | in ’t allerheerfte Element voortgebragt een anderen brand kan bluffen, want het min- rd zp dere altyd voor ’t meerdere moet wyken, gelyk wy zien, dat het fonlicht een kaerfle bilan, kan uitdoen, en de kalk op verbrande deelen gefineert trekt den brand uit: In ons Kruid-boek vind men ook Exempelen , dat de kleine bernnetels den brand van een ander blad uittrekken. In ’t jaar 1690 heeft de’ donder in een {chip omtrent het Eiland Verbaal St Paulo in de groote Zuid-Zee zeilende, de grote fteng in ftukken geflagen , die van dede. boven neêr viel; en dewyl men op den derden dag noch eenige fwavelftank in ’t {chip 457 Oi erfteen, vernam» wierde overal gezogt» tot dat men agter een kift den Donderfteen vond; die noch al ftonk, doch de reuk verdween allenxkens: Hy was omtrent 4 duimen lang, agter rond en ftomp; van voren {pits, uit den grauwen blauwachtig. De fchip- per heeft hem mede naar Holland genomen. De Schryver geeft ons hier een verhaal van de Donderfteenen , over welkers voortkoomen van veele word getwyfelt , doch deze ter nedergeftelde ondervindingen zullen veele fwa- righeeden wegneemen, te meer; als men de redenen, hier gegeven, nagaat , dewelke altoos naar myngevoelen, hebben beftaan, en met dees Schryvers meening ook overeen- Stemmen, daar op uitkomende ‚ dat alle de in de lucht opgetrokkene aardfche en metalli- fche fyne deelen, die door de verdunning der lucht met de waterdeelen vermengt en dus opgevoert zynde, door de groote kragt van het onwederftaanbaare blixem-vuur ontmoet, dezelve in haar fnellen doortocht aandoen, {melten, en tot een klomp doen ftremmen na de grootte der ftotfen, die door het zelve vuur bevat zyn, en door welkers kragt zy tot in de hardfte {toffe door geflaagen worden, ontfangende zulke gedaanten en wezen, als de ftremming der deeltjes en de vermenging der ftof- fen toelaaten: Dus verre ben ik met den Schryver van een gedagte ; doch de andere wyze komt my mede waarfchynlyk voor , om dat ik ’er veele gezien beb, die door fmel- ting ongelyhzydiger en vruwwer , ook van aardachtiger fhoffe my voorkwaamen, dewelke ik my verbeeld’ op deze wyze te gefchieden: Namentlyk, dat het blixem-vuur, 1m een lucht zuiverder van aardfche ftoffen ‚ de deeltjes in hout, fteen, of merallifche li- chaamen, in de aarde ontmoetende’, doet fmelten, en om haar beflootenheit zootot ruuwer en ongeregelder klompen doet ftremmen. Welkgevoelen mede plaats kan hebben, fthoon de Schryver bet zelve verwerpt ; waarom Wy gelooven, dat de geregelde figun- ren in de open lucht, en de ongeregelde klompen inde aarde gevormt zyn: De Hr. Rum- phius geeft ons eenige afbeeldingen der geene, die hy heeft befchreven, doch n:et alle; wy zullen, om dat gebrek te vullen, gelyk wy in de voorgaande Hooftdeelen hebben gedaan, eenige van die wy bezitten OR eerfte foort van den Schryver 15 af- 2 geïe- 212 y D'’ AMBOINSCHE : getekent op de plaat L. by letter A. en de 2 foort byletter B. Waar by wy ‘er ven voegen met N°. 1. verbeeldt, omtrent een vinger lang en dik, naar onderen toe wat dunner loo- pende; zynde graauw van koleur, hebbende int midden over langs heene een vooren of kerf, ter wederzyde gerimpelt en eenigzins geplooit. Zyn flof is heel hard, doch een der zelver doorflaande , bevond’ ik die bros englafachtig ‚ en met flraalen uit het mid- delpunt naar buiten fehietende, als hier by N°.2. afgebeeldt is. N°. 3. is een andere, doch kleinder foort, gloejend bruinen doorftbynend van koleur ‚ doch veel vafter en harder als de voorgaande: Wy hebben een van dezelve dwars doorgeflaagen , enbewonden, dat uit een wit middelpunt zyn ffraalen alle blinkende naar buiten liepen, gelyh te zien is by Ne.4. en wanneer ik een ander in de langte kloofde , bevond’ ik dat dezelve mede uit het genoemde middelpunt naar buiten liepen, als te zien is by N°. 5. Waar uit wellict te befmiten is, dat zy door eene fchieltke fimelting en fhremming geformeert zyn. Die afgetekent flaat by N°.6. ts een van een andere gedaante, namentlyk onder plat ‚ tops- gewys opgaande als een Zuikerbrood , doch dikker en ffomper vangedaante , hebbende vyf ribben, seder tuflchen twee naaden of vooren heenboopende ‚ beginnende vanhet toppunt af, en eindigende in °t midden van het onderfte platte deel; zie hem verbeeldt by N°. 7. van deze is een andere foort, afgetekent by N°.8. die een weinig platter is als de voor- gaande, en tuf]chen zyn ribben als met een net, ’t geen witter als degrondis, omvlog- ten : Hy heeft de koleur en bardigheit van een Varffeen. Die by Ne. g, verbeelát, zs noch cer andere foort ‚ wat platter en zoo geregelt niet als de voorgaande ‚ en mede _vuurfteenachtig. Van deze heb ik noch meerder foorten , doch alzoo zy maar weinig werfchillen , laaten wy het hier by blyven ‚ en vertoonen noch een van die foorten, die wy gelooven door °t Bliwem-vuur in de aarde gevormt te zyn ; zie hem verbeeldt by N°. ro. Hy is ongelykzydig „ bobbelig en geperft , waar door by noch week zynde, op twee plaatzen 15 geborften , en een van dezelve hier duidelyk te zien ; His mede Vuur- fleen bard , doch met een glanfige Kaftanie bruine korft omtrokken « Wy zonden meer voorbeelden konnen geeven, doch alzoo op deze plaat ook moeten koomen de zoo genaam- de Donderfthopjes , zullen wy hier mede eindigen. IX. HOOFTDEEL. Ceraunia Metallica : Donder-Schopje, De ij At Reenen in de Wolken voortgebràgt worden is mynes eragtens nu ge- De he noegzaam bekent; en by t meefte zoo geleerd als gemeen volk aangeno- ad men; maar dat metallifche lichaamen in de Donder-wolken geteelt worden is mynes wetens in Egropa noch weinig gehoort, én zal miflchien ook be- fwaarlyk aangenomen worden, te meer als men hoort en ziet de wonderlyke gedaante van dit flag van Donder-fteenen ‚ dewelke zoo natuurlyk onze huiflyke Inftrumenten An verbeelden. Ik bekenne, dat het my qualyk kon wysgemaakt worden ‚ doe ze my eerft- maal getoont wierden, te meer als zommige van onze Werkbaafen aannaamen» zulke om te ge- He) zn Donderfteenen na te maken, ’t welk zy egter niet volbrachten, doch ik verfekere den Or Lefer, dat ik my hier in niet onachtzaam of ligtgelovig gedraages maar alles eerft nauw- booren keurig en uit zoodaanige ooggetuigen ‚ die my geloofwaardig toefcheenen, ondervraagt worden. hebbe: Ik zie ook geen fwarigheid waarom niet zoo. wel metallifche als aardachtige en fteenachtige {toffe met de dampen uit de bergen in de wolken zoude konnen opge- trokken, en door ’t Ponder-vuur tot een fteen gefmolten worden; als men overdenkt ; dat de bloedige en veelverwige regen ; die men zomtyds gezien heeft ‚ geen andere En oorfpronk kan hebben als van diergelyke aardachtige dampen : Maar hier in leide 2de groortfte fwarigheid ‚ hoe dit flach van Donder-fteenen , cie ik van hun gedaante Donder-fchopjes noeme, die wonderlyke gedaante van onze huiflyke Inftrumenten ver- kreegen; doch ik bekenne, dat ik my liever over de ondoorgrondelyke kragten der na- Dor _ tuur verwondere, dan met een al te nauwkeurig onderfoek in d’ een of d’ ander dwaling rez vervallen wil; het nazfte, daar ik my aanhoude, kan men haalên uit de P/tlofophia ap ter ferera Veterum five Magia naturali > dewelke leert > dat alle menfchelyke Kor 5 weten Fol.zta. AN IN || | Tet ser AS EREN DRS OR YP ee erder, DIZ de Oden: ie NE tre Rie ee, ER NN $ DN ouer AS Te, ed me AN eN EEE weert a SMENE Ste es Ne) e, REEN N NES EAN IS Ie EN nt EEN a Eee NEN EAN EN ESES S EAR RTE RS NN AES NNS NAAN R iN \ 9’ ú 4 4 halt Lage NR kj u nk LE RARITEIT-KAMER. III Boek. 213 wetenfchappen en daar toe behoorende werktuigen » die tot het tydlyke leven dienen» oorfpronkelyk den Menfch invloeijen door *t geftarnte ‚ na dat hy ’t zelve gunftig of ongunftig heeft; waar uit men dan befluiten mag, dat dien Aftralifche fmid, die den Menfchen ingegeven heeft; hoe ze hamers » beitels, en dergelyke inftrumenten tot het fmeeden nodig zullen maken > ook in ’t Donder-vuur , waar over hy *t gezach heeft, dergelyke inftrumenten zonder Menfchen handen maken kan, gelyk men ziet, dat veele planten de gedaante van eenig huisraad of oorlogs wapenen hebben ; zoo dat ieders geftarnte de dingen op aarden formeert naar de fchets ‚ dewelke haar Godt in de eerfte Schepping toegeeigent heeft : Ik zal dan den Lefer hier na malkander voorftellen eenige van zulke metallifche Donder-fteenen ‚ dewelke my getoont zyn s en waar van ik gehoort heb ‚ latende een ieder zyn oordeel vry, en ’t nader onder- zoek bevolen. Myn is een Donder-fchopje voorgekoomen; hebbende zeer net de ge- daante van een fchopje uit den ronden vierkant, met een ftuk van een fteel daar aan; aan de fcherpte was het 5 vingers breed, aan de zyden 3 vingers hoog » en de fteel noch twee vingers lang ‚ en binnen hol; in ’ eerfte aanzien was ’t vuilfwart als ver- roeft koper, en ftonk ook gelyk ander koper, dat men met verte of fweetige handen aantaft , maar gefchuurt zynde kreeg *t de koleur van gemeen rood koper , doch wat bleeker en naam’t geele trekkende ‚ behoudende hier en daar eenige fwarte plekken of kuiltjes, die men niet fchoon konde krygen» en fcheenen van andere fubftantie te zyn: Omtrent de fneede was t° redelyk fcherp» en harder als gemeen koper» ter weêr- zyden van den fteel liepen 3 of 4 uitbuilende aderen naar de kanten van ’t Schopje toe; aan de eene zyde zeer eenpaarig» als of ze van Menfchen handen gemaakt waren; de {teel was als gezegt is hol , doch de holligheid liep aan d’ eene zyde wat krom in Schopje » de fteel was ook niet rond ‚ maar gedrukt aan weêrzyden met een ftompe kant, en aan de bovenkant van ’t huifje liep hy ook onordentlyk. In ’t jaar 1679 zond de Koning van Tumbocco cenige gefanten naar Ambon om eenige gefcheften te verrigten, dewelke dit Schopje mede bragten, en van dewelke ik het met groot vleijen en goede betaaling gekregen hebbe ; deze verzekerden op hun manne waarheid, dat dit Schopje gevonden was voor 3 jaaren omtrent Tomadano een Negory van Celebes Ooft-kuft, daar een groot Biffftemeir en veel yfer-hutten zyn; zoo dat fchier de heele Negory uit yferfmeden beftaat; als nu in ‘t zelve 167 6Ûe jaar op ze- kere nacht een fwaar Donder-weêr voorgevallen was, en de Badja van dien plaats des morgens uitging om te zien ‚ waar de Donder geflagen hadde ‚ vond hy eenige boo- men in ftukken geflagen, en daar by een kuil vol flykig water, ’t welk men te voren nooit gezien hadde ‚ daar in hy zoo lang met de voeten omwroete » tot dat hy die Schopje vond : Twee jaaren daar na hebben hem die van Tumbocco ’t zelve afgeno- men » als zy hem den Oorlog aandeden ‚ en dewyl ik met den Badja van Tambocco in goede kennis ftont; en hem al eenige jaaren om diergelyke Donderfteenen moeilyk gevallen hadde, heeft hy zich bewegen laten’t zelve voor my af teftaan : Het genoem- de Donder-fchopje nu hier aangebragt» enaan onze Werkbaafen getoont zynde ; kon- den ze ’t zelve anders niet aannemen dan vooreen werk van Menfchen handen ge- maakt, wordende meeft daar toe beweegt door de vier voornoemde vooren of aderen; die zoo eenpaarig liepen, als ook door de holligheid des fteels : Zy hebben ’t ook na- der getoetft, en bevonden *t zelve van ongelyke fubftantie, te weten aan d’ eene kant harder dan aan d’ ander, in de kuiltjes zoo grof en fwart als roeftig yfer: Zy onder- zochten ook de kanten van den fteel ‚ die niet gefoldeert was s° doch bevonden daar geen teken van, befloten derhalven dat het moeft gegoten zyns welk ook niet mogelyk fchynt, dewyl de holligheid zoo krom liep : De brengers of Tamboccanen lachten ze wat uits vraagende wat doch de Menfchen in hun land bewegen zoude een zulk onbruikbaar werkftuk te fmeeden of te gieten > °t welk noch tot graven noch tot vegten bequaam was» en dat noch in een land» daar men yfer overvloedig heeft, en of ze niet zagen ‚ wat moeite en arbeid het een Menfch koften ‘zoude een zulk on- Drde3 deu- EB voor: beelden beveftigt, Een vreemd onders Jchopje bes fchreven, Word door eenige ges Fn mede ges bragt, en aan den Schryver werkogt. Verbaal hoe het zelve ge= vonden iss Waarom het voor een nas tuurlyké te houden zy. Redenen er Ju- diaanen over ’t ongeloof der Chri- Stenen van % zelve: 214 D' AMBOINSCHE deugend en onordentlyk werkftuk te vervaerdigen ‚ inzonderheit de voornoemde uit- ftekende aderen , die doch tot de volmaaktheid of mooijigheid van *t werktuig niet met al doen, daar t° werktuig zelv zoo onordentlyk ‚ vol kuilen en bogten was: Daar- enboven was ‘er by hun en hunne voorouders geen geheugenis ‚ dat by hun dergely- Ean ke wanfchiklyke werkftukken noch van koper noch van yfer gemaakt waaren; om nu Ad verte keuren van wat fubftantie dit Koperfchopie was, dewyl ik dikwyls gehoort hadde; SP dat het meefte metaal door den Donder afgeflagen , ongefimedig of brokkelig kri, Pader be- heb ik van de bovenkant des fteels een fmal riempje ie afzaagen en ’t zelve fmeeden 3 gd gee ’t welk ons ten tweedemaal met byvoeginge van eenig Borax gelukte > wordende een ait vierkantig ftaaf je, 4 dwars vingers lang en een fchaft dik: Ik liet ook een ander ftaaf. je van gemeen rood koper en van dezelve grootte maken; hier aan bevonden wy eerft eenig onderfcheid in de koleur ‚ zynde t° Donder-koper bleeker en geelder dan ’t ge- meene, aan gewigt verfchilden ze niet veel, behalven dat het Donder-koper omtrent een ftuiver zwaarder woeg, maar ’t meefte onderfcheid beftontin den klank, dewelke in ’t Donder-koper veel fynder en helderder was, dan aan ‘t gemeene, den klank van *t gout nader komende , weshalven wy oordeelden, dat ‘er gout moefte onder fchui- len, gelyk het ook met Spiritus Salis beftreken zoo zwart niet uitfloeg als’t gemeene. Verband Een myner knechten geboortig tot Loebo of Toloebo, een Landíchap gelegen inde Zanst gróbte Zuid-bocht van Celebes > verhaalde my ‚ dat in ’t zelve Land een rivier zy, Pleen, waar roodachtig water voerende, en af komende van een gebergte, daar yfer en koper valt ; STK langs derek rivier zeide hy met zyn Oom gereift te hebben , en komende aan een en plaats, daar zy v wiften ‚ dat de Donder te voren geflagen had , vonden ze een fchuinfe ‘fcheur of groeve in d’ aarde, daar ze naar groeven, en een Donderfchopje, ten naa- {ten by met het voorgaande overeenkomende > zyn Oom liet het zelve fmelten, zon- der daar iets by te doen ‚ en maakte ’er ringen van» die hy aan den voorften vinger droeg om gelukkig in den oorlog te Zyn. Een ânder Een Amboinfch burger geboortig van.Makkaf/ar verhaalt, dat hy verfcheiden. Don- td derkylen in zyn Land gezien heeft van een metaalachtige fubftantie , van ’t bovenge- geljken noemde Schopje merkelyk verfchillende ‚ te weeten , de fubftantie gelykt zomtyds gen fleen. naar klokípys of zoodaanig metaal” waar van men de geftukken giet, zommige van ‚yfer, zommige van yfer en koper gemengt : Zy hadden de gedaante niet van een Schopje; maar van een wigge of kyl, evenwel boven in twee ooren gefpleeten: Alles was brok- kelig , en liet zich niet gieten, ten waare men ruim de helft gout daar onder deede, En daor Hier tegen verhaalt zekeren Sinees Soon op Makkaf/ar woonachtig , dat hy meer He zulke Donderfchopjes gezien hadde van dezelve {ubftantie en fatzoen als t myne; on- beveflige. der anderen hadde de Donder eens geflagen door een groote Waringe-boom, eertyds voor het Konings-huis op Bontuala ftaande , daar men vermoede» datde voorige Ko- ningen hunne fchatten begraven hadden : Radja Palacca liet op dien plaats zoeken ; na dat de boom omgekapt was, daar hy een deel van-den fchat vond nevens een zoo- daanig Schopje, ’t welk hy aan de Nederlandfche Prefident toonde, om hem te overtui- gen > dat zoodaanige dingen met den Donder afgeflagen wierden : Gemelde Radja wilde het laaten fmelten om een beflag tot zyn kris daar van temaken, maar het wil- Des zelvs de niet vlieten tot een klomp > hoe men het ook maakte: Hy had ’er noch verfcheide en andere gezien, zommige rood, zommige geel van verfcheide gedaanten» en dat meeft ral en alle Donderkylen op Makkaf/ar neêrvallende of metaalachtig of met metaal gemengt waaren, gelyk hy dok op Java een zulk Schopje gezien hadde omtrent de ftad De- mack door den Donder afgeflagen : Gemelde Radja Patacca> zynde een ftout krygs- man > wiens dapperheid in den Javaanfchen oorlog genoegzaam gebleeken is ‚ draagt (zoo men my berigt) geduurig aan zyn lyf een zulk Donder-{chopje ‚ wanneer hy in den Oorlog is; en men weet niet; dat hy ooit gequetft is, hoewel hy in ’tgezigt van onze Duitfche Officiers veele ftoute aanvallen op den Vyand gedaan heeft; op hu aan- vallende half gekleedt, en flegts gewapent met een fchildeken , zabel en toraan in de RARITEIT-KAMER, III Boek. ais de hand : Dergelyks hoorde ik van de Tambokfche Gefanten in hunnen oorlog met die van Boëton gevoert,; doch dewyl daar onder fchyn van eigen roem lieps heb ik ’ zelve hier niet mogen aanhaalen. | Noch heb ik een klontje metaal gekregen omtrent een onge zwaar, van buiten zwart; vuil en vol kuilen; binnen roodachtig als koper, zynde een gedeelte van een ftuk door den donder op Totoli afgeflagen; op Celebes Noord-Weft-hoek gelegen ; dit heb ik ook met Borax laâten finelten ; maar bevond het ganfch ongefineedig , hoewel het tot driemaal hergoten wierd, krygende van ieder hamerflag een borft ; doch van ’t zelve ftuk heb ik een gekartelde rings die met byvoeginge van de.helft gout gemaakt is. Het boven befchreeve Schopje in ’t jaar 1682. onder myne andere Rariteiten gezon- den aan Cofmus de derde Groot Hartog van Zo/canen. By de letter B. is de Donderfteen van Bangay >. en is dezelve met die by letter B. in ’t voorgaande Hooftdeel is aangetekent. 2. In ’t voornoemde jaar 1679. heb ik bemachtigt het tweede Schopje van dezel- ve Tamboccaanfche Gefanten : Dit was wat kleinder dan ’t eerfte , ’t was van voren niet vierkant, maar rond met een fcherpe fee; en zoo hard, dat men qualyk iets daar van fchrabben konde: Zyn fubftantie was noch bleekgeeler; ook met verfcheide plek- ken en kuiltjes, die zich niet glad lieten fchuuren, waar uit men bemerkte, dart het een gemengt metaal was, van de fteel liepen ook ter wederzyden twee kromme en ver- Proef van en Schry= wer geno- men int # melten VAA ecn andere foort: No, à; zie de plaat Ls: by letter C: Zyn ge- daante é7 hevene aderen zikkels wyze naar de kanten toe; de fteel was uit den ronden wat plat poforftan- gedrukt met eenige aderen, en van binnen hol, en daar in ftak een ftuk hout, ’t welk de verkopers my niet wiften te zeggen, hoe het daar in quam; zy vermoeden egter dat iemand hunner Koningen een fteel daar in moeft gemaakt hebben om ín de hand te draagen; ’twelk ook waarfchynlyk was» want het ftukje uitgehaalt bevond men goed Ciaten-hout te zyn» meteen mes gefneden en naar de holligheid gefchikt: De verkopers zei- dens dat de donder het door den kop van een Os in de aarde hadde geflagen, en woog omtrent 8 ongens breed zynde ruim een hand; en half rond toeloperide gelyk een halve maan: De fteel had ook twee tuiten of knoopen by ieder fcherpe kant. 3. Het derde Schopje heb ik gekregen in ’t jaar 1683. mede van Tambocco, en gekogt voor 6 Ryxdaalders. Dit was grooter en zwaarder dan de beide voorfchreevene; anders van ‘zelve fatzoen, voor rondachtig met dergelyke verhevene aderen van den fteel af ko- mende, en naar de kanten lopende: De fub{tantie verfchilde wat van de voorgaande; want zy geleek beter naar klokfpys dan naar koper, en aan de kanten waaren eenige hoeken uitgeftoten, op de vlakte waaren zwartachtige plekken, en ’trook fterk als kopers het is gevonden op Bonfora, 4 mylen bezuiden Zumbocco gelegen, in een harde fteenachtige grond, door den donder vry diep ingeflagen: Dit Schopje is in t zelve jaar gezonden onder andere Rariteiten aan den Heer Chriffsaan Mentzelius Cheurvorftelyke Raad en Lyf-Medicus tot Berlin. 4. Die was het kleinfte Schopje van allen; 2 vingers breed en z leedenlatig; met een natuurlyk gat aan d’eene zyde van den fteel, die zeer plat gedrukt en hol was, met fcherpe kanten aan de zyden, hebbende aan teder zyde maar een ader of ribbe: Het voorfte liep uit den ronden plat toe, redelyk fcherp, doch met een uitgeftoten hoek: De fubftantie was gemengt van kopers Ctwelk zoo hoog toetfte als gout) en van y- Zervlekken. Het is door de Alphoerezen agter Zambocco gevonden, door den donder geflagen in den palmyt van een Calappus-boom > wiens geheelen kruin de blixem ver- zengt had: Drie eigenaars na malkander hadden het aan hun kriffen gedragen, waar door ‘t zoo glad en zmeerig was, dat liet gevernift fcheen. Van het monftreufe ftuk koper of klokfpys, hebbende de gedaante van een wiel 5 doot een onweêr op Baly neêrgeworpen, zie boven in ’t VI Hooftdeel , handelen- de van ’t metaal Gazs. ae In ’t voorgaande Hooftdeel is gefegt , dat alle deze Heidenfche en Mootfche Inlan- ers den donder de gedaante van cen Stier of Paarde-kop toefchryven, en dat onder ande= dig be- fchreeven. No.3. é een andere foort Waar bet zelwe ge- wonden is. No, 4. zië de afbeel- ding op de= zelve plaaf by letterD. Hoe 5 ev waar het gevonden 15 Zie bo- ven in 2 vir. Hooft: deel. De rede nen der Lu= diaanen ; e D' AMBOINSCHE andere deze Donderfchopjes zyne kiefen zyn, die met den fteel of ’t holle deel in % Erde kakebeen fteekens en die den donder uitfpuuwt, als hy zeer vegramt is: Met beter verbe reden kan men giffen, dat by * blixemvuur cen fterke wind zy» die van agteren haalt deze Schopjes voortdryft, en daar door deze holligheid maakt; ondertuffchen dat het omftaande blixemvuur die ftoffe van buiten t’ zaamen houdt ‚ en de fnee formeert 3 gelyk men aan zommige gefchotene kogels ziet; die van agteren een kuiltje hebben; DeSdhop. als ze in cen zuivere aarde vaaren. Van ’t gebruik is fchier’t zelve te zeggen ‚ *t geen VAL 7 wy boven van de Donderfteenen gezegt hebben; te weeten, dat zy ze aan ’t lyfdraa- de gen, of ringen daar van maakende dezelve aan den voorften vinger ftecken, als Zy gebragt. ter oorlog gaans inzonderheit als zy iets beftormen willen : Zy zyn zoo zeer verfot Re, op deze dingen ‚ dat men ze niet dan met vleijen en groot gelt, of anders door o- loof der __penbaaren oorlog van hun bekomen kan; inzonderheit is van dat goetje veel in onze AE handen gevallen by de heerlyke overwinninges die wy in’tjaar 1667 op Boeton over eid 't groote Makkaflaarfche leger behaalt hebben : Want geen Natie zoo veel met oor- logs kunftjes omgaat , als die van Makkaf/ar en andere Inwoonders van Celebes; daarom het ook den gemeenen man ongeoorloft is deze dingen-by hun te hebben of te verbergen, maar Zy moeten ze aan hunne Overften of Radjas geeven; jaa zoo Zy in een misdaad des doods vervallen waaren» zy zouden dikwyls hun leven behouden met het vereeren van een Donderfteen : Naar hun geloof maken ze den dragenden niet alleen ftoutmoedig en Cabbal of onquetsbaar , maar ook de ftukjes van een zulk Schop- je in een krishegt verborgen, en den kris meteen Donderfteen aangezet ‚ doen het zel- ve door alle betoverde vaftigheid doordringen: Desgelyks onder ’t gieten van kogels eenige ftukjes van donder-koper onder ’t lood gemengt doen dezelve door alle wape- Ook haar nen en vaftigheid doordringen. In de Medicynen BON Renee deze Schopjes op dezel- bruik EM. Hi ve manier, gelyk die Donderfteenen , leggende dezelve in” water, eerft een weinig in’ yuan. zelve wryvende, waar van ze dan iemand te drinken geeven, en van buiten daar mede waflchen ‚ die met een heete koort{e bevangen is om allen inwendigen brand te bluf- fen, doch dit water zoude my niet luften wegens den lelyken koperachtigen {maak ; die het daar van krygt, en ik zoude in dat geval liever de Steenen gebruiken. Verhaal Georgins Agricola Lib.s. de ortu fubterran: refert hec ex Avicenna: Avicenna Een, verdsinguit , in Perfsa decidunt > cum corufcat > corpora enea &> fimilia fagittis hamatis;, ZE gue in fornacibus mon ligueftunt ‚ fed corum humor in fumum refolvitur, terra autem re- fidua fit cinis. Deeidit quoque prope Lurgeamferri mafla guinguaginta librarum que pra duritie frangi non quivit ; cujus pars ad Regem Torali eft miffa, is verd ut enfts cude- rentur jufit, fed illa nec frangi nec cudì potuit. Adhwe Lydiatus de fontibus Cap. 6. veert, in Hifpania maflam lapideam venis metallicis infertam è nmbibus delapfam fu- ffe. Een Welke woorden in ’t Duitfch overgelet aldus luiden : Georg. Agric.de ort. fubterr. ver- cena _ haalt het volgende uit Avicenna: In Perfien, als het blixemt, vallen kopere lichaa- beeft, men af, gelyk gehaakte pylen, dewelke in geen {meltoven willen fmelten, maar haa- re vogtigheid verdwynt in rook» en d’ overfchietende aarde word tot afch. Zooismede by Zurgea een groot ftuk yzer afgevallen so pond zwaar » ’t welk wegens de hardig- heid niet heeft konnen gebroken worden; hier van een ftuk aan den Koning van Zo- rali gezonden» zoo heeft hy belaft, dat men daar van houwers zoude maaken, doch RA men konde het wegens des zelfs hardigheid noch breeken noch fmeeden. Verder ver- Fontibns. haalt Lydiatus de Fontibus in’t VL. Hooftdeel , dat in Hifpania een fteene klomp ne- dergevallen zy uit de wolken, dewelke met merallachtige aderen gevult was. Sterkwater op een Ceraunia Metallica geftreeken, en een eetmaal daar op geftaan hebbende vertoont zich aldus: Na 6 uuren word het een weinig groen over ’t meefte lichaam; in het tweede eetmaal trok het naar’t{paensgroen, doch daar onder liepen tweederlei plekken, zwarte en bruine: De zwarte vermoedt men van een aardachti- ge fubftantie» en de bruine van een yzerachtige te komen: In ’t midden waaren noch eeni- ge RARITEIT-KAMER. _ III Boek. 2 ge plekken ongeverft,; het welk zoude mocten gout zyn. Op den zelven tyd op ge- meen koper geftreeken wierde het donkergroen; en aan d’ eene zyde Zwartachtg. De Schryver geeft ons hier de Donder-Schopjes , die onk Donder-Beitels genoemt worden; deze beftaan meeft uit metaalftoffen ‚ waar van ik veele foorten hebbe gezien , van ge- „ke koleur en gedaante, int Kabinet van den Hr. Capttein Krytsmar; doch alzoo de zelve meeft onder buttenlandfche Liefhebbers verftrooit zyn, beb ik er geene konnen be- koomen ‚ als die verbeeldt is op de plaat L, by N°. 1r. hy is gitzwart van koleur, blinkende, en heeft , naar ik uiterlyk befpeuren kan, geen metaal in zich: Hy is mede van een Indiaan wit waangeloof om zyn hals gedraagen „ die om hem te behouden zyn leven verliet , ten welken einde daar boven een gaatje dwars 15 doorgeboort. De Hr. Rumphius geeft ons maar vande zyne tweeafbeeldigen, waar vande eerfle is AAINLOWL= zen op dezelve plaat by letter C. en de andere by letter D. X. HOOFTDEEL. Auripigmentum Indicum : _Makeitfch ; Aral. P Yava vind men een foort Auripigmentum pallidum , ’t welk onze Schilders Ht ja Opermont en Realgar noemen, zynde geele fteenachtige klontertjes zonder eed goude glimmetjes , gelyk het regte Auripigmentum heeft , van {maak niet en t zaamentrekkende ‚ maar bykans ongefmaakt , of een weinig naar °t Vi- wen. triolum trekkende : Men vind zomtyds roode ftukjes daar onder , ’t welk de Sanda- racha Grecorum wil zyn : De Maleijers en Javaanen noemen ’t Atal, de Sineezen Tsjio uijn , dat is, geele Steen. De Javaanen en Chineezen agten het voor geen vergift, want zy gebruiken het niet Werd van alleen in water of olye gewreeven om geel daar mede te verwen, maar geeven het ook en zonder fchroom in ’ lyf, doch in kleine quantiteit, waar in Zy myns oordeels niet al gf B te voorzigtig zyn: Immers men heeft gezien in ’t jaar 1660. op Batavia, dat ze het ozwaar een Vrouw ingegeeven hebben, die daar van gek wierd, tegens de muuren opklaute- #7: rende als een kat, zynde miffchien de quantiteit te groot geweeft : Anders geeven Zy het in kleine quantiteit onder het Doe djamboe gemengt binnens lyfs om de drie maan- den eens, zeggende, dat zulks dient om de huid voor alle onzuiverheid te bewaaren, en een glad vel te maaken, waar naar de Vrouwtjes tragten: Men vind het in de Ja- vaanfche koopfteeden op de markt te koop, als mede op Baly en in Sina. Die van Baly gebruiken het ook om gen flach vanlinnen, Krinfing genaamt» daar Ward we mede geel te verwen , zynde een foort van kleederen met gout-geel, rood en wit, &c. in EER gefprenkelt , doch wanneer men dit gout-geel opgefmeert heeft, moet men ’t linnen GES in den rook droogen; want daar van krygt deze verwe haar vaftigheid : De Sincefche fchilders gebruiken dit goet om gout-geel op het pampier te verwen. XL HOOFTDEEL. Tsjerondsjung. N den Vulcaan of brandenden Berg tot Banda heeft men verfcheidefpelonkenen pe Tsje- overhangende klippen als kleine kelders of verwulffels , behalven den Crater of ke gefprongene mond aan de Weft-zyde van dien berg : In dezen Crater en verwulf- ven fels vind men verfcheide mengzel van fwavel en aluin , gelyk ik betrouwe a mengzel E e alle 218 D'’ AMBOINSCHE van zwa- alle fwavel-mynen gevonden te worden; onder andere een flach van Almen plumofum : GR Ik meen geenzins den Amianthus, dewelke hedendaags by de Apothekers t? onrechte dien naam voert; maar een rechte aluinachtige fubftantie, wit als kalk, die wat aan- gevogtigt is, van fmaak zuur, met een merkelyke t° zaamentrekkinge, gelyk het op- rechte Alumen plumofum hebben moet. De Inlanders noemen het Tsjerondsjong of Tsje- Waarvan rondsfung ‚ en men heeft ’er tweederlei foorten van : De eerfte, witfte en befte ‘heeft pe men in de verwulffels aan ’t bovenfte der zelver met ftompe kegels afhangende , ge- ad Iyk men in Europa in de kelders ziet > die onder den blooten hemel ftaan ; en daar ment _ veel regenwater opvalt, en lange kegels ziet afhangen van een falpeterige {ubftantie: VID Dil sjerondsfung is egter ZOO hard niet , maar bryfelig , zoo dat men de geheele ke- gels niet kan af brengen : In ’t eerft is *t zuiver wit als kalk, maar befterft metter tyd grauwachtig > en word fchier nooit ter dege droog » in den mond fcherp zuur door- dringende en wrang: Het flegter is mede wit als drooge kalk, ’ welk men vind op den grond van de voorfchreeve fpelonken, inzonderheit in den grooten Crater met me- nigte op den grond leggen» aan de randen van dat helfche gat, waar uit geduurig cen warme damp komt , en een onderaardfch gedruis gehoort word ; dit is veel onzui- verder dan ’t voorgaande > met aarde en kleine kruimpjes van fwavel gemengt; wes- halven het ook min of meer brandt, als daar vuur bykomt. Andere klompjes zyn wit > droog, en ligt, hebben weinig zuurte, en branden niet, zoo dat ze een uitgebrande fuBftantie fchynen te zyn; derhalven hee befte 7sjerondsfung moet men niet in den Cra- ter , maar in de Spelonken; die aan de zyden des bergs zyn, zoeken, daar het door- zyperende regenwater deze kegels formeert. Omtrent het jaar 16 6o. plagt dit een wel- getrokken koopmanfchap op Javate zyn, zedert dat de Keifer van Mataram het uit Ban. da ontboden had, geldende een pond van ’t zuivere 3 Ryxsdaalders, van tonzuivere 2 van een Ryxsdaalder: Men heeft lang niet ervaaren konnen, waar toe het de Javaanen gebruikten ; zommige wilden ons wys maaken; dat dit dienen zoude om de mannelyke kragten in ’c Venus fpel te vertraagen, of lang op te houden, doch dit ftreed tegen de natuur dezes Mineraals, het welk meer vloeijend en, afvaagend dan ftoppend Waartoe is: Naderhand hebben wy zeker ervaaren, dat het de Moorfche Vrouwen gebruikten TEN voor haar zelven, om haare natuur door des zelfs afvaagende kragt zuiver en droog te word. maaken > om daar door aangenamer by haare Mannen te worden; een kunftje nodig by zulke Natien, daar veele Vrouwen by eenen Man moeten houden, en ieder zoekt haar de bevalligfte te maaken; het word in kleine quantiteit ingenoomen, te weeten , in de grootte vaneen erwete , onder zoodanig Dyoedjamboe ‚ *t welk van t’ zaamentrek- kende zaaden en bloemen gemaakt word, en dan moeten ze het niet meer dan eens ter week inneemen ; want men heeft ervaaren » wanneer het te veel gebruikt word , Jaa geduurige vloeijing veroorzaakt ‚ dewyl de afvaagende kragt in dit Mineraal veel fter- ke is dan de t? zaamentrekkende. Namaals, als de Bandaneezen de flegte en droo- afvaagen ge foort meer dan de befte begonden in Java te voeren , miflchien veroorzaakt door onkunde zoo wel van den verkooper als kooper ‚ is het weder in verachting geko- men >» want onder de Bandaneezen zelfs weinige zyn» die het oprechte weeten te zoeken, en van ’t drooge te onderfcheiden. Van Nila èn Damme, daar ryke fwavel- mynen Zyn» is my % zelve Tsjerondsjong toegebragt» wit en droog als kalk, zommi- ge als meel > zommige als klompjes ‚ een vuift groot» bykans zonder {maak of met weinig zuurte> ook niet brandende ‚ ten ware dat daar geele klontjes onderliepen ; Ook flerk want daar veel geel onder is, ’t zelve brand zoo krachtig en langzaam, dat een klon- Hs tje van een boon groot aangefteeken, meer dan een £ quartier uurs brande, maaken- de een gat door een dunne plank, daar op het geworpen word ; zommige van onze Natie kennen dit Mineraal ook niet ter dege, t° onrechte het zelve houdende voor 4r- fenicum album, doch de meefte en onkundigfte voor falpeter niet weetendes dat de Paas natuur in een fwavelachtigen of brandenden berg nooit fwavel en falpeter t° zaamen voegt jen waar door zulk een berg fpringen zoude alseen Granaat , daar het zeeker is, dat die ecu- RARITEIT:KAMER. © III Boek. 219 eeuwige vuuren veroorzëkt worden door fwavel met aluin vermengt ‚ dienende de fwavel om te branden, en de aluin om tegen te houden. XIL HOOFTDEEL Tana Bima, Badaki Java. mn, Te is mede een aluinachtige aarde, wat drooger en harder dan het voorgaari- De Tana À de Dsjerondsjong doch mede brokkelig; OEL ruuwen fwavel , te wec- Dn ten; bleekgeel met vuilwit gemengt, hoewel ze in geen {wavel-bergen ge- | vonden word ; ook op vuur gelegt geenzins brand ; maar zift of kookt; van {maak zuur en t zaamentrekkende gelyk gemeen aluin. Men noemd ze in ’t Ma- leitfch > Tuna Bima en Badaki Fava ; op Bima > Batungontfjo: Men vind ze op ’ Or Eiland Sombava op den Berg Sarri gelegen tuflchen Sape en Bima s alwaar men ook Sioen” de befte vuurfteenen vind: Men bewaard ze in aarde potten, en hangt zeeen tydlang 744 in den rook; want zy is moeilyk om te bewaaren , by regenweêr of aan een vogtige plaats ftraks fmeltende tot een dikken Siroop» doch men kan ze t’ elkens wederom droogen. Zy word meeft gebruikt om de tanden daar mede zwart te verwen 5 by de Malei- eel E jers en Javanen voor een welftarid gehouden; men neemt een klontje zoo groot als een andere erwete, knauwt ’t zelve met Stripinang, zoo worden lippen.en tanden daar van zwart; A doch aan de lippen gaat het ligt weder af, en het maakt de tanden met een vaft : De verwen. Inlanders neemen het zoo nauw niet, of ze in ’t knauwen t° fap daar van Bon zonder Siripinang in den mond gedaan verftfe geenzins zwart: Men doet ze ook by * Zappan-hout of Lolang, als men met Indigo zwart wil verwen, want het geeft een hoogzwarte koleur, en maakt dezelve beftendig ; zoo dat deze aarde nooit zwart verft , als ’er geen rood by gemengt word : Om deze oorzaak maaken ze een koopman{chap uit deze aarde, wordende in de Steden van Java en Bima op de markt verkogt. XIII. HOOFTDEEL. s Eenige foorten van Marga en Argilla : Batu Pocan. E Amboinfche Eilanden zyn ryk van alderlei foorten Marga en Argilla, doch waarde zoo veel tot noch toe bekent is, geen zonderlyk medicynaal gebruik heb- ge bende, waar van de voornaamfte zyn de volgende: | Ee De eerfte, een foort van Terra Sigillata, word maar in brokskens gevon- As den ‚ in de grootte van een walnoot > drooger en ligter dan de regte Terra Sigillata, £° be fe doch aan {maak dezelve gelyk ‚ aan de lippen kleevende, doch in den mond fimelten- foo, komt de als andere fyne aarde , van koleur lichtgrauw ‚ zommige meer naar den geelens Ge Zommige naar den witten koleur trekkende; in hardigheid onder malkander ook ver- En SE fchillende, want zommige zyn zoo week als Bolus, zommige zoo hard als half gebak- ken leem, Grassen een middel natuur tuffchen fteen en Marga. Men noemt ze in ’t Maleitfch, Napatlen Batu Poeang of Poang; en> omdatmenze aar ze- met Stripinang aan de bruilofts feftoenen bindt, Pwan genaamt, dewelke men by de ls z paeiest en Sineezen op bruilofts tafelen tot een pronk: zer: Amboinfch> Hatu mú- taalen. : In de Uliaflers, Haru menal, datis, Vette Steen, om dat hy in ’teeten fmee- rig Suit Zommige willen het woord Batu poan niet van’t Maleitfch, maar van ’t Ám- boiních afbrengen» dewyl het meeft alle Amboineezen noemen Hatupoean, en Hatu Ee z puannos n vers 210 D' AMBOINSCHE puanno > afkomftig van Puan of Appuan » dat is; {melteff bryfelens dewyl het een fteen is, die in den mond ligt {melt en verbryfelt word. Waar de Men vind ze fchier in alle Amboinfche Eilanden, doch d’ eene is wat beter dan de BUDEP andere: Die op *t Riland Honimoa, in ’t gebergte van Ithawaeca, Ulat en Ouw valt word voor de befte gehouden, zynde lichtgrauw en den Bolus naaftkomende: Ande- re achten meerder die, van Waccafihut > op groot Amboina gelegen ; deze zyn harder en geelachtiger dan de voorige ». vaft aan de lippen kleevende ‚ dewelke men graaft dn agter dezelve Negory uit een bakoven aan ’t hangen van den berg: In’ riviertje WWay- zyn. pya in ’t land van oud Hative vind men klontjes klein en groot» harder en witter dan de voorige, zoo dat men ze in ’t byten af knappen moet» dewelke men ook onder de befte rekent: D’ andere, dewelke men langs ’t Hitoêfche land vind, ale ia oud Ef, Senalo en Pelifla, worden voor flechter gehouden; en zyn dikwylsmet zand gemengt: Men graaft deze aarden z of 3 voeten diep onder den gemeenen grond, beftaande of uit gemeene zwarte, of roode, of grauwe berg-aarde; men moet zoodanige plaatfen kiefen, die aan een fteilte afhangende van een berg taan, daar men dan hoolen maakt _ als bäkovens» daar men de zuivere Batu poan zonder vermenging met andere aarde kan uithaalen , maar in opene kuilen blyft het regenwater ftaan, ’t welk den Batu poan onzuiver maakt. 0 Alle Batu poan is in ’t dagelyks gebruik niet tot de medicyn, maar om uitde hand Ae 1 te eeten , de Inlanders vinden groote fmaak daar in > inzonderheit hunne vrouwen Dn die bevrugt en gewoonlyk met vreemde luften bevangen zyn : Men ect ze nooit zoo , verfch; als ze uit den Berg of uit de Rivieren komt; maar men doet ze in een nieuwe onverglaafde pot, en hangt ze omtrent een maand in den rook, waar door zeeen rook- achtige fmaak (JVangi genaamt) bekomt» fchier als verfche ryft, by d’ Inlanders aan- genaam, eh dan word ze op de markt verkocht: De Vrouwtjes weeren niet eigentlyk te zeggen, waarom zy ze zoo graag CCtens als dat zy daar fmaak in hebben, en mal- kander wys maaken, dat zy een bleeke koleur daar door krygen, en zoo op haar ma- Dich nier wilde wit fchynen > ik meen als °t ongebleekte linnen : De ervaaring leert wel; maaken 5 . nn N dat moeder en kind op haar manier daar door wit worden » ‘maar die ze dagglyks en een onge zonden te veel eeten, krygen een bol vleefch en grooten milt, en ten laaften den koek of kor- edn ten aafem ; ( Tehatu)) met een vervuilde maag» waar uitCacochymia ontfpringt: Daar- den entegen houd men ze gezond voor die een fcherpe buik en bloedloop hebben om de bezeerde darmen te zuiveren, te falven en fmeerig te maaken, dat de fcherpe dampen daar geen vat op hebben; en met eenen zachtjes te ftoppen. Detweede _ Marga Ihana gelykt zeer wel naar nat gemaakte afch van koleur ‚ zwaarder en ver- foort. É ; Eis : ter dan Batu poans aardachtig van maak: Deze vind men over al in ’t gebied van oud. Iha of Hatuana „ zoo dat het geheele land daar van fchynt genaamt te zyn > doch word meeft gevonden aan de kanten van des zelfs rivieren > inzonderheit by Wapfalee; als men z of 3 voeten diep door deze Marga graaft > zoo komt men op de regte Batu poan;, dewelke men in koleur en fabftantie ligt daar van onderfcheiden kan. Van deze Waarvan Marga vind men een geheele klip aan ’ riviertje Esjer Goeroe Goeroe Kitsjil , daar 't een heele Á 3 EA zelve van boven heêrftort; en daar de boots vande fcheepen hun drinkwater haalen; gelegen aan de Noord-zyde van den Amboinfchen Inham ; dit riviertje voert een fteen-. achtig zap in zyn water > het welk een fteene korft zet aan houten en takken ‚ die daar in vallen, doch als men ’t water wat ftaan laat, tot dat deze {ubftantie op den bo- dem fakt, zoo is het goed te drinken: De Amboneezen noemen deze Marga» Hatu fu- Jus dat is, Batu lompor of Slykfteen, om dat men hem in ’t water wryvende terftont Ey waar tot flyk kan maaken ; in de Uliaflers Haru kullnl. Deze Marga gebruikt men in de ee Uliaffers om formen van te fnyden ‚ daar in men gefmolten tin> koper en loof kan gieten. : Dederde _ Terra Nuffalavienfis komt nader met de Terra Sigillata overeen > zy is wit» een weinig naar ’t gryfe trekkende, als of ‘er wat lichtblauw onderliep, zeer vet als zeep » doch RARITEIT-KAMER. III Boek. zzr doch niet kleevende aan den mond, en zoo brokkelig; dat met het minfte handelen de klontjes van malkander vallen, niet te min is ieder ftukje aan zich zelfs vaft en fince- rig: De fmaak trokt merkelyk naar onze Terra Sigillata, en zy is zoo vet, dat ze haar niet wel met het water laat mengen, gelyk een Axungias of Medulla Saxoruim.* Men waar die graaft ze op Nuffalaut in ’t hangen der bergen, en op de naafte heuvelen agter de dor= Ae pen Sila en Titaway. De verfch uitgegravene doet men in een Baly met water, roert ez bereidt ze met een ftokje om, tot dat de geele en roode klei daar afgaat; want mermgraaft ze kil onder zoodanigen grond 2 of 3 voeten diep, en dewyl de Inlanders flordig daar mede omgaan > ook t° elkens na’ uitgraven den kuil met die aarde weder ftoppen , zoo komt ze by ’t uitgraaven daar onder, daar anders d’ ader of gang zuiveris: De uitge- waflene in potten gedaan, en in den rook gehangen, word van de Vrouwtjes van dat Eiland gegeeten gelyk andere Batu poan, den buik min ftoppende, en miffchien met de regte Terra Sigillata nader overeen komende ; doch de Inlanders hebben de eerfte of drooge foorte liever, om dat deze Nuflalautfche aarde zoo fmeerig is, ên aan de tan- den kleeft. In de voorfchreve heuvelen vind men noch een anderefoorts witter, heeft Waar van grootere klontjes, en is min brokkelig, die men voor een witte Bolys mag houden. Zy Ee word gerookt en gegeeten als de vorige. zjn. De Batu poan van ’t Eiland Omd'is vry flegter dan de Uliaffarfche , want daar loopt veel geele klei onder, gemengt met zand en fteentjes, en riekt wat fwavelig. Bolus ruber is tweederlei van koleur , donkerrood en lichtrood, men vind hem in DEIDR ‘t gebergte van U/at en Ouw met kleine klontjes boven op den Batu poan, en ook daar de Juort. onder gemengt ; hy word niet gegeeten , maar van de Pottebakkers gefogt, dewelke de zuiverfte klontertjes vergaderen, met water wryven» en op de nieuwe potten van Dierton buiten fimeeren, eer zy die in *t vuur zetten om rood te worden. Zy noemen hem al- pek daar Haca caul en Tiaul : Dezen Bolus vind men overvloedig op Leytimor aan den en rooden berg, daar dezelve fteil en afgevallen is: Des gelyks den rooden en witten Bo- Jus by het Hitueefche dorp Haufshol. | Terra Aurifabrorum, in de Uliaflers Umepyal genaamt, is een vette zwaare Marga, De vyfde van veele klontertjes gemaakt, bleekgeel met een zilvere weêrfchjn , brokkelig, aan hed de lippen niet kleevende» en niet zonder vermenging van fyn zand - Men graaft ze en 4 uit een vlakken grond, aan Pya-en Kullar, plaatfen aan de N oord-zyde van Uliaf/ar by den hoek Umepoeti. De Goudfmeden van Ma gebruiken deze aarde om formen en Ez waar fimeltkroefen daar van te maaken , daar onder mengende geftotene Javaanfche Gorge- eed letten : Zy gebruiken ze ook om de holligheden in ’t gemaakte goutwerk daar mede */ ‚op te vullen, als zynde hoefden van de goude flangen en de krishegten, ’t welk an: dere Goudfmeden met Ambato, dat is, Gumami lacka doen; dergelyke aarde vind men ook by den hoek van Nuf/anive in de Portugeefche Baay, daar de Landweg overgaat » en by regenweer den weg zoo kleeverig maakt , dat men mer moeite de voeten daar uit haalen moet: Ochra, bruine en geele, word gegraaven op ’t Hitoeefthe land, op een berg» PE fide de oude Negory Peliffa geftaan heeft, op den plaats Amahutetto, 2 en 3 voete diep chra waar onder den grond; de bruine gelykt naar donker Lacca, doch verbleekt leelyk wor- # Er dende blauwpaers van buiten: Zy loopt met het geele door malkander gemengt, zoo dat men zelden groote klonters van een koleùr vind ; daar omtrent heeft men ook Lo0- de, zwarte en witte aarde meer naar den Bolus dan Oker trekkende ; ook treffen de gravers zomtyds een bloedrooden zap aan, zynde buiten twyffel een gefimolten Bolús ; welk deze waangeloovige voor een quaad voorteken aan de gravers houden: De bruine Se en geele word gerookt en gegeeten als andere Batw poan. In ’t gemelde dorp was Cer- (pys, tyds een gehugt Lifaloho, wiens beurt ’t was hun Stadsfiuis te ftichten, daar zein’ graaven de twee voornoemde Okers vonden, en van haar naam bygenaamt Aarde van Liflaloho: In * zelve gebergte lagen ook de dorpen Sena/o en Eli» daar men ook Bara poan uitgraaft > te weeten ‚ tot Sena/o by den oorfprong des riviers Waccahuli ; een Ee 3 witte) =/ ge D' AMBOINSCHE witte » fyne en dichte aarde ; maar die van Eli is grauwachtig met plekken als yzer roeft en fyn zand ondergemengt» derhalven ondeugend. By Mumalo in’t gebergte van Extot _Haufthol yind men roode en witte Bolus» fyns en in groote klontjes, waar van de VAE roode tot olyverwe dienftig is; gelyk ook de Leytimorfche uit den rooden berg. De ze- Argilla is een witte , vette en zeer kleiachtige aarde ; dewelke. gevonden word by Aa “Ar den oorfprong van de rivier Way plas die by Hoekonalo in zee loopt : De plaats hiet gilla. Pannat , omtrent een uur gaans na ’t Ooft-Zuid-Ooften van ’t voorfchreve Peliffa een laage vlakke plaats» daar men deze Argilfa vind, zyndefchier nooit droog, wes- Btt _ halven men óok niet daar door gaan kan wegens de taaije kley. Zydient tot het eeten A niets als ook niet om vaten daar van te maken» dewyl ze te veel vermengtis met klei- beguaam. ne grauwe fteentjes: Men noemt ze Pannat naar de plaats, daar ze gevonden word. Wanneer het langen tyd geregent heeft, zoo fpoelen in dit kley-plein eenige vuur- __fteenen bloot, zynde van dat flach , de welke men Androdamantas noemt, zwaar en Ziede hard van fubftantie, van koleur als geel koper. De klontjes zyn in de grootte van een RS dobbelfteen, kleinder en grooter; zommige vierkant, zommige irregulier hoekig, als GA of ’er een Pentagoon of vyf zydig Lichaam in een Cubus verborgen lag, en hier en daar Js maar met de hoeken uicftak ; aan haar zwaarte en koleur zoude men giffen ‚ dat ‘er eenig sr lhye metaal inftak, maar men kan ze niet {melten gefyk hier onder breeder zal gezegt wor- den: Egter wift my een Moor te zeggen > dat hy op Timors Zuid-zyde gezien hadde het Amoeraflifche gout met kleine klontjes uit dergelyke witte kley trekken : Zoodaa- nige witte Argilla vind men ook aan den voet van denrooden berg» na Mative kitsjil toe » op ftrand, doch die is brak en met veel zand gemengt» grauwachtig en droogt niet wel» buiten twyffel witter en drooger te vinden» als men wat dieper in den berg groeve: Het is een rechte Terra Cimolia of volder aarde, dies de Inlanders dezelve ook gebruiken by gebrek van zeep» om hunne klederen daar mede te wafichen. De achte _ Marga van Nuffanive word, omtrent den uiterften Weft-hoek van Zeytumor, Wey- foort. hoeki genaamt, mer groote ftukken gegraavens gelykende weleen Marga, doch is veel drooger en harder, muisverwig met een geele weêrfchyn, zoo dicht alseen lever, en knappende als men daar iets afbyt: Zy word mede voor een goede Batu poan gehou- den ‚ en behoeft over de drie dagen niet gerookt te worden, dat dan noch niet hard genoeg is, houd men voor geen Batu poan, maar voor een Marga, dewelke men op waar die Leytimors Hatupatta, datis, brokkeligen Steen noemt: Dergelyke klontertjes, roo- B de» geele en grauwe vind men overal in de rivieren van Leytimor, inzonderheit in de Waytommo en Olyphant > die men rookt en voor Batu poan eet, hoewel ze vry wat hard vallen in ’t byten; uit deze kleiachtige klontjes worden metrter tyd redelyk harde fteenen, van buiten met knobbelen en kuilen bezet, doch van andere daar aangte on- derfcheiden, dat ze in ’taantaften glad zynals zeep, zich ligt laten flypen > en met een mes fnyden > van binnen veelderlei plekkens aderen en wolkjes vertoonende; waar van zie hier na in ’t Hooftdeel van ’t Amboinfche Marmor. Dies Op het Ooftelyke deel van Bangay of Gals genaamt Bul legt de Negry Labo, en foortVerf- daar by een rivier in de welke men klontertjes en fteentjes vind > zynde een goede En DM Verf-aarde, daar men rood, geel en wit mede verwen kan. De tiende _ Ampo is een roodachtige aarde op Fava, waar van men op Cheribon de gorgeletten Pons Bi maakt, bleekrood als een halfgebakken teen; de ftukken hier van, of byzondere koek- fardme jes van die aarde tot dien einde half gebakken > worden op de markten verkogt > en de Ze8ee- van de Vrouwtjes uit de hand gegeten» gelyk de Batu poan op Ambon. Eene De Heer Rumphius heeft in dit-Hooftdeel eenige aardfthe ftoffen befthreven , waar in zyn Eed. onder andere ook van ffeenen in dezebve groewjende gewag maakt ; en alzoo de afbeeldinge ontbreekt „ ed wy veele foorten van dezelve bezitten , zoo konnen wy niet nalaaten eenige hier toe behoorende daar by te voegen. Op de plaat LI. by N°. 1. 15 een afgetekent , hebbende de gedaante van een volmaakte vierkante dobbelffteen, dewelke veel vallen in Zwitferland by de Rrvier-baaden, en ook, doch kleinder , inde Leibergenge- vonden worden. Die by N°.2. verbeeldt, is de Vyfkantige, mede van hembefthreven : waar RARITEIT-KAMER. III Boek. 424 waar by wy voegen een heel ongemeene ‚ aangeweezen by N°. 3. wat ongelykerdioer. zittende dezebve op een rotsje vaft. Zie hier by N°4. een heel andere foort Ô en als breede pylpunten, die verwart door malkander noch in haar Argilla, ofmoeder aarts - zitlen. | XIV. HOOFTDEEL. Eenige Steenen tot verwen begnaam. Omalo is een Steen, tot verwen bequaam. 2. Antsjor is een groene Steen, ook tot verwen dienftig ; zy komen beide van Suratte. 3. … Sulgi iseen witte Steen, komt van Atching > met andere fpezeryen gez wreeven en ingenomen, is goed voor het fteeken in de beenen, XV. HOOFTDEEL. Hinghong :__Swmeefch Mineraal, Inghong is een rood grauwachtig Mineraal of Steen, welk men in Sa vind. ’Hing- op zoodanige plaatfen, daar de Pauw drie jaaren na malkander zyn neft ge- es ze maakt heeft, omtrent een fpan onder °t zand of aarde ftekende, en open- vonden ; baart zich door zekere {cheuren» die men aldaar in den grondziet: Hetis ’ tweederlei van fubftantie , het eene als yferroeft , en ’t ander wat rooder. De Sineezen noemen het Hinghong , maar in Stam hiet het Faklak, datis, Medi- Jakiak, cyn tegens het Coerap: De Pauwen leggen het by haare Eijers om van de {langen be- waar toe vrydt te zyn ; met flappen Arac gewreeven; en Zoo veel gedronken als men kan, ge- Ee neeft de beeten van alle fenynige flangen , ook van die in zee woonen, en daar men ®”% van opfwelt; geftoten en vermengt met Sasjor Cancong en opgelegt, geneeft de zugti- ge beenen. . De lichte of roodachtige ftukjes daar van met warer gewreeven verwen O= ranje koleur, en d’ andere bruine zyn als fnuiftabak. XVI HOOEFTDEEL. Zwart Zand. Et zwart Zand word gevonden in Zmboina voor de Negory Hitnlamma , hiet % Zwart ; = zd, t geheele jaar door, maar wanneer de Noorde- of Noord-Wefte wind fterk Ee doorwaait , dan word het uit de zee op ftrand geworpen ; dewyl nu dit GS  Zand in menigte op Java valt, inzonderheit op de ftrand omtrent GriféC > den word. zoo willen die van Hitwlamma, onder dewelke hun Radja en de ftam 7e anahitumeffing van Javaanfche af komft Zyn > dat men gelooven zoude, dat dit zwart Zand aan den Beg f gevoele kiel van hun Jonk gezeeten hebbe, waar mede hun voorouders van Java afgevaaren ; der Javaa: en op deze plaats aangelandt zyn ‚; en hebben zich namaals aldus vermenigvuldigt; vor es daarom het ook anders niet te voorfchyn komt, dan alsde Wefte wind doorwaait; wan- komt. neer a D' AMBOINSCHE ornar ter neer de vreemde handelaars daar aankomen : In meerder overvloet vind men het op Bat. Aid fehians en op Halemahera, de Weft-zyde van ’t groot Eiland Gelolo: Na de groote vorden. — aardbeving in’ jaar 1674. dit Landfchap overgekomen, heeft het zich ook geopenbaart by den rooden berg ten Ooften van het Kafteel Vitoria ‚ doch komt niet 's jaarlyks voor den dag. Ik heb bevonden; dat het Amboinfche Zand grooter is dan t° Molukfche , en wel een vierde deel zwaarder; defgelyks dat het zwarte Amboinfche Zand, met het fyne witte vergeleken, mede veel zwaarder 1s : In’ jaar 167 8. heeft de Heer Robbertus Padbrugge doenmaals Gouverneur van Ternatenondervonden, dat de zeilfteen het zwarte Zand van Gelolo zoo wel aantrekt en tot haairtjes formeert, als het vylfel van ftaal, waar uit Js yfer- men oordeelt, dat het yfer-ryk moet zyn: Het Amboinfche word van den zeilfteen ook achtig. gangetrokken > doch veel flapper dan het Ternaraanfche. Zoo heb ik ook aangemerkt » dat het vyl(el van yfer of ftaal, door den zeilfteen aangetrokken , als men ’t aan een kaers Waar toe houd, terftond t” zaamen fmelt, en zich tot korte draadjes formeert; anders heeft het ee zwarte Zand geen gebruik» als by de Schryvers op ’t verfche {chrift te ftrooijen, daar- word. om onze Secretaryen en Comptoiren zich ’s jaarlyks van Hitulamma voorzien :* doch men moet het eerft in verfch water opkoken, en in de zon droogen, eer men het gebruikt. Wan dit zwart yferachtig Zand , is my door den Sardammer, bereifden Heer Calf, nanw- keurig verfamelaar van uitmuntende zoo natuurlyke als konftige zaaken, een doosje vol ter band geftelt „ door zyn Eed. mede gebragt van Puretta, gelegen over Genua, heb- bende dezelve eigenfchap als in dezen gemelt is , namentlyk ‚ dat het door de Magneet word aangetrokken, gelyk”t vylfelvanftaalenyfer: Het beeft volkomen de gedaante van zand ; en°t is korlig , harden glinfterig , doch pikzwart van koleur. XVIL HOOFTDEEL Cinis Sampaenfis : Abu Musa. eN ’t Landfchap Tsjamfiaa s by d’ onze Tsjampaa genaamt» legt de Stad Colong ; % Cinis Ae agter welke omtrent 5 dag reizens landwaarts in een plaats is ‚ in de grootte van is, waar 5 : \ ’ 3 het gevon- ’: Kafteels binnenfte plein hier op Amboina, aldaar welt in *theetfte van den So- ie Jeg mer een troebelwater als flyk op, ’tgelykt als of’t kookte; of alseen pap borrelt : Dit water , zoo draa het de heete Son befchynt > droogt in ‚ en verandert in afchs witachtig ‚ een weinig naar den geelen trekkende, of vwlwit : De plaats is omringt met een muurs en word bewaart door een Officier met so Soldaten, op dat niemand En be- van deze afch wegdraage ; want men moet ze den Koning des Lands brengen» die fee alleen daar mede handelt, zynde een koopmanfchap door geheel Indien getrokken, en Ee geldt den Picol-in Tsjampaa to tail zilvers, datis > 32; Ryksdaalders : Buiten dien foorten, muur een ftukweegs rondom valt deze afch ook, maar die is vuil met zand en aarde ver- mengt» daar van mag een ieder nemen. Wat beter is die digt aan den muur valt, waar van men ook niet neemen derf; als met toeftemminge van den pagter maar de binnenfte afch, inzonderheit die in ' mid- den van ’ beflotene plein opwelt, is de witfte en fynfte, zonder eenig zand» in klon- ters als een vuift groot, dewelke egter zeer ligt van malkander vallen» als men ze wryft ; aan zwaartte is ze andere afch gelyk: Op andere tyden des jaars welt ze niet op, als dan ook de plein onbewaart ftaat. Haar be-__ Die van Tsjampaa noemen ze Catloe. De Sineezen Tsjamfia foa, datis, T'sjampaa- Pekide fche Afch. Maleicfchs Abu muê, dat is, opfwellende Afch» gelyk de goede ryft in ’ “oe … koken doet; zommige noemen ze ook Abu maleijo. plaats van Haar gebruik is meeft tot alle dingen, daar men zeep toe gebruikt, als om kleede- Zee Fi - : walen ° ren en lynwaat te waflchen; ook om de handen wit te maaken: In de loog kookt men gebruikt. de lan g- RARITEIT-KAMER. III Boek. 225 de langwerpige ry{t» Bras boeloe genaamt, die daar van een aangenaame geur kryg daar van men allerhande koekjes maakt: Inzonderheit word ze veel gebruikt tot het maaken van Cafomba-verwe, in plaats van afch, die men anders van gebrande Duy- Ookomte rioens-fchillen en Catappus-fchuitjes maakt, en men kan met een lepel vo! van deze afch meer uitrichten, dan met een groote hand vol andere afch ; ook word de verwe veel klaarder daar van; egter zommige zeggen, dat het lynwaat dikwyls daar in ge- waflchen » en als men de loog te fterk maakt; ligt verbrandt en verflyt. XVII. HOOFTDEEL. Verfcheide Vunrfteenen, Batu Api. N de Amboinfche Eilanden worden op verfcheide plaatfen goede Vuurfteenen ge- DeVuar vonden, niet alleen tot het vuurflaan dienftig ‚ maar ook bequaam om Snaphaan- Ig ; fteenen daar van te maaken: Zy zyn driederlei van koleur; zwart of hoornver- Welke de wig, dewelke de befte zyn; daar na de vaale of leververwige; maar de bruine > of roodachtige zyn de flegfte: De befte zyn ook niet grooter dan een vuift, want de N groote ftukken zyn van gemengde fubftantie en brokkelig, van buiten kalkachtig ; grauw en ruig, gelyk andere keifteenen, doch zwaarder, zy zyn ook hoekig, glad en blinkende. De befte vallen op ’t Varkens Eiland, aandeszelfs Zuidzyde ‚ in’t bocht- Ez waar je Sonahola is een droog riviertje langs een heuvel, daar men ze onder andere kei- sen fteenen vind: Op ftrand ftaan wel verfcheide klippen van vuurfteen, doch zyn vol Werder. fcheuren en brokkelig: Op Kerams Noordkuft heeft men ze ook op Caloway, aan deszelfs Zuidzyde omtrent Goeli Goelt van de rivier Wattalomi tot Affan en Dawa toe, daar men fyne en maflieve ftukken van een kop groot in zee vind: Desgelyks op den Noord-Weftenhoek van Boeros te weeten, Balatetto, en aan de Zuidzyde by Karike: Op Makkaflar heeft men ze ook, en zooik verftaa geheele klippen daar van, daar onder zommige zoo fchoon en fyn zyn, dat men ze voor Achaat zoude aanzien; 2% dez en zeker de Achaat en Vuurfteen hebben zoo groote overeenkomfte met malkander, dat a het gelooflyk is, dat het buitenfte of groffte van Achaat niet dan Vuurfteen zy» gelyk veele edele gefteenten een groove moeder om zich hebben» in de Gemmariis , Matrix Gemmarum genaamt: Immers my zyn van Syratte eenige ftukjes rauw Achaat toege- zonden, waar van men de meefte voor Vuurfteen zoude houden. Dit onderfcheid is ; a so alleenlyk daar onder, dat de Vuurfteenen meer of min toetfen, als men gout daar dezelwe op frykt, maar de Achaat geenzins, dewelke ook veele breede aderen of banden heeft, A en half doorfchynend is, maar de Vuurfteen niet: De befte onder d’ Ooft- Indifche , die ik tot noch toe gezien hebbe, worden van Bima gebragt, uit het gebergte van Sarri; waar van zie boven in’t Hooftdeel van Tuna Bima. Zy zyn van driederlei ko- leur, rood, hoornverwig» en wit» die men voor Achaat zoude aanzien» zoo zy ade- ren hadden: Zy laten zich zoo wel klieven als de vaderlandfche, en geeven veel vuur En op den minften flag tegen malkander of tegen ftaal: Zy zyn ook zoo glad, inzonder- heit de witte foorte, dat men daar op niet toetfen kan; het is bekend, dat men in Europa van den Iraliaanfchen Achaat ook Snaphaanfteenen maakt, die men op pifto- len zet, dewelke weinig, doch rood en doordringend vuur geeven. Onze Amboinfche Vuurfteenen hebben die fauten, dat ze zoo wel niet klieven of fchilfteren als de Euro- pifche, of de faute mocft by onze onkunde zyn om dezelve te handelen. De Makkaf- En 4 faren leeren ons» dat men de geheele klompen eerft een dag in water moet kooken; ge kloo- zoo zullen ze te beter klieven, ’t welk gefchied met een klein hamertje, als men den fteen op de vlakke hand of een hard kuflenlegt» en aan de hoekendaarop{laat» datde Het flag zé D' AMBOINSCHE flag wat fchuins daar op komt; ’twelk een zekere handeling is: Zy geeven wel veel vuur, maar fpringen ligter, en worden eerder ftomp dan de Europifche, men kan zich egter daar mede behelpen. | „zeer In tmidden van eenen roodachtigen Vuurfteen ; af komftig van de Zuidzyde van Boero, afbeelding hebbenmyne Jongens gevonden eenen anderen witten keifteen; in de grootte en gedaante Or __van een duive-eí , doch langwerpiger en vuilwit » gelyk men ook zomtyds in de Europifche by No.s. vind; dezen zoude ik houden voor den Znorchis by Plin. Lib. 37. Cap. ro. Waar van zie ook het Gemmarium Boêtii lib. 2. Cap.202. Op andere plaatfen van Bima val- len ook goede Vuurfteenen, doch die zyn zoo goed niet, en worden metter tyd doods dat is» geeven zoo veel vuur niet meer. | Een dergelyk Steentje als een duiven-et word op de plaat LI. aangewezen by N°. 5.’tgeen wy bezitten is zuiver wit, eenigzins doorfchynend’ en hard, en heeft aan zyn fchoo- tig eimde een kleine ronde uitwaffynge als eenpaereltje ; tis rondominde kneep gerimpelt, als of ’t een afgebonden wrat was. XIX. HOOFTDEEL. Androdamas , Maas Urong. De Maas Aas Urong is een fchoone en raare Pyrites of Vuurfteen, zeer zwaar, hard eee en maflief, het geele koper zoo gelyk, dat men ’tvoor klontjes daar van reven. h L ï zoude aanzien, doch niet wel op den fteen toetfende , maar met een ftaal Zyn me- geflagen vuur geevende als een andere vuurfteen : Men vindt het in groo- A te en kleine ftukjes» alle zeer hoekig en onordentlyk ‚ nogtans zoodaanig , dat alle de BLZ hoeken een zekere ordre hebben, want de meefte zyn wel rondachtig» maar daar gedaan ftecken hoeken uit, by de Geomefra anguli folidis dat is, vafte hoeken genaamt; beftaande uit 3 vlakke zyden t° zaamen in een hoek gevoegt, en naar ’t uitwyzen der hoeken fchynen ze deelen te zyn vaneenlichaam, by de Konftenaars Dodeca-etron ge- _naamt, ’t welk gemaakt is van 12 vlakten, en ieder vlakte heeft s ftreepen als een Zie de pentagonus, of vyfhoek: Men zoude zeggen, dat veele zulke Dodeca-etra in een Cor- EE pus of lichaam fteekens maar als men den fteen in ftukken flaat, zoo bevind men hem 3:44. _ van binnen maflief, en geenzins van deelen gemaakt, *t welk men ook aan de Kry- ftallen gewaar word, die altyd van buiten zoo ordentlyk als onordentlyk fef kantig , ‘en evenwel van binnen maflief zyn: Andere ftukken zyn vierkantig als een dobbel- fteen; andere ganfch onordentlyk, en hoekig, zoo nogtans, dat hier en daar een ‘Dodeca-etron uitfteekt. Ik noeme dezen fteen Androdamas van Plinius ‚ en Pyrites foli- dus, in ’t Maleitfch Maas Urong. De grootfte en fchoonfte ftukken vind men op Java omtrent de Stad Mataram; Ook op Celebes» Borneoen Succadana, dewelke geflepen een hand breed zyn en blinken als een metaale fpiegel: In „Amboina en op Keram vind men maar kleine klontjes in de grootte van een erwete of piftoolkogel > de- Groeijen Welke de voorfchrevene Dodeca-etra beft vertoonen : Zy groeijen in harde en rofle ker- en fteenen» die men aan de kanten van zommige rivieren vind ; namentlyk op Zila , La- rigue en oud Hattve, in de rivier Waypias dewelke, als boven gezegtis, ookrykelyk uitlevert de befte Batu poan. De rofle keifteenen moet men inftukken flaan, dan vind Doch men deze klontjes daar in zoo vaft gegroeit, dat men ze daar uit kappen moet; doch fe onder to fteenen vind men pas een; dic ze heeft: Het zyn ook altyd geen maflieve klontjes, maar dikwyls zeer kleine ftukjes als grof zand ‚ en korreltjes van geel kopers door het geheele lichaam des fteens verftrooit. In de Europiíche marmerfteenen, in- zonderheit in de zwarte of blauwe vind men dergelyke Pyrites in redelyk groote ftuk- | ken; RARITEIT-KAMER. _ III Boek. #2 ken; welke de fteenhouwers Quaften, in’t Latyn» Centrum mûrmmris noemen, en Zyninde die zy in’t bewerken niet gaarn daar in zien; want zoo zy dien uitkappen, ’t welk 0 4 gefchieden moet» als ze daar in vaft fteekt; zoo blyft een kuiltje in den fteen, waar #het- door dikwyls een geheele tafel gefchendt word; maar wanneer Zoodaanige Pyrifes aan een hoek des Badts. ftaan, die worden al willens daar uit gekapt, geflepen ef op vuur- roers gezet, dewelke men Italiaanfche vuurfteenen noemt: De andere ftukken, die op een vlakte van een marmerfteene tafel voorkomen en vaft zitten, moeten door de werklieden met gedult effen gekapt, en met ’t overige van de tafel gepolyft worden , t welk een Rariteit en welftand daar aan geeft. Op de kuft van Finland, in dat deel van de Ooft-zee, ’twelk men den Finfchen word bodem noemt, ftaan veele yfelyke rotfen in zee, de Finfche Scheeren genaamt, waar ht uit men blauwen marmer of arduinfteen kapt, daar in vind men veele van deze vuur- We fleen- fteenen, wat grooter dan een mufquetkogel, bleeker van koleur dan de Ooft-Indifche ; dege als of geel koper met zilver gemengt was; dewelke geflepen blonken als een fpiegel , doch op den fteen geenzins toetften ; daarentegen de Amboinfche maffieve toetfen min of meer op den fteen, doch de ftreek gaat ftraks uit, als-men met de hand daar over ftrykt. Boven in ’t XIII Hooftdeel le de plaats Pannat befchreven , beftaande uit louter Ziesoven, witte weeke Argilla, daar in men by regenweêr veele van deze Pyrites vind, dewelke B egter“zoo ordentlyk nier en zn » als die men uit de rofle fteenen der riviere van Lari- gue kapt. Op Timor vind men ook groote klontjes van dezen fteen ‚ doch die is zeer brokke- mz lig , en’fchynt uit veele ftukken t’ zaamen gezet te zyn, der halven noch tot flypen; zi Ee noch tot vuurfteenen bequaam. vonden. Soo gehoort hier onder ook een foorte Marcafita erofa of Koperfteen , dewelke Zie van men op vEntGieide plaatfen in de Oofterfche quartieren vind; deze is brokkelig , tuig 5 feherde af en fcherp, hoekig, daar glimmeries en blikken onderlopen als geel koper, met grau- ri we bergfteen gemengts by deze Inlanders mede onder den naam van Maas Urong begre- plaat LI. pen, hoewel het merkelyk daar van verfchilt, want hetis niet alleen brokkelig ‚ en men 5 ne kan geen vuur daar mede {laan ‚ maar heeft ook een fcherp corrofief zout by zich ge- 115 lyk Safmiaak, t° welk daar uit laats als men ’t een tydlang in de opene lucht laat leg- gen. Men vind het veel op ’t Ooft-eind van't Eiland Meffoa/ digt op ftrand, en daartoe Ez wor- moeraffig: Ook op Kerams Noord-kuft by Hote; op Nuf/alau omtrent het watme wa- ig ter by Silas op Timor, en andere plaatfen meer. en Het gebruik van dezen koperigen vuurfteen is by de Inlanders noch niet ter dege be- kent , veele Europeers vergapen zich daar aan , inzonderheit aan d' eerfte (oorte of Pyrites folidus wegens zyne fwaarte en koperige koleur, willende met gewelt des vuurs eenig metaal daar uit haalen, ’t welk doch daar ín niet ís, en blyft een bloote fteen. De Javaanen , Maleijers en Makkaflaren flypen de mooifte ftukjes tot een platte tafel, Worden zoo wel rond als ruits-gewys, en zetten die in flegte ringen of aan hunne Tulpbanden; zl dn want zy geloven , dar ze den drager moedig en winbaarmaaken: Achter Grifëc legt een 578% berg Gúry, daar op de Penimbaan woont, den welken de Javaanen alle voor een Hei- lige Leeraar of Paus houden ; van dezes voorouders en geflachten ziet men verfoheide graven op t’ hoogfte van dien berg, waar in groote gepolyfte ftukken van dezen fteen gezet zyn, die een wonderlyken glans van zich geevens wanneer de opgaande zon daar ze heel tegen fchynt > * welk het onwetend volkje voor een wonderwerk acht. De tweede of Slams, brokkelige foort, geeft wat meer hoop om metaal daar uit te trekken, hoewel het tot noch toe met weinig vrucht gefchiet is: In ’t jaar 1666. hebben wy ’t hier op Ambon Proef ge- ondervonden met een gedeelte van Meffbal gebragt, 't zelve in fmeltkroefen met een Ee fterk vuur aantaftende, wanneer het fchier anders niet uitgaf als eenen ongelyken {wa- dig veligen ftank, latende op den grond van den kroes een klompje; ’ welk nafpyauter ge- bevonden. leek; maar als men daar op onee » fprong het aan ftukken ; evenwel houd men voor Doop eg- fn rie Ze- | „18 D'AMBOINSCHE serdaar zekers dat de Meffoalfche Papoeen die ftoffe daar uit haalen ‚ waar uit zy de kopere hoed bekkens Gong » by d' onze Gommen genaamt > maaken met toefet van eenig koper s maaf dan moeten zy de fteenen wat diep en onder water graaven » daar ze mafliever en harder zyn. De rede Dat ik nu de eerfte foort voor Androdamas van Plinius houde, daartoe hebben my sle ‘Sobry. zyne-woorden bewogen , welke ftaan ZLib. 37. Cap. ro. daar hy zegt: Androdamas sensay heeft een zilveren glans als een Diamant, vierkantig en altyd de dobbelfteenen gelyk: nee De Magi vermoeden, dat hy zyn naam bekomen hebbe, om dat hy de ongeftuimig- Geheide heid en toornigheid der menfchen bedwingt: De Autheuren leggen het niet uit, of Schryvers, Argyrodamas dezelve fteen zy of niet; Clarifimus Salmafins tekent op dezen plaats darin. aan by Solinus p. 564. het volgende: Plinius wil zeggen, dat hy de kragten en har- Ee digheid van: een Diamant heeft. En kort daar na doet hy daar by: Androdamas is ze- ker een foorte van Hematites , datis, Bloedfteen; van uitnemende hardigheid en zwaar- tes maar van yzer koleur; zoo dat hy oordeelt, dat den ouden geen ander Androda- mas bekent zy geweeft dan deze, en dat hem Plinzus by een Diamant vergelyke; om dat hy zoo hard is, en de menfchen bedwingt: Omftan- Myn gevoelen daarentegen is; dat Androdamas geen foort van Hematites, maar ded van Pyrites zy» en zyn naam heeft niet van een Diamant, maar van’t bedwingen der vergele _ menfchen, gelyk ik alrede boyen vande Javaanen gezegt hebbe; Plinius geeft hefn wel 4 een zilveren glans, maar dat moet men van geelachtig zilver verftaan, gelyk het ge- polyfte Maas Urong heeft: Hy heeft wel meerendeels de gedaante van dobbelftee- nen, maar ik heb gezegt, dat hier en daar de vyfhoekige kanten van een Dodeca-êtron daar onder lopen: Eenen anderen fteen zal ik hier na befchryven ‚den welken ik voor. Arg z« rodamas houde: Wilt gy dan noch eenen anderen fteen uit Plinius ‚ die met onze vyf- hoekige of veelhoekig Maas Urong over een kome, zoo geeve ik uw in ’t zelve Hooft= deel den Hewicontalithos, dewelke in een lichaam veele verwen vertoont, en gevon- den word in Zroglodytica regione: Dewyl ’t nu qualyk te geloven is, dat in een klei- | ne fleen 6o koleuren zich zouden vertoonen, zoo is het waarfchynlyk, dat Plinius Getvige- van hoeken heeft willen fpreeken : Naar myn gifling fchryft ook. Bellonius van dezen se fteen Lib.2. Obferv. Cap. 67. zeggende, dat hy te Tauris» een ftad aan ’t roode meir , een fteen in redelyke menigte gezien heeft ‚den welken een Griekfche Monnik voor de La-= pes Arabiens wilde gehouden hebben; hy was rond of bolachtig, hard, een Pyrites B zeer gelyk; uit veele vierkante ftukjes t° zaamen gezet, op de manier van Androda- Androda- mas; hy hadde liever mogen zeggen, dat het de Androdamas zelv was, wantindien WE de Arabicns Lapis dezelve is met Arabic. Plin. loc. cit. zoo moet hy het yvoor zoo gelyk zyn, dat men hem: daar voor zoude aanzien, indien hy zoo hard niet en was: Men houdt hem voor die foort van Marmer, dewelke Orpheus in zyn fteen-gedigt Lapis Barbarus noemt. zn Maas Urong hiet op ’t Javaanfch Crapo, waar men groote ftukken van een hand opt Ja breed uit her Mattaramfche gebied brengt» die zy fchoonglad {lypen» en in zilver of vaanfch, / koper zetten, als ook om daar mede vuur te flaan. Dit geheele Hooftdeel is een verhandeling van zoodaanige froffe, die by ons Marchafita enoemt word: tIs een fèhyn metaal, want het heeft de koleur en gedaante van Ko- Peraarts, waar van in Moftovien heele bergen gevonden worden, uit welke men met groote moeite eenig zilver ontdekt heeft, doch heel weinig; het zelve in’tvuur gebragt vervliegt alles in eenen affthuwelyken ftinkenden rook „ en laat heel weinig Caput mor- tuum, of Dooackop over, waar uit dan’t zilver word gehaalt: In Ungarien, Bo- hemen, Saxen, eu andere bergwerken word het mede gevonden, doch in klompen van een zeldzaame gedaante, en alle meefk van een byzondere koleur en gedaanten: dezelve bergwerkers houden het voor een verbrande zwawelftof, en (zoo zy zeggen) voortgen bragt uit zwavelachtige wateren, die uit de mynftoffen loopen of fyperen, mede flee- - pende eenige van die deeltjes , waar door zy heen dringen, en‚ als dezelve in de kuil- tjes Jil blyven flaan, dan door een flremmende kragt zaamen flollen „ en zoodaanige gedaanten maaken, als de deeltjes der mynftoffen toelaaten, ieder werfcheiden na bunne Z0lts Fol .248. ni u ES Seh fe \ Nij ny Ig Ju A if ge np pe fl ig il VAN VN A NN N Re \ s LI, En EEA 8 RI RSERET RAM UR. III Boek. 239 zoute, fwaveracntige en andere deelen, daar Zy mede verm PRN ge fhoffe geworpen of by geval inkomende, Be van't hi. Se verteert, waar im deze deeltjes blyven, en de gedaantens verbeelden den ef GOE Ci pe zaaken; doch ruuwer, alzoo korfte en bywas aant zelve erheen Ea le van deze, zynde alle van byzondere koleur en gedaante, waar van’tons coc Ki eenige hier te verbeelden op deplaat LI. Dieby N°.6.aangewezen, iseen ru 0e en 2 doch fehoon glinfterend van koleur. N°.7. Heeft degedaante vaneen Boksvoet je, en B: ven aan een knobbel of klomp van een andere flof en koleur als ae klauwtjes zjn. N°g zs een fluk , door welkers midden een tak loopt, aan de einden uitkoomende ‚ twelk wy vermoeden een worteltje te zyn, °t geen in Marchafita verandert, en waar om de om- zynde korft door dezelve flof- is gegroeit. N°.o. is een klom», geelder van koleur, en wolkachtig ; het zelve aan flnkken geflaagen , ziet men dat alle dezelve met flraalen uit een middelpunt naar buiten fchieten. N°. ro. is een geheele ronde Bal, buiten om eenigzins wolkachtig , en inwendig mede flraalsgewys uit een middelpunt voortkomende. Ne. rr. ss een diergelyke Bal, doch rondom met fcherpe uitfteekende pylpunten omzet. N°. rz. is een lankwerpig Keifteentje , voor een gedeelte met een korftNrarchafita omeroeit. No. 13. és een ruuwe groote klomp , hebbende de gedaante van een koperen deur-klopper : Wy zonden veel meerder foorten hier by konnen voegen; namentbyk Hoorns, Schulpen; en andere gedaantens, alle met deze flof omzet of wel geheel verandert ‚ maar meenen genoeg gedaan te hebben eenige van dezelve te vertoonen. Ld XX HOOFTDEEL Argyrodamas. Batu goela, ' An de Zuid-Weft-zyde van Boeton in ’t gebergte en op flrand, vind men DeÂrgy- een flach witte Keifteenen in de grootte vaneen kop of een vuift» van buiten eere vuilwit, oneffen, vol fcheuren en hard. gelyk een gemeene Keifteen; maar als men daar op flaat, zoo-valt hy in ftukken,, en dezelve kan men deelen in Zoo veel kleine brokjes als men wil, waar van zommige de figuuren als dobbel- fteentjess andere van platte tafeltjes hebben; en dezelve laten zich al weder in ande- re kleindere fchilferen; zy zyn wit» doorfchynende als kryftal , doch boven op hun vlakte geeven ze een weêrfchyns als of ze verzilvert waaren of als zilverfchuim: Zy zyn week van fubftantie, flaan geen vuur, en lichten geenzins by nacht, als men ze tegen malkander flaat, gelyk Kriftal en de Keifteen doen, Ik heb dergelyke fteenen noit #efshre- meer gezien, ook by geen Autheur iets daar van gevonden, egter oordeel ik, dat“ men hem voor den Argyrodamas van Plinins mag houden» te weeten een fteen die een Ze (ar Diamant gelykt; en een zilveren weêrfchyn geeft ; waar van zie Lib. 37. Cap. 1o. se In’t Maleitfch noemt men hem Batu goela, dewyl hy zeer wel gelykt naar de brokjes Re van Candy-zuiker, in *t Latyn Saccarum cantium, en niet candidum; vermits canttum honden. een nieuw Grieks woord is, beduidende kantigen zuiker: Men zoude hem voor een Lapis fpeenlaris aanzien, maar men kan hem niet tot kalk of gips branden; gelyk hy, ook wel zwaarder en harder is dan eenig Lapis fpecularis. In dat gebergte; daat men, enn. hem vind, vloeit hier en daar een adertje van zwart Bitumen; ’t welk in zee komen- word. de hard ‘word, en de vreemdelingen voor zwarten Amber verkogt word; hier door kan het zyn» dat deze fteen geen harde en maflieve fubftantie gewint, noch tot een volkomen Keifteen worden kan. In’tjaar 1666. wierden my van Boeton eenige man- den vol van deze fteenen gebragt, dewelke ik toen niet achtede» dewyl ik daar aan niet zien konde’, ’t geen die van Boeton daar van opgaven, te weeten» dat hy veele in ger Schoone koleuren zoude van zich geeven, als van zilver; paerlen;, en oac ROEen Dg daar men anders niets aanfàg als een. onfatzoenlyken Keifteen , weshalven ik ze weg {meet ; maar alsik ro jaaren daar na by geval een groote klont daar van aan ftukken floeg » bevond ik» dat hy van binnen veel fchoonder en raarder was dan.ik gedage Eh: | Ff 3 Deze worden vand’ Ip- landers tot kogels ge- bruikt. Groeijen mede ip een berg= Spelonk. Dienen ook tot werfierfe- den der Makkaffa- VER. Benan- dere foort, Amboin- fche. Js van weelderlei- je gedaan- LeHS, Ook fchoonder van (bof. Waar de- zelve ge- vonden wordt, Onder= fcheid tullchen deze eu’t kriftal, 5 D' AMBOINSCHE doe waaren de andere ftukken weg. Die van Boeton weigerden ook meer daat van te brengen, niet zoo zeer om dat dezelve Koning niet meer leefde, aan wien ik kennis hadde; als om dat zy die fteenen niet graag aan onze Natie willen openbaaren, vermits zy dezelve, zoo ik verftond, gebruiken in plaats van kogels om uit hun kanonsdaar mede te fchieten, dewyl ze in veele roo ftukken fpringen, als of men met fchroot fchoot: Dergelyke flach Batu goela valt op Makkaffar , een groote dagreis achter Mu- russ in een zeer hoog en koud gebergte» ’t welk men doorreifen moet, als men na ‘tland der Boegiflen gaat, boven op kan niemand wegens de groote koude duuren , ja geen gevogelte noch gedierte ziet men aldaar; omtrent de halve hoogte van dit ge- bergte heeft men groote fpelonken, daar in men groote ftukken en kegels ziet af han- gen aan {malle halfen van allerhande gedaante yfelyk om aan te zien; die metter tyd ook afvallen, van buiten zyn ze wit; doof en krytachtig, van binnen klaar en door- fchynend als kriftal, doch zonder deszelfs glans, behalven hier en daar met een zil- verachtige weêrfchyn, niet maflief , maar uit veele langwerpige ftukken t’ zaamen ge- zet, die meeft vierzydig, zommige vyf enfeszydig zyn, doch ganfích onordentlyk, en derhalven met een kleine flag ligt van malkandertefcheiden; uitte nemen en weder in te fteken : De meefte hebben de dikte vaneen {chaft, weinige van een vinger of een duim: De Makkaf(faaren brengen de afgevallene ftukken naar huis, en flypen de groot- fte brokken tot platte tafels en ruitjes» die zy tot verfierfel aan hunne kriflen zetten; het flypen gaat gemakkelyk toe met water op cen ruige fteens want ze zyn week en geeven een wit zap van zich, zy vuuren niet by nacht, noch rieken als Keifteenen , gelyk ook de voorige Batu goela, anders zoude men ze voor Kryftallen houden. Op Makkaffar, Batu bakilat, dat is, glimmende Steenen genaamt. EN Saccharites Ambonicus of Amboinfche Batu goela verfchilt wat van de beide voor- gaande aan fatzoen, maar niet in fubftantie: De Amboinfche valt mede in groote klompen, dewelke buiten doof en kalkachtig zyn, maar fttaks daar onder legt de Saccharites © zaamen gezet van ontelbare ftukjes, zoo klaar alseen kryftal, doch veel weeker: Deze ftukken zyn ganfch onordentlyk van grootte en fatzoen; want die in de eerfte laag zyn lankwerpig en onordentlyk» zoo dat men qualyk een ftukje vinden kan) ’t welk feskantig en den Kryftal gelyk zy: Onder deze zyn andere grootere ftuk- jes, zomtyds in dezelve laagen, zomtyds in de naafte daar onder ; zyndedelaagen met een kalkachtige fchorffe van malkander onderfcheiden: Deze ftukjes zyn mooijer en den Kryftal gelykers hebben een, twee of meer gladde zyden, doch geen vafte figuur; en de andere zyden zyn geftreept, als of ze van {malle ftukjes t° zaamen gezet waaren; in manier als de Amianthus: Alle deze klontjes, zoo kleine alsgroote, hoe onordentlyk van hoeken dat zy ook zyn; leggen zoo digt gefloten aan malkander, dat’er geen lec- ge plaatfën tuffchen zyn» egter met een kleine flag kan men de groote klompen van malkander flaans en de ftukjes met de vingers af haalen; dewyl geene of weinige ftuk- jes van deze de dobbelfteenen gelyken , zoo kofnen ze geen eigentlyke Argyrodamas Zyn ; welke naam de bovenftaande Boetonfche foorte beft paft, hoewel de Amboin- fche Batu Goela veel helderder en mooijer van aanzien is dan de Boetonfche » dewelke donkerder van fubftantie is, hier en daar met een zilvere weêrfchyn» la- tende zich in platte tafeltjes of dobbelfteenen deelen, welke kentekenen Plus Zy- nen Argyrodamás toefchryft: Den beften hier van vind men op Leytimor in de val- leije van de Waytommo aan den voet der bergen, en digt by de rivierkant» fteekende met groote klompen in andere klippen, de groove en koraalfteenige zyn van een on- zuivere gemengde fubftantie, gelyk de regte en feshoekige Kriftallen tot een moeder of voet hebben een anderen roflen of grauwen fteen, die eenpariger van fubftantie is. Ook groeit de regte Kryftal nooit zoo digt tegen malkander „ hoewel zyneftukjes met hùn’ voeten digt aan malkänder zitten: Alle Kryftallen groeijen ook buiten ’ lichaam van den fteen, daar aan zy zitten als een vrugt of uitbotting der zelver fteenen de Arg yrodamas » zoo wel de Boetonfche als d' Amboinfche, is van buiten met de voorfchre- ven RÄRITEIT-KAMER. III Boek. a3r ven {chorfle bedekt. In de naafte rivier van den rooden berg vind men een flegter foorte Batu goela, meeft van langwerpige ftukjes t’ zaamen gezet, gelyk een groven Zmi- anthus, zonder tafelen of vlakten: Batu Goela verfchilt van het kryftalg belilvent aan de figuur, ook hier in, dat Batu goela altyd een dooven glans heeft, met een kleine flag bryzelt, by nacht tegen malkander geflagen ganfch niet vuurt, ook in ’tvrywen geen keyachtigen reuk van zich geeft, al het welk ’t kryftal doen moet : Men zoude dit Amboinfche Batu goela vergelyken konnen met dat onvolmaakte flach Ee komt . . 