I\« l\'' BIBLIOTHEEK II llii Bin ■ni.Mi •"> »i> I lilllli 111111111111111 r 7496 00041711 1 ATIOHKAL HATUURHISTORISCH HUSEl* Po.tBu. 9517 7500 RA L.19.n H.d.rl.na i V 4 i ' ■ ■ f t ÉSSÊÊÊÊÊÊÈÊÉÊm 1 t \ } \ 5 ' r - ■%r ■ v;; ,- ; ; ■ ■•>.■ tjfi: '> •; ■..‘i';?'' - -..'■ ^ ■;■'• ""‘ J' ^: .- V; ; ■: ■ Vj-Vsi- ■ :-r: "- ■ - ' - ' ■ ■ ■' ‘ -'tU'' A' , «. . / . - '■'■i ■t^’'.'V;V^ '<■ :' ■ fï : ,T)- , ■' . I V l -‘■^ r • j •* o, ■' '• ' ' 'v ■-t * . '-?■»< : -efi-. . k DE ALGEMEEN E EN BYZONDERE « NATUURLYKE HISTORIE VEERTIENDE DEEL. — ï I V MUSUM I v.JyN 1 lCmjnRLl]KE HlS'rOKir? J leiden . .«II mwmm DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE, met de BESCHRYVING VAN des KONINGS KABINET. DOOR DE Heeren DE B UFFON EN DA U BENTON. VEERTIENDE DEEL. M DCC LXXXIII. Met Privilegie van de Heeren Staaten van Holland en Wcjtvriesland. I ■ N HOUD VAN DIT DEEL. Naamlyji van de Japen. De Orangs-outangs , of de Pongo en de Jocko. Eerjie Byvoegzcl tot de Hijlorie van de Orangs-outangs. Tweede Byvoegzcl tot de Hijlorie van de Orangs-outangs. De Pithecus. . . . . De Gibbon. . . . . De Magot. . . De Papion , of de eigentlyk gezegde Baviaan. De Mandrill. .... De Omnderou. . . • . De Maimon. . ... De Macaque en de Jigrctte. De Patas. . . De Malbrouck en de CMneefche-muts, De Mangabey. . - . De Mone. De Callitrichc. De Moujiac. . . . , . De Wit-neus. .... De Palatine. De Talapoin. .... De Douc. • • • • • De Sapajons en de Sagoins. De Ouariiie en de Alouate. De Coaita en de Exquima. . . . . De Sajou. . . . ' . ' . De Saï. De Saïmiri. .... De Saki. . - De Tamarin. . .... De Ouijliti. . De Marikina. . . . * , De Pinche. .... De Mico. Pag. I. . 24. • ■ 39 * 47. 59 - 63. . 74 - 89. . lOI. IIO. . 114. . 123. 133- 143 - I5Ö- ' i6'5- 173 - 180. 182, ■ i 85 ' 187. 194. 201. 203. . 210. 222. 231. . 241. 254. • 25 6 . . 258. . 265 . 269. 274. Door den Hr. de Buffon. Vertaald Door den Hr, C, van Engelen. Bcjchfyvifi^ vo.n den Jocko. • • « Bcfclivyving van den Gibbon» • ... BefcJiTy^i^S den ]\'^n^ot» • • • , BefcJiryying von dat gedeelte van het Kabinet , dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hifiorie van de Japen. Befchryving van den Baviaan. .... ■Befchryving van den Mandrill. • • . . •Befchryving van den Ouanderou. . • . . Befchryving van den Mainion. .... Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet y dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hifiorie der Baviaanen. Befchryving van den Macaque. Befchryving van de Aigrette. . . ' . Befchryving van den Patas met den zwarten band. Befchryving van den Malbrouck. Befchryving van de Chineefche-tnuts. . , . Befchryving van den Mangabey. .... Befchryving van den Mone. ï . . * . Befchryving van den Callitriche. .... Befchryving van den Moufiac. .... Befchryving van den Talapoin. . . . . Befchryving van den Douc. . . Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet ^ dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hifiorie van de Giienons. Befchryving van den Jlouate. Befchryving van een Coaita.' • ... Befchryving van den bruinen Sajoti. . Befchryving van den graauwen Sajou. . . . van den Saï. . ... van den Saï met de witte keel. van den Saïmiri. .... van dat gedeelte van het Kabinet , dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hifiorie van de Sapajous. Befchryving van den Saki. ... . Befchryving van den Tamarin. . . Befchryving van den Ouifiiti. Befchryving van den Marikhia. . Befchryving van den Pinche. Befchryving van den Mico. Befchryving van dat gedeelte van het Kabinet , dat betrekking heeft tot de Natuurlyke Hifiorie van de Sagoins. jjejcnryving Befchryving Befchryving Befchryving SI- 65- 77 - 87 . 92. 103. *13. 116. 122. 125. 132. 135 - 147. 154 - 157 - 167. 175 . 181. 189 - 19 Ó. 198- 2o8- 215. 224. 230. 233- 239- 243- 250. 255 - 257 - 260. 266. 271. 276. 277. Door den Hr. Daubenton. V ertaald Door den Hr. J. Voegen van Engelen, Jdjunkt Stads-Dottor te Leyden. DE DE ALGEMEENE EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE- NAAMLYST VAN DE AAPEN. S dioheren hunne les te geeven of tot menfchentefpreeken,zyntweezeer verfchillende zaaken ; de eerflen neemen zondei’ onderzoek , en zelfs met greetigheid alles aan , het ongegronde zo wel als het wezendlyke , het aare zo wel als het valfche j indien het tlegts onder de gedaante van bewys wordt voorgedraagen ; tervvyl de anderen integendeel de bewyzen onderzoe- ken, en de voorftellen verwerpen, zodra zy dezelve niet wel beveiligd vin- den. Wy zullen geen gebruik maaken van eenige dier Leerllelzels of me- tiiodes , wdke men uitgedagt heeft, om eene menigte van dieren van ver- Jcliillende , en zelfs zeer verwyderde Poorten , onder denzelfden naam van aapen te bevatten. Ik noem wp een dier zonder Haart, welks gelaat plat of vlak is, welks tanden, handen, vingers en nagels naar die van den menfch gelyken , en ! ^y^n als de menfch , op zyne twee beenen regt overeind gaat. Deze 1 het dier zelve , en uit deszelfs overeenkomllen hebben getrokken, fluit, gelyk men ziet, alle dieren uit die ftaarten w^lher aanzigt opwaards^ftaat , of die met een langen fnuic S DE NATUURLYKE HISTORIE voorzien zyn; zy fluit alle de zulken uit, die gekromde, haakige of puntige nagels hebben; gelyk alle die, welke liever op vier dan op tweevoeten loopen. Laat ons nu naar dit vafl en bepaald denkbeeld onderzoeken , hoe veele foorten van dieren ’er beftaan , aan welken men den naam van aap moet geeven. De ouden kenden llegts een foort ; de pithekos der Grieken , de fimia der Latyncn, is een aap, een -ivaare aap; het is die, waarop Auistoteles, Plinius, en Galenus alle de natuurkundige vergelykingen gemaaict, en alle de betrekkingen va:i den aap tot den menfeh gegrond heb- ben ; maar de pithecus, die aap der ouden, naar den menfeh zo gelykende, in het uitwendige maakzel, cn denzeJ ven nog nader komende in de inwen- dige geleeding, verfchilt daar egter van in eene eigenfehap, die , fchoon inzigzelve enkel betreklyk, hier egter niet minder wezendlyk is, te weeten de grootte. De geftalte van den menfeh is in ’t algemeen boven de vyf voeren, die van den pithecus kan flegts het vierde gedeelte van deze hoogte haaien. Dus zouden de ouden, al waare deze aap nog meer gelyk geweefl; aan den menfeh, regt gehad hebben, om hem niet te befchouwen, dan als een mcnfchje in ’t klein, een onvolkomen dwerg, opzyn bcfliniluat om met de kraanvogels te flryden , terwyl de menfeh den olyfant weet te temmen, en den leeuw uvciwiut. Maar na den tyd der ouden , en na de ontdekking der zuidelyke deden van Afrika en de Indiën, heeft men een anderen aap gevonden, die de gemelde eigenfdiap van de noodige grootte heeft; een aap (Pa m zo hoog, zo fterk, als de menfeh; zo driftig naar de vrouwen als naar de wyf- ies van zyn eigen foort; een aap die wapenen kan voeren, die gebruik maakt van fteenen om aan te vallen , en van Itokken om zig te verweeren en die voor het overige ook nog meer naar den menfeh gelykt dan de pithe- cus; want behalven dat hy geen ftaart heeft; dat zyn wezen plat is, dat zyne armen, zyne handen, zyne vingers, zyne nagels gelyk zyn aan de onze, en dat hy altyd regrop gaat, zo heeft hy ook nog eene foort van aangezigt, heeft hy wezenstrekken, welke naar die van den menfeh gelyken ooren van hetzelfde maakzel, hair op het hoofd, baard aan de kin, en verder hair net op dezelfde wyze als de menfeh dat heeft , in den ftaat der natuur. Ook hebben de bewooners van zyn land, de befchaafde Indiaanen, niet getwyffeld om hem tot de menfchlyke foort te brengen, en den naam van orang-outang f of mld- menfeh te geeven; terwyl de Negers, die'bjna zo wild en zo lelyk zyn als deze aapen, en die niet in ’t hooid krygen, dat men door meer of minder befchaafd te zyn, meer of minder menfeh is hem een eigen naam pongo gegeeven hebben, een naam van een dier en niet van een menfeh ; en deze orang-outang , of deze pongo , is inderdaad niet dan een dier, maar een zeer zonderling dier, het welk de menfeh niet kan zien zonder in zig zelven te treeden, zonder zig te herkennen, zonder 2ig te overtuigen, dat hetlighaara niet het wezendlykfle gedeelte van zyne natuur is. Zie daar dan twee dieren , den pithecus en den orang-outang, waarop men den naam van aap moet toepaflen , en daar is een derde, waaraan men NAAMLYST van de AAPEN. s '?• ‘‘‘"'■“rï “ '«'yk <'=8“ dier m “=” °P”S« «ier aapeil. Dit 1 {11. II. en III.) dat tot hier toe onbekend was en dat onder den naam van gibbon, mt de Ooft-Indiën overgebragt is ’ ^at rLtfo Lhk vanTen nfnften^gelyk die te lenarp pithecus, hebben zulk eene oneefchik- _„ 1 ^ ^ * j °P twee beenen regton ftaande de aarde kan L zyn hghaam te krommen of de beenen te buigen - deze aaS IS de derde en laatfte waaraan men dezen naam moet geevel," hy is ondS deze dieren een moniteragüge , afwykende foort, gelik het ras van men^ TV/öWör, (ö) in de me/fchlyke foort is.’ den vertoont zig een ander gezin van dieren , welken wv onder den geflagtnaam van baboian oi baviaan zullen voordraagen In L hen anderen te onderfcheiden , zullen wy zeggen dat de een breeïen cn Vpft™andirrnu°““ verlengd wezen, met heid dikker zyn dan die van den ienfch , en Wef ëekapighelénTpTetï len. Door deze bepaaling ilmten wv uit dit gezin lil dZ ” ^ 7- ' geen ftaart hebben, alle de guenons alle de Dm SI. P'® fnirfpn niabs^ Joris ^ en andere vierhandige dieri.m,^die een voor deze dierlI^lpHd^*’ ouden hebben nooit een eigen naam voor deze dieren gehad; Aristoteles is de eenigfle die een van dp 7 °Iven Ltë„ten7o”g';ëëA^rCr^ zyn de eerften die het babidno gphpprp Italiaanèn bmion, de Nederlanders Jev/eln^ Dutfcliers hebben het alle de Anteurer die in dSTldi genaamd, en by ben. wordr her onder den naam van lyks papio noemen, om het te onderfcheiden lan de andei Hl f ^ men m de ziudelyk provintiën van Afrika en de Indièh Wy kennen drie foorten van deze dieren. lo jfe i t A»da gsrrLa van Aiirsëirïïi fs!™ël7rÏ2 “ ('d!! wfti Sdzl sVHn?" ^^rfcheidenheden in het menfchlyk gejlagt, In het III Deel van dit Aristoteles gevonden om den baviaan te beteltenen , pvant 'ik hef in R i h Soede uitdrukking vaur’p dezelfde vLgelvk nE In a!n f ’ d'e Aristoteles waarfchyniyk ^ongetroffen; en daa*-enhnv''t? t7«i fnuic van den baviaan, met dien v:in het ceren m Ut maakzel van heulhalm! ' Sc^kenis imar malkau- A 2 ^ de natuurlyke historie die eeft grooter baviaan is dan depapio, hebbende een violetkleurig wezen , en de neus en wangen met diepe en fchuinfche rimpels gevoord ; deze wordt in Guinee, en in de heetfte deelen van Afrika gevonden. 30. De ouanderou (^PL XVIII) , die niet zo dik is_ als de papio , noch zo groot als de mandrille, wiens lighaam minder gevuld is, en wiens hoofd en geheel gelaat omringd is van eene foort van zeer lang en zeer dik paarden-hair. Dezen vindt men op Ceylon, in Malabaar en in de andere zuidelykc pro- vintiën van Indie. Zie daar derhalven drie aapen , en drie baviaanen , wel bepaald, wel onderfcheiden , en alle zes zeer duidelyk van malkanderen vcrfchillende. Maar dewyl de Natuur onze bepaalingen niet kent ; dewyl zy haare wer- ken nooit by de hoop gefchikt , noch de wezens by foorcen voorcgebragc heeft ; dewyl haare voortgang altyd trapsgewyze gefchiedt en haar ontwerp overal zagte fchaduwingen heeft en zig in allerhande rigtingen uitftrekt, moet ’er tulTchen het geflagt van den aap (c) , en dat van den baviaan eenige tuflchen - foort zyn , die niet naauwkeurig de eene of de andere is, en die egter in de beide jfoorten of geflagten deelt. Deze tuffchen-foort beftaat inderdaad, en het is het dier, [JPl. VII en VIII) ’t welk wy magot noemen ; het is tuifchen onze twee bepaalingen in geplaatfl: : het maakt de fchaduwing tuflchen de aapen en de baviaanen ; het verfchilt van de eeriten hierin dat het een verlangden fnuit en zwaare hondstanden heeft ; het ver- fchilt van de anderen voor zo verre het wezendlyk geen Haart heeft ,fchoon het een klein aanhangzel van vel vertoont, dat den fchyn heeft van een beginnenden flaart : het is bygevolg noch aap, noch baviaan, en heeft ten- zelfden tyde iets van de natuur van beiden. Dit dier, ’t welk zeer gemeen is in Opper-Egypte, gelyk ook in Barbarye, was by de ouden bekend; de Grieken en Latynen hebben het cynocephalus , of hondskop geheeten , omdat zyn fnuit vry wel naar dien van een dog gelykt. Dus moet men om deze dieren te vertonnen , dezelve in de volgende orde fchikken ; de orang - ou~ tangi of de pongo, is de eerfte aap; de pit/war de tweede aap , gibbon de derde aap, maar mismaakt; de cynocephalus of magot, de vierde aap of eerlle baviaan ; de papio de eerfte baviaan ; de_ mandril ^ de tweede ba- viaan ; de ouanderou de derde baviaan ; deze orde is nog willekeurig noch verdigt, maar betrekkelyk tot de overgangen, die de natuur zelve volgt. Na de aapen cn de baviaanen heeft men de guenons;_ het is dus dat ik naar het oud Franfch, die dieren verkies te noemen, die naar aapen of baviaanen gelyken , maar die lange ftaarten hebben , dat is te zeggen ilaar- ten zo lang of langer als het lighaam zelf. Het woord guenon of meerkat , heeft in deze laatlte eeuwen twee betekenilfen gehad verfchillende van die welke wy hier aan het zelve geeven; men heeft dit viooxd guenon in (cy Nota. De gibbon begint reeds de fchaduwing tuffeben de aapen en de baviaanen, voor zo verre hy eeltagtigheden op de billen heeft , gelyk de baviaanen , en de nagels van de grfte voeten puntiger zyn dan die van den orang- outang, die geene eeltagtigheden op da Wlkn heeh nagels plat en gerond zyn , gelyk die van den menfcli. NAAMLYST van de AAPEN. 5 33pen van eene kleine geftalte {d) uit te druk- ken, en ten zelfden cyde heeft men het byzonderlyk gebezigd om het wyfje t betekenen ; maar in ouder tyden noemde men aapen of ppn°\ ^ zonder ftaari , en guenons of mone^ , die aapen , welke frhr itacirt hebben. Dit zoude ik uit eenige plaatfen van Reisbe- nryvers f e) van de zeftiende en zeventiende eeuwen kunnen bewyzen. Het Viori-^ ^a- ê^^non is daar van niet zeer verwyderd , en miirdiien is het mpr 'V^xikebos oïkepQSy naam dien de Grieken gaven aan de aapen met een langen ftaart. T>Q7.e kebos oi guenons y of ftaart-aapen , zyn kleiner en minder flerk dan de baviaanen en de aapen ; zy zyn door dit verfchil , en inzonderheid door liiinnen langen ftaart , ligtlyk vin de eenen en ande- ren te onderfcheiden. Men kan hen ook genfaklyk ondïS^^^^^^ makis, omdat zy zulk een fpitfen fnuit niet hebben, en om dat zy in plaats Sba^vLanJ?"^w’ makis, flegts vier hebben, gelyk de aapen en verfchillpndpn kennen er negen foorten van, welke wy yder met een £ze nJSn zullen voordraagen , om alle verwarring Ie vennyden. io“Demaclque, ftiTp/ /x/m 60 . Deca]htriche(P/.XXXr/i). 70. De mou- De oude Sinl d De douc (P/. XL/). litriche die , j'! de mone en de cal- .7vn . K Arabie en de noordelyke deden van Afrika herkomftig J,;a hadden geen denkbeeld van de andere, omdat zy niet dan in de Afrika en der Oofl-Indiën gevonden worden, welke en de Grieken > geheel onbekend waren. Die groote remeeS en oplettende om de welens niel door reT da^zfden twyffelagtige naamen te verwar- van* ei Of aan denman genoemd hebbende , den naam bemerkten dar iangen ftaart gegeeven hebben. Dewyl zy foorten waren verfchillende, en zelfs vry veel verwyderde was van het mee^^l^rn ^ ^ eigen naam gegeeven , en diernaam den aap, ftaar?, en 9/^016^^66^ toUi'Sbm Tm”’ guenons met een langen ten van Zuid - Amerlte wordT f‘^g- ^or- — I" S^berg- heeten, van dezelfde grootte alc dp gevonden, welken de Wilden cacuijen Rebben. Behalven de?e ««Js aotler verfchil dan dat zy baard aan de kir» S^nsularités do la Frame fugouirngom^^ As 6 de NATUURLYKE historie het hair van eene tcnnaaftenby eenfoortige kleur ; de guenon integendeel welken wy hier inone noemen , en die by de Grieken kebos hetede , heeft hair van verfchillende kleuren , men noemt hem zelfs gemeenlyk den aap van verfcheiden kleuren , finge varié. Het was de gemeenite en de meeft bekende foort van guenon, ten tyde van Aristotel^, en het is van dit kenmerk , dat de naam van kebos is afgeleid , dewelke in ’t Griekfch de' rerfcheidenheid van kleuren betekent. Dus kan men alle de dieren , van de klafle der aapen , baviaanen, enguenons, door Aristoteles aangeduid, tot vier bepaalen, de pithekos, de cynocepluilus , de Jimia porcaria , en de kebos , welken wy meenen grond te hebben , om thans te vertoonen als zynde wezendlyk de pithekus, of eigenlyk gezegde aap, de magot, depapioy • of eigenlyk genoemde baviaan, en de mone’, omdat met hegts de byzondere kenmerken, welken Aristoteles hun geeft, wezendlyk op hen paffen; maar ook om dat de andere foorten , welke wy hebben aangewezen , en die welke wy nog zullen aaiiwyzen , hem noodwendig onbekend moeften zyn naardien zy uit zulke landen herkomftig zyn , en in zulke ftreeken zig ont- houden, daar de Griekfche Reisbefchryvers ten zynen tyde nog niet ge- weell waren. Twee of drie eeuwen na den tyd van Aristoteles, vindt men in de Griekfche Schryvers twee nieuwe naamen callithrix en cercopitJiecos , heiden betrekkelyk tot de guenons of aapen met lange ftaaften ; naarmaate men onzen aardbol meer leerde kennen, en naar het zuiden, ’t zy in Afrika, ’t zy in Aha, verder doordrojig, vondt men nieuwe dieren, nieuwe foorten van guenons, en dewyl de mecflen derzelver geene verfcheidenheid van kleuren hadden, gelyk de kebos, zo verbeeldden zig de Grieken een geflagt naam te maaken, met hen cercophhecos , dat is te zeggen Jlaart-aapen, te noe- men , om alle de foorten van guenons of aapen roet een langen ftaart aan te wyzen ; en onder deze nieuwe foorten een guenon van een groenagtig en helder gekleurd hair opgemerkt hebbende, noemden zy deze foort ^IH. thrix, dat fraai- hak betekent. Deze callithrix wordt inderdaad in het zui- delyk gedeelte van Mauritanië, en in de nabimrige landen van Kaap-Verd gevonden ; het is de guenon , welken men gemeenlyk onder den naam van groenen aap kent, en dewyl wy in dit werk alle faamgeftelde benaamingen verwerpen, hebben wy hem zyn ouden naam van callithrix, of calUtriche behouden. Ten opzigte der zeven andere foorten van guenons , welke wy hier boven onder de naamen van makaque , patas , malbronk , mangahey , moiijlac , talapoin, en douc , hebben aangewezen, zy waren den Grieken en Latynen onbekend. De makaque is oorfpronkelyk van Congo ; de patas van Senegal ; de mangabey van Madagaskar; de maibrouk van Bengale; de mouftac van Guinee ; de talapoin van Siam ; en de douc van Cochinchine. Alle deze landen waren eveneens onbekend by de ouden, en wy zyn zeer zorgvuldig geweell; , om de dieren die naamen te laaten behouden , welken men daar gevonden heeft, de eigen naamen van htin land. En dev7l de Natuur ftandvaflig is in haaren gang ; dewyl zy nooit by NAAMLYST van de AAPEN. 7 ^TOngen , maar altyd by trappen, by fdiaduwingen voortgaat, vindt men tulichen de bayiaanen en de guenons een middenfoort. Het dier (PI. XIX), dat deze tuiTchenriumte vervult, en deze middenfoort maakt, gelykt vee! naar de guenons, inzonderheid naar den makaque,cn ten zelfden tyde heeft het een zeer breeden fniiit, en een korten ftaart gelyk de baviaancn ; geen naatn van net zelve kennende hebben wy het viaifnon geheeten, om het van de_ andeien te ondcrfcheiden ; het wordt op Suraatra gevonden; het is het eniglte van alle deze dieren, zo_ wel baviaancn als guenons, waarvan de Haait geen hair heeft, en het is om deze reden, dat de fchryvers die ’er van gefprooken hebben, het zelve onder de benaaming van aap met den varkensjlaart , ot aap met den rottenjlaart hebben aangeduid. Zie daar de dieren van de oude wSereld , waaraan men den gemeenen naam van aap gegeeven heeft, fchoon zy niet flegts verwyderde foor ten , maar zelfs van yry verfchillende geüagtenzyn; en ’t geen de dwaaling en verwarring ten hoogden top gevoerd heeft, is, dat men die zelfde nai^ien van aap, van cynocephalus ,vzn kebos, cn van cerkopithekos , of cercopithecus , naamen voor vyftienhonderd Jaaren door de Grieken gemaakt, gegeeven heeft aan dieren van een nieuwe waereld, welke men niet dan feden twee of drie eeuwen heeft ondekc. Men wilde in de zuidclyke deelen van dit nieuwe vafte-land eemge der dieren van Afrika en van de Ooft-Indiën vin- den. Men vondt daar heeften met handen en vingers ; deze overeenkomfl was alleen genoeg om dezelve aapen te noemen ; zonder in aanmerking te neemen; dat men om een’ naam over te brengen, ten minften het zelfde gellagt moet voor hebben, en dat zelfs, om dien naam juift toe te pas- len , de foort dezelfde dient te zyn. Maar nu deze amerikaanfche die- twee klaffen zullen maaken, onder de naamen van fapaious^ en eve£^,;r.i van alle de aapen van T waereld geene aapen, noch baviaancn, Pc o . gevonden worden , zo beftaan ’er ook geene fapajous noch fagoïns in de oude. Schoon wy deze faSta in onze Verhandeling over de dieren der beide waerelden reeds in het algemeen hebben vooreedraap-en kunnen wy dezelve hier egter op eene meer byzondere wvze bemopen^ en aantoonen, dat van de zeventien foorten, waartoe men aüe de dieren’ in de oude waereld aapen genaamd , bepaalen kan , en van de twaalf of dertien waarop men dezen naam in de nieuwe heeft overgebragt, niet eene en dezelfde IS noch eveneens in dc beide waerelden gcvfndenVoïfr f wnl zeventien ftorten van de oude wereld , moet men voor eerft drie of vier zekerljk niet in Amerika gevonden worden, en waar- en de fagoïns in t geheel niet gelyken. 20. Vervolgens de fLS baviaancn aftrekken, die veel dikker zyn^dan daar blvw-n ^ verfchillend maakzelzyn ; vetff' Ivlpn V ^ btigen guenons over , daar men dezelve mede bae^aaW-n ^ pcnons nu hebben, zowel als de aapen cn de fapaious _^Semeene en Inzonoere kenmerken, die hen geheel van de •r ö de lagoms onderlcheiden. Het eerfte dezer kenmerken is vaji 2 de natuurlyke historie de billen kaal, en natiuirlyke en vaftzittende eeltagdgheden op deze deelen te hebben; het tweede is dat zy van wang-zakken, dat is te zeggen van zakken of beurlen onder aan de wangen voorzien zyn, waarin zy hun voed- zel kunnen bewaaren; en het derde is, dat zy de fchutting of affchei- ding der neusgaten fmal, en die zelfde neusgaten van onderen open hebben, gelyk by den menfeh plaats heeft. De fapajous en de fagoïns hebben geen dezer kenmerken ; zy hebben allen de fchutting der neusgaten zeer dik , de neusgaten open aan de zyden der neus, en niet van onderen; zy hebben hair op de billen en geene eeltagtigheden , zy hebben geene wang-zakken ; zy verfchillen derhalven van de guenons niet flegts in foort; maar zelfs in geflagt dewyl zy geene dier algemeene kenmerken hebben , die hun allen gemeen zyn; en di? verfchil in het gdflagt onderftelt noodzaaklyk nog groo- ter in de foorten , en toont dat zy zeer verre van malkanderen verwyderd zyn. Het is derhalven verkeerd, dat men den naara van aap en van non aan de fapajous en de Jagoins gegeeven heeft ; men moell: hun hun- ne oude naanien laaten behouden, en in plaats van hen met de aapen te ver- binden, beginnen met hen onder malkanderen te vergely ken. Deze twee sezinnen verfchillen van malkanderen in een zeer opmerkelyk kenmerk 5 alle de fapajous bedienen zig van hunnen ftaart als van een vinger om zig vaffc te haaien, en zelfs om aan te vatten, het geen zy met de hand niet kun- nen neemen ; de fagoins integendeel kunnen zig, van hunnen ftaart tot dat gebruik niet bedienen. Hun gelaat, hunne ooren hun hair zyn ook verfdiillende,inen kan ’er derhalven ligtlyk twee ondcrfcheiden en afzonder- lyke foorten van maaken. _ . , Zonder gebruik te maaken van benaaraingen , die met dan op de aapen , op de baviaanen, op de guenons toepaffelyk zyn , zonder naamen te gebrui- ken , die hun toebehooren , en welke men aan geene anderen moet geeven ; hebben wy gepoogd alle de fapajous , en alle de aapen aan te wyzen met de eigen naamen, welken zy in hun geboorteland voeren. Wy kennen zes of zeven foorten van fapajous , en zes foorten van fagoins , waarvan de meeften nog verfcheidenheden hebben ; wy hebben het in dit deel alles met hunne hiftorie en met de befchryving vereenigd; wy hebben hunne naamen zorgvuldig opgefpoord by alle Auteuren, en inzondei'heid by de Reisbe- fcliryvers, die daar de eerfte van gefprooken hebben; in het algemeen, wanneer wy den naam, welken yder dier in zyn geboorteland heeft, niet hebben kunnen ontdekken, hebben wy geoordeeld die uit de natuur van het dier zelve, dat is te zeggen uit eenig karakter, dat alleen genoeg vvas om het te doen kennen , van alle anderen te onderfcheiden , te moeten haaien. Men zal in yder artykel de redenen zien , die ons deze naamen hebben doen aanneeraen. • j \ i ,, /r j En wat de verfcheidenheden betreft, die m de geheele klafle dezer dieren miffehien talryker zyn dan de foorten, men zal dpelve ook zeer zorg- vuldig met elke haarer eigene foorten vergeleken vinden. Wy kennen veertig van deze dieren minder ofmeerder onder malkanderen verfdiiilende. NAAMLYST VAN DE AAPEN. en wy hebben de meeften levende gehad ; het is ons vóórgekomen , dat men dezelve tot dertig foorten moeft brengen ; te weeten drie aapen , eene tulTchenfoort tuffchen de aapen en de baviaanen ; drie baviaanen , eene tns- fchenfoort tuffchen de baviaanen en de giienons; negen guenons, zeven fapajous, en zes fagoins, en dat alle de andere, ten minften voor het groot- fte gedeelte, niet dan als verfcheidenheden befchouwd moeten worden. Maar dewyl wy niet volftrekt zeker zyn , dat fommige dier verfcheidenhe- den inderdaad ook niet wel onderfcheiden foorten zyn, zullen wy haar ook naamen poogen te geevcn , die niet clan voor een tyd behoeven te dienen , onderfteld zyndc, dat het niet dan verfcheidenheden zyn , en die eigen en fuortelyke naamen zullen kunnen worden , zo het wezendlyk onderfcheiden en afgezonderde foorten zyn. Laat ons by gelegenheid van deze beeflen , waarvan fommige zo zeer naar den raenfch gelykcn , voor een oogenblik de landdieren onder een nieuw oog- punt befchouwen. Het is zonder genoegzaarae reden, dat men hun allen in ’t_ algemeen den naam van viervoetige dieren gegeeven heeft. Byaldien de uitzonderingen Qegts in kleinen getale waren , zouden wy ons tegen de toepaffing van deze benaaming niet verzetten ; wy hebben gezegd, cn wy weeten dat onze bepaalingen , onze naamen , hoe algemeen ciczelven mogen zyn, nooit alles bevatten; dat ’eraltyd wezens aan de eene of andere zydc overbly ven ; dat ’er middenfoorten gevonden worden ; dat ’er eenigen , fchoon in fchyn in ’t midden der anderen geplaatft , egter niet op de lyft fchikken ; dat de algemeene naam, wel ;en men hun zoude willen opleggen, een onvol- komen formulier is , eene fora , waarvan zy dikwils geen gedeelte uitmaaken, omdat de Natuur nooit dan door eenheden, nooit door verzamelingen, V'ertoond moet worden ; omdat de menfeh geene algemeene naamen heeft iiitgev^onden , dan om zyn geheugen te hulp te komen, en het gebrek van zyn bekromp^! verftand , zo veel mogelyk te verhelpen ; omdat hy vervol- gens daar misbruik van heeft gemaakt , met dien algemeenen naam als iets wezendlyks te befchouwen; eindelyk omdat hy daar toe wezens, en zelfs klaffen van wezens, heeft willen betrekken die een anderen naam vorder- den. Ik kan daar en het voorbeeld en het bewys \^an geeven , zonder de orde der viervoetige dieren te verlaaten , die van alle de dieren die geenen zyn , welken de menfeh beft kent , en aan welken hy bygevolg in ftaat was de naauwkeurigfte benaamingen te geeven. De naam van viervoetig dier onderftelt dat het dier vier voeten hebbe ; zo hetzelve twee ontbreeken , gelyk aan de lamantin , is het nier meer viervoe- tig, zo het armen en handen heeft gelyk de aap , is het niet meer viervoetig, en men maakt een blykbaar misbruik van deze algemeene benaaming zo men dezelve op deze dieren toepaft. Om naauwkeurigheid in de woorden te brengen moet men na.auwkeurigheid in de denkbeelden hebben , welke «oor die woorden worden vertoond of uitgedrukt. Laat ons voor de handen ceu gelyken naam maaken , als men voor de voeten gemaakt heeft , cn clan "tiet waarheid en naauwkeurigheid zeggen, dat de menfeh de ee- twee handen en twee voeten; dat de lamantin flegts twee- B DE NATUURLYKE HISTORIE Ï6 handig is j dat de vledermuis flegts tweevoetig , en de aap vierhandig is. j/aat ons nu deze nieuwe algemeene benaamingen toepaflen op alle byzon- dere wezens, daar zy op ftrooken, want het is op die wyze, dat men Reeds de Natuur moet befchouwen ; dan zallen wy bevinden , dat van omtrent- twee honderd foorten van dieren , die de oppervlakte der aarde bevolken , en aan welken men den algemeenen naam van viervoetig gegeeven heeft ^ ten minften vyf-en-dertig foorten van aapen, baviaanen, guenons , fapa- jous, fagoins en makis zyn , welken men moet afzonderen , om dat zy vierhan- dig zyn : dat men by deze vyf-en-dertig foorten moet by voegen , die van den loris, van den farigue, van den marmofe, van den caijopollin, van den tarfier, van den phalanger , &c. die ook vierhandig zyn gelyk de aapen , de guenons, de fapajous, en de fagoins; dat by gevolg, dewyl de ly ft der vierhandige dieren , ten minften veertig foorten bevat (ƒ ) , het wezendlyk getal der viervoetige dieren , nu reeds een vyfde deel verminderd is ; dat men vervolgens twaalf of vyftien foorten tweevoetigen aftrekkende , te weeten de vledermuizen , en de rouflette, welker voorlle voeten eer vleu- gels dan voeten zyn; zo ook aftrekkende drie of vier gerboifes, die niet dan op de agterfte voeten kunnen loopen , omdat de voorlle te kort zyn ; daar insgelyks afneemende den lamannn , die gcene agterfte voeten heeft ; de morfes, de dugons, en de phokas, die daar geen gebruik van kunnen maaken, en aan welken dezelvcn dus nutloos zyn , dan zal men het getal der viervoetige dieren byna een derde verminderd vinden ; en zo men daar nog de dieren wilde aftrekken , die zig van de voorlle^ voeten als van handen bedienen, gelyk de beeren, de marmotten, decoatis, de agoutis, de eek- hoorn , de rotten , en yeele anderen ; zal de benaaming van viervoetig op meer dan de helft der dieren kwalyk zyn toegepall. En inderdaad de waare viervoetige zyn de eenhoevigen en die welke gevorkte voeten hebben ; zodra men tot de klafle van die, welke gekloofde voeten hebben, nederdaalt, vindt men vierhandigen of twyffelagtige viepoetigen , die zig van hunne voorlle voeten als van handen bedienen , en die van de anderen afgezonderd of onderfcheiden moeten worden. Daar zyn drie foorten van eenhoevige dieren ; het paard , de zebra , en de ezel ; indien men daar by voegt , den olyfant , den rhinoceros , den hippopotamus, en den kameel, welker voeten, fchoon in nagels eindigende, uit een geheel ftuk beftaan, en dezen dieren niet dienen dan om te gaan, heeft men reeds zeven foorten , waarop de naam van viervoetig volmaakt paft. Daar is een veel grooter getal van die- ren met gevorkte voeten , dan van die welke eenhoevig zyn ; de runderen , de rammen , de geiten , de gazelles , de bubales , de kleine rheebokken , de lama, de vigogne, de giraffe, de eland, het rendier, de herten, de damher- ten , de rheebokken , enz. hebben alle gevorkte voeten , en maaken in alles omtrent veertig foorten uit. Zie daar dan reeds vyftig dieren , dat is te f n Nota. Wy zeggen niet te veel met de lyft der vierhandige dieren flegts tot een geta! van veertig te bepaaleri, want daar zyn onder de guenons, de fapajous, de fagoins, de fari- gues, enz. veele verfcheidenheden, die wel wezendlyk verfchillende foorten kunnen zyn. 31 NAAMLYST van de AA pen. veertig met gevorkte voeten, waarop de ken de Ippmi^ voetig wd is toegepaft j onder die metgefpleten voeten raaa- ‘Wolf di s detyger, de panthers, de luipaard, de lynxen, de kat, de wezels diSrpn T»*’ de civetten, de das, de Imismarters , de Svóetiin fchaduwing tuffchen de kloofvoetigen en waarop de naamTn veertig andere foorten, 1 viervoetig-dier insgdyks in alle de geftremrheid der betekenis mag worden tocgepalf, omdat lyf fdioon hunne^ZSIVoet in vier of vyf vingeren verdeeld is, denzelven eater nooit nis n maar ane de andere kloofvoetigen, die zig va.f iSe nen om aan te vatten en naar hun bek te brengen, zyn geene louter vier- voetige dieren; die foorten, die insgdyks ten getale van veernV ?vn ?ntr„„7e„‘= fcilS'i'lf' “ ‘1' vierLdTge fi^ïn’. is dan wezen’dlyk mier dSi'eên vlêrie'dLl ™"die"rm' Viervoetig kwalyk gegeeven vrJdr ^ i dieren , waaraan de naam van in alle deszelfs uigllfek.beid nil^oepaSSyti" ^ tuffchen dp .si ^ tWk.evoeugen met vleugelen maaken de fchaduwino- Se voeL dl kloofvoetigen, cfte Sg Tal de vierhandigen^P,TÏ° bedienen, vervullen alle de trappen die tuffchen ons te lang met deze gevonden worden : maar wy houden fcheiden kennis der dieren vvezTnlrfry’ i^^ttig dezelve voor de onder- bet voorbeeld, en door het nieuw l n'^'^ evenwel nog meer door onder onze bemalingen geener f > dat ’er onder onze alSetlie termen T ^ ^ zelve in het bSder tSrofzaSer wanneer men de^ Maar ter wlllT oorS z^? wdke zy vertoonen. van ons denkvermogen fchynen, zo o-fbrekk?TST ’ ^5*^ "^eefterftuk paahngen , die „icf dan de' zdVere Se,? ”■"" ‘'f '”=' menvoeging der wezens fchvnen re , van deza- Cng? if dat eene onvermvLlvt-P^a ^ onvolkomen in haare toepas- jhiiftheid jn den menfchlyken geSl/Tfer gfbrek van kwaamheid, eene louter- onfnT’p onkele onbe- ofj. *eea! 'iatiufrrnd?fen^”r,F*^' ^i'Ie anders gelykfoortige nitdrukkmgen, bedoel B 2 DE NATUURLYEE HISTORIE om zo te fpreeken, kan byhouden , en haar in haare gangen volgen, zonder zig, of in de oneindigheid van de ruimte, of in de duifterheden van den tyd, of in het onbepaald getal van de zarnenvoeging der wezens te verlie- zen. Laat de menfch zynen geeft op eenig voorwerp veftigen-; zo hy wel ziet, neemt hy in zynen voortgaande werking de regte lyn, doorloopt de minil: mogelyke ruimte , en gebruikt den minft mogelyken tyd om zyn oog- merk te bereiken : hoe veele opmerkingen , hoe veele zamenvoegingen van denkbeelden heeft hy reeds noodig , om niet op de fchuinlche lynen te komen ; om op de valfche fpooren , de holle wegen , de doodloopende bypa- den te vermyden! deze immers vertoonen zigdeeerfte, en in zo grooten getale, dat de keuze van het waare pad de grootfte nauwkeurigheid in het oordeel onderftek. Dit is egter mogelyk, dat is te zeggen , het is niet bo- ven de kragten van een juiften en fterken geeft; hy kan regtuit voortgaan , en de lyn volgen , zonder daarvan af te wyken. Zie daar zyne veiligfte en minft wankelende wyze van gaan : maar hy volgt de regte lyn om tot een ander punt te komen ; en zo hy een ander punt wil bereiken , kan hy daar niet toe komen , zonder tot eene tweede lyn over te ftappen ; de draad zy- ner denkbeelden is een dunne draad, die zig in de lengte uitilrekt, zonder andere afmeecingen te hebben ; de Natuur, daarentegen , doet niet een ftap die zig niet in alle rigtingen uitftrekt; voorwaards gaande, breidt zy zig tevens ter zyden , en naar boven uit ; zy doorloopt en vervult alle drie de- ze afmetingen gelyk; en, terwyl dus de menfch flegts een punt bereikt, bereikt zy het geheel, komt zy tot de vaftheid, omvat daarvan den om- trek en doordringt de mafla in alle derzelver deden. Wat doen onze Phi- diaflhn , wanneer zy eene gedaante geeven aan de logge ftof ? door kragt van kunft en tyd brengen zy het zo verre dat zy eene oppervlakte maaken, die het uitwendige van het voorwerp, dat zy zig voorgefteld hebben, naauwkeurig vertoont ; yder punt dier oppervlakte, welke zy gefchapen hebben, heeft hen duizend zamenvoegingen gekoft: hunne geeft is regtuit A^oortgegaan, op zo veele lynen als ’er trekken in him beeld zyn; de minfte afwyking zou het mismaakt "hebben; dat marmer, zo volmaakt dat het fchynt te leeven, is derhalven niet dan eene menigte van punten, waartoe de kunftnaar niet dan met moeite en by opvolging gekomen is , omdat de menfchlyke geeft niet dan ééne afmeting tevens aanvat , en onze zintuigen zig niet dan tot de oppervlakte bepaalen , zonder dat wy de ftoffe , die wy flegts van buiten behandelen , flegts affehaaven , kunnen doordringen. De Natuur, integendeel, weet haar te brouwen, en tot den bodem toe te roe- ren ; zy brengt haare vormen voort door byna oogenbliklyke daaden ; zy ontwikkelt dezelve, door haar in drie afmetingen tevens uit te ftrekken: ter zelfde tyd, dat haare beweging over de oppervlakte gaat, werken de doordringende kragten , waardoor zy bezield wordt , op het binnenfte ; yder klompje wordt doordrongen; het kleinft ondeelbaar deeltje, zodra zy het wil gebruiken, is genoodzaakt te gehoorzaamen ; zy werkt derhalven in al- lerhande rigtingen, zy arbeidt voorwaards, agterwaards, naar onderen, naar boven, ter regter- en ter Jinker-zyde, van alle kanten te gelyk, enzy kaamlyst van de AAPEN. 13 bevat gevolglyk niet flegts de oppervlakte, maar het volum en demafla, de gcheele klomp in alle haare deelen. W elk een verfchil ziet men ook niet in het voortbrengzel ! welke vergelyking is ’er te maaken tuffchen het roerloos beeld en het bewerktuigd lighaam ! Maar ook welke ongelykheid in de raagt ! welk eene onevenredigheid in de werktuigen ! De menfch kan met dM de kragt gebruiken , welke hy heeft ; aan eene kleine hoeveelheid beweging , welke hy niet dan door middel van ftoot of botllng kan raede- deelen, bepaald, kan hy niet dan op de oppervlakten werken, dewyl de kragt van botfing niet dan door het aanraaken der oppervlakten wordt voortgezet; hy ziet, hy raakt derhalven, niet dan de oppervlakte der lig- haaraen, en, wanneer hy, om hen te beter te kennen, hen opent, ver- deelt,' en van malkander fcheidt, ziet of raakt hy nogmaals niet dan opper- vlakten ; om in het inwendige in te dringen , zoude hy een gedeelte dier kragt noodig hebben, die op de raafla werkt, die de zwaarte maakt , en die het voornaame werktuig van de Natuur is. Zo de menfch over deze doordringende kragt befchikken konde , gelyk hy over die van de voort- Itooting befchikt, zo hy flegts een zintuig hadt, ’t tvelk daartoe betrekkelyk was, zoude hy den grond der ftofFe zien ; hy zou haar in ’t klein kunnen Ichikken , gelyk de Natuur haar in ’t groot bewerkt; het is derhalven by gebrek van werktuigen, dat de kunft van den menfch die van de Natuur met kan naderen ; zyne figuuren, zynQreliefs, zyne fchilderyen , zyne beel- den , zyn niet dan oppervlakten , of navolgingen van oppervlakten ; omdac de beeltenilTen, welden hy door zyne zintuigen ontvangt , allen opper- vlakkig zyn , en dat hy geen middel heeft om hun een lighaam te geeven. Het geen voor de kuallen waar is, is het ook voor de wetenfehappen; alleenlj k zyn zy minder bepaald , omdat de geell; haar eeniglt werktuig is , orn at ly in de kunlten aan de zintuige ondergafchikt is , en in de weten- _ c appen het bevel over dezel ven voert ; en wd des te meer , om dat het daar in de zaak is te kennen, en niet te werken; te vergelyken, en niet na te geeft nu, fchoon door de zintuigen bepaald, fchoon door valfche gelykhedan dikwils misleid, is- daarom niet minder zuiver, niet minder werkzaam. De menfdi , die kundigheden heeft zoeken te verkrygen, heeft begonnen met die valfche gdykheden der zaaken te onderzoeken , met de dwaalmgen op te fpooren , en te toonen ; hy heeft dezelve behandeld als werktuigkundige ftukken, als inftrumenten ; daar men eerft de proef van neemen rnoet , om over derzelver uitwerkingen te oordeelcn, om te zien of men dezelve met vrugt kan bezigen. Vervolgens de fchaal in de eene, en e kompas in de andere hand houdende , heeft hy en den tyd , en dc ruira- ’ hy heeft alle de buitenwerken van de Natuur opgenomen, en pp binnenfte niet kunnende doordringen door middel van de zintui- ap? ’ middel van vergelyking iiaar gegift , en door mid- pveréenkomft, van analogie, over geoordeeld; hy heeft gevonden fchiUpli”.^^ algemeene kragt beftondc, van die der ftooting '^fr- bv eevnf’ kragt, die niet onder de zintuigen valt, en waaroverwy^ o g, niet kunnen befchikken , maar welke de Natuur als haare alge- B 3 . 14 DE NATUURLYKE HISTORIE meene werkoorzaak gebruikt ; hy heeft bewezen , dat deze kragt aan de ge- heele ftoIFe eveneens behoorde , dat is te zeggen , evenredig is aan haare inalTa of wezendlykc hoeveelheid ; hy heeft bevonden , dat deze kragt , of lieve;r de werking van dezelve, zig tot oneindige afftanden uitllrekt, fteeds verminderende, naarmate de afllanden grooter worden; vervolgens zyne befchouwingen op de leevende wezens vefligende, heeft hy gezien, dat de warmte eene andere noodige kragt voor derzelver voortbrenging was ; dat het licht eene leevende fto'ffe was_, met eene onbepaalde veerkragt en werk- zaamheid begaafd ; dat de formatie en ontzwagteling der bewerktuigde we- zens door den zamenloop van alle deze vereende kragten gefchiedt ; dat de uitzetting, de groei der leevende of grocijende lighaamen, de wetten der aantrekkende kragt naauwkeurig volgt, en, inderdaad, uitgewerkc wordt door in de drie afmetingen te gelyk te vermeerderen ; dat een vorm , eens geformeerd door die zelfde wetten van verwantfchap , andere gelyke vor- jnen , en deze wederom andere moet voortbrengen , zonder eenige afwyking van de oorfpronkelyke gedaante. Vervolgens deze gemeene kenmerken, deze gelyke eigenfchappen van de leevende en groeijende Natuur te zamen- voegende , heeft hy bemerkt, dat ’er in de eene en andere eene onuitput- baare, en fleeds terug hortende, voorraadvat! werktu'iglyke , van organi- fche en leevende ftofie bellondt: eene zclftlandigheid, zowezendlyk, zo duurzaam , als de onwerktuigelyke logge hof ; eene zelfftandigheid , die al- tyd blyft in haaren haat van leven , gelyk de andere in haaren haat van dood; eene zelfhandigheid , overal verfpreid , die, door den weg van voe- ding, van de planten tot de dieren overgaande, en door den weg van rot- ting van de dieren tot de gewaflen wederkeerende , onophoudtlyk omvloeit om de wezens te bezielen ; hy heeft gezien , dat deze leevende organifclie of werktuiglyke klompjes in alle de bewerktuigde, in alle georganizeerdc lighaamen beftonden ; dat zy daar , in meerdere of mindere hoeveelheid , met de doode hoffe verbonden jvaren; meer overvloedig in de dieren, waarin alles vol leeven is , minder talryk in de gewaffen , waarin de dood hcerfcht , ep het leevende fchynt uitgedoofd , waarin het organifche door het logge onwerktuiglyke overladen , geene voortgaande beweging , noch geypel, noch_warmte , noch leeven meer over heeft, en zig niet dan, door de ontzwagteling en door de hervoortbrenging vertoont; en, op de wyze acht geevendc, w’-aarop de eene en andere gefchiedt, heefthy bemerkt, dat yder leevend wezen eene vonnis, waarnaar, of waarin, de zelfhandighe- den } w'aarmede het zig voedt , van eene gelyke natuur wmrden , en zig ver- cenigen, en dat het door deze gelykwording en vereeniging is, dat de groei des lighaams volbragt wordt; dat deszclfs ontzwagteling niet eene en- kele vermeerdering is van omtrek, maar eene uitbreiding in alle de afme- tingen , eene doordringing van nieuwe hof in de deelen van de maffa ; dat dewyl deze deelen evenredig tot het geheel , en het geheel evenredig met deze deelen vermeerderen, de gedaante der wezens behouden wordt, en tot aan haare volkomene ontzwagteling dezelfde blyft. Dat, eindélyk, na dat het lighuam zyne gehcele uitgehrektheid heeft gekregen , dezelfde hof, NAAMLYST van de AAPEN. 15 tot dus verre tot deszelfs groei gebezigd, van dien tyd af als overtollig or c terug gezonden van alle de deelen, waarmede zy zig gelyk gemaakt, aarnaar zy zig gevormd hadt ; en dat zy dan , zig in een gemeen punt ver- enigende, daar een nieuw wezen formeert, gelyk aan het eerfte , het welk c an van klein tot groot van ’t zelve verfchik, en ’t welk, om het te ertoonen, enkel noodig heeft dezelfde afmetingen te verkrygen, door 14®’ beurt, door het zelfde middel van voeding te ontzwagtelen- y eert bemerkt, dat de viervoetige dieren, de walvifchaartige dieren , de vogeis de kruipende gedierten, de gekorvenen , deboomen, de plan- ten, de kruiden, zig uit kragt van diezelfde wet ontzwagteleA en on nieuw hervoortbrengp; en dat zo de wyze, waarop hunne volding eS voortteeluig gefchieden, zo verfchillende fchynt, dit hier door alleen ver- oorzaakt wordt, omdat zy , fchoon van eene gemeene en allerwegen wer- afhangende, in het byzondcr egter niet kan werken dan op vnnrro-nanrip S'^^^antc Van ydere foort van wezens betrekkelyk : en V nienfchlyke geeft hadt eeuwen noodig om tot deze groote wakheden waarvan alle andere afhangen , te gemSTheeff hv met opgehouden de wezens te vergelyken; h^y heeft ^deSvenVzonLï naamen gegeeven om hen van malkanderen te onderfcheiden , en alger^eSe naamen om ken onder een zelfde oogpunt te vereenigen ; zyl lighaL voor wezeL neeiLndf , SS- - g meeten, gepeild, malle hunne deelen vergeleken hebbende, heeft y gezi^, dat de gedaante, de uitwendige geflalte , van alles wat ademt , men, den aap ontledende, de ontleding van zelfden^ arond^vnTf^ff<4*'^i- ander dier neemende , fteeds den- tuiff-^n vin den I ^''4 ’ ^agadcrcn gevonden ; in allen dezelfde werk- rinff^ inn des bloeds , van dc adfimliaaling , vandefpysvertee- ondaffing; in allen een ftevig gcbiS-werk mt dezelfde tokken, een naaftenby op' dezelfde wyze zaalfevS be^ fot dtn’ aan vaTde 7 a’,^?t f vai de^Lfch dieren tot de Wall ifrli 4‘ de viervoetige fchpn van dezen tot de vogelen, tot de vis- lyken^eeft^wdTeJÏ dit ontwerp, zeg ik, door den menfeh- tuur en het eenvludf^fl- getrouw afdrukzel van de leevende Na- befchouwef kan en^ï?nf” oogpunt, onder het welk men haar van het’ geen keft f i dit gezigt wil_ uitbreiden , en overgaan ’t welk in ’t eerfl nipt 1 - n • flegts groeit, ziet men dit ontwerp, trapsgewyze misvormen n verfcheiden was geweest, zig gekorvenen tot dp kruipende dieren tot de gekorvenen , van de plantdieren tot denl^n^ Wormen tot de plantdieren, van de baiterd, zier men^hpr fehoon in alle zyne uitwendige deelen ver- plet men het egter denzelfden grond behouden, men ziet ’er het i6 de natuurlyke historie ^elfde kenmerk in, waarvan de voornaamfte trekken zyn de voeding , de )ntzwagceling, en de hervoorcbrenging ; aigemeene trekken , en die aan die gdeedigde zelfftandigheden gemeen zyn ; eeuwige en Godlyke trek- keen , welken de tyd , wel verre van uit te wiffehen of te verdelgen , flegts vernieuwt en duidelyker maakt. Indien wy van deze groote fchildery van gelykheden, waarin het leevend Heelal zig als llegcs één gezin raaakende vertoont, tot die der verfcheiden- aeden overgaan , waarin ydere foort eene afzonderlyke plaats vordert , en haar beeltenis op haar zelve moet hebben, zal men bemerken, dat, met uitzondering van eenige groote foorten, of foor ten van den eerffcen rang , gelyk als de olyfant, de rhinoceros, de hipopotarmus, de tyger, de leeuw, die haare lyften moeten hebben , alle de andere zig met haare buuren fchynen te vereenigen , en groepen van verbafterde gelykheden te forraeeren , ge- lligten te maaken, welken onze naamlyft-fchryvers vertoond hebben door een vlegt- of raaas-werk van figuuren, waarvan de eene malkandcren by de voeten , de andere by de tanden , by de hoornen , by het hair vaft houden , of in andere nog kleinere overeenicomften gclykenj en zelfs die, welker gedaante ons de volraaaktfte, dat is, de meeftnaderende aan de onze, fchynt , dc aapen , vertoonen zig gezamenlyk , en vorderen reeds oplettende oogen, om van malkanderen onderfcheiden te worden, omdat het minder aan de gedaante , dan aan de grootte is , dat het voorregt van eene enkele foort, die alleen Raat, uit te maaken, is vaftgehegt, en de raenfch zelf , fchoon van een eenige foort, van alle foorten der dieren oneindig verfchil- lende, dewyl hy egter niet dan van eene middelmaatige grootte is, minder alleen’ ftaat , en meer buuren heeft, dan de groote dieren. Men zal in de Hiftorie van den orang-outang zien , dat men , zo men niet dan op de fi- guur acht gaf , dit dier , even goed als het eerfte , onder de aapen , of het laatRe onder de menfehen zou kunnen befchouwen , omdat aan het zelve , behalven de ziel, niets ontbreekt van het geen wy hebben , en omdat het minder van den raenfch, ten opzigte van het lighaam verfchilt, dan het verfchilt van de andere dieren , waaraan men denzelfden naam van aap ge- geeven heeft. De ziel, de denkvermogens, het fpreeken, hangen dan niet af van de gedaante of de uitwendige geleeding deslighaams; niets toont duidelyker dat dit een byzonder gelchenk is, aan den menfeh alleen gedaan, dewyl de orang-outang, die niet fpreekt en niet denkt, evenwel het lighaam, de leden, d^e zintuigen, de harfenen, en de tong geheel gelyk heeft aan die van den menfeh , dewyl hy alle onze bewegingen , alle menfchlyke verrig- tingen kan doen of nadoen , zonder egter eenige daad van den menfeh te doen. ,, Het is miflehien by gebrek van opvoeding, het is o.ok by gebrek van billykheid in uwe beoordceling ! gy vergelykt, zal men zeggen, zeer ” onbillyk den aap in de bolTchen , met den menfeh in de Heden ; het is ” aan de zyde van den wilden menfeh , van den menfeh aan wien dc op- voeding niets heeft overgezet, dat men hem moet plaatfen om den een ”, en deiflinder wel te beoordeelen j en iieeft men een jiiift denkbeeld van den menfeh 1 ? JSfAAMLYST VAN DE AAPEN. » menfch in den ftaat der zuivere Natuur? Het hoofd met opftaand hair of » gekroesde wol bedekt; het aangezigt bewelfd met een langen baard, „ boven welken twee halve maanen van een nog grover hair, die door 5 , haare breedte en uitfpringing het voorhoofd verkorten , het zelve zyn ,, eerwaardig aanzien doen verliezen , en de oogen niet flegts in de fchaduw „ Hellen , maar die ook doen zinken en rond vertoonen , gelyk die der die- ,, ren; de lippen dik en vooruitkomende, de neus ingeplat, het uitzien „ dom of angftig wild; de ooren, het lighaam, en de ledemaaten ruig ; ,, het vel hard als zwart of taankleurig leder ; de nagels lang , dik , en ge- „ kromd als haaken ; eene eelcagtige voetzool , in de gedaante van hoorn , ,, onder den bal der voeten; en voor byzondere eigenfchappen van defexe, „ lange weeke borllen , het vel van den buik tot op de kniën hangende , „ de kinderen zig in de flyk wentelende en op armen en beenen of pooten „ voortfleepende ; den vader en de moeder op hunne hurken zittende , ge- „ heel bedekt met een rottig en Hinkend vet, zo walgelyk voor ’t gezigt „ als onverdraagelyk voor den reuk. En deze fchets naar den wilden hotten- „ tot opgemaakt, is nog een vleijend portret, want daar is njeer afHaiid „ van den menfch in den Haat der enkele Natuur tot den hottentot , dan ,, van den hottentot tot ons ; verzwaar dan de trekken dezer afbeelding , „ zo gy den aap met den menfch wilt vergelyken ; voeg daar by de over- „ eenkoinllen van geleeding , de gelykheden van temperament, de geweldige „ drift der manlyke aapen voor de vrouwen; hetzelfde maakzel in de „ teeldeelen der beide fexen ; de geregelde Honden in de wyfjes , en de „ gedwongen of vrywillige vermengingen der negerinnen met aapen, waar- „ van de voortbrengzcls weder tot de eene of andere foort zyn overgegaan; ,, en erken dan , dat de afHand die deze lborten fcheidt , onderHeld dat zy „ met dezelfde zyn, ten uiterHen moeijclyk is te vatten.’* Ik erken het, zo men niet dan naar de geHalte moeH oordeelen, zou de foort van den aap voor een vcrfcheidenheid in de menfchlyke foort kunnen genomen worden ; de Schepper heeft voor het lighaam van den menfch met een model willen maaken, van dat des diers volftreltt vcrfchillende ; hy heeft zyiie geHalte gelyk- die van alle de dieren , in een algemeen bewerp bevat; maar ter zelfder tyd, dat hy hem deze Hoflyke zelfHandigheid gelyk heeft gegeeven aan die van den aap, heeft hy dit dierlyk lighaam met zyne Godlyke aanblaazing doordrongen; byaldien hy dezelfde gunH hadtbewe- piet aan den aap, maar) aan de verachtHe foort van dieren, aan het dmr, ’t welk ons voorkomt het gebrekkigH georganizeerd te zyn; zou deze foort welhaaH de mededingHcr van den menfch geworden zyn ; oor den geeH verlevendigd zou zy boven de anderen uitgemunt hebben ; zy zou gedagt, zy zou gefproken hebben; welk eene gelykheid ’ertuflehen en hottentot en den aap fchynt te zyn, de afHand die hen fcheidt is ueindig, dewyl de ecrHe inwendig met het vermogen van denken, eu UKv^ndig met dat van fpreeke^ v^n 22ggen, waarin de geleeding van een krankzinnigen ^ IJ/- ander menfch verfchillc? het gebrek is zekerlyk in de Huf- i8 de natuurlyke historie lyke werktuigen , dewyl de krankzinnige zyne ziel heeft , even gelyk een ander ; dewyl nu van inenfch tot menfcli , wapin alles geheel gelykvormig en volmaakt gelyk is, zulk een klein verfchil, dat men het op generleije wyze , dan door de uitwerkzelen ondekken of aanwyzen kan , genoeg is om het denkvermogen te verdelgen of het zelve te beletten, van in wezen te geraaken , moet men zig dan verwonderen, dat het nooit opkome in den aap , die daar het beginzel niet van heeft. De ziel, in ’t algemeen, heeft zyne eigene werking onafliankeJylc van de ftof; maar dewyl het aan haaren Godlyken Maaker behaagd heeft haar met het lighaam te vereenigen, zo hangt de uitoefening van haare byzondere werldngen van de gefteidheid der floflyke geleeding en werktui- gen af, en deze afhatikelykheid van het ftoflyke blykt niet llegts uit het X'oorbeeld van den krankzinnigen , maar wordt zelfs bewezen door de voor- beelden van een’ zieken, die ylt, van een gezond menfeh, die llaapt, van een eerllgeboren kind , dat nog niet denkt , en van een afgeleefden *grys- aart, die niet meer denkt. Het fchynt zelfs, dat het voornaam uitwerkLl der opvoeding minder is de ziel te onderregten, of haare geeftJyke werkin- gen te bepaalen , dan de ftoflyke werktuigen te wyzigen , en aan dezelve den gunftigften ftaat voor de oeffening van het denkend beginzel te geeven. Daar zyn nu twee opvoedingen, die my toefchynen zorgvuldig onder- fcheiden te moeten worden, omdat derzejver voortbrengzels, of uitwerkze- len zeer verfchillende zyn. De opvoeding, of onderwyzing, welke door het individu gegeeven wordt , en die aan den menfeh en aan de dieren ge- meen is; en de opvoeding van de foort, welke niet dan tot den menfeh behoort. Een jong dier leert, zo door aanzetting, als door voorbeeld, in cenige wecken ouderdoms, alles doen wat zyn vader en moeder doen; een kind, daarentegen, heeft jaaren noodig, om dat het by zyne geboorte on- vergelykelyk minder gevorderd , minder fterk, en minder geformeerd is, dan de kleine dieren zyn ; ’t is het zelfs zo weinig , dat het in dezen eerften tyd , ten opzlgte van den geeft , nog niets is , in vergelyking van ’t geen het ten eenigen dage moet zyn. Het kind is derhalven veel traager in het ontvangen van die opvoeding, welke het zelve van een enkel wezen, zyne moeder , bepaaldelyk ontvangt ; maar om de eigen reden wordt het vatbaa- rer voor die van de foort; de menigvuldige hulp, de geduurige zorgen, welken zyn ftaat van zwakheid een tyd lang vordert, onderhouden, ver- meerderen de verknogtheid der ouderen ; en door het lighaam te bezorgen , kweeken zy den geeft aan : de tyd , welken het eerfte noodig heeft om fterk- te te krygen , komt ten voordeele van den laatften ; de meefte dieren zyn ten opzigte van de vermogens des lighaams meer gevorderd op de twee maan- den, dan het kind op de twee jaaren; daar wordt derhalven twaalfmaal meer tyds aan zyne eerfte opvoeding befteed, zonder de voordeden der vol- gende te rekenen , zonder in aanmerking te neemen , dat de dieren zig van hunne jongen los maaken zodra zy hen in ftaat zien om voor zig zelven te zorgen ; dat zy zig van dien tyd af, van malkanderen fcheiden, en weJhaaft mal’kanderen niet meer kennen ; zo dac alle verbintenis , alle opvoeding NAA MLYST VAN DE AAP E N. 19 meer nonHftr wanneer de zorg en hulp niec is TC k-nn ^ J ’• dewyl nu die tyd van opvoeding zo kort zelfs te^verwnnHiïJf 'ï w^oJderMen Sebruike noo^dig hebbin; e^if zo fterk eenoep- vnn lio-h ^ korten tyd genoegzaam geformeerd, rt'-rK genoeg van Jighaam v/ierdt, om zyne ouders te verlaaten en y'ur ynn der dezelven verder noodig te hebben, Lnder hen te komen, daarvan af te fcheiden, zou ’er dan wel een dr.iik k ^ blykbaar verfchil zyn , tuflchen dat kind en het dier ? Hoe ™ tcfck van iyd de dl4 van het kind hebben kunnen bereiden, wyzigen of deminftc eemeenfc-ho^ van gedagten, tuflchen hunne ziel en de zyne vaft ftellen^ zouden geheugen hebben kunnen ontvvaaken of hetzelve treffen dênr ^ ? ^7 kind'^mtïïe^hireen^t^^^ pf ontboTftcrenrH^ van dezelfde klank getroffen Am toepaflen, en het op zy^ Ad voorCnt/n mZf' zend en duizendmaal dezelfde verbintenif van'ÏA^^ het nog weder dlii- daar het betrekking torheefr .Z. A a ƒ voorwerp , halven , dird S zTneid ’kln 'n ^ opvoeding der' fteeds voortgezefworden zi 7 v f^^Stelen, wil langen tyd gevolgd en die der dierfn 7’ ^ zeg niet op de twee maanden gelyk die dan ni-ts kond? °pbi^-Wc, zou de ziel van het kind, by gebrek ^jn, en zoudJ den krankzinnigen aan wien het pebrfk'^^ ’ blyven gelyk die van overgebragt ; fn des te meer ' E S^n belet dat^iets worde Natuur geboren ware ?o he't veen*^^^^ j blooten ffaat der totfche moeder hadt gegoten onderwys dan van zyne hotten- geformeerd ware vin K ^ maanden ouderdoms reeds genoeg u j . iighaam, om haare bezorHn? te mlffo,-, b'-no'- S a yd van haar af te fcheiden ; zou dan dit kind niet beneden d ^^or mgen zyn, en wat het uiterlyke betreft, geheel en al ftaan? Maar in dien zelfden 4at der Natufr vorde^^i - dieren gelyk noodzaakelykheid, zo veel tyds ïs in^den opvoeding, lyke maatfehappy, om dat in beiden her kïnd^^° ^ m den itaat der burger- ’£ groeijen is, en by gfvX een ev van alles aan het zelve onderfteiiQn, dat deze^mnpdp7 ; ^ j wilde men eens tegen de waarheid aan zelfs by gebrek van taal met hpr ° latuur niets bezit, dat zy lange Verkeering met ha-r j'; Y ^P^'^^ken kan , zoude dan egter die b met lia.r land n^et genoeg zyn, om een taal te doen 20 de natuurlyke historie geboren worden? Dus is die ftaat van de loutere Natuur, waarin men den mcnfch zonder fpraak en zdfs zonder denken onderftek, een harfen- fchimraige ftaat , die nooit plaats heeft gehad 5 de noocizaakelykheid der lange verkeering , die de ouders met het kind moeten houden , brengt in ’t mid- den der wildernis eene maatfchappy voort ; het gezin verftaat raalkanderen over en weder door tekenen en geiuidtn , en die eerfte ftraal van verftand , onderhouden, aangekweekt, medegedeeld, heeft vervolgens alle de kiemen van het denkvermogen doen uitbotten ; dewyl de verkeering , de onder- linge gemeenfehap , zo langen tyd geen plaats heeft kunnen behouden en toeneemen zonder tekenen van overeenkomft en wederkeerige geluiden voort te brengen, zo zyn deze tekenen of deze geluiden, fteeds herhaald, ^n allengs in des kinds geheugen ingedrukt, beftendige uitdrukkingen gewor- den ; hoe kort de lyft daarvan wezen mogen , het is eene taal , die welhaaft, zo het gezin vermeerdert uitgebreider zal worden , en die in haaren voort- gang dj vorderingen der maatfchappy fteeds zal volgen; zodra die maat- fchappy zig begint te formeeren, is de opvoeding van het kind niet langer eene opvoeding die het zelve van de ouderen alleen, en op zigzelven gegee- ven wordt, maar zy krygt een verband met de leden der maatfchappy, die te gelyker tyd beftaan, en zelfs met die welke te vooren befbaan hebben, dewyl de ouders aan het kind niet ftegts dat geene mededeelen, datzy van de natuur ontvangen hebben , maar ook het geen hun door hunne ouderen of voorouderen is medegedeeld, en het geenzy geleerd hebben in de maat- fchappy waarvan zy een gedeelte uitmaaken; het is niet langer eene ge- meenfeVap en mededeeling van afzonderlyke, op zig zelven alleen ftaan- de wezens, die, zo als by de dieren, zig enkel bepaalen zoude tot het overdraagen van hunne eigene bloote vermogens: het is eene inftelling, daar de geheele foort deel aan heeft , en waarvan het voortbrengzel de bafis en de band der maatfchappy maakt. Onder de dieren zelve, fchoon het denkend beginzel geheel miflende, fchynen dezulken, welker opvoeding langft geduurd heef t , ook hetmeeft verftand of vernuft tc hebben ; de olyfant , die van alle dieren den meeften tyd noodig heeft om te groeijen, en die het geheele eerfte jaar van zynen leven , zyns moeders hulp behoeft , is ook de vernuftigfte van allen. Het indiaanfeh -varken, dat maar drie weeken noodig heeft om zyn vollen groei te krygen ,'en zig in ftaat te bevinden van voort te teelen , is miflehien alleen te dezer oorzaake een van de domfte dieren ; cn wat den aap betreft, wiens natuur het hier de zaak niet is te befliflen , hoe veele gelykheid hy met den menfeh hebbe , hy heeft egter zulk een blykbaar zweemzel van dierlykheid , dat men dezelve van het oogenblik zyner geboorte af bemerkt ; want hy is naar evenredigheid fterker en meer geformeerd dan het kind , hy groeit veel fchielyker, hy heeft de heilp zyner moeder niet dan geduurende de eerfte maanden noodig , hy krygt niet dan eene opvoeding , welke de moe- der afzonderlyk en buiten verband van maatfchappy, of de' zaamgevoeg- de vorderingen van anderen , hem geeven kan en die by gevolg zo onvrugt- baar is, als die van andere dieren. NAAMLYST van D E A A P E N. 2.Ï niettegenftaande zyne gdykheid met den Se in tweede in onze foort te zyn, zelfs niet de Ivk OD de7<- hpfrpU/^ dieren , dewyl hy niet de vernuftigfl-e is ; het is eenig- het aS T lighaamlyke gdykheid, dat'het vooroordeel vfn heeft eelrond is ’ I-T^ ^ Tl” vermogens van den aap gevormd inwendiae^- hv gdykt ons, zegt men, zowel in ’t uitwendige als zelvcnïs’ dL S M™ T'f S’ welk „ „e.fMyk noLen, tot de ’eerft afhangen van dezid, en vervolgens van de opvoeding waarV^^^^ natuurkundig begmzel is, de noodzaakelykheid der lange g^mShhap en verkeering van de ouderen met de kinderen ; dat by de aafen deze verS^ Snoer Ier, X ! ; 'i?ï =1= doet, dewyl geene XXSX?ge„TbatHé!S allpn yUe, J- kan doen? Ik beroep my in dezen gereed Ivk op ik ben ver? t vooringenomenheid hebben waargenomen, en van eiffen vertL^ln^^^ zeggen^ zullen , dat ’er niets vry, niets bende |elyk is wy ^bedien? handen heb- denken: de gelyl7heid van IcdemaLren^^i dog zonder op ons te bewegingen, en zomtyds airtervoladp ^^tktuigen brengt noodwendig de afp,%et zS op dezelfde w^SeweÏÏen "’S dan te werken, mlt oogmeï omTf dezelfde wyze beweegen is niet klompen denzelfdenfchok; men maakeTtlSSelS^TS gen , zy zullen zig eveneens beweegen maar men a S^lyke werktui- 20 men zeide, dat deze onbezielde lilha’men dT^n hebben, wyroniet beweogen dan om n,aIkaXe„” a Ie yX™ eveneens ten opzifft van bpf lirrt, „ te volgen, het is met den aap werktuigen, eleXfns XX 1,1™ ™ ^“”'"^ 11 ; het r,yn twee zaakelyldieid hunner natuur ziTVeni ?”! S^Iecdigd, die door de nood- doch gelykheid van beweegingfs dezelfde wyze beweegen; de andere beflaat niet dan Hoor navolging; de eeneligt m de ftofle, ^erk van navollen de ann is niVy navolging onderftelt het oog- als ’t welk*eene apterTnlclnT dat oogmerk voor te ftel- kan de menfeh zo hv^wil gedagten vordert , en om die reden Willen den menfeh navolgen. nabootfen , maar de aap kan zelfs niet C 3 22 de natuurlyke historie En deze gelykheid van bewegingen , die _ niet anders is dan het na- tuurkundige, het lighaamlyke der navolging, is ook zo volkomen niet als de gelykheid van maakzel , daar zy egter als een onmiddelyk uitwerkzel uit voortvloeit 5 de aap gelykt door ’t lighaara en de ledemaaten meer naar den menfch, dan door ’t gebruik dat hy daar van maakt. Zo men denzelven met eenige aandagt befdiouwt, zal men ligt bemerken, dat allezyne bewe- gingen, fchielyk, met rukken afgebroken zyn ; en dat men om dezelve met die van den menfch te vergelyken, zou moeten onderftellen dat zy een ander meetfnoer, eene andere zetmaat hebben; alle de verrigtingen van den aap zyn verbonden met zyne opvoeding, die louter dierlyk is , zy Ichynen ons belachlyk, onbegaanbaar, buitenfpoorig , omdat wy ons in de maat vergiffen, door dezelve tot ons over te brengen, met onze verrigtin- gen te vergelyken, en om dat de eenheid, die hun tot maat moet dienen, zeer verfchillende is van de onze; dewyl zyne natuur levendig , zyn gcllel heet, zyne inborft geil is, dewyl hy zyne aandoeningen door de opvoeding geheellyk niet heeft leeren maatigen of verzagten, zo loopen alle zyne verrig- tingen in ’t uiterfte, en gelyken meer naar de bewegingen van een krank- zinnigen, dan naar de bedryven van een bedaard menfch of zelfs dier; het is om die zelfde oorzaak , dat wy hem zo onleerzaam vinden , en dat hy zig naar de gebruiken , welken men hem wil doen aanneemen , zo bezwaarlyk fchikt; hy is ongevoelig voor liefkozingen, en is gehoorzaam alleen aan de kaftyding; men kan hem als gevangen houden, maar niet eigenlyk tam maaken of tot een huislyk dier formeeren; fteeds droevig of weerbarftig , fteeds tegenllreevende , knarfetandende , dwingt men hem meer tot onder- werping dan men hem tam maakt ; ook heeft de foort nooit ergens onder de huislyke of tamme dieren behoort. De aap is dus nog verder van den menfch verwyderd dan de meeffe andere dieren , want de onderwerpelykheid onderflelt eenige overeen komft, eenige gelykheid tuffehen hem die geeft, en hem die ontvangt ; het is eene betrekkelyke hoedanigheid, die niet kan geoeffend worden , dan wanneer van weerskanten een zeker getal gemeene eigenfehappen plaats hebben, die niet van malkanderen vcrfchillen dan om dat zy in den meefter daadlyk in den onderwerpeling lydelyk zyn. Het ]y- delyke nu van den aap, heeft minder overeenkomlt met het daadlyke van den menfch , dan het lydelyke van den hond of van den olyfant , welken men llegts wel behoeft te behandelen om hun de zagte en zelfs tedere gevoe- lens van eene waare verknogtheid , van eene vrywillige gehoorzaamheid, van eene ongedwongen dienffvaardigheid , en van eene onwankelbaare trouw, mede te deelen. De aap is dan in zyne betrekkelyke hoedanigheden op grooterenafftand van den menfch dan de meeffe andere dieren ; ook verfchilt hy veel van denzel- ven in geffel. De menfch kan in alle lugtffreeken woonen; hy leeft, hy vermenigvuldigt in die van ’t Noorden , en in die van ’t Zuiden ; de aap kan bezwaarelyk in gemaatigde landen leeven, en niet dan in de heetffe landen voortteelen: Dit verfchil in het temperament onderflelt meer vcrfclullen NAAMLYST van de AAPEN. 23 niet minder op S £a?thdd temperament een groeten invloed op ae geaartfteid hebben; de overmaatige warmte, wdke dit dier tot ?vn ;tgTeTe'rr-r^ë^^^^^^ ï s slrs ant ''h - zo" Dus is die aap, welken de Wysgeeren met het Gemeen befchonwrl ben als een wezen , moeijelyk om te bepaaJen , waarvan^^^ imnften twyffelagtig was, en dat als eene middenfoort tulfchen def T ?u en de dieren moeft worden aangemerkt, in der waarheid nS d.