n 1 \‘ f / f . t I \ f. I f I irH ■ : ‘ w. '■ii v,'_. / V • L \ de algemeene ■ ^ EN BYZONDERE natuurlyke historie. I A _G T T I E N D E DEEL.'. ' V\N ltt.TUU:^L\,K:'. .i'vroRE LElDeW r' V I r Vv , ~ ,r.- ï / % • ) \ ' y I : y •s. . ^ , _ -u- . ■ - / ! ' i t , ; ".' y -I i I' DE A L G E M E E N E EN BYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. T E D o R D R E C H T, % A, B L U S S È EN ZOON M D C C X C 1 1 1. DOOR den HE ere graaf DE B UFFO N, Intendant van des Konings tuin der Planten:, Lid van de Franfche Akademie; Lid van de Koninglijke Akademie der Weetenfchappen ie Parijs', van de Koninglijke Maatfchappijen te Londen en te Edenbtirg; van de Koninglijke Akademie te Berlijn ; van de Keizerlijke Akademie te St. Petersburg enz. enz, agttiende deel. VOORBERICHT. » * • V ,i V. . . ■ De hooge ouderdom van wijlen den TVel- Eerwaarden Heer C. van Engelen, die de vertaaling van de algeineene en bijzondere Natuurlijke Ilijiorie van den Graaf de Buffon tot het Zeventiende Deel met zoo' veel roem vöikPö^t Treep onrireamndlg gedeelte, door den Heer Daubentun bejchreven, door Zijnen Zoon, aen ff^^t-jiaelen Heer J. Voegen VAN Engelen, Med. Doft. he^verkt isjZijn PFel - Eerw^^y- den reeds zeden lang niet meer toegelaaten hebbende zig met het vervolg deezer vertaaling onledig te houden , is daaraan ook gedeeltelijk toetefchrif- ven dat het verfchijnen van dit Agtticnde Deel deezer fraaie Nederduits Jche uitgave zeden het ja ar 1785, toen Zeventiende Deel in het licks kwam, vertraagd is : 'De fegenswoordige uitgeevers, voorneemens zijnde dis gewigtig werk niet onvolledig te laaten, verzogten mij dat ik de hand aan de verdere vertaling van hunm. uitgave wilde kenen en de hooge ach- ting, welke ik den arbeid van deezen onflerflijkcn fchrijver toedraag, deedt mij geenzints aarfelenom in dit verzoek toeteflemmen , zoo dat ik de ver- tolking van 'de volgende vakken deezer overfchoone Natuurlijke Iliforie zoo eene behoorlijke aanmoediging den uitgeever tot het voortzetten deezer ev.derneeming in jiaat fielt, insgelijks met vermaak op mij zal neemen. Omrent deeze Bijvoegselen tot de Hiftorie van den Mensch moet ik nog: opmerken dat 'er, zedert de eerjie verj'chijning van het flelzeldes beroemden. o II V o o R B E R I C H T. fchrijvers omtrent het hejïaan der georganifeerde klompjens , verfcheiden IVatuurkundigen geweest zijn , die zijne w acirneemingen herhcicild en er anders over gedagt hebben; wien zijn de werken van Bonnet en SpA" LANZANi (^om jlegts twee der voornaamfie te noemen') onbekend^ Men vat egter ligt hoe onvoegzaam het zoude geweest ‘zijnj zoo ik in dit Deel., waarin de Graaf natuurlijk de feiten volgens zijn eens aangenoomen fel- zei, dat hij tot zijnen dood fchijnt te hebben blijven aankleeven, verklaart , eene wederlegging van zijne onder fiellingen , volgens de nieuwere waarnee- viingen hadde willen inlasfchen, zonder nog eens de wij dloopigheid in aan- merking te neemen, van welke zulke aantekeningen zouden hebben moeten zijn. Ik moet dan daaromtrent den weetgierigen Leezer tot ^e werken zelve e.n tot eigen onderzoeh.----^'^^ ^OCh wijVer j zedertje. Heer DE BuF- Tovt deeze Hjvoegzelen gejehreven heeft , omtrent verfcheiden ar tij kelen feiten zijn ontdekt en waargenoomen, die nader licht over de Natuurlijke Htftorie van den Mensch verfpreiden, heb ik gemeend dit werk vollediger * en nuttiger te maaken met deeze uitgave daarmede te vermeerderen ; ik heb egter deeze mijne bijvoegzelen zorgvuldig onderfcheiden met dezelve tus- J'chen \_'\ te plaat fen, terwijl ik nodig achtte dit in een Voorbericht den 'Leezer waarfchuuwen. J. D. PASTEUR. I INHOUD VAN DIT DEEL. Bladz. Proeve van eene Zedenkundige Rekenkunde. Rekenkundige Maaten. Meetkundige Maaten. . . an de waarRhijnlijkheden van de duur in g van het leven. ^ Tafel van de waarfchijnlijkheid van het leven. .Zlgemeene Tafel van de Geborene , Getrouwde Paaren en Geflor vette in de Stad Parys van het jaar i 7 og tot het jaar 1766 ingefloten. ..... Tafel van de Gedoopte , Getrouwde Paaren en Begravene tn de Stad Montbard in Bourgonje. Tafel der Geborene , Getrouwde Paaren en Overledene in Semur in ^uxois. Tafel van de Gckóren^ - aetrotiwde Paaren en Overledene m'de Stad Flavtgny. . . , » '^rerteaene Tafel van de Geborene., Getrouwde Paaren en Ov er Ie deno , de Stad Vitteaux. .... . _ " Tafel van de Geborene, Getrouw de Pa ar en en Overledene in de Burgt Epoisfes en verjchelden dorpen van de Baillua<^ie van oemur in Auxols. . . ® Tafel van de Geborene, Getrouwde Paaren en Overledene in . de geheele Baüluagie van Setnur in Auxois. Getrouwde Paaren en Geflorvene in de Batlluagte van Sauheu tn Bourgonje. J^P>^Pfjklfg der flerfte in de Stad Parys en op het Land. . ZergeUjkmg van de fierf- lijsten in Frankrijk met de fierf- hjsien te Londen. . j j j Bipoegzel op het hoofdjluk , waarin gehandeld wordt van de verfbhei denheidm de Voortteeling en van de Voortteeling van zelve. . Bijvoegzei op het hoofdfluk , waarin van de bevalling gehandeld wordt. . . . , , . ^ ^ Waarneeming omtrent eene laate geboorte. Waarneeming van eene zeer vroege geboorte Bijvoegzei op het hoofdfluk van de kindsheid. I. jonggeboren Kinderen, welken men genoodzaakt is het' tongriemtjen door tefnij den. . ili nv?. van Zwagtels en Keurslijven. \ .ibid! \.yv.Kjver den groet der Kinderen. .... , jp3 r 35 43 5.7 64 I 3 i 148 149 150 Ï5I 153 153 155 I5ïi 160 170 176 193 194 19Ó 197 I IV INHOUD. Bladz. 204 . aio Bijvoegzd op hst hoofd fluk over de Huwbaarheid. Bijvoegzel op de Befchrijving van den Mensch. ^ I. Menfchen van eene hintengewoone dikte. . . ibid. II. Keuzen. . ' - • • • • III. Dwergen. ...... IV. Foedzel van den Mensch in verfchillende lugtflreeken. Bijvoegzel op het Hoofdftuk over den Ouderdom en den Dood. Bijvoegzel op het Hoofdfuk over het. Zintuig des Gezigts. Bijvoegzel op het Hoofdjluk over het Zintuig van het Gehoor ^ Over de (ïem der Dieren. . . . ' • • ' ,Over den graad van hitte, welke de mensch en de dieren verdraagen kunnen. . . . • • * _ Bijvoegzel op het Hoofdfluk, ten opfchrift voerende , verfcheidenlieden in het menschlijk gejlagt. Over de kleur der Negers. Over de Dwergen van Madagaskar. . ' . Van de Batagoniers. . . . Over de Amerikaanen. _ . . Eilanders vm , ‘ Van de Blajfards en Witte Negers. Over de Monflers .... Academische Redenvoeringen. Ontwerp van een andwoord aan den Heer de CoëxLOsQUET, oud Bisfchopvan Limoges, bij zijne intrede inde Académie Fran9oife. Andwoord aan den Heer Watelet, . . Andwoord aan den Heer delaCondaminr. , Andwoord aan den Heer Ridder de Chastelux. Andwoord aan den tieer Marfchalk Hertog van Duras. ai 3 215 ai6 ^2.4 237 240 a4i 245 271 273 277 2p4 298 303 319 32* 32<5 328 330 224 Door den Heer de Buffon. Vertaald Door J. D. Pasteur. ✓ ALGEMEENE en BYZONDERE natuurlyke historie. AANHANGZEL TOT DE NATUURLYKE historie Van den mensch. PROEVE VAN EENE ZEdenrUNDIGF rekenkunde. ' I. Xk zal hier niet onderneemen over de Zedenkunde in het algemeen te handelen; dit zou meer kundigheden vereisfehen dan ik in raiizelven onder- llel en meer konsc dan ik mijzelven bewust ben. Het voornaamfte engezondfte gedeelte der Zedenkunde is meer eene toepasfing van de zetregelen van on- zen heiligen godsdienst dan eene menschlijke weetenfehap ; en ik zal mii wel wagten van onderwerpen te durven aanroeren, waarin Gods wet onze De eerbiedige erkentenis, k - ''^elke de mensch aan zijnen Schepper verfchuldigd of liever de liefd^, welke hij zijnen naasten fchul- 2 D E natuürlyke historie. dio: is zHn een gevoel, dac hem natuurlijk eigen is, en deugden, cene rcgt- rlapene iiel inlepla^ al wat uit die k.ivere bron^ pmfpriiit, draagt het Itenmcrk der waarheid ; het verfpreidt een zoo j>e>dcr J linc der dwaaling het niet verduisteren kan; deszelfs baarbhjkhjkheid is zoo groot, dat het noch redeneering, noch aarfeling, noch twijtel duldt en gcc- nen anderen nmtftok heeft dan de overtuiging. _ , De maat der onzeekere dingen maakt hier mijn onderwerp uit, ik zal trag- ten enie-e regelen optegeeven om de betrekkingen van het w aar fchijn lijke , de graaden der waarlchijnlijkheid, het gewigc der getuigenisfen ,den mv^oed der kansfen, de nadoelen van het waageii te fchatten en om te gelijk over de wezenlijke waarde van onze hoop en vrees te oordeelen. II. Daar zijn waarheden van verfchillende foorten , zeekerheden van ver- fchillenden rang, waarfchijnlijkheden van -verfchillende graaden. De waar- heden, die zuiver verftandlijk zijn, gelijk die der Meetkonst , zijn alle tot waarheden van omfchrijving bepaald ; om het moeijelijkst yraaglluk optdos- fen heeft men het flegts wel te verdaan en daar zijn in de rekenkunde en in de andere weetenfehappen , die enkel befpiegelmide zijn. geene andere moeije- lijkheden dan de ontwarring nctgeen wij er in gebragt hebben en de ont- hindimr van d- kuoopen, welke ’s menfehen geest zig heeft bemoeid te leg- ^ ' cn coctehaalen, volgens de omfchrijvingen en onderftellingcn welke de crondflagen het weefzel van die weetenfehappen uitmaaken. Alle derzelver voordellen kunnen altijd klaar betoogd worden , omdat «en altijd van el^ deezer voordellen kan opklimmen tot andere voorgaande voordellen , die mpr dezelve van eenen aart zijn; envandecze weder tot andere, en dus tot de omfchrijvingen toe. Om die reden is het dat de eigenlijk gezegde baar- bliiklJjkheid tot de meetkundige weetonfehappen , en tot haar be- loon\ want men moet de baarblijklijkheid van redeneering onderfcheiden van de baklijklijkheid, die ons door de zinnen aangebragt wordt, dat is te zeg- gen, dckdaudlijke baarblijklijkheid van het liglmmlijkgezigt; dit is met Lders dan cene duidlijke gewaarwording van voorwerpen ot beelden; de an- derf s eene vergelijking van naar elkanderen gelijkende, of van even gelijke, voorwerpen ; of liever zij is het onmiddeJijk begrip van derzelver gelijk- In de natuurkundige weetenfehappen wordt dc baarblijklijkheid ver- vangen door de zeekerheid; de baarblijklijkheid is met vatbaar voor afmee- omdat zij llegts cene voHlrekte eigenfehap heeft, namelijk de zuivere ontkenning of bevestiging van de zaak , welke zij aantoont ; maar de zeeker- heid, nooit volftrcktftellig zijnde, heeft betrekkingen , wdke men vergelij- ken moet en waarvan men de grootheid kan waardeeren. De natuurkundige zeekerheid, dat is, de zeekerde zeekerheid van alle, is.egter met anders dan de bijna oneindige waarfchijnlijkheid dat eene uitwerking, eene gebeurtenis, die nooit gemist heeft te gebeuren, wederom gebeuren zal; bij voorbeeld; naardien df zon altijd is opgegaan, is het ook daarom natuurkundig zeekcr SS zr«orgen zal opgaanfgfweest te zijn is eene reden om te zijn; maar aaniiangzel tot de historie van den MENSCH. j eens begonnen te zijn te beftaan is ook eene reden om optehouden te beftaan ; cn bij gevolg kan men niet zeggen dat het even zecker is dat de zon altijd zal opgaan , tenzij men onderftelle dat zij te vooren van eeuwigheid aanwezig geweest zij , gelijk _ zij in het vervolg van eeuwigheid beftaan zou, anders zal zij eindigen, naardien zij begonnen is. Want wij moeten niet over het toe- koomende oordeelen dan door het befchouwen van het voorledcne,- als eene zaak altijd geweest is, of altijd op dezelfde wijze gefchied is, moeten wij ons verzeekerd houden dat zij altijd op die zelfde wijze zijn, of gefchieden zal : m verftaa ik cenen zeer langen tijd en niet eene volltrekte eeuwig- I ••j t^ockooniend. altijd nooit meer dan gelijk aan het voorlcdenc altijd.^ Het volftrekte, van welken aart het ook zij, is noch in de Natuur noch in ’s menfchen geest. De menfchen hebben als gewoonc en natuurlijke uitwerkzelen befchouwd alle de gebeurtenisfen , welke die foort van natuur- kundige zeekerheid hebben ,• eene uitwerking, die altijd gebeurt , verwon- h d^arentegens zou een verfchijnzel , dat zig nooit vertoond hadde, of dat, altijd op dezelfde wijze gefchied zijnde, ophouden zoude te ge curen, of op eene andere wijze gebeuren zoude, ons met reden verwon- deren en zou eene gebeurtenis zijn, die ons zoo buitengewoon zou Voorkoo- inen dat wij het als bovennatuurlijk zouden befchouwen. ly. Die natuurlijke uitwerkingen, die ons geene verwondering baaren, bezitten egter alles wat ons verwondering verwekken moest,* welk een zaa- menloop van oorzaaken, welke bijeenvoeging van beginzelen wordt ’er niet vereischt om een enkel infekt, eene enkele plant voorttebrengen ! welk eene verbaazende vermenging van eerlle beginzelen van beweegingen, vanveer- kragcen in het dierlijk werktuig! De kleinfte werken der Natuur zijn voor- werpen van de grootile bewondering. Dat wij niet verwonderd zijn over alle ueeze wonderen is omdat wij in deeze waereld van wonderen geboren zijn, dat WIJ die altijd gezien hebben, dat ons verftand cn onze oogen ’er evenzeer aan gewoon zijn, dat zij alle, eindelijk, voor ons geweest zijn en nog na ons wezen zullen. Zoo wij in eene andere waereld geboren waren met een lighaam van een ander maakzel en met andere zinnen, zouden wij andere be- trekkingen met de uitwendige voorwenden gehad hebben, wij zouden andere wonderen gezien hebben en wij zouden *er niet .o meer over verwonderd ge- ^veest zijn; deeze en geene zijn gegrond op onze onkunde omtrent de oor- zaaken eji op de onmogelijkheid van het wezenlijke der zaaken te kennen waarvan hét ons alleen gegund is de betrekkingen gewaar te worden, welke zij met ons zelven hebben. Daar zijn dan twee wijzen van de natuurlijke uitwerkzelen te befchouwen ; de eerde is dezelve te zien gelijk die zig aan ons vertoonen, zonder op de oorzaaken acht te Haan , of liever zonder oorzaaken voor dezelve te zoeken * de tweede is de uitwerkingen te onderzoeken, met inzigt om dezelve tot be- ginzelen en tot oorzaaken te brengen,* deeze twee oogpunten zijn zeer ver- Ichillcndc en brengen verfchillende redenen tot verwondering voort/ het een A 2 ' DE NATUURLYKE HISTORIE. ’4 verwekt de gewaarwording der verwondering en het ander zal het gevoel van bewondering in ons doen geboren worden. V. Wij zullen hier flegts fpreeken van die eerfte wijze van de uitwerkingen der Natuur te befchouwen,* hoe onbegrijplijk, hoe zaaingerteld zij ons ook voorkoomen, wij zullen dezelve als de baarblijklijklle en cenvoudigfte en en- kel uit derzelver uitkomften beoordeelen,' bij voorbeeld, wij kunnen niet begrijpen , noch zelfs bedenken waarom de Hof aantrekt en wij zullen ons te vreden houden met vcrzeekerd te wezen dat zij wezenlijk aantrekt; dan zul- len wij ook Hellen dat zij altijd aangetrokken heeft en altijd zal blijven aan- trekken: eveneens is her gelegen met de andere verfchijnzelen vanallerleie foort, hoe onbegrijplijk zij ons mogen voorkoomen, wij zullen die geloo- ven, als wij zcekcrzijn dat zij zeer dikwijls gebeurd zijn, wij zullen ’er aan twijfelen, als zij zoo menigmaalen gemist als gebeurd zijn ; wij zullen dezelve, eindelijk, ontkennen, als wij meenen zeeker te zijn dat zij nooit gebeurd zijn ; in een woord, naar dat wij dezelve gezien en erkend, of het tegendeel gezien en erkend hebben. Maar is de ondervinding de grondflag van onze natuurkundige en zeden- kundige kennis , de analogie is Als wij zien dat eene zaak doojjeaa*'" zekere wijze gebeurt, zijn wij door onze ondervinding verzekerd dat zij wederom op die wijze gebeuren zal , en als men ons verhaalt dat cene zaak op deeze of geene wijze gebeurd is, als die feiten overeenHemming, of analogie met andere feiten hebben, welke wij door onszelven kennen , dan gelooven wij dezelve ; integendeel, als het feit geene analogie met de gewoone uitwerkingen heeft, dat is, met de dingen, die ons bekend zijn, moeten wij ’cr aan tv-ijfelen en, is het regtHreeks Hrij- dig met hetgeen wij kennen, dan aarfelen wij niet om het te ontkennen. VI. De ondervinding en de analogie kunnen ons verfchillende zeekerhedeii gceven, die bijna even groot enfomtijdsvan denzelfden aart zijn ; bij voorbeeld, ik ben bijna zoo zeeker van het bellaan van de Had KonHantinopolen, die ik nooit gezien heb, als van het beftaan van de maan, welke ik zoo dikwerf gezien heb en dat omdat het groot getal getuigenisfen eene bijna even groo- te zeekerheid kan voortbrengen als de natuurkundige zeekerheid, als zij over dingen gaan , die eene volkoomcne overeenkomst hebben met die , welke wij kennen. De natuurkundige zeekerheid moet afgemeecen worden door eene oneindige menigte waarfchijnlijkheden, naardien die zeekerheid voortgebragt wordt door eene volflandige reeks van waarneemingen , welke uitmaaken het- geen men de Ondervinding van alle tijden noemt. De zedenkundige zee- kerheid moet afgemeeten worden dooreen minder getal waarfchijnlijkheden naardien zij flegts een zeker getal overeenkoniHen met hetgeen ons bekend is onderflelt. Laaten wij eens eenen menseh onderflellen , die nooit iets gezien , iets ge- hoord zoude hebben, en laaten wij eens onderzoeken hoe het geloof en de twijfeling in zijnen geest zullen ontflaan ; onderflellen wij dat hij. voor het AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEM MENSCH. $ eerst getroffen worde door het gezigt van de zon ; hij ziet haar boven aan den hemel fchitteren, hij ziet haar vervolgens daalen, en eindelijk verdwij- nen; wat kan hij daaruit befliiiten? Niets anders dan dat hij de zon gezien heeft, dat hij haar eenen zekeren w^eg heeft zien volgen en dat hi] haar niet meer ziet; maar dat hemellicht verfchijnt en verdwijnt des anderendaags weder; dit tweede gezigt is eene eerfte ondervinding, die in hem de hoop moet opwekken van de zon te zullen wederzien en hij begint te gelooven dat zij wei weder zoude kunnen koomen ; maar hij twijfelt ’er egter zeer aan ; de zon verfchijnt op nieuw ; dit derde gezigt maakt eene tweede ondervinding uit, die de twijfeling van eene derde verfchijning zoo veel vermindert als zij de waarfchijnlijkheid daarvan vermeerdert; eene derde ondervinding doet die zoo aangroeijen dat hij weinig meer twijfelt of de zon zal ren vierde maale weder koomen; en in kort, als hij dat hemellicht rcgelmaanglijk tien, twin- tig, honderd maaien agter elkanderen heeft zien vcrfchijnen en verdwijnen zal hij zeeker meenen te zijn dat hij het altijd zal zien verfchijnen , verdwij- nen en zig op dezelfde wijze beweegen ; hoe meer diergelijke waarncemin:- gen hij hebben zal, hoe grooter de zcekerheid zal wezen dat hij morgen de zon zal zien opkoomen; elke 'ivaarneeming, dat is, elke dag brengt eene waarfchijnlijkheid voort en de fom van die waarfchijnlijkheden , met etkande- ren vereenigd, verfchaft, zoo dra zij zeer groot is , de namurkundige zee- kerheid; men zal dan die zeekerheid altijd door getallen kunnen uitdrukken, als wij beginnen van den aanvang van den tijd onzer ondervindingen het zal met alle de andere uitwerkzelen der Natuur even eens gaan; als men, bij voorbeeld, hier den ouderdom der waereld en van onze ondervinding op zes duizend jaaren Hellen wil,, is de zon niet meer voor ons opgegaan dan 2 millioen en 190 duizend maaien , en naardien , van den tweeden dag af dar zij opgegaan is de waarfchijnlijkheden dat zij des anderen daags opgaan zal vermeerderen,- als de reeks i , 2 , 4, 8, 16, 32, 64.... of 2»-'. Dan zal men (als , in de natuurlijke volg- reeks der getallen, n gelijk is aart 2,190000) dan zal men, zeg ik, 2»~* = 2». 189999 krijgen, hetgeen reeds een zoo ontzagchelijk groot getal is, dat wij ’er ons geen denkbeeld van kun- nen maaken en om dje reden moet men de natuurkundige zeekerheid bcfcliou-' wen als beftaande uit een oneindig geem waanchijnlijkheden, want als men den dag der fchepping flegts twee duizend jaaren ccrugfchuifc, wordt dit ont- zagchelijk getal waarfchijnlijkheden 2*®®° maal grooter dan 2».i*99»9. VII. Maar het is zoo geraaklijk niet de waarde der analogie tefchatten,, noch bijgevolg de maat van de zedenlijke zeekerheid te vinden ; het is wel de graad van waarfchijnlijkheid die de kragt van eene redeneering bij analogie uitmaakt, en de analogie is in zigzelve niet anders dan de fom der betrekkin- gen met de zaaken, die reeds bekend zijn; maar egter zal, naar maate die fom of die betrekking in het algemeen min of meer groot zal zijn, de gevolg- (a Wk zeg voor ons, of liever voor onze waereldffreek , want het zou niet volftreks waar zijn in de poolftreeken, ^ 3 6 DE NATUURLYKE HISTORIE. trekking van de redeneering bij analogie min of meer goed zijn, zonder egcer ooit volftrekt zeeker te wezen; laat, bijvoorbeeld, een getuige, welken ik denk dat bij zijn gezond verftand is , mij zeggen dat ’er in dceze ftad zoo oven een kind geboren is, ik zal hem zonder aarfelen gelooven , naardien het feit van dc geboorte van een kind iets zeer gewoons is; maar naardien het daar- entegens eehe oneindige menigte betrekkingen met bekende zaaken heeft, dat is te zeggen, niet de geboorte van alle andere kinderen, zal ik dan dit feit gelooven zonder ’er egter volkoomeii zeeker van te zijn; als dezelfde getuige mij zeide dat dat kind met twee hoofden geboren is , zal ik hem^ ook gelooven, maar minder vast, naardien een kind met twee hoofden minder betrekking tot dc bekende zaaken heeft; als hij ’er bijvoegde dat dat pas ge- boren kind niet alleen twee hoofden heeft, maar dat het ook zes armen en agt beenen heeft , zal ik^ met reden veel zwaarigheid raaaken om hem re ge- , looven en egter, hoe zwak mijn geloof ook zijn zoude, zou ik het hem eg- rer niet in het geheel kunnen weigeren; naardien dit monfter, fchoon zeer buitengewoon, egter uit deelen bellaat, die alle enige betrekking tot beken- de zaaken hebben, en flegts hunne aaneenvoeging en hun getal zeer buiten- gewoon zijn. Dc kragt der redeneerintc bü " — aUoos crenredfg zijn aan de analogie zel\ie^. ^ S^tal der betrekkingen met de be- kende zaaken en , oni eene goede redeneering bij analogie te doen , zal men flegts alle omllandigheden wel hebben te leeren kennen, dezelve hebben te vergelijken met overeenkomftige omllandigheden, het getal van deeze te zaamen te trekken , vervolgens een voorbeeld van vergelijking te neemen , tor welk men die gevonden waarde zal brengen,-» en dan zal men naauwkeu- riglijk de waarfchijnlijkheid, dat is te zeggen, den graad van ge wigt van de redeneering bij analogie hebben. VIII. Daar is dan een zeer groote aflland tusfehen de natuurkundige zee- kerheid en die foort van zeekerheid, welke men uit de meefle analogieën kan afleiden; dc eerfle is eene onmeetlijke fom waarfchijnlijkheden, die ons dwingt te gelooven ; de andere is flegts eene grooterc of kleinere waarfchijn- lijkheid , die dikwijls zoo klein is dat zij ons in verlegenheid laat. ^ De twij- feling is altoos in eene omgekeerde reflenvan de Waarfchijnlijkheid, dat is te zeggen, dat zij des te grooter is hoe kleiner de waarfchijnlijkheid is. In den rang der zeekerheden, welke men door de analogie verkrijgt, moet ook de zedenlijke zeekerheid geplaatst worden; zij fchijnt zelfs het midden te hou- den tusfehen dc twijfeling en de natuurkundige zeekerheid ; en dat midden is o-een flip , maar eene zeer uitgeftrekte lijn en van welke het zeer moeijelijk fs de grenzen wel te bepaalen; men begrijpt wel dat het een zeeker getal waarfchijnlijkheden is die de zedenlijke zeekerheid uitmaakt, maar welk is dat getal? en kunnen wij hoopen hetzelve zoo juist te bepaalèn als dar, door hetwelk wij zoo even de natuurkundige zeekerheid aangeduid hebben? Na mijne gedagten bepaaldlijk daarover te hebben laaten gaan heb ik ge- meend dat van alle mogelijke zedenlijke waarfchijnlijkheden die, welke den mensch in het algemeen meest aandoet, de vrees voor den dood is, en toen X AAMIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 7 heb ik begrepen dat alle vrees of alle hoop , welker waarfchijnlijkheid gelijk zou ftaan met die , welke de vrees voor den dood voortbrengt, in het zeden- ^ lijke als de eenheid kan genoomen worden , naar , welke men de maat van alle andere vrees regelen kan ; en even zoo regel ik de maat van alle hoop daar- naar ; want daar is geen ander onderfcheid tusfehen hoop en vrees dan tus- fchen ftellig en ontkennend, en de waarfchijnlijkheden van beiden moeten op dezeltde wijze afgemeeten worden. Ik zoek dan welke indedaad de waar- Ichijnhjkheid zij dat een mensch, die gezond is, en die bijgevolg geene vrees voor den dood heeft, egter binnen vier en twintig imren Iterve. Als ik de falelen der overledenen raadpleeg, zie ik dat men daaruit kan opmaaken dat er llcgts tien duizend een honderd negen en tagtig tegens een te wedden is dat een mensch van zes en vijftig jaaren meer dan eenen dag zal leeven f ^ Naardien nu elk mensch van die jaaren, waarin de reden volkoonicn rijp, en de ondervinding in haare volle kragt is, egter geene vrees altoos voor den dood binnen vier en twintig uuren heeft, fchoon ’cr niet meer dan tien dui- zend een honderd en negen en tagtig tegens een te wedden is dat hij niet bin- nen dien korten tijd zal ftervon , befluit ik daaruit dat alle waarfchünliikhpid die zoo groot of kleiner is, als niets moet befchouwd worden en dat alle hoop of vrees, die onder tien duizend is, noch ons aandoen, noch zelfs eenen enkelen oogenblik het hart of het hoofd moet bezig houden ^ Om mij te beter te doen verdaan , zoo laaten wij ondcrftcllen dat iemand m eeiie loterij, waarin maar een prijs en tien duizend loten zijn, flegts een (a) Ziet hier agter de uitkomst van de Tafelen der geftorvene. denkbeeld aan den Heer Daniël Bernouilli, eenen der grootfte Meet- , en die meest van alle bedreven is in de weetenfehap der waar- hebbende, kreeg ik van hem het volgend andwoord in eenen bnef uit Bazel van den 19 Manrt 1762. ^ «uwwuoia, m ’’ zedenlijke waarfchijnlijkheden te waardeeren , ’> Soed, Mijn Heer! Gij pleegt de natuur van den mensch raad in zijne daaden en ” feit dat niemand zig ’s morgens ongerust maakt dat hij dien dag zal „ fterven, dit zoo zijnde, befluit Gij, naardien ’er volgens uwe rekeninff een van de ,, tien duizend fterft, dat een tien daizendfte woovr^uv j *chemng , een van ae „ fchen geest maaken moet en bij gevolg dat die op smen- „ befchouwd worden. Dit is voorzeker als een wijsgeerjg w^dlStSn^ërT- „ maar dit fchrander uitgedagt beginzel fchijnt tot eene kleinere hoeveelheid te leiden’ „ want de ontheffing van vrees heeft zeekerlijk geene plaats in degeene, die reeds ziek „ zijn. Ik fpreek uw beginzel niet tegens; maar het fchijnt eer tot 10^53 dan tot te leiden Ik beken den Heere Bernouilli dat, naardien de tien duizendfte genoomen is naar de Tafelen der geftorvene, die altoos flegts den gemiddelden mensch , dat is de inenfehea inhet algemeen, welvaarende of ?iek, gezond of fukkelende, fterkofzwak, vertoonen, er misfchien wat meer dan tien duizend tegens een te wedden zoude zijn dat een welVaa- rend, gezond, fterk mensch niet binnen vier en twintig uuren zal fterven; maar het ver- ichiit veel dat die waarfchijnlijkheid tot honderd duizend moet gebragt worden • voor het dat yerfchil, fchoon zeer groot, niets in de roornaanifte gevolgtrek. KiDgen, welke ik uit mijn beginzel afleide. . ■/ / \ s DE NATUURLYKE HISTORIE. lot neeme , dan zeg ik dat, naardien de waarfchijnlijkheid van den prijs te zullen trekken, flegts een regens tien duizend is, zijne hoop niets is , naar- dien ’er niet meer -waarfchijnlijkheid, dat is reden om op den prijs te hoo- pen is , dan ’er reden voor hem is om den dood binnen vier en twintig uuren te vreezen, en dat, naardien die vrees hem in geene deelen aandoet, de hoop op den prijs hem ook niet meer moet aandocn , en zelfs nog veel min- der, naardien de llrerkte van de vrees voor den dood veel grooter is dan de llerkte van alle andere vrees of hoop. Indien zoodanig een, ondanks de baarblijklijkheid van dit betoog, altoos volftrekt nog wilde hoopen op den prijs , en hij, als ’er eiken dag zulk eene loterij getrokken wierdt, eiken dag een lot name, altoos hoopende den prijs te zullen trekken, zou men, om hem uit zijne dwaaling te helpen, een tegens een met hem kunnen wedden dat hij dood zoude zijn voor hij den prijs eens getrokken hadde. Dus moet de waarfchijnlijkheid, in alle fpelen, in alle weddingfehappen, in alle waagingen , in alle kausfen , in kort , in alle gevallen , daar de waarfchijnlijkheid kleiner is dan ijlso, voor ons volftrckt niets zijn en is opk indedaad voor ons volftrekt niets ^ eii om dezelfde reden is die waarfchijnlijk- heid in alle de gevallen, daar zij grooi-/»” voikoo- menfle zedenlijke zeekerh"**/' ^ , ... , , . , IX. Daaruit kunnen wij befluiten dat de natuurkundige zeckerheid tegens de zedenkundige zeekerheid Haat 2®; * 9999 : 10000; en dat, zoo menig- niaalen eene uitwerking, van welker oorzaak wij voiftrekt onkundig zijn, der- tien of veertien maaien agter elkandercn op dezelfde wijze gebeurt, wij ze- denliik zeeker zijn dat zij nog ten vijftiende maal eveneens gebeuren zal; want £*3 = 8192, en 2 *+=i 6384, en gevolglijk, als die uitwerking dertien maaien voorgevallen is, is ’er 8192 tegens i te wedden dat zij ten veertiende maal gebeuren zal; en als zij veertien maaien gebeurd is, is ’er 16384 te- gens I te wedden dar zij ten vijftiende maal gebeuren zal, hetwelk eene groo- tcre waarfchijnlijkheid is dan die van 10000 tegens i, dat is te zeggen, groo- ter dan de waarfchijnlijkheid, welke de zedenlijke zeckerheid ui cmaakt. Men zal mij mogcüjk zeggen dat, fchoon wij met daadlijk voor eenen . f^iocdigen dood bedugt of bevreesd zijn , het egter veel fcheelt dat dewaar- fchijnlijkhcid van eenen fpoedigen dood nul en derzelver invloed op ons ge- drag zedenJijk niets zij. Zou een mensch, die eene fchoone ziel heeft, als hij iemand bemint, het zigzelven niet kwalijk neemen, als hij de maatregelen, welke het geluk van den beminden perfoon verzeekcren moeten, eenen dag iiicftelde? Als een vriend ons iets van groote aangelegenheid re bewaaren geeft, hechten wij ’er dan niet denzelfden dag eene aantekening aan? wij handelen dan in deèze gevallen even als of de waarfchijnlijkheid van eenen fpoedigen dood iets ware en wij hebben reden om dus te handelen. Bij ge- volg, inoet men de waarfchijnlijkheid van eenen fpoedigen dood niet in het algemeen als niets befchouwen, "Deeze foort van tegenwerping zal verdwijnen, als men in aanmerking Tieeiuc dat men dikwijls meer voor anderen doet dan men voor zigzelven doen zou. / L AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCIl. 9 zou? aJs men terftond cene aantekening hecht aan hetgeen ons in bewaarin^ gegeeven wordt, gefchiedt zulks enkel uit beleefdheid voor den citrenaar'^ voor zijne gerustheid en geenzints uit vrees dat wij binnen vier en cvvinti-v luiren fterven zullen; het is eveneens gelegen met den haast , dien men maalu om iemands geluk of het onze te verzeekeren ; het is niet het gevoel van de Hn^n Tm ons drijft, het is onze bif bezielt; wij zoeken in alles zoo haast ons doen- lijk IS te genieten. Maar zie hier eene redeneering die meer gegrond zou kunnen fchijnen; m geneigd om zigzelve te vleijen; de hoopfehijnt uit eenen bH graad van waarfchijnlijkheid geboren te worden dan de vrees; en ® ^ocht de maat van de eene ook voor de andere te if’ en hoop zijn gevoel en zijn gcene befluiten; het is mogelijk, ze s nieei dan waarfchijnlijk dat die tweeërlei gevoel zig niet rigt naar graad van waarfchijnlijkheid; en moet men dan beiden eene even ge ijke of liever in het geheel eene maat toekennen ? voel ™:ge;a;r;oSe? nt;r%i“.gë“crdir\f S"o’„ T '’ff en dat elk verliai.dig niemch de waarde van dat gevoel va„ v«êa°o"f 1 i'oop «">=“'. wij, naardien wij onkundig zijn van de oorzaaken, naardien zij ftandvastig of veranderlijk , doorgaande of tus- fthenpoozende , natuurlijk of toevallig kunnen zijn, geen ander middel om de zeekerheid te bekoomen dan de ondervinding, zoo dikwijls herhaald als nodig is ; hier hangt_ niets van onszclven af en wij kennen niet verder dan wij ondervinden ; wij zijn niet verzeckerd dan door het uitwerkzel zelf en door dc herhaaling van het uitwerkzel. jioo dra w'ij het dertien of veertien maaien op dezelfde wijze hebben zien gebeuren , hebben wij reeds eenen graad van waarfchijnlijkheid , die gelijk Haat met de zedenlijke zeekerheid dat het ten vijftiende maale weder zal plaats hebben en van dat punt kunnen wij weldra eene omneetlijke tusfchenwljdce overfpringen en door analogie befluiten dat dat uitwerkzel van de algemeene wetten der Natuur afhangt, dat het bij gevolg zoo o,ud is als alle de andere uitwerkzelen en dat ’er eene natuurkundige zeekerheid is dat het altijd zal plaats hebben, gelijk het al- tijd plaats gehad heeft, en dat ’erflegtsaau ontbrak da.t het niet was waar- genoomen, In de kansfen , welke wij zelve hebben geregeld , gelijk gemaakt en be- rekend, kan men niet zeggen dat wij van de oorzaaken der uitwerkzelen on- kundig ziin: wij zijn, ja, onkundig van de onraiddelijke oorzaak van elk bijzonder uitwerkzel ; maar wij zien d'uidlijk de eerde en algemeene oorzaak van alle dc uitwerkzelen. Ik weer, bij voorbeeld, niet, en ik kan zelfs geen- zints bedenken welk het verfchil van de beweeging der hand zij om met drie dobbelflcencn boven of onder tien re werpen , dat egter de onmiddelijke oor- zaak der gebeurtenis is, maar ik zie baarblijklijk uit het getal en de nommers der lleencn, die hier de eerde en algemeene oorzaaken zijn, dat de kansfen volftrekt gelijk zijn, dat het onvcrfchillig is of men wedde, dat men boven of onder tien za! werpen; ik zie daarenboven dut diezelfde gebeurtenisfen. ✓ AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. T I clkanderen opvolgende , geen verband mctelkanderen hebben , naardien on elke worp de kans -altijd dezelfde is en egter altijd weder nieuw; dat de vooriee worp geenen invloed op de volgende kan hebben ; dat men altijd even v > iijklijk voor ot tegens kan wedden, en dat, eindelijk, hoe langer men fpeeir hoe meer het getal der uitwerkzelen voor en het getal der uitwerkzelen te- gens tot gelijkheid zullen naderen; zoo dat elke proef hier cene geheel Itnjdigc uitkomst geeft met die der proeven omtrent de natuurlijke uitwerk- ? dezeekerheid der onbellendigheid, in plaats van die oorzaaken ; in deeze verdubbelt elke proef de waar- ichijnhjkheidvan de wederkomst van het uitwerkzel, dat is, dezeekerheid van de beftendigheid der oorzaak,* in de uitwerkzelen van het geval vergroot integendeel eRe proef de zeekerheid van de onbellendigheid der oorzaak en volllrekt wisfelvallig is en geheel on- verichillig het een of het ander uitwerkzel voortbrengt. Als een kans-lpel uit zijnen aart volmaakt gelijk is , heeft de fpoelcr of geene partij te bepaalen; want uit de on- ree gelijkheid van dat fpel Ipruit noodzaaklijk dat ’cr geene goedo rp dcnenzijn om deeze ot geene partij de voorkeur tc geeven en als men IL bij gevolg bedagt, zou men niet dan door onvoldoende redenen kunnen bi’ flist worden; ook isde redeneerkunde der fpeelcrs mij geheel gebrekkig voor gekoomen en zelfs vervallen verilandige geesten, die zig in het fpel toegee- ven, m hoedanigheid van fpeelers, in ongerijmdheden, waarover zij zig wel- haast, in hoedanigheid van redenlijke menfehen, fchaamen ° XI Voor het overige wordt ’er in dit alles onderlleld dat , als men de kansfeii eens opgemaakt eh gelijklijk verdeeld heeft, gelijk in het fnel van f^s/e-dix met driedobbelftcenen, diezelfde dobbelftefnei , die de weriuui- gn van het geval zijn, zoo volmaakt zijn als mogelijk is, dat is tc zeggen, dat zijnaauwkeunge teerlingen zijn, dat dcrzelvcï (lof gelijkfoordg ziPda? er de oogen op gefchilderd en niet uitgehold zijn, o^ zij aan dV’ecne niet zwaarer zouden zijn dan aan de andere; dan, alzoo het den mcnsch mctmogehjk is iets volmaakts te maaken, en ’er geene llecnen ziin well-e met die geftrenge naauvvkeurigheid ziin bGwpr^^ ° v i jm door de ondervinding tc wceten te koomen, naar welk ^^5. heid der werktuigen van het lot de kans doet overnaa'n.^\nerroe”m^ llegts lang en aandachtig dc reeks der gebcurcenisfen nagaan, dcTelv^’^amr keurig tellen, derzelver bcrreklijkc getallen vergelijken; en als van die twee getallen het cen het ander veel te boven gaat, zal men, met veel reden kun- nen befluiten dat dc onvolmaaktheid van de werktuigen van het lot de vol- maakte gelijkheid van de kans verbreekt en haar wezenlijk llerkcr naar de cene zijde dan naarde andere doet hellen. Ik onderftel, bij voorbeeld ^ dat alvorens pa^[e-dix te fpeelen, een der fpeelers listig, of, om beter te zè'^- gen, hedruglnk genoeg ware geweest om te vooren met de drie fteeneif, nwt welke men ipeclen zal, duizend maaien geworpen te hebben en o-ezien haclde dat onder aie duizend procioeemingen zes honderd geweest waren die Doven ucn hepen, dan zoü hij cen groot voordeel boven zijnen tegenpartij- • B n fs DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. der hebben, als hij wedde dat hïj boven tien zou gooien, naardien door de ondervinding gebleken is dat de waarfchijnlijkheid van met die dobbeldeenetï boven tien te werpen tot de waarfchijnlijkheid van onder tien te werpen ftaan zal :: 600 : 400 ."3:2. DitveiTchil, dat uit de onvolmaaktheid der werktuigen fpruit, kan dan door waarneeming geweeten worden, en deeze is de reden waarom de fj>eelers zoo dikwijls van dobbelftecnen en kaar- ten veranderen , als de kans hun tegen loopt. Hoe dhistcr dcrhalven het lot is , hoe ondoordringbaar het toekoomende ons fchijnr, zouden wij egter, door herhaalde proeven, in enige gevallen , zoo verlicht kunnen worden omtrent de toekoomende gebeur tenisfen als hoo- ger wezens of hooger natuuren zijn zouden, welke de uitwerkzelen onmid- delijk uit hunne oorzaaken zouden afleiden. En zelfs in de zaaken, die zui- ver van het lot fchijnen aftehangen, gelijk de Ipclen en de loterijen, kan inen ook de neigirg van het lot te weeten koonien. Als men, bij voorbeeld, in eene loterij, die elke veerden dagen getrokken wordt, en van welke men de winnende nommers bekend maakt, die uitzoekt, welke een , twee, drie jaaren agter een meest gewonnen hebben, kan men met reden daaruit op- maaken dat diezelfde iioniiners wederom meermaal*^” awUa»». . zul- len; want op welke wijze oeweeging en plaatfing van de werk- tuigen van het lor ^anderen mag, is het egter ónmogelijk dezelve volmaakt genoeg te maaken om de volmaakte gelijkheid der kansfen te behouden; daar is ceive zeekere gewoonte om de brieQens te maaken, te plaatfen, te vermen- gen, die, in het midden der verwarring zelve, eene zekere orde voort- brengt en maakt dat zekere briefjens meermaalen moeten uitkoomen dan andere ; het is eveneens met de fchikking van de fpeelkaarten ; zij hebben eene foort van volgreeks , waarvan men door veelvuldige waarneemingen- enigc termen kan te W'eecen koonien; want als men dezelve in de fabriek op- pakt, volgt men eene zekere gewoonte, de fpeelcr zelf heeft in het vermen- gen zijne gewoonte; alles gefchiedt meer op eene zekere wijze dan op eene' andere en dan zal de waarneemer, die op de uitkomsten let en dezelve in groot, getal verzamelt, altijd met groot voordeel wedden , omdat, naardien de kansfen voHlrekt gelijk moeten zijn,, de minftc ongelijkheid, dat is de minfte graad van waarfchijnlijkheid meer, zeer grooten invloed in het fpel heeft, dat in zig zelf niet anders is dan eene vermenigvuldigde cn geduurig herhaal- de weddingfehap. Als dat verfchil van de overhelling der kans, dat men door de ondervinding te weeten gekooraen was, flegts een honderdfte be- droeg, is het baarblijklijk dat de waarneemer in honderd inzetten, zijn inzet zou winnen, dat is, de fom, die hij elke reis waagt, zoo dat een fpeeler, met die oneerlijke waarneemingen voorzien, niet misfen kan op den duur alle zijne tegenpartijders uitteputten. Maar wij zullen nu een kragtig tegen- gift gaan verfchaffen tegens het befmetlijk kwaad van de fpeelzugt en men een enige behoedmiddelen tegens de beguichelingcn van deeze gevaarlijke: konst. XIL Alen weet over het algemeen dat het fpel eene hebzugtige hartsrogt is,, cn dat men, als men zig daaraan overgeeft, zigzelvcn bederft ; maar dee-r AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCM. 13 ze waarheid is misfchien nimmer aangetoond dan door eene droev'trc ondcr- vind,ng, welke men niet genoeg overdagt heeft om zig door ovormiffin^ te beteren. Een fpeelcr, wiens goed, dagelijks aan de flagen van het o-eval blootgelleld , langzaamerhand ondermijnd wordt en eindelijk noodzaakliü' verloren gaat, fchrijft zijn verlies alleen aan dat zelfde geval toe , dat hii van Wn befchuldigt; hij heeft evenveel fpijt over hetgeen hij ver- trive^i W Jietgeen hij niet gewonnen heeft ^ de hebzugt en valfche ‘hoon fhr anders goed; even zoo vernederd van zig behoet- van geene middelen meer te hebben om zijne heb- «aSrf '"5’.l'^°^"k.*^^^S*^uldigchij, in zijne wanhoop, zijn ongelukkig ge- cenen ^ het geluk in bet fpcl, welmoe cnonzeekeren tred voorcwandelc, maar dat zij op eiken ottftap egter naar een doel ftreeft en een zoeker einde nadert, dat het be- .haar verzoeken; hij ziet niet dat dc fchijnbaare on- I of kwaad heeft, met den tijd do ^waad voortbrengt, dat cenc lange reeks van kans* j waarvan het eind liec ongeluk aanbrcriTf bil gevoelt met dat hij, bohalven de harde fchacting van de kaarten il’ ■' harder fchntdng, welke hij aan het bedrog van%n?getg™ïj^en £^1 heeft , zijn leven heeft doorgebragt met nadeelige verdragen^ te fluiten- i S’ kTn l-- ^T’en aart zclven, een verdrag is, dat gebrek- aanirann if^r bcpnzel, een verdrag nadeelipoor eiken van alle welke het amigaan in het bijzonder en ftnjdig met het welzijn van alle maacfchap- zedenkundige redenvoering in het wild gedaan, het zijn juiste waarheden van bovennatuurkunde , welke ik aan de berekcnin<>- if w onderwerp;_waarhedon, welke ik iSund?g holhpn J geest jmst en de verbeelding fterk genoeg r z\rnieTr vergelijken en zonder algebra te rekcLn. door list uitgevonden endoor dc geldgierigheid berekend , wam-in het geval een gedeelte zijner rechten verliest, waarjn de fortuin nooit goliik kan. l,-.nn«„ ® j ^ baar naar eene zijde wordt getrokken cii altijd n-L ^ij onweerftaan- kant oyerteliellcn; ik bedoel alle die fpeleu , waari„“elf„sto, ,““„Sk verdeeld zijnde , den eenen eene zoo zeekere als oneerlijke winst verfchaft en den anderen flegts een zeeker en fchandelijk verlies overlaat,, gelijk in Pharao^ waarin de bankier flegts een erkende bedrieger en de geen die zet, een bedrogene is, met welken men overeengekoomen is niet te zullen Ipottcn. r" 1 ^? ''' algemeen, in het gclijkfte, en bijgevolg in het eerhjkfte fpel dat ikeen gebrekkig wezen ontdek; ik begrijp zelfs onderden naam van fpel alle verdragen, alle weddingfehappen , waarin men een -e* bekoL?" -f diergelijk deel van eens anders goed tC’ dra„ ppni. algemeen, het fpel een flegt begrepen ver- drag, eene ovci-ecnkonist, voor beiden partijen even nadeeJig, is, welkes B 2 , 14 DE NATUURLYKE HISTORIE. uitwerking is het verlies altoos grooter te maaken dan de winst en het goed te verminderen om het kwaad te vermeerderen. Het betoog hiervan is zoo ligt als baarblijklijk. XIII. Laaten wij twee perfoonen neemen, even groot van bezittingen, die, bij voorbeeld, elk honderd duizend guldens goed bezitten en onderliellen wij dat die twee perfoonen, in eene of verfcheiden worpen met dobbelftcenen om vijftig duizend guldens fpeelen , dat is om de helft van hun goed; dan is het zeeker dat hij, die het wint , zijn goed llegts een derde grooter maakt en dat hij, die het verliest, het zijn de helft' vermindert ; want elk hunner bezat honderdduizend guldens voor hetfpel, maar, na de uitkomst van het fpel, zal de een honderd en vijftig duizend guldens, dat is een derde racer hebben dan hij hadt en de ander heeft niet meer dan vijftig duizend guldens , dat is, de helft minder dan hij te vooren hadt; dus is het verlies een zesde grooter dan de winst, want dit is het onderfcheid tusfehen de helft en een derde; bijgevolg is het verdrag voor beiden nadeelig en dus in deszelfs we- zen gebrekkig. Decze redenecring is niet bedrieglijk ; zij is waar en naauwkeurig; want fchoon de een van de fpeclers niet meej; verloro« u«vt, hoegeen de ander jjewonnen heeft, gelijkheid in het getal van defoiii de waa^ re ongelijkheia vnn net verlies en dc winst niet; de gelijkheid is flegts fchijn-' baar; de ongelijkheid is zeer wezenlijk. Het verdrag, dat deeze twee per- foonen maaken van om dc helft van hun goed te fpeelen, is in uitwerking gelijk met een ander verdrag, dat niemand ooit in het hoofd heeft gekre- i^n wai'cn aan de hoeveelheid gelds, zouden de incn- 5^ hebben van hetzelve naar het getal en volgens deszelfs hoeveel- heid te waardeeren;_ maar het fcheelt veel dat de voordeelen, welke men van het geld trekt, in juiste evenredigheid met deszelfs hoeveelheid liaan- eenmensch, die honderd duizend kroonen renten heeft, is niet tien maaien gelukkiger dan die , welke flegts tien duizend kroonen renten heeft; nog geld heeft, als men over zekere grenzen koomt , bijna geene we- zenlijke waarde meer en kan het goed van hem , die het bezit, niet vermeer- deren; een mensch, die eenen berg van goud ontdekte, zou niet rijker ziin clan hij die eene halve teerlingle roede goud vondt. ^ iJlZ tweeërleie waarde, beiden willekeurige, beiden van overeen- koT ^ f voordeelen van den bijzonderen per- loon, en de andere de tarifvan het goed der maatfehappii is; de eerllc deezer waardijen js nooit dan op eene zeer onbepaalde wijze gewaardeerd ; de twee- do kan juist gewaardeerd worden door de vergelijking van de hoeveelheid gelds met de voortbrengzelen van den grond en van ’s menfehen arbeid. verband vatten kan , en die, als voorbeelden, ons door^gevoi|SS de algeraeene fchatting van de waarde van het geld voor den armen , voor den rijken, en zelfs voor den min of meer verllandigen zullen leiden. Voor den mensch , die, in zijnen Haat, welke die dan ook zij, flegts het nodige heeft, is het geld van eene oneindige waarde; voorden mensch, die m zijnen Haat overvloed van het overbodige heeft , heeft het geld bijna geene waarde. Maar wat is het nodige, wat is het overbodige? Door het no- dige vcrllaa ik de verteerwg, die men doen moet om te keven |. enz- kroonen , tot in het oneindige vervolgd, dat is, en ik ge- „ loof niet dat men indedaad zijne wiskundige berekening betwisten konne , ondertusfehen verre van ’et eene oneindige fora voor te geaven, is 'er niemand, die bij zijn verftand is., ,, welke er twintig, ja zelfs pen kroonen voor zoude willen geeven. ,, De reden van die ftrijdigbeid tusfchen de wiskundige berekening en het gezond ver- „ ftand koomt mij voor te beflaan in de weinige evenredigheid, welke ’er is tusfchen het „ geld en het voordeel dat ’er uit fpriüt. Een wiskundige fchat het geld in zijne bereke- „ ning flegts volgens deszelfs hoeveelheid, dat is volgens deszelfs waarde naar het getal ; „ maar de zedekundige mensch moet het anders fchatten en enkel volgens het voordeel „ en het vermaak , dat het kan bezorgen ; het is zeeker dat hij zijn gedrag daarnaar moet „ houden en het geld niet fchatten dan naar evenredigheid van de voordeelen, welke 'er „ uit voortvloeijen en niet met betrekking tot de hoeveelheid, die, als zij zekere grenzen „ Qverfchreden is, geenzints zijn geluk zou kunnen vergrooten ; hij zou, bij voorbeeld, „ weinig gelukkiger zijn met duizend millioenen dan met honderd, noch met honderd „ duizend millioenen gelukkiger dan met duizend millioenen; dus zou hij., -boven zekere ,, grenzen, zeer kwalijk doen zijn geld te waagen. Als, bij voorbeeld, tien duizend ,, kroonen alle zijne bezittingen uitmaakten , zou hij zeer kwalijk doen die te waagen, en „ hoe gewigtiger die tien duizend kroonen voor hem zijn zullen, hoe kwalijker 'hij 'haii- j, d£l6n zal; ik denk dan dat hij oneindig kwalijk zou doen, zoo lang die tien duizend „ kroonen een deel van zijne behoefte zullen uitmaaken, dat is, zoo lang die tien dui- ,, zeiid kroonen hem volftrekt nodig zullen zijn om te leeven, gelijk hij opgevoed is eit „ altijd gelectd heeft: als die tieto duizend kroonen een deel van zijnen overvloed uir- „ maaken, heeft hij minder ongelijk en hoe kle.ner Uee, ,va„ zijnen overvloed zijn zuN „ Icn , hoe minder hij kwalijk zal handelen ; maar zijn ongeiijk zal nooit nieis zijn tei> „ zij hij dat gedeelte van zijnen overvloed als onverfchillig kan befthouwen, of wel’tenzij „ hij ds gelfoopte fom als noodzaaklijk bsfehouwt om in een oogmerk te Ilaagen, d. t hem-, „ naar evenredigheid, zoo veel vermaak zal doen als deeze zelfde fom grooter is dan die, „ welke hij waagt, en voor deeze wijze van een toekoomend geluk te befchouwen kan men „ geene regelen opgeeven; daar zijn -lieden, voor welken de hoop zelve een grooter „ vermaak rs dan ’t geen zij genieten zouden door hun inzet.te gebruiken; om dan over alle „ deeze dingen met meer zeekerheid te redeneeren , zou men enige beginzelen moeten „ vastftellen: ik zou, bij voorbeeld, zeggen _dat het nodige gelijk ftaat aan de fom, weK „ ke men genoodzaakt is te verteeren om te blijven leeven gelijk- men altoos geleefd heeft; het nodige voor eenen Koning zal, bij voorbeeld, tien millioenen renten zijn (want ,, een Koning die minder hadde, zou een arme Koning zijn ) : het nodige voor een’ man „ van rang zal tien duizend livres renten zijn (want een aanzienlijk man, die minder „ hadde, zou een arm heer zijn) : het nodige voor eenen boer zal vijf honderd livres zijty. XVllL Deeh C I i 8 DE NATUURLYKE^ HISTORIE. mij dat ik gelijk hadt en dat hij die vraag ook langs eenen diergelijken weg ha'dt op'geiost ; hij toonde mij vervolgens zijne opiosung ten imiten bij zoo als zij naderhand in de Verhandelingen van .de Akademie van Petersburg m liet jaar 1738 gedrukt is, agter eene voortreffelijke Verhandeling van den, Heer D. Bernouilli over de maat v-an het lot , waarin ik gezien heb dat de nieefic denkbeelden van denHeer D.Bernouilli met de mijne overcen- llenimen, hetgeen mij zeer veel genoegen gegceven heeft; want ik heb den Heer D. Bernouilli altijd, bchalven zijne groote talenten in de Meet- kunde, befchouwd en erkend als eenen der beste verftanden van deeze eeuw. Ik vond het denkbeeld van den Heer Cjiamer ook zeer juist en eenen. man waerdig, die ons blijken van zijne bekwaamheid in alle de wiskundige wectenfehappen gegeeven heeft en wiens nagedagtenis ik met des re meer vermaak dat recht doe, omdat het aan den omgang meten de vriendfehap van dien geleerden is, dat ik een gedeelte van de eerde kundigheden, wm- kc ik in dat vak verkregen heb, verfchuldigd ben. De Heer de Mont- MORT geeft de oplosfing van dit vraagduk door de gewoone regelen en hij zege dat de foin, die evenredig is met de hoop van^ deiigeenen, die altijd winnen moet, gelijk ftaat met dc^fam.van J,» 5 Croo- nen enz. tot in het oii^lu^e- -oof^czet en dat bij gevolg deeze evenre- dige fom cene oneintil]^ fomme gelds is. De reden,, waarop deeze bere- kening iieunt, is dat’er eene halve waarfcliijnlijkheid is dat Pieter, die aJtijd winnen moet, eene kroon zal krijgen, een vierde waarfchijnlijkheid dat hij ’er twee zal krijgen; een agtfte waarfchijnlijkheid dat hij er vier zal krijgen, een zestiende waarfchijnlijkheid dat hij ’er agt zal krijgen ; eentwee en der- tin-fte waarfchijnlijkheid dat hij ’er zestien zal krijgen enz. cn dus in het onein- dige cn dat bij gevolg zijne hoop in het eerftc geval eene halve kroon is, want de hoop wordt afgemeeten door dc waarfchijnlijklicid, vermenigvul- digd raet.de fom, die te verkrijgen is; nu is de waarfchijniijkheid een half en orndn hii tenzij hij in armoede leeft, niet minder kan uitgeeven om te leeven en zijn ’* huishoud^c’n tc onderhouden. Ik ' zou onderftellen dat het nodige ons geene nieuwe ” vermaaken kan bezorgen , of, om naaiiwküuriger te fpreeken , ilc zou de rermaaken of ’’ voordeclen, welke wij altijd gehad hebben, niet rekenen en dan zou ik het overvloe- ” dige befchrijven als hetgeen ons andere vermaaken , of nieuws voordeelen kon bezorgen ^ '* ik zou no°- zeggen dat het verlies van het nodige zig oneindig doet gevoelen} dat het ” dus door '’eene hoop kan vergoed worden , dat daarentegens het gevoel Amn het verlies " van het overbodige bepaald is en dat het bij gevolg vergoed kan wordan ; ik geloof ” dat men deeze waarheid zelf gevoelt, als men fpeelt, want het verlies, als het enig- I’, zints aanmerklijk is, doet ons altijd moer fpijt dan eene evengelijke winst ons vermaak ]] doet en dat zonder dat men daar de vernederde eigenliefde in kan doen koomen , naar,- ” dien ik onderftel dat het fpel zuiver en geheel van het lot afhangt. Ik zou ook zeggen „ dat de hoeveelheid van het geld in het noodzaak! ijke evenredig is aan hetgeen wij daar- I, door verkrijgen; maar dat in het overtollige die evenredigheid begint te verminderen „ en des te meer vermindert , naar maate het overtollige grooter wordt Ik laat u. Mijn Heer, deeze denkbeelden ter beoordeeling over enz. Geneve den 3 Oftobex 1730. {getekend) Ls Clerc de Burroif., / ) AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 19 de te verkrijgen fom in het eerfte geval is eene kroon; dus is de hoon cene halve kroon; even zoo is zijne hoop in het tweede geval ook 1 i kroon; want de waarfchijnlijkheid is een vierde en df te verkrijgen fon ?, twee kroonen ; en een vierde met twee kroonen vermenigvuldigd geeft we dcrom eene ha ve kroon. Zoo zal men ook bevinden dat zijne Imop^voor het voor elk de gevallen in het oneindige altijd eene halve kroon ah her ’ sardien het getal kroonen in dezelfde evenredigheid vermeerdert kan^O^n waarlchijnhjkhedcn vermindert, dus is de fom van alle decze kansien eene oneindige fomme gelds en bijgevolg inoctPieter aan Paulus, om ® ™ ““ cnoindighoid van ÏÏLÓS rekening niet betwisten; ooit heb- oen ae Meer de Montmort en de andere Mectkundigen decze vraa-r als wnTr befchomyd.; decze oplosling is ondertusfehen zoo verre van de oTonrp'^rnnV*^ ’ piants van ’cr eene oneindige fbin, of zelfs eene zeer groote fom voor te geeven, dut reeds een groot ondcrfchcid is geen mn,S wn gezond vertad is die twintig of zelfs tien krooaen zou willen gee "en o» fifd wbleVraTt! ’ >«6 al- vc^Md én1io*^h1” I™ buitengcniccne ilrijdiglieid tusfehen her gezond fSikbeid slf ‘"'"1 ^0™'""; '^nie is dat deSvaar- Uijnlijkheid alb mets moet befchouwd worden, zoo dra zij zeer klein is fb«keleriTi'rit,”1„1iTu duizend guldens tc zullen winnen een regens hon i honderd Wiskundig gefprooken, zeeker, zeg ik, dat zijn?‘'kls“Sn^'-’f derd duizend guldens waerdig is; die nicnsch zou ondertusfehen SrTvS üoen van_ die lom te waagen en des te meer hoe kleinex de waarfchijnlijkheid van te winnen wezen zoude, alfchoon het geld , dat ’cr te wannen zoude zijn naar evenredigheid vermeerderde , en dat omdat hij met honderd duizmtd annalen honderd duizend guldens niet de helft meer voordeel zoude hebbmi dan hij hebben zoude met vijftig maaien honderd duizend guldens, noch tienmaal zoo veel voordeel dan hij met tien duizend maaien honderd duizend guldens de waarde van het geld, met betrekking tot den ze- denhjken mensch, met evenredig is aan dcszclfs hoeveelheid, maar eer aan nLrnTotf?"’ vcrfchaffen kan, is het zigtbaar dat die menkh dat hij zi ne'S? 'lOop op die voordoden, inj zijne berekening met moet gronden op de hoeveelheid in getal van dc C 2 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE'. tL'O fominen, welke hij zou kunnen winnen, naardien de hoeveelheid vau heï geld, boven zekere grenzen,, zijn geluk niet meer zou kunnen vergrooten cn' omdat hij niet gelukkiger zou zijn met honderd duizend millioenen renten dan niet duizend millioenen. XVII. Ora het verband en de waarheid van al hetgeen ik zooieven gezegd heb te doen begrijpen, zoo laaten wij de vraag, welke ik voorgefteld heb , naauwkeuriger belchouwen dan de Meetkundigen gedaan hebben ; naardien de gewoone berekening haar niet oploafen kan, ter oorzaake van het zeden- lijke, dat met het wiskundige vermengd is, zoo laaten wij zien of wij door andere regelen tot eene oplosfing kunnen koomen , die niet tegens het ge* zond verlland llrijdt en die tegelijk met de ondervinding llrookt ; deeze na- fpeuring zal niet onnut zijn en zal ons zeekere middelen aan de hand geeven om de waardij van het geld en de waarde van de kans in elk geval, te fchatten. . Het eerst dat ik aanmerk is dat,, in do wiskundige berekening, die voor het evenredige van de kans van Pieter eene oneindige fomme gelds geeft, die oneindige fom gcids de fom is van eene rei, zaamgeiteld uit een oneindig getal termen,. die alle eene halve kroon waard zijn en ik zie dat die rei, die wiskundig eene oneindige menits'-" «=micn nennen moet,, zedenlijk ge- forooken niet mcei-d.^r.ticn:ig nebben kan , alzoo, indien het fpel tot die der- tigile term duurde, dat is, zoo ’cr eerst na negen en twintigmaal op werpens kri/ts kwanie-, Pieter eene fonr van 520 millioenen 870 duizend 912 kroonen zou moeten hebben, dat is, zoo veel gelds als ’er misfehien in het geheel Rijk van Frankrijk is. Eene oneindige fomme gelds is een inbeeldig wezen , dat niet bellaat, en alle kansfen, die op termen in het oneindige,, die hooger dan dertig loopen, gegrond zijn, beftaan ook niet. Daar is hier eene zcr denlijkc onmogelijkheid, die de wiskundige mogelijkheid vernietigt; want het is wiskundig en zelfs natuurkundig mogelijk dertig maaien , vijftig maaien, honderd maaien agter cen enz. het .ftuk geld optewerpen zonder dat het kruis Vülle; maar. het is onmogelijk aan de voorwaarde van het vraagduk te vol- doen (,ö), dat is, het getal kroonen te betaalen, welke ’er betaald zouden moeten worden als dat gebeurde; want al het geld dat op de waereld is zou niet genoegzaam zijn om de fom uittemaaken, die betaald zou moeten worden , flegts , op de veertigjle worp , naardien dat duizend en vier en twin* tig maaien meer geld zou onderftellen dan ’er in het geheele Franfche Rijk is en het zeer veel, verfchilt dat ’er op de geheele waereld duizend en. vier en twintig Rijken zouden zijn , zoo rijk als Frankrijk. De Wiskundige nu heeft die oneindige fora gelds als het evenredige van de kans van Pieter niet gevonden dan omdat het eerde, geval hem eene halve kroon geeft, het tweede geval eene, halve, kroon, en dk geval in het.oneint (a) Om die reden heefteen van onze bekwaamfte.- Meetkundigen-, wijlen de Heer I'o.ntaine, in de oplosfing, welke hij ons van dit vraagftuk gegeeven heeft, de ver; klaaring van dé .bezitting van Pieter doen koomen , omdat hij indedaad niet |neer voor het evenredige kan geeven, dan al wat hij bezit. Zie deeze oplosfing in de Wiskundige VetT hspdpUngen van dep Heer Fokt aisje in 400. gedrukt te Parijs 1764» AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. ax dcrd zes en vijftig fpelen , die vier kroo- nen, honderd én agf cn twirttiit Rtootren, vier en zestig fpelen, die zestien, «•«'f^nig fpelen, die twee en dertig, zestien fpe- Icn, die vier eri' zestig, agt fpelen, die honderd agt cn twintig, vier fpe- ien, die twee honderd zes en vijftig, twee fpelen, die vijf honderd en twaalf, een Ijïd dat duizend vier en twintig kroonen moeten opleveren en eindelijk een fpel, dat men niet fchatten kan, maar dat men zonder merklij- ke dwaaling kan verwaarloozen, omdat ik onderftcllen kon, zonder de ge- lijkheid van het lot merklijk te fchenden, dat ’er duizend vijf en twintig in plaats van duizend vier en twintig fpelen waren , die flcgts eene kroon zou- den opbrengen; daarenboven als de waarde van dat fpel alierflerkst gere- kend wordt, kan zij niet meer dan van vijftien krooiien zijn, naardien men gezien heeft dat voor een van die fpelen alle de termen boven dc dertigfte van de rei, 'zulke groote fomnien oplcveren, dat zij niet bellaan en dat bij- gevolg de fterkfte evenredigheid, die men ondcrftcllen kan, vijftien kroonen is. Als ik alle deeze kroonen, welkc ik natuurlijk van het onverfchillige van het lót verwagten kan , te zaamen optrek, heb ik elf duizend twee hon- derd vijf en zestig kroonen voor twee duizend cn agt en veertig fpelen. Dus geeft deeze redeneering, op zeer weinig na, vijf en eene halve kroon voor de evenredigheid, hetgeen' met de proefneeming overeenftemt op fr na. Ik be- grijp wel dat men mij zal kunnen tegenwerpen dat die foort van berekening, die vijf cn eene halve kroon voor de evenredigheid oplevcrc, als men twee duizend agt en veertig fpelen fpeelt, een grooter evenredige zou geeven , als men een veel grooter getal fpelen bij elkanderen rekende; want als men, bij voorbeeld, in plaats van twee duizend agt cn veertig fpelen te fpeelen , flcgts duizend vier cn twintig fpelen fpeelt , is het evenredige op zeer wei- nig na vijf kroonen; als incn flcgts vijf honderd en twaalf fpelen fpeelt, is het cvctm'cdigc niet meer dan vier kroonen en eene halve op zeer weinig na; als inen' llegts twee honderd zes en vijftig fpelen fpeelt, is ftet nog nmr AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH, «r» vier kjoonen en dus altijd al minder en minder; maar dat koomt daarvan- daan dat het l^pel, dat men met waardeuren kan, als dan een aanSdi I gedeelte van het geheel maakt, en des te aanmerklijkcr, hoe mindert: men fpeelt en er bijgevolg een groot getal fpclen vereischt wordt , als duteS vier cn minvg , of twee duizend agt en veertig , om dat fpel als van weinig waa" ! S men bevinl”'T befchouwen. Als men dienzelfden weg volgtfs zal men bevinden dat, als meneenmilhoen agt en veertig duizend viifhnndpr,! arhr»^ «en krooneii wezen zou; maar men moet in de zedenkunde alles in veeJ e dS’end "'""Selijk is een millioen agt cn veertig duizend vijf honderd zes en zeventig fpelen van dat fpcl te fpeclen, don rbd wwwuten tijds voor de diuiring van elk fpel fielt, Sirimn ^ betaalen enz. daar onder gerekend, zal men be- wnnen ctat men ged purende twee millioenen zeven en negentig duizend, twee cn vijftig rainimten, dat is, meer dan dertien jaaren agter is uuren ’sdaags, zou moeten fpeelen, hetgeen een beding IS, clatzcdenlnk onmogelijk is. En, als ,ncn ’er acht op (laat zal mon Vinden dat tusfehen flegts een fpcl te fpeelen en het grootst p>> rol r, fpeclen, die zedenlijk mogelijk zijn, dceze redeneering, die^ vèrlchillcnde vcrfchillendc menigte van fpelen geeft, voor foi 1 It iT'l y'jf opicvert. , Dus blijf ik zoggen dat de kroonen is, in plaats van de helft wan eene oneindige fom kroonen » r > . , . dat men, zedenlijk gefprooken, alle de volgende termen moet verwaarloo- alle onze hoop tot die tiende term bcpaalen, hetgeen wederom vijt. kToonen levert voor het evenredige dat wij gezogt hebben, en bijgevolg OOK dc juistheid van onze bepaaling bevestigt. Als men dus alle de berekeningen., waarin de waarfchijnlijkheid kleiner dan een duizendlte wordt, hervormt en verkort, zal ’er geene ftriidigheid meer overblijven tusfehen de wiskundige rekening en het gezond vcrltand. e zwaarigheden van dien aart verdwijnen dan. De mensch , die van die waarheid doordrongen is,^ zal zig niet meer door iedele hoop of valfche veiwoeren ; hij zal niet graag zijne kroon geeven om ’er duizend Hl ; ziet dat de waarfchijnlijkheid grooter dan een duizradlle IS. Hij za , eindelijk, de kinderachtige hoop laaten vaaren v n een groot_ fortuin te maaken met kleine middelen. ® ” geredeneerd en gerekend dan voor den ‘^'h gee" befluit neemt dan door over- wigt \an reden; maar moeten wij ook geen acht (laan op dat groot getal wotden H°r of door hunne hartsfogten^ bedrogen «oH ^1 ’ difiwijls zig zeer gaeme willen bedriegen? is het zelfs feec nadeehg de zaaken altoos te vertoonen gelijk zij zijn’? Is de hoon hoe* klem derzelver waarfchijnlijkheid ook zij, niet een goed voor alle mLVehen rekJnd ff ongelukkigen? Na dan voor den Wijzen ge- van Ze rein dwaaling dan ontbrTk Jfl ;^ T'’ gevallen waarin alle middelen ontbreeken en een ftraaltjcn hoop dus een groot goed is, buiten die omftin- digheden, waarin het ontroerd hart gcene^roo';? vJnHr H. pen van zijne beguicheling en geen genot heeffdan m voorwer- diiizend en duizend gelegenheden, waarin de wijsheid hoop moet aanbieden, bij gebrek van een deel wezenlijk goed^^^De^Z bijvoorbeeld, van goed tc doen , als hij erkend is bij degeene, die de teu’ g-ls der Rcgeering in handen houden , verfpreidt, al wierdt hij niet uit- poeiciul over een geheel volk eene fora van geluk, die men niet fchatten kan; de hoop , alfchoon ijdel, is dan een wezenlijk goed, welks genot bii voorrpd op alle ander goed vooruit verkregen wordt. Ik ben genoodzaakt te bekennen dat volle wijsheid des menfehen vol geluk niet uiTmaal-r ' h r onplukkiglijk de enkele reden in alle tijden flegts een klein getal koele’ tof hoorers ha^ en nooit tot geestdrift vervoerde, dat de mensch, die van goe- hooDZZ°'!f' nog met gelukkig zou zijn, als hij niet op nog meerdere IfW Deel nootaklijk fing worUt 56 D E N A T U U R'L Y K E HISTORIE. en dat het eenigst ondcrfcheid, dat hier tusfchen den Wijzen en niet Wij'zen is, is dat de iaatftc, zoo dra hem enig overvloedig goed aankoomt, dat fraaie overtollige in droevig noodwendige verkeert en zijnen ftaat naar zij'- ne nieuwe bezitting inrigt, terwijl de verftandige niensch, dien overvloed niet gebruikende dan om weldaadcn te verfpreiden, en zig enige nieuwe ver- maaken te vcrfchaffen, de verteering van dat overvloedige bezuinigt, terwijl hij het genot van hetzelve vergroot. XXII. Het ten toon fpreiden van hoop is het lokaas van alle beurzen- fnij- ders. De groote konst van den loterij -maaker beftaat in het aanbieden van groote fommen met zeer kleine waarfchijnlijkheden, die welhaast nog ver- groot worden door de 'veerkragt der begeerlijkheid. Die beurzen -fnijders vergrooten dat denkbeeldig voordeel nog door hetzelve te verdeelen en door , wo'ór een 'klein geld, *t welk ieder misfen kan, cenc hoop te geeven, die, fchoon veel kleiner , in de grootheid van de gehecle fom fchijnt te deelen. Men weet niel dat, als de waarfchijnlijkheid minder dan een duizendfle is, de hoop niets is, hoe groot de beloofde Ibln ook zij, omdat alles, hoe groot het ook zijn mag, nictswordt, zoo dra het noodwendig met niets ver- menigvuldigd wo'tdt, gelijk hier ixrra gcTdS is‘ raet'hët niet dèr waarfchijnlijkheid verm°"^kftd%d, gelijk, _ over het algemeen, elk getal, dat door nul Vermenigvuldigd, altijd nul is. Men weet ook niet dat, be- kialvcn dceze verdwijning der waarfchijnlijkheden tót niet, zoo dra zij onder ) jeen dtiizehdfte zijn, de hoop geduurig afneemt, evenredig inet de zedenlijke waarde van het 'geld, die altijd minder is dan deszelfs waarde in getal, zoo dat hij, wiens hoop in getal eens zoo groot fdiijnt als die van eenen anderen , egter indèdaad 'liiet' meer dan ? wezenlij'ke hoop heeft, in plaats van 2; en dat dus ook hij, wiens hoop in getal 4 is, niet meer dan sj» van die zeden- lijke hooj) heeft','' Welker voortbrengzel het cenigst wezenlijke is. Dat, in plaats van 8, dat voortbrengzel niet meer dan 51?! is, in plaats van 16, flcgts lolij;' in plaats van 3a, in pjaats van 64, 344^5; in plaats van 128, óij'Mh in. plaats van 256, iiojsSst?; in plaats van 5 1 2 , ipS/saiF;; in plaats van 1024, enz., waaruit men zien kan hoe zeer de zeden- lijke hoop in alle gevallen' van de hoop in getal verfchilt in het wezenlijke voordeel, dat ’er uit fpruit; de verftandige mensch moet dan alle voordel- len, waarin de zeer groote fomme gclds de zeer kleine waarfchijnlijkheid fchijnt te vergoeden, alfchoon door uitrekening bewezen, als valsch ver- werpen, en als hij met minder nadeel waagen wil, moet hij zijne fondfen nooit in eens waagen, hij moet die verdeden. Honderd duizend guldens op een eenig fchip, of vijf en twintigduizend guldens op vierfchepen te waa- gen is niet een en hetzelfde; want in het laatde geval zal men voor het voortbrengzel wan de zedenlijke hoop honderd krijgen , terwijl men degts een en tagtig voor datzelfde voortbrengzel in het eerde geval hebben zal. Om die reden is die koophandel vaster en voordceliger, daar het geheel van hetgeen men verkoopt onder een groot getal fchuldcnaars verdeeld is. De eigenaar van het geheel kan flcgts kleine bankrotten lijden, in plaats dat ’er maar een vcreischt wordt om hem te bederven, als dat geheel van zijnen ban- ( AANHANG 2 EL TOT DE HISTORIi: VAN DEN MENSCll. 27 ad flcgts door ecne hand. moet gaan, of. zelfs onder een klein cetal ichnldo^ naars verdeeld is. Grof fpcelcn iir den zcdenlijkeivzui is liegt ipèl inorlnn - iemand die in Pharao zou zetten en in het hoofd krijgen van alle zijne k ’ ton tot quinze & Ie va voorttezetten , zou bijna een vierde op het voon brengzel van zijne zedenlijke hoop verliezen , want terwijl zijne hoon in ee' tal IS 16 te trekken, is, zijne zedenljjke hoop flegts 13ISI. Even eens is het gelegen met eene oneindige menigte andere voorbedden" die men zou kun- nen opgeeven; en uit alle zal altijd Ipruicen dat een verllandig mcnsch zoo nnn als mogehjk is aan hot lot moet waagen , en dat een voorzigtitr mensch the, door zijnen ftaat of zijnen handel, genoodzaakt is zwaare lommen in dè waaglchaal te ftellen, dezelve moet verdeden en alle kansfen uit zijne on- derneemingen bannen, waarvan de waarfchijnlijkheid zeer klein is, fchoon verkrijgen is, naar evenredigheid groot is. ,, is het eenigst werktuig, /waar van men zig tot heden Dediend heeft m de weetenfehap der. waarfchïjnlijkheden, om de ben-ekkin- bcpaalen en vastteftellen. De Meetkunde fcheen weinig fijn werk; als men hec ondercusfehen van nabij be- Ichouwt, zal het gemaklijk zijn te bevinden, dat dat voordeel van de ibe bra boven de Meetkunde geheel toevallig is en dat het lot, naar het acS 2igd en gelldd is, zoo wel tot de Meetkunde als tot de Algebra blfoor/-’ bet genoeg wezen dat men acht geeve dit Sn van °ver betrekkin- gen van ondeifcheiden hoeveelheden; ’smenfehen geest, die gemeenzaamer Stallen dan met de maacen van uitgebreidheid, heeft dezèlveii S ''^°’^beur gegeeven; de fpelen zijn hiervan het bewijs; want Sr- bezirvTn^r Seduurige rekenkunde; om dan de Meetkunde in het ^ 1 ^ op de weetenfehap van het lot te ftellen, heeft men Sf lom^r clie over de uitgebreidheid en derzelve^ Strekkin- g 1 looi en, of het klem getal dier Ipelen van dien aart, welke reeds gevon- den zijn, te berekenen; het fpel van opgooien op de fteenen kan ons foteen voorbeeld Ih-ekkcn ; zie hier deszelfs voorwaarden, die zeer eenvoudig znn In eene kamer, met gelijke llecnticn<; r>f viVi.,:.,, i vouaig zijn. figuur bevloerd, werpt men een kroon- fluk op- de eene of andere dat kroon -ftuk, na zijnen val, vrij op het ftcentjen\f’j£/,^^'® een eenig fteentjen; de tweede wedt dat dat kroon -ftuk op nvee fteenden^ zal liggen, dat is, dat het eene van de naaden, waardoor zij vaneengefchei- den worden, bedekken zal; een derde fpceler wedt dat her kroon -ftuk op drie, vier of zes naaden zal liggen; nu vraagt men naar de kansfen van eiken deezer fpeelers. Eerst zoek ik de kans van den eerften en tweeden fneelor* nm • den befchrijf ik op een der fteentjens eene diergelijke ficrun,- ym d= randen ™ her iteemjen af ii als do lengte va de hafe ,Sd/em-„ ''' oDoSvhk;? oppervlakte van den om trek van de kroon ftaat tot de ppei vlakte van de figuur, die ik op het fteentjen getrokken heb; dit kan D 2 28 DE NATÜURLYKE HISTORIE. I gemaklijk aangetoond worden; want zoo lang het middenpunt van de kroon binnen de getrokken figuur is , kan die kroon ook niet dan op eene eenige ruit liggen , naardien die getrokken figuur overal zoo verre van den rand van het fteentjen is als de llraal van de kroon bedraagt, en integendeel zoo dra het middenpunt van de kroon buiten de getrokken figuur valt, ligt de kroon noodzaaklijk op twee of meer fteentjens, naardien alsdan derzelver draal grooter is dan de affland van den omtrek van die figuur, die op het lleentjen gcfchrcven Haat, tot den omrrek van het Iteencjen; nu worden alle de pun- ten , waarop dat middenpunt van de kroon kan vallen , in het eerde geval vertoond door de oppervlakte van de kroon, die het overige van het deentjen uirmaakt; dus daar de kans van den eerden Ipeeler tot de kans van den twee- den als die eerde oppervlakte tot de tweede; om dan de kans van die twee fpeelcrs gelijk te maaken, moet de oppervlakte van de figuur, die men op het deentjen getrokken heeft, gelijk zijn aan die van de kroon, of, dat het- zelfde is, zij moet de helft zijn van de geheele oppervlakte van het deentjen. Ik heb mij vermaakt met die berekening te doen en ik heb bevonden dat, om met evengelijke kans op vierkante deemjens te fpeelen , de zijde van het deentjen moest daan tot de middellijn, van de kroon aU % t — dat is, ten naaden bij drie en een.» hnive ftiaal grooter moest zijn dan de middellijn van het duk, rnec welk men Ipeelt. Om op gelijkzijdige driehoekige deentjens te Ipeelen, moet de zijde van n . . het deentjen daan tot de middellijn van het duk, als i : — - — ^17=, dat is,, 3 4“ 3 ^ ï bijna zes maaien grooter dan de middellijn van het duk. Op deentjens van ruiten met twee fcherpe en twee dompe hoeken ge) moet de zijde van het deentjen daan tot de middellijn van het fluk als I : -ï — bijna viermaal grooter zijn. 2 -j— r 2 Eindelijk, op zeshoekige deentjens rgoet de zijde van het deentjen tot de iV middellijn van het duk daan ais I ; dat is bijna eens zoo groot zijn. Ik heb de berekening niet gemaakt voor andere figuuren , omdat deeze de eenigde zijn, waarmede men eene ruimte vullen kan zonder ’er tusfehenvak- icen van andere gedaante in te laaten ; en ik heb niet gemeend dat het nodig ware te waarfchuuvven dat de voegen van de deentjens enige breedte hebben- de, enig voordeel geeven aan den fpeeler, die voor de voeg wedt en dat men bijgevolg wel zal doen, om het fpel nog gelijker te maaken, de vier- kante deentjens wat meer dan drie en eene halve maal', de driekantige zes maaien , de langwerpige ruiten vier maaien en de zeshoekige twee maaien de lengte van de middellijn van het duk, waarmede men fpeeh, te geeven. Nu zoek ik de kans van den derden fpeeler, die wedt dat de kroon op twee voegen zal liggen en , om die te vinden , trek ik in eene van de ruiten eene- AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. af figuiir gelijk ik reeds gedaan heb ; dan verleng ik de zijden van deeze befchre- yn figuur tot z>j tegens die van het fteentjen koomen ; de kans van den der- den fpeeler zal tot die van zijnen tegenfpeeler ftaan als de fom der ruimrpn begrepen tuslchen de verlenging dier lijnen en de zijden van het lleentll’ ftaat rot het overige van de oppervlakte van het fleentjen. Dit moet om vvel betoogd te zijn fleges wel verftaan worden. k heb dit geval ook berekend en bevonden dat, om eeliik fnel te fnee Icn op „erkame ftaemjans, do zijde van het fteentje’n töt ®de moefzijn*”^^ ^ minder dan een derde grooter fteentjens moet de zijde van het fteentjen ftaan tot de middellijn van het ftuk als i : | , dat is eens zoo groot zijn. ^ Op fteencjens van ruiten met twee fcherpe en twee ftompe hoeken fen lozan- mo£t de zijden va het fteentjen tot dé middellijn van het ftuk liaan als a * ■ ~fP^^ omtrent twee vijfden grooter zijn. Op zeshoekige fteentjens i^ct de zijde van het fteentjen tot de middelKIn van het ftuk ftaan als i : 1 3, dat is, een half vierde grooter zijn Nu wedt de vierde fpeeler dat op gelijkzijdige driehoekige lleentiens de kroon op zes voegen zal liggen, dat zij op vierkante fteentjens, offtcentjens met ruiten met fcherpe en ftompe hoeken op vier voegen zal liggen, en op zeshoekige fteentjens op drie voegen; om zijne kans te bepaalen, befchriif ik vande punt van eenen hoek van het fteentjen eeilen cirkel, zoo groot als km tTdif“'’ dat op gelijkzijdige driehoekige fteentjeifs, zijne kans tot die van zijnen tegenlpeelcr zal ftaan als de helft van de oppervlakte vierk'ime^'fteeLïn^ gedeelte van het fteontje^n^; dat op- Ze kiL tor dl ^ "^et fcherpe en ftompe hoekem den enkel ftaat tot die van het overige van het fteentjen; en dat op zeshoe- kige fteentjens zijne kans tot die van ziinen rr>tTr.r,mo«li.. -,,1 n ^esnoe bel van die oppervlakte van den cirkel^ itaar cft hor ftaan als het dub- Als men dan onderftelt dat de omcrek van den cirk° 7 cTdr" ”* als 22 tot 7, zal men bevinden dat, om gelijk fpel te fpeel^nlp dige driehoekige fteentjens, de zijde van het fteentjen tot de middellijn van het ftuk moet ftaan als i : tL lK 3 , dat is iets meer dan een vierde grooter moet zijn. 22 o Op fteentjens met ruiten van twee fcherpe en twee ftompe hoeken zal dc kans dezelfde zijn als op geïïjkzijdige driehoekige fteentjens.. Op vierkante fteentjens m^t de zijde van het fteentjen ftaan tot de mitt delhjn van het ftuk als 1 ; — — , dat is, omtrent een vijfde grooter zijn- D E N A T ü ü R L Y K E II I S T O R I E. ^ S»' Op zeshoekige lleentjens moet de zijde van het fteentjen tot de middellij» van het Huk ftaan als i : ^ ^3 ^ dat is, omtrent een dertiende grooter zijn. 44 Ik laat hier de oplosfing van verfcheiden andere gevallen na, gelijk wan- neer een der fpeelers wedt dat het kroon-ftuk niet dan op eenc voeg, of^ op twee, op drie enz. zal vallen; daar fteekt niets moéijelijkers in dan in de voorige; en daarenboven fpeelt men zelden dat fpel op andere voorwaar- den dan die , van welke wij melding gemaakt hebben. Maar als men, in plaats van een rond ftuk geld, als eene Franfche kroon, cenftukvan eene andere gedaante, als eene vierkante Spaanfche piftool, of eene naald, een llokjen enz. opwierp, zou het vraagftuk wat meer meet- kunde vereisfchen, fchoon het, in het algemeen; altijd mogelijk zou zijn de, oplosfing ’er van te geeven door de vergelijking der ruimten , gelijk wij nu zullen aantoonen. Ik onderftel dat men in eene kamer, welker vloer enkel door gelijklij- nige voegen verdeeld is, een ftokjen in de hoogte werpt en dat een der Ipee- lers wedt dat het ftokjen over geene der voegen van de vloer zal koomon te leggen , en dat de ander daarentesren® trct itoRjen op enige dier voegen leggen zal , dan -««agt men naar de kans van die twee fpeelers. Men kan Ik ipei op een dambord fpeelen met eene naai -naald of met eene fpeld zonder knop. Om dat te vinden trek ik eerst tusfehen de twee evenwijdige voegen A B en CD van de vloer twéé andere evenredige lijnen ab en cd, die de helft van de lengte van het ftokjen EF van de eerfte verwijderd zijn en ik zie klaar AANIIANG2EL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 31 gebeuren kan ook onder gebeurt, heeft men flegts het een of het ander te bepaalen; hiertoe merk ik aan dat alle de liggingen van het beeld kunnen worden door het vierde van den omtrek des cirkels vanC^lilT de lengte van her ftokjen de middellijn is; als men dan den afttand CA vS de voegen van de vloer noemt, het vierde van den omtrek des cirkels van welken de lengte van het ftokjen de middellijn'uitmaakt, C, de lengte van het ftokjen en ƒ de lengte AB der voegen, heb het me. op d= alle^de (rmtn tïat hetzelfde is, voorde uitdrukking van *^*^t midden van het ftokjen buiten de ruimte ah cd, tusfehen de weede evenwijdige lijnen valt, kan het, naar het ligt, of al, of niet over A •n. “n 1 Vt "" JE / b / r, e/ - ' 1 - *. '■ ), ' P - f — - • - \ de voeg liggen, zoodat, wanneer het mlddon van n^i • t li--’ bMid, in 3 is, de boog 4.G alle de plaatllngen S vekïS? ’ op de voeg nal leggen en de boog GH all/die, ™Stot«"deTo ""m'e zal raaken en, naardien het hetzelfde zal zijn op alle de punten van de lijn 3 , 1, enz. aanhangsel tot de historie van den mensch. 