Ty ocro ' 'k IV |\' |\/' BIBLIOTHEEK • /■ '■'l- . :‘-x 4 -Ijoï > / V -wW - Ais; 't?T| \ 4 r- >< ✓ ■ ■ ■ ■ ■ ■; ' \ • . ^ i ■ ■ i 1 :■ • '» ■\ • f -• .r \ - I mL \ 4f f ■ ^ .J- •..■‘■fc • s V / ). «k V . > #• •."V . i ..üH-.- DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. TIENDE DEEL. e 'm O J A \r JL t ■# ; j ,1 i 1 L'-' > :,j "A de algemeene EN byzondere NATUURLYKE HISTORIE, M E T D E BESCHRYVING VAN DES KONINGS KABINET. DOOR DE Hmm DE BUFFON EN DAUBENTON, TIENDE DEEL, TE AMSTERDAM, By J. H, SCHNEIDER. M DCC LXXVIIL Privilegie vau de Heeren Staaten van Holland en Weflvritslat^* Pag. I . INHOUD VAN DIT deel. De Ondatra en de Desman De Pecari of de Tajacu . . . . De Rouffette , Rougette , en Vampyrus , of de Vliegende Honden . . . . 34. De Polatouche . . . . . .64 De Taguan^ of de groote Vliegende-Eekhoorn . , . 78. De Petit-Gris De Palmboom-^ de Barbaryfcbe- , en de Zwitferfche-Eek- boorn . . . . . . p j , De T amanoir , de Tamandua , en de Fourmiller of kleine Miereneeter .... De Pangolin, en de Pbatagin De Tatous^ of de Scbildvarkens De Paca De Sarigue, de Opojfum of de Philander De Marmofe De Cayopollin .... De Groote Hazelmuis met den vergulden Staart Door den Hr. de Buffon. Vertaald Door den Hr. C. van Engelen. 102. I 28. 140. I 8 I. 192. 225. 234. 246. Befcbryving van den Ondatra .... Befchryving van den Pecari . . . ’ . * Befcbryvmg van dat gedeelte van dat Kabinet , hetwelk be- trekking heeft tot de Natuurlyke Hijlorie van den Ondatra y van den Desman ^ en van den Pecari . , . , ^ Befcbryving van de Rouffette . . , 8 . 17- Sr- A&i, 55 - 69* pr- ils* 1 1 8. 132. 135 * Z i<7S van le> Kahm,L^e,k^t Jiejcnryvi g f„ & NatMrl}h Htpmvan de Rouptte, de Rougette, en van vier foor- ten van Vkdermuizen lfb^!gZim 7 TGrh, Cf dm Btamwcn-Eekimn. 89 . Üfrhrfkg Zn Lt gedeeife van bet Kabinet, hetmlkbe- den Polatouche ^ den B hauwen -of gryzen- Eekhoorn, den PdmiJÏ , den Barbaryfchen-en dm Zwitferfchen-Eekboorn Befchryving van den Tamanoir . . . • • Befchryving van dm Ukreneeter . • • ^ • Befchryving van den Pangokn . . . • Z tt ^Ztvan iet Kabinet; be^kbe- Btjcl^ryvng Natuurlyke Bijlone van den Tamanoir e, van den Miereneeter , van den Pangolin, en van den Phatagin • • i3 7* Beréryving van de Tatms, of de Scbildvarkms . . tgS. Scbnving van dal gedeelte van bet Kab, net , hetwelk bemk- Bejcbryvmg ^ Namurlyke Hiflme der Tatms. 177 - Bercbryving van den Paca . • • • • Befchryving van den Sangm ■ ■ ■ Befchryving van den Marmofe - • • ^ Z tt tZZan bit Bejcnry s jjeeft tot de Natuurlyke Htftone van den Paca, van den Sarigue, van den Marmofe en van den Cayopollin . - - ^*43- Door den Hr. Daubenton. Vertaald Door den Hr. J. Voegen van Engelen;. D. M. ■n T7 DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. DE ONDATRA * EN DE DESMAN **. %# 6 ondatra en de desman zyn twee dieren , welken men niet moet r> verwarren, fchoon men hen beiden muskusrotten genaamd heeft, ^ en fchoon zy eenige kenmerken hebben , die hen beiden gemeen zyn; men moet hen insgelyks onderfcheiden van de pilori of raus- kusrot der Antillifche eilanden ; deze drie dieren zyn van verfchillende foor- ten en klimaaten ; de ondatra wordt in Kanada gevonden ; de desman in Mos* * Ondatra by de Wilden van Noord Amerika. Demur^urrot van Kanada. Rat mujqué of Muskus rat. Mémoir. de l' Académie royale des Sciences, Année 172Ö. pag- 323* ** E>esm»n in Zweeden. Muskusrat van Moskovie. Mus Aquaticus. Cluru Exotic. /luB. pag. 373. Mus Aquaticus Clujii. Alurov. de Quadrup. digit, pag. 448. Mus Aquaticus exoticus Clujii. Ra v SynapJ, Qitadrisp. pag. 217. Mus Aquaticus Clujii. MusauM Wormianüm, pag. 334. Animal ex Mofcovia. Rüfer , Besleh , Gazophtl. Tab- XF. Cajlor caudd verticaliter pland, digitis omnibus mesnbranis inter Je connexis . T ^ Mus, Mosebifems. Le rat mujqué, Biussos, Regn. Anim. p 3 g. 135. X Deel, A S de NATUURLYKE HISTORIE, kovifcli Lapland , de pilori op Martiniko en de andere op de Antillifche ei- kn^en^ndatra of muskus rot van Kanadaverfchilt hier in van de desman, dat de vingers zyner voeten gehedlyk van malkanderen gefcheiden zyn, datzyne oo- gen zig fterk vertoonen, en dat hy een zeer korten bek en fnuit heeft; ter- wyl de°a<^tervoeten van de desman of Moskovifche muskusrot door een vlies vereenigd (a ) , de oogen zeer klein , zyn , en de fnuit verlengd is gelyk die van de fpitsmuis ; beiden hebben zy een platten Haart , en zy verfchillen hier- in van de pilori of muskusrot der Andlles , zo wel als in het raaakzel van hun lighaam en in verfcheiden andere kenmerken ( ^> ) : de pilori heeft een vry korten rolronden Haart (c) , gelyk die van andere rotten , terwyl de ondatra en de desmau denzelven beide zeer lang hebben : de ondatra gelykt in den kop naar de waterrot , en de desman naar de fpitsmuis. Men vindt in de gedenkfchriften van deKoninglyke Akademie derWeeten- fchappen van ’t jaar 1727, eene zeer breede en goede befchryving van de ondatra onder den naam van muskusrot ; de Hr. Sarrasin , ’s Konings Ge- neesheer te Quebek, en Korrefpondent van de Akademie, heeft zig bezig gehouden m^ eene menigte dezer dieren te ontleeden , wprin hy zonderlin- Se aiu^cii -waargenomen ; daar is niet ann t-e i-wyffelpn , als men zyne befchryving met de onze vergély!^»» of die muskusrot van Kanada, waarvan hy de befchiyving gegeeven heeft, is her zelfde dier, waarvan wy, onder den naam van ondatra , hier de afbeelding geeven , (zie PI. /.) De ondatra heeft de grootte van een klein konyn, en de gedaante van een - rot ; hy heeft een korten kop , naar dien van eèn waterrot gelykende , een (a) Ocidi exigui ^ vix confpicui Digiti majoretmemhranis connexi ad commodius na- tandum ; nftri pars Jupetior firma , prominula , (f pene unciam longa , nigricans , eaque formd praedita. Kt, inflar fuis aitt talpas, terram vertere pojfit. Glusu Exot. AuS. pag. 375. ,, De oogsn zyn klein en naiiwelyks zigtbaar ... de groote vingers met vliezen faaragevoegd om gem’aklyk te zwemmen; het bovenfte gedeelte van den fnuit is vaft en Hevig, wat ’ vooruitfteekende, en byna een duim lang , zwartagtig, en dezelve is van die gedaante '* voorzien, dat het dier de aarde, evenals het varken of de mol zou kunnen omvroeien”! ” (h) „ De muskusrotten der Atitillifehe eilanden , die onze Franfchen pilori's heeten , maa- ken hunne wykplaatfen meeftal in gaten onder den grond gelyk de konynen, welken zy ** ook in grootte gelyken; wat haare figuur aangaat, dezelve heeft niets gemeen met die der ”, groote rotten, welke men elders ziet, dan dat de meefte het hair van den buik wit heb- „ ben, gelyk de glirons, en dat van het overige des lighaams zwart of taanig; zy waafe- ,, men eenen muskusreuk uit, die flauwte aan ’t hart verwekt, en die de plaats van haar verblyf zo fterk vervult, dat men dezelve zeer gemaklyk onderfcheiden kan”. Hijl. Na- melle des Antilles, Rotterd. 1658. pag. 124. (c) „ De pilori’s zyn eene foort van bofchrotten, twee of driemaal grooter dan de ge- „ Wene rotten; zy zyn byna wit: hunne ftaatt is zeer kort, zy rieken ongemeen lleik naar „ muskus”. Nouveau Fopge aux isles de l’Amériqtie. Paris 1722. tom. 1 . pag. 438. — „ De „ pilori’s worden op Martiniko en eenige andere der Antiliifchc eilanden gevonden ; het zyn „ muskus-rotten van dezelfde gedaante als de Europifdie rotten , maar van zulk eene verba- „_zende grootte, dat vier van onze rotten niet eenen pilori kunnen opweegen . . . Zy nefte- „ len zelfs in de hutten, maar teelen zo fterk niet voort ais de gemeene rotten Die ,, pilori's zyn natuurlyk aan het eiland Martiniko, en de andere rotten niet, want dezelve zyn daar niet vernoomen dan fints eenige jaaren dat het zelve door de fcheepen bezogt is”, ena- IJiJhire générale des Antilles, par kPereov ïertee. Paris 1Ö67. Hm. II. pag 302- VAN DE ONDATRA EN DE DESMAN. 3 zagt en glinfterend liair, met een zeer digt donshair onder het eerfte hair, ten naaltenby gelyk de bever; hy heeft een langen ftaart, die met kleine ichub- betjes bedekt is gelyk die van andere rotten , maar eenc verfchillende gedaan- te heeft ; de ftaart der gemeene rotten is ten naallenby rolrond en vermindert in dikte van het begin af tot het einde toe ; die van de muskusrot is zeer plat- agtig omtrent het midden tot aan ’t einde , en wat rondagtiger aan ’t begin , dat is te zeggen aan den oorfprong ; de geplatte zyden fti-ekken zig niet naar den gezigteinder, maar van boven naar beneden’ uit, of raaaken een regter en linker plat , zodat het Ichynt , als of de ftaart van twee zyden over zync geheele lengte gedrukt en bellootcn is geweeft : de vingers van de voeten zyn niet vereenigd door vliezen , maar zy zyn voorzien van lang , zeer gellooten , hair, ’t welk voor een gedeelte het uitwerkzel van vlies vervult, en aan het diermeet gemak voor ’t zwemmen geeft: het heeft zeer korte ooren, dieniet kaal zyn , gelyk by de huisrot , maar van buiten en van binnen wel met hair bedekt: de oogen zyn groot, en hebben drie lynen opening, daar zyn twee fnytanden yan omtrent een duim lengte in ’t onderft kaakbeen , en twee ande- re , korter in ’t bovenft kaakbeen ; cüe vier tanden zyn zeer fterk , en dienen het dier om het hout te knaagen en te fnyden. De byzonderheden , welke de Hr. Saruasin in dit dier heeft waargenomen , zyn I. dekragt en groote uitlpanning van de vel-fpier, waar door het dier zyne huid te famentrekkende zyn lighaam nauwer in een fluiten , en tot eenen minderen omtrek brengen , kan. 2 , de buigzaamheid der valfche ribben , die deze famentrekking des lighaams toelaat, dewelke zo aanmerkelyk is, dat de muskusrot door gaten boort, daar veel kleine dieren niet kunnen inkomen, de wyze waarop de wyfjes de pis ontlatten, want de pisbuis loopt niet, ge- lyk in de andere viervoetige dieren , onder den kittelaar uit , maar eindigt in ecne fluweelige verhevenheid op het fchaambeen liggende ; en deze verheven- heid heeft eene byzondere opening , die voor het uitwerpen van de pis ge- fchikt is: een zonderling maakzel, dat flegta by eenige foorten van dieren gevonden wordt , gelyk de rotten , en de aapen , welker wyfjes drie openin- gen hebben: men heeft opgemerkt, dat de béver het eenigft onder de vier- voetige dieren is, waarby de pis en de grove uitwerpzels eveneens uitloopen op eene gemeene verzamelplaats , die men by den kolk of famelplaats der uit- werpzelen in de vogelen kan vergeleken : de wyfjes van de rotten en der aa- pen zyn miflehien de eenige, die den pisweg, en de opening daar dezelve door uitvloeit, volftrekt gefcheiden hebben van de teeldeeleh; deze byzon- derheid is niet dan in de wyfjes , want in de mannetjes van die zelfde foorten van dieren loopt delpisgang op het einde van de roede uit, gelyk als in alle andere foorten van viervoetige dieren ; de Hr. Sarrasin merkt aan 4 , dat de zaadballen , die , gelyk als in de andere rotten , aan de beide zyden van den aars gelegen zyn, in denbronstyd ten uiterften groot worden voor een dier van zulk eene kleine geftalte; zo groot zegt hy, ah muskaatnooten ‘ maar dat zy na dien tyd vevbaazend verminderen en inkrimpen , zodat zy ’niet "meer dan een lyn middellyns behouden ; dat zy niet flegts in omtrek , vaftheid en kleur , maar zelfs op een blykbaare wyze in ligging veranderen ; het is even- A 2 DE NATUURLYKE HISTORIE, 4 eens met de zaadblaasjes , afvoerende vaaten, enz: alle deze deelen,of werk- tuigen der voortteelingjverdwynen byna geheel na den tyd der ritzigheid of koppeling; de zaadballen, die in dezen tyd llerk uithaken en in ’t oog liepen, gaan zig weder binnen in ’t lighaam verbergen ; zy zitten vail aan het net- vlies , of liever zy zyn daar in gehegt, gelyk de andere doelen , daar wy zo aanftonds van fpraken ; dit vlies zet zig , door den overvloed van voedzel , uit en neemt toe , tot dat de bronstyd aankomt ; de teeldeelen , die aanhangzels van dit vlies fchynen te zyn, ontzwagtelen zig, hrekkcn zig uit, zwellen, en verkrygen dan alle hunne grootte ; maar zodra die overvloed van voedzel dobr de herhaalde koppelingen is uitgeput, fluit het vetvlies, dat vermagert, weder toe, trekt zig iamen, en wykt allengs naar den kant der nieren; op- trekkende fleept het de afvoerende vaaten, de zaadblaasjes, de opperballen, en de zaadballen mede, dezelve worden ligt, ledig, en gerimpeld, in zo ver- re dat zy ophouden kenbaar te zyn; het is eveneens met de zaadvaatjes, die , in den tyd hunner zwelling , anderhalf duim lengte hebben , en vervolgens , zo wel als de zaadballen , tot een of twee lynen middellyns verminderen. 5 , de blaasjes, die de muskus, of de reukftolïe van dit dier, onder de gedaante van een melkagtig vogt, bevatten, en die naby de teeldeelen liggen, onder- gaan dezelfde veranderingen; zy zyn zeer dik, zeer gezwollen, en hunne reukftof is zeer lleik, zeer werkzaam , en wordt in den tyd hunner verliefd- heid op een vry grooten afftand bemerkt ; vervolgens rimpelen zy , verwel- ken , en verdwyneu eindelyk geheel : die verandering in de blaasjes , die de leukftoffe bevatten , gaat fchielyker toe , dan die van de deden der voorttee- ling: deze blaasjes, die aan de beide fexen gemeen zyn, bevatten in den bronst5,ai eene zeer overvloedige raelkftoffe ; zy hebben ontlaftende vaaten ,. die in het mannetje op het einde van de roede , en in het wyfje op den kitte- laar, lütloopen , en deze affcheiding gefchiedt en ontlaft zig byna ter zelfder. plaatle als de pis in dc andere viervoetige dieren. Alle deze byzonderheden , die pns door den Hr. Sarrasin zyn te kennen gegeeven , waren der oplettendheid van een bekwaam Ontleedkundigen waar- dig , en men kan hem niet genoeg pryzen over de herhaalde moeite , welke hy genomen heeft om deze foorten van toevallen of afwykingcn der natuur wél nategaan, en die veranderingen in alle haare tydperkcu waar te neemen; wy hebben reeds gefproken van veranderingen en verwifleliiigcn , ten naallen- by gelyk met deze, die in de teeldeelen van de waterrot, de campagnol, en de mol , voorvallen ; zie daar dan viervoetige dieren , die in het overige van hun maakzel naar andere viervoetige dieren gelyken, en welker teeldeelen eg- ter jaarlyks vernieuwen en verdwyneu ten naaflenby gelyk de hommen der vis- fchen , en de zaadvaaten van den calroar , waarvan wy de veranderingen , de vernietiging , en de liervoortbrenging {ci ') , befchreeven hebben : dit zyn van die Ichaduwingen , waardoor de Natuur de wezens , die ons voorkomen verlt vmi malkander af te zyn , heinielyk tot den anderen doet naderen ; dit zyn van die zonderlinge , van die eenige , voorbeelden , welken men nooit uit het oog (d) Zie het II Deel van dit Werk, biz. uu VAN DE ONDATRA EN DE DESMAN. 5- moetverUezen, omdat zy met het algemeen famenftel van de bewerktuieinj? der wezens verbonden zyn,en deszelfs verttafilaande pZnen vereenigen* Laf het IS hier deplpts niet, om oas over de algemeene gevol Jn SL r 4525 ftukken trekken kan, uittelaaten, even vve\nTg en a oplettende geell zal dezelve by voorraad vot voordeel te vertoonen gelegenheid hebben die betrekkingen met meer ze zyn verblyf in*^? waL'Tioudf^Veï^k f eveneens als de- g.da„a'sS“ om, gelyk de marmotten, vyf of zes maandeLe nf a^ ^ gelchicdt met voor de rnxvheid van de lug? hrdk iwotS rond en met een gewelf xmi een ® be chutten ; die hutten zyn malkander gevlogen, en belegd met biezen door- voeten kneeden ,L!^i hZ^Zht^ToilZ■ het water des hemels, en zy maakenf-kchels xfï ürooming van dat der aarde nier rmtr.,(? binnen, om door de over- ^ykidaaSverftrekt '7Ï"’ «•> dakt zyn znnüei te zv daa?hk ü”” “f raad op gelyk dc bévers ninr zv lii-kbeii. zy doen geen Iceveiis-voor- doin hunne verblyfLilaats'om warpv kanaalen onder en ron- winter, fchoon by malkander zvnde 'zcerllrnmlrn™ ’ '"'"’S™ dus den jiunner liefde „ie4 ky kyn ged^;«;de“t^‘ dtoT|. TS, Sïï„t„\v™b4“ dï f‘“r ’, ontdekken, het gewelf eensklaus wpirf^ fpitien hunner verblyfplaatfen te geheel bedlvelmen | en to dezen S aZ“dl ‘’f galeryen bergen kunnen vnno-f..-. o^cleraardlche welke zy, zo als wy Itaks zelden, onte “ X„ïdU"Ï™f woor’’“^^ ken, dienen hun thans nog voor laatfte wvkplaats waarin nll Y in dezen tyd i zy zyn des z^ScS’z^S ,'’S = JSoI'»-, A 3 6 de natuur lyke historie, nairen want het is de tyd der ritzigheid ; zy keven van groenten , en voeden zie^'vkelylc met de nieuwe voortbrengzelen ; welken hun de oppervlakte der bet netvlies zet zig uit, het neemt toe, en wordt met den ovifrvloed van dit goed voedtel opyidd; de blaasjes veimcmven, “ '“fe» Ttiqtrelvks vol* detceldeelen ontploojjen zig, en zwellen, en t is dan, dat dez^e dieren Vulk eene fterke muskus-iugtkrygen, dat dezelve onverdraagelyk k- dSe reuk doet zig van verre ontdekken, en fchoon aairgenaam voor de Europeaanen (^e), mishaagt zy den Wilden zo llerk, dat zy eene rmei , aan welker oevers zig deze muskusrotten in groote menigte onthouden, de kende rivier genaamd hebben, gelyk zy deze dieren zelve de hinkende rotten ^"iTiverpen eens’in ’t jaar, en werpen vyf of zes jongen tevps; de dragt duurt niet lang, dewyl zy niet dan in’t begin van den zomer ritzig worden, en de iongen reed^s groot zyn in de maand oftober, als wanneer zy de ouden moeten volgen in de hut, welke zy alk jaar op nieuws aaukggen; want men heeft waargenomen, dat zy tot hunne vorige verbly^laatfen met wederkee- ren* hunne hem is eene foort van gefteen, ’t welk de jagers nabootfen om hen’ te lokken en te verfchalken: hunne voorfte tanden zyn zo fterk , en zo SeSktt^ dat, wanneer men een dezer dieren in een kift van hard hout oMuit, het daar in zeer korten tyd een gat in maakt , groot genoeg om daar uit te komen en dit is weder eene van die natuurlyke vermogens , welken zv met de bévers gemeen hebben , als die wy ook met beflooten neb- ben kunnen houden, of wy hebben de deur van hun yerblyf met blik moe- ten laatcn beilaan: de ondatra zwemt zo lang of zo fchielyk niet als de bever, hv begeeft zig meer dan deze te land; liy loopt egter niet wel, en gaat nog flegter, waggelende of wiegende even als de ganzen: zyn vel behoudt eene muskusgeur , die maakt , dat men zig daar van niet gaarne voor bont bedient, maar men gebruikt het tweede hair of donshair in de hoeden-fabriek. Deze dieren zyn weinig wild , en hen vroeg vangende kan men hen ligtelyk tam maaken ; zy zyn zelfs zeer aartig terwyl zy jong zyn ; h^unne lange en bvna naakte ftaart,' die hunne gedaante zeer onaangenaam maakt; is zeer kort in den eerften keftyd; zy fpeekn onfcliuldig en zo aaitig als jonge katten; (e) De :rauskusrot van Noord-Amerika is wat dikker ‘zv^heeft „ ryk; haar element is ’t water, maar zy pat evenwel «"'i 5" ppn Dlatten (taart van a?t of tien duimen lengte, en een vingerbreed. pM(ve is met Kiei ” n! z£te het vel is ros,%uin menieUleung. het hair .szecr fyn envry ” ^ hPf dier heeft de nieren digtby de zaadballen , dieeenen zeer aangenaamen rauskusreuk " hcbten f hun^, aan welken de muskus, ongemak vpoorzaakt; zo men ” he?des w nters dolde, terwyl het vel goed voor bond is, rieken de meren niet , in ’t ” vllriaar hprnpemen ZV haaren reuk. die tot in auguftus duurt wat het ^eefp bp :: re?trhe?S heeft geen muskusfmaak, het is zeer goed i'jimériojte Septmr. par Dents, Paris 1672. Tom. II. pag. 258 . ” hebben aeene 70 „ Kanada verfpreiden een verwonderlyken reuk; de civetkat ' , rr 7. fterke noch zo aansenaame uitwaaffemingen”. Voyage ds la Hontan, tó 1706. lom. ƒ P3g. 9S. — M De Amerikaanfche Wilden houden niet van de lugp die de muskusrot verlpreidt; zy hebben haar den naam vaniïmêtm* gegeeven ; zulk een tegenzin hebben zy in dien reuk”. Mémoires de l'^cadémie royale desSaences, Jnnee i/iS- pag- 32?. • VAN DE ONDATRA EN DE DESMAN. 7 zy byten niet (ƒ), en nien zou hen gaarne opvoeden, zo hunne lust niet verveelde : voor t overige zyn de ondatra en de desman de eeniaie diei^n der Noordelyke landen, die goede reukftoffe geeven , want de S van de cas- toreum is zeer onaangenaam, en ’t is niet dan in de heete lüimaaten , dat men vLSiaSn'^^"^*^’ muskus, de civet, en de andere parfums, zoude ons miffehien opmerkelyke nmr eeeii denzelHen aart als die van den ondatra, veitoonen; SerfSe^^S denzelven lec.vcnd te hebben kunnen dfat oïïS ^ wy kunnen insgelyks niet dan van zyne uitwen- ni> T fpi'eekcn; die, welke in ’s Ivonings Kabinet bewaard wordt, is ^ * gezonden m een ftaat van verdrooging, die niet toegelaaten heeft vopo-piy^^rin^ ontleeden ; ilc zal dan by ’t geen ik gezegd heb niets meer by- voegen , dan myn beklag dat ik er niet meer van zeggen kan. hC? kanada , die de Hurons ondathra noemen ceten het gras en ” rnPBuJf biezen langs de meiren en rivieren; het is een vermaak hen te zien eeten en ” was, ik voedde hem. met Voyage de Sacard Theodat, Paris 1632. paf. 322 ^322’ £• «» K6t. todemuitaotlMest, Is J aLi 8 de natuurlyke historie. beschrtfing van den ondatra, e ondatra (PI. /) is van eene middelbaare grootte tuffchen die van 1^ de veldmuis en van de marmot , liy gelykt fterk naar den waterrot , zo wel door de uitwendige gedaante des lighaams als door hetmaak- jjj^rgju]jg0 deelen , voornanielyk daarin dat hy den fmoelkort en dik heefc, en de ooren kort en geheel met liair bedekt , enz • de ftaart is byna even lang als die van den waterrot naar evenredigheid van de grootte des lighaams maar dezelve is plat aan de zyden over zyne geheele lengte , be- halvcn aan het bovenft gedeelte , digt by deszelfs begin , dat rolrond is ; de- zelve is in het midden van zyne lengte zeven lynen en eene halve breed, op A'icr lynen en eene halve dikte ; de randen zyn nog dunner , byna fcherp , en met een kort hair bezet , dat veel dikker is dan op de beide zyden van den haart, alwaar het hair yl is en tuffchen de fchubbetjes g^plaatft, die denzel- vcn dekken : die fchubbetjes zyn zo klein als^ die van den ftaart van den rot ; zy zyn zwartagtig bruin van kleur ; het hair is eveneens gekleurd. De kleuren van het hair van den ondatra hebben meer overeenkomlt met die van het hair van den bever dan van den waterrot; de ondatra heefc twee lbortcn van hair, het langfte en ftyffte is niet zeer dik, het kortfte en zagtfte daarentegen is zeer digt geplaatft ; dit dons heeft by den wortel eene afch- graauwe kleur, en aan de puirt eene bruine of rosagdge kleur op den kop, op den rug, op de fchouders, op het kruis, op de buitenzyde yan de dijen; maar aan het bovenft der buikzyden heeft het dons eene rosagdge Ideur aan den wortel en aan de punt , en daar zit afchgraauw onder de rosagdge punf; het dons van het onderfte en van de zyden van den kop en van den hals , van de voorfte pooten, van deborft, van den buik, en van de binnenzyde der dijen is van eene lichte , en over het grootft gedeelte van deszelfs lengte van eene glimmende, gryze kleur ; de punt is meer of minder ros van kleur ; de lange hairen zyn glimmende; die van den neus, van het voorhoofd, van den kruin van den kop , en die yan den hals en van den rug , langs de rug- graat van den kop af tot aan den ftaart toe , hebben eene bruine kleur met ros vermengd ; die van het overige des lighaams zyn rosagtig : dus heeft dit dier een breede en kwalyk gcfcheiden ftreep van eene bruine rosagtige kkur , die ziJ’ van den nciis af óver den kop, den hals en den rug tot aan den ftaart toe uitftcekf de zvden van den kop, van den hals, en van het lyf zyn ros van kleur vermengd niet afchgraauw ; de buitenkant van de dijen is byna geheel afchgraauw van kleur; daar zit op de buikzyden eene bruine vlak; het on- derft van den kop en van den hals , de borft en de buik hebben eene genieng- de kleur uit grys en rosagtig : tfe vier voeten hebben een kort , blinkend hair , rosagtig op de voorfte voeten , en afchgraauw op de agterlten ; de nagels zyn ïüüdagtig ; de vingers der voorfte voeten, vooral de duimen zyn veel kleiner < A X v:] W‘' s ^:m :r ^ '•'t ■ - s LE Desman. I T3ESCHRYVING VAN DEN ONDATRA. 9 dan die van de agterfte voeten ; liet is my voorgekomen dat dit dier dikwyls te water gaat, omdat het op de zyden van de vingers der agterfte voeten en van den navoet hairen heeft, die wat lang zyn,en die voor zwemvliezen fchy- nen te dienen gelyk by de W'ater-fpitsmuis ( 0 ). ^ regte lyn geinceten van net eind van den Imoel tot aan den aars ° ° Hoogte van het voorfte ftel . , Hoogte van het agterfte ftel . ' ^'tef hoofd het einde van den fmoel tot aan het ag- Onitrek van het einde van den fmoel* . * . ümtrek van den fmoel , onder de oogen gemecten , ümtrek van de opening van den bek . . A^and tuflehen de beide neusgaten . . . *het voorften hoek van Afftand tuflehen den agterften hoek en bet oor ’ , . * . Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . , 'JPfn"’g van het oog "KeïSrgeL"™'' * kromte van Dezelfde afftand ih eene regte lyn ! * * * Breedte van de bafis over de buitenfte rondte gemecten . * Afftand tuifchen de beide ooren om laag gemeeten Lengte van den hals . ^ bk^niceien Omtrek van den hals . ! * ’ * Omtrek van het lighaam agter de voórfte pooten gemeeten . * Deze fde omtrek op de dikfte plaats . • • Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaart . • . . ümtrek van den ftaart by het begin van den ftomp * . ^hfid'^*" voorarm van den elleboog tot aan de geleding ’der Breedte van den voorarm by den elleboog Dikte ter zelfder plaats . . . . Omtrek van de geleding der hand . . * . * , Omtrek van de agterhand . , . , * Lengte van de geleding der hand tot aan het eind der nagelen. r’,"" knie >f to< Mn de hiel Se . breedte van het bovenft gedeelte van het been IJlKtC , • Breedte ter plaatfe van de hiel ' . Omtrek van den agtervoet . . * . Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen . * , Breedte van den voorften voet . . , * ’ vasten, duüntii, lynen. I. O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o, o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 3- 4- 3- 4- 5 - 2 . 0. 1. T. O. 0. 1. o. 6 . o. o. o. o. 4- Si- lo. 9- o. 0. 1. 1 . 1. 2 . 1 . O. 0. 1. 2 . C. 7- 6 . 6 . o. o. 6 . 2. S- 3* 3- IC. 4- 6 . 8 . 10. 8 . o. 6 . o. o. o. 2 . 0. 8 . 5i- 2. 1. 4- 4- I. 9- 10. 6 . (a) Zie het VIlI Deel van dit Werk , blz. 39. X. Deel, R lO de natuurlyke historie. voeten, duimen, lyiien. O. o. lO. o. o. 6. O* o». 12» Breedte van den agterften voet Lengte van de langfte nagelen • • • ' Breedte van derzelver bafis . • • Het netvlies was zeer kort en ftrekte zig maar weinig voorby de maag nit, die geheel in de linkerzyde geplaatftlag; het grootfte gedeelte der lever tl^aalfvingm-igedarm ftrekte zig in de regterzyde tot voorby de nier uit, en boog zig naar binnen voor dat by zig met den nugterendann vereenigde ; deze darm maakte zyne kronkelingen in het voorft gedeelte der navelttreek , in de bbvenbuiksftreek en in de linkerzyde ; de kronkels van den gendarm lagen in de regterzyde,- en hy eindigde aan den bhndendarm^in het aïrterft eedeelte van de navelftreek; de blindedarm was zeer groot , deplve ftrekte zig van het agterft gedeelte der navelftreek tot in de linker darniftreek uit, in welke hy zig naar omlaag onder zig zelven heen boog, vervolgmis sinc hv uit de hnker darmftreek naar de regter darmftreek dwarich door het agterft gedeelte der navelftreek over^ eindelyk boog hy zig naar voren in de regter darmftreek, en ftrekte zig tot in de regter onderbuikszyde iiit, alwap ay? eind zig naar buiten kromde, en zig van agteren tot voorby de mer uit- ftrekte : de omwentelingen van den kronkeldarm lagen in de onderbuiksftxeeK en in de regter darmftreek , alwaar zy eene kruUyn maakten gelyk inden water- rot en campagnol', vervolgens ftrekte zig de kronkeldarm over de andere dar- men uit van de regter darmftreek af tot aan de* bovenbuikttreek , m welke hy zig naar agteren boog , en eindelyk ftrekte hy zig naar agteren uit voor dat hy zig met den regtendarm vereenigde. De dunne darmen waren twee voeten en een hal ven lang van den portier af tot aan den blindendarm ; de lengte van dien darm was van zeven duimen , cn die van den kronkeldarm van eenen voet tien duimen : de maag en de dar- men hadden veele overeenkomften met die zelfde ingewanden in den waterrot befchoiiwd, zo wel in hunne lengte en verlcliillende dikten, als in hun uit- en inwendig maakzel. De lever hadt vier groote kwabben gelyk aan die van den waterrot , maat ik heb geene twee andere kleine kwabben ontdekt die overeen kwamen met de vvfde en met de zesde kwab der lever van dit dier : ik heb reden om te denken dat zv opgekrompen en misvormd waren door de werking van den wyngcelt waarin de ondatra, die ten onderwerp voor deze befchry ving gediend heeft, seduurende verlcheiden jaaren -was bewaard geworden de milt was lang , en hadt drie vlakke zyden*, de regter nier lag zo veel meer naar voren dan de linker als omtrent het derde gedeelte haarer lengte bedroeg; de longen geke- ken naar die van den waterrot. De Hr. Sarrasin heeft'opgemerkt (c) dat de mammen van de ondatra zes in getal zyn , drie aan iedere zyde op den buik. (b) Z'ie het VlI Deel van dit Werk, biz. 216. {c) Mimoirts de l’AnadémH royale des Sciences, annee 1725* P*S‘ 3 - 34 * BESCHRYVING VAN DEN ONDATRA. II De balzak was zeer wyd, en bevatte groote zaadballen: het roedehoofdie geleek naar dat van den waten-ot , want hetzelve bevatte een beenfie nmrinsrd van eene tweede voorhuid (ê?;* dit beentje verfchüde van dat van d’en water- rot, enz, daarin dat het uit vier ftitkken was te famengefteld wanrvm dn> zeer klein waren en aan hetvoorfte eind van het vierde zaten, dat vSlèroSer voortteeling, en boven al de zaadblaasjls, ge- vnn waterrot, zo ver ik uit alle de overeenkomifen opmaaken by een dier dat langen ook heb ik niet gevonden dat de klieren of af- Sven ïetvk^bv dP^^ uitvoerende buizen op den rand van devoorhmdein- igen geljk by den rot (e)» den waterrot, enz, eenenfterker muskusreuk had- en dan die der andere deden des lighaams van den ondatra ; volgens de waar- emingen van den Hr. Sarrasin (ƒ ), gelyken de deelen der voortteeling van net wytje van de ondatra naar die van het wyfje van den rot, vooral door de ngting van de pisbuis (g). onderfcheid van belang dat ik tuflchen het geraamte van den on- tra en dat van den waterrot , wat de gedaante der beenderen van den kotr oetrett, heb opgemerkt, is dat het voorhoofdsbeen tuflchen de beide oo'uaut- ten v^ den waterrot teeeder is dan tuffchen die van den ondatra , alwaar dat been flegts eene zeer fmalle rib maakt. ’ De ondatra heeft zeftien tanden eelvk de watpnvvt j • dSterfchillinVeS^ i d’e tandenVan die\dde s?4ïï= tr..— »as; onAt ”“™er dan by den onitra ndnde\tS?rd‘’a;r„" daïbTdf^^^^^^ (ff) Zie het VU Deel IJS DE N A T ü U R L Y K E HISTORIE, DE PECARI OF DE TAJACU * foort van de pecari is eene der talrykfte en opmerkelykfte onder ^ p. * de dieren van de Nieuwe Wereld : de pecari gelykt in den ^eerften '$■ ^ opflag naar ons wild zwyn, of liever naar het varken van Siain, ’t welk, gelyk wy vroeger gezegd hebben, zo wel als ons huiffelyk, of tam , varken , niet dan eene verlcheidenheid van het bofch-zwyn ot wildvar- ken is i dus is de pecari dan ook het bol’ch zwyn of wild varken van Amerika genaamd ^ het is egter van eene byzondere foort , en welke zig met die onzer wilde varkens of zwynen niet kan vermengen, waarvan wy door_ herhaalde proeven verzekerd zyn geworden, als heb&nde meer dan twee jaaren een pecari by zoogen geplaatlb en te famengevoed , zonder dat ’cr iets van voort- gekomen zy ; ook verfchilt de pecari van ’t varken in verfcheiden wezendlyke, zo wel uit-als' inwendige, kenmerken; hy is minder lyvig en laager op zyn pnoten : zyne maag en ingewanden zyn van een -verfchillend maakzel ; hy Left geen Haart; zyne borftels zyn veel ruwer dan die van het wild zwyn; en eindeiyk hy heeft op den rug , by het kruis , eene kloof van twee of drie lynen breedte, die op meer dan een duim diepte nedergaat, en waar uit een zeer overvloedig waterbloedig , ichoreus, vogt van een zeer onaangenaamen reuk fypelt: het is van alle dieren. het eenigll.dat eene opening in dezen oord * Dei’jfari; het wild zwyn pecari, oUe Sangliér pecari, een naam, dfen dé Franfchen, in Zuid Amerika geveftigd, aan dit dier gegeeven, en welken wy overgenomen, hebben. Uet wildzwyn pecari. ybyage de Desmarchais Tem. Ilh pag. 31a. — Farken dal men pecari ntiml. Voyage de WAFER.agter de reizen van Damfier gedrukt. Roua.in jyis- Tom. IV. pag. S22. — - Pecaris, een foort van wilde varkens. Voyage de Dampier, Tom. IV. pag. 65). Nota. Daar zyn weinige dieren, die zo veele verichiilende naamen gekreegen hebben als dit; de Wilden van Brafilië noemden het Tajaj[fou, volgens de Leby; Tajaca volgens Piso sn Marcgrave; Caaigoara, ook volgens Marcgrave; Tajoujfou volgens Coreac. {Voyages auv Jndes Oriënt. Paris 1722. torn. I. pag. 173.) De Mexikaanen noemden het Quaubtla Coymitl of Quapizotl of Coyamctl. De Reizigers hebben het ook door verfchillende naamen aangeduid; herwordt in allerheiligen Baay Pelas genaamd volgens Dampier (toin> IV. pig. 6g.) Javari of Paquire op het eiland Tabago volgens Rochefort {Rüation del' IsUde Tabaga; Paris i666. pag. 3r.) Paquira in ’t land der Auiazounen. volgens Jumilla. (Avignon 1758* V' j 6 ) S'tmo of Zaim op verfcheiden pUatfgn van Aoierik^ volgens Joseph Acosta (,Pans löoo* pag. jg6.) Cbucbie volgens Oviedo DIernand. Hifi. Mix. pag. 649. Cojeui volgens Coreai. (.Voyage de Coreal tm. I. pag. 84. ylper Mtxicanus. Faber, apud Hernand. Ilfi. Mex. pag. 637. Sas tmbiticum in dorjb bahens. Aldrov. de Oriadrup- biju'c. pag. 939. Tajacu, PisoN Hfi. Brafil. pag. 98. en Marcgrav. Hfi. Nat. Brafit, pag. 229.. Tajacufeu aper mexicanus Mojebiferus. RaY Synopf. Qitadr. pag. 97. Sus minor umbilico indorfo. Caebon noir. Barrf.re IH/i. Franc. Equin. pag. r6r. Susfiorfo cyflifero cauda nulld- Linn/büs Syji. Nat. Ed. iF. pag. ( 59 * en Êd. VI. pag. 12, — . Tajacu. Sus dorfo cyflifero, cauda nulhi. Ed. X, pag. S}is ecau latus , folliculwn ieborojiun in dorfo gerens. Aper Mtxkanus, U Sangliér du Mexiqut. &RiiéOW . Regn. Anint. pag. ili. Van den eecari of den tajacü. 13- aes liglmms heeft; dcdvetotten de das de gcnetkat hebben de berar- plaats van hunne reukftof onder de teeldeelen; de ondatra of miLsknsrot van Kanada, de irmslatsbok, hebben die onder den buik : het vost dat nit dV ze opening, die de pecari op den rug heeft, te voorfchyut komt, ^^:ordt ver- fchatt door groote klieren, die de Hr. Daucenïon zorgvuldig bcfchreeven worit^mr’ verder zonderling in het maakzel van dit dier in di r ’ van door Tyso gemaakt No 153. Ik zal ray niet ophouden om de gen • ik zal alleen! vv' aa'tf bekwaarae. C^itleedkundigen omftandig voor te draa- ^ allcenlyk aanraerken, dat Doélor Tyson zig vergift heeft met te kron dier drie maagen, of, zo als Ray het iiitdrukt een maagen heeft; de Hr. Daubsnton toont klaar, dat ’er maar eene maag is , maar die op twee plaatfen vernauwd en verdeeld is , en zig dus Uitgang oi poitier heeft, en dat men de twee andere beurzen gevoHelvk niet ““S’ ““ * «rfcha- Uloon drooger, en minder met vet belaaden, dan dat vnnl l’n ? kwaad om te ecten; en het zou beter worden , zo ntn dP7P dig fneedt, gelyk men onze varkens, doet: indien S dft vW?" klieren, die OT n“'’ “k nUe de het wVfie uitlooncn ™ van het mannetje en van Wta ^ het vleefch znik celm Së’lnTdltr’S S c«’ klimaaten van Zuid-Amcrika • zv derd troepen, en vinden zig zomtyds tot twee, of drie hon^ Pn^ u-’’ '^y dezelfde neiging als de varkens om zig te ve’rdedi- f ,7 o vallen, die huii hunne jongen wülen ontrooven • Wp?r ^"d?^ Oiitcingelen hunne vyanden en dP i 5 U honden en de jagers: m hun geboorte land beLan zy eer- d beigen, dan het laagc land; zy zoeken- de raoeraflen en modderpoelen niet Wflde zy onthouden zig in de bolTchen, alwaïr zy van- sediffehen^ wpWp leeveii; zy eeten ook flangen, padden , ha- Snln ëoote i^^^^^^^^^^ voeten de huid afltroopen ; zy wer- pen g ooten getale, cn miffchien meer dan eens in ’t jaar; de jongen vnlopn weldra Imntie moeder e,i kheidet, zig daar oiet van af da^ wannS ,v w waffen zyn ; men maakt hen hgtelyk tam zo men hen jon" vintr- . ^ ■ ' J “b vangi., zy vciUe-i Ca) Zie hier agter de befchryving' van den pscari. {^) Ray, SynopJ. Quadrup, pag. 99, B 3. 14 DE NATUURLYKE HISTORIE, zen als dan hunne natuurlyke woeftheid , maar leggen hunne plompheid niet af, want zy leeren niemand kennen, en verbinden zig niet aan den perfoon die hen bezorgt; zy doen alleenlyk geen kwaad, en men kan hen, zonder nadeel, in vryheid laaten gaan en komen; zy loopen niet verre weg, komen van zelve hy hunne gewoone verblyfplaats weder, en hebben geen gefchil onder malkanderen dan by den trog of den bak , zo men hen denzelven in ’t gemeen voorzet ; zy hebben een geknor van toorn fterkcr en zwaarer dan dat van ’t varken , maar men hoort hen zelden fchreeuwen ; zy blaazen ook gelyk het wild zwyn , wanneer men hen overvalt , en fchielyk bang maakt ; hunne adem is zeer fteik, hun hair zet zig overeind als zy getergd worden; het is zo ruw , dat het meer naar ftekels van den egelantier dan naar bor- ftels van ’t wild zwyn gclykt. De foort van de pecari heeft zig zonder verbaftering bewaard , en heeft zig niet vermengd met die van het maron- varken ; dit is de naam, die men geeft aan het Europifch varken naar Amerika overgebragt en aldaar wild geworden ; deze dieren trcll’en malkanderen in de boflehen aan , en loopen met malkande- ren, zonder dat ’er iets van voortkomt: het is even eens met het Guineefch varken, dat zig in Amerika vermenigvuldigd heeft, na daar uit Afrika over- gebragt te zyn ; het Europifch varken , het Guineefch varken , en de pecari zyn drie foorten , die zeer na aan malkanderen fcbynen te grenzen , maar die evenwel zeer onder fcheiden , en van malkanderen afgezonderd, zyn, dewyl zy alle drie in het zelfde klimaat zonder vermenging of verbaftering leeven ; ons wild zwyn is het moedigde , het fterkfte , en gedugtfte van de drie ; de pe- cari, fchoon vry woeft,is zwakker, logger, en llegter gewapend; die groote fnydende tanden , die men flagtanden noemt , zyn in dit dier veel korter dan in'het wild zwyn: het vreeft de koude, en zoude in ons gemaatigd klimaat niet zonder befchutzel kunnen hellaan , gelyk het wild zwyn zelf in al te kou- de klimaaten niet beftaan kan ; zy hebben geen van beiden door de landen van het Noorden van de eene wereld naar de andere kunnen overgaan ; dus moet men den pecari niet befchouwen als een Euiopifch varken onder de lugt- ftreek van Amerika verbafterd, maar als een dier, dat aan de Zuidelyke lan- den van dat nieuwe werelddeel eigen en byzonder is. Ray en vcrfcheiden andere Scliryvcrs hebben gezegd , dat het vogt van den pecari, ’t welk uitdeopening van den rug fypelt_, eene foorc van muskus, ee- ne aangenaame reukftof , is , zelfs _ zodra het uit het lighaam van het dier komt; dat deze aangenaame reuk zig zelfs vry verre doet gewaar worden, en de plaatfen daar het dier door gaat , en de ftreeken die het bewoont , liefe- lyk parfumeert; ik erken duizendmaal het tegendeel ondervonden te hebben; de reuk van dit vogt, uit het lighaam van het dier komende, is zo onaange- naam , dat ik het zelve zonder een uitei-ftcn afkeer niet konde rieken of doen verzamelen : het fchynt alleenlyk minder Hinkende te worden terwyl het door delugt opdroogt, maar het krygt nooit den aangenaamen reuk van muskus of civet, en de Natuuronderzoekers zouden netter gefproken hebben, zo zy deze lugt n.e: die van cafloretm vergeleeken hadden. VAN DEN PECARI OF DEN TAJACU. BITOEGZEL tot de historie van den PECARI of TAJACN. De Hr. de laBorde zegt, in zyne aanmerkingen, dat Vr . foorten van pecans zyn, wel onderfcheiden , en die zig niet vermengen noch tfaanien koppelen* de erontfl-e fnm-r "^^Ikanderep hair der kaaken wit en mn Srootlte looit, zegt hy, heeft het witte hairen -7n n-,.’ beide zyden van de kaak is een ronde vlak van hier gee^i van wy de befchryving en de af beeldinaen van de Hr nï / n grootheid des lighSs S denheid. Voor den oïSnm^^ff^’ verfchei- voortgebragt. ni , of door eeiiige andere toevallige omüandigheid niet, gelyk die klemftV^ dat die van de grootfte foort voegt ’er by, dat de beide foorten de^^rn^? menfclieii naloopen; liy by troepen van twee of drie honderd efan°^in^d bcwoonen , en dat ze bergen , en, als deregentyd over is inndt- ’m” ^®§entyd bewoonen zy de ralhge pUatfen ; zy leevervaTvrX Vn laageenLe- ook inde modderige plaatfen, onf ’er’ wortels, en wroeten haaien: men jaagt op hen zonder hondpn on gekorvene diertjes uit te gen; men kan hen gemakkelvk fchieten” en door hen op het fpoor te vol- dieren verzamelen by elkanderen in ^v,nT dooden , want deeze • wilstyd om weder tc^laaden en verftS??^ 'e!! vlugten, en geeven dik- ondertuOcben vervolgen zv de hondpi ilf^^" Ichcuten na elkander te doen, dathy op zekeren daf met V^rfS^^^ nienfchen: hy verhaalt;, rcnzynde, en llcgts met eV enkcieJf van zynen meeller nam, op eeVrots tuffchende beenen ren om zig in veiligheid te^ftell«n ,1 pc ^ ^^^ers geklommen wa- troep dier%arkcns wïerden aaimevallp,? Z ? ^y"^" ten, zonder hen te knnn?n doen niet ^ ophielden met fchie- te van gedood hadden • no'^Siam ^ V f groote menig- meermaalen gelaagd zvn- rlpï, ’ '^^’*igten deeze dieren, als zv vermengen zW nooir ^ Mderc huisvatkens met volgen , en zv zig diklils m de moSalleï in^S’ T van vryheid onthouden zy regtcn groote verwoeftfno'en f ^°"^tyds de groote rivieren over, zy heeft een zeer goeden fm-iak 1 ’^^titagies aan ; hun vleelch, zegt hy to.; he. piyé K/s r.." I ™’ werpen met meer dan twee ]ongen, maar zvbren«1; Hr,?a kenteken dat den pecari meeft byzonder eigen , en het zonder- mgft IS , IS cene vry groote opening boven het kruis geplaatft fP/ Ii/’ m waar de pecari van acteren gezien wnrAt nn, s neer men die plaats rindom dïzdvS rlndp^i t vertoonenD wan- men konde daal ee?ftflt fXpS^ indedaad “"«■ dS Sgïé^'.''''^''™" tot d= van een fteeLivarkei' dn^^" overeenkoraft met de fteekels de zwyn, want zv wi^ borftels van het varken en zelfs van het wil- gedeelUk wï éfnaï gedeetelyk zwart of bruin, e„ zy waren langs den haU « ’?”6te 'varen tot vier dunnen en een halven lang ; ceM foort tan réaénéfrrrSléé;' ™f de ooren geplaatll, alwaar ly’ doen ryzen- de naarzynen zin konde overeind lyf, en d'^van ïen ^yden van den hals en van he^ fmoel , van de borft van den iMdW hadden minder lengte ; die van den en geheel zwart, voorrramelék'ïfhï bt?.f kort voorarm en onder aan de vier pooten: de borftelkXvérfclSéo u' ™ ‘'‘•■t zwar« kte tod.; de natuurlyke historie, borftels hadden wit of vaal op cene, of twee, of drie plaatfen; die, welke tuffchen de ooren zaten, hadden veel zwart aan de punt, daarentegen zaten ’er op den hals die weinig zwart aan de punt hadden, maar zy waren vaal over eSie vry groote lengte onder de punt , en de verzameling van deze borftels maakte op de zyden en op het bovenft van den hals eene. foort van halsband van eene vaale kleur, die omtrent eenen duim breed was: voor het overige was het erootft gedeelte van het lyf van dit dier met zwart en wit of vaal gevlakt: men zag geen wit dan op den rug ^ en het vaal zat op den kop , op de zyden van het lighaara, enz: de ooren, het voorft gedeelte van deborft, de oxels, de binnenkant van den voorarm, het midden van den buik, de liezen en de binnenkant van de dijen en beenen waren byna naakt De fpooren van de voorfte voeten waren langer dan die van de agterfte voeten die gcenen fpoor aan den buitenkant hadden: de bovenfte üagtan- den ftaken een weinig buiten den bek uit , maar de onderfte gleeden langs de voorfte zyde der bovenfte flagtanden , en zelfs langs het tandvleefch onder de bovenfte lip heen: Ichoon dit dier geenen ftaarthadt, maakte egter de bo- venfte rand van den aars een knobbeltje van eenen halven duim lang, van ze- ven Ivnen dik en van tien lynen breed aan de bafts ; dit knobbeltje hong over den aars neder en ftoot deszelfs opening naauwkeurigj binnen in hetzelve zat een beentje , en het geleek naar een klein Haartje. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van den fchrobber af tot aan den aars -J • ... Hoogte van het voorfte ftel • • • Hoogte van het agterfte ftel • • j’, . dm Lengte van den kop van den fchrobber af tot aan de plaats tuffchen dc ooren • • * • • . Omtrek van het einde van den fmiit op den fchrobber gemeeten.. Gmtrek van den fnuit op de dunfte plaats agter den fchrobber ge- Omtrek op cle hoeken van den bek gemeeten Omtrek boven de oogen gemoeten ^ • • • Omtrek van den bek van dc eene fplytmg der lippen tot aan de andere • . . , • Afftand tuffchen de beide neusgaten . . • Afftand tuffchen den fchrobber en den voorften hoek van het oog. o. Wand tuffchenzlenagterften hoek en het oor . . . o. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . o. AfftSXhen de voorfte hoeken der oogen over de kromte . van het neusbeen gemeeten • • • Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten . . . Oratrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren gemeeten. Lengte der ooren . Breedte van derzelver bafts over de uitwendige kromte gemeeten. Afftand tuffchen de beide ooren omlaag liCngte van den hals voeten , duimen , lynen.' 3 . 1 . r, o. o 0. 1. I. o. o. ag gemeeten o. 0. 1. o. o. o. o.. I 4 - 10 . 5 - 4 - o. 7 - o. 6 . 3 " o. o. 4 - 2 . lO. 2 . 3 - 2 . 3 ’ o.. 6 . 4 - o.- 4 -- 8 .- o.. 6 .. 4 - 6 ^.. 6 . o... II. 7 - 6 .. 9 ' o. 4 . o. 8 . :pl. tt: ^U3'e£'. tül ■ I? BESCHRYVINGVANDEN PECARI. voeten , I. 1. • 2 , 2 . 2, 0 . o. o. o. o. a o. o, o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. duimen, Ij-nen. 8. o. 4 * 9 - 8 . o. o. 6 . 6 . 8 . 9 * 5 - 10. 2 . 6 . 0. 6 . 11. 8 . 4 - 10 . 1. I. Omtrek van den hals aster de ooren gemeeten Omtrek voor de fchouders gemeeten . . * * Omtrek van het lishaam agter de voorfte pooten gemeeten Omtrek op de dikfte plaats gemeeten . . ' ’ Omtrek voor de agterfte pooten gemeeten Hoogte van het onderft van den buik, van den grond af tot onder de buikzyden gemeeten . n “ Dezelfde hoogte onder de borft ' . ‘ ^ ’ ^^hand'^^'^ voorarm van den elleboog tot aan de geleding der Omtrek op de dikfte plaats ’ . ‘ Breedte van den voorarm by den elleboog ’ Dikte ter zelfder plaats . ^ Omtrek van de geleding der hand Omtrek van de nahand . * * ‘ * • • • Breedte ter plaats van de hielen ' . ' Omtrek van den astervoet . • . . Lengte van de hiel tot aan het eind der enkels Lengte van de fpooren cdkcis Hoogte der hoeven ' ' * • • 'Sn geïeere?' aan dSvoorlie voi- Breedte aan de agterfte voeten gemeeten ' . ‘ Afftand tuflehen de beide hoeven . • . ^™S%me"eKn'^^^‘^^ faniengenomen , aan dé voorft*e voe- Omtrek aan de agterfte voeten gemeeten Omtrek van de kroon aan de voorfte voeten gemeeten' Omtrek aan de agterfte voeten gemeeten , mannetje, en woog twee-cn-veertig ponden en een r w het vel vondt men ter plaats van de opening uitwendig op het kruis vertoonde , op drie duimen negen lynen affends van den aars (5), eene zeer groote klier (CD, van hoven gezien ^ l. V\ en A. B. van onderen gezien BI. VI') i dezelve was van eene haïeïv^nnfp ^ Onderen; lifiWn • hadt vier duimen vier lynen lengte, en de kleine drie duimen , ^izelvcr d^ikte bedroeg eenen duim drie lynen in het midden en omtrent een h^yen duun aan de kanten; dezelve zat aan een fpicr ( n PI. VI) vaft , die zig over den rug en over de zyden des Mghaams uitftreki-r> • deze fpicr was eene en eene halve lyu düc; zy ftrekte zig ü’t ^ ’ den der klier (tot aan de plaats Ë E E) en daar was een zei h ' vaes d« de bmnenfte zyde ü) vi die K Se|j“ ‘’rSlllf * C 2i II. 4 . 7 - 4 . 8 . 7. t 2 . I. 3. 3 - 4 ' 7 * 9 - I. I 0. 1. I. I. I. I. o. 4 * 3 * 4 - 3 - 5^ I. 3 - 3 ' 4 - 3 - 4 - 20 de N A T U U R L Y K E II 1 S T o R I E, (C D') te hebben wesjgenoinen , zag men op den binnenkant {F G') van het veldewoitelsderboritó^ by het openen der klier vond ik eene foort van Skcn of van zak, die cenen duim diep was, negen lynen breed van voren naar agteren en welker zydelyke v>randen op eenen zeer kiemen affland van êtontoi ttónden ; de zelfitandiglieid der klier beftondt u,t kleine klieiagtige lighaamp]es,die te zamen op eenen kluwen aan elkanderen vall zaten en geeh de ooening van den onderbuik zag ik flegts een zeer klem gedeelte yati het netvlies dat de derde maag {A , Pi.Fll, fig. i en 2 ) in de regterzyde be- dekte : ik zeg de derde maag omdat men ’er drie onderlcheiden heek in den oecari: maar ik onderfebeid ze hier flegts om duidelyker de plaatfing van dit ingewand aan te wyzen, dat men beweerd heeit in dit dier drievoudig te z-vn* dit ingewand befloeg byna.de voorlle belfr van den onderbuik; een (Sy fe Ó der hoornen van de tweede nmg (C, A- ' e» e) «s by het zwaard- kraakbeen en by de lever geplaatll ; en de ander ( O) m de linkerzyde Keen de mUt aan: de eevfte maag Cfi £) lag tuftchen die beide hoornen te- crpn de korte ribben aan , een weinig naar agteren ; de derde maag (A) ag, m dfregterzyde, zy zat aan de eerfle (A £) valt en tegen den eerften hoorn (8% 1 ) van de tweede, en tegen de lever en de milt aan: de lever lag sSieel in 4 regtevzyde : dc milt ilrekte zig dwarfcb van ^ de Imker naar de regterzyde uit, midden door den onderbuik heen , ter plaatfe alwaar de maagen aan de darmen raakten: de blindedarm lag aan de linkerzyde in het agterfi: gedeelte van den onderbuilv; de kronkeldarm maakte groote, byna ovaale kronkels die fchuinfcb van de regter-naar de bnkevzyde geplaatft waren, en fn I et midden en de linkerzyde van den. onderbuik van voren naar agteren hepen; eindelyk, men zag cenige gedeelten da' dunne darmen m de boven- De twaalfvingerigedarm K, PI. VII, fig- i ; en R, fig. 2 ) maakte cenige kleine draaien in de bovenbuiksftreek ; de kronkelingen van den nug- terendarm lagen in die zelfde Itfeek op de maagen ; die van den omgeboogen- darm lagen in de navelftreek op de groote ovaale kronkelingen van den kron- keldarm, waarvan reeds melding gemaakt is , en in de boyenbuiksitreek. _ De dunne darmen hadden allen ten naalleuby dezelfde dikte tot aan het emd . tnp CA PI VUÏ\ fig. i) van den omgeboogendarm ; de blindedarm (Zi) was dik kort en ‘puntig; het begin QC) van den kronkeldarm was even dik als dat rSl van den blindendann, ter plaatfe alwaar deze beide darmen malkanderen rnaken maar de kronkeldarm verminderde langzaamerhand m dikte tot aan ■ den regtendarm ,die ten naattenby dezelfde middellyn badt over haare geheele ^ D^'^maa^vw den pecari heeft eene zo onregelmaatige en zo zonderlinge gedaante dat Tyson ’er drie geteld heeft; maar Falcobqroius erkent ’er flegts een met twee aanhangfels. , , Als men onderftelt dat eene maag twee openingen moet hebben, en uat er drié noodig zyn om twee maagen in een dier te onderfcheiden , mag nien be- fluken dat de pecari flegts eene enkelde maag heeft,, want dezelve heelt llegt?s «' ) \ ■. f: J. C. de P E G A R I. 21 B-ESCHRYVING VAN DE N nvee openingen gelyk de maag van den menfch en van rU fpyzen komen daarin door de opening die aan het eind : de . » =)zit en g'aan daaruit door S ™ C-$'’ maag van den pecari heeft zo veele vernaanwino-m zeis dat zy verfcheiden maagen ichvnt- t-,> namt- ’ -zettingen en aanhang- uitwendig- befchomvc • ook ic ^ tt inaaken , wanneer men dezelve flests van dit dier voorgekomen^d t ^ ^erlle belchouvvlng deringevvMdtn ven derzelver plaatüng befd?ri?en^^^ hier bo- m dat ik in die vermeende i dat zy drie in getal waren; ten minften twee te oiSerfchSn ^^^dt ingebragt,dagt ik ’er in het eerft £cr’g°eSlle'’r‘/c openlig”™’'^ ÏÏd™m (F E noemt, flegts door vernaamving?n f ^ derde maag nen mond maaken; fchnnn dn innmni • geicheiden, die van binnen gee- vernaauwd zrSeVrSh^ eietvH °P de vernaauwing, (^H) der regterzvde pmtreks ter plaatfe van dusdanige openingen moeten niet ik rnnnd ?P hnkerzyde : poot is als de pe^i , bcSmvd re van een dier, dat zo iter vernaauwing flegts een binnen in de lin- agterfte bolrondheden van de pens Z ïen^os ^ aan dien, welke in de wende dieren gevonden wordt. ^ van de andere herkaan- do mX’' ‘‘f “f die eeniger maate naar twee hoonienYr’^ul 2.) gemaakt wordt, denzak (C, fig. i) van de miao- vin den grooten bliii- Szwvrvini?^^^^^^^^^^ grooten blindenzak van’dï maarvafli t ™ varken (c) valt zit- opêenen Scn am^^^ regterzyde, die ten naaftenby llokdarm rf 1 if /if a inplanting van den tige dieren eiteekend d,V een gedeelte, in de meeite viervoe- ge meren gcteckend , die llegts eene maag hebben, want daar zit een fcherna hoek op de vooiRe zyue van het regter gedeelte van hunne maa^ ^ " , 7%. I 2} van de maag hadt een voet drie duimen S n dclmigte gemeeten, aan de linkerzyde (A, fig. 2) van den Ü uit- dïoïmrrk’ onitrek ftrekte zig ter wederszyden tot aan de plaats (L) ivnltPn dwarlch van dat zelRle deel, op de plaatien (ilj meeten, bedroeg eenen voet vier duimen: het gedeelte O, fiir. i Y iifril een voet negen duimen en een lialven in den omtrek ; de groote omtrek van Pbilofophiqnes , numéro zo; année 1Ö83. m Zie het IV Deel van dit Werk, [PI. XV. fig. i en 2. (<) Zie het V Deel van dit Werk, {PI. XVlIl, fig. j c 3 / / \ C3 de natuurlyke historie, het gedeelte fig- 2 ) was van eenen voet zes lynen, en de kleine omtrek van agt duimen vier lynen , op de plaatfen (O P) gemeeteii. Men heeft op PI. IX de bhinenlte wanden (^A B C') van de maag, een ftuk (Z) E) van den twaalfvingerigendarm , en het onderft gedeelte (i'’) van den flokdarm afgebeeld: deze maag is op de plaatfen (/f L M tl E PI. Vll^ fy. i) tot aan (C), en op de plaatfen QB C D) doorgefueeden geworden, zo dat de deelen, ( GGH H) op (PL IX) met de deelcn {EË, PL Pil, fi!T. 2 ) overeenkomen ; het gedeelte (/, PL IX ) komt overeen met het ge- deelte (C, PL fll, fig. O het gedeelte PL IX) komt overeen met het gedeelte (S, PI. PU, fig» \.) het gedeelte f/i, PL IX) komt overeen met het gedeelte (D, PL PU, pg. i); en het gedeelte {K K, PL IX ) komt overeen met het gedeelte PI. PU, fig. \ ) om dus alle de deelen, die door deze doorfneede gefcheiden zyn, by een te brengen, zouden de randen (L M N O, PL IX.) tegen de randen (P QJi S), en de randen QTPIX) te"en de randen (2' P L Z) moeten aangelegd worden: de gedeeltens (G G H 11) waren met een wit en hard vlies, welks randen (^a a a a a a) getand waren : dit vlies geleek naar dat waarvan in de befchryving van de maag van het paard, van bet varken, van den waterrot en van den campagnol mel- ding gemaakt is : de binnenfte vliezen van het gedeelte {K K, PL IX) dat met het gedeelte (^A , PL PU, fig. i en z) overeenkomt, waren zeer dik, en maakten plooien die naar die der lebbe van de herkaauwende dieren ge- keken ‘, de vliezen van het overige van de maag van den pecari waren zeer dun, en verfchilden niet van die der maag van de meefte andere dieren. De lever beftont uit drie groote kwabben , en daar was een fchoorband (^A ,PLX ,fig. 1) in eene diepe tn&yding {B) van de middelfte kwab (CD), en die byna in het midden van de lever zat, geplaatft; dit ingewand lag on- dertuffchen byna geheel in de regterzyde, terwyl de maagen de linkerzyde belloegen : Tïson heeft vier groote kwabben aan de lever van den pecari ge- teld , en Falcoburgius beweert dat dezelve geenen fchoorband heeft : de le- ver van den pecari, welken ik hefchryf , hadt ’er een (zodanig als dezelve by A, Pl.X , fig. I is afgebeeld), en deze lever beftont flegts uit drie groote kwab- ben , als men voor afzonderlyke kwabben flegts dezulken neemt , die tot aan den wortel van de lever gefcheiden zyn ; als men deze van agteren befchouw- de , fcheen dezelve in de daad uit vier kwabben te zyn famengefteld , omdat de infnyding(il), waarin de fchoorband doorgong, zeer diep was, en zig op dien kant byna tot aan den wortel van de lever uitftrekte ; maar als men de lever omkeerde, zag men dat deze zelfde infnyding zig flegts tot aan het mid- delft ‘vedeelte (£ ) van de kwab op derzelver voorfte zyde uitftrekte ; deze infiiytfing verdeelde de middelfte kwab in twee byna gelyke ftukken (C D);hct bovenll(C)was geonderdeeld in twee gedeeltens (i^'G) door eene kleine infny- ding in welke de galblaas zoude gezeeten hebben , indien de pecari ’er eene hadt gelyk het wild zwyn, het Siamfeh varken en het tam varken: de voorfte kwab (/ ) was veel langwerpiger , maar ook veel fmaller dan de middelfte : de ag- terfte kwab (K) was de kleinfte van de drie, en hadt twee of drie aanhang- . ;zels by haaren wortel ; daar waren in deze lever nog eenige uitraudingen en ! i I ! i i F 1 i I 5 " r i ; '5 I ([ tv.--. *9^ > IV -. <1 7J/ Tir I I I . ' f ï' I i'! f 14 ^ C.TTjryo. BESCHRYVINGVANDENPECARI. 23 kleine infnydingen voorhanden , die tny voorkwamen flegts toevallige verfchei denheden te zyn ; dat ingewand was van eene roodagtige kleur van buiten bleeker dan van binnen ; dezelve woog tien oneen vyf gi-offen ’ De milt ( PL X, fig. 2 ) was plat en weinig dik ; derzelvcr gedeelte ( /!\ was zeer breed, en verminderde langzaamerhand en breedte tot aan het linklr ingewand liadt van buiten fne fene ?nce enTe= grolftn.” ““ ‘^'™Stig roode; hetzelve woog linkerzyde geplaatft; het hadt twee takken- de langtte flrekte zig naar agteren uit tot aan het Unker eind v7n de mm idemp onderbuik , gelyk reeds gezegd is^- de kleine tak was naar de zyde van den twaalfvingerigcndarm gerial ^ ^ nig indrukzerr ^ V langwerpig, dezelvt hadt wei- ^ bekkentje ha'^t ook zeer weinig uitgellrektheid en men onderfcheidde byna niet een der tepelen; de regter nfer ( % was Sf onderkant ( , omdat dezelve den moet droef 4n de St hadtf ""P gedeelte van df nier ge- Het pee^grig middelpunt van het middelrif was zeer blinl-Pn.t maar het vleefchig gedeeke was zeer dik. blinkend cii zeer dun, De Imker long hadt flegts twee kwabben fz? B P/ vn. 1 , die \Tin de meeftc \dervoetige dieren- ik heb i j o^eleeken naar Falcoburgius melding maakt- de re-ner Inno-^i gezien, waarvan Itw-Hb (Q m „i, drie kleine. gedeelte van de van een gedeelte van de middpWfp r.n a plaats te bekleeden fte kwab (D) de kleinRe van lillen was en ïatle midd'i? t TOtgeilrektheid hadt als by de andcrTdieren in wïl met zo veel zat in hetbovenft gedeelte vin dl m-o/v?! welke liy gevonden ivordt: daar van het eene eind het anZ uW^^ byna neer men de long opblies en de Insrr ‘r f zigmet lugtwan- ZBkte , zy was hs^rrolrond In ^Sl i^boon de long weder toe- twee duimen midLllvns op de dikfte pliaVenlTrirr flegts drie duimen tien Ivr.en lan^’^-^ellbidr nilT'’ andere, want zy was ncn midddlyns op de dikfte pluatlen. ^ ^ tderin opgaande (£. fig i en 2) en in nedergaSi’dff 'de le?wvl'T' "T nedergaande groote flagader maakte eene voorSitfteek im r P ^ mar eene flagaderbienk geleek , en die vyf d Jnien ^ S4 D E N A T U U R L Y K E H 1 S T O R I . zes duimen vier lynen omtreks hadt op de dikfte plaats : de vliezen van dat Sdeelte van de gjootc üagader waren beeiiagtig en zo hard dat zy de fneede der fchaar wededlondcn, wanneerik dezelve in hunne lengte ff ?? opende; binnen in (/C A).zat een zeer poote klonter bloed , die van ze f ^ viel ; denzelven belchomvende wierdt ik daar eene famengegioeide zelfltaii' diaheid aan gewaar, waar aan de klonter vaft zat, en die eene van deszelfs zSen marlkl; na daar het bloed van afgelcheiden en deze zelfllandigheid uitseihreid tc hebben, vond ik dezelve plat; zy was omtrent twee duunen lang en breed, en drie lynen dik op de dikfte plaats, want zy was zeer dik op haare randen , en eindigde in zeer fyne vezels ; deze zelfftandigheid was week : de vliezen van de groote llagader waren een viei de van eene lyn ik , en zelfs op eenige plaatfcn van de doorlheede ( /i / ) eene halve lyn ; derzel- ver Wen waren z gedeeltelyk beenagtig, en gedeeltelyk vliesagtig : der- zS beenagtige zelfftandigheid beftont uit Ichubben, die aan de binnenfte w^aSen der llagader vaft zaten: de verwyding der groote flagader was geen toevallig maakzel en dat byzonder eigen was aan denpecari,die niy ten onder- wefpe voor deze bcfclrryving gediend heeft; daar is byna geene reden om te wv?elen of alle de individus van deze ioort zyn zodanig gevormd, depd die., welken Tvson befchreeven heeft, ook de groote flagader en op dezelfde plaats verwyd en uitgezet hadt ; de gedaante van deze verwyding was evenwel ver- fchillende, ivant daar waren drie uitfteekingen van verfchillende grootte,, op cenen kleinen afftand van elkanderen; de grootfte zat ™ar den tont van het hart en de kleinfte digt by de darmbeens-ilagaderen : Tvson heeft binnen m twee van deze uitzettingen welke liy opende , celletjes gevonden welke ikm myn onderwerp niet gevonden heb , en die daar ook met in waren, dewyl, zodra de groote flagader geopend was, de zelfftandigbeid., welke zy bevatte, van zelve uitviel, gelyk ik zulks reeds heb doen opmerken. De tong was gelyk die van het varken, bezaaid met witte korrels en be- dekt met zeer Ivne tepels: op derzelver agterft gedeelte zaten twee platte klieven, gelyk d'ie van de tong yanhet varken, geplaatft, en ten naaftenby van dezelfde grootte. . , ^ j Het v’i-hemelte was met omtrent veertien vooren doorfneeden , welker ran- den door hunne gedaante en plaatfing naar die van het verhemelte van het var- ken gekeken- het ftrotklapje was dik en in het midden zyner kanten uitgerand: de kleine herlTenen waren agter de groote herflenen geplaatft, gelykj de kleme herflenen van het varken, maar de bolligheden van de groote en kleine herffe- nen van den pecari waren niet van gedaante gelyk die van de groote en kleine herflenen van het varken ; de herflenen van den pe.can woogen twee oneen en VYf groflen en de agterherlfenen vier groffen en zes -en twintig greinen. Ik heb ge’cne tepels op den buik noch op de borft gevonden, ongetwyfeld om dat zy niet te onderlcheiden waven van de vry groote knobbeltjes die op het vel zaten aan den wovtel van iedeven borftel. De pecari hadt voor de voortteeling dezelfde deelen als het wilde zwyn , het tamme varken en het varken van Siam: ik heb daar geen verichil tuflehen gevonden dan in de grootte; deze zal men kuiinen gewaar worden als men Tf "Tbnh. JC. '-'•V. •- --•/-.