« “enfeh dier. uitwendig een mom van menfchlyke geire dmlende dig ontbloot van het denkvermogen, en 4n alles ’ ®?ar mwen- een dier, in de betrekkelyke hoedanigheden beneden verfcheiden^'^^,i”^^^‘^’ van den menfeh no g wezendlyker verfchillende fn iXrS’ in den tyd dien let noodig heeft ToÏÏe voor den groei des lighaams, voor de duurincr de_ opvoeding, verfchillende in alle de wezendlyke eigenfclapp^^^^^^eh^^^V^ te zeggen, St“”- ' ““ “ W^k «zfXa mts H de natuurlyke historie DE ORANGS-OUTANGS, of DE PONGO (*) en DE JOCKO (**). W y vertoonen deze twee dieren te zamen , om dat het wel zyn kan , dat zy beiden maar eene en dezelfde foort uicmaaken. Het zyn van al- le de aapen, die, welke meeft naar den menfch gelyken , die, welke, by gevolg , meeft verdienen waargenomen te worden ; wy hebben den kleinen orang-outang , of den jocko, leevende gezien, en wy hebben ’erhetvel, enz. van bewaard ; maar wy kunnen van den pongo of den grooten orang- outang , niet dan volgens de berigten der Reisbefchryveren fpreeken ; zo zy getrouw waren, zo zy niet dikwils duifter, gebrekkig, vergroot bevon- den werden , zouden wy niet twyffelen of de groote orang-outang van eene andere foort zy dan de jocko , van eene volmaakter foort , nader komende aan die van den menfch. Bontius, die eerfte Geneesheer was te Batavia, en die ons goede waarneemingen over de Natuurlyke Hiftorie van dit ge- deelte O Orang-outang , naam van dit dier in de Ooft-Indiên ; Pongo, na ara van datzelfde dier inLowando, eene provintie van Congo; Kurkurlacko , in fommige plaatfen der Ooft- Indiën, volgens S. Kjoep, C’»*»/'. 8ó. door Linn.'eus aangetrokken. Homo Silvefirts. Orang-outang. Bontiüs , pag. 84. fig. ibid. Nota , die figuur vertoont eer eene vrouw dan een vvyfje van een aap. Satyri Silveftres, orang outang, didi. Jcones arborum... ut et animalium. Lugd. Bat. apud VAN OER Aa. Tab. nntepenuit dua ftgura. Troglodites. Homo nodournus. Linn/zus, Syft. Nat. Edit.Js.. pag. 10,. Ooran outan. Capt. Be.\kman, Travel to Borneo, Loudon, 1718 fig. Oerangs-Oetangs, de Ceilon. Foyage de G. Schoutxn, aux Ind. Oriënt, Amft. 1707. Drill, volgens CiiARLETON, Exerc. pag. 16. Smitten , volgens BosM.A.v , foyage de Cuinéc, pag. 528. Barh, volgens verfcheidcn Reizigers. Pnngo, volgens B.attf.l, Purchaff, en anderen. (♦♦) Jocko, En jocko, naara van dit dier in Congo, welken wy hebben aangenoraen. En, is het artikel dat wy afgefncden hebben. De empakafa van Congo wordt pacapi of pa- caffc genaamd, en by gevolg moet men den enjocko enkel \ockt, noemen. Barh, in Guinee, volgens I'r. PvRARD , pag. 3S9 . en ook volgens den vader du Jarric , Champanzcc , Quimpe- • zee > door de Engclfchen , die op de kuft van Angola verkeereii. Men heeft hem ook wilden rncnfch, bofch menfch, genaamd, gelyk den pongo; anderen hebben hem de dwerg van Guinee geheeren. Op fommige plaatién van Afrika Quojasmbras, volgens Dapper. Qjioja- yoran , Quinomorrou . Qjttoiasmorrou , volgens anderen. Selvago , of de wilde , door de Por- tugeezen. Satyrus Indicus. Tulpius , Oh/erv. Med. lib. HL cap 56. fig- ‘bid. Homo Sylveftris. Ourang-outang. Tyson , Anatomj of a Pigmie. Lond. 1699. pag. 108. Paris, Jive Barris. Pymet/s Qj/ineenfis, Chimpanrée Anglis. Defcript. of fome curious creatures, &c. London, 1719. in «vo. fig. jfie man of the woods. Edwards Glanings. Londen, 1758. p/rg. 6. fig. ibid. Satyrus , jimia ecaudata fubtus nuda. Ljnn. Syjt. Nat. Ed. X. pag. 25. Simia unguibvs omnibus planis & rotundatis, cefaria facicm cir. gente. Homo filvcs^ tris, 'l'hinme des Pots. Brjsson, Regn, Anima!, pag. i8p. VAN DE ORANGS-OUTANGS, enz. 25 vvoStfrfl heeft. Mgelaatcn, zegt ukdrukkelyk («) , dkt hy met ver- en lint-in^ eenige individu s van deze fbort gezien heeft, die regt over eind vL hv K ,Y°eten gingen , en onder anderen een wyf je , (waar- ,) die fcliaamte fcheen te hebben , die zig op ’t mannen, wdken zy met kende, met haare hand bedekte ; die z? hS’ andere menfchlyke verrigtingen deedt, op eenewy- Reisbefchrjvers, dat QIC vermogen zelf den orang-outang met ontbreekt, dat hv denkt dar Iw fpreekt, en zig^^ntet een geblaat nitdrukt: hy noemt hem I befchryvmg van, naar dewelke ifct onmogelyk merkeï^^Jf dh u alleenlyk aan- merken, dat dit wezen, wat het dan ook moge zyn , naar zvne oo'^ive der hoogte van den menfeh heeft; en ddwyl Bomms S orang-outang, zou ilnrtL Sïs TO en van^ S die orang-outang van Lin- grootfte menfehen heeft ; het ^ude'^oolc n^et dSn ^ welf ^ d4/N.;r , ® verfchilt hy daarvan egter in file an- "iet fpreekt of fyffblt , niet han verrigten, dat een wclafgerigte hond de befclfiwvino-'^'^ daarenboven verfchilt hy byna geheel en al van meer ov?reenlómll ï" g geeft, en heeft veel Ik twyffel derhalven fterk aan de den^yn^r geeft. menfehy ik twvffel zelfs lan bet j ^ hefchryving van dezen nagt- lyk niet dun CwUte ncj“ vers dnnr T tvxtu’tto chcicrelas , welken de Reisbefchrv* Sn Imhbn “ ''«'ll' S“ien, cn kwolyfc befchrevei, nullen hebben, want d.e chacrelat hebben i&erdaad, gelyk L nap mZf^, ^'=c«lantem turn quoqucfaciem mLLn Ukcat Ua^^^^^ - ,,igrnti q>qu^^ ”'/« IpnerJis, rJur- ué'"'”’ ulnL %Tïm- (cf 2-’ AWk ^ ^“boina, Ternace , Speluncis. XIF Deel, D 0(5 DE NATUURLYKE HISTORIE van dien fchryver, wit, wollig, en gekroesd hair, roode oogen , eene zwak- ke ftem , enz. Maar het zyn menfchen , en die menfchen fyffelen niet , ot fpreeken niet blaazende , cn zyn geene dwergen van dertig duim hoogte ; zy denken , zy fpreeken, zy doen zo als andere menfchen, en zyn ook van dtzJfde grootte. Indien wy derhalven dit kwalyk befchreeven wezen verwyderen , indien wy onJerftclien , dat het berigt van Bontiüs wat te llerk is uitgedrukt en dat ’er wat vooroordeel onder loopt in het geen hy wegens de fchaamte’van het orang-outangs wyfje verhaalt, zal ons niets anders overblyven dan een dier, een aap, waarvan wy elders naauwkeuriger aanwyzingen vinden. Edward Tyson een beroemd Engeifch ontleecïkandige, die eene zeer goede befchryving, zo wel van de uitwendige als inwendige deelen van den orang - outang heeft gegeeven , zegt , dat 'er twee foorten zyn , cn dat die welke hy befchryft , niet zo groot is als de andere , barris (e) of genaamd door de Reisbefchryyers , en by de Engelfche gemeeniyk den naam voerende van drill. Die barris of drill is inderdaad de groote orang-oiitang der OoÜ;. Indiën, of de pongo van Guinee ; en de dwerg door Tyson befchreeven is de jocko, dien wy leevende gezien hebben. Toen de Wysgeer Gassendi op het berigt van een Reisbefchry ver , St. Amand genaamd , ter nederftelde dat 'er op het eiland java, eene foort van fchepzelwas, dat dc fchaduwing maakte tulTchen den menfch en den aap , bedagt men zig niet om het be- ftaan daar van te ontkennen ; en om die ontkenning goed te maaken bragt Peiresc een brief te voorfchyn van den Hr. Noen, {Natalis) een Genees- heer, die in Afrika woonde, waarin hy verzekert (ƒ) dat men in Guinee zeer groote aapen vindt, baris geheten, die op twee voeten gaan, die meer deftigheid en veel meer vernuft hebben dan alle andere aapen, en die zeer driftig voor de vrouwen zyn. Darcos, en vervolgens Nieremberg fg) en Dapper (/i), zeggen tennaaftenby het zelfde van den barris; Battel (1) noemt hem pongo, en verzekert, „ dat hy in alle zyne evenredigheden ,, gelyk is aan den menfch, alleenlyk dat hy grooter is; A^an grootte, zegt ,, hy, als een reus; dat hy eene menfchlyke gedaante heeft , ingezonken „ oogen lang hair aan de zyden van ’t hoofd , het aangezigt naakt en zon- „ der hair , zo wel als de ooren en handen ; het Jighaam een weinig ruig, ,, en dat hy uitwendig niet van den menfch verfchilt , dan in de beenen ,, om dat hy geene, of byna geene kuiten heeft ; dat hy egter altyd regt- „ op gaat; dat hy op de boomen flaapt, en zig eene hut maakt, eene The ^natomy of a Pygtnie, London i 5 pp. 1040. (yO Tr:e Baris «ƒ Barris, which they defcribe to be muchtaller than our animal, proha- lly may be what we call a DrUl. Tyson, Anato. of a Pygtnie, pag. i. C/) Sunt in Guinea fimia barhd procerd candque ^ & p^^^ Veneralt'/es • inceduftt ae videntur pree ceeteris faperei maximes funt & barris dicuntur: pnllent piaxinie judicia, femel dun taxat quidpiam docendi. yêfte itiduti HHco bipedes incedunt Scite llidunt fijtula , cythera aliisqua id genus.... feeminec denique in iis patiuntur men’, ftrua , & ntares mulierum funt adpetentiffimi. Gassendi. lih. F, ■' (j) Nieremberg. Hifl. Nat Peregr. IU>. IX. cap. 44, fi? 45. (D Defcript. de PAfrique, par D/\PPER, pag. 249. CO PvRCHASS PUgTims, part. ii. Hè. FII, Ch. z.Hift.Qén, des Voyag.tow, V.pag. 8p. de ORANGS-OUTANGS, enz. 27 » geen v]eefo°°eet^^darjfv nieTft^^ vnigten leeft, dat hy >3 dan de andere dieren- dat - dat hy meer veriland heeft » ^eeken,dezeponS daïrniS «^gers vuur in de boffchen ont- 3) dat zy geen verlland genoep- warmen, maar 33 hout op te werpen: dat 7v'1n o-ov ir onderhouden door ’er 33 in eenzaame oorden dooien • » hemmetftokkeSn ^ aantaften, dat zy .. deze pongo' „fafec^eSe k " ZLT" boffchen verdr, ven ; dac mei 5 , menfchen niet in ftaat zoudcn^n eenei? te ” ü^f Joiigen, tenvyl zy^og zeer klein zvn 1- derhalven >5 moeder de jongen ren-t nvo>rpTnri n ' magtig worden ; .. den en Uniën aan S hghim vSn^^^^ ?" VS met de han- „ aapen zyn,_ beiden zeer gelvkende i?-!/ ^ Poorten yan deze 33 on dikker is dan een man en de inr-t j de pongo die zo lang ;s uit deze zeer naauwlSufee p£d ” He^t P go en van jocko getrokken heb naamen van dezer dieren flerft, dl anderen 7vn °ok , dat, wanneer een PüRCHASs voegt ’er by wvze van noot l 7 ^ takken en bladeren bedekken y met BattL ove? droSJ™ viho?dUi gofprekken, wdken nien, dat een pongo hem een kleinen^nAo- ^^^tlc, yan hem hadt verno- jaar in de maatfehappy van deze dieren geJieel by zyne wederkomft Ldt verSd dfr die jonge nege? hem dat zy doorgaands de hoovre vTn ’ zy hem geen kwaad gedaan hadden; dikker zyn , en temiaaftenbv bereiken kunnen, maar dat zy menfeh. Jobson verzekS^^in r"" een gewoon üZ ''^«oningTe^ien t hfcn" verklercn" de takken gemaakt, en die hen ten ^^umgevlogten en doorge- de zon beveiligen konde mmften voor het fteekenvan M (/), welken men in ’t NeerduitEh SZ 33 kfeur, en worden zeer Prnnf- iv^ noemt, zyn van eene viale “ "Vffv-”°*'?sSnf5?ev,‘f vott ” n-n^i- ^ ^ ’ S^*yk ook die van e°ne twnêrl ^^Pon hebben een 33 golyken, beha! ven dat vier van deze bitfl-en ^°°tt, die hun in alles 3 , een van de eerfte . . . Men kan hun allS^W gi'oot zyn als A, Schouten (,«) zest chr '^at men wil. Wouthfk 3, gcheeten, byna van dezelfde^ïp^ff ’ ^tidiaanen orangs-outanss . meiifchen, m\ar dat liun^fJu" grootte lyn Se ” V 2v het zelve egter voor on hS i' bedekt zyn , >3 _ 1 twee groote borften voorzien zim • d ^^*^bcn ; dat de wyljes te, en zelis ingezonken neSSn ’r ^ f f gelaat, plat- neus, en ooren als de menfchen hebben ; dat D 2 in- 12, 28 de natuurlyke historie , 7.y flerk , vaardig , Rout zyn ; dat zy zig tegen de gewaapende menfehen te ’’ weer ftellen; dat zy dril tig op de vrouwen zyn, en dat het voor dezelve niet veilig is door boflehen te trekken, dewyl zy gevaar Joopen \*an on- j, verwagt door deze aapen overvallen en gefchonden te worden.” Dam- p:eh , Froger , en andere Reisbefchryvers , verzekeren , dat zy jonge meisjes van agt of tien jaaren wegvoeren; dat zy dezelve boven in de boo- men verbergen, en dat men eene onbedenkelyke moeite heeft ora haar weer- om te krygen. Wy kannen by alle deze getuigeniffen voegen , _ dat van den Hr. DE LA Brosje, die zyne reis naar de kuil van Angola, in 1738, be- fchreeven heeft , cn waarvan men ons het uittrekzei heeft medegedeeld : deze Reisbefchryver verzekert, „ dat orangs -outangs , welken hy quimpezés „ noemt, negerinnen poogen op te ligten; dat zy dezelve by zig houden, om ’cr hunne drift mede te boeten , en dat zy haar wel voeden cn bezor- ’’ gen. Ik heb, zegt hy, te Lowango eene negerin gekend, die drie jaar by deze dieren gebleeven was: zy worden van zes tot zeven voeten hoog; , ” zy zyn onverbeeldelyk flerk ; zy maaken hutten en bedienen zig van flok- ken om zig te verweeren; zy hebben een plat aangezigt, een platte wyde „ neus, platte ooren zonder rand, het vel wat helderer als dat van een mulater, lang en yl geplaatfl hair , op verfcheiden deelen des lighaams, ” den buik ten uiterllen gefpannen , de hielen plat en van agteren omtrent ” een half duim verheeven; zy gaan op twee beenen, en ook op vier, ” wanneer hun de lufl daar toe bekruipt: wy kogten twee jongen, een mannetje, dat veertien maanden, en een wyfje , dat twaalf maanden oud ” Zie daar 'de naauwkeurigfle en zekerfle byzonderheden , welke wy we- gens den grooten orang-outang , qf den pongo gevonden hebben , en dewyl de grootte het eenigfl wel bepaald kenmerk is, waarin hy van den jocko verfchilt, blyf ik by myn gevoelen, dat zy van dezelfde foortzyn; want twee dingen zyn hierin gelyk : eerfl , dat de jocko eene ftandvaftige ver- fcheidenheid , dat is te zegden een veel kleiner ras is, dan dat van den pon- go ; het is waar , dat zy beiden in het zelfde klimaat te huis hooren , dat zy op dezelfde wyze leeven, en derhalven malkanderen in alles fchynen te moe- ten gelyken , dewyl zy dezelfde veranderingen eveneens ondergaan en ont- vangen ; voor den zelfden invloed van land , lugt en weder eveneens zyn blootgefleld ; maar hebben wy onder de menfchlyke foort niet een voorbeeld van eene dergelyke verfcheidenheid? de laplander en de finlander verfchil- ien, onder het zelfde klimaat, byna evenveel in geitalte, en veel meer in andere eigenfehappen , als de jocko of de kleine orang-outang , van den grooten verfchilt. . De tweede mogclyke zaak is, dd.t de jocko oï de kleine orang-outang, welken wy leevende gezien hebben , die van Fulpius , die van Tyson, en de andere welken men in Europa heeft overgebragt , miffehien allen flegts jonge dieren waren, die nog maar een gedeelte van hunnen groei hadden; die, welken ik gezien heb , was byna derde half voet lang ; de Hr. Nonfoüx , aan wien hy toebehoorde , verzekerde my, dat hy maar tvvee jaaren oud was hy zou dan tot meer dan vyf voeten hoogte heb- 29 VAN DE ORANGS-OUTANGS, enz. ben kunnen komen, zo hy geleefd hadt, onderflellende dat zyn groei even- redig zy aan dien van den menfch. De orang-outang van 1 'yson was nog jonger , want hy hadt flegts twee voeten hoogte , en zyne tanden waren met geheel geformeerd. Die van Tulpius was tennaaftenby van dezelfde grootte als die welke ik gezien heb; het is eveneens met dien, welke in de JN^eezmgen van den Hr. Edwards vertoond wordt; het is dcrhalven waarlcnynlykst dat deze jonge dieren met de vermeerdering van jaaren een aanraedtelyken groei zouden gekreegen hebben , en dat zy in hun klimaat , j bobbende geleefd , tot dezelfde hoogte zouden ongewaflen , tot dezehde afmeetingen uitgezet zyn, als de Reisbefchryvers aan hunnen uroo- ten orang-outang geeven; dus zullen vVy deze twee dieren niet langer be- fchouwen als van malkanderen verfchillende , maar als flegts eene en dezelfde foort uitmaakende; en wy zullen dit blyven doen, ter tyd toe dat naauw- dS^TofbevefêgM gegrond voorkomt , ver- be^cn°^Tdfrfchoonf^^^ altyd regt overeinde op twee vSrc?.ï?„cff‘‘® ’ tewc^ng\n“a%°P?rf p ! ‘'eTSel verfcaillcnde van dien der andere aapen; hy hadt noch het ongedidd kwaadaarcigheid van den baviaan, noch de buitenfpoo- itr A by^as, zal men zeggen, geleerd, en wel aS ^ e andere , welken ilc ftraks heb aangehaald , hadden insgelyks hunne opvoeding gehad, en waren dus insgelyks geoeffend; een teken, een woord, onzen orang-outang iets te doen verrigten , teniwl men aU die zweep voor de andere aapen, noodig hadt, fLrl ïï iondenTa gehooraaa.nhe'id te brengen, en de lieden, die hem kwamén zten uit tel S^iM.” T T menfrlipn -iic n, u • ’ icicien , Ik lieb hem deftig met die ten- zvn fpr I ^ ^^^bhap zien wandelen ; ik heb hem aan tafel zien zit- Ipnr’l °®“^^ben, zig de lippen daar mede afveegen, zig van een pd en vork bedienen om de fpyze aan zyn mond te brengen ^If 7 vnen drank in een glas infchenken, daar mede klinken zo hv t ’ i wierdt; ik heb hem een kopje en fchotcltje en een fchc^n^kbord het een en ander op tafel zetten, fiüker in het kopje doen daar thee on fchenicen, en dezelve laaten koud worden om te drinken er, andere aanfpooriug, dan de tekens of L ”4d van «t,h“d“®en“ve™ondJ ^1^'; -“erL\df„“ ’ blL'l' vprK j ’ I onde zig als om liefkozingen te verzoeken EIv liieldt “i itfv™ Se'i”l^rr‘‘ te hoeveelhe J borfl aangedaan was, werkte die groo- ‘en ; hy Lagt te pJïvf ongetwyffeld mede om zyn leven te vefkor- winter te Londen PT eenen zomer door, en ftierf den volgenden gedtoQgjig fruiten' byna van alles, allcenlyk verkoos hy rype en kleine hydUkwyn, mLr in eene lo, en liet denzeJven gaarne ftaan voor melk, thee, of ■*-' 3 de natuurlyke historie 30 andere zagte vogten. Tülpiüs («) die eene goede befchryving , met de afbeelding , van een dezer dieren gegeeven heeft , ’c welk men leevende aan Fredrik Henrik , Prins van Oranje , vertoond hadt , verhaalt ’er tennaaftenby dezelfde byzonderheden van als die, welke wy zelve gezien hebben, en die wy ftraks hebben gemeld; maar zo men wil opheemen, wat aan dit dier in ’t byzonder als eigen behoorde , en dat onderfcheidcn van het geen het van zynen meefter ontvangen hadt; zo men zyne natuur wil affeheiden vanzyne opvoeding, dewelke hem inderdaad vreemd is, dewyl hy in plaats van die van zyne ouderen te ontvangen, dezelve van de menfehen gekreegen hadt, zo moet men de gemelde byzonderheden , waarvan wy ooggetuigen geweefl zyn, vergelyken met die, welke ons de Reisbefchryvers, die deze dieren in hunnen ftaat van Natuur, in vryheid en in gevangenis zagen, vandezel- t^e gegeeven hebben. De Hr. de la Brosse , die twee orangs-oiuangs welke nog maar een jaar oud waren, van een neger, gekogt hadt, zegt niet of de neger dezelve afgerigt, of geleerd hadt; hy fchynt integendeel te ver- zekeren , dat het uit hun zelven was , dat zy verfcheidene dier verrigtingen deeden, welke \vy vroeger hebben gemeld. „ Deze dieren , zegt hy, zetten „ zig, door hunne natuurlyke ingeving alleen geleid , aan tafel, gelyk de ,, menfehen; zy eeten van alles zonder onderfcheid ; zy gebruiken een mes, ,, lepel en vork om te fnyden en aan te vatten, wat men luin op het bord „ voordient ; zy drinken wyn en andere geeflige dranken : wy bragten hen „ aan boord; terwyl zy aan tafel waren, deeden zy zig van de zwabbers „ verllaan, wanneer zy iets noodig hadden; en zomtyds zelfs , indien die ’’ jongens weigerden hun te geeven dat zy verzogten , wierden zytooring, vatteden hen by den arm, beeten hen, en wierpen hen op de vloer neder .. ’’ Het mannetje wierdt, terwyl^ wy op de Ree lagen, ziek, en liet zig op- j, paffen als een menfeh ; hy wierdt zelfs tweemaal op den regter arm ader j, gelaaten; zo dikwils als hy zig naderhand ongefteld voelde, vertoonde hy „ zyn arm , om te beduiden dat men hem weder bloed moeff tappen , als of „ hy nog wift, dat hem dat goed gedaan hadt.” (n) Er at hic Jatyrus quadrupts, jed ah huiuar.a fpecie, quam pr avijfimi onerispoT-dus. Bibiturus prehendebat canthari anfam ntanualtara alteram vero vafis flttponens , abfter gebat deinde madorein labiis relictum, eandem dexteritatem ^oUervabat cubiium, iturm', inclinar.s caput in ptUvinar, & corpus jiragulis etnvenien- tcr opertens, &c. Tulpii, OPferv. Med. lib. III. cap. 55. VAN DE ORANGS-OUTANGS, enz, 31 dieren in ’t Noorden van >j van Carnate boflchen onder de heerfchappy van den Raja M ke zundr aan mannerje cn een wyfje, tengefchen- Ivks twee vopMi^^’ Gouverneur van Bombay; dat zy naauw- » Tn • dat zl nn menfchlyke gefïalte had- warèn Lnde?aïr^^ "y bleek wit van kleur meenl4 h^kk donshair, dan ter plLtfe daar wy dat ge- „ ineenlyk hebben; dat hunne bedryven meeft al zcct celvk waSi aan^de menfcnlyke bedryven, en dat hunne droefgeeftigheid^S™ datzv ,, hunnen ftaat van gevangenis zeer wel voelden- dat zv k^^ bed opmaaK.cn in de kooi, «arin men hen m r boorLeSiXd™ ” deeS’be7ek°r T ‘’cfclmnwde , aorgvnldig met®de handef dU ” voeac hv Vr k'’ zedigheid verbiedt te vertonnen. Het wyfje, :: handè .henen ™ ‘r„eS/?'" °S het fchip, 'en het mannetje a^r- lodanig ter harte, dat hy weigadfK êeteT g“sl'*nne ,9 overleefde.” . ^ gerac te eeten , en haar llegts twee dagen .. Sreïnê woVd^^ “io. „ fterk geledigd zvn enX Tn r u’ S-heten, die dik en „ van hunne jeugd af opvoedt en nnrt j^^^ben , dat zy, zo men hen „ dat zy gemecnlyk vFn hunne kunnen dienen; 99 regtop gaan • dat zv in e ^gtsrfte pooten alleen gebruik maaken_^ii „ geeft- dar zv mortier ftampen, het geen men hun daar toe heel vol on Lm hn rivier gaan haaien in kruikjes, welken zy ge* :: rn^dl. zo^ i hul ^y> deur van ’t huis L- „ len, en ziende dat hunne ïrairïrw'**'' afneemt, dezelve laaten val- ,, beginnen te fchreeu™ ^ jfhuS «““geftort is, Nieremberg (a) aan?prmM*o„ De Vader van Jarric, door Tfoordineen ^et zelfde en bykans in de eigen be- „ voeten gaan, en zig van de voorfte, die tennaaftfriK, ) ? „ bedienen om zeker werk te verritten en zïf^ k ^y"> ,9 den waar te neemen.gelyk als Hazen huisbedien- » draaijen, enz.” Tik heb of S 9, hngen aap gezien, het was een^wvfie^^f^ ^ zonder- « en ging dikwils zeer reet on hf.n'To groote geftalte, 3, met eene haarer handen de^nla-ir« voeten. Als dan bedekte zy nanoen de plaats van haar lighaam, die de fexe onder- ('Angloh, Londres i7s^.po3* CO .zoz. de natuurlyke historie sa „ fcheidt : zy hadt geen ander hair op ’t gelaat dan dat der winkbraaiivven , „ en zy geleek in ’t algemeen vry wel naar die ruwe wezens der hottentot- „ fche vrouwen , welke ik aan de Kaap gezien heb ; zy maakte alle dag ,, haar bed, op eene zeer ordentelyke wyze, lag zig daarin neder, met het „ hoofd op een kullen, en bedekte zig met een deken... Wanneer zy ,, hoofdpyn hadt , floeg zy een neusdoek om het zelve, en ’t was een ver- „ maak haar dus gekapt in haar bed te zien liggen. Ik zou ’er verfcheidene „ andere kleinigheden van kunnen vertellen, die ten uiterften zonderling „ zouden voorkomen, maar ik erken, dat ik my hier over niet even fterk „ verwonderen konde als de menigte , om dat ik, niet onbewufl: zynde dat „ men voorhadt dit dier naar Europa over te brengen , zeer geneigd was 5, te onderllellen , dat men het hadt afgerigt , en het de meefte verrigtingen , „ welken het volk befchouwde als haar natuurlyk eigen te zyn , als kunlten „ hadt geleerd. Het was inderdaad flegts eene onderftelling , doch die my „ zeer gegrond voorkwam. Zy llicrf op de hoogte van de Kaap de Goede - „ hoop, in een fchip waar op ik my bevond. Het is zeker, dat het maak- zei van dezen aap veel geleek naar dat van den raenfch, enz.” Gemelli Carreri zegt, een van deze dieren gezien te hebben, dat als een kind klaagde, dat op zyne agterfle voeten ging, draagende zyne mat daar hy op ging flaapen, onder zyn arm. Deze aapen, voegt hy ’er by, fchynen in ibmmige opzigten meer geeft te helaben dan de menlchen ; want zodra zy geene vrugten meer op de bergen vinden, begeeven zy zig naar den oever der zee, alwaar zy krabben, pefters, en andere dergelyke voortbrengzels zoeken en betrappen. Daar is eene foort van oefters , welke men tac:Iovo noemt, die verfcheiden ponden weegen, en die fomtyds open op de ftranden liggen; de aap nu, vreezende dat zy, wanneer hy haar eeten wil, zyne liand of poot beklemmen mogten, door haare fchelp fchielyk toe te fluiten, werpt daar eerft een fteen in, die deze fl uiting onmogelyk maakt , cn eet dan de oefter zonder vreeze._ „ Op de kuflen van de rivier de Gambia , zegt Froger (t) zyn de aapen ,, grooter en kwaadaartiger dan in eenige plaats van Afrika ; de negers „ vreezen hen , en kunnen ni«t alleen door ’t land gaan zonder gevaar te „ loopeii van aangetaft te worden van deze dieren , die hun een Itok aan- „ bieden, en hen verpligten om te vegten Dikwils heeft men hen ,, kinderen van zeven of agt jaaren boven in de boomen zien weg voeren, „ zo dat men eene ongelooflyke moeite hadt , om hun dezelve te ontneemen; „ de meefte negers gelooven dat het eene vreemde natie is , die zig in „ hun land heeft komen nederzetten, en dat zy aileenlyk niet fpreeken , j, om dat zy vreezen, dat men hen verpligten zoude te werken.” „ Men zoude wel gaarne verfchoond zyn , (zegt een ander Reisbefchry- ver (m) zulken groot getal aapen in Macacar aan te treffen, want ” „ derzelver Cn Relation du de Gemes , par Froger, pug. 42. 43. C«) Defcription hifioriqus du Royaime de Macacar , Paris 1688. pag. 51. I VAN DE O R A N G S^O U T A N G S, enz. erzelver ontmoeting is dikwils noodlottig ; men moetaltyd wel gewapend ” L^”’j tegen hen te verweeren Zy hebben geen ftaart; zy „ houden zig altyd regt overeind gelyk de menfehen , en gaan nooit dan op >} de agterlte voeten. ’ & , wat de minft bygeloovige en dé getrouwfle Rcis- in hiin^jrphp dit dier zeggen ; ik heb geoordeeld derzelver berigten komen bybrengen , om dat alles van aanbelang moet voor- komen in de Hiftorie van een dier, dat zo veele gelykheid op den menfeh heeft; en pm den lezer m ftaat te Rellen, van met nog meerdere kemïï en zekerheid over deszelfs natuur te oordeelen, zullen wy alles waaïin deze füort van dieren zig van de menfchlyke foorc verwydert, en alle ïiercen- komflen waardoor hy tot dezelve nadert , thans onderfcheidenlyk voord raa- het zewfntp? verfchilt uitwendig van den menfeh in de neus, welke by kh dl? aTn het voorhoofd dat te kort is; in de van’zyi hoSd te erïot"'??n evenredigheid tuiïchln de neus In denïond?sl)?k?f^l tiiirchenruimte len van het gelaat van dei Tan? oTn? de eenige verfchil- lifld tTT'^ den te lan? te lang, de duimen te klein, de palm der han- fchen-voete^n- de fïlSen^^ als handen dan als men- die van den m?f? d mannetje zyn met verfchillende van ic • riö j mtnlch, dan voor zo verre er geen toompje aan de voorhuid vrouw. uitwendig zeer gelyk aan die van de het getal van??Tbln?ck^menfcl?i?^r?’^ verfchillen van den menfeh in dertien; zyne halswcrvelbe-nderpn ^ flegts twaalf, de orang-outang bekken meer gefloten de \pim ^yt^ °ok korter, de beenderen van het zyn zo volmaakt gelyk aan die van den menfeh dat menTfrt ^ mwendig, der verwondering ver?elvken k-jn «r, . » i ^ j dcplve met zon- Ijfk maakzcl van deeleil uit eene ^elepdin/T^^ uf^V S^' tntwerkzels niet voortkome? r! If ^ die volflrekt dezelfde is, dezelfde van de Rem zyn dezelfde Ss'bvTn alle de werktuigen , tang niet; de harfenen zvn vollhrpkr im ^P'^^tikt de orang-ou- evenredigheid, en egter denkr T gedaante en van dezelfde alleen fchnnr. ff "y Rerker bewys, dat do Wk, die daar het tekT? goorganifeerd , noch de gedagte,^ noch de een Verhevener bcgin 7 pl Kp vóórtbrengen, ten zy dezelve door zyn de eenigRe die billpn pf menfeh en de orang-outang, X.11^ Deel. ‘ “alten hebben , en die by gevolg gemaakt zyn .L4 34 de natuurlyke historie om regtop te gaan ; de eenigfte die eenc breede borft , en platte fchouders hebben, en welker wervelbeenderen de eene zo als de andere gemaakt zyn; zy zyn de eenigfte, welker harfenen , hart, longen, lever, milt , al vieefch , maag , ingewanden , volftrekt gelyk zyn ; de eenigfte , die het wormswyze aanhangzel aan den blinden darm hebben ; eindelyk de orang-outang gelykt meer naar den menfch dan naar eenig dier , meer zelfs dan naar de baviaa- nen , en naar de guenons , niet flegts in alle de deelen welken ik aanwys , maar ook in de breedte van ’t gelaat, in de gedaante van het bekkeneel , van de kaakbeenen, de tanden, en van de andere beenderen van het hoofd, en van het aangezigt; in de dikte van de vingeren, en den duim; in de figuur der nagelen; in het getal der lenden- en heilige-wervelbeenderen ; in dat der beenderen van het kruis, en ejndelyk in de overeenkornft der ge- W'rigten, in de grootte en het maakzel van de kniefchyf, in die van het borllbeen , enz. zo dat men , dit dier vergelykende met die , welke daar het meeft naar zweemen, gelyk als met den magot, den baviaan of de guenons, no^ meer overeenkornft vindt tuffchen het zelve en den menfch , dan tus- fchen het zelve en deze dieren, waarvan de foortcn egter zo na aan de zyne fchynen te grenzen, dat men dezelve allen door den gemeenen naam van aapen heeft aangeduid ; dus kan men de Indiaanen verfchoonen , dat zy dit dier als met de menfchlyke foort verbonden , en met den naam van orang- outang^ of wild-menfch benoemd hebben, voor zo verre hy in zyn lighaam- ]vk maakzel meer naar den menfch dan naar de andere aapen, of naar eenig ander dier gelykt. Dewyl eenige der byzonderheden, welke wy hebben voorgedragen ,verdagt zouden kunnen voorkomen , aan hun die dit dier niet mogten gezien hebben , hebben \vy geoordeeld dezelve te moeten onder- fteunen door het gezag van twee beroemde Ontleedkundigen , Tyson (v) , en CowPER , die te zamen dit dier met eene fchroomagtige naauwkeurigheid C ’0 De orang outang gelykt mee’’ naar den menfch dan naar de aapen, of naar de guenons. i. Voor zo verre het hair van de fchouders nederwaards, en dat van de armen opwaards ge- rigt is. 2. In het gelaat, het u^lk meer overeenkomt met dat van den menfch, als zynde- breeder en platte'' dan dat der aapen. 3. In het maakzel van bet oor, dat meer naar een menfchenoor geiykr, behalven dat het kraakbeenig gedeelte dun is, gelyk in de aapen. 4. In de vingeren , dewelke evenredig dikker zyn , dan die der aapen. 5. Voor zo verre hy in ai'e opzigcen gemaakt is , om regrop te gaan , terwyl het maakzel der aapen en guenons , daar niet toe gefchikt is. 6. Voor zo verre hy dikker billen heelt dan alle de andere aapen. 7. Voor zo verre hy kuiten aan de beeneu heeft. 8. Voor zo verre zyne borft en fchouders breeder zyn dan die der aapen. 9. Zyn hiel langer. 10. Voor zo verre zyn vetvlies, even als by den menfch, onder het vel geplaatft is. 11. Het buikvlies is in zyn geheel en niet door- boord of verlengd, ge'yk het by de aapen is. 12. De ingewanden zyn langer dan by de aapen. 13. De buis der ingewanden van verlchillenden omtrek gelyk by den menfch, en niet gelyk of tennaaUenby gelyk, zo als zy by de aapen is. 14. De blintledami heeft het wormwyze aau- bangzfcl zo als hetby den nicntch is, terwyl dit in de andere aapen ontbreekt, ook is het be- ojii 'van het colon niet zo verlengd als het in de aapen i-. 15. De inplanting van de galbnis, on van cifi alvleefch buis , hebben flegts eene gemeene opening in den menfch , en in den orang- ® ‘ jj daar deze twee openiiigen op twee doiinen afllands zyn in de guenons. kS Het colon fs 'ancer dan bv de aapen. 17 De lever is niet in kwabben virdeeld gelyk by de aapen, maar veheel en uit’ dén (luk beflaandc, gelyk by den menfch. 18. De galvaten zyn dezelfde al» by den mentch. 19. De aiilc dezelfde. 20. Het alvleelcd bet zelfde. 21. Het getal der long- VAN DE ORANGS-OUTANGS, enz. 55 deS’jiJhaam tcLf '"^If/ykingen van alle de deelen van Jignaam tegen die van het menfchlyk üghaam gemaakt , gegeeven niet^ z^ak h^fby de gelyk by den menfch, en 24. De orang outang heelt ffeenp^wnnff '■ Homper dan by de gc yk de andere aapen en guenons. 25 IIv heeft vLf 'iw onder aan de wangen , zelve zyn in alle haare deelen naauwÖe vaï hef ™ de! bekkeneel is meer gerond en' een? maakzel als de harfenen van den waden van de hoofdlchedel zyn gelyk aan die van 'den fT,»' f t S“c«ons. 27. Alle de geheeten, worden in de winkelhaaLmd de beentjes e/« bet zecfs-g^daantic betff "'^dk by de andere aapen Ken de guenons met hebben, 20. De zadel /I.//JL, • ' ^ «een, en de cr»;7a a-a/// „r .i. aapen cn guenons, dit gedeelte verhevencr^{ meer TOSSeÏL “enfch{ tefwyl by de r)gotdi,s als in oen menfch; dit gedeelte ontbreel-r ïn d« kende is. 30. De proceffus pte- deren en de beenderen, genaaS'^-^"; 3 ‘- Deflafpbeel beenderen zyn van een andere ged.4nte in de 030^ ^ in^ d " ; deze if SiiipgSiïgii dewyl erin de guenons zes ofzerai'zmf ^^38 ’®"den- wervelbeenderen zo als hi den menfcl7 maar vier beentjes, zo als by''dra^menfclf‘' en°"d 4 °- Het kruis hoeft by de aapen cn de gnenons, het kruis uk em, tl dezelve zyn met met gaten , daar integendeel de eTn“etfde“r 1, den orang-outang^ln ‘’^^"deren beilaat, en deze beende ■ fche ribben zyn beenafti^ In 1’"'*’™ ™ g'>enons zyn agf ’waare rih^ “ ' lighaam der by den menfch. 3 IIv fffr 1 n®' ' de palm van dè hilntl ''® dikker den mtikch pn ^iet galblaasje is laiw pn o.-, ^ de ba zak. 8. Mot netvlies is gtoo- l>isIplHt>rc *11 , ^ llDal, lo* FifJ* nirtf.-a»-! n-»»,.» 4 .»• Jan hv ->(5 DE NATUURLYKE HISTORIE O hebben. Ik heb geoordeeld dit artikel van hunne werken uit het Engelfch te moeten overzetten , en hier te vertoonen , om elk in ftaat te Rellen van de byna geheele gelykheid van dit dier metdenmenfch, zelf te kunnen beoor- deelen ; ik zal alleenlyk tot een beter begrip van deze noot aaninerken , dat de Eno'elfchen niet, zo als de Franfchen, tot eenen enkelen naam bepaald zyn, om de aapen aan te duiden; zy hebben, evenals de Grieken, twee verfchillende naamcn ; den eenen voor de aapen zonder flaart (w) , wel - ken zy apes heeten, en den anderen voor ftaart-aapen, welken zy tnonkis' s noemen: ik heb het woord monkie akyd door dat van guenon^ en het woord ape , door dat van aap (.ftnge) overgezet; en die aapen, welken Tyson door het woord van ape aanduidt, kunnen niet anders zyn dan die welken wv den pithecus , en den magot genaamd hebben, en daar is zelfs alle waar- fchvnWkheid om te denken, dat het aan den magot alleen is, dat men den naam van ape, of aap in de vergelyking van Tyson betrekken moet. Ook moet ik aanmerken , dat die fchry ver eenige karakters van gelykheid en verfehil opgeeft, die niet wel gegrond zyn; ik heb gemeend hieromtrent eenige aanmerkingen te moeten maaken; men zal milTchien oordeelen, dat het byzonder verllag deswegen wat lang is, doch het komt my voor, dat men niet te naauwkeurig kan zyn, in het onderzoek van een wezen, ’t welk onder eene menfchlykc gedaante niet dan een louter dier is. lo Tyson geeft als een byzonder kenmerk voor denmenfeh en den orang- outan^ OP van het hair der fchouderen benedenwaards, en dat der armen onwaa°rds gerkt te hebben; het is waar , dat by de meefte viervoetige die- ren het hSr van alle de deden des lighaams, naar omlaag of naar agteren gerigt is, /maar dat is niet zonder uitzondering: by den Imjaart en den heeft de twee holligheden niet onder de turkfche zadel, (fella turdca) gelyk by den menfeh olaats heeft. 15. l)e proeejfus majloïdes en flyloïdes zyn zeer klein en byna niets. 16. Zyne neusbeenderen zyn plat. 17. Hy verfchilt van den men l'ch voor zo verre zyn hals wervelbeen- deren korter zvn celyk by de aapen, van vooren plat, niet rond, en dat derzelver doornagti- 2e uitfteekzeis niet gevorkt zyn gelyk by den menfeh. 18. Daar is geen doomagtig uitfteekzel hl het cerrte wervelbeen van den hals. ip. Hy verfchilt van den menfeh , voor zo verre hy der- tien ribben aan iedere zyde heeft; daar de menfeh ’er flegts twaalf heeft. 20. Voor zo verre de darmbeenderen volmaakt gelyk zyn aan die dei aapen, zynde langer, fmaller, en minder hol, dan in den menfeh. 21. Hy verfchilt van den menfeh voor zo verre de volgende fpieren in het menlcWyk lighaam gevonden worden , en in den orang-omang onibreeken , te weeten , occipitales , froritaks , Uilatatore% alnrtnn nap feu clevatorct lahii fuperioris, interfptnales colli , glutai fi’itiirtii , exienfor digiiorum pedis, hrevis & transverfaJis pedis, 22. De fpieren , die niet in den orang-outnng fchyncn gevonden te worden, en die fomtyds in den menfeh plaats heb- ben, zyn die, welken men notmt pyrarnidales , caro mujeulofa quadrata , de lange peezen, het vleifchig lighaam van de handpalm-fpier ; de fpieren attoUens & retrahens auriculam. oq. De heffpieren der fleutelbeeuderen zyn in den orang-omang als in de aapen, en niet als in den mtnfch. 2*. De (pieren waardoor de orang oiitang naar de aapen gelykt en van denmenfeh verfchilt, zyn de volgende, longus colli , peRoralis latiffimus dorh, gluttsus maxtntus & n lius, pfous magnui & parvus , iliactis internus & gajleronamius internus. 25. Hy ver- ook van den menfeh in de gedaante der fpieren deltoides, pronator radii teres , / r pol/icis brevis. Anatomie de l’orang outang, par Tyson , Londr. 16^99. in 40. ext^ori *« eaudd carentes, qu^dere even welken ik heb afgefneden • bv vnnri e i? ^ ^ vpfdieiden anderen » het getal der tand™ afoeleid^- T°f f n-en-Wintiglle kenmerk niE zeirdï getafv^ tïïdS he l’e! “ 1“ ™ '”':"''ch her Heets agt-en-TOintthadt ™S-’ i™c‘^Ü'’ “ onderwerp van Tvson ’er cm dat\et ^=lv= n®og1eW®fdt de reden daar van was. zyne jeugd niet meer heefc.^ ^ weet, dat de menfch ’er in is ook dubbelzinnige de\inderen hebh^^^'^d^ fchry ver opgeefc dier, nog zeer Jon| ^ynde mS d "T '^"i'heveiïf dit 4^^. Het agt44eerti7fie E t iiangende hebben, en-demgftef twee-en-dmigfte en de dertigfte, een- karakters der verfchillen nirt«’ i '^H'^erugile, en vier-en-dertigfte heid of het maakzeJ vir, yii r aanwyzende dan de tegenwoordig- een individu^S het ISert^'r de menfchlyke f?ort van hft befchouwd wo?dem > moeten niet als wezendlyke kenmerken ken , gelyk als de \iitfl;eekzels der^wcrvelb^^^ kleine deelen getrok- plaatfing vm zekere deelen van himnp ^^^neeren ; of genomen van de nsgelyks niet dan als bykomende kar i hunne dikte, moeten geheel verflag vim deze tafel van t ^ befchouwd worden , zo dat het en VM fommfg? doS TSEergfiWe”n M "cns , alle de bS™ ^ ^HeTeïnl kun voedzel vc^ t” ^^.ê^kbon hebben® die ^a^ren kunnen. By den oran7 dat zy het zelve doorHikken, be- eveneens als®hy de^LufS” «^oüc alle de guenons mpr ,V ^^f^kbon, de magot^ outaurr^- platte billen en Lira ^ uitzondering alleen van den douc eenigfte die gezwollp7vn^^^'^^^j°P deelen. De orang- eft dezelve ook zonder eehaShed°^^^^ eeltagtigheden heeft ; de ^gtigheden, maar zy zyn plat en ruig 5<5 DE NATUURLYKE HISTORIE 'zo dat ten dezen opzigte de douc, de fchadmving maakt tuffchen den orang- outang en de guenons, gelyk de gibbon en de magot, die zelfde Ichadu- wing inaaken , ten opzigte van de wangzakken , en de magot alleen ten op- zigte van de hondstanden, en de verlanging vp den fnuic. 30. De orang- outang is de eenigfte die kuiten en vleczige billen heeft; dit kenmerk toont aan, dat hy van allen de beft gemaakte is, om regtop te gaan; alleenlyk dewyl de vingers zyner voeten zeer lang zyn , en zyn hiel niet zo gemaklyk op de aarde ruft, als die van den menfch , loopt hy beter dan hy gaat, en hy zou hoogere kunfthielen noodig hebben dan die van onze fchoenen , zo men hem gemaklyk en lang wilde doen gaan. 40. Schoon de orang-oiitang dertien, en de menfch maar twaalf ribben heeft, brengt dit verfchil hem niet nader by de baviaanen of de guenons , dan het hem van den menfch vcrwydert, om dat het getal der ribben in de meefte foorten verfchilt, en fomrnigen dezer dieren twaalf, anderen elf, anderen tien hebben , enz. Zo dat de eenigfte wczendlyke verfchillcn tuflchen het lighaam van dit dier, en dat van den menfch , tot twee gebragt kunnen worden , te weeten het maakzel der beenderen van het bekken , en het maakzel der voeten. Dit zyn de eenige aanmerkelyke deelen , waar door de orang-outang meer naar andere aapen dan naar den menfch gelykt. Volgens deze opgaave, welke ik met alle naauwkeurigheid , diemymoge- lyk was gemaakt heb , ziet men ligt , wat men van dit dier te denken hebbe. By aldien ’er een trapwaare, langs welken men van de mcnfchlyke na- tuur tot die der dieren konde nederdaalen ; by aldien het wezen van die natuur geheellyk in de lighaamlyke geftalte beftondt, en van derzelver ge- leeding afhing, zou deze aap nader by den menfch komen dan by eenig ander dier. In den tweeden rang der wezens geplaatft, zoude hy, zo hy niet als eerfte bevel voeren konde, zyne meerderheid althans aan de anderen doen voelen , p zoude hy zyne poogingen aanwenden om niet te gehoor- zaamen ; by aldien de nabootfing , die het denkvermogen van zo naby Ichynt te volgen,* en uit te drultken, het egtc teken van dat vermogen, of een van dèszelfs uitwerkzelen en gevolgen was , zou deze aap zig op nog groo- teren afftand van de dieren , en nog nader by den menfch bevinden ; maar, gelyk wy vroeger gezegd hebben , de tuflehenruimte , welke den orang- outang, in weerwil der gemelde gelykheid, van den menfch affeheidt, is daarom niet minder oneindig; en de overeenkomft van de geftalte, de gelykheid van de geleeding, de bewegingen der navolging, die uit deze gêlykheden fchynen voort te komen , brengen hem niet digter tot de menfcli- lyke natuur, noch verheffen hem boven die der dieren. Onderfcheiden karakters van deze foort. De orang-outang heeft geene wang -zakken of beurzen binnen in de wangen; geen ftapt; geene celtagtigheden op de billen; hy heeft de- zelve bol en vleezig ; hy heeft alle de tanden , en zelfs de hondstanden , gelvk aan die van den menfch; hy heeft het wezen plat , bloot, en taan- kleuri? ; ooren, de handen, de voeten, de borft, de buik, ook bloot; hy hpft hair op het hoofd, dat in de gedaante van hoofdhair, aan weers- 39 VAN DE O R A N G S-0 U T A N G S, ENZ.' ltev?Ed!tf is^v^f^of z^s^vJe^fanr ^^«denen , maar zyne t«ree voeten. Wy hebben geene gelSnheSVS^^^^ T waarneemmgtebepaalen, of de wvfies even tfs ^ lykfcheuitvloemgen hebben; maar wy vermoeden het ’ luare maand- 'Ut de ove reenkomft getrokken, kan men daar „iet ae« aaJwjffekn den heer Êefv\^“prherrerS™ IZ deren over de orde, welke hv daaidn genoeg verwon- waarmede hy de verlchilknde foorSi dezOT^nf’ naauwkeurigheid , het tot hier toe onmogelyk was te ondcrfcbeidJn^ bepaald heeft , welken de Naamlyfl-maakers hadden aangenomen 7vnp r Tin ^^^'‘^kters, die IS een meellerftuk, ’t wdk niet L doo?ee„rh™f orangs-outang» ne, kon voortgebragt worden* doch u ” n’ als de zy- door anderen Lr 'deze zondhSfe’dtaen “ zyne eigene waarneeminven di^ ,rJ ® ^ py voeging van fchoon ny een veel ^oo?e?’^Jrll ^ zekerheid hebben; en, Schryver v'oor hem ^dmn aapen heeft befciireeven , dan eenig IJof heeft uitgeput. ! L geflagt dW"^a°apcn S denheid van foorten, dat het mSh l?lf ^ ^ IS, dezelve alle te kennen. Men heef/dikw!h c onmogelyk, welken de Hr. de Buffon of p=>nitT ,i i, lootten in Holland gebragt> zien heeft. Een mvner vrienden " ' l^^‘^'-''L’'’t>ofchouwer nimmer ge- verblyf 8=ho„d!“„Tn LL hyVe'vooTZnkl^^^^^^ I» deehundig Waameemer gadegeflaeen hadt ^remtr f van een oor- zegd, dat hy daar meer dan vier-. itwintigVerfchiUend"^?”’ ™y g^- jous en fatJoins gezien hadt. De Hr te Rupp^J i Poorten van lapa- ven : daar zal derhalven nog vry wat tyds verloonïf befchre- dieren zal kunnen leeren kelnen ; en het il zr lf^r « tot die volkomen kennis zal genaken u t i ? «oi*: en den aart der landen , daar z^y zig onthoude^M yetren afftand Jangs IS minder vrugtbaar in Iboften • de u otangs-ou- wee geteld, welke zyn die i'an d(-n Buffon heeft ’er flegts ^et veel waarfchynlykheid dat deze v^tmoedt zelfs g^bragc kunnen wLden ^ ™ «^^1 tot déne zouden d<=nheid zoude zyn. Ik zou zee^ t " beftendige verfchei- , . geneigd zyn het zelfde te gelooven , indica (O Zrebladz. .5. vaadUiy.e., en vervolgens. 40 DE NATUURLYKE HISTORIE ik niet een groot verfcliil zag tuflTchen de afbeelding , welke Tülpius ons van den orang-outang of pongo heeft gegeeven, en die, welke de jocko vertoont , zo als de Hr. de Buffon die geeft. Men zal niy antwoorden , dat de ccrfte kwalyk gemaakt is; ik zou dit toeftemmen, byaldien verfchei- den perfoonen, van Batavia komende, alwaar zy verfcheiden orangs-outangs gezien hadden, my niet hadden verzekerd, dat het de befte afbeelding is , welke hun daarvan ooit is voorgekomen ; en toen ik hun de afbeelding van den jocko vertoonde, aarfelden zy niet, te verklaaren, dat dezelve in ’t ge- heel niet geleek. Men fchynt hier uit te mogen belluitcn, dat dezelfde foort van orang-outang, die in Afrika gevonden wordt, (want die van TutPius kwam van Angola,) ook in de Ooft-Indiën is, en dat het waar- fchynlyk die is, waaraan de Hr. de Buffon den naam van pongo, volgens Batte! , heeft 'gegeeven. Maar zo men verder gaat , en beweert, dat het ook die is, waarvan alle Reisbefchryvers gewag gemaakt hebben, loopt men gevaar van zig te bedriegen. Ik heb groote redenen om te denken dat ’er verfcheiden foorten van deze dieren zyn , die allen veel van malkan- deren verfchillen. Het is eenige jaaren geleden , dat men my het hoofd en een voet van een zonderling dier bragt: dit hoofd geleek geheel naar dat van eenmenfeh, behalven dat het wat minder hoog was. Het was wel bedekt met lang zwart hair, het gelaat was overal met kort hair bezet; daar was geen twylfel aan te flaan , of het was de kop van een dier, maar van een dier , ’t welk in dit gedeelte iiaauwlyks van den nienfch vcrfct^ilde; en_ de Hr. Albinus, die groote Ontleedkundige, aan wien ik hetzelve liet zien, was van myne ge- da^-te. Indien men uit dit hoofd zal oordeeien over de gcftalte van het dier, aan ’t welke het zelve behoord hadt , zou het ten minlten een menfeh van vyf voeten moeten geëvenaard hebben. De voet , welken men met dezen kop vertoonde, en dien men verzekerde van het zelfde dier tezyu, was langer dan die wan den grootften menfeh. De Hr. Vink, Hoogleeraar te Rotterdam, heeft de goedheid gehad my eene hand te zenden, die van Batavia was gezonden, onder den naam van hand van een wild menfeh, en die waarfchyniyk aan een dier van dezelfde foort , maar veel grooter , behoord hadt ; zy is al te zonderling om ’er hier niet eenige befchryving van te geeVen. Zy is in ’t midden van de voorhand afgefneden , en de arm , waar aan zy behoord heeft , fchynt geheel ruig te zyn geweeft , want het geen van de voorhand overig is gebleven , is van alle kanten geheel met hair bezet, gelyk ook het bovenfte van de hand en de vingeren; dit hair is zeer donker bruin, en byna zwart van kleur; des- zelfs lengte is van omtrent een duim , maar men moet het opftryken om dit te kunnen bemerken, want de hairen liggen plat, en in dezelfde rigting met de deelen welken zy bedekken ; het onderfte gedeelte van deze hand en der vingeren is van hair ontbloot , en met een hard vel bedekt. De na- reis zyn plat , 'en juift gelyk aan die van den menfeh , maar zy zyn lan- ger , en ftecken vóór de vingeren uit; men begrypt ’er de reden van; het dier’, aan ’t welk deze nagels behoord hebben , heeft dezelve niet kunnen affnyden. 41 VAN DE ORANGS-OUTANGS, enz. wagLn^zou?’^- korter, dan men uit hoofde hunner dikte ver- lenJte; afmeétin;r^n^^^'' hunnen omtrek, is gelyk met huimc den duim uitzonder/ e tennaaftenby die van den menfchzyn, zo men afmeet : deze vingers mmder is dan de lyn, die den omtrek cirkelboog, wiens^middellvn in f ” S^plaatft , op den omtrek van een maakt dat d^rhaS vnn r voorhand is; het geen is de duim nader bv df ^ h^id verfchilt ; want in die laatfte de voorCnd af ''"8“ ''an de hand, van men; die van een menfcli van tien dui- ven duimen. Haare breedte in d^nees van prs gdegd zyn, gemeemn irva^w^^^^^^ dtr bojravpan. Haïre omtrak L“ tf heit Jan ,l pn duim en drie lynen, bv den m°nr/h voornand is van ne- iypcn. Haare omtrek by het begii/der • zeven duim en twee hy den menfch van tien. Men moet dertien duimen, en zyn op ecne verdroogde hand, en dauzv dcrh*^?’ maaten genomen zo zy op een L-evend dier genomtn\vIrer ^root.r zoZüen zyn of de geftaltc van dat dier,^heeft die van r overtroffen; het is egter noch de omna menfch van zes voet langte leelyke en kaïile kop feene gdvkhefd waar van Ae jmch de pongo , wLfaan t welk dit dier gewislvk nii h r ^en lang hair geeft, maar jocko, en niet dan in heeft, zo het van dezelfde foort is als de dier een naakt aangeziS °zonder^^h'^-^" verfchilt. Daarenboven heeft dit beflujten, dat ’er efn d^r is waaïvan natuurlyk te den menfch gelykt , de geftalte uitp-pzon gedaante zeer wel naar die van dan die van den menfch. Dit zal^dnn rf'' ’ ^ ^ dewelke veel grooter is waarvan zo veele ReisbefchrvvPrrr i orang-outang zyn. — “6 egter voor de v zen heelt genomen, omdat dezelve zo fT-oi-iv”. , ^^‘ov-ummug we- minften is het waar, dat de kop, met hair verfiSf z? heeft met dien , welken ik gezien heb helnhrot,^^^^ ’ overeenkomll fegt .op de fchouders nedefha^^^^^ hair heeft, da jiair wat gekroeft vertoond wfrdt • wJl- veïr-hu^^-^ Bontius dai om daar uit te kunnen befluiten d it hit aanmerkelyk genoeg JoNTiüs fpreekt niet van de g o?ue’ v.n z zyn hcelding, welke hy daarvan gleff te af- van een mcnfch evenaren en de Hr ït”’ '"lifter .j. . Linn^us zou zig wel vergift kun; ^ Oriënt, p. 84 . F 42 de natuurlyke historie nen hebben , met te zeggen , dat zyn nacht-men/ch , waaraan hy niet de helft van de mcnfchlyke hoogte geeft , dat van Bontiüs ware. De Hr. de Buffon (c) vermoedt , dat ’er eenige vergrooting plaats hebbe in het berigt van Bontius , en wat vooroordeel , in het geen hy verhaalt we- gens de blyken van vernuft en fchaamte van zyn wyfjes orang-outang ; het geen hy daarvan zegt , wordt egter beveiligd door hun , die deze dieren in Indiën gezien hebben ; ik heb mthans het zelfde gehoord van verfcheiden perfoonen , die te Batavia geweell waren , en die zekerlyk niets willen van het geen Bontiüs gefchreven hadt. Om te weeten wat men daarvan geloo- ven moet, heb ik my vervoegd aan den Hr. Rexian, die in die zelfde Had Batavia woont , alwaar hy de heelkonll met een zeer gelukkig gevolg oef- fent Kennende zyn fraaak. voor de Natuurlyke Hiftorie,_ en van zyne vriendfchap te mywaards verzekerd, had ik hem door een bnef verzogt om my een orang-outang te zenden, om 'er het Kabinet van onze Akademie mede te verfierenjen ik had hem in dien zelfden brief verzogt, om myzyne waarnemingen over dit dier, in geval hy het gezien raogt hebben, mede te deelen. Zie hier zyn antwoord, ’t welk men met vermaak zal leezen; het is uit Batavia gefchreven, en gedagtekend den 15 January 1770. Ik ben ten uiterllen verwonderd geweell, Ichryft de Hr. Relian, dat „ de wilde menfch , welken men in ’t Malekfch , orang-outang noemt, in het Kabinet uwer Akademie niet gevonden wordt; het is een Huk het welk alle Kabinetten van Natuurlyke Hiftorie behoort te verfieren. De Hr Pallavicini, die hier Sabandhaar geweell is, heeft ’er twee,zynde ’’ een mannetje en’ een wyfje, leevende medegenomen, toen hy in 1759 naar Europa vertrok. Zy waren van menfchlyke grootte , en maakten ’’ juift alle bewegingen welken de menfchen maaken, inzonderheid met „ hunne handen, waarvan zy zig eveneens als wy bedienen. Het wyfje ,, hadt borllen , net zo als die van eene vrouw , behalven dat zy wat meer ,, nederhingen. De borll en de buik waren zonder hair, maar van een zeer „ Ilerk en gerimpeld vel. Zy waren beiden zeer befchaamd als men hen ’’ wat Ilerk aankeek, en als dan wierp het wyfje zig in de armen van het „ mannetje, en verborg haar aangezigt tegen zynen boezem, het geen in- ,, derdaad eene zeer aandoenlyke vertooning maakte. Dit heb ik met ray- ,, ne oogen gezien. Zy fpreeken niet, maar zy hebben een gefchreeuw, „ gelyk aan dat der aapen, waarmede zy ook de grootlle overeenkomll „ hebben , zo wel ten opzigte van hunne _wyze van leeven , eetende niets „ dan vrugten, wortels, groenten, en zig in de eenzaamlle boflehen op de „ boomen onthoudende. Byaldien deze niet een afzonderlyk ras maakten , „ ’t welk zig voortplant, zou men hen monllers van de menfchlyke natuur , kunnen noemen. Den naara van wilde menfchen, welken men hun geeft , * hebben zy gekregen van de overeenkomll, die zy uitwendig met den ” menfch hebben , inzonderheid in hunne bewegingen , en in eene zekere Zie hiervoor bladz. 24, en vervolgenj. Van de orangs-outan G S, ENZ. ), in geene andere^dièr^^^b^ni^^t ^^i^^rlyk byzonder eigen is , en welke men jj ingiviag, welke meer of minH^r van die natuurlyke .. g.vond?,; St H°t “““'■kWd. m de dieren in het algemeen Ichuuwfp.lzyn, indien m-nde/e ^/*'’ "f™?«ardig en opmerkelyk » waarneemen , zonder van hun bezien r-/ m hunne boflehen konde 3, üiuslyke bezigheden konde zym, zond -^rStlv’/'’ 3> Ik noem hen wilde menfehen] om mv naai vermoedden. » deze benaming is niet van myn Sal^ tefchikken, want „ een denkbeeld voor den geeft brenor r opllag „ d™ der onbekende landef^warSe™^^^^^ de wIE „ Java gevonden worden'^imar her ü o^'^oeganlcelyke gebergtens van .. meellen vindt, en van’ S- 1' 1°*’ if " ““ d” ” De”^’ bekomt.” ” “ ^‘^kcen men hier van tyd tot tyd gefchreven "door "S^'^oo^^etS do'" ^ontius gezegd heeft • hy is en oplettend waarneemeffs fn’dt J, die^zelf^en ook gezien is door verfSid verzekerd ge? kelyk hier zyn, en xvllken ik gelegenhei?hih^^,?”'^?t P“’‘^oonen , die wer- my wegens de getrouwheid v ,n ^ te raadpleegen ora geene de rainfte reden om te twvff'-fln ftellen. Dus is ’cr geem hy my gefchreeven heeft echtheid en waarheid van het Itidte van deze orangs - ouJan^s Bontics voegt hy de ge- nacht -tnelfchm menfchlyke grootte, en byge- van deze hoogte gcraaken en Hip ^^I-rNNrEUs, als die (legts tot de helft yffebnde gefdiiedt, het geen wl] znndA waar, dat dit blaazendeof ^ Oree. dent hun toerchrfft. rfaa^iftV^lalrmSt; 7" roh daar over maakt, niets by {e voeS Ei.’." 1' ^ ^ d“^”? zyn gekomen. ’ “ ^mften is het zeker, dat zy nieun ftawt 7 vl zouden ’er in Afrika v^rr ? heeft aan gehaald , ge* den kumi’ de verhaaien \vel!'en*^m^^^™ Poorten van aapen zonder üen kunnen worden toegepaft er van heeft, even eens zou. Da geen my deze vraag doet voorfteJlen , 43 ^4 DE NATUURLYKE HISTORIE is dat ik niet kan twyfFelen , of ’er zyn in Afrika aapen zonder flaart, van grootte als de kloekfte menfchen, en die verfchillen van allen, waarvan tot hier toe gefproken is. V erfcheiden perfoonen hebben my gefproken van een aap van deze foort , welken zy in Suriname gezien hadden, werwaards hy van de kunll van Gui- nee was overgebragt ; maar weinig betrouwen ftellende in het verhaal van lieden , die zonder eenigen fmaak voor de Natuurlyke Hiilorie , de voor- werpen , welke zig aan hun vertoonen , gebrekkig , of geheel niet on- derzoeken, heb ik my vervoegd by den Hr. W. May,- K apitein van een Oorlogfchip , in dienft van dezen Staat. Ik wift , dat hy in Suriname was geweell, terwyl dit dier daar was, en ik twyfelde niet of hy zou het gezien hebben. Niemand konde my daar een naauwkeuriger berigt van geeven , dan hy; hy onderfcheidt zig door zyn fmaak voor de wetenfehappen, zo wel als door zyne kundigheden , welken hy als zee-oificier noodig heeft. Zie hier wat ik van hem vernomen heb. Terwyl hy met zyn fchip aan dekufl: aan Guinee lag, bekwam een zyner matroozen een kleinen aap zonder Haart, zes maanden oud , die uit het ko- ningryk-van Benin was medegebragt. Van hier naar Suriname zeilende, kwam hy gelukkig te Paramaribo, alwaar hy dien grooten aap zag, daar ik llraks van gefproken heb; hy flondt verwonderd van te bemerken, dat dezelve juift van dezelfde foort was als die, welken hy aan boord hadt; daar was geen ander verfchil tuflehen deze twee dieren als dat van de groot- te ; maar dit verfchil was ook zeer aaiimerkelyk , dewyl die groote aap vyf en een half voet hoog was, terwyl die van den matroos naainvlyks meer dan één voet hoogte hadt. Hy hadt geen Haart, zyn lighaam was met bruin hair bedekt, maar ’t welk yl genoeg was om op de borH zyn vel te laaten doorfchynen , welk vel blaauwachtig van kleur was. Hy hadt geen hair in het aangezigt; zyn neus was ten uiterflen breed en plat, en van eene zeer fchoone blaauwe kleur. Zyne wangen waren met rood , op een zwartachti- gen grond gevoord; zyne ooren gekeken naar die van den menfeh; zyne billen waren kaal, en zonder eeltachtigheden_; het was een mannetje, en zyne teeldeelen waren glinHerend rood. Hy ging eveneens op twee of vier beenen ; zyne gelkfdHc houding was op zyne billen te zitten ; hy was zeer fterk ; de meeHer aan wien hy behoorde , was een vry zwaar mar ; de Hr. May heeft gezien, dat deze aap hem by den middel met gemak opnam, van den grond hefte, en op den afHand van een trede of twee voortwierp; men heeft my verzekerd , dat hy zig op zekeren tyd metHer maakte van een foldaat, die hem te digt voorby ging, en dat hy hem naar ’t bovenlle van den boom, aan welks voet hy vaHgemaakt was , zou gevoerd hebben , indien zyn meefter hem zulks niet belet hadt. Hy fcheen zeer driftig op de vrouwen te zyn ; hy was reeds twintig jaar in Suriname geweeH , en fcheen noe zyn volle groei niet te hebben. De man, aan wien hy behoorde, ver- zekerde , dat hy , dat zelfde jaar , nog in lengte was toegenomen. Een Engelfch kapitein boodt kr hem honderd guine’s voor ; hy weigerde de- zelve, en twee dagen daarna Hierf het dier. 9 VAN DE ORANGS-OUTANGS, enz. 45 mede^deze^nan\?^t\ mandril (d) herinneren, waar- te en fterkte.^ Her heeft, zo wel in gedaante als in groot- dieren plaats heeft Kpft- verfchil, dat ’er tuflchen deze twee mand iS (f^hoon zeer kort,) bv den 7 ip f 1 ^ anderen geheel ontbreekt ' onthoudt, vareS^*gTftake ^wclke^d' ^'S overtreft, waarvan de lecvènadiLi„g%Telfd? f ”fde van den tyd welken hy noodig heeft om tot 7vir.vm ken.^ Zoude deze aap niet dJeifde kunnen Reisoefchryvers fpreeken welker trt^rln 1 ^ * waarvan eenige pal? Ten'rnin/en aoudUy^eer gS^^ ten IS van Bosman, en de van den^ïï^- a^Pp’ vmgen, welken zy daar van eeLen M ïrU Brosse; de befchry- Battel (/) fpi-eekt , die lang hair h^dV^ vry wel , en die waarvan dezelfde foort te behooren fis die ’ wel het voorkomen van tot en L>êr SS S!; <*“ t wetk wat Jan veir^^T ^it deel aangezigt is ook bloot ^em' dl b klouteren- hooW bedekken, daalen neder een cirkp^K^^*^”’ bovenfte van het rende, fchoon de Plaat aan het’ dier een ƒ digt by de oogen formee- omdat de Tekenaar ,1^ j Sroot voorhoofd fchynt te geeven maar men ziet dSyt^^tde hf£n he't ten , uitgehadd zyn door de vry ving , welke het hlefl deele bedek- het dier in het glas gedrukt is daar men het in wild^ ™°^ten ondergaan , toen voctfpooren ontwyffribaar te befpeuren zvn n bewaaren ; waarvan de büvynfle ooglid is bezet met zeer korte en ft,Tf °°êfpzyn vry groot, en het ^ig plat, dal men, zonder de opening d^.r^^ ooghairtjes. Zyn neus is zo- om dezelve te onderfcheiden. De Sb ’ moeite zou hebben oponmg en den mond, is vfSer daffen deze Hv ’ waarvan de hoogte naaiiwlvks ^If^mm, het geen veel is voor Hy heeft geen kin, zyne ofrL "rroSlr b" duim haaien kan. evenredigheid van zyn lighaam- 7v t handen zyn zeer lang, yn lighaam. zy kunnen meer dan drie duim haaien > 45 DE NATUURLYKE HISTORIE zyne nagels zyn plat , gelyk die van den raenfch ; de duim heeft zyn oor- fprong by de voorhand, en is bygevolg verre af van de andere vingeren. Ik heb reeds gezegd , dat de plant zyner voeten zonder hair was , en de vin- ger of toon , die daar de plaats van duim bekleedt , ftaat ook veel meer ag- tervvaards dan de andere vingers ; en het geen verdient opgemerkt te wor- den, is, dat men ’er geen nagel op ziet, noch zelfs eenig teken dat ’er ooit een nagel op geweefl; is. De afbeelding vertoont hem regtop ; dit is egter zyne natuurlyrke houding niet. De Hr. Profeflbr Camper, die ook een dergelyk dier uit de Indiën ontvangen heeft, heeft ’er de beenderen van onderzogt, en gezien, dat het zelve meer gemaakt was om op vier dan op twee beenen te gaan; ook heeft hy de ftem-werktuigcn van het zelve wa^genomen , en is overtuigd gewor- den , dat het voor het zelve onmogelyk is, geleedigde toonen te formecren , gelyk de raenfchen kunnen doen : men zal met vermaak zyne waarneemingen leezen, in een werk, ’twelk hy onlangs uitgegeeven heeft. Ik geef de afmetingen niet van dezen aap ; men zou daar met geene ge- noegzaame zekerheid op aan kimnen gaan , dewyi zy genomen zyn naar een opgezet vel , daar men voor een gedeelte de beenderen , die de borftholte formeerden , uit weggenomen heeft. Zyne grootte , die , gelyk ik gezegd heb, geen voet en agt duim haaien kan , fchynt aan te wyzen, dat hy zeer jong was, fchoon hy, uit zyne tanden te oordeelen, al vry oud fchynt te zyn : dezelve zyn zo groot als die van een volwalTen menfeh , en op dezelf- de wyze gefchikt. Daar zyn vier fnytanden in yder kaakbeen , en de hondstanden fteeken ’er niet boven uit. Dit dier is my gezonden onder den naara van orang-oiitang, en egter is het noch die van Tunnus , noch de pongo , noch de jocko van den Hr. de Buffon : even min is het de gibbon ; hy heeft ’cr de lange armen niet van ; ook zal men niet zeggen dat het de pichecus der ouden is , fchoon de ken- merken, waardoor de Hr. de Buffon (g) denzelven ónderfcheidt , vry wel op hem palTen; maar de pithecus hoort m ’t noordclykfl; gedeelte van Afri- ka , en in klein Afie t’huiï , en niet in de Ooft-Indiën. Wy mogen hieruit befl uiten, dat de naam van orang-outang eene weinig bepaalde betekenis heeft, en dat men denzelven onverfchillig geeft aan alleaapen zonder Haart, die jiiift daardoor meer naar de menfchlyke gedaante fchynen te naderen dan de aapen met een Haart; en dat ’er waarfchynlyk verfcheiden foorten van deze dieren zyn , welke wy nog niet kennen. De hand van een wild raenfch, hierboven bladz. 40 en 41 befchreeven, is, naa naauwkeuriger onderzoeking bevonden een nagemaakte hand te vveezen, door konH te zamen geHeld, gelyk zulks blykt uit een brief, ge- fchreeven van den Hoogleeraar Vink, aan den HoogleeraarP. Camper, ge- dagtekend den 5 February 1783; zo dat ’er geene verdere gevolgtrekking wegens derzelver grootte, als anderzins, kan plaats hebben. Zie hierna de Hiftorie van de pithecus. I ^7^. XIV. LE JOCKO. 03iAN&— OUTAlSr& A/: Van de o r a n g s-o u t a n g s, en2t: 47 ^TUURLTKE HIS- I zonder fta^y^of de afbeelding gegeeven van een aap E)oze afbeelding gemaakt mnr ppn^riip.r Batavia gezonden was. was, daar ik het uitgenomen had , om’hS tïfaSn met dan zeer onvolmaakt vertoonen ; ik meende ten mededeelen, om dat men toen gee e andere te moe- toe een verfchillend dier te zvn v^n dnr ’f n j" ^'^zelve fcheen my ven is: federt heb ik redene^ gehad v’ jf ^efchree- zonder dat ik daarom de afbecddinv ^^Ecni gevonden. ‘ Schryver daarvan gegeeven de Goede -hoop aan den Heere^lPn^fb^'^ men van de Kaap dieren , en van^dezelfde foorfals dafl?^iT’'"T’pr'’ van eS S van deze gelegenheid gebruik gemaak nm'^^ befchreev'en' Jiebben?irheb gund door de verfnaptringen^welkïy terflond haare myn gemak onderzoeken. zy liet zig door my op flet grootde gedeelte ir..r, u ,. ^ ‘ overal van dezelfde lengte “uftf^nS T ” ““ '°ag“8 mf,'r “P denwf al°ï’ t" ‘■“^> het laAange? maar eenige wecken daarna ftnndlï^’ ^^^t vel zig naakt vertoonde ♦ j-uig te zien , gelyk het overige liX va^n dit zelfde gededt^ bedekt was geweeft met huir ,®da^ uitg^vaS was''^ te^ooren nu vertoonde, voor de eerfle reizJL I . ^^air, ’t welk im^’i Tulpiüs befchreeven heeft en da*"!- De orang-ou- msgelyks den buik zonder hair. hX was, hadt een weinig opgezet, maar veel minder daïbt 7^' «aarVnderen egter ten van aapen. Zy was naakt en taairi m^ ®?g > en eene nog grooter mnrir,.-, aanitieurig , met een vlak rondom rd^r fez r ec„.Trjdfe ffon dezelve befchreeven heeft ’ nü als de Hr. de orangs - outangs. Het onde^e gedeelrt^ «nderfcheidende kenmerken - . ^ ^ te van haar neus was zeer breed rl< 13 . e Tulph, Obfervationesmedic^, 48 de natuurlyke historie en weinig verheven: haare neusgaten waren verre afflaande van haar fflond, wegens de aanmerlcelyke hoogte van den bovenlip. _ Haare oogleden waren bezet met ooghairtjes, en boven dezelve waren eenige hairen, maar welken men geene winkbraauwen konde noemen. Haare ooren waren gelyk aan die van den menfch. Haare kuiten waren zeer weinig zigtbaar ; men zou zelfs kunnen zeggen , dat zy ’er geene hadt ; haare billen waren ruig , en men merkte daar geene eeltagtigheden op. Als zy overeind ftondt , was haare lengte van de plant der voeten tot boven aan ’t hoofd , llegts van twee en een half voet ; haare armen tvaren zeer lang ; van de okfels tot aan ’t einde der vingeren gemeeten , konden zy drie-en-twintig duimen haaien ; zy konden egter, wanneer het dier overeind ftondt, den grond niet bereiken, gelyk die van de beide gibbons, door den 1 Ir. DE Bufton (c) befchreeven. De handen en voeten waren niet ruig ; hunne kleur was zwartagcig , en zy waren zeer lang naar evenredigheid van ’t li<^haara. Van de voorhand af, tot aan ’t einde van den kleiuftjn vin- ger , hadt de hand de lengte van zeven duimen ; die van haar voet was van aTc; de groote toon was zonder nagel, terwyl de duim en alle di andere vingers met nagelen voorzien waren. Men ziet uit deze befchry\'ing, dat , op de grootte na, dit wyfje van dezelfde foort was als het dier, ’t welk ik hier boven befchreeven heb. Zy kwam oorfpronkelyk van Borneo; men hadt haar van Batavia naar de Kaap de Goedp-hoop gezonden , alwaar zy een jaar heeft doorgebragt ; van daar is zy in de Dierengaarde van zyne D. H. den Prinfe van Oranje gekomen , alwaar zy zo lang met geleefd heeft i zy ftierf in January I777-. ji i j u j n Zy hadt geen kwaadaartig voorkomen ; zy gat gereedlyk de hand aan elk die haar de zyne aanbood j zy at zonder giilziglieid , brood, wortelen, frui- ten, en zelfs gebraaden vleefch, maar van raauw vleefdi fcheen zy geen werk te maaken. Zy nam het kopje daar haare drank in was, met een e hand aan, bragt het aan haar mond, en ledigde het zeer bedaardlyk. Alle haare bewegingen waren vry langzaam ; zy betoonde weinig levendigheid, en zy fcheen eer wat droefgeeftig te zyn ; zy fpeelde met een ftu't deken , dat haar voor bed verftrektc, en hieldt zig dikwils bezig met het zelve te fcheuren. Haare gewoone houding was zittende, met haare kniën en dijen om hoog; als zy ging was zy byna in dezelfde houding ; haare billen waren weinig van de aarde af. Ik heb niet gezien, dat zy zig volmaakt regt overeind hieldt, behalven dan wanneer zy iets verhevens wilde vatten , en zelfs dan nog wa- ren haare kniën altyd een weinig gevouwen , cn zy was dan waggelende , het geen my te meer beveiligt in het geen ik hier boven gezegd heb, naamlyk da,t deze dieren niet gemaakt zyn , om ƒ egcop te gaan gelyk de menfch , maat .om alle vier hunne beenen te gebruiken, gelyk de viervoetige dieren ; fchoon deze laatfte gang voor hun ook vry ongemaklyk moet zyn , ter oor- zaake van het maakzel hunner handen; zy komen my voor inzonderheid gefchikt Zie bieraa de Hiftorie van de gibuoiis , en P/. // en ///. VAN DE ORANGS-OUTANGS, ens. 4$ vermant om op de hoornen te klonteren; ook hadt ons wvfje haar te klimmen i ^ venller van haar vertrek, zo hoog op zyne HooeheW^^ffdp^f^^h de Dierengaardè van sLde beillirvvint waargenomen, heeft ’er ook eene zeer Kingen ik de vroeger gemelde ikT hf.VSrdlr1o£etej; ‘TeïSïS ™e„.da„*die® welke zeer oplettende gewedl , om de”“TfrvèrrSy“n “ S "f ' “ en het geen hy daarvan gemeld heeft, verlSt™ rbelèv rï vermaak om de bedryven van een dier ’r «,p 1 U ri:J °eiang. Men heeft nabootft te zien, of de byzondeThSen re 7e?l zo wel het zelve een trap van versnuft bove^^^ 7 ^7 ven, fchoon alles waar nwr r, • andere dieren toe te fchry- van het maakzel van hun lighaanf vervvonderen, een gevolg is zy zig met zo veel gemak als wv hunner handen , waarvan hadt, en zig regt zyL ^ond gelyke handen vernuftiger voorkomen ^dan de aapen ^^^^e hy ons weeft is, heeft de Hr. Vosmaer nfet waa7eenome7 7^^ ‘^7 Se- vloeijingen gehad heeft. Hy heeft ’er iifZT^^ ’ 7*' S^^egelde van gegeeven, die haar in drip ^ P|^^ten, clne afbeeldingen toonen. ’ verfduJlende houdingen zeer wel ver' bon, gelyÏÏk vmïam 11 ^ ^7 ^nen te Parys een wyfjes gib- dat hLl wyze va^eSn 7" «t. DAüBENTON,diemy fehrfef, befchreven heb. z/liep dezelfde was als die, welke ik ftraks waren wat gebogen , en fomtvds^ 7 p 77 !f ^^"'^7 haare beenen en dyen het waggelend lyf te onderfteunen ^ 7 ? w ? °P J’.S.jti haaren gang ftuitte; zy droeJ 7f n zynde, hieldt de plant des voets mn? W ^’. ^ "iet dan op de hiel, en die gedwongen fcheen. hleef met lang in deze houding , kentg“™ reryrangtoti^f '«rft n,y de af.e- land ten Wellen van Bengalen^ -^^kam, een werpen , ten gefchenke geeeeven h^r^r ^^ciden andere zonderlinge voor- van den ProvLiaalen ral?