3 / of a < 1 ’ hn V breuken, van welke mon zie bediend l eete to: de uitvinding der ucntallige breuken on van welke mef zif noJ dagelijks bedient, behooren niet tot dezelfde rekenkundige fchaal of r ^ geeven elke eenc nieuwe fchaal; en van daar zijn de moeij^Iijkheden in de rekenkonst, de reduft.een rot minder termen , de langzaamheid der nadcrin- lekoomen" zo^dTr d" • ‘^i ^an dezelve optefommen gekoomen, zoo dat de tientallige breuken onze rekenkundi«-e fchaal een o-- mir d5^ eenvormigheid voor de onmiddelijke vergelijkingen, dit is al hec mit dat men van dit denkbeeld kondc trekken. » u is m be!rlT\ïr* rekenkundige fchaal wel het d?e alioYoTT’ heelt men het boven andere getallen de voorkeur gegeeven, d e alle ook de wortel van eene rekenkundige fchaal zijn konden? men kan g. len dat het maakze van ’s menfehen hand hier toe meer heeft doen beflid- tu dan cene wclovcrdagte kennis. De mensch heeft eerst op zijne vingeren Pas ho’rPo ccictebehoorcn dan de andere getallen en vas het naast onder zijne oogen; men kan dan denken dat dat getal lo mk fehien om geene andere reden de voorkeur gekregen heeft • men hee^ duar van overiufgd te zijn, üegts den aart der andere fclrlelen na egaiu é" die met onze fchaal van tien te vergelijken. ‘‘ccgaan cn zijn, zonder talletters te gebruiken , eene goede fcharvivan Li^en de verfriuf^^^^ van debuigin- fnl a.i d- beweegingen der vingeren en der twee handen, eene chaal die gcnocgzaani zoude zijn voor alle de behoeften van het burgerliik sgrcSK:asRr4Ss^ t df konft^^ “-■toW'S. 'vel- ÊS.«;?r;r4‘'S s dnt, naardien men tot negen telt, waarnamen wc’krn baarblijkhjk de talletter bij de cerlle voegt, en vervolgens de 'uvccd'P u- J de, dan de tweede bij de derde enz. men, in plaatfe van tot negen 0 ,^* Ion, fleges tot agt zou kunnen optellen cn dan weder op nieuvv beo-innen * ol tot zeven, ot tot vier, of zelfs maar tot twee; maar om dezelfde reden londt het ook vrij verder dan tien te gaan alvorens men weder begon ge- lijk tot eit, tot twaali, tot zestig, tot honderd enz. en dan ziet men khar dat, hoe langer de fchaalcn zijn, hoe minder plaats dc rekcnim>-cn bc'han- zoo dat in de fchaal van honderd, waarin men honderd vcrfchillende tVilet’ feis zou gebruiken , ’cr llcgts cene zou vereischt worden P vm 'i menzig van Iwarifver- md.jk 8, 4, ae ithaal van cien heeft men ’cr drie nodig, namcliik. DE NATUURLYKE HISTORIE. 38 1,0,0; in de fchaal van vier, waarin men flegts de vier talletters 0,1,2 en 3 zoude gebruiken, zouden ’er vier vcreischt worden, te weeten, ï, 2, 1,0; in de fchaal van drie, vijf, namelijk, i, o, a, o, i ; en eindelijk in de fchaal van twee, zeven, te weeten i, i, o, o, i, o, o, om honderd uittedrukken. XXVII. Maar welke is nu van alle deeze fchaalen de gemaklijkfle, welke is die, die men de voorkeur hadde moeten geeven? Voor eerst is het zee- ker dat de fchaal van tien fchielijker werkt dan alle die, welke daar beneden zijn, dat is fchielijker dan de fchaalen, die llegts tot negen op zouden klim- men, of tot agt, of tot zeven, of enz. haardien de getallen in dezelve min- der plaats inneemen ; alle die laagere fchaalen hebben dan min of meer van het gebrek van ecne al te lange uitdrukking, een gebrek, dar anders door geen een voordeel vergoed wordt dan dat, dat nien flegts twee talletters I en o in de fchaal van twee zou gebruiken, drie talletters 2, i en o in de fchaal van drie, vier talletters 3 , 2, i en o in de fchaal van vier, enz. het- geen, als men het wel opneemt, geen voordeel is, naardien ’s menfchen ge- heugen zeer gemaklijk eengrooter getal onthoudt, gelijk tien of twaalf, en nog meer als het nodig is. Hieruit kan men gemaklijk befluiccn dat alle de voordeelen, welke Leib- NiTZ ondcrftcld heeft in de rekenkundige fchaal van twee gelc'^en te ziin bepaald zijn tot het vcridaaren van zijn Chineesch raadzel; want hoe zou het mogelijk zijn groote getallen met die fchaal uittedrukken, hoe zou men die kunnen behandelen en welke weg zou ’er zijn om de berekeningen te ver- korten, of gemaklijk te maaken, welker uitdrukkingen al te breedvoerig zijn? Het gcccil tien is doki^ groote voorwerpen te behandelen co- voor don T die groote afflanden hadden te meeten, hebben Ls^L letters van d^^ewo” ^^^“^"hundige fchaal genoomen en hebben de tal- en koomt zeer^'Sg^ ^ tenrz"c;c.rrmn?r’^ Te S.5 opvolgeifde mag! bruik is en men ’er zig niet van bedicTL? ^ T heeft men verzuimd elk getal door eene enkele talletter u£ëdrukkS‘"¥o"r! geen nogtans een wezenlijk vereischte is om de overeenkomst met de -n derc Ichaalcn te houden en de waarde der plaatfen te bepaalen. In die re^ heilkunde hellaan de groote getallen minder plaats,' maar behalven het on- pmak van vijftig nieuwe talletters, moeten de redenen, die ik hier boven heb opgegeeven, in het gewoon gebruik, aan de rekenkunde van twaalf den voorrang doen geeven. Het zou zelfs zeer te wenfehen zijn dat men deeze fchaal in gebruik wilde omkf ” ^00 ’er niet eene algemeene mon wectenfehappen koomt, kan men bezwaarlijk hoopen dat itn ooit onze rekenkonst verandere, omdat alle de groote ftukken vaa be- 40 • DE NATUURLYKE HISTORIE. rekening, de tafelen van de tangenten, van de finus, van de logarithmen, de ephemerides &c. op die fchaal gemaakt zijn en de gewoonte in de reken- kunde, gelijk de gewoonte in alle zaaken die van een algemeen en nood- zaaklijk gebruik zijn, niet hervormd kan worden dan door eenc wet, die de oude gewoonte zoude affehaffen en de volkeren zoude dwingen om zig van de nieuwe wijze van tellen te bedienen. Hetzouegter zeer gemaklijk zijn alle de berekeningen op die fchaal te bren- gen, en "de verandering der tafelen zou niet veel tijds vereisfehen, want het is in het algemeen niet zeer moeijclijk een getal van de eene rekenkundige fchaal tot de andere overtebrengen en deszelfs uitdrukking te vinden. Zie hier de wijze V'an deeze bewerking te doen. Alle getal kan in eene gegeeven fchaal door eene reeks uitgedrukt worden. ax« ^ dx»—3 -j- enz. X verbeeldt den wortel van de rekenkundige fchaal; « de grootlle magt van dien wortel, of, dat hetzelfde is, het getal der plaatfen min i ; zijn de cocllicienten of de tekenen van de quotiteit. Bij voorbeeld, ip'38 zal in de fchaal van tien gceven a;=:io, «=4 — 1 = 3, a~i, h — -^ f=3, ö?=8; zoo éat ax’f-^b X" — ^ — », -J- — ï zijn zal I. 10’ 7. lo’ -1- 3- “h 8.10® = 1000 + 700 + 30 -f 8 = 1738. De uitdrukking van datzelfde getal in eene andere rekenkundige fchaal zal dus zijnm-(x±y -l-p (x±yy—^-j^^ (x+yy—3. y verBeeldt het verfchil van den wortel van de voorgeftelde fchaal en van den wortel van de gevraagde fchaal ; y is dan bekend zoo wel als x. Men zal.v bepaalen, door het voorgefteld getal ax"-\-bx" — — ’^-\-dx»—t enz. gelijk te maaken of A = B°; want als men tot de logarith- men overgaat, heeft men v — Om de coëfficiënten mpqr te bepaa- 'len, zal men flegts het voorgeftelde getal A door hebben te ver- deden, en m gelijk te maaken met het quotiënt in geheele getallen; vervol- gens het ovcrfchot te deden door ^x-j-yy — en p gelijk te maaken met het quotiënt in geheele getallen en dan weder het ovcrfchot te deden doof Qx-^y y~"’^, enq gelijk te maaken met het quotiënt in geheele getallen en zoo vervolgens tot den laatften term. Wanneer men dus, bij voorbeeld, de uitdrukking vraagt in de rekenkun- dige fclraal van vijf van het getal 1738 van de fchaal van tien. a: = 10, y = — 5, A=i 73S, 6 = 5; dus, ^ 4 in geheele getallen. Ik deel 1738 door 5* of 625, het quotiënt in geheele getallen is a = dan deel ik het ovcrfchot 488 door 5’ of 125, het quotiënt in geheele ge- tallen is 3 = p; en zoo deel ik ook het ovcrfchot 113 door 5^ of 25, het quotiënt AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 4.1 quotiënt in geh^ele getallen is 4 = ^; en dat ovcrfchot 13 weder deelonde door 5', IS het quotiënt 2 = r; en eindelijk het laatfte overfchot . deelen- de door 5°= I , IS het quotiënt 3 = dus zal de uitdrukking van hit Z. tal 1738 van de fchaal van tien, 23423 in de rekenkundige fchaal van vijf • ^ ' de uitdrukking van hetzelfde getal 1738 van de fchaal van den in de rekenkundige fchaal van twaalf vraagt, heef^ men x = 10, y z= » ““ ” = '^:=ï^!= 3 ta geheele gnall™’. Ik verdeel 1738 door 12^ of 1728, her quotiënt in geheele getallen is i ~nr vervolgens verdeel ik het overfchot 10 door 12% het quotiënt in geheele’ g tallen is o en dus deel ik ook dat overfchot 10 door 12', het quo- tient in geheele getallen is o =17; en eindelijk verdeel ik weder dat rZ \ quotiënt is 10 = dus zal het getal 1738 van de K^er •"Z®, ^ ’ ouderfteld dat de letter IV net getal 10 uitdrukt. Wil men de uitdrukking van dat getal 1738 in de rekenkundige fcliaalvan twee hebben, dan heeft men 3? = — 8, B = a v — in geheele getallen; ik deel .738 door a- of .’oa4 het *quoS” ta gd,ec- le getallen is i = w, dan deel ik het oeerfchot 714 door a» of eif quotiënt is i=.p\ zoo deel ik ook het overfchot 202 door 2* of 2^;6’ her quotiënt IS 0 = ^; ik deel weder dat overfchot 202 door 2’’ of 128^ het qi^tienc IS zoo geeft ook het overfchot 74, door 2« of 64 gedeeld, " overfchot 10, door 2? of 32 gedeeld, geeft ozr.f, en dar- ïlfd! gedeeld, geeft weder o=a«; maar dat- a door 1°; 1^'' f ^ geeft i = en he’t overfchot ^ croX.n 4 gedeeld, geeft o = ar; maar datzelfde overfchot 2 door a gedeeld geeft 1 = ^ en het overfchot o door 2= of i gedeeld, geeft rekenkundig^fch^aren"'"’ ' tofïède;r,ter gevolg alle rekeningen en optellingen óp de fthai van twSftouTunimn overbrengen: en naardien dat zoo gemaklijk is, zoo zij hm nog een woord .te zeggen van de voordeelen, welke uit die verander°ne zo ^ den voorcfpruiten. De roede- meeting, de landmeetkonst en alle de maat- kundige konden, waarin de voet, de duim en de lijn gebruikt worden, zou- den wel gemaklijkcr worden, omdat die maaten zig in den rang der magten van twaalf zouden bevinden en dusnoodzaaklijk een deel van de fchaal zouden uiemaaken, en wel een deel, dat in het oog zou loopen; alle de konden en ambagcen, waarin de derde, de vierde en de halve derde dikwijls voor- inTS'l 'o'-’P^slingen vinden en dat men Tn WmenTchJJip^^^^^ honderdvoud winnen in de Konden XyiH. Desl, p 4 * D£ NATUURLYKE HISTORIE. 4 ( XXVIII. Wij hebben gezien dac een getal altijd, in alle rekenkundige fchaalcn, kan uitgedrukt worden door de opvolgende magten van een ander getal, vermenigvuldigd door coëfficiënten, die genoegzaam zijn om ons het begeerde getal aantewijzen, als men door gewoonte gemeenzaam geworden is met de magten van het getal, dat ’er onder verflaan wordt; deeze wijze, hoe algemeen zij ook is, is egter willekeurig, zoo wel als alle andere, welke men zou kunnen en welke' het zelfs gemaklijk zou vallen te bedenken. De rekenpenningen, bijvoorbeeld, gaan op eenefchaal, welker opvolgen- de magten, in plaats van van de regter naar de lliilker hand geplaatst te worden,, gelijk in de gewoone rekenkunde, van de hoogte naar de laagte worden ge- legd op eene lijn, op welke zoo veele penningen moeten leggen als ’er een- heden in de coëfficiënten zijn dit ongemak van die menigte penningen koorac daarvandaan dat men maar eene figuur of talletter gebruikt en het is om dat ongemak gedeeltelijk te verhelpen dat men op dezelfde lijn verkort, met de getallen 55 5 ° 5 enz. door eene enkele penning, van de andere onderfcheiden, te tekenen. Deeze wijze van rekenen is zeer oud en zee- kcrlijk nuttig; de vrouwen en zoo veele andere lieden, die niet kunnen en niet willen fchrijven, handelen gaerne rekenpenningen, zij behaagen door de gCM'Oonte, men bedient ’er zig van bij het fpel, dat is genoeg om dezelve ih zwang te brengen. Met zou gemaklijk zijn deeze wijze van rekenen volkoomener te maaken , men zou zig bedienen moeten van penningen van verfchillende gedaanten van- tien, negen, of nog beter van twaalf figuuren , alle verfchillende in waarde^ dan zou men zoo fchiclijk als met de pen kunnen rekenen, en de grootfte ge- tallen zouden iiitgodrukt worden door een zeer klein getal talletters.. Li In- die bedienen zig dc Brachmaanen van kleine horentjens van verfchillende kleuren om hunne berekeningen, zelfs de moeielijklle , te verrigten , gelijk dc zon- en maan -verduifieringen. Men zal nog andere fchaalen cn andere uitdrukkingen hebben door ver- fchülende wetten, of door andere onderftcllingen ; men kan, bijvoorbeeld,, alle getallen uitdrukken dooreen enkel getal, dat tot eene zekere magt ver- heven is; deeze onderfteJJing dient tot grondfiag van de uitvinding van alle dc raogeüjke log'arithmifche fchaalcn cn geeft de gewoone logarichmen, als men 10 neemt voor het getal dat verheven moer worden en de-magten door de tientallige breuken uirdrukr, want 2 kan uitgedrukt worden door enz. cn 3 door enz. cn in het algemeen kan een getal n dooreen ander geval m uitgedrukt worden, dat tot eene zekere magt x verheven is. De toepasfing van deeze zaamenvoeging, welke wij aan Nieper verfchul- digd zijn , is misfehien het fchranderfte en nuttigfie dat in de Rekenkunde verrigtis; indedaad die logarithmifclie getallen geeven de onmiddelijke maat van de betrekkingen van alle de getallen en zijn eigenlijk de vertooners van die betrekkingen, want de magten van elk getal zijn in eenen meetkimdigen voortgang; dus heeft men, wanneer de rekenkundige betrekking van twee getallen gegeeven is, altijd derzelver meetkundige betrekking door derzel- var logarithmcn hetgeen alle, de. vennenigvuldigingen en deelingen tot. en» AANHANG 2 EL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 43 «gSSr ""“'‘*“8 c„kcl= Meetkundige Maaten. «M tois, deuitftrekkingvandetlof, dievermi- maaten «St n. d?"‘f “"tewerp der meetkundige foorcpn m V ^ afnieetingeii van die uitftrekking hebben drieerleie nenLon ' zonder Wieken te ku'v kunn™S^ng met m getallen vinden kan met de andere lijn, waarop de eer- r 2 4 + DE NATUURLYKE HISTORIE. fte: oppervlakte rust; want in de 'Rekenkunde is de verheffing tot de geheele niagten, gelijk tot het vierkant, de teerling enz. niet anders dan eene ver.^ menigvuldiging, of zelfs eene zaamenvoeging van eenheden; zij behoort bij- gevolg tot de rekenkundige Ichaal , die in. gebruik is; en de reeks van alle- deze magten moet ’er in gevonden worden en wordt ’er ook in gevonden;; maar de wortel -trekking,, of,, dat hetzelfde is-, de verheffing tot gebrooken magten^ behoort .niet meer tot diezelfde fchaal en even' gelijk men, in de fchaal van tien, de breuk j niet anders kan uitdrukken dan door eene onein- dige reeks enz. , kan men ook de gebrooken magten,. of de wortels 5, I enz. van verfcheiden getallen niet uitdrukken dan door oneindige reekfen en bijgevolg kunnen die wortels niet geineeten worden door den loop van eene gemcene fchaal,; en- naardien de diagonaal van een vierkant altijd de vierkante wortel vtin liet dubbel van een vierkant, getal is en naar- dien dat dubbel getal zelf geen vierkant getal zijn kan, volgt daar uit dat het getal dat die. diagonaal verbeeldt, niet in de rekenkundige fchaal is en ’er ook niet in zijn kan, fchoon het getal, dat de oppervlakte verbeeldt, ’er ia is, omdat de oppervlakte door eene goheele magt verbeeld wordt: eh de dia? gonaal door de gebrooken magt i van 2 , die in onze fchaal niet is. Even gelijk men met eene regt© lijn , naar willekeur voor eenheid genooi- men , eene regte lengte meet,, kan men ook eene verzameling van regee lijnen meeten, hoedanig zij ook tot elkanderen geplaatst mogen zijn;; ook heeft de meeting vaii veelhoekige figuuren geene andere moeijelijkheid in dan die van eene herhaaling van maacen in lengte en eene optrekking van de uitkomllen ; maar de. kromme, lijnen kunnen dus niet gemeeten worden en onze eenheid van maat, hoe klein zij ook zij, is altijd nog te groot om op enige van de^zel^ ver dcelen toegepast te. worden; de noodzaaklijkheid van eene maat, die onr eindig klein ware , heeft zig dan doen gevoelen en heeft de nieuwe boven-r natuurkundige berekeningen doen omfpruiten, zonder welke, of zonder iets diergelijks, men de meeting der kromme, lijneiv te vergeefsch.zou.ondernoo? men hebben.. Men hadt reeds middel gevonden om dezelve onder zijne magt te brengen door haar eene wet te onderwerpen, die eene van derzelver voornaamlle be- trekkingen bepaalde; die vergelijking, de fchaal van haarenloop, heeft der- zelver aart belieind en heeft ons toegelaaten denzeiven re befchouwen; elke kromme lijn heeft zijnen eigenen, die altijd onafhanglijk en dikwijls met dien van eene andere niet vergelijkbaar is; het is de Algebra, die hier het werk van het getal doet en het bellaan van de betrekkingen der kromme lij- nen, of liever van. de betrekkingen van haaren loop en deszelfs gedaante kan niet gezien worden dan met behulp van die onbepaalde maat, die men op alle, derzelver ichreden.en bijgevolg op alle derzelver punten heeft geweeten toe- tepasien. Men heeft den naam van meetkuiidi'ge kromme lijnen gegeeven aan die, welker loop men .naauwkcurig heeft kunnen afmecten ; . maar als de uitdruk- king of de fchaal van dien loop niet vatbaar was voor die naauwkeurigheid; , zij^ii. deu kromme, lijnen;, .yerktuigkundige. kromme lijnen genoemd geworden^ AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. 45 etr men heeft voor haar geene wet kunnen bepaalen, gelijk voor de andere • ^^nt de vergelMkingen met de werktuigkundige kromme lijnen, waarin men eene hoevee heid lle t, die met dan door eene oneindige reeks kan uitJd riikt worden, gelijk een boog van een cirkel, van een langwerpig rond enz die geiyk flaat met eene eindige hoeveelheid , zijn geene gellrenge wetten en bê! vS?p”dtonm-n?^ dan zoo veel de onderllelling van op eiken De opfommen de waarheid nabij koomt. houdimr unn'ri ^^‘^dcn dan de konst gevonden om de gedaante van de van def In ï ’^^'O'^n’eTijnen te verbeelden, maar de nioeijclijkhcid haar aUe r^ ^ kromme lijnen, en de onmogelijkheid vun wel moneHik in haar geheel ; en fcheen het ook indcdaad menwS^nS oneindig kleine maat zoude leeren kennen? kon eeter deeJ^ J® behandelen en toepasfen? Alen is m^oeelhkSld gekoomen, men heeft de fthijnbaare on. on Jn I ï ^en heeft begrepen dat decltjens, welke men en inoeficn^hlhi ’ 9^der elkanderen eindige betrekkingen konden deBoveimatnurkunig^^^^^^^^^^ handelbaarer dan het ander zou zijn, of.liever het ecnigc,\lat d- menllhcn mar aUeTbèr betreklijk oneindi|.e heeft- zigg“Slïv heid- men ®" overeenkomst, van grootheid en klein- lijn de becrekkin-nT^'^^i om uit de vergelijkingen met de kromme. n ae betrekkingen van haare oneindig, kleine zijden met eene reute oneindi 4-8 DE NATUURLYKE HISTORIE. klaar en ze-er verftaanbaar fchijnt, bevat zij egter een groot getal denkbeelden en onderlleliingen, van welke de oplosfing van alle vraagen, die men over den cirkel doen kan, afhangt. En om te bewijzen dat de geheele zwaarigheid llegts van die definitie koonit, zoo laaten wij eens voor een oogenblik onder- ftellen dat wij , in plaacfe van den oratrek van den cirkel voor eene kromme lijn te neemen, van welke alle de punten met alle geftrengheid even verre van het middenpunt afllaan , dien omtrek neemen voor eene verzameling van regte lijnen, zoo klein als gij wilt; dan verdwijnt die groote moeijelijkheid van eenen cirkel te meeten en hij wordt zoo gemaklijk te raceten als een drie- hoek. Maar dat vraagt men niet; men moet de maat van den cirkel vinden in den zin van de definitie. Laaten wij dan alle de termen van die definitie nagaan en laaten wij ons herinneren dat de Meetkundigen een punt noemen, dat geene grootheid heeft ; eerfte onderftelling, die veel invloed heeft op al- le de meetkundige vraagftukken en die, met andere onderlleliingen, die even •weinig grond hebben, of liever die zuiver afgetrokken zijn, vereenigd wor- dende, niet niisfcn kunnen zwaarigheden voorttebrengen , die onoverkoora- lijk zijn voor alle degeene, die zig van den zin dier cerlle definitieën verwij- deren zullen, of die. niet van de vraag, trelke men hun voorlleit, zullen kun- nen opklimmen tot die eeHle aigetrokken onderlleliingen; in een woord, voor alle degeene, die van de Meetkonst niet anders zullen geleerd hebben dan het gebruik der tekenen en Ipreuken , die Wel de taal, maar niet de geest der weetenfehap zijn. Maar laaten wij verder gaan; het punt is dan dat geene grootheid heeft; de lifii is eene lengte zonder breedte. De regte lijn is die , welker punten alle gelijk geplaatst zijn; de kromme lijn die, welker punten alle ongelijk ge- plaatst zijn. Eene platte oppervlakte is eene hoeveelheid, die lengte en bi'eedte zonder diepte heeft. De eindpaalen der lijnen zijn punten, de eind- paalen van het vlak zijn lijnen; zie daar de definitieën of liever de onderllel- iingen, over welke de geheele Meetkunde loopt en die men nooit uit het oog verliezen moet, terwijl men altijd moet tragten dezelve in elke vraag toete- pasfen in den zin zelvcn, die haar toebehoort, maar ook te zelfden tijd haar niet meer dan haare wezenlijke waarde geevende, dat is te zeggen, haar voor afgetrokkenheden en niet voor wezenlijkheden ncemende. Dit nu vasfgellcld zijnde, zeg ik dat, als men de definitie, welke de Meet- kundigen van den cirkel geeven, wel verllaat, men ook in Haat moet zijn om alle de vraagfiukken optelosien, die betrekking op den cirkel hebben, en onder andere ook de vraag omtrent de mogelijkheid of onmogelijkheid van deszelfs vierkant, ondcrlleld zijnde dat men een vierkant of eenen drie- hoek kan meeten; om nu een vierkant te meeten vermenigvuldigt men de lengte van eene der zijden met de lengte van de andere zijde en de uitkomst is eene lergce, die door eene betrekking, welke men ’er onder begrijpt van de eenheid van lijn tot de eenheid van oppervlakte, de oppervlakte van het vierkant verbeeldt. Eveneens om eenen driehoek te meeten vermenigvuldigt men deszelfs hoogte door deszelfs grondlijn en men neemt de helft vau de uitkomst. Dus moet men , om eenen cirkel te niee- ten AANHANGZEL tot de historie van den MENSCII. 49 ten ook den omtrek met deszelfs halve middellijn vermenigvuldij^en ea gelijk ftLr waarmede die 00^^!^ Het ecrfte,_ dat zig aan ons verftand aanbiedt, als wij over de definiLie van de kromme hjn denken, is dat zij nooit kan.gemeeten worden door einc rrlmme"nir^s uitgeftrektheid en in alle liaare punten ' krom^me lijn is en bijgevolg van eenen anderen aart dan de regtelijn- zco re^re r’ ^ definitie van dé lijn maar wel verrtaat, klafr ziet c’at de niet meer de kromme lijn kan raceten dan deeze de rcgte lijn kan van d”’ hebben doen zien, het vierkant des cirkels afmcecing van deszelfs omtrek door enig deel van de middellijn, voor eenheid genoomen, af; eene afmeeting, die onrao2:eliik eene regte en de omtrek eene kromme lijn isf dus ® y y^'^t’kant des cirkels onmogelijk. evpn Kn, waarheid te doen begrijpen van hetgeen ik zoo de moeiie1nkip4 geheel overtuigende wijze te betoogen dat TY101-1 4 ^4- vraagen enkel van de definitieën kon men en dat die raoeijelijkheden niet wezenRjk zijn, maar volfirek- ovi n' van de onderftellingen, welke men gemaakt heeft, zoo haten wij voor^eenen ?inS r'®' definitieën der Meetkunde veranderen en andere ondeScN mef vTnÏTi’ ?^4 cirkeleenseenelijnnoe- tre^van ^ wij den om- trek van den cirkel naauwkeung meeten zonder de regte lijn te kunnen mee «n; nu^al ik doen zien dat ik% regte lijn en die kromL lih, drdëS "oTe™? d"j,r"n ‘‘S "S- lijn is. volgens do gewooT n eVa°°d:rverZn"’?' f° SVplaatst zl Sreutkan e^ne nndel rf "’S. te verbeelden dat het m^t betrekking tot Meeiku^diLn^'*'- •'? die plaatfing gelijk of ongelijk is; en gelijk de eeikundigen, uit kragt van hunne bepaalingcn, alles tot eene retrte liin brengen, kan ik alles tot een punt brengen,\iit kragt va. Se bfpaa gen; en in plaats van eene regte liin voor u -j mijne oepaaim zal ik eene ronde lijn voor die eenheid neemen ,\n ^dalrdo™^^'^ geraaken om den omtrek des cirkels juist te meeten, luS*^ delhjn met meer meeten kunnen, en naardien men, om de naauwkeuX maat van de oppervlakte des cirkels in den zin der Meetkundigen te hebben noodwendig de juifte maat van den oratrek en de middellijn hebben moet’ zie ik klaar dat, m die onderftelling gelijk in de andere, de naauwkeiiriee atmeeting van de oppervlakte des cirkels niet mogelijk is. ° "gheid van de bepaalingcn der Meetkonst dat men de moeijehjkheden van de vraagftukken in deeze weetenfehap toefchrijven renlhp"!? • f " gezien dat men, zoo dra men van die al te groote ge- heeff kul'' heeft kunnen meeten en alle vraagfiukkcn lAïï D onoplosbaar fcheenen; want zoo dra mmi opge- 5 ° DE NATUURLYKE HISTORIE. honden heeft de kromme lijnen te befchouwen als kromme lijnen naar alle geflrenghcid gefprooken en men dezelve gebragc heeft tot hetgeen zij waar- lijk in de natuur zijn, veelhoekige lijnen, welker zijden oneindig klein zijn, zijn alle zwaarigheden verdwenen. Men heeft de kromme lijnen regt ge- maakt , dat is, haarc lengte gemeeten , door haar te onderftellen als mee eene onrekbaare en volmaakt buigzaaine draad omgeeven , die men ont- wikkelt (^zÏQ Fluxions Newton p. 131 &c.') en men heeft de opper- vlakten door dezelfde onderftellingen gemeeten, dat is, door de kromme lijnen in veelhoekige lijnen te veranderen, van welke de zijden onbepaaldlijk klein zijn. XXXIII. Eene andere zwaarigheid , die naauw met die van het vierkant des cirkels verbonden, is , en van welke men zelfs zeggen kan dat dat vierkant afhangt, is de incommenfurabiliteit van de diagonaal van het vierkant met de zijde ; moeijelijkheid die onoverkoomlijk en algemeen is voor alle groothe- den, welke de Meetkundigen incommenfurahel noemen ; het valt gemaklijk te doen begrijpen dat alle die moeijelijkheden niet koomen dan van de bepaalin- gen cn de willekeurige affpraaken, welke men gemaakt heeft, toen men de beginzelen van de Rekenkunde en Meetkunde vastlleldc; want wij onder- ftellen in de Meetkunde dat do iy«cn aangroeijen als de getallen i , a, 3, 4, 5 enz. dat is, volgens onze rekenkundige fchaal en door eene overeenkomst, welke wij onderftellen tusfehen de eenheid van oppervlakte en de eenheid van lijn zien wij dat de oppervlakten der vierkanten aangroeijen als i, 4, 9, ld, 25 enz. Door die onderftellingen is het klaar dat, even als de reeks 1,2, 3, 4, 5 enz. de fchaal der lijnen is, de reeks i, 4, 9, 16, 25 enz. ook de fchaal der oppervlakten is en dat, zoo gij in die laatfte fchaal andere ge- tallen tusfehen invoegt, gelijk 2, 3, 5, 6, g, 8, 10, ir, 12, 13, 14, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, alle die getallen hunne overeenkoo- m*ende getallen in de fchaal der lijnen niet hebben zullen en dat bijgevolg de lijn, die met de oppervlakte 2 overeenkooint, eene lijn is, die geene uit- drukking in getallen heeft cn die bijgevolg niet kan gemeeten worden door de eenheid in getallen. Het zou onnut zijn een gedeelte der eenheid tot maat te neemen; dat verandert de onmogelijkheid van de uitdrukking door getallen niet; want als men tot eene fchaal van do lijnen neemt |, i, |, 2, i, 3, I, 4, enz. zal men tot de daarmede overeenkoomende fchaal van de oppervlakten hebben i , j, 4, V» 5>5 f? 16 enz. of liever men zal tot de Ichaal van de lijnen hebben i, |, |, f, |, |, I enz. en tot die der op- pervlakten j, f, I, V, ï, »% ï? enz. hetgeen in hetzelfde geval koomt als de ichaalen i, 2, 3, 4, 5, enz. en i , 4, 9, 16, 25 enz. van lijnen en oppervlakten, welker eenheid een geheel is; en het zal altijd het- zelfde zijn, welk deel van de eenheid men tot maat neeme, als \ of lof , enz. de incommenfurabele getallen in de gewoone fchaal zullen zulks altijd zijn, omdat het gebrek aan overeenkomst van die fchaalen altijd beftaan zal. Al- le de moeijelijkheid der incommenfurabele getallen koomt dan daar van daan dat men de oppervlakten even ;tls de lijnen heeft willen meeten; nu is het aamiangzel tót de historie van den MENSCH. 51 klaar dat, als men eene lijn voor’ eenheid neemt, men met twee zulke een heden eene hjn zal manken , welker lengte eens zoo groot zul zijn ; maar het IS met minder klaar dat men, met twee vierkanten, van welke elk S eenheid genoomen wordt, geen vierkant kan manken. Dit alles koomt daar van daan, dat de ftof drie verfchillende uitgebreidheden of liever ZSZ'i d fdr TerSf^r"’: befchouwen; da'^ou. Icnffte en t lengte heeft, de andere voor de oppervlakte, die en diepte Lbbln delighaamen, die lengte, breedte in^f moeijelijkheden de aftrekkingen Sen wdl n r voortbrengen; daar blijft ons nu nog overig te doen dier aftrekwt” dezelve kan trekken , en de oorfprong en den aart denkbeelden weetenfchaplijko vomwerocn verfchillendc_ betrekkingen hebben met de verfchillende frhillpn,^o r’ uuen ons zijn, brengt elke deezer betrekkingen eene ver- fchillende foort van gewaanvordingen an denkbeelden voorc: Ala wij den af- ftund willen weeten op welken wij ons van een zeker voorwerp bevinden wü rf?«”okko„ i nïSieirl’ ^ eenvoudig en de Meetkun- moeijelijker te behandelen geweest. G 2 5 * DE NATUURLYKE HISTORIE. Toen inen gezien heeft dat de aftrekkingen, als zij wel verftaan wierden, bewerkingen gemaklijk maakten, tot welker kennis en volmaaking de volle- dige denkbeelden ons niet zoo gemaklijk zouden hebben kunnen doen koo- men, heeft men die aftrekkingen zoo verre gevolgd als doenlijk was; ’s men- fchen geest heeft dezelve vereenigd, berekend, op zoo veelerleie wijzen her- vormd , dat zij eene weetenfehap van eene groote uitgeftrektheid gevormd hebben, maar welker klaarblijklijkheid, die overal derzelver kenmerk is, noch de moeijelijkheden, welke men dikwerf in dezelve ontmoet, ons ver- wonderen moeten, omdat wij beiden daarin gebragt hebben en omdat wij, zoo dikwijls wij de bepaalingen of onderftellingen niet zullen misbruikt heb- ben, niet dan baarblijklijkheid zonder moeijelijkheid zullen hebben, en zoo dikwijls wij die zullen misbruikt hebben, niet dan moeijelijkheden zonder baarblijklij,khcid. Voor het overige beltaat het misbruik al zoo zeer in eene flegte vraag voortcftellen als in een goed vraagftuk wel optelosfen en hij, die eene vraag voorlbelt als die van het vierkant des cirkels, misbruikt de Meetkunde meer dan hij, die dezelve onderneemt optelosfen; want hij heeft tegens zfg dat hij den geest van andere op eenen toets fielt, welken de zijne niet heeft kunnen doorfiaan, naardien hij, toen hij die vraag voorfièlde, niet zag dat hij eene onmogelijke zaak vroag- Wij hebben tot hier toe aireen van die foort van aftrekking gelprookcn, die uit het onderwerp zelf, dat is uit eene eenige eigenfehap van de fiof, dat is uit haare uitbreiding genoomen is;. het denkbeeld van de oppervlakte is niet anders dan eene aftrekking van het volledig denkbeeld van een lighaam; dat is, een beroovend denkbeeld, eene aftrekking; dat van de lijn is eene af- trekking van eene aftrekking en het punt is de geheele aftrekking; nu heb- ben alle die beroovende denkbeelden betrekking tot hetzelfde onderwerp cn hangen van dezelfde hoedanigheid of eigenfehap van de fiof af, ik wil zeg- gen, van derzelver uitgefirektheid; maar zij zijn oorfpronglijk van eene ande- re foort van aftrekking, door welke men niets van het onderwerp aftrekt en die ilegts koomt van het verfebil der eigenfehappen , welke wij in de fiof befpeuren; de beweeging is eene eigenfehap van de llof, die zeer verfchil- Icnde is van de uitgeftrektheid, die eigenfehap bevat niets dan het denkbeeld \ an den doorloopen affiand en het is dat dènkbeeld van affiand ’t welk dat van de lengte of de lijn heeft doen ontftaan. De uitdrukking van dat denk- beeld van beweeging koomt dan natuurlijk in de meetkundige befchouwingen oii het is voordeelig liever die natuurlijke aftrekkingen te gebruiken, die van de verfchillcnde eigenfehappen van de ftof afhangen, dan dè aftrekkin- gen , die zuiver verftandlijk zijn., want alles wordt ’er te klaarer en volledi- ger door. O XXXV. Men zou g^incigd zijn om re denken dat.de zwaarte eene der eigen- fehappen van de fiof ware , die gemeeten konde. worden ; men heeft te alle tijden lighaamen minder of meer zwaar dan andere gezien, het was dan vrij natuurlijk te denken dat do fiof, onder verfchillcnde gedaanten, verfchillen- de graaden van zwaarte haddê cn bet is eerst zedcre de uitvinding van de lugb- AANHAIsGZEL TOT DE HISTOIvlE VAN DEN PiIENSCII 55 pomp en de proeven met den flinger dat men verzcekcrd h ^ n r even zwaar is. Men heeft, en "’misfehien met verwcndrrinl de hgefte lighaamen in het lugtlcdige even fnel vielen als^de^zw^" ft en nicn heelt, door middel van de llingers, getoond dat L ligtaaraen evenredig is aan de hoeveelheid van ftoffe, welke zïrbeva? een; de zwaarte vran de ftof fchijnt dan geene betrekliike etonibh o ,ê kan’wtyn™“ kk". in een woord, dfe gemeeten van"eene“k™'' ”di”rT''" lf'’i f " T" ï‘ uitwerking is .nrav, ^lAgt, door hfic gcheelal verfprcid , die min of meer werkr nn in d?n meerderen aflland van de oppervlakte der aarde • zij vJt vL^ die aardbeis zelven en alle deszelfs deelen hebben een Pedecke ftof,^welkrzrbCTa«G?-'' ’ evenredig is aan de hoeveelheid van r>ur,r ^ bevatten, maar zij werkt van verre minder flerk; en in her eigenfckp^Trftot> met e«ie oneindige raagt; dus fchijnt deeze bif ucvolS worS of te verminderen in haare uitwerking en afmeetinjlèn wpIVp ht? van afmeccingen , maar van wffsgeerige aimeetm gen, welke het gros der menfehen, welker liVlramen en ^ hunne aardlche wooning bepaald zijn, niet als nuttig bdSL„ Si dat ZIJ er noott onnitddeltjk gebrutk van zullen kunnen niaakcn • zoo hèt ons geoorloofd ware ons naar de Maan ofnaar enige andere olaneet re ,! zonden dte tnaaten weldra in gebruik zijn; w?nr wHofi die reizen, eene maat van zwaarte nodig hebben die on? ’ dienen; maar daar wij op onzen aardbd moeten blijven vreden houden mer te' bedenken dat de orgeli ke rnelhoid vriê™vn®l° Kr» ir^s-febterj r * ■< “ tt zri ró'okïïuar zöx r„:fet;"?re: Maarzoo onverfchiliig de afmcctingcn van de zwaarte der kof in het alo-e- dtuv.elv°e"r\S Lte”toorkoOT het gewigt van zwaarte, die haar kenmerkt; zij is he? gèw"gt vSn of liever zij is het voorrbrengzcl van de zvvaarte-krujt door*H ftof. Het volftrekt gewigt van een lighaam is bi^UX het elfon"" van de ftot van dat ligh am, vermenigvuldigd met den klomp; e^i imrS in de lighaamen van eene gelijkfoortige ftof de klomp evenredig is aan de grootte, kan men in het gebruik den eenen voor de andere neemen, cn uit de kt nn,s van de eigen zwaarte cener ftof die van het volftrekt gcvvigt van een liglmm int die ftot befiaande, afleiden; te weeten doo^r de^eiffcn zwaarte met de grootte te vermenigvuldigen en omgekeerd uit de kennis bet voirtrekt gewigt van een lighaam die van de eigen 7wpnrt« i n V y»rui,d,t bgba-ArbclIast, aLden, door het « 'U; het IS op die beginzelen dat de theorie der waietweegkuudrfcLÏÏ O 3 54 DENATUURLYKE HISTORIE. cn de bewerkingen, die van dezelve afhangen, rusten. Laaten wij nog een woord over dat onderwerp zeggen, dat voor de Natuurkundigen vaii zeer veel gewigt is. ' Alle de lighaamen zouden even digtzijn, zoo zij, onder cene gelijke uit- gebreidheid, hetzelfde getal deelen bevatteden, en bij gevolg koomt het veiTchil van hun gewigt enkel van dat in hunne digtlieid; als men de lugt inperlte en haar in eene ruimte drong, negen honderd maaien kleiner dan die, welke zij bcflaat, zou men in dezelfde reden haare dig heid ook ver- meerderen en die in een geperfte lugt zou zoo zwaar zijn als het water; het is hetzelfde met poeders enz. . De digtheid eener ftof is dan altijd weêrkeerig evenredig aan de ruimte , welke die ftof beflaat; dus kan men zeer wel door de uitgebreidheid van de digtheid oordcelen; want hoe grooter de uitge- breidheid van een lighaam zijn zal, met betrekking tot de uitgebreidheid van een ander lighaam , het gewigt hetzelfde gcftcld zijnde, hoe minderde digt- heid van het eerftc, en wel in dezelfde reden, zijn zal; zoo dat, als een pond water negentien maal g'-ooter ruimte bcflaat dan een pond goud , men daaruit befluitcn kan dat het goud negentien maaien digcer en bijgevolg ne- gentien maaien zwaarer dan het water is. Deeze is de zwaarte welke wij eigen oï fpecifiek genoemd hebben cn welke het zoo gewigcig is te kennen, vooral inde kostbaarc ftofleii, gelijk de mctaalen, om zig van derzelver zuf- verbeid te verzeekeren en om de bedriegerijen en vermengingen te kunnen ontdekken, waardoor men dezelve vervallchen kan; de maat van de uitge- breidheid is de eenigfte, die men daartoe bezigen kan, die van de digtheid valt niet genoeg onder het bereik onzer zinnen , want die maat van de digt- heid hangt af van de plaatfing der inwendige deden en van de hoeveelheid van ledige plaatfen , welke zij tusfehen elkandcren open laaten; onze oogen zijn niet doordringend genoeg om die verfchillende betrekkingen van gedaan- te te onderfcheiden en te vergelijken ; dus zijn wij verpligt om die digtheid aftemeeten door de uitkomst, welke zij voortbrengt; dat is te zeggen, door de fchijnbaare uitgebreidheid. De eerftc wijze, die zig opdoct, om de uitgebreidheid der lighaamen te meeten, is de •meetkunde der lighaamen; cene uitgebreidheid verfchilt niet van cene andere dan door haare mindere of meerdere uitbreiding en dan fchijnt het ook dat het gewigt der lighaamen een voorwerp van meetkundige maaten wordt; maar de ondervinding heeft doen zien hoe gebrekkig de beoefening der Meetkunde in dat opzigt was. Het was ook te doen om in dc lighaamen van eene zeer onregelraaatige gedaante en dikwijls in zeer klei- ne lighaamen nog kleiner verfchillcn, maar egrer aanmerklijk door dc waar- de der ftof, te onderfcheiden ; het was dan niet mogelijk hier de maaten van lengte ligt roetepasfen, die daarenboven, groote berekeningen zouden gevorderd hebben, als men al hót middel gevonden hadde om ’er gebruik van te maaken. Men heeft dan een ander middel bedagc, dat zoo zeeker als gemaklijk is; dit beftaat in dc uitgebreidheid, die men weeten wil, in éen vogt te dompelen dat iii een regelmaatig vat is, welks inhoud bekend en I AAMiANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN I\IENSCIL 55 door verfchcidcn lijnen verdeeld is; de venneerdering ven de uitceb-ci l van het vogc kan door die verdcclingen erkend worden en is oeiiik uitgebreidheid van het lighaani dat in hetzelve gedompeld is; maar dietah deiwijze heeft ook haare ongemakken in het gebruik. Men kan het var Ser wel zoo cene volmaakte gedaante geeven als nodig zoude zijn ; men kan de verdeelmgcn, de oneffenheden niet omneemen, die het oo- Zt fnappen, zoo dat men zijne toevliigt tot iets eenvoucligers en zeckm-s n-- I, ^ r lighaamen te mcctc-n. no!., gezien dat de onregelmaatige en zeer kleine liï- haamen met door de Aleetkundige maaten kunnen afgemceten worden; hoe n auwkeurig men dezelve ook onderllelle zij geeven ons altijd z^r onvS- beoefening der Aleetkunde van de lighaa- tifre bcpaaleii tot het meeten van grooce lighaamen en regelmaa- liiwmpn ’ zeer klein is in vergelijking van dat der^ andere van de ftof dic lighaamen door eene andere eigenfehap _ ceten, door hunne zwaarte in Jighaamen van dezelfde iTnf uicgcbrcklhcid; dat is, het rewtoUs ta dezelfde betrekking als de uitgeorcidheid, raien heeft met reden de fchaal in 'n" gebruiken en men heeft zig daar door mauw! curl^irf^ ^ kleine lighaamen, van welke gedaante zij zijn, ron^of de zwaarte de gedaante niet raakt ra een wprlr ï , gedaante men wil, alijd evenveel weegt Ik wil hier met zeggen dat de fchaal niet uitgevonden is dan om hec meetkundige maaten te vervullen; het is klaar LtHj bii^^^^^ ^eb willen doen begrijpen hoe nuttie zii zfr vcKr - va„ Men heeft altijd de noodzaaklijkhcid bettropen van het -tewivt der ]i r 20, 25 enz. jaaren van het leven overeenkoomen , veel grooter zün Mn l' zijn moeten, omdat de Priesters, vooral die op de dorpen, op hunne r”gh mres 7 k)tren 7 '"" ouderdora Hellen, maar ten naasten bij: nsTardien^dc rS °P """ twee jaaren na weecen, zoo ichnjtt men do jaaren, als zij in hmi negen en vijftiglle of een en zcstidle irir gellorven zijn; men fchrijft 70 jaaren, als zij negen en zestig of een efzevm- tig jaaren oud geworden zi n, en zoo ook met de tvtT i te maaken, beginnen met die term 7 "rverbe- voor de Intre Daar is geene verbetering te maaken tot het getal 154, dat met het negeu- (a) Natuurlijke Hiftorie D. II. b'.adz. 20c. en vols Daar zijn vcrfcheiden feUeii Ingeaonen .. j. . n. Deel, blaflz. 295 In het vijfde vierkant vün di^onde o®'!,'® verbeteren. lees 13477, ‘^'varfche kolom ftaac 124^7, hef%lu kolom ftaat 9793, ■ in het tweede vierkant van de onderfte 'dwarfche kolom ftaat 02 as lees 9225. • Ibid. in bet vi.ffde vierkant van dezelfde kolom ftaat 8770 lees 8780 '“■‘'■‘''‘‘'“''“f'l'euobm, vanoideienguru. r ''' kolom vau onderen Haat """ l^olom (laat 21Ö0. tweede vierkant van dezelfde kolom (laat 21SS, lees 20SS ftaat''5ol®L?(ia!' kolom vLn onderca JJe-al. ]j ,v i f i: 58 * b E N A T U li R L Y K E H I s't O R I E. - , < r* de jaar ovcrecnkoomt, omdat men zig zcJden een jaar z?I bedfiegen in deji { ondcrdom van een kind van r, 2, 3, 4, 5, <5, 7 of 8 jaaren; maar het getal 1 14,. dat met het tiende jaar overeenkoomt, is te hoog, zoo wel als het getal 100, dat met het twaalfde overeenkoomt ^ terwijl het getal 81, dat met het elfde overeenkoomt, te laag is! Hef eénigst middel om dat te groot of te klein getal te verhelpen, en bij de waafiieid te koomen is de getallen vijf aan vijf te neemen en die zoodanig te verdeden dat zij in evenredigheid vermeer- : deren naar maate derzelver fommcn grooter worden en dezelve daarcntegens , zoo te verdeden dat zij ftccds verminderen, als derzelver fommen ook ver- 1 minderende zijn: bij voorbeeld, ik trek te zaamen -de vijf getallen 114,-81, , 73 73, die in de Tafel met her 10^®, ‘i2‘''*, 13'^“ en t4**®jaar ©vercenkoomen dc fom is 441 : eerst deel ik die fom in vijf gelijke deden, dat mij 88| goeie. Jk trek de vijf volgende ook zoo te zaamen? namelijk 9 Z ’ ïi5cn 105 en derzelver fom is 511, en daaruit zie ik dat die fommcn vermeerderende loopen; dan deel ik- de fom van 441 van dc voorige vijf getallen, zoo dat zij vermeerderende lóopen en fchrijf 87, 87, 88, 89 en 90, in plaats van 1 14, 81, loo, /3 en73. Diisook, alvoorcns de fom 51 I van de vijf getallen 90, 97,^04,^115 en die mee het i6‘'®, 17''®, i8‘*® cn 19‘‘® jaar ovci'Cenk’oömen , te verdeden, trek ik de vijf volgende getallen tc Zaamen om te zien of hunne fom hoogcr of langer dan 511 is ; en alzoó ik haar boogcr bevind, deel ik 51 1 , gelijk ik '441 gedeeld heb, 'in vijf 'deden, die in eene vermeerderende reden loopen; en zoo daar- êntegens die fom van de vijf volgende getallen kleiner was dan die der voor- gaande vijf getallen, (gdijk'in het vervolg plaats heeft) zou ik deeze fóm zoodanig verdeden, dat dc getallen in eene vermeerderende reden liepen. Op deeze wijze zullen wij, zoo veel mogdijk, bij de waarheid koomen*, te meer daar ik niet befloten lïCb mfjrte verbeteringen bij het getal 1 1 4 te beginnen dan na alle de andere rcekfen beproefd te hebben , welke de fommen der getallen, vijf aatl vijf, cn zelfs tien aan ïieh genoomen , gaven , en ik mij bij dat getal bepaald Ircb , omdat ik bevond dat derzelver loop meer eenvormig was. Ziet hier dan die vcrbetqrdê Tafel, zoo dat men ’cr nu naauwkcuriglijk ;i alle de betrekkingen van de waarlchijnlijkheden van het leven uit kan trekken. i ; . • ■/ JAAREïf VAN HET LEVEN. Verd^eling der ï3pp4 dooden. I-. iSe. 6454. 2378. 3de. . 985- 4de. 700. » 5d8. ' 509. Getal der dooden , die vosr - het einde van hun ijle, ade jaar enz. geftorven zijn op ! SSDH" ^ 6454. 8832. vo 00 10517- 1x026. iGctal (ier perfoonen , in hun 1 ifte en ade jaar enz. getre- i j den over 2 ( 23994 - 17540- 151(^2. 1 I' 4 i 77 - I 13477- j AANUANG 2 EL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 55 VerdeeUdg der 33994 dooden. ' JAAREN VAN HET LEVEN. ! 6de. ' 406, 1 . 7 '*®. 307;' 8fte.‘ 240. 1 9de. 154 - lode. 112. Getal der dooden , die voor - het einde van hun dde , 7de jaat enn. gellorven ziju over • ® 3594 ' J- IÏ432. n 739 « II979. I 2 I 33 - 1 1 12245. Getal der perfoonen, in hn„ - Ode, jaar enz, getre- ( oen over 33994-, r 12968. 1256a. i , 12255. 12015. ^ii?6i, Verdeeling d,r 33994 dooden. - Hde. 100. 12de, 93 - • 13de. ’ 88. ■ I 4 ^e, 87^. i* 1 15 '’®- 1 ' 85. 1 i t'ci üooacn, die voor Uec einde van huDUdc, i^üe ( jaar enz, gellorVcn zijn over ( 33994. 3 * 12438. . ■ 12526. 12610,^ . t * 12695. v^cieti oer perioonen, in hun * iido, lade jaar enz». getre» den over 33994, ► II749. ■ 11649. ■ 11556! ■ ~{ 11468. 11384- Verdeeling der 33994 dooden. l6de, .,90. 17de, 95. l8de.r loo, ' 19d®. ’ 'I07. 20fte. 116. — wLai Mur oooden , dfe voor ^ i hpc cUdc vanhun Ifidc, 17de ( 12880. 12980. 13087. 11014. 24*1=. 14a. I — - 13203. 10907. 25(1=. 141. i7l ■■ in hun ■ leile, 17de jaar enz., getre- i «en- o\er ^3994, . * " 11299, II2O9, 1III4. Verdeeling der 33994 dooden. ^ - 1 . 'aifte. 124. softe. 133 - 1 23*1®. ' ^36. Getal der dooden, die voor -) het einde van hun aifte, 3 sfte { - jaar enz. gellorVen zijn over ( ^ 33 ^ 7 * » 3994 - 3 • 13460. 13596. I373Ö. . 13877- 10258. Getal der perfoonen, in ban nifte, aafte jaar enz. getre- den over 33994. • 10791. 10667. 10534 - 10398. Ób DE N A T U U R L Y K E H I S f Ö R I E. Verdeeiing der 33994 doodeu. ^ JAAREN VAN HET I..EVEN. ‘ aö^e*. 142. 2,7^^. 143. 444* 29^®. 145 - 30^®. 148. ■ Getal der dooden, die voor het einde van hun atfdc, 37ile ( taoio jaar enz. geilorven 2ijn over r ^ 23994 ' J ( ■ 14162. 14306. 14451. 14599 * Getal der perrooneo , in hun " söf^e, J7lle jaar enz. getre- < den over a3994> ( 1 I0II7. 9975 ‘ 32(le. 153. 1 9832.. 1 9688. 9543 * Verdeeiing der 13994 dooden. ^ . Slfte; 151* 33 *^®- 154- 34 '^®. 158. 35 *®- 1Ö0-. Qeial der dooden, die voor het einde van hun 3tlbe , 3afte jaar-enz. gellorvea zijn over 33994. 14750» 14903. 1^5057. 1 i 5 ?i 5 » 15375 » Getal der perfoonen , in hun 3ifte, 3=(lejaar enz, getre- den over 13994' i 9395 » . 9244. 9091, 8937. 8779. y. s 6 fte. Verdeeiing d«r 13994 dooden. 165» 37 fte, , 170. 38 . 15540» • I57IO. 15885; 1 16066. 16253. Getal der perfoonen , in ban 3611e, S7lle jaar enz. getre. L 8ÖI9« dun over 13994* f’ , 8454. 8284. 8109. 79 a 8 .. Verdeeiing der 13994 doodep. i 41*'®. 1 18Ó., a . 42''®. 185». 43 '*®- . 184. 44 «®. 179 - 45 '*®» I72’.- Qetal der dooden , die voor * het einde van hup 4iile, 43^0 jaar. «UZ. getlorv©n,zijn over a 3994 - 16439. a , 16624. ; i68o8i 16987; 17159* Getal der perfoonen, in hnn 4ifte, 4ifte jaar enz. getre- dén ,oy«r 13994» , 1 __ !•_ 7741 » 1 ; 7555 r 1 > 7370» ' 7186. ■ 7C07; AANHANGZEL tot de HfSTORIE VAN DEN MENSCH. 6ir. Verdeeling der 33:194 dooden. ■ — JAAREN VAN HET LEVEN. > I 46»'. 166. 47 «'. 153. 1 48(le. 159* 49"=. 16 Softe, 162, Getal dep dooden * die voor het einde van hun 45ae, 47fte ( jaar enï. geftorven zijn over i » 3 t- 94 - J 1 17325* 1 17478. 17637. ( 17798* 17960. j i Getal der perfoonen, in hun -v 46iie , 4-"Ue jaar enz. getre- ( den over 3399:. d 1 6535. • 6669. 1 6516... 1 6357* 6196. 1 Verdeeling der 33994 dooden. j Sl2e. 163. - Ï64. 53 18123. 1 18287. 18452. 1 18620. 18790. Getal der perfoonen, in hun Siftc, ssfte jaar enz. getre- den over 23994, >■ 6034, . 5871. 5707. 5542 * . 5374 * Verdeeling der 23994 dooden. * I- 56^=. L ^ 73 * ' 57 "=. - 174. ■ 58"=. 177 * 59 ®«. 179 '* 6o^«. 183. Cccal Jer dooden 9 die voor " bet eimde van bun s^de, 57^6 j^renz* geftorven zijn over 23994 ' ^ 18963. 19137* 19314* 19493* 19676. ^^ecai der perfoonco, in hun •) stilte^ S 7 ftc jaar enz. getre- / sor\A dea* over a39p4« ^ 3204* |- 5031. 1 .. 4857- 1 46S0. 1 4501. Verdeeling der 33994 dooden. V Ölfte. 1 '«5. . 1 6a 2. 0. DE natuurlyke historie, Tafel van de waarfchijnlijkheid van het leven. Voor een eerstgeboren kind. jiVJ[en kan 17540 tegens 6454, of, om te bekorten omtrent 2| tegens i wedden dat een kind, dat geboren wordt, een jaar zal leeven. "En onderflelJende dat de dood over het geheel jaar gelijklijk verdeeld is; '17540 tegens of 5,^ tegens 1 dat het 6 maanden zal leeven. 1754° tegens of bijna ii tegens i dat het 3 maanden zal leeven. 1754 tegens ^ of omtrent 1030 tegens i dat het niet binnen 24uuren zalfterven. Dus kan men 15162 tegens 8832 of omtrent i| tegens i %vedden dat een eerstgebo- ren kind 2 jaaren zal leeven. .14177 tegens 9817 of tegens i dat het 3 jaaren zal leeven. 13477 tegens 10517 of I5 tegens i dat het 4 jaaren zal leeven. 12968 tegens 11026' of lir tegen« ï ctat bet 5 jaaren zal leeven. 12.562 tegens 1143a ot *tt tegens i dat het 6 jaaren zal leeven. 12255 tegens 11739 of omtrent ijj regens i dat het 7 jaaren zal leeven. 12015 tegens 11979 of i.jJ regens i dat het 8 jaaren zal leeven. 12133 tegens 11861 of ijl tegens i dat het geene 9 jaaren zal leeven. 12245 regens 11749 of I5I tegens i dat het geene 10 jaaren zal leeven. 12345 tegens 11649 of 1^ tegens i dat bet geene 11 jaaren zal leeven. 12438 tegens 11556 of i^ tegens i dat het geene 12 jaaren zal leeven. 12526 tegens 11468 of uj tegens 1 dat het geene 13 jaaren zal leeven. 42610 tegens 11384 of i? tegens i dat het geene i^iMren zal leeven. 12695 tegens 11299 of I3 tegens i dat het geene 15 jaaren zal leeven. 12785 tegens 11209 of tegens 1 dat het geene 16 jaaren zal leeven. 12S80 tegens 11114 of I5 tegens i dat het geene 17 iaaren zal leeven. 129S0 tegens I1014 of I,? tegens i dat het geene i8 jaaren zal leeven. 13087 tegens 10907 of i| tegens i dat bet geene 19 jaaren zal leeven. 13203 tegens 10791 of 1.’ tegens i dat het geene ao jaaren zal leeven. Ï33-7 tegens 10667 of ij tegens i dat het geene at iaaren zal leeven, 13460 tegens 10534 of i| tegens i dat het geene 22 jaaren zal leeven. 13596 tegens 10398 of ir| tegens i dat het geene 23 jaaren zal leeven, 13736 tegens 10258 of ij tegens i dat bet geene 24 jaaren zal leeven. 13877 tegens 10117 of il tegens t dat het geene ss jaaren zal leeven. 140 19 tegens 9975 of r| tegens i dat het geene 26 iaaren zal leeven. 1.416a tegens 9832 of i.j tegens 1 dat het geene 27 jaaren zal leeven. 14306 tegens 9688 of zeer nabij- 1| tegens 1 , dat is 3 tegens 2 dat het geene 2I jaaren zal leeven. 14451 tegens 9543 of tegens i dat het geene 29 jaaren zal leeven. 14599 tegens 9195 of i|« tegens i dat het geene 30 jaaren zal leeven. 14.750 tegens 9244 of ij tegens 1 dat het geene 31 jaaren -zal leeven. 14903 t-"gens 9091 of i| tegens i dat het geene 32 jaaren zal leeven. 15057 tegens 8937 of' tegens i dat het geene 33 jaaren zal leeven. 15115 tfgvns 8779 of i| tegens t dat het geene 34 iaaren znl leeven, 153.75 tegens 86^9 of regens 1 dat het geene 35 jaaren zal leeven. 15540 AANUANG2EL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 65 15540 tegens 8454 of tegens i dat het geene 36 iaaren zal leeven 5710 tegens 8284 of i,r tegens i dat het geene 37 jaaren zal leeven* Seene 38 jaaren zal leeven ^ 16066 tegens 7928 of 2,3 tegens i dat het geene 39 jaaren zal leeven. i§§ teSs Sf ^ 40 jaaren zal leeven. 166^ F fi 41 jaaren zal leeven. eleïs 7?86 al Ih ff"" * 4a jaaren zal leeven. 16987 tefcS^ S d ^ 43 jaaren zal leeven. I7I -o fff IT^ ^ ^ 44 jaaren zal leeven. 1732? teief S^n nï % fSens I, datis 5 tegens 2 dathetgeene 45 jaareuzalleeven. 17ATS ff"® -È ^ Seene 46 jaaren zal leeven. i 76’7 fff ^ 47 jaaren zal leeven. 17798 tefef 6?o6 ï "« f ^ f ^ f 48 jaaren zal leeven. 17960 teIcSs 60S of f ‘ ff"" ^ f ^ f ^ 49 aaren zal leeven. i 8 i 2" telend 1 f ^ "® ^ f 50 jaaren zal leeven. 18287 flens I707 of f * ff"! ^ f ^ 51 jaaren zal leeven. 1S4 -I 1-r.f i®gcus I dat het geene 52 jaaren zal leeven. lite; Sg;? ?l 3 ii KSMS I dat het geene 53 jaaren zal leeven. 187 ^ tei.5, S;i ?r 18 SIS .* S lïe“.‘ gSe' « t'‘" 18963 tegens 5031 of sij tegens gecnc 55 jaaren zal leeven. dat het geene 56 jaaren zal leeven. o-j j**wtwu léiii iccv^n 19137 tegens 4857 of 3jg tegens i dat liet geene 57 Jaaren zal leeven". 19314 tegens 4680 of 44 tegens i dat het geene 58 iaaren zal leeven' 19493 tegens 4501 of 4!j tegens i dat het |eene 59 aS zd leef f 19676 egens 4318 of 4jf tegens i dat hetleenefofaSfrzal Sf f ff”® 4|f tegens i dat het geene 61 jaaren zal leeven* - 20047 tegens 3947 of 5^1 tegens i dat het geene 62 jaaren zal leeven* 20236 tegens 3758 of 5!^ tegens i dat het geene 63 jaaren zal leeven' Tolt tefc ns ff ^ ö4 jSï fal Jj 71 of 635 tegens i dat het geene 65 Jaaren zal leeven 20819 tegens 3175 of 6|? tegens 1 dat het|eene 66 Sn f 1 f * ‘ 21014 tegens ao8o of y-i revenu t jaaren zal leeven. 21208 tegens a?86 of 7i| tegens 1 dat het Sef S If leeven. =.3» ineens 4s of I; Ss 1 £t lie |S g £“ z“ S' 2 3H9 egens 5405 of 8|| tegens i dat het geene 78 Sf S za leef f 2177S tegens 2216 of 9^ tegeus 1 dat het geene 71 iaaren f i if 21966 tegens 2028 of lof tegens i dat het geene f ^^®ven. 22153 tegens 1841 of 12,1 tegens i dat het gelne 7? leeven. 22334 tegens 1660 of is^ï tegens 1 dat het geene 74 iafln if 22511 tegens 1483 of i5t| tegens i dat het geene 75 jaaren ziil kevf,’ 22686 tegens 1308 of 171! tegens i dat het geene 76 jaaren zal leeven * 22860 tegens 1134 of aot!| tegens i dat het geene 77 jaaren zal leeven 23030 tegens 964 of 24 tegens 1 dat het geene 78 jaaren zal leeven* 807 of 28J? tegens i dat het geene 79 jaaren zal leeven’. of 35 j| tegens i dat het geene 80 jaaren zal keven 540 of 43'-j tegens i dat het geene 81 jaaren zal leeven’ 437 of 53j'j tegens i dat het geene 82 jaaren zal leeven’ 354 of 66|i tegens 1 dat het geene 83 jaaren zal leeven* 291 of 81 tegens i dat het geene 84 jaaren zal keven* 237 of loorf tegens i dat het geene 85 jaaren zal keve'n 193 of 1234 tegens 1 dat het geene 86 jaaren zal keven* 155 of 153I tegens i dat het geene 87 jaaren zal keven.* 23287 tegens 23331 tegens 23454 tegens 23557 tegens 23640 tegens 23703 tegens 23757 tegene 23801 tegens 23839 tegens XVllL Deel. I €6 DE NATUURLYKE HISTORIE. 23871 23891 E3909 23925 23939 23951 23961 23970 23977 23982 23986 23989 S3992 tegens tegeus tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens 123 103 of of 85 of 69 of 55 of 43 of 33 ' of 24 of 17 of 12 of 194 232 28) II 346II 435 i* tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens of of of 'is 557 726 rJ 998I 1410,1 19983 29981 4798I tegens 1199Ó tegens tegens tegens tiat liet dat het dat het dat het dat het dar het dat het dat het dat het dat het dat het dat het dat het geene geene geene geene geene geene geene geene geene geene geene geene geene 88 jaaren 89 jaaren 90 jaaren 91 Jaaren 92 jaaren 93 'jaaren 94 jaaren 95 jaaren 96 jaaren 97 Jaaren 98 jaaren 99 jaaren 100 jaaren zal keven, zal leeven.- zal leeven. zal keven.. zal leeven. zal leeven. zal leeven. zal keven.- zal keven, zal leeven. zal keven, zal keven, zal keven. Ziet hier de waarheden, welke ons deeze Tafel toont. Het vierde deel van het tnenschlijk geflagc flerft, om zoo tc fpreeSen",, voor dat het het licht gezien heeft, naardien bijna een vierde van hetzelve in de eerde elf maanden van het leven fterfc en naardien ’cr in dien korten tijd een veel grooter getal onder viif maanden oud ilerft dan boven vijf maanden. Het derde deel van het mensclilijk geflagt iterft voor het den ouderdom van drie en twintig maanden bereikt heeft, dat is, voor* het het gebruik vaiv zijne ledcnmaatcn en van de meefte zijner zintuigen gehad heeft. De helft van het menschlijk geflagt flerft voor den ouderdom van agt jaa- ren en eene maand, dat is, voor dat het lighaam ontwikkeld is en voor de ziel. zig door de reden naar buiten vertoont. Twee derden van het menschlijk geflagt flerven voor den ouderdom van negen en dertig jaaren, zoo dat ’cr weinig meer dan een derde der menfehen is dat het geflagt voort kan planten en ’er geen derde is dat in de maatfehap- pij tot eenen vasten flaat koomt. 'Drie vierden van her menschlijk geflagt flerven voor den ouderdom van een en vijftig jaaren, dat is, alvorens iets voor zigzelven afgedaan, alvorens weinig voor huu huisgezin en niets voor andere gedaan, te hebben. 1 Van negen kinderen die geboren worden , koomt ’er maar een tot den ou- derdom van zeventig jaaren ; van drie en dertig, die geboren worden, koomt ’èr maar een tot den ouderdom van tagcig jaaren; daar is maar een van de twee honderd een en negentig die zijn leven tot negentig jaaren rekt, en ein- delijk maar een onder elf duizend negen honderd zes en negentig die tot hon- derd jaaren kwijnt., Men kan ook 1 1 tegen.s 4 wedden dat een eerstgeboren kind een jaar en geene zeven en veertig jaaren zal leeven; en 7 tegens 4 dat het twee jaaren- oji geene vier endertig jaaren zal leeven- if;, tegens 9 dat het 3 jaaren en d.it het geene 27 jaaren zal' keveni. dé,, tegens Sjdat-.het 4jaa1en.en.dat het,geena 19, jaaren zal keven,. O AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VaN DEN MENSCH. 5? 13 tcgens II dat het 5 jaareii-en dat het géene 18 iaaren yal la tegens 11 dat het 6 jaaren en dat het geene ia Ha ' 1 «n eindelijk i tegens i dat het 8 jaaren en i ina^d eu daf t, 7*^”* a maanden zal leeven. 8 jaaren en De middcibaare maat van het leven vm dor, j 1 naalfen bij van vier H “”‘^'^5 ouderdom der eerstgeboren kinderen ten gevonden worden het moet zijn 13477, hetgeen geinaklijk kan geboren wordt, hem opvolge?naSn mïrvSden ^ zijn zoon zal leeven. ^ vveoaen han dat Inj langer dan r "eifaS! "ïé™; -r “ ™i«igja..e,r ié^vffrv;„“dicV:Sd™rjn„™ r ‘t '■■ S:r. ‘r^r he?l”vê“'waS h" Sta d ï leven niet zoo fnil alnocim “Is ™tacrvCTloonm '“'leh'É'IljkheM van het der fncl afneemt hoe langer men geleefd h naardien zij des te min- van het leven afname in dezelfde reden als het getal d°^- waarfchijnlijkheid iemand -van tien jaaren, die veertig jaaren levens tcTiooïen dertig meer te hoopen hebben, als hij den ouderdom vin r«^ bercillt hebben; eS ondertnsfehen i^ar voor hStTo Vijf maanden, in plaatfe van dertig jaaren levens te hoonen «ensch vnn'derrig jaaton, da. agf 'en twinJglaSXVcn nieer dan agtticn jaaren te leeven hebben , als Wj den ouderdom vi?i ’ • jaaren zou bereikt hebben , en men ziet dat hij twee^n^twinï^’n'?.^^^ e hoopen heeft. Een mensch'van vijftig jaaren, die zestion ' ven n.a»den ,e leeven heeft, zon, op zijn' zestighe Jaa^'^glr «s (®) DAlembïrt Opusculcs Mmhérnatques, roft}.!!; iS Mélange, T.V, ! 2 > 68 DE NATUURLYKE HISTORIE, zeven maanden te leeven hebben en hij heeft elf jaaren en eeiie maand te leeven. Een mensch van zeventig jaaren, dat zes jaaren en twee maanden te leeven heeft, zou dan op zijn vijf en zeventigfle jaar, niet meer dan een jaar en twee maanden te leeven hebben en cgter heeft hij vier jaaren en zes maanden te leeven. Een mensch, eindelijk, van tagtig jaaren, die flegts drie jaaren en zeven maanden levens te hoopen heeft, kan nog met even veel grond op drie jaaren hoopen , als hij vijf en tagtig jaaren bereikt heeft. Hoe meer dus de dood nadert hoe meer zijn loop vertraagt; een mensch van tag- tig jaaren wint, als het nog een jaar leeft, bijna dat geheel jaar op den- zelven, naardien het van tagtig tot een en tagtig jaaren llegts twee maanden hoop van te leeven op drie jaaren en zeven maanden verliest. Tafel van de waarfchijnlijkheid van het leven. Foor een kind van een jaar, Ivan 1516= tegens 2378, of tegeiis i wedden dat een kind van een jaar nog een jaar zal leeven; ondérlleld zijnde dat de dood over het ge- heel jaar gelijklijk verdeeld is. 1516a tegens m! of taf tegens i dat het 6 maanden zal leeven. 15162 tegens of as| tegens l dat het 3 maanden zal leeven. en 1516a tegens f|0 of 2332 tegens 1 dat het niet binnen 24 unren zal fterven. 14177 tegens 3363 of 4 .^ tegens i dat het nog 2 jaaren zal leeven. 13477 tegens 4063 of 3,! tegens i dat het nog 3 jaaren zal leeven. ' 12968 tegens 457a of 2|| tegens 1 dat het nog 4 jaaren zal leeven. 12562 tegens 4978 of tegens i dat het nog 5 jaaren zal leeven. 12255 tegens 52S5 of ad tegens i dat het nog 6 jaaren zal leeven. 12015 tegens 5525 of 2|| tegens i dat het nog 7 jaaren zal leeven. 11861 tegens 5679 of 2.^ tcgeris I dat het nog ^jaaren zal leeven. II 749 tegens 5791 of 2^^ tegens i dat het nog 9 jaaren zal leeven. 11649 tegens 5R91 of 1 % tegens i dat het nog 10 jaaren zal leeven. 11556 tegens 5984 of tegens i dat het nog 11 jaaren zal leeven. 11468 tegens 607a of ig tegens 1 dat het nog 12 jaaren zal leeven. , 11384 tegens 6156 of ijj tegens i dat het nog 13 ja.iren zal leeven. 11299 tegens 6241 of ipt tegens i dat het nog 14 jaaren zal leeven. 11209 tegens 6331 of tegen s^ i dat het nog iff.ii’^mnzal leeven, 11114 tegens 6426 of tegens 1 dat het nog 16 jaaren zal leeven. 11014 regens 6526 of tegens i dat het nog 17 jaaren zal leeven. 10907 tegens 6633 of ifi tegens i dat het nog 18 jaaren zal leeven. 10791 tegens 6749 of tegens i dat het nog 19 jaaren zal leeven. 10667 tegens 6873 of tegens i dat het nog qo jaaren zal leeven. 10534 tegens 70°^ of lï tegens i , dat is 3 tegens 2 dat het nog ai j'aaren zal leeven. aanhangzel tot de historie van den mensch. 69 ^ I dat het nog aa iaarcn zal leeven 10258 regens 728a of ili regens i dat het nog 23 'jaaren zal Wvon' 101 17 tegens 7423 of tegens i dat het nog sl aaren zal eev^n* 9975 tegens 7565 of ijf tegens 1 dat het nog 25 jaaren L keven' giiiSi I F “■ F - " = SI i-s; sès l ’i S779 Ss & of 32 jaaren zal keven. 8921 tegens 8^9 of i.f t™g?ns x'dVhftSne*^'^ 33 Jaaren zal keven. 90S6 teeens Sa -a of .*■ ^ j ^ geene 34 jaaren meer zal keven. is6 efeïs lUl of ^ 35 jaaren meer zal keven 94 i I teSns 8?oi of S ' 3Ö Jaaren racer zal keven. 96 i 2 telens 70^8 of ^ 37 Jaaren meer zal keven 97» t' I' ns 77?. ff ',S'S ‘, S 5f, K“' S'' i''™ 99S5 tefcus 7555 Ss Ir W f ^9 jaaren meer zal keven. 10170 tegens 737I of ! ïclenl I daï h^r ^ leeven. 10354 tegens 7186 of li; tegens i dat het le^np zal keven. 10533 tegens U7 of if tc|ens . , ttï meifs’ i XE7’' zal keven. ^ geene 43 jaaren meer 10871 tegens 6669 of !| fefens i dat het leene leeven. 11024 tegens 6516 of 1 teS 1 dat £ fZl l^^ven. 11.83 tegens ch „f .ï ,“|S' SSIS°! SI :i SI ; ssh ii6f>o tp^PTie rsi. r.f -7 ^ g^^ïio 49iaaren meer zal ippimr. ■ keven. 12166 tegens 5374 of a;! tegens 1 dat het fcene fo zal leeven' 1233Ö tegens 5204 of 2;? tegens i dat het leene 53 jaaren meer zal keven. 12509 tegens 5031 of a?| tegens i dat het ^pp^p zal leeven. 1168J 54 of 4 S, 1 dï het «m. "“t ‘oovej,. lïS&j tegens JdSo of iH teflS. i diS h« S™ïe S S7" ■'‘"''''l- 13039 tegens 4501 of af tegens i dat heï geonp "’^^r zal keven. 13222 tegens 4318 of s,f tegens 1 dat het geenl meer zal keven. 13407 tegens 4133 of 35? tegens i dat het geene 60 a^en 13593 tegens 3947 of 3|j tegens 1 dat het geene 61 jaaren meSSilT""* 137S2 tegens 3758 üf 3^^ tegens i dat het geene 62 iaam ^ ^"'• 1397a tegens 3568 of 3i| tegens i dat het leen'e 63 aare S Sn' I4’d9 tegens 3371 ot 4j| tegens i dat het geene 64 meeJ ?^l wl 14365 tegens 3175 of 4J tegens i dat het leene óViaarel S zo 14560 tegens 2980 ot 4% tegens i dat het geene C6 iaaren 14754 tegens 27S6 of U tefens i dat het |eene 67 jSïS me Li M945 tegens 2595 of 55S tegens i dat het geene 68 jaaren meer zii ^^135 tegens 2405 of 6^ tegens i dat het geene 69 jaaren meer z1 5324 tegens 0216 of 6U tegens i dat het geene 70 jaaren me^r ^1 15512 tegens 2028 of 7’i tekens i dat het <^eene It 15699 teeens t^ü nf o? . ^ aai nei j^eene 71 jaaren meer zal keven. S=ns 1841 ol 85 tegens 1 dat het geene 70 jaaren meer zal kevelil 70 DE NATÜURLYKE HISTORIE- 7 15880 tegens 16057 regens 1623a 16406 1657Ó 16733 16877 regens regens 17000 17103 17186 17249 17303 17347 17385 17417 17437 17455 17471 17485 17497 17507 17516 17523 17528 17532 17535 17538 regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens regens heel 1660 of 9'? tegens i 1483 of 10^ regens 1 1308 of 124 regens i 1134 of 14,4 regens r 964 of 175 regens i 807 of sof regens i 663 of 251 regens 1 540 of 3'ii regens i 437 of 3pj^ regens i 354 of 48^ regens i 291 of 59i| regens i 237 of 73 regens i 193 of 8915 regens ï 155 of 112 regens i 123 of 141 regens i 103 of 260 regens i 85 of 205 regens i 69 of 253 regens i 55 of 318 regens i 43 of 407 regens 1 33 of 530 regens ï 24 of 730 regens i 17 of 103* tegens I xa of 1461 regens 1 8 of 2191 regens i 5 of 3507 regens i 2 of 8769 regens i rnn ïnnrpn zal IffPven. dat het geene 73 jaaren meer zal leeven- dat htt geene 74 jaaren meer zal leeven- dat het geene 75 jaaren meer zal leeven. dat het geene 76 jaaren meer zal leeven- dat het geene 77 jaaren meer zal leeven. dat het geene 78 jaaren meer zal leeven. dat het geene 79 jaaren meer zal leeven. dat het geene 80 jaaren meet zal leeven- dat het geene 8 r Jaaren meer zal leeven. dat het geene 82 jaaren meer zal leeven. dat het geene 83 jaaren meer zal leeven- dat het geene 84 jaaren meer zal leeven. dat het geene 85 jaaren meer zal leeven. dat het geene 86 jaaren meer zal leeven. dat het geene 87 jaaren meer zal leeven. dat het geene 88 jaaren meer zal leeven. dat het geene 89 jaaren meer zal leeven. dat het geene 90 Jaaren meer zal leeven. dat het geene 91 jaaren meer zal leeven. dat het geene 92 jaaren meer zal leeven. dat het geene 93 jaaren meer zal leeven. dat het geene 94 jfinren meer zal leeven. dat het geene 95 jaaren meer zal leeven. dat het geene gO' Jaaren meer zal leeven. dat het geene 97 jaaren meer zal leeven. dat het geene 98 Jaaren meer zal leeven. dat het geene 99 jaaren meer , dat is in het ge- Dus Herft het vierde deel van de kinderen van een jaar v^oor zij volkoomen vijf jaaren bereikt hebben; 'het derde deel voor zij tien jaaren bereikt, de helft voor zij vijf en der tig jaaren, twee derde deelen voor zij twee en vijf- tig jaaren, drie vierde voor zij een en zestig jaaren bereikt hebben. Van zes of zeven kinderen van een jaar is er maar een, dat tot zeventig jaaren koomt; van tien of elf kinderen een, dat tot vijf en zeventig jaaren koomt; van zeventien een, dat tot agt en zeventig jaaren; van vijf en twin- tig of zes en twintig een, dat tot tagtig jaaren; van drie en zeventig een, dat tot vijf en tagtig jaaren ; van twee honderd en vijf kinderen een, dat toe negentig jaaren; van zeven honderd en dertig een, dat tot vijf en negentig jaaren en eindelijk van agt duizend een honderd negen en zeventig een eenig, dat,tot volle honderd jaaren kan opklimmen. Ook kan men ten naaften bij 6 tegens i wedden dat een kind van een jaar een jaar, en geene negen en zestig Jaaren zal leeven; ook ten naaften bij 4 tegens I dat hot twee jaaren, en geene vier en zestig jaaren meer zal leeven ; ten naallen bij 3 tegens i dat het drie jaaren en geene negen en vijftig meer zal leeven ; ten' naallen bij 2 tegens l dat het negen jaaren en geene vijftig jaaren meer leeven zal; en eindelijk i tegens i dat het drie en dertigjaaren geene vier en dertig jaaren meer zal leeven. ✓ z' AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. 7. Het middelbaare leven van de kinderen van i ïaar i\ vnn ren; dat van een mensch van een en twintig jaarcii is oo!- m-. van drie en dertig jaaren ; een vader, die'norieL oud ,s, kan hoepen langer te zullen leeven dan^zfn kind van eeriSl-^n als do vader veertig jaaren oud is, is ’er reeds - teircns o rit zoon van een jaar hem overleeven zal- _ te w edden dat zijn is ’cr a tegens I ; en 3 tegen i 4 hU i 5 ^r'^ ’ Eenc lijfrente on her hS ^ H ?^f'SJa:iren oud is, te wedden. dig nis Jlc H So „„ "OO vnnl waer- Icii zoo veel als eene d o 111^^00 rei'h ™ ren zou chatfen Eit 1 ™ °F {"““fd van eencii mensch van zestig jaa- het l eïef OP he't holfH °P ''jf'™'™ wil, moet =13 idj oor een kind van twee jaaren, ^lu waren*^ds^^^ worden, als zij zoo uitge^ ten en de JaaffehiLiH hSn t bekor- jaaren nog een imr fii ^ ^4s negens i wedden dat een kind van twee- gclijklijk verdeeld is. onderlleid dat de dood over het geheelé jaar' mjl 2 e"! I t IS ' *' leeven. en 1AI7 ^ tegens i dat het 3 maanden zal keven. 13477 teynfi68|^ofzce¥Lmfrtcgens“\^ =4 uuren zal fterven. 12968 tegens 2194 of wat minder dan 6 tegens i zai leeven. 12562 tegens 2600 of wat minder dan 5 tegens 1 dat het nof 5 leeven.- 12255 tegens 2907 of omtrent 4 j tegens i dat het nog «f iaaren"^ Jnf *ial keven. 1=0.5 tegens 314? ofomiren, |t tegens het no|S?n 11861 tegens 3301 of 31’ tegens 1 dat het nog >jaarenïï ww , 11749 tegens 3413 of g’j tegens i dat het nog 8 jaareS zal keven 11299 tegens 3863 of 2]| tegens 1 dat het nof 13 aaren zal leeven 0791 egens 4371 of 2|| tegens i dat het nog 18 jaaren zal keveS' 10117 tegens 504^ of wat meer dan a tegens 1 dat het notr 02 iior‘« 1 1 9395 tegens 5767 -of i5^ tegens i dat het nog 28 jaareSlleeven 8Ö19 tegens 6543 of i | tegens 1 dat het nog%3 yy'? ^ S S:: i 1 ■’! '>=' 4 38 U"n lal s • zallcevli. ^ ^ het geene 48 jaaren mc€ï- 7 ^ DE NATUURLYKE HISTORIE. 9958 10844 11791 12744 13124 13669 13844 14018 14188 14345 14489 14612 147 15 14798 14861 14915 14959 14997 15029 15049 15067 15097 15128 15150 ifl tegens “43 Ql^ 013 tegens tegens 5204 of tegens 4318 of tegens 3371 of tegens 2405 of tegens 2028 of tegens 1483 of _ tegens 1308 of 10, | tegens tegens 1134 of i2r* tegens tegens 964 of 14Ï tegens 807 of 17I tegens 6Ó3 of 2ij tegens tegens tegens 9r| tegens I dat het geene 55 Jaaren meer zal leeven. 1 dat het geene 58 jaaren meer'zal leeven. I dat het geene 63 jaaren meer zal leeven. 1 dat het geene 68 jaaren meer zal leeven. I dat het geene 70 jaaren meer zal leeven. I dat het geene 73 jaaren meer zal leeven. I dat het geene 74 jaaren meer zal leeven. I dat liet geene 75 jaaren meer zal leeven, 1 dat het geene 76 jaaren meer zal leeven. tegens 807 ot 17I tegens i dat het geene 77 jaaren meer zal leeven. tegens 663 of 2 1 j tegens i dat het geene 78 jaaren meer zal leeven. tegens 540 of wat meer dan 27 tegens i dathet geene 79 jaaren meer zalleeven. tegens 437 of 33jj tegens i dat het geene 80 jaaren meer zal leeven. tegens 354 of 4i| tegens i dat het geene 81 jaaren meer zal leeven. tegens <191 of vvatjneer dan 51 tegens i dathet geene Sajaaren meerzalleeven. tegens 237 of wat meer dan 63 tegens idat het geene Ssjaaren meer zal leeven. tegens 193 of 77r| tegens 1 dat het geene 84 jaaren meer zal leeven. tegens 155 Otporj tegens i dat het geene 85 jaaren meer zal leeven. tegens 123 of 1225 tegens 1 dat het geene 86 jaaren meer zal leeven. tegens 103 of vvat meer dan 146 tegens i dat het geene 87 Jaaren meer zal leeven. tegens 85 of wat meer dan 177 tegens 1 dat het geene 88 jaaren meer zal leeven. tegens 55 of omtrent 274I tegens » aat het geene 90 j'aaren meer zal leeven. tegens 24 of meer dan 032 tegens i dat het geene 93 jaaren meer zal ieeVen. tegens 2 dat is 7575 tegens i dat het geene 98 jaaren meer , dat is geene loo jaaren in het geheel, zal leeven. Foor een kind van drie jaaren^ kan 13477 tegens 700 of ipg tegens i wedden dat een kind van drie jaaren nog een jaar zal keven. En onderfteld zijnde dat de dood over het geheel jaar gelijkelijk verdeeld is : 13477 tegens rsf of 38^? tegeus i dat het 6 maanden zalleeven. 13477 tegens 2 ^ of zeer nabij 77 tegens i dat het 3 maanden zal leeven. en 13477 tegens of wat meer dan 7027 tegens i dat het niet binnen 24 uuren zal fterven. 12968 tegens 1209 of io| tegens i dat het nog 2 jaaren zal leeven. 12562 tegens 1615 of 7| tegens i dat het nog 3 jaaren zal leeven. 12255 tegens 1922 of 6^ tegens 1 dat het nog 4 jaaren zal leeven, 12015 tegens 2162 of 5^ tegens i dat het nog 5 jaaren zal leeven. Ï1861 tegens 2316 of 5,1 tegens i dat het nog 6 jaaren zalleeven. 11749 tegens 2428 of 4I tegens i dat het nog 7 jaaren zal leeven. Ï1299 tegens 2878 of 3f| tegens i dat het nog 12 jaaren zal leeven. 10791 tegens 33®5 of tegens i dat het nog 17 jaaren zal leeven. Ï0117 tegens 4060 of ar§ tegens i dat het nog 22 jaaren zal leeven. 9395 tegens 4782 of ij| tegens i dat het nog 27 jaaren zal leeven. 8019 tegens 5558 of i|i tegens 1 dat het nog 32 jaaren zal leeven. 774J ? 74 i 7333 8134 8964 9850 10797 Ï1763 12085 13535 13931 14083 14144 14166 AAiOtlANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 7 , tegens 6456 of tegens 6835 of tegeus 6034 of tegens 5204 of tegens 4318 of tegens 3371 of tegens 2405 of tegens 1483 of Ir! tegens i 3 Eefe'nt ï jiaten „"eer Si Sj’ 3u egens i dat het geene 62 jaaren meer za] lieven 8i rpP”* ^ ^7 jaaren meer zal lèeven’ tegens 66^ of aof tefeïs I du heJ leene S tegens 237 of ten naallen bii 50 tc-fs 1 dl/ q leeven. •* ® ^ *1^ geene 82 jaaren meer zai *TeSen/^ ten naaften bij 166 tegens geheel loojaareoj zalkevLi? ^ ^ 97 jaaren meer, dat is in het dat het geene 87 jaaren meer zal M, P'oor een kind van vier jaaren. van viCTj?arcntoseeTjMA°^^ °/era'.™' ““ “9S8 “Ss A °f « '"««J™ aal l«ven. >.p“ SS S Of :ST ‘T“ ■ 3 -"aa-ien aal leeven. aasöa tegens t' ”'f‘ 'ï™*'’ ^ “'"™ ^al tetven. 12255 tegens tlll of w“t"S da[/frteLJf 12015 tegens 1462 of 8,| tegens dat hit ir>^ 3 jaaren zal leeven. 11861 tegens i6i6 of 7I tegens i dar hor nn! 4 jaaren zal leeven. 11749 tegens 1728 of ó| tefens i £t Set .10^ f -if ten zal leeven. 11299 tegens 2178 of k4 tegens I rfn! 5 ! ° Ja'iten zal, leeven. 10791 tegens 2686 of wat mfer dan 4 10117 tegens 3360 of wat meer dan 3 tellnl i jaaren zal leeven. II?,’ 'HZ Jij? o1 :j|“j ; s sj; zi si sfii'F”-”*' lis iigs p if '4 I gss- jisr'ili SS tJIS ?4 “o! ;|i “s ; t |?“ f. & s SS r™- 9159 tegens 4318 of 24 tegens i dat het |eene ?ó Se mf/r fJ 10106 tegens 3371 of wat minder dan 3 tegens i dat het gS zaUeeven. leeven. Seene 61 jaaren meer zal A/7//, Deel. DE NATUURLYKE HISTORIE. 13453 tcffens 24 of 5^®^ tegens 1 \ V lor een kind van twaalf jaaren. ^Ifia-lren ^ van t\\ aai r jaaren no^j een j aar zal leeven. ïuS Sen^ H ^ dat het 6 maanden zal keven, en ludS^p^nt *8^ ‘ 3 maanden zal leeven. ii-QO^miifs ®f47566tcgens i dat het niet binnen 24 iiuren zal fierven. 0^9? Ie ;il of ^ 3 jaaren zal leeven. 9^5 elcSs ile? ’^etnog 13 jaaren zal leeven. 8óig teaens ?Tf 4s tegens i dat het nog 18 jaaren zal keven. 774? telens ?8ie of 3 tegens i dat het nog 23 jaaren zal leeven. ■ i.ili'i '^^Sens 3815 of 2.^ tegens i dat het nog 28 jaaren zal keven. ili tegens t dat het nog 33 jaaren zal leeven. ïrr tegens i dat het nog 38 jaaren zal leeven. 1'ï tegens i dat het geene 43 jaaren meer zal leeven 1,1 tegens i dat het geene 48 jaaren meer zal leeven 2i| tegens i dat het geene 53 jaaren meer zal keven. Sïï tegens i dat het geene 58 jaaren meer zal leeven. ‘ 6„ tegens i dat het geene 63 jaaren meer zal keven. 16;, tegens i dat het geene 68 jaaren meer zal keven. 47=3 tegens i dat het geene 73 jaaren meer zal keven IA 'of ^ snt 73 jaaren meer zal keven! t of ^7? ^ 83 jaaren meer zal leeven. geheel loo jaafl?, mixn meer, dat is in liet ,,T JUIJ UI «835 tegens 4721 of «034 tegens 5522 of 6352 tegens 5204 of 7238 tegens 4318 of 8185 tegens 3371 of 9151 tegens 2405 of 10073 tegens 1483 of 10893 tegens 663 of 11319 tegens 237 of 11471 tegens 85 of 21532 tegens 21554 tegens yoor een kind van dertien jaaren. Men_ kan 11384 tegens 84 of 135J tegens *i wedden dn. dertien jaaren nog een jaar zal leeven. ^ ^ 11384 tegens of 271 tegens i dat het 6 maanden zal leeven. 11384 tegens ^ of 542 tegens i dat het 3 maanden zal leeven. cn 11384 tegens ^ of 49585 tegens 1 dat het nkt binnen 24 uuren zal fl-ervpn 11299 tegens 169 of 66J tegens i dat het nog 2 jkaren ztl Sen 10791 tegens 677 of bijna 16 tegens i dat het nog 7 jaaren zal kpvpn ^ of 4” tegens 1 dat het nog 17 jaaren zal keven 77a? -^49 of wat meer dan 3 tegens i dat het nog 02 jaaren zal Tppup» ‘ 3 S K °/f =5? 5" .55 bens 4633 of tegens i dat het nog 32 jaaren zal leeven. t 8o < 5 o 34 6264 7150 8097 9063 9985 10805 11231 11383 11444 1x466 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. trgens 54 54 regens 5CC4 regens 4318 regens 3371 regens 2405 regens J483 regens 063 regens 237 regens 85 regens 24 regens 2 geheel 100 of of of of of of of of 47 üi of 131; of 476 of 5733 jaaren, r? ■*■43 *^33 ‘M regens regens regens regens regens regens i regens regens regens regens regens dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat dat zal keven. het nog 37 jaaren zal loeven, het geene 42 jaaren meer zal keven, het geene 47 jaaren meer zal keven, het geene 52 jaaren meer zal keven, het geene 57 jaaren meer zal keveti. het geene 6a jaaren meer zal keven, het geene 67 jaaren meer zal keven, het geene 72 jaaren meer zal keven, het geene 77 jaaren meer zal keven, het geene 82 jaareii.meer zal keven, het geene 87 jaaren meer , dat is in het Foor een kind van veertien jaaren. IVlen kan 11299 negens 85 of 132? tegens i wedden dat een kind van veertien jaaren nog een jaar zal leeven. 11299 tegens of 265.1 tegens t dat het 6 maanden zal leeven. It299 tegens of 531? tegens i dat het 3 maanden zal leeven. ^4 tuiren zal fterveti. Tr>7T«7 ^ t dat het nog 6 jaaren zal leeven. 020C ^ tegens 1 dat het nog ii jaaren zal keven. 9395 tegens 1989 of 44 tegens i dat het nog 16 jaaren zal leeven 8619 tegens 2765 of 35 tegens i dathetnof aijCn za ™ 7741 tegens 3643 of 2^ tegens i dat het nog 26 jaaren S keven! 6835 tegens 4549 of i|| tegens i dat het nog 31 jaaren zal leeven. 6034 tegens 5350 of tegens i dat het nog 36 jaaren zal keven. i|| tegens i dat het geene 41 jaaren meer zal keven. I dst bet geene 4Ö js&ren meer zal leeven tegens 1 dat het geene 51 jaaren meer zal leeven! ^ Secne 56 jaaren meer zal leeven! T," c tegens I dat het geene 6i jaaren meer zal leeven I072I tegens 663 of 16H tegens 1 dat het geene 66 jaaren meer zal leeven 1299 tegens 55 ot 132I tegens i dat het geene 76 jaaren meer zal leeven. 1 1360 egens 24 of 47^ tegens i dat het geene 81 jaaren meer za leevS 11382 tegens 2 of 5691 tegens i dat het geene 86 jaaren meer, dat is fn het -re- heel 100 jaaren , zal leeven. ’ 6180 tegens 5*04 of 7066 tegens 43x8 of 8013 tegens 3371 of 8979 tegens 2405 of 9901 tegens 1483 of Foor een' mensch van vijftien jaaren. ïan vijitieH jaaren nog een jaar zal leeven. II 2 C 9 aanhangzel tot de historie van den mensch. 8i lo/jrteynf “s s :;s 5 i zz ; zéd «... .ge„s ..«, Of ö .|s : p ij ;“i ‘o^e SI iss j’/, *pf p"® ^ ‘1'”^ ^‘1 -5 jaaren zal leeven. i« tepns I dat hij nog 30 jaaren zal leeven, S| tegens 1 dat hij nog 35 Jaaren zal leeven. ^ zal leeven 2’’ tpfpn’ * ï" 45 jaaren meer zal leeven’ J Jffem I 50 jaaren meer zal leeven* 6-» teleïs T dn^ ?- zal leeven * 10636 tegens 663 of lö'- Jefens 1 dol 5'- zal leevei" 11062 tegens 237 of 4^1 telens J dll hi! f ’^^^en. 1 iai4 tegens 85 of is'A telens i dar hn ? zal leeven. 1 ‘'iTS tegens 24 of bijna Afo teLnc^ J ^ u"® 75 jaaren meer zal keven ÏI297 tegens 2 of 5648!\cgens i ‘‘^•° Jaaren meer zal ieeven geheel loo jaaren /zaUeeven. ^ 85 jaaren meer, dat is il het 7741 tegens 3558 of 6«3S tegens 4464 of 6034 tegens 5265 of Ö095 tegens 5204 of 6981 tegens 4318 of 79^8 tegens 3371 of 0894 tegens 2405 of 9816 tegens 1483 of M cn kan 11114 tee-ens nr 1 ■■ v»n 2cs,ie„ jaaren nog%cn jaar Li kovcL"®'"' ' y H4 tegens *f of bijna 234 tegens t d,, 1,- .r xd si* 3".^ - Sn": sil ;s>. f,l jS SJ If a TXi 774 ï tegens 3468 of 2^ tegens i dat hii nof Ó? ^='1 ‘«^ven 6835 tegens 4374 of i?' telens i dnl J.^taren zal keven' 60S telens 5Ï75 of I eS d- ’^^ven! 6005 tegens 5204 of i?| tegens 1 dsthi'i 34 jaaren zal leeven. 6891 tegens 4318 of i|| tegens i dat hi Hele 7838 tegens 3371 of 2,1 tejens i dat bi ^ene J9 ja\ren 8804 tegens 2405 of 3I tegens i dat hii IHne o-;! leeven. 9726 tegens 1483 of | te|ens i dat hij ^Ine SSen *«even. irot^ of bijna 16 tegens i dat hij geen^e^öa leeven. 1 ' i"4 SHIs ^*1=5 ^^Sens I dat hij geene 69 jJa^n me^^ I7 466’ telens i da hi ieene^^tSel S 10 telens x dat hijieene|yiSr/r"“i^"^'?