•rc- r f % beschryvingvandenpecari de volgende tafel met die van de weeke inwendifr^ i ^ die in de belchrj^ing van die dieren gevonden varken , roedehoofdje van den pecari was naar evenredigheid ïw,’ (e); het varkens, maar hetzelve was plat aan de zyden en deszeif^”^' eene kleine kromte : de beide bop-tf^n j j oeszelfs punt hadt Appi-? van elkanderen af ; de zaadhnlli? ^aten fleW „Sï, i ^ evenredigheid niet zo groïL opperballen vvarenS de pisblaas hadt eene zeer anrllP en by het wüd zwvn • derzelver bovenkant was zeef foïond^^ langwerpig, en over haaie lengte; ikhebi„de“ Plat 'm ftof gevonden; daar zaten aan den wnrrii eene dikke en geelagtige ven lynen lan^ ivarp» r- 1 wortel der blaasjes twee klierpn • j dighjd >>™" d^rat 'Ss- niy toefcheen in 1 pifbüis dfor^tf '''““‘’mJ toS ningen, opeenigenafftand voor de m-nni-p door verfcheiden kleine ope- de voorftanders waren zeer lang ei?na?ft geplaatft: het wp zwyn naar welke z7f olmaSf gïeeken"^^ heid der zaadballen hadt dezeVde klSfen inwendige zelfftandig- de pecan hadt ook kouracq onder de roede gelyk de fark f ^ ’ ‘‘dTnda™ ponier tot aan den blin- “HediWepiaatfen ; . Lengte van den blindendarni ’ * • • ümtrek op de dikfte plaats * ’ Umtrck aan deszelfs eind * * • • . Omtrelc S"d?dum?e phSS plaatfên ‘ . Lengte van drgeSte^dlS ^Sb?T ? ^^"^^"genoinen. meeten . . den blindendarm niet mede ge- Omtrek van den flokdarm ‘ * ‘ * * • Omtrek van den portier * * • • Lengte van de lever ’ * • • Breedte , ' • . , Derzelver grootfte dikte ' * • . Lengte van de milt . * Breedte in het midden * ' ■ • • * • • . . X^Beel voeten, duimen, rynenJ 19. . O. o. o. o. • o. o. o. o. o. o. o. o. o. 8 . 27. o. o, o. o. o. o. o. o. 2 . 2 . O o* 10. I. 8 . 3 - 3 * 4 - o. 0. 1. I. 6 . 6 . I. 8 . I. o. 9 - o. 3. o. o. t 9' \ '6. 3 * o. 6 . 6 . 6 . O. 0. 4. 9. 3. 3. 1. I. 7. D aö DE NATUURLYKE HISTORIE; Breedte van het regter eind • . • • Breedte van het linker eind .... Dikte . . . . . • Dikte van het alvleefch . . . ; . Lengte der nieren ; . . . . . Breedte • • • • • Dikte • • • • • • Len"-te van het peesagtig middelpunt van de holle ader af tot aan dc punt • • . . • • • * • • • Lengte van het' vicefdiig gedeelte tuflehen het peesagtig middel- punt en het borftbeen ..... Breedte aan elke zyde van het peesagtig middelpunt . _ . Omtrek van den bodem van het hart _ * . , ' n j Hoofftc van de punt af tot aan het begin van de longenflagader. Hoogte van de punt af tot aan het Ipngenzakje Lengte van de tong • • • .* „ * Lengte van derzelver voorft gedeelte van het toompje af tot aan het eind • * • • * • . Breedte van de tong ..... Lengte van de herü'enen . - - . . Breedte • • • • • * Dikte • . ; ^ * • * ' * Lengte van de kleine heruenen • • , Breedte • . . . • • Smand tuffchên den aars en den balzak Dikte van den balzak r ' ■ . * Afftand tuifchen den balzak en de opemng der voorhuid . . , Afftand tuflehen de randen der voorhuid en het uiteinde vairhet roedehoofdje . • • • .^ . Lengte van het roedelioofdje • • • Breedte • • .... Dikte • • * * * * Lengte van de roede van de- vaneenfplyting van het holagtig lig- Imra tot aan de inplanting der voorlniid .... Breedte van de roede . . • • Dikte. * Lengte der zaadballen . . • • . • Breedte . • • . . ' . Breedte van den opperbal . • • _ • Dilite • • ’ . . • • Lengte der afvoerende vaaten . • • Midhellyn over het grootft gedeelte hunner lengte » . Groote omtrek van de blaas. « » ... Kleine omtrek .... • ' • Lengte van de pisbiys . , . ► . . • Omtrek . . . . • Lengte van de zaadbl aasjes . ■ . • • Breedte . . . . • • Dik.te ! ; * • ‘ . voeten , duimen , lync». o. 2. I. o. o. 5" 0. o. 5- o. o. o. 2. 11. o. I. 5- o. o. 9' o. I. 10. 0. 4- 2. o. I. O. o. 2. O. o. 6. 2. o. 3- O. 0. 2. 2. 0. 5- 6. o. 2. o. o. o. II. o. 2. 6i o. 2. 3- o. I. I. o. I. I. o. I. 6. o. o. II. c. I. .9- o. o 2. o. 8. 0. 0. 2. 5* o. 4- 2. o. o. It- o. o. o. 6. 9- 0. o. 2. o. ' o. 2|. o. I. 6. o. I. I. o. o. 7i- o. 0. oS. — ' 2 • 0. o. o4. 0. . 9- 6. o. o. I. I. o. o. 10. o. o. n S‘ o. 0. 0. 9^ o. 2. o. 0. I. o 0. 0 V. BESCHRYVING VAN DEN P E C A R I. 17 De fnuit van het geraamte (PI. XIII') van den nerari k j ' die van het varken naar evenredigheid van de lengtl van den kmwan dp^nï” putten af tot aan het agtcrhoofd; het voorhoofd was bolrnn,^ het Siamfch varken, maar het neusbeen maakt geene holrondhddv“or‘^^^^^ putten , en de kruin van den kop is veel minder hoog dan by het wilde 7wvn en het tamme varken; hetonderft gedeelte van het onderft kaakbopn • ^ geboogen over zyne lengte, de tak^n ftaan zynronder en meer vooruitfteekend dan in het wilde zwynSS^^^^ de^Sp^^V^^^ zyde van den kop een zeer groot uitftcekzel dat me/nkton kleinte ^ varkens vindt,, en dat S Idem IS op hunne kaakbeenderen ; het priemsw>'ze uitfteekzel van het flaan been van den pecari ftaat fchuinfch van voren naar agteren gSfgt ^ iipin inytanden , twee hondstanden en twaalf baktanden in hondstanden, en twaalf bak tanden in het onderll kaakbeen, hst ceen in het o-pIippI ^aK- tanden maakt in plaats van vier-en-veertig gelyk 4 ï bv Imt ^ tamme varken gevonden worden- het udtSkpL „ J ^ het het bovenll kaakbeen van den peca ^ van naar buiten gerigt; hetzelve W am^ een weinig fchuinfch waar de derde fnytand by de varkens is al- lynig: de baktanden verfchillen voornamelyk van Sfll-? dat dezelve niet met oneffenheden bezet vvVren^o^! v kens, ook zitten er flegts zes aan elke zyde van de beide kaakbeenderen in den perari, in plaats van zeven gelyk ’er by de varkens De dwarfche uitlleekzels van Lt eertte liaLwe^ den pecari heb acn£Tiu£Svsrf haii die van het viken;het cloo?S- di M^r actoenlp^ wervelbeen is minder breed, dikker en min IgÈ klcin\ 0“ Scicn.’ nHaten Depecari heeft, gelyk het varken, veertien wervelbeenderen en vppk-- ribben aan elke zyde, zeven waare en zeven valfche- bet iwc? veertien geraamte, dat ten onderwerp voor deze befchryving gediend* bS mt zes beenderen zamengeftdd te zyn gelyk daK™ Lt vakelr, maJ dS a8 DE NATUURLYKE HISTORIE, is flegts de geleeding van het ecrfte been met het tweede die duidelyk getee- kend is ; men wordt flegts eenig voetfpoor van de geleeding van het tweede been met het derde gewaar ; de andere beenderen zitten aanééngegroeid , maar ' als men het borftbeen van den pecari met dat van het varken vergelykt, zo wel wat het maakzel als de geleedingen der ribben betreft , ziet men' dat zy zig met dezelfde deelen van het borltbeen in deze beide dieren geleeden. De pecari heeft flegts vyf lendenen-wervelbeenderen; om van het getal der valfche wervelbeenderen van het heiligbeen uit het getal der gaten te oordee- len , beftaat hetzelve uit vyf valfche wervelbeenderen ; daar zitten ’er flegts zeven in den ftaart ; de bovenfte zydc van het voorfte gedeelte van het heup- been ftrekt zig niet gelyk by het varken tot aan het tweede valfche wervel- been van het heiligbeen uit : de eyronde gaten hebben naar evenredigheid min- der breedte. De fchouderbeenderen , de armbeenderen , die van den voorarm , van de dije, van het been, van de voorhand, van de nahand, van den voorvoet en van de vingeren der voorfte voeten , fcheenen my toe flegts door de grootte van die van het varken te verfcliillen : men zal over die verfchillen kunnen oor deelen als men de volgende tafel met die van de afmeetingen der beende- ren van het varken vergelykt (ƒ). Daar zitten flegts drie beenderen in den navoet en drie vingers aan de ag- terfte voeten (g); de middelfte en de buitenfte vinger zyn beide even groot, en ten naaftenby even groot als de beide middelfte vingers van de voorfte voe- ten ; de binnenfte vinger der agterfte voeten is veel Üeiner dan de beide an- deren en ten naaftenby even lang als de buitenfte en binnenfte vingers der voorfte voeten , fchoon deszelfs klaauw veel kleiner zy dan die van deze bei- de vingeren , gelyk in het begin dezer befchry ving reeds gezegd is. Lengte van den kop, in eene regte lyn gemeeten,van het eind van het bovenfte kaakbeen tot aan het eind van de verlengingen van het agterhoofd . . . . ^ , Breedte van den kop onder de oogpntten . . . Lengte van het onderft kaakbeen van het uiteinde der fnytanden tot aan de kromte van deszelfs takken .... Breedte van het onderft kaakbeen ter plaatfe van de fnytanden . Afftand van buiten naar buiten gemeeten ter plaats van de kromte der takken . . . . . , . Afftand tuflehen de oogputten en de opening der neusgaten . . Lengte van die opening .... Breedte . . .... Breedte van de oogputten .... Hoogte ... ... Lengte der bovenfte baaktanden buiten het kaakbeen voeten , duimen , lynen. O. O. o. o. o. o. o. o. o* o. o. o. o. 9 - Oi 1. II. 2 . o^. Of V Deel van dit Werk, blz, 82 en volg. n 'Vingers aan de agterfte voeten, en flegts drie aan de voorfte voe- u ü Het tegendeel was ondertulTchen met onzen pecari waar: hy liaut viei vingers aan de voorfte voeten, en flegts drie aan de agterfte voeten. » * beschryving van den pe Breedte aan de bafis Lengte van de onderfte baaktanden buiten het been Breedte • , , 'j i ■ ‘ • Lengte der grootftc baktanden buiten het been Breedte - « . . , , Dikte • • • ; , Lengte van de twee grootfte ftukken van het tongbeen Lengte der derde ftukken . Breedte van de vork vóór de vanéénfplyting ge'raeeten ' . ' : Lengte van de zyden der vork Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naar be- lieden • • . . . . Lengte van de eene zyde naar de andere Lengte van de zydelingfche uitfteekzels van voren naar agteren. Lengte van het Üghaain des tweeden wervelbeens Hoogte van het doornagtig uitfteekzel . . . , Breedte . . r . . Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het eerfte wervelbeen van den rug . . . ... Hoogte van dat van hat laatAe wervolfceon, dat het kortft is . . o. Lengte van het lighaam des laatften wervelbeens, dat het langfte is o' Lengte der eerfte ribben . . . ^ • Wydte tufTchen de eerfte ribben op de breedfte plaats Lengte van de agtfte rib die de langfte is . * " Lengte van de laatfte der valfche ribben , die de kortftê k Breedte van de breedfte rib . . * * Lengte . . . ; * . * Hoogte van de doornagtige uitfteekzels der eerfte lendenen-wer- velbeenderen , die de langfte zyn Lengte van het zydelingfdi uitfteekzel van het vierde wervelbeen dat het langfte is . . , Lengte van het lighaam van het derde leiidenen-wérvelbeeii dat het langfte is . . . . ^ Lengte van het heiligbeen . . ’ Breedte van het voorfte gedeelte Breedte van het agterft gedeelte . . * . Lengte van het eerfte valfche wervelbeen van den ftaart dat lie langfte is . • • . . I^engte van de bovenfte zyde van het heupbeen . . * . Hoogte van dat been van bet midden der panswyze holligheid tot in het midden der bovenfte zyde . - . ° . Breedte van hetzelve boven de panswyze holligheid Lengte van de goot . . . , . . Lengte van de eyronde gaten ... Breedte , • Breedte van het bekken .... Hoogte Lengte van het fchouderblad . ; , , Lengte van deszelfs bafis ... ... Breedte van het fchouderblad op de fraalfte plaats Hoogte van den doorn op de verhevenfte plaats , , L> 3 c A R I. ng voeten , duimen. lynen. O. O. 6. O. I. 8. O. o. 5- O. o. o. o. 0* o. o. 5' 0. 2. O 0. O. §. 0. 0. 8. o. 0. II. o. o. 8. o.. ' o. 8. o. T. o. o. o. II. o. o. lo. o. I. 3- o. 3* o. . o. o. it. is. o. 0. 9* 0. 2. 9- o. I. 3* o. 6. 9- . o. 4* 3- o. o. èh 0. 7- o. o. 0. II. •> o. I. o. o. o. lO^. o. 3- 6* o. o o. o. t o. G. o. 8. O. I. 7. O. o 0’ 9. ■ o, o. O. rs ^ 8f„ I. o. I. 2. o. O. 8. o. o. I. 9- o. 5- 5* I. o. 2. 7. 0. O. <• 0. O \ DE NATUURLYKE HISTORIE, voeten . Lengte van het fchowderbeen • • OffitreK op de dunftc plaats . • Middellyn van deszelfs hootd • Breedte van deszelfs onderft gedeelte . ... Lengte van de ellepyp . ' ’ ‘ * ‘ ' Hoogte van den knop van de ellepyp Lengte van het ftraalbeen_ . Breedte van het bovenft eind , . • • _ • Lengte van het dijobeen Middellyn van deszelfs hooid , ... Onttrek van het midden des beens ... . . • Breedte van het onderfte eind • . . • Lengte der kniefchyven • • ' ^ ' Breedte • • / . ‘ Lengte van het fcheenbeen • . - • • Rn'cdte van deszelfs hoofd Omtrek van het raiddOT des beens Breedte van het onderft eind Lengte van het kuitbeen Omtrek op de dunfte plaats * SrSevLhetboven^gedeete . • . . • Breedte van het onderft gedeelte • . ' . ‘ * lS ïaii df twefmid^^^^ * ‘ ’ LeSgle vfn het“S *’ ; lS|S van 5f bïeSÏn der eeSfte^l-egclen der beide middelft^ vingeren van de voorfte voeten , • , ' Lengte van de beenderen der tweede regelen . . . . Len*^te van de beenderen der derde regelen . , . I Se van de beenderen der eerfte regelen van de binnenfte en buitenfte vingeren der voorfte voeten . . . LeS van de beenderen der tweede regelen , . . . Lengte van de beenderen der derde regelen . , > o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. duinen , 5 - I. 0. 1. 5 ' I. 3- c. 5 * 0. 1. I. I. o. 0. 5- 1. I. o. 4- o. o. 0. 1. lynen. 6 . o. o. o. o, o. o. I. 3 . I. O. ó. o. II. lO. I. 4- 1 : 8 . 7h lO. 3 . t 6i. I. i: 8 . II. 7- 5h 5i- loi. I. 5* 3 . 8 . 10 . 6 . 10 . o. o. o. 5. 3- 4- ft / BESCHRYVING VAN HET KABINET sr BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN -HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUüRLYKE HISTORIE VAN DEN ONDATRA VAN DEN DESMAN EN VAN DEN PECARI. ’ No. DCCCLXXXIX. Ha geraamte van eeti ondatra'. ïngte van dit geraamte i.s van pif i Het geraamte van een ondatra k..kLS,rL*Lf,““Lo f ” 'n «"■* gemeeten Dit tongbeen van een ondatra. en door zyne hoVrnen den waterrot door zyn li.-^liaam anderhalve lyn breed en bo^en het voorfteS'l7?n van het been geplaatft: mogelyk zoude men nnk drl^ lighaam wateiTotten vinden. ^ ^ ^ beendertjes in oude De ImgK v^an * ’■"* "O »'>*«■«• els dat va?, de^ TOrot?SaarZ vcrfcfcV’,“,'’y‘'' Sedaante door voorfte eind met drie lanp-wi-f.rr.io-» i Jietzelve daarin dat het zig die beentjes was onmiddelyk aan het dnd^va? di?^u kleinfte vau andere ^ het kleine; ay‘ wareo ISflyfSf' i>o. jJuuLtAUll. Een deman. men ™ dagta negen dui- het maakzel des lighaar^s by„’a ™°n ” Tïïi? dat lykems IS volkomen met opzdgtoriït m^^^^^ beide dieren, maar de ge- dat de hefchtyving, mfn^SleriS (i) BIz. 8 van dit Deel. 3s DE NATUURLYKE HISTORIE, heeft , voor dien van den desm'an verftrekken kan *, deze is zes duimen en een halven lang: daar zitten vyf vingers aan iederen voet;_zy verfcliillen van die van den ondatra daarin dat de eerfte vinger veel langer is dan die van dit dier, luet betrekking tot de lengte van den tweeden vinger , vooral in de voorfte voeten , en nog daarin dat de desman tuffcben de vingers der agterfte voeten een vlies heeft dat men niet tuffehen die aan den ondatra vindt. De desman beeft, gelyk de ondatra, twee foorten van hair, de eene kort, zagt, endigt; de andere is langer, ftyver en niet zeer dik 5 deze heeft tot agt lynen len^e j al het hair is afchgraauw by den wortel, maar het korte hair heeft eene bruine kleur aan het eind, en het lange en ftyve hair is blinkend en van dezelfde kleur op, den kop en op den geheelen bovenkantdeslighaams van het dier j het eind der korte hairen heeft eene voile en grysagtige kleur jnet eenige ligte tinten geelagtig , en het lange hair is van eene gryze , helde- re witagtige en blinkende kleur over de geheele onderzyde van den kop en van het ^’f : ‘daar zitten weinig hairen aan de agtertte voeten, en zy zyh zeer kort^ de hairen die aan de voorfte voeten zitten hebben meer lengte , voorna- melyk rondom de ballen en op den buitenkant van den duim en van den laat- ften vinger. Deze desinan is door den Hr. de Maupertuis uit Lapland me- degebragt. No. DCCCXCin. Eenige lange horftels uit de maanen van eenpeari. De langfte borftels zyn tot vier duimen en een halven lang; zy zyn plat; derzclver grootfte breedte bedraagt flegts omtrent het vierde gedeelte van ee- iie lyn. No. DCCCXCIV. Eenige horftels uit andere deelen des ligbaams van een pecari. De kortfte van deze borftels zyn minder dan een duim lang , en de grootfte hebben tot drie duimen en een halven lengte ; zy zyn plat gelyk die van de maanen. No. DCCCXCV. De ruikende klier van een pecari met het gedeeld te der bekleedzelen dat dezelve bedekt» Dat gedeelte der bekleedzelen van het kruis van den pecari is zo groot dat men daar niet alleen de opening der ruikende klier , en het vel dat dezelve omringt, en dat flegts met een zwart en zagt hair bedekt is, maar ook debor- llels aan ziet die om dezelve zitten , en die de opening bedekken wanneer zy nederliggen ; de klier zit geheel aan dit ftuk dat in wyngeeft bewaard wordt. No, DCCCXCVI. Het hart en een gedeelte van de nedergaande groote flagader van een pecari. Men heeft dit ftuk in wyngeeft bewaard om het gedeelte der nedergaande flagader van den pecari te doen zien dat uitgezet is, en dat eene groote uit- fteeking maakt : hetzelve is van het eene eind tot het ander opengefppuwen , zodat deszelfs inwendige wanden en de dikte van deszelfs vliezen zig dui- delyk vertoonen. No. DCCCXCVIL beschryving van het kabinet. . No. DCCCXCVII. Ha gaaamu vm Dit IS het geraamte dat ten onderwerp eediend m de ^ van den^pLri. befchryving De beide Mille beenderei' zvfv J!T derde; de tweede beendprAn^u^ifu^^ vergelyking van de tw» a voetlpoor van eeleedim» j minder lengte: men wordr i-nr X. Deel. E 1 34 - DE NATUURLYKE HISTORIE, DE ROUSSETTE, * ROUGETTE, ** EN VAMPYRUS. *** OF DE VLIEGENDE HONDEN. rouffette en de rougette komen ons voor twee onderfcheiden foorten S £) & te maaken , maar die zo naby aan malkanderen zyn , en malkanderen 1 in zo veele opzigten gelyken , dat wy oordeelen dezelve te faam te ' moeten vertoonen : de tweede verfchilt niet van de eerfte dan in de grootte des lighaams en de kleuren van ’t hair; de rouffette, wiens hair ros- bruin is , heeft van het einde van den fnuit tot aan het uiterft des lighaams , negen duimen lengte , en drie voet vlugts wanneer de vliezen , die hem tot vlegels dienen, uitgeftrekt zyn; de rougette, wiens hair afchgrauw-bruin is, heeft maar vyf en een half duim lengte, en twee voeten vlugts; hy heeft ♦ La RouJJette, gemeenlyk vliegende bond. Vefpertilio ingens. Clusu Exot. pag. 94. Vefpertilio, Ge?nerus Hifi. avium, pig 772. Canis Volans Tematanus Orientalis, Seba Vol. I. pag. 91. Tab. 57. fig. x en 1. Vefpertilio cauda nulla. Linnjeüs Syfii nat. Ed. IV. pagl 66. en Ed. VI. pag. 7. Vampy- rus, vefpertilio ecaudatus, najo fimplici, membrana inter foemora divlfa, Ed. X. pag. 3r. Vefpertilio cynocepbalus Teriiatanus. Kleln de Quadrup. pag. 61. Pieropus rufus aut niger , tsuricuUs brevikis acutiuscniü . ... La Rouffette. BaissoN Regn. Anim. pag. 216. Tbe great bat from Madagafcar. Eowards Hifi. of Birds part. IV. pag. igo. ’** La Rouffette. De vliegende bond met den roeden bals. Pteropus fufcus , auriculis brevibus acutiufculis , collo fuperiore rubro ... La Rouffette a col rouge. ÜRissoN Regn. Anim pag. 217, Men merke op , dat Baissou het geflagc van de Rouffette en Rougette met reden van dat der vledermuizcn ouderRheiden heeft , en dat Likn^us zig vergift terwyl hy zegt , dat de vicderinuizen en de roudettes beiden vier fnytanden in ’t bovenft en evenveel in ’t on- derft kaakbeen hebben; dat is waar van de roudettes maar niet van de vledermuizen ; zy hebben inderdaad vier fnytanden in het bovenft kaakbeen, maar zy hebben ’er zes in *t on* derft; dus kunnen zy niet tot het zelfde gedagt behooren In eene leerwyze, gelyk die van LiNNJttUS, die op ’t getal en de orde der tanden ruft. *** De Vampyrus, een Amerikaanfch dier, ’t welk niet is aangeduid dan door de alge- mcene naatnen, van groote Amerikaanfcbe vleermuis, of vliegende bond van nieuw Spanje. Men merke op , dat Linn®üs dien zelfden naam van Vampyrus aan de rouffette gegeeven heeft; het is evenwel niet de rouffette der Ooft-Indiën, daar hy dien naam van Vanipy- Tus op toepaft, die hier in aanmerking komt; maar het Amerikaanfch dier, waar van de Reisbefebryvers gezegd hebben, dat hetzelve het bloed der flaapende menfehen uitzoog zonder hen wskker te maskenj het is deihalven aan deze derde foorCj en niet aaii de eer* fte , dat men den naam van Vampyrus geeven kan. Canis volans maxhnus , auritus, ex nova Hifpanid. .Seba Vol. I. pag. 92. Tab. 58. fig. i. Vefpertilio cynocepbalus naximus , auritus ex nova Hifpania. Klein de Qtiadrup. pag. 62. Spedrum, vefpertilio ecaudatus nafo infundibttli-fonni lanceolato. Limk®vs Syfi. Nat. Edit.X, pag- 31. Pteropus, auriculis longis, patulis, nafo membrand inmrfum inflexa auUo. Beisson Regn, Animal. pag. Z17. VAN DE ROUSSETTE, ROUGETTE, enz een halsband van een leevendig rood met oranie ^ van men geen voetfpoor op den hals van den , waar- den ten naaftenby van dezelfde heete kliTTncl^Ar. a bemerkt : zv zvn hei htWr.’ r' ™” een ander viervoetig Araerikaanfch dS\^va°^^ veroorzaakt om dafr wakker "v^n^ï^w^!? ’ lie beiden nL taVSrreïï^?/rAV“ ™ ”e «SeVf jjis IS kleiner dan de rougette die gevonden worden; de vfmpV fte fchynt, terwyl hy vheet ’de is dan de rouflette: de eZ' die van een kraey , en denderde """ hebben, dè tvveed; rougette , en de rouflette hebben beiden^de^n af” ^venaaren : de den bek of fnuit wel gerond f en ten Wél gemaakt, de oorS hond; de vampyrus integendeel heeft lansrer fnnïf"^^ die van den ? e» S si’ ^ immwmM (a) „ Op de eihnden van M,r. • ° ” fchreeuw^8^vefvafdyk-"w''“' vledermuizen zo ^root als ib) Foyage üe la M^^dagZtVpfr S^^ienThunJe (c) Ia Dariene, navi «rhr re±r 83. e„ fi domknum forte nomorderm\umpiS^^^^M ^/fpertüionun wor/ï pag. 'Jceam Decadis Urtiae, §6 DE NATUURLYKE HISTORIE, ’er in de ftreeken der landengte van Dariën, vledermuizen zyn, die den ” menfchen en dieren, terwyl zy flaapen, hun bloed afzuigen, in zo verre, ” dat zy hen geheellyk verzvvakken en doen fterven”. Jümilua verzekert het zelfde (d) zo wel als Dom George Juan, en Dom Antoinb d’Ulloa (e) ; men fcWnt deze getuigeniffen vergelykende , te moeten belluiten, dat de foort der vleermuizen, die het bloed zuigen, talryk en zeer gemeen is in ge- heel zuidelyk Amerika; wy hebben ’er tot hier toe egter niet één kunnen be- komen , maar men kan in Seba de figuur en de befchryving zien van dit dier, wiens neus zo buitengemeen is , dat ik my verwonder , dat de Reisbefchry- vers dit niet aangemerkt , en die mismaaktheid , die terftond in de oogen fpringt, ïiiet ten fterkften gemeld hebben], terwyl zy daar ondertuffchen niet een woord vanfpreeken- het zou derhalven wel kunnen zyn, dat het vreemde dier, waar van Seda ons de figuur gegeeven heeft, hetzelfde niet is als ’t geen wy on- der den naamvan vampyrus aanduiden, namelyk dat dier, ’t welk het bloed zui*^f ook zoude het wel kunnen zyn, dat die figuur van Seba ongetrouw en opWfmukt ware: eindelyk is het mogelyk dat de mismaakte neus eene mon- fteiaS'daeid of toevallige verfcheidenheid zy, fchoon’er voorbeelden van zul- ke ftandvaifige mismaaktheden in eenige andere foorten van vledermuizen plaats hebben : de tyd zal deze duittcrheden ophelderen , en onze twyfteüngen be- ÜtltllCTl. Wat de rouffette en de rougette aanbelangt , zy zyn beide in des KoningS' Kabinet, en zy zyn van ’t eiland Bourbon gekomen; deze twee foorten wor- den niet dan in de Oude Wereld gevonden en zyn nergens* zo talryk in Afri- ka en Afia , als die van de vampyrus in Amerika is ; deze dieren zyn grooter, fterker, en miffehien kwaadaartiger , dan de vampyrus; maar het is by klaaren dag, en met openbaar geweld, zo wel als desnagts, dat zy hunne vernielin- f(f) „ In ZuiJ Amerika zyn de vledermuizen nog zulk een wreede en doodelyke geeflel ,dat ' men dit moet ondervonden hebben om het te gelooven; daar zyn ’er van twee foorten; ” de eens van de grootte als die, welke wy ta Spanje zien, en de andere zyn zo groot, dat ” zy drie vierae van een el lengte hebben van het een einde van de vleugelen tot aan ’t an- ” der: de eene en aniere zyn de beheiidiglle bloedzuigers, die men zig verbeelden kan, ” zy zwerven den gelieelen nagt rond, om menfchen of heeften te betrappen en hun bloed *’ te drinken, indien zy, welken hunne ftaat verpligt, op den grond in de open lugt te ” flaapen, geene zorg draagen, cm zig van ’t hoofd tot de voeten te dekken, het welk ” zeer ongemakkelyk in zulke heete landen is, moeten zy verwagcen door de vleermuizen ge- ” ftooken te worden; wat hen betreft, die in de huizen onder mofquiteros flaapen, al had- * ” den zy enkel het voorhoofd bloot , zy worden ook onfeilbaar gebeeten ; en zo , by onge- ” luk deze vogels hen in een ader fteeken,gaan zy uit de armen van den fiaap in die dc5 ” doods over, wegens de groote hoevelheid bloeds dat zy verliezen, zondt» het ts beraer- ” ken zo fyn is de fteek dezer dieren ; daarenboven verkoelen en verfriflehen zy den flaa- ”, per’ wien zy voorhebben het leven te beneemen, door de lugt met hunne vleugelen te ”, liaan, en als met een waeyer te vernieuwen”. Hijloire natur, de l'Orenoque, par Ie Pers JuMiLLA, traduite de l'EJpagnol, par M. Eidoüs. Avignon 1758. Tom. III. pag. 108. (O „ De vledermuizen zyn te Carthagena gemeen; zy wecten de Inwooners behendig te „ aderlaaten , door hen , zonder dat zy ’er wakker van worden , zo veel bloeds af te zui- „ gen, dat zy ’er zeer van verzwakken”. Extratt de la Rélalion du Foyage de l' Amérique méridiorr. par D. George Jüan, en l3. Antoiks de ülloa, &c. Bibl. raij'onn, Tm. KLIf, |ag. 409. % VAN DE ROUSSETTE, ROUGBTTE, gen aanregien; zy dooden het gevogelte en het de meufchen aan, vliegen hun in ’t aangeziat en k gedierte, zy taften zelf-i monfters zyn, Aegts onvolSt viervoetige dieren, die een f^nr^ modellen der natuur Hat i! ^ waarfchvnlvk rmr ^ ^ vleuaels ^ verbeelding i! ^ vreemde heidf alle^rt klauwen; de wreedhdd de harpyen llrooken^viw l^kadelyke zelve op ’t oog gehad te heb£n°"^^ rouflètte’s. HEuoDoxuf ? ƒ inz" melenV ze^^^ ’er befchry vingen en\vél^DAf I gegeeven • ^ tan vwch Of vifch onSllilil'12 , ;n H„„.om, Lil, m „.. ™sten: «■^POn, (1P6.S .in/vi‘J^li4V„''drtï ™' * » vibiKS"''' Je'tasJ’m "«“M Is.'® “'’ ° u.men haaien kondej en hv voeet voet lang warL ^ Sfpote kraev de natuurlyke historie, van allerhande foort (/) , zy drinken het fap der palinboomen , en men kan hen Ügtelyk dronken maaken , en vangen met vaaten , gevuld met palmboomen water of met eenig ander gegift vogt , onder hun bereik te zetten j zy maa- ken zig met hunne nagels aan de boomcn vaft, en hangen er zig dan aan op • zy trekken gemeenlyk met benden , en zwerven meer des nagts dan des daaW ^ zy fchm^n de plaatfen , die al te veel bezogt worden , en onthouden zla^in de wilderniffen , voornaamlyk op de onbewoonde eilanden: zy zyn driftig naar de koppeling*, de kunne onderfcheidt zig op ’t manneqezeer dpi- delyk ; de roede is niet in eene fchede beflooten , gelyk die der viervoetige dieren ; zy is buiten het lighaam ten naaftenby zo als by den menfch^n den aap f wS • de fexe is by de w^fjes ook zeer kennelyk ; zy hebben maar twee mam- men OP de borft geplaatll, en werpen flegts in kleinen getale, maar meer dan eens in ’t iaar : het vleefch dezer dieren , inzonderheid terwylzyjong zyn, is niet kwaad om te eeten , de Indiaanen vinden het goed en zy vergelyken deszelfs fmaak met dien van patryzen of konynen. De Amerikaanfche Reisbefchryvers ftemmen hierin overeen, dat de groote vledermuizen van de Nieuwe Wereld het bloed van flaapcnde menfchen en die- ren uitzuigen zonder hen wakker te maaken ; de Reisbefchryvers , die door Afia en Afrika gereisd hebben , en die van de rouflette of de rougette fpree- ken , maaken geen gewag van deze opmerkelyke byzonderheid ; hun Itilzwy- gen is egter geen volkomen bewys , inzonderheid dewjd ’er zo veel overeen- icomft van maakzel en andere gelykheid is tulTchen de roulfettes en die groote vledermuizen, welken wy vampyrus genaamd hebben; wy hebben derhalven geoordeeld te moeten onderzoeken , hoe het mogelyk zy , dat deze dieren het bloed kunnen uitzuigen, zonder tevens fmart,ten minften gevoelig genoeg om een flaapend raenfch of dier te doen ontwaaken, te veroorzaaken ? Zo zy het vleefch met hunne tanden , die zeer iterk en dik zyn , gelyk als die van andere viervoetige dieren van hunne grootte , aantafteden , zou de menfch , die in den diepften flaap lag , en zouden vooral de dieren , welker flaap niet zo vaft is als die van den menfch , door deze beet fchielyk ontwaaken en opfprin- «ren; men kan hetzelfde zeggen wegens de wonden, die zy met hunne nagels mogten toebrengen ; het is derhalven niet dan met de tong , dat zy openingen Men ziet op de Manilifche eilanden , op de boomen , eene groote menigte vledermut- zen” die aan malianderen gehegt, aan de takken hangen, en met het begin van den nagt ” haare vlu’gt neetnen om haat voedzel in verre afgelegen boffchen te gaan zoeken , zy vlie- ” sen zomtyds in zulk oene menigte en zo gedrongen by malkander, dat zy de lugt verdon- ” keren door haare groote vleugelen, die niet zelden zes palmen uiigaftrektheid hebben; zy ” w'eten in de digtfte boflchen die boomen te onderfchciden , welker vrugten ryp zyn; zy ” ve^rflinden dezelve geJuurende den geheelan nagt met een geraas, dat men twee mylen ver ” kan hiïoren en met het aanbreeken van den dag keeren zy naar haare wykplaatfen te rug; \\ de Indiaanen die hunne befte vrugten door deze dieren zien vernielen, doen hen den oor- log aan, niet ftegts uit wraak, mair ook om zig met hun vleefch te voeden, tweiK zy beweeren als konynen vleefch te fmaaken". Bijioire générale des Foyages, par i\ir. iiiBBE Pkevost, rooi. X. pag. 3S0. . , ,1 •, (w) „ De beide fexen waren in dit dier onderfcheiden , want eenigen der genen , welken ik ,, gezien heb, hadden eene vry lange en ontwikkelde rneie, byna gelyk die der aapen . La- nou Ctusii Exotic, Rapbelingiae 1605. Tm, IE pag. S4» • VAN DE ROUSSETTE, ROUGETTE, e„. ben geene gelegenheid gehad om de ''""oorzaaken • wv die der rouflettes , welke de Hr ''^mpyrus te v’; 5 “r“::,èrefe"de^ zuigen van de toïg^te^dn°^^ voortwerken, om het ’ dezelve neeren overeen ftuk S^booriaamen : maar kar nn^ S^duurig 5D>. en wawa„\te~ aUe de oSdlghed^Jg' ''“' “de“ “ op welk?, g”;lSSerffive“S^'= ' ” ‘■KSif £» « landBourbon duizenden van sront^' PJ^^ierson gevonden dat 1 gevonden, die des aum-iri” vledermuizen ( roufleti-Pc ’ °P ei- byzonderlyk ne^zettSen on " vloogen^ gekk de eeten; hy voegt ’er bv boomen wnav en zig goed zyn" om t? eeten V g^«%largeTv^" haazenvleefch gelvS ^ ^ van haai vleeS!^^m^^''^"gon zynde , Wykn d= H? S ™«S <1“ van’ ren gezegd had, tot ge zon over herSn » en zaamen brief bet uittrekzpi * wegens deze die- o«r dit ÏÏeCmïeif t" “4 o*Sr-,;‘ '“So" “n iS- .; fthoudeevSvl? ^ Bourbon, « ik boude cvenvppi,’ in uwen hr,Vf j « » van eenen , ?l L die my va^ 1770. « alle vryhSd en ™ "'‘?rheid leert; Sïvf mvfe brengt,' ds ftok Wel aan n,,. \\rn.u.y ^ *^^i*halven , bid ik met derlieden te treeden°*^^^^'-i^ beantwoorden: ik heb nkt 'vyli^heid te vragen ’ 1 V\ van verSoS''''°™'^ om ’er u norr bet my fpyt niet r^^P^r ^‘jooning over mync lang- vermenigvuldigd kunnen zeggen • de rouflettes te wecteif , dwaalinlenT!! m?)X 7 he?tfdn veel nog niet gezien hSït zoude zegeen^?7^ verouderde monfteragtig, gevonden, S^zonder^^^" vreefe ; i”S Berchouwing hunner geOalre, heeteK^nTfe '‘“ ^SÜè W Zie bier de betebr,,., de, ia^dige deelen ven „e ,« J.’ de natuurlyke historie, 40 „ toegefchreeven , die zy niet hebben , even als of de kwaadaartigheid , fe wStheid, de morfigheid, onaffcheidbaar waren van delelykbeid De Hr de la Nux merkt aan, dat, in myne befchryvmg blz. 35 de om- trck van de rouffette, zo wel als bet getal dezer dieren, vergroot is; hy voegt ’erbv dat Ln inenfch den mond openende, en. den doortogt v^i de Item ^M.m’pnde terwyl hy beurtelings llerk uit-en inademt, ten naaftenby het aduid van ’t gefchreeuw eener r maakt, en dat dit geluid met vprSamide is: hy zegt ook, dat wanneer deze dieren geruft op een boom zitten, zy een ligt gekweel van gezelligheid hebben, dat niet mishaagt; en hv vervolgt dus. , . , , , r ■ RI7 17 Pliniüs heeft regt gehad van het verhaal van Herodotus als fa- betoig tebefchouwen; de rouffettes en rougettes, werpenzigmetopderaen- fcheS^ ten -minften op deze eila^ vhigten hen veel eer ; zy by- tSn en bvten zeer hard, maar het is ter haarer lyfverdediging als zy aange- v^ièn worden, ’t zy met den ftok, of den fnaphaan, of in netten gevangen; ed k die van haar gebeeten of gekrabd wordt, moet dit wyten aan zyne ei- gai «n ™ '“l£. ,7. noten (i.) (O W de bepaaling van de grootte der rouffette komt hier nader hy de waarheid. De vledermuizen vliegen op de Malabarfche kufi ^ klaren dag ; dat is waar van de rouffettes en niet van de rougettes : de eerlte vliegen on klaaren dag; dat is alleenlyk te zeggen, dat men er, in i beloop van den dag, van tyd tot tyd, eenigen ziet vliegen, maar altyd enkeld, en niet met benden: dan vliegen zy zeer hoog, in zo verre zelfs, dat hunne rtootte de helft minder Ichvnt; zy kunnen zeer verre vliegen, en ik houde het zeer mogelyk, dat zy het van dit eiland Bourbon in vry korten tyd naar F hle de Frame zouden overzetten , fchoon de afltand ten minften dertig my- kn is: zy dry ven niet in de lugt gelyk de roofvogels, gelyk de zee-zwalu- wen frcgat-vogels genaamd , enz : maar in die groote hoogte boven de op- nervl’akte'der aarde, van honderd, miffchien van twee honderd of meer toijes van zes voeten, is de beweeging hunner armen langzaam, zy is vaardig ter- v\’l zy laag vliegen, en des te viurdiger naarmaate zy de aarde nader zyn. Als men nauwkeurig fpreeken zal leeft de rouffette met in maatfdiappy; het bekngvanvoedzel, de gezamenlyke behoefte, vereenigen hen tot benden, Se meer of min talvyk zyn, naar dat het geval dit medebrengt; ’t is inder- d vid bv geval dat deze troepen zig formeeren op hoogftamde booinen , die Sèd. bloeflem of vrugten hebben, welke van hunne gading zyn, of die op bet mint ftaaii dezelve te la-ygen; men ziet de rouffettes daar, den een voor Sn Vinder na aankoiuen, nialkandercn by de klauwen van hunne agterfte pootên vatten,’ en daar zeer lang ftil blyven, zo hen niets ontnift; daar zyn ’er egter altoos eenigen, die zig van tyd tot tyd los maaken , en eene Joort van gezcUchap aangaan; maar zodra een roofvogel over den boom 'liegt, of een donder uitborft , of een fnaphaan op hen , of flegts in den omtrek van hun verblyf geloft wordt, of zo zy reeds gejaagd en bevreesd, iemand onder hen zien, ’tzy een jager, of eenig ander menfeh, vliegen zy allen te gelyk weg. VAN DE ROÜSSETTE, ROUGETTE, t is dan, dat men by klaaren dac die fmpn^r. • de lugt egter niet verduifteren : zy bunnen nfet fchoon talryk , dat uit te werken , en die uitdrukkimr is vcnr v genoeg vliegen om zeggen, (blz. 38. note ü\ ^ vergrootende • W S ze» die aan ^’^^lkandekn geheV^ f^enzgl vSljut heid, of ten minften eenp?m„ 1 hangen i is vrv f wp"„ btl?' tomen niet dan des avonds te «ian vier hoiS2d“ ieisi^sssir« z>g rykelyk van dit vet ’ °”Setwyfteld door dellfnl^ heb den tvd belppfri ^oorzagen , om ’er hun'ip r, ^^l^caflers onderregt Plaatfen ^-an S V J ''^"'‘^«•muizen bofch ^ rd^ :^ik gï'vpt, deze L!pÏ? bezwaarlyk gewcell zvn gehouden leeVend S tP '^^gvlugten L bSen be- rvaren?ma^r ï vecle mamiSes °P ^^neofan! wordt door het SSkin’ ‘^*'^,}^^^‘^ride, fnders denk^r'^oA T" dat men van zie? verie ? veroorzaakt? het Irïs welk aan deze dieren naClv^^ ries naftf,Vo« S’ ïa^ wer?1. goed van geziS zo^vvp? rouifettes niet dan ?rugten^’n verwondefen f da? \ «an en de « ti": Zv ™^ó=ïtm te“efr *” »»r% ^ ™ ^ ® ‘? men , dien hunne eeftalte inbn ’ j ® weerzin knn t r^/ee/è/^ 4en ; reeds «r^vSe vvnt^r^^ vS 'e'’T" k®‘ X, Deel ^ in hunne foort zo goed als een maan- - F ^ ^ Png Indifch kui- DE NATUURLYKE HISTORIE, 4 * ken of eene ionge wUde keu; de oude zyn hard, fchoon zy vet zyn in dciii tvd der vrugten, die van hunne gading zyn, dat is te zeggen geduurende den zomer en een goed gedeelte van den herift ; de mannetjes inzonderheid kry- gen, oud wordende, eenefterke en onaangenaame lugt; .... Hetis op de- ze wyze alleen , dat men zeggen kan dat zy goed zyn om te eet en. Vopr t ove- rige weet men, dat de Indiaanen zelve geen dier eeten, d?.t zy geen dier doo- den • de Mooren en de Maleijers eeten ’er raiffcliien van; zekerlyk eeten vee- Ie Europeërs daarvan, en dus kan men zeggen, dat de rouffettes in de Indiën gegeeten worden, fchoon de eigenlyk gezegde Indiaan daar niet van eet: op dit eiland eet men de rouffettes en de rougettes. Na dit onderzoek der noten kom ik tot de hiftorie zelve , of den text ; dic ook verbeterins noodig heeft: en ten bewyze daar van behoef ik ’t geen ik VM derouS^^^^ ’t geen ik ’er van gezien heb, flegts over te ftellen. tegen ’t geen anderen zig daar van verbeeld hebben , waar naar derzelver his- torie befchreeven is. , , j j r. , De rouffettes en rougettes hooren natuurlyk t huis op de eilanden Bourbon rile de Fratice, en Madagafcar; hetis lints vyftig jaaren, en meer (1772.) «at ik my in dat van Bourbon onthoude ; toen ik daar in leptember aan- kwam , waren deze dieren zo gemeen , zelfs , in de reeds beflagen ttreekent van het eiland , als zy thans zeldzaam zyn : de reden daarvan is natuurlyk ; voor eerft waren de boffehen nog niet verre van de wooningen af ; en deze dieren hebben boffehen noodig , die thans zeer verminderd en verder af zyn. Ten anderen is de rouffette leevendbaarend , en werpt flegts een jong in ’t iaar. Ten derden maakt men jagt op dit dier om deszelfs vleefch , om zyn vet, om de jongen, geduurende den geheelen zomer, den gebeden herfll,, cn een gedeelte van den winter, en deze jagt gelchiedt door de Blanken,., met den fnapliaan, en door de Negers met netten; dus moet de foort in kor- ten tyd fterk verminderen ; want behalven dat zy de bewoonde ftreeken ver- laaten, om de wyk te neemen naar die oorden , daar nog geen menlchen ver- keeren , zo fpaaren de Negers hen ook niet als zy hen betrappen kunnen. De bronstyd dezer dieren is hier tegen de maand may; dat is, algemeen; gelprooken, in’t midden van den herflf ; die van de geboorte der jongen is omtrent een maand na de lente-nachtevening : dus is de dragt van vier en een: half of vyf maanden ; ik weet niet hoe lang de jongen groei jen, raap ik weet, dat die groey fchynt op te houden in den winter -zonne-ftand , dat is te zeg- gen na verloop van omtrent agt maanden na de geboorte ; ik weet daarenbo- ven dat men geen kleine rouflettes meer ziet na april en may, den tyd, waar- in men de ouden ligtelyk van de jongen onderfcheidt door leevendiger kleu- ren van het vel , die de laatfte boven de eerften hebben : de ouden worden grys- agtig, na verloop van ik weet niet hoe veel tyds, en dan zyn zy zeer hard,, inzonderheid de mannetjes; dan rieken zy ook zeer fterk, gelyk ik reeds ge- zegd heb ; zodat de Negers alleen daar van eeten kunnen , dewyl er dan; niets goeds aan is dan het vet, waarvan deze dieren doorgaands wel voor^ zien zyn van het einde der lente af tot aan het begin van den winter, liet is zekerlyk niet het vleefch, van welke foort het wezen moge,, dat de VAN DE ROUSSETÏE, ROUGETTE Touffettes en rougettes lyvig en vet doet worden i deelte van hun voedzel uitmaakt : het is geen vleefHi^^ ge- hoeven ; zy zyn geheel geene vlcefctviSde fc^^^ byzonderlyk be- de, en zyn niets meer: de bananes, de marentakken vrugt-eeten- vrugten , waarvan onze boffchen nn foorten van viscus, en andere planten J u de beffen Sm de voedzel: ook ntardcen^^ dezer dieren en hun Sgft èeUaiae , of zonnefchermbloeinen ^ Svlf vcrfcheiden plamae u%. de klaverboom , welker zeer vnl r?n?o ^ie van onze ftinken- overvloedig in january en februarv of om deze bloemen , zeer te van den zomer die dt S ,! J ^ algemeener te fpreeken in ’r Vn- geleerde befchryving die de Dr als de nauwkeurige en aanmerken, dat de mangel een S^eft, aanwylt: ik zal onze dieren daar niet aal barftagtig vel heeft, en dat ten , brood , fuikerriet enz hppfV h ’ nieii hen , in een kotiw befloo vleefch, en’ voor al Süw 4’efcf ™« «eneen", of zv ineenkooy gegeeten, het is niet mS ^^^dden zy-dat ''“t; daar de klauwen, daar zy mede ^g^^rfte pgoten , die niet, J^aar; men ziet dan niet dan f ophouden van gedekt! ze«"zSk’ %nïiam,^me??en nootd op zit, welks n-pioL met welserdiikEA %; donker- ar,.s"èi ÖSd™vïtt°n op SI boom rondom enS v’Sa"*^ ™" verbSe Jil" “?• afftaS ™ i»F”ï-sS^ SSS!5lS£p£‘^^ nig menfch dM?|ï,teS^“' wfftoffmK memhS’nï' ^ fo"®— en de van heeft gegeeten^dht ^ehad heeft, fchoon Ln ’ ^??}°ord, dat ee- S dieren niet' keve^f ver^vondering baSen onmaatig en milTchien van dan van rvoe vi-nm-» zodra men bedent? mocden, de SSvlÏÏ'r““Sen va„”?eek“& "“,»?!«" "n blÓm!^ genoeg gezie„ om de ïi,k",oo°'“'^ >>oet het m^ dSn * -i* — 'k vet els eene ltadvamge^*"-Pf * -bhot Z. 4 ^ de n a t u ü r l y k e historie, B ESCHRTVING VAN DE ROUSSETTE. e rouffette (PI. XIV) heeft veel overeetikomft met de vledermuizen , || vooral wat het uitwendig maakzel betreft, maar zy heeft eene verbaa- ls zende grootte ia vergelyking van de vledermuizen, die reeds in dit Werk befchreeven zyn j zy verfchilt daar ook van door het maakzel van den kop, van de ooren,'enz; zy heeft een dikken en korten fmoel,_en een langweipgen kop , eeniger maate als die van een hond ^ en het is hier- van dat zy den naam van vliegenden hond gekreegen heeft die haar door verfcheiden Schryvers gegeeyen is. _ ^ ^ , De neus is wel gemaakt, de oogen zyn groot en ftaan in eene fchuiufche rigting geplaatft , gelyk die van den wolf; de ooren zyn zeer kort en puntig, zy hebben geen aanhangzel : zo veel als de rouffette van de vledermuizen ver- fcEilt door het maakzel van den kop , even zeer komt zy met dezelven over- een door het maakzel des lighaams en van de pooten ; daar heeft geen ander verlchü plaats dan dat van de grootte , en van een nagel die aan het eind van den derden regel van den eerllen vinger gevonden wordt ; de vledermuizen hebben noch dien nagel, noch dien derden regel; voor het overige gelykt de rouifette volmaaktelyk naar de vledermuizen door de vleugelen en door de ag- terfte voeten ; zy heeft geenen Haart , maar het vlies der vleugelen ftrekt zig voorby de agterlle voeten uit en eindigt aan wederszyden ter plaatfe van het begin van den ftaart der vledermuizen. Het eind van den fmoel van de rouffette, het grootfl: gedeelte der ooren , en de vingers zyn ontbloot van hair en hebben eene bruine kleur : het hair van het aangezigt van dit dier hadt verfchillende tinten ros, van het helderfte af tot aan het donker fte toe; de hoeken van den bek, de wangen, de om- trek der oogen en het voorhoofd hadden eene zo heldere tint ros , dat zy by- na geelagtig of blond was ; de takken van het onderfte kaakbeen daarentegen, de llaapcn , de omtrek der ooren , en de kruin van den kop hadden eene don- kere roffe en roodagtige kleur , deze zelfde donkere roffe kleur maakte eenen band die zig ter wederszyden van den rug en van de lendenen van den fchou- dcr af tot aan het kruis ultftrekte ; daar zaten roffe hairen op den arm en geelagiige hairen op den voorarm en op het been , roffe en rosagtige hairen op den buitenkant van dat gedeelte van het vlies dat zig voorby de beide ag- tmiooten uitftrekte ; daar zat hair met die zelfde tinten ros gekleurd rondom den aars en het begin van de roede , en op den binnenkant der vleugels by den voorarm , den arm en de zyden des lighaams ; het hair van den hals , van den rug , van het midden der lendenen , van de borft en van den buik was zwart , de langde hairen waren een halven duim lang , het vlies der vleugels («) Zie Mémoires 4e 1' Académie royale des Sciences , année I75P* beschryving van de roussette m da agtetfte pootm en de nngels tadden verfchinende tintenbruin «meeten va„ pngte van de uitgefpreide vleuffcls • • . ™“ het eind“®^l5 den hn„e, « je. eg. 8S™5«*^v.nd;„feoeI- 47 en zwart-- voeten, duiintn, lynen,- AflWtulrchenTeS^^ • • • ' het oog . f®oel en den vooriten hoek van LSïe"^ iÏÏ^ef n het oor ’ . * OpeSingvïn het o'S'''" "" anderen r-*****^ »aii UOff , •— • , « , het ne'iKb2n"gemeeK?^ hoeken der oogcn, over de kromte van Ë“»fe-oore:gemeete„.;. Omtrek van den hals , . * • • Sgds'gOTcS^^^ ’f * *«rfeh over de het midden geraeeten * . * Uratrek voor de agtcrpooten gemceten * ‘ * engte van den voorarm van den elleboog tot'aan de geleeding der mTvaTdetfv^“'>-®‘!'''>and'’'”'* . ' • ; Lengte van den\?e^e1'"^ '^^”geren ’ . . Breedte ter breedfte plaats ‘ ’ engte van den duim der voorfte voeten tot aan Iwt einde van den .• .•.•.• UnlS^^SSSÏSlS ;• ■ • . ■ :•.• Un|tPradSp|el;™^“Jj™^^^^^^ Z. . |sri,&vf„Sbfer“"^=“'- •• •• . Dikte . . . • • . . Breedte ter plaatfe van de hiel ” . * o. 3- o. o. c. o.. o. o. o. ' o. o. o. o. o. o. o. o. o. ©. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. o.. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 9- o. 2 . 2 . o o* 2 . 0. 1. I. o. o. o. o. 5- o. e. o, o.. 8 .- 7 - lo. 0. 1. I. 6 . 3i- n. 6i . ff O* I I. 5. I. II, 4* ö.. 8. 9- 8.- 9. 7- 6. 5- o. 6. o. é.. o. 6., o. 7- lo. 6.. 5* o.. 6. 8,. n 6,. 4,- 6. 11. O.- 8. 9. 7- lOo 0. ' 10. o. 2, n- -«♦ 8, o. 5. o. 4.. o. 4,. de n a t u u r l y k e historie. voeten, duimen, lynsn. O. O. 3. O. O. o. o. o. 3 . I. O. o. o. 5 * 10. 5 ’ 10. o|. Dikte terzelfder plaats • . j j * 1' üngte van de hi^el tot aan het emd der nagelen l>engte van de vingers der agterfte voeten Breedte van den agterften voet Lengte van de grootfte nagelen . . . Breedte van derzelver bafis - • • • • Het netvlies lag, gelyk dat van den nagtvlieger , tu'flchen de de darmen verborgen i de lever en de maag hadden ook dezelfde agtiHo als %ï‘uSvinBetigedMm ftrekte zig , gdykby Je nieefte andere «eren ,m de L»e tvtaau\n & » ^ig naar voren en vervolgens naar binnen voordat regterzyde mt , " vereenigde ; het overige van de darmbuis maak- hy indelinkerzyde m de darm-en onderbuik-ftreeken , in de te zyne kronKe g , . ejnaeiyk boog dezelve zig naar binnen voor SzfSn “«ent™ Ste’; Stas gefn blindedafm voorhanden; de temL «rèn®^5?f voeten en pen halven lang van den portier af tot aan ^^ï)e maag fclieen eene zeer zonderlinge gedaante te hebben , fchillcnd was van die der maag van den nagtvlieger : de groote blinde i v Teer diep, mnt dezelve ivas eenen duim lang; bet regter deel was daareme- gen zeei-kort; het Hgbaam of het niidelrt gedeelte der maag vertieftc zig by- nfeeiien duim naar den flokdarm toe, zo dat de groote blindezak van dat ge- deelte door een fcherpen hoek was afgefclKyden , en daar egter door een cel- S weefzel aan valt zat; hetgeen my heeft doen geloven dat de zonder in- lP/edaanre van den grooten blindenzak een wezeiicllyk kenmerk van dit dier w.. en niet van de verharding kwam die in de vliezen van de maag door den wyngeeft was voortgebragt, in welken dezelve geduurende langen tyd be- ''^He levS beftont uit eene groote kwab ter regterzyde gcplaatft, en uit ee- vipine di'^ aan derzelver wortel geplaatft was ; daar zat in het midden eene te* te ^ was, men onderfcheidde daar flegts anderc|^0K kW* die ntó n,eet g , ^ ^ ^ ™ 8 ”'““ %?fflifw”"breed dik 'en kort; maar men kan niet vecl ftaatmaaken op Siiante omdat zy door de werking van den wyngeeft veranderd was. ^ De nÓen zaten de een niet meer naar voren dan de andere ; zy hadden ten a üi-fJ d p'/elfde ffedaante als die van den nagtvlieger: de regter long wp uit vier zamengelteld, endele waren gelyk by de meefte viervoetige dieren gefchaard ; daar zaten ter linkerzyde tte was bpia geheel in twee deden gefcheiden door eene diepe inlnyding^^e (&) ?ie de befebryving v»n den nagtvlieger in het VIII Deel van dit Werk. beschrvving van de roussette. dcrzelve agterfte zyde doorfneedt; het hart wao « linkerzyciö gerigt-, daar kwamen twee takken nit naar de flagader. de kromte van de groote Het voorfte gedeelte van de tong (Pi yp ^ XrïïolT al^ t ti„7f f»lv?K? ™ tepS S; l!? P"™8- ™ op atlydS zonder hun em?/" ™zuipf dat’ het vaftmaakc toe dat de rouflctte deze zuiging vefSn v bevindt : het fchynt dik en lang zyn: de tenHc ° door middel hnpr^r JJl nie toe ^ aV !s,ri?ctbkfSr^ die tepeltjes, dooreen breedte. (Men /S. derekle nei teTetl^" T gifeflm VWf ’ "/^"^ODdc ten hebben eï ondertufTchen vS "^nige at een tepel me] twaMF^^'^^ buiten naar binnen gerigt ’ftaan ^ot twaalf put ¥=f«.sWf 15 der toni ,?-, midden, en cene kleine aan elke z^,l. ^ k?lk-klieren, een tot aiiderhal “lyS'bStet’ay^ de ecrfte haddei fa V0K„ L zL" !" oeneregte ly„, „«r d= tot Ik ^fgebrooken en met kleine ’ derzelver randen warei i)c ^'^kyn van twee ^00^ 00 ^^ tepeltjes bezet. ,. c zaadballen waren aan wedervxiu ^ gezien , cene aan elke zvrtt. vlieger, maar de knobbel vm n den aars gepUatrtgelvkbvriB ?rs ïrLSïï,fdl*5““a^ » 'i:a““ ® * s!." :?“i2 s sS*£ G > fchoon opge- jo DE NATUURLYKE HISTORIE, krompen door den wyngeeft hadden zy elk twee lynen lengte en breedte, ens eene ïyn dikte. De roede was vooruitfteekende en dik naar evenredigheid gelyk die van den nagtvlieger; het roedehoofdje , fchoon van gedaante veranderd, fcheen nooit puntig geweeft te zyn, hetzelve was integendeel rolrond en door eenen klei- nen wrong geëindigd die indiervoegen gedraaid was dat dezelve naar de lip- pen van een karper geleek ; daar zat in het midden eene opening die de mond; van de pisbuis was , hetzelve bevatte geen beentje. Het geraamte van de roulFette (^PU XPI) lieeft in het algemeen veel over- eenkomlt met dat van de vledermuis ( c) , maar wanneer men hetzelve lluksge’- wyze befchouwt vindt men daar groote verfchillen tuflchen, vooniamelyk in den kop : het bovenft kaakbeen is niet afgcbrooken aan zyn eind ; de been- deren van den neus {J) fteeken byna evenveel vooruit als de beide kaakoeen- deren ; ik heb derzelver geleeding met het voorhoofdsbeen niet kunnen vin- den : de frnoel is zeer lang en zeer dik; het neusbeen en het voorhoofd ftaan in een zelfde vlak in eene regte lyn;het voorhoofdsbeen in plaats van bolrond te zyn, maakt eene holrondheid in de gedaante van eene goot die zig op het .ngterft gedeelte van het neusbeen uitllrekt ; dit been heeft aan elke zyde een oogput-uitftcekzel dat vry lang is , zo dat de beenige randen der oogputten Ücgts omtrent het zesde deel hunner uitgeftrekthcid afgcbrooken zyn ; daar loopt eene beenige graat in de lengte over de kruin van den kop , dezelve eindigt aan eene andere dwarfche graat die over het agterhoofd (5) loopt; het agterft gedeelte (C) der takken van het onderft kaakbeen is zeer breed het kroonswyze uitfteekzel heeft veel hoogte en breedte. De rouflette heeft twee-en-dertig tanden ; te weeten, vier fnytanden en twee hondstanden in elk .kaakbeen , agt baktanden in het bovenft , en twaalf in het on- derft kaakbeen (J)\ de twee bovenfte fnytanden ftaan niet van elkanderen af gelyk by de vledermuizen ; zy zyn alle breed en grooter dan de onderften’ die elk twee kruinen hebben; daar zitten flegts twee punten op de grootfte baktanden in het bovenft kaakbeen ; de eerlle van deze tanden is de grootfte en de laatfte is de kleinfte ; de eerfte en laatfte tand van het onderft kaakbeen, zyn de kleinften , de tweede is de grootfte. Daar zyn'dertien wervelbeenderen in den rug , en dertien ribben,zevenwaa- reenzesvalfche; de doornagtige uitfteekzels der wervelbeenderen en hetborft- been gelyken naar diezelfde deelen in de vledermuizen ibefchouwd , en de ge- leedingen der ribben van de rouffette verfcliillen flegts daarin van die der ge- melde dieren , dat de zevende rib zig met het tweede been van het borftbeen by dezelfde rihgeleedt, en dat ’ertwee groote platte uitfteekzels op de on- derfte zyde van het eerfte been en een op het tweede zat. De lendenen-vverveïbeenderen zyn flegts ten getale van vier: het voorfte gedeelte van het heupbeen is niet driehoekig gelyk by de vledermuis, hetzelve heeft flegts twee zyden, waarvan de buitenfte zeer bolrond is: daar zit by de befchryvlng van de vledermuis in het VIII Deel van dit Werk. W de Mémnm 4 s l’ AeoAsme des Stiences, Jnnét 1752, i 2^1. XYL 'i U beschryving van de roussette. roullètte, gelyk by de vledermuis, een nitfl:eek7el j bgheid op den rand van het bekken • het lichaam panswyze hol- de roiiflette is zeer dun van voren haar asteren ^^haambeenderen van eene zyde naar de andere: deze beiS wEt ’ langwerpig van de vereeniging, de goot ( F's niaaken alleen door zitbeenderfn, in p°Sts van dezelv?^er kor^E^ dieren, zelfs gelyk bv de ftrekken gelyk bv andp^P zig, door middel hunner hetzelve van boven dom" nn*^f van agteren randen heeft^ di^’ ™^*^™^l^anderen te vereenigen , zo- onafgebrooken zvn dnnr rie.<- 1 1 ^ i ^ S^h^elen omtrek / 7 ^ den, en van de Voort der fchaam-en zitbeendeZ 'ofette heeft geïï, tart*™, Seftte&“?v„Tdê onderfcheidt aan Tipi-7q1 ‘ ’ ^ waar dat het heiligbeen zeer Hnp’iJ* tieren die door drie paim Stm ''jetlermuis, vier valfche we®rveib“n" “ ;=oke iSf } DE NATUURLYKE HISTORIE. • voeten, duimen, lyneii. Lengte van den kop van het eind des onderften kaakbeens tot aan het agterhoofd . . • * . . De grootfte breedte van den kop . . . ; Lengte van het onderft kaakbeen tot aan het agterft eind van het knokkelwvze uitfteekzel . • * , . * llrecdte van 'het onderft kaakbeen ter piaatle van de hond, standen. Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaats van de hondstanden. Afftand tuflchp de oogputten en de opening der neusgaten . . Breedte van die opening • . ... Hoogte • ..... Lengte van de langfte fnytanden b, uiten het been . . . Lengte van de twee voornaamftc ftukken van het tongbeen .... o. Lengte der tweede ftukken . • • • . Lengte der derde ftukken ... . . Len°te van het middehle ftuk ..... Lengte van de takken der vork .... Lengte van den hals • • ... . Lcn°te van het gat des eerften wervelbeens van boven naar be- neden • ■ • . • ... Len'tte van de eene zyde naar de andere gemeeten J.engte van het gedeelte van de ruggraat dat uit de wervelbeende- ren van den rug is famengefteld . ... Lengte der eerfte ribben . . ... Afliand tuflehen de eerfte ribben op de wydfte plaats Lengte van de vyfde, die de langfte is . . . ]. engte van de laatfte der valfche ribben .... l.engte van het borftbeen ... . . Leno-te van het tweede been dat het langfte is . . . Breedte van het eerfte been dat het breedfte is . . • Lenvte van het lighaam des vierden wervelbeens van de lendenen dat het langfte is . .... Lengte der eyronde gaten . . . . . Breedte • .... Breedte van het bekken ..... Hoogte . • .... Lengte van het fchouderblad .... Breedte • ..... Lengte der fleutclbeenderen . • . . Lengte van het fchouderbeen . • II. Lengte van het been van den voorarm Lengte van het dijebeen . . .... Lengte van het fcheenbeen . . . Hoogte van de voorhand . . ... Lengte van het hielbeen *. , * ■, * * ' Lengte van het eerfte been van de nahand Lengte van het tweede been . .... Lengte van het derde . . • Lengte van het vierde . . . r • I.engte van het vyfde .... . • Lengte van het vierde been van den navoct 0. 2. lO. o. I. 4- o. 2. I. o. 0. èr o. o. o. o. ICj. o. o. c. o. 3- o. o. 2i. o. o. o. If. o. o. li. o. o. o. o. 3i* o. I. 7* 0. o. 2|. o. 0. 2|. o. 2. 6. 0. o. 7. o. o. lO. o. 2. 5- o. o. 7- o. I. 8. o. I. o. o. o. • 0. o. 3- o. o. 4* o. 0. 5h o. o. 6i. o. I. oi* o. I. 9h o. o. 7- o. I. 3* o. 4. li. o. 5* 7h o. 2. 2. 0. 2. 7- o. o. 2. 0. e. O a* «. o. 6. ©. 2. 11. o. 4- I. o. 4- o. o. 4- I. 0. 0. 5 ; S- I BESCHRVVING VAN DE ROUSSETTE. Lengte van den eerften regel van den duim der vont-n« Lengte van den tweeden regel , Weten. pngtc van den eerften regel des eerften vintrêrs I.engte v’an den tweeden , ' vingers . I.engte van den derden * * • • . * Lengte van den eerften regel des* tweedon Lengvan den eertlen ,e|ej des „iaden vingers v.n de sg,e-r«e Lengte van den tweeden reed * * • Lengte van den derden reeeT * J . . engte van den eerften regel van den dm*™ * Lengte van den tweeden regel • vjeten , O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. e. Juitnei] , I. O. O. o. o. 2 . 3. 0. 2. 2 . 1. I. O. O. o. o, o. s 53 'yren. 5- 9- 10. 6 . qx It. 6 . 7- I: 11. II. 5i. 5. 7. 8 . 7‘ G 3 64 DE NATUURLYKE HISTORIE . JSESCHRTFING l^AN DE ROUGETTE. p TOMette (PI- XEH") , die ten onderwerpe voor deze befchiyvuig « „ I véffi heeft, was verdroogd, dus heb ik niet kunnen erkennen ot ^ M y V eveneens door haare ingewanden naar de rouffette geleek als door Z beenderen en door de tanden, welke ik in deze beide dieren vol- komcu gelyk gevonden heb , zo wel wat het getal als wat de gedaante en de iTlaatling betreft: maar de rougette is veel kleiner dan de rouffette en verfcMt char veel van door de kleuren van het hair: de kop, de rug, de zyden des 'haams tTaan de vleugelen, het kruis en de buitenkant der dijen en der feenerzvn v\n eene Ifchgraauwe kleur, vermengd met grys en brum of daar zit op den hals eene zeer leevendige vlak, vermengd met Se en rood (ö): daar bleef flegts weinig hair op de onderfte zyde van die Setto tolVhadt ten naaftenby dezelfde kleuren als die van de bovenile vvdt met lAzondering van den hals: dit dier geleek volraaaktelyk naderous- fette doït de gedaante van den kop van het Ughaam en van de vleugelen, en door den nagel van den eerften vinger van de yoorfte voeten, ah rnen nieetin'^en in de volgende tafel bygebragt vergelykt met die welke hier medc overeenkomen in de befchryving van de rouffette , lan men zien iyelk ver- fcbil van grootte ’et tulTchen deze beide dieren plaats heeft, ten nimften tus- fchen die welke ik heb waargenomen. S'tê V? ^?„“S'S‘;SS''vTn den bnoel io, aan he. ai- terhoofd L^5rbpïanS”étver bafis over ‘de buitenfte kromte geraeeten. Lengte vin den voorarm van den elleboog af tot aan de geleeding der hand . ' j lS,' vln^ie^gektS^^ Sr Snd af tot aan het eind der vingeren. Lengte van den vleugel . . * . * . ' Km van KlKe?voorfteVoeten tótaan het eind der nagelen. Len^^te van den eerften vinger .... T engte van den tweeden vinger . • - Lengte van den derden vinger .... lSK lan deS S^etJan SSduim der vo'orfte voeten . ' . , . wS van den nagel van den eerften vinger . . Lelgm het betn van de knie af tot aan den enkel . . I.engte van de vingeren der agterfte voeten • • • Lengte der kngfte nagelen . > ’ , * _ Breedte van dezelven aan de bafis . • * • fa) Zie de kentekenen der rougette onder den naam van roufletvO, in de Mémoins de yAcsdmie royale iss Sciences, annte 2 . O. O. O. O. O. o. o. Ü. o. o. Q. o. o. o. o. o, o. o. o. 0. 1. o. 0. 4 - 4 - 7 - II. 4 - 1. 2 . l\ 5 - o. 0. 2 . 1. O. o. o. 8 . 5 - o X. 02 * O. o. 8 . 0. 10, 5 - II. 9 - n 4 - 5 - 1. 0. 1. 7 - r BESCHRYVING VAN HET KABINET. BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUÜRLYKE HISTORIE' VAN DE ROUSSETTE, DEROUGETTE, EN VAN VIER SOORTEN VAN VLEDERMUIZEN. No. DCCCXCIX. Eene rouffette. Ueze rou^tte is gedroogd met de vleugels uitgefpreid: zy is ten naafteni. by van dezelfde grootte als die welke ten onderwerpc voor de befchrvvinff heeft; en zy gelykt naar dezelve zowel door de geSan^ te des hghaams als door de kleuren van het hair : zv is van her eiionf n bon toegezonden door den Hr. de la Nlx, oud RaadsS in Sn lyken Raad van dat Eiland, en Korrefpondent van de KofJni? fopwg- der Weetenfchappen. ^ Komnglyke Akademie- Tv/r De tot7g van eene roufTette Men vindt de befchryving van deze tong op blz aq vsn riiVn \ zelver afbeeldzel op PL XK Zy hong in wyngeS: en der- No. DCDI. Het geraamte van eene rouktte Dit geraamte heeft ten onderwerpe gediend vJLv l n. de afmeetingen der beenderen van de róulTette ■ her gel en het vel van de Hnkerzyde van dS kop en vS hfr raamte vaft. ^ zitten aan dit ge- Dir tongbeen van eene roulTette. Dit kraakbeen *rfte van den voet van de hiel af tot aan het eind der nagelen. Lengte van de agterfte voeten Lengte van de langfte nagelen . . ■ • Breedte aaii derzelver bafis . • ' • voeten , duimen , lynen. 0. 1. o. o. o. o, o. e. c. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 4 - 0. 6. 0. I. I. 0. 6. 0. 3 ?* 0. 0. co 0. 6. 0 6. 0. 4 i- 0. 5 - 0. 8. n 0* 0. 0 r> 0* 5 - r< 0* 0. 5 - 0 0* 4 * 5 * f* 0* 4. 5 - 3 - 5 - 0. I. I. 5 - 0. 10. 0. 