™ Din?4r *■' Hr mKw„„r,, |„ndent wooD, bragt denzelven mede nnnr dp 1 ? ’ broeder van den Hr. Har- "ON , by wien hy oim^£ "7 f den Hr. Gor- het fchip van de fchlurbuiic\SctS m ’t leven bleef. Hy was op ^ende, was hy 7.0 zwak dat hv^n vp’i ^ de Kaap de Goede-hoop ko- diK kon de Hr. GoRnov’niet in7r 7^ 7” ''^^^‘^"■twintiguuren&erf: geen tyd gehad hebSe om 7rr J ^aaten aftekenen ; doch hy my die, welke de Hr IFa op het dier te doen , heeft ^ blARwooD hem heeft medegedeeld , toegezonden. ‘jj ‘^A. ' ' ekzaame als zonderlinge aaps-foort, gonaamd orang-cut/lftg. Ai# L'iiL Vjr 50 de natuurlyke historie Deze orang-outang, in ’t land daar hy oorfpronklyk t’huis hoort, voulok geheeten, was een wyfje, dat haare geregelde vloeijingen hadt, maar die ophielden, zodra zy van de fcheurbuik was aangetaft. Zy was van een zagtaareig karakter, de aapen alleen mishaagden haar, die kon zy niet ver- draagen. Zy hieldt zig, gaande, altydregtop ; zy kon zelfs zeer fnel loopen. Wanneer zy over een tafel ging, of tuffchen porcelein, was zy zeer oplet- tende om niets tebreeken: als zy ergens opklauterde , maakte zy alleen ge- bruik van haare handen; zy hadt de kniën gelyk een menfch ; zy kon zulk een fcherp gefchreeuw maateen, dat men, digt byhaarzynde, de ooren flop- pen moeft, om ’er niet door verbyflerd te worden. Zy fprab dikwils, en verfcheiden maaien agter malkanderen, de fyllaben yaa-hou uit, blyvende inzonderheid op de laatfle fyllabe flaan. Wanneer zy eenig geraas hoorde, dat naar dien klank geleek , begon zy terllond ook te fchreeuwen. Wanneer zy wel te vreden was, hoorde men haar een zagt geknor maaken, dat uit de keel voortkwam; ziek zynde, klaagde zy als een kind , en zogt hulp, Zy leefde van gewaffen en melk. Nooit hadt zy een dood dier willen aanraaken, noch vleefch eeten ; zy weigerde zelfs te eeten van een Lord , daar het op- geweefl was. Als zy wilde drinken, flak zy haare vingers in ’i water en lekte dezelve af. Zy bedekte zig gaarne met hukken zeildoek, maar zy wilde geene klcedercn aanhebben. Zo dra zy haaren naam , die jenny was , hoorde noemen , kwam zy. Zy was doorgaands vry drotfgeeflig en pein- zende ; zy was zeer zinnelyk ; haare ontlaflingcn moetende doen , terwyl zy op ’t fchip was, hieldt zy zig met de handen aan een touw vafl, endeedt de ontlafling in zee vallen. De lengte van haar hghaam was van twee voet vyf en een half duim, en die van het minfl dikke gedeelte van tien en een half duim. Terwyl zy gezond was , was zy beter in het vleefch , en zy hadt kuiten. De tekening , welke de Hr. Cordon de goedheid heeft gehad my te zenden , is gemaakt terwyl zy ziek , of milTchien toen zy reeds geflorven , althans ten uiterfltn verma- gerd was ; dus dient zy flegts om een denkbeeld te geeven van haare lengte, en van haar gelaat , dat vry gelyk fchynt aan dat van het wyfje , dat wy hier gehad hebben. Ook zie ik door de fchaal, die by deze tekening ge- voegd is , dat de afmetingen der verfchillende deelen tennaaflenby dezelfde zyn. Maar daar was dit verfchil tuffchen deze twee orangs-outangs, dat die van Borneo geen nagel aan den grooten toon hadt , terwyl die van Ashara dezelve hadt, gelyk de Hr. Cordon my wel uitdrukkelyk gefchreeven heeft ; ook heeft hy zorg gedraagen , dat deze nagel in de tekening vertoond W'ierd. Zou dit verfchil ook eene verfcheidenheid van foort aanduiden tus- fchen deze dieren, die voor het overige, door wezendlyker karakters, zo veele overeenkoxnft onder malkanderen fchynen te hebben ? beschryving van den jocko.' SI B E S C HRYFING VAN DEN y O C K O. I liet tooade: hy icicrt in i. vouj-ïnaa laar t- T ..n „i, rt-r-j vi_i- men bragt hem, in wyngeJl, herwaards ' en m-n wierdc; n«; vervoig;„s heeft ma, ha veUa gereed maiKen. Deze aap was in Afrika di n, inV’ geraamte doen AngoU, gevangen; regtop fttande ti irtr li ^ r Van dumu-n tioogte van de hi d /n, . i , voeten, en vier of vyf dan die j wJkè door Tyson ondl" den hoofds._ Hy was grooter en di 2 niat ved meer dan twee voet in^ i ‘^'verg is befchreven (a) , fchry ving van den dwerg vanT yson met de be • ik d ze twee dieren zo wel gelykende gevonden te hebben, heb den.ven , dat zy van dezelfde foorr t i ’ ^ ^ reden is om te land behoorde^ inderdaad tot het zelfde nie^^cLlge’hi^deÏÏr°e^o^^^ ^^f<^“^i'yving gediend heeft, was onderfte kaakbeen bezet bovenlip, en van vooren op het derd de wangen die eo’n a ^ uitgezon- hghaams was-^Da^r waren hadden als op ’t overige des ter p aatfe van de wenkbraauleS n.!r ^ oogleden , en eenig hair balzak, en rondom den aars. Her honWi'f^-^ gtys hair opj’t midden van den des lighaams, noch in de zwarte kleur urfl Y^^^trhilde niet van het overige den. Het langde zat aan de zvden van if i deszelfs andere hoedanighe- het was twee of derde half dnin/w ?^"8ezigt en op de fchouders ; vel op het hoofd, op den rug' op^de flwd ' gevuld om het alle vier de beenen te bedelcktm ; hf^t was daa?Jnr4" buitenkant van vd doorfchynen op de bord, in de zyden van dfn K nenkant der vier beenen. Het was ai n df » -7 °P de bui- en op de bultende en agterde zyden van de des hoofds nederwaards, kant van den voorarm , opwaards eeriffc terw i biiiten- derwaards liep, zo dat de punten dfr hair’en J^y* bair van den arm ne- gen malkanderen aandanden. Tyson ireefr d elleboog te- voorarm van den jocko, als een kenmoflr V ^ t hair aan den gemeen heeft, maar het heeft menfeh meen. ’ bet zelve ook met verfcheiden dieren ge- 1699. ® ”8 j five homo f~jlvefiru , or the anatomy of a Pigtnia:. I ,Vol. in4to. Lond. G 2 52 DE NATUURLYKE HISTORIE Dewyl ik geene nauwkeurige afmeetingen konde neemen , naar een op- ^rezet vel, gelyk dat van den jocko in des Konings Kabinet,, zo ftel ik fn de volgende tafel de voornaamfte afmetingen, welke Tïson op zyn leevende pigraee genomen heeft. Hoogte van de hiel tot de kruin des boofds ; Omtrek des lighaams onder aan de borft * Dezelfde onitrek op de heupen . ... Omtrek van ’t hoofd onder de oogen en ooren Opening van den mond . . . . Hoogte van het midden van de bovenlip tot aan de wenkbrau- wen • • • * Aj * Lengte van de wenkbrauwen tot aan ’t agterhoofd Middellyn van ’t oor van boven naar beneden Ovcrdwarfche middellyn .... De omtrek van ’t oor • ... Omtrek van het gedeelte van het oor, dat aan ’t hoofd vaft W3S • • • • * • • Hoogte van onder het fchaamdeel tot aan het fleutelbeen Afhand tuffchen de navel en het borftbeen . Afftand tusfchen de navel en het onderlle van ’t fchaamdeel Afftand tusfchen de twee tepels . Lengte van den arm , van de fchouders tot aan den top der vingeren . • Omtrek van den arm ..... Omtrek van den voorarm * • Lengte van de hand, van de voorhand af tot aan ’t einde van de middeUte vinger . . . . , Lengte van den duim .... Lengte van den tweeden vinger Lengte van den raiddelften vinger Lengte van den vierden vinger , Lengte van den vyfdcn vinger ... Omtrek van den duim en den kleinen vinger ; Omtrek der andere vingeren .... Lengte van de palm van de hand. Breedte . i Hoogte van de hiel tot aan het boveneinde van het dyebeen Lengte van de hiel tot aan het einde van den middelften vin. ger , die de langlle was .... Omtrek van de dye Qmtrek van het been aan de dikfte plaats . , Omtrek van den voet aan het begin van den duim Lengte van den duim .... Lengte van den tweeden vinger- ... Lengte van den derden- . .... Lengte van den vierden . ... Lengte van den vyfdtn ... De grooclte breedte van de plant des voets aan het begin van. de grootile toon .... voeten , dnimenj lyne*. 2. O. 6 . 1. 3- O. O. 9. G. I. o. ff. o. a. I. Q. 2. 7. O. 7. o. o. 2. 4. o. I. J. o. 5- 2. o. 2. 4* o. 9. 6. o. 3- 3-. o. 2. lO. 0. 3- Qi. 1. 4- o. o. 4- I- o. k 4* 8. 0. 2. o. I. 3- o. I. loL. o. 2. 4- Q. 2. 3‘ o. I. 5* Q. 0. o. 1. 3- o. 2. lO. o. I. 7f. o. 11. 3- o. 5- J* Q. J- 8. o. 4- o. o. 4- 8. o. 1. J. Oi O. 1 1 i. o. I. J. 0. X. 2. o. o. XlJ. 0. 1. loL 1 I 1 / seschryving van den jocko. J 3 voeten, duimen, lyneni Ö. I. 5. o. I. 5. o. o. Ilf. Dezelve breedte by de hiel oZi s? ^ 0 ' pia;« • • . * • Wt U. ilf. ik uit S"waa^rfeei22 tegeeven,zal dwerg gemaakt heeft f dié overneemer^ÏÏe ingewanden van zynen on^erp van befchryving hebben en dezelvf- hï hetrekking tot myn .a. ae p,„|e van en zeer^d^iml^^^ ingewanden; het was breed ^^rrnen en hunne plaatfing waren ten naaften by al» “oparnS Cit’nïóS? S'™" ™> y" bknden darm , en de Jengle^vai^j portier der maag tot Het wo™?''' ‘^"der b^rJene^ tl ' geheel, den blin^ aanhangzel was zo df?? ’ omtrent twaalf voeten hadden twee duim en ganzepen; de dunneSmen ^enf? half duim. Hy ^naar^ kronkeldarm drie d^.-elfde p^atSTg”’’"^^^^ dan in den galblaa7e%l"? '^ion^yn^n bïeïd^en’ duimen twee fynen den - het iJd I ^en menfch p?” ’y°^“ De mil' wltpfe’ e“f " 'engte '''nt lynen lenne*^^ els die van den rnenfch - gefes Set r rpi'sptf deun dikce. ’ en vyf lyngf. b«edt7, e^ ViS: -.--e^dan. XT.; “ * st"“ '‘™ t'e regter beftondt nit dsi. 5= ,p'yk by den „enfch. Pe voorhcrfenen SfJt ^y menfch. toél »“e?eiro„«””"“’ ® «nen.naareven- geleken ook „aai di/ van dei me„S “''“S™ifcn. De aaterher- G 3 de NATUURLYKE historie 54 - ^ De tepels waren twee in getal ; aan wederzyde van de borft eene , gelyk wa" geen balzak. De zaadballen waren onder het vel in de ftreefc van het fchaaradeel, alwaar zy ter wederzyde van de roede een verhevenheid D^e '^roede verfchilde van die van den menfch , zy hadt byna twee duimen • te een duim en twee lynen omtreks aan den wortel ; zy beftondt uit twee holagtige lighaaraen; zy was puntig aan het einde, daar was geen *”^De^^blaas was langwerpig, en minder rond dan in den rnenfch; de zaad- ballen, de zaadvaatjes, en de voorllanders geleken naar die zelfde deelen, iSt ffeïlamtf vlï den jocko , dat my ten onderwerpe van deze befchry- gediend heeft, was van een jong mdividii, en zyne been-aangroeizels .‘ren nog niet volkomen been geworden ; ik heb het hierom vergde- r met het geraamte van een kind, dat tennaallenby in denzdlden Haat ^”ora de gelykheden en de verfchillen die tuflehen den jocko en den menfch inde figuuren der beenderen plaats heeft, met meer naauwieetirigheid te be- hoofd van den jocko is naar evenredigheid minder zwaar dan dat den menfch • het heeft minder hoogte, minder breedte, en zelfs min- der lengte, fchoon de kaakbeenen veel meer voorwaards uitfpringen. De tiei leogt , bekkeneel heeft minder ruimte, inzonderheid in het beenagtige^^^^^^ _ algemeen is ’t hoofd van den jocko in figuur zeer ^^'"fchhlende van dat van den menfch. De maanswy^ze uitfteekzels zyn zeer weinig zigtbaar ; daar was geen kroon-naad. De groote vleugelen van het wfggcbeen zyn niet zo uitgellrekt als in den menfch ; zy verlangen zig niet tuffehen liet flaapbeen en het voorhoofdsbeen , tot aan het kruinbeen ; in teaendeel het ilaapbeen en het voorhoofdsbeen geleedigen zig te zamen , en zelfs raakt het flaapbeen aan het jokbeen, boven het wiggebeen, het geen een groot verfchil maakt in den vorm van het hoofd van den jocko , met dat van den menfch vergeleken; ook heeft het hoofd van den jocko minder hoogte van de jokbeenige boog tot aan de kruin. De kaakbeenen zyn lan- ger dan in den menfch. De eigen beenderen van de neus zyn ook langer; Iv maak en geen dwars gewelf met die van het kaakbeen ; de opening der neusgaten is laager dan by den menfch; want zy is geheel onder de oogbol- len- ZY heeft minder hoogte dan by den menfch, en het onderlte gedeelte is veel meer van den tandkafligen rand van t kaakbeen verwyderd. Hier innr is de fnuit van den jocko yerlengd , en is zyn bovenlip zeer lang. De aholl’n zyn grooter dan die van den menfch; het beenagtig fchutzel, dat Ive'^affcheidt, heeft veel minder breedte; bygevolg zyn de oogen niet . .p van malkanderen verwyderd. De oogbollen hebben meer hoogte edte terwyl zy in den menfch gemeenlyk meer breedte dan hoog- te 1i"’bben , of deze twee maaten ten minften gelyk zyn. Het bovenfte ge- beschryving van den JOCKO. sj van een wrong”, Se'tot oVhMrad™fc “ de gedaante ^ne ooghol tot het ander. Deze wrone ^eefr voortgaat, van het den jocko, eene zeer verfchiJlende P-eda^nr ^ voorhoofdsbeen van fceen van den menfeh, en fchyït het boJen/^” die van het voorhoofds- en daarvan het grootft gedeelL van hL vn bepaalen. Het gelaat van den jockoVordt van ontren ïï? zolderen, büog van het bovenfte kaakbeen • '^"‘^dkaffigei:- Voorvvaards mtlpringende te zyn^gelA fl plaatsvin agterwaards hellende; ook heeft defocko ge^A is gerond ea door eene dwarfche plooi van de o^dïA^hA 'dtfprin|ende vau den menfeh is ; ik heb de 7 e]f,lt- . , • , onderfcheiden, edvk dA" * ten van dieren welken ik in ’t vleeflAoYin f °P-^’^^^’'‘d^tefooi? bekkeneel van den menfeh vergef den jocko met d’ len in oe evenredigheden d v -.? i-, i i^de, vindt men zeer dni i i 5^^^ De jocko verfchilt veel v,„ ,t =^elbet„. iaanrtam van het hoofd met den hall en ”l “• ‘•«P'aatfing der KcUedinn groote agterhoüfds gat; dU Lf "8™g. van het vlak, van l,êf ^ d*^^ jocko meer Igterwaarïs'^gepbatft^A*^^''^^^^ > zy« Ltplan va,fh«VoieaS‘= r«“P gdvree'^^“VT"“S^^ w^het r ‘™ 4°°-ofzó | aX“de„“„arr integendeel is^dit vlïfenn? z°n^"ooïgaa°A\T^^^ verlengd zou het onder de » ^n zSier’vpd ^ tnenfeh, ten opztrSn Sf AA- tufèhA ' 'waareln zes ^aif A ’ derhalven dertien ribbe menfeh in getal; ^es valfche ; zy zyn minder breÏÏ en A i i^'cerskanten , tven en dikker dan die van den menfeh, W ^ie de . _ uic VttllQcnE rentes de ia ^Acad. royale J,. c • n^n,me ^ 4ans les AnimauXt. U% 5Ö DE NATUURLYKE HISTORIE Het borflbeen was niet geheel been in het geraamte dat het onderwerp van deze befchryving is ; men onderfcheidde daarin flegts de drie eerfte beende- ren. Het is my voorgekomen , dat , zo de beenwording van het borflbeen, volkomen was geweefl , de geledingen van de ribben met het borflbeen , zo als in den menfch gefchikt zouden hebben kunnen zyn. De ribben hadden minder kromte en helling naar beneden of naar agteren, dan in den menfch, en by gevolg was het boorflbeen verder af van de wervelbeens kolom. Daar waren maar vier Jenden-wervelbeenderen in ons geraamte ; maar ik heb bemerkt, dat men dit geraamte raaakende, de tweede hadt weggeno- men} dus denk ik dat de jocko vyf lenden wervelbeenderen heeft, gelyk Tyson zegt (c): het is my voorgekomen, dat deze wervelbeenderen , en die van den rug, van die van den menrch niet verichilden , dan voorzo verre zy naar evenredigheid kleiner waren. , Het heiligbeen hadt vyf valfche wervelbeenderen gelyk dat van den menfch} maar het was kleiner, en het verwyderde zig minder van de rig- ting van de wervelbeens kolom } het was ook minder holrond langs zyne binnenzyde. Het fluitbeen beflondt uit vier of vyf Hukken , gelyk in den menfch } maar het was meer verlengd, en veel minder gekromd naar het bekken. Door deze verfchillende rigdng en kromming, heeft de jocko minder betrekking tot den menfch, dan tot de viervoetige dieren, want zy hebben het heilig- been en de eerfle wervelbeenderen van den flaart,ten naaflenby op dezelfde Ivn geplaatfl als de wervelbeens kolom. Tyson heeft waargenomen, dat het ituitbeen van den fater wat uitfpringende was, en eene uitpuiling op het vel formeerde. De beenderen van het bekken van den jocko, hebben ook meer betrek- king tot die der viervoetige dieren , dan tot die van den menfch , niet flegts door hunne rigting maar ook door hunne gedaante. Het heupbeen is naar evenredigheid langer en minder breed dan m den menfch} by gevolg heeft zyne kam minder lengte, het geen de breedte van het been veel vermindert } het grootflc verfchil van lengte is in die van den voorflen rand en van de uitranding ; dus is dat gedeelte van het been , ’t welk tuffehen het heiligbeen en de panswyze holligheid is, zeer lang, en geeft aan het bekken veel meer lengte dan breedte, gelyk in de viervoetige dieren, en integendeel van het geen by den menfch plaats heeft. De voor- fle rand van het heupbeen heeft geene doornen. _ Daar is geene bolrondte op den buicenzyde, noch holrondte aan den binnenkant, gelyk in den nienfch. Dit been is minder hellende op de wervelbeens kolom , dan dat van den menfch, en bygevolg maakt het vlak, van den ingang van het bek- ken met de wervelbeens kolom , een flomper hoek , in den jocko dan in den menfch- CO Orang outang, enz. fag. 6p. De 57 BESCHRYVING VAN DEN JOCKO. beenderen der fchamelheid zyn langer dan by den menfch , en werken cupbeenderen mede, om den ingang van het belcken meer lang dan m de viervoetige dieren. De beenderen van het den j zamen , niet flegts door hunnen hoek , gelyk in zo fiat 7 hunnen tak gelyk in de viervoetige dieren , fielvk als^onder lyfmoeders-fchede der wyfjes-aapen , gelyk als onder die der wyfjes van andere viervoetige dieren. van de heup is my grooter voorgekoraen dan in den menfch fchoon de jocko geeneeeltachtigUen op dat been andere aapen. Het eironde gat is niet ronder dan ïn .5 ° ae mceite plaatfe van deszelfs rand, die geformeerd wordt door h4 heS£n’ dat zyn tak zig meer van het lighaam van het been verwydert om S den tak des beens van het fchaamdeel te zaam te voegen,^ het welk ook van den menfch; door deze gedaante o-eKl-f k tneer verlengd dan dat van viervoetige dieren. De raveiSbek^ iSt fclf fchouderblad der been gel, ken naar die nelfde deeien n ln =n het fleutel- Het duidelykfle verfchil ’t we fik hl dye-beenderen van den jocko en van ’ “’^^ben de arm- en het dyebeen in den jocko korter is. ° menfch, beflaat hierin, dat in^het ^gSS^Ïe'"^ bevoeren , ontbreeken heeft. ^ onderwerpe van deze befchryving gediend 'O' ™ bet ag«A„„fd ,T eind Dte van het vontfte Bedeelte va'n^'^rbïïZ'lotSSS.' Breedte van het bovenfle kaakbeen ter Dlaatfp 1 Afibnd tuflchen de oogbollen en de ïeninTder Lengte van die opening . ^ neusgaten Breedte . ° . Lengte van de eigen beenderen der neus* * Breedte aan de breedfte plaats ^reedte der oogbollen Hoogte . * • • . Breedte van het gat eerhên wervelbeens van boven'na beln doornagog uitfteekzel van het tweede we Breedte ‘ * • , Lengte van de agtflc tib Hïr» vt* i n *• • • XIF Deel. ^ vosten , duimen, lyneiu 0. 5* 5- O. 3- 4- i O. 3* Jv o. o. 9. n 0 . I. 7* o. o. 5- o. o. P. o. 0. 8. o. I. I. o. o. 2i. o. I. I. o. 1. 2l. be- o. o. SU o. o. 9. :1- o. o. 2. o. o. ai. o. 6 . 2. f 58 DEN atuurlyke historie T Pnfïte van het borObeen . , • • , Lengte van het lighaam van het vierde lenden-wervelbeen , h« langfte is . . ■ • • Breedte van het bovenfte gedeelte van het heupbeen Lengte van het been van het midden van de panswyzeholli^ tot in het midden van den bovenkant Lengte der eironde gaten . . . . Breedte * Breedte van het bekken . . . • Hoogte ..♦••• Lengte van het fchouderblad ♦ Breedte in ’t midden , . . • Lengte van den fchouder . . . • Lengte van het dyebeen . . dat voeten , duiriion , lyiicn. 0. 3- 2. 0. 0. 7- 0. 2. 4. 9 0. 4- 4. 0. I. 2. 0. 0. 10- 0. I. II. 0. 3- 4- 0. 3- 6. 0. I. 7* 0. 6. 9- 0. 6. 7- i i I I t I r f ï I I i i I k' ' ! t ! t 59 VAN DEN PITHECUS. de PITHECUS (*). .. Mtimr dubbelzinnig is, :: jeïbS" ;: h «K Pi*-; 3> cynocephalus i de kebos is een pithecus ^ en de IS geheel gelyk aan den pithecns, alleenlyk is hv ‘^ynocephalu- hy heeft een uicfpringenden fnuit n-f-fr ^ ^ """ fterker, er en het is daar yan dat\y zyn naam’heS ^'^eemende woefter geaartheid , en heeft ftpi-tm-A S^kreegen j hy is ook van eeni y gdykende, u„du„.l. vSns dez^ td ? ™, den hS Sbt„“!sii's.t“4r5 Sê4’ en dat de cvnocenhf ï.’ P^thecus met een ftaart^; ^aar leen den fnmV 7 pithecus S?naamd wordt leeft Aa -l ’ vooruitkomt, erde tTn£d^ ’ «/^gezonderd al kennen te. vergelykerme? ht thans zullen wy, om ït gee„^ dat wy driefoorten van aanenf -^^tSTOTELEs bekend was, aanmerken' orang oumng, den ïbbo?"en ^^-^t gezien hebben, té weeten de. ?n de twee ^ier drie foor dieren n by AwstoSt''/^ de orang-outang ; n ! gevonden worden dan Jn 5 bekend, dewvl del ‘^yd nog niet ontdekt tvaretf ^“taelyke deelen van AfriL di fchiliende kenmerken hebben van dfe’ ^ zeer’ ver Aloar de derde fn^vf n me, welken hy van den mVlu^> z- J^e£S£S bek^^gelv^^^ aarenboven wordt ^y gemeenlyk gevon’deifinïllin^Afie hondstanden -^tue, en m de ander t J i tthecut. n fnrinl°^l zoeken, cn van ^trhreeuwen, waarop zy allen 5 > vertrf 'vyknaar de gebereten n ^^nen boom op den anderen » op den'!?S^" ‘"'i vlugtfn,v4nc dSl?S‘ verwonderlyke dL ee" "Ik"" ’T"” "S na mec7e?en of vyf jongen vS.lf - 1 anderen te doen ^ §*'°°te fprongen 5an 7 j^ti Uitvindingen gevangen fèh tnenigte worden cgter door ” wlrdef b™f ” : “““jy zyn. fvanneS .. k-aaróf „TSenW^ ^y ^ IS „ koozen, kan men hen ligtelvk "i^^^ rn^hun een weinigje te licf- ” rpT^" het koorn, om dal 7?^^^^^"’ r kwaad aan de » te hoop brengen , \ zy het rvn ^^P^iyden en nederwerpen , en ” ceten of wegvoeren - dus veel meer vernielen « vS ayn. verrigten ongl Kaan dl tennaaftenby dezcSe K k ”a wat zy zien” (b). Ven vermoeden 3£ipen van Mauritanië fr^ Ayr 7 ook veel De op de baviaiS in^Mn d” 7 P^io dewv" dal k^t is zeker dar 7 Marmoi, op alle drie doÏ7"S^^/g'^^°^dt,dat °P den baviaan paft, da^ deze oT°^den , dat het niet van den kebben ;en hetgep chryver heeft gefproken is van denpitheciis is, ,,, ^ ^ de magot niet gemaklyk k te S r /■ pag. 57. aen papio. H 3 6a de natuurlyke historie temmen, en dat hy gemeenlyk maar twee jongen voortbrengt, en niet vier of vyf, gelyk Marmol zegt, terwyl de pithecus,die kleiner is, meer moet voortbrengen; daarenboven is hy zagtaardger en onderwerpelyker dan de magot , die zig niet dan met moeite laat temmen , en nooit volkomen ram wordt. Ik ben door alle deze_ redeqen overtuigd geworden , dat het niet op den magot, maar op den pitliecus is , dat men deze plaats der Afrikaan- fdie fchryveren moet toepaflen. Het is eveneens met die van Rubru^uis, waarin van de aapen van Cathay gewaagd wordt. Hyzegt: „ dat zy in „ alles de gedaante en de manieren der menfclien hebben... dat zyniet „ meer dan een elleboog hoog, en met hair bedekt zyii ; dat zy zig in holen „ onthouden; dat men, om hen te vangen, fterke en dronkenmaakende dranken derwaards brengt .... dat zy allen te zamen dien drank komen ” proeven, onder het geroep van chincMn., van waar zy hunnen naam van ” chinchin's gelcregen hebben , en dat zy zig zo volkomen dronken drinken , dat zy in een diepen flaap vallen, zo dat de jagers hen dan gemaklyk ” kunnen vangen (d). Deze kenmerken ftrooken eeniglyk op den pithecus, en geheel niet op den magot ; wy hebben dezen laatllen leevende gehad , en wy hebben hem nooit cMnckin hoeren roepen, daarenboven is hy veel meer dan een elleboog hoog , en gelykt veel meer naar den menfeh dan de fcliryver zegt. Wy hebben dezelfde redenen gehad om op den pithecus en niet op den magot toe te paffen, de afbeelding en de aanwyzing van It OSPER Alpikus , waar by hy verzekert, dat de kleine aapen- zonder ftaart welken hy in Egypte gezien hadr, fchielyker en gcmaldyker tam ge- maakt’ worden , dan de andere ; dat zy meer vernuft en kloekheid hebben , dat zy ook vrolyker en bcvalhger zyii dan alle de andere: de magot nu is, van eene vry hooge en dikke gellalte, hy is morlig, treurig, wild, en laat zig niet dan ten halven temmen. De kenmerken , welken Prosper Alpinüs hier aan zyn aap zonder ftaart geeft, pallen derhalven op geenerleije wyze op den magot, en kunnen tot geen ander dier dan den pithecus behooren. Onderfcheidene karakters van deze Joon. De pithecus heeft geen ftaart ;hy heeft naar evenredigheid geenegrootere hondstanden dan de menfeh; hy heeft een plat gelaat; ook platte en geron- de nagels , gelyk die van den menfeh. Hy gaat op zyne twee beenen , hy heeft omtrent een elleboogs, dat is ten meeften anderhalf voets hoogte; zyne geaartheid is zagt , en men kan hem gemaklyk tam maaken. De ouden hebben gezegd, dat het wyfje haare maandlykfche ftonden heeft, eii de overeenkomft verbiedt ons byna daar aan te tw'yffelen. Kelation de Ruaauquis , pag, 176. enz. van den gibbon. D V^nneer hy’ zelf dan, ^1" ® lighaara en zyne beenen.^ Wv hehf liy hadt flegts drie voeten hoogte, maar hv vmc loevende gezien; Vangems: dus kan men vermoeden dat hv zvn vol?p in ge- en Jat hy in den ftaat der Natuur, ivanneerhrvnh^^'^'''- niet hadt , vier voeten lang wordt. Hy vertoont nietfvnnll u ’ ''''' ^'nften ter dat hem duidelyk van alle andere maar het karak- zende lengte zyner armen die zo In! onderfcheidt , is die verbaa- zamen genomen, zo dat het dier on f ^ lighaam en de beenen te eene wyze dat het het gelaat eetf krinV zonder omvan/™. het^" firiS aat e?„" Zyne oogen zyn groot maar gezoXr zvS' zyn aangczigt is plat, taankleurig en vnr f ^n wel gerand* gibbon IS, na den oranir ontnrui^ gcjyk aan dat van den menfeb T)’ m»rcl,l,ke geftaice „aljre die. w5k"S2Xti° '"“'‘'e; want ta der,°/> ”™>en een milTelyk voorkomen hebhm • der Natuur zou de menfeh ook ^5 baard, zo zy gehed Deze nan*^’ bet gelaat van den eibh° ^^ne lyft maaken, . -Ueze aap is ons voorvekompn gmbon omringt. jn zyn omgang te zyn ; zyni beweedL"""" geaanheid , en goedaartig by nam zagtelyk aai wat mL hJm niet te wild of teSeHk^ Vrugten, amandelen enz n voedde hem merk j’ nsSmsëSsS- fSS Oc« „. . Malakka, ”,d ?f“ *T «"S»™" "«n. S”wS.L“rnSï&,?j? 1/nt ^y% Vfient ' '"V v.fo" Dalfxhamp. PU«. Wfl. te fpreeken , nU ‘io' Grieken , en rie Ccpku! v«n Pm- euwfeh de naamen van dezen ^n" “'a^fnien van den knph * Fctchreeven, en mis kubus, cii n tezen aap zy„. ot «i,pi„a , u-eike in liet Hebictuwfeh 64 . DE NATUURLYKE HISTORIE de Molukkifche eilanden (a). Hy fchynt msgelyks in de minder zuWc wi'e Provinciën gevonden te worden ; en men moet den aap ■^^n het Konmg- rvk Gannaure , op de grenzen van China , welken fommige Reisbefchryver» onder den naam VdXifefe (b) hebben voorgedraagen , waarfchynlyk tot den gibbon betrekken. Voor het overige verfchilt deze foort genoeg m begrootte en in de kleuren van het hair: daar zyn ’er twee in het Kabinet, waarvan de tweede {?l. UI), fclioon volwafl'en, kleiner is dan de eerfte (P/. ii ) , en flegts bruin is op alle de plaatfen , daar de andere eene zwarte kleur heeft; doch dewyl zy in alle andere opzigten volmaakt naar malkanderen gelyken , twyffelen wy niet of zy zyn beiden van eene en dezelfde loort. Onder fcheidene kenmerken van deze foort. De gibbon heeft geen ftaart ; hy heeft naakte billen met ligte eeltagtig- hedenf zyn wezen if plat, bruin, en geheel omrmgd van een ^ng van grvs hair; zyne hondstanden zyn naar evenredigheid grooter dan die van d“n menfch ; hy heeft de ooren naakt , zwart , en gerond , het hair bruin of grys naar den ouderdom of het ras ; zyne armen zyn ten uiterflen kng ; Iw laat op zyne twee agterfte voeten ; hy heeft derdehalf of voet hoog- te. Het wyfje heeft even als de vrouwen , haare maaridlykfche flonden. ^ ^ Tl» tT rnniTP zect. op de Mollukkirche eilanden eene foort van aap gezien te heSen op Se wee voeten Ltuudyk regtop gaande, zig van zyne armen als een menfch hebben, op zyne twee vu ^an een hottemot; maar het ligbaam geheel bedienende; met vezen y hartstogten en be- bcdekt met eene foort jg . j,y voegt ’er by, dat deze aapen van eene zeer zagte hunne ge/egenhfid en verknogtheid aan de perfooiien , welken v^keiiMn te toonen,^hen omhelzen, en met zonderlinge vervoeringen kuflen; dat ^en'^ezcr ^^nen welken hy gezien hadt, ten minden viervoet hoog was; dat hy eene zonderlinp beher^ digheid, en eene nog grootere vaardigheid hadt. Mémoires fur la Chine, far Louis le CoMTE , ^ g 5 r Ij Gannaure, op de grenzen van China, vindt men een dier , dat zeer zeldzaam is cn ’t welk zy fefe noemen; hei heeft byna eene menfcblyke gedaante; zeer SgeTme^; bet igïïm zUt en ruig, het gaat zeer lugtig en zeer fnel. Recuetl des Foya- ;”s, Rouaan 171Ö. Tom. III. pag. 168. Nota. i. Dit kenmerk van zpr lange armen be- hoort niet dan tot dezen aap, en wyftby gevolg duidelyk gpoeg aan, at ^ » is als de Cihbon. Nota. 2. Men kan vermoeden dat het woord fefe komt van Jefef,otücJcf naam van den baviaan in de Provintiën van Afrika, die aan Arabie grenzen; en j j naam van den baviaan op den gibbon heeft overgebragt; want de baviaan heeft o langer dan de andere aapen. BE. ! BESCHRYVING VAN DEN GIBBO N. Ö5 ^ ESC HRICFING FAN DEN GIBBON. I) oogen, eenplSneustgeSSdJoo^ en ingezonkea 2e gerand ais die van den raenfch ; hv heeft eelr^rTt” dezelfde wy- maar ik heb geen fchyn van ftaart LmÏL ifo ^ W» langer dan de agterfte, en zy zyn uirernnarpA 1 beenen zyn veel overeind ftaat , en zyne voorfte beenen r«f ^ *• "'’^ii'aeer het dier darzsivcr vingers de Jr Ik S Lnf nT” “‘*“•'“8=9 . bereikej ten onderwerpe van deze befchrvvino- '"?• deze gibbon, die houding hiddt. De umcrek dw heeft zig dikwils in deze kaakbeenen waren naakt, en van te ?.!- k • einde der beide wyze band of ftreep , door gryzë haLn"ë' r een krin^s- hep, op de wangen, en onder het onderfte\aakië^^^’ hoven de oogen kring gaf een zeer zonderling voorkomen aan hïr ë!r^°''"S‘"ë- ë^ic ooren waren naakt en van eene ëiëlrë t!" ” hoofd, van den hals, van den rëi^ ^ van het nen was zwart; dat het welk den bov^kaïr hghaams,en der bee- of grys; de plant der voeten wa. n J w ^ bedekte , was graauw den dezelfde kleur ' ” ^wart van kleur; de nagels had- Lengte van het geheele liah^rv. • «Ê s£Sf”in S'L?" agterhoofd . van den fmoel tot aan 't Umtrek van het eind van dpn Vm i ’ Omtrek daar van onder rip hnoel , ^ Omtrek van de opening L ncusgatïn Afftand tufichen het eind van den •'moei pn’ ' n van het oog , . unoel en den voorfteohoek Aflland tufichen den agterften hopt «m >’► oSne^antolg™ >’“* “”‘ien ande'reQ Ltngte der ooren . °°fien en ooren gemeeten te' vSite""' ™ ■" XIF Deci^ lagoins waargenomen “"Sedriilct. Ik heb dit kenmerk m geen I voeten, duimen, lynen. I. 3. 6 . o. 4. 4 - o. o. 4 - J- « 3 * 3 - o. 2, 3 - o. 0. I* o. 4 - 3 - o. 0. 11. o. Ü. 6 . o. 0. 4 - o. 0. 10. o. 9. 6 . o. 0. 7 * 66 E natuurlyke historie voeteu o. o. o. 0. 1 . 1 . o* p* p. b. o. o. duimen , Jyneii. 2 2 3 7 1 3 9 3 6 7 o. o. 6 . 6 . O. o. 6 . 6 . 8 . 6 . O. 4 - Preedce van de bafis op de buitenfte kromming gemeeten Afftand tullchen de ooren om laag gemeeten Lengte van den hals ... O ntrek van ’t lighaam agter de voorfle beenen gemeeten Omtrek, op de diktte plaats .... Orntrek voor de agterfte beenen .... Lengte van den voorarm van den elleboog af tot aan de voor- hand . • . . . • Omtrek van de voorband . ... Lengte van de voorhand af, tot aan ’t eind van de nagelen Lengte van het been , van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af, tot aan het eind der nagelen Deze aap was een wyfje, en woog negen pond; het netvlies ftrekte zig iric tot aan het fchaaradeel. De maag lag voor een grootcr gedeelte meer naar de linker dan naar de regter zyde; de lever was geheel in de reg- ter zyde geplaatll. , . , . , De twaalfvingerige jdarm was zeer kort , en vouwde zig binnenwaards , byna zo als hy uit de maag voortkwam. De nugteren darm maakte zyne omwentelingen in de navelllreck, en in de linker zyde op die van den om- geboogen darm, die zig insgelyks in de linker ftreek van dien darm lut- ftrekte De blindedarm was geplaatft m de onderbuiks ftreek, en van voo- xen naar agteren gerigt; de kronkeldarm ftrekte zig m de regter zyde voor- waards uit, liep van de regter naar de linker zyde agter de maag, verleng- de zig naar agteren langs de linker zyde op de dunne darmen , en vouwde zig te^ rug op de randen van het bekken , voor dat hy zig met den regten darm, die zeer kort was, vereenigde. De dunne darmen hadden allen tennaaftenby dezelfde dikte, behalven den omgebogen darm {J B, PI. i) , die zig verdunde , terwyl hy den blinden- darm {€) naderde. Deze darm was dik, kort, en bepaald door een aan- hangzel {DE), dat vyf duimen lengte, en omtrent anderhalve lynenmiddel- lyn hadt. De kronkeldarm {FG) was zeer dik by den blmdendarm, en op den afftand van twee duimen en een half in dien darm geëlleboogd. Het overige van den kronkeldarm verminderde in dikte , terwyl hy den regten- darm naderde, en daar waren drie peesagtige banden op den kronkeldarm. De lever {PI. 2), was in twee deden gefcheiden door eene kloof, die weinig diep was; in de welke de fchraagbanden doorgingen. Het regter gedeelte van de lever was grooter dan het linker; daar was een kwabbetje \B) aan den wortel; de lever hadt eene roodagtige kleur , bleeker van bin- nen dan van buiten , en woog vyf oneen , drie en een half gros. Het galblaasje (C, PI. IF, fig. 2) was groenagtig, en geplaatft op den aeterften kant van de lever, by de kloof, daar de draagband was. °De milt {PI. IF, fig. 3) was geplaatft tegen den bodem van den grooten blinden zak van de maag; haar figuur geleek naar die van een driehoek, i i f I f. ■ t# V SESCHRYVING van den gibbon. 67 Van binnen beneden en de top boven waren. Zy hadt van buiten en Hec alvleS. kleur; zy woog twee groflen. den twaalfvinveriüpn rl langwerpige gedaante, en ftrekte zig uit van Van den menfch.^ inilt; het geleek veel naar het olvleefch uit danïe%”gter^^zy™haSL^^^^^ Tf" voorwaards bovenfte zyde was plat, en de onderfte SlrLï”*^De ukho^^^ gelyk in^de mee^e ^vierv^ ti" e SSen^^DSr geevenredigd linker long; maar dezelvTwas in Ie den , waarvan het voorfte klpïnpr t.7oc .1 u *'"'^^e deelen gefchei - naar dat van den menfch zo wel in ri j^dere : het hart geleek veel De tong was b?eed dik l l /eszelfs gedaante als plaatfin|. bedekt met zeer kleine tepe’ltjes , °en mï wittïen’ '^o°rfte gedeelte was waren op het agterfte gedeelte knobbeltjes. Daar waarvan mee op het Jidden val de ?onf eena têr wé? “ï" ren, op vier Ipen afflandsvan Sndllen I éé. faTï,''" trent eene lyn. raauianaeren , haare nuddellyn was van om- weWg doorfneden met zea voeren, die vr, broed e„ en alk haarer deelen S^dneW door eene overlangfche voor, verhemelte hadt epnl bolrond van vooren; het agterfte gedeelte van het ^^■}de, en aan het kleur; deftrotklapwasweiniguicfprin- . De herftenen waren t vierkant gefneeden. nit, als de agterherflenen iff ftrekten zig in ’t agterhoofd zo verre en^ag^en-veertig greinen, en *'"Ke ftlf"'"" I?"d" ™'™n““nïerM‘' ™ren fii- r) rh« «• Sn"ar waren flegta or.lremtrl?TOer'wt‘ é:Jé!:ai ’ gedeelte'^ind^™e 1 n?erSln‘*bS^ “haarvoorfte den tirtelaar vertoonde zi? ”« ntwéoli Sotromd. De klier van (D) , dat de onderfte bek van robe. ^ voorhuid meerde. De blaas (j 2 aan de beide einden. De rand ’t ^i^tlen dan “S tlöor twee verlengingen TcSf Sefropft, het hg- lupen , en zeer vcrfchillendp (C D), welke egter niet verre uit- dere dieren. van de hoornen der lyfmoeder van an- I 2 68 de NATUURLYKE historie De eijerneften {EF,fig. i en 2) hadden eene gedaante, die naar ’t eiron de naderde , en eene zeer bleeke geelagtige kleur. ' ' ' inwendige wanden {GH) van de fcheede vertoonde; (I) van de pisbuis, gemerkt door een flilet {KL), en van de lyfraoeder. Men heeft {fig. 2) de gelyk ook de opening de trompetten {MN) Lengte van de dunne darmen van den portier van de maag tot aan den blinden darm .... Ointrek van den twaalf vingen gen darm Omtrek van den nugteren darm Omtrek van den omgebogen darm aan de dikfte plaats Omtrek aan de dunfle plaatfen Lengte van den blindendarm .... Omtrek van den blindendarm aan de dikfte plaats Omtrek aan de dunfte plaats . , ' . Omtrek van den kronkeldarm aan de dikfte plaats Omtrek aan de dunfte plaatfen Omtrek van den regten darm by den kronkeldarm Omtrek van den regten darm by den aars . . Lengte van den regten en den kronkeldarm te zamen gemeeten Lengte van de darmbuis in ’t geheel, den blindendarm niet mede begreepen . .... Groote oratrek van de maag ’. , Kleine omtrek ..... Lengte van de kleine kromming van den hoek af, die het regter gedeelte formeert, tot aan den flokdarm , Diepte van den grooten blinden zak . , Omtrek van den flokdarm . , Omtrek van den portier . , Lengte van de lever Breedte . , . * . ' . ’ Haare grootfte dikte .... Lengte van het galblaasje ; 2,yne grootfte middellyn . . Lengte van de milt Dikte in ’c midden . ’ . * Dikte van het alvleefch . ... Lengte der nieren Breedte . . * . . ’ ^ * J3ilvtc • • • , . , ^ Lengte van het zenuagtig middelpunt, van het middelrif van de holle ader, tot aan de punt Breedte . . . . . , Omtrek van den bafis van het hart Hoogte van de punt af, tot^aan het begin van de longflagader Hoogte van de punt af, tot aan den longenzak Middellyn van de groote flagader van buiten tot buiten genomen Lengte van de tong . . - , Lengte van het voorfte gedeelte van het riempje af, tot aan het eind • . .... voeten, duimen , lynen. 7 * 0. 0. 0. 2 . 3 - 0. 2. 6 . 0. 2. 9 . 0. 2, 2 . 0. 1. 2 . 0. <5. 0. 0. 2 . 0. 0. 10. 0. 0. 3 - 9. 0. 3 - 4. 0. J. 0. I. 7. 0. 8. 7 - 0. 1. I. - Vii? vnpfpn vrrn r^rxir ^ ’ »‘Jöwi , CU iicL Ouaerite KaaRbcen ; zvne vier deden dis li^h^ graauw hair bedekt, maar de kleuren van dl andere hoofd her ’ v-^rfchillen van die van den grooten gibbon. Het £ ruE L hals, het voorlle gedeelte van bruin, ^en niet zwart^-^ bmcenzyde van den voorarm zyn voorarm, de borll, de buik " d^e dven^^ ‘^^.hj^nenzyde van den lyk gezegde beenen, zyn niet ztarrjlfvi? bghaams, endeeigen- Z eï Het IS zeker, dat deze verfchillen van kleuren niet van hel komen, want deze beide dieren waren wvfies* df* y^^^^chilvan fexe jangebrag,, door den KommanteT d" Pondichery door den Hr. Dupletx ’ '‘^odeheu, en de groote van L. J __ __ 1 * der verlengd dan dafvan'SjoS - S bekkene f h"”?" 8‘bl>°n, is min- drto“ tf^eroVtiiT >-« welke hv maakt ftr£^r ■?; veel minder uit. De kleine wrong, by den jocko- intea-purippl^ri*^^^^ hfy ^^^le oog tot het ander uit, gelyk wordt boven ’de neL is w^f tuflchen de beide oogen gevonden te dan hoogte ", o-ehl in oogbollen hebben meer breed- , ^elyk in den menlch. De beenagtige fchutting die de 7 ° de NATUURLYKE historie twee ooghollen fcheidc , is breeder dan by den jocko , en tennaaflenby zo breed als by den raenfch. De eigen beenderen der neus zyn veel langer dan 'die van den raenfch , maar minder lang dan die van den jocko ; ook is de opening der neüsgacen niet geheel boven die der ooghollen , en haar on- derfte gedeelte is minder verwyderd van den tandkalTigen rand van het kaak- been , het geen maakt dat de fmoel minder verlengd is ; dus heeft de gibbon meer gelykheid naar den raenfch dan de jocko, door de evenredigheid der ooghollen, en in de tuffchenruimte, die tuflchen beiden is ; door°de plaat- fing der neusgaten ,die gedeeltelyk tulTchen de ooghollen komen, endoorden kleinen afftand , die tuüchen de neusgaten en den tandkaffigen rand van het kaakbeen gevonden wordt; het geen maakt dat de bovenlip van den gibbon minder lang is dan die van den jocko, en meer naar die van den menfch gelykt. De gedaante van het onderfle kaakbeen, is tennaaftenby dezelfde in deze twee dieren. De tanden van den gibbon gelyken naar die van den menfch in getal en plaatfing , en zelfs in de form , behalven de hondstanden die puntig en veel langer zyn; de bovenfte hebben eene ligte overlangfche uitgroeving aan de binnenzyde. De nekwervelbeenderen verfchillen van die van den menfch en van dèn jocko hier in, dat het doomagtig ukfteekzel van de eerfte langer is, en dat die van de andere wervelbeenderen niet gevorkt zyn. De gibbon heeft flegts twaalf rugwervelbeenderen , gelyk de menfch, en twaalf ribben aan wederzyde , zeven waare en vyf valfche ; zy zyn zo dik niet als die van den jocko. Het borftbeen beftaat uit zes beenderen , waarvan het eerde gelykt naar dat van den menfch en van den jocko. De eerde ribben, eene aan weerskanten , geledigen zig met het voorde gedeelte van het eerde beentje van het bordbeen. De geleeding der tweede ribben is tuflchen het eerde en tweede beentje van het bordbeen ; die der derde ribben, tulTchen het tweede en derde beentje, en dus vervolgens tot aan de zesde en zevende ribben , die zig gcleedigen tuflchen het vyfde en zesde beentje van het bordbeen. De wervelbeenderen der lendenen, zyn ten getale van zes; dus is’eréénc meer dan by den menfch en den jocko. Het heiligbeen bedaat flegts uit drie valfche wervelbeenderen ; daar zyn maar drie dukken in het fluitbeen van het geraamte, waar naar deze be- fchry ving gemaakt is ; doch het is my voorgekomen , dat ’er ten minden een duk aan het duitbeen ontbrak. De beenderen van het bekken verfchillen van die van den jocko hier in dat de beenderen der heupen fmaller zyn , en dat het vlak van den ingang van het bekken op dezelfde lyn is, als de wervelbeens kolom ; ten dezen ■opzigte heeft de gibbon weder meer overeenkomd met de viervoetio-e die- ren dan de jocko. ^ De knobbelagtigheid van de heupbeenen is veel grooter dan by den jocko , en heeft eene platte zyde , waarop de eeltagtigheid is , die aan weerskanten van den aars gevonden wordt, op het vel van den gibbon. C. 2^.'^. Jo. BESCHRYVING VAN DEN GIBBON. 71 Het fchouderblad en het fleutelbeen verfchillen weinig van die zelfde beenderen in den jocko gezien. De beenun van dcn_ arm en van den voorarm , hebben eene overmaatige engte ; het armbeen is langer dan dat van de dye. De beenen van den voorarm zyn veel langer dan die van het been ; integenlbelling van het geen y eten menfeh plaats heeft ; want die heeft de beenen van den arm en van en voorarm, veel minder lang dan die van de dye en van het been. De beenen van dcu voorarm van den gibbon, zyn veel meer van malkande- ren venvyderd dan m den menfeh. De voorhand beftaat ait elf beentjes j vier in de eerfte ry, vier in de tweede en drie overtalhge (b). De beentjes van de tweede ry zyn geplaatil gelyk die van den menfeh, t«i opzigte van de beenderen van de agterhand; maar zy verfchillen er van in gedaante, inzonderheid het vierde, dat lan- mtnfch beantwolfdf 'fh ‘’f voorhand van den regel uitloont Het derHp tweede beentje van den tweeden die aan het erwtvormige van den menfeh beanti^nrH^-^m regel, LmPÏ viervoetige dieren. De eerfte óverKll1|l vSn SI geplaatll op de zamenyoegmg . die tuflehen het derde en vkrde bïïm f Söi eerften regel is. Het tweede overtallig been Ir zeer klein, S fe- plaatlt aan de bmneuzyde van de voorhand, gedeeltelyk tegen de eerife beenderen van den eerilen regel, en gedeeltelyk tegen de eerfte beenen van den tweeden regel, het derde overtalligc beentje is tuflehen de twee reges van de voorhand, beneden het eerfte en tweede beentje van den regef^ hoven het rweede en derde beentje van den tweeden De_voorvoet_ beftaat uit zeven beenderen gelyk in den menfeh: het eer- fte wiggebeen 1? veel minder dik dan dat van den menfeh ; daar is daaren- boven in den gibbon een agtfte been geplaatft aan den buitenkant van den alwaar het hielbeen aan het taarlingvormig - been De beenderen van den agtervoet en van de vingeren, zyn naar evenre- digheid zo ang als die vm den voorarm en van den arm; maar het eerfte been van den agtervoet is veel minder lang dan de andere, en de eerfte rnfnfcr^ evenredigheid ook minder lengte dan in den De beenderen _van den agtervoet en van de vier agterfte vingeren hebben eene e^te, g^'venredjgd aan die van de beenderen van de- dye en den poot. Het eerfte beentje van den agtervoet -heeft minder dikte dan dat van oen menlch; het is zeer verwyderd van het tweede beentje door zyn voor- ue eind; de twee regels van den duim zyn minder lang en minder dik dan y en menfeh, betrekkelyk tot de regels der andere vingeren. De regels C^) Daar was ’ er maar een van bekend vóór deze befchryving. ya de NATUURLYKE HISTORIE den derden vinger zyn langer dan die van den tweeden, die van dezelfde lengte is als de vierde , gelyk in eene hand. De duim van den voet van den gibbon, is tennaaftenby van dezelfde lengte als die van de hand, maar betrekkelyk tot de lengte van den vinger is hy veel langer. Lengte van het hoofd van het eind der kaakbeenen tot aan ’t ag- terhoofd . • • • • De grootfte breedte van het hoofd . n Lengte van het onderfte kaakbeen van zyn voorlte eind ar , tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Dikte van het voorfte gedeelte van het been des bovenften kaak- 1d6£OS • * • • • • Breedte van het bovenfte kaakbeen ter plaatfe van de hondstan- den • ■ Afdand tuflchen de oogbollen en de neusgaten Lengte der neusgaten .... Breedte • ’ * * Lengte van de eigen beenderen der neus Breedte aan de breedfte plaats Breedte der oogbollen . • • * Hoogte • • T cnEte van de hondstanden . • - Breedte van het gat van het eerlle wervelbeen van boven naar Lengte'van de eene zyde naar de andere . . Hoogte van het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervel- been ■Rrcedce • • • • • • Lengte van de agtfte ribbe die de langfte is Lengte van het borftbeen . ... Lengte van het lighaam van het vierde lendenwervelbeen , dat het langfte is \ u ' u ’ Breedte van het bovenft gedeelte van het heupbeen Lengte van het been van het midden van de panswyze holligheid tot aan ’i midden van de bovenfte zyde Lengte der eironde gaten Breedte ....... Lreedte van het bekken Xdoogte , • • • . ■ Lengte van het fchouderblad .... Breedte in ’t midden ..... Lengte van den fchouder • Lengte van de ellepyp • • • • Lengte van het ftraalbeen . ... Lengte van het dyebeen . . . , . Lengte van het fcheenbeen • ... I engte van de bilnaad Hoogte van de voorhand . . . lengte van het hielbeen_ • lioogce van hst eerfte wiggebeen en fchipbeen tezamen genomen voeten , duimen , lynep; o. 3- 81. o. 2. 6§. 0. 2., o. O. m o. O. II. o. O. 3i. o. O. 7- o. O. 6. 0. 0. 6L o. o. 3* o. o. lO. o. o. lO. o. o. J* o. o. 5ï- o. o. 5L 0. o. 2. o. o. 2?. o. 4- lO. o. 2. 7- 0. O. 5. o. 1. 3- 0. 3- 2h o. o. 9i. o. o. 61. o. I. 6i. o. 2. 5* o. 2. 8. o. I. 4. o. 7- I li. o. 9- o. o. 8. 10. o. 7- 1. 0. 6. I. 0. 5- 8. o. o. 7- o. o. 1 1. o. 0, •7. Lengt BESCHRYVING VAN DEN GIBBON. 73 voeten , duimen ? lyncn. Lengte van het eerde been van de agterhand, dat het kortde is o. Lengte van het tweede been van de agterhand , dat het langde is o. Lengte van het eerde en van het vyfde been van de agtervoet, die de korde zyn . - . • . o. Lengte van het derde , dat het langde is . . o. Lengte van den eerden regel van den duim aan de voorde voeten o. Lengte van den tweeden • • . . o. Lengte van dcu eerden regel van den derden vinger • o. Lengte van den tweeden . . . . o. Lengte van den derden . . . o. Lengte van den eerden regel van den duim aan de agtervoeten o. Lengte van den tweeden . . . . o. Lengte van den eerden regel van den derden vinger . o. Lengte van den tweeden . - . . o. Lengte van den derden , . . . , 9 . 1. 4- 2 . 4* I. 4i- 1 . 7§. o. 8f. 0. 4|. 1. 7i* I. 2. o. 5. 0. 81. o- 5 - 1. I. o. 7^4 o.. 4^* XIF Deel K 1 74 de natuur lyke historie DE M A G o T (*). D it dier {PI. FII en FUT) is onder alle de aapen , dat is te zeggen , onder alle die dieren van deze foort , welke geen ftaart hebben («) , die, weJ&e zig beft naar de gefteldheid van onze lugtftreek kan fchikken; wy hebben eenen verfcheiden jaaren lang onderhouden ; des zomers verlus- tigde hy zig in de open lugt , en des winters kon men hem in eene kamer zonder vuur houden ; doch fchoon hy dus geen ongemak van dekoudehadt, was hy egter altyd droevig en ditwils onhebbeiyk en morflg ; hy maakte dezelfde grimatfen om zyne toorn uit te drukken , als om zyn eetluft te kennen te geeven. Zyne beweegingen waren fchielyk, zyne manieren plomp, en zvn wezen niet minder lelyk dan belagchelyk. Zodra hy maar een weinig door drift w’ierdt aangezet, toonde hy de tanden, en knarfte met dezelve door het beweegen van zyn kaakbeen. Hy vulde de beurzen zyner wangen met alles wat men hem gaf ; en hy at alles behalven raauw vleefch , kaas , en andere gefermenteerde dingen. Hy hieldt ’er veel van, dat hy zig om te gaan flaapen, op eene roede, of eenig vooruitfteek end voorwerp zettede; men hieldt hem altyd aan de ketting, om dat hy,niettegcnftaande den lan- gen tyd dien hy in huis hadt doorgebragt , even weinig een huislyk dier geworden , even weinig befchaafd en aan zyne meefters verknogt was. Hy was waarfchynlyk in zyne vroegere jeugd , niet wel opgetrokken en behandeld , want ik heb ’er anderen van dezelfde foort gezien , die beter geleerd, kundiger, gehoorzaamer waren , en met dat alles vrolyk en onder- Magst. Dit is de oude naam van dezen aap in ’t Franfch , welken wy hebben aange- nomen. Momenet volgens Jonston; men heeft hem ook tartarin genaamd, om dat hy zeer- gemeen is in zuidelyk Tartarye. C\nocephalos, Aristoteles, Hifi, Anim. lib. 11, cap. 8. Cynocephalus primus. JoNSTON. fig. tab. LIX. Cynocephalus alter. Prosp. Alpin. JEgypt. vol. II, pag. 24 1 , fig. tab, 16. Sifuia Cynocephala omnibus unguibus planis & rotundatis... Le Singe Cynocephale. Bris- soN. Regn. anim. pag. 191. Nota. Het fchynt ons toe, dat de Hr. Brisson zig inde ge- daante der nagelen van dezen aap vergift beeft; het is waar dat die van de duimen der voorfte voeten en der agterfte voeten plat en gerond zyn, tennaaftenby gelyk die van den menfeh , iiianr de nagels der andere vingeren zyn gekromd in de gedaante van een omgekeerde goot. Sylvanus, fimia ec audata clunibus tuberofe callofis, Cercopithecus. Jonstoni quad. tah. I.IX. fig- 5 . Linn^, Syfi. Nat. Ed. X. pag. 25. Nota. Het komt ons voor, dat de Hr. Lin- KjeVS zig vergift heeft met dit dier tot den cercopithecus van Jonston te betrekken.- het is eer de cynocephalus van dezelfde plaat ; doch het is waar dat men dezen cynocephalus en de- ren cercopithecus als het zelfde dier zou kunnen befchouwen, zo het hair van dezen laatften niet al te dik en al te lang was. > -v ppota. Het is zeker dat deze aap zonder ftaart is , fchoon hy daar eene ligte vertoo- nlnp van heeft geformeerd , door een klein aanhangzel van vel , van omtrent een halven duim wte ’t welk onder aan den aars gevonden wordt maar dit aanhangzel is geen ftaart met wervelbeenderen, het is Cegts een lapje vel, dat zelfs aan de fluit niet byzonderer behoo«t dan het overige vel. Van den magot. 75 en te leeren danfen, op de maat gebaarden te maak en , zvne derdehalf of drie voeten hoog zyn , wanneer hv op hS gal Tie«r^\" "“ï’ '*'' "'^5'^ “ kl-iSnre? lrar,c 1 j op vxer beenen dan op twee: in ruflzvnde is de?- o.n hv hoogcr, dus zit hy Jaeger dan ,''‘= mear naar vooren overhellende, dan'dafvan eej riSXerfch Hy verfchilt van den pithecus, of eigenlyk gezegden a?n Vo verre hy een grooten en uitfpringenden bet heeft gflvk ee^h^n^^^ f pithecus een nlat wezen heefr on -vr oen nond , daar de heeft, terwd d e Sen bv L “ hhT°“' “ ?"S" hondstanden zyn dan byVn'meS" Vo"o 't “ ZO plat en zo gerond zyn, 40. En eindelX j ® voeten met van een minder onderwerpelyken en ininLr°zTgten on maIo°T hTbtef ’e? ™ <*- minder donker, en mee?Snder Ie“SdS ir/ï’ “ vaftflellen, dat de vyf dieren ws™n p ’ ""f ^‘"^ynt zelfs te mogen en de aannyringen. onder den naam van *' ““ yerfchillen dan m de grootte^ mln e!nkê zonderde ^ te weinig belang, om ’er onderfcheidene en afge- en dat men dezelve eveneens vindt f oude wereld, in Malabar (c), in Barbarve in lUtjn v m Arabie, in Ethiopië, de Kaap de Goede-hoop (d). ’ ntanie, en zelfs tot in de landen van S srsrsvSp'^i- issiff; ■»• » ■!>•. hL Id^rwjft!!? Ven my een gei2-v^ 1'Vyze van kallydinge te flaan ; op het gefchreeuw dit hv mnni «igte wiWe aapentoefchieten , dat ik,K™voVL™ zulk eene groote me- gseven, royale du Pere Vincent ^ ding fpreekt. „ Men deedt ons in de landen tmiVKaS.T''? ™'£ndefaefvoor- » overtrekken, waarop wy het vermaak n^mpn Ooede-hoop een grooten berg .s heid dezer dieren, welken wy vervoIgS-^iforh T de biiigzaamh id en beheudig- »s zy telkens te lug keerden, na dat fv de’ vh^m vV en doutheid, waarmede ” kleinen af/land naderen I'adden; fo.ntyds lieten « hun blyvende flaan, om myne maatr^ceh ivi« veranderen , dat iki-egtvoor » Ik met miffen konde hen te vattra mar t “W zelven vall.yk overreedde, dit ” rl'fvfsi’Yj ' oogenblik, met eènen beweeging begon, wiften zy ” ^ '^^^'■digheid boven in een boom ^^appen van my te vervvyderen , en iii jc ” i’YonY’ ’ vermaak neeinende vt’ nnrV^”’'^" ’ blouven ons vervolgens gerufl aaa. „ Daar waren zulke grooce emder, dst zo nnzrroiY'’‘^'^'^'"^- Semak te beicliomyen. ’ K ï verzekerd Iiadt, dat zy niet 1 7Ö t de natuurlyke historie Onderfcheidene kenmerken van deze foort. De magot heeft geen ftaart, fchoon hy een klein ftukje vel heeft, dat ’er de vertooning van fchynt te maaken ; hy heeft wangzakken , groote uit- fteekènde celtagtigheden op de billen; veel langere hondstanden naar even- redigheid dan de menfeh; het gelaat van onderen wat opkomende in de form van een bek, gelyk aan dien van den dog. Hy heeft dons hair op het gelaat, bruin - groenagtig hair op ’t lighaam, en witagtig ged onderden buik. Hy gaat op de twee agterfte beenen, maar meer op de vier bee- nen ; hy heeft drie of vierde- half voeten hoogte, en daar fchynen onder deze foort raflen gevonden te worden die nog grooter zyn. De wyQes zyn, even als de vrouwen > aan haare maandlykfche bloedvloeijingen onderhevig. eevaarlvk woed waren, wy eene bülyke vrees voor hun zouden gehad hebben, om dat ons Ictal dan niet toerykende zoude geweefl zyn , om ons voor hunne aanvallen te beveiligen. ne\wl het ons geen nut konde aanbrengen hen te dooden, zo maakten wy geen gebruik van onze fnaphaanen; maar de kapitein zig ftellende als of hy op eenen, die zeergroot en boven in de kruin eens booms geklauterd was , iia dat hy ons langen tyd. vermoeid hadc met hem te vervolgen , mikte om hem te treffen, joeg dat dier, door deze foort van bedrei- ging, waarvan hef ongetwyffeld het gevolg en de uitwerlczelen xvel eens op anderen van lyne foort gezien hadt , zulk een fchrikaan, dat het byna onbeweegiyk voor onze voeten nederviel,zo dat wy in de bedwelming van zynen weinige of geene moeite hadden, om • 70 dra hv evenwel weder tot zig zelven was gekomen , hadden wy alle onze hem te va^ttmi . zo dra hy even bewaaren; vvy bonden hem de poo- verwieren, en beet vinnig , hei geen ons in de n^d- ten; hy bleef zig bedekken, en met onze neusdoeken vaft te maa- Magot / • > rfiSa < , :r*. >"c 77 BESCilRYVlNG VAN DEN MAGOl. B ES CHRYF ING FAN DEN MAGOT. D e maffot (PI FII, alwaar hy van vooren , en PI VIII, alwaar hy m 1 >roil Eezlen wordt), die ten onderwerpe voor deze befchryving ge- diend heeft, hadt een dikken kop, een zeer platte neus , en een uitlphn- LXTI. .£u3^,di-. -X.Xfc. 1 B ESC PI RY VING VAN DEN MAGOt. 8i In dit wyfje was de twaalfvingerige darm zo kort als in het mannetje; naauwlyks hadt hy drie of vier lynen lengte ; hy formeerde in ’t uitgaan uit de maag een boog , en hy liep uit in de navehlreek. De regte darm was zeer kort. De dunne darmen hadden zes en een half voet lengte van den portier van de maag, tot aan den blindendarm. De lengte van den kronkeldarm en den regtendarm te zamen genomen, was van drie voet. Het bovenlle eind van de milt was puntig. De klier van den kittelaar {A, PL XI l)^ die de fcheede geopend ver- toont , was weinig zigtbaar en geplaatft op den rand van het fchaamdeel ; zy formeerde flegts een weinig verheven knobbeltje; maar het lighaam van den kittelaar was groot; de opening (B) van de pisbuis was op drie lynen afdands van den kittelaar ; {deze opening is getekend op PI. XII, door een Jiilet CD), de fcheede (EF) hadt weinig lengte; de opening (G) van de lyf- moeder was drie lynen lang ; de lyfmoeder {H) hadt cene driehoekige ge- daante; haar lighaam (ƒ) was zeer groot ; daar Avaren geene hoornen aan; de trompetten {KIQ kwamen aan weerskanten van onderen uit deJyfmoe- der , en liepen net op een loofwerk , dat het grootfte gedeelte der zaadballen (LL) omvattede: die zaadballen waren witagtig van kleur, en van eene zeer onregelraaatige gedaante, want hunne bovenfle zy de was plat, en de onderfte bolrond. Men ziet in de twaalfde.plaat de blaas {M ) , en een ge- deelte {NO) van den regtendarm. Lengte van de dunne darmen van den portier van de maag tot aan den blinden darm .... Oratrek van den twaalfvingerigen darm . Oratrek van den nugteren darm . . , Omtrek van den omgebogen darm aan de dikfte plaacfen . Omtrek aan de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm .... Omtrek van den blindendarm aan de dikfte plaats Omcrek aan de dunfte plaats Omcrek van den kronkeldarm aan de dikfte plaatfen » Omtrek aan de dunfte plaatfen Omtrek van den regten darm by den kronkeldarm Omtrek van den regten darm by den aars . . Lengte van den kronkel- en regten-darm te zamen gemeeten Lengte van den geheelen darmbuis, den blindendarm daar niet onder begreepen . . . , Groote oratrek van de maag . , Kleine omtrek ..... Lengte van de kleine kromming van den hoek af, die het regter gedeelte formeert, tot aan den flokdarm , Diepte van den grooteo blinden zak . . Omcrek van den flokdarm . . , . Omtrek van den portier van de maag Lengte van de lever . . . . • . XIF Deel. voeten , duimen, lynen. 8. 0. 0. o. 2. 6. o. 2. 9- o. 2. 9- o. 2. 3- o. 2. o. o. 7 - o. o. 2. 6. o. 7- o. 0. 1. 9 - o. 2. 9- o. 2. 3- o. 2. ), endoor de kleuren van het hair , dat men dit dier als eene verfcheidenheid in de foort van den baviaan zou kunnen befchouwen. _ Het wyfje van den kleinen baviaan hadt het hair des hoofds, naar evenre- digheid, minder lang dan hetzelve by den grooten baviaan was, want het be- dekte de ooren niet. Dit dier hadt den fmoel , den neus , den omtrek der oogen, de ooren, en de planten der voeten van eene zwartagtige kleur ; het hair was een raengzel van geelagtig en groenagtig, op eene wyze, dat het geel en groen beurtelings de overhand hadt, naar de verfchillende oog- punten; het zelve van naby befchouwende, bemerkte men dat yder hair eene afchgraauwe kleur by den wortel hadt: het overige was gemengd groen en geel, op twee of drie plaatfen door zwartagtig bruin afgebroken. De punt hadt ook eene bruine kleur, die zig fterk deedt zien op het voorhoofd , op de kruin des hoofds , op de bultenzyde vaa den voorarm en op de vier voeten. De buitenzyds vau dc Uyc ca van het been waren roodagtig ; daar was flegts weinig hair op den benedenbuik en in de liezen. Lengte van het geheele lighaam van het eind van den fmoel tot aan den aars in een regte lyn gemeeten Lengte van het hoofd , van het eind van den fmoel af, tot aan het agterhoofd .... . Omtrek van het eind van den fmoel . Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening des monds Afftand tuflehen de neusgaten Afftand tuffehen het eind van den fmoel en denvoorften hoek van ’t oog . . . . Afftand tuflehen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog . ... Afftand tulTchen de v<)orfte hoeken der oogen Omtrek van het hoofd rullchen de oogen en ooren Lengte der ooren Lengte van de bafis op de buitenfte kromming gemeeten Afftand tullchen de ooren om laag gemeeten Lengte van den hals . . . . . Omtrek van den hals .... Omtrek des lighaams agter de voorfte beenen Dezelfde omtrek aan de dikfte plaats Dezelfde omtrek voor de agterfte beenen Lengte van den ftomp des flaarts Omtrek aan deszelfs begin • • i . Lengte van den voorarm , van de ellepyp af tot aan de voorhand toe Omtrek van de voorhand ... voeten, duimen, Jyne». I. 5 - 0. 0. 4 . 9 . 0. 5 - 6 . 0 . 7 - 0 . 0 . 3 - 6 . 0 . 0. I. » 0. I. 10. 0. 2. 0. 0. ?• 0. 0. 4. 0. 0. 7. 0. 10 a. 0 . I. 6 . 0 . 2. 8 . 0. 3 - 2 . 0. 2 . 4 - 0 . 7 - 0, 0 . 11. 0. I. 0. 8 . 0. 9 - 4. 0. 6 . 0. 0. 3 - 6 . 0 . 6 . 0. 0. 3 * 4 - Zie de nfmeetingen in de volgende tafel bygebragt, en vergdvk dezelve met de buiten. Ce deelen vnn den grooten baviaan. -t, , 0 j Deel. N I 98 de natuurlyke historie. voeten , duimen , lyiien T cnate van de voorhand af tot aan het eind der nagelen o. 3. o. I cnlte van het been van de knie toe aan de hiel . o. 7. o. Lengte van de hiel af tot aan ’c eind der nagelen . o. 5. o. Ik geef hier de befchryving van de teeldeelen van het wyfje van denklei- nen baviaan, om dat ik het wyfje van den grooten nooit gezien heb; dat, waarvan wy hier fpreeken, woog agt ponden vyftien oneen ; het hadt twee tepels op de borft, eene ter wederzyde. De kittelaar was geplaatft op den rand van het fcuaamdeel , ^en kwam ter lengte van twee lynen buitenwaards. De mond van de pisbuis was op agt lynen afftands van het boord van het fchaamdeel ; en het gedeelte van de fcheede, dat tuflehen beiden was, formeerde zeer groote overlangfche rimpels. Het ov^erige der binnenwanden van de fcheede was met knobbel- ties bezet , en de grootfte dcrzelven waren by den mond van de lyfraoeder. De pisbuis was kort, en de blaas hadt cen vry grooten omtrek, en eene eironde gedaante. De lyfmoeder was platagtig verlengd , en aan haar bui- tenboord uitgerand ; zy hadt geene hoornen : de trompetten maakten ver- fcheiden ziegezaagen, en liepen uit op een loofwerk, dat a^ den zaadbal vaft was maar denzelven niet omwikkelde. De zaadballen hadden de ge- daante van eene platte nier^ en eene witagtige kleur. Affiand tuffehen den aars en de fchaamelheid LenSe van de fchaamelheid Lengte van de fcheede • Onurek . • fjroote omtrek van de blaas Kleine otntrek Lengte van de pisbuis Omtrek Omtrek . • • , • . , ' j ’ l^engte van den hals en van het lighaatn der lyfiuoeder . Omtrek van dat lighaam . • , Lengte van de kromme lyn, welke de trompet doorloopt Lengte der zaadballen Breedte .... voeten, duimen, lynen» O. C. Si. O. O. 3. O. 2. 7. O. I. 3. O. 10. 3. o. 7. 9 . o. o. 9. o. o. 7. o. o. 9. o. o. 8. o. I. 6. o. o. 4. o. o. s. o. o. I. De kleine mannetjes baviaan woog negen en een half pond ; hy hadt édn; voet en vyf duimen lengte, van het eind van den fmoel tot aan den aars, o-elyk het wyfje , waarop de afmeetingen van de buitenfte deden genomen De kleur van dit dier was byna dezelfde over alle de deden des lig- haaros; zy '«^as roodagtig met eenige tinten van groenagtig en van bruin; ^ laatfte tint hadt de overhand op den rug ; voor het overige gekeken de kleuren van dit mannetje naar die van het wyfje. De langfte hairen konden omtrent vier duimen lengte haaien , en waren op de fchouders, op BESCHRYVING van den baviaan. 9p zy sehed Bals, op het agterhoofd, en rondom de oorcn, welken daar wïteen , f datzelfde deel by den grooten baviaan; volkomLiroeJ^^^^^- de binnenfle deelen der voortteeJing hadden hun ^eerllein, hadden D^r was in de klier een klein rolrond beentje , wat ffekmmd ïn 7vn Jp tif ^ i beentje deedt my vermoeden dat ’er een^ dergdyk is m de klier van den grooten baviaan , maar ik heb het niet bezien ^ ^ Het hoofd van het geraamte (Pk van den baviaan , aelêek mppr « . het hoofd van den mandrill (^r) dan naar dat van eenigen afderen aan hï IS egter wat langer en dikker; het agterhoofd is aan het bovengedeelte meë- uitgezet , de beenagtige rpd van het zelve is in ’t midden afgebroken De randen der oogbollen zyn dikker dan by den mandrill. De eigen beenderen vnn ti\^yï t^TyTbbeï De tanden van den baviaan zyn gelyk aan die van deiiïnandrill,ingetalen plaatfing : ik heb geene dan ten uiterften geringe verfcheidenheden in S gedaante der tanden van deze twee dieren opgemerkt. De iiitfteekzels der nekwervelbeenderen van den baviaan, zyn kleiner dan die van den mandrill. dertien rugwervelbeenderen , en dertien ribben aan weêrskan- ftaa vSLTeJn ™ ““ “ '' geheel tot de„ beftaaSiS , ^et heiligbeen Xem-kolor' ““ "P heek ori°we°r: Daar waren maar twaalf vajfche wervelbeenderen in den ftaart van het geraamte , dat ten onderwerpe voor deze befchry ving gediend teeheeft my tocgefcheenen dat ’er verfch?idenl®aan C oS De knobbelagtigheden der heupbeenen zyn vee] breeder, en hunne niatte J'"' FTIl “ 'ï“ ™ den mandrill | ook zTn i eeït- afpe? "i'geftrekt dan die £r andere by*d?n ''“'“gd; en detaelfs bovenzyde is langer dan die^an*^apn‘^!heen , de beenen van den arm en den voorarm , gelykcn naar zyn korter. ’ maar de dyebeenen, en voornaamlyk die der pooten (O Zie hier agter d,‘ befchryving van her geraamte van den mandriJI. a 100 de natuurlyke historie Daar waren maar tien beentjes in de voorhand ; het eerfle der overtalJIge ontbrak ’er; de voorvoet bcftondt flegts uit zeven beentjes. Lengte van het eind der kaakbeenen tot aan ’t agterhoofd üe grootrte breedte van het hoofd . A • V Lengte van het onderft kaakbeen, van deszelfs voorfteemdaf tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Dikte van bet voorfte gedeelte des beens van het bovenfte kaak- been . • • • • Breedte van het bovenfte kaakbeen ter plaatfe der hondstan- den . • • • . . Afltand tuflehen de oogbollen en de neusgaten Lengte van de opening der neusgaten . . Breedte • • Lengte van de eigenlyke neusbeenderen Breedte op de breedfte plaats Breedte der oogbollen . . . - Hoogte Lengte der hondstanden Breedte van hec bekken Lengtfder langfte wervêlbeenderen van' den Haart Lengte van het fchouderblad .... Lengte van den fchouder . . . - Lengte van de ellepyp • • • • Lengte van het ftraalbeen . ... Lengte van het dyebeen . . . , . Lengte van het fcheenbeen . ... Lengte van bet kuitbeen , . Lengte van het eerlie beentje van de agterhand, dat het korfte is Lengte van het derde dat het langfte is Lengte van het eerfte beentje van den agtervoet , dat hetkortfteis Lengte van het derde dat het langfte is _ . . Lengte van den eerften regel van den duim der voorfte voeten Lengte van den tweeden . . _ • ► ' Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lctigte van den tweeden .... Lengte van den derden . . ... Lengte van den eerften regel van den duim der agterfte voeten Lengte van den tweeden . • Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden . . . . • j^engte van den derden • ... voetsn . O. O. duimen, lynen. 7- 1. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 4. 0. 1. 1 . 1. o. 2 . 0. 1. 0. 1. 2 . 2 . I. •4- 7- 8 . 8 . 8 . 7- 6 . I. I. 1. 2 . 0. 0. 1. O. O. O. 0. 1. o, o. 4- 6 . II. 6 . 4. 9. 0. 2. 3- lO. 4- 5- 7- 4- 5- 8 . 10. 1. 7- 2 . 8 . 3» 9- 4- 2f. 8 . 4Ï. li. 7K 5- 8 . 5- 1. 8i. VAN DEN mandril L. lOI de mandril n- Keze baviaan (P/. XVI en XVII) is afgryflyk lelyk cnwalglyk: bchal- H J yen de neus, die geheel plat is, of liever de twee neusgaten , waar- uit seftadig een fnot vloeit, welke hy met de tong oplikt; behalven zyn zeer langen en dikken bek, zyn plomp lighaam , zyne bloedroode buien, en zvn aars die zeer zigtbaar, en om zo te fpreeken in de ondertte wervelbeen- deren ge’plaatft is, heeft hy ook een violetkleurig gelaat, dat aan weerskan- ten gevoord is met diepe overlangfche rimpelen of groeven , die deszelfs droevi<^ voorkomen en lelykheid nog fterk vermeerderen : ook ishy grooter , en miiTchien llerkcr dan de papio maar hy is ter zelf der tyd bedaarder en niet zo woelt. Wy geeven hier de afbeelding van het mannetje {PI. XVI), en van bet wyfje {Pl.'XVII) , welke wy leevende gezien hebben. Het zy dat zv beter geleerd waren, of dat zy van natuur zagtaartiger zyn dan de mnio het kwam ons ten minften voor, dat zy veel handelbaarer , en minder onbefcliaamd waren, zonder dat zy daarom opluelden zeer onaange- van baviaan wordt op de Goudkuil en in andere zuidelyke Pro- vinciën van Afrika gevonden, alwaar de negers hemboggo, “ pearn mandrill nolmen. H, fchynt .na den »ang-outang de g oodle van alle de aapen , en van alle de baviaanen te zyn , Smith { ) » (♦) Mandrill. Dit is de nanm , welken de Engelfclien , die op de kuil van Guinee verkee- ren, aan dit dier gogeeven hebben, en die door ons is aangenomen. Fen zonderlinge foorc welke de blanken van dit land van Ga\nee,mandrtll heeten, ik kan niets zeggen wegens den oorfprong van dezen naam, welken ik nooit te vooren had gehoord: zv zelfs die hem dus noemen ,wectcn ’er geene reden van te geeven , ten zy het milTchien we- len mit, ter oorzaake van de gelykheidjan dit dier m^et den menfeh ^ met naar den aap gelykt;‘^ra» betekent in ’t Engelfch Nouveau Voyage de Guinée,far ««/«-««ri lovghpilH obfita nafo violaceo nudo , Ie ZSt of tartarin. Brisson. Regn. anim.pag. 214. Nota i.Brisson fchynt zig verg^ re heS met aan dezen aap den naam van magotpe tartarm te geeven , welken hy op zw SnShalus-aap hadt moeten toepaffen. 