Abraham Lincoln

=zp tp en leïen=

DOOR

HENRY BEETS

GRAND RAPIDS MICH. J909 J. B. HULST B. SEVENSMA

^eji-f^ n^?.t.7

-puT^^^

AA ^U^

ABRAHAM LINCOLN, ZIJN TIJD EN LEVEN.

Digitized by the Internet Archive

in 2010 with funding from

State of Indiana through the Indiana State Library

http://www.archive.org/details/abrahamlincolnziOObeet

Copyright 1906, by Francis D. Tandy Compagny.

ABRAHAM LINCOLN ZESTIENDE PRESIDENT DER VEREENIGDE STATEN.

Abraham Lincoln

=zijii tijd m ]Mm=

HENRY BEETS

GRAND RAPIDS MICH. (909 J. B. HULST B. SEVENSMA

EEN WOORD VOORAF.

Het werk, dat hierbij den lezer wordt aangeboden, werd in hoofdzaak geschreven in de snipperuren van het laatste winter- seizoen. Het is bedoeld als een „companion volume" van ons „Leven van President Mc. Kinley", dat in 1901 bij den heer Holkeboer te Holland, Michigan, het licht zag.

Het huidig onderwerp trok aan, ja, het bezielde. Reeds vroeger achtten wij Lincoln hoog als een van de beste, edelste en meest wijze zonen onzer groote Republiek, een man met recht genaamd : 4e eerste, groote, ware Amerikaan.

Maar onder het schrijven leerden wij hem des te beter waar- cleeren als een volksman in den besten zin van het woord, een •eerlijk man als slechts weinigen, een eenvoudig man, een ver- standig man, altijd nederig en liefhebbend, en vanwege zijn zedelijken moed een van de grootste helden der menschheid, in de verheven beteekenis dier uitdrukking.

Het doel was om hem te teekenen in het raam van zijn tijd en vooral om ons HoUandsch volk een meer helderen kijk te geven op de historie onzer Amerikaansche natie, die voor zoo- velen nog als een gesloten boek is.

Daarom geven we telkens kijkjes niet alleen op het gebied van de staatkundige geschiedenis, maar ook op het terrein van het dagelijksch leven, en op dat van het eigenaardige godsdienstige leven, zooals het gevonden wordt onder het gewone volk.

En wij hebben getracht om overal de hand des Heeren op te- merken in de historie van Lincoln, gelijk hij zelf meer dan eens het bestier des Allerhoogsten in zijn zoo wonderlijk leven gewaar w^erd.

Wij hebben gebruik gemaakt van de beste bronnen over het leven en streven van onzen held. Met name de standaardwerken van Nicolaj^ en Hay en Miss Tarbell, en het uitnemend werk van Noah Brooks.

Wij vertrouwen dat ons werk in een leemte voorziet in de historische literatuur in de Nederlandsche taal. Zoover wij ont- dekten is het eenig populair boek over president Lincoln een werkje voor jongelieden, dat echter zoo romantisch is opgesmukt dat de geschiedkundige waarheid er onder lijdt in bedenkelijke mate-

Wij bedoelen het werkje van Zwart.

Als aanhangsel geven we de namen van onze jongelingen en mannen van Hollandschen bloede, die vanuit den staat Michigan en lowa zich aansloten bij het leger der Unie gedurende den groeten Burger-oorlog. Zeer spijt het ons, dat we niet in staat zijn deze lijsten volledig te maken. Natuurlijk dat, met name New York en New Jersey, vele krijgers leverden van den Hollandschen stam.

En sommigen hunner, zooals b.v. generaal Sickels, klommen op tot hoogen rang. Maar het was eenvoudig ondoenlijk om hunne namen te verzamelen, daarom beperkten we ons tot hen die in het midden der negentiende eeuw ziek in Michigan en lowa vestigden en hoewel nog slechts kort in hun nieuw vader- land, reeds zoo vroeg en in zulke groote getale bewezen dat ze Amerika hartelijk beminden en goed en bloed veil hadden voor het behoud der Unie en de bevrijding der slaven.

De G-od der natieën, onzer Vaderen God, doe ook dit werkje gedijen tot eer Zijns Naams en tot heil van land en volk.

HENRY BEETS. Grand Rainds, Micli , 7 April 1909.

ifi^AMVoj.

HOOFDSTUK I. Een kind van kleine luyden.

Die, van een afkomst kleyn, klimt tot een grooten staet, Veel meer te achten is, als die van aenbeginne Sich op syn ouders roem, of afkomst groot, verlaot, Want, 't geen een ander erft hy selver moet gewinnen. Casper van Baekle.

Het waren maar donkere dagen en dure tijden voor de jeug- dige Republiek der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, die eerste l^wart eeuw na het verkrijgen harer onafiiankelijkheid, den derden September 1783.

Het Statenverband was in liet eerst zeer los. „Wij zijn", zeide Washington, „vandaag één natie en morgen dertien". De oude ellende der Zeven Provinciën met hare soevereine gewesten! In Nieuw Engeland weigerde men belasting te betalen en Shay's rebellie werd slechts met moeite gedempt.

Ook na het aanvaarden van de nieuwe Constitutie, die in 1789 in werking kwam, was de staatkundige positie zeer netelig. De Bondsschatkist was ledig en het land had geen crediet. De Indianen waren vijandig binnen het eigen grondgebied en daarbuiten namen de zeeroovers van Noord-Afrika schip na schip, zoodat menig

8

Amerikaansch zeeman smachtte in Algerijnsche kerkerholen. Spanje verbood de vrije vaart op de Mississippirivier en het hoogmoedig Albion had zich nog niet verwaardigd om een ver- tegenwoordiger naar de nieuwe Republiek te zenden.

In westelijk Pennsylvania waren velen oproerig, wegens taxatie van sterken drank en allerwegen leed het geheel door zelf- zuchtig particularisme.

Toen John Adams in 1797 Washington opvolgde als president was er groot gevaar dat een opstand zou losbreken, wegens sympathie met het revolutionaire Frankrijk, en gevaar van oorlog met dat rijk daarenboven.

Gedurende Jeffersons presidentschap, van 1801 tot 1809, leed het Amerikaansche volk zeer, als een indirect gevolg van de worste- ling tusschen Engeland en Napoleon. Britsche schepen hielden de Amerikaansche aan en ontnamen hen vele zeelieden, onder het voorwendsel dat zij Engelsche onderdanen waren.

Om eenigzins vrede te bewaren met Engeland nam het Con- gres de „Embargo wet" aan, die de Amerikaansche schepen ver- bood om onze havens te verlaten, waardoor handel en scheepvaart natuurlijk tot stilstand kwam.

Zóó groot was de malaise en de armoede in vele steden en dorpen der nieuwe Republiek dat vele huisgezinnen begeerig het oog sloegen naar het westen van het gemeenschappelijk grond- gebied, over de Allegheny Bergen.

Het groote breede Westen, met zijn lachende heuvelen, zijn vruchtbare landouwen, zijn machtige rivieren en ontelbare stroom- pjes ; het veelzins onbekende, geheimzinnig Westen, met zijn overvloed van hout en visch en wild en alles wat noodig was om gemakkelijk in de dringendste behoeften van het leven te voorzien.

Velen uit Virginië en Pennsylvania begaven zich naar de landstreek die thans Kentucky heet. In 1769 was de beroemde pionier Daniël Boone hier het eerst gekomen en in 1783 begon de groote trek der blanken naar dit gewest. Vergeefs was het

dat de Indiaan weerstand bood en het land maakte tot wat Kentucky beteekent: „bloedige grond." De stroom der land- verhuizing was niet te keeren en reeds in 1792 werd Kentucky als staat in de Unie opgenomen, de vijftiende in de rij der Amerikaansche Staten.

Onder hen die Boone waren gevolgd in Kentucky behoorde een zekeren Abraham Lincoln, die 400 akkers vruchtbaren grond opnam in het hartje van de landstreek, niet ver van waar thans de groote stad Louisville ligt.

Hij was een loot van een Engelschen stam waarvan sommigen in Nieuw Engeland zich hadden neergezet, en anderen, zijn eigen onmiddelijke voorvaders, in Virginië. Hij was een stoer man, een echt pionier. Niet lang echter mocht hij voort- gaan zich een tehuis te kerven uit de wildernis. Want reeds in het tweede jaar na zijn aankomst, toen hij met zijn zoontje Thomas bezig was in het veld, sloop een bloeddorstig roodhuid tot in zijne nabijheid en velde hem verraderlijk terneer. Juist was de Indiaan gereed om met den kleinen Tho- mas op zijne schouders weg te snellen, toen een van de oudste kinderen van Abraham Lincoln den euveldader bemerkte, naar het blokhuis snelde om een geweer, en hem daarmee ten doode trof. Die kleine Thomas, toen slechts zes jaren oud, werd later de vader van het beroemde onderwerp van deze schets : Abraham Lincoln. In betrekkelijke armoede werd Thomas Lincoln opge- bracht. Zijne moeder was niet in staat de vruchtbare 400 akkers, de oorspronkelijke heemstede, te bewaren. Hare kinderen moesten voor haar worstelen om het dagelijksch brood. Er waren toen geene scholen in Kentucky, tenminste geen scholen dien kostelijken naam waard. Het lezen en schrijven was voor velen eene onbekende kunst, en dientengevolge groeide Thomas Lincoln op in het harde, ruwe leven der frontieren, in onkunde en armoede, als een der „kleijne luijden" der arme blanken van Kentucky. Thomas Lincoln wies voorspoedig op naar het lichaam. Hij was lang, welgebouwd, sterkgespierd, vaardig met het geweer, een goed

10

jager, en betrekkelijk zachtmoedig van karakter, ofschoon hij, als hij geplaagd werd en gesard, kon strijden als een verwoede leeuw. Hij was welbegaafd wat spraakvermogen betreft en wist op zeer onderhoudende manier allerlei vertellingen en anecdoten op te disschen als uit een onuitputtelijken schat, en meer dan eens was hij het middelpunt van een schare jongen en ouden, die als aan zijne lippen hing, bij zijn vertellen. Doch, het spijt ons zulks te moeten zeggen, Thomas Lincoln had meer voorliefde tot dergelijken lichten arbeid met de tong, dan tot zwaar werk met zijne gespierde armen. Misschien had het klimaat er invloed op. Zeker is het, dat het verkrijgen van de noodige levensbehoeften weinig moeite eischte door overvloed van wild, dat niet alleen het lichaam spijzigde met vleesch, maar ook dekte met zijne pelzen. In elk geval, Thomas Lincoln had den naam van ietwat lui te zijn, en het schijnt dat zijne leerjaren, door- gebracht met het timmermansambacht te leeren, hem geen grooten meester hebben gemaakt in het edele vak, dat hij het zijne noemde. Wat aan de leerjaren als timmerman ook ontbrak, in één opzicht boden zij hem eene groote schat, daar hij in 1805 of 1806, toen hij bij Joseph Hanks in EUzabethtown in de leer was, bekend werd met diens schoone nicht, Nancy Hanks, die hij huwde op den 12den Juni 1806. Jesse Head, een diaken van de Methodist Episcopaalsche Kerk vereenigde Thoma& Lincoln en Nancy Hanks in het huwelijk.

Nancy was destijds een schoone jonge vrouw van 23 jaren, gemiddeld van statuur, met schoone, donkere oogen. Zij had een degelijk karakter en was een groote liefliebster van lezen, die boek na boek als het ware verslond, en daardoor uitmuntte in wetenschap, boven velen van haar plaatsgenooten. Zij was eene vrouw die God vreesde en in des Heeren wegen trachtte te wandelen. Zij, zoowel als haar echtgenoot, waren belijdende leden van de Baptisten kerk. Dominé Elkin, die destijds rond- reizend leeraar was in die streken, predikte van tijd tot tijd voor hen en de andere nederzetters. Hun tempel was de tempel

11

der natuur, daar kerkgebouwen toen zoo goed als onbekend waren in Kentucky.

Ook Nancy Hanks behoorde tot de „kleyne luyden". Als Bunyan's huisvrouw zijner Jeugd, kon zij haar man weinig anders medebrengen dan een deugdzaam gemoed, een liefhebbend hart, eene goede reputatie en enkele kostbare boeken, waaronder haren Bijbel allereerst, en Bunyan's Pelgrimsreize ; daarnevens Esopus leerrijke fabelen, en misschien enkele andere boekjes bovendien.

Thomas Lincoln voerde zijne jeugdige huisvrouw allereerst naar eene kleine loggen woning in het gehucht Elizabethtown, misschien hopende dat hij door timmerwerk zijn huisgezin kon mainteneeren.

In die nederige woning werd hun eerste kind. Sarah, geboren. Er was echter niet genoeg werk in Elizabethtown en omstreken, of misschien werd de arbeid niet betaald gelijk het behoorde, in elk geval, twee jaren na zijn huwelijk begaf hij zich met vrouw en kind naar eene kleine boerderij, enkele mijlen van Elizabeth- town en drie mijlen van Hodgenville, aan een der takken van de Nolen Creek, thans Hardin County in 't hartje A^an Kentucky. Wij zullen hopen dat hij in staat was om met Borger te zeggen : „Een morgen gronds, een kleine woning, „Verheerlijkt door de liefde en trouw, „Was mij en mijner brave vrouw „De lusthof van den rijksten koning".

Maar naar onze wijze van zien verkeerden Lincoln en zijne vrouw maar in zeer povere omstandigheden. Denk eens aan hun wo- ninkje. Het was een gebouwtje van misschien 16 bij 12 voet, een blokhuis van ruwe loggen, de ruimte tusschen de maar schaars behouwen loggen aangevuld met boomschors en modder. Het dak liet zoowel zonneschijn als regen door; de deur was vol kieren en spleten, en er was slechts één enkel venster van misschien drie voet hoog en twee vost breed. Dat was het weinig aanlok- kend uitwendige van de schamele woning, waarin een der grootste- mannen uit de Amerikaan sche geschiedenis zou geboren worden.

12

En het binnenste van het blokhuis was niet veel aantrekke- lijker dan het buitenste. De bedstede in een der hoeken, was -gevormd door twee planken tusschen de loggen in gestoken, zoo dat één poot kon dienen om de beide uiteinden der planken tot steun te dienen en heel de bedstede te schragen. Op deze plan- ken en dwarsleggers was eene zak, met drooge bladeren gevuld, •die tot matras diende, en op dat primitief matras waren slechts gelooide dierenhuiden, die dienden tot dekens.

De stoelen waren een stuk boomstam rustende op drie pooten en zonder ruggen ; de tafel was een langer stuk boomstam met vier ruwe pooten daaronder. Het huisraad bestond uit enkele blikken schotels, kannen en eenige kopjes. Bij de haardstede hing of stond een pannekoekspan, die zoo wat diende voor het braden van alles wat te braden viel, en het meeste was wild-braad. Koffie en thee waren schier onbekende artikelen. Men fabriceerde hare plaatsvervangsters uit graan en planten. Een tafelkleed was onbekende weelde ; zelfs lezen wij bij de boedel- beschrijving van geen vorken of lepels. Misschien dienden de messen bij den maaltijd voor alles en alles.

De vloer was van hardgestampte klei; heel het inwendige predikte armoede, bittere armoede. En de „morgen gronds", die deze schamele woning omringde, was grootendeels nog eene steen- achtige heuvelzijde zonder eenige aantrekkelijkheid, behalve een fontein aan den voet des heuvels, naar welke de boerderij genaamd werd „Rocky Spring Farm". Onze lezers moeten niet te groote gedachte hebben van dat woord „boerderij". Zij bestond ^ootendeels uit een paar schapen en geiten, enkele scherp gerugde varkens en een of twee koeien; dat was zoo wat heel de veestapel van Thomas Lincoln. Een paard bezat hij niet, zelfs geen ossen om een ruwen pionierswagen te trekken. Wat hij het zijne kon noemen boven velen, waren eenige timmermans- gereedschappen en die nog niet eens van de beste soort. Heel de bouwgrond bestond misschien uit één of twee akkers, die wat tabak opleverden en slechts enkele groenten, zoo dat zelfs aard-

De hut -waarin Lincoln geboren werd. Hoofdst. I.

13

appelen een weeldeaitikel waren en er slechts tarwe werd geteeld om het huisgezin te voorzien van een koek als hoofdge- recht op Zondag. Het Indiaansche koren of maize, met de hand gestampt of door een handmolentje gemalen, was de hoofdschotel van bijna eiken maaltijd. Natuurlijk dat de kleedij zeer primitief was en meest bestond uit eigen gemaakt linnen en katoenen weefsel, terwijl de dierenhuiden dienden tot mantels voor de vrouwen en tot broeken en kielen voor de mannen. In zulk een levenskring was het dat Abraham Lincoln werd geboren op twaalf Februari 1809, een kind inderdaad van „kleine luyden"..

HOOFDSTUK IL

Ai vroeg in de schooi des lijdens.

Hoe zalig, als de jongenskiel Nog om de schouders glijdt!

Dan is het hemel in de ziel, En alles even blijd'.

ITÖLTY.

Het jaar 1809 zou beroemd worden als het geboortejaar van vele mannen en vrouwen van betcekenis.

In Januari van 1809 werd Poe geboren, de welbekende dichter In Februari de beroemde natuurkundige, Charles Darwin. In Maart de dichteres, Mrs. Browning, in Augustus de beroemde Lord Tennyson en de bekende Oliver Wendel Holmes. In Sep- tember van datzelfde jaar aanschouwde William Ewart G-ladstone, die als Christen-staatsman overwelkelijken roem zou behalen, het levenslicht. Ook Horatius Bonar, Mendelsohn en Chopin waren kinderen van 1809. Maar wie der stervelingen aan de wieg dezer beroemdheden hunne grootheid had voorspeld, zeker had niemand dit gedaan, of durven doen, in betrekking tot Abraham Lincoln. Het arme pionierskind had zelfs geen wieg om in

15

te sluimeren. Het schoone vers van Nicolaas Beets was dan ook niet op hem toepasselijk:

„Wat slaapt het zacht, op 't blauwsatijnen kussen, 't Onschuldig kind in 't derde levensjaar !

Hoe geestig dringt zich 't poezel handje tusschen 't Azuur der zijde en 't goud van 't vochtig haar :

Wat schuilt er glad een voorhoofdje in die lokken ; Hoe kleurt de slaap die wangen gloeiend rood, En heeft, als hij het mondje half ontsloot,

De kleine lip ten glimlach opgetrokken !"

En nog minder paste Hölty's vers, dat we hier boven schreven, op de jeugd van dezen toekomstigen President toepasselijk. Zijn jeugd beschreef hij later als „the short and simple annals of the poor".

En wel mogen wij zeggen dat hij reeds vroeg werd gebracht in de school van het lijden. Velerlei omstandigheden droegen daar toe bij. Daar waren allereeist de ontberingen van het frontier's leven, ontberingen zoo talrijk dat het moeielijk is ons die thans voor te stellen. Er was schier geene medische hulp voor de krankheden, geen goede verzorging voor de ouden van dagen. Medicijnen \varen zeldzaam en duur. Geld was bijna niet in omloop en menig kind der wouden groeide op tot mannelijken leeftijd eer een stuk geld werd gezien. De toestand van de schamele woning, zooals boven beschreven, voegde menigmalen aan de ellende toe, vooral in den winter en in een regenachtig getij. Daarbij kwam de welbekende luiheid van Thomas Lincoln. Hij had meer genot in het vertellen van geschiedenissen dan in eerlijken arbeid en verwaarloosde huis en hof.

De moeder van Lincoln ging spoedig gebukt onder haar huise- lijk leed en grievende teleurstelling. De smart ploegde vorens op haar voorhoofd en boog vroegtijdig hare jeugdige gestalte. Meer dan eens zag zij zich genoodzaakt om zelve het geweer

16

te nemen en het woud te doorkruisen om beer of hert terneer te schieten voor voedsel. Niet alleen was haar taak het gevelde dier naar hare schamele woning te sleepen, maar zij moest het ook slachten en koken. Zij was gedwongen om de huiden der herten te bereiden en tot kleedingstukken voor man en kinderen te fatsoeneeren. Lincoln bezat dan ook in de eerste jaren niet in letterlijken zin een „jongenskiel die om de schouders glijdt".

Op zijn hoofd was jaren laag geen beter deksel dan de huid van een raccoon met de breede staart naar achteren, als een soort versiersel. Barrevoets te gaan, zelfs in het koudste jaar- getij, was meer dan eens noodzakelijk, en het beste wat moeder Lincoln voor haar kinderen kon maken was een soort sokken, van dierenhuiden. Des avonds was er in de schamele woning: geen beter licht, dan wat het vuur in den haard verspreidde.

Toen Abraham Lincoln vier jaren oud was, wist zijn vader zicli op de een of andere manier een betere boerderij te verschaften, gelegen aan Knob Creek. Twee honderd vruchtbare akkers noemde- hij de zijne, en een beter huis werd hun tot woning. Maar Thomas Lincoln had geen lust om de vlijtige hand te leggen aan deze akkers, en verbouwde slechts genoeg om zijn huis- gezin te voorzien van een weinig meel en een weinig melk, en eer de kleine Abraham zeven jaren oud was, was zijn vader ge- noodzaakt om de veelbelovende plaats aan anderen over te doen.

Al wat hij voor zijne rechten kreeg bestond uit 20 dollars. in contant geld en tien vaten whisky. Met de vaten en heel zijne bezittmgen begaf Thomas Lincoln zich op een eigen ge- maakte platgeboomde boot naar Indiana. Maar toen zijne primi- tief vaartuig kwam aan de plaats waar het riviertje, dat hij bevoer, zich uitstort in de groote Ohio Kivier, vermeesterde de- sterke stroom het lompe vaartuig, en Thomas Lincoln kwam met last en vracht in het schuimende water terecht. Gelukkig, waren er enkele lieden aan den oever die Thomas Lincoln en een gedeelte van zijne goederen wisten op te visschen, en de man vervolgde zijnen tocht op de Ohio Rivier tot aan Thompson's.

17

Feny. Daar huurde hij een ossenwagen, laadde er zijne goede- ren op en ging noordwaarts door de wildernis tot dat hij ein- delijk, na eene moeielijke reis, een plaats in Spencer County (zuidelijk Indiana), vond, die hij uitkoos als zijne nieuwe wo- ning. Spoedig daarna begaf hij zich naar zijn huis te Kentucky, waar moeder en kinderen met nieuwsgierigheid zijn komst ver- beidden.

De kleine Abraham en zijne zuster hadden in de laatste weken wat ter school gegaan bij een zekeren Zacherias Riney, een Roomsch Katholiek, en later bij diens opvolger, Caleb Hazel.

De kinderen begonnen op veelbelovende wijze te leeren, daarin vlijtig geholpen door vrouw Lincoln. Maar, helaas, nu kwam ook aan dat weinig en gebrekkig schoolonderwijs een einde, om in het hartje van Indiana, ver van school en kerk, opnieuw de worstehng met de wildernis aan te vangen.

De laatste herinnering, die Lincoln als kind en man het langst bij bleef, was dat zijne goede moeder vóór hun vertrek naar Indiana hem mede nam naar de kleine grafterp, die het stoffelijk overschot bedekte van Abrahams jonger en eenigst broertje, dat reeds op den leeftijd van twee jaren bezweken was door de ontberingen van het pioniersleven. De tranen en gebe- den der diepgeschokte, zielsbedroefde moeder maakten zulken diepen indruk op het jongske, dat op zijne knieën aan hare zijde lag geknield, dat hij later telkens en telkens daarvan gewag maakte.

Maar was hij als knaap in Kentucky reeds in de lijdensschool, de eerste jaren der nederzetting in Indiana waren niet minder moeizaam en pijnlijk.

Toen Thomas Lincoln met vrouw en kroost de door hem uit- gekozen plaats bereikte, kampeerde men eerst nacht en dag in de open lucht. Daarna bouwde hij een kamphuis van wat dunne planken en boomschors, waarvan de kieren met klei werden aangevuld. Thomas Lincobi had geen ijver genoeg om de primi- tieve woning aan alle zijden dicht te maken want één der vier zijden was open, gelijk de beschutting, die aan het vee in het

2

18

Westen wordt geschonken, ten dage van regen en wind. Die opening werd eenigzins toegemaakt door dierenhuiden, maar de beschutting was zeer onvolkomen, als die van een zigeunertent. En in zulk een stulp, den naam van hut niet waardig, werd niet alleen de zomer doorgebracht, maar zelfs de winter, met al de guurheid, de stormvlagen en sneeuw er van.

Naar het uitwendige was de toestand in het eerst ellendig. In 1816 kwamen de Lincolns in Indiana aan, en nog altijd gevoelde heel het land de naweeën van den oorlog met Engeland, den oorlog van 1812.

In het Oosten fabriceerden de nij verheidsinrichtingen weinig, en geld tot importeeren van goederen was schier niet in omloop. Zelfs zaken, die thans zoo goed als niets kosten, waren schier niet voorhanden. Doornen verrichtten het werk van spelden, stukjes kurk of been dienden als knoopen ; korsten van brood namen de plaats van koffie in, en gedroogde bladeren van zekere groenten dienden als thee.

Vervoer van handelsartikelen uit het Westen naar het Oosten der Unie was zoo goed als onbekend, daar destijds geenstoom- booten de wateren der Westersche rivieren doorploegden. Het Eriemeer zag het eerste stoomschip niet vroeger dan in 1818.

De kleine Abraham werd reeds dadelijk door zijn vader aan den arbeid gezet. Met zijn wat oudere zuster moest hij geregeld water halen, ruim één Engelsche mijl van het kamp dat woning heette. Door modder en sneeuw, bij regen en zonneschijn, zag men de arme kinderen barrevoets het lange en modderige pad bewandelen.

In het jaar 1817 verzamelde Thomas Lincoln genoeg energie om een blokhuis te bouwen, en zijn zoontje moest hem ook daarin ter hulpe wezen. Dat het harde arbeid was met al die zware loggen, is gemakkelijk te begrijpen. Het schoolgaan was in die eerste jaren een onmogelijkheid. Van kerkgaan kwam al bitter weinig. Onderwijs in den godsdienst, door Gods knechten, had evenmin plaats. Zoo al een prediker in Spencer County

19

kwam was het slechts voor korten tijd, als doortrekkend leeraar.

Thomas Lincoln, ofschoon hij den kleinen Abraham beminde in zijn hart, behandelde hem menigmaal ruw met hand en tong, zoodat de kleine knaap meer dan eens bitter schreide vanwege de behandeling van zijn vader. Slechts ééne ster schitterde er aan Abrahams hemel te midden van al de nachtelijke duisternis van ontbering en lijden, en die ster was zijne lieve moeder. Met wat zorge verzorgde zij haar knaapje en dochtertje! Met wat liefde zette zij hem op haren schoot en streek hare ver- magerde handen door het dikke, zwarte haar op het hoofd van haar jongske. Met wat liefde keek haar donker en treurig oog in de donkere en droomachtige kijkers van haren kleinen Abraham. Hoe smartte het haar dat op zijn jeugdig gelaat reeds dezelfde lijnen van smart stonden gedrukt, die haar eigen aangezicht zoo ontijdig ontsierden.

Vrouw Lincoln bad veel met hare kinderen en wees hen me- nigmaal op het Vaderhuis dat daar boven is. Zij onderrichtte hen gedurig uit Gods Woord en vertelde hen uit Bunyan's Pelgrims- reize ; zij moedigde aan hen in het leeren lezen en schrijven, ook al waren de leesboeken weinig en geen beter leien voorhanden dan dunne plankjes, waarop 's avonds met houtskool werd ge- schreven bij het flikkerend en onzeker licht van den haard.

Zij vertrooste haren „Abe" wanneer hij ruw werd behandeld door zijnen vader. Zij heelde zijne wonden en onderwees zijne handen. De kleine knaap waardeerde reeds toen wat zijne moeder voor hem was en deed, en later sprak hij meer dan eens met tranen in zijne oogen: „Al wat ik heb en ben, dat heb ik te danken aan mijn engel van een moeder!"

Maar, * helaas, al spoedig zou ook deze ééne blinkende ster verdwijnen in duisternis. Abraham's moeder werd krank in den herfst van 1818. De gevreesde „melkziekte", een soort vliegende tering, maakte zich meester van de arme vrouw, en binnen een week rustte zij van haren arbeid op aarde. Eer Nancy Hanks

20

henen ging naar een betere wereld, plaatste zij hare bevende hand op Abraham's donker hoofd en sprak hem aan. „Abe, wees goed voor uw vader en uwe zuster; weest goed voor elkander, bid ik u. Ik heb getracht om u te onderwijzen om alzoo te doen. Abraham, ik hoop dat gij zult leven en uwe moeder gedenken, en uw volk liefhebben en vergeet niet om tot God te bidden!" En toen stierf zij zacht en kalm. Voorwaar, het sterfbed eener christinne !

Eene ruwe houten kist was hare laatste woning. Haar man dolf haar graf. Geen gebed werd opgezonden boven de groeve der vertering, want er was geen leeraar in die streken.

Smart vermeesterde het hart van Thomas die, helaas te laat, begon te beseffen wat een kostelijk juweel hij had bezeten in zijne Nancy. Dikke tranen biggelden over de wangen van de kleine elfjarige Sarah. Maar wie bovenal treurde was het negenjarige knaapje, dat het meeste had verloren in de dierbare moeder, en telkens, en telkens, in den kouden winter die volgde, ging het kind naar den kleinen heuvel waar moeder lag begraven, en schreide tranen zoo bit- ter, en zoo treurig als nimmer te voren. En meer dan eens op kin- derlijke wijze tot God roepende om ontferming, betoonde hij dat moeders lessen niet te vergeefs waren vernomen. ^Vaarlijk, waar- lijk, het kon gezegd worden : boven duizend andere kinderen was Lincoln reeds vroeg in de school des lijdens.

Gij kinderen, die dit leest, die overvloed bezit van alles wat uw hart begeert, waardeert het toch. Waardeert het ouders die uw kroost bemint, en meer kunt geven aan uwe kinderen op één dag, dan Lincoln's ouders hem konden geven in een week.

HOOFDSTUK III.

Een pioniersjongen in Indiania^s achterheek.

Gij, zult gij nooit als stugge of woeste knaap Hen grieven die u 't leven, alles gaven?

Als jongling aan geen hartstocht u verslaven Die u de deugd zou rooven met den slaap V

Nooit schandlijk vuur in stinkend water blusschen? Gods wetten nooit verloochnen in uw hart?

NicoLAAs Beets.

Het was Ten Kate die in zijn schoon dichtstuk : ,,De kleine Savoyaart" zoo roerend zong :

„Wat zult gij, halve wees ! als niet de hand des Heeren U door de wereld leidt? Heur wegen zijn zoo ruw . . ."

jonge Lincoln mocht ervaren dat zijne vrome moeder hem niet te vergeefs aan den Heere had toevertrouwd en dat zijne «igene kindergebeden gehoord werden door Hem, Die zelfs luistert naar het geschreeuw der jonge raven. Al ging het menigmalen door donkere dalen, het pad leidde toch langzamerhand naar boven op maatschappelijk terrein.

Het eerste wat de geschiedenis van hem mededeelt in de dagen na moeders overlijden, was dat het knaapje een briefje schreef naar Ds. Elkin, den Baptisten leeraar van Kentuckj^, met het

22

verzoek om over te komen en een lijkrede te houden op het graf der onvergetelijke dierbare, wier stof rustte op den heuvel achter Thomas Lincolns blokhuis.

Nauw was het voorjaar in het land en de wegen eenigzins- begaanbaar of de trouwe zielenherder kwam te paard aan bijt het klaaghuis. Haastig en met een verheugd hart ging de kleine Abraham langs heg en steg, om de nederz etters in den geheelen omtrek te vertellen dat er den volgenden dag predikdienst zou zijn bij zijn moeders graf.

Reeds vroeg op den bestelden dag kwamen de pioniers-f amiUes. opdagen, uit alle richtingen van het boschveld.

Een predikbeurt in die dagen was een groot feest, waarnaar veriangend en met een heilbegeerig hart werd uitgezien.

Hoeveel anders dan thans, nu velen walgen van het Evangelie-

manna

Ongeveer twee honderd mannen, vrouwen en kinderen zetten zich neder op omgehouwen of omgevallen boomstompen, en ruwe banken.

De prediker kwam uit de ruwe hut, geleid door Thomas Lincoln en zijne kinderen en een weesjongen, die destijds bij de Lincolns inwoonde, de latere metgezel van Abrahams jongelings- jaren. Dennis Hanks.

Bezielend sprak de eenvoudige prediker. Hij had Nancy Hanks zoo lang gekend en haar lijden en strijden zoo telkens gade- geslagen.

Hare ruste in het Vaderhuis daarboven werd geschetst en jong en oud opgewekt om toch haar na te volgen in het zoeken der dmgen die boven zijn, waar Christus is aan de Rechterhand Gods^

Menig oog werd een bron van tranen en vooral op den armen halven wees, die het meeste had verloren in de dierbare moeder,, maakte het gesprokene een indruk die nimmer uitgewischt werd.

Zoo menig woord Gods aan de groeve der vertering is tot zegen. AVelgelukzalig die aan alle wateren zaait, zegt de groote- profeet-dichter van oude dagen.

23

Doch niet alleen het gesprokene Woord oefende een invloed ten goede uit op den armen jongen in den achterhoek van Indiana, ook het gedrukte.

Moeders oude bijbel werd in die dagen en gedurende het grootste gedeelte van Lincolns leven, telkens gelezen en zoo diep werden de uitdrukkingen en spraakflguren der Heilige Schrift in zijn geheugen ingegrift, dat hij later op uitstekende wijze ervan gebruik gemaakt in zijne toespraken tot het volk, veel- zms gelijk aan wat Bryan, de groote „Commoner", zulk een indruk doet maken op de groote menigte der Amerikaansche natie, van welke partijkleur ook.

Een ander boek dat de jeugdige Lincoln zeer ijverig las was het welbekende en terecht zoo algemeen beroemde werk van Bunyan: „De Pelgrimsreize naar de Eeuwigheid". Ook daarin werd liij zoo goed thuis, dat hij met groote vaardigheid er beelden aan kon ontleenen.

Er was een derde boek dat hem misschien in die jonge jaren het meeste aantrok: „De Fabelen van Esopus". Dat oude en aangename, maar van practische wijsheid zoo volle, boek deed hem vooral de aangename verteller worden, waarvoor hij later zoo algemeen, en terecht, bekend stond.

Wel mogen wij de wijze Voorzienigheid des Heeren er in be- wonderen dat juist een drietal boeken, zoo kostehjk als die welke Lincoln bezat, hem ten deel gevallen waren als de moederlijke erfenis.

Maar nog op andere wijze werd het merkbaar dat de Heere ten goede gedacht aan Abe Lincohi en zijn zusje.

In den herfst van het jaar 1819 verliet Thomas zijne kinderen om zich naar zijn vorige woonplaats, Elisabethtown, te begeven.

Hoe de arme kleinen het maakten, geheel alleen in de wilder- nis en in het koude seizoen, is niet beschreven. Denkelijk schier even goed als in de aanwezigheid van den luien vader. Want boven alles waakte de Vader in de hemelen.

Doch wie beschrijft de verrassing van den kleinen kleuter en

24

het meiske, toen zij op een zekeren Decembermorgen een groeten wagen door vier paarden getrokken voor hun deur zagen stilhou- den, op den wagen wie anders dan hun eigen vader met eene deftige vrouw van middelbaren leeftijd aan zijne zijde?

Thomas Lincoln had zich eene tweede vrouw gezocht in Kentucky.

Die tweede gade was de weduwe Sally Johnston, vroeger de jongejuffrouw Sally Bush. De geschiedenis verhaalt dat zij eene goede vriendin der jeugd van Thomas was geweest. Haar man was reeds een paar jaren geleden gestorven, haar een drietal kinderen nalatende, John, Sarah en Matilda Johnston.

Toen Thomas Lincoln om haar hand vroeg nu hij zelf weduw- naar was geworden, had zij niet geweigerd om hem ter zijde te staan en hem ter hulpe te wezen in het opvoeden van het drietal dat in Thomas woning was, Abraham, Sarah en den pas genoem- den Dennis Hanks.

Sally Lincoln was eene waardige opvolgster van Nancy Hanks.

Hoe menigwerf is de naam „stiefmoeder" gebruikt als synoniem van liefdeloosheid.

Hoe menige tweede vrouw, zelfs onder de belijders van den Christus, bleek dien dierbaren naam „moeder" geheel onwaard te zijn.

En altijd is de positie eener stiefmoeder eene moeilijke.

Maar meer dan eens heeft de ervaring met feiten gelogen- straft, de kwade gedachten omtrent ieder die stiefmoeder heet.

Telkens en telkens vertoont het leven kostelijke en hartroe- rende exempelen van tweede moeders, die de eerste zelfs over- troffen in verstandige toewijding en liefderijke verzorging van het vreemde kroost.

En zulk een juweeltje onder de stiefmoeders bleek Sally Lincoln te zijn.

Als eene goede en zegenende fee trad zij de armoedige stulp binnen en met haar liefderijk en wijs woord veranderde zij, als met een tooverstaf, heel het blokhuis en deszelfs inwoners.

Lincoln's stiefmoeder. Hoofdst. III.

Zij bracht allerlei kisten en kasten mede, en tafels en stoelen, „huisraad" dien naam waardig, om het ruwe en onbeholpen gerij van Thomas Lincoln te vervangen.

Het eerste, wat hare vaardige handen deden, was Sarah en Dennis en Abraham een flink bad te geven, zooals ze in geen jaar gehad hadden ; en een goed bed om op te slapen was binnen korten tijd gereed.

Daarna hanteerde zij de naald tot midden in den nacht en fatsoeneerde kleeding voor de kinderen, die hen tienmaal beter voorkomen gaf, dan sinds geruimen tijd het geval was geweest.

Ook de hut onderging zeer gewenschte en hoogst noodzakelijke verbeteringen.

Thomas had het maar laten gaan met wat geohed papier voor het raam, en de deur was een armzalig samenlapsel van enkele ellendige plankjes en latten. Maar het duurde niet lang of moeder Lincoln had haar man overreed om wat glas te koopen en een fatsoenlijke deur te maken.

Een houten vloer bedekte eerlang den leemen bodem der be- huizing, een verbetering die de huiselijkheid ten zeerste ver- hoogde.

Er kwam zelfs een tafelkleed over den disch en de kopjes en schotels werden beter gewasschen dan ooit.

Het wijs beleid der goede vrouw des huizes wist het zóó te besturen dat de verschillende kinderen opgroeiden in de beste harmonie.

Yan stonde af aan waren Abe en zijne stiefmoeder op goeden veet.

Van haar getuigde hij op lateren leeftijd: „Zij was eene edele vrouw, hefhebbend, goed en vriendelijk en andere vrouwen verre overtreffend." Dat was een schoon en loffelijk woord, dat beiden eer aandoet. En zij sprak meer dan eens van hem als „een kind dat haar nimmer onvriendelijk had toegesproken, noch met norschen blik aangezien en nooit geweigerd had om het een of ander huishoudelijk werk voor haar te verrichten."

Kinderen die dit leest, in hoever is de toekomstige president

26

der Vereenigde Staten een beschamend voorbeeld voor u in dit opzicht, zelfs tegenover uwe eigene lieve moeder?

Het schijnt dat de verstandige Sally Lincoln reeds spoedig bemerkte, dat haar stiefzoon bijzonderen lust had tot studie en aanleg om het geleerde zich zóó eigen te maken, dat hij het aan anderen kon vertellen op onderhoudende manier.

Zij hielp hem daarom gedurig om goede boeken machtig te worden. Het leven van Washington, beschreven door Weems, was het eerste boek dat Lincoln door eigen arbeid verdiende in die dagen.

Hij had het werk geleend van een buurman, die Crawfort heette, naar het schijnt een soort Nabal die met een Abigaïl gehuwd was.

Het boek lag des nachts op een plankje, aan een der zijden van het blokhuis. De regen kwam onverwachts het huis binnen door een lekke plaats in het dak en bedierf het boek. Abewas ten einde raad en met bevend hart begaf hij zich naar Crawfort om van het onheil verslag te doen.

Crawfort keek den armen knaap aan met dreigende blikken en vroeg hem wat hij zich nu voorstelde te doen. Abe bood aan eenig werk voor hem te doen om het verlies te vergoeden. De man eischte drie dagen arbeids in het korenveld.

„En betaalt dat dan voor het boek, zoodat ik het mede naar huis nemen kan en houden?" vroeg de pioniers jongen. In span- ning wachtte hij op bescheid.

Het schijnt dat Crawfort wat zachter gestemd werd door Abe's eerlijke belijdenis van het onheil en zijne gewilligheid om de schade te vergoeden en daarom beloofde liij van alle verdere aanspraken op het bedorven werk af te zien. En zoo werd Lincohi eigenaar van zijn eerste boekwerk.

En zoo trouw gebruikte hij het, dat hij later, op het slagveld van Trenton staande, het gevecht dat aldaar plaats greep in Washington's dagen, nauwkeurig beschrijven kon.

Cooper's „Leather Stocking Tales," vol geschiedenissen der Indianen, werd in dien tijd ook een bekende in het blokhuis en

27

met veel ijver gelezen, zoo ook de gedichten van den Schotschen: auteur Burns, van welke verzen de jeugdige student in den achterhoek er heel wat van buiten leerde.

Na gedanen arbeid op het veld lag Abraham des avonds languit op den vloer der hut, vlak bij het haardvuur en stu- deerde zonder ophouden tot laat in den nacht.

Menigmaal ook wist hij een boek mede te moffelen naar het land, en in de een of andere laagte, of achter een boomstam verborgen, zat liij uren aaneen te lezen terwijl zijn vader meende dat hij druk aan het graven of wieden was. Het gebeurde wel- eens dat vader Thomas zijn weetgierigen zoon in zulk een positie aantrof en de rug des knaaps kwam dan meer dan eens op onzachte wijze in aanraking met de ruwe hand van den pionier, die meende dat zijn toorn in dergelijke gevallen billijk ontstoken was. „Er komt niets van dien jongen terecht," bromde hij dan in zijn baard.

Ook de buren, voor welke Abe meer dan eens werkte, als er op de eigen boerderij niets te doen was, klaagden er wel eens over dat die lange slungel van Thomas Lincoln meer zin had aan een flinken boterham en aan een goed boek, dan aan handenarbeid, en daar was wel wat van aan.

Het kind was ook niet voor boerenarbeider in de wieg gelegd en zijn werkzaam brein was met heel iets hoogers bezig dan met planten en rooien.

Dat bewees liij door het houden van een soort dagboek, waarin hij alles aanteekende wat hem als wetenswaardig voorkwam in zijn lezen.

Wanneer geld ontbrak om papier te koopen gebruikte hij dunne plankjes, waarop hij met houtskool schreef. Later copiëerde hij het aldus opgeteekende m het nieuw aangeschafte boek.

In die „Indiana-dagen" ging hij ook zoo nu en dan ter school.

Hazel Dorsey was zijn eerste leermeester, die aan Little Pigeon Creek, anderhalve mijl van het huis der Lincolns,.

28

enkele weken lager onderwijs gaf. Vrouw Lincoln zorgde er getrouw voor dat heel haar zestal er van profiteerde.

Toch moet men van dat schoolgaan niet te hooge gedachte vormen.

Later vertelde de president Lincoln dat hij, alles te saam ge- nomen, èn in Kentucky èn in Lidiana niet meer dan één jaar naar school was geweest ; en wel mogen wij de energie bewonderen van dat kind uit het ruwe boschveld, dat met zulk kort school- gaan zooveel leerde te doen.

Voorbeeldig was de jonge knaap reeds vroeg in zijn optreden tot bescherming van weerlooze dieren. Hij, die zich later zoo heldhaftig in de bresse stelde voor den armen negerslaaf, die de g-ebondene handen naar het Noorden uitstrekte, schreef reeds vroeg, op kinderlijke wijze, een opstel over dierenbescherming, en deed wat hij kon om ruwe makkers te verhinderen voort te gaan in hunne wreede pret om heete kolen te leggen op den rug van landschildpadden, opdat de dieren te harder zouden loopen.

De knaap was de vader van den man.

Eigenaardig is het ook en zeer opmerkelijk dat hij niet hield van de jacht, w^aarvan toch zoo menig kind der wouden een hartstochtelijk liefhebber is. Het scheen hem ruw toe en wreed om het wild te dooden in een ongelijken strijd waarin de mensch den voorsprong had van zijn geweer, op het ongewapend rede- loos slachtoffer.

Zelfs in het visschen had hij weinig lust, misschien wel om dezelfde reden.

Meer lust had hij in het debatteeren en zoo vaardig werd hij daarin mettertijd dat er in heel Gentryville en omtrek, (Gentryville was een nieuw dorp niet ver van het huis van Lincoln) geen vaardiger voor-de-vuist spreker w^as, dan hij, dien men weleens „dien lummel van een Abe" noemde. Zelfs over zaken, die de regeering des lands raakten, vooral den Republikeinschen regeer Jngsvorm betreffende, schreef hij in dien tijd een opstel

29

dat in een der weekbladen van den omtrek werd opgenomen- en den lof des jeugdigen auteurs heel wat verbreidde.

Men moet nu echter uit dit een en ander niet afleiden dat de toekomstige president een engel Avas zonder menschelijke gebreken.

Verre van daar. Het „echt menschelijke" was ook hem niet vreemd.

Hij kon stoeien en spelen zoo goed als de beste. Eu hij deed liet ook.

Eerlang werden zijn lange armen zoo gespierd, dat hij lasten kon torschen tot verwondering van jong en oud.

Eens droeg hij een geheel kippenhok dat de krachten van drie mannen had geischt tot vervoer.

Als het op een vechten en worstelen aankwam kon niemand hem verslaan.

Maar in alles en bij alles was hij eerlijk als goud, en be- diende zich van geen listige streken, zoodat hij zelfs bij den tegenstander achting verwierf. En nimmer zocht hij den strijd om als vechtersbaas te schitteren. De verwerende strijd slechts was de strijd, die hij aanbond.

Sterke drank, die vloek van zooveel nieuwe nederzettingen in die dagen, vond een vijand in den jongen pionier. Zijne moeder had hem daarvoor afkeer ingeboezemd, naar het schijnt. Alleen bij groote uitzondering gebruikte hij van het vocht en dan onder protest. Medelijden vervulde hem met de slachtoffers der onmatigheid.

Op zekeren nacht gedurende het koude wintergetij gingen Abraham en een kameraad van Gentryville naar huis.

Zij vonden het paard van een buurman ruiterloos aan den weg staan.

Dat spelde een ongeluk. Abe zocht in de duisternis naar den voormaligen berijder en vond hem ten slotte beschonken in den modder liggen.

„Kom, ga mee naai' huis, het is uw zaak niet indien hij om-

30

komt," sprak de ongevoelige metgezel van den toekomstigen president.

„Ja, maar hij bevriest hier stellig van nacht, indien wij hem aan zijn lot overlaten", pleitte Lincoln. De kameraad ging henen, verontwaardigd over Abe's overgevoeligheid, zoo hij het noemde. Maar de jonge pionier nam den armen dronkaard op zijne, nu -alreeds stoere, schouders en droeg hem naar eene woning tachtig roeden verwijderd van de plaats des onheils en verpleegde hem den ganschen nacht, totdat de man in staat was om huiswaarts te keeren. Lincoln haatte de zonde, maar hij trachtte den zondaar te redden. Welk schoon voorbeeld van menschlievendheid !

Misschien was het ook menschenmin, ten minste eenigszins, die den leergierigen jongeling aandreef tot het bestudeeren der w^etten des lands.

Op de een of andere manier, op wat wij kinderen der men- schen eene toevallige wijze achten, viel Lincloln een exemplaar in handen van de statuten van den staat Indiana.

Uit louteren leerlust begon hij de studie ervan en straks had hij zich zoovele wetsbepalingen eigen gemaakt, dat het de ver- wondering opwekte van den vrederechter van Gentryville.

Nu begeerde Lincoln ook eens een rechtsgeding te zien, zooals 'dat wordt gehouden in de gerechtshoven.

Op zekeren tijd, gedurende Lincolns zeventiende levensjaar, vernam hij dat er in de hoofdplaats der county, genaamd Boo- neville, een man terecht zou staan, die van moord beschuldigd was. De beroemde advocaat Breckenridge zou hem verdedigen. Dat was eene gelegenheid, die de jeugdige liefhebber van de studie der wet niet voorbij kon laten gaan om eens een heusch gerechtshof te zien en een voornaam advocaat te hooren pleiten.

Te voet ging hij naar Booneville en met opgesperden mond luisterde hij naar den welbespraakten verdediger.

Zoo iets had Lincoln nog nooit gezien, noch gehoord. De En- gelsche taal verkreeg nieuwe aantrekkelijkheid voor hem, toen

31

hij hoorde hoe die gekneed en bezield kon worden door een meester in de welsprekendheid. Het verdedigen van een mensch, wiens leven en het geluk van al zijne dierbaren op het spel staat, kwam hem gewichtiger voor dan ooit te voren. Een nieuwe wereld opende zich voor hem in dat rechthuis te Boo- neville en Lincoln besloot om, zoo de Heere den weg baande, mettertijd advocaat te worden. De bewoner van Indiana's achterhoek was zóó vervuld met be- wondering voor den welsprekenden Breckenridge, dat hij de vrijmoedigheid nam om hem op zijn weg naar zijn hotel toe te spreken en zijne bewondering uit te drukken. Maar de trotsche advocaat, sloeg, toen hij een langen, mageren en zeer armoedig gekleeden boerenjongen voor zich zag staan, een verachtelijken blik op zijn ontgoochelden bewonderaar en zonder hem eenig antwoord waardig te keuren, wendde Breckenridge zich van Lincoln af.

Jaren daarna, toen die lompe jongen uit het hartje van In- diana in het Witte Huis zetelde als de machtige president van een groote republiek, verscheen diezelfde Breckenridge bij hem ter audiëntie. Lincoln herinnerde hem aan het voorval te Boone- ville en de hoogmoedige advocaat leerde eene beschamende les, die hem, naar wij zullen hopen, een beter mensch maakte. Hoe noodig dat elk ter harte neemt het woord van Paulus : „Uwe bescheidenheid zij allen menschen bekend."

HOOFDS'J^UK IV. Lincoln begint wat meer van de wereld te ^ien.

Ach, hoe snelt ons leven Als een stroom gedreven Die van rotsen schiet! Blijde en droeve jaren Vluchten met de baren En zij keeren niet.

Kindsheid ijlt in 't krieken, Jonglingschap heeft wieken, Kommer zweept den man ....