4 i- 0. li- 0. o|. Dit dier heeft agt-en-twintig tanden ; te weeten , twee fnytanden in het bo- venft kaakbeen en zes in het onderft , en in elk kaakbeen twee hondstanden en a:f dieren®, door "™ bcplaatil, van boven van het eene eind ^ kleine goot die goot is zeer klein, de bu^^ de binnen rand door een klein aanhangzel geëindiad • d aan zyn agterft eind pn zig boven de bovelflelS der goorin vereSi- eene groote voor, die zig van dp ‘^a d^^ vereeniging het eind van uitftrekt , in hetwelk ecnp'-f'^*!i^ langs het neusbeen tot aan het raMen van den kuil zyn nS anoo u en naakte kuil zit ; maS de halvemvau de kruin, 'cn dat van^dp l u ” van den koj, be- ben eene witagtigc kleur niet eene Hof'' ^ den buik heb' van het agterft van den kop van hp?f de kruin en ders,vandenrugen vanhet kruL R van den hals, van de fchou- te der langfte hairen is van vier\vnef^ p rosagtig-bruine kleur ; de leng- der vleugelen en van den ftaart 1 de ooren en het H f. en rosagtig-bruin: de llaart zit in ,r dnten zwartagtig-bS mgds zy„ geelagug : «t aier Vï„^;*4ÏÏ:S 'g“vS£.‘ ^ aSnoe/^ “8“ 'ï" gemeeten van™',"”’ ‘ uk ’ " °* - 1 . 5. 6o DE NATUURLYKE HISTORIE, Wydte van de uitgefpreide vleugelen .... Lengte van den kop van het eind van den fraoel tot aan het agter- hoofd ..... , Omtrek van het eind van den fmoel . . . Omtrek van den fmoel, onder de oogengemeeten . Oratrck van de opening van den bek ... Afrtand tufTchen de beide neusgaten . . . . Afïland tuflchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog • • * . . . Afftand tuflchen den agterften hoek en het oor . . . Omtrek van den kop, tuflchen de oogen en ooren gemecten . . Lengte der ooren ••.... Breedte van derzelver bafis over de buitenfte kromte gemeeten! Afftand tulfchen de beide ooren, om laag gemeeten ■Lengte van den hals ..... Onttrek van den hals ..... Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten dwarfch door de vleugels geraeeten ..... Oratrek op de dikfte plaats gemeetcn , . . . Omtrek voor de agterpooten gemeeten . . . Lengte van den ftomp van den ftaart . . Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan de geleeding der hand . . . “ . . . Breedte van den voorarm by den elleboog . . * . ’ Dikte van den voorarm op dezelfde plaats Lengte van de geleeding der hand . . . . Dikte van de geleeding der hand . . . . . Lengte , van de geleeding der hand tot aan het eind der vin- geren ..... Lengte van den vleugel ..... Breedte op de breedfte plaats .... Lengte van den duim der voorfte voeten tot aan het eind van den nagel . . . . . . Lengte van den eerften vinger .... Lengte van den tweeden vinger . ... Lengte van den derden vinger .... Lengte van den vierden vinger .... Lengte van den nagel van den duim der voorfte voeten .... Lengte van het been van de knie af tot aan den enkel Breedte van het bovenft van hel been Dikte ... Breedte ter plaatfe van de hiel . . . Dikte terzelfder plaats ... . . Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen . . Lengte van de vingers der agterfte voeten Breedte van den agterften voet ..... Lengte der langfte nagelen . , . . voeten , O. duimen, lyneir. 7- , 4« o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. C.' o. ó. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1 . o. o. o. 0. 1. 1. 2. I. I. 0. 1. o. o. o. o. 2 . 3* a. 0. 1 . 2. I. I. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o.' 5‘ lil ■ 6 '. ó. S- 2. 0. 7è' 3- 2. 1. 9- o. 8 . 2. li- 2* 1. 2 . Oh Ié 6 , o. 5- 0. 1. 7* 9- I. 7- c|. cj. I. oh 5- 54' H’ Deze vledermuis heeft dertig tanden, vier fnytanden naraelyk in het bo- ^^Sevtr.iUl. Chauvesouris ETEAISTGERES A~ ” 'J^ .ü'iassk Je.. BESCHRYVING VAN HET KABINET. venft kaakbeen en zes in het onderft, en in elk kaakhpf.n u , en agt baktanden; alle de fnytanden van het bovenft knatvl' hondstanden kanderen aan geplaatft , zy hebben elk twee konnen * Iiebben elk ooi twee of drie koppen; de eSteffind L“ onderkaak groot , heeft flegts eene punt Qd). onderen , fchoon D i^°i’ vledertnms. ten; dezelve verSlttte^^^ uhgefpannen vleugels gemee- van het onderft van het Kghaara mereenf tint'S^"^^^ wltagtige kleur het vijs der vleugelen geene oTa^^ droogdUez^™ ia door denk ■ o“<‘‘ en omtieks, op de dikfte plaats gemeeten : men ziet op het voorhoofd wyden en diepen kuil, die niet alleen door het indrukzel van dat deel wordt, maar ook door eene dunne en vooruitfteekende graat die de zyden en van agteren omringt; daar is ook eene kleine de kruin van den kop uitftrekt j Kleine graat die zig langs No. DCDXIL Eeti anders vledsTtnuiSi Deze vlederinuis {Pi, XX, fig. 3) heeft een* ^pp,. w ' eindigen met eene punt die nai buiten gerlS ooreii kleine uitranding op den buitenften rand onder de nnn^’rirf'] 1 want dezelve heeft meer dan twee lynen leirntP- dJ ^ én puntig aan het eind; de ooren zyn voorvvaaivlc het hair verborgen, dat vry lang is: hetzelve geheel in ■ nen lengte : dat van het neusbeen, van het vnnrhr. p™'^i'ont tweely- deh kop, van het bovenft van den hals vin de rrhn*^d hovenft van van het kruis heeft eene blonde vaale kleur* het den rug en verrooar z|g vlo™„,S^b!rdr ;Sse“nT“op"^dï,f raS' t?r£ vSrtor"eïrmi^^^^^^ voorften vo^et af tot mii denag. enten voet toe, en rondom den ihart, die in het vlies beü'otea zit. ^ o. o. Lengte van het eeheplp iJn-i.nn.v. * h« *<1 van e ly» gamKM va= Wydte van de uitgefpreide vleugelen / * ^ * cJémit royale i" de Mmoires de l'J. H 3 I. 7 - I. o. 62 de N A T U U R L Y K E H I S T o R I E, voeten, duimen, lynet. ;Lente .■ van de hiel af tot aan bet eind der nagelen Lengte 'der vingeren van de agterfte voeten Ixm^e van den agterften voer Lengte der laiigfte nagelen . • • • Deze vledermuis heeft agt-en-dertig tanden , in het bovenft kaakbeen na- ,'inei\k vier fnytanden , twee hondstanden en twaalf baktanden en m net o.n- o. o. o. o o. o. o. o. o. o. o. p. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. • o. o. o. o. o. o. o. o. o. c. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o 0. 1. 1. 2 , 0. 1. 0. 1. o. o. o. o. O' I. 0. 1. I. I. I. o. o. o. o. o. o. o. 6 . 9 - 6 . o|. 2 |. li- 3i- - 2 ♦ II. 4Ï- 6. 3- 2 . 10 . I. lO, 0-S-. 4 - 3- I. I. i\. i;. 5- o. lO. 3- 5- 6 . II. 8 . 6 . o|. 2 |. H- beschryving van het kabinet. derft kaakbeen zes fnytanden twee hondstanden en twaalf baktanden: de twee eerfte fnytanden van het bovenft kaakbeen, een aan elke zyde, zyn van mal- kanderen afgefcheiden door eene kleine tuflchenruinjte ; zy zyn aUe vier pun- tig en de eerfte aan elke zyde is langer dan de tweede j de fnytanden van het onderft kaakbeen hebben elk drie of vier ongelyke koppen; de drie eerfte bak- tanden van elk kaakbeen hebben flegts eene punt (e) (e) Deze vledermuis is in de Mimim it P Académie royale dts Sciences, ender den naarai’ van kleine vliegende hazelmuis befchreeven. 54 DE NATUURLYKE HISTORIE, DE POLATOUCHE * hebben den naam, welken dit dier in zyn geboorte land voert, lie- ^ W ^ ver willen behouden , dan de wilde en grillige benaamingen,waaron- ^ ^ der de Natuuronderzoekers hetzelve voorgedraagen hebben, aannee- men: zy hebben hetzelve vliegende rot, vliegende eekhoorn, vlie- gende relnuiis, rot van Pontus, of Pontifche rot, Scytifche rot, enz, gehee- ten ; wy zullen die faamgellelde benaamingen , zo veel mogelyk , uit de Na- tuurlyke I liftorie uitfluiten , om dat de lyfl: der natuur , om waar te zyn , zo eenvoudig moet wezen als zy zelve : de polatouche is van een byzondere foort, en gelykt flegts in eenige kenmerken naar die van den eeklioorn , van de rel- muis , en van de rot ; hy gelykt niet naar de eekhoorn dan in de grootte der oogen , en in de gedaante van den ftaart , die evenwel niet zo lang of met zo lang hair bedekt is ; hy gelykt meer naar de relmuis in de gedaante des lig- haams , in die der ooren , die kort en naakt zyn , in ’t hair van den ftaart , dat van dezelfde gedaante en dezelfde lengte is als dat van de relmuis ; maar hy is niet , gelyk deze , onderworpen aan die verdooving , of dien flaap , welke door de koude wordt voortgebragt : de polatouche is dcrhalven noch eek- hoorn , noch rot , noch relmuis , fchoon hy iets van de natuur van alle drie heeft. De rir. Klein is de eerfte geweeft , die een naauwkeurige befchryving van dit dier gegeeven heeft in de P/ji/ofophi/cbeTransa&ies van ’t jaar 1733. Hetzel- ve was egter reeds lang te voren bekend geweeft j men vindt het in de Noor- delyke deden zo wel van de Oude als van de Nieuwe Wereld («) ; het is al- leen- * De Polatouche; de naara van dit dier is iii Rusland Polatucha welken wy hebben aange- nomen; in Muskovia heet het Litaga; in Polen Wiewlorka, en Lataiaca; by de Wilden van Kan^di Sabouesguanta; hy de Indjaanen van de andere deden van ’t Noorden en ’t Wellen van Amerika ^Jfapanick en Qitinkbpatlaiu Mus Ponticus ata Scytbkus, Sciurusve alius , guem volantem cognominanf, Gesner, Icon, Oiiadrup. pag. iii. SciuTus Amerkams volans. Flying fquirrel, Ray Synopf, Quadrup. pag. 215. Flyïng fyuirrel. Tranfall. FhihJ'. ann. 1733. pag. 35. Ecttrsuil volant. Catefby Hifi Nat. de la Caroline, torn. JI. pag. 76 en 77. Sciurus volans, Seba, Fol- I. pag. 67. Tab. 41- fig. 3- 5ciuif(r bypoebondriis prolixk volkans. Lmumvs Syfi. Nat. Ed. IV. pag. 67, Edit. VI. pag. 9 Edit. X. pag. 64- Sciurus obfcure cinereus aut rufefcens, cute ab antkis cruribus , ad poflka , membranae in mdwn exunja, volans ..... Sciurus volans, L’Ecureuil volant. IkissoN Regn. Animal, 157- Tbe Jlying fquirrel, Edwards , Hifi. of Birds, Part. IV, pag, lyi. alwaar mpn cene vry goede at'bee ding heeft. (a) ,, De Hurons van Kanada hebben drie foorten van eekhoorns die, we'kc ,, iiieeft geicht worden, zyn de vliegende fabouefquanfa geheeten, d’e afebgrauw van kleur, ,, W4C uiK van kop, cij voorzien zyn van een vel, dat aan weerskanten van den agterllen «I poot 'V A N D E P o L A T o u C II E. leenlyk gemeener in Amerika dan in Europa, alwaar het maar zeldzaam, eii niet dan in eenige Noordlche Landen , gelyk Lithauwen en Rusland , gevon^ den wordt; dit klein dier onthoudt zig op de hoornen even als de eekhoorn • net gaat van tak tot tak, en wanneer het een Iprong doet om van den eenen boom tot den anderen te komen, of een aanmerkelyken afftand over te wip- pen, trekt zyn vel , ’t welk flap en gevouwen is in de zyden des lighaams, zig naar buiten , ipant zig , en maakt eene ftrydige rigting met de voorftc pooten, die zig voorwaards, en met de agterlle, die zio', in de beweeging van den iprong, agterwaards lütdrekkcn ; het vel dus gefpannen , en meer dau een duim bui ten waards- gerekt zynde , vergroot dc oppervlakte des lio-haams Zonder deszells floftelyken inhoud te vermeerderen , en vertraagt bygevolg de verfnelliiig van den val , zodat het dier met een enkelen iprong een vry aanmerkelyken aflland kan overwippen ; dus is deze beweeging niet een vlugt. oClyk die der vogelen, noch eene wappering gelyk die der vledermuizen , die eidc door herhaalde flingeringen of llagen der vleugelen gefcltieden; bet is een enkele iprong, waarin alles afhangt van den eerllen indruk, wiens be- weeging alleenlyk aanhoudt, en langer duurt, omdat het lighaam van het Pier, eene grootere oppervlakte aan de lugt aanbiedende, een meerderen tegen- ftand in het zakken ontmoet, en dus langzaamer valt: men kan in de be- Ichryving, agter dit artykel, een omftandiger verflag vinden van dewerktuiff- lyke b£weegmg of ipeling van deze zonderlinge uitzetting van het vel die aan de polatouche alken eigen is , en by geen ander dier gevonden wordt; it kenmerk zou alleen genoeg zyn om denzelven van alle andere eekhoornen • O ten or relmuizen te onder 1’dieiden ; maar zyn zelfs de zonderlinglte dingen ei natuur wel ooit alleen ? zoude men gedagt hebben in hetzelfde geflagt van leren een ander met een gelyk vel te vinden, waarvan de verlengingen zig van het eene been tot het ander maar van ’t hoofd tot den ftaait lekken : dit dier , waarvan Sera ons de figuur en de befchryving heeft gegeeven onder den naam van vliegende eekhoorn vanVirginie (b), fchynt van cn polatouche genoeg te verfchillen om een afzonderlyke foort te maaken; •Wy zullen ons egter niet haatten met eene beililling wegens deszelfs natuur te geevep ; het is waarfchynlyk een dier , waarvan de foort wezendlyk bettaat en » poot naar de voorfte zittende, welke zy uitzetten als zy vliegen willen .... Zy brengen drie of •> vier jongen voort, enz”. Fayagedes Humu , parS\c\RO Theodat pag.30S, 30Ó. — ,, Daar f, is een ander klein diertje, ’t welkdelndiaanen van Virginie en de Engelfchen >> rie« volant , noemen , ’t welk zyne pooten verbreedende , enzynvel uiifpreidenJe, als of het M vleugelen waren, dertig of veertig roeden, van tien voeten lengte, vliegt". Hiftoire du nou- veau monde, par j ds Laêt, Leyde 164.0. Liv. III. pag 88. “ ■, De vliegende eekhoorns „ zyn van grootte als een groote roe, grauw-wit van kleur; zy zyn zo flaaperig als de ande- „ re wakker zyn; men noemt ben vliegende, omdat zy van den eentn boom op den, aiiJeren ,, vliegen door middel van een zeker vel, dar zig in de gedaante van een vleugel uitzet. wan I, neer.zy deze kleine vlugcen doen”, yoyage de la Hontan, Tom. II. pag. 42. — Devltfi" >t gende eekhoorns komen uit het Noorden v.m An erika, maar men heeft 'er fints ,, tyd ook in Polen gevonden”. Edsvards Mtur. Hifi. of Birds, pag. loi, eii CatewV Ifat. de la Carol. torn. II. pag. 7Ö en 77. " ^ ^ Hifi- W Seba Fol. I. pag. 72. Tab. 44. fi§. ». 3. .-r. Dnh I €6 DE NATUURLYKE HISTORIE, van die van den polatouche verfchilt ; maar her zoude ook eene enkele ver fcheidenheid in die foort kunnen zyn , en miffchien is het niet dan een toe' vallig voortbrengzel of een nionfteragtigheid i want geen Reisbefchryver geen Natuuronderzoeker, heeft gewag van dit dier gemaakt, Seba is de cenilile die het in t Kabinet van Vincent gezien heeft, en ik durf my nooit verhaten op die befchryyingen die in de Kabinetten gemaakt worden naar dieren, wel- ken men voordagtelyk op eene zekere wyze fchikt om hen ongemeen te mLken Wy heHien den p^ leevend gezien, en vry irgfn tyS aangeduid ; Sagard Theodat (c) , Jan DE Lact ( la Louifiane, par DutS*" „ anderen, op een afltand van vyf en-twintis of den eenen boom op den „donker afchgrauw van kleur /dit dier helft de “rLTf» ’ “®er fpnngen; hun hair is ” SlIden.'^lodatTetfcS^^ diel? tlrwy?he*^fïrin|tTi Mr.tlZk VAN DEN POLATOUCHE. 6r nigt, en het dier dient om zig in de lugt op té^. houden; hy fchynt haar ook wÊ te gelvken in den inborft, want hy houdt zig overdag ftd en fchynt dan, om zo te Ipreeken, verdoofd, ten minden in een diepen flaap, en herneemt zvne Werkzaamheid niet dan des avonds; men kan dit diertje geniaklyk tam maaken, maar het blyft fteeds geneigd om te ontvlugten, en men moet het in een kooy bewaaren , of aan een klein ketdngje vaft maaken: men voedt het met brood, vrugten, graanen; het maakt inzonderheid veel werks van deknop- pen en jonge fc houten van de pymen berkenboomen ; het zoekt de nooten en de amandelen niet gelyk de eekhoorns ; het maakt zig een bed van blaaden , waarin het zig begraaft en den geheelen dag onthoudt, komende alleenlykdes na'^ts en wanneer het door den honger gedrongen wordt, te voorfchyn : ge- lyk het niet zeer vaardig is, wordt het ligtelyk een prooy der marters, en an- dere dieren , die op de boomen klauteren , dus is de foort met talryk , fchoon zy gemeenlyk drie of vier jongen voortbrengen. BITOEGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN POLATOUCHE *. Dit dier wordt wegens zyne gedaante en groote Iprongen vliegende Eek’ hoorntje genoemd, hoewel het niet vliegen kan: deze benaaming is waar- fchynlyk herkomftig van de uitgezette of dubbelde huid, die het heeft, die een begin neemt van de onderfte kaaken en van daar aan de vooiyooten' door de zyden tot aan de agterpooten toe loopt : en omdathet voor ’t overige veel naar het eekhoorntje gelykt , buiten dat deszelfs ttaart met zulk lang hair met voor- zien is , en dat het korter en platter hair daaraan heeft , en dat byna altoos horizontaal ligt , zo als reeds liier boven gezegd is. r j j u -i, De kleur is op het lighaam muis-vaal,maar van de kaaken af onder den buik tot aan den ftaart wit, en dit wit is te zien op de zyden van zyn hghaam on- der de dubbelde huid, die daar boven donkerer van kleur is : het hootd is dik en rond, de oogen zyn zeer groot en zwart: de twee voortte fnytanden m het onderlle kaakbeen zyn veel grooter dan die van het bovenue, de voor- pooten zyn korter dan die van agteren; het zit op zyne agterpooten, neemt het eeten in de voorpooten en brengt het daar mede aan den mond, h in gelyk in de groote fprongen, die het doet, enz, gelykt het zeer naar de eeWroorntjes , het verfchilt evenwel van onze _ eekhoorntjes , gelyk ook v n de Petit-grit of het blauwe eekhodrnt, hienn dat die over ^^g 'vaaken , cn hun voedzel zoeken ; daar integendeel de polatouches over dag p en ’s nagts haar voedzel zoeken. . wvipn Drie van deze diertjes zyn my prefent gedaan in t jaar ^ 77 S_> den WelEerwaarden en zeer geleerden Hr. G. Kulenkamp , die zyn we Eerw. over Engeland van Nieuw- York ontvangen hadt,_ daarzy zeer nwnigvulaig zyn zullen: zy hebben by geraelden Heer tweemaal jongen voortgebragt, elke reis drie ■ in den tyd van twee agter een volgende jaaren : de tyd dat zy de eerftc maaUitzig wierden, was in de maand van maart 1771; m dezen tyd waren ? Dit ByvoegzeU is ons meeJe gedeeld dooiden WelEd. lïr.Soctesr, M.D. teAinfterdan éa DE N A T Ü U R L Y K E H I S T O R' I E, zy buiten gemeen wild en onrüftig ; de tyd van de dragt is omtrent zes wee— ken : na dien hebben zy niet meer voortgcbragt tot heden toe. (1777). Het voedzel dezer dierqcs is brood , nooten , amandelen , graanen , appe- len , peeren , druiven , en alle boomvrugten by gebrek van voorgenoerade , eeten zy ook aardvrugten , doch niet graag : hunne drank is water. Zy maaken zig drie vertrekken jn hunne- wooning ; een om in te flaapen , waar van zy den grond met boommos,of een andere ftoffe , beleggen ; het an- der vertrek dient hun tot magazyn of bewaarplaats , om de drooge vrugten , . als nooten amandelen , enz , daarin te verzamelen ; het laatfte dient hun , om des winters hunne uitwcrpzelen daarin te ontlaften , hetwelk zy des zo- mers altyd buiten hunne holen doen: alle de nooten die zy in hun magazyn brengen , neemen zy eerft in hunne voorfte pooten , bezien dezelve nauwkeu- rig, en zo een wurmfteekige daar onder is, werpen zy dezelve weg; is de noot van buiten ongekwettt, dan krabbelen zy met de tanden aan de fchil- om te ontdekken of zy hard en gaaf en bygevolg of de pit goed zy om in de- bewaarplaats gebragt te worden , alwaar zy dezelve op. elkander llapelen en ’er de eene of de andere zagte ftolfe met zo veele netheid tuflehen wer- kten, dat het naar een raetzelwcrk gelykt ; een tyd huig laaten zy niet toe dat de een of de ander van hun aan dezen voorraad raake ; en zo dit gelchiedt en de anderen het zien , gaan zy hem met geweld te keer. Deze dieren worden zeer tam en mak , komen des avonds op de tafel en neemen hun voedzel uit de handen van hem , die het hun aanbiedt ; zy zyn altyd vrolyk , zelfs in hunne gevangenis , en zo men hen des daags wakker maakt , beginnen zy te fpeelen en te fpringen. Wy kunnen den tyd van hunnen groei, niet bepaalen, bygevolg den tyd.A koe lang zy leeven nog minder. LE POLATOUCHE. \ y } fc~ f f" * •r.’.V- t-' T i I . fe » ' c.jr.T./-- 1>LXXII. Xm.X. ^7^. JC I l- '' ~r- ^ BESCIIRYVING VAN DEN POLATOUCIIE. 6^ BESCHRTFING VAN DEN POLATOUCHE, poratovicher(P/. EXl) heeft in het algemeen meer oyereenkomi Sn* eekhoorn door de uitwendige gedaan^ ^ tc des lighaams en door de_ hoedanigheid van zyn hair , en meer met den eekhoorn dan met eenig ander beell door de inwendige deelen , hy heeft ten naattenby de grootte van de groote hazelmuis ; hy gelykt veel naar den eekhoorn door de gedaante van den kop , fchoon hy den neus naar evenredigheid minder dik heeft, de ooren op eenen grooteren afftand van malkanderen geplaatft; en deoogen juift even groot en even vooruitfteekend als die van den eekhoorn, in weerwil van het verfchil van grootte dat tuflchen deze beide dieren plaats heeft : de ooren van den polatouche zyn kaal , dun , en doorfchynend gelyk die der rotten ; de ftaart heeft lange hairen- op de zyden aelyk de ftaart van den eekhoorn en van de relmuis, maar deze hairen zyn korter dan die van den eeklioorn, en ten naaftenby even lang als die van de' relmuis; de polatouche heeft vier vingers emeenige voetfpooren Van den duim aan de voortte voeten , en vier vingers met een volkomen duim aan de agter- fte voeten, gelyk de eekhoorns en de rotten ; maar alle de vingers zyn naar evenredigheid minder lang en minder dik dan die van den eekhoorn , en ten naaftenby eveneens- van grootte als die van de groote hazelmuis. De polatouche verfchil t van de rotten, van den eekhoorn en van alle andere bekende dieren door verlengingen van het vel van den rug , van den buik , en • van de pooten ; deze verlengingen ftrekken zig ter lengte van omtrent eenen duim aan wederszyden van het lighaam uit , ter lengte van negen lynen op den buitenkant van den voorarm, en ilcgts van drie lynen op den buitenkant van het been, en van vyf lynen ter fteede van de buiging van den elleboog; deze verlengingen /I B B C C, PI. XXII ^ ahvaar de polatouche van bo- ven PI. XXII I, ahvaar hy van onderen gezien wordt") omvatten den elle- boog en de knie , en eindigen aan de voorhand {E E) en aan den voorvoet (FF), wanneer het dier in ruft is (gelyk hy op PI. XXI wordt af geheeld) ^ ~ wanneer hy gaat, of loopt , of zwemt , zyn de verlengingen niet zeer zigtbaar, maar wanneer men hem in de lugt om hoog werpt, fpreidt hy dezelven uit, en alsdan maakt hetvoorfte gedeelte der verlenging van den voorarm eeiie loort van lel (A A, PI. XXII en XXIII) omdat zy door een lang en fyn beentje (AA, PI. XXIF) onderfteund wordt, dat men onder het vel voelt en dat zig met de voorhand gelcedt; de polatouche kan zig niet in de lugt ophou- den, zig opgeeven , noch wezendlyk vliegen door middel van zyne uitgeftrek-- te verlengingen, maar hy helpt zig fchuinlch naar voren en naar omlaag, en ' hy vertraagt zynen val omdat de omtrek van zyn lighaam veel uitgeftrekter ge- worden zynde, fchoon zyne niaffa niet zwaarer zy , hy meer wederftand biedt aan de -lugt > dit dier kan dus in de lugt wel van eene plaats tot eene andere DE NATUURLYKE HISTORIE, r» overgaan,, mits de plaats van welke hy zig af begeeft hooger zy dan die, naar welke hy overgaat, naar evenredigheid van den afftand die tuffchen beiden is: hy kan zig dus in zynen val ophouden als hy vaneene zekere hoogte valt, maar hy zoude zekerlyk niet van zeer hoog kunnen vallen zonder zig te doo- den, omdat de omtrek, welken hy aan de lugt tegenftelt, niet in Haat zoude zyn om hem tegen de verfnelling van zynen val te befchutten , indien die te lang duurde: hét is my niet voorgekomen dat hy met die verlengingen in de iugt klapwiekte gelyk de vogels met hunne vleugelen ; hy beweegt flegts zy- nen ftaart door hem zydelings en van het een eind tot het ander golvingen te doen maaken : de polatouche zwemt gelyk andere dieren zonder de verengin- gen zyncr huid uit te fpreiden , en fchoon het hair nat zy , onderfteunt het dier zig evenwel in de lugt eveneens als of het droog was , en het kan op zyne wyze vliegen zodra het uit het water komt. De polatouche , die ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft en wiens afmeetingen in de volgende tafel worden opgegeeven, hadt den gehee- len bovenkant ( ?l. XXII ) van den kop , van het ligliaam , van de beenen en van den ftaart van eene kleur, die gemengd was met afchgraauw en geel, behalven eene witagtige vlak die boven elk oog zat; de oratrek der oogen hadt eene zwartagtige afchgraauwe kleur : het bovenft van den kop , en van den bals hadt eene kleur die vermengd was met helder afchgraauw en geelag- tig ; de rug , het kruis , de bovenkant der verlengingen en der beenen had dezelfde kleuren , maar het afchgraauw was zwartagtig eii het geel donkerer; de bovenkant van den ftaart hadt eene tint geelagtigs vermengd met bruin afchgraauw'; alle de hairen hadden eene afchgraauwe kleur by den wortel en eene geele aan het eind: de onderkant (P/.ZX///) van het dier, van het eind van den fmoel tot aan het begin van den ftaart , was van eene witte kleur met eenigc tinten geele op den rand der verlengingen van het vel des Ughaaras en op de hairen van den buitenkant van de dije en van het been ; de onderkant van den ftaart hadt eene geelagdge kleur; de langfte hairen zaten op den ftaart, zy hadden agt lynen lengte ; de lengte van de hairen des lighaams bedroeg vier of vyf lynen, en zelfs zes agter de dije: de baarden waren twee duimen lang en^zwaït van kleur. voeten, Lengte van het geheele lighaam , in eene regte lyn gemoeten van • het eind van den fmoel tot aan den aars .. .. o. Hoogte van het voorftel ftel .... . o. Hoogte van het agterfte ftel , . ... o. Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het agter- hoofd • • • . -• o. Omtiek van het eind van den fmoel . . . . o. > Omtrak van den fmoel onder de. oogen gemeéten ... o. van dc opening van den bek ... o. A de beide neusgaten . . . . o. /VUulid tuftchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog ... o. Afilaiid tujfchcn den agterften hoek en het oor . . , o. duimen, lynen. 4. 10. 3. 3. 3. 6 . I- 3* I. 10. 3. 3, O. 7* o. I. o. 6. o* S» BESCHRYVING van den POLATOUCHE. 71- Lengte van het oog van eenen hoek tot den anderen . Opening van het oog i • Afftand tufFchen de voorfte hoeken der oogen,över de kromte van het neusbeen gemeeten . . . . • Dezelfde aftland in eenc regte lyn gemeeten .... Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren Lengte der ooren . . ' . Breedte van de bafis, over de buitenfte kromte gemeeten . . Afïtand tuflchen de beide ooren , omlaag gemeeten Lengte van den hals . .... Omtrek van den hals ... ... Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten gemeeten . . • Dezelfde omtrek, op de dikfte plaats gemeeten . • » Dezelfde omtrek voor de agtcrpooten Lengte van den ftorap van den ftaart ..»• Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp • • • Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der hand . . • ’ Breedte van den voorarm by den elleboog . • Dikte terzelfder plaats Omtrek van de geleeding der hand • • Omtrek van de nahand . • Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen. Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel Breedte van het bovenft van het been . ... Dikte . . . . . Breedte ter plaatfe van de hiel Omtrek van den navoet . . Lengte , van de hiel af tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet . . • • Breedte van den agterften voet . . • • Lengte van de langfte nagelen . . • • Derzelver breedte aan de bafis . . • • voeten , O. O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. , o. o. o. a o. ©. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. duimen , O. C. O. o. c. o. o. o. o. 2 . o 3 - 2 . 3* 0. 1. o. o. o. o. 0. 1. o. o. o. 0. 1. o. o. o. o. lynenv 4 - S' 8^. 7- 5.- 7 - 8. 81 . 6^. o. 2. 4 - 3- 7* 7* 3- 3- 2 . 5h- 6h 4a* 2f* 2f. 5i* I. 3* 4 * I». oi ?• Dit diertje woog twee oneen : het netvlies was zeer dun , en ftrekte zig verder dan het midden van den onderbuik uit ; de lever en dc maag llrektcn zig evenveel ter linker-als ter regterzyde uit. i u De twaalfvingerigedarm liep byna tot in de regter buikzyde tut , alwap hy zig naar binnen boog , voor dat hy zig niet den nugterendarra yereemgde i de omwentelingen van dien darm lagen in de navelltreek ; en die van ..en o'mgeboogendarm lagen in de regterzyde in den onderbuiksttreek en in ae linkerzyde : de blindedarm ftrekte zig naar voren uit in die , ae kronkeldarm liep fchuinfch van voren naar agteren en van de linker-naar de regterzyde j hy maakte in de regterzyde twee loffe krullen , waarvan de een lan- ger was dan de ander; deze beide krullen hadden elk in -het midden een darm- fcheil van omtrent eene lyn breed : vervolgens ftrekte zig de kronkeldarm ag- ter de maag van de regter-naar de linkerzyde uit, voor dat hy zig met denreg- tendarm vereenigde : de loffe krullen van den kronkeldarm bewyzen op eene zeer duidelykewyze, dat de polatouche meer overeenkomft heeft met den eek- 7^ D E N A T U U R L Y K E H I S T O R I E, • hoorn dan met de rotten , omdat de kronkeldarm van den eekhoorn ook loffe krullen heeft, die niet in den rot gevonden worden {a). De maag geleek naar .die vair den eekhoorn , want dezelve hadt flegts eene kleine kromte, en het, linker gedeelte was veel dikker dan het regtcr gedeelte. De vliezen der maag en der darmen zyn zeer dun; de dunne darmen had- den ten naallenby dezelfde dikte over hunne geheele uicgeftrektheid ; de blin- dedarm was een weinig naamver aan zyn eind dan aan zyn begin ; de kron- keldarnvwas niet veel dikker dan de dunne darmen, maar de regte was een weinig dikker ,by den aars. De lever hadt vyf kwabben , waarvan de grootfte in het midden lag , de- zelve hadt twee infnydingen ; de fchoorband der lever ging door de eene heen, en het galblaasje lag in de andere : daar lag eene kwab aan de linkerzyde , die wat minder groot was dan de middelfte , en drie kleine ter regterzyde ; de tweede omvatte de nier, en de derde was de kleinfte van allen; de lever hadt van buiten en van binnen eene bleeke roode kleur; dezelve woog veertig greinen. De milt hadt drie zjden , en derzelver onderft eind was breeder dan het bovenll; zy woog drie greinen, en zy h?dt eene kleur gelyk aan die van de lever. Het alvleefeh maakte twee takken waarvan de een veel dikker was dan de ander, en zig langs de maag tot aan de milt uidlrekte; de andere tak was zeer dun en liep langs een gedeelte van den twaalfvingerigendarm. . De regter nier zat zo veel meer naar voren als de helft van haare lengte be- droeg; !zy hadden geen groot indrukzel, het bekkentje was fmal, en hadt flegts eene zeer langwerpige tepel. Het vleefchig gedeelte van het middelrif was zeer dun en half doorfchy- nend : het peesagdg middelpunt hadt veel meer lengte dan breedte : het hart was met de punt naar de linkerzyde gekeerd. ■De linker long hadt flegts eene kwab gelyic die van den eekhoorn; de reg- ter hadt ’cr drie gelyk by de nieefte dieren, maar de vierde fcheen tot aan den wortel toe in. twee deelen_ vaaken^"u ° loopen; waarvan wy op een andere plaats breedvoeriger zulien gewag CO Ik volg hier woordelyk den Hr. Vosmaeb in ds NeJerduitfehe uitgave. Fertaaler. Zt 'V 'A N DEN T A G U A N. ne korte befchryvitig gegeeven , opgemnakt naar een van de vrouwelyke foort en' in kleur verfthillend dier, dat te Leiden in liet Akademifch Kabinet bewaard wordt. VALENTyN (d') is zekerlyk , hoe gebrekkig ook en zonder afbeelding , de eerfte die van dit ons dier gefprooken heeft; zie hier ’t geen hy ’er van zegt : „ Op Gilolo , ointtent Dodingo , heeft men vliegende civetten ; zy „ hebben vlerken als de vledertnuizen van de voorfte tot de agterfte poo- „ ten, waarmede zy van den eenen naar den anderen boom vliegen: zy „ hebben ook zeer lange ftaarten byna eveneens als de meerkatten^ als zy „ nederzitten ziet men baare vlerken niet , men heeft dezelven niet boven vyf- „ tig jaaren geleden aldaar ontdekt , door dien zy zeer wild en fchuw zvn ; zy zyn ros van kop met donker grauw gemengd, en haare vlerken zyn van „ buiten ook met hair bekleed , ’t geen het verfchil tuffehen haar en de vle- „ dermuizen is ; zy zyn fcherp van gebit , zodat zy in ftaat zyn een houten, ,, kooy gemakkelyk in eenen nagt door te byten; anderen noemen ze ook ,, wel vliegende aapen”. Verder zegt hy: „ ’t volk van zeker fchip, t jagt „ Boero genaamd, .in ’t jaar 1677, omttent Halemachera in Ternate^ naby „ Dodingo liggende , wierdt allereerft een van deze dieren , zig op de boo- „ men onthoudende, en van den eenen boom op den anderen vliegende, ge- „ waar; zy zagen het ecrlt voor een eekhoorntje aan, doch het hoofd was „ veel fcherper , en meer naar een 'Coifcoes gelykende ; het was grauw van hairenvanden neus af , en over den tug tot agter toe, met een zwarten „ ftreep : van de voorde pooten van de klauwen af tot aan de klauwen der „ agterfte pooten toe was de diuid aan het lighaam , gelyk het_ aan de vleder- „ muizen is, vaftgefpannen; dit vel was van buiten met hair bekleed, ge- ,, lyk het onderlyf en ook van binnen met wit hair begroeid ; als zy van den „ eenen boom naar den anderen fprongen , breidden zy te gelyk hunne vlèr- „ 'ken uit, en fcheenen dan als opgefpalkt te zyn: de eilanders verklaarden ,, toen die dieren nooit meer gezien te hebben”. In het Werk van den geleerden Abt Prevost (e), vindt men ook een zeer korte befdhryving en zeer flegte afbeelding, overgenomen uit de Lettres édi- fiantes , betreklyk op dit dier , - fpreekende van de Natuurlyke Hiftorie der Philippynfche eilanden, zegt hy; „ de'ze eilanden, de eenigfte plaatfen „ der Wereld, daar men eene 'foort van katten ziet, die de grootte van haa- 5, zen en de kleur van vofl’en hebben , en aan welken de Indiaanen den naam. „ van tagtum geeven, zy hebben vleugels gelyk de vledermuizen , doch met „ iiair bedekt, waar van zy zig bedienen oni van den eenen boom op denan^ „ deren te fpringen, ten afftande van dertig palmen”. . 1 Van de groote foort, het onderwei'p dezer befchryving , heb ik vier ftuks gezien, zyiide ook allen, die hier te lande bekend zyn , en daar onder twee verfeheidenheden : een derzelven bevindt zig in het Akademie KabL net te Leiden; een ander is hier in de Natuur -en Kunft - verzameling van (d) Befchryving van Oud cn Nieuw Ooft Tndien, III Deel pag. 269 en 270. Xf) Hifioirt generale des Foyages, Tomé KF. pag. 51. Ed. de ia Ilays. K, DeeU L ' ' ‘ Z2 DE NATUURLYKE HISTORIE, den WelEd. Hr. van Heeteren; deze beiden zyn van de vrouvvelyke foort; ligt kaftanje kleurig, doch op den rug wat donkerer; het einde van den ftaart, zwartagtig ; het onderfcheid der fexe is kennelyk aan zes kleine tepels , die evenwydig in twee rijen op de borft en den buik geplaatft zyn j de twee ove- rige, beide mannelyke foorten, behoorende tot het Kabinet van zyne Door- lugtige Hoogheid , waarvan egter een vóór myne aanftelling is weggeraakt, waren overeenkomftig met de volgende befchryving : zie hier de afraeeting en de befchryving welke de Hr. Vosriaek. van dit dier geeft. Jifmeetingen volgens Rhynlandfche Voetmaats moeten, «luinien, lynes. Lengte van het lighaani des diers Breedte van het lighaam met uitgefpannen vliezen, by de voorftc voeten gemecten Breedte van het lighaam met uitgefpannen vliezen by de agterfle voeten genomen • • • • Lengte van den ftaart tot aan ’t einde van het hair t)e voorfte voeten uitgebreid zynde, zo is de lyn des afftands van het uiteinde des eenen klauws tot den anderen En die der agtervoeten . . . 5* o. o. 4 . 6 . 0. 5. 2. 1. 8 . o, r. o. 5. I. 3* O' Het hoofd is fpitfer toeloopende dan dat van een eekhoorn; de ooren zyn klein en fchynen iny niet puntig , zynde uitwendig met zeer kort en fyn ligt bruin liair bedekt. Boven de oogen liaan twee lange bruine hairen: de oogleden fchynen kaal, vooraan ter wederzyde van den bek, ftaan verfcheiden lange, zwarte, en zeer lievige knevelhairen. De neus’ is naakt, de tanden zyn als die der eekhoorns, boven en onder twee, hooggeel, de onderlle zeer lang: de kiezen liaan mede agter in den bek, De voor-en agtervoeten zyn , vooral de laatlle , tot byna aan de klauwen , ais in het vliegvel verborgen; de voorklauwen zyn viervingerig en zwart; da twee middellle de langfte ; vooral de derde ; die der agtervoeten zyn mede zwart en vyf in getal; vier derzelver zyn even lang, doch de vyfdc, zynde de binnenfte, is veel korter, en vertoont zig alleen alseenbyhangendekkpiw; de nagels zyn zeer groot en fchei’p, van boven zwart onder wit en breed by bun grondbeginzel ; de leedjes dezer klauwen zyn als die der eekhoorns. Het vliegvel, ’t welk tuffchen de voor-en agtervoeten uitgefpannen m on- ze ^bedding vertoond wordt, is.in ’t midden, daar het zig ter wederzyden op. omtrent vier duimen breedte ukbreidt, het allerdunil, en niet dikker dan fyn Uoil-lndifch papier ; hetzelve, is , doch zeer dun en yl , met kallanjebruine bairtjes bezet ; by de voor- en agtervoeten wordt het dikker, of, gelyk een kuffen, opgevulder ; ’t welk breeder by de dijen én finaller naar ’t einde, der pooten toeloopt; dit gedeelte is dik vaét bruine en zwarte hairen begroeid j > U ■■ ' ■ \ ' I - .. 4 .-é '’»4 .' . V •• \ i . * •<’' LE TAGUAN OU. GBAND ECUMinL VOLAN^T -p/'o/o7ia^?fient Ia loeaic et&KcIze . VANDENTAGUAN. gj by dê voorklauwen vertoont dat hair zig los, en als een by-of overhangende lap, die rond en dik met hair begroeid is; de buitenfte kanten van het vlieg- vel zyn met een dikken zelfkant van zwarte en gryze h^en omzoomd. Het bovenfte gedeelte van het hoofd, den rug, en ’t grondbeginzel van den ftaart zyn met dik en vry lang hair bezet , welks benedenfte deelen zwarte en de toppen of uiteinden vóór een groot deel grys-wit zyn. De ftaarthairen zyn zwart, naar ’t lyf gryzer, en zo gefchikt dat de ftaart zig rond vertoont. De wangen tet zyden van het hoofd zyn bruin grys ; de keel ligt witagtig grys, gelyk mede de borft, buik, en onder naar den ftaart; het vlieg-vel heeft hier van onderen insgelyks maar zeer weinige gryze hairen. L a 84 DE NATUUR LYKE HISTORIE, D E P E T L T-G R I S *. fin vindt in de Nóordelyke deelen van de eene en andere Wereld het dier» ^ M ^ waarvan wy hier, onder den naam vznpeiit-gris, de hiftorie geeven ; het ^ gelykt veel naar den eekhoorn, en verfchilt ’er uitwendig niet van dan in volgende kenmerken; het is grooter dan de eekhoorn; zyn hair is niet ros , maar van eene meer of min donkere kleur ; de. ooren zyn niet voorzien van dat lange hair., dat by den eekhoorn boven de einden der ooren heen ilaat ; die verichillen , die altoos plaats hebben , fchynen genoeg om eene byzondere foort valt te ftellen , waaraan wy den naam van perit- gris gegeeven hebben , omdat men het bont van dit dier onder dezen naam i kent: verlcheiden Schryvers beweeren, dat de petits-gris van Europa eekhoorns van de gemeene foort zyn , welker kleur in ons NoorMyk klimaat in verfchil- lende jaargetyden ilegts verandert , en die daarom verfchillende foorten fchy- nen : zonder die verandering van kleur in verfchillende jaargetyden , die ons cgter voorkomt niet wel beweezen, te zyn , volürekt te willen loochenen , be- fchouwen wy d^pedtrgris vaiv Europa, en dien van Amerika als hetzelfde dier, en, als een pnderfcheiden en afzonderlyke foort van die des gemeenen eekhoorns, want, men vindt in Noord-Amerika en in ’t Noorden van Europa onze eekhoorns ;.zy zyn daar van dezelfde grootte en dezelfde kleur; dat ia te zeggen van een meer of minder leevendig rood of ros, volgens de meerde- re of mindere warmte van ’t land ; en terzelfder tyd ziet men daar andere eek- hoorns, die grooter zyn , era welker hair grauw of zwartagtig fs itvalle jaarge- tyden; daarenboven is het bont van deze petit-gris veel fyner en zagter dan onze eekhoorns; dus meenen wy te kunnen verzekeren, dat het dieren zyn , , welker foorten, devvyd de verfcheidenhedeif altoos plaats hebben, niet onder ' malkanderen vermengd zyn , .fchoon zy zeer na aan den anderen grenzen ; en dat deze onJerfcheidene foorten derhalven ook met onderfcheiden naaraen moeten aangeduid worden ; de Hr. Regnaro.(«) zegt Rdlig, dat de petit- * Petit-gris i dezen naam hebben wy gegeeven tan het dier ’t we!k men grauwen eek- ioorn, grooten grauwen eekhoorn, Kanadajeben eekhoorn, Virgtw/chen eekhoorn en dtn blaauwen eekhoorn noemt. Sciurus Vitginianus einerens major. Ray Synopf, Qualrup pag. 215. Grand Ecureuil gm. Catesby, Hifi. Nat. de la Ciroline, Tom. 11 . pag. 74... Sciurtts cinereus auriculis ex albo flavicantibus .... Sciurus Tirginianus. L’ecureuil de, Vir^' ginie. f?RiSbON Regn. jlnim. pag. 153 - (o) „ Deze peiit-gris zyn bet geen wy in Frankryk Efcureuils( eekhoorns) noemen; die hunne u roiTe kleur veranderen, wanneer de winter en de fneeuw eene gryze doen aanneemen; hoe j, hoc'ger zy in ’t Noorden gevonden worden, hoe volkomener deze kleur is : de Laplanders 5, maaken daar des winters veel jagc op, en hunne h-rnden zyn zo wel afgerigt op deze » jagt, d.at zy geen dezer dieren, fehoon zig op de hoogde toornen onthoudende , voor- ij by gingen, zonder de Laplanders; die by ons waren, door hun geblaf te waarfchouwen : ,, wy dood-ltn 'er eenigen van met fnaphaanfehooten , want de Lappen hadden toen hun- „ ne ronde pylen, daar zy hen anders mede afmaaken, niet by zig, maar wy hadden hel $> vermaak van hen deze dieren met eene vexbaazende vaardigheid het vel te zien afflroc»; VAN DEN PETITGRIS. 85 gris van Lapland dezelfde dieren zyn als de eekhoorns in Frankryk ; dat ge- tuigenis is zo uitdrukkelyk , dat men ’er op afgaan zoude , zo het niet door andere getuigeniflcn weêifprooken wierdt ; maar de Hr..RBGNARD waaraan wy fchoone Toneelftukken te danken hebben, hadt zig niet veel bemoeid met de Natuurlyke Hiftorie , en hy heeft zig niet lang genoeg in Lapland opgehou- den , om de eekhoorns met eigen oogen te zien van kleur veranderen ; het is waar, dat eenige Natuirronderzoekers , onder anderen de Hr. Linn^eus, ge- fchreeven hebben, dat het hair van den eekhoorn in ’t Noorden des winters van kleur verandert : dat kan waar zyn , want de hanzen , de wolven , de wezeltjes , veranderen ook van kleur in dat klimaat ; maar het is van het vaale of rolTe tot het witte dat die verandering gefchiedt, en niet van het vaale of rofle tot het afchgrauw-grys ; en, om niet dan van den eekhoorn te fpreeken, de Hr. Linnzeüs zegt in zyn Fauna Suecica , aefiate ruber hyeme incanus; „ des zomers rood des winters wit of grys”; hy verandert derhalven van rood tot wit , of liever van ros tot witagtig , en wy denken niet , dat deze Schry- ver fterke redenen gehad heeft , om in plaats van dit woord incanus dat van cinereus afchgrauw te Hellen , gelyk hy in zyne laatfte uitgave van het Syfte- ma Naturae gedaan heeft : de Hr. Klein (c) , verzekert integendeel , dat de „ pen; zy beginnen hunne i«gt op de petit-grfs tegen Sf. Mtchiekdag, en alle de Laplan- „ ders in ’t algemeen houden zig daar mede bezig, ’t geen te weeg brengt, dat men de „ vellen dezer dieren goed koop krygen kan; men geeft flegts een franfche Ecu of halve „ Hollandfche Ryksdaaler voor een pak van veertig vellen, maar daar is midchien geene „ koopmani'cbap, daar men meer mede betrokken wordt dan met die petit-gris en hermc- ,,.lynen vellen, omdat men de waar koopt zonder die te zien, en omdat het vel gekeerd „ en het bont niar binnen is; daar fs geeii onJerfeheid in te maaken, zy hebben aile deft- „ zelfden prys en men moet de flegte met de goede neemen, de eene- kollen zo veel als „ de andere: wy Virnamen van onze Laplanderen eene wonderlyke byzonderheid raaiende „.deze dieren, dewelke ons evenwel daarna door de ondervinding beveiligd is; men treft „ deze dieren niet altoos ,in dezelfde hoeveelheid aan: ■ zy veranderen dikwils van llreek „ of land; zodat men ’er in een geheelen winter niet één zal vinden op die plaaifen daar „ men een vorig jaar by duizenden hidt; wanneer zy, zig van den eenen oord mar den an- ,, deren begeevende, een meir of rivier moeten overtrekken, gelyk men die op yderen , voetllap in Lapland aantrett , neemEn deze diertjes een fluk van den febors van een I,’ pynboom of berkenboom, dien zy naar den oever van het water fleepen, en daar zy zig ”, .vervolgens op zetten , gteven 'c zig dus aan de leiding van den wind over,, dien zy alieen- ” lyk zo g draiïgen met hunne opgellooken llaarten te vangen, totdat dezelve wat te fterk ” wordende, en de golven zichwjt te veel verholFcndo, het fchipemden lluunn.in niet zei- ” den te getyk o.nwerpt, die fchipbrsuk, die zomtyds over drie ot vier duizend zeilen " gaat, verrykt gemecnlyk eenige Laplanders, die dc gellisndc vaartuigen en fchippers op den „ oever vinden, en dezen tot hun gewoon gabruik doen lirekken, indien fltgts die diertjes ,, niet al le lang op ’t zand ge egen hebben; daar zyn ’er eene menigte, die ge’ukkig over. „ vaaren en iji eene goede h.ven veilig aankomen, mits dat zy den wind guuJlig hebben, ,,.eti dft 'het water met al te bol gaa. want veel beweeging v.in hetzelve kunn n dic klei- ne vaartuigen niet verdraagen : deze byzondcrhe d zou voor een vertelling kunnen geno- men worden, zo ik dezelve niet by eigen on ieivinding wül”. Oeuvns de iVlr. IIeunahd P aris 742. Tom. I. pag. \ 62 . j. n . . , (b) Saurus vulgaris .... babttat tn arbonbus frequens aeftate ruber byeme incatnts. Fdime, * Shecicu. Stor:kl)olm 174Ö. pig- 9- Sciurus vulgans . . , aeftate ruber, byeme cinereus, Syjl. iVflC. Edit: X. pag. 63. . . {c) Sciurus vulgaris rubifundus .... idojtrates tartt in Jylvis, iuam in caveis vulgares ^ f L 3 4 : 86 DE NATUURLYKE HISTORIE, eekhoorns rondom Dantzik des winters zo wel als des zomers rood zyn en dat ’er -geraeenlyk in Polen grauwe en zwartagtige gevonden worden ’ die even weinig van kleur veranderen als de roffe; die grauwe en zwartagtige’eek- hoorns vindt men in Kanada weder (/) , gelyk ook in alle deNoordelyke dee- len van Amerika; dus meenen wy grond te hebben om den petit-gris, of zo men wil , den grauwen of blaauwen eekhoorn , te befchouwen als een dier dat aan de beide Werelden gemeen is, en als een verfchillende foort van die van den gemeenen eekhoorn. Daarenboven zien wy niet, dat de eeklioorns, die in vrv groote menigte in onze boffchen zyn, zig aan benden vereenigen, -wy zien niet’ dat zv in gczcllchap met elkanderen reizen, dat zy het water zoeken, noch dat zv zig waagen om de rivieren op fchorfen van boomen overtetrekken • zy verfchil- len dcrhalven van de petit-gris niet flegts in grootte en kleur,’ maar ook iii natuurlyke gcaartheden en gewoonten ; want fchoon deze vaarten der petit- gris niet zeer geloofbaar fchynen , worden dezelve egter door zulk eene^me- nigte getuigen beveiligd, dat wy dezelve niet kunnen loochenen Ce). Voor het overige is van alle de viervoetige dieren , die niet huifle’lyk zyn de eekhoorn miflehien meeft onderworpen aan verfcheidenheden , of heeft al- thans de meefte aangrenzende foorten; de witte Siberifche eekhoorn (f') fchynt flegts eeiie verfcheidenheid van onzen gemeenen eeklioom ; de zwarte Cg), en de donkergrauwe (Jj) beiden van Amerika, zouden wel enkel ver- fcheidenheden van de foort van petit-gris kunnen zyn : de Barbaryfche eek- hoorn, de palmifl, en de Zwitferfche eekhoorn, daar wy in het voDend ar- bywe aejlate rubn . . . In Polmiia utique vulgares cinerei non mutantes pellam; baud rarl quoqus vulgaret mgrtcantes , £^en „ dienaar, wien ik naar de Gothlandfche eilanden gezonden had , verzekerd is meer dan mhï door hem met eigen oogen gezien te zyn, gelyk hy my dan ook de overblyfzels door hem „ op de oevers ve.zamcld, zelf gebragt heeft”. Di[]ertatio de feiwe volante TnnsaU Am. n. 427- P«g- 38. Klein, de guadiup. pag. 53. — Conke iiiterdum fciurui navisat — Da ,, eekhoorn vaart zomtyds op een faaft”. LiNNffii Syji. Nat. Ed. X. pag, 63 ” (ƒ) Sciurus albus Sibericus. L'ecureuil blanc de Merk. Bmsoie Regn %iim paa itr (g) Mexkarm. Hernand. Hijl. Mexk. pag. 582. - Soiunu niger. Uecureuü noir Brisson Reg?i, Animal. pag. 151. “ pag. 78. Plancbe XLVIII. fig. 5. - Sciurus oh- J ^ ' • < . . , Américarms. L Scureuil 4 ' Awrique, Biusson. Regn. Anim. pag. 152. VAN DEN P E T I T-G R I S. gf, tykel van fpreeken zullen» zyn drie lootten , die zeer na aan malkanderen grenzen. , , . Men weet weinige andere byzonderheden wegens de hïftorie der petits gris^ Fernandes (0 zegt , dat de grauwe of zwartagtige eekhoorn van Amerika zig gemeenlyk onthoudt op de boomen , en byzonderlyk op de pynboomen , dat hy zig voedt met vrugten en graanen , dat hy ’er voorraad voor^ den winter van opdoet, dat hy dezelve in een hollen boomftam bergt, en zig daar ook in begeeft, om ’er het ongunftig jaargetyde in door te brengen; dat het wyf- je daar ook haare jongen werpt, enz; deze gebruiken van de petit-gvis zyri weder verfchillende van die der eekhoorns, die zig een nell maaken op de hoo- rnen, gelyk de vogels doen; wy willen ondertuffchen niet Heilig verzekeren, dat deze zwartagtige eekhoorn van Fernanoes dezelfde zy als degrauweVir-r ginifche eekhoorn , en dat zy beiden dezelfde zyn als de petit-gris van ’t Noorden van Europa ; wy zeggen het alleenlyk als iets dat ons zeer waar-? fchynlyk voorkomt, omdat deze drie dieren ten naaftenby van dezelfde groot- te , van dezelfde kleur , en van hetzelfde koude klimaat zyn , omdat zy juift dezelfde grootte hebben, en omdat men hunne velen eveneens gebruikt in de voeringen, die men petits-gris noemt. BWOEGZEL 70T DE HISTORIE rjN DE PETIT-GRIS of DEN BLAAUIVEN EEKHOORN ^ Dit dier dat door den Hr. de Buffon, Petit-gris genoemd wordt, is het- zelfde dat wy alreeds over twee jaaren leevendig gehad hebben : het is ons door wylen den WelEerwaarden en zeer geleerden Hr. G. Kulenkamp , vereerd , aan wien het uit Noord- Amerika toegezondai was. Het is een fraai dier, en vrolyk zelfs in zyne gevangenis; van grootte is het als eene half volwaffene huiskat : het gelykt meer naar den eekhoorn dan naar eenig ander dier, en komt zeer naby dit geflagt; maar het is veel groo- ter ; van kleur is het blaauwagtig ; zo dat men het gevoeglyk den blaauwen- eekhoorn kan noemen. , . , . , Zyn hair is op de huid afchgrauw , w^t meer naar buiten begint het naar het blaauwe te hellen , en aan het uiterlle einde hebben de meeite hairen ee-- ne witte punt, en onder den buik ligtgrys. De ooren ftaan niet zo hoog aan ’t hoofd als by den eekhoorn , en zyn maar zeer weinig boven het hoofd te zien ; daar zyn ook geene lange hanen boven op gelyk aan die van den eekhoorn: zyne fny tanden zyn oranje- geel van kleur. , n: De leevenswyze en zyne gewoonten, zyn meer oyereenkomlng met die van den Europeefchen eekhoorn dan met eenig ander dier : zyn geluid is een geknor. (O F. Fernandes, Hijl. Animaï. novi orbjs, pag» (*) Dit Byvoeg^el is ons medegedeeld door den welEdeleB Hr. Klocmr , M. D. te •Amfierdam, 3S % DE NATUUR LYKE TM S T OSRI E, Zodra het deeerfte koude 'voelt, begint het zyne winterproviüe te verzaa. melen; het gaatbynaop dezelfde vvyze te werk als de polatouche, en be proeft eerft alle nooten , of de pit goed is , bevorens het dezelven in zyne bewaarplaats brengt; die, welke het niet goed vindt, worden niet op’ge* llaagen. Het is een-wyfje; weegt twee pond en vier loot: de lengte van zyn lig- haara, in eene regte lyn, en over het leevendige dier gemeeten, is een voet, een duim en vier lynen: de ftaart is van dezelfde lengte als het ligha^n; en de ooien hebben de lengte van een duim. Thans is van deze foort nog een leevendig mannetje hier ter fteede , om- trent van dezelfde grootte , gelyk het voorgenoemde wyfje; maar het ver- fchilt daarvan in kleur , en is in plaats van donker blaauwagtig-grys , ligtgrys , en v-an onder het hoofd tuflehen de voorpooten , onder den buik en de agter- pooten, tot aan den ilaart toe wit, als ook de voorpooten tot aan den elle- boog on knie. LE PETiT Gris IHBBBHnBHiÉ. N'iwwnWmTii' ' i r h~ s.:ï-\ ¥■ - f^;v ... • sV. •'TV-.:. -3. rVi''"' ■f?'- ^ ,, ||ftj.;^->i>.': ■_'- 'A-- - • VST • w'- 1 :ï» ^ ss -»• -J ÏC -"-.w y , ■ <- ï' ^1 4 '«?:.••".• -X- : >- ■'■ *'' 2 ^ 5 '!--' -i ~V' ' J"' '-.''• "■•-■'fTj7,f- ,^7y'. rj r-^'- ■ Sfr- . '-Q»' 89 BESCHRYVING VAN DEN PETIT-GRis. beschrtfing fjn den petidgris OF DEN BLA AU WE N EEKHOORN. t e blaauwe eekhoorn QPLXXF) gelykt naar den eekhoorn door de ge- S D ^ daante des lighaams , maar hy verfchilt van denzelven door de kleu- ^ ^ ren van het hair : die , welke ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft hadt geene bosjes hair boven de ooren ; hy was groo- ter dan de eekhoorn ; zyn hair hadt flegts zeer ligte tinten ros op den fmoel , op de kruin en de zyden van den kop, op de ooren, op den rug en op den ftaart ; daar zat een vlak van eene zeer donkere rofle kleur op den bovenkant van den navoet: het bovenil van den fmoel, het voorhoofd, de kruin van den kop en het agterhoofd hadden tinten grys en zwart met vaal vermengd : dezelfde tinten maakten eene breede ftreep, die zig van de plaats tuffehen de fchouders tot op het midden van den rug uitftrekte : de omtrek der oogen was van eene geelagwg witte kleur, cn rondom dat w'it heerfchte geel; de onderfte Èp en de wangen hadden eene kleur met een vuil wit -en grys vermengd; de bafis der ooren en het onderft gedeelte van derzelver binnenkant waren wit ; het bovenft en de zyden van den hals, de fchouder, de buitenkant van den ann en den voorarm , het bovenll van de voorlle voeten , de zyden van de borü en van het lyf, het agterfte gedeelte van den rug, het kruis, de buiten- kant van de dije en van het been hadden tinten wit zwarten vaal; het hair van alle die deden was van eene afchgraauwe kleur , zwartagtig by den wor- tel ; wat liooger was het beurtelings van eene vaale , eene witagtige of witte , en eene zwaïtagtigc of zwarte kleur : het onderlt kaakbeen , de keel , het on- derft van den hals, de oxels, de binnenkant van den arm en van den voor- arm, de borft, de buik, de liezen en de binnenkant van de dije en van het been waren van eene witte kleur vermengd met eenige tinten afchgraauw en geelagtig ; deze laatfte kleur hadt de overhand in den omtrek der teeldeelen en van den aars ; de ftaart als een pluim uitgefpreid zynde hadt wit aan zyne randen, het midden w'as vermengd met wit zwart en vaal, omdat de hairen beurtelings zwart en vaal waren, met de punt wit: het hair van het lyf was tot negen of tien lynen lang , en dat van den ftaart meer dan twee duimen. voeten, duimen, lynen. Lengte van het gelieele lighaam, in eene regte lyngemeeten van het eind van den fmoel tot aan den aars . . . . o. lo. 6. Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het ag- ; terhoofd . . . • • 2. 8, Omtrek van het eind van den fmoel - • . • 3 * o. Omtrek van den fmoel, onder de oogen gemeeten ... o. 3. n Omtrek van de opening van den bek . . . o. i. 2 . Afftand tuffehen de beide neusgaten . • . o. o. X. Deel. M 50 DE NATUURLYKE HISTORIE, Afftand tuflchen het eind van den fmoel en den voorden hoek van het oog • ..... Afïland tuflchen den agterden hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . . Opening van het oog * , , ■ Arïland tufTchen de voorfte hoeken der oogen , over de kromte van het neusbeen geraeeten . . Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten .... Omtrek van den kop., tuflTchen de oogen en de ooren gemeeten . . Lengte van de ooren ..... Breedte van derzelver baSs, over de uitwendige kromte gemeeten. Afftand tuflchen de beide ooren, omlaag gemeeten Lengte van den hals . . . . . . Omtrek van den hals . ... Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten gemeeten . .. . ^ Ointrek, op de dikfte plaats gemeeten Omtrek, voorde agterftepooten gemeeten .... Lengte van den ftomp van den ftaart .... Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan de geleeding der hand . • • • » Breedte van den voorarm by den elleboog .... Dikte van den voorarm terzelfder plaats .... ‘ Omtrek van de geleeding der voorhand ... Ointrek van de nahand . . * . - Lengte van de geleeding der hand af tot aan het eind der nagelen. Lengte van het been van de knie af tot aan de hiel . . . Breedte van het bovenft van het been Dikte . ; . . , * Breedte ter plaats van- de hiel .... Omtrek van den navoet ..... Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet .... Breedte van den agterften voet . . Lengte van de langfte nagelen . Breedte van dezelven aan de bafis voeten, duimen, lyneiu O. O. O. O. o. o. o. o. 2 DE NATUURLYKE HISTORIE, gelyk die van de rotten, hy draagt denzelven geheel regt om hoos 7 ondp- hem over zyn hghaam om te buigen, gelyk de eekhoorfi doet chf ’üaan ^^Shaam, maar hetzelve is tevens ko S Ln dfn rus™ "'I eekhoorn; daar loopt op ’t midden van den mg, lanïï den ruggiaat, van den hals tot aan den ftaart, een witastise ftreen Sn weerskanten van eene bruine vergezeld, die verlnio-^^i^ meep, aan ?e ’e feeï“r SltrY'’ mifc en de Baitaryfthe-eekhoorii, niet dan in de hecte landen fef oude We^ de landen der nieuwe Wereld gevonden vWdt, zal min owdidin®™™ hf't S miirS SSrei wtoi teen™ onderzoekende, orde gefchikt zyn dan die rden"pïïi™d= “i,™ uitlliekt, is zwart of bruin in ‘den Zwitferikhin" de witte iteepen loopen ter zyde van de zwarte, gelyk de iwaTO Sr zvdê van de witte loopen in den palmift: en daarenboven zyn ’er iraar drie Stï ftreepen op den palmift, terwyl’ervier on den 7wiH>rr^i„.n L I ^ T deze buigt zynftaart over zyn lighaam de palmift dnlf no? worden ; onthoudt zig op 'denaarde ^en’tkl^^*^*^ om dathyland-eekhoorn genaamd wordt; eindelyk hyiskIdnSdan’de en dus kan men met twyffelen of het zyn twee verfchilleS er^ ^ at den Barbaryfchen betreft, dewyl hy tot dezelfde WeS zelfde klimaat behoort , van dezelfde grootte en fen n ^ gedaanteis alsde palmift, zoumentainiSnkS dnr”'‘f“> ™” foott waren, en llegts eène SeteidSd fn m» egter de befctofving en di‘iKS“S"n den BaXSSn (ö')gegeeven, en door Aldrovandus Ce) , en Tonston gelykt met de befchryving en afbeelding , welke wy hier van den naSft’a” ’ en wanneer men vervolgens deafbeelding en befchry^g vanlüeSfifR^T^ lyfdren eekhoorn, door Eijwards gegeeven, ve?gely®kt, zd rSn d“? S Ci«l Catesby Hifi. Nat. de la Caroline, Tom. JL S- 7^ P“S- 2 IÖ- Hfi. of Birds. London 1741. Part. IK nae i*r ALnR!^i Gesnerum, Ufi. Quadrup. pag ^47*^’ t/1 * Quadrup. digit. pag. ^ ^ if) JoHsTOM, de QuaTrup. pag, „3. ® ^ VAN DE PALMBOOM-, DE BARBARYSCHE, enz. 95 *anmerkelyke verfchillen in vinden , die duidelyk genoeg aanwyzen , dat het Verfchillende dieren zyn ; wy iiebben ze beiden in ’t Kabinet des Konings , zo wel als den Zwitferfchen : de Barbaryfclie heeft den kop en ’t neusbeen meer geboogen , de ooren grooter , den ftaart met digter en langer hair bezet dan de palmift hy is meer eekhoorn dan rot , en de palmift is meer rot dan eekhoorn , in de gedaante des lighaams en des hoofds : de Barbaryfclie heeft vier witte banden tervvylde palmift ’er maar drie heeft ^ de middelfte witte band of ftreep is by den palmift op de ruggegraat , daar de Barbaryfclie op dat zelfde gedeelte een zwarte ftreep heeft met ros gemengd , enz ; voor het ove- rige hebben deze dieren ten naaftenby dezelfde gebruiken , en dezelfde geaart- heid als de gemeene eekhoorn , even gelyk als deze leeven de palmift en de Barba- ryfclie eekhoorn van vrugten, en bedienen zig van hunne voorfte voeten om de- zelve te vatten en naar hunnen mond te brengen zy hebben dezelfde ftem , denzelfden fclireeuw, dezelfde neigingen, dezelfde werkzaamheid; zy zyn zeer leevendig , en zeer zagtaartig ; zy laaten zig ligtelyk temmen , in zo ver- re zelfs , dat zy eene verknogtheid krygen voor hunne wooningen , en daar niet uitkomen, dan om eene wandeling te gaan doen, waar na zy van zelve derwaards wederkeeren, zonder dat zy geroepen of daar toe gedwongen wor- den ; zy zyn beiden van ccne zeer aartige en bevallige gedaante ; hunne vagt , met wit geftreept , is ftaayer dan die van den eekhoorn ; hunne geftalte is kleiner, hun lighaam ligter, en hunne beiveegingen alzo vaardig: de palmift en de Barbarylche onthouden zig gelyk de eekhoorns op de boonien , maar de Zwitferlche onthoudt zig op de aarde, en maakt daar, gelyk de veldmuis, een verblyf in , dat ondoordringbaar voor ’t water is ; hy is ook minder on- derwerpelyk en minder zagtaartig dan de twee andere ; hy byt zonder iemand te ontzien , ten zy hy geheel en al getemd is (g ) , hy gelykt derhalven 111 geaartheid en zeden meer naar de rotten of de veldmuizen , dan naar de eek- hoornen. (ff) Voyage da payt des Harens, par Sagard Theodat. Paris 1032» pag. 30ff. • 94 DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRTFING VAN DEN PJLMIST. die ten onderwerpe voor de befchry ving van dk ^1 D gediend heeft, was niet volwaflen; hy geleek zeer veel naarden campagnol door het maakzel van den kop, die met een overeind ftaand hair bedekt was; de ooren waren kort breed en met hair bezet, voor- namelyk op hunnen binnenkant: de ftaarthadt ten minften zo veel lengte als die van den kop en van het geheele lighaani bedroeg ; hy was met hairen bezet , die langer waren dan die van het lighaam , want zy hadden vier lynen leng- te , terwyl de lengte van het hair van het lighaam flegts drie lynen bedroeg : daar zaten vyf vingers aan de agterfte voeten, en flegts vier aan de voorften; men wordt ter plaatfe van den duim flegts een zeer Idein knobbeltje gewaar. Het hair van het bovenft van den kop , van het eind van den fmoel af tot aan het agterhoofd,was van eene vermengde kleur uit rosagtigen bruin te za- mengefteld; het bovenft van den hals, de zyden des lighaams en van den hals , liet voorfte gedeelte van den rug , de fchouders en de buitenkant van den voorarm hadden tinten bruin en grys of vuil wit : daar liepen zeven ftree- ‘ pen , vier bruine en drie van eene vuile witte kleur, over den rug en de lende- , iien heen tot aan het begin van den ftaart : een van deze witagtige ftreepen liep langs het midden van den rug en van de lendenen , zy was zeer fmal : men zag aan wederszyde van deze witagtige ftreep eene breede bruine ftreep , vervolgens eene witagtige ftreep die een w'einig breeder was dan de niiddel- fte , en vervolgens eene bruine ftreep., ten naaftenby van dezelfde breedte als de witagtige ftreep die haar voorging ; de geheele onderkant des lighaams van het dier, van het eind van den fmoel af tot aan het begin van den ftaart, hadt eene witagtige kleur die byna grys was : de kleur van het hair van den ftaart was vermengd met grys en zwartagtig bruin, dat zeer fmalle ringen fdieen te maaken; elk hair was zwart digt by den wortel, grys boven het zwart, en eindelyk zwart aan de punt. Ik heb een anderen palmift befchouwd die opgezet was, en die my fcheen van dezelfde foort te wezen als de voorgaande , hy hadt op den rug drie wit- agtige banden die met eene ligte tint geel vermengd waren en in dê lengte lie- pen , maar hy was grooter dan de jonge palmift , ook verfchilde hy van den zelveii door de kleuren van het hair : de bovenkant van het lighaam , met uit- zondering van de drie ftreepen, waarvan wy zo evenfpraken, hadt eene ge- mengde kleur uit rosagtig, grys en zwartagtig bruin te zamengefteld; de on- derkant hadt eene witte kleur met eenige tinten geel ; de hairen van den ftaart maakten eenen pluim ; zy waren tot elf lynen lang , elk hair hadt eene rosag- tige kleur aan zyn begin , het was vervolgens zwart, dan rosagtig, dan wcr der zwart, en eindelyk wit aan het eind, zodat, als men den ftaart van onde- ren bezag , men aan elke zyde van den ftomp eene breede rosagtige ftreep zag LE PaLMISTE BESCHRYVING VAN DEN PAL MIST. 95 die gelyklynig met deti ftaaitliep,en vervolgens eene fmalle zwarte ftreep,dan eene fmalle rosagtige.ilreep, daarna eene breede zwarte ftreep, en eindelyk eene breede witte ftreep. De afmeetingen in de volgende tafel vervat zyn op den jongen palmift ge- nomen ; de befchryving der inwendige deelen is naar hetzelfde onderwerp op- gemaakt, omdat hy beter bewaard was dan de ander. voeten, duimen, lynen.' Lengte van het geheele lighaam,in eene regte lyn gemeeten van het eind van den finoel fot aan den aars . • . . Lengte van den kop van het eind van den fnioel tot aan het agter- hoofd ..... Omtrek van het eind van den fnioel . . . . Onitrek van den fmoel , onder de oogen gemeeten . . Omtrek van de opening van den bek . ... Afft.md tufichen de beide neusgaten . . Afftand tufichen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . . . . • Afitand tuffchen den agterften hoek en het oor y . * * Lengte van het oog vaivden eenen hoek tot den anderen . . Opening van het oog ^ • , • ' . , * Afftand titflc hen de voorfte hoeken der oogen, over de kromte van bet neusbeen gemeeten .... Dezelfde afftmd in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop, tuffchen de oogen en de ooren gemeeten . . Lengte der ooren ..... Breedte van derzelver bafis om de buitenfte kromte gemeeten . . . Afitand tuffchen de beide ooren omlaag gemeeten Lengte van den hals . . . Omtrek van den hals .... Omtrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten Dezelfde omtrek op de diklle plaats Dezelfde omtrek voor de agtcrpooten . . . Lengte van den llomp van den ftaart .... Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog tot aan de geleeding der hand • • , ' Lengte van den voorarm aan den elleboog Dikte terzelfder plaats . • Omtrek van de geleeding der hand Oratrek van de agterhand . • _ • Lengte, van de geleeding der hand tot aan het eind der nagelen. Lengte van het been van de knie tot aan de hiel . . . Hoogte van het bovenft des beens . . Dikte . . . • Breedte ter plaatfe van de hiel . . • Omtrek van den navoet . . • • Lengte, van de hiel tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet .... Breedte van den agterften voet . • • • Lengte der langfte nagelen . . . . ? Derzelver brewte aan de baüs . • • • 0. 2, M 9 o. I. 0. o. I. I. 0. I. 5- o. o. 7- o o. li. o. o. 4”. o. o. 3- o. o. 2. o. o. o. o. 7. 0. 0. 5- o. 2. 2. o. o. 3- o. o. 4* o. o. 6. 0. 0. 3- o. I. 6. o. I. lO. o. 2. I. o. I. 8. o. 2. 8. o. o. 7* o. o. 7- o. o. 3- o. 0. T JL lp. 0. o. 6. o. o. 6. o. o. 7* o. o. 9* o. o. 4- o. o. 2. o. o. 2. o. 0. 7. o. I. o. o. o. 2i. 0. 0. 3* o. 0. 0, 0, Ph 06 DE NATUURLYKE HISTORIE, By de openii% van den onderbuik wierdt het netvlies zeer kort bevonden en opgekrompen door de werking van den wyngeeft waarin het diertje, dat wy hier befchryven, langen tyd was bewaard geworden; de lever was byna ge* heel en al in de regterzyde geplaatft, ° De twaalfvingerigedarra ftrekte zig tot aan de darmftreek uit, hy kromde zig daar naar binnen en verlengde zig naar voren : de omwentelingen van den nugterendarm lagen in de bovenbuiks-en darmftreeken, en die van den om- geboogendarm in de linkerzyde en in de navelftreek: de blindedarm was naar agteren gerigtin de regterzyde, de kronkeldarm maakte eenen boog door zig agter de maag om, van de regter-naar de linkerzyde , uit te ftrekken, vervol- gens verlengde hy zig een weinig in de linkerzyde voor dat hy zig met den regtendarm vereenigde. Het regter gedeelte der maag maakte geenen hoek gelyk in de meefte die- ren ; de groote blindezak was diep maar hadt eene geringe middellyn : de dar- men hadden allen byna dezelfde dikte ; de blindedarm was zeer kort. De lever hadt drie groote kwabben; de grootfte was in het midden ge- plaatft , en door twee infnydingen in drie deelen verdeeld ; de fchoorband ging door de eene heen , en het galblaasje lag in de andere geplaatft , die wei- nig diepte hadt; daar zat eene kwab ter linker-en eene ter regterzyde ; de lin- ker was kleiner dan de middelfte, en grooter dan de regter ; deze hadt aan haaren wortel twee verlengingen die miflchien twee kleine kwabbetjes wa- ren, maar welke men niet wel onderfcheiden konde uit hoofde der hardwor- ding welke alle deze ingewanden geleeden hadden. De milt was langwerpig en is roy voorgekomen naar de milt van de meefte viervoetige dieren te gelyken. De regter nier lag izo veel meer naar voren als een derde gedeelte haarer lengte bedroeg; zy hadden beiden weinig indrukzel, maar het bekken was ' groot. Hetpeesagtig middelpunt hadt eene groote uitgeftrektheid : het kwam mv voor dat ’er maar twee takken uit de bogt der groote flagader kwamen. Daar zaten vier mammen op den buik, twee aan elke zyde : ik heb liiet kun- nen gpwaar worden of de pisbuis zig,. gelyk by het wyfje van de rot, tot op den rand der klink uitftrekt : de trompetten zaten niet op een kluwen gewon- den gelyk by den eekhoorn , maar zy maakten zeer groote boezemagtigheden op de franje. De palmift heeft twee-en-tvt'intig tanden, die flegts daarin van die van den eekhoorn verfchillen , dat de tand , die voorde baktanden geplaatft zit, naar even- redigheid grooter is. fi E' BESCHRYVING VAN HET KABINET. 97 BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN POLATOUCHE, DEN BLAAUVVEN-OF GRY- ZEN-EEKHOORN, DEN PALMIST, DEN BARBARY. SCHEN-EN DEN ZWITSERSCHEN-EEKHOORN. No. DCDXIII. Een polatouche. Deze polatouche wordt in wyngeeft bewaard ; dezelve is vier duimen twee lynen lang van het eind van den fmoel tot aan den aars : de verlengingen van het veljtdie voor vleugels dienen, ftaan uitgefpreid; dit dier is ons leevendig toegezonden uit Louifiana door den Hr. de Fontenette, Geneesheer van den Koning op die volkplanting. No. DCDXIV. Het vel van een polatouche. Dit vel is gedroogd; het is van eenen polatouche gelyk'aan dien , die onder het voorgaand nommer is bygebragt. No. DCDXV. Het geraamte van een polatouche. Dit is het geraamte dat ten onderwerpe voor de befchryving en de afmeetin- gen der beenderen van den polatouche gediend heeft jdeszelfs kop heeft twee duimen eene lyn omtreks op de diktte plaats. No. DCDXVI. Het tongbeen van een polatouche. Dit been is uit v^T Hukken te zamengefteld; het middelfte heeft de gedaan- te van eene halve maan , daar zit een beentje dat zig geleedt tegen de onder- lle zyde van de beide einden der halve maan, en een hoorn of een zeer lang- werpig beentje , dat zig aan zyn een eind met l>ït kleine beentje , en aan zyn ander eind met het flaapbeen geleedt. No. DCDXVII, Een beentje uit het roedehoofdje van den polatouche', De gedaante van dit beentje is zeer onregelmaatig ; het is zeer dun, vyf ly. nen lang , een weinig krom , pypsgewyze , en aan zyn voorfte eind door twee kleine knobbels geëindigd. No. DCDXVin. Het vel van een polatouche. Dit vel is veel grooter dan dat hetwelk onder No. DCDXIV is bygebragt - men heeft het af gehaald zonder het in de lengte te openen , zodat hi gedeel- X. Deel. N 1 98 DE NATUURLYKE HISTORIE, te, dat den buik bedekte, aan dat raakt , hetwelk op den rug gezeeten heeft; in dezen ftaat heeft het vyf duimen en een halven lengte van het voorfte der fchouderen tot aan het begin vau den ftaart, en eene breede die gelyk aan zyne lengte is: deze zo groote breedte kan niet dan by een dier van de foort, of ten minften van het geflagt, van den polatouche gevonden worden, welks vel verlengingen heeft , die hetzelve breeder maaken dan by andere dieren ; dat vel daarenboven dat wy hier befchryven, gelykt ook naar het vel van den polatouche door de hoedaanigheid van het hair : het is van eene zwartagtige afchgraauwe kleur over het grootft gedeelte zyner lengte van den wortel af ; de punt heeft eene gryze kleur op den bovenkant des lighaamsvan het dier, en eene witagtige kleur op den onderkant, maar men ziet het afchgraauw niet dan wanneer men de haircn van een brengt; deze zyn omtrent negen lynen lang; die van den ftaart hebben tot dertien lynen lengte ; dcrzelver kleur is ver- mengd met witagtig en bruin afchgraauw : de lengte van den ftomp van den ftaart is van drie duimen; het hair voegt daar nog eenen duim lengte by, maar miffchien is hetzelve niet geheel: dit vel is uit Rusland toegezonden geworden ; hetzelve is nog eens zo lang en breed als het vel van den polatouche die in dit deel is befchreeven geworden^ No. DCDXIX. Een opgezette gryze eekhoorn. Deze is dezelfde die ten onderweipe gediend heeft 'voor de befchryving van dit dier. No. DCDXX. Het geraamte van eenen gryzen eekhoorn. De lengte van dit geraamte bedraagt agt duimen negen lynen van het eind der kaakbeenderen tot aan het agterft eind des heiligbeens ; 'de kop heeft twee duimen drie lynen en eene halve lengte , eenen duim drie lynen en eene hal- ve breedte , en drie duimen negen lynen omtreks , op de dikfte plaats gemee- ten: dit geraamte is dat van het diei;dat onder het vorig noramer is bygebragt. No. DCDXXI. Het beentje uit de roede van een gryzen eekhoorn. Dit beenqe gelykt naar dat uit de roede van den eekhoorn. Zie PI. XXXIl^ fig. 4 in het Vtl Deel van dit Werk , alwaar het beentje uit de roede van den eekhoorn loordt afgebesld. No. DCDXXII. Het vel van eenen gryzen eekhoorn uit Groenland. Dit vel is van een dier dat ten naaftenby van dezelfde grootte is als dat het- welk onder No. DCDXlX is bygebragt , maar het verfchilt daar van door de hoedanigheid van het hair dat zagter is, en door deszelfs kleuren': het onder- fte en de zyden van den hals en van het lyf fchyneii geheel grys by den eer- ften opflag, maar als men deze deden van naderby befchouwt wordt men eene mengeling gewaar van vaal en zwartagtig ; in de daad elk hair is van eene zwartagtige afchgraauwe kleur over de helft van deszelfs lengte van den wor- tel af, daar zit eene witagtige kleur of eene fchaduw van vaal boven het afch- graauw, en het overig gedeelte van het hair is beurtelings zwart en wit of wit- ïtgtig; het onderft van den hals, de borft en de buik zyn wit met eenige tinten geelagtigs: de haken van den ftaart zyn van eene afchgraauwe kleur by den wortel. BESCHRYVING* VAN HET KABINET. boven het afchgmuw zit eeoe witagtige kleur, vervolgens eene zwartagtige, daarna nog eenseene witagtige en eene zwartagtige, en eindelyk vaal en zwart; deze hairen hebben niet meer dan anderhalven duimen lengte ; het hair op het lyf is zo lang als dat van den gryzen eekhoorn , waarvan melding gemaakt is onder No. DCDXIX. Men ftuurt uit Siberië vellen van gryze eelAoornen over gelyk aan dat waarvan wy hier fpreeken: men geeft aan deze Siberifche en Groenlandfche vellen den naam van witte klein-gryze vagten. No, DCDXXIU. Bet vel van een blaauwen of gryzen eekhoorn van Trlek. Het hair van dit vel is nog zagter , en het is langer dan dat van den gry- zen eekhoorn van Groenland en van Siberie ; het is • bleeker grys van kleur , het heeft minder mengeling van zwart , maar het vaal is daar duidelyker oj» te zien. No. DCDXXIV. Het vel van een gryzen eekhoorn van Cafan. Dit vel is my voorgekomen flegts daarin van dat van den Groenlandfchen en Siberifchen gryzen eekhoorn te verfchillen dat het grys minder helder is , en dat ’er vaal langs den rug loopt. No. DCDXXV. Een ander vel van een gryzen eekhoorn van Cafan. Dit vel verfchüt van het voorgaande door de tint der vaale kleur van het midden van den rug , die veel donkerer en byna ros is : daar komen foortge- lyke vellen van gryze eekhoornen uit Tartarije , Livonie en van Novogorod : men noemt dezelve in den handel {gris-communs) gemeene gryze vellen. No. DCDXXVI. Het vel van eenen gryzen eekhoorn uit Noorweegen, Dit vel heeft het hair van een donkerer grys dan dat van den gryzen eek- hoorn van Groenland en Siberie , onder het vorig noranier DCCXXIl byge- bragt , omdat het vel van den gryzen eekhoorn uit Noorweegen minder wit- agtigs 116611: , en dat deszelfs afchgraauwe kleur donker en blaauwagtig is ; ook geeft men in den handel aan deze peltery den naam van gr is- bleu) blaauw- grvs • daar loopen tinten vaal langs het midden van den rug ; voor het overi- ge^ gêlykt dit vel naar dat van den Groenlandlchen en Siberifchen gryzen eek- hoorn : men vindt ’er dergelyken is Ysland. No. DCDXXVII. Het vel van eenen gryzen eekhoorn van Siberie. Het voomaame verfchil dat tuffchen dit vel en dat van den Noorweeglchen ervzen eekhoorn gevonden wordt beftaat in de kleuren van het hair ; het heeft een weinig minder vaal op den rug en veel meer zwart op den ftaart , w^^^^ hairen meer dan twee duimen lengte hebben ; het hair van het lighaam lo ook langer dan dat van de vellen , die onder de voorgaande nommers zynbygebragt; deze peltery gaat in den handel onder den naam van {gris noir) zwart grys. No. DCDXXVIII. Elet vel van eenen gryzen eekhoorn van de Noord- Kaap, De Kooplieden in pelterijen geeven aan dit vel gelyk aan het voorgaande den naam van zwartgrys, en deze benaaming is beter gegrond, want het hair heeft maar zeer weinig grys ; het is byna geheel van eene bruine afthgraauwe N 2 lOO DE NATUURLYKE HISTORIE, Weur, die over het giys heerfcht en over eene tint vaal dievoornamelyklangS! den rug loopt : daar zit op den itaart zo veel zwart als op dien van den Sibe- rifchen gryzen eekhoorn, en het hair van het lyf en van den ftaait is even. lang als dat van het gemelde dier. No. DCDXXIX. Een opgezette Barbaryfche-eekhoorn. De len^e van dit dier bedraagt omtrent vyf duimen van het eind van den fmoel tot aan den ftaart: het bovenft van den kop en van den halff en de rug zyn van eene rosagtige kleur vermengd met afchgraauwi daar zit- ten daarenboven op den rug vier geelagtige en twee zwarte ftreepen die in de lengte loopen; de geelagtige ttreepen zyn omtrent eene lyn breed: zy ftrek- ken zig uit tot aan het begin van den Haart; ondertuffchen zyn zy alle niet van eene gelyke lengte , de buitenlle aan elke zydeis langer dan de binnen- Ite, omdat dezelve boven den fchouder begint, terwyl de andere flegts voor- by de fchoft begint : de beide zwarte ttreepen loopen tuflchen de twee bin- nenfte geelagtige ftreepen heen en raaken dezelven ; zy zyn flegts van elkan- deren gefcheiden door eene tuffchenruimte die de breedte van eene lyn heeft: de zyden van den kop en van den hals en de buitenkant der vier pooten heb- ben eene afchgraauwe kleur met eenige tinten rosagtig; het onderft van den kop en van den hals , de borft , de buik en de binnenkant der vier pooten zyn van eene witagtige kleur met eene tint geclagtig ; de lengte van het hair K maar van drie lynen : ieder voet heeft vyf vingers, maar de duim der voor- Ite. vingers is zeer kort, gelyk by den eekhoorn en den rot. No. DCDXXX. Een opgezette Zivnferjche-eekhoorn. Dit dier is wat kleiner dan de Barbaryfche; hetzelve is flegts vier duimen en een halven lang van het eind van den fmoel tot aan het begin van den ftaart; zyneooren zyn zeer kort; de ftonip van den flaart is twee duimen en een halven lang, het hair dat aan deszelfs eind ftaat geeft nog eenen duim daarby voor de geheele lengte van den ftaart; het hair van het bovenft en van de zyden van den kop heeft eene gemengde kleur van zwart , grys en ros • daar oopen negen ftreepen, elk van omtrent twee lynen breed , die zig van den kop af langs den hals en den rug tot aan het kruis uitftrekken, maar zv zvn met zeer düidelyk op den hals; de middelfte ftreep is zwart, en daar loopt aan wederszyden eerft eene rosagtige, dan eene zwarte, dan eene witagtige met hgt ros vermengd, en eindelyk eene zwarte ftreep; de zyden van den hals , van het lyf, en van den buitenkant der agterpooten zyn van eene ros- agtige kleur; het onderft van den kop en van den hals, de borft, de buiken de binnenkant der agterpooten hebben eene witagtige kleur ; het hair van het lyf heeft omtrent drie lynen lengte, en het hair van den ftaart agt lynen- dit hair is rosagtig by den wortel, zwart in het midden en witagtig aan de punt de voeten en de vingers gelyken naar die van den Barbaryfche en van den eek- hoorn: het dier waarvan wy hier fpreeken is door den Hr. de l’Isle, Lid. van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen , uit Rusland medegebragt. , No. DCDXXXI. Het vel van een Zwitferfchen-eekboorn. Dit vel. IS zeven duimen en een halven lang van het eind van den fmoel tot Ji&Seye.deL. ii‘ Ecuueuil barbare S QUE . '20771. X . 2‘l.XXVJI. I BESCHRYVING VAN HET KABINET. aan het begin van den ftaart : ichoon hetzelve veel langer zy dan dat van het opgezette dier, dat onder het voorgaand nommer is bygebragt , kan men niet tafelen of deze beide vellen zyn van dieren van dezelfde foort, zo veel ge- lyken zy naar elkanderen door de kleuren en door de hoedanigheid van het hair, en door de lengte der ooren en van den ftaart: ik vermoed dat het vel waarvan wy hier Ipreeken niet zo lang is dan omdat hetzelve , gedimrende den tyd dat het ge(h:oogd is , aan de beide einden is vaftgemaakt geworden , zodat hetzelve niet dan in de breedte is kunnen inkrimpen, ook zyn de ftree- pen van den rug minder breed dan by den opgezetten Zwitferfchen eekhoorn; het andere vel daarentegen zal niet vaftgemaakt zyn geworden en daarom zo wel in de lengte als in de breedte opgekrompen zyn : ik maak deze aanmer- king niet dan om uit dezelve het beüuit te trekken , dat ’er reden is om te ge- looven dat de waare lengte van het leevend dier van omtrent zes duimen is , omdat die lengte gemiddeld is tuffchen die der beide vellen, waarvan wy hier ^reeken: dit, dat onder het tegenwoordig nommer wordt bygebragt, is door . den Hr. Tesdorf uit Rusland overgezonden.. I loa DE N A T U U R L y K E HISTORIE, DE TAMANOIR, * DE TAMANDUA, ** EN DE FOUR- MILLER OF KLEINE MIERENEETER ***. fö5SS®S8 aar zyn in Zuid- Amerika drie foorten van dieren , met een langen ^ fnuit, met een nauwe keel, en zonder eenige tanden, maar met P ^ eene ronde en lange tong , die zy in de mieren-neften fteeken , en dezelve te rug haaien, om de mieren, die daar op zyn, en daar zy hun voornaarafte voedzel van hebben, door te flikken: de eerfte dezer * De Tamanoir, 'Ie mieT-tamanoir , de mier-eeter, de grtote mier-teter. De Brafiliaanen noe- men dit dier Tamaniua-guacu-, de Inboorlingen van Guiana heeten het Ouariri, de naam Ta- manoir, dien de Franfchen in Amerika gezeeten daaraan gegeeven hebben, fchynt afgeleia te moeten worden van Tamandm, Tamandua-guacu, Jive major, VisoN Hij}. Brajil. pag. 320. Tamandua-guacu Érajilknjibut. Marcgbav. Sijl, Nat, Brajil, pag. 22J. M.ange-fourmis , »u Renard Amtricain,' Vo^age de Desmarciiais, Tomé III, pag. 30?* Tamandua major, cauda panniculata, fiAiiaERi:, Hiji, Franc. Equin, pag. 162. Myrmecopbaga manibus tridaÜylis, plantis pentadaSylis. Linneus Syfl. Nat. Ed. IJ^. pag, '63. — Myrmecopbaga palinis trhkSylis, plantU pentadaSylis Edit, VI. pag. 8. — Tridaüyla, Myrmecopbaga palmis tridaÜylis , plantis pentadaüyüs. Edit, K. pag. 35. Hier ftaat aan te mer- ken, dat ’er verzinnigis in alle deze uitdrukkingen; de Hr. Linn^üs fchryft dit dier fteeda drie vingers toe aan de handen ofvoorfte voeten, 'daar het vier vingers of liever nagels, en niet drie , aan de voeten heeft : deze dwaaling komt oorfpronkelyk van Seba ; de Hr. Lm* KiEus heeft naar alle waarfchynlykheid zig naar de onvolmaakte befchryvingen van dien Auteur gerigt, en hy heeft gedagt , datdedicren, waarvan dezelve de afbeeldingen geeft, (Pi. XXXVII. n. 2. en PI, XL. n. i. Vol. I.') de Tamandua-guacu waren; hy behoefde evenwel' M ascgrave, PwoN, Desmarciiais, enz. flegts in te zien, om van het tegendeel «vertuigd te worden. Tamandua-guacu, id ejl myrmecopbaga omnium maxima, Klein de Qtiadrnp. pag. 45. Tab. 5. Jig.n. I. Menmerkeop, dat de Hr. Brisson deze figuur, door Klein gegeeven, met reden voor zeer gebrekkig houdt, voor zo verre de kop, de hals, en de fnuit van het dier te lang zyn , en het einde van den fnuit mismaakt is. Myrmecopbaga rojlro longiffimo , pedibus anticis tetradaüylis , po/iicis pentadaBylis , cauda Ion- gijfmis pilis vejiita Myrmecopbaga 'Tamanoir di&a, Li fourmiller tamanoir. Brisson jRegn. Anim. pag. 24. V Tamandua , dit is de naara van dit dier in Brafiliën , welken wy hebben overgenomen. Tamandua-i Brajilienjibus. Pison Hijlor, Brajil. pag. 321. Marcgrave Hijl. Nat. Brajil. pag. 225. Myrmecopbaga manibus tetradaSylis , plantis petaadaBylis -Lwnevs Syjl. Nat, Edit. VI. pag. J. — TetradaByla Myrmecopbaga, palmis tetradaSylis, plantis pentadaBylis. Edit. X, pag. 35. Mymecopbaga rojlro longijjimo, pedibus anticis tetradaSylis, poUicis pentadaBylis, cauda fe- te nuda . . . Mymecopbaga. Le fourmiller. Brisson Adg'n. Animal. pag. 26. *■** Le fourmiller-. le plus petit fourmiller', le petit mangeur de fourmis; een Amerikaanfch dier, ’t weik de Inboorlingen van Üuiana Ouatlriouau noemen. Tamandua minor JlaveJcens. Babrere llijl. Franc. Equin. pag. 163. Tamandua feu Conti Americana alba altera. Sera Vol. I. pag. 60. Tab. 37. fig. 3. Myrmecopbaga manibus monodaBylis, plantis tetradaSylis. Linnieüs Sy/l. Nat. Ed. IV. pag. <33. Merk op, dat ’er verzinning in deze uitdrukking is; dit dier heeft twee vingers, of liever twee nagel.s, en niet eenen enkelen vinger, of flegts eenen nigel aan de voorfte voeten; al- Jecjilyk is de tweede, die van binnen zit, veel kleiner dan de eerfte, die uitwendig is, de /' VAN DEN TAMANOIR, DE TARIANDUA, enz. 103 mieren- eeters is die , welken de Brafiliaanen tamandua-guacu heeten , dat is grooten tamandua , en waaraan de Franfchen in Amerika geveftigd , den naam van tamanoir gegeeven hebben ; het is een dier dat van ’t einde van den Ihuit tot aan ’t begin van den Haart omtrent vier voeten lang is ; zyn kop kan veertien of vyftien duimen haaien, de fnuit is zeer verlangd, deftaart, die twee voeten en een halven lengte heeft, is bedekt met ruw hair, meer dan een voetlang ; de hals is kort, de kop fraai, de oogen klein en zwart, de ooren gerond, de 'tong dun,- en meer dan twee voeten lang , het dier vouwt dezelve in zyn bek toe, wanneer hy haar geheel inhaalt; zyne pooten zyn maar een voet hoog ; de voorfte zyn iets hooger en dunner dan de agterfte ; hy heeft ronde voeten ; de voorfte zyn gewapend met vier nagels , waarvan de twee middelfte de grootfte zyn, die der agterfte hebben vyf nagels ; het hair van den ftaart, even als dat van ’t lighaam, is zwart en wit gemengd, op den ftaart is hetby wyze van pluim gefchikt het dier wendt denzelven over den rug , en bedekt ’er zyn geheele lighaam mede , wanneer het wil flaapen , of zig voor den re- gen of de liitte der zon befchutten: dé lange hairen van den ftaart cn van het lighaam zyn niet rond over hunne geheele lengte, zy zyn plat aan het einde, en droog op ’t aanraaken, gelyk als hooy: het dier fchudt zyn ftaart dikwils en fdiielyk , wanneer het boos is , maar het lleept denzelven onder ’t gaan , wanneer het bedaard is , en het veegt dus den grond , daar het overtrekt ; de hairen van de voorfte deelen zyns lighaams zyn minder lang dan die der agterfte deelen; deze laatfte zyn agterwaards , de andere voorwaards , gekeerd': daar is meer wit op de voorfte, en meer zwart op de agterfte, deelen; daar is ook een zwarte ftreep op de borft en de 'fchoft, die zig tot in de zydcndes lighaams verlengt, en op den rug by de lendenen uitloopt; de agterfte poo-' ten zyn byna zwart, de voorfte byna wit met een groote zwarte vlak in ’t midden: de tamanoir gaat langzaam, een menfch kan hem gemaklyk in ’t ioopen onderhaaien ; zyne voeten fchynen minder gemaakt om te gaan dan om te kruipen, en rondagtige ligliaamen aantevatten; ook grypt hy een tak van een boom of een ftok , met zulk eene kragt aan , dat het onmogelyk is hem denzelven te ontweldigen. Het tweede dezer dieren is dat , ’t welk de Amerikaanen enkel Tamandua noemen , en voor ’t w'^elk wy dezen naam behouden zullen ; het is veel klei- ner dan de tamanoir; het kan maar omtrent agttien duimen haaien van het ein-- de van den bek tot het begin van den ftaart, zyn kop is vyf duim lang, zyn Ihuit loopt in ’t lang en van onderen binnenwaards ; hy heeft een ftaart die - Hr. LinnjEüs heeft waarfchynlyk deze aanduiding, even als die van den gemaakt naar de afbeeldingen dooi' Sega gegeeven; dezs zegt" inderdaad {op blz. 6o. van zjm ibejaurus dat het dier, ’t welk hier in aanmerking komt, llegts eenen vinger heeft aan yde-'en voorften voet; die Tbefaums van Seba is een magazyn, dat kwalyk gefchiJit, en vol is van dergelyka fouten ; de Hr. LiN.vieos heeft deze bemerkt en verbeterd in de -volgende uitgaven. Mymeco' pbaga manibus didaQylis , plancis tctradactylis, Lust^veüs Syji. Nat. Ei. VL pag. 8. en Ei. ^ %l\rmecopbaga rojlro breve, pedibus anticis dydactylis, pojlkis tetradactyUs . MyrmecothSii ga minima. Ls petit fourmiller. ükisson. Regn. Animal. pag. 28. The iittk ani-éaUr. Esav/m) Glamrss, Lond. 1758. pag. 20. 104 DE NATUURLYKE HISTORIE, tien duim lang, en aan ’t einde kaal is; de ooren zyn regt en een duim lang; de tong is rond , agt duim lang , en geplaatft in eene foort van goot of buis binnen in het onderft kaakbeen uitgehold : zyne pooten zyn niet meer dan vier duimen hoog; zyne voeten hebben dezelfde gedaante en het zelfde getal nagels als die van den tanianoir ; dat is te zeggen vier nagels aan de voorfte en vyfaan de agterfte ; hy klautert, hy vat en houdt, zo goed als de tania- noir, en loopt niet beter; hy bedekt zig niet met zyn ftaart, die hem geene befchutting zoude kunnen verfchaffen , als zynde voor een gedeelte geheel ontbloot van hair, t welk daarenboven veel korter is dan het hair van den Haart van den tamanoir : tcrwyl hy llaapt yerbergt hy zyn kop onder den bak en voorfte pooten. Het derde dezer dieren K dat, ’t welk de Inboorlingen van Guiane omtiriouaou noemen; wy geeven het den naam van kleinen miereneeter, om het van den tamanoir en den tamandua te onderfcheiden : het is nog veel kleiner dan de tamandua, dewyl het maar zes of zeven duimen lengte heeft van het einde van den bek tot aan het begin van den ftaait, zyn kop tis twee duimen lang, de fnuit is naar evenredigheid veel minder verlengd dan die van den tamanoir of den tamandua; zyn ftaart, zeven duimen lang, is aan het einde, dat van hair ontbloot is , naar onderen gekromd ; zyn tong is ftnal , wat platagtig en vjy lang ; de hals is byna naakt , de kop is vry groot naar evenredigheid des lighaams; de oogen zyn laag geplaatft, en weinig van de hoeken van den bek verwyderd; de ooren zyn klein, en in het hair verborgen, de pooten heb- ben maar drie duimen hoogte , de voorfte voeten hebben maar twee nagels , waawan de buitenfte dikker en langer is dan de biiinenfte, de agterfte voeten hebben er vier , het hair van ’t li^iaam is omtrent negen lynen lang ; het is zagt op t aanraal^n , en van eene glanzige kleur , tüt ros met een leevendie geel gemengd beftaande; de voeten zyn niet gemaakt om te gaan, maar om te klauteren en te giy^en; het dier klimt op de hoornen, en hangt zigmethet einde van zyn ftaart aan de takken. 0 & VVy kennen in dit geflagt van dieren niet dan de drie foorten, waarvan wy de aanduidingen gegeeven hebben r de Hr. Brisson maakt volgens Seba gcWilg V3n ccii vierde foort, onder den najim vun titieTc^cBteT m&tlütiEB. qotcu * maar wy befchouwen dezelve als twyffelagtig, omdat het ons in de optelling, welke Sêba van de dieren van dit geflagt geeft, is voorgekomen meer dan eene dwaaling te ontdekken; hy zegt uitdrukkelyk: „ wy hebben in ons Ka- „ binct zes foorten van deze mier-eetendc dieren”: hy geeft egter alleenlyk debclchryying yan vyf, en onder die vyf dieren plaatft hy de of mouffette, t welk mets flegts een dier van een verfcliillende foort maar ook van een gantfeh verlchillend geflagt van dat der miereneeters is, dewyl het tanden (ö)., en een platte ,en korte tong heeft gelyk die der andere viervoetige dieren is. ahquimds optimus autvr de nomlnibus propriu, fi yfquiepatl feu vulpmilam Mexi- a/ïjwaï» omnino fpeciem canisjeptentrionalit fere eemulam. lPSfkbus Éll%^ir^^-^^ j bmts mjignibus dentibus armatd , cum tarnen is fsx diverjis fpviebusfu profejjus, quod Qimss dmibus mem. Klein de Quadrup. pag. 43. VAN DEN TAMANOIR, DE TAMANDUA, enz. _ I IS, en zeer naby komt aan het geflagt der wezeltjes of marters- van diV ^waande foorten derhalven , in het Kabinet van Seba bewaard ’zvn ’efreeds m^r vier, dewyl de ysquiepatl, die de vyfde uitmaakte, geheel Ik- tot dp d^'Sllï '*= wAvtag, ^ pangolin voedt zig met mieren, hy heeft den fnuit verlencd een naiuvp^n bek en zonder eenigen zigtbaaren tand, de tong kenmerkTn die hem met de miereneeters gemeen zvn- maar hv ook van alle de andere viervoetige dieren ,’ door een kenmerk S’™ 'ta? T, ‘’f “ hebben ?cbu*g,SlS San in^e methair bedekt is, blvven dprinoi '‘^s^yke deden der nieuwe Wereld gevonden worden: daar over in plaats van zes door Seba aanue- kondigd , en van die vier foorten is ’er maar een uit zyne befchryvingen ken- baar, te weeten de derde van die, welke wy hier befdiryven, daufte zeg gen, die van den miereneeter, waar aan Seba, wel is waar, niet dan eenpn vinger aan yderen voorften voet geeft fc'), fchoon hv Vr VwpI i, ? ” die , in weerwil van dit verminkt kenmerk geen ander dan onvp zyn kan ; de drie andere zyn zo fleet be&feven d.? nuereneeter aanmprSi ^ kan met tot een van de drie, die hierin Sebragt worden; men heeft, om daarvan overtuigrte worden, ae b.efchryvmg van den Auteur llegts te kezen {d), De tvveede, rS Np i' ‘Je . welken wy aan ilen fchaal-of fchalpagtigen h--ge-Iis zullen geeven. .. yaUeiiorigT(h^«ftaSter"^^^ ” onderu'/eHeP.^®'"^ 'e^oTen v^eSS^^^ eene cn^andere^irianl^en^rmV^'* gelyken meer naar malkanderen; da defchouders 2v^^!ref^ rif" bikken; ». een breeden enïr lighaam kort en dik, de voerfte voeten vertoonen een vinger vist .. een aan ■ 7ün ^ nagel gewapend : de agterfte beenen en voeten gelyken naar clie van ». niet zvn’eekmpftPtTftl^^f ^ en wollig is korter dan dat vèn den voorgaande.’!, - het is evpneens dpn . wordt voor een der zonJerlinglte van zyne foort gehou hen eoati, en vertellen, dat zy gevat woïdenH: ziif voeten zo vaft in malkanderen flaan , dat zo *’ ft» ” nSn " herftelden, het onmogelyk zou zyn dit door geweld uft te werkVn? » fterven meen oogenblik, zo men hen in brandewyn, of in den geeft zy .. vel heet, dompeft”. Seba m. I. pag. 6o. 6i. PLXXxVlI. Z f ' (d)Np. *. Tatnandua murmecopbage d’Jmérique. „Dit dier is zeer ?pmPA„ : j » " "VdL? Ooft-Indiën larGverlebr'agl'l^cb co6 DE NATUURLYKE HISTORIE, welken hy aanduidt onder den naam van tarnandua gmcu van Braftlhn^ óf de heer die mieren eet (é), pag. 65 en 66. PI. XL. fig. i. is op eene wilde en j> gehoord, dat het daar gevonden werdt; zommige geleerden maakenzig geheel wonderlyke ,, denkbeeioGii van die dier; deze ncctnen het voor den l^eo foymicurius , anderen voor den f^rmca- ko, dc2e formica -vulpes , en anderen voor den fomks, hms ' de Hr. „ PouPAiiT heeft in de Mmoires de V Académie royale des Sciences , annèe 1704. pag. 23?. aangemerkt, dat du dier grauw was. gelyk ais een fpinnekop, en dat het zelfs den mieren „ laagen leide : die vergelyking komt ons niet juift voor : Bastamantanus, die een geheel .. boek over de kruipenJe d eren . w-iarvan in w c „„moU u ’r. -„S.' ° . — Q , . w ^ - O AAiw juin vuui . lAwus, aie een Kcncci ** h°?nhonwr Hnn ’ H. S. gemeld wordt, heeft gefchreeven, „ befchouwt ;)en murmeco leo , dit is de naam, dien eenge perfoonen aan dit diergeeven, W n"; heet. en_ welke de Duitfehers vlUgend ff f ‘ / xVm ’A' * " •'«/r iiwwc, CU wciiic uc; j-»uuicners viscEemt ff . vers nekten (NB.,D« alles w, gelyk men zietf van zeer groot aanbelang , en zeer dieiijlig vqcrde befcbryvtng va» een viervoetig dier.) „ maar vervolgt de Auteur, alle deze befchryvin- „ gen en verfcheiden an tere, drukken de natuur van dit Uier niet uit ; wy geeven 'er de figuur „ van naar ’t oorfpronkelyke gemaakt: die, welke men hier ziet, is lyfkleurig rood bedekt „ met een zagt vel als wol, het heeft een korten hals, breede fch ouders, een langen’en fmal- „ len kop en fuuit, waaruit een lange tong komt, wel ge fch ik t om de mieren die hem tot „ voedzel verftrekken , te vangen en door te ztyelgen : des Scheppers wysbeid heeft aan deze „ dieren de noodige werktuigen gegeeren, om zignaar bunnen fmaak- en wil voedzel te ver- „ fchaffen ; de voorftc pooten hebben, gelyk als die van den beer, beialven de gewoone vin- ,, gers , elk drie andere vingers , die over de andere gegroeid en gewapend zyn met een krom- „ men nagel, die vooral zeer groot is aap den middelilen vinger; liet is daar mede, dat zy de „ aarde opkrabben en, dg mieren neften uichaalen : de neusg,iten, digt by den muil geplaatft, ,, zyn nauw , ruw , en rret hair bezet, zy maaken daar gebruik van om- te rieken waar huii ceten is: de ooren zyn langwerpig of hangende; de agterlle. voeten zyn -in deze foort Van »» wmandua, gelyk als in oe. beerfin^ verdeeld in vyf vjngers, met laijge kroimne of haaks wv* #3 zc. nagelen voorzien, en daarenboven op zeer breede hielen gevat: de lan^c en ruisc ftaart loopt in een punt uit , en zy bedienen ;er zig van , gelyk de aapen . om zig flérk^aan de boomeji vaft te houden: het deel^ dat in de mannetjes ter voortteeling dient. isoDmerkelvk' „ zy draagen hunne zaadballen onder het vel bedekt en van binnen; de mi^n, ao^wdffootè , als kleine, worden de prooy dezer dieren, die op hunne béurt ten gebruik voor deni^mth verftrekken „byzonderlyk in de Geneeskonft”. Seba Fol. I. pag Sim 2. «Men moet wel een blind vertrouwen hebben, om op zulk eene befchryving iets vffi té den famndua-^üac« 4 oe te paffen , gelyk de Hr. Linnieüs gedaan heeft; net is inzonderheid vreemd, dat men deze befchryving aanneemende aan dit dier maar drie yiDgfirs aan de voorlte voeten geeft, -daar het, volgens dezelve, behalven de gewoone vingers, drie heeft, die., zegt men, over de andere gegroeid zyn, een ongerymd zeggen , en 't welk aan ai het overige hadt behoren te doen twyffelen. ^ (e) No. 2. ,, Tamaudua guacu duBrefil, of Ours, qui mange les fourmis', de beer, die de „ mieren eet; het is de grootfte van alle deze foorten van dieren, welken wy gezien heb- „ ben; Marcgkave noemt het tamandua-guacu , en Cardanijs heet het urfus formicarius, dat ,, IS , beer , die de mieren eet; dit dier heeft een lang ligbaam, höoge en breede fchouders, ,, uitgeltrekten kop, met een fnuit, die ongevoelig vermindert, wyde en opene neusgaten t „vzyn lange tong, die hy een agtjle van eene elleboogs lengte kan uitftrekken, het geen hem „ zeer voordeellg is om de mieren te betrappen, eindigt in een punt, welks einde een klein ,, rond forinterc: zyne ooren zyn lang en hangende, zyne oogen vry groot, zeer hefchermti „ door dikke oogleden; zyn Inmt Is lang, geheel gerimpeld , met weinig hair voorzien; „.zyn platte en kleine kop is pet vry digt hair bedekt; het overige van het lighaam dezes diers 13 bezet met lang, en dik hair, vry gelyk aan varkens borftels, maar die by het vel katoen igf tg en tyner worden; derzelver kleur is helder kaftanjebruin , en onder den >», uiK wat doiikerer bruin: het bovenft van den-ftaart, die lang is, en in een punt e’ndfgt, ” e vaale kleur; het wyfje. hier afgebeeld, heeft agt raaramèn, dis bulten ” , te weeten drie -aan weerskanten, en twee tuifthen devoorftè voeten: ” mKn Kpof, S'^tuigen ver,haaleii , datzy t’elker dragt zo vcele jongen werpt als zy mam* „ niB neeit, waarin zy overeen zoude komen met de zoogen, die nies vsele biggen t’eenetf VAN. DEN TAMANOIR, DE TAMANDUA, enz. dubbelzinnige wyze aangeduid; ik zoude egter met de Klein (ƒ) en Linn^us denken, dat dit de waare tamandua-guacu of tamamir zou kunnen zyn, maar die zo kwalyk befchreeven en zo kwalyk afgebeeld is, dat de Hr» Linn/Eus (g) het eerfte en het tweede dezer dieren van Seba, dat is te zeg- gen dat van de XXXVU. PI. fig. 2. en dat van de XL. PI. fig. i. onder eehu en dezelfde foort gebragt heeft: de Hr. Brisson heeft dezen laatften als eene byzondere foort befchouwd, maar ik denk niet, dat deze nieuwe fóort we- zendlyk gegrond is , even weinig als het verwyt, dat hy aan Klein doet^ van dezelve met die van den taraanoir verward te hebben: de eenige beris- ping, die men tegen den Hr. IClein met reden fchyrit te kunnen inbrengen ^ is, dat by by zyne eigen goede befcliryving van dit dier, wiens opgezette huid in ’t Kabinet van Dresde bewaard wordt, de gebrekkige aanduidingen van Seba heeft gegeeven : eindelyk is het derde dezer dieren , w'aarvan men da afbeelding in dat Werk vindt. Vol. II. pag. 48. PI. XLVll. n. 2. zo kwalyk befchreeven, dat ik my, in weerwil van myn vertrouwen op de H'^Linn/eus en Brisson , niet overrceden kan , dat men op de bcfchryving en de afbeelding van den Schryver dit dier, ’t welk ik enkel tamandua noem, kan brengen tot den tamandua-i , gelykals zy gedaan hebben ; ik verzoek alleenlyk, dat „ drast werpe/i, dan wnneer verfcbetden mammen hebben: de voorfte en agterfte voete* „ verTchillen niet .van die, welke onder No. a. van de .voorgaande Plaat befchreeven zvn”. (NB. by hadt moeten zeggen van de KXXVII Plaati want de Plaat die deze voorgaat, is de XXXIX waarin geen miereneeters in aanmerking komen) „ dan voor zo verre zygrooter zyn ; de grootfte mieren dienen hem tot voedzel. „ Wy hebben in ons Kabinet zes foorten van deze mier eetende dieren , die van malkanderen verfchilten of door eene byzondere gedaante, of door den kop , de voeten en de nggels ; „ de tamandua in de tweede figuur, die volgt, vertoond; (Noto; dat dit de yfquiepatl is, die „ meer verfchilt van een tamandua, dan een kat van een hond,) is een vierde kleiner dan ,, deze, en heeft ook den kop, de ooren, en de oogen kleiner, daar is maar een nagel die zeer ,, fterk en haakig is, aan den voorften voet, en de agterfte voet heeft drjc vingers en drie „ nagels, terwyl de vier andere foorten vyf vingers hebben met evenveel nagels gewapend; ,, hun hair is zagt, katoenagtig, en heeft de kleur van dat vah een Jonge haas: de vyfde foort ,, van tamandua is van dezelfde gedaante, met een bleek rood hrir, uat op den rug zitver- „ agtig-wit, en van onderen afchgrauw goelagtig wordt; deze foort heeft vier mammen en „ vier tepels, twee onder de voorfte beenen, en twee onder de sg erfts”. (NB. Deze vyfde foort, van dezelfde gedaante als de voorgaande, is dan weder eene foort vm yfquiepatl^ en niet van tamandua.) „ De zesde foort heeft een langer fnuit , en ooren , gerigt gelyk die van „ een vos'; alle deze foorten zyn zonder tanden”. 6 eba ï^ol. I. pag. 65 eu 66 Tab, XL, fig. m. I. . ' Men weet niet wat de Schryver hier avil zeggen, noch wat deze zesde foort kan zyn , méfe ziet alleenlyk, dat hyzig zelven blykbaar tegenfpreekt, wanneer hy verzekert, dit alle deze foorten zonder tanden zyn, dewyl de yfquiepatl , die uitdrukkelyk onder de zes brgreéptii wordt, tanden, en zelfs in grooten getale, heeft: zie daar meer dan noodig is omen oveV het werk en ovej den Schryver te oordcelen. Het is moeijelyk, dat de meefte lieden, clie iübinêtten yan Naiuurlyke Hiftorie maakèn, niet kundig genoeg zyn, en dat zy , om hufi- he verwaandheid te voeden, en hunne veizameltng te doen geiden, onder'neenien bofchf^- virgen daar van te geeven, die altyd vervuld zyn van vtigroctingen , van dw;,arngen, 'én misilagen, die meer lyds vorderen, om dezelve te verbeteren, dan ’er noodig gewcell; is, om die te fchryven. (/) KLEtN, d'e Qttadrup. pag. 45. (g) LikjnsüS, Syji. Nat. Eci. X. pag. 35. O z io8 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE, men weder deze befchryving (h) leeze , en dan oordeele : hoe onaangenaam , hoe verveelende de onderzoekingen van dezen aart mogen zyn , men kan de- zelve in de byzondere Hukken van de Natuurlyke Hilbrie niet vermyden ; men moet , voor dat men over een , dikwils weinig bekend , onderwerp gaaf fchryven , zo veel mogclyk alle de duifterheden verwyderen , en in ’t voorby- gaan de dwaalingen aanwyzen, die nooit miflen in menigte gevonden te wor- den op den weg der waarheid, daar het dikwils zeer moeijelyk is by te ko- men, minder door de fout der Natuur dan door die der Natuurbefchry veren. Het geen men als het zekerft uit deze onderzoekingen kan opmaaken , is , dat er wezendlyk drie foorten van dieren beftaan , waaraan men den gemee- nen naam van miereneeters gegeeven heeft ; dat die drie foorten zyn de tama- noir , de tamandua en At fourmiller of kleine miereneeter ; dat de vierde foorT door den Hr. Brisson onder den naam van fourmill&r aux longues oreilks , of miereneeter met lange ooren opgegeeven , twyffelagtig is zo wel als de andere foorten door Seba aangeduid : wy hebben den tamanoir en den fourmiller ge- zien, wy hebben ’er het vel van in des Kouings Kabinet; deze foorten zyn zekerlyk zeer verfchillende van malkanderen , en zy zyn zodanig als wy haar befchreeven hebben , maar wy hebben den tamandua niet gezien , en wy Ipree- ken daar niet van dan volgens PisoN en Marcgrave , die de eenige Schry- verszyn, welken men over dit dier kan raadpleegen, dewyl alle de andere niet anders gedaan hebben dan hen na te fchryven. De tamandua maakt , om zo te ^reeken , de middenevenredigheid tuflehen den tamanoir en den fourmiller, ten opzigtte van de grootte des lighaams*, hy heeft, even als de tamanoir, een zeer verlengden fnuit en vier vingers aan de voorfte voeten; maarhy heeft, gelyk als de fourmiller , den ftaart zonder hair aan ’t einde, waar mede hy zig aan de takken der boomen ophangt: de four- miller heeft ook dat zelfde gebruik; in deze plaatfing houden zy hun lighaam in evenwigt, brengen hunnen fnuit by de gaten en uitgeliolde boomltammen fteeken daar hunne tong in, en haaien die fchielj;k te rug, om de eekorve- nen , die daar aan zitten , door te flikken. Voor het overige hebben deze dide dieren, die zo zeer verfchillen in groot- (i) „ Tamandua dTjdménque pettt, of Ie mangeur de fourmis, De kleine Amerikaan- „ fche tamandua, of de miereneeter meteen neft van deze infekten afgefchilderd • zie „ hoe hy met de nagelen zyner voorfte voeten het mierenneft omvdt, daar hy zvn êenfe- „ fte voedzel van heeft: zie daar zyn langen, dunnen, fmallen, kop, zyne korte ooren zvn „ puntigen fnuit, die zyne groote en dunne tong verbergt, waarmede hy de mieren betrant „ en dooi^^flikt, ge yk wy ons voorftellen voor het oog te toonen, in de Plaaten die vol- „ gen zullen . ( M«. Hy toont mets in de volgende Plaaten.) „ Zyn kop, zyne beenen, „ zyne voeten, zyn ftaart, en het voorfte zyns lighaams zyn ftroo kleurig , of ligtgeelTet „ agterft des lighaams is rosbruin, hy heeft op de borft, by wyze van draagband, een ge- „ deelte zyagtig hair, dat zig naar t midden van den rug verheft met de andere grove „ haircn, die hen dan beginnen te bedekken; zyn ftaart is kort, byna kaal, en binnen- „ waards gekronid . Sfiaa Fol. II. pag. 48. Tab. XLVII. fig. 2. laatfto kenmerken van deze befchryving paifen vry wel op den tamandua, dat dier behoofe^^^^ tieaelve al te weinig nauwkeurig om te kunnen zeggen , dat zy tot. VAN DEN TAMANOIR, DE TAMANDUA, enZ. jop se en evenredigheden des lighaams, egter veele dingen gemeen, zo wel in maakzel , als in natuurlyke gebruiken : alle drie voeden zy zig met mieren , en fteeken eok hunne tong in den honig en andere vloeibaare of lymige zdftondighe- den : zy weeten de broodkruimels , en kleine ftukjes gehakt vleefch vry fchielyk op te likken , men temt ze gemaklyk en voedt hen met weinig moeite op ; zy kunnen de berooving van aUe voedzel vry lang verdraagon ; zy hik- ken al het vogt, dat zy drinkende opneeraen, niet door, daar valt altyd een gedeelte door de neusgaten weder uit ; zy flaapen gemeenlyk over dag , en veranderen des nagts van plaats; zy gaan zo Ü^t, dat een menfeh hen ge- maklyk in ’tloopen agterhaalen kan, zo zy zig in een open plaats bevindmr de Wilden eeten hun vleefch , dat evenwel zeer liegt van fmaak is, ’ Men zou den tamanoir van verre voor een grooten vos neemen , en ’t is te dezer oorzaake, dat zommige Reisbefchryvers hem Amerikaanlbhen vosgehee- ten hebben : hy is fterk genoeg om zig tegen een grooten hond , en zelfs te- gen een jaguar , te verwecren ; aangevallen wordende vegt hy eerll overeiné- üaande, en verdedigt zig, gelyk de beer, met de handen, waarvan de na- gels moorddaadig zyn ; vervolgens legt hy zig op zyn rug neder om zig van zyne voeten zo wel als handen te bedienen , en in deze plaatfing 'is hv bykans onverwinlyk, en vegt hardnekkig tot het uiterfte, en zelfs, nadat' hy zyn vyand geveld heeft, laat hy dien niet dan lang daarna los , hy kan beter dan eenig ander dier tegen den ftryd, omdat hy met lang digt hair, en eene dik- ke Iedere huid bedekt is, en omdat hy niet zeer gevoelig, en taey van le- ven, is. ^ De tamanoir , de tamandua , en- de fourrailler of kleine miereneeter zyn die- ren, die tot de heetfte klimaaten van Amerika behooren, dat is te zeggen tot Braziel, Guyana, het land der Amazoonen, enz; men vindt hen niet in Ka- nada , noch in de andere koude landen van de nieuwe Wereld ; men moet hen dan ook in de oude Wereld niet wedervinden; Kolbb (;) egter, en Desmar- cnAis hebben gelchreeven, dat deze dieren ook in Afrika gevonden wier- den, maar het komt niy voor, dat zy den pangolin, of de fchub-hagedis met onze miereneeters verward hebben :■ het is mifichien door eene plaats by Marc- GRAVE, waarin gezegd wordt; tamandua-guacu BraJUienfibus ^ Congenftbus ^ (ubi et frequent eji') umbulu diBtis (*), dat Kolce en Desmarchais in deze dwaaling gevallen zyn; en inderdaad indien Marggrave diOOT Congenftbus de in- boorlingen van Kongo verftaat, zal hy de eerfte gezegd hebben, dat de tamanoir in Afrika gevonden werdt : het welk egter door geen ander geloofwaardig ge- tuige beveiligd wordt; INIarcgrave zelf hadt zekerlyk dit dier in Afrika niet gezien , dewyl hy erkent , dat hy in Amerika zelfs niet dan het vel gezien hadt; Desmarchais Ipreekt ’er vry wild van; hy zegt enkeld, dat men dit dier in Afrika zo wel als in Amerika vindt, maar hy voegt ’er geene oraftau- (i) Defcription du Cap de Bbnne efpêrance, par Kolbe Tom. III. pag. 43. (It) Foyage de Desmarchais, Tom. III. pag. 307. „ Tamandua-guacu, zo als de Brafiliaanen hem noemen, by de inboorlingen van n-nn ■ go, daar hy ook vry gemeen is, umbulu geheeten”, O s HO DE NATUURLYKE HISTORIE, ‘ digheid by , die dit ftuk kan beveftigen ; wat Kolbe betreft, wy rekenen zyti getmgenis voor niets ; want een man , die aan de Kaap de Goede ^hoop elan- den en hert^volve^ gezien heeft , geheel gelyk aan die van Pruiflen , kan daar ook wel taraandua’s gezien hebben : geen der Autenren, die over de voort-* brengzels van Afrika eh Afia gefclireeven hebben , fpreeken van tamandua’s , en integendeel maaken alle de Amerikaanfche Reisbefchryvers, en zelfs byna alle de Hiftoriefchryvers, van dat werelddeel, daar eene nauwkeurige mel- ding van; de Lery, De Laöt ( 0 , de vader d’Abbeville (ot), Maffé («), Faber, Nieremberg (o) , en de Hr. de la Condamine (p). Hemmen met Pisofj, Barrére, enz. xxitdruklyk over een, dat het dieren zyn aan de heetê landen van Amerika natuurlyk eigen ; dus twyftelen wy niet of Desmarchais en Kolbe hebben zig vergift , en \vy meenen op nieuws te mogen verzekeren, dat deze drie foorten van dieren in de oude Wereld niet gevonden worden. BTVOEGZEL TOT DE HISTORIE FAN DEN TJMANOIR, DE!9 TAMANDÜA, EN DEN FÖURMILLIER. DE TAMANOIR. Wy geeven hier agtér in dit Deel de afbeelding van den taraanoir of groo- ten mieren eeter ; maar dewyf de eerfte teekening gemaakt was naar een vel , dat vry gebrekkig was , zo dat dezelve niet zo nauwkeurig was als die , welke men hier op Plaat XXIX vinden zal, welke gemaakt is paar een dier, dat wél opgezet uit Guyane gezonden is aan den Hr. Maüdhuit , Geneesheer, wiens Kabinet niets dan dierbaare ftukken bevat , door de zorg , welke de bekwaa- me Natuuronderzoeker aanwendt om alles wat zeldzaam iS te Verzamelen , en de dieren en vogelen, in den beft mogelyken ftaat te houden : fchoon de tama- noir, welke wy hier geeven, juift van dezelfde foört is als die, waarvan wy de afbeelding gegeeven hebben , zal men égter zien , dat hy den fnuit korter, den afftaud van het öog tot het oor kleiner , de voeten minder lang , heeft ; .de vooifte hebben llegts vier nagels, de twee middclfte zyn zeer groot, die aan dezyden zeer klein; vyf nagels zyn Vr aan de agterfte voeten , en alle die nagels z.yn zwalt-: de fnuit is tot aan de ooren met zeer kort bruin hair bedekt; by- de ooren begint het hair langer te worden ; het heeft twee en een half. duim lengte aan de zyden des lighaams; het is ruw op het aanraaken , ge- lyk dat van het wildzwyn ; het is veriiiengd mét hairen van eene donkerbruine en met andere van eene vuilwitte kleur ; de zwarte ftreep over ’t lighaaih heeft geene 'klcme.- witte duidelyke vlakken, die langs dezelve loopen, gelyk in den eerft gcteelcendeii tamaiióir : deze heeft drie voeten elf duimen in dfe lengte , (H Bifcript. des Tndes Ocefdent. ,par pb I.aê.t, pag. 485 en,Ss< 5 . (Jö) Mijfion en l’lite de Maragnon, par Is Pers p’AbbbViIle, Paris iSt 4 - P^S- * 4 S- (n) Hijioire'des Jndes, par Maffe traduite par de Pure, Paris rööS- p^S- 7 ^* Euseb. NtEREsuiERo, Hijl. Nat. Aniverpias 163,5. pag. 193, igr, . \P) Vo^age de la ë-iviere des Amazones, par M. oe ea Condamiue, p.ig. 167. lil. VAN DEN TAMANOIR. DE TAMANDUA, enz. dat is te zeggen drie duimen meer dan de eerfte j zie liier deszelfs andere af- meetingen. Hoogte van het voorftel , • . . Hoogte van bet agterftel . . J Lengte van het einde van den fnuit tot aan den hoek van Opening van ’t oog • . Opening van den mond . . . Opening der neusgaten Aflland van het oog tot het oor Grootte van het oor . ... Lengte van den hals . Lengte van den ftomp van den ftaart Lengte van den Voorvoet . . . - . Lengte van de binnen-fpoor Breedte van die zelfde Ipoor aan den oorlprong . . Lengte van de volgende fpoor Haare breedte aan den oonprong Lengte van de derde Ipoor . . . Derzelver breedte aan den oorijuong . Lengte van de bultende fpoor . , Haare breedte aan den oorfprong . . Lengte van den agtertlen voet . , . Lengte van de binnenfte fpoor . . > Lengte der drie andere fpooren . ; . Breedte aan den oorfprong . . Lengte van de buitenfte fpoor . , : . Breedte aan haaren oorfprong . . . , ’t oog. voeten. dtiiiöen , Ijrnciii I. 8, O. I. 7. 8. 0. 7* 4 - 0. o. 6. 0. I. T. o. 0. 4- o. 2. I. o. I. 2. o. 8. a. I. 2- 0. 3- 6, o. o. 6. o. o. i' o. I. 8. o. o. 5-- 0. 2. 3* o. 0. 6. o. O. 5- o. o. 3- o. 3- 9- o. o. 7- 0. I. lo. 0. o. 3- o. 0. 6. o. o. 3’ De Hr. de la Borde^ Geneesheer des Konings te Kayenne , heeft my dé volgende waarneemingen over dit dier gezonden. De tamanoir onthoudt zig in de boffehen van Guyane; men vindt daar twee foorten van dezelve; die van de groote fooirt weegen tot honderd ponden; zy loopen langzaam en nog lomper dan een varken ; zy trekken groote rivie- ren zwemmende over, en dan is ’t niet moeijelyk hen met ftohllagen aftemaa- ken : in de bolfchen doodt men hen met fnaphaanfehooten ; zy zyn daar niet zeer gemera, fchoon de honden onwillig zyn om jagt op hen te maaken. De tamanoir bedient zig van zyne groote klauwen om de nellen der hout- luizen, die. allerwpgen op de booraen zyn, te vernielen: zy weeten vaardig te klauteren, en men moet zig wagten van hen niet te digt te naderen, want hunne klauwen maaken diepe wonden ; zy verAvéeren zig zelfs met voordeel tegen de wÜdüe dieren van deze wereld, gelyk de jaguars, de cougars, enz. zy verfcheuren dezelve met hunne klauwen , welker Ipieren en peezen zeer üerk zyn; zy dooden veel honden, en ’t is te dezÈr oorzaak-, dat dezelve niet op hen jaagen willen. Men ziet de tamanoirs dikwils in de groote onbeteelde Savanes; men zegt /. XXIX') is zeer klein, maar zyn « H j fmoel is zo lang dat de geheele kop meer dan een derde gedeelte van de lengte van het dier uitraaakt, van het eind der lippen tot aan het begin van den ftaart j de lengte van den fmoel bedraagt ten naaften- by twee derde deelen van die van den kop , en byna het vierde gedeelte van die van het geheele lighaam , van het bekkeneel en den fmoel daar onder be- greepen ; dit is als of de fmoel van een paard van eene gewoone kloekte twee voeten lang \vas,terwyl dezelve flegts dertien of veertien duimen lengte heeft, fchoon het paard onder de dieren van onze lugtllreeken een van dezulken zy , die den langften fmoel hebben , dat is te zeggen wiens oogen het verft af- ftaan van het eind der lippen ; de fmoel van den tamanoir is byna rolrond, hy heeft weinig middellyns, en dezelve .is niet veel dikker by de oogen dan aan het uiteinde; de bek is klein; de openingen der neusgaten ftaan voor aan den fmoel , twee lynen boven den rand der hp , zeer digt by elkanderen • de oogen zyn klein naar evenredigheid van den fmoel , en ftaan aan de zyden van den kop geplaatft; de ooren zyn kort, rond, en ftaan zeer verre van de oogen af; zy waren bloot: het bekkeneel heeft eene langwerpige en byna rol- ronde gedaante van de ooren af tot aan de oogen: de tamanoir heeft een korten hals , is lang van lighaam en ingevallen van buikzyden , hy hééft een langen ftaart , en korte agterbeenen; de agterfte voeten hebben vyf vingers, en de voorfte flegts vier ; de twee middelfte zyn dikker en hebben veel langer nagels dan de twee andere vingers der voorfte voeten en dan die der agterfte voeten : de binnenfte vinger der voorfte voeten ftaat hooger dan de tweede, gelyk by de inecfte andere dieren: de laatfte regel der vingeren heeft eene goot in de lengte op zynen bovenden kant van het midden zyner lengte af tot aan het eind toe. Het hair van den fmoel is kort , het ligt voorover , het is dun , ftyf , en egter zagt op het gevoel wanneer men de hand volgens den loop van het hair af ftrykt; het hadt eene gemengde kleur uit grys bruin en zwartagtig bettaan- de ; het hair van den kop verfchilde niet van dat van den fmoel dan daarin dat het wat langer was; daar zat van het agterhoofd af, langs den hals, den rug en de lendenen , tot aan den ftaart toe eene lange foort van hair in de ge- daante van maanen; dit hair wierdt iangzaamerhand langer naar maate betdig- ter by den ftaart zat , deszelfs grootfte lengte was van dertien of veertien dui- men ; de maanen ftonden op de fchoft als de épi of koornairen geplaatft (a) zodat het hair van dat gedeelte der maanen dat zig van de fchoft tot aan hét agterhoofd ukftrekt, naar voren gerigi. was, en dat van het overige der maanen (n) Zie het IV Deel van dit Werk , biz, 133 alwaar deze fpreekwyzen van de épi of kmmir fen hosjt verklïard worden, in de befchryving van het paard. ^ P 2 ii6 DE NATUURLYKE HISTORIE, van de fchoft af tot aan den ftaart toe agterover lag ; elk hair hadt eene wit- agtige kleur vermengd met eene tint zeer bleek geel over het grootit gedeelte van zyne lengte van den wortel af; het overige was zwart, uitgenomen de punt , die ook eene zeer bleeke geelagtige en byna witagtige kleur hadt , dit mengzel van zwart en witagtig ftrekte zig aan elke zyde van de maanen langs den rug uit , tot aan eene brcede llreep die geheel en al zwartagtig was , het bovenft van den hals bedekte , en die zig over de fchouders en langs de zyden van den rug tot aan het begin der lendenen uitftrekte : de voorfte pooten en het onderlig van de zyden van de boril hadden eene witagtige kleur met eene tint geelagrigs, bebalven den buitenkant van den arm die een mengzel van zwart hadt , en de voeten die zwart waren ; daar zat ook eene groote zwarte vlak boven aan den buitenkant van den voorarm ; het bovenll van de borft , de buik , de buikzyden , de agterfte pooten en de ftaart waren zwart met ee- ne mengeling van witagtig , voornamelyk op de agterfte voeten ; de hairen van den ftaart waren ongeveer eenen voet lang ; die van het lighaam hadden ten allermeeften eenen halven voet lengte ; de hairen van het bovenft gedeel- te der zyden van het lighaam, die van de borft eiv van den buik waren veel minder lang, en die van den buitenkant der voorfte *pooten waren nog korter t de lange hairen van den tamanoir waren niet rolrond dan over een gedeelte van hunne lengte van den wortel af, het overige was plat, en daar liep over het midden van elke zyde eene kleine goot in de lengte ; het rolrond gedeelte was hol van het eene eind naar het ander en vry vaft , fchoon de wanden der buis, welke hetzelve maakte, dun waren; het platagtig gedeelte was niet zeer ftevig , maar buigzaam gelyk droog gras ; het hadt eene breedte die omtrent zesmaal grooter was dan zyne dikte, op de randen gemeeten, die eens zo dik waren dan het middelft gedeelte , waar door de gooten liepen ; het uiteinde der hairen was gefpleeten : als men deze takken der vanéénlplyting van ellanderen aftrok, konde men elk hair geniakkelyk opfpouwen over de gelieele lengte van het plat gedeelte, maar wanneer men aan het rolrond gedeelte toekwam, kon- de men hetzelve niet gemakkelyk verder fplyten; het fcheen dat de platheid van het andere gedeelte daar twee plooien in gemaakt hadt, die hetzelve ge^ fchikt maakten om te fcheuren , gelyk papier daar vouwen in gelegd zyn : dit plat gedeelte fcheen gedroogd te zyn , raiflehien is het rolrond by het leevend dier , en de inwendige opening van het hair met eenig vogt gevuld. Lengte van het geheele lighaam , van het einde van den finoel tot aan het begin van den ftaart . ; . . Lengte van den kop van het eind van den fraoel tot aan het agter- hoofd . . . * . ^ Omtrek van het einde van den fmoel . . . ; Omtrek van den fmoel , onder de oogen gemeeten . , _ Omtrek van de opening van den fmoel , tnflehen de beide neusgaten ntuand tuilchen het eind van oen fmoel en den voorften hoek van oog . voeten, duimen, lyneu. 3 - 8. I.. 3 - Ov o. 2. 9 - o. 5 - 3 - o. 2. 4 - 0. O. o. 9 ^ BESCHRYVING VAN DEN TAMANOIR. 117 Afftand tufTchen den agterften hoek en het oor’ Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen , Ojpening van het oog . . ^ ' Arftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen over de buitenfte kromte van het neusbeen gemeeten * . . Dezelfde afUand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuffdien de oogen en de ooren gemeeten Lengte der ooren . . «... Breedte van derzelver bafis,over derzelver buitenfte kromte*ge- raeeten .... , , ® Afftand tuflchen de beide ooren, omlaag gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaart . . . . Lengte van de langfte nagelen .. . . - . * Derzelver breedte aan de bafis ..... voeten. duimen , lyneo. 0. 2 . 5. . 0. 0. 6 . 0. ö. 4 * 0. i. 8 . 0. I. 7. 0. é. 7 » 0. 0 . ir. 0. r. 6 . 0. 2. I. 2. 0. 0. 0. 2. 3 - ' 0. 0. 