glad iK Hi ï ï Gratin He Dn kijk HEiieE rrd a HE Fee ara EE HEER on dn il E | an Be Hi fj Hi ii: at HE DN HH tú Ae Hert EEE Hs fn d shit HD | Re Brkrlikr En 5 nt sd Ee 1 a di i AE jg B 1 EEEN HEE ererikd Bn adt st HE RAE EERE ie ; HE ; ú / B LA ' ie u if miEL a tit air RER Ei, tink ij Ief 4 |, Ertl 1 bi 7 ï hik sE f f Erle i Hen dn den ú br EETL a ied E RER EA ú 5 reta teck Hen dn sttgtearhesn ie die gE gn glen it Hf Ri kh: on wke Ed SEE H gi EEDE: Tied gn unt zendt ekain, he s en eit fik r it En tielt i labs a, 8d gn EN een da AE | Hi beer ! f He | metel Hi kj fi ij REP Ht dE EE bit gi Lt dt ï B giste EE ne Ha de H HE 5 def ij leit etrdek KE, a oe ie Hirs He in a teid Kpn fi dE te Hete Á rake HE zike rn EH Bilenedethadspbekehte ij RTE BEMETEN HEERE VOREG ah EERE HE ARE KERA HE EE H Ht sek ahah KN T ad birth it HEE { UT n :) ii bit GRE HSE erhalten i On ATLEET st gin dn Ait 4 tet Meet ket HRA BEER AAE BHE jr HEE Hi En i Hi HEt HEEREN tiedskr En oe haf HE Ki ite a En ú 5 it Hitt REE HAAR Hr Hf Ee: KEE an ge He E | Ee En KEE ai ek Et He on HEHE dn ï Bet ï Hi EEEN, ne riet Dn HE RE ke nut ai Hi EESTE EERE ij ej he riet ij En Tj Hein Eelke nie ie de He di EEE MEE BEASEEHEENE 4, Eheim if EERE zee on ij Hi oh bl ik 4 hd) a a HERRE i a Dn id it Rn KE 5 ij Mi HE Oe vanf it EI ik idd Erde ‚Pest f Ai He EE HE Hij ii HE kt Ee int ie H hek B Ee EE tte Hi GE ú Ki ERA Hie HE HEA Ee bi zl ï Hele if Hi tt if kek heit HRE 4 KI ur dta HERE je rak te, on dn gl ii dre AAE Hel ; bet H Ka ij HE ds a He a KH 5 Ki cl Han Hb rad EL En ik HEt ij bt He hij oe HA Er a En EEN EELDE reeht Hf Et En je 5 Á on EERE Le sitten EHEER A EL Hen Te BEREA is HEERE dee HEEN BER HEEE ij a HE Ee in id Hi de f En HE ket ge HEEE EEE KANE EEEN: oe En HI HEEEL LER H GEER REEN baat een { Hf Erie RTEEKENED riehedgeetedel HEt hadj dr nikake : a batik: k 10 in iin { : Hi ij É He B AE EE a ij if gn En en zi gelet steht BAE ait Hi k$ de Hd Kr En on mi atis a HE Do de En AE ttl Hi Hs ah ie Rn tit litnlg ' HE rit: En ie HOE Ga HR He Hi haa zet di en HERGA H KEEL hi steht He W ia an EE HEEE EEE He HRE HEEE MEELEBEEEKEEESEEELERAET B HEERE Ht fi Lo Î dn rt : HK ï HE Ki Hebt Ki 4 E HE ii Ki ' HR Et dE hi ie LEE ai } ed it on bn gid dn ii hijr HCE BEE on hel: iik HH He Sr kt zi EE Hi HE ki Kin ij is a titie he EAR stbrle He KEE KN t di Een en ik Kij HEN Dn in telgen rif Ki H zi ken HEE EERE il bel pee Á ha en Ee KE hi i Kie A HEN in He EEn Keert: Hi Hit it dn Hin EEH ik EEE it 14 tirigl 4 FIE / Zg TS Tv 7 De ei Ld | ir s | / BA 1 =de PEEN iS |E: eg Ey Enten 1392 AW W-Gibs50n-Invt PEN) k En Rm | DE jn et kan Ps tat! het NN 1e EENIGE PLANTEN VAN DAT EILAND _TOEGESCHREVEN, — INLANDERS ZAMENGESTELD, — J.K. HASSKARL. Eri Bi d & ’ … n ke, ned ER en ee en ee er en en wait se «ie Gates; we Nd DP ” rde SEE r ah % f LE, maagden 4 & ' * ED s dn: à en & ” vint { gE ri hi * Ker ved At 4 EN Pr win E « zie AANTEEKENINGEN OVER HET NUT, DOOR DE BEWONERS VAN JAVA AAN EENIGE PLANTEN VAN DAT EILAND TOEGESCHREVEN. GEDRUKT BIJ J. G. LA LAU TE LEYDEN, AANTEEKENINGEN OVER HET NUT, DOOR DE BEWONERS VAN JAVA EEMGE PLANTEN VAN DAT EILAND TOEGESCHREVEN, UIT BERIGTEN DER INLANDERS ZAMENGESTELD DOOR J. K. HASSKARL. LIBRARY NNT IN NEW YORK BOTANICAL GARDEN. TE AMSTERDAM, Bis JOHÄNNES MÜLLER.- 1845. TK 32,4 Li 32 Zoekt en aj zult bitden, Marta. VIE. 7. AAN DE EERVOLLE NAGEDACHTENIS VAN WIJLEN Z. EXC. DEN GOUVERNEUR-GENERAAL NEERLANDSCH INDIE M'. PIETER MERKUS, WORDT DIT WERK MET DE GEVOELENS DER INNIGSTE DANKBAARHEID 8 ad Ps hb n = ” En BAR) Ak # - 3 bek | rr „dl Bk EE 1 ek FAA df OPGEDRAGEN Den Schrijver. LIBRARY VOORREDE. NEW YORK BOTANICAL G A RODEN. Andien ik hier aan het Nederlandsch Publiek een werkje aanbied, dat over het nut van omtrent 900 planten handelt, die in de gezegende gewesten groeijen, welke, on- der den scepter van Nederland, meer en meer toenemen in inwendigen bloei en nut voor het moederland, zoo is het om slechts in geringe mate terug te geven, wat mij door het Nederlandsch Bestuur op Java gegeven werd, name- lijk, de zoo weelderige natuur des plantenrijks van dat zoo heerlijke eiland te onderzoeken. Elk wetenschappelijk onderzoek heeft echter ten doel, vroeger of later ten steun te dienen ter witbreiding van den handel en de welvaart van het menschdom. Hetzij nu, dat die welvaart door huishoudelijk gebruik, door technische of geneeskundige aanwending worde bevorderd, de handel zal al ligt daar- van partij moeten trekken, om ook aan andere gewes- Se ten dezelfde voordeelen te doen toekomen, die eene streek ; boven andere kenmerken. Van dit gezigtspunt witgaande, „ heb ik mij moeite gegeven, om op de onderscheidene rei- al zen, die ik in het belang van den Plantentuin op Java ypmoest ondernemen, zorgvuldig op te teekenen, wat de in- SSlander over het nut en gebruik der planten, die in zijne gm DEC 21 VI bosschen groeijen, wist te zeggen, en dit vervolgens be- kend te maken, ten einde anderen aanleiding te geven, die opgaven nader te onderzoeken en later tot algemeen nut in gebruik te brengen. Om deze reden heb ik niets weggelaten, wat de inlanders mij omtrent het nut der ver- melde planten wisten te zeggen, ook zelfs dan miet als geen dadelijk nut ter aanwending door den beschaafden Europeaan er wit kon getrokken worden, zoo als b. v. ten aanzien van bijgeloovig nut,nu eens aan deze, dan weder aan gene plant toegeschreven. Ih heb daarom niet slechts het geneeskundig, maar ook het huishoudelijk en technisch gebruik medegedeeld; — echter opzettelijk er niets bijge- voegd, wat reeds door de kunde en nasporingen van Eu- ropeanen in hunne werken is verhaald; want zoo doende zow ik toch geen volledig iets tot stand hebben kunnen brengen, en de eenvoudige mededeelingen der inlanders waren ligtelijk op den achtergrond geschoven. Ook nu han dit werkje volstrekt niet op volledigheid aanspraak maken; het zal slechts aanleiding geven, meer en meer de opmerk- zaamheid te bepalen bij de menige verborgene schatten, welke Java in zijne bosschen en plantenrijkdom bezit, welke nu, meestal zonder waarde, ja onbekend , eeuwen lang wachtten, alvorens algemeen in den kring der bruikbare zaken opgenomen te worden. Ik moet nog eenige weinige woorden zeggen omtrent de inrigting van dit werkje. Ik heb de meest Sundasche plantenbenamningen naar het Nederduitsche alphabet gerang- schikt en de Nederduitsche wijze van spelling gebezigd. Hier verdient echter opmerkzaamheid, dat dezelfde plant, op onderscheidene plaatsen, tot groot ongerijf voor den Eu- ropeaan, verschillende inlandsche benamingen heeft; min- der zeldzaam echter wordt dezelfde inlandsche benaming Vv aan onderscheidene planten toegekend. Om deze ongele- genheid weg te nemen, heb ik, zoo veel mij mogelijk was, door bijvoeging der verschilllende benamingen derzelfde plant en van de in de stelselmatige plantenkunde gebezig- de latijnsche namen, de bedoelde planten eenigzins ge- tracht te bestempelen, en daardoor het werkje ook voor zul- hen nutig te maken, die of niet met de inlandsche bena- mingen bekend zijn, of in gewesten wonen, waar aan de- zelfde planten andere namen worden gegeven. Dat er ech- ter bi het bepalen der planten wel eens vergissingen heb- ben plaats gevonden, zal ieder beseffen, die met zulke werkzaamheden eenigzins bekend is; slechts dit geloof ik er te moeten bijvoegen, dat ik mij sedert 1838 veelvuldig bezig heb gehouden met de naauwkeurige opname der in- landsche benamingen en met de vergelijking van die plan- ten, welke in den Plantentuin te Buitenzorg reeds bestemde benamingen hebben, om alzoo de synonymen te kunnen mededeelen. Ook voor het vervolg zal ik dit punt zorgvul- dig in het oog houden en de dan ontdekte feilen zoeken te verbeteren. leder verschillende, op boven vermelde wijze bestemde plant, heb ik met een doorloopend nommer voorzien , en hetzelfde N°. ook weder bij de inlandsche synonymen ge- voegd, zoodat ik daarop de andere kon terugwijzen. Ver- volgens heb ik bij iedere plant, van den wortel tot den stam, de takken, bladen, bloesem en vruchten overgaande, die deelen opgenoemd, welke in eene of andere betrekking tot eenig doel gebezigd, en tevens aangewezen hoe en bij welke gelegenheid dezelve gebruikt worden. Ik heb mij, bij het opnoemen, van ziekten, zoo veel mogelijk onthou- den, Europesche hunsttermen te bezigen, maar veeleer de zichte duidelijk omschreven en de inlandsche benaming VIII er nevens gesteld, ten einde geene aanleiding tot het ver- moeden te geven ‚ dat ik eene opgevatte meening als zeker- heid wilde doen doorgaan. Ik behoef hier geene voorbeel- den aan te halen, zij zijn bijna op iedere bladzijde te vin- den. Ik vertrouw, dat men dit niet als een gebrek van mijne mededeeling zal aanmerken , maar bedenken, dat ik zoo weinig mogelijk bij de eenvoudige beschrijving en me- dedeeling der inlanders wilde voegen. Aan het einde van het werkje volgen nog twee lijsten ; de eene alphabetisch de generische plantennamen der weten- schappelijke kruidkunde bevattende, de andere eene optel- ling van het onderscheiden gebruik, gerangschikt op eene wijze die gemakkelijk te overzien is, met bijvoeging der Ns, welke ten dien opzigte moeten opgeslagen worden, als tot hetzelfde doel wordende gebezigd. Ik vertrouw dat deze laatste lijst miet weinig tot gemakkelijk gebruik van het werkje zal bijdragen; en zoo ik ééne verdienste bij het opstellen heb, buiten het verzamelen der bouwstoffen wit den mond van de inlanders, dan mag het wel deze lijst zijn, die een overzigt geeft van de menigvuldige gelegen- heden, bij welke de inlander zulk eene menigte planten aanwendt. Mogt wit de bekendmaking daarvan ook eenig nut voor het moederland voortspruiten, dan is het doel be- reikt, dat ik mij bij de witgave van dit werkje heb voor- gesteld. J. K. HASSKARL. AANTEEKENINGEN OVER HET NUT, DOOR DE BEWONERS VAN JAVA AAN EENIGE PLANTEN VAN DAT EILAND TOEGESCHREVEN. (Uit berigten der Inlanders zamengesteld.) A. 1. Akar Tjamakka of Tjamakka molw (Diaxella mon- tuna BL.) De wortel van deze plant wordt, gelijk het hout van 314 Kajoe garoe, verbrand, om door deszelfs welriekenden geur aan kleederen eene aangename lucht mede te deelen; ook wordt hij fijn gewreven en bij lendenpijn uitwendig gebruikt. 2. — wangi (Axdropogon muricatus L.) Deze fijne worte- len worden gedroogd en tusschen de kleederen gelegd, om een? aangenamen geur mede te deelen; zij worden ook aangewend , om bij zaken ingepakt te worden, die men voor kakkerlakken wil vrijwaren. 3. Alangalang of Euri (Zmperata Koenig Palis.) De bla- den en wortels zullen versch als thee gebruikt, bij bloedwateren spoedig verligting geven. 4. Ambiet of Tengtjek tjaa (Naucleae sp.div.) De wortelen en het hout worden bearbeid tot stelen van werktuigen, daarin uitmuntende, dat zij niet ligt scheuren of breken. De gewre- vene bladen worden op de lies ingewreven bij moeijelijke water- lozing , waardoor korreltjes gelijk aan (Biedjie ketan) rijstkorrels uitgedreven worden en het water eene roode kleur verkrijgt (graveel?). Tot hetzelfde doel worden ook de heele of fijn gewrevene stekelach- tige vruchten in water geweekt (1—2 uren lang); hiervan wordt 1 2 de helft gedronken ende andere helft op den buik ingewreven ; zie ook (6) Ampelas. 5. Amis mata (Ficus Ribes Rwptr. et F. coronata Rwpr.) De fijn gewrevene bladen worden op de buik of lendenen gesmeerd bij (sakkiet proet moelas) kolijk en ongeregelden buikloop. 6. Ampelas, Amplas of Hampelas (Ficus politoria LAM.) De sappen worden des ochtends nuchteren door hen; die moeijelijke waterlozing hebben, aangewend en , zoo als bij (4) Ambiet beschreven is, (kerkewun SUND.) gedronken. De bladen, die ruw zijn op het ge- voel, worden gebezigd tot het af wrijven en polijsten van fijne houtwerken. 7. Ampelas aroy (Ficus obtusa vene Deze penissen staat in nut gelijk aan N°. 6, 8. — badak (Ficus sp.) Ook deze dant staat in nut gelijk aan Ne, 6; doch de bladen zijn grof en geven dus geene zoo fijne politur sle! die van Ampelas. 9. Andong burrum en A. heedjoh (Dracaena ferrea Loud. atrosanguinea HASSKL. en et. rubens HASSKL.). De jonge bla- den worden over het vuur gebraden of gekookt en met rijst gegeten , bij-bedorven maag (sakkiet atie), en indien het eten niet meer smaken wil. In de oude bladen wordt rijst ingewikkeld en dan gekookt, waardoor dezelve (Nassi Mal. Kedjoh SunD.) eenen aange- namen smaak (hiboek) ontvangt. 10. Angrit (Nauclea sp.) Het hout is niet bijzonder le, wordt ook ligt door de witte mieren aangetast, en daarom slechts tot haloe’s d. ì. stampers bij de rijstblokken gebruikt, 11. Angrit (Nauclea lanceolata Br.) Het hout, hetwelk zeer sterk is en door de’ witte mieren enz. miet wordt aangetast , wordt als bouwhout aangewend. 12. Angsana (Pterocarpus indicus Wip.) Het hout munt uit door zijne fraaije aderen, en wordt daarom veel tot fijne hout-. werken. gekruikt, zoo als scheden van krissen, golloks enz., stoe- Ien , tafels enz. De sap, welke door insnijding in den stam wordt verkregen , wordt tot polijsten en ook tot donkere verw voor meu-. bels, waarop zij ingewreven wordt, aangewend; daarbij dient de sap ook tot geneesmiddelen wordt in het tandvleesch- van kinderen. ingewreven, indien ‘het ‘eene witachtige kleur aanneemt (sakkiet baroessoe). — Deze boom wordt in het Javaansch Sono genoemd ; waarvan de naam: Zonnehout voor «Sono-hout. 3 13. Antannan gedeh (Hydrocotyle astatica L.). De bladen worden raauw en afgekookt als toespijze bij de rijst gegeten. 14. — lumboet (Hydroootyle splendens Br.) De bladen wor- den in water gelegd; na eenigen tijd wordt dit gedronken en ook de bladen gegeten bij kolijken (sakkiet proet moelas), indien men van binnen gedurig beweging gevoelt. 15. Aren of Kawoeng (Saguerus saccharifer Br). De bast- achtige stof, welke zich tusschen de bladstelen om den stam. be- vindt en zwart van kleur is, wordt toek of injoek genoemd ; men wendt dezelve aan tot het overdekken van met atap kirey of andere soorten van atap gedekte huizen, waardoor deze eene groote duur- zaamheid ontvangen, doch ook (bijzonder in het begin) ligt vuur vatten; van de fijnste deelen daarvan wordt tonder gemaakt, door bijvoeging der verbrande bladen van (126) Aroy tjaratoeng ; de min- der fijne deelen worden tot touw geslagen of ook met kalk vermengd aan zulke plaatsen vastgeslagen, waar men houten stijlen zetten wil, om deze tegen witte mieren te bewaren, De grovere deelen worden van den bergbewoner dikwijls voor schrijfpennen gebruikt. De bla- den, welke nog niet ontwikkeld en nog in den eindknop ingeslo- ten zijn (het hart, Dodol Sunp.), worden als zeer lekkere toespijze bij de rijst genuttigd, ook bij hitte des ligchaams voor geneesmiddel gebruikt; beginnen de bladen zich te vertoonen, zonder reeds open- gevouwen te zijn, zoo worden zij afgesneden, gedroogd en later in stukken gesneden, tot het inrollen der cigaren zoo als de gemeene man ze rookt, doch worden deze bladen hiertoe minder geacht dan die van de Nipa-palm. De oude bladen worden wel eens, hoe- wel zeldzaam, tot het dekken der huizen (atap aren Mal, of hateup kawoeng SUND.) aangewend. De stam dient om er instrumenten tot de vischvangst (kawoels) van te maken. Het merg des stams wordt gestampt, dan in water uitgewasschen, dit weggegoten en het bezinksel bewaard, hetwelk eene vrij goede sago oplevert, die hoofdzakelijk dan van den bergbewoner wordt gebruikt, indien door vele regens de rijst op zijne bergrijstvelden (gaga’s) niet geslaagd is. De bloemsteng, na zich behoorlijk ontwikkeld te hebhen, wordt met een hout (709) week geklopt, en drie à vier weken la- ter afgesneden, waarna er eene groote menigte zoet en ligt geel sap uitloopt, dat zeer aangenaam en gezocht is (Toewak of T. aren); doch ieder kan het gebruik daarvan niet verdragen , wordende hij 1 % + den’ een of anderen hevige buikloop daardoor veroorzaakt, Indien er geene middelen daartegen worden aangewend, zoo wordt deze palmwijn spoedig zuur en kan men er dan eenen goeden azijn uit maken; doch hij wordt hiertoe minder aangewend , maar meestal vóór de gisting tot suiker (goela djawa, goela ietam) gekookt, die bij de gewone bereiding eene vrij donkere kleur heelt, en meer of min vochtig is. Wordt zij echter met meer zorg behandeld, zoo wordt dezelve ligt geel, hard van korrel en vrij droog. Deze suiker is een artikel van groot belang voor de Preanger Regentschappen en Bantam. De half rijpe vruchten worden met de schil in vuur gebraden, (de laatste, welke eenen zeer onaangenamen, krassenden smaak heeft, weggeworpen); de vleezige zaden zijn zeer aangenaam te eten, ook wordt daarvan eene Roetjak goelang galieng gemaakt. 16, Aroy (Ojct) astrawoeloe, A.tarawoeloe of A. tawoeloe (Cissampelos hirsuta Marr, et Stephaniae sp. div.) De bladen worden in de handen gewreven en met suiker vermengd, waaarbij de massa het aanzien van eene groenachtige gelei (Tjamtjouw) ont- vangt. Deze wordt met water aangemengd, en in heete dagen bij ziekte gedronken, zijnde dit een lekkere, koele drank, die ook hoofdzakelijk bij hitte over het geheele ligchaam (sakkiet badan pennas) en koortsen wordt gegeven. — Zie ook Aroy tjamtjouw. 17. — babaliengbiengan. Zie Aroy tjaliengtjieng, 18. — balang of A. tjarioe (...-...-?). De klim- mende stam hiervan wordt gestampt en daarmede het hoofd gewas- schen , waardoor het ongedierte gedood wordt. Ook wordt dit ge- stampte met urin vermengd en tusschen gespleten bamboesstokjes vastgehouden, op zulke rijstvelden enz. geplaatst , waar door wilde varkens te groote verwoestingen worden aangerigt, waardoor deze zul- ten worden afgehouden. De kleine, eenigzins wrange, vrachten wor- den gebraden en bij de rijst gegeten. De sappen des stams worden bij bloedigen buikloop en hitte des ligchaams gedronken, en bij de- zelfde ziekten de buik met de gestampte wortelen ingewreven. 19. — badoejoet (Trichosanthes villosa Br). De sappen dezer slingerplant worden gedronken bij buikloop, indien de ontlas- ting wit is. | 20. — balang katinggi (..-.-.-.-..?). Desappen, die zich uit den stam dezer slingerplant laten aftappen, worden bij moeijelijkheid in het wateren gedronken. 5 21. Aroy bali landak of A. seuseurehan ( Modecca sp.?). De bladen met die van (105) Aroy plassarie vermengd en gewre- ven, en bij eenvoudigen buikloop de buik daarmede ingesmeerd. 22. — baloempang. Zie (126) Aroy tjaraioeng. 23. — beleh gedepeh (Xaxthorylum scandens Br.) De bast wordt gestampt en op zulke plaatsen in het water gelegd , waar zich alen ophouden, welke daardoor bedwelmd worden, uit hunne gaten komen en sterven, zonder voor het gebruik der menschen nadeelig te worden. 24. — bobontangan (Bryoxnia scabrella Br.) De kleine, ronde, roode vruchtjes worden raauw bij de rijst gegeten en gelijken in smaak zeer op die van komkommers. 25. — bodo landak. Zie Aroy kibarera boelet. 26. — boeboeloetang (Spermacoce hispida LL). De stengels en bladen met die van (105) Aroy plassarie gewreven worden bij buikloop op den buik gesmeerd. 27. — boeloe. Zie Aroy kawoijang. 28. — boengboeroetoe of A. kitjoeboeloe (Cissxs sp.). De vruchten, welke veel op druiven gelijken, zijn eetbaar. _29. — daauwn koentoet of A. kahitoetan (Paederiae sp. tr De sappen dezer slingerplant en de fijngewrevene bladen worden inwendig toegediend bij de buikziekte van de inlanders, proet beng- kak genoemd (opgezetheid van winden), ook kan men den buik daarmede inwrijven. De bladen, welke om hunne onaangename lucht niet ten onregte reden tot den naam gegeven hebben, worden desniettegenstaande van den inlander raauw bij de rijst gegeten. 30. — djaroelang. Zie Aroy kidaloeang. 31. — doedoerenan (alle soorten), (Elaeagnus sp. omn.). De vruchten hebben een zoet, daarbij echter eenigzins zuürachtig vleesch , hetwelk aangenaam is te eten. 82. — gadel (Milletia sericea W.&A.) De wortelen en stam worden met een stak hout zoo lang geslagen tot dat zij week worden, en dan op die plaatsen in het water geworpen, waar men visch van- gen wil, wordende daardoor de visschen bedwelmd en gedood, zonder dat het eten derzelven aan den mensch eenig nadeel doet. 33. —garoet gedeh (Mimosa asperata Wip.) De sappen geeft men aan kraamvrouwen te drinken, waardoor haar buik spoc- dig weder in orde komt. 6 „34, Aroy glaga (Salaciae sp. div). … Het hout wordt voor bij- zonder goed brandhout gehouden. fj 35. — goengsieng. Zie Goengsieng. ee à 36. — gontang (Trichosanthes pubera Bi.) De ranken wor- den in stukken gesneden , de daaruit droppelende sappen laat men in het oor vallen, indien men niet goed kan hooren (torek tjeuli SUND.). „87. — gurrung (Stephaniae sp. div.). De sappen dezer slin- gerplanten worden ter verkoeling op versche wonden gedaan; tot dat einde snijdt men de ranken in |stukken, en blaast aan het eene einde in dezelve, waardoor op. het andere. einde de sappen uitloopen , die men dadelijk op de wonden doct. 38. — gurrung boddas (Stephania rotunda LOUR.) Da ran- ken worden zonder eenige toebereiding bij ksnndaabes tjang- keng Sunn.) om de lenden gewonden. 39. — hamproe boggo (Bryonopsis af Br.) De sap- pen worden aan de kinderen, die sterk aan wormen lijden, te drinken gegeven , waarna zij. de wormen dood ontlasten. 40, — harendong (Marwmia muscosa BL.) ook Tl sadoannn aroy genoemd. De sappen worden tegen buikloop gedronken, indien. de stoelgang met bloed vermengd is. De vruchten, welke eenigzins zoet zijn , kunnen gegeten worden. 41. — hariang of karokkot (Cissus repens LAM.). De bladen hiervan worden in plaats van zuring gebruikt; zij worden tot dat einde in pisangbladen ingeslagen en over het vuur gehouden, tot dat zij slap worden, Ook wordt met deze bladen hout afgewreven, om de aderen beter te doen voorkomen en aan hetzelve glans te geven. 42, — hariang burrum, Bungburrumani Assam of Hasseum (Cissus discolor Br.) «Ook de bladen hiervan worden om hunne aangenaame zuurte veelvuldig gebruikt, en dikwijls raauw, ook bij maagpijn (?) (sakkiet atie) gegeten. 43. — hoenjoer boeoet. (Kadsura scandens BL. et Sphaeros- tema axillare B1.). De sappen worden bij kolijken (sakkiet proet moelas) gedronken ; tot hetzelfde doel worden. ook de bladen en de vruchten gegeten; de laatsten zijn wat wrang van smaak. — A4. —jutton (convolvuli sp. div.). De witte melksap wordt ter verkoeling op versche wonden gedaan; geiten , kidangs en apen zijn groote liefhebbers van de bladen. | 29. — kahitoetan. Zie nes daauwn domnont 7 45. Aroy kalayar (alle soorten),(Frichosanthes.Bryonopsis RXB. sp. permultae). De sappen worden aan kinderen, die zeer met wormen geplaagd zijn, te drinken gegeven. — 46, — kaliageh (Capparis sp.). De in stukken gesnedene ranken worden een? halven dag in water gelegd, en dit water bij lendenpijn gedronken. 47, — kamanden, Gambier tjaai of Malatti goela (alle soorten) (Jasminum sp. plur.). De fijn gewrevene bladen worden bij eene huidziekte der handen, in de gewrichten ingewreven (sakkiet ka- manden), waarbij een nend „ als of mieren onder dezelve liepen, wordt waargenomen. 48. — kangkoeng of mietjes (Convolwulus reptans L.) De bladen worden afgekookt, dan met ars gebraden „, en zijn zoo lekker om te eten. 49. — karoewang (Piper majusculum Br): De stam en ran- ket worden tegen de wilde varkens gebruikt, zoo als reeds bij (19) Aroy balang is beschreven. 50. — kasoengka (Gxretum funiculare Br.) - De ranken worden “in de zon gedroogd, dan de buitensche groene schil afge- schrapt, en eindelijk de bast van het hout losgemaakt; deze wordt nu tot koord verwerkt, hetwelk zelfs die van Rameh in fijnheid zal overtreffen, en waarvan vischnetten enz. gemaakt worden. De sappen des stams worden bij buikziekten gedronken, die met den naam van pannas proet, parrang badan, aangeduid worden. Ook uitwendig worden deze sappen bij eene huidziekte. (sakkiet kalikata Sunp.) aangewend, die zich door dikke, heete en sterk zwerende builen vertoont; hiertoe kunnen ook de fijngewrevene schil en bladen gebruikt worden. __ 51. — Kkasoengka beurriet of A. kasoengka oentjal (Gnetum edule BL.) De sappen worden aan kinderen, die aan wormen of“hevigen hoest lijden, te drinken gegeven; de vruchten zijn eetbaar en gelijken in smaak aan die van Zaxngkil of de pitten van Nangka. „52. — katjambang. Zie Aroy kitjambang. 53. — kawach (Dalbergia sp.). De sappen worden bij hoest en ongesteldheid van den buik (sakkiet proet pannas) gedronken; de wortelenen stam worden in de met verschen areng wijn gevulde bam- boeskokers gedaan , om dezelven eenen halven dag lang zoet te houden. 8 27. Aroy kawojang, A. koekoentoeng of A. boeloe (Cox- wolvulus angularis L.). De vruchten worden wel eens door arme lieden gegeten, hoewel zij niet lekker zijn. 54. — kehkep of Bakattak (Piper Malamiri L.). (kohkep i is in het laag javaansch: een deksel). De sappen worden bij hoest (sakkiet hatoek kehkep) gedronken ; de bladen in plaats van siri- bladen gekaauwd. 55. — kekeed joan ook A. Baken (fohaan kite suaveolens BL.). De gestampte ranken worden gelijk als zeep tot het wasschen des hoofdhaars gebruikt, waardoor hetzelve fraaijer (heedjoh SunD. groen) wordt en het ongedierte sterft. Bij algemeene hitte des ligchaams (sakkiet badan pannas) worden de sappen gedronken. 56. — kiassahan (Zetraceras sp. omn.)}. De sappen wor- den tegen hoest (hatoek hara, batoek gangsa en hatoek kehkep) gedronken; de jonge bladen en punten der ranken wor- den fijn gewreven en de wonden, door den beet van de slang (oelar tanna Mal., oray lemah Sunp.) veroorzaakt, daarmede verbonden; de ranken in hun geheel worden als grot touwwerk aangewend, hetwelk zich bijzonder goed in water houdt, wordende hetzelve daarom bij waterwerken gebezigd, De bladen dienen ook tot het polijsten van hout. 57, — kibara of Rinoe manoek (Muldera baccata M10. et Piper arborescens BL.). De sappen worden tegen den hoest gedronken, en de fijn gewrevene bladen bij deze ongesteldheid op den hals gesmeerd. 58. — kibarera of Tali kandeh (Cissus sp. div.). De sap- pen worden tegen “den hoest gedronken; de bladen zijn in plaats van zuring zeer gezocht, bijzonder tot bereiding van sajoer goedeh. 59. — kibarera (Cissus compressa BL.). De sappen worden tot wasschen en verkoelen van versche wonden aangewend, om de- zelve spoedig te doen genezen. 25. — kibarera boelet of A.bodolandak (Cissus nodosa L.). De bladen met die van Aroy plassarie vermengd en fijn gewreven worden bij buikziekten op den buik ingesmeerd. 60. — kibatarah (Willughbeia javanica BL. et Eehites banta- mensis BL.). De bast wordt gestampt, met indigo-water vermengd en dient tot het zwartverwen van kleedjes, garen, enz. 9 61. Aroy kibodjong of Kitjandoeng aroy (Anonaceae scax- dentes diversae). De bast komt met die van (60) Aroy kibata- rah in nut volkomen overeen. — _ 80, — kidaloeang, A. djaroelang of A. sampangan tT es « «« « 2). De sappen worden bij kolijk (sakkiet proet moe- las), en door vrouwen na het kramen gedronken, om den buik spoedig weder in orde te brengen; men behoeft slechts eenmaal daar- van te drinken! De ranken geven een goed touw om heiningen (paggers) vast te binden; van hunne buitenschil bevrijd en gestampt, en deze massa met water vermengd, kan men daarmede door bijvoe- ging van indigo, kleedjes, garen, enz. zwart verwen; tot dit doel worden meer dan 40 soorten gebezigd of alleen met indigo vermengd of onder elkander verbonden, en dan bij indigo gevoegd. 62. — kidang (Mimosea). De sappen hiervan worden door kraamvrouwen gedronken, om met grooter gemak het bloed (mageboorte) af te drijven, waartoe het gelijk aan Aroy mangender geacht wordt. De bast wordt gestampt en gelijk als zeep tot was- _schen des hoofds gebruikt, waardoor ook het ongedierte sterft. 63. — kikangerangan (Salacia sp. div.). De bladen worden gewreven en bij buikziekte, die zich door hitte kenmerkt (sakkiet proet pannas) op den buik gesmeerd; ook wordt deze pap op schurft (koreng radang of koreng rodek) gelegd, waardoor de ziekte a dig opdroogt en verdwijnt. 64. — kikatand ja (Melodinus orientalisBr.). De sappen zullen een sterk vergif zijn, en voorbeelden daarvan bestaan; zij zijn groenach- tig geel en worden in de lucht spoedig vuil zwart. De bast, na van de buitenschil door schaven bevrijd te zijn, geeft eene fijne, echter korte draad, gelijkstaande met die van ananasbladen. 65. — kikatandja laut (Apocynea?). De fijn gewrevene bladen worden op den buik van kinderen gesmeerd, indien zij zeer met wormen zijn geplaagd. 66. — kikoepo (Myzopyrus nervosus BL.) De sappen wor- den gedronken tegen buikziekten en de wormen van oude lieden (lindworm ?). 67. — kikoepokoepo (Baukinia purpurea 1). Bij hevigen hoest worden de sappen gedronken of de jonge ranken en bla- den tegelijk met siri-gekaauwd; ook worden deze gedroogd en ge- stampt, en het poeder daarvan ingenomen. De stam levert cen 10 uitstekend sterk, lang en regt touw-op, zijnde zulk een sij een 2 voet dik en tot 150 voeten lang. SN, 68. Aroy kikoepokoepo (Bauuhinia corymbosa RXB. ) De wortelen, jonge bladen en uiteinden der-ranken worden gewreven en bij buikziekte (sakkiet proet pannas), of ook bij pas verloste: vrouwen de buik daarmede ingesmeerd, waardoor in het laatste geval de buik zich spoediger zamentrekt; de sappen zullen, gedronken, dezelfde werking doen. De ranken leveren een sterk daarbij echter zeer buigzaam touw, hetwelk gewoonlijk tot het lei- den van buffels (tambang moendieng Sunp.) gebezigd wordt. 69. — kikonneng (Cocculus sp. div.), De sappen dienen tot wasschen der beenen, indien men eene zwaarte in dezelve gevoelt (lemas kaki), tot welk einde men ze ook drinken kan; men ine ze ook bij moeijelijkheid in de waterlozing (soessa gerne vruchten zijn eetbaar, doch niet lekker, 96, — Kkikonneng. Zie Aroy oeat hangkoeng. 70. — kikontjang of A. kitjongtjorang (......-.« 7?) De sappen worden gedronken en in de lender gewreven bij len- denpijn (sakkiet pinggang). De ranken worden van hare bui- tenschil door schaven bevrijd, dan met de ook gereinigde ranken van (30) Aroy kidaloeang vermengd en gestampt, verder in water geweekt en met indigo tot zwartverwen gebruikt, De oude ranken wor- den gespleten en dan als invatting (soekkoe) van onderscheidene in- landsche vlechtwerken (soekkoe soemboel enz.) gebezigd , waarbij zij zich door sterkte en duurzaamheid kenmerken, 71. — kikottok of A. tali aijoenan (Abrus melanospermus HsskL). (Kottok Suno: is aijam, hatjam mal , eene kip.) De ranken worden zonder toebereiding als touw. bij waterwerken aangewend ; aan de lucht blootgesteld breekt het spoedig, terwijl het vochtig gehou- den zeer lang goed blijft. 72. — kikottok leutiek (........? 2) (leutiek Sunp., kitjiel Mal. klein). De ranken worden tot het en van heiningen gebruikt. 73. — kiladja (Axonacea). De sappen worden bij hoest en hoofdpijn gedronken; de ranken kunnen als sterk touw zonder toe- bereiding gebruikt worden. De half volwassene bladen worden met water gekookt en nadat dit eenige dagen heeft gestaan en koud is geworden, kan men het tot wasschen van wonden en van eene soort van groote schurft (koreng gedeh) gebruiken. 11 74, Aroy Kkilampahan (7ylophora Blumei DesN.). De bladen, welke vrij dik en lederachtig zijn, worden in fijne reepjes 5 vrl afgekookt en met rijst gegeten. 75. — kingkilaban of A. siwoeroengan (sensei sp. ke } De sappen worden gedronken, ook, de oogen daarmede gewasschen, indien er zich een rood vlies over dezelve heeft getrokken. „76. — kirappat ( Combretum latifolium Br.). De jongen uit- einden der ranken zijn eetbaar, zuurachtig, daarbij wat wrang; de ranken worden zonder toebereiding als touwwerk tot het zamen- binden der bamboezen bij het bouwen van huizen gebruikt. 77. — kirappat (Loganiacea?). De sappen en ook de fijn gewrevene bladen stelpen, op versche wonden gelegd, het. bloed en trekken de wonden zamen. De jonge spitsen der ranken en de bladen worden gestampt en het water hiervan door kraam- vrouwen. gedronken, waardoor zij spoedig genezen en tot vorige ge- zondheid terugkeeren (djatie brawan seperti). 78. — kisioech (Cissus Blumeana STD., repanda VEL,, adnata RxB.).” De sappen hiervan worden tegen den hoest gedronken. 79. —kitjaang of Kitjaang aroy, Kihanjier of Hahansjeran (Erystrostigma diversifolia HsskL.). De bladen worden raauw te- gelijk met zout en sampal bij de rijst gegeten. | 52. — kitjembang of A. katjambang (Samarae sp.). De van de buitenste schil bevrijde wortelen bij de zoete sappen van Aren gevoegd, maken dat de suiker beter daarvan kan worden uit- gekookt, en dezelve schooner wordt. De sappen des stams worden te- gen hoest en buikziekte gedronken. De jonge bladen worden te- gelijk met de bladen van katjang gekookt (rihoes) en geven aldus eene aangename, zure. groente (sajoer goedeh assam); ook worden hiertoe de kleine rijpe vruchten aangewend, welke ecnigzins zoet zijn. _ 80. — Kkitjepot of Mangender even sp. div.). De vruch- __ten worden raauw gegeten. 81. — Kkitjienteh (Crudya deionznlie Hemú ) De sappen worden bij bloeddiarrhoë (kloear getieh) gedronken. 28. — kitjoeboeloe. Zie 4roy boengboeroetoe. 70. — kitjongtjorang. Zie Aroy kikontjang. 82. — koait beussie (Naucleae sp.div. scandentes). De jonge ranken worden gestampt en gelijk Ne. 30, 60 en 61 als verw- stof gebruikt; de oude ranken worden gespleten en dienen als 12 invatting en voeten van inlandsch vlechtwerk (soekoe soem- boel enz.). 83. Aroy Kkoëh (.....-..2)- Khiri spitsen, bladen en vruchten worden in stoom gekookt en met rijst gegeten, 84. —koejapoe (Argyreia nitida Crois. et A. mollis Crois.) of A. tatapayan. De sappen worden als oogwater gebruikt ‚ in- dien de oogen rood beginnen te worden. De bladen worden gewre- ven en tot datzelfde einde het voorhoofd daarmede ingesmeerd. 85. — koekoejahan of A. ramok koeja (...-.-.--.-.?). De jonge ranken en bladen worden fijn gewreven en bij kolijk (sakkiet proet moelas) op den buik ingesmeerd. 27, — koekoentoeng. Zie Aroy kawojang. 86. — koeloek leukeut of A. tjoengkangkang (Chilocarpus sp.). De kleverige melksap der jonge ranken wordt met die van Benda en Turrup vermengd, op fijne stukjes bamboes of andere takjes gedaan, en deze tot vogelvangst in de hoomen vastgemaakt; wordende de pooten der zich daarop zettenden vogels er volkomen mede vastgehouden. De sappen des stams worden bij buikloop ge- dronken, indien de ontlasting met bloed en slijm (xaxa, etter) ver- mengd is; eene keer het te drinken zal toereikende werking doen. De jonge spitsen der ranken worden met sampal bij rijst gege- ten. Het vleesch der pitten is zuurachtig zoet (djd pel djì pel SuND.) en wordt gegeten. 87. — kondol monjet (..... .…… ?). Het vleesch der pitten (veel gelijkende op zeer kleine ramboetans) wordt door kinderen en apen gegeten. 83. — lamarang-boddas (........? ?). De sappen wor- den bij lendenpijn (sakkiet pienggang of sakk. tjangkeng Sunn.) gedronken; tot datzelve doel worden de bladen gewreven en uit- wendig aangewend. 89. — landuk (Cissus sp. div.). De sappen worden den kinderen tegen de wormen te drinken gegeven, en tot onderstea- ning of bij gebrek hiervan de bladen en ans ranken gewre- ven en op den buik gesmeerd. 90. — lokkot mata of Djoekoet lokkot mata (Artemisia sp. ). De bladen worden gekookt en na koud geworden te zijn, op schurf- tige plaatsen (koreng rodek) gesmeerd, waardoor de jeuk verdwijnt en de schurft wegsterft. 13 91, Aroy malatti (Jasminvm sp. div.). Wordt gelijk (47) Aroy kamanden gebruikt. 92. — mangender (Salacia sp. div.). De sappen des stams worden bij hitte des ligchaams en koortsen gedronken; de jonge bladen worden over het vuur gebraden en tusschen de sambal en drassi gemengd, en der kraamvrouwen te eten gegeven, om haren buik weder spoedig in orde te brengen. 93. — mata hiang of Mata hiang (Caesalpinia paniculata Ds. et sp.div.). De sappen des stams worden gedronken bij oog- ziekten, als zich kleine wormpjes in dezelve (zullen) bevinden. Ook als oogwater worden dezelve gebruikt. Bij dezelfde ziekte der oogen worden ook de onrijpe vruchten gegeten, nadat zij te voren op het vuur zijn gebraden; zij hebben eenen eenigzins bitteren smaak. (Mata hiang is: helder oog.) Ook worden de bladen gewreven en ingenomen na het kraambed tot versterking der baarmoeder. 9. — mata peutjang of Mata kantjiel (Salacia sp.?). De ranken worden als touwwerk tot het vastbinden van heiningen aangewend. De vruchten zijn lekker om te eten. 95. — moendieng djalloe (Spatholobus littoralis Her. Bo. ). De sappen hiervan worden gedronken en ook de voeten daarmede gewasschen. bij zwaarte en moeijelijkheid in het bewegen der beenen. 