* . loo jaaren , zal leeven. ^ o meer , dat is ui het ge AT///. D ,, i , ^ 8a DE NATUURLYKE HISTORIE. Voor em' mensch van zeventien jaaren. M en kan 11014 regens 100 of 100/5 regens i wedden dat een menseb van zevencien jaaren nog een jaar zal leeven. \ Ï1014 regens *52 of 220,3 tegens i dat hij nog 6 maanden zal leeven. 11014 tegens “2 of 44 Ctc tegens i dat hij nog 3 maanden zal leeven. en 110 14 regens of 40201 tegens i dat hij niet binnen 24.uuren zal (terveiu 1079 1 tegens 923 of 10117 tegens 997 of 9395 tegens 1719 of 86 1^ tegens 2495 of 7741 tegens 3373 of 6835 tegens 4279 of 6034 tegens 5080 of 5910 tegens 5204 of 6796 tegens 4318 of 7743 tegens 3371 of 8709 tegens 2405 of lO; 53 9631 tegens 10451 tegens 10877 tegens II 029 tegens 11090 tegens 1:1112 tegens- 1483 öf 663 of 237 of 85 of 24 of 2 of 5556 tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. tegens I dat hij nog 8 Jaaren zal leeven. 5^ tegens i dat hij nog 13 jaaren zal leeven. 3; tegens i dat hij nog 18 j‘aaren zal leeven. tegens i dat hij nog 23 jaaren zal leeven. tegens 1 dat hij nog 28 jaaren zal leeven. jjg tegens i dat hij nog 33 jaaren zal leeven. i;| tegens i dat hij geeue jaaren meer zal leeven. i|f tegens i dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 48 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 53 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 58 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 63 jaaren meer zal leeven_ dat hij geene 63 'jaaren meer zal leeven. dat hij geene 73 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 78 jaaren meer zal leeven. 2jï tegens 3if tegens 6| tegens I5i’| tegens 4555 tegens i£9| tegens 462 tegens geheel 100 jaaren , zal leeven. dat hij geene 83 jaaren meer , dat is in het Voor een' mensch. van agttien jaaren. M en kan 10907 tegens 107 of ten naaflen bij 102 tegens i wedden dat een mensch van agttien jaaren nog een jaar zal leeven. 10907 tegens of bijna 204 tegens 10907 tegens of bijna 408 tegens en 10907 tegens Ig, of 37206 tegens 10791 tegens 223 of 481? tegens i 101 17 tegens 897 of ir|| tegens r '9395 tegens 1619 of 5^f tegens 1 8619 tegens 2395 of tegens- i 7741 tegens 3273 of afl tegens 1 6835 regens 4179 of i|« tegens i 4“4cu meer zaï leeven. geheel loo jaaren,, zal keven. ^ jaaren meer, dat is in hei foor een' mensch van drie en twintig jaaren. ]V[»n kan 10558 tegens 140 of 73 ■ tem„s , , , . van dnc en twintig jaaren nog een jaar zal leeven. een ^ mensc] 10258 tegens of 146? tegens i dat hij 6 maanden zal leeven' 10250 tegens of 292* tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 10258 tegens of 26744 tegens i dat hij niet binnen 24 nnrpn n- IOH7 tegens 281- of wat meer dan 36 tegens i dat hii Sov t t?n .1 9395 tegens 1003 of tegens 1 dat hij nog 7 jaaren^zal w zal keven,- f '9 jegens of 4« tekens t dn. hij „o| 7741 tegens 2657 of ajf tegens i dat hij nog 17 jaaren zal leeven tegens 3563 of tegens i dat hij nog 22 jaaren znl loo. * ^^"'4 leSs Tol of "='1 l^ven.’ ' 6-080 teleus fp?8 of ?f'%*«Sens i Jit hi] nog 32 jaaren zal leeven. egeiis 4318 of i„ tegens i dat hij geene 37 jaaren meer zal keveir.. ' L 3, 85 DE NATUURLYKE HISTORIE. 7047 tegens 3371 of 2jf tegens i dat hi] geene 42 jaaren meer zal leeven. 7993 tegens 2405 of 3;^ tegens i dat hij geene 47 jaaren meer zal leeven. 8915 tegens 1483 of wat meer dan 6 tegens i dat hij geene 52 jaaren meer zal leeven* 9735 tegens 663 of i4f tegens i dat hij geene 57 jaaren meer zal leeven. 10161 tegens 237 of 42I5 tegens i dat hij geene 62 jaaren meer zal leeven. 10313 tegens 85 of i2ii tegens i dat hij geene 67 jaaren meer zal leeyen. 10374 tegens 24 of 432! tegens i dat hij geene 72 jaaren meer zal leeven. 10396 tegens 2 of 5198 tegens i dat hij geene 77 jaaren meer, dat is in het geheel loo jaaren, zal leeven. Foor een mensch van vier en twintig jaaren. ]\^en kan ioii;r tegens 14 1 of 71* tegens i wedden dat een mensch van vier en twintig jaaren nog een jaar zal leeven. 10117 tegens of 143! tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 10117 tegens in. of 286^ tegens i dat hij 3 mnanden zal leeven. en 10117 tegens of aöiPp tegens i dat hij niet binnen vier en twintig uuren zal Iterven. 9395 tegens 863 of lOj tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 8619 tegens 1639 of 5^ tegens i dat hij nog ii jaaren zal leeven. 7741 tegens 2517 of 3^1 tegens i dat hij nog 16 jaaren zal leeven. 5835 tegens 3423 of bijna 2 tegens i dat hij nog 21 jaaren zal le€ven. 6034 tegens 4224 of i| tegens i dat hij nog 26 jaaren zal leeven. 5204 tegens 50;-'4 of i=; tegens i dat bij nóg 31 jaaren zal leeven. 5940 tegens 4318 of i|f tegens i dat bij geene 36 jaaren meer zal leeven. 6887 tegens 3371 of 2|1 tegens 1 dat hij geene 41 jaaren meer zal leeven. 7853 tegens 2405 of 3I tegens i dat hij geene 46 jaaren meer zal leeven. 8775 tegens 1483 of 5'| tegens i dat hij geene 51 jaaren meer zal leeven. 9595 tegens 663 of 145^ tegens i dat hij geene 56 jaaren meer zal keven. 30021 tegens 237 of 424 tegens 1 dat hij geene 61 jaaren meer zal leeven. 30173 tegens 85 of 119I tegens i dat hij geene 66 jaaren meer zal leeven. 10234 tegens 24 of 426; tegens 1 dat hij geene 71 jaaren meer zal leeven. 10256 tegens 2 of 5128 tegens i dat hij geene 76 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. F oor eer^ mensch van vijf en twintig jaaren, jVt.f" kan 99/5. tegens 14a of 70^! tegens i wedden dat een mensch van vijf cn twintig jaaren nog een jaar zal leeven. 9975 tegens iji of 140I tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 9975 tegens lii of 2Sc^ ; tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. \ AANHANGZEL-TOT de. historie van DeN’MENSCH. 8;^ ^ 9975 of 25640 testis i dat bij niet binnen -'a nnrcn n 9^95 tegens 722 ot wat meer dan 12 regens i dar lui ni5,T derven. ^619 tegens 1498 of jij tegens i dat hij nog 10 jaarcn^S leewnf-^ ^ ll-i jaaren zal leeven. 2ts tegens I dat hy nog 20 jaaren zal leeven. i?a tegens i dat hij nog 25 jaaren zal leeven. ï'l ^ 30 jaaren zal leeven. tej,ens i dat hij nog 35 jaaren zal leeven, lp tegens i dat hij geene 40 jaaren meer zal leeven. 3fi tegens i dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. 5? tegens 1 dat hij geene 53 jaaren meer zal leeven. 14?, tegens 1 dat hij geene 55 jaaren meer zal leeven. ritll* Hu rrn ^ , 7741 tegens 2376 of 6835 tegens 3282 of 6034 tegens 4083 of 5204 tegens 4913 of 5799 tegens 4318 of 6746 tegens 3371 of 7712 tegens 2405 of 8634 tegens 1483 of 9454 tegens 663 of S J S 1 ''ii, Foor een' mensch ym zes en twintig jaaren. ec„ « 9^ S S of 2?« ^ ' en 9832^ tegens ■« ^ ^ miianden zal leeven. 9395 tegens 580^ of 'i 'dathu’iï* 86.0 re.p„. t d. hpog 3 j tegens i dat hij' nog 14 jaaren zal leeven. 4 tlglnl \ 19 jaaren zal leeven. tegens i dw hij leeven. tegens i dat hij geene 2? leeven.- .11 ^ .140 UI 23=. tegens I dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 8109 tegens 345 of 7928 tegens 526 of 7741 tegens 713 of 7555 tegens 899 of 7370 tegenS 1084 of 7186 tegens 1268 of 7007 tegens 1447 of 6835 tegens 1619 of 0034 tegens 2420 of 5204 tegens 3250 of 4318 tegens 413Ö of 5083 tegens 3371 of 6049 tegens 2405 of 6971 tegens 1483 of Sens T 4 jaaren zal leeven. ^ i*V 5 jaaren zal leeven. 3 teleVI i Si f ” 6 jaaren zal leeven. ro^c i ^ 2 al leeven. 1” tefT?n? i Si S'’- 9 jaaren zal leeven. tctell , Si 5- leeven. ' tS"? S tl "I'S i? zal leeven. lïi tegens t h.., ^ j—ocu xai leeven. . i tS» : di; Ha s.;* i”“" 2j tegens I dat hif geene o? - regens 1483 of 4^ tegens 1 dat hij geene 20 5 S" ;;i :=H-t IS7 .diens f,?of Si sr»r.‘si;ijr«rer9jSSsi^ 8369 regens 85 of 98^ regens 1 dar hfj geene 54 aareï mïer H hZln" 8430 regens 24 of 354 regens i dar hij geene 59 jaaren m“ lï eeven 8452 regens 2 of 4226 regens 1 dat hii geene 6 a kcri!! ‘ j ^ , geheel 100 Jaaren , zal leeven. ^ ^ nieer , dat is in. het M 3 ( 94 ^DE NATUÜRLYKE HISTORIE. Foor een' mensch van zeven en dertig jaaren. en kan 8109 tegens 175 of 4Öjf tegens i wedden dat een mensch van zeven en dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 8109 tegens of 92I? tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 8109 tegens izi of i85f| tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en Sicp tegens |?;| of 16907 tegens i dat hij niet binnen 24 imren zal fterven. 7928 tegens 356 of 22j| tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7741 tegens 543 of 14,! tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 7555 tegens 729 of io;§ tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 7370 tegens 914 of 85! tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 7186 tegens 1098 of 6§ tegens i dat hij nog 6 Jaaren zal leeven. 7007 tegens 1277 of 5| tegens i dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 6835 tegens 1449 of 4I tegens i dat hij nog 8 Jaaren zal leeven. 6034 tegens 2250 of 23! tegens i dat hij nog 13 jaaren zal leeven. 5204 tegens 3080 of 1,5 tegens i dat hij nog 18 j'aaren zal leeven. 4318 tegens 3966 of ir| tegens i dat hlj nog 23 jaaren zal leeven. 4913 tegens 337i of nf tegens i dat hij geene 28 Jaaren meer zal leeven. 5879 tegens 2405 of 2rf tegens i dat hij geene 33 Jaaren meer zal leeven. * 6801 tegens 1483 of 4J tegens i dat hij geene 38 Jaaren meer zal leeven. 7621 tegens 663 of ii| tegens 1 dat hij geene 43 Jaaren meer zal leeven. 8047 tegens 237 of bijna 34 tegens i dat hij geene 48 Jaaren meer zal leeven. 8199 tegens 85 ot 961 tegens i dat hij geene 53 jaaren meer zal leeven. 8260 tegens 24 of 344 tegens i dat hij geene 58 jaaren meer zal leeven. 8282 tegens 2 of 4141 tegens i dat hij geene 63 jaaren meer , dat is in het geheel loo jaaren , zal leeven. Foor een' mensch van agt en dertig jaaren* kan 7928 tegens 181 of 43I tegens i wedden dat een mensch van agt en dertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7928 tegens of 87^ tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 7928 tegens of 175J tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. ' en 7928 tegens of 15987 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 7741 tegens 368 of 215S tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 7555 tegens 554 of 13^ tegens i dat hij nog 3 Jaaren zal leeven. 7370 tegens 739 of bijna 10 tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 7186 tegens 923 of 75 tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 7007 tegens 1102 of 6rl tegens i dat hij nog 6 Jaaren zal leeven. aanhangzel tot de historie van den mensch. ^^35 tegeiïs 1174 of 6034 tegens 2075 of 5*04 tegens !W5 of 4318 tegens J791 of 4738 tegens 3371 of 5704 tegens 2405 of 6626 tegens 1483 of 7446 tegens 663 of 7872 tegens 237 of 8024 tegens 85 of 8085 tegens 8107 tegens P5 i Ho! i!-- ^ jaareii zal loeven. I dat hij nog 12 jaaren zal leeven. tegens ;l tf . te his rol k; s e™- 2p tegS? I S! 5” 2al leeven. J te?eïs T SM?" meer zal leeven. iM re^pn! T l! f 37 jaaren meer zal leeven. 33-1 teleSs T S! f" 42 Jaaren meer zal leeven. o?5’ !ff!"f ^ j®^ [’!-! 47 jaaren meer zal leeven. 24 of bnivi * '^®'’ jaaren meer zal leeven. *2 of 37 jaaren meer zal leeven. “geheel 100 jaare?; zaïTeevM? '' 62 jaaren meer, dat is in het M. Föoc eea’ mensch van negen en iertig jaaren. Len kan 7741 tegens 187 of 41 tefrens t «loHt n van negen en dertig Jaaren nog een jatr’Ll ifeven.- 774I Ss of ^®^ ' 7555 tegenï"^3^f of S^MeSs I dft derven. 7370 tegens 55I of T^l Lfe" tl leeven. " - 25 . I S M 3 jaaren zal leeven. 7’’ telend r zal leeven. 6^ Senl ! £! 3 jaaren zal leeven. 3I tS I Sï" leeven. \ <4Ss ‘i f.‘, S;| S°| !i -> l£en. ' te bil nog 21 jaaren zal ieeu^n" 7370 tegens 558 of 7106 tegens 74a of 7007 tegens 921 of «Ö3S tegens 1093 of 6034 tegens 1894 of 5204 tegens 2724 of 4318 tegens 3610 of 4557 tegens 3371 of M Foor een' mensch van Veertig jaaren. van “mo ‘’f ““ii "S™* ‘ veerng jaaren „„g tveeden dat een mensch 9Ó D E N A T U ü Pv L Y K E M I S T O R I E. 7555 tegens.i®®. of 8i| tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 7555 tegens of i6a^ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. 7 sS 5 tegens 55, of bijna 14820 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uitren' zal fterven. 7370 tegens 371,01 jpfl tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. I dat hij nog 1 dat hij nog I dat hi| nog tegens i dat hij nog tegens i dat hij nog 7186 tegens 555 of 7007 tegens 734 of 6835 tegens ycö of 6669 tegens 1072 of 6516 tegens 1225 of 6357 tegens 1384 of laïJ tegens pyj tegens 7^^ tegens 6 , i jaaren 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeven. 6 jaaren zal leeven. 7 jaaren zal leeven. 5204 tegens 2537 of 4318 tegens 3423 of 4370 tegens 3371 of 5336 tegens 2405 of 6258 tegens 1483 of 7078 tegens Ö63 of 7504 tegens 7656 tegens 7717 tegens 7739 tegens 237 of 85 of 24 tegens 1 dat hij_ nog 15 jaaren zal leeven. it? tegens i dat hij nog ao jaaren zal leeven- iif tegens i dat hij gcene 25 jaaren meer zal leeven. tegens 1 dat hij geene 30 jaaren meer zal leeven. 4 ji tegens i dat hij geene 35 jaaren meer zal leeven. 10,^ tegens 1 dat hij geene 40 jaaren meer zal leeven. tegens I dat hij geene 45 Jaaren meer zal leeven. of poji tegens i dat bij geene 50 jaaren meer zal leeven. 321I5 tegens i dat hi| geene 55 jaaren meer zal leeven. 2 of 3869 teeena i dat tój geene 60 Jaaren meer, dat is in het ge- heel 100 jaaren , zal leeven. “ l^oor een tncnsch vün een en veertig jneiren, kan tegens i 85 of 3pj? tegens i wedden dat een rccnsch van een en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7370 tegens of 79rf tegens i dat 7370 tegens of 1581! tegens i dat en 7370 tegens of 14463 tegens 1 7186 tegens 3Ö9 of 19;^ tegens i 7007 tegens 548 of lajj tegens i 0835 tegens 720 of bijna ps tegens 6669 tegens 886 of 7|| tegena i 6516 tegens 1039 of 6357 tegens 1198 of 6196 tegens 1359 of 6034 tegens 1521 of 5204 tegens 2351 of 4318 tegens 2237 of 4184 tegens 3771 of 5150 tegens 2405 of 6072 tegens 1483 of 6892 tegens 663 of 7318 tegens 237 of 6; tegens i 5(t tegens i 4 tï tegens i 3II tegens i 2=1 tegens i ïf| tegens i i| tegens i 25 tegens i 4 ;? tegens i 103I tegens 1 30II tegens i hij 6 maanden zal keven, hij 3 inaanden zal leeven. dat hij niet binnen 24 iiuren zal derven, dat hij nog 2 jaaren zal leeven. dat hij nog 3 jaaren zal keven, j 4 jaaren zal keven, dat hij nog 5 jaaren zal keven, dat hij nog 6 j'aaren zal leeven. dat hij nog 7 jaaren zal leeven. dat hij nog 8 jaaren zal leeven. dat hij nog 9 jaaren zal keven, dat hij nog 14 jaaren zal keven, dat hij nog 19 jaaren zal keven, dat hij geene 24 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 29 jaaren meer zal keven, dat hij geene 34 jaaren meer zal leeven dat hij geene 39 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 44 jaaren meer zal leeven. 7470 / aanhangzel tot de historie van den MENSCH. 97 7470 tegens 85 of 87I tcgens i dat hij geene 49 i’aaren meer zal lecven. 7531 tegens 24 of 3133 tegens i dat hij geene 54 jaaren meer zal leeven. 7553 tegens a of 3776,' tegens i dat hij geene 59 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. Voor een'' mensch van twee en veertig jaaren. M. .en kan /’i 8(5 tegens 185 of 381? tegens ï wedden dat een mensch van twee en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7186 tegens of 77 r? tegens i dat hij 6 maanden zal leeVen. 71S6 tegens of 155^? tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 7186 tegens of bijna 14178 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zalfterveu. 7007 tefTpTic o/xo r.f u:: 1 2 1 i__ 7 . 6516 tegens 854 of tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven, 6357 tegens 1013 of bijna 6 \ tegens 1 dat hij nog ö jaaren zal leeven. 6190 tegens 1174 of 5^ tegens i dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 6034 tegens 1336 of 44 tegens i da: hij nog 8 jaaren zal leeven. 5204 tegens 2166 of a.j tegens i dat hij nog 13 jaaren zal leeven. 431b tegens 3052 of i| tegens i dat hij nog 18 jaaren zal leeven. 3999 tegens 3371 of tegens i dat hij geene 23 jaaren meer zal leeven. ifA ^405 of 2^ tegens 1 dat hij geene 28 jaaren meer zal leeven. 6707 tpppns I dat hij geene 33 jaaren meer zal leeven. 7122 tpfpi tegens i dat hij geene 38 jaaren meer zal leeven. ^ ^ ^ — o — ““’J O”^^**** O'' j«v**v.** X.(lt l&^VWli. 7 33 tegens 237 of 30j| tegens i dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. ^ tegens i dat hy‘ geene 48 jaaren meer zal leeven. 7285 tegens ' f ^ y t-» - - -*-j o-’-**'- *t'' uicci /C»ai iccvcij. I263 tekens nf ^3 jaaren meer zal leeven. 736b tegens ~ ‘ ^8 jaaren meer , dat is in h« geheel 100 jaaren , zal leeven. - Faor een' mensch van drie en veertig jaaren. iV^en kan 7007 tegens 184 of 384 tegeiis i wedden dat een mensch van drie en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 7007 tegens 5*1 of 764 tegens 1 dat hij 6 maanden zal leeven. 7007 tegens 5 il of 152^ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. ^^Sens '41 of 13900 tegens i dat hij riet binnen 24 iiuren zal derven. 666n 351 of 1915 tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. y icgens 5,7 of 12^? tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. XVllI, Deel. N DE NATUURLYKE HISTORIE. p3 ‘6516 tegens 670 of tegens i dat hij nog 4 jaarcn zal leeven. 6357 tegens 829 of 7|f tegens i dat hij nog 5 jaaren zaHeeven. 6196 tegens 990 of wat meer dan 6\ tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 6034 tegens U52 of 5 tÏ tegens i dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 5204 tegens 1982 of sji tegens i dat hij nog 12 jaaren zal keven. 4318 tegens 2868 of ii tegens i dat hij nog 17 jaaren zal leeven. 3815 tegens 3371 of ijf tegens i dat hij geene 22 jairen meer zal keven. 4781 tegens 2405 of bijna 2 tegens i dat hij geene 27 jaaren meer zal leeven.- 5703 tegens 1483 of 3I tegens 1 dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven. 6523 tegens 663 of tegens i dat hij geene 37 jaaren meer zal leeven. 6949 tegens 237 of 29.I tegens 1 dat hij geene 42 jaaren meer zal leeven.. 7101 t-gens 85 of 83'! tegens i dat hij geene 47 jaaren meer zal leeven. 7162 tpff ms 24 of 2984 tegens i dat hij geene 52 jaaren meer zal leeven. 7184 tegens 2 of 3592' tegens i dat hij geene 57 jaaren meer, dat is in het ga* heel 100 jaaren, zal keven. Voor een' mensch van vier en veertig jaaren. IS'Ien kan 6835 togens 179 tegens i wedden dat een mensch: van vier en veertig jaaren nog. een jaar zal leeven. 6855 tegens of 7613 tegens i dat hij ö maanden zal leeven. 6835 tegens of 152I tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 6835 tegens of 13937 tegens i dat hij niet binnen 24 luiren zal Iterven.- 6669 tegens 338 of iprl tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 6516 tegens 491 of I3|§ tegens l dat hij nog 3 jaaren zalleeven.- <5357 tegens 650 of 9j| tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. » 6196 tegens 811 of 7f tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven.. 6034 tegens 973 of 6k tegens i dat hij nog 6 j'aaren zal leeven, <204 tegens 1803 of 25 tegens i dat hij nog n jaaren zal keven. A018 tegens 2689 of i,| tegens i dat hij nog lö jaaren zal leeven. "636 tegens 3371 of tegens 1 dat hij nog 21 jaaren zal leeven. 460a tegens 2405 of ilj tegens i dat hij geene 26 jaaren meer zal leeven.. 5524 tegens 1483 of 3| tegens i dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven. 6344 tegens 663 of pjg tegens i dat hij geene 36 jaaren meer zal leeven. tegens 237 of 28H tegens i dat hij geene 41 jaaren meer zal leeven.. 6922 tegens 85 of 8i|ï tegens i dat hij geene 46 jaaren meer zal leeven. 6083 tekens 24 of bijna 291 tegens i dat hij geene 51 jaaren meer zal keven.. . 7005 tegens 2 of 350 tegens i dat hij geene 56 jaaren meer, dat is in het geheel ico jaaren , zal leeven. Voor eer^ mensch van vijf en veertig jaaren. ]VTen kan 666 ^ tegens 172 of 395? tegens i wedden dat een mensch van vijf en veertig jaaren nog een jaar zal. leeven.. AANHANG 2 EL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. p9 6Ö69 tegens 111 of 7 ^ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 6669 tegens iii. of 1565 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. cn ^669 tegens Ijf of 14152 tegens i dat hij niet binnen 24 miren zal fterven. 6516 tegens 6357 tegens 6196 tegens 6034 tegens 5871 tegens 5707 tegens 1128 of 5542 tegens 1293 of 5374 tegens 1461 5204 tegens 1631 4318 tegens 2517 of 319 of 478 of 639 of 801 of 964 of of of 203-j tegens 13II tegens 9Jf tegens tegens 6.4 tegens 5 ;i tegens tegens 3.1 tegens 3.4 tegens ij| tegens dat hij nog dat hij nog dat hij nog dat hij nog dat hij aog dat hij nog dat hij nog dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeven. 6 jaaren zal leeven. 7 jaaren zal leeven. 8 jaaren zal leeven. 9 jaaren zal leeven. dat bij nog 10 jaaren zal leeven. dat hij nog 15 jaaren zal leeven. 3464 tegens 3371 of wat meer dan i tegens i dathijgeene ao jaaren meerzal leeven, „r dathijgeene 25 jaaren meer zal leeven. dat hjj geene 30 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 35 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 40 jaaren meerzal leeven. dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 50 jaaren meer zal leeven dat hij geene 55 jaaren meer, dat is in het ge- 4430 tegens 2405 of 5352 tegens 1483 of 6172 tegens 663 of 6598 tegens 6750 tegens 6811 tegens 6833 tegens tegens tegens 9 tt tegens 237 of s.71^ tegens 85 of 79| tegens 24 of 283'^ regens 2 of 3416 tegens heel ICO jaaren, zal leeven. Foor een mensch van zes en veertig jaaren, jS^Ïen kan 6516 tegens 166 of 395 tegens i wedden dat een mensch van zes en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 473 of 635 of 79S of 962 of 6516 tegens of 78= tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 6516 tegens of 157 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 6516 tegens of 14.3273 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uitren zal fterven. teeens 312 of 2oif tegens i dat hij nog 2 faarpn mcra.. " ' I dat hij nog I dat liij nog I dat hij nog I dat hij nog I dat hij nog I dat hij nog 3jf tegens i dat hij nog 3 t« tegens i dat hij nng 10 jaaren zal leeven. 4680 tegens 1989 of bijna 2^5 tegens 1 dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 4318 tfcgens 2351 of il| tegens I dat hij nog 14 jaaren zal leeven. 3371 tegens 3298 of wat meer dan i tegens i dathijgeene 19 jaaren meerzal leeven. 4-04 tegens 2405 of i| tegens i dat hij geene 24 jaaren meer zal leeven. 5186 tegens 1483 of ten naaÜen bij 3 |tegens i dat hij geene 29 jaaren meerzal leeven. ocoo tegens 663 of 94 tegens i dat hij geene 34 jaaren meer zal leeven. 6357 tegens 6196 tegens 6034 tegens 587T tegens 5707 tegens , 5542 tegens 1127 of 5374 tegens 1295 of 5204 tegens 1465 of 5031 tegens 1638 of 2oif tegens i^^j tegens 9f| tegens 7|j tegens tegens 4i? tegens 4t| tegens Jaaren zal leeven. 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeven. 6 jaaren zal leeven. 7 jaaren zal leeven. 8 jaaren zal leeven. 9 jaaren zal leeven. 6432 tegens 237 of 27^1 dat hij geene 39 jaaren meer zal leeven. N 2 loo DE N A T U U R L Y K E II I S T O R-I E.. 6584 tegens 85 of 77I regens i dat hij geene 44 jaaren meer zal keven. 6645 tegens 24 of 27óg tegens i dat hij geene 49- jaaren meer zal keven. 6667 tegens 2 of 3333I tegens i dat hij geene 54 jaaren meer , dat is in heï geheel 100 jaaren , zal leevenT-- Voor een mensch van zeven en veertig, jaaren-. O M< .en kan 6357 tegens 159 of bijna 40 tegens- i wedden dat een mensdi van zeven en veertig jaaren nog een jaar zal leeven. 6357 tegens lïi of bijna 80 tegens- i dat hij 6 maanden zal leeven. 6357 tegens of bijna 169 tegens 1 dat hij 3 maanden zal keven, en 6357 tegens of 14593 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal ItcrveH. j2o of ipjj tcgeiis I dst liij ilog 2 jaatcH zal keven. i2?i tegens i dat hij nog ' 3 jaaren zal leeven. g^l tegens r dat hij nog 4' jaaren zal leeven. tegens I dat hi| nog 5 jaaren zal keven. 5| tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. , .4n tegens i dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 5204 tegens 1312 ot bJjna 4 tégens i dat hij nog 8 jaaren zal leeven^. 4857 tegens 1659 of 2,'3 tegens i dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 4501 tegens 2015 of 2? tegens i dat hij nog 12 jaaren zal keven. 4318 tegens 2-I98 ot bijna 2 tegens r dar hij nog 13 jaaren zal keven. 3947 tegens 25Ö9 of llf tegens l dat hij nog 15 jaaren zal keven. i;f tegens i dat hij nog 18 jaaren zal keven, ijf tegens i- dat hij geene 23 jaaren meer zal keveni 34 tegens ï dat hij geene 28 jaaren meer-zal keven- „ _ 8| tegens i dat hij geene 33 jaaren meer zal keven. 62.79 tegens 237 of bijna 2ö| tegens 1 dat hij geene 38 jaaren meer zal leeven- <5431 tegens 85 of 75I tegens 1 dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. 6492 t.egens 24 of 2705 tegens i dat hij geene 48 jaaren meer zal keven. Ö514 tegens 2 of 3257 tegens i dat hij geene 53 jaaren racer , dat is in het geheel, 10,0 jaareir, zal keven.., 619Ó tegens 6034 tegens 482 of 5871 tegens 64,5 of ^07 tegens 809 of 5542 tegens 974 of 5374 tegens 1142 of 3371 tegens 3145 of 4111 tegens 2405 of 5033 tegens 1483 of 5853 tegens 663 of f^oor een' mensch van agt en veertig jaaren,.. M. .en Ican 619(1 tegens 161 of 385^ tegens i wedden dat een mensch van, agt en veertig jaaren nog een jaar zal keven. ^ ^6196 tegens of 7(>j tegens i dat hij 6 maanden zal keven. 6196 tegens 4^ of 153I tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 619Ö tegens of 14047 tegens 1 dat bij niet binnen 24 uuren zal fletven,. I AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 101 V «034 5871 5707 5542 5374 5204 45So 43^8 3758 33?i 3IS2 3952 4874 5564 6120 627^ 6333 Ö355 2 janren zal leeveii. 3 'iaarcn zal leevcn. 4 jaaren zal leevcn. 5 jaaren zal leeven. 6 jaaren zal leeven. tegens 323 of i8f regens i dat hij nog regens 486 of i2rs tegens i dat hij nog tegens 650 of 8|| tegens i dat hij nog tegens 815 of tegens i dat hij nog tegens 983 of 5^| tegens i dat hij nog tegens 1153 of wat meer dan 4I tegens i dat liij nog 7 jaaren zal leeven. tegens 1677 of cjj tegens i dat hij nog 10 jaaren zal leeven. z-.h tegens i dat hij nog 12 iaaren zal leeven. ilj tegens- i dat hij' nog 15 jaaren zal leevcn. dat hij nog 17 jaaren zal leevetJ ■ I tegens I dat hij geene 18 jaaren meer- zal .039 of tegens 2599 of tegens 29S6 of tegens 3175 of wat meer dan leeven. tegens 2405 of rl| tegens i dar hij geene 22 jaaren meer zal leeven. tegens 1483 of bijna 3;| tegens i dat hij geene 27 jaaren meer zal leeven. tegens 663 of 85I tegens i dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven. tegens 237 of 25!^ tegens i dat liij geene 37 jaaren meer zal leeven. - tegens 85 of bijna 75 tegens i dat hij geene 42 jaa ren meer zal leeven. tegens 24 of 263^ tegens i dat hij geene 47 jaaren meer zal leeven.. tegens 2 of 3177! tegens i dat hij geene 52 jaaren meer, dat is in her geheel 100 jaaren , zal leeven; I , % Foor ezfi mensch van negen en veertig jaaren. M en kan 6034 tegens 162 of 375 tegens i wedden dat een mensch van negen en veertig jaaren nog een jaar zal leevcn. 6034 tegeus of' 74Ï tegens i dat hij 6 maanden zal leevcn;- 6034 tegens of 149 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven; en 6034 tegens |j| of 1 3595 tegen? i dat hij niet binnen 24 uuren zal' Hervelt. 5871 tegens 325 of ' isij tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 5707 tegens 489 of ii| tegens i dat hij nog 3 iaaren zal leeven. 5542 tegens 654 of 8|1 tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 5374 tegens- 822 of- 6j? tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leevcn. 5'204 tegens 992 of 5^ tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 5031 tegens 1165 of 4d tegens i dat hij nog. 7 jaaren zal leeven, 4857 tegens 1339 of 3,1' tegens i dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 4501 tegens '1695 of tegens i dat hij nog 10 jaaren zal keven. 4318 tegens 1878 of £t| tegens i dat hij nog ii jaaren zal leeven. 4-133 tegens 2063 of wat meer dan a tegens i dat hij nog 12 jaaren zal leeven.- 3568 tegens 2628 of It| tegens i dat hij nog 15 jaaren zal leeven.. 3371 tegens 2S25 of isj tegens i dat hij nog 16 jaaren zal leeven. 3216 tegens 2980 o£ üy tegens i- dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 3791 tegens 2405 of ijg tegens i dat hij geene 21 jaaren meer zal leeven. 4718 tegens 1483 of 3? tegens 1 dat hij geene jaaren meer zal leeven. 5'33 tegens 663 of gj tegens i dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven, 5959 tegens 237 of 255I tegens r dat hij geene 36’ jaaren meer zal leeveiu 102 DE NATUURLYKE HISTORIE. 6iii tegens 85 of ^\\ tegens i dat bi] gecne 41 jaaren meer zal keven. 6172 tegens 24 of 2575 tegens i dat hij geene 46 jaaren meer zal keven. 6154 tegens 2 of 3097 tegens i dat hij geene 51 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal keven. Voor een' mensch van vijftig jaaren. M en kan 5871 tegens 163 of wat meer dan 36 tegens, i wedden dat een mensch van vijftig jaaren nog een jaar zal leeven. 5871 tegens of wat meer dan 72 tegens i dat hij 6 maanden zal keven. 5871 tegens of wat meer dan 144 tegens i dat hij 3 maanden zal keven. en 5871 tegens of bijna 13147 tegens i dat bij niet binnen 24 uuren zal Iterveu. 5707 tegens 327 of i.7rl tegens t dat hij nog 2 jaaren zal keven. 5542 tegens 492 of i tegens i dat hij nog 3 jaaren zal keven. * 5374 tegens 660 of tegens 1 dat bi.i nog' 4 Jaaren zal keven. 5204 tegens 830 of 6 ( tegens i dat hij nog 5 jaaren zal keven. 50,31 tegens 1003 of wat meer dan 5 tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 4680 tegens 1354 of 3 f tegens i dat hij nog 8 jaaren zal keven. 4318 tegens 1716 of wat meer dan 2| tegens i dat hij nog 10 jaaren zal keven. 3947 tegens 2087 of ItS tegens i dat hij nog 12 jaaren zal keven. 3371 tegens 2663 of ijJ tegens i dat hij nog 15 jaaren zal keven. 3054 tegens 2980 of wat meer dan i tegens i dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. 3Ö29 tegens 2405 of wat meer dan i| tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal keven. 4551 tegens 1483 of tegens i dat hij geene 25 jaaren meer zal leeven. 5371 tegens 6Ö3 of 8 tt tegens i dat hij geene 30 jaaren meer zal leeven. 5797 tegens 237 of 2411 tegens i dat hi j geene 35 jaaren meer zal keven. 5949 tegens 85 of 67^ tegens 1 dat hy geene 40 jaaren meer zal keven. 6010 tegens 24 of 250,! tegens i dat hij geene 45 jaaren meer zal leeven. 6032 tegens 2 of 3016' tegens i dat hij geene 50 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. Voor een' mensch van een en vijftig jaaren. M en kan 5707 tegens 1^4 of 34f| tegens i wedden dat een mensch van een en vijftig jaaren nog een jaar zal leeven. 5707 tegens of 69! tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 5707 tegens of 139J tegens i dat hij 3 maanden zal keven. en 5707 tegens of bijm 12702 tegens i dat hij niet binnen 24iuiren zalfterven. 5542 tegens 329 of tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 5374 tegens 497 of io| tegens i dat hij nog 3 jaaren zal keven. ✓ AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 103 5204 tegens 667 of tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 5031 tegens 840 of bijna 6 tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 4680 tegens iioi of 3^1 degens i dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 4318 telens 1443 of al tegens i dat hij nog 9 jaaren zal leeven. 3758 tegens au3 of li? tegens i dat hij nog 12 jaaren zal leeven. "371 tegens 2500 of i4 tegens i dat hij nog 14 jaaren zal leeven. "080 tegens 2891 of wat meer dan i tegens 1 dat hij nog 16 jaaren zal leeven. 3466 tegens 2405 of' ir| tegens i dat hij geene 19 jaaren meer zal leeven. 4388 tegens 1483 of bijna 3 tegens i dat hij geene 24 jaaren meer zal leeven. 5"o 8 tegens 663 of tegens i dat hij geene 29 jaaren meer zal leeven. 5634 tegens 237 of 23^! tegens i dat hij geene 34 jaaren meer zal leeven. 5786 tegens 85 of wat meer dan 68 tegens i dat hij geene 39 jaaren meer zal leeven. 5847 tegens 24 of 24 3f tegens i dat hij geene 44 jaaren meer zal leeven. 5869 tegens 2 of 29341 tegens i dat hij geene 49 jaaren meer , dat is ia het ge- heel ICO jaaren , zal leeven. Foor een mensch van twee en vijftig jaaren. M en kan 554a tegens 165 of 33^! tegens i wedden dat een mensch van twee en vijftig jaaren nog een jaar zal leeven. 5542 tegens of 6jl tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. ; 5542 tegens — - of 134I tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 554a tegens of i2259i§ tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zal flerven. 5374 tegens 333 of 164 tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 5204 tegens 503 of 17I5 tegens i dat hij nog 3 jaaren zal keven. 5031 tegens 676 of wai° meer dan 7I tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 4857 tegens 850 of s'ry tegens i dat hij nog 5 jaaren zal Iepen.- 4680 tegens 1027 of wat meer dan 4; tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 4318 tegens 1389 of 34 tegens i dat hij nog 8 jaaren zal leeven. " 24 tegens 1 dat hij nog 10 jaaren zal leeven. ii| tegens i dat hij nog 13 jaaren zal leeven. • tegens i dat hij nog 15 jaaren zal leeven. tegens i dat hij geene 16 ja.3ren.,meer zal leeven. 3947 tegens 1760 of 3371 tegens 2336 of 0980 tegens 2727 of 2921 tegens 2786 of 3302 tegens 2405 of 4224 tegens 1483 of 5044 tegens 663 of 5470 tegens 237 of f622 tegens 85 of 5683 tegens 5705 tegens i| tegens i dat hij geene i8 jaaren meer zal leeven. c5 tegens i dat hij geene 23 jaaren meer zal leeven. 7I? tegens i dat hij geene 28 jaaren meer zal leeven. 234 tegens t dat hij geene 33 jaaren meer zal leeven. 6ó| tegens t dat hij geene 38 jaaren meer zal leeven. 24 öf 2364 tegens i dat hij geene 43 jaaren meer zal leeven. *2 of 2852I tegens i dat hij geene 48 jaaren meer , dat is in het ge- heel 100 jaaren , zal keven. I Ï 04 DE NATÜURLYKE HISTORIE. Foor een’ mensch van drie en vijftig jaaren. ]VIen kaji 5374 tegens i68 of bijna 32 tegens i wedden dat een mensch van drie en vijicig jaaren nog een jaar i:al leeven. 5374 tegens 'i- of bijna 64 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 5374 tegens of bijna 128 tegens i dat Inj 3 maanden zal leeven. en 5374 tegens of 11675I tegens 5204 tegens 338 of 15Ï? tegens 5031 tegens 511 of 4857 tegens Ö85 of 4680 tegens 862 of 4501 tegens IC41 of 4318 tegens 1224 of 4133 tegens 1409 of 3947 tegens 1595 of 3758 tegens 1784 of 3568 tegens 1974 of 3371 tegens 2171 of 9|f tegens 7 t\ tegens 5| tegens 4,è tegens 3? tegens 2j| tegens z/; .tegens tegens tegens tegens I dat hij niet binnen 24 uuren zal fterveti. dat hij nog 2 jaaren zal leeven. dat hij nog 3 jaaren zal leeven. dat hij nog 4 jaaren zal leeven. dat hij nog 5 'jaaren zal leeven. dat hij nog 6 jaaren zal leeven. dat hij nog 7 jaaren zal leeven. dat hij nog 8 jaaren zal leeven. dat iiii nog 9 jaaren zal leeven, dat hij nog 10 jaaren zal leeven. dat hij nog ii jaaren zal leeven. dat hij nog n jaaren zal leeven. 278Ö tegens 2756 of war meer ciao i tegens i dat hij nog 15 jaaren zal leeven. 3137 tegens 2405 of iji tegens 1 dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. tegens 1 dat hij_ geene 22 jaaren meer zal leeven. ?Bii tegens i dat hij geene 27 jaaren meer zal leeven. 2aj9 tegens i dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven. 85 ot 6^1 tegens i dat hij geene 37 Jaaren meer zal leeven. 24 ot 229ï| tegens 1 dat hij geene 42 jaaren meer zal leeven. ^ ^ hij geene 47 Jaaren meer, dat is in het 4059 tegens 1483 of 4879 tegens 663 of 5305 tegens 5457 tegens 5518 tegens 5540 tegens 237 of 83 of geheel 100 jaaren , zal leeven. Foor een' mensch van vier en vijftig jaaren. \ IVIen kan 5204 tegens 170 of 301° tegens 1 wedden dat een mensch van vier en vijftig jaaren nog een jaar zal leeven. 5204 tegens of 61, | tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 5204 tegens of 1221^ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 5204 tegens 355 of 11173 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 5031 tegens 343 of 14^' tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 4857 tegens 517 of 9? tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 4680 tegens 694 of tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 450^ tegens 873 of tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 4318 tegens 1056 of 4j> tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 3947 tegfins 1427 of 2|i tegens i dat hij nog 8 Jaaren zal leeven. AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. IC5 S5Ö8 tegens 1806 of bijna 2 tegens i dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 33?l tegens 2003 of lif tegens i dat hij nog ii jaaren zal leeven. tegens 2199 of i| tegens i dat hij nog la jaaren zal leeven. 278^ tegens 2588 of ijt tegens i dat hij nog 14 jaaren zal leeven. 2969 tegens 2405 of tegens i dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 3891 tegens 1483 of 24 tegens i dat hij geene ai jaaren meer zal leeven. 4711 tegens 603 of 74 tegens 1 dat hij geene 26 jaaren meer zal leeven. 5137 tegens 237 of 2ilf tegens i dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven. 5289 tegens 85 of óaj tegens i dat hij geene 36 Jaaren meer zal leeven. 5350 tegens 24 of aaafj tegens i dat hij geene 41 laaren meer zal leeven. 5372 tegens 2 of 2686 tegens i dat hij geene 4^ jaaren meer, dat is in het geheel loo jaaren , zal leeven. Voor een' mensch van vijf en vijftig jaaren. M. en kan 5031 tegens 1^3 of 294 tegens van vijf en vijftig jaaren nog een jaar zal leeven. I wedden dat een mensch 5031 tegens ^ of 584 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 5031 tegens ia of 1164 tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 5031 tegens |^| of wat meer dan 10614^ tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 14 tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 4857 tegens 347 of 4680 tegens 524 of 4 SOI tegens 703 of 4318 tegens 886 of 4133 tegens 1071 of 3758 tegens 1446 of 3371 tegens 1833 of 2980 tegens 2224 of tegens éi tegens 4 l tegens 3ig tegens 2Ï tegens i| tegens i;| tegens dat hij' nog 3 jaaren zal leeven. dat hij nog 4 jaaren zal leeven. dat hij nog 5 jaaren zal leeven. dat hij nog 6 jaarèn zal leeven. dat hij nog 8 jaaren zal leeven. dat hij nog lo jaaren zal leeven. dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 2609 tegens 2595 of wat meer dan i tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven- 2799 tegens 2405 of ij tegens 1 dat hij geene 15 iaaren meer zal leeven. 3721 tegens (483 <>f al tegens 1 dat bij geene ao jaaren meer zal leeven. 663 of 6 }, tegens i dat hij geeiic 35 Jaaren meer zal leeven. 237 tf bijna 21 tegens i dat hij geene 30 jaaren meer zal leeven. 85 of 6orj tegens 1 dat hij geene 35 jaaren meer zal leeven. 24 of 2i5i tegens i dat hij geene 40 jaaren meer zal leeven. 2 of 2601 tegens i dat hij geene 45 jaaren meer , dat is in het 4541 tegens 4967 tegens 5119 tegens 5180 tegens 5202 tegens 'geheel 100 jaaren , zal leeven. Foor eofj mensch van zes en vijftig jaaren. IVïen kan 4857 tegens 174 of 27!^ tegens i wedden dat een nicnsch van zes en vijftig jaaren nog een jaar zal leeven. XFllI. Deel. O io6 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. 4857 tegens of ss'4 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 4857 tegens ü of iiij^ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 4857 tegens IJ! of ten naaften bij 10189 tegens i dat hij niet binnen 24 uure# zal fterveu. 4680 tegens 351 of 13U tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 4501 tegens 530 of 853 tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 4318 tegens 713 of tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 3947 tegens 1084 of 35 tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 3568 tegens 1463 of tegens i dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 3371 tegens 1660 of wat meer dan 2 tegens i dat hij nog 9 jaaren zal leeven» 2786 tegens 2245 of i=l tegens i dat hij neg 12 jaaren zalleeven. 2595 tegens 2436 of • tegens i dat hi] nog 13 jaaren zalleeven. 2626 tegens 2405 of 1^4 tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 3548 tegens 1483 of 24 tegens i dat lilj geene 19 Jaaren meer zal leeven. 436S tegens 663 of öj tegens i dat hij geene 24 Jaaren meer zal leeven. 4794 tegens 237 of 205I tegens i dat hiJ geene 29 jaaren meer zal leeven. 4946 tegens 85 of 5SI tegens 1 dat hij geene 34 jaaren meer zal leeven. 5007 tegens 24 of 2o8§ tegens i dat hij geene 39 jaaren meer zal leeven. 50J9 tegens 2 of 25145 tegens i dat hij geene 44 jaaren meer, dat is in het geheel ioo jaaren, zalleeven. Foor eerf mensch van zeven en vijftig jaaren, kan 4680 fegens 177 of 0.6^ tegens i wedden dat een niensck van zeven en vijftig j'aaren nog een jaar zal leeven. 4680 tegens of 52I7 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 4680 tegens of 105^7 tegens i dat hij's maanden zal leeven. en 4680 tegens g? of bijna 9651 tegens i dat hij niet binnen 24 uureu zal fEervetïi; 4SOi tegens 356 of i2|| tegens i dat hij nog a Jaaren zal leeven. tegens 539 of wat meer dan 8 tegens i dat hij nog 3 jaaren zalleeven. 4133 tegens 724 of 5, tegens i dat hij nog 4 jaaren zalleeven. <5947 tegens 910 of 4i tegens i dat hij nog 5 Jaaren zal leeven. 3758 tegens 1099 of 3J tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. 3568 tegens 1289 of 2| tegens i dat hij nog 7 jaaren zal leeven. 3371 tegens 148Ó of c4 tegens i dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 3175 tegens 1682 of ij tegens i dat hij nog 9 jaaren zal leeven. 2080 tegens 1877 tegens i dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 2786 tegens 2071 of i,? tegens i dat hij nog 11 jaaren zal leeven. =595 tegens 2262 of tegens i dat hij nog 12 jaaren zal leeven. 245a tegens 2405 of wat meer dan i tegens i dat liij geene 13 jaaren meer zal leeve». 3374 tegens 1483 of 2j? tegens i dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 4194 tegens 663 of 6J tegens i dat hij geene 23 jaaren meer zal leeven. 4620 tegens 237 of 19I1 tegens 1 dat hi'f geene 28 jaaren meer zal leeven. 477a tegens 85 of 56^ tegens i dat hij' geene 33 jaaren meer zal leeven. 4833 tegens 24 of aoif tegens i dat hij geene 38 jaaren meer zal leeven. 4855 tegens a of 2427! tegens 1 dat hij geeue 43 jaaren meer , dat is in Iieï. geheel 100 jaaren, zal keven. AANFIANG 2 EL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. io;^ Voor een' mensch van agt en vijftig jaaren. ]\^en kan 4501 tegens 179 of 25^! tegens i wedden dat een mensclj van agt en vijftig jaaren nog een jaar zal leeven. 4501 tegens I??. of 50, f* tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 4501 tegens of loor^ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. cn 4501 tegens of 9178 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 43^0 tegens 362 of ni| tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. dat hij nog 4133 tegens 547 of 3947 tegens- 733 of 3758 tegens 922 of 3568 tegens tii2 of 33?t tegens 1309 of 3175 tegens 1505 of 2980 tegens 1700 of 2786 tegens 1894 of 2595 tegens 2085 of 2405 tegens 2275 of 2464 tegens 2216 of 7| tegens Sfi tegens 4^ tegens 3tl regens 2'J tegens 24 tegens i| tegens tegens 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeven. 6 jaaren zal leeven. 7 jaaren zal leeven. 8 jaaren zal leeven. , 9 jaaren zal leeven. dat hij nog 10 jaaren zal leeven. dat hij nog ii jaaren zal leeven. I . „ I dat hij nog I dat hij nog I dat hij nog 1 dat hij nog I dat hi| nog r dat hij nog I ■ tegens i Ijl tegens i dat hij nog 12 jaaren zal leeven. tegens i dat hij nog 13 jaaren zal leeven. 2839 tegens 1841 of wat meer dan i| tegens i dat hij geene isjaaren meer zal leeven. 3197 tegens 1483 of 2^ tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. . 4017 tegens 663 of 6j| tegens i dat hij geene 22 jaaren meer zal leeven. 4443 tegens 437 of 18=5 tegens i dat hij geene 27 jaaren meer zal leeven. 4595 tegens 85 of wat meer d.nn 54 tegens i dat hij geene 32 jaaren meer zal leeven. 4^50 tegens 24 of 194 tegens i dat hij geene 37 jaaren meer zal leeven. 4078 tegens 2 of 2339 tegens i dat hij geene 42 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. Voor een' mensch van negen en vijftig jaaren. M en kan 4318 tegens 183 of 23! tegens i wedden dat een mensch van negen en vijftig jaaren nog een jaar zal leeven. 4318 tegens Hi of 4?l tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 4318 tegens lli of 94I tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 4318 tegens .'«l of 86i2i| tegens i dat hij niet binnen 24 . uuren zal ftcrveiü 4133 tegens 368 of tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 3947 tegens 554 of 74 tegens i dat hi| nog 3 jaaren zal leeven. 3758 tegens 743 of tegens i dat hij nog 4 j'aaren zal leeven. 3508 tegens 933 of 35 tegens i dat hij nog 5 Jaaren zal leeven. 337t tegens ÏI3Ó of bijna 3 tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. O 2 ■'i DE NA TUURLYKE HISTORIE. io8 3175 tegens 1^26 of 24 tegens 1 dat hij nog 7 jaaren zal keven. 2980 tegens 1521 of wat minder dan 2 tegens i dat hij nog 8 jaaren zal leeven. 2786 tegens 1715 of ir? tegens i dat bij nog 9 jaaren zal keven. - 59 S tegens 1906 of tegens i dat hij nog 10 jaaren zal keven. 2405 tegens 2096 of i;é tegens i dat hij nog ii jaaren zal leeven. 2285 tegens 2216 of wat meer dan i tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal keven. 2841 tegens i6óo of tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 3018 tegens 1483 of wat meer dan 2 tegens 1 dat hij geene löjaarenmeer zal leeven. 3838 tegens 663 of 5I1 tegens 1 dat hij geene 21 jaaren meer zal keven. 4264 tegens 237 of bijna 18 tegens i dat hij geene 26 jaaren meer zal keven. 4416 tegens 85 of 53I tegens i dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven. 4477 tegens 24 of i 861 | tegens i dat hij geene 36 jaaren meer zal keven. 4499 tegens 2 of 2249I tegens i dat hij geene 41 jaaren meer, dat is in het ges heel 100 jaaren, zal leeven. Foor een' mensch van zestig jaaren, ]\^en kan 4^33 tegens 185 of '22I tegens i wedden dat een niensck van zestig jaaren nog een jaar zal leeven. 4133 tegens of 44I tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 4133 tegens of 8 p| tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 4133 tegens ||f of 8154 tegens t dat hij' niet binnen 24 liuren Zal fterven, 3947 tegens 371 of io?| tegens i dat Wj nog 2 jaaren zal leeven. dat hij nog 3 jaaren zal leeven. dat hij nog dat bij nog dat hij nog dat hij nog dat hij nog 6|| tegens tegens 3758 tegens 560 of 3568 tegens 750 of 3371 tegens 947 of 3175 tegens 1143 of apSo tegens 1338 of 27S6 tegens 1532 of 259.4 tegens 1723 of 2405 tegens 19 1 3 of 22 ló tegens 2102 of 2290 tegens 2028 of 2835 tegens 1483 of bijna 2 tegens 33,-4 tegens 964 jjf 3^ tegens i 663 of tegens i 237 of i7j| tegens i 85 of 4 ? 35 tegens 2.^ tegens 2,| tegens i| tegens itf tegens tegens hl tegens lih tegens dat hij nog 3655 40S1 tegens 4233 regens 4294 tegens 4316 t gens 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal keven. 6 jaaren zal leeven, 7 aaren zal leeven. 8 jaaren zal leeven. _ 9 jaaren zal keven. dat hij nog 10 jaaren zal leeven. dat hij nog ii jaaren zal leeven. dat hij geene ïi jaaren meer zal keven. I dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 18 jaaren meer zal keven, dat hij' geene 20 jaaren meer zal keven, dat hij geene 25 jaaren meer zal keven. . „ dat hij geene 30 jaaren meer zal keven. 4 of 17815 tegens i dat hij geene 35 j‘aaren meer zal keven. 2_ of £158 tegens i dat hij geene 40 jaaren meer, dat is in het ge.. 49 | tegens licel 100 jaaren , zal leeven. > \ AANMANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. rc^ Voor een' mensch van een en zestig jaaren. M< .en kan 3947 tegens 186 of 2I5 tegens i wedden dat een mensch van een en zestig jaaren nog een jaar zal keven. 3947 tegens of 4s§ tegens i dat hi.i 6 maanden zal keven, 3947 tegens of 84$ tegens i dat hij 3 maanden zal keven. 3947 tegens ||| of 7745 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 3758 tegens 375 of wal meer dan 10 tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal keven. 35Ö8 tegens 565 of 3371 tegens 762 of 3175 tegens 958 of J1980 tegens 1153 of 2786 tegens 1347 of 2595 tegens 1538 of 2405 tegens 1728 of 2216 tegens 1917 of 6- tegens 4^ tegens S4 tegens 2rr tegens 2*1 tegens i| tegens ijf tegens I15 tegens dat hij nog dat hij nog dat hij nog dat hij nog dat liij nog dat hij' nog dat hij nog 3 jaaren zal keven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeVen. 6 jaaren zal leeven. 7 jaaren zal leeven. 8 jaaren zal leeven. 9 jaaren zal keven. dat hij nog 10 jaaren zal leeven. 2105 tegens 2028 of wat meer dan 1 tegens i dat hij geene n jaaren meerzal keven. 2292 tegens 1841 of 2650 tegens 1483 of 2825 tegens 1308 of 3169 tegens 964 of 3470 tegens 3593 tegens 3779 tegens 3896 tegens 4048 tegens 4109 tegens 4131 tegens I5 tegens i In tegens i 2i| tegens i Ss tegens i tegens i 6| tegens i lof tegens i 1653 tegens i 47f tegens 1 24 of 171=1 tegens i 663 of 540 of 354 of 237 of 85 of dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. dat hi|_ geene 17 jaaren meer zal keven, dat hjj geene 19 jaaren meer zal keven, dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 22 jaaren meer zal leeven. dat hi| geene 24 jaaren meer zal leeven. dat hij geene. 29 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 34 jaaren meer zal keven. 2 of 2065I tegens 1 dat hij geene 39 jaaren meer, dat is in het ge- heel 100 Jaaren , zal leeven. Voor eeii mensch van twee en zestig jaaren. iVTen kan 3758 tegens 189 of 19I tegens i wedden dat een mensch van twee en zestig jaaren nog een jaar zal leeven. 3758 tegens of 39^ tegens i dat hij 6 maanden zal keven. 3758 tegens of 791 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 3758 tegens of 72041^ tegens i dat hij niet binnen 24 imren zal fterven. 3568 tegens 379’of 9I’ tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 3371 tegens 576 of 5f tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal keven. 3175 tegens 772 of 4I* tegens i dat hij nog 4 jaaren zal keven. agSo tegens 967 of 35^ tegens 1 dat hij nog 5 jaaren zal keven. O 3 iio DE NATUURLYKE HISTORIE. 8786 2595 2405 S2IÖ 2028 2106 2287 2464 2639 2813 2983 3140 3284 S 5 IO 3710 3862 3923 3945 tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens heel 2f? tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeren. i~ tegens i dat hij nog 7 jaaren zal leeven. ix| tegens i dat hij nog 8 jaaren zal leeven. tegens i dat hij nog 9 jaaren zal leeven. iij tegens i dat hij nog 10 jaaren zal leeven. I5 tegens i dat hij geene ii j’aaren meer zal leeven. tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. Iri 1161 of 1352 of 1542 of 1731 of 1919 of 1841 of 1660 of 1483 of _ 130S of wat meer dan i tegens i dat bij geene 14 jaaren meer zal keven. 1134 of 2if tegens i dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 964 of bijna 3 tegens 1 dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 807 of 3 j tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. 663 of bijna 5 tegens i dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven.' 437 of 8^5 tegens i dat hij geene ao jaaren meer zal leeven. 237 of 1511 tegens i dat hij geene 23 jaaren meer zal leeven. 85 of 45I tegens i dat hij geene 28 jaaren meer zal leeven. 24 of 163II tegens i dat hij geene 33 jaaren meer zal leeven.’ 2 of 1972I tegens i dat hij geene 38 jaaren meer, dat is in hetge- 100 jaaren , zal leeven. f^oor een' mensch van drie en zestig jaaren. M en kan 35Ö8 tegens 190 of ten naallen bij tegens i wedden dat een mensch van drie en zestig jaaren nog een jaar zal leeven. 3568 tegens of bijna 37i^ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 3568 tegens ik of bijna 754 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 3568 tegens of 6854 tegens i dat bij,inet_biniienj4 zal fterven. 3371 tegens ~ " - , . . - 387 of 3175 tegens 583 of 2980 tegens 778 of s.7^6 tegens 972 of £59-5 tegens 1163 of «405 tegens 1353 of £2 16 tegens 154a of £028 tegens 1730 of 8| tegens tegens dat hij nog dat hij nog 3^ tegens I dat hij nog 2i; tegens i dat hij nog 2r? tegens i dat hij nog ■ tegens l dat hij nog i| tegens i dat hij nog dat hij nO; 2 jaaren zal leeven. 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal keven. 6 jaaren zal leeven, 7 jaaren zal leeven. 8 jaaren zal leeven. 9 jaaren zal leeven. „j, iry tegens i ...... 1917 tegens 1841 of wat meer dau i tegens i dat hij geene 10 jaaren meerzal leeven, 2098 tegens lóóo of tegens i dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. tegens I dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. i| tegens i dat hi| geene 13 jaaren meer zal leeven. 2tI tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 2I tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 3I tegens i dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 4| tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. tegens i dat hij geene iS jaaren meer zal leeven. 9| tegens i dat hij geene 19 jaaren meer zal leeven. 2275 tegens 1483 of £450 tegens 1308 of 2624 tegens 1134 of £794 tegens 964 of 2951 tegens 3095 tegens 3218 tegens 5404 tegens 3521 tegens 807 of 663 of 540 of 354 of 237 of 14’j tegens i dat hij geene 22 jaaren meer zal leeven. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. in 3673 tegens 85 of 43I tegens i dat hij geene 27 jaaren meer zal leeven. 3734 tegens <24 of i54h tegens i dat hij geene 32 jaaren meer zal keven. 3756 tegens 2 of 1878 tegens i dat hij geene 37 jaaren meer , dat is in het geheel 100 jaaren, zal leeven* Foor mensch van vier en zestig jaaren. M, .en kan 3371 tegens ipT’ of 17^^ tegens i wedden dat een mensch van vier en zestig jaaren nog een jaar zal leeven, 3371 tegens Z|L of 344 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. ' 3371 tegens of 68 t§ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. / 337t tegens of 6246 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal üerVeii*! 3175 tegens 393 of S,| tegens i dat hij nog a jaaren zal leeven. 54 *egens I dat hij nog 35^ tegens i dat hij nog 2, tegens i dat hij nog 2980 tegens 588 oF 2786 tegens 782 of 2595 tegens 973 of 2405 tegens 1163 of 2210 tegens 1352 of 2028 tegens 1540 of 1841 tegens 1727 of 3908 tegens 1660 of 2085 tegens 1483 of 2260 tegens 1308 of 2434 tegens 1134 of 2604 tegens 9^ of 2761 tegens 2905 tegens 3131 tegens 3331 tegens 3483 tegens 3544 tegens 3566 tegens S07 of 663 of 437 of 237 of 2i 4 tegens irf tegens tegens iij tegens i^l tegens ii| tegens irf tegens 2ri tegens 2f tegens 3ji tegens 4| tegens 7ïf tegens 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeven. dat hij nog 6 jaaren zal leeven. dat hi| nog 7 jaaren zal leeven. dat hij nog 8 jaaren zal leeven. dar hij nog 9 jaaren zal leeven. dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. dat hij' geene 15 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 18 jaaren \iieer zal leeven. 145J tegens i dat hij geene 21 jaaren meer zal leeven. 85 of bijna 41 tegens i dat hij geene 26 jaaren meer zal leeven. 24 of 147I tegens i dat hij geene 31 jaaren meer zal leeven. 2 of 1783 tegens i dat hij' geene 36 jaaren meer, dat is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. Foor een mensch van vijf en zestig jaaren. M en kan 3175 tegens 196 of tegens i wedden dat een mensch va» vijf en zestig jaaren nog een jaar zal leeven. 3175 tegens of 32^ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 3175 tegens of 644 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. 3175 tegens ot 5913 tegens i dat hij. niet binnen 24 uuren zalfterven* lis DE NATUURLYKE HISTORIE. 2980 2786 2595 2405 2216 2028 1841 171 1 1888 2063 2237 2407 2564 2708 2934 3017 3134 3286 3347 3369 tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens tegens heel s jan ren zal Iceven. 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeven. 6 Jaaren zal leeven. 7 jaaren zal leeven. 8 jaaren zal leeven. 391 of 7| tegens i dat hij nog 585 of A-li tegens i dat hij nog 776 of 3| tegens i dat hij nog 960 of 2^ tegens i dat hij nog t’55 of It? tegens i dat hij nog 1343 of tegens i dat hij nog 1530 of I3 tegens i dat hij nog . ^ 1660 of wat meer dan i tegens i dat hij gcene 9 jaaren meer zal leeven. 1483 of ly tegens i dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 1308 of tegens i dat hij geene ix jaaren meer zal leeven. 1134 of bijna 2 tegens i dat liij geene 12 jaaren meer zal leeven. 964 of a| tegens i dat hij geen e 13 jaaren meer zal leeven. 3;S tegens 1 dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. d^at hij geene 18 jaaren meer zal leeven, dat hij geene 20 jaaren iseer zal leeven, dat hij geene 25 jaaren meer zal leeven. nat hij geene 30 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 35 Jaaren meer, dat is in het ge- 807 of 663 of 437 of 354 of -37 of 85 of 4s| tegens 6| tegens 853 tegens 13=1 tegens 381 tegens 24 of 139H tegens 2 of 1684I tegens 100 jaaren , zal leeven. Foor een niensch ycin zes en zestig jaaren, IVlcnkan 2980 tegens 195 of 15J tegens i wedden dat een raensch van zes en zestig jaaren nog een jaar zal leeven. 29S0 tegens if of gojf tegens r 2980 tegens 12 L of 6 iil tegens i en 2980 tegens of 5578 tegens 3786 tegens 3S9 of 7 ’ tegens 2595 tegens 580 of 2405 tegens 770 of 2216 tegens 959 of 2028 tegens 1147 of 1841 tegens 1334 of 1660 tegens 1515 of 1692 tegens 1483 of 1S67 tegens 1308 of 2041 tegens 1134 of 2211 tegens 964 of 2368 tegens S07 of 2512 tegens 663 of 2635 tegens 540 of 2738 tegens 437 of 2884 tegens 591 of 2938 tegens 237 of 12-1 tegens 4|' tegens 34 tegens Ztl tegens ip tegens iif tegens 14 tegens I5I tegens lij tegens iir tegens 2^ tegens 2'i§ tegens Si'j tegens 4; tegens 6* tegens 9i5 tegens dat hij 6 maanden zal leeven. dat hij 3 maanden zal leeven. X dat hij niet binnen 24 iiuren zal fierven, r dat bij nog 2 jaaren zal leeven. I dat hij nog 3 jaaren zal leeven. I dat hij nog 4 jaaren zal leeven. X dat hij nog 5 jaaren zal leeven. I dat hij nog 6 jaaren zal leeven. I dat hij nog 7 jaaren zal leeven. I dat hij nog 8 jaaren zal leeven. I dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 1 1 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 12. jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven, I dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven I dat hij geeiie 19 jaaren meer zal leeven. 3090 I / AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. 113 «ego tegens 8^ of 36I tegeiis i dat hjj geene 24 mcËr zal leeven. 31SI telens 24 of 1314 tegens 1 dat hij_ geena 29 jaaren meer zal keven. __ 3172 tcaeiis 2 of i586;i tegens i dat hij geene 34 jaaren meer, dat is, dat Inj ^ ^ g?ene volle 100 jaaren zal leeven. Voor een' mensch van zeven en zestig jaaren. IVIen kan 2786 tegens 194 of 14J tegens i wedden dac een mensch van zeven en zestig jaaren nog een jaar zal leeven. 2786 tegens of 28!^ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven, 2786 tegens ’Jt of 57,3 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 2786 tegens jsf of 5242 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 2595 tegens 385 of 61 * tegens I dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 4II tegens I dat hij nog 2I5 tegens i dat lüj nog 2j tegens i dat hij nog ii^ tegens i dat hij nog 2405 tegens 575 of 2216 tegens 764 of 2028 tegens 952 of 1841 tegens 1139 of 1660 tegens 1320 of ii| tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeven. 6 jaaren zal leeven. 7 jaaren zal leeven. 1497 tegens 1483 of wat meer dan i tegens 1 dat bij geene 8 jaaren meer zal leeven. ft ^ C _1« . _ .... —...1 1672 tegens 1308 of 1846 tegens 1134 of 2016 tegens 964 of 2173 tegens 2317 tegens 2440 tegens 2543 tegens 2Ö26 tegens 2743 tegens 2895 tegens 2956 tegens 2978 tegens dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 85 of wat meer dan 34 tegens i dat hij geene 23 jaaren meer zal leeven. 24 of 123^ tegens 1 dat hij geene 28 jaaren meer zal leeven. 2 of 1489 tegens i dat hij geene 33 jaaren meer, dat is, dat hij 807 of 663 of 540 of 437 of 354 of 237 of iJl tegens In tegens 2r'r tegens tegens 3n tegens 4IJ tegens 5| tegens 7^1 tegens ii;| tegens geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor eeti mensch van agt en zestig jaaren. Men kon 2595 tegens 19 1 of tegens i wedden dat een mensch ^ van agt en zestig jaaren nog een jaar zal leeven. 2.595 tegens of 27^ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven, 2595 tegens oiF 54 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 2595 tegens of 4959 tegens i dat hij met binnen 24 uuren zal fterven. XVlIl. Deel. P 114 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. 2405 221Ó 2028 1841 1660 1483 1478 1652 1822 3979 2123 ü£46 2349 2432 2495 2549 2663 2701 2762 2784 tegens 481 of öjg tegers i dat hi| nog 2 Jaaren zal leevcn. tegens 570 of tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. tegens 758 of 2j tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. tegens 945 of bijna 2 tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven. tegens 1126 of iif tegens 1 dat hij nog 6 jaaren zal leeven. ij.,1 tegens I dat hi] nog 7 jaaren zal leeven. i-;| tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. ijf tegens i dat hij geene 9 jaaren ra eer zal leeven. tegens 1303 of regens 1308 of tegens 1134 of 9Ö4 of tegens tegens tegens tegens tegtiis tegens tegens tegens tegens tegens 807 of CÖ3 of ^40 of 437 of 354 of c9 1 ot 2.37 of of of 24 of 123 85 i| tegens i dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 2„g tegens i dat hi j geene 1 1 jaaren meer zal leeven. si tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 5'? tegens i dat hi j geene 14 jaaren meer zal leeven. Gf tegens i dat hij geene 15 faaren meer zal leeven. 8I5 tegens i dat hij geene 16 jaaren racer zal leeven. loll tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. 2i§^ tegens i dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. 3i| tegens i dat hij geene 22 jaaren meer zal leeven. i"i5tI tegens 1 dat hij geene 27 jaaren meer zal leeven. tegens 2 of 1392' tegens i dat hij geene 32 ‘jaaren meer, dat is, dat geene volle 100 jaaren zal keven. Foor eeif mensch van negen en zestig jaaren. M van negen en zestig jaaren nog een jaar zal leeven. en kan 2405 tegens 190 of r 2i^ regens wedden dat een mensch 2405 tegens 173 of 254 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 2405 tegens ISS. of 50^^ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven.' en 0405 tegens of 4620 tegens i dat hij niet binnên 24 uuren zal derven, 22 i 6 tegens 379 of 5|^ tegens i dat hij nog a jaaren zal leeven. 3I tegens i dat hij nog 2j; tegens i dat hij nog ifj tegens i dat hij nog 13 tegens i dat hij nog 14 tegens I dat hij nog itr tegens 1 dat hij geene 202S tegens 567 of 1841 tegens 754 of 1660 tegens 935 of 1483 tegens II 12 of 1308 tegens 1287 of 1461 tegens 1134 of 1631 tegens '9Ö4 of 1788 tegens 1934 tegens C055 tegens 2158 tegens 2241 tegens 2504 tegens 2358 tegens •440 tegens 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren zal leeven. 5 jaaren zal leeven. 6 jaaren zal leeven. 7 jaaren zal leeven. 8 jaaren meer zal leeven. B07 of 663 of 540 of 437 of 354 of 291 of tegens i dat hij géene 9 jaaren meer zal leeven. tegens 1 dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 2f? tegens i dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. 3I tegens i dat hij geene la jaaren meer zal leeven. 4^i tegens i dat hij geene 13 . jaaren meer zal leeven. tegews I dat hif geene 14 j^'aren meer zul leeven. 7II tegens i dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 237 of bijiia 10 tegens i dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 155 of 151= tegens i dat hij geene 18 jaaren meer zal keven. y AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 115 A5IO tegens 85 of 29! tegens i dat bi| geene 21 jaaren meer zal leeven. 2571 tcgens "4 of I07j tegens i dat hij geene 2.6 jaaren meer zal leeven. 2593 tegens ”2 of 1296I tegens t dat hij geene 31 jaaren meer, dat is, dat hi] ^geene volle 100 jaaren zal leeven. Voor een' mensch van zeventig jciaren. kan 2216 tegens 189 of nj| tegens zeventig jaarei? nog een jaar zal leeven. wedden dat een mensch van 2216 tegens i*’- of 23^ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 2216 tegens alï. of 46* tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 2216 tegens ||| of 43325 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. *028 tegens 377 of 5i| tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leev'en. 3I tegens 1 clat hij nog 3 jaaren zal leeven. I dat hij nog 4 jaaren zal leeven. I dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 1841 tegens 564 of 16Ö0 tegens 745 of 1483 tegens 92a of 1308 tegens 1097 of 1271 tegens 1134 of 1441 tegens 964 of 1598 tegens 1742 tegens .x8ó 5 tegens 1955 tegens 2051 tegens 2114 tegens 2x63 tegens 2212 tegens 2282 tegens 2320 tegens 2381 tegens tegens ixf tegens ‘5 Irr li tegens i dat hij nog 6 jaaren zal leeven. tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. i| tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 807 of bijna 2 regens i dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 6Ö3 of 2| tegens i dat hij geene 10 Jaaren meer zal leeven. 540 of 3? tegens i dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. 437 of wanneer dan 4I tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven 5| tegens i 7^ tegens 1 2403 tegens dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 95! tegens i dat hij geene 1,4 jaaren meer zal leeven. tegens i dat hij geene liS jaaren meer zal leeven. dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 25 jaaren meer zal leeven. 2 of laöii tegens I dat hij geene 30 jaaren meer, dat is, dat hij 354 of 291 of 237 of 193 of 123 of 85 of 24 öf 17I tegens i 27 j tegens i 99;f tegens i geene volle ico jaaren zal leeven. Voor eefi mensch van een en zeventig jaaren. IVIen kan 2028 tegens 188 of loZ regens i wedden dat een mensch vaa een en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 2028 tegens of 2i§ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 2028 tegens tis of a'ji tegens i dat liij 3 maanden zal leeven. en 2028 tegens \H of 3937 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. P 2 I \' ïi6 DE NATUURLYKE HISTORIE. iRai 1660 1483 ï.308 1134 1252 Ï 4 Q 9 1553 167Ö 1779 186a 1925 1979 2023 2061 2131 2192 2214 tegens tegens tegens tegens tcgetis tegens tegens 375 of 0 tegens i dat hij nog ajaaren zal leeven. 556 of bijna 3 tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 733 of wat meer dan 2 tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 908 of 1082 of 964 of 807 of 663 of 540 of 437 of 354 of 291 of 15 tegens 1,1 tegens lil tegens i| tegens 2j tegens 3 it tegens 4n tegens 5ï tegens ög tegens tegens 237 of wat meer dan 8j leeven. tegens 193 of ioe§ tegens tegens 155 of 134 tegens tegens 85 of 254 tegens tegens 24 of pij tegens 2 of 1107 tegens dat hij nog 5 jaaren zal leeven. dat hij nog 6 jaaren zal leeven. dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. dat bij geene 8 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. dat hi^ geene ii jaaren meer zal leeven. dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 14 jaaren meer zai tegens tegens dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven., dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. dat hp geene 19 jaaren meer zal leeven. dat hij geene 24 jaaren meer zal leeven. geene volle 100 jaaren zal leeven. dat hij geene 29 jaaren meer , dat is , dat hij Foor een' mensch van twee en zeventig jaaren-. J\/[cn kan 1S41 tegens 187 of tegens i wedden dat een mensch van twee en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 1841 tegens of 19I tegens i dat bij 6 maanden zal leeven. X841 tegens of 39I tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven. en 184Ï tegens of 3593) tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 1660 tegens 368 of 4! tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. J483 tegens 545, of s|| tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 1338 tegens 720 of tegens i dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 1134 regens .894 of Jr| tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 1064 tegens 964 of 14 tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 1221 tegens 807 of wat meer dan I5 tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 3 36.<; tegens 663 of 2=5 tegens 1 dat hij geene 8 j’aaren meer zal leeven. 1488 tegens 540 o.f nj? tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 1591 tegens 437 of wat meer dan 3? tegens i dat hij_ geene 10 jaaren mcerzal leeven, 1674 tegens 354 of 4I tegens i dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. T737 tegens 291 of bijna 6 tegens i dat hij geene la jaaren meer zal leeven. 1791 tegens 237 of 7H tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 3R35 tegens 193 of 94 tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 1873 tegens 155 of 12, i tegens i dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. i9o<; tegens 123 of 151 tegens i dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 3925 tegens 103 of iS'rè tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. J943 tegens 85, of tegens i dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven.. > y AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 117 I 07 q tegens of 35 ^ tegens i dat hij geene 20 jaaren meer zal keven. 2004telens 24 of 83I tegens i dat hij geene 23 jaaren meer zal keven. 2026 tegens 2 of 1013 tegens i dat liij geene 28 jaaren meer, dat is, dat luj geene volle 100 jaaren zal leeven. M. j^oor teji mensch vM drie en zeventig jaaren. cn kan 1660 tegens 181 of <)\ tegens i wedden dat een mensch van drie en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 1660 ^gens ~~ of i8| tegens i dat hij 6 maanden zal keven. 1660 tegens i?- of 365 tegens i dat hij 3 maanden zal keven. en i66o tegens ||i of 3347 tegens i dat hij niet binnen 24 iniren zal derven. ^ 1483 tegens 358 of tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. a$ tegens t dat hij nog 3 jaaren zal kev'en. lï tegens i dat hij nog 4 jaaren zal keven. tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven, ijó tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zakkeven. iH tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 2jj tegens i dat hij geene v*? jaaren meer zal leeven. 3;^ tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 4i tegens i dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. tegens i dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. 6jf tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. O'i? l.i'; naana r n mpPT 7n\ IpPVen. 1308 tegens 533 of 1134 tegens 707. of 964 tegens S77 of 1034 tegens 807 of 1x78 tegens 663 of 1301 tegens 540 of 1404 tegens 437 of 1487 tegens 354 of 1550 tegens 291 of 1604 tegens 237 of 1648 tegens 193 of 1798 tegens 43 of 4i|| tegens i dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. 1817 tegens 24 of 75II tegens 1 dat hij geene 22 jaaren meer zal keven. 1839 tegens 2 of 919* tegens- i dat hij geene 27 jaaren meer , dat is, dat hq geene volle 100 jaaren zal leeven. yoor een mensch van vier en zeventig' jaaren. IVTcn kan 1483 tegens 177 of 8j| tegens i wedden dat een^ mensch' van vier en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 1483 tegens of i6r| tegens i dat hij 6. maanden zal keven.. 1483 tegens of 32x3 tegens x dat hij 3 maanden zal leeven. en 1483 tegens LI3 of 305S tegens i dat hij niet binnen 24 uureii zal ifervan.- T5 n « \ / r ii8 DE N A T U U R L Y K E H I S T O R I'E. ' 1308 tegens 35a of 2? tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 1134 tegens 526 of 2i| tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 964 tegens 696 óf tegens 1 dat hij nog 4, jaaren zal leeven. 853 tegens 807 of wat meer dan i tegens i dat hij nog 5 jaaren zal leeven. 997 tegens 663 of ij tegens i dat hij" geeue 6 jaaren meer zal leeven. 1120 tegens 540 of 25! tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven, 1223 tegens 437 of 2] tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 1306 tegens 354 of 3I tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 1309 tegens 291 of 4^ tegens i dat hij geene lo jaaren meer zal leeven. 1423 tegens 237 of 6 tegens .1 dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. 1467 tegens 193 of 715 tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 1505 tegens 155 of 9r| tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. ^557 tegens 103 of 15,-^ tegens i dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. t 575 tegens 85 of 185 tegens i dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 1605 tegens 55 of 2?| tegens 1 dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 1636 tegens 24 of 68g tegens i dat hij geene 21 jaaren meer zal leeven. 1658 tegens a of 829 tegens i dat hij geene 26 jaaren meer, dat is, dat liii geene volle 100 jaaren zal leeven. ■' i^oof’ em' mensch van vijf en zeventig jaaren. Men kan 1308 tegens 1,75 of ^4 negens i wiedden dat een mensch van vijf en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 1308 tegens of I4l| tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 1308 tegens of 29;^ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 1308 tegens of 2728 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal fterven. 1:34 tegens 349 of 3,^ tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 964 tegens 519 of tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 807 tegens 676 of i}^ tegens 1 dat hij nog 4 jaaren zal leeven. 820 tegens 663 of 14 tegens i dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven 943 tegens 54° of tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 1046 tegens 437 of tegens I dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 1129 tegens 354 of 3„ tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 119a tegens 291 of 4=^ tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 1246 tegens 237 of f4 tegens i dat hij geene 10 jaaren meer zul leeven. 1290 tegens 193 of 6{1 tegens i dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. 1328 tegens 155 of 8r? tegens 1 dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. 1360 tegens 123 of wat meer dan ii tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meerzal keven. 1398 tegens 85 ot i6| tegens i dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 1440 tegens 43 ot 33I regens i dat hij geene 18 jaaren meer zal leeven. 1459 tegens 24 of 60j| tegens i dat hij geene 20 jaaren meer zal leeven. *481 tegens 2 of 740; tegens 1 dat bij geene 25 jaaren meer , dat is . dat hii geene volle 100 jaaren zal leeven. . * «‘•c mj AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 119 Voor een' mensch van zes en zeventig jaaren. M en kan 1134 tegens of tegens 1 wedden dat een mensch van zes en zeventig jaaren nog een jaar zal lecven. 113^. tegens of 13^, tegens i dat liij 6 maanden zal leeven. 1134 tegens ^ of 26,7 tegens i dat hij 3 maanden zal keven. en 1134 tegens of 2379 tegens i dat hij niet binnen 24 unren zal flerven. 964 legers 344 of afj tegens 1 dat hij nog '2 jaaren zal keven, 807 tegens 501 of il tegens i dat hij nog 3 jaaren zal keven. 063 tegens 645 of wat meer dan 1 tegens i dat hij nog 4 jaaren zal keven. 708 tegens 540 of i’j tegens 1 dat hij geene 5 jaaren meer zal lecven. 871 tegens 437 of bijna 2 tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal keven. 954 tegens 35} of wat meer dan e| tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal lecven. 1017 tegens 291 ot gg tegens i dar hij geene S jaaren meer zal keven. 1071 tegens 237 of wat meer dan 41 tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal keven. II 15 tegens 193 of tegens i dat hij geene 10 jaaren meer zalleeven. 1153 tegens 155 of 7| tegens i dat hij geene ii jaaren meer zal keven. 1185 tegens 123 of 9,2 tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zalleeven. 1205 tegens 103 of iipg tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 1223 tegens 85 of i4| tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal keven. 1239 tegens 69 of bijna 18 tegens i dat hij geene 15 jaaren mW zal keven. 1253 tegens 55 of 2a| tegens i dat hij geène 16 jaaren meer zal keven. 1265 tegens 43 of 29!! tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal keven. 1284 tegens 24 of 53! tegens i dat hij geene 19 jaaren meer zal keven. 1291 tegens 17 of bijna 76 tegens i dat hij geene 20 jaaren meer zal keven. 130Ö tegens 2 of 653 tegens i dat hij geéue 24 jaaren meer , dat is , dat hij geene volle loo jaaren zal keven. Voor een’ mensch van zeven en zeventig jaaren. ]\'lcn kan 964 tegens 170 of tegens i wedden dat een mensch van zeven tn zeventig jaaren nog een jaar zal leeven, 96\ tegens — of iiif tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 964 tegens of aslf tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 9<^4 tegens 1^2 of 2070 tegens i dat hij niet binnen 24 uitren zal fterven. 807 tegens 32?°of aïf tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 663 tegens 471 of tegens i dat bij nog 3 jaaren zalleeven. 594 tegens 540 of irj tegens i dat hij_ geene 4 jaaren meer zal leeven. 697 tegens 437 of i^^ tegens 1 dat hij geene 5 karen meer zal lecven. 7«o tegens 354 of 2^ tegens i' dat hij geene 6 jaaren meer zal keven. f lao DE NATUURLYKE HISTORIE. 843 tegens 291 of afg tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal keven. 897 tegens 237 of 3|| tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal keven. 941 tegens 193 of bijna 5 tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal keven. 979 tegens 155 of 6f| tegens i dat hij geene 10 jaaren meer zal keven, roii tegens 123 of 8^- tegens i dat hij geene ri jaaren meer zal keven. 1031 tegens 103 of wat meer dan 10 tegens i dat hij geene la jaaren meer zal keven. 1049 tegens 85 of 125 tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal keven. 1079 tegens 55 of 19I tegens i dat hij' geene 15 jaaren meer zal keven. II 10 tegens 24 of 46' tegens i dat hij geene 18 jaaren meer zal keven. 1122 tegens 12 of 93= tegens i dat hij geene 20 jaaren meer zal keven. 1132 tegens 2 of 566 tegens i dat hij geene 23 jaaren meer, dat is , dat hij geene volle 100 jaaren zal keven. Voor een mensch van agt en zeventig jaaren. M en kan 807 tegens 157 of 5-? tegens i wedden dat een agc en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. mtnoch van S07 tegens ’-S. of 104 tegens x iiij 6 maanden zal leeven. S07 tegens of ao,-| tegeiis 1 dat hij 3 maanden zal keven. en 807 tegens §11 of 1876 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 663 tegens 301 of 2I tegens i dat hij' nog 2 jaaren zal leeven. 