Rhijnvis Feith.

Het stadje, dat dichtst bij de boerderij der Lincolns lag, heette Gentryville, een naam meer dan eens door ons genoemd.

Het had meer van een gehucht dan van een stad, want het bestond slechts uit een paar winkels, een smederij en enkele woningen. De heer Jones, de eigenaar van een dier winkels, gebruikte Lincoln meer dan eens om allerlei werkzaamheden voor hem te verrichten, vooral in den winter. Des zomers arbeidde Abe natuurlijk op de boerderij, hetzij Tan zijn vader, hetzij van de buren. Mettertijd deed hij zoowat alles en alles, van hout hakken en waterputten tot het voeren van een pont over een

33

rivier. Maar de arbeid in den winkel van Jones was vooral een kolf je naar zijn hand, want het vertellen van allerlei vermakelijke geschiedenissen, waarin hij zoo'n meester was, kon goed gepaaird gaan met het uitwegen van koffie en suiker en het afmeten van wat ellewaren.

De vaardigheid en vriendelijkheid van den jongen bediende, zoowel als zijne gave van vertellen trokken heel wat begunstigers en Jones wreef zich de handen meer dan eens uit loutere ver- genoegdheid dat hij zoo'n populairen winkeljongen had. Daar kwam een ander winkelier achter, de heer Gentry, naar welken het dorp genoemd was, en hij huurde Lincoln nu om een schuit vol landbouwproducten naar New Orleans, de groote stapelplaats van den westersche handel in die dagen, te brengen.

Abraham was toen 19 jaren oud, sterk als een reus en be- hendig als een aap.

Zijn lust om de wereld eens te zien was sterker dan ooit en hij aanvaardde het aanbod. Hij zou acht dollars per maand verdienen en de kost.

Het was eene langzame reis langs Pidgeon Creek naar de Chio-rivier, met den stroom afzakkend. Maar echt interessant begon het te worden toen men den „Vader der wateren", de beroemde Mississippi bereikte. Dat zou me een tocht worden van duizend Engelsche mijlen en altijd maar stroomafwaarts drij- vend ! De stoere armen van Lincoln en zijn varensgezel, een zoon van den heer Gentry, waren in staat om het lompe plat- boomde schip recht te houden en zonder ongelukken kwam men tot aan de stad Baton Rouge in, den staat Mississippi.

Doch t-oen men daar gedurende den nacht aan wal lag, was het bijna gedaan geweest met het leven van den held van ons verhaal, want een troepje negerslaven, op roof uit, sloop aan boord. Lincoln en de jonge Gentry maakten gerucht en trachtten de zwarten te verdrijven, doch deze lieten zich zoo maar niet verjagen. In de schermutseling die volgde, en die op het weg- loopen der negers uitliep, bekwam Abraham een wonde aan het

3

34

voorhoofd, waarvan hij al zijn leven het lidteeken moest omdragen.

De ellendelingen hadden bijna, onwetend, hun grooten toekom- stigen weldoener vermoord! Wat doet de mensch soms niet in zijn blindheid. De Joden deden nog erger toen zij den Christus kruisigden, hun besten Vriend en eenigen Helper.

Lincoln keerde goed en wel van de reis naar het Zuiden terug en kon zijn patroon een welgevulden geldbuidel overhan- digen. Zijn eigen loon kwam in de zakken van zijn vader Thomas. En zoo ging het met alles wat hij verdiende. Want in die dagen had men in Amerika nog niet de slechte gewoonte dat opge- schoten jongens aan vader en moeder slechts wat kostgeld be- talen, zooals het nu, helaas, zelfs in christelijke kringen, wel eens gebeurt, tot groote schade van alles wat tot een recht christeUjk gezinsleven naar den Woorde Gods, behoort.

Het is echter zeer te bejammeren dat Thomas Lincoln niet beter met het zuur verdiende geld van zijne kinderen wist om te gaan. Hij was een man die verre van voorbeeldig was als een huisverzorger, ook al ging hij nog al trouw ter kerk met vrouw en kroost bij de Presbyterianen, want destijds was hij lid van hunne kerk. Zijn wandel stemde niet geheel overeen met zijn belijdenis.

Door dat slechte beheer van zijne geldmiddelen was Thomas zelfs niet in staat om zijn land af te betalen aan de regeering, hoewel hij slechts twee dollars per akker had te geven.

Na verloop van elf jaren had hij het niet verder gebracht dan tot het betalen van de helft der oorspronkelijke koopsom en dat eigenlijk ook nog niet eens, want hij had eerst 160 akkers opgenomen en later waren slechts tachtig akkers zijn gedeeltelijk eigendom.

En zooveel losse schulden had hij, dat hij groot gevaar liep om zelfs zijne rechten op deze tachtig akkers te verliezen.

Toen deed Thomas Lincoln wat menig ander onvast pionier heeft gedaan : hij sloeg zijne oogen wederom westwaarts, naar

35

een nieuw land van belofte, gelijk hij dat vroeger had gedaan in betrekking tot Indiana. De jonge staat Illinois, west van Indiana, begon hem aan te trekken als een ander en beter aardsch Kanaan.

Illinois was in 1818 toegelaten tot de unie als de een-en- twintigste staat. De naam is afgeleid van dien van de rivier, die de voornaamste is van alle stroomen die den staat door- snijden en „Menschen rivier" beteekent. Dit grondgebied was eerst een deel van het groote Noord West Territoor, waartoe ook Ohio, Indiana en Michigan behoorden. Toen de pas ge- noemde staten daarvan waren afgenomen, werd het overblijvend deel, dat de tegenwoordige staten Ilhnois, Wisconsin en een deel van Minesota omvat, het Territoor van lüinois genoemd.

Vijandelijkheden met de Indianen beletten eerst het bevolken van den nieuwen staat. Het noordelijkste deel, dat uit schoone prairies bestaat, werd eerst na 1850 ingenomen door neder- zetters uit het Noorden van Europa en door bewoners uit de noordelijkste streken van de toenmahge staten der Unie. Het zuidelijk deel, dat veel hout en wild bevatte, werd al vroeger bevolkt, meest door lieden uit de meer zuidelijke streken der Vereenigde staten.

Het was naar dezen staat dat Thomas Lincoln besloot te verhuizen. In het vroege voorjaar van 1830 maakte hij zich voor den tocht gereed. Zijn doel was om zich neder te zetten m Macon county, waar een familiehd, Thomas Hanks, alreeds woonde en vanwaar de beste berichten kwamen wat stoffelijke vooruitzichten betrof.

Of dit nu al insloot om weer jaren van ontbering te door- worstelen, en zonder kerk en kluis zijn gezin op te voeden, daarover bekommerde Thomas Lincoln zich schijnbaar niet zoo veel, precies zooals meer dan een van den HoUandschen stam, die maar de wildernis ingaat zonder te vragen naar het mogelijk schade lijden der ziel.

De geheele familie der Lincolns en Johnstons ging op reis.

36

op de manier der trekboeren in Zuid-Afrilca : een groote wagen door vier span ossen getrokken. Dat was me echter een reisje, van Gentryville naar Decatur in Macon county ! Het ging direct westwaarts, altijd westwaarts maar o die wegen ! Eigenlijk waren het geen wegen, meer wagensporen dan iets anders. Modderig waren ze, tot diep in den grond, zoodat de wielen tot aan de assen er in zakten en de arme ossen hadden heel wat moeite om den wagen met zijn vraclit van menschen en goederen voort te trekken. Abe Lincoln was de voerman die de stomme dieren leidde met zijn luid „haw" en „gee", zooals dat de ge- woonte is onder degenen in Amerika, die nog van die logge,. maar sterke, trekdieren gebruik maken.

Een paar keer, bij het doorrijden van opgezwollen stroomen,, liep de geheele onderneming gevaar van mislukking. AVeinig scheelde het of rijders, vracht en vee waren medegesleept door den sterken vloed der watereu. Maar de Heere, die een groot plan voor had met ten minste één van dit klompje emigranten,, bewaarde hen genadiglijk totdat ze allen ten slotte, na een reis van vijftien dagen, konden afstappen bij Thomas Hanks.

Het duurde niet lang of Thomas Lincoln had eene plaats uit- gekozen aan een der takken van de Sangamon-rivier, tien mijlen west van de stad Decatur.

De zonen des huizes spanden zich er voor om ten spoedigste een blokhuis op te richten voor vader en moeder. Ook rustten ze niet met ijverigen arbeid totdat ongeveer vijftien akkers boschgrond ontdaan waren van het houtgewas en zoodoende konden strekken tot bouwgrond en weide. Dat was een heele taak. De lezer kan zich dat best voorstellen, want die „Enaks- kinderen" van boomen, zooals de HoUandsche pelgrims in de wouden van Michigan de reuzen in het bosch noemden, lieten zich maar niet vellen met één slag en evenmin uit den weg ruimen met één schop. En nadat de boomen waren verwijderd, was er nog heel wat te doen om een aantal van de stammen te> splijten tot dunne ruwe balken, die men in Amerika „rails'^

37

•noemt, en waarmede de Lincolns een hek bouwden om de ge- heele vijftien akkers bouwland heen.

Maar Abraham Avas voor geen kleintje vervaard, vooral als het op een „railsplitten" aankwam, en hij kon de bijl hanteeren, ■vlugger en beter dan honderd anderen. Men noemde hem zelfs «een meester op dat gebied.

Inmiddels was onze held een-en-twintig jaar oud geworden en 'dus volgens de wet meerderjarig.

Hij besloot van nu af aan voor eigen rekening uit te gaan in ■de wijde, wijde wereld. Niet dat hij zich aan zijn vader en moeder geheel onttrok wat flnantieelen steun aanging. Lincoln was een man met een echt kinderhart, die besefte hoeveel het kroost te 'danken heeft aan de ouders. En daarom zorgde hij voor hen op stoffelijk gebied tot het einde zijns leven. En niet alleen deed hij aan zijne ouders wel; ook meer dan een van de overige familieleden klopte nimmer te vergeefs aan bij hun „Abe", hoewel deze nooit een rijk man naar de wereld werd. Maar zijn hart was groot in den edelen zin van die uitdrukking; hij leefde voor hoogere belangen dan stoffelijke, en daarom was zijne hand mild tegenover den arme.

In het eerst arbeidde de toekomstige president op verschillende naburige boerenplaatsen. Geen werk was hem te gering, zoolang het eerlijk werk was, waarmede hij wat kon verdienen. Zoo was hij bij beurte slachtersjongen, veerman, ossenhoeder, boom- kapper en boerenknecht. En het duurde niet heel lang of hij zag den weg open om een tweede reis te maken naar New- Orleans. Een zekere heer Offut, een man die allerlei zaken dreef, nam hem in dienst om met John Hanks en John Johnston een schuit, met spek en andere producten beladen, naar die groote, zuidehjke handelsstad te brengen. Abe zou vijftig cent per dag ontvangen als loon, met den kost erbij, en daarenboven twintig dollars, als een extraatje, zoo de tocht goed afliep.

Het begin der reis op de wateren van de Sangamon-rivier ging goed, want de stroom was vol tot boven aan de oevers door de

38

vele voorjaarsregens. Maar toen men een mijl of wat stroomaf- waarts was gezakt en nabij het kleine dorpje New-Salem kwam, o wee, toen begon de moeite!

Verbeeld u, men had aldaar een dam door de rivier heen ge- legd om het water ter zijde af te leiden, om een molen in be- weging te zetten.

Daar zat nu de boot van Abraham Lincoln in duizend nooden.

De voorsteven was eenigszins over den dam heen geschoten, de achtersteven werd door het water overspoeld. Het middenste gedeelte zat zoo vast als een muur. En ten overvloede stond oud en jong van de inwoners van New-Salem aan den oever, het drietal ongelukkige bootslieden uitlachend en uitjouwend vanwege hun domheid.

Maar vreemd keken die wijze New-Salemmers op hun neus, toen de langste van de arme schippers een toestel aan de zijde van zijn vaartuig vastbond, waardoor de boot eenigzins gelicht werd, en ziedaar, de schuit schoot over den dam heen en ver- volgde ongehinderd haar weg.

Later heeft Lincoln een octrooi aangevraagd voor zijne uitvinding, maar tot hiertoe is er geen gebruik van gemaakt.

Het was echter bewijs genoeg dat Abe Lincoln een recht practisch Amerikaan was, voor geen kleintje vervaard en door alle moeielijkheden zich een weg banend.

In de maand Mei van het jaar 1831 kwam Lincoln te New Orleans aan. En toen hij daar toefde in die schoone oude stad van „de Halve Maan", zooals zij genoemd werd, zag hij daar dingen gebeuren en leerde hij daar lessen die hem bijbleven al zijne levensdagen.

Abraham Lincoln bracht een bezoek aan de slavenmarkt van New Orleans, de grootste slavenmarkt van Amerika in de dagen vóór den Burgeroorlog, Bij heel deze zaak van het slaven- houden moeten wij wat langer stil staan om het verloop der geschiedenis van Lincoln en zijn tijd recht te leeren verstaan.

39

Gredurende de maand Augustus van het jaar 1619 werden de eerste negerslaven in Amerika verkocht. Het spijt ons het te moeten zeggen, maar het was een Hollandsch schip, dat het eerst die ongelukkige wezens binnen bracht. De kapitein maakte goede zaken met het negentiental, dat hij aan den man bracht. Weldra volgden anderen hem na en binnen enkele jaren waren er duizenden van die ellendige schepsels in de verschillende kolonies aan de westelijke kust van den Atlantischen Oceaan, do kolonies die later de Yereenigde Staten zouden vormen. In die dagen zag niemand kwaad in het slavenhouden. Men meende dat de wet van Mozes zulks toeliet en de advocaat- generaal van Engeland had het officieel uitgesproken dat de negers, daar zij heidenen waren en het vervloekte zaad van Cham, gekocht en verkocht mochten worden als vee. De koningen van Engeland trokken zelfs voordeelen uit den verkoop van slaven en moedigden dezen handel op Amerika aan. Toch waren er bij lange niet zooveel slaven bij het einde van den Onafhan- kelijkheidsoorlog, dan in de jaren die volgden op 1793.

In dat pasgenoemde jaar vond Eli Whitney, uit den staat Massachusetts, eene machine uit om den katoendraad op snelle wijze te bevrijden van de zaadjes die aan dien draad vast zitten. De katoen tierde alleen in de heete zuidelijke staten, maar tot dien tijd toe was ze nog niet het groote landbouwartikel dat ze later werd, omdat het teveel kostte aan arbeidsloon om de katoen te bereiden voor het weefgetouw.

Een slaaf moest een geheelen dag arbeiden om één pond katoen marktvaardig te maken. Doch toen Whitney's machine was uitgevonden en dat kostbare schoonmaken met de menschen- hand niet langer noodig was, kwam er plotseling een groote omme- keer in het profijtelijke van de zaak.

De katoenteelt werd een van de meest winstgevende takken van nijverheid. De prijs der slaven, die in het Zuiden waren, ging direct in de hoogte, en de planters kochten zooveel slaven als zij machtig konden worden. De Noordelijken, die ze lang

40

niet met zooveel profijt konden liouden als de Zuidelijken, ston- den hunne slaven grootendeels af tegen de hooge prijzen die hunne zuidelijke landgenooten boden voor deze menschen, die het konden uithouden in de katoen velden waarin de blanken niet in staat waren te arbeiden, vanwege de uitputtende hitte, doch de kinderen van het zonnige Afrika waren hieraan gewoon.

Het Zuiden werd het land der slaven, door dezen vooruitgang op 't gebied der nijverheid. Een levendige handel in die lijfeigenen kwam op, en van dien handel was New-Orleans de groote cen- trale markt.

Met open oogen en met een bloedend hart stond do jonge man uit de vrije wouden van het vrije Illinois de gevloekte slaven-negotie aan te zien. Hij zag hoe mannen en vrouwen door kooper en verkooper werden gegeeseld met vlijmende zweep- slagen, om te laten zien hoe vlug ter been en rap van lede- maten zij waren.

Hij bemerkte hoe vaders en moeders, vrouwen en kinderen ruw en meedoogenloos van elkander werden gescheiden door de gril des handelaars of door zijn duivelsch winstbejag, dat voor een dollar de teerste banden des bloeds roekeloos verscheurde. Hij werd in het diepst zijner ziel geschokt door het gekerm der ongelukkigen als ze werden voortgesleept of voortgezweept door den stok des drijvers, om nieuwe eigenaars te dienen met hun zweet en hun bloed. Het bloed stolde in Lincolns aderen bij het beschouwen van al dien gruwel, zoo vol onmenschelijkheid, en men zegt dat hij toen daar uitriep: „Als ik ooit in de gelegenheid kom dat ding den kop in te drukken, reken er op; dat ik het hard zal raken!"

Maar er zou nog heel wat gekrijt en weeklage aan de harten en lippen der arme kinderen van Cham ontsnappen, eer de man uit Illinois dien gruwel der onmenschelijkheid zou bekampen als een andere Hercules, in geweldigen kamp met den Hydra der slavernij.

41

Lincoln keerde terug tot zijn zender Off ut en deze was zoo met zijn knecht tevreden, dat hij hem in dienst nam om in een nieuw op te richten winkel in datzelfde New Salem, dat hem zoo belachen had, als winkeher op te treden.

En het duurde niet lang of de lieden van dat dorpje begonnen hem te achten als een bekwaam en eerlijk jonkman.

Eerlijkheid vooral was een zijner sterke karaktertrekken, vandaar dat men hem eerlang allerwege „eerlijke Abe" noemde. Zóó sterk was zijne begeerte om elk precies het zijne te geven dat hij soms mijlen te voet ging om een vergissing van enkele centen of enkele onsen gewichts in orde te maken. Zelfs de ruwste gasten kregen respect voor den langen dunnen winkelbe- diende, vooral ook door de geweldige lichaamskracht, die hij destijds had en zijne behendigheid in het vechten. Onderscheidene be- wijzen hiervan leverde hij, want, ofschoon niet bijzonder gesteld op vechtpartijen, weigerde hij nooit een uitdaging.

Onderscheidene staaltjes van zijne fameuse kracht en behen- digheid worden verhaald. Ziehier een paar:

Lincoln stond in den winkel, waar hij eenige vrouwen zijn waren liet zien. Een jonge kerel kwam in, en wierp hem allerlei beleedigende uitdrukkingen toe, vloekte en daagde hem uit.

Lincoln verzocht hem te wachten tot de vrouwen weg waren en tot zoo lang zich wat in te binden. Hij kon er op rekenen, hij zou dan satisfactie krijgen.

De vrouwen gingen heen. 't Grevecht ging aan. Niet lang, daar spartelde de beleediger op den grond. Lincoln hield hem daar met zijn ijzeren vuist, met een gemaic als ware het een kind. Daarop nam hij eenige struiken stekend onkruid en wreef hem dat in het gezicht, zoodat de kerel jankte van pijn. Lincohi deed dat alles met de grootste bedaardheid en toen de knaap genoeg had, ging Abe naar de pomp, wiesch zijn gelaat met frisch water en deed alles om zijn pijn te verzachten.

De man werd een van Lincoln's grootste vrienden en was sedert dien dag een beter man.

42

Op een anderen keer had hij het te stellen met den kampioen van Coles County, Daniel Needham. Deze vechtersbaas dacht dat er in de gansche Unie niemand was dien hij niet staan kon. Ruw en beleedigend klonk zijn uitdaging. Eerst een worstel- partij. Twee keer legde Lincoln hem neer. Daarop eene formeele bokserij. Met een bloedende neus en een blauw oog droop Needham af.

Dan was er Jack Armstrong, een groote vierkante kerel. Geen man aan de Sangamon rivier, die het met succes tegen hem kon opnemen. Lincoln werd gedwongen met hem aan den dans te gaan.

Ze vochten. Geen van beiden behaalde eenig voordeel. Daarop beging Armstrong een gemeene streek. Met al zijn kracht greep Lincoln hem bij den stierennek en hield hem, als ware hij een jongen, op armslengte van zich af. Maar Armstrong was er niet alleen. Een geduchte bende „Clary Grove Boys" hadden de nederlaag van hun hoofdman gezien en drongen nu op Abe aan. Deze retireerde heel bedaard, tot hij met zijn rug tegen een winkel stond, afwachtende wat de boys zouden doen. Dit was het eergevoel van Jack Armstrong te veel. „Jongens", zei hij, „Abe Lincoln is de beste kerel, dien wij ooit ontmoet hebben. Hij zal een der onzen zijn." Van dien tijd was Jack Armstrong een van Lincoln's beste vrienden.

In de buurt zijner woonplaats, geen opstootje dat hij niet stillen kon, geen gevecht dat hij niet beslissen kon, maar ook geen man meer populair dan hij.

HOOFDSTUK V. Soldaat, Candidaat, Winkelier, Landmeter en Postmeester.

Godt ghevet al zijn ampt en tijt Al wat hij schiokt en weert En menght zich niet verkeert. Zoo wie zijn schickingh teghenstrijt En 'twerck poocht te verhaasten Betreurt zyn doen ten laatsten.

DlBK VOLKKETSZ. CoORNHKRT.

Dat een spreekwoord niet altijd een waar woord is, werd bewezen in het leven van Abraham Lincoln. „Een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken" scheen hij te zijn, in het tijdperk van zijn bestaan dat we thans behandelen. Maar het liep toch beter uit dan menigeen verwachtte, zelfs het oude spreekwoord ten spijt.

Hoe dat al zoo te werk ging zullen wij nu verhalen.

In het voorjaar van 1832 was Lincoln buiten betrekking. Zijn patroon, de heer Offat, was bankroet gegaan, gelijk in die dagen van „wild cat" geld en allerlei dwaze ondernemingen met het geld van anderen begonnen, zoo telkens gebeurde. Wat moest Lincoln nu doen?

Hij besloot om naar een politiek ambt te staan, en wel dat

44

van afgevaardigde van zijn district in de Wetgevende Verga- dering van den staat Illinois.

Hij was thans iemand, die boven de meesten, zoo niet boven allen, van zijne medeburgers in New Salem en Sangamon county uitstak in kennis. Vooral had hij zich toegelegd op de studie der wet. Een paar boekdeelen, die hij had opgevischt uit een oud vat in Offuts winkel, hadden hem daarin geholpen.

Hij was een populair jongmensch, zooals reeds uit het voor- gaand hoofdstuk bleek. In het vertellen van geschiedenissen en anecdoten had hij zijns gelijke niet. Als spreker had hij zich een zeer goeden naam verworven bij allerlei gelegenheden. Geen wonder, dat hij begon te denken dat er wel wat kans bestond dat hij tot lid der Wetgevende Vergadering kon worden gestemd. En zoo annonceerde hij ten slotte, op de gewone Amerikaansche wijze, dat hij zich, (natuurlijk .,op raad zijner vrienden"!) candidaat stelde.

In eene circulaire, gedateerd 9 Maart 1832, trad hij voor de kiezers van zijn district voor het voetlicht als een „Whig", een volgeling van den grooten Henry Clay.

Misschien vraagt de een of ander lezer zich af: wat is dat toch wel, een „Whig"? Die naam beteekeneïe oorspronkelijk in de Engelsche staatkundige geschiedenis eene partij van het gewone volk, tegenover de „Tory" partij der hovelingen. In de Amerikaansche historie duidde de term eerst iemand aan die Engeland tegenstond gedurende den Kevolutionairen oorlog, terwijl de „Tory's" het met Engeland hielden. Wat later werd „Whig" een politieke partijnaam. „Whig" noemden zich sinds 1834 de opvolgers van de Nationale Republikeinen, de tegen- standers van de Democraten.

De „Whigs" hadden in hun program vooral drie voorname zaken : allereerst inwendige verbeteringen, n.1. van wegen en rivieren in het binnenland, ter bevordering van handel en nij- verheid; vervolgens, een beschermend tarief, om het Amerikaan- sche fabriekwezen te steunen en aan te moedigen en ongewenschte

45

concurrentie van het buitenland te voorkomen. Dat was iets dat vooral de noordelijkste staten begeerden, daar deze het meest van f abrieks werkzaamheden afhingen, terwijl het meer landbouwend Zuiden de buitenlandsche goederen gaarne zag ingevoerd, als goedkooper. En ten derde begeerden de „Whigs" een sterk na- tionaal en centraal goevernement, terwijl de Democraten sterk stonden op de soevereiniteit van de enkele staten.

De groote redenaar en staatsman, Henry Claj' van Kentucky, was in den tijd waarvan we nu spreken de leider van de Whigs, en het was onder zijn banier dat Lincoln aan de stembus wenschte te overwinnen en in de Tweede Kamer van Illinois begeerde te strijden.

Doch, de mensch overdenkt zijn weg en de Heere bestiert zijn gangen ! Eer de politieke veldslag geleverd werd, marcheerde Abraham Lincoln onder een veel meer letterlijke banier dan die welke men bezigt in het Amerikaansche staatkundig leven.

Lincoln werd soldaat! En in één uur klom hij zelfs op tot den rang van kapitein! Hij die zelfs geen korporaal, sergeant of luitenant was geweest ! Het kan soms raar gaan in de wereld, vooral in Amerika.

Er was in het voorjaar van 1832 een opstand uitgebroken onder de Indianen van den stam der Sac en Fox (Zak en Vos) roodhuiden.

Hun opperhoofd heette „Black Hawk" dat is, de Zwarte Havik. De Indianen hebben veelal de gewoonte om hunne zonen te noemen naar de een of andere bizonderheid, gehoord of gezien ter gelegenheid der geboorte.

Zoo wordt een kind soms genaamd „Little Smoke", omdat de moeder wellicht op het oogenblik der geboorte een weinig rook ergens zag opstijgen.

Vooral naar de dieren, die men ziet op dat moment, worden de nieuwe wereldburgers genaamd. B.v. Sitting Buil, Old Buil, Ked Eagle, Black Eagle, enz. *) Toen nu het toekomstig opper-

*) Vertaling: Zittende Stier, Oude Stier, Roode Arend, Zwarte Arend.

46

hoofd der Zak-en-Vos-Indianen omtrent 1768 het eerst het levenslicht aanschouwde, zag zijn moeder misschien een zwarte havik vliegen, en ziedaar, het kind had een naam!

En die naam zou leven ook in de geschiedenis der Ameri- kaansche natie.

Vooral door den opstand, dien men op de gewone wijze van het spraakgebruik der Nieuwe wereld met den hoogdravenden naam bestempelde van oorlog, („Black Hawk War"), waarvan Lmcoln een der veteranen zou worden.

Waarom de Zwarte Havik en de zijnen toch wel het oorlogs- pad kozen?

Ach, lezer, dat is tot op zekere hoogte de gewone geschiedenis, zoo treffend gebrandmerkt in Helen Hunt's „Een Eeuw van Onrecht."

In 1804 had men de hoofden van den stam van Black Hawk eerst dronken gemaakt en hen toen een papier laten teekenen waarbij zij al hunne rijke landerijen langs de oostzijde van de Mississippi rivier, 700 mijlen lang, afstonden voor een jaargeld van 1.000 dollar een recht koopje.

In 1831, toen men het land waarop hunne dorpen lagen had verkocht aan blanke nederzetters, ploegden deze het koren van de Indianen,

Black Hawk dreigde om wraak te nemen, en de militie van Illinois werd te wapen geroepen. Het roodhuiden-opperhoofd vluchtte westwaarts over de Mississippi. Maar in het voorjaar van 1832 kwam hij in Illinois terug met een vijftigtal dapperen en natuurlijk werd de krijgstrom geroerd in den betrokken staat om den roodhuid tegen te staan.

Vrijwilligers werden opgeroepen om den lande een maand te dienen in den verdelgingskrijg. Men meende toen algemeen in de Vereenigde Staten dat de eenige goede Indiaan een doode Indiaan was, en dus trok men met enthusiasme den soldatenrok aan. Ook Lincoln en heel wat van de jonge lieden van Sangamon county, waaronder bijna al de „Clary Grove" jongens.

47

InEushville, in Schuyler-county; kwamen de re cruut- vrijwilligers samen en het eerste wat men deed was: zijne eigene „officie- ren" kiezen.

Men zou de verkiezing houden op een eigenaardige wijze, destijds in zwang onder de dienstdoende schutterij. Er w^aren twee candidaten in het veld voor de eer om kapitein te worden van de compagnie der Sangamon county strijders-in-den-dop. De een was de heer Kirkpatrick, een gegoed handelsman van New Salem. En de ander onze Abraham Lincoln, de doodarme winkel- bediende. Elk der recruten zou zich voegen óf achter Kirkpatrick, indien men hem als kapitrein prefereerde, of achter Lincoln. En ziedaar, toen de vrijwilligers zich opstelden in het gelid, bleek het dat de rij die achter Lincoln aankwam driemaal zoo lang was als de linie die zijn medestander achter zich had. En zoo werd Lincoln voor het eerst van zijn leven gekozen tot een publiek ambt. En op één dag was hij van een ongeoefend recruut bevorderd tot kapitein. Dat was nog eens een snelle promotie! Maar de soldaten die Lincoln kozen hadden er geen berouw van dat zij hem hadden gestemd, want kapitein Lincoln, al maakte hij soms militaire misslagen, trad toch in velerlei opzicht op als een wijs officier, wiens practische blik op zaken van den krijg meer dan eens merkbaar was. En ook betoonde hij zich als een vader zijner compagnie, bij eene gelegenheid toen een hoofd- officier van het staande leger, die de boeren-vrijwilligers minachtte, hen op een onbillijke manier bij de andere soldaten achteruit zette.

Maar hoewel kapitein Lincoln harten won door goedheid, wist hij toch genoegzaam streng te zijn om krijgstucht te bewaren.

Op zekeren dag kwam er een oud Indiaan in het kamp. De man bezat een vrijgeleidebrief van generaal Cass en was dus een bevriend roodhuid. De arme zwerver was halfverhongerd en geheel uitgeput. Zelfs al ware hij een vijand geweest, hij had weinig kwaad kunnen doen in zijn erbarmelijken toestand. En toch wilden de soldaten van Lincolns compagnie hem direct dooden, verwoed als zij waren over het feit dat enkelen van

48

de krijgers van Black Hawk sommigen van de nederzetters wreedaardig liadden omgebracht. Dat deze grijsaard zulks niet helpen kon, wilden de op bloed beluste dapperen van Lincoln, naar het schijnt, maar niet begrijpen. Zij hieven dus hunne geweren op en mikten op den armen roodhuid. Deze schreeuwde om hulp. Lincoln, die zulks hoorde, snelde uit zijn tent en onderzocht de zaak. Maar de soldaten stoorden zich niet aan het schrijven van den generaal Cass en bleven dreigend het geweer omhoog houden.

Ten einde raad stelde Lincoln zich toen vóór den bevenden en doodsbenauwden Lidiaan en riep zijne oproerige mannen toe dat zij den roodhuid alleen zouden kunnen doodschieten dóór het lichaam van hun kapitein heen.

Voor een oogenblik scheen het dat de verwoede en teleur- gestelde laijgers hun plan wilden uitvoeren, zelfs ten koste van Lincolns leven.

Maar ook slechts voor een oogenblik, want toen begonnen zij respect te gevoelen voor hun hoofdman en zagen het verkeerde van hun drijven zóó in, dat de een na den ander het moordend wapen liet zakken en met beschaamde kaken afdroop. Lincoln had het pleit gewonnen, ook al was het eene zeer gewaagde ondernemüig geweest.

Veel kwam de compagnie anders niet te zien van den wer- kelijken krijg met al de gruwelen er van. Lincoln vertelde later in het Congres en met een lachend gelaat, dat zijne meest bloe- dige gevechten in den Black-Hawk-oorlog werden gevochten met mosquitoes, de venijnig bijtende vliegen, die de plaag zijn van lage en waterrijke landstreken in Amerika.

Inmiddels was de maand verloopen waarvoor de vrijwilligers van Lincolns compagnie zich hadden verbonden. De meesten keer- den weder tot haardstede en altaren en zoo bleef de kapitein over zonder soldaten, als een generaal zonder een leger. Dat was wel eene pijnlijke positie, want met het vertrek van de soldaten verviel ook zijn rang als kapitem ...

Maar Lincoln was een van die groote zielen die men niet vaak

Kapitein Lincoln verdedigt een Indiaan. Hoofdst. V

49

aantreft, die gewillig zijn te dienen zoowel als om gediend te worden. En daar er voor hem op dat tijdstip weinig uitzicht was op eene betere maatschappelijke positie, maar het land wel behoefte had om krijgsvolk op de been te houden, teekende hij wederom, ditmaal om als gewoon soldaat te dienen.

Doch spoedig daarna kwam het roemiüoze einde van den roemloozen krijg en Abraham Lincoln werd afgemonsterd te Wlntewater in den staat Wisconsin op 16 Juni 1832.

Met G-eorge W. Harrison, een krijgsmakker die ook uit New Salem kwam, begon Lincoln de reize naar het verre Illinois tehuis, voor zoover hij van een tehuis kon spreken. Eerst ging huiswaarts tijgen nog al gemakkelijk, daar de beide veteranen samen één rijpaard mochten medenemen naar hunne woning, als eene soort oorlogsbuit. Maar o wee, het bleef niet heel lang een triomftocht van, om beurte, vroolijk rijdende helden ! Want ge- durende zekeren nacht ontstal men aan het slapend tweetal hun gemeenschappelijk krijgsros, en te voet, als een paar land- loopers, moest men verder. Doch ze hadden het geluk dat ze een deel van hun reis konden afleggen in een bootje, dat ze voor een prijsje kochten en zoo kwamen ze ten slotte te New Salem, arm in geld, maar rijk in ervaring en hongerig als een paar leeuwen die in geen twee dagen vleesch hebben geroken.

Er was echter één geluk bij: Lincoln had in New Salem een overvloed van vrienden, die hem gaarne herbergden en hielpen.

En daar kwam, zoo meende hij althans, nog een gelukje bij,

Lincoln kwam in het eerst van Augustus te New Salem aan. En dat was nog precies tien dagen vóór de verkiezing voor de Wetgevende Vergadering van Illinois, waarvoor hij candideerde, eer hij ter oorlog was getogen, zooals wij hierboven reeds be- schreven. De oud-kapitein-candidaat wierp zich nu met hart en ziel in den politieken strijd en hield overal toespraken tot de kiezers van zijn district. En tot op zekere hoogte met een succes dat luide sprak van zijne populariteit, want zijn eigen wijk gaf hem, den Whig candidaat, 277 van de 280 stemmen.

4

èo

Toch werd hij niet gel^ozen, daar een viertal andere candidaten in de andere gedeelten yan het district veel beter bekend en dus veel sterker waren dan Lincoln, die daarenboven slechts tien dagen tijd had gehad om het kiezersvolk te bewerken. En daarenboven ... liij was een arm en penningloos candidaat ; en vooral zoo iemand die zich nog eene politieke reputatie moet scheppen, maakt in het democratisch Amerika in den regel geen bijzonder grooten opgang.

Maar, Lincolns naam kwam toch onder de aandacht van het volk van Sangamon county ; hij was beter bekend geworden, in ruimer kring dan te voren, en de toekomst zou openbaren dat Lincolns optreden niet vergeefs was geweest.

Inmiddels was het voor den ex-soldaat en verslagen candi- daat een levensvraag geworden hoe verder door de wereld te komen.

En gelukkig kwam er eene gelegenheid om wederom geregeld te arbeiden.

Op grond van zijne welbekende reputatie van eerlijkheid kon liij een aandeel koopen in den winkel van de gebroeders Herndon te New Salem.

Geld was er destijds bijzonder weinig in den omloop. Trouwens, Lincoln was zoo arm als Job. Maar eene belofte op papier, een schuldbrief, kon voorloopig volstaan, en zoo werd de vroegere winkelbediende nu een koopman voor eigen rekening. Een koopman op crediet. En al de klanten kochten op crediet, of verruilden landbouwproducten, zooals boter en eieren, voor wat de winkelier voorradig had- Zulke primitieve toestanden van ruilhandel vond en vindt men overal in de nieuwe nederzettingen in het Westen der Vereenigde Staten.

De begunstigers maakten het aan de nieuwe firma niet overdruk.

Dat gaf Abraham echter tijd om voort te gaan met de be- studeering van wetboeken, want zijn oud ideaal om nog eens advocaat te worden, stond hem aanhoudend voor den geest en kwam steeds meer op den voorgrond.

51

Reeds begon het publiek daarvan te profiteeren, want meer dan één New Salemmer maakte destijds gebruik van Abe Lincolns kennis van wettige papieren en van door de wet vereischte formaliteiten. Soms maakte men wel eens misbruik van zijne goedheid door te trachten met een vriendelijk „dankje" te vol- staan. Alsof de jonge arme adspirant-advocaat daarvan leven kon.

Het ging hem met de studie van de wetten echter meer voorspoedig dan met zijne handelszaak. De arme Lincoln werd zelfs geruïneerd!

Dat kwam doordat een van zijne compagnons te verkwistend leefde en veel te veel speculeerde. Het zal den eerlijken Lincoln wel zeer hard hebben gevallen, maar hij moest het aanzien dat al zijne goederen onder den hamer werden gebracht en voor spotprijs verkocht.

Het scheen inderdaad of hij een man van „twaalf ambachten en dertien ongelukken" zou worden.

Wat nu te doen? Naar de boerderij terugkeeren en wederom knecht worden? Daar had Lincoln al bitter weinig zin in. Zijn geest was te onrustig in hem, zijne idealen daarvoor te hoog.

Wij zullen hopen dat hij ook destijds zijn toevlucht nam tot den God zijner vrome moeder, en ervoer:

„Die Hem aanroept in den nood, Vindt Zijn gunst oneindig groot."

In elk geval, er kwam uitredding. En wel op eene wijze die Lincoln misschien niet verwacht had.

Destijds woonde er in Sangamon county een landmeter die John Calhoun heette. De man had het zeer druk met zijn vak, want overal in den omtrek werden er nieuwe steden uitgelegd, in het bijna onbewoonde oord dat zooveel vooruitzicht bood voor snellen en reusachtigen vooruitgang.

Vele van die steden kwamen nooit verder dan tot de geboorte op papier.

52

Maar om op papier te komen, dat eischte landmeterstijd en kennis en zoodoende had Calhoun de handen overvol. Tot wien anders zou hij zich wenden in zijne behoefte aan een assistent, dan tot Lincohi, den knapsten kop van New Salem? Deze had er direct ooren naar en legde zich met veel ernst toe op de edele kunst en welbetalende praktijk van het landmeten. Calhoun hielp hem eerst getrouw, maar niet lang duurde het of Lincoln was goed in het vak thuis. De rekenkunst, waarop het vooral aan kwam, was steeds zijn lievelingsvak geweest. Zijn eerste landmetersketting was, zoo zegt de overlevering, een lange en taaie druivenrank, wel een teeken dat de jonge landmeter straatarm was. Maar toch het duurde niet lang of hij kreeg heel wat werk en daardoor werd hij mettertijd ook beter instrumenten machtig.

Trouwens, iemand die zich niet weet te behelpen is in Amerika niet van alle markten thuis. De goede Amerikaan is een man naar het ideaal van De Génestet :

Ik kan wél, zegt de sterke

Eu daarom kan hij wel . . .

Durf te leven ! kwel U niet

Met te veel gedachten;

Werk uw werk en zing uw lied

Onder blij verwachten.

Vroom en vroolijk, frisch en vroeg

Met de zonne wakker.

Strek uw handen naar den ploeg,

Op den grooten akker . . .

In de schoone maand Mei van het jaar 1833 kreeg Lincoln er nog een postje bij. President Jackson begiftigde hem met het postmeesterschnp van New Salem, het tweede publieke ambt dat Lincoln het zijne kon noemen, na zijn kapiteiuschap, roem- ruchtiger gedachtenis !

53

Maar alweer moeten wij den lezer bidden om zich niet te hooge gedachten te vormen van dit „federale ambt", zooals zulk een postmeestersbaantje genoemd wordt in de literatuur van de Vereenigde Staten. Zoo'n dorpspostmeester is eenvoudig een brievengaarder en de inkomsten van het „ambt" bestaan grooten- deels uit de centen die de, vaak karige, akkerlieden besteden voor hunne enkele brieven. Zoo was het tenminste in de dagen van postmeester Lincoln in de „stad" New Salem. Maar zulk een postje gaf toch minstens aanzien, prestige, en de inkomsten ervan hielpen toch den landmeter om aan kost en kleeren te geraken. Daarenboven wist Lincoln op eigenaardige manier de beide postjes te vereenigen. Des morgens, wanneer hij uitging op zijne landmeters-expedities, stak hij de brieven der menschen die aan den weg woonden, dien hij langs zou gaan, onder pet of hoed en bezorgde ze in eigen persoon aan de dankbare klanten die destijds nog niet eens droomden van briefbezorging aan huis.

Helaas, het scheen of Lincoln voor teleurstelling geboren was.

Na verloop van eenigen tijd trokken vele inwoners van New Salem naar eene andere en zoo zij meenden beteren locatie, en de regeering te Washington besloot om het postkantoor te New Salem op te heffen !

Ten overvloede zuchtte Lincoln nog altijd onder de geldelijke verantwoordelijkheid van het failUssement, waartoe hij gebracht was geworden door het wangedrag van zijn voormaligen com- pagnon.

En, alsof het geheel en al bedoeld was om den toekomstigen president van eene machtige republiek den beker der vernedering tot den bodem toe te laten drinken, opdat hij later medelijden zou hebben met alles wat leed onder zijn volk Lincolns schuldbekentenissen vielen in handen van een ongeduldig geldman en toen de arme landmeter onmogelijk betalen kon, was deze schuideischer wreed en onbillijk genoeg om het eenige eigendom dat Lincoln bezat publiek te verkoopen: paard, zadel en hoofd- stel, en de landmetersinstrumenten. Later zal die onbillijke

54

geldman wel diep beschaamd zijn geweest over zijn Shylok- achtig bestaan.

Met dat al kwam Lincoln in eene zeer moeilijke en pijnlijke positie.

Doch ook hier hielp de Heere. Lincoln was zelf veel te neer- slachtig om de verkooping bij te wonen. Maar een zijner vrienden, Bowling Green, met medelijden bewogen, kocht alles terug en gaf het den vorigen eigenaar weder met de woorden : „Betaal ervoor, Abe, wanneer gij het hebt, en al kunt gij het nooit doen het is mij eenerlei."

Dat was nu eens recht nobel, en Lincoln besefte het.

Jaren later, toen Lincoln reeds een advocaat van naam was, stierf BowUng Green en de New Salemmers begeerden dat Lincoln een lofrede zou houden ter zijner gedachtenis. Hij be- proefde het, maar tranen verstikten zijne stem en hij ging zitten. Het zijn groote zielen die zóó hunne vrienden liefhebben.

HOOFDSTUK VI. Een Jong Wetgever, die opgang maakt.

Ik wenschte mij een koop'ren kop

Koel, vaardig te aller uur:

Geen mijmrend hoofd, nu licht, dan zwaar,

Straks brekend, berstend uit elkaar.

Vol storm of zand of vuur.

En voorts een forsohen lichaamsbouw,

Een grof gespierde knuist. . . .

1")b GÉmESTET.

De geestige Nederlandsche leekedichter heeft zeker wel nooit veel van Abraham Lincoln gehoord, want De Grénestet stierf reeds in 1861, toen de groote Amerikaan pas een wereldfiguur werd. Maar zijne regels, hier boven aangehaald uit zijn gedichtje „Kracht", zijn zeker vervuld in den held van ons verhaal.

Lincoln was op dezen tijd flink uit de kluiten geschoten. Hij was op mannelijken leeftijd precies zes voet en vier duim hoog en stak als een Saul, boven de meesten van zijne tijdge- nooten uit.

Zijn vuist was ook ,,grof gespierd". Zijn armen waren buiten- gewoon lang. Zijn gelaat was verre van schoon, hoewel niet onaantrekkelijk. Gewoonhjk was zijn aangezicht overtogen met een waas van zwaarmoedigheid, vooral in het laatst van zijn

56

leven, toen de verantwoordelijkheid op zijne schouders zoo ont- zettend zwaar was.

„De koop'ren kop", waarvan de Hollandsche dichter sprak, ont- brak niet bij Lincoln en het was menigmalen trejffend om te zien hoe kalm hij bleef te midden van den meest ontroerenden samenloop van omstandigheden.

Doch we moeten de geschiedenis niet vooruitloopen.

In den zomer van het jaar 1834 werd Lincoln wederom can- didaat voor de Wetgevende Vergadering van den staat Illinois.

De meeste staten der Unie bezitten twee wetgevende lichamen, een Senaat en het zoogenaamde „Lager Huis," ook wel kortweg het „Huis" genaamd. De Senaat gelijkt wel wat in functie op de Eerste Kamer in Nederland en het „Huis" op de Tweede Kamer der Staten Generaal.

Voor het Lager Huis nu van lUinois was het dat onze held candideerde in 1834 en . . . hij werd ditmaal gekozen. Zelfs kreeg hij méér stemmen dan de andere candidaten van de „Whig" partij, wat hierdoor kwam dat vele Democraten van Sangamon county hun stem op Lincoln uitbrachten uit persoonlijke voorliefde voor „eerlijke Abe".

Lincoln was in de wolken over dezen uitslag. Hij was nu in zijn vijf-en-twintigste jaar en het is geen alledaagsch feit dat men iemand, die nog zóó jong is, voor zulk een politiek ambt kiest.

Maar hij was welberekend voor zijne nieuwe taak.

Hij was goed belezen. Shakespeare, de groote Engelsche dichter, was in laatste jaren druk bestudeerd en Lincoln was in staat om het kerngezonde Engeisch, dat hij zich zoo eigen had gemaakt uit Bijbel en Pelgrimsreize, te verrijken met de schoone en krachtige uitdrukkingen van den grooten meester der Engelsche letterkunde.

Hij was een flink debater, en iemand die zich in publiek dispuut niet liet overbluffen. Ook was hij volkomen op de hoogte met de wenschen en behoeften van het volk dat hem afvaardigde zoodat hij inderdaad een „volksvertegenwoordiger" kon heeten.

57

Daarenboven was zijn karakter voor goed gevormd, zoowel wat eerlijkheid, waarheidszin en rondborstigheid, als zedelijke moed en innerlijke beslistheid betrof.

Een paar dingen waren tegen hem.

Allereerst een zekerlij ke onbeholpenheid, wat gebaren en hou- ding betrof, wanneer hij onder beschaafde menschen verkeerde.

In Lincolns jongensjaren had een van zijne weinige school- meesters, Andrew Crawford, hem en de andere kinderen in het Indiana schoolhuis wat „manieren" geleerd. Maar de lange dunne jongen was er nooit een meester in geworden en een zekere onbeholpenheid in houding bleef hem altoos bij, als een van de treurige gevolgen van de ruwheid der pioniersomgeving.

En daar kwam een tweede zaak bij, niet minder onaange- naam.

Het gekozen lid van de Tweede Kamer voor den grooten staat Illinois had geene fatsoenlijke kleeren om zijne positie op ge- paste wijze te aanvaarden. In de eenvoudige gulheid van zijn hart begaf hij zich tot een zijner vrienden, den heer Smoot.

„Nu hebt gij mij lid van de Wetgevende Vergadering gemaakt," zeide hij, „maar het zwaarste eind komt achteraan."

„Hoe zoo?" vroeg Smoot.

„Welnu, een pak kleeren, want zóó kan ik toch niet bij al die voorname lui te Vandalia, (de hoofdstad destijds) zitten; ze zouden er voor bedanken om naast mij plaats te nemen."

„O, is het anders niet?"

„Me dunkt, het is al erg genoeg. Maar vindt ge het zoo'n bagatel, leen me dan wat geld tot de zitting is afgeloopen, dan krijgt ge alles eerlijk terug."

„Met plezier. Hoeveel hebt ge noodig?"

„Twee honderd dollars, want ik moet allerlei uitgaven doen en geen gebrek behoeven te lijden gedurende de zitting."

Vriend Smoot gaf hem het gevraagde en het was hem en alle mannen van Sangamon county een genot om te zien hoe hun „Abe" een deftig, zij het ook nog altijd wat onbeholpen voor-

58

komen kreeg, dank zij het nieuwe pak waarin hij zich kon steken door Smoot's voorgeschoten penningen.

Gedurende de eerste termijn dat onze Abe zijn volk diende in de Staatsregeering, gedroeg liij zich op een wijze die hem de achting van velen, die eerst met verachting neerzagen op den lompen boerenjongen uit Sangamon county, deed winnen. Lincoln hield zich bij voorkeur in het achterste gelid. Hij wist dat er nog veel te leeren was in de geheel nieuwe wereld die zich nu voor hem opende in Yandaha.

Eene nieuwe wereld wat personen aanging. Hij gevoelde zich onder zijne meerderen wanneer hij zag op de leiders van de Wetgevende Vergadering. Een nieuwe wereld ook wat aanging allerlei vraagstukken die de aandacht der politici bezig hielden. En ook de wetsontwerpen, die ter sprake kwamen, eischten veel en nauwgezet onderzoek.

Tot in den nacht hield de deputaat van Sangamon county zich bezig met wetgeleerde studie, behalve de gezeUige avonden, die met andere afgevaardigden werden doorgebracht in het hotel. Dan werd de ex-kapitein vaak en ongezocht het centrum van alle gezelligheid door de tallooze anecdoten en geschiedenissen die hij wist op te disschen.

Want als smakelijk verteller had hij zijne wedergade niet in geheel Amerika.

Wat Lincoln vooral aanspoorde om zich op de studie der wet te werpen was een voorstel van den heer John T. Stuart, een voornaam advocaat.

Deze had allerlei stukken van den jeugdigen afgevaardigde gelezen in verschillende weekbladen en begon eene levendige belangstelling in hem te gevoelen. Bij zekere gelegenheid knoopte hij een intiem gesprek aan met onzen man en vroeg hem of hij er nooit over gedacht had om in de rechten te studeeren.

„Nu ja," sprak de bescheidene Abe, „ik heb er wel eens over gedacht, en anderen hebben er meer dan eens met mij over gesproken, maar ik durf heusch aan zoo iets niet ernstig te

59

denken. Hoe zou ik eene school kunnen bezoeken daar ik arm ben en ook geen vermogende vrienden bezit?"

„Och wat, een man als U behoeft naar geen academie te gaan om advocaat te worden. Als gij met uw landmeten maar genoeg verdient voor kost en Meeren, dan kunt ge wel thuis studeeren. Iemand als gij komt wel zonder professoren klaar."

,, Maar gij vergeet de vele kostbare boeken, die men noodig heeft."

„O, is het anders niet? Gij kunt over mijn boekenkast be- schikken. Kom gerust bij mij en zoek uit al wat gij begeert. En als gij onderricht behoeft zal ik U wel helpen."