96, — oeat bangkong ook A. kikonneng (Erythropala scandens Br.) De bast wordt in kleine stukken gesneden en ge- stampt, en als sambal bij rijst gegeten. 97. — oeat goeling (Calonyction trichospermum Cuois.). De bladen en ranken worden fijn gewreven en het geheele ligchaam of ook slechts de beenen daarmede ingewreven, indien men te zwaar heeft gedragen en niet meer loopen kan (sakkiet remak). 98, — oebie djawa (Convolvulus Batatas L.). De wortelen worden als eene soort van aardappelen gebruikt. Ranken en bla- den worden door geiten, kantjiel’s, apen en andere beesten graag ge- geten 3 de fijn gewrevene bladen worden op stijve gewrichten (sak- kiet hiladung) ingesmeerd. 99, — oijong of A. omas (Luffa cordifolia Br. et L. Cattu- picina Sen.). De vruchten en zaden worden fijn gewreven en met eenig water vermengd en hiermede de buik ingesmeerd. indien dezelve bij koortsen hard in het gevoel is. 14 99. Aroy omas. Zie Aroy oijong. he} dts a: Nrg 100. — papassang (Momordica bicolor Bu. ) De ut wor- den in stoom gekookt en met rijst gegeten, zoo-ook deafgekookte vruchten , die eenigzins zoet zijn en op Hmes gelijken. 101. — papareh of A. pariah (Momordica Charantia L.). De in stoom gekookte bladen, zoo als ook de in stoom of in wa- ter gekookte vruchten worden bij de rijst gegeten; Aen de laast- genoemden wat bitter van smaak. 102. — patoek manoek (Modecca sp. div.). De jonge ranken worden over het vuar een weinig gebraden (bakkar Mal. boeboeiSunn.), en gelijk als de in stoom gekookte (koekoes Mal. koessoer Sunn.) bladen bij de rijst gegeten. De vruchten worden afgekookt (è- boes), de schil weggeworpen en het vleesch der Ei ook bij de rijst genuttigd. 103. — peutjiet hayam (7ylophora rid Br.). De jn gewrevene bladen worden bij buikpijn (sakkiet raid Bres op den huik gelegd of beter nog, ingenomen. | 104. — pietjoeng tjelleng lalakki (Cocculus Trichosanthes sp. div.). De sappen hiervan dienen r ij oogziekten als een wasch- water. 105: — plassarie of A. poelassarie (Alyzia stellata R.S.) De bast, de jonge ranken en de bladen worden fijn gewreven en tegelijk met de meeste geneeskundige middelen gebruikt. 105. — poelassarie. Zie Aroy plassarie. 106. — poetjoekangkang (. . drs! 2). weeer deer sap wordt met die van Zwrrup als voglijn aangewend. „107. — pundo ländak (. sieren vee bide en jonge spitsen in stoom of ihn water gekookt geven eene lekkere groente, het meest op hatjam gelijkende; de bladen, de spitsen der ranken en vruchten worden ook fijn gewreven en gelijk als Aroy plassarie bijna in alle ziekten aangewend. 85. —ramok koeja. Zie Aroy koekoejuhan. - 108. —saga (Abrus praecatorius L.). De bladen worden in de hand gewreven, en k tand- en kiespijn de tanden of kiezen er mede gewreven. rap 30. —sampangan. Zie Aroy kidaloeang. 109. — sangalanghit (Cassyta filiformis L. et c pubescens R. Br). Deze zonderlinge slingerplant, die zonder bladen en wor- 15 telen als-dunne, groene touwtjes over geheele heesters loopt, wordt tot een bijgeloovig doel gebruikt. Wil de rijst (paddie) namelijk niet. goed slagen door eene ziekte in den bloesem, zoo worden er de dunne ranken van genomen, daarbij eenige planten van Ba- hawangan gedaan, en deze te zamen in de kleine hutjes (sawoeng ) der boschrijstvelden (gaga Mal. of hoema Sunn.) over het vuur gehan- gen, zoodat de rook het hutje er mede vervult, waardoor de ziekte in de rijst zal verdwijnen. De ranken worden ook gestampt, dan in water gedaan en eenen nacht getrokken ; dit water wordt nu tot het wasschen gebruikt, waardoor het verdere uitvallen van het haar wordt belet; ook zullen deze gestampte ranken als wormmiddel bij kinderen worden aangewend. 110. Aroy sariwoe, A. sewoe of A. tjuhiel andjieng (Dalber- gia Sissoo RxB.). Deze slingerplant heeft baren grootklinkenden naam (sartwoe of sewoe is 1000 ) ontvangen ‚ omdat zij voor bijna alle ziekten goed geacht wordt. De fijn gewrevene wortelen en bladen legt men op de zieke plaatsen, onverschillig of dezelve heet of koud in het gevoel zijn. Heeft men gewonde beesten, wier wonden reeds met wormen zijn opgevuld, zoo geeft men hun de gestampte bla- den met rijst te eten, waardoor de wormen verdwijnen «en de won- den genezen. | 111. — sastra (Asclepiadea?). Men wrijft de bladen in de hand fijn en geeft ze met water vermengd als mondspoeling. aan kinderen, die ongemak bij het spreken hebben. 112. — sjoechlampoeng. Zie Aroy tjoechlampoeng. 113. — sirareb (Vitis sylvestris Br). De sappen worden bij hitte des ligechaams gedronken en hiertegen ook de fijn ge- wrevene bladen op de heete deelen of het geheele ligchaam in- gesmeerd, 75. — siwoeroengan. Zie Aroy kingkilahan. 114. — soesoean (Cissus papillosa Br). De luchtworte- len, welke dikwijls eene groote lengte bereiken, als ook. de bladen worden fijn gewreven en daarmede het hoofd. van kinderen inge- smeerd, om het haar spoedig te doen groeijen. 115. — soesoe moending (HElaeagnus javanica Br). ‚De vruchten, welke eenigzins zuur zijn, worden gegeten. 116. — sowaghi ( Gouanta sp. diy.). De bast wordt gestampt, met. water aangemengd, en dit op -eene soort van keine schurft 16 (koreng kitjiel Mal. boedoek Sunn.) gedaan, waarop deze spoedig opdroogt en afsterft. 117. Aroy tangtang anggien (Hedraiostylus corniculatus HsskL.). De bladen-en vruchten worden in stoom gekookt en bij de rijst gegeten, zij hebben eenen zoetachtigen smaak. 16. —tarawoeloe. Zie Aroy astrawoeloe. | 118. —tarroem of Tarroem aroy (Marsdenia parviflora Desn.). De bladen worden in het water geweekt, hetgeen daar- door spoedig donkerblaauw, en gelijk Indigo-water gebruikt worät. Zie Tarroem. 84. —tatapaijan. Zie Aroy koejapoe. 16. — tawoeloe. Zie Aroy astrawoeloe. 119. —tilil (Bauhinia debilis Hsskr.). Deze slingerplant heeft zeer fijne, dunne ranken, die bij lendenpijn om de lenden worden gebonden; bijzonder van nut wordt dit middel geacht, indien ie- mand bij het paardrijden deze pijnen gevoelt. : 120. —tiwoek (Frichosanthes ovigera BL). De vruchten worden afgekookt en dan het vleesch der pitten als eene lekkere toespijze bij de rijst gebruikt. | 121. —tjalientjieng (Modecca cordifoliaBr.). De sappen wor- den als waschwater der oogen gebruikt, indien deze niet regt helder zijn; de ranken worden als touw aangewend en wel hoofdzakelijk als sawet, d.i. het touw, ’t welk tot aanspannen der buffels onder den hals derzelven loopt en aan het juk bevestigd wordt; ook houdt dit touw zich bijzonder goed onder water en wordt daarom bij water- werken veelvoudig aangewend (382). 122. — tjamtjouw (Stephaniacapitata). De bladen worden met water gewreven en leveren dan eene groene geleij, die met sui- ker vermengd en in water gedaan eenen aangenamen, verkoelenden drank geeft; ook bij lendenpijn wordt deze nuttig geacht ; (zie ook Aroy astrawoeloe). 123. — tjannar babi. Zie Tjannar babi. 124. —tjannar bokkor. Zie Tjannar bhokkor. 125. —tjapuh toehur (Mikaxia volubilis Wio.). De bladen worden in de handen fijn gewreven, met eenig water aangemengd en na het besnijden der jonge knapen op de wond visa gi waardoor de genezing bespoedigd wordt. 22. — tjaraioeng of A. baloempang ( praten peltataTRst.). 17 De sappen worden bij hoest, buikloop en ook bij wormen der kin- deren gedronken; zijn er geene sappen te verkrijgen, zoo worden ook de bladen gewreven en op den buik ingesmeerd. Deze worden ook gebrand en de kool daarvan met de fijne deelen van den bast des (15) Aren-booms (kawoel vende vermengd , om eenen goeden tonder te bereiden, 19. Aroy tjarioe. Zie Aroy balang. 81. — tjienteh. Zie Aroy kitjienteh. 112. — tjoechlampoeng of A. sjoechlampoeng (Vitis cymo- sa BL). De sappen worden tegen hoest en ook bij buikloop (sak- kiet proet moelas) gedronken. 86. — tjeengkangkang. Zie Ároy koeloek leukeut. 110. — tjuhiel andjieng. Zie Aroy sariwoe. _ 126. — tjumpol kiekies (Echites coriacea Br.) De bladen worden in stoom gekookt en met zout bij de rijst gegeten. 127. Asiwoeng radja mantrie of Wawaliengiean (Typha angustifolia R.Br.). De vruchtkolven nog niet volkomen rijp _ zijnde, worden als lont (tal apie, astwoeng) gebruikt. - 128. Assam, A. djawa of Hasseum (Tamarindus indica L.). Om den schoonen groei van dezen boom wordt hij dikwijls aan ge- bouwen of tot lanen aangeplant; het hout is zeer sterk, echter eenigzins grof van aderen; wordt ook niet van witte mieren (hoehoek) of wespen (koembang) aangetast ; daar het echter zelden in groote hoeveelheid te verkrijgen is, wordt het niet als bouwhout maar slechts tot fijne houtwerken, als meubelen, sarongkris enz. gebruikt. De bladen moeten nu en dan de pulp vervangen, als men deze niet bekomen kan, om groenten eenen aangenaam zuren smaak te geven. De pulp der vruchten is zuur en aangenaam van smaak, men kookt er groenten mede, wendt ze bij het braden van vleesch, bij het maken van sasati enz, dikwijls aan. Men gebruikt dezelve verder om (roedjak hasseum Sund.), eene soort van limonade of aangenaam verkoelenden drank, door bijvoeging van suiker en koud water te maken; men kan dezelve ook met suiker koken, hetgeen een aangenaam en tegelijk op den stoelgang werkende con- fituur geeft. Eindelijk wordt deze pulp ook tot het wasschen der handen enz. gebruikt, indien men dezelve anders niet schoon kan krijgen. Met heet water overgoten en als thee gedronken , werkt zij ook op den stoelgang (zie Assan ranjie). 18 — 42, Assam. Zie Aroy hariang burrum. 128, — djawa. Zie Assam. 129, — ranjie (Twmarindus indica L. 2. platycarpa Nees. j-)- Men heeft twee variëteiten van de Tamarinde, de eene heeft 10-12 duim lange, meer ronde vruchten met 6-10 pitten, deze wordt ge- woonlijk slechts Assam of Assam djawa genoemd; de andere heeft korte, 1-4 duim lange, plat gedrukte vruchten met 1-4, hoogstens 5 pitten en deze is de Assam ranjie, van hare overeenkomst met de vruchten van de zoogenoemde Ranjie. Het gebruik van heide soorten is gelijk rade 130. — zeylon (Garcinia Cambogia Dsrss.). Deze hooge en van Ceylon hier ingevoerde, doch nog zeldzame boom heeft schoone; gele vruchten, welke in gedaante en het voorkomen van binnen veel overeenkomst met de Mangoestan hebben, echter door de aan- _ gename zuurte van haar vleesch bekend zijn; zij worden daarom ook raauw gegeten, hoofdzakelijk zegge tot lii en voor zuur (a tjar- atjar) gebruikt. 131. Awi of Bamboe (Bambusa sp. div.). Het eend wordt zoo menigvuldig door den inlander in gebruik genomen, dat het moeijelijk zou vallen al het nut daarvan op te geven; (zie DE WILDE, Preanger Regentschappen). Ik zal hier maar het hoofdnut van de onderscheidene soorten mededeelen. 132. — andong. A. gedeh of A. gombong (Bambusa sp.). Het water, hetwelk zich in de leden van dit riet bevindt, wordt bij algemeene hitte des ligchaams (sakkiet badan pannas) ter ver-- koeling en als geneesmiddel gedronken; het riet zelf wordt aange: wend tot het bouwen van huizen, als ook voor beschot der huizen (pager roema Mal. bilik Sund,), voor voelmatten (paloepoe Sund.), bij welke twee laatste wijzen van gebruik het riet eerst gespleten en_ van de mergachtige binnenste deelen bevrijd wordt. * Ook worden énkele leden van dit riet als wateremmers en tot het opvangen van de arengsappen enz. gebruikt; de pas uitloopende spruiten (dwoeng) worden afgekookt en als groente toebereid. 133. — apoes of Bamboe tali (Bambusa Apus ser). De jonge spruiten worden eerst 3-4 dagen in water geweekt en met Djengkol, Peteh, Buffel vleesch, enz. te zamen gekookt (goejoek Sund.), hetwelk voor bijzonder lekker gehouden wordt. Men eet deze sprui- ten ook alleen; zij worden dan afgekookt en vervolgens eenigen tijd: 19 in water gelegd, om er de wrangheid aan te benemen. Het riet dient voor beschot der huizen (hilik), tot het vastbinden der dak- bladen (parenjang Mal. oesoek Sund.), tot het maken van het korfje, waarin de gekookte rijst voorgezet wordt (tambat nassi Mal. Bobokoh Sund.), en de korf tot het vervoeren van de ongekookte rijst (soembhoel), tot het droogen en schoonmaken van rijst enz. zoowel groote (tatampah Mal. tempier Sund.) als kleine (njiroeh Sund,), tot inlandsche hoeden (toedoeng) enz. Gespletene stukken van zes voet lengte worden in plaats van atap kirey en andere soorten tot het dekken van huizen gebruikt en daarbij zoo gelegd , NIA, dat de tusschen twee derzelve bestaande tusschenruimte door eene derde wordt overdekt (telapap). Eindelijk wordt deze bamboes hoofdzakelijk als touwwerk gebruikt, zoowel fijn gespleten in den diameter van het riet, als ook grof gespleten, geslagen en tot touw gedraaid. 134. Awiatter (Bambuse Thowarsii Kra. 2 atter HsskL.). De jonge spruiten worden gebraikt gelijk die aan Awt apoes. Daar het riet, zelfs droog gewerden zijnde, zeer spoedig door den Boeboek wordt opgeteerd, zoo gebruikt men hetzelve slechts tot heiningen van boschrijstvelden enz. 135. — bitoeng (Bamhusa Bitung Scart.) De jonge sprui- ten in asch gebraden of afgekoekt, zijn zeer lekker om te eten, meer nog dan die van dw? atter en A. apoes. Het riet is met Awi an- dong het sterkste en grootste (6-7 duimen dik bij 60-70 voet lengte), en zou daarom meermalen gebruikt worden tot het bouwen van huizen enz., ware het niet, dat dezelve zoo spoedig van de larve eener tor werd verteerd ( Oeter oeter of toenggen Sund. tokkoh Mal.); het wordt daarom slechts tot stellaadjes bij het bouwen van huizen enz. aangewend. _ 132. —gedeh. Zie Awi andong. _ 132 — gombong. Zie Awi andong. | „136. — hauer geulies (Bambusa sp.) De jonge spruiten worden gelijk die van Awi apoes aangewend. Het riet is slechts voor het dragen van goederen (pikkolan Mal. randjatan Sund.) te gebruiken, daar het spoedig verteerd wordt. ‚ 137. — hauer konneng (Bambusa sp.). De jonge spruiten staan gelijk aan de vorigen; zij worden in asch gebraden of afge- kookt; het riet, ook spoedig door den Boehoek en Oeter oeter aan- a % 20 getast wordende, is daarom slechts gelijk te stellen aan dat var Awi hauer geulies. r 138. Awi hauer tjoetjoek of Bamboe doerie (Bambusa Blumeana Scurr.). Het riet wordt veelvoudig tot waterhalen (tam- pat ayer Mal, lodong Sund.) gebezigd; wil men het tot den huis- bouw aanwenden, zoo moet men hetzelve eerst eene maand in den modder laten liggen, waardoor het eene lucht bekomt, die de bo- vengenoemde vernielende insecten afweert. In kleine stukjes gesne- den, dient het ook tot het dekken van huizen (sirab). 139. — hiedung , Bamboe ietam of A. woeloeng ( Bambu- sa nigra Lopp.?). De jonge spruiten zijn lekkers het riet wordt spoedig door insecten opgeknaagd. 187. — konneng. Zie Awi hauer konneng. 140. — kriesik (Beesha Fax Scurr.). De jonge spruiten, welke zeer klein zijn, worden afgekookt en met groente toebereid , zijnde lekker om te eten. 141. — mayang (Bambusa sp.). De jonge spruiten zijn lekker om te eten; het groote riet wordt voor stellaadjes, ladders, voetmatten (paloepoe) en watereramers- gebruikt. 142. — tamieang (Bamusa verticillata Wip.). De jonge spruiten worden ook wel gegeten, zijn echter niet lekker en wrang; het riet wordt dikwijls voor blaasroeren (soempietan) gebruikt. 143. — tjangkorreh of Tjangkorreh gedeh (Nastus Tjang- korreh Scurt.). De sappen van dezen klimmenden bamboes wor- den als oogwaschwater gebruikt, zoowel bij ziekten derzelven als ook om ze helder te maken. Zij worden gedronken: bij groote schurft (radang) en ook wel op deze gegoten. De jonge spitsen worden in asch gebraden en dadelijk, na koud geworden te zijn, door lieden gegeten , die aan kleine wormtjes lijden ; het wordt voorondersteld „ dat deze wormen bij kinderen tot zelfs in de oogen zullen komen en deze blind maken!! De ranken zijn bijzonder sterk tot vlecht- werk (stmpaai) bij waterwerken, als dammen enz. om de steenen zamen te houden; zij worden ook gespleten en tot het zamenhouden van heiningen (pakkeh kaloeng Sund.) gebezigd. 144. — tjangkuttuk (Bambusa sp.). De jonge spruiten zijn lekker om te eten. Het riet wordt tot beschot der huizen (bilik) en tot het vastbinden der dakbladen (oesoek-oesoek) aan- gewend. 21 145, Awi toetoel (Bambusasp.) Het riet wordt ligt door de insekten verteerd, en dient daarom ook minder tot huisbouw , meer echter om stoelen , hoofdzakelijk de bewegelijke leuningstoelen , si- garenkokers en dergelijke daarvan te maken, waartoe zij door de schoone vlekken en den glans der oppervlakte bijzonder geschikt zijn. 139. — woeloeng. Zie Awi hiedung. __146. Ayapana of Djoekoet prasman (ook fransman (Eupa- torium Ayapana VENT.). De jonge takken en bladen worden als thee behandeld en bij hoofdpijn en ook als zweetdrijvend middel aangewend. De bladen, fijn gewreven zijnde, worden bij hoofdpijn op het voorhoofd gedaan, en ook op wonden met wormen gelegd, waarna de wormen sterven en de wond zuiver wordt. 147. Babadottan of Djoekoet baauw (Ageratum conyzoides L. cum var.). De fijn gestoten of gewreven wortelen worden over het geheele ligchaam ingewreven bij hitte of ongemakkelijkheid van hetzelve (sakkiet hadan pannas atau tra-enak sadja). De ge- droogde wortelen worden in plaats van thee gebruikt. Heeft men onrijpe pisang, die men spoedig tot rijpheid wil brengen, zoo moet men ze tegelijk met de takken en bladen hiervan in de aarde of op het dak leggen; en wel eene laag dezer bladen afwisse- lend met eene laag pisang, en de laatste met de bladen der eerste bedekken. | 148. Babawangan of Benoh (Parcratium cordatum). De geheele plant wordt als een bijgelovig middel bij ziekte der rijst- plantsoenen gebruikt, zie (109) Aroy sangalanghit. De wortelen worden gestampt en op den buik bij koortsen ingewreven (sakkit demoem Mal. moeriam Sund.) 149. Badorie (Calotropis gigantea R. Br.). De wortelen wor- den fijn gestampt en met fijn rijstmeel (bedak) vermengd en bij vermoeijenis of zwaarte in de voeten, deze daarmede ingesmeerd. De melksap wordt bij kies- of tandpijn op de pijnlijke deelen inge- wreven. 150. Bajem of Sengang (Amaranthus oleraceus L. et sp. div. Celosia sp.). De jonge takken en bladen worden als groente veelvuldig gebruikt en dienen meestal in plaats van spinazie. 22 151, Bajoer of Tjajoer (Pterosperma lancaeaefolium Rx5.). “Het hout is sterk, schoon en fijn van aderen, wordt van de witte mieren enz. niet aangetast en daarom zoowel tot het bouwen van huizen, als ook tot het maken van praauwen. gemeent: 54. Bakattak. Zie Aroy kehkep. 4 152. Balang katinggi (. - - ..-.?). Het hout dient voor stijlen, planken, enz. amaai de witte mieren, hoehoek en koembang er vrienden van zijn. 153. — kondang (. ..... ‚?). Het hout is hg echter grof, wordt van de witte mieren enz. niet aangetast en daarom tot huisbouw enz. aangewend. | | 154. Baleor (Cucurbitacea.). De bladen worden gewreven en op door tijgers geslagene wonden gedaan, in welke meestal tijger- _ haren zijn gekomen; hierdoor worden deze laatste uitgestoten; de zaden zullen tot dit doel nog meer werkzaam zijn; de vrucht wordt geschild, fijn gesneden en tot groente gekookt. 155. Baliego (Cucurbita farinosa Br). De sappen dienen tot het wasschen van wonden en van schurft der honden; van de vruchten wordt de witte meelachtige schil afgeschrapt, en deze als ook de fijn gestotene ranken op versche wonden gedaan; De vruchten worden of als groente afgekookt, of fijn gesneden « en met suiker tot confituren gekookt. 156. Baliek soempa (Aralia montana BL.). De jonge tak- ken worden afgeschrapt en het uitloopende water tot wasschen der oogen gebruikt, indien deze rood en gelijk aan die van beschonkenen zijn (mata meerha kai oran mabok — sakkiet kaweh oran, ma-_ cies € ( 131. Bamboe. Zie Awi. | 138. — doerie. Zie Awi hauer tjoetjoek. 139. — ietam. Zie Awi hiedung. 133. — tali. " Zie Awi apoes. gen 157. Bangban (Maranta Jacquini R. de Het water, het- welk zich in de spitsen der zamengerolden bladen verzamelt, wordt _ bij ziekte tot het wasschen der oogen gebruikt. De jonge takken worden geschrapt, tot dat er een water uitloopt; -dit wordt op slangenbeet-wonden gedaan; de stam wordt eerst geklopt.en ge- weekt, en de daaruit komende draden tot schering (soeri, — de langs-loopende draden) bij het weven aangewend, - 253 158. Bangkoang (Pachyrrhizus angulatus Rica). De dikke, __knolachtige wortel (bewdie) wordt onrijp of in stoom gekookt ge- geten. Hij wordt voor alle ziekten goed gehouden, is koud en wat zoetachtig van: smaak. „159. — hollanda (Coxvolvulus adidies Boxe.). Deze dikke wortel wordt om het grover vleesch voor minder lekker gehouden dan die van de voorgaande. 160. Bapassoengan (Sonneratia acida L.). De jonge, dikwijls zonderlinge gedaante aannemende, maar altoos bladelooze planten worden als kurk gebruikt, nadat men ze vooraf zoo lang heeft ge- - slagen, tot dat zij week zijn geworden. Zie Bidata. _ 161. Baroboi of Boroboî (Gynaecotrochus axillaris BL.) Het hout is bijzonder sterk en fraai, wordt ook niet van de witte mieren enz. aangetast, en daarom dts tot het bouwen van huizen aangewend. 162. Batoe liendjar, Bitoe liendjar of Lalangkapan bod- das (Blwumea lacera nc.) De geheele plant wordt gelijk als (150) Bajem tot groente gebruikt; de jonge spitsen worden met sirih gekaauwd door vrouwen, die pas gekraamd hebben; ook worden dezelve afgekookt en als toespijze bij de rijst gegeten. 163. Belehketehpeh of Siegun (Echinocarpus Sigun BL). De zijdelingsche uitwassingen van den stam worden tot wielen (kipping) van pedattie’s gebruikt; de stam zelf, wiens hout grof van vezel is en hetwelk door witte mieren niet wordt aangetast „ dient tot huisbouw. 164. Bendah (Artocarpus pubescens Win.). De bast wordt van de buitenschil bevrijd en tot touwwerk gedraaid. De kleverige melksappen (ketah) worden tot de vogelvangst gebruikt (zie (86) Aroy koeloek leukeut). De bladen worden in de rijstmagazijnen (loemboeng) tot onderlagen van de rijst op den vloer gelegd. 165. Bengang of Bengang (Neoesta altissima Br.). Het hout is bijzonder fraai en sterk, heeft eene roodachtige kleur en wordt __door de witte mieren enz. niet aangetast; men gebruikt het tot huis- „bouw en om er planken van te zagen. De bladen worden fijn op den buik ingewreven bij gonorrhea (sakkiet kientjieng aweweh of sakkiet -hengangung, kaloh kloear nana). Ook worden de vruchten bij _ deze ziekte gebruikt , tot welk einde de schil tot kool wordt verbrand, en deze met eenig water gedronken. Ook de zaden zijn hierbij nuttig 24 „166. Benger of Menger (Cratooylwmn sp.). De stam welke dikwijls tot 3 voeten dik is, levert een zeer sterk hout op, naar dat van (192) Boengoer gelijkende; het wordt niet van de witte mieren aangetast en tot huisbouw en kano’s gebruikt, en zelfs voor sterker dan dat van Dyjattie gehouden. De fijn gewrevene bladen worden tegen scheurbuik (sakkiet serjawan, njang makkan dagien gie- gie samoenja) in het tandvleesch ingewreven. 148. Benoh. Zic Babawangan, „167. Berohdjo (samoea roepa) (Celosia sp. et Amaranthus eruentus L.). De jonge planten worden gelijk als (150) Bajem tot groente gebruikt. _ 168. Beubeutjangan laut (. . -...-?). De jonge spit- sen (poedjoek) worden fijn gewreven en leveren met eenig water aangemengd eene goede lijm, 169, Bidara (Ziziphus jujuba LAM.) De vruchten worden raauw gegeten en zijn zoet, daarbij wat wrang. - 160. Bidata (Sonxeratia acida L.). De jonge planten zon- der bladen worden Bapassoengan genoemd (zie boven). Dit hout wordt van geene waarde gehouden; de koekvormige fraaije vruch- ten echter, welke zuur en daarbij eenigzins wrang zijn, worden raauw gegeten. 170. Biechbier (Bradleja sp.?). Het hout, hoewel niet breed van omvang, is sterk en dient darrom tot stijlen, doch het kan niet in water gebruikt worden. 171. Biedjietan of Biesietan (Lansium domesticum ICK. @ Biedjietan HsskL.). De schil der vruchten wordt gestampt en daarmede het ligchaam bij het baden ingewreven, waardoor de huid zacht wordt. Het vleesch der pitten is eetbaar en zoet. 172. Biengbieng (Pinanga latisecta Br). De jonge bladen worden raauw gebruikt door lieden, die door te veel Djengkol te eten, moeijelijkheid bij het wateren hebben; de vruchten en za- den worden gestampt en op schurftige plaatsen aangewend, waarop de schurft verdwijnt. 173. Bientaroh gedeh en B. leutiek (Cerbera Odallam Hurt. et C. lactaria Hmrrt.). De vruchten worden gestampt, dan in stoom gekookt en eindelijk uitgeperst, wanneer er eene olie uitloopt, die tot branden in lanypen gebruikt wordt, echter eenen walm geeft, die in besloten kamers niet is uit te houden. Men wil dezelve ook 25 tot het braden van vleesch enz. gebruiken, doch dan moet men het er slechts mede bestrijken. Drinkt men deze olie, zoo wordt het hoofd aangedaan (djatti mahok), en de dood zal het onmiddelijk gevolg er van zijn; ook zal door eene geringe hoeveelheid die er van wordt ingenomen, eene hevige bloeddiarrhoea ten spoedigste worden veroorzaakt. 174. Bientienoh of Bientinoe (Visenia wmbellata Br). Deze boom munt uit door zijn overmatig spoedigen wasdom, en daar hij door zijne breede bladen veel schaduw geeft, zoo is hij als de beste scha- duwboom bij nieuwe plantsoenen te beschouwen. Het hout is week, en wordt slechts tot het bouwen der hutjes (sawoeng) in de berg- rijstvelden (gaga, hoema) gebruikt; voor huizenbouw is het niet duurzaam genoeg. De bast van de buitenschil bevrijd, wordt ge- droogd en bij drie einden tegelijk tot een touw geslagen (oentani). Men gebruikt dit om buffels aan te binden enz, het is echter nict bijzonder sterk. 171. Biesietan. Zie Biedjietan. 175. Bira burraum (Colocasia odorata BREN. @ rubra HsskL.). De bladen en schil des stams worden tegelijk met den wortel van Djaheh fijn gewreven, met water aangemengd en de bovenbuik daarmede ingesmeerd bij hevig braken (sakkiet kagendak Mal. of sakkit kagatak Sund.). Zonder bijvoegsel worden de gewrevene bladen op de gewrichten ingewreven bij stijfheid der leden (sakkiet kabatie). 176. Biroe (Canarium hispidum Br, @ majus HsskL.). De bast wordt gestampt, water er bij gevoegd en op de voeten inge- smeerd, bij eene soort. van schurft, die kenbaar is door ronde, op de zool der voeten uitbrekende openingen, uit welke etter vloeit (sakkiet bolonggen). 177, Bisoroh (Ficus hispida Br.). De sappen hiervan worden bij hitte des ligchaams, buikpijn en ongemak in het wateren gedron- ken ; heeft men pijn in de lendenen, zoodat men slechts moeijelijk te paard kan rijden, zoo neemt men er jonge takken van, ontdoet ze van hunne groene schil en bindt ze als een band om de lendenen; welk middel de pijnen zal doen verdwijnen en een verkoelend ge- voel veroorzaken. 178. — hiedung of Walen badak (Ficus scaberrimaBL.). De sappen staan gelijk aan die van de voorgaande. 26 162: Bitoe liendjar. Zie Batoe liendjar. en 179. Bliembieng beussie (Averrhoa Bilimbi L.). De zuur- achtige vruchten dienen tot confituren en DE met ine ge kookt om dezelve zuur te maken. _ 180. — manies of Tjalientjieng cinese kre L). De zeer saprijke en verkoelende vruchten worden raauw gegeten en met regt voor eene lekkernij gehouden. 181. Bloentas of Loentas (Pluchea indica he De Bids den hebben eene aangename, aromatische geur en worden als thee gebruikt, hoofdzakelijk om te zweeten. 182. Boa malakka (Emblica officinalis Garn.) De schil wordt fijn gesneden en gekookt; het water wordt daarvan zwart (donkerblaauw), en men doet er nu de te verwen kleedjes enz. in; de vruchten worden gegeten, zijn echter niet lekker en zuur. 183. — nonna (Axona reticulata L.) De vrucht heeft een zeer aangenaam wit vleesch, dat gelijk als boter op de tong smelt. 184. — saauw (Sapota Achras Miu1. West-Indische mispel). Het vleesch ‘dier kleine vrucht is zeer aangenaam; de boom is van _ Suriname ingevoerd en wordt hier en daar in tuinen aangekweekt. 185. Bobossaran (Morus indica L.) De bladen dienen als voedsel voor zijdewormen; zij worden echter ook wi: en als groente gegeten. 182—184. Boea. Zie Boa. 186. Boeboeai (Plectocomia elongata BL.). De raauwe sap- pen van dezen reus der rottingsoorten worden bij hitte des ligchaams gedronken, de heete plaatsen ook daarmede ingewreven; in eenen bamboeskoker een weinig gekookt, dient deze sap echter ook tot genezing van wonden of verzengde deelen. bruin 187. Boedjangkoet (Mentha javanica Br). De jonge bla- den en takken dienen tot eene zweetuitdrijvende thee; de bladen met zout en drassi gestampt, zijn lekker om bij de rijst te eten. 188. Boeloeng (Solanum Blumei Nees). De bladen worden … raauw of in stoom gekookt als-die van ZLeuntja gegeten; de vruch- ten, welke eenigzins zoet zijn, worden ook gegeten en voor lekker gehouden. _ | 189. Boengboelang of Bomboelang: (Premnus sp. ‚div) Het hout is zeer sterk, fijn, fraai van aderen en heeft eene gele kleur; het is echter niet groot en wordt daarom slechts voor huisraad gebruikt. 27 190. Boengboengtellang (Cassia marginata RXxB.). Het zaad gestampt, met bijvoeging van eenig water, op den buik ingewreven, helpt bij obstructien (sakkiet medjen) tot spoedige ontlasting. (Het zaad met het witte omhulsel zal hier wel bedoeld worden.) ‚ 191. Boengboeroetoe(Cissus arachnoidea HsskL.). De raauwe vruchten worden gegeten; zij zijn eenigzins zoet, hebben echter daarbij eenen krassenden smaak. 192. Boengoer (Adambea glabra Lam.) Het (eigentlijke) hout hiervan (atie Mal. galeuh Sund.) (niet de splint) is bijzonder sterk en wordt tot het maken van kano’s — praauwen of scheepjes uit eenen enkelen boomstam gehouwen — tot tafels en andere meube- len, als ook voor bouwhout aangewend, het heeft fraaije aderen en „wordt niet van de witte mieren aangetast. „193. Boentieries of Djoekoet kawassa (Kalanchoë laci- niata DC. et Bryophyllum calycinum S1sB.). De bladen, welke de eigenaardigheid: hebben, dat zij op de aarde gevallen uit de oxse- den der kerven jonge planten voortbrengen, (waardoor deze planten den tweeden naam hebben verkregen), worden voor een bijzonder goed geneesmiddel gehouden, ter verkoeling van verhitte deelen des ligchaams, als ook bij wonden of zweren; men wrijft dezelve fijn en legt ze op de lijdende deelen. Bij hoofdpijn zal dit middel bijzon- der goede werking doen. 194. Boerahol (Uvaria Burahol Br). De raauwe, eenigzins zoete vruchten worden gegeten. 195. Boeroet, Mandelika of Pussaar ie essen rigidaBL.). De kleverige:sappen (ketah) worden met was (malan tuwul) ver- mengd en tot het verwen der kleedjes (kain batik) gebruikt; het hout wordt gebruikt gelijk dat van Nangka; de splint is wit, het eigentlijke hout (galeuh) is rood; witte mieren tasten het niet aan; de vruchten zijn zuurachtig zoet en aangenaam om te eten. [ 196. Wokray. Zie Tokbray, 197. Bollang of Salempat (Colocasia vera RMmPu. ? intermedia ‘Hsskr.). De kleine kogelvormige knollen worden Kies en veel- vuldig door den inlander gegeten. 198. Bomberettian (Rubus ae Sm. et R. frazini- folius Porr.). De hladen worden fijn gewreven en met eenig water gedronken tegen buikloop, waarbij eene witte, slijmach- tige ontlasting plaats heeft (sakkiet hoeang aijer roepamja nana). 28 De vruchten zijn zoet, daaabij eenigzins zuur en lekker om te eten. Ì 189. Bomboelang. Zie Boengboelang. 199. Bondot of Leuntja komier (Lycopersicum esculentum Mrr.). De jonge spitsen en bladen worden in stoom gekookt en bij de rijst gegeten, hoewel zij niet zoo lekker zijn als die van Leux- ja, zij hebben meer van den smaak der bladen van Hoei dangdur. De rijpe vruchten worden raauw gegeten, zij zijn wat zoetachtig. (Pomme d'amour, Liefde-appel. De Europeanen gebruiken de vruch- ten dikwijls tot kerry.) 200. MBonteng of Ketimon (Cwcumis sativus L.) Het gebruik hiervan is te algemeen bekend, om nader aangeduid te worden; men heeft er meerdere variëteiten van, welke zich onder twee hoofd- soorten laten rangschikken. Bonteng tjatang, de dikke komkom- mer, welke in drie afdeelingen is te splitsen: 1). B. 4. pandjang, de lange, 2). B. 4. setang, middelsoort, en 3). B. fj. pendek, de korte komkommer. De dunne komkommers Bonteng timon zijn verdeeld in B. fj. hatang, B. tj. hener et B. 4. lumboet. 161. Boroboî. Zie Barobhoi. 42. Bungburruman. Zie Aroy hariang burrum. 201. Bunjieng bener (Ficus fistulosa Rwort.). De jonge spitsen worden raauw bij de rijst gegeten, de zoete vruchten worden ook raauw gegeten. 202. — tjaaï (Ficus lepicarpa Br). Indien bij graveel eenige der steentjes niet kunnen worden uitgedreven en veel pijn ver- oorzaken , zoo moet men met een versch afgesneden stukje van eenen tak hiervan dit-steentje zoeken te raken, zoodat de sappen des taks daarmede in aanraking komen , waardoor dit steentje opge- lost en ligt uitgeworpen wordt, _ 761. Bunjieng. Zie Proet, D. 146. Daauwn fransman. Zie Ayapana. 203. — gatel of Poeloes (Urtica ovalifolia Br. stimulans et confinis). De takken worden geklopt en op zulke plaatsen in de rivier gelegd, waar men visch vangen wil; het water wordt er wit 29 van en de visschen sterven. De bladen veroorzaken bij het aanra- ken der huid een prikkelend heet gevoel, waarbij zich dikke bulten vertoonen. 29, Daauwn Kkoentoet. Zie Aroy daauwn koentoet. 204. — koekoeran (Scutellaria indica L.). De spitsen der takken en bladen worden fijn gewreven en bij hoest op den hals ingesmeerd. 205. — mangkok of Mamangkokan (Paxaz cochleatum DC.) De fraaije, groene, glinsterende en lederachtige bladen, welke de gedaante van een laag theekopje hebben, worden veelvuldig gebruikt om er mede uit rivieren te drinken; de schoone heester wordt dikwijls om de huizen aangeplant. 146. — prasman. Zie 4yapana. 206. — patjie patjie of Djoekoet seetan (Leucas binifolia SPRG.). De wortelen worden tot roodverwen der nagels aangewend. De jonge takken en bladen worden fijn gewreven of slechts in de handen gedrukt en de sappen op oude wonden gedroppeld, bij- zonder indien er reeds wormen in zijn verschenen, die spoedig na het gebruik hiervan verdwijnen; voegt men er eenig water bij, zoo wordt dit in de oogen gedroppeld tegen koortsen. 207. Dadap of Dedap (Erythrina sp. div.). Deze boomen worden voor schaduw in de nieuwe plantsoenen, hoofdzakelijk koffij- plantsoenen, geplant, daar ze van zeer spoedigen en sterken groei zijn, en eene ligte schaduw geven. Ook worden ze wel eens tot heiningen aangewend, kunnende dezelve het snoeijen goed verdra- gen; zoo plant men ze ook waar een stut voor slingerplanten, als Siri, Peper of diergelijke noodig is (toengkat tanaman Siri, Pedas enz.). Het hout is week, scheurt ligt, wordt echter tot planken gezaagd en tot beschot van huizen gebruikt. 208. — blendoeng of D. blem (Erythrina lithosperma Br). De bladen worden raauw bij de rijst gegeten; ook de zwarte pit- ten der vruchten, hoewel deze nict bijzonder lekker zijn. 209, — mienjak (Erythrina secundiflora BRT. a. inermis HsskL.). De sappen worden bij oogziekte, wanneer de oogen rood en met slijm opgevuld zijn, als oogwaschwater gebruikt. 210. — tjoetjoek (Erythrina secundiflora BRT. 2 aculeata HsskL.). De sappen staan gelijk aan die van de voorgaande, 211. — wangie (Erythrina spathacea Dc.) De sterk riekende 30 bladen worden sek gewreven, en bij hoofdpijn van. kleine wad ; op het voorhoofd gelegd. wd 212. Dahoe (Poupartia deaf Br). De ahEiten wor den gegeten, zijn echter om hare zuurte. minder in trek. “213. Dangdur of Randoe alas (Salmalia malabarica scart. ExpL.). De bast der wortelen wordt geklopt en in water geweekt ; dit water wordt gedronken bij eene buikziekte, die zich door groote. hitte in de maagstreken aanduidt en spoedig een gevaarlijk ka- rakter aanneemt (sakkiet kasambet Mal. sakkiet kagendak Sund.). 214. Datambaga (segala roepa) (Gramineae rdt „Eene van paarden, buffels, enz. beminde grassoort. 207. Detap. Zie Datap. 215. Delima (Purica Granatum 1). De aen der worte- len wordt gestampt-en tegen wormen der kinderen, en ook tegen den lindworm ingenomen. De bloemen zijn om hare fraaije kleur zeer geacht; de onrijpe vruchten worden gegeten, en daarbij klapperwater gedronken, om de tanden mooi zwart te verwen; de schil der rijpe vruchten wordt gedroogd, dan gestampt en met azijn van de Aren vermengd, leverende zóó een? fraaijen schrijtinkt; de sappige omhulsels der vele kleine pitten van de rijpe vruchten worden voor eene lekkere, verkoelende spijs gehouden. 916. Dillem (Pogonostemon sp. div,). De jonge takjes tus- schen de kleederen gelegd, geven daaraan niet slechts eenen aange- namen geur, maar bewaren ze ook voor kakkerlakken en diergelijke gasten. 217. Djaät (Psophocarpus Vouri sinâtobnis pC. var. omnes). De bladen, jonge takjes en jonge zaden dezer gevleugelde peul- vrucht worden in stoom gekookt en veelvuldig gegeten. De rijpe zaden worden. in eenen ijzeren pan geroost (saxgraai) tot dat zij beginnen op te springen; de schil wordt dan weggeworpen en het binnenste gegeten. | 218. — monjet (Psophocarpus gite ie diende Hssrx.) De vruchten zijn kleiner en houden minder zaden in, die rijp zijnde gebruikt worden als de voorgaande. 