540 tegens 424 of ijl tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 527 tegens 437 of 14 tegens 1 dat htj_ geene 4 jaaren meer zal keven. 610 tegens 354 of ij tegens i dat bij geene 5 Jaaren meer zal keven. 673 tegens 291 of aj tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zalleeven. 727 tegens 237 of 3;? tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal keven. 771 tegens 193 of bijna 4 tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal keven. 809 tegens 155 of 5Ï tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal keven. 841 tegens 123 of 6^ tegens 1 dar hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 861 tegens 103 of 84 tegens i dat hij geene 11 jaaren meer zal keven. 879 tegens 85 of loj tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. S95 tegens 69 of bijna 13 tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal keven. 909 tegens 55 of 1 6’ tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal keven. 921 tegens 43 of 2i| tegens i dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 940 tegens 24 of 39^ tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal leeven. 947 tegens 17 of 55!^ tegens i dat hij geene 18 jaaren meer zal keven. 962 tegens 2 of 481 tegens i dat hij geene 22 jaaren meer, dat is, dat hij gee- ne volle 100 jaaren zal keven. Voor een’ mensch van negen en zeventig j'aaren. kan 663 tegens 144 of 4^ tegens i wedden dat een mensch van negen en zeventig jaaren nog een jaar zal leeven. 663 AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 121 €53 tegens of 9? tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 663 tegens iü of i8| regens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 663 tegens ||| of 1680 regens i dat hij niet binnen 24 luiren zal flerven. 540 tegens 267 of wat meer dan a tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 437 regens of tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 453 tegens 354 of wat meer dan tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal keven. 516 tegens 291 of ily tegens i dat hij geene 5 jaaren meer zal keven. 570 tegens 237 of 2j| tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. tegens 193 of 3i| tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 052 tegens 155 of 45 tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 0^14 tegens 123 of 5I tegens 1 dat hij geene 9 jaaren meer zal keven. 764 tegens 103 of 6| tegens 1 dat hij geene lo jaaren meer zal keven. 722 tegens 85 of 81 tegens i dat hij’ geene ii jaaren meer zal leeven. 7,38 tegens 69 of io| tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal leeven. , • 752 tegens 55 of 13! tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal keven. 704 tegens 43, of 17I tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 774 tegens 33 of 231! tegens 1 dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 783 tegens 24 of 32I tegens i dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 795 legeiis 12 of ^r| tegens i dat hij geene ,18 jaaren meer zal leeven. 805 tegens z of 204? tegens i dat hij geene ai jaaren meer, dat is, dat hii gefe» ne volk leo jaaren zal keven. ^ , uai mj gec roor mensch van tagtig jaaren. iVIcn kan 540 tegens 123 of 4if tegens t wedden dat een mensch vaa jaaren nog een jaar zal leeven. 540 tegens of tegens i dat hij 5 maanden zal keven. 540 tegens of i6jJ- tegens i dat hij 3 maanden zal keven. en 540 tegens I|| of 1586 tegens i dat hij niet binnen 24 miren zal fterven. 437 legens 226 of if^ tegens t dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 354 tegtns 309 of irl tegens i dat hij nog 3 Jaaren zal leeven. 372 tegens 291 of I5» tegens l dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 426 tegens 237 of ij| regens i dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 470 tegens 19* of 2r| tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. S08 tegens 155 of 3i| tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 540 tegens 123 of 4!° tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal keven. 560 tegens 103 of 5I tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal keven, 578 tegens 85 of 6| tegens i dat hii geene 10 jaaren meer zal keven. 594 tegens 69 of 8j tegens 1 dat hij geene n Jaaren meer zal keven. 608 tegens 55 of wat meer dan ii tegens i dat hij geene 12 jaaren meer zal keven. <520 tegens 43 of 14, tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal keven. Ö30 tegens 33 of 19,4 tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal keven. tegens 24 of 2d| tegens i dat hij geene 15 jaaren meer zal leeven. 646 teget.s 17 of 38 tegens 1 dat hij geene 16 jaaren meer zal leeven. 051 tegens 12 of 54? tegens i dat hij geene 17 jaaren meer zal keven. XFIII, Lee!. Q laa DE NATUURLYKE HISTORIE. 655 tegens 658 tegens 661 tegens 8 of 81J tegens i dat hij geene 18 jaaren meer zalleeven. < of tegens i dat hij geene 19 jaaren meer zalleeven- of 330^ tegens i dat hij geene 20 jaaren meer, dat is, dat hij gee- — -- u w ne volle 100 jaaren zal leeven. Foor een' mensch van een en tagtig jaaren. M en kan 437 tegens 103 of 4j tegens i wedden dat een mensch van een en tagtig 'jaaren nog een jaar zal leeven. 437 tegens 2L of 8| tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 437 tegens 12i of i6| tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 437 tegens of 1549 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal flervcn. tegens i8ó of i§ tegens i dat hij nog 2 jaaren zalleeven. '• jr tegens I dat hij nog 3 jaaren zal leeven. i4 tegens I dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. i'li tegens i dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 2 J tegens i tiij geene o jaaren meer zal leeven. 3f tegens i dat hi j geene 7 jaaren meer zal leeven. 437 tegens lua hij 6 maanden zal leeven. JjA tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. I dat hij niet binnen 24 iiuren zal derven, . dat hij nog ,2 jaaren zal leeven. dat hij nog 3 jaaren zal leeven. Itc tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. tegens i dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal teeven. tegens I dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven, tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven, tegens I dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. tegens 1 dat hij' gt-cne lo jaaren meer zal keven. -^4 si 4ï 6.1 8? 1 AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 12.5 220 teo'cns 17 of bijna 13 tegens i dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. ''-'5 tegens i'’ of i8j tegens i dat hij geene la jaaren meer zal leeven. 220 teLns 8 of 285 tegens 1 dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 212 tegens < of 465 tegens i dat hij geene 14 jaaren meer zal leeven. 235 tegens 2 of 117I tegens i dat hij geene 15 jaaren meer, dat is, dat hij gee- *ne volle ico jaaren zal leeven. Voor een' tnensch van zes en tagtlg jaaren. ]\Xen kan 155 tegens 38 of bijna 4j| tegens i wedden dat een mensck van zes en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 155 tegens iï- of 8r| tegens i dat hij 6 maanden zat leevenv 155 tegens i£ of i6,f tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 155 tegen"s jlf of 1489 tegens i dat hij niet binnen 24 tmren zal fterven. 123 tegens 70 óf tegens i dat hij nog 2 jaaren zalleeven. 90 of I5 tegens I dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 85 of tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 69 of i| tegens I dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 55 of bijna 2j tegens i dat hif geene S jaaren meer zal leeven. 43 of 33 tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 33 of wat meer dan 4r? tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven,. 103 tegens 108 tegens 124 tegens 138 tegens 150 tegens 160 tegens 169 tegens 176 tegens 181 tegens 185 tegens ï88 tegens 191 tegens 24 of 73 tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 17 of tegens i dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. 12 of 154 teg.ens i dat hij geene 1 1 jaaren meer zal leeven. 8 of 23J tegens i dat hij geene 12 Jaaren meer zal leeven. 5 of 37§ tegens i dat hij geene 13 jaaren meer zal leeven. 2 of 95I tegens i dat hij geene 14 jaaren meer , dat is , dat hij geef ne volle loo jaaren zal leeven» NB De waarfchijntijkheid van drie jaaren te zullen leeven is hier baarblijklijk te groot iTcrekend naardien zij grooter is dan in de voorige Tafel; dat koomt daarvandaan, dat ik ferzuimd heb de getallen 32, ao en 1 8 op eene gelijkvormige wüze te doen vloejjen , die Tu T al «meene Tafel met bet 88de, Sgfte en pofte jaaren van het leven overeenkoo- Len, maar dit klein gebrek kan nooit eene groote dwaahng veroorzaaken. Voor een. mensch van zeven en tagtig jaaren. Men kan 123 tegens 32 of bijna 3/^ tegens i wedden dat een mensch van zeven en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven.- ï 26 de n a t u u r l y k e historie. 123 tegeiis i - of bijna 7rr tegens i dat bij 6 maanden zal leeven. 123 tegens of bijna istr tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 123 tegens of 1403 tegens i dat bij niet binnen 24 uuren zal derven. 103 tegens 52 of bijna 2 tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 85 tegens 86 tegens 100 tegens 112 tegens 122 tegens 131 tegens 138 tegens 143 tegens 147 tegens 150 tegens J53 tegens 70 of 69 of 55 of 43 of 33 of 24 01 17 of i,| tegens 1 dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 4 jaaren meer zal leeven. 5 jaaren meer zal leeven. 6 jaaren meer zal leeven. 7 jaaren meer zal leeven. 8 jaaren meer zal leeven. 9 jaaren meer zal Iteven. ig tegens i dat hij geene Ir? tegens i dat hij geene 2|| tegens i dat hij gee e 3n tegens 1 dat hij geene 5II tegens t dat hij geene 8 tJ tegens I dat hij geene 12 of bijna 12 tegens t dat hij geene 10 iaaren meer zal leeven. 8 of i8| tegens i dat hij geene ii jaaren meer zal leeven. 5 of 30 tegens I dat hij geene la iaaren meer zal leeven. 2 of 76I tegens i dat hij geene 13 jaaren meer , dat is , dat hij geo» ne volle 100 jaaren zal leeven. Foor een' mensch van agt en tagtig jaaren. kan 103 tegens 20 of bijna 5^ tegens i wedden dat een mensch van agt en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. 103 tegens -2°- of bijna io| tegens \ dat hij 6 maanden zal leeven. ' 103 tegens — of bijna aoj tegens i dat hij 3 maanden zal keven. cn 103 tegens of bijna 1880 tegens i dat hij niet binnen 24 luiren zalltervea. S5 tegens 69 tegens 68 tegens 80 tegens 90 tegens 99 tegens 106 tegens i?i tegens 115 tegens 118 tegens I21 tegens 38 of 54 of 55 of 43 of 33 of 24 of 17 of 12 of 8 of 14I 5 of 23I 2 of 605 Sji tegens lij tegens Ijl tegens tegens 2i? tegens 4s tegens 6t^ tegens pj tegens ne volle 100 jaaren zal leeven. I dat hij nog 2 jaaren zal leeven. I dat hij nog 3 jaaren zal leeven. I dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 5 jaaren tïieer zal keven. 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal keven. I dat hii geene 7 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 11 jaaren meer zal leeven. I dat hij geene 12 jaaren meer, dat is, dat hij geo- f^oor eefj mensch van negen cn tagtig jaaren, kan 85 tegens 18 of 4g tegens i wedden dat een mensch van ne- gen en tagtig jaaren nog een jaar zal leeven. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 127 85 tegens of 9? tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 85 tegens of i8g tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en Sa^tegens w 0^ ^7^4 ^ binnen 24. iiuren zal fterven. 60 tegens 34 of 23^ tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 55 tegens 48 of igi tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 60 teo-ens 43 of tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 70 tegens 33 of 2j| tegens i dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 79 tegens 24 of 35^ tegens 1 dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 86 tegens 17 of 51} tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 91 tegens la of 7,1 tegens i dat hi] geene 8 jaaren meer zal leeven. 95 tegens 8 of bijiia 12 tegens i dat hij geene_ 9 jaaren meer zal leeven. 98 tegens 5 of 19! tegens i dat hij geene 10 jaaren meer zal leeven. loi tegens 2 of 50! tegens i dat hij geene ii jaaren meer, (jat is, dat hij gee- ne volle loo jaaren zal leeven. - — ■ ' ' . - ■ < 1.1 — 1 ■ — ^yM * a w " M i - ' ^ Foor eeii mensch van negentig jaaren, M en kan 69 tegens 16 of bijna 4| tegens i wedden dat een mensch van^ negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 69 tegens of bijna 8| tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 69 tegens of bijna 175 tegens i dat hi] 3 maanden zal leeven. en 69 tegens of 1574 tegens i dat hij niet binnen 24 uureu zal fterven. 55 tegens 30 of i§ tegens i dat hij nog a jaaren zal leeven. 43 tegens 42 of wat meer dan i tegens i dat hij nog 3 jaaren zal leeven. 52. tegens 33 of ij| tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 61 tegens 24 of all tegens \ dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. _ 68 tegens 17 of 4' tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 73 tegens 12 of 64 tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 77 tëgens 8 of 9I tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 80 tegens 5 of lö tegens i dat hij geene 9 jaaren meer zal leeven. 83 tegens 2 of 41I tegens i dat hij geene lo jaaren meer, dat is, dat hij gee- ne volle 100 jaaren zal leeven. ^ ^ Foor een' mensch van een en negentig jaaren. kan 55 tegens 1 4 t)f 31 * tegens 1 wedden dat eeii mensch van een en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. te-ens « of 7? tegens I dat hij 6 maanden zal keven. te£I 4 of 151 tegens i dat hij 3 zal leeven. 55 tegens ,^1 of 1434 tegens i dat hij met binnen 24 iinren zal fterven. tegens 26 of iH tegens 1 dat hij nog 2 jaaren zal leeven. I i 128 DE natuurlyke historie, 56 tegens 33 of iff tegens i dat bij geeiie 3 jaaren meer zal leeven. 45 tegens 24 of ij tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 52 tegens 17 of 3rj tegens i dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 57 tegens 12 of 4I tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 61 tegens 8 of 7I tegens i dat hij geene 7 jaaren meer zal leeven. 64 tegens 5 of i2| tegens i dat hij geene 8 jaaren meer zal leeven. 67 tegens a of 33i_ tegens i dat hij geene 9 jaaren meer, dat is, dat hij gee- ne volle 100 jaaren zal leeven. Voor een' memch van twee en negentig jaaren. iVlen kan 43 tegens la of tegens i wedden dat een mensch vaa twee en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 43 tegens of 7^ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 43 tegens of 14^ tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 43 tegens of 1308 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal flerveui 33 tegfins 22 of i| tegens 1 dat hii nog 2 jaaren zal leeven. 31 tegens 24 of tegens i dat hij geene 3 jaaren meer zal leeven. 38 tegens 17 of aj| tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven, 43 tegens 11 of 3 tj tegens i dat hij geene 5 iaaren meer zal keven. 47 tegens 8 of tegens i dat hij geene 6 jaaren meer zal leeven. 53 tegens 2 of 26; tegens i dat hij geene 8 jaaren meer, dat is, dat hij gee- ne volle 100 jaaren zal leeven. een' mensch van drie en negentig jaaren. jVlen kan 33 tegens 10 of 3j§ tegens i wedden dat een mensch van drie en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 33 tegens of 6| tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 33 tegens of 13; tegens 1 dat hij 3 maanden zal leeven, ^11 33 tegens 53? of 1204 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. 24 tegens 19 of tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 26 tegens 17 of tegens i dat hij geene 3 jaaren meer zal keven. 3i tegens la of 2,? tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal keven'. 35 tegens 8 of 4I tegens i dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 38 tegens 5 of 7} tegens i dat hij geene '6 jaaren meer zal leeven. 41 tegens 2 of 205 tegens i dat hij geene 7 jaaren meer, dat is, dat hij gee* iie volle 100 jaaren zal leeven, ■’ *= Foör 'AANIIANCZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. Voor een' mensch van vier en negentig jaaren. !N^en kan 24 tegens 9 of 2| tegens 1 wedden dat een raensch van vier en negentig ^'aaren nog een jaar zal leeven. *4 tegens | of 55 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven. 24 tegens I ot lof tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 24 tegens 3^. of 973} tegens i dat hij niet binnen 24 iiuren zal flerven. 17 tegens i6 of tegens i dat hij nog 2 jaaren zal leeven. 21 tegens 12 of i| tegens i dat hij gcene 3 jaaren meer zal leeven. 25 tegens 8 of 3I tegens i dat hi] geene 4 jaaren meer zal leeven. 28 tegens 5 of 5| tegens i dat hij geene 5 jaaren meer zal leeven. 31 tegens 2 of 15I tegens x dat hij geene 6 jaaren meer, dat is, dat hij gee* ne volle loo jaaren zal leeven. Föon eer^ mensch van vijf en negentig jaaren» kan 17 tegens 7 of c| tegens i wedden dat een mensch van -vijf en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 17 tegens f of 4^ tegens i dat hij 6 maanden zal leeven.' 17 tegens | of 9I tegens i dat hij 3 maanden zal leeven, en 17 tegens jj; of 886 tegens i dat hij niet binnen 24 iiuren zal derven. 12 tegens 12 of i tegens i dat bij nog 2 jaaren zal leeven. 16 tegens 8 of a tegens i dat hij geene 3 jaaren meer zal leeven. ïp tegens 5 of 3I tegens i dat hij geene 4 jaaren meer zal leeven. 22 tegens 2 of 11 tegens i dat hij geene 5 jaaren meer, dat is , dat hij gee- ne volle 100 jaaren zal leeven. 'Voor een' mensch van zes en negentig jaaren. M en kan J2 tegens 5 of 2f tegens i wedden dat een mensch van 2es en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. ï2 tegens | of 4| tegens i dat hij 6 maanden zeil leeven. 12 tegens | of 91 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 12 tegens 3§j of 876 tegens 1 dat hij niet binnen 24 uuren zaTderven. Deel, R 13 ° DE NATUURLYKE HISTORIE, 9 tegers 8 of i| tegens i dat hij geene a jaaren roeer zal leeven. 12 tegens 5 of af tÉgens i dat hij geene 3 jaaren meer zalleeven. 15 tegens 2 of 7| tegens i dat hij geene 4 jaaren meer, dat is , dat hij gee- ne volle iQo'jaaren zal leeven. Voor een mensch van zeven en negentig jaaren, M en kan 8 tegens 4 of a tegens i wedden dat een mensch van zevea cn negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 8 tegens | of 4 tegens i dat hij 6 maanden zal leeven.. 6 tegens | of 8 tegens i dat hij 3 maanden zal leeven, en 8 tegens of 730 tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal derven, 7 tegens 5 oï’i| tegens i dat hij geene 2 jaaren meer zal leeven. 10 tegens 2 of 5 tegens i dat hij geene 3. jaaren meer , dat is , dat hij geene voi- le 1,00 jaaren zal leeven. Voor een' mensch van agt en negentig jaaren, jy^cn kan 5 regens 3: of i| tegens i wedden dat een mensch van agt en negentig jaaren nog een jaar zal leeven. 5 tegens | of 3 j tegens ï dat hij 6 maanden zal leeven, 5 tegens | of 6| tegens i dat hij 3 maanden zal leeven. en 5 tegens 5I; of 608 i tegens i dat hij niet binnen 24 uuren zal derven. ' ö tegens 2 of 3 tegens i dat hij geene 2 jaaren meer , dat is in het geheeï 100 jaaren , zal leeven.. Voor een' mensch van negen en negentig jaaren, M en kan 2 tegens 3 wedden dat een mensch van negen en negentig jaaren geen jaar meer, dar is in het geheel 100 jaaren , zal leeven. / AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. i3ï ^LGEMEENE tafel van de Geborene^ Getrouwde Taaren en' Overledene in de flad Parijs van het jaar tot het j aar 1766 ingefloten. JAAREN. GEDOOPTE. getrouwde paaren. OVERLEDENE. 1709 1710 1711 1712 1713 1714 1715 1716 •1717 1718 1719 1720 1721 1722 1723 1724 1725 172Ó 1727 1728 1729 1730 1731 1732 1733 1734 1735 173Ö 1737 1738 1739 1740 1741 1742 1743 1744 16910 . . -• • 3047 » • 29288 • • • I3Ö34 • • • 3382 • • 23389 • i<5593 • • • 4484 • • 15920 • • • 16589 . • • 4264 • • 15721 • • • 16763 . • • 4289 • • 14860 • 16866 . • « 4553 • • 16380 • • . 17631 . . 4555 • • 15478 • • • 177'9 • . 3795 • • 17410 • • • 1S660 . . . 4527 • • 13533 « • • 18517 •, •. • 4290 • • 12954 • • • 18620 . • • • 4378 • • 24151 • • • 17679 . • • 6105 • • 20371 • • • 19917 . • « 4467 • • 15978 • * « 19673 . • • 4464 • • ' 15517 • • • 19622 . . • • 4255 • • 20024 • • • 19828 . • • 4278 • • 19719 • • 18564 . • • 3311 • • 18039 « • 18209 . * • 3295 • • 19022 18715 . • • 3813 • / * 19 100 • • • 18189 . ■ • 4198 * • 16887 • • • 18163 . • 4231 • , • 19852 • • « 18966 . • • 4403 • • 17452 « « • 18877 . • • 4169 • • 20832 • • 18Ö05 . • • 3983 « « 17532 • , • 17825 . . 4132 • • 17466 • « 19835 • • » 4133 15122 • • 18862 . « • 387Ö 16196 ■ • 18877 . • • 3990 . 18900 19767 . • 4158 • • 18678 18617 . • 4247 • • 19581 19781 . • « 4108 • • 21986 • • 18632, . • • 4017 • • 25284 • • 18578 . • • 3928 • « 23574 • • 17722 . • • 4178 • • 22784 • • 17873 • • t 5143 • • 19033 18318 . • 4210 • • 16205 * • 18840 . ■4185 « • 17322 • , 18347 • • 4146 • 18051 695383* 158987. 709591. R 2 132 DEN A T U U R L Y K E II I S T O R I E. JA AKEN . GEDOOPTE. GETROUWDE PAAREN. ’ ' ■ - t OVERLEDENE. Kan de andere zijde , 1747 • • 1748 . . . 1749 . . . 1750 . . . 1751 . . . 1752 • ... Ï 753 . . . Ï 754 • . . 1755 . . . 1756 . . . 1757 ... 1758 . . . 1759 . . . 1760 . . . 1761 . . . 1762 . • . 1763 • . . 1764 . . . 17Ö5 . . . 1766 . . . • •* 695383 . . . 18446 . . . 17907 . . . 19158 . . . 19035 . . . 19321 . ., . 20227 . . 19729 .' . . 18909 . . . 19412 . . , . 20006 . . . 19369 • * . . 19148 . . . 19058 . ., . 17991 . . . 18374 •• . . . 17809 . . . 17469 . . . , 19404 . . . . I 943 P - . ‘ 18773 . . 158987 . .-I . 4169 . . . 4003 . • 4263 . . . 4619 . • . 5013 . . .• 4359 . . . 4146 . . . 4143 . . . 4501 , .. . 4710 . . . 4089 . . 4342 . . 4039 . • 3787 • 3947 . . • . 4113 . . . 4479 . . . 4838 . . . 4782 . 4693 . . 709591 . 17930 .. . 19529 . . 18607 . 18084 . 16673 . 17762 . 21716 . 21724 . 20095 . • 17236 . • 20120 . . 19202 . 18446 , . 18531 . . 17684 • 19967 . . 20I71 • 17199 . 18034 . 19694, . . 1087995 . te zaatnen 10743Ö7 . . |.; .246022 , Hier volgen dé'meer uitgewerkte Tafelen van de Gedoopte,' Getrouw- de cn Overledene van de ftad en voprfteden van Parijs, .van het jaar; 1745 tot het jaar I/-66 iügeaoten... A'ANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. 133 HET JHAR 1 74 5 -. 1 gedoop te. getrouwde OVERLEDENE. maanden. 1 jongens. WE1SJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januari]. 8:6. 849. 368. 7ÏC. 633- Februari], 729. 794- 59°- 725- 01 !• Maart. 791. 829. 356- 997- 041. April. 83Ó. 835- 176. 888. 709. Mev. 779- ■822. 334- 9^5- 773- Jun’ij. 73Ö- 692. 34°* 724. 571* Juli]. 734* 684. 340- 616. 5b7* Augustus. 847. 755 - 351- 630. .556 • September. 791. 773* 33.1- 691. 630. October. 829. 845- 333* ■ 743- 05 1 • November. 784. 777 - 582. 698. 594- December. 792. 731- 84. 804. 749 • 94-54- 938^. 4185'. 9142. 7905- Geestlijken 1 * « ‘ ' • • • • • 96. Gce?£lijke dorters. , • t • • « « « • • • 153- Vi-ppiii lelinffeii . 3- 1 9261. 806 L. te zaamen 18840. 4185. 1 17 322. HET JAAR 1746 .. 1 GEDOOPTE. 1 1 GETROUWDE' 0 VE R 1. E Ü E N E . 1 MAANDEN. J 1 JONGENS. MEISJENS. 1 PAAREN. wannen. VROUWEN. Januari]. Februari]. Maart. April. Mey.' Juni]. J^-'j* Augustus. September. Oélober. Novenibar. December. 833- 895* 874, 778. 807. 704. 75 =>. 787. 75 ‘- 869. 1 765- 1 640. 765. 853. 8 19. 816. P07. 1- Ö 55 " 703. 797 " 7Ó0. 786. 1 613. 1 610. 445 "' J18. 104.- 240, 34!. 348. 309. 341. 396. 3,59 • 478. 1 66.. 777. 78 [. 1029. 942. 917. 723.' 69Ó. 63 .'=;. 679. 708, 73 ^. 701. 733 - 733 - 888. 816. 864. 713*. 603. O30. 605. 6i-i. 647. 612. 1 9363- 8984. 4146. 93 ='C>. 8505. Geestlnken • ' • • * » • 1 75. 108. ■ <->eest!iike dógters . - • • • * • • • » Vreemdelingen .. • • • • 23- 9 M 8 . 20. ■ ! 86 , 33 . - te zaamen 18347. 4146. 1. 18051. R 3. V 134 de N A T U U R L Y K E HISTORIE. HET JAAR 1747. - — MAANDEN. GEDOOPTE. GETROUWDE OVERLEDENE. j JONGENS. MEISJENS. , PAAREN. MANNEN. VROUWEN, j Januari]. Februari]. Maart. April. Mey.' Janij. Julij. Augustus. September. 1 OAober. November. December. 796. 755. 840. 7S2. 780. 703* 758- 845- 818. 819. 802. 696. 812. 744 - 790. 7Ö4. 749 - 680. 691. 804. 757. 823. 7c 5 - 733 - 527- 581. 90. 377 * 435 - 286. 349 - 297. 3 ° 9 - 37 i* 452. 95 - 783- 705- 929. 1061. 838. 569- 592 . 70Ö. 867. 796. 717- 783- 757 - 617. 853- 828. 710. 614. 579. 5S0. 769. 730. 677. 657* j 9394 - 905a. 4169. 934Ö. 8371. Geestlijken . . Geestlijke dogters. Vreemdelingen. . • • ' • • • • • • 7 ^ 37 - 84. 17. 9458- S472. te zaamen • 18440* . 4169. 1 t 793 °* HET JAAR 1748. maanden. GEDOOPTE. GETROUWDE OVERLEDENE. JONGENS. MEISJENS. PAAREN. mannen. VROUWEN. Januari]. Februari]. Maart. April. Mey. Jiinij. Angiistus. September. Oclober. November. December. 844. 81I. 894. 786. 687. 681. 718. 7S5. 806. 825. 665. 695. 873* 806. 840. 744 * 651. 631. 718. 743 * 715. 725. 665. 598* 388. 785* 37 * 208. 369* 278. 342. 285. 340. 391* . 553 * 27 * 1045. 1047. 1332. 1214. 103Ö. 786. 565. 599 * 595 * 649. 630. 658. 959 * 999 * 1283. 1054* 831. 664. 521. 612. 520. 541. 567. 590. 9197. 1 8710. 1 4003. 10156. 9141. Geestliiken Geestiiflce dogters • • • • 8r. ic6. 17 . Vreemdelingen . ^ • • • « 28. I02Ö^~ 026a, te zenmen • 179=57* 4003. 19529. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 135 HET JAAR 1749 - MAANDEN. gedoopte. getrouwde overledene. f JONGENS. 865. 823. 89Ó. 794- 836. 810. 836. 809. 823. 78 a.. 804. 741. MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januari]. _ Fe])ruarij. Maart. April. Mey. Juni]. Julij. Augustus. September. Odlober. November. December. 759- 789. 904. 749- 847- 751- 706. 783- 769. 788. 763- 731- 442- 625. 3Ö. 3'29- 39Ö. 335- 449. 306. 419. 370- 549- 27. 69Ö. 688. 828. 912. 883. 745- 860* 803. 820. 8ai. 787. 929. 6"4« 604. 720. 813. 762. 676. 708. 668. 743- 682.. 74Ö. 847. 9819.. 9339- 4263- 1 9772- 8643. Geestlijken •• 9 •• •' « • i ' 63- I 87- Geestlijke dogters • •- • 5 • • • Vreemdelingen . .. . - » • ^ 5 * 9864. 1 8743- te zaamea •• : HET JAAR 1750 , gedoopte. 'GETROUWDEi OVERLEDENE. te zaamen 19035- MAANDEN. 1 JONGENS. JVIEISJENS.- PAAREN. mannen, j Januari].. Februari]. Maart. April. Mey. Junij. Juli]. Augustus. September. Oftober. November. December. 895- 765 - 846. 790. 835- 743 - 813- 803. 803. 827. 817. 774 - 843- ! 769- ' 831. 755 - 762.. 697- 737 - 812.. 792. 75 Ö- 749 - 821. 534 - 554 - 34 - 522. 420. 406. 410. 323- 416. 404. 557 - 39- looi. 890. 958.., 1044. 937. 790. 680. 643- 681. 742. 802. 682. 9711. 93 ^ 4 - 1 4619. 9850.. Geestliiken , 4 • ‘ *' 70.. Geestlijke dogters .. 41. Vreemdelingen. . 996 L 4^ip- VROUWEN. 897.' 690.- 669. 804. 649- 566. 556. 560. 606. 634- 684. 688 . 8003. lor. 19- 8123- 126 -D R Nat U U R L Y K E II I S T o R I E. HET JA/IR i/'Si. Maanden. GEDOOPTE. GETROUWDt PAAREN. OVERLEDENE. j JONGENS. M EIS JEN -i. mannen. VROUWEN, j Januari]. Fcbriurij. Maart. April. Mcy. Junij, Jii'ij* Augustus. September. Odober. November. December. 95 '- 858. 947 - .825. .770. 750 - 725- 840. 868. 870. 779 * 722. 907. 839- 799. 78 f. 746. 710. 699. 830. 804. 825. 778. 698. 412. 808. 29. £ 39 - 44 b 418. 390- 393 - 348. 368. Ï129. 36. 737 - 764. 911. 867. 909. 706. 636. 538. 661. .^98. 671. 704. < 5 . 55 * 729. 772. 779. 804. 625. 523. 501- 532. 534 - 624. 662. 9905* 94 ‘ 6 . 5013- 00 0 7742. Geestlijken GeesfJijke dogters • 6ö« Vreemdelingen 117. • 30. 14. 8800. te zaaraen 198 21 5013- 16673. tikt ^AAR. 1J752. MAANDEN. «GEDOOPTE. 1 GETROUWDE 1 OVERLEDENE. JONGENS. MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januari]. Februari]. Maart. April. Mey. Tmiif. Augustus. September. Oélober. November. December. 1 930 - 865. 920. 893- 913- 798. 7 Ö 3 - 899. 853- 880. 784. 810. 831. 871. 898. SS 7 . 857. 778. 755 * 776. 822. 846. 810. 8 i 3 . 5 ° 7 ' 671. 26. 422. 448. 289. 409. 328. 319- 36S. 478. 94. 773. 76 r. 918. 1059. 996. 79 4089. 201C0. HET JAAR 1758, maanden. GEDOOPTE. GETROUWDE 1 OVERLEDENE. JONGENS, MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Janiiarij. Februari]. Maart.) April. . i Mey. : Tunif. • Julij.1 > Augustus. September. Octuber. November. December. 867, 800. 885. 8 10. 769. -778. 740 . • 867. ' 777 - -825. • 739 - 81Ï. 843. 782.. 932 . 747 - 757 - 747 - 783- , 828. 812. 8ir. ' 6 ) 0 . 739 - 731 - 423- 26. 454 * 4 » 5 - 312- 366. ■ -308. 1 317- 364- 437 - 99. 831. 754 * 865. 979. 1094. 104?. 825- 785. .704. 746. 599 * 715- 749 * 697. 827. 863, 952 -' 954 - •• 713* '^ 7 SS. • ' 640. 642. • 563* 700. \ ■ 'T , 9677.’ 9471. 4342 - 9944 - 9058. Geestliiken Geesflijke dogfers • • . Vreeindelingen. » • • • • • • » • • • • • • • 56. 1 • • • 2f. - 1. , i!:-, -'» ■ ''.' 97 r ’■ 1 20r • 10027. 9 t 75 - J te zaamen . 19148. '■ • 4342 - 1920a.' '■■■■ -I ' S a \ t4a DE N, A T U ü R L Y K E H I S> T O R 1 E. HET JAAR MAANDEN. GEDOOPTE. i 1 GETEOÜWDEi PAAREN. OVERLEDENE. | t JONGENS, MEISJENS. ; MANNEN. VROUWEN. 1 Januarij. 86 u 843* 33 I-' 700. 724. Februari]. 850- 769.' 806. 830. .729. Maart. 7,88. 708. 4 t. 978. 875- April. 775 - 727; 203. 961. 922. Mey. 823. 797- 445 - 885. 75Ö. Jiinif. 7 . 57 - 680. 298. 794 - 744 - Juli], 858. 810. 378- 640. 667. Augustus. 796. 7684. 301. 686. 6n. September. 860.' o 37 - 34 ^- 650. 589- Oftober. 8 - 43 - 8i8i 397 - 709. 591 - November.. 830. 779- 4(4. ■ 750 * 718.. December. 777 - 724. 79- 873- 844. J 9798.. 9260.. 4039. 9456. 8770. Geestlijken • . • • ‘ • 67. Geestlijke dogters. • ' • • • • * — 9S- VreeuideliDj jen. . . * • 37 - 21. , , 9560. 8886. 1 te zaamen .. 19958. 4039- 1 84.^6. HET JAAR 176a. ATAANDRN. GEDOOPTE.. GETROUWDE OVERLEDENE. JONGENS. MEISJENS. PAAREN. .Mannen. VROUWEN. Januarij> 878. 793 - .348. 977 - 869. Februari]. 857. 83^- ■ 587 « ■931- 809. Maart. - 881. 778. 57 - •' 1033. 941. April,. . .802. 749 * Spf . Iic6. 894. Mey, . .701. 712. ■ 3 Ö 9 » 8Ó3. 745 * Juni],. 75 Öi 635. 334 - 722. 742. Jtilij. 709. 744 - 368. .676. 641. Augustus. . 5 720 .- 658. 247. 639* 616. , September. 734 * 748. 318. 681. 573 - Odober, » 759. .791* 316. 681. 625. November. 704, 663. 50 '- 660. 575 - • December. 713- 671. 3 t- .710. 623. . 9214* 8777- 3787- 9679. 8653 r Geestlifkten t 61. Geestlijke dogters- 1 Vreemdelingen. • • ■ • ' 24. y 7 * 17. ! 9764. 8767. , te-zaamen^- • i? 99 ïi 3787. ^85 51- AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 141 het JAAR Ij 6 \. gedoopte. j GETROUWDE OVERLEDENE. MAANDEN. JONGENS. 1 MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN, j januirij. Februarij. Maart. April. Mey. Janij Julij. Aui'ustus. September. OAober. November. December. 8S6. 767. 848. 784. 782. 675- • 753- ■ 839- 797- 814. 688. ^Sl . 864. 740. 842. 752. 741. - 624. , 708. 7&I. 747- 745- 710. 706. 695- 201. 103. 393. 34S- 342- 322. , 3C2. 339- 34b- 515- 4t. 866. 829. 8P9. P.49- 897- 748. 650. 674. 633* 7‘--3- 678. 842. 700. 757- 828. 886. 690.- 632. 516. 360. 574- 636. 615. 741. 9414; 1 8960. 3947- 9358. 8135- Geestlijken • « , ■ , • - * ‘ 59* Geestliike dogters- • • * • • « • • 87. Vieemdeliiigeii • * ♦ • • •29. 16. 9446. 8238; te zaamen • 18374. 3947- 17654. HET JAAR 1762; i GEDOOPTE. j GETROÜWDE OVERLEDENE. ■ MAANDEN. JONGENS. MEISJENS. 1’AAREN. 1 MANNEN. VROUWEN. Jantiarij. Febniarij. Maart. April. Mey. Tunij. Jalij. Augustus. September. Oftober. November. December. . 767. 805» 726. 757- 650. 726. ‘795- 819. 768. 697. 683. 760. 731- 818. 721. 70 1. 648. 743' 754-- 715- 765* 745- 661. '37t. 77‘- ■ 55-' 257- 39 306* 360. 371- ■340.. 345- • 520. 25.. 822. 880. iici. 1014J 823. '781. ‘ 9P3- • 834.- 871. . 838. . 904. . 835- • . 749- 721. 991. 841.. 709. 633. 790. 756. 697. 755- 740- 790. — 9047. 8762. 1 4113* 10606;- 9145? Geestlijken • • • • • ’ • 58'. 114. 17 Geestlijke dógters ’ • 27. 10691. Vreemdelingen • . ^ < 1 9176. te zaamen . 17809, 4113. C ^ 19907. .142 DE N A T u ü R L Y K E HISTORIE. HET jJAK 1763 . maanden. gedoopte. * GETROUWDE 1 OVERLEDENE. JONGENS. WEISJENS. j PAAREN. MANNEN. VROUWEN. .Hmiarif. februarij. Maart. April. Mcy. Julij. Augustiis. September. Oftober. November. December. 861. 7 - 0 . 8 II. 687. 787. -728. 765- 7^4- 730- 7 ^t. 6Ó5. 753- 69 1 767. 683. 680, 716. 698. 729- 703- 74». 699. 6Ö4. 421. 653. Ö9. ^ 385- 45.5- 351- 335. 424. 376- 473* 541- 3 ^- IlÖa. 861. I04S. ■1215. 1043. 941. 905. 75 J. . 771. . 779* . 654. 901. 1083. 814. 875* 927* 734- 692. 619. 652, 590. 669. 597. 6Ó3. ' 8945- n 8524. 4479- 11022. 8915. Geestlijken , , Gcestlijke idogt'ers. Vreemdelingen ‘ • • • « • .« • • • • ^ f * 67. * • • • .37. t r TotS. III. 19. te zaamen 1:^469. . 4479- 1 20 1 9045* 71. HET JAAR 1764 . . MAANDEN. gedoopte. J GETROU WDI jj overledene. 1 JONGENS. mëisjens. |- PAAREN. mannen. VROUWEN. Jaiiuarij, Februarij'. Maart. April. Mey. Augustus. September. Odober. November. December. 813. 839- 870. 1 ■792- ■83Ö. 747 - 819. '821. 793 - 874. 764. 777 - 839, 858. 901. 809. 832. ■776. ■798. 786. 756. 740. • 783. ■781. 496. , 636. 387- ■90. 464. 435. 484. S 4 Q. '468.. 495. 595 . 98. 889. "766. IC05. 969. 892. i 745 - 631. ,.592. '674. 730. 744. 724. 663 . 648. 881. 717. 682. S 94 ‘ 566. .i' 554 * 574 - , 597. . 560., 625. ' 1 9745 - . 9659. 4838. 93Ö1., 7661. •jeestlijken , treestlijke dogters* * ' * Vreemdelingen * . * • • te zaamen ' . — • • * ' • *''■ • , 4838. 1 4.7. • • • $ - 30.' ' . 9438. 1 1719 81. .1 19. _> 7761. 9. / f AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. 143 HET JAylR 17 (>5. 1 maanden. GEDOOPTE. Gf.TRCUWDE PAAREN. OVERLEDENE. j JONGENS. MEISJEN.S. lUANNEN. VROUWEN. Januarij. Februarij. Maart. April. Mey. Juni] Juli]. Augustus. September. Oftober. November. December. 789. 825. 916. 771.. 850.. 796. 792. 819. 83^* 850. 833. 798. 8 oÓ. 801. 840.. 77 f. 805. 743 - 773 * 860. 79 =>. 849. 7b8. 7 Öt. .^04. 79 b 46. ■' 419. 4 ' 5 - 378. 471. 350. 374 - 426, 579 - 27- 748. 748. 841. 891. 821. 738. 694. 810. 826. 902. 734 - 806. 619. 696. 745 - 710. 646. 597. 669. 743 - 749 - 736. 637. 723- 9872, 9567. 47S2. 9559 - 8270. Geestliikeu Geestlijke dogters • • • 50 - Vjeemdelingeii • • ■ • . . • • • 42. 17 - 9651. 8383* te zaamen 19439 4782. l8c 34 - HET JAAR xy6(S. MAANDEN. GEDOOPTE. GETROUWDE OVERLEDENE. JONGENS. MEISJENS. PAAREN. MANNEN. VROUWEN. Januari]. Februari]. Maart. April. Mey. Tuni]. }ulii. Augustus. September. Oftober. November. ‘December. 948. 893- 869. 810. 768. 678. 787. 830.. 779 - 744 * 708. ƒ28. 88®. 778. * 35 - 768. 757 - 694. 774 - 771 - 766. 734 * 717- 757 - 505* ' 588.. 26. 53 - 937 - 1095. 9x2. 885- 727. 6oi, I5P- 16. \ AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 159 Als men nu de fterfte te Parijs met die op het Land in den omtrek dier ftad, op tien en twintig mijlen afflands, vergelijkt, ziet men dat ’er, op eenzelfde i-etal van 13189 menfehen, in de twee eerfte jaaren van het le- ven, 573tT op het Land fterven, terwijl ’er te Parijs 4131 fterven. Dit ver- fchil koomt voornamelijk daarvandaan dat men te Parijs de gewoonte h*èeft van de kinderen op het Land te minnen te beftellen , zoo dat ’er noodwendig meer kinderen op het Land moeten fterven dan in de ftad. Bij voorbeeld, als men de 5738 op het Landgeftorven Kinderen met de 4131 te Parijs over- ledene kinderen te zaamen optrekt, heeft men 9869, van welke de helft 4935 evenredig is aan het getal kinderen, die te Parijs zouden geftorvén zijn, als zij daar gezoogd waren. Als men dan 4131 van 4935 vertoont het getal 804, dat overblijft, dat van de kinderen , die men naar het Land te min- 'nen heeft gezonden, waaruit men kan befluiten dat van alle de kinderen die te Parijs geboren worden, meer dan een zesde naar het Land woiden gezon- den om gezoogd te worden. . .. Maar deeze kinderen worden , zoo dra zij twee jaaren oud zijn en zells eerder, voor hetgrootfte gedeelte, wederom naar Parijs gebragt en aan hun- ne ouderen wedergegeeven; daarom is het dat het op dat getal 13189 blijkt dat ’er meer kinderen te Parijs fterven van twee jaaren tot vijf jaaren dan er op het Land fterven, hetgeen het tegendeel is van hetgeen in de tweeeerfte jaaren gebeurt. ‘ j Zoo is het ook gelegen nitt de derde verdeelmg der ouderdommen , dat is, van vijf tot- tien jaaren; daar fterven meer kinderen in dien ouderdom te Parijs dan op het Land. Maar van den ouderdom van tien tót veertig jaaren vindt men altijd dat er minder menfehen te Parijs fterven dan op het Land, ondanks het groot getal jonge lieden, die van alle kanten naar die ftad toevloeijen , hetgeen zou fchnnen te bewijzen dat ’er zoo veele inboorlingen uit Parijs gaan als ’er vreemde inkoomen. Het fchijnt ook dat men dit feit uit de voorgaande Tafel zou kunnen bewijzen, die de doop -registers, met de dood -registers vergeleken, bevat, van welke het verfchil, over agc en vijftig agtereenvol- pende iaarengenoomen, niet zeer aanmerklijk is, naardien de fora der gebo- rene tePariis, geduurende die agt en vijftig jaaren, 1 raillioen, 74 duizend is en de fom der overledene i millioen, 87 duizend 995, dat flegts od I 087,095, of omtrent een vijf en zeventigfte gedeelte meer maakt, zoo dat ^er, alles gerekend, bijna zoo veel volk uit Parijs gaat als ’er in koomt waaruit men befluiten kan dat de vrugtbaarheid dier groore ftad genoegzaam is voor haare bevolking, op een vijf en zeventigfte gedeelte na. ^ Als men vervolgens, gelijk hier boven, de fterfce te Panjs bij die op het Land van den ouderdom van veertig jaaren tot het emd van het leven verge- lijkt, ziet men dat ’er altijd meer menfehen te Panjs dan op het Land fter- ven en wel des te meer, naar maate de jaaren meer gevorderd zijn, hetwelk fchijnt te bewijzen dat de zoetigheden van het leven veel tot deszelfs duuring toebrengen en dat het volk van het Land, meer vermoeid en flegter gevoed wordende, over het algemeen veel eerder fterven dan het volk m de had. x6o DE N A T U U R L Y K E HISTORIE* Vergelijking van de Sterf- lij fleft in Frankrijk met de Sterf- lij flen te Londen. D e beste Tafelen, die te Londen gemaakt zijn, zijn die, welke de Heer CoRBYN Morris in het jaar 17^9 heeft uitgegeeven voor dertig jaar en , van het jaar 1728 tot het jaar 1757; die Tafelen zijn, voor het getal der over- ledene, in twaalf deelen verdeeld; te Weeten, van de geboorte tot den ou- derdom van twee jaareu; van den ouderdom van twee jaaren tot dien vart vijf jaaren, van vijf jaaren tot tien jaaren, van tien tot twintig jaaren, van twintig tot dertig, van dertig tot veertig, van veertig tot vijftig, van vijftig, tot zestig, van zestig tot zeventig, van zeventig tot tagcig, van tagtig tot 'negentig en van negentig tot honderd jaaren en daar boven. Ik heb mijne Tafelen op dezelfde wijze verdeeld en ik heb door de pro- portie -regel deeze evenredigheden gevonden. Op 23994 flerven ’er in de 2 eerfte jaaren des levens: In Frankrijk , . , 8832 I te Londen , 8028. Daar derven van 2 tot 5 jaaren In Frankrijk * • . ^^94 I te Londen , . ; ■ i 1904. Daar derven yan 5 tot 10 jaaren - In Frankrijk . . . 1219 j te Londen . . 8 o 5 . Daar derven van 10 tot 20 jaaren In Frankrijk 958 1 te Londen • • ^22, Daar derven van 20 tot 30 jaaren In Frankrijk 1396 1 te Londen . 2085. Daar derven van 30 tot 40 jaaren In Frankrijk . i ()54 1 te Londen . . 2491. • Daar derven ^van 40 tot 50 jaaren In Frankrijk * • 0 1 te Londen . • 2622. Daar derven van 50 tot 60 jaaren In Frankrijk • . . 1716 j te Londen . . 2026. Daar derven van 60 tot 70 jaaren ■- In Frankrijk • • • 1 re Londen 1584, Daar AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. i6i In Frankrijk Daar fterven van 70 tot 80 jaaren ; . . 1742 1 te Londen ; 7 1136. In Frankrijk Daar fterven van 80 tot 90 jaaren . . . 578 ( te Londen . ; 513- In Frankrijk Daar fterven van 90 tot loo jaaren . . 85 1 te Londen ; ; Maar, gelijk de Heer Corb y n zeer wel aanmerkt, de getallen die de vol- wasfenc, van twintig jaaren en daarboven, vertoonen, zijn veel te groot in vergelijking van die, welke voorafgaan en die de mensclien van tien tot twiii' tig jaaren vertoonen, of de kinderen van vijf tot tien jaaren, omdat ’er inde- daad te JLonden, gelijk in alle de andere grooce fteden , een zeer g^oot getal vreemdelingen en lieden van het land en ve«l meer volwasfen lieden en lie- den boven de twintig dan onder de twintig jaaren oud koomen. Dus , om onze vergelijking naauwkeurigcr te raaaken, hebben wij, in onze Tafel, de twaalf parochieën van het Land ’er afgefcheiden en, flegts de drie paro- chieën van Parijs neemende , hebben wij ’er de volgende betrekkingen uit getrokken voor de fterfte te Parijs tot de fterfte te Londen. Op 13189 menfehen fterven ’er in de twee eerfie jaaren van het leven f Te Parijs ; . . 4131 J te Londen . . • 44 1 3- Daar fterven van 2 tot 5 jaaren Te Parijs Te Parijs Te Parijs Te Parijs Te Parijs Te Parijs , . 1410 J te Londen Daar fterven van 5 tot 10 jaaren ' . . 740 I te Londen Daar fterven van 10 tot 20 jaaren 507 j te Londen Daar fterven van 20 tot 30 jaaren 693 I te Londen Daar fterven van 30 tot 40 jaaren . . 885 1 te Londen Daar fterven van 40 tot 50 jaaren . . . 962 1 te Londen . 101,6. • 44S- • 39 ^* . 1146. • 1370* : 1442. XVIII. Deel. X i52 D E NATUURLYKE HISTORIE. ‘Daar fterven van 50 tot 60 jaaren Te Parijs .. . . 1062 1 te Londen • . 1113* - Daar fterven van 60 tot 70 jaaren Te Parijs . ‘ . 1271 1 te Londen • . 870. Daar fterven van 70 tot 80 jaaren Te Parijs , . . 1108 1 te Londen - 625. - Daar fterven van 80 too 90 jaaren Te Parijs . 361 J te Londen • 282. Daar fterven van 90 tot 100 jaaren en daar boven Te Parijs . ^ . • 59 1 te Londen » 42, Uit de vereeiijkinff van deeze Tafelen blijkt dat men te Parijs meer kinderen op het land te minnen zendt dan te Londen, naardien ’er, op datzelfde ge- tal te Parijs llegts 4131 IFei'ven, terv/ijl er te Londen 4413 itcr- ven "en dat ’er, naardien ’er, om diezelfde reden, minder te Londen dan te Parijs weder inkoomen, ook, naar evenredigheid, minder fterven van den ouderdom van tweejaaren tot vijf jaaren, en zelfs van vijf tot tien, en van tien tot twintig jaaren. ... , * t j Maar van den ouderdom van twintig tot zestig jaaren gaat het getal der overledene te Londen dat der overledene te Parijs veel te boven en de groot- fle meerderheid is van twintig tot veertig jaaren, hetwelk bewijst dat ’er te Londen een zeer groot getal volwasfene perfoonen uit de provintieen inkoo- men en dat de vrugtbaarheid dier ftad niet genoegzaam is om de bevolking te onderhouden, zonder de groote toevoer van elders. Deeze zelfde waar- heid wordt ook bevestigd door de vergelijking van de doop- met deflerf- liiflcn, uit welke men ziet dat, geduiirende de negen jaaren, van 1728 tot 1736, het getal der gedoopte te Londen flegts 1545)57 was, terwijl dat der overledene was. Zoo dat Londen meer dan de helft van zijne gebo- lene weder moet aanwerven om zig te onderhouden, terwijl Parijs genoeg- zaam is om zigzelf te onderhouden op een vijf en zeven tigfte na. Blaar die noodzaaklijkheid van aanwerving te Londen fchijnt fleeds een weinig te verminderen ; want als men het getal der geborene en geftor\'ene over ne- gen andere kater Jaaren neemt, te weeten, van het jaar 1749 tot 1757 , is dat der geborene 133299, en dat der geftorvene ipóSsOï waarvan het be- treklijk verfchil wat minder is dan dat van 154957 ^ 393 ^ 7 » de gebo- rene en geftorvene vertoont in de negen jaaren van 1720 tot 1730. Het ge* heel dier getallen toont flegts dat, over het algemeen, de bevolking van Lon- den van 1736 tot 1757 omtrent een zesde verminderd is en dat, naar maate de bevolking verminderd , de vreemde aanvoer wat minder noodzaakJijis geworden is. AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 163 Het cetal der overledene is dan te Parijs grooter dan te Londen van twee tot twintig jaaren; vervolgens te Parijs kleiner dan te Londen van twmng tot viiftiff mren, ten naailen bij gelijk van vijftig tot zestig jaaren en einde- liik v4el erooter te Parijs dan te Londen van zestig jaaren tot het emdvan het leven, hetgeen fchijnt te bewijzen dat riien over het a gemeen te Londen zoo o^d niet wordt als te Parijs, naardien ’er op 13189 perfoonen ^799 ziin die te Parijs over de zestig jaaren oud llerven, terwijl ei op datzell- de iretal te Londen flegts 1820 boven dien ouderdom fterven . zoo dat de ou- derdom een derde meer voordeel fchijnt te hebben te Parijs dan te Als men dc bevolking van Londen wil fchatten naar de lafel „e van negen jaaren, van 1749 tot 1757, ^ overledene 21870, dat, met 35 veimemgvuldigd, 7 545 S , ’ ' 1 Londen, volgens die rekening, 107450 menfehen , welke ik Parijs; makr die regel van 35 leevende voor eenen ovei ’ Frank- voor goed houde voor Parijs , en nog juifter VOOr Pt®V”V -r-rv C rijk , ZOU wel voor Engeland niet deugen kunnen. De ^ ^ J rekent, in zijne ilaatkundige rekenkunde, flegts dertig ^^ve ji. doode, hetgeen flegts 656100 leevende te Londen zou ge v , b loof dat die fchrijver, die anders zeer oordeelkundig is, zig m dit opzigt be- drie-Tf welk verfchil ’er ook zij tnsfehen den invloed der lugtftrecken van Parijs en Londen, kan het egter geen zevende verfchil in de fterfte maa- ken; het koomt mij flegts voor dat het indedaad, naardien men te Lon- den zoo oud niet wordt als te 'Parijs, beter is het getal der leevende , met be- trekking tot de doode, op 31 te rekenen cn , als men dan 31 voor dat wezen^ lijk getal rekent, zal men bevinden dat Londen 677970 menfehen be^^t, terwijl in Parijs flegts 658000 menfehen zijn. Dus zal Londen omtrent een drie in derdglte mfer bevolkt zijn dan Parijs , naardien het getal der mwoo- neren van Londen dar der bewooneren van Parijs flegts 19970 menfehen op het getal der leevende tegens het getal der dooden te Londen doit Hellen , is dat alle fchrijvers, die waanieemingen omtrent de flerfte verzameld hebben, overeenftemraen dat er m Engeland, op het land een op een cn dertig rterfc, en te Londen een op dertig, en ik denk dat die twee bepaalingen een weinig te zwak zijn; men zal in het vervolg zien dat, als men 31 voor Londen en 33 voor het land in Engeland ftelt, S^"van”S^ is reeds oud en de Engelfchen heb- 1 .n het So zeer geacht, dat ’cr vier uitgaven van verfchenen zijn, van de laatfte in 1755 uitkwam. Zijne eertte Tafels van de flerfte begm- mer her'iaar i66ó en eindigen met 1682; maar als men flegts van 1667 wt'iöSa rekent, omdat ’er eene foort van pest te Londen regeerde, die het getal L dooden dricmaalen vermeerderde, vindt men voor die zestien jaa- («) EJfays in Pdlüical Arithmetkh Ltni. I7S5* X » IÓ 4 DE NATUURLYKE HISTORIE. ren ip 6 ip 6 geborene en 308335 overledene, hetgeen onbetwistbaar toont dat Londen reeds van dien tijd af aan, wel verre van voor zijne bevolking genoegzaam te zijn , alle jaaren meer dan de helft van het getal der gebore- ne moest aanwerven. ° Als men op die zestien jaaren de jaarlijkfe middelbaare fterfte rekent, vindt men ipa^ojl, die, door 31 vermenigvuldigd, 597399 voor het getal der inwooneren van Londen in dien tijd geeven. De fchrijver zegt 669930 in 1682, omdat hij flegts de twee laat/le jaaren van de Tafel genoomen heeft, te weeten 2397* dooden in 1681, en 20691 in 1682, waarvan het midden- door 30 vermenigvuldigt (^naardien ^er , zegt hij, jaarlijks \ op <^q fier ft y volgens de waarneeming op de flerf-lijflen van Londen y in het j aar i 6 j 6 gedrukt^ en dat kon in dien tijd waar zijn; want in eene ftad, daar flegts een derde geboren worden en daar twee derde fcer- ven, is het zceker dat de laatfte derde, die van buiten inkoomt, volwasfen , of ten minften in eenen zekeren ouderdom aankoomt, en bijgevolg eerder moet fterven dan wanneer datzelfde getal in de ftad geboren was • dus men de bevolking op 35 leevcnde tegens i overledenen moet rekenen op' alle plaatfen, welker vrugtbaarheid genoegzaam is voor het onderhoud haarer be- volking, en integendeel_ de bevolking minder, dat is 33, 32, 31 enz. lee- vende tegens 1 doode, in de fteden, die vreemde aanwervingen nodig heb- ben om zig op denzelfden graad van bevolking te houden. Dezelfde fchrijver merkt aan dat ’er in Engeland op het land een op 32 fterfc en dat er 5 geboren worden tegens 4 die fterven; dit laatfte feit koomt vrij wel overeen met hetgeen in Frankrijk plaats heeft; maar als het cerfte feit waar zij , volgt er uit dat de lugt in Frankrijk gezonder is dan in Enge- land in de evenredigheid van 35 tot 32; want her is zeeker dat ’er in Frank- rijk op het land flegts een van 35 fterfc. Uit andere Tafelen van de Tterfce, uit de registers van de ftad Dublin voorde jaaren 1668, 1672, 1674, 1678, 1679 en 1680 getrokken, ziet men dat het getal der geborene in die ftad, geduiirende die.zes jaaren 6157 geweest is, dat, het een jaar door het ander, 1026 is. Men ziet ook dat geduurende die zes jaaren, het getal der overledene 5^865 was, dat is hec een jaar door het ander, 1644; waaruit volgt i. dat Dublin ’zoo vve’l als Londen, vreemde hulp nodig heeft om zijne bevolking in evenredi AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 1^5 jaaren te Londen, en in welke men de jongens en raeisjens onderfcheiden heeft, zijn ’er 6332 jongens en 5940 nieisjens, het eenjaar door het ander, geftorven, dat is, wat meer dan een vijftiende jongens dan meisjens, en vol- gens dezelfde Tafelen, zijn ’er 10424 mannen en 9505 vrouwen geftorven, dat is, omtrent een tiende meer mannen dan vrouwen. En als men de ge- heele fora der geborene neemt, die 12272 en de geheele fom der overlede- ne, die 19929 is, ziet men dat reeds in dien tijd de ftad Londen meer dan de helft van hetgeen zij zelve voor het onderhoud van haare bevolking voort- brengt, van buiten kreeg. Volgens andere Tafelen voor de jaaren 1Ö83, 1684011 1685 was het getal der overledene te Londen 22337 het eenjaar door het ander, en de fchrijver zegt dat te Parijs het getal dooden , in diezelfde drie jaaren , het een jaar door het ander, 19887 was; waaruit hij befluit, terwijl hij dat getal door 30 vermenigvuldigt, dat het getal der inwooneren van Londen in dien tijd 700110 was en dat der bewooneren van Parijs 596610; maar, gelijk wij ge- zegd hebben, men moet te Parijs het getal der dooden door 35 vermenigvul- digen, hetgeen 996045 geeft en het zou zonderling zijn dat Parijs, in plaats van te vermeerderen, zedert dien tijd in inwooneren verminderd was; want, als men de drie laatfte jaaren van onze Tafel van fterfte te Parijs neemt, namelijk de jaaren 1764, 1765 en 1766, vindt men dat het getal der dooden, het een jaar door het ander, 19205I is, dat, door 35 verme- nigvuldigd, 672167 voor de tegenswoordige bevolking van Parijs geeft , dat is, 23878 minder dan in het jaar 1685. Als men vervolgens de Tafel der geborene en geftorvene in de ftad Lon- den van het jaar 1686 tot het jaar 1758 ingefloten neemt, daar de Tafelen van den Heer Corbyn Morris eindigen, vindt men dat ’er in de tien eerfte jaaren, dat is, van 1686 tot 1695 ingefloten, 75400 jongens en 71454 raeisjfiis geboren zijn cn dat ’er in diezelfde tien jaaren 112825 man- nen en 106798 vrouwen geftorven zijn, dat, het een jaar door het ander, 7540 jongens en 7146 meisjens, in het geheel' 14686 geborene maakt; en het een jaar door het ander aan geftorvene 1128a mannen en 10680 vrou- W'en, in het geheel 2x962 overledene. Als men vervolgens de geborene en geftorvene geduurende die tien eerfte jaaren met de geborene en geftor- vene o-eduurende de tien laatfte, dat is, van 1749 tot 1758 ingeflocen , ver- gelijk? bevindt men dat ’er 75594 jongens en 71914 meisjens geftorven zijn - en dat ’er in diezelfde tien laatfte jaaren 106519 mannen en 107892 vrouwen geftorven zijn ; dat, het een jaar door het ander, 7559 jongens en 7191 mei^'ens, in het geheel 14750 geborene uitmaakten, het een jaar door ’t ander, aan geftorvene 10652 mannen cn 10789 vrouwen, in het geheel 21441 dooden; zoo dat het getal der geborene in dat laatfte tijdvak dat der geborene in het eerfte tijdvak flegts 64 op 14686 te boven gaat en het getal der dooden 52 1 minder is; waaruit volgt dat de bevolking van Londen in drie en zeventig jaaren niet vermeerderd is cn dat zij in 1758 nog was dat zij in 1686 was, dat is, een en dertig maal 217015 of 672746 en dat op hec hoogst ; want als men het getal der dooden flegts door 30 vermenigvuldig-: DE NAT.UURLYKE HISTORIE. de, zou men flegts 651045 voor de \vezenlijke bevolking dier ftad vinden; dac getal van dertig leevende voor ecnen doode in de ftad Londen is door alle de Engelfche fchrijvers, w'clke over die ftof gcfchrcven hebben, aange- nooinen geworden; Guaunt, Pettv, Corbyn Morris, Smart en enige andere fchijnen in dit Huk overeenteftenimcn; ik geloof egter dat zij zig hebben kunnen bedriegen , aangezien ’er meer verfchil tusfehen 30 en 35 is dan men vermoeden kan tusfehen de gezondheid van de lugt van Parijs en die van Londen. Men ziet ook uit die vergelijking dat het getal der manlijke kinderen dat der vrouwlijke kinderen ten naallcn bij in dezelfde evenredigheid in de twee tijdperken te boven gaat, te wceten, een agtticnde in het eerlle tijdvak en wat meer dan een negentiende in het tweede. Die vergelijking toont, eindelijk, dat Londen altijd eenen grooten toe- voer van buiten nodig gehad heeft om zijne bevolking ftaande te houden, naardien in die twee tijdvakken, zeventig jaaren van elkanderen verwijderd, het getal der geborene flegts tot dat der geftorvene Haat als 7 tot 10, of 7 tot 1 1 , terwijl cc Parfjs de geborene met de geftorvene gelijk zijn op een vijf en zeventigfte na. Maar in die reeks van jaaren van 1686 tot 1758, is ’er een tijdvak ge- weest, zelfs een vrij lang, geduurende welk de bevolking van Londen vrij aanmerklijker was, te weeten van het jaar 1714 ^ 734 » want in dat tijdvak van 21 jaaren is het geheel getal der geborene 377569 geweest, dat is, het een jaar door het ander, 179791?? terwijl in de 21 eer- fte jaaren van 1686 tot 1706 het getal der geborene, het een jaar door het ander, flegts 15131! was en in de 21 laatfte jaaren, namelijk van 1738 tot *75^5 datzelfde getal der geborene, het een jaar door het ander, ook flegts i4797«; 200 dat het fchijnt dat de bevolking van Londen raerklijk ver- meerderd is van i68ó tot 1706, wanneer zij op haar hoogst punt was in het tijdvak dat verloopen is van 1706 tot 1737; cn dat zij vervolgens door- gaande verminderd is tot 1758; en die vermindering is zeer aanmerklijk, naardien het getal der geborene, dat in het tusfehenvak 17979 was, in het laatfte tijdvak flegts 14797 is, hetwelk meer dan een vijfde minder is; nu is de beste wijze om van den aanwas of de vermindering der bevolking eener ftad te oordeelen dat men dezelve opinaakt uit de vermeerdering of vermin- dering van het getal der geborene, en daarenboven is de toevoer, welken zij verpligt is van buiten te trekken, des te aanmerklijker naar maate het getal der geborene daar kleiner wordt: men kan dan verzeekeren dat Londen veel minder bevolkt is dan het in het tusfehenvak van 1714 tot 1734 was en zelfs minder dan in het eerfte tijdvak van 1686 tot 1706. Deeze waarheid wordt bevestigd door het inzien van de fterf-lijften in die drie tijdvakken. In het eerfte van 1686 tot 1706 was het getal der overledene, het een jaar door het ander, 211591. In het laatst van 1738 tot 1758 was dat getal der overledene, het een jaar door het ander , 23845^; en in het tusfehenvak van 1714 tot 1734 was dat getal der overledene, het een jaar door hetan- AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 167 der, 2()463-'5, zoo dat, vermits de bevolking van Londen gefchat moet wor- den door de vermenigvuldiging van het jaarlijks getal dooden met 31, men bevinden zal dat, naardien dat getal in het eerfte tijdvak van 16^6 tot 1706 van 21159! is, het getal der bewooneren van die ftad toen 655949 was; dat in hetlaatlle tijdvak van 1738 rot 1758, dat getal 739205 was, maar dat in het tusfehenvak van 1714 tot 1734 dat getal der inwooneren van Londen 820370 was, dat is, veel meer dan een vierde grooter in het eerfte tijdvak, en wat minder dan een negende in hetlaatfte. De bevolking dier ftad, van 1686 gerekend, is dan eerst meer dan een vierde vermeerderd tot de jaaren 1724 en 1725, en zedert is zij een negende verminderd tot 1758; maar het is enkel als men haar volgens hot getal dooden rekent; want als men haar volgens het getal der geborene fchatten wil, zou deeze vermindering veel grooter zijn en ik zou dezelve ten minften op een zevende rekenen. Wij laaten den Engclfchen Staatkundigen de zorg over om natelpeuren welke de oorzaaken mogen zijn van die vermindering in de bevolking hunner hooldftad. Daar volgt nog een ander feit uit deeze vergelijking; dat, namelijk, naar- dien het getal der geborene minder, en het getal dergeftorvene meer is in hetlaatfte tijdvak dan in het eerfte, de toevoer, welke deeze ftad van bui- ten gekregen heeft, altijd in eene toencemende reden geweest is, en dat zij bijgevolg op verre na nooit in ftaat geweest is de bevolking door haare vrugtbaarheid in ftand te houden, naardien ’er in het laatfte tijdvak 23845 geftorvene en 14797 geborene zijn, hetgeen meer dan de helft te kort is, dat zij door invoer van buiten moet vervullen. In datzelfde werk (^a) geeft de fchrijver, volgens de waarneemingen van Graunt de uitkomst van eene Tafel van geborene, geftorvene en getrouw- de van een zeker getal parochieën in de provintie Hamshire in Engeland, ge- duurende negentig jaaren; cn uit die Tafel blijkt, het dat elk huwelijk vier kinderen voortgebragc heeft, hetgeen zeer veel verfchilt van de voortbren- ging van elk huwelijk in Frankrijk op het land, die ten minften van vijf kinderen is en dikwijls van zes, gelijk men gezien beeft uit de Tafels van de bailiuwfehappen van Seimir en Saulieu, die wij hier boven opgegee- ven hebben. Eene tweede waarneeroing, uit die Tafel van de fterfte in Engeland op het land getrokken, is dat ’er zestien manlijke tegens vijftien vrouwlijke kin- deren geboren worden , terwijl ’er te Londen flegts veertien manlijke tegens dertien vrouwlijke kinderen ter waereld koomen cn bij ons op het land, in Bourgonje, wordt ’er omtrent een zesde meer jongens dan meisjens geboren, gelijk men uit de Tafelen van de bailiuwfehappen van Semur en Saulieu ge- zien- heeft; maar ook_ worden ’er te Parijs flegts^ zeven en twintig jongens tegens zes en twintig meisjens geboren, terwjjl er te Londen veertien jon- gens tegens dertien meisjens ter waereld koomen. Men ziet ook uit diezelfde Tafel van negentig jaaren dat het middengetaï (®) Ctlküion eftheyearl^ hills of mortality. JLmit IÖ8 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. der geborene tot het middengetal der geftorvene ftaat als 5 tegens 4 en dat dat verfchil tusfchen het getal der geborene en gcftorvene te Londen en op het landvoornamelijk van den toevoer koomt, welken die provintie aan Londen tot de bevolking levert. In Frankrijk is in de twee bailluwfchap- pen, welke wij opgegeeven hebben, het verlies nog groocer, want het is tusfchen een derde en een vierde, dat is te zeggen, dat ’er tusfchen een derde en een vierde meer menfchen in dat dillridt geboren worden dan ’er fterven , hetgeen fchijnt te bewijzen dat de Franfchen , ten minften in die land- ftreek, minder in hunne geboorteplaatfen blijven dan het volk op het land in Engeland. De fchrijver merkt nog aan dat, volgens die Tafel, dejaaren, in Welke de meefle menfchen geboren worden die zijn, waarin de minde fterven en men kan van die waarheid in Frankrijk zoo wel als in Engeland verzeekerd zijn, want in het jaar 1770 wanneer ’er meer kinderen geboren zijn dan in de volgende vier janren, zijn ’er ook minder menfchen geftorven, zoo in het bailluwfehap van Semur als in dat van Saulieu. In een aanhangzel voegt ’er de fchrijver bij dat men, volgens verfcheiden andere waarneemingen, in de zuidlijke provindeën van Engeland gedaan, altijd bevonden heeft dat elk huwelijk vier kinderen voortbragt; dat die evenredigheid niet alleen juist is voor Engeland, maar zelfs voor Am-' fterdam, daar hij het nodig onderzoek gedaan heeft om ’er zig van te verzeckeren. Vervolgens vindt men eene Tafel door Graunt opgemaakt, van de ge- borene, getrouwde en geftorvene in de ftad Parijs in dejaaren l^70j 1671 en ziet hier een uittrekzel uit die Tafel. JAAREN. GEBORENE. GETROUWDE PAARRTSr. GESTORVENE. '1670. 1681O. 3930- 21461. 1671. 18532. 3986. I739S. 1672. 18427. 3562. 17584- te zaamen 53769- 11478. 56443- Waaruit men befluiten moet i. dat in dién tijd, dat is, omtrent honderd jaaren geleden, elk huwelijk te Parijs omtrent 4| kinderen voortbragt, in plaats dat thans elk huwelijk op zijn hoogst ftegts vier kinderen voortbrengt. 2. Dat het middengetal der geborene in de drie jaaren 1670, 1671 en 1672, 17923 zijnde en dat van de laatfte jaaren van onze Tafelen van Parijs, te wc eten van 1764, 1765 en 1766, 19205, de kragt dier ftad tot in ftand houding van haare bevolking zederc honderd jaaren een vierde vermeerderd is^ en zelfs dar de vrugtbaarheid meer dan genoegzaam is voor haare bevol- king, naardien het getal der geborene in die drie laatfte jaaren 57616 is, en dat I AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 169 dat der overledene 54927» terwijl in de drie Jaaren 1670, 1571 en 1674 het geheel getal der geborene 537^9 cn dat der overledene 56443 zijnde, de vrugtbaarheid van Parijs niet geheel genoegzaam was voor deszelfs bevol- kino- die, als men het niiddengetal der geftorvene door 35 vermenigvuldigt, in dien tijd 658501 was, terwijl zij thans maar 640815 is» als men ’er over oordeelen wil volgens het getal overledene in die drie laatlle jaaren; dan al- zoo h^et getal der geborene dat der geftorvene te boven gaat, is de kragt der bevolking vermeerderd, f 51 ioon zij verminderd fchijnt door het getal der overledene. Men zou geneigd zijn om te denken dat het getal der overlede- ne altijd veel grooter moefte zijn dan dat der geborene in eene ftad als Pa- rijs, omdat ’er geduuriglijk een zeer groot aantal volwasfene aankoomen, hetzij uit de provintieen, hetzij uit vreemde landen en er onder dat getal zeer weinig getrouwde lieden zijn, in vergelijking van de ongetrouwde en deeze toevloed, die het getal der geborene niet vermeerdert, moet het ge- tal der overledene vermeerderen. De bedienden, welke in die flad in zoo groot een aantal zijn, zijn verre het grootfte gedeelte ongetrouvvd; dit ™oest het getal der geborene niet vermeerderen , maar wel het getal der overlede- ne; men kan ondertusfehen gelooven dat aan dat groot getal ongetrouwde de vondelingen toebehooren, ten minften voor de helft en, naardien tegens- Vv^oordig het getal der vondelingen ten naaften bij een derde van het geheel getal der geborene uitmaakt (<ï), brengen die ongetrouwde lieden daar het hinne ten minften voor een zesde aan toe; ook is het leven van een jongman of jonge dogter, die volwasfen te Parijs koomen, zeekerer dan dat van een eerstgeboren kind. (a) Ik heb hier boven reeds aangemerkt dat de Schrijver niet in rekening geftel het vrij aanmerklijk aantal kinderen die van buiten Parijs in het Vondeling* uis g bragt worden; ook bedenkt de neer uun-un uict Oat ^an d* Hndercn uit het Vonae- ling-huis vcelé buiten Parijs fterven, naardien zij twee dagen na hunne geboorte ot na hunne aankomst op het land gebragt worden. Vzrtaai.ïr« 1 XVlll. I 1^0 DE NATUURLYKE HISTORIE. B Y V o E G Z E L ♦ Op het hoofdftuk waarin gehandeld wordt van Klierachtige Lighaa*- men, die het zaadvogt der wij fjens bevatten, II. Deel bl. 102. IS! aardien vcrfcheiden Natuurkundigen en zelfs enige Onclbedkundigen nog Ichijnen te twijfelen aan het aanwezen van de klierachtige lighaamen in de.‘ eierltokken , of, om beter te zeggen, in de zaadballen der wijfjens, en bij- zonderlijk in die der vrouwen , ondanks de waarneeiningen van Va l i s n i e-r i , die bevestigd zijn door mijne proeven en door de ontdekking,, welke ik ge- daan heb, van de wezenlijke bewaarplaats van het zaadvogt der wijfjens,, dat door die klierachtige lighaamen fypelt en in derzelver binnenfte holligheid bevat is , meen ik hier het getuigenis te moeten aanhaaien van eenen zeer be- kwaanien Ontlcedkundigen , den Heer Ambrosius Bertrandi, van. Turin, die mij over die klierachtige lighaamen in dc volgende bewoordin- gen gefchreven heeft. _ In puellis a decimo quarto ad vigefimum annum^ quas non minus tranfaB(e- vita genus, quam partium genitalium intemerata integritas virgines deces- JiJJe indicabat , ovaria levia, glob'ojd, atque turgidula reperiebaniy in ali- quibus porno luteas quasdam papillas detegebam quee corportsm lüteorum ru~ dinienta referrent. In aliis verö adeo perfeBa & turgentia vidi, ut totam dmplitudinem Juam acquifivijje viderentur. Imo in robujlA & fucci plend fuellé qua furore uterino , diutino & vehementi tandem occubuerat, hujus- inodi corpus inveni , qtiod cera/i magnitudinem excederat, cujus v er b papil- la gangrena erat correpta, idque totum atro fanguine. oppletum. Corpus hoe luteum apud amicum ajfervatur,. Ovaria in adolefcentibus intus intertexta videntur confertiffimis vasculo- rum fajcicuUs , qua ar ter ia [permatica propagines funt. In iis, quibus^ mamma Jororiari incipiunt & menftrua fluunt, admodum rubella appa- rent; nonnulla ipjorum tenuijjima propagines circum ve/iculas, quas ova. fiominant, perducuntur. Verum e profundo ovarii villos nonnullos luteos ger- minantes vidimus , qul graminis ad inflar, ut ait Malpigius, veficulis in arcum ducebantur. Luteas hujusmodi propagines e fanguineis vafculis Jpermaticis elongari ex eo fufpicabar , quod inj kiens per arteriam fperma- ticam tenuijjtmam gummi folutionem in alkoof corporis lutei mamillas per- yadijfe viderim. ^ Tres porcellas Indicas a mat re fubduxi, atque a mafculis fep ar at as per. quindecim menfes ajjervavi; fine enecatis in duorum turgidulis ovariis cor- pufcula luiea inveni, fucci plena, atque perfeBa plenitudinis, Jn pecubtth \ AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 172 quts quidem a mafculo comprejpe fuerant-, numquam verd conceperant ^ lu- tea corpora fapijjime ohfervavi. Egregius Anatomicus Santorinus htsc Jcripfit de corporibus lufeis. ObJ'ervationum anatomicarum , cap. XI. XIV. In connubiis maturis ubi eorum corpora procreationi aptafunt corpus luteum perpetub reperitur. §. XV. Graafiu.s corpora lutea cognovit pofl coïtum dumtaxat^ antea numquam 'fthi vifa dicit Nos ea tarnen in intemerath virgini- bus plurimis fape commonfirata luculenter vidimus., atque adeo neque ex viri initu ium primüm excitarl., neque ad maturitatem per duet fed iisdem conclujüm ovulum folunimodo fecundari dicendum eji. Levia vlrgimm ovaria quibus etiarn maturum corpus inerat, nuUo pertufa ojeulo alba valida circumfepta membrana vidimus. Vidimus aliquando & noftris copiam fecimus in maturd intemeratdque modici habi~ tüs virgine, dirijjimi ventris cruciatü brCvt peremptd, non fic fe alt er um ex ovarüs habere; quod quam molle ac totum ferè /iicculcntum ■, in altero tarnen extreme luteum corpus , minoris cerafi fere magnitudine , paululufn prominent exhibebat quod non mok duntaxat, fed & hahitu ^ colore fe confpiciendum dabat. Het is dan, niet alleen door mijne eigen waarneemingen, maar ook door die der beste Ontleedkundigen , welke op dit onderwerp gearbeid hebben , bewezen dat ’er op de cierftokken, of, om beter te zeggen, op de zaadbal- len van alle wijfjens klierachtige lighaaraen groeijen, ten tijde der huwbaar- heid en korten tijd voor dat zij ritfig worden ; dat in de vrouw, bij welke al- le jaargetijden in dit opzigt ten naaften bij gelijk zijn, die klierachtige lig- baamen beginnen te koomen als de boezem begint te zwellen en dar die klierachtige Üghaanopn, welker groeijing men bij die der vrugten kan verge- lijken , indedaad in grootte en kleur toeneemen tot hunne volkooraen rijp- heid; elk klierachtig lighaara Haat gewoonlijk op zigzelf; het vertoont zig eerst als een knobbeltjen, dat eene ligte uitpuiling onder het glad en effen vel van den 'zaadbal vormt; langzaamerhand ligt het dat fijn vel op, en einde- lijk doorboort het hetzelve, als het tot rijpheid gekoomen is; eerst is het geelachtiff wit, dan verandert het weldra in donkergeel, vervolgens wordt het roozen- rood en eindelijk bloedrood; dat klierachtig lighaara bevat, als de vrugten, zijn zaad van binnen, maar in plaats van eenen vasten zaad -kor- rel is 'het fiegts een vogt, dat het waar zaad van het wijfjen is. Zoo dra het klierachtig lighaara rijp is, gaat het aan het bovenst eind open en het zaadvogt, in de binnenftc holligheid bevat, loopt ’cr door die opening uit, valt druppel voor druppel, in de hoornen der lijfmoeder en verfpreidt zig indegcheele holte van dat ingewand, daar het het vogt van het raannetjen moet ontmoeten en het vrugtjen vormen door hunne dooreenmenging, of liever door hunne doordringing van clkandercn. Het werktuiglijke , waardoor het zaadvogtvan het raannetjen in de zaadbal- len gezijgd wordt , oravcrvolgens inde zaadblaasjens te koomen en daar bewaard te worden , is zoo wel gevat en zoo omflandig befchreven geworden door de Y 2. DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. 17a Ondeedkundigen , dat ik mij daarmede hier niet bezig behoef te houden-; maar die klierachtige lighaamen, die foort van vrugcen,. welke de wijfjens draagen, en aan welke wij gedeeltelijk onze eigen tceling verfchuldigd zijn, waren flegts zeer oppervlakkig waargenoomen en niemand hadt voor mij ver- moed waartoe zij dienen inoeften-, noch derzelver waare bellemming gekend, welke is het zaadvogt te zijgen en het in hunne binnenlle holte te behouden , even gelijk de zaadblaasjens dat van de mannetjens bevatten. De eierllokken of zaadballen der wijfjens zijn dan in eenen geftadigen ar- beid van de huwbaarheid af tot de onvrugtbaarheid toe. In de foorten, ■waarin het wijf jen maar eens in een jaar riclig W'ordt, grocijen gewoonlijk llegts een of twee klierachtige lighaamen op eiken zaadbalen fomtijds maar cp eenen; zij zijn volkoomen rijp ten tijde der ritfigheid, van welke zij. de aanleidende oorzaak fchijnen te zijn ; het is ook geduurende dien tijd dat zij het vogt, in hunne holligheid bevat, laaten loopen en zoo als die be- waarplaats uitgeput is, en de zaadbal haar geen vogt meer levert, houdt de ritfigheid op en het wijfjen heeft geenen trek meer om het miannetjen te ont- vangen; de klierachtige lighaamen., die dan al hun werk volbragt hebben, beginnen te verllcnsfen , zij zakken in, droogen langzaamerhand uiten ver- hoppen eindelijk geheel , terwijl zij llegts een klein lidteken op het vel van den zaadbal' agterlaaten. Het volgend jaar ziet men, voor den tijd der rit- ligheid , nieuwe klierachtige lighaamen op de zaadballen groeijen, maar «ooit op dezelfde plaats daar de voorigc waren; dus zijn de zaadballen van die wijfjens, die flegts eens in een jaar ritfig worden, flegts tvvee of drie maanden in arbeid, in plaats dat die- der vrouw, welke in alle jaargetijden ontvangen kan ,. ch welker ritfigheid, zonder zig dnidlijk tevertoonen, eg- ter duurzaam en ze'lfs geduurig is, ook in eenen geftadigen arbeid zijn, de klierachtige lighaamen groeijen ’er te alle tijden op, daar zijn altijd enige die volkoomen rijp zijn, andere die tot hunne rijpheid naderen, en andere in grooter getal , die verhopt zijn en die flegs hun lidteken op de oppervlakte van den zaadbal agtergelaaten hebben. Men ziet uit de waarneeming van den Heer Ambrosius Bertra-ndi, hier boven aangehaald, dat, als die klierachtige lighaamen te herk groeijen, zij in alle de teeldeclen eene zoo hevige hitte veroorzaaken, dat men haar de mazende moer genoemd heeft; zoo ’er iets is dat dezelve hillen kan, is het de ontlasting van dat overvloedig- zaadvogt , dat in al te groote hoeveel- heid door die al te vermogende klierachtige lighaamen is afgefcheiden ; de onthouding brengt: in dat geval de noodlotdghc uitwerkingen voort; want als deeze ontlasting niet begunhigd wordt door het gebruik van den man en door de ontvanging, die ’er uit voort moet koomen, vervalt het geheel ge- hel der teeldeelen in cene prikkeling, en koorat tot zulk eene fpanning, dat ’cr fomtijds de dood en dikwijls zinneloosheid op volgt. Het is aan deezen gehadigen arbeid van de zaadballen der vrouwen , ar- beid, die doof de bijna gehadige groeijing en verhopping van die klierachti- ge lighaamen veroorzaakt wordt, dat men de oorzaaken van een groot getal van de ziekten der vrouwen moet toefchrijven. De waarneemingen , door 1 AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 1 - 7 % Ontleedkundige Geneesheeren verzameld onder den naam van ziektsn der eierfïokken, zijn mogelijk in grooter getal dan die der ziekten van enig an- der deel des lighaaras , en dit moet ons niet verwonderen ^ naardien men weet dat die deelen, boven de andere en onafhanglijk van hunne voeding, in eenen bijna geftadigen arbeid zijn, die niet gefchieden kan dan ten hun- nen kosten, dezclven wouden moet maaken en eindelijk met lidtekenen bedekken. De blaasjens , welke bijna de geheele zelfdandigheid van de zaadballen der ■wijfjens uitmaaken en w^elke men tot onzen tijdvoor de eieren der leevend- baarende heeft aangezien , zijn anders niet dan de bewaarplaatfen van eene gezuiverde lympha, die de ecrlte grond van het zaadvogt uitmaakt: dceze Jympha, welke de blaasjens vervult, bevat nog geen een bezield klompjen, nog geen een leevend of beweegend deeltjcn ; maar zoo dra zij door het klierachtig lighaam is doorgezijgd en in deszelfs holligheid is verzameld, verandert zij van aart; want van dien tijd af aan Ichijnt zij, evenals het zaad- vogc van het mannetjen , te beflaan uit een oneindig getal leevende bewerk- tuigde deelcjens en geheel gelijk aan die, welke men in het vogt waarneemt, dat door het mannetjen uitge worpen, of uit zijne zaadblaasjens gehaald wordt. Het was dan door eene lompe vergisfing dat de hedendaagfe Ontlceders, voor het. llclzel der eieren ingenoomen, decze blaasjens, die de zelfllan- digheid van de zaadballen uitmaaken cn derzelver bewerktuiging vormen, voor de eieren- der leevendbaarende wijfjens aanzagen; cn het was niet al- leen eene valfche gevolgtrekking dat men de wijze der voortteeling van de eierleggende dieren op de leevendbaarende hadt toegepast, maar ook eene groote dwaaling dat men het ei bijna alle de magt en uitwerking der voorc- teeling toefchreef. In alle geflagcen bevatte het ei, volgens deeze natuur- kundige ontlceders de heilige fchat der voorbeftaande vrugtjens, die, om zig te ontwikkelen, ficgts door den geest van het manlijk zaad Caura femi- nalis') behoefden opgewekt te worden; de eitjens van het eerde wijf jen be- vatteden niet alleen de zanden of vrugtjens van de kinderen , welke zij moest of kon teelcn, maar zij bevatceden ook nog alle de vrugtjens van haare na- koomlingfchap, hoe talrijk en hoe verre verwijderd zij ook moge zijn. Niets is valfcher dan alle die denkbeelden ; mijne proefneemingen hebben klaar ge- toond dat ’er geene eieren in de leevendbaarende wijfjens zijn, dat zij, zoo wel als de mannetjens, hun zaadvogt hebben, dat dat vogt in dc hollig- heid van de klierachtige lighaaracn huisvest, dat het, gelijk dat der man- netjens, eene oneindige menigte leevende bewerktuigde deeltjens bevat. Diezelfde proeven toonen ook dat de eierleggende wijfjens, zoo wel als de leevendbaarende, hun zaadvogt hebben, pheci gelijk aan dat der man- netjens, dat dat zaadvogt van het wijfjen in een zeer klein deel tjen van het ei bevaris, dat men het roofjen noemt; dat men dat roofjen van het ei der eierleggende wijfjens met de klierachtige lighaamen van de zaadballen der leevendbaarende moet vergelijken, naardien het in dat roofjen is dat het zaad van het eierleggend wijfjen gekleinsd en bervaard w'ordt, oven gelijk het zaadvogt van het leevendbaarend wijfjen gekleinsd en bewaard wordt iu hea DE N A T U U R L YK E H i S T O R ï E. klierachtig lighaatn; dat het marilijk zaadvogt bij datzelfde roofjen koomt om dat vao her wijfjen te doordringen en de vrugt te vormen; dat alle de an- dere deden van het ei flegts dienen tot derzelver voeding en ontwikkeling; dat, eindelijk', het ei zelf niet anders is dan eene waare lijfmoeder, eene foort van verplaatsbaar ingewand, dat bij de eierleggende wijfjens de lijf- moeder, die hun ontbreekt, vervangt; het eenigst onderfcheid tusfchen die twee ingewanden is dat het ei zig van het lighaara van het dier moet affchei- den, in plaats dat de lijfmoeder daaraan vast blijft; dat elk leevendbaarend wijfjen flegts eene lijfmoeder heeft, die een zaamenftcllend deel van haar lighaam uitmaakt , cn die dienen moet om alle de vrugten , die zij vóórtbren- gen zal, te draagen, terwijl ’cr in het cierleggend wijfjen zoovcele eieren, dat is, zoo veele lijfmoeders gevormd worden, als zij vrugtjens zal vóórt- brengen, als men onderllelt dat zij door het mannetjen bevrugt is; deeze v^oortbrenging van eieren of lijfmoeders gefchiedc opvolglijk en in zeer groot getal; zij gelchiedt onafhanglijk van de gemcenfehap met den man cn als het ei, of de baarmoeder niet in zijnbegin bevogcigd en het zaadvogt van het wijf- jen, in het roofjen van dat wasfend ei bevat, niet bevrugt, dat is, door het manlijk zaadvogt doordrongen is, dan verliest die lijfmoeder, fchoon in alle andere opzigten volmaakt wel gevormd, haar voornaamst werk -vermogen , dat beflaat in het voeden van de vrugt , die ’er zig niet in begint te ontwikke- len dan door de warmee van het broeden. Als het wijfjen dan een ei legt, brengt zij geene vrugt voort, maar eene geheel gevormde lijfmoeder, en als die lijfmoeder te vooren doorhetraan- netjen bevrugt is geworden, bevat zij in haar roofjen, het klein vrugtjen in eenen ftaat van rust of in eenen niet keven den ftaac, uit welken het niet kan geraaken dan met hulp van eene bijkoomendc warmte, hetzij door de broeding, hetzij door andere eveneens werkende middelen; en als het roofjen, dat het zaad van het wijfjen bevat, niet door dat van het mannetjen befproeid is, blijft het ei onvrugebaar, maar koomt niet te min tot zijnen volmaakten ftaat; naardien het een groeijontl leven in eigendom heeft, onafhanglijk van de vrugt, groeit het, ontwikkelt zig cn vergroot zig tot zijne volkooraen rijpheid; dan fcheidt her zig van de tros af, waaraan het door zijn fteeicjen gehecht was, om zig vervolgens met zijne fchaal te bekleeden, In de leevendbaarende heeft de lijfmoeder insgelijks een groeiend leven; maar dat leven is tusfehenpoozende cn wordt zelfs niet opgewekt dan door de tegenswoordigheid van het vrugtjen. Naar maate de vrugt groeit, groeit ook de lijfmoeder en het is geene enkele uitbreiding in oppervlakte, die geen groeijend leven zou onderftellen, maar het is eene wezenlijke groeijing, eene vermeerdering van zelfftandigheid cn van uirgeflrektheid in alle rigtin- gen, zoo dat dc lijfmoeder, geduurende dc zwangerheid, dikker, breeder en langer wordt. En deeze ibort van groeijend leven der lijfmoeder, dat eerst begonnen is op het tijdflip toen dat der vrugt begon, eindigt en houdt op als dc vrugt uitgeworpen is; want na de bevalling krijgt de lijfmoeder eene te- rugkeerende beweeging in alle haarc rigcingen; in plaats van eene aangroeijing is het eene inzakking, zij wordt dunner, enger, korter en herkrijgt in vrij AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 175 korten tijd haare gewoone afmeetingen , tot dat het aanwezen cener nieuwe vrugt haar een nieuw leven geeft. Het leven van het ei, integendeel geheel onafhanglijk van dat der vrugt zijnde, is niet tusfchenpoozende , maar voortduurende van het eerfte tijd- ftip dat het begint te groeijcnaan de tros, waaraan het vast is tot den oogcn- blik van deszelfs uitwerping; en als de vrugt ^ door de warmte der broeding opgewekt, zig begint te ontwikkelen, is het ei, dat geen groeijend leven meer heeft, van dien tijd af aan niet meer dan een lijdend wezen, dat de vrugt het voedzel moet geeven, ’t welk zij nodig heeft tot haare groeijing en geheele ontwikkeling; de vrugt verandert her grootfte gedeelte der ver- fchillende vogten van het ei, haare waare baarmoeder, die van de andere alleen daarin verfchilt dat zij van het lighaam der moeder is afgefcheiden , in haare eigen zelfllandigheid; en als d(? vrugt in die baarmoeder genoeg gegroeid is en kragts genoeg verkregen heeft om haare fchaal te breeken , neemt zij het overige der zclmandigheden,. die ’er in waren, met zig. Dit werktuiglijke van de voortteeling der eierlcggende, fchoon in fchijn meer zaamengefleld dan dat der voortteeling der leevendbaarende , is nog- tans her gemaklijkfte voor de Natuur, naardien het de gewoonfte en gemeen- fte is; want als men het getal der leevendbaarende foorten met dat der eier- leggende foorten vergelijkt,, zal, men bevinden dat de viervoetige dieren en de walvischaartige dieren, die alleen leevendbaarende zijn, niet het honderd- 11e deel van het getal der vogelen , visfehen en infekten , die alle eierleg* gende zijn,, uitmaaken; en naardien die voortteeling door eieren zig altijd algemeenst en meest vertoond heeft , is het ook niet re verwonderen dat men die der leevendbaarende tot die voortteeling door eieren heeft willen bren- gen, zoo lang men den waaren aart van het ei niet gekend heeft en nog niet wist of het wijfjen, even als het mannetjen, een zaadvogt hadde : men zag dan de zaadtrallcu «Jcr wijfjena vnor oicn,0acen aan, de WaCCr- blaasjcns Vail die zaadballen voor eieren en men dwaalde des te meer van de waarheid af hoe meer men de voorgenoemde analogieën overeenbragt , op het valsch be- ginzcl gegrond, omnia cx ovo, dat alle voortteeling uit een ei kwam. DE NATUURLYKE HISTORIE. 