Dat was een aanbod dat Lincoln met beide handen aangreep en reeds den volgenden dag was hij op weg naar Springfleld, waar de heer Stuart woonde, om een kostelijken last boeken op te halen. Vier dikke deelen van het beroemde werk van Blackstone, het standaardwerk der rechtsgeleerdheid in Engelschsprekende landen, droeg hij twee en twintig mijlen, van Springfleld naar Vandalia, en zóó hongerig was hij naar den inhoud, dat hij zich op de reis huiswaarts niet minder dan veertig bladzijden vast in het geheugen prentte.

En zoo kwam Lincoln steeds nader aan het ideaal van de jaren toen hij in Booneville het rechtsgeding bijwoonde, reeds vroeger door ons medegedeeld. Ondertusschen vervulde hij zijne plichten in de Wetgevende Vergadermg zóó goed, dat hij in het volgende jaar met veel grooter meerderheid dan in 1834 werd herkozen. Ook in 1836 en daarop volgende jaren, geschiedde zulks.

Ondertusschen ervoer hij m deze eerste jaren van zijn loop- baan in het staatkundig leven dat populariteit en opgang iemand niet vrijwaren voor de smarten des levens.

Gedurende den zomer van het jaar 1835 verloofde hij zich met mejuffrouw Ann Rutledge van New Salem, eene schoone bloem der westersche prairies. Zij was aantrekkelijk en verstandig en in heel Sangamon county was er geen die haar overtrof in lieftalligheid.

Zij had beloofd hem te zullen huwen zoodra hij zijne rechts- geleerde studiën voltooid had.

De zomer van 1835 was de lieflijkste van heel het leven van onzen jeugdigen staatsman. Hij had eigenlijk nooit werkelijke vreugde gesmaakt, zooals andere jongelieden. Was heel zijn jeugd niet eén aanhoudende worsteling geweest met de ellenden des levens? Was de armoede en ontbering niet bestendig de hoofdinhoud zijns bekers geweest? Was het een wonder dat zijn gelaat onwillekeurig als overtogen was met zwaarmoedigheid? Maar nu, hoe veelbelovend was niet de toekomst !

Was hij niet populair als opkomend politicus? Was hij niet op weg om advocaat te worden? En had de verstandigste en liefste der dochteren van New Salem niet beloofd om aan zijne zijde te wandelen, na verloop van een of twee jaren?

Had hij niet redenen om zich m de toekomst gouden bergen te droomen? Misschien besefte hij in die dagen meer dan eens wat De Grénestet zoo roerend schoon uitdrukte in zijn „Stem des Harten" :

„Ach, zou dat zonde zijn als ik mijn blijde handen

Des avonds reik naar God, en dankend uitroep : Heer

Ik ben gehecht aan d' aard met meer dan aardsche banden

Van wereldlust of goud of eer.

Ja, 'k heb deez' aarde lief; ik ben gehecht aan 't leven

Met tooversnoeren, als door engelen geweven ;

Mijn boezem jaagt van levenslust . . . ."

Maar, helaas, hij die de groote lastendrager zijns volks zou worden, mocht niet lang voortleven in dien gelukkigen roes.

Ann Rutledge kreeg koortsen, hersenkoortsen. En op 25 Augustus 1835 verhet de ziel de hutte van het lichaam. Zij was eene schoone bloem der westersche velden geweest en had velen verblijd, vooral hare ouders en den langen jonkman met dat droeve gelaat, maar . . . gelijk eene bloem was zij ook plotseling verwelkt . . .

61

Lincoln was radeloos en weigerde vertroost, te worden. Het scheen of hij zijn verstand verliezen zou, overstelpt als hij was door bange en grievende teleurstelling. Niemand was in staat hem tot bedaring te brengen, totdat het ten slotte aan zijn trouwen vriend, Bowling Green, gelukte den zielsbedroefden man, die aan zelfmoord dacht, weg te troonen naar zijne woning buiten het dorp. In die dagen van schrijnende smart was het dat Lincoln veel bezig was met het bepeinzen van het schoone lied van William Knox:

„MORTALITY". „O Geest van een sterv'ling, waarom zoo verwaand?

Daar een vallende ster of een wolk u vermaant, Dat, snel als de bliksem of golf aan de kust,

Gij het leven doorvliegt, tot het graf en zijn rust.

Het blad van den eik en den wilg, het verkleurt, Het zweeft en het valt, wordt verflenst en gescheurd;

Het kind en de grijsaard, hetzij laag, hetzij hoog, Verkeeren tot stof en verdwijnen voor 't oog.

Het kind, door de moeder verzorgd en bemind.

De moeder, die in 't wichtjen haar levenslust vindt.

De vader, die moeder en kroost heeft behoed, Zij vlogen daar heen, zij zijn grafwaarts gespoed.

Op 't lieve gelaat van het maagd'lijn verscheen De schoonheid der jeugd ook hé,ó,r glorie verdween;

Zij die haar beminden vergingen als mist, Hun gedachtenis werd ras uit de harten gewischt.

De hand van den vorst die de schepter eens hield, 't Gemijterde hoofd van den priester, ontzield.

Het brein van den wijsgeer, het hart van den held, 't Werd al door den Doodsengel neder geveld." *)

*^) Vertaling van den heer Gerhard Zeilstra te Grand Rapids, Mioh.

62

Wij zullen hopen dat hij ook troost zocht bij iets beters en meer troostends dan zelfs dit treffend gedicht, ofschoon er veel reden is om te vreezen dat juist in dezen tijd het anker zijner ziel sleepte, in plaats van vast te liggen in het Woord van den God zijner vrome moeder.

Want het was omtrent het jaar 1834 en 1835, dat wij van onzen vriend lezen dat hij gif had ingezogen uit de verderfelijke werken des ongeloof s van Paine en Volney, werken die nog al veel werden gelezen en te lichtvaardig geloofd, in die dagen.

Men beweert zelfs dat Lincoln een boek schreef om te be- wijzen dat de Bijbel niet Gods Woord was en Christus niet de Zoon Gods.

Een vriend van Lincoln stak het opstel in de kachel en later zal Lincoln zich wel vaak voor God hebben geschaamd dat hij alzoo had geschreven tegen Gods Woord en Gods Gezalfde. Heel zijn historie getuigt dat dit slechts een tijdelijke storm- en-drang-periode" zijns levens was geweest, gelijk dit vaak plaats grijpt in het leven van ernstige en diep denkende jonge mannen, die het eerst in aanraking komen met de producten van ongeloof.

Maar met dat al miste de arme met zijn gebroken hart den heer- lijken troost van het Woord des Heeren, dien balsem in de grootste smart, en het was geen wonder dat hij dacht en sprak over zelfmoord, hij de van nature zoo zwaarmoedige.

Gelukkig voor hem dat de politiek met al haar opwinding hem weer riep in den volgenden winter.

Ook was hij in staat om zijne studie van het recht voort te zetten.

Soms was het staatkundig leven inderdaad vol interessante voorvallen.

Zoo lezen wij, bijvoorbeeld, dat hij in den zomer van het jaar 1836 optrad als candidaat der Whigs voor het Lager Huis van Illinois.

Te Springfield zouden de candidaten der verschillende partijen

63

debatteeren. Onder Lincolns politieke tegenstanders op de tribune was een zekere heer Forquer. Deze was vroeger een Whig geweest, doch om geldelijk voordeel te behalen was hij Democraat geworden.

Een vet postje was het loon geweest voor zijn verraad aan zijne partij.

Bij het binnenrijden van Springfield had Lincoln opgemerkt dat Forquer een bliksemafleider op zijne nieuwe groote woning had, een ongewoon iets in die dagen en eene nieuwigheid, die vele vromen uitlegden als een tarten van den Allerhoogste, Die door den bliksem sprak.

Deze Forquer nu was zoo onbescheiden en onchristelijk om in het publiek debat en in Lincolns tegenwoordigheid, allerlei be- leedigende uitdrukkingen te bezigen omtrent Lincolns boersch- heid van voorkomen.

„Deze jonge man moet afgetakeld worden," zoo sprak hij met minachting, „en het spijt mij dat iJc dit moet doen, maar het moet!"

De „Clary G-rove jongens", van welke wij reeds vroeger spraken, voelden hunne vuisten jeuken om Forquer een afrossing te geven, nu hij hun beminden Abe zoo affronteerde. Maar Lincoln bleef uitwendig kalm, hoewel zijn gelaat bleek was en het inwendig bij hem kookte.

Het slotwoord was gelukkig aan onzen held.

Op waardige wijze sprak hij over de beginselen zijner partij, en herhaaldelijk werd hij toegejuicht. Ten slotte wendde hij zich tot Forquer, en op eene indrukwekkende wijze die menig hoorder jaren in het geheugen bleef, riep hij den verwaten man toe:

„Deze mijnheer begon zijn rede met te zeggen, dat deze jonge man moet worden afgetakeld. Ik ben niet zoo jong in jaren als ik ben in de listen en streken der politiek. Maar," en met zijn langen en beenderigen voorvinger wees hij direct naar Forquer, „of ik lang leef of kort doet er niet toe, doch ik sterf liever op dit oogenblik dan dat ik zou doen als deze mijnheer

64

zijne partij den rug toe te keeren en dan een bliksemafleider op zijn huis te zetten om een schuldig geweten te beschermen tegen den toorn des Almachtigen.''

Een daverend applaus ging er op uit de menigte en Forquer moest met beschaamde kaken afdruipen.

Bij eene andere gelegeniieid in datzelfde jaar 1836, bewees Lincoln evenzeer zijne gevatheid om een tegenstander in het publiek schaakmat te zetten.

Onder de Democratische redenaars die Sangamon county dat jaar bezochten om stemmen te winnen voor hun partij, was een zekere Kolonel Dick Taylor.

Deze was een zeer ijdel mannetje, naar de mode van dien tijd gekleed in zijde en satijn en met een groote kanten das op de borst.

Hij droeg eene zware horlogeketting met verschillende medal- lons versierd en maakte op elk die hem in volle tenue kende den indruk van een fat, een „dandy", zooals men het in het Engelsch noemt.

Nu wilde het geval echter dat de Democraten beweerden, dat zij de partij vormden van het gewone volk, van de ,,kleyne luyden". En daarom, toen hij met Lincoln in debat was, begon Taylor, ouder gewoonte, uit te varen tegen de aristocratische Whigs met hunne zijden kousen.

Kalm hoorde Lincoln dit aan, want zooals hij daar stond in zijn eenvoudig pakje, met zijne ruwe laarzen, en in zijn wollen overhemd zonder halsstrik, was hij wel het tegenbeeld van een verwend en verwijfd aristocraat.

Doch, alsof zijne verschijning nog niet genoeg was om den tegenstander te verslaan in zijne argumenten er gebeurde een aardig incident.

Kolonel Taylor had gedurende zijne rede zijn overjas aan- gehouden en deze tot boven toegeknoopt, zoodat het gehoor niets kon zien van al de fraaiigheden van zijn costuum. Maar in het vuur van zijne toespraak, och arme, daar ging de overjas los

65

en elk hoorder zag hoe rijkelijk versierd de vurige kampioen van het arme volk was.

Natuurlijk was Lincoln er als de kippen bij om uit dit toeval munt te slaan. Hij trad naar voren en viel den verbluften spreker in de rede. Op des Kolonels kanten das, zijn lintjes en gouden ketting wijzend, sprak hij op een tragisch-spottenden toon: „Ja, mijne mede-burgers, ziet den heer Taylor aan, den Demo- craat met zijn vereelte vuist. En, mijne heeren," vervolgde hij, en breidde zijne grove, lange, gespierde armen en handen uit, „en, mijne heeren, ziet mij aan. Ik ben de opgeblazen aristocraat, de „gentleman" in zijne zijden kousen. Ik ben de man met de lelie-witte handen, waarvan de heer Taylor zoo welsprekend oreert!" Natuurlijk zag ieder direct welk groot contrast er was tusschen Taylors beweringen en Lincolns plastische bewijzen en het gehoor barstte uit in een luid en aanhoudend gelach, dat den armen Kolonel geheel in de war bracht en zijn pleidooi voor de Democraten tot een hopelooze mislukking maakte.

Mede door dit voorval, werd Lincoln echter een van de popu- lairste politieke sprekers in heel den staat lUinois.

Toch, en dit strekt hem tot blijvende eer, verlaagde hij zich nooit tot het jagen naar populariteit, ten koste van be- ginsel.

Dat bewees hij in het voorjaar van 1837 gedurende de zitting der Wetgevende Vergadering, waarvan hij nog steeds lid was.

Er was destijds veel agitatie in de Vereenigde Staten over de vraag of men de slavernij zou toelaten in het westehjk grond- gebied der Unie, waar men telkens nieuwe staten formeerde. Het Zuiden, met zijn groot aantal lijfeigenen, riep natuurlijk luide om het recht om alle nieuwe gewesten open te stellen voor de door hen noodwendig geachte instelling. De meeste lieden in de noordelijke staten waren tegen deze uitbreiding. Sommige publieke leiders, zooals Wendell Phillips en W. L. Garrison begonnen zelfs te roepen om afschaffing van het slavenstelsel. Zij werden

5

66

Abolitionisten genoemd, dat is menschen, die voor het afschaffen der slavernij waren.

Maar hoewel Illinois een noordelijke staat was, waren er toch velen van zijn burgers aan de zijde van het Zuiden. Sommigen door hun zuidelijke afkomst; anderen, vooral in het zuidelijkst gedeelte van den staat, doordat zij telkens zagen dat de slavernij inderdaad een winstgevende zaak was voor de blanke eigenaars. Dat het zonde was voor Grod en menschen om zich vet te mesten met het zweet, het bloed, de tranen en het lijden van een even- mensch, woog bij sommigen al heel licht en werd door menigeen in 't geheel niet gevoeld. Zelfs waren er vele leeraars, die het knecht- schap van de kinderen Chams rechtvaardigden, met een beroep op Noachs profetie uit Genesis 9 : 25: „vervloekt zij Kanaan, een knecht der knechten zij hij zijnen broederen!" Alsof deze pro- fetie hen het recht gaf om als slavenhouders op te treden en willens en wetens den vloek te vervullen!

Dan had ook Judas zich kunnen beroepen op een profetisch woord en zijn booze daad van het verraden des Heilands er mede kunnen verdedigen! Maar, hoe dit ook zij, er waren er heel wat in Illinois die het met het Zuiden hielden, in zake de slavernij.

Ook de groote meerderheid der Wetgevende Vergadering, die daarom in het voorjaar van 1837 enkele wetten aannam, ge- heel naar den zin van degenen die de lijfeigenschap der arme negers voorstonden.

Maar wie er ook boog voor den populairen afgod dier dagen, niet de vertegenwoordiger van Sangamon county. Hoewel zeven van de negen afgevaardigden van zijn district hem tegenstonden, toekende Lincoln met zijn vriend Dan Stone protest aan tegen de aangenomen wetten.

Zij spraken het openlijk uit: „dat de slavernij gefondeerd is op onrecht en een verkeerde practijk."

Dat toekende zedelijken moed.

Dat was een bewijs, dat staatkundige beginselen, als begin-

67

Sangamon county. Hij bewees reeds daardoor dat hij iemand was die durfde te staan, desnoods alleen te staan, indien hij overtuigd was van het goed recht van zijn zaak. Menigeen voorspelde dat deze stap het begin zou zijn van het einde van Lincolns politieke loopbaan. Hoe kortzichtig zijn wij menschen soms! Lincolns mede-burgers, voor zoover ze geërgerd werden door zijn protest, vergaten al heel spoedig hunne grieven tegen hun afgevaardigde.

Dit kwam grootendeels ook doordat hij er in slaagde om zijn district zeer ter wille te zijn en een groeten dienst te bewijzen in het verplaatsen van de hoofdstad van Illinois. In plaats van Yandalia in Macon county, werd nu Springfield in Sangamon ■county de hoofdstad.

Dit was een feit dat de harten zijner stemmers met zooveel dank- baarheid vervulde, dat hij en zijne acht mede-vertegenwoordigers van Sangamon county, na de stemming, in 1837, overal in de county «n met name in Springfield werden vereerd met feestmaaltijden.

Op die feesten stelde men o. a. toasten in op Lincoln als het -„Sangamon opperhoofd", „Lincoln die de verwachtingen van zijne vrienden vervulde en de hope der vijanden beschaamde", en „A. Lincoln, een van de edellieden der natuur".

Dat toonde dat hij inderdaad was wat wij boven ons hoofd- stuk schreven: „Een jong wetgever, die opgang maakt.''

Wij besluiten deze afdeeling met een uittreksel uit een van zijne politieke toespraken, gehouden te Springfield op 27 Aug. 1837. Het toont aan welk eene hoogte van verstandelijke ont- wikkeling deze zoon der oerwouden had bereikt, grootendeels -door eigen studie, welke practische levenswijsheid hij bezat, en hoe hij inderdaad met den blik van een geboren Staatsman de zaken van het publieke leven beschouwde. Alzoo sprak de acht-en-twintig jarige politicus:

„Ik hoop dat ik het mis heb, maar indien niet, dan dreigt ons in dezen zelfden oogenblik een groot gevaar. Ik bedoel dat toenemend gebrek aan ontzag voor de wet, dat het geheele land

68

als besmet heeft, die groeiende neiging om de wilde en woeste uitbarstingen van den hartstocht te stellen, in plaats der nuchtere vonnissen van de rechtbank.

Verhalen van misdaden door het grauw (mobs) bedreven, komen eiken dag uit alle hoeken des lands tot ons. Het land is van Nieuw Engeland tot Louisiana vergiftigd. Zulke geweld- daden zijn niet aan het klimaat toe te schrijven, noch bij voor- keur in slavenhoudende of in slavenwerende Staten te vinden.

Wanneer mannen het in het hoofd krijgen om spelers op te hangen of moordenaars te verbranden, dan behooren zij te be- denken, dat in de verwarring, die gewoonlijk zulke tooneelen met zich brengen, zij misschien een onschuldige ophangen of verbranden. En dat gaat net zoo lang en net zoo ver, tot de bolwerken, opgeworpen ter verdediging van personen en eigen- dommen, worden geslecht en geminacht.

Aan den anderen kant, wanneer goede mannen, die rust en orde hef hebben, die begeeren de wetten te gehoorzamen, die gaarne hun bloed zouden storten voor de bescherming van hun vaderland, zien, hoe hun bezittingen worden verwoest, hun per- sonen aangerand, hun gezinnen beleedigd en hun leven bedreigd wordt en nergens grond van hoop op beterschap bespeuren, een gouvernement moeten dienen, dat hun geen bescherming biedt, zou het dan zoo'n wonder zijn dat zij naar een verandering van bestuur verlangen, waarbij zij niets te verliezen hebben? Daarom dan, indien door de werking van dezen mobokratischen geest, (geest van de heerschappij van het gepeupel) waarvan helaas t allen moeten erkennen dat hij overal in den lande bestaat, het sterkste bolwerk van elk gouvernement verbroken kan worden^ ik bedoel de gehechtheid van het volk, waar gaan wij heen?

Hoe dat gevaar te ontgaan? Het antwoord is eenvoudig. Laat ieder Amerikaan, iedere beminnaar van vrijheid, ieder die het nakroost de kostelijkste erfenis ongerept wil achterlaten, bij het bloed der Revolutie zweren, dat hij nimmer, zelfs in het geringste niet, de landswetten zal schenden, noch ooit dulden

69

dat die door anderen geschonden worden. Laat eerbied voor de wet elke Amerikaansche moeder bezielen bij haar lispelen tot het kindeke, dat speelt op haren schoot; laat die geleerd worden op scholen, seminaries en colleges; laat die te lezen zijn in spelboeken, in eerste leesboeken en in almanakken; laat die van den kansel gepredikt, in de zalen der bestuurders aange- prezen, in de hoven der Grerechtigheid gehandhaafd worden. Laat die eerbied de politieke religie der natie worden en laten ouden en jongen, blijden en ernstigen, rijken en armen van alle deelen des lands, van beide de geslachten, van elke huidskleur onophoudelijk hunne offeranden op zijne altaren plengen.

Dan zeker zal elke poging om ons onze nationale vrijheid te ontrooven, ijdel blijken."

HOOFDSTUK VE. Lincoln als Advocaat.

„Ja, als 't niet kan, dan kan het niet", Zoo hoor ik alle dagen Van flauwerts en van tragen; Maar ik ik haat dat laffe lied; En, zoo mij God de kracht -wil gunnen, Dan zeg ik, wat er ook geschiedt, 't Moet kannen !"

J. P. Helib.

De Nederlandsclie dichter, wiens woorden wij hier boven schreven, werd geboren precies in hetzelfde jaar als Abraham Lincoln, en de poet, die door zijn „Vlaggelied'' en „Piet Hein, Piet Hein, zijn naam is klein" zoo populair was in zijne dagen, heeft zeker op eigenaardige wijze vertolkt een van de beste karaktertrekken van ons Amerikaansch volk en met name van Lincoln.

Want onze held wist inderdaad van aanhouden en doorzetten.

Dat bewees hij ook in betrekking tot het ambt dat hij zoo lang reeds had begeerd, het advocatenambt.

Wat vaste wil, wat doorgezette studie, wat rusteloos voort- arbeiden was er niet noodig om hem, die ternauwernood één jaar de lagere school bezocht had en heel geen middelbaar of

71

hooger onderwijs geaoot, zoover te brengen. Maar Lincoln hield maar vol. „'t Moet kunnen", sprak hij gewis meer dan eens, al was het niet in de taal van zijn HoUandschen tijdgenoot.

Hij zal zeker wel meer dan eens ontmoedigd zijn geweest wanneer hij zag op den berg van boeken, dien hij had te door- worstelen.

De dichter Langendijk zegt in een van zijne werken tot een praatgraag :

„Gij zijt een snapper, 'kzou te Leiden gaan studeeren Voor advocaat; me dunkt, ge hoeft niet veel Ie leeren."

Maar met dat al vordert het èn in Nederland èn in Amerika heel wat om tot de balie te worden toegelaten.

Doch het gelukte Lincoln, al waren er nog zooveel hinder- palen op zijnen weg geweest. Op 1 Maart 1837 werd hij op de officieele lijst geplaatst.

Hij besloot om zich in Springfield, de nieuwe hoofdstad, te vestigen.

Dat was destijds een opkomend stadje van ongeveer 1500 inwoners.

Met advocaat Stuart, die hem vroeger zoo terwille was met het leenen van wetboeken, zou hij eene firma vormen.

Het was wel wat gewaagd van Lincoln om zijn tamelijk wel betalend baantje van landmeter op te geven maar het moest, want beide tegelijk kon hij niet wel waarnemen.

Daarenboven, hij was nog altijd straatarm, deels omdat hij geen al te best kassier was voor zichzelf en deels ook omdat hij nog steeds zijn vader voorthielp. Want diens boeren was nog altijd sukkelwerk. Maar de teerling was geworpen, en op een goeden morgen verliet de nieuwbakken advocaat New Salem met pak en zak en wendde zich naar Springfield. Al zijne aard- sche bezittingen kon hij bergen in twee groote zadeltasschen, die hij over zijn paard wierp. Het paard zelf was een geleend beestje. En de beurs was bijna plat.

72

Een mooi begin van een loopbaan als advocaat. . .

Wie zou hebben voorspeld dat hij die zóó Springfield voor de eerste maal binnen reed, om er zich als burger te vestigen, nog eens haar zou verlaten, voor de laatste maal, als haar meest beroemde ingezetene en de gekozen president van een groot volk?

Wonderüjk zijn soms de wegen Gods. Niemand verachte den armen jongen man die in kaal kleed en misschien met vereelte hand den voet zet op zelfs de laagste sport van den maatschap- pelijken ladder.

Men kan nooit weten hoe hoog hij klimmen kan, vooral niet in Amerika met de wonderbaarlijke mogelijkheden van dat groote en vrije land.

Lincoln begaf zich direct met zijne have en geleend ros naar den winkel van een mede-Kentuckiaan, den heer Josua Speed, een goed vriend.

„Josua, voor hoeveel kunt ge mij voorzien van een bed met matras en toebehooren ?" Speed rekende uit dat het minstens zeventien dollars zou kosten. Lincolns gelaat betrok. Dat was veel hooger dan hij zich had voorgesteld. Oprecht en eerlijk als altijd, antwoordde hij zijn vriend dat de prijs zeker niet te hoog was, maar dat hij geen geld genoeg had om het met contanten te betalen.

„Doch", zeide hij, „indien ge mij crediet wilt geven tot Kerstmis en mijn werk hier eenigzins slaagt, dan zal ik u tegen dien tijd betalen. Maar indien het eene mislukking is, dan kan ik u misschien nooit betalen." Lincoln zuchtte nog altijd onder den schuldenlast door zijn verloopen compagnon hem op den rug gebonden (hij noemde het gewoonhjk de ,, nationale schuld" omdat zij hem zoo groot toescheen) en hij zag niet veel kans om groote beloften te doen aan den heer Speed. Deze was begaan met Lincoln door de rondborstige verklaring die hij aflegde. Hij bedacht zich een oogenhlik en zeide toen : „Wel, Abe, het is niet noodig dat gij u voor dat bed in de schuld steekt. Ik heb een groot dubbel bed en ge moogt het met alle pleizier met mij deelen, zoo ge dat wilt.

73

Dat was natuurlijk koren op Lincolns molen en zonder eenige complimenten besloot hij om het aanbod te aanvaarden.

„Waar is uw bed?" vroeg hij aan Speed.

„Vlak boven dezen winkel."

„Accoord, Josua, accoord !" en Lincoln vloog naar boven met zijne twee zadeltasschen. Hij bezag zijne nieuwe woning vluchtig en was spoedig weer beneden. Met een glimlach riep hij zijnen edelmoedigen vriend toe: „Speed, ik ben al verhuisd."

Een ander vriend, die hij in Vandalia had leeren kennen, de heer William Butler, nam den jongen pleitbezorger in den kost voor eene kleine vergoeding.

Het kantoor, boven een meubelwinkel, deelde hij natuurlijk met zijn ouderen en alreeds gevestigden compagnon, den heer Stuart, en zoo begon de nieuwe burger van Springfield zijn nieuwen loopbaan met nieuwen moed en onder geen al te ongunstige vooruitzichten.

In den volksmond vindt men allerlei uitdrukkingen die bewijzen dat advocaten in vroegeren tijd menigmaal in slechten reuk stonden. Men spreekt van advocaten-streken en advocaterij, en TertuUus uit de dagen des Nieuwen Testaments wordt meer dan eens beschouwd als een typisch pleitbezorger.

Daarenboven stelt men ze op één lijn met dokters en dood- gravers, die van de ellende der menschheid leven.

Hoor slechts deze ontboezeming van Tollens.

„Goddank dat ik een boer ben,

En niet een advocaat: Krakeel en onrust volgt hem na

Hetzij hij zit of staat."

En Huygens schreef akeeds in zijne dagen, in Hollands gou- den eeuw:

„Soo gh' aan krackeel gereakt, Wacht u voor advocaten."

74

Maar met dat al doet zulk eene volksbeschouwing menig pleitbezorger groot onrecht aan. Want er zijn ook edele mannen in dit beroep, mannen die God vreezen en die handelen en wandelen, ook in hunne professie, als volgelingen van Hem Wiens werk ter zaligheid onder anderen ook hierin bestaat, dat Hij de Voorspraak, de Advocaat zijns volks is bij den Vader.

Abraham Lincoln was een van die mannen die het ambt eer aan deden.

We zullen gelegenheid hebben om dit meer dan eens op te merken in dit hoofdstuk.

Zooals we reeds hierboven mededeelden was Springfield een opkomend stadje van ongeveer 1500 inwoners. Misschien zelfs 1800.

Het was niet alleen de hoofdstad van den staat Illinois, maar ook de hoofdplaats van Sangamon county en de zetel van het Vereenigde Staten Eondgaand gerecht. (Circuit court.)

Vooral wanneer de Wetgevende Vergadering in zitting was, was er heel wat levendig verkeer. Mannen, die naderhand een grooten naam zouden hebben in de historie des lands, woonden of vertoefden tijdelijk te Springfield. De voornaamste burgers begonnen al wat „airs" aan te nemen van stedelingen in het oosten. Zoo lezen we, als iets dat heel wat opspraak verwekte, dat enkele van de rijkste lieden begonnen om hunne dienstboden apart in de keuken te laten eten. Tot dusver had iedere dienst- meid en elke knecht met mijnheer de baas en mevrouw de bazin aan éénen disch aangezeten !

Voor Lincoln, de zoon der wouden, die pas uit den achterhoek kwam, was Springfield een stadje dat heel wat hoogsteedsch be- gon te worden. Toch was er nog veel dat herinnerde aan het primitieve en gemeenzame leven uit het pionierstijdperk.

Het „rechthuis" was een blokhuis, gelijk bijna al de ge- rechtshuizen in Illinois, in dien tijd.

De rechter zat achter een eenvoudige tafel met een kleed overdekt en achter een heel simpel hek, dat als eene ballus-

75

trade diende, om de majesteit der wet te scheiden van het gewone volk.

Gewoonlijk, wanneer er rechtsgedingen van eenlge beteekenis aan den gang waren, wasfhet gerechtshof vol met eene belang- stellende schare van boeren en burgers, die samendrong tot dicht in de nabijheid van den beschuldigde, diens advocaat, en de andere deelhebbers in het geding. Want zoo'n pleit bracht heel wat nieuws, en nieuws was tamelijk schaars in die dagen van traag verkeer en weinig nieuwsbladen.

De advocaten gingen te paard van de eene naar de andere plaats, den rondgaanden rechter op den voet volgend en ge- woonlijk in zijn gezelschap. Elk droeg zijne noodige wetboeken in zijn zadeltasch mede. Het was op die reizen, met den omgang met allerlei slag van volk die ze medebrachten, dat Lincoln veel verzamelde van den kostelij ken schat van allerlei wester- sche vertellingen, die hem later zoo populair en aantrekkelijk zoude maken.

Bij gelegenheid van een van die tochten bleef Lincoln een heele poos achter in een boschje van pruimenboomen. Toen hij later zijne reisgenooten weer inhaalde en men hem vroeg waarom hij zoolang was achtergebleven, deelde hij mede, dat hij gezien had dat twee jonge vogeltjes uit hun nest waren gevallen en hij zich de moeite had getroost om in den boom te klimmen en de arme verschrikte beestjes weer in hunne zachte moederwoning terug te brengen. Sommige reisgenooten dreven den spot, met wat ze noemden, zijn te groote teerhartig- heid. Maar Lincoln antwoordde, en wij hebben hem er te liever om: „Ik zou niet hebben kunnen slapen van nacht, indien ik die arme hulpelooze diertjes niet had geholpen." Lincoln was een eerlijk advocaat.

Indien hij iemand verdedigde, die beschuldigd was van een ernstige misdaad en hij bemerkte dat de man inderdaad schuldig was, dan weigerde hij om iets meer met zijne zaak te doen^te hebben. En zoo zijn compagnon besloot de zaak zelf en alleen

76

door te zetten, dan weigerde hij beslist om iets te ontvangen als zijn aandeel in het loon voor zulk een rechtsgeding.

Hij had een afkeer van de zoogenaamde streken der advo- caten, waarbij sommigen gebruik maken van allerlei technische dingen en dingetjes om een zaak slepend te houden, of om hun proces te winnen.

Maar was hij overtuigd van het recht van zijn cliënt, dan spande hij zich geheel en al voor de zaak en menig pleidooi werd door hem met glans gewonnen.

Een van de levensregels van Lincoln was om in elke eerlijke taak die de zijne was, zijn uiterste best te doen, de uitkomst aan God overlatend.

Dat is een stelregel, die we allen wel mogen aanvaarden, wat ook onze plaats in de maatschappij moge wezen.

„Wat waard is om gedaan te worden", zegt een Engelsch spreekwoord, „is waard om goed gedaan te worden". Onthoud dat wel, jonge man, die dit leest. Het zal een van de geheimen zijn voor u om wel te slagen in de wereld.

Allerlei treffende voorbeelden van Lincolns oprecht en onzelf- zuchtig advocatenleven heeft de geschiedenis bewaard.

De heer Masters van New Salem werd eens bedreigd met een rechtsgeding. Hij zocht zijn ouden buurman op in Springfield en vroeg Lincoln hoeveel hij zou eischen, indien hij de zaak voor het gerecht bracht. „Wel", antwoordde de onbaatzuchtige Lincoln, „tien dollars ; maar ik raad u aan om het in der minne te schik- ken met uw tegenstander, dan kost het geval u niets.".

Meer dan eens was hij de kampioen van den verdrukte en arme.

Eens klopte er een weduwe bij hem aan. Een oneerhjk advocaat had heel wat opgestreken van pensioengeld dat haar wettig toekwam.

Met verontwaardiging vervuld begon hij direct en voor eigen rekening een proces tegen den uitzuiger en spoedig had de weduwe het hare.

Voor neger-vluchtelingen pleitte hij meer dan eens, ofschoon

77

zulk optreden voor hem groot gevaar opleverde om zijne popu- lariteit te verliezen, want ook in Springfield waren vele voor- standers der slavernij.

Abolitionisten waren destijds in Illinois zoo goed als onbekend. Zelfs had het gepeupel van Alton, in dien staat, op 7 November van het jaar 1837 den predikant E. P. Lovejoy doodgeschoten, omdat hij het waagde in zijn godsdienstig blad op de afschaffing der slavernij aan te dringen.

Zijn helpers en geestverwanten te Alton werden met geweld van wapenen verdreven en hunne eigendommen verwoest.

Om in zulke toestanden openlijk op te treden als een pleitbe- zorger voor de verachte en vertrapte zwarten, getuigde van groeten zedelijken moed. En Lincoln betoonde dien herhaaldelijk.

Eene oude negerin klaagde hem eens haren nood.

Zij was vroeger slavin geweest in Kentucky, doch een goed- hartig meester had haar en de haren naar Illinois gebracht en ze daar de vrijheid geschonken. Doch nu was haar zoon, haar kostwinner, naar New Orleans gegaan als bootsgezel en daar had de politie hem in hechtenis genomen en in slavernij verkocht.

De arme zwarte moeder viel met een bloedend hart en betraand gelaat voor Lincoln neder en bad hem in den naam desHeeren haar ter liulpe te zijn, hoewel zij doodarm was en geene ver- goeding kon beloven-

Lincoln werd met haar lot bewogen. Hij ging naar den goever- neur om de loslating van den jongeling te bewerken. Vergeefs; de hooge ambtenaar weigerde om zich met de zaak in te laten.

En wat deed Lincoln toen? Hij betaalde zelf het losgeld uit zijn eigen, karig voorziene beurs.

Een ander schoon voorbeeld van onbaatzuchtigheid betoonde hij later in zijn advocatenleven. Hij had juist een zeer gewichtig proces gewonnen en als zijn aandeel in het honorarium ontving hij een grooter som gelds dan hij nog ooit verdiend had: vijf- honderd dollars.

Een bevriend rechter bezocht hem daags daarna en vond

78

Lincoln aan zijn schrijftafel met de vijfhonderd dollars in bank- biljetten voor zich uitgespreid.

„Kijk eens hier, rechter," sprak de gelukkige bezitter, ,,zie eens welk een hoop geld de zaak van Blank mij opleverde. Hebt ge ooit zooiets gezien? Ik heb nog nooit van mijn leven zooveel geld gehad."

Toen kruiste hij zijne lange armen en zijn gelaat zag weer ernstig en betrokken. „En weet ge wat ik nuzoubegeerenPDat ik er nog twee honderd en vijftig dollars bij had."

„Ei zoo, waarom juist twee honderd en vijftig?"

„Dan ging ik direct te werk en kocht er een kwart sectie land voor, en gaf het aan mijne oude stiefmoeder."

De vriend, geroerd door zulk liefdebetoon van Lincoln, gaf hem dadelijk het benoodigde geld ter leen en Lincoln voerde uit wat zijn edelmoedig hart hem had ingegeven.

„Het is slechts een heel arme wedervergelding voor alles wat die goede vrouw voor mij gedaan heeft," sprak de dankbare stiefzoon. En hierin stelde hij menig eigen kind een beschamend voorbeeld. Want hoe menigmalen geschiedt het, zelfs in chris- telijke kringen, dat men handelt, evenals de kinderen van Jan Janszon met hunnen goeden ouden vader handelden, naar het bekende gedichtje van Nicolaas Beets :

„Eer brengt een arme vader met vreugd zes kindren groot, Dan dat zes rijke kinderen hem koesteren in den nood."

Lincoln vergold niet alleen zijn eigen ouders maar ook zijn vrienden der jeugd. Een welbekend staaltje is wat hij deed voor den zoon van een vroegeren vijand en lateren vriend uit de dagen toen hij nog te New Salem verkeerde en bij Jan en alleman te gast was, zonder betaling.

Wij bedoelen wat hij deed voor den zoon van Jack Arm- strong, den vroegeren aanvoerder der „Clary Grove jongens", die het zoo voor Lincoln moest afleggen in de welbekende wor-

79

stelpartij van den jongen winkelbediende- Jack was op dezen tijd alreeds gestorven.

Zijne weduwe had een zoon, die even driftig was als zijn overleden vader en evenzeer een liefhebber van vechtpartijen.

In het jaar 1857 was hij betrokken in een vechtpartij, waarin een van de deelhebbers werd doodgeslagen met een zwaren stok.

William D. Armstrong, de zoon van Jack, werd beschuldigd van het plegen van deze misdaad. En het scheen of het hem kwalijk zou gaan.

Want, hoe sterk hij ook zijne onschuld betuigde en bewees dat hij tevoren geen vijand van den verslagen man was geweest, het hielp heel weinig, daar een der getuigen met grooten na- flruk verklaarde dat hij met eigen oogen gezien had dat William Armstrong den doodehjken slag had toegebracht.

De arme weduwe, haar naam was Hannah, was ten einde raad en zij vreesde zeer dat haar zoon het met den dood zou moeten bekoopen.

Daar dacht zij aan den vriend van haar overleden man. Zij begaf zich naar Springfleld en smeekte Lincoln voor haar zoon te pleiten. Hij was dadelijk gereed om voor haar te doen wat hij kon. Hij bewerkte dat het geding in een andere stad voor het gerecht kwam, om vooroordeel onder de leden der jury te voorkomen.

Doch toen de zaak wederom bepleit werd, maakte groote be- zorgdheid zich van den advocaat meester, want de straks ge- noemde getuige beweerde ook nu weer sterk en stout dat hij zelf had gezien dat Armstrong den man had gedood.

Lincoln peinsde en peinsde om het getuigenis te ontzenuwen, want hij was er van overtuigd dat de aanklager loog en dat Armstrong vrijuit behoorde te gaan. Hij besloot om zijn uiterste best te doen in het uithooren van den getuige.

„Hoe laat was het dat William den verslagene doodde?" vroeg Lincoln.

„Des avonds tusschen tien en elf uur, mijnheer", was het antwoord.

80

„Was het dichter bij tien dan bij elf uur? Bepaald nauw- keurig hoe Iaat het was." „Wel het was ongeveer half-elf, zou ik zeggen".

„En hoe kon u zoo nauwkeurig onderscheiden, bij al de ver- warring van de vechtpartij, dat juist Armstrong den doodelijken slag toebracht?"

„Heel eenvoudig, mijnheer," was het antwoord, zondereenige aarzeling uitgesproken, „omdat het toen juist lichte maan was."

„Lichte maan", dacht Lincoln bij zich zelf, „was het toen lichte maan?" De dag voor het eindpleidooi brak aan.

„Lincoln zal het deze keer wel verhezen," spraken de men- schen onder elkander.

Met kalmte ving de lange magere advocaat van Springfield zijn pleitrede aan. Hij noemde alles op wat ter verontschuldiging van Armstrong kon worden aangevoerd.

„Ik stem toe", sprak hij, op den hoofdbeschuldiger wijzend", dat deze man eene zeer besliste aanklacht heeft ingediend. Maar mijnheer de rechter, er is één punt in zijne verklaring, die geheel zijne aantijging als valsch en logenachtig brandmerkt. Hij toch verklaarde, dat hij op den bewusten avond om half elf, bij maanlicht, den slag zag toebrengen. En ziehier, mijnheer de rechter, Honors Almanak, die wij allen kennen en vertrou- wen, vertelt ons dat op den bewusten avond de maan eerst om één uur na middernacht opging".

Rechter en jury zagen het boekje in en bevonden dat Lincoln de waarheid sprak.

Het gevolg was dat Armstrong werd vrijgesproken.

Geen wonder dat de arme Hannah, de moeder van den onschul- dig verklaarde, door de samengepakte menigte heendrong, om haren redder openlijk te betuigen hoe dankbaar zij zich gevoelde. Zij kuste Lincolns handen en stamelde: ,,Hoe zal ik u dit ooit kunnen betalen."

„Och, dat behoeft niet, Hannah", sprak de edelmoedige advocaat, „want de schuld hebt ge reeds betaald, toen ik een

81

arme jongen was en ge mij zoo vaak kosteloos een middagmaal hebt geschonken?

Toen William er bij kwam om evenzeer zijn innigsten dank uit te spreken, waarschuwde hem de vriend zijns vaders : „William, ga heen en zondig niet meer, opdat u niet wat ergers overkome".

Dat was goede en bijbelsche raad en William maakte er gebruik van.

Toen later de Burgeroorlog uitbrak, was hij een van de eersten die zich aanboden, om den oproep van President Lincoln te ge- hoorzamen.

Wat de valsche getuige aangaat, zijn medeburgers maakten het den schurk zóó lastig, dat hij spoedig een andere woonplaats uitzocht.

Nu meene men echter niet, dat Lincoln, de advocaat met zijn ernstig beroep, geheel en al den vroegeren anecdotenverteller op den achtergrond had gedrongen.

Verre van daar. Op tijd en plaats was hij nog altijd gereed om zijn uien aan den man te brengen.

Zoo lezen we, bijvoorbeeld, dat een oud wagenmaker, die een zaakje voor het gerecht had, waarmede hij verlegen geraakte, zijn zoon met paard en rijtuig uitzond om in der haast Lincoln te halen.

De jonge man reed zoo snel als hij kon en het gelukte hem om den langen advocaat goed en wel in zijn wagentje te laden en hem naar het stadje te rijden, waar het geding aanhangig was. Maar op weg derwaarts vertelde Lincoln hem zooveel kod- dige gescliiedenissen, dat de jonge man telkens lachbuien kreeg en zijne paarden niet kon besturen. Ten slotte kwam hij, op korten afstand van de plaats der bestemming, met paard en rijtuig en pleitbezorger in een sloot terecht. Gelukkig kwamen de twee lachers er heelhuids af. Maar het wagentje was verbrijzeld.

Lincoln liet den knaap achter met het jammerlijk gehavend voertuig en haastte zich om het gerechtshof te bereiken.

Zonder moeite won hij het pleidooi.

6

62

„Hoeveel ben ik u verschuldigd?" vroeg de dankbare wagenmaker.

„Ik hoop dat u een dollar of vijftien niet te veel acht", sprak Lincoln, „en dan betaal ik u de helft van de onkosten om het rijtuig te repareeren"

Op zekeren keer waren twee heethoofden in Springfield uren lang in een heftig dispuut over de hoogst gewichtige vraag, wat eigenhjk de gepaste en proportioneele lengte behoorde te wezen van een menschenbeen. Er zijn nu eenmaal dwazen die over alles discusseeren.

Daar zij het maar niet met elkander eens konden worden, begaven de disputanten zich naar advocaat Lincoln, die lang- zamerhand den naam van een Salomo kreeg, wegens zijne practi- sche wijsheid.

Lincoln wilde de neuswijze lieden eens een goed lesje leeren en nam aan de kwestie te beslissen, natuurlijk tegen betaling van een gepast honorarium. De redetwisters verklaarden zich bereid om hem de zaak en uitspraak toe te vertrouwen.

Schijnbaar in grooten ernst, luisterde Lincoln naar de argu- menten van de disputeerenden. Daarna nam hij enkele minuten bedenktijd en wendde zich ten slotte tot zijne cliënten.

Met het ernstigste gezicht van de wereld, sprak hij toen tot de vrienden : „De zaak die gij van mij begeert is eene zeer gewichtige. Het vraagstuk heeft reeds zeer velen gedurende lange eeuwen bezig gehouden en heeft al heel wat bloed gekost, Het wordt tijd dat het moeilijk probleem beslist wordt. Na veel denkens en nadenkens, om niet te spreken van slapelooze nachten, die de kwestie heeft gekost, ben ik ten slotte gereed om de zaak eens en voor altijd te beslechten.

Alle bijkomstigheden vergetend, is het mijn vaste en stellige over- tuiging, dat de onderste ledematen van een mensch juist lang genoeg moeten wezen om van den romp af tot aan den grond te reiken."

Zoo antwoordde hij de zotten naar hunne dwaasheid, zooals Salomo reeds eeuwen geleden had aangeprezen.

83

Laten wij dit hoofdstulc besluiten met de mededeeling dat Lincoln tot op het jaar 1841 compagnon bleef van den heer John T. Stuart.

Daarna werd hij zaakgen oot van den welbekenden Stephen T. Logan, met wien hij evenzeer vier jaar samen arbeidde, iets dat Lincoln vooral ten goede kwam in het ernstig bestudeeren van de diepe grondbeginselen der wetgeleerdheid. Ook won zijn pleiten door deze verbintenis ten zeerste, door 't meer zaakrijk argumenteeren dat hij van zijn compagnon leerde. Dat kwam later goed te pas. Want met woordenrijkheid en toepasselijke anecdoten, die in de primitieve, lagere, westersche gerechtshoven opgeld deden, kon geen advocaat op den duur volstaan.

Later werd William H. Herndon de vennoot van Lincoln en bleef zulks tot het einde van diens advocatenloopbaan.

Deze Herndon beschreef later het leven van den president der Yereenigde Staten. Jammer dat de man niet meer oog had voor de godsdienstige zijde er van, want, twijfelaar als hij zelf was, heeft hij er heel wat toe bijgedragen om Lincolns nage- dachtenis op religieus gebied schade te doen.

HOOFDSTUK VIII. Een kijkje op Godsdienstig terrein.

Geaanten van omhoog, Bazuyneu van Gods Woord Hebb' ik uw soet bericht zoo menig jaar gehoort . .

CONSTANTIJN HUYGHBNS.

Voor wij verder gaan om het leven van Lincoln te beschrijven, moeten wij, om het te omlijsten met het raam van zijn tijd, eens een blik slaan op godsdienstig gebied. In het rijke Ameri- kaansche leven oefent en oefende de godsdienst een grooten invloed uit. Het religieuse moge wat vaag wezen in het land der vrijheid en meer breed dan diep, het is ontegenzeggelijk dat de godsdienst er meer in eere is en was dan in eenig Prote- stantsch land, een of twee uitzonderingen in de nieuwere ge- schiedenis daargelaten. De staatsstukken spreken gewoonlijk van „het jaar onzes Heeren". Telken jare roept de Overheid het volk officieel op, om in de bedehuizen den Naam Gods met dankzegging te erkennen voor de zegeningen van het verloopen seisoen.

De groote samenkomsten der politieke partijen worden met aanroeping van den Almachtige begonnen. En merkwaardig is het dat oud en jong, klein en groot, uit bijna eiken maatschap- pelijken kring en van elke geloofsrichting, min of meer bekend

85

is met de populairste evangelische gezangen, de zoogenaamde „gospel hymns".

Ook op het leven van Lincoln heeft de religie heel wat invloed uitgeoefend. Dat kwam gedeeltelijk door het godsdienstig karakter der goede moeder, die hem opvoedde in de vreeze Gods, zooals we reeds zagen in vorige afdeelingen.

Gedeeltelijk was zulks het geval door het gehalte en den aard der boeken, die in zijn jongensjaren zijn hoofdliteratuur vormden.

Maar ook door zijn omgeving van der jeugd af aan. We zullen trachten hier het een en ander van het godsdienstig leven der kringen, waarin Lincoln in jeugd en mannelijke jaren verkeerde, te schetsen.

Eigenaardig is het hoeveel bijgeloof er nog altijd voortleefde onder de Protestanten in Kentucky en Indiana, waaronder onze held zijn jongelingsjaren doorbracht. Veel daarvan leeft zelfs tot op onzen tijd voort in landelijke Amerikaansche streken.

Het volk in Lincolns dagen en in zijn omgeving geloofde in heksen en toovenaars. Wanneer het vee iets mankeerde, dat de boer niet verklaren, of met zijn eenvoudige medicijn niet genezen kon, dan werd er bericht gezonden naar den een of ander, die als een belezer bekend stond en deze bestreek de wondeplek of de streek waar de pijn blijkbaar het meest werd gevoeld, onder het mompelen van allerlei onverstaanbare woorden.

Soms, wanneer men besloot een put te graven, huurde men een man, die met een boomtakje de boerderij overging en ter plaatse waar het stokje het water „rook" door wat beneden- waarts te buigen, begon men te delven.

Ook gebruikte men roeden om verborgene schatten aan te wijzen, iets wat natuurlijk lang niet zoo vaak slaagde als het aanwijzen van water-aderen in het waterrijk land.

Indien iemand op jacht was en een hond liep over zijn pad, vlak voor des jagers voeten, dan voorspelde dit een mislukte jacht, tenzij de jager zijn pinken boog en aan elkander haakte en er met alle macht aan trok, totdat de hond uit het gezicht was.

86

Indien een vogeltje door een open raam vloog en een ander raam uit, ja zelfs zich op de vensterbank nederzette, dan voor- spelde dit, dat er spoedig een sterfgeval in het huis zou wezen.

Het gejank van een hond voor het raam was evenzeer een voorbode des doods.

Indien een paard ademhaalde boven een kind, was zulks een teeken dat het wicht den kinkhoest zou krijgen.

Wat boerenwerk aanging, moest alles gedaan worden op zekere gezette tijden.

Boomen moesten geveld worden bij het Ucht van de maan of vroeg in den morgen. Aardappelen en andere bolvruchten moesten geplant worden bij donkere maan, maar al wat vrucht droeg boven den grond moest gepoot worden bij lichte maan. Zelfs het zeepmaken moest bij maanhcht geschieden en het kooksel moest door één persoon geroerd worden en in ééne richting. Niets van eenige beteekenis mocht op Vrijdag worden begonnen. Deed men zulks, dan zou onheil de onderneming ten einde toe achtervolgen.

Deze Vrijdag-vreeze is trouwens niet tot Amerika bepaald, maar tamelijk overal bekend, waar men gelooft in den kruisdood des Heeren, op den Vrijdag der lijdensweek.