219. Djabon. Zie Gwmnpol. wd Ja 220. Djagong (alle soorten) (Zea Mays L, variet, omn.). Tarksch koren wordt zoowel in de bergstreken (tot 3-4000 voeten b.z.) als in de lage kustenstreken aangeplant. De kalf, nog niet volkomen 31 rijp zijnde; wordt over een kolenvuur gehouden, tot dat de enkele korreltjes beginnen op te springen, en zoo gegeten; ook worden zij afgekookt. Zijn de korreltjes reeds rijp, zoo worden zij van den kolf afgeplakt, en gelijk als de rijpe zaden van (217) Djaat be- handeld. Ook op onderscheidene andere wijzen worden zij toebereid , of voor sajor gekookt, of met suiker vermengd; ook wordt er meel van gestampt, en dient tot het maken van gebak (kweh-kwek). 220*. Djaheh (Zingiber officinale L.). De aromatieke wortel wordt met onderscheidene andere bladeren of wortelen te zamen ge= wreven en tot verscheidene einden aangewend (zie 175); ook maakt men, door ze met suiker te koken , er eene lekkere confituur van. - 221. Djaloepang of Samporrha ( Grewia sp. div. et Columbia javanica BL). De bast wordt van de groene schil gezuiverd en geeft een bijzonder sterk doch grof touw, indien men het zonder verdere bewerking slechts met de handen eenige keeren draait; men gebruikt dit tot alle huiselijke zaken, waartoe sterk touw noodig is en ook tot het leiden der buffels, waarvan de eerste naam afkom= stig is: (si djaloe maauw leumpang , mannetjes-buffel wil voort- gaan, waaruit door zamentrekking: Djaloe-pang is ontstaan). Door betere bewerking kan men echter een fijn touw daaruit maken, dat ook sterk, echter niet gelijk aan dat van Rwmeh is, 222. Djambang koeda (Eleusine indica Prs.). 223. — mangong (Hleusine caracana Prs.). __ 224. — piit (Poa sp. div.). ‚ Deze drie grassoorten dienen als bijzonder goed voedsel voor paarden, buffels, enz. 225. Djambeh of Pinang (Areca Catechu L. cum varr.) De scheden beneden de bladen als ook de scheden, welke de Jonge bloemsteng omgeven, zijn zeer goed tot het verpakken van voor- werpen, die voor regen moeten bewaard worden, te gebruiken, nadat zij te voren behoorlijk gedroogd en vierkant zijn gesneden. Brieven worden bijna altijd in stukken van zulke scheden (oepik) ingevouwen. De schil der vruchten tot kolen verbrand, geeft een zeer fijn tandpoeder. De van de schil bevrijde noot (Betelnoot) wordt benevens (806) siribladen, kalk en gambir tot vermaak ge- kaauwd, waarbij dan dikwijls nog wat tabak wordt gevoegd. Het. door het kaauwen van deze noot met (806) siribladen en kalk (zonder Gambier) ontstaan rood speeksel, wordt onder het prevelen. 32 van zekere spreukjes op verwonde of andere pijnlijke deelen gedaan en daarop, na het eindigen van het prevelen, wordt nog eenige keeren - met den met zulk rood speeksel gevulden mond geblazen , waarop «altijd spoedige beterschap zal volgen. Ik zal hier eenige dier spreukjes (ook djampeh, geneesmiddel, BN) zoo als zij mij zijn medegedeeld, als eene proef bijvoegen. Bij hoofdpijn. Ongrengkang batoe batengang koeliet soeriet mata, heuntjeut kalam esseh, mata tjetjer patrappat, tüs ting- gin, tali boerna hoeriep, boearas toengtoengna. Bij buikpijn. Mind oendang oendang, akki oendang kan oela moendang ka boeser soetoer, njang moendang gagangun koedjang, tiis tinggin enz. | Bij wormen der kinderen. Tjatjieng kaloeng biedjiet tina boendoek; tjatjieng maijam biedjie tina mata; tjatjieng poetie sira tetab batengan hoeriep. $ Bij wonden. Siri soemsoem patimoe papada soemsoem , sirt toelang patimoe papada toelang, siri oerat patimoe papada oerat, siridagieng patimoe papada dagieng , siri koeliet patimoe pa- pada koeliet, pat rappat papada koeliet, tüs tinggin, tali boer- na-hoeriep boearas toengtoengna. 226. Djamblang of Doeat (Syzygia Jambolana DC.) _ Het vleesch der blaauwe olijfachtige vruchten wordt gegeten; het is zuurachtig zoet en heeft eenen groenen pit. 227: Djamboe aijer of D. tjaai (Cerocarpus aqueus HSSKL.). Deze fraaije als het ware uit was gevormde vruchten hebben een aangenaam, zuurachtig, verkoelend vleesch en worden veelvuldig ge- nuttigd; op de bazars vindt men ze dikwijls op wore gesnoerd. 228. — aijer mawar (Jambhosa vulgaris DC. Rozenappeltje). De witte, ronde vruchten munten uit door hare aangename rozen-. lucht, en zijn daarbij lekker van smaak. 229. — aroeng. Zie Djambhoe kloetoek. 999, — biedjie biedjie. Zie Djamboe kloetoek. 230. — bol (Jambosa macrophylla oc.). De sappen dezer vrucht zijn zeer aangenaam verkoelend, en worden daarom. zeer gezocht; de pit is zeer groot. | 231. — diepa (Jambosa purpurascens DC. et J. malaccensis DC.). Het gebruik dezer vruchten staat gelijk aan die van Djamboe hol, 38 zij zijn echter minder aangenaam. De roode kleur geeft haar eene traaije vertooning. 232. Djamboe goelampoh (Jambosa samarangensis DC. @ microcarpa DC.). Ook deze vrucht is aangenaam van smaak en veelvuldig gezocht. 233. — hollanda (Persea gratissima GRTN.). De vrucht van dezen Westindischen boom — in gedaante eenigzins op eenen grooten, groenen renetten-appel gelijkende — heeft onder eene dunne, groene schil een groenachtig geel vleesch, geheel zonder vezelen , om eene groote, ronde pit. Dit vleesch laat zich gemakkelijk tot eene fijnkorrelige pap drukken, die met wat suiker en-madera-wijn (of bij gebrek daarvan met arak) wordt aangemengd; eerst door deze toebereiding ontvangt de anders smakelooze pap eenen aange- namen smaak; het ware aroma echter vertoont zich eerst na het bijvoegen van de sap wan Dyeroek niepies, waardoor dit eene spijs wordt, die bij geene andere vrucht behoeft achter te staan. De boom wordt dikwijls, gelijk meer andere lauriersoorten, van rupsen aangetast en geheel kaal gevreten, waarop hij ligt afsterft. 229. — kloetoek, D. aroeng of D. biedjie biedjie (Psi- dium Gwajavae Raddi var. bin. ; Psidium pomiferum L, et P. py- riferum L.). Het hout van dezen kleinen boom is week, echter zeer sterk; de schil des wortels wordt met heet water overgoten en deze als thee bij bloeddiarrhoea gedronken, die reeds eenigen tijd beeft bestaan. De vruchten zijn aangenaam om te eten zoowel raauw als ook op verscheidene wijze gekookt en toebereid. 234. — mehdeh of D. monjet of kadjoe (Axacardiwm occi- dentale L. 2 indicum pc.). Uit den stam van dezen boom vloeit dikwijls eene sap (dara, kehta), die zich tot eenen vuistgrooten kogel aanzet; wordt deze met water opgelost, zoo heeft men eene zeer goede lijm. De vruchten of beter de vruchtdragers zijn vleesch- achtig en eetbaar, hebbende eenen zoeten smaak en roode kleur. 234. — monjet. Zie Djamboe mehdeh. 235. — samarang (Jambosa samarangensis DC.). De vruch- ten zijn gevuld met aangenaam verkoelende sappen en worden daarom veelvuldig genuttigd. 227. —tjaai. Zie Djamboe ayer. 236. Djarak, Jarak of Kaliki (Ricinus communis L. cum var.). De bladsteelen of jonge takken worden over vuur ge- 3 34 houden, tot dat er aan de einden eene sap uitloopt, die men in het oor laat vallen (nadat zij half koud zijn geworden), indien men van dootheid (door verkoudheid veroorzaakt?) is. geplaagd. De zaden worden in stoom gekookt, dan gestampt en. met de handen uitge- perst, waarbij men de beroemde Castor-olie wint, wier gebruik ge- noegzaam bekend is, die echter bij den inlander slechts tot stinkende lampolie dient; tot welk einde zij onder de zaden hiervan dikwijls die van kapok mengen en ze tegelijk uitpersen; wordt ook met kalk en kapok gemengd tot stokverw voor het kalfaten van schepen. 237. Djarak jutton of D. kosta (Curcas purgans Mpx.). Deze heester groeit zeer ligt uit stekken, en wordt daarom ook vrij al- gemeen in levende heiningen geplant. Met de sappen hiervan worden de tanden gewreven, en uit de zaden laat zich ook eene olie slaan, die wel te branden, echter niet tot koken te gebruiken is. 287, — kosta. Zie Djarak jutton. ; 238. — tjina (Jatropha multifida L.). Ook deze plant laat zich zeer ligt uit stekken voortplanten, en wordt daarom ook veel- vuldig in heiningen gevonden. De dikke knollen worden, na eerst in asch gebraden te zijn, gegeten. 239. Djaroeng boeboekoan (Zranthemwm. viscidum. Br. et sp. div.). De jonge spitsen en bladen worden fijn gewreven en de sappen daarvan in de oogen gedroppeld, indien hein oogziekte de oogen. met slijm als het ware bedekt zijn. 240. — kembang landep (Barleria Prionitis L.). De bla- den worden met een weinig kalk in de handen gewreven en bij hoofdpijn (riut hoeloe Sund.) of hitte in het hoofd, het. voorhoofd daarmede ingesmeerd. 241. — konneng (Ruellia lupulina Wir). De gestampte wortelen worden met wat water aangemengd, en dit op de won- den, door de doornen van rottang veroorzaakt, gelegd, 242. — woengoe (Barleria cristata L.). De bladen worden raauw bij de rijst gegeten. 243. Djattie of Jattie (Tectonia ledi L.f.). Het hout van dezen, slechts in de nabijheid der zee groeijenden boom is zeer vermaard om zijne duurzaamheid en vastigheid, zoodat het van gee- nerlei insecten wordt aangetast. Het wordt tot het bouwen van sche- pen, huizen, bruggen en bij menige andere gelegenheden: gebruikt , waar vochtigheid of witte mieren andere houtsoorten spoedig ver- 35 teren; zelfs tot meubels wordt het aangewend. Met de bladen laten zich andere ligte houtsoorten door wrijven rood kleuren. 244. Djawer. Zie Djewer. 245. Djawoera of Jawoera (Garcinia lateriflora Br. et dioica Br). De vruchten hebben met een dun, zuurachtig vleesch voor- ziene pitten, welke aangenaam om te eten gemeend worden. 246. — Djengkol of Jengkol (xga higemina Win). Het hout wordt wel tot huisbouw aangewend, het duurt echter slechts drie jaren, wordende het spoedig van den boehoek opgevreten; men vooronderstelt, dat de suiker spoediger zal koken, indien men dit hout in plaats van ander hout daaronder brandt. De jonge bla- den worden gegeten en voor lekker gehouden. De oude bladen worden gebrand, de asch daarvan met klapperolie aangemengd, en schurftige plaatsen er mede bestreken. De schil der vruchten wordt gestampt en gelijk als zeep of asch van paddiestroo tot het wasschen der hoofdharen aangewend. De zaden, nog niet rijp zijnde, worden afgekookt en gretig gegeten, hetwelk in het oog val- lend is, daar zij niet lekker van smaak zijn en dikwijls bloedvinnen veroorzaken, alsook ongemak bij het waterlozen ; ja zelfs zulk eene ondervinding is niet toereikend, om voor een herhaald gebruik dezer stinkboontjes te waarschuwen. De urin van iemand , die dezelve heeft gegeten, heeft eene bijzonder doordringende, sterke lacht, die zelfs dagen lang de plaatsen niet verlaat, waar dezelve is uitgegoten (zie 172 en 547). 247. Djengkot, Kipantjar. Kajoe pantjar of Njatoech. (Miümusops acuminata Br.?). De kolen van dit hout zijn bijzon- der goed; voor brandhout is dit hout niet goed te gebruiken, daar het bij vochtig weder niet branden wil. Van de sap (kehta) worden gelijk als van Karet fakkeltjes gemaakt, die echter minder goed zijn dan die van laastgenoemden boom. 248. Djeroggol of Seroggol (....... ?). Het hout is als brandhout bijzonder goed, daar het onmiddelijk vlam van zich geeft, zoodra het maar met ander vuur in aanraking komt. De vruchten, die eenigzins op Poelassan gelijken , zijn goed, daarbij wat zuur en worden gegeten. 549. — monjet. Zie Kihooë. 249. Djeroek assam ot Jeroek assam (Citrus grandis HsskL.). De zure sappen der vruchten worden bij spijzen gevoegd en ook g* 36 met suiker gekookt voor limonade; ook worden de verroeste ijzer- waren daarmede gereinigd. 250. — Djeroek bali of D. matjang (Citrus Decumana L.). Deze beide hoewel verschillende soorten van pompelmoesen worden om hun saprijk wit of rood vleesch zeer gezocht; ook de dikke, sponsachtige schil der vrucht wordt wel eens met suiker gekookt en als confituur bewaard. 251. — bedoerie (Citrus macracantha HssKL.). De citroenkleu- rige, ronde vrucht heeft eene matig dikke schil en ligtkleurig, geel vleesch, dat zeer vol is van de zoetste, aangenaamste sappen. Zij behoort tot de aangenaamste vruchten. 252. — bonteng (Citrus sp.?). De vrucht heeft eene dikke schil en zure sappen, de eerste wordt tot confituren gebruikt. | 253 — djepan kitjiel (Citrus Aurantium L., Citrus nobi- lis LOUR. y. microcarpa HsskL.). De vruchten van beide mun- ten door zoetheid der sappen uit, de eerste is dun, de laatste dik van schil. | 254. — honjeh (Citrus javanica Br). Het gebruik dezer vrucht staat gelijk aan die van (252) Dyjeroek honteng. 255. —ietam (Citrus nobilis LOuR. 2. smelanocarpa HSSKL.). Deze donkerkleurige vrucht staat om hare zoete sappen gelijk in aanzien als (253) Djeroek djepan kitjiel. 256, — liemoh (Citrus Limonellus HsskL. 2. amblycarpa HAsSK.). De bladen worden tot specerij bij het braden van vleeschspijzen ge- bruikt. Zij hebben eene aangename geur, die zij aan het water, waarin zij gelegd zijn, mededeelen; dit wordt daarom veelvuldig tot waschwater gebruikt. De vruchten, welke eenen aangenaam zuren smaak hebben, worden tot confituren in suiker gekookt. 257. — manies (Citrus limettiformis Risso?). De vruchten staan in gebruik gelijk aan (253 en 255) Djeroek djepan kitjiel en Djeroek ietam. 250. — matjang (Citrus Decumana L.). Zie Djeroek balie. 258. — meong (Citrus?). De sappen dezer wilde, zure vrucht worden met water verdund en de hoofdharen daarmede gewasschen , het haar wordt er fraai door en het ongedierte verdwijnt. 259. — niepies (Citrus Limonellus HsskL. «. oxycarpa HSSKL.). De kleine, ronde vruchten worden om hare aromatische, zure sap- pen bij de spijzen op tafel gezet, om aan „deze eenen aangena- 37 men smaak te geven; ook worden ijzerwaren daarmede schoon ge- maakt. _ 260. Djeroek pandjang (Citrus pyriformis Hrssk.). De schil dezer vrucht is eenigzins dik en bevat. een citroenkleurig, zeer aan- genaam, zoet vleesch , gelijkstaande aan (257) Djeroek manies. 261. — poerroet (Papeda Rumphii HsskL.). Zoowel wat bla- den als vruchten aangaat staat het gebruik derzelven gelijk aan die van (256) Djeroek liemoh. 262. — post (Citrus amara HssKL.). De goudgele, kleine, ronde vruchten hebben eene dunne schil en een groenachtig geel bitter- zuur vieesch; de sappen worden wel eens gelijk (259) Dyjeroek niepies gebruikt. 263. — tangan (Citrus sarcodactylis SB1o.). De vruchten, welke op eene half geslotene vuist eenige gelijkenis hebben. vindt men bij de Chinezen als offerhanden voor hunne beelden staan ; zij hebben eene zeer dikke schil en zure sappen en worden gelijk 252 en 254 Djeroek bonteng en D. honjeh gebruikt 264. — tanjoeng boerrah (Citrus ovata HssKL.). Ook deze zuursappige, dikschillige vrucht wordt gelijk 252 en 254 Djeroek bonteng en D. honjeh aangewend. 265. — tjoplok (Citrus nobilis Lour. «. chrysocarpa HssKL.). De vrucht hiervan munt door hare goudkleurige, dikke schil uit, die zich volkomen van het zoete vleesch los maakt. Het laatste wordt gelijk geacht aan (253) Djeroek djepang kitjiel enz. 266. Djewer hayam. Zie Djewer kottok. 266. — kottok burrum of D. hayam (Celosia cristata L. et varr.). De roode hanekam, zoowel de groote als kleine, zoo ook die met gele bloemen (konneng) wordt veelvuldig bij de huizen aangeplant om de fraaiheid zijner bloemen. 244. — kottok burrum of Djawer kottok burrum (Coleus ingratus BNrH.). De jonge bladen worden in de handen gewre- ven en op versche wonden gedaan, ter verkoeling en spoedige genezing. 276. — kottok leuwung. Zie Djoekoet galienggieng. 267. Djierak burram (Dicalye tinctorius Lour. et spec. div.). De bast hiervan, met die van Tjangkoedoe vermengd, wordt ge- stampt en met water verdund; dit water wordt tot roodverwen van kleedjes gebruikt; tot welk einde men de te verwen voorwerpen eenige dagen in dit water moet laten staan. 38 „268. Djierak hiedung (Dicalye?). De jonge takjes en bladen worden over vuur gedroogd en fijn gewreven; dit poeder wordt op schurftige plaatsen gestrooid, tot zij geheel darrmede be- dekt zijn, waarna de schurlt spoedig afsterft. De bast wordt gelijk als die van (267) Djierak burrum gebruikt. 269. Djikoer bener, Ielus leutiek of Kondol peut jang (Za acca montana RMPH. @ major Rara). De wortelen worden geschaafd en dit schaafsel op wonden door slangen (oray lemah en oray hulang) veroorzaakt, gelegd; de stam wordt-met rijst gekaauwd, en dit te zamen op de hartkuil gelegd, bij ziekte des maags, die zich door inwendige hitte en braken kenmerkt (sakkiet atie peurrie didalam, moenda moenda djoega). Ook wordt deze plant op plaatsen gn plant, waar de rijst miet slagen wil. 270. Djoekoet akkier djamman( Hyptis showen enal De takken en bladen staan gelijk in werking alsdie na MENEN 147. —baauw. Zie Babadottan. 271. — balias (Pogonatherum polystachyum R. & S.). De geheele plant wordt aan de buffelkraal. gebonden bij eene vee- ziekte, waaraan de buffels zeer spoedig en onverwacht sterven, wel- ke het bijgeloof der inlanders aan de bijzondere werking des dui- vels toeschrijft (njangan massok sehtan, njang hoenoe kerboh). 272. — banteng (Graminea?). De bladen worden gewreven en op de wonden eener soort van bloedvin aan de voeten ingesmeerd (sukkiet hoebol Mal. njehri hottoh Sund.) 273, — biengbieng kassier of D. ramoh geges (Paspalum spec. div.). Dit gras is een van paarden en buffels enz. bemind voedsel; ook worden de jonge scheuten bij de rijst gegeten. 274, — boeloe mata (Cyperaceae permultae). De halmen dezer biezen worden door buffels, ook wel door paarden gegeten. 275. — datambaga (Graminea gen. diversa). sneak staat gelijk aan (273) Djoekoet biengbieng kassier. 276. — galienggieng of Djewer. kottok leuwung pps glaber Hssk1,). De bladen worden fijn gewreven en in wonden gesmeerd, hetwelk verkoelend en zamentrekkend werkt: 277, — gehwor (Commelyna sp. plurim.). De stengel en bla- den worden in stoom gekookt en met rijst gegeten. 278. —jajalakkan (Helminthostachys dulcis KLr.). De nd gel en bladen worden raauw met sambal bij de rijst. gegeten. 39 279. Djoekoet kakawatan of Kakawatan (Poa sp. div.). Deze grassoorten zijn ook een goed voedsel voor paarden, buffels, enz. 280. — kaliwara of D. Ietta hayam (Spermacoce glaberri- ma Br). De geheele plant wordt fijn gewreven en op den buik van kinderen gesmeerd, die, zonder van wormen geplaagd te zijn, eenen zeer dikken buik hebben, daarbij zeer veel eten en tot ge- raamten zijn vermagerd (sakkiet kaliwara). 281. — kasiemboekan (Drymaria diandra Br). De jonge spitsen en bladen worden raauw gegeten bij opgezetheid van den buik (sakkiet proet hengkak). 193. — kawassa. Zie Boentieries. 282. — koekoejaan (ClematisL.?). De bladen worden in de handen gewreven en daarmede de pezen der handen bij eene ziekte ingewreven, waarbij de beweging der ils moeijelijk wordt (sakkiet maroengkoet). 283. — larilari (Spirifer squarrosusL.). De wortellooze, ko- gelvormige takken, welke door den wind over het zeestrand wor- den henengedreven, worden van de jagtliefhebbers opgezocht, om zich in het scherpschieten te oefenen. 280 — letta hayam. Zie Djoekoet kaliwara, 90. — lokkot mata. Zie Aroy lokkot mata. 284. — maas (Peristrophe salicifolia HsskL. fol. var.). Van deze plant wordt beweerd, dat zij vroeger het eenige voedsel der butf- fels zou zijn geweest; zij wordt daarom aan hen gegeven, indien zij te zeer vermageren. 285. — oerieng arieng (Ptilotus corymbosus BL). De jonge takken en bladen worden gewreven en ingenomen, ook de buik daarmede bestreken bij buikloop, waar de afgang op etter en water gelijkt (roepanja nana sama ater). Ook op schurftige plaatsen worden deze gewrevene bladen gelegd. 286. — pehperehpetan ( Hedyotis herbaceaL.&H hérsutaSePRe.). De takken en bladen worden raauw bij de rijst gegeten ; buffels en paarden zijn er ook vrienden van. 273. — ramoh geges. Zie Djoekoet biengbieng kassier. 287. — rampoekassan (Xerotes latifolia R. Br.). Bladen en stengel worden door buffels en paarden enz. gegeten. 288. — seketi (Nasturtium indicum L.). De geheele plau! 40 wordt met wat water fijn gewreven en daarmede het ligchaam e: de hitte der koortsen ingewreven. 206. Djoekoet seetan. Zie Daauwn patjie patjie.. 289. — teklam (Pogonostemon sp.). De takken-en bladen worden met Pandan, Tjulang en andere welriekende bloemen ver- mengd en tusschen het linnengoed of in de haren gedaan, om de- zelve welriekend te maken. Ë 290. —tjarang (Polygonum sp. div.). De geheele plant wordt aan steenen in de rivieren gewreven en met het water ver- mengd, als men visch vangen wil; wordende deze daardoor be- dwelmd en komen op de oppervlakte. 291. — toemboe eussie. Zie Katoempang lemah. 292. — tridi (Mollugo stricta L. @. latifolia Trz.) Buffels en paarden zijn vrienden van dit kleine onkruid. 293. — wargiet (Ruellia bicolor BL). De bladen worden te- gelijk met konneng-wortelen gewreven en dit bij hitte des hoofds of van het geheele ligchaam, bijzonder bij kleine kinderen, op de heete deelen gelegd; bij volwassenen smeert men het gebeeke ligchaam daarmede in. 294. Djuntier leutiek (Globha maculata B1.). De jonge bla- den worden of in stoom of in water gekookt, en als toespijze bij de rijst genuttigd. 295. Djurei (Nerium odorum Airt.). De Laurierroos wordt om hare fraaije en welriekende bloem dikwijls naast de woonplaatsen geteeld. 226. Doeat. Zie Djamblang. 296. Doedoerenan (Elaeagnus sp. div.). De vruchten wor- den raauw gegeten en zijn zoetachtig. 297. Doekoe (Lansium domesticum JCK. «. Duku HssKr.). De vruchten hebben de gedaante van gele pruimen; de schil bevat een wit, kleverig sap en wordt aangewend als die van (171) Biedjietan. Het vleesch der groene pitten is zeer aangenaam zoet en geheel niet zwaar te verteren. ' 293. Doempiet of Kimau (..-.-.-. ?). Het hout is bij- zonder sterk , zoo lang het in het water gebruikt wordt, en wordt daarom ook tot kano’s bearbeid; op het land echter wordt het spoedig van de witte mieren enz. aangetast. De niet behouwene stam laat zich zeer goed voor masten gebruiken, aangezien het hout 41 zeer taai is, dus niet spoedig breekt, zeer buigzaam en daarbij zeer regt en lang is. De zijdelingsche uitgroeisels van den stam (fampieng Sund.) worden voor padatti-wielen (kipping) aangewend. De schil-des stams kan tot beschot der huizen en paddi-magazijnen (loemboeng) dienen, waar men dit niet door vlechtwerk van bam- boe wil of kan doen. 410 299. Doeren of Kadoe. (Durio zibethinus L.): Het hout dient voor bouwhout, is echter reeds na drie jaren van: den boeboek opgevreten. De schil der vruchten fijn gewreven en daarmede de buik ingewreven, geeft zelfs, na eene obstructie (verstopping) van 6 of 7 dagen , eene gemakkelijke ontlasting; wordt deze schil ver- brand tot kolen, zoo, worden, deze tot het bereiden van tondel (ka- woel) gebezigd. Het zeer weeke, witte en sterk riekende vleesch om de pitten wordt gegeten en voor eene der lekkerste vruchten gehouden, indien men slechts de lucht kan verdragen; vele perso- nen echter gevoelen dikwijls een hevig oprispen na het eten daarvan, hetgeen de vrucht minder bemind maakt. Zij zal ook een Aphrodi- siacum zijn. 300. Dollok (Trichosperma javanicum BL). De bast wordt zonder verdere bereiding, gedraaid, als een grof touw gebruikt. 301. Drowak of Harenoh (Grewia oppositifolia Hurt.). Het hout is taai en wordt daarom tot stelen van werktuigen gebruikt; het wordt ook fijn gespleten en tot invatting (sokkosokko} van fijn vlechtwerk, als manden (kapek, krandjangs) enz. aangewend. E. 302. Emmes (Luffa acutangula SER.). De vruchten worden geschild, dan in stukken gesneden, met zout in water afgekookt en tot groente (sajor manies) toebereid. 303. Erang of Handiwoeng ( Oncosperma filamentosum Br.?). De jonge nog onontwikkelde bladen (poetjoek of atie) worden raauw of ligt afgekookt bij de rijst gegeten; de oude bladen wor- den wel eens tot het dekken van huizen gebezigd. 3. Eurie. Zie Alangalang. 304. — gedeh. Zie Glaga. 42 6. 305. Gadok- (Bischoffia javanica Br). Het hout is sterk, fijn van aderen en donker van kleur, wordt van de witte mieren niet. aangetast en tot huisbouw aangewend. De vruchten maren om hare te sterke zuurte niet gegeten. 306. Gajang of Gatel (Zxocarpus edulis L.). Deze boom wordt om zijnen geurigen bloesem en fraaijen groei veelvuldig aan- geplant. Het vleesch der vruchten is eetbaar en de lea leveren eene olic. ; 807. Galiengum, Glingum of Gloege (Biza Orellana L.). Deze boom, welke zich door spoedigen wasdom en de gemakkelijk- heid kenmerkt, waarmede men hem kan verplanten, wordt zeer algemeen tot het aanleggen van levende heiningen (pagger ietoep of ps hieroep) aangewend. Zulke heiningen zijn altijd digt be- groeid en fraai groen, waarbij nog bij oude heiningen de schoone, rozenkleurige bloemen komen. De zeer op Ramboetan gelijkende vruchten bevatten zaden, die met een oranjekleurig, vleezig om- hulsel zijn omgeven, hetwelk vroeger veelvaldig tot bereiding van de gele verfstof Oreille werd aangewend; doch is de bereiding hier-- van nu uit gebruik geraakt. 47. Gambier tjaai. Zie Aroy kamanten. 308. Gammat (Bchinocaulos perfoliatws MeisN.) De jonge spitsen der ranken en de bladen worden als zure groente ge- bruikt. 309. Gandaria, Goenarjah of Tjantekkeh (Bowea oppo- sitifolia Msn.). Het hout is wel niet zeer sterk, echter taai en wordt tot het maken van akkergereedschap, timmermanswerktuig en jukken voor buffels aangewend, - De vruchten worden gegeten en voor lekker gehouden. 310. Gandasohlie (Hedychion sp. div. ó Deze plant wordt dikwijls in tuinen geteeld om hare geurige-bloemen, die zij in eenig- zins vochtigen en ligten grond, op eenigzins SCN jn eier bijna altijd voortbrengt. 211. Gandoola burrum (Basella cardifolia Lam.). De vruch- ten, welke een zeer saprijk rood vleesch inhouden, worden ge- stampt; er wordt een weinig water bijgemengd en dit met meel van ketan tot het verwen van confituren (kwehkweh) gebruikt. 43 312. Gandroeng (Axdropogon saccharatus RXB. (Sorghum Pers.)). De vruchten worden gestampt, van de zemelen (hoeoet Sund.) gezuiverd, in water gewasschen en zoo in stoom gekookt. Gekookt zijnde, worden zij onder bijvoeging van heet water met eenen houten lepel bewerkt (karrie Sund.), dan nog eens in stoom gekookt, tot dat zij gaar zijn, en eindelijk met eenen houten lepel fijn gemaakt (akkel akkel Sund.), gevende dit eenen lekkeren kost. 813. Ganitrie (Blacocarpus angustifolius Br). Deze vrij aan- zienlijke boom munt uit door eenen fraaijen groei: het hout is echter niet te gebruiken; de ronde violette vruchten zijn bitter, worden echter zoo sterk van de groote vledermuizen (kulong, Pteropus edulis) vd ‚ dat de boomen als het ware met dezelve zijn op- gevuld, 8314. Garoe mienjak of Kajoe garoe „(Ficus procera RwDr.?). De schil wordt van de bergbewoners tot beschot in plaats van bam- beo- vlechtwerk gebruikt (hilikima). De splint wordt tot bouwhout verwerkt en voor schoon gehouden. Het hout (galeh Sund, atie. Mal.) is geheel. rood, wordt in kleine stukken gesneden en tegelijk met hout van Lakka en wortelen van Akker tjamakka verbrand, zijnde de rook daarvan zeer welriekend. … Deze wordt aangewend tot het rooken der kleedjes, ook bij sterfgevallen tot het rooken der huizen, zoo ook door de Chinezen bij hunne offerhanden. De ronde, twee duim lange, groene vruchten worden gestampt, met asch vermengd. en bij de vischvangst in de rivieren geworpen, waardoor de visschen bedwelmen, ook wel sterven en op de oppervlakte van het water komen. Ook kan men uit deze vruchten eene lampolie persen. 306. Gatel. Zie Gajang. 315. Gebang (Corypha, Gebanga Br. ). pie boom heeft eenen dikken, van 60-70 voeten hoogen, bij het aankloppen hol klinkenden stam, en bestaat uit eenen buitenwand van zeer vast hout en een met vele vezelen doortrokken merg. De eerste (rajoeng) in hori- zontale. stakken gesneden, dan uitgehold en op de eene zijde met een geiten-vel overtrokken , dient als Bedoek in de Massiegit, om, daarop slaande, den tijd van *t gebed aan te kondigen; in de lengte gespleten, wordt dezelve voor huisgereedschap, dat niet aan den invloed. des regens of der zonnestralen. is. bloodgesteld, gebruikt. Het merg wordt in stukken van 1 voet lengte, 9 duim breedte 44 en 1 duim dikte gesneden, goed gedroogd en tot gebruik bewaard ; het wordt dan in water geweekt, gestampt en de pap door eene fijne zeef geslagen, waardoor eene vuilroodacktige sago ontstaat, welke bij misgewas van rijst de inlanders voor hongersnood bewaart; dezelve is zeer ligt te verteren , zoodat zelfs, bij buikziekte, menschen daarvan kunnen eten. Om sago te maken, moet men echter eenen boom uitzoeken, die niet ver meer van zijnen bloeitijd is; gevende de te jonge of reeds bloeijende en uitgebloeide boomen geen sago. De jonge nog onontwikkelde bladen (hoemoet) worden afgekookt en zijn aangenaam om bij de rijst te eten. De jonge ontwikkelde bladen worden gebruikt, om Dokdoks (om visch te halen) en Tambaijan rameh daaruit te maken; ook bindt men de pas gesne- dene rijst (paddi Mal. Parreh Sund.) daarmede en maakt er een grof garen van, hetwelk tot vervaardigen van kleedjes wordt ver- werkt; ook duitenzakken worden daarvan gemaakt. De oude volwassene bladen worden (atap) tot het dekken der huizen aangewend; men maakt er ook zeilen van of gebruikt ze in hun geheel, om de gevels der huizen te sluiten (abig abig goepoek), hetwelk aan dezelve een fraai aanzien geeft. De rippen der bla- den (njereh) zijn goed, om bezems daaruit te maken, ook voor kleine mandjes (hoeboe) voor de vischvangst. De jonge vruchten worden gestampt en als bedwelmingsmiddel der visschen in de ri- vieren gedaan; half rijpe vruchten, welke nog niet bard en wit van ‘binnen zijn, zijn aangenaam, om ze raauw te eten en ook om eenen verkoelenden drank (roetjak) daarvan te maken. Van de rijpe vruchten maken de priesters rozenkransen (taspeh); ook knoopjes enz. worden er van gesneden, die met het oud worden ook eene donkere kleur aannemen en eindelijk zwart worden. De wilde varkens en de neushorenvogel (manoek tjoelan) zijn bijzon- dere liefhebbers dezer vruchten en de eerstgenoemden ook van het merg, zoodat ze dikwijls omgevallene boomstammen geheel uithollen. 316. Gedang, Papaya of Kastella (Carica Papaya L.) (De mannelijke boom heet Gedang gantoeng; de Javasche naam voor deze vruchtboom is: Kades en wel voor de vrouwelijke K. gambloh en voor de mannelijke K. gantoeng.). De stam en bladen, ook de onrijpe vruchten worden aan paarden gevoerd, zullende deze daardoor voor verstopping worden bewaard; de wortelen worden geweekt en dit water gelijk ook de sappen des stams gedronken 45 bij graveel (sakkiet kerkessum) en andere ongemakken in het wa- teren. Worden de bladen met de pit der klappernoten te zamen geperst, zoo wordt de olie groenachtig en sterker (lebeh kwat!). De vruchten onrijp zijnde, worden veelvuldig tot confituren aan- gewend, rijp daarentegen raauw gegeten. De pitjes hebben eenen scherpen , op sterrekers gelijkenden smaak. 317. Geger takkoh, Jejer takkoh of Toentoen sayoeng (Rubiacea?). Het hout is sterk, echter moeijelijk te splijten (soessabla) en wordt daarom slechts voor stijlen aangewend. 318. Gelam, Glam of Kimanjal (Gordonia sp. nov.?). Het hout is sterk en grof van aderen, wordt echter van de witte mie- ren enz, niet aangetast; men gebruikt het voor bouwhout. 319. Gellang, Kellang of Ramok gellang (Portulaca ole- racea L. cum varr.). De bladen en jonge takken worden als eene zuurachtige groente gebruikt en wel hoofdzakelijk in plaats van zuring. 320. Gertok pandok. Zie Manggong. 321. Ginggiang (Leeasp.div.). De bladen en jonge tak- jes worden fijn gewreven, met asch vermengd en deze sap op won- den, die reeds vol wormen zijn, gedaan, waarop die dadelijk ver- dwijnen, en de wonden een versch aanzien bekomen. Zie ook (798) Soelangkar. 322. Ginjeh (Cannabis sativa L. indica Br). De hennep staat hier in minder aanzien dan in Europa, aangezien er reeds zoo vele planten zijn, die met minder moeite goed en sterk touw- werk leveren. Zelden wordt hij dus aangeplant. 304. Glaga of Eurie gedeh ( Saccharum spontaneumL.}. Deze, geheele streken overtrekkende grassoort, de verblijfplaats van herten, reeën en tijgers, wordt betrekkelijk weinig tot nut aangewend; de bladen worden wel eens tot het dekken der huizen gebruikt, doch moeten zij bij de Kireybladen achterstaan; meestal verbrant men de glagavelden, om daardoor de tijgers van de nabijheid der kam- pongs af te houden; dit moet in twee op elkander volgende keeren geschieden, wordende door het eerste branden de grovere deelen niet mede verbrand. Men zoude echter veel partij daarvan kunnen trek- ken door het opzamelen der asch, welke stellig eene groote hoeveel- heid pottasch zal bevatten. 318. Glam. Zie Gelam. 46 „307. Glingum. Zie Galiengum, 307. Gloege. Zie Galiengum. ; 35. Goengsieng of Aroy goengseng (Papilionaceae, Phaseo- leae, Mucuna?). De sappen dezer slingerplant worden tegen de wormen gedronken; een theekopje vol wordt toereikende gean ) om dezelve door stoelgang te ontlasten. 323. Goemagoema. Zie Kajoe djarang. 309. Goenarja. Zie Gandaria. 324. Goenda ( Sphenoclea Pongatium pc.). De reilen plant, in stoom gekookt, is aangenaam om bij de rijst te eten. 325. Goetiel. Zie Kiempol. 219. Gumpol, Djabon, Hanjah of Tjangkoedoelalakki (Nauclea grandifolia nc.). De splint hiervan kan weinig gebruikt worden, omdat de witte mieren, hoehoek, enz. dezelve zeer spoe- dig opeten; het hout zelf (galeh Sund., att Mal.) is rood en har- der, en dient wel eens voor bouwhout, niettegenstaande ook dit van de bovengenoemde vijanden wordt aangetast. 326. Guntalian (Boeluneria pilosiuscula HsskL. Urtica Br). De bast wordt, na van de buitenschil bevrijd te zijn, van het hout losgemaakt, dan gedroogd en tot touw gedraaid. H. 79. Hahanjieran. Zie Aroy kitjaang. 327. Hahapaan of Kakapassang (Flemingia strobilifera Arr.). De bladen worden met venkel (ades) en bladen van (115) Plassarie vermengd en fijn gewreven; van deze pap nemen kinde- ren, die vele wormen hebben, iets in, en het overige wordt op den buik ingewreven. 328. Hamberang of Sughang (allesoorten) (Ficus sp. div. fol. lobat.). De bast, na van de buitenschil bevrijd te zijn, wordt van de takken losgemaakt en tot het binden van rijst (sterat paddie) gebruikt. 329. — boddas, H. mienjak of Sughang (Ficus elegans Hsskr.). De melksap van dezen, groote van beneden witte bla- den hebbenden boom wordt bij bloedwateren gedronken. De paarden zijn fel op de bladen, welke op plaatsen. waar gebrek aan gras is, hun als eenig voedsel dienen; zij zullen zelfs door de paar- 41 den voor het gras getrokken worden; dezelve- werken te gelijk buikzuiverend. 329. Hamberang mienjak. Zie Hamberang hoddas. _ 330. Hambiroeng (Vernonia javanica DC). Het hout wordt voor huisbouw aangewend, niettegenstaande het van de witte mie- ren enz. ligt wordt aangetast. 6. Hampelas. Zie Ampelas. 331. Hamproe badak (Tabernaemontana sphaerocarpa BL). De fraaije, oranjekleurige vruchten, welke, zoo als ook de geheele boom, eene zeer kleverige melksap bevatten , worden voor EEE gehouden. “332. — bogo (Cephaéêlis hsbolane sah) De bladen worden gewreven (giling Mal., rioes Sund.) en op de plaats gedaan waar eene kleine schurft kringvormige vormen beschrijft (sakkiet halas Sund.). 333. Handaroessa (Gendarussa vulgaris NEEs cum varr.). De bladen worden fijn gesneden (teries) en met plassarie-bladen ver- mengd, dan fijn gewreven, en deze pap op de lendenen ingesmeerd bij pijnen derzelven (zie 766); de geheele plant kan zeer goed ‘tot het planten van heiningen gebruikt worden. _ 334. Handeong of Kioray (Comumersonia javensisG.Don.). De groene buitenschil laat zich van den bast ligt aftrekken, en deze laatste wordt dan voor touwwerk gebruikt. 303. Handiwoeng. Zie Erang. 335. Handjeulieh of Hanjehreh ( Coiz Lacrymal.). De blaau- we, steenachtige vruchten dezer grassoort worden op reiën geplaatst en tot rozenkransen (taspeh) en guirlanden bij inlandsche feesten enz. gebruikt. 336. Handullam boddas en burrum ( Prlibepdijdikan hortense Nees var. «. album HsskL. et 7. rubrum HsskL.). Deze heester wordt om de bonte kleur zijner bladen dikwijls in de nabijheid van woon- plaatsen aangeplant; de eerste kenmerkt zich door goudgele, de andere door bloedroode bladen. De plant groeit zeer gemakkelijk en bevindt zich daarom ook dikwijls in levende heiningen. 337. Hanggassang gedeh (Amomwm mavimum RXB. et A. dealbatum RxB.). De stekelige vruchten bevatten kleine, vleezige pitten, welke zoet en aangenaam om te eten zijn. De jonge bla- den worden gekookt en bij de rijst gegeten. 