5 h P3 ii8 DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRTFING VAN DEN MIEREN-EETER, gedaante van den miereneeter of/o«rwz7/er (P/. XXX) is zeer ver- lÜ p fchillend van dien der andere viervoetige dieren; hy heeft den finoel en p ^ de voeten op eene zeer byzondere vv 7 ze gemaakt: de kop is vry wel geevenredigd naar het overige des lighaams, wat deszelfs grootte be- treft, maar de finoel is zeer fpigtig en naar omlaag geboogen : de oogen zyn digt by de hoeken van den bek geplaatft, en de ooren zitten op het onderft gedeelte van de zyden van den kop , ten naaftenby op eenen gelyken affland van het einde van den finoel en van het agterhoofd; zy zyn zeer klein, dun, rondagtig en liggen geheel in het hair verborgen ; dit dier heeft byna geenen hals : de Haart heeft evenveel lengte als het lighaam en de kop ; dezelve is puntig en met zyn eind naar onderen geboogen; deszelfs onderkant heeft, ter lengte van twee duimen en eenen halven van de punt af, een vel dat van hair ontbloot , en gelyk is aan dat van de ballen der voeten ; men begrypt door dit raaakzel dat de raieren-eeter zig van zynen ftaart bedient gelyk van eene hand om verfidiillëndê lighaamenaan te vatten, en om'zig aan verfchillende fteunpunten vaft te houden en op te hangen: de voeten gelyken ook naar ham den en fchynen gefchikter te zyn om rolronde lighaamen , gelyk takken van boomen , te omvatten dan om op den platten grond te gaan; de voorfte voeten hebben, gelyk de agterften, eene foort van hiel , die, wel is waar, niet zo breed noch ook zo vooruitfteckend is , maar die egter eene bolrondheid naar agteren maakt, gelyk de hiel van den beer, van den coati, enz; de bal der vier voe- ten ftrekt zig tot aan de nagels uit: ftrikt genomen zoude men dit dier niet in de klafle van de zulken moeten fchaaren, die gevingerde voeten hebben want men ziet daar uitwehdig geene vingers aan, die van elkanderen gefchei- dcn zyn; men kan aangaande derzelver getal niet oordeelen dan door dat der nagelen ; daar zitten ’er twee aan ellcen voorften voet en vier aan eiken agter- ften voet: alle deze nagels zyn krom, puntig, en tot eene zeer naauwe goot toegeboogcn; zy hebben eene geelagtige kleur en zy verlengen de bolrond- heid van den bal der voeten, die zeer diep en vry regelmaatig is,voornamelyk aan de agterlle voeten; de buitenfte nagel der voorfte voeten is zeer groot, de binnenfte is veel kleiner en heeft ten naaftenby dezelfde grootte als die’ der agterlle voeten , die alle vier gelyk zyn aan elkanderen. Het hair is zo digt en zagt als zyde ; deszelfs lengte ftrekte zig tot negen lynen uit op den miereneeter , die ten onderwerpe voor deze belchryving ge- diend heeft, en die een wyfje was : derzelver hair hadt eene geelagtige kleur met eenige tinten rosagtig , en zelfs met een zeer fraai ros op zommige plaat- fen ; deze tinten zaten aan de punt van de hairen , en dit was hetgeen op den rug van het dier , van het agterhoofd af tot aan het begin van den ftaart , ee- ne ftreep maakte van een zeer fraai ros , die omtrent eenen halven duim breed I.E Tourmilier . beschryving van den miereneeter. II9 was, en eenige tinten van diezelfde kleur op de zyden van het lighaam* heb hair IS zeer blinkend, en bygevolg deszelfs kleuren zeer glanzig ^ Op een ander indmdu , ook een wyfje, vertoonde zig de rofle ftreen van den rug met zeer dmdeJyk, en daar zat bruin op de plaatfen alwaar men oS het individu , dat ten ondemerpe voor deze befchryving gediend heeft tir? K «iereneeter hadt eeïie roode ftreep langs borft en den buik, maar men vondt ’er geene op den rug. ^ ^ voeten, duimen, lynen. Lengte van het geheele fighaani, in eene regte lyn gemeeten van het einde van den fraoel tot aan den aars . 7 . Lengte van den kop, in eene regte lyn gemeeten van het einde van den fmoel tot aan het agterhoofd Omtrek van het einde van den fmoel Ointrek van den fmoel , onder de oogen gemeeten ... Omtrek van de opening van den bek Affland tufTchen de beide neusgaten . . i Aflland tiifrchen bet einde van den iinoel en den voorden hoek van het oog . . . . . . Aflland tufTchen den agterflen hoek cn het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . . Opening van het oog Aflland tufTchen de voorfle hoeken der oogen , volgens de kromte van het neusbeen gemeeten , Dezelfde affland in eene regte lyn gemeeten ; Onitrek van den kop , tuflehen de oogen en de ooren gemeeten Lengte der ooren . . , ° ^ Breedte van derzelver bafis over de buitenfle kromte gemeeten. Affland tuflehen de beide ooren omlaag gemeeten 7 Lengte van den hals . . ° , Oratrek van den hals . . , * ^ * Oratrek van het lyf, agter de voorpooten gemeeten - : Dezelfde omtrek, op de dikfle plaats gemeeten Dezelfde omtrek , voor de agterpooten gemeeten Lengte van den llonip van den Haart Omtrek van den flaart aan het begin van den flomp Lengte van den voorarm , van den elleboog of tot aan de geleeding der hand • • . . . Breedte van den voorarm by den elleboog . . Dikte terzelfder plaatfe . : . Omtrek van de geleeding der hand . . . « Omtrek van ds nahand . . ... Lengte , van de geleeding der hand af tot aan het eind der na- gmen . . .... Lengte van den agterpoot, van de knie af tot aan de hiel toe. Breedte van het bovenfl van het been . . ^^ikte • • . • . # «teedte ter plaatfe van de hiel . . ; o. o. o. o. o. o. o. o. o. o, o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 6. 0. I. ir. I. 0. r. <5. I. 2 . 0. I. 0. 8. 0. 6. 0. 3- 0. ih 0. 7- G. 5 . 3- 0. 0. 3t* 0. 3'è’* 0. iii. 0 . 5- S* 3- 4- 3- 4- II. 3- 10. 7- 2 . I. 7- 0. II. 0. 7’- 0. 6. I. r. 7- I. I; 6. 0. 9* 7 - 0, 5 - 0. 4- ISO DE NATUURLYKE HISTORIE, Omtrek van den navoet Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet Breedte van den agterften voet Lengte der langfte nagelen Derzelver breedte aan de baus . voeten, duimen. lynen. O. I. 3- O. 1. 2. o. o. 4* 0 . o. 6. 0 . o. 7- o. o. s. Het netvlies hadt weinig uitgeftrektheid en lag agter de maag verborgen. De lever ftrekte zig even ver ter linker-als ter regterzyde uit; da maag lag gebeel in de linkerzyde : de twaalfvingerigedarm maakte eenen boog agter het regter gedeelte der lever; het oveiig gedeelte der darmbuis maakte zyne kron- kelingen in de regterzyde , en wel in de regter darmftreek , in de navelftreek , in de linker dannftreek en in de linkerzyde, eindelyk boog hy zig naar binnen voor dat hy den regtendarm maakte : daar wierdt geen blindedarm gevonden. De maag (^A B, PI» XXXI, fig. l , alwaar de maag en de darmen leevens- grootte ftaan af geheeld ) hadt eene zeer ongewoone gedaante ; zy geleek naar een ey welks dunne eind aan den bodem van den grooten blindenzak (5) zyn zoude ; de bovenfte opening was digter by het regter dan by het liiiKer eind geplaatft, zodat de groote blindezgjc ten rninften twee derde deelen van de holligheid van de maag bevattede ; het gedeelte , dat tuflehen den flokdarra (C) en den portier \^D) bevat was , maakte eene bohrondheid , in plaats van eenen na binnen gaanden hoek te maaken , gelyk by de meette viervoetige dieren. Hetgrootfte gedeelte (jS F G H 1') van de darmbuis, ter" lengte van ee- nen voet zeven duimen drie lynen van den portier (D) af te rekenen, was op verfcheiden plaatfen zeer verfchillend in dikte; dezelve hadt negen lynen of een duim omtrek op de dikfte plaats ; daar zaten vernaauwingen op kleine afftanden van elkanderen , gelyk ook eene uitfteeking en eenige boezemagtig- heden, zodat de dikfte plaatfen van eene zeer onregelraaatige gedaante, en in verfchillende rigtingen geboogen, waren; ook is het nietmogelyk geweeft de- ze darmbuis in eene regte lyn te brengen om dezelve te meeten, fchoon het darmfeheil by de darmen was afgefneeden geworden , en dat de rand van het darmfeheil , die overig bleef, wel uitgeftrekt was : dit eerfte gedeelte van de darmbuis wierdt door eene vernaauwing (/) geëindigd, die niet veel meer dan eene lyn middellyns hadt op twee lynen lengte : voorby die vernaauwing be- gon het laatfte gedeelte (/ A’) van de darmbuis, dat zeer dik was in verge- lyking van het eerfte gedeelte , want het hadt eenen duim vier lynen omtreks tegen drie dtnmen lengte tot aan den aars (X) toe : aan elke zyde van de in- planting dezer vernaauwing _, aan dat dikke gedeelte van de darmbuis , zaten twee aanhangzels (MiV) die plat en langwerpig waren, en die omtrent twee lynen lengte hadden op eene lyn breedte ; zy waren plat , en de een hadt een weinig breedte meer dan de ander : de darmbuis met lugt opgeblaazen gewoiv den zynde , zette zig het grootfte der beide aanhangzels een weinig uit ; men zoude het toen voor een blindendarra hebben aangezien , gelyk aan dien van andere viervoetige dieren, indien het alleen geweeft was , maar daar waren *er twee I V ï. > !. BESCHRYVING van den MIERENEETER. I2I twee gelyk by de vogelen 9 en daarenboven geleek het niet naar den blinden» ddarm van viervoetige dieren , betrekkelyk tot die gedeelten van de darmbuis * die in den miereneeter met den omgeboogendarm en met den kronkeldarm zou- den overeengekomen zyn, want deze blindedarm zoude verbaazend klein ge- weeft zyn in vergelyking van den kronkeldarm en zelfs van den omgeboogen- darm. Na de darmbuis geopend te hebben , zag ik onderfcheidenlyk de ope- ning vanhetaanhangzeldat opgezet was; ik heb de opening van het ander aan- hangzel niet , dan met de punt van het ftilet gevonden ; deze opening was zeer naauw , en fcheen by den eerften opflag geflooten te zyn , maar dezelve was groot genoeg om ingang te geeven aan de ftoffen die in de darmbuis be- vat zyn; ik hebber eenige vezeltjes van gevonden in de beide aanliangzels: deze ftof was het overblyfzel der mieren welke het dier hadt ingezwoïgen en die tot zeer kleine, drooge en blinkende ftofjes gebragt waren, enz; de darmbuis was daar mede vervuld van de aanhangzels af tot aan den aars ; in een ander individu van dezelfde foort vondt men twee aanhangzels die vol- maakt gelyk waren aan die , welke wy hier befchryven ; zy lagen in de hnkerzyde geplaatft , de een naar voren en de ander naar agteren , maar de darmbuis hadt niet veel meer middellyns onder deze aanhangzels dan boven dezelve. , De lever hadt drie kwabben , eene in het midden, eene aan de regter-en eene aan de linkerzyde ; de middelfte kwab fcheen my toe een weinig minder groot te zyn dan de linker en grooter dan de regter : deze middellle kwab was in twee gelyke deelen verdeeld door eene infnyding : het regter gedeelte was een weinig grooter dan het linker, de fchoorband ging in die infnyding door, en het galblaasje was ook in diezelfde infnyding geplaatft, en zat aan de regterzyde van den fchoorband vaft. De milt was lang, plat, dun, puntig aan het bovenfte eind en rondagtig aan het ondereind. De nieren waren tegen over den anderen geplaatft ; zy hadden eene zeer onregelmaatige gedaante ; derzelver imlrukzel en bekkentje w'aren zeer klein , maar de werking van den wyngeeft hadt miflchien deze ingewanden misvormd. De linker long beftondt uit twee kwabben , en de regter uit vier , waarvan drie op eene ry gefchaard ftonden, en de vierde was by den bodem van het hart geplaatft, tuffehen de beide agterfte kwabben, die de grootfte van allen waren: de tweede kwab PI. XXXI, fi^. 2) der regterzyde hadt niet veel meer omtreks dan de vierde, omdat zy zig niet tot aan den wortel va* de long uitftrekte ; de beide infnydingen ( B C) die dezelve van de voorfte kwab CD') en van de agterfte (ii) aflcheidden , kruiften zig voorby de tweede kwab en drongen beide ter lengte van anderhalve lyn in de long door, bo^ ven de tweede kwab^ en maakten een kleinen bek welks bafis C i^) de voor- fte kwab met de agterfte vereenigde : daar kwamen drie takken uit de bogt van de groote flagader; het vleezig gedeelte van het middelrif was zeer dik. De tong was zeer lang, zeer fmal en zeer weinig plat van boven en van onderen, in zo verre als ik de natuurlyke gedaante heb kunnen befpeu- X. Dtel. Q 123 DE NATUURLYKE HISTORIE^ ren , die door de werking van den wyngeeft veranderd was geworden ; daar liep eene groef in de lengte over het niidden van derzelver bovenkant: de wortel van de tong zat aan twee lange fpieren vafl: die zig naar agteren uit- fti-c^ten , een aan elke zyde van het middelfte ftuk van het tongbeen , en aan elke zyde van het Ichildwyze kraakbeen en van de longenpyp, en die zig. langs den binnenkant van het bocttbeen uitftrekten tot op den bodem van het zwaardwyze kraakbeen: deze fpieren waren dik en dienden ongetwyfeld om de tong naar agteren te trekken. Het weeke verhemelte was langer dan by andere dieren ; het ftrotklapje’was langwerpig en diep uitgerand aan zyn eind dat twee punten maakte : daar za- ten geene holligheden aan de hei-flenen , men zag daar flegts eenige oneffen- heden aan de kleine herffenen waren gegroefd, gelyk by de meefte viervoe- tige dieren. Ik heb ilegts vier tepels kunnen vinden , twee aan elke zyde , eene op het voorftc gedeelte, van de borft en eene op het agtertt gedeelte van den buik: de twee tepels van de borft waren zeer groot , en die van den buik , fciroon kleiner , waren egter zeer geraakkelyk op het gevoel te ontdekken. De klink (O) geopend hebbende , Ireb ik verwonderd geftaan van de pis- buis in plaats van de fcheede te ontdekken , want de pisbuis ftrekte zig uit tot aan den rand van de klink, en de fcheede eindigde aam de pisbuis, in plaats dat het by de meefte viervoetige dieren de pisbuis is die aan de fcheede uitloopt: by het wyfje , waarvan wy hier fpreeken, was de ingang der klink gemeen aan de pisbuis en aan de fcheede , en op drie lynen afftand van de tanden der klink was een middelfchot dat de fcheede en de pisbuis van één fcheidde : het fcheen my toe dat de kittelaar op den rand der künk geplaatft was , maar ik heb my daaromtrent niet kunnen verzekeren omdat deze deelen hard geworden waren : de blaas (R) was groot j de lyfmoeder (gJ hadt gee- ne hoornen, derzelver trompetten (R S') maakten boezemagtigheden op de tojes, die gelyk by andere viervoetige dieren aan de eyerneften vaft- zaten. Lengte van de darmbuis, van den portier tot aan den aars Omtrek op de dikfte plaatfen . . Omtrek op de dunfte plaatfen .. • 7 Groote omtrek van de maag . ... Kleine omtrek • • • * , * Lengte van hetpeesagtig middelpunt, van de holle ader a de punt • • ... Breedte . • . .. Breedte van het vleefchagtig gedeelte tuflehen het peesagtij delpunt en het borftbeen .... Breedte van elke zyde van het peesagtig middelpunt . Omtrek van den bodem van het hart . . , Afftand tulfchen den aars en de klink voeten , dolaien, bmen. . I. 10. 3- O. I. 4- o. 0. 4- o. 3 - o. s. aan 0. o. o. 0. 10. s- o. a 6. o. o. 7‘ o. I. s. 0. Oz r I BESCHRYVING VAN DEN MIERENEETEr. 'Lengte van de klhik <310016 omtrek van de blaas Kleine omtrek voeten, duimtH, lynei». O. O. O. I. lo; o» X* 6* De kop van het geraamte (P/, XXXII) van den miereneeter is breed etï plat op de kruin : de éigenlyke neusbeenderen maaken de gebeele lengte en breedte van den fmoel uit, die fraai, langwerpig, en een weinig naar omlaag gekromd is : de oogputten van hunne weeke deelen beroofd zynde , hebben geenen beenigen rand dan langs het voorhoofdsbeen en het wangbeen dat zeer klein is , ook zyn dezelve llegts aan den binnenkant geëindigd : daar zyn geene jukbeensboogen ; in de kaakbeenderen waren noch tanden noch voet- fpooren van kasjes voorhanden; het onderft kaakbeen heeft zeer weinig dik- te; hetzelve maakt geene bogten, dus heeft het geene takken; het kroonswy- ze uitfteekzel is zeer klein, puntig en buitenwaards uitgerigt: de beide Huk- ken van dit kaakbeen worden door een uitfteekzel geëindigd dat naar agteren gerigt ftaat. . ^ „ , , , De zydelingfche uitfteekzels van het eerfte wervelbeen van den hals verton- nen zig niet zeer duidelyk ; het doornagtig uitóeekzel van het tweede wervel- been heeft de gedaante van een knobbeltje ; die van de drie volgende wervel- . beenderen zyn lang en puntig ; die van de twee laatfte wervelbeenderen zyn even lang en breeder; de onderfte tak van het fchuinfche uitfteekzel des zes- den wervelbeens is zeer breed , en het fchuinfche uitfteekzel van het zevende wervelbeen is zeer lang. Daar zitten vyftien wervelbeenderen in den rug en vyfrien ribben aan elke zyde,agt waare en zeven valfclie: de^ doornagtige uitfteekzels der wervelbeen- deren van den rug zyn allen breed en ftaan agter over : het boriïbeen beftaat «it agt beenderen welks eerfte zeer breed is aan zyn agterft gedeelte ; het voorlïe , fchoon mindér breed is dat evenwel nog veel meer dan de andere beenderen; de fleutelbeenderen gelecden zig aan wederszyden van dat gedeel- te van het eerfte; het laatfte is fraai en langwerpig; de anderen zyn zeer Jdein: de eerfte ribben, eene aan elke zydë, geleeden zig met het agterft gedeelte van het eerfte been van het borftbeen; de geleeding der tweede rib- ben gefchieöt tuffchen het eerfte en tweede been; die van de derde ribben- tuffclien het tweede en het derde been, en dus vervolgens tot de agtfte rib- ben toe ,, die zig tuffchen het zevende en het agtfte been van het borftbeen ge- leeden : de ribben zyn zeer breed en fpringen over elkanderen heen, De lendenen wervelbeenderen zyn flegts drie in getal, en zdrs het derde zit tuflblien de uitfteekzels dés eerften wervelbeens van het heiligbeen en tuHchen de heupbeenderen in;, de doornagtige en zydelingfche uitfteekzels der lende, nen wervelbeenderen zyn breed gelyk- de doornagtige uitfteekzels der wervel- beenderen van den rug, en de ribben. Het heiligbeen beftaat uit vier valfche wervelbeenderen welker doornagtige uitfteekzels voor liet minft zo breed' zyn als die van de wervelbeenderen uit Q a 124 DE NATUURLYKE HISTORIE, den rug en uit de lendenen : daar zitten twee-en-veertig valfche wervelbeei’ deren aan den ftaart: het voorlle gedeelte van het heupbeen heeft driezyden een bimienfte , een onderile -en een bwenfte : deze laatfte is holrond • d& Icbaambeenderen Itaan omtrent anderhalve lyn van elkanderen af ’ Het fchouderblad is groot, het heeft flegts eenen hoek, den*agterften na- nielyk ; het gedeelte van die randen , dat met de bafis en de voorlle zyde van het Ichouderblad by de meefte dieren overeenkomt, maakt ten naailenbv een boog van een cirkel , gelyk by de katten. ^ “ Het arrabecn XKXUr, fig. i, 2 g, alwaar de armheende. ren die van den voorarm, van het been en van de voorfte voeten grooter daTzv natuurlyk zyn, zyn vertoond geworden.) is dik en kort; hetzelve heeft op he^ïiid- den der lengte van den buitenkant een uitfteekzel in de gedaante vaneen kS- beltje ( X, fig. 1 e» 3, die den linker voorden poot vertoont \ en fis o. die- den regter vonrpen poot vertoont)-, het onderfte eind is zeer breed: daar zit nn- den binnenkant van dat eind een groot uitfteekzel (B, fig. \ o. en o') d-r rondagtig is aan het eind, en aan den anderen kant een uitfteekzel (c{ dï breed en plat is. Het ftraalbeen (Z)) en de eilepyp ( E) zyn niet langer dan de beenderen' van den arm, zy zyn plat van boven en van onderen. Het dijebeen is ook plat van voren en van agteren , en daar is ook eenè platheid op de beenderen van den agterpoot onder de knie , maar dezelve zft op de zyden van die beenderen; het kuitbeen (X, fig. aMs dik naar ledigheid van het fcheenbeen (B). ^ De eerfte regel der voorhand beftaat uitvier beenderen: de twee eerften ( FC fig. I en 3) zaten onder het ftraalbeen, en het derde ( H fis i onder de eLepp, en het vierde (/, fig. 2 ) buiten de rf;’hetzelve1s ïelJ langtvepig, plat van boven en vanonderen, en breeder akn de heffe einden dan m het midden: d^r zitten ftegts twee beenderen in den tweeden der voorhand ; het eerfte {K, fig. i,^ en 3) is het kleinfte ; hetzelvfzit In der het eerfte been van den eerffen regel, en het ftrekt zig een weinig ?nd£ het tweede been van den tweeden regel met zyn onderft gedeelte tweede beentje (L) van den tweeden regel zit gedeeltelyk onder het tweede en gedeeltelyk onder het derde beentje van den eerften regel ^ • Daar zitten flegts drie onderfcheiden beenderen (MN O, 'fis o’i in dó m hand, maar daar zit een langwerpig beentje (P) en dat oi 4 ag puntig is voor een Wem gedeelte aan den bmtenkant van het eerfte been vaS den Iwèe’' den regel der voorhand, en voor het grootrt gedeelte aan den buitenSnt van het bovenft gedeel e vanhet eerile been der nahand geplaatft, en een anffe? zeer klem beentje C^) dat zig een weinig naar omhoog uittoekt tegeffSt tweede been van den tweeden regel der voorhand aan. ^ ik heb gezegd dat ’er drie beenderen in de nahand zyn, een zeer gxoot(N, midden en een klem aan elke zvde maar het trrnnte s over (R ii, fig. 2 en 3) voor den vinger die aan dit beentje vaft zit ; on- eial ËESCHRYVING VAN DEN MIÉRENEETER. dfjrtufichen geloof ik dat hetzelve tot de agterhand behoort, omdat het beentje 1 en 3) dat aan deszelfs binnenkant geplaatft is een wezendlyk beentje der" nahand is, want de vinger die aan hetzelve vaft zit heeft zyne drie regels (T F X, fig. i) volkomen: daarentegen zit ’er flegts een regel {T üa 2) aan het eind van het buitenft been (O) der agterhand. ’ * De beide regels van den vinger die aan het groote been van de nahand vafi: zit, zyn daar evenredig mede wat de dikte betreft, en de nagel (S, i> is naar even evemredigheid nog grooter, want dezelve is een duim lang over de uitwendige kromte gemeeten: de vinger en de nagel' (X), die onder het in- wendig been van de nahand gevonden worden, zyn veel kleiner: de nagel heeft ficgts agt lynen lengte. ° De voorvoet beftaat uit agt beenderen, waarvan zeven beantwoorden aan het hielbeen , het kootbeen , het fchipbeen , het teerlingsbeen en de drié wig- gebeentjes van de meelfe dieren; het agtfte been (C, fig. 4) geleedt zig met zyn voorfte eind tiiflchen het fchipbeen en het tweede wiggebeentje , en met het eerfte wiggebeentje : dit agtfte been is plat van boven en van onderen , het is vyf lynen lang en eene lyn breed in het midden , deszelfs beide einden^ zyn een weinig breedcr; het is naar agteren gerigt als mert onderftelt dat de voet naar agteren uitgeftrekt is.' de bekleedzels, die dit been bekleeden maa- ken een gedeelte uit van deft bal van den voet en maaken dezelven zeer hol- rond over zyne lengte. De navoet (D £) is uit vyf beenderen zamengefteld, die allen tennaaftenby dezelfde lengte hebben; daar zit flegts een regel {F) aan het eind van het eerfte been (£),ook heeft het dier geene voetfpooren van een duim die zig buiten het vel vertoonen : de vier vingers zyn allen ten naaftenby van dezelf- de lengte: .de nagels van de drfe eerften zyn zeven lynen lang, die van het Vierde is een weimg korter. het agterhoofd . . . . . ‘ De grootfte breedte van den kop : . . , Lengte van het onderft kaakbeen van deszelfs Voorfte eind af tc den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel . . , Breedte aan het eind . . Breedte van het eind des bovenften kaakbeens . . Afftand tuflchen de oogputten en de opening der neusgaten . Lengte van die opening . . . , Breedte . Lengte der eigenlyke neusbeenderen ... Breedte van het bovenfte eind dat het breedfte is Lengte van elk der beide ftukken die het tongbeen uitmaaken Lengte der hoornen ..... Breedte van het gat des eerften wervelbeens van boven naa deren . .... Lengte van dea eenes kant naar den andere Q3 voeten, n duimen. lynen; 0. I. 9 * 0. 0. loè-- aan . 0. I. ih 0. I. 0. a 0. 2. . . 0. 0. 6 . 0. 0. 2. 0, 0. if- 0. 0. 5 f . 0. 0. U- . .' 0. 0. 0. 0. 2 l, on- 0. 0. p P Ti * 2 oJL •' ia5 D E N A T U Ö R L y K E HISTORIE, vo Lengte ^ lighaams van het laatfte wervelbeen uit den ri^»dat het Jangfte is . . . . . , Lengte der eerfte ribben .... Aflland tuflehen de eerfte ribben op de wydfte plaats Lengte van de tiende, die de langfte is Lengte van de laatfte der baftaardribben . ^ Breedte van de breedfte rib . . . Lengte van het borftbeen .... Lengte van het agtfte been dat het langfte is . . Lengte van het iighaam des zesden wervelbeens der lende, het langfte is .... Lengte van het heiligbeen Breedte van deszelfs voorfte gedeelte ; . . Lengte van de langfte valfche wervelbeenderen van den ftaart ... o. Breedte van het voorfte gedeelte des heupbeens Hoogte van dat been , van het midden der panswyze holli^ Lengte der eyrondc gaten . . . ^ Breedte • .... Lengte van het fch onderblad Breedte ter breedfte plaats : Breedte ter flnalftc plaats . Hoogte van den doorn op de verhevenfte plaats ; Breedte der fleutelbeenderen Lengte van het fchouderbeen . Gintcek op de dunfte plaats , « . Onttrek van, den, kop, van dit been , „ Breedte van dcszelfe onderft gedeelte Lengte van de ellepyp - . : Len^e van den elleboogsknokkel , . Lengte van het ftraalbeen . Lengte van het dijebeen . • - . Middellyn van deszelfs kop : Omtrek van het midden Breedte van het onderfte eind . , . Lengte der kniefchyven . . . Breedte ..... Dikte • • • T * Lengte van het-fcheenbeen Breedte van deszelfs kop » . . . . Omtrek van het midden des beens ? recdte van het onderfte eind van het fcheenbeen . engte van het kuitbeen . Omtrek op de dunfte plaats . . r Hoogte van de voorhand • ,. . ,. Lengte van bet hielbeen . . . Lengte van de beenderen der nahand . • Breedte van het nriddelfte been , op het midden zynet Ie Breedte der twee andere beenderen . • • • . Lengte van den eerften regel van den eefften vinger 'voeten, ithet daimen. lynei^ 0. 0. a. 0. O. 7h • 0. O. 6i. • o. I. I. o. O. 8i-. o. O. 3- • Oi I. 5* • 0. 0. 4* dat 0. o. o. o. 8» o. o. 5- • • • o. Oi 2f. • o. o. 2. d af. o. o. 9* • ' o. 0. 4a. o. o. 2. o. . 0. 91- 0. 0. 7- o. o. af. • o. 2. 0. o. 7’ p. I. o. » a o. 6. * o. 0.. % p- o. 5l. q. p. I. • p. p. o. o. 9* o. I. 0. o. H.’ 0. o. 5?. 0 o. o. al- c. O) 3* p. o. if o. o. o|. Cl I. 4. 0 0. o. • Oi o. 4‘. o. p. n*> o. I. 3x- Oi o. 2. o. o. Os o. af « 0” o. ai. ï. a o. 2. • o. o. oh • o. o. BESCHRYVING VAN DEN MIERENEETER. la^ Breedte . • , • Lengte van den tweeden regel . • . Lengte van den derden . * . • , ♦ . * • Lengte van den eerften regel van 'den tweeden vinger . » Breedte • • . . • • Lengte van den tweeden en laatften regel Lengte van het vierde been van den agtervoet , dat het langfte Breedte . . . ... Lengte des eerften regels van den derden vinger der agterfte voeten . .... Breedte . ... . • Lengte van den tweeden regel ... Lengte van den derden voeten, duimen, lynen. O. O. Of. o. o. 2. O. O. 4. O. o. 4. o. o. 2. . O- 7 i- 18. o. o, 3.. o. o. o. o. a. o. o. o|. o. o. I|. o. o.. 44.. V m DE N A T U Ü R L Y K E HISTORIE^ DE PANGOLIN * *• EN DE PHATAGJN ♦• f eze dieren zyn doorgaands bekesnd onder den naam van fchulp-hage« jQ 1 1 diffchen ; wy hebben gemeend die benaaming te moeten verwerpen , I I9 omdat zy faamgefteld is , 2, omdat zy dubbelzinnig is en op deze beide foorten wordt toegepaft , 3 , omdat zy kwalyk verzon- nen is, dewyl deze dieren niet flegts van een ander geflagt, maar zelfs van eene andere klaffe zyn als de hagediffchen , die tot de eijer-leggende kruipen- de dieren behooren , daar de pangolin en de phatagin leevendbaarende vier- voetige dieren zyn ; deze naaraen zyn voor het overige die , welke deze die- ren ia hun geboorteland draagen ; wy hebben dezelve niet gemaakt , wy heb- ben hen alleenlyk aangenomen. Alle de hagediffchen zyn geheel, en tot onder den buik bedekt met een glad, gevlekt vef, welks vlakken -fchulpen vertoonen, maar de pangolin en de phatagin hebben geen fchulpen onder de borft, noch onder den buik; de phatagin, gelyk alle andere viervoetige dieren, heeft hair op alle deze onder- fte * Pangolin pf Panggoeling ; dit is de Jiaam , dien de jlndiaanen van Zuidelyk Aiie aan d^t dier geeven, en welken wy hebben aangenomen; de Franfchen in de Ooft-Indiln gezeeten, hebben hsifcbt^-bagedifcb of ^avqfcbe duivel geheeten. Panggoeling betekent, volgens Seba> in de Javafche taal, een dier, dat zig als een bal te /amen rolt. Lacertus indicus Jquamofus. BontiöS Ind. Oriënt, ^c. pag. 69. Lezard ecailié. Mémoires four fervir i l'bift. des Anim. Part. III. pag. 87. Armodillus fquamatus major Ceylankus, feu Diabolus Tajovanicus diSus. Seba, Vol. I. Da^. 88. Tab. 54. fig. i. en Tab. ,53. fig. 5. Myrmecopbaga pedibus pentadaSylis , brasaus Sy/l, Nat. Ei. IV. pag. 63. ■' Manis pedijms pentaiaSylis, palmis pentadactylis , Edit. VI. pag. 8. - M.anis manibus pentadactylis . pedibus pentadactylis. Edit. X. pag. 36. fbolidotus pedxhus anticis £? pofticis pentadactylis, fquamis fubrotundis .... Pbolidotus. Le Pbolidote. Bkisson, Regn. Animal. pag. 29. *• Le Phatagin of Pbatagen, de naam van dit dier in de Ooft-Indiên, dien wy hebben aangenomen. Lacerms fquamofus peregrinus. .Glüsif Exot. pag. 374. Lacerta Indica Tvanme congeher. Ai-drovandüs de Qtiadrup. Digit. ovipar. pag. 667. en /!68. Nota dat ’er eene dwaallng in deze aanwyzende uitdrukking is , dewyl de pangolin niet Begts van een verfchillend geflagt, maar zelfs van eene verfchfllende klafle is van de Iguane, die eene eijerieggende hagedifch is. Lezard de Clufius. Memoires pour fervir è VHifioire des Animaux, Part. III. pag. 85. Lezard des lades Orientales, appellé par les gens du, pats Pbatagen. Hifioire de V Académie royale des Sciences, année 1703. pag. 39. Pboüdotus pedibus anticis ö? pq/licis tetradactylis , fquamis mueronatis, cauda longijjtma .... Pbolidotus bngicaudatus.^ Le Pbolidote d longue queue. Brisson Regn. AaintaL pag. 31. Nota, dat ’er eene yergilling in deze aanwyzende fpreekwys is; dewyl de phatagin , even als de pangolin vyf vingers of liever vyf nagels, aan alle de voeten heeft; zie hier agter de befchryvlng en de vergclyking dezer twee dieren met de afbeelding die deze vyf vingers yex- \^AN DEN PANGOLIN EN DEN PIIATAGIN. 129 fte-deelen des lighaams; de paiigolin heeft alleenlyk een glad vel zonder hair • de fchulpen , die alle de andere deden des lighaaras van deze dieren bedek- ken, zyn niet geheel op het vel vaftgeplakt, zy zyn daar alleenlyk ingeplant * en houden vaft met hun ondeiile gedeelte ; zy zyn beweegbaar als de fteekels van een öekelvarken,_ en zy verheffen of verlaagen zig naar welgevallen van het dier ; zy zetten zig op wanneer het toornig is , zy doen dit insgelvks terwylhetzig als een egelantier te iamen rolt; die fdiulpen zyn zo groot’ zo hard, en zo Icherp, dat zy alle roofdieren affchrikken; het is een aanval- lend zo wel als verweerend harnas , en kwetll zo veel als het verdedigt • de wreedfte en de hongerigfte roofdieren gelyk de tyger, de panther ^ enz doen Üegts vrugtlooze poqgingen om deze gewapende dieren te verfcheuren • zy trappen , zy rollen hen , maar terzelfder tyd brengen zy zig ihaartelvke wonden toe , zodra zy hen willen aanvatten ; zy kunnen hen noch geweld doen, noch verpletten, noch verfchrikken door hen met het gewigt huns lighaaras te ovcrlaaden ; de vos , die den faamgerolden egelantier wiens ftee- kels hem het verhemelte en de tong verfcheuren , vreeft te vatten , noodzaakt hem egter zig uit te ftrekken , door hem onder zyne pooten te trappen , en met de geheele zwaarte zyns lighaaras te drukken ; zodra de kop te voorfchyn komt, vat hy dien by het einde van den fnuit aan , en brengt dus den egelan- tier ter dood ; maar de pangolin en de phatagin zyn van alle dieren zonder zelfs het ftekelvarken uit te zonderen, die, welker wapens de fterkfte en de meeft kwetfende zyn, zodat zy, hun lighaam famentrekkende , en hunne wa- penen aanbiedende , de woede van alle hunne vyanden braveeren Voor het overige neemen de pangoUn en de phatagin, zig fluitende niet eene klootagtige en eenpaarige gedaante; hun lighaam, zig te faraentrekken- de, krygt het voorkomen van een kluwen, maar hunne dikke en lange ftaart blyft daar buiten en dient voor hoepel of band 0111 ’t lighaam ; dit uitwendi-r gedeelte, waarby deze dieren fchynen gevat te kunnen worden, verdedigt zig van zelve; het is daarenboven van onderenen van boven bezet met Ichul- pen zo hard en fchei-p als die , waarmede het lyf bekleed is ; en dewyl die ftaart bolrond van boven en plat van onderen is, en ten naaftenby de gedaan- te heeft van eene halve pyramide , zo zyn de hoekige kanten bekleed met fchulpen , die winkelhaaksgewyze geplaatft en met regte hoeken gevouwen , zo groot en fnydende zyn als de andere , zodat de ftaart nog zorgvuldiger fchynt gewapend te zyn dan het lighaam zelf, welks onderlle deelen van fchulpen ontbloot zyn. De pangolin is dikker dan de phatagin , en heeft egter veel korter ftaart ; zyne voorlle voeten zyn tot het einde toe met fchulpen bezet, tervvyl de voortte voeten en een gedeelte der voorfte pooten van den phatagin van fchulpen beroofd en met hair bedekt zyn ; de fchulpen van den pangolin zyn ook grooter, dikker, bolronder, en minder gekarteld, dan die van den pha- tagin , die met drie zeer fteekende punten gewapend zyn , terwyl die van den pangolin zonder punt en eenpaarig fnydende zyn : de phatagin heeft hair aan de onderfte deelen, de pangolin heeft het geheel niet onder het lighaam maar tuffehen dp fchulpen , die hem den rug bedekken , komen eenige dik’ X. Deeh R ISO DE NATUURLYKE HISTORIE, ke en lange hairen als varkensbofftels te voorfchyn , en dc2e lange hairen wor- den op den rug van den phatagin niet gevonden : dit zyn alle de wezendlyke verfcheidenheden, welke wy hebben opgemerkt -in ’t onderzoek van de hui- den dezer twee dieren, die zo verfchiUende zyn van alle andere viervoetige dieren, dat men hen als foorten van monfters belchouwd heeft j dewyl de verfchillen, welke wy hebben opgemerkt, algemeen en ftandvaftig zyn, den- ken wy te mogen verzekeren , dat de pangolin en de phatagin twee dieren van onderfcheidene en afzonderlyke foorten zyn ; wy hebben deze overeen- komften en deze verfcheidenheden bemerkt niet flegts door het befchouwen der drie onderwcjpen , welken wy gezien hebben , maar ook door de verge- lyking van alle die , welke door de Reisbefchryvers waargenomen , en door de Natuuronderzoekeren aangeduid zyn. De pangolin is, als hy zyn volkomen groei heeft, tot zes, zeven en agt voeten groot, de lengte van den Haart daar onder begreepen; de Haart, die ten naaftenby zo lang is als ’t lighaam, fchynt naar evenredigheid minder lang te zyn, terwyl het dier nog jong is; de fchulpen zyn ook zo groot niet: zy zyn dunner en van een bleeke kleur; zy krygen een donkerer verw wanneer het dier volwalfen is, en zy worden dan zo hard dat zy tegen den kogel van een fnaphaan beftand zyn: jde phatagin is, gelyk wy' gezegd hebben, klei- ner dan de pangolin; beide hebben zy eenige betrekkingen met den tamanoir en den tamandua .: de pangolin en de phatagin leeven -, even als deze , niet dan van mieren; zy hebben ook eene zeer lange tong, een nauwen muil, zonder zigtbaare tanden ; een zeer verlengd lighaam, den Haart ook zeer lang, en de nagels der voeten ten naaHenby van dezelfde grootte en van dezelfde gedaan- te, maar niet ten zelfden getale; de pangolin en de phatagin hebben vyf na- gels aan y deren voet, terwyl de tamanoir en de tamandua ’er flegts vier hebben aan de voorfle voeten ; deze laatHe zyn bedekt met hair , de andere met fchul- pen gewapend ; en daarenboven behooxen zy niet oorfpronkelyk in ’t zelfde werelddeel t’huis; de tamanoir en de tamandua worden in Amerika gevon- den, de pangolin en de phatagin in de Ooft-Indiën, en in Afrika, alwaar de Negers hem ^uogc/o noemen (a)’, zy eeten derzelver vleefch, ’t welk zy lek- (a) „ Men vindt in de boITchen een dier op vier voeten , ’t welk de Negers quQgtlo noe- „ men: het is van den hals tot aan 't einde van den ftaart bedekt met fchulpen, ten naaften* „ by als de bladen der artiebokken gemaakt, maar wat fpitfer, vry dik en fterk genoeg om ,, dit dier te befchermen tegen de klauwen en tanden van de dieren, die het aantallen • da „ tygersen de luipaarden maaken ’er geduurig jagt op, en hebben geene moeite om hét te „ agterhaalen, omdat het op verre na zo fchielyk niet loopt als deze dieren; het vlugt even- „ wel, maar gelyk het ras ingehaald is, en zyn bek en nagels flegts eene zwakke verweering „ zouden zyn tegen dieren, die verfchrikiyke tanden, en fterke zo wel als fcherpe klauwen ,, hebben , zo heeft de natuut het geleerd zig als een bal te famen te rollen, en den Haart onder „ den buik te flaan in welken Haat hy allerwegen niet dan de punten zyner fchulpen aan- „ biedt: de tyger en de luipaard mogen hem zagtelyk met hunne klauwen wenden en keeren, „ zy fteeken zig , zodra zy dat wat ilerker willen doen , en zyn genoodzaakt hem in ruft te „ laaten : de Negers flaan hem met (lokken dood , villen hem , verkoopen de huid aan de „ Blanken, en eeten zyn vleefch; zy zeggen, dat het wit en lekker is: zyn kop en muil, wei- » ke men uit de afbeelding voor het hoofd en den bek van een endvogel neemen zoude, be- fluit eene ongemeen lange tong, van een olyagtig en kleverig vogt doordrongen; hy zoekt VAN DEN PANGOLIN EN DEN PHATAGIN. 131 ker ,en gezond vinden ; zy bedienen zig van de fchulpen tot veifcheiden klei- ne gebruiken : voor het overige hebben de pangolin en de phatagin niets dat onzen af keer verwekt dan hunne figuur; zy zyn zagtaartig, onfchuldig, en doen geen kwaad : zy voeden zig niet dan met infe6ten ; zy loopen langzaam - en kunnen den menfch niet ontkomen dan door zig te verbergen in gaten van rotfen of in holeu , welken zy zig graven , en waarin zy haare jongen wer- pen; het zyn twee ongemeene foorten, weinig talryk, vry nutteloos, en we^ ker zonderlinge geflalte alleen fchynt te dienen ora den eerften overgang te maaken van de afbeelding der viervoetige tot die der kruipende dieren. „ de mierenneften en de wegen dezer infekten op; hy fteekt zyn tong nit, en brengt ze in het „ gat, of legt haar plat neder ; deze gekorvenen worden door den reuk derwaards gelokt, en „ blyven 'er door het olyagtig vogt op vaft en zodra het dier bemerkt, dat zyn tong wei met „ mieren belaaden is , haalt hy die te rug , en flikt haar door : voor het overige is het nieti „ kwaad, en taft niemand aan; het zoekt flegts te leeven, en zo het mieren heeft, is het »f vergenoegd en houdt goede cier; de grootfte, welken men van deze foort gezien heeft , had? „ den agt voeten lengte, de Haart, die ’er wel vier heeft, daar mede onder begreepen’’. Toji*. ge de D£Sï{AftC£uus Terne /• pag, zoo en aoi. R a I^Z DE NATUURLYKE HISTORIE, BESCHRTFING F AN B EN B AN GO LIK.. heeft wat de tliterlyke gedaante des li- I f SfafdS den»',’'' hageVeS, da. men hém 1***1 Se moï ™ ™ »y is bedekt met fchulp-hasedis benoemd beetv ièhulpen dat men hem met den iiaam van jcbuip hageais benoemd heeft: hy heeft gelyk de hagedis een kleinen knn een dikken en korten hals, het lyf lang, de pooten kort eTden ftaart Sr lang, zeer dik aan zyn begin, bolrond vanboven, plat van onderen ef in eene punt uitloopende: de Imoel is fpits adoopende en dun aan het e nd de neus gelykt naar dien der honden, de oogen zyn zeer klein en de oorbuizen liaan digt by de oogen en hebben geenen fchelp; de hals is dikker dan S ^.?P fchulpen, die denzelven bedekken, grootcr zyn, en dierhalven dikka en meer uMeekende dan die van den topl de fetateén van ^ en van de pooten verbergen ook alle de evenredigheden van dit dier en maa ken het byna mismaakt : het heeft vyf vingers aan iederen voet, dL nït St- baar zyn dan door hunne nagelen , en deze nagels waren by den pangolin die ten onderwerpe voor deze befchryving gediend heeft, ten naaftenby^zo g’root als die van den tamanoir, maar van eene witagtige kleur: de laatfte regef der vingeren die by dat dier flegts eene fleuf heel die in de lengte loSt oler t j Tien bovenkant , is by den pancolin jyehppl D-prnii»oi-«« loopt over zy- zit in de hoUigheid van den nagel een tongetje van dezelfde^zelffendi-rheif^'i^ de nagel, dat aan deszelfs bovenfte gedeelte vaft zit en dat ySptfuS ^ beide bikken der vandénfplyting van den laatften regel der de nagels der voorftc voeten ayn grooter dan die de? agterlirTOetra • dfmM’ dellle IS de langfte en de laatfte van elke zyde is kleLt dan oé één^ laatfte; ra de voorfte voeten is de nagel, die aan de bnitenftrzycfi’lanSeémid deMen vrager zit, grooter dan de nagel die aan den binnenkaS De pangolin is gedekt met fchulpen op alle plaatfen van zvn lSLnm zonderd het onderll van den kop en vSi den hall,, de oxds , S b^^ft fe' binnenkant der vier pooten die flegts een naakt’ vel hebben; de bal der voeten is met kleine riiwigheden bezet- daa^ z ten tm fchen de fchulpen van dit dier eenige hairen (% A Pi t ^ \ die zo hard zyn als varkensborftels en van eeile todnV overige van het hait is gcelagtig tot aan den wotteUoe; dé Sta verlchillcnde grootte en van verfchillende gedaantens; de Srfie ziS Sn van allen is, heeft, in het onderwerp dat ik ^Ühryf, dril’ duimen SiL°\y- bet lidden eene en een halve lyn dikte in > ‘ zyn er die geene drie lynen breedte hebben: de zelf- 7>/.XXJLIVr BESCHRYVING VAN DEN PANGOLIN. 133 ftandigheid van alle deze fclplpen gelykt naar die van hoorn: zy zyn zeer hard, zy hebben eene rosagtige kleur, zyn een weinig bolrond op launnen buitenkant (;%. i) en holrond op hunnen binnenkant C/%. a), de meeften zyn van agteren door eene ftompe piuit geëindigd, de voorfte zyde ( ^, /%. i' (?« a) zit aan het vel vaft , en een gedeelte (C D , _/?g. 2 ) van den binnen- kant tot aan een wongetje QE hetwelk die kant maakt en voor by het- welk de fchulp zig uitftrekt door over het voorft gedeelte van de fchulp, die agter deze geplaatft zit, heen te liggen; die van de zyden van den ftaart zyn als een goot geboogen over hunne lengte , en op zulk eene wyze aangelegd dat zy eenen rug maaken , en dat zy zig over deszelfs onder en bovenkant uitftrekken: de Ichulpen van het onderft gedeelte der zyden van hetlighaam, en die welke op de agterpooten boven den enkel zitten , hebben zonder in de gedaante eener goot geboogen te zyn, eene kleine graat die in de lengte loopt over het midden van den buitenkant : alle de fchulpen hebben op die zelfde zyde kleine ribbetjes C D, figm i) die aan de punt van de fchulp als aan een gemeen middelpunt zouden uitloopen , indien zy zigtbaar waren over hun- ne geheele uitgeftrektheid, maar het fchynt dat de wryving dezelve heeft uit- gewifcht door de fchulp op die plaats en af tci Ilyten alwaar zy aan dezelve zyn blootgetteld.. Lengte van het geheele lighaara, van het einde van den fmoel tot aan het begin van den ftaart ..... Lengte van den kop van het eind van den fmoel tot aan het agter- hoofd ... ... Omtrek van het einde van den fmoel : . ... Omtrek van den fmoel , onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek . . . . Afftand tuflehen de beide neusgaten .... , Afrtand tuifchen het einde van den fmoel en den voorften hoek van ’t oog . . .... Afftand tuifchen den agterften hoek en ’t oor . . . . Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . . Opening van het oog . . • . • Afftand tuifchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte van het neusbeen gemeeten ..... Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten . ; . . Omtrek van den kop tuifchen de oogen en de ooren gemeeten . . Afftand tuifchen de beide ooren omlaag gemeeten Lengte van den hals . . . . • Omtrek van denzelven digt by de fchouders Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten gemeeten Oratrek op het midden gemeeten Omtrek voor de agteipooten gemeeten Lengte van den ftaart .... Omtrek van denzelven aan het begiit . . . . Breedte . * • ... Dikte • • • • • • Lengte der beenen tot aan de voeten ^ R 3 voeten, duimen, Jyntn. I. 7- 6. 0. 4- .S- 0. I. 8. 0. 4- 6. 0. I. 10. 0. 0. 1-2' o. s. I. 0. 0. 6. 0. 0. 4* 0. 0, 2. Oi 2. I. 0. r. 4 * 0. 6. 0. 0. I. 10. 0. I. 61 0. 9- 6 . I. i- 0. I . 0. 6 . I. 7- 6. I. 4- 0. I, 0. 0. 0. 4. II. 0. 2. 10. 0. 3. e . tDE natuurlyke historie. voeten , duimen , lynen» Otntrek . . . . . o. 5. 4. Breedte van den voorften voet . . . . o. i. 3. Breedte van den agterften voet . . > . o. i. 2, Lengte der langfte nagelen . . . . o. 2. o. Derzelver breedte aan de bafis ' . . . . o. o. 4. De kop van den pangolin van zynebekjeedzelen ontbloot zynde(P/.ZXZ^/, fig. 5) , vertoont zig het voorhoofdsbeen (- 4 ) zeer groot in vergelylcing van de eigenlyke neusbeenderen ( 5 ) en voornamelyk van het agterhoofdsbeen (O en de wandbeeuderen (D); de jukbeensuitfteekzels der wandbeen- deren (£) en flaapbeenderen (F) raaken elkanderen niet aan, derzelver ein- den zitten op anderhalve lyn aflhnds van elkanderen, dus zyn de beenige randen der oogputten van de oogen in een klein gedeelte van hunnen omtrek afgebrooken; de voorfte uitfteeking (G) van het middelft gedeelte van het agter- hooftisbeen is zeer fcherp ; het onderft kaakbeen is zeer klein , het heeft geene takken die zig naar omhoog buigen ; deszelfs lengte is geëvenredigd aan die des bovenften kaakbeens; maar het is zeer dun en gelykt eerder naa^iet kaak- been van een vogel dan naar dat van een viervoetig dier; deszelfs eind (/ƒ) heeft de gedaante van een lepel , en op twee lynen en eene halve afftand van dat einde zit ’er aan elke zyde een klein uitfteekzel (J ) , dat naar eenen tand gelykt , maar dat daar flegts den fchyn van heeft door zyne plaatüng , want daar zit geen verglaaszel op, noch ’er is geen tandkas voorhanden, het is flegts eene kleine beena^ge verhevenheid , die flegts het derde gedeelte eener Ivn lengte heeft ; daar zitten geene voetfpooren van tanden noch van tandkas- lèn in dat kaakbeen noch ook in het bovenlt. Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen af tot ■ bet agterhoofd ’ . . . De grootfte breedte van den kop’ / , Lengte van bet ondferft kaakbeen ’ . Breedte van deszelfs voorfte eind . . . . Afftand tuftchen de oogputten en de öpening der neusgaten . lengte van die opening . . . . Breedte • . , . . . Lengte der eigenlyke iieusbeenderÊn . Breedte ter breedfte plaats Breedte der oogputten Hoogte . . . . . Lengte van het geheele Jighaam van het be^n van den bek, tot aan den ftaaxt . . • , . Lengte van den ftaart . . . , , Otntrek van den bek aan het einde van den heus . ► Onttrek tuftchen de oogen en de ooren . ... Otntrek van bet lighaam agter de voorpooten . Otntrek in ’t midden, daar het lighaam het dikft is Lengte van de grootfte fchulpen .... breedte van degelven . . . , » o- 3- 8. 0. I. 7- 0. 2. 6, c 0. 11- 0. I. 2}. 6. 0. 8. 0. 9" 4j- 0. I. 2. 0. 0. 0. 9» 8. 0. b. pangolin in Do&, hit roeten. duimen. lynca. 2. 5- 0. i- 4* 8. 0' 2. 0. 0. 4- 9 - I. 7- 0. ï- 9' 8, 0. 2. lo. 0. 3.* 0. JuYu PÖATAGIÏ^^ BESCHRYVIN'G VAN DEN PHATAGIN. 135 BESCHRYVING VAN DEN B H ATAGIN Phatagin ( PL XXXV) is met fchulpen bedekt gelyk de pango- lin (J>L XXXI^') ; hy heeft ook een kleinen kop , een korten hals , ^ ^ % den ftaart van boven bolrond , van onderen plat en in eene punt geëindigd: het duidelykft verfchil dat men tuflchen deze beide die- ren vindt zit in de lengte van den Haart , betrekkelyk tot die van het lig- haain; want by den phatagiu is hynog eens zo lang als het lighaam, den kop daar onder gerekend ; by den pangolin in tegendeel is het lighaam langer dan de ftaart (0) ; die van den phatagin heeft de dubbelde lengte niet van het lig- haani by volwaflen dieren, want ik heb een jong gezien dat den ftaart flegts om- trent een vyfde gedeelte langer hadt dan het lyf ; railTchien zoude men dit zelfde verfchil by de jonge pangolins aautreftcn indien men ze met de ouden vergeleek. De phatagin heeft vyf vingers , of liever vyf nagels, aan eiken voet, want de vingers der voeten vertonnen zig uitwendig niet duidelyker dan die van den pangolin, en de nagel van den duim der agterfte voeten, en vooral die der voorfte voeten is kleiner en ftaat verder van den nagel der eerfte vingers af dan by den pangolin ; de nagel van den duim der voorfte voeten is zeer klein en moeijelyk om gewaar te worden , ten rainften by jonge onderwerpen ; maar ik weet niet hoe men dien van den duim der agterfte voeten niet gezien heeft, want hy vertoont zig zeer duidelyk; de nagels kwamen my voor ten naaftenby van dezelfde gedaante te zyn als die van den pangolin ; ik heb de- zelve niet dan aan een jongen phata^n gezien: van de drie, welke ik gezien heb, was deze de eenigfte[die de voeten geheel hadt; deszdfs nagels waren gedeeltelyk witagtig en gedeeltelyk bruin of zwart. Dezelfde deelen des lighaamsizyn by den phatagin als by den pangolin met fchulpen bedekt, uitgenomen de voorfte voeten, zelfs het onderft des beens, die by den phatagin flegts met hairen bezet zyn ; die hairen waren kort en zwartagtig bruin ; ik heb ’er dergelyken gevonden op den binnenkant der vier pooten op het bovenft van den kop en van den hals, en op een gedeelte van de borft en van den buik van een der drie onderwerpen welke ik gezien heb: geen van drieën hadt hair tuffchen de fchulpen : de gedaante yan die fchul- pen verfchilt in maakzel en grootte op verfchillende deelen des lighaams gelyk by den pangolin ; de grootften ( PI. XXXFI, fig. 3 ) hebben omtrent eenen (o) Het lighaam van den pangolin is een vyfde langer dan de ftaart, gelyk men zulks zien kan uit de afmeetingen die in de befchryring van dit dier, biz. 133 en 134., van dit dier zyn opgegeeven; maar dit verfchil bedraagt de helft niet gelyk zulks gezegd wordt, in de Mé' moirés pour fervir A l’Hifioire Naturelle des Animatix , Partie III, pag. 90. Ik heb my hier van verzekerd door de befchouwing van drie individus van de foort van den pangolin; en het is daarenboven duidelyk te zien uit de afbeelding van den pangolin welke men op PI, iP"!!, blz. 85, onder den naam van Lezard écaillé in gemelde Werk vindt. 136 DE NATUURLYKE HISTORIE, en een derde duim lengte {A Bt) en breedte (C D ) : zy eindigen allen in ee- ne fcherpe punt ( ^) aan hun agterlt gedeelte: deze punt _flyt meer of min door de wryving naarmaate het dier ouder wordt: by de jongen heeft elke fchulp (/%. 4) (^A B C) drie punten in plaats van eene; de groefjes der fchulpen {fig. 3 en 4) zyu in grooter getal en dieper dan die van den pango- lin : de fchulpen zyn minder bolrond , en dunner. Lengte van het geheele lighaam van het einde van den fiiioel aan het begin van den ftaart o. 10 o Lengte van den ftaart . . . ; i. o. o! Breedte van dcnzelven aan het begin , . . p. 2* g’ Breedte van den voorften voet . ... p. p’ 5' Breedte van den agterften voet , . . ? . o. o' 7!, Als men de voorfte voeten van den phatagin (ƒ>/. XXXFI, fig. 6), ontleedt wordt men zeer duidelyk de vyf vingers gewaar waaruit hy is faamgefteld • fchoon de duim (^).zeer klein zy, onderfcheidt men daar egter gemakkelyk de beide regels {A B)^^n^^ men ziet by die /g.6, die leevensgrootte is, de beide beenderen (C D) van den eerften regel der voorhand j het eerfte (C) is het groot- fte, het is boven de drie eerfte beenderen (£i^G) van den tweeden regel ge- plaatft; het tweede been (^D) van den eerften regel zit boven het vierde been (£) van den tweeden |regel ; de drie eerfte beenderen (£ £G) van dien regel zitten boven de drie eerfte beenderen van de nahand {IK'), en bet vierde been (/ 7 ) der voorhand boven het vierde enhetvyfdebeender agterhand: het der- de been L der nahand is veel grooter dan de anderen , en de drie regels C M iV O) van den derden vinger zyn grooter dan die van de andere vingeren- de derde regel van lederen vinger is gefpleeten aan het eind; deze VMéénfolv ting is duidelyk zelfs by den tweeden regel ( 5 ) van den duim, fchoon deze rV gel zeer klein zy. N I 15^. I i . t , W • V >-'V- ,-•• V .^^Y- -^V '•'H >.• . • ^..■ /•x>: •' '■^ • ‘ ■ j!“ tó: -IC BESCHRYVING VAN HET KABINET. BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN PIET KABINET, HETWELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN TAMANOIR, VAN DEN MIERENEETER, VAN DEN PANGOLIN, EN VAN DEN PHATAGIN. No. DCDXXXII. opgezette tamanoir. Deze is de tamanoir die ten onderwerpe gediend heeft voor de befchryving van dit dier. No. DCDXXXin. Het vel van een tamanoir. Dit vel heeft ten naaftenby dezelfde grootte als dat van den tamanoir diebv het voorgaand nommer vermeld wordt; maar dat, waarvan wy hier fpreeken verfchilt daarin van het andere, dat de zwarte kleur de overhand heeft boven de gryze in de groote ovaale vlak van den rug, en op de zyden des lig- haams onder derzelver zwarte ftreep. ^ ° No. DCDXXXIV. Ë,en ander vel van een tamanoir. Dit vel heeft tinten ros , vermengd met grys en zwart in de groote ovaale vlak van den rug en van de zyden des lighaams. No, DCDXXXV. De laatfle regel en de nagel van een vinger van een tamanoir. Deze nagel is afgenomen geworden ora de fleuf te vertoonen , die in de leng- te loopt over den bovenkant van den derden regel der vingeren van den ta- manoir. No. DCDXXXV I. Een miereneeter. Deze is ten naallenby van dezelfde grootte als die , welke ten onderwerpe pdiend heeft voor de befchryving van dit dier ; hy verfchilt daar niet van in kleuren dan daarin dat hy geene roffe ftreep langs den rug heeft, maar daar loopt ’er eene langs de borft en den buik. No. DCDXXXVII. De maag, de darmbuis en de teehdeelen van een wyfje van een miereneeter. Dit ftuk hangt in moutwyn ; men ziet aan hetzelve de beide aanhangzels van de darmbuis en de binnenfte wanden der lyfmoeder icheede. No. DCDXXXVIII. De longen van een miereneeter. Deze longen worden in wyngeeft bewaard ora de infnydiilgen te doen zien X, Deel, § 138 DE NATUURLYKE HISTORIE, die de tweede regter kwab van de eerfte en van de derde affcheidt , en die elkandere voorby de tweede kwab kruilfen, gelyk ik in de befchryving van den miereneeter gezegd heb; het hart wordt aan de longen gevonden in het Huk, waarvan wy hier fpreeken» No. DCDXXXIX. De tong van een mjeneneeter. Deze tong zit aan de twee lange ipieren en aan het ttrottenhoofdvaft, waar- van in de belchryving van den miereneeter gefprooken is ; het geheele ftuk wordt in wyngeeft bewaard. No. DCDXL. Het geraamte van een miereneeter. Dit is het geraamte dat ten onderwerpe voor de befchryving en de afmee- tingen der beenderen van den miereneeter gediend heeft. No. DCDXLI. Het tongbeen van een miereneeter. Dit been is uit een lighaam en uit twee lange hoornen faamgefteld; het lig- haam is verdeeld in twee ftukken die niet vereenigd waren , miflchien zouden zy het in een meer gevorderden ouderdom geweeft zyn ; de fthild-en ringswyze kraakbeenderen zitten aan het tongbeen vaft en zyn becnagtig geworden. No. DCDXLIL Een pangoUn. Deze pangolin heeft ten onderwerpe gediend voor de befchryving en de af- meetingen van dat dier, en voor de afbeelding van Plaat XXX de Hr. JussiEU, Lid van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen , wiens kun^ digheden in de Natuurlyke Hiftorie aan de geheele wereld bekend zyn heeft ons dezen pangolin gegeeven, omdat hy beter bewaard is dan die van het Kabinet van den Koning. No. DCDXLIII. Een andere pangolin. Deze pangolin is grooter dan de voorgaande, want hy is meer dan twee voeten lang van het eind van den fmoeltot aan het begin van den ftaart wiens lengte geëvenredigd is aan die van het lighaam, gelyk ook de grootte en dikte der fchulpen, en de afmcetitigen der andere deden van dit dier, die niet al- len wel bewaard zyn: de fchulpen zyn glad en effen over het grootfte ge- deelte van derzelver uitgellrektheid , die aan de wryving isblootgefteld gewor- den : men ziet daar niet eene groef aan. ° No. DCDXLIV. Het vel van een ‘pangolin^ Dit vel is omtrent eenen voet zeven duimen lang van het eind van den fmoel tot aan het begin van den ftaart, wiens lengte dertien duimen bedraagt: de kop zat aan dat -vel vaft , en is daarvan afgefcheiden om de belchrvving der beenderen van dat gedeelte te maaken. ^ ° No. DCDXLV. De beenderen van den kop van een pangolin. De befchryving en de afmeetingen van deze beenderen worden op blz. 134 van dit Deel gevonden. BESCHRYVING VAN HET KABINET. *39 No. DCDXLVr. Het vel van een phatagin. De afmeetingen,die in de befchryving van den phatagin zynbygebragt,zyn op dit vel genomen , dat ook ten onderwerpe voor het overige van deze be- fcliryving gediend heeft , met twee andere vellen van dezelfde foort die in het Kabinet van de Koninglyke Abdije van Ste.Genoveva bewaard worden, en die ons medegedeeld zyn door den Hr. Gatllot, Kanunnik en Oudheidkundigen van dat huis : een van deze vellen is grooter dan dat , hetwelk in het Ka- binet van den Koning bewaard wordt, want het heeft omtrent eenen voet lengte van het einde van den fraoel tot aan het begin, van den ftaart, die eens zo lang is: het andere vel is van een jong onderwerp genomen; het is flegts zeven duimen lang tot aan het begin van den ftaart, welks lengte niet veel meer dan eenen duim boven die van het lighaam bedraagt. No. DCDXLVII. De linker voorjie voet van een phatagin. Deze voet is ontleed geworden om te doen zien dat de phatagin vyf vin- gers heeft gelyk de pangolin, zelfs aan devoorfte voeten, aan welken de 4uim naar evenredigheid veel kleiner is dan aan de agterfte voeten. S 2 DE TATOUS OF DE S CHILD VARK ENS *. ^ -|!anneer van een viervoetig dier fpreekt, fchynt deze benaaming ^ W & alleen het denkbeeld mede te brengen van een dier met hair bedekt j op ^ ^ ™en , van een vogel of vifch fpreekende , een dier t. fchubben voor den geeft krygt, als welke onaffcheid- baare vereilchten daarvan fchynen te zyn ; de Natuur ondertuffchen , als wil- e zy zig aan aUe leerftelzels onttrekken , en alle onze algemeenfte faamenvoe- gingen te loor ftellen, fpot, als t ware, niet onze verzameling van denkbeel- den, fpreekt onze benaaniingen tegen , ftoort zig niet aan onze kenmerken , en verwondert 'ons nog meer door haare uitzonderingen dan door haare wetten • de viervoetige dieren, welken men moet belchouwen als de eerfte klafle der leevende natuur uitmaakende , en die , na den mcnfch , de opmerkelykfte wezens dezer wereld zyn, overtreffen egter de anderen in alles niet, noch zyn door ftandvaftigc vereifchten, of kenmerken die zy alleen hebben, van alle de armere wezens afgefcheiden : het eerfte dezer kenmerken , dat hun naam vaftftelt, en t welk beftaat in vier voeten te hebben, vindt men ook in de hiigediuchen , de kikvorfchen, enz, dewelke egter in zo veele andere op- zigten van de vkrvoetige dieren verfchillen, dat men daar met reden eene afzonderlyke klaffe van gemaakt heeft; de tweede algemeene eigenfehap, na< mclyk die van leevende jongen voort te brengen, behoort niet eeniglyk aan de viervoetige dieren, dewyl zy dezelve gemeen hebben met de walvifchaaiti- ge viffchen: en e.ndelyk het derde vereifchte, ’t welk minder dubbelzinnig ichynt, omcUtt he zig duidclyker vertoont, en ’t welk beftaat in met hair ge- dekt te zyn , fpreekt de twee anderen tegen in verfcheiden lootten , welken inen egter met uit de orde der viervoetige dieren weeren kan, dewyl zy, met uit- ^ndering van dit karakter alleen , dezelven in alkandere opzigten gelyken: eii dewyl dezelchynbaare uitzonderingen der Natuur inderdkd niet anders zyn ’ welke zy gebruikt om de wezens, zelfs die verft van malkanderen af zyn, nader by te brengen; zo moet men deze zonderlinge overeenkomften met uit het oog verliezen, maar dezelve poogen te zien en te Mg vertoonen: de tatous zyn in platts van hair, even kieeiten en de andere Ichaaldicren , bedekt met een korft of va e fchaal; de pangohns zyn gewapend met fchulpen vry gelykaau die der ^flehen; de ftekelvarkens hebben een foort van ftcekende veerenzon- derbaarden, maar welker of buis gelyk is aan die van vogelvederen: dus vevfchik de Natuur in die eene klaffe der viervoetige dieren , en wel in het toire Maft.-e HU~ aaamd • «ru i-r.’KK»n d! Spanjaarden hebben deze dieren Armadillo toegenart OD ' ipn nano*'' j verworpen , omdat men dezelve eveneens heeft zsei verfchfllen! ^ ^ phacagm, die van de tatous, en in foort, en inklimaat». VAN DE TATOUS. 