Doch, was er heel wat bijgeloof, er was in die dagen ook heel wat kinderlijk geloof in den Christus Gods, als den Heiland der wereld. Dat geloof werd levendig gehouden, ook in de ver- borgenste achterhoeken der nieuwe nederzettingen, door de rond- reizende predikers, de ,, circuit riders" van het pionierstijdperk.

Wij ontmoetten reeds zulk een onvermoeid evangelie-prediker in Ds. Elkin van de Baptisten kerk. Vooral de Methodisten maakten veel werk van het bereiken der pioniers. Een van hunne meest typische en beroemdste rondreizende leeraars was Ds. Pieter Cartwright. Een jaar vóór Lincolns geboorte, werd hij aangesteld als prediker in hetzelfde Kentucky, waarin de toekomstige president het levenslicht aanschouwde. En later verhuisde ook Cartwright naar Illinois, naar dezelfde streek

87

waarin Lincoln woonde. Een paar malen was hij Lincolns mede- dinger naar staatsambten, want van de politiek onthield Cart- wright zich geenszins.

Men zegt dat deze ijverige man over de tienduizend menschen belijdenis des geloofs deed afleggen. Twaalf duizend ontvingen uit zijne handen het sacrament des doops en over de vijftien dui- zend predikaties werden door hem uitgesproken. In 1872 stierf hij in Sangamon county in Illinois.

Cartwright en zijne medebroeders reden te paard het land op en neer en predikten in het open veld, in huizen en schuren of in kerkjes, naar mate het seizoen of de gelegenheid het toe- liet of vorderde.

Zij ontvingen gewoonlijk vijftig dollars per jaar van de Zen- dingscommissie hunner Kerk en een vijftig of hoogsten honderd dollars van de gemeenten die ze bedienden, behalve kost en inwonig.

Hunne aardsche have, hunne boekerij ingesloten, droegen zij met zich om in een paar zadeltasschen, en te paard bestudeerden zij meestal hunne predikaties.

Deze bestonden grootendeels uit gemoedelijke aanspraken.

De Christus en zijn kruis was het middelpunt van deze pre- diking.

Gewoonlijk trachtten zij het volk op te winden en alzoo te bewegen tot een beslist kiezen van den Heere God.

Men meende dat bekeering met allerlei schokken en gevoels- aandoeningen gepaard behoorde te gaan. Gewoonlijk was er vlak vóór den preekstoel een laag bankje, het altaar of boetebankje genaamd, en elk, die voornemens was om ernstig God te zoeken, kwam naar voren en knielde bij dat bankje ter neer. De pre- diker of zijne helpers knielden dan bij den boetvaardige neder en met luid gezucht en sterke aanroepingen bad men voor den zondaar of de zondares, tot deze verlichting des gemoeds ont- ving. Werd dit hun deel, dan barstten de tot ruimte gekomenen in luide „Halleluja's" uit,

88

Tot midden in den nacht duurden deze vergaderingen, en soms hield men ze avond aan avond, tot er in heel de omge- ving een groot aantal tot belijdenis des geloofs kwam.

Natuurlijk dat veel van dit werk louter opwinding was en als een morgenwolk verdween. Toch bleef heel wat volk den Heere getrouw ten einde toe en velen in de achterhoeken vreesden God, met kinderlijke vreêze. Niet altijd waren de leeraars in de ernstige stemming, die bij hun ambt past. Men verhaalt, bijvoorbeeld, van een prediker in Sangamon county, die vóór hij zijne rede begon in het houten kerkje, een val had opgezet dicht bij het gebouwtje, en wel zóó, dat hij vanaf den predikstoel kon zien wat er gaande was met zijn wolfsklem.

In het midden der predikatie ziet hij dat een wolf in den val komt.

„Broeders," roept hij uit, „denkt enkele minuten na over mijne tekstwoorden, tot ik het beest heb gedood". En hij verlaat kan- sel en bedehuis om den gevangen wolf den nekslag te geven.

De toehoorders, die tot deze samenkomsten toevloeiden uit alle streken, kwamen in heel eenvoudige kleedij.

Soms, wanneer het getij koud en guur was, hadden de vrou- wen de jassen aan van hunne wederhelften.

En het beste vrouwenkleed bestond uit het goedkoope katoe- nen weefsel, dat bekend staat als „calico". De mannen hadden in den winter jassen en broeken van dierenhuiden aan. Des zomers kwamen heel wat kinderen barrevoets ter kerk. Wanneer men paarden bezat werden die gewoonlijk bereden door de moeders met hare zuigelingen in de armen. Het manvolk en de jonge meisjes gingen te voet. Die een wagen had, al was het maar een heel gewonen, zonder veeren, reed als een prins, in de dagen van Lincolns jeugd in Indiana en Illinois. Men achtte het geen verkrachting van het sabbatgebod, wanneer men een geweer onder den arm had op het kerkpad, en evenmin indien men ervan gebruik maakte zoo er een stuk wild in 't zicht kwam. Na den dienst verzamelden de kerkgangers zich in groepen

8^

en hielden een soort picnic of feestmaaltijd, waarop men met elkander het vette en goede van vee en veld, dat men had meegebracht, deelde.

Een eenvoudig broederlijk verkeer werd menigmalen gevonden in die dagen, zóó als men dat heden bijna niet meer aantreft in meer ontwikkelde streken. Met de komst van rijkdom en allerlei geliefelijkheden is er, helaas, veel teloor gegaan van het hartelij k-eenvoudige van het pJoniersleven.

Een van de meest geliefde insteUingen van die dagen was de zoogenaamde „Campmeeting", eene godsdienstige bijeenkomst in de open lucht, in den zomer. Gewoonlijk koos men daarvoor een klompje boomen, zoodat er schaduw was tegen de zon. Des nachts sliep men in tenten, en onder of in den wagen.

Des daags werd de meeste tijd doorgebracht met prediking en gezang.

Gewoonlijk namen verschillende predikanten den dienst waar, want zulk aanhoudend spreken was natuurlijk voor één man eene pliysieke onmogelijkheid.

Lincoln woonde meer dan een van deze openluchtvergaderingen bij. Zoo lezen wij, dat hij in 1837 eene Campmeeting bezocht, die enkele mijlen buiten Sprinfield werd gehouden en waarop de Methodisten prediker Dr. Aked voorging. Deze schilderde op indrukwekkende wijze den gruwel der slavernij en voorspelde een bloedigen oorlog als gevolg van deze vervloekte instelling.

Toen Lincoln van dezen dienst terugkeerde, sprak hij tot een zijner vrienden, die hem vergezeld had : „Dat was de leerzaamste preek en de meest indrukwekkende prediker, die ik nog ooit heb gehoord. Het is wonderlijk dat God den menschen zulk een macht des woords geeft !"

Nadat Lincoln in het jaar 1842 in het huwelijk was getreden met mejuffrouw Mary Todd, ook van Kentucky geboortig, ging hij met zijne gade ter kerk in de Eerste Presbyteriaansche gemeente van Springfield, waarvan de Eerwaarde heer J. G. Bergen van het jaar 1828 tot 1848 leeraar was. Sinds 1849 en tot

90

in het jaar 1856, was Dr. James Smith de predikant dezer kerk en, evenals zijn voorganger, een man van beslist Calvinistische belijdenis.

Mevrouw Lincoln was op twaalfjarigen leeftijd aangenomen in de Episcopaalsche kerk, ergens in Kentucky. Onder de prediking van Dr. Smith werd zij tot den Heere gebracht en daarom werd zij in 1852 belijdend lid zijner gemeente.

Lincoln werd een getrouw kerkganger, vooral na het jaar 1849, toen zijn zoontje Edward hem door den dood van het hart was gescheurd. De troostende woorden, hem door Dr. Smith toege- sproken, gaven hem veel bemoediging in zijn verlies en trokken hem meer dan ooit tot den dienst des Woords onder dezen man Gods.

Dr. Smith werd ook voor Lincoln het gezegend middel om hem te verlossen van wat De Génestet omschreef als :

„Een wreede nachtwaak vol van wreev'le fantasieën Doorworsteld in den arm van twijflaars en genieën".

zoodat hij :

„'s Morgens afgemat, vol onbestemde smarte

Een troost zocht en een God, een leven voor zijn harte.

En alles riep : „Vergaan, vergaan !"

Het instrument, dat Lincoln ontrukte aan de strikken des ongeloofs, door Paine en Volney gespannen, was een werk dat Dr. Smith indertijd had geschreven en in 1843 uitgegeven, ge- titeld : „The Christian's Defense", dat is : „Des Christens Ver- weer", waarin de gewone argumenten tegen de goddelijke afkomst en de ingeving en onfeilbaarheid der Heilige Schrift werden opgesomd en weerlegd. Lincoln bestudeerde de twee deelen van dit werk op aandachtige wijze, met het resultaat dat zijne onge- loofstheoriën hare kracht verloren. En zoozeer werd hij overtuigd van de echtheid en betrouwbaarheid des Bijbels, dat hij later in Springfield eene redevoering hield, op de jaarvergaderingvan het Bijbelgenootschap, en er voor pleitte dat toch geen enk^l

91

huisgezin het zonder een exemplaar van het Woord des Heeren mocht stellen.

Tot een persoonlijk belijden van den Heiland kwam het, helaas, te Springfield evenmin, als later te Washington. Wat natuurlijk ten hoogste te betreuren is. Toch en dit strekt Lincoln tot eere het Woord des Heeren was zijn metgezel.

Eens in Springfield, toen hij met een vriend. Dr. Bateman, sprak over de houding der predikanten aldaar inzake de slavernij, haalde hij een Nieuw Testamentje uit zijn vestzak en met tranen in de oogen getuigde hij : „Ik weet uit dit boek dat er een God is, en die God haat de slavernij. Ik zie den storm komen en ik

weet dat Zijne hand daarin is Bateman, ik ben geen Christen,

doch God weet dat ik begeer er een te zijn ... Ik ben niets, maar de waarheid is alles." Dat was schoone, nederige taal, niet waar lezer, en wij zijn blijde dat wij in dit kijkje op godsdienstig gebied dit kunnen melden.

H00FD8TUK IX. Lincoln, als lid van het Congres.

Groot van beteekenis in het leven der Vereenigde Staten is het Congres, (bestaande uit het Huis van Volksvertegenwoordi- gers en den Senaat) dat te Washington vergadert, als het hoog- ste wetgevend lichaam van de Republiek. Euime macht bezit het, welke voornamelijk bestaat in het heffen van belastingen, het aangaan van leeningen ten dienste der natie, het regelen van den handel met het buitenland en in eigen domein, het aanmun- ten van geld, het oprichten en onderhouden van den postdienst, het aanmoedigen van wetenschap en kunst, het aanstellen van rechters, het straffen van overtreding van het volkerenrecht, het verklaren van oorlog en het onderhoud van leger en vloot. De opperbevelhebber van de militaire macht ter zee en te land is de president. Deze bezit ook het recht van veto binnen zekere grenzen, dat is : het weigeren van het teekenen van wetten door het Congres aangenomen.

Zoo de president zich schuldig maakt aan plichtsverwaarloozing of mach tsoverschrij ding, bezit het Huis der Volksvertegenwoordi- ging de macht om hem in een staat van beschuldigmg te stellen.

De Senaat treed dan als rechtbank op, om het al of niet schuldig te onderzoeken en uit te spreken.

De leden van den Senaat, het hoogste van de twee lichamen, worden gekozen door de Wetgevende Vergaderingen der ver- schillenden Staten. Een senateur word benoemd voor een termijn van zes jaren. Elke staat kiest twee senateurs, hetzij de staat groot is en volkrijk als New- York, of klein als Rhode Island, of met weinig inwoners als Nevada.

Een lid van het „Huis" wordt gekozen door de kiezers van de verschillende districten, waarin een staat verdeeld is. Elk dis- trict moet, sinds 1900, omstreeks 194.182 inwoners tellen. In 1646 was dit getal 70.680.

De grootste staten hebben daardoor natuurlijk de meeste leden in het „Huis." In 1900 was het ledental van het „Huis" 386. De termijn van zitting voor elk lid is twee jaren.

Om senateur te worden moet iemand den leeftijd van 30 jaren hebben bereikt en minstens 9 jaren lang burger van de Ver- eenigde Staten zijn geweest.

Een volksvertegenwoordiger moet minstens 25 jaren oud zijn en 7 jaren lang een burger des lands.

Het is het grootste verlangen van elk politicus in de Repu- bliek om nog eens op te klimmen tot een lid van het „Huis," ja kon het zijn van den Senaat. Zoo was het ook het geval met onzen Lincoln.

Onwillekeurig gevoelde hij zich aangetrokken tot Washington, om daar in de voorste gelederen van de natie zijn stem te laten hooren, in zaken van het hoogste belang, voor heel het Ameri- kaansche volk.

Maar in den weg der Voorzienigheid waren Lincolns beste en meest geliefde vrienden in Sangamon-district met dezelfde be- geerte vervuld en onze held was edelmoedig genoeg om zich telkens terug te trekken, ten bate van mannen aan wie hij ver- knocht was en die hij zijne meerderen achtte. Doch eindelijk, in het jaar 1846, ontving hij de nominatie uit de handen van de „Whig" partij van zijn district.

Zijn mededinger van de zijde der Democraten was de bekende

94

Pieter Cartwright, die we reeds noemden in ons vorig hoofdstuk.

Met groote energie streed „de prediker uit den achterhoek," zooals Cartwrigt genoemd werd, om de overwinning aan de stembus te behalen.

Maar in Lincoln vond hij een tegenstander, die niet te ver- achten was. Toen deze overal in zijn district rondging om ver- kiezingsredevoeringen te houden, vond hij een overvloed van materiaal om het zijn prediker-concurrent geducht warm te maken.

Gedurende den voorgaanden winter was Texas toegelaten als een staat van de Unie. Dat had wat voeten in de aarde gehad.

Want Texas had zich losgemaakt van Mexico, waarvan het een deel was, en had eene soort onafhankelijkheid verkregen, na scherpen strijd.

Men moet weten dat het Mexicaansche goevernement in 1827 de slavernij in Texas had afgeschaft en al de lijfeigenen in vrij- heid gesteld.

Maar vele Amerikaansche kolonisten begonnen zich in dezen staat te vestigen en hoewel ze onder Mexicaansche vlag waren, stoorden zij zich niet aan de wet tegen de slavernij, maar hielden hunne negers in dienstbaarheid.

Toen de Mexicaansche regeering hier tegen opkwam, ontrolden de Amerikaansche kolonisten de vlag van rebellie, onder gene- raal Sam Houston, en in 1836 verklaarden zij zich onafhankelijk van Mexico.

Van den aanvang af begeerden zij opname in de Unie. En het slavenhoudend Zuiden was er zeer op gesteld om de „Lone Star State", zooals Texas werd genoemd, een deel te laten worden van de Amerikaansche Republiek. Want immers opname van Texas zou het Zuiden sterken, met name in het Congres. Maar om diezelfde reden waren de noordelijke staten tegen het toetreden van den nieuwen staat gekant.

En te meer omdat eventuëele opname zeker zou uitloopen op een oorlog met Mexico, dat zulk een officieele erkenning van de

95

„rebellen", zooals het de Texanen noemde, zeer euvel zou op- nemen.

Lang werd er dan ook gedebatteerd over het aanzoek van Texas.

Ten slotte echter, in 1845, konden de voorstanders het wmnen bij meerderheidsstem van het samenvergaderd Congres. De Demo- craten dreven het door.

Het Zuiden jubelde natuurlijk op uitbundige wijze.

Doch het Noorden treurde vanwege deze ongewenschte ver- sterking van de voorstanders der slavernij.

John Quincy Adams, vroeger president der Unie, en een der meest rechtschapene van de Amerikaansche staatslieden, voor- spelde dat deze opname zou uitloopen op eene ontbinding der Unie.

Overal werden „Verontwaardigings- vergaderingen" gehouden in het Noorden. En menigeen, die jaren lang Democraat was geweest, keerde die partij den rug toe, wegens het doordrijven van de annexatie van Texas.

Lincoln, op zijne verkiezingsreize, sloeg heel wat munt uit deze zaak en geholpen door zijne populariteit onder hoog en laag, gelukte het hem om Cartwright, den Democraat, te ver- slaan met een stemmental, dat zelfs de hoogste verwachting van den vurigsten Whig overtrof.

Hij had zestien honderd en elf stemmen meer dan de prediker- staatsman.

Op het Dertigste Congres, dat op 6 December 1847 te Whas- hington vergaderde, nam de pioniers jongen van vroeger, zitting als lid van het „Huis."

Inmiddels waren er reeds vijandelijkheden begonnen in de nabijheid van de Rio G-rande rivier, tusschen soldaten der Vereenigde Staten en die van de Mexicaansche Republiek. Ja, er waren reeds bloedige veldslagen geleverd, te Palo Alto, 8 Mei 1846, te Buena Vista, Februari 1847, en in September was de hoofdstad van Mexico reeds genomen.

James K. Polk, een Democraat, was destijds, sedert 1845, president van de Unie. Tot verklaring en verdediging van de

96

begonnen vijandelijkheden en tot rechtvaardiging van heel den oorlog, door velen onrechtvaardig genoemd, berichtte hij aan het pas vergaderd Congres, dat Mexico de grenzen der Vereen igde Staten had overschreden en Amerikaansch bloed vergoten op Amerikaanschen grond.

Lincoln, met zijn scherpen blik, zag al heel spoedig dat de president eigenlijk geen grond had voor zijne zaak, dewijl het minstens zeer twijfelachtig was of de plaats waar de strijd was uitgebroken grondgebied der Unie was, zooals Polk beweerde. En zoodra hij eenigzins poolshoogte had genomen van de manier waarop zaken werden gedaan in het ,,Huis," diende hij een drietal resoluties in, aangaande deze zaak.

Hij verzocht den president om te bewijzen: of de plek waar het bloed gestort was al of niet vroeger Mexicaansch grondgebied was; of de plek al of niet binnen het territoor lag dat de revolutionairen aan Mexico hadden ontrukt; en of de bedoelde plek al of niet lag binnen de grenzen van eene nederzetting die bestond vóór de Texas-revolutie, totdat de bewoners ervan vloden voor het leger der Unie.

Het was Polk onmogelijk om deze gevraagde informatie op de rechte wijze te geven, ten minste hij heeft het niet beproefd.

Maar Lincoln maakten deze resoluties eenigermate beroemd.

En waar hij telkens in het stuk sprak van de Plelc (Engelsch : Spot), werden zij in de geschiedenis bekend als de „Spot" of „Plek-Resoluties."

Reeds op 2 Februari werd de vrede met Mexico geteekend.

De Vereenigde Staten ontvingen als oorlogsbuit, een ontzaggelijk groot grondgebied, door Mexico gedwongen afgestaan, en wel heel de groote landstreek aan beide zijden van het Rotsgebergte, waaruit later de staten Utah en Nevada werden gevormd, bene- vens Arizona en New Mexico en gedeelten van Wyoming en Colorado en het noordelijk deel van Californië.

Het zuidehjk deel van laatstgenoemden staat was alreeds onder de vlag der Unie, sedert 7 Juli 1846, toen commandeur

97

Sloat Californië had geproclameerd als tot de Vereenigde Staten behoorend.

Dat groote, rijke en schoone grondgebied hadden de Ameri- kanen juist weggekaapt voor den neus van de Engelschen, die eene vloot hadden uitgezonden om het land te annexeeren, maar die een dag of wat te laat arriveerden.

Alreeds in 1848 werd er goud ontdekt te Coloma, aan de Amerikaansche rivier in Californië en het duurde niet lang of stroomen van goudzoekers kwamen over zee om er een Dorado, een land van geluk, te zoeken en somtijds te vinden.

Het Congres, waarin Lincoln zitting had, had heel wat zaken van importantie onder den hamer. Daaronder was het vaststellen van een nieuw Tarief, hoofdzakelijk om de regeering van inkom- sten te voorzien en niet zoozeer om de Amerikaansche nijverheid te beschermen. De Democraten, die destijds de meerderheid hadden in het Congres, waren tegen de z. g. n. bescherming, of protectie der inlandsche nijverheid. De vrije handel was toenmaals en is nog steeds een van de groote artikelen op hun program, terwijl de Whigs en hunne opvolgers, de Republikei- nen, waartoe Lincoln behoorde, in protectie een der steunpilaren zien van onzen nationalen voorspoed.

Een congressioneele handeling waar Lincohi, als man des volks, meer mede tevreden was, was de verlaging van het posttarief en het uitgeven van postzegels. Dit tarief bedroeg echter nog van vijf tot tien cent, al naar mate de afstand. Eerst in 1863 werd het tarief verlaagd tot drie cent en in 1883 tot twee cent per ons.

Eén wetsontwerp, alreeds in 1846 ingediend, zou het Dertigste Congres heel wat moeite kosten, en jaren na afloop ervan nog een nasleep van ellende over de Unie brengen. Het was de beroemde „Wilmot Proviso", alzoo genaamd naar den vader ervan, den Democraat David Wilmot, van Pensylvania.

Het was bedoeld als een voorwaardelijke wet, provisie makend, in geval ons grondgebied van Mexico ten deel viel, om in dat

7

98

nieuwe gebied nimmer de slavernij toe te laten, of in te voeren.

Het „Huis" nam het wetsontwerp aan, maar het bereikte den Senaat te laat om nog in 1846 behandeld te worden.

Inmiddels stond Mexico, zooals we reeds zagen, een groot grondge- bied aan Amerika af. Dat maakte de provisioneele wet te me^r actueel en bracht het geheele land in rep en roer. Al de Wet- gevende Vergaderingen van de noordelijke staten spraken zich uit ten gunste van het aanhangig ontwerp van den heer Wilmot. Maar de zuidelijke staten verklaarden er zich even sterk tegen, er met geweld tegen protesteerend dat slavenhouders zouden worden verhinderd om hun wettig eigendom te voeren in landen, die aan heel het volk behoorden als publiek domein.

De Wilmot-Proviso werd niet aangenomen, maar was de aan- leidende oorzaak dat er twee jaren later, eene nieuwe politieke partij geboren werd, die van het „Vrije Land" (Free Soil). Deze had in haar program, de uitbreiding van de slavernij tegen te staan, wat het ook mocht kosten.

Later smolt deze partij samen met de Eepublikeinsche, waar- over wij straks zullen spreken, in Hoofdstuk XII.

Doch genoeg om te begrijpen dat Lincoln, die met zijn hart de slavernij haatte, ofschoon hij de rechten der zuidelijke eigenaars en de uitspraken der Constitutie eerbiedigde, in heel wat discussie werd betrokken over eene zaak als de Wilmot- Proviso. Laat ons hier even bijvoegen dat later, in 1862, toen Lincoln president was, het beginsel van dit ontwerp werd aangenomen, daar het Congres toen een wet aannam, bepalend dat de slavernij verboden zou zijn in eenig grondgebied, dat ooit in het bezit der Vereenigde Staten mocht komen.

Er waren, toen Lincoln in Washington was, een aantal politieke reuzen in het Congres. Men had daar, bijvoorbeeld, de groote redenaar Daniel Webster, de volksleiders Lewis Cass, Thomas H. Benton, John C. Calhoun, en John Quincy Adams, (die president was van 1825 tot 1829) en „de groote oude man" werd genaamd. Naast Jefferson Davis, die later president zou worden van de zuide-

99

lijke Confederatie, streed Alexander H. Stephens, die vice-presi- dent zou worden van dit verbond.

Ook Andrew Johnson was in het „Huis," dezelfde die Lincolns vice-president en opvolger zou worden. Men begrijpt dat in zulk talentvol en ervaren gezelschap, de nieuwe Congresman van Illinois eerst wat op den achtergrond stond. En bescheiden als hij was van nature, hield hij zich ook uit de voorste gelederen, behalve dan, wanneer pHcht en vaderlandsliefde hem naar voren drongen, gelijk in de „Spot Resoluties. "

Maar een begaafd man als onze Lincoln kon moeilijk verbor- gen blijven. Jaren later getuigde Alexander Stephens, die als vice-president van het Zuiden, een natuurlijk tegenstander werd van onzen held:

„Lincoln trok en hield de aandacht van het „Huis", telkens wanneer hij sprak. Zijn manier van spreken, zoowel als wat hij zeide, was origineel. Hij volgde geen model. Hij was een man van sterke overtuigingen, en wat Carlyle noemt, ,,een ernstig man."

Doch hoewel ernstig wanneer het zaken van gewicht gold, opende Lincoln ook in het Congres zijn schat van anecdoten.

Daardoor was hij menigmalen het middelpunt van een groot .aantal mede-wetgevers des lands en het eenvoudig kosthuis op Capitol Hill, waar hij vertoefde, weerklonk vaak tot midden in den nacht van het schaterlachen van Lincolns gasten en metgezellen.

Den meesten tijd van zijn verblijf, was Lincoln alleen in Washing- ton. Vrouw en kroost waren, zuinigheidshalve, gewoonlijk in Spring- field, waar het leven zooveel goedkooper was dan in de hoofd- stad des lands. Slechts een paar malen bracht mevrouw Lincoln haar man een bezoek, om het een en ander in de hoofdstad des lands te bezien.

Trouwens, de thans zoo beroemde en schoone zetel van de groote Eepubliek der Vereenigde Staten was destijds nog lang niet zoo fraai als thans, nu breede straten en prachtige gedenk- teekens en gebouwen Washington versieren.

De stad was ruim genoeg aangelegd door den ingenieur

100

L'Enfant, die grootendeels het plan van het wereldberoemde Versailles had gevolgd. Maar vóór het einde van den Burger- oorlog was er nog weinig te zien van de heerlijkheid, die de ontwerper zich had voorgesteld.

De straten waren destijds grootendeels modderig en ongepla- veid; het riolensysteem was zeer gebrekkig; er waren moeilijk te beklimmen hoogten, en vele laagten, die deden denken aan Bunj^ans „Poel van Neerslachtigheid", en van de duizenden schaduwrijke boomen, die er thans zijn, was nog maar eenheel klein getal aanwezig.

Het wereldberoemde Capitool stond er nog zonder de twee imponeerende vleugels, die het thans zulk een indrukwekkend voorkomen geven.

De groote Congressioneele Bibliotheek met haren gouden koepel bestond nog niet en ook was het groote gebouw, dat de ministeries van oorlog en marine en van staat dient, nog niet aanwezig.

Het Witte Huis was er alreeds, hoewel niet zoo groot als op heden, en het groote Nationale Monument van wit marmer, 555 voet hoog, dat thans als een reuzenschildwacht over alle ge- bouwen en parken heen ziet, had nog zijn trotschen kop niet hoog omhoog geheven.

Ook van de talrijke standbeelden, die thans aller wege op de kruispunten der breede avenue's staan, waren er nog maar heel enkele aanwezig.

Er waren trouwens in 1850 nog maar 50.000 inwoners in Washington. Oorspronkehjk heette deze stad „Federal City". Zoo had Washington het voorgesteld, toen er in 1790 besloten was om eene nieuwe hoofdstad te stichten. Maar in 1791 gaven de commissieleden, die de leiding dezer zaak hadden, zeer terecht, aan de pasuitgelegde hoofdstad den naam, dien zij thans draagt, ter eere van den grooten grondlegger van zijn Vader- land, George Washington.

Dat te Washington de zetel van de Bondsregeering werd

101

geplaatst na 1800, toen het hooge bestuur des lands vanPhila- delphia verhuisde, was het resultaat van een compromis, daar de verschillende groote staten en steden des lands, uit naijver, het maar niet eens konden worden wat eigenlijk de hoofdstad behoorde te zijn. New York begeerde de hoofdstad aan de Hudson rivier, Pensylvania aan de Delaware, en Maryland en Virginië aan de Potomac.

Daarbij kwam de vrees dat een reeds bestaande groote stad misschien moeilijkheden zou opleveren wat de volkomen onaf- hankelijkheid van en onpartijdigheid tegenover de stad en den staat, waarin de Bondsregeering zetelde, aanging.

Daarom koos men de, destijds woeste, streek aan de Potomac rivier, die thans het District van Columbia heet en die door de regeering van Maryland en Virginië werd afgestaan ten behoeve van heel de Republiek. Het bestuur van de stad Washington en van het geheele District van Columbia waarin zij ligt, is geheel in handen van het Congres, dat het sinds 1874 laat be- heeren door eene commissie van drie leden. De burgers van de hoofdstad zijn uitgesloten van het stemrecht voor de hooge re- geering van het staten- verbond, want het grondgebied, waarvan Washington het centrum is, is geen soevereine staat, zooals de andere deelen van de Republiek, maar slechts een „district", het gemeen eigendom van heel het G-emeenebest, op de manier van de vroegere „Generahteitslanden" van Holland.

In het eerst trachtte men meermalen het besluit dat Was- hington de hoofdstad zou wezen omver te werpen, wegens de ongeriefelijkheden van de nieuwe stad in de woestijn, die niet geloren was zooals andere plaatsen, maar gemaaM als een resul- taat van politiek vergelijk.

Dit geschiedde opnieuw na 1814, toen de Britten het Capitool in de asch hadden gelegd en het Witte Huis zwart geblakerd.

Zelfs in 1846 gingen er nog stemmen op om den Bondszetel te verplaatsen, maar sinds dien is alle oppositie verstomd en heel de natie is dankbaar voor en, terecht, trotsch op Washington,

102

met haar prachtigen aanleg en grootsche gebouwen, heerlijke parken en breede straten en al de historische herinneringen, die er nu reeds zoovele aan verbonden zijn.

Doch, om tot den held van ons verhaal terug te keeren, hetzij Lincoln de Bondsstad schooner of leelijker vond dan zijn vriendelijk Springfield, het baatte hem weinig, want zijn plicht riep hem aldaar en hield hem er zoolang als het Congres in zitting was.

Inmiddels hadden in den zomer van 1848 de groote nationale conventies plaats om candidaten te stellen voor het president- schap en vice-presidentschap der Unie.

De Democraten nomineerden Lewis Cass voor president, op wat zij noemden een ,,strict-constructie platform", dat wil zeggen dat de Bondsregeering strict gebonden was aan de Constitutie der Republiek en dat alle autoriteit, die niet met zoovele woor- den aan de Bondsregeering was afgestaan, verbleef en moest verblijven aan de verschillende staten van het Gemeenebest. Deze ijver voor de soevereiniteit van de enkele staten sproot gedeeltelijk voort uit het streven der Zuidelijken om zelf het oppergezag te behouden, in zake het bestendigen der slavernij in eigen grondgebied,

Men was zeer bevreesd dat de meerderheid van het Congres om zou slaan en de slavernij-zaak opnemen en beëindigen als een gemeenschappelijk belang van heel den statenbond.

De Whigs nomineerden generaal Zachary Taylor, den held van den Mexicaanschen oorlog, die vele triomfen had behaald voor zijn vaderland.

Millard Fillmore werd hem ter zijde gesteld, om te dingen naar het vice-presidentschap.

Noch de Democraten, noch de Whigs durfden zich in hun conventie platform uitspreken over het brandend vraagstuk van de uitbreiding der lijfeigenschap, buiten de grenzen waarin zij tot dusverre was toegestaan en gewettigd door de z.g.n. „Mis- souri Compromise" van 1820, dat aan den toen te vormen staat

103

„MissoLiri'' het houden van slaven toestond, maar zulks verbood in alle overig grondgebied ten westen van de Mississippi en ten noorden van de zuidelijke grens van Missouri, n.1. de breedte- graad 36.30.

Er waren er heel wat in het Noorden, die zeer ontevreden waren over dat zwijgen van het Whig platform. Ten slotte hielden deze eene nationale conventie als een nieuwe partij, die der Free SoUers, of lieden van den Vrijen GS-rond, zooals we reeds boven opmerkten.

Deze conventie verklaarde zich officieel voor: „Vrijen grond, vrijheid van spreken, vrijen arbeid en vrije menschen." Martin van Buren, een man van Hollandschen bloede, die van 1837 tot 1841 Democratisch president was geweest, werd de candidaat voor datzelfde ambt, maar nu vanwege de burgers die de af- schaffing van de slavernij op het oog hadden.

De Whigs deden hun best om beide, Cass en Van Buren te verslaan en hun candidaat, generaal Taylor, verkozen te krijgen.

„Old Rough and Eeady", dat is „Oude Ruwe maar altijd- bij-de-Hand-zijnde", zoo werd de oude snorbaard door duizenden zijner aanhangers en bewonderaars genoemd. Ook Lincoln be- hoorde tot de volgelingen van den ouden generaal, hoewel hij het zeker betreurde dat zijne partij gezwegen had over het brandend vraagstuk der lijfeigenschap, om hen terwille te zijn die anders zeker tot het i^amp der Democraten waren overgeloopen.

De leiders van de Whig partij merkten ras op dat de af- gevaardigde van Illinois, met zijn ernstig gelaat en zijne flinke argumenten en pakkende anecdoten, een uitstekend spreker zou wezen om in den politieken veldtocht voor Taylor en Fillmore stemmen te winnen in Nieuw-Engeland en andere staten, waar de uitslag der najaarsstemmmg twijfelachtig scheen. Daarom namen zij hem in dienst om op verschillende plaatsen rede- voeringen te houden.

Dat optreden, vooral in Nieuw-Engeland, was een leerschool voor den man van Illinois, die tot op dien tijd nog niet bekend

104

was geweest met den geest en het karakter van dat volkrijk deel der Unie.

Omgang met de leiders uit die streken deed Lincoln de oogen openen voor het feit, dat de vrije geest van het kroost der Puriteinen aldaar, het op den duur niet zou kunnen en niet zou willen uithouden onder eene staatsregeling, die het knechtschap der zonen Chams zou wettigen, uitbreiden en perpetueeren.

Hij begon te begrijpen, dat het met het Noorden en met het Zuiden zou uitloopen op een kiezen of deelen. Of het Zuiden zou moeten bukken voor de beginselen der persoonlijke vrijheid door het Noorden omhelsd, of . . . ja, God alleen wist waar en wat het einde zou zijn, maar wanneer Lmcoln de gisting en opwinding der gemoederen merkte onder de Noordelijken en hij dacht aan het krijgshaftig karakter van de zonen van het Zuiden en hun voorliefde voor de slavernij, dan kromp zijn vaderlands- lievend hart ineen van pijn, en zijn ernstig gelaat betrok nog meer dan gewoonlijk.

Hij zag een zwarte, van ellende bezwangerde, wolk zich samen pakken boven zijn geliefd land en vreesde soms het ergste.

Tot zijne vreugde behaalde zijn candidaat de overwinning aan de stembus van November 1848.

Taylor kreeg 163 electorale stemmen en zijn Democratischen tegenstander slechts 127. Electorale stemmen wil zeggen dat men in verschillende staten mannen kiest, de zoogenaamde ,,electors", die na de volksstemming, in de hoofdstad van eiken staat vergaderen om daar officieel hunne stemmen uit te brengen ten bate van de candidaten van hunne partij, die in de ver- schillende kiesdistricten zegevierden. De Amerikaansche burger kiest den president en vice-president der Unie niet op directe wijze.

Daardoor gebeurt het wel eens dat iemand, die de meeste stemmen had van het volk des geheelen lands te zamen geteld, toch niet verkozen werd, omdat hij niet de meerderheid van de electorale stemmers der verschillende staten had verkregen. Zoo

105

ging het b.v. in 1888, toen Grover Cleveland over de vijf en een half millioen stemmen l^reeg en Benjamin ïïarrison heel v^at minder dan vijf en een half millioen. En toch werd Harrison gekozen omdat hij 233 „electors" voor zich had en Cleveland slechts 168.

Nu, zoo was het niet toen Taylor werd gekozen, want hij had 1.360.101 stemmen van het volk op zich vereenigd en Cass 1.220.544, terwijl Van Buren, die geen enkelen electoralen kiezer won, al te zamen 291.263 stemmen had gekregen. ')

Deze overwinning van den ouden generaal was een grooteen voor velen onverwachte triomf voor de Whigs en den midden- koers dien ze hadden gekozen in betrekking tot de slavernij.

Lincoln en zijne partijgen ooten vormden nu niet langer de hopelooze minderheid in het Congres, die ze tot hiertoe waren.

Doch ze zouden door bittere ervaring leeren dat schipperen in de politiek niet altijd blijvend succes behaalt.

De Democraten verzetten zich te sterker tegen alles wat geleek op inmenging in, en oplossing van, het slavernijprobleem en zij waren zóó sterk, dat ze alle wetsontwerpen dienaangaande onmogelijk trachtten te maken.

Toen Lincoln een voorstel indiende om de lijfeigenschap ge- leidelijk af te schaffen in het kleine District Columbia, waarover het Congres, zooals we reeds mededeelden, soeverein was, ont- moette dit zooveel tegenstand dat het werd afgemaakt en roem- loos begraven.

Nog jaren lang zou het duren eer men van de tinnen van het Capitool, welks koepel met het beeld der Vrijheid prijkt, niet langer kon neer zien op het geboeide en voortgezweepte kroost van Kanaan.

1) Elke staat heeft zoovele „electors'' als het gezamelijk getal van zijne twee senateurs en al zijne vertegenwoordigers (representatives) te Washing- ton in het Congres. In 1908 b.v. had Miohigan 14 electorale stemmen, lowa 13, Illinois 27, New Yersey 12, New York 39, VTisconsin 13, Kansas 10, Noord Dacota 4, enz.

106

Inmiddels verliep de tweejarige termijn van het Congreslid van Sangamon, en daar het destijds niet de gewoonte was om een afgevaardigde meer dan één termijn te laten dienen, keerde Lincoln in het voorjaar van 1849 tot Springfield en tot zijn advocatenpractijk terug.

Hij was een wijzer, een meer ervaren en meer geoefend man dan ooit te voren. De God der natiën had hem in de leerschool gehad voor de groote en grootsche levenstaak, die nog voor hem was weggeborgen in den schoot der toekomst, ook al droomde nog niemand ervan dat de lange magere man van Illi- nois, met zijn stroef gelaat en schamele kleedij, de Man was, gepredestineerd om met het monster der slavernij te worstelen tot het ten slotte vermorzeld werd om nimmer weer te ver- rijzen, vermorzeld met behoud der Unie van het groote, breede, vrije en rijke land der Yereenigde Staten van Noord-Amerika.

HOOFDSTUK X. Nog enkele bladzijden uit het alledaagsche leven.

Op den bodem van het leven In de diepten van het hart Rust de weemoed En de smart ;

Maar de hope rijst er neven In 't geslingerd menschenhart. Tusschen weemoed, strijd en hope Vliedt het leven snel voorbij ....

Ernst is het leven ... o zalig die 't weten! Arbeid en roeping en edele strijd De eeuwigheid vraagt naai de vrucht van den tijd; Dwazen, die 't werkloos, gedachtloos vergeten, En pas te laat aan het eind van de baan d'Ernst van het ijdele leven verstaan.

De G-énestet.

De leekedichter kon het zoo schoon en zoo treffend uitdrukken wat er zoo al omgaat in het hart van het menschenkind, dat te midden van den strijd des levens en der geesten staat. En in de woorden, hierboven afgeschreven, schetste hij ook getrouw het leven van den man, wiens historie ons in deze bladzijden bezig houdt.

Weemoed, smart, hope, maar ook arbeid, ziedaar wat telkens gezien wordt in Lincolns geschiedenis, ook in het tijdperk dat

108

hij te Springfield doorbracht na zijn terugkeer van Washington.

Herndon, zijn compagnon, deelt mede dat hij met meer ernst dan te voren zich wijdde aan zijn beroep.

Dat hij consciëntieus te werlt ging in zijn practijk en zich als voor het aangezicht van den Alziende stelde, leert meer dan één voorval uit zijne historie, ter beschaming van vele advocaten, die opgaan in winstbejag en zich niet storen aan beginsel.

Op zekeren avond, zoo luidt een van de verhalen, kwam Lincoln met zijn collega Swett in de kamer van den rechter Davis.

,,Swett", zeide hij, „ik ben er van overtuigd dat onze cliënten, die wij verdedigen voor het gerecht, gelogen hebben, en dat de getuige, die den staat vertegenwoordigt, de waarheid gesproken heeft. Laat ons hen morgen zeggen om maar schuld te belijden en laat Davis hen de lichtste straf voor moord opleggen".

Swett weigerde om hierin toe te stemmen en den volgenden dag had het rechtsgeding zijn voortgang. Toen het aan het slot- pleidooi toe was, weigerde Lincoln beslist om er aan deel te nemen. „Swett" zoo sprak hij. „ik kan in dit geding niet pleiten, omdat onze getuigen hebben gelogen en ik hunne beweringen onmogelijk kan aannemen. Gij moet weten of gij met de zaak wilt voortgaan, maar ik doe het niet."

Zijn collega was minder nauwgezet, hij hield een Hink pleidooi en de cliënten van Lincoln en Swett werden vrijgesproken. Den volgenden dag ging onze held naar Swett toe en zeide hem: „Hier zijn de vijfhonderd dollar, die we voor het pleidooi gekregen hebben, ze behooren U alleen toe, ik wil er geen cent van hebben !"

Hoe weinig advocaten zouden als Lincoln hebben gehandeld.

Op een anderen keer kwam het, gedurende het rechtsgeding, uit dat Lincolns cliënt bedriegelijk had gehandeld, in de zaak waarover het ging.

Onze advocaat liep direct de gerechtzaal uit en toen de rechter hem liet roepen, kreeg de bode het bescheid mede : „Zeg aan den rechter dat mijne handen vuil geworden zijn en ik ze eerst moet wasschen."

109

Meer dan eens, ja vele malen, weigerde hij beslist om zaken te verdedigen die twijfelachtig waren van karakter en verkeerd van gehalte.

En dan gaf hij zijn would-be-begunstigers nog een lesje mede ook.

Eens kwam een man bij hem en zijn collega Herndon.

Lincoln luisterde naar zijne beweringen. Het was den be- schuldiger om zes honderd dollar te doen.

Ernstig zag onze advocaat hem aan: „Ja, het is zeer wel mogelijk dat wij dit geding voor U kunnen winnen en U met zes honderd dollars verrijken. Maar dit zal eene heele buurt in- opschudding brengen, en een weduwe met zes vaderlooze kinderen in groote ellende. G-ij moet bedenken, vriend, dat eene zaak voor de wet in orde kan zijn, maar daar is nog niet mede be- wezen dat zij zedelijk recht is. Wij zullen uw zaakje niet accepteeren, maar laat mij U een goeden raad geven, gratis :

U lijkt mij een flink en energiek persoon toe. Probeer om die zeshonderd dollars op betere wijze te verdienen."

Meer dan eens maakte hij in zijn praktijk gebruik van zijn on- uitputtelijken voorraad van vertelsels.

Eens toen hij aan het pleiten was tegen een advocaat, die sterk overdreef en daardoor de waarheid te kort deed, sprak Lmcoln als volgt :

„Mijn geachte opponent heeft één groot gebrek. Wanneer zijn argumenten hem geheel en al te pakken krijgen, dan staakt zijn faculteit van waarheid-spreken direct haar werk. Deze mijnheer is precies gelijk aan een stoombootje dat ik meer- malen zag, toen ik nog op de rivier voer. Het ding had een vijf voet stoomketel en een fluit die zeven voet lang was, en wanneer de kapitein de fluit gebruikte kwam de geheele machinerie tot stilstand en de boot ging geen duim meer vooruit,"

Natuurlijk ging er uit het gehoor een schaterlachen op, dat de arme Tertullus met zijn overdrijvingsmethode geheel en al uit het veld sloeg.

Op zekeren keer, toen een advocaat tegen Lincoln pleitte, lichtte

110

hij de panden van zijne jas wat op en yertoonte een sclieur in zijn pantalon.

Lincoln schreef direct een petitie, behelzende een verzoek om wat af te zonderen voor den armen ambtsbroeder, wiens kleed zoo noodig moest hersteld worden, en toen het briefje van hand tot hand ging onder al de rechters en advocaten, die allen be- gonnen te glimlachen, wist de pleiter niet wat toch al dat veel- beteekenend lachen en op hem staren beduidde en geraakte ten slotte de kluts kwijt. Gelukkig, de zaak waarom het gingbeteekende niet heel veel, anders ware dit grapje zeker niet te verdedigen.

Maar welke geschiedenissen Lincoln ook voortbracht, en hoe hij zijn hoorders ook deed lachen, het getuigenis van die hem hoorden is eenparig, dat wat hij vertelde nimmer een onzekelijke strekking had, gelijk zoovele „stories'', maar meest leerzaam was van aard, en dat zegt heel wat.

Grappig was Lincoln soms zelfs in zijne rechtsgeleerde adviezen. Eene firma uit New York vroeg hem eens haar te melden hoe het er bij stond met de bezittingen van een zekeren man in Springfield, dien we maar mijnheer Blank zullen noemen.

Onze geestige advocaat antwoordde in dezer voege :

„Ik ben wel bekend met den heer Blank en zijne omstandig- heden. Vooreerst bezit hij eene vrouw en een klein kind ; die beiden zijn hem zeker wel vijftig duizend dollars waard.

Ten tweede, heeft hij een kantoor waarin een tafel is die één dollar en een half waard is, en drie stoelen van ongeveer een dollar per stuk.

Ten slotte heeft hij in een van de hoeken van zijn kamer een groot rattengat, dat wel de moeite waard is om er eens in te kijken.

Met hoogachting,

A. LINCOLN."

Dat hij zelfs geen dier kwaad zou doen maar veeleer helpen, zoo hij kon, meldden we reeds in een vorig hoofdstuk. Een ander

111

voorval wordt van hem verhaald ten bewijze van zijne ongewone teerhartigheid.

Op reis naar eene gerechtszitting, zoo vertelt men, kwam hij op eene plaats waar de weg zeer modderig was. Aan de eene kant van den weg, dicht bij een hek, was een klein varken met de pooten vast geraakt in de modder. De arme big- schreeuwde erbarmelijk, gelijk het zwijnengeslacht de kunst van luide te klagen zoo goed verstaat. Lincolns metgezellen lachten wat om dat angstgeschreeuw. Doch niet alzoo onze dierenvriend.

,,Laat ons even van onze paarden af gaan en het arme beest er uit helpen," sprak hij. „Ben je gek!" riepen zijn collega's, „om daarom onze zwarte Meeren te bemodderen ?" Meteen reden ze verder, en Lincoln volgde hen.

Maar hij kon het biggetje maar niet vergeten. Hij dacht: „Misschien kan die boer daar het beestje maar slecht missen. Wellicht wil hij er winterschoenen voor koopen voor zijne arme kindertjes. En dan dat arme beest daar zóó te laten omkomen, neen dat gaat toch niet."

En Abraham Lincoln maakte rechtsomkeer met zijn rosinant en hielp het varkentje uit het moddergat, al werd zijn kleeding ook wat bezoedeld. Dat hij, die dieren liefhad, vooral zijne eigene huisgenooten beminde, is iets dat als vanzelven spreekt.

Lincoln mocht een viertal kleinen in zijne armen drukken.

De oudste was Eobert, in 1843 geboren, een zoon die den vader niet beschaamde, maar tot de hoogste eereambten wist op te klimmen. Hij leeft nog. De tweede zoon, Edward, werd in 1846 geboren. Hoe diens dood in 1849, den vader tot dieper nadenken bracht over de dingen der eeuwigheid, hebben we reeds in een andere afdeeling gezien.

In December van het jaar 1850 trad een derde zoontje het leven in, WilUam; en de Benjamin van het gezin, Thomas, gewoonlijk Tad genoemd, aanschouwde het levenslicht in 1853.

Aangaande Lincolns huiselijk leven, getuigt de heer Herndon :

112

„Hij was de zachtzinnigste en de teerhartigste man en vader ter wereld. " Meer dan eens zagen de Springfielders hem met zijn jongetjes op den rug langs de straten wandelen. Hij was de speelgenoot en de vriend der kinderen. En soms gaf hij zijn kroost meer toe dan mevrouw Lincoln goedkeurde.

Doch als het noodig werd geacht wist hij ook voet bij stuk te houden. Herndon getuigt ervan : „Als Lincoln overtuigd was van zijn goed recht was hij onverzettelijk. Niemand onzer, noch man noch vrouw, kon hem buigen, wanneer hij eenmaal tot besUssing was gekomen."

Den eersten tijd na hun huwelijk, (op 4 November 1842) woonden Lincoln en zijne gade in een kosthuis, de „G-lobe Tavern", een soort hotel. Zij betaalden wekelijks, voor beider kostgeld, de kapitale som van vier dollars. Dat was zeker goedkooper dan er een eigen huishouden op na te houden. Maar op den duur beviel dit natuurlijk niet en Lincoln kocht een eenvoudig huisje in een stil gedeelte van Springfield.

Het was een hoekhuis, doch een heel eenvoudig houten wo- ninkje, slechts ééne verdieping en een half hoog.

Toen het gezin langzamerhand vermeerderde en de inkomsten wat ruimer werden, sprak mevrouw Lincoln meer dan eens van vergrooting der behuizing. Maar haar man meende: het kon zoo wel. Het huis was trouwens zooveel beter dan de blokhuizen waarin hij was opgebracht, en hij vond zijn tehuis zoo gezellig dat hij geen grootere woning begeerde.

Maar vrouwen verstaan zulke dingen vaak beter dan hunne wederhelften en hebben soms meer verstand van zulke zaken.

En mevrouw Lincoln, die eene wakkere huisvrouw was, besloot ten slotte om zelf maar het heft in handen te nemen.

Eens toen de man en vader weg was, op een van zijne periodieke advocaten-rondreizen, huurde zij fluks een timmerman om eene tweede verdieping aan te brengen. Het werk ging hem voor- spoedig van de hand en toen de lange en goedhartige pleit- bezorger op een avond met zijn „ouden Tom", zijn paard, terug

113

kwam en het beest naar oude manier voor het bekende hoek- huis stand hield, stond Lincoln verbluft te kijken.

Had hij zich dan vergist in de straat? Maar zijn paard wist toch den weg zoo goed

Onze man wist niet of hij waakte of droomde, want immers die woning met twee verdiepingen kon toch de zijne niet zijn?

Veihgheidshalve informeerde hij bij een van de buren, die natuurlijk in een schaterlachen uitbarstte toen hij het zaakje begon te begrijpen. En ook Abraham begon te lachen over het energiek optreden van zijne Sara.

Ook wat zijne ouders en andere bloedverwanten aanging, gedroeg Lincoln zich op loffehjke wijze.

Zijne ouders verleende hij geldelijken steun jaren aaneen, zelfs toen hij al wat hij verdiende heel best zelf kon gebruiken.