48 888. Hanggassang lumboet (Elettaria Cardamomum Warte.). De zaden dezer digt bij den grond bloeijende en vrachtdragende plant worden om hunne aromatische geur veelvuldig gekaauwd, om eenen aangenaam riekenden adem te bekomen. à 219. Hanjah. Zie Gwmpol. 389. Hanjahroh burrum (..-...--? ?). De bleiten wor- den van de buffels met graagte gegeten. 840. Hanjawaar (Pinanga Ngenga BL. 2 inside Br. ). De jonge nog onontwikkelde bladen worden raauw of gebraden of ook afgekookt bij de rijst gegeten. 9, Hanjoewang burrum. Zie Andong burrum, 341. — kassintoe (Saxseviera latifolia BL. et sp. div.). De jonge bladen worden of in water of in stoom gekookt of slechts over het vuur geroost en als toespijze bij de rijst gegeten , hebbende eenen zoetachtigen smaak; men eet dezelve hoofdzakelijk bij indi- geslie of gebrek aan eetlust (tra enak proet, atau tra enak makan), of bij aanhoudend braken (sakkiet atie, moenta moenta sadja); en zal daarbij een gevoel van verkoeling hebben. De stam. hier- van wordt aan kleine kinderen, die door zwakheid der leden (sak- kiet lemas badang) niet gaan kunnen, tot wandelstok gegeven en daarbij een spreukje gepreveld; zullende de kinderen dan Kes weder tot krachten komen. 342. Hantap (bijna alle soorten) (Sterculiaet Southwellia). Het hout is niet sterk en wordt spoedig door witte mieren enz. aange- tast; het wordt daarom zelden tot huisbouw gebruikt. De pitten zijn eetbaar, echter wrang. 343. Hantap. Zie Salim gedeh. 344. Haoean (alle soorten) Elaeocarpus sp. div.). Het hout is hoewel hard, echter niet duurzaam en staat gelijk aan dat van (342) Hantap; de vrachten worden om hun vleesch: gezocht, hoe- wel hetzelve niet bijzonder lekker en wrang is. ‚345. Haraghag (Pandanus laevis Rarz.). De bladen wor- den tot verpakking van suiker gebruikt. ve 346. Harendong (Melastoma sp. div.). De afgeschrapte wor- tel wordt in water geweekt en dit water-den kinderen, tegen de wormen te drinken gegeven; de bast daarvan laat men 2-3 dagen weeken, wrijft denzelven dan fijn en doet deze pap op-den huik. 301. Harenoh. Zie Drowak. 8 49 347. Hareueus of Harreueus (Rubus sp. div.). De sappen der ranken dienen, om er de oogen van kindertjes van drie dagen mede te wasschen, zullende dezelve daardoor in de toekomst veel scherper zien (talaloh tadjim)j. De vruchten zijn eetbaar, wat zoet en verkoelend. 348. Hariang (Begonia sp. div.). De geheele plant wordt algekookt en daarmede het hoofd gewasschen, om het hooldhaar fraaijer te maken en het ongedierte te dooden. 349. Hariengien (Cassia sp.div.). Het hout is zeer taai, ech- ter gering van omvang, en wordt daarom tot stelen van werktuigen enz. gebruikt. 350, Harras, Kajoe arak, Rass of Laban (Viter pube- scens Vur.). De takken en ook de bast worden in stukken ge- sneden en afgekookt; het water wordt geel en bij lendenpijn (nisi tjangkeng) gedronken, of indien iemand niet sterk te voet is (tra kwat kakki). Deschilen bast hiervan worden ook gestampt on- der bijvoeging van zeer jonge klappernoten, bast van Manga, schil der Pinangpalmnoot (tawas), aluin, koperrood (troessi) en wat koen- Jiet; dit alles wordt te zamen gestampt en gekookt; het water op de groen te verwen voorwerpen, als garen, kleedjes enz. gegoten, nadat dezelve reeds te voren blaauw geverwd waren; eene keer op- gieten, maakt dezelve ligt groen, twee keeren reeds donkerder enz. 351. Harrassas leutiek , H. lumboet of Pandan serengseng (Pandanus humilis Rura.). Van de bladen wordt eene soort van grove inlandsche hoeden (toetong) en matten (kadjang) gemaakt; ook worden dezelve tot verpakking van inlandsche suiker gebruikt. 351*. —tjaai (Pandanophyllum palustre Hssrr.). De bla- den hebben gelijke nuttigheid als die van de voorgaande. 347, Harreueus. Zie Hareueus. 352. Harruga (Bidens sp. div.). De jonge plant als ook de jonge bladen worden bij kies- en tandpijn gekaauwd; de jonge spitsen der takken en bladen worden over vuur gehouden en warm zijnde op bloedzweren (biesoel) gelegd, waarna dezelve ziek spoedig openen en genezen. 42 en 128. Masseum. Zie Assam. 353. Hatta beeas of H. leutiek (Lygodium microphyllumR.Br.). De bladen worden fijn gewreven en op wonden, door de visch (kas leles) veroorraakt, gelegd; zij worden verder tot een bijgeloovig doel á 50 gebruikt: wil iemand voor de eerste keer rijst (paddie Mal. parreh Sund.) uit het magazijn (loemboeng) halen, zoo neemt hij eenige bladen hiervan tegelijk met eenige bladen van (871) Tjarieang, en maakt deze aan het beschot des magazijns vast; heeft hij nu de eerste rijst gestampt, zoo brengt hij deze (bras Mal. bieas of heeas Sund.) naar de rivier, om dezelve te wasschen. Het daardoor wit wordende water wordt opgevangen en bij bladen van deze plant ge- voegd en daarmede alle keukengereedschappen, die tot het rijstkoken behooren, bestreken als: koekoesan, tambat bras, enz., ook wordt eene band van de ranken dezer plant om deze gereedschappen ge- legd (kongkorang seperti) gelijk als eenen halsketting. 8354. — gedeh (Lygodium circinatum Sw.). De dunne, ran- kende stam van dit klimmende varenkruid wordt als touwwerk gebruikt. De gewrevene bladen staan gelijk aan die van de voor- gaande. 353. — leutiek. Zie Hatta heeas. 355. Heas (Jambosae sp. Nor. A. B. V. 78.). De vruchten worden raauw gegeten en zijn iets zuurachtig. 356. Hermang, Remmang of Marong (Cratoxylon Hornschu- chii Br). Het hout wordt tot kolenbranden gebruikt; de kolen zijn bijzonder goed. 357, Hioer (. ..-.-.?)}. Het hout heeft een bijgeloovig nut; men maakt er namelijk de ladder van kippenhokken van, zul-_ lende de kippen daardoor vetter worden en zich zeer vermeerderen. 358. Miroeng (Agathisanthes javanica Br). Het hout is sterk en wordt tot huisbouw en planken gebruikt. De vruchten zijn eetbaar doch zuur en niet lekker. | 359. Hoeï badak of Oebie badak (Dioscorea spiculata BL.) De wortelen, in water of in'stoom gekookt, hebben eenen lekke- ren, op die van Tallus gelijkenden smaak. 360. — dangder of H. dangdur ( Maxihot utilissimaPour. ) De wortelen worden voor eene aangename spijze gehouden, zoowel raauw als in asch gebraden, of ook algekookt; waarbij de inlanders het bijgeloof hebben, dat de wortel vergiftig wordt, indien hij bij het planten verkeerd in de aarde is gestoken (di tanan halik). Bij het eten dier wortelen moet men voorzigtig zijn, en de zich daarin bevindende draden niet mede eten, daar deze buikpijn en braken veroorzaken. De bladen worden fijn gesneden en met een weinig 51 van eene onrijpe vrucht van den suikerpalm (hoea moeta areng) ver- mengd en dit te zamen gestampt en weder met zemelen (dedak Mal. hoeoet Sund.) vermengd; hiermede worden paarden gevoerd, die aan wormen lijden, waarop zij sterker ontlasting krijgen, en de wormen gedood en uitgeworpen worden. 361, Hoeï gadoeng (Dioscorea hirsuta BL.). De wortel ete geschild, met houtasch vermengd, dan in aarde gelegd en met bla- den bedekt. Na twee dagen worden zij er uitgenomen, twee da- gen lang in water geweekt, en eindelijk tot (boboer) pap gekookt en met suiker vermengd, hetwelk lekker zal zijn om te eten. 362. — kawaijoeng of H.trobong (Dioscorea aculeata 1). De wortelen worden zoowel in asch gebraden als ook afgekookt veelvuldig gegeten. 863. — lielien of H. poetoen (Dioscorea alatal.). De worte- len, na geschild te zijn, worden in stoom of water gekookt en gegeten. 364. — oepas (Dioscorea bhulbifera L.). De wortelen ver- oorzaken, indien zij gegeten worden, duizeligheid en braken, 363. — poetoen. Zie Hoei lielien. 365. — sawoet (Dioscorea pentaphylla L.). De wortelen in asch gebraden of in stoom of water gekookt, zijn lekker om te eten, doch er zijn vele vezelen in. 366. — sawoet djahe (Dioscorea triphylla L.). De worte- len zijn grooter, echter in geringer getal voorhanden dan die van de voorgaande, met welke zij overigens overeenkomen. 367. —tjekker (Dioscorea sp.?). De wortelen staan gelijk aan die van de twee voorgaanden. 368. — tjoéroek (Dioscorea filiformis Br). De wortelen worden gebraden of afgekookt en voor aangenamer en lekkerder dan die der overigen gehouden, bijzonder dan die van (365) Hoei sawoet; zij zijn twee voet lang. 369. — toetoeng ( Dioscorea pubera BL). De wortelen, wel- ke geel en nog grooter zijn dan die van (368) Hoei tjoeroek , zijn minder lekker dan deze en hebben eene eigenaardige lucht. 362. — trobong. Zie Hoei kawatüjoeng. 370. Hoëh (Hoz) baloekboek (Calamus sp.?). De spitsen der dunne, kruipende stammen worden in asch gebraden (waardoor haar de bitterheid wordt benomen) en dan gegeten. De ranken zelve zijn als touw niet sterk, â « 52 371. Hoëh boeloe, H. karokrok of H. krokkot (Calamus sp.?). De stam of beter de ranken van dezen rotting, worden tot touwwerk gebruikt, hoewel zeldzaam, daar zij niet sterk zijn , niettegenstaande zij eene dikte van eenige duimen hebben. 372. — gelang (Calamus sp.?). De spitsen der stammen worden in asch gebraden en gegeten; de stam is niet sterk en voor touwwerk niet te gebruiken, 373. — kamoerang (Calamus sp.?). De spitsen der krui- pende stammen worden als toespijs bij de rijst gegeten ; zij zijn ech- ter kleiner dan die der overige soorten. 371. — karokrok. Zie Hoêh boeloe. 374. — kassoer of H. suttie (Calamus ornatus BL). De wortelen worden geklopt en in water geweekt; dit water wordt dan door kraamvrouwen gedronken, waarna de pijnen spoedig ver- dwijnen; de stam, hoewel lang en dik, is niet sterk en wordt daarom niet gebruikt voor touwwerk. De vruchten zijn rond en wat zuur,echter aangenaam om te eten en verkoelend; beter evenwel zijn zij om er Roedjak kassoer van te maken. Hoëh suttie is de naam van den stam en Hoeh kassoer die van de vrucht. 375. — kidang (Calamus sp.?). De stam kenmerkt zich door lengte, sterkte en elasticiteit, wordt daarom ook voor touwwerk en zweepen gebruikt, hoewel deze laatste minder goed zijn dan die van (385) Hoëh segeh. | 376. — korrot ( Calamus viminalis Wrp.). De rankende stam, welke overal wortels schiet, en daarbij nict regt maar onder hoeken voortkruipt, is sterk; daar echter regte stukken zeldzaam langer zijn dan 12-16 voet, zoo worden deze slechts tot touwwerk bij huisbouw aangewend. Ook voor zweepen worden zij gebruikt, staan echter daarin achter die van de voorgaande. De vruchten zijn eetbaar , echter eenigzins wrang. 371. —krokkot. Zie Hoëh boeloe. 377. — lielien (Calamus sp.?). De stam is bijzonder sterk en staat daarin gelijk aan de volgende. Hij wordt als touwwerk bij elke gelegenheid gebruikt. 378. — lalus (Calamus asperrimus Bi.). De stam wordt voor de sterkste van alle rottang gehouden en staat in gebruik gelijk aan de voorgaande. 379. — omas (Calamus equestris Wip.). De stam is zeer 59 dun, echter sterk en wordt voor touwwerk en vlechtwerk aan- gewend. 380. Hoëh paisan (Calamus .... ?). De stam is niet lang doch regt, daarom wordt hij slechts bij huisbouw voor touwwerk gebruikt. 381. — pella (Calamus rudentum Lour.). De stam geeft geen sterk touwwerk; de spitsen (hoemboet) worden raauw of in stoom gekookt gegeten, hoewel zij eenigzins wrang zijn; men ge- bruikt ze als toespijze bij de rijst. 382. — perlas (Ceratolobus glaucescens Bi.). De stam wordt voor zweepen gebruikt en staat overigens gelijk aan de ranken van (121) Aroy tjaliengtjieng. 383. —sampang (Calamus rhomboideus BL.). De stam dient voor zwaar touwwerk, tot dragers van bruggen, van gierbruggen enz. , hij kenmerkt zich door sterkte, zoodat zelfs tijgervallen hiermede gebonden worden, of er strengen van vervaardigd worden, die niet kunnen breken. 384. — seël of H. sellang ( Daemonorhops melanochaetes Br). De zeer dunne en lange stam wordt als sterk touwwerk gebruikt ; de spitsen als toespijze bij de rijst genuttigd en de oude bladen tot het dekken (atap) der huizen aangewend. 385. — segeh (Calamus sp.?). De stam levert een lang, dun en sterk touw, hoofdzakelijk echter wordt dezelve voor zweepen ge- bruikt, die beter zullen zijn dan die van andere rottangsoorten. 884. —sellang. Zie Hoëh seël. 374. — suttie. Zie Hoëh kassoer. 386. — tertas of H. trattas (Calamus oblongus Rwor.). De stam, hoewel minder sterk, wordt wel eens voor touwwerk ge- bruikt. De spitsen zijn eene lekkere toespijze bij de rijst. 386. — trattas. Zie Hoeh tertas. 387. — walat (Calamus sp.?). De zeer dunne en lange stam van dezen rotting kenmerkt zich door regelmaat, duurzaamheid en glinsterende oppervlakte; hij dient daarom tot het bereiden van de zoo zeer gezochte rottangmatten (lampit). Het zoeken daarvan is met eenige moeite en bijgeloof verbonden, als vooronderstellende de zoeker op eenen tijd en op eene zekere plaats geen van dezen rotting te kunnen vinden, waar eenige dagen later een ander zoeker eene menigte zou aantreffen, Om deze reden wordt dan ook bij het zoe- ed ken meestal wijrook (miexjan) gebrand en gebeden gedaan. voor eenen gelukkigen uitslag hunner opsporingen. Na met eenige moeite verzameld te zijn, wordt deze rottting bij dag in de zon en bij nacht in den rook opgehangen en zorgvuldig voor regen bewaard; elke rotting wordt dan in vieren gespleten, deze stukken fijn en effen gemaakt (raoet) en met kleine gaatjes zóó doorstoken, dat, zoodra door dezelve een touwtje van Turrup is gedaan, de rottingstukken digt naast elkander, de glinsterende oppervlakte naar boven toe, komen te leggen; deze worden door eenen rand van nog dunner ge- sneden rotting van dezelfde soort verbonden. 388. Hoenie of Hunie (Antidesma Bunias L.). De zeer lek- kere en iets zure vruchten van dezen niet bijzonder grooten boom, staan zeer in waarde, en worden met zorgvuldigheid geplukt en duur verkocht. Men ziet tot dat einde zulk eenen boom dikwijls geheel met bamboessteigers omgeven, om het plukken der in menigte aan- wezige vruchten gemakkelijk te maken. 389. Hoenjoer boeoet (Kadsura scandens Bi). De sappen worden bij moeijelijkheid in het wateren gedronken, zoo ook bij buikpijn en baikloop. De vruchten, hoewel eenigzins zuur, zijn eetbaar. 390. Hoeroe (Laurineae pleraeque). Bijna alle soorten der Laurierboomen leveren een fraai wit en ligt te hewerken bouw- hout, hetwelk veelvuldig tot planken gezaagd wordt; het is echter niet duurzaam. 391. — dapoeng. Zie Kisikkop. 392, — gadieng of H. tangkallak (Tetranthera Roxburghii Nees). Het gele hout houdt zich bijzonder goed in water en is daarom tot het maken van praauwen zeer gezocht; het laat zich ge- makkelijk zagen en wordt ook wel voor bouwhout aangewend. 393. — hieries (Tetranthera amara Nees). Het hout is ligt en sterk en wordt minder ligt van de Boehoek aangetast. 394. — kisehreh (Tetranthera diversifolia Hssx1.). Het hout wordt fijn gesneden en met water gekookt en dit gelijk als thee gedronken; het komt veel overeen met het afkooksel van Kajoe manies. 395. — mentek (Polyadenia pauciflora ma’ Het hout staat gelijk aan dat van het voorgaande. | 392. — tangkallak. Zie Hoeroe gadieng. 55 396, Hoeroe tangkallak (Kxema laurinum Br). De vruch- ten zijn eetbaar. [ | 557. — kapoeng. Zie Kikeppes. _ 397. Honjeh bener (Bleitaria speciosa BL). De jonge en oude bladen worden gekookt en leveren eene aangenaame, zure groente bij de rijst (zie ook 680). 398. — burrum of H. lakka (Elettaria pallida Br.). De bla- den zijn gelijk aan die van (397) H. bener; de vruchten zijn wat zoeter dan die van (399) H. leuwung. 398. — lakka. Zie Honjeh bhurrum. 899. — leuwung (Elettaria hemisphaerica Br). De bladen zijn gelijk aan die van (397) H, bener, de vruchten zijn lekker en aangenaam om te eten. „388. Munie. Zie Hoenie, 400. Hunjiet lamboet (. ....-. ?). De schil wordt met die van Tjangkoedoe te zamen tot roodverwen van garen en kleed- jes gebruikt. De bast alleen gestampt, dient gelijk als zeep tot het wasschen des ligehaams. 269. Ius leutiek. Zie Dyikoer hener. 401. Ima sierum, Tangkoerak of Proetak (Myrmecodia Jck. et Hydrophytum Jck.). De knolachtige stam wordt in stukken gesneden, gestampt en bij hevige hoofdpijn daarmede het voorhoofd ingesmeerd. 402. Ipies koeliet (Jambosa lineata Dc.). Deze heester dient wel eens bij het planten van levende heiningen. De vruchten zijn lekker om te eten, zoet, daarbij echter wat wrang. 402*, Iwoel (Pinanga sp.?). Het hout wordt voor kleine huis- gereedschappen, welke b. v‚ tot het garen-maken behooren, gebruikt; de jonge spitsen en vruchten hebben, na gegeten te zijn, eene bedwelmende kracht. J. 403. Jariengo (Acorus terrestris Ruru.). De wortelen en bladen worden gestampt, met water vermengd en op de zieke plaatsen ingesmeerd, tegen hoofdpijn en hitte van andere deelen des ligchaams. 56 404. Jassa. Zie Sassa, 243. Jattie. Zie Djattie. 249 enz. Jeroek. Zie Djeroek. 405. Jottang (Spilanthes Pseudo-acmella et Sp. oleracea L. £. fusca nc.). De bladen en bloemen worden fijn gewreven en in den mond genomen bij tand- en kiespijn (sakkiet giegie polar makkan di dalam , lain radjoen, kalloh kloear dara!), HK. 406. Kadaka djoean (Smithia sensitiva Ait.). De geheele plant wordt gekookt en na koud geworden te zijn, gegeten bij on- gemak in het wateren en graveel (kerkessun). 407. Kadjar-kadjar ol Kareoh (Colocusia macrorhiza ScuTT. et pubera HsskL.). De wortel is niet lekker maar krassend van smaak; de sappen uit de bladen worden tegen den hoest aanbevolen. 234. Kadjoe. Zie Djamhoe mehdeh. 299. Kadoe. Zie Doeren. 408. Kadoerenan. Zie Kikadoe. 409. Kadomaas of Kajoe poerieng (Codiaeum variegatum Br. et varr.). Heeft men magere buffels, zoo neemt men er jonge takjes van, omtrent drie duimen lang en zooveel als men tus- schen duim en voorvinger kan vatten, stampt dit onder bijvoeging van zout, doet er wat water bij en geeft dit aan de buffels te drin- ken, waarop zij spoedig vet worden. 410. — aroy (. « « « …… « ?). De fijn gewrevene bladen wor-- den tegen scheurbuik in het tandvleesch ingewreven. A11. Kadongdong of Eá. tjina (Panax fruticosum L. et P. _ obtusum BL.). Deze kleine heester wordt veelvuldig tot heinin- gen aangeplant; ook worden de jonge bladen raauw gegeten; zij hebben eenen zuurachtigen smaak, 412. Kadongdong (Poupartiadulcis Br.). De vruchten van dezen boom zijn lekker om te eten en om (roedjak) eenen verkoe- lenden drank daarvan te maken; zij zijn zoet met weinig zuurte. 411. —tjina. Zie Kadongdong. 413. Kahitoetan (alle soorten) (Mephitidia et Saprosma). De onaangenaam riekende bladen worden fijn gewreven en ingenomen bij opzetting des buiks door winden (proet bengkak, kloear angien), 57 ook vrouwen, die pas gekraamd hebben, drinken dit om spoedig hersteld te worden; aan kinderen, die van wormen zijn geplaagd , worden dezelve ook gegeven. 850. Kajoe arak. Zie Harrass. 414. — babi. Zie Kibanen. 8323. — djaran of Koeda-koeda ook Kitjangkoeran (Spo- dias Wirtgenii Hssku.). Deze boom groeit zeer gemakkelijk, ja men kan eenen boom aan den wortel afkappen en weder planten; even zoo ligt groeijen ook oude takken , en hij is daarom bijzonder goed te gebruiken, waar men spoedig eene ligte schaduw noodig heeft ; ook vindt men hem wel naast groote wegen aangeplant. Het hout wordt gespleten en dient zoo tot invatting van vlechtwerk (sokko soemboel enz.). De bladen en jonge spitsen der takken worden raauw bij de rijst gegeten. 415. — gaboes of Kigaboes (Alstonia scholaris R.Br.). Het hout is zeer week en wit, en laat zich daarom zeer gemakkelijk tot planken snijden, die echter slechts voor insectenkistjes enz. kunnen worden gebruikt, waarvoor zij zeer geschikt zijn, omdat de spelden er zich ligt laten insteken, zonder weder uit te vallen; voor bouw- of meubelhout is hetzelve niet te gebruiken; men klopt dit ook wel zoo lang, tot dat hetzelve eenige veerkracht vertoont, en gebruikt het dan voor kurken. 314. —garoe. Zie Garoe mienjak. 416. — katoelampa badak, Katoelampa badak of Ka- toetoenkoel badak (Elaeocarpus macrophyllus BL). Het hout is sterk, grof van aderen en wit; het wordt van de witte mieren enz. niet aangetast en tot huisbouw aangewend. De zure vruchten worden raauw gegeten. 417. — kawoyang (.....-.. 2). Het hout is grof van aderen, dient ook wel tot huisbouw, het wordt echter ligt van de witte mieren aangedaan. 418. — manies djawa of Kiamies (Cinnamonum Kiamis Nees et C. iners BL.) (ki =kajoe =hout, amies =manies = zoet). De bast, nadat de buitenschil is afgeschrapt, wordt afgekookt en dit water als thee gedronken; gedroogd wordt dezelve bewaard en als specerij aangewend (boehoe makannan). De bladen worden ook voor thee gebruikt; de vruchten, hoewel bitter, zijn zeer door de vogelen gezocht en kunnen ook tot kaarsen maken gebruikt worden. 58 419. Kajoe manies tjina (Cinxamomum aromaticum NEES.). De bast en bladen dienen tot dezelfde einden als die van de voor- gaande. (Het is op te merken, dat het Europesche zoethout op Java ook onder den naam van Kajoe manies tjina bekend is, daar het- zelve veelvuldig van China wordt aangevoerd; ja gewoonlijk wordt onder dezen naam slechts het laatste bedoeld, daar de kaneel van Cochinchina bij den inlander nog minder bekend is.) 420. — manies zeylon (Cinxamomum zeylanicum BREYN.; kaneel). Het gebruik der bladen, van den bast en der vruchten staat gelijk aan (418) Kajoe manies djawa, 247. — pantjar. Zie Djengkot. 421, — peurries of Toengtoeng monjet (Discostigma rostra- tum Hsskr.). De bast wordt gelijk als Zyaugkoedoe, Sassaá enz. tot roodverwen gebruikt. 409, — poerieng. Zie Kadomaas. 422. — poettie (Myrtus communis L.). De bladen walter in de handen gewreven eu op wonden gelegd „die reeds wormen hebben of om — deze er af te houden ; de olie daarvan bij rheumatieke pijnen ingewreven. 423. —tingjang (Uvaria glauca Hsskr.). Het hout is fraai wit, echter grof van aderen en sterk; het wordt voor huisbouw gebruikt, mag echter niet op vochtige plaatsen staan, daar het in water spoedig vergaat. | 424, — Kakantjiengan (Morinda sarmentosa BL.). De bla- den zijn een goed voedsel voor buffels en geiten. 425. Kakapassang of Kileeat (Peddica Blumei Hssk1.). De takken worden geschild, de bast van de schil door schrappen bevrijd en daarvan touwwerk gemaakt, hetwelk sterk en fijn is; de vruch- ten zijn zoet en worden gegeten. 827, Kakapassang. Zie Hahapaan. 426. Kakapassang of Waroe landak (netkoot hals mutabilis Srp. cum varr.). Deze fraai bloeijende heester wordt veelvuldig in de nabijheid der huizen aangeplant. 427. — konneng of Kapas oetang vagen callosus BL). Staat gelijk aan de voorgaande. j On: 428. — selandjar (Abelmnoschus venustus WID. cum oden. Staat gelijk aan de ‘beide voorgaanden, 429. Kakatjangan (Crotallaria sp. plar. et mids relu- sus HsskL:). De buffels en geiten eten deze kleine heestertjes gaarne. 59 430. Kakatjangan laut (Legwminosae, Phaseoleae). De buffels eten de bladen met bijzondere graagte. - 431. Kakatoen djaran (Hydrocotyle splendens Br). De bladen worden raauw bij de rijst gegeten. 279. Kakawatan. Zie Djoekoet kakawatan. 482. Kalakatrie of Wiroe (Licuala sp. div.). De bladen worden gebruikt om er tabak in te rollen, hetwelk de cigaren der inlanders zijn (zie ook (15) Aren), De vruchten worden door kin- deren graag gegeten. 433. Kalaparie (.. ..--..?). Het hout, en hoofdzakelijk de takken worden bij het zout-bereiden aangewend, men verbrandt dezelve en giet er zout water over, waardoor de asch geheel met zout wordt opgevuld. De schil wordt gestampt en bij koortsen met een doek op het midden van den buik gebonden (kawaya). 434. Kalappa of Klappa (Cocos nucifera L.). De stam, welke echter zeer spoedig verrot en van de witte mieren enz. wordt opgevreten, wordt tot inlandsche bruggen, ook wel voor goten en waterleidingen gebruikt. Het hart (poetjoek of hoemozst) wordt raauw en ook afgekookt bij de rijst gegeten; (de Europeanen maken er een lekker zuur (atjaratjar) van). Van de zeer jonge bladen worden kleine korfjes gemaakt en met rijst (bras of biras) gevuld en deze zoo gekookt, waardoor de rijst (nu: zasst of kehdjoh) lekker- der (gemoek =vet) wordt. Van de oude bladen worden de mand- Jes (kissa-kissa) gemaakt, waarin vruchten en andere voorwerpen ter markt gebragt worden; ook wordt daarvan het beschot (hilik) van kleine hutjes, welke maar weinige dagen gebruikt worden, als bij vischvangst enz. vervaardigd; tot het dekken van huizen (atap) worden zij ook aangewend, hoewel zij zeer spoedig vergaan; en ein- delijk dienen zij ook voor fakkels (obor, dammar). De bast (tapas) tusschen bladen en stam zittende, wordt in eenige streken (Prean- ger en Cheribon) tot het maken van geldzakken gebruikt. De bloemschede (tapas boengkoes kembang, mandjoeng) dient voor fakkels, De bloemsteng, welke nog niet uit de schede opgescho- ten is, wordt afgesneden, waarop dadelijk uit de wonde eene groote hoeveelheid van zoete sappen uitloopt, die echter minder lekker zijn dan die van (15) Aren. Deze sappen worden ook tot het be- reiden van azijn gebruikt. De afvallende jonge vruchtjes wor- den gedroogd en gestampt, en de uitvloeijende sappen op cenie soort 60 van groote schurft (koreng hesaar, radek) gedaan, welke daar- door spoedig opdroogt. Het water van de onrijpe vruchten (ook klapperwater, cocosmelk genoemd) wordt veelvuldig als een aangenaam zoete, verkoelende drank gebezigd; ook bij ongemak in de waterlozing wordt dit water gedronken na te voren op volgende wijze toebereid te zijn: men maakt eene kleine opening in de vrucht, door welke men zwarte suiker (goela djawa) in het water doet; dan zet men de geheele vrucht over een zacht vuur en laat het water even koken; de klapper wordt nu afgenomen en des nachts in den daauw gelegd en het water daarvan ’s ochtends nuchteren gedronken. De' pit met het witte, hetwelk zich binnen de vrucht aanzet, wordt raauw gegeten en heeft iets van amandelen; het wordt ook in de keu- ken tot onderscheidene spijzen aangewend; zoo wordt hetzelve ook op eene rasp fijn gewreven en met eene soort van rijst (ketan) vermengd, deze dan in stoom gekookt, waardoor de rijst geheel met olie doordrongen en aangenaam wordt om te eten. De bast der rijpe vrucht wordt, bij het vermeerderen van heesters en boomen, tot het inpakken van stekken (bangkok), voor lont (tali apie), voetmatten (saboet) enz. gebruikt; het houtige gedeelte dr vrucht (patok) dient voor water- scheppers, drinkglazen, lepels (sintok). Ook wordt daarmede ge- speeld gelijk als met de paascheijeren in Europa, waarbij zich die van Kalappa tinggel bijzonder door sterkte kenmerkt. De pit der rijpe vruchten wordt hoofdzakelijk tot olie gemaakt; vooreerst wordt zij op eene rasp fijn gewreven (paroet of koekoer), deze fijne, witte massa met water uitgewasschen, het grove weggeworpen en het fijne daarvan met het water gekookt (kodok of riboes), tot het volkomen verdampen des waters, waarbij de olie overblijft. Deze versche olie wordt tot het schoonmaken der haren gebruikt, ook met welriekende bloemen vermengd en tusschen de kleederen ge- daan, om aan dezelve eene aangename geur te geven; men gebruikt dezelve ook in de keuken en eindelijk tot lampolie. Men is van meening, dat de vruchten van Kalappa heedjoh de meeste olie leve- ren. Om plantsoenen van dezen palm aan te leggen, worden de rijpe vruchten onder eenen schaduwrijken boom gebonden; men kan ze ook daaronder op de aarde leggen, echter zullen de daaruit voortko- mende boomen langeren tijd noodig hebben, voor dat zij vruchten dragen. In den tijd van drie maanden komt de kiem uit; zoo- dra 2-3 bladen zich vertoond hebben, maakt men gaten van 2 61 voeten diepte, op 12-16 voeten afstands van elkander, en plant ze daarin zóó, dat de bovenste schil der vrucht 2-3 duim beneden de oppervlakte der aarde blijft. Men moet nu daarvoor zorgen, dat het onkruid weggenomen wordt, dan heeft men reeds na vier jaren vrachten te wachten. 435. Kalappa burrum (Cocos nucifera L. 2. rubescens HSSKL.). Zie (434) Kalappa. 436. — heedjoh (Cocos nucifera L. «. viridis HsskL.). Zie (434) Kalappa. 437. — keuja of K. poejoe (Cocos nucifera L. y. pumila HsskL.). Zie (434) Kalappa; het water der onrijpe vruchten is zoeter en aangenamer van smaak; de boom blijft laag. 437, — poejoe. Zie de voorgaande. 438. — tinggie (Cocos nuciferaL.var.?). Zie (434) Kalappa. 439. Kallak of Kananga aroy (Artobotrys intermedia HsskL.). De aangenaam riekende bloemen worden tusschen kleedjes gelegd, om aan dezelve eene aangename lucht mede te deelen. 440. Kamalantiengan (Lewcaena glauca BNTH.). Het hout is slechts gering van omvang, echter hard, en wordt voor stelen van werktuigen , rijststampers (haloe), scheden van dolken (sarong kris), enz. aangewend, De jonge bladen en onrijpe vruchten worden raauw gegeten als toespijze bij de rijst, gelijkstaande aan die van Peteh; de rijpe pitten worden in eene ijzeren pan ge- braden, fijn gestoten en bij de rijst gegeten. 441. Kamalehr (. ..«... ?). Detakken, welke een groot merg hebben, worden door de kinderen tot het maken van klap- bussen (bedillan) gebruikt; het hout is fraai wit en dient voor scheden van wapens, voor meubels en ook voor bouwhout. 442. Kambang ayer mawar hollanda (Rosa centifolia L. vulgaris SER.). Deze roos kan slechts in hooge streken met voor- deel geteeld worden en is alsdan aangenamer dan 4483. 443. — ayer mawar pers. (Rosa Damascena MLL.). De Per- sische roos groeit in de warme streken weelderiger en geeft meer bloemen dan de zoogenoemde Hollandsche roos, doch moet achter deze in geur staan; zij worden beide slechts om de bloemen naast de huizen geplant, en de bloemen zelve worden door de inlanders gaarne in het haar gedragen. A44. — bangkok (Pachyrrhizus?). De wortelen zijn knollig 62 en hebben eenen krassenden smaak; daarbij maken. zij na het eten duizelig. 445. Kambang boegang of Kokottokan ( Clerodendron sp. div.). Deze kleine heesters worden om hunne fraaije bloemen veel- vuldig in tuinen aangeplant. A46. — dedesh (Saraca arborescens BRM.).- Deze lage boom heeft fraaije, oranjekleurige bloemen en eene schoone kroon. van donkergroene bladen, waarom hij dan ook veelvuldig in tuinen aangeplant wordt. A47, — katja pierieng (Gardenia spec. din}: Ook deze van Japan ingevoerde, lage heester wordt om de fraaije, witte, geurige en groote bloemen dikwijls aangekweekt. A48. — koweh (Caxavallia nc.). De bladen worden in stoom gekookt en met rijst gegeten; de bloemen afgekookt en tot het- zelfde doel gebruikt. De onrijpe vruchten worden dwars in twee stukken gesneden en afgekookt, “waardoor zij van zelfs open- gaan en gelijk als ook de he rijpen zaden met rijst ge- geten worden. 449. — montega (Tahernaemontana coronaria R.BR., 7. pau- ciflora B1.). Ook deze lage heesters worden slechts om de schoone, witte en geurige bloemen in de tuinen geplant. 450. — nagassari (Acacia Farnesiana WLD.). Deze steke- lige heester heeft fraaije, fijne blaadjes en kogelvormige, oran- jekleurige, aromatische bloemenkopjes, om welke reden dezelve hoofdzakelijk wordt aangeplant; in de jonge vruchten be- vindt zich echter onder de buitenste, groene schil eene lijmachtige zelfstandigheid, die -wel niets anders als in plantensappen didbnon, gom zal zijn. 451. — pagi soreh of K. poekoel ambat (Mirabilis Jalappa L. cam varr.). Deze vaste knolplant wordt slechts om hare fraaije, tegen den avond opengaande en bij het opkomen der zon zich slui- tende bloemen in de tuinen aangeplant. 452, — patra kombala (Poirciana pulcherrimaL.). Deze met heerlijke bloemen versierde heester kenmerkt zich tevens door fraaïje bladen en spoedigen wasdom; hij is daarbij gedoornd en le-- vert heerlijke, levende heiningen ; at zijn dezelve meestal beneden- waarts eenigzins kaal. 451. — poekoel ambat. Zie Kambang pagi eg 63 453. Kambang sapatoe, IÁ. spatoe of Waroe (Hibiscus Rosa sinensis IL. cum varr.). De veelkleurige bloemen van dezen heester, hoofdzakelijk: echter de roode, dienen dikwijls tot schoenensmeer; men wrijft slechts de schoenen daarmede af en maakt deze dan met een’ borstel glimmend. Deze bloemen in de hand fijn gewreven, worden ook op zweeren en vuile wonden gedaan; ook wordt de heester menigvuldig in heiningen en ook in tuinen om zijne fraaije bloemen aangeplant. 454, —sedap malam of H. soendal malam (Polyanthes tuberosa L.). Deze lelieachtige plant wordt om de geurige, witte bloemen zeer dikwijls in de nabijheid der huizen geplant, en deze in de haren gedragen. 454. — soendal malam. Zie de voorgaande. 453. — spatoe. Zie K. sapatoe. 455. — tandjoeng (Mümusops Elengi L.). De bast van dezen boom wordt fijn gewreven en op schurftige plaatsen gelegd; het hout is grof en sterk, wordt echter spoedig van witte mieren enz. aangetast; de kleine, witte, sterrevormige bloemen kenmerken zich door eene lekkere geur en worden aan draden geregen en tot kransjes om den haarknop (kondeh) gelegd en ook voor halsketting gebruikt. 456. —tellang (Clitoria ternatea L.cum var.). Deze zeer spoe- dig groeijendeen door groote, witte of blaauwe bloemen uitstekende slingerplant is bijzonder goed om er prieeltjes enz. spoedig mede te overdekken. De bloemen worden in de hand fijn gewreven en met water vermengd in de oogen gedroppeld bij ontstoken oogen, zoo zij rood van kleur zijn of met vuil-gele slijm tevens aaneen kleven. 457. — tembaga (Vixca rosea L.). Dit kleine, bijna altijd met de fraaiste bloemen bedekte heestertje, wordt daarom dik- wijls aangekweekt. 458. — tonkieng , ook Malatti tonking of Tongkieng (Per- gularia odoratissima SM. et P. minor ANDR.). Deze fijne slinger- plant draagt bloemen van de aangenaamste geur; deze worden veel- vuldig tegelijk met andere welriekende bloemen aangewend of tot het maken van kransen of om aan kleedingstukken eene aangename lucht te geven enz. 459. Kamierie of Moentjang (Aleurites moluccana WL.) De zaden worden gedroogd, dan gestampt en in stoom gekookt ; 64 hierop worden zij geperst; de uitloopende olie is groenachtig, voor de keuken wel niet lekker, echter niet schadelijk (?}; zij wordt voor lampolie gebruikt , doch deze geeft eenen stinkenden walm. 460. Kamoengkoes of Rinoh (Cubeba officinalis Mio). De vruchten, welke eenigzins langwerpig en daarbij gesteeld zijn, wordenge bruikt gelijk als (667) (Lada Mal. Marietja Sund.). 461. Kamoening (Murrayasp.). Het hout is zeer fijn, geel en sterk, men wendt het voor scheden (sarong kris enz.) en hand- grepen (landeang) van wapenen en diergelijk fijn werk aan. 462. Kampak , Kampies of Marra laut gedeh ( Hernandia Sonora L.). De vruchten worden gestampt, dan in stoom gekookt en uitgeperst; de voortvloeijende olie kan tot lampolie gebruikt wor- den, geeft echter eenigen walm; zoo zij bij spijzen gebruikt wordt, volgt er bedwelming. 462. Kampies. Zic Kampak. 439. Kananga aroy. Zie Kallak. 463. — monjet (Axonacea?). De bloemen rieken, hoewel niet sterk, en dienen meer voor kinderen, om daarmede te spelen. 464. — wangie (Uvaria odorata Lam.). De bijzonder sterk en op eenigen afstand aangenaam riekende, gele bloemen worden veel- vuldig door het vrouwelijke geslacht aangewend, zoowel om dezelve in de haren te steken, alsook tusschen de kleederen te leggen, enz. Men ziet er dikwijls te koop ronddragen, en zij zijn dan veelal op riempjes van (731) Pandan rampeh-bladen gestoken. 465. Kanarie (Caxnariwm commune L.). Deze boom wordt om zijnen fraaijen wasdom menigmaal naast de wegen geplant, en levert reeds na weinige jaren (10-15) eene schoone en schaduwrijke laan. (In Batavia schijnt men de schaduw minder noodig gehad te hebben, want daar zijn deze fraaije boomen tot hoogstammige hei- ningen versneden geworden!!) Het hout is grof en sterk, het wordt wel voor huisbouw aangewend, echter ook zeer spoedig van de witte mieren aangetast. De zaden vervangen hier de plaats der amande- len , tegelijk met die van (485) Katappang. 466. Kandar loetoeng of Katileng (.....-..?). De zwarte, ronde vruchten bevatten eene hoeveelheid van vleezige pitten; deze worden aan een’ haak geslagen, om daarmede naar den visch tambra te hengelen; van het vleesch ontdaan en geroost smaken de- zelve gelijk amandelen. nr a eee nn er ard 65 467. Kandoeng peutjang, Kandong peutjJang ot Kant jieï peutjang (Brucea sumatrana RxB.). Bast, bladen en vruch- ten kenmerken zich door eenen zeer bitteren, lang op de tong aan- houdenden smaak. 48. Kangkoeng. Zie Aroy kangkoeng. 468. Kanjehreh (Briedelia? sp.?). De jonge spitsen der takken worden van de schil bevrijd en in water gedoopt, en dan op die plaatsen van het oog gedrukt, die eene witte kleur hebben aangenomen, waardoor het zien ten naastenbij belet wordt (maculae corneae?), doch moet dit middel reeds in het begin der ziekte wor- den aangewend, anders verdwijnen de witte vlekken niet meer. » 469. — badak aroy (Briedelia tomentosa BL.). De bast wordt gebruikt gelijk die van (30) Aroy kidaloeang. 