0 ú van baftaart kryftal , ’t welk men in Zwitferland Gletfther noemt, ’t welk egter haar eener hee wiizer- oorfpronk zoo’t fchynt niet uit eenen fteenzap , welken de koude vochtige klippen uit- A Zweeten , maar uit een veroudert ys heeft. {cher d Argyrodamas, door den Hr. Rumphius befchreven, die ons geene afbeeldingen van de- zelve geeft, veel ligt om dat het by zyn Ed. meeft gedaantelooze zaaken zyn, gelyk wy ook wverftheide hebben, zynde maar ruuwe klonten, en niet waardig af te beelden: Deze floffe word by de bergwerkers alhier Kryftal-talk, of ook wel glets-Kryftal genaamt ; waar van verfcheide foorten zyn, doch onder dezelve munten vit, die in Engeland, en wel inzonderheit tot Cornuwal, gevonden worden: Ly zyn fehoon zitverglanzig, wit en meeft doorfchpnend;, Haar gedaante is die altoos van een fcheeve ruit, plat en naar de kanten met een Lyft fcherp toeloopende, als of dezelve gefleepen waaren; echter zyn zy zoo natuurlyk gegroeit, tenbewysts „dat veeltyds in't midden, ook welop de zy- de van dezelve wederom een andere van die gedaante ter halver wege uitfteekt. Zie op de plaat LAI. een groote verbeeldt by N°. 1. en een andere by N°,2. uit welkers zyde een halve gegroeit ts: Haar flof en hoedanigheid komt over een met de befchryving van den Hr. Rumphius. XXI HOOEFTDEEL Cryftallus Ambonica. En heeft in de Amboinfche en omleggende Eilanden een foort van flegt DeCrí- Kryftal op de zelve manier aan ruuwe klippen groeijende, als de regte: ad Men vind weinige ftukken, die den regten gelyken, en die zyn klein ; oe tlg niet boven een fchaft dik; d'andere zyn meeft volfcheuren, fchurft, vuil van koleur en oneffen; zommige zyn aan de eene zyde enkelde donkere keifteenen, vuilwit of geelachtig, aan d'andere helft doorfchynende als Kryftal: Zy hebben alle Zie de 6 , : , … 7: Plaat LIL. 6 zyden, gelyk het Mathematifche corpus Chrifma of eenhoekige Cylinder ‚ en eindi- 4, Ne. 3. ‚ gen boven in een punt van even veel zyden alseen Diamant, doch aan de meefte af- gebrooken: De grootfte, die ik in Amboina gezien hebbe; zyn een vinger dik en lang: Zy groeijen als een vrugt uit ruuwe en grove bergfteenen, altyd veele by mal- kander , niet regt opwaarts, maar fchuins en verwert door malkander; hebbende gemeenlyk een of twee grootere, en daar rondom al kleinder, en klein- der ; ook dikwyls op de vlakte van den fteen een kryftalachtige korft , als hun voet: hun natuurlyke plaats zyn de groote grauwe klippen» daar in de kuiltjes ftaan, Zoo wel buiten als binnen d’ aarde» ja zelv die onder het water ftaan; degrootfte vind waarde men ‘op hooge bergen aan zoodanige klippen» die overhangen, en daar omtrent een Ea de rivier ontfpringt » welkers kuilen men van binnen bezet vind met kleine Kryftalletjess Bn een lid van een vinger lang» een fchaft en een halm dik, alle feskantig ende puntig doch de zyden zyn niet alle effen breed» maar onordentlyk, zoo dat ’er zomtyds cen geheele zyde toegegroeit is; waar door de fteen vyfkantig word: In de rivieren vind enke men deze ftukjes hier en daar verftrooit» zomtyds ook in ’t veld, als men graaft, de- enen gat welke daar geenzins gegroeit, maar van de bergen afgefpoelt zyn; want het fchynt ; An dat deze fteentjes’t zy door hun rypheid, ’tZy door ftormwinden» plas-regen> of an- vorden ee worden. der geval van hun moeder-klip afraaken, En Zoo met de rivieren afgefpoelt worden ; on- - Bi D' AMBOINSCHE onder andere voert de Rivier Waptommo veele van deze fteentjes, aan welkers fieile oevers IT of 2 voeten onder den grond men geheele lagen vind van ruuwe; rofle en grauwe fibenen, daar de Kryftalletjes met menigte opzitten, inzonderheit in de kuil- tjes» ja ook in de gebrokenefteenen , die van binnen hol zyn, zoo dat groote klippen Groeijen groote, en kleine fteenen kleine Kryftalletjes hebben: Op ’t land van oud Hative zyn zom- Ee migerivieren, daar in men 6 of 8 voeten diep onder water groote klippen ziet, en daar LLC op fchoone groote en zuivere Kryftallen. Op Negory Lima een dorp op de Hitoefche Kuft legt een zeeftrands vol groote grauwe fteenen> zoo wel opt drooge als in zee Verbaal water» welkers kuilen vol Kryftalletjes zyn, zuiver maar klein: Onder’t Guarnizoen DAs van ’t zelve Reduyt lag zeker foldaat, dewelke een beiteltje, nyptang» en hamertje die dezel- oen hadde, hem van een Amfterdamfche ziel-verkoper mede’ gegeven ‚ om paerlen en dia- ten verga Manten van de klippen afte nypen > dewelke hy na des zielen-verkopers zeggen in Indien derde overal aan de klippen zoude vinden; Die plompe Juwelier had verfcheide ftukken met klip en al afgeflagen, dewelke hy» by zyn wederkeeren naar Holland, voornam den Dechont- ziel-verkoper in zyn bakhuis te duuwen tot dankbaarheid, dat hy hem zoo bedroogen gi Ee had; doch een vroege dood heeft dit quaad voornemen voorgekomen; en ik zette ale dit daar by om de waatneld van deze eerlyke ziel-verkopers op te houden. was. _ Noch een ander voorbeeld, hoe de Kryftallen onder water ge op Bima is gef een berg Tokeco zynde hun vlugtberg, omtrent een dagreize van ’s Konings fort aan deren. {trand boven op vlak en breed; vol zailand, en vrugtboomen; agter de Negory op een hooger heuvel is een kuil met verfch water, daar de Koning na toegaat Ba- tappa, wanneer een Ding of Duivel hem in’twater verfchynt met een grooten buf fels-hoorn aan zyn voorhoofd, die hem deze fteenen aanwyf{t niet diep onder water aan de klippen vaft. Batappa __Batappa is een Goddeloos overblyffel van *t Heidendom , ’t welk de Mooren te- Henke) gen hun wet > en daarom in ’t heimelyk ook nadoen ; wanneer zy van een Dings dienf. dat is, Demon , (den welken zy van den Satan of Duivel onderfcheiden) iets begee- ren» of een kontje willen leeren» ook rykdom te verkrygen , gelukkig en onquetsbaar in den oorlog te zyn, rooven> fteelen, dievery plegen» fpeelen, minnen, &c. zoo a Zp gaan Zy op zulke afgelegene plaat{en en hooge bergen, blyven daar een tydlang, dag plaatfen En nagt, en doen eenige offerhande aan den Ding met een vaft opzet voor deszelfs EA gedaante niet te verfchrikken noch zich te laaten wegjaagen, zoo geeft hun dan ein- dur mee- delyk de Dying een houtje of een fteentje, dar zy by hun moeten draagen om het af- gi gebedene werk te verkrygen> en dan meenen zy op hun manier noch Godsdienftig te ie verkry- zyn, daarom deze Kryftallen ook by hun Batu Ding genaamt worden. De Kof: In de goutmynen van Sumatra vind men ook fchoone groote Kryftallen, ruim EL Teen vinger dik en een lid lang, zuiver en effen van kanten, met een volkomene punt den mede in de gout- als of ze gellepen waaren, doch de zyden zyn onordentlyk, zommigeleggen los in den Mijne gevonden. grond» zommige zitten vaft aan ftukken van grauwe en witte fteenen, en het is geloof- lyk, dat de lofle ook zoo gezeeten hebben, want by my is niet waarfchynlyk, dateenig En groe Kryftal los en zonder voet in de aarde zoude groeijen; hier in Amboina vind men wel heeten. fchoone ftukken , eenige voeten diep onder den grond, als men putten graaft» “maar ie men kan klaarlyk daar aan befpeuren, dat ze afgebroken zyn : Het is aanmerkens waar- dig, dat de geheele vlakte ‚ daar het Kaftcel Viëtoria met de omliggende Negory op Re een Renes grond is, ten deele door menfchen, hoewel voor ’t meefte deel door overvloejing van de rivieren gemaakt; bewys hier van is, dat men in °t graaven van putten, 8) 9» of To. voeten diep onder den zandigen grond, veele dingen vind, als Calappus-doppen en Canary-noten, die daar niet gegroeit Zyn. Waar oe De Amboinfche Kryftallen wegens haar kleinheit en fchurftheit worden niet geagt » RE doch de Javaanen neemen de mooifte ftukken, die zy aardig weeten te flypen tot ta- Tenge fels en punten, en om ze in ringen te zetten; dat ze Diamanten fchynen» waar van bruiken. ze egter met een half oog konnen onderfcheiden worden; daarom leggen zeliever ee- nige „Fol.n3n. | LIL. \N SN NN AN NNM RARE: SN REE EREREN SURE eerd Je d Later RARITEIT-KAMER. III Bock. 23 nige geverfde foely daar onder > en maaken aldus valfche Emarauden en Robynen , gelyk men veel aan hunne kriflen ziet : De Inlanders willen ze mede tot medicyn ge- bruiken, daar een goed geloof toe vereifcht word, want zy wryven ze op een gladde toetfteen met water, daar evenwel niets afgaat; en egter geeven zy het zelve te drin- ken om den brand in de koortfen en andere heete fiekten te bluffchen ; verkiefende hier toe die onder water gegroeit zyn > om welke oorzaak Radja Bima zomtyds cen meenigte van deze Kryftallen den Koning van Mukkaf/ar moet zenden. Daar is noch een andere foorte van Kryftal in Ambon, ’t welk men opde bergen in Auch eez grootere ftukken vind, te weetens als een ey of walnoot, niet feskantig maar onor- PR dentlyk veelhoekig als afgebrokene ftukken van een grooter klomp , anders redelyk Kryftal. doorfchynend en klaar: Hoe deze groeijen is noch onbekent» dewyl men ze meeft op hooge koude bergen vind s daar weinig menfchen heen komen, en de Inlander daar toe niet nieuwsgierig is. Ik heb ze gevonden tuffchen de wortelen van groote boomen vaft fteeken, alwaar ze buiten twijffel door den regen gefpoelt worden. Op Nuffatello vind men dergelyke ftukjes, doch klein, zeer klaar, en naar den Warder geelen koleur trekkende, gelyk zommige geele Diamanten, ook gant{ch onordentlyk; Kn en als afgebroken, hebbende zoodaanige {cherpe hoeken » dat ze eenigzins glas fnyden; se En het zelve doen ook zommige feshockige Kryftalletjes , die men op Nuf/alauw by kleinder. de Marcafiten vind: De Zee-Arend, in ’t Amboinfch Kiappa genaamt, fchyut ver- maak in deze teentjes te hebben , want men heeft ervaren» dat op Manipa een neft van zoodaanigen Zee-Arend , op een hooge Cafuaris-boom ftaande , door een wind eens afgeworpen wierde, waar in men vond vier of vyf redelyk groote en feskantige pn Kryftallen, waar van de grootfte een vinger langen dik, met kleindere omgeeven, en dl or alle op een ftuk van een grauwe klip vaft waaren ‚ ’t welk de Arend in ’t gebergte zer ge- vindende , en miflchien wegens haar blinken voor een aas aanziende in zyn neft ge- an draagen heeft ; doch vermits die van Manipa zeiden, dat zy zulke fteenen meermaals in die neften gevonden hadden, zoo zoude men oordeelen, dat den Arend eenig nut of gebruik daar van moet hebben, weshalven zy hem ook den naam van Arend-fteen Beks gaven: Van andere fteenen in zulke neften gevonden zie hier na in ’t Hooftdeel van die ook 4- Aetites. | Ln Het verfchil tufchen recht Kryftal en Batoe goela of Argyrodamas zie in ’t byvoeg- sn zel van ’t voorgaande Hooftdeel. \ Van de Kryftallen alhier befchreeven zyn mede geene afbeeldingen, waarom wy nodig ge- acht hebben eenige zeldzaame bier by te voegen : Het gemeen Kryftal , int begin van dit Hooftdeel gemeldt , is verbeeldt op deplaat LIL. by N°. 3. zyndefefkantig: Het Berg je afgetekent by N°.4. zyn alle kleinder foorten, die wondertyk door malkander ge- worpen en over boop leggen; deze is zoo gegroeit. N°. 5. vs een ander Rotfje, waar uit op een punt een feskantig fluk gegroeit is, en na boven met platte kanten fpits toeloo- pende, als of het gefleepen was, hebbende drie breede en drie wat finalder banden of zy- den. N°.6. is een fluk piramidaal , mede feskantig tot boven toe: Zynde alle deze kan- ten omzet met ontelbaare dergelyke feskante puntige Kryftallen, die alle opwaarts aan loopen; zy zyn zoo wonderlyk van maakfel, als my ooit iets is voorgekoomen. N°7. is een fhuk helder Kryftal, waar binnen inwendig te zien is een geheel Landfchap met ber- gen en daalen , alle met groen mofch gelykende bewaffen. N°.8. ts een bruin Berg je, waar op leggen eenige als om ver gevalle Piramiden, zynde dezebve heel wit en knob- belig als zegerynieer. De Rots by N°. 9. verbeeldt , heeft op een bruinen grond eenige wit te gecandilifleerde fthotfen of platte flukken, alle hol over bol geworpen. N°.1o. ts een ‚ Bergje van geele Toepaas, gelykende naar Kryftallen met hagelwitte korrels befaait, en met Marchafita of metaal fchynende Berg jes begroeit. Gg XXIL HOOFT: ee OD 234 D'AMBOINSCHE XXII. HOOFTDEEL. Silices Cryftallizantes. Batu Dammar. Ehalven de voorfchrevene Kryftalletjes vind men in d Amboinfche Filanden Silices En noch een ander {lach > die men niet hooger kan achten dan’ klaare Keifteen- 2 sn tjes, doch dewyl zommige daar onder zulken klaaren weêrfchyn hebben, dat chynende ; ; Keifteen- ze °t edel gefteente zeer naby komen en als tergen, zoo heb ik ze met een Je byzonder Hooftdeel verwaardigen willen. Ik noem ze Si/ices cryftallizantes ; de Maley- ers Batu Dammar ‚ om dat ze groote gelykenifle hebben met den Amboinfchen klaaren in Dammar batu. Lommige hier van zyn half doorfchynende , vaan d’ eene zyde rond- leuren. achtig, ’t overige onordentlyk hoekig , zomtyds helder en doorfchynend als ys; zom- mige met een blauwen weerfchyn , gelyk het wit van een gekooktey; zommige heb- ben van binnen een geelen weêrfchyn » gelyk een lichtje van de eene plaats tot d’ an- dere verfchietende, als men ze neigt; „zommige verbeelden zoo duidelyk de klaare ftuk- ken van Gummi tragant ‚ dat men ze daar voor zoude aanzien, indien niet de zwaarte Re en hardigheid anders getuigde: Deze alle vind men in den Amboinfchen Inham; aan worden. des zelfs Noord-zyde op fteenige ftranden ‚ van Hative: Op Nuffatello, Lockt ‚en aan de Zuidzyde van Baero vind men andere kleine witte Keifteentjes, in de grootte van hazel nooten, zommige rond, zommige plat, van buiten effen en doof, van binnen door- fchynend en van een eenpaarige fubftantie» zommige geelachtig, zommige blauwach- tig, zoo dat men ze voor ruwe Diamanten zoude aanzien, en geflepen zouden ze mif- Enheb- fchien d’ Amersfoort{che Diamanten niet veel wyken; inzonderheit die van Nuf/atel- ben gelyke J, komen, doch het is tot noch toe niet bewezen. Dergelyke Steentjes; doch wat groo- His naar de Amerf- ter, zyn my gegeeven voor opregt Berg-kryftal , ’t welk van de Kuft Coromandel komt » Ai waar voor ik ze egter niet kan aannemen, dewyl ik’t voor een fubftantieele eigenfchap ia des Kryftals houde, dat hy van natuur feskantig moet zyn. XXIIL. HOOFTDEEL. Vafa Porcellanica. Porfel- E meening is niet om * Porfellein uitvoerlyk te befchryven» dewyl het zel- En zin ve by andere Auteuren genoegzaam te vinden is; inzonderheit in de nauw- En keurige gefchiedeniffen van ’t Sineefche gefandfchap door Johan Nieuhof en befchreven; alleenlyk zal ik hier aantekenen eenige dingen , dat koftelyke Vaatwerk betreffende, dewelke myns weetens by andere Auteuren of niet of donker aangehaalt worden : Voor eerft zal ik myn oordeel zetten ‚ waar van de naam Porfellein komt » namentlyk van zeker {lach van Zechoorntjes, dewelke men in ’t Latyn Con- Haar _ cha Veneris en Murexe Mutiani noemt, boven in’t II. Boek Hooftdeel XXII. befchre- naa 8e, ven: Welk flach van Hoorntjes men hedendaags by de Frangoifen en Iraliaanen Por- zeker lach ellane noemt; hier van (zegge ik) heeft het Sineefche Vaatwerk haar naam bekomen; B geenzins oorfpronkelyk in Siza ‚ maar zoo *t fchynt in Spanjen > en eigentlyker in Majorca , alwaar men fijn en wit aardwerk maakt , ’t welk wegens haar gladdig- heid, met die Hoorntjes gemeen, haar naam gekregen heeft: Of men moefte zeggen ; dat het Sineefche Vaatwerk zoo genaamt zy.» dewyl men de waereld voor dezen wys ge- maakt heeft , dat het gemaakt wierde van gladde Zeehoorntjes > geftamt , met het _ witte id RARITEIT-KAMER. III Boek. 235 witte van eijers gemengt, en ik weet niet hoe veel jaaren ook onder de aarde begraa- Heef? ven: Hier in Indien by de Maleijers heeft het niet eenderley naam > want in’t gemeen Oe wordt het genoemt Mauko, doch eigentlyk verftaat men daar door diepe Kommetjes : 52 254 k dar ge Pingan Zyn allerhande Schotels: Prring , Tafelborden : T: sjanwans Kopies: Mamolo, daanten, groote Potten meteen hals, dergelyke men op de Kaflen te pronk zet. Zoois ook myn gevoelen, dat Plinius en d’ Ouden dit Vaatwerk Myrrhina Vafa genaamt hebben, in Word by welke tyd het zeer duur was ‚ en alleenlyk in der Koningen fchatten te vinden : Doch ARE rhina het fchynt ‚ nademaal de waereld hedendaags daar mede als opgepropt was dat de Pinius natuur ons dit koftelyk Vaarwerk wat heeft willen onttrekken door de verwoeftende ken. Tarters, haters van alle mooijigheid, dewelke de oude Chinefche meefters verjaagt» De Chi- en de werkftellingen verwoeft hebben : Om dit gebrek te vervullen, hebben zich voor a S weinige jaaren eenige meefters opgedaan in *t Landfehap Qwuantung by de ftad 74 DEN kóas doch dewyl zy de regte aarde niet hadden, hebben ze witte marmer of veelmeer verwoeft, alabaft genomen» ’t welk zich ligt {toten laat, en hebben uit *t geftotene, met water En tot een deeg gemaakt, kleine Schoteltjes en Kommetjes geformeert. Deze zyn wel EET {choon-wit en glimmende, doch hebben den blauwen weêrfchyn niet alsderegte, maar vorige- gelyken beft naar witte gepolyfte marmer: Zy zyn veel fwaarder dan het regre Porfel- Lik lein, en worden voor minder prys verkogt: Uit Japan komt nu ook overvloedig Por- #2 Jaran fellein het Sineefche tergende, het welk de geboorene Sineezen aan de characters en 4e ne figuuren ligt kennen konnen, maar onze Natie maakt een onderfcheid ‚ dat het Japan- Sn fche nooit het helder blauw heeft, ’t welk men aan’t Sineefche ziet ook heefthet fa- Ez ’t oz- panfche onder aan den bodem drie ruige knopjes; het grootfte verfchil beftaat daar zere En in» dat het opregte Sineefche niet {pringt» als men heet zop daar in doet ‚ maar #7 Chi- het Japanfche zeer ligt > als men het van te voren niet eerft warmt: Dit gebrek kan is men egter ook gebeteren, als men t Japanfche in een grooten ketel doet, water daar over giet» en t° zaamen ter dege opkookt ‚ daar na van zelv weder laat koud wor- den. | Voor het befte Sineefche Porfellein houd men ‚ dat van binnen gefchildert is met EN de bloem Serune, welk is de Muafricaria Sinenfis, waar van zie myn Herbarium Lib. ’t befte is. 8. en waar van men dergelyke Schotels Pzngan Serune noemt. Nader befchryvinge, hoe het Porfellein gemaakt wordt, zie by Neuhof pag. 9. ® Men heeft bevonden, dat het hedendaagfche Porfellein in Sina onder de Tartarfche regeering gemaakt, en Kraakwerk genaamt ; in Holland gebragt zynde ; de groote koude des winters niet kan verdraagen, maar in ftukken fpringt het welk men van het ou- de werk nooit gehoort heeft. | | Ik zal hier by voegen de befchryving van * Porfellein uit Thomas Browns in zyn Eer an IL Boek (van de gemeene dwaling) aan ’t V Hooftdeel: dewelke, de valfche opinie of Hoe dwaling overflaande ; aldus begint : Doch Gonzales de Mendoza ‚ van Philippus de ef Dg IL Koning van Spanjen naar China gezonden > heeft op onderfoek en eigen onder- Brown. vindinge een manier befchreven ; “die tegen alle de vorige aangaat ; want naar de konft daar van vernemende , bevond hy, dat ze gemaakt waaren van een kalkachtige aar- de, welke geftoten, en in water geweekt een room of vertigheid boven opgeeft, en onder een grove fubftantie: Van het bovenfte zegt hy, worden de fynfte Schorels ge- maakt; van het onderfte de grove, dewelke, als ze gefatfoeneert Zyn» Zy fchilderen > en doen ze niet roo. jaaren onder d’ aarde begraaven. En hier op flaat in alle deelen het verhaal van Linfchoten, een vlytig onderfveker , ZJ Ze Oofterfche Zeevaart. Noch onger beveftiging van de zaak mogen Wy hebben uit Alva- nin res, de welke lang in die geweften geleeft heeft, in zyn verbaal van China, dat de peweezen. Porftlleine Schotels flegts 1m een flad int Landfthap Chiamfi gemaakt wierden; dat, d aarde uit andere Landen gebragt wierd, doch omt gerief van water, ’t welk baar gladder en doorlugtiger maakt ‚ wierden ze in dit Land alleen gemaakt ; dat ze bearbeidt en gefutzoeneert wierden, gelyk die van andere Landen, waar van SOUMSE blauw ge- werft wierden, zommige rood, andere geel Ë wan welke verwe alleen zy den Koning ee ie ú Ei D' AMBOINSCHE Nadere _De Laatfde onderrigtinge hier van is te vinden in de reis van den Duitfchen Ambaffadeur, befchry- die van Batavia aan den Keifer van China gezonden wierd, en int Franfch gedrukt ee int jaar 1615, die daar duidelyk van verhaalt, dat de aarde, daar de Porfelleine Schotels van gemaakt worden, uit bet gebergte van Hoang gebragt word, en in hoek- achtige flukken geformeert ‚ te water gebragt, en met des Konings zegel gemerkt word ; dat d’ aarde in haar zel heel mager en fyn is, glinfterendegelyk Zand ; endat ze word toebereidt en gefatzoeneert op dezelve wyfe, gelyk de Italraanen de fyne aarde vaten van Faventia of Faenga bereiden; en dat zy aangaande dat konflfluk zoo zorgvuldig zyn, de en dat het alleen vanrden Vader maar aan den Zoon geopenbaart word; datze met Indigo sh geverft ‚ en vyftien dagen achter een in een vuurigen ooven gebakken worden, en beftookt Jaan. met bout, dat heel droog en niet rookende is; het welk den Auteur gezien hebbende, konde hem qualyk van lacchen onthouden over ’t gemeene gevoelen, ’t welk boven door ons verworpen 15. Redenen __ Vraagt nu iemand , hoe ze Zoo fchaars of nauwlyks te bekomen zyn, daar ze zoo veelen in PN korten tyd gemaakt worden? Hier op antwoorden deze laafte Schryvers; dat ‘er een heit. ® groote boete geêt is op die de eerfte foorte uit het land voeren. En gewif/elyk op deze foorte paffen d’ eigenfchappen , die Scaliger en andere de Porfélleine Schotels toefthiry- ven; dat ze geen vergift willen houden, dat ze vuur flaan , dat ze niet hooger heet wor- den, dan daar woetigheid in gedaan word: Want die onder ons int gebruik zyn, en den naam van fynfte draagen ‚ zullen alleenlyk vuur flaan ‚ maar geen vergift ontdek- ken; doch mogen boven d’ andere dienftig zyn tegen de roode loop. KIV HOOETDEEL Pingan Batu, Gory. Gift-fchotels. De ef En heeft voor dezen die van Europa wys gemaakt, dat het fynfte Porfellein va % De de ’t welk men Kraakwerk noemt > die eigenfchap zoude hebben , dat het fpringen of knerfen moeft, als men eenig vergift daar indede: De Sinee- zen hier van ondervraagt weeten geen Porfellein aan te wyfen van het j gemeene {lach , hoe fyn het ook zyn mag » ‘t welk die eigenfchap zoude hebben ; e maar wel een ander flach van ’t gemeene veel verfchillende > ’t welk by de Maleyers „DP oen Pingan Batoe genaamt word. Onder dezen naam vind men verfcheide Schotels, die lein ’tÔh- ’ K 3 N vecht daar onder malkander in fubftantie en prys veel verfchillen , weshalven ik ze verdeelen zal Pee in gemeene of flegte, en in zeldzaame of koftelyke. _ Eenam De gemeene Pingan Batoe is.een zwaare groote Schotel, als of ze van fteen ge- _ der flach : à Sen Pejo. maakt was, vlak, op den grond een vinger dik en meer, aan de zyden half zoo dik Lee op met omgewelde kanten, glad, bleekgroen, doch de eene meer naar’t blauwe» de an- der meer naar *t grauwetrekkende ; de meefte zyn eenpaarig van koleur ‚ doch zommige hebben onder ’t glafluurfel eenige figuuren van bloemwerk uitkyken : Men vind ’er ook, die aan de buiten-zyde veele ronde en verhevene ruggen hebben, eertyds by de Ternataanen zeer geacht ‚ en Gorange Mangati genaamt, datis, Haais-lever of naar ’t fat- welk zoen der ruggen of naar de koleur van de rauwe Haaije-lever. Al het andereflach van veelr Pingan Batu noemen ze Suggi : Deze foort moct glad, geheel en maffief zyn» maar grover is. als daar veele {cheurtjes inkomen ‚ zoo rekenen ze die voor dood, en niet meer deugen- de: Dit aardwerk plag eertyds in Sina gemaakt'te worden ‚ doch was aldaar in geen waar- de, maar alleen voor gemeene Lieden, gelyk het ook in der daar een flegt aardewerk is, en hiet in ’*t Sineefch Tschopoa, dat is, fteene Schotels: Hedendaags by de Tar- carifche regeering word het niet uitgevoert» en miflchien ook niet meer gemaakt, daar- om men nu in waarde houdt al wat men van ’t oude flach noch vind; Inzonderheit Bd dat met witte bloemen gefchildert is. De Amboineezen, en by naalle inwoonders van zen hoog den Molukkifchen kreits » plagten eertyds» ja doen het noch, deze fteene Schotels, geadt, _ gclyk ook allerhande fyn Porfellein onder de aarde te vergraaven, om ’t zelve niet ligt te € RARITEIT-KAMER. III Boek. 237 te verliefen by overval van vyanden, of wanneer hunne ftroohuisjes afbranden; dit doen ze niet omtrent hunne huilen, maar in de bofchtuinen» daarze dan een firuikje „Di fee van Codiho en Terminalis planten, om de plaats te kennen: Andere vergraaven het bh in fpelonken en onder overhangende klippen» inzonderheit de Alphoreezen of wilde bergwoonders, het zelve eerft dik bewindende met Goemoet en Rottangs; defe ver- graavene fchat haalen ze dan niet eer voor den dag, tot dat ze een groot feeft maaken of aan hunne Duivelen een offer willen doen; zy zyn zoo bedekt met dat vergraavene goetje, dat ze dat zelv aan hunne kinderen niet willen openbaaren: Hier door gebeurt as het, dat» zy ondertuflchen ftervende, deze begraavene fchat onbekent blyft, tot dat e/s 1 1e ze by geval, of door aardbevinge, of door een fterke regen of afval des Landts ont- EN | dekt wordt; Op welke manier onze Jagers {choone Schotels in *t gebergte opgedaan hebben. Zedert zyn uit Japan dergelyke Schotels aangebragt » zommige glad en flecht, en zommige gefchildert, meer grauw dan groen hebbende, aan fchoonheid de Sineefche Japa niet wykende, behalven dat ze mede dat gebrek hebben; ligt te fpringen of te fcheu- KE ren „ als men heete koft daar in doet of op koolen zet, doch worden op de zelve ma- nier verbetert, gelyk in ’t voorfchrevene Hooftdeel geleert is : Deze zyn nu gemeen; en men koopt het ftuk voor 1 Ryxdaalder, of 1} vooreen gefchilderde, die men zom- tyds met goede winft by de Alphoreezen verhandelen kan. hi Zeldzaame of koftelyke Pingan Batu zyn mede gebloemde en vlakke Schotels, wat Var deze kleinder dan de voorfchrevene, te weeten» als een gemeene Schaf-fchotel met breede ng en geenzins omgewelde randen, niet van eenderlei koleur noch fübftantie : De meef- te zyn dik, geenzins doorfchynende met zulken wonderlyken weêrfchyn > dat men de rechte koleur niet befchryven kan. De grond van ’t glafluurfel fchynt geel te zyn, en daar op een lichtpaarfche koleur: De bodem is lichtblauw of afchblauw met een kring 5 omgeeven ‚ van de zelve koleur, die geen weêrfchyn geeft, hier en daar met bruine ze ge. plekken of ftippeltjes, en als men de Schotel aan een fchaduwachtige plaats aanziet wk de gelyke ze groen: De buiten-zyde is afchblauws en als men ‘er van binnen nauw op- lets zoo is ze vol fyne fcheurtjes, die men egter niet voelt, behalven de fyne ríb- betjes aan de zyden ; zommige zyn meer bruin , zommige blauw; zommige groen ; ' men vind ’er ook die omtrent de randen half doorfchynende zyn, dewelke men voor de duurfte houd, daar men 7o» jaook wel roo Ryxdaalders voor ieder geeft: Derge- ze Iyke twee hebbên de Koningen van Makkaf/ar gehad , maar de gemeene kan men voor waardig 20 Ryxdaalders krygen; d’ oorfaak, waarom deze Schotels zoo duur zyn» iseen al- S#%n D gemeene inbeelding » die nogtans alle man van d’ Inlanders zoo ingenomen heeft, dat end ze daar af niet te brengen zyn; hoewel men ‘er zoodaanige weinigvind, die de proef d konnen uitftaan ; de proef beftaat hierin» dat ze het vergift zullen verraden, te wee- ten ‚ als men eenige vergifte koft in vochtigheid beftaande daar in doet, zoo moet het zop kooken of bobbeltjes opwerpen, de Schotel knerfen en fcheurtjes krygen, of immers haar koleur veranderen: Als men gekookte rys daar indoet, die zaldrie dagen De pn lang goet blyven> en niet goor worden ‚ maar wêl opdroogen; waar van een Sineefche len sch. Kyayloera of ontfanger van Grifek my verzekerde zulks geprobeert te hebben; als men APE kalk op den buitenften bodem ftrykt, daar de Schotel niet verglaaft is ‚ die zal haa- re fcherpigheid verliefen, zoo dat men ze zonder fchade in den mond kan houden: Wat van deze dingen zy, kan ik niets voor zeker zeggen» dewyl my het geluk tot noch toe niet gedient heeft een zulke Schotel te bemachtigen ‚ die de voorgemelde preuve kan uitftaan, behalven een van het gemeene {lach , waar van ik het volgende ondervonden hebbe: Wy hebben fublimaat in water los gemaakt, en het zelve in de De, Schotel gegooten, de plaats, daar het water ftont, kreeg een andere» datis» lichter bevonden. koleur, maar wy wierden geen knerfen noch fcheuren gewaar, cn als men ’t water weder uitnam, zoo kreeg de Schotel haar voorige koleur: Op de onderfte bodem heb oe nf ik meflel-kalk laten ftryken, na een weinig tyds proefden de omftanders daar van s „zeg di en de zelve in den mond houdende zeiden geen fcherpigheid te gevoelen ; ik dede G g 3 Heen 3 „38 D' AMBOINSCHE het mede, en proefde wel de natuurlyke kalkímaak» doch wyl d’ omftanders zeiden BREN niets te gevoelen, zoo zeide ik mede zoo: Ik wil echter hier mede dit koftelyke Vaat- voren. werk geenzins verkleint hebben, maar liever geloven, dat ik het befte flach niet ge- had heb, en de ondervindinge andere aanbevolenlaten, die de gelegentheid daar toe hebben ‚ want in deze Oofterfche geweften zyn ze zoo weinig te vinden, dat men qualyk van de een of van d’ andere hoort, en die ze bezitten willen ze qualyk toonen. Van haaren oorfpronk weet ik ook niet zekers te zeggen, doch het gemeen gevoelen is» dat ze eertyds uit S?7a gebragt, en door de Inlanders dezer Eilanden hier en daar vergraaven zyn: De Sineezen hier van ondervraagt hebben my het volgende opgegee- ven: Berigt De vermaarde Siteefche Admiraal Sampo zal de eerfte uitvinder en werkmeefter van dn dit Vaatwerk zyn » doch waar hy ’t zelve gemaakt , en waar hy de ftof daar toe ge- bier van. vonden heeft, zyn ze in ’t verhaalen nieteenpaarig: Zommige zeggen» dat hy ze noch in Sina zynde gemaakt heeft, en als de ruuwe Schotels op de bank ftonden » eer ze in den oven quaamen; dat ’er een groote vogel, na hun befchryving Geruda of Grif- hehe fioen, over de werkftede Zy gevlogen, dat het geheele huis daar van daverde; waar van de Schotels die fcheurtjes zouden bekomen hebben , dewelke zy dan voor een te- ken van oprechte houden. ‚ader Andere willen, dat de voornoemde Sampo deze Schotels zal gemaakt hebben op ’t deze Gifi- Eiland Condor, voor ’t Land Cambodja leggende, en maar uit eenen hoogen berg be- fhotels * aande, als hy van Hwmvuus den eerften Sineefchen Keiler, na het verjagen van de Tartars, naar vreemde Landen gezonden wierde, om het koftelykfte van ieder Land voor zyn Keifer op te foeken en mede te brengen ; het zy zoò ’t wil, het is zeker ; dat men de Schotels meeft vind in de Landen van dezen Sampo befocht, en alwaar hy een tydlang gewoont heeft: Onder dewelke voornamentlyk genoemt worden» Bor- neos Makkaffar, Baly, Fava, en Malacca, alwaar de Sineefche put aan ’t bergjeeBu- Enwaar kit Sina noch te kennen is: Van hem worden deze Schotels noch by de Sineezen en Sampo poa genaamt, en boven de voorfchreve noch de volgende eigenfchap toegefchre- zing bb ven; dat ze ’t fout water daar in gegoten verfch en drinkbaar moeten maaken; maar de gemeene Pingan Batu noemen ze Tsoe Pijan. De Ternataanen noemen allerhand koftelyk Porfellein-werk Picca Radja, dat is , Koninglyk Huifraad. | Gori. Gift-fchotels of Gori zyn of dezelve of dergelyk {lach van Schotels, doch meeft He ee naar den groenen trekkende met dergelyken weèrfchyn ‚ zommige in de gedaante van daanten, Schotels, zommige van Tafelborden , en andere van Kommertjes: Deze koopt menin Pegu, alwaar ze komen van Ava, en worden naar oud Indien vervoert; alwaar zein groote waarde gehouden wierden, zoo dat de Guzaratten eertyds voor een zulke Scho- RE tel r 5oen zoo Ryksdaalders gaven ‚ om dat ze naar hun zeggen geen vergift kondelyden; die daar maar als de gierigheid de meenigte heeft ingevoert, en miflchien ook de winfucht der ' minder; j Peguers de zelve nagebootft en vervalfcht heeft, zoo Zyn zy in verachting gekomen» en zoo ik verftaa, blyven ze te Golconda in ’t Pakhuis van de Compagnie leggen » want de Sineezen zullen ze niet kopen, vermits hunne laatdunkenheid niets acht, ’ welk niet uit Sia komt: Zoo is het ook onzeker , of de maker Sampo' zelv ge- weten ‚ of de menfchen wys gemaakt heeft ‚ dat deze Schotels ’ vergift niet konnen verdraagen >. dan of de zelve Schotels niet eenige eigenfchap ontfangen Ee Gape hebben van d’ aarde , daar ze Zoo lange jaaren hebben vergraaven gelegen : Im- den Schry- mers ik beelde my in, dat men hier en daar verfcheiden Vaatwerk vind, doör de Ouden brent hog VErgraaven, ’t welk ik niet gelove, dat Sampo gemaakt heeft; by voorbeeld in het ge- en bergte achter Cheribon op Fava worden by geval nu en dan bruine of donkerroode Kopjes en Schoteltjes, ook vuilwitte Kroesjes met blauwe bloemen en vol fcheuren ge- vonden, dewelke de Sineezen voor ’t maakfel van Suampo hielden ‚ en de proef van kalk verfch te maaken uitftond, daar het waarfchynlykeris, dat ze, inzonderheid de bruine En roode, op Cheribon zelv gemaakt zyn, (alwaar men noch roode Gargeletten en der- î ge- RARITEIT-KAMET. III Boek. 239 gelyk Vaatwerk maakt) en een tydlang onder de aarde gelegen hebben; waar door ze miffchien die verfch makende kragt konnen hebben, en ook metter tyd weder ftaande verliefen. | Op Boeton noemen ze deze Schotels Manco Pafo, om dat ze opden bodem 1 of3 monde zwarte ftreepen hebben als groote {pykers ; de Koning van Boeton heeft ‘er een van een ar be Afta of kleine elle wyd , lichtgroen » dik» zwaar, vol fcheurtjes, nochtans glad, gezaamt. daar in hy zich roemt fout water te konnen verfch maaken. é Op Bektton en Crimata graaft men niet alleen deze Schotels uit de aarde, maar „Artigue ook groote antique Potten van 1; en 3 en 4 voeten hoog» van buiten verglaaft, geel Sal of geelgroen ‚ met Slangen » Draaken en dergelyke ongedierten geteikent, boven met een wyden mond, dat men ’t hoofd daar in fteken kan, en worden Tadsjos genaamt; men vermoedt» dat ze in oude tyden de afch van hun verbrande doden daar in ver- graaven hebben: Hun word geen kracht van vergift te wederftaan toegefchreeven ; echter zyn ze in achtinge niet alleen wegens hunne zeldzaamheid , maar ook om dat men groote koopmanfchap daar mede dryven kan by de Alphoreezen op Borneo, de- Er waar welke voor ieder ftuk graag een flaaf geeven om de koppen van hunne vianden daar in OI te bergen; want het is by hun de manier; gelyk by onze Alphoreezen op Keram, worden. dat niemand mag een wyf trouwen of een nieuw huisoprigten, die niette voren een kop van den viand gehaalt heeft, dewelke zy dan onder hunne fchatten bewaaren. De Pingan Batu van d’ eerfte foorte moeten helder klinken ‚; en zonder fcheurtjes Onder- zyn» maar de tweede of koftelyke hebben een dooven klank, en de fcheurtjes worden eg daar aan geprefens niet die door ftooten of flaan daar in komen, maar die zich. onder werk. ’ glaffùurfel vertoonen, zeer fyn en daar in gebakken zyn: Zoo fchynt’er ook een onderfcheid te zyn tufichen de groene Gift-Schotels en Gorys uit Pegu komende en de dikke Pingan Batu, in’tSineefch Sampo Poa genaamt, dewelke naar t zeggen der Si- neezen eertyds in Sina gemaakt zyn by de ftad Faurfcheuin ’t Landfchap Kiangft of Kang- fap, doch nu in veele hondert jaaren niet meer » zynde eertyds in deze Indifche ge- weften gebragt door Sampo: Zy moeten ligter Zyn dan gemeen Porfellein , en een doo- wen klank hebben, den welken zy verkregen hebben door hun ouderdom en door het lang vergraaven leggen onder d’ aarde: In $#7a worden ze zeer koftelyk gehouden, geen- Exwaars zins wegens eenige zonderlinge kragten» gelyk hem de Maleijers toefchryven, maar EREN alleenlyk dewyl ze een oud Meefterftuk zyn, ’t welk hedendaags niemand meer kan na- maaken, weshalven zy door de Sineezen in Indien worden opgekogt, en in $zza _ vervoert. Het verhaal van den Sineefchen Admiraal Sumpo, en derdiere Schotels» Pingan Batu AR genaamt, dewelke hy in deze landen gebragt heeft» zoo als het onze Amboinfche Si- te neezen zelf opgeeven, is als volgt: EE , f ) Ô RE en Sineen De diere Schotels in’t Maleitfch Pingan Batus in’tSineefch Sampo Poa genaamt » fohen Ad: S p : - : : miraal zyn voor 35o Jaaren gemeene Schotels in Sina geweeft, vermits de Sineefche Keifers Sinn Porfellein naar hun believen zomtyds veranderen, zoo wel in ftof als in gedaante » doch hebben de voornoemde Schotels haare waardigheid gekregen op de volgende ma- nier: Als omtrent voor 324 jaaren, of gelyk Pater Martinus fchryft> in ’t Jaar Chri- ftir368. Hungvu of Humvu de Tartars verjaagt hadde, en daar door de eerfte Sine- fche Keiler. geworden was uit het geflachte Tsju, by Pater Martinus, Taiminga ge- naamt, en 37 jaaren geregeert hadde, heeft hy na zyn dood het ryk overgelaten aan zyn Zoons Zoon Kembun, beide tot Nankin hun verblyf houdende; doch deze Kem- bun is verdreven door zyn Oom Englok, vierde Zoon van Hunvus in ’t derde jaar zyner regeering, den welken miffchien P. Martinus Taichangus noemt: Deze En- glok heeft den Keiferlyken ftoel van Naxkin naar Pakin overgebragts» En onder zyne getrouwfte vrienden, die hem tot de regeering geholpen hebben. gehad eenen Ong- Sampo tot Raadsheer en Hofimeefter van zyn geheel huis» een zeer geleerd; wysen mag- tig man, ervaren in natuurlyke konften: Op zeker tyd vraagde de Keifer dezen Sam- pos 240 _ DD’ AMBOINSCHE pos waar doch de verdreven Kembun fchuilen mochte, of hy levendig of dood was, en of ‘er hoop was om hem in handen te krygen» Sampo antwoorde: Uit den loop der ftarren weet ik dat hy noch leeft, hy fchuilt in verre plaatfen, doch gy zult hem niet vinden noch in handen krygen; de Keifer wierd hier over ontftelt en bekommert , dat Sampo wel mochte weeten, waar zich Kembun ophield; en heimelyk met hem Die be- houden: Hy vermaande dan Sampo, dat hy als een wys en in alle natuurlyke konften de SOE ervaren man zich zoude op een zeereize begeven, Kembun in alle Landen opzoeken bun opte en met een voor hem wat raars medebrengen, hy zoude hem {cheepen, volk en levens- zoeken, 3 Ë middelen befchikken: Sampo, daar naar trachtende om zich van den Keifer te ont- flaan, en op verre zeereizen te komen, hoewel de Sineezen doe in veele hondert jaa- ren geen groote zeereizen geoeffent en de ftuurkonft fchier vergeeten hadden, heeft zulks echter aangenomen, den Keifer verzekerende, dat hy tot alles raad wifte, en ook zelf voor zyne Lands-Lieden een nieuw Stuurmans-boek gemaakt hadde; hy pe rufte dan een Vloot toe van omtrent 18 fcheepen van alles wel voorzien in’t 1 34 jaar vingert van Eaglocks regeering of °t jaar Chrifti 1421. wanneer Sampo zyn eerfte reis begon: bne De Vloot ftond onder drie Hoofden, alle 3 Sampo genaamt als Koninglyke Faêtoren , waar van de eerfte en grootfte was dezen Ong-Sampo als Admiraal over de Vloot , ge- houden niet alleen voor een wys en geleert, maar ook voor een heilig en in wonder- Neemt werken magtig man; deze dan nam onder anderen mede tot zyn dienft en huishou- Pd 7 ding» en geenzins tot koopmanfchappen, veelderlei Porfellein van (chotels, kommen WZS en potten> gelyk toenmaals in Sima gebruykelyk waaren, dewelke alle, het zy door de. de heiligheid van Sampo of door byzondere konft, *t welk de Sineezensniet weeten te zeg- gen» die kracht en eigenfchappen verkreegen hebben» dat het drinkwater in de pot- ten nooit flinkend wierd, de gekookte ryft en andere koft in de fchotels gedaan vee- Die, zoo le dagen onbedorven bleev, alle de geneesmiddelen in de kommen gedaan haare krach- Jeen ten verdubbelden, ja het water daar uit gedronken den brand in de koortfe verfloeg ; He doch hebben nooit gehoort, dat het vergift» in’t Sineefch, Pifun, in ’t Maleitích , verkrees _Warangans by de onze Arfenicum genaamt, daar in gedaan de fchotels zoude doen is fpringen of van koleur veranderen, gelyk naar hun zeggen wel in ’t gemeene Porfel- lein gebeurt, maar in ’t tegendeel, dat de fchotels van Sampo geen verandering moe- Van wel- ten toonen, en evenwel het vergift krachteloos maaken : Van dit Porfellein heeft Sam- sd po hier en daar in de Landen daar hy geweeft is aan de grooten eenige gefchonken, die San zy altyd voor een groot Rariteit en koftelykheid , ook om van den brand bevryd te doet. zyn» gehouden en zomtyds begraaven hebben. In zyn eerfte reis dede hy de Landen van _ Zyn voor- Tunkin, Cantfchi, Cambodja en Siam aan, komende eindelyk tot Sohor, daar zoo rn veele en krachtige tovenaars waaren, dat ze hem eenige {cheepen op de bergen haal- Plaatfen. den, eindelyk geraakte hy tot Mulacca, daar hy mede door ftorm en onweêr eenige fcheepen verloor, derhalven genoodzaakt wierd aldaar wat te ruften en nieuwe fcheepen te timmeren: De overblyflels en gedenktekenen hier van te Malacca, zyn het Berks- Enwat ken Bukit Sina, en de Sineefche Put, die alleen goed drinkwater heeft : Na vyf jaa- hed ‚ren keerde hy weder tot zyn Keifer mede brengende fchoon fyn wit linnen, Saxho- z4 be fu of Bloedkoraal-boomen en Calambac of Paradyshout; doch Englok was te onvrede ; __dat hy zoo veel volks en fcheepen verlooren hadde, hield hem daarom by zich tot Pakin, hoewel Sampo om nieuwe fcheepen en volk aanhield ‚ en een tweede tocht wilde doen , het welk echter niet gefchiede tot in ’t tweede jaar der regeering van Eugloks Zoons Zoon Zyn __Suan Tic of 28 jaaren naar zyn eerfte tocht, omtrent her jaar Chrifti 14,50. wanneer En Sampo voor het tweedemaal uitgevaaren is, veel meer andere Landen aandoende dan te voren, als Borneo, Balpen Fava, daar men noch overal zyne gedenktekenen toont» en daar hy van deze fchotels en potten al wederom gelaten heeft, die men nu heden- Wat by daags hoewel zelden vind, na dat zommige over de 1oo jaaren vergraaven hebben ge- verricht, ; - legen naar de manier van deze Oofterfche volkeren, die hun koftelykfte huisraad meeft vergraaven: Eindelyk is hy in Siam gekomen» zoo ’t fchynt, niet gezint zynde naar zyn RARITEIT-KAMER. HI Boek. a4r zyn Vaderland te keeren, alwaar hy ook geftorven is, na dat hy met een Wonder Eirwiie van Siam lang geftreden hadde, wie de grootfte wonderwerken zoude konnen doen ; Dy zefar- en volgens bericht zoude ‘er noch een groot paleis in Stam zyn» ’t welk Sampo gebouwt heeft in 3 eetmaalen, in welken tyd de Siammer niet meer dan cen 74 of Pyramide heeft konnen oprechten. ‚De koftelyke en opregte Schotels, die men Poa Sampo noemt, zyn aldusgefchikt: » De De grootfte daar onder zyn over een elle wyd» andere kleinder.en dieper, doch alle #e/c#ry- meeft van die'gedaante als de nieuwe overkomende Gori of Gift-fchotels, wel grof en Pe dik van fubftantie, doch niet zwaar, ook van een gantfch doove klank; van koleur Pr, … zyn zommige vuilwit, andere geel, bleekgroen, blauw , donkerbruin, en zommige dame Ao: ook zwart, maar nooit rood, alle met fyne pas kennelyke fcheurtjes in ’t glaffaurfel na Brod) buiten; van onderen aan den bodem met een bruine kring omtrent 2 vingers breed om- *“” 40 geevens alwaar ze ook niet of weinig verglaaft zyn; aan de gebrookene ftukken ziet men de binnenfte aarde niet wit noch fteenhard als aan de gemeene ‚ maar houtverwig » en met een nagel kan men daar van fchrappen, gelyk aan een gebakken fteen van biri- nen: Deze Schotels zyn hedendaags zelv in Siza zoo hoog geacht, dat de Sineezen de- zelve op Java en andere plaatfen voor 40 en so Ryksdaalders opkoopen en in Sid voeren, daar zy het ftuk voor roo en 15o Ryksdaalders verkoopen. De Gori, in ’t jaar 1 68 4. in Amboina aangebragt» kennen zy niet, waar ze gemaakt zyn; gelyk ze ook geene kentekenen hebben van de Poa Sampo of Schotels van Sampo; maar zy weeten wel, dar ze in Japan op ’t nauwfte nagebootft worden, dewelke men hier Worden plagt voor 1} en 2 Ryksdaalders te koopen, hoewel ze niets van de voorfchreve ken- AR tekens hebben. nagen maakt. XXV HOOFTDEEL. Mamacur of Macur. Ier zal ik verhaalen, hoe een nietig ding door enkel goedvinden en inbeel- p, via. ding der menfchen tot zulk een waarde kan koomen , dat het onder de voor- En a naamfte fchatten gerekent word. Een dikken, plompen Armring, dewelke s» zy af. onze Natien voor glas aanzien, en ook anders niet is dan een maakfel van En menfchen handen; van glas, Amaus en dergelyke klaare fteentjes gemaakt, van zulke wydte, dat men ‘er een bequaame hand effen doorfteeken kan; aan de binnenkant al- tyd vlak, ruig, fchaars een duim breed; van buiten zyn zommige met een ronde rug- ge» zommige loopen wat driekantig toe als een dak ‚ doch met een rondachtige rugge s en fchynen altyd van tweederlei fubftantie gemaakt te zyn, want de binnenfte kant of bodem is grof en donker, de rugge glad en half doorfchynend gelyk een dik glas; in t gemeen noemt men ze Mamacur en Macur: By de Mooren Mamacul: Op Keram Mamaur: By die van Ooft-Keram, Dürer: In de Zuid-Oofter Eilanden Ditf:; op Lety en Moa worden ze genaamt Sely. Ik hebbe daar van driederlei foorten gezien» van paar van malkander veel in fubftantie en prys verfchillende: De eerfte, befte en meeft geachte NG Zyn regt glasgroen met een ronde rugge» half doorfchynend gelyk het dikfte van de De sogn Engelfche bottels, wat zwaarder dan gemeen glas; als men ze tegen den dag houd; gren ut moet men daar in eenige wolkjes zien dryven, die haar met het neigen veranderen , “%%- ’t welk de Alphoreezen voor flangen en draaken aanzien. De tweede en Zommige voor de befte geachte is hoogblauw » mede halv doorfchy- De ze nend, daar zomtyds wat paars onderloopt» van binnen met dryvende wolkjes en als Ae zandkorreltjes : Deze beide zyn altyd rond van rug, van buiten niet gefchildert, en H h hoe En DD AMBOINSCHE hoe meer veranderingen van koleuren ‚ wolken’ en water zy van binnen vertoonen 3 hoe koftelyker zy zyn. | Dederde _ De derde is veel flechter dan de voorige» doch in de Zuid-Oofter Eilanden tot Timor An toe meer geacht dan op Keram: Deze zyn driekantig met een ronden rug, van groen, bruin, en blauw glas, daar in veele kuiltjes gegraaven zyn» ende zelve gevult met geel en rood lak-werk > ’t welk met ’er tyd daar weder uit valt; deze plekken zyn zoo- daanig geordineert; dat ’er een roodetuflchen twee geele komt, alle omtrent een vinger bied en loopen dwers over den" rug. a De Inlanders betwiften ons met grooten eernft , dat deze geen gemaakte maar natuurly- hoog ge- ke Steenen zyn, uit de bergen of uit zee komende, en de winfucht raad onze Natie oer aans dat men ze by dat gevoelen laat, want het ís een van de vermaart{te koopman- ‘fchappen onder deze Inlanders , zoo dat men voor een van de flechtfte een flaaf kan krygen, maar zoo ze mooi gewatert en naar hun fin gewolkt zyn; kan men wel 5; Io; en meer flaaven voor een krygen; ja zy voeren onder malkander oorlog om de zelve : Van waar nu deze Ringen koomen , kan men niet eigentlyk weeten , het waarfchyn- Iykfte is, dat eertyds de Portugeezen de zelve in deze Eilanden gebragt en de men- fchen wys gemaakt hebben, dat het koftelyke Steenen waaren; want hetis zeker, dat En wor. de helende Papen in Bengale, en op de kuft van Coromandel dergelyke Armrin- je Li gen geeven aan die in hunne tempelen offeren ; die zy buiten twyffel van eenig grof ze vor glas maaken: Evenwel kan men niet eigentlyk weeten ‚ hoe en waar uit zy die maa- oral ‚ ken, en dat ze zulke wateren hebben: Dit is te verwonderen, dat de Javaanen, die gede door een lange omgang! met d’ Europeërs nu fnedig zyn geworden; evenwel de rech- vereert. te groene Mamacurs opkopen, en aan hunnen Koning tot een groot prefent veree- ren. Waar toe Nu zullen wy verhaalen, wat de Alphoreezen van Keram met deze Ringen doen ; len de gemeene man mag de zelve niet hebben, immers niet opentlyk, en het moet al een worden. _ grooten Radja zyn, die ’er een befit, houdende zich rykgenoeg, als hy deze drie din- gen heeft, een fteene Schotel of Pingan Batu > een Mamola of fteene Pot, van wit Porfellein van buiten met figuuren, loofwerk en draaken verfiert ‚ en een zulken Mamakur. En hoe De twee eerfte dingen, als in ’t voorgaande Hooftdeel vermeldt iss worden met Rr kattoen, gomuto, en rottang digt bewonden, dat men wel een uur te doen heeft » bewaaren. eer men een los fnyd, ook worden ge in de aarde begraaven: De Mamakur word ook met kattoen en linnen bewonden, en boven in ’t huis aan een hoogen balk opgehan- gen, om dat hy naar hun zeggen in geen kiften wil befloten Zn: Op de nieuwe Hin _ maan haalen ze hem af, en doen hem offerhanden met een hoen, ja zy doopen hem hoof dog, Zomtyds in *t bloed van een hoen; zeggende dat hier door zyne wateren ter dege voor van. den dag zullen koomen; als zy-ten oorlog of op roof willen uitgaan, zoo befchouwen ze hem ook, en willen daar in goed of quaad geluk voorzien; het is niet ongelooflyk , dat de Leugengeeft daar onder fpeelt, en door deze xaromrpogarria weet zyne die- naars iets te vertoonen, waar na zy hun konnen fchikken. Ten tyden van den Gouverneur Herman van Speult , wanneer d’ eerfte oorlogen in Amboina begonden, wierd Liffsbatte op Kerams Noordkuft ook afgelopen» alwaar onzen Gratahoedi Panlo Gomes in ’t huis van den overfte aan een balk een. zulken Mamakur vond: Deze was blauw naar ’t groene trekkende, gelyk het glas aan den voet van de fyne roemers» met wateren, wolken en vier koleuren van binnen. Es wor. _ Radja Sanlan de machtigfte onder de Alphoreezen op Keram hadde eertyds een den oor. glasgroenen Mamakur, waar over geduurig oorlog gevoert wierd met zyne naabuuren ; he ge- zoo dat hem nu d’ een nu d’ ander bezat ; ‘eindelyk raakte hy in handen van ons volk; VE die-hem ftraks naar *t Vaderland zonden, en lieten dergelyke Ringen van glas maaken dewelke zy met den oprechten aan die van Keram vertoonden om te verkoopen, maar die van Keram wiften met der haaft hunnen ouden en rechten Ring uit te kiefen, en begeer- RARITEIT-KAMER. III Boek. 243 begeerden d’ andere niet, hoewel d’ onze fchier geen onderfcheid daar aan zaagen geene wolkjes maar wel zandkorreltjes konden befpeuren; wilde men derhalven ‘vree- Voorval de met hun hebbe, zoo moeft men hun den rechten Ring wedergeeven : Ik achte dat Ei men deze Ringen van geen gemeen glas, maar van doorfchynend Amaus moet maa- ken, gelyk de fteene Paternofters zyn, die den Bernfteen gelyken. _ De Prefident Simon Cos namaals Gouverneur in Amboina heeft in *t jaar 1655. in Einen de Negory Noccohay op Kerams Noordkuft een zulken Mamakur moeten wegneemen, Cos neemt om dat de Nabuurige Negory oorlog daarom voerde, doch de Capitein Hoelong, die dane het gefag over deze Landftreek voerde» en de onze anders wel toegedaan was, toon- ien Zee de zich zeer misnoegt hierover» zeggende dat zulken Ring wel roo Slaaven jaeen heele beletten- Negory waardig was; doch zy hebben hem niet weder gekregen , dewyl hy weg ge- raakt is: In de Zuid-Oofter Eilanden, als gezegt is» worden deze Armringen met roode en geele plekken geëmaljeert met een grof emaljeerfel, ’ welk daar ligt uit- fpringt, en gemeenlyk kan men een flaaf voor een krygen; doch die van een eenpaa- rige blauwe of groene koleur zyn, en in dewelke naar hun zinlykheid veele wolken fpeelen ,, houden ze voor ongelyk beter : Die van Seru Matta en Babber worden be- fchuldigt , dat ze valfche Macurs konnen maaken , doch die zy van de rechte ligt konnen -onderfcheiden; hoe zulks toegaat is my onbekent» dewyl ik niet weet, dat de voornoemde Eilanders de konft van glas maaken verftaan, behalven die van Keram Glafeflee- Laut > dewelke de groene ftukjes van gebrokene bottels naerftig opfoeken, in een sd N uitgeholde houtskool weeten te fimelten, en daar uit zulke fchoone Steenen maaken Lauwers die men voor Toepaazen en Chryfoprafen zoude aanzien, doch een goed kenner kan gn ze ligt van de natuurlyke onderfcheiden ‚ als men ze uit den Ring neemt ‚ wanneer men aan de kanten de glasachtigheid ftraks gewaar word ; dewelke ook by nagt niet vuuren: Uit de zelve Eilanden heb ik een Makur gekregen, op den bodemruim zie 4e een duim breed; aan de binnenzyde zeer oneffen en heuvelig, van aanzien zwart» Efi maar als men hem tegens ’t licht hield, half doorfchynend en donkerblauw, daar op LIL. by de ftonden geele en bruine plekken met bochten door malkander lopende, waar van de ei à hardfte fcheenen emaljeerfel te zyn ‚ maar de uitgefprongene waaren met lak vervult : Hy vuurde by nagt geenzins, behalven aan de dikke kanten van den bodem, daar hy met een Amboinfchen Kryftal geflagen een weinig vuurde; gelyk alle glasachtige fteenen : De gemeene gelt 7 Ryksdaalders, een goede 15 of 16 ; als hy geheel blauw is met bruinblauwe of paarfche wolken, word hy Dettir Radja genaamt, waar voor zy 16 en zo flaaven geeven: Eenige Makkaflaren en Maleyers geeven voor» dat ze de- ze Makurs eerft op Atchin gekocht en in de voornoemde Eilanden gebragt hebben, ’% welk ook waarfchynlyk is, want de Portugeezen bevaaren de zelve filanden niet of weinig, en op Timor, daar zy woonen, worden de Makurs niet geacht: De rechte pe groe. grasgroene Makurs worden hedendaags niet meer gevonden, en als ‘er een voor den \j ld dag komt, zoo koopen hem de Javaanen en Maleijers-op, die hem dan met gout be- AE {laan en met andere gefteenten bezetten» dewyl zy noch al in die mening zyn» dat het OLE een natuurlyke Steen zy. EAR Ik hebbe my laaten berichten, dat op de kuft Coromandel de manier zy by hunne glas- 5, blafers, dat ze de (tukken en ftollen van een klomp grof glas van allerhande koleur op ze Be laatft zaamen in een pot fmyten » en eenige dagen in den fmeltoven laaten ftaan; hier uit oe, ez ° word een klomp geformeert van groen > blauw en ander gekoleurt glas, daarin zomtyds en wonderlyke wolken en koleuren fpeelen, na dat de ftoffe vuil of zuiver is geweelt ; den al het welk by geval voorkomt; want als zy ’t zelve met opzet willen maaken, Zoo wil’thun niet gelukken, van welken klomp het waarfchynlyk is» dat de Mamakurs ge- maakt worden, hoewel zy niet dan zuivere glaaze Armringen draagen. Van deze Ringen hier befthreven geeft ons de H. Rumphius fwee afveeldingen op def laat LU. aangewezen, beneffens zyn Eed. aanwyzingen; te weeten die bydeletter A.was vaneen donkergroen en blauwachtig glas ; aan de binnenzydeg laden heel donker als fteen ; ook konde hz men 244 ___DAMBOINSCHE men bekennen, dat de bovenfte Ring aan den hoek te zaamengelafkwas. LetterB. Was een Armring van zuiver en helder glas, met een verheeve rug, die van onderen hol was, dwars over den kring liepen witte flreepe , als of ze daar op geemalieert waaren: Den eerften by letter A. hielden de Papoua hooger van waarden, en zeiden eertyds in de Molukkos gebragt te zyn door de Portugeezen: Den tweeden, by B. hielden zp woor een Sineefch maakzel. â | * & We XXVI. HOOFTDEEL Armilla Magica 8 Coticula Mufz. Verhaal DD Y aanleiding van den voorfchreven Mamakur moet ik hier een dergelyken Arm- deld 5 in ring verhaalen, doch van een ganfch andere fubftantie met noch een fwarten ee } B: {teen waar van my het volgende opgegeeven is: In ’t jaar 1668. als ik noch Armring. op Hila woonde, zyn my door een Moor van *tdorp Mof/appel deze twee din- Li ngen te koop gebragt, zynde daar toe gedwongen zoo hy zeide, om dat ze-in zyn ge- koop ge- _flagt geen geluk meer daar mede hadden. en Het eerfte was een fteene Armring van die grootte, dat men hem gemakkelyk over de hand konde ftryken, driekantig» binnen plat, een kleine vinger breed, boven in een ftompe rug toelopende, doodfch, zonder glans» naar alle oogenfchyn door men- fchen handen gemaakt, zyn füubftantie was als een harde en zwarte Leye-fteen > hier en daar met zilvere glimmetjes, gelyk Antimonium; dergelyke groote klippen ik op Hoeamohel gezien hebbe, inzonderheit op de ftrand van Erang: Dezen konde men Hoe die met een mes gêmakkelyk fchrappen tot een grauwe poeder; des verkopers Oom hadde Veenen hem aldus verkregen: Op den hoek van Mamoa hadde hy in ’t bofch t’ arbeiden geweeft koomen. om eenige bofchtouwen voor zyn bobber te kappen, wanneer hy hoorde, dat uit de lucht door de takken der boomen in de ruigte iets afviel, *t welk hy nafpeurendedezen Ring vond, dewelke in ’t eerft klein geweeft, maar*daar na allenkskens tot die grootte “Waan. Uitgewaflen zoude zyn; hy geloofde dat hem een Ding of Demon moefte gunftig ge- a weeft zyn, en tot zyn gebruik hem dezen Ring befcheert hebben; hy heeft hem ook van dezel- altyd aan de hand gedraagens als hy ten oorlog uitging, inzonderheit om een plaats ae te beftormen, wanneer hy dikwyls als Capitein de ordre uitgevoert heeft, en naâr’c zeggen van zyn neef weet men niet, dat hy eenmaal in zyn leven gewond zy geweeft, of een droppel bloets gelaten heeft; eindelyk tot een hoogen ouderdom gekomen is hy arm en zonder mannelyke oir overleden, nalatende eene dochter, die mer een vreem- deling getrouwt en van den zelven verlaten is» die dezen Armring met den volgenden Been fteen tot een byzonderen fchat voor zyne vrienden naliet; doch zyn voornoemde neef haalaan- niet genegen het voorfchreve geluk uit te ftaan, en dan in zyn ouderdom tot armoe- de en eenzaamheid te vervallen, heeft die beide dingen aan my verkocht, my ver- zekerende, ’t welk ik ook volkomentlyk aannam» dat ze geen krachten by my zouden hebben, gelyk naar hun zeggen alle zoodaanige Rariteiten doen, die men niet zelv vind of gefchonken krygt, maar met gelt koopt. Hettwee- Het tweede was een Steen, naar ’t aanzien t’ eenemaal alseen zwarte toetfteen » glad s k ; : f : hen uit den ronden wat gedrukt, in de grootte van een ronde pruim» of gelyk hy in den fleen.__voorfchreven Ring afgetekent ftaat: De vinder van den voorfchreven Ring hadde hem Waar en 4 9 y hoe die ge- gevonden ftekende in een Piflang-ftronk, niet ver boven den grond, op dezelve plaats en van Mumoas en dewyl hy hem op zoo een ongewoone plaats vond, heeft hy hem mede in eeren*gehouden en tor het voorfchreve gebruik bewaart, den zelven in zyn gordel draagende als hy ten oorlog ging. Ik konde niet anders daar van maaken dan een zwarten toetfteen, hoewel hy wat Ímeerig en glad was om het gout en zilver ter dege te vatten; miffchien had hy zyn toetfende eigenfchap verlooren, om dat hy zoo lang RARITEIT-KAMET. III Bock. 245 lang in de vochtige Pif/ang-ftronk gefteken had, of om dat hy met civet en andere vettigheid befmeert was» gelyk ze met die fteenen doen, die ze tot bygeloov bewaa- ren : Ik zoude giflen dat het een Donderfteen was» om dat men op die plaats, daar Des deze Piflang-boom ftond, geen Toetsfteenen vind; maar dewyl de ftam geheel en pA2Z0 onverfeert was, kandit ook niet zyn; derhalven volgen moet, dat dit Steentje by geval an daar gefieeten, en door den opwaflenden Pif/ang-ftronk ingefloten zy, gelyk meer- maals gemeene Steenen gevonden zyn in ’t onderfte van een ftam of by de wortel, snie ten twyftel daar gelegen hebbende eer de ftam opfchoot. In % jaar 1684. wierde my een groote platte en ruige Keifteen gebragt, gevonden Noch eer in ‘tonderfte van een Calappus-ftam, dewelke milfchien de planter op de Calappus-noot eg als een dekfel gelegt heeft, toen hy de noot plante: Zie deze beide uitvoerlyker be- fchreven in ’t volgende Hooftdeel. Ed XXVII HOOFTDEEL. / Mutu Labatta. a Oewel dit Hooftdeel mede te vinden is in *t twaalfde boek van ons Her- pe Mats barium; echter heb ik het hier mede willen zetten, om dat het onder de Lebara. raare Steenen gehoort; doch’ welk wonderlyk is, hoewel het valt en meeft gedraagen word op Timor, Solor, en de omleggende Eilanden, daar Por- tugeezen en Hollanders nu zoo lange jaaren koopmanfchap gedreven en gewoont heb- ben; zoo is nochtans zyn oorfprong en geboorteplaats aan onze Europeërs ganfch pr, oop onbekent, en by de Inlanders zoo onzeker en verfcheiden voorgeftelt, dat men niet fn 5 ERGHÊ, weet, wat men daar van fchryven zal: Ik heb veel moeite aangewend om des zelvs d oorfprong en natuur uit te vraagen» zoo by de natuurlyke inboorlingen der voorfchre- ve Eilandens als door myne vrienden» die het Commando aldaar voerden, en die het 4yczoon ook door zekere Heeren opgelegt wierde zulks uit te vraagen» doch alles te vergeefs, * “97/7: K E sd onderzogt gelyk ik den lefer uit de navolgende aankondigingen vertoonen zal. is. Facob Wykerfloot Opperhoofd van Timor ‚ op Coepan zyn verblyf houdende» heeft my nerize in ’t Jaar 1680. dit berigt toegezonden: Wat Mutu Labatta zy, en waar het gevon- en den word, zulks kan men niet recht te weeten krygen, want de Inlanders omde Ooft den meenen, dat het van de Weft, en die van de Weft meenen dat het van de Ooftkant dezes Eilands Timor komt, gelyk ook die van Rotty zyn in de meening, dat het van Sawo komt; maar als men de oudfte Rottineezen daar naar vraagt» zouden ze de Mu- zu Labatta van een Eiland, dat Rotty en Sawo was voor by komen dryven; bekomen hebben, ’t wêlk nu niet meer te vinden is, en dat zyn ook maar giflingen of inbeel- dingen van deze Natien, zoo dat niemand weet waar het vandaan komt, noch des zelvs kracht weet uit te leggen; doch door den Broeder van den Moordenaar Tu/o ver- ftaan wy» dat de Mutu Labatta op Sabo, omtrent een mufquetfchoot van de Negory Timor op een klein bergsken uit een diepen kuil, byna een manslangtediep> zooals men ze tegenwoordig ziet met gaatjes en als gefleepen» zy gehaalt; maar, om dat ze alle in’ korte ftierven > hebben die van Timo en hy Tulo zelv den kuil met fteen en aar- de onder een gemengt toegemaakt. Radja Salomon verdreve Koning van Ade mantuttu, op de Ooftelykfte hoek van Verder Timor gelegen, in ’t voorfchreve jaar hier in Amboina tegenwoordig zynde» hoewel Rada Sa een nauwkeurig man en van veele dingen ondervindinge hebbende: heeft my geen an- lomon, der berigt weeten te geeven, als dat Mutu Labatta, Zoo wel in zyn Land als in de verdere Eilanden naar °t Ooften gelegen tot Zenimber en Timor Laut toe, een gemec- Hh 3 ne 246 D' AMBOINSCHE ne dragt Zy» doch de Inlanders weeten van des zelvs Gokrans anders niet te verhaa- len» dan dat het van de Weftkant kome: In ’t einde van’: zelve jaar heeft hy my ook een fnoertje gezonden, *t welk hy zeide het oprechte Mutu Labattate zyn» zynde 15 voet lang» digt geregen van platachtige korrels, in ’t midden groote, na de einden allenks- kens kleinder, anders van gedaante als koraalen van ’t kleinfte flach, maar oranje rood; „wegende 7 dubbeltjes, by hem gefchat op 1; tailgouts ofte 1 5 ryksdaalders waardy. Zan Eenige Inboorlingen van Timor en Rotty van my naar dit gewas ondervraagt deden 1 pan daar van zoo verfcheide verhaalen, dat men zeggen zoude het onder hun een opge- sen ftemt werk te zyn voor de Hollanders te verbergen, wat Mutu Labätta zy en waar het Mutu La- valt; want het is by my niet gelooflyk, dat zoo veele Inlanders niet zouden weeten » DL waar dar ding van daan kome, ‘twelk zy zoo gemeen draagen: De Rottineezen zeg- ‘gen, dat het op Timor valt in ’t bergachtige Landíchap Sunneba, in ’t gemeen Sonne- bay genaamt > omtrent die plaatfen daar het gout valt : Men vind het als kleine en hoekige korrels in ’t gebergte, die aan ’t vuur gehouden zaamen fmelten, of zoo andere zeggen , niet Ímelten maar alleenlyk gloeijend en week worden , dat men ze effen met een hamertje fatfoeneren kan tot platte, fchyfjes, en dan met een gloeijend ee yferdraad doorbooren: Die het fmelten {taande houden zeggen» dat men veele kor- kander ge- vels aan een yferdraad moet rygen en over ’t vuur houden, tot dat ze aan malkander 4e fmelten, en dan met een ander yfer daar over ftryken dat ze effen worden; *t welk koud geworden ís geeft een lang pypje» dat men dan naar believen in ftukken breckt » d’ einden plat flypt en aan draaden rygt: Daar loopt echter een foort onder die be- ftorven geel is, van buiten geftreept als koraalen; van binnen doorgeboort en Zwarts fchynende ftukjes te zyn van lang gebefigde tabaks-pypen : vraagt gy de Zimoreezen ;, waar het waft, zy zullen eenftemmig ontkennen, dat Mutu Labatta op hun Land waf: fe, en wyfen u na Sawo, daar het miffchien op beide plaatfen valt. Befthry- Haar geboorte-plaats dan overflaande zullen wy het befchryven > gelyk het ons voor= Ed gekomen is: Het zyn korreltjes van verfcheide gedaante, de meefte als dunne fchyf- jes» zommige als kaaskens, andere als ftukken van pypen; van fubftantie de bleeke of geele koraalen naaft komende, de meefte roodgeel, zommige watrofler, zommige wat bleeker > dat men ze voor lang gedragene koraalen zoude aanzien, indien ze die gefchikte form hadden , haar oorfprong is naar *t waarfchynlykfte uit het gebergte, en derhalven mineraal, vallende zoo wel in kleine ftukjes als in lange takken, die van Proef ge. Patuur binnen hol zullen zyn; hoe zy nu daor het vuur gefmolten en geformeert wor- voomen op den, zullen wy aan het nader onderfoek beveelen : Immers het Ee my niet willen be gelukken, want de ftukjes van Mutu Labatta over ’t vuur gehouden wierden wel gloei- cz ua jend en rood, maar geenzins week en gefmeedig veel min vloeijend. Van deze Men verdeelt het in twee foorten , want de grootfte korrels , en die beft naar het Pheide bleek koraal trekken ‚ noemen de Inboorlingen van de voorfchreve Eilanden Ua-Boa Jin an of Waboa; deze zyn weinig aan een fnoer en dier, men vind ’er korrels van zoo Ua-Boa. groot als hazelnoten, waar van hunne Orangcayen maar 3 aan eene fnoer geregen om Bone Ye den hals draagen : De tweede foort hiet by hun Zzeda, ’t welk kleine korrels zyn» Freda. “meer van het geele dan van het rofle hebbende, en veel flechter van prys; behalven Dezte, deze twee oprechte foorten heeft men noch een baftaart Mutu Labatta > ’t welk zy en van flechte fteentjes maaken, ja het fchynt veel meer een gebakkene aarde te zyn» de- welke zy onder de oprechte mengen om den hoop te vermeerderen; doch andere zeg- gen, dat deze Baftaart-koraal hun toegebragt word door de Kelings van de kuft Co- romandel, die ze in hun Land van een zekere flach van aarde bakken ; andere fnoeren Waar ve die de gemeene man en de vrouwen om ’ lyf draagen» zynde 3 voetenlang, hebben GES loode Pyramydjes aan d’ einden > die zy af laaten hangen als quaften ; deze fnaeren Worden. hebben veel Schorri morri door malkander gemengt, waar van pas ’t vierde deel op- recht is, of 2 paar grootere korrels omtrent de midden : Het ander goedje is gemengt van Kryftal, Bernfteen, zwarte en koleurde Glas-koraalen, als mede eenige kopere kor. RARITEIT-KAMER, IL Bock. 247 korreltjes, van de midden kleinder en kleinder aflopende ‚ doch alles in zeker getal; welke vermenginge zy maaken, op dat ieder zyn fnoer kennen moge. Het is met geen andere naam onder ons en de Indianen bekent, dan met den Ma- Haar leitfchen Mutu Labatta of Muttu Labatte, *t welk fehynt te willen zeggen een fteene #4: Pacrl, by de Timoreezen en Rottineezen is echter deze naam onbekent, maar wel de twee te voren genoemde U4-Boa en Tzeda. In de voornoemde Eilanden 7Zemor, Solor, en de omgelegene tot Tenimbertoe, is Zynnaaft naaft het gout niet hooger in waardy dan dit Mutu Labatta, *twelk in’t gemeen tegen de 6 end ‘halve zwaartte van het flechte ‘Timorfche gout betaalt word ; daar mag geen Orangkay of zyn Vrouw zyn» of zy moeten eenige korrels van het Ua-Boa om den hals draa= gen: Men kan ook niets anders of beters vinden dan Mutu Labatta om in die Eilan- den flaaven te koopen, daar men voor twee fhoeren van de bovenftaande lengte een flaaf kan krygen. De E. Compagnie heeft daarom veel moeite gedaan om de rechte myne van ’toprech- Waarons weel moeis te Mutu Labatta, op ’t Eiland groot Sawo Wett-Zuid-Weft van Timor gelegen; op he: te foeken , maar heeft daar over een {chip verlooren, en daar na het werk laaten tee- werd ss ken» vermits verradery daar onder liep» gelyk boven in S£, Pykerfloots verhaal aan- (ER geroert word; dewyl nu zoo een groote hoop Orangkayen op Timor en Rotty zyn, “ten: __dat hun na gegeeven word in zekere Negory rro Orangkayen getelt te zyn» daar alle des zelvs onderdaanen maar rog waaren; dewelke Orangkayen alle echter van deze Mutu Labatta willen draagen, diesvolgens moet daar nootzaaklyk veel valfch goedje onderloopen, het welk dan die geene ter dege moeten leeren kennen; die op die plaat- fen handelen: Deze Koraalen» lang by die fmeerige menfchen gedraagen, befterven De zelve zeer bleek en worden van binnen zwart, dewelke zy dan wederom zuiveren; met cen len ‘loog water daar in zachtjes gewreeven en wederom gedroogt: Ik hebbe zuiks gepro- eg beert aan zoodaanige ftukjes, die buiten geftreept en pypeformig waaren > en bevonden tho ge- dat ze wel zuiver wierden, maar befturvens daar na grauwer dan zy te voren waar gee ren, zoo dat het miffchien een byzondere loog moet zyn. Anders zyn ganfch geen Medycinale krachten daar aan bekent, zoo dat buiten twyffel de eenigfte oorzaak van haar waardy zy ten deele d’ inbeelding en zinlykheid der Inlanders, die ze miflchien om Ep waar: gezondheid en goed geluk draagen, ten deele om dat het zoo weinig en zelden ge- edn vonden word; het zy zoo ’t wil, het is zeker dat de Inlanders ons niet willen open- #8 Y waardeEs baaren den plaats, daar het gevonden word, gelyk het een zeer nydige Natieis, die. rez, noch andere koftelyke gewaflen en metaalen van hun Land voor ons verborgen houd. XXVIII HOOFTDEEL. Mare album. Wit Water. Ayer Poeti. E Zee omtrent de Bandafche Eilanden word jaarlyks op zekeren tyd twee- mare maal wit, niet by dag maar by nagt klaar fchynende, en zoodaanig licht nn van zich geevende » dat men de lucht en ’ water qualyk onderfcheiden ver. kan > daarom het wat gevaarlyk is zich dan met kleine vaartuigen op Zee te begeeven, om dat men d’ aankomende dyningen en ftortingen niet gewaar kan worden, alzoo zy met de lucht een koleur hebben: By dag heeft het water Zyne ge- woonlyke koleur, en men kan daar aan geen onderfcheid bemerken, noch in reuk noch in fmaak, behalven dat de Vaartuigen in dit water leggende dan ligter verrotten als op een anderen tyd; zoo eer als de Son onder is en de donkerheit des nagts be- gint, dan ziet men het Zee-water wit en helder gelyk zommige verrotte houten ; als 248 D'AMBOINSCHE als ook’tflym van de zeekatten en haeringen by ons doen, en hoe dieper men op Zee Ee komt hoe witter het {chynt; hier om vind men in zommige Kaarten de Zee» tuflchen Melk-Zee Keram en het bekende Zuid-Land, genaamt de Melk-Zee, in ’t gemeen het witte SMM Water, in ’t Latyn Mare Album, hoewel men het eigentlyk Mare Noêtilucum mogte _ noemen» Maleitfch Ayer Poeti. De tyd Zyn tyd is in’tmidden van de Ooft of regen Mouf/un> ’t welk zyn de Maanden Ju- WANHCEN . 5 . . 5 zalkege- Mits, Julius en Auguftns, en word verdeelt in klein en groot wit Water. JE Het kleine of eerfte wit Water begint met de nieuwe of donkere Maan in Funius 3 waar van de zee even wit geverft word» doch noch geen helder licht geeft, en al- lenkskens weder vermindert; doch eer het geheel vergaat, komt het groote witte Wa- ter aan met de nieuwe Maan in Auguftus en duurt tot in September, wanneer de ge- heele Zee rondom Banda, zoo ver men aldaar beoogen kan» des nagts helder en wit fchynt» hoe dieper in Zee hoe witter, blyvende hier en daar langs den {trand een wei- nig van ’tgemeene Water; het houd evenwel zoo geen netten tyd, dat het niet t' eene En door jaar vroeger of laater kome dan het ander; ja in zommige jaaren word het niet of zeer welke winden Weinig gezien, meerendeels komt het op’tklaarfte , wanneer de Zuid-Oofte wind fterk Ee f doorwaait, buijig en regenachtig weêr maakt, en daar door zoo ’t fchynt die geheele komt. Zee ontroert: Het gevaarlykfte ís, dat de zee inzonderheit by nagt als dan zich ver- heft met zwaare dyningen, al is’er geen wind aan de lucht, een teken dat'cr eenige dampen uit den grond moeten ryfen en dezelve baaren befwangeren : Na datde Zuid- Oofte wind fterk en vroeg doorwaait, daar na heeft men het witte Water vroeg en veel , allermeeft wanneer de wind na ’t Zuiden draait en veel donker regenweêr maakt: Want in’tjaar 1663. hebbe ik in Banda bemerkt, wanneer de wind ooftelyker waaide, zelv in’tlaafte van Auguftus , wanneer ik van Banda naar Amboina verfeilde, dat ’er fchier geen wit Water was, behalven veele vuurige vonken, waar van de zee fcheen vol te zyn, gelyk ik in ’t jaar 1668. in de maand December de zee ten Weften van Ambor- na gezien hebbe, wanneer de wind Noord-Ooft waaide, zonder regen; daarente- gen, wanneer de Zuide of Zuid-Oofte wind laat begint, zooheeft men het witte Wa- ter ook laat, ’t welk in zommige jaaren tot in Oéfober duurt. Deplaat- Dit wit Water ziet men zooverre, als ons volk uit Banda de Zuid-Ooftere of Zuidere bz elo Filanden bevaaren hebben» te weeten van Aron en Key af tot Tenimber en Timor laut Be in’t Zuiden, en van daar af tot Timor toe in’t Weften, in ’t Noorden tot digte by de Zuidkuft van Keram, ten Noorden:de ZLraffers en Amboina komt het niet, maar gaat voor by dezelve in’t Zuiden, zoo dat men het op het Leytimorfche gebergte klaarlyk Ward on- zien kan; waar van daan het nu zyn eerfte oorfprong neemt is noch onbekent ; in ’tge- derzogt. 