Toen zijn vader, die op drieenzeventig jarigen leeftijd in 1853 stierf, op zijn laatste krankbed lag, schreef Lincoln over hem aan zijn stiefbroeder, John Johnston: „ik hoop van harte dat vader nog weer betert. Maar in elk geval, zeg hem te roepen tot en te vertrouwen op onzen grooten en barmhartigen Zalig- maker, Die Zich in zijnen laatsten nood niet van hem afwenden zal. De Heere slaat het vallen der musschen gade en telt de haren onzes hoofds. Hij zal den stervenden man niet ver- geten, die op Hem zijn vertrouwen stelt."

Laat ons hopen dat Thomas Lincoln zulks leerde te doen.

Dan bewoont hij thans eene betere woning dan die waarin hij de laatste levensjaren doorbracht, de dubbele houten hut in Coles county lUmois, de zoogenaamde „Goose Nest Prairie" hut.

Hoe hij deed wat hij kon om de levenslasten van zijne goede stiefmoeder te verhchten, hebben we reeds vroeger medegedeeld.

Hij moest haar zelfs de hand boven het hoofd houden om haar te beschermen tegen hare eigene kinderen, die belust waren op moeders weinige bezittingen.

Ook zijn stiefbroeder John hielp hij met woord en daad, bij meer dan eene gelegenheid, want het scheen wel of deze was

8

114

geknipt naar het patroon van den ouden Thomas, wiens werklust niet altijd gelijken tred had gehouden inet zijne begeerte om te eten en het vette en de ruste des lands te genieten.

Een van de schoonste karaktertrekken van Lincoln was zijne nederigheid in den omgang met zijne familieleden, die hij ver achter zich had gelaten op maatschappelijk gebied. Waar hij ook was, in stad of dorp, om er zijne advocatenpractijk uit te oefenen, en er was een bloedverwant in de plaats, dan liet hij niet na om hem of haar op te zoeken, hoe nederig ook de stulp was, die ter woning diende. En met opgeruimden blik zat hij ter neer, zelfs aan den karigsten maaltijd, die zijne famiheleden opdischten, daar hunne armoede niet toeliet hem beter te ont- halen. De armste nabestaande gevoelde zich op zijn gemak in de tegenwoordigheid van den voornamen bloedverwant, die als redenaar en politicus, zoowel als advocaat, gestadig toenam in vermaardheid. Lincoln was de eenvoud zelve onder zijn een- voudige familie.

Op zekeren dag, toen hij zich gereed maakte om zijne collega's in een aangenaam hotel te verlaten, om zich naar eene arme bloedverwante te begeven om_ er den avond door te brengen, trachtten dezen hem te bewegen om toch bij hen te blijven.

En wat zeide Lincoln ? „Het hart van mijne arme oude tante zou breken indien zij hoorde dat ik deze stad had verlaten, zonder haar een bezoek te brengen." En hij ging er heen.

Wat een beschamend voorbeeld voor velen, zelfs uit christelijke kringen, die zich menigmaal schamen de rots waaruit zij ge- houwen zijn, en die vader of moeder, zuster of broeder, noch opzoeken in hunne schamele woningen, noch uitnoodigen in hunne heerenhuizen.

Conscience, de Vlaamsche schrijver, schreef boven zijn bekend „Baas Gansendonck" :

,,Als niet komt tot iet,

Dan kent iet zichzelven niet."

115

Nu dat gebeurt wel eens met menschen die wat beteekenen in de maatschappij, en is vooral dan nog te schandelijker, wan- neer zulke verwaande parvenue's zich scharen onder de volge- lingen van den Heerlijke Israels, Die Zich niet schaamde om .arme menschenldnderen Zijne broeders te noemen !

HOOFDSTUK XI. Het bloedend Kansas roept.

Wijl tweedracht, uit de Hel ontsloten,^ En tusschen krijg en wraak gezet,

Door hare toorts, en 't bloed vergoten, Rivieren, Kust en Dampkring smet . . O. Z, VAK Haben.

In het jaar 1850 scheen het voor het oog der menschen alsof de slavernij eene eeuwige instelling zou wezen in het vrije Amerika. Want het Congres nam enkele wetten aan, die daarop schijnbaar waren aangelegd.

Het was geroepen om de brandende vraag te beantwoorden of het grondgebied, door Mexico afgestaan, een domein zou zijn waarin het houden van slaven geoorloofd zou wezen, al dan niet. Lewis Cass, dien we reeds hebben ontmoet als Democratisch candidaat voor het presidentschap, meende dat de nederzetters in die streken zelf deze kwestie moesten uitmaken.

Deze idee werd genaamd: „Squatter Sovereignty", dat is, de soevereiniteit of het oppergezag van degenen die zich al hadden nedergezet op het land, vóór dat ze hunne gronden op wettige wijze hadden aangekocht.

Stephen A. Douglas van Illinois, een man bestemd om Lin- colns groote tegenvoeter te worden, nam dat denkbeeld van

117

Cass over in gewijzigden vorm en noemde het „Popular Sove- reignty," het oppergezag des volks.

Henry Clay, de groote ,,Vredemaker", zooals hij wel eens ge- noemd werd, ofschoon hij soms vrede maakte door schipperen, trachtte ook hier tusschen Zuid en Noord te bemiddelen. Het gelukte hem om een wetsontwerp aangenomen te krijgen dat Californië als vrijen staat tot de Unie toeliet, maar in New- Mexico en Utah zoude de vraag: „slavernij of geen slavernij", beslist worden door „Squatter Sovereignty". Doch alleen ten tijde dat ze als staten konden toetreden, zou de stemming aan- gaande deze zaak beslissen. Er was dus een schuiven op de lange baan. In het District Columbia zou wel de slavenhandel worden afgeschaft, doch niet de slavernij zelf. En ten slotte, zou men strenge wetten maken tegen het ontvluchten van slaven, iets wat vooral het Zuiden naar den zin was. Want daar de slavenhoudende staten onmiddelijk grensden aan de noordelijke staten, die de lijfeigenschap hadden afgeschaft, gelukte het vele negers om over de grenzen te komen. Waren ze eenmaal op noordelijk grondgebied, dan waren €r vele haters der slavernij gewillig om ze voort te helpen. Vooral in den nacht bracht men de vluchtelingen noordwaarts, van stad tot stad en van dorp tot dorp, tot men eindelijk het geheel vrije Canada bereikte. Men noemde dit stelsel van nachtelijk vervoer, want het was een soort stelsel, „den onderaardschen spoorweg." Vooral de zoogenaamde Kwakers of ,, Vrienden", verleenden vele diensten op dit terrein.

In het eerst meenden de groote partijen, de Whigs en de De- mocraten, dat door dit schipperend voorstel van Clay het groote negerprobleem was opgelost, en dat voor goed. Hoe kortzichtig zijn menigmaal die voorzichtige staatslieden, die soms zoo weinig hooren en voelen van den hartklop van de kern der natie!

Maar ze zouden spoedig gewaar worden dat het vraagstuk nog verre van zijn beslissing was, zoo niet verder dan ooit te voren !

118

In de noordelijke staten was er allerwege groote opgewonden- heid van wege de nieuwe „Vluchteling-slaven wetten".

Op verschillende plaatsen hield men publieke vergaderingen om openlijk zijn verontwaardiging uit te spreken, over wat men te Washington had gedaan. Monsterpetities werden aau het Con- gres aangeboden door duizenden uit de vrije staten, met de dringende bede om de wet te herroepen, die gekwalificeerd werd als „afschuwwekkend voor het zedelijk gevoel." De uitvoering van zulk een wet werd gestempeld als „doodslag," en meu gaf de verzekering dat geen slavenhouder de vrije mannen van het Noorden zou noodzaken om den hijgenden vluchteling te achterhalen. Eerlang namen verschillende noordelijke staten wetten aan om negers te beschermen, van wie men beweerde dat zij weggeloopen slaven waren.

Ook Lincoln was zeer ontevreden over wat de regeering te Washington had gedaan. Op zekeren dag, toen hij met zijn compagnon over deze zaken sprak, zeide hij : ,,Herndon, hoe zwaar, o hoe zwaar is het te moeten sterven en zijn vaderland te verlaten, zonder dat het door ons leven verrijkt en verbeterd is geworden. De wereld is doof voor het geroep dat allerwege opstijgt. Wat moet er toch gedaan worden? Kan iets gedaan worden? AVie kan iets doen? En hoe kan het geschieden?"

Ziedaar het hart van waar patriot, een oprecht vaderlander, waarde lezer. Wie onzer is zoo begaan met het lot van land en volk ?

Het zou eerlang blijken, dat wie er ook het oor sloot voor het geroep der duizenden en tienduizenden arme slaven, Lincoln het niet zou doen.

Maar nog was de tijd niet daar om de tienduizenden te doen ontwaken, die noodig waren om een man als Lincoln te zetten in het gestoelte der machtigen.

Toen het jaar 1852 wederom de groote nationale conventies samenbracht, om candidaten te stellen voor het presidentschap, zwegen de „platforms", beide van de Whigs en van de Democraten, over het slavernijvraagstuk. Ja, de Whigs beleden te buigen

119

voor wat het Congres had gedaan ! G-een wonder dat een man als Lhicohi weinig deel nam aan de politieke campagne van dat jaar.

Zijn hart was meer met de ,,Free Soilers", die ook ditmaal weer luide spraken van : „Greene vermeerdering van slavenstaten geene vermeerdering van slaven-territories, ') geene nationalisee- ring der slavernij, en geene nationale wetgeving voor de uitleve- ring van slaven".

Maar ook ditmaal verkregen de mannen van den vrijen grond maar een betrekkelijk klein getal stemmen. Ook de,, Whig"candi- daten werden verslagen, en Franklin Pierce, de Democraat, nam plaats in het Witte Huis, reeds door zoovelen zijner partij- genooten bewoond in vroeger dagen.

Het zag er donker uit voor die de vrijheid minden !

Maar, waar de grooten der aarde en die in hoogheid zaten, meenden dat zij er wel in zouden slagen om de gemoederen te sussen, daar wrocht de God der natiën, door een nieuw en onverwacht instrument, om het Noorden te bereiden voor de groote worsteling om den Hydra der knechtschap van de zwarten te overweldigen.

Er was eene zwakke vrouw, van God gezonden, en haar naam was Harriët Beecher Stowe. Uit de volheid Van rijke ervaring en met eene pen door menschenhefde voortgestuwd, schreef zij een boek dat den nederigen titel voerde van „Uncle Tom's Cabin", „De Negerhut van Oom Tom." Zij koesterde geen haat tegen het Zuiden. Zij schreef meer met smart, dan in toorn. Haar eenig oogmerk was, zooals zij zeide, om hare landgenooten te laten zien en voelen welk eene vervloekte instelling de slavernij

') In de V. S. is een „territory" een publiek domein der Unie, georganiseerd met het doel dat het eerlang, geheel of een deel er van, tot staat zal worden verheven. De Bondsregeering stelt den goeverneur ervan aan, on een „territory" heeft geene representatie in 't Congres met beslissende stem, gelijk met de staten het geval is.

120

was. Het boek werd over het geheele land verspreid als door een wervelwind. Binnen acht weken tijds werden er in de Ver- eenigde Staten honderd duizend exemplaren verkocht en dat was nog maar het begin.

Eer een jaar verloopen was, had men er in Engeland een millioen aan den man gebracht en het werk werd overgezet in de meeste, zoo niet in alle, Europeesche talen.

Het boek van de talentvolle christelijke schrijfster gaf aan de slavernij den eersten grooten slag, die op hare ontzieling zou uitloopen. Als een stem die dag nacht riep om mededoogen met het zuchtend kroost van Cham klonk „De Negerhut", en duizenden tot hiertoe doof en gevoelloos aangaande dezen gruwel der mensch- heid, ontwaakten om niet meer te kunnen rusten voor en aleer het pleit was beslecht.

Daarbij kwam nog een ander geroep, en wel uit het Westen, uit het nieuwe grondgebied ten westen van Missouri. Het was, zooals we boven dit hoofdstuk schreven, het was het „Bloedend Kansas" dat luide riep, en steeds luider noodkreet deed hooren.

„Hoe dat toch wel kwam?" vraagt de belangstellende lezer.

Laat ons dat mededeelen.

In 1854 begonnen de landstreken, die thans de staten Kansas en Nebraska zijn, aan te kloppen om als territories toegang tot de Unie te verkrijgen.

Dit grondgebied lag noordwestelijk van den staat Missouri en zou dus volgens de zoogenaamde „Missouri Compromise", waarvan we in Hoofdstuk IX spraken, een vrij land zijn, waarin de slavernij verboden zou wezen.

Maar ziet, en daarin komt het onrechtvaardige uit van de zaak, Stephen A. Douglas van Illinois, die we reeds eerder noemden, introduceerde een wetsontwerp in den Senaat te Washington, om Kansas en Nebraska als territories te organiseeren waar natuurlijk niets tegen was en om dan de kwestie van slavernij te laten beslissen door de stem des volks in die gewesten. Dat

121

noemde hij „Populaire soevereiniteit", alsof deze van generaal Cass geleende uitdrukking het schreeuwend onrecht kon bedekken dat er onder verscholen was.

"Woorden kunnen onmogelijk uitdrukken hoe het voorstel van Douglas, de z.g.n. „Kansas-Nebraska bill," het Noorden in rep en roer bracht. Elk gevoelde direct dat dit wetsontwerp geheel en al het Zuiden begunstigde en misschien het middel zou wezen om de slavenstaten een blijvend overwicht te geven in het Congres. Want het voorstel van Douglas opende een grondge- bied voor de slavernij, veel grooter dan de oorspronkelijke Der- tien Koloniën der Unie te zamen.

Te midden van de grootste opwinding nam het Congres het ontwerp van Douglas aan, op den achtsten Mei 1845. Als een jubelteeken dat het ontwerp tot wet was verheven, werd er van den Capitoolheuvel te Washington een artillerie salvo gelost.

Dat zoude de doodsklok worden voor de slavernij !

„Voorwaar, er is een God die leeft En op de aard' gerichten geeft."

Oogenblikkelijk was geheel het Noorden in vuur en vlam. Overal werd senateur Douglas scherp veroordeeld als een Ezau, die voor een schotel moeskruiden het eerstgeboorterecht had verkocht. Want men geloofde dat hij het gedaan had om de gunst van het Zuiden te verwerven, opdat hij daardoor zich den weg zou banen tot den presidentszetel.

Met groote geslepenheid, verdedigde Douglas zich voor het volk. Hij beriep zich op het Eepublikeinsch beginsel van Volks- soevereiniteit en beweerde, dat het de meest rechtvaardige zaak van de wereld was, dat het volk van het nieuw grondgebied zelf zou beslissen of het slavernij zou toestaan, al dan niet. Natuurlijk verzweeg hij geheel en al, dat dit in het onderhavig geval woordbreuk inhield, daar men, ten tijde der Missouri Com- promise, het woord verpand had dat die streken vrij zouden zijn.

122

En Douglas werd eerlang gewaar dat men zich maar zoo niet liet overtuigen door zijne schoonklinkende argumenten. Van uit Illinois, dat hem had afgevaardigd, klonk hem het geroep in de ooren van een verontwaardigd volk.

Daarom spoedde hij zich, toen het Congres voor den zomer verdaagde, naar zijnen staat. Op reis derwaarts werd hij overal met schimp en spot overladen. Hij beweerde later dat hij van New York naar Chicago had kunnen reizen bij het licht van stroopoppen, die hem voorstelden en die allerwege werden verbrand, als een teeken van afkeer voor een Noordelijke, die zijn volk had verraden en aan de Zuidelijken verkocht.

Te Chicago weigerde het volk om naar hem te luisteren, toen hij aldaar zijn standpunt trachtte te verdedigen. De muren waren bedekt met vijandelijke plakkaten tegen hem gericht en hem op het scherpst veroordeelend.

Toen de groote najaarsten toonstelling in October van het jaar 1854 te Springfield werd gehouden, nam Douglas de kans waar om liet volk, dat haar bezocht, toe te spreken over zijne houding en handelwijze.

Onwillekeurig vestigde zich aller oog op Lincoln, als den eenigen redenaar, die in staat zou wezen om te debatteeren met den kleinen „Reus van het Westen", zooals Douglas werd genoemd. En terecht, want in zijn klein lichaam woonde een energieke persoonlijkheid en achter zijn fonkelende zwarte oogen was een ongewoon intellect verborgen.

Hij was daarom allerwege bekend als de Democratische leider van het Westen en het hoofd van zijne partij in het Noorden. Zelfs begonnen zijne aanhangers zich al naar hem te noemen: „Douglas-Democraten" met de uitdrukking van „Popular Sove- reignty" als hunne schoonklinkende leuze.

Douglas was een trotsch man, vol zelfvertrouwen, somtijds ten hoogste verwaand, maar ter zelfder tijd een sluw volks- menner, die met holle, maar schitterende, phrasen het gewone volk om den tuin wist te leiden.

123

Geen wonder dat men als instincmatig uitzag naar een even scherpzinnig, maar terzelfdertijd eerlijk, redenaar, die desophis- men, die men van Douglas verwachtte, kon doorzien en aan de kaak stellen.

Op den bepaalden dag sprak Douglas met groot redenaarstalent.

Hij begreep zelf wel dat er, wat zijne politieke toekomst aanging-, veel, zoo niet alles op het spel stond, of hij zich voor zijne kiezers zou kunnen verdedigen en vrijspreken, al dan niet. En alles wat hem ten dienste stond wendde hij dan ook aan om zich voor zijn volk te rechtvaardigen.

Den volgenden dag beklom Lincoln de tribune op de tentoon- stellingsgronden om, als de tolk van een verontwaardigd volk, de rede van Douglas te beantwoorden.

Hij hield eene keurige redevoering, die vele hoorders nimmer- meer uit het geheugen ging.

Met zijne gewone oprechtheid, begon hij te zeggen dat hij niets anders wenschtte te spreken dan de waarheid en de geheele waarheid, en indien senateur Douglas, die tegenwoordig was, hem op een onjuistheid betrapte, gaf hij hem het recht om hem in de rede te vallen.

De sluwe Douglas was dadelijk bij de hand om van deze vergunning gebruik te maken, en telkens en telkens onderbrak hij het spreken van Lincoln met allerlei tegenwerpingen. De meesten daarvan hadden zoo goed als niets te maken met het onderhavig onderwerp, tenminste niet met het hoofdgeschil, maar waren, zooals Lincoln en de hoorders begonnen te gevoelen, er op aangelegd om hem in de war te brengen en de aandacht van redenaar en toehoorders af te leiden op bijzaken.

Ten slotte verloor Lincoln dan ook zijn geduld en riep zijne hoorders toe : „Mijne heeren, ik kan niet toelaten om mijn tijd te verspillen met allerlei spitsvondigheden. Ik neem de verant- woordelijkheid op mij om zelf in te staan voor de waarheid van wat ik zeg, en onthef rechter Douglas van alle verantwoorde- lijkheid dienaangaande."

124

Dat was e ene heel beleefd uitgedrukte, maar heel duidelijke, aanwijzing voor den senateur om zich vooreerst stil te houden. En hij deed het ook. Ongestoord, behalve door herhaald applaus, voerde Lincoln toen het woord en hield een redevoering van drie uren en tien minuten lang.

En de lange magere advocaat, door Douglas zoo ver beneden zich geacht, sprak als hij nog nooit te voren had gesproken.

Het Springfield Journal" van den volgenden dag getuigde ervan :

„Lincoln trilde van gevoel en aandoening. Het geheele gehoor was bladstil, behalve wanneer het in lang en luid applaus uit- barstte.

Lincoln viel het wetsontwerp van Douglas aan met ongewone warmte en energie en allen gevoelden dat het een reus was die de wet tegenstond, en dat het zijn toeleg was om haar, zoo mogelijk, te vernietigen. En hij slaagde daarin ten volle. Het gehoor keurde de waarheid en den triomf zijner gezegden goed met luide en lange hoera's.

De vrouwen wuifden met hare zakdoeken als een teeken van hare hartelijke instemming met wat de spreker beweerde. Lin- coln toonde aan hoe het wetsontwerp vol onwaarheid en ;,hum- bug" was ; hij scheurde heel de wet in flarden, en toen hij zulks gedaan had en die ellendige flarden aan het volk ver- toonde, was er op aller gelaat verontwaardiging te lezen over de handelingen van Douglas en de Bondsregeering. Aan het einde van Lincoln's rede gevoelde iedereen dat zij niet weerlegd kón worden, en dat geen menschelijke macht de oratie krachteloos zou kunnen maken. Het langdurig applaus openbaarde de gevoe- lens der menigte en elk die tegenwoordig was boog in veree- ring voor den man, „die het hart gevangen had genomen, en het verstand des volks verhcht gelijk een zon."

In het verloop van zijne redevoering uitte Lincoln een groot aantal van die korte, maar krachtige, kernachtige, gezegden, die zijn naam zoo onsterfelijk zouden maken.

Douglas had b.v. gezegd, dat het eene beleediging was voor

125

de emigranten van Kansas en Nebraska, te veronderstellen, dat zij niet in staat waren om zich zelf te regeeren. Hierop ant- woordende, sprak Lincoln : „Ik stem toe dat de emigrant van Kansas en Nebraska in staat is om ziclizelf te regeeren ; zeker, maar", en hier verhief hij zich tot zijne volle hoogte, „ik ontken dat hij het recht heeft om een ander te regeeren zonder de^ toestemming van dien anderen persoon." Dat was juist een van de groote punten waarover het dispuut ging.

Waar Douglas had beweerd dat de landsregeering gemaakt, was voor de blanken en niet voor negers, toonde Lincoln aan dat de spreker, naar het scheen, geheel geen besef had van het feit dat ook de neger een mensch was en dat er, wat de wet- geving omtrent hem betrof, ook zedelijke factoren waren die- men in het oog moest houden.

Douglas besefte dat hij zijn meester had ontmoet. Hij trachtte eerst om Lincoln terstond te beantwoorden, maar slaagde daarin zoo uitermate slecht, dat hij beloofde aan den avond van dien dag uitvoeriger antwoord te geven. De avond brak aan, maar . . . Douglas verscheen niet op de tribune.

Op den leden October sprak Lincoln te Peoria in Illinois. Des namiddags had Douglas het woord gevoerd, drie urenlang. Des avonds trad zijn tegenstander op, en het tooneel van Springfield werd herhaald. ,.Ik haat die wet," zoo sprak hij,, „omdat zij de slavernij schijnbaar beperkt, maar inderdaad voor- staat. Ik haat haar vanwege de gruwelijke onrechtvaardigheid der slavernij zelve. Ik haat haar omdat de wet ons berooft van den invloed, dien wij als eene republiek behooren uit te oefenen op de wereld. Zij stelt onze vijanden in staat om ons, met al ons gepoch op vrijheid en gelijkheid, als huichelaars te brand- merken. Zij veroorzaakt, dat zelfs de vrienden onzer vrijheid, onze oprechtheid verdenken. En vooral haat ik de wet, omdat zij zoovelen dwingt om openhjk den oorlog te verklaren aan de fundamenteele begmselen van burgerlijke vrijheid, aldus onze „Verklaring van Onafhankelijkheid" aanvallend."

126

Aan het einde van deze redevoering was Douglas edel genoeg om Lincoln toe te voegen: „Gij verstaat deze kwestie van het verbieden der slavernij in deze territories beter dan al mijne opposanten in den Senaat. Het baat mij niet om met U te debat- teeren. Gij, Lincoln, geeft mij meer moeite, dan alle tegenkanting in den Senaat te zamen."

In November van het jaar 1845 werd Lincoln wederom gekozen als lid van de Wetgevende Vergadering van zijn staat, en het volgende jaar, in Januari, toen deze Volksvertegenwoordiging samen kwam, om een Vereenigde Staten-senateur te verkiezen, kreeg Lincoln reeds bij de eerste stemming niet minder dan 44 stemmen voor zich. Later klom dit getal zelfs tot 47. Dat hij desniettegenstaande niet gekozen werd kwam hoofdzakelijk door zijne edelmoedigheid tegenover zijne mede-candidaat, Trumbull, die ook een tegenstander was van Douglas en zijne wet en taktiek.

Lincoln, die inmiddels zijn lidmaatschap voor de Wetgevende Vergadering had moeten neerleggen, om als candidaat te kunnen optreden, trok zich toen wederom terug in zijne practijk.

Maar het zou hem niet gelukken om zich op den duur alzoo schuil te houden.

Want het land riep. De nood der slaven riep. En met name, en steeds luider en luider, het grondgebied zoo dicht bij Illinois, het „Bloedend Kansas."

„Maar wat maakte toch dat grondgebied tot zulk een buiten- gewoon voorwerp van mededoogen en tusschenbeide-treding?" vraagt de lezer misschien.

En ons antwoord is: de geheel bijzondere omstandigheden, waarin dat territoor destijds verkeerde.

Men moet weten dat, zoodra het wetsontwerp van senateur Douglas in onzekerheid stelde of het nieuwe grondgebied wel vrij zou zijn, er terstond een soort wedren volgde tusschen de mannen van het Noorden, die de vrijheid voorstonden, en een groot aantal Zuidelijken, die het land in bezit wilden nemen om straks te kunnen stemmen ten gunste van de slavernij.

127

Uit Illinois en lowa gingen scharen vrijheidlievende emigranten op weg om vooral Kansas te bezetten, met name het oostelijk deel, waar klimaat en grond het gunstigst waren voor den land- bouw en de bodem kostbare delfstoffen bevatte. Zelfs uit het verre Nieuw Engeland, waar de tegenstanders der slavernij het talrijkst waren, kwamen geheel gezelschappen van landbouwers en handelslieden om het land te bezetten, ten bate der vrijheid. Onder die nederzetters waren vier stoere zonen van John Brown, een man in 1800 in den staat Connecticut geboren, een man die een leven vol avonturen achter den rug had, maar terzelfder tijd een begaafd en godvruchtig mensch, met een hart dat over- vloeide van liefde voor de vrijheid en voor de bevrijding der arme slaven. Met een voorraad wapentuig en ammunitie begaf John Brown zich in 1855 op weg naar zijne zonen, die plaatsen hadden bezet nabij het dorp Ossawatomie, naar hetwelk ieder hem eerlang noemde: John Brown van Ossawatomie.

Maar ook uit het slavenhoudend Zuiden kwamen er scharen nederzetters.

Vooral kwamen deze uit de staten Arkansas en Missouri, die het dichtst aan Kansas grensden. Het was veelzins de heffe des volks uit deze twee staten, die de grenzen van Kansas over- stroomde. Er waren zoovele ruwe klanten onder dit element, dat het niet lang duurde of zij verwierven zich den naam „grenzen- woestaards."

En ruimschoots verdienden zij dezen veelzeggenden titel.

Tot allerlei daden van onrecht gingen zij gaarne over.

Zij vulden de stembussen met onwettige biljetten, nadat zij zich met geweld hadden opgeworpen als opzichters over de verkiezingen.

Bij ééne gelegenheid namen de woestelingen een adresboek van de stad St. Louis en copieerden geheele bladzijden daarvan om er de kiezerslijsten mede te verrijken, en in naam van die lieden werden stemmen uitgebracht op de candidaten, die de slavernij begunstigden.

128

Natuurlijk werden dezen, door dit bedrog, met groote meerder- heid gekozen !

In één kiesdistrict vormden deze wetteloozen een haag, vanaf den publieken weg tot aan de deur van het blokhuis, waar de stembus stond. Daagde een kiezer op om zijn stem uit te bren- gen, dan noopte men hem om zijn biljet vooraf te laten inzien. Indien het een stem was ten gunste van voorstanders der sla- vernij, dan liet men den kiezer ongehinderd zijn gang gaan, maar bleek het een stem vóór de vrijheid der negers te zijn, dan greep men den man met groote luidruchtigheid vast en zette hem op het dak van de hut.

Daar bevonden zich een aantal ruwe gasten, die den armen stemmer over de nok van het dak lichtten en hem dan naar beneden duwden. Natuurlijk was zulk een kiezer, indien hij ten minste geen groot held was, al blijde dat hij het leven er nog afbracht. Velen durfden zich dan ook vooreerst niet weer aan de stembus vertoonen.

Van werken waren deze woestelingen afkeerig, daarin zeer veel verschillende van de „Vrijstaat mannen", die zich op het land vestigden, als werkelijke nederzetters. Zij bouwden hunne loggen huizen en poogden Kansas te ontwikkelen.

De ,. grenzen- woestaards" daarentegen waren meest ruwe menschen, die in jagen en rijden en rossen hun vermaak zochten. Zij brachten hunnen tijd meestal door met zwelgen en brassen, afgewisseld met dobbelen.

Meermalen schoten zij voor de grap, zoo het heette, maar inderdaad uit duivelsche wreedheid, op wee'rlooze vrouwen en kinderen van de Noordelijken.

Zij pochten er openlijk op dat zij het „heet zouden maken voor de afschaffers der slavernij" en dat zij „het hart zouden snijden uit het lijf van ieder, die voor die afschaffers zijn stem uitbracht".

En zij deden, helaas, hun woord gestand ! Zij verbrandden het rijpende koren op de velden der „vrije" mannen. Hunne blokhuizen verwoestten zij met vuur, en hun vee dreven ze met geweld

129

voor zich henen, over de grenzen van Kansas, in Missouri. Meer dan eens pleegden zij moord, soms op groote schaal. Het nieuwe territoor werd als met bloed gedoopt.

Een van de zonen van John Brown werd gedood en de vader zwoer een duren eed dat hij het slachtoffer bloedig zou wreken.

En hij hield woord. Met slechts vijftien man verdedigde hij zich een uur lang tegen vijf honderd woestehngen van Missouri en redde zich ten slotte door de vlucht, toen er slechts zes of zeven van zijne mannen nog ongedeerd waren. Maar inmiddels had hij een groot aantal van zijn tegenstanders in het stof doen bijten. Zes weken later was Brown met een paar honderd man in de stad Lawrence, toen hem een groot aantal vijanden om- singelde. Maar zooveel schrik had de oude Abolitionist reeds aan zijn tegenpartij ingeboezemd, dat heel de overmacht van de voorstanders der slavernij des nacht met stillen trom aftrok en aan John Brown van Ossawatomie het veld liet.

Eens toen zijn generaal, J. H. Lane, hem opriep om een krijgsraad bij te wonen, het de grijze vuurvreter hem de bood- schap brengen : „Zeg den generaal dat, als hij wil dat ik vechten zal, hij maar heeft te gebieden, maar anders ontvang ik geene bevelen."

Zelfs begaf Brown zich naar het Noordoosten van de Unie om vrijwiUigers aan te werven om in Kansas te strijden.

„Bloedend Kansas" werd het wachtwoord van de voorstanders van de afschaffing der slavernij.

En meer en meer begon men te beseffen dat het zóó niet langer kon gaan, maar dat moest worden beshst of de natie geheel vrij zou zijn, of overal de slavernij toelaten.

Ook Lincoln besefte het hoe langs hoe beter, en hij gevoelde dat het op den weg lag der nationale politiek om de zaak te beslechten.

Tot hiertoe was hij een „Whig" geweest. Doch we zagen hoe deze partij het negervraagstuk op den achtergrond had ge- schoven. Maar juist dit voorzichtig verdrag met het kwade deed

9

130

de partij overgaan tot de ontbinding. Den Zuidelijken was het niet genoeg. Den Noordelijken was het te veel. Men gevoelde, een nieuwe partij moest in het leven worden geroepen om de zaak te beslissen. En die partij trad te voorschijn. Met onzen held als haar leider. Wat die partij was en wilde, leert ons het volgend hoofdstuk.

HOOFDSTUK XII. De nieuwe Republikeinsche partij treedt op.

Algemeen begon men in het noorden der Vereenigde Staten te beseffen dat de tijd rijp was om allen, die de uitbreiding der slavernij tegenstonden, in ééne nationale partij te zamen te brengen.

De man, die den eersten practicalen stap nam om dit te be- werkstelligen, was Alvan E. Bovay te Ripon, in den staat Wisconsin.

In het begin van 1852 gevoelde hij reeds dat de schipperende „Whig" partij het einde nabij was. Hij sprak over het scheppen van eene nieuwe politieke richting met Horace Greeley, den beroemden New Yorker redacteur, en noemde reeds toen den naam „Eepublikeinsch" als een gepasten titel.

Aan Michigan komt de eer toe dat het de eerste staat der Unie was, die op den zesden Juli van het jaar 1854 „onderde eiken" te Jackson, een staatsconventie hield, die openlijk optrad als de „Republikeinsche partij". Daar werd een lijst opgemaakt van kandidaten voor de hoogste ambten van den staat, en ziet in de Novemberverkiezing werden al de candidaten der nieuwe .partij reeds gekozen.

In Illinois werd de eerste stap tot het formeeren van eene

132

nieuwe partij genomen op 22 Februari 1856, toen enkele redac- teurs van voorname bladen in dien staat te Decatur samen kwamen en eene commissie benoemden om eene staatsconventie bijeen te roepen te Bloomington, op 29 Mei.

De leden dier commissie werden grootendeels door Lincoln aangewezen, want van stonde af aan erkende men hem als den leider der nieuwe partij in Illinois. Op denzelfden dag dat deze redacteurs te Decatur aan het delibereeren waren, was er te Pittsburg, in Pennsylvania, eene conventie in zitting, die het- zelfde beoogde en waarop afgevaardigden van verschillende staten tegenwoordig waren. Onder de leden der vergadering waren mannen van nationale reputatie, zooals Francis P. Blair van Maryland, die presideerde, goeverneur Morgan van New York^ Horace Greeley, Oliver P. Morton, Zachariah Chandler, enz. Deze vergadering belegde eene nationale conventie, die 17 Juni 1856 te Philadelphia zou samen komen, om candidaten te stellen voor het presidentschap der Unie.

Vóór de Bloommgton-conventie werd gehouden was de gisting in heel het Noorden al heviger geworden. Want in Kansas heerschten de voorstanders der slavernij met ruw geweld; ze hadden den goeverneur gevangen genomen, de hoofdstad ver- brand en de kiezers, die de vrijheid voorstonden, met geweld onderdrukt. In den Senaat der Unie had een zuidelijke onverlaat den senateur Sumner, die de slavernij tegenstond, bijna ten doode toe mishandeld.

En Paul Selby, van wien men verwachtte dat hij een leider zou zijn op de Bloomington-conventie, was door een politiek tegenstander zoo geslagen, dat hij weken lang het bed moest houden. In onze rustige dagen heeft men er geen recht besef van hoe rumoerig het toe ging in Amerika, gedurende de op- winding over de slavernij. Er werd wat geleden door hen, die het welzijn der arme negers zochten!

Toen men te Bloomington afgevaardigden had verkozen voor de nationale conventie te Philadelphia, riepen de deputaten om

133

toespraken over de gewichtige problemen, waarover heel de natie zoo ernstig nadacht.

Men gevoelde de behoefte aan een machtigen invloed om de verschillende elementen, op de conventie vertegenwoordigd, tot één geheel samen te smelten. De één was nog altijd een Whig in zijn hart, en de ander Democraat, en een derde een Abolitionist. Men besefte, waar men met elkander één was, in het verweer tegen de uitbreiding der slavernij, was men nog niet waar men behoorde te zijn op andere hoofdpunten, die toch ook van gewicht waren voor het nationale leven. Een platform met één plank, om zoo te zeggen, was te eng. En om wien riep men, toen men omzag naar een krachtigen geest om de zoo noodige eenheid te bewerkstelligen?

Om Abraham Lincoln.

In antwoord op aanhoudend roepen, trad hij naar voren.

Hij begon te spreken. In het eerst langzaam en eenigzins stootend.

Maar langzamerhand won hij in gloed, in kracht, in ware welsprekendheid. Zijne oogen begonnen vuur te schieten. Zijn stem klonk helder en klaar, met de ernstigste overtuiging in woord en klank.

Als een reus die begeesterd wordt, stond hij daar te oreeren.

Rechter Scott getuigde er later van, dat Lincoln hem op dat oogen- blik als een van de schoonste onder de mannen had toegeleken.

Heel het gehoor hing aan zijne lippen. Een donderend applaus klonk telkens en telkens; vrouwen en kinderen en zelfs de ernstigste mannen sprongen op hunne stoelen, wuifden met hunne zakdoeken en deden het gebouw daveren van hunne toejuichingen. De rapporteurs der groote bladen vergaten hun plicht om verslag te leveren, zóó werden ook zij medegevoerd door Lincolns welsprekendheid. Jaren lang heette de rede, die hij te Bloomington hield, zijn ,, verloren oratie", juist omdat niemand er aanteekeningen van had kunnen maken, vanwege het opgaan in het luisteren er naar.

134

Toch was er een man, die genoeg tegenwoordigheid van geest bezat om het een en ander op te teekenen, en aan Miss Tarbell, die Lincolns leven later beschreef, gelukte het, in 1896, om die aanteekeningen machtig te worden en te publiceeren. Daaruit blijkt dat Lincoln er allen nadruk op legde dat de „Verklaring van Onafhankelijkheid" de basis van de partij behoorde te zijn. „De Missouri-Compromise," zoo sprak hij, „moet in werking treden en Kansas moet vrij zijn."

„De bijl moet gelegd aan den wortel des booms", zoo riep hij uit. „De slavernij is een verkrachting van het recht. Zoo waar als God regeert, de zwarte leugen dat de slavernij noodzaak is, kan nimmer worden uitgelegd als eene heilige waarheid Gods !

Wij moeten ons land een land der vrijheid maken, in daad zoowel als in woord."

De Republikein sche partij was tot de geboorte gekomen in Illinois.

Toen de nationale conventie te Philadelphia vergaderde in de maand Juni van 1856, werd John. C Frémont gecandideerd voor het presidentschap en W. L. Dayton voor het vice-presidentschap. Eén honderd en tien stemmen werden uitgebracht op Lincoln, als candidaat voor het laatstgenoemde ambt.

Onze held begon een nationaal figuur te worden.

En hij werd het meer en meer gedurende den politieken veldtocht, die in den nazomer werd gehouden, om stemmen te winnen voor de gewone Novemberverkiezing.

De Democraten hadden James Buchanan genomineerd voor het presidentschap. Zij hadden zich uitgesproken ten gunste van de populaire soevereiniteit der territories. Dat bedoelde natuurlijk om de voorstanders der slavernij vrij spel te laten. Daartegenover hadden de Republikeinen in hun platform geschreven : „De Con- stitutie des lands geeft aan het Congres het oppergezag over de territories en het is beide, de plicht en het recht, van het Congres om de tweeling-overblijfselen van het barbarisme : veel- wij verij en slavernij, te verbieden in het publiek domein."

135

Lincoln sprak allerwege in Illinois. Op zekeren keer, toen hij in een der zuidelijke county's van zijn staat optrad, was een van zijne toehoorders zoo brutaal om hem toe te voegen: „Is het waar, mijnheer Lincoln, dat U barrevoets dezen staat zijt binnen gekomen, een paar ossen drijvend?" Lincoln aarzelde eerst of hij den onbeschaamden vrager al of niet te woord zou staan. Maar met zijn buitengewone tegenwoordigheid van geest, had hij al spoedig een krachtig antwoord gereed.

„Tot uw dienst, mijnheer", riep hij uit, „ik zou U dat kunnen bewijzen door wel een dozijn getuigen in deze vergadering en elk hunner is meer respectabel dan gij zijt". Of de onbe- schaamde rekel ook op zijn neus keek! Maar daarmede was de zaak nog niet uit. Gevat als Lincoln was, maakte hij juist uit dit onverwacht incident een pleitrede voor de afschaffing der slavernij. „Ja mijne hoorders", zoo sprak hij, „arm als de armste, en onwetend als de onwetendste, kwam ik in Illinois aan. Doch ziet wat de vrijheid van dezen staat van mij heeft gemaakt. En ziet daarentegen in het Zuiden hoe de lijfeigenschap zwarten en blanken ten onder houdt. Is het dan niet eene natuurlijke zaak dat ik tegen de slavernij ijver en haar haat, en hijgend verlang naar de uitroeiing van dien gruwel?"

„Ja, ik zal vóór de vrijheid en tegen de slavernij spreken, zoolang onze Grondwet het vrije woord toelaat, tot ten slotte overal in ons ruim land de zon zal schijnen en de regenvallen en de wind waaien op geen enkel mensch die uitgaat tot onbe- loonden arbeid."

Dat waren echt welsprekende woorden, niet waar, lezer?

De politieke veldtocht van 1856 was vol van allerlei hatelijk- heden.

Waar de voorstanders der slavernij geen beter argumenten hadden tegenover hunne opponenten, gebruikten zij deleelijkste uitdrukkingen, die maar te bedenken waren, om de Republi- keinen in een kwaad daglicht te stellen. Frémont was de eerste geweest die, aan het hoofd eener expeditie, de groote vlakten

136

der zoogenaamde Amerikaansche woestijn had doorkruist en den weg naar Californië gebaand. Vroeger ging men steeds over zee derwaarts. Hij had onnoemelijke hinderpalen ontmoet op zijne lange reis door de bergstreken en over de onafzienbare, dorre zandvlakten van het Westen. Maar hij had alles overwonnen en Californië voor de Unie verzekerd. Zijn volgelingen bewonderden hem en gaven hem den titel van „Padvinder." Maar de oppositie noemde Frémonts partij : „Muilezel-etende-zwarte-republikei- nen." Dat eerste had betrekking op wat de „Padvinder" en zijn legertje hadden moeten doen, toen hongersnood hen dreigde en er geen beter voedsel was dan het vleesch der muildieren.

Het tweede deel der benaming, „zwart", had natuurlijk be- trekkmg op hun pleiten voor de negers. Ook noemde men de Republikeinen wel de „wolUge paard partij", naar eene vertelling, meldend dat Frémont op zijn tocht een paard had ontdekt, dat met wol bekleed was, in stede van met haar. Wel een eigen- aardige naam om op eene staatloindige richting toe te passen ! Maar de Amerikanen zijn in zulke titelatuur zeer vindmgrijk. Zoo werd eene partij, die destijds streed tegen het verleenen van stemrecht aan de uitlanders, en wier leuze was : „Amerika voor de Amerikanen", bestempeld met den naam van „Weet- nieten," omdat hare leden, wanneer men hen vroeg naar hunne beginselen en doeleinden, steeds ten antwoord gaven : „Ik weet niets." Andere partijen of fracties zijn er geweest, die men „Schuurbranders", de „Locofoco partij", de „Grroene Rug'' en zoo al meer, noemde.

Maar, hoe men ook de Republikeinen tegenwerkte, toen in November de stemmen werden geteld, bleek het dat de nieuwe partij een verbazende kracht had ontwikkeld in het Noorden des lands.

Hoe men haar ook had trachten te brandmerken als „de nieuwe geographische partij", (omdat er alleen mannen van het Noorden toe behoorden) hoe luid men had geroepen dat zij de Unie in gevaar bracht, ja, hoe men voorspeld had dat de verkiezing

137

van Frémont ongetwijfeld zou uitloopen op de zekere enonmid- delijke verbreking der Unie, niettegenstaande dat al, bleek het dat Frémont niet minder dan 114 electorale stemmen op zich had vereenigd en bijna anderhalf millioen stemmen des volks.

Toch droegen de Eepublikeinen ditmaal de zege niet weg, want de Democraat, Buchanan, verwierf 174 keurstemmen en had over de één millioen en acht honderd duizend volksstemmen.

Nog was het de ure der duisternis, wat betrof het arme kroost van Cham.

Nog bleef het land allerwege in spanning.

Het bloedend Kansas en het zuchtend en voortgesleept en voortgezweept negervolksken, zou troost hebben kunnen putten uit het beroemde ,,Christelijck Liet" van Marnix :

„Lijdt U, mijn ondersaten.

Die oprecht sijt van aard. God sal U niet verlaten,

Al sijt ghy nu beswaart . . . Oorlof, mijn arme schapen,

Die sijt in groeten nood, U herder sal niet slapen

Al sijt ghij nu verstroit. Tot Grod wilt U begeven,

Sijn heylsaam Woort neemt aan. Als vrome Christen leven,

't Sal hier haast sijn gedaan."

HOOFDSTUK XIIL Een worsteling om het senateurschap.

De nieuwe president, James Buchanan, zetelde nog maar twee dagen in het Witte Huis, als het hoofd van het uitvoerend be- wind der Unie, toen het Hooge Gerechtshof der Vereenigde Staten, als het voornaamste lichaam van het Eechterlijk depar- tement der Bondsregeering, een uitspraak deed, die heel de Wet- gevende Vergadering der Eepubliek en al het volk in Zuid en Noord in de grootste opgewondenheid bracht.

Wij bedoelen de welbekende „Dred Scott uitspraak".

Dred Scott was een negerslaaf, uit den slavenstaat Missouri.

In 1834 had zijn meester hem mede genomen naar Illinois, zooals wij zagen, een vrijen staat, en later naar het Upper Louisiana territoor, thans Minnesota genaamd.

In 1838 liet Scotts meester hem terugkomen naar Missouri en verkocht hem aldaar aan een man, genaamd Sanford.

Scott was hier niet mede tevreden en beweerde voor den rechter, dat zijn verblijf in een vrijen staat en in een territoor, waar de slavernij was uitgesloten door de Missouri Compromise, hem een vrij man had gemaakt.

Deze zaak kwam ten slotte voor het Hoogste Gerechtshof te

139

Washington en op 6 Maart 1857 werd de beslissing hierover publiek gemaakt.

Over twee zaken deden de rechters uitspraak. Allereerst over de vraag of Dred Scott een burger was der Vereenigde Staten en als zoodanig recht had om een rechtszaak aanhangig te ma- ken, in een van de gerechtshoven der Unie.

En ten tweede, of Scotts verblijf op vrijen grond hem vrij had gemaakt.

De hoofdrechter Taney wijdde, er over uit, dat, toen de Con- stitutie werd aangenomen, de negers geene rechten bezaten, die de blanken behoefden te respecteeren. Want zij waren niet be- grepen in den naam „burger", zooals de Grondwet des lands dien term opvatte. Derhalve was ook Dred Scott geen burger van den staat Missouri en dies niet gerechtigd tot beroep op de gerechtshoven des lands.

Wat het tweede punt aanging, beweerde de rechter dat de aanklager niet vrij was geworden door zijn verbhjf in Illinois en evenmin door zijn vertoeven in een noordelijk territoor, want, zoo werd er beslist en daarop mag alle nadruk worden gelegd de handeling van het Congres in 1820, de Missouri Compromise (zie Hoofdstuk IX) was ongrondwettig en krachteloos. Het Congres had geen recht om burgers te verbieden slaven te houden in grondgebied dat ten noorden lag van de breedtegraad 36.30, de zuidelijke grens van den staat Missouri.

Zes van de acht opperrechters stemden in deze uitspraak met elkander in.

Binnen korten tijd was heel het Noorden in rep en roer.

Dit was nog veel erger dan de gehate Kansas-Nebraska bill van senateur Douglas, waarvan we in afdeehug XI spraken.

Dat wetsontwerp deed de deur open voor de slavernij in een beperkt grondgebied, en dan alleen indien de meerderheid der bevolking er voor stemde. Maar nu had het Oppergerechtshof uitgesproken dat elk slavenhouder het grondwettig recht had om zijne negers allerwege te brengen op het publiek domein,

140

evenals men zijn hoornvee en paarden overal heen kon vervoeren.

Velen in het Noorden spraken het onverholen uit, dat een partijgeest zich had meester gemaakt van het Hooggerechtshof en dat het tijd was om het te reorganiseeren. Telkens werd de vrees geuit dat de opperrechters het land erop voorbereidden om straks de slavernij eene nationale instelling te maken, over het gansche land verspreid, en niet langer, zooals thans, tot het Zuiden beperkt.

Deze overtuiging dreef eene groote menigte in de armen der Eepublikeinsche partij, die het woord had verpand om alle uit- breiding der slavernij op vrij grondgebied tegen te staan.

En te meer had zulks plaats toen de Senaat zijn instemming betuigde met de „Dred Scott uitspraak."

In het Zuiden echter werd er luide gejubeld dat de Hoogste Rechtbank der natie aan de slavenhouders zulke ruime rechten schonk.

Vooral versterkte deze actie de voorstanders der slaverij in Kansas.

Daar was middelerwijl weer heel wat voorgevallen.

De „grenzen woestaards" hadden het zoo ver gekregen met het vrije element van de stembussen weg te houden, dat zij een zoogenaamde Wetgevende Vergadering konden beleggen te Lecompton.

Deze stelde eene constitutie op, die de slavernij wettigde.

De „Vrijstaatmannen" weigerden natuurlijk om deze vergadering en haar werk te erkennen. Te Topeka belegden zij eene groote volksvergadering en formeerden een grondwet, die de lijfeigen- schap verbood.

Voortaan werden de politici verdeeld in Lecompton- of Anti- Lecompton-lieden, al naar dat zij de slavernij in Kansas voor- of tegenstonden. De Topeka-constitutie werd door het volk van Kansas met groote meerderheid van stemmen aangenomen, en spoedig koos men de hooge ambtenaars door de nieuwe grondwet vereischt.

Beide ontwerpen werden naar Washington gezonden om de

141

goedkeuring van het Congres te ontvangen, opdat Kansas als een staat tot de Unie mocht worden toegelaten. R. J. Walker, de goeverneur van het territoor, spoedde zich naar Washington om aan de hooge regeering duidelijk te maken dat de Lecompton- constitutie onwettig was, het maaksel van een handvol avon- turiers, en dat de Topeka-grondwet de eigenlijke keus was van het volk. Doch, hij kwam te laat. President Buchanan had zich door zijn Democraten, door slavemij-voorstanders, en zijn eigene voorkeur laten verleiden om het frauduleuze Lecompton-ontwerp aan het Congres ter aanneming aan te bevelen. De hooge ambte- naren van Kansas, die volgens de Topeka-grondwet optraden, werden in de gevangenis geworpen, en beschuldigd van hoog- verraad en de Wetgevende Vergadering werd door troepen van de Vereenigde Staten uiteen gedreven.