470. — badak gedeh (....... ?). Het hout is sterk, fijn en zwart, nadat men het eerst eenigen tijd in modder heeft laten liggen, en wordt tot scheden van wapens gebruikt. 467. Kantjiel peutjang. Zie Kandoeng peutjang. 470*, Kapas gedeh (Gossypium witifolium Lam.; katoen.) De wol der pitten geeft eenen fijnen en sterken draad. _470**, — lumboet ( Gossypium indicum LAM). De plant ken- merkt zich door spoedigen wasdom en kleinheid; de pitten worden tegelijk met de rijstkorrels in bergrijstvelden in eene opening ge- zaaid en reeds binnen 5 maanden heeft men er den oogst van. De wol der pitten is niet zeer fijn, de daarvan gemaakte draad echter zeer sterk. 470***, — morieh (Gossypiwum micranthum CAV.). De wol is de fijnste en daarbij levert zij eenen zeer sterken draad. 427. — oetan. Zie Kakapassang konneng. 471. —tjindeh (Asclepias curassavica L.). Deze kleine, vaste plant wordt slechts om hare fraaije goudgele bloemen aangekweekt. 472. Kapieriet ( Boelmeria sanguinea HssKL.), Rameh of Ra- mai. De schil wordt gebruikt om er touwwerk van te maken (rara Sund.), dat zeer fijn, wit en bijzonder sterk is; men gebruikt het, voor. vischnetten enz. (pikkin djale of tjehjeht Sund.). De wortelen worden ;-1 uur in water geweekt en dit gedronken bij bloedbraken (moexda moenda dara). 473. Kapinango (Dysoxylum laxiflorwm BL). De bast wordt gestampt en daarmede bij het baden het geheele ligchaam gewreven 5 66 (bijzonder door de vrouwen), om eene fijne huid te bekomen;-het hout is zeer fraai en fijn geaderds bij het wrijven geeft het ook eene aangename lucht van zich, wordt echter ok tot zcig ween gebruikt. 474. Kapinango of Kiboegang es side ?). De beige, laagen tijd op den vochtigen grond blijvende liggen „geeft eene lucht, welke met die van excrementen overeenkomt; het hout is bijzonder sterk en fijn van aderen, kan ook in water gebruikt worden en wordt van de witte mieren niet aangetast; men gebruikt hetzelve tot huisbouw, padatties, padattie-wielen (kipping). 475. Kapok (Gossampinus alba Hurr.). Het hout behoort tot de slechtste hoedanigheid, is zelfs voor brandhout niet te ge- bruiken; de bladen worden gelijk als zeep bij het baden der paarden, het wasschen der hoofdharen, enz. aangewend; de in de vrucht vervatte wol dient tot het opvullen van-matrassen en kussens; men moet echter zorg dragen de pitten er vooraf geheel uit te ne- men, wijl de muizen er zeer op verlekkerd zijn; de pitten worden _ ook tot het bereiden van olie gebruikt; zie 519 enz. nt 476. Kappol of Koppol (Amomwum Cardamomum L.). De wor- telen worden gedroogd en fijn gemalen, het poeder door vrouwen ingenomen, indien zij een gevoel van koude-(rasanja tinggien) | hebben, waarop zij weder beter worden; de geheele plant wordt afgekookt, en het water er van gedronken bij algemeene slapheid in de-leden (xjierie badan lemas). De vruchten worden gege- ten, om eene aangename lucht aan den adem te geven. 407. Kareo. Zie Kadjar kadjar. 477. Karet of Kiara karet (Ficus elastica RxB. ek Het witte ak melksap van dezen reusachtigen boom levert de gom-elastiek, en d wordt tot fakkeltjes gebruikt, ook wel om op den bedoek te slaan (pamoboh goöng), ten einde den lijd van het gebed aan te kondi- gen; — versch wordt dezelve ook tot vogelvangst gebezigd. 478. Karoek of Karok (Piper diffusum Vur.). De bladen - fijn gewreven en met water vermengd, dienen als zalf tegen hoest. » 479. Karoendoeng (Solanum flavescens Dun.). De vie 4 í worden afgekookt en met rijst gegeten. By 478, Karok. Zie Karoek. Bin A1. Karokkot. Zie Ároy hariang. 480. Karumbie (Homalanthus Leschenaultianum Jss.). 67 _ bast wordt gestampt, en of in water geweekt of beter afgekookt en het water afgegoten en daarmede kleedjes, garen, enz. zwart ge- verwd; de bladen worden over het vuur gedroogd, zonder ze te verbranden, dan fijn gewreven en in het voeder der beesten gedaan, welke door eene soort van kleine worpjes (karmi) aangetast zijn. „481. Kasiemboekan (Beclipta sp. omn.). De geheele plant wordt. gewreven en met water op den buik gelegd bij binon van denzelven (sakkiet moelas). 482. Kasingset (Cassia sp. DN De hk en onrijpe v Lan ‘ten worden met stoom gekookt en bij de rijst gegeten, 50. Kasoengka. Zie Aroy kasoengka. 483. Kassoh (Saccharwm spontaneum L.). De jonge uit- spruitsels worden afgeschrapt, en dit afschrapsel met water ver- mengd in de oogen -gedroppeld (lamoek lamoek), indien dezelve zeer rood zijn; ook worden zij gekookt en bij de rijst gegeten. 484. Kassongket (Phragmites Roxburghit Steun.). De spitsen en jonge spruiten worden afgekookt en bij de rijst gegeten. 316. Kastella. Zie Gedang. on dl 485. Katappang (Terminalia Catappa L, et varr.). De vruch- ten worden voor amandelen gebezigd, gelijk als die van (465) Kanarie en (466) Kandar loetoeng. 486. Kateppeng badak ook K. bener of Kimanilla ( Cassie alata L. 2. Rwmphiana pe.) De bladen en. bloemen worden inde handen fijn gewreven en op eene soort van kleine schurft (hoedoek), die zich door hevige jeukte kenmerkt, gedaan. 486. — bener. Zie de voorgaande. 487. — lumboet (Cassia obtusifolia L. 2. hans GOLLA). bladen worden fijn gewreven en daarmede het geheele zamen van kinderen ingesmeerd, die. niet slapen kunnen maar altijd woelen. 466. Katileng. Zie Kandar. loetoeng. 488. Katjang (de meeste soorten) (Phaseolus , Dolichos, La- blab „enz.). -De bladen van alle soorten in stoom io. zijn goed om bij de rijst te eten. De vruchten van al de overigen (met „uitzondering van K.djepoen) worden afgekookt gegeten; de pitten van allen zijn; of in stoom of in water gekookt, „aangenaam om te eten; bijzonder zijn uitmuntend K. peutjiet hayam, ook K. pollong, K. boontjes en K. pandjang ; de slechtsten zijn K. vite hie- dung en K: djerami. plaste bv ered é 5 68 _ 489. Katjang manilla (Voandzeia subterranea THOUAR.). De vruchten worden in asch gebraden en de pitten gelijk als ha- zelnoten gegeten. 490. — soeoek of Há. tana (Arachys Pele aeg ). De pitten worden afgekookt en geroost als versnapering gegeten, en hootdzake- lijk voor lampolie gebruikt. — Over de zonderlinge wijze van vrucht- vorming, zie mijne Aanmerkingen in Tijdschr, voor N, Ind. III. 2. bldz. 146-149. 490. —tana. Zie de voorgaande, 491. Katoek (Sauropus BL). De raauwe of afgekookte bla- den en vruchten worden bij de rijst gegeten. 416. Katoelampa badak. Zie Kajoe katoelampa hadak. 492. — bener (Elaeocarpussp.?). Het hout wordt voor bouwhout gebruikt, de witte mieren zijn er echter vrienden van; de zoete, en daarbij echter eenigzins wrange vruchten worden gegeten. 493. Katoempang, Kikatoempang of Kinjorang (Callicar- pus sp. div.). De bladen worden gewreven en op wonden gedaan, die sterk opgezwollen zijn; ook worden zij op deelen ingewreven, die ziek geweest en na hersteld te zijn, weder in de vroegere ziekte zijn teruggevallen. Zie ook (520) Kihakas. 291. — lemah of Djoekoet toemboe eussie (Phyllanthus Nirurë Wip.). Dit onkruid wordt van buffels en geiten graag gegeten; de witte melksap wordt op versche wonden (loekka, rakut) gedaan; ook kan de geheele fijn gewrevene en met wat water vermengde plant op wonden gelegd worden. 416. Katoetoengkoel badak. Zie Kajoe katoelampa hadak. 494, — goenoeng (Badiera spec. HsskL.?). De jonge spitsen en bladen worden afgekookt en bij de rijst gegeten. 495. Kauleh boddas of Kohleh boddas (Musa sp.). vrucht wordt bij de rijst gegeten. 496. — burrum of Kohleh burrum (Musa coccinea L.). De stam wordt geschrapt en de sappen bij buikpijn gedronken. Zie ook 747. 497. Kawehneh, Kawienie of Manga besaar (Mangifera indica L. var.). Het hout is grof en wordt ligt van de witte mie- ren aangetast. De vruchten worden gegeten en zijn lekker van smaak. 498. Kawista (Feronta Elephantum CORR. ). pe rijpe vruch- TE EE en TRE 69 ten zijn van buiten groen, van binnen geel, aangenaam om te eten, en zoet van smaak; van de onrijpe wordt een lekker zuur Roetjak gemaakt, met sambal, drassi, garam en assam, het hout is slechts voor brandhout goed. 15. Kawoeng. Zic Aren. 499. Kawohroh (alle soorten) (Abelmoschus sp. div.). De bast _en bladen worden op den tak van (15) Aren gebonden, die afge- sneden is, om de sappen daaruit te laten loopen; waardoor dezelve veel spoediger zal uitkomen (pamokkoh sedappan); de bast wordt gestampt en met (397) Honjeh-wortelen vermengd, om de haren er mede te wasschen. 500. Kellor (Moringa pterygosperma GRIN.). De schil wordt gestampt, dan over het vuur gehouden, en warm zijnde op den buik gelegd bij koortsen (sakkiet demoem, njierie moeriam). De on- rijpe zaden worden gelijk als peulen gegeten. 501. Kemang (Mangifera foetida Lour.). De vruchten, welke eene groene schil en wit vleesch hebben, zijn zoet en tevens iets wrang; zij worden gegeten. 442 enz. Kembang. Zie Kumbang, 502. Kendal (Cordia suaveolens Br.). De bladen worden ook bij kraamziekten gebruikt, gewreven en met plassari vermengd; het hout is grof en wit, daarbij week, en wordt van de witte mie- ren ligt aangetast; men wendt het dus aan, als het slechts een jaar behoeft goed te blijven. 503. Kendoeng of Kikoechkoeran ( Helicia LOUR. sp.div.). Het hout laat zich moeijelijk bewerken, is grot en wordt ligt van de witte mieren opgevreten; het wordt daarom zelden aangewend; de jonge spitsen der takken worden raauw gegeten en zijn lekker. 504. Kentang of Oebie (Solanum tuherosum L.). De aardap- pel wordt van den inlander slechts zelden gebruikt; versch gestampt worden de knollen op brandwonden gelegd om deze te verkoelen. 505. Kertow of Nangka beurriet (Artocarpus integrifolial.var.). De stam kenmerkt zich door het groot getal van vruchten (300-400) welke lekker om te eten zijn; het hout is fraai geel en voor tim- mer- en meubelhout te gebruiken. Zie Nangka. 506. Ketan (Oryza sativa L. glutinosa Lour.). Eene rijstsoort, welker korreltjes zich daardoor kenmerken, dat zij half wit, half rood- achtig zijn, en bij het koken meer kleverig worden dan die van Pad- 10 die( Bras). Men stampt dezelven „werpt den bolster weg, wascht en kookt ze dan in stoom. Is“de ketan gaar gekookt, zoo wordt er — geraspte klapperpit en zout bijgemengd en dit over vuur geroost. \ 507. Ketimon (Cucwmis sativus L.). De bladen en vruch- — ten worden raauw of ook in stoom gekookt bij de rijst gegeten. “508. Kiadjak of Kilampani (Ardisia fuliginosa Br). roode sappen worden met klapperolie vermengd en. tegen schurft (Boedoek) aangewend; Het hout is slechts klein en wdn van de mieren aangetast. Ú 415-420. Kiamies. Zie Kajoe mames. à 509. Kiangier of Kipapangka (Melicoceus-amoenus Hasta. ). De-bast wordt afgeschrapt en met water vermengd;-dit laat men _ _ door den meus in den mond loopen bij lieden, die eene heesche stem (soeara orgel) hebben, waarna deze weder helder en aangenaam wordt. De jonge, roode spitsen der takken geven de vertooning-van bloe- men. De vruchten worden wel gegeten, zij zijn echter niet he zl en zuur, en daarbij nog wrang (poehoer). 510. Kiapiet of Kihapiet (Petwnga variabilis HssrL. pi jonge spitsen der takken en bladen worden raauw eI de ij gegeten; zij zijn eenigzins wrang. za bart 511. Kiara aroy (Ficus annulata BL, F. villosa Br: et F. lae- vis Br). De buitenste, groene schil wordt van de takken afge schrapt, de bast geschild en daarvan touw gemaakt given het- welk grof is en slechts voor buffeltouw enz. gebruikt wordt. 512. — beeas of WM. konneng (Ficus valida Br.?, De uit- groeisels van den stam (tamping-nja) worden voor deuren gebruikt, bestaande deze dan uit één stuk; zij zijn sterk en worden van den. boeboek niet aangetast, echter wel van de witte mieren. —_ 513. — boenoet (Ficus glabella Br.) De jonge takjes wor- den raauw of afgekookt bij de rijst gegeten. | 477. —karet. Zie Karet. 512. — konneng. Zie Kira heeas. sf , 514. — poeroet (Ficus tylophylla HsskL.). De sappen, welke cenigzins kleverig zijn, worden ‘met was vermengd en tot liet tee- kenen van de geverwde kleedjes (kain hadikh) gebruikt. _ Ber 515. —tjalodas (Ficus pubescens Br). De kleverige sap- _ pen worden gelijk als die van Twrrup tot het vangen van vogeltjes gebruikt. 41 46. Kiassahan. Zie Aroy kiassahan. 517. Kibadak (Fagraea peregrina BL). De bloemen. van dezen boôm hebben eene zeer aangename lucht en deze boomen wor- den daarom gaarne in de nabijheid der huizen geplant. 518. Kibadjeta (Clausena excavata BRM.?). Het hout wordt fijn gespleten en voetstukken en invattingen van vlechtwerk daar- van gemaakt (soekkoe soemboel enz). 519. Kibajawak of Sagoena (Axonaceae?). Het hout is moeijelijk te splijten en wordt niet gemakkelijk glad, daarom wordt het ook weinig gebruikt, De bladen worden fijn ge- wreven en in bladen ingepakt, dan over het vuur gehouden, en na weder koud geworden te zijn, als geneesmiddel tegen de wormen der kinderen aangewend. Heeft men er vele vruchten van, zoo kan men door persen lampolie daaruit bereiden; heeft men er slechts weinige; zoo vermengt men ze te voren met pitten van (475) Kapok. 520. Kibakas of Kisikkop (.......-?). Het hout is sterk en wordt voor buffeljukken, huisgereedschap, enz. gebruikt; de bladen worden met die van (105) Plassarie gewreven, en daarmede het geheele ligchaam ingesmeerd, bijaldien men eene ziekte heeft gehad, die, na verdweenen te zijn, weder terug is ge- komen (sakkiet bekas); zie ook 493. 521. Kibaliengkieng of Pakkoe katakka (Filizxz?). De _wortel wordt «half gaar gebraden, en de daaruit loopende sappen _in het oor gedroppeld, indien het gehoor verzwakt is. 414. Kibanen, Tjoerai of Kajoe babie (Crypterrhonia pa- niculata Br). Het hout wordt voor huisbouw gebruikt en de jenge takjes raauw bij de rijst gegeten. 522. Kibangbara, Kitakketan of Kitjalikket (Axtidesma heterophyllum Br). De takken worden geschild en gebrand, het uitdroppelende water laat men op ijzer vallen en gebruikt het dan tegen kiespijn (sakkiet giegie radjan, sakkiet oeler), door hetzelve op de zieke kies te doen; ook worden de tanden daarmede zwart ge- verwd. De vruchten zijn eenigzins wrang en worden gegeten. 523. Kibantjet of Kitjehaî (Turpinia sphaerocarpa HssKL.). Het hout is niet sterk genoeg voor huisbouw, ook zijn de witte mie- ren er vrienden van; voor huisgereedschappen is het echter bruikbaar. 524. Kibara of Tjetjangkoedoean (Sciadicarpus Brogniar- tië HssKr.). De bladen worden bij hoest raauw gegeten. 12 60. Kibatara. Zie Aroy kibatara. wet vd 525. Kibawang of Tanglar monjet ironie alliaceum Br. et Hartighsea mollissima Jss.). Het hout is niet sterk, wordt ook ligt van de witte mieren enz. opgevreten ; het wordt nde wel eens voor huisgereedschappen aangewend. boren bee ak et lk 526. Kibeussie (Memecylon trinerve DC.). Het hout heeft slechts geringen omvang, is echter zwaar, sterk en hard, daarbij rood van kleur en wordt voor rijststampers (haloe) en het laat zich moeijelijk splijten en is grof van aderen. 527, Kibewek of Lambuttang (Schmiedelia sp. div.) De bladen worden gestampt en gekookt, en met indigo-water vermengd, om zwart (donkerhlaauw) te verwen, De vruchten worden gege- ten, zijn echter niet lekker, 528. Kibima aweweh of Kitamieang gedeh (Podocarpus latifolius Br.), Het hout is fraai, echter week en niet sterk, het wordt voor huisbouw en meubelhout gebruikt. 529. Kiboegang (.-. ....» ?). Het hout staat gelijk aan dat van (473) Kapinangoh. 530. Kiboeloe (Metabolus sp. div.). De sappen worden als verkoelende drank bij hitte des ligchaams (sakkiet pannas) of bij koortsen (sakkiet demoem) gedronken. De kleine stam wordt voor stijlen gebezigd en niet door den boeboek aangetast. 531. Kiboenga of Njamploeng sabrang (Zmbricaria coria- cea DC). De vruchten worden raauw gegeten, zij zijn een weinig zoet. — Zie ook (716*) Njamploeng. 532. Kiboentoeng of Pantjoi (. ....-- 2). Het hout is rood, fijn en sterk, echter nog weeker dan dat van (596) Kipoetrie, het wordt voor bouw- en meubelbout gebruikt. De vruchten zijn van binnen rood en hebben eenen smaak gelijk aan Mendeng, zijn ook eenigzins zuur. | 538. Kibonteng of Kimokla bl eere Br.). Het hout is sterk en wordt voor bouwhout gebruikt. 534. Kibuntalie (KiziaarboreaBr.). Het melksap as, met zwarte suiker vermengd en tegen de wormen der kinderen inge- geven. kr sooveel 535. Kichkiel (Cyaxitis sylvatica Rwor.). De bladen wor- den gewreven, over ’t vuur gehouden en warm op den buik gelegd tegen buikziekte (sakkiet moeriang ). hehehe a Sn et tr re Er 13 536. Kidamar (. .-..--?). Van de kleverige melksap- pen worden fakkelen gelijk als van (477) Karet gemaakt. 537. Kidjahe of Kirendang (Croton argyratus BL.). Het hout is sterk, grof en wit; de witte mieren enz. lusten het niet; het dient tot bouwhout. 538. Kidjambeh of Kipinnang (Memeeylon tinctorium Wo.). Het hout is niet groot van omvang, sterk , zwaar, rood en duurzaam, wordt voor rijststampers (haloe) en stelen van handwerktuigen ge- bruikt; ook maakt men er lansen (toembak) van. De vruchten zijn zuur en daarbij wat wrang, echter lekker om te eten. 589. Kiempoel (Linjal Jav.) (alle soorten) ( Colocasia escu- lenta Scart. cum varr.). De witte, gele engroenachtige, ronde knollen worden in asch gebraden, gegeten en hebben veel van den smaak der Tallus. 540. Kiengkit (Zriphasia Aurantiola Comm). De vruchten worden met suiker tot confituren gekookt. 415. Kigaboes. Zic Kajoe gaboes. 79. Kihanjier. Zie Aroy kitjaang. 510. Kihapiet. Zie Kiapiet. 541. Kiharendong of Kipochpochan goenoeng (Astronia spectabilis Br.). Het hout is sterk, grof en rood; en wordt voor huisbouw aangewend. 542. Kiharoepat (....... ?). Het hout laat zich ligt splijten, heeft fraaije aderen, is echter niet sterk en wordt spoedig: van den boehoek aangetast, wordt voor huisgereedschap enz. gebruikt 543. Kiharrepang (Canarium altissimum BL). Het hout is wit, sterk, grof en duurzaam, en dient voor huisbouw. 544. Kihiang (Lewcaena odoratissima Hsskr.). De bast wordt met drassi tot sambal bereid, welke bijzonder goed is tegen buik- pijn of voor vrouwen die pas gekraamd hebben; ook wordt dezelve gestampt en op zulke plaatsen in het water gelegd, waar men vis- schen wil vangen, om “dezelven te bedwelmen. Het hout is sterk , gelijk aan dat van Rhunghas en wordt tot meubelhout gebruikt; de jonge bladen worden met rijst gegeten. 545. Kihoedjang (Engelhardtia spicata BL.). Het hout is van grooten omvang, nog al ligt en voor kano’s, planken, wielen van butfelkarren (kipping padattie) enz, goed te gebruiken. 546. Kihoeoet batoe (Gewnstia farinosa BL.). Het hout is van 14 geringen duur en wordt dus slechts voor zulke gebouwen enz, aan- gewend, die maar een jaar hebben te staan. be rt 547, Kihoera (Orania regalis Br). Deze palmheester wordt geplant waar men rijstvelden wil aanleggen, ook bij eene ziekte van de rijst op de sawahvelden, waarbij dezelve aan de toppen wit wordt (sakkiet paddie lollohtoh), wordt deze palm aan de waterleiding der bedding geplant. De jonge takken (hoempoet) worden raauw gegeten, indien men door te veel gebruik van (246) denn on- gemak in de waterlozing «heeft bekomen. 548. Kihonjeh (Pseuditea javanica HsskL). De bladen en vruchten worden gestampt en op zulke plaatsen. in het water ge- worpen , waar men visch vangen wil, om dezelven te bedwelmen. 549. Kihooëh of Tjeroggol monjet (Nephelium Noronhia- num Br). Het hout is sterk en taai, en wordt gebruikt voor mo- lens, buffelkarren, ploegen, rijststampers, enz.; voor brandhout is bet niet te gebruiken, het vuur gaat wel niet ligt uit, echter wil het niet vlug branden. De vruchten worden-door kideren en apen gegeten. 550. Kijangkar (Jambosa lineata DC.). Het hout is sterk . wit.en grof, en wordt voor bouwhout en huisgereedschap gebruikt. 551. Kijapo (Pistia Stratiotes L.). Deze fraaije, groene, zwem- mende plant breidt zich spoedig op stilstaande wateren uit, zoodat de oppervlakte van het water geheel daarmede wordt bedekt; daarom plant men dezelve aan vischvijvers, om aan de visschen schaduw en voedsel te geven. | 408, Kikadoe of Kadoerenan (Axonacea.). … Het hout is goed om voor huisstijlen te gebruiken. 552. Kikalapaan (. . 2). De bladen worden gestampt en het water daarvan voor rie gebruikt bij hevige. nd : waardoor het hoofd verkoeld wordt. 553. Kikangerangan (. …...…. 2). De bast reisde ge- _droogd ven gestampt, en dit meel op eene soort van groote schurft (horek) gedaan, welke daardoor spoedig opdroogt en atvalt. 554. Kikatjang of HM. laut (Strombosia javanicaBL.). Het hout is bijzonder sterk, lang en regt, het wordt betrekkelijk de duurzaam- heid aan dat van (192) Boengoer en (778) Rhunghas gelijk gesteld, en volstrekt. niet van witte mieren enz. aangetast; zoodat men het ook zelfs in de aarde kan planten (vlaggestok, stijlen, enz.), men moet daarbij echter de voorzigtigheid gebruiken om het gedeelte, dat in de aarde komt, niet te voren te schillen; aan den invloed van de zonnestralen en regen of wind blootgesteld, houdt het zich goed zonder te scheuren; het-blijtt echter zeer lang vochtig en wil miet. spoedig droogen. 555. Kikat japie hemmen. nervosum Br). Het hout is sterk en fraai, en voor meubelhout bijzonder geschikt. De vruch- ten zijn zuur en niet lekker, worden echter gegeten. 493. Kikatoempang. Zie Katoempang. „556. Kikelehr (Diospyros maritima BL). Het hout levert bijzonder goede kolen. 55%. Kikepper, Kisikkop of Hoeroe tapoeng (Monoceras obtusum HssKL.). Het hout is sterk, fijn en ligt, en wordt van de witte. mieren enz. niet aangetast; men gebruikt hetzelve voor huis- bouw en hoofdzakelijk voor kano’s. „503. Kikoechkoeran. Zie Kendoeng. 558. Kikoechkoeran (Viburnum monogynum BL.). De bladen worden gemalen, eenig water er bijgevoegd en daarmede het hoofd vochtig gemaakt bij hevige hitte in hetzeive (sakkiet kassala liot), en ook bij duizelingen (sakkiet pening of toedjoe koelilien). 559. Kikoechkoeran of Mandalaka gedeh (Symmetria oho- vata BL). Het hout is sterk en wordt niet door de witte mieren opgevreten; het dient voor bouwhout; de bladen staan gelijk aan die van de voorgaande. 560. Kikorres (alle soorten) enden sp. chaukn Bij eene soort van groote schurft (borrok) worden de bladen en bast ge- malen en op de schurltige plaatsen aangewend; heeft men de sap- „pen uit den stam, zoo kan men daarmede de ‚plaatsen zelve wasschen. _ 561. — boddas of Má. lalakki (Apocynea?).. De schil wordt gestampt en tot zwartverwen der tanden (mangsi giegi) gebruikt. 561. —lalakki, Zie de voorgaande. 562. — woengoe of Oesoeng boegang (Psychotria robusta Br. Ps. lwrida Br). De bladen worden fijn gewreven en daar- mede de door het drukken der zadels ontstane wonden der paarden _ (Babak koeda) bedekt (pokpok). | 563. Kiladja (Uvaria sp. div). De bast wordt gestampt en met __indigowater vermengd, om kleedjes enz. ikerklgamme of zwart te verwen. 76 564. Kiladja boddas (Anonacea?). Het hout wordt fijn gespleten en daaruit de fuiken of vischkorven voor de vischvangst gemaakt. op 522. Kilakketan. Zie Kibangbara. 565. Kilakki of Oeries oerissan (Grewia odorata Br, G. glabra B1.). De bast zonder de schil wordt gedroogd en gebruikt, om er de rijstbossen mede te binden (pangedeng). 566. Kilalayoe of Kiparoi gedeh (Vitenia sp.). Het hout is van geringen omvang, echter sterk voor stelen van handwerk- tuigen. De vruchten zijn eetbaar, echter zuur en daarbij een weinig zoet. 567. — hiedung (Vitenia edulis Stn.). De bladen worden ge- wreven en daarmede het geheele ligchaam bij eene ziekte ingewreven, waarvan de inlander zegt, dat de duivel hetzelve zou hebben aan- getast (oran kenah seetan, sakkiet hadi) en staat hierin gelijk aan (799) Soelangkar. 568. Kilampanì (Ardisia Ed Zie over het gebruik (714) Nangsie. 569. Kilanghit (Hedera nodosa Hsskr.). De bladen worden gestampt, en tot bedwelming der visschen in het water geworpen. 570, Kilangier, Kisabrang of Sabrang (..-..-. ?). Het hout is niet bijzonder sterk, wordt voor brandhout gebruikt. 425. Kileeat. Zie Kakapassang. 571. Kileeat (Claorylum longifolius Enpr.). De jonge tak- jes worden over ’t vuur geroost en bij de rijst gegeten. 572. Kileho lumboet (Sauravia spec. div.). Bij ploeddiarrhoë worden de sappen zoo lang gedronken tot dat men weder hersteld is. 573. Kilielien (Meliaceae?). Het hout wordt voor lansen- schachten gebruikt. 574. — bunjier of Passang batoe (Lithocarpus javensis BL?) Het hout laat zich moeijelijk splijten en is grof, wordt daarom zelden voor bouwhout gebruikt. 575. Kiloengloeng of Madja (Aromadendron elegans BL). Het hout is bijzonder sterk en voor huisbouw en meubelhout bij- zonder geschikt. 576. Kilonglayong (Bryonopsis sagittata BL.). De onrijpe vruchten worden afgekookt en bij de rijst gegeten. 577. Kimalakkian (Croton Tiglium Hurt.) De bladen en 11 vruchten. worden gestampt en in het water gedaan, als men den visch ikan menge bedwelmen wil. 578. Kimalella (..-..... 2). Wortel, stengel en bla- den worden fijn gewreven en bij hoofdpijn op de heete plaatsen gelegd. 579. Kimangender (Salacia?). De bladen worden over het vuur een weinig gebraden, dan met Zjabeh vermengd en gestampt, om bij de rijst gegeten te worden, 318. Kimanjal. Zie Gelam. 580. Kimanjal of Kisapie (Gordonia excelsa Br). De bast wordt gestampt en met water vermengd, en daarin vischnetten (djala of hewurap) gedoopt, waardoor zij sterker worden; het hout is zeer zwaar, fijn en rood, en wordt voor rijststampers, bouwhout en voor fijne houtwerken gebezigd. 486. Kimanilla. Zie Kateppeng badak., 298. Kimau. Zie Doempiet. 531. Kimeong (Stemonura secundiflora Br). Het hout is zeer grof, niet sterk, en wordt door de witte mieren aangetast doch wel eens tot bouwhout aangewend. 582. Kimerak , Kipayoeng of Tjantiegie (Scepasmau buri- folium Br). Het hout is zeer sterk, wordt echter door witte mie- ren aangetast, en voor huisbouw, buffelkarren en werktuigen ge- bruikt. De sappen worden tot zwartverven of tegen pijnen der tanden gebruikt. Zie ook (522) Kihangbara. 583. Kimerak of Kitamieang (Leucoxylon bucifolium Br). Het hout is zeer fraai en heeft schoone aderen, het wordt echter spoedig door de witte mieren verteerd en zelfs in één jaar, indien men het voor huisbouw aanwendt. „ 584. Kimokla of Siloar (Kxnema sp.?). Het hout, of beter de splint, is wit en fraai van aderen, daarbij sterk en dient voor huisbouw; het hart, (of beter het eigenlijke hout — galeh), is zwart en wordt voor scheden der wapenen gebruikt. 533. Kimokla. Zie Kibonteng. 584. —goenoeng. Zie Kimokla. 585. Kimonjenjen (Buddleja salicina Lam.) De bladen worden over ’t vuur gewarmd en op den buik gelegd bij koortsen (sakkiet demoem of njirie moeriam). 586. Kindog, Kiparahoe, Kitoelang gedeh of Salim gedeh 78 (Xanthophyllum Bu: sp, div.). Het hout is sterk, echter grof, doch ligt te bewerken, en wordt niet door de witte mieren enz. aan- getast, 493. Kinjorang. Zie in 587. Kioerat of Koeping mienjangan wil aaan asiatica L. ) De bladen worden gestampt en over ’t vuur gehouden, en warm op wonden van paarden door zadels veroorzaakt gelegd; de heele, in de hand eenigzins gekneusde bladen worden ook op versche won= - den en zweren gelegd. it 334. Kioray- Zie Handeeong. aaan t, 588. Kipadalli (Spathodea gigantea Br). De takken wor- den gespleten, glad gemaakt en met eene opening voorzien, om eene bamboe daarin te steken, hetwelk de inlandsche windwijzer (ko=- dehtjer) geeft; het hout is groot van omvang, wit, grof, en wordt niet van witte mieren. aangetast; in gehedik staat «het gelijk aan (161) Baroboi. 582. Kipaijoeng. Zie Kimerak, 247, Kipantjar. Zie Djengkot, ade mi zer 589. Kipaoch (Dipterocarpus sp.?). Het hout is niet aats ech ter taai, de witte mieren zijn er vrienden van; het wordt wel doch zeldzaam voor bouwhout gebruikt, meer dient het voor stelen van bijlen enz. 509. Kipapangka. Zie Kiangier. 586. Kiparahoe.. Zie Kindog. on - 590. Kiparai (Lepidanthes montana BL:?), - Het hout is _ sterk, groot van omvaug, echter niet fraai, wordt door witte mie- ren-enz. niet aangetast en dient voor balken, planken, enz. 566. — gedeh. Zie Kilalaijoe. ETTU 591. Kipareh gedeh (Buphorbiacea gen.?)- Het hout op drooge, schaduwrijke plaatsen gebezigd, houdt zich zeer lang goed, daarentegen op- vochtige plaatsen vermolmt het spoedig. Men ge- bruikt het voor bouwkhout. - KE err idee 592. Kiparellek (. . es 2). Het hout is sterk, wit en Ü fijn van aderen, de witte mieren enz. tasten het niet aid en men gebruikt het voor bouwstoffen. ; 589. Kipauw. Zie Kipaoh. 593. Kipella of Kitoeak (Canarium Pimela Koka) Het hout’is hard, sterk, wit en grof, de witte mieren zijn er vrienden 19 van, en men gebruikt het voor huisraad, meubelen, enz; -De pit- ten der vruchten staan gelijk aan die van (465) Kanarie. 594. Kipeuries, Peurries of Sassa lumboet (Leiocarpus fruticosus Br). De bast en bladen worden gestampt en met die van (866) Tjangkoedoe vermengd tot roodverwen gebruikt. 595. Kipiiet (Maesa sp. een: De bladen worden bij api raauw gegeten. 538. Kipinnang. Zie Kidjambeh: 541. Kipochpochan goenoeng. Zie Kiharendong. 596. Kipoetrie (Podocarpus sp. div.). Het hout is week, fijn en niet zeer sterk, en wordt voor haisbouw en-meubelhout gebezigd. 597, Kipoëak (Engelhardtia serrataBr.?). Het hout is week en wordt door de witte mieren enz. aangetast, dient echter tot huisbouw. 593. Kipooik (Juga faleifolia HsskL.). Het hout is fijn, sterk en taai, echter van geringen nn: het wordt voor stelen ‚van bijlen, enz. gebruikt. 586. Kiprauw. Zie Kiparahoe of Kindog. | 599. Kiradjoen (Siadiphyllum scandens Dc.). De sappen worden gedronken bij ziekte van het tandvleesch (hoentoe); men neemt ook stukken van het hout of takken, brandt dezelve op den eenen kant, waardoor de sappen op den anderen kant uitloo- pen, waarmede het tandvleesch wordt ingewreven. 600. Kirambetoek (Dalbergia sp.?). Het hout is niet eens voor brandhout te gebruiken en wil bij vochtig weder niet branden. 601. Kirandja (Machilus Nees?). Het hout is bijzonder sterk; fijn en ‘rood, en houdt zich bijzonder lang onder de aarde goed, het wordt daarom tot digtzetten (kedap) der graven gebezigd, is echter ook voor huisbouw en meubelhout zeer goed te pese 537. Kirendang. Zie Kidjahe, 602. Kirey (alle soorten) (Metroxylon en Sagus sp. dna stam „wordt vóór den bloeitijd omgekapt en het merg gelijk als ra van (15) Aren voor sago gebruikt; deze kirey-sago is echter niet zoo lekker als die van Arex en niet zoo gezond als die.van (315) Ge- bang, en het is niet ongewoon buikzuikten door ’t gebruik daarvan te zien ontstaan. De oude bladen dienen tot het dekken der hui- zen, en verdienen daarin de voorkeur voor alle-andere dekkingsmid- delen (atap-atap), als de- bladen’ ‘van (15) Aren, (304) Td (315) Gebang, enz. enz. 80 570. Kisabrang. Zie Kilangier. 580. Kisaple. Zie Kimanjal. 603. Kisapie of Kiseueur badak (Axtidesma stipulare BL). Het hout is zeer sterk, fraai, geel en wordt door witte mieren enz. niet aangetast; men gebruikt hetzelve voor timmerhout en wiel reedschap. 604. Kisarira of Salier (Cyminosma laurifolia Hs). Het hout levert zeer goede kolen, voor bouwhout wordt het zelden aan- gewend, aangezien het spoedig door de witte mieren enz. wordt ver- teerd; de jonge bladen worden met sambal bij de rijst gegeten. 605. Kisarjawan of Kiserjawan (Dicalya odoratissimus Lour.). De bast wordt gestampt en in het tandvleesch ingewreven, ook het poeder ingenomen bij scheurbuik (sakkiet serjawan), waarbij vooreerst eene kleine schurft verschijnt, die grooter wordt en al het vleesch om den mond en zelfs den neus wegvreet; men gebruikt dezelve echter ook tegelijk met water van Zjaxngkoedoe-schil , om er garen (penang of kanteh) in te doopen , en daardoor donker- rood te verwen. Het hout is sterk, wordt door witte mieren niet aangetast en dient voor bouwhout; de bladen worden raauw bij de rijst gegeten, ook worden zij gestampt en door kraamvrouwen ge- bruikt en op den buik ingewreven; tevens worden de gestampte bladen bij de bovengenoemde ziekte van den neus op de bloedige deelen gelegd. 606. Kisauchun of Kitjantoeng lalakki Í Anislanen gen.?). De wortel wordt zuiver afgeschrapt, dan met eenen hamer goed geklopt, in stukken gesneden enals thee gedronken bij eene ziekte der beenen, waarbij dezelve opgezwollen en zonder gevoel zijn (sak- kiet kakki brat, njierie bojot). 607. Kisemoet of Kisierum (Jambosa acuminatissima HsSSKL. J. lineata DC., J. densiftora nc.). De schil wordt gestampt en afgekookt, om met dit water garen enz. zwart te verwen, men be- hoeft er niets anders bij te voegen; het hout is sterk, rood, grof en wordt door de witte mieren aangetast; men gebruikt het echter voor bouwhout; de vruchten zijn eetbaar en zuur. daarbij een weinig wrang. 4 605. Kiserjawan. Zie Kisarjawan. 608. Kiserreh (Sassafras Parthenoxylon Nees). Het hout is sterk, grof, rood en wordt door de witte mieren niet aangetast; het 81 komt veel overeen met de vele soorten van (390) Hoeroe, en wordt voor bouwhout gebezigd. 603, Kiseueur badak. Zie Kisapie. 609. — dioek pee littorale Br.). Staat gelijk aan (522) Kibangbara. 610. — gelang of K. glang (Antidesma ?). Het hout is zeer hard en wordt aangewend tot het maken van katoenmolens, om de pitten van de wol af te zonderen. 611. Kiseuseut (....... ?). De wortelen en bladen worden gestampt en de hals en borst daarmede ingesmeerd tegen hoest, ook wordt dit ingenomen tot hetzelfde einde. 607. Kisierum. Zie Kisemoet. 557. Kisikkop. Zie Kikeppes. 520. Kisikkop. Zie Kibakas. 612. Kisinghoep (Clerodendron villosum Br). De bladen worden tegelijk met die van (705) Plassarie gestampt en op de fon- tanel van het hoofd van kleine kinderen, die sterken hoest hebben, gelegd. 613. Kisoeroeng tanah (.......?). Het hout is fijn en wordt met den tijd geel, is sterk en wordt door de witte mieren enz. niet aangetast, het dient tot bouwhout en tot het maken van kano’s. 614. Kisekka (Parinarium glaberrimum Hsskr.). Het hout is wit, sterk en grof, wordt door de witte mieren niet aangetast en veor bouwhout en huisgereedschap gebezigd. 615. Kitaai of Lambuttang (Gumira fetida Hssk1.). De bla- den, welke door hunne sterke lucht den naam der plant (Ai =lignum, taai = excrementa) veroorzaakt hebben, worden gestampt en bij wor- men der kinderen op den buik gesmeerd (semboer, hoeras). 616. Kitahoen, Siegung of Tjaliek angien (Rottlera sp.?). Het hout is sterk, wordt echter zeer door de witte mieren gezocht; men zaagt er planken en maakt er kano’s van, welke, zoo lang zij in water blijven, zich zeer goed houden; voor buffelbellen (glotok) is het bijzonder goed, daar men het geluid daarvan zeer ver kan hoo- ren. Ook worden de inlandsche windwijzers (windmolentjes, ko- lehtjer) daarvan gemaakt. De schil wordt tot het beschieten van huizen en rijstmagazijnen gebruikt. 617, Kitallus (Laurineae diversae). Het hout is sterk rood 6 82 en wordt door de witte mieren niet aangetast, staat ae gelijk aan (608) Kiserreh. 583. Kitamieang. Zie Kimerak. 528. —gedeh. Zie Kibima aweweh. 618. Kitandoh (Wendlandia densiflora pc.). Het hout is fraai en lang, echter niet sterk en wordt in een jaar door de witte mieren verteerd ; men gebruikt het echter voor bouwhout en huisraad, 619. Kitangkil of Tangkil (Gretwm Gnemon L.). De bladen en vruchten worden afgekookt en met zout bij de rijst gegeten. 620. Kitarrietie (Tarrietia javanica Br). Het hout is sterk, hard, grof en wit, wordt door de witte mieren aangetast en slechts voor hutten in bergrijstvelden, enz. gebezigd. / 621. Kitehdja (Cinnamomum nitidum Hook). De ‘bast en bladen worden met kokend water overgoten en bij hitte des Weetoais (hadan, pannas) als hes gedronken. 622. Kitekloh (. ...?2)}. Het hout wordt dei dewitie mieren niet pane ke echter geene vochtigheid weten men gebruikt het voor bouwhout. 623. Kitembaga (Memecylon grande Rrr.). Het hout is bij zonder sterk en wordt door witte mieren enz. niet aangetast; het is een zeer goed bouwhout. 624. Kiterong badak CPagrtnd bloedde Jck.). Deze lage boom “wordt om zijne fraaije, groene bladen en groote, witte, kelkvormige bloemen gaarne nabij de huizen geplant. 625. Kitiwoe (Meliosina Br.) Het hout is rood en grof, echter bijzonder week en verteert ‘spoedig, wordt daarom ook slanmts tot huisraad gebezigd. | 626. Kitjaauw (Pisonia hae Br). Het hout is wit en grof, echter bijzonder week gelijk dat van (415) keer gaboes ; voor brandhout is het niet te gebruiken. | 79. Kitjaäng aroy. Zie (79) Aroy kitjaäng. 627. Kitjabeh (Euryasp.). Het hout is fijn, niet sterk, wordt door witte mieren aangetast en houdt het slechts cen jaar uit; het wordt voor hutten in de rijstvelden enz. gebruikt. 