5 ' meen houd men daar voor, dat het zyn oorfprong hebbe in den grooten boefem, de- welke het bekende en ons naafte Zuid-Land met den langen hals van Nova Guinea maakt; want onze Bandafche Zeevaarders hebben aangemerkt, dat het op ’t grootfte zy en de zwaarfte dyningen maakt omtrent Tenimber: Zoo is het ook gebeurt, dat Fe eenige van Key komende in’t jaar 1664. ten Wetten naar Banda omtrent 30 mylen van daar van. Key geen wit Water hadden, maar Banda genakende vonden ze de Zee geheel wit, waar uit men nochmaals befluiten mag, dat’et uit den Zuid-Ooften of Zuid-Zuid- Ooften moeft komen: Het vermengt zich niet met het ander Zeewater, ’t welk een zeldzaa- me vertooninge by nagt geeft en by onkundige zeelieden dikwyls verflagentheid ver- oorzaakt, gelyk gefchiede met zeker fchip, ’t welk in September van Ambon naar Ba- tavia verfeilde, en even buiten de engte van Amboina gekomen zyndefchielyk uit het zwarte in het witte Water geraakte, meenende, dat ze opeen droogte quaamen; doch geen grond vindende, ende Zee in’t Zuiden, zoo verre zy beoogen konden; wit ziende dachten eerft aan dit voorval, evenwel waaren ze zoo benaywt in deze Melk-zee, dat ze arg h4 meter haaft weder naar ’t zwarte Water fpoeiden: Als nu dit witte Water tot in ’t begin verblyft. Van September aldus geftaan heeft binnen de voornoemde paalen, zoo begint het al- lenkskens om den Wett te raaken ‚ te weeten» in zyn geheele maf/a langs de Zuidere Eilan- . RARITEIT-KAMER. III Boek. 249 Eilanden, Ombos Luhu, Bala, Ende, en Bima, ftrekkende zich uit tot 4 of 5 my- len bezyden Amboina: Van daar af begint het zich in groote ftreepen te verdeelen die noch al voorby Boeton gaans en,als ze geen Wefte wind ontmoeten » noch al ver- der voorby Saleyer en Makkaffar, tot dat ze zich allenkskens verliefen en met het ge- meene zee water vermengen. Het witte Water brengt geen merkelyke fchadelykheid aan > behalven het geene bo- Fines ven ftaat van het verrotten der vaartuigen en de zwaare dyningen, maar in Banda, en Sihappen daar het op’thoogfte is, veroorzaakt het in dien tyd fchaarsheid van vifch, niet alleen kingen om dat de vifch voor deze helderheid fchuw wordende naar ’t zwarte Water vlucht, maar ns á ook die weinige, die nochdaarin blyven, zyn moeilyk om te vangen ‚ dewyl ze de vifch- Ee lynen en vaartuigen te klaar zien, en voor de minfte beweging der zelver fchuw wor- E ei den: Daarentegen veroorzaakt het zomtyds overvloed van vifch, wanneer het witte om Water de diepte beflaat en ’t zwarte of gemeene Water naar den {trand perft, waar na toe de vifch dan ook vertrekt: Als het nu voorby of in ’t afgaan is, dan ziet men de Zee zich zuiveren, verfcheide vuiligheden opftrand uitwerpende; de Zee zelv is vol van brandige quallen, die de onze bezaantjes noemen» gelyk ik in’t voornoemde jaar 1663.een geheelen dag gezeilt hebbe van Poelo Ay naar Amboina door zulke bezaantjes. In *t jaar 1669. heeft de zee na’t eindigen van ’t witte Water zulke leelyke en vui- Vreemd le (toffe opgeworpen langs den geheelen Zuid-Ooften hoek van Neira, en tegenover WLY®, tuflchen Ranan en Wahan, dergelyke nooit te voren gezien was, immers niet by lie- en den, die 6o of 7o jaaren oud waaren: Dit uitwerpfel had de gedaante van een tagye ú flym of Papeda, bloedrood en gaf een vuilen zwaveligen ftank van zich, wanneer de Son daar op {cheen: In de kuilen, daar het aflopend Zeewater ftaan bleef, ftierven alle viffchen en krabben, die’er van geraakt wierden» ja zelv de {chadelyke landkrab- ben; by dag was deze ftoffe bloedrood, en de ftrand als met een rood laken bedekt; maar des nagts was ze vuurig en vonkte als fterretjes: Van September af des zelven jaars en ’t volgende geheele jaar 1670. was een drooge gefteltheid des luchts zoo in 41 mede Banda als Amboina, waar by hevig omging eerft de kinderpokken zoo wel onder oude *% ee als jonges niet minder als een peft, daar op volgende de dolle koortíen en lelyke de jaaren. bloedloopen. In ’t jaar 1673. heeft men in Banda het kleine wicte Water niet gehad, en het groo- te quam wat laat in Zuguffus, om dat de Zuid-Oofte wind doenmaals laat doorwaaide. In ’t jaar 1681. hebben ’t de onze ontmoet tuffchen Zimors Oofthoek en Kifer, wanneer de zee van verre met zulke vuurige dyningen zich verhief, dat het {cheen als of een fchip vooruit zeilde met een groote lantaarn achter op. | Wat de eigentlyke oorzaak van dit witte en by nagt lichtende Water zy, kanik tot De or- noch toe niet beveftigen, en zeker de verftanden hebben ftof zich over dit wonder- Aa werk der natuur te oeffenen: By de Bandafche Ingezetene hebbe ik geen berigt noch ane curieusheid bevonden, dewelke hun hoofd met deze beufelingen, zoo zy ze noemen; niet willen breeken en door de jaarlyk{che gewoonte geen acht daar op flaan; ja daar is niemand, die eens opletten wil op wat tyd en by wat gefteltheid van weêr en wind dit witte Water jaarlyks min of meer, vroeg of laat kome. Daar zyn’er veele, dewelke oordeelen, dat dat veroorzaakt worde door ontelbaare kleine diertjes, die by nagt lichten en de Zee zoodaanig verwen; gelyk men in Zee veele viffchen en goedje heeft, ’t welk by nagtlicht, by voorbeeldde Sardynen , Ikan: Moor en Gatzje, by de roode viffchen van de fteenbrazems aart en daar van meeft hun ingewand; boven al doet het de Spaanfche Zeekat, Sepia, in *t Porrugeefch $#- ba, doch in Portugaal veel meer dan hier in Ooft-Indien: Deze meening voldoet my Gemeen niet, dewyl het ganfch niet waarfchynlyk ja onmoogelyk is, dat zoo veele diertjes Ee fchielyk konnen opkoomen, en eene groote Zee eenpaarig verwen zonder water van BE, ander koleur daar tuffchen te zien ‚ en dat nooit iemand die diertjes gezien heeft, al fchept derlegt, men het water in een zuiver vat, en laat het tot den dag {taan» wanneer het klaar is - Ii en en Des Schryvers redenen bier van. Een ver- gelyking by bet Phof- phorum liqui- dum. Een an- der gevoen den. Verbaal van ver- fchetde zagtlich- tende zaa- ken en wvoorval- len. Doch by deze ver= worpen. Hen ann der ver- 250 __D' AMBOINSCHE en de koleur van ’t gemeen water heeft: Daarenboven hoe zouden deze diertjes by mal- kander konnen blyven zonder zich met dat ander water te vermengen > want het witte Water van het zwarte als met een ftreep afgefcheiden is, en met groote velden ftreepen en bogten allenkskens om de Weft gevoert word: Waar van dit volgende tot een be- wys: In’tjaar 1679. een {chip zeilende uit Banda omtrent ’t midden van September s wanneer het witte Water in Banda al voorby was Weftwaarts naar Batavia, ontmoc- te het zelve bezyden Amboina, en zeilde twee nagten daar door tot de helft van Boe- ro, alwaar een Wettelyke ftroom van gemeen water ’t zelve tegen perfte, dat het niet Weftelyker konde koomen, te meer dewyl het {lil weêr was: Andere mynes oordeels vermoeden met beter reden, dat het een dunne fubftantie zy in gedaante van een damp uit den grond der Zee uitwazemende, en zich met dat water vermengende» want een dikke fubftantie kan het niet zyn, om dat het water by dag niet geverwt is; men vermoedt dat het een zwavelige damp zy» waar mede die geheele Zeeboefem be- {wangert is» ’t zelve uitwyfende de veele zwavelbergen, dewelke men in ‘die Eilan- den vind, als Banda, Nita, Teeuw, Damme tot Lery toe, en uit de Schipvaart van Jacob Lemaire veele groote op Nova Guinea. Het tweede bewys zyn de ftinken- de roode uitwerpfelen, vuurige bezaantjes, en andere zwavelige uitwerpfelen > de- welke het witte Water nalaat, gelyk boven gezegt is: De Alchimiften zouden ons hier in eenige opening konnen doen, of niet een Spiritus fulphurens (zwavelachtige damp) met Agua falfa (zout water) zich vermengende dergelyke nagtlichtende eigenfchap voort- brenge, ’t welk onder andere zoude konnen doen die van onsCollegsum Nature Curtoforunt, in ’t Duitfche Roomfíche Rykopgeregt ‚ dewelke het Phosphorwm lignidum Ct helder licht van zichgeevende) bedacht hebben, waar van een klein glasje » door hun Eed. my toege- zonden, een geelachtig watertje behelfde, ’t welk op eenig ding gefmeert by nagt niet alleen helder lichte, maar ook zeer fyne dampjes en vlammetjes van zich gaf, duu- rende fchier een geheele nagt; doch hier {taat wederom aan te merken, dat’er noch een onderfcheid is tuflchen de bekende nagtlichtende dingen, als de bovengemelde vifch- darmen ‚ duizentbeenen, fenynige kampernoelje en zelv het voorfchreve Phofphorum liguidum, welke alle by nagt vuuren als ftarrelicht en ons wit Water, ’t welk eigent- lyk niet vuurt, gelyk men aan de zeebrandingen ziet, maar alleenlyk een witten fchyn van zich geeft gelyk {nee of melk. Daar zyn weder andere, dewelke giffen, dat in de Ooft-Mouf/on uit de groote rivie- ren van ’t Zuid-land en Nova Guinea by fterk regenweer eenige ftoffe in zee gevoert word; waar van die geheele zeeboefem befmet word; doch dewyl dit op geen ondervindinge fteunt zullen wy niet breeder daar van fprecken. Cafparus Scotus in appendice ad Phyficam curiofam cap. 3. haalt verfcheide dingen aan uit Thomas Bartholinus, Fortunins Licetus, Olaus Wormins, enandere, dewelke een ongewoon licht by nagt van zich geeven, daar mente voren niët opgelet heeft, als het verfch geflachte offen en fchaape vleefch te Monztpeljeers in ’t jaar 1641. omtrent de velachtige en vette deelen, het hoofd en vel van een Scorpins marinus, zekere kleine oeftertjes in een kleiachtige ftofte fchuilende in de zee by Ancona , een eede- le Juffer in Iralien, welkerslichaam vuurige ftreepen en ftraalen van zich gaf, een Mon- nik, wiens hoofdhaairen vonkten als men daar over ftreek; voor eenige jaaren heeft men ook in Engeland gezien, dat al het verfch geflachte vleefch in de hallen by nagt licht van zich gaf omtrent de velachtige deelen ; d’ oorzaak hier van hebben de nieuwe Wysgeeren eenige kleine en pas kennelyke diertjes toegefchreven, dewelke by peftty- den in de lucht voortgebragt worden, en de peft zullen veroorzaaken ‚ dewyl naar hun zeggen, dit fchoufpel nooit gezien word, dan by een groote fterfte: Alle welke be- wysredenen niet genoeg zyn om de nagtlichtende natuur van ons wit Water uit te druk- ken; waar toe men in waarheid wel een Apollo van nooden hadde, om ons dat uit te leggen, gelyk Bartholinns by zyn nagtlichtende vleefch wenfchte. In Herberts reisboek pag. 16: {taat , datze de zee op vier graaden Zuider breedte en ten 3 Noor- RARITEIT-KAMER. III Boek. 25 Noorden van deMajottos wel 1 o mylen lang fneeuw wit gevonden hebben; niet door fchuim haal var of wind, maar by groote kalmte: Zy verftonden» dat her aldaar jaarlyks zoo gebeurde Herberts: omtrent den 19 van September. & XXIX. HOOFTDEEL Hoe de Amboinfche Goudfmeeden 't Gout Zuiveren, en haar koleur geeven, ” Y neemen een Ketting of ander gemaakt Gout, dat door lang draagen be- Hoe wen {meert en vuil geworden is, leggen het op gloeijende koolen, tot dat alle ke vuiligheid en vezels af branden, en het Gout zwart word; om dit te zui- zuivert: veren neem een potfcherf, doe daar in zalpeter, aluinen gemeen zout» van ieder even veel en klein gewreeven, leg de Ketting daar in en giet daar water op» dat ze even bedekt zy, kook dit t° zaamen, tot dat het water meeft verdroogt en aan de Ketting hangt als een dikke Syroop» maar men moet het wel omkeeren ; als gy dat ziet, neem het’er ftraks uit, wafch het in zuiver water of met wat Limoen-fap, fterk wryvende en met borftels afvegende, zoo is het Gout zuiver en blank: Hier toe neemt men gemeenlyk een klein flach van Limoentjes, te weeten Limoen Maas, tn ons Her- barius, Limonellus aureus genaamt; doch Limon nipis is daar toe ook bequaam. Om nu het fchoon gemaakte Gout haar koleur te geeven; ’t welk de Maleyers Suppo En noemen, neem een andere pot, wryv op den bodem een weinig zwavel, doe’er een 't haar ko. mudsje water in met wat Tamaryn en een fésje zwaar zout, kook ditop, doop de Ket- eeh ting daar in, ten laatften met verfch wateraffpoelende: Het jonge Gout moet men daar in maar 2 of driemaal doopen, maar het oude 5 of fesmaal, tot dat het rood genoeg word. | Geneesmiddel van’t Gout om’t Lappar Garam te geneezen » zynde een roode opdrach- % Gow tigheid in de huid met een moeijelyk jeukfel en een fcherpe vochtigheid : Neem eenig rs Gout, leg het in °t water > wafch het voorfchreve Accident 2 of driemaal daar mede ; Garam: % is waar bevonden by onze Inlanders; hoewel men geen reden daar van geeven kan; dewyl naar ons gevoelen het Gout geen uitvlocijing in't water geeven kan, | XXX HOOFTDEEL Myrrha Mineralis. Mor. Or vloeit als een dikke vochtigheid of honing uit de rotfen op Crimata » die %Mie- omtrent de zeekant ftaan, en word daar na zoo dik als een pap» dat men „na ze- _ sthandelen kan; het is wat brak van {maak » doch niet bitter , en wat zan- fchreven. dig, het komt alle jaaren niet, maar altemets in de drooge Mouffons als een ' dikke honing uitvloeijen: Dit met Ramak Dagin vermengt word meeft onder Djoed- nk ie jamboe gebruikt tegen buikloop en buikpyn. | enzo ge Ik noem het Myrrha Mineralis, niet als of het groote gelykenis hadde met de rech- che te Myrrha, maar om dat het onze Indiaanen Mors dat is, Myrrhanoemen; want het heeft noch de bitterheid noch de goede reuk van de Myrrha , maar alleen een brakke fimaak zonder fcherpigheid, waar uit ik oordeele» dat het een uitfweetinge van de brak- liz ke raal Myra _ 252 D' AMBOINSCHE ke klippen zy: Dergelyke vettigheid doeh wat witter word ook in Banda gevonden aan de Zuid-zyde van ’t hooge Land of Lontor» aan overhangende klippen op ftrands doch by die Inlanders in geen gebruik: Het voorfchreve Mor hebbe ik ook befchreven in * Amboinfche Kruidboek, IIL. Boek in ’t Hooftdeel van Dammar Selan by Ramak Da- ging, dewyl het zoo wel voor een Refina, alsvooreen Mineraal kan gehouden worden. XXXI HOOFTDEEL. _Toetfleen van de Kuft. | Eze Steenen zyn in rood koper omvat» zwart, zonder glans en gekartelt , De Toet- daar men ’t gout hard opftrykt, en dan met wafch met koolen gemengt af- dn 1) drukt; doch als op het wafch veel gout ftaat word het zelve gelmolten. Op de Malabaarfche kuft gebruiken ze den Malabaarfchen Amaril , Tsjanicalla genaamt, dewelke is een Steen vallende in groote rivieren tot Ma- labaar en Goa, en maaken Slypfteenen daar van op de volgende manier: Dezen Steen neemen de Inlanders, ftooten hem heel fyn, daar by doende rauw Gummi Lac- ca, zoo als het van de ftokjes komt, fmelten het zelve en doen daar by den klein _geftoten Tsjanicalla, tot dat ’er een dikke pleifter van word, het welk zich malaxee- Enwaar ren laat, het zelve plakt men dan rondom een houte fchyf,‚ omtrent een fpan breed; oe BEE gan welkers kanten deze klomp vaft kleeft en hard word, die men dan aan de boven- worden. fte kant, zynde omtrent een vinger breed, glad maakt om daar op allerhand gereet- fchap te flypen; te weeten, men fteekt een as door de fchyf, die met haar einden op twee pilaartjes ruft, dewelke men dan met een toutje omdraait» gelyk de draaijers doen , en het yfer tegen de fchyf aanhoud. XXXIL HOOFTDEEL. Dendritis Metallica. De Den: Ie het verhaal der Javaanen hebbe ik, dat ze op Java zomtyds gevon- je be- den hebben in eenig onbekent hout, ’t welk zy in ’tbofch opgeraapt had- CVEVEH, den tot brandhout, eenige ftukjes yfers die zy in groote waardy houden en aan % lyf draagen» als zy ten oorlog gaan: Een ander ooggetuige ver- haalde my» dat hy op Makkaf/ar gevonden hadde in een ftuk quaftig en rood hout Ct welk hy in ’t bofch opraapte om een kris-fcheede daar van te maaken, en dachy voor rood Lingoo aanzag) een klompje metaal ; zynde half yfer en half koper of ei- Wat het gentlyk uit die beide fubftantien gemengt: Hoe deze dingen in ’t hout koomen daar zelve is van kan men veele gevallen bedenken, dewelke my niet waarfchynlyk voorkoomen ; der- halven, dewyl ik boven gezegt hebbe, dat de metaalachtige fubftantien met den Don- > der afgeflagen worden, zoo zoude het konnen zyn, dat de voorfchreve ftukjesCeraunie Metallice zyn: Evenwel blyft die zwaarigheid, hoe zulke houten door den Donder geflagen geheel blyven , want naar *t zeggen der vertellers waaren de voorfchre- ve ftukjes gevonden in een maflief hout; doch ik geloof dat de vinders zoo nauw keu- rig niet geweeft zyn om alle omftandigheden ter dege te betrachten, en ’ ís de na- tuur niet onmogelyk» gelyk een verfteende fap in de planten kan trekken» waar uit Meftice voortkoomen» dat op de zelve manier uit d? onderleggende aarde door de | zuig- RARITEIT-KAMER. III Boek. 253 zuig-aderen der wortelen ook een metaalachtige ftoffe kan optrekken, dewelke zich dan in ’t hout tot een klomp zaamen zet : Dit is het Metaal , dat YuZius Scaliger Eixer- Door cit. 187. befchryft en Metrofideros noemt, doch die naam komt myns oordeels eigent- SE Iyk het yferhout toe, hier mede maaken hun de Javaanen onquetsbaar, daar noch by baalt, doch doende 16 andere Meftice , die zy zoo vaft om het lyf binden , dat zomtyds het fmeer VEL en de huid daar over groeit; onder die 16 is een van de voornaamfte de Coch/ites gl La BAUER rarus ‚ dewelke een klein Alykruikje gelykt, en in een wit en half doorfchynend fteen- daar vaz. tje verandert. XXXIIL. HOOFTDEEL. Steene Vylen op Tava. E Javaanfche Smids gebruiken geen Vylen in ’t maaken van hun kriflen, Steere maar fteene ftokjes als rollen, die zy aldus maaken: Zy neemen geftooten See Porfellein , fmelten een gedeelte Dammar Selan of eenige andere harde Dam- He ge- mar » roeren het voorfchreve Porfellein daar onder tot dat het een dikke klomp worden. word» die ze dan met de handen formeeren tot rollen, een hand of fpan lang en twee vingers dik: Deze rollen draaijen ze met een touwtje daar om geflingert , (gelyk de draaijers ) fterkelyk op het kris, ’t welk het yfer zoo wel wegneemt als de befte Vyl. ® en mnd XXXIV. HOOFTDEEL. Steene Kogels en Steene Vingers. „ E fteene Kogels zyn een foort van Geodes, de Vingers zyn Belemmnite of De plee. M Dali Jdeis, zy worden beide gevonden in de Xulafche Eilanden, wes- 55 ed halven wy die plaatfen wat duidelyker ophaalen zullen : Onder de drie Xu- be/èbre. lafche Eilanden is Mangoli het grootfte , doch heeft maar twee Negorijen; oi Mangoli en Weytina , beide aan de Zuid-zyde gelegen, voor *t overige woeft en on- bewoont: Van Mangoli fcheept men 3 uuren Weftwaart aan totin ’t bochtje Gorango- Ji daar een ankerplaats is, met drie Eilandekens daar voor; van daar noch 6 uuren te vaaren komt men aan het bochtje Boeja, daar drie Riviertjes zyn» en twee mylen Landwaart in twee kennelyke bergen, alle van den zelven naam; van Boeja noch drie uuren weftelykers komt men aan den uiterften Wefthoek Batoe Maloela of Batoe Lackt Lacki, van daar men overfteekt na Tuijabo: Alhier ftaat een Klip in de gedaante van een Man, daar de Xulaneezen voor by vaarende gemeenlyk eenige vruchten haar toewerpen tot een offerhande om geen ongeluk daar te hebben, want het een nauwe en zeer gevaarlyke Straat maakt tuflchen Mangolt en Taljabo ‚ en by deze Klip iseen Maalftroom : De engte is op *t fmalfte niet breeder dan een mufquetfchoot , doch word ftraks ter weêr zyden breeder; in *t midden van deze Straat op Za/jabo legt de hoek Langoy 5 Aon daar by een bochtje. d _»In de bocht van Boeja op ftrand by laag water vind men zekere fteene Kogels zeer En glad en rondachtig; zommige zoo rond als of ze gegooten waaren » doch die zyn WEI ne Kogels nig, van verwe blauwzwart > gelyk de flechte Toetfteenen 2 dic Zy ook Bonn d es li 3 (ub- Omflan b, dig berigt, En waar tee= _ befchre- 254 D’ AMBOINSCHE ’ fubftantie en hardigheid, maar niet in zwaarte en toetfen, als ook de Metaalen, van binnen maffief en moeijelyk om in ftukken te flaan; de kleinfte zyn als een Piftool- En kogel, en allenkskens grooter tot een; twee ên 3 ponden toe van yfere kogels; zom Kolar. mige zyn grauwachtig» andere doch weinige zyn ruig en ros als yferfteen, zommige pen te ook donkerrood, de fcheeve en hoekige zyn de meefte: De Xulaneezen zoeken de brakt _ rondfte uit en gebruiken ze tot Baflen en Mufquet-kogels; men heeft daar mede door a plank gefchoten s° zonder datde Kogel breekt : Als men ze in ftukken flaat en op een fteen wryft, rieken ze zwavelachtig als bedorven boskruid ; binnen is een eenpaarige zwarte fubftantie, en buiten als met een fteene huid omgeeven ‚ waar uit men bemerkt» dat hun deze rondigheid niet door ’t rollen van ’t zee-water aankomt, maar door hun eigen natuur hebben, gelyk in Europa andere foorten van Geodes : Men vind ze alleen op ftrand maar niet inde rivierensof ze op de bergen Boeja mede vallen is onbekend; ie Gevoe want de Inlanders willen niet eensdaar naar toe gaan; noch alleen noch met ons volk» vree- landers zende dat zedood gefimeeten of geflaagen zullen worden van den Duivel ‚ dewelke op die aar VR bergen woont, en met de voorfchreve fteenen van zich fmyt; zy verhaalen daar van deze hlachtig. fabel: Voor omtrent 80 jaaren hebben op die bergen verfcheide volkryke Negoryen gewoont, dewelke met malkander zoo lange geoorlogt hebben, tot dat eindelyk de Dui- vel hun deze Kogels befchike heeft, en aan den voorfchreven berg zoude men noch ander geweer vinden; op den zelven berg hoort men op verfcheide tyden ‚, inzonder- heit in de maand Oftober > wanneer de Noorder of regen Mouffon aldaar begint» ver- fcheide flagen van Kanon en Mufquetten, die men zomtyds op Fatoe matta hoort: In de voorfchreeve Straat» Seranna genaamt» leggen noch andere klippen onder water » waar op eertyds de ftroom een Portugeefch fchip gezet heeft, waar van ze het volk dood geflagen en ’t fchip gerooft hebben. fe eee Dergelyke fteene Kogels zwart en zeer blinkende worden gevonden op den heiligen de Pig- berg Ba/agi op Baly boven op des zelvs vlakte, daar de Pygmei of Bergmannetjesop 57 tem. woonen, zynde kleine menfchen > zommige zyn wit, zommige kakerlakken van vel en nd hair meteen fpitfe bultige rug» zoo dat zealtyd op een Zyde moeten leggen, woonende plaats. _ inkleinehuifkens, rondom met een tempel bezet; deze ftaat op eenen effenen fteenen vloers als van hardarduin, zoo glad dat men qualyk daar op ftaan kan, en voor des en die zelvs deur ftaan 4 yfere koevoeten, zoodaanig uit de aarde gegroeit; rondom dezen den wor. fteenen vloer legt het vol van deze ronde Kogels» dewelke die van Baly naar belie- ak ven mogen opraapen en tot gedachtenis mede neemen; *t welk zoo zynde blykt, dat deze Kogels niet rond gefleepen worden door ’t rollen van de zee of regen; gelyk zommige vermoeden, want zy leggen vlak en ftil; breng hier by tot verder bewys den akker van Fernfalems die vol fteene Ciceres is. ze Ea In’ bochtje Langoy op Taljabo is een moeraflige brakke rivier ‚ aan welkers mond men gers,waar op ftrand vind de fteene Vingers t’ eenemaal gefatfoeneert gelyk een Belemnites, of die gevon- den wor Datyli Fdei, in ’t Gemmarium van Boëtius afgeteikent; doch deze fteene Vingers si zyn meeft gebrooken, van een weeke fubftantie , die haar fnyden en fchrappen laat» , donker van fubftantie, meeft geelgrauw» binnen met een hart als een houte tak, en Haar hoe- … ; danigheit in de omtrek veele ftraalen: De geheele gelyken de fpits van een ftompen pyl> al- omfiandig le met een keep of vooren aan d’ eene zyde, langs dewelke zy haar laaten deilen als VE men daar op flaat: Zommige zyn geelachtig als Dammar Selam , zommige ros en. half doorfchynende als donker bernfteen, die men weinig vind, en d’ Inlanders be- waaren om een Adjimat van te maaken: Tegen malkander gewreeven rieken ze vuil of modderachtig als Mangi Mangi: Van haaren oorfprong is noch niets verhaalt; nader- hand is bevonden, dat ze op andere plaatfen meer dan op Zaljabo door de Zee op- gefpoelt worden, immers meeft aan d’ Ooft en Noord-zyde des zelven Eilands> als EC mede op Kelang: Op de zelve plaatfen vind men noch een anderen zeldzaamen Steen fort. in de grootte van een fchelling , beneden vlak, boven gefchikt en geftreept als’t Hoorn- tje Umbilicus ; zommige zyn bruin» dewelke de hardfte zyn „. zommige grauw» en zoo week ; RARITEIT-KAMER. III Boek. 255 week, dat men ze fchrappen kan, zommige zitten op een hard keifteentje: Ik heb ser Een gehad op Kelang gevonden, een kleine hand breed, fcheefen gedraait als een Carina Nautili aan de eene zyde: Van de fteene Vingers vind men ftukjes als Koraa- fen in ’t midden met een gat, en daar onder zommige zoo dun als een mes, die men voor Timorfche Mutt Labatte zoude aanzien, zoo ze die koleur hadden. . | XXXV. HOOEFTDEEL. Ambra Gryfea. Ambar. It de verfcheide verhaalen der Auteuren van den oorfprong en eigenfchap des Befchry Ambers zal ik alleenlyk die voortbrengen ‚ dewelke my nodig fchynen om w Anura myn oordeel daar uit vaft te ftellen. Deze fpezeryachtige Gom, zyndehedens- Gryfea- _dälgs gerekent onder de koftelyke dingen der waereld , en in gewigt altot de waardy des gouts gefteigert; is» zoo veel ik weet» by alle Natien met geenen ande- ren naam bekent, dan Zmbra;s en Ambar, gelyk het ook by onze Maleijers hret , behalven by de Inwoonders van de Zuid-Oofter Eilanden en 7imor dewelke het on- waardiglyk, Ljan-taifs dat is» Vifch-drek, noemen: De gemeene manier volgende zullen wy het verdeelen in 3 foorten, te weeten, grauwe of Ambar g1ys> witte, en Waarvan fwarte onder malkander veel verfchillende in fubftantie en kragten : Van de eerfte oe un foort zal dit Hooftdeel fpreeken, welke men eigentlyk Ambra en Ambra Gryfea, naar Ed 7 haare grauwe koleur noemt. By zommigen wegens haarte voortreflykheid en duurte, Tb Ambra Chryfeas dat is, gulden Ambar: Wy verftaan daar door zoodanigen Ambar ; Ze die van buiten befimeert of zwartachtig is, van binnen grauw als gedroogden koedrek , tuffchen de tanden taai en nooit verminderende, hoe lang men hem ook kauwt, ligt van fubftantie, aan zich zelv een goeden doch {lappen reuk hebbende, en weinig naar de Zee riekende, of eigentlyk naar Uzguis Odoratus ; doch in een warm fop gefimol- ten» veel kragtiger van reuk; op een gloeijend blik van yfêr, of» zoo andere willen, van gout gelegt» geheel en al verfimeltende, zonder rook; maar op koolen geeft hy een recht opgaanden rook van zich; doch weinig en met een dunnen ftraal. D’ oorfprong des Ambars word verfcheidentlyk opgegeeven ‚ naar de verfcheide Te oordeelen der Auteuren: De oudfte en by deze Inlanders fchier over al aangenome mec- de zelve ning is, dat het zynen oorfprong heeft uit den Walvifch, doch niet van alle, maar Vi van een byzondere foort, dewelke d’ Arabiers Azel noemen: Onder anderen moet ik Azel. hier aanhaalen de kluchtige gefchiedenis van den oorfprong des Ambars uit Ferdinandus Oordeel Lopes de Caftagneta, die in ’t vierde boek van * bedryf der Portugeezen in Ooft-In- Ed diën cap. 35. fchryft, dat de uitgelefenfte Ambar valt in de Maldivifche Eilanden, daar En de zich veele groote vogels ophouden» Apacangrifpasqui genaamt, de welke veelderhan- «5, oer, de fpezeryachtige kruiden afweidende ‚ hunnen drek uitwerpen op de klippen die aan Zee ftaans *t welk dan goede en oprechte Ambar is, by hun Pona Amar dat ís» Ponam- gulden Ambar genaamt, hoewel hy wit is» echter de duurfte vanallen, om dat hy wei- Ra nig en met moeite gevonden word: Deze drek, met groote korften aan de klippen han- gende, word metter tyd door regen en wind afgeflagen, en met groote ftukken in Zee vallende, dryft daar in heen en weêr, tot dat hy opgefpoelt en aan {trand uitgewor- pen word, zynde grauw van koleur, en hiet Coambars dat is, Water-Ambar> om Gounber, dat hy lang in *t water gerolt en veel van zyne deugd verlooren heeft, welk dan de Arihar. tweede foorte is: De derde en flechtfte is de zwarte» genaamt Mani-Ambar ; dat is, Maniam- Vifch-Ambar, om dat hy van Walvi{fchen en andere groote Viffchen opgeflokt en in 47547. bar, Vifch- der zelver maag onverdouwlyk zynde, weder uitgefpogen is» en daarom {chier al zyn | | deugd Le, 256 D' AMBOINSCHE deugd en krachten verlooren heeft; dus verre Caftagneta: Dit verhaal laat ik in zyn waardije, en wil wel toeftaan, dat onder zoodaanigen vogel-drek Amtar gevonden word, echter komt my verdagt voor, dat van Garzias Jaib.l. cap. 1. geen gewag van die vogels gemaakt word, dewelke nochtans een nauwkeurig befchryver van de Ooft- Indifche dingen in zynen tyd geweeft is; immers hadde Frangois Pierard daar van moc- ten weeten, de welke van ’t jaar 1602. veele jaaren in de Maldivifche Eilanden ge- woont heeft, en van den Ambar niets anders fchryft, dan dat hy in meenigte op die Eilanden door de Zee opgeworpen word, en dat de Eilanders van zynen oorfprong niets anders weeten, dan dat hy uit de Zee komt. " Meenia- __ Carolus Clufius fchryft in zyne aantekening op't voornoemde Hooftdeel, dat hy te Gervarjs Frankfurt een zekeren Bourgonjer » HN Marel gefprooken heeft, dewelke veele Marel. Landen doorreift hadde, om fpezeryen > edelgefteenten en paerlen te handelen: De- Ambhar ze hadde hem verzekert, dat Ambar niet anders is dan eene overtollige vergadering in lg de maage van den opregten Walvifch, daar onder hy geenzinsd’ Orca, Phyféter noch vifb. eenige groote en getande Viffchen wil verftaan hebben: De regte Walvifch dan, heb- bende geene tanden en een nauwe keel, flokt niets dan kleine vifchjes in, inzonder- heid Zeekatten en Polypi; deze blyven hem in de maage langen tyd zäften, en maa- ken een flymerige vergadering, die hy niet wel verdouwen kan, en eindelyk, als de meenigte hem te laftig valt, weder uitfpouwen moet: Dat eerfte uitfpouwfel is flechte en vuile Ambar, maar het geene lange by hem blyft en wel gekookt is ‚ wort goede Ambar; of dit nu alle jaaren eens of meermaals gefchied , isonzeker , maar dit is gewis, dat wanneer de Walvifch de maage ontledigt heeft en dan gevangen word, men geen Ambar in hem vind: Een tyd langdaar na heeft hy by zich weinigen rauwen Ambar; maar de befte is, die lang by hem gebleven is: Hier van komt het, dat men onder den Am- bar zomtyds den bek van de voornoemde Zeekatten vind, dewelke men verkeerdelyk voor Proef, _ vogels-bekken aanziet: Voor den beften Ambar koos hy die van binnen grauw is, en he 5 een brokje op een heet gemaakt yferblik gelegt moet ten eenemaal fmelten tot eene olye, en eenen lieffelyken reuk van zich geeven; dus verre Servatius Marel. ë Deenin- Julius Scaliger Exercit. 104. na dat hy uie de boeken der Mauritanen veele voor- z gn beelden bygehaalt hadde, dat d’ Ambar in Walviffchen groeit, en de Walvifch zelv ger. in de taal van Fes en Marocco Ambar hicte, verklaart zyn gevoelen, dat hem zulks ganfch onwaarfchynlyk voorkomt, dewyl hy zoo veele Walvi{lchen heeft zien openen in de bocht van Beskayen» en ’er van gehoort heeft, maar van niemand verftaan, dat in die Walvifchen het minfte Ambar ooit gevonden zy ; daarop verklaart hy zyne mee- Datde- ninge, namentlyk: Dat d' Ambar op den grond van de zee groeit op de wyze als Fuz- de Zus of Campernoelje, en door de zeebaaren los gefpoelt ee » dan boven komt van dezee dryven; Tot deze meening is hy bewogen, om dat hy eenige bollen van Ambar gezien SL meet » dewelke van buiten met een vliesje overtrokken waaren gelyk een Fungus, ook met gelapte fchilfteren, gelyk een oude Fungus: Op dezelfde plaats fchryft hy ook; dat de Voflen den Ambar vindende gretig opflokken, en daar na door den afgang we- der van zich geeven, doch dat het zelve een vuile en verdorve Ambar is; welk ver- haal ons hier na zal te pafle koomen: Dedrie bovengemelde foorten uit Caffagneta van den vogel-drek heeft hy ook, maar met andere naamen; noemende de Eilanden Pa- landuras (zynde miffchien bedorven uit Maldivas) en de drie foorten Povambar, Pu- ambar, en Pinambar, doch de bovenftaande naamen koomen met den Portugefchen text beter overeen. Onder. Radja Salomon Speelman, verdreven Koning van Ade manduta , een geloofwaardig vindt man en ooggetuige van dit verhaal , heeft my in opregtigheid verklaart, dat in zy- he nen tyd, omtrent ’t jaar 1665. in zyn Land by Batoerou opgedreven is een doode Walvifch, dien hy Jju-Ambar noemde», 15 vademen lang , waar van het hoofd een vadem lang was en {pits tocliep , doch het voorhoofd was rond: Op het hoofd ftond een vinne, wel van een mans hoogte» enlangs den rugge 5 vademenlang; die hy kon- RARITEIT-KAMER, III Boek. 257 konde nederleggen; opgefneeden, vond men den buik zoo groot als eer kamer, en fchier met enkel Ambar gevult, waar van het voorfte en naafte aan de keel witenwa- Waarin terachtig was» het middelfte geel en grauwachtig; het achterfte zwart en week als teer » En het welk hy door den afgang uitwerpts maar de twee eerft genoemde uitfpouwt: De Amber ge: Timoreezen kenden het niet en gebruikten het voor teer aan hunne prauwen; tot dat jg ze van de Makkaflaren wyfer gemaakt wierden, die het van hunne vaartuigen weder affchrapten, hen af kogten en naar hun Land voerden : Eenige jaaren te voren waaren meer Walviffchen op Timor geftrand, dewelke korte en dikke tanden hadden, zom- mige een voet lang ‚; zommige korter; gelyk die van Leti in hiftor. animalium wor- den gemeldt; doch of de voornoemde andere viflchen mede tanden hadden was hem vergeeten. Het gevoelen der Javaanen is; dat Ambra een uitwerpfel of drek is van den groo- Gemert ten Vogel Geruda, dewelke op den Boom Paos Singi zoude woonen, ftaande in de gek ie groote Zuid-Zee, wiens afgang daar na de Walvifch inflokt, en d’ Ambar hem onver- douwlyk vallende weder uitfpout. Nu zal ik wat nieuws opfchaffen, miffchien te voren in de waereld. niet gehoort , voortgebragt door eenen Hubert Hugo, voor eenige jaaren gefaghebber op het Ei- land Mauritius , dewelke aan den Ed. Heer Generaal Yoan Maatfuyker in een brief ge- fchreeven den 14. December 1671. aldus fchryft. Aangaande de verfchillen onder de geleerden nopens het Ambar-grys, waar hetzel- Mieuwe ve zynen oorfprong van daan zoude neemen, of wat gedierte of wat gewas het zelve vurde zoude voortbrengen, zyn wel in aanmerking te neemen» maar niet daar uit vaft te oe ftellen; want ik hier door neerftig onderfoek en ondervindinge bevonden hebbe, het bars. zelve geen fchuim of drek van den Walvifch noch een gedaante van bitumen of lym te wee- zen, maar uit den wortel vaneen boom (wiens naam voor my zelven onbekent is) voort ambare te fpruiten, welke boom, hoe ver hy ook in’tland taat, zyne wortelen altyd naar de da Zee fchiet, zoekende de warmte der zelver om zyne vetachtige gom» die al naar be- Amar. neden en niet naar boven fchiet, door de warmte der zee quijt te worden, alzoo an- derzins boven door zyne groote vettigheid zoude verbranden en verftikken ; waarom de zelve naar onderen zendt om door behulp en warmte der zee zich daar van te ont- Die zyz laften: De wortel dezes booms zynen vetten gom in zee {chietende, is de zelve zoo de taai, dat men hem niet ligtelyk van den wortel af kan breeken, ten zy het zoodaa- nigen klomp word, die voor het kleine adertje van den wortel te zwaar> door de warm- te der zee en beweging der zelver van zelv afbreekt en alzoo in zee dryft > wor- dende door de ftroom, waar die meeft zyn val heeft, aan ftrand door zyne vette lig- tigheit geworpen ; waarom ik een geheel jaar myn werk gemaakt hebbe de ftrooms Ze zoo kabbelingen waar te neemen, maar door gebrek van vaartuigen, daar toe bequaam ; kn hebbe niets ten vollen konnen uitwerken, waarom genootzaakt ben (by ’t goet ver- A volg van ’t nieuwe getimmerde vaartuig) mynen tyd ten meeften dienft van d' £. Com- ie pagnie daar in te-befteeden: Gevonden en in *t werk geftelt zynde, zoude oordeelen ; door ’t planten der zelver boomen aan ftrand, of die plaatfen daar die ftroom zynen aanval heeft, dat het niet miflen konde, of zoude moeten, op ftrand geworpen zyn- de, door de zoekers gevonden, en d’ E. Compagnie rykelyk toegebragt worden; hoe- wel ik oordeele, dat de boomendieperin’tland ftaande, vetter gom» als die aan ftrand Zyn» geeven, en dat daarom ook d’ eene Ambar beter als d’ andere gehouden word. U. E. word door dat fcheepje 7 pond toegezonden» (zynde gevonden by een foldaat Fan Weftphalen van Straalfont, die ook, om dat zynen tyd uitgedient heeft, en voor: leden jaar van ’t Fort de Goede Hoop op zyn verzoek verloft, mede naar Batavia Is vertrokken > om naar’t Vaderland over te vaaren») nevensnoch z ftukken by my zelv ge- vonden; ‘twelk ik hoope, dat U. E‚ aangenaam, en voor my een €er zal weezen. De foorten Ambar-noir en Syccinum, worden meerder dan de andere gevonden» t@ De zwar weeten koftelyker, waar van ik U, E‚ zoo veel; als ik hebbe konnen magtig worden ; Amber. K k toe- 253 D' AMBOINSCHE toezende; doch, myns oordeels, van kleine waardy : Maar om dat van den E. Com- mandeur Jacob Borghorft in zynen brief verzogt word, alles wat reuk en fmaak heeft op te Zoeken, en zyn Ed, toe te zenden, hebbe niet willen daarin nalatig zyn; dus ver- re Hugo. de Indien het voorgaande waar is, ben ik verwondert; dat deze boom alleen op ’t Ei- de Schry- land. Mauritigs zoude ftaan, daar d’ Ambar niet alleen aldaar, maar langs de geheele it: Ooftkuft van Afrika Madagaskar en Maldivas ‚ hier in de Zuid-Ooftere Eilanden , ja door hema op zoo veele plaatfen der geheele waereld, als in Weft-Indien of de ftranden van Ma- fare rokkos gevonden word, en dat deze raare Ambarboom dus lange onbekent is geblee- ven: En zoo hy inde gemelde Landen ook groeit » inzonderheit op d’ Ooftkuft van Afri. ka, en Madagaskar, dat hem de fcherpfinnige Arabiers» zoo veele eeuwen dezelve Kuft doorfnuffelt hebbende ‚ niet eer gekent hebben: Zoo men ook allerhande welrieken- de Gommen, dien Ambar eenigzins gelykende en uit boomen druipende, ftraks voor Ambar wilde houden, zoo kan ik in ’t Landfchap Amboina dergelyke boomen toonen in mynen Amboinfchen Herbarius, in de hoofdftukken van Naxarium minimum en de Boe- roneefthe Rowayl: Van Manipa is my een zekere aarde gezonden zeer natuurlyk naar Ambar riekende ‚ maar by nader onderzoek wierd bevonden ‚dat dezelve aarde uitgegraa- ven was onder den voornoemden boom, en buiten twyffel van zyn fap doortrokken was. Ander En hoe zal de voornoemde boom konnen beftaan met het geene my een ander per- B foon, die een tyd lang op ’t Eiland Mauritius gelegen hadde, verhaalt heeft, dat d? ee dg Ambar groeit in de maage van wilde varkens; en_ waarom zoude ik hem niet gelooven ? zwynen daar hy ’tzoo wel met zyn oogen gezien heeft uit den buik van de voornoemde var- STH kens uithaalen, als Hygo aan den wortel van zynen boom hangen; maar voorwaar, in- dien men het gelooven wil, dat d’ Ambar groeije in de buiken van zoo veele Land- en Water-dieren, daar in men hem zomtyds en.by geval vindt, zoo mogen die van Weft- Als mede Indien ook gelooven, dat hy in haare voflen ook groeit, waar van men leeft in de 5 ven Franfche gefchiedeniffen Antillarumcap. 20. door Moní*. Rochefort gefchreven ; aldaar ftaat eerftelyks dat veel goede Ambar-grys gevonden word op de Kuft van Florida» Tabago en ander Caribefche Eilanden: Kort daar na leeft men; dat in die Landens daar de meefte Ambar valt, veele voflen gevonden worden» die ’s nagts de wacht hou- den op de ftranden, daar hy meeft opgeworpen word, en den zelven vindende ftraks opflokken, doch hun onverdouwlyk voorkomende, door den afgang weder van zich geeven, dewelke veel van zyn deugd verloren heeft, en by hun Zmbar des renards of Voflen-Ambar, hiet, noch tot geneesmiddelen, noch tot reukwerk dienende, en derhalven niet in Vrankryk gebragt word. Onder- Dewyl dan uit de bovenftaande voorbeelden blykt, dat d’ Ambar ín zoo veelderlei ke dieren gevonden word, die hem als voor hunne natuur onverdouwlyk zynde, onver- Ae ze teert weder van zich geeven, zoo is ’tganfch niet waarfchynlyk, dat hy in dezelve ie De dieren groeije: Ik houde my dan aan de meeninge van veele geleerden, die beweerens dat + Am- dat Ambra zoo wel als alle Bernfteen, een weeke Lym zy; uit den grond van de Zee Se ne zweetendes ’t welk bovén koomende, door de koude en ziltigheid des Waters allenks- dezee ‘kens hard word; deze weeke fubftantie heeft in ’teerft een fterken reuk » juift niet ftin- BU kende gelyk de Franfche gefchiedenis zegt» maar gelyk alle lymachtige zappen» aard- olye, en dergelyke, dewelke de dieren aanlokt als een aas, daarom {lokken het de B Walvifch en andere dieren in, als mede allerhande Zeevogels zoo lang het in Zee dryfts de oe Word het aan (trand opgeworpen, zoo word herten buitaan wilde Varkens, Voflen; “en miffchien ook aan den Kayman > gelyk de Franfche gefchiedenis van den Weft- Indifchen Krokodil getuigt. Onze Amboinfche viffchers hebben hier onder- vindinge van , die hier omtrent in Zee ziende iets dryven ‚ daar de vogelen naar pikten en veele viffchen rondom fwommen, dezelve verjagende, vonden een zwart klompje als week pik, vol kuilen en gaten, zoo het hun fcheen door de vo- gelen en viflchen daarin gemaakt; dit by my gebragt zynde, bevond ik» dat het bui- ten- RARITEIT-KAMER. III Boek. 259 tenfte zwarte Ambár was, noch al week, maar na weinige maänden zoo Hard als an= der pik; doch als men het handelde en ín de handen warm maakte, zoo wierd het weder wat week. In des zelvs midden lag verborgen een ftukje goeden Ambar-grys om- trent E onge zwaar: Zoo hebben my d’ Inwoonders van de Zuid-OofterEilanden berigt, dat de meefte bevonden word aldus met eene zwarte en weeke fubftantie omgeeven te zyn, dewelke noch verfch zynde, vry vuil riekt, miffchien om dat hy eerft van den ‘Walvifch komt; maar op koolen riekt hy natuurlyk als Bitumen of Aerd-olye. In % jaar 1682. is een zulk zwart ftuk; ruim een vadem breed, met den Ooften wind op den Eeraz- ftrand van Loehoe gefmeten, daar het door de hitte der zonne gefmolten lag met zand gen en ander vuiligheid vermengt; hier uit hebbén de Chineezen en zommige Inlan- ders eenige ftukjes en brokjes gepeutert en goeden buit daar van gemaakt: De zwarte en weeke fubftantie als teer, dewyl ze ganích vuil en met zand vermengt was, heeft men alhier op eene flegte wyze gediftilleert; en daar uit gehaalt een bruineolye, fterk van reuk t’eenemaal als Petroleum, echter altyd iets van den zeereuk behoudende, gelyk men in den Ungwis odoratus bemerkt: Waar uit ik wederom befluite, datd’ Am- Ertefzit bar eene lymachtige {ubftantie zy ‚ en zoo is ’t ook een vaft bewys » dat d’ Ambar Bn niet in den Walvifch kan groeijen, om dat men zulke groote ftukken daar van vind; dat men ze by kleine Eilanden vergelykt, dewelke nimmermeer uit de nauwe keel van een Walvifch konnen koomen; zie onder anderen Lin/choten Cap.*. . van een ftuk Lir- by de Kaap Comoryn gevonden, het welke 30 Centeners woeg : Maar voor Ambar uit nn den Walvifch houd men, als ’er in den Ambar, zoo zwarte als grauwe de bekken baal van de Zeekatten, kleine fchulpjes en beentjes gevonden worden, die nergens anders dan in zyn maage daar onder konnen koomen; hoewel ik nu vaftftelle, dat Ambar een Bitumen, of lym zy, zoo wil ik nochtans niet voor onmogelyk houden» dat het zelve Bitumen door eenigen wortel van groote boomen aangetrokken» en ineen hars, den Am- bar eenigzins gelykende, verandert worden , zoo nochtans dat ’er altyd een merke- lyk onderfcheid zy tuffchen den. waaren Ambar en zulken hars, gelyk het zeker is dat een en de zelve lymachtige vettigheid der aarde in Pruiffen, wanneer ze indezee En ver- komt, Bernfteen word, maar door de dennen en pynboomen opgetrokken zynde, een de weinig verandert en tot hars word: Op deze manier kan men het voornoemde verhaal van den Ambarboom op Mauritius waarfchynlyk maaken; te meer dewyl dezelve Hugo over. fchryft, dat op Mauritius meer andere lymachtige foorten, als zwarte Ambar en Suc- cinnm of Bernfteen, vallen, als hy maar niet eenig hars, van de boomen: afgevallen, en in zee-water verhardt, voor Bernfteen aangezien heeft, gelyk men in deze Oofter- fche Eilanden veelderlei hars, ’t welk men Damsmar noemt, op den ftrand vind ; dat men voor Bernfteen zoude houden. | Om nu de manier te befchryven, hoe men den rechten Ambar-grys verkiefen en be- „Hoe mer proeven zal, zoo komt het voor eerft op het gefigt en de koleur aan: Wel is waar ’t B geene Rochefort in zyne Franfche gefchiedenis fchryft, dat de oorfpronkelyke Ambar- Ee ftukken bolachtig moeten zyn , niet volkomen rond, maar uit den ronden bultig of gedrukt , van buiten vuil, befmeert, zomtyds zwartachtig ‚ zomtyds uit den roflen en grauwen gemengt, even als of ze met een vlies omgeeven waaren, niet ongelyk de Tubera, by de Italiaanen Zartufoli, by de Franfchen Truffles genaamt ; het.welk vee- An len heeft doen gelooven» dat Ambar een Tuber of Fungus marinus was; van binnen; heeden. zegt de zelve Auteur, moet hy grauw zyn, droog en ligt, of eigentlyk, als of ’er afch met wafch gemengt was» zoo nochtans dat men d’ afchen het wafch ieder in’ by- zonder onderfcheiden kan : Dach mynes oordeels gaan deze kentekenen niet al te vaft, want d’ Inlanders pleegen den Ambar te vervalfchen met wafch» drooge aarde» en ee een weinig flechte Ambar » geevende de bollen de zelve figuur-en koleur van bui- ten» als de rechte Ambar heeft: Om dan den nagebootften beter te kennen moet men Des zet. -uit de ervaarentheid weeten, hoe veel een bol rechten Ambar weegen moet, van die hi en grootte als ons eene voorkomt, want de gemaakte altyd merkelyk zwaarderis dan de op- /ibeider door °t ge= 0 rech. wijt. ii te D' AMBOINSCHE rechte, aan de buitenfte koleur is niet veel gelegen, want dewyl onze Oofterfche Am- bar gemeenlyk met den zwarten Ambar gevonden word, den welken men affchrappen moet, tot dat men op het harder komt, ’t welk de rechte Amber is» zoo behoud hy van buiten eene zwartachtige of donkergrauwe koleur ‚ van binnen moet hy grauw Zyn; niet eenpaarig, maar met witte plekjes gemengt: D' onze vergelyken hem by droo- ge koeftront; loopt ’er dan wat zand, fteentjes of {chulpjes onder, dat maakt d’ Am- za bar niet flimmer in qualiteit , maar minder in prys: Indien de verkoper niet toeftaat de bollen in ftukken telaaten breeken, en gy echter gaerne weeten wilt, of zand, {teen- tjes en bekjes van Zeekatten daar in fteeken, zoo neem een lange heet gemaakte naal- de, fteek die daar in, zoo zult gy wel gewaar worden; of de naalde eenige hardigheid ontmoet, daar naar gy dan den prys kont maaken, dewelke in Amboina en Banda is van ei 12 tot 15 ryksdaalders voor een onge, zynde de prys van gemeenggout : Veele heb-. dien. ben hier van een proef willen maaken, als men met een heete naalde eenig olye daar uit brengt, maar dit gaat niet vaft, want de valfche Ambar doet dat ook: Het ismet meerder zekerheid, als men een brokje op een heet gemaakt yfer of meslegt, het welk fmelten moct als wafch en t’ eenemaal wegbranden Sr wegrooken » zonder iets na te laaten. Den reuk kan men niet befchryven, den welken men uit ondervindinge hebben moet» vermits d’ Ambar een byzonderen reuk geeft, die niet kan nagebootft worden : Boven hebben wy hem Zee-reuk genoemt, den welken men ten naaften by kan leeren en kennen úit den Unguis odoratus. Die van Keram hebben my noch een andere proef geleert, hoewel ze my onwaar voorkomt, te weeten d’ Ambar aan een hoen of haan gegeeven doet de zelve fterven, het welk wonder zoude zyn, daar d’ Ambar aan geen ander dier fchadelyk is: Amber in den mond genomen, zoo men zegt» kan niet ver- minderen» of immers zoo ligt niet als andere gomachtige dingen; doch ik hebbe de- ze preuve al mede onzeker bevonden, want ik hebbe goeden Ambar gehad , dewel- se 7. ke in ’ byten kort afknapte als glas of wafch, het welk door groote koude hard ge- vonden. worden is ‚ en tu{lchen de tanden bryzelde , dat men hem infwelgen konde; weder- om een ander ftuk goeden Ambra bryzelde wel tu{lchen de tanden, maar men konde het ligter tot een klomp brengen, dewelke echter door lang knauwen allenkskens ver- minderde : Daarentegen de zwarte taaije Ambar in den mond genomen zal niet ver- minderen, al knauwt men eenige uuren lang; zoo dat men op deze proef niet vaft kan Meerder gaan: Wanneer d’ Ambar op koolen gelegt een vifch-reuk of een Iymachtige geur » Eee gelyk fteenkool of zwarte Ambar, van zich geeft, of eenigzins naar dien reuk trekts dat is quaade of flechte Ambar; want de Maleijers willen hebben, dat hy een aangenaa- Ambar men bloem-reuk zal hebben ‚ daarom zy de befte foorte noemen Ambar Bonga, dat Bhem- is» Bloem-Ambar: Amber met den eenen hoek aan ’t vuur gehouden, dat hy een Hs weinig fmelc, moet aan de vingers zoo vaft kleeven, dat men hem niet afwryven kan en de gefmoltene plek moet alehblam befterven , welke beide de valfche niet doet. Krachten _ Van de krachten en eigenfchappen des Ambars zal ilk my gedraagen aan de Euro- EAR pifche boeken ‚ alleenlyk dit zeggende ‚dat d’ Ambar zich niet vermengt met water » AE olye of andere vogtigheid, noch zich tot ftof laat maalen > doch als men hem fyn fchrapt en met eenig droog poeijer vermengt, zoo laat hy zich met andere dingen vermengen: Fi an Men kan hem ook eenigzins ontdoen in den beften geeft van wyn> over koolen warm maakt. gemaakt: De bekendfte kracht, die men van hem weet, zyn de herfenen of zenuwen te verfterken » de levensgeeften te verquikken, en inzonderheit, ’t welk hem ook zoo duur maakt; de mannelyke krachten te vermeerderen, een konft die inzonderheit in En waar Indiën groót geacht word, voorts om reukballen daar van te maaken en welriekende Ah °° Paternofters, dewelke men zoo wel bloot als op de huid draagt, als ook in eenig wrd. hol of doorbrooken goudwerk fluit om daar aan te rieken : Hier toe kan men den enkel- den Ambar niet gebruiken» maar men moet het meeftendeel van zwarten Ambar daar on- der doen, dewelke hem het harde beftaan (con/ijtens) geeft, als ook Bezjorn s Muftus en RARITEIT-KAMER. III Boek. 26: en Uxguis odoratus s alles met het befte rofewater gewaflchen » en dan met Styrax Úú- gquida of Rafinalla tot een klomp gebragt. | Aangaande de plaatfen daar d’ Ambra valt, zyn door de geheele waereld verfpreide: Deplaats De Hiftory van Anthill: verdeilt hem ten aanzien van de plaatfen in Wetftelyk (Oc- EA zelve valt, cidental ) en Ooftelyk ( Oriental ;) Occidental noemt hy dewelke gevonden word in Weft- 4 En Indiën > Florida, en de Eilanden van Caribe, den welken hy boven den anderen lr. dl waardeert; maar dewyl hy door Oriental verftaat, die gevonden word op de kuft van Barbaria., Marocco en Guinea, zoo heeft hy eenigzins gelyk, dewyl de zelve mede zwart is: Maar zoo men onder den Oriental ook den Ooft-Indifchen verftaat, zoo kan zyn zeggen niet doorgaan » want de geheele. Ooft-kuft van Africa, inzonderheit ward i van Sophala tot Melinde ja tot het Roode Meir toe» d’ Eilanden Madagafcar , Mauritius En en de Maldivas geeven zoo koftelyken Amber-grys als zyn Wett-Indiën, hoewel de gevonden. zwarte ook overal gevonden word: Ik geloove, dat men tot noch toe niet genoeg- zaam opgelet heeft, namentlyk dat de goede Ambar grys, dikwyls met den zwarten omgeeven» gevonden word, en derhalven moeft men altyd den zwarten befchouwens of die niet eenige harde klompjes van goeden Ambar in zich verborgen heeft; immers wy hebben het in deze geweften dikwyls zoo bevonden: Voorts word hy gevonden in de Zuid-Ooftere Eilanden, inzonderheit die omtrent Tenember leggen; doch de Eilanders zyn door onze Kooplieden zoo {nood gemaakt » dat ze den zelven meetft met wafch vervalfchen, *t welk men gewaar word» als de klompen te geel zyn door ’% handelen, en in warm water leggende ligt week worden; ’t welk de rechte Ambar niet doet. wiede Drie ftukjes van Ambar-grys » genaamt Piflang , Loehoes Baber, op het heete verbete blik getoetft , zyn aldus bevonden : Alle drie hadden geen goeden reuk, inzon- % {072 van Amber derheit Loehoe rook als gebrande foute vifch» en liet vuiligheid op het blik na zich; en den gelyk ook zyn zwart kleed dede: De Piffang en Baber hadden beter reuk, verrookten he geheel weg zonder iets na te laaten, gelyk ook het zwarte kleed van den Piflang , het welke noch al week bleef; zoo dat geen Ambar op koolen of heer blik een aan- gendamen reuk geeft ‚ daarentegen Loehoe en zyn kleed (het welk met veel zand vermengt nu tot een fteen geworden was) hadde rauw den beften reuk, zeer naar Ux- guis odoratus trekkende : De Piffang en zyn kleed vermindert niet tuffchen de tanden, gelyk ook het Ceyloníche ftukje, maar Loehoe en Baber bryzelen en vergaan: Door Ambar Piffang verttaa ik het boven genaamde ftukje zwarten Ambar in zee gevonden : Door Loehoe verftaa ik het voornoemde groote ftuk op den ftrand van Loehoe gevon- den: Door Baber het geen uit de Zuid-Ooftere Eilanden komt. | In ’t jaar 1693. heeft de Koning van Tidore van zyne Papoefche viffchers gekre- Eer on ' gemeen gen een ongemeen groot ftuk Ambra de grys» zwaar 194. pond» waar voor de E‚ Com- groot ink pagay geboden heeft 1 1rooo ryksdaalders; het hadde de gedaante van een fchildpadde , en doch de kop was daar van afgebrooken, waar over hy eenige van zyn onderdaanen liet gebe Ë gevangen zetten, doch heeft het niet krygen konnen. de plaat Ik moet hier by voegen het verhaal, ’t welk my van den H°. D'. Andreas Cleyer > ge- ee wezen Opperhooft in Fapan mede gedeelt is in verfcheide brieven van een Ambar-vifch , en dewelke in Fapan zoude te vinden zyn, waar van heteerfte berigt hier onder volgt, ge- Huoftdeel. trokken uit zyn E. bfief van den 28. Februarius 169 5, | De Vifch, waar van d’ Ambar de grys voortkomt, word in ’t Japanfch genaamt Jalan Hay ang kie, en is van gedaante een Walvifch van de kleinfte foorte zeer gelyk>» ver- Hr. Cic- fchillende met den zelven maar in dit eenige, dat de Walvifch (Noord-kaaper) geen }“* tanden> wel een vifchbeenigen mond; maar deze Vifch den mond vol tanden hebbe; waar onder twee groote uitfteeken, gelyk aan een wilde Zwynsbeers of Walrus te zien is, In een andere brief van ’ voorgaande jaar 1694. fchryft zyn E. van den Ambar-vifch Sd aldus: Om U.E. eindelyk ook te dienen met de kennifle van den Amberde grys, die fa var Kd Det een omftandige befchry- wing. Van't woortkoo- men des Ambers. 262 _D’ AMBOINSCHE dikwyls in Japan rykelyk aan verfcheide plaatfen valt, en voornamentlyk de Liquefche Eilanden, die onder de Japanfche regeering behooren» en dan noch op andere plaat- fen meer» die in Japan te vinden zyn; komende uit een vifch zeer gelykende naar den Noord-kaaper, van gedaante en van grootte, uitgenomen dat hy verfchilt ín dezen; te weeten» dat deze voor uit zynen mond twee uitfteekende witte tanden nederwaarts afdalende , en een ongekloofde ftaert heeft, die my door een Japanfchetolk » die zelv een Walvifchvanger lange jaaren geweeft is, vereert en medegedeelt is; voegende wy- ders daar by» dat ze zekere tekens aan dezelve hebben, daar uit zy konnen oordeelen , wanneer die viflchen een meenigte Amber in hunnen buik bezitten : Deze viffchen zom- tyds vangende zyn de viffchers gehouden, zulke viffchen aan land te brengen, en al- daar in tegenwoordigheid van cenige afgezanten, die hun Landheer daar over ftelt ; op verbeurte van ’t leeven te openen, wanneer de grootfte maflieve ftukken voor den Landheer daar uit worden genomen, ’t overige van kleine brokken, en dat noch {lym- achtig dun is, vervalt aan de viflchers met het lichaam , daar ze traan uitkooken: En wat U.E. verders aangaat; de groote ftukken Ambar, die in der viflchen buik gevon- den worden, waar van U.E. fchryft; dat ze niet zouden konnen worden ingefwol- gen, om dat de Walviffchen een zeer klein keelgat hebben; daar in ben ik met U. E. van een gevoelen; dat namentlyk de ftoffe van d' Ambar in ’t eerfte week en vloeibaar is, en door de zee hard word» gelyk my die van Japan mede beveftigden, en dat de viffchen, onmachtig zynde de voorgedagte ingefwolgen ftoffe te konnen uitfpouwen;, nootzaakelyk ziek worden, ende eindelyk daar van moeten fterven of verftikken; welke groote ftukken, wanneer de vifch vergaan of verrot is dan door de zeewellen worden aan {trand gefimeten en -dusdaanig meermaals verkregen worden. SRBESCHRINVIN G | Van het Stuk en GRAAUWEN A:M-B-E-R | Ef Dat de Kamer van Amfterdam uit Ooft-Indiën heeft gekre- gen weegende 182 ponden; nevens eene korte verhandeling van zynen oorfprong en kragten. MTN HEER. Y weet dat d’ Ooft-Indifche Kamer van Amfterdam hêeft verfcheide plaaten laaten nyden en drukken van een {tuk Graauwen Amber, 't geen ze gekre- @ gen heeft. Ik heb ’t geluk gehad van die ftuk te zien » dat, wegens zyne ongemeene grootte » te zeldzamer is. ’t Pond houd 16 ongen > en de ge- woone prys van den graauwen Amber is, van 3o tot 40 guldens de onge; zoo dat men 2912 ongen rekenende, dat het gewigt is van dit ftuk, zal bevinden, dat het omtrent 116400 guldens waardig is, en dat gevolgelyk, dezen koftelyken klomp voor die dien gevonden heeft, zoo hy de waardye kende; zekerlyk eenen vry goeden fchat is geweeft. | Ge- ne RE EEE 4 S Kh 8 Dhn zoo af ZE, ALE | 7 Chap pre nt. ef OR CG ) NNS En ANG DAD Mrs HL 7 7 Â ndgte 7 ch / Eh de r E: DJ ER 11 , pn L der 4 D 7 „Âm k 7 tu NEEN NSS NON S 6 S e 4. et C y 7 5 ; Se PE A a ief & „LTY ten if Wiid NN NIS NS NISSAN ESS ee ns PIENS 7 EEE RIELE RESTE EIS ee Se eren 55 Sn os KENNEN RK doorde ENT Pd ge 0e DAD LZ ye op Zynê bvette te zeen. ej Is DRS UNS S >= ® Es nad = SS Ie SN hd med wees / ú | oft al A C 7 ber der / 0 Ges PÁ C Er RARITEIT:KAMER. III Boek. de afbeeldzel n di Gelyk nu s van dit ftuk zekerlyk wyd en zyd verfpreidt ‚ en tegen- woordig in handen gevallen zyn van alle naukeurige Onderzoekeren van de verbor- gentheden der natuure , twyfele ik niet, of zy maaken verfcheide bedenkingen over den GORE > den aart, de hoedanigheden en eigenfchappen van deze Amberfoorte , om » ware 'tmogelyk, de voortkomft van dit ftuk, en de wyze hoe het is t° zamen- gegroeit, uit te vorfchen. Indien ik verzekert ware, dat iemant dezer Geleerden de moeite wilde neemen , 5 om ‘er ons eenig beregt omtrent te geeven » en zyne gedagten wegens deze ftofte te ontvouwen; ik zou de myne zoo dra nier in ’t licht brengen ‚ noch myne twyfelin- gen dien aangaande eerder voorftellen, dan na ik zyn gevoelen wel doorkeken hadde. Maar dewyl deze Heeren zich mogelyk niet zullen verhaaften, als met wigtiger bezigheden belemmert; om ons hunne bedenkingen mede te deelen, en dar het jam- mer ware, dater de nieusgierige liefhebbers langer van verfteeken bleven; zalik eerft het ys breeken, om hen hier door aan te zetten ‚ dat ze de waereld met hunne bevin- 263 dingen en gevoelens over dit ftuk willen verryken. Ik zende U dan hier neven, myn - Heer , ‘tgeen ik ‘er over ontworpen hebbe, en gelyk ik weet dat gy my zyt toege- daan, houde ik my ten vollen verzekert, dat gy wel de moeite zult willen neemen» om myne gedagten dien aangaande in te zien, en my vervolgensde uwe, omtrent my- ne twyfelingen en giflingen, te ontvouwen. Maar voor dat ik ze U opgeeve ; zal’t niet: onvoegzaam zyn hierde verfcheide meeningen der Schryveren» over den oorfprong van den Grauwen Amber, voor te draagen. Matthiolns heeft eenige Leerredenen , in zyne verklaringen over Dioftorides > ge- maakt; maar aangezien zy zoo overvloedig, noch zoo wydluftig niet zyn dan de re- deneeringen van Huftus Klotius in de Philofophifche verhandelingen van Engelland; zal ik ze hier onder ftilzwygen voorbygaan. Ik ben zoo gelukkig niet geweeft, van de laatfte dezer twee Schryveren ‚ wat moei- te ik’er om hebbe aangewendt, te konnen bekoomen ; maar volgens 'tgeen ik ‘er van in de Philofophifche handelingen van Engelland heb geleezen, haalt hy achetienderlei gevoelens over den Grauwen Amber op; en onderzoekt dat voornamentlyk ‚ het welk “wil, dat dezen Grauwen Amber van ’tuitwerpzel van zekeren Vogel voortkomt, die in ’t Eiland van Madagaskar gevonden» en door d’ Inwoonderen van 't Land Afchibo- buch geheeten wordt. Odoardus Barbofa, Portugeefch, heeft ons de befchryvinge van dezen Vogel gedaan. Daar zyn andere Schryvers die beveftigen, dat hy zoo groot als een Eendvogel is, hebbende een groot hoofd, en ongemeen fchoone vederen. Ik heb dezen Afchibobuch in de Vogelbefchryvingen van Aldrovandus, en Willugbeis de lefte een Engelfchman, gezogt, doch niet gevonden, dewyl 'er van geenen vogel die dezen naam heeft in gewaagt wordt. De zelve Juftus zegt» dat niet alleen deze (lag van vo- gelen in’ Eiland van Madagaskar gevonden worden ; maar dar ’er ook eene groote menigte van in de Maldivifche Eilanden zyn: Dat ze eveneens als de kraanvogels ver- gaderen, en gewoon zyn hun verblyf rontom de hoogfte rotzen, op den zeeftrand» te neemen, waar af hun uitwerpzel in’t water valt. De zelve Schryver, na dar hy over deze meening heeft gefproken ‚ en zyn gevoelen geuitt, gaat tot eEDE andere overs die ‘hy meent zekerder te zyn ‚ mamelyk , dac de Grauwe Amber ’t uitwerpzel van zekeren Walvifch is, waar van hierna zal gehandelt worden. Nademaal nu deeze klomp» ten aanzien vande waardye, veel koftelyker dan ’t gout äs » «en dat niemant tot noch toe zynen rechten oorfprong heeft konnen ontdekken Hebben veele perfoonen van tyd tot tyd onderzogt, waar eigentlyk zyn beginfel, AE *t welke men in ’t algemeen zoo onkundig was, in berufte. Overzulks leezen wy in een boek» dat het opfchrife van Mifcellanea Natura Curioforum draagt» enn Duicfch- land ín den jaare 1630 is gedrukt, dat Honnius Vollguadus eene van zyne ondervin- dingens onder den tyrel van zoo uitgaf ; by hem gedaan over EEn ftuk Grauwen Amber, dat vyf hondert vierentagtig ongen en €en half woeg. Deze Amberbrok die in 164 D' AMBOINSCHE in den jaare 1613, te Venetien gekocht was ‚ wierd voor een ongemeen fchoon en _verwonderlyk ftuk gehouden , alhoewel het op verre na niet quam by ’t geene waar over ik hier fchryve; nadien het, als wy boven gezegt hebben, twee duizent negen hondert en twaalf ongen weegt. | De Schryver van ’t gemelde boek Miftellanea Natura dc, tekent op deze onder- vindinge van Honnins Vollguadus aan » dat Gargius van £ Orto, in zyne Hiftorie der Drogeryen verhaalt, en na hem andere Schryvers, die hem miflchien hebben uitge- fchreeven > dat men in zee niet alleen groote ftukken Amber , maar zelf ganfche Kie landen vindt. De Schryver die deze Aanmerking in zyn boek Mifcellanea Natura &e. maakt, kryt deze beregten voor belachelyk uit, en voegt’er by, dat indien hier in giflingen mogen plaats hebben, deze vertellingen op 't verhaal der geener zyn gegrondt; die over een {tuk van de zee zynde gevaaren , daar Grauwen Amber op den grond lag» over al de geur van dezen Amber geroken hebben; waar door ze zyn bewogen ge- worden te gelooven, en daar na te verbreiden; dat heteen Eiland van Amber onder water was, tgeen dezen reuk uitgaf. Die zelve Schryver, om zyne meening te beveftigen, verhaalt het geene Joannes Fabri, over het verflag van Gregorius van Bolmar , heeft uitge- geevens te weeten , dat men in dit gedeelte van de zeeeen (tuk Amber van 1 oo ponden ge- vonden had, en ’t geen Gargius ook heeft verfpreidt ; dat’erin’t jaar 1 5 5 5, omtrent de Kaap Kemoryneen brok van 300 ponden gevonden;en onder den naam van leem verkocht is. Joannes Ugoliftotus verhaalt, dat’er omtrent de Kaap Komoryn een ander ftuk van 1 5oo ponden is verkocht, en Monardus fchryft, dat ’er uit hee lyf van eenen Walvifch 1oo ponden Amber is gehaalt. Onze Schryver, die deze aanmerkingen in zyn boek Miftellanea Natnra maakt, voegt’er by, dat het geene de zelve Gargins, op't ver- haal van anderen, heeft gefchreven, de waarheit nader bykomt; namelyk;, dat men een ftuk Grauwen Amber van een mans lengte > en een ander van 3o handpalmen lang, en 18 breed had gevonden. De zelve Schryver tekent daarenboven aan » dat Montanus > in zyn Gezantfchap naar Japan, in den jaare 1659 gedaan, gewaagt dat de Koning van Saflumen een ftuk Grauwen Amber van 13o ponden hadde, 14ooo Tailien, zeker Japans geld, waerdig gefchatt. __ Volgens *t verhaal der Hollanderen, feet men, in den jaare 1666, na by de groe-" ne Kaap; in den Jambesftroom een ftuk Amber weg, dat 80 ponden woeg, en Gar- zins bekent, na alle deze verfcheide verhaalen, dat het grootfte ftuk Amber, ’t geen hy gezien heeft» maar van 15 ponden was. In *t gedagte boek, Mifvellanea Natura genaamt, heb ik gevonden dat deze Am- ber geen gom van een boom is, by toeval in zee gedropen ; dat het alzoo weinig ’t uitwerpzel van eenigen vogel is, noch een honigraat, maar dat het eenig'flym op den grond der zee is, dat, even eens als het Zeepik ‚ groeitent zamenftolt ; en by deze waarneminge word aangeknoopt» dat zeker koopman van Batavia, Gabriel Nak- ke genaamt, als een ooggetuige» verklaart hadde, dat de Inwoonders van de Zuidely- ke Oofter Eilanden Amber met pik van den grond der zee hadden gehaalt» en dat men langs de ftranden van ’t Eiland Mauritius, die van Madagaskar, en de Zuidelyke Oofter Ei- landen dezen Amber op ’t land vond, die zeer van de varkens gezogt, en gretig in- geflokt word. In de tweedeafdeeling, van hetmeergemelde boek, by de z fe waarne- ming door Andries Kleijer gedaan, vind men d’ afbeeldzelen van twee Walviffchen » ‚van ’t kleinfte flag, in d’ Eilanden van Japan gevangen, in wier buiken veel Grauwen Amber gevonden wierd; en dit verhaal heeft aanleidinge tot het verdigtzel gegeeven » van die gelooft hebben, dat d’ Amber van de {lymagtige vogtigheit kan voortkoomerf; die in de maage van den Walvifch groeit, en die door onverteerde fpyze veroorzaakt zynde, naderhant word uitgebraakt: of van zommige anderen» die gemeent hebben ; dat het de drek, of ’t zaad van deze Walviffchen is. ’t Gevoelen van die met Avicenna en Serapion gemeent hebben » dat d’ Amber de dieren de dood aanbrengt die ‘er van eeten; is niet een haair beter. Alle RARITEIT-KAMER. III Boek. 265 Alle deze gevoelens, die ik hebbe opgehaalt ‚ worden in ’ algemeene Woorden boek der Franíche taale gevonden, door den Abt Fwretiere gemaakt en uitgegeeven. Ik zal ze hier vervolgens na malkander ‚ tot klaarder verftand van dit ftuk , in order noch eens voorftellen. Deze Schryver ftelt voor eerft ‚ na anderen > dat de grauwe Amber een foort van Gom is, die eene aangenaame geur uitwaaflemt , en zoet van zmaak is. Hy voegt ’er by, dat deze Gom, waar van de Natuurkenners noch den aart niet ontdekt hebben; op den zeeftrand gevonden word. | 2. Dat zommige meenen; dat d’ Amber de drek van zommige vogelen is, die in ’t Eiland van Madagaskar ‚ naar de uiterfte deelen van den Oofterfchen Archipel. te vinden zy. 3. Dat hy» naar’t gevoelen van zommigeanderen, ’tuitwerpzel, of ’t zaad van den Walvifch is; en Fooft Globius zegt > in zyne hiftorie van den grauwen Amber» dat deze koftelyke ftoffe uit de ingewanden van zekeren Walvifch , Tromp geheten, voort- komt; vermids hy op *t hoofd een tromp met tanden heeft een voet lang en een vuift dik, en dat d’ Amber » anders Spermace genaamt, in ’t hoofd van dezen Walvifch gevonden word. 4. Dat andere willens dat d’ Amber een Zeefchuim is, of weleen Leem, die onder uit de aarde komt, of uit de klippen, waar in hy word overgehaalt. s. Dat’er zyn die gelooven; dat zekere vifch, Azel genoemt, zeer op den graus wen Amber verlekkert, geduurig dezen Amber zoekt, maar dat hy» zoodra hy ’er van gegeeten heeft, ferft; waar na de viflchers,; die hem op ’t water zien dryven, hem opvangen, om den Amber, dien hy ingezwolgen heeft; uit zynen buik te haalen. 6. Dat andere meenen, dat de grauwe Amber van kleine honigdruppelen zich t’ zamenzet die met den tyd, door de zonne herkookt wordende ‚ van de rotzen en klippen in zee vallen, daar de beweging van ’t zout en der baaren de kokinge vol- trekkende, deze druppelen delyvigheit, waarin ze gevonden worden , byzet. Maar daar fteekt weinig waarfchynlykheit in deze meeninge ; overmids men ftukken Amber van twee hondert ponden gewigt vindt. Deze grauwe Amber; gelyk Furetiere aantekent» is van marmerkoleur, op den grau= wen trekkende. Dikwyls word het lichter of donkerder gevonden, met witte ftreepen ; en zomtyds eenigzins geelachtig. Zomwylen worden ’er ook vogelfnebben, met bloe- delooze diertjes; en andere ftoffen in gevonden; die’er> terwyl hy noch maar een vloeí- jend Leem was, zich mede vermengt hebben. Ik heb ’er eenige ftukjes van, waar in vyf of zes vogelbekjes, en dergelyke dingen zyn. De befte grauwe Amber word op ’t Eiland Mauritius in Afrika, gevonden. Gemeenlyk word deze Amber na een onweder gevonden, ende varkens, die het van zeer verre ruiken , verzuimen niet om ?er naar toe te loopen , en het gretiglyk in te flokken. Izaak Vigni , een Franfch reiziger , meldt, dat in eene zekere landftreek de grau- we Amber in zulk eene overtollige menigte word gevonden > dat ‘er wel rooo fche- pen mede zou konnen bevragt worden, en dat hy zelf daar ter plaatze een ftuk kreeg » ‘tgeen hy voor 1200 ponden fteerlings , dat 14.300 Hollandfche guldens is, verkocht. Maar gelyk men tot noch toe deze plaats niet heeft konnen ontdekken ‚ onaangezien men zes weeken lang van voet tot voet zonder ophouden naar de plaats dezer land- ftreeke gezogt heeft, geloof ik vaftelyk, dat het geen ’er deze Schryver van zegt cen verdigtzel is. Behalven alle deze gevoelens > die ik hebbe bygebragt, is noch dat overig van di meenen dat deze koftelyke ftoffe niet anders dan een zeeflym is, die de beftandigheit van den grauwen Amber verkrygt» en dat hy, na door de zon gedroogt t€ Zyn, op * vier word gefmolten , om ’er de wezentlyke kracht en geuren van té maaken „ en vervolgens ook onder andere droogeryen gemengt word. By deze zoo zeer verfcheide meeningen over den oorfprong van den grauwen Ams Ll ber 3 266 D' AMBOINSCHE ber, door Fwuretire by een gehaalt, zal ik voegen die van Garcias du Jardin, d° Aan- tekeningen van Antony Colyns en de gevoelens van den Heer Nikolaas Monard’, Geneesheer te Sivilje: Dit merkt ’er Garcias du Jardin over aan: d’ Amber, die de Latynen heeten AZmbarum, en d’ Arabiers Ambar, is, naar ik kan giflen, onder de- zen naam, met weinig, of geene verandering, bekent. De Schryvers die over deze ftoffe hebben gefchreven, zyn ten aanzien van de tees ling of voortkomft des Ambers zeer verfchillende van gevoelens. Re Zommige ftellen vaft , dat d’ Amber de hom » of ’t zaad van eenen Walvifch is; vanden andere dat hy ’t uitwerpzel van zeker Zeedier, en andere dat hy Zeefchuim is. Deze ve gevoelens zyn ‚ om de waarheit te zeggen > op geene reden geveftigt > vermids ’er in de plaatzen, daar zich de meefte Walviffchen onthouden, gelyk ook daar de geduu- ve rige beweginge der baaren veel fchuim verwekt, geen gryzen Amber gevonden word. ber fehyne Daar zyn ’er die ftellen, dat d’ Amber, op gelyke wyze als *t Leem, uit zekere on- nn deraardfche groeven of buizen van de zee voortkomt; en deze meening heeft veele Zn ed Schryveren toegefchenen de befte te zyn» en die *t naafte aan de waarheit quam. Avicenna in’t tweede boek, het 63f® hooftd. en Serapion in zyn boek van de Kruiden het 196 hooftd. zeggen dat d’ Amber aan de zeerotzen» gelyk de Kamper- noeljen op de boomen waflen > groeit ‚ en dat zomwylen de ftormen dezen Amber met het gruiszand op de ftrand af(myten. Dit gevoelen is van alle» die Avicenna aan- haalt , het waarfchynlykfte. Wanneer de wind meeft Ooft waait > word te Sofolan, en op d’ Eilanden van Komora» Emgora, Mazambiquen, en overal langs dezen ftrand een groote menigte Amber gevonden, die ‘er van de Maldivifche Eilanden ; naar den Ooftkant gelegen» word op gefmeten. In tegendeel wanneer de wind Weft De Mal- waait; word d’ Amber overvloedig op deze Eilanden gevonden; Muldivifche geheeten, Sd van een bedorven woord, want men moet ze Naledives noemen> vermids Na/e; in ET de Malabarfche fpraak , wiers en Diva, een Eiland betekent. Overzulks moften ze Naledives , als of men zeide, Vier Eilanden» heeten, even gelyk wy de Eilanden den naam van d’ Angedivifthe geeven ‚ twaalf mylen van Goa gelegen ‚ alwaar den Ooft-Indifchen handel gedreven word, aangezien deze Eilanden vyfingetalzyn, na- by den ander leggende; want duge betekent in de taal dezer volkeren vyf. Alhoewel dit hier ter zaake niet doet, heb ik ‘er echter een woord in ’t voorbygaan> by gele» genheit van Malediva, van willen aanroeren. | | De Vih Deze twee Schryvers > ter zelver plaatzen door ons aangetrokken ‚ voegen ‘er by » Azel,die, dat d’ Amber door eenen Vifch» Agelgenaamt, wordingezwolgen; die fchielyk fterft maar me, zt den na dat hy dien heeft ingeflokt. Dat d’ Inwoonders van 't Land, die hem op de baaren zwelst. zien dryven, hem met yzere haaken op ftrand trekken, en na dat ze hem ontweidt hebben, den Amber uit hem haalen ‚ die van kleine waarde is > behalven die aan ’ Arcl _ ruggraat zit , dit met der tyd zeer uitftekend is geworden. Naar myn gevoelen; is Ln deze meening valfch ‚ aangezien het ten hoogften waarachtig is» dat de dieren geen denAmber ander aas zoeken dan dat met hunne natuur overeenkomt, en wanneer ze iets fcha- ee delyks neemen, zulks gefchied niet anders; dan na dat ze door den fchyn van eenig ander > dat hun eigen, en waar mede * (chadelyke vermengt is bedrogen zyn» op gelyke wyze als de Rotten door ’teeten van Arfenicum, of Rottekruid , onder iets ge- mengt dat hun fmakelyk is, gevangen worden. ’tIs derhalven geenzins waarfchynlyk dat de Vifch, Azel geheeten, den Amber tot zyn aas zoekt, indien ’e waar is, dat hy ’er > na hy dien heeft ingezwolgen > fchielyk van fterft. Daarenboven ‚ nadien D'Amber d’ Amber onder die dingen behoort die ’t harte verfterken , moft deze Vifch zeer ver- zee E giftig zyn » indien hy ftorf , na dat hy zoo een uitftekend en krachtig geneesmiddel had ingezwolgen. Averroes, in ’t vyfde boek van zyn Col. het 56 hoofdft. verhaalt » dat ’er een zeker {lach van Kamfer word gevonden, die in de zeegroeven groeit, en daar naop ’twater dryft» waar van ’t befte en uitftekendfteis, *tgeend’ Arabiers Afchap noemen. ’ Is RARITEIT-KAMER: iif Boek, 165 * Is onnodig hier veele redenen by te brengen; om tetoonens dat zülk eene mee- d'Art ninge verre van de waarheit af ; en onwaardig zulk eenen grooten Filofoof is: Voor A eerft om dat hy zegt, dat de Kamfer in de zee groeit; ten tweeden ; overmids hy van Ain- van deze zelve Kamfer, die koúd en droog is in den derden graad, een foort van Amber ik maakt, die by echter heet en droog in den tweeden graad ftelt. Wy zullen hier eeni- ge woorden aantrekken, die by Serapion en Avicenna gevonden worden. Serapion in zyn Boek van de Kruiden; het 196 hooftft. beveftigt, dat men eene groote menigte Amber uit het land Zinga , datis; Sofola, vervoert, want Zinga of Zanga, bete- kent in de Perfifche en Arabifche taale Zwart in ’t Neêrlandfch ; en overmids deze ganfche ftrand van Ethiopien door Negers of Zwarten word bewoont, heet Serapion die Zinga. Van gelyken geeft Avicenna, in zyn tweede boek; het 63 hooftft. deni Amber den naam van Almendeli , als of mien zeide van Melinde ; en dien van Sela- chrifticum , mogelyk van den naam van Zeilan (Cylon) een van de vermaardfte Eilanden van ’tOoften. Lacuna in’teerfte Boek zyner verklaringen over Dioftorides, het zo! hoofdft. meent dat het een ftad i$, waar in hy mistaft ; gemerkt het een Eiland met veele fteden ís. Daar hebt gy al wat’er d’ Arabifche- Schryvers van melden; en belan- gende de Grieken ‚ daar is’er niet een, behalven Aétins, die 'er gewag van maakt. Vorder, zie hier wat myn gevoelen over dit {tuk is. Gelyk naar den aart der Lan- ’ Geue- en van den, de aarde zomtyds rood als Armenifche Bolus is, zomtyds witalskryt, en zom- Garcias tyds ook.zwartachtig ‚ zoo is ’took waarfchynlyk, dat ’er , of Eilanden, of Lande- eee ryen gevonden worden, van een Amberkoleur, of gedaante, door dien de aarde ligt, dez Anz- en fponsachtig is, of, als een Kampernoelje, met kleine gaatjes. De groote menigte; is die ‘er van gevonden word ‚ tooft middagklaar dat dit waarachtig is» gemerkt men zelfs menigmaal ftukken zoo dik als een man, ter lengte van go en breedte van 22 handpalmen gevonden heeft. Zommige hebben verzekert een Eiland ganfch van zui- Ek veren Amber gezien te hebben ‚ maar alhoewel men naderhant met veel moeite naar ganfi5 ’% zelve gezogt heeft, is ’t echter nooit weder gevonden. Me jen Air In *t jaar 1555 vond men een ftuk Amber omtrent de Komorynfche Kaap, tegen pe Kaap van Ko. over de Maldivefche Eilanden; ter gewigte van drie duizent ponden; doch dewyl hy A die ’t had gevonden meende dat het pik; of een foort van leem wass verkocht hy het a tot eenen zeef laagen prys. ’t Grootfte ftuk dat ik ooit heb gezien ‚ woeg niet meer dan omtrent 15 ponden; zo fuik maar die ín Ethiopien vaaren, om te koopmanfchappen, verzekeren, dar zy er veel a grooter hebben gezien ; want deze ganfche kuft van Ethiopien van Sofala af > tot aan porden. Brana heeft overvloed van Amber. Hy word ook zomwylen; doch zelden, in de lan- : den van Timor en Brazil gevonden. Aa à | Ik heb ook gezien; dat ’er in ’t jaat 15303 ndar d’ aantekening der Schryveren ; een groot ftuk in een haven van de Portugalíche zee, Setubal geheeten, is gevonden. Zomtyds worden ‘er Ambatftukken gevonden ‚ waar in men iets als Vogelbekjes ziet , èn ’t is gelooflyk dat ’er deze beeftjes in neftelen. Ook vind men by wylen in deze Am- berbrokken fchelpen en fchaalen van Zeeoefters ‚ die’er waarfchynlyk; wanneer d’ Amber tegens haar aandryft, in blyven zitten. Verder word die voor de befte Amber Verte gehouden, die de zuiverfte is , en ’ naaf ’ wit komt, dat is, die afchgrau is ; REL, of ook wel, die dan eens witte, dan eens afchgrauwe aderen heeft, die daar by ligt #: i8 > en waar uit ‚ met een naalde doorgeprikt zynde; eenig olyachtig vocht druipt. De zwarte in tegendeel word niet veel geacht ; en is gevolgelyk van kleine waarde ‚ En indien Serapion, in zyn Boek boven aangetrokken; de witte niet goedkeurt» zulks is om dat hy van die (preekt, die met plaafteraarde vervalfcht is. Wy zullen hier een woord in ’t voorbygaan aanroeren ; van-de tegenzegginge Kd van Nanardus , die in zyne uitkippinge der Gefteenten, d’ eerfte onderfcheiding, be- weert dat d’ Amber een nieuwgevonden ding is» waar van hy luttel werk maakt. Maar een weinig verder > in de t° zamenmenginge van den Diambra > als of hy niet dagt Ae 11 ez aan : hd 268 _DAMBOINSCHE aan ”t geen hy even te voren gezegt had, pryft hy dit t° zamenmengzel hemelhoog uit inzigt, zegt hy» van den Amber, die eene uitmuntende drogery is, en waar van hy zich, gelyk hy verzekert, menigmaal » Zoo voor de vrouwen» als hoog bejaarde perfoonen; bedient heeft. D’ Amber word hoog geacht by de ryke en deon ende Indiaanen ; die dien dik- wyls in plaats van geneesmiddelen gebruiker, en ook in hunne gewoone {pyze doen. De prys van den Amber word hooger » -of laager naar dat de ftukken groot of klein zyn ; want hoe de brokken grooter zyn , hoe d’ Amber dierder is » van gelyken als d'edele gefteenten, waar van de grootte *t onderfcheid van den prys maakt. P Amber _ Echter is ’er geen plaats, daar d’ Amber meer geacht, en hooger van prys dan in OS China is. Want zommige Portugeezen; die’'er een weinig van in dat ryk gebragt had- den, verkochten het katje» een gewigt van omtrent 20 ongen> tot 1o$o Ryksdaalders. Nu laaten wy de Aantekeningen van Autony Colyn volgen. Ferdinand Lopes de Caftagüeda , die de hiftorie van Portugal heeft befchreven; waar in hy de heldendaden der Portugeezen in ’t Ooften verhaalr;, verzekert, dat in de Maldivifche Eilanden zeer uitfteekenden Amber gevonden word; maar wegens Zy- ne voortkomft, is hy ganfch in een ander gevoelen van veele Schryveren die ’er over gefchreven hebben: Deze Maldiviche Eilanden, zegt hy; brengen veele welriekende kruiden voort; die door zekere groote vogelen worden gegeeten by d’ Eilanders 4. nacangrifpafui genaamt. Deze vogels, die in groote menigte in de rotzen langs de zee worden gevonden ; kakken Amber » van driederlei flach: D'een » die witis, blyft vaft aan de rotzen zitten » zoo dra zy dien uitwerpen; deze Amber word voor de befte gehouden ‚ en d’ Inwoonders van d’ Eilarden noemen hem Sonambar, dat is, gouden Amber ; deze is veel dierder dan de twee andere foortén, om dat hy wei- nig gevonden wordt. De andere twee Amberfoorten zyn van een zwartachti- ge afchgrauverwe, en van kleinder prys. Deze Schryver voegt ‘er by > dat deze Amberftukken ‚ door ’t gewelt der ftormwinden afgerukt > en in zee gefmeten zyn- de, naderhant by verloop van tyd op ftrand worden gefimeten; en dat deze foort van Ambar F Oamber, dat is, die ganfch vant zeewater is doortrokken, geheeten word, De derde Amberfoort, die zwartachtig is, word Hanfamber , als of men Vifchamber zeide, genaamt; en deze Amber is dusdanig geworden; door dien hy ingeflokt, en daar na weêr uitgefpogen is, door de Wal-of andere Viffchen, die hemniet konnen verdouwen ; deze is de flechtfte van alle, vermids hy alle zyné krachten verloren heeft. Naukeurige Liefhebbers van dezen tyd, die in den handel zyn , en in vreemde Landen gereift hebben» beveftigens dat d’ Amber niet anders dan een zekere overtol- ligheit is > die met den tyd in de mage van eenen rechten Walvifch toeneemt. Men moet weeten ‚ dat de rechte Walviffchen geen tanden hebben, en gelyk ze om die re- den de viffchen geheel inflokken, en noch ligter die week van: vifch zyn» groeit daat nootzakelyk eene flym -en lymachtige ftoffe van , die by verloop van tyd, de mage dezer Walviffchen overlaft, zoo dat ze genootzaakt zyn, of alle jaaren, of op zeke- re tyden haar uit te braaken. Deze ftoffe ‚ zoo lang in de maag gehouden en bewaart ; en naderhant uitgeworpen; is ’t geen. men eigentlyk Amber heet, en op ’t water dryft. Verder moet de befte Amber thee zyn» en wanneer men dien-op een gloeie jend mes legt, fmelt hy als oly » en geeft eene aangenaame geur van zich. Die meer over den Amber wil weeten, behoeve flechts te leezen ’t geen ‘er Julius Scaliger in ’v Latyn van heeft gefchreven in zyn boek van de Scherpzinnigheden te- gen Cardanus, de 104 verhandeling, de ro verdeeling ; daar hy ‘er breed over uit- . weidt. Men kan niet twyfelen, dat’er.niet eenen grooten overvloet van Amber lapgs de ku{t van Ethiopien word gevonden.» gemerkt men dien heel ligtelyk ‚ de ganfche ftrand. over, ontdekt. Zulks word ook met het gezagh van Garcias du. Fardin bewezen. 4» vicenna gewaagt’er ook: in. zyn Latynfch. werk van > maar. breeder in 't gesn. hy in. ’ Ára- RARITEIT-KAMER. III Boek. 468 _% Arabifch heeft gefchreven. Wy willen hiet de plaats inlaffeú ‚ dook een heden: daags Schryver vertaalt. » Ten aanzien dat zommige zeggen; dat d’ Amber Zeefchüim ‚of de Drek van in, Be 3 at K:, 4 » ker gedierte is > zulks is ganfch- ongerymt. My aangaande; ik heb van een geloof: 2 waardig man hooren verhaalen, dat hy in zyne jeugt ter zee gevaren hebbende 5 ii » cen zeker geweft was gekomen ; daraan zee lag ‚door die van ’t land Bathach scheren ; »en dat hy, met zommige andere op ftrand gekomen zynde ‚ daar verfcheide ftukken of » brokken Amber , van verfcheide koleuren ‚ gevonden had : Dat die van dezen Ambet kot » vinden; dien voor zich behielt , en dat hy den Inwoonderen gevraagt hebbende 3 2 waat Ze van daan quams zy hem niet anders hadden weeten te antwoorden; dán dat » men gemeenlyk zag, dat hy ‘er nu en dan by tuflchenpozinge van tyd viél. N Men brengt te Sevilje, een van de vermaardfte koopfteden ‚ níet alleen van Gtes nada, maar ook uit ganfch Spanje zekere olye te merkt; dië uit Amerika kotit. De- ze olye is roodachtig, en men fchryft haar eene wonderlyke kracht tegens de gebreketi der lyfmoeder toe: Zy word oly van Liguidamhar geheeten > eri „heeft bykans de zel: ve reuk als de Styraks. Deze olye word uit een zeker vocht getrokken > dat tit éen boom vloeit ; Ocofolt geheeten ; gelyk de Schryver van de Mexikaanfche hiftotie, in deze woorden’; ver- haalt: Onder de boomen die Mexica voortbrengt ‚ is 'er een Ocofblt genaamt ; die heel groot en féhoon is, hebbende bladen ls Veils of Eiloof ; 't Vocht van dezen boom, °t geen d Inlanders Liguidambar beetens is heel goet voor allerleì wonden. Met de fchorfft van den boom; waar uit het vloeit, gemengt, na die tot ftof is gemaakt, komt ’er eer zeer lieflyk en- krachtig reukmengzel uit. | Na deze opmerkingen en aantekeningen laat ons nu oók eens het gevoelen van dèn Heere Nikolaas Monard, Geneesheer ván Sevilje, overweegen. Hy begint zyne waar= Bemingen van Florida; een Landfchap van Nieuw Spanje; waar vari daan wy heden- daags den grauwen Amber krygen; dien men opgeworpen vind langs de zeeftrand ; ‘van Kanavazal af tot de Kaap van St. Helena: dit zegt hy ’er van. _ Men vind verfcheide meeningen nopende den oorfprong van dèn grauwen Amber. D'amber Maar het is zeker , dat hy een foort van leem is, die uit de fpringen in het diépfte ne der zee vloeit, en die, na dat hy in de lucht is gekomen, hard words gelyk veele andere dingen, die week en zagt in ’t water van de zee zyn ‚ maar daar uitgehaalt ; hard worden, als ’t koraal , en de geelen Amber. Onder de Grieken vind men alleen Simon Lethi, en Etins, die ’er gewag van maas ken, waar van d'eerfte beveftigt dat d’ Amber, gelyk her leem ‚ uit de bronnen voort= komt, en dat die door de viflchen word ingezwolgen de flechtfte is. Dit gevoelen {myt de meeninge van hen-.