2. met dit dier te brengen loi cynocephalm xm fbrsNFR* Icon fis. pag. 03. tot den cyfiocephaliis fecur.dus van Jcns'ion. 100 . tab. ^9. en tot den Cnusius. E.ot.pag^ 37°; want de afbeeldingen dier ctae Schryve^ rL gelXn niet naar den baviaan, die hier in aanmeikmg komt, en welken men egter hp vaa de anderen kan onderfcheiden door de overlangfche vooren , die hy op het gelaat heeft , e welken de Hr. Brisson zelf in deze bewoording aanwy'ft.„Zyn neus , zegt hy , „ « „ zonder hair over haare lengte, en violetkleurig.” Maar deze kenmerken paffen niet op cynocephalus van Clusius, van Gesner, en van Jonston. _ in den oratrek («5 Het lighaam van den mandrill , die zyn volkomen groei heeft , is zo 'n o als dat van een gewoon menfeh ; de beenen zyn veel korter en de voeten ’ breed en de handen zyn in dezelfde evenredigheid; het hoofd is monfteragng dik ; ' j breed en plat, zonder ander hair dan aan de wii.kbraauwen ; de neus is zeer klein, oe -^io' vervaariwV de lippen zyn zeer dun. Het gelaat dat met een witte huid bedekt is > vertoont e J lelyk en is geheel gerimpeld; de tanden zyn breed en zeer geel; de handen zynzoi ..r hair, N 3 103 de natuurlyke historie dat men hera een wyfjes mandrill vereerde, die maar zes maanden oud was, en die op dien ouderdom reeds de grootte hadc van een volwafTen baviaan : hy zegt ook dat deze mandrills altyd op twee beenen gaan ; dat zy fchreijen en zugten als raenfehen ; dat zy eene geweldige drift voor de vrouwen heb- ben ; en dat zy niet milTen dezelve aan te taften en te fchenden , wanneer zy haar alleen vinden. Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De mandrill heeft wangzakken en eeltagtigheden op de billen ; zyn ftaart is zeer kort en flegts twee of drie duim lang; de hondstanden zyn, npr even- redigheid , veel dikker en langer dan die van den menfeh ; zyn fnuit is zeer dik en zeer lang; en aan weerskanten met overlangfche rimpels gevoord , die diep en flerk getekend zyn. Het gelaat is naakt en van eene blaauwag- tige kleur ; de ooren naakt , gelylc ook het binnenfte der handen en voeten. Het hair is lang , bruin , rosagtig van kleur op het lighaam , en graauw op de borll: en den buik; hy gaat meer op twee beenen dan op vier; hy is vier of vier en een half voet hoog , wanneer hy overeind Raat ; en daar fchynen zelfs nog grootere te zyn. De wyfjes hebben, gelyk de vrouwen, haare ge- regelde vloeijingen. iil het overige des lighaams, het aangezigt en de handen alleen uitgezonderd > is bedekt met lang en zwart hair gelyk dat van den beer: deze dieten.gaan nooit op vier pooien gelyk de cuenons: wanneer men hen plaagt fchreeuwen zy net als de kinderen; men beweert dat de manneties dikwiis poogen de blanke vrouwen te verkragten, wanneer zy haar aUeen in de bos- fchen aantreffen. Zy hebben bykans altyd een fiiotneus , en hebben vermaak om de fuot in den mond te laaten vioeijen en op te likken.... Men vereerde my te Skerbro een dezer mandrills, de lieden van het land noemen hem èoogoci het was een wyfje, dat flegts zes maanden oud was; maar zy was reeds grooter dan een baviaan , enz. Nouveau Fo-^age de Guinée , par Smith , Traduit de TAnglois, Paris 1751. Nota. In het zelfde land geeft men dandeu naara van Ifoogsc, of f^og-ro, en mandrill, aan het dier, dat hier in aanmerking komt, en men noemt den orang-outang ook pongo en drilh, deze naamen gelyken malkander, en zyn waarfchynlyk van malkanderen afgeleid; en inderdaad de pongo en dc boggo, of zo men wil de drill en de mandrill , hebben verfcheiden kenmerken gemeen; maar de eerfte is een aap zonder ftaart en byna zonder hair , die een plat en eironde wezen heeft , terwyl de andere een baviaan is met een ftaart, lang hair, en een dikken en langen fnuit. Het woord man betekent in de Hoog- duitfche, Engelfche, en andere taaien, een menfeh in V algemeen, en het woord bete- kent in de kromtaal van eenige Provintien in Frankryk, gelyk in Bourgonje, csxijierk en wce- lujlig menfeh i de landlieden zeggen, het is een goede diull; het is een meefler drilu. MAlS^DEILIi MALE ! N' i. % \ ' ■■ • •* ■ .«»..’*• r ^ . -J - v'5* • •■ - -,j-. -•■**• jili BESCHRYVING van den MANDRILL. 10» ISESCHRrriNG FAN DEN MANDRILL. S ê„“ v,„l Safbïï: we kleur hebben. De ooren zyn kaajf en ve Jchilj den op de billen; de ftaart is zeer kort ^ eeltagtighe- Het voorhoofd , het agterhoofd . de krm'n ,=n j buitenfte zvde van den boWrm en voSr vat r“ dnll (rL naar weJFc deze befcJirvvin^ den inan- kleur uit bruin en geel vermengd, en een eene ren waren beurtelings bruin en groenagtig seel fan eind, zo dat elk tvvee of drie groenaltigcTcele kant van den hait de fchonderl de SSL' t ™ d ”n voonmP?r“- het bovenfte van de zyden van het Ivf het krm‘« ^^’S> het been, en het bovenfte der voeteJ hadden tennailenby tSwe klltS’ Ai? ‘'"«elyte dan ha gel Ifc? hl’ rosagtipAllc kta HlAAorrgefe l‘“e'vSfaoo“ «rinAelfaSf* ™he? de buik , de liezen en de binnenkant va/dtdt MdS^’r ^ of meer met geelagtig gemengde kleur ni '^“agtige,min elkanderen gefcheiden dan lang! den twêedS en dSSnSlS'^H de agten^oeten is zeer dik, enllle de nage^t^ferpl^ De afmeetingen van de uitwendige deeJen, in de voIgSl r.f i zyn naar een mannetje genomen. ö^nae tafel vervat,’ voeten , van 2 . Lengte van het geheele lighaam, in eenc regteJvn eemepr^n het eind van den fmoel tot aan den aars ° ^ S^hieeten, *• hSd”” >=“ l>« ageet- Omtrek van het eind van den fmoel Omtrek van den Imoel, onder de oegen ’ Oratrek van de opening van den bek “ neeten Afftand tuflchen de neusgaten , * • Afftand tuflcheu het eind van den fmoel pn ri»., ' „ • betoog . . . aenvoorften hoekvan Afftand tuffchen den agterften hoek en het nnr Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen o. 0. 1. o. o. o. o. o. duimen, lynec. I. (S. 8 . 8. o. o. o, 6 . 6 . o. 3» 4. o. 2, 7. o- II. 104 voeten , duimen, lynen* O. 0. 4- O. O. 7- i. 3 - 3 - o. O. ». o. 1. 8. 0. 3 - 2. o. 2. 10. I. O. o. I. 5 - o. I. 6 . 6. ■ I. 2. o. o. 2. o. o. 3 - o. o. 9. 8. o. 4* 2. o. 0. 0. 9 - 3 - o. 7* 4. de NATUURLYKE HISTORIE ^Sr'na^tuITchen^de ^oorfte hoeken der oogen Omrrek »ao den kop, inlTehen de oogen en de ooren gemeeten BS“e‘‘vén°dëSel«er bafis over de buitenlle kromle gemeeten AWand tuffclien de beiden ooren om laag gemeeten ^ . Lengte van den hals • • oIbcS van heUighaani agter de voorpooten gemeeten Dezelfde omcrek op de dikfte plaats . • Dezelfde oratrek voor de agterfte pooten gemeeten Lengte van den ftorap van den Itaart Sï vï dt^voLSvan den elleboog tot aan de geleeding der hand ESg?'"an”c^\l£Sf tot aan het eind der nagelen ‘ Len-ce van het been van de knie tot aan den hiel Lengte van den hiel tot aan het cmd der nagelen r- „ j„n mnndrill. van welk reeds gewag gemaakt is, en naar Het wyfje va ^ uitwendige deelen befchreeven heb, hadt welk ik , dien van muskus geleek en vry fterk was; zy woog een reuk , die zeer m negen duimen lengte van het eind van zeftien ponden, zy na ^;even en een bal- den finpel J^deszelfs omtrek op de dikfte plaats één voet. _ De flaart hadt'^tw^e’duimen , drie lynen lengte en een en een halven duim omtreks I-tó^^netvlies ftrekte zig uit van de maag tot aan de fcliaamftreek ; een tredeelte van den kronkeldarm liep dwars van de regter naar de linker zyde fiTter de maag die zig meer naar de linker zyde dan naar de regter fcheen SeftrekkenTde leve? was meer naar de regter ^dan naar de linker zyde geplaatft; de milt was van vooren naar agteren gerigt. De twaalfvingcrigedarm boog zig naar binnen om, daar y a kwam en Ibrekte zig llegts tot de ruggeflreng uit, waarop ly zig _ omkromdf. d“= nugtero daS deedt >^1”= 'f “f “ ravelftreek cn in de regter zyde; de omgebogen darm m de linker zyde en n de darmftreek en onderbuikftreek. De blindedarm was in de lin.ter zyde Irnhatft en liep van vooren naar agteren ; de kronlteldarm ftrekte zig naar f^^iJter’zYde uit, boog zig om naar de linker, en liep agter de maag hee- %'SvJgcns ftrekte hy zig naar agteren uit tot aan de fcliaamftreek , ”i ;.r hv zig naar de linker zyde omboog, cn zig naar vooren verlengde, ^ nan den regtendarm te voegen. ' ^^wailfvingerigedarra was op eenige plaatfcn wat dikker dan de andere J ]nrmen die alle tennaaftenby dezelfde dikte hadden ; zy waren dim witagtig, uitgezonderd den omgebogendarm , die roodagtig was. De en BESCHRYVING VAN DEN MANDRILL. loj blindedarm was dik, kort, en aan het eind rond; hy hadt aan zyn begin zo veel dikte als de kronkeldarm; daar waren drie peesagtige banden, die zig van het eind van den blindendarm tot aan den aars nitftrdtten. De lever hadt ééne groote kwabbe en twee kleine, dieniet tot aan den wortel van dezelve gefcheiden waren ; de groote kwabbe was in twee onge- lyke deden gedeeld door eene infnyding, door welke de fdioorband liep. Het galblaasje was omkorfl: in het regter gedeelte van die kwabbe, die de grootfle was ; de kleine kwabben waren aan wederzyde aan den wortel der groote geplaatft; de regter was wat dikker dan de linker, en hadt twee of drie punten in de gedaante van aanhangzels, die voor de nier geplaatft Waren. De lever was van buiten en van binnen van eene bleek-roode kleur • zy woog agt oneen. Het galblaasje hadt de gedaante van een peer, naauwer in het midden dan aan het kleinfl eind ; het bevattede een weinig zeer dik vogt , van eene bruine een weinig groenagtige kleur. De milt hadt eene driehoekige langwerpige gedaante , de punt lag naar agteren en het grondftuk naar vooren ; zy hadt van binnen eeneroodagti<^e kleur ; zy woog eene once en ééne dragme. ° Het aJvleefch _ was kort, dik, en eindigde in een punt, tennaaftenby als de milt , en was in de kromte van den twaalfvingerigendarm geplaatft, De regter nier was haare gcheele lengte meer naar vooren geplaatft dan de linker ; derzelver indrukzel was niet zeer diep , en het bekkentje hadt weinig uitgeftrektheid ; de tepels vereenigden zig alle met malkanderen ; de bovennieren waren elk byna zo groot als de helft van eene der nieren. Het peesagtig middelpunt was dik en weinig doorfchynend. De regter long was zodanig verhard , dat men derzelver kwabben niet onderfcheiden kon; daar waren ’er twee aan de linker zyde, waarvan de voorfte door eene diepe infnyding verdeeld was. Het hartenzakje was aan het hart vaft op den geheelen bodem ; het hart was met de pimt naar agteren geplaatft. De tong was breed en dik, behal- ven aan het eind, dat weinig dikte hadt; zy was met kleine tepeltjes be- dekt, en met kleine ronde en witte korreltjes bezaaid; daar was flegts eene kleine kelkklier in het midden van het agterft gedeelte. ° Het ftrotklapje was dun en rond , en de randen van de opening van het ftrottenhoofd vormden vier knobbeltjes, twee aan elke zyde: daar waren omtrent agt groeven op het verhemelte, van welke de eerfte en de laatfte zeer onregelmaatig waren , en hunne randen waren in zigzag gefchikt • de randen der andere groeven waren bolrond van vooren en in het midden van het verhemelte afgebroken. Ik heb een mannetjes mandrill gezien, wiens aars in de lendenen fcheen geplaatft te zyn, want hy was twee duimen boven de deden die den grond raakten, als het dier gezeten was; hy droeg zynen ftaart omgekeerd langs ' zyne lendenen. ^5^, roedehoofdje was aan het eind gefpleeten , en in het midden van die Ipleet was de opening van den pisleider ; deszelfs randen waren uitftee- Deel. O loö DE natuur LYKE HISTORIE kende en maakten eene foort van gezwel aan het eind van het roede- ^°Het%verige der teeldeelen hadt veel overeenkomft met die van den ma- voor zooveel als ik ’er over heb kunnen oordeelen , in den mandrill die my tot onderwerp gediend heeft, en die voor een groot gedeelte be- He tepels waren op de borft geplaatft en twee in getal , eene aan elke ^ De opening van de klink was op een duim afflands van den aars geplaatft , en een duim van den kittelaar: het hoofdje van den kittelaar was met eene voorhuid omringd, en eindigde in eene foort van gezwel mt twee kwab- ben beftaande, even als het roedehoofdjs van het mannetje: de voorhuid was aan het gezwel vaft met haar onderft gedeelte, maar men kon het bo- venft gedeelte van het hoofdje van den kittelaar eemge lynen buiten de ^°De randen van *de klink waren dun, en de binnenfte wanden van de fchee- de maakten veele zeer duidelyk te onderfcheidene rimpels. De blaas was dik en in de gedaante van een peer. De lyfmoeder hadt veel overeenkomft met die eene? vrouwe ; derzelver hals ftak m de fcheede uit , en hadt de ge- kante van een zeeltenbek ; de openmg was langwerpig en dwarfch ; de hol- fiXid hadt weinig uitgeftrektheid; de wamaen waren zeer dik ; dat inge- wand hadt geene hoornfn , gelyk by de meefte viervoetige dieren ; de trom- wana naat gccu lichaam der lyfmoeder, doorliepen eene kromme irSaante van zigzag, en eindigden aan een pavillioen; het eijer- ïeft was aan een pavillioen vaft, en was zeer langwerpig, zeerfmal, zeer dun, en witugtig van kleur. Lengte van de dunne darmen, van den portier af tot aan den bluidendarm . . • Omtrek van den twaalfvingerigendarm Omcrek van den nugcerendarm , * ,.i/i ‘t r ' umtrek van den omgebogendarm op de dikite piaatien Omtrek op de dunfte plaacfen Lengte van den blindendarm . . Omtrek op de dikfte plaats Oratrek op de dunfte plaats . . Omtrek van den kronkeldarm op dc diKlte plaatfea Omtrek op de dunfte plaatfen , • , , , . ‘ omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm nmtrek bv den aars . * ,• • ‘ T pn2te van den kronkel- en van den regten-darm te zamen ger T mgte van den geheelcn darmbuis, zonder den blindem Groote oratrek van de maag fSte kleine Icromte, van den hoek af die het re^ deelte maakt, tot aan den fickdarm . , Diepte van den grooten blinden zuk voeten, duimen, lynen. M. 6. 0. 0. 3- 0 . o. 2 . 4. 0. 2. 7- o. 2. 3- o. I. 8. o. 5- 8. o. 2 . 6. o. J- 8. o. 2 . 3- o. 2 . 3- o. 3- 0 . en 2. 8. 0 . 1 17. 2 . 0 . 1 . 9. 0 . 1 . ge- 3- 4- 0 . 2. 6. 0 . 2. 6. BESCHRYVING VAN DEN MANDRILL. 10 ' van de holle ader Omtrek van den flokdarin Orntrek van den portier Lengte van de lever , . Breedte Derzelver grootfte dikte Lengte van hec galblaasje Deszelfs grootfte raiddellyn Lengte van de mik Breedte van het onderft eind Breedte van het bovcnft eind , * Dikte in *t midden . , Dikte van het alvleefch , Lengte der nieren . , Breedte . . , Dikte . . . , * Lengte van het peesagtig middelpunt. at tot aan de punt Breedte ... , * * Omtrek van den bodem van het hart Hoogte van de punt af tot aan het begin van de longenflagader het longenzakje Middellyn van de groote flagader , van buiten naar buiten gemeeten Lengte van de tong . . . ° ••'-vucu ^^h^t^^eind” gedeelte, van het toompje af tot aan Breedte van de tong ", * , * Lengte van de groote herffencn Breedte . • • Dikte . ’ Lengte van de kleine herflenen ' * ' * Breedte . . * • • Dikte . . , Lengte van de klink *, * ’ * * Lengte van de fcheede ‘ ... q™crek Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek ^ Lengte van de pisbuis . . * - Omtrek . . . ' * ’ Lengte van den hals en het lighaam der ’lyfmoed'er Omcrek van het lighaam derzeive Afcd i„ «ne regc, ly„, luffchcn de laadtallee'en de lyfmoe- Breedte * ' * * DiK.ce * * den lT)agotT^doo^de*^'P£d^'^^^^^'’ ““drill verfchik weinig van dien van ö G coor de gedaante van het bekkeneel, de oogputten, derzeivci- O 2 voeten , duimen , lynen O. 2. O. O. 2. 6. o. 4- lO. o. 5- 6. o. I. o. o. I. 9. o. o. 7 - o. 3- o. o. I. 6. o. o. 6. o. o. 8. o. o. 6. o. I. 9. o. I. 4* o. 0. 9. o. 1. 7* o. 2. 6 . o. 4- ö. o. 2. 4- o. I. 8. o. O. 4- o. 3- o- o. o. 9. 0. I. 2. o. 3- O. o. 2. 7- o. I. I. 0. I. 5- o. 1. 9- o. O. 8. o. O. 8. o. 2. I. 0. I. 9. o. 10. o. o. 8. o. o. 0. 9. o. I. o. o. I. 7» o. 2. o. 0. 0. y* o. I. 4* o. O. 6 . o. O. 2 . o. O. I. io8 DE NATUURLYKE HISTORIE bov-’nften rand en het onderft gedeelte van het voorhoofdsbeen, dat tüs- fche'n de oogputten is ; door de grootte van de oogpiituitfteekzels , het voorhoofdsbeen, en het jukbeen, en door de bolrondheid van denjukbeens- boog ; maar de fmoel van den mandrill is veel dikker en langer dan die van den raagot , en gevolglyk is de opening der neusgaten veel verder van de oo.^putten verwyderd , en de eigenlyke neusbeenderen zyn langer ; zy heb- ben weinig breedte; daar is aan elke zyde van die beenderen eene breede o-roeve, die zig uitftrekt van de oogput tot de opening der neusgaten , en een klein gootje, dat niet zo lang, en aan den buitenkant van elke der groe- ven geplaatfl; is; die gootjes en groeven zyn op het vel getekend, gelyk ik reeds heb doen opmerken. Het onderft kaakbeen verfchilt daarin van dat van den magot, dat deszelfs takken meer omgekromd zyn. De tanden van den mandrill gelyken naar die van den magot in getal, plaatGng, en gedaante, behalven de twee middenfte fnytanden van het onderft kaakbeen , die grooter zyn dan de twee andere. De mandrill en de magot gelyken ook naar elkanderen met de wervelbeen- deren van den nek, van den rug, en van de lendenen; metde ribben en ' de borftbeenderen , welke in het geraamte van den mandrijl , die tot onder- werp van deze befchryving gediend heeft , gevonden wierden ; de laatfte ontbraken daarin; dus heb ik derzelver vol getal met kunnen weeten, noch de waare en valfche ribben onderfclmiden. Het heiligbeen maakt een minder ftompen hoek, door zyne geleeding met de rLm 0. OJ ff . 0. 0 . 5 .' 0. J . 4 . 0. 0. 10 . 0. 0. <7. 0. 0. ff .' 0. 0. s. 0. 1. ». 0. 0. ff. ®» «! êÜ IIO DE NATUURLYKE HISTORIE de OUANDEROU (*) EN DE LOWANDO (**). hoon dez? twee dieren ons toefchynen van eene en dezelfde foort te CJ 7vn hebben wy egter geoordeeld hun beiden den naarn , welken zy in liLin geboorteland, het eiland Ceylon voeren, ^moeten laaten behouden, o^n dat zv ten minden twee onderfcheidene en flandvaftige ralTen maaken. lighaam van den ouanderou is met bruin en zwart luiir bedekt , met hoofdhair rondom den kop , en met eenen grooten witten baard: het hghaam van den lowaïido daarentegen is bedekt met witagig hair,met zwarthoofd- en een zwarten baard. Daar is in het zelfde land ook nog een derde rn. of verfchcidcnheid , die wel de gemeene dam der twee andere zou kun- iv n 7vn om dat zy van eene eenpaarige kleur en geheel wit is; het hg- b^m het hoofdhair, en de baard: deze drie dieren zyn geene aapen maar bavkanen; zy hebben daar alle de kenmerken van, zo wel inde luterlyke ;4r Lingals indegeaartheid: zv zyn wild, en zelfs wat woed ; zy hebben \ercoonmgci ^ Vnrten ftaart, en zyn tennaadenby van dezelfde een irj {kerkte als de baviaanen ; hun lighaam is alleenlyk niet zo grootte en dezelfde ^ lighaams: die, was ons onder eene val- waarvan wy _ de n op^jg^e van den naam als van het klimaat, voor- fcjm benaamii^g , aan welken hy toebehoorde, zeiden ons, dat hy f D Oitandcrm , Wanderv , naam van dit dier op Ceylon , welken wy hebben overgenomen. \iiria ex jE'^rpto vevetius deduBa. Prosper Alp. vol. II. pag. 245. tah. 20. 0;MKi/«rp«/ëene foort van aap op Ceylon , waarvan twee lborten fdiyuen te zyn. Relation ^^Itanenrtbm. Ray. j'yy?. Q,,ad. fimia caudata, barham, corpore nigro, barba nlvea, prolixa, Linmus, A#. Uit: X, pag. 2Ö. mta. Het komt my voor, dat de Hr. LiNNysus zig vergift heeft met rip hmia CaUiftrichci maenitudine Cynocephahrum van Prosper Alpinus, pag. 242- tot dic te betfekkcfi; het is duicieiyk het dier van pag. 245. ’t welk wy hebben aangeweezen ; men b^eft , om daaromtrent volkomene zekerheid te hebben, flegts de afbeelJing welke wy hier van het zelve geeven, te vergelykennmt die van Prosper Alpinus. ret coPiihecus barbarus nigcr , barba tticana , finge mtr d barbc Manche. Brisson. Kegn. nas 207. Nota. Het fchynt my toe dat de aap, door den Hr. Brisson, pag. 209. fn Ier den naam van zwarten aap van Egypte, noir d' Egypte voorgedraagen , dezelfde is r. ’eze- en wd des te meer, omdat hy daartoe dien van Prosper Alpinus, pag. 245. welken Viphhen aansewcezen , betrekt. \ ,wandoElwandu , naam van dit dier op Ceylon, welken \vy hebben aangenomen. ^ 10 Het fehvnt ons (legts eene verfebeidenheid van den ouanderou te zyii. Nota. 20. , Vins voor eene tweede verfcheidenheid in deze dieren te zyn ; de ouanderou heeft liet kom ^ gryzen baard; de Lowando heeft een grys lighaam en zwarten baard; een dezelfde foort, die geheel wit zyn van lighaam, zo wel als van baard, daar zyn aiiae nJ' jncanis pilis barba nigra promifa , elwandum ze:jlanettfibus. Ray. Syft. Quadr. pag. 158 . III VAN DE OUANDEROU, enz. kwam van het vafte land van zuidelyk Amerika, en dat men hem cayouvaj^ou noemde; ik bemerkte terftond dat dit woord cayouvaflbu een Braliliaanfche uitdrukking was, die fayououq(Jou moeii uitgelproken worden, en dïQjapajou betCiceride , en dat bygevolg die naam verkeerdlyk was toegepaft , dcwyl alle de lapajous zeer lange ftaarten hebben, daar het dier dat hier in aanmerking komt, een baviaan is met een zeer korten ftaart ; daarenboven wordt niet llegts deze foort, maar zelfs cenige andere foort van baviaanen , niet in Ame- nka gevonden, en bygevolg hadt men zig insgelyks vergift in deaanwyzing van het klimaat; en dergeijke vergUBngen zyn vry gemeen, inzonderheid onder die Vertooners van beeren en aapen, die, wanneer zy onkundig zyn wegens het geboorteland, het klimaat, en den naam van het dier, geene zwaarigheid maaken om aan het zelve eene vreemde benaaraing te geeven , dewelke,' waar of valfch, goed genoeg is voor het gebruik dat zy daarvan maaken. Voor het overige zyn deze ouanderous baviaanen , wanneer zy niec getemd 3yn, io kwraadaartig, dat men verpjigt is hcn in een vzeren kooi te houden , daar zy dxkwils met eene verwoedheid , die fchrik ver- wekt, in woelen ; maar by aldien men hen jong vangt, kan men hen ligtlyk temmen, en zy fchynen dan zelfs beter gefchikt te zyn, om eene foort van opvoeding aan te neemen dan de andere baviaanen. De Indiaanen heb- ben hun vermaak in hen aftcrigcen , en zy beweeren dat de andere aapen , dat is te zeggen de guenons , veel eerbied hewyzen aan deze baviaanen , die meer deftigheid vertoonen en meer vernuft hebben dan zy. In hunnen ftaat van vrj'heid zyn zy ten uiterften wild (a) en onthouden zig in de bos- fchen (è). Zo men de Reisbefchryvers geloof mag geeven , worden die , welke geheel wit zyn, voor de fterkfte en kwaadaartigftc van allen gehouden: zy zyn zeer driftig op de vrouw^cn, en hebben kragt genoeg om haar te Icnenden, wanneer zy haar alleen vinden (c), en dikwils mishandelen zy haar dan zo, dat zy het befterven. «e anaere aapni neoDen zo veei eeroiea voor aeze loort, aat zy zig in zyne tegenwoordig- heid vernederen, als of zy in ftaat waren om eenige meerderheid in hem te erkennen De Prinfen en de Grooten hebben veel achting voor deze baard-aapen, die meer deftigheid en ver imfc dan de andere fchynen te hebben; men rigt hen af voor plegtigheden en fpeelen en zy kwyten zig van die kmiften op eene verwonderlyke wyze. /''oya^e da Pare Vincent Ma- lUE cl XI IL pag. 405 - Traduit par Mr. Ie Marquh iZ/montmirail. (Jj) Op Ceylon worden aapen gevonden zo groot als onze patrys-honden , die ervs hair en een zwart gelaat hebben , wet een witten baard van het eene oor tot het andere. flien ziet andere van dezelfde grootte , rnaar van eene verfchillenda kleur ; hun lighaam , gelaat . en baard zyn fchitterend wit; deujl dit verichil van kleur, de foort niet fchynt te vmmideren. n^^^^^^ men hen gemeenlyk ouanderous; zy doen weinig kwaad aan do bc-teekle landen, en onthouden zig gemeenlyk in de boffehen, alwaar zy met ikui van bladen en knoppen leeven ; maar ge- vangen zynde eeten zy van . wat men hun geeft. R^/atioa de Knü.x, tom.l.pag. 107. en III. liiltoire Cétiérale dei Voyagez., torn, yill, pag, 545. (O De witte aapen , die fointyds zo groot en zo kwaadaartig zyn als de groote Engelfche doggen, zyn gevaarlyker dan de zvvartc ; zy zyn byzonder driftig op de vrouwen, en dikwils eindigen zy , na haar honderd mishandelingen aangedaan te hebben , met haar te verworgen. iia DE NATUURLYKE HISTORIE Onderfcheidende kermerken van deze Joon. De ouanderou heeft wangzakken en eeltagtigheden op de billen; zyn {taart is zeven of agt duim lang ; zyne hondstanden zyn langer en dikker dan die van den menfch ; de fnuit is dik en verlengd ; de kop van eene breede zwaare hairbos omringd , en met een grooten baard van ruw hair voorzien : het lighaam is naar onderen vry lang en dun ; daar zyn in deze foort raflen die in de kleur van hair verfchillen; by dezen is dat van het lighaam zware en de baard wit ; by anderen is het hair van het lighaam witagtig en de baard zwart: zy gaan meer op vier beenen dan op twee, en zy zyn regt- op ftaande, drie of vierdehalf voet hoog. De wyfjes hebben haare maand- lykfche vloeijing. Somtvds komen zy tot aan de wooningen, maar de Macacareezen , die zeer minyverig op hunne vrouwen zyn , draagen wel zorg van hen buiten het huis te houden ; zy jaagen die haa- telyke minnaaars, zo dra zy mogten bcftaan daar binnen te komen, met ftokflagen weg. Deu de Masacar, pag, BE. OUANDJSROtJ. ( / Z'i uzscA . ‘I BESCHRYVING van den OUANDEROU. 113 BESCHRTFING fan den OUANDEROU. I k heb dat dier (P/. XFIII) op de kermis van St. Laurent in een kooi gezien, waarin het naauw opgeflooten was om zyne woeftheid: het deedt zig onderfcheiden door eenen zeer grooten gryzen baard , die zig des te meer vertoonde, om dat het hair van het overige van het lighaam eene zwarte kleur hadt ; het was fyner dan dat des baards , die niet alleen de kin befloeg maar ook de wangen ; hy was een weinig gekruld ; hy hadt eene gemengde kleur van bruin en graauw op de wangen, en enkel graauw op de^kin: ik weet niet of die kleur van ouderdom kwam, maar men ver- zekerde dat dit dier niet meer dan agtien maanden oud was; boven op den kop was een zwarte kuif in de gedaante van een kol ; daar waren twee tepels op de borft; de nagels waren plat en zwart; de ftaart was zeer kort, en de billen waren kaal. Lengte van het geheele ligha3tn,in eene regte lyn gemeetenvan het eind van den foioel af tot aan den aars . . Omtrek van het eind van den ünoel . Omtrek van de opening van den bek . ' n u Afftand tuflehen het eind van den fmoel en den voorlten noeK van het oog . . . • • • Afhand tulTchen dc voorftc hoeken der oogen . Lengte der ooren Breedte van de baCs op de buitenfte kromte gemeeten Omtrek van den hals .... Omtrek van het lighaam agter de voorfle pooten gemeeten . Dezelfde omtrek voor de agterfle pooten Lengte van den ftomp van den haart . Omtrek aan deszelfs begin . . Lengte van den voorarm, van den elleboog tot aan degeleedin der hand • • . • • • Omtrek van die geleeding ‘ Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte van het been, van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan bet eind der nagelen. voeten, duimen , Tync-n 2 . 0. 0. 0. 6 . 0. 0. 3- 10 . 0. 2 . 0 . 0 . 0 . 9. 0. J. 6 . 0 . I. 0, 1 . 0 > 0. I. I. 2. 0. io> 0. 0. 7 - 0. 0. Ig 2. 6 . 0 . IX. 6 . 0. 4. 0. 0. 4- 0. 0. 7. 0 . 0 . 6 . u XIF Deel V 9 JI4 DE NATUURLYKE HISTORIE DE M A I M O N (*). D e aapen, de baviaanen, en de guenons formeeren drie benden, die twee tuffchenruimten tuffchen beiden laaten : de eerfle wordt door den inagot , en de tweede door den inaimon vervuld : de laarile maakt de fchaduwing tulichen de baviaanen en de guenons, gelyk de eerfle dezelve tufTchen de aapen en de baviaanen maakt. Inderdaad , de maimon (P/. XIX) gelykt naar de baviaanen door zyn dikken en breeden fnuitjdoor zyn korten en geboogdcn flaart ; maar hy verfchilt [er van en nadert tot de guenons door zyne geilalte, die venre beneden die der baviaanen is, en door de zagtheid van zyne gcaartbeid. De Hr. Edwards heeft ons de afbeelding en befchry ving van dit dier gegeeven onder de benaaming van aap met den varkensflaart. Dit byzonder kenmerk is genoeg om hem te onderfcheiden ; want hy is de eeniglle van alle de baviaanen en guenons , die een kaaien dunnen en omgeboogen flaart heeft, gelyk die der varkens jhy is tennaaflen- by van de grootte van den magot, en gelykt zo volmaakt naar dcnmacaqiie, dat men hem voor eene verfcheidenheid van die foort zou kunnen neemen , indien zyn flaart niet geheel verfchillende was: zyn gelaat is naakt en taankleurig; zyme oogen zyn kaftanjebrmn, de oogleden zwart, de neus plat de lippen dun met eenige fhyve hairen, maar die al te kort zyn om Ler’ zigtbaare knevels te maaken: hy heeft niet, gelyk de aapen en de ba- viaanen, den balzak uitwendig, en de manlyke roede uitfpringende, alles is onder het vel verborgen; ook heeft de maimon , fchoon zeer levendig en' vol vnurs, niets van de onbefchaamde geilheid der baviaanen ;hy iszagt, laat zig Wel behandelen, en is zelfs liefkozend : men vindt hem op Sumatra, en waarfchyülyk ook in de andere Provintiën van zuidlyk Indië ; ook kan hy de koude van het klimaat in Frankryk niet dan bezwaarelyk verdraagen ; cie, welken wy te Parys gezien hebben , heeft maar korten tyd geleefd, en de Hr. Edwards zegt, dat hy dien, welken hy befchreeven heeft, niet meer dan een jaar heeft behouden (a). (*) Maimon , Maimonet ; naam welken men in deze laatere eeuwen aan de aapen met een korten flaart gegeeven beeft , en welken wy op dezen hebben toegepaft, tot dat men on- dettigting bekome, hoe hy in zyn geboorteland, te weeten Sumatra, en in de andere Provin- tien van zuidlyk Indië, genaamd worde. De aap met den vaikensllaart. Clanures (/’Edwauds, pag. 8. fig. ibid. (■«) De aap met den varkensftaart van het Eiland Sumatra, in de Indifche zee, wierdt ia Eiweland overgebragt in den jaare 1752.... Hy was zeer leevendig en vol werking; hy na- derde in grootte eene huiskat van de gewoone foort.... het was een mannetje.... hy heeft een iaat behandeling geleefd ; ik trof een u'yfje aan van dezelfde foort , het welk men te Londen als eene zeldzaamheid liet kyken. Zy was de helft grooter dan myn mannetje ; 7v fcheenen wonder in hun fchik van zig by malkanderen te vinden, fchoon dit hunne eerfte ontmoeting was. Glanures tfEcwARDs, pag> 8. en p. VAN DEN MAIMON. Da Onder/ckeidende kenmerken van deze Paart is £airrgena4l\T*vrf “ f da billen; da ftaa« evenredigheid niet Janser dan diV > de hondstanden zyn naar da ooghfllen ZïT^S^^utïntnS" hecnXf f™isiszaeAreed; de voeten kaal en vleefchkleuriv- her hnJr i ^ de handen en agtig geel aan den buik; hv laat dal ïenl Iighaam, ros- hy is twee of twee en een\df voet homr o? dan op vier beenen; heeft haare gezette vJoeijing. ^ i'egtop ftaat: het wyfje I I I I Pa ii6 de NATUURLYKE HISTORIE B E S C HRTFING FAN DEN MAIMON D it dier (P/. XIX) is middelmaatig van grootte , het heeft een langen fraoel en eenen dikken kop, naar evenredigheid van het hghaam; maar de fraoel is nog dikker met opzigt rot de dikte van den kop ; de oogputten zvn zeer uitfteekende aan haar bovenft gedeelte: de neus fteekt ook zeer zigtbaar uit aan zyn begin tuffchcn de twee oogen ; maar in het overige van zyne uitgeftrektheid is hy byna geheel plat, behalven op de punt , die wat verheeven is; het middenfchot der neusgaten heeft zeer weinig dikte, en bvgevolg zyn derzelver opeiiingen onder den neus geplaatit ; de ooren zyn van eene inaatige grootte en eindigen van boven in een klem knobbelagtig Duntie, gelvk by de macaques en verfcheiden andere dieren van dat geflagt; het eind en het bovenft van den fraoel, de omtrek der oogen de ooren de voetzoolen, en byna de geheele vingeren zyn van hrar ontbloot, het van alle die deel en en van het overige des lighaams is yleefchkleung; de ftaart is zeer kort, zeer dun, vooral aan het eind; hy heeft weinig hair hy is byna geheel kaal aan den onderkant en hy is naar onderen omgekruld ny is oyiia t,c , rgjen dat men dezen aap benoemd heeft met‘^den''Lam van aap met den varkensjlaart : hy heeft zakken in den bek, ^ eelta-tigheden op de billen; het getal zyner tanden is twee_-en-dertig ; de hondstanden zyn niet langer dan de andere ; het roedchoofdje yerfchilt van dat van de meefte andere aapen door het maakzel van zyn eind ; het eindigt in drie knobbeltjes, van welke twee langwerpig, en aan de zyden geplaatft zyn; het derde is rond, kleiner dan de twee anderen, en van voo- rna geplaatft; de opening van de pisbuis is tuffchen deze drie knobbeltjes geplaatft. Deze aap verfchilt ook daarin van de anderen, dat de roede, alleen ten tyde van de opfpanning , uitfteekt ; hy heeft geen balzak ; de zaadballen zyn onder het vel geplaatft , de een naaft den anderen voor de roede. Daar zyn op het eind van den fraoel, terplaatfe van de winkbraauwen en boven den neus , lange , dun geplaatfte , en zwarte hairen : het hair van het voor- hoofd, den kop, het bovenft van den hals, de fchoft , den rug, de lende- nen en van den bovenkant des ftaarts, is van olyfkleur en zwart gemengd ; d£ zvdcn van den kop en van het lighaam , en de buitenkant den boven- ^rra den voorarm, de dye en het been, zyn olyndeung, behalven het on- terft van het been, dat zwart is by debiel; de hairen van hetonderft en de zvden van den hals, de borft, den buik en den binnenkant der vier poo- ien ^ is dun gezaaid en geelagtig van kleur , met een rolTe tint op den buik gn de dye. M.XIX. XZorrv. XIV BESCHRYVING VAN DEN MAIMON. n? Lengte van het geheele lighaam, in eene regtelyn gemeeten,\ het eind van den fmoel tot aan den aars Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aanhetagt hoofd . ... . . Omtrck van het eind van den fmoel Omtrek van den fmoel onder de oogen gcmeeten . Omtrek van de opening van den bek . • Affland tulTchen de neusgaten Afftand tulTchen het eind van den fmoel en den voorften hoek het oog . . . . . . . Aflland tulTchen den agterllen hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog .... Afltand tulTchen de voorfle hoeken der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten Dezelfde afftand in cene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop, tulTchen de oogen en de ooren gemeeten Lengte der ooren ... Lengte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten Afltand tulTchen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van den hals ... Omtrek van den hals ..... Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten gemeeten Dezelfde omtrek op de diklte plaats Lengte van den ftomp van den Haart Omtrek aan deszelfs begin .... Lengte van den voorarm, van den elleboog tot aan de geleeding der hand .... , . Omcrek van de geleeding der hand Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte van het been van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel tot aan het eind der nagelen voeten , duimen , lynen. /an I. 4- 8. :er- o. 4- lO. o. 8. 2. o. 6 . 2. o. 3- 4- o. o. I. van o. I. 9. o. 1. 9. o. o- 8. o. o. 4- o. o. 8. o. o. 7- 1 o. lO. 2. o. 1. I. o. T. 9- o. 2. 8. o. I. 8. o. - 6. 6. o. 11. 1. I. O. o. 8. 6 . 0. 5- 4. 0. 2. 3* o. 6. 0. 0. 3- I. o. 3- 8. o. 6 . 7- o. By de opening van den onderbuik zag ik dat het netvlies zig uitftrekte tot aan de fchaamftreek; de lever was geheel in de regter zyde,en de maag aan de linker. De twaalfvingerigedarm ftrekte zig uit tot aan denier; denugtere darm maakte zyne omwentelingen in de bovenbuikllreek en navelftreek ; de om- wentelingen van den omgebogendarm waren in de regter lendenenftreek, navelftreek, jinker lendenenftreek , en in de darmftreek van dezelfde zyde: vervolgens liep de omgebogendarm in de onderbuikftreek en eindigde aan den blindendarm in de regter darmftreek ; de blindedarm lag in die ftreek en fchuins naar de fchaamftreek gerigt; de kronkeldarm ftrekte zig naar vooren in de regter lendenenftreek , en in de onderribftreek van dezelf- de zyde, tot aan de bovenbuikllreek, vanwaar hy zig naar agteren ver- lengde, en vervolgens naar vooren , terwyl hy groote omwentelingen P 3 ii8 DE NATUURLYKE HISTORIE maakte • eindlyk voegde hy zig aan den regtendarm zonder eene kromte te hebben^ S-'yk by den menfeh. Het alvJecRh en de maag verfchilden weinig van de maag enhetalvleefch van den menfeh ; het fcheen my toe dat de bodem van den grooten blinden zak minder middellyns hadt dan by den menfeh. De blindedarm was langer dan die van den menfeh , hy hadt geen worm- wys aanhangzel; de regtedarra was niet dik, en de rokken hadden in het algemeen minder dikte dan by den menfeh. , „ De lever hadt vier kwabben , de grootfte was m het midden geplaatit, en in twee ongelyke deelen verdeeld door eene diepe inlhyding , in welke de fchoorband was; het galblaasje was omkorfl: in den agterbant van het regter gedeelte dier kwabbe, die de grootlle was; daar was ééne kwabbe aan de linker en twee aan de regter zyde; de agterfte kwabbe van de regter zyde was de kleinfle van alle. Daar waren yerfcheiden waterblaasjes in de lever, de grootde hadden tot anderhalven duim middellyns, en bevatteden andere kleinere waterblaasjes, die elk hun vliesje hadden; daar waren ook opge- rolde vliesjes in eenige van die waterblaasjes befloten ; het galblaasje was zeer langwerpig ; de milt bevattede eene zeer groote waterblaas , die dezelve mismaakt maakte, en die meer dan anderhalven duim middellyns hadt. De linker nier lag meer naar vooren dan de regter omtrent de helft van haare lengte ;zy verfchilden weinig_ van die van den menfeh in haare gedaan- te, haar indrukzel, haar bekkentje, j i- , ^ ? t De reeter lon<^ beftondt uit vier kwabben, en de Imker uit twee , gelyk bv de meefte viervoetige dieren; het hart hadt zyn punt een weinig naar de linker zyde gedraaid; het geleek veel naar dat van den menich in gedaan- te ; daar kwamen flegts twee takken uit den bogt van de groote flagader , maar de dikfte verdeelde zig in twee andere takken op eenen kleinen afftand van zyn begin. De tong was fmaller en langer dan die van den menfeh en zo dik niet aan haar eind; zy was met zeer kleine tepeltjes en witte klieragtige korrel- tjes bedekt; daar waren op het agterft gedeelte eenige kleine kelkklieren , op twee reijen gefchikt, die fchuins van vooren naar agteren en van buiten naar binnen liepen, twee aan de regter, twee aan de linker zyde , en eene aan den hoek, die door de twee reijen gemaakt wierdc. Het roedchoofdje eindigde in een uitwafch, even als by de andere dieren van dat geflagt ; de zaadballen waren byna rond ; de afvoerende vaten had- den tennaaftenby dezelfde middellyn in hunne geheele lengte ; de zaadblaas- jes waren groot en wel gemaakt; de voorftanders waren klein en de pisblaas was langwerpig. voeten , duimen , lynen. Lengte van de dunne darmen , van den portier af tot aan den blindendarm . • , • • • 7 . 6 , o. Omtrek van den twaalfvingerigendarm . . o. i. 6. Omtrek van den nugcerendarm • • • o. 2 . o. ÊüSCHPvYViNG VAN DEN AI AI M ON. 1x9 Omïïek !nn op de dikfte plaatfen oSïS vnn bjiodendarm op de dikflc plaats ' . * umrrek van den blinaendarra op de dunüe c'aats Omtrek- van den kronkeldarm op de dikfte piaatfen Omtrek van den kronkeldarm op de dunfte plaatfen Ointrek van den regtendarm by den kronkeldarm Lengte van den kronkeldarm en den regtendarm te zamcn Lengte van de geheele darmbuis zonder den bündendann Oroote omtrek van de maag Kleine omtrek van de maag Lengte van de kleine kromte, van den hoek af! welke hJtrester gedeelte maakt, tot aan den ftokdarm . ^‘regter Diepte van den grooten blinden zak Omtrelc van den flokdarm , * * Omtrek van den portier , / * • Lengte van de lever • . | * • Breedte . . . * • Derzelver grootfte dikte . . * ^ * Lengte van het galblaasje , Deszelfs grootfte middellyn . . Lengte van de nieren . . ’ * Breedte Dikte fiSe' peesagtig middenpunt, van dé holle ader tot aan de punt Omtrek van den bodem van het hart fiSojs SS tek ™ de .r; '■=' '«-pk**»».» h«d„d Lengte van het roedehoofdje . * . ‘ . Omtrek . , . * ' Omtrek van het uitwafch Lengte van de roede, van de vorkswyzeverdeelingd'erfponsaiTH-ao hghaamen af, tot aan de inplanting van de voorhuid Omtrek .... ^ ' Lengte van de zaadballen ..." * ' Breedte , . , . ' < Dikte . . . . * * ‘ Breedte van den oppcrbal . . . * * Lengte van de afvocrende vaten ; ; Widdellyn in het grootfte gedeelte van derzelver uiteeftrekthAij Groote omtrek van de pisblaas . . Kleine omtrek . , Lc^^te^van de zaadblaasje voeten, duimen, lyneii. 0. 2 . 0 , 0. 1 . ö. 0. 2 . 6 . 0 . 5 - 9. 0. 3- 0. 0, 5 - 0. 0. 3 - 0. 0. I. 9. 3 - 9 . 0, 11. 3 0. I. 0. 9 . 0. 9 . 10. 0 . 2 . 0. 0. 2 . 2 . 0. 1 . 3 - 0. I. 6 . 0. 3 - «s. 0. 5 - 0. 0. I. 0. 0. 2 . 5. 0. 0. 7. 0 . I. ö. 0. I. 2 . 0. 0. 7 - 0 . 0 . 10 . 0 . I. 6 . 0 . 4 - 0. 0 . I. 7 - 0 . I. 3 * Q. 0. 3 » 0. 2 . 6 . 0 . 0. 8 . 0 . I. 0. 0 . 0. II. 0. 0 . 8 . 0 . 0. 10 . 0 . I. 10, 0 . 0. 8 . >. 0. 6 . ). ■k 0. 5. o. o. o. o. o. o. o. o. o, o. 4 - 0. 5 - 4. 1. o. o. 4. 2f. 3 of. 10, 3 . I. 3. li. 120 de natuurlyke historie n mairnon heeft meer overeenkoraften met den macaque dan met den Si dcD mandtill , door het maakzel van den kop als hy van vleefch Sn?Soot is (a)i de randen van de oogputten zyn egter minder dik en min- dS verheven; het bekkeneel is veel grooter; de ribbetjes van het agter- hooïd zvn minder uitfteekende , en de hoeken , die door de takken van het ondera kaakbeen gemaakt worden, zyn nimder rond. De tanden zyn evenveel in getal als die van de macaque maar zy ver- fchillen veel van dezelve in maakzel; de twee middellte fnytanden van dk der kaakbeenderen van den mairnon , zyn breeder dan die van den maca- que ; de hondstanden zyn zeer klein. , , j rif. ^ De wervelbeenderen van den rug en van de lendenen, de ribben , en de bortlbeenderen gelyken naar die van den macaque in getal , gedaante, en veleedintfcn ; de eironde gaten zyn groter. _ _ ^ De Kt is zamengefteld uit twincm ofeen-en-twmtigvalfche wervelbeen- deren van welke de drie of vier laatfte byzonder klem zyn , de andere heb- ben zó weinig lengte dat de ftaart zeer klein is, fchoonhy een vry groot vflIfcliG wcrvcIbcÊndcrcn, liGcFt* i j Detotelbeenderen zyn korter en dikker dan die van den macaque ; de beenderen van de pooten zyn langer en minder krom, de hinderen jen de rahand , de” agtereoet en de regels der vingeren zyn ook langer dan die van den macaque. van den kop , van het eind der kaakbeenen af tot aan het De arootfte breedte van den kop ’ ^ ' ; Lenace van het onderft kaakbeen, van deszelfs voovlteindaf tot aan den agcerften rand van het knokkelwyze uitfteekzel Dikte vaii het voorft gedeelte des beens van het bovenft kaak- BreeSe van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstan- Afftand tuflchen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte dier opening . • • • Breedte . , ' . J ’ Lengte van de eigenlyke neusbeenderen Breedte op de breedfte plaats . • * Breedte der oogputten . • • • Hoogte ^ . Lengte der hondstanden Breedte van het bekken • • fin°£^van de langfte vhfche wervelbeenderen van den ftaart T r>n”ne van het fchouderblad .... Lengte van het fchouderbeen voeten , duimen , lynen. O. 4- 5h O. 2. ' 7- O. 3- I, o. a 4- 0. I. 4- o. o. 7i- 0. o. 7*- o. o. 4i. o. o. 91. 0. o. 11. o. I. o. o. o. lO. o. o. 3i- o. 1. 5* o. 1. 11. : o. 0. 3- 0. 2. 9. rO. 5- , 3 Lengte (a) TAi hier agter de befchryving van het geraamte van den macaque. BESCHRYVING VAN DEN MAIMON. 121 Lengte van de ellepyp . . . . Lengte van het ttraalbeen . ... Lengte van het dyebeen . . . , . Lengte van het fcheenbeen .... Lengte van het kuitbeen . » Lengte van het eerlte been van de nahand, dat het kortfl: is . Lengte van het derde, dat het langft is Lengte van het eerfte been van den agtervoet , dat het Icortft is Lengte van het derde , dat het langft is . . . Lengte van den eerflen regel van den duim der voorfte voeten Lengte van den tweeden . . . Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden . , • . Lengte van den derden . . . Lengte van den eerften regel van den duim der agterfte voeten Lengte van den tweeden ... . Lengte van den eerften regel van dep derden vinger . Lengte van den tweeden . . . . , Lengte van den derden .... voeten, duimen, lyncii. O. J. 10. O. 5. 3. o. j. pi. o- y. j- O. 4 . 10. O. o. 9. O. I. 3 . O. I. I. o. I. 6 . o. o. 5I. o. o. 3. o. o. II. o. o. 7. o. o. 4. o. o. 6|. o. o. 3i. o. o. ii|. o. o. 7f. o. o. 4. XIF Deel.- 122 D E natuurlyke historie BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE ^ DER BAVIAANEN. No. MCCCIL Het vel van een papion. H et is het vel van een groeten papion; het is opgezet; de kleuren van het hair gelyken naar die van den papion, die tot onderwerp voor de befchryving van dat dier gediend heeft. No. MCCCm. Het geraamte van een papion. Het is het geraamte van een grooten papion, het heeft tot onder- werp gediend voor de befchryving en afmeetingen van de beenderen van dat dier. N°. MCCCIV. Een ander geraamte van een papion. Dit geraamte is uit een papion, die klein, maar volwaflèn was, gehaald : ■want de beenagtige ribbetjes van het agterhoofd en van het bekkeneel zyn dikker cn meer uitfteekende dan in het voorgaand geraamte: dat, van ’t welk wv hier handelen, verfchilt van het zelve door het maakzel van de zvden van het kaakbeen, die minder ingedrukt zyn ; het heiligbeen beftaat iiit vier valfche wervelbeenderen, en de Haart uit zeventien; hy fchynt ge- heel te zvn fchoon ’er in het heiligbeen van dat geraamte een valfch wer- velbeen meer is dan in dat van het voorig geraamte, dit verfchil kan maar eene verfcheidenheid zyn tulTchen individus van dezelfde foort; het wordt in het menfchlyk geflagt ook gevonden. No. MCCCY. Een ander geraamte van een papion. Dit derde geraamte is nog kleiner dan het tweede , en de kop is naar evenredigheid minder dik ; de zaraenvoegingen van de aangroeijingen vertoonen zig op cenige beenderen ; daar is flegts een klein dwarfch rib- betje op het agterhoofd ; de randen van de oogputten zyn weinig vooruit- llcekende en hebben weinig dikte; de hondstanden zyn kort, enz. Dpr is reden om te gelooven dat dit geraamte van een jong wyfje van een papion komt; fchoon het kleiner en minder volwaflen is dan de twee voorige, is ’er aan wederzyde van den neus eene beenagtige verhevenheid, die groo- ter is dan by de twee andere. No. MCCCVI. Het beentje uit de roede van een papion. Dit beentje komt van een papion van het kleine ras; het heeft een halven duim lengte op twee derden van eene lyn middellyns ; het is byna rest en van eene gedaante, die naar een cylinder gelykt. ° N°- MCCCVII. Het geraamte van een mandrill. N°. MCCCVIII. Het geraamte van een maimon. De befchryvingen en afmeetingen van dit geraamte , en van dat het welk onder het voorig nommer opgenoemd is, maaken een gedeelte van de befcliryvingen van den mandril en vaü den maimon. VAN DE MACAQUE, EN DE AIGRETTE. 123 DE MACAQ^UE (*) en DE AIGRETTE (**). T^^an alle de ^enons of aapen met een langen ftaart, is de macaque T (T/. XX) dje, welke meeftaan de baviaanen nadert; hy heeft, even als deze, een kort en gedrongen lighaara, dikken kop, breeden fnuit n'a'- tenneus , gerimpelde wangen en ter zelfder tyd is hy dikker en grooter dan de meefte andere guenons ; ook is hy afgrj’flyk lelyk , zo dat men hem als een kleinen baviaan zou kunnen befchomven, zo hy daarvan niet verfchilde door den ftaart , _ welken hy, gelyk als zy, boogsgewyze draagt, maar die larg en wel met hair bedekt is, terwyl die der baviaanen doorgaands zclt foort hoort t’huis in Congo, en andere deden van zuidlvk Afrika («); zy is ralryfc cn bevat veele verfcheiden heden, ten onziete van de grootte de kleuren en de fchikking van liet hair. Die, Se®n Has- befchreeven heeft ivas twee voet lang van ligl.aam “ „ d?e welken wy gezien hebben, hadden het zelve niet veel meer dan anderhalf voet lang; die, welken wy hier de aigrette genaamd hebben (F/. XXI) om dat hy_ boven op het hoofd een kol of kuif van hair heeft, is óns voor- gekomen niet dan eene verfcheidenheid van den eerlien te zyn, naar welken hy in alles gelykt,‘met uitzondering alleen van dit verfchil en van eenige O Macaque. Macaquo , naam van dit dier in zyn geboorteland , in Congo , welken \rv hebben natigenomen. ° Bra^Tpag^^“^7 major, in Congo vocatur, Macaquo. Marcgr A nus. Hijt, Nat. •V'- fTA"'? f“ t volgende Artikel aanduidt onder de benaamiiigvaii Cercopithccus-CynocepAalus naribus bildi- elatts , ttaitbus caMs, Ie Macaque, het zelfde dier is. Simia (jEg-^ptiaca') cauda elongata, clunibus tnberofis nullis, Fo^aise Roftok 1762. Nota. Het byvoegzel JEg-^ptiaca is kivalyk toegepafl op dezen nut ‘ in Egypte gevonden is dan omdat hy daar gebr.ngt was. Het geen wv in do'/ol w ^ te meer gegrond, om dat deze Reisbefchryver zig zelven tegenfpreekt • wam nn Egyptifclien aap genaamd te hebben, zegt hy in het zelfde ArtikeH dat iW uit Ethiouin'tn^^" voor het overige vvet men dat ’er geene foorc van aapen is dfó natuurl^! i„ Sij hoon, en dat alle die, welken men daar ziet, door den koophandel dcrwaards komfn tn zegt Prosper Alpinüs, nuüum fimiarum genus nafcatur cuhnlib^t V/7 ^ ‘■‘«‘•rXeu.nL w.i&aS;: naribus hifidis, elatis, clunibus tuberofis.Lm^&m. verfcheidenheid van den macaque te een aimt 00 den bnn hmuff vaii aigrette gegeeven, om dat hy eeue puntig bosje hair a!s •Syfi. JJrr OW dat hy dezelfde is als de aignla vmi denHr.LiNKrEus. ta fub barbata’ !rri aangeweezen onder de benaaming vm Simia cauda- C«) Ccrcopithecm vcrtice longitudinali. Itinur. pag. 99- dentes hahet albilthnös 'p ’ Macaquo... Cauda?» portat arcuatam... clamat hah ,haJi : Nat. Br a fit pa-? •• Xtbet humano fimikm infcar pucri. MarccRaW. Rijt, 124 de natuurlyke historie kleine verfchillcn in het hair ; zy hebben beiden zagte zedenen , zyn vry on- clerwerpelyk ; tnaar behalven den reuk van mieren of valfchen muskus , wel- ll-n zy rondom zig verfpreiden , zynzy zomprfig, zo lelyk, en zo walgelyk, wanneer zy grimatfen maaken, dat men hen niet zonder tegenzin, en zelfs niet zonder afgryzen befchouwen kan. Deze guenons trekken dilcwils by benden , en verzamelen zig om vrugten en andere nüngewaffen te rooven. Bosman verhaalt , dat zy in hunne voorfle pooten of in ydere hand , een of twee Roe- ien gierft, en even veel onder de armen neeraen, en dan nog den mond vol gepropt hebbende, met dezen laft aftrekken. Reeds op de agterfte pooten voortfpringende; dat, wanneer men hen vervolgt, zy het geen zy in de handen en ondef de armen hebben, wegwerpen, en alleenlyk behouden het geen zy in den mond geflopt hebben , om des te fchielyker op hunne vier pooten te kunnen ontvlugten. Voor het overige, voegt ’er die Reisbefchry- ver by, onderzoeken zy met de uiterfle naauwkeungheid , vooraf ydere halm welke zy uitrukken, en zo dezelve hun niet behaagt, werpen zydien weg, zo dat zy door hunne grillige kiesheid veel meer vernieling aanregten, dan door hunnen roof zei ven (i). Ondcrfcheulende kenmerken van deze joorten.^ De macaque heeft wangzakken en eelcagtigheden op de billen ; Iiy heeft een flaart omtrent zo lang als het hoofd en het lyf te zamen genomen , en van ongeveer agttien of twintig duimen; de kop is zwaar, de fnuic zeer dik het gelaat naakt, blaaii^ragtig en gerimpeld, de ooren met hair bSet hW lkhaam kort en gedrongen, de beenen kort en dik; het hair der bovenfle deden is van eene afchgraauw groenagtige, en op de borfl en buik van eene graauwgeel-agtige kleur ; hjf heeft een kleine kam of kruin van hair boven op den kop ; hy gaat op vier en fomtyds op twee beenen ; de lengte van zyn lighaam, die van het hoofd daar mede onder begreepen, is van omtrent agtien of twintig duimen. Daar fchynen onder deze foortveel grootere en ook veel kleinere raffen te zyn, gdyk de volgende. De aigrette fchynt ons toe flegts eene verfdieidenheid van den macaque te zyn ; hy is in alle zyne afmeetingen omtrent een derde kleiner. In plaats van die kam van hair, die op den kruin des hoofds van den macaque is, draagt de aigrette een regt en puntig bos hair, min of meer de gedaante hebbende van een korenair ; ook fchynt hy van den macaque te verfchillcn in het hair van het voorhoofd, dat zwart is, terwyl het op het voorhoofd van den macaque eene groenagtige kleur heeft; ook fchynt de aigrette naar evenredigheid van het lighaam, een langer flaart te hebben dan de macaque. De wyfjes in deze foorten hebben haare gezette vloeijingen gelyk de vrouwen. Q') Bosman, lettr. Xiy. pag. 258. enz. \ 'J I i , ‘vf?; iV # f BESCHRYVING VAN DEN MACAQUE. 125 B ES CHRTF ING FAN DEN M A C A Q^U E. D e geftalte van den macaquc (PI. XX), is kort en dik; want Iiy heeft het lighaam en de pooten veel korter en dikker dan de meeffce andere dieren van dat geflagt ; de kop is ook zeer dik , naar evenredigheid van het lighaam, en de fmod nog dikker, naar evenredigheid van den kop; de neus is°zeer kort , en byna geheel plat ; de OQgen zyn klein en ingezonken , om dat de bovenfte randen der oogputten , en het gedeelte van het voorhoofds- been, dat boven den neus is, veel vooruitfteeken ; de wangen van den maca- que , ^die tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft , waren blaauw- agtig, met roodagtige tinten, en gerimpeld: die rimpels, de dikte van den fmoel, de platheid van den neus, en het vooruitfteeken van het voorhoofds- been , maakten het aangezigt van dat dier zeer lelyk : de verhevenheid van het onderfl gedeelte van het voorhoofdsbeen maakte eene holte op deszelfs bovenft deel. De ooren waren van middelbaare grootte , en byna geheel m'^t hair bekleed ; daar was op het agterft gedeelte van elk oor twee vry diepe uitfnydingen , van welke ik alleen melding maak, om dat zy even ge- lyk waren in beiden de ooren: deze uitfnydingen kunn^ ondertuflehen veroorzaakt zyn door toevallige wonden , in plaatfe van bclxendige kenmer- ken te zyn , om dat men ’er geene ziet in eenige andere foort van aapen ; de flaart was dik en lang, fchoon zy aan het eind afgefneeden was geweeft; de billen waren kaal ; de voetzool hadt eene blaauwagtige kleur , en de nagels waren zwart , die der duimen waren plat , en die der andere vingeren waren tot een gootje gevouwen, vooral aan de agterlle voeten. Het hair van de kruin van den kop , van het agterhoofd , van het boven- fle en de zyden van den hals, van den rug, en het bovenft gedeelte der zvden van het lyf, van de fchouderen , van de buitenfte zyde van den arm, van den voorkant des voorarms, en van de voorfte zyde van de dye was van eene kleur, van groenagtig geel en afchgraauw gemengd, om dat elk hair van eene heldere afchgraauwe kleur was op het grootft gedeelte van zyne lengte van den wortel af; hooger was het beurtelings groenagtig geel en afchgraauwagtig bruin. De zyden van den kop , het onderft kaakbeen , de keel het onderft van den hals, de oxels, de borft, de buik, het onderft gedeelte van de zyden van het lighaam , de liezen , en de voorkant der vier pooten was van eene geclagtige en graauwagtige kleur ; de billen, de ftaart, de buitenkant van het been , en de agterfte voet waren graauw. Daar was op het midden van de kruin van den kop , tuflehen de ooren , eene kleine kam, vier of vyf Jynen hoog, die door het hair gevormd wierdt, en diezig van vooren naar agteren uitftrekte ; zyne langfte hairen waren twee en een halven duim lang. 12(5 DE NATUURLYKE HISTORIE Lengte van het geheele lighaatn , in eene regte lyn gemeeten , van het eind van den fmoel tot aan den aars . . i. Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan hetagter- hoofd ...... o. Omcrek van het eind van den fmoel . . o. Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten . o. Omtrek van de opening van den bek » • o. Afftand tulTchen (ie neusgaten . . . o. Afliand tuffehen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog ...... Afftand tuflehen den agterften boek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog . . ■ . Afftand tuffehen de voorfte hoeken der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop, tuffehen de oogen en de ooren gemeeten Lengte der ooren ..... Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten Afftand tuffehen de twee ooren omlaag gemeeten Lengte van den hals ... Omtrek Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten Omtrek op de dikfte plaats • ... Omtrek voor de agterfte pooten . ♦ Lengte van den ftomp van den uaart Omtrek aan zyn begin • . . . Lengte van den voorarm, van den elleboog aftot aan de geleeding der hand .... , , Omtrek van die geleeding , ... Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen . Lengte van het been , van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen voeten, duimen , lynan. 6 . 6 . O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. I. 0. 1. o. o. o. o. o. o. 4- 5- 7- 4- o. 2. 2, O- O. O. 0. 11 . 1. 2 . 2 . I. 8 . 0. 1. 9 6 . 4- 5* 3- 3- 5- 10. 3* 6 . 8 . 2. O. 4. 8 . 4- 10 . 7- 8 . (ï. 4. 11. 6 . 4. J. lo. 6. O. 10 . 6 . 6 . 8 . G. o. Decze macaque woog twaalf ponden en twee oneen. Het netvlies ffrek- te zig uit tot aan de fchaamftreek, alwaar het zig omhoog tuflehen de dar- men, en zig een weinig naar vooren verlengde ; de lever was veel meer naar de regter- dan naar de linker zyde geplaatll; de maag lag een weinig fchuinfch in de linker zyde , en de milt was in de gewoone plaatfing. De twaalfvipgcrigedarm was, daar hy uit de maag kwam, omgevouwen, voor dat hy zig aan den nugterendarm voegde , welkers omwentelingen in de navelftreek lagen : de omgebogendarm maakte de zyne in het agterft ge- deelte van dezelfde flreek en in de onderbuikllreek; de blindedarm was in de regter zyde geplaatft , en verlengde zig fchuinfch naar de linker zyde en naar agteren ; de kronkeldarm ftrekte zig wat naar vooren in de regter zy- de uit, boog zig om naar buiten, verlengde zig naar agteren, liep van de regter- naar de linker zyde in de onderbuikllreek, en llrekte zig naar voo- 'M.XXII. BESCHRYVING VAN DEN MACAQ^UE. 127 ren uit in de Jinker zyde tot aan de maag,- hy maakte eenige boezema,-tig- heden onder de imker nier, en voegde zig eindeiyk aan den\-egtendarm. ^ De twaalfvingengedarm was dikker ter plaatfe daar hy zig aan den nii) Retation de Bros. Hiji. Cétiér. des ^’oy.rges , tom. II, pag. 521. ^ 3 134 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE deze aapen in de bouwlanden van Senegal doen ; wanneer de gieril; en de ” graanen , waarmede zy zig voeden , ryp zyn ; zy verzamelen zig ” ten getale van veertig of vyftig ; een hunner blyft fchildwagt houden op ” een^boom, hoort en ziet naar alle kanten om, terwyl de anderen met ” de inzameling bezig zyn; zo dra hy iemand_ bemerkt fchreeuwt hy als ” bezeten, om de anderen te waarfchouwen , die op dit teken met hunnen roof wegvlugten , en met eene verwonderlyke vaardigheid van den eenen , ^ n op den anderen fpringen. De wyfjes die liaare jongen regenden buik draagcn, vlugten even als de anderen, en fpringen als of zy niets „ te draagen hadden (c). Voor het overige , fchoon ’er in alle landen van Afnka een zeer groot getal foorten van aapen, baviaanen, en guenons zyn, waarvan eenige vry gelyk fchynen, hebben egter de Reisbefchryvers aangemerkt {d), dat zy zig nooit vermengen, en dat geraeenlyk ydere foort zig in eene afzonderly- ke fireek onthoudt. Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De patas heeft wangzakken en eeltagtigheden op de billen; zyn Raart is minder lang dan het hoofd en het lighaara te zamen genomen ; de top van zyn kop is plat, zyn fnuit lang , zyn lighaarn verlengd; zyne beenen lang; hv heeft zwart hair op den neus, en een fmallen band van dezelfde kleur boven de oogen; die zig van het eene oor tot het ander uitftrekt ; het hair van alle de bovenfte deden des lighaums is van eene bynaroodroüe kleur, en dat der ondcrfte deden , gelde de keel, de borft, en de bmk,is geelag- tig graauw. Daar is eene verfcheidenheid m deze foort ten opzigte van de kleur van 'den band boven de oogen; eenigen hebben dien zwart, anderen wit ; zy beweegen hun kaakbeen niet wanneer zy toornig zyn zo als de ande- re guenons doen ; zy gaan meer op vier voeten dan op twee , en zy zyn omtrent anderhalf voet of twee voeten lang van het eind van den fnuit tot aan het begin van den ftaart ; men fdiynt uit het getuigenis van de Reis- befchry veren te moeten opmaaken , dat ’er grootere zyn : de wyfjes hebben haare gezette bloed ontlaftingen. CO Foyages de tz Maire, pag, 103. «« 104. CO Men zoude in een oneindig verflag moeten treeden , zo men alle de foorten van aapen , dre van Arquin tot Siërra Lcona gevonden worden , wilde opnoemen ; het aanmerkelykfte is , dut zy zig nooit vermengen , en dat men nooit twee foorten in dezelfde ftreek aantreft, //«s- ioire Génér. des Feyages, tom, II, pag, ast. , del ivH|(iira RlV Iffl 1 > ' J Bi LE Patas a baï^deau btai^tc 'üi- beschryving van den patas. 135 BESCHRTFING VAN DEN PATAS MET DEN ZIVARTEN BAND. D e fnioel van den patas (^Pl. XXV') is lang, en zyne oogen zyn inge- zonken j Ey heeft het tovenil der oogputten en het bovenft gedeelte van den neus zeer vooruitfteekende, den kop wat langwerpig, en een wei- nig plat op de kruin. De oorcn zyn dun , zy hebben geen omboorzel, en zyn gedeeltelyk met vry lang hair bezet. lïet lyf is rank ; de poocen zyn lang cn alle byna van dezelfde lengte j de flaarc is dik en lang , Tchoon hy niet in zyn geheel was by den patas, die tot onderwerp van deze befchry- ving gediend heeft. Het aangezigt van dat dier was vleefchkleurig; het hadt de voetzool vaa cencbiuiac klem, ca zwarte nagelen ; dic der duimen waren plat , en de andere tot een gootje gevouwen j daar waren op het ao-terft gedeelte van de_ zitbeendeien twee vry breede eeltagtigheden , tus- fchen welke de klink zig bevondt, want het was een wyfje. De neus was bezet met een koit en zwaït hair j een band van dezelfde kleur ftrekte zig uit van het een oor tot het ander , over het bovenft ge- deelte van de oogputten heen loopende, zo dat de wenkbraauwen zwart waren. Deze band heeft den aap, van welken wy hier fpreeken , den naam van pdtas met den zwarten band doen geeven. De wenkbraauwen befton- den uit lange hairen_, en daar waren cenige andere lange en zwarte hairen boven de bovenfte lip ter zyde de neusgaten ,* het bovenfl; van het voor- hoofd, de bruin van den kop, het agter hoofd, de bovenkant van den hals, de rug, de zyden van het hghaam, het kruis, de bovenkant van het begin van den ftaart , en de buitenkant der dyen waren van eene donkere rofle kleur, met eenig mengzel van zwart en graauw, om dat ’er veel hair was, welks eind zwart was, en zig onder dat zwart graauw bevondt. Defchou- der, de buitenkant van den bovenarm, den voorarm en het been; de bo- venkant van den ftaart en de voeten hadden eene rofle kleur, die bleek en met graauw vermengd was ; de wangen, het eind van den finoel, de keel, het onderfl; en de zyden van den hals de oxels , de binnenkant van den bovenarm, en voorarm; de borfl:, buik, liezen, de binnenkant van de dve en van het been , en de onderkant van den ftaart waren van eene graau- we kleur, met geel en afchgraauw op verfcheiden dier deden vermengd: het hair was ruw, het langlt h^t tot drie duimen lengte, en wierdt op het agterhoofd, op het bovenfl; en de zyden van den hals, en op het voorit gedeelte van den rug en de zyden van het lighaam gevonden. Lengte van het gcheele lighaam in eene regte lyngemeeten, van het eind van den fmoel tot aan den aars . ’ ^ Lengte van den kop, van het eind van den fmoel af tot aan het agterhoofd • , ’ r , ’ • • o. Ouui’t'k van het eind van den fmoel , , voeten, duimen, lynen 6. o. o. . 3 - 3 - 10. 6 . i3<5 E natuurlyke historie voetsn o. o. o. Omtrek van den nnoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek . • . Afftand tuffchen de neusgaten . • i Afftand tuffchen het eind van den fmoel en den vooruen hoek van het oog . . • • Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor . Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog . . • • Afftand tuffchen de voorfte hoeken der oogen • » Dezelfde afitand in eene regte iyn • • Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren Lengte der ooren Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten • Afftand tuffchen de twee ooren van onderen gemeeten 1. engte van den hals . . » • • Omtrek van den hals . . • ♦ Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten • Dezelfde oratrek op de dik'fte plaats Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaarc Omtrek aan deszelfs begin • • „ ' Lengte van den voorarm, van den elleboog af tot aan de geleeding der hand . • • ' ‘ * o* Omcrek van die geleeding • . , „ Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen . . Lengte van het been, van de kme tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen» • • o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. I. 0. 1. o. duimen , 5. 3 - 0. 1. 2. o. o. o. 0. 9 * 1. 2. * 2. I. d. 0. 1. 9 « 2. 3 - 7 - 3 - 3 - 7 - 4 - lyncii. O. o. 2. 6 . 2 . 5 - 4 - 5 - 3 - 6 , 2 . 4 - 10. 10. 8 . o. 6 . o. o. o. o. o. 2 . O. 4 - Dit dier woog agt en een half ponden ; het netvlies fhrebte zig uit tot aan de fchaamftreek ; ik vond in het agterffc gedeelte van het netvlies eene kleine vliesagtige verlenging, waaraan een worm (P/. XXFII,fig- i) van was, die naar een klein amraons hoorntje geleek j hy beflondt uit verfchei- den ringen; hy befchreef anderhalve draaijing van eene krulljn; in eze houding hadt de groep die hy maakte , drie jypen raiddellyns en eene yn dikte. Het vel van dien worm fcheen een weinig kraakbeenig te zyn , het bevattede eene zagte en byna vloeibaare zelfftandighèid. _ Het netvlies weggenomen hebbende , zag ik den bhndendarm in de regter zyde van vooren naar agteren loopen ; de kronkeldarm ilrekte zig ook in het midden van den onderbuik van vooren naar agteren uit, hy was omge- bogen in de onderbuikflreelc en verlengde zig naar vooren in de Imkei zyde , bvna tot de plaats van het zwaardvormig kraakbeen , alwaar hy zig naar de hoogte en n'iar agteren omkromde , voor dat hy zig aan den regtendarm e^de ; men zag in de regter zyde, tuffchen den blinden- en den kronkel- 1 een kluwe van omwentelingen der dunne darmen; de maag was ge- h in de linker zyde geplaatft ; de twaalfvingerigedarm hadt zeer weinig wre en maakte, om zo te fpreeken, flegts eene zeer korte kromte van d-f po’rtier tot den nugterendarai ; de omwentelingen van dien darm en cie BESCHRYVING van den patas. 