522. Kitjalikket. Zie Kihangbara. 628. Kitjaloeng (Diospyros macroplylla Bt.) Het hout is groot van omvang, sterk, fijn, rood en wordt van de witte micren niet aangetast; het is voor bouw- en meubelhout te gebruiken. 83 629. Kitjaloepang konneng (. » . ....?). Het hout is ligt en fraai, en laat zich goed tot planken zagen, witte mieren zijn er op belust, minder de koembang-en hoeboek, het wordt voor huisbouw gebruikt, ook maakt men er windmolentjes (616) van, daar hun gedruisch ver kan gehoord worden, om de vogels te verjagen. 630. Kitjampakka (Michelia?). Het hout is groot van om- vang, sterk, fijn wit en wordt van de witte mieren enz. niet aange- tast; men gebruikt hetzelve voor bouw- en meabelhout. 631. Kitjandana (Glyscosmis simplicifolia Spre.?). De bla- den worden tot asch verbrand en deze met olie vermengd op schurft gesmeerd. 323. Kitjangkoeran. Zie Goema goema. 632. Kitjantoen (Axonaceae div.). De wortelen en bladen worden van niet zwangere vrouwen gegeten, indien zij geen aange- naam gevoel in den buik hebben; de bast heeft hetzelfde gebruik als (60) Aroy kihatarah. 606. Kitjantoeng lalakki. Zie Kisauchun. 633. Kitjarriang of Klappa tjioen ( PysrhosaBL,). Het hout is fraai geel, wordt echter zoo spoedig van de witte mieren, boe- boek, enz, verteerd, dat het dikwijls in minder dan een jaar ver- nield is; anders ware het goed voor bouwhout te gebruiken. De vruchten zijn eetbaar, daarbij eenigzins wrang. 523. Kitjehai. Zie Kihantjet. | 634. Kitjenkeh (Mephitidis sp. div.). De jonge takjes wor- den raauw gegeten. 50. Kitjepot. Zie Aroy kitjepot, „635. Kitjeralang (... ..-.?). Het hout is grof en week, de witte mieren verteeren het echter niet; men gebraikt het voor bouwhout. 636. Kitjiap of Kitjiat (Ficus allutacea BL.). Neem zeven bladen hiervan en bind ze te zamen, leg ze dan in warme asch en laat de alsdan uitkomende sappen in het oor droppelen, indien het- zelve door doofheid is aangedaan. „636. Kitjiat. Zie Kitjdap. ar Emarss 637. Kitjongtjorang (Nauclea ferrea RxB.). De bladen worden fijn gewreven en met die van (105) Aroy plassarie ver- mengd, een weinig daarvan wordt gedronken , het overige op den buik van kinderen ingewreven, die door wormen geheel afgemagerd zija; dit moet dagelijks voortgezet worden. G x 84 ‚593, Kitoeak. Zie Kapella. 638. Kitoelang (Polyalthia Br). Het hout wordt voor huis- houw aangewend, daar het echter zeer spoedig van den hoeboek ver- teerd wordt, zoo is het niet veel in gebruik. 586. — gedeh. Zie Kindog. 639. — gedeh (Anonacea?). De takken worden met die van (105) Plassarie vermengd, gestampt en de gewrichten daarmede ingewreven, waar de beenen pijnlijk zijn; het hout staat gelijk aan dat van (638) Kitoelang. 640. — leutiek (Axonacea?). De takken worden wide gelijk die van (639) Kitoelang gedeh. 641. Kitokkeh (Zxga Lewcoxylon Hrt. Boe.). De schil en bast worden gestampt en gelijk als zeep bij het baden gebruikt. 642. Kitongehret (Tetranthera resinosa Nezs.). Het hout is eenigermate sterk, grof, wit, en wordt niet door de witte mieren aangetast, het wordt echter niet gaarne voor bouwhout gebruikt, daar het zeer spoedig vermolmt. 434. Klappa. Zie Kalappa. 633. —tjioem. Zie Kitjarirang. 433. Klapparie. Zie Kalaparie. 643. Kluwie of Tiemboel (Artocarpus incisa L.). De vrach- ten worden geschild en met onderscheidene kruiden, als Honjeh , Salim, Bawang (uijen), enz. zamengekookt en dan bij de rijst gegeten. 82. Koait beussie. Zie Aroy koait beussie. 644. Koekoek (Lagenaria idolatrica L.). De onrijpe vruch- ten worden gelijk als (302) Emmes toebereid; de rijpe vruchten geven goede waterkruiken (gexdie). 645. Koemiclie djawa of Oebi djawa (Coleus tuberosus BNru.). De ronde, knollige wortelen worder afgekookt en gegeten. 460. Koemoekoes. Zie Kamoengkoes. 646. Koempaai (Lycopodium sp. div.). De geheele plant wordt gestampt en het haar er mede grwinchen, hetwelk daardoor lang wordt. 647. Koen jiet (Pennisetwm macrochaeton Jco.). De un wor- den gestampt en gewasschen, de bolster wordt’ weggeworpen , daarna in stoom gekookt en gegeten; ook dienen zij als voedsel voor kleine vogeltjes als Pit, enz. 85 648. Koenjiet. Zie Konneng. 649. Koentjie of Temo koentjie (Kuempferia rotunda L., K. pandurata RxB.). De knollen worden gestampt en met water vermengd, en dit op den buik ingewreven bij opgezetheid (proet bengkak, beutieng boetak), waardoor een gevoel van koude en be- terschap volgt. De jonge, nog zamengewikkelde jn > wortan raauw of afgekookt bij de rijst gegeten. 650. Koepa (Jambosa cauliflora pc.). Het hout is fraai rood, sterk, zwaar, grof en voor bouwhout te gebruiken; de vruchten zijn zoetachtig zuur en worden gegeten. 651. Koepa landak of Roekem (Flacourtia sp. div.). De jonge takjes worden over ’t vuur gehouden, dan gestampt, en het water, na koud geworden te zijn, tot oogwater gebruikt; het hout is sterk, zwaar en rood, echter van geringen omvang, en dient voor rijststampers. De vruchten zijn lekker om te eten, men moet ze echter eerst in de handen wrijven om ze zoet en malsch te maken. 587. Koeping mienjangan. Zie Kioerat 652. Koeray (Grewia tomentosa Jss.). Het hout is week, wit, grof en ligt, de witte mieren lusten het zeer gaarne, en reeds in een jaar is het verteerd; het wordt tot het bouwen van hutten in de rijstvelden gebezigd. 653. Koetjoeboeng (Datura sp. omn.). De bladen, jonge takken, vruchten en zaden van den steekappel worden fijn ge- wreven en de sappen in de oogen gedroppeld bij lieden die aan het ijlen zijn (xjerie edan , omongnja sala). 654. Kokossan (Lansiwm domesticum JCK. y, Kokossan HssxL.). Het hout is sterk en fraai, en wordt voor scheden van wapens ge- bruikt; zie over de vruchten en pitten (171) Bidjietan en. and Blk. 655. — monjet gedeh ( Didymochiton nutans Br.). Het hout wordt door de witte mieren niet aangetast en voor bouwhout ge- bruikt; de vruchten zijn zuur en worden gegeten. 656. — monjet leutiek of Troes goenoeng (Hartigsea excel- sa Jss.). De bd schijt worden gegeten en hebben eenen zoetach- tigen smaak. 445. Kokottokan. Zie Kambang boegang ( Clerodendron pa- niculatum L.). 86 269, Kondol peutjang. Zie Djikoer bener. 467, Kondong peutjang. Zie Kandoeng peutjang. 648. Konneng of Koentjie (Curcwma sp. div.). De knollen worden gestampt en door kraamvrouwen, die pijn in den buik ge- voelen, gegeten of op denzelven ingewreven; de knollen en de jonge _ zamengerolde bladen worden raauw of afgekookt bij de rijst gege- ten, bijzonder door kraamvrouwen om spoedig weder hersteld te worden. 657. —tamman (Curcuma longa Ls 2 minor Hes). De knollen worden gestampt of geraspt en tot het maken van kerri en het geel verwen van andere spijzen gebruikt. 658. Koppi (Coffea arabica L.). Het gebruik der koffijboon is algemeen bekend, de wijze van planten en het droogen der vrachten, zie De Wilde, Preanger-Regentschappen. 659. Koppo (Jumbosa hypericifolia nc. et affin.). Het hout levert bijzonder goede kolen; de vruchten zijn eetbaar, zuur en daarbij een weinig zoet. De bloemen en jonge takjes worden raauw bij de rijst gegeten. 476. Koppol. Zie Kappol. 660. Korma (Phoenix farinifera RxB.). De vruchten wor- den raauw gegeten of met suiker gekookt om er confijturen van te maken. 661. Kosambie (Stadmannia Siderorylon Lam.) Het hout is sterk, grof en wit, wordt echter zelden in groote, regte stukken ge- vonden, en daarom slechts voor huisraad, buffelkarren, buffeljuk- ken, enz. gebezigd. De jonge bladen worden raauw bij de rijst gegeten, zij zijn eenigzins wrang. De vruchten zijn zoet, doch daarbij een weinig zuur en eetbaar. 662. Kras toelang (Chloranthus officinale Br). De geheele plant met den wortel wordt met kokend water overgoten, en dit gelijk als thee gedronken, hebbende eene aangename geur. 663. Kwas bakkol (Caxavallia ensiformis nc. f albida DC.). De onrijpe vruchten worden afgekookt en bij de rijst Cn wa ben echter eene onaangename (axget) lucht. 664. —boddas (Mwucuna velutina HsskL, et varr.). De rijpe en onrijpe vruchten worden afgekookt en bij de rijst gegeten, zijn ook aangenamer van smaak dan die van de voorgaande en hebben geene lucht. 87 665. Kwat goelieng (.…..-..- ?).- De dikke knollen worden raauw gegeten; te veel gebruikt, veroorzaken zij duizeling ; zij zijn aangenaam zoet en daarbij eenigzins wrang. L,. 350. Laban. Zie Harrass. 666. Laboe (Lagenaria idolatrica L.). De onrijpe vruch- ten worden geschild, fijn gesneden en met suiker gekookt, hetgeen, golek genaamd, een aangenaam eten is; ook worden dezelve met uijen en andere kruiden gekookt en zijn aldus ook lekker om te eten. De oude vruchten worden tot waterkruiken uitgehold. 667. Lada hiedung, Mariedja of Pedas (Piper nigrum L.). De vruchten met de schil worden gees of fijn gestampt tot het kruiden van spijzen gebruikt. 668. Ladja (alle soorten) (Alpiria sp. plurim.). De ef bin met andere kruiden als (657) Konneng, uijen, (667) Lada hiedung enz. te zamen gestampt, worden dan afgekookt en bij de rijst gegeten 669. Lakka (Myristica iners BL.). De sappen des stams wor- den gedronken bij koude pis of opstopping des waters (halo di dalam rus, seperti kai beussie), waarna spoedig verligting volgt. Het hout is zeer groot van omvang, wordt echter zeer ligt van den Boe- boek opgeteerd; het is fijn en rood, dient wel eens tot bouwhout, en zal zich in water goed houden. Het hart of eigentlijke hout wordt tot het rooken van kleederen enz. beleren zie (314) Garoe mienjak. 162, Lalangkapan boddas. Zie Batoe liendjar. 527. Lambuttang. Zie Kibewok. 615. Lambuttang. Zie Kitaat. 670. Lameh aweweh (Alstonia spectabilis R. Br.). Het hout wordt gelijk (601) Kirandja bij het begraven gebezigd; boven de aarde vergaat het zeer spoedig en wordt onmiddelijk door de witte mieren opgeteerd. De melksap dient tot wrijven van het tand- vleesch, bij een aanhoudend bloeden van hetzelve. 671. —gedeh (Alstonia sp. nov.). Het hout is ligt, fijn en wit, echter van geene duurzaamheid, bijzonder als het aan regen ‚enz. blootgesteld wordt; wordt het niet vochtig, zoo houdt het zeer lang; men maakt er menig huisraad (soemboel, tennong enz.) van. 88 563. Lampanie. Zie Kilampanie, 672. Lampas of Salassie (Ocymum Basilicum L.). De plant wordt op graven geteeld en wel in 3 reijen aangeplant. De bladen worden in het water gelegd, waarin de duiven (hoeroeng perkoe- toet) zich zullen baden; de zaden worden aan deze vogelen gevoerd en ook in water geweekt met suikerwater gedronken, hetgeen een aangenaam verkoelende drank is. 673. Lampoejang (Zingiber sp. div.). De knollen worden met (648) Konneng vermengd, zij zijn echter wit; de jonge bla- den en vruchten dienen raauw of afgekookt tot spijze bij de rijst. “674. Landjang beurriet of Sintok landjang beurriet (Cix- namomum sp.?). De bladen worden in plaats van thee gebeugd. 675. Langkap (Sagwerus Langkap Br). De bast, welke tus- schen den stam en de bladstelen zit (didi, injoek, toek, zie (15) Aren) wordt tot bezems verwerkt en ook tot huisdekken aangewend ; het hout wordt voor weversgereedschappen (prabot tenong) gebruikt en is zwaar en zwart; ook lansen worden daarvan gemaakt, die bijzon- der fraai zijn, alsook scheden van wapenen , wordende een stuk van 1-12 voet lengte en 1 duim dikte met 5 gulden betaald, De jonge onontwikkelde bladen (hoemboet) zijn lekker om te eten; de oude bladen dienen tot het dekken der huizen (atap). De sappen, welke uit den afgesneden bloemsteng loopen, zijn nog zoeter dan die van (15) Areng en hebben eene aangename lucht. De boom geeft gedurig vruchten gelijk ook de klapperboom, en sterft niet af na het vruchtgeven zoo als de Aren. 676. Lankwas (Alpinta Galanga Sw.). Het gebruik is gelijk aan dat van (668) Ladja. 677. Larak. Zie Rarak. 678. Lengkeng (Nephelium Longanum Cmssp.), De vruch- ten zijn aangenaam om te eten en worden door de Chinezen veel- vuldig aangevoerd; de boom wordt daarom ook aangekweekt en tiert hier zeer wel, 679. Lengsar (Irina glabra BL, I, tomentosa Br.) De bast wordt gestampt en gelijk als zeep tot het wasschen der hoofdharen enz. gebruikt, zullende daarbij ook het ongedierte sterven; ook wordt er de huid week en fijn van. Het hout is sterk, fraai, rood en grof, wordt door de witte mieren enz. niet aangetast, en tot bouw- en meubelhout gebruikt. De vruchten worden raauw gegeten en zijn zoet. 89 280. Letta hayam. Zie Djoekoet letta hayam. 680. Leueur (. ..-.. . « ?). De schil wordt gestampt, in wa- ter geweekt en met vruchten van (397) Honjeh vermengd, om het hoofd daarmede te wasschen en het ongedierte te verdelgen. 681. Leungsier, Lingseur of Lungsier (Zrina integerrima BL.). Het gebruik is gelijk aan dat van (679) Lengsar. 682. Leuntja (Solanum nigrum L.). De geheele plant wordt afgekookt en bij de rijst gegeten; de raauwe bladen en vruchten zijn ook eetbaar. 199. — kamier. Zie Bordot. „683. Limoes. Zic Manga. 684. Limoh (Tetranthera citrata Nees). De schil en de vruchten worden te gelijk met (727) Pala en (878) Tjengkeh (Noten en Kruidnagelen) bij het koken van geïtenvleesch gebezigd ; de bladen hebben eene aangename lucht; zijn echter niet lekker om te eten. „681, Lingseur. Zie Leungsier, 685, Lipa of Nipa (Nipa fructicosa Tans.). ‘De jonge bla- den worden afgekookt, dan op den eenen kant het vliesje afge- schrapt en in stukken gesneden, om er tabak in te rollen, hetwelk de cigaren der inlanders zijn, (zie (15) Aren); de oude bladen worden voor het dekken der huizen aangewend, en staan gelijk aan die van (602) Kirey. Over de jonge nog niet ontwikkelde bla- den zie (716*) Njamploeng. 686. Lipoeng of Patat lipoeng (Phrynium latifolium Br. et sp. div.). De bladen worden tot het dekken der huizen (atap of hateup lipoeng) gebruikt, als ook tot het inpakken van groenten enz. 637. Lisoe (Cheilosa montana Br). De bast wordt gestampt en met Tjangkoedoe vermengd tot roodverwen van garen enz. De jonge spitsen der takken worden gegeten; de bladen en bast worden gewreven, met (105) Plassar ie vermengd en gedeeltelijk inge- nomen, gedeeltelijk op het ligchaam ingewreven, indien iemand ver- gif (?) heeft binnengekregen, zoodat het bloed uit neus en mond loopt. 688. Litji (Nephelium Litchi Curso). De vruchten, welke eenigzins op Remboetan gelijken, worden gegeten en komen in opeen met die van (374) Hoëh kassoer overeen. 689. Loa (Ficus lucescens Bi). Het hout is ligt, grof en rood, en dient tot het maken van eetgercedschappen, als doelang, 90 bobohgoh; enz. De vruchten zijn warn zoet en eetbaar, ech- ter niet lekker. sr aen Aij 690. Lobak (Raphanus caudatus 1). De wortelen worden raauw met zout gegeten en hebben eenen bitteren smaak, Ook wor- den zij afgekookt en bij de rijst gegeten; de bladen worden raauw of in stoom gekookt, genuttigd. 691. Loemboei of Oar naga (Flagellaria antnor ScuLt.). De jenge en oude bladen worden ’savonds gestampt en in water ge- weekt, dit wordt den volgenden ochtend tot het wrijven (gossok, tjeureu) der hoofdharen van de vrouwelijke sekse gebruikt , waar- door dezelve lang en glinsterend (heedjoh) worden. — Bij zeer drooge en heete jaren wordt deze plant op de sawah’s of gaga’s verbrand, om den wasdom van de rijst te bespoedigen (paddie, njang tra mau setoep, djatti lemas ). 181. Loentas. Zie Bloentas. 692. Lolloh keboh, L. tali of mite nd (Raphido- phoralacera HsskL.). De luchtwortelen dienen voor goed touw ; de bladen worden fijn gesneden en met zemelen (dedak, hoeoet) vermengd aan magere paarden gevoederd, die aan ‘wormen lijden ,- waarop deze uitgeworpen en de paarden weder vet worden. 681. Lungsier. Zie Lewngsier. M. 575. Madja. Zie Kiloengloeng. 149. Madorie. Zie Badorie. 693. Magai of Takokkak (Solarum saponaceum Dos.) De vruchten worden raauw, in water of in stoom gekookt en bij de rijst gegeten; zij zijn bitter. 694. Malatti (Jasminum Sambae L.). De bladen met die van (105) Plassarie gemengd, worden gewreven en bij hitte en pijn des hoofds op het voorhoofd ingewreven; de bloemen zijn bij de vrouwelijke sekse in bijzonder aanzien, en worden om hare aan- gename geur veelvuldig aangewend. 47, — aroy. Zie Aroy kamanten, 47. — goela. Zie Aroy kamanten, 458. — tongking. Zie Kambang tongkieng. 205. Mamangkokan. Zie Daauwn» manghok. 91 559. Mandalaka gedeh. Zie Kikoechkoeran. 694“. Mamaniran (Phyllantus sp.). De bladen, takjes en wortels als thee afgekookt, hebben eene sterk vruchtafdrijvende kracht en bitteren smaak. 695, Mandelika. Zie Boeroet. 683. Manga (Mangifera indica L, cum varr.). Het hout is grof, niet sterk en wordt spoedig door de witte mieren aangetast; de vruchten zijn eene zeer beminde lekkernij; er is eene groote verscheidenheid van, zoowel wat den vorm als den smaak aangaat. De besten zijn: Manga gedeh of (497) Kawehneh en M. minjala, dan komen M, papan , M. taloor, M. kidang, M. ayer, M dohdol, wier vleesch bijzonder week is, M. oedang of Parrieh hoerang, welke zeer klein zijn; M. parrieh, gekenmerkt door eigenaardige lucht; M. deropong, met kleine langwerpige vruchten; M. parrieh koembang, vruchten iets zuurachtig; M. taai koeda, met ronde, kleine vruchten; M. tjipoer, M.limoes of M. batjang , M. dagieng, met ronde vruchten, die een week vleesch hebben, M. djapoeng en M. bomba. 695. — oetan (Mangifera macrocarpa BL). De groote vruch- ten zijn zuur, bitter en brengen na het eten bedwelming voort. 80. Mangender. Zie Aroy kitjepot. 696. Mangies, Mangoe of Mangostan (Garcinia Mangosta- na L.). De schil wordt gelijk als die van (544) Kihiang tot sam- bal gebruikt, ook bij hevigen buikloop op deze wijze ingenomen ; het hout is bijzonder sterk, zwaar, grof en rood, en levert goed bouwbout, ook voor lansen, rijststampers enz. is het te gebruiken , laat zich echter moeijelijk splijten. De schil der vruchten dient tot het wrijven van hengelsnoeren (tali pantjieng, oeseup} om de- zelve glad te maken; het vleesch der pitten is een der aange- naamste en saprijkste van alle zoete vruchten. 697. — oetan of Mangoe leuwung (Garcinia javanica BL). Het hout is sterk en wordt voor rijststampers gebruikt, de vruch- ten zijn zoet en eetbaar. 693. Mangliet (alle soorten) (Michelia sp. div.). Het hout is sterk, fijn, week en wit; het hart (het ware hout) is rood. Witte mieren lusten het niet en het wordt daarom voor bouw- en meubel- hout alsook voor fijne houtwerken aangewend. De bloemen wor- den om hare geur gezocht. 92 696 en 697. Mangoe. Zic Mangies. 320. Mangong, Moendoe of Gertok pandok ( Stalägmes javensis EnoL.). De onrijpe vruchten zijn zuur en worden met groenten te zamen gekookt; de rijpe vruchten zijn ook zuur, ech- ter eenigzins zoet en lekker om te eten. 696. Mangostan. Zie Mangies. 699. Marang ienang (Epicharis densiflora Br). Het hout is sterk riekend, fijn en wit (het hart is rood), en wordt van de witte mieren enz. niet aangetast; men gebruikt het voor bouw- en meubelhout, ook voor buffelkarren enz. 700. Marassi of Parassi (Curculigo recurvata ‚Dern. ). De vruchten zijn zoet en hebben het eigenaardige, dat zij eenen zoeten nasmaak in den mond achterlaten, die sterker wordt naarmate men naderhand iets eet of drinkt. De bladen eens tot het ehh van groenten enz. gebruikt. 701. Marehmeh badak (Ewphorbiacea?). De jonge AA cs worden gegeten bij buikloop. 702. — mienjak (Bradleja arborea STEUD.). pe bladen wor- den bij de rijst gegeten, het hout wordt voor bouwhout gebezigd. 356. Marong. Zie Hermang. 462. Marra laut gedeh. Zie Kampak. 703. — leuwung (Rottlera glauca at Het hout is ligt en fraai voor scheden van wapenen. 93. Mata hiang. Zie Aroy mata hiang. 94, — kantjiel. Zie Aroy onata peutjang. 704. Mengando (Loranthaceae plurimae). De bladen wor- den gewreven en op eene soort van schurft gedaan, wier blaasjes met etter gevuld zijn (koreng ewsienja boddas, sakkiet koeries of sakkiet hangsar). 166. Menger. Zie Benger. 705. Menteng (Pierardia racemosa Br.). Het hout is fraai, fijn, week en bijzonder sterk, wordt voor huisbouw en meubelen gebruikt. De vruchten zijn zuur, daarbij een weinig zoet en wor- den raauw gegeten. 706. Mienjan (Styrax Benzoin L.). De hars wordt in gaten des stams gevonden en voor wierook gebruikt; het hout is niet sterk en wordt spoedig; door witte mieren aangetast, men gebruikt het slechts tot bouwen van hutten, die het maar cen jaar behoeven uit te houden. 93 707. Mindi (Melia excelsa Br). Het hout is ligt, grof, wit en houdt zich bijzonder goed in water, wordt daarom ook voor kano’s aangewend. Witte mieren tasten het niet aan. 320. Moendoe. Zie Mangong. 708. Moehoen (alle soorten) (Pavetta et Psychotria sp. plur.). Stukken der takken worden op eenen kant gebrand, waardoor op den tegenovergestelden eene sap uitloopt, die men op ijzer laat val- len, hetwelk eene zwarte verf geeft, om de tanden mede te verwen; zij wordt door ouderdom niet wit, zoo als die, welke men bij de Chinezen kan koopen (zie ook 856 Zjoejer.) 459. Moentjang. Zie Kamierie. 709, Mugmal burrum (Tetranthera rubra NeEes.). Het hout wordt voor stelen van werktuigen en voor dat stuk hout gebruikt, hetwelk men noodig heeft om den bloemtak van (15) Areng te kloppen, ten einde er de sappen te doen uitloopen. N. 450. Nagassarie, Zie Kambang Nagassarie. 710. Namnam of Poekie andjieng (Cyxometra caulifloraL.). De vruchten worden raauw en op verscheidene wijze toebercid ge- geten. 711. Nampong, Nangpong of Sarronie ( Wollastonia sp. div.). De jonge takjes en bladen worden in water geweekt en daar- mede het geheele ligchaam van kinderen gedurende 2-3 dagen inge- wreven , wordende de huid daardoor fijner en de leden sterker. 712. Nanangkaän (Euphorbia thymifolia L.). De geheele plant wordt fijn gewreven en op wonden gelegd. 505. Nangka (Artocarpus integrifolia L.). Het hout is sterk, zwaar, grof, vast en geel; men maakt er meubelen en fijne hout- werken van, ook buffelbellen (klottok keboh) en de houten in de wachthuisjes (kokkol), gevende dezelve een ver te hooren geluid ; ook tot huisbouw wordt het aangewend en door de witte mieren niet aangetast. De bladen dienen voor die van (6) Ampelas, zijn ech- ter fijner. De vruchten worden raauw gegeten, en men onderscheidt Nangka gedeh, N. hewrriet of Kertow (zie Kertow), N. hoeboer, en N. tjampedak. Zijn depitten slechts zeer weinige in eene vrucht 94 (hoeloe), zoo noemt men ze N. hoegang. De rvd worden pe kookt en dan geroost; zij zijn zeer lekker. 713. Nangka hollanda (Axona muricata L.),. De zuursap is eene der lekkerste, daarbij echter zeer verkoelende Westindische vruchten en wordt nu reeds vrij algemeen in de Oost-Indiën aan- gekweekt. 711, Nangpong. Zie Nampong. 714. Nangsi (alle soorten) ( Boeluneria sp. die). De sappen des stams worden gedronken bij moeijelijkheid in het waterlozen ; men gebruikt ze ook voor oogwaschwater bij ontsteking der oogen ; hoofdzakelijk worden zij echter bij de natuurlijke en andere pokken gedronken, gevende dezelve eene aangename verkoeling en meest altijd beterschap. Na dit water 3 dagen lang gedronken te hebben, wrijft men bladen van (568) Kilampanie, vermengt dit met die van (105) Plassarie en aluin en dit weder met de sappen van Nangsi, en besprengt of bestrijkt het ligchaam daarmede met be- hulp van eene veder. 715. Nannas (Axanassa sativa LNDL.). De bladen worden afgeschrapt tot dat de aderen zigtbaar worden, deze worden dan uitgetrokken en 3 of 4 te zamen met was gewreven en dienen voor naaigaren. De onrijpe vruchten worden geraspt en het water, daarvan afloopende, des nachts in den daauw gesteld en ’s morgens nuchteren gedronken bij ongemak in het waterlozen, venusziekte, enz. De rijpe vruchten worden gegeten en tot confijturen in suiker gekookt. 716. — sabrang (Agave Rumphii GRE et ap. aff.). De bla- den worden afgeschrapt tot de vezels uitkomen; deze worden voor naaigaren gebruikt, doch zijn grover dan de vorigen *). 685. Nipa. Zie Lipa. 716”. Njamploeng (Colophyllum Inophyllum L.), De boom heet (531) Kiboenaga; de bloemen Kapoer rantjang en de vruchten Njamploeng. De sap pen worden voor takkeltjes gebruikt, daardoor dat, men ze om bamboesstokjes rolt; het hout is bijzonder sterk en fraai. De vruchten worden gedroogd, fijn gestoten, in stoom gekookt en in eene zak gedaan, daarna geperst, waarop er eene donkere olie *) De gouden medaille werd onlangs door de Nederlandsche Maatschappij ter bevor- dering van Nijverheid te Groningen „, voor hennep van deze plant bereid, gee aan den Hortulanus J.E. Teysmann van den Plantentuin te Buitenzorg. 95 uitloopt; men gebruikt deze olie om er kleine schurtt mede te be- strijken, die dan spoedig verdwijnt; gedronken, maakt dezelve eerst duizelig en de dood volgt er op, indien men niet dadelijk lemmetjes eet; is men aan zeestrand en heeft men geene lemmetjes, zoo moet men de jonge, onontwikkelde bladen van Pandan of van Nipa eten, waardoor de duizeligheid verdwijnt. 531. Njamploeng sabrang. Zie Kiboenaga, 247. Njatoech. Zie Djengkot. 0. 717. Oar, O. naga of ©. tambang (Flagellaria indica L.). Heeft men rijst geplant en wil dezelve door te hevige winden niet goed slagen, zoo worden eenige touwen van deze slingerplant over de rijstvelden gespannen, hetwelk den wind zal afhouden. 717. —naga. Zie Oar. 691. — naga. Zie Loemboei. 717. —tambang. Zie Oar. 504, Oebie. Zie Kentang. 859-369. Oebie. Zie Hoei. 718. — djawa ( Convolvulus Batatas L.). De knollige wortelen worden raauw of afgekookt, ook in asch gebraden, gegeten, en hch- ben eenen aangenamen, zoetachtigen, meligen smaak. De bladen worden met bijzondere graagte door buffels, geiten, kantjiels, hazen, apen enz. gegeten. 645. — djawa. Zie Koemilie djawa. 565. Oeris oerissan. Zie Kilakki. 719. Oesoeng boegang. Zie Sokka konneng. 562. — boegang. Zie Kikorres woengoe. 16-126. Ojot. Zie Aroy. 720. Onjam (Axtidesma paniculatum RxB.). De vruchten worden raauw gegeten, zij zijn zoet en daarbij eenigzins zuur. P. 721. Paddie of Pareh (Oryza sativaL.). De rijstplant, tot asch gebrand, geeft eene zeer goede zeep tot wasschen van linnen enz. Derijpe vruchten, van hare bolsters bevrijd, heeten Bras of Bieas, en men onderscheidt bras paddie en hras ketan (zie 506). Men onderscheidt verder van deze beide soorten eene roode (bieas 96 burrum of bras meerha), eene witte (bieas hoddas of bras poetie) en eene zwarte (hieas hiedung of bras itam). De zwarte rijst is een weinig wrang. Men onderscheidt verder de onharige rijst (Pad- die goentiel), de zeer harige (Paddie boeloe) en de losse (Paddie tjereh), wier korrels zeer spoedig uitvallen. Het gewone gebruik van de rijst is te bekend, om nader opgegeven te worden; de roode zal echter ligt buikpijn ja buikloop veroorzaken, indien men niet daaraan gewend is. Dezelve wordt ook fijn gestampt, Pang- lay, Ketan hiedung, Tjikoer, uijen en Konneng er bijgevoegd, en dit ingenomen tegen de koorts. Men heeft nog eene onderscheiding in natte en drooge rijst; de eerste wordt op natte velden, de an- dere op drooge geplant. Om natte rijst te planten of sawa’s aan te leggen, maakt men eerst een zaadveld (petakkan hiebiet), waarop men omtrent 4-5 sanggah rijst in lijnen aanplant, die drie vingers breed van elkander afstaan; na zeven dagen schieten de blaadjes uit en men laat het water op het veld staan, tot dat 50 dagen voorbij zijn, in welken tijd men de velden gereed maakt, waar- op de rijst zal worden geplant; de zaadplanten worden dan uitgetrok- ken en de punten der bladen afgekapt, zoodat slechts de lengte van 3-4 duimen overblijft; wordt dit afsnijden der bladen nagelaten , zoo wordt de jonge plant niet stevig; deze worden nu met de hand op eenen voet afstand van elkander in den natten grond geplant. Na vijf maanden komt de bloesem uit en na nog 40 dagen is het zaad rijp; waarop aar voor aar afgesneden, in bundels zamengebonden en in de zon gedroogd zijnde, in de rijstschuren (loemboeng’s) bewaardwordt. De drooge rijst wordt of op regelmatig geploegde velden of in pas gekapte bosschen zonder bewerking van den grond gezaaid; het eerste noemt men 7'ipar’s, het andere Gaga’s of Hoema’s. Om 7- par’s te planten wordt de grond geploegd, van de. vuiligheid en wor- telen enz. bevrijd en daarbij effen gemaakt. De rijstbossen worden dan gemalen of gestampt, of ook maar met de voeten getrapt, zoodat de haren van de holsters afgaan; dan worden, als de regens zich reeds vertoond hebben, met een hout van duims dikte, gaten van 1—15 duim diepte gemaakt en in elk 5—40 rijstkorreltjes geworpen. Na 7 dagen zijn deze reeds gekiemd, dan wordt het onkruid met eene parang afgesneden en weggeworpen en nu het veld aan zich zelve overgelaten. Na 55—6 maanden komt de bloesem uit en na 40 dagen is de rijst rijp. — De Gaga’s of Hoema’s worden met nog minder nd an ad kan 97 moeite bewerkt, een stuk grond (zoo mogelijk met oude bosschen be- zet, aangezien deze den meesten humus of vette plantenaarde hebben), wordt door het omkappen der boomen en heesters gezuiverd; na eenigen tijd, als het hout wat droog is geworden, wordt het ver- brand en men ziet het gaarne, indien onmiddelijk na het afbranden een ligte regen valt, om de asch met de aarde te verbinden en te beletten, dat dezelve niet door de winden wordt weggedreven. Begin- nen de regens in te vallen, zoo wordt het plantsoen bewerkt als bij de Tipar’s, doch zaait men dikwijls tegelijk met de rijstkorreltjes ook eenige kapas- of katoenpitten (zie (470**) Kapas lumboet), om na den rijstoogst tevens katoen te kunnen oogsten. Drooge rijstvelden kunnen niet alle jaren bebouwd worden en zij moeten dus jaarlijks door nieuwe vervangen worden. Van 4 sanggah zaadrijst ontvangt men op eene goede sawah eenen oogst van 4 tjaain; op eene tipar slechts 3 tjaain, en op eene gaga nog minder, zijnde de oogst hier- van nog wisselvalliger dan die eener tipar. 722. Pakkies, Pakoe haadje of Pakoe badak (Cycas cir- einalis L.). De jonge bladen worden een weinig over vaur ge- roost en na koud geworden te zijn, geschild en daaruit eene lekkere groente (sajor manies ennak) gemaakt; de rijpe vruchten wor- den geschild, afgekookt, dan twee dagen in water geweekt, tot meel gestampt en met rijst vermengd gegeten. 722. Pakoe badak. Zie de voorgaande. 723. — djoekka (Filiz?). De jonge bladen worden in stoom gekookt en bij de rijst gegeten. Zij zijn dan tot eene taai gelati- neuse massa (leweur leweur) geworden en worden voor lekker ge- houden. 722. —haadjie. Zie Pakkies. 724. — hoerang (Blechnum orientale L.). De op boomstam- men kruipende stam wordt gelijk als rottang (Hooëh) voor touw- werk gebruikt. 725. — kapal (Nephrodium lanuginosum HssKL.). De korte, kogelvormige stam wordt gestampt en dit poeder tegen de schurft aangewend; de wol, welke aan den grond der bladstelen zit, dient ook voor bloedstelping. 521. — katakka. Zie Kibeliengbieng. 726. — kidang of P. tihang barrum (Alsophila lwrida Ennt.). De wol, welke de spits des stams omgeeft, is van eene rosachtig Eend 4 98 roode tot goudgele kleur en zeer fijn; en dient als Heeejig: middel (zie Tijdschrift v. Ned, Ind. IV, 4. blz. 727. Pala (Myristica fragrans Hourt.) De muskaatnoot en Bd be lie worden als kruiden veelvuldig aangewend. Men stampt ze ook met konneng om een scherpe specerij te maken. De onrijpe vrucht en de schil der rijpe vrucht wordt dikwijls met zis tot- confij- turen aangewend. | vins Pak 728. Palaglar (anlharni pa spec. omn.). De hink je | worden gelijk als (477) Karet gebruikt, doch moeten. bij deze ach- terstaan. De stam is hoog en regt; het hout is grof, “week en wordt door witte mieren en meer dergelijke gasten spoedig aangetaste 729. Panawar beeas (Prosthesia javanica Br.). De groote wortelen worden met witte peper te zamen fijn gestampt en het gezigt van kinderen daarmede gewreven, om ze schoon en wit van — kleur te maken. De bladen worden gewreven en Lagen bloedloop (sakkiet baroeang) ingenomen. Ne 730. Pandan laut leutiek of P. samak laut (Marguartia leucantha Hsskr.). De bladen worden met een op eene kam ge- lijkend instrument in riemen gesneden (soeakan), dan afgeschrapt om “ze schoon te maken , afgekookt in zoet water, eenen nacht ge- weekt, in de zon gedroogd en dan nog eens afgeschrapt. Nu zijn de stukjes gereed om er matjes (samak of tikker) van te maken; een man kan in eene maand 20 stuks van deze matjes maken van 11 voeten lengte (de lengte van den voet eens inlanders), en de waarde is voor de fijnere matjes 10 duiten de span breedte en 8 duiten voor de grovere soort. Over de Jong ge ane gene bladen zie 716% 731. — rampeh (Pandanus latifolius Ruex.). De bladen wor- den fijn gesneden en bekomen na korten tijd gelegen en eenigzins week geworden te zijn, eene sterke welriekende lucht; zij worden tegelijk met andere welriekende bloemen tusschen de kleederen gelegd enz, Ook worden welriekende bloemen (464) Kananga wangie en andere op riempjes daarvan gestoken en zoo op de bazars verkocht. ‘732, — samak of P. tikker (Pandanus samak Hsskr.). Het gebruik der bladen van dezen niet aan het zeestrand groeijenden Pandan is gelijk aan die van (730) Paxndan laut leutiek, 730. — samak laut. Zie Pandan laut leutiek. | 351. — serengseng. Zie Harassas leutiek. | 99 732. Pandan tikker. Zie Pandan samak. ie aes 33. Pandjal kidang of Troes goenoeng (Elacocarpeae.) Het hout is sterk, rood. fijn en wordt door de witte mieren enz. niet aangetast; men gebruikt het voor bouw- en meubelhout, en ook bij het zout maken om het te branden en met zout water te overgieten. 734. Panglar ot wael (Aglaia et Dysorylon). De takken worden geplant om levende heiningen, om drooge rijstvelden aan te leggen. 735. Panglaai of Pangleh (Zingiber gramineum Br). De groote, knollige wortelen (beter onderaardsche stam) worden ge- stampt en daarmede het geheele ligchaam ingewreven, om zich voor ziekten te beschermen (seetan takoet); ook wordt deze plant aan- gekweekt, waar plantscenen niet slagen willen wegens de vele dui- vels, zijnde deze voor die plant bevreesd en loopen weg !!! | 736. Paparechan (Blepharochloa ciliata ENo1.). De wilde rijst wordt- graag-door buffels enz. gegeten. 316. Papaya. Zie Gedang. 737. Parahoeloe (Amomwm aculeatum RXB. et A. gracile BL). De stam wordt in stukken van twee duim lengte gesneden en afge- schaaft; het binnenste wordt bij oogziekte of hoofdpijn op de oogen gelegd; de stam wordt ook geschild en gestampt en het gewonnene water op tendelwel (Boeloe kawoeng, zie (15) Aren) gedaan; deze dan gedroogd en dit 3—4 malen herhaald, waardoor de tondel zeer ligt warjsastend wordt (djatti adje zijse bat snaphaan) en zich 700. Parassi. Zie rating 721. Pareh. Zie Paddie. 683. Parrieh. Zie Manga. va 738. Passang (Quercus spec. plur.). De javasche eiken heb- ben een sterk, daarbij echter zeer grof hout, en worden ook door de witte mieren aangetast; men gebruikt het voor bouwhout. 574. — batoe. Zie Kilielien hunjier. 686. Patat. Zie Lipoeng. 739, Patching (Costus sp. omn.). Deze planten worden als een bijgeloovig middel gepoot, vóór het planten van rijst, om die beter te doen slagen. De sappen worden door het draaijen van den stam uitgeperst en tegen hoofdpijn als waschwater gebruikt. er ia 100 740. Patjar koekoe. Zie Tjoelang. 741. — koekoe (Lawsonia alba Lam.). De bladen worden fijn gewreven en op de nagels vastgebonden om deze rood te verwen; de bloemen worden om hunne aangename lucht tusschen de kleede- ren gelegd enz. 452. Patra kombala. Zie Kambang patra kombala. 667. Pedas. Zie Lada hiedung. 742, Peteh of Putoi (Parkia speciosa Hrr. Boe.). De jonge bladen en onrijpe pitten der vruchten worden raauw of afge- kookt gegeten. De rijpe pitten worden geroost of afgekookt en zijn lekker om te eten, hebben echter eene onaangename lucht. Een uitgewassen boom draagt 4-5000 vruchten (pappax),en heeft eene waarde van 6-12 gulden voor eenen oogst; — op den bazar worden 100 vruchten met 50 en indien zij slecht zijn, met 25 cts. betaald. 594. Peurries. Zie Kipeurries, 743. Peuung of Pilang leutiek (Cailliea callistachys Guixr. et Per.). Het hout wordt tot riemen (roer) enz. gebruikt. VAA. Pilang gedeh (Inga umbellata Wio.). Het hout is sterk, fraai en wit, laat zich moeielijk splijten en wordt daarom weinig gebruikt; het hart (het eigenlijke hout) is rood. 743. — leutiek. Zie Peuung. 225. Pinang. Zie Djambeh. 745. Pining (Elettaria sp. div.). De pitten der vruchten zijn zoet en worden raauw gegeten, zie ook (397) en (398). 746. Pinkoe (Epicharis cauliflora Br). Het hout is sterk, rood en grof, de witte mieren enz. eten het niet en het wordt voor huisbouw gebezigd. 