Òm ver, die ftellen dat d’ Amber de hom, D'Amber 35 geen of ’t zaad van den Walvifch is ‚ om dat hy zomwylen in de maage der Walviffchen 75» wan word gevonden, die dien, voor hun eigen voedzel houdende, inflokken. je 1e ’tIs eene waarachtige zaak , dat ’er ten mynen tyde een Walvifch omtrent de Ka- narifche Eilanden ‚ de Gelukkige geheeten „ gevangen wierd» in wiens ingewanden hondert ponden Amber wierd gevonden. Naderhant doodde men eene groote menigte: Walviffchen- met hunne jongens maar men vond’er ganfch geen Amber in. Die van Florida komen zeggen , dat in die zee veele Walviffchen zyn, maar dat , alhoewel ’er veele met hunne jongen zyn gevangen en gedoodt; men in geen van beiden Amber heeft gevonden. D’ Amerikanen weeren deze kleine Walvifchjes met eene wonderlyke behendigheit te vangen op de volgende wyze. Een dezer Amerikanen neemt een lang fterk tou, waar in hy een ftrikknoop legt, Bh verder. gaat hy in-een bootje voor den Walvifch leggén op den ftreek, dien hy met Bn: zyne jongen houdt „ by welk een hy gekomeri’ zynde s fpringthy’erop» en finyt hem d EEn den ftrikknoop om den finoel. Zoo dra”’t Walvifchje dien gevoelt, duikt hy met den vangen, Amerikaan: naar den- grond, die hem met beide armen om den hals vafthodd. Nu LI 3 heb- Be Asa oe 1e D AMBOINSCHE EEK End hebbe men te letten, dat deze Amerikanen groote duikers en goede zwemmets zym 5 | ze oo dat ze langen tyd onder water konnen blyven. Echter isde jonge Walvifch , adem * a “ee. „willende fcheppèn , gedwongen weêr boven water te komen, wanneer d’ Amerikaan iS À ad Zynen flag waarneemt, en hem met de hand een gefcherpte houte 5 of paal in de & neus of tochtgaten fteekt ‚ waar door hy adem haalt, zoo dat z’er ini blyft zitten ; zonder dat ‘er het Walvifchje zich van kan ontdoen. Daar na zyn tou fchot geviert hebbende, klime hy weêr in zyn {loepje , en Wagt ‘er in tot dat de vifch, die geen lucht meer kan fcheppens geftikt is, om dien op ’t land te trekken. Zeker eene aar- dige» maar zeer gevaarlyke vifchvangft. Ook zyn deze Amerikanen zoo gauw en wel afgerecht, dat een van hen eenen Kaiman > een foort van Haagdiffe , of Kro- Kodil, wel van dartig voeten lang en het wreedfte van alle de zeedieren, kan afmaa- ken. Daar zyn 'er ook die beweeren, dat de grauwen Amber van eene zekere welrieken= ° ke vrucht komt, die dicht aan de zeeftrand groeit, en in de maanden van April of May “5 | ryp word ‚ en dies wanneer zy is afgevallen, van de Walviffchen word ingeflokt. Gelyk of de vrucht, die tot voedzel trekt, iets anders dan vleefch en bloed kon voort: Biangen. ® Alhoewel ’er in ’t eerfte hooftdeel van ’t boek van Garcias du Jardin , verfcheide : dingen worden opgehaalt ‚ wegens den oorfprong en de befchryvinge van den grau- wen Amber , zullen wy echter , tot voldoeninge van den nieuwsgierigen Lezer hier . Gaten byzondere gevoelens noch dien aangaande bybrengen > om vervolgens den knoop van ‘t befluit te leggen. Serapion _ Daar zyn ‘er zommige» als Serapion , die ftellen ‚ dat de grauwen Kebir” op den geroken, grond van de zee, of aan de boomen, of rotzen, die ’erinftaan, voortkomt, op de zelve wyze als een Kampernoelje ‚ of Paddeftoel op d' aarde ‚ en dat hy ten tyde van onweder, door’tgewelt der baaren word losgerukt, en op ftrand gefmeten. Ook Scaliger. verzekert Scaliger ‚ dat ’er op de Pireneefche gebergten » en in ’t land van Rouergue welriekende Kampernoeljes gevonden worden: Garcias _ ’tGevoelen van Garctas du Jardin fchynt de waarheit nader by tekomen. Die Schry- du Jardin. ver beweert, dat de grauwen Amber een Leem; grauwe aarde of eenige aarde van an- dere verwe is. ’t Geen niet onwaarfchynlyk voorkomt » gemerkt men heele groote / Ez fluk Stukken Amber vindt. ’t Is noch geen hondert jaaren geleden ; dat ’er tuflchen Ba- Amber — jonne en Lappreton een brok van roo ponden gewigt wierd gevonden. De zee worp Van TOO AS ook een ftuk van 35 ponden op de naburige kuft van Buch, en naderhant een ander gevonden. van elf ponden en een*halfop de ftrand van Marenzyn op. Gevoelen _ Eduard Barbofa zegt in zyn boek van de Indiën ‚ dat d’ Inwoonders van de Pa- ee ee landuurfche Eilanden, in de Indifche ze, het daar voor houden; dat d’ Amber het boflà. __uitwerpzel van zekere groote vogelen is, die ’s nachts op de rotzen na by de zee ko- » men zitten. Dat de drek dezer vogelen door de lucht en de zon gezuivert word, en dac de zee by een onweêr het weder opwerpt; daar by voegende;s dat het niet zwaar- der te begrypen valt, dateen Vogel den Amber kakt, dan dat een ander Dier muf kus en civet voortbrengt. | ‚ Gevoelen _ Simon Lethi beweert, dat d’ Amber uit zekere fpringen of bronnen van een grauw Sn welriekend leem komt » ’t zy dat ze in zee > of by de zee zyn. Hy pryft zeer den K thi, roodachtigen en grauwen Amber, dieop Ceilon in Indiën word gevonden, van gelyken als dien men in eene zekere zeeftad vind Sycheon genaamt; en hy meent dat de zwar= te de flechtfte van allen is. Dit gevoelen hebben Fulopius, onze Schryver, Agrikola; Garcias en zommige anderen gevolgt. Gevoelen __Erafinus Stella zegt, in zyne Befchryvinge van Pruiflen, dat men door ondervin- van Eraf- À f mus Stel- dinge weet, dat d’ Amber uit het flyk van zekere gebergten vloeit , door de kracht der la: zonne uitgebroeit ; dathetop ’t gewas ‚ aan den voer dezer bergen vallende ; hard word ; en dat Wanneer de zee hoog word » zy het wegfleept » Een naderhant weêr op de na- buri- RARITEIT-KAMER. III Boek. 47 buurige ftranden opwerpt. Deze Schryver doet’er by, dat hy den Amber heeft zien van d’ aarde opneemen zoo week als wafch ; die , na dat hy in zeewater was geweekt ; hard wierd. Ten aanzien van de hardigheit of vaftigheit van den graúuwen Amber, die kan de Reden, zee hem geeven > om dat hy door de kracht der baaren, waar in hy dryft gezouten 5p 407 en t’ zamen getrokken word. Of ook kan deze grauwen Amber in de lucht hard wor- sti den als *t koraal, waar van men zegt, dat het» iz mari herbas fi in aërem transfera- Bn tur > inlapidis firmitatem folidatur; datis, in de zee een kruid is, maar indien men’tin de en B lucht brengt > zoo hard als fteen word. Eveneens als de Afphaltitefche leem die op rn ftrand gefmeten, vapore terre &” vi folis inarefcit , ita ut fecuribus diffindatur , datis» zoo hard door de dampen der aarde word ‚ dat men ze met bylen moet breeken. Ge- lyk ook als de Piffasphaltus van Deoskorides, die in de ftroomen dryft, en door den wind op de Kaai gefmeten, zoo hard als geelen Amber word, dien men een rosachtis ge leem houd te zyn, tegens de dwalende meening der Ouden ; die gemeent hebben dat hy een fap > of vocht was ‚ dat uit de boomen komt, die dicht by de zee ftaan daar hy valt. De Schryver van den oprechten Koopman, of algemeene verhandeling der Droogeryens zegt in het tweede deel van zyn boek, het XXVI. Hooftdeel, dat de grauwe Amber niet anders is dan een t’ zamenpakking van honigraten, die van de rotzen in zee vals len , of die door de golven worden afgefpoelt , ’t zy door de kracht van den wind; of anderzins. Hy voegt ’er by, dat deze wafchraten vol honig» in zee dryvende, ’t zy door d'eigenfchap van ’t zeewater, of door de kracht der zonneftraalen , week en drif= tg op 't water worden gemaakt. ‘Deze Schryver, om zyn voorftel te beveftigens zegt, datde Heer Morkonys, alge= meen Luytenant van Lion, op de 71. bladzyde van zyne Reizen». verzekert, dat hy in Engelland gehoort heeft; dat de grauwe Amber de wafch en honig is, diede Byën tegen de groote rotzen , die op den oever van d’ Indifche zee ftaans teelen, en dat deze honigraten, door de zon gerooft, los worden en in zee vallen» die door haare beweeginge haar verder tot Amber maakt. Hy voegt’er by , dat men midden in een groot ftuk Amber, ’t geen noch tot zyne volkomenheit niet was geraakt, na dat het gebroken was, beide de raat van watch en honig gevonden had. En om dit gevoelen noch meer kracht by te zetten , verzekert hy, dat ‘er, als men den grauwen Amber met geeft van wyn op wynfteen doet fmelten, eindelyk eene ftoffe als honig overblyft. Renanus Franciskus, Prediker des Konings van Vrankryk , toont in zyne Proef: ftukken van de wonderen der nature, dat hy ganfch niet van dit gevoelen is; want na hy alle de meeningen heeft bygehaalt» en gezegt > dat hy noch van den Vifch Azel komt, in wiens buik Serapion zegt, dat hy > door dien Vifch ingeflokt, tot volko- menheit geraakt; noch van zekere boomen , waar uit een lymachtig vocht vloeit, ’t geen in zee gevallen hard word, en naderhant door de baaren op ftrand word gefime- ten; noch van ’t uitwerpfel des Walvifchs, dat, verre van in zulk eene zelfftandigheit te veranderen ‚ die zoo lieflyk van geur is, naar ’t zeggen van hen die op de kuften verkeeren ; daar de Walviffchen zich onthouden, endie hen vangen, eene onverdraag- Iyke ftank van zich geeft; noch van d’ ontlafting zommiger vogelen, die op de top- pen van de klippen en rotzen leeven; bekent hy onbewimpelt dat men niet weet wat het is, en dat niemant noch d’ oorzaak van zulk eene koftelyke ftoffe ontdekt heeft. Hy fchynt echter te hellen naar *t gevoelen, dat het een Leem is, die» door onder= aardfche buizen op den grond der zeegevoert, hardword, en‚ op verfcheide wy zen; tot zyne volkomenheit geraakt: Welk gevoelen veel bewyflyker dan dat van den Schry= ver der algemeene verhandeling van de Droageryen is, die meent dat d’ Amber wafch= en honigraten t’ zamen zy. Want behalven dat d’ Amber op plaatzen valt, daar geene byekorven zyn; en dat zulk eene groote overvloet dezer dierbare ftofte, van ‘et wafch en den honig niet kan voortkomen, die van eenige rotzen in Zee vallen, zulks blyke 5 \ te 272 D' AMBOINSCHE te meer» om dat d’ Inwoonders der Maldivifche Eilanden, daar d' Amber in menigté aanfpoelt, noit hebben konnen bemerken waar van hy voortkomt, noch iemant anders van die langs de kuften woonen ‚ daar deze grauwe Amber gevonden word , ’t geen men zekerlyk op d’ eene; of d’ andere wyze zou ontdekt hebben, zoo hy van honig- raten zynen oorfpronk had. En uit dien inzigt antwoorden de Maldivifche Eilanders; paar Pirards verhaal in zyne Reizen ‚ aan die hen naar d' oorzaak van den grauwen Amber vraagden, dat ze niet wiften waar deze koftelyke ftoffe van daan quam; dat.ze wel wiften dat hy zynen oorfprong in zee had ‚ maar of het op den grond, of boven op *t water» of op eenige rotzen ‚ of ergens elders was, dat niemant hun met zeker- heit daar omtrent had konnen beregten. | Na de verfcheide gevoelens der Schryveren te hebben opgehaalt» over den oorfprong en den aart van den grauwen Amber, is my overig ook myne giflingen voor te draa- gen» ’t geen ik zal doen alleenlyk om een onzer geleerden op te wekken ‚ op dat ze hun- ne gedachten den naukeurige onderzoekeren mededeelen , omtrent het geen zy ’er van ontdekt hebben. | Om dit tweevoudig oogwit te bereiken, acht ik het nodig tezyn» dat mende form of gedaante van de klompen Amber wel aanmerke > die ons van tyd tot tyd worden overgebragt» om te weeten, of het een afgevallen drop is» en dit word men in dien van ’t Ooft-Indifch huis gewaar. Indien ‘ers die ’t gezien hebben, wel op hebben gelet, zullen ze zekerlyk zyn ge- waar geworden, ’tgeen ook in onze twee printverbeeldingen boven is te zien, dat dit Amberftuk de gedaante van eenen grooten droppel heeft. Dat het met de zyde A. getekent ergens aan vaft fchynt te hebben gezeten, gelyk men ligtelyk kan befpeuren uit d' indrukzelen , die ’er heel zigtbaar in zyn ; en dat het aan d’ andere zyde een weinig fpits is, ’t geen aanwyft, dat men ’t voor een kegeldrop moet houden» brengt my dit ook in ’t gevoelen van die meenen > dat het niet anders dan een Leem kan zyn ‚ onder uit de aarde of rotzen voortgekoomen. D' eerfte reden die my overhaalt te gelooven» datde grauwen Amber van Leem voort- komt » is dat naar ’t gevoelen van alle hedendaagfche Filozofen de geur van de zwa- vel voortkomt, zoo dat » na ’er meer of min van deze ftoffe in de lichamen is , de reuk in dezelve ook fterker of flauwer is. Dit vaftgeftelt, ga ik tot eene tweede reden over, namelyk dat de zwavel een foort van aardfch vet, of een olyachtig vocht zynde, zy zich meer met het Leem, dan met eenige andere ftoffe vind vermengt. Nu gelyk dit Leem in ’t middelpunt van de aarde van een geduurig vier word geblaakt, waar door het vloeibaar word en aan ‘t koken komt» loopt het door d’aderen van deze zelve aarde, en verfpreid zich; even eens als het bloed in d’ aderen van ’tlichaam , door verfcheide buizen > of groe- ven, die meeft onder holle gebergten uitloopende, van tyd tot tyd door hen worden uitgebraakt. De Leemftroomen , die uit den berg Gúbe/ en Vefwvins Zyn ontftaan ; zyn onwederfpreekelyke bewyzen van myn zeggen > en men heeft toen aangemerkt ; dat naar mate deze kokende vloeden van hunnen oorfprong afweken, zy door de kou- de van de lucht verdikten; zoo dat eindelyk hun vocht, zoo hard als fteen werd ge- ftolt > en zy ophielden te loopen. | Myn derde aanmerking is, dat zommige dezer groeven in’t binnenfte der klippen konnende eindigen, gelyk ik niet twyfeie of zy trekken zich zoo verre uit, en dat cr onder deze klippen holligheden van zout water zynde, die Kircherus » Hydraphi- Jaci, noemt, de brandende ftoffe die geduuriglyk in ’t binnenfte dezer klippen vloeit » dit water, dat niet zuiver, maar olyachtig, en‚ bygevolg» volzwavelis, verdikt. On- dertuffchen dewyl het tot geen Leem kan ftollen, wegens ‘t zout dat ’er in is vermengt neemt het eene andere wezendheit aan » waar uit de grauwen Amber voortkomt» die dooreenegeduurige kokinge» gelykonsde Scheikonft beveftigt, dezen aangenamen geur bekomt, waar door hy zoo hoog geacht word. Men RARITEIT-KAMER. II Boek. 273 Men kan hiet eene tegenwerping maaken», namelyks dat zoo’er in den grauwen Am- ber zout ware, men zulks door den {maak zou gewaar worden, daar men het tegen- deel bevindts nadien hy, gelyk wy boven gezegt hebben, heel zoet van (rale Ik antwoorde daar op met de fcheikundige Filozofen ‚ dat de zouten, doot eene lade kokinge » bitterder worden , en dat ze eindelyk alle hunne bitterheden verliezende, zoet worden. Alles wat ik hebbe voorgeftelt dus beveftigt zyndes onderftelle ik, dat ’er in deze klippen kleine openingen, of tochtgaatjes zyn, waar door ’*t vuur lucht fchept. Wan- neer nu dit middelpuntig vuur ontftoken word, brengt het de Leemaan’tkoken, die door de kracht en fchrikkelyke hitte van het zelve door deze openingen vloeit, en ge- lyk ze eene dikke en zwaare ftoffe is, ftolt ze ftraks, zoo dra zy in de koelte van de lucht komt, en word, gelyk alle andere vochten , tot een kegeldrop ‚ die door de kou- de van de lucht geftremt zynde, met veele fpleeten, door ’t fehynzel van eene groo- te hitte, openbarft, gelyk zulks in’: ftuk, dat hier vertoont word, te zien is. Is buiten tegenfpraak , dat de hitte de lichaamen doet {plyten. Men hebbe maar het aardryk in den zomer ‚ wanneer ’er eene lange droogte is, te befchouwen, om van deze waarheid overtuigt te worden. . Men zier alsdan, dat dedeelen, door de groo- te hitte, en gebrek van vochtigheit, ingetrokken zynde, het vol reeten en fpleeten is. Dit zelve word ook op zommige lichaamen door eene groote koude veroorzaakt, te weeten ‚ wanneer de vochtigheit die’erin is, bevrieft , gelyk hier de proeve van is genomen» door de vermaarde hooge Schoole van Hlorengen, omtrent kriftalyne, en andere metale vaten van verfcheiden flach. Deze vaten met water gevult, en zoodaanig befloten zynde dat ’er geene uitwaafleming van kon gefchieden , fprongen aan ftukken ; zoo dra als ’t water bevroren was. Zoo dat, wanneer men in’tftuk, waar over deze verhandeling valt» gelyk öok in de Print, die’er naar gemaaktis, verfcheide fpleeten vindt, men hier uit zou konnen befluiten , dat het vol vocht, en zyne oppervlakte hard was, zoo dat, deze vochtigheit door de koude geftolt zynde, hier uit deze fplee- ten zouden konnen ontftaan zyn. Doch gelyk ik niet oordeele, dat deze klomp een korft , of harde fchaal kan hebben, en dat ik zelf overtuigt ben» dat hy ‘er ganích geen heeft» kan ik dit gevoelen niet om- helzen. Ik zal hier by myne Aanmerkingen, ‘t gevoelen van den Paracelfus van onzentyd; ik meen Pieter Jan Fabri, voegen; dit zegt hy van dezen Amber in zynen Panchi- vitus, °t rvée Boek, het 49fe Hooftdeel : De grauwen Amber is eene dikke en grove ftoffe ‚ die van ’t zeewater voortkomt; en» als de Kampernoeljen , in de klippen van de vette > vochtige ‚ en leemachtige {toffe van ’t water groeit, dat in de fteenenen rotzen van de klippen zuigt ; in welkers gaatjes ’t water kookt, en gift, waar van de fynfte deeltjes vervliegen. Men moet weeten, voegt ’er deze Schryver by» dat d’ aarde, door het middelpun= tige vuur, in haar befloten, overal dampen opwerpt» zelf in den grond van de zee > “daar de groflte ftoffe wellende * zout, gelyk ook de fteenen der klippen maakt, die midden in zee worden gevonden: En van de dikfte ftoffe, die uit de gaatjes van deze fteenen komt ; Word d’ Amber gemaakt, die, naar de hoedanigheit des zwavels, grauw » of zwart is, welke zwavel met het zeewater vermengt » een zeer goeden reuk geeft. Men kan derhalven zeggen» dat de grauwen Amber een gom» of dikke ftofte van ’t zeewater is, dies als ’t wafch, by ’t vuur melt; en door de koude verftyft. Naar ’t gevoelen van dezen zelven Schryver , word de grauwen Amber ook in ’ zand voortgebragt ‚ overmids’er het flymachtige zeewater, dat ’er inloopt» ook door de hitte der zonne, in kan verdikken: Hy voegt;’er by » dat nooit eenig Zeeman op 't wa- ter dezen Amber heeft zien dryven, waar van ‘er driederlei foorten zyn; de eene grauw > d’ ander aardverwig, en de derde zwart, maar dat de grauwen Amber de befte van al- len is, zoo ten aanzien van zynen reuk , als dat hy een uitnemend hartfterkend mid- M m del 274 _DAMBOINSCHE del is > die alle de levendige geeften vervrolykt; en die zelf een balfemkracht heeft. Wy befluiten onze Aanmerkingen , met te zeggen , dat’er van alle de verfcheide gevoelens die ik hebbe bygebragt, geen bewyslykeris, dan’t geene ftelt dat hy een foort van Leem is, of dat hy ’er van voortkomt ; gemerkt gelyk ik ftraks bewezen heb, de bronnen of {pringen van dezelve op den grond der zee, in de holen van branden. den Leem, die ’er, zoo wel als onder de bergen; in voorkomens te vinden zyn. Nu dat ’er onderaardfch vuur op den grond van deze groote diepten is ‚ is ligtelyk af te neemen uit de nieuwe Eilanden, die men van tyd tot tyd van Pruimfteen ziet voortko- men, ’t geen niet anders dan eene opwerpings of uitdamping van vuur kan zyn. Ik kon my veel breeder over deze ftoffe uitbreiden; maar gelyk ik door geen ande- re beweegreden .de penne in de hand heb genomen; dan om zommigen onzer Ge- leerden gaande te maaken ‚; op dat ze ons hunne ondervindingen over dit {tuk, van ‚den aart en oorfprong des Ambers mededeelden , vind ik ongeraden my in myne be- fpiegelingen hier over breeder uit te laaten. Ik onderwerp ze ; Myn Heer , aan uw oordeel ; u biddende te willen gelooven dat ik altyd bereid zal zyn de reden te vol: gen, en veel achtinge te toonen voor ’t oordeel van een perfoon als gy zyt, die on- eindig meer licht dan ik bezit. Ik blyve, U. Ed. ganfch wverpligte dienaar, fe: eng N. N. . XXXVIL HOOFTDEEL. Di Ambra nigra : Ambar Itan. De E zwarte Ambar; in ’t gemeen Zmbar.de Noort genaamt, uiteen bedorven en naam in het Franfch Ambar de noir, word in’t gemeen gehouden voor een BA uitwerpfel van den Walvifch,; om dat men hem by ’t openen van zoodaa- ad da nige viffchen gemeenlyk in *t achterfte des buiks vind» doch dewyl, gelyk in *t voorgaande Hooftdeel gezegt is, de rechte Ambar dikwyls met dezen zwarten om- geeven gevonden word, zoo moet ze de Walvifch zoo wel door den mond als door den afgank uitwerpen ; hy mag nu door den Walvifch verandert of vermeerdert wor- An den; zoo kan ik geenzins gelooven, dat zoo wel de zwarte als de grauwe Ambar in, ber van den Walvifch voortgeteelt worde ‚ maar dat ze beide zyn,eene lymachtige of olyachtt- zh ge vochtigheid uit den grond der zee voortkomende, dewelke op het water dryvende door allerhande groote viffchen , en miffchien in hun maage wat ver dert word. Onder den naam van zwarten Ambar word in deze Oofterfche geweften tweederley fubftantie verkogt merkelyk van malkander verfchillende, hoewel ze miffchien een ge- meene natuur hebben : D'eerfte is de eigentlyke zwarte Ambar» dien men in zee vind: D’ ander is het Boëtonfche Steenpek of Ambar Batoe. Nader D'cigentlyke zwarte Ambar, die men met en zonder Ambergrys vind, is het gee- PETE ne meeft door den Walvifch uitgeworpen word, met groote ftukken in zee dryvendes uit den grond der zelver voortkomende omtrent de Zuid-Ooftere Eilanden , en van daar tot Nova Guinea en het Zuidland ‚ daar zich ook veele Walviflchen ophouden: En niet & RARITEIT-KAMER, III Boek. 275 niet zonder reden mogte men giflen ; dat de Zmbar Fonteine in die groote Zeebocht zy» want gemeenlyk na een grooten ftorm in de Oofte Monon word dezelve opgewor- pen; eerftelyk is hy week als ontlaate pik, maar word metter tyd hard, kort afbre- kende, en grauwzwart als een doove kool ‚ die lange onder de aarde gelegen heeft, verfch zynde is hy van een vuilen vifchachtigen reuk » maar droog en op koolen ge- legt» riekt zwaar als Bitumen (lym) of fteenkoolen ‚ doch altyd noch iets van den Befaa zeereuk behoudende: Ik hebbe tweederley foorten daar van aangemerkt. De ne De eerfte naar myn gifling word door den Walvifch uitgefpogen met en zonder Am- nn bar-Grys ‚ ddarom ik ze het kleed van den zelven noeme ; deze word noit ter dege faort, hard, behoud altyd wat van den vifchreuk inzonderheit op koolen ; ja men vind ‘er, ’t welk een vuilen reuk heeft gelyk ftront, en zy verrooken beide op het heete blik: Dat de- ze foorte van den Walvifch komt, gifle ik daar uit, om dat my in ’t jaar 1677. cen ftukje Amber-Grys gebragt is, in gedaante naar de grootte van cen Piang, naar *t aan- zien goeden Ambar de Grys gelykende , doch geheel omgeeven met een zwarte kle- verige fubftantie, dewelke metter tyd hardachtig wierd, zynde rechte zwarte Amber ook den Ambarreuk behoudende: Dit zwart kleed ftak vol {nebben van Zeekatten», de- welke nootzaaklyk in den buik des Walvifchs daar onder gekoomen zyn, die zulke weeke viffchen tot zynen voedzel inzwelgt, en miffchien de taaije flym van die viflchen helpt wat tot de voortteelinge of vermeerderinge van den zwarten Amber : Hert was een klomp in de grootte van een Boëtonfche Kift in Zee voor Manipa dryvende , daar vecle viffchen en vogels rondom vergadert waaren. De tweede foorte fchynt nooit in den Walvifch geweeft te zyn, droogt harder op De zé en fpringt als glas, het afgebrokene blinkt mede zoo, en is vol kuiltjes, doch zon- hik der de voornoemde fnebben ; op koolen riekt her als Aard-olye , zonder vifchreuk; en derhalven aangenaamer dan het voorige, op het heete blik langzaam verrookende. Beide foorten vind men in redelyke menigte in deze geheele Archipelagus tuflchen Waar de- Celebes en Nova Guinea, inzonderheit in de Papoefche kilanden, welk wel het hard- nn fte en het vuilfte van reuk is, ook dikwyls van eenig Dammar vervalfcht, want het worden. gebeurt zomtyds, dat de zwarte Canari Dammar ‚ door de rivier in Zee gevoert en aldaar verhardt, voor zwarten Amber verkogt word, gelyk ander, ligter, harder en geele Dammar door ’t Zeewater verhardt de gedaante van Bernfteen krygt. Ambar Batu of Boetonfche zwarte Ambar is geenzins een vrucht der Zee , maar Amber een Steenpek, Bitumen durum of Prfasphaltum, uit eenige rotzen op het Land zwee- Dn tende, eerft week als teer, daar na fteenhard, als het in water komt blinkend zwart Steezpek. als Gagates of fteenkoolen ; op koolen is ’t mede van den zelven reuk; het weir(in * kort) de bedrieglyke Boëronders voor zwarten Ambar willen gehouden hebben, en ook en daar voor verkoopen» de vreemdelingen wysmaakende ‚ dat het uit de Zee kovae : A Na veel moeite en uitvraagen heb ik ervaaren , dat het tn manier als ander Betumen Onder- ( Lym) utt de aarde en klippen zweere in ’tgebergte van het Boëtonfche Land naar des SPOE ‘zelfs Zuidzyde, zomtyds zoo dun als olye uit de rotzen ‚ zomtyds dikker als week pek $7% in gedaante als een hoorn of raape uit de aarde, zoo week dat het fchier aan de han- den kleeft ‚ doch in weinige weeken word het hard: De plaats word genaamt Cota- wo» zynde een berg gelegen tuffchen de ftad Boëton en Coeloetsfoetsfoe ‚ doch niet veel volks komt aan die plaats, om dat het aldaar {pookt of van ongedierte bewoont word 3 t welk echter niet zeer waarfchynlyk is; want ik heb ondervindinge, dat flangen zich niet gaern ophouden aan plaatzen, daar Bitwmen (Lym) en namentlyk dit Boëtoníche gerookt word, daarom ik ook gezien hebbe, dat zommige Inlanders hun tuinen daar mede berookt hebben : Uit den voornoemden berg ontfpringt een rivier, waar in het weeke Bifumen uit de klippen druipt» en het zelve met zich voert in de groote bocht van Coeloetsjoetsjoe, daar het dan in Zee komt > en hard word zonder door ’t hande- len weder week te worden; noch week zynde en in Zee dryvende zwerven de viflchen en vogels zoo wel daar rondom als om ander. Ambar > inzonderheit de Haaijen » en Tsjoe- Mm 2 kalans Verzie- ringe der Lalande- ‘rei van dezzelven heel Bluch- tige Eer an- der ver- haal van % voor= gaande, 276 DD’ AMBOINSCHE kalans Ct welk is een klein flach van Thyanus.) Hierom gelooven de Boeëtonders of immers maaken het andere wys, dat hét een uitfpuigfel van den Walvifch zy : Ande- res die wel weeten, dat het uithet Land komt, zeggen of verzieren, dat op de voor- noemde plaats in ’t gebergte een groote Slange woont, Bokwlawa of Bonkulava ge- naamt, een flach van de aldergrootfte Boa» dewelke de Maleijers U/ar petola noemen ; deze Slange zal den voornoemden Ambar uitfpuigen, als ze aan °t water komt om te drinken, die daar na door de rivier in Zee gevoert word: Hoor nu hoe het met Bo- kulawa verder afloopt, als hy zeer oud en groot geworden is, dathy de dikte en lang- te van een Calappus-Boom heeft > ‘zoo. kan hy wegens de zwaarte *zynes lyfs niet meer voortkoomen» blyft derhalven meeft op een plaats leggen, zich geneerende met het geene hem naaft voorkomt ‚ door dit lange ftilliggen vergadert zoo veel vui- ligheid en ftof op zyn lyf, dat ’er een geheele ruigte en ftruiken op groeijen, wanneer nu al het voedzel op is, zoo port-hem de natuur fchielyk op, en maakt hem indach- tig» dat zyn tyd uit is op het land te woonen, Bokulawa dan met een wakker voor- neemen zich opwekkende neemt affcheid van het land ‚ doch niet zonder fchrik van de toehoorders, hy breekt met een groot gedruis door boomen en ftruiken, alles brec- kende wat hem voorkomts niet anders als of men een groote boom de bergen af{leep- te, hy neemt zyn weg recht naar de zee, daar hy dan in zwemt, verandert zynde in een langen en dunnen Walvifch, dewelke fchubben en tanden heeft , zyn oude natuur van zwarten Ambar uit te fpuigen behoudende. Die van ’t Eiland Binonco in ’t Zuid-Weften van Boeton gelegen zien dikwyls der- gelyke Viffchen en Slangen omtrent hun Eilanden ‚ daar men ook den voorfchreven. ' zwarten Ambar vindt: Zeker Makkaflaar, die zomtyds de waarheid fprak; verzekerde my met zyn oogen gezien te hebben, dat op het Land Makkaffar omtrent Turatta een “_zulken booms dikte hebbende en bekruide Slang van het gebergteafdaalde, en naarde De Pri- ftis een ge- tande Wal- wifch. Nader verhaal van den zwarten Ambar; en 't ge- woelen van den Schry- over den zelven. Wordt zen zee ging met zulken gedruis, dat de omftanders daar voor vlooden ‚ doch of hy in een vifch verandert zy» konde hy niet zeggen: Ik gifle dat ze door dezen Vifch ver- ftaan den langwerpigen en getanden Walvifch Priftis , dewelke in den Indiaanfchen Oceaan zeer groot gevonden word : By mynen tyd is een zulken vifch dood komen aandryven op het groote rif van Lacker, een van de Zuid-Ooftere Eilanden, lang over de 3o gemeene vademen of 15o voeten, niet dik maar gefchubt, en de mond vol tan- den, van ongelyke grootte » gelyk de flangen hebben; want de grootfte waaren een ftaande hand of een {pan lang» vier vingeren breed; boven een weinig krom met een ftompe fpits, maffief en vuilgeel ‚ doch binnen wit en als yvoor, doch veel harder : Dergelyken een ik bezitte door vereeringe van den H*. Qualbergen doe ter tyd Gouver- neur in Banda; andere zyn korter, doch wel zoo breed en boven ftomp. Wederkeerende tot den zwarten Amber zoo vermoede ik, dat op Boeton meer zul- ke plaatfen moeten zyn, dewelke Bitwmen (lym)) moeten uitzweeten; wantaan de Weftzy- de van Boëton op den ftrand van Waloba ‚ andere zeggen Waccocco, vind men op ftrand grauwzwarte fteenen, die ‘men voor gemeene fteenen aanziet , maar als men ze nader onderzoekt; zoo bevind men dat het een klomp van Bitumen (lym) is vermengt met grof zand», kleine, zwarte en donkergroene fteentjes, dewelke toet{en, alles metrer tyd tot een fteen verhardt : De zwarte hier van aan het vuur gehouden, worden aan dien hoek een weinig week, bryzelig» branden bezwaarlyken rieken fterk als fteenkoo- len; de grauwe zyn al te oud en hard , fmelten aan ’t vuur niet wel, doch bryzelen en geeven den voorfchreven reuk: Die van Boëton noemen ze Batoe Ambar ‚ dat is Ambar- fteen > en worden by hun niet geacht noch gebruikt: Het fchynt dat deze weeke Am- bar door den Wetten wind op Zomahoes ftrandt , zynde de Wefthoek van Boero en wel 40 mylen van de dwaal-Bay of den bocht van Coeloetsfoetsjoe ‚ daar zyn dikwyls ftukken opgedreeven van zuiver zwarten Ambar zonder vermenginge van zand, doch zommige daar onder zoo hard en grauw, dat men: ze voor zuivere fteenen aanziet. De zwarte Ambar in ’t gemeen is van kleine waarde en gebruik: D’eerfte foorte of Wal- RARITEIT-KAMER. III Boek. 277 Walvifch-Ambar word meeft gebruikt om de welriekende Koraalen of Paternofters daar suite oe van te maaken» gelyk in ’t voorgaande Hooftdeel gezegt is: De tweede foorte of Boë-' bd maa: tonfche , Ambar batu » word by die van Coeloetsjoetsjoe gefmolten en in fchotels ge- boom gooten, waar uit groote koeken worden; fchoon, zwart en harder alspik, blinkende flers. als men ze breekt > die zy dan aan de vreemde handelaars verkoopen voor het geene zy hun konnen wys maaken : De Malcijers en Makkaffaaren koopen het echter voor geringen prys» dewyl ze het van noden hebben om een weinig daar van onder de Ookrezt- Dupa te mengen; want het geeft andere zoete reukwerken de mannelyke kracht, dat ils is, maakt ze langduurende en krachtig, doeh men moet de nette maat weetens want een weinig te veel daar onder komende; bederft het geheele reukwerk : Met het verfche berookt men de vifchlynen, netten, en ferijen om de viflchen aan telokken. In’ jaar 1669. hadden die van Boero een/koek van zwarten Ambar ‚ waar mede zy de kinderpok- ken, [die doen geweldig omging] berookten ‚ om het moeijelyk jeuken en krauwen te verdryven : De Amberfteenen deugen nergens toe als om de tuinen daar mede te berooken » doch ik hebbe bevonden, dat ze onder reukwerk bequaamer zyn als het zuivere fteenpiks dewyl ze door het af{poelen van zee-water meer van den Ambar-reuk verkreegen hebben: De Koning van Boëton heeft in zyne ftad op den berg een water- bak bereid ‚ daar toe nemende het voorfchreve fteenpik met olye week gemaakt in plaats van giment, want in ’ water word het weder hard: Die van Boeton vermengen het ook met wafch, olye en verfcheiden welriekend hers, maaken ‘er grauw- zwarte bollen van, en verkoopen ze voor Amber; voor welk bedrog men zich wach- ten moet, want het is een flecht vuil goedje» langen tyd week en naar Catappus-olye riekende, maar metter tyd word het fteenhard. Ambar Gunong is een andere zwarte fubftantie , dewelke ons die van Boëton voor Eer aa een Ambar verkoopen, zeggende dat dezelve in ’t gebergte groeije en niet diep onder En de aarde ligge omtrent de wortelen van eenige boomen: Ik zie het aan voor een reina &\OPE: [hers] van een my noch onbekenden Boom , want het gelykt zeer wel het Gumumni Elemi , doch zonder reuk; aan zemmige deelen hoornverwig» aan zommige bleekgeel en ros, op koolen riekt het als vet» doch niet onlieflyk: Mend vind ook ftoppelen , drooge ryskens en bladeren. daar onder, eenige hoeken zien er uit als dik groen glas, en aan ’t vuur gehouden brand het als ander refima (hers.) De bedriegelyke Boëtonders, die alle dingen op hun Land vallende een valfchen naam geeven, maaken de vreemde- lingen wys > dat het een duur ding zy en een foorte van Amber, welken de bergen voortbrengen : Zy gebruiken het onder welriekende zalve en onder ander reukwerk, Toe welk daar de gemeene Dammar Selan bequaamer zoude zyn: De voornoemde zwarte Am- 0 Je ber-fteenen van Boero worden eigentlyk gevonden omtrent Faggileko of oud Foggi, doch de Eene by de Inlanders niet gekent en geacht. XXXVII HOOFTDEEL Ambra alba. Sperma Ceti. Ambar Poeti. Et derde geflacht van Ambar is de witte, waar onder ik geenzins verfta den De witte witten Vogel Ambar in ’t begin van ’t voorgaande XXXV. Hooftdeel uit 452%» Caftagneda verhaalt, dewelke zoo hyis, onder den Ambargrys mogt gere Re kent worden ; maar dat wir fchilfferige goedje, ’t welk men 1n tE SEMEEN zaam, Sperma Ceti noemt : Ons Ooft-Indifche Sperma Geti nochtans verfchilt in gedaante; maar niet in fubftantie van het Europifche ‚ het welk met groote plaflen in zee dryft ; geel achtig of vuilwit ‚ en in kleine fchilfferen verwaart word, Daarentegen het Ooft-Indí- fche vind men met groote en. kleine ftukjes zaamen gepakt, zommige een vuift; zom- Mm 3 mige PE __D' AMBOINSCHE Haie mige een kop en meer groot » mekft fchoonwit of een weinig naar den geclen trek. en ‘kende, latende zich ligt fchilfferen , inzonderheit tu{lchen de tanden, het is fmeerig in fand ia ’t aantaften, doch de vingers geenzins befmettende of vet maakende, zonder fimaak of met een flappen zeereuk ‚ die wat naar Ambar riekt ‚ maar op koolen riekt het als gefmolten ongel: De groote ftukken zyn meeft plat met kuilen en hoeken, als zy op den ftrand geworpen worden; van buiten met zand bekleedt ; binnen vind men zoo wel als ín den Amber de bekken van Zeekatten, ftukken van Schulpen en Oefterftukken ; zommige niet boven 2 vingeren dik, tegen ’t licht gehouden zyn ze klaar en halfdoor- fchynend gelyk witte Bernfteen > doch die vind men zelden , dergelyken een van s pôfid van my naar Florenco gezonden is : Andere ftukken hebben van binnen een zwarte ftoffe als flyk > dikwylsdoor den geheelen klomp verfpreidt, dewelke men voor Des zwarte modder houd: Maar ik oordeele, dat het zoo wel daar onder komt als de bek- En ken van Zeekatten en Schulpen in den buik des. Walvifchs; want hoewel ik eerft tot Ed bet die meeninge geneigt ben geweeft, dat Sperma Ceti een vettigheid van de Zee zy; en eenige gemeenfchap met des Ambars oorfprong hebbe, zoo heeft echter het zeggen van de Inlanders my anders doen gelooven > te weeten ; dat het waarfchynlyker zy ; dat het niet alleen een uitfpouwfel vanden Walvifch; maar ook iets zy in den zelven voortgeteelt : Dit bewyfen niet alleen de voornoemde dingen > die men daar onder vind, maar ook de vette en fchilfterige fubftantie en d’ ongelachtigereuk , van alle voor- gaande foorten des Ambars merkelyk verfchillende , en niet duifter te kennen geeven- Redenen de , dat het een vifchachtige fubftantie moet zyn. Onze Europeêrs houden het voor daar van. zaad of de natuur van den Walvifch ‚ waar van het den naam van Sperma Cefi en Walfchot bekomen heeft; immers dat {chilfferige goed, het welk men in de Noordzee opfchept; kan in het Ooft-Indifche niet wel zyn, om dat het zoo veel van de natuur des zaads van alle andere dieren verfchilt, en in groote klompen gevonden word, en de voornoemde vreemde dingen daar onder gemengt zyn ; wat het dan eindelyk zy; moet de nadere SOE en ’t naarftig onderzoek ons leeren. % " Denaam. Wy noemen het in ’t gemeen in ’t Ee Sperma Ceti totsonderfcfiëid van het Euro- pifche fchilfferige: Ook Ambra alba, in 't Maleitfch Ambar poeri > dewyl geen ander witter Amber te vinden is dan dit goed: Zommige Maleijers noemen het Ican poenja monta, datis, ’t uitfpouwfel van een vifch, welke naam eigentlyk toekomt het volgen- de Zeefpek; anders ook Benegadjamina, datis, Walvifch-zaad, dochik vertrouwe s dat hun dit van onze Natie wys gemaakt is. Plaass. Men vind het in zommige jaaren redelyk veel in de Amboinfche Eilanden, inzonder- heit op Bocroen Manipa , naä’t uitgaan van de Oofte Mouffon hier en daar op trand geworpen, daar het niet lang leggen moet, om dat het de varkens anders opflokken : Ik hebbe gemerkt , dat het in Amboinaen de Moluecos , als mede langs de Ooftkuft van Celebes meer gevonden word dan in de Zuid-Ooftere Eilanden. Verkie- Men houd voor ’t befte, het welk wit is of een weinig geelachtig, ligt fchilfferig fg: en zonder de voorfchreve zwarte vuiligheid ; het geene {meerig is fchilffert niet ligt, en inzonderheit het geene de Boeroneezen fmelten en in Bamboezen verkoopen; is ver- re zoo goed niet, als dat vermengt is met Zeefpek of door den Walvifch of door men- fchen, en derhalven van een ongelachtigen reuk. En ge- Wy gebruiken het hier te Land op de zelve manier en tegen de zelve gebreeken als LE de het Vaderlandfche Sperma Cet, namentlyk tegen de pyn van ‘tgraveel en nierenfteen kof. tegen longe gebreken en etter fpouwen, tegen. geronnen bloet in ’t lyf om het zelve af te zetten: De ervaring heeft geleert, dat het zeer ongelyk by de eene of ander menfch werkt > want by zommige graveelige men{chen heeft het zoo fterk afgezet , dat ’er bloet navolgde ‚ daarentegen by andere deed het weinig eikiage He i is moeijelyk in te nemen, om dat het zoo ligt in den mond ftremt, al is ’t in eenige vochtigheid gefmolten, daarom doet men beter als men een ftukje zoo groot als een hazelnoot in de mond knauwt en doorzwelgt» ’t welk ligt om te doend is, wyl het van geen viefen reuk RARITEIT-KAMER. III Boëk. 279 reuk noch fmaak is, en daar op een dronkje van eenig warm vocht doet „ latende Hoe men het dus in de maage fimelten: Anders {melt het zeer ligt in heer water en allerlei voch- 4 heg tigheit ‚ en kout geworden komt het weder tot een Maf/a ‚ maar met warme olyen moet omte vermengt het zich; op deze manier kan men het vuile eenigzins zuiveren ‚ wanneer ka men het in heet water fmelt ‚ waar door de meefte en groffte vuiligheid zich op den grond zet: Doch dit gefmolte goet krygt een ander gedaante, word zoo wit niet meer, en het ongel gelyker, daarom ik voor beter achte, dat men de ftukken bewaare» zoo als ze uit Zee komen, al loopt daar wat zwart onder, ’t welk doch geen quaad doet, als het maar gezuivert word van de buitenfte zand- en vuiligheit; de brakkigheit beneemt men hem, als men Met eenige malen in verfch waterlegt, ent’ elkens weder inde zon- * ne droogt; Zommige weeten het ook witte bleeken, alle de kleine ftukjes eerft {melten- de tot dunne en platte koeken » die ze daar na met zeewater in de zonne zoo lange bleeken» tot dat ze wit genoeg en weder wat fchilfferig worden, waar uit ze dan bol- len en klompen maaken. | Op Sumatra in de bocht van Lampon valt het ook, maar als het in de Negory ge- Eenige bragt word > zoo verbieden ze de jonge Vrouwen het zelve te bekyken of te hande- 757% len, zeggende dat ze den witten vloet daar van krygen zullen, ik geloove als ze het Ke OR inneemen, waar in ze miffchien dit goet ongelyk doen: Zommige Chineezen wilden my wys maaken , dat het een Gom zy» uit oude en opgefplete Cafnaris-Boomen zwee- tende, het welk niet veel wederleggens behoeft, want de klompen zyn te groot, en geen Gom fmelt als vet in’t water; noch heeft zulken reuk. Matthiolus en andere heb- ben genoegzaam beweezen » dat het geen dAos dy3os van Dioftorides en Plinius zy ; waar mede ik het ook houde ; madr dat het een vettigheid of Bitwmen zoude zyn; uit de zee of der zelver grond zweetende, heeft (als gezegt) zyn zwaarigheid : Im- mers uit den traanigen reuk op koolen, als ook om dat het zoo ligt in het water {melt en zich met olye vermengt ‚ kan men befluiten , dat het geen Bitumen ‚ maar een vettigheid uit eenig Dier voortkomende, zyn moet. Als men de ftukken in een vat wil kuipen om lange te bewaaren ‚ op dat ze niet t’ zaamen fmelten, moet men ze eerft bewinden met droog gras, en dan inleggen in eenig zaagzel van hout : Anders kan men ze ook bewaaren in.een fteene pot en aan koele plaatzen, maar men moet.ze by geen linnen of papier leggen , het welke daar van verrott wegens de brakkigheit , die langen tyd daar in blyft, dewelke echter haar bewaarmiddel is; want Sperma Ceti en andere foorten van Ambar, als ze te ouden droog geworden zyn, moet men, im- mers alle ro jaaren eens, een nachtje in zeewater leggen en in de zonne weder droo- gen » waar door haare krachten vernieuwt worden. Uit de Franfche Gefchiedeniffen van de Anthill. blykt, dat dit goet in de Weft-Indifche Zee ook valt, en aldaar Supo mar- uus genaamt word. Nu zal ik noch eenige bewyzen aanbrengen, waar uit mynes oordeels blyken kan, Bewys van den dat Sperma Ceti uit eenige Walviffchen haaren oorfprong hebbe. Ser Voor eerft kan den lezer vinden in de Epbemeridibns Nature Curioforum in ’t eer- En fte Deel ad Annum 1670. Obf. 136. dat een zeker perfoon langen tyd vooreen grdbt ge- Eerfle aanmer= heim heeft gehouden, doch eindelyk in * licht is gekomen, namentlyk, dat hy in de zyse ez bocht van Bifcaija veele Walviflchen gevangen ‚ en uit der zelver brein het oprechte gojirdk Sperma Ceti hadde weeten te bereiden: Want hy nam hert brein vanden Vifch, deed het in een groote pot » dewelke beneden een gaatje met een prop hadde; dit liet hy aan eene warme plaats een tyd lang ftaan, daar na opende hy het onderfte gaatje» en liet de olye of traan daar uit loopen > zoo bleef het zuivere Sperma Ceti in de pot: Die foorte van Walvifch word aldaar genoemt het Mannetje» in’cLatyn Orca» dewelke veele tanden hadde ‚ en daar onder zommige waaren; dewelke omtrent een pond woegen. Noch in de zelve Obferv. kaan eenige Exempelen, dat de Engelfche inde Eilanden Bar- midas woonendes het Sperma Ceti gehaalt hadden niet alleen uit het brein, maar ook uit den buik van een getanden Walvifch , den welken zy mede voor het Manneken hielden. Vor- Verdere ondervin- dinge van 4 zelve. | Brouwns werhaal van t Sperma Ceti. Dat het uit det Walvifch voortkomt, word door onder- vinding en voorvallen bekrach= tigt. Dezelve komt uit bet hoofd, Ux Ca- 280 D' AMBOINSCHE Vorders hebben wy zedert ’ Jaar 1670. dergelyke ondervindingen hier in Amboi. na gehad, wanneer wy uit het hoofd van doode Walviffchen, die meet getandt waa- ren, het brein hebben uitgehaalt, het zelve in potten of Bamboefen een tyd lang be- waart ; na verloop van eenige maanden ‚> doch meeft in de koude of regentyd heeft men aan de kanten van die vaaten een zuiver wit en fchilfferig Sperma Cetì gevonden; en als men beneden aan ’t vat een gat maakte, zoo liep de olye of traan daar uit : Doch dit flach van Sperma Cet is altyd traaniger van fmaak en reuk dan de bovenftaande ftuk- ken en klompen ‚ die men in zee vindt. Van dezen getanden Walvifch of Orca zie breeder in myn Dierboek. De Engelfche in Bermuda hebben geleert > dat men het Sperma Ceti verfch uit den Walvifch gehaalt met Omphacinum, dtiss verjuis, afwaf- {chen en doorperffen moet, om den traanigen reuk te verliezen. : Ik vinde goet hier by te voegen, een omftandig verhaal van Sperma Ceté uit Thomas Brouwn lib. 3. part. 1. cap. 26. Wat Sperma Ceti zy» mogen de menfchen met regt twy- felen, nadien de geleerde Hofmannus in zyn dertigjaarig werk rond uit zegt: Nefrio quid fit, datis, ik ken’tniet. Dies behoeven zy hen niet te verwonderen over de vee- lerhande gevoelens; alzoo zommige.hebben geoordeelt, dat het was Flos maris, dat is, de vertigheid van de zee» en by veele maar voor cen flymachtigheid op de zee dry- vende gehouden. À Dat het’t zaad van een Walvifch niet is, naar 'toordeel van de gemeene man ofte de gewoonlyke benaminge, hebben de wysgierige altyd in twyfel getrokken ; niet lig- telyk konnende oordeelen ‚ dat de zaadelyke vochtigheid der dieren zoude konnen aan- gefteeken worden, of van een zwemmende aart zyn. Dat het uit den Walvifch voortkomt » behälven het verhaal van C/ufius en andere geleerde onderzoekers, is in weinige jaaren ontwyfelbaar gemaakt, door een Sperma Ceti-Walvifch op onze Noord-volkfche kuft komende aandryven, waar van wy tot na- der onderrigtinge , niet konnen nalaten iets te verhaalen : Hy was 6o voetlang, *t hoofd was byzonder; iets in ’t breede over den mond heen hangende ‚ tanden alleen hebben- de in d’ onderfte kinnebak » waar van de grootfte woegen omtrent twee pond, zon- der knersbeenen in den mond, doorgaans Walvifchbeenen genoemt; alleen twee kor- te vinnen voor aan op den rug hebbende, de oogen waaren klein, de roede lang en uitfteekende: Een kleinder Walvifch van zulk een {lach quam ‘er twintig jaaren te vo- ren op de zelve kuft aandryven. De befchryving van den Walvifch; fchynt Gefnerus ‚ Rondeletins sen Aldrovandus in zyn eerfte druk overgeflagen te hebben, doch aangemerkt en befchreven in de Latyn- fche druk van AZmbrofsus Pareé, en onder de vreemde dieren van Clufiys, en in de na- tuurlyke hiftorie van Nurenbergins» doch noch wydlopiger in fon/tonzus. De Matrofen (die de befte naamgevers niet zyn) hebben dit Dier Yubartas , ofte veel eer Gibhartas genoemt ; van de zelve benaminge leeft men van een in Rondele- tins, by de Franfchen genoemt Gabbar, van zynen ronden en bultachtigen rug. De naam Gibbartas vinden wy ook» dat een zekere foorte van Groenlandfche Wal- viffclten gegeven word : Maar d’ onze, daar wy nu van verhaalt hebben; fcheen met den Walvifch van die benaminge niet overeen te komen; maar veel eer met de 77w2- pa of Sperma Ceti-Walvifch ‚ volgens de meeninge van onze Groenlandíche befchry- vers in Purchas, die de derde geweeft is onder de acht aanmerkenswaardige Walvife fchen van die kuft, ‘ Uit het hoofd van dezen Walvifch (eenige dagen geftorven zynde en nuaan’tver- rotten) vloeiden ftroomen van olye en Sperma Ceti ‚ die by de vilchers aldaar met vlyt verzamelt en bewaart wierd; doch in’t opbreeken van het hoofd, vond men het Magazyn van Sperma Ceti in huiskens en ordre leggen, zoo groot als Ganze-eijeren > omhangen als met breede plaaten ‚ zoo groot als een Mans-hoofd, in de gedaante van honingraten, ganfch wit en vol olye. Iets dergelyks {chynt’er geweeft te zyn in den Phyfiter of Capidolio van Rondeletins » daar RARITEIT-KAMEIR. II Boek. 281 daar hy fchryft : Dat een vertigheit , dunner als olye , uit de harzenen van dat dier Re vloeit, welke daar uit zynde > is het overfchot als de fchobben van Zardyn in een lane klomp uitgeperft; 't welk van hitte (meltende wederom van koude ftyf wierd: En de- AAA zen oordeelen veele den Vifch geweeft te zyn , die Yonas opflokte ; hoewel hy om de grootte van zyn mond, «en de menigte in de Zee ligtelyk de Liömia geweeft is. Een zeker gedeelte van Sperma Ceti , aan de Zeekant gevonden, was zuiver, en Bezige had weinig zuivering van noden : Een groot gedeelte met ftinkende olye vermengt , 4/7 4zeh diende wel ter dege toebereidt, en dikmaals uitgeperft te worden, om in platte koe= /razdge- ken te brengen» en was niet alleen in *t hoofd ‚ maar ook in andere deelen gelegen ; le want uit de vleefchachtige deelen gebraden zynde, droop olyes het reuzelachtige en dikkere deel naar den grond zinkende: In de olye zelf wâs ook veel daar van begre- pen» en na eenige jaaren kreeg men daar iets uit. Zelden dat de Groenlandsvaarders zulk een flach van Walviffchen te zien keygen; Deze en derhalven is’t maar een toevallige waar, by andere niet te bekomen: ’t Brandt wit HN en helder op als Kamfer, maar ’t wil zoo in fterk water niet {melten. Zommige brok= lele ken van omtrent vier loot geduurig in °t water gehouden; geeven een frifle en licflyke reuk ; wel toebereidt en van de olye afgefcheiden , zal ’t niet ligtelyk vergaan, en de olye, die vereifcht word in de zalve van Matthtolus , konnen uitharden. | De veelheit van olye, die uit de Sperma Cett eerft geperft wierd, was witen klaar Rl gelyk de olye van Amandelen ofte Bez; dat'er uit gezoden wierd, was rood: Gerees- Men merkte dat ze in de vaten » daar ze in bewaard wierd , groote lekkagie leed: ee Zy bevrieft ofte word haaft ftyf in de koude, en hoe verfcher hoe eerder: Zy fchynt van de olye van andere dieren te verfcheelen, en onze Zeepzieders wierden in hunne nfteninge dies aangaande grotelyks bedrogen » als zich niet willende vereenigen ofte laten mengen onder hunne loog, maar wel onder Schilders verwe, hoewel ze nauw- Iyks altoos opdroogen wil : De wollekammers gebruiken ze , en de boeren tot een {nee , pyn in de lenden en harde gezwellen: In de Geneeskonft kan ze dienftig zyn s en verftrekt tot een grond in de vermengde Olyen en Balzamen; gediftiileert zyn- de, geeft ze een fterke olye» nevens een doordringend water ; afgerookt zynde; levert ze een balzem, die bequamer geperfumeert word in terpentyn met Sperma Ce- ti overgehaalt: Had het den afgryzelyken ftank willen lyden, wy hadden dart vreemd maakzel des hoofds en de heuveltjes van vleefch daar omtrent doorfnuffelt, nadien de werkluiden getuigen, dat hun het Sperma Ceft voorquam , aleer zy aan het been quaamen; en het hoofd, dat noch bewaart word, fchynt ook zulkste bekrachtigen : De Sphintteres dienende tot de Fifula , had men mogen bezien, nademaal ze ín andere Walvifchachtige dieren in zoo een merkelyke ordre geftelt zyn : Als ook de ftrot, overeenkomende met die der dolfynen en vogelftruizen , in het vreemde raakzel _en gedaante die ’t heeft: Gok wat voor een fatzoen van maag dit dier heeft, (dat het in het onderfte kakebeen maar tanden heeft) daar in de vogelftruifen [die van beiden overvloet hebben] de maag drievoudig verdeelt word ; en nadien in dat dier, te voren gevangen ; niet dan onkruid gevonden wierd; het hert, de longen en nieren zou- den niet vry geraakt hebben die merkelyk van die der landdieren verfcheelen; mitsgaders wat voor een humeur dat ’er in de blaas was» doch voornamentlyk in de Zaadvaten; waar door wy hadden mogen oploffinge doen van heet onderfcheid des humeurs van deze, die den naam daar van draagt. N EN ed XXXVII Lardum … marinum, (8 Zeefpek. Wanneer, eu hoe het bekent ge- worden is. 18: DD AMBOINSCHE ALLE ELO OR TED Lardum marinum. Zeefpek. Ikan poenja monta. Nder de foorten van Amber wil zich indringen een ander vuil en {mee- rig goetjes het welk wy Lardumnm marinum noemen } „dat is, Zeefpek en Zee- ongel, in ’e Maleitfch, Jcan poenja monta. Het is buiten twyffel een reche uitfpouwfel van den Walvifch à word met groote en kleine klompen ge- vonden» bleekgeel, vuil als oud ende garftig fpek ‚ de handen fmeerig maakende, van binnen is het ganfch haairig en draadig» zoo dat men het qualyk van malkanderen trekken‘kan + maar wel doorfnyden, van een verten en traanigenreuken{maak, op koo- len noch fterker en onliefelyk, gelyk traan of oud fmeer, zoo dat her een geheele ka- mer met zyn vuilen reuk vervult, die ook lange duurt: In ’t eerft is het witachtig of vuilgeel ‚ maar binnen weinige jaaren word het van buiten gryzig en Zwartachtig » met ’er tyd verdroogt ook het meefte vet, zoo dat by na niets dan de grove vezelen overblyven ; «op het vuur gefmolten en door een doek gekleinft word een dik ongel daar van. In ’t jaar 1664. is het alhier eerft bekent geworden, wahneer een groot ftuk op Manipa aangedreven was» liggende in de zonne te fmelten zonder dat’er iemant op- lette, tot dat een jager, met zyn honden daar omtrent komende en ziende, dat de honden daar van aaten, het zelve opnam : Omtrent dien tyd wierd ook een ftuk op Nuflatello gevonden, en dewyl het onder den gemeenen man onbekent was; maakte men malkander wys> dat het een foorte van Amber moefte zyn, gelyk het ook rede- Iyk duur verkocht wierde: Men bragt herop Java, daar de verkopers. uitgelacht wier- den, leerende van de Javanen en Maleijers dat het een veracht goedje en-het uitfpuig- zel van een Walvifch was: Zy wilden het egter noch wel hebben voor een geringe __prys» om dat het dienftig was voor die. zich met viffcheryensgeneeren ; want het zel- Adamas, Diamant, ve wat warm gemaakt» en de deur van de Serijen en mond van de vifchfuiken of Robbers daar mede gefimeert of berookt ‚ lokt de viffchen aan, het welk dan [zoo veel my bekent is] haar eigentlyk en eenig gebruik is; hoewel andere dit goed aan hunne Serijen niet geerne hebben , dewelke quaade beenen hebben » want de ver- zweeringen zullen verergeren in ’t Zeewater door dit goed geinfetteert. Men zoude mogen giffen , dat de taaije vezelen van het Zeefpek haaren oorfprong hebben van het taaije en haairige vleefch der Zeekatten, het welk hard om te verdouwen is, en miffchien dit mengelmoes in zyn maage maakt. gee en ee XXXIX. HOOFTDEEL. Naamen van eenige Edelgefteenten in 't Mateitfch. Damas, een Diamant in ’t Maleitfch Zutam : De Maleijers maaken drie foorten van den Diamant: 1. Jutam Bun, dat is > water- of donker-Dia- mant, dewelke donkere wateren geeft; deze word voor de gezontfte ge- acht om te draagen: z.Zutam Api, of vuur-Diamant, dewelke een roodach- tig water heeft, en het lichaam wat geel ; deze verhit het bloed te zeer ; “en word voor ongelukkig gehouden: 3. Mam Poeti of witte Diamant > van heldere en blan- ke wateren; deze zyn de mooifte om te draagen, dewyl ze verre van zich fchitteren. Alle drie vallen op Swccadana ende in de Landas. Diamant hiet in ’ Sineefch Swanu, en _RARITEIT-KAMER. III Boek. 283 et is in Sina niet geacht» alleen maar eenige kleine koopen ze om glas daar mede te fnijden en te graveeren. Canjang is een baftaart Diamant» wiens wateren op den grond blyven zitten ‚ en niet „Noch een uitfchieten > miffchien zynde onze Clabbeken: Clabbeken vallen in Sina, zyn hard en ren moeijelykteflijpen» ‘en hieten aldaar Tsjaetsjoe, datis, Waterfteen, om dat ze het vuur van een Diatmant ntet hebben. | Het is geen wonder, indien men hedendaags de Diamanten zoo hard niet vindt, „Amer gelyk d’ Ouden daar van gefchreven hebben, zoo ’t waaris, dat in de Golkondaalfche der Schrijn mynen binnen zoo weinige jaaren de Diamant weder aangroeit ‚ daar men te voren *** gegraven geeft. De hedendaagfche winzucht en pracht willen ze in zulke menigte heb- ben > dat ieder ambagtsman dêzelve draagen inag » zoo dat de (teen geen tyd heeft om oud genoeg te worden, daar hy te voren miffchien r of 2 duizent jaaren in zyn myne ruft hadde gehad: Immers het outfte gewag vind men daar van’ by Mots; die den Diamant onder den naam van Jahalon, datis, Hamerfteen , eerft in den heili= gen borftlap gezet heeft; toen de waereld al 2 soo jaaren geftaan had; of Tubalkains de werkmeefter in koper en yzers al voor den Zondvloet de konft gevonden hadde om Diamanten te flypen, is onbekent. | | Rubinus', een Robyn, de grootfte, die wy voor een Karbonkel houden, noemen DeRobyn. de Maleijers Gomala, de gemeene Robynen Manicam en Permatta mera; want Per- matta is in t gemeen een Edelgefteente ‚ als of men zeide Per meij matta , dat is, jets dat fchoon in de oogen is : De Maleijers maaken ook geen onderfcheid tuffchen- de rechte Robynen, dewelke vuurrood zyn; Spinellen hoogroed; Lychnis geelrood ‚ Sven en Baleis lichtrood, of witachtig: Hier van zyn zommige Zoo wit» dat men Ze voor ane kryftal aanziet, maar ín ’t neigen toonen ze eenige roodigheit, het welk fraai ftaaren Vtolr dit is d’ Eriffalis of beter Erytrylla van Plinius Lib. 37. Cap. 10. Alle Robynfoorten hie- ten in °t Sineefch Sia Liudfi, dat is, Graanaat-korrels, en worden van hun zeer diep uit d’ aarde gegraven ; de vrouwen draagen ze in de haairftekers ‚ maar geen man= nen, Smaragd in ’t Franfch Efmaraude, Maleitfch Permatta Idjon; deze word niet veel ge- Smaragd zien in deze Landftreek: Smaragden komen uit het Sinefche Landíchap Suf/uwan, daar Sn men ze in zekere rivieren vindt digt by hunnen oorfprong; daar ze uit de klippen ko /iboor- men : Men vind’er ftukken van een hand groot » egter zyn. ze weinig en dier in dean Sina. Saphyr; in ’t Arabifch NZa; Maleitfch Nilam en Permatta biroe: _Sapbyr ús Granaat; in ’t Maleitích Bzdjt de Lima; roozeverwig van koleur en gedaante ; de he kr korrels uit den rypen Granaat ganfch gelyk, daarom ik gijle dat hy de Kargedonius zuiver van Plinius of Grenater der Ouden geenzins zyn kan, dewelke hoogrood en vuurig en zyn moet, daar de gemeene Granaat veel. meer onder de Balcifen gehoort: Deze heb- ne ben hun naam geenzins van een Paleis; als of hy hét huis of moeder van den Robyn _ was, maar van de volkeren Balukes of Balotsjes ten Weften van de rivier Indus woo- nende, daar deze fteenen veel vallen: Ik heb ze de Inlanders zien gebruiken om het donker gezicht te verklaaren en verhitte oogen te verkoelen, op een harde flypfteen met water zoo lange gewreven , dat ’er even iets afkomt, en het zelve in d’ oogen gedaan. Amethiftus is bekent aan zyne purperverwe; deze is bard, glad, blinkende doch Amati niet zeer doorfchynende, aan den kant ftomp en vetachtig van aanzien; voor de be= El fte houdt men dewelke de koleur van Amorellen-wyu heeft: Men vind’erook; die zoo licht van koleur zyn ‚dat ze naar ’t paar{ch kryftal gelyken,en zomtyds met violette aderen daar door; men draagt ze niet in ringen wegens hunne flegtigheid, maar aan Braze- letten’ en Paternofters. Sardiuss een Carneol , deze komt veel uit het roode meir van Mocca, enword Sardien arneol by den gemeenen man onder den Agaat. mede betrokken > en ook genaamt , zom : Nn z T00- a D'ÁAMBOINSCHE mige _roode en geele Agaat ; want zommige zyn' roodachtig als rauw vleefch of war rood, ande- ter daar in bloedig vleefch gewaffchen is, en fchier niet doorfchynende» ’t welk de oes rechte Carneol zyn moet; andere zyn Oranjeverwig, half doorfchynende ‚ met bree- dn de aderen ‚ die zomtyds eenige beelden. vertoonen ;, zommige ook witachtig als een ander Agaat: Alle zyn ze ftomp van kanten en vetachtig van aanzien: Daar zyn ’er ook zoo vuurigrood, dat men ze voor geele Robynen zoude aanzien, dach aan den kant hebben ze altyd eenige donkere plekken of aderen. XL. HOOFTDEEL. Kat-oogen. Maleitfch , Matta Cutsjing. een XZ At-oogen » by de Portugeezen Olhos de Gathos genaamt „ zyn een foorte Seef IN van Opalus , hebbende tot een byzonder merkteken, dat ze over ’t lyfeen rin van witten ftraal vertoonen, als men zekeren hoek tegen ’tlicht keert > zy mos CHN. gen dan donker, half, of geheel doorfchynende zyn, en van wat koleur zy willen, zoo ze dezen ftraal niet hebben» zoo zyn ‘tgeen Kat-oogen; doch ftaat te merken, wanneer men den rechten hoek niet naar ’t licht keert, zoo ziet men den Ln ftraal niet of weinig ; ook fchynt de {traal altyd mooijer en grooter by de kaers dan foortenen by dag. De flegtfte hebben een grauwgeele koleur ‚ zommige naar ’t groen trekkende s tolearen. _cyen gelyk de oogen der Katten; zommigeniet, zommige half doorfchynende, en hun ftraal trekt uit den witten naar den geelen. Men moet ze niet flypen met tafels of kans ten, maar tond laaten en flegt polyften. De {legtfte worden gebruikt tot Brazeletten en Paternofters , de halfdoorfchynende worden in ringen gezet, doch moeten’ van ondes ren platachtig zyn, en niet diep in de kas ftaan. Element- _ De mooifte foorte hier van komt nader aan den Opa/, en hiet by de Duitíche Ju= | Ek weliers Elementfteen , Gemma Elementorum ; hy heeft de grootte van een erweet ; is door- nende. {chynende als een donker kryftal, waar in men de koleuren der vier Elementen kan zien fpeelen ; want het doorfchynend lichaam met de witte melkftraal vertoont de luchts Enver. een geel vlammetje ter zyden het vuur; een blauw plekje het water; de andere don- “ont deko: kere hoek de zwarte aarde: Na zonnen ondergang vertoonen zy zich vuuriger dan by, ak vegen- dag : Deze zyn weeke en teere fteenen, die men zachtjes handelen moet; men vind 5___ze op Ceylon in Cambaija en Pegu. Bygelof Ly worden in Indiën veel hooger gefchat en ook dierder verkogt dan in Europas sa dg om dat de Javanen een algemeen gevoelen of waangeloof hebben, dat des bezitters en dezelve. draagers goed niet zal verminderen maar al geftadig vermeerderen ; miflchien om dat menfchen , dien ’t wel gaat, veele benyders hebben, die de oogen toefluiten om eenes anderen geluk niet te zien. Zy gelooven ook dat Vrouwen » die dezen fteen draagen, by het manvolk-zullen aangenaam worden: Het is ook een Droomfteen zoo. wel als den Amathift ‚ want hy maakt geneugelyke droomen; en wil egter van geen droomer gedragen zyn: De Oude noemden diergelyken fteen Paederos, int Duitích een Wêzes om dat hy minnens waardig is als een mooi weesjongetje. Onder. Noch een andere ondervindinge heb ik van den Elementfteen ; dat hy in een ring hfds à ftaande en uitpuilende gelyk een erweet ‚ de beelden en koleur vertoont van alles; Schryver. welk zyn affchynzel naar hem toefchiet, inzonderheit als men onder dak ftaat; by voorbeeld. Eens zat ik in een Oranbay (zynde een gedekt vaartuig daar in fatzoenlyke luiden vaaren :) een zulken ring aan de hand hebbende en iangs het land vaarende; ik konde daar in zien de groene boomen, die ter zyden op het land ftonden , het be- wegen der fchippers die achter my ‚, en de aangezichten van die neffens my zaten. Indien deze Elementfteen den naam van den rechten Opalas.niet kan haalen» zoodunkt de À RARITEIT-KAMER. — III Boek. 285 My dat hy is de Aftrobolos van Plinius Lib.37. Cap. ro. dewelke gelykt naar een vifch- By Pl oog, en den glafis der fterren aanneemt. | | Aeg Daar is noch een ander zeldzaam Kat-oog van een wilde Kat komende , waar van maant. 5 en aps zie op zyn plaats onder de Meftice. Ben Dewelke wy Kat-oogen noemen » verdeelen de Chineezen in drie verfchillende ftee- 27 Í** nen : De eerfte is de gemeene of donkere Kat-oog, mef een witte ftraal; deze word De zelve in ’t Sineefch Nyaun kang bac of matta Coetsjin genaamt, en is weinig geacht als hy En à niet klaar is: 2. De befte en dierfte isd’ Elementfteen, dewelke veelderlei verwen ver- pp, {2* toont en dezelve veranderlyk ‚ daarom is hy miffchien de rechte Opalus; deze word {rt by uitnementheit Tsjoe en Po-tsjoe, dat is, Edele fteen» genaamt, en word gevon- den in de rivieren van Suffawan onder’t zand verborgen: 3. De derde is de flegtfte, De zé uit Ceilon komende, die men doorboort en ’er dan koraalen van maakt; deze is fchier £** niet doorfchynende, aan d' eene zyde vuilwit, aan de andere geelachtig meteen paar- - lemoerftraal »‚ die men niet ziet als men hem van ’t licht afwendt; hy komtgeen- zins uit de bergen, maar het is een Meffica uit de Chama Striata of Bia.Coroerùng ‚ bos ven in ’t IL. Boek befchreven; deze vallen veelen.grootin den Zeeboezem voor ’t Land- Waar di fchap Quang fay omtrent de ftad Kengrsjoehus en daarom hiet hy Kat-oog Hamtsjoe en dat is, Schulp-peerlen, doch zyn gemeen en van weinig prys- Meftica Bulang {chynt ook een foort van Kat-oogen of Elementfteen te zyn ‚ van.my ‚Mellie noit gezien en word zelden gevonden ; naar ’t verhaal van anderen ‚ heeft hem een vrouw zh op. Makkaffar gehad, dewelke was boven plat en rond , beneden uitpuilende als met **”: eenfteel, klaar en half doorzichtig; daarin zag men by dag eenlicht, het welk by nacht grooter wierd ‚ en *t zelve wierd! groot en klein, na dat de maan toe en afnam: De vrouw, die hem bezat, wilde veele voorzeggingen daar mede doen, maar zy wierd by den gemeenen man gehouden ; dat zeeen gemeenzaame geeft (Spiritus familiaris) hade de. Dergelyke Gemma befchryft Plinius Lib.37. Cap. vo. onder den naam van Setenin= Plinius tis> dat is, Maanfteen; te onderfcheiden van Selenites lapis > ’t welk is. Moskovifch. gern glas. Een anderen teen heb ik gezien van Ooft-Keram gebragt in de grootte en rond- te van een mufquet-kogel ‚ groenachtig als bottel-glas» in de midden met een geelen. „wandelend lichtje, dergelyke de Iraliaanen Girafole, en de Latynen Afferas noemen. Dewyl men my dikwyls wys gemaakt heeft , dat de Ceiloníche Kat-oogen uit de Order Zee of uit eenig Zeegedierte komen » zoo heb ik zekeren Chirurgyn laft gegeven; An die een tocht naar Ceilon dede ‚ dat hy ter dege daar naar zoude vernemen; dewelke sk À dan tot my wederkeerende, bericht dede, dat hy ‘er naar gevraagt hadde, te weten. Áat-og- naar de zelve fteenen > die wy in ’t Duitfch Kat-oogen, in ‘tPortugeefch Olhos de Ga- rine thos, in ’t Malabaarfch, Ponekenbeijdudi noemen, en-dat hy vand’ Inlanders geen ander bericht heeft konnen bekomen, dan dat ze op de Ceilonfche ftranden door de Zee opge- worpen wierden : Dit verhaal kan ik qualyk van alle Kat-oogen opnemen, immers geen= zins van de klaare en doorzichtige; hier boven Elementfteen genaamt, maar wel van de an- dere donkere, dewelke miffchien in eenige fchulpen groeijen of uit der zelver fchaal ge« maakt worden : Inzonderheit komt my niet waarfchynlyk voor van een fteen , die de onze mede voor een foorte van Kat-oogen houden en de Sinezen böven op hun Tartarfche mut- zen draagen, waar van de Sinezen beveftigen ; dat hy uit een Zeefchulp gehaalt word: Hy is rond in de grootte van een mufquet-kogel doorboort ; van verwe als vuil yvoor » dochter weêrzyden heeft hy een plek alseen oog, meteen paarle weêrfchyn; zoo moet menook den boven genaamden edelen Elementfleen onderfcheiden van een anderen gemaakten Ele- mentfteen, *t welk een konftig glaswerk is ‚ half doorfchynend., waar van de geele en blau- we koleur zeer aardig, door malkanderen loopen ; inzonderheit als ze hoekig zyn» waar van men oorhanggzels en Paternofters maakt, zyndemerkelyk ligter dan de natuurlyke fteenen. Doch doorboorde korrels van de Ceilonfche, Steenen hebik zelf gezien, hoewel des zelve wat flegter van alloy zyn. —_ Wederom myn Schoonzoon, Monfí. Wybrand Laurentius, heeft op-myn ketan | Nn 3 en 286 D' AMBOINSCHE bericht » „dat de-Kat-oogen op Ceilon in de groote rivieren gevonden ; en miffchien door de zelve de op ftrand gevoert worden. snie si XLI HOOFTDEEL _ Onyx. Jer d > - zn Ar _By onze Baandin isde Diamant de Korat onder de Edele pefleehien » maat in de H. of zulks al van outs en inzonderheit by de Oofterfche Natien zoo geweeft zy ; eg sie ftaat zeer in twyffel: Immers in de Heilige Schrift word de Diamant zulke B eere niet gegeven; maardeOnix, in’t Hebreeuwfch Schoham genaamt, waar le gefieen- Onder de Sardonix begrepen is,:heeft de eere dat hy de eerfte genoemt, en did zyn geboorteplaats in het aardíche Paradys aangewezen word » Genef: Cap-11. in den heiligen borftlap ; Exod;Cap;xxvrrr. De Diamant is ook aan geen voornaamen noch koninklyken ftams als Levi en Juda waren, maar aan een van de twee minfte en ges Wordme- tingtte , Benjamin of Gad toegewezen. Zoo vind men in de Hiftoryen der Chinee-= Ae ‚7 ZEND dat men van outs geen werk van den Diamant , maar wel van den Onyx gemaakt hog ge= heeft ; waar uit ik befluite ‚ dat dit de alderoudfte en eerftbekende fteen in de wae- Beers reld is. In’t gemeen Chineefch word hy genaamt Fok, by Vader Martinus, Yu; hy- moet-wit zyn als een nagel van een menfch ‚ doch wat zwartblauw en rood moet daar onder loopen >- wat minder. dan half doorfchynend ‚ niet te min fchoon blinkende: Hiervan is het Keizerlyk Signet van China gemaakt, zynde alle andere onderdanen op halsftraffe. verboden hunne Signetten van fok te maaken ; maar wel van $atsjoos welk is een flach van witte marmer met licht vleefchrood gemengt. Hy word zeer zelden en moeijelyk gevonden ‚en niet dan in ’ hert van groote en harde klippen 5 weshalven het in China de manier is, wanneer iemant een zulke klip weet aan te wy= zen» daar in hy uit zekere tekenen voor vaft weet dat de Onyx is, zoo laat de: Keizer de zelve klip openen; vind hy den Zok, zoo laat hy den aanwyzer en alzyn geflagt met veele gaven vereeren ; vind hy hem niet , zoo laat hy hem een voet af- kappen wegens zyn vermetel aanwyzen ‚ waardoor men zoo veel vruchteloofe moeite ge- Wonder- daan heeft. Daar was echter in oude tyden iemant Banho genaamt, die zulk een klip aan. lyk ver- Á : : haal van. twee Keizeren aangaf, telkens met verlies vaneen voet, om dat men na veel moeite. biede geen fok vondt; hy volhardde echter ‘by zyn voorftel; en wees de zelve klip aan by ie O- den derden: Keizer, Zoonszoon van den eerften, die de klip ten gronde toe liet IX 44 te wyzen, af breken en doorzoeken, wannéer men eindelyk den Fok vondt; toen liet hy den ars Vejen man rykelyk vereeren met zyn geheel geflagt, en uit den gevonden Jok het Keis bemn zerlyk Signet maaken, het welk van hand tot hand overgeërft is tot dien tyd toe, 2 voeten afgehakt dat het zelve geflagt uitgeroeit. wierde door een oproer» van drie Koninkskens Sam Coc den, reid verwekt; maar op dat evenwel dit Signet niet in handen der vyanden zoude komen ‚ zoo td wierd het een vrouw om ’tlyf gebonden ; ende zelve in eenen put gefmeten ; niet lang daar 0 wvoorfchyn na Zag een zeker man in dien put iets dat licht van zich gaf, ’twelk hy uittrok t’ za= 4 at men met het doode lichaam , door de kracht des fteens noch onbedorven zynde: Deze Keizerlyk mans zoons nu bezitter van het Keizerlyk Signet, is namaals een vande 3 Köningen Signet d wierdge- Of Sam Coofs geworden, dewelke te gelyk over China geregeert hebben omtrent 314 ear ‚‚ jaaren na Chrifti geboorte. Dit Signet is echter namaals weder verlooren, als de laat- nige ande- {te Keizer-der Chineezen» door de Tarters int jaar Chrifti 1270. verjaagt» over Zee re kluchti- geerde na Coinam' wilde vlugten, wanneer hy onderwegens tuffchen Heijnam en-Brafvlles met der van. Zyne vloot grooten dorft Iydende dezen. fteen in de. Zee fmeet (zoo ze zeggen) uit. wanhoop. Op de zelve plaats zal men noch een plek met witachtig water vinden ; 'e welk zoet en drinkbaar zal zyn.» dy onze Zeeluiden mede gezien doch niet geproeft : Dee SSR Bass De) En e in S vers en pe ok | Ô | B hid 45 nete Bian ad en Cek 4 d « s he ik Ek dy 5 zere 5 p ie We Eieren be Ar oefen a el ET A Sn rrd ebr vd B haf te s e ik 7 À & \ mg eit een 5 APde erheen earder tate ater ema A E tdengefe ze E ER Aser penne er 2e RARITEIT-KAMER. II Boek. Deze Chinefche vertellinge zet ik hier niet, als of ik het naar de hielde, maar om aan te wyzen in wat waardigheit den Onyx by d de by ons een ongeachte {teen. Den voornoemden Fok of Onyx ‚ waar op het Keizerlyke wapen ftond, zeggen andere verlooren te zyn omtrent het jaar Chrifti 1618. wanneer voor de HA de Tarters Heeren van Sina zyn geworden, en dat doe het voorfchreven Signet door een Tarter heimelyk zoude geftoolen en naar Tartarien gebragt zyn, daar het t’ eene= maal verlooren is: Het was een ftuk ruim een taande hand lang en een dwars hand dik. 287 letter geloofwaardig e Chinezen is, zyn- ‘__XLIL HOOETDEEL Achates. Widury. Ehalven de roode Achaten zyn in Indiën gemeen de witte met en zonder fi- # Acha guuren ; als mede op Coromandel, en weinig zwarte : De witte; geen nr figuur hebbende, zyn half doorfchynende, gelyk het witte van een hart gekookt en ei; deze worden eigentlyk by Plinius genoemt, Leuc’ Achates: De witte DE geelachtige met boomen verfiert worden genoemt Dendra Achates, by d’ onze Boomt- jes Achates : Zy zyn zeer gemeen en vallen in menigte omtrent de ftad Swratra in ’t En Indoftaanfche gebergte. De witte zoo wel met als zonder figuuren worden genoemt by de gevonden; Maleyers en Javanen Widury , by zommige doch qualyk Belonr, welke naam eigent- En, lyk den Beryl toekomt, gelyk de Chinezen noch alle roode Achaten Belonoemen, en #fdrten de witte voor Bernfteen aanzien. Gelyke misvattinge heeft onze Natie, dewelke den zwarten Achaat gelyk ftelt met den zwarten Bernfteen of Gagates, die nochtans mers kelyk van malkander te onderfcheiden zyn, want de zwarte Achaat is veel zwaarder; harder en blinkende, gelyk éen fteen behoort te zyn, maar de Gagates, in ’t Portu= geefch dljo bidjo genaamt, waar uit men Brageletten maakt, isligt, en aan ’t vuur gehouden brandt eenigzins met een fterken reuk van Bitumen. Op de zelve wyze kan men ook onderfcheiden den witten Achaat, en witten Bernfteen, die malkander me- de zeer gelyk zyn: De witte Achaat is niet van eenderlei fubftantie, want zommi- ge en wel de meefte zyn half doorfchynende, zoo dat men ze voor Beryl of Bernfteen zou- de aanzien; indien ze van binnen niet bezet waaren met eenige ftipjes als zout of zand« korreltjes. Ik hebbe een houwer-geveft van een groot Heer gezien , gemaakt van wit Achaat, over ’t geheele lichaam van een Koleur, behalyen aan de eene zyde zag men de gedaante van een pikzwarte vliege, dewelke het geheele ftuk raar maakte. Dat’er ne : veelderleye andere gedaanten in den witten Achaat gevonden worden is genoeg bekent, sn dar doch hier te lande vind men ze meeft met boomtjes verfiert, dewelke fchier alle de ge- ela mes daante hebben van onze Vaderlandfíche heide , [Erica] zwart van koleur, het welk zwarte f- We 5 en en fraai uitfteekt op een witten fteen; zomtyds zyn het veele verwerde takken door mal- seonige kander ‚ zomtyds fatzoenlyke boomtjes , zoo natuurlyk op een heuveltje {taande als es of ze daar op gefchildert waaren, en zommige takken leggen in ’t lichaam verborgen: pen, men- Men kan ’er ook bloemtjes aan bekennen , «ook wolkjes > en vogeltjes ‚ doch daar daken toe word een fcherp gezicht vereifcht. Onder de geelachtige vind men, dewelke drop- En oogen en andere beelden van menfchen en gedierte hebben , dewelke niet alle op te dre Es LACHEN tellen zyn. Ik-ben verwondert wat reden en oorzaake van deze verfchillende figuuren zer men uit de nieuwe Wysbegeerte zoude willen voortbrengen, daar in men leert > dat ae bi] meeft alle zoodanige figuren door een toevallige vermenginge van de ftoffe voort- ge d ná \ De 4 1 tuur de kome; en ‘tis zeker dat een Achaat genoegzaam leert; dat het geen toevallig ‚ maar 7, een beftendig en vaft voorgenomen werk van de natuur zy » en dat dezelve een weten- A de of kennende geeft zy , die uit ieder ftoffe weet een lichaam te maaken met zooda- moemt. f nig | | 288 _D AMBOINSCHE nige figuren, als de Schepper in ’t begin ieder fchepzels byzondere natuure toegeei- gent heeft; waar van de fchikkinge in’t byzonder van ’ geftarnte afhangt» maar haa- re Zopyra of vonkskens hier en daar in de geheele ondermaanfche waerelt verfpreide leggen» en de ftraalen of invloeijingen van haare ftarren aantrekken en hegten: In al- le planten, dewelke een zadelyke kracht by zich hebben , volgen deze Zopyra of Zaad- vonkskens altyd net zoodanige figuuren» als haar in ’t begin ingedrukt zyn: Maar in de bergen by ’t maaken van de Edele gefteenten, heeft de natuur wat meer vryheid om veelderhande figuuren dezelve in te drukken, ontleenende of afteikenende niet alleen natuurlyke dingen ‚ maar ook zoodanige werken en fchilderyen, die wy menfchen be- dacht hebben, ten welker aanzien men de natuur van zoodanige bergen niet qualyk vergelyken kan by een zwangere moeder ‚ die haar vrucht zomtyds zulke figuuren in- drukt, als ze in haare bevattinge of gedachte begrepen heeft : Hier tbe is zoo zeer niet nodig ‚ dat een berg» met Achaten zwanger ‚ zoodanige figuuren » als hy den Achaat indrukt, op gezetten tyde en in gelyke grootte en dikte hem zelven voorftel- le, om dezelve aan te zien» gelyk Jacobs fchaapen de gefchilderde ftokjesdeden, en gelyk zommige van den Achaat voorgeeven, dat de zwangere natuur van een Achaat- berg de gedaante van heide of mofch ontleenen of afzien zoude van het mofch ; ’t welk aan een tegenoverftaande berg groeide ; maar zy ontleent haare figuur ook van afwe- zende dingen, als ze maar in de natuur zienlyk zyn, als van dieren huiflelyke werk- middelen en fchilderyen » die juift aan den tegenoverftaanden berg niet te vinden zyn: Die fpel van de natuur is zoo wonderbaar en verfcheiden ‚ dat der menfchen oordeel en ver ftand- onmogelyk’t zelve ter dege konnen verftaan > hoe zulks toegaat ; immers in den A- chaat bevinden wy grotere vryheid van de fpelende natuur dan in eenig ánder fchepfel , en Voorbeeld laat zich in geene regelen vatten; by voorbeeldt, boven in ’t Haoftdeel van den Donder- Geen fteen hebben wy gezegt» datde Martialifche geeft , natuurlyk prefident van den donder; Le den zelven fteen voortbrengt in de gedaante van een flaand en quetfend werktuig: Inde baal, planten maaken de hemelfche direêteurs dezelve zoodanig» dat men daar uit haare aart eenigzins bekennen mag; alsde Jovialifche geeft maakt zyne kruiden zacht, en wolach- tig ; Mars de zyne brandende of doornachtig ; Zon en Venus fchoone bloemen, en _zoo voorts : Maar wat zullen wy van den Achaat zeggen > dewelke zoo veelderleye gedaante vertoont van menfchen > gedierten > oogen , handen, boomen; heide ; mofch» ruiters, wagens, ftykbeugels, zadels, toomen, en zoo voots: Welke alle onder een hoofd -qualyk konnen gebragt worden, of men moefte den zelven den ver- Enver. anderlyken Fan Potage Mercurius toefchryven : Laat ons liever over de mogentheit dee der natuure ons verwonderen, en des Scheppers wysheit pryzen, dan al te wys willen Ea … zynente onderzoeken dingen, die boven ons begryp zyn» laatende ons vergenoegen » om dere- als wy maar een weinig, daar na raaden konnen. Ke. ar Aangaande de kracht dezes Steens, zoo bevinde ik, dat hy by de Maleijers en Ja- een vanen vry meer geacht word dan by onze Natien ; inzonderheit de Boomtjes-Achaten ; Een alle die van natuuren met eenige figuur getekent zyn: Dezen fchryven ze de kracht kracht en toe den draagenden te bewaaren, dat hy van geen vergiftig of fchadelyk dier gebeten “Feran” __ Een ander Achaat, met roode droppen en oogen geteikent , beneemtden kalk zyne es brandigheit ‚ dat men hem zonder fchade in den mond kan houden» ’t welk alhier dikwyls in ’t werk geftelt is door een zekeren goutzmid, bezitter van dien Steen, dewelke in myn tegenwoordigheit groote klompen kalk op den Steen (meerde, en zonder fcha- de in den mond hielde. Eswaar …— Uit de roode en geaderde Achaten, by den gemeenen mant’ onrechte Bafoe Ceylon | gen NANA Sun A NS een Ape 41 brill gd GEN) DE EE Hb 1) if 1, Li js lers NEEN ESS EEEN OLLDELLLARILALENED PIEMEL IULOLLEL ELT EEH Eert e cap beken ie A gr 1 A vend RARITEIT-KAMER. III Bock. 289 genaamt, maaken de Mooren hunne Tafbée of Bidfnoeren, moetende altyd 99 kor- 'Ilanders rels aan eenen {noer zyn; de honderfte en grootfte ftaat voor aan alleen eh 6 IREHR: De Schryver heeft van deze Boomfteenen geene afbeeldingen gegeven, doch de Hr. Feitemaà heeft ze ons uit zyne koftelyke verfameling van dergelyke fleenen mede gedeelt en beeldt flaan op de plaat LV. Zynde dezebve zoo groot als die daar afterekent flaan doch voor *t meerendeel verfcheiden van koleur en wonderlyk fcherp getekent. Hier 5) voege ik noch eenige andere foorten van Boomyteenen. Zie de plaat LVL by de letters G en H. deze ts een fleen van koleur den olyfteen gelyk, met zwart geftipte boomtjes : Ae mede een andere foort „ verbeeldt op dezelve plaat by letter. 1. Deze worden gevonden meen rouwen klipfteen ‚ daar men dien doorkloovende binnenin vindt: Zy zyn mede zwart op een grauwachtigen grond, dochleggen meeftentyas heel verwart dooreen, loopen dwars en fchuins, ja ook welt onderfte boven, zoodanig hoe men den fleen ook klooft, men altoos heele Landfthapjes daar in vindt: Deze konnen niet gefleepen noch gepolyft wor- den; ik heb het meer dan eenmaal bezogt , doch altoos de boomtjes verlooren, Dit Jluk hier afgetekent 15 zoo groot van geboomte als ik oit gezien hebbe. XLIIL HOOFTDEEL, Ophthalmius. Chates, Onyx s en Sardius zyn drie fteenen, die groote gemeenfchap met opn malkanderen hebben» en maaken zomtyds een mengelmoes van een vierden B fteen ‚ die men zoo wel tot een als tot de andere brengen kan : Onder aart be- andere is de Ophthalmins van zulken aart, doch den Achaat naaftko- Vernes mende, of een weinig donkerder, hebbende afbeeldzels van verfcheide dieren oogen , naar dewelke hy genoemt word: By voorbeeld een Vifchoogs-Achaat is buiten aan de rand licht hoornverwig» daar na een kring van donkerder koleur, en in ’tmidden een witten oogappel» gelyk die menfchen die een paerl op de oogen hebben. XLIV. HOOFTDEEL. Cepites. Ie is ook een flach van Achates met verfcheide aderen; ftreepen en koleuren , ZESSEN die zoodanigdoor malkander lopen dat ze de gedaante van een tuin of van een cenfzort Fortres uitmaaken; by voorbeeld : Ik heb een zulken fteen in de grootte van hash een hoender-ei, doch aan de onderfte zyde een weinig uitgeholt, gelyk de ee Cabeletten die men op de piftolen zet ; op de bovenfte of bultige zyde is hy aan de geeftige kant hoornverwig ‚ half doorfchynende gelyk Caret ; ook heeft hy 6 witte aderen ; Lorin waar van de buitenfte en ‘binnenfte de breedfte zyn met vier ftreepen tuffchen beiden ; gedaar- 7 je ; Lens vers alle paralleel lopende en uitmakende de figuur van een irregulier vyfhoekig kafteel ; be 5 ° . S 7 ze ae het binnenfte plein is wat blauwachtig en in de midden een ovaal met twee bruine krin- „seg, 3 5 3 3 - afbeeldin= gen omgeeven » en binnen in de koleur van het ander plein afbeeldende een woon en huis; door des zelfs muur loopt een dwarfe ftreep » dewelke een kruis en een Pos e ZAR kandelaar afbeelt , aan den eenen hoek ziet men de gedaante van cen 008 mgee PED ergen dewelke zich verfpreiden na de punten van t kafteel ; gj ze ftreepen ziet» C. D.E, en ae 6 fyne witte kringen omgeeven > de onderfte of holle zyde is blauwachtig, daar in men noch veele bruine es mede bochtig en in ’t rond t’ zaamen lopende 5 hy is zoo glad dat men ‘er zieh in {piegelen kans en vuurt zoo wel by nacht als andere Achaten: Hy is gevonden op Co- | | dn Oo FOMANR= 5 _D AMBOINSCHE _romandel in een rivier: Den Inlandfchen naam weet ik niet, waarom ik-hem Cepites noeme, dat is, Tuin-fteen, vermelt by: Plinius Libr. 37. Cap. 10. Deze Afbeeldinge hebben wy hier weder by gevoegt „ons mede ter hand geftelt door den voornoemden Hr. Feitema. Waar van ik nit veele dit weinige hebbe gezocht ‚ zoo X veel’t nodig was tot dit Hooftdeel : Zie de plaat LVI. Die by letter A. verbeeldt iseen Jestoekige fortres ‚ rontom m zyn wallen en grachten ; hy is hoog doorfchynend rood + Dre by letter B. is doorfchynende oranjeverwig , dochrbet middelfte eilandtjeiswit, met een rood geftippelde flrand omtrokken ; doch zoo eedel en teer van tekening en koleur , dat bet onmogelyk 15 dezelve wel op koper te verbeelden. Die by letter C. is met een witten growd , doch niet doorfchynende ; de afbeelding is grauw purperachtie , doch met Snelle witte ffreepen omtrohken. By letter. D. ts de bnitenfte rand doorfchynend als glas ; de fortres is bruin puryerachtig en tuflchen in helder van koleur. De afgetekende by E. is de buitenfte omtrek bruin doorfthynende ‚ waar na weder drie flreepen verftheide van _ koleur zyn , werbeeldende een dyk ‚ rontom een doorfthynend doch yzachtig water , in welkers midden legt een groot Eiland, en rontom het zelve veele kleine Erlandtjes ; de- ze zyn blaauw, purper en roodachtig van koleur : ‘Dit fluk is zoo nitmuntend cn vreemd, als my onder die foort oit 15 voorgekomen. De laatffe van deze is verbeeldt by letter F. zynde wit en blauwachtig, doch weinig doorfchynende. Dus verre hebben wy eenige ver- beeldt, die tot dit Hooftdeel behooren, en om te vertoonen, hoe wonderlyk de natuur in de fleenen fpeelt , zoo konnen wy niet voorbygaan eenige dergelyke op de zelve plaat te vertoonen; by N°. 