Deze beide zaken, de Dred Scott uitspraak en de Kansas- affaire, gaven aan Lincoln veel ammunitie in den nazomer van het jaar 1858. De Republikeinen van zijn staat hadden hem wederom gecandideerd voor het senateurschap der Vereenigde Staten, en ditmaal als de opponent van Stephen A. Douglas zelf, wiens zesjarige termijn ten einde spoedde. Douglas was zeer begeerig om te worden herkozen. Hij had meer dan eens uitge- zien naar eene nominatie voor den presidentszetel, en had reeds op de nationale conventie van 1856 niet minder dan 122 stemmen op zich vereenigd. Drie en zeventig van die stemmen kwamen van vertegenwoordigers van slavenstaten. Wel een blijk dat hij, een Noordeüjke, met zijn Kansas-Nebraska-ontwerp, de gunst der Zuidelijken had verworven. Zoo hij nu in zijn eigen staat in aanzien bleef, dat gevoelde hij wel, stonden zijne kansen voor de conventie van 1860 tamelijk gunstig. En hij hoopte op de gunst van het Noorden, zoowel als op de hulp van het Zuiden. Want waar hij met het Kansas-Nebraska-wetsontwerp het Zuiden in het gevlei kwam, daar meende hij de Noordeüjken aan zich te verbinden, door als tegenstander van de Lecompton-consti- tutie op te treden, zelfs ten koste van het misnoegen van

142

president Buchanan. Wel legde hij zich op kansberekening toe !

De Republikeinen gevoelden dat hij een politicus was, wiens kracht niet licht te achten was.

Daarom zagen zij uit naar den man, den eenigen man, in heel lüinois, die het bewijs had geleverd van te zijn opge- wassen tegen den kleinen „Eeus van het Westen", zooals Dou- glas, gelijk we reeds zagen, menigmaal genoemd werd.

Lincoln nam de nominatie aan en bereidde zich met ernst voor, voor den politieken veldtocht dien hij ging ondernemen.

Dat hield in om geheel den staat af te reizen, van het een tot het andere einde. Want hoewel de senateurs, gelijk we reeds mededeelden, door de Wetgevende Vergadering van een staat worden gekozen, moesten er datzelfde najaar heel wat leden voor dat staatsbestuur worden gestemd, en het hing er dus veel van af welke afgevaardigden de kiezers deputeerden.

Al dat reizen en trekken was geen kleinigheid voor onzen man.

Daarbij kwam dat Lincoln ten volle besefte, dat hij met een niet te verachten tegenstander te doen had.

Douglas was een ervaren staatsman, die nu reeds zoo goed als twaalf jaren in den Senaat had gediend. Hoewel Douglas in het debat zich vertoonde als hoogmoedig en sluw, behandelde hij zijne vrienden op de meest innemende manier. Hij had daarenboven een imponeerend voorkomen, ten minste veel meer aantrekkelijk dan dat van Lincoln, met zijne grove handen en lange armen en zijn donker gelaat, alreeds met diepe vorens doorploegd.

Ook wist Lincoln maar al te goed, dat het volk van Illinois ternauwernood rijp was om zich ten volle te scharen aan de zijde der nieuwe partij. Velen hadden een afkeer van het woord „Abolitionist" en er waren er heel wat, vooral van zuidelijke afkomst, die meenden dat het niet zoo erg kwaad was om eene plantage te bezitten met een groot aantal negers, als zoovele werktuigen om den eigenaar rijk te maken, tegen geen hooger onkosten dan wat voedsel en kleederen.

143

Voeg daarbij dat Lincoln zich in de conscientie gebonden achtte om beslist voor den dag te komen, wat het negervraagstuk en en finale oplossing ervan betrof. Hij was een te eerlijk man om te schipperen, een te ver ziende om te meenen dat zulks het vaderland eenigszins zou baten.

Keeds op den dag, waarop hij zijne nominatie voor den Senaat aanvaardde, kwam hij onbewimpeld te voorschijn met zijne diepste overtuiging aangaande het groote probleem der slavernij.

Alzoo sprak hij tot de vergadering, die hem met veel enthusiasme tot haar banierdrager had gekozen :

;,Een huis dat tegen zichzelf verdeeld is, kan niet bestaan. Ik geloof dat dit goevernement niet voort kan duren, half slaaf en half vrij. Ik verwacht niet dat de Unie wordt opgelost; ik verwacht niet dat het huis zal vallen, maar ik verwacht dat het zal ophouden verdeeld te zijn ; het wordt óf het een, óf het ander. De tegenstanders der slavernij zullen de uitbreiding ervan beletten en de slavernij plaatsen daar, waar de publieke opinie vertrouwt dat zij op weg is van eindelijke uitroeiing, óf de voorstanders zullen haar voortstuwen tot zij wettig is in alle staten de oude zoowel als de nieuwe. Noord zoowel als Zuid !"

Deze uitspraak trok de aandacht van heel het land- Sinds jaren hadden vele oprechte vaderlanders nagedacht over de oplossing van het moeilijk vraagstuk, maar niemand had den moed gehad, of het rechte inzicht, om de zaak voor te stellen, gelijk Lincoln het deed.

Zijne vrienden, die hem gaarne tot senateur zagen verkozen, waren ontsteld over zijn onomwonden verklaring. ,,Gij hebteen groote fout gemaakt," zeiden ze. Grij hebt uwe kansen geruï- neerd en politieken zelfmoord gepleegd." „Het spijt me zoo", sprak een zijner vrienden, „ik wenschte dat uw uitspraak kon worden ingetrokken en uitgewischt."

Lincoln legde zijn pen neer. Hij lichtte zijn bril wat op, want destijds gebruikte hij reeds een bril bij zijn werk, en zeide: „Indien ik de pen moest halen door heel mijn leven en ik had

de keuze om één ding te redden uit de schipbreuk van mijn bestaan, dan zou ik deze rede uitkiezen om voort te blijven leven en ze der wereld na te laten !"

Dat was een teeken van vaste overtuiging, niet waar, en een blijk van zedelijken moed. En hoewel het eerst scheen dat de uitspraak zijn carrière schade deed, was dit toch niet meer dan schijn. Want zij deed het volk peinzen over het brandend vraagstuk, gelijk nimmer te voren.

En zij baande voor hem den weg tot het presidentschap. Doch niet dadeUjk. Eerst kwam een strijd om het voormanschap met Douglas. De bekende worsteling om het senateurschap.

Deze twee mannen besloten om een debat-reis te houden door heel den staat, om hunne argumenten voor al het volk van Hhnois neer te leggen en hun candidatuur voor de kiezers zelven te bepleiten.

Dat werd een debat van nationale reputatie en verreikende gevolgen. Zij reisden den staat op en af, in allerlei richting en overal kwamen er groote scharen van landvolk en stedelingen om de twee groote redenaars te hooren. Zij spraken in de open lucht, of in publieke vergaderplaatsen of in groote tijdelijke hallen, die men met den naam „wigwams" had bestempeld.

Douglas ging gewoonlijk van plaats tot plaats met een extra trein en een groot gevolg van muzikanten. Hij reed in het prachtigste rijtuig waarop de plaats kon bogen, en in elk op- zicht spreidde hij weelde ten toon. Was hij niet de voornaamste der Democraten van het Westen, een man die straks zeker president zou worden?

Lincoln daarentegen, reed, zooveel hij eenigzins kon, met de gewone treinen mede en was de eenvoudigheid zelve, gelijk hij altijd de man des volks was geweest. Zijn vrienden, om het contrast tusschen Douglas en Lincoln te duidelijker te doen uit- komen, overdreven de eenvoudigheid wel eens, door soms hooi- wagens te huren om hun candidaat en zijn volgelingen daarmede door de stad te voeren in feestelijken optocht.

Lincoln en Douglas debatteeren. Hoofdst. XIII.

145

Als de twee aan het debatteeren waren, werd met veel aan- dacht geluisterd. Want Douglas was een interessant spreker. Naar woorden behoefde hij nooit te zoeken. Op twee punten legde hij allen nadruk.

Lincoln, zoo beweerde hij, predikte sectionalisme, een geest van gewestelijkheid, die het Noorden opzette tegen het Zuiden en op een vreeselijken oorlog zou uitloopen. Maar hij, daarentegen, streed voor het groote, ware, Republikeinsche en Democratische beginsel van de soevereiniteit des volks, gelijk zijn Kansas- Nebraska-wetsontwerp zoo klaar aantoonde.

Natuurlijk dat deze twee groote argumenten heel wat menschen naar de zijde van Douglas deden overhellen. Had Douglas daarenboven niet betoond dat hij de worstelaars voor de vrijheid in Kansas wilde steunen, door tegen de Lecompton-constitutie te ijveren?

Geen wonder dat de kleine „Reus van het Westen" applaus inoogste. Vooral ook wanneer men in het oog houdt, dat hij de Republikeinen beschuldigde van maatschappelijke gelijkheid tus- schen blanken en zwarten voor te staan, zoodat het ten slotte op vermenging der rassen zou uitloopen.

Maar hoewel hij soms tijdelijk toejuiching verwierf, als Lincoln aan het woord was, bleek het al spoedig dat de kleine „Reus van het Westen" een waardig tegenvoeter had gekregen in den langen mageren volkstribuun uit Springfield. Lincoln plaatste zich van stonden af aan op het standpunt van de door de Amerikanen zoo geliefde „Verklaring van Onafhankelijkheid", op 4 Juli 1776 uitgevaardigd door de destijds worstelende Dertien Koloniën, die zoo plechtig getuigt: „Wij achten deze waarheden door zichzelf bewezen: dat alle menschen gelijk geschapen zijn; dat zij door den Schepper zijn begiftigd met zekere onvervreemd- bare rechten, onder welke deze: het leven, de vrijheid en het najagen van geluk."

Dat was een postvatten in een oninneembare vesting, waaruit Douglas hem moeilijk kon lokken, zonder zichzelf in het uiterst

10

146

gevaar te brengen. Verder beweerde Lincoln dat de vaderen der Constitutie verwacht hadden dat de slavernij in den loop des tijds zou worden uitgeroeid, gelijk bewezen werd, uit hun besluit om de instelling niet in te voeren in nieuw grondgebied.

Hij bewees dat Douglas' Kans as-Nebraska- wet een verkrach- ting was van vroeger plechtig aangenomen verbintenissen. En waar Douglas betuigde het eens te zijn met de Dred Scott uit- spraak, toonde Lincoln het volk door glasheldere, logische rede- neering aan, da»-, zijn opponent door deze betuiging met zichzelven in tegenspraak was. Want, waar hij in zijn eigen wetsontwerp aan het volk der nieuwe staten de beslissing wilde laten over vrijheid of slavernij, daar liet hij de slavernij reeds de natuur- lijke, wettige instelling zijn in het nieuw gebied, door zijn accepteeren van de Dred Scott uitspraak, die de slavernij wet- tigde in elk publiek domein.

Het volk zag weldra de inconsequentie van Douglas' redenen in en begon zijn schipperen te beschouwen in het rechte licht.

Toen in November van het jaar 1858 de stemmen werden geteld, bleek het dat Lincoln de meerderheid op zich veree- nigd had.

Er waren 126.048 stembriefjes ingeleverd ten zijne gunste.

Douglas had er slechts 121.940.

Het volk van Illinois had gesproken. De lange, moeilijke reizen van Lincoln hadden vrucht gedragen in de opvoeding en voorlichting des volks van den eigen staat. En van heel de Unie. Want overal had de natie met de grootste belangstelling gelezen van de worsteling tusschen de twee reuzen van Illinois, om het senateurschap.

Weliswaar, Lincoln werd niet verkozen door de Wetge- vende Vergadering, aan welke, zooals we zagen, de finale ver- kiezing overbleef. Zij koos Douglas, met kleine meerderheid van stemmen. Want nog altijd waren de Democraten in de meerderheid in de twee Kamers van Illinois, en zonder zich te storen aan de stem van de meerderheid der kiezers, zette men

147

Douglas wederom in het zadel. Maar, hoewel verslagen door het partijdig drijven in de Wetgevende Vergadering, Lincohi had den zedelijken triomf behaald. Eik gevoelde, niet hij, maar Douglas was de verslagene. Aangaande Lincoln, elk besefte : hij is op weg naar een hooger zetel dan dien van senateur.

HOOFDSTUK XIV. Lincoln tot President der Unie verkozen.

Amerika! Durft gij u 't land der vrijheid heeten,

Waar 't schoonst haar tempel is gesticht ?

Zoolang de negerslaaf, zich wringende in zijn keten^

Zieltogend aan uw voeten ligt? Durft gij Grods vredewoord aan d' Afrikaan verkonden, Wiens rug gij hebt doorploegd met striemen en met

(wonden ? Bervabd Teb Haak.

Ja, de begaafde Nederlandsche dichter had wel recht om het boven geschreven woord aan de Vereenigde Staten toe te roepen. Het scheen een booze spotternij te wezen, dat in de Nienwe Wereld zoo werd geboogd op de vrijheid, terwijl juist Amerika zoo achterstond bij natiën van Europa, die de slavernij geleidelijk hadden afgeschaft in hunne koloniën. Maar, het zou niet veel jaren meer duren, of die smaad zou van Amerika worden afge- wasschen, ook al koste het stroomen menschenbloed; ook al moest er, zooals Lincoln het later uitdrukte, voor eiken zweep^ slag op den rug der zwarten, een druppel bloeds worden gestort door de blanken.

149

En de man, die ons land zou zuiveren van den vloek der dienstbaarheid, was Lincoln, als president der Unie.

Hoe hem den weg werd gebaand tot dat hooge eereambt? Hoe het kwam dat de arme pioniersjongen straks autoriteit zou ontvangen, zooals vóór hem geen president der Unie nog ontving en na hem aan geen enkel opvolger werd geschonken, autoriteit als die van een alleenheerscher?

Onder het opperbestuur des Heeren kwam dat op heel een- voudige en natuurlijke wijze. Want men gevoelde, Lincoln was de logische candidaat voor het ambt.

De Illinoische Eepublikeinen hielden hunne jaarlijksche con- ventie om candidaten te stellen voor staatsambten op 10 Mei 1859, en wel te Decatur in Macon county. Lincoln was tegen- woordig en zoodra het pubUek zijn lange gestalte op de tribune bemerkte, stond het als één man op en begon te jubelen en hem met hoera's te begroeten, zonder einde. Het scheen of er aan hun vreugdebetoon, op het zien van den grooten volksleider, geen einde kon komen. Nog nimmer was een verslagen candidaat zoo toegejuicht als Lincoln. Ten slotte gelukte het aan den president der samenkomst, den Republikeinschen gouverneur van Illinois, Eichard Oglesby, de luidruchtigheid te bedwingen en den menschen mede te deelen dat er een man aan de deur stond, een oud Democraat van Macon county, die de vergadering een geschenk wilde brengen. De nieuwsgierigheid der deputaten werd opgewekt, zij keken belangstellend naar de deur, en ziet, wat geschiedde er? Thomas Hanks, een bejaard neef van Lin- coln, kwam binnen met twee oude en verweerde balken of „rails", die voor hek hadden gediend. Aan die rails waren allerlei linten, rood, wit en blauw, en een groote kaart met het opschrift : ABRAHAM LINCOLN, DE EAIL CANDIDAAT VOOE HET PEESIDENTSCHAP IN 1860.

En daaronder de woorden : „deze rails komen van een hoop van drie duizend rails, in 1830 gespleten door Thomas Hanks en Abe Lincoln, wiens vader de eerste pionier was van Macon county."

150

De vergadering was als geëlectriseerd met wonderbaarlijk en overweldigend enthusiasme.

Dat was de eerste publieke aankondiging van zijn candidatuur en de manier waarop zij werd ontvangen bewees, op onbetwistbare wijze, hoe Lincoln de harten zijns volks in beslag had genomen.

Lincoln zelf, ofschoon hij diep getroffen werd door het spontaan enthusiasme van zijne partijgenooten, was niet al te zeer gesticht over het inbrengen der rails. Hij had een natuurlijken afkeer van theatraal gejaag naar effect. Niet dat hij zich zijn nederige afkomst schaamde. Hij erkende dat hij vroeger veel rails had gespleten. En, zoo zeide hij, met zijn onnavolgbaren humor, hij geloofde, dat hij nu nog beter rails kon splijten dan voorheen. Doch, hij liet er op volgen dat het hem zeer speet dat hij de jaren, die hij op de schoolbanken had behooren door te brengen, niet nuttiger had kunnen besteden dan hij gedaan had. Hoe karakteristiek van den nederigen man, die zooverre was van onchristelijke hooggevoelendheid !

Direct werd zijn candidatuur met ernst opgenomen in Noord en Zuid.

Dr. Theodoor Canisius, een Duitscher uit Wisconsin, polste hem al dadelijk over zijn houding omtrent genaturaliseerde burgers.

Lincoln antwoordde dat de instellingen van Amerika bedoeld zijn om de menschheid op te heffen en dat hij gekant was tegen alles wat deze opheffing tegenhield. „Waar het welbekend is," ging hij voort, ,,dat ik de onderdrukking der zwarten ten hoog- ste betreur, zou het zeer ongerijmd van mij zijn, indien ik niet een voorstander was van de onvervreemdbare rechten van blan- ken, hetzij in ons land geboren of niet." Dat was een ruime opvatting van het burgerschap, en vierkant tegen de enghartig- heid in van de ,,Weetnieten partij", met haar leuze : Amerika voor de Amerikanen ! En die snuiters sloten nog wel de rood- huiden, de eenige oorspronkelijke en ,, volbloed-Amerikanen," van het burgerrecht uit!

151

Dat was nog eens inconsequentie ! Eere aan den vrijzinnigen Lincoln, die ook in deze ruime opvatting zoo velen zijner land- genooten vooruit was.

Gedurende den winter van 1859 60 bezocht onze held Kansas en werd er met het grootste enthusiasme ontvangen.

Ook het Oosten riep om zijn optreden. Henry Ward Beecher, de beroemde Congregationalisten-prediker te Brooklyn, (het Oud- Hollandsche Breukelen) bij New York, noodigde hem uit om in zijne Plymouth-kerk op te treden.

Later werd de vergaderplaats Cooper Union in New York ge- prefereerd, als een van de grootste gehoorzalen des lands.

En heel de groote ruimte was bezet toen Lincoln optrad, op 27 Februari 1860.

De faam was hem vooruit gesneld.

William Gullen Bryant, de beroemde dichter, stelde Lincoln voor aan de vergadering. Rondom hem zaten beroemde mannen, juristen, geleerden, redenaars, redacteurs, allen met nationale reputatie.

Welk een indruk zou de ongeletterde westerling maken op zulk een ontwikkeld gehoor, hij die nog geen vol jaar op de schoolbanken had gezeten?

Velen die de vrijheid minden hielden hun hart vast, in bange vreeze dat de kampioen uit Illinois niet zou voldoen in het critieke Oosten, waar vreemde vertelsels en koddige geschiede- nissen geen opgeld zouden doen, maar veeleer van zich ver- vreemden.

Iemand die tegenwoordig was op de samenkomst in Cooper' Union verhaalde : „Toen Lincoln opstond was ik zeer teleurgesteld. Hij was lang, o zoo lang, en zoo hoekig dat ik medelijden kreeg met den boerschen man. Zijne kleederen pasten hem slecht en zij waren geheel en al gekneukeld. Zijn haar was lang en boschachtig, zijne handen zoo groot en zijne armen zoo lang."

„Hij sprak het woord voorzitter, „chairman" uit, als of het „cheerman" was, enkele andere woorden sprak hij op zoo

152

ouderwetsche wijze uit, dat ik tot mijzelven zeide : „oude man, gij zijt goed genoeg voor het Westen, maar hier zal het heusch niet gaan !"

„Maar, het werd spoedig anders. Het onderwerp pakte Lincoln beet, hij strekte zich uit in zijne volle lengte, zijne zwarte oogen begonnen vuur te schieten, zijne gebaren werden natuurlijk en indrukwekkend : Lincoln stond daar als getransfigureerd. Ik vergat zijn kleeren, zijn voorkomen, zijn eigenaardigheden van uitspraak, en zóó sleepte hij mij mede dat, eer ik het zelf goed wist, ook ik met heel het gehoor opstond en hem toejuichte entoejubelde tot wij er heesch van werden. Toen hij voortging met zijn argumenteeren was het zoo stil in het gebouw dat men het gesis der gaslichten wel kon hooren en toen hij het slot zijner rede had uitgesproken, begroette het meest donderend applaus den begaafden spreker. Het was een magnifieke oratie. Toen ik het gebouw verliet, met gloeiende wangen en bevend van opwinding, vroeg mij een vriend wat ik dacht van den „Railsplitter". En ik zeide : „Hij is na Paulus de grootste redenaar," „En ik denk er nog zoo over."

Lincoln werd de man des volks, ook in het Oosten van de Unie. Het Noordoosten, natuurlijk.

Wat het Zuiden betrof, men begon hem daar te vreezen, met groote vreeze, omdat men wel wist, waar hij stond, in betrekking tot het slavernij-vraagstuk.

Want ook te New- York had hij uit de geschiedenis bewezen, dat verreweg de meesten der ,, vaderen des lands", de onder- teekenaars van de lands-Constitutie, aan de Bondsregeering de macht hadden toegekend om de slavernij in rijksdomein te controleeren. „Indien de slavernij eene wettige instelling is", zoo had hij gezegd te New-York, en hij herhaalde de verklaring in andere plaatsen in het Noordoosten des lands, „indien de slavernij een wettige instelling is, zijn alle hinderpalen, die men haar in den weg stelt, onwettig. Maar is zij onwettig, dan heeft niemand het recht om haar uit te breiden!"

153

En reeds vroeger had liij te Coluinbus, in den staat Ohio, uitgeroepen, in de woorden van Jefferson: „Ik beef voor mijn vaderland, wanneer il^ bedenli dat Grod reciitvaardig is. Want Gods rechtvaardiglieid is er in betrokken wanneer men een lieel menschenras onder het juk brengt; en wanneer men alzoo den arm des Almachtigen trotseert en tart, heeft elk vriend zijner natie inderdaad oorzaak om den toorn Gods te vreezen!"

Het Zuiden wist dus heel goed waar Lincoln stond, ook al had hij nooit gesproken van met geweld te zullen of te mogen ingrijpen in de grondwettige rechten der zuidelijke staten, waarin de slavernij eene instelling was geweest van geslacht tot ge- slacht en als zoodanig beschermd door de wet des lands.

Waar Lincoln aldus stormenderhand de harten dergenen had ingenomen, die in Oost en West de uitbreiding der slavernij tegenstonden, daar was het eene zaak die als van zelf sprak, dat hij op de nationale conventie van de Eepublikeinen, die op 17 Juni 1860 te Chicago vergaderde, van den beginne af genoemd werd als een der voornaamste candidaten voor het presidentschap.

De Democraten hadden reeds hunne conventies gehouden en hunne partij had schipbreuk geleden op den rots van het slaven- probleem. De noordelijke Democraten hadden Stephen A. Douglas genomineerd voor het ambt van president der Unie. Zij spraken zich uit ten gunste van diens wachtwoord : populaire soevereiniteit. Doch de Dred Scott uitspraak weigerden ze te erkennen. Die stelde, zoo ze meenden, de deur te veel open voor de zuideüjke insteUing.

Verbitterd hierdoor, stelden de Democraten van de slavenstaten candidaten, die voorstanders waren van het beginsel door het Hoog Gerechtshof aanvaard in de Dred Scott decisie : de slavernij is geoorloofd in heel het pubUek domein.

Met de Democratie aldus hopeloos verdeeld, gevoelde elk dat de Eepublikeinsche partij, die zich op de Onafhankelijkheids Verklaring plaatste, nu beter kans had dan ooit te voren om den man harer keuze te Washington te doen zetelen.

154

Aller oog was dus gericht op de Chicago conventie.

Deze nam een „platform" of verklaring van beginselen aan, die klonk als een klok. Alle dreigementen om de Unie te ver- laten, (het Zuiden deed ze luide hoeren) werden gebrandmerkt als voorgenomen hoogverraad. De Dred Scott uitspraak werd veroordeeld als eene gevaarlijke politieke ketterij. De rechten van eiken staat om zijn eigen huishoudelijke instellingen te coiitroleeren werden erkend, maar het beginsel van populaire soevereiniteit werd verworpen, en de woorden der Onafhankelijk- hei ds- Verklaring werden er, met name, in opgenomen: ,,dat de Schepper alle menschen gelijk geschapen heeft en begiftigd met de onvervreemdbare rechten van het leven, de vrijheid en het najagen van geluk".

Toen het platform was aangenomen, met een applaus dat heel de groote „wigwam" deed daveren, van de grondvesten tot het gewelf, begon het stemmen van candidaten om de banier, door deze conventie ontrold, overal rond te dragen, kon het zijn ter overwinning.

New York's deputatie stemde eerst. Zij verklaarde zich ten gunste van den beminden zoon van dien grooten staat : WiUiam Seward, Met gejuich werd de naam begroet, want Seward was een bekwaam en geoefend staatsman.

Maar er werd even zoo gejubeld, toen de heer Oudd, van Illinois, Abraham Lincoln nomineerde. Nog een vijftal andere candidaten werden genoemd, doch reeds bij de eerste stemming bleek het dat Seward en Lincoln de voornaamste mededingers, waren voor het ambt van president.

Want Seward had direct 173 stemmen op zich vereenigd en Lincoln 102. Bij de tweede stemming verwierf Seward 184 stemmen en klom Lincoln op tot 181. Daar de volstrekte meer- derheid minstens 233 was, (er waren 465 stemgerechtigden) moest er ten derden male worden gestemd.

En toen kwam Lincoln als overwinnaar te voorschijn met een stemmental dat 235 bedroeg. Hij was wettiglijk genomineerd als

155

de candidaat der Republikeinsche partij, om naar het ambt van president te staan !

Hij, de arme pioniersjongen uit het Westen !

Groot was opwinding binnen en buiten den „wigwam" toen de uitslag bekend werd. Een orkaan van enthusiasme scheen te zijn losgebroken.

Men wierp hoeden en petten in de hoogte, men danste rond van vreugde, men omarmde elkander, en telkens en telkens daverde alles van het luid gejubel van jong en oud.

In Springfield, in een eenvoudig courantenkantoor, had Lincoln, door een aantal vrienden omringd, de uitkomst verwacht.

Een boodschapper van de telegrafie spoedde zich tot hem met de tijding van Chicago. Met gemaakte plechtigheid begaf hij zich naar Lincoln. „De conventie heeft eene nomuiatie gemaakt, en Seward ... is de tweede", sprak de guit. Toen sprong hij op een tafel en riep op blijden jubeltoon : „Hoera voor Abraham Lincoln, den volgenden president der Vereenigde Staten!"

Weldra weergalmde de blijde boodschap door heel Springfield.

En Lincoln? Nadat zijn naaste omgeving hem van harte had gefehciteerd, stak hij het telegram in den zak en zeide : „Vrienden, er is een klein vrouwtje in de Achtste straat, dat dit nieuws ook behoort te vernemen."

En hij ging naar huis om het vrouw en kroost mede te deelen.

Eerlang arriveerde een commissie van de conventie om Lincoln formeel bericht te geven van de keuze zijner partij. Een goed patriot, die meende dat zulke hooge heeren wel op den besten wijn behoorden onthaald te worden, zond Lincoln een hoeveel- heid likeuren.

Zij werden prompt terug gezonden met een beleefd briefje, meldend, dat hij zijn vrienden nog nooit wijn had aangeboden en het ook nu niet wilde doen. Dat was een koene daad in dagen toen de Matigheidsbeweging nog in de verachting was.

En wat antwoordde Lincoln, toen hem kond was gedaan van wat er te Chicago was verricht? Dat hij de nominatie aannam,

156

de hulpe des Heeren inroepend, opdat hij mochte handhavende rechten van staten en territories en van heel de natie ; de Consti- tutie ongeschonden bewaren, en de voortdurende unie, harmonie en voorspoed van allen zoeken, volgens de beginselen door de conventie aanvaard en uitgesproken. Dat was kort doch krachtig.

De verkiezingsstrijd, die in den nazomer en den herfst volgde, was ten hoogste bitter en pijnlijk.

Men schold Lincohis partijgenooten uit voor „zwarte Republi- keinen" en ,,Negerbeminnaars" en nog veel erger. Men riep luide en schier allerwege dat Lincoln de Unie zou splijten, geüjk hij vroeger met de rails had gedaan.

Het Zuiden bedreigde het Noorden met uittreding uit de Unie, zoo Lincoln verkozen werd, want men wilde nooit buigen, zoo getuigde men, voor een zwarten Eepublikein, hoewel Lincoln zelf een man van zuidelijken stam was. Zelfs zond de goeverneur van Zuid Carohna een schrijven rond aan de andere gouverneurs in het Zuiden, meldend dat zijn staat gereed stond om uit den statenbond te gaan, zoodra het bleek dat de meerderheid van stemmen op Lincoln was gevallen. En Lincohi kreeg de meer- derheid der electorale stemmen ! Hij kreeg 180 keurstemmen, allen van noordelijke staten, en 1.866.452 populaire stemmen.

Douglas, de candidaat van de noordelijke Democraten, ver- wierf slechts een twaalftal keurstemmen. Het volk had genoeg van zijn schipperen.

Breckenridge, de candidaat der zuidelijke Democraten, had 72 electorale stemmen op zich vereenigd en ruim een half mil- lioen volksstemmen.

Met Hannibal Hamlin van Maine, den candidaat voor het vice-presidentschap, trad Lincoln dus als overwinnaar uit den heeten strijd en op den vierden Maart 1861 zou hij openlijk worden geïnstalleerd, als de opvolger van James Buchanan, om als de zestiende president der Vereenigde Staten van Noord- Amerika het bewind te voeren.

157

Maar er zou nog heel wat gebeuren eer hij te Washington werd ingehuldigd en de beroemde Unie zou feitelijk verbroken zijn, eer hij als het hoofd der natie zou kunnen optreden.

Wat er al gebeurde vóór de inauguratie, zien wij in ons vol- gend hoofdstuk.

HOOFDSTUK XV. Wat er al gebeurde voor de inhuldiging.

Er gebeurde heel wat.

Zoodra het bericht van Lincolns verkiezing het Zuiden bereikte, werd er alom op de straten van Charleston, in Zuid €arolina, een groot geroep vernomen om een zuidelijken staten- bond te vormen en het Noorden vaarwel te zeggen. Dadelijk belegde de Wetgevende Vergadering van dien staat eene con- ventie om te delibereeren over verlating der Unie.

De president, Buchanan, verklaarde in zijn jaarlijksche bood- schap aan het Congres, dat geene enkele staat grondwettig recht had om uit den statenbond te treden. Hij haalde president Jack- sons woorden met goedkeuring aan, woorden uitgesproken in 1832, toen datzelfde Zuid Carolina gereed stond om den band met de Unie te verbreken : „Te beweren dat eenige staat het recht heeft om naar willekeur zich af te scheiden van de Unie staat gelijk met de bewering dat de Vereenigde Staten geene natie zijn".

Buchanan verklaarde voorts dat de Bondsregeering zou zorgen dat de bezittingen der Unie, voor zoover in Zuid Carolina aan- wezig, eigendom der Bondsregeering bleven.

„Maar", zeide hij ten slotte, en daarmede deed hij de zaak

159

der Unie in het Zuiden enorm veel kwaad : „de regeering bezit geen grondwettig recht om een staat te dwingen, om in het verband der staten te blijven."

Dat stond feitelijk gelijk met de verklaring, dat een rechter wel een misdadiger ter dood veroordeelen mag, doch geen recht of macht bezit om het vonnis uit te voeren. Hierdoor werden de getrouwe elementen in het Zuiden met lamheid geslagen.

Voor velen in het Noorden was het optreden van Zuid Caro- lina eene verrassing. Sommigen riepen luide om toch concessies te maken om de Zuidelijken te bevredigen en gerust te stellen. Twee groote New Yorksche bladen verklaarden dat het Zuiden hetzelfde recht had om de Unie te verlaten, als de oorspronke- lijke Dertien Koloniën in het opzeggen der gehoorzaamheid aan Engeland, bij het begin van den oorlog voor de Onafhankelijk- heid. Een wondere redeneering, voorwaar, die wederom bewees hoe „de koningin van de aarde", de pers, niet altijd te ver- trouwen is.

Zelfs in het Zuiden gingen velen lang niet zoo ver.

Alexander H. Stephens, die we vroeger reeds ontmoetten in ons hoofdstuk over Lincohi in het Congres, verklaarde aan de Wetgevende Vergadering van zijn staat, Georgia, dat het Zuiden verplicht was om in Lincolns verkiezing te berusten en dat af- scheiding, ter wille van die verkiezing, een verkeerde daad was.

Senator Crittenden van Kentucky beproefde om den stroom der secessie te keeren door nieuwe Compromise-voorstellen in den Senaat, namelijk om de lijn der Missouri Compromise, breedtegraad. 36.30, door te trekken tot den Stillen Oceaan. En evenzeer om de „Vluchteling-slaven wetten" beter te hand- haven.

Maar het Zuiden wilde van geene bemiddeling hooren.

Gedeeltelijk wegens de vreeze dat Lincoln de slavernij zou bannen uit zijn midden, gedeeltelijk wegens economische redenen. Waar het Noorden een beschermend stelsel noodig had voor zijn nijverheid, had het Zuiden juist behoefte aan vrijen handel.

160

Gedeeltelijk wegens verschil van volksaard. In het Zuiden stuwde er veel heet Spaansch en Hugenootsch bloed door de aderen.

In het Noorden had het kouder, trager, karakter van noordelijk Europa meer de overhand.

En daarbij kwam nog een andere zaak van groot gewicht : de lust van vele volksleiders in het Zuiden om staatsambten te bekleeden. Zooals Stephens het publiek verklaarde : „Sommigen onzer Zuidelijken hebben gefaald in hunne politieke aspiraties ; daarin ligt de groote oorzaak van onze moeilijkheden."

Met groot applaus was deze verklaring begroet geworden. Wel een bewijs dat velen in het Zuiden er mede instemden. Ook later werd zulks wel beweerd en bewezen, o.a. door den heer Pollard.

En dan kwam daar nog de gedachte bij dat het Noorden wel in de afscheiding zou berusten. Want hadden niet de president en de pers in het Noorden zich in dien geest geuit? En mocht het op het ergste uitloopen en het zwaard de scheids- rechter zijn och, zoo meenden velen, het Zuiden was eigenlijk het krijgshaftige deel der natie. Het zou wel spoedig zegevieren over het Noorden, waar men zoo was opgegaan in handel en nijverheid. Wat zou een volk van kruideniers en grutters kunnen doen tegen de kinderen der Cavaliers en Grandees?

En daarom en daardoor kreeg het element in het Zuiden, dat voor de verbreking der Unie was, de overhand.

Op 20 December 1860 trok men over de Eubicon der afscheiding. Zuid Carolina verbrak officieel allen band met de regeering te Washington en van stonden aan drukten de couranten van dien staat de berichten uit het Noorden als „Buitenlands ch Nieuws."

Twee redenen werden aangegeven door de conventie, die de secessie bewerkstelligde : dat de Vluchteling-wetten te niet waren gemaakt door de noordelijke staten, en dat eene sectie-partij een president had verkozen, van wien men wist dat hij een vijand was der slavernij, een man die verklaard had, dat de nationale

161

regeering niet kon blijven bestaan „half slaaf, half vrij."

Eer Februari in het land kwam, hadden zes staten het voor- beeld van Zuid Carolina gevolgd : Mississippi, Florida, Alabama, Georgia, Louisiana en Texas. In conventie vergaderd, stelden zij een voorloopige constitutie op. Deze verschilde van die der Unie in twee opzichten : zij verbood uitdrukkelijk alle beschermende rechten^ en maakte van de slavernij eene nationale instelling, ook voor het publiek domein.

„Confederatie" noemden zij hun statenbond.

Jefferson Davis, van Mississippi, werd tot president ervan ver- kozen, voor een zesjarigen termijn, en Alexander H. Stephens tot vice-president.

Inmiddels hadden al die staten het eigendom der Unie, binnen hun grondgebied, in hun bezit genomen ; forten en arsenalen met al den krijgsvoorraad, zoow-el als de regeeringsgebouwen. In Texas alleen leverde generaal Twigs militaire goederen ter waarde van een millioen aan de Zuidelijken over.

President Buchanan had een koopvaardijschip naar het Fort Sumter in de haven van Charleston, in Zuid Carolina, gezonden, met krijgsbehoeften en mondvoorraad voor majoor Anderson en de zijnen, die de vlag der Vereenigde Staten nog altijd lieten wapperen boven het fort, ten spijt van de Zuid Caroliniërs. Doch verwoed omdat er nieuwen voorraad werd aangevoerd, beschoten de Zuidelijken den koopvaarder en verhinderden hem om Anderson en de zijnen te helpen. Ja, de rebellen richtten batterijen op om het fort te beschieten en tartend verkondigden zij van de daken, dat eene poging om Fort Sumter te ontzetten zou worden beschouwd als eene oorlogsverklaring.

Maar president Buchanan was de man niet om door te tasten.

Zijn hart was met de Zuidelijken. Ook was hij een oud man, die vóór alles rust begeerde.

Zuidelijk gezinde mannen waren in zijn cabinet, zijn minis- terraad.

De vloot was in allerlei oorden der wereld verspreid, blijkbaar

11

162

met bedoeling daarheen gezonden. Ook het leger was verstrooid en onstrijdvaardig. En de schatkist had men zoo goed als geledigd.

Senateur Wigfall van Texas, die nog altijd zijn zetel in den Senaat bezette, riep honend uit in de vergaderzaal: „Uw vlag is beleedigd", (hij bedoelde, door het beschieten van het koop- vaardijschip) ,,en durf nu eens wraak te oefenen over dat feit !"

In Washington kwam wel een vredescongres samen, op ver- zoek van den staat Virginië, die zich toen nog niet had afge- scheiden, maar de staten die de Unie hadden verlaten weigerden de vergadering bij te wonen. Zij achtten het tijdverspilUng om te redekavelen over bemiddeling en verzoening.

Zij wachtten slechts op een bevel van Jefferson Davis om den strijd te beginnen.

En het Noorden? Het wachtte op den nieuwen president, op Lincoln.

Hoe maakte deze het middelerwijl in zijn tehuis te Springfield?

In het staatskapitool had men enkele vertrekken voor hem ingeruimd, om zijn bezoekers te ontvangen en zijn voorberei- denden arbeid te doen.

Want hij had zijn ministerraad te verkiezen en een lijst op te maken van allerlei hooge ambtenaren en gezanten om als aan- hangers van de Republikemsche partij de plaats in te nemen van de Democraten, die tot dusverre al de voornaamste posten hadden bezet.

En Lincoln vond dit een verre van gemakkelijke taak.

Want hij werd als het ware bestormd door allerlei baantjes- jagers, gelijk iedereen in Amerika, die eene positie bekleedt waarin hij over ambten en postjes beschikken kan, grootelijks geplaagd wordt door lieden, die uit puur patriotisme zichzelven willen opofferen voor het Gemeenebest, natuurlijk tegen vergoe- ding van het aan het ambt verbonden salaris!

In ons goede land, met de ontelbare talenten, die overal ver- scholen liggen in de harten en hoofden der vaderlandsch-hevenden, is het eene hooge uitzondering dat het ambt den ambtenaar zoekt.

163

Gewoonlijk is het juist andersom. En voor de meestbetalende postjes, dit is wel eigenaardig maar toch waar, zijn de meeste applicanten.

Lincoln vond het eerst moeilijk om al deze baantjesjagers te woord te staan, want hij sprak het liefst persoonMjk met degenen die zich aanmeldden en zijne natuurlijke goedhartigheid neigde hem er toe, om de solhcitanten zooveel mogelijk ter wille te zijn. Doch al spoedig besefte hij dat er geen einde was aan den stroom van lieden, die politieke betrekkingen begeerden en hij werd ten slotte spaarzaam met zijne beloften.

Waar hem telkens allerlei vragen werden gedaan over de poUtieke gedragslijn, die hij dacht te volgen, wist hij de vragers, evenals vele applicanten, menigmaal af te schepen met een wes- tersch verhaaltje of de eene of andere anecdote, welke vaak treffende en puntige zedelessen bevatte. Sommigen werden ge- belgd door deze wijze van doen en meer dan een positie-zoeker werd een opposant.

Vooral in het Zuiden vond men daarin aanleiding tot het be- vlekken zijner reputatie.

Ten onrechte echter. Want onder het joviale voorkomen van den toekomstigen president, verborg zich een ernstig gestemden geest.

Dat was reeds in November, vlak vóór de verkiezing, gebleken, uit een gesprek met den heer Bateman, den superintendant van het onderwijs in lUinois. Zooals reeds vroeger door ons is aange- stipt, had hij een intiem onderhoud met Lincoln, waarin deze met een betraand gelaat zijn Nieuw Testamentje uit zijn zak haalde en uitriep: „Ik weet dat er een God is en dat Hij de ongerechtigheid en de slavernij haat. Ik zie den storm komen en ik weet dat Zijne hand er in is. Indien Hij eene plaats en een werk voor mij heeft weggelegd, en ik geloof dat Hij dit heeft, dan ben ik gereed. Ik ben niets, maar de waarheid is alles. Ik weet dat ik het recht aan mjjne zijde heb, omdat ik weet dat vrijheid recht is, want Christus leert zulks en Christus is God.

164

Met Gods hulpe kan ik niet falen. Misschien zal ik het einde niet zien, maar het zal komen en de voorstanders der slavernij zullen ervaren, dat zij hunne Bijbels niet goed hebben gelezen."

En Lincoln had overvloedig reden om ten ernstigste gestemd te wezen. Want steeds donkerder en donkerder werd het zwerk boven de Vereenigde Staten. Al onheilspellender werden de be- richten van samenzwering om de Unie te vernietigen en de „Confederatie", zooals de zuidelijke staten hun bond noemden, de voornaamste natie van Noord-Amerika te maken.

Met een hart ten zwaarste beladen, met de lasten van een groot volk, maakte Lincoln zich in het begin van Februari 1861 gereed om zijn geliefd Springfield te verlaten.

Zijne goede stiefmoeder, die hij bezocht vóór zijne afreize, had er een voorgevoel van dat Ilhnois hem nooit levend zou wederzien.

„Zij zullen u dooden, Abe, zij zullen u dooden!" had zij uit- geroepen, toen haar geliefde zoon haar voor het laatst omhelsde . . .

Was Sarah Lincoln eene profetes?

Op den elfden Februari van het jaar 1861 verhet Lincoln met vrouw en kinderen en enkele intieme vrienden het beminde Springfield, dat hij als een arme, onbekende, jeugdige, advo- kaat was binnen getogen, als het toekomstig hoofd van een groot volk.

Met bezorgdheid des harten, zag hij zeker voor het laatst naar het nederig houten huis, waarin zijne kinderen waren ge- boren, waarin hij met Grod had geworsteld, waarin hij levens- vreugde had genoten, zooals nergens elders, maar waarin ook de kelk des lijdens meer dan eens aan de lippen was . . .

Het is altijd aandoenlijk eene woning te verlaten waarin men jaren lang lief en leed smaakte. Maar vooral was zulks het geval met den man, die nu het aangezicht oostwaarts zette naar Washington, om, als een anderen Atlas, het gewicht van eene natie op de schouders te nemen, en dat terwijl allerlei geruchten in omloop waren, dat de vrienden der slavernij er wel voor

165

zouden zorgen dat hij nooit levend in de hoofdstad des lands zou aankomen.

Was het wonder dat een ernstig man als Lincoln, toen hij zijne medeburgers voor het laatst toesprak, staande op het achter-balcon van den trein, zeide: „Mijne vrienden, niemand die niet in mijne positie is kan ten volle mijne smartelijke gevoelens op dit oogenblik van afscheid beseffen. Aan deze plaats en aan de goedheid van dit volk ben ik zooveel ver- schuldigd. Hier heb ik een kwart eeuw gewoond en hier ben ik een oud man geworden. Hier werden mijne kinderen geboren en één ligt hier begraven. Ik ga nu henen, niet wetend of en wanneer ik weder kom en met een taak vóór mij, grooter dan die welke op Washington rustte.

Zonder den bijstand van het Goddelijk Wezen, Dat hém steeds nabij was, kan ik niet slagen in mijn werk. Zonder die hulp zal ik falen.

Bouwend op Hem, Die met mij kan gaan en met u blijven, en alom ten goede zijn, laat ons vertrouwend hopen dat alles nog eenmaal wel zal zijn.

Aan Zijne zorge u aanbevelend en hopend dat gij mij in uwe gebeden aan Hem zult gedenken, roep ik u een hartelijk vaarwel toe."

Was het wonder dat er tranen opwelden in het oog van velen zijner stadgenooten, toen hij alzoo sprak ? Was het wonder, dat hij werd nagestaard met door tranen befloerste oogen, toen de trein steeds sneller en sneller voortstoomde ? Was het wonder, dat telkens en telkens in de gebeden van wie God vreesden, te Springfleld en aller wege in het Noorden, de naam van president Lincoln werd genoemd?

Op zijne reize naar het Oosten werd hij telkens genoodzaakt om toespraken te houden tot de menigten, die zich aan de stations verzamelden om den aanstaanden Hoofdman des volk te zien. En vooral om hem, die bekend stond als de groote redenaar van het Westen, te hooren.

166

Lincoln was echter spaarzaam in het houden van lange rede- voeringen, want hij gevoelde duidelijk dat voorzichtigheid de eisch was van het oogenblik.

De ontvangst allerwege was zeer hartelijk.

Zij toonde op het duidelijkst dat Lincoln een groote plaats had verworven in de harten van wat hij noemde ,.het eenvoudige volk".

En het was zijne begeerte om, overal waar hij het eenigzins kon doen, met den trein stil te houden en, ten minste enkele woorden, tot de samengevloeide schare te spreken.

Te Trenton, in New Jersey, bezocht hij de plaats waar Washington met de Engelschen had gestreden, zooals het boek zijner jongensjaren : Weems' „Leven van Washington" hem had geleerd. Toen hij kort daarop een toespraak hield, deelde hij het volk mede dat het zijn voornemen was om de groote beginselen, waarvoor Washington en de zijnen hadden geworsteld, te bewaren en te handhaven. „En", voegde hij er aan toe, „ik zal mij gelukkig achten, indien ik als een nederig instrument in de handen des Almachtigen mag dienen om het doel van dezen grooten strijd te vereeuwigen."

Naar mate hij Washington naderde, Washington, te midden van het rebelleerend Virginië en het met het Zuiden sympathi- seerend Maryland, naar die mate namen de geruchten toe van plannen om Lincoln door sluipmoord om het leven te brengen. Baltimore, in den staat Maryland, scheen het broeinest te zijn van de samenzweerders.

Lincoln stoorde zich in het eerst niet aan die geruchten.

Hij meende dat het Amerikaansche volk te nobel was om zich te leenen tot zulke lage praktijken.

Toen het echter duidelijk bleek, dat men van plan was om hem op zijn tocht door Baltimore te vermoorden, gaf hij gehoor aan de ernstige en dringende beden van zijne vrienden en aan het verzoek van generaal Scott, het hoofd van het Vereenigde- Staten leger, en terwijl iedereen meende dat hij met een spe- cialen nachttrein naar Washington zou sporen, reisde hij met

167

enkele vrienden met een gewonen trein derwaarts en uren vóór men hem verwacht had, trok hij door Baltimore henen.

Maar zóó sterk was de vrees geweest, dat men het inderdaad op zijn leven toelegde, dat de autoriteiten te Harrisburg, in Pennsylvania, vanwaar hij direct naar Washington vertrok, alle telegraafdraden die vanuit die stad liepen hadden afgekapt, opdat toch niemand er gebruik van zou kunnen maken om de samenzweerders van zijn vervroegde reize te verwittigen.

In den vroegen morgen van 23 Februari 1861 arriveerde Lincoln te Washington en nam zijn intrek in een hotel. Wat later kwam zijn huisgezin in de hoofdstad aan.

Het was alsof hij in een vijandelijk land was gekomen. Want de meeste burgers der Bondshoofdstad sympathiseerden met het Zuiden, trouwens zeer velen hunner waren van zuideüjke afkomst.

En zij lieten het blijken ook.

Waar de rebellen het bekende lied „Dixie" hadden aangenomen als hun nationaal gezang, waren vele burgers van Washington zoo laag om telkens en telkens dat lied op hunne orgels en piano's te spelen en dat terwijl de ramen open stonden, opdat al de voorbijgangers het zouden vernemen hoe men met de Zuidelijken sympathiseerde.

Velen die hoopten dat president Jefferson Davis straks de plaats van Lincoln zou innemen in het Witte Huis, verspreidden allerlei laster, omtrent den man uit het „ruwe" Westen en zijn huisgezin.

In het oog van deze oostersche aristrocraten was Lincoln een parvenue en zijn huisgezin plebeërs, op welke men met ver- achting neerzag.

In het land van gelijkheid en vrijheid schuilt er in sommige kringen meer onverdragehjke aristocratie, een aristocratie, die men terecht met den naam „snobbisme" heeft bestempeld, dan menigeen vermoedt.

Ook op het volk der Vereenigde Staten is toepasselijk het bekende woord van den Latijnschen dichter :

168

„Ik ben een mensch en niets menschelijks is mij vreemd."

Doch, om tot Lincoln terug te keeren, wat ook de kinderen der aarde mochten denken en zeggen en doen, de God der natiën had het in Zijn raad bepaald, dat de zoon van de bosschen en velden van het groote Westen den presidentszetel zou innemen.

En die raad werd uitgevoerd.

Hoe, dat leert ons volgend hoofdstuk.

Lincoln spreekt zijn eerste inhuldigingsrede uit. ïïoofdst. XVI.

HOOFDSTUK XVI. Aan het roer van het schip in het midden der branding.

Te vroeg, Amerika! hadt gij naar 't woord geluisterd Der Zieneres ; te vroeg in 't hart van d' Afrikaan De zoete taal der hoop gefluisterd : Het Zuid verheft zijn oorlogsvaan. De geest des kwaads zweeft rond op vale vleermuis- Hij blaast bij 't kruit de lonten aan. [vlerken ; En houdt niet op het vuur te sterken Tot wild in 't rond de vlammen slaan.

Beenaed teb Haak.

Op den vierden Maart van het jaar 1861 had de inhuldiging plaats van Abraham Lincoln van Illinois, als president der Vereenigde Staten. Het is de gewoonte dat de aftredende president met zijn opvolger aan zijn linkerhand van het Witte Huis naar het Capitool rijdt langs de breede en beroemde Pennsylvania Avenue, welke die twee groote nationale gebouwen als het ware verbindt.

G-ewoonlijk is die straat afgezet door troepen. Zoo was het vooral toen Buchanan met Lincoln heen reed, op de gewone wijze. "Want men was zeer bevreesd voor moordtooneelen.