747. Pisang of Tjau (Musa paradisiaca). De stam laat zich in enkele schillen afstropen, welke (gebok) nat tot het inpakken van levende planten enz. gebruikt worden, als houdende langen tijd vochtigheid en koelte; droog dienen zij tot het inpakken van ta- bak enz. De bladen dienen voor borden, rijstpak (bobohkok), voor deksel van de op tatel gebragte rijst (toetopan nassi) en menigvul- dig dergelijk gebruik; over het vuur gehouden worden zij slap, scheuren niet zoo ligt en zijn dan beter tot verpakking van vaste goederen te gebruiken. De bloemknop (djaxtoeng) wordt met zout en drassi gestampt en bij de rijst gegeten. De onrijpe vruch- 101 ten (hoofdzakelijk van P. Batoe) worden tot het maken van azijn gebruikt, ook gebraden en gegeten; de rijpe vrachten zijn meestal eetbaar, de beste soorten zijn P. maas, radja, djaroeng, radja plembang, soesoe, gedjoel, renda, gadieng , rottan, lampenning, ambon; minder goed worden geacht: P. gwmber, monjet, pak kean, menjala, boeroet, pinang, kepok, soekoen, tandoek, loe- bang, waarbij de laatste zich daardoor kenmerkt, dat elke hoom slechts ééne groote vrucht draagt, die niet lekker en meer of min- der zuur en wrang is. P. longong sepat, saboelan, galek; hon- jee, haladdie, sariwoe, hoerang, kapas, kosta, baggo. Door pitten kenmerken zich P. kauleh burrum (496), kauleh boddas, menjala, prallak. 748. Pisang kiepas of P. ayer (Ravenala madagascariensis ADNs.). Deze boom wordt gaarne naast de huizen der Hoofden en Europeanen geplant om zijne bladen en fraaije houding; hij is van Madagascar ingevoerd en onder den naam van »Parbre des voya- geurs” bekend. 749. Pitjoeng (Pangiwm edule Rwopr.). De schil en bladen worden gestampt en dienen tot het bedwelmen der visschen. De vruchten worden geschild, dan afgekookt en met eenen steen ge- slagen tot dat de harde bot breekt; de vleezige pitten worden er uitgenomen, in eene bak 2-3 dagen in water geweekt, waarop zij kunnen worden gegeten. Eet men ze zonder deze toebereiding, zoo „wordt men bedwelmd en de dood zal kunnen volgen. De pitten worden ook over vuur geroost en bij de rijst gegeten; om er olie van te maken, moet men het vleesch of in de zon of over vuur droo- gen, in korten tijd fijn stampen, over stoom koken en in eenen zak van de schil van (221) Djaloepang persen, waarop er eene roode lampolie uitloopt, die niet gegeten kan worden en zelfs bij het bran- den sterken walm geeft. 105. Plassarie. Zie Aroy plassarie. 750. Pochpochan (Urtica sp. div.). De jonge takjes en bladen worden raauw bij de rijst gegeten. 751. Poedak (Pandanus inermis Rwprt.). Van de bladen „wordt het fijne vlechtwerk , als sigarenkokers, siriedozen enz. gemaakt ; de zeer welriekende bloemen worden zeer veel gebruikt tot sieraad en om aan voorwerpen eene aangename lucht te geven. 710. Poekie andjieng. Zie Namnam. 102 52. Poelassan (Nephelium globe Cussp.). Het höat „is rood, grof en week, en wordt ligt door de mieren enz. aangetast. De schil der vruchten wordt weggeworpen, het vleesch der pit- ten: gegeten, hebbende eenen zeer aangenamen smaak, en uit de pitten zelfs gestampt, 2-3 dagen gedroogd , dan in “stoom gekookt en vint waarop eene roodachtige lampolie Seen wordt, zie ook 105. Poelassarió: Zie Aroy plassarie. ed, 753. Poeleh pandak (Ophioaylon serpentinum L.). De bla- den en bloemen worden gestampt; wat kalk en water er bijge- mengd en op wonden der paarden door het pen des zadels ver- oorzaakt, gelegd. Id 203. Poeloes. Zie Daauwn gatel. 514. Poeroet. Zie Kiara poeroet. ik: 754. Poespa (Schima Noronhae Rwor.). Het hout is sterk, fijn, rood en bijzonder zwaar, Dn wordt voor bouw- en meubelhout ws a 755. — loetoeng (.....-.- 2). De sappen der schijn wi scherp en veroorzaken op het vel eene jeukte, die in eene lang aanhoudende schurft overgaat; om deze reden en dewijl het hout _ toch niet bijzonder goed is en ligt van de witte mieren wordt opge | teerd, laat men zich niet gaarne daarmede in. Se 756. Poetat, Putat of Putag (Barringtoniae sp. div.). Het «hout der wortelen is zeer buigzaam en wordt tot invatting van vlechtwerk (sokko kapek enz.) gebruikt; het hout van den stam is zeer sterk en wordt voor kano’s er bouwhout gebezigd. De schil wordt gestampt en gekookt, en daarbij zwart te verwen goederen gedaan. Ook wordt een weinig dezer schil gegeten en dadelijk daarop klapperwater gedronken, waarin heet ijzer was geworpen, en 8 da- gen lang is gelaten, waarop de tanden eene fraaije, zwarte kleur aannemen. De jonge bladen worden raauw bij de rijst gegeten. 757. Poetoen ( Barringtonia speciosa L.). De pitten der vier- kante vruchten. worden met eenen steen gekneusd en in- water ge- worpen, als men visschen. wil bedwelmen. Men perst ook eene roode _ olie daaruit, die niet eetbaar is en slechts tot merker is te ge- bruiken. 488. Pollong. Zie Katjang pollong. (Pisum men L;). Peulen en erwten. 103 758; Pompohrang (Calosanthes indica Br,). De schil wordt gestampt en met water aangemengd en dit bij maagziekte gedron- ken (xjeurieh hateh of sakkiet atie), waarbij een gevoel van hitte in dezelve en geen eetlust voorhanden is. Ook de bladen worden op gelijke wijze gebruikt. Bladen en bloemen worden gegeten ; de vruchten, nog niet rijp echter 2-3 voeten lang zijnde, worden in stukken gesneden, en de zaden daaruit weggeworpen en dan af- am en gegeten. 759. Pomporoetan (Zriwmfetta L. et Bies L. sp. aan „Het könt der takken van dezen lagen heester wordt van de schil door schaven bevrijd, op eenen kant puntig gemaakt, en-zoo- voor eene naald gebruikt om het gat door de scheidewand van den neus der buffels te maken; aan het stompe einde wordt een touw gebonden en dit dadelijk door den neus getrokken; de nieuw gemaakte ope- ning wordt niet‘ziek, terwijl na de operatie met een bamboezen naald de neus lang ziekelijk aangedaan blijft. 760. Pottong koedjang (Desmodium sp. div.). De bladen worden gekneusd en met kalk vermengd op wonden van slangenbeten gedaan; ook worden zij fijn gewreven en met die van (333) Hax- darussa vermengd, bij lendenpijn, in de lendenen ingesmeerd. … 761. -Proet of Bunjieng ( Balanophorasp.omn.). De knolach- — tige plant wordt gewasschen, gestampt of gebraden in eene ijzeren pan; stukjes fijn gespleten bamboe worden dan daarin rondgedraaid; de massa blijft aan de stokjes kleven, en geeft.zoo de kaarsjes (dam- mar bhunjieng), welke zeer spoedig met eenigen walm verbranden. Tien stuks worden voor eene duit verkocht, en één man kan in ‚ éénen dag door het verzamelen en bereiden dezer kaarsjes een’ gul- „den verdienen. 401. Proetak. Zie Jma sierwm. 532, Puntjoî. Zie Kihoentoeng. 762. Puntoi (Parkia africana R.Br.). De sei on zijn niet lekker, de pitten bijzonder klein, en hebben. eene veel meer onaangename lacht dan die van (742) Peteh; zij worden daarom minder gegeten. 100 vruchten (pappan) worden voor 5 duiten „verkocht. bas! 195. Pussaar. Zie Boeroet. „156. Patag. Zie Poetat. 56. Putat. Zie Poetat. 104 763. Putir (Parkia intermedia HsskL.). De vruchten zijn iets beter en hebben minder sterke lucht dan die van (762) Puntoi, zij staan in het midden tusschen deze en (742) Putoi. 742. Patoi. Zie Peteh. 599. Radjoen. Zie Kiradjoen. 764. Rak nassî (Pergularia accedens Br). De bloemen rieken aangenaam en worden tusschen de kleederen gelegd. 472. Ramai. Zie Kapieriet, 765. Ramboetan of Toentoen (Nephelium lappaceum L. cum varr.). Het hout is grof, zwaar en rood, echter niet sterk, en wordt door witte mieren enz. aangetast; echter gebruikt men hetzelve wel eens voor bouwhout. Het vleesch der pitten is saprijk en heeft eenen zeer aangenamen smaak; men houdt de R. atjeh voor de beste soort; R. toentoen is de wilde vrucht; R. hoeloe is meer zuur en wordt gestoofd; R. ramanten is de gele vrucht, waarvan men eene groote en kleine soort heeft. Zoo ver hebben de vrachten lange haren; minder lange heeft de R. goentiel en slechts met wrat- ten (weekdoorns) voorzien, zijn de soorten van (752) Poelassan, waarvan men ook gele en roode heeft. Uit de pitten wordt gelijk als van deze olie geslagen. 472. Rameh. Zie Kapieriet. 766. Ramok dagien (Leiocarpus arboreus Br). De schil benevens de bladen en jonge takjes worden gestampt, water er bijgevoegd en daarmede het geheele ligchaam gewasschen en inge- wreven bij ziekte en slapheid der leden in de gewrichten. 319. —gellang. Zie Gellang. 767. — gielieng of B. goendie (Sciadiphyllum sp. div.). De sappen des stams worden aan kinderen te drinken gegeven, die van wormen geplaagd worden, waarop de wormen sterven en uitgewor- pen worden. 768. — goeja (. ....- « ?). De bladen worden bij de rijst gegeten. 767. — goendie. Zie Ramok gielieng. 769. Rampoe kassang (Axnthesteria arguens Wip.). Dit gras is een goed voedsel voor paarden, buffels, enz. 105 213. Randoe alas of R. leuwung. Zie Dangdur. 475. — kapok. Zie Kapok. 213. — leuwung. Zie Dangdur. 770. Raneh (Lycopodium sp. div.). De geheele plant wordt gestampt en op wonden gelegd. 771. Ranjie (Dialivm IndumL.) Het hout is sterk en wordt voor molens aangewend; de bladen worden gestampt en eenige da- gen in water geweekt en daarna in roestig ijzer gedaan, dat men we- der schoon wil maken. De vruchten zijn lekker om te eten. 672. Rarak of Larak (Sapindus Rarak L.). Het hout is fraai en wordt voor scheden van wapens gebruikt; de vruchten dienen gelijk als zeep tot wasschen van linnen en ook der hoofdha- ren, waarbij het ongedierte sterft; van het eten derzelven wordt men bedwelmd, echter zullen zij niet doodelijk ziek maken. 772. Raraweha (Mucuna pruriens Dc.). De bladen worden gebruikt om er de handgrepen van wapens mede te wrijven, waar- door zij zwart worden; de fijne stekeltjes der vruchten brengen op het vel eene vreeselijke jeukte voort, en zullen, in spijs ingegeven, als vergif werken. | 8350. Rass. Zie Harrass. 773. Rasmala of Rosmala (Liguidambar Altingiana BL.) Het hout (splint) is wit en wordt weggeworpen; het hart (hout) is rood en sterk, scheurt echter zeer ligt. Men wendt dit tot bouw- hout aan. 774. Rayana (Lactuca L. et Sonchus L.). De jonge takjes worden fijn gewreven en met een weinig water op zweren enz. gedaan. 356. Remang. Zie Hermang. 775. — poetoen (Cratoxylon?). Het hout wordt tot kolen- branden gebruikt; de bladen worden gekneusd of gekaauwd en op brandwonden ter verkoeling en genezing gelegd. 776. Rendoe of Rundoe (Cyrtandra sp., Ruellia etc.). De bladen en jonge spitsen worden raauw bij de rijst gegeten. 717. — badak of Bundoe badak (Cyrtandra glabra Jc.) Men plant dezelve op plaatsen of aan de waterleidingen waar de rijst- planten niet goed slagen willen; de bladen en jonge spitsen worden met Plassarie vermengd, fijn gewreven en gedeeltelijk in- genomen, gedeeltelijk het ligehaam daarmede ingewreven ter plaatse waar hetzelve stijf of opgezwollen is. 106 778, Rhunghas (alle soorten) (Gluta ; Semicarpus, Coniogeton). Het hart des stams (eigenlijke hout) is rood, fijn en zwaar, en dient voor meubelen en fijn houtwerk, zoo als ook voor scheden van wapenen, doch men gebruikt het niet gaarne daarvoor, als wordende stomp door de hardheid van het hout. De bast en alle groene deelen houden eene roode, zeer scherpe sap in zich, die op de huid eene menigte zeer digt staande schurftblaasjes veroorzaakt welke Ja- ter in eene groote korst veranderen; zoo men de bladen slechts langs het gezigt strijkt, zwelt hetzelve dadelijk op en men weet er geene hulp voor, dan dat men naar den boom teruggaat en daar wierook offert. 779. Rinjoeng (Melastomacea?). Het hout dient tot kolen- branden. pins sel ret 460. Rinoh. Zie Kamoengkoes. 780. Roaaij (Phaseolus lunatus L.). De boontjes worden afgekookt met Honjeh en drassi bij de rijst gegeten. : 651. Roekem. Zie Koepa landak. 270-293. Roempoet. Zie Djoekoet. 781. Ronggot of Tepoes (Elettaria alba Br. et raft A ‚De bla- den worden tot het dekken der huizen gebruikt; de vruchten zijn zoet en eetbaar, 773. Rosmala. Zie Rosmala, 370-387. Rottang.. Zie Hoêh. 776-777. Rundoe. Zie Rendoe. en Cra 782. Runggang of Tjangkeoh (Myrtacea?). De takken worden geplant om levende heiningen te maken; het hout vri gebrand voor kolen. S. 783. Saay (Broussonetia papyrifera VEnt.). De bast wordt schoongemaakt en gespleten om er rijstbosschen mede te binden ; men maakt er ook papier van door kloppen, weeken en splijten. 784. Sabbeh (Canna sp. omn.). Deze plant wordt dikwijls-om hare fraaije bloemen geplant; de harde, ronde zaden worden voor hagel in geweren geladen. ridder 0 570. Sabrang. Zie Kilangier. . „tat 785. Sabrang (...-. ‚… 2). Het hout is fraai, regt, Ster- ker dan (243) Dyjatti en wordt ook niet zeer door de witte mieren enz. gezocht. Men kan den boom zeer spoedig dóor het planten van 107 takken vermeerderen; “men vindt hem daarom dikwijls in levende heiningen aangeplant. 108. Saga aroy. Zie Aroy saga. 786. — kajoe ( Adenanthera Pavoninal.). De zaden worden ge- roost, gestampt, de schil daarvan weggeworpen en het witte met rijst gegeten; het smaakt lekker, veel gelijkende op de nn djepoen. 519. Sagoena. Zie Kibajawak. 787. Salak (Zalacca edulis Rwor.). De jonge, nog onontwik- kelde bladen worden raauw of atgekookt gegeten; de oude bla- | __den dienen tot het dekken der huizen (atap), zijn echter niet gelijk aan die van (602) Kirey; ook worden zij tot verpakking van Java- suiker gebezigd; de vruchten worden geschild en raauw gegeten; zij zijn zwaar te verteren en zullen een aphrodisiacum zijn. 788. Salam andjieng (Syzygia sp. div.). Het hout is rood, grof en zwaar; het wordt voor bouwhout en rijststampers gebruikt. 672. Salassi. Zie Lampas. 789. Salempat toelies (Coloeasia humilis HsskL. y. picta - Hssxr.). De bladen met stelen worden tot groente (sayor) mn reid en voor lekker gehouden. 343. Salim gedeh of Hantap ( DEE ‚… ?). Het hout is fraai, fijn en rood, wordt door witte mieren niet aangetast en voor bouwhout gebruikt; de jonge takjes (poetjoek) worden over het _ vúur gehouden tot dat zij slap: zijn en op den-buik gelegd bij ver- stoppingen (sakkiet proet tatjiem, traboleh behrak). 586. Salim gedeh. Zie Kindog. 790. Samohdja (Plumieria acutifolia Porm.). De aangenaam riekende, witte bloemen worden tusschen kleederen enz. gelegd, en de boom daarom veelvuldig mbar: meestal echter op inland- sche graven 791. Sampie (Lasius sp. omn.). De jonge bladen worden afgekookt en met rijst gegeten, zij hebben echter eenen krassenden smaak; bij buikpijn neemt men deze, houdt ze wat over ’t vuur, „wrijft ze met water fijn en legt ze op den buik. 221. Samporra. Zie Djaloepang. 792. Sanienten (Castanea argentea Br). Het hout is wit, grof, sterk en hard, en wordt tot bouwhout gebezigd; de zaden worden raauw of afgekookt gegeten, gelijk als de echte kastanje. 793. Santen. Zic Sokka. 108 794. Sarigadieng of Sirì gadieng (Nyctanthes arbor tristis L.). Deze heester wordt menigvuldig gekweekt , om zijne aangenaam rie- kende bloemen, welke tusschen kleederen worden gelegd. 795. Sarrai (Drymophlaeus Zippelii Hsskr.). De stam levert een dun maar sterk, zwart hout, hetwelk tot het maken van spin- newielen (kissie) wordt gebruikt. De jonge, onontwikkelde bla- den (hoemoet) worden afgekookt bij de rijst gegeten; de scheden dienen tot het overtrekken van vlechtwerk, als kapek enz., om hetzelve tegen water te verzekeren (zie (225) Djambeh). 711. Sarronie. Zie Nampong. 404, Sassa lumboet of Jassa lumboet (Leiocarpus fructi- cosus BL). De bast wordt met die van (657) Lisoe en (267) Djie- rak bhurrum vermengd en tot roodverwen gebruikt. 796. Sauchun (Pantcwm palmaefolium Koen). De jonge spruiten (boroi) worden atgekookt en bij de rijst gegeten 797. Sauung rienggung (Freycinetia sp.div.) De oude lucht- wortelen worden gespleten en het vaste daarvan afgeschild, ge- droogd en op de randen der inlandsche hoeden (toetoeng) gebonden, om aan deze meer vastigheid te geven. 798. Sehreh (Graminea gen.?).. De jonge spruiten en bladen worden met andere groenten afgekookt, waardoor dezelve eene aan- gename geur bekomen. 799. Selangkar of Soelangkar (Leea sambucina L. et aff. ). Deze heester wordt geplant, bij of beter vóór het aanleggen van rijstvelden, om deze goed te doen slagen ; stukken van den stengel, 6-7 duimen lang, worden in het midden over het vaur gehouden , aan weêrskanten loopt dan de sap uit, welke men in de ooren drop- pelt tegen doof heid; men bindt ook 3 stukken daarvan aan een einde te zamen en zet dezelve gelijk aan een’ drievoet op zulke plaatsen in de bosschen waar vele duivels aanwezig zijn; zoo neemt men ook twee bladen, welke kruisgewijze op elkander moeten gelegd worden op alle wegen naar de kampongs, die door veelvuldige en hevige ziekten worden geplaagd. Ook worden dezelve fijn gewreven en daarmede het ligchaam ingesmeerd bij eene ziekte. welke den naam heeft door den duivel veroorzaakt te zijn (sakkiet hadie , kena seetan). 800. Semanka (Citrullus vulgaris ScarD.). De watermeloen wordt slechts om haar fraai, sappig en verkoelend vleesch geteeld. 801. Semboeng leutiek of Tjapoe toehur (Blumea sp. div.). 109 De fijn gewrevene bladen worden om (maar niet op) wonden aan- gewend, ook bij de besnijdenis; de wortelen worden 1-14 uur in water geweekt, en van dit water alle morgen een kopje vol gedron- ken bij buikziekte (sakkiet proet pannas), 802. Sempoer, Soempoer of Sompor ( Dillenia et Colbertia sp.). De stammen, welke omgekapt in loopend water (taai hieroep) in het Bantamsche blijven liggen, zullen tot steen worden, welke tot slij- pen van messen enz. gebruikt wordt. Het hout levert eene asch, die met een derde gedeelte roode klei en een weinig fijn rijststroo ver- mengd, eene zeer goede massa oplevert voor het opbouwen van haar- den (zie ook 807). De vruchten worden met eenen steen geklopt en tot het wasschen van fijn linnengoed, ook der hoofdharen, aan- gewend, waardoor het ongedierte sterft. 150. Sengang. Zie Bajem. 803. Senteh (Colocasia indica HsskL. cum varr.). De stam wordt geschild, in stukken gesneden en in stoom gekookt, zullende in smaak gelijk staan aan (829) Zallus. Ook worden schijven daarvan in asch gebraden en met zout gegeten. 605. Serjawan. Zie Kisarjawan. 248. Seroggol. Zie Djeroggol. 804. Serok radja mantrie (Nepenthes sp.). Het in de be- kers vervatte water wordt tegen den hoest gedronken. 805. Setjang (Caesalpinia Sappan T..). Deze stekelige hees- ter groeit zeer ligt en munt uit door fraaije bladen en bloemen , wordt daarom ook dikwijls voor heiningen gebruikt. Het hout wordt geschild, in stukken gesneden en afgekookt, en de rood te verwen voorwerpen daarbij gevoegd. 609, 610. Seueur. Zie Kiseveur. 806. Seureu. Zie Siri, 807. Sidagorie (Sida sp. plur.). De schil wordt gestampt en dan met asch van (801) Sempoer vermengd, dient tot hetzelfde doel, waardoor echter de massa meer vastigheid ontvangt. De bla- den dienen, om gelijk als met was garen te bestrijken. 616. Siegung. Zie Kitahoen 163. Siegun. Zie Beleh ketehpeh. 803. Siengadepah (Bragantia tomentosa BL). Bladen en stengel zijn te gebruiken als (611) Kiseuseut, waarmede het ook vermengd wordt ; bij kleine kinderen voegt men er nog (105) Plas- 110 sarie bij. en laat na bijvoeging van wat water, het geheel eenigen — tijd staan; het heldere water wordt dan gedronken en met het troe- bele water hals en borst ingesmeerd! De bladen en stengel wor- den ook gestampt en gelijk als zeep bij het wasschen gebezigd. 809. Sientok- (Cinnamomum Sintok Br). De schil wordt schoon geschrapt, is lekker om te eten en ward grepen lij hoest aangewend. 674, — landjang beurriet. Zie Landjang winde 163. Sigung. Zie Beleh kelehpeh.- 616. Sigung. Zie Kitahoen. 584, Siloar. Zie Kimokla. " 810. Simburrum (Fluggea microcarpa BL). De vruchten worden, hoewel zelden, gegeten. Sn yr 811. Sinagaar (Pinanga coronata BL). De vruchten zijn - eetbaar, echter zullen zj ligt graveel (sakkiet kerkewsan) veroor- zaken. (genta egte 812. Singoegoe ( Olle serratum HsskL.). De vruchten worden geroost en met rijst gegeten. En 806. Sirie of Seureu boddas (Chavica Betle Mrio.). De bla- den worden gekaauwd, zie (225) Djambeh. De sappen des stams worden als een sterk aphrodisiacum gehouden 813. — burrum (Chavica Siriboa Mig.) Staat in n gerak gelijkt aan (806) Siri hoddas. 794. — gadieng. Zie Sart das kn ‚ 814. — karoewang (Chavica maj usculum Mio. ). De bladen. worden gestampt. en- met urin aangemengd, waardoor deze massa eene verfoeijelijke lucht van zich geeft; deze massa wordt daarom tusschen gespletene bamboestekken op zulke plaatsen gelegd, “waar wilde varkens te veel nadeel aanrigten; — mende deze daardoor afgehouden. vs 815. — kaija (Axona win ideeen ) De vrucht. is om. kaar aangenaam , aromatisch, wit vleesch zeer gezocht en haer in waarde. versa 816. Slada aijer (Nasturtium idd. R.Br.). De wa- tersalade wordt raauw en afgekookt gegeten. Men plant ze op | waterbeddingen aan op 1% voet afstand van elkander; men moet zorg dragen dat zij eene koele plaats (3—4000 voet de beste locali- teit. daarvoor) en genoeg water hebben; en in dat geval zijn de bed- 11 dingen er spoedig digt-mede «begroeid en. kunnen dikwijls gesneden worden. Een pakje (zooveel. als men in eene hand vatten kan) kost op Tjiandjor en Buitenzorg slechts eene duit, op laatstgenoemde plaats is zij echter korter. „817. Soekkoen (Artocarpus laevis HssKL. " De rijpe vruch- ten worden geschild, gewasschen, afgekookt en met bijvoeging van zout, (42) Assam, bij de rijst gegeten. 798. Soelangkar. Zie Selangkar. 818. Soelatrie (Calophyllum Sulatri Brm.). De vruchten zijn eetbaar en van zuren smaak. 802. Soempoer. Zie Sempoer, 819. Soerawoeng (alle soorten) (Ocimum sanctum L., Mo- schosma polystachya Bxta.). Stengel en bladen worden als sambal gestampt; de bladen worden raauw gegeten, ook tot het inpakken van visschen gebruikt, welke in asch gebraden (pehpes Mal. paais Sund.) zullen worden, waardoor de visschen eene aangename. geur en smaak bekomen. De zaden worden gelijk als die van (672) Salassi gebezigd. 820. Soeren of Suren (Cedrela fehrifuga BL). Het hout is week en ligt, en wordt voor kano’s gebezigd; voor bouwhout is het niet bruikbaar, daar het door het droogen, zich krom trekt; het wordt niet door witte mieren enz. aangedaan. De bast wordt hier door de inlanders niet gebruikt (zie Blame, Bijdr. bl. 199). 821. Soeroewayang katoempang (....... 2). De drooge bladen worden gestampt en op schurft (koneng holongan) gestrooid. 793. Sokka of Santen (Izcra sp. plur.). Deze meest altijd - vol bloemen zittende heesters worden voor sieraad in tuinen en bij de huizen aangeplant, ook de bloemen worden bij sambal gebruikt. 802. Sompor. Zie Sempoer. 822. Songgom (Barringtonia sp. div.). Het hout is fraai wit en fijn, en wordt zoowel voor bouwhout als ook voor fijne houtwerken, als scheden van wapenen enz. gebezigd. 823. Sowagie aroy (Gowania sp.omn.). De wortel, stam en bladen worden fijn gestampt en op schurftige plaatsen (koreng rodoek) gelegd; de schil wordt gestampt en gelijk als zeep tot het wasschen der hoofdharen gebezigd, waardoor ook het ongedierte sterft. 324. Sowangkong (Piychosperma appendiculatum Br.). Het 112 hout heeft hetzelfde gebruik als dat van (675) Langkap; de jonge, onontwikkelde bladen (hoemoet) worden afgekookt en bij de rijst gegeten; de scheden staan gelijk aan die van (795) Sarrai. 328, 329. Sughang. Zie Hemberang. 820. Suren. Zie Soeren. T. 704, Taai boeroeng. Zie Mengando. 825, — hayam (Tagetes patula L. et T. erecta IL.). Deze een- jarige plant wordt om hare fraaije bloemen geteeld, haren naam (kippenstront) heeft zij misschien aan hare onaangename lucht te danken. 693. Takokkak. Zie Magai. 826. Tali andjieng (Acalypha densiflora Br). Deze lage heester wordt om de fraaije roode staartjes, waarmede hij als het ware overdekt is, veelvuldig geteeld. 58. Tali kandeh. Zie Aroy Kkibarera. 827. — kandjoe (Bauhinia tomentosa L.). Het hout is sterk, vast, wit en fijn, wordt voor handgrepen en scheden van wapenen gebezigd, indien men stukken bekomen kan die lang ge- noeg zijn; voor handgrepen heeft het nog die goede hoedanigheid, dat dezelve zeer vast aan de wapens blijven zitten. 828. Taliengkoep (Claoxylon indicus Enpt.). Indien men het hout brandt, zoo ontstaat er een rook, die het ademhalen zeer moeijelijk maakt; de bladen worden in stoom gekookt en zijn lekker om te eten. 829. Tallas of Tallus(C'olocasta vera RMPH. ‚cum var. permult.). De knollen worden geschild en in asch gebraden; men kan ze ook in stoom of water koken; zij zijn lekker en daarbij wat kleverig (boelen) in den mond. Bladen en stengel worden in stoom ge- kookt en bij de rijst gegeten. De jonge bladen worden fijn ge- sneden, met Hariang gekookt en met zout bij de rijst gegeten. 829. Tallus. Zie Tallas. 830. Tambakkoh (MNicotiana sp. div.). De oude bladen worden afgesneden, de middelrib weggeworpen, dan zamengevouwen en fijn gesneden; nu laat men dezen tabak 3 dagen droogen, zet hem ’smorgens in den dauw, na 6 dagen wordt hij op hoopen ge- 115 daan en met bladen van (686) Lipoeng of (871) Tjarieang, ìn pakjes afgezonderd, zamengebonden en bewaard. Na 10 dagen kan hij reeds gebruikt worden; door lang liggen wordt hij echter beter (djatti tambang). Zie (871) Tjarieang. 455. Tandjong. Zie Kambang tandjoeng. 831. Tangkallak (Tefranthera Roxburghii Nees var. racemo- so-umbellata). Het hout staat gelijk aan dat van (390) Hoeroe. Het vleesch der vruchten wordt gegeten, en de pitten zelfs uit- geperst geven eene olie, die spoedig hard en tot kaarsen gebruikt wordt. ; 832. Tanggohli (Cassia FistulaL.). Eene pit der lange vrucht gemalen en met suiker en water ingenomen, helpt tot spoedige ont- lasting bij verstoppingen. 833. Tangkil of Tankik (Gretwm Gnemon L.). De bast is sterk en wordt voor touwwerk , zoowel grof (tambang moendieng enz.) als fijn (vischnetten enz.) gebezigd; het hout is niet sterk en wordt bijzonder tot zoutbranden aangewend. De jonge bladen worden afgekookt gegeten, de vruchten insgelijks; men stampt ze ook, droogt en braadt ze in klapperolie, hetwelk eene lekkere kost (änbieng) is. 834. Tangkoeloeng of Tangoeloeng (Amyrrhis dentata WLD.). Het hout is sterk, rood en fijn; men gebruikt het gewoonlijk voor katoenmolens. 401. Tangkoerak. Zie Jma sierum. # 835. Tangkolloh ‚ Tankollo of Tangkelle (Kleinhoffia Hos- pita L.). Het hout is sterk, fraai en wit met zwarte vlekken. Men gebruikt het tot scheden van wapenen, en een stuk voor eene krisschede heeft eene waarde van 30 spaansche matten! 734. Tanglar. Zie Panglar. 834. Tangoeloeng. Zie Tangkoeloeng. 836. Tangtang angien (Deeringia indica Sero. , D. celosioides R. Br.). De jonge takjes worden in stoom gekookt en bij de rijst gegeten. 455. Tanjong. Zie Kembang tandjoeng. 833. Fankil. Zie Tangkil. 337. Tankokkak (Solanum pseudosaponaceumBi.). De vruch- ten staan gelijk aan die van (698) Takokkak. . 835. Tankelle. Zie Tangkelle. 65 114 835. Tankollo. Zie Tangkollo, 838. Tapen (Rottlera sp.?). De schil wordt over vuur een weinig gewarmd en aldus met verscheiden soorten van visschen (als: kan lopang, I. sengal, 1. lelles, 1. moea) in eene pot ge- daan, waardoor dezelve eene aangename lucht verkrijgen en het vet beter voorkomt (djati koeri of helam). Voor levende heiningen wordt deze boom ook wel gehezigd. 839. Tapoes of Tepoes (Elettaria coccinea BL, et E. alba Br). De bladen zijn tot het dekken van huizen te gebruiken en de pit- ten zijn aangenaam zoet om te eten; zie ook 397, 398, 745. 840. Tapos (Elateriosperma Tapos Br). Het hout is wel fraai en wit, maar wordt niet gebezigd, daar het niet sterk is en spoedig door de witte mieren wordt opgeteerd. De vruchten le- veren eene olie, die bij spijzen kan worden Wisemen en ook als lampolie dient. 841. Taratteh gedeh (Nelumbiwum speciosum BL.). pe bla- den dienen tot verpakking van groenten en andere op de markten te koop zijnde goederen; de zwarte zaden worden raauw gegeten en smaken gelijk die van (485) Katappang. 620. Tarritie. Zie Kiütarritie. he 842. Tarroem (Zudigofera spec. div.). De Indigo-plant wordt tot het maken van Vila of Indigo gebezigd; stengel en bladen worden fijn gesneden en 7 dagen lang geweekt, waardoor Mila ont- staat en waarbij men nog het water van (60) Kibatara, (406) Ki- tjantoeng, enz. voegt. 115. —aroy. Zie Ároy Larroem. 843. Tatangkilan (. . . «. « » ?). De vruchten worden ge- geten en gelijken op die van (50) Kassoengka. 844. Tatter (Solanum verbascifolium L.). De stengel wordt verbrand, met de uitloopende sappen de tanden zwart geverwd en ook bij kiespijn aangewend (sakit radjoen ). 845. Tawollong (. ... .-..?). Het hout is sterk en fijn, zoo lang het echter nog vochtig is, is het niet duurzaam. 846. Teboe of Tiwoe (Saccharum officinarum L, cum var.). Het suikerriet wordt in stukken gesneden, geschild en als ver- snapering gegeten; men maakt er ook suiker van; de jonge sprui- ten worden afgekookt en bij de rijst gegeten. 847. — troeboek (Saccharum edule Hssg1.). De bloem, welke 115 im de bovenste bladscheden verborgen blijft, wordt met deze over vaar gehoaden of ook afgekookt en als groente bij de rijst gegeten. 848. Tekih laut (Cyperus sp.?). De wortelknolletjes wor- den gestampt, met verscheidene scherpe kruiden vermengd en door vrouwen bijzonder graag ingenomen tegen wormen, het zal echter ook voor andere buikziekten goed zijn (segala sakkiet proet haai). 289. Teklam. Zie Djoekoet teklam. 649. Temo koentjie. Zie Koentjie. 4. Tengtjektjaa. Zie Ambiet. 839. Tepoes. Zie Tapoes. 849. Terong (alle soorten) ( Solanwm spec. plur.). De vruch- ten worden raauw of afgekookt gegeten; die van Terong poehus (Sol. undatum LAM. sphaerocarpum HsSKL.) zijn minder aangenaam. 850. Tespong (Falcaria javanica DC.) De geheele plant wordt raauw bij de rijst gegeten. 643. Tiemboel. Zie Kluwie. 851. Tiroe boddas (Caladium giganteum Br). De sappen worden tegen den hoest gedronken. 852. Tisoek (Hibiscus spathaceus Br). De takken worden gespleten en de bast na van de schil door schaven bevrijd te zijn, tot touw gemaakt, hetwelk sterk doch grot is. 846. Tiwoe. Zie Tebhoe. 853. — landoe (Artocarpus glauca Br). De stam is gelijk aan die van (195) Boeroet; de splint wit, het hout rood, grof en wordt door de witte mieren aangetast; dient echter voor bouwhout. 854. Tjabeh (Capsicum sp. div.). De rijpe en onrijpe vruch- ten worden geheel of gestampt als sambal en met drassi gemengd bij de rijst gegeten. 855. — aroy (Piper longum L. P. densum BL.). De vruch- ten worden gestampt en met suiker en water tot eenen aangenamen eenigzins prikkelenden (pannas) drank (hanrek) gemaakt, welke op de"bazars het glas voor eene duit verkocht wordt ; ook worden ze fijn gestampt en met aluin, (105) Plassarie en (735) Panglaai vermengd, en daarmede de buik van kraamvrouwen ingewreven. 856. Tjahoera (....... ?). De gele vruchten hebben een zoet-zuurachtig vleesch, hetgeen eetbaar is, de pitten worden weggeworpen. 151. Tjajoer. Zie Bajoer. 8 £ 116 616. Tjaliek angien. Zie Kitahoen. 180. Tjalientjieng. Zie Bliembieng manies. 692. Tjaloe bangbang. Zie Lolloh keboh. 857. Tjamara laut (Cassuarina muricata RxB.). Het hoa is fijn, rood, sterk en welriekend, en wordt voor scheden van wa- penen gebezigd. 1. Tjamakka molu. Zie Akker tjamakka. 858. Tjampakka (Michelia Champacca L.). De splint is fijn, wit en wordt voor huisraad en buffeljukken gebruikt; het hout is zwart en levert fraaije scheden voor wapens en voor meu- belen, indien men stukken vinden kan die groot genoeg zijn. De bloemen worden om hare aangename geur veelvuldig tot sieraad enz. aangewend. 859. — gondok (Talauma pumila Br). De kleine heesters worden wel eens tot heiningen gebezigd en behoeven weinig gesnoeid te worden, daar zij miet sterk groeijen; de bloemen (welke in hare geur het meeste met die van eenige appelsoorten overeenkomen), worden van de vrouwen veelvuldig tusschen kleederen en in de ha- ren gebruikt. 860. — leuwung (Talauma mutabilis Br). Het hout is niet regt, geeft dus slechts korte regte stukken, die voor spinnewielen gebruikt worden; de bloemen staan gelijk aan die van de voor- gaande. ° 861. — zeylan (Kxuema Horsfieldii Br.). De bloemen heb- ben eene zeer sterke en aangename geur, welke van de insecten zeer gemeden wordt; de vruchten staan gelijk aan die van (831) Tangkallak. 862. Tjampedak Aha Polyphema Pers.). Het hout is gelijk aan dat van Naxgka; het vleesch der vruchten wordt raauw gegeten; de pitten worden afgekookt en gegeten. 123. Tjanar (Tjannar) babi of Aroytjannar babi (Smilaa ct Dioscorea sp. div.). De wortelen worden door de varkehs op- gezocht en gegeten. ; 863. — beurriet hiedung (Smilax sp.). De ranken en bla- den worden gewreven en gedeeltelijk ingenomen, gedeeltelijk de buik daarmede ingesmeerd bij buikloop en opgezetheid door winden. 124. — bokkor of Aroy tjannar bokkor (Smilax sp. div.)- De bladen worden gewreven en daarmede de borst ingesmeerd. bij 117 hoest, die met bezwaring van het ademhalen vergezeld gaat (sakkiet «engap), ook worden zij in plaats van glazen gebruikt om water uit beken enz. te drinken, 864. Tjanar peutjang (Dioscorea sp.). De bladen hebben dezelfde hoedanigheid als die van (863) Zjannar beurriet hiedung. 782. Tjangkeoh. Zie Rungrang. 865. Tjangkoeang (Pandanus furcatus RxB.). De spitsen der takken met de nog onontwikkelde bladen worden met wa- ter afgekookt (satjoer manies), zonder er zout bij te voegen, en dit gegeten bij vergiftiging; van de bladen worden matten of geldzak- ken gemaakt, zie (730) Pandan laut leutiek. 866. Tjangkoedoe ( Morinda citrifoliaL.). De schil der wor- tels wordt gewasschen, gedroogd, gestampt en met (404) Sossa-bast vermengd, en zonder dit af te koken tot roodverwen van kleedjes, garen, enz. gebezigd. De jonge bladen worden raauw of afgekookt bij de rijst gegeten; de onrijpe en rijpe vruchten worden raauw gegeten, zij zijn zuur. 219. — lalakki. Zie Gwmpol. 143. Tjangkorreh. Zie Awi tjangkorreh, 867. Tjanstjeng (Elephantopus spec. omn.). De geheele plant wordt afgekookt en als sterkingsmiddel of aphrodisiacum ge- bruikt. De wortel wordt in stukken gesneden, in water geweekt en dit water gedronken tegen buikziekte, waarbij allen morgen het gevoel ontstaat, als of iets van binnen gewond zou zijn (spruuw?), De hladen worden in stoom gekookt en als groente gegeten. ; 863, 364. Tjannar. Zie Tjanar. 309. Tjantokkeh. Zie Gandaria. 868. Tjantiegie. De algemeene naam van alle planten van het hoogere gebergte, welke zich meestal kenmerken door cen kort maar zeer vast en rood hout, waarvan echter weinig gebruik gemaakt wordt, omdat het te moeijelijk is hetzelve te vervoeren; ook hebben velen derzelven eetbare vruchten, bijzonder die uit de familie der Boschbezien. 562. Tjantiegie. Zie Kimerak. 870. Tjantjerattan mienjak (Nauctea obtusa Br.). Het hout wordt door de witte mieren aangetast, de boeboe lust het niet zoo zeer; men wendt hetzelve tot huisgereedschap aan. De jonge tak- jes worden gebruikt om daarmede het tandvleesch en de tong van [18 kleine kinderen te wrijven, waardoor de tanden ligter en spoediger uitkomen en de uitspraak gemakkelijker wordt, 801. Tjapoe toehur. Zie Semboeng leutiek. 295. Tjaptek. Zie Djurei. 371. Tjarieang (Aglaonema simplex Br). De geheele plan? wordt tot een bijgeloovig doel gebruikt, zie (353) Hatta heeas. Zoo de tabak, zie (830) Tambakko, in bladen a wordt inge- pakt, bekomt hij eenen beteren smaak. 872, — beurriet burrum (Aroidea gen.?). De bladen worden als amulet gebruikt (pakkeh katja); indien een man veel aan een meisje of aan eene vrouw denkt en niet meer aan haar denken wil, zoo moet hij maar op een blad hiervan zien, gelijk als of het een spiegel ware en hij zal niet meer aan de vrouw denken!!! 873. — burrum (Hamalonema rubrum HSSEL. «. majus HssKL.). De bladen met de stelen worden, nadat de laatsten geschild zijn , fijn gewreven en daarmede zieke of vermoeide voeten ingewreven. De stam wordt in stukken gesneden en een weinig over het vuur gehouden, dan geschild en in water gekookt gelijk als thee en deze roode thee tot hetzelfde doel aangewend. 874. Tjariengien of Wariengien ( Ficus benjamina LF. piso- carpa BL. et sp. affin. nonn.). De Banianboom wordt op alle Aloeng- aloengs en op andere plaatsen, die in zekere eerbied staan, aan- geplant, en dient tot een groot sieraad, tegelijk aangename schaduw en koelte verspreidende. 875. Tjarioe (Entada monostachya Dc.). De sappen worden gedronken en de gerooste pitten door kraamvrouwen gegeten, om haren buik weder in orde te brengen; de bladen worden raauw bij de rijst gegeten. 876. Tjariwoe (Colocasia humilis Hssk1.). De geheele plant vordt fijn gesneden, nadat de schil van den stengel is weggeworpen, „gekookt onder bijvoeging van uien, drassi en zout en dan door “raamvrouwen gegeten, waarop zij spoedig herstellen. 