1. vs een foort van « Agyptifeh marmer of Achaat , bont en ver- fcheide van koleur , waar in men de gedaante van een biddenden Paus ziet in zyn ge- daante en verwen, zoo als hier afgebeeldt flaat ‚ doch de lucht is wat goplekter en meer gevlakt: Dit hebbe ik gevonden onder veele foorten van fleenen, die buiten Romen uit een onde tempel van het muur bekleedzel zyn gebroken. N°. 2. is een Duitfthe Achaat= fleen, waar op men in zyn volkomen koleur ziet een onderaardfche rots ‚ en door dezel- ve eenige bergen in ’t verfchiet , hebbende boven in ’t verwulfzel twee doorgebrookene gaten, door welkers eene een ftraalend licht komt wallen: Hier, nevens worden noch ver- toont twee nitmuntende (lukken van de zoo genaamde Ferraarfche Natuur-ffeenen aangea wezen by N°, 3.en 4. onder veele die ik bezitte, zyn deze wel de netfte en befte; zy ko- men veel nit Italien en worden gebruikt tot voorflukken van Cabinetten : Het is onge- Looflyk woor die dezelve noit befchonwt hebben > men ziet'er in woeftenyen „ bergen, flroomen, vervalle gebouwen, fleeden, gewolkte luchten, en andere zeldzaamegezich- ten „ en hoe dun men die ook door de konft van een zaagt enpolyft , zoo behoud menegter de gedaante , doch met eenige verandering , na dat de gekoleurde floffe van dezelve loopt. XLV. HOOFTDEEL. Proef’ der Edelgefteenten. pak K hebbe by geval en uit eigen ondervindinge gevonden een zeker proef , waar ep door men allerhande Edelgefteenten » zoo ze maar een weinig doorfchynende zyn» nd van de valfche en uit glas gemaakte onderfcheiden kan, welk konftftukje ik noch tuurlyke by geen Autheur gelefen hebbe ‚ en waar uit ik deze grondregel maake: Alle natuur- A lyke Edelgefteenten, die uit bergen-komen en geheel of maar ten deele doorfchynende ee zyn > moeten by nacht of in ’t donker gehouden vuuren, dat is» een helderen fchyn “of ten minften een vonksken van zich geven, als ze met een ander diergelyken fteen tegen malkander geflagen worden. Dit doet geen glas, geen Meffica uit eenig gedier- te of plante die niet doorfehynende zyn, noch geen donker en weeke fteen al is hy natuur- yk; dit vuurtje of glans is nochtans verfcheiden; in d’ een minder in d’ ander meer » uit d' een moeijelyker te haalen dan uit d’ ander, waar van ik de volgende ondervindin= gen aangetekent hebbe. | Hel De Diamant, Robyn en Saphyr» vuuren weinig en bezwaarlyk, te weten de Dias ontrentden Mant heeft een klein doch fcherp blixemiend vonksken> waar door ik geenzins verfta een RARITEIT-KAMER. II Boek. 29 een uitvaarend vonksken , maar een klein lichtje of glans, het welk in den fteen gezien Diamam word: Deze drie zynde harde en gladde fteenen moeten met hun gelyke geflagen wor- eg den, ook wat hard tegen zoodanige hoeken ‚ daar ze minft gefchonden konnen worden: Men moet geen Punt-Diamant tegen malkander flaan > want die zouden malkanderen kraflen : Maar plat geflepen en Fnfetre kan men zien vuuren > als men ze fterk tegen malkander vryft > niet met de punt maar met de kant aan de zyde of-aan het laveur. De robyn geeft een rood en de Saphyr een blauw vonksken of vuurtjes De Smaragd en Element-fteen heb ik niet durven toetfen om dat ze te week zyn. Achaat, Kryftal en alle Kryftalachtige half klaare en witte keifteenen; dewelke in 2 Op- menigte in Amboina gevonden worden, vuuren op ’*t aldermeeft, dat by na de geheele Ge fteen daar van fchynt> zoo wel met hun gelyke als met andere geflagen ; jade Kryftal fe zoo ligt, dat ze vuuren als men ze maar tegen malkander laat vallen of flegts zacht ftryke, vez. De Achaat'geeft ook aanftekende vonken van zich ‚ zoo dat men ze tot vuurfteenen » tot vuurroers en fnaphaanen gebruiken kan; derhalven heb ik boven gezegt, dat de Achaat en vuurfteen groote gemeenfchap met malkanderen hebben » dat het {chynt de moeder van Achadt niet anders dan een halve vuurfteen te zyn; immers zoo als ze my van Suratte toegezonden zyn. : : Alle Meffice , zoo uit gedierten als uit planten die niet doorfchynendezyn, vuuren 3% Aan niet. Als gy dan een zulk fteentje krygt, hoe mooi en gelyk het den waaren fteen ook de mag zyn» ’t welk geenzins vuurt » moet gy voor een Meftica houden, evenwel die BE klaare fteenen > dewelke my voor Meftica Ular of Slangefteen verkocht zyn, vuuren ook doch zoo veel niet als de Kryftal. Stukken van glas tegen een klaaren keifteen geflagen vuuren wel doch zeer weinigs se Aar en zoo gy wel oplet zoo komen de vonkskens meer van den keifteen dan van ’t glas; BR men moet dan door oeffening leeren kennen het onder{cheid tuffchen het vuur van ’ glas | en natuurlyke fteenen. De Cochlites of Cochlea faxtea vuurt niet, immers aan de platte kanten, hoewel hy Des half doorfchynend is en zoo hard als een Keifteen. de Alle blauwe en grauwe Toetfteenen hard geflagen vuuren een weinig, maar de zwar- De6e 5 8 van de te ganfch niet. : Zoetflee- Alle verfteende Koraalfteenen , en het witte Kalbahaar ‚ dat geftreept is, vuuren %%- Je een weinig; maar het witte gladde Kalbahaar ganfch niet. "wandekan 4 De witte Enorchus is een rofle Keifteen op Boero gevonden; deze vuurt ook. va N De Sfe vand’ Es _ ROrChUs: .* XLVL HOOEFTDEEL Meftica sz 't gemeen. 9 Eftica of Mofltca word in * Maleitfch genaamt ieder fteentje *t welk Harde men buiten gewoonte der natuur in eene plante ‚ hout of andere fteenen zyn. vind, voortgebragt in dezelve, niet uit eene bedorve ftoffe en de dieren laftig vallende maar uit zuiver overtolligheit van goet voetfel ‚ daar in cen fteenachtig zap is aangetrokken uit het uitwendige voetfel. Hier onder dan worden geenzins verftaan zoodanige fteenen , die by geval in de dieren of planten komen of die eenig gebrek dezelve aanbrengen » gelyk alle fteenen in de maages Urips en gal- blaazen, nieren, darmensenz. zelfsnietde Bezoar> varkenfteen; geenzinsde fteenen die eenig dier inzwelgt, gelyk de Kaiman'en hertebeeft doen : Maar Mejfica moet een hard fteentje zyn» glad, zelden of niet doorfchynende, voortgebragt insplaatzen daar Waar dis ze de natuur zelf niet maakt, als in ’t vleefch, herzenen, ver, en aan de beenderen ze der dieren, in ’t zuivere hout en in de vtuchten van zommige planten: Deze fteentjes Oo z Wor 30 D' AMBOINSCHE Zyn by worden by aile de Indianen in vry groter waarde gehouden dan by onze natie > hoe- pb: wel ze van geen byzondere mooijigheit zyn, om dat ze dezelve toefchryven veele ver- acht. borgene krachtens die meeft in een waangeloof en inbeeldinge beftaan. In ’t gemeen Hurly. worden hun de krachten toËgelchreven van den dragenden gelukkig te maaken of in Seg den oorlog of in de koopmanfchap of in eenig andere hanteering, na dat het dier of plante is daar ze van genomen zyn; hierom plegen zy dezelve zoo veel by malkander te zoeken als ze krygen konnen en in een gordel om ’t lyf te dragen , zoodanig dat de fteenen zoo dicht op het bloote vleefch liggen» dat ze zomtyds met het vel over- trokken en daar in genezen worden; dit doen inzonderheit dewelke hun in den oor= log vaft en onquetsbaar willen maaken, het welk de Maleijers Cabba/ noemen, heb- bende miflfthien zulken konftje van de Joden geleert, die door hunne Cabala zulk vaft maaken en andere wondere dingen beloven. Het is waaren men vertelt onder den ge. meenen man veele raare voorvallen , dat ’er menfchen gezien zyn » die met geenderleije wa- penen hebben konnen gedoodt worden, tot dat men hun een of meer diergelyke fteent- jes uit her lyf gefneden heeft ‚ daar ze dezelve ingedrukt hadden; diergelyke gecaba- lizeerde menfchen zyn ons volk in d’ oorlogen voorgekomen», en de zaak is van geloof- waardige officieren in der daat aldus bevonden, zoo dat het my niet luft de zelveregen Door den te {preken : Maar een ieder gezond Chriften weet wel, dat zulke krachten geenzins ER natuurlyk van een {teen of hout ‚ maar gemeenlyk door duivelery by de kinderen des fProoken. _ongeloofs ( zy mogen Mooren of Naam-Chriftenen zyn») konnen voortgebragt worden : Derhalven als wy in’t vervolg van eenig Meftice dergelyke dingen fchryven, gefchied geenzins dat men ftraks geloof daar aan ftellen zal, maar alleen om te toonen wat de Inlanders daar van verhaalen, en waarom zulke by ons ongeachte fteenen by deze na- tie in zoo groote waarde komen ; daar het doch allegaar beftaat in de inbeeldinge en ‘finnelykheit van zommige menfchen. Waar Zeker wy Europeanen behoeven de Inlanders niet uit te lacchen» want wy zyn aan dat van hyd’ à ; : 5 É Ent Europea- euwel zomtyds mede ziek: Hoe is anders in vorige tyden de Bezoar in zulke achtin= ges ge gekomen en nu zoo veracht geworden; daarentegen is hedensdaags de leelyke Var- kenfteen tot zulken hoogen prys gefteigert » dat men meer goet gout daar voor geeft als hy groot is» als om dat men zich ingebeeldt heeft veel grootere krachten daar, in te fteeken dan ze in der daad hebben. De proef ” Om nu de Meflice van andere fteenen, die ’t zelve fatzoen en koleur hebben te on= dare derfcheiden ‚ hebben ze veele proefjes bedagt ‚ die doch alle niet vaft gaan; inzon- gefprooken. derheit ftellen zy tot een generaale proeve, dat een Meftica in fcherpen azyn of zuur Limoenzap gelegt koken moet, dat is» kleine bobbeltjes rondom zich opwerpen > dit is wel in de meefte waar > echter houd ik die proeve niet voor goet » om dat de mooifte fteentjes daar door bederven , en haaren glans verliezen : Men doet dan beter dat Die men naukeurig kennen leert de gedaante, koleur, ftreepen en inzonderheit de plaats, daar ng eenig Meftica gevonden is met eenig eigenfchap; als wy by ieder in *t byzonder zeggen zullen. Door ’t vuuren by nacht kan men ze niet toetfen ‚, dewyl geen donker Meffica zulks doet, behalven weinige en half doorfchynende» gelyk in ‘tvervolg op zyn plaats zal aangetekent worden. Alle Meffice te befchryven is myn voornemen niet ‚ maar alleen die my voorgeko- men Zyn, en voor eerft zoodanige die in menfchen en gedierten groeijen en dan vervol- gens die in houte planten en andere fteenen gevonden worden : Waar by inzonderheit aan te merken ftaat» dat de Meftice op geen land overvloediger gevonden worden > Deele dan op het land van Makkaflar ‚ op het geheele Eiland Celebes en de naaft rondom RA gelegene Eilanden, zynde zulks buiten twyffel een eigene natuur van die landen ‚ dat ee in de dieren en planten meer fteenzap uit haar voetzel aangetrokken word dan op an- iebes. _ dere plaatzen, De Meftice in ’t gemeen word ook die eigen{chap toegefchreven, dat ze by niemant gelukkiger zyn-dan by den vinder, of die ze van den zelven gefchon- ken gekregen heeft, maar by geen kooper: zoo willen ook de Mooren, dat ze door huns RARITEIT-KAMER. III-Boek. 293 hunne Papen eerft moeten belezen zyns en dan op ieder vrydag met eenig goet reukwerk berookt worden. Onder de Meftice worden mede gerekent eenige andere fteentjes, dewelke niet op de voorfchreve manier in dieren’, houten of planten maar buiten gewoonte in ans dere fteenen van een ander {ubftantie gevonden worden. * XLVIL HOOFTDEEL. Encardia humana. Muttiarà manufia. _M van de Meffice te beginnen, dewelke in de dieren groeijens zoo komt De En ten eerften voor de Menfchen-fteen ‚; Encardia hbumana , in ’t Maleitfch ©rdia bu- Muttiara of Meftica manufsa genaamt; waar vanik ’er maar twee gezien heb- hert ie be: De eerfte naar ’t zeggen van den verkoper gegroeit in ’t herte van een en menfch, zynde geweeft een Javaanfche Paap, ik weet niet om wat oorzaake door die Ppge van Tombomco doot geflagen , in wiens hert omtrent des zelfs fpits deze fteen gevon- apen den is: Hy was in de grootte en gedaante van een oude en gefchilde Pinang , datis, als d’ onderfte en ftompe {pitfe van een hert; aan de bovenfte zyde platachtig ; van koleur zwart; aan de platte zyde zwarter ; aan de fpitfe wat naar denegrauwen trek- Hup Aon kende, rondom met heel kleine gaatjes als of hy met fpelden gefprikkelt was: Om- za en trent de {pits zag men veele en pas kennelyke ftreepen flangswyze rondom loopen- Gen de, doch bogtig en geene kringen maakende: Voorts zeer hard, zwart en altyd kou- der dan andere fteenen; indien hy de voorfchreve gaatjes en ftreepen niet hadde; die de zwarte koleur en gladdigheit verminderen , men zoude hem voor een toetfteen aans zien, want hy ook de metalen toetfte. De Inlanders zeggen dat hy gelukkig zy in den oorlog te draagen ‚ de menfchen ftout, liftig en anderer Luiden voornemen ligt be- kent maakt. Een andersMenfchen-fteens doch niet bekent in wat deel des menfchen hy gezeten Een an- hadde, is kleinder , in de grootte van een Amarelle kerfle, niet hertformig, maar dere foort. onordentlyk rond, hard, zwaar, noch kouder dan de voornoemde, donkerrood en wat ros, vol merkelyke gaatjes, van buiten ruig en wat korlig zonder ftreepen , maar aan de platte zyde met builen als of ‘er ftukjes uitgefprongen waaren. Hy is my van Muk- kaflar gezonden met den naam van Menfchen-fteen; doch ik hebbe den Eigenaar niet {preeken noch vraagen konnen, hoe en in watmen{ch hy gevonden zy. Plinius Lib. 37. Cap. ro. heeft driederleye fteenen , die hy Encardia en Cardifte Ptiinius noemt : De zfe vertoont een zwart hert» afgetekent op een veld van een ander 75% koleur: De 24° een dusdaanig groen hert: De 39° vertoont een zwart hert, maaris aan zyne andere deelen wit. Het kan wel zyn dat ze alle drie foorten zyn van Achates of Onyx; evenwel hebben wy onzen Meftica Manufia den zelven naam willen gevens dewyl Encardia in ’t Griekfch te kennen geeft een fteen die in ’t hart gevonden is, en dea naam Cardifte hebben wy boven in het II, Boek *c XXVIII. Hooftdeel aan een hartformig fchulpje gegeven. Nota: Steenen, die men in blaazen» nieren en gal van menfchen vindt, worden onder de Meftice niet gerekent. Oo 3 __ XLVIIL En "_D' AMBOINSCHE XLVII. HOOFTDEEL. Stcatites. De Stea- A Teatites is een witte fteen den Albaft of Calappus-fteen gelyk , doch zonder - ites, vafte figuur, in de gedaante van een klontje vet, gelyk Plinius van zyn Steatites Waer ie ook zegt: En deze word gevonden in het vet van zommige fterke en vette Sr: Indianen in ’t hooft, in de nek en in de heupe > daar hy zonder pyn of be- letfel van den menfch groeit: hy is zoo hard en glad» dat men qualyk iets daar van fchrabben kan > ganfch niet doorfchynende» zomtyds enkeld ‚ zomtyds uit twee en meer klompjes t’ zaamen gezet, diergelyke ik maar een gezien hebbe. De Indiaanfche Koningen hebben zekere tekenen of liever giflingen ‚ waar uit zy vermoeden dat zul- ken fteen in een menfch fteke, wanneer zy dan om geringe oorzaaken zoodanige men- fchen zullen dooden om dien fteen uit hun lyf te krygen , zoo weinig achten zy het Waar ve loven van een menfch. Zy dragen hem om liftig en verftandig te worden. p ze ge bruikt worden, XLIX, HOOFTDEEL. Tigrites. Iygerfteen, Meftica matsjang. zi E Tygerfteen is ‘gevonden op Sumatra in ’t hooft van een Tyger omtrent waar ge- de herffenen , in de grootte van een ronde pruim; niet volkomen rond ; Eind maar een weinig hoekig; en hier en daar met een gaatje als of 'er zand in gefteken had en uitgevallen was » zoo hard als een keifteen , grauwach. tig van koleur doch vol roffe plekken , eenige figuuren verbeeldende : Men kon- de daar uit befchouwen de hoofden van menfchen, paerdenen andere diëren, dewelke miffchien deze Moordenaar in zyn leven verfcheurt hadde, en welke afbeeldzels de phantazie zyrf herffenen en dien fteen ingedrukt hadde. Zeker Heer, van den welken. ik dien fteen hadde, en hem zelf gezien hadde uit het hooft van den Tyger haalen, verklaarde dat het een zeer grote en verwoede ‘Tyger was geweeft, die met veele fla- gen en wonden qualyk konde gedoodt worden : De Indianen wilden den fteen ftraks verbergen om tot hun gewoonlyk bygeloof te gebruiken , gelyk boven in t XLIV Hooftdeel gezegt is, doch zyn gezag en achtbaarheit bragt te weeg» dat zy hem den en aan _ zelven geven moeften: Hy is int jaar 1682. gezonden aan zyn Hoogheit den groo- vert ie ten Hertog van Toftanen. Brides Een ander diergelyke Steen is eertyts gevonden in de herflenen van een Renofter ziteenRe- OP Java, den welken zie befchreven in de werken van Jacobus Bontius Lib..…. Cap: nofter. in ”c Maleiefch Meffica abbadac genaamt. Deze is-by de Maleijers in groote waarde; dewyl ze van den zelven een weinigje in water gewreven inneemen tegens de verander- RA, de koorts om dezelve door ’t fweeten te verdryven. Zoo heeft men ookin ’tjaar 1656. lipbant. op Jambi in de herflenen van een Oliphant twee Meftice gevonden, het eene wit het ander zwart: Hy was gedoodt van een Yzervarken, ’twelk hem zyne pylen in de oo- ren fchoot als hy het zelve wilde doot trappen. Een ander Renofterfteen wierde gevonden in ’t jaar 1672. op Batavia zoo lang als een lid van een pink; eivormig» met het fpitfe eind in de herfepan ftekende, mer het dikkere in de herflenen uitpuilende zeer hard en grauw van koleur : Naar ’ verhalen van andere ooggetuigen waaren de beelden op den voorfchreven Tygerfteen veel duide- lyker a A RARITEIT-KAMEIR. II Boek. 295 lyker en noch meer te zien en te bekennen > als men hem des avonds by ecen kaers befchouwde. Op Manipa in de herflenen van een wild koebeeft is een (teen gevonden in de groot- Berg te van een musquet-kogel» bruinachtig en half doorfchynende: Hy liet geen hoen van eN den ryft eeten daar hy bylag. beeft L. HOOEFTDEEL. Aprites. Meftica babi. Prites is een fteen in de grootte van een baskogel, die maareen pont weegt, L'Aprites ten naaften by rond met een klein gaatje aan (het eind) de eene zyde, wit A als yvoor» zonder plekken , niet doorfchynende, wat harder dan albaft waar by doch liet zich fchrabben, en als men daar aan flikte wat brak van fmaak £°** byna als fpek. Hy was gevonden in ’t hoofd en in de herflenen van een wild varken voor lange jaaren op Loehoe, eertyts de hooftplaats van klein Keram: Dit is een klein {lach van wilde Varkens, hard van vleefch en leven, zoo dat, alsde vinder verklaar- de; men het zelve Varken niet dooden ja niet eens quetfen konde, tor dat men het van achteren met een fpits yzer doorftak; deze Varkens lopen des nachts gemeenlyk op ftrand, daar zedekleine moffelen opknappen, en daar men zeaan ’t kraaken hooren kan ; en worden daarom van onze Jagers, Strandjutten genaamt: Deze voorfchreven teen is Ez waar in het zelve geflacht nu al 3 of 4, maal overgeërft en gefchonken met die ingebeelde ze z kracht, dat hy veelderleije droomen zoude maaken ; (het welk geen wonder is, want hy word. komt van een flaperig beeft)inzonderheit als men eenig gewigtig voornemen heeft,‚zoo zou- de deze Steen de goede of quade uitkomft door eenen droom openbaaren : Doch de laatfte eigenaar heeft hem aan my overgegeven by dusdanige gelegenheit; hy was om eenige fou- ten in de ketenen geklonken , gelyk hy my in ’t jaar 166o. als ik het gezag over de paraat kuft Hitoë kreeg ook geketent overgelevert wierdes hy dede den fteen groote eer A aan, hem neerftig in kattoen bewaarende, alle vrydagen berookende en hem ’s nagts der Zudia= onder het hooft leggende om te zien of en wanneer hy uit de ketenen zoude geraaken; °°” doch hy wilde hem niets openbaaren, ’t welk mede geen wonder was, want hy quam van een dom beeft ‚ het welk zyn leven niet in gevankenifle , maar meer in vryheit toebrengt: Doe wierde hy quaat op den fteen en gaf hem aan my over, zeggende ge- merkt te hebben, dat hy hem en zyn geflachte niet meer dienen wilde, gelyk hy wel eertyts gedaan hadde : Ik zeide laat u dit niet vreemt dunken ‚ dart de fteen u zynde een Moor niet dienen wil, daar u voorouders heidenen zyn geweeft, die de varkens wel Iyden mogen» gelyk wy Chriftenen ook doen : Ik zal u betoonen dat de ftcen nu by my goede krachten zal hebben; en wel wetende, dat hy om een geringe oorzaak in de ketenen geraakt was, maakte ik hem uit de zelve los; waar op ieder van ons wel vergenoegt ik met den fteen en hy met zyne vryheit naar huis keerde. De Steen isin p, zone t jaar 1682. aan meergemelte Hoogheit van Toftano gezonden, zynde in de 22 jaa- En ten by my niets verandert, behalven dat ik hem zomtyts met zeep gewaflchen hebbe» zg ver- wanncet hy wat’ geelachtig begon te worden : De voornoemde eigenaar hadde hem tE van zyn beftevader ; gewezen Orangkay van Saluki geërft; zynde zy alle gelukkig in den oorlog geweeft , die hem aan ’tlyf droegen » wanneer ze op een tocht gingen. Doe ik hem kreeg hadde hy eenige plekken als fproeíten> die namaals afgingen als hy in zeepwater gewaffchen wierde, met een mes gefchrapt zyndes blonk hy van binnen als Candyzuiker » maar vuurde by nacht niet. De voorfchreven eigenaar hadde noch een kleinen hoekigen fteen gehad, gevonden inhet geraamte van een dode {langs doch zen ame van «doode flang zal D' AMBOINSCHE der in 5 van zelfs in ftukken gefprongen, eer hy i in de ketenen geklonken wierde, en de ftuk- Gor een ken daar na door hem uit mifmoedigheit weggefineten ‚ te meer dewyl hem de Genius des voorfchreve varkenfteens naar ouder gewoonte in de gedaante van een man in den droom niet meer verfchynen en geen uitkomft openbaaren wilde, daarom hy zich dien Eendier- ook quyt maakte. Op mynen Beelen trouwdag heeft een van de aanzittende gaften in Zele cen tam varkenshooft, digt onder ’t oog een fteentje gevonden in de grootte van een varkenge- erwetes niet recht rond, eerft wit, daar na allenkskens grauwachtig wordende; deze wonden 5 was zoo hard niet als de voorgaande. gevonden. LI. HOOFTDEEL. Pile Porcorum. Varkens Bollen. De Pila an Ewyl wy nu ad ’t verhaal der Varkens geraakt zyn, zoo moeten wy noch meer Boen A dingen aanhaalen, dewelke zeldzaam in dezelve zyn; in de magen vande efchre- ‘ , ; k wenzie die voorfchreve Strandjutten of kleine wilde Varkens op het Land Moehamohel afgebeeldt óp de plaa vind men dikwyls 2, 3 en 4 ballen omtrent een vuift groot of minder ‚ zom- LVIL mige vierkant > zommige rond als een kogel, van buiten zyn ze vaalgrauw gelyk de BN grauwe hoeden , zommige ook bruin ‚ ruig alseen vilt , daar aan men de haairtjes en ‚ klaarlyk bekennen kan, ligt en taai van fubftantie; als men ze doorkapt zoo ziet men vazeker. niets dan diergelyke haairen, in de midden hard, roodachtig doch noch al van haai- ren gemaakt » zoo digt en vaft dat de geheele bal niet dan een enkel vilt {chynt te zyn. Zy hebben geen zonderlyke fmaak en de haairtjes iemand op de huid komende verwekken een klein jeuken : De Jagers hebben my tot noch toe niet konnen zeggen; waar uit deze ballen groeijen, weetende geene vruchten in’t bofch noch geen ander koft . die de Varkens eeten, waar aan diergelyke haairtjes ftaan ; het is ook te verwonde ren» dat zomtyts 4 diergelyke groote Fallen , in eene mage van zulke kleine Varkens gevonden worden ‚ en de Jagers hebben nooit gemerkt , dat zoodanig varkenvleefch Warden {limmer zy van Ímaak. Daarentegen heeft men in de magen van zommige koebeeften sten gn diergelyke ballen gevonden, van buiten gladder dan de voorige, zwartgroen en voo- Re zer, van binnen mede haairig doch niet viltig, maar als van flym.t’ zamen gebakken : maar deze koebeeften waren lange te voren niet gezond geweeft, quynende en uittee- Pifo aan- rende tot dat ze ftierven. Diergelyke ballen befchryft Doëtor Pifo Lib. 5. Cap. 2 5. Hin Ene flor. Brafll. gevonden te worden in de Brafilifche koebeeften , die hy Zaphos Pilofos Fumentorum noemt: Deze koebeeften gaan langen tyd kuchende en quynende tot dat ze fterven, gelyk de bokken, die den Bezoar hebben; dezelve ballen zyn ganfch haai- rig > van buiten met een zwartachtige harde en gladde huid omgeven : Hy oordeelt Ae ger dat ze komen als de koebeeften op haar vel jeuken gevoelen ‚ het welk zy met byten gaar over. in de huid verdryven, willende eenige haairtjes uitrukken en inzwelgen, die dan on- verdoulyk in de mage zittende met de voorfchreve {lymerige huid omgeven worden. Als dit in de Brafilifche koebeeften plaats heeft, zoo kan ik niet weeten, hoe het in de wilde Varkens zyn kan, welkers ballen buitèn lichtgrauw en-ruig > binnen van rofle haairtjes gemaakt fchynen, daar de Varkens hier te lande allegaar zwarte haairen heb- ben. En ge Het gebruik van de Brafilifche Tophus is gewreeven en ingenomen tegens een lang- hebben. _ duurige dyfentheria van buiten als haazen haairen opgelegt ‚ ftillet het bloeden der neuzen, ’t welk Pifo zegt bevonden te zyn. De Amboinfche Varkenfteenen worden ge= brandt ‚ en men laat de Jagthonden daar aan rieken om gretig op het wild te wors den, Om- E, be tr Dea Ti hm en ded gn EE _ DA EE Zar Zea, | / he de herte dq N je ward eid det 4 sans pin deren Hedel Ne Edna en aat naden ’ Ö | se - lr abe id: ALE ie Khalan kod dhr ea” ulo Nen ee ed eran en N s ; 3 g bnp eh ingen d abel ph agp Ur. RARITEIT-KAMER. II Boek. 297 Omtrent de ffad Tuncham in het Land{chap Xantung en voornamentlyk in ’t ge- weft van de vierde Hooftftad Cingchien omtrent zo mylen naar ’tOoften van Twucham Waar die meer ge- wonden gelegen» word, zoo ons de Tolk uit het zeggen der Inwoonders verhaalde, een fteen “7” in de maag der koeijen gevonden ‚ dien de Sinezen Nieuhoang noemen » ’t welk op * Neêrduiefch zoo veel is als ’ geel der koeijen ; want Nieu is een koe ‚ en hoang zoo veel als geel gezegt; deze fteen is van verfcheide grootte en dikwyls niet veel klein- der dan een ei van een gans, uiterlyk fchynt hy uit een zachte keyachtige (toffe te be- ftaans ùitgezeit dat hy gemeenlyk geel van koleur valt; invoegen hy veel zachter en wee- ker als de Bezoar is, daar voor of ten minften voor een foort van den Bezoar zommi- ge dezen fteen willen gehouden hebben ; De Sinefche Geneesmeefters pryzen dezen Waar toe de Chine- fteen hemel hoog en wenden gtfoote neerftigheit aan om dezen te bekomen. De Stne- zer dier zen fchryven , dat deze fteen zeer kout van aart is, en zonderlinge kracht by zich heeft om alle zinkingen te genezen» en te verdryven : Het ftof van dezen fteen in ziedendt water geworpen doet dezelve naar ‘t zeggen der Sinezen terftont {tillen ‚ en indien op ’t zelve een weinig kout waters gegoten word, zoo komt 'er een rookachtige damp uittrekken. : gebrniken; Een diergelyke bal is op Honimoa in een koebeeft gevonden, in de grootte van een it Sinefchen appel, buiten Zwart als pik, binnen vol groffe en fteekelige hairen, mee van Gomoetoe: Den welken ik-giffe voortgebragt te zyn» dewyl de koebeeften de jon- en ; ge bladeren van den Saguweersboom gaerne eeten , als mede de Ela of zemelen van gevoelen Zagoëmeel, daar zy dan buiten twyffel veele hairen van Gomoetoe mede inflokken ; zich dan in de maagen zetten en t° zamen rollen, en dagelyks met nieuwe flym omge- ven worden. In een ouden Poolfchen Bok totCracau is in zynen blaas gevonden een fteensinde groot» die daar van. Bokke- fleen ineen te van een walnoot, uit den ronden wat gedrukt, zeer hard als een Keifteen met eeni- Bokien- ge kuiltjes van verwe uit den grauwen en witten gemengt, zoo Zwaar als een gemeene fteen; men kofte hem ligt fchrabben met een mes tot grof zand , in water gelegt had hy bobbelen of blaasjes rontom zich. | Hier ontbreeken weder d° afbeeldingen van den Schryver ‚ doch de Hr: Doét. d Aquet heeft uit zyn fchatkamer ons eenige toegezonden: Zie dezelve op de plaat LVIL. by letter A. deze is zyn Eed. toegekomen van Amboina, is omtrokken met een kaftanjebruine korft; doch brokkelig en afefchilfert ‚ inwendig fyn hairachtig ; doch vaftineengeflooten. “Die by letter B. is een andere foort, doch zonder korft en weel voozer vanharrdeelen: Zyn Eed. noemt die Pila marina. Hier by is noch eea derde verbeeldt by letter. C. deze 15; alzoo zyn Eed. my bericht heeft, hier te lande uit de maag van een tam varken gefnêé- den : Men vind ook veeltyds dezebve in de maage of penzen van koebeeften; waar van ik eenige bezitte, doch verftherden van koleur en maakzel , zommige zyn fyn van hair en dicht in een geflooten ‚ andere met een gladde korf omtoogen: Onlangs is my een van Koppenhaven toegezonden „met lange hairen, hebbende de koleur van eengrys konynen bont; doch inwendig heel vaft en hard, LIL HOOFTDEEL Hyftricites. Pedra de Porco. Nder den naam van Varkenfteen worden verfcheide getoont in fubftan- DePedra blaas gez vonden. E ; de Porco tie en kracht van malkander verfchillende» gelyk ze ook niet van GER zegire. dier komen: Alle zulke medecynale fteenen » hale kan, worden niet onder Be Meffice gerekent» maar van de Maleijers eigent- : yk Culiga genaamt. De opregte Varkenfteen komt uit de g in’t Latyn, Hyffrix genaamt, en hiet daarom in ’t Latyn» Hyfrricites, in ’t Portu- | P p geefch , f ryven en innemen vez, van die men wry ek €, heide en , feortez zlle van een Yzervarken; A 498 1 DNAMBOINSCHE geefch ; Pedra de Porco d’ Efpinha , Maleitfch, Culzza Landa: Deze is kleins niet grooter dan een musquetkogel, ros, gladals Spaanfche zeep» byzonder als men hem nar on maakt, op het minfte aanraken de tonge zyn bitterheit meedeelende, hy ís weinig te waarde. Vinden en zeer dier, want de waarde dezes fteens is hedendaags zoo hoog geklom- men,” dat men het ftuk van 6o tot roo Ryksdaalders verkoopt: Van zyne krachten hebben andere genoegzaam gefchreven; zyn gemeene proef is, dat hy in water gelegt B ee dy het zelve terftont bitter maakts ingenomen het zweet uitdryft en daar door den brand vende. * van de koortfe bluft. DeSinezen noemen hem Ho-t#-fchoo ‚ datis, wilde Varkenfteen > verftaande miffchien daar onder mede de Y zervarkens gelyk wy in ’t gemeen ook doen. kia Zy hebben noch een ander proef ‚ nemende den fteen in de handt en houden hem beflooten, tot dat hy warm word» dan zuigen ze op den arm en zoo ze eenige bitter r heit proeven, zoo houden ze hem voor goet. De onze hebben dit nagedaan, maar het A fchynt dat onze tongen te dik zyn» of dat deze proef niet alty vaft gaat. De befte wor- wonden den omtrent Malakka gevonden, en tegen over op Sumatra in de ftad Bancaks; op worden de Kuft Coromandel, op Ceilon en andere plaatzen vind men ook wel Y zervarkens maar die hebben geenen fteen "of die ze hebben zyn de befte niet. Een an- De gemeene Varkenfteen ook Pedra de Porco genaamt, in't Maleitfch» Meftica de dn Soho, doch beter Meftica babi, zegt men te groeijen in de maage van wilde Varkens : vann Deze vallen op Sucutana en in het Landfchap Tumpas ‚* daar ze de wilde berglieden aan ten zynals de ftrandwoonders brengen, naar hun zeggen uit eenige wilde Varkens gehaalt. Deze shan zyn grooter dan de voorfchrevene, ligter en zoo rosniet, maar vaalalseen half gebak- _ ken fteen ‚ zoo glad niet , en moeten wel 6 uuren in ’t water leggen» eer het bitter word; zy hebben dikwyls een viltig aanwas» gelyk de Pile Porcorum in ’t voorgaan- de Hooftdeel ‚ daarom wy in ’t eerfte meenden; dat wy den regten Pedra de Porco gevonden hadden ; doch geene bitterheit daar aan proevende > hielden ze ’t voor een ondeugend goet. Ik hebbe 6 diergelyke fteenen gezien, door dé Portugezen aan on- zen Refident op Timor verkocht onder den naam van opregte Pedra de Porco, gelyk miffchien waar was, want naar myn oordeel warenze gekomen van wilde Varkens op het groot Eiland Ende vallende: Zy waren in de grootte van een okkernoot; zommige kleinder van (ubftantie ‚ en van koleur alseven gezegt : Na dat ze 6 uuren in water gelegen hadden» gaven ze aan het zelve een natuurlyke {maak van Slangenhout» waar uit men oor- deelen zoude, dat de Varkens de wortelen van Slangenhout eeten, en dat het Slan- genhout» ’twelk mede op Eudegroeit, dezelve kracht hebbe als de,Varkenften ; doch op het zelffte Eiland vind men ook Yzervarkens , maar kleinder van lyf dan de Ma- lakkifche en met korte pennen, meer naar Eegels dan Varkens gelykende. Lapidh € felle apri. Een der. In de galblaas van de wilde Varkens vind men ook zomtyts kleine hoekige fteentjes deföort. als gigeren ‚ hooggeel als donker opker ‚ zommige hardachtig » zommige bryzelig » van fmaak zoo bitter als galle, doch niet fterk ; deze zyn noch miet onderzocht wat krachten zy hebben: Ik heb in eene blaas 7 ftuks gevonden, alle ruim zoo groof als giger hoekig; glad, tuffchen de tanden brokelig. In een ander wilt Varken op Beero zyn gevonden 3 fteentjes in de grootte van piftool-kogels , mede hoekig en brokelig als uit veele kleine ftukken t’ zamen gezet: De eerfte 7 fteentjes zyn gevonden in een galblaaze van een mager wild Varken of wilden Beer, op Hitoe in 'tjaaar 1667. in de grootte en gedaante als kleine hoekige boontjes; zy lieten zich ligt fchrabben en wry- ven tot poeijer, van koleur regt als drooge geele gom of Gutta Cambodja. Pedra de Porco van Larentugue. jl Deze Pedra de Porco is in de grootte van een Lemon nipis of kleinder» word van | | de RARITEIT-KÁMER, III Boek. 299 ‘de Portugezen van Solor of Larentugue gebragt, zoo zy zeggen, gehaalt uit eenige wil- de Varkens; het zyn zeer brofle bolletjes, oneffen rond, hier en daar gefchilffert en af gefprongen» buiten uit den roflenen grauwen gemengt> binnengrauwen zooteer, dat men ze met de nagels van de vingers bryzelen kan tot een fyn meel, derhalven men ze zachtjes met water op een fteen wryft en inneemt tegen de koorts, de {maak Warden is in ’t eerft wat {pegeryachtig, trekkende naar de medecynale wortelen Lu7a Radja en 74457 Raiz Baffado, in ’t laafte merkelyk naar flangenhout trekkende, dies men zeggen Zou- 8ebruikt. de, dat de voornoemde Varkens veel van die wortels moeten gegeten hebben. De Pedra de Porco van Malakka gekomen; inde grootte van een middelbare pruim , De Ma woeg 1o Johorfche maafen of 12 Japanfche maafen , doende 120 Condoryns» en Sn goldt 364 Spaanfche matten. Daar is noch'een derde foorte van de Pedra de Porco, LDD flegter dan d'andere, gelykende naar fyne vilt of de ballen, die men uit Zommiger koe- Paard, beeften maagen haalt: Deze is mede bros en moet zachtjes gewreeven worden, waar van men omtrent een lepel vol inneemt, de bitterheit is klein. Eenige Experimenteerde krachten van Pedra de Porco uit een Poeh zeker (MS) gefchreven werk aangehaalt en hier op volgen. de voorgeftelt: r. Is dienftig voor den fteen, en ik hebbe daar mede genezen zekeren Minnebroe- der van d'ordre van St. Francifcus. „ Tot de bloetloop, waar mede zeer veele heb genezen. . Tot het Colyk, gelyk dikmaals ondervonden heb. . Tot alle gebreken van winden voortkomende. .„ Tot bort of mordexin, *twelk met veel braaken en afgang aankomt, .‚ Voor fenyn is ’t krachtiger dan Bezoar. ‚ Tot de Pleuris een dodelyke ziekte. „ Tot allerhande pyn van de maag. _9. Tot de koortzen een krachtig geneesmiddel. ro. Tot allerhande hartkloppingen. 11. Tot de vallende ziekte. 12. Tot alle winden in ’ lichaam. hd 13. Tot afdryving en doding der wormen. 14. Tot de binnenfte Apoftemata. De voornoemde krachten heb ik dikmaals ondervonden, behalven noch eenige ande- re, die andere Autheuren befchreven hebben. Laat dezen Steen in weinig water leggen , en zoo de ziekte zeer fterk is , zoo nn moet ‘er een weinig van de fubftantie gefchrapt en dan van ’t zelve water gedronken . worden ; de prys des zelfs is zomtyts 200 Ducaten ; byzonder wanneer hy groot is; en hoe dezelve ligter is, hoe beter hy is. Was getekent Albertus Polonus. DG GON Aauw Nn LIL HOOFTDEEL . Lapis & Cervo. N de maage van een Hertebeeft ; door onze Jagers op Combello gevangen» 1s Delapis gevonden een witte Steen in de grootte en gedaante van een duiven-ei > zoo Be hard en glad , dat wy hem voor eenkeifteen aanzagen , en ook noch daar zi voor houden, om dat hy by nacht vuurt gelyk een ander keifteen : De Shoes giffing is dat het Hertebeeft hem onder het drinken moet ingeflokt hebben : Mif- meering, en onder= fchien was hy eerft hoekig of onordentlyk gelyk men andere fteenen ziet > en is daar vinding ad Pp 2 na bier-var: zoo D'AMBOINSCHE na in de maage zoodanig gefatzoencert ; dat zulks gefchieden kan heb ik ervaren aan ftuk- jes van wit Kalahaar , die ik een Endr ingegeven hebbe , en des anderen daags geflacht zynde wierd het {tukje Kalbahaar kleinder en ronder bevonden , daar het nochtans in hardigheit den keifteen niet veel wykt. BIV TTO GET DEERD: Oculus Cati feri. Meftica Cutsjing. ’ d'Oeulus It het Karren geflacht heb ik tweederlei Meftica aangetroffen, naar ’t zeggen B der eigenaars ‚ beide gevonden in den oogappel , d'een van een tamme OE d’ ander van een wilde Kat: De laatfte gevonden op Boéton in den oogap- gevonden pel van een wilde Kat, ftond in een ring en was in de grootte van een erweets “werden doch zoo het fchynt plat geflepen en rond ‚ niet doorfchynende, aan de kant donker ros, in de midden met een witte plek als een paerl, dewelke by avont en by de kaers groter en klaarder zich vertoont dan by dag: De Boëtonder zeide dat een wilde Kar in zyn land groter was dan de tamme > wreet en zeer (chuw voor menfchen > weinig te vinden in ’t hooge gebergte » doch zomtyts omtrent de Negory komende, de graven omwroetende en de verfchbegravene lichamen verfcheurende ; haar oogen lichten by nacht als vuur : Het wasgeen givetkat noch het dier Lau, beide geflachten van wilde Kat- ten in Amboina bekent, weshalven ik giffe dat dit een {lach van Hyena moet zyn; waart serlonn voor Bellonius de givetkat houd, en Plinius lib. 3o.c.11.Âr lib. 37.cap. 10. getuigt ook aange- dat in den oogappel van de Africaanfche Hyena fteentjes gevonden worden > die hy baalt, Hyenie noemt, van tweederlei koleur. Eendier- De eerfte Steen is op MakkafJar gevonden in den oogappel van een oude tamme 5eyte _ Huis-kat , mede in de grootte van een erweet, rondachtig doch overdwars met een den oogap- Are kromme keep als of de fteen by ’t indroogen gekrompen was, dewelke een wit en half gevondes. doorfchynende ftraal maakte » blinkende als de ftraal in andere fteene Katoogen» en deilende d’ eene geelachtigé helft van d’ andere, die naar ’t bruin trekt, doch de oneffen- heit kan men beter met de nagel voelen dan met het gezigt bekennen, ook is de ftraal by de kaers lichter en groter dan by dag; en daar de voor{chreve keep een bochtje maakt gelyk een haakje, ziet men den fteen half doorfchynend, en een lichtje daar in > in- nn _ zonderheit als men ’t by de kaers befchouwt. Tot wat einde zy beide van de Makkafla- heit. ren en Boëronders gedragen wierden ‚ wiften zy my niet te zeggen; d'een eigenaar was een Sinees; dewelke happig zyn op hun voordeeltje en miflchien daarom de katte Ben De natuur van noden hebben. Ik noem hem in ’t Latyne Alurites, dat is; Katten-fteen , ver fElu- en voege daar by» dat de voornoemde kromme paerlftraal naar u toegekeert den Cyffer- FILCS ge- z . RN letter 9 verbeelde, hebbende naar de andere zyde noch een ander kleinder haakje, als of men 6 en 9 aan malkander gevoegt hadde : Hy kookte mede in Saguweersazyn» maar vuurde by nacht niet, het welk de fteene Katoogen doen. LV. HOOFT- RARITEIT-KAMEIR. II Boek. zo: LV. HOOFTDEEL. Bezoar. Culiga kaka. E Bezoar word voor geen Meffica gehouden maar voor een Culiga > wiens De Be uitvoerlyke befchryving zie by andere : De oude en tot noch toe bekende bn: Bezoar word verdeilt in Orientalifchen en Occidentali{chen, en beidegroei- Zyz jen ze in een byzonder vleefachtig beursje, veel by malkander in de maage tej van zekere wilde Bokken, in ’t Perfiaanfch Pazan genaamt. De naam Bezoar willen Waarom zommige afleiden van een Perfiaanfch woord Belzahar, het welk zoude te kennen gee- en ven Heere des gifts: De Occidentaalfche komen uit Peru: De Orientaalfche uit Per- fien, Curaffou» Arabien, Malabaar » en de Eilanden Ilhas de Vaccas by Fafunapa- tam gelegen» doch die uit Curaf/ou worden voor de befte gehouden, en daarom by ze welke d’ Arabiers genaamt Hagjar Curaffou, waar van zie de fchriften van Philippus Baldens de A en andere. Wy zullen alhier befchryven een nieuwe foorte van Bezoar ‚ myns wetens in de Europifche fchriften tot noch toe onbekent; in ’t Maleitfch genaamt, Culiga kaka Hanber of Culiga kees, met een half Duitfch woord; in’tPortugeefch, Pedra of Culiga d’ Bu- hen zio; int Sineefch, Gautsjo; alle berekenende Apenfteen: Aan koleur en fatzoen ver- tacker. fchilt hy niets van d’ ouden, want de meefte zyn mede olyverwig , andere groengeel» zommige ook bruinachtig, gemeenlyk zoo grootalseen hazelnoot, andere langwerpig als een {tuk van een vinger» alle van fchellen over malkander liggende gemaakt, van binnen met een kleine holligheit, daar in men iets kafachtigs vindt, het welk voor het befte deel van dezen {teen word gehouden; men brengt ze uit de Succadana en Tambas ; plaatfen op Borneo, daar ze de ftrandwoonders bekomen van de berglieden; naart zeg- gen van deze, zouden ze groeijen in een zeker flach van Apen of Meerkatten, want Vreemd zy konnen ons niet ter dege berigten van de eigentlyke gedaante dezes diers, daar in SA ze groeijen ‚ alleenlyk daar in overeenkomende dat het een zeker flach van Apen is, ders- die de Maleijers Kaka noemen; zommige zeggen, dat het groote en Apen, zonder ftaer- ten Zyn» diergelyke wy Bavianen noemen of beter Papianen ; andere dat het kleine en Apen met lange ftaerten zyn, in ’t byzonder op Borneo, Mothien genaamt; ande- rere wederom zeggen, dat ze groeijen in de maage van die Apen en veele by malkan- waar es der; andere en wel de meefte , dat men ze op dusdanige wyze vind : De berglieden de gaan op zekeren tyd uit en fchieten deze Apen met ftompe pylen of mer {patten » die zy uit een roer blazen » die het dier flegts quct{en maar niet dooden ; nu heeft den Aap die manier, dat hy een gaatje in't lyf krygende het zelve met krabben groter maakt » daar na zoekt hy eenige Medicinale kruiden , die hy in den mond kauwt en daar mede de gaten ftopt ‚ en waar over het vel toegroeit , waar uit dan metter tyd deze fteenen groeijen, te weten uit de gekaude bladeren en het bloed dezesdiers; na verloop van eenige jaaren gaan ze wederom in ’t gebergte naar dezelve plaats ; daar ze te voren den Aap gequetft hebben, fchieten hem met fcherpe pylen dood , en be- taften hem overal aan ’tlyf, daar zy dan een bult vinden ‚, {nyden den zelven op en vinden den Bezoar daar in: Voorde waarheit hier van wilik niet inftaan, maar laten het aan ’t verder onderzoek ; immers de Chinezen en andere inwoonders van Borneo lacchen De ya d onze uit, dat ze die Bezoars, die men te Bantem te koop vind en in deze geweften en alleen bekent zyn , uit Bokken willen halen ‚ daar het anders niet dan Aapefteenen Zyn. si __De Bezoar was in vorige tyden in vry grooter achtinge dan hedendaags» Wanneer ze veel hy in prys zeer afgeflagen is ; ten deele om dat men aan hem zoo grote kracht nict ba bevind als men eertyts wysgemaakt wierdt» ten deele om dat hy zoo dikwyls vervalfcht waardy, word. De proef van den oprechten was eertyts» dat men een draat» door het zap van eenig ad oi vl BIKMBOINSCHE, vergiftig kruid gehaalt, met een naalde door het been van een hond erok; latende den draat daar in fteken ; wanneer nu de hond tekenen maakte dat hy fterven wilde, gaf men hem gefchrapten Bezaar met water in , genas hy daar door zoo hield men den fteen voor goed, en zoo niet, dan verwierp men hem. De Malcijers toetfen hem al- Pe dus : Zy {meeren dunnen kalk op een wit linnen en wryven den Bezoar daar op» Een verft hy terftont het linnen geel zoo is hy goed ‚ maar verft hy langzaam, wei- Foe nig 5 of donkergeel , zoo houden ze hem voor gemaakt : Dewyl egter deze in SA proef niet al te vaft gaat, zoo houde ik deze manier: Druk een heer gemaakte fpy- zochten ker tegens den Bezoars is hy goed, zoo fpringen de fchilfferen daar af, is hy valfch» zen zoo gaat de heete fpyker daar in en de fteen fmelt ; of breek eenige fchilffertjes daar af en leg dezelve op een heet yzerblek ‚ de opregte fpringt in kleine ftukjes en ver- valt zonder rook, de valfche fmelt met rook en een hersachtigen reuk, want hy wotd van eenig hers gemaakt: In ftukken gebroken hebben alle de opregte een holligheiten daar in iets kafächtigs, gelyk een gedroogdt blaadje: De valfche zyn ook maflief, of hebben iets dat men ligt bekennen kan, van menfchen daar in gefteken te zyn. De Si- nezen hebben noch een verdragelyker manier om te vervalfchen ‚ makende uit veele Hoe van kleine een grooten op dusdanigewyze: De kleine ftoten ze tot een fyn pocijer en maken EN net water een fyn deeg, daar van fimeeren zy dan over een fteen, eerft in de dikte van Ks een mes, latende ’t zelve telkens droogen eer zy het ander daar op fmeeren en zoo voorts tot dat het geheele deeg verbefigt is ‚ op dat de fteen mede fchilfferig worde. Deze gemaakte Bezoar is qualyk van den natuurlyken t’ onderfcheiden en ook byna van de zelve krachten als uit de zelve ftoffe gemaakt , wordende dus uit veele kleine Hier ve een groote gemaakt, om dat de groote meer gelden : Egter kan men ze daar aan beken- Pd nen ‚ om dat van de natuurlyke het bovenfte velleken afgenomen het onderfte altyt gladder is en meer blinkt, het welk de gemaakte zoo niet doen. Han De prys is hedendaags veel vermindert van den ouden, daar men een Karaat van het waarde. groorfte flag voor 8 ftuivers plagt te verkopen: 1 Karaat van het middelflach voor 4 en 6 ftuivers ; van het kleinfte {lach voor z en 3 ftuivers : Hedendaags kan men te Bantem een grooten fteen > die meer dan tr onge weegt voor 8 en ro Ryksdaalders; het klein en gemeen flach voor 4 en $ Ryksdaalders de onge kopen. Op Saccadâna en Banjar maffing , plaatfen op Borneo, zyn ze ook voor minder prys te koop. Hun ge- Naar ’t voorfchrift der Sinefche do@toren moet men dezen fteen digt gefloten be- dd waren, op dat zyne fyne deeltjes niet vervliegen, daarom maken ze tot ieder grooten zenin de {teen een byzonder doosje van wit hout, daar in ze den fteen met kattoen bewonden ta digt bewaren ; gelyk men ze ook te koop vindt: Zy willen ook dat men by * inne- men van den Bezoar de tanden niet raken zal, om dat hy dezelve bederft ‚ daarom, gieten ze den zelven op een blaatje of geurtje den patient in den mond. De minfte do- fis is ro grein , maar men neemt’er ook tot 3o grein ins want men kan hem niet te En veel innemen > inzonderheit als men zweeten moet. Zy gebruiken hem tegens aller- wende en hand ingenomen fenyn, brandige koortzen, ziekten; die uit Melancholique humeu- verflerken. ven ontftaan, als fchorftheit, de beginnende melaartsheit; en om de jeugt fris en ge- zont te bewaren plegen ze tweemaal ’s jaarlyks te purgeeren in Maart en September; wanneer de Zon in den Evenaar komt en de volgende 5 dagen nemen ze dagelyks het gewigt van ro greintjes Bezoar in met rozenwater , waar mede zy de jeugt on- derhouden willen. Al het voorgaande uit het voorfchrift der Sinezen zal men verftaan _ van den nieuwen Bezoar of Aapefteen en niet van die uit de Bokken komen, dewelke Á 9 fe hun onbekent zyn. Ons volk neemt den Bezoar hedendaags in vry grooter menigte in gelr vi dan eertyts, want een gemeenen teen wat groter dan een hazelnoot deilen ze tlegts in A 3 of 4 deelen , en neemen t’ elkens een deel op eenmaal in. woeleij van De Chinees Zeuguius zegt in’t Sinefche Landtboekje te vinden, dat de Bezoar kome den Chi van het Dier Monjet (anders Mothien,) *t welk hy niet anders befchryft dan een gefteerten gees Leu- quis van Aap in’t Landfchap Qyeichen » by hem Quitfehin genaamt, 'e welk vol welriekende kruiden VEH. en RARITEIT-KAMEIR. II Boek. 304 en bloemen is; men vangtde Apen met ftroppen ‚ flacht ze en beraft ze overal , waar buie len aan ’ lyf zyn» daar in men den Gautfèho vindt, wiens proef is met kalk als boven; en hy wil ze binnen nict vol hebben. In Sina worden ze meeft gebruikt tot de kraam vrouwen om het nawee te verdryven, ingegeven meteen gekookt mengzel van Caf/om. ba en Hoijchjee, dat is, drakenbloet in kleine koeken; om te zuiveren en te verfter- ken. Mansperfoonen nemen hem in met flappen Arak ; ’t welk hun wyn is. De Bes zoar extraëto ex animal fagittâ transfixo , quod fovebat partem facitte in fuo corpo- re, datis, van den Bezoar gehaalt uit een dier met een pyldoorfchoten, ’t welkeen gedeelte van den pyl noch in zyn lichaam hadde. Vide Mifcell. Curiof. ad Annum 1670. obf. 115. LVL HOOFTDEEL. Enorchis Silicis. Meftica batu api. 'N * jaar 1672. hebben myne Jongens op de Zuidzyde van Boero ; omtrent den # Enor- ftrand van Wayfamma, daar men vegle vuurfteenen vind, in eén rotze, dien ze na klieven wilden tot gerief van hun vuurflag , in des zelfs midden en holligheit gevon- ven, waar den eenen anderen witten teen naar de holligheit gefchikt, ook veel meer de hollig- tine: heit en de uitwendige fteen naar den ingeflotenen :. Hy was in de grootte en van ge- daante van een duiven-ei, vuilwit, en donker, wat weeker dan een ordinaris keifteen, egter by nacht vùurende als men hem tegen eenen anderen fteen floeg. Men mag hem houden en noemen een foorte van Enorchis, waar van Plinius Lib. 37. cap. 10. In ’e jaar 1667. als d’ Hr. Cornelis Speelman den oorlog op Makkaf/ar voerde, heeft een Boëtonder midden in cen Keifteen op dat Land en in des zelfs midden gevonden een diergelyk eiformig fteentje, niet wit maar blauwachtig en het zelve aan den voor: noemden Admiraal gefchonkeh. Men zoude alle deze fteenen niet qualyk rekenen on- der de Zecholidas of Joden-fteenen, dewelke altyt gevonden worden in ’t hart van mar= By de Jee mer of andere diergelyke groote fteenen, want het komt my niet waarfchynlyk voor re EN dat zeker Chirurgyn my verhaalt heeft in Syratte gezien te hebben vrugten van een fen. Boom; waar uit de Joden-fteen gehaalt wierde ‚ waar van hy ook een handvol toon- de ganfch natuurlyk en gelykformig met die wy in ons Land hebben: Ik houde’t daar % Gevoe voor, dat alle diergelyke ingeflotene fteenen eerft gemaakt zyn, en daar na van den #7 pam omvattenden marmer of andere Keifteenen, dewelke in ’t eerft een vloeijende ftoffe ver. waren, omgeven worden. ’ LVIE HOOETDEEL il Ophitis Selonica. Ceilonfche Slangenfteen. M tot den Slangenfteen te komen, van den welken men veele waareen ook , Bli, kluchtige dingen verhaalt ‚ zal ik voor laten gaan het geen Philippus Bal- caof Slan- deus van den gemeenen en in Indiën overal bekenden Slangenfteen íchryft : dl Verdeilende den zelven in natuurlyke en gemaakte, naar zyn zeggen beide nd van een fatzoen, te weten in de grootte van een dubbeltje of halvefchelling , platrond; Zyr za. zwartachtig , en in de midden met een wit oog. De natuurlyke komt voort van een sints Waterflang, als men den zelven met den ftaert ophangt over cen pot met waters zoo- maakte: danig zor D''AMBOINSCHE vete d danig dat hy het water even lekken kan , zoo zal hy na weinige dagen den fteen in den komen. _ pot uitfpouwen, dewelke dan in ’t korte al het water doet opdroogen ; deze is een ko- ftelyk geneesmiddel tegen de waterzucht, als men hem op den buik van een waterzuch- Anderge- tigen bindt, zoo zal hy al het water uittrekken: Andere zeggen, dat hy komt van de voelen, aldervenynigfte flange, in ’t Portugeefch Cobra de Cabelo , in ’t Latyn Serpens ptlofus genaamt, maar of dit alles waar zy, en niet veel meer van den gemaakten Slangefteen moet verftaan worden » laat ík aan het onderzoek der geene ‚ dewelke in die landen woonen. De KE De gemaakte Slangefteen is meer bekent op Cezlon, de Kuft van Coromandelen Ma- taan “labaar, daar hy van de Bramines toegeftelt word, naar *t {chryven van Baldeus, uit word. de levende deelen van de Cobra Capelo, als het hooft, hart, levers en de tanden met een goet deel Terra Sigillata: Andere verzekeren my, dat ’er een goet deel gedroog- de koedrek onder komt, het welk de Bramines voor een groot Geneesmiddel houden als komende van een beeft, ’t welk by hun heilig gehouden word: Immers de Brami- nes houden deze konft zoo verborgen , dat zy dezelve noch voor gelt , noch voor bidden aan andere leeren willen; ja men zegt dat ’'er maar een geflacht onder hun ge- weeft zy, het welk deze konft wifte, en het zelve nu uitgeftorven, heeft men van al- le de fteenen , die hedendaags gemaakt zyn» dat vermoeden , dat ze hun behoorlyke pad toe kracht niet hebben: Het Zy zoo het wil, het zyn goede fteenen tegen defteeken en bee- “_ten van allerhande venynige dieren geprobeeft, alsze maar van d’ opregte Zyn ; waar van men voor een vafte proeve houd; als Ze in een glas met water gelegt een ftraal opge- ven en eenige bullekens opwerpen, of als men ze tegen het gehemelte des monts drukt Hun ge- daar aan Zoo vaft kleven, dat men Ze qualyk aftrekken kan: Zommige zyn platrond » dn in de midden dikft, rontom met fcherpe kanten als een linze ‚ in de midden met een letter. wit oog» het welk zomtyts maar aan d'eene zyde is, en in de midden weder een zwart plekje heeft , zomtyts is het witfte meeft en aan beide zyden ; doch deze acht men voor flechtere: Zommige zyn langwerpig en niet groterdan eén nagel of alseen Room- fche boon, meeft zwart en blinkende met een klein wit plekje aan d’ eene zyde. Worden Men legt ze flegts op den fteek of beet van eenig venynig dier, eerftde wonden een Seber Ue weinig prikkelende, dat ’er wat bloets uitkome, en dan moet de fteen zoo vaft daar eDeé- re aan kleven, dat men hem niet aftrekken kan , maar als hy zyne werkinge gedaan heeft » bruikt. zoo valt hy van zelfs af, gelyk een Bloetzuiger: Zomtyts gebeurt het dat hy door ’tal te fterk zuigen in ftukken valt, dan moet men meteenen anderen fteen gereet zyn omdien daar op te leggen , den van zelfs afgevallen (teen moet men in koemelk of in ’t zog van eene vrouw leggen ‚ daar in hy dan zyn vergift weder aflegt ‚ zoo dat de melk Hot men blauwachtig daar van word: Daar na wafcht en droogt men hem weder af ‚ en bewaart obees hem in een digt doosje tuffchen kattoen; want ik hebbe gemerkt, dat deze fteen nauw Sewaart. bewaart wil zyn» anders verligft hy zyne krachten, gelyk ik eenen hebbe in de groot- te van een halve fchelling, aan d’ eene zyde grauwwit » dewelke te voren goet was » en na eenige jaaren op de beet van cen hout{pin in myn hand gekregen gelegt niet eens hegten noch trekken wilde. Ont Ik zal hier byvoegen eene ondervinding van een Sympathetifche werking door de- Dan Je zen fteen gedaan, gelyk het my bekent gemaakt is door den Hr. Doêtor Andreas Clei- ed er, en ook te vinden in de Epbemerid, German. ad dnnum 83. Obfervat. 7. Een zeker zelfs Sym- Jonge van gemelden Heer Cleijers dienftknechten zoude een groote flang fchoon ma- nd ken om een Sceleton toe te ftellen ‚ bezeerde hem by geval aan een van zyne vingers king, door een tand van gemelde flang, hoewel al het vleefch daar af was, waar van hem de geheele arm opzwol, met ontfteking , koortzen en ydelhoofdigheit; op den fteek leide men den Ceilonfchen Slangefteen, die het vergift uittrok en den arm dede dun- ner worden; maar doe was men verlegen om wat melk te krygen ‚ daar in men den fteen weder uitwaffchen zoude ; doch een zoogende vrouw by -geval daar by ftaande leide den fteen in een kopje, hieldt haar borftendaar over, en fpuite genoegzaam melk ap RARITEIT-KAMER. — III Boek. 305 Op den zelven, dewelke daar van blauwachtig en de Steen weder zuiver wierde; doch de warme melk op den vergiften fteen gefpuit werkte zodanig op de borft ‚ dat die daar van ganfch ontfteeken wierde, en men moeite hadde om die weder te herftellen : Van dezen Slangenfteen zie China illuftrata pag. 81. Ik zal noch hier byvoegen een verhaal van een zeker Chirurgyn, genaamt Mr. Chri- For aijn fliaan Gyrarts ‚ dewelke in zynen brief aan my aldus fchryft : Ik wilde van een Slan- #7 zer- genfpeelder eenige Slangefteenen koopen, doch op de proef aan, hy wilde in ’ eerft ng daar niet aan » doch als ik hem een Ryksdaalder beloofde ‚ zoo liet hy hem in den Er: arm byten van een jonge getande Slang omtrent de polsader; voorts zag, men het bloed 777 at opwaarts trekken ‚ zoo dat de arm opzwol: Hy leide eenen van myne Steenen daar sil op» die ik koopen wilde, toen trok het bloet weder neêrwaarts, liep eerft dikachtig , daar na tappelings daar uit; tot dat de Steen afviel ; toen nam hy niets als nagelen onder een Pinang geknauwt en leide het op die wonde met een Daun baru of folhode Pouw de St. Maria , en na dat ik ze hem afgekocht hadde ‚ vertrok hy en leerde my, dat zoo men de Steenen na ’t gebruik niet in zoete melk , of by gebrek van die > in zout water leide ‚, om het venyn'er uit te trekken» zoo waren ze bedorven en noit meer te helpen ‚ en toen ik hem vroeg » wat voor cen fubftantie het eigentlyk was > wilde hy niets zeggen ‚ maar na ik hem zyn begeeren voldeed met fchenking van een rok, verhaalde hy» dat omtrent de Nicobaarfche Eilanden, zekere zeeboo= men gevonden worden, doch zeer diep ‚ welke met kleine yzere dreggerjes eerft op- gehaalt , dan gefleepen en zoo verkocht worden zonder daar iets by te doen, behal- ven eenige bygelovigheit, waar aan niets geloofwaardigs is, endaaram nietfchryve. Ik vertoonde hem Kalbahaar Itam, hy dit ziende verklaarde dat ’t het zelfde was, maar ’ het moefte een huit aanhebben; dit geleek heel enal daarna, behalven dat het myne zoo glinzende zwart was, ’t welk hy aan d'andere niet waargenomen hadde ‚ doch hy verzekerde my, dat het zulk eene ftoffe was: Doch dit laafte fchynt my niet waarfchynlyk > en ik geloove ‚ dat de voornoemde Mr. Chrijtiaan van dien gochelaar bedrogen is. LVIIL. HOOFTDEEL. Ophitis Vera. Meftica Ular. Ehalven den voorfchreven Ceilonfchen Slangefteen ; heeft men in Indiën nochan- peOphis dere Slangefteenen, van dewelke zoo kluchtige als waare dingen verhaalt worden , Ee zoo dat ik niet weet wat ik daar van houden zal: Want om dat ze zoo wei- findere nig gevonden en zoo zelden gezien worden ‚ zoo kan men ze niet uitvoerlyk Ale befchryven ‚ maar wy moeten ons behelpen met het geene onder den gemeenen man %% daar van verhaalt word: Zy zyn niet eenderhande maar van verfcheide fubftantie> ko- leur en gedaante, komen ook van verfcheide flangen; gelyk ik ze na malkander voor- ftellen zal, nademaal der zelver veelderleije foorten in myne handen gekomen zyn. Op Java is ealpSlang by de Javanen Ular Maas, in *t Sineefch Kim Soa, datis; P ei Goutflang genaamt, gefpikkelt met rood, geel en zwart, aan den buik geel en blin- “at ‘voor kend als gout , waar van ze den naam heeft : Hy heeft veele tanden, en is op het jn hoofd verfiert met eenen rooden kam; hy gaat met het hooft opgericht ‚ varkens en in wor= andere dieren aandoende, als hy vechten wil blaaft hy de keel op» en {pouwt Zyn fee nyn uit» het welk een menfch rakende doet opzwellen als waterzuchtig en al quy- nende fterven. In * jaar 1679. wierde my de Opbitis of Meftica van deze Slange getoont in de groot= ae gee te van een grauwe Erweets ftaande in een zilveren ring» want naar hun zeggen wil hy lj { Qa ie zé D' AMBOINSCHE hap, enin geen gout ftaan, daar in hy zyne krachten verliezen zoude ; hy is wit met blauw werking. gemengts half doorfchynende; boven op zag men een zonneken, en binnen in veele heldere ftraalen, die zich verroerden als men hem beweegde ‚ hy trekt al het vergift uit geftekene wonden, en in azyn met zout gelegt kookthy, ook beweegt hy zich een weinig; hy was meeft rond, behalven van onderen, daar hy in den ring ftont » wat platachtig met een klein kuiltje niet diep in den fteen gaande , waar mede hy zoo het fcheen in ‘een been van ’t hooft gefteken hadde ‚ de kas van den ring was van onde- ren open; zoo dat men den fteen uitneemen en weder inzetten konde: Den uitgeno- menen lag ik in wyn-azyn> daar in wilde hy niet kooken maar wel in zap van Lemon nipis, en noch meer in fterk Saguweers-azyn waarin hy veele bobbelen opwierp» doch zich niet verroerde, en uitgenomen was hy helderder dan te voren : By avont tegens Kryftal of klaaren Keifteen geflaagen vuurde hy niet, welke beide kentekenen zyn van een Meftica. NB. Naar myn gifling zal de voornoemde Slang een Cobra Cabelo zyn» dewelke mede op Java valt, daar de voorfchreve Steen gevonden is. | Nocheen —_ Ular Sawas anders Tsjinde of Ular Petola; in't Sineefch, Backbyong ‚ in ’t Mak- ei kaffaarfch > Tomma Laboes is gefpikkelt van bruin, rooden zwart, met een plat hoofd; daar op ftaat een kring > en in den zelven een kruis ‚ makende de gedaante van een oog, waar van hy in Sineefch den naam heeft , maar in ’t Makkaffaarfch ‚; om dat Welkers hy met het hoofd opgericht gaan kan; ‘hy doet geen quaat aan de menfchen;, en word aide daarom van de Chinezen en Baliërs in hun vaartuigen en huizen opgevoedt en als een de huisgodeken geëert, om dat hy hun goed gelukaanbrengt; hy zuigt egter d’ eyers zeer gebonden, graag uit en dat zoo behendig» dat men byna geen gat daar in bemerken kan: Uitde- an ze “willen de Chinezen den regten Slangenfteen hebben ; den welken hy (naar hun zeggen) in’t hoofd zoude dragen » doch zoodanig dat hy hem afleggen kan, wanneer hy éeten of drinken wil ; dan moet men fnedig oppaflen en den Steen wegrovens want ‘die men van den doot geflagenen krygt> licht by nacht geenzins gelyk hy anders doen moets als de flang hem by geval in ’t waterlaat vallen, kan hy den zelven niet weêr op= nemén ‚ en dan kan men hem ook krygen : Van dezen Steen giffe ik, dat Baldeus {preekt ‚ den welken hy den natuurlyken noemt ‚ waar van in’t voorgaande Hoofte deel; doch hier ftaat te merken, dat Ular Pethola by d’ Maleijers een andere Slang iss dan die wy hier in Amboina zoo noemen » dewelke is de Coulouber boa of Huisflang ; eerft met eyers en hoenders zich behelpende , daar na zoo dik geworden als een dye taft ze dieren en menfchen aan: Maar de voornoemde gekroonde Slang; die de Sinezen. eere aandoen , is niet boven 1 en -vadem lang» ruim éen been dik > met een rond hooft, en over ’t Iyf zoo fchoon gefchildert als de kleedjés Pethole ; zy doet niemant quaad, maar vergenoegt haar met den koft, die haar de Sinezen voorzetten ; het welk den Satan een groot vermaak zyn moet, dat zoo een groot gedeelte des waerelts zyn beeld ® tenifle zoo veel eer aandoet. Ha De gedaante der Slangen, die den koftelyken Opkitis geven, tot nader onderzoek Din Slam uitftellende zal ik voortvaren te befchryven den tweeden Ophitis ‚ dewelke my daar gen, Waar voor gegeven is. Deze is my gebragt en gezonden van den Radja Tomboucco woonende in dezelve dae op Celebes Ooftkuft, zynde gekomen van een Slange» die zy my zoo afgryzelyk bes Haar ge- fchteven, dat de regte Bafilifcns niet lelyker kan afgemaalt worden, want zy zoude en twee voeten hebben ‚ een hooft en een kam alseen haan» zoo vêrgiftig dat Zy met teit haaren azem een menfch dooden kan , gelyk zy ook nergens woont dan in afgelege gebergten ‚ daar de venynige fpatten-boom gfoeit, en daar onder zy haar ophoudt: Enalbe Deze Bafilifcus kan derhalven niet levend gevangen worden, maar was van verre met ende Steen pylen doot gefchoten, en in haar hooft wierde deze Steen gevonden ; hy was in de np grootte van een dubbeltje , aan d'eene zyde plat, aan d’ andere bultig als een halve re kegel» doch wat platter, klaar doorfchynende als een donker Kryftal , doch d’ eene eta helft was donkerder dan d’ andere ; en aan de fcherpe kanten was hy glasachtig. De vanden nachtlichtende Eigenfchap was aan hem ganích niet temerken; maar tegen een Kry- ZEIVEN, 2 Gal RARITEIT:KAMER:: III Boek. 307 Mal of klaaren Keifteen geflagen vuurde hy by nacht, in azyn of limoen-zap wilde hy niet koken ; dit aan den verkoper voorgehouden zynde , dat zulks immers geen eigenfchap van een Meftica wass»-gaf tot-antwoord. dat de nachtlichtende cigen(chap by dén-fteen nice blyft; als het dier.doot gefchoten word , maar alleen by die men van levende flangen krygt > waar van egter weinige zyn » die zulken gezien hebben; hoewel alle Indianen zoo veel daar van fpreeken :- Daarenboven alle Meftice, die klaar en hard. zyn» zouden in azyn noch limoen-zap niet koken» het-welk ook Zyne reden heeft, want een digte klaare-Steen heeft geene gaatjes, [Pori] daar de azyn indringen mochte : Voorts heb ik geene ondervindinge van dezen fteen, en de verkoper wift ’er my ook niets van te verhaalen. | De derde Ophitis' is my gebragt door eenen Duitfchen handelaar van het groot Eiland Ear Mindanau, by de Inlanders Magindano genaamt, by hem aldaar gekogt voor een ftuk Ds Guineefch Lynwaat- op een afgelege Negory aan de Zuid-Ooft hoek van de Inlanders, 47 Steer : pe Dracontia die hem gevonden hadden in ’ hooft van een Slange, en fteelswyze by hem bragten , genaamt, om dat hun Koning alle zoodanige fteenen voor zich begeerde: Hy was in de groot- te en natuurlyke gedaante van een Roomfche boon ‚ langs de rugge rondom met een uitftekende en glasachtige kant, veel klaarder dan de voorfchreven , het Kryftal of eenig Kryftallyne glas zoo gelyk > dat men hem daar voor aanziet : De verkoper zoude by my geen geloof gevonden hebben, had ik in de oude fchrift niet gelezen; dat de op- regte Dracontta, waar voor men deze beide fteenen houden moet, zoo ze waarachtig uit flangen komen, aan koleur gelyk moet zyn den Kryftal , en aan gedaante een boon : Hy lichte by nacht niet noch kookte in azyn en limoen-zap ‚ maar vuurde by nacht tegens eenen anderen Kryftal geflagen t’ eenemaalals de voorfchreven ‚ met den welken hy ook aan den glasachtigen rand overeen quam ; en dewyl zy beide van zoo verfcheide natie quamen, die eenderlei verhaal daar van deden; zoo zoude ik het by provifie geloven, dat ze van eenige Slange moeften komen. | _ De vierde Ophstis is my gebragt uit de ZuidOoftere Eilanden, die onder Banda taan, Eervier mede in ’t hooft van een Slang gevonden, dewelke de brenger niet wifte te befchry- van ven: Hy was van aanzien onder de voornoemde; in de grootte van een grauw erweet , ** half rond als een doorgefnede kogel , beneden plat en blauwachtig ; zonder gaatje , boven toen hy my gebragt wierd grauw of vuilwit , maar na 6 jaaren merkelyk naar % geele trekkende , met een fcheurtje overdwars als of hy geborften was ‚ doclt pas kennelyk en zonder zonnetje ‚ van den Chamites, die uit Bia garu komt, qualyk te onderfcheiden : Hy kookte in Limoen-zap, maar vuurde by nacht niet. Op Jambi is een groote Bofchflange of gemeene Oelar Pethola; in welkers hooft „Ee 5% gevonden is een witte Opbitis , langwerpig, ruim een halve vinger lang , hard, ib glad en blinkende : De Maleijers hangen hem aan hunne kriffen , benaaijen hem in laaken, en hangen hem de kinders aan den hals, om voor tovery bevrydete zyn: Met- Hoe die ter tyd wierde hy ook geelachtig, dan leggen ze hem in Limoen-zap > daar in hy kookt Ad en zich verroert, ftraks neemt men ’er hem weder uit en weekte hem in water, daarin %org” rys gewaflchen is, wryft hem ook een weinig met den rys‚ zoo word hy weder zuiver en klaar, die men dan in kattoen bewaart. __Noch andere Slangen worden ’er genoemt, dewelke een klaaren Steen zouden heb- B p ben, als, r.een Ife Liong in*Sineefch genaamt, datis, Naggaof Draco, dewelke van een de Sinezen voor de grootfte Slange houden» en deze zoude gevonden worden op het gjuge Eiland Contung , het welk miffchien Poelo Condor zal zyn, daar de Sinefche Admiraal Sg Sampo een tydlang zich opgehouden , en dezen Steen voor zynen Keizer opgezocht heeft ; gelyk hy ook gedaan heeft in de ftad Burneo , daar het land vol van dergely- ke Slangen zal zyn: Doch de Chinezen zeggen » dat hy op zyn geheele reis maar een zoude gekregen hebben , die by nacht lichte ‚ en den zelven aan zynen Keis zer gebragt. 2. Tambo Sifi is de alderdikfte Slang met harde fchubben bekleedt en met een groot gedruis van ’t gebergte naar ‘ct water komende. 