176 BYVOEGZEL üp het hoofdfluk waarin gehandeld wordt yan de verfcheiden- heid in de voortteeling, II. Deel bladz>i6o. en van de voortteeling van zelve, bladz. 211. jMijne nafpeuringen en proeven over de organifche klompjens toonen dat ’er geene voorafbeftaande vrugcjens zijn en bewijzen tegelijk dat de voorttee- ling der dieren en gewasfen niet eenerlei is ; dat ’er misfchicn zoo veele we- zens, hetzij loevende hetzij Roeiende zijn, die zig door de toevallige veree- iiiging der organifche klompjens voortplanten als ’er dieren of gewasfen zijn die zig hervoert kunnen brengen door eene agtcrvolgde reeks van geflagten ; zij bewijzen dat de bederving, de ontbinding der dieren en gewasfen eene on- eindige menigte leevende en groeiende bewerktuigde lighaamen voortbrengt; dat fommige, gelijk die van de kuit van de Spaanlche Zee -kat flegts foorten van werktuigen zijn, maar werktuigen, die, fchoon zeer eenvoudig, door zigzelve w'erkzaam zijn; dat andere, gelijk de zaad- diertjens , lighaamen zijn, die, door hunne beweeging, de dieren fchijnen natebootfen ; dat an- dere naar de gewasfen gelijken door hunne wijze van groeijen in zig in alle hunne afmeetingen uktebreiden , dat er andere zijn, gelijk die van het ge- fpoorde koren , welke men zoo dikwijls men wil kan doen derven en weder in het leven brengen, dat het fpoor ofgefpoord koren, dat door eenefoorc van ontaarting of ontbinding van de organifche zelfftandigheid van het graan voortgebragt wordt, uit eene oneindige menigte draadjens of kleine bewerk- ttiigde lighaamen , in gedaante aan aaltjens gelijk, bdlaat; dat men, om de- zelve met het vergrootglas waarteneemen, het gefpoord koren flegts tien of twaalf uuren in water te weeken heeft en de draadjens , die derzelver zelf- ftandigheid uitmaaken, heeft vaneen te fcheiden, dat men dan zien zal dat zij eene zeer duidlijkc beweeging van buiging en draaijing hebben en tegelijk eene ligte voortgaande beweeging, welke in volkooraenheid die van eene aal, welke zig wringt, nabootst; dat zij, als hun water begint te ontbreeken, ophouden zig te bewccgen; maar dat, als men ’er nieuw water bij doet, derzelver beweeging ook weder begint en dat, als men die ftolFe verfcheiden dagen, verfcheiden maanden en zelfs verfcheiden jaaren bewaart, men, op welken tijd men dezelve waarneemt, ’er altijd dezelfde flangetjens of aaltjens in zien zai , zoo dra men dezelve met water mengt, en dezelfde beweegende draadjens, welke men ’cr de eerfle reis in gezien heeft, zoo dat men die kleine lighaamtjens zoo dikwijls en zoo lang als men wil kan doen werken , zonder dezelve te vernielen en zonder dat zij iets van hunne kragt of werk- zaam- AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 177 ■zaaraheid verliezen. Deeze kleine lighaaratjens zullen, als men wil, foor- ien van werktuigen zijn , die in beweeging kooincn zoo dra zij in eene vloeiilof gedompeld worden. Het zijn Toorten van netten of draaden, die zip- fomtijds openen gelijk de draaden van het zaadvogc der dieren, en bewee- gende bollctjens vóórtbrengen; men zou dan kunnen geloovcn dat zij van -dcnzclfden aart zijn en dat z"ij flegts vaster en lle/Jger zijn dan die draadjens . Van het zaadvogt. Zie daar wat ik omtrent de ontbinding van het gefpoord koren II. Deel hladz. 163 en volg. gezegd heb. Dit koonit uij voor zeer juist en zelfs vrij omftandig opgegeeven te zijn ; ik ontvang ondercusfehen ecuen brief van den Heer Abt Loc AIagnanima, gedagtekend te Livorno den 30 Mey * 7 ? 5 - waarin hij mij als 'eene groote en nieuwe ontdekking van den Heer Abt Font A NA opgeeft hetgeen men zoo even gelcezen heeft en dat ik over meer dan dertig jaaren heb gemeen gemaakt. Zie hier de woorden van den brief zelve: II Sig. Abate Fontana, Fi/ico til S. A. R. a fattoflam- pare., poche Jèttimane Jbno, una Icttera nella quale egli publica due Jco~ perte che debhon fojprendera chianque. La prima verfa^ intorno a quella ma! alt ia del grano che i Francefe chiamano ergot, e noi gram cornuto .... Ha irovato colla prima fcopetia., tl Sig. Fontana, che ft afcondono in quella malattia del gram alcune anguillette ., o ferpenteUi.) i quali morti che feno., pojfon tornare a vlvere mille e mille volte., e non con altro mezzo che con una l'empliee goccia d’acqua ; fi dira che non eran fojfe morti quan- do ft e pretejo che tornino in vita. Qiiefto f e penfato dall' obfervatore fles- Jb , e per accertarfi che eran morti di'fatto, colla punta di un ago ei git ha ientati, e gli ha veduti andarfene in cenere. De Hecren Ma gn anima en Fontana moeten niet geleczen hebben hetgeen ik over dat onderwerp gefchrevon heb, oRzij moeten zig dat klein feit niet herinnerd hebben, wijl zij die ontdekking als nieuw bpgeëven ; IK ncö dan alle recht om het weder- tevordcren en ik zal ’cr nu nog enige aanmerkingen bijvoegen. Alen werkt aan de vorderingen der weetenlchappen als men degeenen, welke dezelve beoefenen, tijdfpaart; ik meen deezen waarnecraeren dan te n'iOcti- n zeg ren dat het niet genoeg is een goed microscoop te hebben om waarncemingen cc doen , die den nnam van ontdekkingen verdienen. INu het wei bekcnd'\ dat alle bewerktuigde zeltftandigheid eene oneindige menigte Iccvende orranifchc kloinpjens bevat en na haare ontbinding nog dezelfde loevende deelrjcns vertoont, nu men weet dat die organifche kloinpjens gec- ! c waare dierrens zijn en dat ’cr in dat gcllagt van microscopifche wezens zoo vcelc verfcheidenheid en ineenfmclting is als de Natuur in alle haare an- dere voorthrengzclen heeft gebragc, zijn de ontdekkingen, welke men met het vergrootglas kan doen, zeer bepaald, w^ant men ziet met het oog \’an den geest cn zonder vergrootglas het wezenlijk bcltaan van alle die, kleins Wezens, met welke het onnodig is zig afzonderlijk bezig te houden; alle hebben zij eene gcmcene oorfprong, die zoo oud is als de Natuur, zij maa- ken ’cr het leven van uit cn gaan van vormen in vormen over om haar in flani te houden. Deeze organifche klompjcns, die altijd werkzaam zijn, die al- XFIII. Deel. Z 178 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. tijd beftaan, behoorcn alle de bewerktuigde wezens gelijklijk toe, den ge- wasfen zoo wel als den dieren; zij doordringen de doode Hof, bewerken, beroeren die in alle haare afmeetingen en doen haar tot den grond van het zaamenwccfzcl der bewerktuiging dienen, van welke die leevende klompjens- de eenigHc beginzelen en de eenigfte werktuigen zijn; zij zijn maar eene eenige magt onderworpen, die, fchoon lijdelijk, hunne beweeging bediert en hunne plaatfing bepaalt. Die magt is de inwendige vorm van het bewerk- tuigde lighaam; dedeevende klompjens, welke bet dier of het gewas uit het voedzelof uit hcc fap trekt, worden aan alle de deelen van den inwen- digen vorm van hun lighaam gelijk, zij doordi-ingen dien in alle afnicctin- gen, zij brengen ’cr grocijing en leven in, zij maaken dien vorm in alle- zijne deelen leevende en groeijende; de inwendige gedaante van den vorm bepaalt flegts derzelver beweeging en plaatfing voor de voeding en de ont- wikkeling in alle de bewerktuigde wezens. En als die leevende organifche klompjens niet meer bedwongen worden door de magt van den inwendigen vorm, als de dood de beweeging der be- werktuiging doet ophouden, dar is, de magt van dien vorm, dan volgt ’er eene ontbinding van het lighaam, en de organifche klompjens, die alle het lighaam overlceVen , zig door de ontbinding en v'crrotcing der lighaamen in vrij- heid vindende, gaan in andere lighaamen over, zoo dra zij door de magt eenes anderen, vornis opgezogen worden; zoo dat zij van het dier in het ge- was en van het gewas in het dier kunnen overgaan, zonder veranderd te wor- den en met de geduurige eU volftandige eigenfehap van dezelven voeding en leven te fchenken ; daar gclchieden flegts eene oneindige menigte van voorc- tcelingen van zelve in dien tusfehentijd, wanneer de magt van den vorm werkloos is, dat is, in dien tusfehentijd, geduurendc welken de organifche klompjens in vrijheid zijn in de ftof van de doode en ontbonden lighaamen;. zoo dra zij niet meer opgeflurpt worden door den inwendigen vorm der be- werktuigde wezens, die dc gewoone foorten van dc leevende of groeijende. natuur uitnmken , werl-ten die klompjens, die altijd in beweeging zijn, ora de verrotte Hof te roeren; zij eigenen ’cr zig enige rauwe deelen van toe en vormen door hunne vereeniging eene menigte kleine bewerktuigde lighaam- tjens, vam welke fommige, gelijk de aard -wormen, de paddcHoelen, vrij; groote dieren of gewasfen fchijnen te zijn; maar van welke de andere, bijna- oneindig in getal, niet dan met het vergrootglas gezien kunnen worden; al- le deeze lighaamen beHaan niet dan door eene teeling van zelve en zij vullen het tusfehenvak , dat de natuur geHeld heeft tusfehen het eenvoudig leeven- dig organisch klompjen en het dier of het gewas ; ook vindt men alle dc graa- den, alle bedenklijkc ineenfraeltingen in die reeks, in die keten van we- zens , die- van het best georganizeerd dier tot het eenvoudig, organisch' klompjen nederdaalt ; op zigzelf genooraen is dat klompjen verre van de na- tuur van een dier verwijderd; veele te zaamen genoomen zouden die lee- vende klompjens nog even verre van dezelve verwijderd zijn, als zij geene ruuwe deeltjens naar zig namen en als zij die niet in eene zekere gedaante ft;hik..ten, die naar die van den inwendigen vorm der dieren of gewasfen ga- AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. i/D lijkt ; en naardien die fchikking van gedaante tot in het oneindige verichillen moet zoo door het getal als door de vcrfchillende werking der leevendige kiompiens tegens de doode ftof, moeten ’er wezens van alle graaden van dierlijkheid uit voortkoomen , gelijk ook indedaad gefchiedt. En_ decze teeling van zelve, aan welke alle die wezens gelijklijk hun aanzijn ver- Rhulchgdzijn, gefchiedt en openbaart zig zoo menigmaalen de bewerktuig- de wezens ontbonden worden; zij gefchiedt altijd en algemeenlijk na den dood en fomtijds ook geduurende derzelvér leven , als ’er enig gebrek in de bewerktuiging des lighaams is, welk don inwendigen vorm belet alle de or- ganifche klompjens, die in het vocdzel vervat zijn, opteflurpen en met zig gelijk te maaken; die overtollige klompjens, welke den inwendigen vorm van het dier niet door deszelfs voeding doordringen kunnen , zoeken zig met enige deeltjens van de doode ftof van het voedzel te vereenigen, en vor- men, gelijk in de rotting, bewerktuigde wezens; deeze is de oorfprong der lintwormen, der aarsmaaden , cn van alle andere wormen, die in dc lever, in de maag, in dc ingeivanden en tot zelfs in dc holligheden der aderen van verfcheiden dieren ontllaan, zij is ook de oorfprong van alle de wormen die hun dc huid doorbooren; dezelfde oorzaak brengt de luisziekten voort en daar zou geen eind aan zijn als ik hier alle fborten van w'^ezens wilde optel- len , die hun aanzyn alleen aan dc ceeling van zelve verfchuldigd zijn ; ik zal mij te vreden houden met aantemerken dat de nieefte deezer wezens het vermogen niet hebben van hunne gelijken voorttebrengen : fchoon zij eenen inw'cndigen vorm hebben, naardien zij uit- en inwendig eene bepaalde ge- daante hebben, die in alle haare afmeetingen uitgebreidheid verkrijgt en naar- dien die vorm zijne magt oefent tot de voeding, ontbreekt derzelver bewerk- tuiging egter het vermogen van de organifche klompjens naar eene gemeene bewaarplaats te zenden, om nieuwe wezens, hun gelijk, te vormen. _De inw'endige vorm ïa hier fkn genoegzaam tot de voeding dier bewerktuigde lio-haamen, deszelfs werking is daartoe bepaald, maar deszelfs vermogen ftrekt zig niet tot de hervoortbrenging uit. Bijna alle die wezens, die in de verrotting geteeld worden, fterven daarin geheel weg; gelijk zij zonder ou- ders geboren zijn, fterven zij ook zonder nakoomlingfehap ; enige egter, geliik de ftiifzel-aaltjens, fchijnen zaaden van nakoomlingfehap in zig te be- vatten- wij hebben zulke kleine aaltjens, zelfs in vrij groot getal, uiteen grooter aaltjcn zien koomen, en egter hadt die moeder- aal geene moeder ge- had en was baar aanw'czen niet dan aan eene teeling van zelve verlchul- di«-d- het blijkt dan uit dit voorbeelden uit verfcheiden andere, gelijk het vóórtbrengen van luizen in dc luisziekte, dat in zekere gevallen die teeling van zelve hetzelfde vermogen heeft als de gewoone teeling, naardien zij we- zens voortbrengt die het vermogen hebben van zig voorcteplanten. Hec is waar, wij zijn niet verzeekerd dat die ftijfzel-aaltjens, door het moeder- aaltjcn voortgebragt , zelve het vermogen hebben van z[g langs den ge- W'oonen weg van voortteeling bervoorttebrengen, maar wij moeten het ver- moeden, naardien in verfcheiden andere fooi ten, gelijk die der xuizen, die in eens in zoo groot getal door eene teeling van zelve in de luisziekte voort- i8o DE N A T U U R L Y K E II I S T O R I E. gebragt worden, diezelfde luizen, die noch vader noch moeder hebbers, zig egter, gelijk andere, door eene gewoone en agtervolgde voorcceeling hervoorcbrengen. Ik heb, voor het overige, in mijne Verhandeling over de Voortteeling een groot getal voorbeelden bijgebragt , welke de waarheid van verfcheiden tee- lingen van zelve bewijzen; ik heb II. Deel bladz. ziz gezegd dat de lee- vende organifche kloropjens, in alle leevende of groeijende wezens bevat, altijd werkzaam zijn en dat., als zij niet geheel door de dieren of door de gewasfen tot hunne voeding opgellurpt wor.dcn, zij andere georganizeerde wezens vóórtbrengen. Ik heb, bladz. 21.3, gezegd dat, wanneer diezelf- de organifche voortbrengende Hof in groocc hoeveelheid in de declcn van enig dier verzameld en genoodzaakt is daar te blijven zonder opgeflurpt to kunnen worden, zij daar leevende wezens voorebrengt; dat de lintworm, de aarswormen, alle de wormen, welke men in de lever, in de aderen enz! vindt, die, welke men lut do wonden baalt, de meefte van die, welke in bedorven vleesch en etter koomen, geene andere oorfprong hebben; en dat de aaltjcns in de Hijfzel, in de azijn, alle de gewaande microscopifche dier- tjens niet anders zijn dan verfchillende gedaanten, welke die altijd werk- zaamc Hof, die altijd rot bewerktuiging neigt, van zelve aanneemt. Daar zijn omHatidigheden, waarin diezelfde organifche Hof niet alleen georganizeerde lighaamen voortbrengc, gelijk die, welke ik zoo. even aan- gehaald heb, maar zelfs wezens, welker gedaante naar die der eerde voe- dende zeil Handigheden, welke de organifche klompjen.s bevatteden, gelijkt, ik heb in het III. DccI bladz. 73 het voorbeeld bijgebragt van een volk uit dc wocHijn van Ethiopië, dat zig fonitijds moet behelpen met fpringhaanen te ecten; dat Hcgt vocdzel doet in hun vleesch gevleugelde infekcen ontr Ihan, die zig in zoo groot getal vermenigvuldigen, dat^hun geheel lighaam in korten tijd daarvan krielt, zoo da.t die menfehen, die zig met. infekten voeden, op hunne beurt van dezelfde infekten gegecten worden. Schoon dit feit mij altijd toegcfchcnen heeft met dc natuur overeeiikomflig te zijn , zou^ her voor veclen ongelooflijk zijn, zoo wij niet nog meer diergelijke en zelfs nog Heiliger feiten hadden. Een zeer bekwaam Natuur- en Geneeskundige van Montpellier, de Heer Moublet, heeft mij wel dc volgende waarneéming, van zijne aanmerkingen vcrzeld, willen, mededcelcn ; ik heb gemeend dezelve, hier woordlijlfte moeten inlasfchcn.. Een perfoon ,_zcs en veertig jaaren oud , zedért langen tijd aan het onmaatig drinken van wijn overgegceven , Horf aan eene watèrzugt in herbegin van de maand Mey 17^. Zijn lijk bleef omtrent' zos wecken begraaven inliet graf, daar net eerst in gelegd en met vijf of zes voeten aarde bedekt wierdt. Na dat tijds- verloop wierdt het weder opgegraaveii om in een nieuw gewelf overgebra,Ds gefebieuenis van eenen rups - worm, door eenen Groot- Vicaris van Alais uitge-_ \ AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 189 dan op alle andere wijzen worden voortgebragc. Men zal dan ook verzee- kerd worden dat deeze wijze van voorcceelen niet alleen de menigvuldigftc en gcmeenfte, maar ook de oudfte is, dat is, de eerfte en algcmeenfte ; want ondcrltellen wij voor eenen oogenbJik dat het het Opperwezen behaagde het „ braakt, welke ik mij herinnerde in het werk van den Heer And ey gelezen te heb- „ ben , deedt mij de zaak als mogelijk befchouwen ,, Ik nam de rups mede naar huis in een houten doosjen, dat ik van binnen met doek „ belegde en dat ik op verfchillcnde plaatfen met gaaijens doorboorde; ik legde in het „ doosjen bladeren van verfchillcnde moes -groenten , van welke ik gaave uitkoos. om te „ kunnen zien van welke zij eeten zoude; ik keek ’er dien dag verfcheiden maaien naar ; „ ziende dat geene derzelve naar haaien fmaak was, legde ik bladeren van boomen en „ heefters in de plaats, welke dat infekt egter niet beter ontvong. Ik nam ’er alle deeze I, bladeren ongefchonden weder uit en ik vond het diertjen telkens in het dekzel van „ het doosjen zitten , als óm de groenten te ontwijken, welke ik het had aangeboden. ,, Den regenden ’s avonds ten zes uuren hadt mijne rups nog niet gegeeten zedert elf ,, uuren v'an den avond te vooren , wanneer zij uit de maag gekoomen was; ik beproefde ,, toen haar hetzelfde voedzel tegceven, rvaarmede wij ons vosden; ik begon iliet haar „ geroost brood met wijn, water en fuiker te geeven, gelijk dat, om hetwelk men haar „ hadt gehecht gevonden ; zij liep weg zoo fnel zij kon: toen gaf ik haar droog brood, „ verfchillcnde foorten van melk- fpijzen , verfcheidenerlei raauw vleesch, verfcheiden ,, vrugten, zij liep ’er over heen zonder ’er ztg mede te moeijen en zonder ’er aanteraa- „ ken. Bij gekookt osfen- en kalfs- vleest, wat warm, bieef zij zig ophouden, maar ,, zonder ’er van te eeten. Ziende dat mijne poogingen te vergeefsch waren,, dagt ilc „ dat, zoo 'het infekt in de maag opgevoed was, de fpijzen niet in dat ingewand kwamen „ of zij waren eerst door kaauwing toebereid en dat zij bijgevolg, door het fpeekzel door- „ drongen, van eenen anderen fmaak waren , dat ik haar dus gekaauwde fpijs moest aan- ,, bieden, die meer overeenkomftig zou zijn met haar gewoon voedzel;- na verfcheiden „ diergelijke proefneemingen , zonder goeden uitflag gedaan en lierhaald, kaatiwde ilc' „ osfen - vleesch en bood haar dat aan, het infekt kwam ’er aan , hieldt het met zijne voor- ,, ftC pOOten V'ïïHr en- tk J,«4 varfcheidan anileca hCC VCtinaak van het IWCS „ minuuten lang te zien eeten , waarna het dat voedzel verliet en weer aan het loopen ,, gong. Ik gaf het weder nieuw en herhaalde zulks verfcheiden maaien zonder vrugt. Ik' „ kaauv/de kalfs-vieesch; het uitgehongerd infekt gaf mij naauwiijks^den tijd van het het- „ zelve aantebieden, het liep naar dat voedzel, bleef ’er bij zitten 'en hieldt niet op van „ eeten geduurende een half uur. Het was omtrent agt uuren des avonds ; en deeze proef gefchiedde in tegenswoordigheid van agt of tien perfooneo in het huis van de zieke, ’’ in welk ik het weder gebragt had. Het is dienftig alhier te zeggen dat wit vlee.'ch een «^edeelte uitmaaktc van de eetregel, welke ik die Juffer had voorgefch reven en Jat het ’’ haar gewoon voedzel was; ook was gekaauwd hocndervlcesch insgelijks van den fmaak „ van mijne rups. „ Op deeze wijze heb ik haar gevoed van den agtften Juni] tot den zevenentwintigften, - „ wanneer zij bij toeval om hef leven kwam, laatende iemand haar, tot mijnen grooten'^ „ fpijt, op den grond vallen; ik was zeer nieuwsgierig te weeten of deeze rups eene ,, verander’ng zoude ondergaan hebben en hoe: ondanks mijne zorg en oppasfing om- „ baar naar haaien fmaak te voeden, was zij, verre van geduurende de negentien dagen , ,, die ik dezelve- gevoed heb, aanteneemen, twee lijnen in lengte en eene halve lijn in ' „ dikte afgenoomen; ik bewaar ba, ar thans in wijng^st. ,. 'Van den zeventienden' Junij tot den tweeëntwintigften was zij traag, kwijnende, be^ ,, was niet dan door haar met rniinen adem te verwannen dat ik haar deed beweegerv: zijl 5 , deedt niet meer dan twee of drie kleuie maaien op eenen dag, fdioon ik haar meermaa-v Aas ipo DE NATUURLYKE HISTORIE. leven van alJe thans leevende fchepzelen wegteneemeii, dat alle op hetzelfde tiidftip gedood wierden, dan zouden de organifche klompjens egter nog deezen dgemeenen dood overleeven ; naardien het getal dier klomp)ens al- tiid even groot en derzelver onverniclbaar wezen zoo altijdduurende * dat van de doode ftof, welke door niets zou vernietigd zijn, zou de INa- tuur altijd dezelfde hoeveelheid leven bezitten en men zou weldra nieuwe lootten zien verfehijnen , die de oude vervangen zouden; want de leevende organifche klompjens, alle in vrijheid zijnde en door gccnen beilaanden vorm opgepompt noch opgcflurpt wordende, zouden zij de onbewerktuigde ftof in het groot kunnen bewerken , eerst eeue oneindige’ menigte bewerktuigde Icn voedzel aanbood; deeze zwakheid decdt mij hoopen haar te z.ien vervellen, maar te ” vergeefsch; den tweeënnvintigftcn kwamen haare kragteii en eetlust weder, zonder d»c ” zij van vel veranderd was. . , , Meer dan twee honderd perfoonen van alle rangen zijn bij haare maaltijden tcgens- woordig geweest, welke zij tien of twaalf maaien op eiken dag hieldt, mits men haar ’’ fpijzenLarhaaren fraaak gaf, en verscA gekaauwd ; want 200 dia zij eens een ftuk ver- iLtenhadt, raakte zij het niet weer aan. Zoo lang zij geleefd heeft, heb ik ahe dagen verfchillende foorten van bladeren in haar doosjen gelegd, zonder dat zi] aan een der- ” zelve geraakt heeft ... en het is onbetwistbaar waar dat dit infekt zig enkel met vleesch cevood heeft van den negenden tot den zeven en twintigften Junij. Ik geloof niet dat de Natuurkundigen tot heden toe hebben waargenoomen dat de ge. ■ woone rupfen van vleesch leevcn; ik hob rupfen van allerleie foorten gezogt en doen *1 zoeken, ik heb haar verfcheiden dagen doen vasten en ik heb geeiie gevonden, le „ fmaak hadt in raauw , gekookt of gekaauwd vleesch ..... Onze rups heeft dan iets zonderlings en dat verdiende waargenoomen te woraeu , ai was het flegts haar fmaak in vleesch, en nog moest het versch gekaauwd zijn, eene an- ” dpre zonderlingheid .... in de maag leevende was zij aan eene groote graad van w.arm- ” tHewoon en ik twijfel niet of de graad van mindere warmte der lugt , waarin zij zig *’ bevondt, toen zij uitgeworpen wierdt, was de oorzaak van die verftij ving, waarin ik haar ’s morgens vond en die mij deedt denken dat zij dood ware; ik wekte haar uit ” dien ftaat door haar met mijnen adem te verwarmen, een middel, van hetwelk ik mij al- ” t id bediend heb, als zij mij voorkwam minder kragt te hebben : misfchien was ook ge- ” brek aan warmte de oorzaak dat zij niet vervelde ea dat zij merldijk is afgevallen, ge- ” duurende den tijd , dien ik haar bewaard heb .... , ” Deoze rups was bruinachtig met zwaïte overlangfche banden, zij hadt zestien poo- ien en liep als andere rupfen; zij hadt kleiner hairborfteltjens, voornamelijk op de rm- sen van haar lijf Idaar kop was zwart, blinkende, fchildaehcig , door eene eroefintwec gelijke deelen gedeeld, hetgeen die twee deelen voor de twee oogen zou Lnnen doen aanzien. Die kop was aan den eerften ring gehecht; als die rups ztg uit- rekte zag men tusfehen den kop en den eerften ring eene vliesachtige tusfcbcnwijdte van eene vuil- witte kleur, welke ik zou raeenen den hals te zijn, als ik niet tusfehen de andere ringen ook die tusfehenwijdte had waargenoomen, die vooral merklijk is tus- fehen den eerden en den tweeden en het minder wordt, naar evenredigheid van de ver* Voor aan den kop ziet men eene driehoekige witachtige ruimte, onder aan welke een zwart en fchildachtig deel is, gelijk dat hetwelk de twee lavende hoeken vormt; men ” zou deeze voor eene foort van fmoel aan kunnen zien.. . . Te Mans den Op het hoofdftuk van de Kindsheid II. Deel bladz. 2-24, I. Jonggeboren kinderen , welken men genoodzaakt is het tongriem- tjen doortejhijden 11 Deel, bladz. 229. ]\^en moet de kinderen tien o£ twaalf uuren na hunne geboorte te zuigen geeven; maar daar zijn enige kinderen die het congriemtjen zoo kort heb- ben , dat deeze foort van toom hen verhindert te zuigen en dan is men ge- noodzaakt dit riemtjen doorteknippen , dat des te moeilijker is naar maace het korter is, want men kan de punt van de tong uiet opHgren ora wel te zien wat men doorknipt. Wanneer ondertusfchen het riemtjen doorgeknipr is, moet men het kind terftond na de bewerking de borst geeven , want het is fomtijds gebeurd dat het kind, uit gebrek aan deeze voorzorg, zijne tong inflikte, door het fterk inzuigen van het bloed, dat uit het wondjen loopt, dat men het heeft toegebragt ( dié droefgeestigheid, waarm ik lecfcic bin.-chtc in- mij de begeerte van 111 kennis te vofderen geheel uit en ik kwam domnielijk tot den ouderdom , waarop ik mij. tot het pricsterfchap hepaalen moest : naardien die Haat geene volmaakter ont- houding van mij eischte dan die ik reeds in acht genoomon had, trad ik naar den voet des altaars met die zwaarmoedigheid, die alle mijne daaden verzeldc; na miinc '’-elofte rekende ik mij egter nog naaiiwer aan die kiiischheid verbonden , rot welker nakooming ik voorheen flegts eenvoudig als christen venfligt geweest • daar was iets dat mij altijd veel verdriet gedaan liadt , de zorgvuldigheid , waarmede ik hü dag over mijzelven waakte , belette de wellustige beelden eeiicii irtS on mijne verbeelding te maakeu , levendig en langduung. genoeg, om de werktuigen de'r voortteeling zoo Herkaanteduen , dat er eene ontlasting, van^zaad- vnar on voDde: maar in den llaap vcrligtte- zig de Natuur, hetgeen inij eene vinorde Sen tc' zijn , die mij zeer bedroefde , omdat ik vreesde dat ik fcbuld ^ '700 dat ik mijn voedzel aaiimerklijk verminderde;- ik verdubbelde dTaraarimdde ZOO dat' ik mijn voedzel aaiimerklijk _ vöor»i va„ aandacht en zoo zeer zelfs ,- dat «diiurende müneii Haap de miiiHe neiging tot die tyaiiordc mij, terllond deedt LtwaakeS en ii ontweek die door fdiielijk int het bcH te fpringem ik had eene maand in die verdubbeling van zorgvuldigheid gcleeld en ik was 111 mijn twee _civ dertigfie jaar , wanneer die gedwongen onthouding eensklaps in alle mijne zin*^ Tïcn cciic ffevoeliffbcid 9 ot liever eene pnklceling deedt ontdaan , die ik nog nooitt ondervonden hatl :-in. een 'huis gegaan zhnde, üoeg ik mijn g,ezigt op twee-per-- C C 3; ao6 DE NATUURLYKE HISTORIE. foonen van de vrouwlijke kunne, die op mijne oogen en toen op mijne verbeel- ding eenen zoo lierken indruk maakten , dat zij mij als iterk verlicht , en ichitte- rcmlc van een vuur naar elektrieke vonken gelijkende voorkwamen; cene derde vrouw , die bij de twee andere was , liadt geene uitwerking op mij en ik zal in bet vervolg ’er de reden van zeggen; ik zag deeze zoo als zij was , dat is, zon- der fchijn van vuur of vonken, 'ik vertrok eensklaps, geioovende dat datgezigt een bedrog van den duivel was; mijn oog in het overige van den dag op enige andere vrouw’en gevallen zijnde had ik dezelfde hegnicheling van het gezigc. Des anderendaags zag ik in liet veld vrouwen , die mij dcnplfden indruk maakten en rocn ik in de Had gekoomen was, en mij in de herberg wilde vervcrfchen , kwa- men het brood, de "wijn en alle andere voorwerpen mij beneveld en zelfs t’ on- derlle boven voor. Dtii volgenden dag, omtrent een halfuur na den maaltijd, gevoelde ik eensklaps in alle mijne ledenmaaten cene hevige zaamentrekking en Ipanning, van eene ijslijke Huiptrekkende beweeging verzeld gelijk die, welke men in de gewekliglle' aanvallen van vallende ziekte ziet. Op deêzen Haat van Hiiiptrekking volgde eene ijling; het aierlaaten bragt mij geene vcrligting toe; de koude baden deeden mij ilegts voor eciien korten oogenblik bedaaren: zoo dra ik weder warmte verkregen had , wierdt mijne verbeelding door eene menigte wellustige beelden aangevallen, welke de behoefte der Natuur haar voorftelde. Deeze miat vaii Ihiiptrekkende raaskalliiig duurde verfcheiden dagen en mijne verbeelding was altijd met diezelfde voorwerpen bezet , waarbij zig allerhande harsten fchimmen voegden, vooral de woede tot vegten, in welke ik de vier IVij- len van mijn bed nam , dien ik tot een bundel maakte en van welke ik eenen met zoo veel kragt tegens de deur van mijne kamer fmeet, dat zij uit de duimen fprong; mijne ouders lieten mij de handen bwcijen en het lijf binden. Het gezigt van mijne boeijen , die ijzeren ketenen waren , maakte eenen zoo zwaaren indruk op mijne verbeelding ,' dat ik in meer dan veertien dagen mijne oogen niet op iets dat van ijzer was liaan kon zonder eene zwaare grilÜng te krijgen. Veertien da- gen daarna, naardien ik toen bedaarder fcheen, ontdeedt men mij van mijne kete- nen en ik genoot eenen vrij bedaarden flaap , maar die van eenen aanval vanraas- kalliug gevolgd wierdt, zoo hevig als de voorige. Ik fprong eensklaps ten bedde uit cn was reeds de plaatlen over en den tuin doorgeloopen , wanneer ik door lie- den , die toegelchoten waren , gegrepen wierd ; ik liet mij zonder grooten weêrfland weder t’hiiis brengen; mijne verbeelding was, op dat tijdllip en de volgende dagen , zoo zeer opgewonden dat ik plans en vakken op den vloer van mijne ka- mer tekende; ik had een zoo juist oog en eene zoo vaste hand, dat ik die zon- der enig werktuig met eene verwonderlijke juistheid trok: mijne ouders en ande- re eenvoudige lieden, verwonderd van mij met een talent begaafd te zien, dat ik nooit beoefend had en daarenboven veclc zonderlinge oniflandigbeden in den loop' mijner ziekte gezien hebbende , verbeeldden zig dat ’er toverij onder liep en ingevolge lieten zij allerhande kwakzalvers koomen om mij te geneezen , maar ik oiitvong hen zeer kwalijk, want, fchooa ’er altijd bij mij zinneloosheid plaats liadt , hadden mijn gee.st en karakter egter eene verfchillende wending genoomen van die, welke mijne droevige opvoeding mij gegeeveu liadt. Ik lloeg geen ge- loof meer aan alle de zotheden, waarmede men niijnen_ geest ingenoomen hadt; ik viel dan die onttoveraars onHuimig op het lijf cn joeg hen op de vliigt. Ik had, ingevolge van deeze oniHandigheden , verfcheiden aanvallen van krijgs woe- de, in welke ik mij verbeeldde dan Acbillcs, dan Cefar, dan Hendrik IV te zijn. Ik drukte door mijiie woorde en geba'crden hun karakter hunne houding cn hun- ne voornaamllc oorlogs - daaden zoo wel uit, dat alle die mij omringden ’er over verllcld Honden. Korten tijd daarna verklaarde ik dat ik trouwen wilde, het fcheen mij als zag ik vrouwen voor mij van alle natieën en van alle kleuren, witte, roode , geele, groene, bruine eiiz. Schoon ik nooit gewecten had dat ’er vrouwen van'ande- AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 207 re kleuren in de waereld waren clan blanke en zwarte ; maar ik heb uit dcezen trek en vcrfcheiden andere zedert begrepen dat düo'r de foort van ziekte die ik had mijne geesten in den hoogden graad waren opgewonden en ’er eene geheime vcranderin°van dezelve in de lighaamen in deNatiuir gefdiieddc , of van decze in mü die nnj fcheen te doen raadeii hetgeen zij geheiras hadt ; of misfehien moest miine verbeelding in haare groote werkzaamheid, geen beeld onaangeroerd laaten- dc^ alles vinden wat ’er in de Natuur is en dit heeft, geloof ik, den gekken de o'aa’fVan waarzeggen doen toclchrijven. Wat daar van zij, naardien de behoefte der Natuur drong en niet meer, als te vooren , door mijne denkwijze bedreden wierdt , moest ik onder alle die vrouwen kiezen ; ik koos eerst enige uit , die overeenkwamen met bet getal der verlchillende natieën , welke ik mij verbeeldde in mijne aanvallen van krijgs- woede overwonnen te hebben; het fcheen mij toe dat ik elke deezer vrouwen volgens de wetten cn gewoonten haarer natie trouwen moede : daar was eene, welke ik als de Koningin van alle de andere aanzag, het was eene jonge julFer , welke ik vier dagen voor het begin mijner ziekte gezien had ; ik was toen fmoorlijk op haar verliefd , ik drukte mijne begeerten overluid op de levcndigfte en kragtigde wijze uit; ik had egter nooit eene liefde -roman geleczen , ik had in mijn leven nooit eene vrouw geliefkoosd , zelfs nooit eene de minfte kus gegeeven; ik fprak egter zeer onbetaameiijk van mijne lierde aan ieder een, zonder op mijnen Üaat van Priester te denken; ik was zeer verwonderd dat miine ouders mijne redenen laakten cn mijne genegenheid veroordeelden. Een geruste flaap volgde up dcezen daat van verliefde crifis , geduurende welken ik niet dan vermaak gevoeld had en na dien Ilaap kreeg ik mijne zinnen en mijn verdaiui weder. Toen over ue oorzaak mijner ziekte nadenkende zag ik diiidlijk dat zij veroorzaakt was door den overvloed en de gedwongen opliouding van het zaadvogt, en zie hier de aanmerkingen, welke ik over de fpoedigc verantiering van mijn karakter cn alle mijne gedagten maakte. I. Eene goede natuur en eene voortreffelijke gedeltcnis, altijd weêrdaan in haare neigingen en welke haare behoeften geweigerd wierden , moeden ongcl1ï;ld en verbitterd worden , waaruit fproot dat mijn karakter , natuurlijk tot bUjdfehap en vrolijkheid geneigd, tot droefheid en naargecstigheid over begon te hellen, die mij'ne ziel met dikke duisternis bedekten en alle haare vermogens met clooa- liike koude verftljvcnUc , Uc u.si- taiunteu variiiiïten, welke ilc in mijne eerde ieujj In het jaar 1750 den tienden November ftorf een Engelschman Eauard genaamd , een koopman te Malder in Esfex,.in den ouderdom van negen en twintig jaaren ; hij woog zes honderd en negen Engelfche , en vij honderd en zeven en vijftig Neurembergfche ponden; zijne dikte was zoo ontzagchelijk groot dat zeven perfoonen van eene middelmaatige dikte te ge- lijk in zijnen rok en denzelven om zig konden toeknoopen ( ^ Een noo- kater voorbeeld is dat hetwelk in een Engelsch Nieuwspapier is bekend gemaakt van d9ii 24 Jrunij 17755 waarvan hier het uittrekzel volgt. De Heer Spon er. in deProvintie van Warwick is overleden. Men hieldt lietn voor den dikften man van Engeland, want vier'_ of vijf wceken voor zijnen dood woov hii vesttis Jiones en negen ponden Cdat is 569 ponden}; kij was zeven en vijftfg iaaren oiid en kou reeds zedert verfcheiden jaaren niet meer _te voet gaan wandelen : maar hij genoot de liigt in een karretjen, zoo hgt als hy zwaar was, met een eoed naerd' befpannen ; toen men hem na zijnen dood mat, bevondt men ziine brekitc van den eenpn fchouder tot den anderen vier voeten en dnc dui- men te ziin: hij wierdt in zijn wandel -karretjen naar het Iccrkhof gereden. Men maakte z'iine kist veel langer dan zijn lighaam om degeene , die het hjk- van het wSntien en van daar naar het graf moeilen draagen , meer plaats te keeven; het vJierdt door dertien mannen gedraagen, aan elke zijde zes en een aairiiet eind. Enige jaaren geleden wierdt dcczen man door ziine vettigheid het le- ven gered ; hij was op de kermis te Atlierliou , daar hij gefchil met eenen Jood (a) Engelfche Nieuwspapieren Dec. 1724. . . (b) LinN. Net. Sijsth. Hoegd. uitg. Neurtmb. I7711- T 04 . [NatuurHjke Htliortt yan Linnasüs 4 oer Houttuik ID. i St. b!. 147- met de afbeelding van dcezen dik- ten. man.,] 1 aanhangzel tot de historie van den MENSCH. =II T\T ;»Ar rtrtlr in de Phïlofophkal Tratisactions N. 479- art. 2. ccnvoor- I SlZteebróctos, vai wdkc deeon vijf en derrig/foo«, datis, vier n nirdeii iiecentiEPO"^™! ende ander vier en dertig dan», nci ho£d "n" ef en feventig penden woog, de/l.«eop veertien ponden ge- "«"h ' hebben in Frankrijk geene voorbeelden van eene zoo wanfehapen dikte ; ikS “r d"e dikde „Jnihen, hetzij te Parijs lietzi, vernoomen en nooit was hunne zwaarte grooter dan drie honüera ^ b’ ten hoogden drie honderd en tagtig ponden , en nog zijn die voorbeelden z ?cïdz2 de zwaarte van eeneninenseh van vijf voeten en zes duimen “Sird en zestig tot honderd en tag ponden z,n t ^h, is reeds d. CT ve'èfre d™alThij*’t'werhondetd vijftig of meer ponden weep; ^ zwa^^^^^^ van cenen mensch van zes voeten hoogte moet twee honderd en Utrinti^ pon- den bedraagen, hij zal al dik zijn, in evenredigheid van zijne grootte, als hij twee hondc^rd en dertig ponden weegt, al te dik, als hij twee hondeid en irtig ontzagchelijk dik , als hij drie honderd en meer ponden weegt, hn alf men deeze zelfde evenredigheid volgt, moet een mensch van zes en eenen £l„fn hoogte twee honderd en negentig PO«^ we^ dik te fchiinen, en een reus van zeven voeten hoogte moet, om wel geevenre d gd t zij l , ten minden drie honderd en vijftig ponden weegen ; een reus vmi ^èven en Ln halven voeten meer dan vier honderd en ponden en ein^j- lijk een reus van agt voeten moet vijf honderd tig ponden wéegon, al» .un ^ijn lüf en leden m de^eltclc evenrcai^ heid is als die van cenen welgemaakten mensch. ■ II. R E U Z E N. Foorheelden vm Rauzen van omtrent zeven voeten hoogte en daar hoven. du?mïn%n^ ■” HurS, diepoorder van den Hertog van WlltTEMBERO, inDnicsch- land. was zeven voeten en zes Ïlwn 1 aS ™ -vel voelen en zeven duu^ en de derde van ze- ven voeten en agt duimen. 2T2 DE NATUURLYKE HISTORIE. of?gc voTOn^fweêdflhr'^^^^^^ ‘>S' Rtijnlandsch, ^vveedlche boer van dezelfde Idoekte van agt voeten Zweedfche Een Lijf^-agt van den Hertog van Brunswijk - Hanover van agt voeten zes dunnen Amfierdamfche maat. . ° Dc Reus Gilli , van Trente in het Tirolfcbe, van agt voeten en twee dui- men Zweedfche maat. Een Zweed Lijfwagt van den Koning van Pruisfen, van agt voeten zes duimen Zweedfche maat. * Alle deeze Reuzen worden, met andere, die niet zoo kloek waren, opee- geeven door den Heer Schreber, in zijne der Viervoefm Die. ren. Erlang. 1275- T. I. p. <^5 en ^6. * Goliath de Geth altitudinh jhx cubmrurn ^ palmt, ISam Can Xvrr VS. 4. Als men aan d. el of elleboog ageden duimen hoogde g^eftfwl d ' Reus Goliath negen voeten en vier duimen hoog ^ ^ > wdb ue Solus quippe Og Rex Bazan rejUterat de fiirp'e gigant um: monftratin lectus eiusferreus qm eji tn Rabath novem cubitos habens longitu- dmts & qiiatuor laUtudims ad menfuram cubui virilis manus. Deuteron, i-'tlp* 111 5 VS» II» LE Cat maakt, in eene Verhandeling, in de Akaderaie van Rouaan voorgeleezen , gewag van de Reuzen, die in de H. Schrift en bü de fJlenZTr . Hij zegt dat hij zelf verfcheiden Reuzen van die J van a^^ voeten; onder andere, de Reus, duimen Leve ^^^5 Vertoonde, welke agt voeten en enige duimen hoog was. _ Hij haalt ook het reusachtig meisjen tan, door Goro- Plus ges,™ dat tien voeten hoog was; het lighaain van Orestes, da° volgens de Glieiten, elf voeten en een halvcn hoog was; Plinius zoet 2 c\ cn cllcboogcn, dfit is, tien voeten en cenen hülvcn» - — De Reus Gabara , bijna een tijdgenoot van Plinius, die meer dan tien voeten hoogte hadt, zoowel als het geraamte van Secondilla en vauPuRo die in de tuinen van Salustius bewaard wierden. De Heer le Cat haalt ook den Schotschman Funnam aan, die elf voeten en cenen hdveJ mwfnT’ m«=*kt hij- gewag van de grafpfaatfen , waarin men reuzen -beenderen van vijftien, agetien, twintig, dertig en twee en dertisr voeten hoogte gevonden heeft; dan hetfehijnt zeekerdat die groote beende^ geene menfehen - beenderen zyn en dat zij aan groote dierfn toebehootd hebben, als aan den Oliphaut, dou Kameelpardcl , het Paerd; want daar oS de oorlogslieden met hun paerd cn mislchicn üok met huimeu krijgs-oliphant begroef: *ivuicc, AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH 21 j III. DWERGEN. Voorheelden van Dwergen. De zoogenoemde Bebé van Stanislaus Koning van Polen was drie en; dertig Parijfche duimen hoog; zijne geftaltc was rcgt en wel gcëvcnrcdigd tot den ouderdom van vijftien of zestien jaaren, wanneer hij mismaakt begon te worden , hij toonde weinig verhand. Hij itorf in het jaar 1 764 in den^ ouderdom van drie en twintig jaaren. Een andere Dwerg, welken men in het jaar igöo te Parijs gezien heeft; hij was een Poolsch Edelman, die, op den ouderdom van twee en twintig jaaren, llegts agt en twintig Parijfche duimen hoog was, maar welgemaakt van lighaam en vlug \'an geest ; hij was zelfs verfchciden taaien magtig. Hij. hadt eenen broeder, die ouder was, welke flcgts vier en dertig duimen hoog was. Een ander te Bristol, die,' in het jaar 1751, op den ouderdom van vijf- tien jaaren, flcgts een en dertig Engel fche duimen lang was; hij hadt reeds alle de ongemakken des ouderdoms, en van negentien ponden, welke hij op- zijn zevende jaar gewoogen hadt, was hij verminderd op dertien ponden. Een Friefche boer, idic zig, in hef jaar 1751, te Amfterdam voor geld', liet zien; hij was, op den oudendom van zes en twintig jaaren, flegts negen, en twintig duimen Amflerdamfche maat lang. Een Dw'erg van Norfolk , die zig in hetzelfde jaar te Londen liet zien,, was , op den ouderdom yan twee en twintig jaaren ,- flegts agt en dertig Engel- fche duimen lang en woog zeven en twintig ponden en een half. Philofo- phical Transacriems 495. Men heeft voorbeelden van Dwergen, die flegts tweevoeten een en' twnntig duimen en agttien duimen (^) hoog waren, en zelfs van eenen die,, op den ouderdom van zeven en dertig jaaren , flegts de hoogte van zestien. duimen hadt (e).' _ fMen heeft over enige jaaren in Holland eene dwergin vertoond, Diewer- tjen Timmer geheten, die drie voeten en vier duimen llhijnlandfche maat: lang w'as en van welke men de evenredigheden kan opgegeeven vinden in het Genees- Natuur- en Huishoudkundig Kabinet II D. lift. bl. 220.] In de PhilojophicalTransactions N°. 467 art. 10. wordt van eenen Dwerg, gefprooken, twee en twintig jaaren oud, die niet meer dan vier en dertig: ponden woog met zijne klederen , en die flegts agt en dertig duimen hoog was- met zijne fchoenen aan en met zijne pai uik op. , Marcum maximum & Marcum Julhuniy eqmtes Romanos binum. cubito- (a) Care ANUS de Suhtil. p. 35T* • ( i) Journal de Médectne T:’.li'">ned. ■ of theJi. Hoe.. T, IF. p- 500, D d 3, / -314 DE NATUUR L Y K E HISTORIE. -rum ftiisfe auctor efl M-. Farro (S? ipft vidimus in loculh asfervatos. P L IN. Lil). Vil. Cap- i6. , In elke orde van voortbrengzelen vertoont de Natuur ons dezelfde over- ecnkoniften in meer en min ; de Dwergen moeten met den gewoonen mensch dezelfde evenredigheden in de vermindering als de Reuzen in vermeerdering hebben. Een mcnsch van vier voeten en een halven hoogte moet niet ineei dan negentig of vijfennegentig ponden weegen. Een mensch van vier voeten vijf en zestig of op zijn hoogst zeventig ponden ; een dwerg van dnc en eeneii halven "voeten vijf en veertig ponden; een van drie voeten agt en twintig of dertig ponden, als zij wel geëvenredigd van lijf en leden zijn, dat even zoo zeldzaam in het klein als in het groot is; want het gebeurt bijna altijd dat de Reuzen te dun en Dwergen te dik zijn ; vooral hebben zij het hoofd veel te { dik, de dijen en beenen te kort, daar de Reuzen gemeenlijk een klein hoofd en te lange dijen en beenen hebben. De Reus, die in Pruisfen ontleed is, hadt een." wervelbeen meer dan andere menfehen en daar is enige waarfchijn- liikheid dat bij de Reuzen, die welgemaakt zijn, het getal der wervelbeen- deren grooter is dan bij andere menfehen. _ Het ware te wenfehen dat men dezelfde nafpeuringen omtrent de Dwergen in het werk Helde, die nirsfchieii enige wervelbeenderen minder zullen hebben. Als men vijf voeten voor de gewoone maat van de menfehen neemt, zeven voeten voor die der Reuzen en drievoeten voor die der Dwergen, zal men nog grooter Reuzen en nog kleiner Dwergen vinden. Ik heb zelf Reuzen van zeven voeten en eenen halven, en van zeven voeten cn agt duimen ge- zien ; ik heb Dwergen gezien , die flegts agt en twintig en dertig- duimen hoog waren; het fchijnt dan dat men de grenzen der tpgenswoordige Natuur voor^de erootte van het raenschlijk lighaam bepaalcn moet van twee voeten en eenen^halven tot agt voeten hoogte ; en fchoon die tuafcheiiruirate zt^r aanmerklijk is en het verfchii zeer groot fchijnt, is zij egter nog grooter bij enige foorten van dieren , gelijk bij de honden ; een eerstgeboren kind js grooter met opzigt tot eenen Reus dan een volwasfen Maltecsch hondjen in vergelijking van eenen lerfchen of Albanifchen hond. IV. Voedzd van den Mensch in yerfckillende lugtflrceken. In Europa en in de raeefte gemaatigdc lugtftrecken van de Oude en Nieu- we Waereld, zijn brood, vJeesch, melk, deren, moesgroenten envrugten de gewoone fpijzen van den mensch ; en w'ijn, appeldrank en bier zijn drank, want enkel water zou voor menfehen , die werken, niet genoeg zijn om hun- ne kragten te onderhouden. In warmer lugeftreeken dient de fagoc, die het merg cens booms is voor brood en de vrugten van den palmboom vervullen het gebrek van alle andere vrugten; ook eet men veele dadels in Egijpte, Mauritanië en in Perlie, en de fagoc is van een algemeen gebruik in Zuidlijk Indie , op Sumatra , op IMalakka enz. De vijgen zijn de gemeende fpijs in Griekenland, in Morea en AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 2IT op de eilanden van den ArcHipel, gelijk de kascanjen in enige ftreeken van ^"iflSi'gTooSJ gedeelte van Afia, inPerfie, in Arabic, in Egijpte en valt j In rhina maakt de rijst het voornaamfle voedzel uit. i“de «mfte gcdeelcen va^ Afrika is de groote c.i kleine gcerst het voed- Dr™S'hct Turksch koren fs het in de gemaadgde landen van Ame- Op de Eilanden van do Zuid-zec de vrngt van een, hoorn, Bnoiboom ge- 'T(»'california de vrugt Vitahaïa genaamd. , , j • Door geheel Zuid- Amerika de kaslave, gelijic ook de aardappelen, e in- •"Tn de™ Sdl'^ke landen de flangen-wortel, vooral bij de Satnojeden en Ja- ^^In”kamfchatka de bollen van de farana of krul-lehe., , In Ysland en meci^ Noordlijke landen kookt men mos cn zee niy. Dg Negers eeten gaarne van Oliphantcn en Honden. DeTai taaren van Afia en de Patagoniers van Amenka leeven beiden vaiv ^^^Alird^vÏÏkcren^die aan de Noordijke Zeeën woonen ceten het vleesch De Afrikaanen eeten ook het vleesch van Panthers, Oneen, Luipaarden "to'aTdc warme landen van de Nieuwe en Oirde Waercld eer men vm SdlKSenr^ Sarr dtlSa^dcis, de Groerr. anders lee- ^MrdknVveSSkcrëmt^^^^^^ Tartaarfche vrouwen driitken „iet' aanvaarden -melk ^'“''VirrertatvSrvanVedzel®^^^^ den rncnsch in de verfehil- fe^d^Ctoekcnendatmenee^^^^^^^^^^^ «reek bijzonder eigen fchijiicn te zijn. 3 i(J DE NATUÜRLYKE HISTORIE. BYVOEGZEL Op het Hoofdfluk ovtr den Ouderdom en den Dood^ II Deel, bladz. 279. T . . . . , ' .1 k heb uit de Philojbphiccfl 1 i'ci 7 ‘iso§iions twee voorbeelden van ono'emee* nc-n ouderdom bijgebragt, het een van honderd vijf en zestig iaaren'en het ander van honderdvier en veertig. Men heeft onlangs in het Deensch her leven van eenon Noorman, Christiaan Jakobfen Drachenbers, gemeen et iraakt, die in hctjaar_i77o in den ouderdom van honderd en zes en veertig, jaaren geftorven is; hij was den 18 November 1626 geboren en hij heeft ge- d narende bijna zijn geheel leven op zee gediend en gezworven, hebbende zelfs bijna zestien jaaren m Barbarije in flavernij doorgebragt; hij is voor. de eeidle maal getrouwd toen hij den ouderdom van honderd en elf jaaren bereikt hadt ( ). - _ Een ander voorbeeld is dat van eenen ouden man van Turin, ^Ituiré Brifto genoemd, die honderd en twee en twintig jaaren zevenmaanden eii vijf en twintig dagen geleefd heeft en die waarfchijnlijk nog langer zoude hebben kunnen keven, want hij is bij toeval omgekooraen, hebbende zijn rl! t Sekneusd ; hij gevoelde toen hij honderd L twee en twintig jaaren oud was, nog geene ongemakken van den ouderdom, hij was een werkzaam dienstbode , die zijnen dienst tot op die jaaren heeft waargenoomen Qb). r- j _ Een vierde voorbeeld is dat van den Heer Lahaye, die honderd en twin- tig jaaren geketd heet; hij was in Frankrijk geboren; hij hadt te land, en bijna altijd te voet, de reis naar Indie, China, Perfic en Egijpte -cd’ian • deeze man was eerst op den ouderdom van vijftig jaaren huwbaar ge worde^ h.j IS op dien van zeventig jaaren getrouwd en heeft vijf kinderem nagelaa- 7 ac hier voorbeelden, welke ik opgezameld heb van menfehen, die hon- derd en tien jaaren en langer geloeid hebben. Lcu iciuuujuci aer, JchieJijk ffel hl het land van Canx , honderd en' tien DLid Inj wa^ voor de tweede reis eetrouwd toen hij taatia jaaren oud Was. Journal de Fohttque ^ de Litterature 15 Mars 177Ó art. Paüs. r fv r’endredi n Novemhre 1774. art. de Varfovie, p) Ibid. du Lundi Novsmhre 1774. art. de Turin. (O P>iiL li Fevner 1774. an. de h Baye. In aanhangzel tot de historie van den mensch. ST7 BPtipti Hoosleeraar van Dantzig, Hanovius germamd, In eene naamlijst Genee^sheer, Cramers geheeten, aan, die te Ternes* laait men eenen den eenen van honderd en tien en den anderen war twcs broeders „p dien ouderdom vader wierden. van honderd en tW‘iai j » , . t i i Idem, rSFejr. nieuwjaar 1776 te Websborough m Ierland gc- Zekere Maria „„ honderd en twaalf jaaren. . j , ftorven in den oud^dom * van de koninglijke en militaire orde van De Heer Istvan in Franlchen dienst, te Sar- Albe Saint- Louis, o«dJvapitein van de Hus^^^ h ho^j^erd en twaalf jaa- in Lotharingen pftotven , (t da“n^ hij was te Raab in Hongarije gebo- ren, tien maanden en zes en tvuntio ? met het regiment van Ber- ren op den 8 Jamtanj 1663 en ws m het j ai 1712 cheny naar Frankrijk gezondheid genoten, welke het over- heeft tot het eind van zijn he^ krenken. Lighaams- maatig gebruik van ^^„arvau hij de vermoeidheid door het gebruik oefeningen, en vooral vermaaken; enigen tijd vooi «r™d‘'Sef^ijtKr!Mfcndood allo haute ziuneu behoudou. >.r-/ W«ri?M Sf fu£ih"itdSx'duZ & o Febniarij I 77 « 1 " het Ad- Zekere Gelderiand, gertorven in den ouder- moesfenieTshuis te Zutphen in P „„„ maanden • zij hadt altijd de beften- dom van honderd en dertien jaaren i^ar voo^ lAaren dood haar gezigt diglle gezondheid genoten en . | ]\.jars 1776 article Paus. verloren. Journal de Pohtique ^ de Littêratui , S fterk, ’ Eeu zêtóe PMkk Mmm, 'eh»3jf “ “S aS ornlls; hij. is.df fdioon hij thans (in het jaar 1/73) J’^derd^^^^^ en zeventig jaa- -aalen getrouwU m 1773 , r,rt. Londres. n oud. in hei graaffehap D( i den maaien gecrouwU i773 t> «'»• ren oud. hei graaffehap Devon geftorvem j 6 Maart I77+, hoiuleid eiyomicuj gjnorïon den ii Jamtanj ipH , udofdCvrhoSe^^^^^^ vijftien iaaten. Joorm! * Pol.,. & d, L„ur. ï 5 17/6 art. Pfrh. ^ g i„ de parochie van KiHymonbij Dim- Terentjus Gallabar^^^I^^^^^ ouderdom van honderd en zestien jaaren en Si™?uOTte.r,h«i. S,S,2fi;4'\fTi'smcrane, in het graaffchai. Clarek honderd en zeventien jaaren. U,„„ in Ierland geltorvcn lu n t,/t u '^^T^Villejack in Hongaty^^^ Jmas genaamd , kon^ cretrouwd geweest en hadt zijne vrouw eerst over twee jSn ve'jlorai. Mem i 5 te Accomak in Jirginie, ^ Eleonora Spicer is in J vrouw hadt nimmer fterken drank ge- honderd een en twintig r, o*ogenblik haars levens het gebruik haarer zin- SStru-de^"/ & -Pon,. 30 ü- . 773 , A. 47 - XFIIL Deel. Ee / 2i8 DE NATUÜRLYKE HISTORIE. De twee oude mannen, in de Pkihfophical Transacftons aangehaald , oud de a)"/ veertig jaaren en de ander honderd viji:' en zestig jaaren. thjt. 11 Deel hladz. 285. H A N o V I u s , Hooglceraar te Dantzig , maakt in zijne naamlijst gewag van eenen ouden man, die in den ouderdom van honderd en vier en tagtig jaaren geftorven is. lil] maakt ook gewag van eenen anderen grijzaart in Wallachije gevonden, die* naar hij zegt , honderd en negentig jaaren oud was. 'Journal de 'Polit. R deLit- ter. ifi Fevrter 1775, pag. 197. ^ \'’olgcns de registers, waarop men de geboorte en den dood van alle de bui-o-e- rci) , ten tijd der Romeinen , opfchreef , blijkt het dat men llegts in de helft van het land tuslchen het Apciinijusch gebergte en de Pó vericheiden griizaarts van zeer grooten ouderdom vondt, te weeteu, teParma, drie grijzaarts van honderd en twintig en twee van honderd en dertig jaaren; te Brixillum eenen van hon- derd vijt en twintig jaaren; te Placentia een van honderd een en dertig, te Fa ventin eene vrouw van honderd en twee en dertig; te Bologne eenen man van honderd^ en vijftig; teRimini eenen man en eene vrouw van honderd zeven en dertig ; 111 de bergen omllreeks Placentia zes menfehen van honderd en tien vier van honderd en twintig en eenen van honderd en vijftig jaaren; eindel ik flev^ in het agtfte gedeelte van Italië, volgens eene egte ^telling, door de ienfores gedaan, vondt men vier en vijftig mannen van honderd, zeven en twintig van honderd en tien, twee van honderd en vijf en twintig, vier van honderd, en der- tig , even zoo veel van honderd vijf en dertig , of honderd en zeven en dertig en drie van honderd en veertig jaaren , zonder dien van Bologne te rekenen, die’ an- derhalve eeuw oud was. Plinius merkt aan dat dc toen regeerende Keizer Cl AUDI us nieuwsgierig was om dat laatftefeit bevestigd te zien; men vorschte het met de grootfte zorgvuldigheid na , en na het naauwkeurigst onderzoek bleek liet dat het waar was. Journal de Polit. R de Litter. 15 Fevr. 1775, p. 197. [ Ik zal hier nog enige zeer merkwaerdige voorbeelden bijvoegen. fe Buisfel in dc boekerij van Prins Ka rel van Cotharingen vindt men de Jifbceldpis en de levensbefchnjvingen van drie menfehen , van welke de een hondeui negen en zestig , de tweede honderd rwee nn zeventig en de derde hon derd yijt en tagtig jaaren geleefd hadt. De eerfte was een Engelschman Henrl Jenkins geheten , de tweede heette Jan Rovin en de derde P)eter Zorten bei den 111 het gefpanfcliap van Temeswar geboren, Rovin hadt eene vrouw die’hon derd vier en zestig jaaren leefde, en waarmede hij omtrent honderd en veerti» ^nniad- geweest. Genees - Natuur - en Huishoudkundig Kabinet iK Op het Dcensch West -Indisch eiland St. Thomas is in het faar 1780 den i April een Heiden gedoopt , die 111 het honderd en agt en dertigfc jaar” zijns ou- nerdoms was; hij was honderd en zes jaaren getrouwd geweest; ziine vrouw vmyn het honderd en twintiglic jaarhaarsouderdoms geftorven. Ibid. ID. II St vUidz* 14* * In het gclmgt van AttaGratia, zeven mijlen van Cordova, in Zuid-Amerika leefde, volgens bericliten van daar, eene Negerin, die, volgens gerechtliik ge- rooincn gctuigemsfcn , toen omtrent honderd vijf en zeventig jaaren ond moest zijl). Als inen haar op eenen afltand van tien of twaalf fchreden zag, fcheen zü haar van nabij bezag, was men fivertiipd dat zij vrij wat meer jaaren moest hebben door de menigte van rimuels £11 haaii, ö'oote magerheid, die niets vertoonde dan het vel en de beenderen die ade yeiplaa.st waren. Zij kon nog op tien of twaalf fchreden onderfcheide’nliik zien; zij hadt nog gekroesd hair als andere Negers; zij miste nog maar vier kie- AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 219 ?,cn en eenen fnijdtand; maar de andere waren zoo afgefleten, dat. zij naauwlijks buiten het tandvleesch uitilaken; zij kon niet meer regt op (taan, maar zij fpoa en deedt ander werk en hetgeen nog vreemder is , alhoewel gekromd en zittende, deedt zij nog het werk van vroedvrouw en wel met vrij groote kragt. Zij heeft vijf kinderen gehad; zij denkt dat zij klein -kinderen van haare klein -kinderen heeft. Zij heeft enige geweldige ziekten gehad en in haare jeugd hefft men haar alle jaaren geregeld adergelaaten. Verfcheiden Negers, van welke fommige over de hónderd jaaren oud waren, hielden haar voor zeer oud en eene Negerin, Manuela genaamd, die honderd en twintig jaaren oud was, en die haar geheugen noghadt, getuigde dat de oude Louife al eene oude vrouw was , toen zij eerst begon haare reden te gebruiken en de oude Louife zegt, als zij van deeze fpreekt, dat het een kind is dat in haare armen is opgevoed. Deeze verwonderlijke ver- telling wierdt bevestigd door geloofwaerdige getiiigenisfen , in een land genoo- men, daar de honderd jaarigc raenfchen niet zeer zeldzaam zijn. Ibid. Men heeft gewag gemaakt van eenen man, die, naar uitwijzen van zijn graf- fchrift, twee eeuwen moet geleefd hebben; het luidde dus: gist qui dc chenu, öf trés vieux édenti^ JleKouveUa fes dents , fon poil & fa fanté ; Et puis ayant vecu deux Jiècles fans fouci ^ Eendit fon ame ^ Dieu : fon corps repofe ici. ‘ d. i. „ Hier ligt een man, die grijs, ftok-oud en tandeloos zijnde, zijne tan- „ den, zijn hair en zijne gezondheid vernieuwde; en die, na twee eeuwen zon- der kommer geleefd te hebben , zijne ziclGode beval. Zijn lighaam rust hier ”. Traité Hifioriqite des Plantes de la Lorraine T. II. ' Men kan , zulks begeerende , nog veele voorbeelden van hoog bejaarde men- •fchen verzameld vinden in het Genees - Natuur- en Huishoudkundig Kabinet en in dc Aantekeningen van enige perfoonen , die honderd en meer jaaren zijn oud ge- worden , geplaatst agter de Vetklaaring van allerhanden zoo gouden als zilveren en andere geldfpecie'én ah mede enige waarneemingen wegens het jaarlijkfche Jlerfgetal der menfehen enz. Leeuwaard, 1746 /« 4/».J Daar zijn bij de dieren, zoo wcl als in het menschlijk geflagt, enige be- voorrechte individus, welker leven tot bijna het dubbel van den gewoonen leeftijd gerekt wordt; ik kan een voorbeeld bijbrengen van een paerd, dat meer dan vijftig jaaren geleefd heeft ; het bericht daarvan is mij door den Ilertog-DE JLA Rochefoucault ter hand gefield, die niet alleen belang fielt in dc vordering der weetenfehappen , maar die dezelve ook met zeer veel vrugt beoefend. De Hertog de Saint -Sihon, in het jaar 1734 te Frescati in Lotharingen zijnde, verkogt aan zijnen neef, den Bisfehop van Metz , een Normandsch paerd, dat hij affehafte , als ouder zijnde dan zijne andere koets - paerden ; het Was van den tand: de Heer de Saint-Simon verzeekerde zijnen neef dat het flegts tien jaaren oud was en het is volgens deeze verzeekering dat men de geboorte van het paerd op het jaar 1724 bepaalt. Dit dier was van eene goede evenredigheid en van eene fchoonc geftalte , bc- halven dat het den hals wat te dik hadt. Dc Heer Bisfehop van Metz gebruikte dit paerd tot in het jaar 1760 om voor een rijdtuig te loopen , waarvan zijn hofmeefter zig bediende om te Metz eet- Ee a «20 DE NATUURLYKE HISTORIE, waaren te gaan haaien ; hij Icide eiken dag ten ruinften twee maaien en fointijds vier maaien den weg van Frescati tot Metz af, die 1800 roeden lang is. De Bisfehop van Metz in het jaar 1760 geftorven zijnde wierdc dit paerd tot dc komst van den tegenwoordigen 'Bisfehop , in het jaar 17Ó2, gebruikt, zonder het te ontzien, tot allerlei tuin -werk en dikwijls wierdt het voor de chais vaa den Kastelcjn gelpannen. ... De tegenswoordige Bisfehop gebruikte, bij zijne aankomst te Frescati, dit paerd tot hetzelfde werk als zijn voorganger; en alzoo men het zeer dikwijls liet loopen, befpeiirdc men in het jaar 1766 dat het dun begon te worden en toen gebruikte het de Bisfehop niet meer voor den wagen van zijnen hofraecller en liet het flegts een fchoffel in de laanen van den min trekken. Dit werk bleef het verrigten tot in het jaar 1772 van het aanbreeken van den dag tot het vallen van den avond, behalven den fchofttijd der arbeiders. Toen belpeurde men dat dit werk bet te moeielijk begon te vallen en men liet het een klein mist - karretjen maaken , half zoo groot als de gewoone , waarin het dagelijks zand , aarde, mist enz. reedt. Dc B'isfchop , die niet wilde dat men dat paerd Ifii zoude laaten ftaan, uit vrees dat het dan welras zoude fterven en die het zoo lang mogelijk in het leven wilde houden, beval dat, als het paerd vermoeid fchcen , men het vier cn twintig iiiiren zoude laaten rusten ; maar men was zelden in het geval van dit; te moeten doen ; het gong voort wel te ecten , het bleef vet en welvaarcnde tot het eind van den herfst van bet jaar 1773 wanneer het zijn haver bijna niet meer kon kaauwen en denzelven in de mist bijna onverteerd begon uittewerpen. Flet begon te vermageren ; de Bisfehop beval dat men de haver zou kneuzen , en het inierd fchcen geduurende den winter weder vetter te worden ; maar in de maand Tebruarij van het jaar 1774 hadt het groote moeite om zijn mist -karretjen twee of drie uuren ’s daags te trekken en vermagerde op het gezigt. Des dingsdag van de weck voorPaafchen viel het, zoo dra het was aangefpannen , op den eer- Iten ftap, dien het doen wilde, tegeiis den grond; men kreeg het met moeite we- der ovcrcinde, men bragt het weder naar Ital, daar het gong leggen, zonder te willen ecten, klaagde, opzwol en den volgenden vrijdag llorf, geevende eenen afgrijslijken ilank van zig. 'Dit paerd hadt zijne haver altijd wel gegeeten enzecrfchielijk; het hadt, toen her Borf, de randen niet langer dan de paerdèn die gewoonlijk hebben, als zij twaalf of vijftien jaaren oud zijn ; de eenigfte blijken van ouderdom , welke het gaf, waren knokkels en de geledingen der knieën, welke war dik waren; het hadt veel wit hair en de oogkuilcn zeer diep ingezonken ; het heeft nooit fpat' len of gallen gehad. Zie daar dan in het Paerd het voorbeefd van een individu, dat vijftig j'aa- ren geleefd heeft, dat is het dubbeld van den gewoonen leeftijd dier dieren; de analogie bevestigt in het algemeen hetgeen wij flegts uit enige bijzondere feiten wisten dat ’er in alle foorten, en bij gevolg in het menschlijk geflagc zoowel als indatvaji het Paerd, enige individus moeten gevonden worden ^ welker leven tot het dubbeld van het gewoon leven gerekt wordt, dat is, tot honderd en zestig jaaren, in plaats van tagtig. Deeze voorrechten van dc Natuur zijn, wel is waar, verre van elkanderen geplaatst in tijd en op groo.- te afflandcn in plaats ; het zijn de hoogftc prijzen in dc algeinecne loterij van het leven; maar zij zijn egter genoeg om rot zelfs den oudllen grijsaart de- hoop op eenen nog hoogeren ouderdom te geeven. Wff hebben gezegd' dat eene reden om te leeven fs geleefd te hebben en julks hebben wij getoond door de Tafel der waarfchijnlijkhcden van deduiï- aani-iangzel tot de historie van den mensch. =ir u .. 1 ,orr decze waarfchijnlijkheid is, wel is waar, des te kleiner, ring van het js- ^aar als de ouderdom volkoomen is, dat is, hoe ^ diezelfde waarfchijnlijkheid , die hoe langer hoe van tagtig jaaren , ' fpreeken, ftilliaande en vast bepaald, /oo men minder ^tneemt, oin z . drie jaarcn een regens een ^^^r eenen mensch van drie en tagt.g, leeven zal, ^"^hien ook nog voor eenen mensch van negentig jaaren. zes en tagtig, en ^ gevorderdften ouderdom , de wettige Wij hebben dan alti d, zeüs m | ^^n geheel leven, zi n hoi van drie jaaren levens En verftaiigen ? Wij zijn zij niet lang genoeg voor alle de -J. Wijsgeer moet om di nooit oud, als onze denkbeeld, die reden den ouderdom ^ hemclk dat van de dieren niet Itrijdig niet i^gj-en oud’ waren, welke dat vijfcigjaarig paerd oor^ hi niet digter bij den dood danjij j do®or onL rekenkunde dn. wij 'er r*" di wij , ” o^écf l,èogen kenkunde djodzijn. zoo lang wij wel- oudeixiom,_altijd op d fomdjds vrij wat nader bij zijt, als vaarende zijn , d S J ’ J misbruikt ; dat wij daarenboven , alle misbruik ge- gij de krzg.cn uwen^ even zoeker zijn, ule wij .ag- Iljk, da. IS '”f g' " " " "drie jaaren re zullen leeven als gij op uw der.^- tig jaaren »ud z^ljn , va g 1 ^^^ ij-cn dag dat lle jaar van nog zes en twuu g j teirenswoordig, even vol- ik gezond opftaa niet het ^ miji lusten, mijne begeer- koomen als gijlieden? liel, ben ik dan niet zoo ten enkel naar de mgeevmgen wyze l\a uu g , ontwerpen,, wijs, en gelukkiger dan gij? ben ik zelfs en geefe naardien Zij teklaagen, ^5j het herdenk n aan ^ herinnering f aangenaame tafereclen, dicr- niet L §e voorwerpen van uwe vermaaken wel opweegent baare beeldtenisfen, Jj: 2uiver, zij brengen in de ziel mee dan eene _ mflpen die uwe jeugdige genietingen verzeilen, verdwij, geheele droevige na p ^ j ^ ggest vertoont, het bddag moec be”eS: «rïwrjnent moed, die voordeel of ten minften eene fterke vergoe- Vergeeten w.J me. e™ „„,„dom ; namelijk da. .uen .neer dmg voor he ƒ , ^ i„ het natuurlijke verliest; alles _is in het ze- wint in het zedenlijite ua natuurlijke verloren is, is men daar- denlijke - gefteld. Iemand vroeg den wijsgeer Fo nte- voor ten vollen fchaoe h ^ jaareiï nelle, toen hij vij ° h^m het meest fpeet, hij andwoordde dat' van zijn leven waren, Ave ^ beklaagde, maar dat egtex de our- hij zig over het gemis van AA emit, u ö b i22 DE NATUURLYKE HISTORIE. gelukkigst geweest was, die van vijf en vijftig tot vijf cn zes ig jaaren was geweest; deeze bekentenis deedt hij^ ter goide? trouwl men ^ gezegde door duidiijke en vertroostende waarheden. Als mnl-r iemands ftaat gevestigd, zijn naain is ge- waakt, hij heeft Z!jn aanzien verkregen, zijn levensftand is bepaald, zijne wel uitgevallen, zijne ontwerpen zijn ver- vuld of mislukt, zijne meefte driften zijn bedaard, of ten minden verkoeld omtrent den arbeid, welken elk der iiiidï?''die oHiever minder be- dnn^l’ a ^‘^ï'^^den kunnen, omdat het tegenwigt zijner verdiensten door de dem van het algemeen bekend is; alles loopt in het zcdenliike te men tot voordeel van den ouderdom tot wanneer het verval van kragtra en ver- mogens en andere natuurlijke kwaaien het ftil en zoet genot vaf dl door S dooïet^'"^^ ons geluk kunnLuitmlken! to" Het droevigst denkbeeld, dat is, het denkbeeld dat het drijdigst is mcc het geluk van den mensch, is het vast vooruitzigt van zijn nabijljndc eind dat denkbeeld maakt de meede oude lieden ongelukkig! zdli Sr die’ vvelke de beste gezondheid genieten en nog niet zeer oud zijn • ik bid hen zjg op mij teverlaaten; zij^iebben, als z| zeventig jaaren^lld zijn ^ tig jilïn old‘' 7 iir niaanden levens te hoopen; als zij vijf en zeven? vema^ten 7° ^^“'g.vicr jaaren en zes maanden levens te 'zijn kunnen ^ ^n tagtig jaaren oud Zijn4 cinJ dan voo?7f levens rekenen; daar is dl geen nabij vrijwillig nader bij te brlS7? ImH ^ fcheppon in hetzelve ■^ 1 . ^ •• het beste gebruik evenwel dat de mensch van de kiagt van zijnen geest maaken kan, is de beelden van alles wat hem be- haagen kan te vergrooten door dezelve nader bij te brengen enintcgendeeïalle onaangenaame voorwerpen cn vooi-al de denkbeelden, die hemliSkki- h77t verkleinen door dezelve te verwijderen, en dfartoe is hc dikwijls genoeg dat men de dingen befchouwt gelijk zi waarlijlc In het leven, of, als men wil, de duuring van ons bellaan behoon ons niet we dan voor zoo verre wij het gevoelen; wordt nu dat gevoel van oi sTell met door den flaap afgebrooken? wij houden eiken nagt op te beflaan ^ l dus kunnen WIJ ook het leven niet als een onafgebrooken vervohr van een door ons gevoeld wordende bellaan befchouwen ; het is geen dool!! de her IS een draad door knoopen verdeeld, of liever door airnndiiwcn n- 7’ ; dt. brenp’on, hr/en^LldTe S ^ laatlleaffnijdmg, elke vertoont ons wat hetzij optehouden te beflaan- wal r cl'? 7 bezig gehouden met de grooter of kleiner lengte van die kil Waarom niet en het leven en den dofd aangezln vil bJoode harren daii flcrke zie- ,■ n’rr ^‘^’^^becld van den dood altijd te llerk vergroot ziin voortga g altijd verhaast, zijne aannadering te zeer gevreesd, enlijn gezil wordt ondraaglijk; men bekent niet dat men ongeluUig zijn belSvcS, AANHANGZEL TOT DE HlSTOillE VAx\ DEN MENSCH. ïd? zoo dikwijls men zig bedroeft over de ontbinding van zijn bVhapm „ tehouden te beftaan is niets . maar de \Tces is de dood der fiej. met den Sloifchen Wijsgeer zegpn: Mm/umm/mmum gatum, Ik zie den dood noch als een grood goed, noch als een grood k3d aan, en ik neb getrsgt denzeiven te vertonnen gelijk hij is (//£«/ UaS . e8, enverv.-) ik wijs mijne Leezeren daarhenen om de begeerte, vvclfaik heb, van iets tot hun geluk toetebrengen. ° vvuaeiK *54 DE NATUURLYKE HISTORIE. ■ > BYVOEGZEL Op hetHoofdfluk over het zintuig des Gezigts , III Deel bladz. i. Over de oorzaak van het Scheelzien. 1~^et fcheelzien is niet alleen een gebrek, maar eene mismaaktheid, die de phijüonomie bederft en de fclioonfte aangezigten onbevallig maakt ; deeze mismaaktheid beftaat in de verkeerde rigting van een der oogen, zoo dat, wan- neer het een oog op een voorwerp gerigc is, het ander ervan afwij t en zig naar een ander punt wendt. Ik zeg dat dit gebrek in de verkeerde van een der oogen beftaat, omdat indedaad de oogen nooit beiden te gelijk le ftegte gefteldheid'hnbben en dat, zoo men beiden de oogen m fommigegeva - len in dien ftaatskan ftellen,. die ftaaf'flegts eenen óogenblik, duuren kan en geene gewoonte kan worden. ' - . ... Het fcheelzien beftaat dan flegts in de afwijking van een dej oogen, terwijl bet ander onaf hanglijk van het eerst fchijnt te werken. Men fchrijft die Uitwerking gemeenlijk toe aan een gebrek van gemeen- fchap tusfehen de fpieren vafi bei den de oogeji* bét verfchifin de beweeging van elk oog koomt van het verfchinn -de' beweeging van derzelver Ipieren, die, niet te gelijk met moJkanderen werkende, de valfche rigting der Ichce- le oogen veroorzaaken ; andere willen (en het koomt ten naasten bij op het- zelfde uit) dat ’cr evenwigt is tusfehen de fpieren van beiden de oogen, dat die gelijkheid van fterkte de oorzaak is van de rigting van beiden de oogen te gelijk naar het voorwerp , en dat het door gebrek aan dat evenwigt is dat beiden de oogen zig niet naar hetzelfde punt kunnen rigten. De Heer de la Hire en verfcheiden nahem hebben gedagt dat het fchcel- zien niet veroorzaakt wordt door het gebrek van evenwigt of gemeenfehap tusfehen de fpieren, maar dat het voorekoomt uit een gebrek in het netvlies; zij hebben beweerd dat de plaats van het netvlies aan het eind van de gezigt lijn veel gevoeliger was dan geheel her overig gedeelte van het netvlies; de voorwerpen, zeggen zij, fchilderen zig niet diiidlijk dan op dat gevoeliger gedeelte en als dat gedeelte niet naauwkeurig over het eind van de gezigt- lijn koomt in een der twee oogen, zullen zij zig verwijderen en een fcheel ge- voortbrengen door de noodzaaklijkhcid ^ ^ waarin men in dat geval zijn 2 al van dezelve zoo te draaijen dat de gezigt-lijnen op dat gevoeliger gedeel- te dat op het netvlies kwalijk geplaatst is, vallen kunnen. Maar dit gevoe- len is door verfcheiden Natuurkundigen wcderlegd geworden en in het bij- AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. 225 zonder door den Heer Jurin («) ; het rchijnt ook indedaad dat de Heer BE LA Mi RE geen acht gegeeven heeft op hetgeen fcheelen Ifcdcn gebeurt, als zij het goede oog fluiten, want dan blijft her fchcci oog niet in dcnzelf- den Üand , gelijk gefchieden moest, als die Hand nodig ware , opdat het eind van de gezigt-lijn op her gevoeligst gedeelte van het netvlies viele ; maar dat oog herllelt zig integendeel om regt op hét voorwerp te vallen en te trag- ten het te zien; bijgevolg wijkt het oog ook niet af om dat gewaand gevoeli- ger gedeelte van het netvlies te vinden cn men moeteene andere oorzaak voor die uitwerking zoeken* De Heer J u R i n geeft ’cr enige bijzondere oorzaa- ken van op en het fchijnt dat hij het fcheel zien enkel tot eene kwaadc ge • woonte brengt, van welke men zig jn vcrfcheiden gevallen geneezen kan; hij doet ook zien dat het gebrek aan overeenkomst of evenwigt tusfehen de fpieren der beiden oogen niet befchouwd moet worden als de oorzaak van die valfche rigting der oogen en het is ook indedaad eene oinflandigheid, die dat gebrek zelfs niet dan in zekere gevallen vcrzelt. Alaar de aJgcmeenfte, de gcwoonlijkfle oorzaak van het fcheel zien en van ’vvelke nog niemand, zoo verre ik weet, gewag gemaakt heeft, is de onge- lijkheid van flerkte in de oogen. Ik zal doen -zien dat die ongelijkheid, als zij eenen zekeren graad bereikt, noodzaaklijk een fcheel gezigc moet ver- oorzaaken, cn dat in dat geval, dat vrij gemeen is, het gebrek geen llcgc aanwendzel is, dat men afwennen kan, maar eene noodzaaklijke hebbelijit- heid, die mep genoodzaakt is te behouden om zig van zijne oogen te kunnen bedienen. Als de oogen naar eenzelfde voorwerp gewend zijn , en men dat voorwerp met beiden de oogen befchouwt, zal het, als beiden de oogen gelijk in kixgt zijn, zig duidlijker en heldercr vertoonen dan wanneer met het met 'een oog, alleen beziex. Proeven dic zeer g;emaklijk te herliaalen 21)11 , hebben den Heer Jurin (l>) geleerd dat dTt vcfrcniT van helderheid van het voorwerp, met twee oogen, die gelijk in kragt zijn, gezien, of met een enkel oog be- fchouwd, omtrent van een dertiende deel is, dat is te zeggen, dat een voor- werp , met twee oogen gezien, zig vertoont als of het met dertien gelijke lichten verlicht ware, en dat het voorwerp, meteen enkel oog bezien, zig vertoont als of het met llegts twaalf lichten verlicht ware, mits men onder- flclle dat beiden de oogen volmaakt gelijk in ficrkcezijn; maar als de oogen van ongelijke kragt zijn, heb ik bevonden dat het geheel anders gelegen is; eeil kleine’ graad "ongelijkheid zal maaken dat het voorwerp, met het fterkst oog gezien, zoo duidlijk zal befpeiird worden als of het met beiden de oogen be- zien wierde; wat meer ongelijkheid zal het voorwerp , met beiden de oogen ge- zien, minder duidlijk maakendan wanneer het met het flerkst oog alleen gezien wordt; en eindelijk eene nog grootcr ongelijkheid zal het voorwerp, met Ca) EJfayupm diJïinS and indiflinü vtfion &c. Smith Cezigthunde op het eind va« h-t II Deel. ( i) EJ^ay upon diJlinU and indiJlinS vifton &c. ATJII. Dcd. Ff aaö DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. Beidende oogen gezien, zoo onduidlijk maaken, dat men, om het duidlijk te zien, genoodzaakt zal zijn het zwak oog te draaien en het in eenen Hand te Hellen, waarin het niet kan hinderen. Om overtuigd te zijn van hetgeen ik zoo even beweerd hehbe, moet men aanmerken dat de grenzen van het duidlijk gezigt vrij uitgeflrekt zijn in het zien van twee gelijke oogen: door grenzen van duidlijk gezigt verllaa ik de grenzen van de tusfehenwijdte, binnen welke een voorwerp duidlijk gezien wordt;- bij voorbeeld, als iemand, die beiden de oogen even fterk heeft, cenen kleinen druk op agt duimen afHands, op twintig duimen en op alle de afftanden tusfehen beiden leezen kan en als hij nader dan agt bf verder dan twintig duimen dienzelfdcn druk niet gemaklijk leezen kan, zullen in dat geval de grenzen van duidlijk gezigt yan zulk eenen agt duimen en twintig duimen zijn en de tusfehenwijdte van twaalf duimen , zal de uitgeftrektheid van het duidlijk gezigt wezen. Buiten die grenzen, hetzij verder af, hetzij' digterbij, koomt ’cr eene halve fchaduw , die 'de letters verward en fomtijds trillende maakt, maar met oogen van ongelijke kragt zijn die grenzen van hee duidlijk gezigt zeer beperkt; want onderHeld dat een der oogen de helft zwakker zij dan het ander, dat is te zeggen, dat, als men met het een oog duid- lijk ziet van agt tot twintig duimen , men met het ander oog niet duidlijk zien kan van vier tot tien duimen ;■ alsdan zal het gezigt met beiden de oogen duidlijk en verward zijn van tien tot twintig en van agt tot vier duimen; zoo dat ’er flegts eene tusfehenwijdte van twee duimen zal zijn , teweeten van agt tot tien, waarin het gezigt duidlijk zal zijn, omdat, in alle de andere tus- lèhcnwijdten, de zuiverheid van het beeld van het voorwerp, met het goede oog gezien, verminderd wordt door de verwarring van het beeld van hetzelf- de voorwerp, met het flegt oog gezien: nu is die tusfehenwijdte van twee duimen duidlijk gezigt, als men zig van beiden de oogen bedient, flegts het zesde gedeelte van de tusfehenwijdte van twaalf duimen, die de tusfehenwijd- tc van het duidlijk gezigt is, als men zig flegts van het goede oog bedient;, dus is ’er een voordeel van vijf tegens een in zig van het goede oog alleen te bedienen en bijgevolg om het ander aftewenden. Men moer de voorwerpen, die ons in het oog vallen, befchouwen als on- verfchillig en zoo het geval wil op alle de verfchillende afflanden geplaatst,, waarop w-ij dezelve kunnen befpeuren; onder die verfchillende afflanden moet men die onderfcheiden, waarop diezelfde voorwerpen zig duidlijk voor onze oo- gen vertoonen en die, waarop men dezelve flegts verwardlijk ziet; zoo dikwijls men de voorwerpen flegts verwardiij kziet, doen onze oogen poogingen om de- zelve op eene duidlijker wijze te zien en als de afflanden niet.vecJ te klein ofte groot zijn , wordt deeze pooging niet te vergeefsch gedaan. Maar als men hier flegts acht geeft op do afflanden, op welke men de voorwerpen duidlijk ziet,, begrijpt mcu gemnklijk dat, hoe meer ’er vandie punten van afftand zijn, hoe uitgeflrekter ook. het vermogen der oogen, metopzigt tot de voorwierpen, is,, en integendeel hoe kleiner die tusfehenwijdten van het duidlijk zien zijn, hoe- meer het vermogen van duidlijk te zien bepaald is;, en als ’cr de een ofandere aurzaak is,, weJke.deÊze, tusfchcmvijtUen kleiner zal. maaken,. zullen de oogeu: f AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. hun best doen om dezelve iiittebreiden; want het is natuurlijk te denken dat de oogen, even als alle andere deelen van een bewerktuigd lighaam, alle de veérkragtcn van hun werktuiglijk geitel gebruiken ora met het grootst voor- deel te werken; dus zullen de oogen, in geval zij van ongelijke Iterkte zijn, en dierhalven de tusfehenwijdte van het duidlijk zien kleiner is, als men zig van beiden de oogen dan als men zig maar van een enkel oog bedient , zig in den voordeeliglten Itand zoeken te plaatfen en die voordeeliglle ftand is, als het llerklle oog alleen werkt en het zwakst zig ter zijde afwendt.. Om alle die gevallen uittedrukken , zoo laacen wij onderltellen dat a — c de tusfehenwijdte van het duidlijk gezigt voor het goed oog uitdrukt en h — ^ de tusfehenwijdte van het duidlijkgezigtvoor het zwak oog, b — c zal de tusfehenwijdte van het duidlijk gezigt der beiden oogen tegelijk uitdrukken, b g g en de ongelijkheid van de kragt der oogen zal i — " zijn, en het getal der • — c gevallen, waarin men zig van het goed oog bedienen zal, zal a — b zijn, en het getal der gevallen, waarin men zig van beiden de oogen bedienen zal, zal b — c zijn; als men nu deeze twee hoeveelheden gelijk maakt, heeft men — ^ = c, of bz=^^. Als men die waarde van bin de uitdrukking c van de ongelijkheid in de plaats fielt , heeft men i — — * of — — voor de maat der ongelijkheid, als ’er evenveel voordeel is in zig van bei- den de oogen te bedienen als in zig van het goed oog alleen te bedienen. Als de ongelijkheid grootcr is daii moet men aanwennen van zig flegts van een oog te bedienen en, is die ongelijkheid kleiner, dan zal men zig van bei- den de oogen bedienen. In het voorgaand voorbeeld is <2=20, c=8; dus moet de ongelijkheid der oogen ten hoogden zijn, zal men zig gewoon- lijk van beiden de oogen bedienen, als die ongelijkheid groocerwas, zon men genoodzaakt zijn het zwak oog aftewenden , ora zig alleen van het goed oog te bedienen. Men kan aanmerken dat in alle de gezigten, daar de tusfehenwijdten even- redig zijn aan die van dit voorbeeld, de graad van ongelijkheid altijd ,*5 zal zijn. Bijvoorbeeld, als, in plaats van eene tusfehenwijdte van duidlijk ge- zigt van het goed oog van agt duimen tot twintig duimen, die tusfehen- wijdte flegts van zes duimen tot vijftien duimen, of van vier tot tien dui- men, of enz. ware, of ook zoo die tusfehenwijdte van tien duimen tot vijf en twintig duimen, of van twaalf duimen tot dertig duimen, of enz. ware, zal de graad van ongelijkheid, die het zwak oog zal doen draaien , altijd a zijn. blaar als de volflrekte tusfehenwijdte van het duidlijk zien met het goed oog aan beiden zijden vergroot wordt, zoo dat men, in plaats van tus- fchenzes ed vijf tien duimen , of tusfehen agt en twintig, of cusfehen tienen *28 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. vijf en nvimig te zien, of enz. duidlijk ziet van vier duimen en eene halve ot agttien, of van zes duimen tot vier cn twintig, of van zeven duimen en cene halvetot dertig, of enz. dan zai ’cr een groocere graad van ongelijkheid moeten zijn om het oog te doen draaien; men vindt door de opgegeeven berekening dat die ongelijkheid in alle die gevallen moet zijn. Lit hetgeen wij gezegd hebben volgt dat ’er gevallen zijn , waarin iemand veel korter van gezigt kan zijn dan een ander en egter minder onderhevig om icheele oogen te hebben , omdat ’er eene grooter ongelijkheid van fterkte in Zijne oogen zal vereischt worden dan in die van iemand, die niet zoo kort van gezigt zou zipi; dit Ichijnc zeer wonderfpreukig en egter moet het zoo zijn. bijvoorbeeld, bij iemand, die niet duidlijk met zijn goed oog' ziet dan van anderhalven duim tot zes duimen, wordt ’er | ongelijkheid vereischt zal hij genoodzaakt zijn het liegt oog te draaien, terwijl ’er llegts i- ongelijk- heid vereischt wordt om iemand in dat geval te breigen, die diüdlijk iet van agt tot twintig duimen. Men zaJ ’er gemaklijk de reden van vindin, als men acht flaac dat in alle de g^^^^ hetzij bijziende, hetzij verziende, daar de tusfchenwijdten evenredig zijn aan de tusfehenwijdte van agt tot twintig in maat van die tusfehenwijdte ^ of |is, in plaats dat alle de gezigten , welker tusfchenwijdten evenredig zijn met de tusfehen- wijdte van zes rot vier en twintig duimen, of van een en eene halven duim tot zes duimen, de waare maat \ is, en het is die wezenlijke maat welke die van de ongelijkheid veroorzaakt, want naardien die maat altijd — is, is die der ongelijkheid 2 a ’ S«=hjk men hier voor gezien heeft. gezigt te hebben, is het nodig dat de oo- *^doch daarentegens in de tusfehenwijdte van het duidlijk zien met tweronVeim oogen vercoonen zig de voorwerpen, in plaats van duidliiker te ziin men zig van beiden oogen bedient, minder zuiver en ondiiidlijker van omtrek dan wanneer men zig flegts van een oog bedient; bij voorbeXair^reene kleine letter druk van agc duimen tot twintig met het flerkst oo-r daidulk Zr cn met het zwak oog diezelfde letter niet duidlijk ziet dan van a “t tóf v1 f ten duimen , zal men flegcs zeven duimen duidlijk gezigt hebbeif als min ooó^z-iri maar naardien het beeld, dat zig in’het o-oed niet zoo chnd ijk ^ voortkoonu, i^zalmisfchSlS gebruikt badder ^.iej,c.iüeid licDoen om uit breeavoenger te betoogen, maar 1 AANHA?;GZEL tot de historie van den MENSCH. 