877. Tjatjandie (Sesbania cochinchinensis Dc.). De bladen en onrijpe vruchten worden afgekookt en met rijst gegeten. 747. Tjau. Zie Pisang. 378. Tjengkeh (Caryophyllum aromaticum L.). De bloem- knopjes worden gedroogd en in plaats van sid gekaauwd bij onge- steldheid van de maag; men gebruikt ze ook vm vleesch en andere 119 spijzen daarmede te kruiden, of bij andere geneeskundige middelen gevoegd; fijn gewreven en met water vermengd geven zij een zeer goed. oogwater, bijzonder bij zwaarte en pijn in het voorhoofd. 879. Tjeremeh of Tjermeh (Cicca disticha L.). De onrijpe vruchten worden met groenten gekookt om aan dezelve eenen aan- genamen, zuren smaak aan te brengen, ook worden zij als tamarinde gebruikt of geconfijt; de wortels zullen (?) eene vergiftige kracht uit- oefenen, zoodat een steek met eene pen daarvan reeds doodelijk zal zijn. 880. Tjerlang (Pterosperma diversifolium Br). Het hout is wit, grof en wordt door de witte mieren enz. aangetast; men ge- bruikt het voor brandhout en windmolentjes (kolehtjer). 879. Tjermeh. Zie Tjeremeh. 524. Tjetjang koedoean. Zie Kihara, 881. Tjetjerennean aroy (Dalhergia Blumei Hrt. Boa.). De ranken worden als touwwerk gebruikt zonder eenige toebereiding. 882. Tjeulie badak bener (Opuxtia tomentosa SLM. DK.). Deze vetplant wordt aangekweekt om daarop de cochenille ( Coccus Cacti L.) te teelen; waartoe zij zich om hare wollige takken (ge- woonlijk bladen genaamd) beter schikt als die soort, welke van Cheribon afkomstig is. 883. — badak tjeribon (Opwxtia cochinillifera Mir.). Deze met onbehaarde takken voorziene Cactus-soort werd oorspronkelijk tot de cochenilletcelt gebruikt, is echter minder doelmatig bevonden als de wollige (882) Tjeulie hadak bener. De vruchten hebben een fraai rood echter smakeloos sap, en worden slechts tot stilling van den dorst gegeten. Men moet zich echter voor de stekeltjes in acht nemen, die in groote hoeveelheid im de oogen op de vruchten zitten. 884. — badak tjoetjoek (Opuxtia polyantha HAw., O. mo- nacantha WLD. et O0. elatior Dc.). Deze meer of minder stekc- lige Nopal-plant wordt tot heiningen aangewend, en dienen de stekels tegelijk voor spelden om de hoedjes met de moedercoche- nille op nieuwe planten vast te zetten. 885. Tjeurrie (Garcinia lateriflora BL, G. dioica Sm.). De wilde Mangostanen hebben om hare pitten slechts weinig en zoetach- tig zuur vleesch, dat eetbaar is. 886. Tjoejer (Ricinus salicinus HsskL.). Deze heester wordt gelijk als de wilg in Holland aan den kant van rivieren geplant, om het uitspoelen der kanten bij stortregens te verhoeden. De 120 sappen worden gebruikt gelijk als die van (708) Moehoen, doeh deze zijn nog beter en maken tegelijk losse tanden door het aan- groeijen van het tandvleesch weder vast. 887. Tjeelang of Tjulang (Aglaia odorata Lour.). Deze fraaije sìierheester wordt om zijne altijd groene en glinsterende bladen, hoofdzakelijk echter om zijne welriekende bloemen veelvuldig geteeld. 86. Tjoengkangkang. Zie Aroy tjoengkangkang. 414. Tjoerai. Zie Kibanen, 888. Tjoetjoek kaliageh (Trophis spinosa RxB,). De sap- pen worden in de oogen gedroppeld, indien dezelve rood en met slijm vervuld zijn. De takken worden in stukken gesneden en eenen nacht in watêr geweekt en dit ’s morgens nuehteren tegen lendenpijn (nierziekte?) gedronken. 889. Tjoklat (Theobroma Cacao Eel, De vruchten worden geroost, gestampt en gelijk als kofij toebereid gedronken; de Eu- ropeanen maken er echter chocolade van. 590. Tjongkok (Curculigo latifolia Drrann.). De bladen ge- tijken volkomen op en hebben hetzelfde nut als (700) Marassi-bladen. 891. TFjotjorokkot (Solanum canescens BL. et S. japonicum Dun.). De vruchten staan gelijk aan die van (693) Magaï. 887. Fjulang. Zie Zjoelang. 882-884. Tjulie. Zie Tjeulie. 892. Tjundjieng (ga purpurascens Hat. Boe.). Het hout is sterk, ligt en fraai, en gelijkt veel op dat van (820) Suren; het wordt door de witte mieren niet aangetast en voor kono’s, bouwhout, planken enz. gebezigd. De bast wofdt gestampt en gelijk als die van (544) Kihiang tot het bedwelmen van visschen en het wasschen des ligchaams gebruikt. 893. Toeba of Toewa aweweh(Dalbergia heterophytlaW1o.). De rankende, gladde stam wordt gestampt en tot het bed welmen der visschen in de rivieren gedaan, zijnde deze en die van (894) Toewa djenoh veel krachtiger dan die van (895) Toewa gadel. 894. Toeba of Toewa djenoh (Dalbergia purpurea Rwor.). Zie de voorgaande. 895. Toeba of Toewa gadel (Pongamia sericea VENT.}). De stekelige stam wordt gestampt en tot- het bedwelmen der visschen als boven gebruikt. 896. Toemboeng kanjoet (Canthium sp.div.). De vruchten „ 121 worden afigekookt en bij de rijst gegeten 3 zij zijn aangenaam zuur, daarbij eenigzins wrang. Ê 897. Toengurrut (Castanea Tungurrut BL). Hout en vruch- ten komen met die van (792) Sanienten overeen; laatstgenoemde zijn echter iets bitter van smaak. 765. Toentoen. Zie Ramboetan, 317. — sayoeng. Zie Geger takkoh. 893. Toeri (Agati grandiflora Dsv. fl. alb. et cocc.). De bast wordt van de schil bevrijd, gestampt en met water aangemengd op eene soort van groote schurft (njerieh bolongan) gedaan. De bloe- men worden als groente gegeten na afgekookt te zijn, de jonge vruchten desgelijks. 893—895. Toewa. Zie Toeba. 196. Tokbraai, Totokbraai of Bokkaai (Elateriosperma Tokbray Br). Het hout is fraai, wit, fijn en sterk, witte mic- ren tasten het niet aan en het wordt voor bouwhout gebezigd ; ik’ rijpe vruchten worden gegeten. 458. Tongkieng. Zie Kambhang tongkieng. 196. Totokbraai. Zie Tokbhraai. 899. Trebeh djapan (Rhinacanthus communeNees). De jonge takken en bladen worden fijn gewreven, op schurftige plaatsen aangelegd, ook bij roode hond en andere zulke huidziekten, waarop zeer spoedig beterschap volgt. 900. Troeëp, Turrup of Turrup boeëk (Artocarpus elastica Rwopr.). De melkachtige sappen met die van meer andere planten worden tot vogellijm aangewend, zij worden ook tegen bloedloop inge- nomen. Van den bast wordt een vrij sterk, roodachtig touw gemaakt; het hout wordt ligt door de witte mieren aangetast en daarom slechts voor rijstblokken gebraikt. De bladen worden als onderlaag van de rijst in de paddiemagazijnen gelegd (lielip parreh). De vruch- ten zijn niet zoo lekker als die van (505) Nangka heurriet (Kertow). 733. Troes goenoeng. Zie Pandjal. 656. — goenoeng. Zie Kokossan monjet. 900. Turrup. Zie Troeëp. 901. — aroy (Ficus annulata Br). De schil wordt afgeschrapt, de bast gedroogd en tot fijn touwwerk verwerkt, waarvan men vischnetten enz. maakt. 900. — boeëk. Zie Troeëp. 122 ww. 902. Walen (Ficus sp. div.). De bladen en bast worden bij gebrek van gambier met siri gekaauwd. 178. — badak. Zie Bisoroh hiedung. 903. Wargoe (Licuala sp. div.). De stam dient als wandel- stok en is zeer hard en sterk, meer nog dan die van Rottang. 874. Wariengien. Zie Tjariengien. 904. Waroe goenoeng (Paritium simile Wir.). De sappen worden als oogwaschwater voor pas geboren kinderen gebruikt. De bast levert grof en fijn touwwerk; het hout is bijzonder sterk en wordt voor buffelkarren, zadels, rijstmolens enz. gebezigd. De bla- den dienen om er kleine voorwerpen in te pakken, 426. — landak. Zie Kakapassan. 905. — laut (Paritiwm tiliaceum WLL.). Deze aan het strand groeijende boom doet dáár dezelfde diensten als in de bergstreken de (904) Waroe goenoeng. 906. Watoetan (Paspalum coromandelinum LAM.). Dit gras is een goed voedsel voor buffels, paarden, enz. 907. Wawaliengiean (Fuirena quinguangularis HsskL.). De stengels van dit biesgras worden gedroogd en gelijk (730) Pandan samak laut behandeld, om daaruit matjes (samak waliengiean) te maken, die grover zijn dan die van Pandan en slechts tot slaap- matjes gebruikt worden; het stuk kost slechts 10—15 duiten. 127. Wawaliengiean. Zie Asiwoeng radja mantrie. 908. Wawateran (Spartina pubera HsskL.). Dit he is een goed voedsel voor buffels, paarden, enz. 453. Wehra. Zie Kambang spatoe. ‚ 909. Wiedjien (Sesamum orientale L.). Men plant deze een- jarige plant in de drooge rijstvelden (gaga’s of hoema’s), droogt de vruchten, stampt de zaden tot dat de schil derzelven los gegaan is, en werpt deze weg; dan stampt men ze tot meel, kookt dit in stoom, doet deze massa in een’ zak en perst ze uit; waarna men eene roode olie verkrijgt, die tot het inwrijven der haren dient ; branden wil zij niet, daar zij te spoedig hard wordt, 432. Wiroe. Zie Kalakatrie. EE DE LIJS Kf DER BOTANISCHE PLANTENNAMEN. Ananassa Lxpr. 715. Andropogen L. 2, 312, Abelmoschus Med. 426, 428, 499. | Anona Apxs. 183, 713, 815. Abrus L. 71, 108. Acacia Neck, 450. Aecorus L. 403. Adambea Lau. 192, Adamia W1r. 535. Adenanthera L. 7386, Agathisanthes Br. 358. Agati Rurrn. 898. Agave L. 716. Ageratum L. 147, Aglaia Loun. 734, 887, Aglaonema Scart. 871. Aleurites Frsr. 459. Alpinia L. 668, 676. Alsophila R.Br. 726, Alstonia R.Br. 415, 670, 671. Alyzia Bxxs. 105. Amarantus L. 150, 167. Amomum Le 337, 476, 737. Amyrrhis L. 834. Anacardium Rrrr. 234. Anonaceae 61, 73, 408, 463, 519, 564, 606, 634, 639, 640. Anthesteria L. 769. Antidesma L. 388, 522, 603, 609, 610, 720. Apocynaceae. 65, 561. Arachis L. 490. Aralia L. 156. Ardisia Sw. 508, 568. Areca L. 225, Argyreia Loun. 84. Ároideae Jss. 872, Aromadendron Br, 575. Artabotrys R. Br. 439, Artemisia L. 90. Artocarpus L. 164, 195, 505, 643, 817, 353, 832, 900. Asclepiadeae. 111. Asclepias L. 471. Astronia Br. 541. Averrhoa L, 179, 180. B. Badiera Jss. 494. Balanophora Ricu. 761. Bambusa Scunen. 131-145. Barleria L. 240, 242. Barringtonia Br. 456, 457, 822, Basella L. 31á. Bauhinia L, 67, 68, 119, 827. Begonia L. 348. Bidens L. 352. Bischofia Br. 305. Bixa L. 307. Blechnum L. 724. Blepharochloa Exp. 736. Blumea Dc. 162, 301. Boehmeria Jcq. 326, 472, 714. Bouea Msn. 309. Braddleja Bxxs. 170, 702. Bragantia Lour. 808. Bridelia Wup. 468, 469. Broussonnetia Vxr. 783. Brucea Mix. 467, Bryonopsis B. 24, 39, 45, 576. Bryophyllum Susa. 193. Buddleja L. 585. C. Caesalpinia Pum. 93, 805. Cailliea Gurrr. et Penn. 743, Caladium Vxr. 851. Calamus L.? 370-387. Callicarpus L. 493. Calonyction Cuors. 97. Calophyllum Li, 716*, 818. Calosanthes Br. 758. Calotropis R. Br. 149. Canarium Ruru, 176, 465, 543, 593. 124 Canavallia oc. 448, 663. Canna L. 784. Cannabis L. 322. Canthium Lau. 896. Capparis L. 46, Capsicum L. 854. Carica L. 316. Caryophyllum Tear. 878. Cassia L. 190, 349, 482, 486, 487, 832. Cassyta L. 109, Castanea Garn. 792, 897, Casuarina Ruru. 857. Cedrela L. 820. Gelosia L. 150, 167, 266. Cephaëlis Sw. 332. Cerbera L. 173. Cerocarpus Hsskr. 227. Chavica Mig. 49, 806, 813, 814. Cheilosa Br. 687. _— Chilocarpus Br. 86. Chloranthus Sw. 662. Cicca L. 879. . Cinnamomum Bru. 418, 420, 621, 674, 809. Cissampelos L. 16. Cissus L. 25, 28, 41, 42, 58, 59, 78, 39, 114, 191. Citrus L. 249-265. Citrullus Nek. 800, Claoxylon Jss. 571, 828, Claucena Bru. 519. Clematis L. 282. Clerodendron L. 445, 612. Clitoria L. 456. Cocculus C. Baum. 37, 69, 104. Cocos L. 434-438. Codiaeum Ruru, 409. Coffea L. 659. Coix L. 335. KN. Colbertia Srsa. 802, Coleus Bsra. 244, 276, 645. Colocasia Rar. 175, 197,407, 539, 789, 803, 329, 376. Columbia Pers. 221, Combretum L. 76. Commelyna Dirr. 277. Commersonia Frsr. 334, Coniochiton Br. 55. Convolvulus L. 22, 27, 44, 48, 85,.159, 719. Cordia Prum. 502. Corypha L. 315. Costus L. 739. Cratoxylon Br. 166, 356, 775. Crotallaria L. 429. Croton L. 537, 577. Crudya Wro. 81. Crypterrhonia Br, 414, Cubeba Mro. 460. Cucumis L. 200, 507. Cucurbita L. 154, 155. „Curcas Mep. 237. Curculigo Gers. 700, 890. Cureuma L. 648, 657. Cycas L. 722. Cyclonema Hocnust. 812. Cyminosma Grrs. 604, Cyperaceae. 274, Cyperus L. 848. Cyrtandra Fast. 776, 777. D Ld Daemonorhops Br. 384. Dalbergia L. 53, 110, 600, 881, 893, 394. Datura L. 653. Deeringia R. Br. 836. Desmodium pc. 760. Dialium Bru. 771. Dianella Lam. 1. Dicalyx Lour. 267, 268, 605. Didymochiton Br. 655. Dioscorea Prum. 359, 361-369, 864. Diospyros L. 556, 628. Dipterocarpus Grra. 589. Discostigma Hsskr.. 421. Drymaria Wrp. 281. Drymophlaeus Zep. 795. Durio L. 299. Dysoxylum Br. 473,474, 525, 734. E. Echinocarpus Br. 163. Echinocaulos Mss. 308. Echites P. Br. 6, 126. Eclipta L. 481. Elaeagnus L. 81, 115, 296. Elaeocarpeae. 733. Elaeocarpus Dc. 344, 416, 492, Elateriosperma Br. 196, 840. Elephantopus Cass. 867. Elettaria Wuite. 338, 397-399, 745, 781, 839. Eleusine Grts. 222, 223. Embelia L. 52. Emblica Grrx. 182. Engelhardtia Lescu. 545, 597, Entada Apxs. 875. Epicharis Br. 699, 746, Eranthemum L. 239. Erythrina L. 207-211. Erythropalla Br. 96. Erythrostigma HssxL, 79. Eupatorium L, 146, Euphorbia L. 712, _ Euphorbiaceae 317, 591, 701. Eurya Tuss. 267, 126 F. Fagraea Tuxs. 517, 624. Falcaria Rrv. 850. Feronia Corn. 499. Ficus L. 5-8, 177, 178, 201, 202, 314, 328, 329, 477, 511-515, 636, 689, 874, 901, 902. Filices. 521, 725. Flacourtia Herir. 651. Flagèllaria L. 691, 717, Flemingia Rx». 327. Flúggea Wip. 810. Freycinetia Gaup. 797. » Fuirena Rrra. 907. G. Garcinia L. 130, 245, 696, 697. Gardenia L. 447. Gendarussa Nres. 333. Geunsia Br. 546. Globba L. 294. Gluta L. 778. Glycosmis Corn. 631. Gnetum L. 50, 51, 619, 833. Gordonia Err. 318, 580. Gossampinus Hurt. 475. Gossypium L. 470%. Gouania Jcu. 116, 825. Gramineae. 214, 272, 275, 799. Graptophyllum Nees. 336. Gratiola L. 682, Grewia L. 221, 301, 565, 652. Gumira Rurm. 615. Gynaecotrochus Br. 161. Gynaecura Cass. 462. H. Hartighsea Jss. 525, 656. Hedera L. 569. Hedraiostylus Hsskr. 117. Hedychion Koen. 310. Hedyotis L. 286. Helicia Lour. 503. Helminthostachys Krr. 278. Hernandia L. 462. Hibiscus L. 427, 453, 852. Homolanthus Jss. 480. Homalonema Scart. 873. Hydnophytum Jer. 401. Hydrocotyle L. 13, 14, 431. Hyptis Jco. 270. I. Imbricaria Jss. 531. Imperata Crarru. 3. Indigofera. L. 842. Inga Prum. 246, 598, 641, 744, 892. Inocarpus Fasr. 306. Irina Br. 679, 681. Ixora Br. 795. g. Jambosa Rurm. 228, 230-232,235, 355, 402, 550, 607, 650, 659. Janipha Kxru. 360. Jasminum L. 47, 91, 694. Jatropha L. 238. K. Kadsura Juss. 43, 389. Kaempferia L. 649. Kalanchoë Apns. 193. Kixia Br. 534. Kleinhofia L. 835. Knema Br. 396, 533, 584, 361. 127 L. Lactuca Tanr. 774. Lagenaria Sen. 644, 666, Lansium Rara. 171, 297, 651. Lasius Lour. 791. Laurineae. 390, 392, 637. Lawsonia L. 741. Leea L. 321, 799. Leiocarpus Br. 404, 594, 766. Lepidanthes Br. 590. Leucaena Bxru. 440, 544, Leucas R. Br. 206. Leucoxylum Br. 583. Licuala Rurn. 432, 908. Liquidambar Nor. 773. Lithocarpus Br. 574. Loganiaceae. 77, Loranthaceae. 704. Luffa Cav. 45, 99, 302. Lycopersicum Dur. 199. Lycopodium L. 646, 770. Lygodium Sw. 353, 354. M. is Machilus Nees. 601. Maesa Fast. 595. Mangifera L. 497, 501, 683, 695. Manihot Prum. 360. Maranta Prum. 87. Marsdenia R. Ba. 118. Marquartia Hsskr. 730. Marumia Br. 40. Melastoma Br. 346. Melastomaceae. 779, Melia L. 707. Meliaceae. 573. Melicoccus Jss. 509. Meliosma Br. 625. Melodinus Fast. 64. - Memecylon Dc. 526, 538, G23. Mentha L, 187. Mephitidia Rxwpr. 413, 634. Metabolus Br. 519. Metroxylum Rx5. 502. Michelia L. 629, 698, 858. Mikania Wip. 125. Milletia po. 32. Mimosa Anns. 33. Mimusops L. 247, 455. Mirabilis L, 451. Modecca Lam. 21, 102, 121. Mollugo L. 292. Momordica L. 100, 10í. Monoceras Dc. 313, 557. Morinda Varur. 424, 866. Moringa Brum. 500. Morus L. 185. Mucuna Apss. 35, 664, 772, Muldera Mig. 57. Murraya L. 461, Musa L. 495, 496, 747. Musaenda L. 754 Myristica L. 669, 727. Myrmecodia Jck, 40. Myrtaceae. 782, Myxopyrus Br. 66. N. Nasturtium R.Br. 288, 818. Nastus Jss. 105. Nauclea L. 4, 10, 11, 82, 219, 6357, 310. ‘Neesia Br. 165. Nelumbium Jss. 841. Nepenthes L. 804. Nephelium L. 549, 678, 688, 752, 765. Nephrodium Ms. 725, Nerium R. Br. 295. 128 Nipa Ruru. 685. Pierardia Rxn. 705. Nyetanthes L. 794. Pinanga Raru.172,340,402*, 811. 0. Piper L. 54, 57, 478, 667, 855. Pisonia L. 6. Ocimum L. 672, 819. Pistia L, 551. Oncosperma Br. 303. Pisum Taxr. 458. Ophioxylon Bru. 753. Plantago. L. 587, Opuntia Tasr. 882-885. Plectocomia Br. 186, wold Orania Br. 547. Pluchea Cass. 181. Oryza L. 506, 721. Plumeria Taxr. 790. f P. Poa IL. 224, 279, Podocarpus Herir. 528, 597. „ Pacchyrrhizus Rcu. 158, 444. Pogonatherum Prs. 271. Paederia L. 29, Pogonostemon Dsr. 216, 289. Panax L. 205, 411. Poinciana L. 452. Pancratium L. 148. Polianthes L. 454. Pandanophyllum Hsskr. 351. Polyadenia Nees, 395. Pandanus L. 345, 351, 731, 732, | Polyalthia Br. 638, 751, 865. Polygonum L. 290. Pangium Rwopr. 749. Pongamia Lam. 895. Panicum L. 796, Portulacea L. 319. Papeda Hssxr. 261. Poupartia Br. 212, 412. Papilionaceae. 430. Premnus L. 189. Parinarium Jss. 614. Prosthesia Br. 729. Paritium Wir. 904, 905. Pseuditea Hssxr. 548. Parkia A. Br. 742, 762, 763. Psidium L. 229. Paspalum L. 273, 906. Psophocarpus Aus. 12, Pavetta L. Pterosperma ScureB. 151, 880. Peddiea Hanv. 425. Ptilotus R. Br, 285. Pennisetum Reu. 647, Ptychosperma Brrr. 524. Pergularia L. 458, 764. Punica Taxr. 215. Peristrophe Nees. 284. Pyrrhosa Br. 633. Persea Grrx. 233. Petunga Dc. 510. Q. Phaseoleae. 488. Quercus L. 739. Phaseolus L. 488, 780. B. Phoenix L.. 660. ú Phragmites Turn. 484. Raphanus L. 690. Phrynium Wip. 686. Raphidophora Hssrr. 692. Phyllanthus Hnw. 291, 694%. _ | Ravenala Apxs, 748, 129 Rhinacanthus Nees. 899. Spatholobus Herr. Boe. 95. Ricinus L. 236, 886. Spermacoce L. 26, 280. Rottlera Rxn. 616, 733, 839. Sphaerostema Br. 43. Rubiaceae 317. Sphenoclea Grrr. 324. Rubus TL, 198, 347. Spilanthes Jcg. 405. Ruellia L. 241, 293, 776. Spinifex L. 283. s Spodias L. 323. ê Stadmannia Lau. 66f. Saccharum L. 304, 483, 846, 347. | Stalagmites Mourn. 320. Saguerus Ruru. 15, 675. _ Stemonura Hsskr. 581. Salacia L. 34, 63, 86, 92, 94, | Stephania Lour. 16, 37, 38, 122. 579. Sterculia L. 342. Salmalia Scurr. 213. Strombosia Br. 554, Sandoricum Rarn. 555. Styrax L, 706. Sanseviera Turn. 3âl. Symmetria Br. 559. Sapindus L. 672. Syzygia Grrr. 226, 789. Sapota L. 184. Saprasma Br. 413. T. Saraca Brm. 446. Sassafras Nees, 608. Tabernaemontana L. 337, 449, Sauravia Wip. 572, Tacca Fast. 269. Sauropus Br. 491. Tagetes L. 825. Scepasma Br. 582. Talauma Jss. 859, 860. Schima Rwpr. 754. Tamarindus L. 128, 129. Schmiedelia Kru. 527. Tarrietia L. 620. Sciadicarpus Hsskr. 524. Tectonia L. 243. Sciadiphyllum R.Br. 599, 767, | Terminalia L. 485. Scutellaria L. 204. Tetraceras L. 56. Semecarpus L. 778. Tetranthera Jco. 393, 394, G42, Sesamum L. 909, 634, 709, 331. Sesbania Pens. 877. Theobroma L. 889. Sida L. 807. Trichosanthes L. 19, 36, 45, 102, Smilax L. 123, 124, 863. 120, Smithia Art. 406. Trichosperma Br. 3, 300. Solanum L. 188, 479, 504, 682, | Triphasia Lour. 540. 693, 837, 844, 849, 391, Triumfetta L. 759. Sonneratia L. 160, Trophis L. 88, 888. Southwellia Stsn. 342. Turpinia Vxr. 528. Spartina ScureB. 908. Tylophora R‚ Br, 74, 105, Spathodea Paris. 598. Typha L. 127. 9 Urena L. 759. Urtica Taxr. 203, 326, 750. Uvaria L. 194, 425, 426, 563. v Vernonia Scunes. 330, Viburnum L. 558. Vinca L. 457. Visenia Hourr. 174. Vitenia Noronu. 566, 567. Vitex L. 350. Vitis L. 112, 113. Voandzeia Tzouarn. 489, ve: Wendlandia Bars 618. Willughbeia Scor. 60. Wollastonia Dc. 711. X. Xanthochymus Rxs. 320. 130 Xanthophyllum Rxe. 526. Xanthoxylum Sw. 23. Xerochloa R.Br. 287. Z, Zalacca Rwopr. 787. Zeea IL. 220. Zingiber Gars. 220*, 673, 735. Zizyphus Taxr. 169. Nog onbepaald zijn: N°.18, 20, 30, 52, 70, 72, 83, 85, 87, 88, 106, 107, 121, 152, 153, 168, 248, 298, 339, 343, 357, 400, 410, 417, 433, A41, 466, 470, 520, 529, 532, 536, 542, 552, 553, 570, 574, 578, 592, 611, 613, 622, 629, 635, 638, 665, 680, 733, 755, 768, 775, 782, 785, 821, 843, Hs; 856. OPGAVE VAN HET ONDERSCHEIDEN GEBRUIK DER PLANTEN. nn Geneeskundig gebruik der planten. Voor Kinpenen: Hitte, 293, 648. Gebrek aan slaap, 487, Huid, 711, 729. Haren, 114. Hoofdpijn, 211. Oogen, 347, 904, 905.. Tanden, 12, 870. Moetjelijk spreken, 111, 870. Hoest, 51. Dikke buik zonder wormen, 280. Wormen, 22, 39, 45, 51, 65, 89, 105, 109, 143, 215, 225, 327, 346, 413, 519, 534, 614, 637, 767. Zwakke beenen, 341, Voor VorwassEnEn: Algemeen,.105, 107, 110, 158, 225, 476, ‚ 567, 735, 766, 799. Mitte, 16, 55, 92, 105, 113, 132, 147, 177, 178, 186, 193, 288, 293, 403, 530, 558, 559, 621, 648, 694, Koorts, 16, 92, 99, 148, 206, 288, 433, 476, 500, 530, 585, 721. VNaziekte, 493, 520. Vergif, 64, 173, 331, 360, 364, 716*, 749, 772. Tegengift, 105, 687, 716*, 865, Zweet- drijvend, 146, 181, 187. Fijne huid, 171, 473, 735. Prik- keling of jeukte in de huid, 47, 91, 203, 772. Verbranding, 186, 504, 775. WVersche wonden, 37, 44, 59, 77, 125, 154, 155, 186, 193, 225, 241, 244, 276, 291, 353, 354, 587, 712, 770, 801. Bloedstelping, 77, 725, 726. Slangenbeet, 56, 157, 269, 760. Oude wonden, 73, 146, 206, 321, 422, 453, 798. Zweren, 176, 193, 272, 352, 453, 587, 774, Pokken, 105, 568, 714, Uitslag (schurft, groote en kleine , enz.), 50, 63, 73, 90, 116, 143, 172, 246, 268, 285, 332, 434—438, 455, 486, 508, 553, 560, 631, 704, 716*, 725, 755, 778, 821, 823, 898, 899. Verstijving enz. der gewrichten, 98, 175, 282, 639, 640, 766, 777, 3 % 132 Bijzonder. Hoofd, hals en borst. Hoofdpijn, 73, 146, 193, 225, 240, 293, 401, 408, 552, 558, 559, 578, 648, 694, 737, 739, 878. IJlen, 653. Bedwelming , 402*, 444, 462, 558, 559, 665, 672, 695, 716*, 749, 828. Haren, 19, 55, 62, 109, 258, 348, 397, 398, 499, 646, 672, 679, 680, 681, 691, 802, 823. Ongedierte op het hoofd, 19, 55, 62, 258, 348, 397, 672, 679, 680, 681, 802, 823. Oorziekte, 36, 236, 521, 636. Oogziekte, 75, 84, 93, 104, 121, 143, 156, 157, 209, 210, 239, 456, 468, 483, 552, 568, 651, 714, 737, 828, 888. Kies- en tandpijn, 108, 149, 166, 237, 352, 405, 522, 582, 609, 844. Scheurbuik, 166, 405, 410, 599, 605, 670. Tandpoeder, 225. Tanden verwen, 215, 522, 561, 582, 609, 708, 756, 844, 886. Mondspoeling, 509. Hoest, hals- en borstziekte, 22, 51—54, 56—58, 73, 78, 105, 112, 124, 204, 407, 478, 524, 611, 612, 804, 808, 809, 851. \ Buik. Buikziekte, 25, 52, 68, 99, 602, 791, 800, 848, 867. Opgezetheid, 29, 50, 281, 413, 481, 649, 863, 864. Hitte, 63, 68, 801, 867. Maagziëkte, 9, 42, 175, 213, 220, 269, 341, 467, 472, 758, 878, Kolijk, 5, 14, 30, 43, 50, 53, 66, 85, 103, 112, 177, 178, 225, 389, 496, 535, 791. Verstopping, 128, 190, 236, 299, 343, 832. Buikloop, 18, 21, 22, 26, 86, 198, 285, 389, 696, 701, 702, 721, 863, 364. Bloedloop, 40, 81, 86, 229, 572, 729, 900. Wormen, 35, 66, 215, 848. Lendenpijn en nierziekte , 1, 38, 46, 70, 88, 119, 122, 177, 333, 350, 760, 888. Ongemak in het wate- ren en graveel, 4, 6, 7, 8, 15, 18, 69, 177, 178, 202, 316, 389, 406, 434—438, 568, 595, 669, 714, 715, SII. Bloed- wateren, 3, 172, 246, 329, 547. Venusziekte, 165, 715. Aphrodisiaca 299, 787, 806, 813, 867. Vrouwelijke stonden, 632. Kraambed, 30, 33, 62, 68, 77, 92, 162, 372, 413, 544, 695, 648, 855, 876. „Voeten en beenen. Lammigheid, 97. Opgezwollene voeten zonder gevoel , 686, 777, „Loomheid, 69, 95, 97, 149, 350, 639, 640. Wermoeijenis en voetziekte, 149, 873. Voet- zweren , 176, 272. Ús, Voor Beesten; Schurft, 155. Magerheid, 284, 409, 692. Wormen 360, 480, 692. Verstopping, 316, 329. Wonden, 110, 155, 206, 321, 562, 587, 753. Doorsteken der neus- scheidewand der buffels, 759, Voedsel uit het plantenrijk. Voor Menxscuenr: Toespijze bij de rijst, 9, 13, 15, 24, 29, 74, 76, 79, 83, 86, 96, 100, 101, 102, 117, 120, 126, 162, 172, 187, 188, 199—201, 208, 217, 242, 246, 273, 277, 278, 286, 294, 303, 315, 323, 324, 340, 341, 370, 372, 373, 381, 384, 386, 397, 398, 399, 411, 414, 431, 434, 440, 448, 482, 484, 488, 491, 494, 495, 503, 507, 510, 513, 544, 579, 604, 605, 619, 634, 643, 648, 649, 659, 661, 663, 664, 668, 673, 675, 682, 687, 690, 693, 696, 702, 722, 723, 742, 750, 756, 758, 768, 776, 780, 786, 787, 791, 793, 795, 796, 803, 812, 816, 817, 819, 824, 829, 833, 836, 846, 847, 849, 850, 854, 866, 867, 877, 896. Groenten, 41, 42, 48, 52, 58, 107, 128, 129, 132-137, 139-142, 144, 150, 154, 155, 162, 167, 179, 185, 197, 200, 217, 220, 302, 308, 319, 320, 397-399, 644, 666, 680, 690, 722, 789, 798, 816, 819, 833, 867, 879. Worte- len, 98, 158, 159, 197, 238, 359-363, 365-369, 407, 444, 504, 539, 645, 648, 665, 673, 690, 718, 829, Stam, 803, 846. Sehil, 809, 838. Sago, 15, 315, 602. Bloemen, 448, 659, 747, 758, 793, 847. Vruchten, 15, 24, 27, 28, 31, 40, 51, 52, 69, 80, 86, 87, 94, 100-102, 115, 120, 128-130, 160, 169, 171, 180, 182-184, 188, 191, 194-196, 198-201, 212, 215, 226-235, 245, 246, 248, 250, 251, 253, 255, 257, 260, 265, 296, 297, 299, 306, 309, 315, 316, 320, 337, 344, 347, 355, 358, 374, 376, 388, 389, 396, 398, 399, 402, 412, 416, 425, 432, 434-438, 448, 479, 488, 491, 492, 495, 497, 498, 501, 505, 507, 509, 522, 527, 531, 532, 538, 549, 555, 567, 576, 607, 619, 633, 643, 644, 650, 651, 654-656, 659-661, 663, 664, 673, 678, 679, 681-683, 688, 689, 693, 696, 697, 700, 705, 710, 713, 715, 720, 722, 747, 758, 765, 771, 781, 787, 800, 810-812, 815, 817, 818, 831, 837, 843, 849, 854, 856, 862, 865, 866, 863, 877, 883-885, 891, 896, 900. Zaden, 208, 217, 218, 220, 312, 338, 342, 448, 465, 466, 485, 488-490, 500, 506, 593, 647, 721, 737, 742, 745, 749, 752, 762, 763, 780, 786, 792, 839, 841, 862, 897. Kerrij, 130, 199, 434-438, 657. Kruiden, 256, 259, 262, 418-420, 434, 460, 657, 667, 668, 673, 676, 684, 727, 878. Azijn, 15, 128, 129, 434, 747. Zuren, 130, 249, 259, 262, 434-438. Suiker, 15, 52, 246, 846. Confituren, 128, 129, 155, 179, 220, 220%, 249, 250, 252, 254, 258, 261, 263, 264, 311, 316, 540, 660, 715, 727. Gebak, 220, 311, 434-438. Sigaren, 134 15, 432, 685, 830. Siri, 54, 225, 806, 813, 875, 902, Palm- wijn, 15, 53, 434-438, 499, 675, 709. Verkoelende dranken, 16, 122, 132, 249, 315, 374, 412, 434-438, 530; 672, 819. Verwarmende dranken en thee, 147, 394, 395, 418-420, 606, 621, 658, 662, 674, 855, 889. Rijpmaken van onrijpe vruchten, 147, 243. Olie, -173,-236, 237, 306, 314, 316, 434-438, 459, 462, 475, 490, 519, 749, 752, 757, 765, 831, 840, 861, 909. …_ Voor Beesten: Bufjels, geiten, paarden , enz., 44, 98, 214, 222-224, 273-275, 279, 284,-286, 287, 291, 292, 329; 339, 424, 429, 432, 718, 736, 769, 906, 908. Varkens, 123, 315. „Vogels, 672. Visschen, 55l. . Zijdéwormen, 185. Coche- nille,. 882-884, AB NB Geur. «Rook, 1, 314, 669, 830. Wortelen, 2.. Bast, 474, Hout, 473, 529, 699, 857. Bladen, 216, 256, 289, 684, 731, Bloemen, 295, 306, 310, 439, 442, 443, 447, 449, 454, 455, 458, 463, 464, 517, 624, 694, 698, 741, 751, 764, 790, 794, 858, 859-861, 887. Vruchten, 228. Zaden, 338. Hout. Door witte mieren, boeboek en koembang minder of niet aangetast. worden, 11, 128, 129, 151, 153, 161, 163, 165, 166, 192, 195, 196, 243, 305, 318, 343, 416, 474, 503; 505,-554, 557, 559, 586, 588, 590, 592, 603, 605, 608, 613, 617, 622, 623, 628, 630, 635, 642, 655, 679, 681, 698, 699, 707, 733, 746, 785, 820, 892. Duurzaam onder de aarde, 554, 601, 670. Bouwhout, 11, 128, 129, 151-153, 161, 163, 165, 166, 170, 174, 191, 192, 195, 219, 243, 246, 299, 305, 314, 317, 318, 330, 342-344, 358, 390, 392, 393, 408, 414, 416, 417, 423, 441, 465, 474, 492, 502, 503, 512, 528, 530, 532, 533, 537, …54l, 543, 545, 546, 550, 557, 559, 570, 574, 575, 580-582, 584, 586, 588, 589-592, 596, 597, 603-605, 607, 608, 613, 614, 616-618, 620, 622, 623, 627-630, 635, 628, 639, 642, 650, 652, 655, 669,.679, 681, 696, 698, 699, 702, 705, 706, ‚ 716%, 733, 738, 745, 748, 754, 758, 765, 773, 778, 785, 788, ‚_792, 822, 831, 845, 853, 862, 868, 880, 892, 897. Bouwriet, 182, 135,-138, 145. Meubelhout, 12, 128, 129, 189, 192, 195, 243, 441, 505, 528, 532, 544, 555, 575, 580, 583, 593, 596, 630, 679, 681, 698, 699, 705, 733, 754, 785, 822, 840, 853, 858, 862. Fijne houtwerken, 12, 128, 129, 195, 440, 441, 461, ‚ 470, 473, 505, 529, 580, 583, 584, 654, 672, 675, 698, 703, ‚ 822, 827, 835, 857, 858. Lansen, blaasroer, enz., 142, 538, 573, 675, 696. Huisgereedschap, 132, 133, 188, 145, 189, 135 ‚315, 434-438, 523, 525, 542, 550, 593, 603, 614, G18, 625, 633, 661, 671, 683, 689, 858, 870. Insectenkistjes, 415, 626. ‚Stelen van werktuigen, molens, ploegen, buffelkarren, enzw 4, 301, 309, 349, 440, 474, 538, 549, 566,-582, 589, 598, 610, „661, 699, 709, 771, 834, 900, 904, 905. Wielen van buffel … karren (kippings),. 163, 298, 474, 505. Buffeljuk, 303, 520, 661, 858. Lijststamper, 10, 440, 526, 538, 549, 580, 651, 696, 697, 788. Riem, 743,” Masten, 298, 554. . Draag- en hefboom (pikkolan), 136, 137. Bruggen en gooten enz. 225, 434, Kano's (praauwen uit éénen stam), 161, 166, 192, 298, 892, 545, 557, 613, 614, 616, 707, 756, 820. Bedoek, 315. Buffelbellen enz., 505, 616. Windwijzer, 588, 616, 629, 880. Bijzonder goed brandhout, 54, 246, 248. Hout om zout te ‚maken, 433, 733, 833. Hout niet tot branden te gebruiken, 247, 475, 549, 600, 626. Kolenbranden, 247 ‚ 356, 556, 604, 659, 775, 779, 782. Weversgereedschap en spinwielen,. 675, 795, 824, 860. ne Huis en toebehooren. Dak (atap), 15, 133, 138, 303, 304, „815, 384, 434-438, 602, 675, 685, 686, 781, 787, 839.. Be- schot, 132, 133, 144, 207, 298, 314, 434-438, 616. Middel tegen de witte mieren, 15. WVoetmatten enz. 132, 141, 387, 434-438. Onderlaag in rijstmagazijnen, 164, 900. Vilecht- werk , matjes, enz., 133, 143, 315, 351, 351%, 379, 434-438, 730, 732, 751, 795, 824, 865, 907. Invatting van vlechtwerk, 70, 82, 301, 323, 518, 564, 756. Toetoengs, inlandsche hoe- den, 351, 35l*, 797. Metselwerk, 802, 807. Huisgereedschap, zie Hout. Waterkruiken, drinkschalen, 124, 205, 434-438, 644, 666, 747. Bezem, 315, 675. Duitenzakken, 434-438, zie ook Vlechtwerk. Kurken, 160, 415. Plantsoen. Levende heiningen, 143, 207, 237, 238, 307, 323, 333, 336, 402, 411, 452, 453, 734, 782, 785, 805, 838, 859, 884. Doode heiningen, 134. Laanboomen, 128, 423, 434-438, 465, 874, Schaduwboomen, 174, 207-211, 323. Sieraadplan- ten, 205, 310, 313, 336, 426-428, 445-447, 449-453, 509, 624, 672, 732, 748, 790, 793, 794, 826, 859, 874, 887. Fraaije bloemen, 215, 266, 295, 307, 426-428, 442, 443, 445-447, 449453, 456, 457, 463, 471, 624, 784, 793, 825, 826. Rivier= kanten te versterken, 136, 886, Verdrijven van wilde varkens, 19, 49, 814. Jagt. Schieten, 283, 784. WVogelvangst, 86, 106, 164, 477, 136 515, 900. Vischvangst, 15, 23, 32, 50, 203, 290, 314, 315, 466, 544, 548, 564, 569, 577, 580, 696, 757, 892-895, 901. Scheepvaart. Kano's, Masten, Riem, zie Hout. Zeilen, 315. Verwstoffen. Rood. Wortels, 206, 866. Hout, 805. Bast, 267, 268, 400, 404, 421, 594, 605, 687. Sappen, 12, 811. Bladen, 243, 741. Blaauw en zwart. Bast, 30, 60, 61, 70, 82, 182, 469, 480, 561, 563, 607, 632, 756, 842. Sappen, 522, 582, 708, 886, 844. Bladen, 118, 527, 772, 842. Vruch- ten, 215. Geel, Wortel, 657. Zaden, 307. Groen. Bast, 350. Schoenensmeer, 453. Polijsten enz. Polijsten , 6-8, 12, 41, 505, 772. Zeep, 55, 62, 128, 129, 171, 246, 297, 304, 400, 641, 646, 654, 672, 679, 681, 802, 803, 823, 892, Touwwerk enz. Touwwerk, 30, 50, 56, 64, 68, 71-73, 76, 94, 121, 133, 144, 164, 174, 221, 300, 322, 326, 328, 334, 354, 371, 375-386, 425, 472, 5Ìl, 565, 692, 715, 716, 724, 783, 833, 852, 881, 900, 901, 904, 905. Garen, 157, 402*, 470, 715, 716. Wol, 470, 475. Tonder, 15, 22, 299, 737. Hars, 706, 728. Lijm, 168, 234, 450. Was, 195, 514, 807, 861. Fakkelen en kaarsen, 247, 418-420, 434, 477, 536, 685, 706, 716%, 728, 761, 831, 861, Lont (talie apie), 127, 434. Pa- pier, 783. Inkt, 215. Pennen, 15. Schoonmaken van ijzer, 249, 252, 254, 259, 262-264, 771. Verpakking en bescherming voor regen, 225, 345, 351, 35l*, 680, 700, 747, 787, 795, 824, 841, 890, 904, 905. Rozenkransen enz., 315, 335. Zwee- pen, 375, 376, 382, 385. Klapbussen, 441. Bijgeloof. 109, 148, 269, 271, 353, 357, 547, 691, 717, 735, 737, 739, 778, 799, 871, 872. id No. _ Pag. 22. 5. staat 126 24. 5. » Bryonia 42. 6. » Assam 44. 6, » convolv. et» "Rxb. 49. 7. » Piper majusculum Br. 52. 11. » Samarae 86. 12. » dji pel dji pel 104. 14. » Cocculus 165. 23. » Neoesia 197. 27. » f@2 intermedia 203. 28. » confinis Reed. _». Poir. 336. 47. » Praptoph. 425. 58. » Peddica 522. 71. » Kitakketan 535. 72, » Cyanitis sylvatica Rwpr. 571. 76. » longifolius 747. 100. _» Musa paradisiaca 747. 100. » bobohkok 747, 101. » pak kean 747. 101. honjee 328. 112, Hemberang 828. 112. » indicus DRUKFEILEN,. lees 125 » » » » » » » » » » » » » » » » Bryonopsis ‚ Assam Convolv. Bl. Chavica majuscula Mio. Embeliae djipel djipel Coeculus , Neesia a. minor confines Poit. Graptoph. Peddiea Kilakketan Adamia cyanea Wir, longifolium Musa paradisiaca L, bobohkoh pakkean honjeh Hamberang indicum vt and de | Hd cn wise: “ár en MEITAIE ee, WOR CANIE LRL AN A BAT RENEE Ao, 1e VE, A, A het wed HS NAD, En EN rbe, ARD PE A zn Bins 8, h De ijt roads Bir is. ü SA eaf ater ET il KOS Bevond 4 KOR nt era cel, Hie KA, Tak re: Ue ON SI re : Bimmer eb irr geageerd fs at 0 leni ikt di: pidarannf ak B re) ad A mad. A hi der afs & JAR Ws Eend, „ojmiassWie Ade: el ri nf ahnell cre | biert r ges sid EEMS, NEE ze IDE, AUK, „eonilne wi ont Wiebe eiadnos sik: , 4 re ' PEA Pets bed Ne eu “edaop y iK hi „tawit: voiterled rrroh Perte oe gudifetigaot ee Erten “--deniflignof srt dherdanioibveing Geld AAW in RE, te if man PK ie | vaansddag | 8 dagebel | ie gaersdum Hd ot gekreresolk «. mitstbai pe Ae. _ New York Botanical Garden Library _ QK98.4.15 H38 / ver h ann 5 Er EE zien br Kh Ee i EE EEn Hd il thin ' N ii ki 1 5} Ùi y} } À sen } H ; Br Mt 5 ib En It Ht tit irbnhr nh nn je Hi Ant dh Ein Halt Hi 3e BR PE HU EHS tl ER HE f it ig? Es hi HA Aike Ek Hea: id ig re hi E ELD Inse Ee EE En ie in Ù EEE rr in Kik in Hiem H En En kl HEIEN Kn He 5 doren Hf HEEE * ij, HEL Lit ir. Kah H Brat ; k hl Hin) EL Hi A Hi On Ù ON i ht Hi Ha Init TN in a i HE i On EE En En hj BE Ki B } He, } Kf ie 88 ii iK Hi a E HOR att it Ì En Aida î tt Hi oi EE En Wi kint 1 Hin, id Ee KE ash Hi En h Hi, HEN i Hi vin hakt Kl EE ik Hint Hi bil in haak HE Ki bps tE bitslt EEG bed add il H En AE ik HE Kd Ahin atd Hl HER je HE E k ble Hedin KE Hihi jk kn KE HE B HEN En HEEE En Wi Hi Ht Ì Hi Ke HE inh EE k zt y Ki ! ie ih He ih i HA KE HERE Hi E ij ; HARE, } ì hi eh Ei ik Hd dh, Ht Hak Hen Hi Biel HIT ih Hi Hi a ï ni i he } 4 HE hi 4 ny Dn 4 Rn Kele Dn ï Hi ï HE an HE DE HE R} bi Blrhnginisd Hrinstaiedeht KEA 144 HL ie Ht ii Hb: HEN En sE eRp i B ï u ERE i in Ke On gi stahihd BEEN Dn A On a Ee in Ei Lu ht RHO) Hi, hid 7 1 KE }, KEEN hsl ij Tin 044100 mj Ht eh EN EEE Pat ERE Ì HRA KE KE ER bd HR 5 Hi HE Hb HOREN kl En EN B B B Kd RE sat WAE PEEL E, AER En hijr HERH IEEREARER AEEA AA Hi atd HhAH KEE En ki DN MO HRE MERMD , Hr BEHEE ut En ik EN sE He Et ik bat Oet) EE RR TEER Hi ii HE BEER BE Hat Een EE CEO HERA EEL HEEM H Hd nen bin Wij Hi HE at Ht ki ets del Kiala ls zi id Hi HE 7 Li Hent 8 Hi: EN HT bi ï H KH En N i B an Hd Kite HE AMEN NE | KE ' Hen zine Bi HN Et Hilster ALAS en Hat staehstein dst B KEE zt H ie ie HE EE 5 À h Rn sh HEM Hs Et | b En En ú Ene E EN rt nt zi He , EE f En EN 8 erheen, hief BE ï Hi f Hd Hhbe B Hú / 4 in 8 A Han if Gn a REN EE en vihgishe Ted} ie it Hin 1 aak nt Eea HAR Hitt hat) Kn k Ë 7 En zet het OEE En in Ki dln eh Le En El et NE HN En A Ei ii hi hj hj nn ih En i ke Kg et ij a HE ii it On hi Telde Hi HARDERE je Hit hl HRE en nn is gi u KE un sE pi Hin H Hi HEEE en En Sn \ hal En | EEn Bi Eben Ht Kit RH rain dh; Hb en hi | HAns En Ki KEE nn Hij Hai teh ú ie Nn nh: ; ih! lite Hij: En NN iin î jh LIE HH ej Hide En É ete tol u Jit a Hats HEEN Hit He GARE EEn Hi 1 HE Hah DE Hidari hatin La nt EE nd k 5} on HE heheh } NE EGER tE HEE k EEEN EEE Nt! HE Hi HH: | ids aal hath BENE Meint HEt Ein ne Ì Hi } EL EE Dn B K Nn HE Hi BEESTEN GE End ek En ki a Ki HE tn EE | HEE: Ù RE zi ze HEELAL ARE I k En Hi hak ki f KA bh ï ) orhdenl ij HEE Ki ij ait HIE HE i ih ehhh Heit atd sh A Ki ii Hi u H Kf | HE DE ORHOEMEEEEEEEEAAA EEAROS Ei SEON BOHR Hie RER i en E En On Dn in HE KAREHER HE KEE BERNARD SEIKE ahaghie hhh IEDEREEN AEEA ELO EAODDEE be MEE HAMO FLDA Hind se EN KEE hen Veha i Hit k Kik BRR Boer HE nii ï HAREN BEER Ht } vl ik hen nl bes En EE Dn EE A | | Hi Ha h An gt htt Kn EN di En Hen Aaah Ht zj HEERE HERE Nl SE ie EE En ; HE: AN ED | En Bi: Ee hik En eb HOE Ht ni h HER AEEA L id Lj H Heh ; U rb vh EEE 8 Hi B Ereha ED Sn HE Hi Hit gi Rt Átid Hin Hi BER hgirht: ELL ui Kn 1e t ij ï ej hk id GRE Hit in nh REEN Nn hin EEE ai EE EE AE En RE Ke 5 \ ì ni 7} { He En nn hint HEE hid HE HE HE AEH EN HLH Gi ij Fabien Ea He rt HEE il ER Nn