3e Te errebelan ‚ een Qd z Slan= ob 1 DYAMBOINSCHE Stange op Celebes, die haar Meffica in't water laat vallen , en dan niet kan weder nemen. val ee Ee De proef van een Meftica Ular zal genomen worden ‚ als men hem in water weekta Mettiea het zelve een baarende Vrouw te drinken geeft » en den Steen over den buik ftrykt OEL ba dat zal haar een gemakkelyke verlofling geven. Vrouwen. Een Chirurgyn hebbende eenige jaaren op Ligoor gelegen in ’t jaar 1687. ver- En klaarde my gezien te hebben een Karbonkel van een Slang by een zeker Regent des Landts» aa dewelke door de moeder in zyne kindsheit met een kleetje in *t bofch aan twee takken len Jair was gehangen; toen waser een groote Slang by hem gekomen naar ’t verhaal van jn Gn ne ouders, die een zekeren Steen op zyn lyf liet vallen» en die Slang is naderhant be fleen. zyne ouders altyt gevoedt; deze Steen was in de grootte van eén oude gefchilde P; nang ovaalswyze, doorfchynend brandig geel, naarden rooden trekkende, by nacht zoo klaar fchynende » dat een kamer daar door verlicht wierde : De Viceroy en re- geerende Opperhooft van Ligoor hebben hem dezen Steen» als hy in hegteniszat» af- genomen en aan den Koning van Siam gezonden. LIX. HOOFTDEEL. Steenen uit werfcheide andere Venynige Dieren. De Sco- Colopendrites, Maleitfch» Meftica kacki fariboes in het Sinefche Landtfchap Suc- lopendri- an ze chuem, of gelyk de Chinezen fpreken Soutfjouam , worden groote Duizentbee- dd nen gevonden, die de Inlanders opvoeden moeten in hunne hooftkuflens, die fcheide van binnen hol zyn als een kiftje: Deze kuffens moeten zy by hen dragen als “Breloof zy door ’t Land reizen» en s° nachts daar op flapen om bevrydt te.zyn van een flach der Chine booze Slangen feft genaamt, dewelke een hooft hebben eenes menfchen aangezicht ge- zelve. _ lyk, díe ’s nachts in de huizen kruipen en de menfchen aandoen; doch zy komen niet daar deze Duizentbeenen zyn, en zoo ze daar al komen, zoo laten zede groote Dui- zentbeenen los, die deze Slangen aandoen en haar ombrengen» welke Duizentbeenen zy dan weder zoetjes vatten en in haar huisken zetten: Deze Duizentbeenen zyn niet bo- ven een fpan lang, en egter 3 of 4 vingers breed, in ’t Sineefch genaamt Jacan ; Zy draagen een Meffica by zich , half doorfchynend en by nacht lichtende , genezen de fteeken van venynige gedierten en bewaaren den dragenden voor de voornoemde Slang. | De Ja- Op Fava worden de Duizentbeenen ook groot, wel een hand of een fpan lang» vaanfdhe eneen duim breed, die ook een nachtlichtende Meffica hebben ‚ immers men heeft op Ba- Duizent- beenen _ tavia op het kerkhof in het beenhuis dikwyls by nacht gezien een groote Duizentbeen ; xynde een ‚ : 3 Siere aan ’t hooft of in den mond lichtende als een vuurtje; doch de doodsbeenderen weg- foort. genomen zynde wierde zy niet gevonden : Men vermoedt, dat het voornoemde licht van haar Meftica gekomen zy, dochandere, die Meftice uit Duizentbeenen konden too- nen > hebben geen nachtlichtende eigenfchap daar aan gemerkt, miflchien om dat hy van een doodgeflage Duizentbeen genomen was. De Sat __ Salamandrites, Meftica Tocke komt van een {lach des Salamanders, by de Maletjers» mander of Focke, by d' onze Gecko genaamt, vallende op Sumatra, Javaen Celebes; deze heeft feenbe- mede een Steen in ’t hooft» wit» niet doorfchynende » den Kalappus-fteen wat ge- Schreven. N : e lyk, hy word aan de kriffen gehangen» en vuil of geelachtig geworden zoo word hj in Limoenzap en ryswater gezuivert, gelyk in ’t voorfchreve Hooftdeel gezegt is- LX. HOOFT- ss RARITEIT-KAMEIR, II Boek, 302 LX. HOOFTDEEL Aëtites Peregrinus. Meftica Kiappa. An de Vogelen heb ikde volgende Mefticw, Aetites peregrinus; dezewaren De Aëir twee leenen eertyts gevonden op Hoelong» een Negory landwaarts in van EE klein Keram : Aldaar had een Zee-Arend: Haftaëtos , in ’t Amboinfch K?appa ad genaamt, een neft op een boom en dede de Inlanders veel quaat met roo- plaat ven van pluimvee» en was zoo ftout, dat hy geen menfchen ontzag; dies de Heeren SEA van dat dorp befloten hem den oorlog aan te doen, men trok te veld met pyl en boog » dan want 2 of 3 mannen dorften hem niet aandoen , en de eerfte , die zynen boom be- ae van den klom, was genoegzaam Iyveloos: Het geluk diende hun dat ze hunnen vyant met py- zerven, en len dood fchooten, en het neft; ’t welk zoo groot was dat een Ambonees genoegzaam 4% jn daar in konde woonen, van boven neèr wierpen. De daode Arendt hadde op zyn oe kop een knoeft , daar andere Arenden vlak van hooft zyn ‚ in dewelke geopent ge- vonden wierde een ronde fteen als een groote musquetskogel ; hy was vaalbruin van koleur met kleine gaatjes over ’t lyf als of hy met fpelden geprikt was, en een mer- kelyk kuiltje aan d’ eene zyde, daar hy miflchien met een adertje aan 't hooft vaft ge- zeten hadde; voorts donker en hard als een Keifteen: Den anderen fteen vonden zy in neft inde grootte van een baskogel of kleine bal,uit den ronden wat hoekig, wit als yvoor; glad en mede fteenhard, behalven op een plaats met 7 kleine gaatjes: Beide kooken ze in Limoenzap en vuuren niet by nacht. De eerfte eigenaar hadde hem gedragen om aygeke- fchoot vry in den oorlog te zyn» fchreef hem ook toe, dat de Hollanders hem nooit EA gevangen of gequetft hadden » doe wy in’t jaar 1654. met hunlieden oorlogden; jk weder. daar nochtans die zotte man gezien hadde, dat de vogel voor de pylen niet {choot vry id was» daar hy nochtans dezen fteen op ’t hooft gedragen hadde. Wan deze Arendfteenen zyn ons mede geene afbeeldinge gegeven, doch, om de liefhebbers ge voldoen , hebben wy onder veele foorten , die voor handen zyn, alleenlyk twee werbeeldt ; zie de plaat LVII. Die by letter B. is een veelhoekige , doch glad en kaftan- jebruin van koleur. Die met letter F. aangewezen is grooter , doch ruuwer ‚ dien wy doorgeflaagen , en den zelven hol bevonden hebben , hebbende in zich een witachs zig hleinder leentje, aangewezen met de leiter G. i LXL HOOFTDEEL. Lapillus Motacilla. Meftica Baycole. Oe het Landt Hoeamohel of klein Keram noch volkryk en met veele Ne- pe ra goryen bezet was » te weten voor het jaar 1651. is het gebeurt dat zeker ge Inwoonder van Lycidi in Zee vifchte omtrent een vervallen Seri, aan wiens waar die ftokken een quikftaert zyn neft hadde gehegt» naar gewoonte dezes vogels; Eda die altyd zyn neft maakt op diergelyke paalen in Zee ftaande : als de Inlander nu be- zig was met viflchen, viel hem dezen vogel laftig ‚ om zyn hooft, uit en in het neft vliegende ‚ gelyk het een ongerufte en nieusgierige Vogel is» dies hy hem zochte te vangen; hy befmeerde zyn neft met vogellym van de melk des Soccom-booms gemaakt ; waar aan de vogel kort daar na vaft bleef hangen» zoo dat de viffcher hem kreeg; maar als hy den vogel opnam vond hy een aardig fteentje in 't neft , dies hy den vo- gel als fchenker van deze rariteit met olye zalfde, waar vanhet vogellym van zyn veêr- ge ol Il DUAMBOINSCHE tjes los raakte» en liet hem vliegen met het fteentje doorgaande ; het zelve was plat Hebbende achtig» ovaal» gefatzoeneert als een aangezicht vari een menfch ‚ te weten boven breed En en onder fpits toelopende als een kin ‚ een duim lang en een vinger breed , harden lk blinkende als marmerfteen s bleekbruins doch naat het kin witachtig ; aan de voorfte zicht. __zyden die het aangezicht verbeelde waren veele witte kringetjes te zien» onder andes ren twee groote, het welk d’ oogen zouden zyn, de oogappel in dezelve was een don- ker wit plekje met fyne roode adertjes doortrokken » omgeven met een bruine Iris of kring, en dezelve weder met een witte kring: Deze beide oogen met een kuiltjefdaar onder geleken zeer wel een aangezicht of veel meer een dootshooftje : Op het voor- hoofd zag men noch veele witte kringetjes kleinder dan de vórige » een lichtbruin plekje begrypende; aan de rechter zyde in ’t kruis over malkander lopende; van ach- teren had hy noch meer diergelyke witte kringetjes , doch door malkander en zonder ordre met noch eenige kuiltjes : De Lifidiaan hadde hem tot aan zyn dood niemant getoont » hoewel hy bekende dat hy hem bezat; hy beelde zich ín dat het by dezen fteen toequam , dat hy gelukkiger en ryker was dan zyne andere medeborgers: Eindelyk heb ik hem door fmeken en goede betaalinge van zyn erfgenaam bekomen. Een an- Een ander Quikftaertfteen is van my niet gezien maar befchreven uit het verhaal van der foort 5 kt vaneen eenen ouden geloof waardigen Orangkay « Deze fteen was gevonden door éen Inlander pn van Caytetto > als hy op den ftrandt ging wandelen ‚ vloog hem een Quikftaert zoo moeilyk om ’t hooft, dat hy hem met geen geraas verjagen konde ; eindelyk floeg hy met zyn neusdoek en raakte by geval dien moeilyken vogel » doe liet hy een fteentje voor zyne voeten vallen, ’twelk noch ook wilde nabootzen de ongerufte natuur van _ Zypge- zyn vogel : De Indiaan nam den fteen op en bevond hem eenigzins gelyk te zyn het pe ei van dien vogel, aan ’t eene eind bruinachtig , aan ’t ander zwart, in de midden wit heit. met een heldere fchyn. Zy verhaalden veel wonders van dezen fteen ‚ waar van hee _— geloof by hun blyft. De vinder had hem in een beker half vol zoete Saguweer gelegt » waar op de Sa- guweer begon te kooken, en niet ophieldt tot dat de beker vol wierde: Onder rys ge- mengt, die men de hoenders voorwierp, hadde geen hoen eenigen korrel van den rys gegeten ‚zoo lang de fteen daar by lag : Den dragenden maakte hy gauw» rasen on- vermoeit in *t lopen of marcheren, hebbende zulks aan hem zelfs bevonden» wanneer hy in den Hitoëfchen oorlog omtrent het jaar 1642. van de Hollandfche foldaten yve- rig vervolgt wierde, doch hy zeide niet daar by, dat er miffchien een halve myl fpa- Bygeloof tie tuflchen beide was. Alle vrydagen wierd hy met Benjoim of Dupa berookt, en in a een doekje van Mufcus Zibeth of ander ftinkend reukwerk zorgvuldig bewaart, hier telle door had hy een reukgelyk alle Meftice , die ik van de Inlanders gekreegen hebbe ;’ “waar ‘uit blykt wat afgodery en waangeloof zy met diergelyke fteenen bedryven en met meerder hartzeer daar van affcheiden dan van diamant en robynen. De vinder, die hem van den vogel zelfs gekregen hadde ‚ verhaalde noch iets-anders daar by; als hy met den fteen t° huis quam» is hemeen klein manneke van een ganfch korte ftatuur , doch onbekent, ontmoet > dewelke hem van de kracht dezes fteens onderricht heeft > na- mentlyk wanneer ze ten oorlog uittrokken om eenige vyantlyke vaftigheit intenemens- dat ze dan den fteen in Zaguweer zouden leggen, en alle daar van drinken, zoo zouden ze alle gelukkig op hun tocht en voor ’s vyants wapenen verzekert zyn» onder beding Bygeloof dat hy den fteen als boven ftaat bewaaren en berooken moefte : Op dezelffte manier der Ifraëli- Re ze lezen wy dat de afgodifche Mfraëliten hunne netten en garen berookt hebben als zy een goede vifchvangft hadden. Habacuc. Cap. 1. verf: 16. Proeven _ De eerfte Îteen tegens een Achaat geflagen vuurde by nacht doch weinig ‚ in Li- da, moenzap en Azyn heb ik hem noit getoetft, zorgende dat de mooije koleur bederven mogte; doch in een halv vollen beker met Saguweerleggende, wierde dezelve rerftont vol, te weten, op dat gy ’t wel verftaat » toen de jonge meer daar toe goot, en an- ders niet. Plin. RARITEIT-KAMER. II Boek. 311 ‘Plin. Lib.37. Cap. To. maakt ook gewaag van een Quikftacrtfteen, dien hy Chl- _DeChio- rites noemt, dewelke groeit in den buik van een Quikftaert t? zamen met den Vogel, Plint en deze is grasgroen, welke koleur aan den voorfchreven niet te vinden is. De Magi Jchreven, willen, dat men hem in een yzere ring zal zetten tot eenige wonderbare krachten naar hun manier; waaár uit gy ziet dat het al een oud bygeloof is met dezen Steen» den zel- ven meer krachten toe te {chryven als de natuur geven kan : Waar mede ik egter de invloet van ’t geftarnte geenzins verwerpen noch ontkennen wil , dat een fteen in ’ eene metaal krachtiger word dan in ’t ander , hoewel Plinius naar zyn manier daar mede fchynt te fpotten. IXIL HOOFTDEEL. Steenen wit wverfcheide andere Vogels. , P Boëton vind men een Vogel hebbende een gemengt fatzoen van een wilt Perftben 2 } nd, Hoenen een wilde Duives langs den grond lopendegelyk een Velthoen; maar Viellees de bek en de ftem is van een wilde Duive , zwart van vederen maar op de vler- fr a VER, ken uit den groenen blinkende. In zyn krop vind men een hoornachtig beurs- Eerfie jes en in het zelve gemeenlyk een wit Steentje alseen Keifteen doch weeker, in de groot- da te van een boontje» en laat zich met een mes fchrabben; de wittigheit blyft niet lang» maar verandert binnen een jaar in geelgrauw met een bruin plekje boven op: De Boë- ver?za- tonders brengen deze Velthoenders op de markt te koop en de meefte hebben dit 7% 8% Steentje. Een ander Vogel my van Zu/jabo gebragt» niet veel van den voorfchrevenen verfchillen- Tweede de, behalven dar de vederen vuilgrauw waren » die hy ook weinig, had en door het minfte {7% 227 handelen uitvallende ‚ zoodat hy bynakaal was ‚ zelden hoort men een ftem van hem ‚tegen Gn den dag een weinig zuchtende, als een wilde Duive: Hy hadde mede in zyn krop een Es dergelyk hoornachtig beursje, en daar in eenen witten Steen , aan hardigheit en ko- leur van een Keifteen niet te onderfcheiden; plat, hoekig, en weinig naar den blau- wen trekkende, en zyn wittigheit niet verliefende gelyk de voorige. Het Hoen is my gebragt onder den naam van Ajan Taljabo, zynde een van de Soulanefche Eilanden» hard van vleefch, de fpieren van de dyen en de borft zoo vol fimalle beentjes» als of het vifchraten waren , maar het voorfchreven Boëtonfche Velthoen is veel beter van fmaak en vleefch. De twee voorfchreve Steentjes tegen Kryftal of klaren Keifteen geflagen vuuren by prog nacht, waar uit ik gifle, dat ze natuurlyke Keifteenen moeten zyn, die de Vogels in- flokken en in hun krop blyven fteken ; doch dewyl ze altyt een byzonder huisken hebben, zoo is’t gelooflyk, dat ze dien Vogel een byzondere dienft moeten doen. Aan de Kaap heeft men in het doir van een ei eenes Vogelftruis gevondeneen Steen, pe 34 in de grootte van een duive-ei , wit en in de gedaante van een Calappus-fteen ‚ een flor ln weinig met blauwe adertjes doorregen ; maar de gedaante van een fchynende zon had fri. hy veel klaarder dan een Calappus-fteen. Hy is te zien by den Heer Qualbergen. LXUIL HOOFT- he ali D' AMBOINSCHE LXIIL HOOFTDEEL. Sepites. Meftica Sontong. De Sepi- Wi It de villchen heb ik de volgende Steenen bekomen: In het ver van de Zee« iben ó kat Sepia, in ’t Maleitfch Sontong genaamt, groeiteen langwerpig Steentje s de fchaars een lid van een vinger lang» aan ’t eene eind een {chaft dik en daar han na fmalder in een ftompe {pits toelopende , een gefchilde korrel van de vrucht Gwemon wat gelykende, doch glad en effen, in % eerft fchoonwit en half door- fchynende ‚ mettertyd aan ’t fimalíte eind vuilgeel of vuilachtig wordende: Men heeft hem my gebragt voor een Meffica van de voornoemde vrugt Gremon ‚ doch nadethant door onze Natie op Manipa in het vet ofte klier van een Zeekat een diergelyke fteen- tje gevonden» is het bekent geworden, waar van zy komen. Ren Byna alle viffchen hebben in hun hooft achter by de herflenen aan ’t onderfte deel , fefoorten 'twelk het verhemelte maakt, twee gaaten in het Cranium» dewelke gefloten worden Mae door twee beentjes, die men uitnemen kan; deze zyn aan alle viflfchen niet even eens , ge aan de meefte klein en langwerpig , met twee fpitfe einden in de gedaante van een fchuitje: palla ba- De mooifte en grootfte vind men in zekere viffchen , om dier oorzaake wille CapalZa vd batoë ‚ dat is, Steenkop genaamt, kleine Karpers niet zeer ongelyk, doch met zoo harden kop, dat men hem qualyk kloven kan; aan de voorfchreve plaats van de herf- fenen vind men in ieder kop twee fteentjes » die ik Lapides lithocephali noeme; deze _zyn onze Karperfteenen zeer gelyk of wel zoo groot» in de breette van een nagel eenes vingers , driekantig ‚ zommige langwerpig met eenen fcherpen en twee ftompe hoeken , alle fchuitvormig, te weten; aan de onderfte zyde bultig , effen, glad, of zommige met een voren als of’er twee fteenen tegen malkander gezet waren; aan de bovenfte zyde te- gens de herffenen hol en rimpelig , zomtytsmet eenig uitwas: Hun koleur is witachtig ge- __ yk d'andere beenderen des vifchs, zommige half doorfchynende en blauwachtig als wit Enwaar Achaat, doch metter tyd worden ze geelachtig. Van hun gebruik weten de Inlanders WEE niets te zeggen» doch ik oordeele, dat men ze in alle manier gebruiken kan als onze bruikt worden. Karperfteenen, te weten; tot het afzetten van ’t graveel en t’ zand. By gebrek wan aftekeninge „ hebben wy hier bygevoegt dergelyke foorten ‚ die heel zeld- zaam, en verbeelt zyn op de plaat LV ML. by letter G. 15 een Steen uit het hoofd van een Zeekoe. By letter H. een dergelyke uit het hoofd van een Zeewolf: Waar by wy voegen die by letter 1. afgetekent laat , en, zoo ik bericht ben, gevonden is in ’t hoofd van een Stier, en my voor wat zeldzaams vereert: Wat belangt de Steenen vanden Karper en andere viflchen „ die zyn zoo veele en gemeen, dat de zelve geene afbeeldinge ver- dienen. LXIV. HOOFTDEEL. Chamites. Meftica bia garu. Chami- Oven in ’t IT Boek, *t XXVIII Hooftdeel in de befchryvinge van Chama af- na pera, heb ik gezegt, dat men uit verfcheide foorten van de Chama eenige hid Meftice haalde, dewelke ik nu na malkander zetten zal. En Meftica bia garu komt uit den groten Schulp Chama of Gapers, dien wy oort, komt vit de Na. Nagelfchulp noemen, wanneer ze al groter dan een voet zyn geworden, doch onder ro * dn vind men pas een, die een Steentje heeft, en het zelve altyt in den tengo of daarom lig- gende RARITEIT-KAMER. III Boek. 3:3 gende Spondylo: ‘Zy zyn nict van eenderlei fatzoen; doch ik breng ze alle onder twee geflachten : De eertte zyn langwerpig als een klein vingertje, in de gedaante van een Hung Gole der Alchimiften ; te weten onder rond en bolachtig en dan allenkskens in een RIE ftompe {pits toelopende » zommige regt, zommige een weinig krom gelyk een Retor- te; van verwe wit, aan ’t onderfte bolletje roodachtig of geelachtig en donker; aan’ {malle eind half doorfchynend als wit Achaat » gemeenlyk ook met een paerlachtigen weêrfchyn: By nacht vuuren ze niet; maar gewreeven rieken ze als wie Kalbahaar en koken in Limoenzap. Men vind hier van korte ftukken, aan ’c onderfte eind ruim een vinger dik» en fchaars een lid van een vinger lang, mede wat krom als een Retorte s beneden vuilgeel, gefcheurt en afgebroken» daar ze aan de {chulp vaft gezeten hebben » want ze zyn niet alle los, en de loffe zyn rond en glad; gelyk ze door ’t lekken van «dier geformeert worden. Naar de {pits zyn ze glad, zuiver wit en zoo hard als een Keifteen. De tweede foorte van Chamites zyn kleinder , en liggen los in het vleefch meeft Detweer omtrent den tendo; zommige langwerpig en plat gelyk een Hagediffen-ei, den Calap- ad pus-fteen zeer gelyk» zoo dat men ze daar voor aanziet doch hier in te onderfchei- den + De langwerpige Calappus-fteen, die ook een Hagediffen-ei gelykt en zuiver wit is > heeft gemeenlyk aan het dikfte eind een kroontje als een uitgevallen tand» waat mede hy aan de fchaal vaft gezeten heeft, en aan ’c fmalfte eind een weêrfchyn of zon- netje. De Chamites heeft geene van die kentekenen, maar hier en daar een paerlachti- gen weêrfchyn» en vertoont eenige fcheurtjes ‚ daar hy op het meeft glimt: Andere zyn onordentlyk rond ‚ met uitftekende hoekjes en kuiltjes > flegt wit of geelachtig als yvoor van ongelyke grootte; zommige alseen erweet, zommige als een dobbelfteen en worden metter tyd noch al geelder. De derde Chamites komt uit de Chama Striata of BiaCoroerong » inzonderheit uiteen De derde groot flach, die men op de Eilanden Zuf/apinjos vind, eneen gemengd fatzoen hebben else van de Squammata of Nagelfchulp» en Striata: Hier heb ik verfcheide fteentjes in ge- vondén, zommige in de grootte van een erweete en regt rond » zommige grooter en /uorten. linzevormig > alle fchoon glad ende blank » dat men ze voor bleeke paerlen zoude aanzien; en hun koleur behoudende: Deze leggen in de wervel of klierachtig vleefch, en worden door het lekken aldus geformeert. Andere zyn niet groter dan Katjang > zom mige aan malkander in een klompje gebakken , alle fteenhard ‚ van koleur verfcheiden. De grootfte zyn wit en glad ‚ zommige geelachtig » maar die aan de klompjes ftaan lichtrood, en paars, alle fteenhard; de fendo is zoo vol van deze fteentjes, alsof hy daar van t’ zamen gezet was» en de grootfte ftukken zyn omtrent de einden. De Am- boinfche Bia Coroerongs hebben ze niet of zelden, in Limoenzap willen de korrelach- tige klompen niet of weinig koken, een teken dat ze van een hard en digte fubftantie zyn. | é De vierde Chamites valt in de gladde Chama, inzonderheit die Wy Quakkers, in't De vier Maleitfch Bia Codoc> noemen: Deze zyn flegt wit, doch worden metter tyd geel of pe grauwachtig » zommige rond als een erweet ; zommige hoekig en als of ’er eenige ar kleintjes aangezet waren > die ook zomtyts daar af vallen: Hier van komt het dat de Schulpen. Chamites , zoo wel uit deze als de voorgaande Bia Garu die hoekig is, zomtyts een klein fteentje van zich geeft, het welk dan by het gemeene volkje gelooft word; dat de fteen baart en jongen krygt. Zekere Sinefche vrouw op Amboinaà heeft in een Quakker op Boero zulk eenen Chamites gevonden, wits hoekig als een kleine dobbelfteen , na dat ze hem eenige jaren bewaart hadde ‚ en by geval daar na weder zag , vond ze een klein fteentje daar by » ’t welk zy zeide een kind van den groten te zyn; doch de grote nauw bezien zynde onde Men eDe kennen waar de kleine gezeten hadde : Zy zoude den teen om veel gelt niet wil- len miffen ‚ haar inbeeldende dat haar goed zoude aangroeijen > gelyk de fteen gedaan hadde. Alle de voornoemde Steenen noem ik in ’t Latyn Chamites naar ’t exempel En R r Ee En | D’ AMBOINSCHE Plinius Plinius, dewelke Lib. 37. Cap. to. en 11. veele diergelyke Steenen befchryft, a naar de dieren en planten hen noemende, daar in ze miffchien groeijen of eenige ge- de Stenen Iykenis daar mede hebben ‚ dewelke dus lange by onze Juweliers onbekent geweeft of Aen fabulen gehouden worden, doch nu allenkskens weder aan den dach komen. Zoo is het zeggen van ’t baaren der Steenen geen nieuw maar een outgevoelen, want P/í nius Schryft het zelffte van zynen Gemonites en Pheantites , dat die op hunne tyden ook baaren zouden. In ’t Maleitfch worden ze genoemt Meftica bia garu > of alleen Meftica bia, om dat ze meeft van eene fubftantie en koleur zyn; uit wat Schulpen zy voortkomen, zie mede boven van de Chama afpera in’t II. Boek ‚ Hooftd. XXVIII. Hunze Hun gebruik is om ze toteen Rariteit te bewaaren ; de mooifte daar onder worden in bk zilvere ringen gevat, en de Inlanders dragen ze om gelukkig te zyn in ’t viffchen , Moffels en Schulpen op te zoeken en diergelyke koft uit de zee te halen : De voornoemde Sinefche Vrouw fchryft door dezen Steen haar zelf eenige gauwigheit toesdat ze op ftrand wandelen- de aan de gaatjes in *t zand bekennen kan, wat Schulpen en Moffelen daar onder fte- ‘ken, en zeker» zy weet zulke rare Moffelen op te zoeken ‚ die niemantanders vinden kan. zt, „. Van de mooifte, die rond en blank zyn, koopt men het ftuk voor een Ryksdaalder , de andere zyn geen quârtje waert. De Inlanders toetzen ze gelyk andere Meftice in Toack, Azyn, of Limoenzap, ’t welk ik mede verwerpe;, om dat de glans daar door bederft; ook zommige van de mooifte, die hard, keiachtig en klaarzyn» doen zulks niet of qualyk, en niet te min zyn ze vand’ opregte ; wantgeenfteen; die harden digt van fubftantie is, kan zulks doen, hy mag een Meftica zyn of niet. DN « De vyfde Chamites word onder de Katoogen gerekent, en tor noch toe uit misvatting Ae voor eenen natuurlyken Bergfteen gehouden, daar ze nochtans groeijen in een flach gen. van: de Chama of Nagelfchulp ; by de Sinezen bekent; om dat ze zoo fcherp van na- gelen zyn, dat het iemant> die zich daar aan verzeert, zoodanig fmert, alsof hy met vuur gebrandt was. Zy vallen veel in de bocht van Cuntong en aan d’ Ooftzyde van Ceilon , waar van het komt dat men ze met de natuurlyke Katoogen vermengt» dewel- ke mede op Ceilon vallen. De Steen of Meffica hier van is rond in de grootte vaneen Waar toe grauw erweet, vuilwit of grauwachtig met een paerlftraal als andere Katoogen: Van diege de zelve, met gaten doorboort en aan fnoeren geregen > worden Brageletten ge- bruikt en maakt. Een diergelyke Katoog» doch groter zie befchreven boven in ’t XL. Hooftdeel. LXV. HOOFTDEEL. Tellinites , Ctenites. Bia Batu. - Tellini- Aar worden Steenen gevonden, de gedaante van verfcheide Schulpen heb- nad bende, waar van men noch niet zeker is, of ze in de Schulpen groeijen of het zyn. Í é buiten dezelve uit een klomp aarde geformeert worden: Immers men vind ze buiten de Schulp ja zomtyts op plaatzen daar diergelyke niet omtrent ZP» waar van ik deze twee foorten aangemerkt hebbe. Deeerfle _ Tellinites is geformeert als eene van de Teline boven in’t II. Boek; Hooftdeel XXXL. ie befchreven, inzonderheit van de zefte foorte ‚ dewelke langwerpig zyn» En EEN ander wat ronder of uit den rondendriezydig» gelyk de Schulp Bia matta doa : Het zyn onzienlyke Steenen als of ze uit eene vuile donkergeele roflë aarde flegts verfteent waren» achter met twee billetjes en een keep, voorts effen zonder ftreep , redelyk hard, nochtans Worden met een mes ligt te fchrabben. Men vind ze op Fava op den ftrand van Remban en Please Taflam. Ik weer geen ander gebruik daar van, als dat de Chinezen dezelve gaerne by vonden, hun voeren op hunne vaartuigen: Deze Telinitis vind men ook emrentGrifek by Dudunam in RARITEIT-KAMER. III Boek. 315 in een moeraflig zand, men weet niet of ze de zee opwerpt: Zommige dragen ze aan hun lyf, en geloven dat ze den dragenden bewaaren zullen tegens de tovery der vrou- wen, die ze met liefdranken of Oebat Goena verrichten willen. Crenites is een harde donkergrauwe fteen als een Kei, geformeert als Bia anadaras Detweer een foorte van de Petfines of bultige Jacobs Schulpen; met diergelyken rand en ftreep dela, of voorens, doch weinige en die niet naar d’ ordre van de natuurlyke fchulpen lopen zoo hard dat men ze qualyk fchrabben kan. Men vind zeopde kleine Eilanden, in de kaarten de Uos genaamt, beooften het grootfte Papoëfche Eiland Mef/oal gelegen. Men kan ze brengen onder de foorte van Ombria of Weêrfteenen, leggende hier en daar ver- Warder ftrooit op den ftrand van die Eilanden. De Papoëers zoeken de rondfte uit en gebrui- ken ze in plaats van kogels uit hunne Baflen daar mede tefchieten , waar toe ze egter noch andere bequamere hebben > op Mef/oal zelfs vallende, die men voor regt yzere kogels van 1 pond zoude aanzien, gelyk ze ook in der daad yzerachtig zyn. Hier by behooren noch eenige andere verfteende Schulpen, van gedaantealsde Steen- Noch fcheede en eenige andere gladde Chame ‚ doch grof ‚ donker en aardachtig van fab. 247% ftanties dewelke men vind in zommige klippen op ftrand , boven water ftaande, en verfieerde k % … Schulpen. wel bezien zynde kan men niet anders oordeelen of zy zyn het vleefch van dezelve die- ren, door het indringend flyk in fteen verandert ; want men ziet ’er hier en daar noch eeni- ge overblyfzeltjes van de fchaal daar aan. Diergelyke hebben wy veele gevonden in’ jaar 1692. in de rotzen, waar op de Fortrefie Duurffede op het Eiland Uliaf/ar toen- maals gelegt wierde. LXVL HOOFTDEEL. Cochlites , Cochlea Saxea. Meftica Bia. ‚_E Steenen in dit Hooftdeel befchreven oordeele ik natuurlyke Slekken geweeft Dever: te zyn, die door eenig geval in harde fteenen verandert zyn, waar van ik schelpen 3 foorten aangemerkt hebbe. befchre- VEH. De eerfte was een witte en half doorfchynende Steen, inde grootte vaneen De eerfte Roerkogel s in de gedaante van een Alykruikje , Bia papeda ‚ genaamt, boven in *t IL. Boek; dn, VL Hooftdeel befchreven ; want hy hadde de zelffte gieren, en omtrent het achterfte noch een donker overblyfzeltje van de fchaal; ’t overige was mafliefs uitgevult en zoo hard als een Kei, waar voor men dezen zoude aangezien hebben , indien hy by nacht gevuurt en den keiachtigen reuk gehad hadde : Hy is op den ftrand van Mamalo gevonden; en ik hebbe in mynen tyd.maar een gezien, die gezonden was aan den groot Hertog Aan den van Toftana. Men zoude zeggen > dat het geheele Hoorntje in fteen verandert was» doch nauwer bezien zynde kan dit niet zyn, dewyl men tuflchen de gieren van de fchaal der. niets overig vond, behalven een weinig boven op» zoo dat het geheele beeft in {teen verandert moet zyn. De tweede Cochlites had mede de gedaante van een Alykruikje» doch daar aan hing het kruipende dier buiten de fchaal , ten naaften by de gedaante van een volko- tea men Slek hebbende, doch gerimpelt, gefchonden; en hier en daar cen hoekje af- gebroken: Het huiske was als het voorfte, keiachtig en half doorfchynend, maar het par ge- dier was een donkere fteen > vuilwit of grauwachtig. Men vind ze zelden » hier en daar daar een op de ftranden van Leytimor, en ik heb’er maar 3 gezien; waar van de mooi- fte aan den voornoemden groot Hartog gezonden is. Zy koken in Limoenzap ‚ wor- den zuiver daar door, en vuuren niet by nacht, noch hebben eenen ke1achtigen reuk : Hoe deze dieren in fteen veranderen kan ik noch niet zeggen» behalven het gevoelen Rr 2 van 316 D' AMBOINSCHE en zommige Chinezen, te weten, dat deze dieren op den bloten ftrand kruipende, en e redenen z e overbeet by geval door het blixem-vuur geraakt , fchielyk verfteenen zouden ; indien dit zoo end was dan zoude het al meer aan andere foorten ook gebeuren» waar van men geen on- zen en dervinding heeft : Het is waarfchynlyker, dat een flach kleine en witte Alykruiken, s (die vier of 6 maal meer vleefch hebben ‚ dan haar huisken bergen kan > en daarom in 't Amboinfch J4/ Palefou, dat is, Veel Vleefch of Meer Vleefch genaamt worden) haar van de natuur beftemde maate van wasdom en grootheit erlangt hebbende » van zelfs _€n door haar eigen fteenzap verftyven en in fteen veranderen : Hoewel dit gevoelen al mede haar zwarigheit heeft, want men kan zeggen , dat dan deze fteen de nette ge- daante van het vorige dier behoort te behouden, het welk men echter niet ziet : Hier op kan men antwoorden , dat de dieren in ’ verfteenen qualyk haar vorige gedaante konnen behouden, dewyl ze inkrimpen, hier en daar geftoten en gebroken worden , ge. lyk men aan deze fteene Slekken nooit ter dege het hooft bekennen kan. De Maleijers zeggen» dat ze in andere Landen ook gevonden worden, doch zeer zelden ; zy dra- gen ze onder andere Meftice om ’t lyf , inzonderheit de eerfte (oorte ; om naar hun gevoelen onquetsbaer in den oorlog te zyn. nn rj Cachtea Saxea is de derde foorte van verfteende Slekken, doch geene gedaante van flandig be- Eenig flekkenhuis hebbende ‚ maar alleenlyk een ftuk van het vleefch dezes diers ver- fchreven_ gonende gemeenlyk een vinger lang en {chaars een pink dik ‚ meeftendeel krom en bogtig: Men zoude ze voor witte en half doorfchynende Keifteenen aanzien, doch de gedaante bewyft genoegzaam dat ze van eene {lekke moeten komen» want het ronde deel heeft altyt een aanwas of vlek, gelyk het kruipende dier gehad heeft; hetronde deelis het witfte , gemeenlyk half doorfchynende en blauwachtig als Achaat , zomtyts effen zomtyts rimpelig met een wit hart in de midden als een ader; de vlerken zyn vaneene donkere keiachtige fubftantie ; uit wat foorte van hoorntjes zy komen kan ik noch niet zeggen ; want men vind de ftukken bloot hier en daar op den trand van Leytimor , en malkanderen niet gelyk. Zy koken dapper in Limoenzap, en vuuren by nacht niet behalven een weinig aan de keiachtige vlerken , als men ze wat hard flaat ; tegen malkan- der gewreeven rieken ze als andere ftukken van Schulpíchaalen ; van haar gebruik is noch niet bekent. In ’t XXIX. Hooftdeel van het voorgaande WI. Boek, zyn de verfteende Horens en Schul- pen door den Schryver geleerdelyk verhandelt : Daar neffens , hoe en waarom , die in Stee- nen, op bergen, ja ontoegankelyke diepten onder d’ aarde gevonden worden. Zyne reden nen zyn ontwyfelbaar ; namelyk , dat ze daar in geraakt zyn, toen Godt de Heer, om de eerfte waereldt te verdelgen, door den algemenen Zond-vloet alles overftroomde; daar door al dat gefchapen was, Menfthen, Vogels en Landtgedierte (buitendat de Ark befloten hield) om hals raakteen vernielt wierdt : Voerende de V'iflchen , (Horens ‚ Schul= pen en andere ftoffen daar onder begrepen) door den drift der Wateren , over den gehe- len Aartbodem. Veele zyn daar door in’t diep der Bergen en onder de aarde ‚ door den drift der Wateren, geraakt ; die met Steenzap doordrongen , echter degedaanten behou- dende, verfteent zyn: Wordende dagelyksenbynaop alleplaatzen, zoo in’t binnenfte der. bergen „ als aardtgronden gevonden , en daarom van den Schryver ‚ Vader Noachs- Schulpen, gezaaint; alhoewel latere overffromingen zulks mede hebben veroorzaakt. De tegenfprekers van dit gevoelen willen, dat het gewaflender aarde en fteenenzyn. Doch, wanneer men de zaak met reden navorfcht , is het onbetwiftbaar geene onmogelykheit s om dat gevoelen goedt te keuren; te meer, om dat de meefte , die in de bergen en aarde gevonden worden, in gedaanten, met die de zee voortbrengt, overeenkomen; ZOMmtyts geheel fehulp, zomtyts half of wel geheel verfteent ; ook vindt men dat, als ze geheel geopent of doorgeflagen worden, de binneftof , namelykde vifth , mede in fleen verandert ; van eene geheele andere gefteltheit is dan de fthors of fchuip , die het binnenft wel eer omvangen heeft: Fa, men befpeurt ook gd vuffchen de harde of vafte deelen vande wifch en de fymerige of wekere ; die infgelyks harder of weker ‚ en de buitefchulp daar tegen , wederom ongelyk harder dan de inwendige deelen zyn. Dus bevindt men ook daë de Horens en Schulpen „ uit de Steenbergen gebaalt , meeft alle harder en fleenachtiger zyn, dan de uit Á aarde gegravene , die veel weker, meer verkalkt en vergaan Zyn: Óok is't aanmerkelyk, dat boe ze dieper (zoo wel in bergen als aarde) gevonden ge en; _ mms — RARITEIT-KAMER. II Boek. 31 den, hoe fchoonder en volmaakter, voor het oog komen. Een klaar s dat d deelen, op de diepleggende ‚ zoo veel gewelt kind kracht hebben ee wn en de oppervlaktenader waren; ook, dat zommige, uit diepe plaat zen te voorfchyn 45 f voor ’t merendeel de koleuren noch behouden ‚ in tegendeel , die de lucht miles hebben : daar van berooft zyn , doch buiten gefloten zulke , die by Zulfer, Babe fn nicum of andere fcherpe ffoffen geraakt zyn; waar uit men weder befpeurt , dat ’er B rens, Schulpen of andere gewaflen, geheel in de Aarde of Bergen gefpoelt, echter dag miet gegroeit zyn. Van de uit de aarde gegravene, hebben wy, in’t befchouwen van de ongemeene en zeltfame zaken der nature , by den Ed. Gr. Achtb. Hr. N. Witzen Burgerm. *t Amfterd. verfcheidene foorten gezien, die toen de Waterput in't Oud-man- huis aldaar wierdt gegraven , ma dat veele gronden waren doorboort „ ter diepte van 160 voeten, zandt met horens en fchulpen gemengt , gevonden, en waar van eenige, by zyn Ed. Gr. Achtb. onder andere zeldzaamheden , bewaart zyn s daar in zyn de kón leuren noch volkomen ‚ en Ct geen aanmerkelyk is) alle forten, die nu, op onze flran- den, niet meer gevonden worden. Waar uit te denken is, dat die, door eenen geweldigen Jlormm , van andere geweften zyn medegefleept en bier gebragt ; of wel, dat de overftro= ming en weder afloping van ’t water , zoo veele aarde en flib beeft nagelaten , dat dit geheel Geflacht verfmoort en in dengrondt verzwolgenis ; daar beneffens is ook te denken dat dit Landt , voor ’t meer-gedeelte ‚ water of zeegeweeft is „en allengs „door meer dan eene overftroming (te befpeuren aan de verftheidene gronden of korften der aarde, in het £ra- ven, eer men tot dien diepen Zeebodem komt ‚ daar die Schulp-beddenleggen, ontdekt) eindelyk zoodanig , als *t nu zich bevind, aangegroeit, 1kmoet er noch iets van diergelyke natuur byvoegen „ mede door zyn Ed. Gr. Acht. als Gedep. wegens dezen Staat , met het Leger te Veldt aangemerkt: Ontrent Tongeren dat men voor-heen, doch zeer duifter- bk voor eene zeeplaats hield , heeft bet zyn Ed. Gr. Acht.geluf?, om, ware’t mogelyk ; eenige ontdekking daar van te bekomen, vermits bericht kreeg, dat eene Plaats aldaar , de zeedyk genaamt ‚ ook geoordeelt wierd wel eenen zoedanigen dyk te moeten of te Ron geweeft zyn; fehoongenomen dan in heteerft, eenegoede vafte kley grondt ontdekte, voer zyn Ed. Gr. Achtb. echter voort, latende eenige voeten dieper graven, daar een grondt ; met eene grote menigte Schulpen en Horens bezaait ‚ zich opdeed. Zyn Ed. Gr. Achtb. heeft 'er aan my vier forten van ter handen geftelt ; die ik, om de Liefhebbers te vol- doen , int koper hebbe gebragt , te zien op de plaat LVIIL. by de letter A. zynde eene Oefterfchulp : ls mede by de letter B. eene andere foort van Oefter : Die men by de letter C. ziet, is eene Zeefchulp: En by letter D. eene by ons, onder den naam van Pen- nehoorntjes, bekent, doch hedendaags , op onze flrandt ‚ niet voortkomende. Van de Oefters is bekent, dat ze aan de Engelfthe kuft zyn: En de andere komen ons noch da. gebyks uit de Weft-Indiën toe. Hier by noch een derde voorbeeldt : De Hr. Dottor Mag- nus Bromelius vag Gottenburg ‚ voornaam nafpoorder der natuurlyke zeldzaamheden heeft in zyne reizen, door Vrankryk en andere plaatzen, veele diergelyke verfteende za- ken ontdekt ‚ mede gebragt ‚ en aan my in de twintig forten vertoont, by zyn Ed. al: le in Champagne gevonden, by zeker dorp Chameri buiten Rheims, ineenen Wnberg la Montagne de Rheims en andereuitgegraven, daar onder eenen van ongemeene grootte, zynde een Penne-hoorn , aan ’t eene eind eenigzins verkalkt , doch verder heel fchoon en zuiver, gelyk ook alle de andere foorten; ja veele zoo gaaf als of zeeerftuit zee qnas men. Nu is het bekent ‚ hoe verre deze Landtftreek van zee legt; gelyk wy ook veele foorten (doch alle verfteent) by ons hebben, die 5o.en 6o. vademen diep ‚ uit bet Toftaans gebergt gehaalt , evenwel klaar blyken Zeehoornen te zyn. Eerftelyk, om dat de meefte diergelyke ook in zee gevonden worden ‚ em niet alleen in den omtrek, maar ook in de binnenfte deelen overeenkomen : Doch met dit onderfcheit , dat de meefte inde aarde gelegen hebbende , der zelver Vifchdeelen zyn vergaanentot aarde gewor- den; men ziet het daidelyk aan de holligheden ‚ gelykvormig met het dier dat ’er in is geweeft ; daar, in tegendeel, de dieren in de Steenbergen, ’t meefte-deel in hunne eigene fehorffen, door de van buiten inkomende Steenzappen, zyn verfteent. Ten anderen, dat wy, eene proef nemende, met die op eenen Robyn-molen te polyften, de Slof der Schulpachtige (mits die niet vergaan zyn) zoodanig hebbenbevonden, als der uit de zee gekomene. Ten derden , blykt het ook , dat de verfteende Vifch-deelen „ altydt veel weker; dan der Schulp-deelen zyn. ei Te willen zeggen, dat, het Landt, de zoete rivieren en beeken, ook Slakken, Oefters of Moflels (met Horens en Schulpen omvat) hebben, fla ik gaerne toe, doch men zal ze ook weel ligter en dunder gefchaalt , zoo wel hier te Landt, als in Ooft of Weft-Indiën be= winden; daar wy noch byvoegen, dat die foorten inde zee niet gevonden worden: Want de Zee-Schulpen en Horens zyn „ woor ’t meerendeel, veel zwaarder, vafter en dikker wan fchors en flof; om dies te grooter geweldt , vaneen woefter element , tegen te konnen flaan. Ook worden de dun gefchaalde in de Zeên , meeft gevonden op de 5 Rr 3 gaar, 318 _ DAMBOINSCHE __daar ze de harde gronden en °t ffuiven der baren tegen de fleenklippen ‚ niet onderwors pen zyn. Dus verre achten wy het nodig ons hier in te laten, ook wel verder , indien ‘twerk het toeliet. Die meerder licht daar ontrent begeert , leeze het geleert werkjen van den Hr. J.de Ray ’ IV. Hooftff. van zyn Waerelts begin eneind, uit het Engelfth int Nederduitfch vertaalt, in 8vo gedrukt te Rotterdam by Barent Bos. Als mede de Nederlantfthe Outheden , voor ontrent 100 jaaren door R.Verftegen opgeftelt en op nieuws , met geleerde aantekeningen, in het licht gebragt , gedrukt P_Amfterdam by van Rooi- jen up 8vo. En wat belangt , het komen der Hoornen en Schulpen ‚ in de allerzwaarfte fleenbergen, ’t zal ligt te begrypen zyn, indien ’t gevoelen van den Hr.T. Burners het- lige Aardkhloots befthouwing , zoo veel ingang by den kezer als my beeft. Lees hem daar by handelt, van het inftorten, overftromen, en voortkomender Bergen. Dat werk 1s mede uit het Engels vertaalt , en in’t faar 1696. t° Amflerdam , by Van Dalen iz 4e gedrukt. Van de voorgaande uit de aarde gegravene , als in de bergen gevondene ver. Jteende Hoorens en Schulpen, worden ?er veele by de Liefhebbers bewaart en gezien. Daar tn munten uit (behatven de voornoemde) de Hr. Doétor Ruyfch, de Hr. Vincent en-andere. Vandegrote menigte, die wy bezitten, zullen wer maar eenige den Lsefbebbe- ren. voorftellen: Zie de plaat LV III. by de letter E. dit ts eene keiharde Steen met ver- ftheidene zoo Hoorntjens als Schulpenbezet , door den Hr. Kreitsmaar apiteinonder des Konings guarde , buiten Bruflel , onder t graven in’t maken van eene flerkte gevon- den: Die afgetekent flaat by letter F. iseen diergelyke ‚ doch met een ander foort van Hoorntjens omzet, en my uit Weft-Indten toegekomen : By letter G. eene andere berg- _ klomp: En by letter H. een volkome dubbelde Oefter , buiten en binnen geheel verfteent , en in het Tofcaans gebergte gevonden: by letter \. een hard verfteendt Hoorn; en by let. ter K. een diergelyke verfteende dubbelde Schuip. Op de plaat LIX. by letter A. ts cen Rotsfteen , met verfcheidene Schulpen , daar onder eene groote geribde „hoogblaauw van ko- leur: By letter B. op de zelfde plaat, een verfteende Schulp, by ons de enkele Lots-kap genaamt ‚ van welke ik de dubbelde ook verfteent hebbe gezien. Op de plaat LX. by de detter A. is een Pennchoorn, de Trommelfchroef genaamt, buiten en inwendig geheel werfteent , verbeeldt: By de letter B. een diergelyke, doch noch in zynen rotsfteen zit- tende: By letter C. eene dubbelde Schulp, waar van ’er veele in Hongaryen worden ge- vonden: By letter D. is een Hoorn, Cornu Ammonis genaamt , afgetekent ‚ waar aan getwyfelt wort , of het een gewas, of hoorn is; doeh zie de voor-en tegen-reden by den …_ voornoemden J. Ray. By de letter E deze heeft zyn volkome koleur) en 15 vuur-fleen= - hard: En die by de letter F. een, by ons bekent onder de benaming van Foot: By de let- | ter G. ziet men een zwart Slakkehorentje ‚ met een flaauw wit bandtjen > En by de letter H. een „ by ons onder de Pofthoorntjes , bekent : Het verbeelde by Letter IT. is een getopt Hoorntje, zynde zwart en glanzig , alle zyn ze uit de Steenbergen gekomen, en zoo wel in-als uit-wendig verffeent. Nu volgen, uit de vele die voor handen zyn, maar eenige uit de aarde gegravene en geheel verfteende , die by deletter K. afgetekent, is een dubbelde Jacobs-Schulp , doch heel zuiver en fchoon , met zyne ingeflotene vifch noch by zich, maar, veel weker dan de voorgaande , verfteent : Zodanig is mede de verbeel- de by L. en bydeletter M. eene geribde Maan-Doublet, of Compas-Schulp. Bydeletter N. een langwerpige Schulp met fehuinze, tot malkanderen lopende, ribben: Daar wy mede eindigen ; zullende op bet LXXXIV. Hooftdeel verder van de andere Steengen walen fchryven. | LXVIL HOOEFTDEEL. Myites. Meftica Affoufing. De Myi- h Zinins Lib. 37. Cap. 11. maakt gewag van den Steen Myttes » doch anders Ee en niets van hem fchryvende, dan dat hy den naam zoude hebben van de gedaante 1 H . b . plek LX. eener muis; doch mynM4yites is genaamt van een Moffel, dewelke in t ran ks He eenen gemeenen naam heeft met de muis, hy word gevonden in een ac ae Z Moffel- Moffelen, die dun van fchaal zyn» diep in ’t zandftekende, en daarom boven in ’t IÌ. een ge- bonden. Boek, XXXV.Hooftdeel , Zandmoffel of Muftulus arenarius genaamt : Zeer zelden vind men in dezelve dit Steentie, ’t welk men voor een kleine Moflël zoude aanzien » indien het niet fteenhard was) aan ’t boyenfte einde wit en half doorfchynende, aan A, , 6 Fol.313. LVL. RARITEIT-KAMER. III Boek. 319 fte of dikfte eind » paars en blauwachtig, fchaars een lid van een vinger lang. Ik heb- be maar een gezien > zynde meer voor een zeltzaam toeval dan een gewoon {chepzel der natuur te rekenen. | Om de Meftice der Zeegedierten te befluiten, zoo voege ik hier by de Paerl, die DePen men in Zommige Schulpen en Moflelen in de Amboinfche zee vindt , dewelke klein En en flegt zyn en daarom geen byzonder befchryving behoeven. In de vlakke Zadelfchulp Meftice vind men de befte , de regte Paerl naaftkomende, doch geelachtig en hoekig, En gerekent, die men in den Amboinfchen Inham vindt : Schooner en grooter vallen ze op Xula Mangoli omtrent de Negory Weytina , als mede op Boëton , daar deze Schulp Cate. pinda hiet. In de Holfterfchulp of Pinna vind men ze ronders doch paars of bruin 3 en befterven metter tyd. De Schryver geeft geene afbeelding van dezen Moffelfteen, doch alzoo wy eenen diergé- „pken bezitten, vertonen wy hem op de plaat EX. N°. r. LXVIIL HOOFTDEEL Calapites. Klapfleen. Meftica Calappa. E Calappus-fteen is ten deele befchreven Lió. 1. Cap. 111. vanons Amboinfch De cas Kruidboek in de Hiftory van den Calappus-boom, doch zal nu hier op zyn Heist. plaats zyn volle befchryving hebben ; behoorende onder die Steenen , de- welke Plinius Lib. 37. Cap.1r. Dendritides noemt ; doch dewyl daar on- der veele foorten begrepen worden, die men in deze Oofterfche Eilanden en by na in allerhande flach van vruchten en boomen vind» zoo heb ik ieder een byzonder naam ; naar de Pliniaanfche manier geformeert, gegeven: Het is te geloven, datdeze Steent- 7, sees jes geformeert warden uit den fteenzap » dewelke uit den grond in de boomen en vruchten de opgetrokken word, zich aldaar concentreert en uit het edelfte der zelver een Gemma of raar en gewaf Steentje maakt , het welk, als meermaals gezegt,de Maleijers met een gemeene naam Meftica*” of Moftica noemen. Onder die uit boomen en vruchten komen is de bekent{te en gebruike- lykfte de Calappus-fteen, in’t Latyn Culapites , in’t Maleitfch Meflica Calappa. Hetis Hun bes een wit Steentje, het wit kezelfteentje of alabaft zov gelyk, dat men hem daar voor Zerzsige zoude aanzien, doch de Calappus-fteen is weeker, {laat geen vuur, heeft geen keiach- ddan } tigen reuk, en noch eenige andere eigenfchappen, die hem van andere Steenen onder- daanze en fcheiden, verdeilt in langwerpige en ronde : Delangwerpige heeft de gedaante en groot- (finger. te van eene duive- of eenes anderen vogels-hert ‚ zomtyts ook van een Hagediffen-ei , aan ’c eene eind dikker met een donker kroontje als een uitgevallen tand ‚ ’t welk de wortel is» waar mede hy aan de {chaal of Tampoerong heeft vaft gezeten : Doch zommige hebben dit kroontje niet, ’t welk een teken is, dat ze al van de fchaal afgevallen en los in ’t water gedreven hebben, dewelke dan het Hagediffen-ei gelyker zyn, aan het ander en {malder eind, ’t welk als een ftomp kegeltje toeloopt, zyn ze op *t klaarfte en boven op met een blinkend plekje gelyk een ftralend zonnetjes het welk zich open- Aen baart als men ze tegen den dag houd, enals ze dit zonneken niet hebben worden ze voor sevend of O0t, dood gehouden. De Catlappus-fteen is zomtyds regt rond, als een groot erweet, Zomtyts linze-vor- mig» zoo groot als een platte grieke, rontom met eenen {mallen rand: Deze groeijen in Ee appeltje > het welk men in d’ oude Calappus-noot vind ‚ en zoo ze daar af vallen gedaantes en kolegs dryven ze mede los in ’t water. Beide zyn ze zuiverwit» te weten d’ eerfte foorte melk- 55 wit, de tweede trekt uit den witten een weinig naar het blauwe ‚ en zomtyts aan de vanden half doorfchynend, daar ze in ’t gemeen alle donker zyn : De ronde hebben . i aan ge D' AMBOINSCHE aan de klaarfte en meeft verhevene zyde ook het witte zonnetje ‚ aan beide ziet men zomtyts heel kleine en fyne {cheurtjes, die niet diep ingaan en den Steen geenzins flim- mer maken : Want dewyl de Steen in eene geduurige vochtige fubftantie groeit gelyk het binnenfte hol van een Culappus-noot is, zoo kan’tniet minder zyn of de Steen moet fcheurtjes zetten, wanneer hy aan de drooge lucht komt, het welk men ook ziet ge- beuren aan den Umbilicus Marinus ‚ als men den zelven var{ch van zyn dier affnyd. Hoe ze in de Calappus-noten groeijen, heb ik van een ooggetuig geleert, zynde een Faandrig, dewelke in ’t jaar 1672. naar de Zuid-Ooftere Eilanden gezonden, aldaar onder anderen een Calappys-noot oopende, daar ín het pit wel volwaffen, doch noch „Jrhal niet hard was > aan het zelve een rood plekje gewaar wierde ‚ een weinig buiten rypbeit. het ander vleefch uitpuilende, en daar in twee wittte platte Steentjes» die noch week waren en aan de fchaal noch vaft: De Inlanders zeiden; hadde die Calappus-noot noch twee maanden aan den boom mogen blyven se dan zouden de Steentjes ryp en hard ge- worden zyn. ë Waar die In de Amboinfche geweften vind men ze niet, hoewel daar zoo veel duizent oude % meefte : gevonden noten geopent worden > om olye daar uit te branden , doch van Kerams Noordkuft worden. worden veele gebragt naar het zeggen der Inlanders in hunne Calappus-noten gegroeit » daar ik mede aan twyffel, dewyl my niemant voorquam, die ze zelfs daar in gevon- den hadde. De meefte vind men op Celebes en Makkaf/ar , het land van de Boegis Cajeeli , en op Boéton; het fchynt dat die Landen een eigenfchap hebben, dat ze meer fteenzap in haare vruchtenen boomen ftieren, danelders gebeurt, daarom ook de meefte Meftice van die plaatzen komen. Hoemen De proeve dezer Steenen gefchiet gemeenlyk met fcherpen Azyn of Limoenzap; als die leen men een weinig daar van in de hand giet en den Calappus-fteen daar inlegt» zoo moer dezelve daar in terftont koken of bolletjes rontom zich opwerpen, en die dat niet doet word. voor ondeugend of doot gehouden ; maar ik heb meermaals deze proef verwor- pen > dewyl de Steen daar door zynen glans verlieft en eene doodfche koleur krygt s al wafcht men hem terftont met water. Ook doen dit alle weeke, donkere en poreuze Steenen » in welkers [Pori] gaatjes de Azyn of Limoenzap indringende de ingeflote lucht uitdryft > en daar door bobbeltjes veroorzaakt, gelyk men in Europa ook ziet gebeuren aan den Lapis Victorialis of Affroites , dewelke zich in den Azyn ook be- Andere weegt. De tweede proef zal deze zyn; als men hem op een matte legt en daar rontom Poe rys of Pady {trooit > zoo zal geen hoen derven een korrel daar van eeten » zoo lang de Steen daar by legt; doch dit heeft my niet willen gelukken, want had ik den Steen niet weggenomen, de hoenders zouden hem met den rys opgeflokt hebben; en noch- Derde _ tans meende ik» dat ik den regten hadde. De derde proef is noch ongeloofiyker, de- Pf welke ik van eenen ouden Malabaarfchen Empiricus gehoort hebbe, als men den Steen | aan den ftam van den Calappus-boom bindt ‚ zoo zouden alle de noten afvallen > ’t welk ik niet in ’t werk geftelt hebbe. . Vreemt Plinius op de voorfchreve plaats fchryft zynen Dendritis die eigenfchap toe dathy SPK onder de wortel van een boom begraven» diemen omvellen wil, de byl niet laat ftomp mls, worden; het welk men aan den volgenden Dendritis in *t werk ftellen mag. De lang- werpige Calappus-fteen heeft ook grote gelykenifle met den Chamites van d’eerfte{foor | te, doch daar in te onderfcheiden , dat de Chamites gemeenlyk een paerlachtigen weërfchyn maar geen zonnetje heeft, ook in Limoenzap lankzamer en weiniger kookt Hoemen dan de Calappus-fteen: Metter tyd door *t draagen word de Calappus-fteen ook fmod- AG dig, vuilwit en doodfch van koleur; den welken men weder zuiveren moet op deze wy- wederzui ze; men legt hem een halven dag in water van een jonge Calappus, en wryft hem met vert. des zelfs liplap» of wafcht en wryft hem in water; daar men rys in gewaffchen heeft » die men kooken wil. warn De Calappus-fteen word onder de voornaamfte Meflice gerekent, die men draagt elovir K a : if ; gebrmiktby om gezondheit of goed geluk in eenig voornemen te hebben en tot veele andere geeen, je RARITEIT-KAMER. 11 Boek. z2x die de Inlanders door bygeloof en inbeeldinge hem toefchryven > als om gelukkig te san zyn in koopmanfchappen > thuinen te maken, en in den oorlog iemant gezont en on- quetsbaar te bewaaren; welk laatfte immers geen fchyn heeft; want wat heeft de vreed- zame Fupiter > waar onder deze boom behoort, met den Krygs-God Mars te doen: Betere redenen hebben zy, dewelke hem tegens de koortzen gebruiken, als men hem in wa- Lan ter legt en daar van drinkt om den koortzigen brand te bluffchen; ook met warer op eenen fynen fteen gewreeven en in d’ oogen gedaan geneeft de verhitheit der zelver. De mooifte en ronde worden in zilvere ringen gezet, want in’t gout wil hy niet ftaan. De grootfte worden aan de kriffen gehangen ook met zilvere hoepen gefloten. De Ma- labaaren maken ook oordroppen daar van, die de vrouwen aan de ooren dragen, doch met gout ingevat, daar in ze nooit zoo blank blyven als in ’t zilver. Het ftuk koopt waarde. men in ’t gemeen voor een Ryksdaalder ‚ doch de ronde en moot geftraalde gelden wat meer. In ’t jaar 1691. in Februarius is zekere meid by my gekomen » dewelke een oude BO, Calappus-noot gefchilt hadde ‚ die op Baguala gegroeit was : Op de fchaal of Tam- gevonden . $ A ; , Calappus: poerong en onder de buitenfte bolfter heeft ze een Cülappus-ltéen gevonden , niet aan sean het oog maar aan d'’ eene zyde van de Tampoerong in een vlak kuiltje zittende: In ko- leur en fubftantie was hy de andere Calappus-fteenen gelyk, maar in gedaante ver- fchilde hy; want hy was in de grootte van een dubbeltje en gedaante van een vlak hart, aan de onderfte zyde plat, aan de boventte bultig en aldaar een klein kuiltje , daarin men iets bemerken konde als een vezeltje van den bolfter, en aan den eenen hoek was een fchilffertje uitgevallen, waar onder een klein quaftje was. De meid hadde hem in azyn gelegt » waar in hy gekookt en zich beweegt heeft > doch daar door iets van _ zynen glans verlooren. LXIX. HOOEFTDEEL. Dendritis Calapparia. ® En regte foorte van Dendritis uit een Calappus-boom is gevonden op Ceilon De Den: in het hout van des zelfs ftam , kort te voren door den donder omgeflagen, enen want s° daags na dien flag gingen z Duitfche Officieren met hunne flaven daar ®athetzy. voor by; de flaven liepen naar den omgevallen boom om het palmyt uit de kruin te haalen; wanneer ze dit Steentje in het hout van den ftam vonden, daar aan men klaarlyk bekennen konde; dat het aldaar moefte gegroeit zjn; om dat het met dat hout digt omvat was; zy gaven het aan hun Meefter den Kapitein; die het namaals in Amboina aan my vereert heeft. Dit Steentje was romd of een weinig bultig , in de „eer ge grootte van een kriekje, hard en glad als een kezelfteentje» nietdoorfchynend, dooir- ovftandig geel van koleur, daar op ftonden rontom veele witte oogjes of kringetjes, binnen met 237 een geel plein, zommige groot, zommige klein» als of ze gefchildert waren; het bo- venfte oog was het grootfte, en hadde in zich noch eenen anderen donkeren kring gelyk de Iris van een oog; vande andere oogjes liepen zommige door malkander, zom-= mige waren ook geheel wit, diergelyke kringetjes men byna ziet aan een foorte van den Lapis Viëtorialis of Affrottes: Aan d”eene zyde zag men een wit plekje, doodích van koleur , alwaar men vermoedde , dat hy van het blixem-vuur een weinig geraakt was: (De Kapitein verhaalde my, dat de Singalezen hem gezegt hadden, dat zulke Steentjes meermaals in ’t Calappus-hout gevonden wierden; echter zy konden hem niet Warden een te voorfchyn brengen, noch daar van aanwyzing doen ; hoewel hy doemaals als BEE Deffave, dat is, Landdroft over hun lieden het gezag voerde : Naar zyn gifling mog- Het se Sef ten € Vonden, en bygeloovig gebruikt De Pí- nangites befchres VEN. Waar die gevonden word. Hun waarde. Detwee- de foort. Worden voor Toet- fleenen ge- bruikt. De Me- ftica Bras zynde de erde foort. De Sco- rodites de vierde foort. 322 D AMBOINSCHE ten ze wel diergelyke gehad doch voor hem verborgen gehouden hebben; om dat die Natie zoo wel als afdere Indranen diergelyke zeltzaame Meffice in groote waardye houden, dezelve dragende om goed geluk tehebben, byzonder in den oorlog, ’t welk ik eenigzins aannemen konde , indien hy zynen boom hadde befchermen konnen te- gen des donders gewelf; doch het fpreekwoort luid: Als meerder komt, moet minder wyken.) Ik heb van diergelyke niet meer gehoort noch gezien in deze Oofterfche gewe- ften; hy is in een ring gevat in ’t jaar 1682. en onder myne andere Rariteiten ge- zonden aan den groot Hartog van Tofcgno met den naam van Dentritis Calapparia : In Azyn of Limoenzap heb ik hem niet willen toetzen om zynen. glans niet te willen bederven, maar by nacht tegens een Kryftal of Achaat geflagen vuurde hy, doch wei- nig > gelyk alle harde Meftiee doen, die of geheel ‚ of ten deele doorfchynende zyn. LXX. HOOFTDEEL. Pinangitis. Meftica Pinang. Eze Pinang-boom geeft tweederleije Steenen uit hem ‚ van malkander veel verfchillende. D’eerfte is de gemeene MefticaPinang ‚ *t iseen klein Steen- tje, wat groter dan een groene Catjan, van gedaante als een ftomp kegel- tje, zuiverwit » met eên ftraalend zonnetje boven op » niet zoo ligt ver- bleekende als de Calappus-fteen. Men vind hem in de oude Pinang-noten fteekende boven in den kern » denoot , die men eet; is in dat kuiltje, ’t welk men het oog noemt > en waar uit een nieuwe fpruit voortkomt : Doch men moet weten , dat men onder duizent noten hem qualyk in eene vindt, en dat meeft op Makkaffar en Boëton. Zy worden wegens hun mooijigheit in ringen gezet en gedragen als Calappus- fteenen, inzonderheit eigenen zich hem die geenetoe, dewelke met Piang te planten en verkoopen omgaan. De tweede Pinang-fteen heeft een geheel ander fatzoen, en is anders niet dan een oude Pinang*korrel in een harde keifteen verandert, daar van hy ook meeft de gedaan- te en grootte heeft, te weten» aan het onderfte eind een weinig plat en voorts rond toelopende met een rimpelig kroontje boven op » donkerbruin met rofle ftípjes s zeer hard, koud, en als men hem aantaft vochtig fchynende ; hy word zeer zelden gevonden op Makkaf/ar: In Limoenzap kookt hy niet; men kan hem vooreen Toet- fteen gebruiken, doch hy neemt het gout zeer ongelykaan, want aan de zyde rontom neemt hy de natuurlyke koleur van ’ gout aan en behoud die lang > maar aan de on- derfte vlakke zyde vertoont hy het gout bleek en onzienlyk; als mede op het kroontje. Voeg, hier by den Meftica bras, zynde een klein langwerpig en wit Steentjes het welk men op Makkaffar zomtyts vindt in plaats van een ryskorrel » in zyne natuurlyke bol- fter befloten, het welk die geene geerne by zich dragen» die met rys planten om- gaan. Scorodites > datis, Meflica bawang poeti is een witte Steen , niet doorfchynend » behalven een weinig aan ’t dikfte eind, in de gedaante van een teen van look ‚ doch tweemaal grooter, gevonden op Makka(lar in een bol van look, gelyk men zomtyts ook lookbollen vind, die maar uit eene groote teen beftaan ‚ dewelke men Mannetjes-look noemt; hy vuurt niet by nacht en in ’t wryven riekt niets naar look. | LXXI, HOOFT- RARITEIT-KAMER. III Boek. 323 LXXL HOOFTDEEL. Dendritis arborea. Meftica Caju. Eze Dendritis is aldus in Zmboina gevonden : Daar was een zeker Sinees, pe pen: in ’t eerft een arm en gering perzoon , die zich met Árak-branden geneer- OE . . - - 4 a. * de, welke hanteering veel brandhout vereifchte, en dat van’tbefteflach; nu Waar dië gebeurde het op zekeren tyd ‚ dat een van zyne flaven een hout kloofde; ae doch de byl trof op iets hards in’t hout, ’t welk daar uit en den meefter voor zyne voeten fprong » ’t zelve opgeraapt wierd het een mooi Steentje bevonden van eene ongemeene ge- daante, ’twelk in’thoutgepaft zynde ‘bevond men, dat het daar in gelegen en by gevolg gegroeit was, anders zoude men den kapper opgeftreden hebben, dat hy in een teen gekapt hadde. Wat hout het geweeft zy ‚daar op wierd toen niet gelet „doch namaals by na- der onderzoek hielt de jonge ftaande, dat het Cuf/uarts-hout geweeft was, welk hout de Sinezen meeft gebruiken tot het Arak-branden ‚ om dat het fel brand en een vafte kool maakt. Dit Steentje was langwerpig rond als een lid van een vinger , doch wel ze Ee zoo dik, en had ment elders gevonden ‚men zoude het voor een hoornverwig Achaat aan- daaxte gezien hebben; het midden des Steens vertoonde een melkweg uit 7 {malle witte aderen it gemaakt, gelyk men zomtyts een Jrés fecundaria ziet by een regte regenboog ; de bo- venfte helft des Steens was hoornverwig, maar beneden den gordel lichter van koleur ; gelyk een regte witte Achaat, en de onderfte hoek was breedft en wat ruig > tegens het licht gehouden overal half doorfchynend en by nacht vuurde hy ook gelyk Achaat, hoewel wat minder, aan hardigheit en glans den zelven mede gelyk. De voor- noemde Sinees, Nouuko genaamt, heeft hem van dien dag af in zyn gordel om Bel *t1yf gedragen , en vermits hy van een arm perzoon in korte jaaren ryk wierd » gers. heeft hy als een Heiden dat geluk dezen Steen toegefchreven; den welken hy zelden ge- toont, noch voor eenig gelt heeft willen mifflen, hoewel ik hem de zwaarte van goed gout daar voor aanbood, ’t welk naar ’t gewigt bedroeg omtrent To Ryksdaal- ders. Ik moeft my laten vergenoegen, dat hy hem my voor, een uurtje leende om uit te teikenen en te befchryven > zonder dat hy ondertuflchen uit de kamer ‘ging. Namaals in * jaar 1693. by zyn overlyden is de Steen zoek geraakt, zonder dat de Erfgenamen iets daar van wilden weten; zoo hy hem gedragen heeft om naar ‘t ge- meen gevoelen onquetsbaar daar door te wezen, zoo is het aan hem mis geweeft , na- demaal hem in een krakeel het tipje van zyne neus afgekapt wierdt. Diergelyke Steenen in hout groeijende worden by de Maleijers in ’t gemeen Meftica de, Caju genaamt, en zoo zelden gevonden , dat ík dezen alleen maar gezien heb, hoe- en “wel men zegt» dat ’er hier en daar onder de Inlanders noch eenige fchuilen. Op Mak- kaflar vind men ze nu en dan in knoeften of quaftige deelen van Cofaffiy-hout en Ca- moenéng batoe, die ik noch niet gezien heb. In't jaar 1674. heeft een Sineefch Timmerman in een boom Cau ficki gevonden Ke ‘een Steentje > in de grootte van een Bonga Manoors knop » buiten witachtig en ‘half wat die doorfchynend gelyk Achaat, doch zonder die aderen van de bovenftaande; naar binnen 2” was de koleur wat zwarter en als donker: De Sinees; die hem gevonden had» wilde hem niet miffen, want zy gelooven; dat de vinder van zoodanige Steenen groot geluk zal hebben, en achten hem krachteloos als men hem verkoopt. | ‚ Voeg hier by twee Steentjes > die leververwig > donker en hoekig zyn» gevonden Kee F op Camarten in de vrucht van eenen grooten Cafwaris-boom ‚ wiens vruchten viermaal gro- gevruch- ten van ter zyn dan de gemeene. een Cafua- ris-boors, hel LXXII. De Nan- cites he- Jchreven. Worden tot Toet- fleenen ge= bruikt. Verfchei- de Mefti- Ce uit vruchten en krui- den. De San- Bites o073- flandig bee Schreven. 324 __ DAMBOINSCHE LXXIL HOOFTDEEL. Nancites. Meftica 'Nanka. E korrels, die men in het vleefch van de vrucht Nanka of Soorfuck vind» verfteenen ook zomtyds , en dat op het Land Makkaf/ar ‚ welke Steenen kleinder zyn dan de korrels zelfs , doch van het zelfde fatzoen , te we- ten als een langwerpig eitje, hard, glad, bleekgeel of immers witter dan de korrel : Men vind ze zelden, en hoewel de vrucht over de roo korrels heeft, nochtans maar een verandert in eenen Steen ; dewelke ook van ongelyke grootte zyn» in’t gemeen een lid van een vinger lang ‚_ zommige langwerpig rond, zommige wat plat gedrukt: Zy worden by de Makkaffaren met vier zilvere bandjes ingevat , en aan hunne kriffen gedragen ; hoewel deze laffe vrucht geen eigenfchap met den oorlog heeft. De metalen toetzen eenigzins daar op, doch valfch , en de toets houd niet vaft; het zilver vertoont zich als potloot , en ’t gout word ook bleek en ongedaan; aan ’t onderfte of dikfte eind is hy zomtyds ruig alf ofer een ftukje afgebeten was. Voorts vind men noch Meflice in verfcheide andere boomvruchten en kruiden , dewelke van my noch niet gezien zyn» te weten in de houwen varì Tamarind, in de vruchten van 7 sje- remey of Boa Malacca, in de knien van ’t kruid Sulaf, en meer andere. Meflica Clompan heeft de gedaante van een Bidji Clompan > maar is wit als Cae lapites. | LXXIJL HOOFTDEEL. Sangites. Meftica Sanga. = At een fchadelyke melkboom Sazga zy » zie in ’t Amb. Herbar. Lib. À 5, / 3. Cap... waar van het Sineefch vernis of tsjad gemaakt word; dra- gende eene vrucht de Amboinfche Gajang gelyk» doch veel kleinder : Deze vrucht fteekt vol zwartbruine melk, die ook fteenhard words maar eene drooge witte korrel legt ‘er binnen, dewelke zomtyds in eenen Steen ver- andert; deze behoud gemeenlyk de gedaante van de vrucht, met dergelyke uitpuilen- de aderen ‚ doch kleinder dan de vrucht ; hy is zeer hard en zwaar als een keifteens koud, kaftanje bruin, donker en toetft redelyk wel en vertoont de koleuren der meta- len opregt: Zommige zyn kleinder, vol hoeken en kuilen, en wel zoo bruin. Zeker ooggetuig heeft my verhaalt eene vrucht aan dien boom gevonden te hebben; dewel- ke al half in fteen verandert was, daarom hy een touwtje aan den fteel bond om die vrucht te kennen, doch omtrent een maand daar na weder by den boom komende was de vrucht afgevallen, en lag onder den boom geheel in fteen verandert. Een ander had dergelyke half verfteende vrucht afgebroken en ineen tomtom gelegt, dewelke een tyd lang daar na mede geheel tot eenen fteen geworden was : Waar uit men ziet dat veel en krach- tig fteenzap in dezen boom moet fteken , waarom ook dat Sineefch vernis zoo hard word gelyk men aan het verlakt houtwerk ziet. De boomen waflen op Makkaf/ar om- trent de kanten van de rivieren» van waar ik twee zulke Steenen bekomen heb. LXXIV. ‚ hy noch fchoonwit was, doch na acht jaaren begon hy zyn fchoone wittigheit te ver” RARITEIT-KAMER. II Boek. 323 LXXIV. HOOFTDEEL Parrangiees. Meftica Gondoe. Eze Meflica komt van de vrucht Parrang, anders genaamt Faba marina, ps par en befchreven ZLib. 7. Cap... hebbende de gedaante en ten naaften by Fansites, ook de grootte van een boon uit dezelve vrucht, zynde verandert in eenen dehoehee harden fteen, platrond , ter wederzyde in de midden uitpuilende, zwart- Ear zer achtig aan de kanten, naar den blauwen trekkende, zoo dat het fchynt dat de geheele dame. boon, dewelke donker kaftanjebruin is > in zulk eenen Steen verandert is, hoewelde Makkaffaarfche Parrang-boon veel grooter is dans d’ Amboinfche, maar de fteen is in de grootte van den Amboinfchen ‚ en hoewel deze vrucht zeer overvloedig in Am- boina walt, Zoo is my nochtans niemant voorgekomen s die ooit eenen Steen daar in gevonden heeft; zelfs op Makkaffar, daar alles in fteen verandert s is hy zeltzaam, en ik heb ’er een van daan gekreegen mert rood koper ingevat» zooda- nig dat men hem uitnemen konde, den welken zy aan ’ lyf gedragen hadden, alszy Waar he ten oorlog gingen, miflchien om dat de geheele vrucht de gedaante van eenen krom- an men houwer ‚ en daar van den naam heeft. Hy toetít mede , doch vertoont de ko- wor leuren niet opregt, te weten goed gout trekt bleekgeel , en {legt gout naarden roflens zilver word blank, doch daar fchynt wat rood onder. LXXV. HOOFTDEEL. Manorites. Meftica Manoor. __P het Landt Makkaf/ar zyn ook de bloemen niet vry van het verfteenens %t De Ma: welk zoo veel wonderlyker is dan in de voorgaande houten en vruchten, Bons» dewelke veel bequamer zyn den fteenzap te ontfangen; daneen teere bloem zz. of bloemknop» evenwel heeft Medufz haar niet verfchoont. Een Manorites dan, of Steentje uit den knop van een Bonga Manor geworden, is perpaal my van Makkafar toegebragt» gevonden in een tuin van een Duitfche familie, alwaar 9%” Tae de huisvrouw, in haar tuin tegen den avont de knoppen van deze bloem willende ver- gaderen , heeft onder anderen afgeplukt een knop» zoo zy niet beter wift, van een Manora-bloem ‚ doch dewyl die haar los in de hand viel en wat zwaarder voorquam dan een natuurlyke bloem, bekeek zy die wat nader, en bevond het een wit Steentje te zyn» als of 'er een Manoor-bloem uit alabaft gefheden was, doch de deiling van de bladeren konde men niet bekennen : Zy riep tot getuigen het geheele gezelfchap van haar man» en wees den fteel daar het Steentje geftaan had; deze namen het Steentje mede en leiden het zonder agterdogt op de tafel, daar by geval Boerepons geftort wass een drank die van zuur Limoenzap gemaakt word, welk zap her Steentje rakende in korten tyd een hoekje daar af beet. In ’t zelve jaar is hy my noch geworden; wanneer Treedt VEN(IG Da liezen en grauwachtig te worden ‚ doch met een mes gefchrapt » wierd hy wederom wits namaals heeft my een Moorfche Paap verklaart dat hy op Boers aan een Manora- ftok diergelyke Steentjes gevonden heeft in de gedaante van zulken knop» doch het fteeltje is altyd korter dan aan de regte bloem. sí 3 LXXVL LXXVI HOOFTDEEL Steenen die by geval in eenige Boomen, of Vruchten komen. de Nder de Meftice worden zomtyds; doch t’ onrecht ; zommige Steenen gere- EN kent ‚ die by geval in eenige houten of vruchten komen en in ’t groeijen daar CCHREH DE= . : (breve Oe in gefloten worden, dewelke men daar aan bekennen kan, als zy de fubftantie en koleur van natuurlyke en bekende fteenen hebben; waar onder evenwel zommige zyn daar aan men twyffelen mag: Ik zal daar van eenige voorbeelden voort- ve brengen, naar welke men d’ andere fchikken mag. In mynentyd; doe ik op Mtoé lag , wan dezel. wierd op Mamoa (cen plaats tuflchen Ai/aen Hitoelamma ‚ daar men veele tuinen maakt) si in eenen ftronk van een Piflang-boom gen ronde doch wat gedrukte zwarte Steen ge= vonden, den gemeenen zwarten Toetfteen zoo gelyk , dat ik ’er geen onderfcheit in vinden konde, behalven dat hy wat fmeeriger was en de metaalen niet wel aannam 3 zelve miffchien veroorzaakt, om dat hy langen tyd in dien vochtigen ftronk gelegen He had; de Inlanders hielden hem voor een Meftica, en dat hy in den Pifang-ftronk ge- Inlanders, groeit was ‚ berookten hem naar hun manier alle vrydagen , bewaarden hem in een linne doekje; droegen hem aan ’t lyf om goed geluk methun tuinen te hebben. Andere vermoedden dat het een Donderfteentje was, dewelke men ook zwart, maar myns we- tens nooit van eene ronde gedaante vindt, ook moft het een machtelooze Donderfteen geweeft zyn, dat hy door eenen weeken Pif/ang-ftronk niet heeft {laan konnen. Naar Ean myn giffling is dit Steentje by geval geworpen of gevallen op een jong Pifang-plan- den Schry-tjes ’t'welk door zyn haaftig groetjen dezen Steen omvat en in zich beflooten ver daar heeft; waar tegen de Inlanders inbragten » dat op die plaats geen Toetfteenen ge- vonden wierden, ’t welk niet al te vaft gaat, dewyl ik zelfs andere zwarte Steenen op die plaats gevonden heb» die de Toetfteenen zeer gelyk waren: Immers het is zwaar te gelooven, dat zulk een harde Steen in de waterachtige fubftantie van een Pif/ang- ftronk zoude groeijen, hoewel men zeker weet, dat in zommige foorten van Pif/ang- vruchten kleine en vuilwitte Steentjes gevonden worden, die men dan voor den regten Pifangites. Pifungites of Meftica Pifang houden mag. | Het twe. Armilla magica of Armilla Demonis behoort hier by, zynde een Armring, naar 't ge oogenfchyn door menfchen handen gemaakt, doch naar *t voorgeven der Inlanders op milla Ma- de volgende manier gevonden: Zeker Tuhua, inwoonder van Mofappel , een Negorytje in eertyds omtrent Mamoa gelegen, hadde zyne tuinen op voorfchreve Mamoa , alwaar Hoe die hy den voornoemden Piffung-fteen ook gevonden heeft op deze manier; hy wilde op gnl dezelve plaats eenige bofchtouwen kappen, die men tot de bobbers gebruikt» wanneer hy door de takken en bladeren van eenen hoogen boom al ruifchende iets hoorde af- vallen, ’t welk hy nafpeurende dezen Armring vond, en zich inbeelde; dat hem die befchaart was door eenen gunftigen Dying of Demon tot zyn gebruik, den welken hy ook zorgvuldig naar zyn manier berookteen bewaarde: In't jaar 166 8. lange jaaren daar na is hy nevens den voornoemden Piffang-fteen door zynen neef aan my verkocht bei- de met kattoen wel bewaart» met givet befimeert, en zoo hy zich gelict daar toe ge- dwongen: Hy gaf voor dat zyn Oom Tuhua die beide Steenen tot in zynen hoogften ou- En waar derdom bewaart hadde, dezelve by zich dragende; wanneer hy ten oorlog ging » en En 5 men wifte niet, dat hy in zyn leven ooit gequetft of een droppel bloeds verlooren had; word. hoewel hy de troepen aangevoert en veele Atraguen bygewoont had; eindelyk tot eenen hoogen ouderdom gekomen en geene kinderen hebbende; behalveneene dochter, die hem mede door een vreemdeling ontvoert was, had hy de beide Steenen aan zyn neef behandigt en als eenen verborgen fchat aanbevolen : Hy dan vreezende, dat het zel- ve lot hem als zynen Oom mogt overkomen» was gedwongen die Steenen weg te SEVEN > als er hdd GR en en ee ee RARITEIT-KAMER. III Boek. #7 als bemerkende dat ze zyn geflacht niet langer gunftig waren. Hy wilde my ook wys- maken , dat de ring eerft klein geweeft en metter tyd tot zulk eene grootte gegroeit was ; weshalven ik hem in zyne tegenwoordigheit op een pampier afteikende , met voornemen om den zelven na verloop van jaaren hem weder te ‘toonen , dat hy noch in de zelffte grootte was, doch wy zyn kort daar na van malkanderen geraakt , en hebben malkanderen niet meer gezien » ‘maar de ring bleef in de zelfte groot- te. « De Armring was zoo groot > dat men hem gemakkelyk over een hand konde ftry- ken, aan de binnen kant vlak , een pink breed , buiten drickantig met eenen {tom- pen rug naar de gedaante van een Mamakur, lootverwig, hier en daar wat blinkende Zyn grootte e gedaante, beneffens’t gevoelen als rauw Antimoniums niet glad maar wat geftreept en ruig; als of hy met een {nydend verder werkmiddel aldus gefatzoeneert was ; met een mesje ligtelyk tot een grauw poeder te fchrappen, van fubftantie zeer gelyk eenen harden Leye-fteen of diergelyken Klip-fteen waar van ik geheele bergen op ’t Landt Hoeamohel inzonderheit op den ftrandt van Z- rang gezien heb. Ik kan ook anders niet gelooven, als dar hy door menfchen uit zulk eenen Steen gefneden zy > doch hoe hy op den boom komt laat ik Zubua met zyn ‚ Ding raaden, wel wetende dat de bedriegende geeft vaardig is om waangelovige men- fchen naar hun begeerte iets te befchaaren of aan te wyzen» ‘tgeen by ander geval daar gekomen is» gelyk hy aan zyne dienaars het Vara-Zaad in St. Jans nacht weet te be- fchaffen. Ik wel wetende dat hun voorgeven beuzelachtig was, en ook niets byzonders of zeltzaams aan die Steenen ziende heb ze egter uit hunne handen genomen; om dat flegt volkje van hun bygelovigheit te verloflen ; ook weet ik wel dat de overwinning in den oorlog geenzins van zulke lompe Steenen komt, vinde egter raadzaam zul ke dingen uit der Inlanders handen te krygen, waar op zy by tyd en wyl ftout wor- den en hun verlaten > en daar door dikwyls zeer ligtveerdig ons zelfs den aorlog aan- doen. In’tjaar 1683. wierd een Calappus-boom omgevelt omtrent het Kafteel Vitoria in velt, waar in men vond een grooten platten Steen ; dien men wel bekende eenen gemeenen Veltfteen te zyn; hy lag in ’t onderfte van den tam, een paar voeten bo- ven den wortel : Naar vermoeden isdeze Steen daar gelegt » doe de Calappus-noot eerft ge- plant wierde om dezelve volgens gebruik toe te dekken; doch door de planters verge- ten is hy van den opfchietenden {tam omvat, hoeweldit almede haar zwaarigheit heeft, namentlyk waarom de groeijende en opwaarts ftygende natuur des Calappus-booms den Steen niet hoger gevoert heeft , gelyk deze boom en de regte palmboom de natuur hebben tegens alle zwaarte op te dringen: Dit laat ik die geene raaden; dewelke ge- hoort en gezien hebben hoe het gras groeit; het is my genoeg te weten, dat het een gemeene Veltfteen was, die doorden opfchietenden ftam ingefloten is. Van deze Steenen word ook gemeldt in ’t voorgaande XXVI. Hooftdeel, & LXXVIL HOOFTDEEL. Steenen die by geval een ongewoone gedaante hebben. ler behooren geenzins zoodanige Koraalfteenen en Zeeboomtjes s dewelke volgens hun gewoonlyke natuur de gedaante van eenige planten of dier heb- ben» en die in ’t XIJ. Boek van ’t Amboinfche Herbartum voorgeftelt wor- den, om dat zeeen Wegetative natuur met de fteenen vermengt » hebben: Noch zoodanige Landfteenen, dewelke van buiten altyd eene zekere figuur hebben door hun inwendigen geeft voortgebragt, gelyk de feshoekige Kryftallen » de vier en vyf oe ige chryvers % Derde verhaal, en des Schryvers aanmer= kinge van den zel ven. Gedaan- tens Stee- a by ges S 828 D': AMBOINSCHE kige Androdamantes , en meer andere. Maar ik verfta zulke Steenen van een ongewod- ne gedaante, dewelke zy niet door intentie der natuur, maar by geval verkrygen; de- Se welke ontelbaar konnen zyn; ik zal maar eenige uitkippen, het eerfte voorbeeld ont- bezoorden \eenende van den Zuidelykften hoek van Afrika ‚ den welken de Ooft-Indi{chvaarders zes omvaaren: Benoorden de Kaap de Bon Efperance op de hoogte van 29 graden Zuider perte breette leggen de bergen, byde Portugezen Os montes de Pedra genaamt, datis, Steen- Erde Berg. bergen » aldaar by d’ Oliphants rivier diep landewaarts in hebben d’ onze groote fpe- ree lonken» en overhangende klippen van dezelve bergen gevonden; aan welkers verwulf- paarden, zels hingen als yskegels, gelyk men in de zalpeterige kelders vind; aan fmalle halzen een verfcheide gedaanten van paarden ; ruiters te paard , vogelftruizen ; leeuwen ; en meer ande- wer, re even als of ze uit den bovengenoemden Steen gefweet waren , doch hard en van fteenige dere. fubftantie: De bergen zelfs waren van rooden marmer. Van deze beeltjes hebben d’ on- ze verfcheide mede gebragt, zynde een vinger lang» fteenhard en glad „ ieder kan wel bezeffen dat deze beelden niet van de natuur met opzet gemaakt worden, dewyl ze geen Redenen eenderleije noch vafte gedaante hebben ‚ maar of uit de bovenfte klippen uitgezweet een of door het afvallen van de omhangende aarde aldus ontbloot zyn; doch’teerfte 1s over des waarfchynlykft, want op de zelve manier ziet men op Amboina by de rivier Batoegan- … ge tong overhangende klippen en fpelonken, daar van boven veele grote mammen afhan- gen, en andere diergelyke van onderen daar tegen opgegroeit zyn» verbeeldende den mond van een grooten draak ‚ dewelke noch jaarlyks groeijen; ’t welk men daar aan gewaar word, dewyl alle naamen uitgroeijen» die voor eenige jaaren daar in gegraveert waren. Zoo vind men ook hier en daar op ftrand en in't gebergte groote klippen, die door ’t wegfpoelen van d’ omleggende aarde nu bloot ftaan en de gedaante van men- fchen hebben. Tweede Voeg hier by het zeltzaam beeld van een menfch op een ftoel zittende, op een vloer En van enkel fteens naar ’t zeggen der Makkaffaren aldus van natuur gegroeit op eenen hoo- de gen berg... dewelke het Makkaffaarfch van ’ Boegiffche gebiedt fcheid in de ftraat wrboelde. van Saleijer, daar die Natie , doch heimelyk naar toe loopt om het vervloekte werk Batappa te verrichten , van den Dying of Duivel iets verzoekende ‚ als geluk in den oorlog > voorfpoet in ’t winnen van rykdom, boelfchappen, en meer andere dingen ; waar op hun de Duivel een onbekend Stcentje geeft, of eenige uiterlyke plechtighe-. den leert, die zy volbrengen moeten. Derde Voeg hier ook by her fteene Maria-Beeld in een fpelonk van een berg in Chili ge- A vonden ‚ daar noit te voren Chriftenen gewoont hadden ‚ by d'eerfte aankomft der Hes Spanjaarden, hoewel P. Kircherus zulks voor een Goddelyk mirakel wil verkoopen in “___zyn Onderaardíche Waecreld’t.… . Boek, Hooftftuk … … Vierde In ’t jaar 1681. wierd in den Amboinfchen Inham uit de Zee gehaalt een Koraal- eik klip, dewelke na een weinig {chrabben en graveeren van d’ Inlanders de gedaante kreeg zal veg, van eene Vrouw met het halve lyf, hebbende met het hooft onder en met den buik op- waarts geftaan , naar den aart des Koraalfteens in verfcheide takken en hoeken ver- deelt , als mede het hooft» borft, buik en fcherpe hoeken mismaakt; dewyl nu dit ee beeld juift gevonden wierd voor de plaats van Hative Kitsjil» alwaar voor eenige hon- vonden en dert jaaren een Javaanfch jonk aangelandt is» waar van de Anachoda of Schipper met ed zyn wyf of zufter Teyfilan naar land willende varen » de prauw om floeg en Teyfilan GE verdronk, Zoo dat ze noit voor den dagisgekomen, wordende daar omtrent een Sr00- die afgode- te Koraalfteen in Zee getoont, dewelke haar Zoedong of breede hoed zal geweeft zyn : ae … Deze klip nu voor den dag komende moefte Teyfslan zyn, te meeralzoo men uitftrooi- bedryven. de, dat ze in’t uithaalen eene zugtende ftem van haar hadde gegeven : Een groot toeloop van volk fchoêt daar naar toe» inzonderheit van Heidenen en Chinezen, dewelke ver- zot zyn op diergelyke beelden; die de natuur maakt. De*Inlanders hadden het zelve al in * bofch verborgen» en naar vermoeden zoud de een of ander een afgod daar van gemaakt hebben: Want de Morianen nu onder Halong woonende rekenen hun af kom- tig RARITEIT-KAMER, III Boek. 329 {tig van den voornoemden fchipper ; doch ik heb dat beeld met behendigheit tegen betaa- ling van 1 Ryksdaalder uit hunne handen bekomen, nu daar mede in myn tuin pronkende; daar namaals uit des zelf lyf verfcheide plantjes en bloemen groeiden, want ik had te voren het zaad daar van in de holle kuiltjes geftoken: Kort daar na bragten ze my noch fu een beeld van eenen mismaakten man ; ook uit de Zee gehaalt ; doch dewyl het my Zee niet lufte zoo veel gelt daar voor te geeven, hebben ze my niets meer gebragt. gehen ANS beeldt. ERNNVII OO ET DE EL, Melitites., Boatana. Eze Steen is gevonden van een flaaf in het gebergte van eene bruine vette D,Me kleiachtige aarde Önder den wortel-van den boom Oebat Toeni » of Sefvot; Jes met wiens wortelen men den Saguweer bitter maakt. Naarzyn zeggen in het Zy ge: eigenfte fatzoen» te weten achtkantig met vier breede en vier (malle zyden , en aan beide hoeken zeer fmal toelopende ‚ in een vierkant plaatje » 2 duimen lang, in de midden dik, bruinachtig ‚ met witte » geele en zwarte plekken en aderen gemar- mert, redelyk zwaar, doch liet zich ligt fchrabben , gefatzoeneert regt als een Lei- dekkers hamertje ; naar alle vermoeden heeft hy hier aan gelogen , want men konde te klaarlyk zien, dat hy door *t fchrabben en fnyden met een mes aldus gefatzoeneert was, zynde milchien ten naaften by in die gedaante gevonden: Zyn fchrapzel is don- kergeel als Rhabarber ; aan de beide einden geeft hy witachtige melk , in de midden geelachtig, zoet van fmaak ‚ en hy is van reuk als de Terra figillata ; waar uit ik be- fluite, dat het een Melitites of Honingfteen moet zyn, hoewel hy wat te hard daar toe is; en naderhant heb ik bevonden, dat diergelyke Steenen in groote en kleine klom- pen in de rivier Waytommo gevonden worden : Waar van zommige zoo week zyn, Waar die dat ze qualyk den naam van een Steen mogen voeren » maar moeten voor een Marga Bren indurata gehouden worden, waar van hier na. Deze flaaf wilde wonderlyke konftjes met Bygelnf dezen Steen bedryven, hy wilde zich vaft daar mede maken, zynmeefter, een Duitích a Kapitein des Armes ‚ van een langduurige longe-ziekte genezen; waar toe hy water, der zel: by nacht van een Moorfche Tempel gehaalt, moeft hebben» doch nalang quynen ftierf *” de meefter: Hy zeide, dat de Steen gelukkig was voor die tuinen maakten, ‘t welk eenigzins zyn reden heeft; want wie dezen Steen by zich, draagt, die heeft altyd aard- vrucht by zich: vermits de vrucht in *c Malcitfch , Boatana; dat is, Aardvrucht hiet: Hy had hem zoodanig met givet befmeert , dat men hem den zelven niet benemen kon- de » niet tegenftaande ‚ wel ro jaaren na s° meefters doodt» ik hem dikwyls in water gelegt hebbe. : | | } Voeg hier by den Galaëtstes of Melkfteen; dewelke men van de kuft Coromandel ee : brengt, in ’t Portugeefch Lama de Cota genaamt > hy is witachtig, zeer week en bros; Helier, ligt en aan de lippen kleevende: Hy word door Indien vervoert tot dienft van de zo- nd toe gende vrouwen, dewyl hy de melk vermeerdert, en verhitte oogen verkoelt: Men puike ee; ; d. brengt hem te koop in vierkante ftukjes gefneden. iid T € LXXIX: 339 D' AMBOINSCHE LXXIX. HOOFTDEEL Satfchico. Alabaftrites & knn Chineníis. dd Atfchico of Satfcheo is een flach van Alabaft in Sia zoo verfcheiden van koleu- Chade rens dat men alle de ftukken en veranderingen qualyk voor een Steen houden Alabaft. kan. An eerfle D'eerfte en gemeenfte is geelachtigwit, aan (ubftantie en hardigheit het reg- oort, 35: oase Alabaft gelyk, niet eenparig van koleur , want de eene helft des Steens is geelach- deni® tig of vuilwit, d'andere helft bleekrood, daar hy ook wel zoo hardis; zommige ook leur. wel uit wit en lichtrood gemengt als beelde wafch: Men ziet’er ook plekken in van zwarte adertjes als takken van een doornboom ; andere ftukken zyn eenparig geel als Jee toe bleek wafch , en zoo die eenparig van koleur zyn wouden ze gebruikt tot Signetten uit voorden gemeenen man, want wy hebben boven gezegt» dat de Steen Foe of Onyx al- worden. leen tot des Keizers-wapen genomen word: Uit de ftukken, uit roodgeel en wit ge- mengt, worden fchoone gebeelde fchaaltjes en kopjes gefneden, dewelke men in Sina onder huisraad rekent, en die men met reden voor deMyrrhina der Ouden mogt hou- den. | | Detwee- Men vind noch eenen anderen Steen in Sina van den zelfden naam, doch by d’ on- de foort , ® ER ten onregte ZE VOOr een foort van Marmor of Fafpis gehouden, myns oordeelsten onregte, dewyl Eee hy noch de hardigheit noch den glans van die beide heeft. Men vind ftukken daar van vierkant als een Leye ingevat, donkergroen met veelderleije aderen door malkander lo- Zot welk pende, ende eenige Landíchappen , bergen en rivieren vertoonende : Deze in dunne gebraikdie vafeltjes gefneden en ingevat , hangen de Sinezen op in hunne huizen in plaats van fchilderyen. pGevoe. _ Boëtins in zyn Gemmarium Lib. 2. Cap. 269. is van die mening, dat ’er een onder- Aere fcheit beboorde te zyn tuffchen Alabaffrites en Alabaftrum, ftellende het laatfte eenen overde A- weeken Steen te zyn; dien mengemakkelyk {nydenkan, die het ingegote water niet wel labaliries houdt, en den welken men tot gyps gebruiken kan» gelyk meeft alle Alabaft is, dat fram. men in Duitsland vindt, en daarom Spath genaamt word. Alabaftrites daarentegen hard en niet zoo gemakkelyk om tefnyden, geene vochtigheit in zich drinkende, doch nôch al weeker dan marmer, en daarom bequaam tot zalfdoozen. Hy oordeelt dan dat Alabaftrum een beginnende Steen zy » die uit zyn klei eerft begint hard te worden en metter tyd de hardigheit van Alabaftrites bekomt , gelyk deze in * vervolg tot mar- mer word; maar dewyl ik zulk eene onderfcheit by Plinims en d’ Ouden niet vind; dewelke altyd Alabaffrum voor eene zalfdooze houden, en Alabaftrites voor eenen Steens ‚ waar van ze gemaakt worden; zoo ftel ik Alabaffrites tot eenen gemeenen naam tot alle weeke en veelverwige Steenen» dewelke aan hardigheit en glans den marmer wy- Een ken. By den zelven Boëtius op de voornoemde plaats vind men noch een ander foort » Beerus van Alabaftrites omtrent de ftad Menz groeijende, aan veelheit van verwen en aardig meiden lopen van aderen den Jafpis gelyk, en daarom van Boétius voor eenen onvolmaakten een YFafpis gehouden > waar onder men brengen kan den voorhoemden Sinefchen gemar- leken. “_merden Tafelfteen; doch ik vertrouwe, dat de geleerde onder de Sinezen een onder- fcheit maken tuffchen den gemarmerden Tafelfteen en den eerften Sat/chico , dewelke immers in hardigheit en fchilderyen merkelyk verfchillen. De derde Noch een derde foort van Satfthicos in ’t jaar 1671. uit Sina in Amboina gebragt s EE Aten zoude ik houden voor den Lychmtes van Plinius, ’t welk een foort van Alabaft of wit= Sinenfis, te marmer wezen zal, aldus genaamt, als of men Kaerze-Steen zeide, dewyl hy inde holte bergen by het licht der kaerzen gekapt, en miffchien ook geformeert word: Uit dezen Steen quamen omtrent 40 ftuks in „Ambeina> tot kopjes» fchaaltjes en bekertjes se RARITEIT-KAMER. III Boek. 33: geformeert, met draken, bloemen en loofwerk aardig uitgefneden. De Steen zelfs was Zy hoe weeker van fubftantie dan de voorfchreve feorten» zoo dat men hem voor gyps zoude sien aanzien ; Zy zyn veelverwig , doch de meefte wafchgeel , aan zommige hoeken: blauwachtig, voorts met hooggeele en roode aderen ‚ waar van zommige breede ban= den uitmaakten > en zommige t’ zaamen liepén in éen wervel ; aan Zommige kopjes was ’t meeft blauw met purpere plekken, geele en rofle aderen» in’tkort, men konde geen twee onder die 40 vinden, die malkander gelyk waren van koleur : Op eenen fteen met water gewreeven wierden ze tot eene dikke pap» als Marga, enop’t minfte ftoÖten of drukken braken ze aan ftukken. Zy quamen uit het Landíchap Quantung , een alwaar omtrent de ftad Saukinhoe een berg is, van binnen uitgeholt met een ingank ter ° zyden, alwaar de gravers ingaan met brandende kaerflen , en achter hen word de deur toegefloten ‚ blyvende flegtseen vierkantig gat open ; waar door ze lucht {cheppen. Deze elendige gravers gaan hier in zeer diep > daar ze eindelyk dezen Steen uitkap- pens en, dewyl hy onder de aarde heel week is als kryt , ftraks formeeren en uitfny- Ex waar den» zoo als zy begeeren en de Steen lyden wil, * welk zeer gemakkelyk toegaat, zelfs zi sg tzame de takken van de Feftoenen; het lichaam van draaken en andere dieren met doorgebro- Ed ken of doorluchtig werk uitbeeldende : Als ze nu aan den dag en ín de lucht gebragt worden. worden, krygen ze eerft hun behoorlyke hardigheit, en worden dan noch wat glad ge= fchrapt of*gepolyft. Zy vallen mede in het Landfchap Qwancy : Als men ze vervoeren wil, moet men ze tuffchen rys-kaf inpakken. Alhier word ’t ftuk voor 1 Ryksdaalder, verkocht ‚daar het, zoo ik hoorde; in Sina geen zèsje kofte, en zomtyds veel minder als men ze eerft van de berglieden koopt; zoo dat het te verwonderen is, dat menfchen voor zoo een geringe prys hun leven wagen, om zoo diep onder de aarde dezen Steen uit te halen. Deze foorte, waar van de gebeelde kopjes gemaakt worden, fcheen met eeni- ge vogtigheit gefmeert of daar mede gepolyft te zyn, want vogtigheit daar ingegoten wilde aan de kanten niet kleeven; zoo bleek’t ook dat’er eenige gaatjes in geweeft, en met ftukjes van den zelfften Steen geftopt, en met eenig lym vaft gemaakt waren: De Steen is zoo week ‚ dat men hem met den nagel fchrabben kan ‚ en daarom worden ze daar na niet meer geacht ; doch het recht rype Saëfehico laat zich zoo niet{chrab- Hoe de ben, maar daar uit maken zy Slypfteenen met lyftjes omvat ‚ waar op zy de Sinefche tee inkt wryven als zy fchryven willen, zynde in ’t midden wat uitgeholt in eendelle. mom Het fchynt dat de Sinezen, allerhand marmer Satfchico noemen ; doch zy hebben Werder maar vier Landfchappen » die het zelve uitleveren. 