229 thans -is het mij genoeg te doen begrijpen dat dit het nadeel van ongeHjke oogen nog vermeerdert. Maar, zal men zeggen, het is evenwel nier zecker dat de engoJijkheid in flerktevan de oogen het fchecl zienmoete voortbrengen , daar kunnen feheel- ziende gevonden 'worden , welker beiden oogen van cene gelijke fterkte zijn, daarenboven verfpreidt deeze ongelijkheid indcdaad wel verwarring over de voorwerpen, maar deeze verwarring moet het zwak oog niet doen terzijde draaien, want, naar welke zijde men herwende, het ontvangt altijd andere beelden, welke de gewaarwording, zoo veel moeten verwarren als het on- duidlijk beeld van het voorwerp, dat men regtlireeks beziet. Ik zal op de eerfte tegentverping met feiten andwoorden: ik heb de fterkte der oogen bij verfcheiden kinderen cn bij verfcheiden fcheelziendc ondcr- zogt, en , alzoo de mcefte dier kinderen niet leezen konden, heb ik op verfchei- den afilanden hunnen oogen, ronde, driehoekige en vierkante ftippen voorge- houden en, hun beurtelings een der oogen fluitende, heb ik bevonden, dat zij alle de oogen van ongelijke kragc Iiadden ; ik heb fommige gevonden, welker oogen zoo ongelijk waren, dat zij, op viervoeten afllands, met het zwak oog de gedaante van het voorwerp niet konden onderfcheidon, dat zij met het goed oog op twaalf voeten afllands duidlijk zagen; andere hadden wel de oogen zoo ongelijk niet als nodig is om fcheel te worden; maar geen van alle hadt de oogen gelijk, en daar was altijd een zeer merklijk onder- fcheid in den aflland, op W'clkenzij de voorwerpen befpeurden cn het fchecl oog was altijd het zwakst. Ik heb altijd waargenoomendat, als men het goed oog bedekt , en die fcheele alleen met het llegr oog kunnen zien , dat oog zig zoo rcgelniaatig en regt op het voorwerp wendt cn rigt als een gew'oon oog; waaruit ligt optemaaken is dat ’ergeen gebrek in de fpieren is, hetgeen ook nog bcvcsrïgd wordt door da^cv:cn_zoo_vplflandige waarneeming, welke i!c gedaan heb met dc beweeging van dat flègt oog te onderzoeken , terwijl ik den vinger op het ooglid van het goed oog, dat gefloten was, hield, cn waar door ik bevonden heb dar het goed oog alle de beweegingen van het flegt oog volgde, hetwelk nader toont dat ’ergeen gebrek aan overeenkomst of evenwigt in de fpieren van het oog is. De tweede tegenwerping eischtwat meer redeneering: ik beken dat, naar welken kant men het flegt oog ook draaie, het egter altijd beelden ontvangt, welke de zuiverheid van het beeld, dat door het goed oog ontvang jn wordt, enin'zims moeten verwarren; doch naardien die beelden volflrekt verfchillcnde züif en niets gemeens hebben, noch in grootte, noch in gedaante, met het voorwerp, waarop het goed oog gerigt is, zoo is de gewaarwording, die daaruit voortkoomt, om zoo te fpreeken, veel doffer dan die van een dier- gelijk beeld zijn zoude. Om dit duidlijk te toonen zal ik een voorbeeld op- geeven , waarmede ik maar al te gemeenzaam ben; ik heb het gebrek van een zeer kort gezigt en de oogen wat ongelijk tc nebben, zijnde mijn regeer oog wat zwakker dan mijn flinker; om kleine letters ot liegt fchrift te leezen en zelfs om kleine voorwerpen wel duidlijk bij een fiaanw licht te zien, bedien ik mij flegfs vaneen oog; ik heb duizend en duizendmuaieu opgemerkc dat. V cï8o DE N A T Ü U R L Y K E HISTORIE. als ik mij van beiden mijne oogen bedien om kleine letteren teleezen, ik alle de letteren duister zie en als ik mijn regter oog afwend, om mij flegts van het flinker te bedienen, zie ik het beeld dier letteren ook wegdraaien en zig van het beeld van het flinker oog fcheiden, zoo dat die twee beelden mij voor- koomen in verfchillende vlakken te zijn; dat van het regter oog is niet zoo haast van dat van het flinker oog geichciden of dit blijft zeer duidlijk en zui- ver; en als het regter oog op een ander gedeelte van het boek gerigt blijft, koomt het mij, naardien decze plaats verlchillende van de andere is, als op een verfchillend vlak voor, en niets met het andere getneen hebbende, doet het mij in het, geheel niet aan en verwart in geene deden het duidlijk gezigt van het flinker oog: deeze gewaarwording van het regter oog is nog ongevoeli- ger, als mijn oog, gelijk gewoonlijk gebeurt als ik lees, buiten de regels en op den rand valt, want in dat geval , waarin het voorwerp, de rand name- lijk, van cenc gelijke witte kleur is, kan ik naauwlijks befpeuren, als ik ’er op let, dat mijn regter oog iets ziet. Het fchijnt hier dat, als ik het zwak oog afwend, het voorwerp meer duidlijkheid aanneemt; maar, dat de tegen- werping regcflrecks tegenfpreekt is dat de beelden, die verfchillende van die van het voorwerp zijn, de gewaarwording in het geheel niet verwarren, terwijl de beelden, die gelijk zijn aan het voorwerp, haar veel verwarren, als zij zig niet geheel kunnen Vereenigen; voor het overige koomt deeze onmoge- lijkheid van cene volmaakte vereeniging van de beelden in de twee oogen in korte gcz’gcen, gelijk het mijn, dikwijls minder van de ongelijkheid in kragc van de oogen dan van eenc andere oorzaak; deeze is de te groote nabijheid der twee oogappelen , of, dat op hetzelfde uitkoomt, de te groote wijdte van den hoek der twee gezigt -lijnen, welke gedeeltelijk dat gebrek van ver- ceniging veroorzaakt. Men begrijpt wel dat, hoe nader men een klein voor- werp aan de oogen brengt, hoe meer ook de tiisfchenwijdte der twee oogap- pelen vermindert ; dan naardien deeze vermindering haarc grenzen heeft en de oogen zoodanig geplaatst zijn, dat zij geen grooteren hoek kunnen maaken dan van ten hoogften zestig graaden door de twee gezigcftraalen , zoo volgt daaruit dar, zoo dikwijls men met beiden de oogen van zeer nabij ziet, het gezigt vermoeid en minder duidlijk ivordt, dan als men flegts met een enkel oog ziet; maar dut belet niet dat de ongelijkheid van kragt in beiden de oo- gen dezelfde uitwerking voortbrengt, en ’er bijgevolg veel voordeel is in het zwak oog aftewenden , en zoodanig aftewenden, dat het een beeld ont- vangt, verfchillend van dat, waarmede het fterkst oog bezig wordt gehou- den. Zoo ’cr daar omtrent nog enige twijfelingen overblijven, is het gemaklijk dezelve wegreneemen door eene proef, die zeer ligt re doen is; ik onderdel dat men de oogen gelijk hebbe, of ten ten naasten bij gelijk, dan heeft men flegts een bolrond glas te neemen en het op óenen halven duim afftands van het een oog te plaatfen , dan zal men dat oog zeer ongelijk in kragt met het jander maaken; als men dan met beiden de oogen Icczen wil, zal men cene yeirvvaning in de letteren belpeuren, door die ongelijkheid veroorzaakt, wel- h / AANHANGSEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 231' ke verwarring verdwijnen zal zoo dra men hec oog dat door het glas ver- duisterd wordt, zal fluiten enflegts'met een oog zien zal. Ik weet dat fommige willen dat, al heeft men beiden de oogen volmaakt gelijk in Herktc, men gewoonlijk flegts met een oog ziet, maar dat is een denkbeeld zonder grond , dat tegens de ondervinding flrijdt; men heeft hier voor gezien dat men beter met beiden oogen dan met een oog ziet, als men de oogen gelijk heeft, het is dan ook niet natuurlijk te denken dat men flegt zou zoeken te zien door zig maar van een oog te bedienen , als men beter kan zien door beiden te gebruiken. Nog meer, men heeft nog een ander zeer aanraerklijk voordeel in zig van beiden oogen te bedienen, als zij gelijk of niet zeer ongclijk van fterkte zijn; dat voordeel béflaat daarin dat men eene grooter uitgeflrektheid, een grooter gedeelte van het voorwerp , dat men befchouwt, zien kan; als men eenen bol met een enkel oog ziet, zal men ’er flegts de helft van zien; als men dien met beiden de oogen beziet, zal men ’er meer dan de helft van zien en het is geinaklijk voor de verfchiliendc af- flanden of grootheden de hoeveelheid te bepaalen, welke men met twee oo- gen meer ziet dan met een oog; dus moer men zig in alle gevallen, als de‘ oogen gelijk of nier zeer ongelijk zijn , van beiden oogen bedienen en be- dient ’er zig ook werklijk van. Voor het overige beweer ik niet dat de ongelijkheid van kragt in de oogen’ de cenige oorzaak van het fcheeizien zij , daar kunnen andere oorzaaken van dat gebrek zijn; maar ik befchomv die als toevallige oorzaaken en ik zeg, flegts dat de ongelijkheid van kragt in de oogen cene foort van aangeboren fcheelheid maakt , die de gemeenlte van alle iS', en zoo gemeen , dat alle de’ fcheelzicnde , welke ik onderzogt heb , in hetgeval van die ongelijkheid waren ik zeg ook nog dat het eene oorzaak is, van welke de uitwerking, noodzaak- lijk is, zoo dat hetniLsichien niet inogelijk is iemand van dat gebrek te ge- neezen, wiens oogen al te ongelijiv van Kragr rjjn. ir neb , toenik de verte van‘ hetgezigt van verlcheiden kinderen, die niet fcheel zagen, onderzogt, bevon- den dat zij op verre na zoo verre niet zien als volwasfcne en dat zij , in evenre-- digheid, niet van zoo digt bij duidlijk zien kunnen; zoo dat, als zij in jaareni vorderen , de volftrekte tusfehenwijdte van het duidlijk gezigt aan beiden zij- den toeneemt, en dat is eene van de redenen waarom ’er onder de kinderen: meer fcheele zijn dan onder de volwasfcne , omdat, zoo 'er flegts A, of zelfs: veel minder ongelijkheid in de oogen vereischt wordt om hen fcheel te maa- ken, als zij flegts eene kleine volflrektc tusfehenwijdte van duidlijk gezigp hebben, zij cene grootere ongelijkheid, als | of meer zullen nodig hebben' om fcheel te zien , als de volftrekte tuslchenwijdte van het duidlijk gezigt vergroot is, zoo dat zjj dat gebrek verbeteren moeten , ais zij in jaaren vorderen. Maar als de oogen, fchoon van ongelijke kragt, egter niet den graad van' ongelijkheid hebben , welken wij door de bovcnllaande berekening bepaald- hebben, kan men een middel tegens het fcheeizien vinden; het koomt mij! voor dat het eenvoudigst, het natuurlijkst en mogelijk het kragtigst van alle middelen is het goed oog eenen zekeren tijd te bedekken; het flegt oog zout dan genoodzaakt zijn te werken en zig. regtftrceks naar de voorwerpen :,tee y ü32 de n a t u u r l y k e historie. wenden en zou in weinig tijds die beweeging gewoon worden. Ik heb hoo- iden zeggen dat enige Oograeellers zig vrij gelukkig van deeze handelwijs be- diend hadden; maar, voor men ’er aan iemand gebruik van maakt, moet men den graad van ongelijkheid der oogen onderzoeken, omdat zij nooit geluk- ken zal dan op oogen die weinig ongelijk zijn. Dit denkbeeld aan verfchei- den perfoonen medegedeeld hebbende, en onder andere aan den Heer Ber- NARD CE JussiEü, vvieii ik dit gedeelte mijner Verhandeling voorlas, zoo heb ik het vermaak gehad mijn gevoelen bevestigd te zien door eene proef, die hij mij aanwees en die opgegeeven wordt door den Heer Allen, eenen Engelfchcn Geneesheer, in zijne Synopfis Univerfae Medicinae Uit al hetgeen wij gezegd hebben volgt dat, om een volmaakt goed gezigt te hebben, onze oogen volköomen in kragt gelijk moeten zijn; dat daaren- boven de yolftrekte tusfehenwijdte zeer groot moet zijn, zoo dat men van zeer digt bij , zoo goed kan zien als van zeer verre, hetgeen van de gemaklijk- heid afhangt, waarmede de oogen zig zaamentrckkeii, of openen en naar het nodig is van gedaante veranderen; want als de oogen vast waren, zou men llegts eene kleine tusfehenwijdte kunnen hebben , waarin men duidlijk zou kunnen zien. Uit onze aanmerkingen volgt ook dat iemand, die maar een oog heeft, als dat oog goed is, beter en duidlijker ziet dan het gemeen der metw fchen, omdat hij beter ziet dan alle die de oogen wat ongelijk hebben, en, als men tog een gebrek meest hebben, zou het beter zijn eenoogigdan fcheel te wezen , als dat eerlle gebrek niet nog lelijker llondt en andere ongemakken medebragc. Daar volgt ook baarblijklijk uit alles wat wij gezegd hebben dat de Ichcele nooit dan met een oog zien en dat zij gemeenlijk het flegc oog naar hunnen neus moeten draaien , omdat in die plaatfing de rigtirg van dat iicgt oog zoo veel van de rigting van het goed oeg is afgewend als zij kan ; het is waar, als men dat flegt oog naar den buiten -hoek wendde, zou de' rigting zoo wei afgewend zijn ai« in het eerlle geval; maar het is voordeel het oog naar den neus te wenden, omdat de neus een groot voorwerp is, dat, op dien zeer kleinen afftand van het oog zig gelijk vertoont en het grootftc gedeelte der voorwerpen verbergt, welke met het flegt oog befpeurd zou- den kunnen worden cn bijgevolg is die Hand van het kwaad oog dc minst na- deelige van alle. Bij deeze reden , fchoon v'oldoende , kan men nog o^ne andere voegen , uit de waarneemingen van den lieer Winslow over de oiwelijkhcid^der breedte van den regenboog getrokken; hij verzeekert, dat de regenboog Imaller isnaar de zijde van den neus en breeder naar dc llaapcn; zoo dat de oogappel niet midden in den regenboog is, maar nader bij den buitenften om- trek naar den 'kant van den neus; dc oogappel zal dan den binnenflen hoek kunnen naderen en bijgevolg zal Vr meer voordeel zijn in het oog naar den andere zijde te draaien en het veld van het oog zal in dien Hand kleiner zijn mm in enigen anderen. Ik (a) Zie de ihémiires de l’ Academie des Sciences , aniide i 7 zi. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH, 233 Ik zie dan niet dat ’er een middel te vinden is voor fcheelc oogen, als zij zoodanig zijn ter oorzaake van hunne te groote ongelijkheid in kragt; het eenigst dat men , naar het mij toefchijnt , met grond zoude kunnen voor- ftellen, zou zijn het gezigtvan het fterkst oog te verkorten, opdat, de oo- gen minder ongelijk zijnde , men in ftaat zoude zijn die alle beiden naar het- zelfde punt te rigten, zonder het gezigt zoo veel te verduisteren als het te voorenwas;hetzou,bij voorbeelcj , genoeg zijn voor iemand , die é ongelijk- heid van kragt in de oogen heeft, 'in welk geval hij noodzaaklijk fcheel ziet, het zou genoeg zijn, zeg ik, die ongelijkheid tot i te brengen om te man- ken dat hij niet meer fcheel zage. Men zou dit misfehien uitwerken , als men begon met het goed oog geduurende enigen tijd te bedekken, om het flegt oog dcrigtingen alle de kragt te geeven, welke het gebrek aan gewoonte van ’er zig van te bedienen het benoomen heeft en als men hem vervolgens eenen bril liet gebruiken , van welken het glas, voor het flegt oog gefchikt, vlak ware, en het glas voor het goed oog bolrond, zou dat oog ongevoelig zijne kragt verliezen en bij gevolg minder in Haat zijn om onafhanglijk van het ander te werken. Ik heb, de beweegingen der oogen vanverfcheiden fcheel ziende waarnee- mende , opgeraerkt dat in alle gevallen de oogappels der twee oogen niet nalaaten elkandercn vrij naauwkeurig te volgen en dat de hoek van doorfnij- ding van de twee gezigt -lijnen bijna altijd dezelfde is, in plaats dat in de ge- woone oogen , fchoon zij elkanderen zeer naauwkeurig volgen , die hoek kleiner of grooter is; naar evenredigheid van de verwijdering of nadering der voorwerpen ; dit alleen zou genoeg zijn om te bewijzen dat de fcheele llegcs met een oog zien. Klaar het is gemaklijk zig door eene ligte proefneeming daar geheel van te overtuigen: pituica roiif^elzL^de 00^ een soed-^licJic» over een venller , houd een klein voorwerp voor zijne oogêii, als bij~voorbeeld, eene fchrijf- pen, en zeg hem dat hij daar naar zien moet; beziet dan zijne oogen en gij zul/geraaklijk het oog onderkennen , dat naar het voorwerp gerigt is , bedek dat oog met de hand, en terftond zal die fcheele, die met beiden oogen meen- de te zien, zeer verwonderd zijn de pen niet meer te zien en zal genood- zaakt zijn zijn ander oog te rigten, en het naar dat voorwerp te wenden, om het te befpeuren; deeze waarneeming is algemeen voor alle fcheel ziende; dus is het ook zeeker dat zij maar met een oog zien. Daar zijn menfehen, die, zonder fcheel te zien, egter eene valfche rig- ting ' in een der oogen hebben , die evenwel niet aanraerklijk genoeg is oni zeer lelijk te ftaan; hunne twee oogappelen gaan gelijk, maar de twee gezigt -lijnen, in plaats van naar evenredigheid van den aflland der voor- werpen gebogen te zijn, blijven altijd wat meer of wat minder gebogen, of zelfs "bijna evenwijdig ; dat gebrek , dat vrij gemeen is , en dat men eenen valfchen trek in de oogen kan noemen, heeft dikwijls de ongelijk- heid van krrgc in de oogen tot oorzaak en, zoo het van eene andere oor- zaak koomt, als van enig toeval, of van eene gewoonte, in de wieg aange- gewend, kan men ’er zig gemaklijk van gencezen. Het ftaat aantemerken dat deeze foorc van fcheel ziende de voorwerpen dubbel hebben moeten zien, XFIII. Deel. Gg 234 DE NATUURLYKE HISTORIE. in het hegin dat zij deezc hebbelijkheid hebben aangenoomen, op dezelfde wijze als men, wanneer men de oogen als de fcheelziende wil draaien, met twee goede oogen de voorwerpen dubbel ziet. Alle raenfehen zien indedaad de voorwerpen dubbel, vermits zij twee oo- gen hebben , in elk van welke zig een beeld Ichildert en het is niet dan door ondervinding en gewoonte dat men dezelve als enkel leert oordeelen, op dezelfde wijze als wij de voorwerpen regt oordeelen , die egter op het netvlies t’onderlle boven ftaan; zoo dikwijls de twee beelden op die over- eenftemmende punten van de twee netvliezen vallen , op welke zij gewoon zijn te vallen, ooordeeleii wij de voorwerpen enkelvoudig, maarzoo dra het een of ander der beelden op een ander punt valt, oordeelen wij dezelve dubbel te zijn. Eenmensch, die de verkeerde rigting, of den valfchen trek van welken wij gefprooken hebben, in de oogen heeft, heeft eerst de voor- werpen dubbel moeten zien en vervolgens heeft hij dezelve door de gewoon- te enkelvoudig leeren oordeelen , even eens als wij de voorwerpen enkel- voudig oordeelen, alfchoon wij dezelve indedaad alle dubbel zien: dit wordt bevestigd door eene waarneeming van .den Heer Folkes in de aantekenin- gen van den Heer Smith (a) aangehaald; hij verzeekert dat een-man, die fcheel geworden was door eeneii hevigen flag op het hoofd, de voorwer- pen geduurende enigen tijd dubbel zag , maar dat hij eindelijk geleerd hadt dezelve, als te vooren, enkel te zien, fchoon hij zig van beiden zijne oo- gen te gelijk bediende. De Heer Folkes zegt niet of die man geheel fcheel ware, het is te denken dat hij flegts een weinig fcheel was, want anders zou hij zig niet van beiden zijne oogen hebben kunnen bedienen om hetzelfde voorwerp te zien. Ik heb zelf eene ten naasten bij diergelijke waarneeming gedaan op eene dame, die, na eene ziekte, van grootc hoofd- pijn verzeld, de .voorwerpen bijna vier maanden lang dubbel zag, en egter fcheen zij niet fcheel, als in foramige oogenblikken ; want alzoo die dubbe- le gewaarwording haar zeer lastig viel, was zij tot fcheel zien gekooraen, dan met het een oog dan met het ander, ten einde de voorwerpen enkel te zien ; maar langzaaraerhand wierden haare oogen met haare gezondheid fter- ker en thans ziet zij de voorwerpen enkel en haare oogen liaan voikoomen regt. Onder het groot getal fcheele, welke ik onderzogt heb, heb ik verfchei- dene gevonden, welker liegt oog, in plaats van zig naar den neus te wenden, gelijk meest het geval is, zig integendeel naar den kant van de llaapen van het hoofd af keerde; ik heb waargenoomen dar die fcheele de oogen niet zoo ongel ijk in kragt hebben als de fcheele, welker oog naar den neus gedraaid is, dit heeft mij doen denken dat dit het geval is van de flegte gewoonte in de wieg aangenoomen, van welke de Geneesheeren Ipreeken, en men begrijpt ook indedaad ligt dat, als de wieg met de zijde naar het licht gekeerd Haat,, het oog zig naar den kant der llaapen zal wenden om zig naar het licht te kee- V («) J comfeot fysthem efOptiks, Fd, II. AANHANGZEL TOT DE HISTOUTE VAN DEN MENSCH. 235- ren, in plaats van dat het vrij moeijclijk is om te begrijpen hoe het zoude kunnen zijn dat het oog zig naar den neus wendde , tenzij men zegge dat het is om dat al te groot licht te ontwijken ; wat daar van zij, men kan dat gebrek altijd verhelpen, als de oogen niet al te ongelijk van kragt zijn, door het goed oog geduurendc veertien dagen te bedekken. Het is dan klaar uit hetgeen wij tot hiertoe gezegd hebben dat men niet met beiden oogen te gelijk fcheel kan zien; als men ilegcs enigzints over het maakzel van het oog en over het gebruik van dat zintuig heeft nagedagt, zal men de onmogelijkheid daarvan inzien en de ondervinding zal ons ver- der geheel daarvan overtuigen ; maar daar zijn menfehen , die , zonder met beiden oogen tegelijk fcheel te zien, beurtelings dan fcheel zien mot het een, dan met het ander oog en ik heb deeze opmerking op drie verfchil- lende perfoonen gemaakt; die drie perfoonen hadden de oogen van ongelijke kragt; maar het fcheen niet dat ’er meer dan ^ ongelijkheid van kragt ware in de oogen van dengeenen, die dezelve ongelijkst van alle hadt. Om verre af zijnde voorweipcn te zien, bediende hij zig van het ilerkst oog en het ander oog wendde zig naar den neus, of naar de (laapen; en om al te digt bij zijn- de voonverpen, als druk -letters, op eenen kleinen afftand, of al te heldere voorwerpen, als het licht van eene kaars , te zien, bediende hij zig van het zwakst oog en het ander draaide hij naar den eenen of anderen hoek weg. Na hen aandachtig befchouwd te hebben , befpeurde ik dat dit gebrek van eene andere foort van ongelijkheid in de oogen kwam; deeze perfoonen kon- den zeer duidlijk met het een oog op twee cn drie voeten afllands leezen en konden niet digter dan op vijftien of agttien duimen met hetzelfde oog lee- zen, terwijl zij met het ander oog op vier duimen en op twintigen dertig duimen affends leezen konden ; deeze foort van ongelijkheid maakte dat zij zig alleen van het fterkst oog bedienden, zoo dikwijls zij verre afgelegen voor- werpen wilden befchouwen en cm wai cn het zwakst oog te gebruiken om dc voorwerpen, die al te digt waren , te zien. Ik geloof niet ■ dat men dit gebrek verhelpen konne, tenzij door eenen bril tc gebruiken met een bolrond en een holrond glas, naar evenredigheid van de fterkte of zwakheid van elk oog; maar men zou meer proeven daar op moeten genoomen hebben dan ik gedaan heb om van eenen goeden uitllag verzeekerd te zijn. Ik heb verfcheiden perfoonen gevonden, die, zonder fcheel te zijn, de oogen zeer ongelijk in fterkte hadden ; als die ongelijkheid zeer aanmerklijk is, als, bijvoorbeeld, van ^ of |, dan draait het zwak oog niet af , omdar. het bijna niet ziet, en men is in het geval van die maar.ecn oog hebben, wier verduisterd of met een vlies bedekt oog evenwel de beweeging van het goed oog volgt; dus wanneer de ongelijkheid te klein, of veel te groot is, zijn de oogen niet fcheel, of, zoo zij het zijn, kan men dezelve regt maaken, met, in beiden de gevallen, het goed oog enigen tijd te bedekken, maar als de ongelijkheid zoo groot is, dat het een llegts dient om het ander te verduis- teren en deszelfs gewaarwording te verwarren , zal men met een oog fcheel zien , zonder dat ’er helpen aan is ; en als de ongelijkheid zoodanig is , dat het 23 é DE NATUURLYKE HISTORIE. «en oog verziende is, terwijl het ander bijziende is, zal men met beiden ds oogen beurtelings fcheel zien en ook zonder dat ’er helpen aan is. Ik heb enige raenfchen gezien, welke een ieder zeide dat fcheel waren, die het ook indedaad fcheenen en die het ondertusfehen niet wezenlijk wa- ren, maar welker oogen een ander gebrek hadden, mogelijk nog grooter en nog lelijker; de twee oogen draaien met elkanderen, hetwelk bewijst dat zij niet fcheel zien , maar zij zijn waggelende en zij draaien zoo fchiclijk en zoo fnel , dat men nooit kan zien naar welk punt zij gerigt zijn : die foort van ver- wilderd gezigt belet niet de voorwerpen te zien , maar het is altijd op eene onduidlijke wijze; die menfehen kezen met moeite en als men hen aanziet, ismen zeer verwonderd fomtijds niets dan het wit van hunne oogen te zien, terwijl zij zeggen dat zij u zien en aanzien ; maar het zijn onmerkbaare blik- ken, door welke zij de voorwerpen befpeuren; en als men hen van nabij on- derzoekt, onderfcheidt men gemaklijk alle de beweegingen, welker rigtin- gen onnut zijn eu alle die, welke hun dienen om de voorwerpen te befpeu- ren. Alvoorensik deeze Verhandeling eindige, is het goed nog eene zaak opte- merken, welke men in acht moet neemen in het oordeel, dat men vellen zal over den graad van ongelijkheid in kragt in de oogen der fcheel ziende; ik heb in alle de proeven, welke ik gedaan heb, bevonden dat het fcheel oog, dat altijd het zwakst is, door de oefening verfterkc wordt en dat verfcheiden perfoonen , welker fcheel zien ik onlicrllelbaar achtte , omdat ik doOr de eer- fte proefneemingen eenen te grooten graad van ongelijkheid bevonden had, hun goed oog flegts enige minuuten bedekt hebbende, en bijgevolg genood^ zaakt geweest zijnde het flegt oog geduurende dien korten tijd te oefenen, zelve verwonderd waren dat dat flegt oog zoo veel in kragt gewonnen hadt , zoo dat ik, toen ik na die oefening, de maat nam hoe verre dat oog zien kon- de, bevond dat het verder zag, en ik oordeelde dac het fcheel zien te verhel- pen ware; om dan met enige zeekerheid over den graad van ongelijkheid der oogen en over de mogelijkheid van het gebrek van fcheele oogen te verhel- pen uitfpraak te doen, moet men eerst het goed oog enigen tijd bedekkan, ten einde het flegt oog re dwingen om zig te oefenen en alle zijne kragt te herkrijgen , waarna men veel beter in Haat zal zijn om te oordeelen over de gevallen, waarin men hoopen kan dar het eenvoudig middel, dat wij vobr- iidlen, van goede uitwerking zal kunnen zijn. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. ni BYVOEGZEL Op het Hoofdfluk over het Zintuig van het Gehoor ^ III Deel bladz. '17. Ik heb in dat hoofdftuk gezegd dat, als men het geluid als eene gewaarwor- ding bcfchouwt , men reden kan geeven van het vermaak , welk de welluiden-^- de of harmonifche klanken veroorzaaken , en dat zij beftaan in de evenredig- heid, die de grond- klank met de andere klanken heeft. Maar ik geloof niet dat de Natuur die evenredigheid bepaald hebbe in die betrekking, wel- ke de Heer Rameau tot bcginzel ftelc: die groote Toonkundige leidt, in zijn Tractaat over de harmonie, zijn ftelzel met veel fchranderheid af van eene ondcrllelling, welke hij het grondbeginzd van de muzijk noemt die onderflelling is deeze dat de klank niet enkelvoudig is, maar zaamgefteld, zoo dat de indruk, welke in ons oor door enigen klank veroorzaakt wordt',, nooit een enkelvoudige indruk is, die ons dien klank alleen doet hooren, maar eenen zaamgeftclden indruk , die ons verfcheiden klanken doet hooren ; datdithetonderfcheid uitmaakt tusfehen klank en geraas; dat geraas in het oor flegts eenen enkel voudigen indriik voortbrengt, in plaats dat de klank altijd eenen zatungeftelden indruk voortbrengt. Alk oorzaak^ zegt die Schrijver,. v^'elke op mijn oor eenen enkelen en eenvoudige7i tndruk voortbrengt , doetjnij geraas hoofsai elke oorzaak, die op mijn oor eenen indruk voortbrengt zaamgepeld uit ver jc net deti armere , -croer mTf ntann hooren. En waaruit is die indruk van een eenigen klank, van ut, bij voorbeeld, zaaraengelleld? hij is zaamengefteld, i. uit den klank van ut zei ven, dien de Schrijver deir grond-klank xioexot', 2 . uit twee andere zeer fcherpe klanken, van welke de een een twaalfde boven den grond- klank is, dat is, de oftaaf v:in dcszelfs; quint naar boven, en de ander de groote zeventiende boven dienzelfden grond- klank, dat is te zeggen de dubbele oélaaf van deszelfs groote tiers naar bo- ven. Dit eens aangenoomen zijnde, leidt ’er de Heèr Ramead het geheel? ftelzel van de muzijk uit af en hij verklaart de vorming van de diatonieke Ichaal, de regelen van de groote toon of major, den oorfprong van de kleine; of de minor, de verfchillende foorten van muzijk, namelijk de diatonieke,, de chromatieke en de enharmonieke; alles tot dit ftelzel brengende, gcefr hij vaster en minder willekeurige regelen dan alle, welke men tot hier toe voor de zaamenftellinggegeeven heeft. Daarin beftaat de voornaamfte nuttigheid van den arbeid' van den Heer Rameau. Of ’er indedaad in eenen klank drie klanken vervat zijn, te wee- ten de grond - klank , de twaalfde en de zeventiende, dan of de Schrijver ’ejr Gg 3, 238 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. die flcgts in onderflelle, het koomt op hetzelfde uit met opzigt tot de mee- V üc gevolgtrekkingen, welke men ’er uit kan afleiden, en ik zou niet vreemd zijn van te geloovcn dat de Heer Rameau, in plaats van dat beginzel in 'de Natuur gevonden te hebben, het uit de vergelijkingen van de beöefe- , ning zijner konsr getrokken heeft; hij heeft gezien dat hij met deeze onder- '' flclling alles verklaaren kon , toen heeft hij dezelve ook aangenoomen en ge- zogt haar in de Natuur te vinden. Maar bellaat zij ’er wel in? is het wel waar dar, zoo dikwijls men eenen klank hoort, men drie verfchillende klan- ^ ken hoort? niemand hadt zulks voor den Heer Rameau befpeurd; het is dan een vcrfchijnzcl, dat op zijn best in de Natuur alleen voor muzijkkundige ooren bellaat; dit fchijnt de Schrijver tocteftemmen, als hij zegt dat zij, die ongevoelig zijn voOr het vermaak van de muzijk , ongetwijfeld flegts den , ' ■ grond- klank hooren en dat zij, die het oor zoo gelukkig gefield hebben om te gelijk en den grond -klank en de bijkoomendejjlanken te hooren, nood- / zaaldijk zeer gevoelig zijn voor de aangenaamheid der harmonie. Deeze iswcêr eene andere onderllelling, die, wel verre van de eerfle te bevesti- gen, ons flegts aan dezelve zal doen twijfelen. Een wezenlijk vereischte vffn een natuurlijk en indedaad in de Natuur plaats hebbende vcrfchijnzel is dat het algemeen zij' en algemeenlijk van alle menfehen befpeurd worde ; maar hier bekent men dat ’er flegts een klein getal menfehen is, die in Haat zijn het te onderkennen; de Schrijver zegt dat hij de eerfle is die het gemerkt heeft, dat de Muzijkfpcelers het zelfs niet befpeurd hadden. Dat verfchijn- zel is dan ook niet algemeen, noch wezenlijk; het beflaat niet dan voor den Heer Rameau en voor enige even muzijkaale ooren. De proeven, door welke de Schrijver zigzelvcn heeft gezogt te bewijzen dat een klank, van twee andere klanken verzeld is, vnn welke de een de twaalfde en de ander de zeventiende boven dienzelfden klank is, fchijnen mij toe niet beflisfende te zijn; want de Heer Rameau zal moeten bekennen , dat het in de fcherpe klanken en zelfs in alle de gewoone klanken niet moo-e- lijk is te gelijk den twaalfden en den zeventienden naar boven te hooren en hij is genoodzaakt te bekennen dat die verzeilende klanken niet gehoord worden dan in de grove klanken , gelijk die van eene groote klok , of van eene lange I fnaar ; de ondervinding, in plaats van hier een algemeen feit te geeven, geeft, gelijk men ziet , zelfs voor muzijkaale ooren flegts een bijzonder feit, en nog zal dat bijzonder feit verfchillend zijn van hetgeen de Schrijver be- weert; want een muzijkant, die nooit van het flclzel van den Heer Ra- meau hadde hooren fpreeken, zou misfehien de twaalfde en de zeventiende in de grove klanken ook niet hooren; en al zeide men hem van te vooren dat de klank van die grove klok, dien hij hoort, geen enkelvoudige klank is, ipaar een klank uit drie klanken beilaande, zou hij kunnen toefleminen dat „ hij indedaad drie klanken hoorde , maar hij zou zeggen dat die drie klanken de grond- klank, de tiers en de quint waren. Het zou den Heer Rameau dan veel gemaklijker gevallen zijn deeze laat- fte betrekkingen te doen aanneemen dan die, welke hij gebruikt, als bijge- zegd hadd’ dat elke klank uit den aart uit drie klanken is zaamengelleld, te I AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII 239’ weeten, uic den grond- klank, de tiers en deqnint; dat zou minder moeije- lijk te gelooven en gemaklijker met het oor te beöordeclen geweest zijn dan hetgeen hij verzeekert, als hij ons zegt dat elke klank uit zijnen aart bedaat uit den grond- klank, den twaalfden en den zeventienden; maar alzoo hij in die eerde onderdelJing de voortbrenging der harmonie niet zou hebben kun- nen verklaaren, heeft hij liever de tweede gekozen, die beter met de regelen zijner konst overeen tebrengen is. Niemand heeft dezelve ook indedaad tot grooter volmaaktheid gebragt in de theorie en beoefening dan die beroemde Toonkundige, wiens uitmuntend talent den grootden lof verdiend heeft. De gewaarwording van vermaak , welke de welluidendheid of harmonie voortbrengt, fchijnt aan alle w^ezens, die met het zintuig des gehoors be- gaafd zijn , toctebehooren. Wij hebben XI Deel bladz. 34 gezegd dat de Olijfant het zintuig van het gehoor zeer goed heeft, dat hij vermaak fchepc in het geluid van fpeeltuigen en de muzijk fehijnt te beminnen; dat hij ge- maklijk de maat leert tekenen, zigop de maat leert beweegen en op zijn pas enige toonen voegen bij het geraas der trommelen en het geklank der trom- petten en deeze feiten zijn door eene groote menigte getuigenisfen bevestigd. Ik heb ook enige honden gezien die eenen duidlijken fmaak voor de mu- zijk toonden en die van de plaats, of uit de keuken naar het Concert kw^araen,, ’er bleeven zoo lang het duurde en zig vervolgens wederom naar hunne ge- woone verblijfplaats begaven. Ik heb andere gezien, die vrij juist een fcherp geluid, dat men hun deedt hooren, door aan hunne ooren te fchreeuwen,. navolgden. Maar die foort van inftinct, of dat vermogen behoort flegts enige individus toe ; het grootde gedeelte der honden is onverfchillig voor muzij- kaale klanken, fchoon bijna alle llerk geroerd worden door een groot ge- raas, als dat van trommelen of W’agenen, die hard over de draacen rijden. De paerden, ezels, m ., ,— 1.. . 1 andere lastdieren fchij- nen de vermoeienis gewilliger te draagen en zig minder te verveelen op lange togten, als men hen met fpeeltuigen verzelt; het is ook om die reden dac men hun fchelletjens of klinkend tuig aan den hals hangt : men zingt of fluit bijna geduurig voor de osfen, om hen in beweeging te houden in hunnen zwaarllen arbeid; zij blijven liaan en fchijnen mismoedig te worden zoo dra hunne geleiders ophouden van te zingen of te fluiten ; daar zijn zelfs zekere boeren- deun tjens , die gefchikter voorde osfen zijn dan voor alle andere die- ren en in die deuntjens koomen gewoonlijk de naamen van de vier of zes os* fen, die het gefpan uitmaaken; men heeft opgemerkt dat elke os aangemoe- digd wordt door zijnen naara, die in het deuntjen voofkoomt. De paerden zetten de ooren op en fchijnen zig fier en pal te houden op den klank der trompetten, gelijk ook de jagt- honden aangemoedigd worden door het blaa- zen van den waldhoorn. Men wil dat de bruinvisfehen , robben en dolphijnen de fchepen nade- ren, als ’er, bij flil weder, een fchelluidend muzijk op gcfpeeld wordt , maar dit feit, aan hetwelk ik twijfel, wordt door geen eenen deftigen Schrijver verhaald. Yerfcliciden foor ten van vogden, als de kanaries, kneutjens, putcert]cns> s 240 DE NATUURLYKE HISTORIE. goudvinken , cijsjens zijn zeer vatbaar voor de indrukzelen van de rauzijk- toonen , naardien zij vrij lange deuntjens leeren en onthouden. Bijna alle andere vogelen worden ook door geluiden aangedaan; de papegaaien, de broek- ekfters, deckfters, defpreeuwen, de meerlen leeren het fluitjen na- fliiiten en zelfs praaten; zij bootfen ook de ftcm en het gefchreeuw der hon- den , der katten en andere dieren na. Over het algemeen hebben de vogelen van bewoonde en van ouds befchaaf- de landen de llem zagter , of het gefchreeuw minder fcherp dan die van woefte ilreeken en bij de wilde volkeren. De vogelen van Amerika, bij die van Europa en Afia vergeleken, leveren daarvan een treffend voorbeeld op: men kan met waarheid zeggen dat ’erin de Nieuwe Waereldniet dan fchreeuwen- de vogelen gevonden zijn en dat, op drie of vier foortenna, gelijk de or- ganist, de fcharlatc, de fpotvogel, bijna alle de andere vogelen van dat wijd- uitgellrekte waerelddeel de ftem zeer onaangenaam voor ons gehoor hadden en tegenswoordig nog hebben. Men weet dat de meeste vogels des te harder zingen hoe meer geraas of geklink zij hooreh op de plaats daar zij opgefloten zijn. Men kent den ftrijd van den nagtegaal tegens de menschlijke Item, en daar zijn duizend bijzonde- re voorbeelden van het muzijkaal inftinft der vogelen , van welke men de moeite niet genoomen heeft de bijzonderheden optefchrijven. Daar zijn zelfs enige infekten, die gevoelig fchijnen voor de indrukzelen van de muzijk; het feit van de ipinnen, die zig uit hunne webben laaten zak- ken en hangen blijven zoo lang het geluid der fpecltuigen duurt en vervol- gens weder naar hunne plaats klimmen , is mij door een vrij groot getal oog- getuigen bevestigd om ’er bijna niet meer aan te twijfelen. Ieder een weet ook dat men , met op ketels te kloppen , de bijen -zwermen doet nederflrijken en dat men het lastig gepiep der krekels door een groot geraas kan doen op- houden. OVER DE STEM DER DIEREN. Ik kan mij bedriegen, maar het heeft mij toegefchenen dat de bewerktui- ging, door welke de dieren hunne ftcm doen hooren, verfchillende is van die der menschlijke ftem; het is door de uitademing dat de mensch zijne ftem vormt, de dieren daarentegens fchijnen dezelve door inademing te vormen. De haanen ftrekken zig, als zij kraaien, zoo lang zij kunnen uit, hun hals wordt langer, hunne borst zet uit, hun buik koomt nader aan de lendenen en de ftuit zakt; dit alles voegt alleen cene fterke inademing. Een eerstge- boren lammctjen, dat om zijne moeder fchreeuwt, vertoont eene diergelijke houding; het is eveneens met een kalf in de eerfte dagen zijns Jev'ens; als zij hunne ftem willen vormen, rekken zij hunnen hals uit en buigen dien ne- der, zoo dat de lugepijp bijna gelijk met de borst koomt, dceze zet zig uit, de onderbuik ligt zigfterk op, waarfchijnlijk omdat de ingewanden bijna le- dig blijven, de knieën buigen, de pooten verwijderen zig, het cvenwigt wordt AANIIANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. ft 4 i wordt verloren en het diertjen waggelt terwijl het fchreeiiwt; dit alles fchijnc de uitwerking van eene fterke inademing te zijn. Ik nodig de Natuur- en Ontleedkundigen om deeze waarneemingen , die mij hunne oplettendheid wel waerdig fchijnen, nader te onderzoeken. Het fchijnt zeeker dat de wolven en honden alleen door inademing huilen ; men kan zig daar gemaklijk van verzeekeren, als men een klein hondjen bij zijn aangezigt laat Wlen, dan zal men zien dat het de lugt in de borst trekt, in plaats van dezelve ’eruitte drijven, maar als de hond blaft, fluit hij op 'eiken blaf zijnen fmoel toe en het werktuiglijke van het blaffen is verfchillen- de van dat van het huilen. OVER DEN GRAAD VAN HITTE, WELKE DE MENSCII EN DE DIEREN VERDRAAGEN KUNNEN. Enige Natuurkundigen hebben bevonden dat ’s menfchen lighaam eenen graad van hitte wederftaan kon , veel grooter dan zijne natuurlijke warmte. De Heer Ellis is, geloof ik, deeerlte, welke deeze waarneeming gedaan heeft, in het jaar 1758. De Abt Chappe d’Auteroche heeft ons be- richt dat men in Rusland de baden ftookt tot zestig graaden van den thermo- meter van Reaumur. En nu onlangs heeft de Heer Fordice verfchei- den kamers gelijks gronds laaten maaken, welke hij met kagchel- pijpen, die door den vloer liepen en waarop hij nog kookend water goot, heet maak- te. Daar was geen fchoorfteen in die kamers, noch doorgang voor de lugt, behalven door de reeten van de deur. In de eerfte kamer was de grootflc hoogte van den thermometer honderd en twintig graaden, de Kiciuft^r (^Oaar waren in die kamer drie thermometers op verfchillende plaatfen opgehangen.) In de tweede kamer was de warmte van vijf en tagtig tot negentig graaden. In de derde was de warmte gemaatigd , terwijl de buitenlugt onder het vriespunt was. Omtrent drie uuren na het ontbijt gong Dodlor Fordice, na in de derde kamer alle zijne klederen , uicgenoomen zijn hemd, uitgetrokken te hebben en tot fchoeizel flegts voetzooien aanhebbende, die met banden vastgemaakc waren, in de tweede kamer. Hij bleef ’er vijf minuuten in eene hitte van negentig graaden en begon maatig te zweeten. Toen gong hij in de eerfte kamer enonthieldt zig in het gedeelte , dat tot honderd en tien graaden geftookc was. Na eene' halve minuut wierdtzijn hemd zoo nat, dat hij het uit moest trekken. Daarop liep het water als een ftroom van zijn lighaam. Na nog tien minuuten in dat gedeelte van de kamer, dat tot honderd en tien graaden geftookt was, gebleven te zijn , kwam hij in het gedeelte, dat tot honderd en twintig graaden heet gemaakt was, en, na daar twintig minuuten in geble- ven te zijn, vondt hij dat de thermometer, onder zijne tong en in zijne han- den, juist op honderd graaden ftondt en dat zijn water op hetzelfde punt van warmte was. Zijne pols verfnelde meer en meer , tot dat zij honderd en vijf XFni. Deel. Hli 342 de n a t u u r l y k e historie. en veertig fla^n in eene minuut deedt, De uitwendige omloop vermeerderde zeer llerk. De aderen zwollen op en daar verfpreidde zig eene brandende roodheid over zijn geheel lighaam , zijne ademhaaling wierdt egter maar wei- nig aangedaan. Hier, zegt de Heer Blagden,. merkt de Heer Fordice aan dat de verdikking des waasfems op zijn lighaam, in de eerfte kamer, zeerwaarfchijn- lijk de voornaamfte oorzaak was van de natheid van zijne huid; Eindelijk kwam hij weder in de tweede kamer, daar hij, zig in water gedompeld heb-- bende, dat tot honderd graaden gewarmd was, en zig wel hebbende laateu; afdroogen, zig in eenen draagftoel naar huis liet brengen. De omloop ver- minderde niet geheel tot zijne gewoone fnelheid voor twee uuren daarna. Toen gong hij uit om in de open lugt te wandelen en gevoelde naauwlijks de koude van het weder De Heer Iillet, Lid van de Akademie der Weetenfehappen te Parijs,, heeft door proeven den graad van hitte willen vinden, welken de mensch en de dieren verdraagen kunnen; hiertoe liet hij een meisjen met eenen thermo- meter Qb') in de hand in eenen ovpn gaan; zij llondtvrij langen tijd de in- wendige hitte van den oven uit tot honderd en twaalf graaden. . De Heer DE Marantin,. dezelfde proef in denzclfden oven herhaald, hebbende ,. vondt dat de zusters van het meisjen, van welk zoo even gefjjroö- ken is , eene hitte van honderd en vijftien tot honderd en twintig graaden ge- duurende veertien of vijftien rainuuten zonder ongemak verdroegen engeduu- tende tien nnnuuten eene hitte van honderd en dertig graaden: eindelijk ge- duurende vijf minuuten eene hitte van honderd en veertig graaden- Een dee~ - zcr meisjens, dat tot deeze proef van den Heer Marantin diende, ver-- droeg de hitte van den oven, waarin geduurendc de proef appelen en vleesch Honden te braaden. De thermometer was dezelfde als die , van welken zig de Heer T illet bediend hadt; hij was met wijngeest gevuld . Bij deeze proefneemingen kan men ook die voegen , welke door den Heer Boerhaave op enige vogelen en andere dieren genoomen zijn, welker uitkomst fchijnt te bewijzen dat de mensch meer dan de meefte. dieren, in Haat. is om eenen zeer grooten graad van hitte te verdraagen. Ik zeg meer dan de meellc dieren, omdat de Heer Boerha ave zijne proeven flegts heeft in* het werk gefield op vogelen en andere dieren van onze lugtfirceken ’er nroote waarfchijnlijkheid is dat deElefantcn, de Rhinocerosfen en de andere dieren uit de Zuidlijke lugtlireekcn eenen grooteren graad van hitte zouden kunnen * ititliaan dan de mensch. Het is om die reden dat ik hier de proeven van - Boerhaave niet meld, gelijk ook niet die, welke de Heer Tillet met kuikens, konijnen en andere dieren genoomen heeft, fchoon zij zeer- nierkwacrdig zijn. [Del leer Fordice heeft naderhand nog fierker proeven, op dit onder- (a) Journal Anglois, msis d'OUobre 1775 p. ip {b) Deeze thermometer was volgens de beginzelen van Rkaumur gemaakt. Vjirt.* (f) Mmoirts de l’Académit des Sciences annee 17(34 p, 186 AANT-IANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. H3 werp ganoomen , welke in éePhiloJophicalTransaSionsziln medegedeeld In eeiie derzelve ondergong die Heer eene warmte van honderd en dercig graaden, waarvan de uitwerkzelen ten naasten bij dezelfde waren als van de eerlle proef; hij deedr zig eene flesch met water geeven, hetwelk de warmte van honderd graaden hadt; de oppervlakte van die flesch wierdr zeer nat tot dat de warmte van het water, in de flesch beflooten, tot honderd en twee cn twintig graaden opklom, eene hoogte nabij koomende aan de geteinperdheid van de kamer. In eene andere proefneeming gongen vier geleerden , name- lijk de Heer Phipps, Banks, Solander cn Beagden in eene droo- gere hitte, die door middel van een kagchel aan de kamer was medegedeeld en fchoon dezelve van honderd en vijftig graaden was, bleeven zij ’ergeduu- rende meer dan twintig minuuten in ; een uur gerust hebbende begaven zij zig in eene nog grooterc hitte, en, in eene derde proefneeming fleeg de hitte tot honderd en agt en negentig graaden, welke zij tien minuuten doorfton- den ; maar de tegenswoordigheid van tien menfehen bragt eene zeer fchiclij- ke vermindering in de geteraperdheid der verwarmde, kigt te weeg; waarop de Heer Solander alleen in de kamer gong, terWijl de thermometer tot op twee honderd en tien graaden gerezen was; hij bleef ’er drie minuuten in en geduurende dien korten tijd was de thermometer tot op honderd en zes en negentig graaden gedaald. Bij het doen deezer laatfle proeven was de Heer B A n'k s de ceniglle die overvloedig zweette. De Heer Blagden verwarmde zijne kamer, op eene andere reis, tot op twee honderd cn vier en twintig graaden ; zijne pols klom van lagtig tot hon- derd cn vijf cn veertig flagen in eene minuut, terwijl het wit van een ei ftol- de cn wasch fmolt in het vertrek; eindelijk bragt hij de warmte tot twee hon- derd en zestig graaden , dat agt en veertig graaden boven de hitte van koo- kend water js. Hi j ft ondt deeze hitte agt minuuten door, jioch toen begon hij,enige verhindering inde .. AVater, met olie over- dekt, begon daarin te kooken ; eieren wierden in tien minuuten hard. Schoon de meisjens in den oven eene grooter hitte uitftonden, gelijk uit de vergelij- king der verfchillende fchaalen van de thermometers van Reaumur cn Fa uren HEIT blijkt, moet men in aanmerking neemen dat de laatfle aan 4eeze groote hitte gewoon waren. Doiftor Matheus Dobson, Geneesheer te Leverpool, heeft, op het voorbeeld van den Heer F ordi ce, ook enige nadere proeven met heetge- maakte kamers gedaan en gemeen gemaakt Zij wierden in de badka- mer van het zieken -huis te Leverpool genoomen, dat een kubiek vertrek is negen voeten lang, hoog en breed. Deeze kamer Avierdt geftookt tot op twee honderd vier en twintig graaden op den thermometer van Fahren- •HEiT, zonder dat de waarneeraer enige benaaiiwdhcid , of enig ander moeije- iijk verfchijnzel van de warmte ondervondc. Andere waarneemers, door den (a) OverpenootaeTi in de Jiedend. V'aderl, LeUtroeff. D. IV. Mtngelw. 11 , 143. (_!/) Phii^o^hical I'rmisaüions for the year I77S* Hh 2 244 de natuurlyke historie. Heer Dobson bijgebragt, gevoelden geen ongemak, fchoon de pols toE honderd twintig en honderd vier en twintig maaien in eene minuut lloeg.] Men vindt ook in de heete bronnen planten en infekten , die ’er in geboren worden en groeijen cn die gevolglijk eenen zeer Herken graad van warmte verdrangen. De heete wateren in Aiivergne hebben tot vijf en zestig graa- den hitte op den thermometer van Reaumur en egter zijn ’er planten, die in die wateren groeijen; in die van Plombieres , welker warmte van vier veertig graaden is, vindt men op den grond van het water eene foort v^an Tremella, die egter van de gewoone Tremella verfchilt en die, gelijk deeze, eenen zekeren graad van gevoeligheid ofbeeving fchijnt te bezitten. Op het eiland Lu9on, op weinig afftands van het eiland Manillê, is eene aanmerklijke beek van een water, welks hitte van negen en zestig "-raaden is cn in dit zoo heet water zijn niet alleen planten, maar zelfs visfehen van drie of vier duimen lengte. De Heer Sonnerat, Correspondent van het Ka- binet, heeft mij verzeekerd dat hij, __op de plaats zelve, die planten en vis- ichen gezien heertj en hij lieefc mij vervolgens eenen brief over die onder- werp gefchreven , waarvan ik hiei' het uittrekzel zal geeven. ^ . Door een_ klein dorp reizende omtrent vijftien mijlen van Manille, hoofdflad 1 hilippijnfche eilanden, gelegen, op den oever van het groot meir van het eiland Lu^on, vond ik eene beek van warm, ofliever van kooieend water: want liet yogt 111 den thermometer van den Heer de Reaumur rees tot op negen en ’ de thermoineter wierdt ’er egter llegts eene mijl van de bron m litt^ille menfchcn zullen denken dat in eenen zoo Herken graad van cende aantekpninn-^fwf/^'^^” dc Natuur moeten omkoomen ; uw ftelzelcn de vol- Rooctorü egter het tegendeel bewijzen; ik vond drie zeer flerke heesters , welker wortelen in dat kookend water Honden en welker kruinen door deszelfs ivaasfem omringd waren, die zoo Herk was, dat de zwaluwen, die de heek op de hoogte van zeven of agt voeten overvloogen , bcweegingloos nedervie- len; can dier twee heesters was een kuischboom yigtius castus en de twee andere waren As^alethus. Ik heb geduurende mijn verblijf in dat dorp geen ander water dan dat van die beek gedronken , dat ik koud liet worden , ik vond in hetzelve eenen hgten aardachtigcn emjzerachtigen fmaak; de Spaanfehe Regeering. enio-e cigenfchappen in dat water meenende te befpeuren , heeft veifcliillende baden laaten bouwen , welker graad van hitte trapswijze opklimt, naar maate zij veS van de beek af: liggen.- Mijne verwondering was zeer groot, toen ik het eorHe bad bezogten leevende wezens in dat water vond , dat zoo heet was - dat ik ’er mijnen vinger met in kon houden; ik deed miin best om enige van die visfehen te krijgen, maar hunne vlugheid en de lompheid der boerfche wilden uit die flreek heten niij met toe eenen te vangen', om tezien van welke foort zii waren - ik bei zag dezelve tervyiil zij zwommen; maar de waasfera van het water belette mij dezelve duidhjk genoeg te onderfcheiden om-- hen tot het een of ander ae- S^ifnir 1’“*® ik herkende hen flegts voor. visfehen met bruinachti mimuiten breedte. Deeze llraat fnijdt het eiland in twee bijna gelijke deelen men weet met of zij fomtijds bevaarbaar zij, maar het is zeeker dat men hmr al’ tijd vol IJS pvomlcn heeft. Het land op Nova Zembla is , ten minften voor zoo ven-e men liet kent, volkoomen woest en onvrugtbaar, het brengt maaVzTetS weinige kruiden voort en het is geheel van hout ontbloot, zoo dat ’er zelfs o-cene Üruiken gevonden ryorden; het is waar, niemand is nog meer dan vijfti-r oLzes- tig wcrlten in het binnenfte van het eiland doorgedrongen en men wit bijgevoi ook met of er binnen s lands met ciugc vrugtbaarer grond en mhfehien ook /«- jiWHcrrzijn; dan naardien de kusten beurtehngs enzedert verfcheiden iaarendonr een groot getal menfehen bezogpvorden , door de visch-vanS diiS^^ lokt, zonder dat men ooit de minile voetflappen van inwooneren heeft kunnen ontdekken en men opgemerkt heeft dat ’er geene andere dieren gevonden woïdSn fpoeld wordt, of met mosch , gelijk de witte beeren, de witte vosfen cn de r" 'velke zig met bezitïn , wortien en knoppen .11 planten en ftruiken voeden, zoo is het zeer waarfcliiinlijk dat hét land geene inwooneren bevat en dat het even weinig van bTnnir vmf hint Men moet dan vermoeden dat het klein getal va» voorzien is als op de kusten. AANHANGZEL TOT DE HISTOIIIE VAN DEN MENSCH. ^^7 aienfcli^n , welke enige reizigers zeggen daar gezien te hebben , geene inboorlin- gen des lands waren , maar vreemdelingen , die , om de llrenge koude van die lugtftreek , zig als de Samojeeden gekleed hadden , omdat de Rusfen , op die rei- zen, gewoon zijn klederen te draagen op de wijze der Samojeeden De koude van Nieuw Zembla is zeer rnaatig, in vergelijking van die in Spitsber- gen; op het laatstgemcldc eiland heeft men geduurendc de winter-maanden , geen dag of fchemer- licht ; bet is alleen uil de plaatfing der rterren, die dan door- gaande zigtbaar, zijn dat men den dag van den nagt kan onderfcheiden , in plaats van dat men in Nieuw Zembla dezelve onderfcheidt door een llaauw licht , dat zig altijd op de middag - uiireii doet bemerken, zelfs op tijden wanneer de zon z\% niet vertoont. Zij die het ongeluk hebben van in Nieuw Zembla te moeten ovenvi n teren , fterven niet , gelijk men meent, door de groote koude, maar door de uitwerkin- gen van de dikke ongezonde nevels , die dikwijls veroorzaakt worden door de verrotting der kruiden eu mosch van het zee - ftrand , als de vorst te lang w'eg Wt. Men weet ttit oude overlevering dat ’er enige huisgezinnen geweest zijn , die zig met vromyen en kinderen naar Nieuw Zembla begeeveii en zig daar nederge- zet hebben , ten tijde Van de vernieling van Novvogrod. Onder de regeering van Czar iwAN Wasilewitz was ook een lijfeigen boer, het huis van de Stroganows toebehoorende, ontfnapt en hadt zig daar met vrouw cii kin- deren nedergezet, en de Rusfen kennen tot heden nog de plaatlen, daar die lie- den gewoond hebben en noemen die bij hunne naamen ; maar de afdaramelingen van die ongelukkige huisgezinnen zijn alle. op denzelfden tijd , waarfchijulijk doorr de verderfiijke dampen van diezelfde nevels , omgckooinen. Men ziet uit het bericht van den Heer Klingstiïdt dat de reizigers menfehen in Nieuw Zembla gevonden hebben ; hebben zij dan toen die raeii' fchen niet voor inboorlingen des lands moeten aanzien , naardien zij ten naas- ten bij als de Sa mojee den gekleed gingen? Zij zullen dan die meufehen, welke zij in Zembla gezien Treoucir, • g«no«rnct hebben; die dwaa- ling is,, zoo het eene zij, zeer vergeeflijk; want, naardien dat eiland zeer uitgeftrekt is en zeer digt bij het vaste land ligt , zal men bezwaarlijk kunnen jrelooven dat het voor de aankonisc van dien Rusfifchen boer geheel onbe- woond was. n, De Heer Klinosthdt ésx ik met even weinig grond gefprooken heb omtrent de Borandaijers , yan -welke men zelfs tot den naam niet kent 'in aeheel het Noorden en welke men daarenboven bezwaarlijk zou kennen aan de befchrijvlng, die ik van hun geef. Dit laatfle verwijt gaat mij niet aan • zoo de befchrijving der Borandaijers , door de Hollandfchc reizigers in de verzameling van de Reizen naar het Noorden gegceven, niet omllandig’ genoeg is dat men ’er het volk uit kennen kan, is het mijne fchuldniec, ik heb niets bij hunne befdirijvingen kunnen voegen. Het is eveneens met den naam gelegen; ik heb dien niet verzonnen; ik heb dien gevonden niet alleen in die verzameling van iReizcii, uclke de Heer Klingstedt hadt moeten jTTizicn, maar ook op dc Engelfche kaarten en globes van den Heer Senex, I.id van de KoningHjke. Maatfclwppij te Londen, wiens werken den groot- ilcn naam hebben van uaauvvkeurigbeid en juistheid. Ik kan dan tot hier toG. / ü E N A T U ü R L Y K E HISTORIE, «iet zien dat het ontkennend getuigenis van den Heer Klingstedt alleen moet gelden regens deftellige getuigenisfen van de Schrijvers, die ik aange- haald heb. Maar om hem op den weg te brengen van de Borandaaijers te leeren kennen, zal ik hem zeggen dat dat volk, welks beftaan hij ontkent, evenwel eenen uitgeftrckten grond beflaat, die weinig meer dan twee hon- derd mijlen ten Oosten van Archangel ligt; dat het vlek Boranda, dat den naam van het land aangenoomen , of hetzelve zijnen naam gegeeven heeft , twee en twintig graaden van de pool af ligt, op de Westlijke kust van eene kleine golf, in welke de groote rivier Petzora zig ontlast; dat dar land, door de Borandaijers bewoond, ten Noorden door de Ys-zee, regt over het ei- land Kolgo en de kleine cilandjens Toxar en Mauritius, bepaald wordt; ten Westen is het van de landen der Provintie Jugori door vrij hooge bergen ge- fcheiden; ten Zuiden grenst het aan de Provintieen Zirania en Permia; en ten Oosten aan de provintieen Condoria en Montizar, die zelve aan de lan- den der Samojeeden grenzen. Ik zou ’ernogbij kunnen voegen dat ’er, be- halven het vlek Boranda., in dat land nog verfcheiden andere aanmerklijke gehugten zijn , als Ustzilma, Nicoiaï, Isfemskaia en Petzora; dat, einde- lijk, datzelfde land op verfcheiden kaarten getekend Haat onder den naam van Petzora Jive Borandai. Ik ben verwonderd dat de Heer Klingstedt en de Heer DE Voltaire, die hem’ nagefchreven heeft, dit alles niet geweeten hebben en mij beiden verweten hebben dat ik een inbeeldig volk heb befchre- ven, van welk men den naam zelfs niet kende. De Heer Klingstedt heeft verfcheiden jaaren te Archangel gewoond, daar, zegt hij, de Mosco- vitifche Laplanders en de Samojeeden alle jaaren in vrij groot getal met hun- ne vrouwen cn kinderen koomen en fomtijds zelfs met hunne rendieren , om traan aantebrengen; hetfehijnt dan ook dat men vertrouwen moet op hetgeen hij van die volkeren zegt en te meer omdat bij zijne berispende aanmerkingen met deeze woorden begint: De Pleer de Buffon, die zig eenen groo~ ten naam in het gemeenebest der letteren verworven heeft en wiens uitftee- kende verdienden ik al het recht doe .y dat men hem verfchuldigd is, bedriegt zig-, enz. De lof, bij de berisping gevoegd, zet haar meer waarfchijnlijk- heid bij, zoo dat de Heer de Voltaire en enige andere, die volgens den Heer Klingstedt gefchreven hebben, enigzints gelijk gehad hebben in te gelooven dat ik mij indedaad bedrogen had omtrent de drie punten, die hij mij te laste legt. Ik meen egter aangetoond te hebben dat ik geenen misflag begaan heb met opzigt tot de Zemblieërs en dat ik niet anders dan de waar- heid gezegd heb omtrent de Borandaijers. Als men iemand, wiens werken men acht en dien men prijst, weerleggen wil, moet men ten miallcn eerst zoo veel kennis opdoen dat men gelijk Haat met den Schrijver, dien men aan- tast. Als de Heer Klingstedt flegts alle de reizen naar het Noor- den, welke ik uitgetrokken heb doorbladerd hadde, als hij de dagverhaa- len der Ilollandfche reizigers cn de'globen van den Heer Senex hadde op- gezogt, zou hij gezien hebben dat ik niets gezegd heb dat niet op goede gronden fteunde. Als hij de Aardrijkskunde van Koning A2lfred geraad- pleegd hadd’, een werk op het getuigenis der oude reizigers' Othere cn Wulf- • AANHAXG2EL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSClI. a4C? Wt'LFSTANT (a") gefclireven, zou hij gezien hebben dat de volitcren, welke ik , na de hedendaagrche bericluen, Borandaijers genoemd heb, ouds- tijds, ren tijde van dien aardrijkskundigen Koning , of AöJ-^wj-hectc- oenen zwakken reuk en een ruuw en verllompt gevoel hebben. ' De jagt verfchaft hun hun gewoon vocdzel des winters en de visfcheni in den Komcr; imnnc ror.ai-»»o»» _ g,iin h i m ceni gde rijkdom, zij ceten liet v ees 1 er dieven altijd raauw en drinlSn uiur^crTiiet warm, zij weeten die niet te melken; visch eeten zij insgeH.ik ongekookt. _ Zij manken zig teuten met irnider ooit eene maatfchapplj te vormen ; zij geeven rendieren voor de meisjens , 7Ü tot hunne vrouwen maaken , zij mogen zoo veele vrouwen hebben als behaa<^t ; dc mcelte bepaalen zig tot twee en het gebeurt zelden dat zij meer dnn viif hebben; daar zijn meisjens, voor welke zij den vader honderd en tot honderd en vijftig rendieren geeven: maar zij hebben het recht om hunne vrou- wnn teriw tc zcndeu en hunne rendieren wederceiieemcn , als zij reden hebben om misnoegd'’ over haar te zijn ; als de vrouw bekent dat zij met eenen man van eene vreemde iiatic gemecnlcliap gehad heeft, zenden zij haar onniiddelijk aan liaare «Uderentenw dus bieden zij ook haare vrouwen cn dogters met, gelijk de Heer Je Bufeon zegt, den vreemdelingen aan. Dit heb ik indedand gezegd volgens de getuigenisfen van een zoo groot ge- tal reizigers, dat de zaak mij niet twijfelachtig voorkwam. Ik weet zelfs niet of de Heer Klingstedt wel recht hebbe het tegens die getuigenis- li s * 5 ® DE NATUURLYKE HISTORIE.' fcn te ontkennen, vermits hij geene andere Sainojeedcn gezien heeft dan die, \velke te Archangel of in andere plaatfen in Rusland koomen en hun land niet doorreisd heeft, gelijk de reizigers, uit welker verhaalen ik die feiten getrokken heb, welke ik getrouw heb opgegeeven. Zou het bij een wild, dom en lomp volk, gelijk de Heer KuNcs'rEDT zelfde Samojecden af- fchildert, die nooit in maatfchappij loeven, die zoo vecle vrouwen neemen als hun behaagt en die haar weder wegzenden, als zij hun mishaagen, zon het, zeg ik, bij zoodanig een volk wel wonder zijn dat zij deeze den vreem- delingen ten piinflen aanbooden ? Zijn ’er bij zulk een volk geineene wet- ten, ftandhoudendc gewoonten? Gedraagcn zig de Samo)cedcn, die nabij Jeniscé woonen, even zoodanig als die uit den omtrek van Petzora, die meer dan vier honderd uuren van hun afzijn? De Heer Klingstedt heeft flegts deeze laatlle gezien, hij heeft flegts volgens hunne berichten geoor- deeld; en egter kennen die Westlijkc Samojecden degeene niet, welke ten Oosten woonen en hebben hem van hun geene juiftc berichten kunnen gee- ven en ik houde mij als nog bij de duidlijke getuigenisfen van de reizigers, die geheel het land doorreisd hebben ; ik kan een voorbeeld daaromtrent te berde brengen, dat den Heer Klingstedt niet onbekend moet zijn, want ik neem bet over uit de Riisfifche reisbefchrijvers. Ten Noorden vanKam- Ichatka zijn de vast gezeten Koriakken, in geheel het opper- gedeelte van Kamfchatka van de rivier Ouka rot die van Anadir gevestigd ; deeze Ko- riakken zijn den Kamfchatkaalen veel meer gelijk dan de dwaalcnde Kofiak- ken, die veel in gelaatstrekken en zeden van dezelve verfchillen. Diedwaa' lende Koriakken dooden hunne vrouwen met haarc boelen, als zij hen in over- fpel betrappen; de gezeten Koriakken, integendeel. Bieden hunne vrou- wen, uit heleefdheid, den vreemdelingen aan en het zou cene belediging zijn Ixun te weigeren hunne plaats in het huwelijks -bed te neemen (a^. Kan het niet eveneens gefield zijn bij de Samojeeden , welker zeden en gebruiken daarenboven tén naailen bij gelijk zijn met die der Koriakken? Zie hier nu wat de Heer Klingstedt van de Laplanders zegt. *: Zij hebben gelaatstrekken als de Finnen , van welke men hen niet ligt onder- fclieiden uitgezonderd dat zij het been vtui het opper ^kaakbeen WMt fierker efv verhevener hebben-, buiten dat hebben zij blaauwc, graauwe en zwarte oogen, die wel geopend en -eveneens gevormd zijn als die van de andere natieën "^van Kiiropeedcn belangt , deeze flamnien oiigctwijlëld van ënig Tarlaarsch ras van de oude- bcwooners vaii Siberie af ..... Men heeft veele verdigtzelen omtrent de Lappen, CO HiJioirt Cémrsle- des Fóyegis Fel. XIX in p. 350.. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 253' verteld; men heeft, bij voorbeeld, gezegd dat zij’ de werpfpicts met zonderlin- ge behendigheid werpen, en cettr is het zeeker dat zij ten minden teacnswoor- dig het gefiruik van dit wapen in het geheel niet kennen , zoo min ais dat van hoog en pijlen, zij bedienen zig op hunne jagten niet dan van fnaphaanen. Ilet'beeren - vleesch dient hun nooit tot fpijs , zij ceten niets raauw, zelfs geen visch, en dit doen de Sainojeeden altijd, decze gebruiken nooit zout, terwijl de Lappen in alle hunne fpijzen zout doen. Het is ook valsch dat zij meel van ge- inaalen visch* graaten maaken , dit is niet in zwang dan bij enige Finnen, die in Carelie woonen, daar de Lappen zig alleen van die zoete en malfche zcllTlan- digheid, of van dat fijn en dun vliesjen bedienen, dat onder de fchors van de denneboonien. zit en tvaarvan zij in de maand Mey voorraad opdoen; na het te- deeg gedroogd te hebben maakcn.zij het fijn en mengen het onder het meel, waarvan zij hun brood bakken. De Walvisch- traan dient hun nooit tot drank, maar het is waar dat zij hunne visch toebereiden met de vcrfche traan, die mcii uit de lever en de ingewanden van de hakkeljaaiiw trekt, traan, die niet walg- lijk is en niet ftinkt zoolang zijversch is._ Mannen en vrouwen draagen hem- den, het overige van hunne kleding is gelijkdie derSamojeeden , die het gebruik van linnen niet kennen In verfchcideii verhaalen wordt melding ge- maakt van de onaf hanglijke Lajipen, fchoon ik niet_wcct dat ’er zijn , tenzij men voor zoodanige wilde doen doorgaan een klein’'getal Iiuisgezinhen op de grenzen gezeten , die in de verpligting zijn fchatting aan drie Mogendheden op- tebrengeij. Hunne jagt en visfeherij , van tvelkc zij alleen Iceven , eisfehen dat zij dikwijls van wooningveranderen , zij gaan zonder zwaarigbdd van het een grond- gebied op het ander over; daarenboven is dit het cenigfte ras van Laplanders dat geheel aan de andere gelijk is, dat het Christendom nog niet omhelsd heeft, en dat nog, veel van den wilden heeft; het is alleen bij hen dat men dc veelwijverij en bijge- loovige gebruiken vindt .... De Finnen hebben , in oude tijden , het grootst gedeelte van de Noordiijke landen bewoond. Als men dit bericht van den Heer KniNGs tEDT met de verhaalen der’ Reizigers en getuigen, die hem voorgegaan zijn, vergelijkt, kan men gc- maklijk befpeufeh dat oc E.app,rr. - cene eeuw gedeeltelijk befchaafd zijn geworden; die, welke men Mosewifeke Laplanders noemt, en die de eenigfte zijn, welke te Archangel koomen , bijgevolg cok dö eenigfte, welke de Heer Klingstedt gezien heeft, hebben den gods- dienst der Rusfen in het geheel en gedeeltelijk hunne zeden aangenoomen ; bijgevolg zijn ’er verbindtenisfen en vermengingen gekoonicn. Het is dan ook niet’te verwonderen dat zij thans niet meer dezelfde bijgeloovigheden , dezelfde wonderlijke gebruiken hebben, Welke zij. hadden ren tijde van de reizigers, die over hen gefchreven hebben;- men moet deeze dan ook niet befchuldigen dat zij ons verdigtzelen hebben opgcdischt; zij hebben gezegd, en ik heb volgens hen gezegd wat ’cr toen plaats hadt en wat nog plaats^ heelt bij de wilde Laplanders; men vondt bij hen geene blaauwe oogen en fchüone vrouwen en men zal die onder hen nog heden niet vinden en zoo de Schrijver zoodanige gezien heeft onder de Laplanders , die te Archangel’ koomen, bewijst niets beter dat ’er eene vermenging met andere natieëm gefchied iss, tvanc dc Zweden en Deenen hebben ook hunne naaste nabuu- rige Laplanders befchaafd ; en zoo dra de godsdienst gevestigd en aan twee volkeren gemeen wordt, volgen ’er alle andere vermengingen uit, hetzij ii? 254 D E N A T ü U R L Y K E II I S T O Pv I E. het zodenlijke raec opzigt rot de denkwijze, hetzij in het natuurlijke met op- zigt tot de daaden. . r i j j • Alles wat wij volgens de reisbofchrijvingen , over tagtig of honderd jaaren gcfchrcvcn, gezegd hebben moet dan niet roegepast worden dan op de Lap- \ pen, die hot Christendom niet omhelsd hebben; hunne rasfen zijn nog zui- ver en hunne gedaante is nog zoodanig als wij die befchreven hebben. De Lappen, zegt de Meer Klingstedt , gelijken in gelaatstrekken naarde andere Europilche volkeren, bijzonderlijk naar de Finnen, uitgezonderd dat de Laplanders de beenderen van het opper -kaakbeen meer verheven heb- ben; deeze laatllc trek voegt hen weder bij de Samojeeden, hunne gcftalte beneden de middclniaatigc voegt hen insgelijks bij dezelve, gelijk ook hun- ne zwarte of donker bruine hairen ; zij hebben baarden , en hair aan het lighaam, omdat zij de gewoonte hebben laaten vaaren van het uittetrekken , gelijk de Samojeeden doen. Het vel van deeze en geene is van dezelfde kleur; de borden der vrouwen zijn even flap en de tepels even zwart bij de twee natieën. De kledij is bij beitjen dezelfde ; dc zorg voor de rendieren, de jagt, dc visfeherij, dc domheid, de luiheid zijn dezelfde. Ik heb dan wel recht om te blijven beweeren dat de Lappen en Samojeeden eene ett ' dezelfde foort of eenzelfde ras van menfehen zijn, zeer verfchillcnde van die der gemaatigde wacreldllrcek. Als men dc moeite neemt het nieuw bericht van den Heer IIoeg- STROEM met het verhaal van den Heer Klingstedt te vergelijken , zal men overtuigd zijn dat, fchoon de gebruiken der Laplanders enige verande- ring ondergaan hebben, zij egter, over het algemeen , dezelfde zijn die zij voorheen waren , en zoodanig als dc eerde reisbcfchrijvers hen voorgcflcld hebben. Zi| zijn C^Qgt de Heer IIoegstroem) van eene kleine geflalte ,_ bruin van De vrouwen houden zig , ten tijd van haare maandlijkfe zuive- ring, 'aan de deuren der tenten en eeten afzonderlijk De Laplanders wa- ren van oude tijden herder- volkeren ; zij hebben groote kudden van rendieren, van welke zij lum voornaamst voedzcl manken ; daar zijn weinig huisgezinnen of zij verteeren ten minden cenrcndierelke weck , en deeze dieren geeven hun ook over- vloedig melk , waarmede dc armen zig voeden. Zij fpijzen niet van den grond gelijk de Grocnlanders en de Kamfchatkaaleii , maar van fchotels van grof laken gemaakt, of nitmandjens op eene tafel geplaatst; zij drinken liever water van ge- Iniolten ■ fneeiiw dan tivicr- water . . . • - Zwart hair, ingezonken wangen, een breed aangezigt , een puntige kin zijn dc trekken , welke de twee kunnen ge- meen hebben. De mannen hebben Aveinig baard en een dik lighaam, zii zijn cffter zeer vlug in het loopen Zij woonen onder tenten van rendicreh- vcllcn of laken gemaakt , zij fiaapeu op bladeren, waarop zij een of meer ren- dieren -vellen uitflrekken Dat volk is over het algemeen meer dooien- de dan gezeten ; het gebeurt zelden dat de Laplanders meer dan veertien dagen op eene zelfde plaats verblijven; als de lente kooint , verhuizen de mee [re met hunne gezinnen twintig of dertig mijlen verre in het gebergte, om te tragten het hctaalen derichatting te omwijken Daar is geen zetel in hunne tenten , elk gaat op den grond zitten .... Zij fpannen dc rendieren _ voor lieden om hunne tenten cn andere goederen te verhuizen; ook hebben zij ichuiteii om te AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 255 water te reizen en te visfchen Hun yoornaamst wapen is de eenvoudi- ge boog zonder handvatfel , zonder vizier, omtrent eene halve roede lang . . . Zij wasfchen hunne kinderen, zoo dra zij geboren zijn in een afkookzcl van el- zen -fchors. Als de Laplanders zingen, zou men zeggen dat zij huilen; zij maaken geen gebruik van het rijm , maar hebben menigvuldige Üotregels , . . De Laplandfche vrouwen zijn fterk, zij baaren met weinig imert, zij baaden baa- re kinderen dikwijls en dompelen hen dan tot den hals in koud water: alle dc moeders zoogen haarc kinderen en , als het nodig is , fpeenen^zij dezelve met rendiercn-melk .... De bijgeloovigheid van dat volk is dwaas, kinderachtig, buitenfpoorig , laag en Ichandclijk ; elk mensch, elk jaar, elke maand, elke week heeft zijnen God; alle, zelfs die,__welke Christenen zijn, heblgen afgoden;, zij hébben voorfchriiteii van waarzeggerij, tover - trommels , en zekere ftrikken,, waarmede zij dc winden meeiicn te kunnen binden en ontbinden Men ziet uit het bericht van deezen hcdcndatigfen reiziger dat hij de Lap-- pen anders gezien en beoordeeld heeft dan de Heer Klingstedt en meer overeenkomstig met de oude berichten; het is dus de waarheid dat zij nog heden , op zeer weinig na , zoodanig zijn als wij hen befchreven hebben. De Heer Hoeo-stroem zegt met alle de reizigers, die hem voorgegaan zijn dat de Lappen weinig baard hebben; de Heer Klingstedt alleen verzeekerc dat zij eenen dikken wel gehairden baard hebben en geeft dit als een bewijs op dat zij veel van de Sainojeeden verfchillen ; het is eveneens met de kleur van het hair gelegen ; alle de rcisbefchrijvers getuigen eenpaa- rig dat hun hair zwart is, de Heer Klingstedt alleen zegt dat ’èr onder de Lappen hair van allerleie kleur gevonden wordt en blaauw'e en graauwe- oogen; als die feiten waar zijn, Ipreeken zij daarom de reizigers niet te- gens, zij toonen flegts dat de Heer Klingstedt over de Laplanders in het algemeen gcüordecld heeft naar het klein getal dat hij heeft en van welke wmarlcnijnl^c die mcr piTtirowc en blonde hairen uit dc ver- menging met enige Deenen, Zweeden of Moscoviten met dc Lappen zijn voortgefproten. , r-r . De Heer Hoegstroem Hemt met den Heer Klingstedt daarin overeen dat de Lappen van de Finnen ooiTpronglijk zijn ; dat kan wmar zijn ; maar decze vraag cischt egter em'g onderzoek. Dc cerfte Zee-lieden, die de Noordiijkc Kusten van Europa geheel rond gevaaren zijn, zijn O the re en WuLFSTAN ten tijde van den Anglo-Saxifchen Koning ABlfred, wien zij ’er een verflag van dceden, dat die aardrijkskundige Koning ons behouden heeft cn van welk hij eene kaart heeft gcgeeveii met dó eigen naa- men van clk land in dien tijd, dat is in dc negende eeuw tleeze kaart,, met dè nieuwe kaarten vergeleken, toont dat het westlijk gedeelte derNoor- wccglchc kusten tot den vijf en' zestigften graad toen Halgoland genoemd w’ierdt. ' De zec-vaurer Otherk onthieldt zig enigen tijd onder die Noor- wccgenaars, welke hij Noormannen (^Northmen) noemt. Van tiaar ver- {a) mjloirc Générale des Vo'jages Vol. XIX- f. a96 S Jnivrintes. . _ (&) Zie diü kaait op het eind der aantekeninaeii op bet ceifte hoofdfiuk van net ecJita-; boek vau üj-FRiO over Orofius, Lond. 1773 in &'o. 656 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. volgde hij zijnen togt Noordwaards, langs de kusten van Lapland, welks zuidlijk gedeelte hij Finna cn het noordlijk gedeelte Terfenna noemt,; hij' leidc in zes dagen tijds drie honderd uurcn af tot bij kaap Noord, die hij niet terftond om kon zeilen, bij gebrek van eenen VVestlijken wind; maar, na een kort verblijf in de landen omtrent die Kaap, voer hij dezelve voorbij en (levende vier dagen lang Oostwaards aan ; dus voer hij langs kaap Noord tot voorbij Wardhus ; vervolgens keerde hij met eenen noordlijken wind zuid- waards en hicidt zig niet op dan bij den mond van eene groote rivier, door volkeren bewoond, die genaamd worden, welke, volgens zijn ver- baal, de eerlle gezeten inwooneren waren , welke hij in den gantfehe loop deezer zee -reis ontmoet hadt, hebbende, zegt hij, geene gezeten inwoone- ren gezien op de kusten van Finna en Terfenna (dat is te zeggen, op alle de kusten van Lapland} maar enkel jagers cn visfehers, en nog in vrij klein getal. Wij moeten aaiimerken dat Lapland nog heden in het Deensch Fin- 7uark of Finnamark genoemd wordt cn dat in de oude Decnfche taal mark land betekent. Wij kunnen dan ook niet twijfelen of Lapland is voorheen Finna genoemd geweest, bij gevolg waren de Lappen toen de Finnen en dit is het waarfchijnlijk ’t welk heeft doengelooven dat de Lappen van de Fin- nen afdamden. Maar als men acht flaat dat het tegenswoordig Finland tus- fchen het oude land Finna (of Zuidlijk Lapland) de golf van Bothnia, die van Finland en het meir Ladoga ligt, en dat datzelfde land, dat wij thans Finland noemen, toen Cwenland en niet Finmark ol Finland heette, moet men geloovendat de bewooners van Cwenland, thans de Finlanders ofFinnen een ander volk waren dan de waare öudc Finnen, welke de Lappen zijn, •en naardien het tegenswoordig Cwenland oï Finland flegts door vrij fmalle zee -boezems van Zweden en Livonie gcfcheiden is, hebben de bewooners van dat land in alle rijden met die twee nacieen gemeenfehap moeten hou- den; ook gelijken de tegenswoordigc Finlanders naar de inwooners van Zwe- den of Livonie en verfchillcn tegelijk zeer veel van de Lappen of Finnen van oudstijds, die, van onheuglijke tijden, eene bijzondere foorc of een af- zonderlijk ras van menfehen gevormd hebben. Wat de Beornias ofBorniais belangt, daar is, gelijk ik gezegd heb, alle ■vvaarfcbijnlijkheid dat deeze de Borandaijers zijn en dat de groote rivier, van welke Othere en Wulfstan fpreeken, de vloed Petzora en niet de Dwinais; want deeze oude reizigers vonden zee-koeijen op de kusten van die Beormas en bragren zelfs van hunne tanden mede aan Koning iLuFREO. Nu zijn ’er geene walrusfen of zee-koeijen in de Oostzee, noch op de Westlijke, noordlijke en oostlijke kusten van Lapland; men heeft die niet gevonden dan in de witte zee cn boven Archangel in de zeeën van Noord- lijk Siberie, dat is, op de kusten der Borandaijers en Samojeeden, De wesclijke kusten van Lapland zijn, voor het overige, zedert eene eeuw wel onderzogt cn zelfs bevolkt door de Deenen, de oostlijke kusten door de Rusfen, en die in de golf van Bothnie door de Zweeden, zoo dat ’er niet meer voor de Lappen overblijfc dan een klein gedeelte van het binnenfle van hun fohicr - eiland. Te AANHANGZEL'TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH 257 Te Egedesminde (zegt de Heer de Pauw) op agtcn zestig graaden en tien mi- nuuten breedte , is een 'Koopman , een asfistent en Oeenfdie matroozen , die daar het geheel jaar door woonen. De comptoircu van Christiaans-haab en Claus -ha- ven , fchoon op agt en zestig graaden vier en dertig rainuuten breedte gelegen , zijn bezet door twee opper • kooplieden , twee aslistenten en enige jonge zee- lieden; die comptoiren, (zegt de Schrijver) zijn gelegen aan den ™ond van den Eysliord Te Jacob - haven , op negen en zestig graaden , houden te alle tijden twee aslistenten van de Maatfehappij van Groenland , met twee matroozen en een predikant voor den dienst van de Wilden, bezetting • • • • , , beuk, op negen en zestig graaden zeven en dertig minuuten , is de volkplanting, in het jaar 1755 gevestigd door den Koopman Dalager, daar is een Commis_ , Visfehers enz Het visch - huis van Noogfoack , op een en zeventig graaden en zes minuuten , wordt opgehouden door eenen koopman met een behoor- lijk gevolg, en de Deenen, die ’erzedert dien tijd woonen, zijn op het punt van hunne wooning nog vijftien mijlen Noordwaards te verplaatfeiit De Deenen hebben zig dan nedergezet tot den een en zeventigden of twee en zeventigften graad, dat is , op eenen kleinen afiland van de Noordlijke punt van Lapland ; en aan den anderen kant hebbende Rusfen de volkplan- tingen van Waranger enOmmegan, op de Oost -kust, omtrent op dezelfde hoogte van een en zeventig of twee en zeventig graaden , terwijl de Zwec- den zeer verre in het land boven de golf van Bothnie zijn doorgedrongen, de rivieren Galis, Torneo, Kimi op, en tot den agt en zestigften graad, daar zij de vastigheden van Lapycrf en Piala hebben. Dus zijn de Laplanders aan alle kamen bezet cn zij zullen welhaast geen volk meer uitmaaken , zoo zij, gelijk de Heer Klingstedt zegt, reeds van nu af aan tot elf hon- derd gezinnen bepaald zijn. Schoon de Rusfen zedert langen tijd op de walvischvangst uitgaan tot ia de golf van LiiichidaLin, cn fchoon zij in deeze laatfte dertig of veertig jaa- ren verfcheiden grooce réïÉtn ' toc KTim^ctiacKa ondernoomen lieb- ben weet ik egter niet dat zij iets over het land van Noordlijk Siberië boven de s’amojeeden, ten Oosten, dat is te, zeggen boven den vloed Jeniscé heb- ben (Temeeii gemaakt; daar is ondertusfehen een uitgellrekt land, onder den pooL cirkel gelegen, en dat zig veel verder noordwaards uitftrekt, dat met den naam van Piafïda bellempeld wordt en ten Westen bepaald door den vloed Teniscé tot aan zijnen mond, ten Oosten door de golfLinchidolin , ten Noor- den door de landen, in het jaar 1664 door Jelmorsem ontdekt, welken men den naam van jelmorland gegeeven heeft, en ten Zuiden door de Ton- ■iTuftlche Tartaaren : dat land , dat zig van den drie en zestigften tot den drie enzeventi'^ften graad breedte uitftrekc, bevat inwooneren, die aangeduid wor- ' den door den naam van Pataii, die, door de lugtfti-eek en door hunne lig- einghne grootc iiitgeftrektheid lands, onder den pool -cirkel gelegen en welks punt zig cot den drie en zeventigften graad uitlirekc; dat land vormt het Oostlijk en Noordlijk eind van de oude Waereld; men heeft inwooneren van hetzelve opgegeeven onder de naamen van Sckelati en Tsuktfehi , van welke wij bijna niets meer weeten dan den naam Wij denken egter dat, naardien die volkeren ten Noorden van Kamfchatka woonen, de Rusü- fche reizigers hen, in hunne reisbcfchrijvingen, met de Kamfchatkaalen en Koriakken vereenigd hebben, van welke zij ons goede befchrijvingen gegee- ven hebben , die wel verdienen hier aangchaald te worden. Dc Kamfchatkaalen (zegt de Heer Steller) zijn klein en bruin; zij hebben zwart hair, weinig haard, een breed plat aangezigt, eeuen platten neus, onre- gelmaatige trekken , ingezonken oegen, eeuen grootenniond, dikke lippen, bree- de fchouderen , dunne beenen en eenen hangenden buik {b ). - Deeze befchrijving brengt, gelijk men ziet, de Kamfchatkaalen digt bij ■^e Samojeeden of Laplanders, die egter zoo ontzagcheiijk verre van hun af zijn , dat men zelfs niet vermoeden kan dat zij ’mn malkanderen afllammen en hunne gelijkenis kan niet voonkoomen dan van den invloed der lugtflreek , die dezelfde is en die bijgevolg menfehen van eenerleie foort, op duizend mijlen afftands van malkanderen , gevormd heeft. De Koriakken bewoonen het Noordlijke gedeelte van Kamfchatka , zij zijn dvvaalende als-de Lappen en zij hebben kudden van rendieren , die allen bunnen rijkdom iricmaaken. Zij meenen de ziekten te kunnen geneezen door €p fooften van trommekjens te flaanr derijkfle trouwen verfcheiden vrouwen, welke zij op afzonderlijke plaatfen onderhouden met rendieren , welke zij haar gceven. Deeze dwaalende Koriakken vcrfchillen van de gezeten Koriakken niet alleen in zeden, maar ook enigzints in trekken; de gezeten Koriakken gelijken naar de Kamfchatkaalen; maar de dwaalende Koriakken zijn nog klei- ner van gellalte, magerer, minder kerk, minder moedig; zij hebben een langwerpig rond aangezigt , oogen met dikke wenkbrauwen overfchaduwd, eenen korten neus en groocen mond; de klederen van beiden zijn van rendie- ren -vellen gemaakt eu de dwaalende Koriakken woonen onder tenten en ' (o) „ Men vindt bij die volkeren Tuktfehi, ten Noorden vin het einde van Afia, de- „ zelfde zeden en dezelfde gebruiken , welke Paul bij de inwooneren van Camul zegt ^ waargenoomen te hebben. Als ’er een vreemdeling koomt, koomen die volkeren hun » hunne vrouwen en dogteren aanbieden; als de reiziger haar niet fchoon en jong genoeg vindt, gaan zij andere in de nabuurige dorpen zoeken .... Voor het overige heb. » ben die volkeren eene verheven ziel; zij beminnen de onafhanglijkheid en vrijheid al- „ lerfteikat, zij kween alle den dood boven de flavernij T>it is de eenigfte aanteke- ning, welke ik over die Tsuktfehi volkeren heb kunnen vinden. Journal Etranger, Juillei X'i6i. Exirait du Voyage d’\^fie en Amérique , par M, Mulles Londr. 