145 ftandvaftigft en duidelykft karakter van de dieren , die tot deze klaffe behoo- ren, naraelvk van mer haif bedekt te zyn, op driederhande wyzen , en nadert naar de drie andere zeer verfchillende klaffen, leidende ons tot de vogelen, de fcbnbviflchen , en de fchaalviflchen of fcliaaldieren j dus moet men zig wel wasten van de natuur der wezens uit een enkel kenmerk of karakter te be- oordeelen , hetzelve zou altoos onvolmaakt en gebrekkig zyn ^ dikwils zelfs zyn twee en drie karakters , hoe algemeen zy wezen mogen, nog niet genoeg ; en het is , gelyk wy gezegd , en wederom gezegd , hebben niet dan door de vereeniging van alle de eigenichappen , en door de optelling van alle de ka* rakters, dat men de wezendlyke gedaante van elke der voortbrengzelen van de Natuur kan bcoordeelen : eene goede befcliryving , geene korte bcpanlin- gen, eene voordragt, die zo nauwkeurig is in de verlchillcn als in de over- eenkomllen ; eene byzondere oplettendheid op de uitzonderingen , en zelfs op de ligtlle fchaduwingen , zyn de waare regels, en ik durf zeggen de eemglte middelen, welken wy hebben om de natuur van y der e zaak te Kennen; en zo men al den tyd , welken men verfpild heeft met bcfchryvingen te maaken en leerltelzels te ontwerpen , hadt gebruikt om wél te belchryven , zouden wy de Natuurlyke Hirtorie niet in haare vroegfte kindfchheid gevonden , en zou- den wy minder moeite gehad , hebben om haar haare rinkelbellen af te nee- men of van haare luuren te ontdoen ; men zoude miflehien haaren leeftyd vervroegd hebben , dewyl wy dus meer voor de weetenlchap en minder te- gen de dwaaling zouden gefehreeven hebben. Maar laaten wy tot ons onderwerp wederkeeren ; daar beftaan dan onder de viervoetige leevendbaarende dieren verlcheiden foorten , die niet met hair bedekt zyn:. de tatous alleen maaken een geheel getlagt uit, waaronder men verlcheiden foorten kan tellen , die ons voorkomen wezendlyk ondericheiden en van malkanderen afgezonderd te zyn ; in allen is het dier bekleed^ met ee- ne fchïitil van eene gelyke zeHlhindigheid als die dei* beenderen i die fchaal bedekt het hoofd , den hals , den rug , de zyden , het kruis , en den ftaart tot aan het einde ; zy is zelve van buiten weder bedekt met een dun glad en doorfchvnend leder ; de eenige deelen waarover deze fcha;il zig met mt- ih-ekt, zyn de keel, de bord en de buik, die een wit en korrelig vel ver- toonen, gelyk dat van een geplukten vleugel; en deze deden met opletten- heid befchouwende ziet men daar van plaats tot plaats ea'fte ontwerpen van fchubben, die van de eigen zelfllandigheid zyn als de Idiaal van den rug: het vel zelf van deze dieren is geneigd oin beenagtig te worden , jehs op de plaatfen, daar het buigzaamft is, maar die beenwording voltooit zi^ heel dan daar hetzelve het dikft is, dat is te zeggen op ^0 bovenfte en buiten Ie deelen van het lighaam en de ledemaaten : de fdiaal , deelen bedekt , is niet van een Ihik , gelyk die van de Ichilpad , zy is op het lishaam in verfcheideh gordels verdeeld , die met zo vecle vliezen aan mal- kanderen vad zvn , waardoor dit bekleedzd eenige beweegmg kan hebben : liet eetal dezer gordels hangt niet af van den ouderdom des diers, gelyk men zig hgtdyk verbeelden zoude; de tatous die geboren worden, en de volwas- fen tatous, hebben, in dezelfde foort , het zeilde getal gordels: wy zyn daar- Ss Ï42 DE NATUURLYKE HISTORIE, van overtuigd geworden door de kleine met de grooten te vergelyken ; ea fchoon wy niet verzekeren kunnen , dat deze dieren zig niet met malkanderen vermengen of te famen voortbrengen, kunnen, is het ten minften waarfchyn- lyk , dewyl dit verfdiil van ’t getal der beweeglyke gordels llandvaftig is , dat het of wezendlyk verfchillende foorten , of ten minden duurzaamer verfchei- denheden zyn door den invloed van verfcheidene kliraaaten voortgebragt : in deze onzekerheid , welke de tyd alleen zal kunnen ophelderen , hebben wy de j)arty gekoozen van alle de tatous te famen te vertoonen , en evenwel de op- telling van elk derzelver afzonderlyk te geeven , als of het inderdaad zo veele byzondere foorten waren. De vader d’Abbeville («) fchynt ons toe de eerde te zyn, die de tatous onderfcheiden heeft met naamen of bynaamen , welke aangenomen zyn door de meede Schrywers, die na hem gefchreeven hebben: hy duidt ’er vry klaar ‘ zes foorten van aan ; i , de tatououaffou , waarfchynlyk die , welke wy kahas- Jou zullen noemen, g, de tatnuète, door Marcguave ook tatouète genaamd, en waar voor wy dien naam gehouden hebben , 3 , de tatou-peb , die de tatu- peba of de encuperto van Marcgrave is , waaraan wy dien laatften naam be,- houden hebben, 4, Aq tatou-apar ^ die de tatuapara van Marcgrave is, en waaraan wy insgelyks zyn naam behouden hebben, 5, de tam-ouirnhum , die ons dezelfde fchynt te zyn als de cirquinchum , en dien wy cirquiupon zul- len heeten , 6 , de tatou-miri , de kleinfte van allen , die wel die zoude kun- nen zyn , welken wy cachicame zullen heeten: de andere Reisbefchryvers hebben de foorten verward , of hebben dezelve niet dan door geflagtnaamen aangeduid. Marcgrave heeft den apar^ den encoubert, en den tatuete ou- derlcheiden en befchreeven ; Wormius en Grew hebben den cachicame be- fchreeven , en Grew alleen heeft gefprooken van den cirquingon •, maar wy hebben niet noodig gehad de befchryvingen te ontkenen , dan alleen van den opar en den cirqitinfon, want wy hebben de vier andere foorten gezien. ‘ In alle, behalven alleen in die van den cirquingon^ heeft het dier twee been- agtige icliilden , het een op de fchouders en het ander op het kruis; die twee fchilden zyn elk van een enkel ftuk , terwyl het harnas , dat ook beenagtig is , en het lighaam bedekt, dwarfch doorfneeden, en in meer of minder beweeg- baare gordels gefcheiden is, die met een buigzaam vlies aan malkanderen yalthouden: maar de cirqmnpon heeft flegts één fchild, te weeten dat der fchouderen ; de ttuit , in plaats van met een fchild bedekt te zyn , is tot aan den Haart toe bekked met beweegbaare gordels , gelyk aan die van het har- nas des lighaams , wy zullen klaare aamvyzingen en korte befchryvingen van elk dezer foorten geeven: in de eerfte beftaat het harnas, dat tuflehen de twee fchilden in is , uit drie gordels , in de tweede uit zes , in de derde uit agt , in de vierde uit negen , in de vyfde uit twaalf, en in de zesde eindelyk is het, gelyk wy Hraks gezegd hebben, alkenlyk het fchild der fchouderen, dat uit een Huk beflaat , het Ichild of Irarnas van het kruis gelyk dat des lig- haams , zyn verdeeld in beweegbaare gordels , die zig van het fchouderfchild tot aan den Haart uitHrekken , en ten getale van agetien zyn. f.o) Mijjim au Maragnon, par Ie Pere p’Abbeville Capucin, Taris 1614. pag. 247. 143 VAN DE TATOUS. De APAR Qj) of TATOU met drie handen of plaaten. De eerfte , die dit dier door eene befchryving heeft aaogeduid , is Clusiüs , hy heeft het flegts naar eene afbeelding befchreeven , maar men erkent lig- telyk aan de karakters, welke zy vertoont, te weeten drie beweegbaare ban- den of plaaten op den rug, en den zeer korten ftaart, dat dit het zelfde dier ê, als waarvan blARcoR/wE ons een goede befchryving heeft gegeeven on- der den naam van tatu apara', hy heeft een langagtigen kop, %na als eene pyramide , een puntigen fnuit , kleine oogen , korte en ronde ooren , het bo- venft van den kop bedekt met een helm van een enkel Iluk, hy heeft vyf vingers aan alle de voeten ; aan die van de voorfte zyn de twee middelde nagels zeer groot , de twee ter zyde zyn kleiner , en de vyfde , die van bui- ten zit, en de gedaante van een fpoor heeft, is nog kleiner dan alle de ande- ren : aan de agterlle voeten zyn de vyf nagels korter en gelyker ; de ftaart is zeer kort; hy heeft maar twee duimen lengte, en is geheel in de rondte met een fchaal bedekt ; het lighaam heeft een voet lengte tegen agt duimen over zyne grootfte breedte; het harnas, dat het dier bedekt, is door vier infnydin- gen verdeeld , en beftaat uit drie beweegbaare gordels die , dwars over het lig- haam gefcheiden zynde , het dier vryheid geeven van zig te krommen , en in de rondte faam. te trekken : het vel van deze fplytingen of inihydingen is zeer buigzaam: de fchilden, die de fchouders en het kruis bedekken, beftaan uit ftukken van vyf hoeken , zeer fvaay gefcliikt ; de drie beweegbaare gordels tuffchen deze fcliilden in , beftaan uit vierkante of langwerpige ftukken , en yder ftuk is bezet met kleine linsgelykende fchulpjes van een geelagtig wit : hlARCGRAVE voegt ’er by , dat, wanneer de apar zig te llaapen legt, of ie- mand hem aanraakt , en hem met de hand wil vatten hy zyne vier voeten by malkander brengt , en , om zo te Ipreeken , in ééne punt vereenigt , zyn kop onder zyn buik brengt, en zig zo volmaaktelyk in de rondte ki-omt, dat men hem eer voor een zee-fchelp dan voor een land-dier zou neemen; deze zo nau- we 1’amentrekking gelchiedt door middel van , twee groote Ipieren , welke hy aan de zyden des lighaams heeft, en welken de llerklte menfeh werks genoeg heeft om hem als dan met zyne hand te doen ontfluiten en uit te ftrekken. (Z?) Apar, tatuapara, naam van dit dier in Brafilie, dien wy hebben aangenomen. Armadülo Jeu Tatu genus alterum. Clusii ExoHc. pag; loj>. Tatu apara. Marcgrav. Hiji. Brofil. pag. 232. Tatu Jeu Armadiüo. PisoN, Hijl- Nat. Brajl. pag ico. Tatu apara, Armadilli tertia Jpecies Maregravii. Ray SynopJ. Quadr. pag. 234. Tatu Jeu Armadülo orientalis, loricd ojfed toto corpore teSus. Seba Til, I, psg. 62. Tab. 38-, fig. 2- en 3. Nota, dat ’er eene dwaaling is in deze befchryving, dewyl dit dier alleenlyk in Amerika, en niet in de Ooft-indiën gevonden wordt. Tatus Gejneri, Tatu apara Maregravii, Babrere Hijl. Franc, equin. pag. 163. Erinaceus loricatus cingulis tribus. Limnaeus Syjl Nat. EU. IF. p.ig. 66. — Dajypus cingulis tribus. Edit. VI. pag. 6 . TrieinQus. Dajypus cingulis tribus. Edit X. pag. 5'- Catapbratlus jeutis duobus, cingulis tribus .... Armadülo Orientalis. L’Armadiüe Oriënt Brisson, Regn dnimal. pag. 38. Nota. Hier is dezelfde dwaaling een opzigte van het by’ voegzel Orientalis, of Oojlerjcb uit Seba overgefchreeven. ^ 144 DE NATUURLYKE HISTORIE, PisoN en Ray hebben niets bygevoegd by de belchryving van Marcgrave, welke zy alleenlyk overgenomen hebben ; maar het is zonderling dat Seba , die ons eene afbeelding en eeue befchryving gegeeven heeft, welke duide- lyk op die van Marcgrave flaan, dit niet geweeten fchynt te hebben, de- wyl hy hem niet alleen niet aanhaalt , maar zelfs met veel ophef zegt (c) , „ dat geen Natuuronderzoeker dit dier gekend heeft, dat het ten uiterllen 55 zeldzaam is , dat liej: jiiet dan iri de verll afgelegen ftreeken der OolUn- 59 diën gevonden wordt 5 enz.^Terwyl het inderdaad de Braülifche aparis, door iVlARCGRAVB zeer wel belchrceven , en waarvan de foort zo bekend is als eemge andere , niet m de üoft-lndiën , maar in Amerika , alwaar men de- zelve vry gemeen vindt: het eenige wezendlyk verfchil tufl'chen de befchry- ving van biiPA en die van Marcgrave is , dat deze aan den apar vyf vin- gers aan alle de voeten geeft , terwyl Seba hem flegts vier toefchr^t : een van beiden heeft zig vergift, want het is blykbaar het zelfde dier, waarvan zy beiden hebben hooren fpreeken. I ABLUs CoLUMNA , heeft de befchryving en de afbeeldingen gegeeven van het fchaalig beklecdzel van een tatou, die verdroogd en tot een bal faara- getrokken of ingerold is, welk bekleedzel vier beweegbaare banden fchynt te hebben: maar deze Scliry ver kende het dier, waarvan hy de huid befcliryft, op geeneileie wyze , hy was zelfs geheel onkundig wegens den naam van ta~ tou ^ waarv’an Bellon egter meer dan vyftig jaaren te voren gefprookenhadti in deze onkunde Üelt Columna zelfs een naam voor hetzelve , uithetGrieklch .te famen en heet hem cbdoniftus\ hy erkent daarenboven, dat het vel.'t welk hy befchryft, aangeplakt is en dat ’er ftukken aan ontbraken: uit hooHe van welk al^ wy derhalven met denken, dat wy, gelyk onze hedendaagfche Naamlyftmaakers gedaan hebben (ê) , kunnen of moeten verzekeren dat ’er wezendlyk in de natuur eene foort van tatou met vier beweegbaare banden of plaaten beftaa, te meer omdat men federt die onvolmaakte aanduidingen door lABiüsCoLmwAin_i6o6 gegeeven, in de werken der Natuuronderzoeke- ren geene melding vindt van dezen tatou met vier gordels , die, zo hy inder- daad beftoudt, zekeilyk in eenige Kabinetten gevonden, of door de Reisbe- lehryvers opgemerkt zouden zyji. Ds ENCOUBERT (ƒ), of de TATOU met zee gordels. Dc encoubeit is grooter dan de apar, hy heeft het bovenft van den kop, van den hals, en van t geheele lighaam, de pooten en den ftaait rondom, be- CO IIwic remotf^rnip maxime verfus orieKtem fiti Indiae loei troferunt . . . Animal mZ éc s JZiT "" Romae pag. 15. Tab. pag- (e) J^Mdricinctus Dafypus cingulis quatuor. Link^üs Syfi. Nat. Edit. X. pag ct n 3- • • • • Indicut.\’ArmadiUedes Portugeezen aan dit dier gegee- Tr f i / u VAN DE TATOUS. bekleed met een beenagtige zeer harde fchaal , en uit verfcheiden , vry groote en fraey gefchikte , ftukken beftaande ; hy heeft twee fchüden , het een op de fchouderen , en het ander op het kruis , beiden van een enkel ftuk ; daar is alleênlyk boven het fchild van de fchouderen , enbyden kop, een bevveegbaa- re gordel, tuffchen twee faraenvoegingen , waardoor het dier zyn hals buigen kan ; het fchouder- fchild is geformeerd uit vyf evenwydige rijen , die fanien- gefteld zyn uit hukken , welker gedaanten vyf of zes hoeken hebben , met eene foort van eyrond in ’t midden van elk : het rug-harnas , dat is te zeg- gen het gedeelte van de fchaal , dat tulTchen de twee fchüden is , wordt ver- deeld in zes gordels, die weinig in de breedte van raalkanderen verfchillen, en die aan malkanderen en aan de fchüden vaft zyn door zeven Cimenvoegze- len van een buigzaam en dik vel ; deze gordels beftaan uk vry groote vierkan- te en langwerpige hukken ; uit dit vel der fanienvoegingen komen eenige wit- agtige hairtjes te voorfchyn , gelyk aan die , welken men ook in zeer kleinen getale ziet onder aan de keel , de borh , en den buik ; alle deze bcneden-dee- len zyn niet bekleed dan met een gegreind of gekorreld vel, en niet met ee- ne beenagtige fchaal gelyk de bovendeden des lighaams : het fchild van ’t kruis heeft een rand , waarvan het mozaïc , of oplegzel gelyk is aan dat der Tatou. Obf. de Bellon pag. 211. Nota. Schoon Bellon in zyne befchryving niet fprcekt ran ’t getal der gordels van zyn tatou, mag men dsnzelven egter voor den tatou met zes gordels neeraen, zodra men de afbeelding llegts inziet; welke afbeelding egter zeer liegt gemaakt, er» in alle andere opzigten zeer onevenredig is. Tatus feu Eebimu Bra/iliamts. Aldrov. de Quadr. Digit. vivip. pag. 478. fig. pag. 480. Nota. Aldrovandus fpreekt niet van ’t getal der gordels , maat zync afbce.diiig wyfl ’er onderfcheidenlyk zes aan. Tatupeba Brafilianis. Encuberto Lufttanis . ... In dorfo feptem fant divifurae, cute fufei intermedia, Marcorav. Hijl. Brafil. pag. 231. Nota; Dit woord divifurae, gelyk ook die van juncturae en commiffurae beteekenen de tulTchenruimten luCTchen de gordels tn niet da gordels zelve; zodat wanneer een Schryver zegt, dat ’er zeven fcheidingen, famenvoegin- gen, of verdeelingen , zyn, dit alleenlyk zes, en niet zeven, gordels kan uitdrukken, de- Wyl het getal der verdeelingen noodwendig één grooter moet zyn dm dat der gordels: ik maak deze aanmerking, omdat deze juncturae of divifurae door c.nigen onzer Natuuroa- derzoekeren voor de gordels zelve genomen zyn. Tatu, Jive Armadillo, prima Maregravii. Rav Synopf. Quair. pag 233. Sex cinctus. Dafypus cingulisfenis , pedibus pentadactylis. LtKNffiCS Syji. Nat Edd. X. pag. 51. Catapbractus fcutis duobus, cingulis fex . , . Armadillo Mexicantes. L'Armadille de Msxique. Brisson, liegn. Animai. pag. 40. Nota. Het is zeer onzeker, dat de Aiotocbili van Her- WANDES en van NrEREMSERO, cn de tatou van Clustus en de Labt inderdaad de Encoubert of tatou met zes gordels zyn , gelyk de Hr. Brisson in zyn mamlyfl: aan luidt ; geen dier Auteuren heeft gewag gemaakt van ’t getal der gordels, en het fchynt mt hunne afbeel- ding, dat die van den aiotocbüi van Hernandes eer den tatou met agt gordels aanduidt, en dat die van Nieremberg den tatou met negen gordels zou aandulden, we.ke twee loot- ten zyn , die wy kennen , en waarvan wy (Iraks fpreeken zullen. Nieremseuo , van de ver* fchlllende tatotis gewag inaakentlc, zegt alleenlyk, dat ’er eene foort is, die maar zes gor- dels heeft, maar hy geeft ’er noch de befchryving noch de afbeelding van; en wat Cujstus betreft, en de Labt, die he.n heeft nagefclireevcn , men kan niet zeggen, dat zy van den tatou niet zes gordels hebben hooren fpreeken, devvyl zy geene melding maaken van ’t ge- tal dier gordels, en hunne albeelding tien gordels aanduidt welken men tot agt moet ver- minderen omdat in alle de larous de twee fchilden, fchoon elk uit één Huk beftaande, beiden aan hunre randen, en naar den kant van ’t rug harnas, eene ry hebben, waarvan het inlegzel naar dat der heweegbaaie gordels van dit harnas gelykt. X. Deel, T 146 DE N A T U U R L Y K E HISTORIÉ, beweegbaare gordels, en ’t beftaat voor ’t overige uit Hukken ten naaftenby gelyk aan die van het fchovrderfchild : de fchaal van den kop is lang , breed , en van een enkel ftuk , tot aan den beweegbaaren gordel van den hals ; de encoubert heeft den fnuit fcherp , de oogen klein en gezonken , de tong fraai en puntig , de ooren zonder hair en zonder fchaal , bloot , kort , en bruin , gelyk het vel der faraenvoegingen van den rug; agttien tanden van middel - baare grootte in yder kaakbeen ; vyf vingers aan alle de voeten met vry lange nagels , die rondagtig en meer final dan breed zyn ; de kop en de muil zyn ten naaftenby gelyk aan die van eencbigge; de Haart, dik aan zyn oorfprong en Heeds afneemende tot aan ’t einde , alwaar hy zeer dun en aan ’t einde ge> rond is : de kleur des lighaams is rosagtig geel ; het dier is doorgaands dik en vet , en het mannetje heeft het teellid zeer blykbaar ; het dier wroet de aarde met de uiterfte gemaklykheid om, zo wel met behulp van zyn fnuit als met zyn nagels ; het maakt zig een hol , alwaar het zig des daags onthoudt , en niet dan des avonds uitkorat : om zyn voedzel te zoeken ; het drinkt dikwils , het leeft van vrugten , van wortelen , van gekorvenen , en van vogelen als- het die bekomen kan. De TJTUETE (g ) , of TATOU met agt gordels. De tatnetc is op verre na zo groot niet als de encoubert ; hy heeft een-' kleinen kop, fpitfen fnuit, regte, een weinig verlengde , ooren , den Haart nog' (^) Taluete , Tatu-été , de r\i 3 .m van ditdier in Brafilie, dien wy hebben aangenomen. Tatus. Gësner Hifi. Quadrup. pag. 935. Nota. De afbeelding, door Gesner gegeeven, is naar de natuur geteekend; fchoon dezelve tien gordels fchynt te vcrtoonen, moeten de twee Iaat. ften egtct niet mede geteld worden , omdat de eerfte en de laatlle niet beweegbaar zyn , en- •die uvee gordels in alle de tatous het borduurzel maaken van de fchilden, daar zy mede ver- eenigd en aan valt zyn. AiotocMi. HE8NAND. Hifi. Mex. pag. 314, Tatu Jeu Armadillo Clüsii Exot. pag. 330- Tatou Defcription des Indes Occidentaks , par de Lact , pag. 485. Tatucte BraJUienfibus. Verdadeiro Lujitanis. Marcgrav. Hifi. Braftl. pag. 231. Tatou OU Armadille. Hijloire générale des Antilles, par Ie Bere do Tertre. Paris 1667. Tom. II. PI- XIII. pag. 298. ^g. n. 6. Nota. Deze Auteur geeft tien gordels aan zyn tatou- in zyne befchryving; daar is egter, op de enkele bcfchouwing zelfs van de afbeelding, alle waarfchyniykhcid, dat hy onder dit getal van gordels de twee boorden der fchilden heeft be* greepen, welker mofaic inderdaad hetzelfde is als dat der beweegbaare banden, want gelyk wy reeds meer dan eens gezegd hebben , die boorden zyn niet vaii het overige der fchilden- afgefcheiden, zy zyn daar integendeel geheel aan vaft; men moet hen dan niet mede teilen onder de beweegbaare gordels , die bygevolg op agt uitkomen in de afbeelding door Vader DU Tertre gegeeven. Tatuete Brafilienfibus. Armadilli Jecunda Jpecies MaregravU. Ray Synopf. Quadrup. pag. 233. Septen cinBus. Dafypus cingulis feptenis, paimis tetradaBylis , plantis pentadaSylis. Liisnjsv .S yfi. nat. Ed, X. pag. 51. n. 5. Nota. Daar is eene dwaaliug in deze aanduiding; het dier heeft agt, en niet zeven, beweegbaare gordels. CatapbraBus jhstis duobus, cingulis oBo .... Armadillo Brajilianus. L’ armadille du Brejil. UatssoN. Regn. Anitn. p.ig. 41. Nota. Het is geenzins beweezen , dat de Armadille of aio- tieitli van Nieremberg, en detatus major mofebum redolens van Barrere inderdaad de tatu-et^ ^ tatou met agt gordels is , gelyk de Hr. Brisson in zyn naamlyfl; aanduidt: de afbeelding va Nieremserg vertoont elf gordels, welken men tot negen, en niet tot agt, moet vermindg. tenj wat Barrere betreft, hy geeft noch befchryving noch afbeelding van de dieren, welkgjj, 147 van de tat ous. langer,, en de beenen naar evenredigheid minder laag dan de encoubert ; hy heeft kleine en zwarte oogen , vier vingers aan de voorfte voeten , en vyf aan de agterlle ; de kop is met een helm , de fchouders zyn met een fchild , en het kruis is met een ander fchild , bedekt , terwyl het lighaara een harnas heeft , faamgefteld uit agt beweegbaare gordels die aan malkanderen en aan de fchilden vall zyn met negen famenvoegingen van een buigzaam vel : de Haart is insgelyks bekleed meteenfchaal, beftaande uit agt ringen , die beweeg- baar , en met negen fomenvoegingen van een buigzaam vel vereenigd , zyn ; de kleur van het harnas op den rug is yzergrauw, aan de zyden en denftaart is zy van een wit grys met yzergrauwe vlekken de buik is bedekt met een witagtig, gegreind, vel, dat met eenige hairtjes bezaaid is: het dier van de- ze foort, dat door Marcgrave befchreeven is, hadt een kop van_ drie dui- men lengte, ooren van byna twee, de beenen waren omtrent drie duimen hoog , de twee raiddelfte vingers van de voorfte voeten één duim , de nagels een half duim; het lighaam van den hals af tot aan ’t begin van den ftaart hadt zeven duimen , en de ftaart negen duimen lengte ; xle fchaal der fchilden fchynt bezaeid met kleine witte uitfteekende en breedc vlakken als linzen : de beweeg- baare banden, die het harnas van ’t lighaam maaken, zyn met driehoekige ge- daanten bezet; de fchaal is niet hard, de kleinfte kogel is in ftaat om dezelve te doorbooren, en liet dier te dooden, welks vleefch blank en zeer goed is om te eeten. De C/1CHICAME (Ji ) , of TATOU met negen gordels. Nieremberg heeft dit dier flegts aangeduid in de onvolmaakte befchry- ving , welke hy daarvan geeft. Woiuiius en Grew hebben het veel beter be- hy aanduidt, maar uit zyne uitdrukking ziet men dat het een der grootfte tatous is, daar hy van heeft willen fpreeken; zyn tatus major is derhalven niet de fatuete va» Marcgrave, die, naar toeftemming van alle de Schryveren, een der kleinften is. (h) Cacbicame, Cacbicamo. „ De Spanjaarden noemen Armadillo het dier by de Indiaanen bekend ondef den naam van Cacbicamo, van Aiuco , van ebe de cbuea" Hijloire Natu- relle de I Orénoque, par GuMtLLA. Avignon 1758. Tom. III. pag. 225. Wy hebben voor deze foort den naam van Cacbicame aangenomen , om haar van de andere te onderfcheiden. Amadillofeu Aietocbtli. Nieremberg Hijl- nat. Peregr. pag. 158. Armadillo Reliqmm dorfi novem ambitur circuits, Mujetm IVormianum, pag. 335 » Tbe pig beaded Armadillo. Grew Muf. Soc. Reg. Lond. pag. 18. _ Tatou of Armadille. Nouveau Foyage aux Isles de l’Amérique. Paris 1722. lom. ii. pag, Tatu feu^ Armadillo Américanus. Seba Fol. I. pag. 45. Tab. 29. fig. I. Nota._ Auteur in zyne befchryving van tien gordels gewaagt, zyn ’er egter maar negen in ce atbeel- * !Taftt porcinus, Tatu Jimpliciter , percelhu Catapbractus , Armadillo communiter. Klein de Quadrup. pag. 48. Nota. Deze Auteur volgt ligtelyk de befchryving van Seba, en hy bedriegt ^ even als deze, met tien , in plaats van negen , gordels aan dit dier te geeven. ^krinaceus loricotus, cingulis novem, manibus tridactylis. LiNNffios Syjl. Nat. Edit. IF. psg. 66 — Nafypus cingulis novem, pedes 3 5. Edit. FI. pag. 6. Nota Daar is vergiffing in deze aanduiding; dit dier heeft niet drie, maar vier vingers aan de voorfte voeten; de Hr. LiN- KBEos heeft zelf die fout verbeterd in dé volgende uitgaven. Novem dnctus. Dqfym cingulis novem, palmis tetradactylis , plantis pentadactylis . . . An • ï S 148 DE NATUURLYKE HISTORIE, fchreeven; het individu, ’t welk aanWoRMius ten ondervverpe gediend heeft was volwaüen en een der grootlle van die foorte ; dat van Grfav was jonger en klei- ner : wy zullen hier hunne befchryvitigen niet in ’t geheel geeven , te meer , omdat zy met de onze overeenkomen, en omdat het daarenboven te vermoeden is , dat Cv.ziaioumet negen gordels niet een wczendlyk onderfcheiden foort uitmaakt van den tcituéie, die ]er maar agt heeft, en waarnaar hy, dit vcrfchil alleen uit- gezonderd, ons is voorgekomen in alle andere opzigten te gelyken : wy heb- ben twee tatous met agt gordels , die gedroogd zyn, en die twee mannetjes fchynen te zyn; wy hebben zeven of agt tatous met negen gordels, één wel in zyn geheel, dat een wyfje is, en de andere gedroogd, waarvan wy de fexc niet hebben kunnen onderfcheiden: het is derhalven wel mogelyk, naar- dien deze dieren raalkanderen volmaakt gelyken , dat de tatuete , of tatou met agt gordels , het mannetje , en de cachicame , of de tatou met negen gordels , het wyfje ware: dit is niet dan eene gilling, welke ik waag voor te Hellen, omdat men in het volgend artykel de befchryving van twee andere tatous zien zal, waarvan de een meer njen dan de ander heeft op het fchild van het kruis, en die malkanderen egter in zo veele andere opzigten gelyken , dat men in het vermoeden valt , dat dit verfchil alleen van dat der lexe afhangt ; want het zou niet zonder Waarfchynlykhcid zyn , dat dit grootcr getal van rijen op het kruis, of die beweegbaare gordels van het harnas, aan de wyfjes i'ndeze foor- ten behoorden , als zynde by dieren , welker lighaam zo nauw geharnaft is , » noodig om de dragt en het werpen der jongen gemaklyker te raaaken : in het individu, waarvan Wormius het vel heeft befchreeven, hadt de kop vyf duim van het einde van den bek tot aan de ooren , en agttien duim van de ooren tot aan ’t begin van den ftaart, die een voet lang was en uit twaalf rin- gen beftondt : in het individu van dezelfde foort door Grew befchreeven hadt de kop drie duimen, het lighaam zeven en een half, de Haart elf dui- men ; de evenredigheden van ’t hoofd en ’t lighaam komen overeen , maar het verfchil van den Haart is al te aanmerkelyk, en het is zeer waarfchynlyk , dat in het individu, door Wormius befchreeven , de Haart gebroken was’ ge- weeH, want hy zou meer dan een voet lengte gehad hebben; dewyl in deze foort de Haart in dikte afneemt , in zo verre , dat hy op het einde niet dikker is dan een kleine els , en ter zelfder tyd zeer breekbaar , zo gebeurt het zel- den, dat men een vel vindt, w'aaraan de ftaart volkomen is, gelyk dat, ’t welk Grew befchreeven heeft : het individu door den Hr. Daueenton (?) , befchreeven , is bevonden ten naaftenby de zelfde afmeetingen , en' evenre- digheden te hebben als dat van Grew. fequente fufficienter diJHnetus? Likn^üs Syfi. Nat. Ed. X. pag. 51. n. 6. Nota. Die twyffe- liiig van den llr* L< ina'/sus $ len opzigt van de ondeffeheiding van deze foort met de voorgaan- de, komt ons niet ongegrond voor; wy hebben verfcheiden individu’s van de eene en de anda- Tc, en men zal uit onze befchryving zien, dat alles, zelfs tot de kleinfte deelen toe. zo ge- lyk is in de t-.tuete en in de cachicame, dat men met waarfchyniykbeid kan vermoeden , dat 'zy alle beide van dezelfde foort zyn , fchoon de eene een gordel meer hebbe dan de andere. Catapbractus jeutis duolms. cingulis novem ..... Armadülo Guianenfis-, de armadiUe van Ouyaia IJüissoN Regn. Animal. pag, 42. (i) Zie hier agier de befchryving van den cachicame. '4 149 «VAN DE TATOUS. De KABASSOÜ Qi} , of TATOU met twaalf gordels. De kabaflbu fchynt ons toe de grootfte van alle de tatous te zyn ; hy heeft een dikker en breeder kop, den fnuit minder fpits dan de andere; dikker bee- nen, zwaarer voeten, den ftaart zonder fchaal, eene byzonderheid , die al- leen genoeg zou zyn om deze fooit van alle de andere te ondertcheiden : vyf vingers aan alle de voeten , en twaalf beweegbaare gordels , die maar weinig over malkander fchuiven: het fchouder- fchild is flegts uit vier of vyf rijen geformeerd , elk te faamgeileld uit vry grootc vierhoekige ftukken *, de be- weegbaare gordels zyn ook uit groote , maar byna vohnaakc vierkante itukkeif geformeerd; die, welke de rijen van het fchild van het kruis formeeren, zyn ten naallenby gelyk aan die van het fchild der fchouderen ; de helni van het hoofd bellaat ook uit vry groote maar onregelmaatige ftukken : tuflchen de iamenvoegingen der beweegbaare gordels en der andere deelen van de wa- penrufting komen eenige grove hairen , gelyk aan varkensborftels , te voorfchyn : daar zyn ook op de borft, op den buik, op de beenen, en op den ftaart, eerfte beginzels van fchulpen, die rond, hard, en glad zyn gelyk het overi- ge van de fchaal, en rondom die Icleine fchulpen ziet men kleine vlokjes hair; de ftukken die den helm van het hoofd formeeren , die van de twee fcliilden , en van het harnas, zyn evenredig grooter en minder in getal by den kabas- fou dan by andere tatous ; men moet ’er uit befluiten , dat hy grooter is dan de andere ; in dien , welken men in de XLI Plaat vertoont , heeft het hoofd zeven, en het lighaam een en-twintig , duimen lengte, maar wy zyn niet ze- ker dat die van de XL Plaat van dezelfde foort zy als deze ; zy hebben veele Qi) KabaJJou; denaam welken men in Kayenne aan de groote foort van tatous geeft, en dien wy hebben overgenomen. Tatus major mojebum redolens. Tatziete BrajUienfibus , MaRCORAVir. Tatou KabaJJou. Barrere. Hijl. Franc, equinox, pag. 163. Nota r. Dat Barrere dexen tatou, die van de grootfte foort is niet moed brengen by den tatuete van Mabccrave, die eene der Itleinften is. Nota 2. Dat de’wvl Barrere noch befchryving noch afbeelding van zyn catou-kabaffbu heeft gegeeven , wy niet Miie verzekeren , dat het dezelfde is als die, welke hier in aanmerking komt, en die twaalf gollcls heeft; het is by giffing. dat wy ’er dus over geoordeeld hebben, omdkt het de grootfte der tatous is, en bygevolg die, welke zig beft voegt by zyne aanduiding, Tatus ma- ^"^fatufeu Armadillo Africanus. Seba Vol. L pag. 47- tab. 30 , fig. n. 3- 4- toti incumbens corpori tripartuum ejl. Seba FüI. /. p)g. 47- Nota 1. dat alle de andere, niet dan in Amerika en niet m Afrika gevonden wordt. Nota 2. het geen den befchryver van Seba ’s Kabinet heelt kunnen misleiden , en dier inderdaad de fchaal flegts in drieën verdeeld hadt, is d .t de ^ van bet harnas des lighaains niet zo onderfcheiden zyn, en veel minder , , • ,■ ■ ven dan in de andere Poorten , zodat dit harnas zig in den eerften opflag vertoont a s ol het uit een enkel ftuk beftondt, waarvan de rijen onbeweeglyk waren gelyk die der Icliildui ;maar wat nauwer toeziende befpeuit men flraks. dat de gordels onder malkandcien beweegbaar zyn en dat zy een getal van twa.ilf uiimaaken. 150 DE NATUURLYKE HISTORIE, dingen gelyk» en onder anderen de twaalf beweegbaare gordels, maarzy ver- fcliillen ook in zo veele opzigten , dat men reeds veel waagt met geen ander verfchil dan dat der fexe tuflchen hen te ftellen (/), De CIRQJJINCON (»?) of TATQU met agttien gordels. De Hr. Grew is de eerfte, die dit dier befchreeven heeft, welks vel in het Kabinet van de Koninglyke Maatfchappy te Londen bewaard wordt ; alle de andere tatons hebben , gelyk wy gezegd hebben , twee fchilden elk van één ftuk, het eerfte op de'lchouders en het ander op het kruis; de cü'quinQon heeft maar één., namelyk dat op de fchouders : men heeft hem den naara van tatoihbelette of tatou tvezeUje gegeeven , omdat zyn hoofd byna gelyk is aan dat van dit diertje : in de belchryting van dezen tatou , door Grew («) ge- geeven , vindt men , dat zyn lighaam omtrent tien duimen lengte , de kop drie duimen, de ftaait vyf, de beenen twee of drie duimen hoogte, hadden; dat het voorfte van ’t. hoofd breed en plat , de oogen klein , de ooren een duim lang , waren ; dat hy vyf vingers hadt aan alle vier de voeten ; groote nagels van een duim lengte , aan de drie middelfte vingers , korter nagels aan de twee andere , of buitenfte , vingers : de wapenrufting van het hoofd en die der beenen beftondt uit rondagtige fchulpen, die omtrent een vierde van een duim middellyns hadden ; de wapenrufting van den hals was van een enkeld Huk , geformeerd uit kleine vierkante fchulpjes : het fchild der fchou- deren was ook één ftuk , en beftondt uit verfcheiden rijen gelyke kleine vier- kante fchulpjes; die rijen van het fchild zyn in deze foort, gelyk in de an- dere , doorgaande , en zyn niet door een buigzaam vel van malkanderen ge- fcheiden ; zy zitten vaft door eene aangroeijing ; al het overige des lighaams van het fchouderfdrild tot aan den ftaart is bedekt met beweegbaare gordels , die door een buigzaam vlies van malkanderen gefcheiden zyn ; die gordels zyn ten getale van agttien: de eerfte van de zyde der fchouderen zyn de breedfte , zy beftaan uit kleine vierkante en langwerpige ftukjes ; de agterfte gordels zyn uit ronde en vierkante Hukken gemaakt , en het einde der wapen- rufting by den ftaart is van eene parabolifche of brandfnee iiguur; de voorfte helft van den ftaart is omgeeven van zes ringen , welker ttukken uit kleine vierkanten beftaan ; de tweede helft van den ftaart tot aan het einde is bedekt met onregelmaatige fchulpen ; de borft , de buik , en de ooren zyn naakt ge- (/) Zie hier agter de befchryvingen en de afmeetingen dezer twee kabaflbus vergeleeken,. (w) Cirquinfon of Cirquiwbmn , de naatn, dien men gemeenlyk in nieuw Spanje aan de ta- tous geeft , en dien wy hebben aangenomen , om deze foort van de andere te onderfcheiden. Tatou ouinchum. d’Abbevii.le Mijfions au Maragnon. Paris 1614. pag. 248. Tbe Weesle beadsd Armadillo. Grew, Muf. Reg. Soc. Londin. London 1681. pag. ig, 20. Tacu Mtijlelinus Soc. Reg, Mufeum the IVeesk beaded Armadillo. Ray S^nopf Quadruped. pag. 225. CatapbraSui fcuto unico, cingulh oSodecim .... Armadillo. L'Armadille. Brisson Animal. pag. 37. C”) Nota, Dat hier de Engelfche maat tot de Franfche gebragt wprdt. 4 » vandetatous. iyk in de andere foorten: van alle detetous fchynt deze zig gemaklykft te kun- nen faraentrekken , en zig als een bal in een rollen , ter oorzaake van de me- nigte zyner beweegbaare gordels, die zig tot aan den ftaart uitftrekken. Ray heeft, gelyk wy, den cirquingon naar Grew befchreeven ; de Hr. Brisson fchynt zig by die befchryving van Ray gevoegd te hebben , gelyk hy dan ook dit dier , dat hy enkel armadille noemt , zeer wel heeft aange- duid ; maar het is zonderling , dat de Hr. Linnasus , die de befchryvingen van Grew en Ray onder ’t oog moet gehad hebben , dewyl hy dezelve beide aanhaalt , dit zelfde dier heeft aangeduid (o) , als maar éénen gordel hebben- de , terwyl het agttien heeft dit kan niet tteunen dan op ecne vry duidelyke vergilling , dewelke hier in beftaat , dat hy den tatu feu Armadillo Africanm van Seba voor den tam muftelinus van Grew genomen heeft, dewelke egter, vol- gens de befchryvingen zelve dier beide Auteuren , zeer verfchillende van mal- kanderen zyn : zo zeker als het fchynt , dat het dier , door Grew befchreeven , een wezendlyk beftaand foort is , zo twyffelagtig is het of dat van Seba be- ftaa , ten rainllen op die wyze als hy het befchreeven heeft^ volgens heni heeft de Afrikaanfche armadillo de wapenrulting des gehcelen lighaaras in drie deeien verdeeld (/>); zo dat waar is, dan is de wapenrulting van den rug . in plaats van uit verfcheiden gordels te beftaan, uit een enkeld Huk, en dit één ftuk is llegts afgefcheiden van de fchilden der fchouderen en van het kruis j die ook elk uit één Huk beftaan : dit is de grond van de dwaaling daar Lin- NiEUS in gevallen is-, hy heeft, naar die plaats van Seba, dezen armadillo ge- naamd unidtiBus tegmine tripan ito \ ondertulTchen was het ligt te zien, dat deze aanduiding van Seba duifter en verkeerd is , dewyl zy geheel niet over- eenftemt met de afbeeldingen , en inderdaad den kabafou of tatou met twaalf gordels aanwyft, gelyk wy in het vorig artykel getoond hebben. Alle de tatous hooren oqrfpronkelyk in Amerika t’huis, zy waren onbekend voor de ontdekking der nieuwe Wereld , de Ouden hebben ’er nooit gewag van gemaakt , en de hedendaagfche of nieuwe Reisbefchry vers fpreeken ’er al- lé van als van dieren die natuurlyk en byzonderlyk in Mexiko , in Brafiliën , in Guyana , enz , gevonden worden ; geen hunner zegt de foorten in Aüa of Afrika gevonden te hebben ; zommigen hebben alleenlyk den pangolin en den phatagin , of de fchulp-hagedilfen der Ooft-Indiën , met de armadillo’s van Ame- rika verward; eenige anderen hebben gemeend, dat zy op de Weftelykc kus- ten van Afrika gevonden wierden , omdat men ’er zomtyds van Brafil naar Guinée heeft overgebragt : Bellon {q) die voor meer dan twee honderd jaar (p) UnicinÜxu. Dajypus tegmine tripartito pedibus pentadaQylU .... Tatu feu ylrmadillo ^fri- eanus. Seba Muf. I. pag. 47. Tab. 30* fig - 3 , 4- • • • Tatu muftelinus. Ray Quadrup, 235. CkeW, Muf. 19. Tab. I. Liknasus Syft. Nat. Ed. X. pag. 50. (fi) Scutum ojfeum toli incumbens corpori tiipartitum eft, Seba Vol. I. pag. 47- (fl) ,, En dewyl het dier, daar wy hier voren van gelprooken hebben, darmen tatou noemt in hunne handen is geweeft, fchoon het van Guinée en van Terreneuf is aangebragt, waar- ” van de Ouden niet gefproken hebben, oordeelden wy het egter voegelyk de afbeelding van ” ’t zelve te geeven. . . ^ . . . „ , . „ De reden, waarom dit dier zo gemeen is in verfcheiden Kabinetten, en van zo verre is » aangebragt, is omdat de natuur het met een harde fchaal en breede fclmlpen , op de wyze van- 152 DE NATUURLYKE HISTORIE, gefchreeven heeft, en die de eerfte ons eene korte befchryving met de 'af- beelding van een tatou heeft gegeeven , waarvan hy het vel in Turkije gezien hadt, geeft genoeg te kennen, dat dezelve van de nieuwe Wereld kwam. OviEDo (r), BE Lery co? Goiviara (?), Thevet (u), Antoine Herre- RA (w), de vader Abbevilee C^)? Francois Ximenes, Stadenius (y),Mo- NARD (x), JosEPH Acosta (a), DE Laet (O? ^lle de laatfte Auteuren, al- ' Ie de Hilloriefchry vers van de nieuwe Wereld , raaaken gewag van deze die- ren als oorfpronkelyk in de Zuidelyke gedeelten van dit werelddeel t’huis hoo- iende ; PisoN , die na hen allen , welken ik heb bygebragt, gefchreeven heeft, is dc eenigfte, die zonder zig op eenig gezag te beroepen, ter neerftelt, dat de armadilles in de Ooll-Indiën zo wel als in Amerika gevonden worden (c ) ; dochhetis waarfchynlyk, dathy depangoUns, of de fchulp-hagedinen , met de tatous verward heeft, omdat de Spanjaarden die fchulp-hagedilTen , zo wel als de tatous, armadillo genaamd hebben: de dwaaling is uitgebreid en voort- geplant door de Kabinetbefchryvers en Naamlyftmaakers , die niet llegts ta- tous in dc Ooft-Indicn maar ook in Afrika gefchaapen hebben , fchoon ’er nooit andere in deze twee werelddeelen gewceft zyn , dan die , welke uit Amerika derwaards zyn overgebragt. Het klimaat van alle de foortcn dezer dieren is derhalven niet twyffelagtig \ maar het is moeijelyker hunne betreklyke grootte in ydere foort te bepaalen ; wy hebben , tot dit oogmerk , vergeleeken niet flegts de vellen der tatous , die wy in grooten getale in des Konings Kabinet hebben , maar ook die wel- ken men in andere Kabinetten bewaart ; hebben ook de aanduidingen van alle de Auteuren met onze eigen befchryvingen behouden , zonder daar nauw- keurige uitkomllen uit te kunnen opmaaken \ het blykt alleenlyk , dat de twee groo- een harnas gewapend heeft, en ook omdat men hun vleefch van binnen gemaklyk kan „ wegneemen, zonder dat zy iets van hunne oorfpronkelyke gedaante verliezen; ik heb het eene foort van Brafiliaanfchen egelantier genaamd ; want het verbergt zig in zyne fchaalen ,, als een egelantier in zyne ftekels; het is niet grooter dan een iniddelmaatig jong varken, „ ook is het eene foort van varken, als hebbende de beenen, voeten, en fnuic met hetzel- „ ve gelyk, w.int men heeft het reeds in Frankryk zien leeven, en zig met graanen en vrug* „ ten voeden”, Obfervatiotis de Bellon, Paris 1555. pag. 211. (r) Oviedo, Simmariiim Indiae Occidentalis , cap. XXII, ff) Hijioire d'uneFoyage fan en terre deDrefil, par Jean de Lekv, Paris 1578. pag. 154, env, ( t) Gomara , Hijioire Mexican. ö’c. (■ü) Singularités de la France antar&ique, p«r Thevet, Cbap. LIF, Dejeription des Indes Occidentales , par Ant, de Herrera, Amft. 1622. pag. 252, (2:) Mijfon en l'Isle de Mamgnon, par lepere P. C. d’Arbevh.le, Capucin. Paris i6l4. pag. 248. fy) joANN. Staden, Res Geftae in Braftlia, ö’c. ■ (z) Nicolaï Münardi, Simplicium Hiftoria Mexica, pag. 330. (flj Hijioire naturelle des Indes. par Joseph Acosta, Paris 1600. pag. 1,98. ffc) Dejeription des Indes Occidentales , par Jean de Laöt, Cbap, V. pag. 485 en 485. Cbap. XF. pag. 556. (O Dewyl dit dier, van zulk een zonderling maakzel, niet flegts in de Wefl-maar ook „ in de Ooft Indiën gevonden worde, is hrt geen wonder, dat hgt in naam, grootte, en gg. )» vcrfchilt". Pisou Hijlor, Nat, Brajil, pag 100, VAN DE T A T O U S. groote foorten zyn de kabalTou en de encoubert , dat de kleine foorten zyn de apar , de tatuéte , de cachicaine en de cirquingon : by de groote foorten is de fchaal veel Heviger en harder dan by de. kleine ; de Hukken , waaruit die fchaal laamgeHeldis, zyn grooter en in minderen getale; de beweegbaare gor- dels Ibhuiven minder over malkanderen, en het vleefch , gelyk ook het vel, is harder en minder goed : PisoN zegt, dat dat van den encoubert niet eet- baar is (d ) , Nieremberg verzekert dat het nadeelig en zeer ongezond is : (e) Barreue meldt, dat de kabalfou een Herken muskusreuk heeft, en ter- zelfder tyd Hemmen alle Schryvers hier in overeen , dat het vleefch van den apar , en inzonderheid dat van den tatuéte , zo wit en zo goed is , als dat van een fpcenvarkentje ; zy zeggen ook dat de tatous van de kleine foort de nat- te gronden beminnen , en zig in de vlakten onthouden , en dat die van de groote foort niet dan op de verhevenfte en droogHe plaatfen gevonden wor- den (ƒ). Deze dieren bezitten allen meer of min het vermogen om zig te kunnen fluiten , en hun lighaam in de rondte faam te trekken ; de gaaping van het harnas , wanneer zy faamgetrokken zyn , is vry duidelyker en grooter in die , welker wapenruHing flegts uit weinige gordels beflaat; de apar, die ’er maar drie heeft, vertoont dan twee groote ydels tuflehen de fchilden en de wa- penrufling van den rug ; geen een kan zig zo volmaakt in een bal te famen- , rollen als de egelantier, zy hebben eer de gedaante van een knolronde fpheer, of ingedrukten bal. Die zonderlinge fchaal , waarmede zy bekleed zyn , is een wezendlyk been , beftaande uit_ kleine aan malkander gevoegde Hukjes, die, zonder •'^beweeg- baar of geledigd te zyn , behalven in de naaden of klooven der gordels , door famengroeijing vereenigd zyn , en zig allen van malkanderen kunnen affehei- den , ja inderdaad gefcheiden worden , zo men hen op ’t vuur legt : terwyl bet dier leevend is fchikken deze kleine Hukken , zo wel die der fchilden , als die der beweegbaare gordels zig naar de beweegingen van het dier, en gehoorzaamen daar eenigzins aan , inzonderheid aan de beweeging van famentrekking ; byaldien dit zo niet ware , zou men bezwaarlyk kunnen be- grypen, dat het, met alle zyne poogingen , eene ronde gedaante zou kunnen aanneemen ; die kleine Hukken vertoonen , volgens de verfcheidene foorten , verfchiilende gedaanten , altyd regelmaatig gcfchikt, gelyk zeer fraey ge- (d) Prima maxima (fpecies) tatupeba cujus dejeriptmi fvperfedeo , utpote non edulis. Pisoij Hiji. nat, Brafil, pag. loo. . „ (O Quaedam innoxia ö* gratiffimi alimenti Junt, aUa noxia venenata, ut mmitüM Jlatu alv% fincopém inducant .... üijlinguuntur tejiarum feu laminarum numero: innoxia ouonis, fenis conftant. Nieremiierg, Hifi. nat. Peregr. pag. 159. _ . , . (f) >. Msn vindt in de boiTchen van Orénoque en van Guiane armadillo’s, viermaal groo- ter dan die der vlakten”. Hijl. natur. de l' Orénoque, par Gumilla Tom. II. p«g. 7. ” fff) „ Dit dier, (het betreft hier den tatou met negen gordels) is zeer gevoelig, het krom en maakte zig tot een bal, zodra ik zyne fchaalen een weinig drukte; ik merkte dat al- ” Ie die rijen, behalven hunne beweeging om in malkanderen op te fchuiven, nog eene an- ” dere langs’ de gehecle ruggraat hadden, door welke zy zig ultftrekten len vèrwyddeji”. ’«nz. Nouveau Voyage attx Isles de VAviériine, Tom, II. pag. 388. X. DesL V DE NATUURLYKE HISTORIE, '^54 werkt mofaïci het huidje, of het dunne vel, waarmede de fchaal uitwendig is bekleed , is een doorfchynend vel , dat de vertooning maakt van een vernis , over het geheele lighaam van het dier gelbeeken; dit vel vertoont het verhe- vene , het relief, van het t7iofaïc of opgelegd werk veel fterker , en hetzel- ve krygt eenc verfchillende gedaante , wanneer dat vel is weggenomen : voor het overige is deze beenagtige fchaal niet dan een omflag, onafhankelyk van het maakzcl en de andere inwendige deelen des lighaaras van het dier, welks beenderen en andere lainenftellende deelen ineen gezet en geledigd zyn , zo als die van alle andere viervoetige dieren. De tatous zyn in ’t algemeen onfchuldige dieren , en die geen kwaad doen , ten zy men hen in de tuinen laat komen , alwaar zy de meloenen , de aardap- pelen, en andere gewaden of wortels opeeten. Schoon uit de heete gewellen van Amerika herkorodig , kunnen zy in de gemaatigde landen leeven ; ik heb er eenige iaaren geleeden , een in Languedok gezien , welken men in huis vokde, en die overal ging zonder iets aan te taften ; zy gaan met eemge di'ift, maar zy kunnen, om zo te fpreeken, noch fpringep, noch loopen, noch op de boomen klauteren, zodat zy door de vlugt met wel ontkeen, kunnen aan hunne vervolgeren ; hunne eenigfte toevlugt is zich in hun hol te verbergen, of, zo zy daar al te verre af zyn, te poogen zig een ander te maaken, voordat zy agterhaald worden; zy hebben daar llegts eenige oo- genbhkken toe noodig, want de mollen graven den gi'ond niet fchielyker op dan de tatous-, men vat hen zomtyds by den ftaart, voordat zy daar geheel in gedrongen zyn, en dan doen zy zulk een wederftand {b'), dat men den Haart breekt , zonder het lighaam te kunnen uithaaien ; om hen niet te ver- minken , moet men het hol van voren openen en dan vat men hen , zonder dat zy eenigen wederftand kunnen doen ; zodra men hen heeft fluiten zy zig tot een bal , en om hen te noodzaaken zig uit te ftrekken , brengt men hen by ’t vuur; hunne fchaal, fchoon hard en ftyf, is egter zo gevoelig, dat het dier, zodra men dezelve wat fterk met den vinger aanraakt, daar eene aan- doening van beeft, leevendig genoeg om zig geheel toe te trekken: wanneer zy in diepe holen zyn , doet men ’er hen uitkomen met daar rook of water in te brengen; men wil, dat zy meer dan een derde van’t jaar in hunne holen blyven zonder daar uit te komen fO» ket geen men met meer zekerheid kan aanneemen is, dat zy daar niet dan des nachts uitgaan om hun voedzel te zoe- ken; men jaagt den tatou met kleine honden (Jt), die hem welhaaft agter- haalen ; hy wagt zelfs niet tot dat zy digt by hem zyn om te blyven ftaan en (6) „ De meefte cachicamos achten zi? veilig te zyn, zodra zy hun hoofd en een gedeelte , van hun lighaaai in hunne holen hebben kunnen fteeken; en inderdaad zy hebben niets te *1 vreezen ten zy men zig , om hen daar uit te krygen , van het middel bediene , dat ik mel- II den zal ; de Indiaan komt en vat het dier by den ftaart, die zeer lang is; de armadillo zet zyne fchubben op , en fluit die zo vaft tegen de wanden van zyn hol , dat de Indiaan heat I, eer den ftasrt aftrekt, dan hem uit hetzelve doe komen; in die geval kittelt de jager hem » met een ftok, of met het einde van zyn boog, en welhaaft fluit hy zyne fchulpen, en la« » zig getnaklyk uithaalen”. HifloWe naturelle de l’Orénoque , par Gumilla Tom. HL pag. zzff» (*') Hifloire^générale des .^ntilles, par Ie Pere du Tertre, Tom. IL psg* 2,38.. {k) Hijioire mtutelle des Antilks, RoUerd. 1658. pag. ,123. 155 ■^^jq'DETATOUS. - • , trekken; in dezen ftaat neemt men hem op en voert ^ig inde rondte faam te ontkomt hy aan de hOTdmfn de iaget4 hy Ouit zig, tot zig vallen, en rolt, gelyk een bal, Sct zTn fchaïl te bteeken , of daar eemg ongemak van te voelen Seba Tomé I, Fl. XXX, fig. 3 . Tetu Jeu /ImadUlo jifricams , Makcoeave 4* •*«'’ tu Jeu Armaiülo Afriemafoemina, l' Encoubert 1 tt'i' «nwi !||Ty'|E|| 'IP r-'^s <ï'HM 1 1' |’^?ijiiï|: || » M. Ê £ BESCHRYVINGVANDETATOUS. Ï75 zelfde benaaming en terzelfder grootte gevonden worden , en die twaalf be- weegbaare banden op den rug hebben (g) ; het blykt uit deze afbeeldingen en door derzelver befchryving , dat de aart der bekleedzelen van den ftaart, en het getal der regelen van de kleine Hukken , die het fchild van het kruis uit- inaaken, van de kunne dezer tatous afhangen: de ftaart van den mannetjes kabaflou van Seba is bloot, en die van het wyfje is met een fchild beJdeed; men ziet, als men deze beide afbeeldingen naauwkeurig befchouwt, dat het fchild van het kruis uit een veel grooter getal van regelen van kleine ftukken by het wyfje dan by het mannetje beftaat; deze overeenkoraft van kentekeneil tuflchen den wyf jes kabaflou van Seba en onzen grooten kabaflou , en tus- ichen den mannetjes kabaflou van denzelfden Schryver en onzen kleinen ka- baflbu , zoude voor het minft kunnen doen geiooven dat de dieren van Seba dezelfde zyn als de onze ; doch is het wel zeker dat de beide tatous van Se- ba van dezelfde foort zyn , fchoon hy dezelven op dezelfde plaats , en onder dezelfde benaaming geplaatft heeft? Dt ENCOUBERT of de TATOU met zes banden. Ik heb flegtshet beenagtig bekleedzel van een encoubert gezien; dezefchelp was dertien duimen en een halven lang van het voorfte eind van het fchild van den kop af tot aan het agterft gedeelte van het fchild van het kruis : het bo- venft gedeelte van het fchild der fchouderen hadt flegts vyf regels van kleine ftukken, maar daar zaten ’er tot zeven op de zydelingfche gedeelten; de meeften van die ftukken hadden onregelmaatige gedaanten , van vier , vyf of zes zyden ; derzelver buitenkant was met een ovaal indrukzel in het midden geteekend , en met kleine bolrondheden op de randen van het ftuk rondom het ovaal; alle de gedeelten van bet fchild der fchouderen en der andere fchilden,(fte het beenagtig bekleedzel zamenftellen waarvan wy hier Ipreeken, waren van hunne vliezen ontbloot.' De beweegbaare banden van den rug waren ten getale van zes , zy Ipron- gen flegts zeer weinig over elkanderèn. heen;- deftuWcen, die dezelve uitmaak- ten, waren niet veel talryker dan die dér banden van den kabaflou, daar zaten ’er flegts omtrent dertig in eiken regel; rnUar deze ftukken waren groot, vier- kant en langwerpig; zy hadden voor indrukzefe twee langwerpige groefjes, welker rigtiug niet verre af was van een ovaal te maaken op het midden van het Ihik , gelyk op die des fchilds van de fchouderen ; de ftukken van den- laatften regel van dit fchild en die van den eefften regel van het fchild van het kruis waren gelyk aan die der beweegbaare banden , gelyk by den cachicame, (^) De^^. 3, die overeenkomt met onzen kleinen kabaflou, verfchilt daar zeer veel van door het getal der ftukken . waaruit de banden van den rug en de regels van het fchildder fchoa- deren en dat van het kruis zyn te zamengefteld ; dit getal is eens 20 groot in deze afbeelding van het boek van Seba; de ftukken van het fchild van den ftaart zyn aan cirkelronde tegels gefchikt by jSg-. 4, deze ftukken daarentegen zyn in verband gefchikt op den ftaart van onze» grooten kabaflou; maar men zoude miffchien kunnen geiooven dat deze veifchillen flegts fou. ten van de tekening zyn, die niet met naauwkeurigbeid gemaakt U. 'i 76 DE NATUURLYKE HISTORIE, den tatuete , enz : de andere ftukken van het fchild van het kruis geleeken naar het grootft getal van die van het fchild der fchouderen. Daar liep ter plaatfe van den hals, tuffchen het fchild van den kop en dat der fchouderen een band in de dwarfchte , die beweegbaar en kort was , want dezelve beftont üegts mt agt ftukken, die naar die der beweegbaare banden van den rug geleeken : de voorfte rand van den band van den hals was be- dekt doorbet agterft gedeelte van het fchild van den kop, en de agterfte rand van den band van den hals bedekte het voorfte gedeelte van het fchild der fchouderen. Het fchild van den kop was naar evenredigheid langer en veel breeder dan dat van den kop van den cachicame,van den tatuete en van den kabaffou: de ftukken, waaruit het was te zamengefteld , hadden veele overeenkomft met die van het fchild der fchouderen en met die van het kruis ; hetzelve was ter we- derzyde uitgerand ter plaats van de oogen en de ooren: hetzelve bewees door zyne uitgeftrektheid, dat de kop van den encoubert dikker en breeder is dan die van den kabaffou , en dat de fmoel ook breeder en veel korter is : magr het opmerkelykft verfchil beftont in den beweegbaaren band, die aan het fchild van den kop en aan dat van de fchouderen vaft zit, en die het beenagtig be- kleedzel van het dier aan een verbindt, yan het einde van den fmoel af tot aan het begin van den ftaart toe. 8 Ej BESCHRYVING VAN HET KABINET. 177 BESC. HRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, HET WELK BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE DER TATOUS. No. DCDXLVllI. De vrugt van een cachicame. Deze vrugt heeft flegts eenen duim zeven lynen lengte , van het eind van den kop tot aan het begin van den ftaart; de kop is agt lynen lang van het einde van den fmoel tot aan het agterhoofd; de ftaart is eenen duim lang : de negen beweegbaare banden zyn niet alleen reeds zeer onderfchei- den op den rug van dezen cachicame , maar ook de kleine ftukken waaruit dezelve zyn te zaraengefteld; men ziet insgelyks de kleine ftukken die het ge- heele beenagtig bekleedzel van dit dier moeften vormen , en men wordt de driehoekige indrukzels gewaar , die de gedaante van een nagel hebben , en op de ftukken der beweegbaare banden van den rug, van den laatften regel van het ichild der fchouderen en van den eerften regel van het fchild van het kruis , getekend ftaan : het vel der gedeeltens , die by den volwaffen cachicame geen beenagtig bekleedzel moeten hebben , is niettemin met kleine knobbeltjes be- dekt , die regelmaatig gefchaard ftaan , en vry veel gelyken naar die van het beenagtig bekleedzel om te doen vermoeden , dat zy in het vervolg denzelfden trap van groei zouden verkrygen , indien men het tegendeel niet zag by vol- waflen cachicames : de oogen van deze vrugt zyn geflooten ; maar de neus , de ooren en de voeten zyn naar behooren ontwikkeld. No. DCDXLIX. Bene andere vrugt van een cachicame. Deze is grooter dan de voorgaande , want dezelve is twee duimen elf Ijmen lang van de kruin van den kop tot aan het begin van den ftaart ; de kop is eenen duim vier lynen lang van het eind van den fmoel tot aan het agterlioofd, en de ftaart is twee duimen lang: fchoon alle de gedeelten van deze vrugt veel grooter zyn dan die van de voorgaande , zyn evenwel de ftukken van het fchild van den kop en van het kruis minder duidelyk getekend, en de knob- beitjes van het vel naar evenredigheid minder verheven en verder van elkande- ren af; de oogen zyn geflooten gelyk die van de andere vrugt, maar de na- gels zyn beter gevormd : de vrugt waarvan wy hier fpreeken is een manne- tje : de roede is drie lynen en eene halve lang , en heeft eene lyn middellyns , behalven aan het eind dat puntig is. No. DCDL. Een jonge cachicame. Deze cachicame is gedroogd ; dezelve hadt vier duimen drie lynen lengte v;in de kruin van den kop af tot aan het begin van den ftaart; het hoofd is X. Deed. 2 178 DE NATUURLYKE HISTORIE, eenen duim tien lynen lang, en de ftaait is drie duimen drie lynen lang: men ziet eenige voetlpooren van beenwording op de ooren en op de pooten ; de Hukken van het Ichild van den kop zyn gedeeltelyk beenagtig geworden i al- le die der fchilden van de fcliouderen , van den rug , van het kruis en van den Haart, met uitzondering van het eind, zyn byna geheel beenig gewor- den ; maar men wordt niet dan zeer weinig het driehoekig indrukzel gewaar » dat de gedaante van een nagel heeft, en dat op de Hukken der banden van den rug , van den laatHen regel van het fchild der fchouderen en van den eerHen regel van het fchild van het kruis gevonden wordt ; het getal van alle deze kleine Hukken is hetzelfde als by den volwalfenen ; de borftels zyn reeds lang en Haan aan bosjes geplaatH op het onderH van den kop, van den hals, op de borH, op den buik, en op de pooten: men ziet de beenderen der poo- ten en der voeten dwarlch door het vel. No. DCDLI. Een andere jon^e cacbicame. Het lighaam van dezen cachicame is korter dan dat van den voorgaan- den, omdat het djer in eene meer opgezette houding gedroogd is, want hy is ouder, ook is de kop eenen duim tien lynen en eene halve lang, en de Haart drie duimen en elf lynen : de beenagtige Hukken vertoonen zig zeer duidelyk op den buitenkant der ooren ; de beenwording van die van den kop was reeds verre gevorderd ; men ziet alle de Hukken van het fchild van den Haart tot aan het eind toe , maar men wordt geen een beenagtig Huk op de pooten gewaar, de driehoekige iiidrukzels vertoonen zig duidelyk op de Huk- ken der banden van den rug en op die van den laatHen regel van het fchild der fchouderen en van den eerHen regel van het fchild van het kruis ; daar zitten hairen tuffehen alle de kleine Hukken van het beenagtig bekleedzel : de- ze cachicame is in Granada gehoor en, van waar hy naar Martiniko, en van daar door den Hr. Thibault de Chanvaixon naar Parys overgezonden is. No. DCDLII. Een tvyfjes cachicame* Deze is de cachicame , die ten onderwerpe voor de befchryving van dewee- 'ke en inwendige deelen van dit dier gediend heeft; zy wordt in wyngeeft be- waard , in welken het beenagtig bekleedzel en het vleefch buigzaamheid genoeg heeft om het bekleedzel te kunnen doen afiieemen , dat gedeeltelyk van het- zelve is los gegaan, en deszelfs inwendige wanden te zien die aan het lighaam raaken: deze cachicame komt uit het Kabinet van den Hr. Dubois-Jour- DAIN. No. DCDLIII. De maag van een cachicame. Deze maag is geopend; men ziet aan dezelve de plooijen die op derzelver inwendige wanden zyn. No. DCDLIV. De longen^ het hart, en het middelrif van een ca- chicame. Men kan aan dit Huk de plaatfing zien van het hart van den cachicame , dat regtftreeks naar de linkerzyde gerigt is , gelyk ’er in de befchryving van dit dier gezegd is. No. DCDLV. De tong en het ftrottenhoofd van een cachicame. Dit Huk en dat der beide voorgaande Nomraers worden in wyngeeft be- BESCHRYVING VAN HET KABINET. 