1. Hokien, omtrent de ftad Hoe- a fcheu, geeft het meefte en befte ‚ gemengt met geel, wit, en lichtroodt, zomtyds gel dl ook afchblauws alle met zwarte aderen in eenen wervel of takjes gefofmeett , en daar- plaats. om Siufan of Sufantfcheu ; dat is, veelverwig genaamt. 2. Dat van Qwuantung levert hi mede veelverwig marmer, waar van ook weeker is gelyk Alabaft, t welk jonge of on= rype fteen is, waar van de gebeelde kopjes zyn: Van beide maken de Sinezen tafel- bladen, en de groote Heeren eftrikken tot vloeren, ook fchilderyen met lyften ingevat als ze vol landfchappen zyn. 3. Huguan geeft geel en half doorfchynend marmer. 4. ed Leantung geeft zwart en half doorfchynend marmer : Alle deze foorten worden met 4e plaats den naam van Satfchico of Satfcheo genoemt. Les LXXX. En D' AMBOINSCHE LXXX. HOOFTDEEL Amianthus Ambonicus. Batoe Ramboe. LBA En flach van den Amianthus, ’t welk onze Apothekers t’ onrechte Alumen plu- re mofm noemen, vind men in Ambon op Leytimors inzonderheit in de valleye aag der riviere Way-han of Batou gantong ‚ by d'onze den Alf genaamt, waar LVII #y in men geheele klippen vind van dezen baftaart Amianthus ‚ buiten hard en letter B. zwartgrauw ‚ doch fchilfferig , en als men 2 of 3 van de buitenfte korften afneemt, Wathetis Zoo Vind men den Amianthus als gryze haairen, doch vaft aan malkander klevendeen eerd) met veele zeegroene fchilfferen op malkander leggende» dewelke beter het Talcum ge- ian lyken, waar voor hy ook in Ewropa aangezien is: Hy {plintert ligt, zoo wel in haairt- jes als in fchubben ‚ dewelke op de huid een jeuken veroorzaken, gelyk de geftotene Amianthus , of Krevelkruid pleeg te doen. Men kan egter met zagt flypen groote ftuk- jes daar van krygert, dewelke uit den zwartgroenen en gryzen mooi blinken > ook in de lucht harder worden: Doch aan den Amboinfchen is het gryze altyd meeft, en die veel groen heeft» gelykt met zyne fchilfferen beter naarhet Ta/lcum. Uit de yoornoem- Waar die de rivier d'. Alf en der zelver kind Waynitoe worden veele zoodanige ftukjes een vinger Sad lang en kleinder uitgedreven, diemen dan verftrooit vind langs den geheelen hoek Oevi- HN telto, by d' onze genaamt de Galghoek , daar ze dan eenen langen tyd in de zon liggende Plan de groenigheit verliezen en uit den gryzen grauw worden, en zulke kleeverige of aantrek- sarge kende krachten bekomen , dat ze aan natte lippen gehouden vaft daar aan kleeven en {chier het vel af haalen, als men ze weder aftrekt ; doch een tyd lang in huis bewaart vermindert deze aantrekkende kracht allenkskens : Een weinig van dit kleeven word men ook gewaar … aan die ftukken, die men varfch uit de klippen kapt, als men ze eenige dagen in de zonne legt; dewelke daarenboven ook eenen aardachtigen reuk en fmaak behouden, en als men ze met water op eenen fteen wryft, zoo worden ze toteen witachtig papje. De geheele ftrand van WWaynitoe tot voorby Oud Amahoeffoe heeft verfcheide rivieren ; ook zwart- achtige klippen » dewelke brokkelig en {chilfferig ‚ zwartgroen en loodverwig zyn ; mede naar het Talcum aardende, waar in zommige Sine{che bergkenners my verzeker- den loot te fleeken ’t welk door middel van ander loot moefte uitgetrokken worden; „doch het is tot noch toe niet onderzocht. In de rivier de Oliphant ftaan diergelyke klippen, ook brengt zy voort noch andere Steenen van groen, bruin en zwart gemar- mert, die men ook voor groene marmer zoude aanzien, zoo ze niet te brokkelig, wa- ren. Egter vind men zoodanige harde en maflive ftukken „ dat men kleine mortieren en.fchaaltjes-daar van maken kan. | id Wardin__ Diergelyke klippen van baftaart Amianthus en Talcum heugt my gezien te hebben a in Duitsland» in dat gedeelte van den berg Melibocus » ’t welk het Rhyngouw uitmaakt» vorden. en de hoogte (de Höhe) genaamt word, omtrent het overoude Stamhuis van Catzenel- lebogen, wiens vervallene muuren meeft van dezen Steen gemaakt zynende gryze oud- heit vertoonen , en vier mylen daar van daan het Kafteel Koninkfteen ; doch alle de- ze houd men voor een aart van Leijen of Schilfferfteen. Heeftge- De Amboinfche Amianthus heeft mede groote gelykenis met den Lapis Cononorenfss » En in ’t Portugeefch Pedra de Cananoor genaamt, by andere voor den Lapis Armenus ge= dra deCa- houden ‚ dewelke groenachtig is met grys gemengt ‚ doch ’t groene is hier aan het BO meefte, langdraadig en fplinterig, harder dan d’ Amboinfíche, en Zoo aardachtig niet van reuk, maar eer hoornachtig en met water gewreeven, ’t zelve wit verwende. An- dere ftukken zyn donkergroen» breedfchilfferig als d’ Amboinfche, doch noch al har- Wardin der dan Talcum behoort te zyn ‚ anders van den zelfften reuk en fmaak. Deze Steen de medie. word door geheel Indien vervoert tot eenig medicinaal gebruik, en men moet hem op 7 Bata- RARITEIT-KAMER., III Boek. 333 Batavia tegens half zilverwigt beraalen ; een weinig daar van in water gewreeven> veele ’t welk zachtjes moet gefchieden dat ze niet fplinteren, en dan gedronken, word tref- rar felyk goed bevonden in de kinderpokken om dezelve uitte dryven» als mede den brand in de koortzen door fweeten te bluffen en den Oeryn fterkelyk te dryven: Wy hebben onder den Amboinfchen zoodanige ftukken gevonden, die de Cananoorfche zeer naby kwamen, ook by gebrek van dezelve gebruikt wierden, byzonderlyk omte verkoelen; Zzerder- hoewel hy flapper werkt. Het is gelooflyk, dat het een koude Steen möet zyn, die uit verkee de klippen van den Alf gekapt word » zynde de koudfte rivier van geheel Amboina ; *”: en de klippen ftaan altyd in ’t water. Van Cananoor komt noch een andere Steen van den voorfchreven niet veel verfchil- zp ope lende, langdradig, groengeel met witte of gryze aderen, mede een witte melk van zich OR gevende met water gewreeven » tot onderfcheid van den voornoemden word hy Pedra fria, gevaamt. dat is, Koudfteen genaamt, om dat men hem meeft gebruikt om te verkoelen in de koort- zen, en voor de verhitheit der oogen ; hier onder loopen ftukken ; die zwartgroen zyn met weinig geel, niet langdradig maar breedfchilfferig , beide naar ’t zeggen der Malla- baaren in een en den zelfften berg groeijende, zoodanig dat Pedra fria het buitenfte Zy, maar Pedra Cananoor ’t binnenfte van een klip, ’t welk ook waarfchynlyk en aan den Amboinfchen Zmianthus mede zoo te zien is. Indien Creagus geen byzonder Steen zy, den naam hebbende van vleefch trekken, DeCrea- om dat hy aan de lippen blyft kleeven en quanfuis het vleefch aan zich trekt, anders by Sain. d’ Autheuren onder de foorten van den Magneetfteen gerekent ; zoo weet ik geenen %* anderen Steen ‚ waar aan die eigenfchap klaarlyket te vinden zy > dan aan onzen Amboinfchen Amianthus, die een tyd lang op ftrand in de zon gelegen heeft. Wy hebben hier weder de afbeelding van een fluk Amianthus Mineraal bygevoegt , daar ih bet onderfte bruin, en vervolgens de witte flreep , die ’er doorloopt ‚ harde Steen , en dbovenfte ader , met opgaande ffreepjes aangewezen, de flof is, daar men zegt dat het onverbrandbaar linnen van gemaakt word ; altans bet laat zich handelen en pluizen of het zyde ware ; zie het op de plaat LVIL. by de letter H. afgebeelt: Die begeerig is, om meer van diergelyke te weeten, leeze Kircherus Onderaardtfche Waereldt, bet 2de Hooft= fluk in't 8e Boek. | LXXXL HOOFTDEEL. Lapis Tanaflarenús. An Malacca is my gebragt een Steen ‚ die men in ’t eerft voor een Mema- _Delapis e . anatia- tites of Bloetfteen zoude aanzien ‚ langdradig alseen ftuk vermolzemd hout s renfis wat doch van koleur is hy donkerblauw, met weinige witte treepen; hy word die zy. gevonden op Tanaffari, in de gedaante van een Schilfferfteen of Ley, met water gewreeven verft hy lichtblauw; ’tzal buiten twyffel een hout van zekeren boom ee zyn» ’t welk in de rivieren aldaar vallende in fteen verandert word : Hy is bevonden en goet te zyn tegens den bloedgang > met water gewreeven en ingenomen ; Men vind gen de hem te koop op Malacca ‚ aldaar aangebragt van Tanaf/ari; verder kennis heb ik er reiki noch niet van, dewyl ilk maar, een ftuk gezien heb omtrent een hand lank en 1 duim dik, *t welk zich door de midden ligt doorzaagen liet waar van ik de helft behou- BE den heb. Tegens den rechten Hematites gehouden » bevind men dat de Hamatites met den vry wat zwaarder en harder is, aan d'einden root uitflaande ‚ maar daar hy gebezigt re word > (gelyk by de zwaartvegers by het bruineeren») glad en donkerpaars ; blauw en als gebruineert ftaal, maar de Tunaf/aryn is lichter met meer en grovere draaden in de zis zoop lengte geftreept» uit den blauwen naar ’t grauwe trekkende gelyk de Leye doet; ook aA Tt 3 ver- 334 D' AMBOINSCHE verfchilt hunner beider zap merkelyk; die ze met water gewreeven van hun geeven, de- welke in den Hematites root is, in den Tanaflaryns blauwachtig. Hoewel hy als gezegt tot Malacca te koop is , zoo moet men hem egter onder fcheiden van den Lapis Malaccenfis by Garcias Léb. 1. Aromat. Cap. … befchreven” dewelke anders niet is dan de Hyftrifstis of Y zervarkens-{teen, waar van boven in het LIL. Hooftdeel. _ LXXXIL HOOFTDEEL $ Dominees Steen, De Do- N de rivier Waytommo achter ’t Kafteel Vitoria in Ambon vind men zekere Stee- ne . en ’ En nen van een ei of een vuift groot, van buiten vol bulten en kuilen, niet te min fehreven. glad, zacht in ’t aantaften; van eene fyne fubftantie; zy zyn zoo week; dat men ze gemakkelyk {nyden en flypen kan, en die in’t wryven een kleeverig papje van zich geeven, waar van zommige {tukken zoo mooi geadert en geplekt zyn, dat men ze voot eën koftelyk marmer of Serpentynfteen zoudeaanzien» zoo ze meer hardigheie en glans hadden; maar nu bevind men ; dat deze Steen maar een beginnende Marga Pen lapideftens is: Ly verfchillen egter onder malkander in hardigheit, want zommige zyn Lapide- zoo hard als een gemeene Steen, zommige zoo “week en brokkelig ‚ dat men ge« he “ makkelyk daar van byten kan , en in ’t {lypen vallen de ftukken dikwyls van malkan- deren. Van buiten vertoont hy geene mooijigheit ‚ zynde gemeenlyk met een mofch- achtig {lym bedekt, maar in ’t flypen vertoonen haar eerft de koleuren en fchilde- Heeft ryen; zyn meefte koleur is ros ‚ grauw en leververwig > maar de geflepene vertoont ved veelderleye figuuren, wolken en plekken ‚ ván groen ; afchblauw ‚ root en zwart met vee- es es le fyne adertjes, waar in men zomtyds verfcheide beelden kan befchouwen ‚ doch in “de meefte niet metal, of donker: Zommige zyn byna in *tgemeen groenachtig van koleur als wier of zeegras ‚ die men niet qualyk voor den Phycites van Plinius hou- den mag. 4 Proef Men kan ze daar aan van de andere Steenen onderf{cheiden, dat ze van buiten glad En en zyn als zeep, wanneer men ze een weinig tegens eenen anderen Steen wryft: Zy heb- ben hun naam bekomen vaneen zeker Predikant, die ze in de Waytommo eerft gevonden en veel werk daar van gemaakt heeft ‚ daar ze te voren veracht lagen ‚ behalven de weekfte ftukken ; die met fyn zand vermengt en week zyn > knappen ze op en ceten ze als Batoe pocan of Terra figillata : waar van ze deze Steenen voor medefoorten feene houden, die in der daad niet anders zyn dan eene veelverwige Marga allenkskens ver- pe fteenende : Indien ze harder waren en die foute niet hadden, dat ze in ’t {lypen brokkel- feende den, men zoud’er fraaije werken van konnen maken zoo wel als van het Marmor Ze- ER plicium of Serpentynfteen, dewelke niet veel harder is dan de hardfte van deze Steenen : De voornoemde Domine wift door ’t flypen fraaije hoekige mes-fteelen en gebeelde ta- feltjes daar van te maken; hoewel hem in ’ {lypen veel miflukté, want indien ’er gee- ne fraaije beelden » plekken en wolken zich op doen » zoo zyn Zy geene moeite waardig. LXXXIIL Fol.334. ied ‘ LIE, ES ERN EN EEN ij AN EG = 4 5 En 5 eeen % SN Leen 5 ZA zi Ee OREN î : RE Ee Z Pp Eens 5 De CU Ni : Pr 5 oe 5 EE N RO 8 & MGE 7 3 4 j 5 k A k 8 5 KSA Z 5 SS ee NN EE AE CEN NRE EE 5 8 Ke En ite 3 Ô 7 N } \ id 8 > 4 ; HS NE ed Hi ER ba it 0 % % N AN en EA ANS 8 A E ss sen st ON 3 ; z rd k REEK AN f B GEE k i hike eN Eer EE SURE RAE if KN hi ten Ee ; ® 7 en je ” % 5 n : dr AE bad 4 ‚ p: 5 4 mee Ì é Zafer if 4 gie | | RARITEIT-KAMER. II Boek. 335 LXXXIIL, HOOFTDEEL. Coticula. Batoe Udjy. Oetfteenen worden in Amboindook gevonden , zwarte, donkergroeneen brui. DeCotis ne, waar vanvalleen de zwarte d’ oprechte zyn: De befte vind men tufichen Toeien de dorpen Laricgue en Waccafihu op eenen fteenigen hoek van ’ ftrandts a dewelke zeer zwart en glad zyn, doch niet grooter dan een hoender-ei, en de ko- de meefte als knikkers : Op andere ftranden van Ambon en Keram vind men ze veel Heze ie grooter» doch die zyn blauwzwart» en vertoonen ’t gout bleeker dan het is, ’ welk ek 3 beter voor den koper dan verkoper is : De groene en bruine zyn maar kleine ftukjes, &%7#ikt en worden zelden gevonden » toetzen ook zoo wel niet als de zwarte. De goudfme- arden den hebben de manier, dat ze de groote ftukken plat flypen als tafeltjes of {ly pfteenen s maar ik heb dit aan d’ Amboinfche niet goed bevonden» dewelke van hun buitenfteen zwartfte korft berooft verre zoo wel niet toetzen als te voren , daarom men ze laten __moet zoo als ze van natuur zyn. Het onderfcheit, dat zommige maken tuächen d’ ons derfte en bovenfte zyde des Steens, daar hy van de zon geraakt word en beter toetft > is aan de Amboinfche niet te merken » dewelke op ftrandt leggen en geduurig omge- rolt worden. De zwarte Donderfteen is van den zwarten Toetfteen aan koleur en toet- zen niet tonderfcheiden, behalven dat de Donderfteen de gedaante van eene ftompe byl, beiteltje, en vinger heeft, ook in ’t aanzien gladder en blinkender is. | Toetfteenen van de Kuft zyn zwarte ruige Steenen» zonder glans en gekartelt» met en nd rood koper ingevat, hier op ftrykt men ’t gout wat hard, en druke het daar na af op de keft een klontje wafch door kolen heet gemaakt, wanneer nu veel gout op de klontjes ftaat ; Sige zoo word het zelve gefmolten ‚ en hier door krygt temant, dewelke veel gouttoett(t ‚ Joort. zonder moeite een menigte gout : By nader onderzoek word bevonden, dat deze S'yp- fteen gemaakt word van den Malabaarfchen Amaril > waar van zie boven in ’t XXXI, Hooftdeel. LXXXIV. HOOFTDEEL Cancri Lapidefcentes. Ewyl voor eenige jaaren de Heer Dr. Andreas Cleijer zommige Krabben my toe- en gezonden heeft, uit Sina gebragt» naar Zyn fchryven onder water levendig > {centes, en nu in fteen verandert, zoo heb ik dezelve alhier onder de Steenen wil- dn len plaatzen; want het zyn harde maflive Steenen „ behoudende de A van eenen gemeenen Krab ‚, omtrent 2 dwars vingers breed en lang > behalven dart Ik Bnn dit byzonder daar in aangemerkt heb » dat het {child (thorax) ter weêrzyden een dik 23: aanwas heeft, gelyk vlerken, doch aan * fchild vaft, daar aan de pooten Ee van ‘koleur als een halfgebakken fteen, doch de pooten zyn donkerbruin, gelyk ook ’tlap- je onder den buik: Zy gelyken wel eenen harden fteen > laten zich egter gemakkelyk tot poeijer ftooten. P. Martinus in Zyn Sinef. Atlas pag.138. In de befchryving van „Geelen Kaochien de 8Î Hooftftad van Quantung zegt dat ze op den grond van de zee leven Mari af tuffchen gemelde Stadt en ’t ‘Eiland Hainam als mede in een zeker acus) meir op hoe de * zelffte Eiland ; deze, zoo lang ze onder water Zyn » zyn levendig, maar als Ze steen vers as _ anderen. in de lucht komen » veranderen in een-harden fteen » behoudende de ige [ Cs / t ge D' AMBOINSCHE te, hoewel men aan die men vervoert altyd eenige pooten afgebroken ziet. Hy noemt | ze lapideftentes Cancri: De Portugezen Crangejo de Pedra. | | H; B Onze Handelaars brengen ze van Maccou en Canton : Van hunne krachten heb ik schrik t volgende uit een (MS.) gefchreven boek genomen. | nae gen : Hebe of. 1. Voor alle gezwellen met azyn ge wreeven. 2. Voor den bloedgank met water gewreeven. 3. Voor allerhande kamergank met wyffgewreeven ‚ doch zoo ’t niet helpt met water gewreeven en ingenomen. | 4. Zoo de Koorts met eenige gezwellen begint, waar dezelve mogten voolkomen met azyn gewreeven en daar op geftreken. s. Pyn aan ’t hooft met azyn gewreeven, en aan ’t {lag van ’t hooft daar mede ge- ftreken. 6. Voor alle kortazemheit of benautheit voor de borft met water gewreeven. 7. Voor eenige gezwellen, die op de fchouder of rug veroudert zyn, en met geen andere geneesmiddelen konnen genezen worden, met azyn gewreeven en daar op ge- bruikt. 8, In ’t gemeen worden ze gebruikt om de brand in de koortzen te bluffen » gelyk ook P. Martinus {chryft, met water gewreeven en ingenomen. | Verhaal Uit het verhaal van meergemelden Mr. Criffiaan Gyrarts heb ik verftaan, dat tu van Mr. Chriftiaan fchen de Stad Boacheu en ’t Eiland Eynam Zeekreeften gevangen worden ‚ dewelke; Gerards. Zoo haaft zy uit het water komen, in Steen veranderen en houden hungeftalte; dier- gelyke Kreeften worden ook in zeker Meir op het Eiland Eyzam gevangen. Men heeft daar omtrent plaatzen; als de kleine Stad Cium,‚ daar noch ebbe noch vloed is, maar het water vloeit den eenen halven Maanfchyn naar ’t Ooften» en d'andere halve Maan naar ’t Weften; het welk de Sinezen alhier ook bekrachtigen. Wy hebben voor heen ‚ in’t aanhangzel van ’t LXVI. Hooftdeel , eenige aanmerkingen gegeven, rakende de verfteende Hoorens en Schulpen, die in de rotsfteenen of aardege- vonden worden, en alzoo dit Hooftdeel van wverfteende Krabben preekt , hebben wy nodig geacht eenige andere „ namelyk Zeeappels van verftherde foorten daar êy te vorgen, nevens wiflenen planten; van welke wy weleene heele reekze zouden konnen vertonen , indien’t be= ftek-van deze ons niet werhiel. Te willen zeggen, dat de zulke mede fleengewaflen zyn, 1s te- gende redenen ondervinding ; redenen zyn'er hier voor vangegeven : ‘Daar by wy noch voe- gen , en vraagen ‚waar ooit de natuur fleenen beeft voortgebragt „met leden ‚fcharen „poten, ruggen, buik, fchorf]en en andere hoedanigheden meer ‚ alle overeenkomende met de zelfde dieren die leven en voet zel „in het water en op zeeftranden hebben? Zulks kanmen noch naak- ter zien aan de inwendige deelen, die ( gelyk wy voor heen van de verfteende Hoorens en Schilpen gezegt hebben) ook veel weker bevindente zyn, dan de buitenfte fchors of hoorn- achtige huidt „ en dat de Steenzappen alle de deelen doordringen , en zommige geheel werfteenen; of ook wel maar alleen de niterbyke, door ‘aanzetting , met Re OI wangen. Zulks tonen overvloedig de 'Lee-Heefters en boomtjes , die in de Kabinetten der Liefbebberen bewaart worden, en van veelerlei gedaante en koleuren zyn ‚ daar men de fleenfchorffen van kan afbreken , en alzoo de Heefters volkomen in haar houtgewas of natuurlyken flaat berftellen, gelyk ze gegroeit zn , eer ze met fleen omzet wierden : Doch wy zullen ons niet verder inlaten , om van alle die zaken met en onderfcheide- Uk te fchryven, alzoo daar toe wel een beel werk zou vereifcht worden ; maar voortgaa® met het vertonen van diergelyke zaken dls de Hr. Rumphius heeft befthreven, en daar wan zyn Edt. aan ons gene afbeelding geeft, dieshalvenbebbenwy , gelyk voor heen meer= maals hebben gedaan , onze toevlucht moeten neemen tot de bezitters wandiergelyke zeld= zaamheden ; en om deze Amboinfche Steen-Krabben ze verbeelden, heeft ons de Ed. Gr. Achtb. Hr. Burgemr. Witzen; de gunft van ze te laten aftekenen bewezen; zie de plaat LX, en aldaar N°.r. de bovenfte, en N°. 2. deonderftezyde, vertoont : Op N° 3. word eene andere foort , my uit de Welt-Indiën toegekomen, werbeeldt + Wy bezitten er zoch meer andere, doch vertonen die niet „ om het beftek der plaate niet voor by te fprin- gen „om dat ook noch meer, namelyk de Zee-Appels , afgebeeeldt moeften vertoon, die, zoo veel de binnenfte vifchdeelen aangaat , groote overeenkomft hebben met de Krab- ben, zie de afbeelding op de plaat LIX. Die by de letter G. is zyn ft hors, fleenhardt;, doch het binnenfte veel weker en geheel wöt : Zoo ook de andere foort „by de letter 5 en NN RN, af ( hmnee Eers MN, al se RARITEIT-KAMER. III Boek. 337 De afgetekende, by letter E. is geheel vuurfteenhhard , bruiner van koleur dan d gaande, en uit een Berg fleen gehaalt : Die by de letter F. iseen andere foort ee B hooft genaamt , en mede van gefteltheit , als by letter C._Nu volgen de Vifch- fee oOts- werfteende Viflchen, waar van my verfcheide foorten zyn voorgekomen, doch ik vnd twee maar machtigh geworden; zie d' eene by de letter G. verbeeldt ° deze zit in Bee waften zwarten Steen, en d'andere by H, zyn twee viffchen met alle hare graten, ros- achtig van koleur , in eenen witten, doch wekeren Steen, dan de voorgaande Ik zal alle de verfcheide foorten van Houten , Vruchten ‚ en andere Steen gewordene zaken woorbygaan ; om dat de veelbeit der zelver wel een heele verhandeling vereiftht ; doch zot beflwit noch aanwyzen een flukjen op de plaat LVIL. N°. r. verbeeldt, het is een tak- je met bladeren en een vruchtje van den Egelantierboom , geheel tot Steen geworden my overhandigt door den Hr. Door Scholts tot Rotterdam , groten Liefhebber van zulke en andere dergelyke zeldzaamheden, waar van zyn Ed. noch een veel groter fluk by hem heeft ‚ HEVENS werfcheidene takken en bladeren, met de vruchtendaar aan: Dit werbeelde is er maar een klein ftukjen van. E LXXXV. HOOFTDEEL. Sal Ambonicus: Garam Ambon. Oewel de Amboinezen door ’t bywoonen der Europeërs van goed enopregt Sal Am: zout genoegzaam konnen voorzien worden ‚ zoo blyven ze doch by hun B oude gewoonte een grof en ongezien zout te maken » by hun Sa// genaamt , ve# gelykende beter , harde, donkere ‚ en afchgrauwe fteenen dan zout, be- halven dat her altyd vochtig is: ’tZelve word aldus toebereidt. Zy zoeken zoodanige houter, die langen tyd in zeewater gedreven ‚ Een van haar Hoeer fchorffe ganfch ontbloot zyn » deze kloven zy in lange ftukken omtrent 2 ellen lank , HEEN ftapelen ze op kleine hoopen, en ftooken vuur daar onder; onder ’t branden fprengen maak? ze dezelve geduurig met zeewater , zoodanig, dat even de vlam niet uitgaat» Zoo lang ren tot dat het niet meer branden wil: Dit verbrande hout vervalt dan in roflë en ruige even Steenen, den Lapis Calaminaris byna gelyk» daar aan men alrede zien kan het zout blinken; daar na nemen ze korf jes uit groene bladeren flegt gevlogten ; daar in zede ver- brande klompen doen, eerft boven eenige holle bakken gezet, gieten al weder zeewa- ter daar op» *t welk als een loog in de ondergezette bakken druipt > en dat zoo lang tot dat de klompen in aarde en afch vervallen : Dan zetten ze veele potfcherven of halve potten, die ze Ulen en Luamam noemen ; zoodanig dat men gemakkelyk vuur daar onder ftooken kan. In deze potfcherven gieten Zy de voornoemde loog en ko- ken ze zoo lang, tot dat ze in een harde fteen verandert, behoudende de forme van potfcherven als kleine koeken die ze dan in den rook opgehangen bewaaren. Ditis hun gemeen Zout» ’t welk zy in al hun koft gebruiken, inzonderheit by ’t eeten van Pa- peda, waar by het fmakelyker is dan ons gemeen Zout, hoewel het merkelyk naar loog ziekt. Men {laat de koeken in ftukken van een ei groot, en wryft daar mede de koft; zn die men eeten wil, zoo lang tot dat ze genoeg gezouten is: Buiten den rook kan men en gezees= y f middelen dit zout niet wel bewaren, om dat het fmelt en de plaats vochtig maakt; zoo deugt Esa bet ook niet tot inpekelen ‚ om dat het niet fcherp genoeg is. Dit Zout is ook goet word, voor die den kinkhoeft hebben; veroorzaakt door eenige dikke en fcherpe fluimen» die in de keel ftecken en een moeilyk jeuken veroorzaken» als men zomtyts daar aan lekt » waer door de fluim verdunt en het jeuken cenigzins overgaat. De dryfhouten tot dit ZED wa werk dienftig krygen ze genoegzaam in de regenmaanden ‚ wanneer geheele boomen de Za in zee dryven in zulk eene menigte, dat ze dikwyls geheele ftranden bedekken ; 1n- 7, zonderheit in ’t jaar 1664. wierden alle de ftranden van Ambon Keram, Manipa en ged Boerg, die naar’t Ooften leggen, met zoo zwaare en veele boomen bedekte, dat men’onden. V v den 335 _D' AMBOINSCHE den ftrand niet bekennen konde; deze alle wierden van hun baft gezuivert van de tak- ken berooft, en daar door zoo glad gemaakt als of ze gefchuurt waren: Men heeft;tot __noch toe niet eigentlyk ervaren konnen, van waar al dit hout kwam, zynde voor Dn en na dien tyd diergelyk niet meer gezien ; behalven dat men voor zeker weet, dat inde UE bocht van Kelkepoeti of Elipa Poeti op Kerams Luidzyde, een groot ftuklandts, dat boffchen. met hooge boomen bezet was» gezonken is» ook dat alle groote Rivieren van Keram door den geweldigen regen in dat jaar veele ftukken landts met boomen en al hebben uitgedreven: Toen waren de zoutbranders ín hun fchik, dewelke dit hout op- haalden en kloofden, zoo wel tot het zoutbranden als tot de keuken. Nopens het zout- branden, het is een moeilyk en verdrietigen arbeid ‚ om dat het zoo geweldig rookt, als men ’t zoutwater daar op fprengt; hoewel het gekloofde hout een tyd lang te voren in de Dab ak „on moet gedroogt zyn: Dewyl ze ook geen onderfcheid maken en ook niet wel maken derlei hout isnieteven konnen tuflchen ’t een en ’tander dryfhout, maar door malkander nemen zoo als’ hun si voorkomt, zoo kan men wel denken, dat het een zout ook beter zy alst” ander» inzon- derheit dienden zy daar op teletten, dat ze geen melkhout, * welk eene fchadelyke en bytende melk heeft, hier toe nemen ‚ ’t welk een fchadelyk zout voor de tanden geeft; ge- lyk ook de kalk ‚, die men van koraalfteen met zoodanig hout brand, en zomtyds tot het Pinang-eeten gebruikt, bevonden word het tandvleefch los te byten. LXXXVI. HOOFTDEEL, Lapis Cordialis. DEED Eze is een gemaakte Steen door de Portugezen te Goa, doch nudoor geheel Cordialis Indiën vervoert wegens zyne goede krachten ; doch waar van hy gemaakt befchre- ) ven. word is my onbekent, behalven dat naar oogenfchyn en {maak zyne voor- el naamfte ingredienten zyn, gemalen gout, Bezoar, Ambra en Mufcus. Hy Schryver, heeft de grootte en gedaante van een duiven-ei of van een klein hoender-ei , van buiten waar uit 5 ï ï bygemaakt fchynt hy vergult, van binnen donkergrauw met goude puntjes blinkende, zacht om te word. wryven > en klaarlyk naar Mu/cus en Ambra riekende; van zyn gebruik en krachten heb ik * volgende uit een (MS.) gefchreven Boek, van Goa gezonden, uit het Portu- geefch aldus overgezet: | Versaling Deze Steen is het uitnemenfte en werkzaamfte Cordiaal , dat ’er tot noch toe ge- zit het vonden is, en daar is geen ander dezen gelyk: De Bezoar of eenig ander Cor- Portu- . { E ; » geefchno- diaal kan by dit niet vergeleken worden; die het onderzoekt zal de uitwerkinge van het hens de zelve vinden, gevoelen, en meer, als ik zegge ofte aanwyze, bevinden. Bg 1. De quantiteit die men van dezen Steen inneemt» zal ’t gewigt van 6 gerfte kor- van dezen LapisCor- rels zyn, doch wat meer of min doet geen quaad. | dial, 2. In de brandende heete koortzen ‚ wanneer de zieke met groten dorft bevangen is zoo mag men hem alle uuren iets van dezen Steen met water ingeeven , want hy doet niet alleen geen quaad of fchade, maar verflaat ook de groote hitteen dorft, en maakt dat de quaadheir van de ziekte niet aan ’t hart flaat, daar by verfterkt en verheugt hy op een wonderlyke wyze. 3. Zoo ’t gebeurde dat de kranke tot wyn genegen is, zoo zal men hem een wet nig van dezen Steen met wyn ingeeven. 4. Wanneer iemand geen koorts hebbende, zich bedroeft en zwaarmoedig bevoelt » dat hy neeme van dezen Steen met wyn> en hy zal zich terítont verligt gevoelen. s. Koorts met zwaarmoedigheit hebbende zal men van den zelven met warer inne€- men, Een indien de koorts klein is en de droef heit aandringt, zoo mag men den zel- ven met gewaterden wyn inneemen, 6. De RARITEIT-KAMER. III Boek. 339 6. De Perzoon aan de beterende hard of gezond zynde ‚ en eenige zwaarmoedig- heit gevoelende » moet den zelven als te voren gebruiken, want hy verheugt en ver fterkt alle leden des lichaams. 7. Ingenomen als voren is een werkzaam middel tegen alle foorten van vergift; ’ zy door den mond ’t zy op een andere manier ingenomen; als mede tegen de beeten van Slangen met brillen, in't gemeen Cobra Capelo genaamt. 8. Desgelyks tegen de beeren van Adders. 9. Ook tegen de fteeken van Scorpioenen ‚ en het neemt terftont de pyn en ver- gift wegs en ’tis nodig, na dat men van den genoemden Steen gedronken heeft, een weinig van den zelven tot ftof te maken» en op de fteeken te leggen. ro. Iernant alle dagen ’s morgens noch nuchteren zynde van dezen Steen met water of wyn innemende, mag zich verzekert houden dien dag voor alle foorten van Venyn bevrydt te zullen zyn > zoo van beeten; als van iets, dat door den mond ingeno- men is. 11. Met water ingenomen dient het om ’t bloed der borft te ftoppen als mede der neuze; het is nodig een weinig ftof van dezen Steen op de wyze van fnuiftabak in te fnuiven en *t overige in te drinken. 12. Ook is ’t nut voor inwendige gezwellen met water ingenomen. 13. Desgelyks bewaart het gezicht als voren gebruikt. f 14. Ook bewaart het voor bedorven lucht, gebruikt als voren. 15. Mer wyn gebruikt bewaart iemant voor de vierdedaagfche koorts. 16. Als voren gebruikt maakt een goede memorie. 17. Als voren gebruikt verdryft de derdedaagfche koorts. 18. Gebruikt als voren bewaart icmant voor de befimertelyke quaade Melaatsheit of Lazerye. 19. Met water is dienftig voor de kinderpokjes. 20. Met wyn of water verwekte luft, en verquikt de zwakke en verflaaude door ziekte. 21. Met water doodt de buikwormen. 22, Als voren gebruikt is goed voor de ineetende zweeren of omloop. 23. Met wyn tegen ’t graveel en fteen. 24. Desgelyks tegen de beeten van een dolle hond. 25. Is mede dienftig, als voren ingenomen , tegen alle venyn uit de quetzuuren der pylen of eenig vergiftig geweer » en hier toe is noodzaakelyk den gequetften eert van den Steen te drinken te geeven, en daar na ’ ftof in de wonden te ftrooijen. 26. Met wyn ingenomen is goet voor den afgank » die uit koude ontftaat 27. Met water voor den afgank, die uit heere ontftaat. 28. Metewyn is dienftig en helpt, die niet wateren kan. 29. Met wyn maakt een open lichaam. 30. Desgelyks met wyn of water is goet tegen de vallende ziekte of dpoplexia » wanneer de perzoon, die deze ziekte onderhavig is, cen» twee of meermaals ’s daags van dezen Steen moet inneemen. | Dit alles met toeftemminge der Onderzoekers en van de geftelde inde vergadering van St. Paulus, het nieuw gezelfchap der Jefuiten te Goa 1655. Men verkoopt ze te Goa» Coetfchyn en op Ceylon by 't gewigt» komendeeen» die Han zoo groot is als een cend-eis 12 Pagodis of 24 Ryksdaalders te ftaan. Vvz LXXXVII. 340 j D’ AMBOINSCHE LXXXVIL HOOFTDEEL Succinum Terreftre. Ft Suc- cinum Terreftre, Aar ’t verhaal der Sinezen vind men een Succinum diep landwaart in, uitde aarde gegraven» meeft in de groote bofchen van pynbomen in het Landfchap waart ge- “Sukuen en de naaft omgelegene. De Sinezen zeggen, dart deze Bernfteen an- Ae ders niet zy dan het hers van gemelde pynboomen, ’t welk omtrent 1000 jaaren in de aarde leggende in zulk eenen fteen verandert; het is donkerder en rooder dan het Europifch Succinum, en daarom veel flechter > blyvende het Europifche by zyn ag be hooge prys zoo wel in Siza als in Japan; de Sinezen noemen het Moupek ; De Maleijers ve Alambir: Zoo verfta ik ook dat een Succimum foffile uit de bergen van Pegu-komt. RL Het Hers, in ons kruidboek Dammar Selam genaamt, langen tyd in zeewater dry- van Hers vende word den Bernfteen mede zoo gelyk, dat men het daar voor aanzien zoude, in- Ad zonderheit als ’t klaare en rofle ftukjes zyn, buiten ruig en witachtig» binnen klaar en Es eprof_doorfchynende: Het onderfcheid word men terftont gewaar aan den reuk, als met het a op koolen legt; ook fpringt en knerft de Dammar Selam te veel. Op ’t Eilandt Mau- ritins word mede op ftrandt gevonden een zeker Hers» ’ welk men aldaar voor Bern- fteen houd, doch of het uit boomen of uit de zee komt is noch niet befchreven. Waar van zie boven het XXXV. Hooftdeel , van Ambra Gry/ea in ’t verhaal van Hubert Hugo. ze B pe St Ne IJN bj / 5 Lg En D: ANNE B OE DES ZIEDAAR MNOADIS ZIN SART HI ATA Aa LS INR 00000 0 MIO BL A D- anr ade en had en -in…Â MeT mene nak ak en Dr ER VOORNAAMSTE SAAKEN in dit Werk begrepen: N. betekent Neêr- duitfch: M ‚ Maleitfch: A. Amboinfch. AR af Anmerkinge aangaande’ L 00 | derftheit van't Manne- tje en Wyfje der Hoor- Ne nen. IIS. hen Zie Bezoar. Aardbezie. Zie Fragum. fl ES RE: Nerf _Achaat voor Vuurfteen gebonden. 225. Achaatjes. Zie Cylinder. hd d Achaate Tooten befchreven. 108. —- Haar waarde. ib. Achates: Widury. 287. -— Boomfteentjes genaamt. ib. == Hun verfcheide benaminge. ib. == Waar dezelve gevonden worden. ib. == In verfcheide foorten verdeelt, ib. === Hun gedaante en koleur befchreven, ib. mn Redenen van den Schryver daar over die de natuur de werkende oorfaak daar van noemt. ib. 288. ee 't Zelve beveftiet door een voorbeeld van de Donderfteenen. 288. —— Hun kracht en eigenfchappen onder- vonden in't uittrekken van vergift. ib. …— Een ander ondervindinge. ib. … Waar toe d' Inlanders den zelven gebruiken. ib. 289. Achates, Onyx eu Sardius hebben groo- te gemeenfchap met malkander ‚ en maken zomtyds een mengelmoes van een vierden fleen. 289. Adamas. N. eeu Diamant. M. Intam. 282. mmm Ji drie foorten verdeelt. ib. sem De eerfte foort , Intam Bun ge- maamt. ib. bmm De tweede foort, Intam Api. ib. me De derde foort, Intam Poeti. ib. me Waar ze gevonden worden. ib. wen Jit t Sineeföh Suanu genaamt. ib. == Waar toe ze gebruikt worden. 183. === Aanmerkinge des Schryvers , waar= om men bedendaags de Diamanten zoo bard miet vind, als tevoren. ib. == 4 Oudfle gewag van den Diamant by Mofes onder den naam van Jaha- lon, dat is Hamerfteen. ib. =… By d Europeërs de Diamant voor den Koning der edele gefteenten ge- houden. 286. d’ Admiraal befchreven. 108. —=… Des zelfs waarde, ib. == Hier van een ander foort, mede d' Admiraal genaamt. ib, == Deze met bet Kabinet van den Heer Ovens zaar Engeland gezonden , en aldaar verkocht. hog Aëtites peregrinus: Meftica Kiappa. | 309. == Waar en hoe dezelve gevonden word. ib. == Der Inlanders bygelovigheit omtrent den zelven onderzocht en wederlegt. ib. Alabaftrites eu Alabaftrum waar in werfchillen, 330. =- 'tGevoelen van Boëtius daar over aangehaalt. ib. Alatz. “A. Tarallan. 109. =— Zyn tweederlei van aart , en in ver- fcheide foorten verdeelt. ib.’ -— Worden Krabben en Laphoorns ge- naamt, TI. Alata lata. N. Breedlip. 110. 179. zene) Is zeldzaam. ib. Van zommige ‘Tallan genaamt. 110, Ambhar , Ambar-grys. Zie Ambra Chry{ea. Ambra alba: Sperma Ceti: Ambar Poeti. 277. 278. … Waar in de Ooft-Indifche van den Europifchen verfchitt. rjg Vv Vv 3 mame Des Se Ta PN PTT REE a 1 B EA DIM MRE LRE % == Des Schryvers gevoelen van den zel- ven. 278. Zyn verfcheide benaming. ib. Waar dezelve gevonden word. ib, Waarom Sperma Ceti genaamt. ib, Hoe bereidt en gebruikt word. 279. Eenigeomftandigbeden van bet Sper- ma Ceti aangewefen. nn mn dn mn ver en nn ee a Ehan enden de het Sperma Ceti wit verfcheide Auteuren en ondervindingen. ib.28r. == Haar oly van wie en waar toe ge- bruikt. he SE: Ambra Chryfea. N. 4mbar-grys. 255. —- By d' Inwoonders vande Zuid-Oofter Eilanden en Timor Ijan-Taij, dat is Vifchdrek genaamt. 1D. == Ju drie foorten verdeelt. ib. == Haare benaming en hoedanigbeit. ib. == Des zelfs oorfprong uit den vifch Azel. ib. 266. == Waarom Ponambar genaamt. 255. —— Waarom Coambar. | ID. —- Waarom Maniambar. ib. 'tGevoelen van Ferdinandus Lopes de, Caftagneta, waar dezelve ge- wonden word, 1b -- Van Servatius Marel. 256. —- Van Julius Scaliger. ib. == Der Javanen. VI —- Van Hubertus Hugo. ib.258. Ondervinding , hoe in een Walvifth een groote menigte Amber gevonden 15. POI === Des Schryvers bedenkingen hier over, doch door hem verworpen. 258. —- Een ander gevoelen, dat aezelve in de wilde zwynen en voffen groeit. ib. mee ’t Gevoelen des Schryvers , dut hy op de grond van de zee groeit, en hoe by in zoo veele dieren komt. 1b. 259. _—- Linfchoten aangehaalt. 259. —- Hoe men den Ambar beproeven zal. ib. 260. — Des zelfs waarde. 260. 262. …—- Waarom Ambar Bonga, dat ís Bloem- Amber genaamt. 260. — Krachten en eigenfchappen van den «Amber. ib. maen Hoe men hem los maakt. ib. 179. 280. | mn Bewys van den Schryver aangaan =—- Waar toe hy gebruikt word. ib. 261. =- Waar by gevonden word. 261. === Verfcheide foorten van Amber door den Schryver onderzocht. ib. (e= Een ongemeen groot fruk Ambar be- fihreven ib. =e-, Twee verhaalen van den Heer An- dreas Kleijer van den Ambar. ib. 262, — Befchryvinge van het fluk Graauwen Amber, dat de Kamer van Amfter dam wit Ooft-Indien heeft gekregen , weegende 182 ponden 5 nevens eene korte verhandeling van Zynen oor- Sprong en krachten. —_ 262-274. Ambra nigra: Ambar Itan. 274. Reden van des zelfs benaminge. \b. „Gevoelen des Schryvers van den mmm hekentesdand zelven. ib. en Waar dezelve gevonden word. ib. ZA oenen In twee foorten verdeelt. Zie - De eerfte foort, waarom het kleed wan den Wabvifch genaamt. ib. == De tweede foort beftchreven, ab. === Ambar Batu of Boëtonfche zwarte Amber befthreven. ib. == Bedrog der Inlanders met den zel. ven. ib. Onderzoek , waar dezelve groeit. j ib. 276. zen Kluchtige verzieringe der Inlanders wan den zelven. 276. Nader verhaal van den zwarten Ambar , en ‘tgevoelen des Schryvers over den zelven. ib. zeen Waar toe dezelve gebruikt word. DIK: Een ander foort, Ambar gunong genaamt. ib. Waar toe dezelve gebruikt word. ib. Waar dezelve gevonden word. ib. Amethiftus. N. Ametbift. 283. == Hier van verfcheide forten. ib. Waar toe ze gebruikt worden. ib. Welke de befte zyn. ib, Amianthus Ambonicus: Batoe Ram- boe. 32e ==. Waar dezelve gevonden word. ib. Heeft gelykenis met den Pedra de Cananoor. ib. 333- EN nn Pnt hdend PT edendndd BLAD-WYSER. =… Hoe tot geneesmiddelen gebruikt. ib. == Zyn waarde, 33de — Een ander foort , Pedra fria ge- naamt, ib. — Waar deze gevonden word, ib. —— Waar toe gebruikt. ib. Ampo. Zie Marga. Amufium. N. Kompas-Schulp. 144.188 -_ Word zelden gevonden. ib =—- Waar ze gevonden word. ib. m… Hoe veele jaaren vermift, eindelyk weder te voorfchyngekomenis. 144. mn Onrecht Vliegende Schulp genaamt. ib. am Reden van haar benaminge. ib. 145. =- Wanneer ze op Batavia bekent ge- worden 15. 145. == Wanneer en raar de Schryver de- zelve bekomen heeft. ib. == Maandonblette genaamt. ib, Androdamantas befchreven. ZO Androdamas. Zie Maas Urong. _Anguis marinus: Ular laut. 45. —— Waar dezelve gevonden word. ib. —- Haar werkinge aangewefen. _ 46. eAntigne Potten. Zie Gififchotels. Antsjor, een groene fleen , befchreven. 223. == Waar toe dienftig. ib. = Waar hy gevonden word, ib. Aprites: Meftica Babi. 295. …—- Waar dezelve gevonden word. 1b. …—- Waar toe hy gebruikt word. ib. _- Der Indiaanen bygeloof van den zel- ven. ib, == Aan den groot Hertog vereert. ib, —— Een ander in 't geraamte van een doode Slang gevonden, 296. —… Een diergelyke in 't hooft van een tam Varken gevonden. ib. Arabifche Hoorntjes. Zie Porcellana A- rabica. Arendfteenen. Zie Cryftallus Ambo- nica. Areola. N. Beddekens. 84. 171. == Worden zelden gevonden. 84. Areularia major. 91.92. 173. —…—-- Minor. 92. 173: em Reden van haar benaminge in ver- Jcheide taalen. Or. ate Waar toe ze gebruikt worden. ib. Argilla, Zie Marga, Argus. II4. Iër. === Word zelden gevonden. II4. Argyrodamas: Batu goela. 229. zeen Zyn benaming in verfcheide taalen. ib. Waar hy gevonden word. ib. 230. Waar in zyn fchoonbeit beftaat. ib. Waar toe van d' Inlanders gebruikt. 230. Van de Makkaffaren. ib. = Hier van een ander foort, Saccha- rites Ambonicus of Amboinfche Ba tu goela genaamt. ib, === Js verfcheiden van gedaante. _ ib, === Js fchoonder van flof dan de Boëton Sche. ib. == Waar deze gevonden word. ib. == Vergeleken met bet Kryflal. ib. 231. ==e Komt over een met het Zwitzerfche Lanham kamen) == Khad ander! Gletfcher. 231. menen Hier van een flechter foort. _ ib. Seed Waar deze gevonden word. ib. Armilla magica. 244. = Hoe dezelve verkregen is. ib. == Bygeloof des bezitters van den zel ven. ib. Afchibobuch, eeu vogel, befchreven. 20. == Waar dezelve gevonden word. ib, == Odoardus Barbofa daar over aan gehaalt ib. ween Als ook Juftus Klotius. ib. Afelli. N. Efèltjes. 118. 132. Aflchepoefters. Zie V oluta cinerea. Afuffen paflir behoort onder de Solenes bivalvii. 150. — Js beguaam om te eeten. ib, Attagenes. Zie Voluta pennata. Aurichalcum antiquorum. Zie Suafla. Auripigmentum Indicum. DTZ = Waar bet gevonden word, ib. …—- Haar verfcheide benaming. ib. - Wan de Schilders Opermont en Realgar genaamt. ib. _— By de Javanen en Chinezen niet woor vergiftig gebonden , echter on waar bevonden. ib. _… Hoe het hy hun gebruikt word. ib. _- By die van Baly tot fchilderen en verwen gebruikt. ib. Au- BLAD-WYSER. Auris marina. 121. 184. == Haar verfcheide benaming. … 121. …— Hier van verfcheide foorten. _ ib. men Waar de vierde foort gevonden word. ib. d’ Auteur tot een Medelid van d’ Acade- mie Curiof, in Duitfchland aange- HOMEB, 65. Avicula. 152. 191. == Waar ze gevonden word. ib. „ Verdeelt in roode en zwarte. 1y2. B. B Aardnypers. Zie V ulfella. Baartmannetjes. Zie Buccinum pi- lofum primum {. craffum. Balani. N. Ekelen, Puiften, &c. 121. 184. ‘Groeijen onder aan de fchepen. ib. Ook aan de klippen. iep = Waarom Tulpen genaamt. 121.122. Een opmerking wegens haar aan- groeijen aangewefen. I22. == By de Chinezen tot fpyze gebruikt. mn jn ln amtensiem! Tndemdendend ib == Ook by hun tot kandelaars voor d' Afvoden gebruikt. ib. ene Hoe gezouten en bewaart worden. ib. an In verfcheide foorten verdeelt. ib. = Reden van haar benaming in't Ma- leitfch en in 't Chineefch. ib. Bandafche Pimpeltjes. 82. Barappa, wat het zy befchreven. 231. = Waar het zelve verricht word. ib. = Bygeloof daar omtrent. ib. Batu Poean wax 't Eiland Oma befchre- ven. Zie Marga. 221. Beddekens. 84. _— Worden zelden gevonden. ib. Bernfleen-Oefters. Zie Oftreum ele&ri- num. N Beurskrabbe. Cancer crumenatus. 7. == Waar dezelvegevonden word. ib. 8. -_- Zoekt by donkere maan baar koft. 7. men Js gevaarlyk om te eeten, hoe ech- ter beguaam gemaakt. ib. 8. me Haar flerkte, en hoe zy krachte- loos gemaakt word. ’ denis mn Een zeldzaam voorval van een Beurs- krabbe met een Geit. ib, Haar verfcheide benaming. 8. Haar fpys aangewefen. ib. ‚Hoe ze gevangen word. ib. Hoe ze gevoedt en in ’t leven behou- den word, ib. g. Eeen Haar waarde by de Chinezen. 8. —_ | erfe de gevoelens van haar voort. 3, doch verworpen 5 waar van de reden aangewezen. ib. === Haar eyeren van den Schryver ge- zien, en zyn oordeel daar over. ib. == Door Rochefort befshreven. _g- === Waarom Don Diego it volle har- nas genaamt. ib. Bezaantje. Zie Epidromis, Bezoar: Culiga kaka. 301. == Ju twee foorten verdeelt. ib, == Reden van zyn benaming. ib. Hun benaming in verfcheide taalen. ib. Waar en hoe ze groeijen. ib, ’tGevoelen der Inlanders daar over, mednnhatie D nestended l elenlentend ib. == Van d' Inlanders, Aapefteenen ge naamt. 1D, nnn Hun waarde waar door vermindert. ib. == Ppoef of hy oprecht is. _ ib. 302. hemd emdemd Hoe vande Sinezen vervalfcht. 302. -- Hun waarde. ib, By de Chinezen hoe tot geneesmid= delen gebruikt. ib. Hoe van d' onze gebruikt word. ib. 'tGevoelen van den Chinees Leu- quius van den zelven. ib. 303. Bia Garu. 126. =—…- De Stukken daar van veranderen in fleen. Be Proef om te zien „ of ze fleen of maar verfteent zyn. ib. Haar Tendo befchreven. ib. Wat van deze Schulp by de Radjos en Makkaflaren gegeeten word. ib. sn Verhaal van een lichtenden Steen in een Bia garu gezien. ib. 133. Aanmerkinge omtrent Bia garu ; hoe ze in eene ongemeene grootte ge= Kent tand el hete vonden zyn, I33= Eee Hier uit vand’ Inlanders, Armrum- gen gemaakt, 10e „ Haar BLAD-WYSER. == Haar groote kracht. ib. == Waar ze gevonden worden. _ ib. =_ Wat daar van by de Makkaflaren tot fpyze gebruikt word. ib. Bia Katsjo. 150. IT. == Hoe en waar ze gevonden word. — Reden van haar benamine. valvii. , 150. Bia Sabandar , of Meine Bontemantel. 143: Billetjes. 143. 189. =— Hier van een ander foort, 143. mer Waar ze gevonden worden. ib. Blaasjes. Zie Bulla. Blanwdroppen. 120. Blanwruggen. 118. 182. == Hier van verfcheide foorten. 118. =— Lyfljes genaamt, ib. Boatana. Zie Melitites. Bocaflan of Bacaflan befthreven. 146. == Waar toe gebruikt word. ib. mn Verdeelt in witte en zwarte. ib. === Hoe de witte toebereidt word. ib. == Hoe bewaart word. ib. 147. == Waar toe gebruikt word. 146. Vn mn en Toebereiding van de zwarte Bocaf- fan. ib. 147. e Van de Chinezen en Maleijers meeft gezocht. 146. me By het Romeinfche Garum vergele- ken, 147 Bloedige en vunrige Zeeroode Lappen. Zie Foetus Cancrorum. Boerenmuzyk. 106. == Behoort onder de V olutz. ib. —- Waar dezelve gevonden word. ib. Boerepons, wat het zy. 325. Bokkefteen tn een Bokken blaas tot Cra- can gevonden. 297. Bolatsjang, wat het zy, en waar uit gemaakt. 28. Bolus ruber. Zie Marga. Bontemantel. Zie Petten primus f. vul- garis. Boomfteentjes. Zie Achates. Boorworm. Zie Solen lignorum. Bootshaak ook Duivelsklauw genaamt. II2. men Js een foort van Krabben. ib. Zie XK % Harpago. Borflflukjes. Zie 'Thoracia, Boterweg. Meta Butyri. == Word zelden gevonden. ib. == Hier van een tweede foort. ib. Boterwegje van Boero, 107, Bozios. Zie Buccinum {pirale. Brandvlekjes.Zie T horacium oculatum: Brafilifche Tophus. Zie PilaPorcorum. Breedlip. Zie Alata lata. Buccina Aruana. 933173 => Waar dezelve gevonden worden. 93. == Zyn de grootfte van alle Baccina. ib. === Worden onder de befte Onyx gere- kent. 94. Buccina tuberofa. N. Gekuobbelde Kink- horens. 95. 173. === Heêtor genaamt. 95. ib. —— Worden zelden gevonden. Buccina tuberofa rufa. N. Rood ge- knobbelde Kinkhorens. 95-173 =— Der Indiaanen bygeloof omtrent den zelve, ib. === Op d' Ooftkuft van Celebes, Hunka genaamt. 173. === Waarom Ajax genaamt. 95.173. Buccinum: Bia Trompet. 93. 173. == In verfcheide foorten verdeelt. ib. Buccinum Tritonis, QAT =…… Haar verfcheide benaming. ib. == Hoe gezuivert word. 94. ——= Haar waarde. ib. —- Waar zy baar onthouden. ib. Haar horens waar toe gebruikt. ib. Waarom Kinkborens genaamt , hoe- wel van den Schryver tegengefpro- ken. ib. 173. —- Zweeten by regenachtig weder. 94 == Hoe men dezelve lang goed behou- den kan. ib. 95 Buccinum pilofam primum, {. craf {um. 96. 174. == Haatrige Diklipjes of Baartmanne- tjes genaamt. ib. =… Hier van 2 foorten aangewefen. 96. = Zyn verftheiden van gedaanten. ib. Buccinum pilofum tenue. ib. 174. Buccinum granulatum planum.97.174. Rotundum. ib. Buccinum aculeatum. ib. _—… Undofum. ib, -—…… Hier BEL DeWet 5 ER. …—- Hier van verfcheide foorten. _ 97. \ Calcar. N. Spooren. 168. Buccinum lineatum. … ib, 174. | —- Ju twee forten verdeelt. ib. == Js vergiftig gelyk de Pauskroon. 97. | Canarium. | 111. 180. Buccinum angulofum. 98.175. | -—=- Waaroin in t Maleitfch, Bia Ca- zeen Scalare. N. het Weudeltrapje. ib. nary. genaamt, ib. „== Spirale. | ib. Hier van verfcheide foorten. ib. -— In Portugaal Boziosgenaamt. 98. | —- Hoe 4 lve een Cancellus of ze Hier uit van de Nonnen , Kranflen Cu van andere Cumans ver- en Hoedbanden gemaakt. ib. |. _ fchillende groeit, III. Buccinum foliorum. 98.175. | Canarium latum.” III. 112.180, zen Waar deze gevonden worden. 98. | Cancelli: Cuman. and me De grootfte bier van worden vande | —- Anatum: Cattam bebec. 27. Inlanders gegeeten. ib. | Cancer «neus. EA Buikjes. 84e | —=eer Barbatus. 26. == Hier wan twee foorten. sale Calappoides:CattamCalappa.21- Bulla. N. Blaasjes. 91.173. |-—- Caninus: Cattam Andjin. z2. == Hier van verfcheide foorten. _ ib. | -—- Crumenatus: Catattut: Beurs Bultjes. Zie Epidromis gibbofa. krabbe. 7.8.9. Bygeloof der Europeërs vanden Varken | …—- Hier van een zeldzaam voorval aan. fleen. 292. gewefen. 7, =— DerIndiaanen vanden Trochus.74. | —- Floridus: Cattam Bonga. 16. an Der Ifraëliten aangaande bun vifch- | …—- Lanofus: Cattam Bifa. 19. vangt. 310. | -—-- Longimanus. Is. -—- Lunaris: Cattam Bulan. II. C. --- Marinus: Cattam Aijam. zo, -—- Moluccang. 22 G Alapites: Klapffeen: Meftica Ca- | -— Nigris chelis: Cattam gigi itam. lappa. 319. 19. …— Van Plinius onder den Dendritis | —- Noxius: Cattam pamali. 17. gerekent. Wb SEE Perverfus: Balancas. Hie —. Hun verfcheide benaminge. Be A Raniformis. 13 …— Hun gedaante en eigenfchappen.ib. | Ruber: Cattam Saliffa. 18. …— Kenteken of ze levendig of doot zjn. | — Rubris oculis. I4. | ib. | Saxatilis: Cattam batu. 9. e= Waar ze groeijen. ib. 320. | —-- Spinofus: Cattam Baduri. 15, = Zyn verfcheiden van gedaantens en \—- Terreftris tenui teftà : Cattam koleuren. ib. | darat. F3. …— Verbaal van bun rypbeit. 320. | --- Venenatus. 20. =—- Waar ze gevonden worden. ib, —- Villofus. I4. == Hoe men ze toetzen moet. ib. '—- Vocans: Cattam pangel. ib. ene 4 Gevoelen van Plinius over dezelwe. | Cancri lapidefcentes. 335- ib, | —-- Waar dezelwe gevonden worden. ib. =_ Hoe men ze vuil geworden weder 336. zuivert. ib. \--- ’tGevoelen van P. Martinus, hoe e- Der Inlanders bygeloof van dezebve. dezelve in fleen veranderen. _ 335. ib. z2r. | Der zelwer kracht en gebruik in de == Tot een geneesmiddel tegen de koorts geneeskonft. 336- gebruikt. 32I. |= 4 Verhaal van Mr. Chriftiaan Ge- == Humr waarde. ib. rards wan dezelve. ib, =… Verbaal van eenen gevonden Calap- Canjang , een Baftaart Diamant. 283. pus-fleen. ib. | Canrena lima. 7ó. Ca- DE ecemsensennd BLAD-WYSER. Caput Medufx: Bulu Aijam. 41. en Waar toe, hoe en van wie het Ze- bruikt word. 42. Carina Holothuriorum: Qualle-boot- joren 68. 167. -_ Worden zelden gezien. ib. =- Zeilen over zee. ib. …—- Hebben een fchoone- ib. == Onder de Neritg gerekent. ib. Waar dezelve gevonden worden. ib. Neten Carneola. 115.181. Cartiflze. N. Hertjes. 132. 186. ree Jn drie foorten verdeelt. ib. mn nn Waar ze gevonden worden, Haar Dier befchreven. 138. 1. = Hoe men ze zuivert. sb. …— Haar waarde. ib. Caflides leves f. cineree : Grauwe Kasketten. 83. 171. In verfcheide foorten verdeelt. 83. -— Hoe dezelve aangroeijen. ib. == Wanneer zy vergaderen en voorttee- lens t welk door eyers gefchiet.1b. 84. === Haar benaming in verfcheide taa- len. 84. Caflides tuberofe : Bia Cabefette. 79. 170. mee Ju wier foorten verdeelt. 79. —- De eerfte foort, Caffis tuberofa prima {. cornuta. N. Gehoornde Stormhoeden of Oflekoppen genaamt. ib. 170. … Hoe deze aangroeit. 79.80.170. e Waarom zelden onbefchadigt gevon den worden. 80. men Haar benaminge in verfcheide taa- den. ib. Si Waar ze gevonden worden. _ ib. _= Hoe men ze fchoon maakt. ib. = De tweede foort, Caflis rubra ge- naamt. ib. 170. _— Waar deze haar ophoudt. ib. … Dederde fort, Caffis pennata ge- naqmt. : Sr. 170. me Deze word weinig gevonden. ib. == Waar dezelve gevonden word. 170. en De vierde foort, Calls afpera ‚N. fleekelige Kasketten, genaamt. 8T. 170. ……- Waar dezelve gevonden word. ib. Caffides verrucofz: Pimpeltjes.81.170. === In verfcheide foortenverdeelt. 81. 82. _… Verrucofa prima f. Ceramica. | En 81. 170. == Waar ze gevonden word, ib. _ Verrucofa fecunda. 8r. 82. === Waar deze gevonden word. ib. === Deze alle onder de Murices gere kent. 83. Cafnaris-eyers. 118.182. === Zyn verfchetden van foorten. ib. Caudi of Cauri befchreven. 117. === Hoe ze gevangen en vervoert worn den. ib. == Haar groote waarde. ib, == Francifcus Pyrard aangaande den zelve aangehaalt. ib. Ceilonfche Slamgenfteen, Zie Ophitis Se- lonica. Gepites , een foort van Achaat. 289. === Waar zoodanig een , hebbende de grootte van een hoenderei, door den Schryver gevonden is. ib, 290. == Twnfteen genaamt. 290. Ceraunia. Zie Donderfteen, —-- Metallica. Zie Donderfchopjes. Gereola. N. Keersjes. ido rd == Hier van een ander foort. _ 103. Chalcolibanon. Zie Suafla. Chama afpera: Bia garu. 126.131. == Jm werfcheide foorten verdeelt. 126. - Haar verfcheide benaming. ib. == Door Plinius im twee geflachten ver- deelt. ib. Waar dezelve gevonden word. 131. Chama circinata. 139. 187. == Word tot de koft gebruikt. ib. — Waar ze gevonden word. ib. Chama granofa. 140. 187. Chama levis. N. gladde Gapers. 138. 186. —… In verfcheide foorten verdeelt. 138. — Voor de Glycymerides van Plinius gehouden. iD. a Waar ze gevonden worden. ib. __ Hebben een wachter. ib. Werden in China tot fpeeltuig ge- bruikt. 1D. … Haar benaminge in verfcheide taa- len. ib, Chama litterata oblonga. N. Letter- Schulpen. 139. 187. X 2 --= Bia BL AD-WYSER. weer Bia malam dat is Nachtfchulpen genaamt. 139. wr In vier foorten verdeelt, ib. Chama litterata rotunda. 239.187. === Word zelden gevonden. ib. Chama littoralis. 126. 127. 186. == Verdeelt in Mannetje en Wyfje. 127. == Het Wyfje befchreven. ib, == Heeft van buiten fchubbeu als na- gels. : ‚ ib, === Het Dier daard in woonende, 18 yf= Jelyk van aanzien. ib. mn Het Dier geopent nader befchreven. ib. == Hoe ze haar aan de khppen vaft houdt. ib. == Het Mannetje befchweven. ib. Chama lutaria, {.coaxans. N. Quak- kers. 138. 186. == Waar deze gevonden wordeu. 138. | | 139. == Konnen geluit maken. 139. e= Hebben een Meftica. « ib. Chama montana , f. Noacktina. N. Vader Noachsfehulpen. 134. me Zyn Schulpen geweeft. ib. == Worden geheel, en ook aan finkken werfpreidt gevonden. ib, = Zyn inwendig noch fehoonwit. ib. Zy vuuren niet als de Keifteenen. ib. Worden groot en klein gevonden. ib. Waar ze meeft gevonden worden. ib. 135. Zyn niet aan malkander vaft , maar meeft verftrooit ea aan de klippen vaft gegroeit. 134. ma Zyn geen natuurlyk gewas der ber- gen. 135. e= Hoe zy op 't gebergte komen. ib. == Eene tegenwerping van den fleen Ombria beantwoordt. ib. k enmsten Keent Cm enn Zyn door geen menfchen , maar door. d' algemeene zundvloet daar gebragt. ib. 136. m=e- Hier van eene tegenwerping opge- loft. ' 136. == Zyn tot tekenen van d’ algemeene zundvloet gegeeven , om dat ze in alle geweften des waerelts gevonden worden. ib. 137. men 4 Zelve beveftigt uit d' overlevering der volkeren, 137. =__f Eene tegenwerping hier omtrent op= geloft. ib. = Een vandeze Schulpen aan den grooë Hartog van Toskanengezonden. ib. === Drie van zoodanige Schulpen, die 2m „Doublet waaren, op bet f-Zndifch. huis tot Afterdam Ze zien, ven hier in print gebragt. ib, Chama obtufa. £ Ue == Waar ze gevonden word. ib, Chama optica. N. Perfpediefjes. 139. | 187. === Hier van wier foorten. 139. Chama peétinata: 139. 140. 187, == Waar ze gevonden word, _ 140, Chama Pelagia. 127: === Haar dikte befchreven. ib. zen Js zorgelyk te handelen, ib, == Waar ze gevonden word. 128, -— Haar flerkte. ib, — Hoe ze gevangen en krachteloos ge= maakt word. ib, == Hoe ze baar voetzel krygt. ib. _- Heeft een wachter by haar ‚ zonder welke ze niet leven kan. :b. = Hier van een ander foort. ib, —-= Word van d' Inwoouders gegeeten. ib. == Im deze word een ffeen gevonden den Calappus-fleen meeft gelyk. ib. Chama fcobinata. 140. 197. -… Word zelden gevonden. ib, Chama fquammata. N. Nagelfchulpen, 126. 156. 186. == Haar verfcheide benaminge. _ ib, —— Worden de grootfte onder de Schaal- viffchen. ib. -— Hier van zyn groote en kleine. ib. — Verdeelt in Chame decumanz, Pelagie en Littorales. ib. Chama ftriata. N. [.Peordovoetjes 131. 186, === Haar grootte. 2e —. Heeft eenen Chamites. ib, === Js gering. van waarde, 132e Chama virgata. 139. pr i —-e- Waar ze gevonden word. _-— Waarom niet tot de koft gezocht. ib. Chametrachea. 126. == Im verfcheide foorten verdeelt. ib. Cha- BLAD-WYSER. Chamites. M. Melticabiagaru. 128. b 3E meen Worden tot drinkbakken voor de hoen- ders gebruikt. 128. 129. Be Bygelnof der Amboinezen, dat zy onweêr verwekken, Go. ib, =… Een andere Chamites. Waar deze gevonder Chamites digitalis omne == Noch een ander foor: ib. men Deze tot cen geneesmiddel gebruikt. ib. nnb DE andere Soorten befchreven. 312. 313314: ennn De eerfte foort komt uit de Nagel- Jchulpen. 312. == Des zelfs gedamd befchreven. 313. m De tweede foort. ib. —.- De derde foort. ib, men Waar dezelve gevonden word. ib. — Hier van verfcheide foorten_ ib. == De wierde foort komt uit de Onak- kers-Schulpen. ib. == Bygeloof van een Sinefche vrouw van den zelven. ib. 314. Plinius aangehaalt. 314- Waar toe by gebruikt word. _ ib. Zyn waarde. ib. De wvyfde foort onder de Katoogen gerekent. ib. me f Onrecht voor een Bergfteen gehou- den. 2 ib. =—- Waar dezelve gevonden word. ib. Waar toe gebruikt word. "ib. Chafmal. Zie Suafla. Chinezen maken hunne fignetten van Sat- fchico. 286. == Hun is op balsfrraff? verboden hun- ne fisnetten van Joc te maken, ib. Chlorites. Zie Lapillus Motacilla. Td K emmen mnd K neten hentensd on mem ee hedend Cinis Sampaënfis. Abu Muz. 224. = Waar bet gevonden word. ib. _ Des zelfs waarde. ib. == Behoort alleen tot den Koning. ib. me Hier van verfcheide foorten. ib. __ Welke de befte is. ib. -_e Haar benaming in verfcheide taa- len. ib. …—- Waar toe bet gebruikt word. ib. 225. Clabbeken , waarom by de Chinezen Tsjoetsjoe, dat is Waterfteen ge AES naamt. 283. === Waar dezelve gevonden word. ib. Clypeolus Lune. 129. === Zyn ronde Schildekens, ib. === Zyn fleenhard ; echter beproeft geen Sleen te zyn. ib. „een Byd' Inlanders onbekent , waar van ze gekomen zyn. ib, == Berigt , dat ze door de Javanen daar gebragt zyn. ib. 130. ee Worden tot kleine Handfchilden Ze= bruikt, doch met bygeloof. 129. menne Haar benaminge, 130, === Waar ze groeijen. ib. sk Hiëf van een ander foort. ib. weeen Deze heeft een Meftica. ib. zer Een zeldzaam voorval hier van aan den Schryver verhaalt, en ook ge- beurt. „ib. menne Echter tegengefproken. ib. Verhaal van een zeker Chineefch , die door bygeloof gedreven zoodani- gen voor weel gelt koopt, en va We- dervaren, „13e ven Hoe d’ Inwoonders van hoe = dee. deze Schulpen noemen. 131. Haar benaminge by verfcheide Schry- wers. lo === Haar eigenfchappen uit de benaming aangewefen. ib. Coambar. Zie Ambra Chryfea. Cochlex globofze. go. = In verfcheide foorten verdeelt. ib. Cochlex valvate. Bia T'sjonkil. 75. =-e Ja twee foorten verdeelt. ib. Cochlea imbrium. M. Bia Ribut. Is LAS =e- Waar en hoe deze gevonden word. gr. Cochlea laciniata. N. Lobbetjes en Spoo- ven. 73. 168. menen In twee foorten verdeelt. 73e == Worden tot fpyze gebruikt. ib. Cochlea lunaris major. Matta bulan befaar, of Matta lemboe. 69. 168. Waar ze gevonden word. 69. Haar benaminge in verfcheide taa- len. ib. =… Haar Dier van wie tot fpys gebruikt. ze \ij-- Haar Hoorn hoe paarlemoerig ge- maakt, en waar toe gebruikt word. ib. „=er= Haar BLAD-WYSER. === Haar Schild tot een zeehnae ge- bruikt. ib. ‘beea Haar waarde. ib. zen Reden van haar benaming, _ 168. Cochlea lunaris minor. Bia matta bulan. 70.168. sere Hier van vyf foorten. ib, zee De eerfle foort , falcata nigra, genaamt. ib, wee De tweede, petholata. 71.168. ee De derde, lunaris afpera. ib, ve De vierde, lunaris minima. ib. zen De vyfde , gelykende naar groote zilvere Ovens. A, Cochlea lutaria. *o2.f73. EE Hier van twee Joorten. Zn === Haar benaming in verfcheide taa- len. ib. == Zyn goed tot fpyze. OE =-- Waar zy gevonden woorden. ib. lenen == Hie zeshaar verbergen. 93- Konnen lang bewaart en vervoert worden. ib. Cochlea patula. N. wydmenders. Or. PLD: Cochtea pennata. N. Patryzen. M. Bia Culit bawang: go. ie = Pennata altera. Cochlea prima levis, f. Vitellus. S 75-76. ze Waar dezelve gevonden word, 76. =— Js onbegnaam tot fpyze. ib. Cochlea faxea. Zie CGochlites? Cochlea ftriata , f. olearia. M. Bia minjac. 90. 172. mn Waar toe ze gebruikt word. _ go. == Ondervinding van den Schryver. ib. == Haar benaming by de Grieken. ib. ann Hier van een ander foort, ftriata altera genaamt. ib. Cochlea terreftris. 92. 173. == Hier van verfcheide foorten. ib. Cochlites: Cochlea faxea : Meftica Bia. gn wm In drie foorten verdeelt. ib. == De eerfte foort. ib. == Waar die gevonden is. ib. Aan den groot Hartog van Toskanen wereert. ib. ann De tweede foort befthreven. _ ib. zen Word zelden gevonden, — ib, —-- Waar dezelwe gevonden word. ib, —- De derde foort. ib, === Waar dezelve gevonden word. ib. Comala , eeu Steen tot verwen bequaam, se ze 223» Conche Uni: Tere ze In gen en verdeelt ib. Concha eef ia. N. Karet. 114. 1ër, =en Bertyds aap Mt, fo genaamt. ib, == Word zelden gevonden Ek TI4. Cornu Ammonis. 67.167, == Gelykt naar den Nautilus major. ib, === tGevoelen der Amboinezen over zy- ne voortkoming, 68. === Hun benaming in verfcheide taalen, 68. 167. = Hoe ze aan flrand komen. 167, Cornuta. N. Krabben. 110. 179. -—- Haar verfcheide benaming, ib, de Zijn verdeelt in Mannetje en Wyf= je. ib. ——- Van't Wyfje zyn twee foorten. ib. == Van ’t Mannetje zyn werfcheide foorten. 110. Deze worden tot de koft gezocht. ib. Waar dezeloe gevonden worden. ib, === Jonfton hier over aangebaalt. ib. Cornuta decumana. 110. 179. Haar zwaarte. 110. Worden zelden gevonden. ib. et Waar ze gevonden worden. 110. dende B 4 Cornuta millipeda. N. Duizentbeen, 110. 179. Cornuta nodofa. N. Podagra of Scor- pioen. x10. 179. men Word weinig gevonden. ib. en Waar ze meeft gevonden word. ib. Catawo, eenberg , waargelegen. 275e Coticula: Batoe Udjy. 335- -- Zyn Toetfteenen. ib. Hier van verfcheide forten. _ib. sen Welke de oprechte Zyn. ib. == Waar ze gevonden en hoe gebruikt moeten worden. ib. Met den zwarten Donderfteen ver geleken. ib. zene Een ander foort, Toetffeenen van de BL AD-W YSER. de Kuft genaamt. ib. een Waar van dezelwe gemaakt word, | ib. =- Waar toe gebruikt word. ib. Coticula Mufz. en 244. enn Waar en hoe d …—- Hoe dezelve mn Des Schry zelven. _— 245. mn Hier vans oder foort. ID, e—- Waar en wanneer gevonden. _ ib. Creagus, een Steen, hoe befchreven, KE Se me Reden van zyn benaming. ib. == Met den Amboinfchen Amianthus …— vergeleken. ib. Cryftallus Ambonica. 231. =— In verfcheide foorten verdeelt. ib. me Waar ze groeijen. ION mn Verhaal van een, die dezelve voor Dramanten vergaderde. 23% == Bygeloof der Inlanders. ib. == Waar toe dezelve gebruikt worden. 15523 e_ Hier van een ander foort. _ 233. — Waar deze gevonden word. ib. me Door d' Arenden in hun neften ge draagen. 1 ——- Waarom Arendfteenen genaamt. ib. Gtenites , een rond wit Steentje, °t welk in de Peétines gevonden word, be- fchreven. DAB Le == Tot kogels gebruikt. 315. --- Word zelden gevonden. HAS -—- Bygeloof der Inlanders bier van. ib. -_ Noch een andere Ctenites. ib. Cylindri. N. Rollen. 119.183. meen Ju veele foorten verdeelt. ib. e= De eerfte, Cylinder porphyreti- __cus genaamt. ib. == De tweede, Cylinder niger. N. Zatyne Rolletjes genaamt. ib. zeen Waar deze gevonden word. 119. e= Word voor de raarfte gebonden. ib. een Heltis. ib. 183. men Hier van verfcheide foorten. ib. =- Quartus. ib. Waarom Sepulture of Prinze be- graaffenis genaamt. ib. === Quintus. Word weinig geacht. ib. Sextus. 120. Grauwe Monniken genaamt. ib.183. === Septimus. N. Kamelotjes. ib. Oétavus, N. Blauwdroppen. ib. Hier van een ander foort. tao. Nonus. N. Groote Glimmetjes. ib. 183. Hier van worden ook geele en witte gevonden , doch zelden. ib. == Decimus. N. Kleine Glinmetjes. ib. Hier van een ander foort. _ 120. Cylinder. N. Achaatjes. ib. 183, == Deze voornoemde 11 foorten zyn on- beguaam tot de koft. 183. —-= Waar ze gevonden worden. ib. ee De twaalfde foort, Cylinder lu- tarius genaamt, N. Slykrolle. ib. entente hand lenie entend a er en | F8: == Waar ze gevonden word. 120. == ds goed om te eeten. ib. Word onder de Volute gerekent. ib. In ’t gemeen Midas-ooren genaamt. ib. 183. -…- Hier van noch een ander foort. ib. Cymbium. MN. Gekroonde Bak of Kroon- vem em me en hoorn. LOR -— Zyn verfcheide benaming. ib. __= Reden van zyn benaming, ib. By een Keizers rok vergeleken. toa. De grootte en breedte befchreven. ib. Waùr dezelve gevonden word, ib. Hoe tot fpyze bereidt. ib. Zyne Schulpen waar toe gebrukt. | ib. - Ongle, dat is Koningsboorn by de Chinezen genaamt. ib. - Hier van een tweede foort befchre- ven. ib. … Waar dezelve gevonden word. ib. D. Ekzel-flekken. 93. —- Waar dezelve gevonden wor- den. ib, }Dekzel van Auris gigantum befchre- ven. 72 ib. | Dendritis arborea : Meftica Caju.323. -…- Hoe BLAD-WYSER. …… Hoe en waar dezelwe gevonden is. ib. === Bygeloof der Inlanders vanden zel- ven. ib. == Word zelden gevonden. ib. == Ben ander foort , Meftica Sicki genaamt. ib, == Der Inlanders bygeloof van den zel- Ven. ib, == Twee Steenen wit de vruchten van een Cafnaris-boom befchreven. ib. == Waar dezelwe gevonden zjn. _ ib. Dendritis Calapparia. 321. === Hoe en waar dezelve gevondenis. ib. wee Der Indiaanen bygeloof van den zelven. wee Hoe aan den groot Hartog van Tof- ee kanen als een Rariteit vereert. ib. . dl da 0 == Proef van den zelven. ib. Dendritis metallica. Ze mn Waar dezelve gevonden word. ib. == Van Julius Scaliger, Metrofide- ros genaamt 5 doch door den Schry- ver wederfproken. 253: men Der Indiaanen bygeloof daar van. ib. Denticuli Elephantis. N. Olyphants- tanden, 125. 185. ——- Hier van drie foorten. ib. == Waar ze gevonden worden. 126. 185. me Worden van d' Inlanders niet tot de koft gezocht , maar wegens hunne zeldzame gedaante onder de Rari- teiten bewaart. HES Diamant. Zie Adamas. Digitellus. N. het Vingertje. 97.174. -—- Hier van noch een foort. ib. Dominees-Steen. 334- =- Waar dezelve gevonden word. ib. =— Met de Marga lapidefcens verge- leken. ib, mn Heeft verfcheide koleuren, plekken en aderen. ib. == Proef van den zelven. „ib: e Reden van zyn benaminge. ib. —_ Hoe en waar toe gebruikt word. ib. Donderfchopjes befchreven. ET ed . . . =—- Ceraunia metallica genaamt. ib, == Waarom het te gelooven is, dat ze in de lucht geboren worden. ib. == Bene zwarigheit daar omtrent ge- oppert , door natuurkundige redenen opgeloft , en met voorbeelden beveftigt, EIL: 2IÀe == Een vreemd Donderfchopje befchre- VEN 213% ed ib. ten mede gebragt , er verkocht. ib. €en natuurlyke te len # | ib. elve gevonden is. === Redenen der Tndianen over bet ongen loof der Chriftenen van 't zelve. ib. 214. === Proef door den Schryver hier. van genomen, die het fynder bevind dan ander metaal. 2E40 == Verhaal van een ander. ib. =— Waar bet gevonden zy. ib, Hoe daar van ringen gemaakt. ib. Bygeloof daar omtrent. ib. Noch eeu ander verbaal. ib, ‘tZelve door meer voorvatlen beve- en en mn en Kekendandsrd flist. ib. == Hoe ze verfchillen ingedaante , ko- leur en floffe. ib. == Proef door den Schryver genomen in't fmelten van een ander foort, 215. zeen 4 Zelve vereert aan den groot Har- tog van Toskanen. ib. -_ Een tweede bier van aangewefen. ib. == Een derde. ib. == Wan waar de Schryver het verkre- gen heeft. ib. |= Des zelfs waarde. tb. m- Waar het gevonden is. ib. _… Is wereert aan den Hr. Chriftiaan ‚Mentzelius Keurvorftelyke Raad en Lyf- Medicus tot Berlin. ib. —— Een vierde aangewefen. ib. ‘_— Hoe en waar het gevonden is. ib. | Het gevoelen der Indianen van deze Donderfchopjes. ib. 216. Des Schryvers gevoelen aangewefen, 216. ‘oe Waar in de Donderfchopjes met de Donderfteenen overeenkomen. _ ib. —— Der Indianen bygetoof van dezelve. ib. == Waar toe ze gebruikt worden. ib. Ge- BLAD-W YSER. waan Georgius Agricola hier over aan gehaalt. 1b. men Als ook Lydiatus de Fontibus. ib. == Door flerkwater beproeft , hoe be- vonden. | à ED 21/7 Donderffeenen befchreven. > < 207. -- Ceraunia. ML, Gent gontur ge- naamt. de ik - ib. meen Jn twee foorten heete weten in Cerauniumd of cigently- ken Donderfteen tn in Cerauniam metallicam. ib, meen De eigentlykeDonderfleenen zyn ver- feheiden van gedaante en koleur. ib. … Hun benaming in verfcheide taalen.ib. = Wreemd gevoelen der Chinezen en In- dianen van dezebve. ib. 208. mn Verfcheide Donderfteenen door den Schryver aangetekent. _ -108--211. mm De eerfte befchreven van zyn ge- daante en koleur., 208. =…- Des zelfs gebruik aangewefen. ib. —=n Waar en wanneer dezelve gevonden is. ib men Waar op een Jaar-vaersje door den Schryver gemaakt. ib …— De. tweede befchreven. ib. De derd ib. …— Waar deze gevonden is. ib. _. Een vreemd voorval van den zelven. ib. 209. mn De vierde, 209. =— Waar deze gevonden 15. ib. — De vyfde, waar hygevonden is. ib. a De zefde. ib. == Waar deze gevonden is. 107.209. …—- Zweet by regenachtig weêr. 209. -_- De zevende. 1 —- Waar deze gevonden is. ib. == De achtfte. ib. —- Waar dezelve gevonden is. ib. …… Een vreemd voorval van den zelven aangewefen., ib. - De negende. | ib. …—- Waar deze gevonden word. ib. …—…- De tiende, ib. =—- Waar dezelve gevonden is. ib. -- Des zelfs waarde, ib. ie De elfde. | ib. ee In de buik van een Walvifch gevon- den. iD. ……. Zeilerus daar over aangehaalt. ib. meen De twaalfde. ib, mene Waar en boe dezelwe gevonden is. ib. 210. zeen Des zelfs lengte, breedte en dikte befchreven. ib. ze De dertiende, | 21I. == Waar deze gevonden is, ib. == De veertiende. ib. en By wien bewaart. ib. === De vyftiende. ib. == Waar en van. wien gevonden, ib. aen Redenen wan den Schryver wegens het voortkomen dezer Donderfteenen. 210. 288. === Waar toe dezelve gebruikt worden. LLL ZT. =n \tZelve door den Schryver beveftigt. ” LLL == Bygeloof der Indianen van de Don- derfteenen. 2kOs == Een verhaal dies aangaande van een Donderfteen hebbende de gedaante van een ring. ib. — Des Schryvers aanmerking daar over. ib. wenn Plinius daar over aangebaalt. ib. _— Een vreemt verbaal van een neêr- geflasen Donderfteen. pdf Doodshoofden. 36. Zie Echinus fulcatus. tellus. Doubletfchulp. en ——- Word gevonden in't Kabinet van den Dracgena. N. Drakenhooftjes. 118. 182. _- Hier van verfkheide foorten, _ ib. —— Waar naar ze gelyken. ib. — Worden zelden gevonden. ib. Dracontia. Zie Ophitis vera. Drakenhooftjes. Zie Dracana. Droomfteen. Zie Kat-oogen. Duizentbeen. IIO.I12, 308: Ee 'E Chini. N. Zeeappels befchreven. 293%. ___ Waar dezelve gevonden worden. ib, … In verfcheide foorten verdeelt. 29. _… Ariftoteles daar over aangebaalt, ib. 30. …— Hun werfcheide benaming. ib. Echinometra digitata prima. Djari be Laut, Dooijer. Zie Gochlez valvate , ez Vi- Hr. Dr. 's Gravezande tot Delft. ib BLAD-WYSER. Laut. tE ze Zyn mede Zeeappels , en hoe be- febreven. ib. == Jm twee foorten verdeelt. ib. mn De eerfte foort , Fchinometra digi tata prima f. oblongagenaamt. ib. Hun benaming in verfcheide taalen.33. Waar dezelve gevonden worden. ib. By d' Oculi Cancri vegeleken. ib. Waar toe ze gebruikt worden, ib. Der Ternatanen. en Inwoonders van de Xulafche Eilanden bygèlovig ge- voelen en gebruik van dezelve. ib. …— De tweede foort, Echinometradigi- tata fecunda f. rotunda genaamt. 1b. = Zyn de konftigfte en mooifte van al- le Zeeappels. ib —- Hier van noch drie andere foorten befchreven. ib. 34. == Reden wan hun verfcheide benaming. 34: zeen (t Getal van hunne pennen, en hoe vm ver en De tensdend mn mn mn mn en mn ze in ordre flaan, aangewefen. 1D. ze Waar ze gevonden worden. _ ib. == Waar toe ze gebruikt worden. ib. Echinometra fetofa. Boelu Babi. 35 —_ Hun verfeheide benaming. ib. =-- Ounbegnaam tot de koft. ib Aerden Waar dezelve gevonden worden. Zyn gevaarlyk te vangen. Ondervindinge des Schryvers daar van. ib. - Een geneesmiddel om derzelver ftec- ken fchadeloos te maken. ib. e= Hoe men ze vangen moet. ib. 36. e- Hier van een 2% foort befthreven. 36. mmm Echinus efculentus. hal =_ Waar ze gevonden worden, en wel- ke de befte zyn. ib. —- Hun eyeren zyn goet tot fpyze. ib. ——- Hoe dezelwe bereidt worden. _ ib. Echinus niger. ib. ——- Waar dezelve gevonden word. ib. =… Hoe men ze beretd om dezelve te be waren. ib. Echinus planus. N. Pannekoeken en Zeerealen. * 36. — Jm drie foorten verdeelt. ib. — De eerfle foort befchreven. ib. 37. == Hier van andere foorten aangewe- Jen. 37: wm Waar dezelve gevonden worden. ib. === De tweede foort. ib, — De derde foort, Zeefchellingen ge- naamt. ib, Waar deze gevonden worden. ib, =- Waar toe en hoe ze gebruikt wor- den. _n ib. Sn eandere Steentjes aan- ib. evonden worden. ib. 31. ——.- Voor is van Ariftoteles ge- houden. ib. -—…- Waar ze gevonden worden. ib. =— Hoe ze gebruikt , en waar toe be- - waart worden. ib. Echinus fulcatus. N. Doodsboofden. 36. Hier van twee foorten aangewefen ib. De eerfte foort befchreven, ib. Word. zelden gevonden. ib. Waarom Echinus fulcatus genaamt. ib. Zyn gezuiverde fchaal onder de Ra- riteiten bewaart. ib, —.- De tweede foort befchreven. _ ib. —. Deze is eenigzins gevaarlyk te be- handelen. ib. _— Waar dezelve gevonden word. ib. Edele Harpen. Zie Harpa. Eendebekken. Zie Roftrum Anatis. Eend-Moflelen. Zie Mitulus anatarius. Ekelen. Zie Balani. Ele@rum antiquorum. Zie Suafla. \ Elementfteen. Zie Kat-oogen. Elze. Zie Strombus. Encardia humana: Muttiara manufia. 293. \- Menfchenfteen genaamt, ib. _…- Maar 1 vanden Schryver gezien. ib. Waar de eerfte gevonden is. _ ib. Zyn grootte , koleur en gedaante be- | Pe deden *_fchreven. ib. menen Der Inlanders bygeloof daar om- trent. ib. eeen De tweede foort befchreven. ib. zIs onbekent , in wat menfch hy gevonden is. ib. ee Den Schryver toegezonden van Mak- kaflar met den naam van Menfchen- fteen. ib. ‘Engelfche Zadels, Zie Oftreum placen- tiforme. Enorchis Silicis.Meftica batu api.303. Waar eden! BLAD-W YSER. — Waar dezelwe gevonden word. ib. _—- By den Joden-Steen vergeleken. ib. _ tGevoelen des Schryvers , hoe hy groeit. ib. Ephippium. Zie Oftreum placenti- forme. 6 Epidromis. N. Een Bezaanije. 110.179. Hier van verfcheide | ib. idromis gibbofa. 2 mn Deze beide voorfehr zwaerd, daar mede ze fcbermen.110. er Waar ze gevonden worden. ib. …— Hier van een ander foort. ib, …. Deze worden fmalle en opgerolde Bezaantjes genaamt. III. ——- Word zelden gevonden. ib, Epidromis minima. N. Kleine Bezaan- 1jes. IE …—- Waar deze gevonden worden. 111. —- Deze drie foorten van de Maleijers Bia Leijer genaamt. LIET 7O. F. Âvese. Zie Melicera. Favus. N. Wafelyzer. 140. 187. Ficus. N. Een Vyg, een Luit. 91-173. Fimbriata leevis. Sarin _ Gladde Zoomtjes genaamt. 84. = Een kleinder foort hier van aange- wefen. 84-171. Fimbriata ftriata. N. Geffreepte Zoom- tjes. ib. — Reden van haar benaming. ib. — Van deze zyn verfcheide foorten. ib. Fimfche Scheeren. LU = In dezelve worden Vuurfteenen ge- vonden. ib. Foetus Cancrorum. N. Bloedige en vuu- rige Zeeroode Lappen. 28. =— Hoe ze gevangen worden. ib. —- Hoe ze bereidt worden om tot de koft te gebruiken. | ib. me Hier van een tweede foort. ib. — Waar dezelwe gevonden word. ib. me Ondervinding des Schryvers daar van. ib. ee Der Javanen en Sinezen gebruik van dezêlve. ib. e= Van Sebalt de Weert iz menigte gezien. ib ears === Woorval van zekerOoft-Indifch Schip. ib. = Ben ander woorwval aan een zekere Juffrouw. ib. == Ben derde voorval aan zeker Schip omtrent Manado. ib, — Een verbaal, hoe ze in de Indifche zee gevonden worden. 29. =— Van de Zeeliden , Roode Lappen ge- naamt. ib. =- Noch een ander verhaal. ib. Folium befchreven. 148. 190. == Word zelden gevonden. 148. =—- Hoe men ze handelen moet. ib. _— In't Maleitfch , Bia Lida genaamt. | 148. 190. Fragum. N. een Aardbesje. 142. 188. == Waar ze gevonden word. 142. = Hier van een ander foort. ib. Fragum album. N. Witte Aardbesjen. ib. 188. ib. 142. 189. Waar dezebve gevonden word. ib. Fufus. N. een Spil befchreven. 96. 174. Fufus brevis. N. eeu flompe Spil. ib. =—. Hier van tweb foorten. 96. =- Haar lengte en dikte befchreven. ib. — Hier van noch een ander foort, die == Word zelden gevonden. == Van deze noch een ander foort, dr nd tt zelden gevonden word. — ib, === Waar dezelve zich ophoudt. _ ib. G. Alaites. N. Melkfleen. 329. …— Waar dezelvegevonden wordib. =— Waar toe gebruikt. ib. Gans,een gemeen Metaal befchreven.207. _ Hoe 't gemaakt word. ib. _—… Hier van een groot fluk op Baly ge- vonden, 'twelk gelooft word uit de lucht gevallen te zyn ; en waarom. ib. = 'tGevoelen of bygeloof der Inwoonders wan Baly bier omtrent aangewefen.ib. _. DessSchryvers gevoelen daar over.ib. Gecko-Steer. Zie Salamandrites. Gedroogde Peer. 86. 172. Geebmonders , kleine. 82.171. _. Hier wan een ander foort, Bruine Pimpeltjes genaamt. 82. Gegrannleerde Katjes. 106. Ge- BLA D-W YY SER. Gebhoornde Stormboeden. Zie Calides tu- berofz. | Gekroonde Bak of Kroonhooru. Zie Cym- bium. Gemeene Varkenfteen. Zie Hyftricites. Geneefche Toot. 108. = Der zelver waarde. ib. Geftreepte Achaat-Toot. ib. Geftreepte Zoomtjes. Zie Fimbriata ftriata. Getakte Kasketten. Zie Murex ramofus. Ghyri, een berg , en opene ffad , waar gelegen. 205. Giftfchotels. 236. … 't Porfelkein t onrecht daar voor ge- houden. ib. —- Hier van verfcheide foorten. _ ib. == De gemeene befchreven. ib. By d’ Amboinezen hoog geacht, die dezelve begraven. ib. 237. =- Worden by hen tot den Godtsdienft gebruikt. 237: men Worden in Fapan nagebooft. ib. zeen De tweede foort befchreven. _ ib. Word heel waardig gehouden. ib. e- Van des zelfs kracht door den Schr‚y- ver een proef genomen ; dach onwaar bevonden. ib. zee Een tweede proef , mede onwaar bevonden. ib. 2 38. wann 'tGevoelen der Chinezen en hun by- geloof van de Giftfchotels. 238. =ee- Reden van baar verfcheide benaming. ib. 239. me Hier van een ander foort, Gorige- naamt. 238. mann Wan waar ze komt , en waar ze gevonden word. ib, mann Js te voren ingroote waardegeweeft, echter naderbant vermindert. ib. mem 2# Gevoelen des Schryvers over 't be- graaven der zelver. =—- Onderfcheit tufJchen de Giftfchotels en Gorys. 239. we Verbaal van Pater Martinus we- gens den Sinefchen Admiraal Sam- po aangaande deze diere Giftfcho- tels. Potten gerekent. 239. Waar dezelwegevonden worden. ib. hel adekadeed ib. 240. 241. | == Hier onder ook de groote Antique ——- Waar toe ze gebruikt worden. ib. Gladde Gapers. Zie Chama levis. Gladde Zoomtjes. Zie Fimbriata levis, Globuli. N. Kuopjes. 118. 182, zes Hier van zyn verfchetde foorten. - ib. zatzen in Indien de 197. ee Opmerking, des Schryvers omtrent des zelfs fchaarsheit. ib. … Hoe door d’ Inlanders vervalfcht word. ib. 198. == Proeven om het gout te kennen zyn tweederlei 5 echter onzeker. 198. = Welk gout men voor oprecht houden , en waar voor men zich wachten moet. ib. ---- Proef van 't Gout, door Archime- des witgevonden, en van den Schrya wer nader ontdekt. 198-221. —-- Hoe het op andere dingen bebalven den Toetfteen zich vertoont. 201. == Hoe d AmboinfcheGoutfmeeden’tgont zuiveren en haar koleur geeven. 2151. me Hoe tot een geneesmiddel gebruikt, om het Lappar Garam te genezen. ib. Granaat. M. Bidji de Lima. 283. == Waarom hy de Kargedonius van Plinius, of de Grenater der Ouden niet Zy. ib. — Reden van bun benaminge. ib. -- Waar ze gevonden worden. ib. == Worden gebruikt om 't gezicht te verklaaren en verhitte oogen te ver- koelen. ib. Grauwe Amber. Zie Ambra Chryfea. Grauwe Monniken. 120. 183. = Oude Wyven genaamt. 106.178. ib. 239. | men Zyn zeldzaam. …— Hier van twee foorten. 106.120. 183: Groote Glinnmetjes. Zie Cylindri. Groote Wydmonders. _—- Hier van een tweede foort. H. 171. ib. Aairige Ooren. 82.171. — Waar ze gevonden worden. Se =- Hier van een tweede foort. ib. DREI Lr. Ham- BLAD-WYSER. „Hamdoubletten. Zie Pinna. Hamerfteen. Zie Jahalon. Hammetje. Zie Petafunculus. Harpa. N. de Harp. 104. 177. Een foort van de V oluta. ib. Voor de mooifte gehouden, ib. Neemt neh == Hoe van haar vleefch gezuivert. 104. mn In't eAmboinfch , Tattahul ge- naamt. | ib. == Haar vleefch word fchadelyk ge- houden. ib. mn Hier van een tweede foort, Edele Harpen genaamt. ib. = Een derde foort befchreven. ib. -…- Haar verfcheide benaming. _ ib. == Reden van haar verfcheide bena- Ming. ib. e= Waar deze drie foorten gevonden worden. ib. = Wanneer ze gevangen worden. ib. Harpago. N. Bootshbaak. 109. 112.179. _— Js verdeelt in Mannetje en Wyfje. ib. m By Plinius, Pentada@yli genaamt. 109. 