1762. ({>) Bijl. Gén, iesVo^ages T. XUC p. 276 ij Jum AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 25 ^ zetten zig neder daar mos voor hunne rendieren is (^). Het fchijnt dan dat dat dooiend leven der Lappen, Sainojeeden en Koriakken om het weiden van hunne rendieren gefchiedt ; naardien die dieren niet alleen allen hunnen rijk- dom uitmaaken, maar hun ook nuttig en zeer noódzaaklijk zijn, doen zij hun best om hen te onderhouden en te vermenigvuldigen; zij zijn dan ge- noodzaakt van plaats te veranderen , zoo dra hunne kudden liet mos verteerd hebben. De Lappen, Sainojeeden en Koriakken, zoo gelijk aan clkanderen in ge- ftalte, in gedaante, in aart en zeden, moeten dan befchouwd worden als eene zelfde foort van menfehen, een zelfde ras in het menschlijk geflagt in het algemeen genoomen, fchoon het zeer zeeker is dat zij niet van dezelfde natie zijn. De rendieren van de Koriakken zijn niet van de Laplandfchc ren- dieren oorfpronglijk en egter zijn het dieren van eene en dezelfde foort; even- eens is het met de Koriakken en Laplanders gelegen ; hunne foort, of hun ras 5s hetzelfde en, zonder van elkanderen oorfpronglijk tc zijn, koomenzij beiden van hunne lugtftreek , welker invloed dezelfde is. Deeze waarheid kan ook nog bewezen worden door de vergelijking van de Groenlanders met de Koriakken, Samojeeden en Laplanders , fchoon deGroen- landers door vrij groote uitgeftrektheid van zee van die natieën gefcheiden zijn, gelijken zij des niet te min naar haar, omdat de lugtllreek dezelfde is; het is dan zeer onnodig tot ons oogmerk te onderzoeken of de Groenlanders van de Yslanders ofNoorweegenaars afftamraen, gelijk verfcheiden Schrijvers beweerd hebben ; dan of zij , gelijk de Heer de Pauw wil , van de Amerikaanen koomen C^). Want waarvandaan ook de raenlchen van enig land oorfpronglijk mogen zijn, zal de lugtllreek, waar aan zij zig gewennen zullen, op den duur, zoo fterk eenen invloed op hunnen eerden natuurlijken ftaac hebben, dat, na een zeker getal gcHagten, alie-meTncrrrtnBTi-eiKancleren gelijken zullen al waren zij van vcrfchillende landen, zeer verre van elkanderen liggende, gekoomen en eerst zeer ongclijk aan clkanderen geweest; of de Groenlan- ders van de Eskiinaux van Amerika, of van do Yslanders gekoomen zijn; of de Lappen hunnen oorfprong aande Finnen, aan de Noorweegenaars, of aan de Ru-'fen vcrfchiildigd zijn; of de Samojeeden al of niet van de Tartaaren Koriakken van deMonguls, of de inwooneren vanYecoafOammen , het zal niet te min waar zijn, dar alle volkeren, onderden pool -cirkel verbreid , menfehen van eenerleie foort geworden zijn in alle de uitgellrekheid van die Noord- lijke landen. Wij zullen bij de bcfchrijvmg, welke wij van de Groenlanders gegeeven hebben, nog eni^’e bijzonderheden voegen uit de me uwe berichten van den Heer Crantz.* Zij zijn klein van geftalte, daar zijn weinige onder hen die vijfvoeten hoog zijn; zij hebben het aangezigc breed en plat, de wangen rond, maar waarvan de beenderen naar vooren uicfleeken, de oogen klein en (a) Hifi. Gén. des Fma^es T. XIX p-U9 fc? ƒ«»>. (bj Recherches Jw les Amèrkains T. I p. 33* \ Kk 2 260 DE NATUURLYKE HISTORIE. zw'art, den neus weinig vooruicfteekende , de onderlip wat dikker dan de bovenlip, zij zijnvaneene olijfkleur, zij hebben het hair regt, ftijf en lang, weinig baard, omdat zij dien uittrekken, dikke koppen, maar kleine handen cn voeten, gelijk ook kleine armen en boenen, eenc hooge borst, breede fchouderen cn het lijf wel gefpierd a'). Zij zijn alle jagers of visi’chers, en keven alleen van de dieren, welke zij dooden; de zee- kalven en rendieren inaaken hun voornaamst voedzel uit; zij laaten derzelver vleesch droogen, voor zij het eeten, fchoon zij het bloed zoo warm als het is drinken; zij eeten ook gedroogden visch, talingen en ander gevogelte, dat zij in zee-wa- ter laaten kooken ; zij maaken cene foort van itruif van derzelver eieren , waarin zij doorn- bezieën en Engel -wortel (^Angelica') in traan van zee-kal- ven roeren. Zij drinken geene walvisch - traan , zij gebruiken die alleen om te branden en hunne lampen aantehouden ; zuiver water is hun gewoone drank : de moeders en minnen hebben eene lbort van kleed aan, dat van agte- ren wijd genoeg is om ’er haare kinderen in te draagen; dat kleed, van pel- terijen gemaakt, is warm en dient voor luuren en wieg, men fteekt ’erhet eerstgeboren kind geheel naakt in. Zij zijn over het algemeen zoo morsfig, dat men hen niet zonder te walgen naderen kan, zij ftinken naar verrotten visch; de vrouwen wasfehen zig, om deezen flank te verdrijven, met pis en de mannen wasfehen zig nooit; zij hebben temen voor den zomer en foorten van hutjens voor den winter ; deeze wooningen zijn fleges vijf of zes voeten, hoog, zij zijn gebouwd of behangen met vellen van zee - kalven en rendieren,, deeze vellen dienen hun ook tot bedden; hunne glazen beftaan uit doorfchijnen- dc darmen van zee - visfehen. Zij hadden voorheen boogen en gebruiken thans fnaphaanen op de jagt en in de visfeherij harpoenen , lansfen en werpfpict- fen,met ijzer of visch -graaten beflaagen, fchuitjens, die vrij groot zijn, A'an welke enige zeilen voeren van vlas of hennip geweeven, welke zij van de Europeaanen inruilcn, gelijk ook het ijzer en verfcheiden andere zaaken,. voor pelterijen en traan. Zij trouwen gemeenlijk op hun twintiglle jaar en. kunnen, als zij welgefteld zijn , verfcheiden vrouwen noemen. De echtfehei- uing is, in geval van t’&nvredenheid, niet alleen geoorloofd, maar in ge- meen gebruik; alle dc kinderen volgen de moeder en keeren zelfs na haaren dood, niet weder naar den vader. Voor het overige is het getal hunner kin- deren nooit zeer groot, het gebeurt zelden dat eene vrouw meer dan drie ot vier kinderen krijgt. Zij haaren gemaklijk en flaan den eigen dag weder op om aan haar werk te gaan. Zij laaten haare kinderen tot hun derde of vierde jaar zuigen. De vrouwen, fchoon met de opvoeding der kinderen , met de zorg van het eeten tc bereiden , met het maaken van de klederen en het huis- raad voor het geheel gezin belast, fchoon genoodzaakt om de fchuitjens te roeijen en zelfs om de zomer-tenten en de winter- hutten te bouwen, lee» ven egter, ondanks dat gefladig werken, veel langer dan de mannen, die. jöiet doen dan jaagen of visfehen. De Heer Crantz zegt dat zij weinig (a) Ckaktz Ilijierie van Groenland T.I 178.’ \ . . AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. oiuler dan viifn'g iaaren worden , terwijl de vrouwen den ouderdom van zc- ventiiT of cafftig faaren bereiken. Dit feit zou , als het bij dat volk algemeen Iks , zonderlinger zijn dan alles wat wij van hetzelve tot hier toe gezegd ‘"vo™ het overige, voegt 'er de Heer CRArtTZ bij, ben ik door oogge- fnifi-en vc-zcekerd dat de Groenlanders meer naar de Kamfchatkaalen , nam de Tono-ufen en Kalmukken van Afia gelijken dan naar de Lappen van Lu- rooa Men heeft op de westlijkc kust van Noord- Amerika, regtoverKam- fchatka, natieën gezien, die, tot zelfs in trekken, veel naar de Kamfchm^ kaaien gelijken ( a). De reizigers meenen, in het algemeen , bij alle de Wil- den van Noord- Amerika waargenoomen te hebben dat zij veel naar de Oos- terfehe Tartaaren gelijken , vooral inde oogen, het weinig hair op het ijt en het lang, regt, dik hoofdhair , j r' Om kort te zijn, gaa ik de andere gebruiken en bijgeloovighedcn der Oroen- landers, welke de Heer Crantz breedvoerig opgeefc met ftilzwijgen voor- bij- het zal genoeg zijn te zeggen datdeeze gebruiken, hetzij bijgeloovige , hetzij redenlijke, vrij gelijk zijn aan die van de Laplanders, Samojeeden en Koriakkeni.hoe meel* men hen vergelijken zal , hoe meer men zal bevinden dat alle deeze volkeren, nabij onze pool woonende, llegts eenc cn dezella>- foortvanmenfehen uitmaaken, dat is, een enkel ras, van alle de andere m he° metischlijk geflagt verfchillende, bij welk men nog voegen moet dat der Esk maux vau het Noorden van Amerika, die naar de Groenlanders cn nog meer naar de Koriakken van Kamfchacka gelijken, volgens hetgeen de Heer Steller van hun zegt. Als men llegts even beneden den pool-circel in Europa het fchoonfte Wvan het menschlijk geflagt; de Decnen, de de Zweeden, deT'mrreTii xit oen wom'g. ondci maixanaeicn verfchillende, gelijken egter genoeg naar elkaêr om met de Poolen, met de Duitfehers en zelfs met alle de andere volkeren van Europa maar eene en dezelfde foort van menfehen uittemaaken die in oneindige verfcheidenheden verdeeld is door de vermenging der verfchillende natieen. Maar in Afia vindt. beneden dc koude hcmeKlreek een ras, zoo lelijk als dat van Europa. Shoon is, ik bedoel het T.artaarsch ras, dat zig voorheen van Moscovie tot bef Noorden van China uitftrektc;. ik begrijp er ook de Ostiakken onder, fe uitf ftrekte landen ten Zuiden der Samojeeden bewooneiv gelijk ook de ifi kken, de Jakuten, de Tongufeii en alle de Noordlijke Tartaaren, weL 1 ^Idén én gewoonten niet dezelfde zijn, maar die alle naar elkanderea ker zeden S lighaam en in lelijkheid van trekken. Zeden de Rusfefzig eiterin de geheele uitgeftrektheid vanSiberie en in de aangren- fefde lanin hebben nedergezet, zijn er veelc vermengingen tusfehen de Rusfen en de Tartaaren gekoomen en die vermengingen hebben de gedaante^ Co) Crantz Hiflorie van Greenland. ID. ?. 332 ■ (i) SchredeR Hijlori^ viemeUge dieren. ID. bU e?. Kk 3 sgi DE NATUURLYKE HISTORIE. en zeden van verfcheiden volkeren van dat groot land zeer flerk veranderd. Ï 3 ij voorbeeld, fchoön de oude reizigers on - de Osciakken bcfchrijven als naar de Samojecden gelijkende, fchoon zij nog dwaal ende zijn en, even als zij, van woonplaats veranderen, naar maacc zij nodig hebben voor hun bellaan te Zuigen door ji’gc of visfcherij , fchoon zij' tenten en hutten van hetzelfde maakzcl bouwen, fchoon zij zig ook van boogen, van pijlen en van huisraad van de fchors van berkenbooinen bedienen, fchoon zij ook rendieren hebben en zoo veele vrouwen trouwen als zij onderhouden kunnen, fchoon zij ook het bloed van dieren warm drinken, en, in een woord, bijna alle de gebrui- ken der Samojeeden hebben, verzeekeren egcer de Hecren Gmelin en IMuller dat hunne trekken weinig van die der Rusfen verfchillen en dat hun hair altijd of blond of ros is. Zoo de hedendaagfe Ostiakken blond hair hebben , zijn zij dezelfde niet meer als voorheen , want alle hadden zij Zwart hair en de galants- trekken ten naasten bij gelijk aan die der Saniojee- dcn. Voor het overige hebben die reizigers het blonde wel met het rosfe kunnen verwarren en egter moeten , in de natuur van den mensch , die twee kleuren zorgvuldiglijk onderfcheiden worden, naardien het rosfe llegts bruin of zwart is , dat te hoog van kleur is, in plaats dat het blonde wit is met wat geel gekleurd , en het tegengeflelde van zwart of bruin. Dit koorat mij des te waarfchijnlijker voor omdat de IVotjacken oï FagoUstifche Tartaa- ren^ naar hét bericht dierzelfde reizigers, alle ros hair hebben, en over het algemeen, de roshairige in het Oosten zoo gemeen zijn als ’er de blonde zeldzaam gevonden worden. Wat de Tongufen belangt, het blijkt uit het getuigenis van de Heeren Gmelin en Muller dat zij voorheen kudden van rendieren hadden en verfcheiden gebruiken, die naar die der Samoieedcu g.lijkcn , en dat zij thans- geene rendieren meer hebben en zig van paerden bedienen. Zij heb- ben, zeggen die reizigers, vrij veel gelijkenis met de Kalmukken, fchoon zij het aangezigc niet zoo breed hebben en kleiner van geftalte zi;n; zij hcbbeiji alle het'hair zwart en weinig baard, deezen trekken zij uit zoo dra hij te voor- fchijn koomt; zij zijn dooiende en vervoeren hunne tenten en huu huisraad met zig. Zij trouwen zoo veele vrouwen als hun beha-'gt. Zij hebben af- goden van hout of klei, welke zij aanbidden om eene goede vischvangst, of cene gelukkige jagt te hebben; decze zijn de cenigfle middelen die zij heb- ben om hun beilaan te vinden Qa'). Uit dit verhaal kan men opmaaken dat de Tongufen den overgang maaken tusfehen het ras der Samojeeden en dat der Tartaaren , welker model of ruiiwe fchets bij de Kalmukken gevonden wordt, die de lelijkde van alle menfehen zijn. Voor het overige is dat groot gedeelte van ons vast land, dat Siberie bevat en zig van Tobolk tot Kara- fchatka, en van de Caspifchc zee tot China uidlrckt, alleen bevolkt met Tartaaren, decze onafhanglijk, geene min of meer aan het gebied van Rus- Reisbefchrijving van de Hseren Gmelim en Mulles» Eiji, Cénér. des Fbynget, T. ZyllI p, 243. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. 263 land , of aan het Rijk van China onderworpen; maar alle nog te weinig be- kend dan dat wij neg iets zouden te voegen hebben bij hetgeen wij van hun III Deel bladz. J'ö/gg. gezegd hebben. Wij zuilen van de Tartaaren tot de Arabieren overgaan, die niet zoo veel -ïrT'zeden als in lugtdreck van hun verfchilleu. De Heer Niebuiir, Lid van de Koninglijkc Maatfehappij van Götcingen, heeft cene inerkwaerdigc en geleerde bcfchrijving van Arabie uitgegeeven, uit welke wij enige feiten ge- trokken hebben, welke wij hier zullen opgeeven. De Arabiers hebben alle denzelfden godsdienst zonder dezelfde zeden te hebben; fommige wounen in Heden of dorpen, andere in temen bij afzonderlijke gezinnen. Die, welke in deden woonen, werken in den zomer zelden van elf uuren des morgens tot drie uuren na den middag, om de groote hitte;. zij brengen gemeenlijk deezen tijd doo,r met llaapen in eenen onderaardfehen kelder , waarin de wind vanboven door eene i'oorc van pijp koomt om de lugc te ververfchen. De Arabiers dulden alle godsdienllen en laacen den Jooden , den Christenen , den Baniannen hunne vrije godseiienst- oefening toe; zij zijn vriendlijker je- gens vreemdelingen, gastvrijer, edelmoediger dan de Turken. Als zij aan tafel zitten,, nudiaen zij aile, die binnen kooraen om met hun te ecten; de Turken, intcgèndtcl, verbergen zig, als zij eeten, uit vrees dat zij degcene, die hen aan raiel vinden, zouden eiienen tc verzoeken. Het kapzel der Anibifchc vrouwen, fchoon eenvoudig, is egïcr bevallig; zij 2 ijn alle voor de helit of een vierde met cenen lluier bedekt. De kledij van haar iighaam is nog llrcelendcr , het bellaat alleen uit een hemd over eene ligte broek, alles geborduurd of belegd met verfierzelen van veiTchillcnde kl( uren; zij verwen zig de nagelen rood, de handen en voeten bruiugeel en dc wenkbraauwen en de randen der oogleden zwart; zij die in hoe \’cld op de vlaKtcn woorren, ^ -ran het Iighaam donker geel; maar in het gebergte vindt men, .zelfs onder de boerinnen, fraaie tro- nieën. Het gebruik der inenting,, zoo noodzaaklijk om de fchoonheid te bewaaren , is in Arabie oud en wordt daai- met eenen goeden uidlag in het werkgefteld; de arme Bedouin- Arabieren, die aan alles gebrek hebben, en- ten hunne kinderen met eenen doorn in, bij mangel van betere werktuigen. De Arabiers zijn, over het algemeen , zeer maatig en zelfs eeten zij, op ver- re na, niet van alles, hetzij uit bijgeloovigheid, hetzij zij die dingen niet lusten; het is egter niet uit kieschheid van fmaak, w-ant de meeste eeten fpringhaanen ; van Babcl- mandei tot Bara rijgt men de fpringhaanen aan een koordjen en brengt, die dus fer markt. Zij vermaalen hun graan tusfcheniwee fteenen , van w'^elke zij den bovenften met de hand draaien. De meisjens trou- wen zeer vroeg, op haar negen, tiende en elfde jaar in de vlakten, maar in het gebergte noodzaaken haar de ouders om haar vijftiende jaar afcewagten,- De bewooners der Arabifche Heden fzegt de Heer NipBUHR.') vooral vaO' die, welke aan de zee- kusten o'' op de grenzen gelegen zijn, zijn door hiinnea- koophandel zoodanig met de vreemdelingen vermengd gfrworden , dat zij, veel vas; \ ‘ 264 de n a t u u r l y k e historie. Ininne oude zeden en gewoonten verloren hebben ; maar dc Bedouinen , de waa- re Arabiers, die altijd meer werk van de vrijheid dan van gemak en rijkdom ge- maakt hebben , leeven in afzonderlijke (lammen onder tenten en behouden nog denzelfdcn regeeringvorm , dezelfde zeden en dezelfde gebruiken , welke hunne voorouders van overoude tijden hadden. Zij noemen in het algemeen alle hunne Edelen Schechs of üclicech ; als die Schechs te zwak zijn om zig tegens hunne nabuuren te verdedigen , vcrcenigcn zij zig met andere en verkiezen cenen hun- ner tot groot opperhoofd. Verfcheiden Grooten verkiezen , met bewilliging yan Idehie Schechs, cenen nog magtigeren, A\a\\ z\]Schechelk-bir of Scheches • Schiüch noemen en dan geeft het gezin van dcezen laatden zijnen naara aan den geheelen ftara Men kan zeggen dat zij alle foldaaten geboren worden en alle herders zijn. De hoofden der groote (lammen hebben veele kemelen, welke zij in den oorlog en in den koophandel ctiz. gebruiken ; de kleine (lammen fokken kudden van Tehaapen aan De Schechs woonen onder tenten en laaten den arbeid van den landbouw en het ander zwaar werk voor hunne onderdaanen over, die in ellendige hutten woonen. Deeze Bedouinen, gewoon in de open Ingtte leeven, hebben eenen zeer lijnen reuk: de (leden behaagen hun zoo wei- nig, dat zij niet begrijpen hoe lieden, die, op zindelijkheid ge(leld zijn, mid- den in zoo eene onreine lugt kunnen leeven Onder die volkeren blüft het gezag in het gezin van den grooten of kleinen Schech die regeert, zonder dat zij verpligt zijn den oudllen te verkiezen ; zij verkiezen den bekwaamden der kinderen , of nabellaanden om inhetbedier optevolgen ; zij betaalen zeer weinig of niets aanhimnc opperden. Elk der kleine Schechs voert het woord voor zijn gezin cii hij is het hoofd en de geleider van hetzelve: daardoor is de groote Schech verplifft hen eerder als zijne bondgenooten dan als zijne onderdaanen te befchou- wen'; "want als zijne regeering Inin mishaagt , en zij hem niet kunnen yfzetten , voeren zij hun vee in de bezitting van eenen anderen dam , die gemeenlijk blijde is zijne partij daarmede te verderken. Elke kleine Schech heelt belang om zijn gezin wel te bellieren , als hij niet afgezet of verlaaten wil worden Iiooit zijn die Bedouinen geheel door vreemdelingen t’ ondergebragt kunnen wor- maar de Arabiers bij Bagdad , Moful, Orfa, Damaskus en lialeb zijn in Ichija den Sultan onderworpen. Wij kunnen bij dit verflag van den Heer Niebuhr nog voegen dat alle de landen van Arabie, fchoon zeer verre van elkanderen gelegen, even zeer aan groote hitte onderworpen zijn en doorgaande eenen helderen dillen he- mel hebben cn dat alle de hidoricfche gedenklhikken getuigen dat Arabie van de hoogde oudheid af bevolkt was. De Arabiers hebben bij eene vrij korte gcdalte, een mager lijf, eene fchorre deni, eene derke gedekenis, bruin bair, een verbrand aangezigt, zwarte levendige oogen, een fchrander uit- zigt, maar dat bij weinige bevallig is: zij hechten waerdigheid aan hunne baar- den, fpreeken weinig, zonder gebaerden , zonder elkanderen in de redenen te vallen, zonder elkanderen met hunne uitdrukkingen te fchempen; zij zijn flegmatiek , maar vreeslijk in hunne gramfehap , zij hebben verdand en zelfs gefchiktheid tot de weetenfehappen, welke zij weinig beoefenen; die van onzen tijd hebben geen een gedenkteken van vernuft. Het getal der Arabieren in de woestijn woonende, kan twee millioenen bedraagen; hunne klederen, hunne tenten , hun touwwerk , hunne tapijten , alles wordt. van de wol van hun- AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCII. 2^5 hunne fchaapen en van het hair van hunne kemelen en geiten ge- niaakc Qa). De Arabiers, fchoon flegmatiek, zijn het egter zoo flerk niet als hunne ge- buuren de Ettijptenaars ; de I leer Ridder B R u c e , die langen tijd onder deeze zoo wel aJs'^geene gewoond heeft, verzcekcrc mij dat de Egyptenaars veel ernstiger en droefgeéfligcr zijn dan de Arabiers, dat zij zig met elkandercn zeer weinig vermengd hebben en dat elk deezer twee volkeren afzonderlijk zijne taal en zijne gewoonten behoudt; die doorlugcige reiziger heeft mij ook nog de volgende aantekeningen gegceA^en , welke ik met vermaak algemeen maak. Bij hetgeen ik gezegd heb dat ’er in Perfie en Turkije eene groote menigte fchoone vrouwen van allerleie kleuren is, voegt de Heer Bruce nog dat ’er elk jaar te Moka meer dan drie duizend jonge Abysfininnen verkogt wor- den, en meer dan duizend in de andere havenen van Arabic, alle voor de Turken beflemd. Deeze Abysfininnen zijn flegts bruin; de zwarte vrouwen koomen van de kusten van de Roode Zee, of men brengt haar uit de binnen- landen van Afrika en met naamc uit de flrcck van Darfour; want fchoon er zwarte volkeren op de kusten van de Roode Zee zijn, zijn die volkeren alle Mahomctannsch en nooit verkoopt men de Mahometaanen , maar alleen de Christenen en Heidenen; de eerllc koomen uit Abysfinic, de andere uit het binnenfte van Afrika. . , . , , , , a 1 • Ik heb ( bladz. 60 ) volgens enige berichten gezegd dat de Arabiers zeer *rehard tegens den arbeid zijn; de Heer Bruce merkt met grond aan dat de Arabiers, alle herders zijnde , niet op den duur werken en dat men dit ver- llaan nioetyan de lange tochten, die zij onderneemen, waarin zij onvermoeid fchijnen en de hitte, honger en dorst beter dan alle andere menfehen uit- llaan. ^ Ik heb (^bladz. 6 iy gezegctcijn; irrplaacsvan met broodmet enio-e wilde zaaden voeden, die zij in de melk van hun vee wecken enkneeden. Dc'^Hecr Bruce heeft mij gezegd dat alle de Arabieren zig met couscoufoo voeden; dit is eene foort van meel in water gekookt; zij voeden zig ook met melk en voor al met die van kemelen; het is alleen op feest -dagen dat zii vlecsch ecten en die goede cier befiaat alleen in kemelen- en fchaapen- vleesch Wat hunne klederen belangt, de Heer Bruce zegt dat alle de riikc Arabiers gekleed zijn, dat alleen de arme bijna imkt loopcn; maar dat in Nubie de warmte in den zomer zoo groot is, dat men genoodzaakt is zij- ne klederen afteleggen, hoe dun zij ook mogen zijn. Met opzigt tot de te- kenen welke zig de Arabiers op het vel maaken , merkt hij aan dat zij die tekenen of indrukzelen met buskruid of potlood maaken; tot dat einde be- dienen zii zio- van eene naald en niet van een lancet. SIcgts enige flammen in woest Arabie cn de Arabieren van Nubie verwen hunne lippen ; maar alle de («) Hijloire PJtilofopMiue Tolitiqiie. Jmjlerd. 1772. T. J. j. 4.0 ^ Juiv. XVIII. Lui. LI s66 D E N A T U ü R L Y K E H I S T O R I E. I\cgcrs van Nubic hebben de lippen geverwd, of de wangen met datzelfde- zwarte poeder geverwd of geprikt. Voor het overige duiden die verfchil- lende indrukzels, welke de Arabiers zig op het vel maaken, gemeenlijk hun- ne verfchillende ftainnien aan. Omtrent de bewoonerem van Barbarije (]bladz. 53} verzeekert de Heer Bruce dat niet alleen de Barbarijfche kinderen zeer blank zijn, als zij ge- boren y/orden ; maar hij voegt ’er een feit bij , dat ik nergens gevonden heb, namelijk dat de vrouwen, die de Heden van Barbarije bewoonen, van eenc bijna onaangenaame blankheid zijn, van eenc witte marmer -kleur, die te veel bij het zeer fterk rood van Iraare wangen afHcckt en dat die vrouwen de muzijk en den dans zoo llerk beminnen, dat zij ’er door vervoerd worden; Het gebeurt zelfs dat zij in Ihiiptrekkingen en in fiaauwte vallen, als zij ’er zig te veel^ aan overgeeven. Dit dof wit van de Barbarijfche vrouwen vindt men fomtijds ook in Langucdoc en op alle onze kusten van de Middellandfche Zcc. Ik heb vcifchciden vrouwen van die provintieën gezien met een dof wit vel en bruine of zwarte hairen. Op het Huk- der Kophten (bladz. 63) merkt de Heer Bruce aan dat zij de voorouders van de tegenswoordige Egijptenaaren zijn en dat zij voor- heen Clnistcncn, en niet IMahometaansch waren; dat verfcheiden hunner af- llaramclingen nog Christenen .zijn en dat zij verpligt zijn eene foort van tul- band te draagen , verfchillende en minder, aanzienlijk dan die der IMahometaa- nen. De andere bewooners van Egj'pre. zijn de Saraceen- Arabieren, die het land overmeesterd, en die zig met geweld met de- natuurlijke inwooneren - vermengd hebben; Het is eerst zedert zeer weinige jaaren (zege de Heer ruce) dat die huizen van godvrugtigheid of liever van losbandigheid, ten dienst der reizigers opgerigc, afgefchaft zijn; dus is dat gebruik in onzen tijd opgehoiidcn. Met opzigt tot de grootte der Egj'ptenaaren (bladz, 63) merkt de Heer- Bruce aan dat het verfchil in grootte van de mannen, die vrij lang en dun zijn, ^ en de vrouwen, die gemeenlijk kort en ineengedrongen zijn, niet van de Natuur koomt, maar daarvandaan dat de jongens nooit la.sten op het hoofd draagen, in plaats dat de jonge boeren - meisjens dagelijks meer dan eens wa- ter uit dën Nijl gaan haaien, welk zij altijd in eene kan op haar hoofd dra- gen , dat haar den hals en de geHalte nederdrukt, haar ingekrompen en vierkan-- ter van fchoiideren maakt; zij hebben egter de armen cn beenen welgemaakt, fchooii zeer dik; zij gaan bijna naakt, en draagen niet dan een klein zeer kort rokjen. De Heer Bruce merkt ook aan dat, gelijk ik gezegd heb, het getal blinden in Egypte zeer aanmerklijk is, en dat ’er vijf en twintig duizend blindemin de gasthuizen van de. Had Kairo alleen onderhouden wor- den. Met opzigy tot dé kloekharcigheid der Egijptenaaren merkt de Heer Bru- ce aan dac zij nooit dapper geweest zijn, dat zij oudstijds nooit oorlogvoer- ücn dan met vreemde benden in foldij te neemen; dat zij zulk eene groote. vrees voor de Arabieren hadden dat zij , om zig tegens dezelve te verdedi- - AAKHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN AIENSCII. 267 g?n, eenen nniur gebouwd hadden van Velujittm tot JleliopoUs, maar dat dat groot bolwerk de Arabieren niet belet heeft hen t’ onder te brengen. Voor het overige zijn de tegenswoordige Egijptenaars zeer lui, grootc brandewijn- drinkers, zoo ftil en droefgeestig, dat zij meer feellen nodig hebben dan enig ander volk. Zij die Christenen zijn hebben grooter haat regens de Iloonisch-Katholijke dan regens de Mahoraetaanen. Omtrent de Negers (bladz. 76 _) heeft de lieer Bruce mij cene aanmer- king van het grootfte gevvigt nredegedeeld , namelijk dat ’cr geene Negers dan op de kusten zijn , dat is te zeggen , in de laage landen van Afrika en dat in de binnenlanden van dat waerelddeel de menfehen blank zijn, zelfs onder den Evenaar, hetgeen nog overtuiglijker toont dan ik had kunnen doen dat , over her algemeen , de kleur der menfehen geheel afhangt van den invloed en de. hitte der lugtflreek, en dat de zwarte kleur zoo toevallig is in het menschlijk gellagt als de bruine, de geele of de roode; dat, eindelijk, die zwarte kleur ccniglijk afhangt gelijk ik gezegd heb, van plaatslijke omllan- digheden, zekeren landen eigen, daar de warmte zeer fterk is. ‘De Negers vanNubie (heeft mij de Heer Bruce gezegd) ftrekken zig niet uit tot de Zwarte Zee; alle die zee -kusten zijn of door Arabieren of eloor afilammelingen van Arabieren bewoond. Van den agtllen graad Noor' der breedte begint het volk van Galles, in verfcheiden Hammen verdeeld, die zig misfehien van daar tot de Hottentotten uitftrekken en die volkeren van Galles zijn meest blank. In die uitgeftrekte landen , tusfehen den agt- tienden graad Noorder breedte en den agttienden graad Zuider breedte ver- vat, vindt men geene Negers dan op de kusten en in de laage landen digc bij de zee, maar in de binnen -landen, die hoog en bergachtig zijn, zijn alle de menfehen blank. Zij zijn zelfs bijna zoo blank als de Europeaanen , om- dat dat geheel binnen lana van Airtk., op Uc oppervlakte van den aardbol Verheven en geene groote hitte onderworpen is ; daarenboven vallen ’er geduuriglijk zwaare regens in zekere jaargetijden, die den grond en de lugc •nog Z(/0 verfrisfehen, dat zij die lugtllreek tot eene gemaatigde hemelftreek maaken. De bergen, die zig van den Kreefts -keerkring tot den uithoek van Afrika uitftrekken , deelcn dat groot Schier- eiland in zijne lengte en zijn alle door blanke volkeren bewoond, het is alleen in de landen daar de grond langer loopt dat men Negers vindt; nu verlaagt hij veel ten Westen naar het land van Congo, Angola enz. en even zoo veel ten Oosten^ naar IWelinde en Zanguebar; het is in die laage, zeer heete landen dat de' zwarte menfehen gevonden worden , de Negers ten Westen en de Kaffers ten Oosten. Geheel het midden van Afrika is een gemaatigd, vrij regcnachtig land, e'cn zeer hoog land, bijna overal met blanke of llegts bruine, en niet met zwarte menfehen bevolkt. Omtrent de Barbarijnen «4) maakt de Heer Bruce eene aan- merking; hij zegt dat die naam dubbelzinnig is ; de bewooners van Barberen- na, welke de reizigers Barbarijnen genoemd hebben en die het opperst ge- deelte van de rivier Niger of Senegal bewoonen, zijn indedaad zwarte men- L 1 2 29 bii de Palus -tritonldes en in enige plaatfen van het Rijk van Marokko. Deeze volkeren laaten de fpringhaanen in boter braaden of bakken, vervol- o-ens kneeden zij dezelve onder melk en maaken ’er koeken van. De Heer Bruce zegt dat hij dilavijls van die koeken gegeetcn heeft, zonder dat zij hem kwalijk bekoomen zijn. , . . r i •• i Ik heb (bladz. 74.) gezegd dat de Arabiers zig waarfchijnlijk voorheen van Ethiopië of Abysfinie raeelter gemaakt en ’er de natuurlijke inwoonercn uit verdreven hebben. Hieromtrent merkt de Heer Bruce aan dat de Abys- finifche gefchiedfchrijvera, welke hij geleezen heeft, verzeekcren dat Ge- lukkig Aiabie integendeel, van alle, of ten minden zeer oude tijden af, aan het Rijk van Abysünie heeft toebehoord en dit is indedaad waar geweest b.J de komst van Maiïomet tot den troon. De Arabiers hebben ook zeer ou- de tijdperken of dagtekeningen van den inval der Abysfiniers in Arabic en van de verovering van hun eigen land. Maar het is waar dat, na MAi-iOMex, de Arabiers zig over de lange landen van Abysünie verbreid, dezelve veio- verd en zi<^ langs de zee-kusten tot aan Melinde uitgefpreid hebben, zonder ooit in de hoogelanden van Ethiopië of Opper -Abysfinie doorgedrongen te ziiir deeze twee naanien duiden een en hetzelfde land aan, bij de Ouden onder den naam van Ethiopië en bij de hedendaagfe onder dien van Abysfinie '■^^ïrheb rWadz, 74.) eenen misflag begaan met te zeggen dat de Abysfi- niers en de volkeren van Melinde eenen zelfden godsdienst hebben. 'Want de Abysfiniers zijn Christenen en de bewooners van Melinde zijn Mahomc- taausch, gelijk de Arabiers, die hen t’ondergebragt hebben; dit vcrlchil van godsdienst fchijnt aameduiden dat de Arabiers zig nooit in Opper-Abys- fiuic ter woon neergezet hebben. _ 71. j n iVIet opzigc tot de iTotcimratrc»». Ata -lairiviic van vcï, WClkCll ClC IvClZl- ivict Lïp 4 J^L LOL «klv 1 «»t» «aMxa -1.4-14. — ^ f ,, w. ........... gers het Voorjehoot der Hottentotfehe Frouwen genoemd hebben , en welk The VEN o T zegt dat ook bij de Egyptifche gevonden wordt, verzeekerc de lieer Bruce met alle reden dat dit feit niet waar is omtrent de Egypti- fche en zeer twijfelachtig omtrent de Hottentotfehe vrouwen. Ziet hier wat ’er de Markgraaf van Querpioent van zegt in het dagverhaal zijner rci- zc, welk hij de goedheid gehad heeft mij te laaten leezen lUt is niet waar dat de Hottentotfehe Vrouwen een natuurlijk voorfchoot liehheii ' dat haarc fchaamdeelen bedekt ; alle de inwoouers vati de Kaap de Goe- de Hoon verzeekeren het tegendeel en ik heb het den Heer Gord on hooreit 7e-T^en die enigen tijd onder die volkeren was gaan doorbrengeii om ’er zetker vin re zi in maar hij heeft mij tegelijk verzeekerd dat alle de vrouwen, welke- HiihTPzien hadt, twee vleelchige uitwasfen hadden, die buiten de grootc lippen bovS den kittelaar hongen en omtrent twee of drie vingeren breed lang wa- (a) Remarques d’Hiftoke Namelle, faites d lord du Vaiffeau du Roi, la VtSoire, peniani- i(s années 1773 is 1774, par MJeFicomte de Querhoent, Enjdgne de VaiJJeau. LI 3 S 70 DE NATUUR LYKE HISTORIE. mi , dat in den eerden opfiag die twee iiitwasfen niet vaneen gefcheiden fcheenen, Hij neerc mij ook gezegd dat die wijven fomtijds vliezen van het een of ander dier om npren buik hongen eu dat dit aanleiding kan gegeeven hebben tot de gelchiedenis van het voorlchoot ; het is zeer moeilijk zig hier van te verzeeke- ren, zij zijn zeer Ichaamaditig van natuur, men moet haar dronken maaken om daartoe te geraaken. Dat volk is zoo aflchuwelijk lelijk niet als de meefte rei- zigers ons willen doen geloovcn, ik vondt dat deszelfs trekken meer naar die der Europeaanen dan naar die der Afrikaanichc Negers geleeken. Alle de Ilottentot- ten, welke ik gezien heb waren van eenc zeer iniddenmaatige gellalte, zii ziin niet zeci kloekmoedig , zijn bij iiitfh'k op fierke dranken gezet en fchijnen zeer ■llegmatiek. Ken lloccontot en zijne vrouw gongen met elkandereii door eene üraat en praateden zonder driftig te fchijnen ; eensklaps zag ik den man ziine vrouw eene zoo llcrke klap geeven , dat zij ter aarde viel; hiiTclieen na die daad even bedaard als van te vooren ; hij gong zifn’s wegs zonder zig over ziine vrouw rc bekommeren, die, eenen oogeiiblik daarna van haare bedWlining be- koomen, zig haaltede om haaren man weder intchaalen. ^ In eenen brief, welken de Heer de Querhoent mij den vijftienden Februarij 1775 gefchreven heeft, voegt hij hier nog bij; Ik zou gaerne met_ eigen oogen hebben willen onderzoeken of het voorfchoot oer Ilottcntotlchc wijven bcfttia dan niet, maar dit is eene zeer moeielijke zaak vooreerst o_m den weêrzin, welken zij hebben van zig door vrcemdelin'’'cn te laaten bekijken, cn ten tweeden, door den grooten affland die ’er is tiisfdien haare wooningen en de ftad van de Kaap , van welke de Hottentotten zio- zelfs meeren meer verwijderen ; alles wat ik 11 daaromtrent zeggen kan is dat de Hol- landers van de Kaap, die mij ’er van gefprooken hebbenfLt tegenrel geloo- vra, en_ de lieer ^ ” ■> eeft kundig man, heeft mij verzeckerd dat hij de Jiieuwsgierjgheid gehad hadt het zelf te onderzoeken. Dit getuigenis van den Heer B e r c h en dat van den Heer G o r d o n fchii- nenmij toe genoeg te zijn om dat zoogenaamd voorfchoot, dat mij altijd is toegefchenen tegens de orde der Natuur te ftrijden , te doen vervallen. Her feit , fchoon door vcrfcheiden reizigers verzeekerd , heeft misfehien geenen anderen grond dan den hangenden buik van enige zieke , of na haar kraameii liegt geholpen vrouwen. Doch wat de uitwasfen tusfehen de lippen betreft, welke van de al te groote groeijing der nijmphen koomen, dit is een bekend gebrek, dat de meefte Afrikaanfche vrouwen hebben. Dus moet men ge- lóóf Haan aan hetgeen de Heer dk Querhoent ’er hier van ze<-.-t volgens den Meer Cordon, en te meer omdat men bij hun getuigenis ook dat van den Kapitein Cook kan voegen. De Hottentotfehe wijven, zegt hij, heb- ben dat voorfchoot van vleesch niet, van welk men dikwijls gefprooken heeft: Een Geneesheer van de Kaap, welke vcrfcheiden van die vrouwen van venus- ziekten geneezen heeft, verzeekert dat hij flegts twee uitwasfen van vleesch of vel gezien heeft, aan het bovenst gedeelte der lippen vast zijnde, die enigermaace naar de fpeenen van eene koe geleeken, behalven dat zij plat waren; hij voegt ’er bij dat zij voor de natuurlijke deelen neder- hingen en dat zij bij verfchillende vrouwen van verfchillende lengte waren ; AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 271 dat fommige die flegts van eenen halven duim lengte hadden, cn dat zij bij andere drie of vier duimen lengte konden haaien (^a). rZedert de Heer de Buffon dit gefchreven heeft, hebben nog andere reizigers hun werk gemaakt van deeze bijzonderheid te onderzoeken ; de Heer Sparman heeft bij de Hottentotfche vrouwen, die hij onderzogc heeft, niets gevonden dat aan deeze fexe ongewoon is; hij zegt flegts dat zij den kittelaar en de nijraphen bijna altijd langer hebben dan gewoonlijk , bij- zonder die, welke ouder van jaaren zijn , en dat deeze verlenging waarfchijnlijk ontdaat uit de flapheid, welke door de hitte der lugtftreek , het fmeeren en de ledigheid veroorzaakt wordt ( ^ ) . Doch de Heer leVaillant onder eene horde eene Hottentotfche vrouw aangetrolfen hebbende, welke deeze zon- derlingheid hadt , heeft ’er eene befchrijving. en afbeelding van gegeeven. Uit het bericht van deezen Reiziger blijkt dat het geene zeldzaamheid der Na- tuur is, maar eene grilligheid van fmaak,- een door konst gemaakt belagche- lijk verfierzel; het beftaat in eene verlenging, niet van de nijmphen, maar van de groote lippen, die tot de lengte van negen duimen uitgerekt worden; om dit te bewerken rekken de meisjens zig die deelcn eerst door geftadig trekken en wrijven en hangen ’cr naderhand gewigt aan. Welverre egter dat alle de Hottentotfche vrouwen, of zelfs alle de vrouwen eencr horde, deeze grillige moden zoude volgen, zoo is die integendeel zeldzaam onder haar, zij wordt flegts hier en daar door enige te werk geftcld; de Heer le Vail- LANT zegt dat ’er onder de horde, daar hij deeze zeldzaamheid ontmoette, zi”' flegts vijf zoodanige vrouwen bevonden; goelt genoegzaame re- de^ van de ftrijdigheden in de berichten der reizigers, van welke fommige deeze bijzonderheid niet' hebben kunnen aantreften; andere hebben eene ver- lenging der nijmphen , die waarfchijnlijk bij deeze gelijk bij andere Afri- kaanrehe vrouwen veeltüds plaats heeft, aangczien als gelegenheid gegeeven hebbende tot hec verdigtzer”van net 'rüonfthoüt ^ andere , eindelijk 3 hebben bet gezien, maarniet naauwkeurig waargenoomen.J OVER DE KLEUR DER NEGEREN. Allés -wat ik over de oorzaak van de kleur der Negeren gezegd heb fchijnt mü toe zeer waar te zijn ; het is de overmaatige hitte in enige landen van den^ aardbol welke deeze kleur, of, om beter te zeggen, deeze verw bij de men- fchen veroorzaakt, en deeze verw dringt tot binnen in het lighaam door ; want het bloed der Negeren is zwarter dan dat van de Blanken. Deeze boven- maatige hitte nu gevoelt men in geene eene bergachtige landftrcek, in geen een zeer verheven land van den aardbol en het is om deeze reden dat, zelfs (а) Voyage du Capitaine Cook Ch. XIL p. 3®3 /“iy. (б) Sparman Rtize imr de Kaap de Goede Hoop enz. I. Deel bladz. 214. Le 'Vaii.i.ast Reizs in de iinnenlanden van Hfnka enz. 11 . Deel bladz. 313* S7S DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. onder de cvennagtslijn , de inwooners van Peru en die van de binnenlanden van Afrika nier zwart zijn. Ook vindt men deeze zwaare hitte niet onder den evenaar op de kusten , of op de laage landen , nabij de zee naar het Oosten gelegen, omdat die laagc landen aanhoudend vcrfrischt worden door den Oostenwind, die over de ruime zee koorat voor hij op dezelve waait, en het is om die reden dat de volkeren van Guajana, de Braliliaanen enz. in Amerika, gelijk ook de \'oIkeren van Melinde en de andere Ocstlijke kusten van Ahika zoo min als de bevvooncrs van de zuidlijke eilanden van Afia zwart zijn. Deeze ovcrgrooce warmte heerscht dan niet dan op de westlijke kusten en laagc landen van Afrika, daar de Oostenwind, die ’er doorgaande regeert, over cene omncetlijkc uitgeflrcktheid lands moetende waaien , daardoor ver- warmd wordt cn bijgevolg de natuurlijke getemperdheid van die westlijke landen van Afrika vei lelieiden graaden wanner maakt; het is om die reden, dat is te zeggen, door die overmaat van warmte, uit de vereeniging deczer twee omllandighedcn van de laage ligging der landen en de werking van den warmen wind, dat men op die westelijke kust van Afrika de zwartste menfehen vindt.. Deeze twee zelfde omllandighedcn brengen ten naastenbij dezelfde uitwerking te weeg in Nubie en in de landen van Nieuw Guinéa, omdat in die twee laage landen de oostenwind niet aankoomt dan na over cene grootc uitgellrektheid lands gewaaid te zijn. Wanneer daarentegens diezelfde wind aankoomt na cene grootc zee overgewaaid te zijn , op welke hij verkoeld wordt, is de warmte van de verzengde lugtllreek alleen , zoo min als die , welke van de laagte van het land oncflaat, genoeg om Negers voorttebren- gen en deeze is de waare reden waarom ’er geene Negers gevonden worden dan in die drie landilreeken op den g'eheclcn aardbol ; te weeten : i. in Se- negal, in Guinea en op de andere Avestlijke kusten van Afrika, 2 in Nubie of Nigritie; 3 in het land der Papous of in Nieuw Guinea; dus is de uitge- llrektheid der Neger -landen op verre na zoo wjjd niet, noch hun getal zoo groot als men wel denken zoude, en ik \veet niet op welken grond dc Heer DE Pauw beweert dat het getal der Negeren tot dat der Blanken Baat als een tegens drie cn twintig (zf); hij kan flegts zeer losfe gronden voor deeze be- paaling hebben ; want, voor zoo veel ik daar over kan oordeelen, is het ge- flagt der waare Negers veel minder talrijk; ik geloof zelfs niet dat het het honderdst gedeelte van het mcnschlijk ge llagt uitmaakt, naardien wij thans on- derrigt zijn dat het binnenste van Afrika met blanke menfehen bevolkt is. De Heer de Pauw fpreekt ook beflisfende overeenc menigte van zaaken zonder zijne borgen aantchaalen; dit ware egter wel te wenfehen geweest, vooral omtrent feiten van aanbelang. ’ Daar zijn, zegt hij, volBrekt vier gemengde geflagten nodig om de klctir der Negers geheel tc dben verdwijnen cn ziet hier de orde, welke de Natuur in deeze vier gemengde geflagten in acht neemt. (a) Reclierchts fur les ^mérkains T. I, p, 215. I. Uit AAxXIIA'N'GZEL tot de historie van den MENSCIl. tra 1. Uit eenen Neger en eene blanke vrouw wordt de imilat , half zwart half blank , met lange hairen , geboren. 2. Van de mulat en de blanke vrouw koouit de taankleurige quart , met lange hairen, 3. Van de quart en eenc blanke vrouw, koomt de oftaaf, die minder taan- kleurig is dan de qiiart. 4. De odlaaf en eene blanke vrouw brengen een geheel blank kind voort. Daar worden vier gellagten in eene omgekeerde rigting vereischt omde blanken, zAvart te maaken. 1. Uit den blanken en de Negerin koomt de mulat met lang hair. 2. Van den mulat en dc Negerin wordt de quart geboren, die drie vierde zwart en een vierde blank is. 3. Van den quart en eene Negerin koomt de odlaaf , die zeven agtste zwart en een agtste blank is. 4. Uit dien octaaf en de Negerin fpruit eindelijk de waare Neger met gekroest hair («). Ik wil deeze opgaaf van den Heer de Pauw niet tegenfpreeken ; ik wilde flegts dat hij ons gezegd hadde van waar hij deeze waarneemingen gehaald heeft , te meer wijl ik zulke naauwkeurige niet heb kunnen bekooraen, wel- ke nafpeurrngen ik ook gedaan hebbe. Men vindt in de Hiftoire de rjcadé- mie des Sciences , année 1724, page 17 de volgende waarneeming, of liever aantekening. Elk weet dat de kinderen van eenen Blanken en eene Zwarte, of van tenen Zwarten en eene Blanke dat op hetzelfde uitkoomt , van eene geele kleur zijn en zwart, kort. gekruld bair hebben; men noemt hen mulatten. De kinderen vaa eenen mulat en eene zwarte vrouw, of van eenen zwarten en eene mulattin, wel- ke men ■n » »— jtMiarter geel van kleur en. JtebUen zwart hair, zoo dat het fcliijnt dat eene naae , oorrpToïïgrijK uit zwarten en mulatten bedaande, weder tot het volkoomen zwart zoude wederkeeren. De kinderen van de mulatten en mulattinnen, die men casques noemt, zijn ligter geel van kleur dan de grijfes, en waarfcliijnlijk zou eene natie, oorfpronglijk uit dezelve beftaaade, tót de blanke Üeuf wederkeeren. Het fchijnt uit deeze aantekening, der Akademie door den Heer de Hau- TERivE medegedeeld, dat niet alleen de mulatten hair en geen wol heb- ben, maar ook dat de zoogenaamde van eenen Neger vader en eene mulattin geboren, ook hair en geene wol hebben, waaraan ik egter twijfel; het is jammer dat men over dat gewigtig onderwerp niet enige goede waar- neemingen heeft. OVER DE DWERGEN VAN MADAGASKAR. De bewooners van de Oostlijke kusten van Afrika en van het eiland Mada- (a) Recherches fur les Américains T. I, 217. ATIIL Deel , Mm f- «74 DE NATUURLYKE HISTORIE. gaskar, fchoon min of meer zwart, zijn geene Negers, en daar zijn in de- bergachtige deden van dat groot eiland , even als in de binnenlanden van Afrika , blanke menfehen. Men heeft zelfs onlangs verteld dat ’er in het middenpunt van het eiland,, daar de grond het hoogst is , een volk van blan- ke dwergen gevonden wordt. De Heer Me uniek.. Geneesheer, die enigen tijd zijn verblijf op dat eiland gehouden heeft, heeft mij dit feit .berige en ik. heb in de papieren van wijlen den Heer Com.merson het volgend verhaat gevonden, De bevninnaars van het wonderhaarlijke , die het ons zeelcerlijk kwalijk genoo» men zullen hebben dat wij de voorgewende reusachtige gedalrc der Eatagoniers^ tot zes voeten hoogte gebragt hebben, zullen mislchien t >t vergoeding een ras- dwergen aanneemen, dat in het tegengedel 'e uiterde loopt; ik bedoel die halve menfehen , die het hoog gebergte in het binnenst van het groot eiland Mada- gaskar bewoonen en die daar eene groote volks - beiuie iiitinaalcen , in de Miula- gafche taal Ouimos of Kintos genoemd. Bicneem luin de fpraak of geef die de groote en kleine ‘aapeu en gij hebt den ongevoeligen overgang van het uienschliik ge- lltigt tot het viervoetig gedierte. Het natuurlijk en ondevfclioidend kemnerk|van . die kleine menfehen is dat zij blank of ten minsten blècker van kleur zijn dan. alle bekende Zwarten, dat zij zeer lange armen hebben, zoo dat zij met de hand- den tot onder de knieën kunnen reiken, zonder het lighaara te buigen en bij de vrouwen dat men haare kunne naauwlijks aan haaren boezem kan onderkennen , uitgezonderd in den tijd dat zij'zoogende zijn; en nog wil men zeggen dat de meeste haare toevlugt tot koeien -melk moeten necnien om haare jonggeborene te voeden. Wat hunne verllandlijke hoedanigheden aangaat , deeze Quimos kun- nen daaromtrent den voorrang betwisten aan de andere Malgasfen C dus noemt men in het algemeen alle de muiuirlijke invvooneren van Madagaskar) welke men weet dat zeer gec.stjg en behendig zijn , fchoon zij aan de grootfte luiheid zijn overgegeeven. ' Maar men verzeekert dat de Quimos veel werkzaamer en ook veel odrlogsziigtiger zijn, zoo dat hun moed, als ik mij zoo mag uitdrukken, in. cene dubbele reden van hunne groote zijnde , zij nooit door hunne nabuuren , die dikwijls gefcldllen met hun te heflegten hebben , hebben kunnen onderdrukt worden. Schoon met ongelijkc magt en wapenen aangevallen wordende (want zij gebruiken geen buskruid en fnaphaanen, gelijk hunne vijanden) hebben zij; altijd dapper gevogten en in hunne rotfen hunne vrijheid gehandhaafd, terwyl de moeijelijÜieid om bij hen te koomen zcekerlijk veel toebrengt tot hun behoud;, zij leeven daar van rijst, van verfchillende vrugten, groenten en wortelen en- fokken ’er eene groote menigte vee aan (osfen met bulten en_ fchaapen pet dik- ke ftaerten ) waaruit zij ook gedeeltelijk hun onderhoud vinden.. Zij hebben, geene gemeenfehap met de verfchillende Malgasfifche ^ die hen omrin- gen, lioch door koophandel , noch door verbindtenisfen ,. noch op enige andere wijze, terwijl zij alles wat zij nodig hébben uit hunnen eigen grond trekken.. Naardien het doel van alle de kleine oorlogen, welke onder hen en de andere hewooners van dit eiland plaats hebben , is elkanderen wederzijds enig vee of llaaven te ontrooven, en dt kleinheid van onze Quimos hen bijna voor dit laatfle nadeel^ beveiligt , weeten zij, uit liefde tot den vrede, zig tot eene zekere maat gewillig aan het laaide te onderwerpen , dat is te zeggen dat, als zij van boven van hun gebergte enige vreeslijke oorlogs- toerusting in de vlakte zien naderen, zij uit hun zelven de partij kiezen van aan den ingang hunner berg -engten, waardoor men zoude moeten trekken om bij hen te koomen, enig vee , vvaarvau V,. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 275 overvloed liebben , vasttebinden , dat zij , zeggen zij , gewillig opofferen voor de behoeften van hunne onder broederen ; maar ook met betuiging dat zij tot den laatften man zullen vegten, als men gewapenderhand verder op hunnen oTond trekt • een bewijs dat het niet uit een gevoel van zwakheid , nog minder uit haahardüheid is dat zij die gefchenken laaten voorafgaan ; wapenen i-Hn falaaiêiAn pijlen, die zij met alle juistheid fchieten ; men wil dat, zoo zij, cèl ik 7?i daarïoe^^S U>st hebben , met de Europeaanen in onderhandeling konden veraaken en fnaphaanen en oorlogs- tuig van hunbekoomen, zij gaeinc vnn ver^edieen tot aanvallen tegens hunne nabuuren zouden overgaan, die zi^ dim misfchimi gelukkig zouden rekenen , als zij met hun in vrede zouden kun- ""orK vier dagreizen van het fort Dauphin ( dat bijna aan het uiterst zuid- liik eind van Madagaskar ligt) toont het volk van het land met veel gedienlbg- iid eene reek kieinc bergjens of hoopjens aarde, in. de gedaante van graffte- < en Ste S verzeekeren dat daar gemaakt zijn bij gelegenheid van eene PToote ilagtin"" onder de Quimos , die in het vlakke veld door hunne voorouders fSL^cii zijn'’, hetwelk zou fchijnen te bewijzen dat onze fogsheldcn zig niet altijd in hun gebergte (lil en vast ben, dat zij misfehien eenen aanflag gemaakt hebben om h^ vlak inpefleren. en dat het niet dan na deeze rampfpoedige nedeilaag is dat zij ge roodzaakt geweest zijn zig weder naar hunne ruuwe woonplaatlen te begceven. Wat dSr fan zij, Jie overlevering , welke overa in die ftreeken bekend weTals een denkbeeld dat overal door geheel Madagaskar is verfpreid , .dat sroï La nog heden ten dage in wezen zijn , laaten geene reden om te twijfe- 1 JiZ- iQ ren minden een gedeelte van hetgeen men van hun vertelt waar- iclid* ^ Het i^te vcrwondercif dat alles wat men van die natie weet A^gis opge- vinieTd is uit de «rctuigeivisfcn van degeene, die aan haar grenzen,.. dat men, nóg o-eenè waarneemingen heeft, welke op de plaatfen zelve ^ !ofh d ?Gc!i?vèrneurs van de Eilanden de Frame en Bourbon, noch de bijzonde- re hevelvoerers der verfchillende vastigheden , welke wij op de kusten van M - dagaskar gehad hebben , ondernoomen hebben in het mc\ oogmerk om deeze ontdekking en zoo veele andere, die ren , tc doen. II- =oot IS onlangs ondernoomen , rokken ver- dan-- de man, welken men daar Renen zomtt, uen niocu laatende zakken, Lr in de tweede dagreis, zijn volk en reisgoed en heeft, toen men het laatfte terim eischte , flegts het zaad van eenen oor og.agtergelaaten , waarin enige 3 en cn een groot getal Zwarten gefneuveld zijn; het misverftand , dat, ze- den dien tijd, hit vertrouwen, dat te vooren. onder de twee natieen heerschte, vervanaen heeft, zon wel voor de derde reis noodlottig kunnen worden voor Hipii' handvol Franfchen, welke men aan het fort Dauphin gclaaten heelt , ter- ^ men d°e, welke ’er van ouds geweest waren, heeft weggehaald. Ik zeg vóór de derde reis, want daar zijn reeds twee volkoomen met onze bezettingen op dat eiland gehouden, zonder die met de PortUj,e n. en Hollanders te rekenen , die daar voor ons geweest waren. Om wedei tot onze Qmmos te keeren en deeze aantekening omtrent dezelve TP pindisen zal ik, als ooggetuige, verzeekeren dat op de reis, welke ik m het van het jaar 177 ° «aar het fort Dauphin gedaan heb , de Heer Graaf d r ^ . V V dé laatüe Gouverneur , welke mij reeds een gedeelte deezer waar- ippndó van dit eiland E=-™ 1 DE N A T ü ü R L Y K E II 1 S T O R T Ë'. licb ; ik merkte op dat zij bij haare kleine gefialte zeer grof van ledenmaateP- yas, en niet naar een kiem teér raenscli geleek, maar eer naar eene vrouw van- de gewoone evenredigheid van leden, doch enl4l kort t^in SaUe JÏÏ haaie armen nuleda^ zeer lang waren en dat zij, zonder® at zij zig behoefde te krommen , met dezelve tot aan de knicfchijf reikte : dat Iiaar Iiau- kort en V goed,; meer naar eene Eiiropifche dan naar eene Malgasfc gelijkende, dat zij gewoonlijk een lagcliend gelaat hadt, zagt en vucndlijk van aart was en een goed gezond verftand bezat, naar ik uitdiaar Fransch fpreeken. Wat het feit van 1 ^" onderzogten wy ook en wij vonden niets dan den tepel ons‘'ko}X . .Ê^ten , zonder enige flapheid van vel , welke ons kon de doen gclooven dat zij verdwenen tvaren. Maar deeze waarnceminn- ^Iccn IS op verre na met genoeg om eene uitzondering aan de alSeïm EuropUche mcisjens en vrouwen vertoonen met, m den bloei haarer jaaren , deeze gebrekkige gedeldheid Korten- tijd voor ons vertrek van Madagaskar deedt de begeerte om haare vriiheid te herknigen zoo veel als de vrees van mgefcheept te zullen worden , de kïeii e flavm m de bosfehen pnttdugten j men bragt haar enij?e dagen daarna vvd ten ^ maar uitgeteerd en bijna dood van honger, omdat zij, df Zwarten zoo we irnïïpfp" mistrouwende ,n haare omzwerving in de bosfehen alleen van fleg e vnigten en raauwe wortelen ge cefd hadt;. het was waarfchijnlijk zoo zeer aan- deeze oorzaak als aan het verdriet van de kruinen der bergen , daar zij <^ebore ï "'e^ej-zicn dat men haaren dood, omtnnt eene maln^d daa" . na, te Sint -Paulus op het eiland Bourbon, voorgevallen, (daar het felïip , dat ons weder naar Frauc, bragt, zig enige “dagen ophieldt) heeft to^e! »E Mo D AVE hadt deeze Quimosfe vrouw tot een ge- fchenk gekregen van een Malgashsch Opperhoofd; zij was door de handen van- gehd geiVüide^^^^^^ gegaan , zijnde zeer jong, op de grenzen van haar land op- voorbeeld als volgens de bij- menschink geHacht tl geloove^i ,JSke llal^1cmrSl7?Sm 'S' eigcii zeefen beeft. .. . . En zoo ’er iemand is, die, al tc ongeloovig zifn^ zt met door de aangchaalde bewijzen wil laaten overtuigen ( terwiil men te ver-- pclsch nog meerdere zon verlangen ) zoo laat hij ten minften bedenken dat ’er' Laplanders aan het Noordlijk uiteinde van Europa zijn .... dat de vermindS rmg van -onze grootte tot die van den Laplander ten naaften bij trapswijze ™f"aat gelijk \an den Laplander tot den Quimos Dat beiden de koudfte hemel- liicekci! , of tic hoogtte bergen van de aarde bewoonen, . , . . Dat die van Madagaskar baarblijklijk dne ol vier maaien verhevener zijn dan die van /s/e £ .hranci, dat IS, omtrent agt.ot negen honderd roeden boven de oppervlakte der- «‘^r-i’ ‘ 'n' gvwasleii, welke natuurlijk op die grootfle hoogten groeiien gelijken flegts naar misgeboorten , gelijk, de dwerg pijn - cn berken -hnoml^ CU zoo veele andere , die van de klasfe der boomen tut die der laa<»-lte hceflcrs overgaan , enkel ter oorzaakc dat zij alpen - bewooners geworden zim dat is nat ZIJ op deboogfto bergen groeijen. . . . Dat het, eiiideliik, de grootfle ver’ raetelheid zoude zijn , zoo men , alvorens alle de verrcheidcnliedcn der Natmir e kennen, derzeh-cr grenzen bepaalcn wilde, even als hadde zij zig niet kunnen ge'wennen om m enige hoeken der aarde op een geheel ras te docir hetgeen zlï t afwijking, op zekere bijzondere voorwerpen be- 1 AANITANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. £77 Ik heb dit verhaal hier in zijn geheel ingelascht om de nieuwheid van de zaak, allchoon ik dc waarheid van het aangevoerde en het wezenlijk be- flaan van eesj volk van drie voeten en eenen halvcn grootte nr'g zeer in twijfel trek; ik houde het ten niinften voor vergroot; het zal met decze Quimos \ an drie en eenen halven voeten even zoo gelegen zijn als met de Patagoniers van twaalf voeten ; zij zijn tot zeven , of ten hooglïen agt voeten gedaald en de Quimos zullen ten minften tot vier voeten ofvier voeten en drie duimen rijzen; als het gebergte, waarop zij woonen, agt of negen honderd , roeden boven de oppervlakte der zee verheven is, moet ’erde koude gellreng. genoeg zijn om hen blank ie maaken en hunne geftaltc intekrimpen tot dezelf- de grootte van de Grocnlait^ders of Lappen en het zou vrij zonderling- zijn dat de Natuur het uiterfle van den invloed der koude op het raenschlijk ge- flacht in randen nabij den evenaar geplaatst hadde; want men wil dat ’cr|n' het gebergte van Tucuman een ras dwergen is van een en dertig duimen hoogte , boven het land dat door dc Patagoniers bewoond wordt. Men verzeekert zelfs dat de Spanjaarden, in het laatst van het jaar 1755, vier van deeze kleine menfehen in Europa hebben overgcbragt(jö). Enige reizigers fpreeken ook van een ander ras blanke Amerikaanen , zonder enig hair op' het lighaam, dat ook in de landen in de nabuurfchap van Tucuman zou- de gevonden worden, maaralle deeze feiten hebben zeer nodig bevestigd te wórden. , . , . Voor het overige is het gevoelen of het vooroordeel van het bdlaan van* Pygmeën of Dwergen zeer oud. Ho.merus, IIesiodus en Aristo- TELES fpreeken ’er eenpaarig van. De Heer Abt Banier heeft eene ge- leerde verhandeling over dit onderwerp gefchreven, die men in de ColkBion'' des Mémoires de l' Académie des Belles ~ Lettres ^ 2 \ F. p. 10 1 vindt. bJa allo do ^ocujgonisn.n der Oudcn omtrent dit ras van Ideinc’ rnenfehen ver- geleken te hebben , is' bij van' oordeel dat zij indedaad in de bergen van Ethiopië een volk uitmaakten en dat dit volk hetzelfde was met- dat, het- welk de Gefchiedfchrijvers en Aardrijkskundigen zedert onder den naam van' Pechinienfers aangeduid hebben; maar hij denkt met reden dat deeze men- Ichen, fchoon zeer klein van geftalte, vrij meer dan een of twee elleboog-en’ hoogte hadden en dst zij ten naaften bij van de kJoekte- der Laplanders wa- ren. De Quimos van het gebergte van Madagaskar en de Pechinienfers van Ethiopië zouden wel hetzelfde ras kunnen zijn, dat zig in dc hoogüe- bergen van dar gedeelte der w-aereld heeft flaande gehouden', VAN DE patagoniers.' Wij hebben niets te voegen bij hetgeen wïj over de andere volkeren van' de Oude Waercld gefchreven hebben en , aizoo wij nu van de kleinlle meiH (a). Zietde-aantelieniugeni op de laatfte uitgaaf jvaii Lam6tie Levavèr Ti IX. p. 82.-- M m 3 f DE . NATUURLYKE HISTORIE. fchen gefprooken hebben, moeten wij ook gewag maaken van de grootfte; deeze zijn zeekerlijk de Patagoniers ; dan alzoo ’er nog veel onzeekerheid heerscht omtrent hunne grootte en het land dat zij bew'oonen , meen ik den Loezer dienst te doen met hem een getrouw uictrekzel onder het oog te brengen van al hetgeen men van hun weet. Het is zeer zon'derlina:, (zegt de Heer Cómmerson) dat men de dwaaling niet wil laaten vaareH dat de Patagoniers reuzen zijn en ik kan mü t genoeg verwonderen dat lieden , welke ik tot getuigen van het tegendeel zou genoo- men hebben, in onderftelling dat zij de waarheid lief hadden, tegens hun gewe- ten aan , het algemeen durven wijs maaken dat zij , in de ftraat van Magellaan die overgroote ■ Keuzen gezien hebben , die nooit beftaan hebben dan m de verliitten verbeelding^ der dichters en zeelieden. . . • Rdto attchci en ik heb ook die Patagoniers gezien ! ik ben in het midden van meer dan honderd van hun geweest (in het laatst van het jaar 1769) met den Heer de Bougainville en den Prins VAN Nassau, welke ik verzelde in de landing, die men in de baai Boucauh dcedt ; ik kan getuigen en die heeren zijn te waarheidlievende ' om niet hetzelfde te getuigen, dat de Patagoniers llegts __ecne kloekte hebben wat grooter dan onze gewoone geftalte , dat is , gemeenlijk van vijf voeten en agt duimen tot zes voeten. Ik heb zeer weinige gezien , welke die grootte^ te bo- ven gohgen, maar geen eenen, die boven dc zes voeten en vier duimen was. Het is waar dat zij met die grootte bijna de dikte van twee Europeaanen heb- ben , zijnde zeer breed van fchoudcren en het hoofd en de ledemnaaten naar even- redigheid hebbende. Daar is nog zeer veel onderfebeid Uisfchen dat en eene reuzen- gellalte. Behalveu deeze Patagoniei^s , bij welke wij omtrent twee uuren bleeven , terwijl wij elkandercn met blijken van vriendfebap overlaadden , hebben wij nog een groot getal andere ons in vollen galop langs hunne kusten zien vol- gen j zij waren eveneens gevormd als de eerfte. Het zal daarenboven niet onge- past zijn aantemerken , om de vergrootingen , welke men omtrent die Wilden heeft vertelt, den laatften flag toetebrengen , dar zij als de Scythen loopen doo- ien en bijna geduurig te paerd zitten. Naardien nu hunne paerden van Spaansch ras , dat is , zeer kleine paerdjens zijn , hoe wil men hun dan reuzen op den rug zetten? Onze Patagoniers, fchoon tot llegts eene halve roede in grootte verminderd , zijn reeds genoodzaakt hunne beenen naar vooren uitteftrekken , hetgeen hen niet belet altijd te galoppeei'en , hetzij in het op- hetzij in het afrij- den van dc heuvelen; hunne paerden zijn zeekerlijk door lange oefening daaraan crewend; en daarenboven is de foort zoo zeer vermenigvuldigd in de vette wei- den van Zuid -Amerika, dat men dezelve niet zoekt te ontzien. De Heer de Bougainville bevestigt in de reisbefchrijving van zijne groote reis de feiten, welke ik hier uit die van den Heer Commerson heb aangehaald. Het fchijnt ten vollen bevestigd fzegt deeze beroemde Reiziger) door de een- ftemmige berichten der Franfchen, die maar al te veel tijds hadden om waarnee- Klingen omtrent dat volk van Patagoniers te doen 9^ dat zij , over het algemeen 9 van de grootfte gellalte en van de llerklle gelleltenis zij’n, welke onder de men- fchen bekend zijn; geen hunner was onder de vijf voeten en vijf of zesidui- uien en verfchjeiden hadden zes voeten lengte. Hunne vrouwen zijn bijna blank I aanhangzel tot de historie van den MENSCH. 279 •• van voorkoomen ; enige van ons volk , welke waagden tot in en vru tevalhg ^ ^ grijgaarts, die nog op hunne aangezigten hunne fferkte en gezondheid hadden («). Op eene andere plaats het voprkoomen van ^ DEBouGAiNViLLE,dat hetgeen hem van zijne reisbefchnjving zeg ^eusachtig tocfcheen hunne ontzagchelijke breedte in van hun hSofd en de dikte van hunne ledenmaaten van fchouderen , doorvoed; hunne fpieren zijn gefpannen en Inm waren ; zij zijn “w gedaante is niet ruuvv noch onaangenaam, veeie vleesch vast en J'^'f.^/^'ïun^angezigt is lang en een weinis plat, hunne hebben die zeUs randen ziin zeer wit, maar te breed. Zij hebben Gogen ftaan levendig , J het hoofd vast binden. Daar laifg zwart hair, dat zij bo^n OB du Uruin vaii ne^^ dik , zijn; kleding beltaat dL Gnanacos (de Lama) of bedekt en ceneii S™» f •• Tnu de 7oriUe eene foort van ftinkdier) deeze man- van de Sonllo gj^^het liff vast gemaakt, hangt hun tot op de hielen tel is. met eenen gordel «vmr he b gehaakt is om de fchouderen te bedek- en zij laaten daf zf, ondanis de geftrenge koude dier luchtttreck ken, «‘^bethangen , z „„akt zihi. De gewoonte heeft hen ongetwijfeld 011 - bijha altijd tot den midd , want fclioon wij hier zomer hadden , zegt de Jvoeligl,oor6eko>idc^ van d™ H«r de Reaü- Heer de Bougainville, (rrndpn hoven het vriespunt gerezen . . mur daarllegts eenen dag ^ ‘ r voeren, zijn twee ronde Icci- De eeniglle wapenen , Sen ecvlo^ten darm gebonden , gelijk die , fteenen, aan de Hunne kleine zeer waarvan men zig 111 geheel dat S^beelte . wiize van de bewooneren van Biiigcro ,.n=rj-«^nren ^zatlclii CH getoomd ^P J ^ ^ i.crtaan in het vlcesch de rivier de ftiikkeii van datvleesch aan him- vandc Lamas^en v igognes, raauwe (tukken daarvan zien ceten. Zij ne paerden gebonden, wn . .. ■ ^oo wel als hunne paerden , zee- hadden ook kleine op ’die kust zeer zeldzaam is en zelfs bin- water drinken , Ptamvoniers fpraken enige SpaanRhe woorden ; het „eDinhc. to.d- ia d= oameaüijka vjakt.a fchijnt dat zij, *'bs de J artaaren , e mannen, vrouwen en kinderen, TO Zaidlijt Amerika aig klceiltmie ra Ewild en vee, waarvaa de vlakten 7^ /JJf, "„ytcj’indileii , voegt de lieer Kdten "le»keDd^»" ; iVegg^^^ Aedeït in de Zuid - Zee BE BOUGAIN 7 “ * " nJVU Mvoad^^^