179 waard ; zy zyn uit den cachicame genomen , die onder Nommer DCDLII is bygebragt. No. DCDLVI. Etn gedroogde cachicame. Deze cachicame is eenen voet drie duimen lang , van het einde van den fmoel tot aan het begin van den ftaart; het is die van welken in de belchry- ving van dit dier melding gemaakt is met betrekking tot het getal der tanden : hy heeft ’er, gelyk reeds gezegd is, agt aan elke zyde der kaakbeenderen, be- halven aan de regterzyde van het bovenft kaakbeen , in hetwelk hy ’er flegls zeven heeft : deze cacliicarae is van Granada door den Hr. le Romain toege- zonden. No. DCDLVII. Het heenagtig bekleedzel van een jongen cachicame. Dit bekleedzel is flegts agt duimen vier lynendang van het voorfte eind van het fchild van den kop tot aan het agterft eind van het fchild van het kruis ; de ftaart maakt een gedeelte van dezen fchelp ; dezelve is zeven duimwr negen lynen lang men wordt reeds het vliesje gewaar , waarmede de kleine Itukken, die dit beenia bekleedzel uitmaaken, op hunnen buitenkant overtoogen zyn. No. DCDLVIU. Het beenig bekleedzel der fchouderen , van den rug , en van bet kruis van een cachicame. Dit ftuk is op de zyden eenen voet eenen duim en drie lynen lang, en ee- nen voet twee duimen drie lynen breed in het midden , over deszelfs rond- heid geraeeten, hetzelve is eene lyn dik; alle de kleine ftukken zyn van hun vlies ontbloot, zodat de ongelykhedcn van derzelver oppervlakte, derzelver voegen en gaaten, bloot zyn. No. DCDLIX. Het beenig bekleedzel der fchouderen , van den rug^ van het kruis en van den ftaart van een cachicame. De lengte van dezen fchelp bedraagt eenen voet vyf duimen , op de zyden over derzelver rondheid gemeeten , en dezelve heeft eenen voet twee dui- men breedte ; de ftaart is niet volftrektelyk geheel ; het geen van denzelven overig blyft is eenen voet drie duimen en een halven lang , en heeft zeven duimen omtreks aan het begin : byna alle de kleine ftukken der fchilden zyn met hun vlies bekleed : deze fchelp van een cachicame is uit Amenka mede- gebraat en aan het Kabinet vereerd door den Hr. de la Condamine , Lid van de Koninglyke Akademie der Weetenfehappen, enz: met eemge andere ftukken van de Natuurlyke Hiftorie, welke hy zeer zorgvuldig heeft byeén verzameld in zyne reis naar Peru, en waarvan in het vervolg van dit W eik zal melding gemaakt worden. No. DCDLX. Het heenagtig bekleedzel en het geraamte van een cachicame, _ Deze fchelp en dit geraamte zyn van dien cachicame, die ten ondervverpe voor de befchryving en de afmeetingen der uitwendige deelen en der beende- ren van dit dier gediend heeft; het geraamte is met het heenagtig bekleedzel omtoogen. No. DCDLXI. Tanden van een cachicame. Deze tanden komen van den cachicame onder Nommer DCDLVI byge- bragt, onder deze tanden vindt men den kleinen, die de zevende der linker- Z a i8o DE NATUURLYKE HISTORIE, zyde van het bovenft kaakbeen was : de grootfte is flegts twee lynen lang met twee derde deden van eene lyn middellyns, No. DCDLXII. Het tongbeen van een cachieame. Dit tongbeen is van hetzelfde dier genomen als het geraamte onder Noramcr DCDLX bygebragt , en deszelfs afmeetingen worden met die der andere beenderen van dit dier in de voorgaande tafel gevonden ; hetzelve beftaat uit negen (tukken ; de eerfte zyn veel langer dan de tweede en dan de derde, die de kortfte van allen zyn : het middelft beentje der vork heeft evenveel breed- te als lengte , en derzelver takken hebben ook' veel breedte naar evenredig- heid van derzelver lengte. No. DCDLXUl. Een tatuete. Deze tatuete is gedroogd ; dezelve is eenen voet lang , in eene regte lyn gemeeten van de kruin van den kop tot aan het begin van den (taart; de kop is geboogen zodanig dat de neus byna even laag is als de voeten ; deszelfs lengte is van drie duimen negen lynen ; de (laait heeft vier duimen en een halven omtreks aan zyn begin en byna elf duimen lengte , fchoon dezelve niet geheel zy ; de omtrek van het lighaam op het midden gemeeten is van eenen voet drie duimen: dit dier heeft agt-en-twintig tanden, veertien in elk kaak- been , zeven aan elke zyde : hetzelve is aan het Kabinet vereerd geworden door den Hr, Bernard de Jussieu. No. DCDLXIV. De kop van een tatuete. • Daar zitten in de kaakbeenderen van dezen kop flegts drie-en-twintig tan- den, zes in elke zyde van het bovenft kaakbeen, zes in de linkerzyde van het onderft kaakbeen, en flegts vyf in de regterzyde; maar daar is ter reg- terzyde eene ledige plaats tegen over den tweeden tand van de linkerzyde • zodat de tweede van de regterzyde tegen over den derden van de linkerzyde zit, en dat de ledige plaats die tulfchen den eerden cn den tweeden tand der regterzyde open is, tegen over den tweeden tand der linkerzyde (laat, het- geen toont dat ’er in deze ledige plaats een tand zoude moeten zitten , maar men wordt daar zelfs geen voetfpoor van tandkas gewaar. DE P A C A * paca is een dier der nieuwe Wereld, dat zig een hol graaft gelyk $ D ^ het konyn, met hetwelk men het dikwyls vergeleeken heeft, en ^ ^ naar hetwelk het egter zeer weinig gelykt ; het is veel grooter dan het konyn , en zelfs dan de haas ; deszelfs lighaam is veel dikker cn meer ineen gedrongen; de kop rond, en de fnuit plat; hetzelve is vol en lyvig, en gelykt meer, in de gedaante des hghaams, naar een jong var- ken (fl) , waarvan het ook het geknor , den gang , en de wyze van eeten, be- zit ; want het bedient zig niet , gelyk het konyn , van zyne voorpooten om iets na zynen bek te brengen, en het fehrobt den grond om, gelyk het var- ken , om zyn beftaan te vinden ; dit dier bewoont de oevers der rivieren (J>) , en het wordt niet dan in de vogtige en wanne plaatfen van 2uid-Ainerika ge- vonden : deszelfs vleefch is zeer goed om te eeten (c ) , en zo vet dat men hetzelve nooit lardeert , men eet zelfs het vel (^0> gelyk dat van het fpeenvar- * Paca is de naam van dit dier in Braziliën , welken wy hebben overgenomen ; men heet het ook ourana op Guiana. Pag of Pague. Hifloire d'un Foyage au BreJU, par de Lerv, Paris 1578. pag. 157. Paca Braftlienjibus. Marcgrave, Hifi. Brafil. pag. 224. Mus BrajUienfis magnus, Porcelli pilis ^ voce, Paca diSas, Maregravii, Ray, Synopf. Quadrup. pag. 226. Cumculus major palufins, faJeUs albis notatus. Earrere Hifi. Franc, equin. pag. 152. Cuniculus caudatus , auritus, pilis objeure fulvis, rigidis, lineis ex albo flavicantibus ad late- ra difiinSus .... Paca, Ie Pak. JBrisson. Regn. Hnimal. pag. 144. (o) Hoe genus animalia pilis voee porcellum referunt , dentibus figura capitis, etiam magnitudine cuniculum; auribus murem: funtque Jingularia Sf ftii generis. Ray, Synopf. Öua- drup. pag. 217. Het is zeker, gelyk Ray zegt, dat dit dier een geflagt op zig zelf maakt; by zoude daar hebben kunnen byvoegen dat hy ook door de gedaante van het lighaam, door den fmaak en de witheid van zyn vleefch, door het vet, en door de dikte van de huid, naar het fpeenvarken gelykt; en hy zoude hebben kunnen zeggen dat hetzelve dikker grooter en ronder van lighaam is dan het konyn. (b) „ De Paeas zyn gelyk aan de kleine biggen van twee maanden , waarvan men ’er eene „ groote menigte vindt .... voornamelyk aan de oevers van de Rivier St. Fran^ois”. De- Jcription des Indes Orientales , par de Last, page 484. (e) De pac is het vetfte van alle dieren van Kayenne; deszelfs vleefch is ongemeen goed, en van een goeden ftnaak. Voyage a Cayenne en 1652, par Ant. Binst. Paris 1664, page 340. — De pak is eene zeer bekende foort van konyn ; deszelfs vleefch is veel beter dan dat van den agouti. Bakrere, Hifi Fr. equin. page 158. ~ De pacs van Braziliën zyn groot en hebben den kop en den fnuit gelyk aan die der katten, zy hebben een grys vel, van eene don- kere kleur met wit gevlakt; derzelvcr vleefch is by ui.ncemenheid goed en zagt. DeJ'cription ges Indes Oeddera. /mr Hekrera. Amft. 1Ö22. pag. 252. (d) De paca heeft eenen ronden fnuit gelyk die van eene kat, het vel zwart en met eenige witte vlakken geteekend; derzelvcr vleefch niet alleen, maar ook derzelver vel is zeer 1^- fcer, teder, en wordt op de keurigfte maaltyden geze^t, Hifioire des Indes, par Mafff’e Paris 166S. pag. 70 . ~ magnitudine efi porcelli, pingui {ƒ crajfo corpore, circiter dceem z 3 1%2 de natuur lyke historie, ken, ook doet men dit dier onophoudelyk den oorlog aan; de jagers hebben moeite om het leevendig te vangen, en wanneer men liet in_ zyn hol veiraft, dat men van voren en van agteren ontdekt, verweert het zig en_ zoekt zelfs zigte wreeken door met even veel hardnekkigheid ab haaftigheid te byten: deszelfsvel, fchoon met kort en ftug hair bezet, maakt eene tamelyke goede peltery (e), omdat het op de zydenregelmaatig gevlakt is: deze dieren bren- gen dikwyb, en in grooten getale, jongen voort; de menfchen en de roof- dieren vernielen ’er veelen van, en ondertuffchen blyft de foort altyd ten naallenby even talryk; dezelve is oorfprongelyk en byzonder eigen aan Zuid- Amerika, en wordt nergens in de oude Wereld gevonden. BTFOEGZEL TOT DE N ATÜURLTKE HISTORIE FAN DEN PACA. Dewyl wy op PI. XLllI, die hier agter volgt, de afbeelding gegeeven heb- ben van een jongen paca, die nog 'de helft van zynen groei niet hadt, en ons zedert dien tyd een van deze dieren leevend is toegezonden, die reeds grooter was dan de geen welken wy befchreeven hebben , heb ik denzelven in huis doen voeden, en zedert de maand auguftus 1774 tot op dezen dag, zynde den agt-en-twintigften may 1775, heeft hy niet opgehouden van nog zeer veel te groeien ; ik heb daarom gemeend hem te moeten doen uittekenen en deszelfs afbeelding (PI XLIIl*) te geeven, benevens de waarneemingen welke men gedaan heeft omtrent zyne manieren van leeven: de Hr. Tre- digito! longo ; capite inflar nojlrorum cuniculonm crajfo-, awibus, pilis nudis paulum acutis: nares babet amplas; os inferkis brevius fupemri ; rimaminftar leporis, non tarnen fijfurd; barham felinam, feu leporinam prolixam , poft oculos pone aures iterum taks pilos: crura priora paulum breviora pofterioribus , in pedibus digiti qu ituor: cauda brevijftma ut Aguti; pili corporis funt urn- hrae coloris , breves ad tatlum duri; in hterihus autem fecundum longitudinem macuias babet cinereas, in ventte albicat ; cibum oblattfm pedibusnon tenet ut Aguti, fed in terra pofitum devorat^ inftar fuis, otque ad eundem pene modum grwmit : carnent babet eximiam d? pinguem , ita ut non habeat opus lardo quando ajjatur, unde Lujitanis coca real voeatur illorum venatio. Marcgrave, Ilift. Brafil. pag. 224. Nota. Dat Marcgrave zig beJroogen heeft, als hy dit dier Qeges vier vingers aan iedeten voet geeft; het is zeker dat hy ’er vyf aan alle zyne voeten heeft i de duim is ilegts veel korter das de andere vingers, en is nietzigtbaar dan door den nagel. (e) De pag of pague is een dter van de grootte van eenen kleinen brak-hoijJ, het heeft een miffelyken en zeer misvormden kop . deszelfs vleefch heeft ten naailenby denzelfden fmaak als kalfsvleefch ; en wnt deszelfs huid betreft, dewyl dezelve zeer fchoon en met wit, grys en zwart gevlakt is , zoude zy eene zeer ryke peltery uitoiaaken. Hiflóire d’un Foyage au BrezU, par DE Lery, pag. 157. Men vindt langs de Maragnon dieren pacs geheeteu, die een weinig grooter dan de couatis en geheel rond zyn; zy hebben den kop dik en kort , de ooren zeer klein, den rtaart niet lan- ger dan een pink; de huid is zeer fraai zynde bezet met een zeer kort hair dat overal met wie en zwart gevlakt is. Mijfton au Maragnon, par Ie P, Claude d’Abbeville, Paris 1614^ pag- 2SI. VAN de PACA. ï8s eouRT heeft dezelve naauwkeurig waargenomen , en ik zal hier derzelver uit- trekzel plaatfen. i Men heeft voor dat dier een klem houten hokje doen maaken , in hetwelk hy zig over dag vry ftil hieldt, vooral wanneer men hem geen gebrek aan voedzel liet lyden; hy fchynt zelfs zyn verblyf te beminnen, zo lang de dag duurt, want hy begeeft zig daar binnen na gegeeten te hebben; maar zodra de nagt aankomt toont hy de fterke begeerte welke hy heeft om daar uit te komen , door zig onophoudelyk te beweegen , en de traliën van zyn hok met 2>me tanden te verfcheuren , hetwelk hem nooit by den dag overkomt, ten ware zulks zy om zyn gevoeg te doen , want hy maakt niet alleen , maar duldt zelfs, niet eenigc vuiligheden in zyn klein verblyf; hy loQpt heen zo verre hy kan om de zynen uit te werpen : hy werpt dikwyls het itroo weg , waarop hy ligt , wanneer hetzelve eenigen kwaaden reuk heeft gekreegen , als om nieuw ftroo te vraagen ; hy diuvt dat oude ftroo met zynen fmoel bui- ten het hok, en gaat linnen en papier zoeken in de plaats van hetzelve: zyn hok was niet de eenige plaats welke hem fcheen te behaagen , alle duiftere hoekjes fcheenen hem te gelyken , hy maakte dikwyls een nieuw leger in kas- fen welke hy vondt open ttaan , of wel onder de fourmüzen van de fpyska- mers of de keuken ; maar hy bereidde zig daar eerft een bed , en wanneer hy zig eens de moeite gegeeven hadt van zig daar te legeren , konde men hem niet dan met geweld uit deze nieuwe verblyfpkiats doen vertrekken : de zin- delykheid fchynt zo natuurlyk eigen te zyn aan dit dier , welk een wyfje was , dat zy, na dat men een groot mannetjes konyn by haar gezet hadt, in den tyd datzy ritzig was, om derzelver koppeling te beproeven, voor hetzelve eenen af keer opvattede, op het oogenblik dat hetzyne vuiligheden in het hok deedt dat voor hun beiden gemeen was ; voor dien tyd hadt zy het konyn wel genoeg ontvangen om daar iets van te doen hoopen , zy haalde hetzelve zelfs vry duidelyk aan door hetzelve den neus , de ooren en het lighaam te likken ; zy liet hem zelfs byna al het voedzel over zonder te tragten van daar mede van te hebben : doch zodra de rammelaar het hok befmet hadt , begaf zy zig aanftonds naar het diepft van een oude kas, alwaar zy zig een bed inaakte van papier en linnen , en zy kwam niet weder in haar hok dan toen zy zag dat het fchoon en van den morsfigen gaft ontruimd was, welken men haar hadt toegefchikt. , , . • • n-, De paca gewent zig ligtelyk aan het huiffelyk leven ; hy is zagtaartig en ftil zo lang men hem niet zoekt te tergen; hy heeft graag dat men hem vleit en likt de handen van dezulken die hem ftreelen; hy kent zeer wel de geenen die hem oppalTen , en weet derzelver Hem zeer wel te ondcrlcheiden ; wan- neer men hem op den rug klauwt, ftrekt hy zig uit en legt zig op den buik, zomtyds zelfs drukt hy zig uit door eenen' kleinen fchreeuw van erken- tenis, en fchynt te verzoeken dat men aanhoudt: ondertuffehen houdt hy ’er niet van dat men hem aanvat om hem van de eene plaats naar de ande- re te brengen, en hy wendt zeer fterke en herhaalde poogingen aan om te ontfnappen. i 84 de NATUURLYKE HISTORIE, Hy heeft zeer fterke fpieren en is zeer zwaar van lyf ; ondertuflchen heeft hy een zo aandoenelyk vel , dat het ininft aanraaken genoeg' is om hem eene zeer leevendige aandoening te veroorzaaken ; deze üerke aandoenelykheid, fchoon doorgaans gepaard met zagtlieid , veroorzaakt zomtyds opwellingen van toom, wanneer men hem te fterk wederilreeft, of dat zig een onaangenaam voorwerp opdoet ^ het enkeldgezigtvaneen hond, welken hy niet kent, brengt hem in een kwaaden luim: men heeft hem, terwyl hy in zyn hok opgefloo- ten zat , de deur van hetzelve zien byten , en zyn beft doen om dezelve te openen ; men meende in het eerft dat hy daar niet zógt uit te komen dan om zyne geheime behoeften te voldoen, maar men ftont vry verbaasd dat hy, zodra hy in vryheid gcfteld was, zig eensklaps op den hond wierp, die hem geen het minftc kwaad deedt, en dien hy fterk genoeg beet om hem te doen fchreeuwen ; hy gew’^ende zig ondertuflchen in weinig dagen aan dezen zelf- den hond : hy behandelt op dezelfde wyze de lieden , welke hy niet kent en die hem wederftreeven , maar hy byt nooit dezulken die hem oppaflen ; hy houdt niet van kinderen en vervolgt hen gaarne : hy openbaart zynen toorn door eene foort van klappering zyner tanden, en door een geknor dat altyd zyne boosheid voorafgaat. Dit dier houdt zig dikwyls overeind , dat is te zeggen op zyn agterfte ge- zeten, en zomtyds houdt hy zig vry langen tyd in deze geftalte; hy maakt de vertooning van zynen kop en zyne knevels met zyne pooten tc walfchen , welke hy lekt en telkens met fpeekzel nat maakt ; dikwyls bedient hy zig van zyne beide pooten te gelyk om zig te kemmen ; vervolgens krabt hy zig aan zyn lyf tot op de plaatfen alwaar hy met deze zelfde voorpooten kan bykomen, •en om zyne reiniging te voltooien bedient hy zig van zyne agtcrpooten, en klaauwt zig op alle plaatfen die zouden kunnen morfig geworden zyn. De paca is ondertuflchen een dier van eene zwaare lyvigheid , en dat noch teder, noch fierlyk, noch lugtig fchynt; hy is eerder zwaar en lomp, en dat ten naaftcnby op dezelfde wyze gaat als een klein varken ; hy loopt zeldzaam, en dan nog langzaam en op eene onbevallige manier; hy maakt geene leeven- dige beweegingen dan om te fpringen, dan eens op de meubilen, en daneens op de dingen welke hy wilaangrypen of wegdraagen: hy geiykt nog daaren- boven naar het varken door zyn wit vel , dat dik is en dat men niet kan trek- ken noch knypen omdat hetzelve aan het vleefch vaft zit. Schoon deze paca nog zynen volkomen groei niet heeft , is hy egter reeds agttien duimen lang in zyne natuurlyke en opgezette houding ; maar wanneer hy zig uitllrekt is hy byna twee voeten lang van het eind van den fmoel tot aan het eind van het ondeiiyf, in plaats dat de paca, waarvan wy de befchry- ■ving hier voor gegeeven hebben, ilegts zeven duimen elf lynen lang was; een verfchil dat evenwel enkel van het verlchil van ouderdom komt , want voor het overige gelyken deze dieren malkanderen in alles. De hoogte van dit dier , waarvan wy hier fpreeken , aan de voorfte pooten gemeeten , was van zeven duimen en deze hoogte aan de agterfte pooten ge- raceten was van omtrent negen duimen en een halven, zodat zyn agterlyf waU' VAN DEN PACA. 185 wanneer hy gaat altyd hooger fchynt dan zyn kop ; dit agterft gedeelte var. net lighaam, dat het verhevenfte is, is ook in allen opzigten het dikfte- het heeft negentien duimen en een halven omtreks, terwyl het voorfte gedeelte van het lighaam flegts veertien duimen hoogte heeft. ° Het lighaam is bedekt met een koit wreed en yl hair, van eene omber- kleur, en nog donkerer op den rugi maar de buik, de borft, het onderft van den hals en de binnenkant der pooten zyn daarentegen met een vuü wit bedekt, en hetgeen hem zeer opmerkelyk maakt zyn vyf foorten van banden ot ftreepen die de lengte volgen en die uit witte vlakken beftaan, welke éfc meeften yan elkanderen afgelcheiden ftaan; deze vyf banden zvn lanas het lighaam in de lenp op zulk eene wyze gefchaard, dat zy aan hunne einden tragten byéén te komen. emoeii De kop, van ^11 neus af tot aan hetbovenft van het voorhoofd, is byna vyt duimen lang , en zeer bolrond ; de oogen zyn groot, uitfteekende , van eene bruinagtige kleur , en omtrent twee duimen van elkanderen afftaande* de ooren zyn rondagtig en hebben llegts zeven of agt Ivnen lengte, op eene byna gelyke breedte aan hunne bafis ; zy zyn geplooid als eene kraas en met een zeer fyn dons hair bedekt dat byna onmerkbaar is op het geziat en nn het gevoel: het eind van den neus is breed, van eene byna zLrte Wei? en in tweeen verdeeld gelyk by de haazen; de neusgaten zyn zeer groS dê paca heeft zeer veel kragt en behendigheid in dit deel, want wy hebben hem dikwyis met zynen neus de deur van zyn hok zien opligten, die daar als een het onderft kaakbeen is een duim koLr en minder voorSJ! fteekende dan het bovenft kaakbeen , dat veel breeder en langer is: aan elke zyde en naar onderen van het bovenft kaakbeen loopt eene foort van plooi iii de lengte die in het midden niet met hair bezet is , Ldat mrby L eSlen kaakbeen voor den mond van het dier zoude aanzien, als men hetzelve van ter zyden bcfchouwt; want zyn bek is met zigtbaar dan waneer dezelve open is, en heeft flegts vyf of zes Ivnen opemng; dezelve zit flegts twee of drie lynenvan de plooien af, waarvan wv hier fpreeken. ’ ^ Elk kaakbeen is van voren met twee zeer lange fnytanden gewapend , die zo geel zyn als fafraan , en fterk genoeg om hout mede door te fnyden : men heeft dit dier in eenen nagt een gat in eenen der planken van zyn hok zien byten , groot genoeg om daar zynen kop door te fteeken ; zyne tong is fmal , clik en een weinig wreed : zyne knevels beftaan uit zwarte en witte bairen ter wederszyde van den neus geplaatft , en daar zitten diergelyke knevels, die /.wart^ zyn maar minder digt, ter wederszyde van den kop onder de ooren : wy hebben de baktanden niet kunnen zien noch tellen door den fterken we- derftand welken het dier boodt. Elke voet, zo wel de voorften als de agterften, beeft vyf vingers, watr van vier met nagels bezet zyn van vyf of zes lynen lengte; de naSct'€..del- Tl.XLm. LE PaCA. LE PA CA BESCHRYVING VAN DEN P A C A, Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het terhoofd . . . Omtrek van den fmod, onder de oogen gemeeten . . . Omtrek van de opening van den bek Afftand tufTchen de beide neusgaten Afftand tufTchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . . . . . ^ Afftand tufTchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den' anderen Afftand tufTchen de voorde hoeken der oogen over de kromte va het neusbeen gemeeten • • • . . Dezelfde affLind, in eene regte lyn gemeeten . Omtrek van den kop, tufTchen de oogen en de ooren gemeeten. * Lengte der ooren • • • . . Breedte van derzelver bafis, over de buiten fte kromte gemeeten. Afftand tufTchen de beidé ooren, omlaag gemeeten Lengte van den hals . • • . , Omtrek van den hals . . ... Omtrek van het lyf , agter de voorpooten gemeeten Dezelfde omtrek, ter dikfte plaats gemoeten . , Dezelfde omtrek , voor de agterpooten gemeeten Lengte van den voorarm tot aan de geleeding der Jiand Breedte van den voorarm by den elleboog Dikte terzelfder plaats . . . . Omtrek van de geleeding der hand . • . .* Omtrek van de nahand Lengte van de geleeding der hand tot aan het eind der nao'elen. Lengte van het been van de knie af tot aan den enkel . Breedte van het bovenft des beens Dikte . . . . . ‘ Br^eedte ter plaatfe van den enkel' Omtrek van den navoet Lengte, van de hiel af tot aan het eind der nagelen Breedte van den voorften voet .... Breedte van den agterften voet Lengte der langfte nagelen Derzelver breedte aan de bafis voeten ag- ï8p duimen , lynen. o. 2. 7. o. 4- o. o. o. ir. o. o. 3- 0. I. 2. o. 0. 9- . o. 1 0. 5- o. X. 3- o. I. I. o. 5- o. c o. 7. o. o. ir. o. I. 2. o. o. lO, 0. 4. Ö. 0. 6. 5- o. 7- o. o. 6. 7> o. I. 5- o. o. lO. 0. o. 5- ü. I. 5. 0. I. fi. 0. I. 3- o. I. 10. o. I. 2.. o. o. 7* o. o. 7h- o. I. 6. o. r» 2. o. O. o. o. 7- o. o. 3i- o. o.- li. By de opening van den onderbuik heb ik geen netvlies gevonden; hetzelve was zeer kort en lag agter de maag verborgen; de lever (trekte zig meer ter. linker, dan ter regtcrzyde uit. Zo veel het my mogelyk ge weeft is de plaatling der darmen, te onderken- nen by het zeer jonge dier , dat ten ondervverpe voor deze belchryving gediend beeft, is het my voorgekomen dat de nugterendarm zyne omwentelingen’ maakte in de navelftreek ; dat die van de omgeboogendarm in de regter darm ftreek en in den eigenlyken onderbuik lagen , en dat by in den blindendarm en de linker darmftreek eindigde: de blindedarm was lang en naar voren rigt in dc regtcrzyde en fchuinfch in de navelftreek; de kronkeldarm hadtzSr Aas I9P DE NATUURLYKE HISTORIE veel lengte eti maakte verfcheiden omwentelingen in de regterzyde , voor dat hy zig met den regtendarm vereenigde. ■ i:)e dunne darmen waren vyf voeten lang van den portier af tot aan den blindendarm , die twee duimen drie lynen lang was ; die van den kronkel en regtendpm te zamengenomen , bedroeg twee voeten ; dus was de Peheele darmbuis, zonder den blindendarm mede te rekenen, zeven voeten lang. Het linker gedeelte der maag was naar evenredigheid veel grooter dan het regter. ook hadt de groote blindezak veel uitgeftrektheid : de groote omtrek van de maag bedroeg drie duimen en een halven, en de kleine twee en drie vierde duimen j de groote blindezak was zeven lynen diep, en de kleine krom- te hadt ook zeven lynen lengte van den flokdarm af tot aan den hoek welken het regter gedeelte der maag maakt: de blindedarm was als eene krullyn ge- draaid ; dezelve hadt negen lynen omtreks op de diklle plaatfen en liep byna in eene punt uit ; de kronkeldarm hadt tien lynen oraü-eks by den blinden- darm , met eene lengte van agt of tien lynen ; maar dezelve is my niet voor- gekomen dikker te zyn dan de dunne darmen op het overig gedeelte zyner uitgellrektheid. De lever bcilondt flegts uit drie kwabben , twee grooten en eene kleine ; de grootfte zat teiTinkerzyde , en de kleine ter regter; de middelfte was in het midden der bovenbuiksftreekgeplaatft, endoor twee infnydingen in drie deelen verdeeld ; de feboorband ging door de linker inlhyding heen , en het galblaasje lag in de regter : de milt was zeer breed ; de regter nier zat ook een weinig meer naar voren dan de linker. liet zenuwagtig middelpunt was groot en zeer doorfchynend : de linker lone hadt nvee kwabben en de regter vier, gelyk by de meelle viervoetige dieren gefchikt ; maar deze kwabben hadden meer uitrandingen en meer infovdineen dan zy gewoonlyk by andere dieren hebben; het hart was kort en byna rond; deszelfs bodem hadt eenen duim agt lynen omtreks; deszelfs hoogte bedroes agt lynen van de punt af , tot aan de iongenflagader , en flegts zes lynen tot aan het longenzakje : daar kwam flegts een tak uit de kromte van de groote ilagader ^ deze flagader hadt onmiddelyk buiten het hart een en een vierde iyn middcllyns , van den eenen buitenkant tot den anderen geraeeten. De tong was breed en dik over haare geheele lengte ; men onderfcheidde op dezelve flegts eene groef die in de lengte liep, en op derzelver voorfte gedeelte zat, twee kelkkheren op het agterft gedeelte, en eenige klieraetice korrels op derzelver oppervlakte; het verhemelte was door agt groeven door- fneeden; de eerften waren breed, regt en diep; de laatften waren fmaller, minder diep en bolrond naar agteren. Daar zaten twee zeer duidelyke tepels op zes lynen afftands van de klink en drie lynen van elkanderen af; men wierdt twee andere tepels op de borfl: en onder de oxels gewaar, op tien lynen afftands van , elkanderen geplaatft: zy waren kleiner dan de tepels van den buik. ' b i' » j tuflehen den aars en de klink, ^^^fdje van den kittelaar in een vvydc VOOlbuid Zitten, de lyfmoeder hadt lange hoornen. BESCHRYVINGVAN DEN PACA. 191 De kruin van den .kop des geraamten (P/. XLIV) van den paca is verheven , maar daar zit een indrukzel ter plaatfe van het voorhoofd ; de eigenlyke neus- beenderen zyn kort en breed, ook beflaan zy de geheele breedte van den fraoel : de boog van het jukbeen is zeer breed en daalt zeer laag neder. Elk kaakbeen heeft twee fnytanden gelyk by de rotten : de baktanden wa- ren nog niet uit hunne tandkaöen te voorfchyn gekomen in het geraamte dat ten onderwerp voor deze befchryving gediend heeft ; na dezelve bloot gelegd te hebben , is het my vóórgekomen , dat ’er vier zaten aan elke zyde der beide kaakbeenderen. Daar zitten dertien wervelbeenderen in den rag , en dertien ribben aan el- ke zyde , agt waare en vyf valfche ; het eerfte ftuk van het borftbeen is het grootfte , de laatften zyn nog niet beenagtig geworden in het geraamte waar- van wy hier fpreeken, evenmin als de uitfteekzels der wervelbeenderen, de aanhangzels, enz. De tVervelbeen deren der lendenen zyn ten getale van zeven; indien ’er flegts drie yalfche wervelbeenderen in het heiligbeen zitten, blyven ’er agt voor den ftaart over. De doorn van het fchouderblad was zeer verheven en eindigde van voren in eene lange punt; daar worden ook fleutelbeenderen gevonden. Het middelrt bovenft gedeelte van het armbeen is plat op de zyden, en maakt naar voren een en rag, die in de lengte loopt. De beenderen van den voorarm zyn een weinig bolrond naar voren , en holrond naar agteren over hunne lengte, voornamelyk het ftraalbeen. Het dijebeen is dik en kort ; het kuitbeen zit flegts met zyne einden aan het- fcheenbeen vaft. De knielchyven en de kleine beentjes der voorhand en van den voorvoet zyn nog niet volkomen gevormd : de einden van alle de beenderen van dit geraamte zyn onvolmaakt ; dus kon men geene andere afmeetingen voor ze- ker en naauwkeurig houden dan die van den kop , die in de volgende tafel alleen worden opgegeeven. Lengte van den kop van het eind des bovenften kaakbeens tot aan het agterhoofd • • • • Dc grootfte breedte van den kop . • • • Breedte der kaakbeenderen ter plaatfe van de fnytanden . . Afrtand tuflehen de oogputten en de openingen der neusgaten . . Lengte van die opening ... . . Breedte . • t . Lengte der eisenlyke neusbeenderen • . • Breedte ter brcedfle plaats .... Breedte der oogputten . Hoogte • » . . • voeten , duimen. lyneiM'-. 0. 2 . S- 0. I. . 0 . . 0. . 0. 0. 9 h 0. 0. 3 * 0. 0. 0. 0* öi. 0 . 0. 2 i„ 0. 0 . 8a.. 0, a. 5i«. i 192 DE NATUURLYKE HISTORIE, DE SARIGUE, DE OPOSSUM OF DE PHILANDER * farigue of de philander is een dier van Amerika, hetwelk zeer ge- « D P makkelyk van alle de anderen te onderfcheiden is döor twee zeer zonderlinge kentekenen : het eerlle dezer is dat het wyfje onder haaren buik eene wyde holligheid heeft, waarin zy haare jongen ontvangt en zoogt; het tweede is dat het mannetje en het wyfje beiden den eerlren vinger der .agterfte voeten zonder nagel en wel afgefcheiden hebben van ♦ Be farigue, farigue of parigueya , is de naara van dit dier op de kuilen van Rraziliën , welken wy aangenomen hebben; het ca der Brafiliaanfche taal wordt in het Franfch en Latyn /a uitgefprooken; men kan tot voorbeelderi bybrengen Cagui , dat wy fagui of fagouin uit- fpreeken, omdat de u ook als ou wordt uitgefprooken; tajacu dat de Leeï en andere Reizi- gers tajaQou en tajafibu uitfpraaken enfebreeven; en carigueya, hetwelk Piso, wiens Werk rn het Latyn gtfchreeven is, met eene cedille of haakje onder de C gefchreeven heeft. Carigueya, Piso ffi/i. Jiraf. pag. 323. ■Carigueya Taiibi, Marcgrave, Hift, Nat Braf, pag. 222. Nota dat de befchryving van Ptso, om zo te fpretken, na die van Marcgrave is uugefchreven , en dat beide uit Xime- nes. een Spaanfeh Sebryver , waarvan de Laet het werk in het Laiyn heeft vertaald. Jupatiima, in het binnenfte der landen van Braziliën. Piso, Hi /1 Brafil. pag. 323. 'I\aquatzin 'vn Mexico en Nieuw Spanje. Francisc. Ximenes, bejeriptio Amsrkae. Tlttijttotzin. Hernand. Hifi- Mexic, pag. 330. Admiranda fera quant Indi vacant Tiaquatzin, Anlonius Herrera laquatzin dixit. Recentes Hifpani Scriptores, corrupto non nibil nomine, Tla’ quacum. Lardamus Cbturcam Jive Cbuciam; Stadenius feruoi; Nnmenclator femi Vulpam Rabbe Hamor, in dejeriptione yirginiae, Ofoffumem dixit ; alii Aucham. aliiSajapim, aiii Cerieonem dixere. Eos. Nieremberg. Hift. Natural. Peregrin. Antverpiae 163^, pag. 15(5. Nota dat de beichryving welke Nieremberg van dit dier geeft, woord voor woord uit Hernawdes ’is uitge- fchreeveii, wiens werk in r 6 j6 gedrukt is; het werk van Nieremberg is eeril in 1(535 ge- drukt geworden, dus kan men niet twyfelen of deze laatile Schryver heeft den eerflen uitee- gefchreeven. ^ Cerigoti, volgens Maffe’e Hift. des Tnd. l. n. pag. 46. en volgens Barleus res geftae in Braf pag. 222. De Cerigon.zegt Maifée.is een verwonderlyk beell .... aan deszelfs buik liargen twee zakken neder, waarin hy zyne jongen draagt, waarvan elk zig zo vall aan zvne pram houdt dat zy dezelve niet loslaiten voor dat zy in Haat zyn zelve te gaan weiden. Nota. IvlaiFes wyil hier eene zaak aan die iemand zoude kunnen doen dwaalcn, en doen gelooven dat deze Cerigon , die twee lieurzen of zakken heeft, een verfchillend dier ware van den fari- gue, die ’er flegts eenen heeft; maar men moet in acht neemen, en wy hebben het zelve ge- zien, dat wanneer de mam-klieren van den farigue in hunnen Haat van zwelling zyn door het zog waarmede zy zyn opgezet, zy binnen in den zak zulk eene groote dikte maaken dat zy deszelfs vel in het mid-len imrekken, en dat dezelve dan in iwee beurzen verdeeld fchynt, gelyk Ma.ffe’e zegt, die waarfchyneiyk de Cerigon in dien Haat gezien hadt.- zie hieragter de befchryving cn de afbeeldingen van den farigue. Sarigoy, deJ-ERv pag. rsd. Nota. HeMs niet dan uit de ovöreenkomil van den naam dat men kan oordeelen dat de farigoy v.m Lery hetzelfde dier is a 1 s de carigueya, want deze Schryver maakt geene melding van den zak welken het wyfje onder den buik heeft; hy gc flegts, dat het dier, door de Wilden van Braziliën Sarigoy gebeeten, grysagtig van gaarne van eeten om dat het Hinkt, evenwel, voegt hy ’er by, wy nebben niet nagelaaten ’er etnigen van te eeten , bevonden hebbende , na dat wy hen fü.1 yci hadden afgchaald, dat bet flegts het vut was, dat zy om de nieren hebben, dat hen I de SARIGUE, de opossum of de PHILANDER. 193 ' J J even selyk de duim aan de handen van den menfch , Mw?fd'w overige vingSen van die zelfde agteifte voeten tegen den an- h,„aee=nkw..d=.re«Meef;ve»w.adyk^ Fcyagefait tri la tem du Brefil, dus door de overeenkomft iHf volgens Raph. Hamor, in zyne befchryvlng van Virginie. Selfdc"LAëTpag. 143. alwaar hy ’er eene b.fchryving van geeft die ook uit Xinienes genomen is. Carague, volgens denzelfden de Lact, P^S- 4-8S- r^^riirueva BrartlienBbus ; Jupatiima mrLcaca, Pifon, Carigoy , Leri,; Ro^za nonnulliV, Marcgrave; ’jvbta ’Daarls^èene dwaaling in de eerde aio- /™ lUv g'yj- S,I>S “nte^Side d I» L .1. <1= CuiBWa . en dl. lede- haaling van ^ waarvan men zig ligtelyk overtuigm kan , als men daad .^wee v • naleeft, alwaar van dezelven gefprooten wortic , pag 3ï3spsa4* — Um. Pbilojopbical TransaSions, April 1698. No. 239. iVoCa. Tyson heeft London V598- „ggegven , en Cowper vervolgens die van het mannetje. Woi^^Cow^erT Marjupiale Alericanwn Mas. Pbilojopbical TransaSions Marcb 1704. No. 290. Catesby, Hift. de la Carol. append. pag. 29. fi/u nn MefTifiPPi’ Vmaee de la Hontan. la Haye 1706, torn. II. pag. 44> OpelfumoIPojifum, Hifloire dela Virginie , uit het Engelfch vertaald, Orleans 1707.pag.214. ClttolTum EÜloire Naturelle des Antilles, Rotterdam 1658. pag. 121 en 122. Manitou Hilloire generale des Antilles, par Ie P. du Tertre, Paris 1667. 2 «m. /f.pag.sor. ^Toi&e.Hift. nat.del’Oréno ricamm , or the anatomy of an Opofum. En eenige jaaren daarna deelde Wil- LiAM CouPER , een beroemd Engelfch Ontleedkundige , aan Tyson , door een brief de waarneeraingen mede, welke hy aangaande het mannetje gedaan hadt. De overige Schryvers, en vooral de Naaralyftmaakers , hebben liier, gelyk overal elders, de wezens zonder noodzaakelykheid venneerderd , en zy zyn in verfcheiden dwaalingen vervallen welke wy niet kimnen voorbygaan op te liaalen. Onze farigue , of zo men wil de opofTum van Tyson , is het zélfde dier als de groote Oofterfche philander van Skua , Vol. I pag. 64. P/. XXXIX^ men kan^ hier niet aan twyfelen , dewyl van alle de dieren waarvan Seba de plaaten geeft , en aan welke hy den naaiu philander , opoffum , of carigueya geeft , dit het eenigtt is dat de beide kentekenen bezit van de beurs onder den buik , en van de duimen, aan de agterfte voeten zonder nagelen; men kan insgelyks niet in twyfel trekken of onze farigue, die dezelfde is als de groote Oofter- fche philander van Seba , een dier zy dat natuurlyk eigen is aan de heete lugt- ftreeken van de Nieuwe Wereld, want de beide larigues, welke wy in het Kabinet van den Koning hebben , zyn ons uit Amerika toegekomen ; die wel- ken Tyson ontleed heeft was hem uit Virginien toegezonden ; de Hr. db Chanvallon, Korrefpondent van de Akademie der Weetenfehappen op Mar- tiniko , die ons eenen jongen farigue gegeeven heeft , heeft de beide anderen voor \nare farignes of Amerikaanfche opoffums erkend : alle Reizigers ftem- men daai'iii overeen dat dit dier in Braziliën , in Nieuw Spanje, inVirginie, op de Antilles , enz : gevonden wordt , en niet één zegt daar van hetzelve in de Ooft- ïndiën gevonden te hebben ; dus heeft Seba zig bedroogen als hy dit dier Ooflerfche philander noemt, dewyl men hetzelve niet dan in de Weft-Indiën vindt ; hy zegt dat deze philander hem van Amboina , met eenige andere zeld- zaamheden , onder den naam van coes~coes gezonden was , maar hy bekent te Sy(i. nat. edit. IF. pag. d. — Didelpbis mammis intra abdomen. Edit. VI. pag. lo. — Marfw ■pialis Didetpbis mammis oSo intra abdomen , edit, X. pag. 54. — Opoffum Didelpbis cauda femi- pUóJd, fupercilioTum regione pallidiore, mammis binis. Linn/bus Sill. Nat. Edit. X. pag. 55. Nota. Deze beide aanwyzende benaamingen, waarmede de Hr. LnuN^EUs twee verfchillendo foorten betekent, moeten evenwel tot dezelfde foort gebragt worden , gelyk wy zulks in den text zullen toonen. Philander faturate fpadiceus in dorfo, in ventre fiavus , maculis fupra oculos flavis . . . Pbi" iander, ie Pbilandre Brksqn. liegn. Aiimal, pag. 286. — Philander faturate fufeus in dorfo, in ventre ftams , maculis Jupra oculis flavis. . . . Philander orientalit, Ie Pbilandre oriental Bbis- row. Regn. ylnimal. pag, 288. — Philander atro fpadiceus in dorfo , in ventre ex albido cineri» navicans, mdeulis fupra oculis obfcure fufeis ... Philander Amboine. Brisson’. Regn. Animai ■pag- Nota. Dieze drie fpreekwyzen, waarmede de Hr. Brisson , agtervolgens Sw*» due veifchiUende foorten aanwyft, betekenen evenwel flegts bet zelfde dier. I DE SARIGUE, DE OPOSSUM OF DE PHIL ANDER. 195 gelyk dat dit dier uit andere afgel^ener landen naar Amboina gebragtwas (s;fchoon Aroé niet de.eenige plaats is, alwaar men deze dier en vindt.; datzyge- (.e) EJi autem femeüa- bascee Americanis Pbilandris foeminis qmm fimillma , niji quod • aliquantulumiüturtaius fujcii wjiit», babitu^pmetiorfitilHs, SebaFoLL paï-.6J* . DE SARIGUE, DE OPOSSUM OF DE PHILANDER. 197 meen zvn op het eiland Solor; dat men ze zelfs met de konynen opvoedt welken zy geen kwaad doen , en dat men eveneens derzelver vleefch eet , het ” -welk de Inboorlingen van dat eiland uitmuntend vinden, enz”. Deze zyn ^er twyfelagtig om niette zeggen vallch.Voor eevft : de philander, p/. XXXniI^ is niet de grootfte van de Ooft-Indiën, dewyl, volgens den Schryver zelven, die van Plaat XXXIX, welken hy ook in de Ooft Indiën tluiis brengt, grooj ter is: ten anderen: deze philander gelykt geheel niet naar een konyn , en by, gevolge 'wordt hy zeer kwalyk konyn van /iroé genoemd. Ten derden , geen één Reiziger naar de Ooft-Indiên heeft melding gemaakt van dit zo opraerke- Ivk dier- geen één heeft gezegd dat men hetzelve of op liet eiland van Solor, of op eenige andere plaats van de oude Wereld vondt : Seba zelf fchynt niet alleen de onbekwaamheid, maar ook de ongetrouwheid te begrypeu van den Schryver welken hy aanhaalt; Cujus equidem re/, zegt hy, fides fit penes au> toTCfh. At tniruni tamcn ift quod D. f^alentinus philandri formam baud dS“ fcribierit prout fe haUt , & uti nos ejus icones ad vimm fa&as praegrr.(fi5 ta- buli exhibuimus. FoL L pag. 61. Maar om volkomen aan zig zelven her weinige vertrouwen te bewyzen dat het getuigenis van dezen Schryver, Fran. cois Valentyn , Kerkendienaar op Aroboina , die evenwel in vyf deelen in folio de Natuuvlyke Hiftorie der Üoft-Indiën heeft doen drukken {/) , inde- daad verdient, zal het genoegzaam zyn te verzenden tot het geen Artcdi op; het onderwerp van dit groote Werk zegt (e), en tot de verwyten welke Ssba zelf hem met reden over den lompen misflag doet (ƒ) welken hy begaat, als hy verzekert dat de zak van het dier , waarvan wy hier fpreeken , eer.e lyG moeder is, waarin de jongen ontvangen worden, en dat hy, zelf den phi- 55 55 lander ontleed hebbende ,. ’cr geeuc andere gevonden heeft ; dat indien de- ze zak niet ecne waare lyfmoeder is, de mammen, met opzigt op de jon- gen van dit dier, hetzelfde zyn als de fteclen ten opzigte van de vrugteri zyn, dat zy aan deze mammen blyven vaft zitten tot dat zy ryp zyn, eii dat zy zig dan daar van aflcheiden, gelyk de vrugt zyn ileeltje verlaat ” wanneer zy alle haare rypheid verkreegen heeft, enz”. Het waare van dit Tlles is dat Valentyn , die verzeekert dat niets zo gemeen is als deze dieren Ooft-Indiën, en vooral te Solor, aldaar miffehien nooit eenige gezien hadt- en dat alles wat hy ’er van zegt, tot zyne blykbaarfte dwaalingen toe; uit Piso en Marcgrave is uitgefchreeven , ^e beiden , ten dezen opzigte;. fleetó de uitfchryvers vanXiMBNES zyn, en die zig 111 alles bedroogen hebben waf zy daar, voor hunne rekening, hebben bygevoegd; want Marcgrave,. enPiso zeggen volftrektelyk en met zeker dheid, zo wel als Valentvn, dat. rai Oud-en NieiiwOoft-Indie , enz. te Dordrecht by Jan van Braam, 1724- k) Mutia fcHpfie Ffanci/cus FatefUinus quae Judeus Apella cred^ . . . /fa compa eji ■kir über BeMcus, ut Hi/lonconm naturalium genuinonm Éf erudttorum oculot nullo modo fe», f pgffil, Artedi Icbtbyologiae Hip. Litteraria, Lugd.^at^ 1738^ P^S* SS & 5Ö- /f) inde autem quam liquidiffime detegitur error a D. Franctfeo Falenttno cmmijjus , cir'cxi kiVnriam borum animalium. Tom. III. pag. .273- • ■ • • error abfonus valde Q» enomis indet.t f orfmoTtum duxit, quod vir iflt bm animalium fpeetem baud debKe exammavim, Kffi. !• pas* Ö4. ip8 DE NATUURLYKE HISTORIE, de zak (g) de waare lyfimoeder is waar in de jongen van den farigue ontvan- gen worden j Marcgrave zegt dat hy ’er een ontleed heeft , en dat hy in- wendig geene andere lyfmoeder gevonden heeft. Pison maakt het nog erger dan hy , met te zeggen dat hy ’er verfcheiden ontleed heeft (h ) , en dat hy in- wendig nooit eene lyfhioeder gevonden heeft 5 en het is daar dat hy ’er, met even weinig grond , de verzekering byvoegt , dat dit dier op Amboyna gevon- den wordt : men oordeeie nu van hoe veel gewigts hier het gezag van Marc- GRAVR , vanPisoN en van Valentyn zyn moet, en of het redelyk zoude zyn geloof te liaan aan de gemigeniflen van drie menfchen , waarvan de eerfte kwa- lyk gezien heeft , de tweede de dwaalingen van den ecrften vergroot , en de derde de beide anderen heeft uitgefchreeven. Ik zoude myne T^eezeren gaarne verfchooning vraagen voor de lengte van deze critique onderzoeking, maar wanneer het ’er op aankomt om de dwaa- lingen van anderen op te haaien, kan men niet te naauwkeurig noch te oplet- tend zyn, zelfs op de mtntte kleinigheden. De llr. Brisson heeft in zyn Werk over de viervoetige dieren geheel en al aangenomen het geen in dat van Seba gevonden wordt ; hy volgt hem hier naar de letter , het zy in deszelfs benaamingen , het zy in deszelfs befchr jwin- gen , en hy fchynt zelfs nog verder te gaan dan zyn Schryver , dewyl hy drie wezendlyk verfchillende foorten maakt van de drie philanders. Plaat XX XH , XXXV UI ^ en XXXIX van Seba, want zo hy de gedagten van dezen Schry- ver hadt nagevorfcht, zoude hy herkend hebben, dat hy zyne drie philanders niet voor drie wezendlyk verfchillende foorten van den anderen opgeeft , Se- ba. twyfeVde niet of een dier der heete lugtllreeken van Amerika moeft ook onder de heete lugtllreeken van Afia gevonden worden ; hy benoemde zyne dieren met den naam van Oofterfche of Amerikaanfche , naardat zy hem uit het een of het ander vafte land toekwamen , maar hy geeft zyne drie philanders niet voor drie onderfclieidcn en afzondcrlyke foorten op ; het blykt duidelyk dat hy het woord foort niet naar alle geftrengheid gebruikt , wanneer hy blz. 6 1 zegt : „ Deze is de grootfte foort van die dieren , en dat hy ’er byvoegt dit wyfje is volmaakt gelyk aan de wyfjes der Amerikaanfche phi’ landers , zy is alleenlyk grooter , en zy is op den rug bezet met hairen van eene donkerer kleur : deze verfchillen zyn , gelyk wy reeds gezegd hebben , flegts verfcheidenheden gelyk men ’er gewoonlyk vindt tnlTchen individus van dezelfde foort op verfchillende ouderdomraen; en indedaad Seba heeft niet voor gehad eene methodieke verdeeling van de dieren te maaken in klaflen, gellagten, en foorten; hy heeft alleen de afbeeldingen gegeeven der ver- - fchillende Hukken van zyn Kabinet door nommers onderfcheiden naar dat hy eenige verlchillen zag in de grootte , in de tinten der kleuren , of in de aan- wyzing van het geboorteland der dieren, die zyne verzameling uitmaakten: het komt ons daarom voor dat op dit gezag alleen van Seba de Hr. Brisson niet Cg} Hmc burfa ipfs uterus efl animalis, nam alium non bahtt, uH ex feSione illius (omperii in bac femen concipitur ö* catuli fomantur. Marcg. Hifi. Brafilienf. pag. 223. (J>) £» reiteratis horum animalium feÜiombus, alium non invenimus uterum praeter' iurfam , in qua femm concipitur Q* catuli formnter. f isoiï JJiJl. Nat. Braf. pag. 323» DE SARIGUE , DE OPOSSUM OF DE PHILANDER. ipp geregtigd was om drie verfchillende foorten van die drie philanders te maaken; m meer dewyl hy zetts de onderfcheidende kenmerken, die in de afbeeldin- gen uitgedrukt zyn, niet gebruikt heeft, en dat hy geene melding maakt van het verfchil van den nagel die aan de duimen der agterfte voeten van de beide eerden gevonden wordt, en die aan den derden ontbreekt: de Hr. Brisson moeft dan by zyn noramer 3 , dat is te zeggen by zyn philander van Amboi- na, blz. 289. de geheele naamlyft hebben bygebragt, welke hy hy zynen phi- lander namraer i, blz. 2O6 gezet heeft, alle de naamen en bynaaraen \yelka hy aanhaalt flegts op zynen philander, nommer 3 paffende, dewyl die de geen is wiens duimen \'an de agterfte voeten geenen nagel hebben ; hy zegt in het algemeen dat aan de vingers der philanders nagels zitten , en hy maakt hier omtrent geene uitzondering*, ondertuffehen heeft de philander, welken hy in het Kabinet van den Koning gezien heeft , en die onze farigue is , gcenen nagel aan de duimen der agterlte voeten, en het'fchynt dat die de eenigc is, ■welken hy cezien heeft 5 dewyl ’er in zyn boek flegts nommer i is dat voorge- gaan wordt door twee ftarretjes : het werk van den Hr. Rrisson , voor het overige zeer nuttig , zondigt voornamelyk daarin dat de Naamlyft der loorten veel grooter is in zyn werk dan die van de Natuur. Daar blyft ons nu flegts de Naamlyft van den Hr. Linnzeus overig , om te onderzoeken • dezelve is ten dezen opzigte minder met fouten dan die der an- deren daarin dat de Schiyver eene der drie foorten laat vaaren waarvan wy zo aanftonds Ipraaken, en dat hy de drie dieren van Seba tot twee brengt; dit is niet alles gedaan te hebben, want men moet dezelve tot één brengen; maar dit is ten minften iets gedaan te hebben ; en hy gebruikt daarenboven het onderfcheidend kenmerk der agterfte duimen zonder nagelen , hetgeen be- halven Tyson geen der overigen hadt waargenomen; de befchryving welke de Hr. Linn.®us van den farigue, onder den naara van marfupialis (f), nom- mer I. didelphis, enz: gegceven heeft, is ons voorgekomen redelyk goed en vry overeenkomftig met de Natuur te zyn , maar daar heeft onnaauwkeurig- heid in zyne verdeeling, en dooling in zyne aanwyzingen plaats: deze Sebry- ver die onder den naam van opoffum, n. 3- pag. 55 , een verfchillend dier van zynen marfupialis , n. i , aanwyft , en die ten dezen opzigte enkeld het gezag^an Seba aanhaalt, zegt egter dat deze opoffum geenen nagel aan de fgte 4 e duimen heeft, terwyl deze nagel zeer duidelyk is aan de van Seba; hy hadt ons ten minften moeten waaifchuwen dat de tekenaar wn Seba zig bedroegen heeft; eene andere dwaaling is so voor het zelfde dier als de carigueya te hebben beide dieren in het werk van Piso, fchoon m hetzelfde hoofdftuk gepkatft, evenwel , door Piso zelven , voor twee verfchillende dieren worden opgegee- ven, en dat hy het een na het ander befchryft: maar het geen men voor eene erootere dwaaling dan de beide eerften moet aanzien is, die van hetzelfde dier twee verfchillende foorten gemaakt te hebben ; de marfupialis , n. 1 , en de opoffum, n. 3, zyn geene verfchiUende dieren; zy hebben beide, volgens (0 LiKNffiüs, 5#. Na.U Edit. X Holmiae I758- pag. 54« aoo de natuürlyke historie. den Hc, Linn^us zelven , het raarfupium of den zak , zy hebben beiden de agterfte duimen zonder nagel, zy komen beiden uit Amerika, en zy verfchillen Ctteeds volgens denzelfden Schryver) ilegts daarin, dat de eerfte agt mammen heeft, en de tweede ’er üegts twee heeft en de vlak boven de oogen bleeker van kleur; dit laatfte kenteken nu is, gelyk wy gezegd hebben, van geene waarde , en het tweede is ten minften zeer twyfelagtig ; want het getal der mammen is in verfcheiden foorten van dieren verfchillend , en raiflchien meer in dit dan in eenig ander, dewyl van de beide wyfjes fariguen, welke wy in het Kabinet van den Koning hebben, en die gewiffelyk van dezelfde foort , en van hetzelfde land zyn , de eene vyf en de andere zeven tepels heeft , en de- wyl zy, die de mammen dezer dieren hebben waargenomen , het niet eens zyn omtrent het getal; Marcgrave. die door veele anderen is uitgefchreeven , telt ’er agt; Barrerb zegt dat ’er gemee.nlyk maar vier zyn, enz: dit verfchil dat in het getal der mammen gevonden wordt, heeft niets zonderlings, dewyl men dezelfde verfclieidenheid by de meelt bekende dieren vindt , gdyk by de teef die ’er zoratyds tien heeft, en andere keeren negen, agt, of zeven; by de zeug, die ’er tien, elf of twaalf heeft ; by de koe, die ’er zes vyf of vier heeft, by de geit en de ooi, die ’er vier drie of twee hebben; by de fret, die ’er drie aan de regter en vier aan de linkerzyde heeft , enz , waar uit men ziet dat men niets bepaalds en zeekers omtrent de orde en het getal der mammen kan vaftftellen, die by het groutft getal dieren verfcheiden zyn (-t). Uit dit geheele onderzoek dat wy met evenveel orazigtigheid en onpartydig- heid gedaan hebben , volgt dat de philander opolTura feu carigueya Brafilien- fis , PI. XXXPIf ftg. 1, en a , en 3 ; de philander Orientalis P/. XXKFLIl fig. ï •, en de philander Orientalis maxiraus, PI. XX XIX. fig. i van Seba, Deel I, blz. 56, 61 en 64; dat de philander, n. i , de Oofterfche philander, n. 2, en de philander van Amboina, n. 3. van den Hr. Brisson, blz. 286, 280 en 289; en eindelyk dat de marfupialis , n. i , en de opoflum, n. 3, van den Hr. Linnzbus, tiende Uitgaaf, blz. 54 en 55,^ llegts een en het zelfde dier aanwyzen , en dat dat dier onze farigue is , wiens eenige en na- tuurlyke lugtftreek Zuid- Amerika is, en die zig nooit in de Ooft lndiën be- vonden heeft dan als een vreemdeling en na derwaards overgebragt te zyn : ik geloof hier omtrent alle onzekerheden te hebben opgeheeven; maar daar blyven nog eenige duifterheden over raakende den taiibi , welken Marcgra- VE (0 niet heeft opgegeeven als een verfchillend dier van den carigueya , en hetwelk evenwel Jonsïon (ot), Seba (») en de Heeren Klein (0) Lin- N/Eus (/>) en Brisson {q') als eene onderfcheidene en van de voorgaande ver- (ik) Zie in het IV, V en VII Deel van deze Natuurlyke Hiftorie de befchryvingen van den os, van den ram, van den bok, van het varken , van den hond, van den fret, en van den rot» (0 Marcgrave, Hijl. natur. Brajilienf. pag. 223. lm) JoNSTON , de Quadruped. . pag. 9 S' fn) Seba, Fol. I. pag. S7- Pab. 36, fig. 4. (0) Klein, de Qmdruped pag. 59. (p) LtNNBos Syjl. Nat. Edit. pag. 54, n. 2i (?) Brisson Regn, Anim. pag. 290. 201 DE SARIGUE, DE OPOSSUM OF DE PI llL ANDER. rerfchillende foort hebben vertoond : men vindt ondemiflchen by Marcgra- VE de beide naamen carigueya, taiibi, aan het hoofd van het zelfde artikel, daar wordt in gezegd dat dier heet carigueya in Braziliën , en taiibi in Para- guaay (carigueya Brafilktiféus ^aliquibüs Jupatima ^ Petiguaribm taiibi.') Men vindt vervolgens eene befchryving van den carigueya uit Ximenes getrokken ; waarna men eene andere vindt van het dier taiibi geheeten door de Brafiliën- fers , cacborro domato door de Portugeezen , en bojchrot door de liollanders ; MftRCGRAVE zegt niet dat dit een verlchilleiid dier zy van den carigueya, hy geeft het integendeel op voor het mannetje van den carigueya & digi- tos habet ut femella jam defcripta)'^ het blykt duidelyk, dat men irt Paraguay den mannetjes en de wyf jes farigue taiibi noemde , en dat men in Braziliën dien naara aan het mannetje alleen, en dien van aanhetwyfje gaf; de verfchillen daarenboven tuffehen deze beide dieren , gelyk zy in derzelver be- fchryvingen worden aangeweezen , zyn te gering om op deze ongelykheden twee verfchillende foorten te gronden; het voornaainfte is dat van het ver- fchil van hair, dat by den carigueya geel en bruin is, terwyl het grys is by den taiibi, wiens hairen van onderen wit (r) en bruin of zwart aan hun einde zyn- het is dus meer dan waarfchynelyk dat de taiibi inderdaad het mannetje van den farigue is: de Hr. Rav (r)fchyntook van dat gevoelen te zyn, als hy zegt, van den carigueya en van den taiibi fpreekende, an Jpecie, an fexu tan- tum, a praecedenti diverfum'i In weerwil ondemiflchen van het gezag van MARCGRAVE,en de zeer redelyke twyfeling vanlUv, geeft Seba (PI. XXXVI, n. 4 ) de afbeelding van een wyfjes dier , waarop hy , zonder eenigen waar- borg, den naam van taiibi toepall, en hy zegt te gelyk dat deze taiibi het- zelfde dier is als de tlaquatzin van Hernandes ; dit is de verzinning by de dwaaling gevoegd, want volgens de bekentenis van Seba zelven (t) heeft zyn taiibi , dat een wyf je is , geenen zak onder den buik , en het was genoeg Hernandes te leezen om te zien dat hy aan zynen tlaquatzin dezen zak als een voornaam kenteken opgeeft ; de taiibi van Seba kan dan de tlaquatzin van Hernandes niet zyn , dewyl hy geenen zak heeft , noch de taiibi van Marc- GRAVE, dewyl het een wyf je is; dit is gewiflelyk een vry flegt getekend, en nog flegter befchreeven,dier, waaraan Seba goedgevonden heeft den naam van taiiBi te geeven, en welken hy verkeerdelyk op den tlaquatzin van Hernandes t^iuis brsnfft die >1 firclvlc wv ffczcffd hebben ^ dezelfde is 3-ls onze ftrigue, De Cn bSs?on e^LiNLJheb^ ten opzigte van den taiibi letterlyk ge- volgd hetgeen ’er Seba van gezegd heeft; zy hebben deszelfs dwaahiig aan- gaande den tlaquatzin van Hernandes nagefchreeven , en zy hebben beide eene zeer twyfelagtige foort van dit dier gemaakt, de eerite onder den naam van (r) „ Het hair van den faofchrot is van eene zeer fraaie züveragtig gryze kleur, men zies , ’er zelfs die geheel wit zyn, en van een zeer fchoon wit; het wyfje heeft onder den buik ’ een zak die zig opent en fluit wanneer zy het verkieft". DeJ'cript. de ia Nouvelle Frmce , far Is P. CHiRLEVOix, Paris 1744. Tom. III. pag. 334. (s) Ray, Synopf. Quadrup. pag. i8s- (j) Marjupio tarnen remdendis catuUs baecfpedes, Seba Fol. I, pag, 58. X Deel. Cc &02 DE NATÜÜIiLYKE HISTORIE. Braziliaanfche philander n. 4 (v) , en de ander onder dien van pliil^nder, n. a (w) ^ de waare taiibi, dat is te zeggen, de taiibi van Marcgrave en van Ray is dus n'et de taiibi van Seba, noch de philander van den Hr. Likn^us, noch de Brafdiaanfche philander van den Hr. Brisson , en deze zyn de tlaquatzin van Hernandës niet: deze taiibi van Seba, (onderfteld dat hy beftaa) is een verlchülend dier van alle die , welke door de voorgaande Schryvers waren aan- gevveezen; men zoude hem eenen byzonderen naam hebben moeten geeven, en hem niet, door eene dubbelzinnige benaaraing, met den taiibi van Marc- grave hebben moeten verwarren , die niets gemeens met liem heeft : dewyl de mannetjes fiuigue voor het overige geenen zak onder den huik heeft , en dat hy van het wyf je door dit zo opmerkelyk kenteken verfcbilt , is het niet te verwonderen dat men aan elk eenen naam gegeeven , en het wyf je cari- gueya en hét mannetje taiibi geheeten heelt. Edvvard Tyson heeft, gelyk wy zulks reeds gezegd hebben, de wyfjes farigue zorgvuldig befchreeven en ontleed ; by het individu dat hem ten on- derwerp gediend heeft, was de kop zes, het lighaam dertien, en de ftaart twaalf duimen lang ; de voorpooten waren zes duimen (x) en de agterpooten vier duimen en een halven hoog , het lyf hadt vyftien of zeftien duimen om- treks , de ftaart was drie duimen dik aan zyn begin en llegts eenen naar des- zelfs eind toe; de kop, die drie duimen breedte hadt tuffclien de beide ooren,. neemt fteeds af in dikte tot aan den neus toe , dezelve gelykt meer naar die van een fpecnvarken dan naar die van den vos; de oogputten ftaan zeer fchuinfch in de rigting van de ooren naar den neus , de ooren loopen rond toe, en zyn omtrent andcrlialven duim lang; de opening van den bek is van twee duimen en een halven , als men denzelven van een der hoeken van de lip tot aan het einde van den Ihuit meet ; de tong is vry fmal en drie duimen lang , ruw en met kleine tepeltjes bezet die agter over geboogen liggen : daar zitten vyf vingers aan de voorlle voeten , alle vyf met kromme nagels gewa- pend; daar zitten even veel vingers aan de agterfte voeten , waar van flegts vier met nagelen voorzien zyn , en de vyfde , die de duim is , is van de an- deren afgefcheiden; dezelve is ook laager geplaatft en heeft geenen nagel; al- le deze vingers zyn zonder hair en met een roodagtig vel overdekt, zy heb- ben byna een duim lengte ; de ballen der voorfte en agterfte voeten zyn breed, en daar zit een vleefcliagtig eelt onder alle de vingeren; de ftaart is flegts aan deszelfs begin met hair bezet ter lengte van twee of drie dui- (v) Philander pilis in exortu alhis, in extremitate nigricantibus ‘vejlita .... Philander Brafi- Benfis, ie Pbilandre du Brezil. R^n. Anim. pag. 290. <'w) Philander. Didelpbis caudd baji piloj'd, auriculis pendulis, mammis quaternis. Syll. Nat. Sdit. X. pag Sp. n. 2. (x) Nota. Deze manier om de pooten te meeten is niet naauwkeurig. TrsoN erkent zelf dat in het geraamte de beenderen der voorfte pooten korter waren dan van deagterften; en in zyne belchryving zegt ook dat de voorfte pooten korter waren dan de agter- ften ; deze verfchillen komen niet dan van de verfchillende wyzen van dezelve te meeten , en her K om deze reden dat wy in onze befchryving de afmeetingen der pooten niet aan een ftuk op- jeeven, en dat wy die van elk der deelen, die de pooten ultmaaken, afaonderlyk ncderftellen.. . DE SARIGUE, DE OPOSSUM OF DE PHILANDER. aoj men waarna het een fchubagtig en glad vel is, waarmede dezelve tot aan zyn eind bekleed is; deze ichubben zyn witagtig, ten naallenby zeshoekig en re. gelmaatig geplaatft, zodat zy niet de eene voor de andere uitlpringen; zy zvn alle van één gefchciden en met eenen kleinen kring van vel omringd dat bruiner is dan de ichab; de ooren, zo wel als de voeten en de ttaart, zyn zonder hair ; zy zyn zo dun dat men niet kan zeggen dat zy kraakbeenig zyn, zy zyn enkel vliesagtig gelyk de vleugels der vledermuizen ; zy zyn zeer vvyd open en de gehoorbuis Ichynt zeer ruim; het bovenil kaakbeen is een wei- nig langer dan het onderft, de neusgaten zyn wyd, de oogen klein , zwart, leevendig en vooruitlleekende , de hals is kort, de borft breed, de baarden gelyk die van de kat , het hair van het voorfte van den kop is witter en kor- ter dan dat van het hghaam , het is van eene afchgraarrwe kleur op den rug en op de zyden, met eenige kleine bosjes zwarte en witagtige hanen vermengd; bruiner op den buik. en nog donkerer op de pooten; onder den buik v?m het wvfie is eene fpleet die twee of drie duimen lengte heeft, deze fpleet uoidt eemaakt door twee vellen die eenen zak maaken, van büiten ruig en van bm- nen minder met hair bezet, deze zak befluit de mammen, de eerftgeboorene iongen gaan daarin om dezelvé te zuigen , en krygen zo wel de gewoonte van zig daam te verbergen dat zy, fchoon reeds groot geworden, zig daann ver- fchuüen; deze zak kan zig beweegen en hangt vry , zy opent en fluit zig naar verkiezing van het dier; de werktuigkunde van deze beweeging wordt vol- V>ngt door middel van verfcheiden ipieren , en van twee beenderen die flegts aan deze foort van dieren eigen zyn; deze twee beenderen zyn voor de fchaambeenderen geplaatft, waaraan zy met de bafis vaft zitten, zy z>n om- trent' twee duimen lang en neemen fteeds tot aan het eind een weinig in dik- te af' zy onderfteunen de fpieren die den zak doen openen, en dienen haar voor fteunpunt ; de tegenwerkende fpieren dienen om dezelve toe te haaien en zo naauwkeurig te fluiten, dat men by hetleevend dier de opening niet kan zien rtan door dê:elve met de vingeren met geweld open te haaien; inwendig isdeze zak met klieren bezet, die eene geelagtige zelfftandigheid van eenen zo kwaa- deii reuk opleveren , dat dezelve zig aan het gehecle ligbaara van het dier me- nndertuffehen verheft deze ftof, wanneer men dezelve laat droogen, aUeen, nmr .y veikvygt een parfum dat men SfraSraS vetgelyken; aak is de plaats niet, gelyk Marcgra- Ten przütevayely'k beweerd hebben, waarin de jongen wnrden- de uwfies-farigue heeft inwendig eene lyfmoeder, veilciuiiende , wel is waar, vaTi die van andere dieren, maar waarm de bivveei ^edraagen worden tot het oogenblik hunner geboorte toe . dS’Sfv dit Ser twee lyfmoeders, twee fcheeden, vier hoornen der Ijfmoe- ders vi^ trompetten van Faulovius , en vier eyei-fieftcn_, gevonden worden . de Hr Daübenton is het omttent deze fa&a met Tzsó nict eens ; maar als men zyiie befchryving met die van Tyso vergelykt , zal men zien dat het ten min- ' We will thetrfm bere take s, furvey and art account of tbofe pam-, and we find tbat tbere ^ILnmmria two tubac Fallopianar. two cornua uteri , andtwo uteri, and two vagtme uteri. TrZ, Mm >f » orf»» Lon4 I5P8- P“8- 3«- k/ C 2 S04 DE NATUüRLYKE HISTORIE, ften zeer zeker is dat ’er onder de teeldeelen der fariguen verfcheiden deelea dubbeld zyn,die enkeld zyn by andere dieren : het hoofdje van de roede van het mannetje en dat van den kittelaar van het wyfje zyn gefpleeten en fchynen dubbeld; de fcheede,die enkeld is aan haare opening, -verdeelt zig vervolgens in twee buizen, enz: dit maakzel is over het algemeen zeer zonderling en ver- fchillend van dat van alle andere viervoetige dieren. De farigue is eeuiglyk oorl'prongelyk van de Zuidelyke landen der Nieuwe Wereld ; het fchynt aUeen dat hy niet even zeer als de tatou de heete lugt- ftreeken opzoekt : men vindt denzelven niet alleen in Braziliën , op Guiana , in Mexiko, maar ook in Florida, in Virginien (2) en in de andere gemaatig- de ftreeken van dat vafte land ; hy is overal vry gemeen , omdat hy dikwyls en in grooten getale jongen voortbrengt : de meefte Schryvers zeggen dat het wyfje vier of vyf (0) , andere dat het zes of zeven , jongen te gelyk werpt ; Marcgrave verzekert zes loevende jongen in den zak van een wyfje gezien te hebben Qè)', deze jongen waren omtrent twee duimen lang en zeer lee- vendig , zy gingen verfcheiden maaien uit en in den zak op een dag : zy zyn veel kleiner wanneer zy geboren worden: zekere Reizigers zeggen dat zy niet grooter zyn dan een vlieg wanneer zy ter wereld komen (c) , dat is te zeggen, wanneer zy uit de Ij’fmoeder kwamen om in den zak te gaan en zig aan de mammen valt te hegten ; ditfa&um is zo zeer niet vergroot als men zig zou- de kunnen verbeelden, want wy hebben zelfs in een dier, welks foort aan die van den farigue grenll , jongen aan de mam gezien , die niet grooter waren dan boonen ; en men kan met zeer veel waiufchynelykheid vermoeden , dat by deze dieren de lyftnoedcr, om zo te ipreeken, flegts de plaats der ont- vangenis, der vorming en. der eerlle ontwikkeling van de vrugt is, welker ïiitbrenging vroeger gefchiedt danby andere viervoetige dieren, en welker groei volbragt wordt in den zak, waarin zy op het oogenblikvan hunne vroegtydige geboorte komen : niemand heeft de duuring der dragt van deze dieren waar- genomen , welke, wy vermeeuen veel korter te zyn dan by alle anderen; en de- (*) De opofliims zyn gemeen in Virginie en in Nieuw Spanje. Hiji. Nat. des Antilles. Rott. 1658, pag. 142 . (a) Qmtemos quinosve parit catulos, quos uterc conceptos , editosque in lucem, alvi cavitate qui’ dam, dum adbuc parvuli fuut , condit fervat , Heunand. Hijl, Msxic. pag. 330^ (&) Haec ipfa,quam defcribo, bejlia fex catulos vivos omnibus membris abfolütos, fed fine pilk, in bac burfa habebat, qui etiam-binc inde in ea mmiebmtur-, quiübet catulus duos digitos erat Ion- gus, ö* 5 . Marcgrave, Hi/l. Braf. pag. 222 — Zy hebben een zak onderden buik in den- ■welken zy hunne jongen dra.igcn, die zomtyds zes of zeven in getal zyn ter eener dragt. De- feript. du nouveau monde par de Last, pag. 485- (c) Het wyfje van den opoflum heeft eenen dubbelden buik , of liever een hangend vlies dat haar den geheelen buik bedekt, zonder daar aan vaftgehegt te zyn, en waarvan men het bin- iienft kan zien wanneer zy eens jongen gedraagen heeft:, agter aan dit vlies is eene opening waarin men de hand kan fteeken, indien men dezelve niet dik heeft: hier is het dat de jon- gen zig in verbergen, het zy om eenig gevaar te vermyden, het zy om te zuigen of om tc Oaapen; zy leeven op die wyze tot dat zy in ftaat zyn om hun. eigen voedzel te zoeken . . .- ft heb zelf die jongen aan de mam zien hangen die nog niet grooter waren dan een vlieg, en die *zelve niet loslieten, voor dat zy de grootte van een muis bereikt hadden. Hifi. de l» Firr gme, pag. 220. DE SARldUE, DE OPOSSUM OF DE PHILANDER. 