179. ——- Hier van een ander foort, Stomy- Jes genaamt. 109. —- Welke de befte zyn , en waar zy gevonden worden. ib. == Worden op zommige plaatfen tot de koft gezocht. ib. Hauftellum. N. een Scheppertje. M. Bia Sibor. 86. 172. — Haar Unguis waar toe dienftig. 86. Hertjes. Zie Cartiflx. Hinghong, eeu Sineefch Mineraal be- Jchreven. EN == Waar het gevonden word, ib. …— Waar toe gebruikt. ib. —- In Siam Jaklak genaamt. ib. Holothuria. Befaantjes. 49. _ Veroorzaken pyne door dezelve aan te raken. ib. mm Voorval des Schryvers aangaande deze Befaantjes. ib. meme Hoewel ze fchadelyk zyn , worden | nochtans tot de kof? gebruikt. jo. Holfterfchulpen. Zie Pinna. Homars , een foort van Kreeften. — 3. kk 6, === Onder de Locufta marina gere: kent. ib, == Waar dezelve gevonden worden. ib. == Rochefort daar over aangebaalt.ib. — Hoe ze gevangen worden. ib. Honds-ooren. Zie Rechte Paarlemoerfchul- pen, Hoorntjes ‚ hoe vergadert en fchoon ge- maakt moeten worden. 16 Z=earóó. ‘t Hout befchreven , waar uit het Zout gemaakt word. 337. 338. Hyftricites: Pedra de Porco. 297. — Reden van zyn benaminge. ib. =— Js d oprechte Varkenfteen. ib. —-- Waar hy gevonden word. ib. == Des zelfs waarde. 298. =-- Tot geneesmiddelen gebruikt. ib. 209. === Hun proef , of zy goet zyn. 298. = Een ander foort, de gemeene Var- kenfteen genaamt. ib, == Waar deze gevonden word. ib. == Wanneer hy een fmaak van Slan- genhout van hem geeft. ib, -— Een derde foort befchreven. _ ib. === Waar dezelve gevonden is. ib. == Een vierde foort, Pedra de Porco van Larentuque genaamt. ib. 299. == Waar dezelve gevonden word. 299. —- Waar toe gebruikt word. ib. == Noch een ander foort , Pedra de Porco van Malakka genaamt. ib. == Des zelfs waarde, krachten en ge- bruik aangewefen. ib. IL. St. Acobs Schulpen. 141. Zie de Pe- @ines &c. In verfcheide foorten verdeelt. ib. | - 142. 143. Jahalon „ Hamerfteen , door Mofés in den H. Borftlap gezet. 283. Jaklak befthreven. Zie Hinghong. Fapanfch Yzer hoe bereidt en tot ffaal gemaakt word. 206. Javanen plecgen bygeloof omtrent de yfe- re ringen hun door den Penimbaan vereert. 205. 206. Indiaanfche Koningen achten’tleven van een menfch weinig. 294. Jo Joden-Steen befchreven. e- Hoeen waar uit dezebve voortkomtib. == Waar dezelve gevonden word. ib. Jok. Zie Onyx. lfabella , een foort van de Porcellanz minores. 118.182. …- Hier van een tweede foort, die ge- heel wit 15. 118. Foryrögo. N. Winkelbaak. 158. mn Js een Moflelformige Oefter. ib. ze Hier van een tweede foort befchre- ven. 1D. K. | K Afferskullen. Zie Phaltus marinus | verrucofus. Kakkerlakjes befchreven. IIS. == Porcellana lentiginofa genaamt. ib. == Hier van een ander foort ‚ voor 't Wyfje gebonden. ib. Kamelotjes befchreven. 120. …—- Cylinder feptimus genaamt. ib. Kammetjes. M. Bia Sifha. 86. == Worden zelden gevonden. Kapija , een foort van var 187. === Haar lengte en breedte befchreven. ib. == Waar ze gevonden word. ib. = Waar toe vande Japanders gebruikt. ib. 188. Karet. Zie Concha teftudinaria. Kasketten , getakte. Zie Murex ramofus. = Grauwe. Zie Caflides leves f. ci- nerez. mzae Stekelige. Zie Câflis-afpera. Kat-oogen. M. Matta Cutsjing. 284. | ib. | == Hier van verfcheide foorten. en Hoe en war toe ze gebruikt wor- den. ib. 314. men De mooifte foort, Elementfteen ge- naamt. 284. 285. maen In den zelven de 4 elementen be- _fpeurt. 284. mn Deze vertoont hem na zonnen onder- _ gang vuuriger als by dag. „ab. men Waar dezelve gevonden word. ib. 303» | -—- ib =- Hoe ze groeijen. | Katte-tongen. Zie Lingua Felis. | Keersjes. Zie Cereola. ib. meme Hoe men den zelven hbandelenmoet. | tes. Bygeloof der Inlanders van den zel- Ven. « … ib. —-- Waarom een Droomfteen genaamt. ib, Le enhenkend Waarom by d' Ouden Paderos, iu of Neêrduitfh, Weeze genaamt. ib. a Ondervi ing van den Schryver, ib. Een: r foort van een Kat-oog be- JCHPEVENS oe ailes 285, = De Kat-oogen by de Chinezen in drie foorten verdeelt. ib. == ‘De eerfte foort , int Sineefch Njaun kang bac of matta Coetsjing ge- naamt. ib. = Word weinig geacht , als by niet klaar is. ib, == De tweede foort , Tsjoe en Po tsjoe, dat 1s Edele Steengenaamt. em enn ib, =- Ook Elementfteen genaamt. ib. Deze is de befte en dierfte. ib. =e Waar dezelve gevonden word. ib. Themen dend De derde foort , Hamtsjoe, dat is Schulppeerlen genaamt. ib. == Deze is de flechtfle: ib, — Waar dezelve gevonden word. ib. — Een, ander foort van een Kat-o0g, Meftica bulang genaamt. ib. — Word zelden gevonden. ib. =—- Bygeloof omtrent den zelven gepleegt. ib. = ‘tGevoelen van Plinius aangaande zulk eenen onder den naam van Se- lenitis, dat is Maanfteen. ib. wan Onderzoek en verfcheide redenen des Schryvers van deze Kat-oogfteenen. ib. 286. Katskoppen befchreven. 152. _ Waar toe ze gebruikt worden. ib. ib. y Keiferlyk fignet in China van Jok ge- maakt. 286. ie Wanneer het verloren is. ib. Kempbaantjes onder de Laphorens gerer kent. EE), vikvorfcben „een foort van-de Pimpet- | n 82. …— Waar dezelve gevonden worden. ib. hae Worden zelden gevonden, ib. Klap- BLAD-WYSER. Klapfteen. Zie Calapites. Kleine Argus, een foort van de Por- cellane minores, befchreven. 118. me Word zelden gevonden. ib. Kleine Glimmetjes. Zie Cylindri. Klimmende Leeuw-Toot waarom 'Schild- pad-Toot genaamt. 109. Klipkonffen. Zie Porcellanà, guttata. Knoddekens „ een foort van de Pimpel- tjes, befchreven. 82.83. 171. Knopjes, een foort van de Porcellane minores, befshreven. 118, Ain Globuli genaamt. ib. mene Hier van verfcheide foorten. _ ib. Kompas- Schulp. Zie Amufium. Konings hoorn. Zie Cymbium. Koperfteen. Zie Maas Urong. Korhoenders. Zie V oluta pennata. Krabben hoe venynie zyn. 20. - Zyn bekent onder de benaminge van Mannetjes en Wyfjes 5 waar van ver- feheide foorten. 112. Zie Cornuta. Kroonhoorn befchreven. 108. Hier van verfcheide foorten. _ ib. Waar van de befte in de Kabinet- ten van Juffr. Oortmans en den Heer Cattenburg gevonden word. ib. Noch een in 't Kabinet van den Hr. Secret. Blauw , die voor niemant in mootjigheit wykt. ib. Kryftal. Zie Cryftallus Ambonica. bede hedend De A Zie Lopas. Landflekken op Makkaflar zyn drie- derlei. O2. Langbalfen , een foorte van d’ Oefters be- febreven. 159. 163. = Waar ze groeijen. ib, == Voor beginzels van Rotganfen ge- houden. 1D. e= J. Plinius hier over aangehaalt 5 doch met redenen wederlegt. 159. Laphorens befchreven. II == Hier van verfcheide foorten. _ ib. == Hun verfcheide benaming. ib. een Lapfche geplekte Laphoren den Heer de Jong toebehorende. ib. Lapillus Motacilla: Meftica Bayco- le. 309 === Waar en hoe gevonden word. ib. === Qaikftaert-Steen genaamt. ib, == Heeft de gedaante van een ’s men- Jchen aangezicht. 310. === Hier van een tweede foort befchre- wen. ib. === Bygeloof der Inlanders van den zel- ven. ib. == Hoe dezelwe beproeft is. 1b. == Noch een ander foort , Chlorites ge- naamt, door Plinius dn ZIT. Lapis Cordialis. 338. —- Waar dezelve gevonden word. ib. 33 man \tGevoelen des Schryvers , waar uit hy gemaakt is. 338- == Des zelfs kracht en werkinge. ib. [ 339- ——- Zyn waarde. 339. Lapis € Cervo. 299. == Hoe en waar dezelve gevonden is. ib. _— Vermoeden hoe by in 't Hartebeeft geraakt is. ib. =zee Des Schryvers meening en onder- vinding. daar van. ib. 300. Lapis Tanaflarenfis. en == Waar dezelve gevonden word. ib. ee Een beproeft geneesmiddel tegen den bloedgang. ib. =- Met den Steen Hoematites verge- leken, en het onderfcheit daar van aangewefèn. ib. 334. —- Verfchilt van den Lapis Malac- cenfis. 334- Lappar Garam, wat het zy, befchre- ven. | DAE — Hoe het genezen word. ib. Lardum marinum: Zeefpek : Ikan poenja monta. 282. - Wanneer en hoe het bekent gewor- den is. ib. -— Waar het gevonden word. ib. ——- Waar toe el word. ib. Lentiginofa. N. Sproetjes , een foort van d' Alatzr befchreven. 111.180. == Waarom in't Maleitfcb, Bia Taij- lala genaamt. ib. Letterhoorntjes. rata. Letterfchulpen. Zie porn litte- Zie Chama litterata ob- BL AD-WYSER. oblonga. Limax marina. N. Zeeflekke. 38. - Hier van verfcheide foorten. ab. Jeen D' eerfte foort befchreven. ib. ze Waar dezelve gevonden word. ib. == Haar verfcheide benaming. ib. Word vand’ Inlanders gegeeten. ib. De tweede foort, Limax marina verrucofa genaamt. ib. === Waar deze gevonden word. _ ib. == Vermoeden of de Tylos, van Pli- nius befchreven , zynde een foort van Azellus , eene van deze Zee- flekken zy. ib. en De derde foort befchreven. ib. _— Waar dezelve groeit. ib. me Js goed om te eeten. ib. Le kanten Meer by de Panegeters als by d' Amboinezen geacht. ib. meen Noch twee andere foorten befchre- ven. ib. = Beide onder de Rariteiten gerekent. ib Lingua Felis. N. Katte tongen. 147. | 190. =—-- Hier wan twee foorten. 147. eeen Waar dezelve gevonden worden. ib. Lingua tigerina. N. Tygerstong , een foort van de Chama levis. 140. 187. == Waarom weinig geacht. 140. — Hier van verfcheide foorten. 187. Lithodendrumcalearium, wathet zy. 16. Littoralis. Zie Chama littoralis. Locufta marina : Zeekreeft: Udang Laut befchreven. 23% — In Mannetje en Wyfje verdeelt. 3. == Giflinge , of deze overeenkomt met den Kreeft , waar mede de Keizer ‘Tiberius des viflchers baart liet wryven. ib. — Hun verfcheide benaming. ib. -— Waar hy gevonden word. ib. =- Hoe hy gevangen word. ib. Kd andndtenn ib. elven aangewefen. Verfcheide eigenfchappen van den | == Hoe hy gekookt en toebereidt word. | ib. == Een ander foort, by de Franfchen Homars genaamt. ib. | == Hoe en waar dezelve gevangen word, ib Loebonefche Hoorntjes. Zie Luhuana. Lopas of Lepas, {. Patella. N, eez Lampje of Schoteltje. I21. 184. --= Ben foort van de Conche unival- vig. ib. =— Hier van verfcheide foorten. 121. == In ’t gemeen Patella genaamt. ib. == Reden van haar welheide bena- ming. ib, == Zyn goet tot fpyze, en hoe ze be- =—- reidt worden. ib, Luhuana. A. Loehonefche Hoorntjes. III. 180, -—- Zyn goet tot fpyze. III, -—- Waar ze gevonden worden, ib, —- Zyn wegens haar menigte in geen __ groote achtinge. ib. de Luis, Pediculus , eeu foort van de Porcellang minores. 118.182. == Hier wan een ander foort befchre- ven. 119. 182, Lychnites Sinenfis. Zie Satfchica. Lyfijes. Zie Blauwruggen. M. Ans-oogen. Zie Umbilicus mari- nus. Maanfteen. Zie Kat-oogen, Maas Utong , Androdamas befchre- ven. 226. -- Zyn metalige Vuurfteenen van zeld- zame gedaantens. ib. Hun benaming in verfcheide taalen. ib. Waar ze gevonden worden. ib. 227. Waar ze groeijen, 226. Zyn in de fleenen, gelyk quaften in ‘t hout. br Redenen van den Schryver , waar- om Maas Urong by Plinius, An- drodamas genaamt word. Rs —. Bellonius hier over aangehaalt. ib. In’t Favaanfth;, Crapo genaamt. ib. Waar toe gebruikt. ib. === Hier van een ander foort „ Marca- fita zerofa of Koperfleen genaamt. 227. Waar entnntand nn mn en id Kende BLA ir deze gevonden BEET 5 pn _ Hoey pen Waar de word. dns Be ; ib. | iid ns echter ee voor gehouden. ib. abt ennen ZES - Hier uit de tide vas ‚ Gong of Gommer genaamt , gemaakt. 128. Green _ naamt, Ee en A Rie an Waar 1 gevogiden word. ib. eN Waar toe gebruikt. ee, As of Macur, een foort van Arm- == Deeerfte,zjnde groen van koleur.ib. ; Do tweede issblauw. _— ib. 242, … De derde is de fechsfte. der Dd waardeert, fas CAN, È pen de, aaelke voor een zei ge age Wer toe Ee aleras và ijk den. ib __— Hoe zorgvuldig d’ Inlan RE serv Ee er Han b E js : ak NEE 8 yeeloof van dezehen pe ib. Eel voert. gn ib. 243: Ke - Waar i ind dprechte van de valfche | serfchillen. re Rie Sente AD, sh Der zelver waarde. — 243. es Bn, Bericht aan den Schryver, hoe en waar van dezeloe „gemaakt worden, AE pn eeN, wir ‚ waar gelegen. 326. ambar. Zie Ambra Chryfea. norites : Meftica Manoor. Foe en waar dezelve en hemd en Bé Hoeke dan eg - Waar ze gevonden word. e- Hier van cht on: ef »Perra figillaras te ib. ä bnn es 5 Bn ge | Bet Deze alle by d Inlanders hoog ge-| tn OND dezelze worden gorlagen ge EN 4 onwaar bella | | md = D'eerfte foort komt overeen met de | == Waar ze gevonden bne: — Reden van haar benaminge. — le En in En (=== De derde foort, Terra Nuffala- de Lee Komt overeen met de Terra gil a ig bs se 22Is or vra ze gegraven en bereidt word. i ri zaad En pas tot Ne schrik dach 15 softe == Waar toe ze gebruikt word. vienfis genaamt. ib. zor. lata. zen War ze Laks Bore ig bp zee Noch een den fort, Batu Poan oe genaamt. A hee Waar deze gevonden word, ar ilk =e De vierde foort, Bolus ruber ge- “naamt Traitte, Ten EA En Dloyfde fort; Terra’ Aurifabr o- rum genaamt. ART === Waar ze gevonden word. 5: _ ringen befchreven. — zipk: ee 6 0 4 Ee Hun verfcheide benaming. En ib. SES je > én waartoe z + gebruit ord. -— Jm drie foonfen verdeelt. ib. * S | ib. a aar” | ee a == Waar ze gevonden word. SN et ers dezelve |= Waar toe ze gebruikt word. es gei 1D: — Hie an: twee forten, voòde en 7 222. geeen Waan toe ze gebruikt ord” ib. zl | gefont om te eten 5 echter een goet — EI ll dl he BEE. En ENE tweede foort, Marg oa Ihanage- en En naamt. \ de ib | mk een tweede foort Vefthree nn MOS [ik as föort, Ochra genaamt. ib. W see Waar ze gevonden word. ib. | onbequaam tot eenig gebuik. ib Lee Waarom Pannat genaamt. ek db RE Hier van een ander foort, Lemen War toe deze gebruikt word. ib. DE De achtfte foort, Marga’ van Ì Nu ee fanive genaamt ib Lee Ji tweeforten, t. wo. bruine: PNGERS de verdeelt. in seen Beide tot fpyze g gebruikt. ib. rn Ed ‚De: zevende goorn Argilla genaamt. id zin zein anr ze gevonden word. ib. eN Hoe ze gegraven en gevonden words ie | ib sk! if - == Reden van baar benaminge in ver) ib. 62 grime taalen ib. 220. |- ek Ward tot fpyze zerk ib EEE n- Waar ze gevonden word. 220. de Hier van verfcheide forten, tw. Sn - ENE … Welke de dens ieper end ap oade > erde va nn pe . An dn , En f ee 4 zn 1 hi , rn * Ie x ze A in == zn ed EE NT EEE TT BET en — 4 Ee ‘nh ER re den RENEE ten Fen el Fr EE SE tad. ag Pes, ‚ _ een vn a ct de EE BELeN DWA S Ë le -—- Waar®dezelve gevonden worden. ib, == Hoe en waar toe ze gebruiks wWor- den. ib. == De oan wee v erf-aarde van Bangay genaamt. zeer Waar ze gevonden word. …— ib menne Waar toe gebruikt word. hak |, Bnn De tiende foort , Ampo hij wk ib. == Waar ze gevonden word. ib. et Ae bereidt en tot fpyze Bebraike word. — rn es ib. Marlpriem. Zie Strombus. Marmerboorntjes. Zie V oluta marmo- rata. l Matta, wat het zy. 58, Mazelen, Zie Variolz. | Melicera, wat betekent, — 1oy. zenne Wanneer bet gevonden bord. ib. zenne Hier van zyn twee foorten. ib. veer De eene is goet om te eeten. ib. zeeen Plinius hier over aangebaalt. ib. Melitites: Boatana, een foort van ftee, nen befchreven. — EKE … Hoe en waar dezelve gevonden. ib. == Bygeloof van een flaaf omtrent den | _ zelven. «ib. Melkfleen. Zie Gala&ites:® Melkzee. Zie Wit Water. Menfchen-fleen. Zie Encardia bramana. Mesbamers. Zie Oftreum divifum. Meftica i1’t gemeen befchreven. 291. == Waar dezelve voortkomen. —_ ib, =- By d Indianen boog geacht. 292. “ene Hun bygeloof van dezelve. — ib; — Door den Schryver tegengefproken.ib. =e- Proef , om de Meftice tonder- Scheiden , doch door den Schryver tegengefproken. ib. men Waar dezelve ri gevonden wor- den. 8 ib. "ennn Bygeloof in der zelver eigenfebap te befchryven. ib. 293. === Eenige andere Steentjes onder de Meftice gerekent. j 293. Meftica Afloufing. Zie Myites. - Babi. Zie Aprites. “- Batu api. Zie Enorchis-Silicis, d- Bawang poeti. Zie Pinangitis. En Baycole. Zie Lapillus Motacilla. =—— Bia. Zie Cochlites. === Bia garu. Zie Chamites. Mitra Epifcopi. N. een Bifföhops-my- -— Bras. Zie Pinangitis. Kd zals Bulang. Zie Kisongen: —- Caju. Zie Dendritis arborea. …—— Calappa. Zie Calapites.- en Clompan befchreven. 324. zz Cursjing. Zie Octinach feri. == Van Duizentbeenen. 08. == Gondoe. Zie Parrangites. ee Kiappa. Zie Aëtites peregrinus. == Manoor. Zie Manorites. —__— -—- Matsjang. Zie Tigrites. —= Nanka. Zie Nancites. == Pinang. Zie Pinangitis. === Pifang. Zie Pifangites. == Sanga. Zie Sangites. in Sick. Zie Dendritis arborea. =--- Sontong. Zie Sepites. en ZT @ëke Zie Salamandrites. wc Wil Zie Ophitis vera. Meftice uit passe vruchten en krui- den. 324. Mets Butyri N. Boterweg. IO. 177. (=== Word zelden gevonden. " Tâ%. | == Hier van een tweede foort. — ib. wider een de van de V olu- te 107. == Een foort van de Cylindri of Ro/- len. r20. 183. ZE aus gee laatfte gevonden wor- den. ib. === Hier van een ander foort , die klein. der is, befchreven. ib. Mitella. N. @Mytertjes. — 158. 193. =— Waar ze gevonden worden. 158. = Waar toe vand’ Inlanders gebruikt. ib, hersen LT 7 a === Haarlengte en ditse befchreven. 97. oe Waar ze gevonden word. —_ ib. == Hier wan een tweede foort , Bran- s ik £ dige Pauskroonen genaamt. ib. Mitra Papalis. N. de Panskroon.96.174. = Haar Dier hoewel vergiftig", word echter gegeeten. 96. menen Hier van verfcheide foorten aange- wefen. ib.97. ‚Mitulus anatarius „ een foort van de Moflelen befchreven. ISI. 191. — Haar verfcheide benaming. —__ ib. zeen Hoe en waar zegevonden word. 151. -- Dient | BLAD-WYSER. == Dient tot fpyze voor Eenden en wil- de Varkens. ib. 1gr. Mitulus faxatilis, een ander foort van de Moflelen befchreven. ib. == Waar ze gevonden word. ISI. == Dient ook tot fpyze voor Eenden en Varkens, ib. de Modderman, een foort van Kreeften befchreven. . == Waar dezelve gevonden word. ib. _— Zyn verfcheide benaming. ib. == Js flecht om te eeten. ib. een Mol. Zie Talpa. Moorfche Tulbanden, hoe en wanneer ge- “wonden. 34. =- De vingers daar aan gebrooken, hoe weder aangroeijen. ib. 35. === Gebruik van zommige afgefletene vingers. 35: Mor. Zie Myrrha mineralis. Mofappel , eeu Negorytje , waar gele- gen. 326. Moflelen. Zie Mufculi. Murex minor befchreven. 86. 172. == Dier van vier foorten aangewefenib. Murex ramofus. N. Getakte Kasket- ten. 85. == Haar Schild, Unguis odoratus, en Blatta Byzantia genaamt.ib.171. == Een tweede foort bier van aangewe- fen, en waar die gevonden word. 85. Murex faxarilis befthreven. 85. 86.172. = Haar Unguis befchreven. 86. == Waar ze gevonden word. ib. == Gelykt naar een Buccinum. 172. Murices : Bia Unam befchreven. 85. — In verfcheide foorten verdeelt. 1b.86. Mufculi. MN. Moffelen. ISI. IOT. == Ju verfcheide foorten verdeelt. 151. I52.I9I. Mufculus arenarius, eeu foort van de Moflelen befchreven. _ 151.191. =-- Onder de Solenes bivalvii gere- kent. ISO. en Hoeen waar zegevonden word. 151. == Gelykt naar den Pholates. ib. == Haar vleefch js goed om te eeten ib. Mufculus vulgaris major , ook eeu foort van de Moflelen. ISI. 19I. === Hier van een verfcheiden foort aan- gewefén, ISI, A ip) Mufica rufticorum. N. Boerenmuzyk, een foort van de V olute beleden, 106, 178. == Waar ze gevonden word. 106, Muttiara manufia ouder de Meftica gerekent. Zie Encardia humana. Mutu Labatta befshreven. 245. —- Waar het gevonden word. ib. 247. === Des zelfs oorfprong onbekent. 245. == Bericht van J. Wykerfloot. ib. ziende Van Radja Salomon. ib. 246. minne Der Inlanders. 246. == Deze gevoelens overeen gebragt. ib. =—… Proef hier van genomen. ib. == In drie foorten verdeelt. ib. == D'eerfte foort, Va-Boa genaamt.ib. =- Reden van haar benaming. ib. === Waar toe ze gebruikt word. _ ib. == De tweede foort, Tzedagenaamtib. =--r Js vanminder waarde als d'eerfte.ib. —- De derde 1s een baftaart foort. ib. == Waar uit ze gemaakt word, ib. =—- Waar toe gebruikt, ib. =—- Reden van haar benaming. —_ 247. =—-- Haar waarde. ib, === Hoe ze vervuilt weder fchoon ge, maakt worden. ib. === Waarom d' Inlanders dezelve hoog waarderen. ib, Myites: Meftica Affoufing. 151. 318. == Word in de Moflelen gevonden, en daarom voor een Moflelfteen gehou- den. ib zeen Omezyn mooijigbeit onder de Rari- teiten gerekent. | ib. == Plinius daar over aangehaalt.318. ——- Reden van zyn benaminge. __ ib. = Hier onder eenige Paerlen mede ge- rekent. 319. Myrrha mineralis: Mor. 251. == Hoe tot een geneesmiddel gebruikt word. ib. — Reden van haar benaming. ib ——- Waar het gevonden word, ib, Mytertjes. Zie Mitella. N. Aalde. Zie Strombus. Naamen van eenige Edelgefteenten. VOT dn Nacht . BL AD-WYSER. Nachtfchulpen. Zie Chama litterata oblonga. Nagelfchulpen, Zie Chama fquamma- ta, en litterata oblonga. Nancites: Meftika Nanka , eeu foort van Steenen befchreven. 324- se Waar dezelve gevonden word. ib. == Word zelden gevonden. ib. „ Des zelfs gebruik aangewefen. ib. Nautilus major, f. craflus: Bia pa- peda, een foort vand’ Eenfchaalige of gedraatde Hoorntjes befchreven. | 59-62. 167. == Des zelfs Schaal befchreven. 59. == Des zelfs Dier of Vifch omftandig “_befchreven. 60. == D' uitlegoinge vand afbeeldinge de- zes Diers. 6o.Ór. Des zelfs benaminge in verfcheide taalen. Ó1. 167. == Waar dezelve gevonden word. Ótr. == Des zelfs Dier word tot fpyze ge- bruikt, doch ts zwaar om te vertee- VCH, _ Hoe uit des zelfs fchaal drinkkroe- zen en lepels gemaakt worden. ib. == Plinius ez eenige andere Schryvers over dezelwe aangebaalt. 62. _ Een vreemt voorval van een dierge- yk vifchje, 'twelk fleentjes voort- bragt. ib e= Aamnerkinge des Schryvers daar op. ib. een Waarom deze Vifchjes by vochtig weêr zweeten. ib. == Waarfchowwinge , dienende tot re- den van zyn benaminze. ib, Nautilus tenuis: Roema gorita, ook een foort vand Eenfchaalige of ge- draaide Hoorntjes. 63. 167. men Hier wan twee foorten, groote en kleine, ib men De groote befchreven van zyn lang- ze, hoogte en dikte. mn Des zelfs Dier befchreven. ib. === Heeft baarden in't water hangen, waar mede by.zich beftiert en voort- zeilt. ib. 66. omen Áls hy gevaar verneemt , trekt hy naar den grond. | 63. wen Hy ís los in zyn fchaal , dewelke by 63. | ib. | daarom zomtyds verlieft. _ ib. 64. == Hoe hy op den grond en weder bo- ven komt. 64. === De Kleine van zyn langte en wydte befchreven. ib. 167. = Des zelfs fchaal befchreven. 64. == Des zelfs vifch. k ib. =—-- Zyn eyers befchreven. ib. —= Zyn verfcheide benaming. — ib. -— Word zelden gevonden. ib. Van d’Indianen op bun Feeftdagen gebruikt. ib. 167. —— Des zelfs waarde. 64. == WVreemt voorval tuf]chen eenen Arent en den Nautilus. ib. == By de Grieken en andere Schry- vers ook onder twee geflachten be- kent. 65. Plintus daar over aangebhaalt. ib. Mutiani befthryvinge daar van. ib. === Door Jonfton befchreven. ib. 66. =…- Door Bellontus. 66. = Des Auteurs gevoelen, ib. == Waarneminge des Schryvers en ver- dere. befchryvinge van zoodanigen Nautilus. ib. === Door den Schryver verworpen, dat hy een Bezaantje zonde oprechten. ib. == Getuigenis van Bonannus, waar hy gevonden word, ib. 67. _— Hoe hy zyn fehaal verkryet, ês on- bekent. | 67. === Js terffont levenloos, als men hem maar een weinig handelt. ib. Neetekammetjes. M. Bia Siflia, een foort van de Murices. 86. == Worden zelden gevonden, en onder de voornaamfte Rariteiten gerekent. ib. Nootedoppen , éen foort vand’ Eenfchaa- lige ongedraaideHoorntjes befchreven. 184. Waar dezelve groeijen. ib. Nubecule. MN. Wolkjes, een foort van de Volute befchreven. 103.177. —. Hier van twee foorten. ib ddie ‘ee Welker eene fchoonder als d' ande: re, en zelden gevonden word. ib. Nuffatellana granulata. N. Ryskorrels, een foort van de Porcellane mi- nores befchreven, 118. 182. me Hier van verfcheide foorten. _ ib. wenn Waar BLAD-WYSER. me Waar dezelve gevonden worden. \ IIö. O. | Chra, Zie Marga. Oculus Catiferi: Meftica Cuts- jing. 300. == Waar dezelve gevonden word. ib. == Bellonius ez Plinius daar over aangebaalt. ib. mn Een diergelyke in den oog-appel van een Huiskat gevonden. ib. me Haar hoedanigbeit. ib. men Wan den Schryver , Llurites ge- naamt. ib. Oculus Polyphemi , een foort van d’ Echini befthreven. ST: == Waar dezelve gevonden word. ib en Js dienftie voor de maag, en dryft het water af. Si, me Hoe tot fpyze bereidt word. 32. Oefters. Zie Oftreum. Olypbants tanden. Zie Denticuli Fle- phantis. Ondervinding van den Schryver om de natuurlyke van de valfche Steenen te kennen. ‘ 290. == Eerfte opmerking omtrent den Dia- mant , Robyn en Sapbyr. ib. 291. rn Tweede opmerking van d Achaaten en Kryftallen. 291. =-e Derde van de Meftica. ib. _… Wierde van het Glas. ib. …— Vyfde van den Cochlites of Co- chlea faxea. ib. =— Zefde van de Toetfteenen. ib. e Zevende van de Koraalfteenen. ib. - Achtfle van d Enorchus. ib. Onyx : Jok. 286. = Voor den Koning onder d' Edelge- fleenten gehouden. ib. = Word meer geacht als deDiamant.ib. == By de Chinezen ook hoog gewaar- deert, ib. …- Hier uit het Keizerlyk fignet van China gemaakt. ib. -— D' onderdaanen op halsftraffe verbo- den hunne fignetten daar vante ma- ken. ib. men Word zelden gevonden. ib. LZ 3 === Waar en boe hy gevonden word.ib. [==ee Een wonderlyk verhaal van eenen, die voorgaf den Onyx aan te wy- zen, en miet vindende hem zyne voe- ten afgehakt wierden , en eindelyk den zelven noch te voorfchyn bragt 5 die doe tot het Keizerlyk fignet ge- bruikt wierde. | ib. === Hier van noch eenige andere kluch- tige vertellingen. ib. 287. Onyx, Achates eu Sardius hebben groo- te gemeenfchap met malkander , en maken zomtyds een mengelmoes van een vierden fleen. 289. Onyx major, f. taurina. 87. == Verfcheide foorten hier van aange- wefen. ib. == Waarom Blatta Byzantiagenaamt. : ib. =—- Waar toe dezelve gebruikt word. ib. Onyx fecunda. ib. 88. -—- Waar toe deze gebruikt word. 88. Onyx minima & mofchata. ib. = Waar dezelve gevonden word. ib. -— Word voor de befte tot reukwerk ge- houden. ib. Onyx quarta. ib. ——- Des zelfs langte, breedte en dikte befchreven. ib. Onyx quinta. ib. ee Waar deze gevonden word. ib. Onyx fexta. ib, _— Waar dezebve gevonden word. ib. Onyx feptima. ib. == Waar uit deze voortkomt. ib. Onyx octava: ib, _— Waar uit dezelwe voortkomt. ib; Onyx nona. ib, ee Waar deze gevonden word. _ ib. —e Alle deze bovengenoemde zyn foor- ten van den Unguis odoratus. 87. 88. en De Jaatfte foort weinig gebruikt we- gens zyn flechte reuk 5; doch van eent- ® ge aangenomen. „88,89: _….… Diofcorides hier over aangebaalt, doch tegengefproken; echter vanden Schryver door reden verdedigt. ib. _… ’tGevoelen van Nicolaus Mirep- ficus werdedigt. 89. ze Vers DE BL AD-WYSER. == Verfcheide benamingen van deze Nagelen. ib. —- Bochartus hier over aangehaalt.…ib. === Waarom Byzantia genaamt. _ 90. By de Chinezen tot een genees-mid- del gebruikt. ib Opercula callorum. 122. 184. _—- Hier van verfcheide foorten. 123- -—- De derde foort is bezwaarlyk te vinden, ib. == Waar dezelve gevonden word. ib. Opermont. Zie Auripigmentum Indi- cum. Opgerolde Bezaantjes. III. …—- Worden zelden gevonden. ib. Ophitis Selonica. N. Ceilonfche Slan- genfteen. 303. == Werdeelt in twee foorten, natuur- Iyke en gemaakte. ib. — De natuurlyke befchreven. ib. 204. Waar hy gevonden word. 203% Hoe tot een geneesmiddel gebruikt. == enn ej mn o4. en De nagemaakte hoe bereidt lot 1b. — Waar toe gebruikt. ib. — Hier van verfcheide foorten. _ ib. % Hoe men dezelve zuivert en bewaart. ib. Ondervinding van den Heer Gleyer van des zelfs Symphathetifche wer- kinge. ib. 305. == Een ander verbaal van de werkin- ge der Slangefteenen ; en hunne zui- vering. 30% ketenen) Ophitis vera: Meftica Ular , eex foort , van Slangefteenen befchreven. 305. ib. | == Hier van verfcheide foorten. == D'eerfte foort befchreven van zyn gedaante, eigenfchap en werkinge, ib. 306. men In welke Slangen deze gevonden word. 305. == De tweede foort. 306. == Welkers Slang by de Chinezen voor een Godt gehouden, en met fpys be- zorgt word, ib. mn De derde foort. menen Jin welke Slangen deze gevonden word. ib. mene Dezer Slangen gedaante En _MIS- ib. | maaktheit. ib. Hoe ze gevangen , en de fleen ge- vonden word; beneffens eenige aan= merkingen van den zelven. ib, 307. -— Hier van een ander foort , Ophi- tis Dracontia genaamt, 307. -— [Waar dezelve gevonden word. ib. —-- De vierde foort, ib. Waar dezelve gevonden word. ib. De vyfde foort. ib, Waar deze gevonden word. ib. Hoe die vervuilt weder gezurvert Kenan entend mn pm anne kend word. ib. —…- De zefde foort word in verfcheide Slangen gevonden. ib, 308, _— Proef van den Meftica Ular om- trent barende Vrouwen. 308. —— Een verbaal van eenengeelen door- fchynenden Slangenfteen. ib, Ophechalmius, een zamenmengzel van drie Steenen , befchreven. 289. d’ Opper-Admiraal , een foort van de V on. lut befchreven. 108. =—. Een diergelyken bezit de Heer van der Burg iu zyn mimantend Kabi- net. é ib. Oprechte Varkenfteen. Zie Hyftricites. d’ Oranjen- Admiraal , een foort van de Volutz befthreven. 108. _… Js de befte onder de Tooten. _ ib. Orgelpypen. Zie Solenes Bivalvii. Orlampjes of Vifchwyven, een foort van de Eenfchaalige ongedraatde Hoorn- tjes , befchreven. 184. Offekoppen. Zie Caflides tuberofz. Oftreum: Oefters: Tiram. 154.192. …— In verfcheide faorten verdeelt. ib. Oftreum Cratium {. palorum. N. Se- ry-Oefters. 195 LO …— Hoe en waar ze groeijen. I55- on Welke de befte zjn. ib. Oftreum divifum. N. Meshamers. 158. 193. _—- Gelyken naar de letter T. ib. -— Haar vleefch is goet om te eeten. 158. ee Worden onder de Rariteiten gere- kent. ib. _—- Waar ze gevonden worden. _ ib. Oftreum echinatum. 156. 19 5 ib. -—- Hier van verfcheide foorten. Wel- LAD-WYSER mn Welke debefte zyn. 156. =— Waar ze gevonden worden. ib. mn Zoinmige hebben een Krabbetje tot haar Wachter. — BRS ib. == Waarom baar. vleefch wen gegee- ten word. ib. Oftreum echinatum maximum & monftrofum is de Koning van alle ee TBjeepie ib. En ie een van den Schryver gezien ib ei B verftbeide lede verdeelt. ib. el Het Der zelver zine Schulp klonk als fyn Porfellein. | EE a 9 _— Ju 't jaar 1682. aan den groot Har- tog van Tof kanen gezonden. _ ib. Oftreum ele@&rinum. N. Bernfleen-Oé- fers. 158. 193. == Hoe en waar ze Elina worden, | 158. == Wan de Mooren tot zieraad gebruikt. | ib. Oi Pelävude 159. == Waar ze groeijen. ib, == Zyn beter dan de groote Stok-Oe- flers. ib. Oftreum placentiforme f. Ephippium. N. Engelfche caai en Zadelfchnl- pen. 155: IÓ2. …—- Haar verfebeide benaming. * ib. == Waar ze gevonden worden. ib. === Hebben weinig vleefch, doch goet van fmaak. ” 155. == Hier van een tweede foort befchre- ven. ib. 192. “enn Waar deze gevonden word. * ib. …— Een derde foort. 155. === Van wie, en waar toe deze gebruikt « word. __ib.156. 192. man Deze geeft geluit van haar. 156. …— Alle deze chit brengen paerlen voort. | ib, == Waar ze gevonden worden, —_ ib. — Haar benaming op Baly. ib, === Waar toe haar frukken gebruikt wor- den, * ib. amen Bene opmerking van den Schryver daar omtrent. ij ib. Oftreum plicatum majus. 156.192. meen Gelykt naar de Koraalfteenen. 156. ‚== Waar ze gevonden word. — ib. === Hier van een tweede foort, ib. == Waar deze gevonden word. _ ib. Oftreum plicatum minus. : 56. 193- == MWord zelden gevonden > en daarom — voor een Rariteit gehouden. —_ ib. Oftreum radicum f. lignortan N. Stok- "Oeds. dee gen 15h. 192. =— Waar de befte gevonden worden, 155. 192. le Waar ze groeijen. 155. Oftreum faxarile. 55. rt == Hier van 2 foorten. === Hoe em waar ze groeijen. ib, — Worden tot fpys gebruikt. ib. Oftreum tortuofum. « 158. 193. == Waar deze gevonden word. ib. Oude wyven. Zie Grauwe Monniken, Ovum , een foort van de Porcellana ma- zejof. . I15.1êr. == Word tot fpyze by de Alphorezen en wilde Bergwoonders van Keram gebruikt. —— | IIS. === Haar Hoorn in groote achtinge gebou— den, en tot zieraat der fchilden ge- bruikt. ib. 18r. == Hier van een tweede foort, voort _Wifje gebonden. — 8 116. == Een derde foort befchreven. — ib. …. Hoe deze Hoorntjes gevangen wor den. ib. == Haar Dier deugt niet tot fpyze. ib. ps Addetjes „ een foort van de Pimpel- tjes," befchreven, 82. === Waar ze gevonden worden. —_ ib. Paereltjes, een foort van de Porcella- ne minores befchreven. “118. Paerlen in Schulpen en Moffelen gevon den. 319. -- Onder de Hepie gerekent. ib. Pagurus Reidjungan , een foort van Krabben befchreven. II. =e Reden van zyn benaming. ib, — Hun werfcheide benaming. ib. Pannat. Zie Marga. Pannekoeken. Zie Echinus planus. Parrangites: MefticaGondoe. 325. zeen Waar dezelve gevonden word. ib. „ee Waar ® EN Tr RE: ry el EN rl in't ae, Bia f- an Waar toe-hy gebruikt word. | b: | __Pauskroon : Mitra Papalis, een foort | __ loos genaamt ; ib. wan de Buccina. befchreven. —_ 96. |= Hoe deze uit Jet le dring. zaad Heef? een. Jthadelyk Dier tot Zyn! nerd. _ nwoonder. ib. | — Jonfton hier over eiseres. == t Zelve Dier fchoon vergifdg. E wed ib. | Pedicats N. de Lui$; een foort vande „ Porcellang minores. 118. 182. Ee Hier van een tweede foort. 119. echter gegeeten. Ws BE | …… Waar dezele gevonden : iras” ib. | Pectines- &-Pettunculi, eer foort van de Schulpen befchreven. A 188. eg De ds Bek 182. == Jm verfcheide foorten verdeeh ib. Pediculas marinus: Fotok: Zeeluis. == D' eerfte foort, Petten Macs 29. vulgaris. N. gemeene St. Jacobs | -=— Waar dread gevonden words ib. Schulpen of Bontemantel. — _ ib. Pedra de Porco. Zie Hyftricites. - Reden van haar verfcheide benamin- Pedra Fra. Zie Amianthus Ambo- gier A Ee AVEATEN 7) ABUSE B De zeldzaamfte ze van eed Peerdevoetjes Zie Chama ftriara. fen ib. | Pelagia. Zie Chama Pelagia. mn De tweede iin Peten pet Penimbaan, wat Ba by zy. 205. dus. | ib.188, |* Weren ‘ 217» == Waarom ook Bontemantels genaamt. | — Waar woonachtig. ib. | ai | ib. | -—- Vereert yzere ringen aan de Java- =—- Waar deze gevonden word. 14m. nen, welkers, „bygeloof daar omtrent RR De derde foort , Peten tenuis, | « aangewefen word. 206. pes ib. 188. | == Zs door de Hollanders met de zyne Bit HE 4 oden verdie. I4I. 142. 1tgeroeit. ib. 188. | Permatta , eez Bdelgefleene befcbre- == Waar van de vierde zelden gevon- ven. 283. den worde — ETD. | tan Reden van deze benaming. ib. === Ben ander foort, Beeruallilns vul- | Pérfpectiefjes. Zie Chama optica, garis genaamt. A RARRIES. Petafdnculus. N. een Hammetje, een ze Wie werfcheide benaming. ib, ; Joa van de Telling befchreven. =— Hoe tot de kof? gebruikt, en waar | Ne 148. 190. toe dienftië. ls. ib. |= Hier van verfcheide forten. _ ib. = Waar dezelve gevonden word. 142. Petafunculus. ftriatus , ook eed foort == Een ander fort, Peéten virgine- van de Telline. ib, us befchreven. « 142.189. | Phallus marinus : Buto Kling, eez == Reden van baar begaming. 142. hee van de Zoophica befchreven. ij 143-189. ® B 44e =e Waar ze gevonden word. 143. | meen Ei wan 2 foorten aangewefen. 45 == Word veel tot de koft gezocht, doch —=- D eerfte verbeeldt gen Mannelyk A is zwaar om te verteeren. — ib. 8 ib, main Hen ander foort , Peéten granofus | -—- Waar dezelve gevonden word. ib. befchreven.… = 143. 189. |——- De tweede foort, Phallus marinus == Waar dezelve gevonden word. ib, verrucofus. _N. Kafee ge — Een ander foort, Peten faxatilis | __ waamt. «15. genaamt, — En Waar deze gevonden word, ib. Hier van een tweede foort. —_ 143. === Van wie, waar toe en hoe dezelve meet Waar ze gevonden worden. — ib. | _ gebzuikt word. : ib. eenn Een ander foort, Petten bullatus Pholas. N. Steenfcheede „ een foort van genaamt. 143-189. | __ de Moffelen befihzeven. zjr- 19E Tame flûa : $ ä hed EE BL AD-W YSER. mn Hoe en waar ze gevonden word. | ISI. 152, 191. == Haar vleefth befchreven. Ij2. =D Gewoelen van zommige „ hoe ze groeijen. ib. mann Des Schryvers opmerking daar over. ib Pholas lignorum, mede een foort van de Moflelen. 152. IQI. === Hoe en waar ze groeijen. 152. === Matthiolus ez Aldrovandus daar over aangebaalt. ib. men Deze zyn goed om te eeten , en lekker van finaak. ib. Piekenter. Zie Strombus lanceatus. Pila Porcorum. N. Varkens Bollen. 206. === Waar dezelve gevonden worden. ib. | 207. === Pifo daar over aangehaalt. 296. === Waarom Brafiifche Tophus ge- naamt. ib, === Waar toe d Amboinezen en Chine- zen dezelve gebruiken. ib. 297. meen Een ander foort, op Honimoa in een Koebeeft gevonden. 297. mn Des Schryvers gevoelen daarvan. ib. Pimpeltjes. Zie Callides verrucofze. Pinangttes „ een foort van Steenen be- Jchreven. 321: -- In twee foorten verdeelt. ib, == D' eerfle foort, de gemeene Metti- ca Pinang genaamt. ib. = Waar dezelve gevonden word. ib. == Hoe hy gebruikt word. ib. —— De tweede foort befchreven, — ib. == Word zelden gevonden. ib. —-- Tot Toetfteenen gebruikt. ib. Een ander foort Meftica Bras ge- naamt. ib. e= Waar dezelve gevonden word. ib. == Noch een ander foort , Scorodites Dn teslemd genaamt. ib. enn Waar deze gevonden word. ib. Pingan Batu. Zie Gififchotels. Pinna. N. Holftlerfchulpen. 153. == Haar verfcheide benaming. ib. 154. meen Ju verfcheide foorten verdeelt. ib. Pinna alba. 154. 192. == Voor bet Wyfke gebonden. 154. = Hier van verfcheide foorten. _ ib. & 8 zeen Waar deze gevonden word, ib. 192. enen Gelykt naar een Weftphaalfch Ham. VEK: == Word zelden gevonden. ib. === De Pinne worden Hamdoubletten en Steekdonbletten genaamt. / 154. Pinna lata befchreven. 154. 192. (=== Ook voor ’t Wyfke van de Pinna ge- houden, ib. metje. ib. === Waar ze gevonden word. 154. Pinna oblonga. KIT. Ketonen Haar langte en breedte, ib === Haar Dier befchreven. 153. De jonge Pinna befchreven. _ ib. Alle Pinnee hebben een Pinnewach- ter, Pinnophylax ex Pinnoteres genaamt. ib, 192. == De Wachter befchreven. 153. == Wat deze Wachter aan de Pinna ‘doet. ck AD === Verlaat de Pinna , als ze doot is. ib. === Waar de Pinne groeijen en haar op- ed badend houden. | ib. mn Worden tot fpyze gebruikt. Lon === Waar de befte gevonden worden. ib. 54e === In dezelve ook paerlen gevonden. 154. Pinnoteres of Pinnewachter. 25.15 ze 192. Waar by zyn verblyfplaats heeft. ib. Leeft in gemeenzaambeit met zyn vijch of oefter. 25.153 Neemt het ampt van Deurwachter waar, ib. Plinius daar over aangebhaalt. 26. Twee andere foorten van den Schry- ver in de Létterfchulpen gevonden. ib. Pifangites: Meftica Pifang, een foort mn en ee Tenendand wan Steenen befchreven. 326. === Hoe , en waar dezelve gevonden word. ib. Plinius beweert de onderlinge liefde der Waterdieren, zó. Bes Ook beweert hy 't voortteelen der Steenen. 3I4e Poa Sampo, een fort van Schotels be- Jebreven. 241. == Een verbaal, hoe dezelve eerft be- kent geworden zyn. 239. 2140. == Haar waarde in Sina. 24T. —- Hoe dezelve im Japan nagebootft worden, ib. Po. BLA D-W YSER. Podagra. Zie Cornuta nodofa. Podegra-kreeft , een foort van d’ Alate befchreven. EEZ. — Reden van zyn benaming. ib. Ponambar. Zie Ambra Chryfea. Porcellane minores : Bia 'T'sjonka. 117. 181. —- Reden van haar verfcheide bena- ming. ib. == In veele foorten verdeelt. 117.118. 119. 1êr. 182. zen Zyn bekent in de Kabinetten van den Heer Secret. Blauw , ez van den Heer Feitemaas. Porcellana guttata. N. Klipkouflen. 113. 180. mn Hier van een tweede foort, voor 2 Wyfje gebonden. Lis = Waar ze gevonden worden. ib. == Hoe ze van haar Dier berooft wor- den. ib. wann Hoe men ze zuivert. II4. v= Eene opmerkinge daar van aange- wefen. Welke tot de koft begnaam zyn. ib. = Tegengift tegens die fchadelyk zyn.ib. …—- Een voorval daar van aangewefen.ib. Porcellana lentiginofa. N.Kakkerlak- jes. IIj. Ir. men Hier wan een tweede foort, voort Wyfje gebonden, befchreven. 115. Porcellana litterata f. Arabica. N. Letterboorntjes of Arabifche Hoorn- tes. ee bet EER zen Worden voor Muzykhoorntjes gehou- den. I8r. mmm Hier van een tweede foort befchre- wen. ib. m= Rochefort hier by aangehaalt. ib. mm Eene aanmerkinge aangaande bet | Mannetje en Wyfje dezer Hoorn- tjes. ib. Porcellana major: Bia belalo. 113. mn Hier van veele foorten, 113-116. Haar verfcheide benaming. ib. == Waarom Porcellane genaamt. 113. Waarom Klipkouffen en Likhorens mn vn en pmen genaamt, ib. Porcellana montofa. 114: 180. ween Word de Kaap genaamt. ib. maen Word zelden gevonden. II4. ib. | Porcellana falita. N. Zoutkorreltjes. IIS. 18r. == Hier vanhet Wyfje befchreven. 115. —-- Zyn gemeen op alle flranden, en daarom weinig geacht. ib. Porfellein , waar van het den naam heeft. 116. 234, == Of het overeenkomt met der Ouden Vafa Myrrhina. 116. == J. Scaliger daar over aangehaalt. ib. 236, Ook Bellonius ez andere Schryvers. 116. Haar verfcheide benamingen. 235. By de Myrrhina van Plinius ver- geleken. ib, =— Hoe tn plaats van des zelfs eerfte makers wederom andere zyn te voor- fchyn gekomen. ib. = Onderfcheit tuffchen het Chinefche en Japanfche. ib. == Welk het befte is. ib, ——- Thomas Brown eu Linfchoten hier over aangebaalt. ib. _ Een nader befchryvinge van het Por- fellein. 236. -- Hoe het bereidt en gemaakt word. ib. —— Redenen van haar fchaarsheit. ib. Pofthorentje. Zie Cornu Ammonis. Prinfe vlaggetjes , een foort van de Blaas- jes, behoorende onder de Cochlez globofz. Oe Priftis , een getande Walvifch befchreven. | 276. Waar dezelve gevonden word. ib. Proef der Edelgefteenten. _290.29I. Pfeudopurpura. N. Baftaard-Purper- flek, een foort van de Buccina be- Jchreven. 95-173. 174e —— Reden van baar benaming. _ 95. ib. _— Js goet tot fpyze. == Haar Onyx waarom Unam Caftu- ri, dat is Onyx mofchata genaamt. ib. 174. =—- Waar ze gevonden word. 95.96. Hoe men ze handelen moet om tot Rariteiten te bewaaren. 96. Pugiles. N. Schermers „ een foort van d'’ Alate befthreven. rr. 180. Waarom Wyzers genaamt. ib, == Hier van 2 forten befchreven. ib. Hun BLAD-WYSER. men Hun frerkte befchreven. Lit me Waar ze gevonden worden. _ ib. …— Worden van d' Inlanders gegeeten ib. Puiften. Zie Balani. Pulmo marinus: Papeda Laut, een foor- te van de Zoophitabefchreven. 48. … DeAmboneefchePulmo befthreven.ib. == Word door de zon verteert. _ ib. mn Waar en wanneer dezelve gevon- den word. ib. —- Haar verfcheide benaming. ib. =— Gifinge , van waar ze haar oor- fprong heeft. ib. …— Waar toe ze gebruikt word. ib. Pygmei of Bergmannetjes befchreven. 254. …— Waar dezelve woonen. ib. n= Hun tempel en woonplaats befchre- wen. ib. Pylftaart , een foort van de Krabben be- Jchreven. DIAL =-— Ook Zeefpin genaamt. 2E ——- Reden van haar verfcheide bena- ming. rk wen Waar dezelve gevonden worden. ib. …— Hoe tot fpyze bereidt worden. ib. _… Zyn verdeelt in Mannetje en Wyf- je. ib. …—. Haar fchaalen tot medicyn gebruikt. ib. …… Een door den Heer Clufius ver- beeldt. ib. Pyrites. Zie Maas Urong. Q. Uadrans. N.het Quadrantje, een foort van de Chama afpera of Tweefchaalige Hoorntjes befchreven. 132. 186. …—- Word zelden gevonden. iet …— Waar het gevonden word. ib. Onakkers.ZieChama lutarta f,coaxans. Quallebootjes. Zie Carina Holothurio- rum. Ouikfraert, een vogel befchreven. 309. _— Hoe dezelve gevangen 15. ib, 2 In zyn neft een Meftica, Lapillus Motacilla gewaamtygevonden.1b.3 ro. ze. Hen ander verhaal van zoo eenen Quikflaert. — 310. Quikfraersfteen. Zie Lapillus Motacilla. Aaaz R. @ Adula. N. een Rafpe, een foort van de Pettines befthreven. 142.188. == Hier van een ander foort aangewe fen. ib. Ranulze. N. Kikvorfchen, een foort van de Pimpeltjes befchreven. 82.171. === Waar dezelve gevonden worden. 82. Rapa. N. een Knol , een foort van de Co- chlex globofe befchreven. QI. 172. == Word zelden gevonden. ib. Realgar. Zie AuripigmentumIndicum. Rechte Paarlemoerfchulpen ‚ een foorte van de Oefters befchreven. 157.193. Haar verfcheide benaming. ib, Hier van een 2% foort befchreven. ib. Waar toe vand’ Inlanders gebruikt. ib. Hoe de paerlen daar in groeijen. ib. Zyn verboden te vangen. Elon Waar dezelve gevonden worden. ib. --- Waar ze groeijen. 158. Remies, een foort van de Chama Iz- vis befchreven. ____mÁOr97. pam Enten ne nlanhenisnd === Waar ze gevonden word. 140. == Hier van verfcheide foorten. _ ib. ——- Worden tot de koft gebruikt. ib. == Hier van noch andere foorten Scherf: Jes genaamt , befchreven. ib. == Jets wonderlyks van deze aangewe- fen. ib, Remies Gargadja, mede een foort van de Chama levis, befthreven. 140. Ringhoorntjes. Zie V oluta marmorata. Rivierdorentjes. Zie Valvata {pinofa. Reviernaalden , een foorte vande Strom- bi befthreven. IOI. 176. —— Haar verfcheide benaming. _ 1oï. —. Hier van verfcheide foorten. _ ib, ——- Waar ze gevonden worden. _ ib. — Worden tot fpyze gebruikt. ib. Robyn. Zie Rubinus. Rollen. Zie Cylindri. Roode Lappen. Zie Foetus Cancro- rum. Roode Wormtjes door Sebalt de Weert omtrent Rio de Platas in groote me- nigte gezien. 28. Roftrum Anatis. N. Eendebekken , een foort van de Solenes bivalvii be- fchres \ BrLc A DeW XS ER. Jchreven. 149. 190. == In twee foorten verdeelt. ib.1gr. === Hoe de eerfte foort tot de koft be- reidt word, 149. ISO. == De tweede foort befchreven. 15O.| ezen Waar ze gevonden worden. ib. -- Noch een derde foort befchreven. ib. Rubinus, een Robyn , een foorte der Edelgefteenten befchreven. 283. == Hun verfcheide benaming. ib. == Waarom Permatta genaamt. ib. == Hier van verfcheide foorten. _ ib. =— Alle Robynfoorten in 't Sineefch, Sia Liudfi, dat is Granaatkorrels genaamt. ib. = Hoe ze gevonden , en van wie ge- bruikt worden. ib. Rmge of gegrannleerde Kuipersboor. Zie Terebellum granulatum. Ruige Trommelfchroeven. Zie Strombus angulofus. Rykdom van eenen Radja befthreven. k 242. Ryskorrels, Zie Nuflarellarta granulata. S. S Agitta marina : Safappo Laut. N. Zeepylen of Zeefpatten befchre- Ven, 43. = Ju twee foorten verdeelt. ib …—. D'eerfbe foort befchreven. ib. …— Waar dezelve gevonden word, ib.44. == Hoe en waar ze grocijen. 43. mn Hoe ze gevangen en gezuivert wor- den. | ib, == De tweede foort befchreven. ib. men Deze veroorzaakt groote pyn, als men hem aanraakt. ib. =— Waar deze gevonden word. 44. == Haar verfcheide benaming. ib. men Waar in deze van d eerfte verfchilt. ib. == Hoe deze tot een geneesmiddel ver- frrekt. ib. =- t Qudat door dezen temant aange- daan hoe genezen word. ib. Salamandrites , eeu foort van Steenen , Gecko-fleen genaamt, befchreven. 308. == Hun verfcheide benaming. ib. = Waar dezelve gevonden word. ib. —- Hoe gezuivert word. ib. Sal Ambonicus : Garam Ambon. 337. == Van d Amboinezen meer geacht als oprecht Zout. ib, „=== Hoe, en waar van het gemaakt word. ib, === Hoe 't zelve tot fpys en geneesmid delen gebruikt word, ib, === Waar het hout, waar uit dit Zout voortkomt ‚ gevonden word, ib. 339. “== Wat hout bier toe begnaamis. 338. Samaar , een foort vand’ Alatae befchre- ven. II2. Sangites. Meftica Sanga , een foort van Steenen befchreven. 324- ——- Worden tot Toetfteenen gebruikt. ib. == Hoe en waar dezelve gevonden wor- den. ib. Sanguis Belille : Dara Belilli , een foort van de Tethya befchreven. 46. =- Waar bet waft en gevonden word, ib. 47. == Daar over de Heeren Y.Wyker- floot ez Radja Salomon aaxge- haalt. ib. == Hoe het tot fpyze bereidt word. ib. == Hier van 2 foorten befchreven. 47. =_n tGevoelen des Schryvers daar over. ib. — Reden van haar benaming. ib. -— Hoetot geneesmiddelen gebruikt, en waar toe dienftig. ib. — Haar waarde befchreven. ib. Sapbyr, een foorte van Edelgefteenten befchreven. 283. = Zyn verfcheide benaming. ib. Sardius, mede een foort van Edelge- fleenten. ib. 284. _— Waar dezelve gevonden word. 283. === Waarom roode en geele Achaat ge- naamt. 284. _—- Hier van verfcheide foorten. _ ib. Sardius , Achates eu Onyx hebben groo- te gemeenfchap met malkander , en maken zomtyds een mengzel van een wierden fleen. 289. Satfchico of Satfcheo , een foort van Alabaft befchreven. 286. 330. mn In drie foorten verdeelt. 330. BL AD-WYSER. meen D' eerfte foort is verfcheiden van koleur. D ib. == Waar toe dezelve gebruikt word. ib. == De tweede foort, t° onrecht voor den fteen Jafpis gehouden. ib. =—- Waar toe deze gebruikt word. ib. -_ De derde foort, Lychnites Sinen- fis genaamt. ib. 331. === Waar die gevonden word. Ba. == Daar mit veele zeldzame figuuren ge- maakt. ib, == Hoe d' oprechte Satfchico zyn moet. ib. === Op wat plaatfen dezelve gevonden word. ib. Satyne Rolletjes. Zie Cylinder niger. SchaalvifJcben, in drie foorten verdeelt. | 57.58. == Hoe dezelve groeijen. 58. Scheppertje. Zie Hauftellum. Scherfjes. Zie Tefte, en Remies. Schermers. Zie Pugiles. Schildpadhoorn, een foort van de Por- cellana major befthreven. _ 116. mmm Hier van een nitmuntende bewaart in 't Kabinet van den Heer Secret. Blauw. ib. Schooltrompetten. Zie Solen arenarius. Schulppeerlen. Zie Kat-oogen. Scolopendrites , een foort van Steenen befchreven. 308. == Hun verfcheide benaming. ib. =- Der Chinezen bygeloof van den zel- ven. ib. Scorodites. Zie Pinangites. Scorpioen. ZieCornuta nodofa. Scorpioentje, een foort van de Murices befchreven. 86. 172. Sepites: Meftica Sontong, een foort van Steenen befchreven. 31 … Reden van zyn benaming. ib. ——- Waar dezelve gevonden word. ib. —- Waar toe by gebruikt word. _ ib. Serpentuli, eeu foort van de Cochlez _ globofe befehreven. 92.173. =---- Hier van 2 foortes. Or. — Waar dezelve gevonden worden. ib. Sery-Oefters. Zie Oftreum Cratium. Siamfche Zeeappels , een foort van d’ E- chinometra, befchreven. 34 Aaaj3 en In 2 forten verdeelt. ib, — D' eerfte foort befchreven. ib. === Waar toe dezelwe gebruikt rworden. ib, === De tweede foort befchreven. ib. Ondervinding van den Schryver aan- gaande deze Zeeappels aangewefen. ib. Silices Cryftallizantes : Batu Dam- mar. 234. == Hier van verfcheide foorten. _ ib. == Waar ze gevonden worden. _ ib. —— Waar naar ze gelyken. ib. Siflo of Landflekken , een foort van de Cochlex globofe befchreven. 92. == Worden op MakkafJar driederlei ge- vonden. mt ib. Slangekoppen , groote, een foort van de Porcellana major befthreven. 114. 181. === De kleine , ook een foort van de Por- cellana major, befchreven. _ ib. == Waar ze gevonden worden. 114. === Noch een foort, blauwe Slangekop- pen genaamt. ib. r8r. Slangen ‚ waar uit de leen Ophitis voort- komt , befchreven. 305--308. Slangefteenen. Zie Ophitis Selonica , dc vera. Slechte Cauris. Zie Thoracium quar- tum. Siykrolle. Zie Cylindri. Slykflekken , een foort van de Cochlez globofe befshreven. O7 Smaragd, een foort van Edelgefteenten befchreven. 283. — Des zelfs verfcheide benaming. 3b, ——- Waar dezelve gevonden word. ib. -—- Hier van flukken , hebbende de groot- te van een hand, gevonden. _ ib. Worden weinig in Sina gevonden, en daarom by ben dierbaar. _ ib. Solen: Cappang, een foort vand’ Een- fehalige Schulpen, befchreven. Eh dn. 185. Hier van 5 foorten aangewefen. 123--126. 185. 125. 185. dende Solen anguinus. _- Groeit aan de klippen. ib. BiA De SER, == Hier van een tweedefoort. 125. Solen arenarius. N. Zandpyp. 124. 185. -— Haar verfcheide benaming. ib. = Gelyken naar Koedarmen. ib. —-- Haar langte en dikte. ib. sen Worden tot fpyze gebruikt. ‚124. mer. Ook tot tegengift gebruikt. ib. = Ook tot Blaashorens , en daarom Schooltrompetten genaamt. EZS. == Waar ze gevonden worden, 124. Te 10 == Waarom ze niet recht zyn. 124. Iës. …—- Bygeloof der Inlanders van deze Hoornen. I24. =— Zyn by d° Amboinezen in geen ach- ting. ib. === Nadere befchryving van deze Hoor- nen. 124. I25. Solen lignorum. N. Boorworm.125.185. =—- Haar verfcheide benaming. ib. == Waar naar ze gelyken. ib, eden Waar ze groeijen. ib. en Zyn fchadelyk aan de fchepen. ib. ==ern De grootfte hier van mede tot genees- mddelen gebruikt. Eijk De vierde foort , Zie Denticuli Ele- phantis. 124. De vyfde foort van de Solenes befthre- ven. 125.126. 185. -—- Waar deze gevonden word. _ ib. Solenes bivalvii. 149. 190. == Haar benaming in verfcheide talen, ib. == Hier van verfchetde foorten befchre- ven. 1D. == Hoe, en waar ze gevonden worden. 149. == Worden gegeeten. ib. mn Hoe men de Solenes vangen moet. 150. Sonneftraalen. Zie 'Tellina virgata. Sperma Ceti. Zie Ambra alba. Spinnekoppen, Zie Tribulus. Spiritus Salis doet verfcheide werkingen op gout, zilver, &c. 204-205. Spookjes. Zie Voluta fpeétrorum. Spooren. Zie Calcar. Sproetjes. Zie Lentiginofa. Sn arenaria: Kuyperkreeft : Loc- ky. 4e = In 2 foorten verdeelt. ib. Squilla arenaria ‘marina beféhreven. 5. = Reden van zyn benaming. ib. == Zyn verblyfplaats. 5.6. menen Hoe hy gevangen word. ib. — Hier van een ander foort befchre- ven. ib. Squilla arenaria terreftris befthreven.4. == Reden van zyn verfcheide benaming. 5. men Zyn verblyfplaats aangewefen. ib. =-- Hoe hy gevangen word. ib, -—- Van d'° Inlanders tot fpys gebruikt. ib. Squilla lutaria: De Modderman: U- dang Petsje, een foort van Kreef- ten befchreven. 6. =— Waar dezelwe gevonden word. ib. == Zyn verfcheide benaming. ib. == Js flecht om te eeten. ib, Steatites , een foort van Steenen befchre- ven, 294. == Waar dezelve gevonden word. ib. Om den zelven te bekoomen, dooden d’ Indiaanfche Koningen een menfch. ib. =—- Waar toe hy gebruikt word. _ ib. Steekdoubletten, Zie Pinna. Steekelige Kafketten. Zie Cafhdes tu- berofz. Steekelkrabbe. Zie Pagurus. Steene Kogels befchreven. 2153-2540 =—- Waar dezelve gevonden worden. ib. =—- Waar toe ze gebruikt worden. 254. == 1 Kluchtig gevoelen der Inlanders van dezelve. ib. Steene vingers befchreven. 253-254 —- Waar dezelvegevonden worden. ib. — Waar toe van d Inlanders bewaart, ib. ——… Hier van een ander foort befchreven. 255 Steene Vylen, op Fava befchreven. 253 =-- Van wie, en hoe ze gemaakt wor- den. ib. Steenen tot verwen beguaam. Zi — In blaazen, mieren en gal der men- fehen gevonden , niet onder de Me- ftice gerekent. 293: -- Uit eenige venynige Dieren. 308. …— Uit verfcheide vogels. 311. NE 5/4 BLAD-WYSER. meene Hebhende de gedaante van verfchei- de Schulpen. 314. 315. —_ Die by geval in eenige boomen of vruchten komen. 326. 327. = Die by geval een ongewoone gedaan- te hebben. 327.328. 329- Steenfcheede. Zie Pholas. Steentjes tot de Cochlexr globofx be- boorende. | 93: == Hier van verfcheide foorten. ib. Stella marina: Bintang Laut befthre- ven. 39. mn In vyf foorten verdeelt. _ ib. 40. men D' eerfte foort befchreven. 39. == Haar benaming in verfcheide taalen. | ib. == De tweede foort , Stella marina minor genaamt, befchreven. ib. =-n Waar dezelve gevonden word. ib. me De derde foort , Stella marina quin- decim radiorum genaamt. ib. = Waar dezelve gevonden word. ib. == De vierde foort, Stella marina quarta genaamt , befchreven. ib. 40. mn Js de grootffe van alle. 5 === Haar benaming in werfcheide taa- len. 40. me Waar ze gevonden word. ib. == De vyfde foort , Stella marina quinta & Scolopendroides ge- naamt , befchreven. ib. w_ Reden van haar benaming. ib. — Waar deze gevonden word. _ ib. mn Alle deze foorten in 't gemeen on- bequaam tot de koft gebonden ‚maar dienen tot aas voor de viffchen. ib. | == Aanmerking , hoe deze Zeefterren haar in florm en onweêr bewaaren. ib. maen D' eerfte en vierde foort hoe by die van Hoeamohel tot de koft bereidt. ib. I 76, Sterretjes, een foort vande Porcellanz | —- Paluftris. ib. minores befchreven, 117.182. | —- Waar dezelve gevonden word. Tor, Stok-Oefters. Zie Oftreum radicum. |—- Haar verfcheide benaming. ib, Stompje , een foortvand’ Alata befchre- | — Hoe tot Jbyze bereidt. ib. | ven. EE2. | Palufteis lavas: TOI. 176. zeen Hier van een tweede foort, de ge- |=” Waar deze gevonden word, Io. plekte Krab genaamt. ib. | == Zyn beguaam toi de koft. Ee ib. maen Noch een ander foort , de geele Krab |-—- Mangiorum. ib. 177 genaamt, ip. Strombus. N. Naalde: Sypot. 99. 175. === In veele foorten verdeelt. ib. === Primus f. fabula. N. een Elze of Maripriem. 100, 175. nnn Heeft een wenynig beentje , waar mede geftoken ‚ doodtlyk word gehou- den. 100. === Secundus, Dr Zoe —. Tertius. is == Hier van verfcheide foorten. ib. === Quartus, ib. == Word zelden gevonden. ib. Eri Quintus. 100, 176. === Ook zelden te vinden. ib. _— Dentatus. ib. == Hier van een ander foort, van d° Eilanden Luflapinjos gebragt, de y- wvoore Marlpriem genaamt, ib. —- Septimus. ib. =— Oétavus, f. lanceatus. N. Pie- kenier, ib. === Nonus, f. granulatus. N. Ge- granuleerde Naalde. ib. EN Chalybeus. N. Zeilmaalden. ib. === Caudatus albus. N. Witte Tuit- jes. ib. — Hier van verftcheide foorten, _ ib. En Caudatus granulatus. ib. ee Waarom Tuitjes genaamt. ib. sal Tympanorum f. ‘Tympanoto- nos. N. Zrommelfchroeven. ib. == Waar dezelve gevonden worden. ib. zene ‘Tuberofus. ‚N. Geknobbelde Tuit- jes. ib. Eel 5 Angulofus. N. Ruige Trommel Jchroeven. IOI. 176. me Fluviatilis. N. Riviernaalden. ib -— Haar verfcheide benaming. ib. ——- Waar deze gevonden worden. ib. — Worden tot fpyze gebruikt. ib. =e Hier van een tweede foort, Tor. D. | Waar dezelve gevonden word. ib. venne Word BLAD-W YSER. men Word tot fpyze gebruikt. IOr. == Onder. de Rariteiten bewaart. ib. Suafla , een.mengzel van verfcheide me- taalen. zor. =-- Met het Eletrum antiquorum vergeleken. ib. —… Des zelfs waarde. ib. “me Waar toe van d' Inlanders gebruikt. ib. mn Js twederlets t. w. Nativum eu Artificiale, ib. | = Het eerfte , Eletrum nativum genaamt , befchreven. ib. —- Waar het. gevonden word. ib. == Word in groote en kleine klonters gevonden. ib. mmm Hier van een ongemeen groot fluk tot een ffoel Seu ib. = Der Inlanders vreemt gevoelen daar van. ib. een zen toe zy bet eertyds gebruikten. ib. =…_ Js een ER koper, ib. =… Het tweede, Ble@&rum artificia- le genaamt, befchreven. ib. = Hoe het bereidt word. ib. ----- De proef , of bet goet is. ib, - Des zelfs gebruik aangewezen. 203. Bygeloof der Inlanders daar van. E derdenteed ib. __ Des zelfs waarde en goet gebruik. dn > | ib. ann Welk Suaffa niet goet is. ib, Noch eenander foort, van de Ma- lesjers „ Maas Mouda genaamt , be- fehreven. ( ib. Het zwarte Suafla befthreven. ib. =—- Waar toe het gebruikt word. ib. == By het Aurichalcum of Orichal- cum antiquorum vergeleken. ib. | 204. me De Perfiaanfche Komngen hunne drinkvaten uit rood Sualla gemaakt. ib. men Hier by detextvanEzra, vin. 27. aangebaalt en verklaart. 204: == By het Chafmal , waar van by Ezechiel , 1. 27. gewag gemaakt word ; sbrislelm ib. een Ook by het Chalcolibanon, waar van in d Openbaaringe van Joannes, nan lem tem L1s. en u. 18. gewaagt word, ib, —-= Bochartus Mer over aangehaalt, | ib. — Het Javaanfthe Suafla hoe gemaakt word. ib. == Waar toe het gebruikt word. ib. — Des zelfs waarde. ib. Succinum terreftre , eeu foort van Hers befchreven. 340. == Waar bet gevonden word. ib. == Haar benaming in verfcheide taalen. ib. == Een ander foort, Dammar felam. genaamt , befchreven. ib. == Hoe het beproeft word. ib. = Noch een ander foort, die op’t Ei- land Mauritius gevonden word, be» Jebreven. ib. == Of dezelve uit boomen of uit zee woortkomt , is onzeker. ib. Suliei, een foort van Steenen tot verwen begnaam. 11e ——- Waar dezelve gevonden word. ib == Hoe tot een geneesmiddel gebruikt. ib. 1E: Afelbordjes. Zie Rechte Paerlemoer? Schulpen, Talpa. N. een Mol, een foort van de Porcellana major befchreven. 115. Ir. === Waar toe van d' Inlanders gebruikt. ROE Tambokfche Donderfteenen befchreven. 209. ‘Tana Bima, een on van aluinachti- ge aarde befchreven. 2I9. ——-. Haar verfcheide benamingeu. ib. =—- Waar ze gevonden word. ib. ——… Hoe ze bewaart word. ib. -—- Waar toe ze gebruikt word. ib. Tegenwerping van den Steen Ombria beantwoordt. 13 Tejang wat bet zy, des zelfs gebruik AANECWEZEN, IO. Telline befchreven. 145. 189. —— Ju verfcheide foorten verdeelt. ib. Fellina arenofa. bi ib. mn Hier van verfcheide foorten. veer Haar en A _ __ A se BL AD-W YSER. mmm Haar Dier befchreven. IAS. | == Waar ze meeft gevonden worden; == Spuit water uit door z Pypen. ib. 106. mn Waar ze gevonden word, ib. | Terra Aurifabrorum. Zie Marga. den Heeft paerlen by baar. ib. 146. | —- Nuffalavienfis. Zie Marsa. me Waar wee deze. Schulpjes gebruikt \Tefte. N. Scherfjes, een Horte vande worden. | 146. Chama afpera befthreven, 1 32.189. ze Waarom Bia Bocaffan genaamt. ib. | —- Hier van 2 foorten. I32e …— Hoe men ze zuivert. ib. | —-- Waar ze gevonden worden. —_ ib. Tellina cultriformis. 147.190. | --- Zyn goet tot fpyze. ib. mn Waar ze gevonden word. 147. | Tefta peCtinata. N. Wilde Scherfjes. ib. me Wegens haar zeldzaambeit vooreen |'Tethya, vleefchachtige uitwaflingen be Rariteit gehouden. ib. | _ fübreven. 46. wam Behoort mede onder de Solenes. | —- Waar dezelve gevonden worden. ib. | 150. | —- Haar verfcheide benaminge. _ ib. Tellina gari. M. Bia Bocaflan. 4. T'horacia. N. Borflfukjes, een foort Blaftor ex Blaftol. 146. 189. van de Porcellane minores befchre- === ds mede water fpuitende. 146. ven. 117. Ir: =—- Waar ze gevonden word. ib. | In 't gemeen Caudiì of Cauri ge- = Waar toe ze gebruikt word. 146.190. haamt. | ib. Tellina levis. 148. 190. | -—- In 4 foorten verdeelt. ib. = Hier van verfcheide foorten. _ ib. | Thoracium oculatum. N.Witoogjes. ib. Tellina piëta. 147. | -—- Van deze zynverfcheide foorten. ib. == Waar ze groeit. | ib. | === Worden Brandvlekjes genaamt. ib. =- Word tot Bocaflan gebruikt. ib. 182. Tellina faxatilis. 146. 189. | Thoracium ftellatum. N. Sterretjes. mn Word weinig gezocht. 146. 117. 182. Tellina violacea. 147.190. | Thoracium vulgare f. Cauricium. N. …— Word zelden gevonden. 147. Gemeene geele Cauris. ib. a Waar en wanneer ze gevonden word. | === Verftrekt by d’ Inwoonders van Bene ib. gale en Siam voor gangbaar gelt. ib. …—- Waarom Sonneftraal van Baguala|-—- Hier van noch andere forten, genaamt. ib. Condage genaamt. 117 Tellina virgata. N. Sonneftraalen en Thoracium quartum. N. Slechte Cau- Sonnefchulpjes. 147-190. ris. ib. 118. 182. —== Waar deze gevonden word.118.182. == Hoe tot een geneesmiddel gebruikt. …— Waar ze gevonden worden. 148. ee Worden niet tot de koft gezocht. ib. —…. Hier van 4 foorten befchreven. ib. | 118. Waar de vierde foort gevonden word. \'Tigrites: Tygerfleen: Meftica mats- | ib. 1go. jang. 294. Tellinites , eeu foort van Steenen be- | -—= Waar dezelve gevonden word. ib. fchreven. 314. | se Hoe, en waarom in den zelven ver- — Waar dezelve gevonden word. ib. febeide figuuren verbeeldt worden. —— Waar toe gebruikt. 315. ib. 295. Terebellum. N. een Kuipersboor , een |= Der Indianen bygeloof van den zel- foort van de Strombi of Naalden ven. 294. befchreven. Tor. 176. |--— Js vereert aan den groot Hartog er Hier van verfcheide foorten. ib. van Toskanen. ib. … Eenander foort op Java in de herffe- erebellum granulatum. N. Ruige * 4 Ai 5 men van een Renofter gevonden. ib. of gegrannleerde Kuipersboor, een de foort van de Volute befthreven. |= Deze U t Maleitfch , Meftica ab- 106, 178 \ badac genaamt. ib. B b b ween ÍS BL AD-W YSER. en Js -by-de Maleiers in groote waarde, om dat hy daar van ingenomen de koorts verdryft. ib. …— Een ander Renofter-ffeen op Bata- „via gevonden. ib. mn Ben derde foort uitde herflenen van een Olypbant op Jambi gevonden. ib. er Een 4” in de herflenen vaneen wild ‚ Koebeeft op Manipa gevonden. 295. ‘Toede Baija , een foort van de Cha- ‚ma levis befchreven. 140. == Waar ze gevonden word. ib. mr Hier wan zkleinder foorten befchre- VEN. ib. Toetfteenen,. Zie Coticula. fj Zoetfteen van de. Kuft. 252.335. _—- Waar dezelve gevonden word. 252. == Ffranicalla genaamt, ib. == Waar toe by gebruikt word, ib.3 zie === Waar van by gemaakt word, 335. Tollen; Zie Trochus. Tooten , anders Volute genaamt, be- Jehreven. 107.108. mms Hier van verfcheide JEE Torentje. Zie Turricula. ‘Fribulus, N. Spinnekop. M. Baur ‚Lemon, eeu foort vande Murices …… befchreven. 86.172. meen Hier van een tweede foort befchre- ‚ven. ib. weer Deze word zelden gevonden. ib. == Zyn Unguis waartoe dienftig. 86. enn Kammetjes en Neetekammetjes ge- wiamt. ib. 172. == Waar deze foorten gevonden wor, hdens \ns ib, Trochus, Bia Gucullan. MN roles ==za Een foort van Hoorntjes befchreven. 74. 168. nad Hier van4foortenbefchreven. 74. men D' eerfte. foort, ‘Trochus primus Ái-maculofus genaamt, — 74168. e= Haar Beide befchreven. 74. men De tweede foort, Trochus fecun- dus f. granulatus genaamt. 74. 168. wann Reden van dezer beide verfcheide benaminge. WEA. PR foort; EE rochs tertius{, Een ei 8 longevus befëbreven. | 74. 168. vbn Bis Schildie befthreuen. a | ib. -_ Het Dier befchreven. ib. -—- Waar deze gevonden word. 74. 75. == Waarom Langlevende_ Tollen ge- naamt, 74e. == Der Indianen bygeloof daar van aan. gewezen. ib, == Ondervinding desSchryvers hier van, en zyn gevoelen , waarom zy zoo lang leven. ib, == Worden by de Beeren vergeleken. 75. = De vierde foort , ‘Trochus quar- tus genaamt. ib. 168. == Alle deze foorten zyneetbaar, uit- genomen de derde. Zi =… Hier van meer foorten ‚ doch niet waardig te befchryven. ib. ‚ Trommelfchroeven. Zie Strombus. ' Twuinfteen. Tsjanicalla. Zie Toetfteen van de Kuft. Tsjanko, eeu foorte van Hoornen, on- der de Buccina gerekent. 98. =—- Met de Pfeudopurpura vergele- ken. ib. == Van dezelve worden Armringen gen maakt. ib, = Alan Koning of Koningin befchreven. | ib. 99. == Waar zy gevonden worden. 9g. —— Hun waarde aangewezen. ib. Fsjerondsjung, eeu mengzel van zwa- vel en aluin, befchreven. 217 == Waar het gevonden word. ib. 218. -— Hier van verfcheide foorten. 218. le Haar werfcheide benaming. ib. == Waar toe het gebruikt word. ib. == Haar kracht befchreven. ib. Tubalkain, of Ay de konft van Diamans ten te flypem geweten heeft, is on- bekent. 283e Zie Cepites. Luitjes. Zie Strombus caudatus albus ; granulatus & tuberofus. Tulpen. Zie Balani. ‘Turbinata, anders Buccina genaamt ; Jh. |. befchreven. 39e Faurricula. N. het Torentje, een foort van de Buccina bef/chreven, 98. 174. =- Hier van verfcheide foorten. ib. Furricula flis cinta , ook een foort van de Buceina. 98. 175- ‘Turricula granulata, ook eeu foort van de Buccina, befchreven. ib, eee Flur eten P - - had E | 8 BLAD-WYSER. === Hier van een tweede foort , waarom Paternofters genaamt. ib. ‘Turricula plicata. N. Geplooide Toren- tje , ook een foort vande Buccina. ib. == Van deze zyn verfcheide forten, doch tot twee betrokken. 98. Turris Babylonica. N. Babylonifche Toren , een foort van de Buccina befchreven. 97.174. == Reden van deze benaminge. ib. == Hier van verfcheide foorten. _ 97. Twee Steenen uit de vruchten van een Cafuaris-boom befchreven. wi. Zygers. Zie Voluta ‘Tigerina. Tygerfteen. Zie Tigrites. Tygerstong „ een foort van de Chama levis befehreven. 140. 187. =— Hier van verfcheide forten. 187. Tylos, een foort van Azellus befchre- WEN. 38. == Reden van zyn benaminge. ib, …— Plinius daar over aangehaalt. ib. Tympanotonos. Zie Strombus Tym- panorum. Ut leen foortvandeGochlez globofe befchreven. g1.173. m_ Hier van verfcheide foorten. ib. =— Waar ze gevonden worden. _ gr. Uimbilicus granulatus be/shreven. 72. = Hier van verfcheide foorten. _ ib. Umbilicus marinus. M. Matta bulan. N. Maans-oogen befchreven. _ ib. „_- Reden van haar benaming. ib. Umbilicus marinus niger. ib. == Waar deze foorten gevonden wor- den. ib. mn dlle worden ze Maans-oogen ge- naamt. ia == Haar eivenfchap aangewezen. 71. == Waar toe ze dienftlig zyn. ib. === Noch een ander foort uit de Middel- landfche zee, waar toe dienftig. 73. Unguis odoratus:Sche-Chelet: Unam, een foort van Dekzels befchreven. 87. me Waar toe ze gebruikt worden. ib. mann Vergeleken met een Bas in de Mu- zyk. ib. maen Hier van verfcheiae foorten. 87--90- B Urfa-Cancer: Udang Laut Leber , een Joort van de Kreeften befchreven. 3-4 == Waar hy gevonden word. 4. zeen Zyn benaming in verfcheide taalen. ib. Urfule. N. Beertjes, een foort van de Porcellange minores befthreven.118. Urtica marina: Culat Laut, een foort van de ZLoophita befthreven. so. === Met de Porta Marina vergeleken. ib. mn Waar-ze gevonden word. ib. === Hoe ze geplukt , en waar ze gevan- gen word. ib. === Haar benaming in verfcheide taalen. ib. == Hoe ze tot fpyze bereidt worden. ib. V. PAD Noachs-Schulpen. Zie Chama montana f. Noachina. Valvate, een foort van d. Eenfchaali- ge Hoorntjes befchreven. 75.168. — In veele foorten verdeelt. 75.76. 77. 168. 169. Valvata ftriata: Bia'T'sjonkil befchre- VEN. 77-169. == Hier van weele foorten befchreven, 77.78.79. 169: 170. Variole. N. Mazelen , een foort vande Porcellana major befhreven. 115. Iër. =- Hier van 2 foorten. ib. -— Welke de mooifte zyn. IIj. Varkens-bollen. Zie Pila Porcorum. Varken-fleen. Zie Hyftricites, Vafa Porcellanica. Zie Porfellein. Venus Hertje , een foort van de Cha- ma afpera. 143. —- Hier van verfcheide foorten. _ ib. —- Waar in baar waarde beftaat. ib: …- Word gevonden in't Kabinet van Juffr. Oortmans, als ook van den Heer Vincent; die voor de befte ge- houden worden. | ib. __…. Een ander foort, het dubbelde Ve- nusbartje genaamt , zynde een foort van de Pedtines. 143. ie Voor een van deze 6o Ducatons be- taalt, I44- 2 Ver- Brin ned & ER. verdeling van Zeeflekkenen Schulpen uit | Verfcheide redenen over’tverfteenen der Plinius. IÓ1. 162. Verhaal van Sebalt de Weert, hoe eu waar by de zee vol roode wormijes gezien heeft. „28. =e Wan zeker fchipper , hoe by de zee eerft wit , daar na bruinrood gezien heeft; en de verklaaringe der In- landers daar over. 29. mien Van den Ed. J. van Wykerfloot aangaande d oprechte Dara Belil- li. pun 46. == Van Radja Salomon Koning van Adimantutu aangaande het San- guis Belille. 47. == Van een zeker Chinees, die door bygeloof gedreven eenen Chamttes woor veel gelt koopt, en zyn weder- waren met den zelven. _ 130.131. = Van een bichtenden Steen in een Bia Garu, gezien. A ee == Wan twee groote Oefters ‚ door den Gouverneur Robbertus Padbrug-, 133 ge gekregen. wen Van Pater Martinus wegens den Sinefchen Admiraal Sampo aangaan- de de diere Gift-Schotels. 249. 241. == Van Cafparus Scotus van verfchet de nachtlichtende zaken en voorval- len. 250. se Van Herbert. ib. 251. — Van Andreas Cleyer van den Am- ber. 261.262. nn Van den Steen Dracontia. …_ Steen. 321. == Van d' Armilla magica of Armil- la Demonis. 326. Vermiculi marini: Wawo. 31. mn Wanneer en waar ze gevonden wor- deu, SI. 93. 54: En Hoe ze gevangen worden. ib. = Weranderen met de Maan. 51.52. == Waar uit zy voortkomen. ee! —- Hoe tot fpyze en ander gebruik be- | Hier wan verfcheide foorten. reidt worden, ER = Welke niet eetbaar zyn. 53: Verruca teftudinaria , een foort vande Eenfchaalige ongedraaide Hoorntjes befchreven. === Waar ze gevonden word. 122. 184. 123, 307. == Van eenen gevonden Calappus- | Volutr: Bia Tsjintsjing. N. Wellen. | me Hier van verfcheide foorten. ‘oe Reden van haar benaming. Voluta flis cinéta. loornen en Schulpen. 316. 317. 318. Verfcheide Vuurfteenen. Batu A pi. 225. == Welke de befte zyn. ib, Waar ze gevonden worden. ib. 226. Vergeleken met den Achaat. 225. Waar toe ze gebruikt worden. ib. Hoe men ze klooven moet. ib. 226, Ben van den Schryver gevonden, voor den Enorchis by Plinius ge= honden. 226. Vefpertilio. N. Vleêrmuis , een foort van de V olute befchreven. 103.177. == Hier van verfcheide foorten. _ ib. —— Haar gebruik by d’ Amboinezen en ahead ken Boëtonders. 103. IO4. == Reden van haar verfcheide bena- ming. IO4, Vice «Admiraal, een foort van de V o« Jute befthreven. 108. ib, Vifchdrek. Zie Ambra Chryfea. Vifchopblaazer geseeten, hoe miet dode- Lyke is. 20. ‘ Vitellus. N. eenDooijer , een foort van de _Cochlex valvata befchreven.7 5.168. —-- Waar dezelve gevonden word. 76. Virtellus compreflus , ook een foort van de Cochlex valvare. 76.168. _— Waar naar ze gelykt. ib. Vitellus pallidus , een ander foort van de Cochlee valvate. 76.169. -—- Deze de Joode genaamt: 76. Vleêrmuis. Zie Vefperulio. Vliegefcheetjes. Zie V oluta arenata. 102. 177. 102. —- Hier van verfcheide foorten.ib.177. Voluta arenata. N. Zandhoorntjes of Vliegefcheetjes befchreven. 1O6.1 78. —- Hier van 2 foorten. ib. Volurta cinerea. N. Affchepoefters- ib, _— Word zelden geheel gevonden. 106. Voluta fafciata. 106. 1 EE ib. …… De derde foort is de zeldzaamfte, en SpeldewerkskufJen genaamt. ib Hier by een ander foort , groene Kaas genaamt. | * Ld if BLAD-WYSER. Erba Word zelden gevonden. Voluta filofa. 106. 178. Voluta fluviatilis. ib. aen Waar deze gevonden word, _ 107. sen Van d Inlanders gegeeten. ib. == Js bitter van fimaak. ib. ee Word onder de Panskroonen gere- kent. ib. Voluta maculofa. N. Geplekte Katjes. Io5. 178. mn Hier van verfcheide foorten. ros. Voluta maculofa granulata. N. Ge- granuleerde Katjes. 106.178. Voluta marmorata. N. Marmerhoorn- tjes „ ook Ringhoorntjes genaamt. Yo4: 177. me Haar Dier omftandig befchreven, 104.105. mma Js goed om te eeten. Ios. en Van deze worden ringen gemaakt. ib, s- Haar koleur dringt niet door. ib. == Hoedanige tot ringen gebruikt, en ‘zommige met gont beflaagen worden. | zi: Voluta muficalis. N. Muzykhoorn , A. …_ B. C. Boekjes en Letterhoorns ge- naamt. “EO2. 177: Hare vlakken by letteren vergeleken. 103. …— Hier vaneen 2% foort befchreven. ib. -- Worden tot Armringen gebruikt. ib. Voluta pennata. 105.177. en Wan deze zyn verfcheide foorten.ib. A =n De tweede foort , hoewel gegeeten word, is echter venyaig ; waar van een voorbeeld aangewezen. 105. …— Word Zitverlakengenaamt. ib. 178, —… Degeele foort, Korboenders en Gou- delakens genaamt. ib. Voluta fpeêtorum. N. Spookjes. 106. | 178. == Waar ze gevonden worden. ib. =—- Waar naar ze gelyken. 106. Voluta Tigerina,. Ni Tygers. 103177. wer A MIC plekken verbeelden werfcheide gedaanten van Wolken, 8. 103. …—. Waar dezelve gevonden worden. ib. Woorval van een Ooft-Indifch Schip. 28. women Aan zekere Juffrouw. ib Ib. ‚=== Aan zeker Schip omtrent Manado. ib. Vreemt gevoelen van Plinius aangaande den Steen Dendritis, 320. Vreemt voorval tuflchen eenen Arent en den Nautilus. 64.65. Vruchten van den Arbor Excoecars maken de viflchen bitter en ontftel- len den buik. | Io. Vulfella. N. Baardnypers , een foort van de Welling befcbreven. 148. 190. ze. Hier van verfcheide foorten. 148. == Worden in menigte by malkander gevonden, ib. == Hoe men ze handelen moet. _ ib. W. Afel-yzer , een foort vande Cha- ma Íevis befchreven. 140. 187. Wadaat, wat daar door verftaan word. : | De men Volgens den Schryver komt het over- een met Cauris. ib. === Word tot zieraat gebruikt. ib. Water en olye uit de Cumans getrok ken, waar toe dienftig. 2 Waterproef van gout en zilver. 198-201. Waterfteen. Zie Clabbeken. Wawo. Zie Vermiculi marini. Weeze. Zie Kat-oogen. Wellen. Zie V olutz. Wendeltrapje, een foort van de Bucci- na befthreeven. 98. 161. -— Hier van maar drie bekent. 1Ór. == Wie daar van bezitters zyn, en waar ze gevonden worden. ib. —— Haar waarde. ib. Weft-Indifche «Admiraal, een foort van de Volutz befchreven. 108. Wilde Kat befchreven. 300. Wilde Scherfjes; een foort van de Cha- ma afpera befchreven. _ 132 1êg. Wilde Varkens waar gevangen, en hoe gedoodt worden. 295. _— Waarom vande Jagers, Strandjut- ten genaamt. | iD. …— In der zelver herffenen word de Steen Aprites gevonden. ib. 296. Ebb 8 Ji BLA D-W-Y SER. ann In der zelver galblaas kleine hoeki- ge Steentjes gevonden. 298. Winkelbaak , een foort van d’ Oefters be- fehreven. — B 1 org. =— Hier ban 2 foorten. ib. Witoogjes. Zie Thoracium oculatum. Witte Jamboezen , een foort van de Por- cellana major befchreven. 114-181. == Worden weinig gevonden. II4. Witte Tuitjes. Zie Strombus. Witte Zeefpatten. Zie Zeepylen. Wit Water: Mare album: Ayer Poë- ti, ne 247. ——- Waarom de Melkzee genaamt, 248. _— De tyd, wanneer zulks gefchiet, aangewezen. j ib, == Door welke winden het veel of wei- nig komt. ib. =— Waar het gevonden word. ib. —-- Eene opmerking daar van. ib. == Waar het verblyft. ib. 249. -_ Des zelfs eigenfchappen en uitwer- kingen, 249. == Waarom moeilykom’erinteviflchenib. = Eenige vreemde voorvallen daarvan aangewezen. ib. -—- D' oorzaken daar van onbekent. ib. == 't Gemeen gevoelen daar van met re- denen wederlegt. ib. 250. =— Des Schryvers gevoelen. 250. ——- Hier van een ander gevoelen: ib, =— 4 Zelve met het Phofphorum li- quidum vergeleken. ib. == Cafparus Scotus aangebaalt we- gens verfcheide nachtlichtende zaa- ken en voorvallen. ib. men Van den Schryver ten opzichte van 1 Wit Water verworpen. ib. == Een ander werhbaal van Herberts aangewezen. ib. 251. Wolkjes, Nubecule , een foort van de Volute befshreven. 103: 177. = Hier van 2 foorten befchreven. ib. =— Deenefoort, Tygersgenaamt.103. Wydmondige Pimpeltjes, een foort van de Caflides verrucofs befthreven. rn Dl men Waar ze gevonden worden, 82. X KX Ulaneefche Letterfchulpjes , een foort van de Chama levis be- Jchreven, 140. -—- Waar ze gevonden worden, ib. ne Hier van foorten. s ib, Xulafche Eilanders ende Ternatanen zjn zeer bygelovig tegen het vergift en de Tovery. > 33e == Wat zy daar tegen gebruiken, ib. === Ben kluchtig verbaal daar van aan. wezen. | ib. 8 Nee Sariffa, of Cattam Catappan ; een foort van Krabben befchren ven, 18. 19. Yvoore Maripriem. Zie Strombus den- tatus. Yzer is zeltzaam in Indiën. 205. === Op wat plaatfen het gevonden word. ib. -— Waar het befte gevonden word. ib. =—- Hoe en waarom het in Indiën ligt verteert. ib. = Hier uit eenige ringen door den Pen nimbaan gemaakt , en aan de Ja- waners door den zelven vereert. ib. 206. === Waar omtrent veel bygeloovigbeit van hen gebruikt word. 206. Z. Z Adelfchulpen. Zie Oftreum placen- tiforme. ' Zandhoorntjes. Zie V oluta arenata. ‘Zandpyp. Zie Solen arenarius. Zeeappels beföbreven.” 29. 30. 336. Zie Echini. |= Hier van verfcheide foorten. 30. 3r. . ADE —-- Hun benaming in verfcheide taalen, 30. = Met de Krabben vergeleken. 336. Zee-arent , Haliaëtos genaamt , befchre- ven. 309. —— Hoe gevangen en gedvodt. ib. -- In den zelven de Steen Aëtites pe- regrinus gevonden. ib. ze In zyn neft noch een ander Steen ge- vonden, ib. eenn Bygelovigheit ‘der Inlanders daar maza OUR= BL AD-WYSER. omtrent. Zeekreeft. Zie Locufta marina. Zeelnizen. 22. Zie Cancer Perverfus. Zeepenzeelen , eert foort van de Solenes bivalvii befchreven. 150. mm Hoe en waar ze gevonden worden. ib. == Hier van 3 forten aangewezen. ib. Zeepylen of Zeefpatten befchreven. 43. —…— Hier van 2 foorten. ib. mn D'eerftefoort, Witte Zeefpatten ge- naamt. ib. mn Waar ze groeijen. ib. —… Hoe ze gevangen en gezuivert wor- den. ib. —… De tweede foort befchreven. _ ib. == Wanneer ze pynveroorzaken. ib. == Waar ze gevonden worden. 44. = Haar benaming in verfcheide taa- len. ei, m- Waar voor dienftig , en hoe ze ge- bruikt worden. ib. Zeepypen. Zie Solen. Zeerealen. Zie Echinus planus. Zeefthellingen, een foort van d’ Echi- nus planus befchreven. … Waar ze gevonden worden. Zeeflangen. Zie Solen. _ Zeeflekke. Zie Limax marina. Zeefpatten. Zie Zeepylen. Zeefpek. Zie Lardam marinum. Zeefpin. Zie Pylftaart. Zeefterren befchreven. 39.40. Zie Stel- la marina. 3/; ib. DRUK EF hol Regel lees Ze 23. (Thorax) 16. 5. Cattam 18. 28. Gi 29. he: Echinus ze de Oculus 3x 24 prima f. oblonga, 33: lj fecunda f‚ rorunda, 44: 39- Zoophita 49. 40. Ooft Mouflon 69. op-de kant. 3- genaamt QI Sr Arenlarta Pag.281.291. 295-297. 301-303. 30. J11.317: FLT: 335- bove ib. |= Waar toe ze gebruikt worden. 40. === Hoe zy haar in florm bewaaren. ib. Zeilmaalden, Zie Strombus chalybeus. Zilvere Pierings. Zie Rechte Paarlemoer- fchulpen. — Zilver, hoe ’t zich vertoont op andere Gingen behbalven den Toetfteen. 201. Zoolen. Zie Solen. Zoophita of Plantanimalia befthreven. 44e Ben Ji 3 foorten verdeelt. ib. 45e =— De tweede foort befchreven, 45. = Hier van 2 foorten. ib. == D' eerfte foort, Phallus marinus genaamt ‚ verbeelt een mannelyk lid. | ib. == Waar dezelve gevonden word. ib. == De tweede foort, Phallus marinus verrucofus genaamt. ib. =— Waar deze gevonden word. ib. =—- Haar benaming in verfcheide taa- ete 8 ib. mn Van wie, waar toe en boe ze ge- bruikt worden. ib. Zoutkorreltjes. Zie Porcellana falita. Zwardtmondtjes. Zie Valvata fexta, Zwart Suaffa. Zie Suafla. Zwart Zand befchreven. 2230 — Waar en wanneer het gevonden word. ib. 224. = Wreemt gevoelen der Favanen, van waar het komt. DLJ — 24 Zelve is yzerachtig. 24e … Hoe en waar toe bet gebruikt As 1D. A USRSESN, Pag. „ Regel « lees gr. 4e Arenlaria 7. _„Arenlarias ; 132. 18. Cardiff , 137: 26. is in ’ jaar 1 39. 10. levis 168. 18. Laciniata. I92. 20. Oftreis. ok 34e Eigentlyke 286. 29. Satfchico , 298. _ lees 296. naan gelieveden B, Lute leezen III. Boek, Bl NDE 2 ai. Res, ei Rr (Re KS sd zt ae vn ich ie wee ge dd ss En an he 5 a, TAN ip Ak 5 5 Ee RE En Cr 5 5 : 5 je % Dina . Ke k X wi: Pig 5 | DN kl radi Ë | Y } Si Ee 8 | Nd er pe h ee 2 5 È 8 | © “ ki $ E 3 | | | | Af ë us, Ka W il | e * ' É } € k 4 ki | | | ‘ nn — E | | | = he Ld En Nt ú f | a . » di N À - Pp | ú AN 4 7 Ù 1 \ ENG ni \ N % NS N ‚ : “a i k Nl N ° < râ f | bj * * d 7 Ê . AS pn î N | en & ä \ > 3 ? - / e, is 3 8 8 f î | 4 } ie kt \ À 5 4 ' 7 r 4 A 5 4 … he - k 5 | - $ jk N 4 | | Î . AN ì 4 … 7 e ;Ö 4 es | “ \ r | enn AE 8 À ‘ f î t " * í i « id k irelf. A j Md t ë k | 7 EN, . vx Li 4 í ï > wed ir, , ‘ 5 008 zl i v N s í e : k Ö