Bij den oostelijken voorgevel van het Capitool had men eene groote tribune opgericht. Daarop namen Lincoln en Buchanan

170

plaats, met de voornaamste vertegenwoordigers der staten en der Bondsregeering en de hoofden van leger en vloot. De opperrechter Taney, dezelfde die zich zoo berucht had gemaakt door zijn uitspraak omtrent Dred Scott, nam Lincoln den eed af van getrouwheid aan de Constitutie van de Republiek. Als een teeken van instemming kuste toen Lincoln den opengeslagen Bijbel, die vóór hem lag, gelijk zulks altijd gedaan wordt door de presidenten, in het gewichtig en plechtig moment van de aanvaarding van hun ambt. Welk eene gepaste erkenning van Hem, door Wien de koningen en presidenten regeeren!

Toen Lincoln opstond, om zijne inhuldigingsrede uit te spreken, zag hij om naar een plaatsje om zijn hoed neder te leggen.

En wie, denkt ge, kwam naar voren om hem daarin ter hulpe te zijn ?

Het was zijn oude tegenvoeter uit Illinois, senateur Stephen A. Douglas.

Alle vijandschap tegen zijn ouden en succesvollen tegenstan- der afleggend, was Douglas edelmoedig genoeg om openlijk op te treden als iemand, die gereed stond om ook de nederigste diensten te bewijzen aan het hoofd der natie. Gedurende het uitspreken der redevoering hield hij Lincolns hoed in de hand en aan het einde van de toespraak waren er zeker niet velen waarmede Lincoln hartelijker handdruk wisselde dan met zijn ouden vijand, die van toen af een zijner trouwste vrienden en meest loyale helpers was. Dat beteekende veel, ook voor Lin- colns invloed onder de Democraten in het Noorden, want Douglas was hun vaandeldrager en lieveling, en diens verzoening met Lincoln werd overal met blijden jubel begroet.

Jammer dat de kleine „Reus van het Westen" spoedig daarna, op 3 Juni, uit het leven werd weggenomen.

Maar wat verklaarde Lincoln toch wel, toen hij daar voor het Capitool, ten aanhoore van eene groote schare, ja als 't ware, met heel de natie als toehoorder, het roer van staat in handen nam ?

171

Op waardige wijze sprak hij, als een geoefend staatsman.

Zijn stem, aan spreken in de open lucht zoo gewoon, klonk helder en duidelijk en ver in het rond.

De hoofdzaak van zijne verklaring was, dat hij zich niet ten doel stelde, gelijk zijne vijanden hadden uitgebazuind, om met geweld in te grijpen in de instelling der slavernij, zooals en zoolang die grondwettig in het Zuiden bestond. Wat de uit- getreden staten aanging, verklaarde hij, dat deze geen recht hadden om alzoo te handelen. Zulks te pogen hield in een aan- slag op de Unie en het nationaal bestaan; en verzet tegen het gezag der Unie brandmerkte hij als revolutionair en strafwaardig. Hij hoopte dat niemand het als eene bedreiging zou opvatten, maar hij verklaarde het zijn duren plicht om de Unie te ver- dedigen tegen alle vijanden, van buiten en van binnen, en hij zou alle krachten inspannen om de wetten van de Republiek ten uitvoer te brengen, gelijk het betaamde. Evenzeer zou hij al zijne macht gebruiken om de eigendommen en plaatsen van de Bonds- regeering in te nemen en te houden.

Zich ten slotte wendende tot hen die het Zuiden sympathiek waren, sprak hij aldus : „In uwe handen, mijn ontevreden mede- burgers, en niet in de mijne, is de gewichtvolle zaak, of wij al of niet Burgeroorlog zullen hebben. Het goevernement zal u niet aanvallen. Er zal geen strijd wezen, tenzij gij zelf den strijd opent. Maar, gij zult in den hemel geen eed kunnen laten op- teekenen om de regeering te verwoesten, terwijl het mijn plechtige eed is om haar te handhaven, te beschermen en te verdedigen."

Er waren er in het Noorden, die meenden dat de nieuwe president zich niet kras genoeg had uitgedrukt over de staatkundige vraagstukken.

In het Zuiden waren de heethoofden zeer vergrimd, omdat Lincoln zich zoo matig had uitgesproken. Had hij scherper bewoordingen gebruikt, dan hadden ze meer materiaal gehad om hun volk tegen den president op te hitsen. Het was dus zeker

172

zeer wijs geweest dat de redeyoering zoo bezadigd was van toon en inhoud.

Lincoln trachtte zoo lang mogelijk de broederhand uit te steken aan de opgewonden Zuidelijken. Waren zij niet medeburgers? Waren zij niet de kinderen dier patriotten, die in den oorlog voor de Onafhankelijkheid zoo dapper hadden gestreden, aan de zijde der Nieuw Engelanders?

En daarenboven, wist Lincoln niet dat een Burgeroorlog een van de vreeselijkste is van al de oorlogen, een moorden van broeders door broeders en een slaan van wonden, die nog eeuwen daarna bloeden?

Doch het zou weldra blijken dat alle verzoening onmogelijk was . . .

In Lincolns cabinet of ministerraad namen mannen van naam zitting.

William H. Seward, zijn mededinger op de Chicago conventie, benoemde hij tot zijn eersten minister, of, juister uitgedrukt, tot secretaris van staat. Want de ambtenaren, die men in andere landen ministers noemt, worden in de Vereenigde Staten secre- tarissen genoemd. Ook zijn zij niet, gelijk in monarchale landen, aan de Volksvertegenwoordiging verantwoording schuldig, maar meer onmiddelijk dienaren van den president, die hen alleen kan ontslaan.

Hunne benoeming echter moet door den Senaat worden goed- gekeurd.

Deze staatssecretaris is feitelijk de minister van buitenlandsche zaken.

S. P. Chase werd secretaris van de schatkist; S. Cameron, later opgevolgd door E. M. Stanton, werd secretaris van oorlog; Gideon Welles van de Marine.

C. B. Smith werd de nieuwe secretaris van binnenlandsche zaken.

E. Bates werd advocaat-generaal en M. Blair het hoofd der posterijen.

Deze mannen hadden ternauwernood zitting genomen, toen

v.-^r^

LINCOLN EN ZIJN KA.B1NET.

Bovenaan. Stanton, secretaris van oorlog. Seward, staats-secretaris.

Onderaan. Chase, secretaris van finantiën. Welles, secretaris van marine.

173

zij, reeds op den dag na de inhuldiging, voor een zeer moeilijk probleem kwamen te staan.

Majoor Anderson namelijk, die, zooals we zagen, op Fort Sum^'er de Unievlag nog steeds deed wapperen, ten spijt der Zuid Carolina- rebellen, liet aan Lincoln berichten, dat hij nog slechts mond- voorraad had voor één maand lang en dat er 20.000 man noodig waren om hem te ontzetten.

Het getal zijner manschappen bedroeg destijds 128, waarvan, slechts de helft in staat was om te vechten. En dat, terwijl het fort door duizend man behoorde bezet te zijn geweest. Zóó had de vorige minister van oorlog, een Zuidelijke, zijn ambtsplichten verwaarloosd. Met opzet had hij de forten in het Zuiden van bezetting ontbloot.

Lincolns cabinet was verdeeld over de vraag wat nu te doen.

Anderson moest op de een of andere wijze geholpen worden, en dat spoedig. Maar actief optreden ten zijnen voordeele, zou het sein worden tot het uitbreken van den Burgerkrijg. Want immers, zoo dreigde het Zuiden.

Waar de zaak zoo netelig was, adviseerden vijf van de cabinets- leden om zich niet te storen aan Andersons verzoek. G-eneraal Scott, het hoofd van het Bondsleger, gaf zelfs den raad om de zuidelijke staten toe te roepen: „Wederspannige zusters gaat heen in vrede."

Ten slotte adviseerden twee cabinetsleden, Chase en Blair, om Fort Sumter te helpen. De vijf anderen bleven bij hunne verklaring, dat zoo iets onuitvoerbaar was.

Dat was een moeilijk begin.

Lincoln deelde zijne ministers, na rijp beraad, en we zullen hopen na veel gebeds, mede, dat hij de verantwoordelijkheid op zijne eigene schouders nam en besloten had „om brood naar Anderson te zenden".

Door dit besluit werden de zaken in het Zuiden tot een crisis gebracht.

174

Zoodra Jefferson Davis vernam wat Lincoln had besloten, gaf hij bevel om Fort Sumter te beschieten.

Dat bevel werd uitgevoerd in den vroegen morgen van 12 April, 1861.

Het was het begin van den Burgerkrijg, die namelooze ellende over heel het land zou brengen. En het oproerig Zuiden loste het eerste schot op de landsvlag der „Sterren en Strepen", aan welke het, zoowel als het Noorden, hou en trouw verschuldigd was.

Vier en dertig uren lang werd het fort beschoten. Toen was Anderson gedwongen om te capituleeren, want zijn manschappen waren uitgeput en zijne amunitie was op.

Het slavenhoudend Zuiden jubelde luide over zijn spoedigen triomf.

En het loyale Noorden?

Verontwaardiging greep oud en jong aan.

Partijlijnen verdwenen als in een oogenblik.

Aan den morgen van 15 April, deed Lincoln een oproeping om 75.000 man, en ziet, binnen enkele dagen hadden over de negentig duizend krachtvolle vaderlanders zich bereid verklaard, om de rebellie ten onder te brengen.

Overal hield men optochten en vergaderingen om uit te drukken, dat het volk het aanranden van de vlag der Unie nimmer straffeloos zou gedoogen.

Massachusetts gehoorzaamde Lincolns proclamatie om troepen het vlugste. Binnen tweemaal vier en twintig uren waren er vier regimenten gereed om naar Washington te trekken, om de Bonds- hoofdstad te beschermen tegen het oproerig Zuiden, dat natuur- lijk zeer belust was op het bezetten van die plaats. Pennsyl- vania's troepen waren het eerst in Washington op post, en juist iotijds tot bescherming der regeering.

In de noordwestelijke staten, waar Lincoln het meest vereerd werd, boden zich de meeste vrijwilligers aan. Ohio, bijvoorbeeld, dat 13.000 soldaten had op te brengen, kreeg aanbod van een en zeventig duizend mannen, in de kracht van hun leven. Ook

175

in den staat Michigan was groote gewilligheid om het land te dienen. Niet het minst onder de Hollanders, die zich in 1847 en daarna hadden nedergezet in en rondom het stadje Holland. (Zie het Aanhangsel achter dit werk.)

Al te zamen waren er over een half millioen mannen en jon- gelingen, die begeerig waren om direct onder de wapenen te gaan.

Dat was zeker moedgevend voor den president en zijne raadgevers.

Doch daar stond tegenover dat het een zeer moeilijk probleem was om zoovele mannen uit te rusten, en naar het brandpunt van den strijd te vervoeren. Ja zelfs het oefenen er van ging bezwaarlijk, wegens gebrek aan officieren.

Ook was het een fout van de regeering, dat ze slechts een diensttermijn van drie maanden had uitgeschreven.

Wel een bewijs, dat zelfs Lincoln destijds nog niet goed be- sefte, hoe enorm zwaar de worsteling zou worden tusschen Noord en Zuid.

Maar men zou het spoedig gewaar worden,

Want ook de opstandelingen zaten niet stil.

President Davis riep 32.000 man te wapen en met enthusiasme werd aan zijn oproep voldaan. Ook het Zuiden werd als één van hart en ziel, nu de teerling eenmaal geworpen was.

De sluwe Davis wees er vooral op, dat het principe van staats- soevereiniteit op het spel zond. Lincoln werd uitgemaakt voor een indringer en geteekend als een ruw geweldenaar, die het Zuiden onder den juk van het Noorden wenschte te brengen.

Dat deed opgeld bij vele onwetende zielen.

Daarenboven sloten zich nog vier andere staten aan de zuide- lijke Confederatie aan, en wel Virginië, Arkansas, Noord Caro- lina, en Tennessee.

Dat vormde een bond van niet minder dan elf staten, met een grondgebied ongeveer zoo groot als heel de oorspronkelijke Dertien Koloniën. Richmond, in Virginië, werd nu de hoofdstad, en het centrum van de oppositie. Daar deze vijandelijke stad

176

slechts enkele uren van Washington was verwijderd, was de Bondsregeering aldaar natuurlijk niet geheel en al onbekommerd, wat de veiligheid aanging.

Wat de zaak te onaangenamer en hachelijker maakte voor Lincoln, was de houding van de autoriteiten der zoogenaamde grensstaten, tusschen het Noorden en Zuiden in. In het eerst waren de goeverneurs van die staten, namelijk Delaware, Mary- land, Kentucky en Missouri, verre van gunstig gestemd tegen- over de proclamatie van den president der IJnie.

Kentucky's regeeringshoofd durfde Lincoln te berichten dat zijn staat geen troepen wilde zenden voor „het goddelooze doel om zusterstaten tot onderwerping te brengen." En Kentucky was Lincolns eigen staat, wat geboorte aanging! De goevemeur van den staat Missouri had zelfs den treurigen moed om Lincoln te melden : „Uwe oproeping is onwettig, tegen de Constitutie, revolutionair, onmenschelijk, duivelsch."

Ja, in Baltimore, in Maryland, beschoot het grauw een Mas- sachusetts-regiment, dat door die stad trok, om Washington te bezetten.

Op 19 April 1861 gebeurde dit gruwelstuk, dat enkelen het leven kostte.

En niet alleen dit.

In de noordelijke staten, dit wist de president maar al te goed, waren er nog tal van personen, die met het Zuiden heulden. Mochten zij zich ook tijdelijk stilhouden, bij de eerste de beste gelegenheid zouden zij zich wel weder openbaren en in het geheim de Bondsregeering tegenwerken en trachten te verlammen.

Daarenboven was de partij van hen die vrede wilden „tegen eiken prijs" een zeer talrijke en gevaarlijke, vooral in de stad New York.

Meer dan eens trachtten ze de oproersvaan op te steken, gedurende de „donkere dagen" van den oorlog.

Wel was het Noorden veel volkrijker dan het Zuiden. Van de een en dertig en een half millioen inwoners, die de Ver-

177

eenigde Staten in 1860 telden, woonden er slechts negen millioen in de slaven-staten en daaronder drie en een half millioen negers.

De miUtaire macht yan de noordelijke staten was viermaal zoo groot als die der zuidelijke tegenstanders.

Ook bezat het Noorden meer fabrieken tot het vervaardigen van oorlogsmaterialen.

Maar daar stond tegenover dat het zuidehjk deel der natie veel meer geoefend was in het gebruik van wapentuig.

Uit zijn midden waren de voornaamste hoogere en lagere ofËcieren van het Bondsleger, en die hadden bijna zonder uitzon- dering hun ontslag te Washington ingediend en waren ter hulpe gesneld van hunne zuidehjke broeders, het leger van Davis aanmerkelijk versterkend, doch dat van Lincoln ten zeerste verzwakkend.

Daarenboven had het Zuiden slechts, in hoofdzaak althans, een defensie ven krijg te voeren, en dat op een terrein waarvan het eiken voet kende, terwijl de troepen der Unie gedwongen waren om aanvallend op te treden in een geheel en al onbekende landstreek, onder een vijandelijke bevolking, waarvan zij de vriendelij ksten niet konden vertrouwen.

Telkens en telkens, bij nacht en bij dag, konden zij vreezen voor hinderlagen en overvallen. En bij eten en drinken was er gedurig oorzaak voor de, soms heel gegronde, vreeze, dat vergif aanwezig kon zijn in spijze of drank.

Daarenboven was er een enorm groote voorraad noodig van paarden en wagens om goederen en troepen te vervoeren en de lijnen van communicatie met de basis van krijgsoperatien open te houden.

Toen b. v. generaal Grant naar Eichmond optrok, had hij een legertros achter zich van tusschen de vijftig en zestig mijlen lang, en achtien duizend muilezels en paarden waren noodig om al de rijtuigen met oorlogsbenoodigdheden te trekken.

Men begrijpt lichtelijk dat zelfs het beschermen van zulk een

12

178

langen stoet tegen vijandelijke overvallen een groote taak was, af gedacht van allen strijd in een geregelden veldslag.

Daarbij kwam dat de schatkist te Washington feitelijk ledig was, door verraderlijk plichtverzaken van den vroegeren minister van finantien. En dat terwijl de Burgerkrijg, toen die eenmaal goed ontbrand was, aan de getrouwe staten twee millioen dollars per dag kostte.

Twee millioen dollars per dag, denk eens na over zulk een bedrag !

En dat dag na dag, ongeveer vier jaren lang!

Alleen door het heffen van een hoog tarief, en zeer hoogen accijns en het verkoopen van een onnoemehjke aantal schuld- brieven, vermocht de Bondsregeering deze geweldige onkosten te bestrijden, zoo goed en zoo kwaad als het ging. Voeg bij deze zaken, dat de Zuidelijken de meeste arsenalen en de grootste scheepstimmerwerven der Eepubliek in bezit hadden genomen. Enkele oorlogsbodems hadden zij spoedig in de vaart om op noordelijke koopvaardijschepen jacht te maken als vrijbuiters.

Daar de vloot der Unie verspreid was in allerlei oorden der wereld, ging het zeer moeiUjk om de zuidelijke havens te blok- keeren. Green wonder! Voor een lange zeekust van niet minder dan 3000 Engelsche mijlen, waren wel zes honderd oorlogs- schepen benoodigd geweest!

Daarbij kwam dat Engeland op allerlei manieren, ter sluiks natuurUjk, het Zuiden steunde, door het uitrusten van schepen om de blokkade te breken en het verkoopen van krijgsvoorraad, tegen zeer hoogen prijs.

Daar men de katoen zeer goedkoop kon aanschaffen, w^as de Britsche handel zeer winstgevend en lokte velen uit om schepen voor Amerika uit te rusten.

Engeland erkende de Confederatie als eene oorlogvoerende macht en eerbiedigde haar vlag op den oceaan, daardoor het optreden der zuidelijke schepen als vrijbuiters wettigend, m stede van het als zeerooverij te beschouwen en te bestrijden.

179

De Engelsche pers was op de hand van het Zuiden, het van de daken verkondigend dat de instellingen der Republiek waren ingevallen als een vermolmd meubelstuk, terwijl het optreden van Lincoln werd gebrandmerkt als een hongeren naar grond- gebied.

Ook de Franschen volgden veelzins het voorbeeld van het Britsche rijk. Alleen van Nederland kan getuigd worden dat het zeer sympathiek was met het Noorden, vooral van wege den strijd tegen de slavernij. Met name, de dichter ter Haar bezong de reuzenworsteling in een krachtig lied, waarvan we reeds enkele gedeelten aanhaalden.

Laat ons thans de voornaamste feiten van den Burgeroorlog bespreken.

HOOFDSTUK XVn

De Bufgfcroorlog: tot op de vrij verklaring der slaven, ï Jan. J863.

Het ligt buiten ons bestek om het verloop van den Burgerkrijg tot in allerlei bijzonderheden te schetsen. Wij beschrijven het leven van Lincoln en niet de historie van den grooten, bloedigen, oorlog.

Maar om het optreden van den president der Unie te verstaan, moeten wij een overzicht hebben van de voornaamste krijgs- bedrijven.

Die waren vele en velerlei.

Ter Haar schildert ze ons, in de volgende prachtige verzen i

„De worsteling vangt aan. De twee vergrimde volken Staan dreigend met hun krijg'renschaar,

In dichtgesloten drommen daar; En werpen zich, als twee geladen oorlogswolken,

Die 't voorhoofd kneuzen, op elkaar. Twee Niagara's zijn 't, die, tuim'lend over rotsen, Zich plompen in het diep, en bij 't weerbarstig klotsen,

Elkaar bestoken in hun val; Die, barstend in dien schok, den grond doen daav'rend kreunen

En 't opgeschrikt gebergte steunen. Als dreunde vóór 't gericht het jongst bazuingeschal.

181

,, Verdelging!" wordt de kreet, uit ijz'ren keel gesproken; De Dood rijdt op 't geschut dat drommen nedermaait. Hij houdt, als legervaan, zijn zeisen opgestoken, Of trommelt op de affuit met dorre menschenknoken ;

En als de kruitdamp overwaait, Blijft dé.kr een lauwe damp van 't slagveld opwaarts rooken

Met lijken ver in 't rond gezaaid."

De eerste groote veldslag werd op 21 Juli 1861 geleverd, de veldslag van Buil Eun, een vijf en twintig mijlen ten zuidwesten van Washington.

Het was een treurige nederlaag voor de Noordelijken. Zij hadden den vijand te licht geacht. Ook waren zij eigenlijk nog niet goed strijdvaardig.

Met bebloede koppen vluchtten geheele regimenten als hazen voor de jagers. Stroomen van vluchtelingen kwamen de Bonds- hoofdstad binnen, schrik in het hart jagend van allen die de Unie liefhadden.

Men zegt dat vele soldaten, wier drieraaandelijksche termijn trouwens zoo goed als om was, niet ophielden met loopen, totdat ze goed en wel tot hunne haardsteden waren teruggekeerd !

Waarom de Zuidelijken hun succes niet voltooiden door het bestormen van Washington, is een onverklaarbaar raadsel. Ze hadden de stad zeker kunnen innemen. Onverklaarbaar? Ja, tenzij men rekent met Hem, Wiens regeering ook gaat over den krijg.

Het vreemde van de zaak is, dat niet alleen benden van de Noordelijken huiswaarts togen, wat nog verklaarbaar is van wege den panischen schrik, die zich van hen had meester gemaakt, maar dat ook vele zuidelijke troepen naar „huis toe" trokken, omdat ze meenden dat de oorlog nu al beslist was !

Het Zuiden kende het Noorden nog niet, evenmin als de mannen van Nieuw Engeland hunne broeders aan de Golfkust hadden leeren schatten, gelijk het betaamde.

Het Congres, wel verre van den strijd op te geven, begon.

182

nu eerst te beseffen dat de zaak ernst was, en den dag- na de nederlaag van BuU Run, besloot het om een half millioen man onder de wapens te brengen, voor een termijn van drie jaren.

Aan den president werd buitengewone volmacht verleend, om in allerlei omstandigheden, naar eigen wijsheid te handelen.

Dat gaf hem geweldige autoriteit. Want niet alleen was hij reeds krachtens zijn ambt, de opperbevelhebber van leger en vloot, maar nu kreeg hij nog daarenboven de macht om spoor- wegen ea telegraaf lijnen ten bate der Uaie in bezit te nemen, om de uitgave van onheil-stichtende couranten te staken en om personen van hoogverraad verdacht, in de gevangenis op te sluiten, zonder dat men hem kon dwingen om hunne zaken pubUek voor de rechtbank te behandelen.

"Wie zou ooit hebben gedacht dat de arme knaap, uit de ellen- dige hut in het hartje van Kentucky, de feitelijke macht van een alleenheerscher zou uitoefenen?

Lincoln vond een uitstekend legeraanvoerder in generaal Q-eorge B. Mc Clellan, die generaal Scott opvolgde als opperbe- velhebber van de legers te velde. Mc Clellan had alreeds de opstandelingen uit West-Virginië verjaagd, gedurende de maanden Mei en Juni van het jaar 1861, en na het te wapen roepen van het half miUioen nieuwe strijders, wendde hij alle pogingen aan om deze recruten door gestadige exercitie te oefenen voor den strijd. Want hij besefte dat de zaak verloren ging, zoo de troe- pen niet op de beste manier het oorlog voeren leerden.

Aan velen verdroot dat voortdurend en lang exerceeren. Maar later zag men wel in dat het waar was wat generaal Meade, de overwinnaar van Gettysburg, getuigde : „Ware er geen Mc Clellan geweest, er had geen G-rant kunnen zijn."

Deze Grant was de later zoo beroemde legeraanvoerder U. S. Grant.

Reeds bij het begin van den strijd, toen hij nog slechts brigadier-generaal was, liet hij van zich hooren, toen hij, in

183

Februari van het jaar 1862, de forten Henry en Donaldson, in den staat Tennessee, innam.

Dat baande den weg tot het zuidwesten der Confederatie en opende de voornaamste rivieren in die streken voor het ongestoord vervoer van troepen en handelswaren.

Lincohi zag alras in dat generaal Grant een uitstekend veld- heer zou worden en toen enkele personen bij hem kwamen om hem streng te becritiseeren wegens voorgewende fouten, voegde de president den veroordeelaars toe : „Ik kan dien man niet missen: hij vecht."

In Maart 1862 had de bekende strijd plaats tusschen de „Mer- rimac" en de ,, Monitor". De ,,Merrimac" was een oorlogsbodem, die in de handen der Zuidelijken was gevallen en door hen met sterke ijzeren platen was gepantserd en omgedoopt in „Virginia". Een pantserschip was destijds een nieuwigheid en het bleek alras dat het alzoo uitgeruste schip een geduchte macht was in de handen der opstandelingen. De oorlogsbooten, die Lincoln bezat, waren geheel van hout, en het eene na het andere vaar- tuig werd door de „Merrimac", of liever de „Virginia", in den grond geboord.

De schrik sloeg oud en jong om het hart en elk oogenblik vreesde men dat het ijzeren monster de Potomacrivier, waaraan Washington ligt, zou opvaren en de hoofdstad bombardeeren. Zoo bevreesd was zelfs een man als de minister van oorlog, Stanton, dat hij, bij gelegenheid van eene cabinetsvergadering, uitriep : „Het is niet onwaarschijnüjk dat hier in dit Witte Huis een kogel binnenvliegt, eer we nog deze kamer hebben verlaten".

Het zag er inderdaad hachelijk uit, want wie zou zulk een oorlogsboot met goed gevolg kunnen bestoken ?

Doch gelukkig, er kwam uitkomst. De Vereenigde Staten- regeering liad destijds een Zweedsch uitvinder in dienst, kapitein Johan Ericsson. Binnen den tijd van honderd dagen vervaardigde deze een ramschip, met zeer lagen romp, maar voorzien van een draaibaren kanonstoren.

184

Op den negenden Maart 1862, toen de „Merrimac" wederom uittrok, om te vernietigen wat haar in den weg kwam, ontmoette zij de kleine „Monitor", zooals Ericsson zijn schip had genaamd.

De Zuidelijken lachtten smakelijk op het zien van het diep- liggend scheepke met dat torentje, dat zoo parmantig boven het water scheen uit te kijken. Zij noemden het een „Yankee kaas- doos op een vlot". Yankee was de scheldnaam, die zij de Noor- delijken gaven, eene verbastering, naar het schijnt, van den naam „Anglais" of Engelschman, waarmede de Fransche bewoners van Canada hunne buren in de Vereenigde Staten hadden bestempeld.

Met volle vaart stoomde de „Merrimac" op de „Monitor" in, met het doel om het scheepke in den grond te boren.

Maar, men had buiten den waard gerekend.

De ram van het zuidelijk schip gleed over het dek van de „Monitor" heen en het kleine, maar sterk gepantserd en goedge- wapend, scheepke gaf aan zijn aanvaller de volle laag.

Toen begon een verwoed gevecht tusschen de beide vaartuigen.

Ter Haar beschrijft dit in de volgende woorden:

„Twee monsters zijn 't, twee zeegedrochten Die, opgedoken uit hun krochten, En 't zwaar geschubde pantser aan, In woeste drift door 't water zwemmen; En, in hun strijdlust niet te temmen, Op dood en leven kampen gaan. Die bliksemvuur voor water spuiten. Zoo dikwerf zij hun kaak ontsluiten; Maar, zonder dat de huid hun scheurt. Of nog het bloed de waat'ren kleurt. Tot één, wiens ribben krakend splijten, In doodskramp de ijz'ren vinnen slaat. Nog stervend van zich af wil bijten En met gebrul naar d'afgrond gaat."

||lii|flilliilillllil!!l!il|iili|llf

:;?i!iiïaiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^^^

jiiliiiiiiiiii lil iiiliililiéi 1 iiiiiiMiii! J

185

Nu, naar den afgrond ging nog geen van beide schepen, maar de „Merrimac" werd toch zoo vreeselijk toegetakeld door die „Yankee kaasdoos", dat zij ten slotte afdroop en nooit meer van zich hooren liet. De Greconfedereerden hebben haar later in de lucht laten vliegen, om te verhinderen dat zij in handen hunner vijanden zou vallen.

De „Monitor" had het restant van de marine der Unie voor verdelging bewaard en Washington gered van een aanval te water.

Het schip had meer gedaan. Het had de oogen der geheele beschaafde wereld geopend voor het groote nut van gepantserde oorlogsbodems.

Inmiddels had de president zijn best gedaan de oorlogsvloot te versterken om New Orleans, aan den mond van de Mississippi- rivier, in te nemen, en de vaart op dien grooten stroom te openen. Want Lincoln besefte dat die „Vader der wateren" de ruggegraat was van het Zuiden.

Was die geheel in handen der Noordelijken, dan was de Confederatie feitelijk in twee helften verdeeld, wat een groot voordeel zou wezen voor de zaak der Unie.

In April van het jaar 1862 gelukte het aan Farragut en Porter om met hun oorlogsvloot het beroemde New Orleans tot overgave te nopen. Dat bracht de stapelplaats van den katoen- handel in de macht van het Noorden, wat de zaak der Zuide- lijken, in betrekking tot Europeeschen in- en uitvoer, onnoeme- lijke schade deed. Het was een der doodsteken voor de Confederatie.

Het gelukte destijds niet om de Mississippi geheel te openen.

De hooge, met kanonnen bedekte, heuvelen van Port Huron en Vicksburg, halverwege in den staat Mississippi, verhinderden den doortocht der Unie-schepen. Eerst het volgend jaar zou generaal G-rant zich onverwelkelijke lauweren om de slapen vlechten, door Port Huron en Vicksburg tot overgave te dwingen, zoodat, zooals Lincoln het uitdrukte, „de Vader der stroomen wederom ongetergd naar de zee voorwaarts kon rollen." (Juli 1863.)

186

Maar eer het Zuiden als in tweeën werd gespleten, gebeurde er ook nog heel wat onaangenaams.

Het gelukte aan Mc. Clellan maar niet om de hoofdstad der Confederatie te bereiken, hoe luid en hard ook het Noorden riep r „Voorwaarts naar Richmond !"

Ten tweeden male werd er te Buil Eun een geduchte neder- laag geleden.

Van Frederiksburg moest de Unie-armee terugtrekken, na een zwaar verlies van over de twaalfduizend dapperen.

In Kentucky werd een groote rooftocht gehouden door generaal Bragg.

Generaal Jackson had de Unie-troepen uit de Shenandoah Vallei gedreven, en generaal Robert E. Lee was in staat geweest om, na het verslaan van enkele troepenafdeelingen der Noorde- lijken, den staat Maryland binnen te dringen, in de hoop dat de Marylanders zich aan de zijde der Zuidelijken zouden scharen en alzoo Washington geheel afsnijden van het Noorden.

Ja, zoo hij hierin slaagde, lag de weg voor hem open tot Pennsylvania en het hart der loyale staten!

De winter van 1863 was het donkerst gedeelte van denBur- gerkrijg.

En wat deed Lincoln gedurende deze critieke dagen ?

Hij doorleefde allerlei moeite met legerhoofden, die ongeschikt bleken voor hunne taak, en met heethoofdige Unie-mannen, die luide riepen dat de oorlog te slap en te onverstandig werd ge- voerd. Want ook toen stonden de beste stuurlui aan wal. De „Koperhoofden" zooals men degenen in het Noorden noemde die sterk met het Zuiden symphathiseerden, zoo niet heulden, stookten veel onrust. Terecht noemde men ze naar de vergiftige slangen met koperkleurige koppen, die op het onverwachts den mensch aanvallen.

In het legerkamp van generaal Lee, die destijds was bevorderd tot het opperbevelhebberschap der Confederatie-armee, was reeds een Engelsch courantier bezig om bouwstoffen te verzamelen

187

voor een geschiedenis van den „Val der Amerikaansche Republiek!" Het zag er inderdaad donker uit, vooral door het voorwaarts- trekken van Lee, die de Unie, als het ware, naar den hartader trachtte te steken.

In dat donker tijdsgewricht zocht Lincoln het aangezicht des Heeren ernstiger dan ooit te voren en voor het aangezicht Gods legde hij de plechtige gelofte af, dat, indien Lee uit het Noorden werd weggedreven, hij zijnen dank voor die uitkomst zou be- toonen, door het uitvaardigen eener proclamatie tot vrijverkla- ring der zwarten in het Zuiden.

Eerst had hij geenszins het plan om met geweld in te grijpen in deze instelling. De wet immers had haar geregeld en gewet- tigd en Lincoln had grooten eerbied voor het gezag der wet. Hij beschouwde het zijn eerste en hoogste roeping, hoe hij ook persoonlijk de slavernij haatte, om de Unie te handhaven. Het welzijn van het gansche Vaderland ging hem boven alles ter harte.

En dat was recht en billijk en alleszins goed te keuren. Daarenboven besefte hij zeer goed dat beslist optreden de wei- felende grensstaten zou doen overslaan tot het rebelleerend Zuiden en, zooals hij het uitdrukte, vijftig duizend bajonetten aan de Confederatie toevoegen.

Liever dan met geweld ingrijpen, wilde Lincoln geleidelijke af- schaffing, door vrijkooping van staatswege. Zekerlijk een billijke methode, die ook andere natiën hebben gevolgd. Daarom schreef hij in dien geest aan het Congres, in zijn boodschap van het voorjaar van 1862.

Het Congres luisterde naar hem en reeds in April van dat jaar werden alle slaven vrijgekocht in het District Columbia^ waarover het Congres, gelijk we reeds zagen, het opperzeggen- schap had.

Vier duizend jubelende zwarten begroetten met groote vreugde den dag hunner bevrijding en zegenden hun grooten kampioen in het Witte Huis, die reeds in 1848, toen hij Congreslid was,.

188

ditzelfde heerlijke doel najaagde. (Zie Hfdst. IX aan het slot).

Overeenkomstig Lincolns advies, besloot het Congres ook om geldelij ken steun aan te bieden aan eiken staat, die de slavernij trapsgewijze zou afschaffen.

Het Zuiden echter bekommerde zich niet over dit aanbod. Veeleer gebruikte het de negers tot allerlei diensten in het oorlogsveld, zooals het graven van verschansingen, het ver- zorgen der paarden en het verrichten van allerlei handenarbeid.

Toen de generaals der Noordelijken dit bemerkten, verklaarden zij alle slaven, die in hunne handen vielen of tot hen vluchtten, als oorlogscontrabande, en het Congres zette daarop het zegel van goedkeuring. Weldra werkten er vele zwarten in het Unie- leger. Daarenboven verklaarde Lincoln dat allen, die door de Zuidelijken geëmployeerd werden tegen hun wettige Overheid, de Bondsregeering, vrij zouden zijn.

Verder durfde Lincoln, voorzichtig staatsman als hij was, niet te gaan.

Toen echter de oorlogskansen zoo tegen hem werden gekeerd, begon hij daarin een wenk des Heeren te zien, om meer door te tasten om den gruwel der knechtschap Kanaans geheel af te schaffen.

Vandaar de plechtige gelofte, toen Lee triomfantelijk naar het Noorden optrok.

Toen de zuidelijke veldheer nu, in September, na den zeer bloedigen slag van Antietam, genoopt werd om te wijken en zuidwaarts over de Potomac-rivier terug te trekken, vaardigde Lincoln eene proclamatie uit, de Geconfedereerden waarschuwend dat, indien zij niet binnen honderd dagen de wapenen neerlegden, hij op 1 Januari 1863 al de slaven binnen hunne landpalen zou vrij verklaren.

Het Noorden juichte over deze beslistheid. De goeverneurs van dertien loyale staten betuigden hunne ingenomenheid er mede.

Doch de Zuidelijken bespotten de proclamatie op allerlei wijze.

De arme negers, voor zoover ze van de zaak af wisten, riepen

VOORNAME NOORDELIJKE BE VELFJEBBERS.

Bovenaan.

Generaal Sherman. Greneraal SHERiDAif.

In het midden Generaal U. S. Grant.

Onderaan

Admiraal Faragut. Generaal Mc. Clkllan.

189

tot Grod dag en nacht, dat Hij

president in de liefde huns harten noemden, mocht sterken om

zijn voornemen uit te voeren.

Den nacht tusschen 31 December 1862 en 1 Januari 186S brachtten vele duizenden zwarten door als een nacht des gebeds

En zij werden niet beschaamd, maar uit de benauwdheid verhoord.

Op Nieuwjaarsmorgen van het jaar 1863 verbreidde de tele- graaf allerwege in Amerika de Proclamatie :

„Ik, Abraham Lincoln, president der Vereenigde Staten, krach- tens de macht mij verleend als opperbevelhebber van het leger en de vloot de Vereenigde Staten . . . beveel en verklaar, dat alle personen die in de (rebelleerende) staten als slaven worden gehouden, vrij zijn en voortaan vrij zullen blijven . . Over deze handeling, oprechtelijk een daad van gerechtigheid geacht, en door de Constitutie onder militaire noodzakelijkheid gewettigd, roep ik het gunstig oordeel in van de menschheid en de genadige goedkeuring van den Almachtige.

Alzoo vastgesteld te Washington op den eersten Januari in het jaar onzes Heeren 1863 en het zeven en tachtigste jaar van de Onafhankelijkheid der Vereenigde Staten.

Abraham Lincoln."

Op deze wijze voltooide Lincoln het groote werk van de Vade- ren der Republiek, die zoo plechtig hadden uitgesproken: „dat Grod de menschen heeft geschapen met gelijk recht op het leven ^ de vrijheid en het najagen van levensgeluk." Ook de neger werd nu ingesloten in die Onafhankelijkheid»- Verkl aring.

Twee jaren later werd er een amendement aan de Constitutie toegevoegd, dat formeel de slavernij afschafte en verbood. Toen en daardoor werden ook de slaven, die er mochten zijn in de loyale staten, in volle vrijheid gesteld.

Lincoln had het recht gezien, zooals hij reeds in Springfield

190

aan Bateman had verklaard : de Heer had een werk voor hem weggelegd.

Een groot werk. Het bevrijden van een verdrukt menschenras van drie en een half millioen met al zijn nakomelingschap ! Het uitroeien van een gruwel, die reeds al te lang als stank was geweest in de neusgaten des Heeren.

En de profetie was vervuld, zoo lang geleden op de slaven- markt te New-Orleans uitgesproken, toen Lincoln nog een jonge- ling was uit den achterhoek van Illinois : „Als ik ooit in de ;:gelegenheid kom dat ding den kop in te drukken, reken er op dat ik het hard zal raken!"

Dat alleen was een menschenleven en -streven ten volle waard.

Maar nog eene andere, groote, heerlijke, taak had de Grod der .natiën voor Lincoln weggelegd: het behoud der Unie.

Daarover handelt ons volgend hoofdstuk.

HOOFDSTUK XVin. De Unie behouden na groote worsteling.

De strijd tusschen Zuid en Noord ontwikkelde zich langzamer- hand tot eene geweldige worsteling tusschen groote legerscharen. Met name het Noorden zond telkens nieuwe en talrijke benden in het veld.

Wij zagen reeds hoe Lincoln eerst, 15 April 1861, 75.000 man opriep voor den tijd van drie maanden. Tusschen Mei en Juli 1861 verzamelde hij een half millioen vrijwilligers, voor een diensttijd van zes maanden tot drie jaar. In Juli 1862 riep hij drie honderd duizend man, voor drie jaren, onder de wapenen en in Augustus daarop hetzelfde groote getal, doch voor negen maanden.

Hij kreeg in antwoord op de Augustus-oproeping slechts zeven en tachtig duizend man. Het werd steeds moeilijker omversche vrijwilligers te doen teekenen. Daarom moest er voortaan ge- bruik gemaakt worden van conscripties of „trekkingen", op de manier van loting. In October 1863 en in Februari 1864 werd er nogmaals geproclameerd dat vijf honderd duizend man onder de wapenen moest komen; in Maart 200.000, in Juli 500.000 en in December 300.000. Alles te zamen waren er in de Unie-legers twee millioen, acht honderd en vijftig duizend

192

man, voor korter of langer termijn. Onder dit getal waren 186.097 zwarten, die in de laatste periode van den krijg werden toegelaten en, uit dankbaarheid voor de vrijverklaring, met groote gewilligheid het geweer opnamen. Sommigen hunner deden wonderen van dapperheid en velen muntten uit door getrouwe plichtsbetrachting.

Ook uit de grensstaten begon men, tegen het einde van den krijg, in moedgevende getallen toe te snellen tot de vaandels der Unie-troepen. Natuurlijk dat er, van den beginne af, uit die districten strijders aanwezig waren in de legers van beide zijden. Ook het Zuiden verrichtte wonderen van opofferende liefde tot het Vaderland en betoonde verbazingwekkende toewijding aan zijne zaak, hoe onrechtvaardig die ons ook moge toeschijnen. Duizenden hunner meenden ten volle te worstelen voor hun goed recht, als het volk van soevereine staten, en de voorstan- ders van eene inrichting die, naar zij meenden, op de Heilige Schrift was gebouwd. En ter eere der Zuidelijken dient gezegd, dat zeer velen hunner uitblonken in kinderlijke vreeze voor den Heere. Robert E, Lee, hun opperbevelhebber, was een Godvree- zend man en de beroemde generaal „Stonewall" Jackson muntte door Godsvrucht uit.

Tot op den huldigen dag heeft de Protestantsche orthodoxie in het Zuiden hare getrouwe aanhangers bij duizenden en tien- duizenden, terwijl zij in het Noorden slechts bij tien- en hon- derdtallen zijn op te noemen.

Eere aan wie eere toekomt.

Met toewijding, een betere zaak waardig, legden velen als het ware al hunne have op het altaar des vaderlands, en tiendui- zenden schouderden het geweer, met een enthusiasme dat be- wondering afdwingt.

Hunne dapperheid kwam telkens en telkens op treffende wijze uit. En meer dan eens hechtte de zege zich aan hunne vaandels.

Zij wonnen de groote veldslagen van Chickamauga en Chan- cellorsville in 1863; Galveston, de groote haven van Texas, ont-

193

rukten zij aan de handen der Noordelijken, en Charleston ver- dedigden zij op het dapperst.

In 1864 traden zij als overwinnaars te voorschijn op de slag- velden van Olustee, de Wildernis, Bermuda Hundred, Spottsyl- vania, Cold Harbor en andere plaatsen, en verdedigden verschil- lende sterkten op voorbeeldige wijze.

Doch, hoe dapper ook, ze konden het op den duur niet uit- houden tegen de talrijke legers der Noordelijken.

Aan alle zijden verloren zij terrein.

Wat hen bovenal zeer schaadde was dat de toevoer van uit Europa van de zeezijde langzamerhand werd afgesneden, doordat de Unie-schepen de blokkade der havens steeds meer effectief maakten en over de vijftien honderd schepen, die deze blokkade trachtten te ontgaan, in beslag namen of in den grond boorden. Ten slotte wisten de mannen van Lincoln al de havens der Confederatie in te nemen. Dat stond gelijk aan het dicht knijpen der keel van een worstelaar. Want zonder toevoer van buiten kon het Zuiden onmogelijk den strijd voortzetten, met goede hope op triomf.

Maar, niettegenstaande dat alles, zag het er ook na den eersten Januari 1863, toen Lincoln de zuidelijke slaven vrij verklaarde, meer dan eens donker uit voor de zaak der Noordelijken.

Met name in de maand Juni, 1863.

Want toen toog de dappere en bekwame Lee ten tweeden male naar het Noorden met de bloem van zijn leger.

Met moed trok hij op met zijne benden. En geen wonder.

De generaals der Unie-troepen, Burnside en Hooker, waren verslagen. Grant slaagde niet in zijn pogen om Vicksburg te nemen.

Vele soldaten verlieten als deserteurs het Bondsleger, soms zelfs tot twee honderd per dag.

Vele voorname Noordelijken veroordeelden Lincoln als een wreed tiran en den oorlog als een goddelooze slachting. Meer dan eens dreigde men in het Noorden zich te verzetten tegen de loting voor de armee.

13

194

Zoo sterk broeide het in de groote stad New York, dat zij, in Juli 1863, vier dagen lang als in de handen was van het gepeupel, dat de courantenkantoren aanviel, negers ophing en verschillende huizen in brand zette. Wetende dat het er alzoo in het Noorden bijstond, trok generaal Lee daarom met opge- wektheid noordwaarts, Washington voorbij, den staat Pennsyl- vania binnen. Te Gettysburg hield hij stand, van uit zijn legerplaats beide, de groote stad Baltimore, in Maryland, en Harrisburg, de hoofdstad van Pennsylvania, bedreigend.

Te Philadelphia of te New York hoopte hij straks de vredes- voorwaarden aan Lincoln en de zijnen voor te schrijven. . . .

Doch, de God der volkeren had het anders besloten.

Op den eersten Juli 1863, begon de groote driedaagsche veld- slag te Gettysburg. Aan de zijde van Lee waren zeventig duizend dapperen. Onder de „Sterren en Strepen" stonden ongeveer drie en negentig duizend moedige strijders. Het zou een worsteling tusschen reuzen worden. De groote beslissende veldslag van heel den oorlog. Elk gevoelde dat, en beide legers maakten zich met den grootsten ernst op om te strijden.

Op den eersten dag namen de Zuidelijken een sterke helling in op een reeks heuvelen ten zuidwesten van Gettysburg, Seminary ridge genaamd.

De dappere ünie-generaal, Eeynolds, viel op dien dag door hun geweervuur.

Op den tweeden dag, 2 Juli, namen de Noordelijken, onder den opperbevelhebber Meade, hun stelling in op Cemetery Ridge, een rij heuvelen ten zuiden van Gettysburg en gedeeltelijk tegen- over de Seminary Eidge, waarop de Geconfedereerde troepen lagen. Met afwisselend succes werd er dien dag gestreden om voordeelige stellingen in te nemen.

Toen daagde de derde dag van de groote worsteling. Te één ure na den middag openden de Zuidehjke batterijen een geweldige kanonnade, even geducht beantwoord door de artillerie der Unie- troepen.

195

Na twee uren ontzettend schieten, beval Meade zijne kanon- niers om met het vuren op te houden, opdat het geschut mocht afkoelen. Generaal Lee leidde uit dit stilzwijgen af, dat hij de i}atterijen der Unie had ontredderd en gaf bevel aan de brigade- infanterie van generaal Picket, om storm te loopen op het centrum van Meade's troepen, onder generaal Hancock.

Picket marcheerde op de Noordelijken toe aan het hoofd van «en driebubbele linie van troepen van een mijl lang, bestaande uit vijftien duizend man, de uitgelezenste der strijders uit den beroemden staat Virginië.

De mannen van Hancock, door een steenen muur gedekt, zagen hunne dappere tegenstanders voortrukken en bewonderden hun •krijgshaftig voortmarcheeren.

De Geconf edereerden moesten, om vanaf hunne Seminary-hoogten -de Noordelijken op de Cemetery-heuvelen te bereiken, eene vallei doortrekken, van ongeveer een mijl breed.

Zoodra ze zich echter op deze vlakte bevonden, ervoeren zij •dat de kanonnen hunner tegenstanders verre van ontredderd waren, zooals Lee had gemeend.

Want plotseling braakten dozijnen van metalen monden dood ■en verdelging uit over de hoofden en in de gelederen der Zuidelijken.

Geheele drommen werd neergemaaid als graan door de zeis.

Maar de gelederen sloten zich dadeUjk, tot groote verwonde- ring der Noordelijken, en wederom rukten de kolonnen voorwaarts in stormpas.

Toen kwam er beweging in de duizenden strijders van generaal Picket en een moorddadig geweervuur deed honderden van de Virginiërs in het stof bijten. Sommigen, door panischen schrik bevangen, keerden terug om een gewissen dood te ontvluchten, en wederom velde een hagelbui van lood honderdtallen ter neer.

Maar nog wisten de keurtroepen van Picket van geen wijken.

Generaal Armistead plaatste zich aan het hoofd van het over- schot der dappere Zuidehjken en zijn muts op de punt van zijn

196

zwaard omhoog houdend, als veldteeken, sprong hij op den steenen muur, waarachter de Unie-troepen verborgen lagen.

„Jongens", riep Armistead uit : „drijft er het koude staal in !'^

Het volgend oogenblik lag de dappere man zelf geveld, door een dozijn kogels getroffen.

Toen ontstond er een verwoed en ontzettend handgevecht tusschen de zonen van hetzelfde land, de mannen in de blauwe uniformen, de Noordelijken, en de mannen in het grijs, de voor- standers der Confederatie.

Maar lang duurde dit moorddadig strijden niet.

De overmacht der Unie-krijgers had spoedig den laatsten der Zuidelijken neergesabeld, of tot overgave genoopt ....

Op dien bloedigen dag, dien derden Juli 1863, vielen er te G-ettj'-sburg over de twintig duizend Geconfedereerden.

Het was hun laatste poging om het Noorden in te dringen.

Met het rampzalig overschot zijner keurbenden, toog generaal Lee direct terug naar het Zuiden, ter bescherming van Richmond, de hoofdstad der Confederatie, door de Unie-legers tot hiertoe te vergeefs besprongen.

Generaal Meade beproefde niet om Lee den terugtocht te beletten.

Geen wonder, zijn groote armee had zelf vreeselij k geleden.

Over de drie en twintig duizend kinderen van het Noorden vielen te Gettysburg door het zwaard en het vuur. De zege was duur gekocht.

Doch. het was een veelbeteekenende triomf. Had het leger der Confederatie gezegepraald, wellicht ware zulks uitgeloopen op vernietiging der Unie. Nu het Noorden overwon, hoe duur ook de victorie gekocht werd, was die overwinning de eerste groote nekslag voor de zaak van het Zuiden.

Voortaan was zijn krijg slechts defensief. Het was het begin van het einde.

Heel het land besefte de groote beteekenis van den strijd bij Gettysburg en allen keurden van ganscher harte goed het besluit

197

van het Congres, kort daarop genomen, om den door zooveel Amerikaansch bloed ge wij den grond van Gettysburg, ten eeuwigen dage af te zonderen, als een nationale begraafplaats voor de grootsten van het volk der Republiek.

Op den negentienden November van het jaar 1863, had de plechtige dedicatie plaats van het terrein van den strijd.

Bij die gelegenheid hield Lincoln een korte redevoering, die door velen zijn meesterstuk wordt geacht, en in de Amerikaansche letterkunde een blijvende plaats is gewaarborgd, als een juweel van stijl en inhoud.

Alzoo sprak hij in het gezicht van de duizenden graven:

„Zevenentachtig jaren zijn er verloopen sedert onze vaderen op dit continent eene nieuwe natie het aanzijn hebben geschonken, in vrijheid geboren en gewijd aan het beginsel dat alle menschen gelijk zijn geschapen. Nu zijn wij gewikkeld in een groeten Burgeroorlog, die leeren moet of deze natie of eenige natie, aldus geboren en gewijd, van duurzaamheid kan wezen. Wij ontmoeten elkander hier op een groot slagveld van dien oorlog. Wij zijn gekomen om een gedeelte van dit veld te wijden tot een blij- vende rustplaats voor hen, die hun leven hebben veil gehad, opdat deze natie niet zou sterven. Waarlijk dat wij dit doen is onze plicht, zulks betaamt ons."'