137 des omgebogendarms waren alle in de regter zyde , tuflchen den blindendarm en den kronkeldarm, gelyk reeds gezegd is. _ De maag was klein en langwerpig; de groote blinde zak hadt veel diepte , en het regter gedeelte was vry kort ; de twaalfvingerigedarm hadt grooter middellyn dan de nugtere- en de omgebogen-darni; de blindedarm \A B , PI. XXVII, fig. 2) was kort en van eene kegelvormige gedaante ; de kronkeldarm (C) was zo dik als de blindedarm by dcnzelven, maar hy ver- minderde van langzamerhand in dikte, tot aan den regtendarm: daar waren drie peesagtige banden op den kronkeldarm; de rokken van de maag en darmen waren zeer dun. De lever was veel mtgellrekter naar de regter dan naar de linker zyde, zy hadt drie groote en eene kleine kwabben , de grootlle van alle was in het midden en in twee ongelyke deelen verdeeld , door eene vry ondiepe in- fnyding, waarin zig de fchoorband bevondt; het grootft gedeelte was aan de regterzyde en bevattedc het galblaasje, dat daarin omkorll was; daar was eene groote kwabbe geheel in de linker zyde ; de derde groote kwabbe was in de regter zyde , en de kleine kwabbe was aan derzelver w'ortel vaft. De lever hadt eene kleur die van binnen wat bleckcr was dan van buiten ;' zy woog vyf oneen twee en eene halve drachmen; het galblaasje hadt eene byna rolronde gedaante , het bevattede een vogt van eene donker geelagtige kleur, ter zwaarte van zeventien greinen. De milt (PI. XXVII, fig. 3) was in de linker zyde geplaatfl: ,als gewoon- lyk ; zy was zeer dik en niet lang ; het onderfl eind (J) was breeder en dik- ker dan het bovenft eind (B) ; dit ingewand hadt drie kanten en eene rood- agtige kleur van buiten , en eene zwartagtige van binnen : men zag op der- zelver oppervlakte verfcheiden knobbeltjes van een vry levendig rood; zy woog drie drachmen en agt-en-veertig greinen. Het alvlecfch hadt geene groote uitgeftrektheid , maar was zeer dik. De regter nier was een weinig meer naar vooren geplaatfl; dan de linker ; derzelver indrukzel was niet zeer diep; hun bekkentje w’^as weinig uitge- ftrekt en de tepels waren in clkanderen-gefmolten ; men zag onderfcheiden- lyk de flraalen, die zig van het middelpunt tot aan den omtrek iiitftrekten. Het peesagtig middelpunt en het vleesagtig gedeelte van het middelrif waren zeer dun. Het hart was in het midden van de borlï geplaatfl; , de punt naar agteren gerigt , zonder naar de linker zyde te neigen ; het was kort en byna rond ; daar was flegts eene kleine tak ter zyde de oopgaande groote flagader. De longen waren zeer bedorven , en vol Van groote knob- beltjes: men onderfcheidde twee kwabben in de linker long; de regter long bellondt uit een eenig Huk, maar men onderfcheidde in dezelve vier kwab- ben door geleden , welker wanden aan malkanderen fcheenen geplakt ge- weefl; te zyn , zodanig dat men eer de kwabben fcheurde dan de wanden van hunne geleden te fcheiden ; deze vier kwabben zouden gelyk geweefl; zyn aan die van de meefle andere viervoetige dieren , als zy gezond geweelt waren; want daar waren ’er drie agter efkanderen gefchikt, en de vierde, die de kleinlle van alle was , bevondt zig by den bodem van het hart. XIV Deel. S 138 de natuurlyke historie De tong was dik, aan het eind gerond, met zeer kleine tepeltjes bedekt en niet' ronde korreltjes bezaaid; daar waren op het agterft gedeelte drie groote kelkklieren, eene naar agteren en twee naar vooren, zy maakten cenen driehoek door haare plaatüng ; daar bevonden zig nog twee andere dia kleiner waren, en elk tulTchen de groote voorfte en agterile klier van elke zyde gcplaatll. Het ftrotklapje was aan zyn eind uitgerand; de randen van de opening van het ffcrottenhoofd maakten vier knobbeltjes, twee op eiken rand; de agterile van elke zyde was veel grooter en hooger dan de voorlle. Daar waren op het verhemelte agt groeven , welker randen breed en ver- heven waren, zy waren alle bolrond naar vooren aan haare regte en linker- zyde , de laatlle waren in het midden haarer lengte afgebroken. De voorherffenen waren groot , dc middelfce kwabben hingen zeer laag naar beneden, en de agterile kwabben eindigden in cene punt en bedekten de ag- terherflenen geheel; de zygedcelten van de agterherlTenen waren in eene uitfnyding geplaatll, die zig aan wederzyde van de voorherffenen bevondt, tuffehen de middellle en agterile kwabbe; daar waren op de agterheffenen dwarfche groeven , die van de eene zyde naar de andere liepen ; de voor- herffenen woogen twee oneen zeven drachmen en een halve, en de agter- herffenen drie drachmen. Het hoofdje van den kittelaar {A, PI: XXVIII, die de fcheede geopend vertoont) eindigde in een gezwel gelyk dat van het roedehoofdje van de meelle mannetjes van dat geflagt ; daar was op dat gezwel eene kleine groe- ve, die zig langs de bovenzyde van het hoofdje uitllrekte. De opening {Bydoor eenfiilet CD aangedmf) van de pisbuis (£),llondt op zeven lynen afftands van het hooldje des kittelaars; en op die plaats der fcheede was een dwarfche rand die zig op derzelver binnenlle wanden uitllrekte; zy waren in verfchillende ngtingen gerimpeld en zeer dik; als de fcheede opge- blaazen was, was zy veel dikker tuffehen de opening van de pisbuis en de baarmoeder, dan tuffehen die opening en de klink ;zy maakte ook eene bol- rondheid tuffehen de opening van de pisbuis cn de lyfmoeder; de opening (//) van de lyfmoeder was niet, als gewoonlyk,in het diepll van de fcheede geplaatll, maar op derzelver onderlle zyde by den bodem; derzelver randen maakten een wrong, die zes lynen hadt van de regter naar de linker zyde, en vier lynen breedte van vooren naar agteren; de opening hadt de gedaan- te van eene dwarfche Ipleet. _De pisblaas (/) hadt eene eironde gedaante, ^ weinig naauwer in het midden door eene verenging. De hals (/Q van de lyfmoeder was zeer lang, en de lyfmoeder (Z-) hadt eene drie- hoekige gedaante ; de trompetten kwamen onmiddelyk uit dc twee hoeken van den bodem ; de zaadballen {M M) waren aan een groot pavillioen vail zy waren van buiten bezaaid met, en van binnen zamengelleld uit- gidagtige faobbelycs; ik heb ook op (Pi. XXniI) den Sars m en éên gedeelte (OP) van den regtendarm doen afbeelden. ^ ' .jcnr IPI.JCXVIII. C.T.T. Jh. •I I beschryving van den patas Otntrek van den twaalfvingerigendarni Omtrek van den nugterendarm ° * Oracrek van den omgebogendarrn op dé dikfte nlaatfen Oracrek van den omgebogendarrn op de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm . “ P^aatien Omtrek van den blindendarm op de dikfte plaats * - * Orarrek van den blindendarm op de dunfte plaats * Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen Omtrek van den kronkeldarm op de dunfte plaatfen Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm Omtrek van den regtendarm by den aars Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te zamen * Lengte van de geheele darmbuas zonder den blindendarm Groote omtrek van de maag . t.naarm . Kleine omtrek van de maag Lengte van de kleine kromte, van d*en hoek WpU-» * gedeelte maakt, tot aan den ftokdarm ^ '’^Ster Diepte van den grooten blinden zak Omtrek van den flokdarm Omtrek van den portier , ' Lengte van de lever • . * ’ ‘ Breedte , , , * * ’ Derzelver grootfte dikte . ' . ‘ * Lengte van het galblaasje , * * Deszelfs grootfte middellyn ' * * Lengte van de milt . ’ * . ^ * Breedte van het onderft eind Breedte van het bovenft eind Dikte in het midden . * ' * , ^ Dikte van het alvleefch . * . * Lengte van de nieren . * * *' Breedte . . * * Dikte . . . ' • o. Lengföjan het peesagtig middelpunt, van de holle ader totaan de punt o* Omtrek van den bodem van het hart * . * Hoogte van de punt af tot aan het begin van de longenflagader Hoogte van de punt af tot aan het longenzakje Üï/dë «P b-iteomarbuitMgOTcneo Lengte van de groote herflenen Breedte - * Dikte , ^ * Lengte van de kleine herflenen . * Breedte . • • . Dikte . \ ^ • Afiland tuffehen den aars en de klink * - S 2* ' * voeten , 6 . o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 2 . 9 . 1. o. o. o, o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. i £ ( de natuurlyke historie voeten , duimen , lyneni o. o. 5* o. I. s>. o. 2. ö. 0. s. 9* o. 5- lO. 0. 0. 6. o. o. 9. o. I. 2. 0. I. 4. 0. 0, 9. o. I. 6. o. o. J. o. o. zi. 0. o. li. HO tiCnstc vsn dc kliolc « « « « * j engte v^n de fcheede . . % ^ O.intrek .* ‘ * Croote omtrek van de pisblaas ... Kleine omtrek . » * . , • i engte van de. pisbuis . • • t Omtrek • * Lengte van den hals en het lighaam der lyrmoeder ^ . Omtrek van het lighaam derzelve . I Afftand in eene regte lyn tuflehen de zaadballen en de lyfmo Lengte van de kromme lyn, welke, de trompet doorloopt Lengte van de. zaadballen ... Breedte , . • • » Dikte . ; . » ‘ Indien men het geraamte van den patas met den zwarten band , met dat van den macaque vergelykt , befpeurt men gemaklyk dat die twee dieren van onderfcheidene foor ten zynjhet eerfte heeft het voorhoofdsbeen veel bolron- der y het is verhevener dan de randen der oogputten , die by dat dier niet diklcer zyn dan by de mqefte viervoetige dieren , terwyl de macaque niet alleen van den patas met den zwarten band verfchilt, maar ook van alle andere dieren, door de bovenmaatige dikte van de randen dier oogputten , en door derzelveruitfteeking boven het overige van het voorhoofdsbeen : dit verfehil in de- gedaante van den kop dier twee dieren is te groot om llegts een.e verfcheidenheid te zyn in individns van dezelfde foort: daar zyn daar- enboveanog andere kenmerken, die bewyzeii dat de patas met den zwarten band van eene foort is onderfcheiden van die van den macaque r de ruimte die tuflehen de bovenfte randen van de oogputten is, is meer uitfteekende i de neusbeenderen zyn meer verheven en hebben, minder breedte van de eene zyde van den neus tot de andere ; de jukbeensboog is minder naar boven gekromd. Daar zyn geene beenagtige ribbetjes op het agterhoofd., De takken van het onderlt kaakbeen zyn minder opgeheven. Daar zyn twaalf wervelbeenderen in den rug , en twaalf ribben aan elke zyde, agt waare en vier valfche , even als by den macaque j maar het borft- been beftaat uit agt beenderen ; de eerftc ribben , eene aan elke zyde , ge - leeden zig met het voorfl: gedeelte van- het eerfte been des borflbeens ; de geleeding der tweede ribben is tulTchen het eerfle en tweede been; die der derd.e ribben is tuflehen ' het tweede en derde been , en zo vervolgens tot aan de agtflie ribben, die zig geleeden tulTchen het zevende en agcHe been des, borftbeens. De eironde gaten zyn grooter dan in het geraamte van den macaque ; daar ^aren llegts zellien valfche wervelbeenderen in den Haart van het geraamte, dat tot onderwerp, voor deze befchryving gediend heeft, maar hy was niet in zyn geheel. Het fchoAi(i,erb]ad verfchilt van dat van den macaque daarin dat ’et BESCHRYVING VAN DEN PATAS. 141 nieerder ruimte is tuflchen het doornagtig uitlleekzel en den voorften rand. Het bovenarmsbeen heeft minder lengte dan het ilraalbeen , terwyl het meerder lengte heeft by den macaque; het ilraalbeen is minder krom en minder verwyderd van de ellepyp. Daar waren maar tien beenderen in de voorhand, het eerile der overtallige beenderen ontbrak ’er ; de voorvoet beftondt uit agt beenderen. Het eerile been van den agtervoet is dunner en korter dan by den maca- que, en by gevolg heeft de duim minder lengte met betrekking tot de vin- geren J hy is geëvenredigd als by den magot» Lengte van den kop , van het eind der kaakbeenderen af tot aan het agterhoofd ..... Grootfte breedte van den kop Lengte van het onderft kaakbeen , van zyn voord eind tot aan den agterften rand van het knokkelswyre uitftcekzel Dikte van .het voord gedeelte van het been des bovend kaak- beens . • . . . . Breedte van het bovend kaakbeen ter plaatfe der hondstanden Afdand tuflchen de oogputten en de opening der neusgaten * Lengte dier opening . ... Breedte . . . * > Lengte van de eigenlyke neusbeenderen Breedte op de breedde plaats .... Breedte der oogputten . . . j Hoogte ^ , • • . * . . " . Lengte der hondstanden ..... Breedte van het bekken » . . • Hoogte ... . ï . Lengte van de langde valfche wervelbeenderen vaq den daarc Lengte van het fchouderblad Lengte van het fchouderbeen Lengte van de ellepyp . . . , Lengte van het draalbeen . ... Lengte van het dyebeen . Lengte van het fcheenbeen .... Lengte van het kuitbeen Lengte van het eerde been van de nahand , dat het kortd is . Lengte van het derde been van de nahand, dat het langd is Lengte van het eerde been van den agtervoet ,dat het kortd is Lengte van het derde , dat het langd is . . . Lengte van den eerden regel van den duim der voorde voeten Lengte van den tweeden .... Lengte van den eerden regel van den derden vinger Lengte van den tweeden Lengte van den derden Lengte van den eerden regel van den duim der agterde voeten Lengte van den tweeden . . . . voeten, duimen, fyneu 0. 4. 5 - 0 . 2 . 7 - 0. 2 . II. 0. 0. 3 - 0. I. I. 0 . 0. ( 5 . 0. 0. 10. 0. 0. 5. 0 . 0. 7 §. 0 . 0 . 2 §. 0 . I. oL 0 . 0 . 9. 0 . 0. 5 Ü 0 . I. 9 L 0. 1 . II. 0. 1 . 3 * 0. 3 - 3 - 0. 5 - 6 . 0 . 6 . 6 , 0. J. 10. 0. 2 L 0. 6 . 4 * Oi & 0. 0. 0 . 8 f. 0. 1 . 3 - 0. a if. 0 . 1. 9. 0. 0 4 -S. 0. 0. 2. 0. 0. 9. 0. 0. 7 L 0. 0. 4 - 0. 0. 6 . 0. 0. XJ» s 3 I4S DE NATUURLYKE HISTORIE Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden . . Lengte van den derden voeten , duimen , lynen. • O. o. 9. 4 O. O. -y' V.-'- . * ’ V i <: / 7 T / BESCHRYVING VAN DEN MALBROUCK. 147 B eschrtfing fan den malbrouc k. D e malbrouck is rondom de oogen, aan den neus en de lippen van eene afchgraauwe kleur, en heeft de oogleden vleefchkleurig ; de ooffen groot, de punt van den neus kort en plat , den fmoel dik en vooruitftee- kende; daar zyn eemge lange en zvvarte hairen ter plaatfe van de wenk- braauwen, op de wangen, en op de lippen; de ooren zyn groot, dun en van eene roodagtige afchgraauwe kleur. > van ctiii- — 0--0- — -o -- Dc kruin en het agterlte van den kop , de bovenkant van den hals di- rug, de fchouders, de buitenkant van den arm, en het bovenfl eedeelte van ’^’^den van het lighaam van een wvfie i?L YYty\ . de fchouaers, ae ouiicuiidut vau ucn arm, en het bovenfl; sredéelie de zyden van het I.ghaam van een wyfje (fi , dactofoSer- werp voor deze befchryving gediend heeft , waren van eene Meur van veel en zwart gemengd, om dat elk hair beurtelings geel en zwart was- zv had den alle eene afchgraauwe kleur aan den wortel; liet voorhoofd was g-raauw by de wenkbraauwen in de gedaante van een band, tennaaflenby als'het voorhoofd van de raone, en daar bevondt zig dezelfde kleur op de wanden, op de keel , op den binnenkapt van den bovenarm en den voorarm ; op dè borfl, op den buik, op den binnenkant van de dye en het been, en op den onderkant van den ftaarc : de buitenkant van den voorarm , de dye , en het been , het bovenft van de voeten , het kruis , en de bovenkant van den ftaart hadden eene afchgraauwe en zwartagtige kleur of op eenige plaatfen met geel gemengd. De lengte van de langfte hairen was twee duimen; de voet- zoolen hadden eene zwartagtige kleur , zo wel als de nagelen ; zy waren tot een gootje gevouwen. De ftaart was niet in zyn geheel, en het hair, dat denzelven bedekte, hadt weinig lengte. voeten Lengte van het geheele lighaam , in eene regtelyn gemeeten, van ’ het eind van den fmoel toe aan den aars . . ^ Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aanhetagter- * hoofd ' . , * , r' 1 * * • o. Omtrek van het eind van den imoel . . ^ Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten , ointrek van de opening van den bek , , ^ Afifand tulTchen de neusgaten . . q* Afftand euflehen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . * ’ • o. Afftand tuffehen den agterften hoeK en het oor . Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen q_ Opening van het oog ‘ • o. Afltand tuffehen de voorfte hoeken der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten . • . , o. Dezelfde aflland in cca regte lyn . . . o’ (luimen, lynen, y. 6 . 4. o. 5. o. 6 . 6 . 2. 4. 0. 2f. 1. 6. I. 8. o- o. 4- o. 7. o. J. T 2 143 DE N A T U U R L Y K E Hl S T O R I E voeten > duimen , Ivnen. O. 9. 8. o. 0. lO. o. 2. o. o. 2. 8. o. 2- o. o. 7. o. I. 2. o. I. 3» 3- 0. 11. o. 0. J- o. O. 4- o. I. 5- o. o. 3- o. o. 6. o. o. 3. 2. o. 3- 6. o. 6. 6. o. 5- o. Ointrek van den kop tufTchen de oogen en de ooren 1 engte der ooren . . . “ • Breedte van de baGs op ee b'uitenfte kromte gemeeten Aflland tuGchen de twee ooren van onderen gemeeten 1 engte van den hals. .... Ontrek van don hals . . _ * ‘ Omtrek van het lighaam agrer de voorfle pooten Dezelve omtrek op de dihffe plaats Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten de^zyden^ ooderft van den buik boven den grond onder Dezelfde hoogte onder de' borft ’ . ’ . Bengte van den Homp van den ftaart Omtrek aan deszelfs begin ^ïe^^lianï voorarm, van den elleboog tot aan de geleeding Omtrek van die geleeding Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte van het been , van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen. Dit dier wo(^ vier ponden en agt oneen j het netvlies ftrekte zig uit tot aan de ichaamftreek ; de darmen waren geplaatft als by de meefte andere aapen, want daar was een gedeelte van den kronkeldarm, dat zig dwarfch agter de maa^ lutfcrekte. ^ ‘vavieu J)e tvvaalfvingerigedarm was zeer kort, hy vouwde zfg naar binnen om ^yne omwentdi” • darm was jn de regter zyde geplaafi ; de kronkeldam ftreSe uk ^ vooren, liep agter de maag heenen van de regter naar de linker zvde maakte eenige boezemagtigheden in de linker zyde, en voegde zig aan den regtendarm, die gedeeltelyk los hing in de onderbuikftreek. ^ I meer naar de linker dan naar de regter zvde gep aatll: om dat de groote bliadezak zig naar vooren in de linker ISÏ SSfinl I ter ?egter zyde; de milt hadt lezelfde wa?dikf£n dikte; de blindedarm verminderde langzaamerhand ia dikrf*^ kronkeldarm regtundsr.: daa? warcu'-Sfu ÏÏretaen ’ ^ ““ ““ ™ biindendim De milt hadt dezelfde gedaante , en de lever het zelfde setal kwibben als de milt en de lever van den papion; maar het galblaasje^van ^n mah brouck was van eene onregelmaatige gedaante, het hadt eenefoort van blai EESCHRYVING VAN DEN MALBROUCK. 149 of zik by hst halsje; het was voor het overige langwerpig; tio mik en de Rver hadden eeiie roodagdge kleur, zo bleek van buiten als van binnen ; de lever woog tv/ee onccii vyf drachmen , en de milt eene drachme en zes- tien greinen ; het galblaasje was byna ledig. De regeer nier lag meer naar vooren dan de linker, derzelver indrukzel was niet diep, het bekkentje hadc weinig uitgellrektheid ; de tepels waren niet duidclyk onderfcheiden , maar men befpeurde gemaklyk de ballagtige zelffbandigueid. Het peesagtig middelpunt hadt geene groote uitgeftrektheid ; het vleefch- agtig gedeelte van het middenrif was zeer dik. Het hart was in het midden van de borll geplaatfl; ; de long hadt vier kwabben ter regter en twee ter linker zyde , even als die van den papion ; daar kwamen maar twee takken uit de bogt van de groote flagader. Het verhemelte, de tong, het ftrotk lapje, de epening van het flrotten- hoofd, de voorherflenen , en de agterherlTenen gclceken naar die zelfde deelen in den papion , al het verfchil dat ik m dezelve waargenomen heb, is dat ’er vier kelkklieren waren op het agterft gedeelte van de tong, twee naar vooren en twee naar agteren , de eerfte waren op vyf lynen afllands van elkanderen en op twee en eene halve lynen afllands van de agterllc. De groote herflenen woogen twee oneen eene drachme en zes-en-dertig grei- nen , en de kleine herflenen zes drachmen en zes greinen. De malbrouck , die my tot een onderwerp voor de befchryving der teel- deelen van het mannetje gediend heeft, wtis tcnnaallenby van dezelfde grootte als het wyfje, van welk gewag gemaakt is; daar waren in de tinten der kleuren llegcs zulke geringe vcrfcüillen dat zy niet volftaan konden om eene andere foorc te maaken als die van het wyfje, van welk ik de befchry- ving gegeeven heb. De balzak was groot en de opening van de voorhuid was op het onderfl: gedeelte van derzelver voorkant geplaatfl; het roedehoofdje eindigde in een uitwafch, even als by de andere dieren van dat geflagt; de pisblaashadt de gedaante van eene langwerpige peer ; de band van den opperbal , die op den bal vallgeplakt zat, was breed en dik; de afvoerende vaten hadden weinig lengte en tcnnaallenby dezelfde dikte in hunne geheele uit- gellrektheid ; de zaadblaasjes waren lang en eindigden in punten ; derzelver celletjes vertoonden zig duidelyk , en het fcheen my toe dat de voorllanders by derzelver wortels geplaatfl waren, en een knobbeltje maakten, welks zelfllandigheid vafler was dan die der zaadblaasjes. Het hoofdje {A, PI. XXXI) van den kittelaar van het wyfje was op drie lynen afllands van de opening van de klink , en daar was eene kleine groeve A) die van het eene eind tot het andere van die ruimte liep ; het hoofdje v^ertoonde zig als dubbeld om dat het de gedaante hadt van dat van de roede van het mannetje, en om dat men niet zag dan de twee kvrabben , waarin het eindigde, en die aan de voorhuid vafl waren. Het binnenll van de fcheede. (5 C) was gerimpeld in verfchillende rigtingen en met eene fluvveelagtige rok bekleed. De pisblaas (D) hadt tcnnaallenby de ge- 150 DE NATUURLYKE HISTORIE daante van een peer en de pisbuis was zeer kort. De openinu (E, door een JUlet CF getekend) van de lyfmoeder (G) was tuflc|ien twee kwab-' ben geplaatft, die byna gelyk waren aan die van het hoofdje van den kitte- laar: die kwabben waren boven elkanderen geplaatft en de onderfte was grooter dan de bovenfte. De lyfmoeder was plat en driehoeki<^ - zv hadt geene hoornen ; de trompetten eindigden elk in een klein paviliioen het was flegts aan eene der zyden van den bal {HH) vaft, die langwerpig en van eene zeer bleeke geelagcige kleur was; ik heb geene knobbelties noch lymphatieke blaasjes aan dezelve gezien: ik heb ook op ( P/. XXA/) den aars (/) en een gedeelte {KL) van den regtendarm laaten afbeelden. ^ Lengte van de dunne darmen, van den portier af tot aan den blindendarm . > • Omtrek van den twaalfvingerigendarm Omcrek van den nugtcrendarm Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen Omtrek van den omgebogendarm op de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm .... Omtrek van den blindendarm op de dikfte plaats Omtrek van den blindendarm op de dunfte plaats Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen , Omtrek van den kronkeldarm op de dunfte plaatfen . Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm . Omtrek van den regtendarm by den aars . , Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te zamen Lengte van de geheele darmbuis zonder den blindendarm , Groote omtrek van de maag . , . Kleine omtrek . . . . . ^ Lengte van de kleine kromte, van den hoek af welken hetregter ge- deelte maakt, tot aan den flokdarm . , , Diepte van den grooten blinden zak . , Omtrek van den flokdarm . • . , . Omtrek van den portier . . . Lengte van de lever . , . . , Breedte . . . • , Derzelver grootfte dikte . . , . Lengte van het galblaasje .... Deszelfs grootfte middellyn .... Lengte van de milt • . . . . Breedte van het onderft eind . . Breedte van het bovenft eind Pikte in het midden . - . . Pikte van het alvleefch .... Lengte van de nieren . . . Breedte . . « ... Pikte ... . . . , Lengte van het peesagcig middelpunt , van de holle ader af tot aan de punt . ... Breedte .... . . voeten > duimen, lynen. 6. 6. o. 0. I. 9. 0. 2, o. o. 2. 3- o. 1. 4. o. - I. 9. o. J- o. o. 2. 3- o. 4- 6 , o. 2, 3- 0. 2. 3* o. 2. o. 2. 3- o. 8. 9. o. 0. II. 10. 0. 9. 8. O. I. o. o. I. 8. o. o. lO. o. 1. 6. o. 2. 8. o. 4- 7- o. 0. 7- o. I. 3* o. o. 5- o. I. 7- o. I. o. o. 0. 5 - 0. o. 3- o. 0. if. o. I. 4* 0. o. lO. 0. 0. ö. o. o. 9. o. 0. 11. 1 BESCHRYVING van den MALBROUCK. 151 nmtret van den bodem van het hart . ; , hÏSS van de punt af tot aan het beg.n van de longenflagader Hoogte van de punt af tot aan het longenzakje . SdelU^i van de groote üagader.van buiten naar buiten gemeeten lSIS vTn^^heï^^vlorft gedeelte , van het toompje af tot aaa het eind ■ ' * ^ ’ Breedce van de ' ’ * Lengte der voorherflenen Breedte • ' tingre van di _• _• _ Breedte • * _ * . . SngB van in. •_ •_ P'ïïfdertoSe’vm vaneenfplyting der fponsagtige lig. *-'Snen .oa aan dn inplancingvan dn voorhmd . . Oimrnk Lengte der zaadballen Breedte • ^ ‘ . Dikte • . , Breedte van den opperbal • ^ ^ Dikte • j ► ^ * JdffilyrifhefgToo^^ van hunne uitgeftrekcheid Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • • * Omtrek van de pisbuis . • J engte van de zaadblaasjes • • • • Breedte . • • • • • Dikte • ' n j ■ Lengte van de voorllanders • • ^ * Breedte • _ ’ ' _ ^fdand tufTchen den aars en de klink . • * Lengte van de klink 1 engte van de Icheede .... Ontrek .... • • Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek • * * * Lengte van de pisbuis . • . ^ ^ • SgTe^van den hals én het lighaam der lyfmoedcr Omtrek van derzelver lighaam • . L?ngte van de kromme lyn, welke de trompet doorloopt . Lengte van de zaadballen • • • * Breedte . • • • ' Dikte . . . • ' voeten , duimen, lyneli. 0 . 3 * 2. 0. I. 4 - 0. 1. I. 0. 0. 2I. 0. I. 5 * 0. 0. 7 * 0. 0. 7 - 0. 2. 4 - 0. 2. 2, 0. 0. lli. 0. 0. 9. 0. I. ö. 0. 0. 6. 0. 0, 11 . 0. 0. II. 0. 1. 1. 0. 2 . 2. 0. 0. 10. 0. I. 0. 0. 0. 10. 0. 0. 7 - 0. 0. 4 * 0. 0. a. 0 . J- 6. 0. 0. o‘. I. 0. 0. 0. 9. 0. 0. 0. 9. 0 . 1. 6 . 0. 0. 6 . 0. 0. 3- 0. 0. ö. 0. 0. ö. 0 . 0. 3 f. 0 . 0. d. 0. 0. 4 . 0. 1. 5. 0. 1. 3* 0. 8 . ö. 0. 6 . 9 . 0 . 0. 8 . 0 . 0. 4. 0. I. 2. 0 . I. 0. 0. I. 3 * 0. 0. 4 . 0. 0. üp 0. 0. ih 152 de natuurlyke historie Het geraamte van den malbrouck heeft veel overeenkomffc met het ge- raamte van de mone (a ) ; daar zyn egter ook verfchillen die groot genoeg zyn om te bewyzen dat deze twee dieren van verfchillende foorten zyn. De eigenlyke neusbeenderen van den malbrouck zyn meer opgeheven ; de ope- ning der neusgaten is nader by de oogputten j- het fch onderblad is van een verfchillend maakzel. Daar zyn twaalf wervelbeenderen in den rug en twaalf ribben aan elke zyde, agt waare en viervalfche; het borftbeen beftaat uit zeven beende- ren; de eerfte ribben geleeden zig met het voorfl: gedeelte van het eerlle been , de geleeding der tweede ribben is tuffchen het eerfte en het tweede been ; die der derde ribben is tuffchen het tweede en derde been ; en dus vervolgens tot dê zevende en agtfte ribben , die zig tuffchen het zesde en zevende been van het borftbeen geleeden. Het ftraalbeen is meer gekromd en verder van de ellepyp verwyderd dan dat van de mone; de valfche wervelbeenderen van den ftaart van het geraamte van den malbrouck, dat tot onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, waren een-en-twintig in getal. Daar waren flegts tien beenderen in de voorhand , het eerlle der over- tallige beenderen ontbrak ; de voorvoet beftondt flegts uit zeven been- deren. voeten, duimen, lyncn. Lengte van den kop, van het eind der kaakbeenderen af tot het agterhoofd . • De grootfte breedte van den kop , Lengte van het onderft kaakbeen , van deszelfs voorft eind af tot : den agterften rand van het knokkels wyze uitfteckzel Dikte van het voorft gedeelte van het been van het bovenft ka been . . • , Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe van de hondstandt Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte van die opening .... Breedte , ..... Lengte van de eigenlyke neusbeenderen Breedte op de breedfte plaats Breedte van de oogputten .... Hoogte ..... Breedte van het bekken .... Hoogte .... Lengte van de langfte wervelbeenderen van den ftaart Lengte van het fchouderblad . , Lengte van het fchouderbeen .... Lengte van de ellepyp ..... Lengte van het ftraalbeen . ... Lengte van het dyebeen .... Lengte van hec fcheenbeen .... o. 3- 3b o. \ 2. 2i. 0. 2. 3- 0. o. u. o. o. 11. o. o. 4* o. o. 7- o. o. 4'. 0. o. ÖL o. o. I. o. o. loi. o. o. 8i. o. I. 31'* o. 1. lo. o. I. 3- o. 2. 4. o. 3- lO. o. 4- 2i. 0. 3- 9. 0. 4 . 8. 0. 4- Lengte Qd) Zie hier agter de befchryving vaiï het geraamte van de mone. BESCHRYVING VAN DEN MALBROUCK. 153 Lengte van het kuitbeen ...» Lengte van het eerfte been van de nahand, dat het kortft is Lengte van het derde- been van de nahand, dat het langft is , Lengte van het eerfte been van den agtervoet, dat het kortft is Lengte van het derde , dat het langft is Lengte van den eerften regel van den duim der voorfte voeten Lengte van den tweeden regel . . . . Lengte van den eerften regel van den derden vinger . Lengte van den tweeden regel Lengte van den derden Lengte van den eerften regel van den duim der agterfte voeten Lengte van den tweeden regel Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden regel ? . . Lengte van den derden • » . , , voeten, duimen, lynen. 0. 4 - 3 - 0. 0. 6 i. 0. 1. 1. 0. 0. lOi 0 . I. 4 - 0. 0. 0. 0. 2. 0. 0. 8 . 0. 0. y- 0. 0. 3 - 0. 0. J- 0. 0. 3 - 0 . 0. 91 . 0 . 0. J* 0. 0. 3 ’. Deel, V i 154 DE NATUURLYKE HISTORIE beschrtving fan de chineesche-muts.. W y hebben dat dier (P/ XXX) den naam van chineefche- muts gegeeven, om dat het boven op zyn kop lange hairen heeft , die van het middenpunt naar alle de punten des omtreks ioopen , en om dat die hanen eene foort van kapzel maaken, dat naar een kaio*t of muts gelykt, die by de chineefen in gebruik is. Men heeft gemeend dat de lengte en rigting van de hairen van den kop van het dier , van welk wy fpreeken , genoeg waren om het als eene byzondere foort te kenmerken ; maar wat de lengte der hairen belangt , zo fcliynt het my toe dat dat kenmerk den macaque en de aigrette gemeen is j de een heeft boven op zynen kop een toupet van lange hairen , die eene foort van kam maaken ; de andere heeft ook een toupet op het voorhoofd , dat haar als gehoornd doet fchynen. Wat de rigting van dat lang hair van den kop betreft , deze zou ook tennaaften- by eveneens zyn by den macaque, de aigrette, en de chineefche-muts , als men de hairen van den toupet der twee eerile agterover leidde om dezelve de gedaante van een kalot of mut§ te geeven. Onderllellen wy , gelyk ’er alle reden is om te gelooven , dat de drie dieren , van welke wy hier Jpree- ken, lange hairen op het voorhoofd en boven op den kop hebben; als men dan die van het voorhoofd kort en die van de kruin van den kop in hun geheel Iaat, zal ’er niet meer dan een kam als by den macaque overblyven • als men integendeel die van het voorhoofd laat Haan, na die van de kruin van den kop gedeeltelyk afgelneeden te hebben, zo zal de toupet van het voorhoofd de gedaante van eene kuif hebben , als by het dier dat naar dezelve aigrette genoemd is; als men alle deze lange hairen rondom den kop omlegt, zal men ’er eene muts van maaken als by het dier van welk wv fpreeken; deze verfchillende fchikkingen kunnen by geval komen, ge- lyk het ook maar al te dikwils gebeurt dat men de voorwerpen der Natuur- lyke Hiftorie vermaakt om dezelve te verkoopen of om ze vvonderlyker te doen fchynen. Het dier, de chineefche-muts genaamd, fchynt doorzyne uitwendige ken- merken van dezelfde foort te zyn als de macaque en de aigrette ; het ver- fchilt in kleur van hair niet van dezelve als door tinten, die by indivi- diis van dezelfde foort verfcheidenheid onderworpen kunnen weezen * het was kleiner dan de twee andere, maar het was ook zeer jong, en men zal uit de afmeetingen, in de volgende tafel opgegeeven, zien, dathettennaallen by dezelfde evenredigheden hadt. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyngemeeten, van het eind van den fmoel af tot aan den aars Lengte van den kop, van het eind van den fmoel af tot aan het agterhoofd . - . . . I. o. o. 1% / BESCHRYVING VAN DE CHINEESCHE-MUTS. 155 Omtrek van het eind van den fmoel . . ümtrek van den fmoel onder de oogen semeeten Umtrek van de opening van den bek . . * Am Wffchen de neusgaten Atltand tiifièhen het eind van den fmoel en den voorften hoek van net oog . . Afftand tuffchet» den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog . . . ^ Afftand tuffchen dc voorfte hoeken der oogen . Omtrek van den kop tuffchen de oogen en ooren , Lengte der ooren . . . . * - Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten Afitand tuffchen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van den hals • , . . * Omtrek .... Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten êemeetp’n Omtrek op de dikfte plaats . ° Omtrek voor de agterfte pooten Lengte van den ftomp van den Itaart * Omtrek aan deszelfs begin . . * ^*der\and voorarm, van den elleboog af tot aan de geleeding Omtrek van die geleeding . ’ | Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen , Lengte van het been van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen ! komll ‘m?/ ta‘va™en veel overeen- nrecr verheven fchillend maakzel; het eeW been landen de andere; voor het overige verfchillen de twfl niet_ dikker dan kanderen i de valfehe werveLenderen van den ftirt van StTerSfv^ de chineefche-mnts vvaren vier-en-tvvintig in getal. geraamte van paar waren maar tien beenderen in de voorhand bpr aotIT-q j n- ge beenderen ontbri De voorvoet b^Urfleg’tadt StnteendSÏ' 0 . 3 - 6 . 0 . 5 - 0. 0. 4. 3 - 0. 0, 2. 0. I. 3 * 0 . I. 7 - 0. 0. 7 - 0. 0. 4 - 0. 0. 2I. 0. 8 . 0. 0. 1 » 0. 0. I. 8 . 0 . 2 . 0. 0. 1 . 9. 0. J. 9 . 0. 9. 3 ‘ 0. 9. 8 . 0. 6 . 6 . I. 6 . 0. 0. 3 - 0. 0. 3 - 10. 0. 2 . 3 * 0. 2 . 6 . 0 . 3. 10 . 0 . 3. 9 - I5Ö DE NATUURLYKE HISTORIE DE MANGABEY (*). hebben twee individus (P/. XXXII van deze foort VV van guenons, of lange -ftaart- napen gehad; beiden waren zy ons gegeeven onder den naam van maïahaarfche aapen : het valt. gemaklyk hen door een zeer zigtbaar kenmerk van alle anderen te onderfcheiden. De mangabeys hebben de oogleeden naakt en van eene treffend witte kleur; zy iiebben den fnuit ook grooter, breeder, en meer verlengd; en eene uit- fpringende wrong om de oogen. Zy verfchiilen in kleuren; de eene (PI. XXXIiy hebben het hair van den kop zwart, dat van den hals en van het'onderlle deslighaams vaal-bruin , en den buik wit ; de andere (PI. XXXIII) hebben het op den kop en het lighaam helder ; en zy verfchiilen inzonder- heid van de eerften door een breeden halsband van wit hair, die hunnen hals en wangen oravangt; beiden draagen zy den Haart verheven , en hebben lang en gevuld hair ; zy zyn van het zelfde land als de vari , en dewyl zy naar denzelven gelyken in de verlenging van den fnuit, in de lengte van den Haart , in de wyze van denzelven te draagen , en in de verfcheidenhe- < den van de kleur des hairs , fchynen zy my toe eene fchaduwing tuffehen de makis en de guenons te maaken. Onderfcheïdende kenmerken van deze foort. De mangabey heeft wangzakken en eeltagtigheden op de billen; de Haart is zo lang als de kop en het lighaam te zamen genomen ; hy heeft een voor- uitHekende wrong rondom de oogen, en het bovenHe ooglid is treffend wit ; zyn fnuit is dik en lang ; zyne winkbraauwen beHaan uit een Hyf en opHaand hair ; zyne ooren zyn zwart en byna bloot ; het hair van de bo- venHe deelen des lighaams is bruin, en dat der onderHe deelen is graauw. Daar zyn verfcheidenheden in deze foort : de eene zyn van eene eenpaarige kleur, terwyl de anderen een kring van wit hair, in de gedaante van hals- band om den hals, en in de gedaante van baard om de wangen hebben. Zy gaan op vier beenen , en zy zyn tennaaHenby anderhalf voet lang van het eind van den fnuit tot aan den oorfprong van den Haart. De wyfjes van deze foorten hebben haare gezette vloeijingen. Mangahcy , naam welken wy by voorraad aan dit dier geeven , tot dat men zyn reg- ten naam weete. Dewyl bet op Madagaskar, in de iiabuurige landen van Mangabey gevonden wordt , zal deze benaaming den Reizigers dfe gelegenheid hebben om dezen aap te zien , en . kundfehap te bekomen wegéns den naam dien hy in zyn geboorteland voert, het denkbeeld en de verpiigting daarvan herinneren. ^thiops fimia caudata imberbis, verticepilis arreüis Imulaque fronth albis..., corpus f ureum, fubtus album, cauda reêla, fubtus alba ; fupercilia feu lunula alba, transverfa- palpebra fuperior nuday alba, aures acutiufQuU. Linn^us. Syft. Nat. Ed. X. pag, 28. i i i T 1 Ma^^&ABUY A COLLIER BLANC . C.f, , J-c. BESCHRYVING VAN DEN MANGABEY. 157 BES CHRYF ING FAN DEN MANGABEY. D e fmoel van denmangabey {BI. XXKIl'), is dik en langwerpig; de om- trek der oogen is vooriiitfleekende a!s een wrong, en het bovenft oog- lid is wit. Het grootfl; gedeelte van het aangezigr, en het hair van den kop , is zwart, het geen het wit van het ooglid zeer doet uitkomen j het heeft de gedaante van eene halve maan als het oog open is. De ooren zyn van hair ontbloot , zwart , zonder rand , en een weinig met het eind naar agte- ren gevouwen; het hair van het grootft gedeelte van het lyf is lang en zwartagtig afchgraauw van kleur , met eene ligte tint vaal op den kop ; maar de keel, de borft, de buik, en de binnenkant der pooten zyn helder afch- graauw , en de einden der pooten , van den voorarm en de hiel af tot aan het eind der vingeren, hebben eene zwarte kleur; de Haart is lang, het dier draagt hem gewoonlyk naarbovenomgevouwen jennaarvoorengeftrekt, evenwydig met het lighaam. Het heeft naakte billen, platte nagelen, en de einden der vingeren zeer dik , voornaamlyk het eind des duims. Daar zyn eenige dikke hairen aan wederzyde van den fmoel, en die, die bene- den aan het voorhoofd boven den neus en oogen zyn , zyn vafb en regtop flaande. Lengte van het geheele lighaam , in eene regtelyn geraeeten , van het eind van den fmoel tot aan den aars Hoogte van het voorlte ftel . . Hoogte van het agterlle (lel Lengte van den kop, van het eind van den fmoel af tot aan agtcrhoofd . . Omtrek van het eind van den fmoel Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek . • Afftand tuffchen de twee neusgaten Afftand tuffchen het eind van den fmoel en den voorften 1 van het oog ..... Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog .... Afftand tuffchen de voorftc hoeken der oogen, over de van het neusbeen gemeeten Dezelfde afftand in eene regte lyn Onttrek van den kop tuffchen de oogen en de ooren Lengte der ooren ..... L|n§te van de bafts op de buitenfte kromte gemeeten jiritand tuffchen de twee ooren van onderen gemeeten. Lengte van den hals , V 3 voeten , duimen, lynens van I. 4 * 6 . I. I. 6 . 1. 2. 8 . 0. 3 - 10. 0. 3 - 9. 0. ö. 6 , 0. 2. 8 . 0. t 0. 1 . 0. I. 4 - 0. I. 10. 0. 0- 7. 0. mte 0. 3 f. 0. 0. 9 » 0. 0. 5 - 0. 10. 0. 0. 0. 0. 2. 2* 0. 2. 4 - 0. 1. 8 . 158 DE NATUURLYKE HISTORIE voeten, duimen, Ivnen, O. O. o. o. o. 0. 1. o. 5- 8 . lo. 4. II. o. 8 . o. II. 8. 9. o. 4- 6. 4. o. J. 6. 2. 6. 3* G. c. 10. 4. e. Omtrek van den hals . . . ^ Omcrek van het Iighaam agter de voortte pooten eemeeten Dezelfde omtrek op de diKfte plaats . . . ’ Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten Hoogte van het ondertt van den buik boven den grond ónder de buikzyden . . . . Dezelfde hoogte onder de borfl: . . . , Lengte van den ftomp van den Haart Omtrek aan deszelfs begin .... Lengte van den voorarm, van den elleboog af tot aan de geleeding ^‘lerhand . o. Oratrek van die geleeding • • . o. Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen . o.’ Lengte van het been, van de knie af tot aan de hiel . o. Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen. . o. De rpangabey, die tot onderwerp gediend heeft voor de befchryvine der invventlige zagte deelen, was een wyfje; het verfcliilde niet van het man- netje, naar het welk de hier voorgaande befchryving van de uitwendige deelen gedaan is , als daarin , dat zy geene vaale tint op den kop hadt • dat de witte bopgen der oogleeden niet van een fchoon wit waren ; dat het’ eind van den duim des voorften voets niet dikker was dan dat van de andere vin- geren, en dat dit wyfje, eindelyk, op den kop een bosje regtop flaande hairen hadt, dat zig van het voorhoofd tot aan het agterhoofd uitftrekte- dat hair hadt omtrent een duim lengte , en dat , het welk daar naaft Rondt ’ was zeer kort ; maar mogelyk was het afgefneeden geweeft om eene foort van kam te maaken, en het dier een Zonderling voorkomen te geeven* het hadt één voet, zes en een halven duimen lengte, van het eind van den fmoel tot aan den aars ; het woog tien ponden. Het netvlies was zeer dun, en Ibekte zig uit tot aan de fchaamflreek De twaalfvingerigedarm vouwde zig naar binnen om by den portier in de bovenbuikftreek ; de nugteredarm maakte zyne omwentelingen in de na- velllreek , in de regter zyde en in de bovenbuikllreek ; die van den omge- bogcndarm lagen_ in de linker zyde , van vooren naar agtercn , en in de na- veÏÏlreek ; de blindedarm was in het midden der regter zyde geplaatfl en liep van de regter naar de linker zyde in die ftreek; de kronkeldarm ftrek- te zig naar vdoren uit m de regter zyde; liep van de regter naar de linker zyde agter de maag, en maakte eenige omwentelingen in de linker zvde • epidelyk was hy naar vooren omgebogen in de linkerbuikzyde, voor dat hv Zig aan den regcendarm voegde, die zig fdiuinfèh van de linker zvde af ror aan den aars uitftrekte. j >- loc De maag {PI. XXX IF, fig. i) was groot, en de blindezalc (A\ hadr opha groote diepte, daarentegen was het deel {BC) van het regter gedeX da! ageer den hoek (5) is, kort, en hadt eene kleine middellyn ;^eene der’ ?v een (D) was veel bolroncbr dan de andere (£). ^ De ciunne darmen hadden' alle byna eene zelfde dikte, behalven de om.o-e- :^LJc^jav: • ■ . « *u < < I i \- I BESCHRYVING VAN DENMANGABEY. 159 bogen darm {A B , PI. XXXIF, fig. 2) , die kleiner was by den blindendarm ; die darm (CD), was kort, dik, en van eene kegelvormige gedaante ; de kronkeldarm hadt aan zyii begin (E) minder dikte dan de blindedarm, en wierdt hoe langer hoe kleiner tot aan de plaats , alwaar hy zig aan den reg- tendarm voegde, die niet dikker was dan de krcnkeldarm, behalven aan den aars, alwaar hy een weinig dikker was. Daar waren op den blinden- darm drie peesagtige banden , die zig langs den kronkeldarm en den regten* darm tot aan den aars verlengden. De lever flxekte zig zo veel naar de linker als naar de regter zyde uit , zy hadt vier groote kwabben, de grootlle was agter het midden van het middenrif geplaatft, en in twee ongelyke deelen verdeeld door eene kleine infnyding, in welke de fchoorband liep; het galblaasje was omkoiiT; in het regter gedeelte van die kwabbe, die meer dan tweemaal zo groot was als de andm-e; daar was eene kwabbe ter regter en eene ter linker zyde , die byna even groot waren , en kleiner dan de middenfte kwabbe ; daar waren aan den wortel van het regter gedee'te van de lever twee kwabbetjes , die niet geheel van elkanderen gefcheiden waren ; dat ingewand hadt van bui- ten en van binnen eene bleek -roode kleur; het woog vier oneen en drie drachmen; het galblaasje was zeer , , , De milt hadt drie kanten, haar onderft gedeelte was zeer breed, en maak- te het grondftuk van een en langwerpigen driehoek, welkers top aan het bo- venfl eind was ; dat ingewand hadt eene roodagtige bruine kleur, van bin- nen donkerer dan van buiten ; het woog één drachmen. De linker nier was een vierde van haare lengte verder naar vooren dan de regter ; zy hadden beiden weinig indrukzel. Het alvleefch was vaft van zelfltandigheid , en liep van de milt tot aan den twaalfvingerigendarm , tegen welken het naar agteren omkromde als een haak. De regter long hadt vier kwabben , van welke drie agter elkanderen ge- fchaard ibonden , de vierde was by den bodem van het hart geplaatft ; daar Waren flegts twee kwabben in de linker long , _ maar de voorfte was byna verdeeld in twee deelen door eene diepe uitranding. Het hart was kort en puntig ; daar kwamen maar twee takken uit debogt van de groote flagader, maar de regter tak was onderverdeeld in drie tak- ken , op eenen hal ven duim afftand van zyn begin. De tong was breed , dik , met witte korreltjes bezaaid, en met zeer kleine tepeltjes bedekt; daar waren op het agteric gedeelte vier kelkklieren, op eene dwarfche lyn agter elkanderen gefchaard, en nog eene zeer groote, drie lynen meer naar agteren geplaatft, op het midden van de tong. De rand van het ftrotklapje was uitgerand ; het verhemelte hadt negen dwarfche groeven, welker randen niet veel verheven waren , en in het mid- den hunner lengte afgebroken, zy maakten elk twee bolrondheden naar vooren, en eene punt naar agteren, ter plaatfe der afbreeking: de voor- herflenen waren groot en byna rond , zy bedekten de agterherffen^ genee ■ lyk ; derzelver boezemagtigheid en groeve geleeken naar die van de meelte i5o DE NATUURLYKE HISTORIE andere dieren ; de vooriierflenen woogen twee oneen , zes drachmen ; en de agterherffenen _dne dracnmen en vier-en- twintig greinen ^ ‘ » Het mannetje, dat tot onderwerp gediend „’j u r u de teeldeelen, verichilde niet van dat welks mtvvendigfdeïm S ^ zaadbal was agter onder het vel van de van 3: _ Het roedehoofdje eindigde in een uitwafch, in welks midden zig de one- iing van de pisbuis beyondt, die onder een langwerpig beentje liep, dat met het dunft emd aan liet uitwafch vaft was, en alleen de voorlle helft van het roedehooWje befloeg; de pisblaas was niet in haar geheel. De zaadballen waren zeer klein, en de zaadblaasjes nog kleiner: de band van en opperbal en de voorllanders hadden egter een vry grooten omtrek • elkanderen gefcheiden naar den kant van de roe- uv , de zaadblaasjes waren zeer langwerpig. Het wyfje , dat reeds tot onderwerp voor de befchryving van de in°-e. wanden gediend heeft, hadt twee tepels op deborft, aL eL zyde de klink was groot, en op zeven lynen afflands van het hoofdje des kitte- laars geplaatfl ; dat hoofdja eindigde in eene foort van uitwafch als dat van de roede van het mannetje, het hadt vyf lynen lengte j deszelfs voorhuid vvas ook zeergroot, en naar buiten uufteekende, de lengte van agt°vnen. daar waren eenige rimpels, die men niAf i 1 ‘‘s'- ‘jnen , nenfte wanden {AB, PI. XXXF) vin rin r kon, op debin- pisbiiis was op vier lynen afflands vm openmg (C) van de fcheel hlS vAAl plat van boven en vanoVeren ; 1 ^ r U • y omtrek op den bodem dan in het overige van haare lutgdlrektheid, zy maakte aan wederzyde van den bodem eenf zeer duide- lyke verd,khng; de opening (£) van 'de lyf, „ceder (f ) fta“fn de fSi S d oo?- fecfJéf T" ‘'ï <'= ™“«” ; de baarmoSer ürnnr \ I S^'ykenis Haat die van een jong meisje, in haare gedaante op de?4 ^en^^a^et ntvir boezemaftigheden puntio- aïn een h dat groot was; de zaadbaUen (G G’f waren tige en gcelagtige korreltjes, en witte die no| kleiner waren niet befpeurde dan met het vergrootglas , dit Wraren ongetwyfeld de tieke blaasjes, daar waren ookgroote, die zeer doorfeliTm^* j ^ ^ Iieb op PI. XXXFü^n aars (d^Jen een gedSte i! Jaaten afbeelden. ^ den legtenoarm Lengte BESCHRYVING VAN DEN MANGABEY. i6i Lengte van de dunne darmen, van den portier af tot aan den blindendarm . . . Onatrek van den twaalfvingerigendarm Omtrek van den nugterendarm Oratrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen Omtrek van den omgebogendarm op de dunfte plaatfen . Lengte van den blindendarm .... Oratrek van den blindendarm op de dikfte plaats Omtrek van den blindendarm op de dunfte plaats Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen , Omtrek van den kronkeldarm op de dunfte plaatfen Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm . Omtrek van den regtendarm by den aars . . Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te zamen • Lenate van de geheele darmbuis zonder den blindendarm . GrSote omtrek van de maag Lengte van de kleine kromte, van denhoek af welke het regter ge deelce maakt, tot aan den llokdarm . , Diepte van den grooten blinden zak Oratrek van den llokdarm . • • • Omtrek van den portier • • • Lengte van de lever . • • • • Breedte . . . • • Derzelver grootfte dikte , . • • Lengte van het galblaasje . . • • Deszelfs grootfte middellyn .... Lengte van de milt ..... Breedte van het onderft eind Breedte van het bovenft eind , , . Dikte in het midden • . . . , Dikte van het alvleefch ♦ , . . Lengte der nieren . . . . Breedte Dikte ... . . Lengte van het peesagtig middenpunt , van de holle ader af tot aan de punt . ... Breedte .... . . Omtrek van den bodem van het hart Hoogte van de punt af tot aan het begin van de longenflagader Hoogte van de punt af tot aan het longenzakje Middellyn van de groote llagader,van buiten naar buiten gemeeten o. Lengte van de tong . . - Lengte van het voorft gedeelte , van het toompje af tot aan het eind ...... Breedte van de tong . . . Lengte van de groote herflenen . . Dikte . , . . . .’ Lengte van de kleine herflenen Breedte . . . . . . , XIF Deel. voeten. duimen , 1 lynen. J. 10 0. O. 3- 3- O. 2. 9- o. 2. P- o. 1. 9. 2. O. 9- O. 7* 4- O. 3- 6. O. 6. 2. o. 2. 7- o. 2. 7* o. 3* o. 2. lo. o. 8. 8. o. I. 4. 2. 1. I. o. >* ^ o. I. 5- o. 2. 9. o. I. 6. o. 2. o. o. 3* 4* Oi 4- 8. 0. 0. II. 0. 1. 9* 0. o. 9- 0. I. 9- 0. o. 10. o. 0. 3. o. o. 21. o. o. 2i. o. I. lO. o. 1. 3* 0. o. 6. 0. I. 2. o. 2. I. o. 4- 9* 0. I. 10. o. I. • 5* D 0. o. 3f- o. 2. 5- o. O. 8. o. O. ir. o. 2. 6. o- 2. 4- o. I. 5* o. O. II. o. 1. 7. X 1Ö2 DE NATUURLYKE Hl S T O R I E j u rT- * ' ï Lengte van het roedenoordje Omtrek . . . ; ■ . ^ Omtrek van het uitwafch .... Lengte der roede van de vanëenfplyting der fponsagtige Jig. haamen af, tot aan de inplanting van de voorhuid . Omtrek . . ... . ‘ Lengte van de zaadballen , . , , Breedte . Dikte . . . . * , Lengte van de afvoerendc vaten . . * Middellyn in het grootft gedeelte hunner uitgeftrektheid Lengte van de zaadblaasjes .... Breedte .... , . Dikte . . . . • . . Lengte van de voorftanders Breedte Dikte . . , . ! .* Affland tuffchen den aars en de klink Lengte van de klink .... * Lengte van de fcheede . , . Omtrek .... . Groote omtrek van de pisblaas . . Kleine omtrek ..... Lengte van de pisbuis . . . j . Omtrek . * . Lengte van den hals en het lighaam der lyfmoedcr Omtrek van het lighaam derzelve Affland in cene regte lyn tuflehen dc zaadballen en de Ivfmoeder Lengte van de kromme lyn, welke de trompet doorloopl . Lengte van de zaadballen . . ^ ^ Breedte . , . ' , * Dikte . ..... Zo veel het geraamte van de chineefche - muts naar dat van den macaque gelykt , zo zeer gelykt ook het geraamte van den mangabey naar dat van . den patas rnet den zwarten band ; het geraamte van den mangabey verfchilt egter van dat van den patas met den zwarten band, daarin, dat het agter- hoofd meer verheven is met zyn hovenft gedeelte en ronder; de bovenfte randen van de oogputten en het gedeelte van het voorhoofdsbeen, dat de- zelve vaneen fcheidt, hebben minder dikte en vooruitfteeking ; de eig-en ]yke neusbeenderen zyn fmaller, en de neus heeft gevolglyk zo veel breed te met; het fchouderblad is van eene andere gedaante, en meer eelvkendê naar die van een driehoek; het been van den bovenarm is minder het dyebeen is een weinig langer dan het fcheenbeen, terwyl die tfef bSn deren tennaaftenb, van dezelfde lengte z,n in den patas^ire d 7zwaS band. Daar zyn twee-en-twintig valfche wervelbeenderen in den S? het borftbeen was met geheel in het geraamte van den mangabey, dat tot voeten 3 duimen . lynen. 0. 0. lO. O. o. lo. o. 0. ÖL o. o. 9. o. I. II. o. 0. 8. o. o. ö. o. o. J. 0. 0. 3k 0. 6. 3- o. o. o/. o. 1. 4. o. o. o. o. I. 0. 0. 8. o. 0. J. o. o. 4i. 0. o. 8. o. o. 6. o. I. 9. o. 2. 6. I. o. 6. 0. n. 4. 0. 1. I. o. o. 9. o. I. 6. 0. I. J. 0. 0. 3- o. I. 3- o. 0. 4. o. o. 3h o. o. IL BESCHRYVING van den MANGABEY. 1Ö3 ondmverp voor deze befchryving gediend heeft ; dus heb ik noch het ge- SLi ^ en valfche ribben, noch de plaats haarer geleedingen kunnen Daar waren maar negen beenderen in de voorhand , de twee eerfle over- talJige ontbraken daaraan j de voorvoet beitondt flegts uit zeven been- deren. Het eerlle been van den agtervoet is naar evenredigheid dikker en langer dan de andere, gelyk by den macaque. Lengte van den kop , van het eind der kaakbeenderen af tot aan het agterhoofd ..... Grootfte breedte van den kop . . . ^ Lengte van het onderft kaakbeen , van zyn voorfl: eind tot aan den agcerften rand van het knokkelswyze uitftcekzel Dikte van het voorft gedeelte van het been des bovenft kaak- becns . ..... Breedte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden Afftand tuftchen de oogputten en de opening der neusgaten , Lengte van die opening .... Breedte ...... Lengte van de eigenlyke neusbeenderen . . Breedte op de breedfte plaats . , . . Breedte van de oogputten . . . . Hoogte Breedte van het bekken . . , • Hoogte . . . • ^ ï Lengte van de langfte valfche wervelbeenderen van den ftaart Lengte van het fchouderblad Lengte van het fchouderbeen Lengte van de ellepyp . . * * Lengte van het ftraalbeen Lengte van het dyebeen . . * . ’ , Lengte van het fcheenbeen . . , . Lengte van het kuitbeen ... Lengte van het eerfte been van de nahand , dat het kortft is Lengte van het derde been van de nahand, dat het langft is Lengte van het eerfte been van den agtervoet, dat het kortft is Lengte van het derde been, dat het langft is Lengte van den eerften regel van den duim der voorfte voeten Lengte van den tweeden .... Lengte van den eerften regel van den derden ving*er Lengte van den tweeden .... Lengte van den derden Lengte van den eerften regel van den duim der agterfte voeten Lengte van den tweeden ... Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden , . ° Lengte van den derden. voeten, duimen, lynen. 0. 4. 1 •j'**'**’ H. 0. 2 . • 7 - 0. 2 . 10. 0. 2 . 0. 0, I. I. 0. 0. 5 L 0. 0. 8f. 0. 0 . 5 - o. 0. IO§. 0. 0. 3 - 0. 0- Ili. 0 . 0 . 9i . 0 . T. 5. 0 . 2 . 0 . 0 . I. 5 - 0. 2 . 7 - 0. 4. P. 0. f. J- 0. 4. II. 0. 6. 0. 0 . 5 - 10. 0 . S - J- 0. 0. p§. 0. I. I. 0. I. 3 - 0 . I. 9. 0 . 0. 5 - 0 . 0. 3L 0. 0. lii. 0. 0. 8. 0. 0. 4- 0. 0. 6i. 0. 0, 4h 0. 0. 11 ' 0. 0. 8. Oi 0. 5 ' X 2 l 164 DE NATUURLYKE HISTORIE De mangabey met den witten kraag (P/. XXXIIl), heeft my toeeefcheenen met van den mangabey, eenvoudig zo genaamd, te verJcbnSf eenige tinten in de kleuren van het hair ; voornaamlyk daarin den hals eene foort van kraag heeft, die door witte halren deze band verlengt zig aan beide zyden hngs den hals tot fan dï^wr/et • daar zyn ook witagtige hairen aan het eind van den fmoei en ” ’ derft kaakbeen : deze verfchillen kunnen enkel van den ouderdom en ne komen, en zyn te gering om eene byzondere foort te kenmerken men kunnen doen omtrent de andere deelen van dit dier om beter over zyne foort te oordeele. ’ I de M o N E (*). D e mone (P/. XXXFI), is de gemeenfte onder de gnenons of aapen met een langen ftaart; wy hebben hem verfclieiden jaaren lang letvenoe gehad ; hv is benevens de magot, die aap , die zig belt naar onzelugtltreeü kan fchikken; dit alleen zou genoeg zyn om te bewyzen dat hy niet ooi- fnronS is uit de heece landen van Afrika en der zmdelyke Indiên ; en inderdaad hy wordt in Barbarye, inArabie inPerlie, en m de andere dee- lon van Aüa (a) , die by de ouden bekend waren , gevonden. Zy hadden hem aanseweezen onder den naam van kebo^, cebus, ccphus, wegens de ver- rUeidenheid zyner kleuren ; hy heeft naamlyk een bruin aangezigt , met eene foort van baard, vermengd met wit, geel, en wat zwart; het hair van het bovenfte van zyn kop en van zyn hals, is een vermemgd geel en 7 wart; dat van den rug een vermengd ros en zwart; de buik witagtig gelyk ”?het binnenfte der dyen en beenen; het takende der beenen en de voeten zwart; de ftaart donker graauw, twee kleine witte vlakken ,_een ter Xederzvdl van het begin des ftaarts; een halve maan grys hair op t voor- baftering- van mone ; anderen hebben hem \ f j^one meeft erysaart geheeten ; maar de gemeene benaaming , waar on j i bekend is, is die v^n veelkleurige mp , en die benaammg beantwoordt vol- maakt aan den naam kebos, welken de Grieken hem gegeeven hadden, en die, naar de befchryving van Aristoteles, een guenon ot langen-Jtaart-aap met verfcheidene kleuren uitdrukt. i -j j In het algemeen zyn de guenons van eene veel zagtere geaartheid dan d baviaanen, en van 4en min droevig karakter dan de aapen; zy zyn tot bSenfpoorigheid toe leevendig doch zonder woeftheid, want zy worden on- /•■r, M««e Mona, Monina, Mounina, is de naam der guenons of lange-ftaart-aapen , in de SnSche enPróvenciaalfche taaien.... Reperiuntur in MauritavU Jilvtsjma- q« Jynen. o. I. li. o. o. 4i. o. o. 8}. o. o. 3t- o. o. 7- o. o. o. o. H. II. o. o. 9f. 0. o. 7i, o. I. 5- 0. 2. O. o. I. 7- o. 2, 8. o. J- o. o. y- 3^. o. 4. 8i. o. J- lO. o. J- 1 1. o. y* 6. o. o. 8. o. I. 2. o. I. I. 0. 1. 7i. o. o 6. o. o. 3- o. o. II. 0. o. 7s'. o. 0. 4. o. o. 6h o. o. 4L o. o. 11- o. o. 7i; o. o. 4. VAN DEN CALLITRICHE. i?3 DE CALLITRICHE C allitlmx is een terra door Homerus gebezigd om in het algemeen de fchoone kleur van het hair der dieren uit te drukken ; het is niet dan verfcheiden eeuwen na die van Homerus, dat de Grieken dezen naam by- zonderlvk hebben toegepall; op ecnige Iborten van guenons of lange-ftaart- nnmerkelvk door de fchoone kleuren van hun hair; maar hy moet by voorkeur dienen voor dien, waarvan wy thans fpreeken (PL XXXpi.) Hv is fchoon groen op het lighaara, fchoon wit op de keel en den buik, en ^n aanuezigt is fchoon zwart; hy wordt in Mauritanië en in de landen van oud Karthago gevonden ; dus is het ten hoogftcn waarfchynlyk , dat hy by de Grieken en Romeinen bekend was , en dat hy een der guenons of lange- ftaari-aapen was, waaraan zy den naam van callithrix geeven. Daarzyn andere aapen van eene blonde kleur, in de landen die digt by Egypte, ’t zy naar den kant van Ethiopië, ’t zy naar dien van Arabie liggen, welken de ouden insgelyks door den geflagtnaam van callitnx hebben aangeduid. PrÏÏeer Aleinus en Pietro della Valle («), fpreeken van deze calhthn- ches van eene blonde kleur ; wy hebbeii deze, blonde foort met gezien ; mis- fchien is dezelve flegts eene verfcheidenheid van deze of van die van den mone , die zeer gemeen in dezelfde ftrecken is. • o i i Voor het overige fchynt de callHriche of groene-aap^ in oenegal ZO wel als in Mauritanië en op de Kaap-verdfehe eilanden gevonden te worden. De Hr. Adakson verhaalt, dat omftreeks de boffehen van Podor, langs de rivier de Niger , het land vol is van groene aapen ; „ ik bemerkte die aapen niet zegt de fchry ver , dan door de takken , welke zy boven in de boo- men’braken, van waar dezelve op.my nedervielen ; want voor het ove- rige hielden zy zig zo ftil, en waren zo behendig en vaardig m hunne fprangen en klouteringen , dat men hen naauwlyks zou gehoord hebben ; ik ging niet verder, en ik velde een Ruk twee drie neder, zonder dat de Cefcopithectts ex cinereo fl^vefcens genis longis , ptlis alMs ohfltis. Le finge verd. Brisson. Regfi. aniw, peig- 204. - , m j r j Le Rme dei'Ule Sr.int jaques ; men geeft aan dezen aap dikwils den naam van fmge verd , of «roenen aap, en wy onderfeheiden hem by dezen naam; onze zee-üeden noemen hem m ’t atgemeen aap van Saint Jaques, om dat hy op dit eiland gevonden wordt. Ulanures ^(Tde^Kaf^verclifc^^ aapen met een langen ftaart,die een zwart gelaat hebben. Foyage de Dampier, tom. IF, pag. 34. ... ... , mas- (F) Simium Callitrichum catr, in adihus hahmmus, fcletn magnam pjg nitudir.e cemulantem , prolixiori corporis figura , capita parvo erat rotunao.-y r circa ilia gracilijfmo , Toto corpnre rvfu rutiieve fpedaitatur , facies vero hum ' ’ fuit niqra atuHquc barhuta^ fed bavha albi crat . caud^inque iongam / ^fabehat. PROSpi Alpuv. hijl. jEgypt. Hh. IF. tab. .W. ^^,tvreere blonde te Cairo verfcheiden dieren Icevendc gezien , geiyk de Caiiitnchcs oi guenons v * de kleur. Fojage de Pieïro iiEU.A Valle, Tom. I. pag. 401. Y 3 5 > >5 174 DE NATUURLYKE HISTORIE ,, anderen daar door bevreesd fcheenen te worden ; toen evenwel de meeflen » zig gekwetfl voelden, begonden zy op hunne veiligheid te denken, de „ eene door zig agter groote takken te verbergen, fommigen door op den „ grond neder te daalen , anderen eindelyk , en deze maakten het grootfte „ getal , door zig met eenen fprong uit den top des eenen booms nLr dien „ van een anderen te begeeven. . . Onder .vyl bleef ik op hen fchieten, en „ ik velde in minder dan écn uur, en in den omtrek van twintig zesvoetige „ roeden , tot drie-en-twintig , zonder dat een derzelver de minfte fchreemv „ gaf , fchoon zy zig veiTcheiden maaien by eene bende te zamengevoegd „ hadden , grimmende knarfetandende , en gebaarden maakende van my „ te willen aantallen.” Voyage au Senegal, par Mr. Adanson, pag. 178. Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De callitriche heeft wangzakken en eeltagtigheden op de billen ; den Haart veel langer dan het lighaam en den kop te zamen genomen. De kop is klein , de fnuit verlengd; het gelaat zwart, gclyk de ooren ook zyn; hy heeft onder aan het voorhoofd een fmallen band_ in plaats van wenkbraauwen , en deze band bellaat uit lang zwart hair. Hy is van eene levendig groene kleur, vermengd met een geelagtig wit op de borft en aan den buik. Hy gaat op vier beenen, en de lengte van zyn lighaam, het hoofd daar by genomen , is van omtrent vyftien duimen. Het wyfje heeft haare gezette vloeijingen. EÊSCHRYVING van den CALLITRicriE. 175 B ES C HRIVING VAN DEN CALLITP^ICHE. X^e callitriche (PA XXXVII), die tot onderwerp voor deze bcfclirv- b ving gediend heeft , hadt den kop kJein , den fmoel Jangwerpi^- h -t bovenR gedeelte der oogpntten,_het onderfl van het voorhoofd ^ en Lr bovenfl van den neus zeer voomitlleckende, de ooren zeergroot en d'^ ftaart zeer lang; de ooren waren met omboord, zy maakten eene ploÓ tn hun bovenfl gedeelte; de lippen, het aangezigt , deooren, en de vS zoo. len waren zwart; daar waren lange haircn van dezelfde kleur t«r n^r van de wenkbraauwen , en voornaamlyk beneden aan het voorhoofd de oogputten ; 10 dat de twee wenkbraauwen maar é^np fph ^^^A^hen ken diezig uitflrekte van den agcerfcn hoek v"nh“ et “ terflen hoek van het ander oog, en die hairiger was boven 2 en neus d?n hi het o^nge van zyne iiitgeftrcktheid ; de hairen van die wenkbraauw waren naar de hoogte gerigt, en hadden tot vyftien lynen lengte De koo het bovenfl en de zyden van den hals de rug, depooten, het kruis, de flaart, de zyden van het lighaam , de fchoiiders , de buitenkant van den bovenarm en van de dyen hadden tinten van groenagtig geel en bruin, maar het groen- agüg geel haot de overhand boven het bruin ; het langft gedeelte van elk lair van den wortel af, was van eene afchgraauwe of bruine kleur, hethadtvan •buik, endebmnenkantdervierpootenhaddeneenewitagtigeklemmeteeni^^ E^gte van het geheele lighaam in eene regte lyngemeeten van hec eind van den fmoel tot aan den aars *>"8en]eeceD, van ShoofL"" tot het Omtrek van het eind van den fmoel * . ' fmoel onder de oogen gemeeten AmS den bek ‘ Am '^‘Jllchen de twee neusgaten van hS^?|“ den voorften hoek voeten, duimen, Jyneo. 1 . O. O. o. o. o. 2 . 3- 3- P* 3- 2. 5- 0. 1. 9. 0. 2. o. I. 5- 176 DE NATUURLYKE HISTORIE Affland tuflchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog * •, Aftland tuflchen de voorfte hoeken der oogen, over de k: van het neusbeen getneeten Dezelfde affland in eene regte lyn Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren Lengte der ooren ..... Breedte van de bafls op de buitenfle kromte gemeeten Affland tuflchen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van den hals ..... Omtrek van den hals .... Omtrek van het lighaam agter de voorfle pooten gemeeten Dezelfde omtrek op de dikfle plaats Dezelfde omtrek voor de agterfle pooten gemeeten . 1 -engte van den ftomp van den ftaart Omtrek aan deszelfs begin . . . • Lengte van den voorarm, van den elleboog af tot aan de ge der hand . _ • Oincrek van die geleeding . . , , • Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte van het been, van de knie tot aan den hiel . Lengte van den hiel af toe aan het eind der nagelen. voeten , duimen, lyneu» O. 1. 4- O. 0- 6. o. a o. 3^- o. o. 8. o. o. J. o. 8. 0. o. o. II. 0. I. 6. 0. 2. 3. 0. 1. 5- o. 4- 5. o. lO, o. o. II. 5* 0. 7* 6. I. 8. 6. 0. ag 3- 2. o. 4- 7- o. 2. 3- o. 2. 8. o. 9. o. 4- 6 . De lever Rrekte zig zo veel naar de linker- als naar de regter-zyde uit; het netvlies was byna geheel bedorven , het hadt meer dikte en vaflheid dan het hadt moeten hebben; het vet was hard en korrelig , en den onderbuik vondt ik vol water en dunne etter ; toen deeze vogten ’er uitgeloopen wa- ren , woog het dier vier en een half ponden ; het netvlies Rrekte zig flegts uit tot het midden van de navelflreek. De twaalfvingerigedarm was in de verRopte klieren van het darmvlies vaft; de nugteredarra maakte zyne omwentelingen in de navclftreek en in de zyden; die van den omgebogendarm waren ook jn het agterft^ gedeelte van de navelflreek; de blindedarm liep naar agteren in de onderbuikftreek ; de kronkeldarm flrekte zig uit naar vooren op de_ dunne darmen , hy maak- 'te een boog in dc bovenbuikflreek , en vouwde zig regtsom in de linker zy- de , alvoorens zig aan den regtendarm te voegen. De dunne darmen verminderden langzamerhand in dikte van den portier af tot op aYiderhalven duim afftands van den blindendarm , alwaar de omge- bogendarm (/f, P/. XXXFIll., fig. i) kleiner was dan in zyne overige uit- seRrektheid ; hy hadt meer dikte by den bündcndarm (P). Die dtu-m was zeer kort , en van een byna kegelvorraig maakzel ; hy hadt twee peesagtige blinden, zy verlengden zig op den kronkeldarm (C), die daarenboven nog een derden hadt aan den kant geplaatR, alwaar de inplanting (Z)) van den oingeboo-endarm was; de kronkeldarm jiadt aan zyn begin byna zo veel dik- te 'ais de blindedarm , maar deszelfs middellyn verminderde van langzamer- hand tot aan den regtendarm, die tennaaRenby dezelfde dikte hadt in zyne 10 ^ .ï.- BESCHRYVING VAN DEN CALLITRICHE. 177 geheele uitgeflrekcheid, behalven by den aai's, alwaar deszelfs raiddellyn grooter was. _De groote blindezak {AB, PI. XXXFIII , fig. 2) van de maag, hadt veel diepte ; het overige (B C) hadt weinig lengte naar evenredigheid van de wydte van dien darm, die veel dikker was aan zyn onderkant (D) dan aan zyn bovenkant (E), als men de groote kromte naar agteren, en de kleine (F) naar vooren rekent te zyn; in die zelfde plaatling de flokdarm (G) naar vooren gerigt , en de maag met lugt gevuld zynde , in den ftaat waarin zy , fg. 2. afgebeeld is, was het deel (//) van het regter gedeelte , datziguit- ftrekt van den hoek (/) welken dat deel maakt tot aan den portier (X) fchuinfch naar vooren en naar beneden gerigt. De rokken van de maag en darmen waren zeer dun en meer dan half doorfchynende. De lever beftondt uit drie kwabben , de grootfte was in het midden ge- plaatft, en de twee andere hadden minder omtreks, en waren de eene aan de regter- en de andere aan de linker-hand geplaatR; de regter hadt een aan- hangzel aan den wortel , welk men voor eene kleine kwabbe zou kunnen nee - men 5 de grootfte der drie kwabben was in drie gelyke deelcn verdeeld door twee infnydingen ; de fchoorband liep in de regter-infnyding, en in de lin- ker was het galblaasje geplaatft, het ftak een weinig buiten den rand van de lever uit. Dat ingewand hadt van buiten eene roode kleur, die zeer bleek en byna bruin was; van binnen was de bruine tint donkerer, het woog twee oneen , vier drachmen en eene halve ; het galblaasje was zeer lang , en aan zyn eind dikker dan in het overige van zyne uitgeftrektheid , het bevat- tede een vogt van eene groenagtige geele kleur, en ter zwaarte van eene halve drachme. De milt was byna puntig aan zyn bovenft eind , het ander was zo breed dat dat ingewand byna de gedaante van eenen driehoek hadt , van welken zyn onderft eind het grondftuk was: zy was van buiten en van binnen van eene zwartagtige roode kleur ; ik geef derzelver gewigt niet op , omdat zy op verfchillende plaatfen verzwooren was. Het alvleefch was zodanig bedorven dat het niet meer kenbaar was; de nieren hadden zeer weinig indrukzel; zy waren langwerpig ; daar waren geen tepels van binnen; het bekkentje hadt weinig uitgeftrektheid. Het peesagtig middenpunt van het middelrif was weinig meer doorfchy- nend dan het vleefchagrig gedeelte. De regter long hadt vier kwabben; te weeten drie agter elkanderen gefchaard , gelyk by de meefte dieren , en ee- ne vierde, die zeer klein was, aan den wortel der andere geplaatft, by het hart. De linker long beftondt flegts uit twee kwabben , van welke de voor- fte byna in tweè deelen verdeeld was door eene infnyding,op haarenonder- ften rand geplaatft ; de andere kw^abbe hadt ook eene infnyding op haaren onderftèn rand , maar niet zoo diep. Het hart was dik , kort , en naar agteren gerigt. Daar kwamen maar twee takken uit de bogt van de groote flagader. De tong was lang, breed, en dik, behalven aan haar eind, dactvemig dikte hadt ; zy was met zeer kleine tepeltjes en eene groote hoeveelheid klieragti.re korreltjes bedekt; daar waren op het agterft gedeelte drie groo- X 2 F Deel. Z 178 D E N A T U U R L Y K E HISTORIE te keikklieren, eene naar agteren, en tv/ee naar vooren op drie lyxien af- flands van elkanclereii, en op ccne lyn afftands van de agterfle klier ; hec flrocklapje was groot zonder uitranding noch punt in het midden. De groote herÖenen hadden flegts weinig kronkelingen , en zy waren zeer gering zy bedekten de kleine herffenen geheel , zy woogen eene once , vyf drachmen en vyf-en-zeftig greinen , en de kleine herffenen eene drachmen en vyf-en-zcftig greinen. De klink was vyftien lynen lang : die lengte , die bovenmaatig was voor een zo klein dier, kwam daarvan daan, dat het hoofdje van den kittelaar op tien lynen afftands van de opening der fcheede was, die flegts omtrent vyf lynen lengte hadt ; het hoofdje van den kittelaar was op de fchaamflreek geplaatfl, en beftondt uit twee kleine knobbeltjes, die de fpooren fcheenen te zyn van het uitwafch, waarin het roedehoofdje der mannetjes van dat ge- flagt eindigt; de opening van de pisbuis ftondt op vyf lynen afftands van de randen van de klink, en op dertien lynen afftands van het hoofdje des kittelaars ; dwarfch door de fcheede liepen twee kleine rimpels ter plaatfe van de opening van de pisbuis ; de pisblaas was van de gedaante van een peer; de opening van de lyfmoeder hadt zeer dikke en zeer ver in de fcheede uitfteekende randen; de hals van de lyfmoeder was byna zo dik als het lig- haam derzelve : daar waren geene hoornen ; de trompetten waren aan twee pavillioenen vaft , die aan de zaadballen gehecht waren , welke tennaaften- by de gedaante eener nier hadden : men onderfcheidde binnen in dezelve een groot getal kleine geelagtige knobbeltjes. Lengte van de dunne darmen , van den portier af tot aan den blindendarm ... . . Omtrek van den twaalfvingeri gendarm Omtrek van den nugterendarm . Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen Omtrek op de dunfte plaatfen • Lengte van den blindendarm Omtrek van den blindendarm op de dikfte plaats Omtrek op de dunfee plaats .... Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen. Omtrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm Omtrek by den aars . . . . • Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te zamen gemeeten Lengte van de geheele darmbuis zonder den blindendarm . Groote omtrek van de maag . ... Kleine omtrek ..... Leo'^te van de kleine kromte, van den hoek af, welken het reg- tergedeelte maakt, tot aan den flokdarm Diepte van den grooten blindenzak . . Omtrek van den flokdarm .... Omtrek van ;len portier ..... Lengte van de lever ..... voeten, duimen, lynen. O. I. o. o. 1. 5. o. I. 4. o. I. 8. O» 2» II» beschryving van den callitriche. Breedte . . . . ♦ . Derzelver groocfte dikte ... Lengte van het galblaasje .... Deszelfs grootfte middellyn «... Lengte van de mik , . . . . . Breedte aan het onderft eind . . ■ Breedte aan het bovenft eind * Dikte in het midden . ... Lengte van de nieren ..... Breedte • ..... 13 ikc 6 ♦♦•••• Lengte van het peesagtig middenpunt, van de holle ader tot aan de punt .... Breedte . *11.' ’ * Omtrek van den bodem van het hart . . Hoogte van de punt af tot aan het begin van den longenflagader Hoogte van de punt af tot aan het longenzakje Middellyn van de groote flagader vau buiten naar buiten ge- meeten ...... Lengte van de tong - •*<.** Lengte van het voorft gedeelte van het toompje af tot aan het eind . . . • • • • Breedte van de tong . . • • Lengte van de voorherlTenen . • • Breedte . . . . • • Dikte . . . . . • Lengte van de agterherflenen . . • Breedte ..... • l^iktc ....... Afftand tuflehen den aars en de klink . . Lengte van de fcheede .... Omcrek , . . . . Groote omtrek van de pisblaas .... Kleine omtrek . ... Lengte van de pisbuis . . . • • Omcrek . . ‘ , r ‘ Lengte van den hals en het lighaam der lyfmoeder Omtrek van derzelver lighaam Afttand in eene regte lyn tuffehen de zaadballen en de lyfmoeder Lengte van de zaadballen .... Breedte . . . • • ^ikte * , * s * LICHE. 179 vosten , duimen , lyneiu 0 # 4 - 0 . 0. 0 . 8 . 0. 1. 6 . 0. 0. 5L 0. 2. 0, 0 . I. 3 - 0 . 0. 4 ‘ 0. 0. 5 - 0. 1. 7 - 0. I. 0. 0. 0. 6 . 0. 0. II. 0 . I. 8 . 0. 3. 3. 0. I. 2 , 0 . 0. 11 . 0. 0. 3 - 0. I. 8 . 0. 0. 5- 0 . 0. 7. 0. 2 . 4. 0 . 2 . 0. 0 . I. I. 0 . 0 . 10 . 0 . I. 3. 0. 0 . 7 * 0 . 0 . 6 . 0. I. 5 . 0. I. 4 - 0. 7 » 6 , 0 . J. 10 . 0 . 0. 7. 0. 0. 6 . 0. I. 0. 0. 0. II. 0. 0. 3 - 0. 0. 3 ï- 0 . 0. 2. 9 . 0. X. Z Ö i8o DE NATUURLYKE HISTORIE DE MOUSTAC (*). D e mouflac (PI. XXXIX) fchynt ons van het zelfde land te zyn als de macaqae , om dat hy even als deze het lighaam korter en meer o-e- drongei) ht Jï d.m de andere gaenons; het is zeer waarfchynlyk het zJfde dier, het welk de Guineefche Reizigers wit-neus (a) genaamd hebben , om dat inderdaad zyne lippen onder de neus fclikterend wit zyn, terwyl het overige van zyn gelaat zwartagtig blaaiiw is ; ook heeft hy twee hairJokjes van geel hair onder de_ ooren , het geen hem een zeer zonderling voorko- men geeft, en dewyl hy tevens vry klein van geftalte is, zo is hy onder alle de lange -ftaart- aapen die, welke ons is voorgekomen de bevalhgfte te zyn. Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De raouftac heeft wangzakken en eeltagtigheden op de billen ; den ftaart veel langer dan het hoofd en het lighaam te zaraen genomen ; hy is negen- tien of twintig duimen lang; zyn gelaat is blaauwagtig zwart met eene groote en breede witte ftrook onder de neus , en over den geheelen omtrek van de bovenlip, die in dit gantfche gedeelte naakt is; het is alleenlyk met zwart hair geboord , gelyk ook de onderfte lip rondom den mond : het lighaam is kort en gedrongen ; hy heeft twee groote vlokken van helder geel hair onder de ooren ; ook heeft hy^ een kuifje van opftaand hair boven op het hoofd; het hair van het lighaam is van eene groenagtig-afchgraauwe kleur ; de borft en buik zyn witagtig afchgraauw ; hy gaat op vier beenen , en hy is maar omtrent een voet lang , het hoofd en lighaam te zamen geno- men. Het wyfje heeft haare gezette vloeijingen, (*) Maufiac. Mouffax , Moudache. Dewyl de guenon die hier voorkomt nog geen naam hadt, hebben wy hem dezen naam gegeeven, die genoeg zal zyn om hem te doen kennen en van alle anderen te onderlcheiden. liy is wezendlyk opmerkelyk door zyne bovenlip, die naakt en van eene witte kleur is, welke des te meer treft, om dat het overige van zyn gelaat zwart ij. (a) Daar zyn andere aapen aan de Goudkuil, welken men wit neuzen noemt, omdat de neus het eenigfte gedeelte van hun lighaam is , ’t welk deze kleur heeft. Zy zyn hinkende en woeft. Relation U Mousta^c. 1 EESCHRYVING VAN DEN MOÜSTAC. i8i BKSCHRXVING FAN DEN MOÜSTAC. D e rnoufbac ( PI. XXXIK) is van cene middelraaafige grootte, deszelfs lengte , van het eind van den fmod tot aan het begin ’^an den ftaart genomen, is flegts één voet, maar de flaart heeft negentien diiimenEngtc; dit dier is aanmeikelyk , niet allecn onder de dieren \-an zyn gci'lagt, maar Zelfs onder alle de anderen, daarin dat ’er op het vel van de bovenfbe lip eene witte kleur is, die de gedaante vertoont van een gebroken keper, welker hoek onder den neus is ; de lip is naakt op het geaeelte dat wit ge- kleurd is; de neus, het onderft van het voorhoofd , cn de v/angen zyn ook van hair ontbloot, maar hebben eene kleur van zwart en blaauwagtig ge- mengd. De fmoel is niet zeer langwerpig; de neus is uitfteekende aan z^n begin tulTchen de oogen ; de openingen der neusgaten zyn onder den neus geplaatll, en door een fmal tullchenfchot gefcheiden : hy heeft ook zakken in den bek en eeltagtigheden op de billen. De voetzool is zwartagtig ; de nagels zyn zwart, breed, en plat. , ,, , , De omtrek van den bek is met zwarte hairen bekleed, daar is aan elke zvde van den kop eene zwarte Rreep , die zig van den agterllen hoek van het oog tot aan het oor uitllrekt: dat gedeelte is dun en wat ruig; het hall- is van eene jonquille-kleur; dat van het beneden gedeelte van dellaapenvan het hoofd heeft dezelfde kleur , maar is veel langer , het maakt een bosje onder hen oor aan wederzyden van het aangezigt ; de haireil boven op den kop zyn van eene kleur van zwaï’t cn groenagtig geel gemengd; die in het midden hebben meer lengte dan de andere en Haan regtop als eene kuif. De rug, de fchouders, het kruis, de buitenkant der dye en het bovenll van den Haart hebben afchgraauwe en rolTe tinten ; de buitenkant van den bovenarm , den voorarm , het eigenlyk been , en het bovenll der voorfte voeten is van eene kleur van donker-afchgraauw en groenagtig gemengd ; het bovenll van den Haart is afchgraauw van kleur , van zyn begin af tot op omtrent de helft van zyne lengte, het overige is geelagtig: de keel, de borll en buik, de binnenkant van den bovenarm, den voorarm, de dye en het been, zyn Avit met eenige afchgraauwe en graauwe tinten. / 2 :^ 1 IB2 D E NATUURLYKE historie DE W I T-N E U S (*). D e Hr. DE Buffon is, gelyk men in ’tvoorigartykel gezien heeft, geneigd te denken, dat de guenon, welken fommige Reisbefchryvers wit-neus noemen , dezelfde is als die waaraan hy den naam van moujlac heeft gegee* ven; en hy grondt zig op het getuigenis van Artus, die zegt, dat men aan de Goudkuil aapen heeft, aan welken de Hollanders den naam van wit- neus geeven, om dat de neus het eenigile gedeelte van derzelver Jighaam is, het welk deze kleur heeft, en hy voegt ’er by, dat deze aapen Hinkend en woed zyn. Het kan zyn dat deze aapen dezelfde zyn als de mouilacs van den Hr. DE Buffon , fchoon die witte knevels en niet eene witte neus hebben; maar daar is eene andere foort (PI. XIL) in Guinee, die met alzo veel regt dcnzelfden naam verdient, welken ik hem geef. Zyn neus is inderdaad bedekt met kort hair van eene zeer fchitterende witte kleur, terwyl het overig gedeelte van zyn gelaat fchoon zwart van kleur is ; dit helder en It^vcndig wit doet dG neus des tG rncer uitkornciij gh ni^3.Ict dst nicu door dezelve terilond fterker wordt getrofièn dan door eenig ander gedeelte van het aangezigt. j r ... Ik heb werkelyk een guenon van deze foort ten mynen huize, welken ik te danken heb aan den Hr. Butini , die my denzelven uit Suriname heeft gezonden , werwaards hy van de kuilen van Guinee was overgevoerd. Dit IS zekerljk niet die aap, waarvan Artüs fpreekt, want hy is geenzins Hin- kend noch woeH; het is integendeel het liefHe en beminnelykHe dier dat ik ooit gezien heb; hy is ten uiterHen gemeenzaam met yder een, en men wordt niet moede van met hem te fpeelen , om dat nimmer aap op eene bevalliger wyze geipeeld heeft: nooit fcheurt of bederft hy iets_ dat onder zyn bereik is; zo hy byt is het fpeelende, en zo zagt en voorzigtig, dat de tederile, hand daar geene de minHe tekenen van behoudt. Met alle deze zagtheid houdt hy ’er evenwel niet van dat men hem Hoore terviwl hy eet, of dat' men hem befpotte of uitlagche , wanneer het hem geniiit is , dat geen te, verrigten het tvelk hy voor hadt ; als dan wordt hy boos , maar zyn toorn duurt flegts korten tyd, en daar blvft geen haat of wrok by hem overig. Hy gast op vier beenen, behalven wanneer hy iets wil onderzoeken, ’t geen hem niet wel bekend is, dan nadert hy dat voorwerp alleenlyk op twee beenen voordgaande; ik vermoede dat het dat zelfde dier is, waarvan Bar- bot (a) fpreekt, wanneer hy zegt , dat ’er in Guinee aapen zyn , die eene witte boril, een fpitfen baard van dezelfde kleur, een witte vlek op het r*-! F)it Anykel en het hierop volgende , zyn van den Hr. Profeiïbr Aliabiand te Leydcn ann vfen nicn deze en veele andere voonreflyke byvoegzeis, die in onze Franiche- en Keder! dukfrhe Uitgav'en gevonden worden , te danken heeft. (<:) Zie F.ésiér/^lü des Tom. IF > 23P* Edit^ de Parts; G? de PBdi" iion de HoUantie , T(/fn. Mi*’ 33°* ^f7i.:s:rv LE Be^^NC-TSTEZ . J V A N D E W I T - N E U S. iS.q eind van de neus , en een zwaï'te flreep rondom het voorhoofd hebben; hy bragt ’cr een mede van Boutri , die twintig gouden louiftn waardig ge- fcaat wierdt; waarover ik my geenzins verwonder, want gewislyk zoude ik den mynen voor dien prys met willen afftaan. De befdiryving welke Barbot van dit dier geeft, paft zeer wel op hetzelve, met uitzondering alleen van de kleur des lighaams , welke hy zegt dat helder grys gcfpikkeld is. Het ras van deze guenons moet op de kullen van Guinee zeer talryk zyn : ten minften ziet men ’er veelen in de comptoiren of veilingen , w'dken de Hollanders daar hebben; maar fchoon dezen van tyd tot tyd gepoogd heb- ben om een of meer van deze dieren naar Holland over te brengen , hebben zv daarin niet gelukkig kunnen llaagen ; de myne is miflehien de eenigfte die het tegen de koude van ons klimaat heeft kunnen mthouden, en tot hier toe fchync hy daarvan niet ftp-k aangedaan te worden. Dit dier is verwonderlyk higcig cn vaardig, en alle deszelfs bewegingen zvn zo gezwind, dat het eer fchyiit te vliegen dan te fpringen. Wanneer hv zig ftil houdt, is de plaatfing welke hy meeft verkieft, deze, dat hy zvn hoofd op een zyner agterfte voeten nederlegc en daar op ruft,- en dan zoude men zeggen , dat hy met gewigcige onderwerpen bezig en in diepe eeo'^inzen is. Wanneer men hem de eene of andere weeke ftoffe aanbiedt oni te eeten, rolt hy dezelve, eer jiy daar van proeve, met zyne handen gelyk een pafteibakker zyn deeg uitrolt. ° ^ Ondtrfcheidende kenmerken van deze foort. De wit-neus heeft wangzakken en eeltagtigheden op de billen; de lengte van zyn lighaara en van zyn hoofd te zamen genomen , is van omtrent der- tien duimen , en die van zyn Haart van twintig duimen ; de kleur van net bovenft gedeelte van zyn iighaam en van zyn Haart , is eene aangenaarae mengeling van een olyf kleurig groen en zwart, maar waarin het groen even- wel de overhand heeft ; deze zelfde kleur ftrekt zig uit over het buitenfte gedeelte der dyen en der beenen, alwaar zy ,naarmaate zy de voeten nadert, zwarter wordt. De voeten zyn zonder hair en geheel en al zwart , gelyk ook de nagels, die plat zyn. , , - , . , , , De kin, de keel, de borft, en de buik, zyn van eene fchoone witte kleur, die zig in een punt byna to.t onder de ooren iikftrekt. Het onderfte van den Haart en het binnenfte gedeelte der beenen, en de armen, zyn zwartag- tig graauw Het voorhoofd, de omtrek der oogen cn der lippen, de wangen in één word het geheele gelaat zyn zwart , met uitzondering alleen van de onderfte helft van de neus, die opraerkelyk is door eene witte byna driehoekige, of driezydige vlak, die de geheele breedte van de neusbeflaat, en die boven de lip in eene foort van punt uitloopt, aan welker beide zyden de neusgaten wat fchuins geplaatft zyn. De ooren zyn zonder hair en zwart ; van dezelve begint een ftrook of band, die insgelyks zwart is, en die krmgs- gewyze het geheele bovenfte gedeelte des hoofds omvangt. Het hair van iiet hoofd is een weinig langer dan dat het welk den rug bedekt, en het maakt eene foort van aigrette. Eene lyn van wit hair, die liaaren oor- fprong heeft by den buitenften hoek van het oog , ftrekt zig aan wedtrzy- i84 DE NATUURLYKE HISTORIE den onder de ooren , en nog wat verder , uit , in ’t midden der zwarte hairen die dit geheele gedeelte bedekken. De wortel van de neus en van de oogen zyn wat gezonken, het geen den fnuit wat verlengd doet voorkomen, fchoon dezelve inderdaad platagtig is. De neus is insgelyks zeer plat in haare geheele lengte, inzonderheid in dat gedeelte dat wit is. Daar is geen hair rondom de oogen , nog op een gedeelte der wangen ; dat hair, het welk het 'overig gedeelte des lighaams bedekt, is zeer kort; de oo- gen zyn wel gefpleeten; de oogappel is zeer groot, en omringd van een geelen cirkel, breed genoeg om het wit onder de oogleden verborgen te doen bly ven. Het hair van de kin is langer dan dat der andere deelen , en maakt een baard die inzonderheid zigtbaar is , wanneer het dier zyne wang- zakken met eeten heeft opgevuld ; hy houdt ’er niet van dat die baard nat is , en draagt wel zorg van denzelven , wanneer hy gedronken heeft , aan iets droogs af te veegen. Ik kan niet zeggen of de wyfjes van deze foort haare geregelde vloeijingen hebben,- ik heb ’er in dat, het welk ik heb, geen blyk van kunnen befpeuren. DE VAN DE PALATYN, enz. 185 DE PALATYN of de ROLOWAY. D e guenon, die op (P/. XL*'^ vertoond wordt, is tot hier toe niet be- fchreven: zy is eenige jaaren leeyende te Amfterdam geweeft, ten huize van den Hr. Bergmeyer ; een huis^ voor dezen wel bekend onder den naam van Blaauw-jan-, niet alleen by alle de inwooners van die grocte Had maar ook by alle vreemdelingen, die zig maar eenigen tyd aldaar opeehouden hebben; ter oorzaake dat by hem fteeds verfcheidene zcldzaa- me dieren van alle de Werelddeelen , welken hy met groote keften uit de verft afgelegene landen liet komen , te zien waren : deze aap of guenon was hem van de kuft van Guinee, onder den naam van roloway toege- ^ zonden : het was een zeer aartig en bevallig dier , zacht en liefkozende voor zyn meefter; maar wantrouwig van hen, welken hy niet kende; in zo ver- re dat hy zig in ftaat van tegenweer ftelde , wanneerzy hem al te digc wilden naderen , of ondernamen om hem aan te raaken. Zyne lengte van het begin van den ftaart tot aan de neus, is van omtrent anderhalf voet: het hair, het welk zyn rug bedekt, is van eene zeer donker- bruine en byna zwarte kleur; dat, het welk op zyne zyden, zyne dyen, zyne beenen en zyn hoofd gevonden wordt, heeft aan het bo- venft einde een witagcige punt, het welk aan het zelve een voorkomen geeft, als ware het van eene donker- gryze of graauwe kleur._ De hairen die ce borft , den buik , den omtrek van de billen , en het binnenft gedeelte der armen en der dyen bedekken, zyn ten eenemaale wit; doch men veraekert, dat deze derzelver natuurlyke kleur niet is, en dat zv in Guinee eene fchoo- ne oranje kleur hebben, die zig in Epr opa verheft, en die tot eene witte kleur overgaat ; het zy dit aan den invloed van het klimaat , het zy aan de verandering en hoedanigheden van het voedzel , dat zy als dan gebruiken , naoet toegefchreeven worden. Toen deze guenon te Amfterdam aankwam, hadt zy nog eenige overblyfzels van deze oranje kleur behouden, doch dezel- ve zvn allengskens verminderd en eindelyk geheel verdweenen. De Hr. Bergmeyer had federt eenige maanden een tweede van dezelfde foort ont- vangen , by welke het binnenft gedeelte der dyen noch geheel en al geel wast gelyk ook de ftreep op het voorhoofd: de uiikomft heeft geleerd , dat die geele kleur in onze lugtftreek geen ftand houdt, en van de geele tot de witte overgaat. Het wezen of aangezigt van deze guenons is zwart , en heeft eene byna driehoekige gedaante. Hunne oogen zyn vry groot, en wel geopend of gekliefd. Hunne ooren zyn zonder hair en weinig buiten het hoofd uit- ftekende; een kring van witagtig hair omvangt het bovt n-gedeelte ol en kruin des hoofds. Hunne hals of liever de omvang van hun aangezigt, :S insgelyks bedekt met een band of ftreep van lange witte hairen, die zig ttt XIF Deel. Aa i8ö DE NATUURLYKE HISTORIE aan de ooren uitftrekken ; _ zy hebben aan de kin een baard van dezelfde kleur, die drie of vier duimen lang is, en in twee fpitfe punten iiidoont • dezelve fteekt op eene zonderlinge wyze af, op de zwartheid van het aan’ gezigt, en maakt daar eene vreemde ftrydigheid mede. Wanneer deze dieren zig in eene houding bevinden, waarin deze baard op de borll rnfl; en ' met het hair van de borll verwart , ziet men denzelven ligtlyk aan eene vervolging van het hair dat den halsband formeert; en dan fchvnen deze dieren rondom den hals eene foort van palatyn of palatine te hebbeii gelylc aan die, welke de dames in den winter draagen ; en ik heb hun te dezer oorzaake eerft dien naam gegeeven, welke hier om ook alleen gevonden wordt op de_ plaat, voor dat ik den naam vanroloway geweeten heb, welken zv in Guinee voeren. Hunne Haart evenaart, in zyne lengte, de lengte van het lighaam, en het hair, dat denzelven bedekt, is my vóórgekomen lan- ger en meer gevuld te zjn dan in de meefte andere foorten van guenons plaats heeft. Hunne billen zyn naakt en hebben eeltagtigheden : het is my onbekend of de wyfjes aan de maandlykfche vloeijingen of Honden onder- hevig zyn. JoNSTON heeft in de LXI Plaat van zyne HiHorie der viervoetige dieren de afbeelding van een aap gegeeven, welken hy met de benaaming van cer- copithecus, meerkatz, uitdrukt, dewelke eeiiige overeenkomH met onze roloway fchynt te hebben. Ik zoude zelfs geneigd zyn om te denken , dat dit het zelfde dier ware, ’t welk hy bedoeld hadt te vertoonen, by aldien de afbeelding, welke hy daarvan gegeeven heeft, niet eene flegte copy ware van eene nog flegterc afbeelding van den gnariba, door Mjirc- GRAVE in ’t ligt gegeeven. ] I VANDENTALAPOIN. 187 DE TALAPOIN (*). D eze guenon (P/. XL) is klein van geftalte, en van een bevallig voor- komen ; zyn naam zou fchynen te kennen te geeven , dat hy in Siam , en in andere landen van oollelyk Afia gevonden wordt, doch wy kunnen dit niet verzekeren ; dit is ondertuffchen buiten kyf, dat hy in de oude wereld t’huis hoort, en in de nieuwe met gevonden wordt, dewyl hy wangzakken en eeltagtigheden op de billen heeft , welke twee kenmerken noch aan de fagoins, noch aan de fapajous behooren, die de eenigfhe dieren der nieuwe wereld zyn, welken men met de guenons vergelyken kan. Het geen my behalven den naam doet gelooven dat deze guenon gemee- ner in de Ooft-Indiën dan m Afrika gevonden wordt, is dat de Reisbe- fchryvers verhaalen , dat de meelte aapen van dit gedeelte van Afia het hair van eene bruin - gi'oene kleur hebben. „ De aapen van Guzaratte , ,, zeggen zy, zyn bruin-groen van kleur, zy hebben een langen en witten „ baard , en lange wenkbraauwen van dezelfde kleur : deze dieren , welken „ de baniaanen,_uit een beginzel van godsdienftigheid , in het oneindige „ laaten vermenigvuldigen , zyn zo gemeenzaam , dat zy ter aller uuren en ,, Ronden in de huizen komen, en wel in zogrooten getale, dat de koop- „ lieden in fruiten en konfituuren , veel werk hebben om hunne winkelwaa- „ ren voor hunne aanvallen te beveiligen (a) ” De Ilr. Edwards heeft ons de afbeelding en de befchryving van een gue- non gegeeven, onder de benaaming van zwarten aap van '’niddelhaare grootte , welke ons toefchynt nader^ te komen aan de Ibort van den talapoin , dan aan eenige andere foort j ik heb geoordeeld de befchryving van denzclven hier te moeten bybrengen (Z>) , cn den lezer verder naar de afbeelding door (*) Talapoin, naam ouder welken deze aap ons gegeeven is, en dien wy hebben aan- genomen. («) HiHoire gêné. des Foyages. Tom. X. pag, 67. (h') Deze aap was tennaadenhy van de geftalte van eene groote kat ; hy was van eene zagte geaarcheid , en deed geen nienich eenig kwaad. ... het was een mannetje , en hy was wat oud ...., zyn hoofd was vry rond; het vel van zyn aangezigt was van eene vleefchkleur, maar die door de zon bruin geworden w.as; het was bedekt met zwart, dun gezaaid hai • de ooren waren van maakzel als menfehen ooren ; de oogen waren van kleur als roodagtige hazel- nooten, maar de oogleden waren zwart; het hair onder de oogen was lang, en de weiikbraaii- wen ftrekten zig zo verre tot malkanderen uit , dat zy zig te zamen voegden ; htt hair was insgelyks iang aan de flaapen des hoofds, en bedekte voor een gedeelte de ooren ; het hoofd, de rug, de voorde en de agterfte beenen, waren bedekt met redelyk lange hairen van eene zwartagcig bruine kleur; en deze hairen waren niet heel zagc,en ook niet heel hard en wreed; de botft, de buik, enz. waren byna zonder hair, vau eene doo' de zon bruin gew rden vleviclilcleur; en aan de borft waren de knoppen of lepels van d-ii boezem: de vier pooteii waren tennaafienby van het zeilde maakzel als de handen van den menich , en zy waren bedekt met eene zagte en zwarte huid , byna zonder hair : de nag'els der vingeren en toonen waren plat. Gtanures ci’EuwARDs , pag. S25. Aa 2 i88 DE NATUURLYKE HISTORIE den Hr. EowARDSgegeeven, tewyzen,op dat hy,fchoon der Enselfche fan Ie niet kundig, in/taat moge zyn van deze dieren met malkanderen t- vpr* gelyken. Men zal mt het een en ander zien, dat dezelve, met uitzondering alleen van de grootte en de kleur, aan den anderen gelyk genoeg z - t> ons te doen vermoeden , dat het ten minllen twee foorten zyn die^-^^’ aan malkanderen grenzen, zo zy geene verfcheidenheden van dezelfde^f^ zyn ; in zulk een geval zouden wy , dewyl wy niet verzekerd zvn °d^*^ onze talapojn oorlpronglyk in de Ooft-Indiën t’huis hoore , en de Hr r wards^ ftellig zegt, dat die, welken hy in de aangehaalde plaats befchryft ' uit Guinee kwam, den talapoin aan dat zelfde klimaat wedergeevenj ofwel* wy zouden onderftellen , dat deze foort eveneens in de landen van het zuiden van Afrika, en in die van Afia gevonden wordt. Het is waarfchyniyk van deze zelfde foort van zwarte aapen, dóor den Hr, Edwards befchreeven waarvan Bosman fpreekt, onder de benaaming van baardmannetjes en waar- van hy zegt , dat het vel eene goede peltery uitlevert (t). ’ CD Men vindt in Guinee eene derde foort van aapen byzonder aartig en bevallio- die p-o meenlyk twee voeten hoogte hebben ; hun hair is uitermaacen zwart en van een vinwr lewrr en zelfs meer; zy hebben een witten baard , ter welker oorzaake de Hollanders hun den naim van baardmannetjes gegeeven hebben. Men gebruikt hunne vagt ora inutfen van te maak'en en yder vel wordt geraeenlyk voor vier daalers gekogt, Voyage de Bosman, pa§. 258.' I / v^ . -j, BESCHRYVING VAN DEN TALAPOIN. i8p ^ * BESCHRTFING VAN DEN TALAPOIN. D it dier PI. XL) heeft een ronden kop, een niet zeer Jangwerpigen fmoel , groote, ronde, en kaale ooren, een zeer iangen Raart , cLn neus, de ooren, en de voetzoolen zwart, de oogcn en het eind der lippen vleefchldeurig : het hair der wangen, der flaapen van het hoofd , van het voorhoofd , den kruin van het hoofd , het agterhoofd , van het bovenft en dezyden van den hals, van den rug, van de lendenen, van het kruis , van de zyden der bord; en des buiks , van den buitenkant der pooten , en van het bovenft der voeten, is van een e kleur van geel_, groen, en zwart of zwartagtig, gemengd; elk hair is van eene zwartagtige afchgraauwe kleur op het grootft gedeelte zyner lengte van den wortel af ; boven het zwartag- tig is groenagtig geel, en de punt is zwart. De onderfte kaak, het onderlt van den hals, de keel, de borft, de buik, deoxels, de liezen en de bin- nenkant der pooten zyn van eene witagtige kleur met eene ligte geele tint. De ftaart is van boven van eene graauwagtige afchgraauwe kleur: in het al- gemeen was het bovenft van het lighaam en van den ftaart van zwartagtig en olyvenkleur gemengd, en het onderft van eene heldere afchgraauwe kleur: de nagels der duimen zyn rond en plat; die der andere vingeren zyn een weinig tot een gootje gevouwen. Dit dier heeft zakken in den bek en eelt- agtigheden op de billen. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten van het eind van den fcnoel af tot aan den aars . ’ j Lengte van den kop, van het eind van den fmoel af tot aan het * agterhoofd ... ... o. Omtrek van het eind van den fmoel . . . o. Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten . o. Oratrek van de opening van den bek . . .o. Afftand tuflehen de neusgaten . . . . o. Afftand tuflehen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . .... o. Afftand tuflehen den agterften hoek en het oor . o. Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . o. Opening van het oog . . ... o. Afftand tuflehen de voorfte hoeken der oogen over de kromte van het neusbeen gemeeten .... o. Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten . . o. Omtrék van den kop tuflehen de oogen en ooren gemeeten . o. Lengte der ooren . . . . . o. Lengte van de bafis op de buitenfle kromte gemeeten , o. Afftand tuflehen de ooren van onderen gemeeten . . o. Lengte van den hals . ■ . , « • o Omtrek , • ^ • . . . “ o. Oratrek van het hghaatq agter de voorfle pooten gemeeten . o. Aa 3 voeten, duimen, lynen. O. 8 . 3 - 0. 3. '2. 3 * 8 .’ 1. 6 . 0. I. 0. 10 . 1. 4 * 0. 5 - 0. 3 ^* 0. 7 - 0. 4 ' 6 . 3 * 0. 9 - 1 . II. 2. 0. 0. 10. 4 - 2 . 7 - 0. de natuurlyke historie ipo Omtrek op de dikfte ^aats • . , , Omtrek voor de agcerlte pooten gemeeten L.cngte van den ftomp van den ftaart Ómtrek aan dcszelfs begin . . 4 . Lengte van den voorarm , van den elleboog af tot aan de gelee- ding der hand . .... Omrrek van die geleeding . . . Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen , Lengte van het been van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen ; voeten, duimen, lyneii. O. 7. 10. 0. 5* ö. 1. y. 6. o. 2. 8. O. 3- 7- o. I. 10. o. 2. 6. O' J. o. O' 3* 9> Het dier van het welk vvy handelen , woog twee ponden , twaalf en ee- ne halvee oneen. By de opening van den onderbuik vond ik het netvlies tot aan het eind van de navelflreek uitgeftrekt ; de lever was zo veel naar de linker als naar de regter zyde geplaatll, en de maag lag byna geheel aan de lin^'er zyde. De twaalfvingerigedarm was zeer kort , de omwentelingen van den niig- teren- en oragebogen-darm lagen in de navelflreek en in de zyden ; de blin- dedarm was in de regter zyde geplaatll, en naar agteren gerigc; de kronkel- darm llrekte zig naar vooren uit in de regter zyde, liep van de regter naar dc linker zyde agter de maag , en verlengde zig naar agteren in de linker zyde; hy maakte, eindelyk, eenige boezemagtigheden in de linker darm- ftreek en in het agterfl gedeelte van de navelflreek , voor dat hy zig aan den De" gro^te°blmde zak van de maag was zeer wyd , ook hadt de kleine kronite flegcs zeer weinig lengte tufTchen den flokclarm en den hoek van het regter gedeelte ; de groote kromte was zeer bolrond in het midden haarer lengte; de dunne darmen hadden alle tennaaflenby dezelfde middellyn, be- halven den omgebogendarm , die minder dik was op eenigen aflland van den blindendarra dan by dien darm; de blindedarm was dik, kort, en ke- gclvormig, hy maakte drie opblaazingen aan zyn bafis; hy hadt drie pees- a«-tige rcepen , die zig op den kronkeldarm uitllrekten ; die darm hadt ook opblaazingen by den blindendarm , de dikfte en de grootfle middellyn was on omtrent een duim afflands van den blindendarm af ; de kronkeldarm wierdt hoe langer hoe kleiner, naar maate hy den regtendarm naderde, die integendeel hoe langer hoe dikker wierdt, naar maate hy nader by den aars kwam; de rokken van de maag en darmen waren zeer dun en doorfchynende, De lever beflondt uk drie groote kwabben en ééne kleine; de grootfle was in het midden geplaatfl, en was in twee deden verdeeld door eene in- fnyding , waarin de fchoorband liep ; het galblaasje was aan den agterkant van het regter gedeelte vafl: daar was ter regter- en ter lin’;er-zyde eene kwabbe die kleiner was dan de raiddelfle; de kleinfhe van alle was aan den wortel van de regter kwabbe vafl; dat ingewand was van buiten en van bin- nen van eene bleek-roode kleur, het wo'og ééne once, zeven dracnmen ; het galblaasje hadt de gedaante van een langwerpig ci ; deszelfs fleekje maakte twee piooïen. BESCHRYVING van den TALAPOIN. ipi De niiit was byna driehoekig, om dat het onderft eind bvna zo veel breedte hadt, als de geheele milt lengte; zy van buiten en binnen van een levendiger rood dan de lever ; zy woog ééne drachme. Het alvleefch ftrekte zig uit van de milt tot aan den twaalfvinveriven darm, tegen welken het een hoek maakte; de tak, die dien dirm volgde, was zeer kort en puntig. ^ voeren ge- Pi.atlt dan de Imker, zy waren langwerpig en hadden weinicr indrnl"^rl • dp linker nier fcheen een tweede nier te hebben , die kleiner^ en a 'nh buitenfle zyde valt was, om dat ’er eene overlangfe .groeve was dL de gedaante van een ring op het midden van de twee kanten ’cn detw^e einden ui tflrekte ; het bekkentje was klein , en daar waren geene tenel Het middenrif was dun; daar waren iier kwabben in de regter lonrr^' twee in de linker, geêVenredigd en geplaatft als by de meefte viervfetive dieren: het hart was kort ; de bogt van de groote flagader Jiadt twle De tong was breed, dik, met tepeltjes bedekt, zeer klein, en met klier- agtige korreltjes bezaaid ; daar waren op het middelbaar agterft credeelte drie kelkklieren, eene naar agteren in het midden, en twee naar^vooren aan de zyden ; het ftrotklapje was in het midden uitgerand : daar waren zeven of agt overdwarfche groeven op het verhemelte, en een overlangs ribbetje in het midden , dat de groeven in twee deelen verdeelde , waarvan elke bolrond naar vooren vvas. De groote herflenen waren groot, en bedekten de kleine herlTen en ge- heel, zy hadden flegts weinig kronkelingen , en waren klein; zv woogen eff srS gr^-nen, c-n de kleine herffenen Ééne^drachTe" Het dier, dat my tot onderwerp voor deze befcbryvlag gediend heeft hadt flegts twee tepels op de borfl;, zeer digt by de andere geplaatft; de balzak pvas groot; de roede ftak uit den onderbuik ; het roedehoofd ie ein- digde in een groot gezwel ; de pisblaas hadt de gedaante van een ei • de zaadballen waren groot en byna rond: men zag van binnen de peesagtige ipil van den opperbal; de zaadblaasjes waren groot en langwerpig zy had- den drie langwerpige zyden: men gevoelde binnen in het roedehoofd ie een langwerpig been, welks voorft eind krom was. Lengte van de dunne darmen , van den portier af tot aan den blmdendarm . . . . ^ Omtrek van den twaalfvingerigendarm . ’ Omtrek van den nugterendarm Umtrek van den omgebogendaitn op de dikfte plaatfen *. Omtrek op de dunfte plaatfen . . Lengte van den blindendarm Omtrek van den blindendarm op de dikfte nlaats Omtrek op de dunfte plaats ^ ^ “ voeten , duinjen, lyneij. 4. 6. o. o. I. 7 * o. I. 9 ‘ o. s. o. o. I. 6. o. I. 4* o. 4* . 3 * o. I. 6 . de natuurlyke historie I9Ü Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfeo « Omtrek op de dunfte plaatfen Omtrek van den regcendarm by den kronkeldarm Omcrek van den regtendarm by den aars Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te zamen , Lengte van de geheele darmbuis zonder den blindendarm . Grootc omtrek van de maag . ■ ♦ Kleine omtrek . . • „ ' Lengte van de kleine kromte, van denhoek af welke het^egter ge deelte maakt, tot aan den llokdarm Diepte van den grooten blinden zak • _ • Omtrek van den llokdarm . • • • Omtrek van den portier • • • , Lengte van de lever , • • • • Breedte . . , • • Derzelver grootfte dikte , * • • Lengte van het galblaasje . . • • Deszelfs grootfte middellyn . • • I.engte van de milt . , . • • Breedte van het onderft eind . • • Breedte van het bovenft eind • * • Dikte in het midden . • • • • Dikte van het alvleefch • . - . Lengte van de nieren • • • • Breedte . • *.*.’•* LenSe van’ het peesagtig* middelpunt , van de holle ader tot aan de punt • . . • Breedte . • « • • • Omtrek van den bodem van het hart Hoogte van de punt af tot aan het begin van de longenflagader Hoogte van de punt af toe aan het longenzakje . Middellyn van de groote flagader,van buiten naar buiten gemeeten Lengte van de tong .. . ‘ . r „ Lengte van het voorfl: gedeelte , van het toompje ar tot aan het eind . . . . . • Breedte van de tong .... Lengte van de groote herflenen Breedte . . . • • Dikte . . . . • • Lengte van de kleine herflenen Breedte . . • • . ' . , I^engte van het roedehoordje • • . - * * Omcrek van het uitwarch . . . • . I pn. o. 1. o. o. I. 3* o. I. 2. o. 2. 7* o. 3* 7- 0. o. 6. 0. 1. 3- o. o. 6. o. I. o. o. o. II. o. o. 3- o. o. 4- o. 0. 2. o. I. J- o. o. 9* o. o. 5- o. 1. O. 0. I. 2. o. 3- O. 0. I. 4- o. 1. o. 1 o. o. 2. 0. 1. 4* o. 0. 7- o. o. 4- o. 2. 2. o. I. 9. o. o. II. o. 0. 9- o. 1. I. o. o. 8. o. o. 9- o. 0. 6, o. 0. lo. 0. I. 8. o. 0. 8. o. o. 8. 0. o. 6 D-kte 193 BESCHRYVING VAN DEN TALAPOIN. Dilcte Breedte van den opperbal Dikte Lengte van de afvoerende vaten Middeliyn in het grootft gedeelte Groote omtrek van de pisblaas Kleine omtrek . < Omtrek van de pisbuis Lengte van de zaadblaasjes Breedte Dikte • - • Lengte der vooruanders Breedte • Dikte voeten, duimen , lyneii. O. o. 4 !. • • O. 0. 3- • • O. o. I. • 4 o. 4* 4- uitgeftrektheid . o. o. oi. • • o. 6 . 2 . « • o. 4- 11 . • k • o. o. 7* • • • o. 1 . 6. • • o. o. 3^* o. o. 3* • • o. o. 6 . • • o. o. J. • • 0. o. 2 . De oogputten van den talapoin zyn grooter dan die van den malbrouck; de fraoel is korter, en de opening der neusgaten is hooger geplaatft; zo dat zy gedeeltelyk tuflchen de oogputten is, tennaallenby als by den menfch , de gibbon, enz. Daar zyn twaalf wervelbeenderen in den rug , en twaalf ribben aan elke zyde zeven waare en vyfvalfche; het borflbeen beftaat uit zes beende- ren ;’de eerde ribben geleeden zig met het middend gedeelte van het eerde been ; de geleeding der tweede ribben is tuflchen het eerit en tweede been des bordbeens; die der derde ribben tulTchen het tweede en derde been, en dus vervolgens tot aan de zesde eh zevende ribben , die zig tuflchen het Vyfde en zesde been des bordbeens geleeden. De valfche wervelbeenderen van den daart zyn vyf-en-twintig in getal. Daar waren flegts tien beenderen in de voorhand, het eerde der overtol- lige beenderen ontbrak daarin: de voorvoet bedondt uit agt beenderen. > XIF Deel. Bb 194 DE NATUURLYKE HISTORIE DE D O U C (*). D e douc (P/- is de laiLfle in de hlaffe der dieren, welken wy aapcn , baviaanen en giienens genaamd hebben ; zonder dat hy naauw- kaurig tot een dezer drie geflagten behoore , deelt hy in alle drie. Hy zweemt naar de guenons in zyn langen Haart j naar de baviaanen in zyne groote geftalte, en naar de aapen in zyn plat gelaat ; daarenboven heeft hy een byzonder kenmerk, waardoor hy eene fchaduwing fchynt temaaken tuffchen de guenons en de lapajous r deze twee gezinnen van dieren vc-r- fchillen hierin van malkanderen , dat de guenons naakte billen hebben , terwyl die by alle de fapajous met hair bedekt zyn : de douc is de eenigfte der gue- nons die hair op de billen heeft gelyk de fapajous; ook gelykt hy hun in de platheid van den fnuit; maar in alles nadert hy oneindig meer tot de gue- nons dan tot de fapajous , waarvan hy hierin verfchilt , dat hy den Haart niet vattende heeft, of denzelven als hand gebruikt, en ook in verfchciden andere wezendlyke karakters: daarenboven de tuflchenruimte, die deze twee gezinnen van elkanderen fcheidt , is oneindig , dewyl de douc en alle de guenons tot de oude wereld behooren , terwyl alle de fapajous niet dan in de nieuwe gevonden worden ; ook zoude men met eenige reden kunnen zeggen, dat de douc , een jangen Haart hebbende , gelyk de guenons, cn gee- ne ^Itagtigheid op de billen hebbende gelyk als zy, de fchaduwing maakt tufTchen°dc orangs-outangs en de guenons, gelyk de gibbon dezelve in een ander opzigt maakt, als hebbende geen Haart gelyk de orangs-outangs, maar hebbende eeltagtigheden op de billen gelyk de guenons. Onafhangelyk van deze algemeene overeenkomften , heeft de douc byzondere kenmerken , waardoor hy zeer opmerkelyk, cn van alle andere aapen, baviaanen, gue- nons, of fapajous, zelfs met den eerHen opflag des oogs , ligt te onder- fcheidenis; zyne vagt, die eene verfcheidenheid van alle kleuren vertoont, fchynt de twyfeling der Natuur aan te duiden, en terzelfder lyd de foort cp eene blykbaare wyze uit te drukken. Hy heeft om zyn hals een band van eene bruine purper-kleur ; om de wangen een witten baard ; zyne lippen cn de omtrek zyner oogen zyn zwart; het gelaat en de ooren zyn rood, het bovenft van het hoofd en het lighaam is graaiiw ; de borll en de buik geel ; de beenen beneden wit, van boven zwart; de Haart, wit meteen breede Hreep van dezelfde kleur op de lendenen ; de voeten zwart met verfchciden andere fchaduwingen van kleur (0). Het komt my voor dat dit dier, ’t Douc. Naam van dit dier in Cochinchina , \velken wy hebben aangenomen. Deze naara , welken wy niet willen, is ons opgegeeveii, door den Mr. Poivre, die ons het dier zelf ook gezonden heeft. Sifac op Madagaskar. Cercopithecus cinereui gcfiis longis pilH ex albo fiavicantibm obfitiflorque ex cajianeê turaumfeente. Le grand finge de Cochinchine , Brisson. Regn. anim. pag. 205. («) Zie hier agter de befebryving van den douc. VAN DEN DOUC. i9S Welk men ons verzekerd keeft van Cochinchina te komen» ook op Madagas- kar gevonden wordt, en dat het dat zelfde dier is, ’t welk Flaccourt on- der den naam van iifac aanwyft in de volgende bewoordingen ; „ daar is op Madagaskar, zegt hy, eene andere foort van kleine witte guenon, 9 ) die een taankleurige kaproen draagt, en die zig den mecffen tyd op zyn 9 , agterfte beenen over eind houdt; hy heeft een witten ftaart entweetaun- „ kleurige vlakken in de zyden ; hy is grooter dan de vari (mococo) maar „ kleiner dan de varkojji (vari). Deze foort wordt fifac genaamd ; zy leeven „ van boonen; daar zyn ’er veelen by Andrivoure, Dambourlomb, en Jla- „ nafoulchy” De kaproen, of taankleurige halsband , de witte haart , de vlakken in de zyden , zyn karakters die vry duidelyk te kennen geeven , dat deze fifoc van Madagaskar van dezelfde foort is als de douc van Cochin- china. De Reisbefchryvers verzekeren , dat de groote aapen der zuidlyke deelen van Afia, bezoards voortbrengen, welken men in hunne maag vindt, en wel- ker hoedanigheid die van de bezoards der geiten en gazelles overtreft ; deze groote aapen der zuidlyke deelen van Indië zyn de ouanderou en de douc; wy denken derhalven , dat het tot deze foorten is , dat men de voortbrenging der bezoards betrekken moet : men wil dat deze aap - bezoards altyd eene ronde gedaante hebben , daar de andere bezoards van verfchiUende figuuren zyn (0- Onderfchddende kenmerken van deze foort. De douc heeft geene eeltagtigheden op de billen; die deelen zyn by hem allerwegen met hair gedekt: zyn haart, fchoon lang, is niet zo lang als zyn kop en lighaam te zamen genomen ; zyn gelaat is rood en met zagt dons hair bedekt; de ooren zyn naakt en van dezelfde kleur als het P'elaat; de lippen bruin, gelyk ook de omtrek der oogen: de kleuren van het hair zyn zeer levendig en zeer vcrfclieiden ; hy heeft een hoofd- en hals-band van een bruin purper; hy heeft wit op het voorhoofd, op het hoofd, op het lig- haam , de armen, de beenen, enz. hy draagt eene foort van baard van geel- agtig wit ; de haart is wit , gelyk ook het onderhe der lendenen : hy gaat zo wel op twee beenen als op vier ; hy heeft drie en een half of vier voet hoogte , wanneer hy regtop haat : ik weet niet of de wyfjes van deze foort haare geregelde vloeijingen hebben. (i) Vo'j/tge de Flaccourt , fag. 153. (c) Dewyl deaaptn zo Avel als de geiten de knoppen van zekere hoorntjes eeten, zo wor- den daar\’an in himnen buik bezoard-fteenen geformeerd; men vindt dezelve dikwils in hunne ■uitwerpzelen, welken de vrees v-an gellagen te zullen worden, hen onder het loopen doet wer- Ptn ; deze bezoard 4 leenen zyn de dmirlle en de mc-ell geachte van allen , die in de Indiën ge- vonden worden ; zy zyn ook ronder dan de andere , en hebben veel meer kragt in het gebruik, dat men daarvan mankt : men heeft foratyds ondervonden , dat een grein van deze zo veel uit- werking deedt ais twee greinen van die, welke van do geiten worden voortgebragt. Defcrip- tion iJiJlnrigue de Macacar. pag. 51. Nota. Wanneer men deze plaats met die van lüto.'t, welke wy i;j het artykel van den ouanderou hebben bygebragt, vergelykt, fchynt het, dat het de ouand^ous zyn, die vnn boonil:iiüpp.en leeveu, cii dat het bygevolg ook die zyn, weike meeft de bezoards vóórtbrengen. Bb 2 de natuurlyke historie 196 B E SCHRTriNG FAN DEN D O U C. D e douc (P/- XLI') , is van de grootte van denmagot en den papion. Schoon van het individu, dat tot onderwerp voor deze befchry ving dient, niets overig is als het opgezet vel , en de beenderen der kaakbeen- deren en voeten , zo fchynt het my egter toe dat de douc een korter fmoel heeft dan de magot j de vier pooten , en de agterfle voeten tennaaftenby even lang, maar de voorfbe voeten hebben veel meer lengte; fchoon de duim zeer klein is, ftrekt zig egter zyn eind niet uit tot aan het eind der nahand; daar zyn geene eelagtigheden op de billen; de nagels zyn een wei- nig gekromd en tot een gootje gevouwen , behalven die van den duim der agterfte voeten, die byna plat is ; derzelver kleur is zwartagtig even als die van de voetzoolen , die der lippen en den omtrek der oogen ; het overige van het aangezigt is rosagtig met een klein ros dons; de ooren zyn klein, kaal, rosagtig even als het aangezigt; derzelver maakzel en kleur fchynen veranderd te zyn door het droogen. De kleuren van het hair van den douc maaken hem zeer aanmerkelyk door haare levendigheid en fchikking ; deze is zo buitengemeen dat dit dier kle- deren aan fchynt te hebben van verfchillende Ëeuren, op het voor- hoofd den kop , op het lighaam , op de fchaamdeelen , den bovenarm , den voorarm, de dye, en de pooten; deflaapen, de wangen, en het on- derft kaakbeen hebben lang hair van cene witagtige kleur, met geelagtig ge- mengd ; daar is beneden aan het voorhoofd een fnialle band , die zig aan we- derzyde tot _aan het oor uitflrekt , en die gevormd wordt door hairen van eene kastanje kleur van donker ros ; die hairen zyn langer by de oofen dan op het midden van het voorhoofd ; daar is ook onder en aan de zyden van den hals een kraag van dezelfde kleur; het bovenft van het voorhoofd en het bovenfl: gedeelte der bovenarmen zyn zwart ; het bovenft, het agterft, cn de zyden van den kop, het onderlt gedeelte der bovenarmen , de rug, de borft, de buik, en de zyden van het lighaam, hebben kleuren die weinig verfchillen van die van de petit-gris ; elk hair is van eene witagtige graau- we kleur naar den wortel , en dan volgen ’er zwartagtige en groenagtige graauwe of getlagtige kleuren , tot vier of vyf maaien op elkanderen , in het overige van hunne uitgeftrektheid ; het geelagtige vertoont zig duidelyker op de borft en op den buik dan op den kop, de armen, en den rug- De voorarm en het bovend van de nahand zyn van eene witagtige kleur, met geelagtig getint ; de Haart is witagtig : daar is eene driehoekige ruim- te van dezelfde kleur aan het begin van den flaart en boven denzelven geplaacd, zy ftrekt zig uit langs de bilnaad én vertoont zig op de fchaam- jftreek en op een gedeelte van den binnenkant der dyen; daar zyn kleu- ren van dé petit-gris onder de dyen, en hairen van eene donker roffe kas- 1 BES CHRY VING VAN DEN DOUC. ï97 tatijenkkur op den rand der witte vlak; het overige van elke dye is zwart, en deze kleur maakt een gordel boven de fchaamllreek ; eindelyk zyn de cigenlyke beenen en het bovenlle van de nahand van eene donker rofl> kaftanjenkleur, even als de kraag en de band van het voorhoofd ; de vin- geren van de voorfle voeten hebben zwart hair; dat van de vingeren der agterlle voeten is uitgevallen , daar zyn llegts eenige enkele hair-' tjes van overig , die zwart zyn. De ftaart van dezen douc is één voet zeven en een halven duim lang, hy is niet zo lang als het lighaam. 198 de natuurlyke historie BESCHRYVING VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, dat betrekking heeft tot de natuurlyke historie VAN DE GUENONS (»). No. MCCCIX, Een macaque. D it dier is in wyngeell, het verfchilt niet van dat, het welk tot onder- werp voor de befchryving van den macaque gediend heeft. N°. MCCCX. Het geraamte van een macaque. Dit geraamte heeft tot onderwerp gediend voor de befchryving en de afraectingen van de beenderen van den macaque. No. MCCCXI. Het tongbeen van een macaque. Daar zyn vyf Hukken aan dat been als aan dat van den raenfch; een grondftuk, twee groote en twee kleine hoornen; het grondftuk gelyktnaar dat van het tongbeen van den magot ; de kleine hoornen hebben omtrent twee derde van cle lengte der groote en leggen boven dezelve. No. MCCCXII. Het been uit de roede van een macaque. Dit been. heeft byna zeven lynen lengte, het is een weinig krom ; voor het overige gelykt het naar dat van den kiemen papion. No. MCCCXIII. Het been uit de roede van het dier, dat de aigrette genaamd is. Dit been is zeer dun, het fchynt niet geheel gevormd te zyn, om dat het dier, waaruit het genomen is, te jong was. No. MpCCXI V. Het geraamte van een patas met den zwarten band, De befchryving en afmeetingen van dat geraamte maaken een gedeelte van de befchryving van den patas met den zwarten band ; daar is een klei- ne overtallige tand , aan den buitenkant van de tweede der on derfle baktan- den geplaatH. No. MCCCX V. Het tongbeen van een patas met den zwarten band. Dit been beftaat uit vyf Hukken, even als dat van den macaque; maar het verfchilt van het zelve voornaamlyk door de kleine hoornen, die naauwlyks merkbaar zyn. No. MCCCXVI. Een vel van een malbroiick. Dit vel is opgcvuld , het gelykt in grootte en kleuren van het hair naar het vel van den malbrouck , dat tot onderwerp gediend heeft voor de be- fchryving van dat dier. No, MCCCXVII. Het geraamte van een malbrouck. De befchryving en de afmeetingen van dat geraamte maaken een gedeel te van de befchryving van den malbrouck. ° CD Het is offl my naar de benaamingen door den Hr. de Buffon gegeeven te rohild-on ik hier de cabes van Aristoteles met den naam van guetmis benoume. weJke.i me., i,’ aan de wyfjes-aapen geeft. ’ algemeen BESCHRYVING VAN HET KABINET. Ip9 N'5. MCCCXVIII. Het geraamte van het dier, dat cidneefche-miits genaamd is. Dit is het geraamte dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving en afmeetingen van de beenderen van dat dier. No. MCCCXIX. Het tongbeen vanhet dier chineefche-muts genaamd. Dit been beftaat uit vyf Rukken , even als dat van den menfeh ; het ver- fchilt van dat van den macaquo daarin dat de kleine hoornen naar evenre- digheid korter zyn, met betrekking tot de lengte van de groote hoornen. No. MCCCXX. Het been uit de roede van het dier chineejehe-muts genaamd. Dit been heeft zes en eene halve lynen lengte en omtrent eene lyn mid- dellyns in het grootfte gedeelte zyner uitgeftrektheid j een zyn er einden is plat en breeder dan het overige van het been. No. MCCCXXI. Een tnangabey. Dit dier is in wyngeeil: bewaard, het gelykt naar het individu, dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving van den mangabey. No. MCCCXX II. Het tongbeen van een mangabey. Het beilaat uit vyf Rukken, even als het tongbeen van den macaque en de chineefche-muts ; maar deszelfs kleine hoornen zyn nog meer gekromd dan die van de chineefche-muts , in vergeij'king van de lengte der groote hoornen. No. MCCCXXIII. Het been uit de roede van een mangabey. Dit been is rolrond en een weinig gekromd, het heeft vyf lynen lengte. No. MCCCXXIV. Het vel van een mone. Dit dier is in wyngecR, het verfchilt niet van het individu, dat tot on- derwerp voor de befchryving van de mone gediend heeft. No. MCCCXX V. Het geraamte van een mone. De agterRe tanden vertoonen zig niet in dat geraamte ; het borRbeen is mismaakt ter pjaatfe vp de geleeding yan het eerR been met het tweede ; daar zyn twee ribben , die zig tulTchen die twee beenderen geleeden in plaats van een, gelyk by de andere dieren; deze byzonderheid , by de mismaakt- heid van het borRbeen gevoegd, kan doen vermoeden dat "er te dier plaatfe een been vergroeid is geweefl , en des te meer om dat ’er maar vyf zyn in het borRbeen van het geraamte van het welk ik fpreek; het is dat, het Welk tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving en de afmeetingen der beenderen van de mone. No. MCCCXXVI. Het been vit de roede van een mone. Dit been is tennaaRcnby van dezelfde grootte en van het zelfde maakzel als dat van den macaque. No. MCCCXX Vil. Het vel van een callitriche. Dit vel is opgezet ; de kleuren van het hair gelyken naar die van het indi- vidu, dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving van de callitriche. No. MCCCXX VIII. Het tongbeen van een calUtriche. Dit tongbeen verfchilt van dat van den patas met den zwarten band, voornaamlyk daarin dat het onderR gedeelte van het grondRuk doorboord is. No. MCCCXXIX. Het been uit de roede van een callitriche. De lengte van dat been is zes lynen, het is een weinig kroroj zynvoorR eind is puntig. 200 de natuurlyke historie No. MCCCXXX. Een talapoin. Die dier is in wyngeeft ; het vcrlchilt niet van het individu dat tot onder- werp voor de befchryving van den talapoin gediend heeft. No. MCCCXXXI. Het geraamte van een talapoin. Dit is het geraamte dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving en afmeetingen van de beenderen van den talapoin. No. MCCCXX.MI. Hel tongbeen van een talapoin. Dit been beftaat uit vyf ftukken , het gelykt meer naar dat van den man- gabey dan naar eenig van de geene van welke ik reeds melding gemaakt heb , door het maakzel van elk dezer llidcken. No. MCCCXXXIII. Het been uit de roede van een talapoin. De lengte van dat been is flegts van vier en eene halve lynen ; het is een weinig krom en byna rolrond , gelyk die van den papion , den macaque , denmangabey, en de mone. No. MCCCXXXIV. Een vrugt van eene guenon. Als men deze vrugt met den eerflen opflag van het oog befchouwt, zon- der in een byzonderer onderzoek te treeden,zou men het voor eene menfeh- lyke vrugt kunnen aanzien; zy heeft geen hair ; derzelver aan gezigt heeft veel overeenkomfl met het aangezigt van een menfeh, om dat de kaakbeen- deren van de vrugt, van welke wy fpreeken, korter zyn, en de fmoel gevolglyk minder langwerpig dan by den volwaffen aap ; dus is de voor- naaralte oorzaak van de lelykheid van den aap by deze vrugt niet ontwik- keld • maar als men derzelver verfchillende deden van naby waarneemt, is het gemaklyk te befpeuren dat het een aap is, om dat zy geene kin heeft en om dat het kuiltje in het midden van de bovenlip ontbreekt. Het middenfehot der neusgaten is fmal , dit kenmerk bewyft dat deze vrugt van eene guenon komt , hebbende zy cenen zeer langen ftaart ; de oogen zyn gefloten , de ooren maaken reeds een klein puntje aan het bovenfl: en agterR gedeelte van hunnen cmtrek; zy zyn zeer dun, zy hebben noch boordzel noch oorlel: de twee tepels en de eeltagtigheden op de billen zyn zigt- baar; men ziet dat het een tvyfje is: maar het hoofdje des kittelaars is zeer klein , het tegendeel van het geen by de vrouwen in dien ouderdom plaats heeft. De nagels zyn tot een gootje gevouwen , die yan den duim van de agterfle voeten is breed en plat; die vrugt heeft drie duimen agt lynen lengte , van de kruin van den kop af tot aan het begin van den ftaart, welkers lengte drie duimen en drie lynen is. No, MCCCXXXV. De Jlaart van eene guenon. Deze flaart is ontleed geworden ; daar zyn flegts de beenderen en de pee- zen der fpieren overig , die aan de valfehe wervelbeenderen van den Haart , aan de beenderen van het bekken en aan de wervelbeenderen van de lendenen vaft zyn. (a) Ik zal op eene andere plaats ivaameemingen opgeeven , welke ik gedaan heb omtrent de oorzaaken , die de kaakbeenderen der volwaficiien naar evenredigheid langer maaken dan die der kinderen, en die daardoor de trekken van het gelaat in veifchiliende ouderduminen doen veranderen. DE VAN DE SAPAJOUS, enz. 2or DE SAPAJOUS (*) EN DE SAGOINS (**). W y gaan thans van de Onde tot de Nieuwe wereld over; alle de vier- handige dieren, waarvan wy tot hiertoe de befchryving gegeevcn , en welken wy onder de gdlagtnaamen van aapen, baviaanen, en guenons, begreepen hebben , behooren by uitfluiting alleen tot de Oude wereld , en die, waarvan wy nog gewag moeten niaaken, worden daarentegen niet dan in de Nieuwe gevonden.Wy onderfcheiden dezelve eerfl door twee gefla^t- naartien , om dat men hen in twee klalTcn kan verdeden ; de eerfte is die van de fapajous, en de tweede die der fagoms; de eene en andere hebben de voeten tenhaaflenby van het zelfde maakzel als die der aapen , der ba- viaanen, en der guenons; maar zy verfchillen hierin van de aapen, dat zy flaarten hebben; zy verfchillen van de baviaanen en van de guenons, voor zo verre zy noch wangzakken , nodi eeltagtighedcn op de billen hebben ; en eindelyk zy verfchillen van alle drie , dat is te zeggen , van de aapen , van de baviaanen, en van de guenons, hierin, dat deze allen een dun fchutzel in de neus hebben , en dat hunne neusgaten , tennaaftenhy zo als die van de menfehen , onder de neus open zyn ; tcrwyl de fipajous en de fagoiiis dat fchutzel der neusgaten zeer breed en zeer dik hebben , en de openingen der neusgaten by hen ter zyde, en niet onder de neus geplaatft Zyn; dus zyn de Hipajous en de fagoins niet flcgts in de foort, maar zelfs in het geflagt verfchillende van de aapen , de baviaanen , en de guenons. Wanneer men deze dieren vervolgens met malkanderen vergelykt, vindt men_ dat zy ook in eenige algemeene kenmerken verfchillen , want alle de fapajous hebben een vatt enden oï grypenden Haart, dat is te zeggen, op zulk eene wyze gefpierd, dat zy zig daarvan als van een vinger bedienen, om te vatten en te houden wat hun behaagt: deze ftaart, welken zy vouwen, üitflrekken , waarvan zy het einde naar hunnen wil oprollen of ontrollen , en die hun voornaamlyk dient om zig aan de takken der boomen vaft te flingeren, is doorgaands van onderen zonder hair, en niet een glad vel ge- dekt. De fagoins daarentegen, hebben alle, naar evenredigheid , een langer Haart dan de fapajous, en dezelve is by hen tevens zeer ruig, flap, en regt, Zodat zy zig daar op geenerhande manier van bedienen kunnen , noch om iets aan te vatten , noch om zig ergens aan vafl: te hegten ; dit verfchil is Zo duidelyk en blykbaar, dat het alleen genoeg is om altyd een fapajou van een fagoin te onderfcheiden. Wy kennen agt foorten , welken wy denken tot vyf te kunnen verminde- O Sapajou, Woord, afgeleid van Cayouojfou, de naam dezer dieren in Brazilië, die als Sajouafjou Wordt uitgefproken. (^**y Sagoin, Sagouin. Woord, afgeleid van Cagui , ’t welk uitgeiprokeu wordt als Sagoin, cn ’t welk de naam dezer dkren is in hun geboorteland, Brazilië. XIF Deel. C c 202 de natuurlyke historie ren- de eerfte is de ouarine of gouariba van Brazilië ; deze fapajou is zo groot als een vos , en hy verfchilc van dien , welken men in Cayenne alouate noemt , niet anders dan in de kleur. De ouarine heeft zwart hair , en de alouate rood; e'- dewyl zy malkanderen in alle andere opzigten gelyken, maak ik ’er hier maar ééne foort van. De tweede is de coaita, die zwart is, gelyk de ouarine , maar die zo groot niet is , en waarvan de exquhna ons voorkomt cene verfcheidenheid te zyn. De derde is de fajou oï fapajou eigenlyk gezegd, die klein van geflalte, en bruin van hair is, en welken men gemeenlyk kent, onder de benaaming van kapucyn-aap: daar is in deze foort eene verfdieidenheid , welke wy de gryze fajou zullen noemen , en die van den bruinen fajou niet dan in deze verfdieidenheid van hair verfchilt. De vierde foort is de faï, welken de Reisbefchryvers den Iniiler {pleur eur) genaamd hebben ; hy is wat grooter dan de fajou , en heeft een breede fnuit; wy kennen ’er twee van, die niet dan in de kleur van ’t hair ver- fchillen; de eerfte is zwartagtig bruin, en de tweede witagtig ros. Einde- lyk , de vyfde foort is de faïmhi , welken men gemeenlyk de dager aad-aap , {jinge aurore) of oranje fapajou, noemt; deze is de kleinfte en bevalligfte van de fapaj’ous. , Wy kennen insgelyks zes foortcn van fagoïns: de eerfte en de grootfte van allen is dcfaki, wiens ftaart met zulk lang en digt hair bedekt is, dat men hem den aap met den voffen flaart genaamd heeft ; daar fchynt in deze foort eene verfcheidenheid ten opzigte van de grootte te zyn ; ik heb ’er twee gezien , die volwaflen fcheenen , waarvan de een bykans eens zo groot was als de ander. Dc tweede fagoin is de tamarin ; hy is gemeenlyk zwart met vier witf e voeten , maar hy verfchilt ten opzigte van kleur , want men vindt ’er bruine met geel gefpikkeld. De derde is de ouijliti, die opmerke- lyk is door de breede toupetten van hair rondom zyn gelaat, en door zyn geringden ftaart. De vierde is de marikina, die een grove hairbos, of maanen rondom den hals, en een vlok hair aan ’t einde van den ftaart heeft, gelyk de leeuw, het geen hem ook den naara vm leeuwtje, of klei- nen leeuw heeft doen bekomen. De vyfde is de pinche , wiens gelaat fchoon zwart van kleur is, met wit hair, ’t welk van boven en van de zyden des hoofds, in de gedaante van lang cn glad hair, nederdaalt. De zesde en de laatfte is de mico, die de aartigfte en bevalligfte van allen is ; die verzilverd blond hair , en een gelaat van zulk een levendig roode kleur als vermilj'oen heeft. Wy zullen nu de befchryving van elk dezer fapajous en fagoins laaten volgen, waarvan de meeften nog geen naam hadden j en niet alleen niet befchreeven, maar zelfs niet bekend waren. \ VAN DEN OUARINE, ENZ. 203 DE OUARINE (*) en de ALOUATE (**). D e ouarine en de alouate zyn de groorfte vierhandige dieren van de Nieuwe wereld; zy overtreffen verre de grootfte guenons, en nade> ren de baviaanen in grootte; zy hebben een vattenden of grypenden ftaart , en zyn bygevolg van het gezin der fapajous, waarin zy een zeer onderfchei- den rang hebben, niet flegts door hunne geftalte, maar ook door hunne ftem , die een geluid maakt als een trommel , en welke men on een zeer grootcn afftand hooren kan. „ Marcgrave verhaalt («) , dat de ouarin^s „ alle dagen des morgens en des avonds in de boffchen te zamen komen ; „ dat een hunner eene verheven plaatsneemt, en met de hand een teken ,, maakt aan de anderen, om rondom hem te gaan nederzitten en hem aan te „ hooren; dat hy, zodra hy hen geplaatfl; ziet, eene aanfpraak begint, „ met zulk eene harde en verhaafte ftem , dat men zulks, van verre hoo- „ rende , denken zoude dat zy allen te eelyk fchreeuwden ; dat ’er evenwel „ flegts één het woord voert, en dat alle de anderen in het diepfte flilzwy- „ gen luifteren , geduurende al den tyd dien de fpreker bezig is ; dat hy vervol- „ gens, zyne aanfpraak eindigende, wederommetdehand een teken maakt aan „ de anderen, om te antwoorden, en dat zy op het eigen oogenblik allen be> ,, ginnen te fchreeuwen, tot dat hy hun, door een ander teken van de hand, ,, belaft te zwygen; dat zy daar aan terftond gehoorzaamen , en zig ftilhou- Ouartn , Ouartne , naain van dit dier aan de Maragnon , welken wy hebben aanga* Bomen. Guenwi, O// (ïr/Kes geheten , zyn geheel zwart, en zo groot sis groote honden ; zy fchreen- Wen zo hard, dat men hen omtrent Cciie uiyi verre hooren kan. Mijf, du P. D’AiiBEVtLLE , Pag. 152. Guariba Drafilienfibus. Marcgr. Hifi. Nat. Braf. pag. 2z6. fig. Nota. Het woord Ouarine, Ouarina , komt waarfchynelyk van Guariba, ’t welk men moet uitlpreeken al* Couariba, r r . Cercopithecus niger , pedihus fufeis. Le Sapajou noir. Briss. Regn. Anim. pag. IP4. Panifcus. Lim. Sy/l. Nat. Edit. X. pag. 26. Nota. De llr. Linn.eus heeft dit dier kwalyk aangeduid ; hy verwart het met da Coaita ; en zyne befebryving 20 w'el als zyne uit- drukking is te zamen gefteld , en is eene vermenging van die van Brown , en van die van Marcgrave, waarvan de laatlle den Guariba, en de eerde den Coaita befchreeven heeft. C*) /Houate. De AUouata in Cayenne is flegts eene verfcheidenheid van den ouarine; de laatftgemelde is zwart-bruin, en de eenle is rood-bruin van kleur; beiden inaaken zyeen vrees- lyk gtiaas , en men heeft hen eveneens den bynaam van huilers gegeeven. „ De geele aapen , ». zegt Gumii.la, welken men, in de landen van den Orenoque, Arabata noemt, maaken „ een onverdraagelyk geraas, en ’t welk tevens zo akelig is, dat men ’er van yll.” U.iji, de f Orenoque , par GuMlLLA, pag. 8. Cercopithecus barbatus , maximus , ferrugsneus , fientorofus. Alouata, roode aap. Bar- RERE, Hifi. Nat. de la France Eqnin. pag. 150. Cercopithecus barbatus fat ar at e fpadiceus. Le finge rouge de Cayenne. Brisson, Reg». Anim. pag. 205 . Qi) Marcgrave , Hiji. BraJ. pag. 226. ' Cc 2 204 DE N A T U U R L Y IC E HISTORIE den; dat vervolgens de eerfte zyne aanfpraak of zyn gezang, vervolgt, ” en dat zy niet van malkanderen fcheiden,noch de vergadering afbreeken , ” dan na hem wederom oplettend aangehoord te hebben.” Deze byzonder- heden , waarvan Marcgrave zegt vericheiden maaien ooggetuigen te zyn ge- weefl, zouden wel wat vergroot, en met het wonderlyke opgefierd kunnen zyn ; en alles fheunt miffchien op het vervaarlyk geraas , ’t welk deze dieren maaken ; zy hebben in de keel eene foort van beenagtige trommel, in wel- ker holte het geluid van hunne item vergroot en vermeerderd wordt, en door de weériluiting of echo, een gehuil formeert; ook heeft men deze fa- pajous , van alle anderen , door den naam van huilers onderfcheiden. Wy hebben den ouarine niet gezien, maar wy hebben een opgezetten alouate, en een gedroogd vrugtje van deze zelfde foort, waarin het werktuig van het groot geraas , dat is te zeggen het gemelde been van de keel , reeds zeer zigtbaar is (b). Volgens Marcgrave, heeft de ouarine een breed en vierkant aangezigt, zwarte en fchitterende oogen, korte en geronde ooren , den ftaart naakt aan het einde, waarmede hy zig liegt en yaftllingert , aan alles wat hy omvatten kan ; het hair van het gcheele lighaam is zwart , lang, glinfterende, en glad; nog langer hair onder de kin en op de keel formeert eene foort van ronden baard. Het hair vap de handen , van de voeten, en van een gedeelte van den ftaart, is bruin. Het wyfje is van dezelfde kleur als het mannetje, en verfchilt ’cr niet van dan in de meerde- re grootte van den voet. De wyfjcs draagen haare jongen op den rug, en fpringen met dezen laft van den eenen tak op den anderen, ja zelfs van booni tot boom ; de jongen omhelzen met de armen en handen het lig- haam hunner moeder in het fmalfte gedeelte, en houden zig daar vaft aan gehegt, terwyl zy haare beweegingen maakt. Voorliet overige zyn deze dieren woeft en kwaadaartig; men kan hen niet huislyk maaken, en zelfs niet temmen ; zy byten wreed , en fchoon zy niet onder de vleefchvreetende en verflindende dieren behooren, boezemen zy egter vrees in, zo wel door hunne vervaarelyke ftem , als door hun voorkomen van onbcfchaamdheid : dew^l zy niet dan van vrugten, moeskruiden, graanen, en eenige gekor- venen , leeven , zo is hun vleefch niet kwaad om te eeten (c). „ De ja- fb') Deze aap , alouate , is een wild dier, rood-bruio van kleur en zeer groot, die een vemarelyk geraas, gelyk aaii een geratel, maakt, het welk men zeer verre hoorenkan; dit gefchiedt door middel van hen tongbeen , dat van een zonderiiiig maakzel is. Barrere, tSl/n'i ae t Hifi, Nat.de la France Rquin. pug. 150. — Op het eiland Grande, ot het eiland van Saint George , onder den keeikring, twee inylen van het vatte land van Amerika, zyn aapen , zo groot als kalven, die zulk een vreemd geluid maaken, datzy, die daar niet aan gewend zyn, denken, dat de bergen inftorten... zy zyn zeerwoett. Fvyage flCe _le Gektil. Tom, I. pag. 15. (c~) De aapen zyn voor de Indiaanen langs de rivier der Amazoonen , en het meert gebruikte wiW sn dat beft van hunnen fmaak is. .. . Daar zyn ’er dia de grootte hebben van een wind- hond'. riviere des Amazones, par Mf. de da Condamine, pag. - Cnvenue is het land der aapen; zodra men eens zyn tegenzin, om dezelve te eeten, over. wonnen heeft, vindt men hun vleefch goed : het zelve is blank , en fchoon doorgaands weinig met vet belaadon , malfch en goed van fmaak. De kop maakt eene goede foup , en men difchc die als gekookte kapoen, &c. Foyage de Desmarchais, Tom. III. pag. ni. en 338. - Daar zyn in Cayenne guenoiis zo groot als groote honden, van kleur als 205 VAN DEN 0 U A R I N E, enz. ■» gers, zegt Oexmelin, bragten des avonds aapen, welken zy in de landen j» van Kaap Gracias - a -Dio gedood hadden; men liet een gedeelte dez>.r M aapen braaden , en een ander gedeelte kooken , het welk ons zeer goed jj voorkwam. Het vleefch ziet ’er uit ais haazen-vleefch , maar het heelt 5 > niet denzelfden fmaak; het is wat zoetagtig, en men moet ’er daarom « veel zout by doen, wanneer men het braadt, biet vet is geel , gelyk dat jj van een kapoen, en zelfs nog hooger van kleur, en het is zeer goed van 5) fmaak. Wy moeftenons al den tyd, dien wy hier waren, met dit vleefch 33 vergenoegen, om dat wy niets anders hadden; dus bragten dc jaagers 3, dagelyks zo veel mede als wy noodig hadden. Ik was nieuwsgierig om „ deze jagt ook eens by te woonen , en ftond verwonderd over de natuurly- j, ke fchranderheid , welke deze dieren hebben om byzonderlyk die geenc-n » te kennen, die hen bekrygen, en om_, terwyl zy aangetalt worden, de „ bekwaamfte middelen te zoeken om zig te verweeren, en malkanderen „ by te fpringen. Zodra wy hen naderden , voegden zy zig allen te zamen , ,, begonden te fchreeuwen , en een vervaarel^dc geraas te maaken , en ons ,, met dorre takleen te werpen , welken zy van de boomen rukten ; daar wa- „ ren ’er zelfs die zig van hunne grove uitwerpzels ontlaftedcn in hunne „ hand of poot, en ons dezelve naar ’t hoofd wierpen; ook heb ik opge- 5, merkt, dat zy malkanderen nooit verlaaten,en dat zy van boom tot boom „ fpringen, zo vaardig en gezwind dat ’er het gezigt door verbyftert ; ik JJ zag ook , dat zy zig hals over kop van den eenen tak op den anderen ne- jj derwaards wierpen , zonder dat ’er ooit een op den grond viel , want voor JJ dat zy beneden konden zyn, haakten zy zig vaft, ’tzy met hunne pooten „ of met hunnen Haart , het geen maakt dat men hen , fchoon men hen met ,, een wiiTcn riiaphaanfciiooc getroffen hebbe, zo men hen niet geheel dood „ fchiet, bezwaarelyk bekomen kan; want al zyn zy zwaar, en zelfs dood- „ lyk gekweeft, blyven zy egter altyd op de boomen vaftgehegt, zy fter- „ ven daar , en vallen ’er niet dan by Hukken af. Ik heb ’cr gezien die JJ al vier dagen dood geweeH waren , en die nog even vaH aan de boomen JJ hingen*, zo dat men dikwils vyfcieii of zcHien fchooten moeft doen om ’er j, ten hoogHen drie of vier te hebben : rnaar het geen my nog zonderlinger „ voorkomt, is , dat men op het oogenblik, als een hunner gekwetH is, de sj anderen rondom hem ziet verzamelen , hunne vingers in de wonde Hee- „ ken, en eveneens te werk gaan , als of zy dezelven wilden peilen ; indien „ zy dan bemerken dat ’er veel bloed uitvloeit, houden zy dezelve toe, eene roode koe; men noemt hen huilers, omdat zy, met troepen by malkander zynde, zo geweldig huilen, dat men hen voor een’ troep varkens, die vegten, neemen zonde; zyzyn VerTchrikkelyk , en hebben een breeden bek, ik denk dat zy woedend ftryden. Wanneer de wilden hen met pylen fchieten, haaien zy dezelve met hunne handen uit de wond, gelyk een menfeh zou doen ; het vleefch dezer huilers is zeer goed om te eeteu ; het zweemt wel naar fchaapcnvleefch ; tien perfóonen hebben ’er genoeg aan; zy hebben van binnen een tocinoom in de keel, die hun gefchreeuw vervaarelyk maakt. Vo'jage de Binet, pag. 34i‘ ^ De Achagiias , wilden van de Orenoque maaken veel werks van geele aapen , we&en zy noemen , dewelke s’inorgens en s’avouds een onverdraagelyk geraas maaken. Htjiotre ae l U- reno^ue , par Guüiulla, pag. 8. Cc 3 20Ö de NATUURLYKE historie 1 anderen eenige bladeren aan brengen, tvelken zy kaauwen en behen- clio- op de opening van de wonde leggen; ik kan zeggen dit alles vp- fch'^iden maaien, en met verwondering gezien te hebben. De wyfjes hebben nooit meer dan één jong, ’twelk zy op dezelfde wyze draagen als de negerinnen haar kinderen. Dit jong, op den rug zyner moeder ge- nlaatft, mnvat haaren hals boven de fchouderen, met de twee voorlle pooten , teru7l het haar met de twee agterlle om den middel valt houdt ; wanneer zy het zelve wil laaten zuigen, vat zy het tuffehen haare poo* ten, en geeft het de borft, gelyk de vrouwen aan haare kinderen.. .. Daar is geen ander middel om een jong te bekomen, dan door de moeder te dooden, want zy verlaat het nooit; maar zo dra de moeder dood is , vak het jong met haar , en men kan het dan yngen. tngevalle deze die- ren zi!