205 wvl die zo vroegtydige baariiig een zondeiling voorbeeld in de Natuur is, ycr- maanen wy dezulken die gelegenheid hebben van leevende farigues in hun ge- boorteland te zien , om te onderzoeken, hoe langen tyd de wyfjes draagen, en hoe langen tyd nog na de geboorte de jongen aan de mam blyven hangen tot zy zjg. daar van los maaken; deze waarneeniing , zonderling in zig zelve, zoude nuttig kunnen worden door ons mislchien eenig middel aan te wyzen om de kinderen te kunnen in het leeven behouden , die voor den gcilelden tyd ter vvcreld gekomen zyn. De kleine farigues blyven dan aan de mammen van de moeder hangen , en als vaftgehegt zitten , geduurende hunnen vroegllen ouderdom en tot dat zy genoegzaame kragten en groei bekomen hebben om zig gemakkelyk te bewee- gen: d\tfa&um is niet twyfelagtig, het is zelfs aan deze foort niet byzonder eigen; dewylwy, gelyk ik llraks gezegd hcb_, in eene andere looit, welke vvy de marmolc iiceten , en waarvan wy haafl Ipreeken zullen , de jongen zig dus aan de mammen hebben 'zien vafthouden ; het wyfje van deze marmola nu heeft niet gelyk het wyfje van den farigue, eenen zak.onder den buik , waar- in de jongen zig verbergen kunnen ; het is dus niet van het gemak , of van de hulp, welke die zak den jongen verfchaft , dat eeniglyk het uitwerkfel aihangc van het vafthouden der mammen , noch ook dat van hunnen groei in deze onheweeglyke houding : ik maak deze aanmerking om de gillingen vooneko. men, welke men omtrent het gebruik van den zak zoude kunnen maaken, als men denzelven gelyk eene tweede lyfmoeder befchouwt , of ten minllen ge- lyk eene volftrekt noodzaakelyke fchuilplaats voor die vroegtydig gebooren jongen. Daar zyn eeiiige Schryvers (J) die. beweeren dat zy verfcheiden wec- ken agter den anderen aan de mammen blyven vaftzitten; anderen zeggen (j«) dat zy flegts in den zak blyven geduurende de eerfte maand van hunnen ouderdom : men kan gemakkelyk dezen zak van de moeder openen , de jongen befchouweii, tellen en zelfs aanraaken zonder hun eenig ongemak toe te bren- gen ; zy verlaaten de raam , welke zy met den bek vafthouden , niet eerder dan wanneer zy kragts genoeg hebben om alleen te loopen ; zy laaten zig dan in den zak vallen, en gaan vervolgens uit (ƒ ) om te wandelen en om hun voedzel te zoeken (g); zy kruipen daar dikwyls in om tc ilaapen, om te zuigen en ook (dh De jongen zitten aan de mam valï, en het is daar aan dat zy oogenfcliynlylt groeien ge^ duurende verfcheiden agtereenvolgende weeken, tot dit zy kragt krygen, de oogen openen, en hair hebben; als dan vallen zy uit het vlies , dair zy naar han welgevallen uit-en ingaan. Hijioire di la Virginie , Amft. 1707. pag. 220. n . (e) Sebtem plus minusve ut pluriiKun wio partu'excluiit foetus , quos donec menjtrunm aetatein ai- tingant pro luMtu nunc aho recoudit, nunc iterum prodit. Ralp. Hamor apud Nierembero pag. 157. (ƒ) Het is in haaren zak dat zy, na gejongd te hebben, hiare jongen inhaalt, die zig aaii haare m.ammen v.udhoudenJe zig met haare melk voeden, en daar opwaflehen als in eene veili- ge fchuilplaats alwaar zy altyd warm zitten. . . Zodra de jongen fterk genoeg zyn om te kunnen uitgaan, en op het gras te loopen, geeft de moeder, haaren zak openende, hun uitgang, enz. Mimoire de la Louifiant, par Dumoijt, pag. 84. De moeder brengt hen naakt en blind ter wereld en hen vervolgens met dc vingers der Vüoifte voeten aanvattende, brengt zy hen in haaren zak, die gelyk eene foort van lyfmoeder is zy verwarmt ze zagtjes .... eindelyk zy haalt ze daar nier uit voor dat zy hun gezigt hebben, dan brengt zy ze naar esnen heuv^, alwaar zy geen gevaar vóórziet, en haaren zat Cc 3 206 DE NATUURLYKE HISTORIE, om zig daar in te verfchuilen wanneer zy verfchrikt zyn ; de moeder vlugt dan en neemt ze allen mede ; zy fchynt nooit dikker van buik te zyn dan wanneer het lang geleeden is dat zy gejongd heeft en dat haare jongen groot zyn , want in den tyd der waare dragt wordt men niet fterk gewaar dat zy vol is. Op de enkele befchouwing van het maakzel der voeten van dit dier is het gemakkelyk te oordeelen dat het flegt gaat en langzaam loopt ; ook zegt men Qh) dat een man hetzelve kan vangen zonder zelfs zynen Hap te verhaatten ; het klautert daarentegen met de uiterfte gemakkelykheid tegen de boomen op (f ) , het verbergt zig in de groente om vogels te vangen (k ^ , of wel het hangt zig aan zynen ftaart op, welks eind fpieragtig en buigzaam is (/) gelyk eene hand , zodat het de lighaamen , welke het aanvat , daar mede kan befluiten en meer dan eenen flag omvatten; het dier blyft langen tyd in deze houding zon- der be wee ging , het lighaam hangende , met den kop om laag , befpiedt en wagt hy het kleine wild in het voorbygaan (»?) ; op andere tyden wiegt hyzig geopend hebbende, doet zy ze daar uitgaan, ftelt hen bloot aan de ftraalen der zon , vermaakt ze door met hen te fpeelen; op het minfte gerugt of op het vermoeden van het ininfte gevaar, herroept zy aanftonds haare jongen dooreen fchreeuw, tic. tic, tic; de jongen, dan aan hunne moeder gehooizaamende, komen weder by haar en verbergen zig in haaren zak, enz. Seba Vol. L pag. 56. — Wanneer de moeder eenig gerugt hoort , of eene beweegiug die haat bang maakt, geeft zy een zekeren fchreeuw, en op dit teken, dat aan de jongen bekend is, ziet men ze aanftonds naat hunne moeder loopen , en ingaan daar zy uitgekomen zyn. Mémoi- res de la Louijiana, pag. 83. (J>) Dit dier is zo langzaam dat hst zeer gemakkelyk is hetzelve te vangen. Mémoires de la Louijiaue, par Dumoj-’t pag. 83. — Men ziet gemeenlyk geen dier zo langzaam gaan , en Ik heb 'er dikwyU gevangen op mynen ftap gaande. Hijl. de la Louijiane, par M. le Paoe d« Fkatz, Tom. II. pag. 93. (O Scandit arhores incredibili pernicitate. Hernakd. Hijl. Mexic. pag. 330. — Hy klautert tegen de. boomen op mee eene ongelooflyke fnelheid , en brengt het tam gevogelte groot# fchaade toe op de wyze van eenen vos: voor het overige doet hy geen kwaad, de Lact pag. 143. Hoe animal fruSibus arborum vefdtur, ideoque non folim ob id arbores Jcandit,Jei etiam eum catulis in emmena inclufis magna ogilitate de arbtre in arhorem trmjUit. Petrus Mae* TYR Ocean. Decad, I, lib. IX. pag. 21. (A) Foetet animal injlar vulpis aue marlis, mordax ejl, vefdtur libenter gallinis, quas rapit ut vulpes, £5* arbores fcandendo avibus infidiatur; vesdtur qugque facebari cannis, quibtts JuJlentmoi per quatuor feptUnanas in eubiculo meo; tandem funi, cui^alligatnm erat,fe implicans, ex com- prejfione ebiit. Marcgrave, Hijl. Brafil. pag. 233. (i) Cauda . . . qua mordicus firmiterque quidquid apprebendit retinet. IIernasd. Hijl. Mexic. pag. 330. — Zyne ftaart is gemaakt om zig mede vaft te houden , want als men hem op die plaats aanvat, winde hy zig aanftonds om den vinger. . , . Het wyfje gevangen zynde, lydt, zonder het minfte teken te geeven van leeven, dat men het by den ftaart boven een brandend vuur ophangt: dc ftaart maakt zig van zciven vaft, en de moeder vergaat dus met haare jongen zonder dat iets in ftaat zy haar het vel van haaren zak te doen ontfluiren. Hijloire de la Loui- Jiane. par M. le Page du Pratz, Tam. II. pag. 94. (m) lly is zeer happig op allerhande gevogelte; ook begeeft hy zig ftout in de vogeldriften en hoenderhokken; hy gaat zelfs naar het veld de mahi opvreeten die men daar gezaaid heeft; het overleg, waarmede hy zyne jagt doet, is zeer zonderling: na een klein vogeltje gevangen cn hetzelve gedood te hebben, wagt hy zig wel van hetzelve op te eeten, hy zet het orden- tclyk neder op eene fraaie open plaats digt by den eenen of anderen boom; vervolgens op d en boom klimmende, en zig met zynen ftaart aan zulk een tak opbangende die digt by het vogeltje is, wagt hy geduldig af tot dat eene of andere roofvogel komt om hetzelve weg te jificmen , dan werpt hy zig op dezen en m akt zyne prooi van beiden. Mémoires de la Loutjta- DE SARIGUE, DE OPOSSUM OF DE PHILANDER. C07 om van den eenen boom op den anderen te fpringen , ten naaftenby gelyk de aap met eenen grypenden ftaart, naar welken hy ook door het maakzel der voeten gelykt: ichoon vleefcheetend en zelfs greetig naar bloed, daarin hy be- haagen Ichept om ’t nit te zuigen , eet hy van alles (») kruipend gedierte ^ in- fekten , luikerriet , patatoes , wortels , en zelfs bladen en ballen ; men kan hem voeden gelyk een huisdier ( 0) : hy is noch woeft noch wild , en men maakt hem ligt huisfelyk ; maar hy walgt door zynen kwaaden reuk , die ller- ker is dan die van den vos (/>), hy raishaagt ook om zyne leelyke gedaan- te; want behalven zyne uils-ooren, zynen flangen Haart, en zynen bek tot aan de oogen opgefpleeten , fchynt zyn lighaam altyd vuil , omdat het hah dat noch glad noch gekruld is, ook dof, en zonder glans is, en met flik bedekt fchynt {q): zyne onaangenaame lugt zit in het vel, want zyn vleefch is niet kwaad om te eeten (r), het is zelfs een van die dieren, welken de Wilden by voorkeur jaagen en waarmede zy zig het liefll voeden. BTFQEGZEL TOT DE N ATUURLTKE HISTORIE VAH DE SARIGUE. De Hr. de la Boude ’s Konings Geneesheer op Kayenne, heeft my ge- fchreeven , dat hy drie larigues hadt gehouden in een kleine ton , waarin zy ne. par Domont, pag. 84- — Hy Jaagt des nagts en doet de vogelen den oorlog aan, wel- ker bloed hy uitzuigt en welke hy nooit opeet. Hijl. de la Louijiane, par M. le PagedüPratz. pag. 93» (n) Fefcitur cobortalihus quas vu^ecularum mujlelarumve fylveftrium more juguiat , ilkrum fan- guinem abibrbens , caetera iniioxium ac JimpUciJfumm anii^al Pafcitur etiam fruttibus pa- ne, oleribus. frumentaceis, aliUque , vehai nos experimento cegnovimtu , alenles ifltsd domi ac in deliciis babentes , Hëhnahdes, Hifi. Mex. pag. 330. — Hy klautert lugtig tegen de boouieti op en voedt zig met gevogelte; hy maakt jagt op dc hoenders even als de vos, maar by ge- brek van prooi aaft hy op vrugten. Hfi. iVa». des Hntilles. Rottcrd. iöj8. p.ig. izt. (0) FiSitat carnibus ö* fruBibus , herbis df pane : ideoque a muleis animi gratia domi nutritur. Marccrave, 77i/ï. üro/. pag. 22a. (/>) De caragu.sof farigous zyn gelyk aan de vofTen van Spanje, miar zy zyn kleiner en ruiken veel onaangenaamer. Defcript. des Indes Ocddentales , par ns Laet, pag. 8$. (q) 7 .y zyn leelyk op het gezigt en hun hair fchynt akyd niet flyk bemorft te zyn. Mémoires de la Louijiane, par Dlmont, pag. 83. - Zyn hair is ^ys, en fchoonfyn, is het nooit glad? de vrouwen der Inboorlingen fpinnen het en ma.iken ’er koufebanden van, welke zy vervol- gens rood verwen. Hfioire de la Louijiane, par M. i.e Paos du 1 ’batz, Tom. II. pag. 94. (r) Teftatur ipfe Rapbe comedijfe boe animal, ö* ^Jfe grati Êf falubris nutrimenti. NiEREMSRaa: Hfi. nat. peregriiu pag. J57. — Carnibus bujus animalis non folum Indi libentijjime vejamtur verumetiam baiK caeterorum animalium quasewnque earnes gujlu , Juavitate nobilitatas, antecellere praedicant: quaprcp'er legitur in bijioria Indica, qmd babitaiores infulae cubae objervantes magnam boTum animalium vagantium Juper arbores fecus littora injulae crescentes , clanculum accedentes fg*' de improvijb , magno impetu arborem excutUntes , bas belluas cadere in aquam cogunt. At.drov. de Ouadrup. Digit. Ub. II. pag. 225. — Het vleefeh der wilde rotten is zeer goed, men eet hetiaove en zy hebben ten naaftenby den fmaak van een fpeenvarken. Memoires de la Louifui' nt, par Dumokt, pag. 83 Het vleefeh van dit dier is van een zeer goeden fmaak en dezelve- komt zeer naby die van het fpeenvarken. Hfi. de la Louiftane, par M. lg Face du Pratz png. 94. — De farigoy is een ftinkend dier, welks vleefch evenwel zeer goed is. Fo^ao-e dl CoREAL, Paris 1722. Tom. I. pag. 17Ö. ^ I 2o8 de NATUURLYKE HISTORIE, zis; semaklyk lieten behandelen: zy eeteu vifch, vleefch, gebraden of rauw, brood , bifchuit , enz : zy zyn geduurig bezig met malkanderen te likken j zy raaaken hetzelfde geknor of gefpin als de katten , als men haar behandelt, Ik heb niet bemerkt, zegt hy, dat zy eenige kwaade lugt hebben; daar zyn grooter en kleiner foorten (^) : zy draagen eveneens haare jongen in een zak onder den buik, en deze jongen verhaten nooit de mam, zelfs niet ter- wyl zy llaapen, de honden dooden haar maar eeten haar niet ; zy hebben een geknor , dat men niet zeer ^’cr kan hooren ; men temt ze ligtelyk ; zy zoeken in de hoenderhokken in te dringen, alwaar zy het gevogelte eeten; maar hun vleefch , is niet goed ter fpyze ; in zommige foorten is het zelfs ^van een on- verdraagelyken reuk , en het dier wordt door de bewooners van Kayenne Hin- kend genaamd. , -r. Men moet deze Hinkende farigues van den Hr. de la Borde met verwar- ren met de eigenlyke flinkdieven of mouffêttes, die eeiie foort van dieren zyn van dezen zeer vcrfchillende. _ , , Ti-n. • De Hr. Vosmaer , Diredeur van het Kabinet der Natuurlyke HiHone van zyne Doorlugtige Hoogheid den Heer Prins van Oranje , heeft in zyne be- fchryving van een vliegenden eekhoorn, pag. 6. (AmH. 1767.) eene note ge- plaatH , waarin hy liet volgende zegt. BeCoescoes, is de Ooflindifche bofch-of beursrot ; dephilandervanSEBA;de didelphis van Linnasus, wiens bellaan of geboorteplaats inüoHindietezyn, de geleerde Buffon in zyn X Deel , pag. 1 94 enz. zo volHrekt tegenfpreekt , dezelve alleen aan de Nieuwe Wereld als eigen Hellende : wy kunnen egter dezen beroemden Natuuronderzoeker verzekeren , dat Valenïyn en Seba zeer wel gedaan hebben met deze dieren tot Afie zo wel als tot Amerika t’ huis te brengen ; ik zelf heb , in den voorgaanden zomer zo wel de mannelyke als vrouwelyke foort uit OoH-lndie ontvangen ; gelyk mede de geleerde Hr. Dr. ScHLOSSEB. te AmHerdara , aan wien dezelfde foort van een vriend van Amboi- ne is toegezonden; hoewel ik voor my ’er buiten dezen geene meer kenne, en dezelve dus niet zeer gemeen zyn: de grootHe verfcheidenheid tuffehen dc üofl-en WeH-Indifche vind ik te beHaan in de kleur van het hair, die by het mannetje der OoH-Indifche geheel flauw geelagtig wit is , dat van het wyfje is wat bruiner met cen zwarte, of liever braine, Hreep op den’rug: het hoofd van de OoH-Indifche is korter , doch dat van het mannetje fchynt my wat langer dan dat van ’t wyfje ; de ooren zyn in deze foort veel korter dan de WeH-Indifche; de befclny-ving der tweede foort, waarvan Valentyn ook fpreekt, is te duifler om met eenige zekerheid op te kunnen doorgaan. Ik twyfel niet of de Hr. VoSxMaer heeft, uit de OoH-Indiën, mannetjes en \y\-f jes dieren onder den naam van eoeseoes gekreegen , maar de verfchillen , welken hy zelf tuflehen deze eoeseoes en de farigues aanwyfl , fchynen reeds te toonen, dat het geene dieren van dezelfde foort zyn: ik erken egter, dat de Men heeft my onlanj^s voor het Kabinet een vel van deze kleine farigues van Kayenne gezonden, ’t welk maar drie en een half duim lang was, fchoon het dier zyn vo, komen g hadtj de Haart was vier en een half duim lang. de SARIGUE, de opossum of de PHILANDER. 20J , . Hl* VosMAER. iuift is, ten opzigte van ’t geen ik ge- de van rif van Seba een en hetzelfde dier waren, ter- zegd heb , is die van de XXXlX Plaat van Seba een ver- wyl ^pirr wezendlvk op de PhUippynfche eilanden gevonden kend is onder den naam van coescoes , of cuscus, of cuJoSy , ’ reis van Christoffel Bachewitz de volgende ff J; naaftenby mot, of bergro^ o g 'Lg„r. „ggjj j^^ij.. dit dier fpringt van den ee- ïenbofm op den anderen L een eekhoorn, en dan gebruikt het zyn ftaart TeL faak^ i«r mede het zig aan de takken hangt om te gemakke yker^e ™Sën te eeten ; het verfpreidt een “b het zyn S een vos gelykende; het heeft onde' den ‘'„penfag on- d^'?dtr&t‘‘';an«: »P /I Vp7p rmcus of ctifos der Ooft-Indién inderdaad een dier van het- Jlïdp iSlaet I als de philanders van Amerika, maar dat bewyft niet , dat zy zelfde g g derzelver van de Nieuwe Wereld, het zoude Xnf hit iJSfvo^ m vin dergelyke eene zelfheid t zo ie Hr Vos- de afbeeldingen dezer coescoes in prent badt vertoond , gelyk hy in den Srzeltlat hy S T?' censK-ereeLomiten als wegens de ftrydigheden der coescoes van Ma met de farigues of philanders van Amerika; en ik blyf fteeds van h^zelfde gevoelen dat die vm de Oude Wereld niet in de nieuwe, of die van de nieu- WP niet iii de oude zullen gevonden worden , ten zy men dezelve uit de eene ik wys den Leezvr naar 't geen dt '^irv'i?i”efdkaïfe|?e?*f^ int het volftrekt gefprooken of w pene wvsaeerige befchouwing der zaake, niet mogelyk zou zyn, zelfs volgens f Jen der beide Werelden niet eemge dieren gevon- dat er in de ^„-/clfde loort konden zvn; wy hebben elders (v) den worden, ff iJ^t hier , dat dezelfde lugtlfreck, dezelfde trap van gezegd, wy f onzen Aardbol dezelfde uitwerkze- warmte, m S Natuur, en bvgevolg dezelfde we- len moeten hebben f f Vzv gewaifen, mits dat alle de omllan- zens vóórtbrengen, t ZV aikn opzigte dezelfde zyn; maar het be- digbeden zo wel a ‘ • mogelvkheid , welke men als minder of meer- S: Wwfchynelyk kan belchouvven; het raakt hier een /öte , een iluk, dat mtuLltWli £. &r«ni Mimirt. X,DccU CIO DE NATUURLYKE HISTORIE, werkelykptots heeft, en wel een ftuk, dat zéér algemeen is, en waarvan men met weinig moeite eene menigte, eene groote menigte, voorbeelden kan bvbrengen : het is zeker , dat ’er in den tyd , toen Amerika ontdekt is , nwt een dezer volgende dieren wierdt gevonden; de olyfant, de thmoceros , de hippopotamus, de girafïa, de kameel, de dromedaris, de buffel, het paard, de ezel de leeuw, de tyger, de aapen, de baviaanen, de guenons, en verfcheiden andere dieren, waarvan ik de opteUing gemaakt heb in het vorige IX Deel, blz. i 6 . en dat eveneens de tapir, de lamas, de vigogne, de pe- cari, de jaguar, de cougar, de agouti, de paca, de coati, ^ unau, de ai of luiaard en veele andere , die ik gemeld heb , in de Oude Vv ereld niet be- ftonden ; is die menigte van voorbeelden , welker waarheid men niet ton lo- chenen , niet genoeg om voor het minft zeer voorzigtig te zyn m het bepaa- len selvk de Hr. Vosmaer hier doet, dat zulk of zulk een dier eveneens m de Zmdelyke deelen der beide Werelden gevonden wordt? Het is tot dezen cuscus , of cufos der Indien, dat men de volgende plaats Daar is f zegt Mandeslo , op de Molukkifche eilanden een dier , dat men cufos noemt: het onthoudt zig op de hoornen, en leeft met dan van vrugten;, het gelykt naar een konyn, en heeft dik, gekroesd, en ruvv hair, tuCfchen het grauw en ros; de oogen rond en leevendig, de voeten klem , en den Haart zo fferk, dat hy zig daarvan bedient om de takken aan te vatten, en de vrug- ten des te gemakkelykcr te bereiken (w). , , j j Daar wordt in deze plaats geen gewag gemaakt van den zak onder den buik die het onderfcheidenft kenmerk der philanders is; maar ik herhaal het, 20 de culcus of cufos der Ooft-lndiën dit kenmerk heeft, is hy zekerlyk van eene foort die zeer tot die der Amerikaanfche philanders nadert , en ik zou geneigd zyn te denken , dat hy ’er ten naaftenby zo veel van verlchilt als de hguar van den luipaard: deze twee laatfte dieren, zonder van dezelfde foort te zyn hebben de meefle overeenkomfl en komen naaft by malkander van, aUe de’ dieren in de Zuidelyke deelen der beide Werelden. (w) Voyage de Mamdeslo , fuite D’OLEARft’S , Tóm. II. pag. 3S4>. env. i \ M.XLV: IwE SAlilGUE MALE. Ju. Stye .Jel . LE SaEIGUE EEMELLE. BESCHRYVING van den SARIGUE. 2TI BESCHRTFING van den SARIGUE. farigue (jP4 XLF') heeft een zeer langen fmoel; de bek is zo ^ n ^ groot dat de vereenigingen der lippen onder de oogen zitten; het ^ ^ ^ neusbeen , het voorhoofd en de kruin van den kop zitten op een zelfde plan iti eene regte iyn , zodat het voorhoofd geene bolrond- heid heeft: de ooren zyn groot, rond , dun en van hair ontbloot; de boven- fte lip ftrekt zig niet evenveel naar voren uit als de neus ; men ziet de twee hondstanden van het bovenft kaakbeen buiten den bek uittteeken, en die aan wederszyden van de onderfte lip heen gaan : het kraakbeen van den neus is plat , zeer breed en in twee gelyke deelen verdeeld door eene loodly- nige groef; de openingen der neusgaten zitten zeer vene van elkanderen af, en zyn beiden aan het bovenft gedeelte van den zydelingfchen rand van dit kraakbeen geplaatft ; de ftaart heeft evenveel lengte als het hghaain en de kop van het dier; dezelve is puntig aan het eind en met hair bezet ter lengte van twee duimen en een halven van deszelfs begin af; het overige is met kleine fchubbetjes bekleed gelyk de ftaart van den rot, van de groote veldmuis, enz : en daar komen kleine hairen tuffchen de fchubben door. Aan iederen voet zitten vyf vingers ; aan de voorfte voeten is de middelfte vinger een weinig langer dan de tweede en de vierde , die ook langer zyn dan de eerfte en de vyfde ; maar de tweede is gelyk aan den derden , en de eerfte aan den vyfden ; aan de agterfte voeten zit de duim zeer verre van de andere vingeren af cn is zeer dik ; daar zit tuffchen het eerfte been van den agtervoet en het tweede een Hap en dik vel, dat een knobbeltje maakt by het. begin van den duim; de drie eerfte vingers zyn aan malkanderen gelyk, en langer dan de \ierde ; de duim heeft geenen nagel , hy wordt geëindigd door een dikken ronden knobbel , de vier andere vingers hebben een kleinen nagel die als eene goot geboogen en puntig is : de vyf vingers der voorfte voeten hebben elk eenen nagel die flegts van die der agterfte voeten daarin verichilt dat hy kleiner is: alle deze nagels zyn zeer beweegbaar, het dier fchynt dezelve te kunnen voorwaards brengen cn agter uit trekken naar zyne verkiezing, zodanig dat de ptmt van den nagel niet zo veel naar voren zit als de knobbel die den vinger eindigt ; maar de laatfte regel der vingeren kan niet naaft den tweeden heen glyden, gelyk by de kat, den leeuw, den pan. ther, enz: dezelve valt flegts op den tweeden om. Het hair was van eene rosagtige bruine kleur op den geheelen bovenkant van het ligbaaro , van het eind van den fmocl af tot aan het fchubagtig gedeel- te van den ftaart, en op den buitenkant der dijen , der beenen , der armen , en van een gedeelte van den voorarm : de kop hadt eene rosagtiger bruine kleur dan de andere gedeelten; derzelver bruine kleur hadt eene tint zeer blinkend grys omdat de punt der langfte hairen deze kleur hadt; zy waren vyf Dd a fiia DE NATUURLYKE HISTORIE, of zes lynenlang '• het hair dat aan de baüs der ooren gevonden wierdthadt eene vuil witte kleur: daar zat eene vlak van deze zelfde kleur aan elke zyde van den kop voor het oor en boven het oog : het einde van den fmoel , de boven- fte lip , de binnenkant der armen , van de voorarmen , van de dijen en van de beenen , en een gedeelte van den buitenkant van den voorarm , de vier voe- ten geheel en de geheele onderkant van het dier van het einde van den fmoel tot aan het begin van den ttaart hadden ook een vuilwitte kleur, men zag op den buik een mengzel ros ; het fchubagtig gedeelte van den ftaart was gedeel- telyk bruin en gedeeltelyk witagtig. De lengte van dit dier bedroeg llegts negen duimen en een halven van het eind van den fmoel tot aan het begin van den Haart , die negen en een vierde duimen lang was; deze farigue(PA XA/^/)\vas een wyfje, en hadt onder het agterft gedeelte van haaren buik eenen zak die jongen bevatte. ^De zak (PU van de farigue wordt gemaakt door eene verdubbe- ling van het vel van de fchaamdeelenllreek {A), van den buik (fi) en v^ den binnenkant {CD) der dijen , en van dat hetwelk de liezen ( E) en den buik (FG) bedekt, welker vel de binnenfte en bovenlle wanden {EFG) van den zak uitmaakt; de verdubbeling van laet vel maakt de onderlle wanden , {HIK', het regter gedeelte van die wanden is op de plaatfen L M doorgefneeden gewor- den , en de lappen N O zyn opgeligt om het hinnenfie van den. zak te doen zten ) : • wanneer de benedenile wanden wel uitgeftrekt zyn tegen dp bovenften aan, maaken derzelver randen eene fpleet die in de lengte loopt {P ^:ig van omtrent het midden der navelftrcek byna tot aan het eind van den buik uitftrekt ; de verdubbeling van het vel bevat fpieren , die , wanneer zy zig uit- zetten en zanientrekken , de Ipleet, die de mond van den zak is, openen en fluiten : deze Ipieren hebben tot lleunpunten twee beenderen {a ) , die met de fchaambeenderen geleed zyn : deze zak heeft eene groote diepte van agteren en op de zyden , maar van voren zit het eind {OJ van deszelfs opening in de gedaante van eene fpleet aan den buik valt : daar zat een vaft liair op de bin- nenfte wanden van den zak van de farigue waarvan w.y hier fpreeken. De bodem van dezen zak is zeer naauw , maar hy wordt meer en meer wyd tot aaaz\me randen toe, zodat deszelfs mond geopend zyn de auderhalvcn duim hoogte eii tien lynen breedte hadt by Irct wyfje van den farigue, dat op Plaat XZ,A7ftaat afgebeeld; daar zaten op de binnenfte en bovenlle wanden van den zak , die door het vel. van. den buik van het dier gemaakt wierden , vyi groote tepels , welker langllcn tot zes lynen lang waren ; zy waren platagtig over haare lengte en byna puntig aan het eind zy waren anderhalve lyn breed aan hun begin ; vier van deze tepels nraakten een vierkant door haare plaat- fmg, omdat zy twee aan elke zyden , vlak tegen over elkanderen zaten ; de.vyfde zat in het midden’ van dit vierkant; daar zaten in dezen zak. vier jonge fari- (a) OJJa Mirfupialia, feu jmitores Marjupii. Trsow, AH. Erud, ann. 1698, pag. 411. D®' *e benamingen moeten veranderd worden om dat 'er dieren zyn die deze beenderen hebben zonder beurs, gelyk men zulks kan zien in de volgende befchryving van den marmofe en van den cayopollin; ik zal deze beenderen den naatn van bmntallige ieeniertn van btt bekken ven. 'X', PL XLVir. TL XLV/II. 4 f BESCHRYVING van den SARIGCJE. ary 4 ffiies die teselyk met de moeder korten tyd na hunne geboorte fcheenen ge- dood’ te zvn • wantzy hadden de oogen nog niet open; derzelver lengte be- droes flegts omtrent twee duimen van de kruin van den kop tot aan het be- ïin vandenftaart, die geen ai^derhalven duim lang was: men. onderlcheidde reeds hunne kunne, twee der vier waren mannetjes en de twee anderen wyf- ies' men zag den mond van den zak dis onder den buik der beide wynjes be- gon gevormd te worden: deze vier jonge fariguen zaten allen byna geheel op seilooten in den zak , welken hunne moeder onder aan haaren buik geplaatlt hadf daar kwam flegts de ftaarten de pooten van zommigen buiten deiizelven uit • ’zy hadden nog maar een kort hair dat niet zeer duidelyk was. Een ander wyf je van een farigue dat grooter was dan het voorgaande , cn welker afmeetingen in de volgende tafel worden opgegeeven, hadt zeven te- uels die op eene borftklier geplaatft zaten van twee duimen lengte, anderhal- ven duimbreedte, en zes of zeven lynen dikte; de tepels waren vyf of zes ly- nenlang, op deze klier in twee rijen agter malkandcren geplaatfl van dne mnels r/i 5 7', PL XLFII) elk; de zevende (^) zat op het ™ddelpun van pen vierkant, dat de vier voorfte tepels der rijen maakte ; de borftklier, fchooii Sooten vooruitfteekende, liet ledige plaats overig, voornanielyk aan de zy- dcn tegen de liezen en de buikzyden van het dier : de randen van den zak bvee’ncebragt zyiide maakten eene fpleet in de lengte (P , die drie duimen lans WS en de diepte van het binnenft was van twee duimen naar agteren en de zyden; de mond geopend zynde hadt ten naaftenby twee duimen mid- ddlyns : daar wierdt in dezen zak een jonge farigue gevonden (Z) byna van dezelfde grootte als de jongen van het andere wyfje , waar van reeds melding gemaakt is ; men heeft den kleinen farigue (X) aan de raiddelfte tepel {/ ) verbeeld vaft te zitten ; zyn lyf en de drie tepels der linkerzyde zyn bedekt door de onderfte wanden {tl IK) van de beurs. van Eeiwte van het geheele lighaam, in ccne regte lyngemeeten van ^ het eind \ an den fmoel tot aan den aars . . Lenote van den kop van het emd van den Imoel tot aan het agter- Omirelv' van het einde van den Jmocl . ■ - • Omtrek van den Imoel, onder de - • Omtrek van de opening van den bek .... hnod enden ^oken hó * • • Afilfnd het neusbeen gemeeten • ' , ‘ ’ ’ Dezelfde afrtand in eene regte lyn gemeeten .... Omtrek van den kop tuirchen de oogen en ooren gemeeten . . «Se^vaVdSlver baiis, over de buiteiifle kromte gemeeten. Dd 3 voeten O. O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. duimen, 3 - 5 - 3 * 0. 1. I. 0. 1. I. ó. I. I, lynen. 4 - IT. 8 . 2. 8. 4 - 9 - 3 - 5r- 4 * 1. 9 - 8 . 5 - 214 de natuurlyke historie. Afftand tuflclien de beide ooren , omlaag gemeeten . L.engte van den hals ... • Omorek van den hals . . ^ . Omtrek van het lighaam, agter de voorpooten gemeeten Dezelfde omtrek , op de dikfte plaats gemeeten Dezelfde oratrek , voor de agterpooten gemeeten I enete van den ftomp van den ftaart Ointrek van den ftaart aan het begin van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan de der hand ..... Lengte van den voorarm by den elleboog • Dikte terzelfder plaats , * , * Omtrek van de geleeding der hand LeTgtïvaïdï g?l?e“der hand af toi aan het eind der Lengte van den agterpoot van de knie af tot aan de hiel Breedte van het bovenft des beens « • • • * Breedte ter plaatfe van de hiel . • . ■ Omtrek van den navoet . • • • Lengte, van de hiel af tot aan het euidr der nagelen Breedte van den voorften voet • • Breedte van den agterften voet Lengte der langfte nagelen , . • Deraelver breedte aan de baus . ter resterzyde^ en de maag evenveel aan de regter-als aan de linkerzyde gele- gen: het netvlies \yas gedeeltelyk vernield door de werking vandenwyngeeft, waarin dit dier :geduurende langen was bewaard geworden ; men zag on- dertuiVehen nog uit de overblyfièls dat het netvlies zig voor het minlt tot aan de helft van de» onderbuik hadt kunnen uitUnrekken. De twaalfvingerigedarm boog zig naar binnen byna onmiddelyk nadat hy «it de maag was voortgekoraen; de nugteredarm maakte zyne omwentelingen in de navelllreek, in de regter-zyde en in dedarraftreek; de kronkelingen van den omsebougendarm lagen in de onderbuiksllteek , in de darniftrcek en in de linkerzyde: de blindedarm lag in het voortte gedeelte der regterzyde, rn wel- ke hv zig naar agteren nitftrekte; de kronkeldarm was zeer kort, en maakte eenen boog in de bovenbuikftreek en in het voorft gedeelte der Unkerzyde voor dat by zig met den regtendarm vercenigde. Het linker gedeelte (/^, PI. XL^III, fig. i) van de maag was veel groo- ter dan het regter (5), ook was de groote blindezak zeer diep; de kleine kromte portier voeten , , duimen. lynea. , . O. I. 9- . O. I- S- . 0. 4* lO. ... O. 6. d. , o. 9- 9- . « o. 7- 0. . I. 4* a o. geleeding 3- o. . o. 2. ir. . o. I. I. . o. O. 8. ,o. I. lO. . o. 2. I. nagelen, o. ... o. I. J: 3- o. . o. o. lO. • o. 0. 8h . o. o. 7- . o. 2, o. - o. 2. 2. . o. I. O. . o. I, I. . o. O. 4- , o. O. o|. er evenveel ter linker-als CC) hadt flegts zeer weinig lengte tulTchen den flokdarm (£>) en den f£); de hoeken welken het regter gedeelte maakt, was zeer weinig meVkbaar, en de nmg hadt ftegts zeer weinig uitgeftrektheid voorby dien hoek ; de twaalfvingerigedarm hadt ten naaftenby dezelfde dikte over haare gehecle uitgeftrektheid ; maar de nugteredarm maakte verfcheiden groote zaK- BESCHRYVING VAN DEN SARIGUE. 3,5 ken , die eenigzints naar blindedarmen geleeken , zo kort waren zy in de leng- te van den darm en zo vooruitfteekende aan deszelB onderfte zyden : de om- geboogedarm hadt ook eenige uitzettingen; het gedeelte { ^ , PI. XLI^IIl ; fig. 2) van dezen darm , dat aan den blindendarm ( B C) raakte , was het klein- fte : de blindedarm was ten naafteiiby rolrond en naar den kant van den om- geboogendarra toe een weinig geboogen; de kronkeldarm (O) was niet dik- ker dan de blindedarm. De lever beftont uit drie kwabben; eene groote in het midden , die zig een weinig meer naar de regter-dan naar de linkerzyde uitllrekte , eene middelfto aan de linker-en eene kleine aan de regterzyde geplaatll : de groote kwab was in twee byna gelyke deelen verdeeld door eene diepe infnyding , in welke het galblaasje gelegen was : de fchoorband was zeer klein en zeer zwak , en zat aan de voorfte zyde van het linker gedeelte der regter kwab vaft : de kleine: kwab was in twee deelen verdeeld, waarvan het een puntig en het ander vry breed was : het galblaasje hadt ten naaflenby de gedaante van een peer : de- milt was veel breeder in het midden dan aan de beide einden , waarvan het onderfte een weinig minder fmal was dan het bovenft. De nieren lagen ten naaflenby vlak tegen over raalkanderen geplaatfl: ; zy hadden een zeer klein indrukzek De longen waren in een zeer flegten ftaat ; de regter fcheen my toe uit drie kwabben, eene groote en twee kleinen, te zyn zaraengefteld , waar van de eene op het voorfte gedeelte van de groote en de andere op het agterfte zat t de linker long beftont flegts uit eene kwab. De tong was dun en rondagtig aan het eind, en uitgefchulpt op de randen van haar voorfte gedeelte ; het overige was zeer dik ; het middelfte voorfte gedeelte was met zeer groote tepeltjes bezet, die bard waren en agterover llon- den ; daar zaten ’er flegts zeer kleine op de andere deelen ; op het agterft ge- deelte zaten drie kelkklieren , eene naar agteren en twee naar voren : het ver- hemelte was door negen zeer breede groeven doorfneeden, voornamelyk de derde en vierde , die tot vier lynen breedte hadden en met zeer kleine tepel- tjes bezet waren ; men zag 'er ook eenigen op de tweede en vyfde ; de ran- den van alle deze vooreu waren verheven en bolrond naar voren ; de graat van den laatften rand was bezet met tepeltjes ia de gedaante van franjen : het ttrotklapje was groot en rond. De teeldeelen waren m vericheiden opzigten zeer verfchillend van die der wvfjes van andere viervoetige dieren , welken ik tot nu toe ontleed heb , en • op 4ne'zcer zonderlyke wyze gevomid; hetgeen zeer opmerkelyk is, omdat *er flegts weinig verfcliil gevondp wordt tullchen de teeldeelen der wyfjes: van viervoetige aieren van verlchillende foorten, terwyl deze verlchilien daar- entegen zeer Wnigvuldig zyn in de teeldeelen der mannetjes. De klink (.b) maakte eene dwarlche 1 'pleet {T Z, PI. XLPH) van twee ly- fÈ\De klink was wel gefcheiden pan den aars, fchoon het middelfchot, dattiuTchen bei- den gevonden wierdt , zeer dun was, gelyk men zu'k? in de va’gende tafel zien zal: in '4eke.e «mftandighöden flipt dit midJelfcbot in het lyf binnen , dewyl ïyujHtitwendi^ ficü ts eene ope*- ,i5 DE NATUURLEK E HISTORIE, r en en eene halve lengte; de 11 t; de binnenkant maakte ver Iche.d^^^ alwaar twee v‘>n die Up af ^jjen die tegen elkanderen aan geplaatft waren: het h- lligheden twee takken (C £>:>, waarvan elk mt eene van hoo te voorfchyn kwam : gelyk ik by alle dieren zeer vee- tleze belde tuffchen het hoofd van den kittelaar by het wyfje mnte^rverS.=dde ik ook dat het roedehoofdje tn v 3 -ti , /■ * /-vn ApriM K\"7nnrlprG wvzc zoudc fiCHitisikt zyn 9 cn. van den S^vs ISvS™ dTktelaar van het 4 ie ; f dat het niiffclnen dubbeld was geg^^^ lyfmoedersfcheede was te rneer g^eigd om L andere dieren ; In de daad het roede- deelen ,neties farigue is gefpleeten ; Cowper heeft zulks reeds hoofdje van den ^ ,dine van eein^kt in eenen bnef aan Tyson, dic opgemerkt en beide takken (C D) van den een wyfjevan dit dier waren naar agtefen gengt, kte=bat™^«^ vveinig uto plat, by de punt: daai zat op twee lynen en eene W- rand op den buinenaant g y t hoofdie van den kittelaar, eene holhg- ve afflands ^ „„ vvdte wy reeiE melding gemaakt hebben; heid die gtooter J'® Sm vin de voorhuid des kittebats was ; het ismy vooigekomen dat ^ gemcenen ingang (£) tot zeven de fcheede en f,„en en eene hllve voor by de lynen voorby die holligheid , ^ ope. randen van een mlTo^teekend') in het midden voor de pis- ningen , de ^yde voor bet vervolg van de fcheede ; de de pisbuis geplaarti, die van derzelvet v,erde f y ) tot veertien lynen lengte hadt; de opnm- die naait die van de pisbuis zaten tot vervolging van de fchee- gen {H. H), huizen, waarvan elke anderhalve lyn mid- de , eene rrgte lyn uitttrektc tot aan den hals (/f ) van ^ dellyns hadt, .en z g een Unkerz^ide wordt aangeweezen door de yS;i L A M-, A P‘f‘ fe-saas?sf;sS.SSSB^ BESCHRYVING van den SARIGUE. 217 d, htter (O^wordt aangeweezert.') Elke buis- verwyderde zig van den hals der blaas naar boven, boog zig naar voren en vervolgens naar binnen, en kwam weder na den hals der blaas toe; dus maakte zy eenen boezem in de ïedaante van een ovaal dat byna geheel was, welks groote middellyn in de dwarfchte liep met betrekking tot het hghaam van het dier, en eenen duim leiiffte hadt van het middelpunt van den hals der pisblaas at tot aan den bui- tenkant (R') van de buis; de kleine middeUyn was van een halven duim; het eedeeltc (N') van deze kromme buis, dat het verft van den hals der blaas af, zat hadt eenen halven duim breedte als men het plat drukte ; deszelfs inwen- diire wanden (N P P P P') maakten rimpels in de lengte; dit gedeelte was naar evenredig Heid veel dikker dan de gedeelten van die zelfde buis die by den hals der blaas zaten, en die üegts twee lynen breedste hadden; uitwendig liepen deze beide buizen aan malkanderen; maar inwendig waren zy voor een zeer klein gedeelte afgefcheiden door eene foort van naad( . . o. Lengte van het lighaam des laatften wervelbeens, dat het langfte is. o. Lengte der eerfte ribben . . ... o. Afliand tiiftchen de eerfte ribben op de wydfte plaats . . o. Lengte van de agtfte rib, die de langfte is ... o. Lengte van de laatfte der yalfche ribben , die de kortfte is ... o. Breedte van de breedfte rib . ... o. Lengte van het borftbeen Lengte van het zesde been, dat het langfte is . . . . o. Breedte van het vyfde, dat het breedfte is . . . . o. Hoogte van het doornagtig uitfteekzel des zesden wervelbeens van de lendenen , dat het hoogifte is . . . . o. Breedte van dat van het vierde wervelbeen , dat het breedfte is. o. Lengte van het lighaam des vierden wervelbeens, dat het langfte is. o. Lengte van het heiligbeen • • . .o. Breedte van deszelfs voorfte gedeelte - , . . o. Lengte van de langfte valiche wervelbeenderen van den ftaart. , o. Breedte van het voorfte gedeelte des heupbeens . . .- o. Len . ; Breedte • . • • Breedte van het bekken Hoogte . . . . Lengte van het fchouderblad . . Breedte in het midden Breedte van het fchouderblad op de fmalfte plaats Hoogte van den doorn op de verhevenfte plaats Lengte der fleutelbeenderen Lengte van het fchouderbeen Omtrek op de dunde plaats Breedte van het bovenft gedeelte Breedte van het onderft gedeelte Lengte van de ellepyp Hoogte van den elleboogsknokkel Lengte van het ftraalbeen Breedte van dészelfs bovenfte eind Breedte van deszelfs onderfte eind Lengte van het dijebeen Middellyn van deszelfs kop . . Middellyn van het midden des beens Breedte van het onderfte eind Lengte van het fcheenbeen . , Breedte van deszelfs kop Oratrek van het midden des beens Breedte van deszelfs onderfte eind Lengte van het kuitbeen Omtrek op de dunfte plaats ; Breedte van deszelfs bovenfte gedeelte Breedte van het onderfte gedeelte Hoogte van de voorhand Lengte van het hiclbeen Lengte van het derde been der nahand, dat he Lengte van het eerfte been van den navoet Lengte van het derde been, dat het langfte is Lengte van het vierde , dat het kortfte is Lengte van den eerften regel des derden vingers voeten , , . . Lengte van den tweeden . . • Lengte van den derden • • "> Lengte van den eerften regel des derden vingers voeten .... Lengte van den tweeden Lengte van den derden • • • Toeten, duimen , lynen. « • o. 0. öi-. • o. o. 4i. • o. o. 10. o. I. 2. • o. 2. II. • o. 1. I. • • o. o. 5- « o. o. •3- • o. 1. 4- • o. 2. • o. o. 6. « o. o. 5- • o. o. 7h • o. 2. «i- • o. o. 4- • o. 2. 4- • o. 0. 2-É-. • 0. o. o. 2. 8- • o. o. si- • o. o. H- • o. o. óh • o. 2. iif. • o. O. 5h o. o. 6k. • o. o. af. > • o. 2. ui- o. O. 4- • o. o. 5. • o. o. 2i. • 0. o. 3- • 0. o. 5- e is. • o. o. 7- o. 0. 6h • o. o. 7i- • • o. 0. 6. : voorfle • o. o. ■ • o. o. 2i. • 0. 0. agterfte • o. o. 5t. • o. o. Si’ • o. 0. H’ D E % de m armos e. 225 de marmose n e foort van de naarmofe fcbynt aan die van de larigiie te grenzen , zy 1 n zvn van ’t zelfde klimaat in ’t zelfde werelddeel; en deze twee die- “I ^ ren selvken malkanderen in de gedaante des lighaams , m t tnaakzel yoeten, in den vattenden ftaart, die over ’t grootft gedeelte zy- ner lengte met fchubbcn bezet , en niet dan aan den ooriprong met hair be- kleed is ' en in de orde der tanden (0) , die m grooteren getale zyn dan in de Sre viervoetige dieren; maar de marraofe is klemer dan de fangue; hy ÏÏrnog fpitzer fnuit;rhet wyfje beeft geen zak onder den buik gelyk dat van den farigue; bet beeft flegts twee overlangfcbe plooijen by de dijen, tus- yan oen » yis nlaatfen om zig aan de mammen valt te hou- S?”de%Sdeekn zo wel van de manne^es-als^wyf jes-rnarmofe’s gelyken, zo vS'ifdrgeSante als plaatfing, naar die van de fpgue; bet hoofdje van dL roede is gevorkt gelyk dat van de farigue, het is m den ap geplaatft en d^ropening van den aars fcbynt by het wyfje ook de opening van de klink te 7vn • de geboorte der jongen fcbynt nog voorbaariger in de foort van de marLfe dan in die van de farigue ;zy zyn nauwelyks zo groot als kleine boo- nen wanneer zy ter wereld komen en zig aan de mammen gaan begten; de dragten zyn ook talryker : wy hebben tien jonge marmofe s elk aan een tepel ♦ De mamofi, namofa, een naam, dien de Brafiliaanen , volgens ’t getuigenis van Sm, aan dit dTer geeven, en welken wy hebben aangenomen ; de Negers van onze eilanden noe- Sen de farigL nianicou, en de marmofe. die kleiner is dm de larigue, rat manmu. Mus Mvellris Americanus fcalopes diSus, Seba Vol. J. pag. 46. Tab. 3c. 1,2. Nota. dat d/zffim dien Seba aan die dier geeft, en welken de Hren Klein en Rrisson iSyks aangenomen hebben, zeer kwalyk toegepaft wordt: de fcalopes der Grieken fs zekedvk n iet de marmofe van Brafilië : en daarenboven is bet, u.t de aanduidingen, d.e du Ouden /eeven . niet inopelyk tebepaalen, wat de fca opeszy ? ad finem quAam mures funt, ° ut feboliaftes Ariftopbanis , in Acbartunftbus ammadvsrttt Aldrovas^dvs quosjcalopes ik geloof, d.t dit het eenigft berigt is, dat wy van ds ds op verre na, niet voldoende, om eenc foort te bepaalen, fcalopes hebben en het zelve « benoemen. en nog mmdu om . .. . j-„ .^.entre dilute flavus, pedibus albiemUtbus, .... Pbilandcr fatur^^^^^ i’Amtrique, BiusroN. Regn. Anim pag. 291. Pbilander ’cauik fmi pHofa , mammis Jhiis. Lik>'.'eus Syfi. Nat. Ed. X. Nota t. Murina. Didelpms ‘ .- 1 , jg Purina na de opoifuro vertoont, eene vraag doet, die eene Dat de Hr. ondcrftelt. An pullus precedmtis^ zegt hy van de murina ten op- kwalyk gegronde tv^ p-, kan niet z.yn. want vo’gtns de toeftemining van den Hr. Likn.ieüs zigte van de ^,en buik, en het is uit de befchryvirg van Seba klaar, dat heeft zyn djen niet heeft. Nota 1. Dat de aanduidende uitdrukking hier in ver- bet vvyfje van de mur. ftandvallig kenmerk van de marmofa opgeeft, dat zy zes keerd IS , ciac ny uc . „tgi verfchilt, en de marmofa, die wy gezien hebben, twaalf mammen hebben, leiwyi u j, '“T’^’üe banden zyn in den farigue cn de marmofe ten getale van vyftig: zie hier voor ea hier agter de befchryvihg dezer dieren. X. Dddl, ^ ^ Ê26 DE NATUÜRLYKE HISTORIE, gehegt, gezien, en daar waren nog vier tepels onbezet aan den buik der moeder , die dus in alles veertien mammen hadt : het is voornaamlyk op de wyfjes van deze foort , dat men de waarneemingen moeft doen , die wy in ’t vorig artikel hebben aangeweezen; ik ben verzekerd, dat deze dieren weinige dagen na de ontvanging werpen , en dat de jongen op ’t oogenblik als zy uit- geworpen worden, nog maar vrugtjes zyn, die, zelfs als vrugtjes befchouwd, het vierde gedeelte van hunnen groey nog niet hebben ; de bevalling van de moeder is altyd eene zeer vervroegde miskraam , en de vrugtjes behouden hun beginnend leven niet dan door zig aan de mammen te hegten , zonder die ooit te verlaaten , tot dat zy denzelfden trap van groey en fterkte gekreegen heb- ben , die zy natuurlyk in de lyfmoeder zouden hebben bekomen , indien zy daar niet ontydig waren uitgedooten geworden. De marmoie heeft dezelfde neigingen en dezelfde gebruiken als de farigue; beiden graaven zy zig holen om de wyk in te neemen ^ beiden hangen zy zig , met het einde van hunnen ftaart , aan takken van boomen, en werpen zig van daar op de vogelen en kleine dieren ; zy ^eten ook vrugten , graanen en wor- tels ; maar zy zyn nog greetiger naar vifch en kreeften , die zy , zegt men , met hunnen ftaart viffehen ; dit is evenwel zeer twyflelagtig , en ftrookt ganfeh niet wel met de natuurlyke domheid , welke men aan deze dieren te laft legt, 'als die, volgens ’t getuigenis der meefte Reisbefchryveren , zig noch van paiTe weeten te beweegen , noch te vlugten , noch zig te verdedigen. BESCHRYVING VAN DEN MARMOSE. 227 BESCHRTVING van den MARMOSE. e marmofe ( PI. LIO is veel kleiner dan de larigue j maar hy ver- D I wat de lighaams gedaante betreft, llegts daarin van denzel- puntiger en de ooren minder rond heeft j de kruin van den kop is een weinig bolrond , en het eind van den ftaart kromt zig naar binnen. Daar heeft grooter verfchil plaats tulTchen den marmofe en den farigue in de kleuren van het hair dan in de gedaante des lighaams ; de oogen van den marmofe zyn met eenen zwartagtigen band omringd die breeder is voor aan het oog en op het bovenft ooglid dan naar agteren en op het onderlle ooglid: de plaats der baarden is bruin van kleur: de kruin van den kop, het agterhoofd, het bovenft en de zyden van den kop, de fchouders, de rug, het bovenft gedeelte van de zyden des lighaams, het kruis, het begin van den ftaart en de buitenkant van den arm, van den voorarm, van de dijen, en van de ag- terfte pooten hebben eene gemèngde kleur uit afchgraauw en vaal te zaraen- gefteld , omdat elk hair eene afchgraauwe kleur heeft op het grootft gedeelte zyner lengte van den wortel af , en eene tint vaal aan het eind : de bovenfte lip van de baarden af tot aan de hoeken van den bek , de zyden van den kop, het onderft kaakbeen , de keel, de borft, de buik, het onderft van de zyden des lighaams en de binnenkant van den arm , van den voorarm , van de dije en van het been , hebben eene witagtige kleur, met eene lichte tint vaal op de zyden van hét lighaara en van den hals, tufichen het afchgraauwe van het bovenft gedeelte des lighaams en de witagtige kleur van het onderft ge- deelte ; de plaats tufichen de oogen en het neusbeen hebben ook eene vaale kleur : de ftaart is niet met hair bekleed dan ter lengte van omtrent drie ly- nen ; al het overige is met zeer kleine fchubbetjes bezet ; het hair van de voe- ten is zeer kort en van eene witagtige kleur , met eene zeer lichte tint vaal ; de vingers en de nagels gelyken naar die van den farigue door het getal eti de gedaante. . , , • , voeten, duimt n Lengte van het geheele hghaam , in eene regte lyn gemeeten van het eind van den fnioel tot aan den aars • • • . o. 6. Lengte van den kop van het einde van den fmoel tot aan het ag- terhoofd . ■•/• I ■ • • o. I. Onitrek van het einde van den fmoel . . , o. i. Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten . . . o. i. Omtrek van de opening van den bek . . . . c. i. Afftand tufichen de beide neusgaten . . . o. o. Affland tufichen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . • Afftand van den agterften hoek en het oor Ff 2 Jynctt. 8 . 8 . o. ii. 4 - " 8 . o. o. o. ó. 5 * S28 DE NATUURLYKE HISTORIE, Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . Opening van het oog ..... Aflland tuflTchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte vai het neusbeen gemeeten . . • . . Dezelfde aflland in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren gemeeten. Lengte der ooren . • • Breedte van derzelver bafis,over de buitenfte kromte gemeeten. Afftand tuflchen de beide ooren , omlaag gemeeten Lengte van den hals . . . . . Om trek van den hals Oratrek van het lighaam agter de voorpooten gemeeten , . Dezelfde omtrek op de dikfte plaats . . Dezelfde omtrek voor de agterpoóten gemeeten Lengte van den ftomp yan den ftaart Omtrek van den ftaart aan het begin van den ftomp Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan de geleedini der hand ..... Breedte van den voorarm by den elleboog Dikte terzelfde plaats . . » Omtrek van de geleeding der hand ► ... Omtrek van de nahand . . ; Lengte van de geleeding der hand af tot aan het eind der nagele Lengte van het been , van de knie tot aan den enkel Breedte van het bovenft des beens , . . Dikte ...... Breedte ter plaatle van de hiel . . . Omtrek van den navoet . • Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen . . . Breedte van den voorften voet . . . . Breedte van den agterften voet . . . . Lengte van de langfte nagelen Derzelver breedte aan. de bafis . ... voeten. duimen , lynen. • O. ©. 3i- 1 o. O. i|. 0. o. 7- Si- o. o. o. 2. lo. o. . O. 91- o. o. 9- • o. o. 9h o. 0. 7- o. 2. I. o. 3- 9- o. 4- I. o. s. ir. o. 6. 7’ • f 0. o. II. > o. I. r. 0. o. 5- a o.- 4i- o. o. 7i- o. o. II. tl. o. o. 7- • o. I. 5. o. a 6i o.. o. 3i- o. o. H- o. o. II. o. o. II. o. 0. 4i- o. o. 6i o. 0. Ti. o. o. C^. Ik heb. een wyfjes marmofa ( PI. LUI) gezien ^ die minder groot was dan het mannetje (Pl.LH)^ welks afineetingen in de voorgaande tafel zyn op- gegeeven , want dit diertje was maar vyf duimen drie lynen lang, van het eiiïd van den fmoel tot aan den aars, maar de ftaart was zes duimen en twee lynen. lang; de ooren- hadden agt lynen en eene halve lengte en agt lynen breedte aan de bafis ; dit wyf je geleek naar het mannetje door de gedaante van den kop , van de ooren , van het lyf , van den ftaart en van de voeten , en door het getal en de gedaante der tanden , enz ; maar het verfchilde een weinig van denzelven door de kleuren van het hair , en wel daarin dat de vaale tint donkerer was. Deze wyf jes maimofe hadt tien jongen, die aan het agterft gedeelte van den buik , tuffehen de dijen , vaft zaten , op dezelfde plaats alwaar de zak van het wyf je van den farigue gevonden wordt; elk der jonge marmofen zat met den bek aan een tepel vaft , en wel zo ftyf dat men ’cr hen niet gemakkelyk van 3 BESCHRYVING VAN DEN MARMOSE. 2^9 konde aftrekken , en daar waren daarenboven nog vier tepels die niet gevat waren door de jongen, maar die evenwel getrokken en gezoogen fcheeneii geweeft te zyn; dit vvyfje liadt dus in het geheel veertien tepels; de jonge niarmofen waren naar evenredigheid veel kleiner dan andere eerftgcboren die- ren , want derzelver kop was llegts twee lynen lang van het einde van den fmoel tot aan het agterhoofd, en hetlighaam was vier lynen lang van het ag- terhoofd tot aan het begin van den ftaart , welks lengte flegts anderhalve lyn bedroeg : dit wyf je hadt geenen zak gelyk dat van den farigue , maar daar liep eene kleine plooi in de lengte tegen de beide dijen aan , die de plaats fcheen te bepaalen welke de jongen befloegen ; zy waren ook in dedaad tuüchen de- ze beide plooijen geplaatft die op hun meeft flegts anderhalve Jyn hoogte en tien lynen lengte hadden ; derzelver vooifte einden ftonden zeven of agt ly- nen van elkanderen af, en de agterflen flegts vier lynen- De befchryving der ingewanden is naar een niannelyken marmoCi opge- tnaakt, die flegts vier duimen en eenen halven lengte hadt van het eind vau den fmoel af tot aan het begin van den ftaart; de ooren waren zeven lynen lang en breed ; dc ftaart was zes duimen drie lynen lang. Het netvlies was zeer kort en lag agter de maag en de darmen verborgen ; de lever lag evenveel ter linker-als ter regterzyde- De twaalfvingerigedarm ftrekte zig in de regterzyde uit en kromde zig naar binnen by de darmltreek ; de nugtere-en de omgeboogendarm maakten eenige groote boezemagtigheden in de navelftreek en in dc zyden ; de blindedarm Izg in het midden der linkerzyde geplaatft , en was fchuinfch van de linker- naar de regterzyde gerigt : de kronkeldarm en de regtedarm ftrekten zig in cene regte lyn uit van het midden der regterzyde tot aan den aars. Het regter gedeelte ( ^, PI. LIF, fig. i ) van de maag was veel grooter dan het linker ( 5 ); de groote blinde zak ( 5 ) was zeer lang en eindigde byna in eene punt ; het regter gedeelte maakte geenen hoek tuffehen den flokdarra (C} en den portier (iJ) ; het was kort , maar hadt eene groote middellyn ; de maag van de wyfjes marmofe (op PI. LUI afgebeelcf) geleek naar die , wel- ke ik hier befchryve ; maar de maag van den mannetjes marmofe , welks af- meetingen in de vorige tafel zyn opgegceven, hadt het regter gedeelte (//, PI. LIF.^ 2) zeer klein, en den grooten blindenzak (Zl) zeer groot: de gedaante*vah deze maag was zo ongewoon , dat dezelve byna even zo veele hoogte hadt van den bodem (C) der groote kromte af, als lengte van den bo- deni ( B') van den grooten blinden zak af tot aan den portier (D) toe : der- zelver groote omtrek was twee duimen elf lynen lang, en de kleine twee dui- men zes lynen; de afftanddie tufi'chen den flokdarra (£,) en den hoek ge- vonden wordt, welken het regter deel maakt, was flegts van anderhalve lyn., en daar was flegts eene lyn alftand tuflehen dezen hoek eii den portier (Z)): de diepte van den grooten blinden zak was van zes lynen,. De dunne darmen, de blindedarm, en het overige van de darmbuis tot aan den aars toe , hadden allen ten naalknby dezelfde middellyn , die drie lynen bedroeg, behalventer plaatfe van eenige vernaauwingen , die in de dunne dar- men gevonden wierden; de blindedarm (// /J, PI, LlF, fig. 3) was eer.en F f 3 DE NATUURLYKE HISTORIE, £30 halven duim lang ; hy was een weinig geboogen naar den opgeboogendarm (C) toe deszelfs einde was een weinig dikker dan het begin : het gedeelte ( D'^ van de darmbuis , dat z.ig van den blindendarm tot aan den aars uitftrek- te, was zeer kort ; dezelve was flegts eenen duim agt lynen lang terwyl de dun- ne dannen flegts agt duimen en een halven lang waren van den portier af tot aan den aars : dus bedroeg de lengte van de geheele darmbuis , den blin- dendarm niet mede gerekend , tien duimen en twee lynen : de vliezen der dar- n;en hadden flegts zeer weinig dikte. De lever beftont uit vier kwabben j de twee grootften waren de eene ter regterzyde en de andere in het midden geplaatfl: , en de beide anderen ter reg- terzydc , de eene naar voren en de andere naar agteren ; de agterfte w'as de kleiiifte van allen, en omvatte het voorfte gedeelte der regter nier; de mid- delfte kwab was in twee ongelyke deelen verdeeld door eene kleine uitranding, in welke het galblaasje geplaatfl: lag *, het kleine ftuk lag aan de regterzyde ; de fchoorband zat aan de voorfte zyde van het diklte ftuk vaft. De milt (^Pl. LIF, fis.. 4 ) hadt drie takken van ongelyke lengte ; de langfte tak ftrekte zig fchuinfch naar voren ter zyde van de maag heen, gelyk de milt van andere dieren met gevingerde voeten ; de kortfte tak (5) was met den langen tak in een regte lyn naar agteren gerigt; die tak (C) die eene middelbaare lengte hadt, ftrekte zig van delinker-naar de regterzyde fchuinfch van om hoog naar om laag, en van agteren naar voren uit. De regter nier zat zo veel meer naar voren dan de linker als haare geheele lengte bedroeg. De regter long beftont uit vier kwabben op dezelfde wyze gefchaard als by de mectte dieren ^ de middelfte kwab was byna even groot als de voorfte en de agterfte, maar zy fcheidde dezelve niet ten vollen van malkanderen af, want zy waren aan hunnen wortel vereenigd ; daar zat flegts eene enkelde kwab aan de linker long. De mond van de voorhuid zat tegen den onderkant van den aars aan ge- plaatfl: , zodat het roedehoofdje onder den regtendarm zat : het roedehoofdje hadt meer lengte dan de roede , en beftont uit twee rolronde takken , die naar agteren gerigt , en beiden naaft malkanderen tegen den regtendarm aan geplaatfl:, waren ; dus ftrekte de roede zig naar voren uit langs de goot welke door de fchaam-en zitbeenderen gemaakt wordt : de pisbuis was zeer lang en zeer boe- zemagtig : daar zaten aan elke zyde drie ronde lighaamen ; daar was een fteel- tje dat aan den knoop van de pisbuis uitliep ; deze ronde lighaamen zyn my toegefl-’heenen de zaadblaasjes te zyn: de zaadballen waren byna rond; de afvoerende v'aaten hadden weinig lengte; maar alle deze deelen waren mis- maakt en hard geworden door de werking van den wyngeeft , waarin het dier langen tyd was bewaard geworden. De mannetjes m.armofe , welks afhiectingen in de tafel der uitwendige dee- len zyn opgegeeven , hadt het roedehoofdje en de roede buiten den aars en de voorhuid gelyk in den ftaat van oprigting der roede ; de pisbuis eindigde aan dc plaats van de vaneenfplyting van het roedehoofdje , maar zy wierdt ee- Kigerroaate vervolgd tot aan het eind der beide takken door twee gooten, die beschryving van den marmose. langs eiken tak heen liepen , en die eene volkomene buis maakten , wanneer de beide takken tegen elkanderen aan lagen: de zes ronde lighaamen, waarvan reeds gelprooken is, waren gelyk by den anderen marmoie geplaatft, maar de pisbuis van dien , welken wy thans befchry ven , was door een weelig uitwas mismaakt. De klink van de wyfjes marmofe vertoonde zig niet uitwendig ; men zag niets dan den aars : op eehe lyn afftand van het onderlt gedeelte van deszeUs rand zat , op derzelver inwendige wanden , eene fpleet die gelyklynig uitloopt aan dezen rand , en anderhalve lyn lang is ; deze fpleet was de klink ; men zag aan derzelver ingang twee kleine verhevenheden die door de takken van den kittelaar gemaakt worden , zo veel ik zulks hebbe kunnen nagaan in een on- derwerp dat zo klein was ; daar liepen rimpels in de lengte van de takken van den kittelaar af tot aan de opening van de pisbuis , die op vier lynen afftands van den ingang der klink af geplaadt waren : op deze plaats maakte deze fcheede twee buizen van verlenging , gelyk by het wyf je van den farigue , maar derzelver openingen waren niet zeer dnidelyk , en ik heb dezelven niet kunnen vinden dan door middel van een llilet ; in ingewanden , die zo klein zo teder , en daarenboven aangedaan zyn door de werking van den wyngeeft , kan een IHlet ligtelyk doorbooren in plaats van uitzetten; ik geloof evenwel dat de opening der buizen , waarvan wy hier fpreeken , indedaad beftonden, en dat dezelve niet aan de lugt wederftaan hadden , welke ik door middel van een pypje had getragt in te brengen, dan ter oorzaak van den hoek, welken de buis maakt , door zig naar buiten te krommen gelyk by den farigue , want de buizen van verlenging maaken een ovaal gelyk by dat dier , en vereenigen zig by den hals der lyfmoeder in een geraeene buis , die zig langs de pisbuis uitflrekt en in een mondje eindigt , dat boven dat van de pisbuis geplaatll zit ; de buis van vereeniging was naar evenredigheid breeder by den marmofe dan by den farigue: fchoon met de omzigdgfte naauvvkeurighcid zoekende, ben ik geen voetipoor van middclfchot gewaar geworden dat in de lengte loopt, noch in deze buis, noch ter plaats alwaar de beide kromme buizen zig by den hals der blaas vereenigen ; maar ik heb den naad gezien die op het punt van vereeniging der beide buizen zit: daar liepen ook plooijen in de lengte langs het kromme gedeelte van deze buizen , ten naaftenby in eens zo grooten geta- le als by den farigti'i: de hoornen der lyfmoeder, de trompetten en da eyer- nellen der marmofe , zyn my voorgekomen naar die zelfde deelcn by den iari- gue befchüuwd, te gclyken, ook ben ik geen middelfchot (0) gewaar ge- worden , noch in de trompetten noch in het kromme gedeelte der buizen van verlenging der fcheede. ^ ^ , Het geraamte ( PI- pg. 4 ) van de marmofe heeft zeer veel overeen- komt met dat van den farigue ; de marmofe ondertuffehen heeft een breeder bekkeneel, den fmoel een weinig korter, de kroorsvvyza uitteekzds van het onderft kaakbeen minder breed, en de oogpurten veel giooter; de boogen (4) Zie hier voor de befchry ving van den farigue, ta welke melding gcaiaakt is van deze middelfchotCtfU. 23 » DE NATUURLYKE HISTORIE, ^nkbeenderen hebben ook meer bolrondheid naar buiten j daar zitten gee- de kruin van den kop noch op het agterhoofd. heeft vyftig tanden gelyk de farigue, maar de tweede der on- ^ SatXr i^ü^^ zit ’er geene kdige plaaö f (Trhon den eeiften en tweeden baktand van boven ; de laatfte jjaktand van l iakbeenTeefteene verfcbülcnde gedaante van dien zetfden baktand van dSi lïkue T voor het overige zyn my de tanden van deze beide dieren voor- ^^^-fet'^gera^tTva^^^ verfchllt nog van dat van den J^^or du Yo 4nde kentekenen.; het doornagtige uitfteekzel des tweeden wervelbeens S heeft minder hoogte, en ftrekt zig even veel naar agteren als nit • de vvf laatfte wervelbeenderen hebben byna geen voetfpoor naar voren ’ . uitfteekzel; die van de wervelbeenderen van het midden ™ dS luTS" agtM ov«, die der lendenen-wervelbeenderen zyn mid- beenderen van het bekken hebben drie lynen en eene derde len^e! en eene halve lyn breedte over hunne geheele lengte, behalven aan '^bcTovÜe'zy'S van het fchouderblad maakt over haare Imgte eene zeer bolrondheid; ik heb by den marmofe het eerfte beentje van den “ n' rëvel dt vo^^^^^ maar ik heb de drie overigen en de Sfvan lei woeden regel gevonden; het agtlle beende van den voorvoet was nauwlyks merkbaar Len