,,Maar eigenlijk gezegd kunnen wij dezen grond niet wijden, niet heiligen. De dappere mannen, levenden en dooden, die hier gestreden hebben, hebben hem gewijd op eene wijze verre boven onze kommerlijke krachten om daaraan iets toe te voegen of af te doen. De wereld zal luttel acht slaan en nog minder in gedachtenis houden wat wij hier zeggen, maar nimmer zal zij kunnen vergeten wat zij hier hebben gedaan. Wij, de levenden, ^ijn het veeleer die moeten gewijd worden, ter voleindiging van het werk, waarvoor zij zoo edelmoedig gestreden hebben, dat door hunne daden reeds zoo verre gevorderd is."

„Ja, het zijn veeleer wij, die hier moeten gewijd worden tot de groote taak die voor ons ligt, of wij van deze zoo eervol

198

gesneuvelden een hoogere inspiratie mochten ontvangen, voor die taak, aan welke zij de volle maat hunner toewijding ge- offerd hebben. Hier moeten wij plechtiglijk beslissen dat deze dooden niet te vergeefs gestorven zijn, dat deze natie onder G-od opnieuw tot vrijheid zal geboren worden en dat het goevernement van het volk, door het volk en voor het volk niet van de aarde zal worden weggevaagd." ')

Doch inmiddels stonden de oorlogszaken niet stil.

Daags na den slag bij Grettysburg, gelukte het aan G-rant om Vicksburg, aan de Mississippi, in te nemen en de Confederatie te halveeren in het Westen. Dat was een blijde vierde Juli voor het Noorden, en verhoogde in treffende mate het vreugdebedrijf dat op dien dag gewoonlijk allerwege in de Vereenigde Staten wordt gehoord en gezien, ter herdenking aan de aanneming der Verklaring van Onafhankelijkheid, te Philadelphia, in 1776.

Grant nam 32.000 man gevangen op dien dag en een onnoe- meUjke voorraad van krijgsmateriaal viel in zijne handen, al& een zeer welkome buit.

Als belooning voor zijn moed en beleid begiftigde het Congres den overwinnaar van Vicksburg met den rang van luitenant- generaal en verhief hem tot opperbevelhebber van het geheele leger.

Sinds Washington, was hij de eerste die dien titel droeg. En hij verdiende die eere in dubbele mate.

In Mei 1864 maakte hij zich op om met 118.000 man naar Richmond te trekken om deze, door Lee verdedigde, plaats te belegeren.

Geweldig werd er soms gevochten. Te Cold Harbor, bijvoorbeeld^ verloor Grant, binnen den tijd van twintig minuten, een legerafdee- ling van tien duizend man ! Binnen den tijd van zes weken, van 5 Mei tot 15 Juni, werden er vijf en vijftig duizend Noordelijken

1) Vertaling van H. M. Masman.

199

geveld door de bajonetten en kogels der Geconfedereerden.

Natuurlijk dat ook Lee ontzettende verliezen leed, verliezen die voor hem te zwaarder waren, omdat zijn land geen nieuwe recruten kon opleveren. Reeds nu bestond een groot deel zijner troepen uit jongelingen beneden de twintig jaren!

En Grant hield maar niet op om op de Zuidelijken „te hame- ren", zooals hij het uitdrukte, en steeds nader kwam hij tot Riehmond.

Inmiddels had generaal Stierman een begin gemaakt met zijn beroemden marsch naar de zee, van den staat Tenessee, dwars door het hartje van het Zuiden, tot Savannah, in den staat Georgia.

Op 4 Mei 1864 begon hij zijn tocht, met honderd duizend man.

Hij waagde het om zijn lijn van communicatie met het Westen te laten varen en voor proviand te steunen op wat het land opleverde.

Want het hoofddoel van den avontuurlijken marsch was : het Zuiden van West tot Oost in tweeën te snijden, gelijk Grant het had gedaan van Noord tot Zuid. En daarenboven, om zooveel mogelijk verwoesting aan te richten, opdat de zuidelijke troepen niet langer toevoer van mondvoorraad en krijgsbehoeftenuitdie streken konden ontvangen.

Dit gelukte aan Sherman, boven verwachting. Door flankbe- wegingen ontging hij het leger der Zuidelijken, onder generaal Johnston. Later toog deze aanvoerder, eigener beweging, naar het Westen, en Sherman had bijna vrij spel. Den tweeden Sep- tember trok het noordelijk leger de groote stad Atlanta binnen, het hoofddepöt van den krijgs voorraad der Confederatie.

Alle oorlogsbehoeften die hij er vond werden óf verbrand, óf weggevoerd en alle fabrieken voor krijgsmaterialen gingen in vlammen op.

Op Kerstavond 1864 ontving Lincoln de tijding van Sherman : „Vergun mij om U de stad Savannah als een kerstgeschenk aan te bieden".

200

Dat gaf wat vreugde in het Witte Huis en in heel het Noorden !

Temeer daar men wist, dat Sherman op zijn tocht van 300 mijlen, door het hartje van de Confederatie, slechts 800 man had verloren.

Op 1 Februari was deze generaal gereed tot een anderen tocht.

Nu ging het noordwaarts, midden door de staten Zuid en Noord Carolina.

Ook die marsch gelukte hem, ofschoon veel moeite en heel wat menschenlevens kostend.

Eer April in het land kwam, kon hij aan Grant de hand reiken tot het finaal beleg van Kichmond. Op 2 April viel Petersburg, de sleutel tot de hoofdstad der Zuidelijken, en reeds den volgenden dag trokken de jubelende troepen Richmond binnen. De Confederatie was gevallen. Haar president, Jefferson Davis, ontvlood, maar werd weldra achterhaald en gevangen genomen. G-rootmoediglijk spaarde men hem het leven.

Nog altijd echter was de vechtgeneraal Eobert E. Lee in het geweer, met het armzalig overschot zijner dapperen, nu hon- gerig en in lompen gehuld. Hij ontsnapte Kichmond met een aantal troepen en hoopte om generaal Johnston met het over- blijfsel van zijn armee te kunnen ontmoeten. Maar tevergeefs. *)

Sheridan, de dappere Sheridan, met zijn beroemde cavalerie, werd hem achterna gezonden en viel hem gedurig aan, nu in de flanken, dan in de achterhoede.

Oeen oogenblik rust werd er gegund aan de doodmoede mannen in het grijs. Mondvoorraad ontbrak geheel en al. Er bleef hun geen beter voedsel over dan de juist uitspruitende knoppen der boomen.

Toch bleef Lee voortmarcheeren met ongeloof elijke volharding.

1) Johnston gaf zich op 26 April 1865, nabij Raleigh, in Zuid Carolina, over. Dat was het einde van alle gewapend verzet.

201

Toen plantte Sheridan zich vlak voor de benden der Zuide- lijken. Wat nu ? Zich overgeven ? Neen. De laatsten der dappere zonen van het zonnige Zuiden wijdden zich ten doode. Lee gaf het sein tot den aanval. Voorwaarts ging het, in stormpas, ook al hijgde het uitgeteerde, halfnaakte, maar nog steeds zoo dap- pere, strijderental.

Het scheen of een van de bloedigste, der vele bloedige, veldslagen van den Burgeroorlog zou geleverd worden.

Maar neen. Daar trok Sheridan, met ontferming bewogen, zijne ruiterbenden ter zijde, en de Zuidelijken zagen dat achter die troepen, als achter een gordijn, dichte drommen der noordelijke infanterie verborgen waren. Lee boog toen voor de overmacht, en voor den Heere zijn God, Wiens hand hij opmerkte in deze voor hem zoo smartelijke, zoo onuitsprekelijk treurige, zaak.

Op 8 April teekende hij de artikelen van overgave te Appomattox Courthouse. Van het groote leger van Virginië waren nog slechts acht en twintig duizend uitgeputte mannen over om de wapenen neder te leggen. Met een grootmoedigheid, die hem eerde, gaf Grant aan Lee de broederband der verzoe- ning en aan elk van de Zuidelijken, die een paard kwam inle- veren bij de overgave, gaf hij het dier terug, als een geschenk om er mede huiswaarts te trekken en het land te bebouwen. Met blijdschap deelden de Unie-troepen hun brood en vleesch met hunne broeders van het Zuiden. Waren ze nu weder geen medeburgers? Waren ze nu niet wederom, gelijk voorheen, zonen van hetzelfde huis, riiet slechts één vlag, die der „Sterren en Strepen"?

De Unie was immers behouden? De Repubhek was gered.

Het beginsel van zoovele Geconfedereerden, dat de enkele staat boven het Gemeenebest stond en naar believen de Unie kon verlaten, was gedood, en is thans zoo goed als begraven. De Burgeroorlog beslechtte het pleit, ten gunste van hen die het geheel stelden boven de deelen.

202

Voortaan zou de natie der Vereenigde Staten eene niet te verwoesten Unie zijn van niet te verwoesten staten, zooals het Oppergerechtshof het in 1868 uitdrukte.

Meer zelfs was het resultaat van den bloedigen krijg.

Hij bevrijdde het Zuiden van den vloek der slavernij en stelde het in staat om zijn eigen onuitputtelijke hulpbronnen te ont- wikkelen op bewonderenwaardige wijze.

En heel het volk werd er door verheven op een hooger standpunt. Het maakte van al het volk burgers, wat ook de huidskleur mocht wezen, en al die burgers broeders.

De oorlog met Spanje, onder de regeering van president Mc Kinly, bewees ten klaarste, dat ook de Zuidelijken zoo goed als verzoend zijn met den ge wijzigden toestand, en toen op 12 Fe- bruari 1909 het volk van het Noorden allerwege met blijde opgewektheid en in dankbare vreugde den honderdsten geboorte- dag van Lincoln vierde, toen bracht ook het nakroost der vroegere Greconfedereerden gepasten lof aan den man, zelf een kind van het Zuiden, den man van staal en tegelijkertijd den man met een van liefde kloppend hart voor de menschheid, die onverschrokken, te midden van het schuimen en klotsen der opgezweepte en bulderende wateren, had gestaan aan het roer van het krakende schip der Unie en het ten slotte in veilige haven van vrede had gestuurd, opdat het tot in nageslachten voor volk en wereld ten zegen mochte zijn.

Want, laat ons het nooit vergeten onder God was het Lincoln, die, terecht, boven alle generaals en admiraals, hoe dapper ook, de bewaarder der Amerikaansche Repubhek kan worden genoemd; gelijk een Willem de Zwijger, een Maurits, een Jan De Witt en Michiel De Ruyter de mannen waren, die het volk van Nederland in het hachelijkst tijdsgewricht voor ondergang behoedden. De Heere God had inderdaad een werk voor hem weggelegd, een groot werk, een heerlijk werk.

Naast Washington, den grondlegger der Unie, plaatste een

203

dankbaar volk Lincoln als haar behouder ; en tot in geslachten zal zijn naam daardoor gezegend worden, en zijn roem onster- felijk, tot de tijd zich oplost in den stroom der eeuwigheid, en de uitgelezen bloem van alle natiën en stammen zal zijn samen gesmolten in het ééne, heerlijke, volk onzes Gods.

HOOFDSTUK XIX. De eindpaal van een rijk menschenleven.

Gegroet, o vrijheidszon, thans voor den slaaf herrezen !

De worstling is voleind ; de zege is behaald ! Maar, wat is 'c schijnsel rood dat van uw vuurbol straalt! Ach, schoon gij met gejuich in d' opgang wordt geprezen, Daartusschen kermt een klacht van Moeder en van

[Weezen :

„'t Is duur, 't is vreeslijk duur betaald!"

B. TEE ÜAAJt.

In den zomer van het jaar 1864, terwijl de laatste tafereelen van het bloedig oorlogsdrama werden afgespeeld in het Zuiden, met Sherman in Atlanta en G-rant voor Petersburg en Eichmond, was wederom de tijd aangebroken dat de nationale conventies hunne candidaten stelden voor het ambt van president en vice- president der Unie.

Lincoln had het nimmer voor de menschen verborgen, dat hij begeerde om een tweeden termijn van vier jaren zijn vaderland te dienen.

Menigmalen is het zoeken van een ambt een zelfzuchtig streven.

Maar er zijn ook tijden, in welke hij die een plaats begeert in den dienst des lands, zulks doet als een waar patriot. Omdat

205

hij gronden heeft te gelooven, dat de God der natiën hem speciaal riep en bekwaamde voor de betrekking, die hij verlangt.

Zoo was het met onzen held.

Vier jaar geleden had hij een groot werk ondernomen. Die arbeid was nog niet voltooid. Beter dan iemand anders, verstond hij de kunst van aan het roer van het schip van staat te staan, hoe hoog ook de golven zich dreigend verhieven.

De Unie was nog niet behouden ; de gruwel der slavernij was nog niet finaal afgeschaft. Daarom achtte Lincoln het zijn duren plicht voor God en het vaderland, om naar het ambt van president te dingen.

Met groot enthusiasme werd hij te Baltimore genomineerd.

Edoch, niet door alle Republikeinen. Sommige heethoofden, die meenden dat de president niet voortvarend genoeg was ge- weest in het aantasten der Confederatie, onttrokken zich aan de gewone Republikeinen en traden op als radicalen. Joh. C. Frémont werd hun candidaat.

Doch de nieuwe partij bleek geen levensvatbaarheid te bezitten en Frémont bedankte, ten slotte, voor de eer hem bewezen.

De Baltimore-conventie sprak hare goedkeuring uit over het staatsbeleid van Lincoln en betuigde den dank der natie aan leger en vloot.

Andrew Johnson van ïennessee, oorspronkelijk een oorlogs- Democraat, werd genomineerd voor het vice-presidentschap.

De Democraten benoemden generaal Mc Clellan als hun banierdrager.

Hun leuze was om beide, de Federale Unie en de rechten der staten, ongeschonden te handhaven. Alsof het pleidooi er niet juist over ging of de soevereiniteit bij de enkele deelen der Unie berustte, of bij de Bondsregeering.

Verder eischten zij een oogenblikkelijk beëindigen der vijan- delijkheden.

Alsof ook Lincoln dat niet begeerde, indien het maar kon geschieden met behoud van het oppergezag der Unie.

206

Generaal Mc Clellan gevoelde zelf dat zulke beweringen geen hout sneden en hij stootte feitelijk het Democratisch platform met eigen handen omver toen hij verklaarde: de Unie moet tot eiken prijs gehandhaafd.

Die verklaring deed den generaal eer aan.

In de November-verkiezing bewees het volk op het duidelijkst wien het 't meest vertrouwde als stuurman. Lincoln verwierf 212 van de 233 electorale stemmen.

Hij verheugde zich zeer over den uitslag. Deze bevestigde wederom zijn vertrouwen in het eenvoudig volk, hem zoo dierbaar.

„Het volk gelooft niet in het ruilen van paarden midden in den stroom," zoo sprak hij, met een eigenaardig spraakfiguur, ontleend aan het doortrekken van snelle rivieren in het Westen, eer er bruggen waren.

Toen hij op den vierden Maart 1865 zijne inhuldigings-rede- voering uitsprak, leverde hij eene keurige oratie, die naast de Gettysburg-toespraak eene groote vermaardheid heeft verkregen, als een prachtig voorbeeld van gekuischte taal en uitnemenden inhoud.

Het slot, dat wereldberoemd werd, luidt aldus :

„Met heel het harte hopen en vurig bidden wij, dat deze vreeselijke oorlogsgeesel spoedig verdwijne. Doch, indien God wil dat hij blijve, tot al de schatten, verworven door den onbe- loonden arbeid der slaven, verzonken zijn, en tot eiken druppel bloeds door de zweep te voorschijn geroepen, zal betaald zijn door zoovele zwaardhouwen, dan, zooals het werd uitgesproken drie duizend jaren geleden, zoo zal het ook nu nog zijn : „de oordeelen des Heeren zijn waar en rechtvaardig, al te zamen."

„Met kwaadwilligheid jegens niemand en met liefde voor allen, met vast vertrouwen in het recht, gehjk God ons het recht geeft te zien, laat ons voltooien het werk waaraan wij nu bezig zijn, om de wonden der natie, door het oorlogszwaard geslagen, te verbinden, om de weduwen en weezen der verslagenen te ver- zorgen, en om alles te doen, waardoor een rechtvaardigen en

207

blijvenden vrede verkregen en bewaard kan worden onder onszelven en met al de volkeren der aarde!"

Toen ten slotte de vrede nederdaalde, was er groote blijdschap in het hart van den president en groote tranen biggelden op zijn met diepe vorens zoo doorploegd gelaat, toen hij een paar dagen na de inneming van Eichmond, die voormalige hoofdstad der Confederatie binnenreed, en tienduizenden dankbare zwarten zich verdrongen om hem, hun groeten bevrijder, te begroeten, toe te jubelen, en allerlei hartelijke zegebeden over zijn hoofd van den hemel af te smeeken.

Dat was een der schoonste dagen van zijn vaak zoo smartelijk leven.

Toen hij van het oorlogsveld terugkeerde, had de stad Was- hington hem eene inkomst bereid, zoo schoon als nimmer te voren.

Ook het Noorden juichte hem toe, luider dan ooit in het verleden.

Zijne goede vrouw voegde hij in die dagen toe : „Wij hebben een moeilijken tijd doorleefd sinds we te Washington kwamen, maar nu de oorlog over is zullen we, met Grods zegen, mogen hopen op vier jaren van geluk. Daarna gaan we terug naar Illinois, om onze dagen in vrede te slijten."

Hij was nog slechts vier en vijftig jaren oud, maar hij ge- voelde zich soms afgeleefd en uitgeput.

Geen wonder, want welk een vreeselijke verantwoordelijkheid had er niet vier lange, bange, jaren op zijne schouders gelegen !

En te meer was die last zoo onnoemelijk zwaar voor hem, omdat hij, die een man van staal scheen en den bloedigsten oorlog van den nieuwen tijd met groote onverzettelijkheid en taaie volharding doorzette, hoe duur ook de triomf werd betaald, toch in zijn binnenste teergevoelig was als een kind en een menschhevend hart bezat, als slechts zeer weinigen van de grooten der aarde openbaarden.

Dat bewees hij vooral in zijn omgang met kinderen en jongelieden.

Hij had zijn baard laten groeien, speciaal op verzoek van een

208

meisje in den staat New York, dat hem op kinderlijke wijze had geschreven, dat hij er beter zou uitzien, indien zijn mager gelaat met een baard was versierd.

Hoe bloedde zijn hart niet toen zijn zoontje WilHe stierf in Februari 1862, gedurende een donkere periode van den krijg.

Hij kon spelen als een kind met zijn jongste zoontje Tad, of eigenlijk Thomas, het zonnetje van het Witte Huis, dat door zijn grappen en streken meer dan eens een glimlach tooverde op het vaak zoo somber gelaat van den president.

Eens was er een boerenknaap naar Boston getogen om, in die groote stad van Nieuw Engeland, spoedig rijk te worden. Hij stal geld van het postkantoor en kwam in de gevangenis terecht.

De vader van den jongen man bood een verzoek om gratie aan, waaronder een lange lijst van namen, die dit steunden. „En wat wilt ge met den knaap doen, zoo ik hem gratie verleen ?" vroeg hij den vader. „Mijn jongen heeft groote begeerte om naar de boerderij en het landleven terug te keeren", was het antwoord. En direct werd het pardon gegeven.

Op zekeren dag gelukte het aan een jongske van twaalf jaren om het Witte Huis binnen te dringen, tot in de audientiekamer van den president.

Het groote vertrek was gevuld met senateurs, generaals en gezanten. Doch niemand merkte den knaap op, behalve de pre- sident, kindervriend als hij was.

„Wel, mijn jongen, wat doet gij hier toch wel?" vroeg Lincoln belangstellend.

„Och, mijnheer" was het antwoord, „ik wilde zoo graag mijn arme moeder helpen. Zij is eene weduwe en ik ben haar oudste zoon. Heeft U geen plaats voor mij als page in het Congres?" De president maakte hem duidelijk dat hij daarover niet te beschikken had, maar, toen hij zag hoe sterk het knaapje werd aanbevolen door zijn predikant, schreef hij een kort briefje aan den hoofddeurwachter van het Capitool en het jongske en zijn moeder waren uit den nood.

209

Herhaaldelijk betoonde Lincoln zijn menschenliefde in het sparen van mannen en jongelingen, die ter dood waren veroor- deeld, wegens het een of ander militair vergrijp. Wie kent niet de geschiedenis van William Scott? Hij had den geheelen dag gemarcheerd met de uitrusting van een krank kameraad op de schouders, behalve zijn eigen knapzak en geweer.

Des avonds nam hij ook als schildwacht de plaats in van den zieken vriend. Toen viel hij van uitputting in slaap- Zoo vond men hem en men veroordeelde hem ter dood.

Men moest de krijgstucht wel scherp handhaven in dien ge- vaarlijken tijd.

Lincoln hoorde van het geval en bezocht den ter dood ver- oordeelde in zijn gevangenis. Toen hij het edel gelaat van den jongeling zag, schonk hij hem pardon. „Hoe kan ik u betalen voor al uwe goedheid?" vroeg de dankbare soldaat. „Mijn jongen, mijn rekening is heel groot. Niemand kan ze voor U betalen. William Scott alleen kan het doen. Doe voortaan uw phcht en uw schuld aan mij is vereffend."

En Scott deed zijn plicht. Hij viel op het veld van eer.

„Jongens", stamelde hij, vóór zijn sterven, „vertel aan den president dat ik getracht heb mijn schuld te delgen."

En dergelijke gevallen meldt de geschiedenis bij de dozijnen, zoodat de generaals gedwongen werden om Lincoln te waar- schuwen tegen te veel betoon van goedhartigheid in het schenken van gratie.

Hij was een vriend van zijne vrienden.

Eens toen een deputatie van politici den goeden naam van een zijner vrienden te na kwam, zeide Lincoln aan het einde harer toespraak, die op papier stond: „Mag ik dat papier wel hebben en er mede handelen als met het mijne?" „Wel zeker, mijnheer de president", was het verwonderd antwoord. Lincoln nam het, zijn vriend zoo beleedigend, stuk en wierp het in het vuur, voor de oogen der deputatie. „Goeden morgen, mijne heeren," was alles wat de president zeide, en hij boog de

14

210

heeren de kamer uit. „Ik vertrouwde mij zelf niet om hen te antwoorden, zoo boos was ik," betuigde hij later ter verkla- ring van zijn doen.

Ook voor den Naam des Heeren kwam hij uit.

Eenmaal ontving hij een applicant voor een ambt, een ruw mensch, die zichzelven en respect voor God en menschen zoo zeer vergat, dat hij in Lincolns tegenwoordigheid begon te vloeken.

„Excuseer mij" riep de president verontwaardigd uit, „ik meende dat de senateur, die u aanbeveelt, een gentleman had gestuurd, maar ik heb mij vergist. Daar is de deur. Goeden avond !"

Bekend is het bevel, dat hij op 16 November 1864 uitvaar- digde, aan de hoofden van leger en vloot, om den dag des Heeren te onderhouden op gepaste wijze.

Gedurig bezocht Lincoln de Presbyterische kerk aan de New York-Avenue in Washington en tot op den dag van heden staat de ouderwetsche bank, door hem en zijn huisgezin gebruikt, ter ouder plaatse in dat historisch gebouw, en wanneer personen van naam als bezoekers den dienst bijwonen, wordt het een speciale eer geacht hen een plaats te geven in ,, Lincolns bank".

Dr. Gurley, de predikant dier gemeente, getuigde later van den president dat hij hem orthodox had bevonden in de leer der waarheid.

Zelfs meer dan dat. In de laatste dagen van zijn kommervol leven, na den dood van zijn WilJie en na het bezoek aan het slagveld van Gettysburg, had Lincoln hem met tranen in de oogen gezegd, dat hij het vertrouwen had verloren in alles, be- halve in God, dat hij geloofde dat zijn hart veranderd was en hij den Heiland beminde en het voornemen opgevat had om spoedig in het openbaar den Naam des Heeren te belijden.

Helaas, daartoe is het nooit gekomen.

Want het duurde niet lang of het veelbewogen leven kwam plotseling tot een tragisch einde.

Op Vrijdagavond 14 April zat Lincoln met zijne gade en

211

«nkele vrienden te luisteren naar de opvoering van een patriot- tisch tooneelstuk in Ford's theater.

Hij had daar niet moeten zijn. Op dien dag gaf God hem en heel de natie het voorrecht, dat de voor vierjaren van Fort Sumter neergehaalde vlag, weer boven die sterkte werd opgeheschen.

Op dien dag .... herdacht heel de christenheid het feit dat de Heiland Zijner Gemeente zijn leven tot een schuld- en zoen- offer had gesteld op Golgotha.

Een bid- en dankdag in de bedehuizen ware meer gepast geweest, dien veertienden April ....

Wij bejammeren het dat de president op dien avond was, waar hij was, ook al weten wij, dat hij er was op aandrang van anderen, en om een groot en belangstellend publiek niet teleur te stellen ; ook al weten wij , dat vele godsdienstige Ame- rikanen geen kwaad zien in den schouwburg als instelling, maar alleen in het misbruik er van, door stukken van twijfelachtig of onzedelijk gehalte .... Doch genoeg .... Lincoln was er en luisterde tot ontspanning.

Toen, omstreeks half elf, sloop een half krankzinnig onver- laat de loge van den president binnen, en eer men er erg in had, loste hij een pistoolschot tegen het achterhoofd van den grooten vaderlander. Oogenblikkelijk viel de president voorover.

Hij was doodelijk gewond. De kogel was hem het hoofd binnen gedrongen in den nek, vlak onder het brein, wat ter linkerzijde van het hoofd.

Lenig als een tijger sprong de sluipmoordenaar, John Wilkes Booth genaamd, op het tooneel. ,,Sic semper tyrannis!" (zoo ga het altijd met tyrannen !) riep hij triomfantelijk uit, een groot mes omhoog zwaaiend.

Toen vlood hij heen achter de coulisen en uit het gebouw.

Een vlug paard stond daar voor hem gereed en hij vlood, snel als de wind. Doch de wraak van een verontwaardigd volk achterhaalde hem en eerlang werd hij, als een hond, neerge- schoten bij een schuur, nabij Port Royal in Maryland.

212

Een medeplichtige trachtte, in dienzelfden nacht dat Lincoln- viel, minister Seward te dooden.

Ook op het le^en van Grant en andere staatshoofden had men het toegelegd.

De Zuidelijken ontkenden steeds alle deelneming aan- of aan- moediging van- deze samenzwering. Zij beweren dat Booth handelde uit weerwraak, omdat Lincoln en Seward kapitein John Beall hadden laten fusileeren, nadat hij als zeeroover was ge- vangen op het Erie Meer.

De eeuwigheid zal openbaren wat in dezen nog verborgen ligt . . .

Inmiddels was heel de stad Washington en heel het land in rep en roer, dien naren Goeden- Vrijdag-avond en nacht en de» morgen daarna.

Men had Lincoln weggedragen naar een kleine woning, tegenover den schouwburg. Men zag wel dat hij geen vervoer naar het Witte Huis kon doorstaan. De president was stervende. Hij bleef geheel en al bewusteloos. En hoe ook zijne sponde was omringd door zijne schreiende vrouw en zonen, door enkele cabinetsleden en vrienden en Ds. Gurley ; hoe ook het huis gevuld was met diepbewogen generaals en vloothoofden, senateurs en ministers, hoe er ook voor hem en zijn herstel werd gebeden . . . de doodsengel naderde steeds dichter en dichter.

In den morgen van 15 April, om twintig minuten na zevenen hield zijn trouw hart op met kloppen en de ziel van een groot man verliet de leemen hut harer inwoning.

Geen pen schetst de droefenis van heel het Amerikaansche volk, toen de treurmare allerwege werd verbreid: de president is dood.

De natie rouwde als nog nimmer te voren bij het sterven van een- harer groote mannen, van Washington af tot op dezen tijd. En geen wonder, want Lincoln was een man naar het hart des volks, méér dan allen vóór hem, een man voor hun hart, een man, dien het vertrouwde en liefhad, op aandoenlijke wijze. Vooral de negers treurden met diep getreur. Was de groote-

213

doode niet voor en boven alles hun „Vader Abraham", hun bevrijder, de man die zich erbarmde over hen, toen ze nog vertreden lagen en vertrapt, het afschraapsel der menschheid, zonder recht en zonder naam en plaats onder ons volk?

Zelfs enkele edele zielen uit het Zuiden drukten hun smart- gevoel uit over het heengaan van den man, dien ze eerst hadden gehaat als tiran, maar langzamerhand, zelfs midden in den strijd, hadden leeren eeren als een grootmoedig tegenstander.

Uit alle beschaafde landen kwamen eerlang berichten in van de hartelijkste deelneming. Ook uit de Lage Landen ten Oosten van de Noordzee, van het kleine volk, dat eens zoolang had geworsteld voor eigen vrijheid en op diezelfde, tragische, aan- grijpende, manier haar eigen Vader Willem had zien vallen door sluipmoordenaars lood

Te Springfield in Illinois hebben liefhebbende handen zijn stoffelijk overschot ter ruste gelegd en een gepast gedenkteeken siert zijn graf.

Maar in zekeren, verhevenen, zin is Lincoln niet dood, maar leeft nog steeds onder ons, in de harten van een dankbaar volk.

Vraag het maar aan de grijze veteranen van den Burgerkrijg, als ze daar voortstrompelen met verflenst gelaat en schijnbaar uitgedoofd oog.

Zoodra ge den naam van Lincoln noemt, dan verheft die ge- bogene gestalte zich wederom en dat oog begint weer te schit- teren met jeugdig vuur, en op dat gelaat leest ge iets dat u zegt: ,,die man was onze vriend;" en ge hoort hen straks weer vertellen van dien veelbewogen tijd, toen zij, zelf nog zoo jeugdig en opgewekt, met elkander den president toezongen:

„Zie, we komen, Vader Abram, Zes maal honderd duizend man!"

Vraagt het aan de leiders onzes volks, en uit aller mond komt thans het getuigenis: Lincoln was een groot man.

2L4

Groot door en in den eenvoud zijns harten.

Groot door den ernst zijns levens en strevens.

Groot door zijn opreclite toewijding aan het heil des lands.

Groot in zijn nederigheid, die zich nooit zijn geringe afkomst schaamde.

Groot in zijn medelijden met alles wat leed, hetzij dienstbaar of vrij, hoog of laag, tot zelfs de dieren des velds.

Groot in zijn rechtvaardigheid die stand noch rang ontzag, waar plicht tot handelen noopte.

Groot in zijn onbaatzuchtigheid. Hij, die over millioenen schats beschikte en allerlei gelegenheid had om zich te verrijken, stierf gelijk hij het Witte Huis was binnen gekomen: een man arm in aardsche goederen.

Groot in geduld was onze Lincoln.

En groot in zijn erkennen van en leunen op den arm des AUerhoogsten.

Hij steunde op zijn God. En hoe zwaarder de last hem drukte, hoe meer hij leunde op Hem, Die de wereld in Zijne rechterhand heeft en Die gezegd heeft: ,, Mijne genade is U genoeg!"

Danken wij dan God voor Zijne gave in Abraham Lincoln^ het kind van kleyne luyden, den Bevrijder der slaven, den Redder der Unie.

Zij ons leven aan ons land en volk gewijd gelijk het zijne,^ en bovenal aan Hem, Die meer is en meer behoort te zijn voor ons, dan alles wat ons dierbaar is op deze aarde. Zijn naam zij de eer. Zijn dienst ons leven!

AANHANGSEL. Hollanders in de legers der Unie.

Het strekt ons Hollandsch volk in de Vereenigde Staten tot eene blijvende eere, dat het, in Lincolns groeten kamp voor de Unie en de vrijverklaring der slaven, niet achter bleef om het beste te offeren op het altaar des Vaderlands: van de edelsten van zijne zonen.

Een betrekkelijk groote keurbende werd daartoe gewilliglijk gegeven. Dit is te meer opmerkelijk, omdat die geboren Neder- landers nog maar korten tijd woonden in de maagdelijke wouden van Michigan en op de breede prairies van lowa en Wisconsin.

Want wij hebben hier op het oog het geslacht der Pelgrim- vaders van het Westen, dat Van Raalte en Scholte was gevolgd naar de Nieuwe Wereld om hier ruimer bestaan te vinden in het stoffelijke, en gewetensvrijheid in het geestelijke, en gele- genheid om meer te doen voor het Rijk Gods dan de Oude Wereld zou toelaten. ')

1) Men veroorlove schrijver dezes om voor de motieven der Voortrekkers te verwijzen naar het eerste hoofdstuk van zijn „De Chr. Geref. Kerk in haren Oorsprong en Worstel-Periode" in het „Gedenkboek van het 50-jarig Jubileum der Chr. Geref. Kerk" in 1907 uitgegeven. Verkrijgbaar bij de boek- handelaren J. B. Hulst en B. Sevensma, beiden te Grand Bapids.

216

Het ligt buiten dit bestek om uit te wijden over wat de tal- rijke nakomelingen der oude Knickerbockers van Nieuw Neder- land deden voor het Vaderland, gedurende den Burgeroorlog,

Het was als het ware natuurlijk dat dezen zich in de bresse stelden voor de aangevochten Unie.

Maar de Zonen onzes volks in het Westen waren nog maar zoo kort in Amerika. Zij hadden nog zoo weinig genoten van het goede des lands. Veeleer allerlei bange en lange worsteling doorgemaakt.

Velen hunner waren slechts gebrekkig bekend met de Engel- sche taal.

De historie der natie was voor hen grootendeels als een ge- sloten boek.

Weinig verstonden de meesten van de dieper liggende oorzaken van den Burgerkrijg

En toch, en hierop zijn wij trotsch, met recht trotsch, toen de krijgstrom werd geroerd en recruten te wapen werden geroepen, óók in Michigan en lowa en elders waar ons volk woonde, toen snelden er van de onzen te wapen bij tientallen, ja bij hon- derdtallen.

Vanuit G-rand Eapids togen zij gewillig ten strijde.

Vanuit Grand Haven en Kalamazoo.

En vooral vanuit Holland en Zeeland, in Ottawa county, Michigan, Filmore en Overisel, in AUegan county.

Zie hier de eerelijst der Michigan dapperen, op ons verzoek gereed gemaakt door den heer G. Van Schelven, postmeester te Holland, Mich., zelf een veteraan uit den oorlog, die opklom tot onderofficier en aan wien heel ons volk de hoogste erkentelijkheid schuldig is voor wat hij schreef over en verzamelde aangaande de historie der Pelgrimvaders van het Westen. Ook wij danken hem hier voor zijn arbeid der liefde om de namen der dapperen te bewaren voor 't nageslacht.

In het eerste Eegiment Michigan Infanterie diende Leonard Semeyn van Grand Eapids. Met muziek geleidde de Hollandsche

217

jongelingschap hem naar het station als de eersteling die zich ten offer wijdde voor 't aangenomen Vaderland.

Semeyn bracht het tot sergeant. Ook Pieter Kloosterman was in dat Regiment. Beiden zijn nog in leven.

In het Tweede Regiment Michigan Infanterie dienden Pieter Gunst en C. Van Zwaluwenburg.

Derde Regiment, Michigan Infanterie:

Dijkema, Hendrik De Groot, Jan L. De Kraker, Meeuwes Kuijers, Koelof Kuijers, Jakob Kleijn, Pieter

Kleijn, Jakob Gr. Mol, Cornelius Nagel, Rudolph Poel, Hendrik N. Rankes, Frederik Steffens, Jan

Steffens, Anton Steffens, Roelof Scholten, Hendrik Schram, Peter G-. Van Dijk, Willem Van der Poel, George

Achtste Regiment, Michigan Infanterie

Benkema, Aleck Boot, Anthony Belt, Daniel D. Bongaerts, Martinus Bongaerts, Adrianus Drost, Komerinus O. Doesburg, Otto J. De Groot, Simon De Jong, Jan W. De Kief, Arie De Boe, Jakob De Boer, Jan De Fouw, Willem Farma, Hendrik Grootenhuis, James Greb el, Hendrik

Goedgeluk, Willem Idema, Hendrik Idema, Lamper Kramer, Frederik Knoop, Jan J. Keppel, Derk Knol, Hendrik Kraai, Thomas Langen, Jan Meppen, Hendrik Mokma, Maarten Molesteeg Hendrik Mulder, Karel Nijland, Hendriekus Polsma, Rense P. Rutgers, Bertus

Sempel, Geert. Streng, Jan A. Slager, Jan Slaghuis, Abram Van Rij, Frank Van Dijk, Jan Van Nuil, Wouter Verhoeks, Gijsberfc Van Zantwijk, Alex'r Van Dijk, Jacob J. Van der Veen, Arend Van der Tak, Adrianus Wagenaar, Adriaan Wakker, Stef B. Wolters, Pieter

Tiende Regiment, Michigan Infanterie:

Hofman, Jan

218

Twaalfde Regiment, Michigan Infanterie:

Hildebrand, Willem

Johannessen, Joh.

Dertiende Regiment, Michigan Infanterie

Anijs, Willem G. Bultman, Jakob Broekman, Jan Broekman, Evert Bos, Andries J. Brandt, Pieter DMienberg, Jan Hekhuis, Jan Heins, Hendrik Hekman, Hendrik Heijboer, Gerard Heeringa, Hendrik

Kuite, Marinus Kramer, Jan Kramer, Martinus Kooiman, Jacobus Keppel, Tennis Leenhouts, Isaac Rutgers, Lambertus Eiepma, R. Sapes, Jerome Slotman, Jan H. Slotman, Gerrit H. Schepers, Jakob

Van Aken, Justus E. Van de Boogaert, Jan D. Van der Veer, Oscar L. Van Dijk, Frank Vredenburg, Hendrik Van Dijk, Broer Van der Hoop, Bertus Wissink, Jan Willem Weener, Wouter Zwartwoud, August

Veertiende Regiment, Michigan Infanterie :

De Spelder, Jan Helder, Jr., J. Van Valkenburg, Lam't

Zestiende Regiment, Michigan Infanterie

Bongaerts, Roelof Boonstra, Sake

De Kraker, Sr., Louis De Spelder, Pieter

De Kruif, Johannes P. Visscher, Willem

Aling, Albert De Klerk, Abram

Zeventiende Regiment, Michigan Infanterie:

Leroy, Simon

Klink, Jan Leenhouts, Willem

Negentiende Regiment, Michigan Infanterie:

Botzen, Theodore Kleefman, Egbert Verhage, Jakob

Brinkman, Jan H. Lohuis, Gerrit Wagemaker, Klaas

Grootemaat, Jan Rutgers, Jan Zagers, Hendrik

Galman, Jr., Jan Eookus, Paulus Zwemer, Jan

219

Een-en-Twintigste Regiment, Michigan Infanterie

Brand, Jan Bakker, Oscar Bal, Jan Bos, Lutje J. Bijlsma, Oscar Comelisse, Johannes De Glopper, Cornelius J. De Kraker, Jakobus M. De Glopper, Odze De Kraker, Jozia De Wit, Jan De Bree, Johannes De Kuijter, Derk Dijkema, Willem

Esveld, Kommer Gelock, Maarten Kraai, Jan Kronemeijcj., Albert KJouw, Cornelius Kossent, Marinus Kamhout, Marinus Krijger, Jakob Moerman, Bastiaan Meijdam, Anton Pruin, Enno Pijl, George W. Pijl, Jan F. Eeenders, Eldert

Steketee, Pieter Van Loo, Cornelius Van der Sluis, James. Van Stee, Pieter Van Stee, Anthony Verhoeks, Gerrit Verhoeks, Jan Van Strien, Jakobus Van Leeuwen, Wm. H. Van der Boeg, Comel'» Van den Berg, (Sak- kers) Eiiohard Wijngaarden, Isaao B. Zwol, Hendrik

Vier-en-Twintigste Regiment, Michigan Infanterie

Douma, Jan K. Lokker, Cornelius

Mokma, Germ W. Notier, Mattheus

Nijland, Gerrit J. Otten, Jan

Vooral in het vijf

dienden er velen uit

Hunne namen zijn

Albers, Jan G. Abrams, Jan Boot, Otto Bouwman, Cornelius Blom, Willem Blom, Marinus Barendreght, Huibert Brouwer, Arend Brouwer, Jan Christian, Cornelius D\jkhuis, Klaas Donker, Hendrik Doesburg, Jakob O. De Vries, TJlke De Vries, Renke De Feyter, Pieter De Vries, Pieter

en twintigste Michigan Infanterie Regiment „De Kolonie" van Holland en omstreken.

De Kruif, Gerlinus E. De Boe, Martin Den Herder, Cornelius Ellen, Pieter E verhard. Jan D. Frick, Willem Grootenhuis, Jan Huizen ga. Jan Horlings, Mense W. Jonkheer, Alexander Jansen, Mines Kramer, Jan Koning, Arie Kamhout, Cornelius Ledeboer, Wm. G. Naber, Jan Oggel, Jan P.

Pelon, Jan Rot, Arie Reenders, Ale Steginga, Derk Steketee, Jan Te Sleghte, Hendrik J. Versohure, Pieter Vork, Jan D. Verhage, Adriaan Vork, Pieter D. Verplanke, Joos Veen, Roelof Veen, Jan

Veneklaasen, Petrus Van Dam, Cornelius Van Appeldoorn, Wulf Van Putten, Willem

220

Van den Belt, Frederik Van Eaalte, Benjamin Tan Eaalte, Dirk B. K. Van De Luijster, Ma-

rinus. Van Schelven, Gerrit

Van Dijk, Hendrik B. Van Eegenmorter, Mel-

gert Van Lente, Johannes Van Leeuwen, Pieter Van Malsem, Arie

Van den Belt, Hendrik Wolters, Frederik Wakker, Willem Wilterdiuk, Jan A. Wesselink, Geert

Bos, Frederik Buursma, Ale Dunnink, Jan Doesburg, Gerrit S. Dijkema, Jan P. De Feyter, Marinus Eding, Albert Everts, Hendrik Grebel, Jakob

Hoezee, Pieter Hesselink, Gerrit J. Kleis, Berend Louwis, Johannes. Mulder, Marinus Oostema, Eoelof Eookes, Pieter Smits, Jakob Toren, Hendrik:

Van Tongeren, Pieter G. Van Lente, Hendrik Van de Vrede, Maarten Van den Bosch, Tamme

M. Van der Zwaag, Bartel Wakker, Gerrit Woltman, Jurien

In het Eerste Regiment Michigan Cavalerie:

Heins, Geert Heins Eoelof Van Bergen, Josias

Heins, Jan

Tweede

Blom, Nicholaas Boes. Pieter De Groot, Maarten De Groot, Albert De Jong, Jan Eding, Hendrik fleering, Gerrit Kamhout, Leendert Xoster, Willem Miedema, Derk

Van Antwerp, Louis

Regiment, Michigan Cavalerie:

Moerdijk, Willem Meijerink, Eeindert Nies, Jan Eeidsema, Simon Eeidsema, Maarten Eiemersma, Jan Eeidsema, Jakob Eust, Jan Eust, Samuol W. Schelling, Willem

Thiel, Christiaan Van Anrooi, Jan Van Halteren, Benj. Van Halteren. Gerrit Van Leeuwen, Jan G. Van Uil, Lucas Vogel, Jan Westvelt, Hendrik

Derde Regiment, Michigan Cavalerie:

Heeringa, Jakob Mockelenkate, Jan Rooks, Frederik.

Hoek, Hendrik

Vierde Regiment, Michigan Cavalerie:

Semeijn, Pieter

221

Vijfde Regiment, Michigan Cavalerie:

Brink, Simon L. Kok, Jan Reimink, Alberfc C^

Dalman, Hendrik Nijiiof, Willum Van Bree, Gerrit

Garvelink, Herman Notting, Jan Zoerman, Hendrik

Kok, Hendrik

Zesde Regiment, Michigan Cavalerie:

Van der Sluis, Francis O.

Negende Regiment, Michigan Cavalerie:

Bouwkamp, Jan Hoekstra, Jurien Strick, Eoolof

De Vries, Jelle Kaslander, Stoffel Uhlberg, Johanues

Gezon, Her m anus Koon, Willem

Tiende Regiment, Michigan Cavalerie :

Bosman, Jan Dekker, Sietze Rosenburg, Cornelius

Brakel, Willem Dykema, Kryn Verstraat, Maarten

Bosman, Johannes

Tot Merrü's Dragonders behoorde Coenraad Hulsoher.

Eerste Regiment, Michigan Genie-troepen:

Cleenewerk, Benjamin Dalman, Roelof Dijkema, Samuel De Glopper. Pieter De Glopper, Maarten De Koeijer, Pieter De Kraker Jr., Louis De Vree, Andries De Vree, David De Vree, Jan Elgisma, Eltze Falen, Daniel Frans, Aaron Gelock, Willem Grootemaat, Mathijs

Haan, Jakob Hoeve, Pieter Haan. Nicholaas Hendriks, Pieter Kamhout, Jan Koning, Hendrik Kraai, Pieter Krijger, Conelius Kuiper, Daniel Luten, Lambert Mastenbroek, Jan Mastenbroek, Abram Moes, Pieter Nieuwenhuis, Jakob Oppeneer, Jan

Quartel, Marcus M. Richards, Jan Sonke, Jan Ten Hopen, Jan H. Teenstra, Theodore J. Van der Made, Jan Van den Berg, Willem Van der Kooi, Lambert, Van der Made, Derk Van der Meer, Jan Van Dijk, Albert Van Keuren, Jan P. Van Steensel, Arie Wirts, Johannes

Eerste Regiment, Michigan Scherpschutters :

Beukema, Ripke Huizinga, Maarten Langeland, Jan

Du Mez, Gerrit Luikens, Jan Van den Berg, Jan

222

Eerste Regiment, Michigan Lichte Artillerie:

Boeve, Jan De Vries, Pieter Den Boer, Adriaan Grootemaat, Johannes

Kamhout, Jan Louwes, Jakob Oppeneer, Jakobns

Verstee, Cornelius Verstee, Arie Verstee, Karel

Zestiende Regiment V. S. Infanterie

Geelhoed, Jacob Van Zwaluwenburg, J.

Ver. Staten Marine:

Van Landegend, Cornelius

In onbekende Regimenten:

Bakker, Jan O. Domine, Johannes De Kraker, Jakobus Gort, Conelius

i, J.

Liesveld, Willem Lucasse, Arie

Roos, Hendrik Sootsma, Jakob Van Est, Hendrik.

Dit is inderdaad een eerelijst, temeer daar al de bovenge- noemde Michigan „Jongens in het blauw", met uitzondering van slechts zes, allen vrijwilligers waren, en, op éen na, allen aan de overzijde des Oceaans geboren waren.

Wij, hunne zonen, zijn trotsch op deze lijst en brengen van harte ons eeresaluut aan de veteranen uit Michigan.

Ook uit lowa, den staat in 1847 door Ds. H. P. Scholte inge- trokken om de schoone nederzetting ,,Pella" te vormen, toog een aantal geboren Nederlanders om zich aan te sluiten aan de legers der Unie. Volgens een lijst door den adjudant-generaal van dien staat aan ons verstrekt, door bemiddeling van luitenant J. C. Klyn, behoorden de volgenden tot compagnie G van het drie en dertigste lowa Infanterie Regiment:

Officieren :

John C. Klyn, Gerrit van der Kamp, Henry L. Bousquette, Warnerus Sleyster, Krijn De Bruyn, Nicholas Schippers, Grijsbert

223

Versteeg, Dirk Tol, Henry J. van der Waa en John G. Van Steenwijk.

Soldaten :

Hendrik en Jacob L. Bouman, Martin Engelsman, John Grroen, Peter J. Haze, Martinus Hol, Cornelius Klijne, Stephanus De Koek, John. S. Nijmeijer, John I. Rhynsburger, Sjoerd Sipnia, E. van Veenschoten, Isaac van der Meer, S. S. R. van der Molen, G. P. van Sleenwijke, Martin Walraven, en Cornelius De Zeeuw.

Recruten :

Teunis v. Blokland, Cornelius Dunnink, John W. Dingerman, Daniel Dingerman en John Niemyer Jr.

Hunne nagedachtenis blijve onder ons in eere.

Hun blijmoedig offeren van het dierbaarste wat ze hadden op het altaar des Vaderlands, spore ons allen aan om steeds beter patriotten te zijn, in de verhevenste beteekenis van dat woord.

ERRATA.

Enkele zinstorende fouten komen nog voor.

Op pag. 14 de 6e regel v. o. moet men in plaats van over- welkelijken lezen: onverwelkelijken.

Op pag. 15, de tweede regel na het gedicht van Beets, moet het woord toepasselijk wegvallen.

Op pag. 23 de 8e regel v. b. moet in plaats van het woord gemaakt gelezen worden : maakte.

Op pag. 33 de 15e regel v. o. moet men in plaats van Chio- rivier lezen: Ohio-rivier.

Enkele kleinere foutjes en eenige misplaatste komma's gelieve de welwillende lezer over het hoofd te zien, evenals het ? op pag. 81 2e regel v. b.

INHOUD.

Hoofdst. Bladz.

Een woord vooraf 5

I. Een kind van kleyne luyden 7

II. Al vroeg in de school des lijdens 14

m. Een pioniersjongen in Indiana's achterhoek ... 21

IV. Lincoln begint wat meer van de wereld te zien . 32

V. Soldaat, Candidaat, Winkelier, Landmeter en Post-

meester 43

VI. Een jong Wetgever, die opgang maakt 55

VIL Lincoln als advocaat 70

Vni. Een kijkje op Godsdienstig terrein 84

IX. Lincoln als lid van het Congres 92

X. Nog enkele bladzijden uit het alledaagsche leven . 107

XI. Het bloedend Kansas roept 116

Xn. De nieuwe Eepublikeinsche partij treedt op . . . 131

XIII. Een worsteling om het senateurschap 138

XIV. Lincoln tot President der Unie verkozen .... 148

XV. Wat er al gebeurde vóór de inhuldiging . , . . 158

XVI. Aan het roer van het schip in het midden der

branding 169

XVII. De Burgeroorlog tot op de vrij -verklaring der

slaven, 1 Jan. 1863 180

XVni. De Unie behouden na groote worsteling .... 191

XIX. De eindpaal van een rijk menschenleven .... 204

Aanhangsel, Hollanders in de legers der Unie . . 215

TYP. DRUKKERIJ „VADA*' WAGENINaEN.