>- in eenige verlegenheid bevinden, helpen zy malkanderen om van den eenen boom op den anderen te komen, of over eene rivier te geraa- ken, of in welke andere omflandigheden het weezen moge.... Men kan h'’n eemeenlyk meer dan eene groote myl verre booren fchreeuwen {a). ” Dampier fO , beveiligt de meelle dezer byzonderheden ; hy verzekert eg- ter dat deze dieren gemeenlyk twee jongen hebben, en dat de moeder, imtoire de^ AvanturUn, pjir Oexmeun. r*?». II. pag. 251. enz. j i . i « n« die in het land van de baay van Canipeche gevonden worden , zyii delelykfte M^ien heb- zy veel grooter dan een haas, en hebben (harten van byna welken ik het onderft hunner ftaart is kaal, en het vel is hard en zwart , twee en een alf voet lengte overige gedeelte des lighaams , is met een ruw, lof/ en opdalid ba’ir bedekt; zy trekken met benden van twintig of dertig tevens op , om in dc bólTcben te llroopen : zy fpringen van den eenen boom op den anderen ; zo zy een menfeh alleen vinden, maaken zy een voorkomen als of zy hem yerfcheuren wilden; ook hab i’u, alleen zynde, niet op hen durven fehieien, inzonderheid niet de eerde reize toen ik hen zag- daar was toen een groote troep byëen, die zig over myn hoofd van boom tot boom iviemm terwvl zy gedadig met de tanden kaarden, en een vervaarelyk geraas maakten. Daar wLn zelfs verfdieiden, die met den mond en de oogen bedreigingen deede.i, en allerhande Warcil iUia vciiwuviw f __ .3 X Mlrbr»n \ron Hh* nr. Pil \vipr_ 99 mïifeivke kuuren aanregteden; fommigen braken de dorre takken van de boomen a , en wer- Jef my dLlve naar k hoofd; anderen wierpen my met hunne pis en drek; emdelyk was er cS, grooter dan de anderen, die zig op een kleinen tak boven myn hooid geplaa ft hebben- dü reat oo my aanfprong, het geen my agteruit deedt wyken , maar hy hegtede zig met het eh-de van zyn ftaart aan dfn tak, en hy bleef daar aU op een fchopftoel heen en weder ihnge- oI drie (lerk waren , vlugteden zy voor ons ; de wy^es zyn wat belemmerd om de mannetjes na te fpringen, om dat zy haare jongen moeten medevoeren, want zy hebben ’er gemeenlyk tw-’e- zy draagen ’er een onder den arm, eiihetanler, dat op haar rug zit, houdt zig met da voorlle pooten om haaren hals vaft. Deze aapou zyn de wildfte van allen, die ik ooit in myn i've-1 gezien heb, en was ons nooit mogclyk een tam te maaken, welke middelen wy ook T .hruikten om ons doel te bereiken. Men kan dezelve niet gemaklyk bekomen na dat men hen tVr-hooten heeft, omdat zy, indien zy zig met den ftaart of de pooten aan takken van boomen ® nkpirteii niet ter aarde vallen, zo lang zy eenige levensadem over hebben; na eenen ge- vaunt» zomtyds een arm of been ftuk gefehooten te hebben , had ik meeimaalen rae- T"" 1 ’n met het arme beeft, wanneer ik zag hoe naar hy my aanka',k,,en hoe hy het gekwet- o ' I mnr den eenen of den anderen kant draaide; deze aaoen komen zelden op de aarde; tbmmigcu zeggen zelfs, dat zy ’er nooit op komen. DAMwaa, Tom. III. pag. 304. 207 VAN DEN OUARINE, enz. een onder den arm, en het ander op den rug draagt. In het algemeen , brengen de fapajous, zelfs van de kleine foort, niet in grooten getale voort , en het is zeer waarfchynelyk , dat deze, die de grootfle van allen zyn , niet meer dan één of twee jongen tevens werpen. Onderfcheidende kenmerken van deze foorten. De ouarine heeft opene neusgaten terzyde, en niet onder aan de neus; het fchutzel der neusgaten is zeer dik ; hy heeft geene wangzakken, geene eeltagtigheden op de billen ; deze deelen zyn met hair gedekt , celyk het overige des lighaams ; hy heeft een vattenden en zeer langen ftaart en in de keel een groot holrond been ; hy is van grootte als een windhond ; het lange hair, dat hy onder den hals heeft, maakt eene foort van ronden baard ; hy gaat gewoonlyk op vier pooten. De alouate heeft dezelfde kenmerken als de ouarine, en fchynt ’er niet van te verfchillen dan voor zo verre hy geen merkelyken baard heeft en dat zyn hair rood-bruin is, terwyl de ouarine het zwart heeft. Ik weet^niec of de wyfjes in deze foorten haare geregelde ontlaftingen hebben , maar uit de overëenkomfl: vermoede ik van neen, dewyl ik in ’t algemeen heb waarge- nomen, dat het de aapen, de baviaanen, en guenonsmet naakte billen al- leen zynj die deze ontlaftingen hebben. 208 DE NATUURLYKE HISTORIE B ES CHRry ING FAN DEN A LO ü AT E.\^ D e alouate, die tot onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, was zeer klein en fcheen zeer jong; hy hadt flegcs de lengte van vjT duimen en vier of vyf lynen van de kruin van den kop tot aan het begin van den flaart, welkers lengte zeven duimen negen lynen was ; hy hadt aan den onderkant eene palm, die zig de lengte van drie duimen van het eind van den ftaart uitftreicte ; en jlie aanduidde dat het dier zjg van dat deel be- diende als van een vinger om aan te hangen en om verfchillende dingen aan- tevatten. Dat diertje was uit gedroogd en als hoorn geworden ; men zag egter onderfcheidenlyk dat de kop zeer dik was naar evenredigheid van de grootte van het overige van het lighaam ; het hadt een en langwerpigen finoi'1 , groote oogen , den neus aan zyn begin uitfteekende , breed , en plat aan zyn eind ; de openingen der neusgaten waren zeer verre van elkan- deren verwyderd en aan de zyden van den neus geplaatll: (a ) ; de ooren waren groot; daar waren aan eiken voet vyf vingeren, de nagels waren geelagtig en tot een gootje gevouwen. De wan^^en en het eind van den fmoel waren met hair bezet , dat reeds lant^ was; het voorhoofd, de kop, het lyf, de Haart en de pooten waren met een rosa'^tig vaal hair bedekt ; daar was flegts dons op de borfl en buik. Schoon de^ verfchillende deelen van het lighaam van dit dier mismaakt waren geworden door de verdrooging, zo heeft het my egter toegefcheenen dat de keelknobbel naar evenredigheid dikker was dan by andere dieren , en dat dezelve zig uitflrektc tulTchen de takken der kaakbeenderen. Deze bult- agtigheid geopend hebbende, heb ik bevonden dat zyhol was en door eene plaat gevormd wierdt, die hard genoeg was om te doen gelooven dat dezel- ve in het volwaflen dier tot been geworden zou zyn; ik heb niet getwyfeld of de bultagtigheid, welke ik by den jongen alouate, van welke ik Ipreek, zag, was een zeer duidelyk teken van den beenagtigen zak, die in de keel van den alouate is, en die zyne Hem zeer flerk maakt. Ik heb het vel van een alouate gezien , die één voet elf duimen en een halven lengte hadt, van het eind van den fmoel tot aan het begin van den Haart; daar was een gedeelte van de beenderen van den kop aan dat vel vall. De tanden waren zes-en-dertig in getal gelyk by de andere fapajous; de takken van het onderft kaakbeen hadden veel hoogte en breedte voor- naamlyk ter plaatfe van derzelver omtrek, zy lieten tuflehen beiden eene ledige ruimte, die groot genoeg was om den beenagtigen zak te bevatten , die (a) Ik heb dit maakzel opgemerkc by alle de fapajous en fagoins, welke ik gezien heb ; en ik bib waargenomen dat daarentegen de openingen der neusgaten zig onder den neus b n-hulen en ifegts door een fmal tuiïchenfchot gefcheiden zyn by de andere dieren van het gc-dagt der a::pe.j 5 ik heb van dat kenmerk gebruik gemaakt in eene raediodieke verdeeling dier dieren. RËscHilYVii^G Van dén alouate. 209 die in de keel van den alouate is ; deze uitgeftrektheid van het onderfl kaak- been maakte den kop zeer dik , hy fcheen nog dikker dan hy wezendlyk was , door de lengte van het hair van de keel en van de zyden van den kop, dat omtrent anderhalven duim lang was; dat der zyden was by de drie duimen lang ; het hair van den kop , van den bovenkant van den hals , dat der vier pooten , en dat van den ftaart was bruin met rolFe en kaftanjenkleurige tin- ten ; het hair van het overige des Jighaams, hadt eene rofleop verfchülende plaatfen min of meer donkere kleur ; het vel was op de borft en buik kaal geworden , daar waren egter eenige bruine hairen op overig. Dit vel was van Cayenne gezonden; daar waren aan eiken voet vyf vingeren; de nagels waren zwart en tot een gootje gevouwen; die van den duim der agterfle voeten was breeder dan de andere. 210 DE NATUURLYKE HISTORIE DE COAITA (*) EN DE EXQ^UIMA (**), D e coaita (P/. XA/I) is na den ouarine en den aiouate de grootüe van de fapajous; ik heb hem leevende gezien aan ’t Hotel van den Hertog de Bouillon, alwaar hy door zyne gemeenzaamheid, en zelfs door zyne veelvuldige liefkozingen, de genegenheid won van allen die hem op- paiten; maar in weerwil van alle zorg en goede behandeling, kon hy de koude van den winter van 1764 niet wederftaan; hy ftierf totfpyt van zyn meefter , die de goedheid hadt van hem aan my te zenden, om hem in des Konings Kabinet te plaatfen. Ik heb een anderen gezien by den Hr. Mar- quis de Montmirail; deze laatfte was een mannetje, de voorige een wyfje beiden waren zy even handelbaar en zeer tam. Deze fapajou uitteraart zagt en onderwerpelyk , verfchilt derhalven veel van den ouarine en den alouate , die ontembaar en woeft zyn ; ook verfchilt hy ’er in dezen opzigte van, dat hy niet gelyk als dezen een beenagtigen zak in de keel heeft: hy heeft gelyk als de ouarine, zwart hair, maar dat overeind ftaat ; hy ver- fchilt van denzelven, gelyk als van alle andere fapajous, ook hierin, dat hy flegts vier vingers aan de handen heeft, en de duim hem ontbreekt; by dit kenmerk alleen, en door zyn vattenden Haart, kan men hem ligt onderscheiden van de guenons, die allen een flappen Haart, en die vyf vingers aan de handen hebben. Het dier, het welk Marcgrave exquima noemt, is van eenefoort die ^ die van den coaita, en die daar zelfs alleenlyk eeneVer- Icheidenheid van is. Deze fchryver komt my voor eene fout te begaan, wanneer hy zegt dat de exquima van Guinee en van Congo komt ; de afteel- ding welke hy er van geeft, is alleen genoeg om de dwaaling aan tetoonen, want dit dier wordt daar vertoond met een Haart aan het einde omgeflin- gcrd, een kenmerk, ’t welk alleen aan de fapajous en niet aan de guenons C*) Coaita of Qoata, naam van dit dier in Guiane, weiken wy hebben aangenomen ; Cha- rr.eck in Pern. Nota. Het woord Coaita zou W'el kunnen komen van Caitaia, den naam van een andere fapajou in de Braziliaanfche taal , die als faitain moet uitgefproken worden. Cercopithectts major niger facicm humanam referent: Quoata. Barere. Hili Nat Je la France Equin. pag. 150. ■' * Ccrcopithecui in pcdibut anteriorihut pollice carent, caudd inferiui verHit anieem deflitutd. Le Belzebuth. BitrssoN. Regn. Jinim.pag. 2H. ver] ut aptcem p,],s Simia fufca major palntit tetradaüylis , cauda prehenRIi ad ai>;ee«, r«hfu^ i four fingered monhie. Browns. Hifi. ofjamaic. Ch. V. S\' The (;♦*) Cercopitheeut barbatut Guineenftt , in Congo vecatur Exquima. Marcgr. Hiff Nat. Brafil. pag. nzj. ^ota. Jk denk dat het tot deze foort van coaita is, dat men de v^* gende plaats van den Vader d Amevilee betrekken moet; „ daar zyn, zegt hy , 00 het Eihnd „ Maragnan andere guenons, die cajou qajou^ geheeten worden, en wd te meer om da zv „ geheel zwart zyn; zy hebben een baard van een hand breed lengte, fommigen heZ^dien „ zelfs van omtrent een half voet lang, en zy zyn zeer fdioon en bevallig voor het ooT“ Mijfton au Maragnon. pag. sja. I 2II V. AN DEN COAITA, enz. behoort , die allen een flappen ftaart hebben. Nu weetcn wy met zeker- heidy dat er in Guinee en in Congo niet dan guenons en geene fapajous zyn y by gevolg is de ex^uima van Marcgrave niet een giienon of cercopi* thecus van Guinee, maar een fapajou met een vattenden ftaart, die zonder twyfel van Brazil daar gebragt was. De naara van exquima of quhna met agterlating van het voorzetzel, ex, en die als qouima moet uitgefprokcn worden, verwydert zig niet verre van , en ’t is dus, dat verfcheidcn ichryvers den naam van coaha gefchreeven hebben; alles loopt derhalvenza- men om te doen denken, dat deze exquima van Marcgrave welken hv zegt een guenon of cercopithecus van Guinee te zyn, een fapajou van Brazil is, en dat hy alleenlyk eene verfcheidenheid is van den coaita, waar- naar hy in geaartheid, in grootte, in kleur, en in den vattenden ftaart gelykt; het eemgft opraerkelyk verfchil is, dat de exquima witagtig hair aan den buik, en onder de kin een witten baard heeft, die de lengte heeft vp twee vingers breed («). Onze coaitas hadden noch dat witte hair noch dien baard, maar het geen my doet vermoeden, dat dit verfchil flegts eene verfcheidenheid in de foort zal weezen,is dat ik uit het getuigenis der Reis- befchryveren heb opgemerkt , dat ’er witte en zwarte coaitas zyn , de eenen zonder baard en de anderen met een baard, „ Daar zyn zegt Dam- „ PIER (Z»), in de ftreeken van de landengte van Amerika, groote troepen „ aapen , waarvan fommigen wit , en de meeften zwart zyn ; eenigen heb- „ ben een baard , anderen hebben dien niet ; zy zyn van eene middelraaa- tige geftalte. . . . Deze dieren hebben eene menigte wormen in de inge- wanden (c) j . . . Deze aapen zyn zeer klugtig, zy maakten duizend miÜe- „ lyke poftuuren, terwyl wy de boflehen doortrokken; zy fprongen van den eenen tak op den anderen , met de Jongen op den rug ; zy maakten kwaadaartige gebaarden tegen ons, knarrten op de tanden, en zogten gelegenheid om op ons te pilfcn. Wanneer zy van den top van den eenen boom tot eenen anderep die daar te verre afftaat om denzelven met één fprong te bereiken , willen overgaan , zo hegten zy zig door middel van de ftaarten aan malkandcren vaft, maaken eene foort van keten en flin- geren dan als met een fchopftoel, tot dat de laatfte of onderfte’ den tak van den naaftby zynde boom vat , daar hy zig dan aan houdt, en alle de overigen na zig haalt.” Dit alles en zelfs de wormen in de ingewan- 5 > 3 > Cercopithecus barbaius Guineen/is, in Congo vocatur Exquima, pilos habet fufeos fed per tot urn dorfum quaft adujlos, feu ferrugineov, fufeis autem punflulatim infperfus color albus, venter albicat , et inentum inferius ; barham quoque egregie albam habet, conHantem capillis duos digitos longis, et amplins pafs, quaft ordinatim pexafuilfet-, auan- do hac fpecies irafcUur, os ample diducendo & mandibu/as celeriter movendo exagitat ho. minem; egregie faltant ; vanos fruSus comedttnt. Marcgr. Hift. Nat. Brafil.Pag. uup. & 228. ubi vide figuram. (6) /''oyage de Dampier, Tom. IF. pag. 225. CÓ Deze dieren hebben eene menigte wormen in de ingewanden; ik haalde eens eene volle hand van dezelve uit het lighaam van een dien Wy openden, en daar waren ’er onder diezeven Ot agt dmmen lengte hadden, Voyage de Dampier , Tom. IF. Pag. 225. Dd 2 212 DE NATUURLYKE HISTORIE den, komt met onzecoaicas overeen. De Hr. Daubenton (J), deze die- ren ontledende , heeft daar eene groote menigte wormen in gevonden , waar- van fomniigen tot twaalf en dertien duimen lengte hadden ; wy kunnen der- halven met zeer twyfelen of de exquima van LVIarcgrave, een fapaiou zv van dezelfde foort, of ten nunften van eene foorc aan die Van den coaita zeer na grenzende. Wy kunnen niet voorby hier aan te merken, dat, zo het dier door den Hr. LinnjEUs onder den naam van diana aangedtiid (f), inderdaad, gelyk hy zegt, de exquima van Marcgrave is, hy in zyne befchryving het we- zendlyk kenmerk heeft gemifl, te weeten de vattende Jiaarty het welk adeen befliffen moet of deze diana van de foort der fapajous , of van die der gue~ nons zy, en of dezelve gevolglyk in de oude of nieuwe wereld gevonden worde. Behalven deze verfcheidenheid, waarvan de kenmerken zeer zigt- baar zyn, zyn ’er andere minder duidelyke verfcheidenheden in de foorc van den coaita; die, welken de Hr. Brisson befchreeven heeft, hadtwit- agtig hair op alle de onderfte deelen des lighaams, daar die, welken wy gezien hebben, geheel zwart waren, en maar weinig hair op die onderfte deelen hadden, alwaar men het vel zag dat zwart was gelyk als het hair. Van twee coaitas, waarvan de Hr. Edwards {f) fpreekt, was de een zwart en de andere bruin; men hadt hun , zegt hy, den naam van fpinnekop-aap gegeeven , ter oorzaake van hunnen ftprt en van hunne ledemaaten , die zeer lang en zeer dun waren: deze dieren zyn inderdaad zeer rank van lighaam en van beenen , en zyn niet wel geevenredigd. Men vertoonde my een , voor eenige jaaren , onder den naam van cha- meck, welken men my zeide van de kuften Van Peru te komen; ikliet’er de maaten van neemen, en eene befchryving van maaken (g); ik plaats de- (d') Zie hier agter de binnenfte deden van den Coaita. (O Diana, fmia caudata bar bat a, fr ante barbaque fajligiata. Linn>®us. Aei. Stokh. i“54. pag. aio. tab. o. Cercopitkeeus barbatus Guineenjis Maregravii habitat in Guinea , ma'gnitudinefelis majo- ris: nigra punais albUis, darfum poflice ferrugineum, feniora fuhtus helvola ; Gula pee- tufque alba frons pilis ereüis albis fajiigia!i%, linea transverfam formam lunis crefcentis ' bar ba faftigiata nigra , fuhtus alba, in Jidons tuberi Adipofo; linea alba, ab ar,o ad ge- nua ab exteriori latere femorum duüa , ludibunda omnia deficit , pere grinos nutitando fa.utat', irata ore hiat , maxellafque exagitat, vocata refpendet gr eek. Linn^us. Xv/? Nat. Ed. X. pag. 26 6? 27. , biyveu uiiuöcuj «jr w»«*va« rtia v«u ccue vyrae aand, om aan e negten en te ce vatten alles 213 VAN DEN COAITA, enz. zelve hier, op dat men haar moge vergelyken met die, welke ce Hr. Daubenton van den coaita gemaakt heeft, en bemerken, dat,opeenige verieneidenbeden na, deze clianieck van Peru het zelfde dier is als de coaita van Guiane. , , v , , - in Deze iapajous zyn vernuftig en zeer behendig; zy trekken in gezellchap op ; waarfchouwen , helpen , befchermen malkander ; de flaart dient hun jiiiit als een vyfdehand, zy fdiynen zelfs meer met den ftaart te verrigten als met de handen of de voeten Qi ) ; de Natuur fchynt hun daar in eene vergoeding te hebben willen geeven voor den duim die hun ontbreekt. Men verzekert dat zy gaan viffclien , en dat zy de vifch door middel van hunnen langen flaart vangen ,• dit bomt ons niet ongelooflyk voor, want wy hebben een onzer coaitas insgelyks met zyn flaart zien vatten en aanhaaien een eekhoorn, dien men hem voor gezelfchap in zyn kamer gegeeven hadt ; zy hebben de behendigheid om de fchaalen der oefters te breeken,om dezelve te eeten (i) ; en het is zeker , dat zy zig met verfcheidenen aan malkanderen vafl heg- ten, ’t zy om over een rivier tc komen, ’tzy om van den eenen boom op •n-it hv wil na zig haaien. Het dier zelf was dertien duim lang van het eind van den fnnit tot aan het begin van den ftaart; het hadt negen en een half duim omcreks agter de armen, en één voet en één duim op de punt van het borftbeen , dat zeer verbeven is; negen en een half duim voet en ee df Vnk hadt vvf en een ha f duim omtreks; daar waren ftegts twee voor de agterfte 7e geplaa.ft; het hoofd hadt vyf duim in den dilftl ol-aK gemeeten, en twee duim onder de oogen; de neus was dertien omtrek aan de dikfte plaats gemeeten en l e hadden van den eenen lynen lang; de oogen waren zeer gclykende naar die van ee umin en van een kleinen geelag- hoektot den anderen negen lynen lengte; de regenboog was ^ tigen kring oinvangen; de oogappel was groot, en daar was va ivnenHireed • de omtrek altoid van agt lynen; het oor was één dmm en zes lynen lang en tien lynen breed, de omtrek van den mond was dertien lynen; de armen waren zes duim drie lynen lang, en hadden drie duim in den omtrek; de voorarm zes duim lang en twee en een half duim in den omtrek; het ove- rige van de hand hadt vyf duim lengte: de palm van de hand één duim drie lynen breedte ; de handen hadden vier groote vingers met nagels gewapend, en ecu kleinen duim zonder nagel, die maar twee lynen lang was ; de voorfte vinger hadt twee duim en tyvee lynen lengte , de middelfte vinger, twee en een half duim; de ringvinger twc?e duim vier lynen, en de pink twee duim; de nagels waren drie en een half of vier lynen lang,- het been zes duim tot aan drunie en vier duim agt lynen in omtrek op de dikfte plaats; van de knie tot aan de hiel vvf d dm vier lynen en drie duim omtreks, de voet hadt vyf en een half duim lengte, de voorfte toon twee duim, de middelfte twee duim twee lynen; de volgende twee duim, en de , , V ‘ p,, neo-en Ivncn; de voet evas twee duim en drie lynen breed. ^ rtó cretaure hai \o more than fourfingen to cach, of in f ore paws, but the top of de Zpth uldcr^eath, and on thH it drpends for in chiefaaions, for the crea. ture holds ever’j thing hj it , and fling it felf mtk the greateft eafe front every tree and DoH b't in means...,f It it a native of the main continent, and apart of the food of the Indiam Dit fchepzel heeft llegts vier vingers aan elk zyner voorfte pooten , maar de punt van den’ftaart is van onderen zagt en buigzaam , on hier van bedient het zig in zyne yoor- naamfte verrigtingen; want het fchepzel houdt zig door dit middel aan alles vaft , en Hingerc ” zig met het grootlle gemak van den eenen boom tot den anderen hy hoort in het zeilde land t’huis, en maakt een gedeelte van het voedzel der Indiaauen uit. Russel Htftoty of ïreftand^'córSonia , langs de kuft van Peru, vernam ik aapen die, water was, oefters kwamen inzamelen, en die dezelven op deze wyze openden, > eene, welke zy op een fteen lagen, en zy klopten daar met een anderen fteen op, lo t t zy de fchaal gebroken hadden, waarna zy ’er de vifch uitnamen en opaten. f'oyage ae i.iamph.r, Tom. ir. pag. gSif. Dd 3 N ai 4 DE NATUURLYKE HISTORIE den anderen te geraaken C^). Zy brengen gemeenlyk maar édn nF jongen voort, welken zy altyd op den rug draagen; zy eeten vifch men en infekten ; maar hun gewoon voedzel is vrugten ; zy worden in den tyd van den overvloed en de rypheid der vru^ten^ en men ^ hun vleelcia dan zeer goed is om te eeten (/). ^ . Onderfcheidende kenmerken van ‘'deze Poorten De coaita heeft noch wangzakken noch eelcagtigheden nn a . u-ii heeft een vateenden en zeer Jangen Haart; de fchuttfng deï^euff dik, en de neusgaten zyn ter zyden en niet onder aan den neiS T'f® maar vier vingers aan de handen of voorfte voeten; zyn hair en vel7vn zwart ; het gelaat naakt en taankleurig; de ooren ook naakt en even als van den menfeh gemaakt ; hy is omtrent anderhalf voet lang ; en de Raart IS langer dan het lighaam en de Icop te zamen genomen ; hy gaat on viJr beenen. •' ® ^ ^ De exquima is tennaaftenby van dezelfde grootte als de coaita ; hv heeft even als deze een vattenden ftaart; maar Iiy heeft geen zwart hairnn iSr gehede lighaam : het verfchilt in kleuren ; I Jt it zjt eS vXp den'iug mt onder de keel en op den buik; en hy heeft een opmerkelvbn baarl! deze yerfchillen zyn my egter met genoegzaam voorgekometi , om Vr twM afzonderlyke foorten van te maaken; des te meer om dat ’er coaitas zvn die met geheel zwart vallen, en die een witagtig hair onder de keel en op den buik _hebben. De wyfjes m deze beide foorten hebben geene geregelde vloeijingen» CD Naar Panama gaande, zag ik in Capira, dat een dezer Guenons van d«>ti u Qp den anderen fprong, die aan de overzyde van de rivier flnmlr eer en boom verwonderde; zy fpringen inderdaad byna 20 verre ais zv willen % hoogflen met hunnen ftaart aan een tak of eeuig ander li"-hnam vaft Z'ff ten dien einde en zig met grootere kragt, met hunne%ooten 20110^» die zy bedoelen; doch wanneer zy in eene nog verder afceleeeiw ^Lf plaats op de gezegde wyze niet met éénen fprong bereiken kunnen! manier om zig^ te. redden; te weeten zy liegtcn zig met de ftaarten aan malL 2 S”vaft"'fn maaken .door dit middel een ketting van verfcheiden fchakels; vervolgens zette i vv '• r n m hunne kragt, en dewyl de ketting nu zo veel langer is en de een dnnr h» ^ ^ anderen geholpen en voortgeftoten wordt, zo wordt de vooifte of onJerO»^ ceiide, tot dat zy allen behouden zyn aangekomen, zig, gelyk ik gezegd heb al d «n j malkanderuns ftaarten vaft houdende. Hi/leire Naturcll L pag. aoo, ’ ^ JüsePii D Acosta, (/) Deze dieren zyn middelmaatig van grootte , maar zeer vet in her n.i,r,(v • wanneer de vrugten ryp zyn: het vleefch is zeer lekker, en wv atei jaargetyde, de Dampier, lem. W, pag. 225, y aten er veel van. Foyage ^^■-Z77r .V BESCHRYVING VAN DEN COAITA. 215 B ES C HRTFl NG FAN EEN COAITA. D e kop van den coaita (PI. XLII) is klein en lang; hy heeft den fraoel dik en langwerpig, het voorhoofd verheven, grooteoogen, korte ooren, en een platten neus,- deszelfs tuflchenfchot is zeer breed , en de neusgaten zyn open aan de zyden van den neus ; de fmoel , het neus- been, de omtrek der oogen, de oogleden en de ooren hadden eene vleefch- kleur’ met roodagtige en zwartagtige tinten gemengd , cn men zag op de- zelve cenige zwarte en ftyve hairen als hair van een baard ; daar waren gee- ne hairtjes aan den rand der oogleden; het hghaam was kort, en, fchoon het zeer mager was, fcheen het cgter gevuld geweeft te zyn ; want de hol- ligheid van de borft was groot , de pooten waren lang , en de Haart nog langer; op het lighaam orngebogen zynde, ftrekte dezelve zig veel verder uit dan de kop van het dier. Daar zyn maar vier vingeren aan de voorlle voeten , de duim ontbreekt geheel men ziet ’er geene voetftappen van , en men gevoelt niets onder het vel* dat de beginzelen van denzelven kan te kennen geeven ; maar daar is een dik knobbeltje op het buitenft. gedeelte van dp binnenkant der voor- hand , dit knobbeltje is gevormd door eene uitfteeking van het vel , als men het drukt ontmoet men weinig tegenftands, men onderfcheidt flegts één been van de voorhand, dat uitfteekende is, en overeen fchynt te komen met het ronde beentje by den menfeb. De agterfbe voeten hadden elk vyf vingeren , en waren van het zelfde maakzel als die der andere dieren van dat geflagt; de voetzool der vier voeten van den coaita hadt eene zwarte kleur ; de nagels waren plat en van dezelfde kleur. De Haart was tennaaftenby rolrond , ter lengte van zeftien duimen van zyn begin af gerekend; het overige, dat agt duimen lang was , was plat; daar waren aan den onderkant twee bolronde zyden van elkanderen onder- fcheiden door eene overlangfe groeve, dieniet duidelyk gemerkt was in de leng- te van vyf duimen , zy verdween byna geheel naar het eind van den Haart ; dat gedeelte eindigde in een punt , en was naar onderen omgekromd in de gedaante van een biflehops Haf, ter lengte van agt duimen ; het omgekromd gedeelte diende het dier als een vinger om alles, dat het kon omvatten, te gry- pen , en om ’er zig aan vaH te houden ; dat Heunzel was zo Herk dat het zig aan een tak hing met het eind den Haart, en zyn lighaam heen en weder flingerde om zyue voeten op een ander Heunpunt te brengen , alwaar het zig nederzettede door het gedeelte van zynen Haart , dat den tak omvattede , I(« telaaten;de onderkant van dat gedeelte van den Haart deedtdcnzelfdendienH als de binnenkant eens vingers: ook was hy zonder hair, en ’er waren dwar- fche rimpels ter plaatfe \’an de geleedingen der valfche wervelbeenderen , ge- lyk ’er ter plaatfen van de geledingen van de regels der vingeren zyn. Men 2I5 de natuurlyke historie . heeft een coaita gezien , die zig van zyn ftaart bediende , even als de oli- phant zig van zyn fnuic bedient om het voedzel naar zyn mond te brengen i hy vattede met het eind van zyn fbaart een eekhooriicje , met welk hy in ee- ne kamer opgefloten was, en leidde het dus voort; het overige van den Haart en het geheele lighaam van den coaita was met .een zwart, ruw, en glad hair bedekt, het langft bevondc zig op de fchouderen, en hadt by de vier duimen lengte ; het hair van het agterhoofd was naar boven gerigt naar de kruin , en dat van de kruin naar vooren naar het voorhoofd ; het hair van het voorhoofd was kort, en maalcte een punt aan den wortel van den neus; de oxels, de borfl, de buik, de liezen, en de vingeren hadden flegts weinig hair, men zag daar het vel, dat zwartagtig van kleur was; het is ongetwyfeld die kleur, die den coaita den naam heeft doen geeven van belzebuth. voeten, duimen, lynen. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten , van het eind van den fmoel af tot aan den aars . . Lengte van den kop, van het eind van den fmoel af tot aan het agterhoofd ... ... Omcrek van het eind van den fmoel • Ointrek van den fmoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek • • • Afitand tuflehen de twee neusgaten • . • Afftand tuflehen het eind van den fmoel en den vooriten hoek van het oog . ' ' Afftand tuflehen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . Opening van het oog ..... Afftand tulTchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte van het neusbeen gemeeten .... Dezelfde afftand in eene regte lyn Omcrek van den kop tuflehen de oogen en de ooren gemeeten Lengte der ooren . . . • • Breedte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten . Afftand tuflehen de twee ooren van onderen gemeeten . • Lengte van den hals ...» Omtrek . . . . • Omtrek van het lighaam agter de voorfle pooten gemeeten . Dezelfde omtrek voor de agterfte pooten * * • Lengte van den ftomp van den ftaart Omcrek aan deszelfs begin , . . . ' Lengte van den voorarm , van den elleboog af tot aan de gelee- ding der hand . .... Ororrek van die geleeding . . . . Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen , Lengte van het been van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen , T. 4. 6 . » 0. 4 - 5 - 0. 4 - 4 * 0. 6 . 3 > 0. 2 . 4. 0. 0 . 4 * 0. I. 4. 0. I. 7 - 0. 0. 8. 0. 0. 4 - 0. 0. 11. 0. 0. 6 i. 0. 10. 0. 0. 0. 10. 0. 1. 8. 0. 2. 7 - 0. a. 2. 0. ö. 0. 0. 10. 8. 0. 9. 4. 2. 0. 0, 0. 4 - 8. O. 7 - 0. 0. 3 - 2. 0. 4. 8. 0. 7. 6 . 0. 5 10. Deze coaita woog negen ponden ; by de opening van den onderbuik wier- den ’er op de darmen verfdieidtn wormen {PI. XLllI, fig, 3) gevonden, die I > k I é r 1 /» / BESCHRYVING VAN DEN COAITA. 21? die zeer lang en zeer dun waren , zy waren rolrond en aan de twee einden puntig; de grootften hadden tot dertien duimen lengte en omtrent een vier- de lyn middellyns. Het netvlies was zeer kort, en was gedeeltelyk verborgen tuflchen de rnaag en den blindendarm, die zig dwarfch van de regter naar de linker zyde uicftrekte ; de maag was aan de linker zyde. De twaalf vingerigedarm hadt twee kromten in de gedaante van een ro- meinfchen S ; de bolrondheid van de eerde kromte was naar agteren , en die van de tweede naar vooren in de regter onderribdreefc; de boog dier kromte liep onder de nier, en eindigde aan den nugterendpm, die omwen- telingen maakte in de navelftreek en in de regter zyde; die van den omge- bogendarm waren in de onderbuikdreek en in de regter darmftreek , vervol- gens liep die darm naar vooren in de regter zyde, en eindigde aan den biin- dendarra in de onderribftreek van dezelfde zyde; de kronkeldarm liep dwarfch van de regter naar de linker zyde agter de maag op den blindendarm, alvoo- rens zig aan den regtendarm te voegen. Het alvleefch ftrekte zig uit agter de maag , van de milt af tot aan den twaalfvingerigendarm; deszclfs regter eind hadt twee takken , de eene naar vooren en de andere naar agteren gerigt , tegens de tweede kromte van den twaalfvingerigendarm. De maag (Pk XLIII,fig. 1) hadt eene zeer zonderlinge gedaante, zy geleek naar een peer, welker klein eind den portier uitmaakte; de flokdarm (B) liep op de dikfle plaats in dezelve; dus hadt het regter ge- deelte (XB) geene plooi noch kromte; de twaalfvungerigedarm maakte twee vernaauwingen , van welke de eene (C) , een tweede portier fcheen , zy be- vondt zig op drie duimen afflands van den waaren portier af. De dunne darmen hadden alle eene byna gelyke middellyn, behalven de omgebogendarm {JB, PI, XLIII, fig. 2), die dunner was op de lengte van een voet by den nugterendarm; de blindedarm (CD£) was lang omgebogen in de gedaante van een bilTchops ftnf, en rond aan zyn eind; hy hadt kleiner middellyn by de inplanting van den omgebogendarm , dan in het overige van zyne uitgeflrektheid ; de kronkeldarm (F G H) hadt drie peesagtige reepen, die aan zyn begin drie groote verdikkingen (F//sT) maakten, naaft elkanderen geplaatfl:; de kronkel- en regte- darm hadden byna eene zelfde middellyn, uitgezonderd by den aars, alwaar de regtedarm wat dikker was. De lever beftondt uit vyf kwabben , eene in het midden en twee aan we- derzyden; die in het midden hadt eene infnyding, die haar in twee byna gelyke deelen verdeelde; de fchoorband liep in die infnyding, en het gal- blaasje was omkorft in het regter gedeelte van die kwabbe by de infnyding ; de onderfte kwabbe van de regter zyde was dikker, en byna zo breed als de middenfte ; de bovenfte regter kwabbe was een weinig kleiner dan de onderfte van dezelfde zyde, en tennaaftenby even uitgeftrekt als de onderfte linker ; de bovenfte van de linker zyde was de kleinfte van de vyf; dal in- XIF Deel Ee 2i8 de natuurlyke historie gewand hadt buiten en binnen eene bleek-roode kleur, en woog zeven on- een , vier en eene halve drachmen. Het galblaasje was zeer lang, rolrond in het grootfte gedeelte zyner uit- geftrektheid, en puntig aan het eind; het hadt weinig middellyns , en ge- volglyk was deszelfs raaakzel zeer verfchillend van die, welke waargenomen zyn in de galblaasjes der dieren, van welke ik tot hiertoe in dit werk de be- fchryving gegeeven heb. Het galblaasje van het welk ik fpreek , bevattede llegts weinig vogts. De milt hadt de gedaante eener fchietlpoel , zy was breed in het midden en fmal aan de twee einden , zy hadt drie overlangfe vlakten, een naar bui- ten en twee naar binnen , en aan de onderfle zyde eene dwaribheinfnyding, die zig tot in het midden uitflrekte; dat ingewand \vas buiten van eene roodagcige kleur, en van binnen van eene zwartagtige; het woog vyf drachmen. De regter nier ftondt een weinig meer naar vooren dan de linker, het in- drukzel hadt weinig breedte ; de laatfte zelfilandigheden van het binnenfte waren wel onderfcheiden, en daar waren verfcheiden groote tepels in het bekkentje. Het peesagtig middenpunt van het middenrif was weinig doorfchynende , en gedeeltelyk vleefchagtig rondom den flokdarm. De longen beftonden uit zes kwabben, vier ter regter en twee ter linker zyde, even als by de meefte dieren , geplaatft ; het hart was in het midden van de borft geplaatft ; de punt fchuinfch naar agteren en naar de linker zyde gerigt ; de bogt van de groote flagader hadt twee takken. Het eind van de tong was dik en rond ; daar was op het midden van het voorft gedeelte eene overlangfe groeve , en agt groote kelkklieren op het agterll gedeelte in twee fchuinfche reijen geplaatft, zodanig dat de twee eerfte , eene aan elke zyde , veel verder van elkanderen waren dan de twee laatfte; de geheele oppervlakte van de tong was met tepels bedekt, en met kleine ronde en witte kliertjes bezaaid. Het ftrotklapje was dik en in het midden uitgerand ; daar waren op het verhemelte zes breede dwarfche groeven , welker randen weinig verheven en in het midden hunner lengte afgebroken waren , zy maakten elk twee bolrondheden naar vooren. De voorherflenen waren zeer groot , zy woogen drie oneen , vier-en-vyf- tig greinen, en bedekten de agterherflenen geheel ; zy waren van elkande- ren gefcheiden door twee kleine beenagtige bladen, die uit elke zyde van het agterhoofdsbeen kwamen ; de agterherlTenen woogen drie en eene halve drachmen. Daar waren flegts twee tepels op de borft, eene aan elke zyde tuffehen de eerfte en tweede rib. De balzak was klein maar duidelyk; het roedehoofdje en de voorhuid hadden eene kleur van witagtig en zwartagiig gemengd, en zy waren met rimpels bedekt j daar waren daarenboven op het roedehoofdje kleine, ruwe •n: v\V '2‘LXLIV. BESCHRYVING VAN DEN COAITA. 2.19 en naar agteren loopende fchubbetjes; de roede was rolrond; depisblaas hadt de gedaante van een langwerpigen driehoek , welkers punt aan de pis- buis eindigde. De zaadballen waren eirond, en van buiten en binnen witagtig van kleur; daar was van binnen een peesagtige fpil; de afvoerende vaten waren de helft dikker by de_ pisblaas dan in het overige van hunne lengte ; de zaad- blaasjes hadden drie zyden, die tennaaften'by gelyk waren; zy waren zeer langwerpig, en eindigden in een punt; men zag zeer duidelyk de celletjes waaruit zy zaraengefteld waren, en daar kwam een rosagtig vogc uif de voorftanders hadden eene valle zelfflandigheid , rond, en op den wortel der zaadblaasjes geplaatft. ^ Het wyfje van den coaita, dat tot onderwerp gediend heeft voor de bc- fchryving van dc teeldeelen, was tennaaftenby van de grootte van het man- netje , het welk ik zo even befchreeven heb. De kittelaar {AB, PI, KLIF') was bovenmatig groot , hy kwam de lengte van anderhalven duim uit en hadt een duim, negen lynen omtreks; zyn eind (^A) was wat minder dik; het hoofdje {CD) beitondt uit twee zwartagtige knobbeltjes, door een voorhuid (CAD) omringd, die flap was, en door eene groeve (EF) ge- fchciden, die zig langs den kittelaar tot aan den ingang (G) van de fchee- de uiiftrekte ; die groeve was breed en diep , en maakte een goot ander- halven duim lang ; de lippen van de klink waren veel dikker by den ingang der fcheede dan langs de goot van den kittelaar, die een gedeelte van de klink uitraaakte ; depisblaas (F) was eirond; de lyfmoeder (/) hadt geene hoornen ; de opening van de pisbuis was op agt lynen afflands van den in- gang der fcheede geplaatft; de pisbuis (F) hadt weinig lengte; de opening der lyfmoeder was dwarfch, in de gedaante van een zeeltenbek; haare ran- dikte, de zaadballen (LL) waren groot, en de trompetten (MMNNOO) zeer duidelyk te zien; de aars (P) en een gedeelte (O) van den regtendarm zyn mede op PI XLIF by de teeldeelen afgebeeld. Lengte van de dunne darmen , van den portier af tot aan den blindendarm ... . . Omtrek van den twaalfviogerigendarra , . Omtrek van den nugterendarm . . , Omtrek van den omgebogendarm op de dikfte plaatfen . Omtrek op de dunfte plaatfen Lengte van den blindendarm . . , Omtrek van den blindendarm op de dikfte plaats . Omtrek op de dunfte plaats • . . . Omtrek van den kronkeldarm op de dikfte plaatfen. Omtrek op de dunfte plaatfen . . , Oratrek van den regtendarm by den kronkeldarm Omtrek van den regtendarm by den aars Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te zamen gemeeten Lengte van de geheele darmbuis zonder den blindendarm Groote om trek van de maag .... Kleine omtrek * . » . . Diepte van den grooten blindenzak voeten , ‘luimen j lynen. 7. 3 - 0. 0. 2. 3 * 0. 2. 3 * 0. 2. 3 * 0. 0. 10, 0 . 4. 0. 0 . 4 - 0. 0 . 2 . 4. 0 . 3 * 0. 0. 2. 6 . 0. 2. 6 . 0. 3 - 3 ‘ 1 . 0. 6 . 8 . 3 - 6 . 0. ir. 0. 0. 8 . 10. 0. I. 6 , Ee 2 220 DE I^ATUURLYKE HISTORIE » voeten, duimen, Ijnen» » # O. O. o. o. a o. o. o. o. o. o. Omtrek van den flokdarm en van den portier Lengte van de lever . . « Breedte * Derzelver grootlre dikte . I. engte van het galblaasje ; Deszelfs grootfte middellyn Lengte van de milt . Dikte in het midden Lengte van de nieren . . . . • Breedte . ... . • Lengte van het peesagtig middenpunt des middenrifs, van de holle ader af toe aan de punt . Breedte • • . . • • Omtrek van den bodem van het hart . • „ ‘ , Hoogte van de punt af tot aan het begin van den longenflagader Hoogte van de punt af tot aan het longenzakje Middellyn van de groote llagader van buiten naar buiten ge- meeten ••:*** Lengte van de tong . • • . / . u . • j ' Lengte van het voorft gedeelte van het toompje af tot aan het eind o. Breedte van de tong . . • .o. Lengte van de groote herlTenen Breedte • • . • * Dikte . , i • • Lengte van de kleine herlTenen Breedte . • ' • • * * Dikte . • Afftand toffehen den aars en de klink Lengte van de klink ... . l engte van de fcheede . . . 2 Omtrek .... Groote omtrek van de pisblaas . . • Kleine omtrek . ... Lengte van de pisbuis . . • • Ümtrek . . * , , ^ * j Lengte van den hals en het lighaam der lyfraoeder Lengte van de kromme lyn, welke de trompet doorloopt Lengte van de zaadballen Breedte . . . » • Dikte ..... De kop van het geraamte van den coaita verfchilt van dien van den brui- nen fajou daarin, dat de fmoel langer en dikker is, maar voor het overige is ’er weinig verfchil tuflehen de koppen dier twee dieren. De tanden van den coaita zyn zes-en-dertig in getal, even als die van den faï den bruinen fajou, en den faïmiri (a). Daar zyn veertien wervelbeenderen in den rug, en veertien ribben aan el- ke zvde , negen waare en vyf valfche ; in het geraamte , dat tot onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, was het borftbeen niet geheel tot Ziet hier ngter de befchryvingeu van den faï, den bruinen fajou , en den faïmiri. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 1. 5 . 5 . o. 2 . 0. 4 . 1 . 1. I. 0. 1. 2 . 3 - I. 1 . 1. 2 . O. 0. 2 . 2 . 1. 1 . 1 . O. 0. I? 2 . 1. 6 , 4 - 1 . 0. 1. I. o. o. o. 7 - o. 8 . II. 8 . 3 * o, 3 * 9 . 2 . 9. 2 . 0. 7 . 7 . ' 1. 3L 3 - 6. 9 . lo. 4 . 2 . O. 7 * 8 . J. 6 . 0. 7 - 6. 1 . 6 . 8 . 2 . O. 64. 3L 2f. BESCHRYVING van den COAITA. 221 been geworden , het geleek naar dat van den graauwen fajou in getal van beenderen, en de gelederen der ribben. _ De wervelbeenderen der lendenen zyn flegts vier in getal m het geraam- te van het welk ik fpreek j daar zyn flegts twee valfche wervelbeenderen in het heiligbeen, maar daar zyn ’er drie- en-der tig in denftaart; ik heb geen een geraamte van een aap gezien , waarin zo groot een getal derzelve was. ^ Ik heb flegts negen beenderen in de voorhand gezien ; het eerfl; en het tweede der overtallige beenderen ontbraken da^irin ; de voorvoet beftondt flegts uit zeven beenderen. i .. j , r Het eerfle been van de nahand was zeer kort, en daar was ter pjaatfe van de re<^els van den duim flegts één beentje; ook was de duim van buiten niet dan door een klein knobbeltje aangeduid. Lengte van den kop, van het eind der kaakbeenderen af tot aan het agter hoofd . ' r^motfte breedte van den Kop • • • I enate van het onderit kaakbeen , van zyn voorfl eind af rót aan den agterften rand van het knokkelswyxe uitfleekzel nikte van het voorft gedeelte van het been des boyenfl kaakbeens o. nrPPdte van het bovenft kaakbeen ter plaatfe der hondstanden Afftand tuffehen de oogputten en de openiog der neusgaten , Lengte van die opening . ^ ^ • 13rccdC6 • * * j Lengte van de eigenlyke neusbeenderen Breelite op de breedfte plaats . . . • Breedte der oogputten ...» Hoogte . j Lengte der bondstRnden • • • • Breedte van het bekken . . . • Leiw^m van de'langfte valfche wervelbeenderen van den flaart Lengte van het fchouderblad Lengte van hec fchouderbeen • • • Lengte van de ellepyp » • • • , Lengte van het ftraalbeen . . . • Lengte van het dyebeen . . » . » Lengte van het fcheenbeen .... I enete van het kuitbeen » • , * n • Lengte van het eerfle been van de nahand, dat het kortft is . lengte van het derde been van de nahand, dat het langft is Lengte van het eerfte been van den agtervoet , dat het kortft is Lengte van het derde dat het langft is . , . Lengte van het beentje dat de plaats van de regels van den dmtn der voorfte voeten bekleedt . ’ . . ' • Lengte van den eerften regel van den tweeden en derden vinger o. Lengte van den tweeden .... Lengte van den derden . ... Lengte van den eerften regel van den duim der agterlte voeten Lengte van den tweeden . . . _ • _ Lengte van den eerften regel van den derden en vierden vinger Lengte van den tweeden . . . • Lengte van den derden . . • • ** Ee 3 voeten , duimen , lynen. 0. A- 3- O. 2. Jh o. 2. 8. t 0. o. 3t* o. I. 2i. o. O. 5- o. O. 8. o. o. J. o. o. 71. o. o. 2. 0. 0. II. 0. 0. lOÏ, 0. 0. 6J. o. I. 4- o. 2. 3- o. 1. 3* o. 2. 3- o. 6. lO. o. 6. 4- 0. 5- 9. o. 7» I. o. 6. lO. o. 6. I. o. 0. 4- 0. I. 4i- o. I. I. , 0. I. 7- i o. o. r. o. I. 4- 0. 0. 11. 0. 0. 5* o. 0. 7* o. 0. 4. o. 1. 1. o. o. 8. o. 0. 4 L de natuurlyke historie de s a j o u C). W hebben twee verrcheidenheden in deze foort, de bruine fajou ^ (PI XLV), welken raen gemeenlylt /f ƒ kapucyn-aap, noemt, en de gryze fajou {Pl. XLFIIl)y die van den bnünen fajou niet dan in d“ kleuren van het hair verfchik; zy zyn van dezelfde grootte van hec zelfde maakzel, en van dezelfde geaartheid; beiden zyn zy zeer levendig, ÏÏr vaardig, en zeer behaagelyk door hunne behendigheid en hunne lugtigc beweSn Wy hebben hen levende gehad , en het is ons voorgekomen, bewegingen, J . , klimaat kunnen, of liever, dat zfvT ï dLfe die ?;n , waarfan onze Ingtftreek nog al minft hinder- Ivk is. Zy kunnen daarin beftaan en leeven , en zelfs geduurende verfchei- d^-n iaaren vry gemaklyk beftaan en leeven, mits dat men hen des winters ■ •’ lrrrpk boude daar wel geftookt wordt, en dat men hen voor togt e"„ ïo"rbewi^«TzV tanen Set deze voorzorgen zelfs voomeelen , en daar verfcheiden voorbeelden van bybrengen. Daar zyn twee van wy zullen daar V , Mevrouw de Marquifm van Pompadodr te deze jonge S|bore^^ by de’pouusS in Gaftinois (u) ; maar yder dragt is hier flegts van één ^ . ..Mrrvrr xvoord van Cayouafou of S^jjouaJfou, nanm van deze dieren in Mara- ^Wota. Cajouafou moet uicgefproken worden als SayouaJJou ; dit is de oorfprong van landen van Maragnon zyn andere gnenons, die cayonafTou genaamd wonder, welken men daar brengt, en die men gemeenlyk aan de andere zyde ziet. Mtfwn du Pera d" Abbf.VILLE ’ . „i„o. La fapajou bmn. Brisson , Regn. Anim. pag. 'velken de Ilr: Biussors op p«g. iP 5 aanduidt, onder de 193, Nota, J nipt dan eene verfclieidenheid van dezen 16. F.I.LF/.ai'lll.&S-Z. Fl,ta. DU dier wordt niet Wrfu» W. d. Fr. O Tah vf Linn- ‘S'y//* iVij/. P* ^9' ^ -t j » ■ SiFge i* toufue. Hof van Rusland, welken ik gele- (_«) Da Hr. Sanchez , haaien heeft my deze laatfte byzonderheid medege- Ö"me??enS v"n mevrouw 'de Pocrsel, waarvan ik hier het uittrekzcl geef. Bourdeaux dcela met tc.1 T„,„nvv 1761. «Dell 1 3 oen dezer maand heeft de wyfjes-fapa)ou een in Gatinois, den a 6 . 20 groot wa.s als dat der moeder^ zy heeft twee ’°‘lfn^lang^vcel geleedeii; men was verpligt haar te ontdoen van den band , waarmede zy “"o Li " zonder zou zy niet hebben kunnen verloCTen. Niets is zo aarng als den vader JrvpAor te zien met hun jong, dat zy onophoudelyk plaagen, t zy met het te draa. en de^ j-g,. .e ftreelen en te^Iiefkoozen. Fernambuco, fdezen naam heeft men aan gen , t ïy c-oaiou cegeeven. die in den laatften zomer Ci 7 ^> 3 ) van ürazilien naar LiiTabon den maimeijes-i e jg volgende maand feptember met zyn wyfjenaar Parys „ is overgevoera, c j„ zy„ fchik, en, zo als men zegt, mal met zyn kind : vader ” raSdlf draagen het beurtelings, en zo liet zig niet wel vaft houdt, krygt het gevoelige ” bceten.” 5 » 5J VANDENSAJOU. 223 jong, daar zy ’er in. hun klimaat dikwils twee krygen. Voor het overige zyn deze iajous grillig in hunne frnaaken en genegenheden ’ zy fchynen ee* ne fterke zugt voor zekere perfoonen , en een groeten aR^eer voor anderen te hebben , en dat ftandvaitig. Wy hebben in deze dieren eene byzonderheid waargenomen , die maakt dat men_ de wyijes voor de mannetjes neemt; de kittelaar ileekt buiten- waards uit , en vertoont zig zo veel als de roede van het mannetje Onderfcheidende kenmerken van deze foort. ^ De fajous hebben noch wangzakken noch eeltagtigheden op de billen • hun gelaat en hunne oorcn zyn vleefchkleurig, met een weinig dons hair daar op; het fchutzel tuflehen de neusgaten is dik, en derzelver openin? is ter zyden, en met onder aan den neus. De oogen zyn kaftanjekleurig en vrv digt by malkanderen geplaatft; zy hebben een vattend en ftaart , van onde- ren aan het einde naakt, en over het overige gedeelte in de geheele lercte met digt hair bezet; fommigen hebben zwart en bruin hair, lo wel rondom het gelaat, als op alle bovenfte deelen des lighaams; anderen zyn grys ron- dom het gelaat en vaal-brum op het hghaam: de handen zyn by beiden even- eens zwart en naakt ; zy zyn maar één voet lang van het einde van denfnuic tot aan het begin van den ftaart; zy gaan op vier beenen; de wyfies hebbea geene gezette vloeijingen. 2.24 de natuurlyke historie beschrtfing fan den bruinen sajou. D e kop van den bruinen fajou {PI XLF) , die tot onderwerp van deze befchryving gediend heeft, was rond; hy hadt den fmoel kort en dik , de oogen waren zeer digt by elkanderen geplaatft ; het vlak der oogputten was bvna loodlynig met het neusbeen; het voorhoofd, de kruin van den koD en het agterhoofd volgden eene kromte, die eenvormig geleek; het tulTchenfchot der neusgaten \Vas zeer breed, en derzelver openmgen waren aan yzyden van den neus geplaatft; de ooren maakten eene plooi op hun- nen buitenkant, maar zy waren niet gezoomd even als die van den menfch ; de navels hadden eene zwartagtige bruine kleur, zy waren lang en tot een vootie sevouwen; de duim der agterfte voeten hadt een weinig meer dikte dan diender voorfte voeten; de ftaart hadt zo veel lengte als het lighaam en den kop , hy was aan het eind naar onderen gekromd en deed den dienlt '^^Het^ bovenfl: van het voorhoofd , de kruin van den kop , het bovenfl: van den hals, de rug, de lendenen, en het bovenft van den ilaart , van ïie^een eind tot hef ander, waren part als de hairen legpide waren , of llevts zwartagtig bruin als zy overeind ftondpn, om dat elk hair alleen aan de^unt zwart was, het overige was bruin, uitgezonderd aan de hairen van de kruin van den kop , die in hun geheel zwart waren ; het onderlt van het voorhoofd, en het geheele aangezigt, de zyden van het lighaam, het on- derfl; en de zyden van den ftaart, de voorarm, de dye, het been, en ae vier voeten waren gemengd van bruin of zwart en van geelagtig of rosagtig; deze laatfte tinten waren niet zeer dtiidclyk als op het onderlt van het voor- hoofd, op het aangezigt van het dier, en op het buitenft van den voorarm, bv den elleboog ; de buitenkant des bovenarms was van eene vuile witte kleur, een weinig met geelagtig of rosagtig getint ; de Ipel en het onderft van den bals hadden eene rosagtige kleur; de borft, de binnenkant van den bovenarm en den buik waren ros; de langfte hairp waren op de zyden vL het lighaam en hadden tot twee en een lialven duimen lengte. voeten, duimen, lyiien. Len<^te van het geheele lighaam in eene regte lyngemeeten, van he^t eind van den fmoel tot aan den aars . . i. o. <5. Lengte van den kop, van het eind van den fmoel af tot aan het aï,tcrhoofd • * * * ° Omtrek van het eind van den fmoel Omcrek van den fmoel onder de oogen gemceten Ontrek van de opening van den bek . . Afdand tülTchen de twee neusgaten . . • , Afhand tulTchea het eind van den fmoel en den voorlten hoek van het oog , . . . . o. o. o. o. o. o. < 5 . 8 . 3 - o. II. 4 - o. Afiland Je l J »- '2^7^L.:zivr :xzvi. 7 Jb. BESCHRYVING VAN DEN BRUINEN SAJOU. 225 Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor . Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen üpening van het oog Aftland tuflehen de voorfte hoeken der oogen, over de k: van het neusbeen gemeeten Dezelfde aflland in eene regte lyn gemeeten Onitrek van den kop tulTchen de oogen en de ooren Lengte der ooren • , . : r. : Breedte van de baüs over de buirenftc kromte gemeeten Afltand tuflehen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van den hals ..... f^jTitrck * * • • • ♦ Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten Oratrek op de dikfte j^aacs ‘ ‘ Omtrek voor de ageerde pooten gemeeten Lengte van den ftomp van den ilaart . , Omtrek aan deszelfs begin , , • • , • Lengte van den voorarm, van den elleboog af tot aan de ge der hand Omtrek van die geleeding / • . 1 • Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte van het been, van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen. voeten , duimen , lyncn. 0 . 1 . 8 . 0. 0 - 6 . 0. 0 . 41 . » 0. 0. 4 » 0. 0. 3 h 0. 8 . 6 . 0. 0. 7 - 0. 1. 7 * 0. 2. I. 0. I. 6 . 0. 3 - 10 . 0. 7- 0. 0 . 8 . 6 . 0 . J- 4 - I. 2. 8 . 0. ’g 2. it. 0. 3 - II. 0. 2. 0. 0. 2. 9 . 0. 5. 0. 0. 4 - 3- Deze fajou woog één pond tien oneen vyf drachmen; het netvlies llrekte zig niet verder uit dan tot in het midden des onderbiiiks , behalven in de linker zyde , alwaar het verder liep ; de maag was dwarfch in de bovenbuik- llreek geplaatft , met de groote kromte naar beneden , als het dier op zyne vier pooten ftaat; de lever ftrekte zig byna zo veel ter linker als ter regeer zyde uit; de milt liep van boven naar beneden in de regeer zyde. De twaalfvingerigedarm ftrekte zig tot voorby de nier uit in het midden der re o. o. 6 . o. o. J- o. o. 4 . o. o. 3l. o. o. 2. 0. o. o‘. o. 3 * d. o. o. o|. o. 4- 2. o. 3 - 7. o. o. 4 - o. o. p. o. o. 4 - 0. o. li. o. o. 3 - o. o. 3 - 0. o. IJ. De kop van het geraamte ^ Pl. XLFII) van den bruinen fajou is minder langwerpig en ronder dan die van den faïmiri (a) ; het bovenfl gedeelte van het agterhoofd is hooger en ronder ; de oogputten zyn naar evenre- digheid minder van elkanderen verwyderd ; de finoel is veel dikker en by- gevolg zyn de tanden ook dikker dan die van den faïmiri, maar zy zyn evenveel in getal, eveneens geplaatil en tennaailenby van het zelfde maakzel. Daar zyn veertien wervelbeenderen in de lendenen , en veertien ribben ter wederzyde, negen waaren en vyf valfche; het borftbeen beftondt uit zeven beenderen zonder dat te tellen , dat ageer de laacfte der waare ribben weezen moeft , als het borftbeen geheel tot been ware geworden geweeft , in het geraamte dat tot onderwerp voor deze befchryving gediend heeft; de eerfte ribben, eene van elite zyde, geleeden zig met het middelbaar gedeelte van het eerfte been des borftbeens ; de geleeding der tweede rib- ben is tuflehen het eerfte en tweede been , die der derde tulTchen het tweede en derde been , en dus vervolgens tot de agtfte en negende ribben , die zig aan het eind van het zevende been geleeden. De wervelbeenderen der lendenen waren flegts vyf in getal: het hei- (^) Zie bier agter de befchryving van den faïmiri. BESCHRYVING van den bruinen SAJOU. 229 ligbeen beRondt uit drie valfche wervelbeenderen en de Haart uit twee-en- twintig. . , ■ 1 Het voorfi; gedeelte van het heupbeen heeft eene kleine holligheid op zyne buitenfte zyde, het ftrekt zig ^iiiet voor of onder het eerfte valfche wervelbeen van het heiligbeen uit, maar nadien het zeer dik is, heeft het eene kleine overlangfche en onderlte vlakte, die zig byna tot aan de pans- wyze holligheid uitilrekt. Daar waren flegts tien beenderen in de voorhand, het eerft overtallig been ontbrak daarin j de voorvoet beftondt flegts uit zeven beenderen. Lengte van den kop van het eind der kaakbeenderen af, tot aan het agterhoofd Grootfte breedte van den kop . a’ ■ j c ’ Lengte van het onder ft kaakbeen, van zyn voor ft eind af tot aan den agterften rand van het knokkelwyze uitfteekzel . Dikte van het voorft gedeelte van het been des bovenften kaak- beens • . . • • . Breedte van het bovenft kaakbeen , ter plaatfe der hondstanden Afftand tuffchen de oogputten en de opening der neusgaten . Lengte van die opening . . • • Breedte • • * * * , • Lengte van de eigenlyke neusbeenderen Breedte op de breedfte plaats • t • Breedte der oogputten . . • • • Hoogte Lengte van de hondstanden . . . • Breedte van het bekken • • « • ♦ Hoogte ' • • • • • Lengte van de langftc valfche wervelbeenderen van den ftaart Lengte van het fchouderblad .... Lengte van het fchouderbeen .... Lengte van de cllepyp .... Lengte van het ftraalbeen .... Lengte van het dycbeen ..... Lengte van het fcheenbeen .... Lengte van het kuitbeen . . » • Lengte van het eerfte been van de nahand, dat het korft is Lengte van hec derde been van de nahand, dac het langu is ^ • Lengte van het eerfte been van den agtervoet, dat het Korft is Lengte van het derde , dat het langft is . . Lengte van den eerften regel van den duim der voorite voetei Lengte van den tweeden . . •* . Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden . . * Lengte van den derden . . . . Lengte van den eerften regel van den duim der agterfte voeten Lengte van den tweeden .... Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden Lengte van den derden ..... r f 3 voeten , duimen , lynen. 0. 3 . 3L 0 . 2 . 1 . 0. 2 . 2, 0. 0. fil. 0, I. 0. 0. 0 . 3* 0. 0. 6 . 0. 0. 4L 0. 0. 0 0. 0. ‘ 2 i. 0 . 0 . 9 \. 0. 0. ifi. 0, 0. ö. 0. I. 2. 0. I. 3ï. o. 1. 0. 0. I. 5l. 0. 3- 4 % 0. 3' 5ï. 0. 3- 1 . 0 . 4- 2. . 0 . 4- I. 0. 3- 7L 0. 0. 7- 0. 0. 9i. 0 . 0 . lOj. 0. I. 2 ]‘. 1 0 . 0. 6 . 0. 0. 3i. 0. 0. 8 . 0. 0. 6 . 0. 0. 3^- 0. 0. "’"JrXde^afpe!/ë;n dit land, van zuidelyk Amerika, eenige gtkorvcBcn, gelyk fprinkhaaneu , enz. Utfioite des Avantutters, p Jl.pug. 256. 232 DE NATUURLYKE HISTORIE men hun moge aanbieden ; maar in hun geboorteland , in Brazilien , leeven zy voornaamlyk van graanen en wilde vrugun, welken zy op de boomcn plukken (e) , want daar is hun ftandvaflig verblyf , en het gebeurt zelden , dat zy daar afkomen , en de aarde betreeden. Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De faïs hebben geene^ wangzakken en geene eeltagtigheden op de bil- len ; zy hebben de fchutting tiiflchen de neusgaten zeer dik ; en zy hebben de opening der neusgaten aan de zyden en niet onder aan den neus ; zy heb- ben het aangezigt rond en plat; de o oren byna naakt; hunne Haart is vat- tende; dezelve is van onderen, naar het emde toe, naakt, overal elders met hair bezet. Hun hair is van eene zwartagtig-bruine kleur op de boven- fte deden des lighaams, en van eene bleek -vaale, of zelfs van eene vuile witte kleur op de onderfte deelen. Deze dieren hebben flegts één voet of veertien duimen grootte of lengte ; hunne Haart is langer dan het lighaam en het hoofd te zaraen genomen; zy gaan op vier beenen. De wyfjes zyn niet aan de geregelde vloeijingen onderworpen. (f) De natuurlyke geaartlieid der cays (fms') is zodanig, dat zy zelden nederkomen van een zekeren boom, dewelke eene vnigt draagt, die in peulen of hauwen zit, van voorko- men tennaaftenby als onze groote boonen; deze vrugt is hun gewoon voedzel: zy verzame- len gemeenlyk by benden , en byzonderlyk in tyden van regen. Het is een vermaak hen te hooren fchreeuweu, en hunne fabbat houden op deze hoornen. Voor het overige brengt dit dier maar één jong t’eener dragt voort; en het jong heeft die ingeeving of dat vernuft van deNatuur ontvangen, dat, zodra het des moeders lighaam heeft vetlaaien, hèt den hnls van den vader of van de moeder weet te omvatten , en zig daar onaficheidbaar vaft aan te houden, wanneer zy dan door de jagers vervolgd worden, fpringen de ouden met hunne jongen op den rug, van tak tot tak, en van boom tot boom, en beveiligen dezelve op deze wyze met zig zelven. Te dezer oorzaake hebben de wilden, dewyl zy deze aapen zelden kunnen vangen, ouden zo min als jongen, geen ander middel om hen te bekomen, dan door hen met pylen te fchieten , waarmede zy hen van boven van de hoornen , be- dwelmd, en dikwyls zwaar gekwetll, doen nedertuimelen; al.h 0. 0. 9. 0. 0. 34* 238 DE NATUURLYKE HISTORIE Breedte van het bekken . . . • Hoogcc • • » • * • Lengte van de langfte valfche wervelbeenderen van den ftaart Lengte van het fchouderblad Lengte van het fchouderbeen ... Lengte van de ellepyp . . ‘ . Lengte van het ftraalbeen . . • . Lengte van het dyebeen . , Lengte van het fcheenbeen .... Lengte van het kuitbeen . . • _ Lengte van het eerfte been van de nahand , dat het kortft is . Lengte van het derde been van de nahand, dat het langft is Lengte van het eerfte been van den agtervoet , dat het kortft is Lengte van het derde , dat het langft js Lengte van den eerften regel van den duim der voorfte voeten Lengte van den tweeden . . • Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden Lengte van den derden . . . . Lengte van den eerften regel van den duim der agterfte voeten^ Lengte van den tweeden . . . Lengte van den eerften regel van den derden vinger Lengte van den tweeden Lengte vaa den derden ^ • o. 3- 3- o. 3- li. O.v o. lii. o. I. IIL o. 4- o. o. 4. o. o. 3- 7- o. 4- 11. o. 4- 7. 0. 4- 3L o. 0. 7- o. o. lo. o. o. n. o. I. 4f o. o. 6. o. 0. 4* o. 0. 9* o. o. 6 . o. o. 31. o. o. 6 . o. o. 4* o. o. 9. o. 0. ö,‘. o. o. 4,i« ( LE SaI A GORGE BLAlSrCHE . BESCHRYVING VAN DEN SAÏ, enz. 2-39 BESCHRTFING fan den SAÏ MET DE WITTE KEED D eze faï {PI L) heeft een ronden kop, een dikken korten fmoel, ?roo- te van elkanderen verwyderde oogen, den neus aan zynenwor el ver- heven, breed, en aan hec_ eind plat; de opemngen der neusgaten waren op meer dan een halven duim afltands van elkanderen ; zy openden zi> naar buiten, en derzelver bovenfte wanden maakten eene bolrondheid aan elke zyde van den neus, zodat’er op het midden van het eind van den neus ee- ne holligheid was, de ooren waren groot en byna kaal; de nagels waren zwartagtig en tot een gootje gevouwen, uitgezonderd dien van den duim der agterlte voeten , die byna plat was. Het aangezigt van den faï met de witte keel was bleek en byna kaal • daar waren eenige zwarte hairen op de lippen , den wortel van den neus! cn ter der ooglÊdcn, d^«ir w^icn ook liairtjos aan dc twee oogleden • het hair van het voorhoofd , van de flaapen van het hoofd , van de waiv gen, van de ooren, van het onderft kaakbeen , van het onderfl; on de zy- den van den hals, van het voorft gedeelte van den fchouder, het hair van den buitenkpt van den bovenarm , en dat van het midden van de borft was van een vuile witte en geelagtige kleur; de binnenkant van den bovenarm en van de dye hadt witte en zwartagtige hairen ; de hairen van al het overi- ge des hghaams wai en zwart of zwartagtig , en daar waren op den flaart tinten van briun by het zwart. * Lengte vao het geheele Hghaam in eene regte lyngemeeten, van het eind van den fmoel tot aan den aars . Lengte van den kop, van het eind van den fmoel' tot aan het agterhoofd Omtrek van het eind van den fmoel Omtrek van den fmoel onder de oogen geraecten Omtrek van de opening van den bek , , * Afhand tulTchen de twee neusgaten Afftand culTchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog • • . . . Afftand cuftchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog Afftand tuffehen de voorfte hoeken der oogen, óver de 'kromte van het neusbeen gemeeten . ^ Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop euflehen de oogen en de oore'n ' n Lengte der ooren . . ^ . * "• buitenfte kromte gemeeten Afftand tuffehen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van den hals . , & « • voeten, duimen, lynen; O. O. o. o. o. o. o. o. o. o. 3 * 3 - 4. 1 . 0. 1. I. o- o. o. 7 - 0. 1. I. o. o. 0. 3 - 4 . 8. 6 . 1. 4. 6 . 3f- 7 - 5- 2 . 6 . lO. IX. 1 . *40 DE NATUURLYKE HISTORIE Omcrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten Oratrek op de dikfte plaacs • Dezelfde Utrek voor de agterfte pooten gemeeten Lengte van den ftomp van den flaart • nmtrek aaii deszelfs begin . . • , Lengte van den voorarm, van den elleboog af tot aan de gek der hand . . . • • • Omtrek van die geleeding j j' . Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte van het been, van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het emd der nagelen. Ik heb seetie itierkelyke verfchillen opgemerkt tuffchen het geraamte ven den faï met de witte keel, en dat van den faï, eenvoudig zo ge- noemd; de fchouderbladen van die twee dieren zyn my alleen toegefcliee- nen van een eenigzins verfchillend maakzel te zyn, maar het was mis- fchien om dat dat van den faï met de witte keel uit een individu gehaald was dat jonger was dan dat, van het welk men het geraamte van den faï een^udig zo genoemd, die tot onderwerp van deze befchryvmg heeft gediend,^ gemalkt heeft; de Haart van den fai met de witte keel bSondt uit zèyen-en-twintig valfche wervelbeenderen, van welke de drie laatfte zeer klein waren. voeten , duimen, lynen. O. 3 - 6. 0. 7 - 6. o. 8. 3 - o. 6. o. I. 3 - o. o. Ig 2. 6. o. 3 * 8. o. 2. 3 - o. 2. 7 ‘ o. 5 * o. o. 4 - I. DE VAN DEN S A ï M 1 R I. Hi DE SAÏMIRI (*). D e faïmiri is gemeenlyk bekend onder den naam van aurore-kleurige fa- pajoUi oranje-kleurige fapajou , en geele fapajou ; hy is vry gemeen in Guiane en het is om deze reden dat eenige Reisbefchryvers hem hebben aanseduid onder de benaaming van fapajou vanCayenne. Door zyne aartige en bevallige bewegingen , door zyne kleine geltalte , door de fchitterende kleur van zyne fclioone vagt; door zyne groote oogen, en het vuur dat in dezelve tintelt; door zyn klem gerond gelaat, heeft de faïmiri altyd de voorkeur boven alle de andere fapajous gehad, en het is inderdaad de aar- tiefte'^ de bevalligfte , de lieffte van allen ; maar hy is ook de zwakfte en tederlle (a ) , de moeijclykfte om over te voeren en in ’t leven te behouden: door alle aeze kenmerken, en Iwzonderlyk ook door dat vandenftaart,fchynt deze aap eene fchaduwing tulTchen de fapajous en de fagoins te maaken , want de^ Haart, zonder volftrekt nutloos en Hap te zyn, gelyk die der lii- vnins is niet zo wel en Hevig gefpierd, als die der fapajous; dezelve is ook ’om het dus eens uit te drukken, flegts ten hal ven vattende, en, fchoon het dier zig daarvan bedient als van een behulpmiddel om op te Caymiri, naam van dit dier in de landen van den Maragnon , welken moet uitgelproken ^*De *ande^n worden caymiri of fapajou, genaamd, wellcer hair van eene geelagtige kleur js vermengd met verfcheidene andere zeer fchoone en bevallige kleuren. Mijfion du Pere ^ ^ercop^hccus , ex fulva ftavefcente G? candicante variegatis veflitus , pedibus ex Havo rubejêentibus. Sapajou jaune. Brisson, Regn, Anim. pag. 1P7. ^ Nota. Ik ben van gedagten, dat men tot deze foort den CaitaiaoiSaitaia\mM\^CGV.sre. Vv poffen" moet. Hy befchryft denzelven in deze bewoordingen: Caitaïa Brajilienfibus pilo lon- ■ ex al’bido ftavefcente , caput hahet fttbrotundum , frontem hand elatam , aut pene . „afutn parvum &' compreft urn-, caudata getiat arcuatam, redolet tnofchum. Hac nullam , J • trailari debet , alias altiftima voce clamat, Sf facile ad tram untcatpj J ejufdam fpeciei, fed major, & pilo magisfufco, intlar zehellinerum, ‘rlTmofchurn redolet. Marccrave, llifl. Nat. Brafil. pag. 227 De enita by de Brafi- HaLra{ heeft lang hair, witagtig geel; zyn hoofd is gerond; hy heeft een zeer laag, of ” b^na neen voorhoofd, een kleinen en ingedrukten neus; hy draagt den flaart boogsgewyze; ” bv riekt naar muskus , dit is zyne eeniglle aangenaamheid. Hy moet met zagtheid behan- ” deld worden anders febreeuwt hy met eene zeer fterke ftera, eii wordt ligtlyk tot toorn vervoerd. Daar is een ander van dezelfde foort. maar groocer tn met donkerer hair, gelyk *" de fabeldieren, die ook naar muskus riekt." De eerde dezer iwee dieren van Marccrave itomt mv voor onze faimtri , en de tweede onze faï te zyn; het hair van eene witagtig geele kleur het voorhoofd zo kort, dat het zig als geen voorhoofd vertoont, zyn de nvee onder- frheid’ende kenmerken van den faïmiri; het hair van eene zwartagtig bruine kleur, en de mus- kus-reuk fchvnen iny toe den faï duidelyk genoeg aan te wyzcn, te meer dewyl dezelve, es en als de faïmiri, de gewoonte heeft om te fchreeuwen of te kreunen , zodra men hem ma e - nig'zbis Cayenne is eene foojt van kleine aap van eene geelagtige vir'^h eft groote oogen. een wit gelaat, een zwarte kin , en hy is rank van geit y e. y is vp T vaardig en liefkozende; maar hy is ook zo gevoelig voor de koude ah de fagoins van Üra- video ' Ri /afion du Voyage de GcT.nes, parF-ocER, Fatis pag. J03. '' XlFBeel Hh 4 . 244 denatuurlyke historie klimmen en ttedef te daalen , kaö het zig daar mede niet fterk aan eenig voorwerp vafthegten ; hy kan het zelve niet ftevig aanvatten , noch de din- gen, welken hy verlangt tot zig te doen naderen, daarmede aanhaaien, en men kan dezen ftaart niet langer by eene hand vergelyken , of denzelven eene vyfde hand noemen, gelyk wy ten opzigte van de andere fapajous ge- daan hebben. Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De faïmiri heeft geene wangzakken of beurzen in den mond om zyne overtollige Ipyze te bewaaren, en geene eeltagdgheden op de billen. De fchutting tuflchen zyne neusgaten is dik; de neusgaten zyn ter zyden , en niet onder aan den neus geopend. Hy heeft, om zo te fpreeken, geen voor- hoofd ; zyn hair is van eene fchitterend-geele kleur ; hy heeft twee wrongen van vleefch , in de gedaante van ringen , rondom de oogen ; zyn neus is verheven aan den wortel, en ingeplat ter plaatfe van de neusgaten; zyn mond is klein, zyn gelaat plat en naakt; de ooren zyn met hair bezet, en een weinig puntig ; de ftaart is ten halven , of half vattende , en dezelve is langer dan het lighaam. Hy heeft flegts tien of elf duimen lengte van het eind van den fnuit tot aan den oorfprong van den ftaart ; hy kan zig ge- maklyk op zyne agterfte beenen overeind houden , maar zyne gewoone wy- ze van gaan is egter op vier beenen. Het wyfje is niet aan de gezette vloeijingen of ftonden onderworpen. 2^1. ZI. 1 243 BESCHRYVING VAN DEN SAÏMIRI. B ES CHRTF ING FAN DEN SAÏMIRI. D e faïmiri (P/. LI) heeft fchoone kleuren en eene wel geèVenredigde geflalte ; het aangezigt van dien , die tot onderwerp voor deze be- fchry ving gediend heeft , was rond , half vleefchkJeurig , en half graauw- jigtig hruin j deze laatife kleur maakte eencn ronden vlak aan het eind van den fmoel, zig tot aan de neusgaten en aan de hoeken van den bek uic- ftrekkende; daar was rondom elk oog een vleefchkleurige band, dierwee ringen maakte, van welke de een het regter oog, en de ander het linker omringde; deze ringen raakten elkanderen ter plaatfe van den wortel van den neus, en fcheenen boven op elkanderen te loopen. Dat dier hadt de oogen groot en ingezonken , het voorhoofd weinig uitgeftrekt , de neusga- ten aan de zyden van den neus open , en door een breed tuflchenfchot ge- fcheiden ; den neus tulTchen de oogen verheven , dik , en plat ter plaatfe van de neusgaten; een kleinen bek, en den fmoel minder uitfteekende dan hy by de meefte andere dieren van het zelfde geflagt is; de kruin van den kop was eirond en langwerpig, van het voorhoofd tot pn het agterhoofd; de ooren waren met hair voorzien en een weinig puntig aan den agterften rand ; de ftaart was langer dan het lighaam , en diende het dier fomtyds om het in verfchillende houdingen te onderfleimen. Het voorhoofd , de ilaapen van het hoofd , de kruin en het agterlle van den kop, de bovenkant van den hals, de fchouders, de buitenkant van den bovenarm, van de dyen, en van het bovenfl gedeelte der beenen, en de Raart op het grootfl gedeelte zyner lengte van zyn begin af, waren bedekt met hair van ecne kleur, van graauw, bruin, groenagtig en geelagtig ge- mengd ; eenige van deze tinten hadden min of meer de overhand op ver- fchillende plaatfen. De hairen yan het bovenR gedeelte van het lighaam, van den hals af tot aan het begin van den ftaart, hadden bruin aïchgraauw by den wortel, geelagtig graauw boven het bruin afcbgraauw, en vervol- gens zwartagtig bruin, rosagtig oranje en bruin aan de punt voor het groot- fte gedeelte, het rosagtig oranje hadt in dat mengzel de overhand boven het graauw en boven het bruin ; de voorarm, het onderft gedeelte V'an het been en de voeten waren van eene zeer fchoone oranjekleur; de ooren, het on- derft van het onderll kaakbeen, de zyden en de onderkant van den hals, de oxcis, de binnenkant van den bovenarm , de borft, de buik, de liezen, en de binnenkant der dyen , hadden eene witagtige kleur met een tint van geel gemengd , die min of meer duidelyk was op verfchillende plaatfen ; het eind van den ftaart was zwart op de lengte van vier of vyf duimen ; de_ voet- zool hadt eene vleefchkleur; de nagels der duimen waren plat en die dtr vingeren waren tot een gootje gevouwen. Hh 2 de natuurlyke historie Lengte van het gehede lighaam in eene regte lyngemceteD, van het eind van den fmoel tot aan den aars . . Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het agterhoofd . » • . . Omtrek van het eind van den fmoel Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek * , Afftand tulTchen de twee neusgaten Afftaad tuflchen het eind van den fmoel en den voorden hoek van bet oog . ... Afftand tuflchen den agterften hoek en het oor Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen Opening van het oog .... Afiftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren Lengte der ooren ...... Lengte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten . Afftand tuflchen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van den hals . . • . . Omtrek * . .... Oratrek van het lighaam ageer de voorfte pooten gemeeten . Omtrek op de diklle plaats Omtrek voor de agterfte pooten gemeeten Lengte van den ftomp van den ftaart Omtrek aan deszelfs begin • . . . Lengte van den voorarm, van den elleboog af tot aan de gelee- ding der hand . .... Omtrek van die geleeding . . . Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte van het been, van de knie tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen. voeten, duimen, lyntn. O. 10. 6 , o. 2. 6 . o. 2. 3. o. 2. 1 0. O. I. 2. O- O. 4. O. O. 2 - o. I. 2. o. o- 4- o. o. 3. o. o. ö* o. o. 3. o. 5. 6. o. o. ö. o. I. I. o. I. 10. o. I. o. o. 3. 8. o. 4. 0- 5* 9 . o. 4* o. 1- 3- i o. 2. 2. I o. 2. 8. o. I. s>. o. I. 9. o. 3. 6. o. 3. o. Deze faïmiri was een wyfje,' het woog één pond zes oneen; de maag befloeg de helft van den onderbuik ; het netvlies ftrekte zig uit onder de dunne darmen; de lever was byna geheel in de regter zyde. De twaalfvingerigedarm was byna by den uitgang' uit de maag omgebo- gen , voor dat hy Zig aaH den nugterendarm voegde, die zyne omwentelin- gen in de navellbreek en in de zyden deedt, die van den omgebogendarm waren in de darmftreeken. De blindedarm (^JBC, PI. LII, Jig. i) bevondt zig in de onderbuikftreek , hy was dwarfch van de linker naar de regter zy- de gerigt, cn naar den omgebogendarm (D) omgekromd mee zyn eind (C); de kronkeldarm (EF') ftrekte zig uit naar vooren tot in het midden der na- velftreek , alwaar hy zig omboog om zig aan den regtendarm te voegen. De maag (?/• Jig. 2 ) was rond^, zy hadt byna geenen groocen blin- den zak Cv » gedeelte was zeer kort van den hoek (5) af, welken dat gedeelte maakt, tot aan den portier (C)j de rokken der darmen BESCHRYVING van den SAlMIRI. 245 waren zeer dun en zeer z^^ak; de blindedarm was omgekromd in depdaan- te van een biflchops flaf, en eindigde in een knobbeltje; de kronkeldarm verminderde van langzaamerliand in dikte , naar maate hy den regtendarm De lever hadt drie kwabben , van welke twee van eene gelyke dikte wa- ren en ter regter zyde geplaatll, de derp was kleiner en ter linker zyde ge- plaatlb ; de regter onderfle kwabp was in twee byna gelyke deelen verdeeld door eene zeer diepe inlhyding, in welke dephoorpnd was, die zeer groot was, en zig langs de regter zyde van het middenrif mdlrekte; het galblaas- je was omkdrft in het regter gedeelte vp de.onderfte linter kwa^e ; de ho- vende kwabbe was verdeeld in twee deelen door eene diepe infnyding, en hadt daarenboven twee aanhangzels, het een aan den wortel der lever, en het ander bv de nier; de lever hadt van buiten en pnnen eene zeer blceke roodagtige Meur; het galblaasje was van eene rolronde gedaante en bevattede een dik vogt dat met groen en geel getint Was. • • . j De milt hadt drie zyden , zy was langwerpig , een weinig breeder aan haar onderft eind dan in het overige van haare lengte; zy hadt buiten en binnen eene bleek- roode kleur; zy woog zeven-en-dertig greinen. _ _ Het alvleefch hadt eene langwerpige gedaante, en ftrekte zig uit van het begin van de milt tot aan den twaalfvingerigendarm ; zyn linker eind hadt een weinig meer breedte en dikte dan hp regter. De nie?en waren langwerpig , zy hadden weinig indrukzel, het bekkentje was zeer duidelyk , en men onderfcheidde op dezelve eenigc tepels. De longen beftonden uit zes kwabben, vier ter regeer en twee ter linker zyde tennaaftenby als in den hond en de meefte andere viervoetip dieren ; daar waren egter minder infnydingen in de kwabben van den faïmiri; het hart was dik en byna rond ; daar kwamen drie takken uit de bogt van de eroote flagader. De tong was breed, dik, met byna onmerkbaare tepeltjes bedekt, en met kleine witte korreltjes bezaaid ; daar waren op het agterft gedeelte drie kelkklieren, twee naar vooren en eene naar agteren, zodanig geplaatll dat zy een driehoek maakten. . ^ t. • n j Het verhemelte was met agt dwarfche groeven voorzien , welker randen in het midden haarer lengte afgebroken waren elk gedeelte dier randen maakte eene bolrondheid naar vooren ; het flrotklapje hadt eene uitranding, die vry diep was, aan zyn eind. .. . De groote herffenen waren zeer groot naar evenredigheid van het lig- haam van het dier; de kleine herffenen waren onder het middengedeelte van de groote herffenen geplaatll , zodat een gedeelte van de agterlle kwab- ben agter de kleine herffenen nederdaalde; de groote herffenen woogen zeven drachmen en zellig greinen, en de kleine herffenen drie-en-dertig ^ De kittelaar was dik en de lengte van drie of vier lynen uitlleeken- de; het roedehoofdje hadt twee lynen lengte, en by de twee lynen mid- Hh 3 24 Ö DE NATUURLYKE HISTORIE dellvns; de voorhuid was zeer kort en liet het voorfl gedeelte van het roedehoofdje bloot; het agterft; gedeelte was gegroefd door de fpleet van de klink, die zig tot aan het eind van den kittelaar uicflrekte; de wan- den van de fcheede waren dik en vleefchagtig ; daar was een gegroefd ribbetje, dat zig langs de bovenlle wanden uitftrekte, van de opening van de lyfmoeder af tot op twee lyncn afftands van de randen van de klink; de pisbuis ftrekte zig uit langs de wanden der fcheede op de- zelfde lengte, en ter plaatfe daar zy ’er door heen kwam, was een klein dwarfch vlies tennaaftenby gelyk m het klein aan dat, het welk in de fcheede der raerrien en ezelinnen is; de hals der lyfmoeder ftak in de fcheede uit in de gedaante van een bobbeltje, in welks midden zyn be- gin was, die zeer naauw was; het lighaam der lyfmoeder was onder en boven plat; zy hadt geene hoornen: de trompetten waren zeer dun en zeer lang ; zy maakten byna geene boezemagtigheden : de zaadballen had- den eene eironde gedaante en eene gcelagtige kleur ; men onderfcheidde op dezelve eenige lymphatieke blaasjes van eene blaauwagtige kleur. blindendarm . _ • • • Omcrek van den fwaalfvingerigendarm f * Ointrek van den omgebogendarm op de dikite plaatlen . Omtrek op de dunftc plaacfen • • Lenste van den blindendarm , * * Omtrek van den blindendarm op de diklte plaats • Dmtrek op de dunfte plaats . ' * • Ovntrck van den kronkeldarm op de dikiie plaats Omtrek op de dunfte plaatfen . . , Omtrek van den regtendarm by den kronkeldarm Omtrek by den aars Lengte van den kronkeldarm en regtendarm te zamen . Lengte van de geheele darmbuis zonder den blindendarm Groote omtrek van de maag . » . Kleine omtrek ..... Lengte van de kleine kromte, van den hoek af welke het reg deelte maakt, tot aan den ftokdarm Diepte van den grooten blinden zak . . Omtrek van den ftokdarm . • • « Omtrek van den portier . . • • Lengte van de iever , , • • ♦ Breedte . . . • • Derzelver grootfte dikte . . . , Lengte van het galblaasje .... Dcszelfs grootfte middellyn .... Lengte van de milt ..... Breedte van het onderft eind ... Breedte van het bovenlt eind , • • Dikte in het midden ..... voeten, duimen , lynen* n 3* 3- o. o. 1. 6 . o. I. 3. o. I. 0. o. I. 7' o. I. 7- o. I. 3* o. I. 9. o. I. I. o. I. I. o. I. C. o. J- 0. 3* 8. o. o. 7* 7. o. ge- ö. p. o. o. P. o. o. 3- o. o. 10. o. 1. 3- o. 2. o. 0. 2. 5. o. O. 6. o. O. 8. o. o. 4' o. 2. 4. o. O. J» o. o. 4- 0. 0. I. BESCHRYVING van den SAIMIRI. 247 Dikte van het ajvJeefch .... Lengte vaa de nieren . • • • Breedte • • • * Lengte van het peesagtig middelpunt, van de holle ader af tot aan de punt . ... HooSe vT dï?uïlrtoIaan*’het'’begin van de longenflagader Len|te v^^het°voorft gedeelte , van het toompje af tot aan het eind Breedte van de tong . _ * ' * Lengte van de groote herffenea • . , Breedte • • Lengte van dé kleine herfleoen . . . Breedte . • • • ... Dikte • • * j uV f ’ Afiland tuffchen den aars en de klink . Lengte van de klink . • • • • Lengte van de fcheede . . • Omtrek • .• • » • • Groote omtrek van de pisblaas , • . Kleine omtrek . . • . • Lengte van de pisbuis . • . , • lSÏw van den hals en* het lighaam der lyfmoeder Orotrek van derzelver lighaam . . . Afftand in eene regte lyn tuffchen de zaadballen en de lyfmoeder Lengte van de kromme lyn welke de trompet doorloopt Lengte der zaadballen ... Breedte • ’ * * Dikte ...... voeten , duimen, lynen. 0 . 0 . I. 0. 0 . 11. 0. 0. 6. 0. 0. 4. 0. 0 . J. 0. 0. 8 . 0. 2. 5. 0. 0. II. 0. 0. 8 . 0. 0. li. 0. 0. 10. 0. 0. 4L 0. 0. 4i* 0. 2 . 0. 0. 1 . 5 - 0. 0. 10, 0. 0. 7- 0. 0. 9. 0. 0 . 4. 0. 0. 3* 0. 0. 4* 0 . 0. 10. 0 . 0 . ii. 0. . 3- 0, 0. 2. 3* 0 . I. I. 0 . 0. 3« 0. 0. 7* 0. 0. 7. 0. 0. 4* 0. I. 0 . 0. 0. 4 . 0. 0. ti. 0 . 0. if. pig> daar is wei- nig hoogte aan het agterhoofd, dat aan zyn bovenft gedeelte plat is ; het voorhoofdsbeen maakt eene kleine bolrondheid boven de oogputten en den wortel van den neus, zo dat het voorhoofd een klein gedeelte uitmaakt van het aangezigt van het dier van het welk wy handelen, ter^l by de meefte andere dieren van dat geflagt het voorhoofd van de kruin van den kop niet gefcheiden is; de oogputten van den faïmiri zyn zeer groot en zeer digt by elkanderen geplaatft; de opening der neusgaten is gedeeltelyk tuffchen de oogputten , gelyk by den talapoin en den gibbon ; de fmoei is korter dan die van den talapoin, den gibbon, en den jocko, De tanden van den faïmiri zyn zes-en-dertig in getal , daar zyn zes bak- 248 DE natuurlyke historie fnnden aan elke zyde van elk der kaakbeenderen, als by den coaita, de fa- ious de faïs , enz. de fny- en honds- tanden gelyken naar die van den gib- bon ; de drie eerlle baktanden van elke zyde der twee kaakbeenderen heb- ben flegcs ééne punt; dus is het een van deze drie tanden, die by den lai- miri meer is dan by den gibbon, den magot, den macaque,^ enz. Daar zvn veertien wervelbeenderen van den rug en veertien ribben, ne- pen waare en vyf valfche; het borftbeen bellaat uit zeven beenderen ; de vier eerlle ribben, twee aan elke zyde, geleeden zig met het middelft gedeelte van het eerfte been des borllbeens ; de geleeding I tuflehen het eerfte en tweede been; dte het tweede en derde been, en dus vervolgens tuflehen de agtite en ne- gende ribben, die zig geleeden tuffehen het zesde en zevende been des ^°De wervelbeenderen der lendenen zyn flegts drie in getal ; het heiligbeen bellaat uit drie valfche wervelbeenderen, en de Haart uit dertip Het voorfl gedeelte van het heupbeen is hol aan zynen buitenkant, het heeft weinig dikte, het llrekt zig niet vóór noch onder het eerfl valfch wer- ‘’°i) i» voorland, hot eerft der ovemlli- ge b“nd«en ontbrak daarin; de voorvoet beftondt ftegta u.t zeven been- deren. voeten, duimen, lynen. vau «*-»j ivwj.- . Grïotftf'brSt van den kop ter plaatfe van het bekkeneel Lengte van het onderft kaakbeen , van zyn voorlt eind at to- den agcerften rand van het knokketwyze uitfteekzel Dikte van het voorfl: gedeelte van het been des bovenften Breedte van het bovenfl kaakbeen, ter plaatfe der hondstan Afftand tuflehen de oogputten en de opening der neusgaten Lengte van die opening . • • * Breedte . . . • • * Breedte der oogputten . • • • Hoogte Lengte van de hondstanden • * * Breedte van het bekken . . • • ' Lengte van de langfte valfche wervelbeenderen, van den flaart Lengte van het fchouderbiad • • Lengte van het Ichouderbeen • • Lefigte van de ellepyp .... Lengte van het ftraalbeen Lengte van het dyebeen . . . • 1 engte van het fcheenbeen . • • T pnirte van het RUitbeen • • • , n •* Lengte van het eerfle been van de nahand, dat het kortftis o. 2, 4L 1 o. I. Ji- aan 0. I. s- lak- , o. o. ' 2 . n o. o. 7- o. o. 2* o. o. 3* o. o. 3|. o. o. 6i. o. o. 7* o. o. 2. 0. o. lol. 0, o. iii. o. o. lO. o. 1. 3‘. o. 2. 5* o. 2. 5f- o. a. U. 0. 3- Oï. o. 2. ilï. o. 2. eb • 0. o* 5- Lengte 249 BESCHRYVING VAN DEN SAÏMIRI. Lengte Lengte Lengte Lengte Len.>te Lengte Lengte Lengte Lengte Lengte Lengte Lengte Lengte van het derde been van de nahand , dat het langft is * van het eerfte been van den ageer voet, dat hetkortft is van het derde, dat het langft is van den eerften regel van den duim der voorfte voetei van den tweeden . . • van den eerften regel van den derden vinger van den tweeden .... van den derden . . • V 3 Q den eerften regel van den duim der agcerfte voeten van den tweeden van den eerften regel van den derden vinger van den tweeden • • • • van dcD derden * $ • • voe'ten, duimen , lynen. 0. 0. 7- 0. O. 7L O. o. 11. 1 o. 0, 3; o. o. 2j. o. o. 61. 0. 0. 4L 0. 0. 2i. o. 0. 4f* o. o. ai. o. o. öj. o. o. 5* 0. 0. 3. ► XIV Deel li 250 DE NATUURLYKE HISTORIE beschryving VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATUURLYKE HISTORIE VAN DE SAPAJOUS. No. MCDXLII. Eenr alouate. D ie dier is gedroogd, het was zeer jong toen het gedood wierdt ; het is dat , het welk tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving van den alouate. No. MCDXLIII. Het vel van een alouate. Dit vel komt van een individu, dat ouder is dan het voorig ; deszelfs befchryving is in die van den alouate te vinden ; het is aan het Kabinet gefchonken door den Hr. de Bombarde , aan welken men het van Cayenne gezonden heeft. . , , , No. MCDXLIV. Het beenagPtg gedeelte dat ztg in de keel van den .alouate bevindt. Dit deel is zeer dik, het heeft omtrent agt duimen omtreks, het is hol, en open door een gat, dat byna een duim lengte heeft , op de breedte van een halven duim en -meer; deze zak wordt gevormd door eene zeer dunne beenagtige plaat , daar zyn op de inwendige wanden by de_ opening van den zak , andere kleine beenagtige plaaten , als onregelmaatig netwerk ge- fcliikt ; daar zyn ook van buiten by dezelfde opening twee uitfteekzels en geleedende vakken : dat werktuig moet de ftem veel kragts byzetten ; in- derdaad het dier dat daarmede voorzien is, is huiler genoemd, en het doetzig van zeer verre hooren ; deszelfs ontleeding zou zeer aanraer- kingswaardig en.zelfs noodzaakelyk , zyn om eene betere befchryving tegee- ven van het zonderling maakzel en de plaatling van dien beenagtigen zak. De Hr. Barrere zegt dat dit dier dat ysfelyk geluid maakt door middel van het tongbeen , dat van een byzonder maakzel is 5 deze Ichryyer geeft gsene omftandiglieden op noch geen bewys van Az.tfu£tuniy daar is daaren- boven weinig overeenkomft tuffehen den beenagtigen zak, van welken wy handelen, en een tongbeen, in maakzel; ik heb egter eene holligheid ge- zien in den bafis van het tongbeen van een coaita; deze holligheid fchoon van weinig uitgeftrektheid , is genoegzaam om te doen vermoeden dat ’er grootere kunnen zyn in andere foorten van fapajous. («) Efai fur PHifloire Naturelle de la France Equimxiale, pag. 150, / BESCHRYVING VAN HET KABINET. 251 N°. MCDXLV. Een coaita. Najous zyn, die zes - en - dertig tanden hebben evenals de kop van welken wy handelen; nog meer, ik heb op dien kop by de kLSs eenige fchynLarheid van geleedingen gezien die met dieren zyn, en die ray toegefcheenen zyn overeenkomft te hebben met den beenagtigen zak van de fapajous , huilers genaamd. H 3 25 + DE NATUURLYKE HISTORIE de saki (*). D e faki, welken men gemeenlyk aap met den vojfenfiaart noemt, om dat zyn ftaart met zeer lang hair bezet is,_ is de grooifte der fagoins : völwaffen zynde, heeft hy omtrent zeventien duim lengte, terwyl de groot- fte van de vyf andere fagoins llegts negen of tien duimen lang is. De faÜ heeft zeer lang hair op ’c lighaam, en nog langer op den ftaart; hy heeft een roskleurig gelaat itiet een witagtig dons bezet ; hy is ligt van alle de andere fagoins, van alle de fapajous, en van alle de guenous, door de vol- gende kenmerken te oiiderfeheiden. Onder/cheidende kenmerken van deze fooH. De faki heeft noch wangzakken , noch eeltagtigheden op de billen ; zyn ftaart is flap , niet vattende , en is meer dan de helft langer dan het hoofd en het lighaam te zamen genomen; de fchutting der neusgaten is zeer dik, en derzelver opening ter zyden ; het gelaat is taankleurig en met fyn dons- hair bezet dat kort en witagtig is; het hair van de bovenfte deelen des lig- • haams is zwart- bruin, dat van den buik en der andere onderfle deelen ros- agtig wit; het hair is overal zeer lang , en nog langer op den ftaart, daar het aan ’t einde byna twee duimen iiitfteckt ; dit hair van den ftaart is gemeenlyk zwartagtig bruin, gelyk dat van ’t lighaam.^ Daar fchynt in deze foort eene verfcheidenheid in de kleur van het hair te zyn , en daar zyn fakis onder, die het hair van ’t lighaam en van den ftaart rosagtig vaal hebben. Dit dier gaat op vier beenen, en is omtrent anderhalf voet lang, van het eind van den neus tot aan den oorfprong van den ftaart. De wyfjes van deze foort hebben geene geregelde vloeijingen. ^*) Saki. Simia minima capite albo, dorfo fufco, pone rufefcente, cauda crinita. Sa- kee fVinkee. Brown. ////?. Nat. of Jamaica. Chap. P'. SeÖ. 5. Nota. Sakee Winkee moet uitgefproken worden als Saki Winki ; wy hebben dien naam vaii faki aangenomen , en wel te meer, om dat dezelve ons toefchynt afgeleid te zyn, van hei waovd cacuün , ’t welk moet uitgefproken worden ah fakuien, dat volgens Thevet, pag. 103. de naam der groote fagoins in verfcheiden flreeken van zuidlyk Amerika was. Cagui major Brafilienfibus , Pongi congenfibus. Marccr. Htjt, Nat, Brajtl. pag, 227. fig. ibid. Cercopithecus pilis nigris , apice albo veftitus, cauda longiflmis, pilh obfita fe japajou a queue de Kenard ; ,, de fapajtu met den vojfen-jiaarlf Brisson. Rcgn. anim. pag. 195- iVsw. 1 °. Het kenmerk van zwart hair, aan het eind witagtig, is niet ftandvaftig, wiiut deze foort verfchilt in het hair. 20 . De naam van fapajou is hier kwalyk toegepaft, om dat deze aap geen vattenden ftaart heeft. ' LE Saki. m« vMfche.dzn Kroten getekend. ckpha.,:m,. BAR«na.ff(^. J&r. de Ifi France Equtnoxiak y , Birds, pas. 196. fig. met de kleuren. inberèis labio fupLiorefifo^ auribus quadratU nuds. Linn. Syft. Cayenne zeer kleine aapen, fchoonrzy vallen niet grooter dan «ekhooras , en hebb^ een leeuw, kleine witte tanden als ^ „ ^wart met kleine vlakken , en op het van de wyzer plaat van een f gapen , en van eene geele oranje-kleur; zy pag. S41 3 +®* BK- a^.XIV liE Ta^masitst. ï i BESCHRYVING VAN DEN TAMARIN. 257 B ESCHRTVING FJN DEN TJMJRIN. D e tamarin (PI. LIF)heek een korten en ronden fmoel , groote oogen , den neus wel getekend tuflchen de oogen en langs het neusbeen, en fchoon hy plat was aan het eind , waren egter de neusgaten eenigzins uit- fteekende , derzelver openingen waren naar buiten gewend. Dat dier hadt zeer groote, zeer breede kaale ooren, uitgerand aan hun eind; het lighaara vrv wel geëvenredigd naar de lengte der pooten, en een zeer langen Haart; de nagels waren ook zeer lang, tot een gootje gevouwen, krom, en puntig. Het aangezigt , de ooren , de voetzoolen , en de nagels waren van eene bruine kleur; het hair van den kop, den hals, van de fchouderen, van den bovenarm, den voorarm , deborft, den buik, den Haart, en van den buitenkant van het been, was zwart met kaHanje- bruine tinten; het hair van den rug van de zyden van het lighaam , van het kruis, van den binnenkant van de%e en van het been, hadt een mengzel van zwartagtige en groenag- tige kleur, om dat elk hair op het grootH gedeelte zyner lengte van den wortel af zwartagtig was; boven het zwartagtig was groen agtig, en deze twee kleuren volgden elkanderen nog eens op in het overige van de lengte het hair : de voeten waren van eene fchoone goudgeele rofle kleur. van uc voeten, duimen, lyneii. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyngemeeten, van het eind van den fmoel tot aan den aars . • Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het agterhoofd • * Omtrek van het eind van den fmoel Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten Omtrek van de opening van den bek . , Afftand tuflchen de twee neusgaten , Afftand tuflchen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog Afftand tuffchen den agterften hoek en het oor . Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen 9?ft.l!!H^riiffchen^ dT voo^ hoeken der oogen, over de kromte van het neusbeen gemeeten . . Dezelfde afftand in eene regte lyn . Omtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren gemeeten Lengte der ooren * Lengte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten Afftand tuffchen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van den hals ..... Omtfek van den hals .* ' «* ' * Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten ; Lengte van den ftomp van den ftaart . . Omtrek aan deszelfs begin , Lengte van den voorarm, van den elleboog af tot aan de gelee- ding der hand . . . . • Omtrek van die geleeding / • , , * Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen , pnffte van het been, van de knie tot aan de hiel 1 pnete van de hiel af tot aaa het eind der nagelen. XlF Deel. R k o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. o. o. o. o. o. o. 258 DE NATUURLYKE HISTORIE de o u I s T I T I (•). ke oulftiti is nog kleiner dan de tamarin;hy is geen half voet lang, het «^'lighaam en het hoofd te zaraen genomen, en zyn Haart heeft meer dan een voet lengte; dezelve is, even als die van den mococo, getekend met beurte- linefche zwarte en witte ringen; het hair op denzelven is langer en meer frevuld dan bv den mococo. De ouiftiti heeft het gelaat naakt, en van een Vrv donkere vleefchkleur ; hy is zeer zonderling gekapt met twee toupetten van lang wit hair voor de ooren; zodat men deze, fchoon zy groot zyn , Tpaens dit hair niet zien kan, wanneer men het dier regt in t wezen aan- kvkt De Hr. PjiRson heeft eene zeer goede befchryvmg van dit dier ge- ieeven in de Philofophifche Tranfafties (a). Vervolgens heeft de En- •WAKDS daar eene goede afbeelding in zyne Glanures vaii gegeeven; hy zege verfcheidenen gezien te hebben, en verzekert, dat de grootfle met veel meer dan zes, en de kleinfte flegts vier en een half oneen woogen ; hy merkt met veel oordeel op, dat men verkeerdlyk onderfleld heeft, dat de kleine Sn van Ethiopië, waarvan Ludolf gewag heeft gemaakt onder den naam van fonkes oi mereza, het zelfde dier zoude zyn als dat {b). Het is in- irdaad zeer zfker, dat de ouiftiti, of eenige andere fagom in luhiopie Set gevonden wordt , en het is zep waplchynelyk, dat A^ fonkes of guere- za van Ludolf of de mococo of de lom is, die in de zuidelyke landen van de Oude wereJd gevonden worden; de Hr. Edwards zegt ook, dat de fang- lin, \onipti) indien hy gezond is, zeer gevuld en digt hair heeft, dat een f*'! OuilHti geartikuleerde klank , ’t welk dit dier doet tooren zo dikwils het geluid geeft, weVenwv voor deszelfs uaaui hebben aangenomen. r n ^ Gtüeopithecus, fagoin a Brajilienfibui nominatus. Gesner, Icon. Qttadrup. pag. c> 6 . fig. ^ Daar zyn andere guenons, fagouy genaamd, die een grys zilveragtig hair hebben ; zv^zyii "de kleinfte en bevalligfte van aileiu Mijfton au Maragon, par Ie P. d iUïDEviLLz , ^'%e 'ixopitke€US Braftlianus teriius, fagouin. Clüs. Exot. pag. 372. ög- ’bid. k' KU., .. ^^^CeVcoPithecus teniis transverfis , alternatum fufeis & a cinerco albU variegatus , auri. ri.lis tilh albis ciTCUndatis. Le Sagouiv. BaissoN. lieg. anitn. pag. 202. ' 1 acchu%. fimia caudata aurihus vilkjts paf uHs, cauda hirjutijjhna , unguibus fubulatis ; ■pallictm rotundath. LiKN. Syji. Nat.Ed. A. pag. 27. ‘ Caeui niinof. SangUn, Edw/kds, Glanures. pag, 15. ug. ibid. (■J{ Trarfa&ion thilof. Vol. XLEH.pag. 14Ö. . n. ia- riS TniwNiSES Ludolf, heeft in zyne Hiftorie van Ethiopië of Abylïïnie twee afbeeldingen ^ Hir aier cegeeven; men vindt ’er de befchryving van op bladz. 5K. t'an de Engelfcheover. I van dit werk; hy noemt hei fonbes oï guereza ; maar zyiie befchryving beantwoordt rfJJ'afn zvne afbeeldingen, zodat ik niy verbeelde dat dezelve in Holland zyn geihvemeerd , dat men onderfteld heeft, dat het de kleine aap was door Lujiolf befchreeven , fchoon hy ,ïr ttrazihe was overgebragt door de Hollanders, die daar het gebied voerden inden tyd toen d . hillor e van 'Ludolf is uitgegeeven. Glanures de Mr. Eowards , pag. itf. 259 VAN DEN OUISTITI. van die , welken hy gezien heeft , en die van de fterkfte was , verfchciden’e voedzels gebruikte, gelyk befchuit, vrugten, groenten, infekten, flakken en dat hy, op zekeren dag los zynde, zig op een klein chineefchgoud- vifch- je, dat in een kom was, wierp, en het zelve gulzig infloeg j dat men hem vervolgens kleine aaltjes gaf, die hem eerft vervaarden door zig om zyn hals te flingeren , maar dat hy ’er zig welhaall meeller van maakte , en haar opat; eindelyk voegt ’er de Hr. Edwards een voorbeeld by, ’t welk be- wyft, dat deze kleine dieren in de zuidelyke deelen van Europa miflchien zouden kunnen voortteelsn ; zy hebben , zegt hy , jongen voortgebragt in Portugal , alwaar het klimaat hun gunftig is ; die jongen zyn eerft zeer Ic- lyk, en hebben byna geen hair op het lighaam; zy hegten zig fterk aan de mammen hunner moeders; wanneer zy wat grooter zyn geworden, houden zy zig als geklonken op haaren rug, of haare fchouders , en wanneer zy vermoeid is^van hen te draagen, ontlaft zy ’er zig van door zig tegen den muur te wry- ven • zodra zy hen dus heeft afgezet, neemt het mannetje terflond de zorg voor hun op zig , en laat hun op zyn rug kruipen , om het wyQe voor eeni- gen tyd ruft en gemak te bezorgen (c). Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De ouiftiti heeft geene wangzakken noch eeltagtigheden op de billen ; hy heeft een flappen en geen vattendenftaart, wel met hair bezet, beurtelings met zwart en wit geringd, of liever met bruin en gryshair gekleurd; die ftaartis eens zo lang als het hoofd en lighaam te zamen genomen ; de fchutting der neusgaten is zeer dik , en derzelver opening is ter zyden. Het hoofd is rondt bedekt met zwart hair boven het voorhoofd , op het onderfte gedeel- te van het welk boven den neus een witte plek zonder hair is. Het gelaat is byna zonder hair , en van eene donkere vleefchkleür ; hy heeft van weers- kanten aan ’t hoofd , voor de ooren, twee toupetten van lang wit hair; zy- ne ooren zyn gerond, plat, dun, en naakt; zyne oogenzyn roodagtig kas- tanje-bruin; het lighaam is met een zagt hair, van eene afchgraauw-gryze kleur bedekt; het zelve is wat helderer grys, en met wat geel vermengd aan de keel, de borft, en de buik; hy gaat op vier beenen, en is dikwyls maar een half voet lang, van het einde van den neus tot aan het begin van den ftaart. De wyfjes hebben geene geregelde vloeijingen. CO Glaijures de Mr. Edwards, faz* 17* Kk 3 de natuurlyke historie 260 B ESCHRTFING VAN DEN OUISTITI. D e ouiftiti (PI- heeft een langen ftaart, den fmoel een weinig uit- fleekende, den kop klein, en met een digt en ftyf hair omwaffen, dat het aangezigt omringt; de ooren zyn breed , rond, en byna kaal , maar daar zvn van vooren by de flaap van het hoofd, en van agceren by den agter- klnt van het oor lange hairen, die tot een dmm lengte hebben, en die wit zvn of van afchgraauw en graauw gemengd ; deze hairen zyn naar agteren Sist even als Lt oor, bedekken het zelve, en fteeken zeer verre buiten het zelve uit in de gedaante van een pluim ; het tnlTchenfchot der neusgaten is zeer breed ; de neus en het eind der bovenlip zyn zwartagtig ; het overi- ge van die lip , de rattd van de onderlip en het onderft van het voorhoofd neus zvn wit; het bovenft van het voorhoofd en de wangen heb- ben eene bruine ^leur. De hairen van byna alle de hghaamsdeelen van den ouiftiti dk tot onderwerp voor deze befchryvmg gediend heeft, zyn lang e^zlst van eene kleur van graauw, rosagcig en zwart of zwartagtig by wortel • daar zvn vervolgens beurtelings tinten van ros en zwarr , en de rJs^tig grlaiiw; de hairenvan de kruin, van den kop, en C het agterhoofd zfnwartagcig by den wortel, daar is geelagng graame Wen hefzwartagtige; als zy agterover liggen , ziet men adeen deze laatfte Hem Het onderS kaakbeen, de keel, en het onderft van den hals zyn van eene kleur van afchgraauw en eenige geelagtige tinten gemengd. De ftaart is omrined van fmalle ringen, en is beurtelings zwartagtig en graauw of ireela?ti2 De langftc hairen van het lighaam zyn op de fchouderen , zy feSn omtrent een duim lengte. De nagels der vingeren zyn groot zeer krom zeer puntig, geheel gevouwen, en gevolglyk zeer dun, behalven de ragel van den duiS dor agterfte voaten , die klem, kort, > en Oefts bolrond is, in plaatfe van gevouwen en gekromd te zyn. De voet- zool is vleefchkleurig. voeten, duimen, lyiien. Lengte van het geheele lighaam in eene regte lyn gemeeten » hpr PinH van den fmoel tot aan den aars ^ • , * , ^ Lengte van den kop , van het eind van den fmoel tot aan het agterhoofd _ • j ” r i * nmtrek van het eind van den fmoel Omtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten nmtrek van de opening van den bek ' . » cunnd tuffehen de twee neusgaten . • „ . * 1, Aftond mSchen het eind van den fmoel en den voorften hoek ifftond *tuffchen den agterften hoek en het oor . van bet oog van den eenen hoek tot den anderen . o. o. o. o. o. o. o. o. I. 1. 2 . O. O. o. ■ o. o. 10 . 6 . 2 . 8 . 2i. J- 9- 3- TV beschryv.ing van den OUISTITI. 261 voeten , duimen , lyiien. 0 . 0 . 3 . 0 . 0. 3l» 0. 4* 0. O. 0. Oi. 0. I. 2 . 0 . I. 0. 0. 0. 6. 0 . 3 - 0. 0. 5 - 0. 0. 5 - 3- 0. 4 - 8 . 0. 9. 0. 0 . I. 0. 0. I. 4. 0. I. ' 0. 0. I. 4- 0. 2. 2. 0 . s. 1. Xi7tXhca‘d°°?oorftehoeterderoogei ' ; ' o““k mn deAop tuffchen de oogen en de ooren gemeeten Breedte van de baQs op de buitenfte kromte gemeeten Afltand tuffehen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van den hals .... 8mtrek va^n het lighaara agter de voorfte pooten gemeeten . Dezelfde omtrek op de dilcfte ‘„pmeefen Dezelfde ointrek voor de agterfte pooten gemeeten Lengte van den flomp van den Haart Omtrek aan dcszelfs begin , * n . ' . * j Sgte van den voorarm, van den elleboog tot aan de gelee- ding der hand Omrrek van die geleeding * . *• . j * , * Sgte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen . Len^cc vsn het been • vjin dc knie sF toe 3on dc hiel • LcDgcc V 3 D dc hiel o. o. o. o. o. duimen, iyneii. 4. O. 8 . 9. 0. 9. ö. 9. 2h 1. I Oi. Oï. 6 . y* 3ï- 4ï. 5. y- 6L SU 1. o. 7 - 3 - 2. II. 7 * y. 8 . 4. 3 - 2. o. 0. 1. J. 0. 1. o. o. o. o. o. o. o. 0. 1. o. o. 0. 1. o. 0. 1. o. o. o. o. o. 264 de NATUURLYKE HISTORIE het geraamte, dat tot onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, tot de agterfte tanden toe hadt. Het doornagtig uitfteekzel van het tweede wervelbeen van den nek heeft minder hoogte dan de doornagtige uitfteekzels der drie laatfte. Daar zyn dertien wervelbeenderen van den rug en dertien ribben, zo waare als valfche ; het borftbeen beflaat uit zes beenderen ; de twee eerfle ribben, eene aan elke zyde, geleeden zig met het middenft gedeelte van het eerfle been des borflbeens; de geleeding der tweede ribben is tuflchen het eerfle en tweede been ; die der derde ribben tuflchen het tweede en derde been, en zo vervolgens tot de zesde en zevende ribben, die zig tus- fchen het vyfde en zesde been van het borflbeen geleeden. De wervelbeenderen der lendenen zyn zes in getal ; de binnenkant van het voorfl gedeelte van het heupbeen is byna geheel bedekt van den geleedenden kant van het eerfl valfch wervelbeen van het heiligbeen; de eironde gaten zyn zeer groot en byna rond. Daar zyn drie valfche wervelbeenderen in het heiligbeen , en zeven-en-twintig in den flaart. De voorfle zyde van het fchouderblad en deszelfs bafis maaken een onre- gelmaatigen cirkelboog. Daar waren maar tien beenderen in de voorhand , het eerfl overtallig been ontbrak daarin ; de voorvoet beflondt flegts uit zeven beenderen. DE VAN DEN M A R I K I N A. 26 s D DE MARIKINA (*). c marikina (PL LVIl), is vry gemeen bekend onder den naam van leeuw-aapje: vvyneemen die zamengellelde benaamingnietaan,om dat de marikina seen aap maar een fagoïn is; en om dat hy daarenboven niet meer naar efn leeuw gelykt dan een Ipuwerik gclykt naar een ftruisvogel, pn ^eene overeenkomft met dit dier heeft dan m eene foorc van maanen welke hy rondom het gelaat heeft, en in het vlokje hair aan zynftaart. Ily heeft geVuld, lang , zydeagtig en glmflerend hair; zyn hoofd is rond, het eclaat\ruin, de oogen ros, de poren rond, naakt, en bedekt onder het hair ’t welk zyn gelaat omringt; dit hair is van eene levendig rofie klSr • dat van hetlighaam en den ftaart is zeer bleek en byna wit-geel_. Dit d Pr heeft dezelfde manieren, dezelfde levendigheid, en dezelfde neigingen ïs de andere fagoins, en hy fchynt van wat fterker geftel te zyn want wy hlbL ’er een gezien, die vyf of zes j aar te Parys geleefd heeft, met de Skde oplettendheid, van hem gedmircnde den winter m een kamer te hou- den . daar men dagelyks ftookte. • . Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De marikina heeft noch wangzakken noch eeltagtigheden op de billen ; hv heeft een flappen en geen grypenden fl;aart,dic bykans eens zo lang is als h^t hoofd en lighaam te zamen genomen ; de fchutting der neusgaten is dik , dezelve zyn ter zyden , niet van onderen. De ooren zyn rond en naala ; hv heeft lang hair van eene vergulde roflb kleur rondom het wezen ; het jiair is bvna even lang op het overige des lighaams, van een geelagdg wit en cHnïlerende, met eene vry merkbaare vlok onder aan denflaart; hy gaat OP vier beenen, en heeft in ’t geheel maar agt of negen duimen lengte. Het wyfje heeft geene geregelde vloeijingen. iLUriiifia nnarn van dit dier op Maragnon door ons aangenomen. De andere heeten gedaante van een hart, en hun hair is van eene zilveragtig- ■" jStfriOT /»»«»« "A' P“!‘ hSi-Uil- Brisson, itrg. anim. fag. too. XIV Deel. LI BESCHRTFING VAN DEN MARIKINA, M en geefc den marikina (P/. LVII') den naatn van leeuyv-aap , om dat zyn aangezigc omringd is met lange iiairen , als dat van den leeuw in het midden van zyne maanen ; de hairen van het overige van den kop van den marikina , die van den hals en van het lighaara hebben byna zo veel lengte als de hairen die het aangezigt omringen ; die der pooten en van den ftaart zyn veel minder lang, daar zyn korte op de voeten tot het eind der vingeren. Het aangezigt was niet geheel kaal, daar was zeer kort en zeer/ dik hair op het voorhoofd ; op de km was het dunner. Dat dier hadt een dikken , korten en byna ronden fraoel , een breeden en platten neus , de oogen van elkanderen verwyderd, en vanéén gefe.heiden door eene verhevenheid , die den neus aan zyn begin verhevener maakte dan in het overige van zyne uitgeflrektheid. De ooren , fchoon groot en zeer breed, waren onder het hair verborgen ; de ftaart hadt meer lengte dan het lig- haam; de voeten waren zeer lang, de nagels hadden eene geelagtige kleur, zy waren lang, gekromd en tot een gootje gevouwen, uitgezonderd dien van den duim der agterfte voeten, die kort en byna plat was. Het aangezigt, de ooren, en de voetzoolen hadden eene bruine kleur; het hair, dat het aangezigt omringde, en dat van den buitenkant van den voorarm , en van de vier voeten , was van eene zeer fchoone kleur, die zig a’s verguld vertoonde ; daar was een mengzel van kaftanje-bniin naar de geleeding der hand en op den ftaart, en lange hairen van die kleur binnen in de ooren, van buiten waren zy kaal; al het overige van het hair van den marikina hadt eene geelagtige, zeerbleeke, maar blinkende kleur, de langlle waren agter den kop , en hadden by de twee duimen lengte ; zy waren alle zeer fyn en zeer zagt. voeten, duimen, lyneii. Lengte van het gebeele lighaara in eene regte lyn gemeeten, van hec eind van den fraoel tot aan den aars . , o. Lengte van den kop, van het eind van den fraoel tot aan het a, 2 terhoofd . • , . • o. Omtrek van het eind van den fraoel . • o. Omcrek van den fmoel onder de oogen gemeeten , Omtrek van de opening van den bek • • o. Afhand tuffehen de twee neusgaten . . q. Afftand tuflehen het eind van den fmoel en den voorften hoek van het oog . ... .o. Afftand tulTchen den agterften hoek en het oor . o. Lengte van het oog , van den eenea hoek tot den anderen o. Opening van het oog . . . , o. Afftand tuflehen de voorfte hoeken der oogen, over de kromte van hec neusbeen gemeeten . . . o. J. 2- I. 2 . 2 . 3- ï- I. 6 . O- 4i. o. 7. o. 8i. o- 4. o. 2 . O. ö* LE MAEIKmA. .. • I '■ ■ ..»- -• • :.V^ BESCHRYVING VAN DEN MARIKINA. Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Omtrek van den kop tuffchen de oogen en de oorea Lengte der ooren . . Breedte van de bafis op de buitende kromte geraeeten . Afttand tuffchen de twee ooren van onderen gemeeten . Lengte van den hals • . . . . Omtrek van den hals .... Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeeten . Lengte van den ffomp van den ftaart Omtrek aan deszdfs begin .... Lengte van den voorarm, van den elleboog tot aan de gelee- ding der hand . .... Omtrek van die geleeding Lengte van die geleeding af tot aan het eind der nagelen Lengte van het been, van de knie tot aan de hiel Lengte van de biel af tot aan het eind der nagelen. , voeren, rfuiuien, Isnen. o. O. 4. O, 4. 3. o. o. 7. O. I, 7. o. I. o. o. o, 6. o. a. 8, 0. 4. 8 . 1. o. 5. o. I. 8. o. 2. 7, o. I. 2. O. 2. I. O- 3 - 3 * o. 2. 10. By de opening van den onderbuik zag ik niets dan de randen van de lever; de maag en de darmen waren gedeeltelyk onder het .netvlies verbor- gen , dat zig in de navelftreek verlengde. De twaalfvingerigedarm ftrekte zig naar agteren uit langs de regterz3rde van de ruggenftreng tot in het iiiidden der navelftreek, alwaar hy zig naar vooren omboog. De omwentelingen van den nugterendarm waren in de linker lendenen- navel- en regter lendenen -ftreek, en die des omgebogen- darms in de darm- en onderbuik-ftreeken ; de blindedarm was in de regter darmftreek , naar agteren gerigt en naar boven en naar vooren omgevouwen. De dunne darrnen hadden eep en een halven voet lengte, van den portier af tot aan den blindendarm, die twee duimen lang was; de kronkeldarm en de regtedarm te zamen gemeeten , hadden agt en een halven duimen lengte ; dus was de geheele lengte van de darmbuis, zonder den blindendarm, twee voeten twee en een halven duimen. Het linker gedeelte van de maag was dikker dan het regter, ook hadt de groote blindezak veel uitgeftrektheid ; de voorfte zyde van de maag maakte eene groote bolrondheid; de dunne darmen waren alle tennaaftenby van dezelfde dikte, zy hadden zeer groote opblaazingen ; de blindedarm was lang en hadt meer dikte dan de kronkeldarm en de regtedarm , die dik- ker waren dan de dunne darmen ; maar de gedaante van alle deze ingewan- den was zeer veranderd geworden door de kragt van denwyngeeft, waarin de marikina, die tot onderwerp voor deze befchryving gediend heeft, lan- gen tyd was bewaard geworden. De lever was byna geheel in de regterzyde, zy hadt vier kwabben, eene in het midden, eene ter linker, en twee ter regter zyde; die van het mid- den hadt eene kleine infnyding, die dezelve in twee deelen deelde; het galblaasje was aan het regter gedeelte vaft; de linker en de regter voorfte kwabbe waren elke byna zo groot als die van het midden ; de agterfte regter kwabbe was een weinig kleiner. LI 2 aö8 DE NATUURLYKE HISTORIE De milt was langwerpig, zy hadt drie zyden en was gelegen alsby de meefte andere dieren met gevingerde voeten. De nieren waren over elkanderen geplaatfl by de valfche ribben. Het peesagtig middenpunt van het middelrif was zeer duidelyk; daar waren vier kwabben in de regter long en twee in de linker, gelyk by de meefte viervoetige dieren. Het hart was fchuinfch naar de linker zyde gerigt, De bogt van de groote flagader hadt drie takken. De balzak was zeer dik , ook bevatte hy groote zaadballen i de roede was uitfleekende ; het roedehoofdje hadt veel lengte en eindigde in een gezwel; het bevattede geen been. , , , • , rr De groote herflenen hadden geene kronkelingen; de kleine herüenen waren gegroefd , en geheel door de groote herlTenen bedekt» ' V 2Ö9 VAN DEN piNCHE. D E I N C H E (*). .e pinche (PI. LVIll) fchoon zeer klein, is evemvcl een weimg ^ g?00ter dïn de ouiftiti , en zelfs dan de ram arm ; ^ 7 k h ® j hebbende meer de houding en het voor- The linie Lio,. Mo^.h,y. Eowarps. //;/h ^ ^ ^ nut. of lUras. pag. lys- Oelipu^ caHd^'ta imbe-Hs z^gt'f, daar wordt in kelken de wilden l^goiu noemen; dezelve « W I ^ I Q *70 DE NATUURLYKE HISTORIE Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De pinche heeft geene wangzakken, en geene eekagtigheden op de billen : hy heeft een flappen en geen grypenden kaart ; en die ftaart heeft de dubbelde lengte van het hoofd en het lighaam te zamen genomen. De fchutting tuffchen de neusgaten is dik, en derzelver opening is zydelings, niet van onderen. Het gelaat, de keel, en de ooren zyn zwart; lange witte hairea,in de gedaante van regt nederhangend hoofdhair bedekken het hoofd van boven en aan de zyden ; de fnuit of muil is breed ; het gelaat is rond; het hair op het lighaam isvrylang, van eene bruin- vaale , of rolTe kleur op het lighaam tot by den ftaart , alwaar het oranjekleurig wordt ; wit op de borft , den buik , de handen en de voeten alwaar het korter is dan op het lighaam ; de ftaart is van eene helder rofle kleur aan zyn oorfprong, en over het eerfte gedeelte van zyne lengte, en wordt vervolgens ros- bruin in ’t midden, en eindlyk zwart aan het eind._ Hy gaat op vier beenen, en heeft maar omtrent negen duimen lengte in _’t geheel , het hoofd en het lighaam te zamen genomen. De wyfjes zyn niet aan geregelde vloeijin- gen onderworpen. „ niet grooter dan een eekhoorn, en insgelyks van eene rofle kleur van hair; maar wat zyne „ geftalte betreft, hy heeft den muil als die van een leeuw, en hy heeft ook de fierheid van denzelven; het is hetaanigfte diertje, dat ik in deze oorden gezien heb; en inderdaad, in. dien men het zelve even gemaklyk konde overvoeren als de guenons, zoude het verre bo. ”, ven deze in achting gehouden eii gezogt worden ; maar behalven dat het zeer zwak en teder ” is, en de fchokken en flingeringen van het fchip op zee niet kan verdraagen, is het ook zo ” fier en eergierig, dat het byaldien men het maar wat plaagt of eenig verdriet doet ondergaan, I,’ alle voedzel weigert en zig dood vaft van fpyt. i^oyage de Jean de Lery, pag. 163. r\4’." « S.'- } \ ■ ï / >• :| BESCHRYVING van den PINCHE. 27 t BESCHRIVING van den PINCHE. D e pinche is zeer klein (P/. LVIII) , hy hééft den fraoel dik eyond , de neusgaten een weinig uitfteekende, en naar buiten gekeerd; tiis- fchen de oogen en boven dezelve onder het voorhoofd is eene mtftee- kendheid- de ooren zyn breed, derzelver bovenft gedeelte eindigt in een ronden hoek; de ftaartis langer dan het hghaam ; de nagels zyn geelagtig , lanff krom, puntig, en tot een gootje gevouwen, behalven dien van den duim der agterfte voeten , die korter en breeder is dan de andere. Het aangezigt en de zyden van den kop van den pinche , die tot onder- xvero voor deze befchryving gediend heeft, waren van eene bruine kleur n met een klein witagtig dons bezaaid; het midden van het voorhoofd, St bovenft en agterft van den kop hadden lange hairen van dezelfde kleur, naar boven of naar agteren gerigt, die naar witte hairen op het hoofd van ïen mifties geleeken; het bovenft en de zyden van den hals, de fchouders, do rue het kruis, de helft van den ftaart van zyn begin af, de buitenkant vL de dve, en van het been, hadden eene rofle of rosagtige kleur met bruin gemengd; het rolTe was zeer in het oog loopende op het kruis, de dvp en den flaart, welkers andere helft bruin was; het onderft van den hals* de bovenarm en de voorarm, de borfl, de buik, de binnenkant van de dye en van het been, en de vier voeten hadden eene witagtige kleur. T orwte van het geheele lighaam in eene regce lyn gemeeten, van hen eind van den fmoel tot aan den aars . . Lengte van den kop, van het eind van den fmoel tot aan het aacerhoofd • • * r i * * nmtrek van het eind van den fmoel nmtrek van den fmoel onder de oogen gemeeten OrotreK van de opening van den bek . . Afitand tuflchen de rwee neusgaten . . . AfftaSd tuflchen het eind van den fmoel en den voorftcn hoek Afftand tuflchen den agterften hoek en het oor • Leogte van hec oog van den eenen hoek tot den anderen • rtoeuins van het oog . . . ' Afftand tuflchen de voorfte hoeken der oogen over de kromte van het ceu'^bee^ gemeeten . . . . ^ Dezelfde afftand in eene regte lyn gemeeten Ümtrek van den kop tuflchen de oogen en de ooren . I. engte der ooren . ", * Brctdte van de bafis op de buitenfte kromte gemeeten . Afftand tuflchen de twee ooren van onderen gemeeten Lengte van de hals . . • • Omtrek van de hals . . • • voeten, duimen, lyntn. o. 8. 6. o. o. o. o. o. o, o. o. o. o. o. I. 1. 2 . 1 . o. o. o. o. o. o. o. 4 - o. 0. 1. o. 3 - 9. 6 . •3* o. 3 - 6i. 7 - 3 - ». J» 4 §. 4 - 4 - lO. 3 - 7 * 3 ’ DE NATUURLYKE HISTORIE voeten , duimen , lyneni O. o. 4 * o. 7 * 8 . 7 - 0. 1. o. o. o. o. o. 5 - 0. 1> 2 . 1. 2 . Omtrek van het lighaam agter de voorfte pooten gemeetan . Lengte van den ftomp van den ftaart Oratrelc aan deszelfs begin • ^ Lengte van den voorarm > van den elleboog tot aan de gelee* LeS v?n ïie^^geleeding af tot aan het eind der nagelen’ , Lenete van het been , van de knie af tot aan de hiel Lengte van de hiel af tot aan het eind der nagelen t De twaalfvlngerigerigedarra ftrekte zig uit in de regterzyde tot aan de nier- de nugteredartn maakte zyiie omwentelingen m het voorfl gedeelte van de naveWek en in de linker zyde ; die van den omgeboogendarm wa- rpn in het agterfl gedeelte van de navelftreek en in de regter zyde; alwaar de otngebogendarm zig aan den blindendarm voegde die naar agteren ge- rkt wasin dedarmftreek, en omgekromd in de onderbuikftreek ; de kron- keldarm ftrckte zig naar vooren uit in de regter zyde, liep agtei de maag en verlengde zig naar agteren in de linker zyde, alvoorens zig aan den regten- dunn^e^^cta^^ hadden flegts één voet lengte van den portier af tot aan den blindendarm, maar zy maakten groote opblaazingen; de blinde- was één duim twee lynen lang; de kronkeldarm en regtedarm te za- men gemeeten hadden agc duimen lengte; dus was de lengte van de geheele darmbuis , zonder den blindendarm , een voet agt duimen. De mLg hadt eene verdikking tuadien den bodem van den grooten blindenzak en den flokdarm. . De dunne darmen hadden veel middellyns ; de twaalfvingerige darm was de dikfte en de omgebogendarra de kleinile ; de blindedarm was lang, aan zvn eind rond en aldaar veel dikker dan aan zyn begin ; het eerfte gedeelte van den kronkeldarm was niet dikker dan dat van den bhndendarm, maar de kronkeldarm wierdt weldra dikker, en verder wierdt hy kleiner. De lever lag byna geheel in de regter zyde, zy hadt vmr kwabben, eene in het midden, eene ter linker, en twee ter regterzyde; ha voorfte van de ret^ter zyde was het grootft van alle en de agterfte de klemfte ; de Lbte halc een «inig®minder dan be- de middelfte kwabbe was nog kleiner dan delmlcer , ^ naat eene m fnVding, die haar in twee deelen verdeelde, en wprin de fchoorband liep. hS gmblaasje was aan het regter gedeelte van die kwabbe, die de klein- ^^DTinik^was even als by de meefte andere dieren gelegen; zy hadt drie overlangfche kanten, die byna gelyk waren zy was bovenft^gedeelte dan in het overige haarer uitgeftrektheid ; dat linker ge- deelte van de milt was aan de maag vaft. i t u .. De regta nier was meer naar vooren geplaatft dan de linke . D^r laren vier kwabben in de regter long, en twee m de linker, gelyk by de meefte dieren. 273 beschryving van den pinche. Het flrotklapje was zeer groot en een weinig in zyn midden uitgeram’. De o-roote heriTenen bedekten de kleine geheel , zy hadden geene kron- kelinsen, maar de kleine herffenen waren gekarteld. De klink was groot en hadt zeer dikke lippen; het hoofdje des kittelaars hadt enigermaate de gedaante van een gezwel, en was in het midden van een voorhuid. De lyfmóeder hadt geene hoornen ; de zaadballen waren by den bodem der lyfmóeder geplaatftj dc trompetten waren kort ; de randen vin den inwendigen mond der baarmoeder waren uitgefneden en Itaken zeer veel in de fcheede uitj de opening van de pisbuis was op vier lyaen afftands van de kUnlc, ter plaatfe van eene vereeniging der fcheede. Nadien deze pinche lang in wyngeeft was bewaard , heb ik noch de zwaarte noch de afmeetingen zyner ingewanden kunnen onderzoeken. 274 DE NATUURLYKE HISTORIE D M I O (*). >3 *55 55 >5 55 55 55 55 55 55 H pt is aan den Hr. de la Condamine dat wy de kennis van dit dier (PL LIX) verfchuldigd zyn ; dus kunnen wy met beter doen dan by te Kr >nsen het geene hy daar van in het verhaal van zyne reis langs de rmer dev Amazoonen gemeld heeft. „ Deze, zegt hy, die ray door den Gou- verneur van Para ten gefchenke was gegeeven, was de eemgfte van zyne rnnrt welke men in het land gezien hadt; het hair vanzyn lighaam was [rerkTeurfg, en zweemde naar het fchoonfte blond hoofdhair; dat van vZ ftaart was elinfterendkaftanje-bruin naar den zwarten trekkende; hy hadt nll eene andere zeer opmerkelyke byzonderheid ; zyne ooren, zyne wan- jren en zvn fnuit, waren met zulk eene levendige vermiljoen-roode kleur letekend.dat men zig bezwaarelyk overreden kondc, dat die kleur natuur- lYk was. Ik heb dit diertje een jaar lang levende gehad en hy leefde nog toen ik dit fchreef ,byna in’t gezigt van de kullen van Frankryk , daar ik rnv voorftelde het vermaak te zullen hebben van het leevende te bren- ahZ doch in weerwil van de geftadige voorzorgen welke ik gebruikte om Kt voor de koude te bewaaren. heeft de geftrengheid van het fiufoen ’’ het v4rfchynlyk doen omkoomen. . . . Alles wat ik heb kunnen doen is eeweefl het in brandewyn te bewaaren, het welk genoeg zal zyn om te ” doen zien, dat ik niets in myne befchryving vergroot heb («). Uit dit K l ifft van den Hr. de la Condamine is het ligt te zien dat de eerlle foort Kn^de dieren waarvan hy fpreekt, die is welke wy tmarin genaamd heb- Kpn en dat de laatfle, waaraan wy den naam van mico geeven, eene zeer vertelende foort is, en die waarfchynlyk veel minder voorkomt , ^ veel z<=Idzaamer is, dewyl niet een Schry ver, niet een Reiziger vóór den Hi. de LA CoNDAMii^E daar gewag van gemaakt heeft, fchoon dit diertje zeer op- merkelyk is door het levendig rood, t welk zyn gelaat als bezielt, en door de" fchoonheid van zyn hair. Mirn Dit is de naam , welken men , volgens Gumilla , pag. 8. eti 9. in de landen van (*■) Mica. Dit IS ae lu .1, vanfagoins geeft; wy hebben denzelven op deze foort Sosll opmaL dat dit woord mica betekent , dat is te zeggen, lange-ftaart-aap , n zvnen tyde den naam mico eveneens toepafte op de fapajous en op de fagoïns: zeat die ScWer, in alle de gebergten van het vafte land der Andes , een oneindig ” „ilai van wicos of guenons , die van het geflagt der aapen zyn , maar egter hierm van dezel- ” 'verfchillen , dat zy een ftaart hebben, welken men voortvaar zeer lang mag noemen; ” afor 7VI1 onder hun eenige rallen, die driemaal ja viermaal grooter zyn dan de andere. nfdcn lyd van d’Acosta fchynt men den naam van mico tot verfcheiden kleine foorten Maar na ücn ly oorzaake, dat ik gemeend heb , dien aan den kiemen wamvan\vy hier fprceken, te kunnen geeven. l ■ r , j •, ex cinerto athus argentcuu facte auucuhfque rubrn fpkndenttbus , cauda alZicolorts. Lc tctit fmge de Pcra. , Reg. anim.pag. zoi. Foya^e fur la Riviere de% Amazones, par i¥ '. de la Condamime, pag. 165. enz. VAN DEN M O. 275 Onderfcheidende kenmerken van deze foort. De mico heeft noch wangzakken noch eeltagtigheden op de billen ; hy een flappen niet een grypenden ftaart, en dezelve is omtrent de helft Eer dan het hoofd en het lighaam te zamen genomen. De fchutting der TiÊUSffaten is minder dik dan by de andere fagoïns; maar derzelver openm- _en zvn eveneens ter zyden en niet onder aan den neus ; het gelaat en de 00- ren zvn kaal en van eene vermillioen-kleur ; de fnmt is kort; de oogen ftaan verre van malkanderen; de ooren zyn groot ; het hair fchoon zilverkleurig Irif dat van den ftaart glinfterend bruin en byna zwart; hy gaat op vier vLon^n en is in ’t geheel maar zeven of agt duim lang. De wyfjes hebben geenfgVegel'i^ vlolijingen. Mm 2 27Ó D E N A T U U R L ‘Y K E H I S '1' O R I E BESCHRTFING fan den MIC o. mico (PI- A/X) is zeer aanmerkelyk door de fchoone vermilioen- l>^^kleur welke hy op zyn aangezigc en zyne ooren heeft, welke laatfte 7 *er sroot zyn. De Hr. de la Condamine («) die hem levendig gezien heeft ^ heeft my verzekerd dat die kleur naar het vermihoen van de wang van een bloozend raenfch geleek. De mico is klein van geftalte, want hy is fleafs omtrent agt duimen lengte, van het eind van denfmocl aftotaanhet hevin van den Haart , die een derde langer is dan het hghaam_; hy is byna een voet lang ; het individu , naar welk ik deze befchryving doe is gedroogd , ^aar het is wel genoeg bewaard dat men kan zien, dat hy een korten fmoel, de oo?en verre van elkanderen verwyderd , den neus dik aan zyn begin , en plat aan het eind heeft, daar zyn drie lynen afftands tuflchen de openm- ^^Het^hSriSrtot een duim lengte, hetiszagt, fyn, blinkend, en wit- aatig graauw van kleur , en zeer flaauw met geelagtig getint op het geheele hghaara (-&), behalven op den Haart, welks hair kort en kaftanje- bruin of ^"^gf^ilaeTenSyis zynz de nagels hebben eene hoornkleur, en zvn geheel tot een gootje gevouwen behalven dien van den duim van de agterHe voeten, die weinig uitgeHrektheid heeft, en plat is. Toen de Hr DE LA Condamine naar Para ging, na de rivier der Amazoonen afgevaaren .AZi de Gouverneur van Para hem dezen mico , die toen in leven was,toteen gelchenk. rl? Ilr DE LA Condamine heeft my gezegd dat het hair van de micos van eene blonde Vliir was als die dieren levendig zyn; dat de meefte zwarte ronde vlakjes hebben, en dat men ’er zeldzaam blonde zonder vlakken vindt. 1 IjE Mico BESCHRY VING VAN HET KABINET. 277 beschryving VAN DAT GEDEELTE VAN HET KABINET, DAT BETREKKING HEEFT TOT DE NATÜURLYKE HISTORIE VAN DE SAGOINS. N°. MCDLXIV. Een faki. MCDLXV. Een vel van een faki. D e faki onder het voorig nomraer opgegeeven , is van Cayenne overge- zonden door den Hr. Veron; hy is gedroogd, hy was zeer jong toen hy in dien Raat gefteld wierdt, maar het vel, van het welk onder het tegenwoordig nomraer gehandeld wordt, komt van een individu, dat ouder is: deze twee Rukken hebben tot onderwerp gediend voor de befchryving van den faki. Het vel is opgezet, het is aan het Kabinet gefchonken door dtn Hr. Abt. Nolin, beRierder van ’s Konings kweekeryen. N°. MCDLXVI. Een taniarin. Dit dier is inwyngecR, maar niet in zyn geheel, want de ingewanden , in de borR en in den buik bevat, zyn uit het zelve genomen ; het is in dien Raat dat het tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving van den taniarin. No. MCDLXVII. Een ouiftUi. Dit dier is in zyn geheel in wyngecR, het gelykt naar het individu, naar welk ik den ouiRiti befchreeven heb. No. MCDLXVIII. Eene vriigt van een fagoin. Deze vrugt is aanmerkelyk, om dat zy hier te lande gehorends; alle de deelen des lighaaras zyn met hair bedekt, maar het aangezigt is affchuwelyk .lelyk; men kan den neus niet bemerken als door de openingen der neusga- ten, die zeer verre van elkanderen verwyderd zyn, even als by alle de fapajous en fagoins; de ooren zyn dun, groot, en aan haar agterR gedeel- te uitgerand: deze vrugt is manlyk, zy heeft drie duimen lengte van de kruin van den kop af, tot aan het begin van denRaart, die drie en een halven duimen lang is ; zy is in wyngeeR bewaard. De gekleurde ringen van den Raart zyn reeds te befpeuren. N°. MCDLXIX. Het geraamte van een ouiftiti. Dit is het geraamte dat tot onderwerp gediend heeft voor de befchryving van de beenderen van den ouiRiti. No. MCDLXX. Het tongbeen van een ouijiiti. Dit been beRaat uit vyf Rukken , even als dat van de guenons; maar des- zelfs gedaante is zeer verfchillende, voornaamlyk die der hoornen; de Mm 3 278 de NATUURLYKE historie, enz. jrrootezyn naar evenredigheid korter, dunner, en veel breeder ; de kleine, fchoon zeer kort , zyii zeer breed. _ N''. MCDLXXI. Een mankina. N°. MCDLXXII. Een mico. _ Dit dier is gedroogd en het voong is in wyngeelt bewaard ; zy hebben tot onderwerpen gediend voor de befchrvving van den mico en den marikina. De mico is uit Amerika gebragt door den Hr. de la Condamine. No. MCDLXXIII. De pinche. , De befchryving van de pinche is naar dat dier gedaan, het is ip wyngeeft; het is aan het kabinet gefchonken, door wylen den Hr. Marquis deMont- MIRAIL («). In de befchryving van het Kabinet zal ik zeer dikvvyls gelegenheid hebben , den Hr. Marauis dr Montmirail te noemen, om het groot getal dieren, zeldzaame vogelen , raiueraa- len enz die hv daar aan gefchonken heeft: hy fchepte behaagen in a les wat toe kon brengen rot ’de bevordering der Natuurlyke Hiftorie ; eene ontydige dood heeft hem in den bloei zyner iaaren weggerukt; maar hy hadt reeds verdiend onder het getal der geleerden en der deugdzaamlle menl'chen gerekend te worden. Einde van het veertiende Deel. 279 In Pl A i BERIGT aan den binder. Xiy f zyn LXIII Plaaten , die in de volgende orde moeten geplaatft worden. T I en D, tegens elkander over , en plaat Is. agter aan. Pag. II III 5 tegens elkander over . . IV ew V. VI • • .... * Vli en VIII, tegens elkander over. - IX. • • • * * • - X. • • • -XI. • • • < • XII .••••• " Xlli en XIV, tegens elkander over. XV. . • • • • Xvi en XVII, tegens elkander over. \ ’ XVIII. • • • * XIX • * * * ... XX en XXI, tegens elkander over. . . XXII. • • • • • . . XXIII. • • • ^ ■ 1 XXVI, tegens elkander over. ’ - XXVII. . . • • • XXVIII. . - • • I - XXIX en XXX, tegens elkander over. XXXI ’ * * * ■ ■ xxxii en XXXIII, tegens elkander over. ' ' . - XXXV. • . . • * . . XXXVI. . • • * • . . XXXVII. . . • • • . - XXXVIII. . . • • • . . XXXIX. • • • - • . . XIL. • • • ‘ * • - - XL*. • , • • • * - -oXL. . • • • • * . - XLI. . . XLII. . . • • • . . XLIII. ’ . • . ' . - XLIV. • ' • • - - XLV. . • • • • . - XLVI. • • ï • • . - XL VII. . • , • . - XLVIII. • * . , • 45. 64. ' 66 . 70. 76. 77 -' - 79 - 80. 81. P2. 99. 102. II2. II 6 . 124 . 127 . 128. I 3 O' 134 - I3