  • “ <’“ Patagoïucts. ( i j. tf-'!' ”-firdeTewöonl» Otahiti fpreeken, van welke wi, luer M meldiiiB kullen maakcii. 1. laar, van de Heeren Bougainville en Commerson Deeze J " ^^ouw cc zijn; maar men moet in aanmerking nec- koomen mij voor zeer getrouw cu z j , j Ja nar M de Bougainville T. I. in 8vo p. 87 82* ( a ) Foyage autour du ’ Ï m de Bougainville p. 129. inlage auMur du par Ie Cmmodere Byiion Ch. 111, p. -43 =^47 :2 Bo de N A T Ü ü r l y k e historie. men dit zij flcgts van de Patagoniers in den omtrék van de Straat fpreekee dat er inislchien binnens lands nog grooterc zijn. De Kommandeur ^ verzeekert dat zij, vier of vijf mijlen van den inl^ang van de Straat •van Magellaan, eenen troep menfehen gewaar wierden, fominige te paerd , andere te voet, die omtrent sdjf honderd in getal konden zijn.; dat die men- Ichen geene wapenen voerden en dat, toen zij hen door tekenen genodigd laadden bij hen te koomeUj een hunner hem te gemoet kwam; dat deeze man van eene reusachtigs geftalte was ; het vel van een wild dier hong hem Over e lehouderen ; zijn lighaam was op eene lelijke wijze befchilderd; een zijner oogen was van eenen zwarten en het ander van eenen witten kring omgeeven. Het overige van zijn aangezigt was misfelijk met ftreepen van verlchillende kleuren beklad; hij fcheen omtrent van de hoogte van zeven Engelfche voeten. ® <* Bij den troep gekooraen zijnde zagen zij verfcheiden vrouwen van eene evenredige grootte met de mannen; alle waren zij befchilderd en ten naaften h\yvan dezelfde grootte; hunne tanden , die zoo wit als iivoir zijn, zijn gelijk en wel gelchikt. De meefte waren naakt, uitgezonderd at beesten -vel, dat zij op de fchoudcren draagen met het hair naar binnen, .oommigc droegen laarsjens en hadden aan elke hiel eene houten pen , die •hun tot eene fpoor dient. .Dat volk fchijnt zagt en vreedzaam. Zij hadden eene menigte honden bij zig en zeer kleine paei'djens, maar die zeer fnel in het mopen waren ; hunne toornen zijn lederen riemen met een hout dat ot gebit diem; hunne zadels gelijken naar de kusfentjens , van welke zie nen te paerd en zonder ftijgbetigcls („> Ik geloof dat 'er in dit verhaal geene vergrooting plaats heeft en dat deeze Patagoniers , door Byron ge- zien, misfehien wat grootcr zijn dan die, welke de Hceren de Bougain- ville en CoMMERsoN gezien hebben. Dezelfde reiziger Byron verhaalt dat men van Kaan Mondm tot aan en rnond van de Straat , langs de Baai Tuesday andere zeer domme Wil. den ziet, die, ondanks de gellrenge koude, naakt gaan, en llegcs het vel van eenen Zee -wolf op hunne fchoudcren draagen ;"’dat zij zagfen vreed- zaam Zijn, dat ZIJ van walvisch-fpek leeven {by, maar hij maakt geen Je- wag van hun.ne grootte, zoo dat het te vermoeden is dat deeze Wilden ver- minS Patagoniers en flegts van de gewoonc gellalte'der De Heer de Pauw merkt in zijne mfsgeerige Bejpiegelingen over ^menka te regt de weinige evenredigheid op tusfehen df nmaten van die usachtige menfehen, zoo als die door verfchillendc reizigers worden on- gegeeven; wie zou gelooven, zegt hij, dat de verfchillende reizigers, die van (a) Fpnge du monde par Ie Commodore Byron Ch. III. p. ^4. Lf r • ip) mtour du monde par Ie Commodore Bvron Ch. VU. ,07, AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH 281 v£in de Patagoniers fpreeken , onder elkanderen vier en tagtig duimen in de opgaaf van hunne grootte verfchillen? dit is egter zeer waar. Volgens LA Giraudais zijn zij omtrent hoog. Volgens Pi GAFETTA. .... Volgens Byron. . . . . Volgens Harris. . Volgens Jantson. Volgens Argensola. .... 6 voeten, 8 9 10 11 13 De laatftc zou, volgens den Heer de Pauw, de leugenachtigfte van alle zijnen de Heer de la Giraudais de eenigfte van de zes die de waar- heid zou fpreeken ; maar behalven dat de voet zeer veiTchillende is bij ver* fchillende natieen, moet ik nog aanmerken dat Byron alleenlijk zegt dat de eerfte Pacagonier, die bij hem kwam, van cene reusachtige gcilalte was en dat zijne grootte hem voorkwam van zeven Engelfche voeren te zijn ; dus is de aanhaaling van den Heer de Pauw in dit opzigt niet naauwkeurig. Samuel Wallis, wiens rcisbefchrijving men agter die van Byron gc- voegt heeft, drukt zig met meer juistheid uit. Wij maten de grootite, zegt hij, en vonden die zes voeten en zeven duimen hoog, verfcheiden an- dere waren zes voeten en vijf duimen hoog, maar het grootlie getal haalde llegts vijf voeten en tien duimen; hun vel is van eene donkere koperkleur; zij hebben regt hair, bijna zoo ftijf als varkens- borllels .... Zij zijn wel gemaakt en llerk; zij zijn grof van gebeente, maar hunne handen en voe- ten zijn bijzonder klein .... Elk hunner hadt een wapentuig van een zQnderihig_ maa k z ei aanzijnen gordel , het waren twee ronUö lïeenen met leder overtrokken en elk örntrenr een pona wecgeircló', die aan de twee ein- den van een touw van omtrent agt voeten lengte vastgemaakt waren , zij bedienen zig van dezelve als van eehen llinger , eenen der lleenen in de hand houdende en den anderen om hun hoofd draaiende, tot dat hij cene ge- noegzaame kragt verkregen heeft; als dan fmijten.zij denzelven naar het voorwerp, dat zij raaken willen; zij zijn zoo behendig in het gebruiken van dit wapen, dat zij op den aflland van vijftien roeden een doel kunnen tref- fen, niet grooter dan cene Engelfche fchelling. Als zij op de jagt van de Guanaco ( de Lamaj) zijn , werpen zij hunnen flinger zoo dat de rouwen door het fierk draaien cn dóór het vliegen van de fteenen om de pooten van het dier flingeren en het dus llaande houden (a). Het eerde werk, waarin men gewag gemaakt heeft van de Patagoniers, is de reisbefchrijving van Magellaan, in het jaar 1519, en zie hier wat ’cr over dat onderwerp in gevonden wordt volgens het uittrekzel , dat Harris van deeze reisbefchrijving gemaakt heeft. (a) Foyage de SamueL WALLIS C/i, J. jp. 15, XFIII. Deel. N n DE NATUURLYKE HISTORIE. Toen zij de linie doorgevaaren waren en den zuidpool zagen, vervolgden zij hunnen togt Ziiidwaards aan en kwamen aan de kust van Brazilië , op omtrent twee en twintig graaden ; zij namen waar dat dat geheele land een vast land was, dat hooger opliep van Kaap St. Angurtijn. Hunnen togt nog twee en eenen kalven graad vertier altijd Zuidwaards voortzettende , kwamen zij aan een land, door een zeer wild volk bewoond , van eene zeer grootte ‘geftalte; deeze reuzen maakten een vreeslijk geluid, dat meer naar liet loeijen van osfen dan raar menschlijke ftemmen geleek. Ondanks hunne reusachtige geftalte waren zij , zoo vlug , dat geen Spanjaard of Portugees hen met loopeu" koude inhaaien. Ik zal aanmerken dat het , volgens deeze reisbefchrijving , fchijnt dat deeze grootte menfcheti op vier en twintig graaden en eenen halven Zuider Breedte gevonden zijn; egter blijkt het, op het inzien van de kaart, dat hier een misflag is, want Kaap St. Auguftijn, welke de reisbefchrijving op twee en twintig graaden Zuider Breedte plaatst, ftaat op de kaart op tien graaden getekend , zoo dat het twijfelachtig is of deeze eerfte reuzen op twaalf graaden en eenen halven dan op vier cn twintig graaden en eenen halven gevonden zijn; want zoo het op twee cn een halven graad voor bij. Kaap St. AuguUijn was , zijn zij op twaalf en een halven graaden gevonden; maar zoo het op twee en eene halve graaden voorbij de plaats van de Bra- ziliaanfche kust was, die de fchrijver zegt op twee en twintig graaden te lig- gen , zijn zij op vior en twintig en een halven graaden gevonden ; zoo naauwkeurig is Harris^ Wat daar van zij,, de reisbefchrijving vervolge aldus. Zij zetteden vervolgens hunnen tocht voort tot negen en veertig graaden en eenen halven Zuider Breedte, daar de geftrengheid van het weder hen noodzaak- te hunne winter- kwartieren te betrekken cn vijfmaanden te blijven. Zij dag- ten langen tijd dat het land onbewoond was , maar eindelijk kreegen zij het be- zoek V.1U eenen Wilden uit de n.ibuurigc ftreeken ; hij zag ’cr levendig , vro- lijk , fterk uit , en zong en danlle langs den weg. Aan de haven gekoomen zijnde llondt bij fiil en ftrooide zand op zijn hoofd; hierop gongen verfcheiden van het febeeps-volk aan wal en naar hem toe en, toen zij ook zand op hunne hoofden geftrooid hadden , kwam hij met hun zonder vrees of agterdogt aan boord ; zijne geftalte was zoo groot dat een man van middenmaatige grootte van het fcheepsvolk van Magellaan llcgts met zijn hoofd tot aan zijn middel reikte en hij was dik naar evenredigheid . ... . Magellaan gaf deezen reus te ecten en te drinken , die zeer vrolijk was, tot dat hij bij geval in eenen fpicgcl keek , dien men hem onder andere beuzelin- gen gefchonken hadt; hij ijsde, week van fchrik agteruit en wierp twee mannen om verre , die bij hem ftonden. Desniettegenftaande bevondt hij zich zoo wel' bij de Spanjaarden , dat deeze weldra gezelfchap van 'kerfcheidene dier reuzen: kreegen , van welke een vooral fchielijk gemeenzaam wierdt en zoo veel vrolijk- heid eu dartelheid liet blijken, dat de Europeaanen zig zeer met hem ver- maakten., Magellaan wilde gaerne enige dier reuzen gevangen houden; te dien ein- de vulde men hun__de handen met verfcheiden beiizelingen , waarop zij gezet feheenen,» en terwijl zij die bekeeken, floeg men hun boeijea aan de voeten t: I AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 283 •; dnfften in het eerst dat het eene fiieuwe aardigheid was en fcheenen vermaak fciienoen in het gerammel deezer ketenen , maar toen zij zig geboeid en ver- ^vrinden riepen zij een onzigtbaar en opperst wezen, onder den naam vS om huir”an. Bij deezc gelegenheid ftheenen hunne togreu even- Ss aaT hunne grootte te zijn; want een hunner was door negen mannen met f nSpn frhoon zif hem op den grond gcfmeten en de handen fterk gebonden hii ontfloe'T iig van alle zijne banden en ontfnapte ondanks alle hunne noSgeïl^ £ne ?eSlust was ook evenredig aan hunne geftalce: Ma o el- laan noemde hen Fatagoniers. Zoodaanig zijn de bijzonderheden, welke Harris aangaande de Pata- goniers verhaalt, na, zegt hij, de grootfte moeite genoomen te hebben om de verfchillende reisbefchrijvingen van de Spaaniche en Portugeefche fchrijvers te vergelijken. Vervolgens wordt ’er ook van deerc reuzen gefprooken m de befchrijvmg van eene reis om de waereld door Thomas Cavendish, waarvan dee- ze Harris ook het volgend uittrekzel gemaakt heeft. v); dat ’er in Amerika voor dcszelfs ont- dekking geene oslcn waren (c); dat alleen zij, die niet genoeg over^de* gefteltenis van de lugtftreek van Amerika hebben nagedagt- , geloofd heb ■ ben dat men volkeren van dat vast land als zeer nieuw koude aanzien dar menfehen, die gefield zijn als wdj , boven den tagtigllen graad breedte de twaalf maanden van het jaar door nietleeven kunnen, ter oorzaake vara de digtheid der lugt: (e); dat de Patagoniers van eene geflalte zijn gelijk de Europeaanen (ƒ) ; maar het is niet nodig eene verdere optelling te doen van alle de valfche of verdagte- feiten, welke deeze fchrijver zig ver- oorloofd heeft te verzeekeren met een vertrouwen, welk alle leezers, die^ de waarheid beminnen, regens hem voorinneemen zaL. (a) Recherches fur les Jméricains T. L p, 24. (i) Idem, Ibidem p. 25. (c) Idem, Ibidem, p. 133.. (ripn leu.»»® iicDoen, weiKc oe Kaliforniers ontbreeken. Ten Noorden van het fchier- eiland Kalifornia zijn uitgellrekte landen, in het jaar 1578 door Drake ontdekt, welken hij den naara van Nieuw Albion gegeeven heeft, en boven de landen, door Drake ontdekt, nog andere landen op hetzelfde vastland, waarvan de kusten in het jaar 1603 doorMARTiNus d’Aguilar gezien zijn; deeze ftreck is zedert, op ver- fcheiden plaatfen der kusten, van den veertigften tot den vijf en zestigden graad breedte verkend, dat is op dezelfde hoogte als de landen van Kam- fchatka door de Kapiceinen Tschirikow en Beering : deeze Ruslifche reizigers hebben verfcheiden landen ontdekt , die zich verder uiedrekken naar dat gedeelte van Amerika , dat ons nog zeer weinig bekend is. De lieer Krassinikoff, Hoogleeraar te Petersburg , bericht, in zijne be- fchrijving van Karafchatka, in het jaar 1749 gedrukt, de volgende feiten; («) O) Vo'jage en ^mérique puf Hijioire philofophi^itQ Ö* l'Oh'tijKe ^c, T, VI. p. XFIIL DceL - de natuurlyke historie. 2pO De inwooners van bet gedeelte van Amerika dat naast aan Kamfchatka ligt zijn zoo wild als de Koriakken of de Tsuktfchi ; hunne gellalte is voordeelig; zij' hebben de fchouderen breed en rond, lang zwart hair, oogen zoo zwart als git, dikke lij^pcn, weinig baard en eenen korten hals. Hunne broeken en laerzen, welke zij van vellen van zee - kalveren maaken , en hunne hoeden , van planten als legcntcherincn gevouwen , gemaakt , gelij'ken veel naar die der Kaïnfchatkaa- len. Zij leeven gelijk zij , van visch , van zee - kalven en van zoete kruiden , welke zij eveneens toeberciden ; zijlaaten de tedere fchors van den populier -boom en pijnboom droogen, die hun, in tijd van nood, tot voedzel dient; deeze zelfde gebruiken zijn bekend, niet alleen te Kamfchatka, maar ook in geheel Sj- berie en Rusland tot Viatka; maar de geestrijke dranken en de tabak zijn m dat Noord- Westlijk gedeelte van Amerika niet bekend, een zeeker bewijs dat de inwooners voorheen geene gcmcenfchap roet de Europeaanen gehouden heb- ben. Ziet hier , voegt ’cr de Heer K r a s s i n i k o r f bij , de gelijlcenisfen , wel- ke men tusfehen de Kamfchatkaalen en Amerikaanen heelt opgemerkt.. 1. De Amerikaanen gelijken naar de Kamfchatkaalen in gedaante. 2. Zij eeten zoete kruiden op dezelfde wijze als de Kamfchatkaalen ; eene zaak die men nergens anders waargenooraen heeft. 3. Zij bedienen zig van hetzelfde houten werktuig om vuur te ontdeeken. 4. Men heeft verfcheiden redenen om te denken dat zij zig van bijlen van fteen of been bedienen; en het is niet zonder grond dat Steller vermoedt dat zij voorheen gemeenfehap met het volk van Kamfchatka hadden. 5. Hunne klederen en hoeden verfchillen geenzints van die der Kamfchat» jcaalen. 6. Zij verwen hun vel niet het fap van den elzenboom, gelijk op Kamfchatka- gebruiklijk is. 7. Hunne wapenen zijn boog en pijlen: men kan niet zeggen hoe de boog ge- maakt zij, want men heeft hunne boogen nooit gezien ;- maar de pijlen zijn lang en wel gepolijst , hetwelk doet denken dat zij zig van ijzer gereedfehap bedie-- nen. (NB. dit fchijnt ftrijdig te zijn met art. 4. 8. Deeze Amerikaanen bedienen zig van kanos van vellen gemaakt , gelijk de Koriaki en Tsuktfchi , die veertien voeten lang en twee voeten hoog zijn : de vellen zijn van Zee -honden , rood geverwd; zij bedienen zig flegts van eenen roeifpaan , me* welke zij met zoo veel fnelheid kunnen voortkoomen , dat de ' tegenwind hen niet tegenhoudt , al is de zee hol. Hunne kanos zijn zoo ligt, dat zij dezelve met cene hand kunnen draagen. 9. Als de Amerikaanen lieden , die hun onbekend zijn , op hunne kusten zien, roeijeu zij naar hen toe en doen eene lange redenvbcring; maar men weet niet of het cene betovering zij dan cene bijzondere plegtigheid , die onder hen bij het ontvangen van vreemdelingen in gebruik is , want beiden gebruiken vindt • men ook bij de Kuriles. Voor zij naderen belchilderen zij hun aangezigt met potlood en floppen hunne neusgaten met enige kruiden toe. Als zij den eenen of anderen vreemdeling onder zig hebben, fchijnen zij vriendlijk en willen met hem in gefprek treeden , zonder dc oogen van de zijne aftewenden. Zij behan- delen hem met veel onderwerping en bieden hem walvisch - traan aan en potlood, waarmede zij zig het aangezigt bekladden, zeekerlijk omdat zij denken dat. dit den vreemdelingen zoo zeer als huii kan behaagen («)•• Ik heb gemeend alhier te. moeten inlasfchen alles wat tot .mijne kennis ♦ ((a^ Jpumal Etrangtri Nwemire 1701. \ AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. üpï ïroomen is omtrent die Noordfche volkeren van de West -kust van het Noordliik stedeelte van Amerika; maar ik geloof dat de Rusfifche reizigers, welke die^landen ontdekt hebben en dezelve door de zeeen boven Kam- fchatka genaderd zijn, naauwkeuriger berichten van die landen gepeven hebben bij welke het fchijnt dat men ook van de andere zijde, dat ^ te ncDDLii, uj U j/o„3.baai of Baffins-baai zoude kunnen koomen. Dce- ze^weg’is ondercusfchen te vergeefsch beproefd door p raeefte der handel. SijSe natieën en vooral door de Engelfchen en Deenen ; en het is te denken dat het door het Oosten zal zijn dat men het overige van het Wes- ten ontdekken zal , hetzij door van Kamfchatka k vertrekken , hetzij door van Tapan of de Dieven - eilanden Noord - oostwaarts te ftevenem Want men kan, om verfcheiden redenen, welke ik elders opgegceven heb , vermogen dat de twee waerelden aan elkanderen vast, of ten minften zeer nabij el- kanderen zijn naar het Noorden ten Oosten van Afia. TDoor laarere berichten ismen thans verzeekerd geworden dat ei ten Oos- ten van Karafchatka eene keten eilanden ligt , die tot aan de kust van Ame- rika ftïekt : zij liggen in eenen halven cirkel en worden in drie groepen verdeeld ; de eerde heet de Aleutifche eilandenzee middelde de Adrea- en de derde naast aan Amerika liggende, ^et de Posfen-eaanden ï)e eerde bewoont een lui volk, dat eene taal fpreekt, die menin Noordlijk Afia niet vindt; zij fchijnen volkplantingen uit Amerika te zijm Zij door- booren ïimmen onderlip en hangen ’er tanden in, die van walrus -bceiide- ren gemaakt zijn. De bewooners van de tweede en dorp groep gelijken naar die der eerde en doorbooren hunne neuzen en onderlippen , waarin zij becmjciis tot deraad hangen.] , ™ .. ' j i Ik zal niets voegen bij hetgeen ik van de Eskimpx Labrador ■welken naam men ffle i — ©-vr-’ van Labrapr tot het Noorden van Amerika gevonden worden , en waarvan de landen waarfchijnlijk aan die van Groenland gehecht zijn. Men hpft bevonpn d^ de Eskimaux in het geheel niet van de Groenlanders verfchillen en ik Rvij- felniet, zegt de He?r de PAüw,-of de Deenen zullp, als zij digpraan de Pool naderen, nog eens gewaar worden dat de Eskimaux en de Groen- lïiders met elkandereS gemeenfehap hebben. Diezelfde fchrijver vermoedt dat de Amerikaanen Groenland reeds bewoonden voor hec jaar 700 vmi on- ze tijdrekening en hij grondt zijne gisUng daarop dat de Yslanders en Noor- wegenaars reeds in de agtfte eeuw, in Groenland inwooneren vonden , wel- ke zij Skralins noemden. Dit fchijnt mij toe flegts te bewijzen dat Groen- land altijd bewoond geweest is en dat het, gelijk alle de andere landen der nnrrif» '/üne dgcn inwoonereii hadt, welker geflachc of ras naar de Eski- de LlpSn, marde Samojeeden en naar de Koriakken gelijkt, om- dat alle dee« Lkeren onder dezelfde heniemrcek woonen en alle dezelf- de indrukzelen van haar ontvangen hebben. De cenigfte zonderlinge zaak die ’er omtrent Groenland plaats heeft is dat , daar, gelijk ik rpds aan- gemerkt heb, dit gedeelte der aarde reeds over veelc eeuwen bekend, en ^ 7 0 Oo 2 > 25 DE N A T U U R L Y K E HISTORIE. zelfs door voIIcpJantingcn uit Noorxvegen van de Oosdijke zijde , die naast aan Europa is, bevolkt was, diezelfde kust thans voor ons verloren en door bet ijs ontoeganglijk is en toen Groenland in laatere tijden ten tweede maal ontdekt wierdt , is deeze tweede ontdekking aan de West- kust ge- fchied, die over Amerika ligt en die de eenigae is, welke onze fchepeii thans bevaaren. Als wij van die bewooneren der Noordlijke landen tot die overgaan, welke in het andei halfrond minst van den ^uid- pool-cirkiil verwijderd zijn , zullen wij vinden dat de Reizigers zeggen dat de koude op de breedte van vijftig of vijf en yiftig graaden zoo zwaar is en de menfchen nog ellen- diger zijn dan de Groenlanders of Lappen, die egter twintig graaden, dat is, zes honderd mijlen nader bij hunne pool zijn,. De bewooners van het Vuurland (zegt Kapitein Cook) woonen in hutten' zoodanig dat zij el- handelen van boven raaken en eene foort van kegel als onze bijenkorven vor- wind -zijde met enige takkenen eene foort van hooi bedekt; de Wild is , laatcn zij omtrent een agtlle gedeelte van den ointrek open zoo voor eenen ingang als om tot Ichooriteen te dienen- . . . hiin UnTJi'? geipreid , dient tot een bed en tot zittingen. Al en ïnl . ecne köi'f om in de hand te draagen, een zakjen om op hangen, en de blaas van het een of ander dier om water in te doen. viTiLin’!? kleur , naar roest van ijzer met olie gemengd geliikende; ne ^lialte S van Tiu' ^ “^”«211 zijn groot maar lomp van maakzel; hun- nfet veel crÓotT duimen; de vrouwen ziju kleiner en eene Ginnirop r 1 -imn geheelc kledij beflaat in het vel van eene Luanmoe (lama) ol van cenen zee -hond, dat over hunne fchoudcren ee- worjien IS in deu eigen Haat zoo als het van het dier gekoomen is, een ftuk diergelijk vel, dat aan hunne voeten getrokken en aan de enkelen als eene beurs zaamengekoppeld is en uit eene kleine lap , die de vrouwen in plaats van een Vijgen- blad dient. De mannen draagen hunne mantels open, maar de vrouwen bipden die aan Iiunne middels vast met eenen riem. Maar fclioon zij bijna naakt zijn , zijn zij egter zeer gaenic opgclchikt ; zij befchilderen haare aangezio-ten • de deelen om de oogen Ichilderen zij gemeenlijk wit en het overige raetliori^ zomaale roode en zwarte llreepen; maar alle de aangezigten zijn op verfchiUen- de wijze befclulclerd. ■> f De mannen cn de vrouwen draagen armringen van kraaien , zoo als zij beet van kleine Icluilpjens ol been maaken kunnen; de vrouwen draagen zulke ’-in- gen aan handen en voeten, maar de mannen alleen aan de handen. Het fchijnt dat zij zig met. fchulpdicren voeden; hunne kusten hebben co-ter overvloed van Zee -honden, maar zij hebben geen gereedfcliap om die te vaniv, '• S neer Cook bedoelt de twee perfoonen, die op den tocht naar den top'eehs De „evai in het vierde hoofdftuk van zijne reis omftandig- bergs van l^oude ft » daaruit ontwijfelbaar blijkt dat zij weldegelijk p „nan hpogen b=,g. ta 4= ^Eijd veel geftrenger is dan in de vlakten. Vertaale-r. Oo 3, de n a t ü u r l y k e historie. EILANDERS VAN DE ZUID-ZEE. Met opzigttot de volks- benden, welke men op alle de eilanden, nieüw- lings in de Zuid- zee ontdekt , en op de landen van het Zuidlijk vast land gevonden heeft , zullen wij eenvoudig opgeeven wat de reizigers van hun gezegd hebben,^ welker verhaalen ons fchijnen te toonen dat de raenfchen, die onze tegenvoeters zijn, even als de Amerikaanen, zoo fterk zijn als wij cn dat men deeze zoo min als geene moet befchuldigen van verbasterd te wezen. Op de Eilanden in den Stillen Oceaan, gelegen op veertien graaden en vijf minuuten Zuider breedte en op honderd en vijf en veertig graaden en 'vrer minuuten Westlijke lengte van den meridiaan van Londen zegt de Com- mandeur Byron menfchen gevonden te hebben met pieken van ten mini- Hen zestien voeten lengte gewapend, welke zij met een dreigend voorkoo- men flingerden. Deeze menfchen zijn taankleurig, wel geëvenredigd van geftalte en fchijnen bij een voorkoomen van fterkte eene groote vlugheid te voegen; ik weet niet dat ik ooit, zegt deeze Reiziger, menfchen ge- zien heb die zoo vlug in het loopen waren. Op vcrfcheiden andere eilan- den van dezelfde zee en bijzonderlijk op die, welke hij Prins van Wallis eilanden genoemd heeft , gelegen op vijftien graaden Zuider Breedte, en op honderd een en vijftig graaden drie en vijftig minuuten Westlijke leng- te en op een ander, welk zijn fcheepsvolk den naam van Byrons • eiland noemde , gelegen op agttien graaden , agttien minuuten Zuider Breedte en op honderd en drie en zeventig graaden zes en veertig minuuten leng- te, vondt die Reiziger talrijke volksbenden. Deeze eilanders, zegt hij, zijn van eene voordeelige gellalte, wel gemaakt en wel geëvenredigd in alle hunne ledenmaaten, hun vel is koperkleurig, maar helder , de trekken van hun gelaat hebben niets onaangenaams; men merkt ’er een mengzel van on- verzaagdheid en vrolijkheid in, waarvaan men getroffen is ; hun hair, dat zij laatcn groeijen , is zwart; men ziet enige onderhen, die lange baarden draagen , andere die llegrs knevels hebben en andere met een klein vlokjen aan de punt van de kin (a). Op verfcheiden andere eilanden , alle aan geene zijde van den evenaar-, in diezelfde zee, gelegen, zegt de Kapitein C ar tere t groote menigten van menfchen gevonden te hebben, fommige in foorten van dorpen woo- nende, die met borstwee ringen van lleencn verllerkt waren, andere in het open veld, maar alle met boogen en pijlen, of met lansfen en knodfen ge- wapend, alle zeer fterk en zeer vlug; deeze raenfchen loopen naakt of bij- na naakt en hij verzeekert op verfcheiden dier eilanden en met naame op die, wclke^ op elf graaden en tien minuuten Zuidlijke Breedte en op hon- derd en vier en zestig graaden drie en veertig minuuten lengte liggen, («) «««“>• «iw monde par Ie Commodore Btroh T. I. Ch. FIJI en X. AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 295 Waargenoomen te hebben dat de natuurlijke inboorlingen des lands wollig hair hebben als de Negers, maar dat zij minder zwart zijndan de Negers van Guinea. Hij zegt dat hij hetzelfde bevonden heeft bij de bewooners van het eiland Egmont, dat op tien graaden veertig minuuten Zuider Breed- te en op honderd en zestig graaden negen en veertig minmuen lengte ligt en ook bij die, welke zig op de eilanden, door Abel Tasman ont- dekt, bevinden, die op vier graaden zes en dertig minuuten Zuider Breed- te en op honderd en vier en vijftig graaden zeventien minuuten lengte liggen. Zij zijn, zegt Carteret, vol zwarte inboorlingen, die wol- lig hair hebben als de Amerikaanfche Negers. In de landen van Nieuw Brictannic vondt hij insgelijks dat de inboorlingen wol op het hoofd hebben, als de Negers, maar dat zij noch derzelver platten neus , noch dikke lippen hebben. Deeze laatlle , die van hetzelfde ras fchijncn te zijn als die van de voorige eilanden, poederen hun hair en zelfs hunne baarden wit. Ik heb opgemerkt dat dit gebruik van zig het hair met wit poeder te beilrooien bij de Papoes gevonden wordt, die ook Negers zijn , welke niet verre van die van Nieuw Brittannie zijn afgelegen. Deeze foort van zwarte menfehen met wollig hair fchijnt op alle de eilan- den en laage landen tusfehen de Evennagtslijn en den Keerkring in de Zuid- zee -eii ■van gedaante, de beenderen der wangen zijn niet verheven ; ^.-l over Tiet met lUTerzoTJKcn , noen ncL-Yv,^ 1 — ULiormrhööJ*'^’^^^,- vnl akemeen, den neus wat plat; hunne oogen, en vooral die der vionwa.n , -«.i.m vol uftdnSin fomtijds vonkelende van vuur ol eene zagte aandoenlijkheid nit- uiMruKii n, zHn wit en gelijk, en hun adem is zuiver. 'hni? is gèwoonlijk (lijf en wat ruuw : de mannen draagcn hunne haarden knde zij trekken ondertnsfcheu een zeer groot gedeelte mt rn hol den cle kunnen hebben ook de gewoon- cn honden net overige de armen groeit, uittcpluizen. Hunne bewcegin- ïo tnm’t cn ongedwongm^^^^^^^ hun gang is bevallig.; hunne manieren if f rSkzaaln mi iTelSVd!"^ fchijnt dat Skzn^rS terdogtig en geenziuts valsch van aart zijn cn zondei neiging tot wraak o («1 Fo'jage autour du monde pnr M. de Bougainville T. II, in 8vo p. 75- Ö* faiv. (’ö) Deeze uitdrukking koraal klippen beduidt anders niet dan een.roodacbtige Rots- fteen als graniet (*")• ,T„„ „E Buppoh; deeze klippen zijn het werk Tsn infekteti, raar poly- (») Hicnn beilriegt.zi? de neer dezehe van den bodem der zee tot haarc oppci vlakt» pen gelijkende, die ntnopbyten ® kalkachtig met eene dierlijke zelfllaudigkcid vermengd, opbonweu- Derzel«r zeliftan igc Aardrijkskunde, Natuurkunde enz. 0} zijne reize om de snat- Zk* G. FonsTEit Pf’-aarneeKtngeH over de Aarar,ji.>o u , jr 1 ^ reld verzameld. Ilaarl, 179a. H- m. VbRTAALS». A7 7//. JDeeL Pp 298 DE NATUURLYKE HISTORIE. wreedheid, maar zij zijn diefachtig. Men heeft op dat eiland lieden gezien, wier vel dof wit was; 'zij hadden ook de oogen, den baard , de weiikbraaiiwen en de hairtjens der oogleden wit , de oogen rood en zwak , het gezigt kort , het vel daaiiwwormachtig en met eeiie foort van wit dons bezet, maar het fchijnt dat het ellendige pcrfooncn zijn , die door ziekten anders dan andere zijn. Fltü.en en trommels zijn de ecniglle fpeeltiiigen , die zij bezitten; zij maaken weinig rverk van de kiiischheid ; de mannen biedeh den vreemdelingen hunne zusters of dogters aan , uit beleefdheid of als eene bclooning. Zij licbben de losbandigheid van zeden en de wellustige dartelheid tot eene hoogte gedreven , welke de andere natieën , van welke men zedert het begin der waereld 'tot nu toe gefprookeu heeft , nog niet bereikt hadden. liet huwelijk is onder hen (Icgts eene overeenkomst tusfehen man en vrouw, waarmede de priefters zig niet bemoeijen. Zij hebben de befnijdenis aangenoo- men zonder andere beweegreden dan die van zindelijkheid ; deeze bewerking kan eigenlijk geeiie befnijdenis genoemd worden, omdat zij geene ronde afïhijding aan de voorhuid doen ; zij fplijten die flegts aan het bovenst gedeelte open, om te beletten dat zij het roede hoofd niet meer bedekke en de priefters mogen maar alleen deeze bewerking verrigten («). Volgens denzelfden Reiziger gelijken de inwooners van het eiland Hua^- heine, gelegen op zestien graaden, drie cn veertig minuuten Zuider Breed- te en op honderd en vijftig graaden en twee en vijftig minuuten Westlijke lengte, veel naar de Ocahiters in gedaante, kleeding, taal en alle andere hebbelijkheden. Hunne wooningen beftaan , gelijk die te Otahiti , alleen- uit een dak, door paaien onderrtut. Op dat eiland, dat flegts dertig mijlen van Otahiti ligt , fchijnen dc mannen fterkcr cn van nog grootcr geftalte, enige zijn tot zes voeten hoog en meer; de vrouwen zijn zeer fraai. Alle deeze eilanders loeven van kokos. nooten , van ignamcn, van gevogelte, van varkens, die ’er in groote menigte gevonden worden. Zij fpreeken alle dezelfde taal en die taal van de Zuid -zee eilanden heeft zig tot Nieuw- Zceland uitgebreid. BEWOONERS VAN DE ZUID-LANDEN. Om niets overteflaan van hetgeen men omtrent de Zuid-landen weet, meen ik hier een kort begrip te moeten geeven van hetgeen het best bevestigd is in de ontdekkingen der Reizigers , die na elkanderen de kusten van die uitgeftrekte landden bezogt hebben en zal eindigen met het- geen ’cr de Heer CooK van gezegd heeft, die, alleen, meer ontdekkin- gen gedaan heeft dan alle de zee -'vaarers, die hem voorgegaan zijn. Het fchijnt uit dc verklaaring, welke Gonneville in het jaar 1503.. aan dc Admiraliteit deedt (^) dat Auftralafie in kleine cantons verdeeld (a) Fmuge autnir' du monde par Ie Ceipitaine CooK, T. II.' Ch, XFII ^ XVI IL C&) Hijloire des navigaUons . aux Terres uliijlrales par ■ M, de BaossE-J!, I. p, 108.. {£: jyiv, . AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. a99 welke ccreseerd worden door Koningen , die een volftrekt gezag heb- ben , die elkanderen den oorlog aandoen , en die tot vijf of zes honderd rennen in het veld kunnen brengen; maar Gonneville geeft noch de breedte, noch de lengte van dat land op, van welk hij de mwooners bc- uifhet vertaal van Fernand de Qüiros ziet men darde Indiaanen l door de Spanjaarden eiland van de choone naUe genoemd, r '■ /dl.ê^™XrZuider Breedte ligt, ten naatten bij dezelfde zeden ds de OtSs' hebben ; deeze eilanden zijn blank, fchoon en zeer «el veniltt; men kan zlg zelfs niet genoeg verwonderen, zegt hij, over dt ™ote blankheid van dat volk in cene Ingcllreek, daar de logt en de zon hen moest verbranden en zwart niaaken ; do vrouwen zouden boven onze Spaatlfche fehoonen uitmunten, als zij wel gekleed «'aren; ^>1 a'jn van dra middel naar beneden met fijne matten van paltnboomen gekleed en draanen een manteltjon van dezelfde ftoile op de fchouderen («> Óp de Oost-kustvan Nieuw Holland, dat Fernand de Qdiros Heifieen Geest Lmd noemt , zegt hij bewooners van dr.ecrieio kleuren gt- dra fé liebbén, de eerlle geheel ztgart , de andere zeer blank met rood ha™ en tod, de derde mulatten, dat hem zeer verwonderde en hem een Sen fcheen van de groote uitgellrektheid van dat land. 1 ernand d e ff n >R os hadt gelijk ; want door de nieuwe ontdekkingen van den grooten Së-vaarer CoL'^is men thans verzeekerd dat dat Nieuw Holland zoo utt- gertrëSTs aU geheel Europa. Op dezelfde kust tl vnnrie-c zaff OuiROS ecnc andere natie van eene hooger geitaue en craauwachtiger van kleur , met welke het niet mogclijk was te handelen; fij' kwamen,^ in benden, pijlen op de Spanjaarden fchieten en men kon hen niet doen vertrekken dan met fnaphaan-fchooten AitPi Tasman vondt in de landen, aan eene baai in Nieuw Zeeland, op vc«ti- arMden en vijftig miiuuiten Zuider Breedte en honderd en een en nc- TpSSen een en veertig minuuten lengte, inboorlingen, die eene ruuwe lem «feene^ • • • * van eene We«r msfehen Item (.11 Luii. UI no,-,. ten naafteii bn zoo lang en dik als de Ja- ra JiTcK tam™ 1 mat ™’ttra, aS mat katoana lijnwaad, maar het ovenge van hun iighaaiii was naakt. Tk heb in het derde Deel van mijn werk de ontdekkingen van • uDP en van enige andere reizigers omtrent Nieuw Holland en Nieuw ' veehnd orgegeeven; de eerfte ontdekking van dat laatfte Zuid- land is ge- fchtïin hef jL 164a door Abei. Tasman en Diemen, die hunne . (a) Hifloire d:s navigatms aux Tmes Aujlraks par M. de Brosse T. I. 318. (2?^ Ibidt p» 325» 327 334 * Pp 300 DE N A T U ü R L Y K E HISTORIE, naamen aati enige^ gedeelten der kusten gegeeven hebben , maar alle de kun- digheid , die WIJ er van hadden , was zeer onvolkoomen voor de fraaie reize van den Heer Cook. Degedalte van de inw^ooneren van Nieuw Zeeland fzegt deeze groote Reizi- pr) IS, over het algemeen, pljjk aan die van de grootfte Eurdpeaaiien ; zij hebben de ledenmaaten wel gevleeschr , fterk en wel geëvenredigdi maar zii ziiii zoo vet met als de lediggaande eilanders van de Zuid -zee. Zij Sjn miuw, flcrlv^ en bpendig met de handen ; hun vel is over het algemeen bruin ; daar zijn er weinige, die het donkerer van kleur hebben dan een Spanjaard , die aan de zon is blootgelield en dat van de meclie is zelfs ligter. ^ Ik moet hier in het voorbijgaan aanmerken dat de vergelijking, welke de Heer Cook van Spanjaarden met de Nieuw- Zeelanders maakt, te iuiller IS, omdat ZIJ op zeer weinig na de tegenvoeters van elkandcren zijn. De vrouwen (dus vervolgt de Heer Cook} hebben niet veel fijnheid in de gelaat, maar haare Hem is zeer zoet; daardoor onderfcheidt men haar van de mannen, naardien hiimie klecding dezelfde is; zij hebben, T Ijk de vrouwen van andere Ipden, meer vroIijkTieid , aardigheid en levend ïihi wfr" ï rroó’"""- P" Zjielanprs hebben hair en baard zwart; b tinne tanden loi!- genieten eene fterke gezondheid en dap zijn er die boog van jaaren zijn. Xlun voornaamae voedzel befiSt ij PP met pkoomen kunnen dan op de kusten, welke hun die niet """ opleveren. Zij hebben noch varkens, noch fiptl^t uoch gevogeke en zij wecten niet genoeg vogelen te vangen om ’er zio' zii k eene warme lugtareek ivooncndp, zis niot aoo dikwiils baaden lltmiic kleding is in den ceraen opilng zeer wonderlijk. Zij berfaat uit de blpleren van eene foort van liscli die, in drie arooken gefnedeii zijnde 5 oot dktmderen gevlogteii ztjn en eene iierke lloffe uitmaaken , dig een middenfiav il tusrcheii ptwerk en laken,- de punten der bladeren aeeken uit als pluis of •dl de matten, dte wtj op de trappen leggen; twee hukken van die aofi-e makaken eene plkoomen kledij uit; liet een wordt op de Ichouderen vastgemaakt S ce e koord en hangt tot aan de knieen; aan het eind van die koord Is eene iSd v?J heen, die de twee deekii van dat kleed aaneenvoegt. Het ander ank is óm den middel gewonden en hangt bijna tot den grond. De mannen- draagen dat ©ndpkleed met dan bij enige gelegenheden ; zij Iiebbeii eeneii gordel, waaraan «en touwtjeii hangt, dat tot een zeer zonderling gebruik beacmt is Dp eibn ders van dc Zuid-zee fplijten zig de vcorbuid, opdat zij her roede- hoo'fd niet bepkken zou ; de Nieuw- Zeelanders nekken daarentegens de vuorlmkl ovï pt roep-hootd en , om te belenen dat zi| niet terdg wijkt, kiiooDen zii het eind vast met het touwtjeti , dat zij aaii Imnnen |ordA hèbbei K" eir^ >1 AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 301 Dat meer dan zonderling gebruik fchijnr zeer ftrijdig te zijn met de zin- delijkheid ; maar het heeft cgter een voordeel; het houdt, namelijk, dat deel langer gevoelig en fris; want men heeft waargenoomen dat alle de befnedene en zelfs zij , die, zonder befneden te zijn, de voorhuid kort heb- ben, in het deel, dat zij bedekt, de gevoeligheid eerder verliezen dan an- dere mannen. In het Noorden van Nieuw Zeeland ( dus vervolgt de Heer C o o k ) ziiti chnta'neën van ignamen , aardappelen en kokos - nooten boomen ; 111 het Zuid- liik o-edcelte heeft men zulke plantagieën niet gezien, hetgeen doet denken dat de bliwooners van dat Zuidlijk gedeelte enkel van wortelen van varen en van visch moeten leeven. liet Ichijnt dat zij geenen anderen drank hebben dan wa- ter Zij genieten onafgebrooken eene goede gezondheid en men heelt geenen onder hen gezien, die van enige ziekte fcheen aangedaan. Onder degcene, die geheel naakt gongen , heeft men nietbelpeurd dat iemand van hun den mm- llini uitllag van de huid hadt, noch enig blijk van zweeren of piiiften ; zij heb- ben ook een groot getal oude lieden bij zig, van welke geen een van ouderdom gebrekkig vrouwen te maaken dan de eilanders van d'c zee- zii eeten cgter met haar en de Otahitiers eeten altijd alleen; maar “eliikenisfen , welke men tusfehen dat land cn de eilanden van de Zuid- zee tn andere gebruiken vindt, zijn een fterk bewijs dat alle deeze eilanders van PPiipn zelfden oorfprong zijn .... De overeenkomst tusfehen hunne tardeii r^hiint dit feit op eene onbetwistbaare wijze daar te Hellen; Tupia, een jonge oSiitier, welken wij bij ons hadden, deedt zig volmaakt van de Nieuw -Zee- landers verliaan ( De Heer Cook denkt dat die volkeren niet van Amerika kooraen, dat ten Ooften van die landen ligt, en hij zegt dat, tenzij ’e_r ten Zuiden een vrij uitïeHrckc vast land ligt , ’er uit volgen zal dat zu urn bet \\ esten koonieiu De taal'fs egic» a in. wmuw- Holland, dat het naafte land is ten Westen van Zeeland ; cn naardien die tiial van Otahici en van de andere eilanden van den Stillen Oceaan, gelijk die van Nieuw- Zecland veele overeenkomst met de- taaien van Zuidlijk Indie hebben , kan mei/vermoeden dat alle die Ideine. volksbenden haaren oorfprong van den Indifchen Archipel hebben. Geen der inwooneren van Nieuw Holland draagt enige kleeding, f voegt er de Heer Cook bij^; zij fpraken in eene zoo ruuwe oiuutngenaame taal, dat Ttjpia, een jonge Otahitier, ’er geen woord van verilondt. Die menl uien van Nieuw Hdlland fchijnen Iloutraoedig ; zij zijn met lansfen gevTOpend en U-hiïnen zi't met de. visfeherij onledig te houden, liunne lanslen zijn van de 1 ,-n aanhangzel tot de historie van den menscii. vertoonen Ik befpeurde ook op haar aangezigt enige naauwlijks lins- fnrmi 1 , I / ■i I i aanhangzel tot de mistorie van den MENSCH. 31 1 of getijgerde paerden , het wit eii het zwart fmelt in onmerkbaare tinten van de deuk T zegt de Heer Taverne) ondanks het Engelsch onderfchrift (/?) dat 'onder de afbeelding ftaat, dat dit kind voortgekooinen is van de verecniging van eenen blanken en eene negerin en dat men ilegts , om de eer der moeder eii' van de maatfchappij , van welke zij de flavin is , te redden , gezegd heeft dat dit kind van neger ouders geboren is. (10 Sept. 1772O Andwoord van dm Hoer de Buffon. Montbard den 13 Odlober 1772. Ik heb de tekening van het zwart en Wit gevlakt kind, dat Gij de goed- heid hebt gehad mij toetezenden , ontvangen , Mijn Heer , cn het baarde mij vrij veel verwondering , want ik kende ’er geen voorbeeld van in de Na- tuur.- Men zou in het eerst geneigd zijn om met u te denken. Mijn Heer, dat dit kind, van eene negerin geboren,, eenen blanken tot vader gehad heeft cn dac dcszelfs verfchillcnde kleuren daarvandaan koonicn ; maar als men nadenkt /dat men duizend en millioenen voorbeelden heeft dat de ver- meno-ing van het Neger -bloed met het blanke nooit anders dan bruin heeft voortgebi-agt, altijd gelijklijk over het lighaairi verfpreid, twijfelt men aan die onderftelling en ik geloof dat men indedaad met meer grond den oor- fprong van dit kind zou kunnen toefchrijven aan negers, onder welke enige witte of blafards zijn, dat is, van een wit geheel verfchillende van dat der andere blanken'; want die witte negers, van welke gij misfehien zult heb- ben hooren fpreeken, Mijn Heer, en van welke ik enige melding gemaakt heb, hebben wol in plaats van hair en alle andere hoedanigheden van waa- re negers, uiteezonderd de kleur van het vel en 1-ier Uci ougen, welke die witte negers zeer zwak hebben. Ik zou dan denken dat, zoo' ’er onder de voorouderen van dit gevlakt kind een neger ware, de kleur .gedeeltelijk heeft kunnen wederkooraen en zig vcrdeelen gelijk wij in dceze tekening zien. tVederandwoord van den Heer Taverne.- ' V Duinkerken den 29 Oclöber 1772.- Mijn Heer.- De oorfpronghjke tekening van het zwart en wit gevlakt kind is gevonden aan boord van het fchip de Christen van Londen, koomeiide uit Nieuw Engeland en (a) Onder de afbeelding van dit gevlakt negerinnetjen leest men het volgend on- Sahina geboren den 12 Oftober 1736, te Matuna, plantagie toebehoorende „ aan de Jefuiten te Cartbagena, in Amerika, van eenen neger- Haaf en sene-neger- 5, .flavin, Maniniam exi Po 4 rona geheten”. 312 DE NATUURLYKE HISTORIE. naar Londen beftemd; dit fcliip wierdt in het Jaar 1746 genoomen door het fchip genaamd Ie Comte de Maurepas , van ijuinkerken , gevoerd door Kapitein Frans Meyne. De oorl'prong en oorzaak van de vlakken op het vel van dit kind, die Gij de goedheid hebt mij in den brief, waarmede Gij mij vereerd hebt, optegeeven, Ichijuen zeer waarfchijnlijk; een diergelijk verfchifnzel is zeer zeldzaam en mis- fchien eenig in zijne loort. liet kan egter wel zijn dat het in het binnenfte van Afrika , daar zwarte en witte negers zijn , meer gebeurt. Daar blijft egter nog eene twijfeling bij mij over omtrent hetgeen Gij mij de eer doet van mij daarover te fchrijven en ondanks duizend en millioenen van voorbeelden , welke Gij zegt dat ’er zijn dat de vermenging van het neger - bloed met het blank nooit anders heeft voortgebragt dan eenc gelijklijk verfpreide bruine kleur , geloof ik egter dat de menfehen , zoo wel als de viervoetige dieren, uit eenc vermenging van zwarte en blanke , dan bruin als de mulatten , dan met zwarte of vvitacbtige vlakiens getijgerd en dan bont gevlakt met groote vlakken of ftreepen , gelijk dit kind, kunnen geboren worden; hetgeen wij zien gebeuren door de vermenging van zwarte en witte rasfen onder de paerden , koeijen , fcliaapen , varkens , hon- den-, katten , konijnen enz, zou ook onder de menfehen kunnen gebeuren ; het is zelfs te verwonderen dat zulks niet meer voorvalt. De zwarte wol , die op het hoofd van dit kind op het zwart vel is en het wit hair, dat op het wit ge- deelte van deszelfs voorhoofd groeit , doen denken dat de zwarte deelen van het neger - bloed en de witte deelen van blank bloed koomen enz. I Zoo het altijd doorging dat het blanke vel hair , en het zwart vel wol voortbragt, zou men indedaad kunnen denken dat deeze gevlakte negers uit de vermenging van eene negerin met ecncii blanke voortkwamen ; maar wij kunnen uit het befchouwen van de tekening niet weeten of ’er indedaad hair op tie witte deden en wol op de zwarte deelen zij; het is integendeel waar- fchijnlijk dat beiden die deelen met wol bezet zijn ; ik blijf dus vast geloo- ven dat dir gpvinkr kinrl zijne ffehoorte vprrrhu]fH;td is aan eenen zwarten neger als vader cn eene witte negerin als moeder. Ik vermoedde dit in het jaar 1772, toenik den Heer Taverne Ichrcef en ik ben ’er thans bijna van verzeekerd door de nieuwe nalpeuringen , welke ik daaromtrent ge- daan heb. [In het jaar 1787 vertoonde men te Parijs in het Fa/ais Royal twee le- vendige gevlakte negers , zijnde een jongetjen cn een meisjen , beiden zes jaaren oud, welke ik naauwkeurig heb waargenoomen en waarvan ik alhier, ter verdere opheldering van hetgeen de Meer de üüffon omtrent deeze bijzonderheid der Natuur aangemerkt heeft, de befchrijving zal inlasfdicn. Ik zal met het meisjen beginnen. Dit gevlakt kind was van eene middelmaatigc grootte naar haare jaaren , maar zeer mager en zieklijk; het hadt de gelaatstrekken van eene negerin , eenen wat platten neus en dikke lippen, maar hadt egter met die volkstrek- ken geen lelijk gelaat. De grond -kleur of het grootfle gedeelte van haar vel was wit; dit wit ev’cnaarde egter de blanke kleur van eene blanke niet, men zag geene roode of viceschkleurige tint in hetzelve doorfchijnen, maar eerder eene ligte fchaduvv van bruin of zwart; de zwarte vlakken waren ook . zoo ' AANI-ÏANGZEL tot de historie van den MENSCH. 3^3 zoo zwart niet als het glimmend zwart van eenen waaren neger; het was, in de kleine vlakiens op de borst , den buik en de dijen , wat bleek ; de vlakken waren ester vrij fcherp bepaald en fraolten niet fterk m het wit weg. éi aLS was awan, maaï aij hadc ee„e witte vlak of een blesjen voor het voorhootl, dat zigvanden wortel van den neus, fteeds breeder wordende, tot on de kruin van het hoofd uitftrekte ; aldaar was het hair, dat geheel wollig of gekroesd was , wtte wol gelijk, terwijl het overige^ zwarte wol Llcek f hetgeen de gisfmg van den Heer de Bcffon bevestigt), in het Ik bles en 4s nog een rond zwart vlekjen. Op de Idn hadt zij eenc ronde witte vlek, maar onder de kaakcii was haar vel weder zwart; haar hals cn haare fchouderen waren zwart, welke kleur van vooren vrij regelmaatig aan de borst afbrak, maar van agteren over den geheelen rug en de billen voort- liep ; de armen .waren rondom wit, hier en daar met zwarte vlekjcns gefpik- keld tot onder de elleboogen , van waar zij, benevens de handen en vingeren, seheel zwart waren; de borst en de buik waren wit met grootere en klei- nere vlakiens als getijgerd, de liezen zwart en de dijen en beenen wit met zwarte vlakken van allerlei gedaante, terwijl de voeten van onder de kui- ten af met de teenen geheel zwart waren, als of zij halve laarjens aan had- de De verdeeling der vlakken was aan wederzijde na genoeg dezelfde , zoo de regter zljde^^ behalvenop de heupen, zijnde op de flinker heup van voóren meer zvyart dan op de regter. Als men deeze befchrijving met het gevlakte kmd (PI. zal men getrolfen woorden door de gelijkheid, welke men tusfdien beiden vindt en welke misfehien wel waerdig is opgemerkt te ^ menens is het aangezigt zwart ; be^n hjbben^een wit ^ voor- ïoopr be^en hkbTn eene' witte kin, beiden den hals en de fchouderen zwart beiden hebben witte met zwarte vlakken getijgerde armen, beiden zwa e hanL, beiden de borst, den buik en de dijen wit met vlakjens ge- teTcnd cn beiden zwarte voeten ; naardien de ^er de Buffon de bc- feSflving van de agterfte deden van dat gevlakt kind met heeft kunnen gee- ven, Is het niet inogclijk te bepaalen ol zij op die deden even zoo veel ""'"BrïnTianlijk^^^^^ was de grond kleur zwart; hij hadt eene groöte witte vlek tusfehen de borst en den navel , welke als met klune moesiens gefpikkdd was, eenen witten band langs eenen der armen binnen- Sren^p eenen der elleboogen ter zijde, als ook op de beenen onder de knieën, alle bieren daar met zwarte vlakjens getekend; het blesjen, of t wi te vlak op het voorhoofd hadt hij zoo wel als het meiyjen , fchoon hl niet tot in djn hair doorliep , dat geheel zwart en wollig was. De olcren van beiden de kinderen hadden den regenboog zwart bruin en de oog- leden waren zeer wel geopend, zonder dat ik eenig pmkoogen kon be- merken. Xyin. Deel. Rr 3^4 DE NATUURLYKE HISTORIE. Beiden deeze kinderen waren, volgens de opgaaf van derzelver eigenaars,- geboortig van Guadeloiipe ; het meisjen een negerinnetjen, of van twee zwar- te ouderen geboren, en het jongetjen een mulat of van een zwarten vader en eene blanke moeder, of van eene zwarte moeder en eenen blanken vader; doch op dit bericht is zoo weinig ftaat te maaken als op alle andere, welke gcgceven worden door lieden, die zeldzaamheden der Natuur, of zelfs die- ren ter vertooning rondvoeren; het is egter opmerklijk dat het gevlakt ne- gcrinnetjen van PI. II. zoó wel als dit gevlakt kind opgegeeven wordt als van eene negerin bij eenen neger voortgebragt te zijn; deeze twee vereenig- de getuigejiisfcn geeven ten minden enigen grond van waarfchijnlijkheid dat de tusfehen komst van eenen Blanken, of zelfs van eenen witten neger niet noodzaaklijk zij tot het voortbrengen van eenen gevlakten neger; misfehien moeten deeze gevlakte Negers als eene verfcheidenheid van witte negers als halve Blafards bcfchouwd worden.] Bij de dieren verandert de warmte der lugtftreek de wol in hair. Men kan tot voorbeelden aanhaaien de fchaapen van Senegal, de bifons of osfen met bulten , die in de koude landen met wol bedekt zijn en in de warme flreeken ruuw hair krijgen , als onze osfen enz. Maar bij het menschlijk geflagt gebeurt juist het tegendeel ; het hair wordt niet wollig dan bij de Negers, dat is, in de heetfté landen van de aarde, daar alle de dieren hun- ne wol verliezen. Men wil dat , onder de Blafards van verfchillendc lugtllreeken , fomraige wol, andere hair en andere noch wol noch hair hebben, maar enkel dons; dat fommige den regenboog van het oog rood, andere bleek blaauw heb- ben; dat alle, over het algemeen, minder levendig, minder fterk en kleiner zijn dan andere menfehen, van welke kleur zij ook zijn; dat enige dier Bla- fards het lighaam en de ledenmaaten vrij wel geëvenredigd hebben; dat an- dere mismaakt fchijnen door de lengte van hunne armen en vooral door de handen en voeten, waarvan de vingers te dik of te kort zijn; alle deeze ver- febcidenheden , door de reizigers opgegeeven , fchijnen aanteduiden dat ’er veele foorten van Blafards zijn en dat, over het algemeen, deeze verbaste- ring niet van eenen natuurlijken flam , van een bijzonder indrukzel koomt, dat zig zonder verandering moet voortplanten en een ilandhoudend ras vor- ihen , maar eerder van eene ontaarting van de huid, inde warme landen ge- meener dan elders; want de fchaduwingen tusfehen het blank en blafard-wit ziet men ook in gemaatigde eij zelfs koude landen. Het dof laf wit der blafards wordt bij vcrfcheiden individus van alle lugtllreeken gevonden; daar zijn zelfs in Frankrijk verfcheiden perfoonen van beiden kunnen, wel- ker huid \^an dat doodsch wit is;, die foort van vel brengt nooit anders dan wit of geel hoofdhair en hair aan het lighaam voort. Deeze blafards van. Europa hebben gewoonlijk het gezigt zwak, den omtrek der oogen rood, dén regenboog blaauw , bet vel bezaaid met vlekjeUs zoo groot als linfen,. niet alleen op het aangezigt , maar zelfs op het lighaam; en dit bevestigt mijj nog in het denkbeeld dat de blafards in het algemeen ücgts befchouwd / "aanhangzel tot de historie van den mensch. 315 moeten worden a!s individus , die min of meer door de Nacimr misdeeld zijn, en welker voornaamst gebrek in het weefzei van het vel zijne zitplaats wii zullen hier voorbeelden opgeeven wat die ontaarting van de huid te wcea-kan brengen; men heeft in Engeland eenen man gezien,^ welken men denbiinaam ftekel -varken hadt; hij was in het jaai 1710 m de nrovinde Suflblk geboren. Zijne huid was over zijn geheel lighaam mcAleine uitwasfen of wratten inde gedaante van fteekels ot pennen, zoo dik als een dun touwtjen, bezet. Zijn aangezigt, de Pa^nen der handen, de voet -zooien waren de eenigfte deelen die geene fteekels hadden; zij wa- ren roodachtig bruin van kleur en hard en veêrkragtig zoo dat zij ramine - den, als men over dezelve ftreek; zij waren op lommige plaatfen eenen hal- vmi duim lang, op andere korter; deeze uitwasfen of fteekels vertoonden I g eem twee mafnden na zijne geboorte; en het was ook zonderliiig d dif wratten eiken winter afvielen en in de l^me wederkwamen Vooi he^ overiee voer die man zeer wel ; hij heeft zes kinderen gehad, d e aljc zes, gelijk^ hun vader, met diergelijke uitwasfen bedekt waren. ° tindpren afirebeeld vinden m ^QGlanures dc nl. Edwards, S" CCXII ; ei/dc hand van den vader in de Philofophkal Tramaaions III en IV.) de afbeelding van een kind dat ik on- der mijn opzigt heb laatcn aftekenen , ’t welk in het jaar 1^774 van geheel I arys gez^^n’ is feif ook door Holland is rondgevoerd]. Het was -n me^jei , %na Maria Herig genaamd, den ii November 1770 « het Graaffehap van dien naam, in Dmtsch Lo^ta ^ SordnÖmrh^dto'VlIkken iTde huid, volgens het ^^rhaal van haaren oom enhaaremoei, die haar rond voerden. Dit meisjen hadt cgter het ge- hpol liif het aangezigt en de ledemnaaten bezaaid en op verfcheiden plaat- fen ofmeergroote vlakken, van welke de meefte met hair als het hair van een kalf bezet waren.; enige andere plaatfen waren met korter luiir bezet, gelijk rhee- bokken- hair; alle deeze vlakken van eenc vaale kleiir, het vleesch zoo wel als het hair; daar waren ook vlakken zonder hair en de huid geleek op die kaale plaatfen naar getaand leder , zoodanig waren de kleine ronde en andere vlakken, zoo groot als ervveten , welke dit kind op de armen, de beenen , op het aangezigt en P S ülaatfen van het lighaam hadt: de ruige vlakken waren veel pooter; daar waren ’er op de beerien, de dijen, de armen en op het voorhoofd; deeze Hakken, met veel hair bedekt, waren vooruitfteekende , dat is te zeggen, len weinig boven de naakte huid verheven. Voor het overige was dat meis- fen vin een zeer bevallig voorkoomen, het hadt zeer fchoone oogen, fchoon Kr lelr buitengemeene wenkbraauwen boven dezelve waren ; ivant zij wa- A i-npnfrhen- en rhee -bokken- hair , haar mond was klem, ren gemengd van menlcnen tu lutv- _ v- .... u,.;/. haar gelaat ftondt vrolijk, haar hair b™’- Z '1 nog maai duo jaa •r 1 DE NATUURLYKE HISTORIE. Si<5 ren en een half oud, toen ik haar in de maand Junij I774zag, en zij was twee voeten zeven duimen hoog, hetwelk de gewoone grootte van de meis- jens op dien ouderdom is; zij hadt flegts den batik wat dikker dan andere kinderen, zij was zeer lea’endig, was zeer welvaarende , maar gezonder in den winter dan in den zomer; want de warmte hinderde haar zeer, om'dat zij, behalven de vlakken, welke wij zoo even befchreven hebben, en van welke het hair haar het vel verwarmde , ook de maag en den buik met ijl cn vrij lang hair, aan de regter zijde van eenc vaale kleur, en wat minder donker aan de flinker zijde, bedekt hadt ; en haar rug Telteen bedekt als met een rok van ruig vel, die_ flegts op enige plaatfen aan het lijf vast zat, en die uit een groot getal kleine wennetjens of knobbeltjens beftondt, wel- ke zeer digt aan elkanderen ftonden, die onder de oxelen begonnen en haar den gcheelcn rug tot in de lendenen bedekten. Deeze foort van wennen of uitwasfen van een vel, dat, om zoo te fpreeken, niet tot het lighaam van het kind behoorden, veroorzaakten het geene pijn, zelfs wanneer men dezelve kneep; zij waren van verfchillendc gedaanten , alle met hair bedekt op een korrelig cn op fommige plaatfen gerimpeld leder. Uit deeze rimpels flaken bruine hairen, vrij ijl gezaaid, cn de tusfehenwijdten tusfehen elk deezer uitwasfen waren met bruin hair langer dan het ander bezet; het onderfte der lendenen, eindelijk, en het bovenfte der fchoudcren waren bezet met hair van meer dan twee duimen lengte : deeze twee plaatfen van het lighaam wa- ren de aanmerklijklle door de kleur cn hoeveelheid van het hair; want dat van het bovenfte van de billen, van de fchoudcren en op de raaag| was kor- ter en geleek naar Jij n zijdeachtig kalfs-hair, terwijl de lange hairen van het onderfte der lendenen en van het bovenfte der fchoudcren ruuw en zeer bruin waren • bïimönfTo onderfte der billen err de natuurlijke deden waren volftrekt hairloos en zeer blank , zeer teêr en zeer fris van vleesch. Alle de deden des lighaaros, die niet gevlakt waren, vertoonden ook zeer lijn vel , dat zelfs fchooncr was dan dat van andere kinderen. Haar hoofdhair was kastanjen - bruin en fijn. Het aangezigt, fchoon zeer gevlakt, was egter bevallig door de regelmaatigheid der trek- ken en de blankheid van het vel. Het was niet dan met weérzin dat dit kind zig wilde laaten kleeden, naardien alle klederen het hindcrdcH door de groote warmte , welke zij deszdfs lighaamtjen mededeelden , dat reeds door de Natuur gekleed was: ook Was het geenzints aandoénlijk voor de koude. Bij gelegenheid van de afbeelding en befchrijving van dit mcisjen hebben mij gcloofvvaerdige perfoonen verzeekerd te Bar eenc vrouw gezien te heb- ben, die van de llcutclbeenderen tot aan de knieën geheel niet digt, vaal kalfs-hair bedekt is: deeze vrouw heeft ook verfcheiden hairen hier en daar op het aangezigt, maar men heeft mij geene betere befchrijving van dezelve kunnen geeven. Wij hebben in het jaar 1774 te Parys eenen Rus gezien, wiens voo-rhoofd en geheel aangezigt met zwart hair bedekt was, gelijk zijn baard en zijn hooidhair. Ik heb gezegd dat mei: van die menfehen mee ruige aangezigcen te Ye^o en op enige andere plaatfen vindt ; dan naardien . ‘c* , - ■. ! : ‘ N 2 ^/, IE. ZZome.EE'JII . Savu. cltl , lB.de IBoA^^y ^dc- Tl. IV. i I .. ' $*. 1 i / t aanhangzel tot de historie van den MENSCII. 3ï- Ti,- klein in cetal zijn , moet men vermoeden dat het geen bijzonder ras of dindhoudende vencheideiilieid is en dat die menfchcn met ruige aangczi^g^ ten even als de Blafards, flegts individus zijn, welker vel anders dan dat v.n anLre menfchen geörganifeerd is; want het hair en de kleur kunnen befcrouwd worden als bevallige hoedanigheden, door bi|zonderc omftandig- heden ^ortgebragt , welke andere bijzondere omftand.gheden en ddcw.j s zooïeringe , dat men die niet raaden kan, evenwel kunnen doen verfchil- len en zelfs geheel en al veranderen. • , . u Mnr om tot de Negers wedertekeeren , men weet dat zekere ziekte hun cemeènlijk eene geele of bleeke en fomti^s bijna witte kleur gceven: hun- ne lidtekens van branden en wonden blijven zelfs vrij langen tijd wit, de ïlak ens van de kinder - pokjens zijn bij hen eerst g^ela^g en worden eers zeer lang naderhand zwart gelijk het overige van hun vel. Uc iNegers verlieLn, als zij oud worden , gedeeltelijk ^unne zwane kleur, zij W^^ bleek of geel, hun hoofd en baard worden grijs, de lieer ociirr BER ') beweert dat men onder hen verlcheiden gevlakte meufthen ge\ on- • heeft en dat in Afrika zelf de mulatten fomtijds met wit, bruin en geel rSeS ziin; dat men, eindelijk, onder die, welke bruin zijn, fommige lindt die op eene bruine grond -kleur met witte vlakken getekend zijn, dee- lèlb-r zegt hij, de waare kakkerlakken, wc ke diennaam van hunne kleur fekrSen hebben , doordien dezelve naar de kleur van de in ekten van dien Samn?e”idct hij voegt ’er bij dat men ook te Tobolsk cn in andere ftrec- TervInSrie Uffhen gajien heeft, me; teuine v akken. dm ruuw vaa vel waren, terwijl het overige van hun vel blank, fijn en zeei zagt was. Een/eceimenfeU van Sif e had, fthornhmaatenVnV^^^^ d'oegvan of />«. ^"viSoWnda?^^^^ h'k'k ‘ liLen eè? feit voegen, dat zeer zeeker is ,en dat bewijst dat in enige om- Ed^hSen de klefir der negeren van zwart tot wit kan veranderen, 1 Prnnrnire eeiie negerin , zijnde keukenmeid bij den Colond hl Virgmie giboren, omtrent veenig jaaren oud , van eene zeer goe- ?A. 7 mJheid vai?eenc fterke gefteldheid en fterk van kragten, hadt oorfjirong- lu/bet ve loo Iwavt als de zwartfte AlTikaan ; maar omtrent van haar vijftien- 1 S af be°on zij te merken dat de deelcii van haar vel bij de nagelen cn vin- ^ iT Ji beaonnei re worden. Kort daarna ondergong de omtrek van haa- gereu wit begom , ^ jieeft ztg zedert langzaam erhand over .ren deze ^ oppervlakte mh. óf Sr Sh" verandering gehad hebben. ■ •W Hidoile Jet vlKvoelige dieren van Sen.e.E., Erlangen I,7S. I D“1 Rr 3 3ï8 de N A T U Ü R L Y K E HISTORIE. In den ftaat , waarin zij zig tegenwoordig bevindt , is het vel op fomtrent vier vijfde van de oppervlakte van haar lighaatn wit, zagt en doorlchijnende als dat van cene fchoone Europeaanfche_ vrouw en vertoont op eene fraaie wijze de tak- fchictingen der bloed -vaten, die ’er onderliggen. De deelen die zwart geble- ven zijn, verliezen dagelijks van hunne zwartheid, zoo dat het waarfchijnlijk is dat zij binnen korte jaareii eene geheclc verandering zal ondergaan hebben. De hals en de rug langs de wervelbeenderen hebben meer van hunne oude kleur behouden dan het overige en fchijnen nog, door enige vlakken , getuige- nis te draagen van hunnen voorigen ftaat. Het hoofd, het aangezigt, de borst, de buik, de dijen, de armen en beenen hebben bijna geheel dc blanke klèur aangenoomen ; de natuurlijke deden en de oxelen hebben nog gcene gelijke kleur en het vel is op die deelen met wit hair (w/) bedekt daar zij' blank is, en met zwart daar zij zwart is. Zoo dikwijls men hartstogten in haar heeft opgewekt, als gramfdiap, fchaara- te enz. heeft men terftond haar gelaat en haare borst rood zien worden; ook heeft men, als die deelen van haar lighaam aan de werking van het vuur wier- den blootgefteld , enige blijken van roodheid op dezelve beipeurd. Dceze vrouw heeft nog nooit behoeven te klaagcn over eene pijn die vier en twintig uuren agtereen duurde ; zij heeft flegts eens gekraamd, omtrent zeven- tien jaar geleden. Zij herinnert zig niet dat haare maandflonden ooit weggeble- ven zijn buiten den tijd haarcr zwangerheid. Nooit is zij enige huid - ziekte ondenvorpen geweest eii heeft nooit enig uitwendig m'iddel gebruikt , aan welk men deeze verandering van kleur kan toefebrijven. Naardien men weet dat door het branden het vel der negers_ blank wordt , en deeze vrouw alle dagen in de keuken werkt, zou men misjbhien onderflellen dat deeze verandering van kleur door de warmte veroorzaakt is; maar men kan zulks in dit geval daaraan niet toefchrijven , naardien deeze vrouw altijd wel gekleed is geweest, en de veran- dering zoo aanmerklijlc is op dc deelen, die tegens het vuur befchut zijn , als op die , welke meest aan hetzelve zijn blootgefteld. De huid fchijnt als uitloozing- werktuig zoo volmaakt als mogelijk haaf werk te verrigten; want het zweet gaat onverfchillig even wel door de zwarte en door .de witte deelen henen Maar zoo ’er voorbeelden zijn van zwarte mannen of vrouwen, die blank geworden zijn , weet ik egter niet dat ’cr zijn van blanke menfehen, die zwart geworden zijn; de blanke kleur is dan de duurzaamfte bij het mensch- Jijk geflagt, welke de groote koude der pooi-flrecken in donker graaiiw, £11 welke de al te flerke hitte van enige plaatfen der verzengde lugtfitreek in zwart verandert; de tusfehen -fchaduwingen , dat is te zeggen, de tinten van taankleur, van geel, van rood, van olijfkleur en van bruin hangen van de verfchillcnde trappen van hitte en van andere plaarslijke omfrandigheden van elk land af; men kan dan het verfchil van kleur der oogen en van het ' hair niet anders dan aan dezelfde oorzaaken toefchrijven , in welke egter veel meer eenvormigheid is dan in de kleur van het vel; want bijna alle men- fehen in Afia, Afrika en Amerika hebben het hair zwart of bruin; en on- (a) Uittrekzel van eenen brief van Mr. J. Bates aan den Heer Alexakdee SVilliamsom, gedagtekend den aö Junij i -;6o. Journal Itranger, Ao-ui 17Ö0. V !v ' .‘.K ■y^f' '* V I } I K y> AANHANGZEL tot de historie van den mens CU. 319^ der de Europcaanen zijn misfchien nog meer bruine dan blonde , die ook bijna de eenigUe zijn welke blaauwe oogen hebben. OVER DE MONSTERS. Bij deeze zoo foortelijke als enkele verfcheidenheden in liet menschlijk geflagt zou men ook de monfterachtigheden kunnen voegen; dan wij hande- len alleen over de gewoone feiten der Natuur en niet over de toevallige; wij moeten egter zeggen dat men alle mogelijke Monfters tot drie klasfcn kan brengen ; de eerfte is die der Monfters door overmaat , de tweede der' Monfters door gebrek en de derde derzulke , die door de omkeering of ver- keerde plaatfing dof deelen monfters zijn. Van het groot, aantal voorbeel- den , welke men van de verfchillende monfters van het menschlijk geflagt verzameld heeft, zullen wij hier flegts een van elke deezer drie klasfen bij- brengen. In de eerfte, welke alle monfters door overmaat bevat, zijngeene treffen- der dan die , welke een dubbeld lighaam hebben en die twee perfoonon uit- maaken. Den zes cn twintigften Oélober 1701 wierden te Tzoni in Honga- rije twee meisjens geboren, die me-t de lendenen aan malkanderen vast wa- ren (jzie PI. V. j); zij hebben een en twintig jaaren geleefd; toen zij zevem jaaren oud waren voerde men haar rond door Holland , Engeland , Frank- rijk, Italië, Rusland, en bijna door geheel Europa ; toen zij dèn ouderdom van negen jaaren bereikt hadden, kogt haar een goed Prieffer om haar in een kloofter te Petersburg tc plaatlen, daar zij lui ucu uuUcrdom van een en twintig jaaren, uui is , _lul aan naafen dood, ’den drie en twintigften Fe- bruarij 1723 voorgevallen, gebleven zijn, De Heer Jus tu s -Joann es Tortos, Doctor in de Geneeskunde, heeft de Koninglijke Maatfehappij te Londen, den derden Julij 1757 eene omftandige gefchiedenis deezer twee- lingen medegedeeld , welke hij onder de papieren van zijnen fchoonvader ' Garl. Ra voer, den gewoonen heelmeefter van het kloofter, waarin zij woonden, gevonden hadt. De eene deezer tweeling -zusters heette Helena en de andere Jitdith; bij de geboorte kwam Helena de eerfte uit tot aan den navel en drie uuren daar- na haalde men de beenen en met dezelve wierdt Judich geboren. Hclena wierdt groot en was zeer regt, Judith was kleiner en een weinig gebult; zij waren met de lendenen aan elkanderen vast cn konden, om clkaêr te zien, niet dan het hoofd omdraaien. Zij hadden met haar beiden flegts eene ope- ning van den aars; als men haar van vooren bekeek, terwijl zij ftil ftonden, zag men aan haar niets verfchillende van andere vrouwen. Alzoo de aars beiden gemeen was, was ’er flegts eene zelfde benodigdheid om op het ge- mak te gaan; maar omtrent den pisweg was het anders gcfteld ; elke hadf hier toe haare bijzondere aandrijving, hetgeen dikwijls gefchillen onder haar veroorzaakte, omdat, wanneer de zwaklle- nodig, hadt haar water- cc maa»- J DE NATUURLYKE HISTORIE. 3ao ten, en de andere zfg niet ftil wilde houden, deeze haar tegens wil en dank medefleepte; omtrent al het overige kwamen zij wel met elkanderen over- een, want zij fcheenen elkaér tederlijk te beminnen; toen zij zes jaaren oud waren, wierdt Judich beroerd aan de flinker zijde en, Ichoon zij in het ver- volg daarvan geneezen fcheen , behieldt zij egter altijd nog een overblijf- zel van die kwaal en haar geest bleef zwaarmoedig en zwak. Helena daar- entegens was Ichoon en vrolijk, zij hadt verftand en zelfs geest. Zij heb- ben tegelijk de kinderpokken en de mazelen gehad; maar alle andere ziek- ten en ongefteldheden overvielen haar afzonderlijk, want Judith was hoest en koorts onderhevig, terwijl Helena eene goede gezondheid genoot; op haar zestiende jaar verfcheenen haarc maandftonden bijna te gelijken rijd en bleeven altijd bij elke van haar afzonderlijk vloeijen. Toen zij in haar twee en twintigfte jaar zouden gaan , kreeg Judith de koorts, viel in eene flaapziekte en ftierf den drie en twintigflen h'ebruarij; de arme Helena was genoodzaakt haar te volgen; drie minuuten voor den dood van Judith begon zij te zieltoogen en ftierf bijna te gelijk met haar. Bij de ontleeding be- vondt men dat bij elke de ingewanden volkoomcii aanwezig waren en zelfs dat elke eene afzonderlijke buis voorde uitwcrpzelen hadt, die egter in den^ zelfden aars uitkwaïn De monfters door gebrek zijn minder gemeen dan de monfters door over- maat; wij kunnen naauwlijks een aanmerklijker voorbeeld van dezelve bij- brengen dan dat van het kind dat wij hebben laaten afbeelden (PI. VI.) naar een in wasch geboetfeerd hoofd, door Mejuffrouw Biheron vervaer- digd, wier groote talenten in her aftekenen en afbeelden van ontleedkundi- ge voorwerpen genoeg bekend zijn. n.v ï,nr.fd behonrr den Meer D n- BouRG, bekwaamen Natuurkundige en Geneesheer van de Faculteit van Pa- rys toe; het is geboetfeerd naar een vrouwlijk kind, dat in de maand Ofto- ber 176Ö leevende ter waereld is gekoomen, maar dat flegts enige uuren geleefd heeft. Ik zal geene omftandige befchrijving van hetzelve geeven, omdat zij in de tijdfchriften van dien tijd is medegedeeld en bijzonderlijk in de Mercure de France. In de derde klasfe , eindelijk , die de monfters door omkeering of ver- keertHe plaatling der doelen bevat, zijn de voorbeelden nog zeldzaamer, om- dat deeze foort van monfterachtigheid inwendig zijnde , niet ontdekt wordt dan in de lijken, die men ontleedt. De Heer Mery opende, in het jaar 1688, in het Koninglijk hótel der Invali- den , het lijk van eenen foldaat twee en zeventig jaaren oud , en hij vondt in hetzelve algemeen alle de inwendige deelen van de borst en onderbuik verkeerd liggen; die, welke, in de gewoone orde der Natuur, aan de regter zijde liggen, lagen aan de flinker zijde, en die van de flinker zijde lagen aan de regter; het hart (4) Link. A'af. T. J, [Houttuik Nat, Hijl, IDesl hladz. 145. envolgg.] f I AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 321 hart lag dwars in de borst ;■ deszclfs flomp gedeelte , naar de flinker zijde «-e- keerd, lag net in het midden, terwijl deszeli's ligliaam en punt naar de regeer zij- de gekeerd waren .... Het grodte oor van hèt hart en de holle ader waren in de flinker zijde geplaatst en dezelve liep ook in die zijde door den onderbuik tot het heiligbeen toe ... . He regter long was flegts in twee, en de flinker in drie kwabben verdeeld. De lever lag aan de flinker zijde van de maag; haare grootfle kwab befloeg den geheelen bovenbuik van deeze zijde .... De milt lag in de regter bnvenbuik- Itreek en het alvleesch ftrekte zig dwarsch van de regter naar de flinker zijde tot aan den twaalfvingerigen darm De Heer Winslow haalt nog twee andere voorbeelden aan van eene diergelijke verplaatfing der ingewanden; het eerfle In het jaar 1^50 waarge- noomen en opgegeeven door Riola k het tweede in het jaar 1657 waargenoomen in het lijk van den Heer Audran, Comniisfaris van het Regiment der Gardes te Parys (c); deeze omkeeringen of verkeerde plaac- fingen zijn misfehien menigvuldiger dan men denkt; dan naardien zij inwen- dig zijn, koomen zij flegts bij toeval onder het oog van waarneemeren; ik denk egter dat zig enige tekenen van dezelve naar buiten vertonnen ; bij voorbeeld, de menfehen, die zig bij voorkeur van de flinker, in plaats van de regter hand , bedienen , zouden de ingewanden wel in eene omgekeerde plaatfing kunnen hebben, of ten rainften de flinker long grooteren uit meer kwabben zaamengefteld dan de regter; w'ant het is de grooter uitgeftrekt- heid en de meerdere kragt van de regeer long die oorzaak is dat wij ons van de regeer hand , arm en been meer dan van de flinker hand of been be- dienen. Wij zullen eindigen met aantemerken dat enige ontleedkundigen, voorin- genoomen met het ilelzel van voorbeflaandc vrugten, ter goeder trouw ge- loofd hebben dat ’er ook vooraf beftaande monflerachtigc vrugten waren, ge- lijk andere vrugten, en dat God die monllerachtige vrugten van den begin- ne gefchapen hadt; maar is dit niet eene belcgchclijke ongerijmdheid, den Schepper onwaerdig, bij een kwalijk begrepen ftelzel voegen, dat wij in het II Deel genoeg wederlegd hebben , en dat niet omhelsd of ftaande ge- houden kan worden , zoo dra men de moeite neemt het te onderzoeken? (а) Mémoires de V Académie des Sciences aimèt 1733, pag, 374 en 375, [Natuurkundige Verhandelingen I Deel, 2 Jl. bladz. 29.] * (б) Disquijitio de trajut ojitione partium naturalium vitalium in corport humanê. Journal ie Dom Fieukz de S aiwt-Romuae, Paris 1661. N JFIII. Deel. Ss 3^3 DE NATUURLYKE HISTORIE. A CADEMISCHE REDEN VOERINGEN C'). Ont'werp van een Andvoord aan den Heer de CoëxLosquET, oud Bisj.chop van Limoges , bij zijne intrede in de Académie Fi'au- coife (^aj. • i Mijn Heer, Tn erwiji ik u betuig rnet hoe veel genoegen wij’ u hier onder oïis ontvan- gen, zal ik niet optellen in hoe veele opzigten Gij’ recht hadt op onze wen- fchen. Daar is een klein getal menfchcn , die bloozen als zij geprezen worden , welke de lof in verwarring brengt , die de waarheid zelve niet hoorcn willen, als zij al te vleijend voor hun is: deeze edele kieschheid, die de welvoeglijkheid van het karakter uitmaakt, onderdek de volmaakt- heid van alle inwendige hoedanigheden. Eenc fchoone vlekloozc ziel , die zig in alle haare zuiverheid bewaaren wil, zoekt minder zig uitfleekende te vertoonen dan zig met den fluier der zedigheid te bedekken ; naijverig op haare fchoonheden, welke zij naar het getal haarcr deugden telt, laat zij niet toe dat de onzuivere adem der vreemde hartstogten derzelver luifler be- zoedelc : reeds van zeer vroeg de beginzelen van den godsdienst ingezogen hebbende bewaart zij met dezelfde zorgvuldigheid die heilige indrukzelen ; dan naardien die godlijke merkletteren in vuurige trekken in haar gefchreven Haan , dringt derzelver fchittering door en verwt met haar vuur den fluier, die haar voor ons gezigt bedekte ; geheel anders dan de luider der glorie, die ons altijd met weérlichten treft en ons fomcijds verblindt, is die der deugd flegts een weldaadig licht, dat ons leidt, dat ons verlicht, en welks draaien ons verlevendigen. (*) (*) üe eerfte deezer Redenvoeringen, door den Heer de Buffon uitgefprooken toen hij, in de plaats van wijlen den Heer Lamguet de Gergy, Aartsbisfehop van, Sens, in de Académie Franpije zitting nam, en handelende ever den Jlijl, is geplaatst aan het hoofd van het Eerfte Deel deezes werks. (fl) Dit'andwoord moest in het jaar 1760 uitgefprooken worden , op den dag der intrede van den Bisfehop van Limoges in de Académie Franpi/e} dan alzoo deeze Prelaat bedank- te om plaats te laaten voor twee andere Letterkundigen, beeft dit andwoord niet gediend. aanhangzel tot de historie van den MENSCH. 32S Gewoon inffikc het geluk te genieten, dat met de beoefening der wijV beid verknogt is , zig zonder rusten bezig houdende met den hemelfchen SJ van de godlijkl genade, die alleen de godvrugtigheid voedt, te ver- ÏÏSn is zulk eene deugdzaams en zedige ziel zigzelye genoeg, te vre- ion mpf’ liiar inwendige, kan zij zig bezwaarlijk naar buiten uufpreidcn, zij tortziK ntrur/aS S God, zlgtLedigheid en vrede, de liefde co. baare rdio-ten^ vervullen haar geheel, houden haar alleen bezig; de liefdaadighcid alleen heeft het recht om haar te beroeren; maar dan is haar ijver, ichoon • pcrrprnnfr zediff hij kondigt zig alleen door zijn voorbeeld aan, h- tender levoel, dat hem deedt omllaan, her is dezelfde deugd, die llegcs werkzaamer IS geworden. Tedere godvrugt! verheven deugd! gij verdient allen onzen eerbied, gij veJheftdef 3ch boven zigzelven, gij doet hem den Schepper naderen, I? maakt hem op deeze aarde tot eenen bewooner der hemelen! Godhjke ledigheid! gij veldient alle onze liefde; gij zijt alleen de glorie her wijzen, FÜ loegt ook aan den heiligen rtaat van bedienaar des akaars, gij livoel^ door den omgang met menfehen verkregen, gij zijt eene gaaf des Ss’ eene genade, welke hij in het geheim enige bevoorrechte zielen vprFunt om de deugd beminnelijker te maaken: gij zoudt zelfs, als het m _ Plil ware de ondLgd minder haariijk maaken; maar nooit bewoondet gij fen bedorve’n hart; de fchaamte neemt daar uwe plaats in; zij neemt ook een bedorven , duillere fchuilhoeken wil te voorfchijn koo- ™ daar dc fchu d haar heeft doen on.tean, zij bedekt met uwen ilmer Se’ vemarring en haare laagheid; onder deeze laagharnge vermomming S veffclnin» maar J “dtLrrk'ïSe' flappen door ontduiken , fchiet ’cr eene flraal van de deugd, zij ZIJ dier oog ^ J1-. de bcguicheling verdwijnt, het bedrog houdt nn”^df reemis alleen blijft en men ziet de lelijkheid der ondeugd, die de op , ae ^ b naaktheid, dei^d oogen daarvan afwenden ; voleindigen wij het affehuwe- r-i^^^ir^ndeialfche fchijnheiligheidniet; laaten wij niet zeggen dat, als zij hjkbeeldvand verloren heeft, zij de pluimen van den hoogmoed op- zet "^n"dafde oubefchaamdheid is ;die haatlijke monfters zijn niet waerdig om hïr ^ftefteeken in het tafereel der deugden ; zij zouden onze penfeelcn bezoe- hieraftefle dc godvrugtigheid, de gemaatigdheid, de wijsheid voonverpen, mijne eenigfte voorbeelden zijn; ik zie haar, die X dogf deThT™'>^ S>™l“8chen op mijn gebed ,lt z,e edele ciogte bekaden, op mijne Item naderen, om haar hier ,elfSperSn.e vereenigent en het is van u, M,j„ Heer, dat op eenen zelfden peno^^ ontleenen, die haar kenfeheefen. ■ * SLn de weinige^drift, welke gij voor het verkrijgen van vvaerdig- hedli' hebt laaten blijket «an den dwang, welken men ii heeft moeten aan- W S 2r I / 3 «4 DE NATÜURLYKE HISTORIE. doen, om u aan het Hof te brengen, aan de foort van afzondering, waarin gij/ aan hetzelve blijft leeven, aan de voldrekte weigering, welke gij deedt van het Aartsbisdom van Tours, dat u aangeboden wierdt, aan den uicilel zel- ven, welken gij gemaakt hebt, eer gij de wenfehen deezer Academie ver- vulde, die zuivere zedigheid miskennen, welke ik heb getragt te maaien? de liefde van het, volk van uw bisdom, de vaderlijke liefde, welke men weet dat gij het toedraagt , de openbaare blijken , welke zij van hunne blird- Ichap gaven , toen gij weigerdet hen te verlaaten , en meer in uwen febik icheen met de blijken van hunne liefde dan met den luifter van eenen ver- hevener zetel, de algemeene klagten, welke zij niet ophouden nog te laa- ten hooren , zijn die niet de baarblijklijkfte uitwerkingen van wijsl^id , ge- maatigdheid, van weldaadigcn ijver en onderllellen die niet het zeldzaam ta- lent van de inenfehen te winnen terwijl men ben leidt? een talent, dat niet verkregen kan worden dan door cene volmaakte kennis van het menschlijk hart, en dat u egter natuurlijk eigen fchijnt, naardien het zig, van de eerfte tijden heeft aangekondigd, toen gij, onder de oogen van Mijn Heer den Kardinaal de la Rochefoücault opgevoed, zijn vertrouwen en dat van zijn geheel bisdom bezat ; een talent dat misfehien het noodzaaklijkst van. alle IS voor het wel flaagen van de opvoeding der Vorften;. want het is in^daad alleen door hun hart te winnen dat men het kan vormen. ■Gij zijt thans in de gelegenheid. Mijn Heer, om bet te doen gelden, dat dierbaar talent; het kan in uwe handen het werktuig van der men fc hen ge- luk worden ; onze jonge Prinfen zijn bellemd om t’enigen tijd hunne mee- iters ot hunne voorbeelden te worden, zij zijn reeds de liefde der Natie; hun doorlugnge Vader vereert u met al zijn vertrouwen ; zijne liefde, die zoo veel te werkzaamer , zoo veel te verlichter is als zij levendiger is heeft zig niet bedrogen ; wat wordt ’er meer vereischt om zijn doordringend oordeel te doen toejoichen en zijne keuze te rechtvaerdigen?hij heeft u, Mün Heer over deeze dierbaare opvoeding gelleld, wel verzeekerd dat zijne doorli-g’. tige kinderen ij beminnen zouden, naardien gij algemeen bemind zijt . algemeen bemind ; op dit woord alleen , dat ik niet vrees te herhaal en gevoelt gij, Mijn Heer, hoe zeer ik mijnen lof zoude kunnen uitbreiden’ verheSem; maar ik heb u te vooren alle de befcheidenheid beloofd, welke uwe zedige kicschheid eifeben kan ; ik kan u egter nog niet verlaaten, noch een feit met fhlzwijgen voorbijgaan , dat alleen alle de andere bewijzen zou en waarvan bet enkel verhaal mijn hart heeft doordrongen: het is die droevige en laatlle pligt, welken gij, ondanks de droefheid, die uwe ziel verfcheurde, met zoo veel ijver en moed de gedagtenis van Mijn Heer den Kardinaal de la Rochefoücault bewees;, hij hadt u de eerde le.s- len van wijsheid gegeeven , hij hadt uwe deugden zien kiemen en groeijen door h%t voorbeeld van de zijne , hij was , als ik mij dus mag uitdruk- 5 gjj » Mijn Heer, gij had voor hem meer elan de liefde eens zoons, eene liandvastige verknogcheid , die nooit ver- Bimderd was, eeue zoo groote erkentenis, dat zij , ih plaats van met den AANHANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 3^5 tijd te verminderen , altijd fcheen aantegroeijen geduurende het leven van uwen doorlugtigen vriend , en dat gij , die nog levendiger iia zijnen dood gevoelende, dezelve niet kunnende bedwingen, haar liet uicberllen , toen gij uwe traanen met die van geheel zijn bisdom gingt mengen en zijne lijk- reden gingt uitfpreeken, om den .dood ten minden iets te ontrukken, door zijne deugden optewekken. n -i t. c Gij hebt ook. Mijn Heer, onderf lijke bloemen gedrooid op het graf van den Prelaat, wiens plaats gij gaat bekleeden ; als men de deugd zoo zeer bemint , weet men haar overal te erkennen en haar te prijzen onder alle gezigtpunten , welke zij vertoont : laaten wij onze klagten bij uwen lof voegen overige onthreekty \ 32 Ö DE NATUURLYKE HISTORIE, ( Andwoord aan den Heer Watelet, bij zijne Intrede in de Acadé* mie Fran9oife, op Zaturdag den ip Janu'arij i^ói. Mijn Heer, er ooit in eene maatfchappij een hartlijke , algeinecne , opregte rouw het is op deezen dag. De Heer de Mirabaud, wien gij opvolgt, iMijn Heer, hadt hier niet dan vrienden, hoe waerdig hij ook was hier me- dedingers te hebben; duld dan dat het gevoel van onze droefheid zig het eerst vertoone en dat de redenen van onze klagten de redenen voorgaan, die ons tot troost kunnen llrekken. Mijn Heer d e M i r a e a u d , uvv me- debroeder en uw vriend. Mijne Heeren, heeft bijna twintig jaaren lang de pen onder uwe oogen gevoerd; hij was meer dan een lid van ons gezelfchap , hij was deszelfs voornaamfte fpreeker; zig geheel bezig houdende met den dienst en de glorie der Academie , hadt hij ook aan haar ziine dagen en zijnen arbeid toegewijd; hij was, in uwen kring, het middenpunt, waarin uwe lichtllraalen: zig vereenigden , die niets van haaren luifter verboren met door zijne pen te gaan; door eene zoo lange gewoonte alle de nuttig- heid van zij’n ampt voor de vorderingen van uwen Academifchen arbeid ken- nende, heeft hij dat ampt, dat hij zoo wel vervulde, niet willen verlaatcn dan na u, Mijne Heeren, dengeenen onder u aangeweezen te hebben wel- ke gij alle geoordeeld hebt dat best daar toe gelchikt was (a^ en die in- dedaad bij alle talenten van den geest die kiefche openhartigheid voegt we ke tot naauwgezetheid gaat, als het te doen is om zijne pligten te ver- vullen. peHeer de Mirabaud heeft zelf genot gehad van die weldaad, welke hij ons fchenkt; bij heeft in zijne laatlle jaaren het genoegen gefnmkt van de eerfte vriigten van die gelukkige keuze te zien. Zijn groote ouder- dom hadt zijnen geest met neêrgedrukt , en hadt noch zijne zinnen , noch zi|’ ne inwendige vermogens veranderd ; de droevige indrukzelen van den tiid hadden zig met doen zien dan door de uitdrooging des lighaams: op ziin zes en tagtiglle jaar hadt de Heer de Mirabaud nog al het vuur der ieiio-d en het voedzel van rijpe jaaren, eene levendige zagte vrolijkheid eene gerustheid van ziel, eene bevalligheid van zeden, die den ouderdom dee- den verdwijnen, of dien niet lieten zien dan met die foort van vertedering, die vrij meer dan eerbied onderdek. Vrij van hartstogcen en zonder andere iui cn dan die der vriendfehap leefde hij meer voor zijne vrienden dan (a'j D« Heer p ü c L o s is den Heer de Mirabaud in den post van Geheimfchrii- ver van de dcadsmis Franpoife opgevolgd. vciiciuiiuirij V > AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH voor zigzelven ; hij heeft zijn leven doorgebragt in een gezelfchap, van welk hij de lieveling was, een gezelfchap , dat zoet was fchoon naauw ver- bonden, welk de dood alleen heeft kunnen ontbinden. Zijne werken draagen het indrukzel van zijn karakter, hoecerlijker een man is, hoe meer zijne fchriften hem gelijken. De Heer de Mirabaud voeo-de altijd het gevoel bij geest en wij leezen hem gaerne gelijk wij hem gaerne hoorden ; maar hij was zoo weinig op zijne eigen werken gezet , fcj vreesde zoo zeer voor het gerugt en den ophef, dat hij die, welke meest tot zijne glorie konden toebrengen, heeft opgeofferd. Gecne ver- waandheid ondanks zijne uicftcekende verdienllen , geene begeerte om zig te doen gelden, geene neiging om van zigzelven te fprecken, gecne ziigr, noch blijkbaare, noch verborgen, om zig boven andere te ftellen, zijne ei- gen talenten waren in zijn oog niet dan rechten, welke hij verkregen hadt om zediger te zijn; en l.ij fchcen zijnen geest niet aangekweekc te hebben dan om zijne ziel te verheilèn en zijne deugden te volinaaken. Zoudt gij. Mijn Heer, die zoo wel weet te oordcelen over de waarheid van gefchilderde tafereelen, zoudt gij wel alle de trekken opgemerkt heb- ben die gij met uwen voorganger gemeen hebt in de fchets, welke ik zoo even gemaakt heb? zoo de konst , die gij bezongen hebt, zig kunde uit- ftrekl^n tot het fchilderen van de zielen , zouden wij , met een opilag van het oog, die gelukkige gelijkenisfen zien, die ik llegts kan aanftippen; zij bellaan en in die hoedanigheden der ziel, zoo dierbaar voor de maatfebap- pij, en in die talenten van den geest, die u onze fteramen gewonnen heb- ben. Hoe groot ons verlies ook is, kunt gij. Mijn Heer, het mcei dan ver«o«den. Gij licbt üe Kumren en taai met een werk verrijkt , dac bii eenen volmaakten fmaak zoo veele verfchillende kundigheden ondeiilelt, dat misfehien gij alleen derzelvcr betrekkingen en haar in hunnen zaa- raenhantr bezit; gij hebt alleen durven onderneemen de uitwerkir.gen der kleuren door maat -zang te verbeelden ; gij hebt beproefd om voor de fchilderkonst te maaken dat Horatius voor de dichtkunst maakte eeu eedenkteken duurzaamcr dan metaal. Niets zal die kostbaare fchilderijen der Raphaels, der Titiaanen, der Corregios voorde verwoes- tingen des tijds behoeden; onze ageer -neeven zullen het verlies dier mec- fterftukken betreuren gelijk wij ons beklaagen over het gemis van die van Zeucis en Apelles; zoo uwe verftandige Icsfcn van zoo veele waarr de zijn voor onze jonge konftenaars , wat zullen u dan niet in volgende eeuwen de konst zelve en zij die haar beoefenen verfchuldigd zijn? Aan het vuur van het lieht, dat gij oncllookcn hebt, zullen z.ij hunne genie kunnen verwarmen, zij zullen ten minden in de vrugtbaarheid uwer beginzelen en in de wijsheid uwer lesfen een gedeelte der hulpmiddelen vinden , welke zij uit die verheven modellen zouden getrokken hebben, die niet meer dan door de faam bellaan zullen» S2S D E N A T U U R L Y K E HISTORIE. JndvGot -4 aan den Heer de la Condamine, hij zijne intrede inde Académie Francoife, op Maandag den 21 Januarij 1761. Mijn Heer, Oenie voor de weetenfchappen , fmaak in de letterkunde , talent om te Ichrijven, vuur om te onderneetnen, moed om uittevoeren, ftandvastigheid om te voleindigen, vriendfchap voor uwe mededingers, ijver voor uwe vricn* den, geestdrift voor de menschlijkheid; zie daar wat een oud vriend, een medebroeder van dertig jaaren , die zig thans geluk wcnscht van het voor de tweede maal te worden, in u kent (^aj. Dat gij beiden de Halfronden doorreisd hebt, landen en zeeën hebt over- kruisd , dat gij de benev'elde toppen dier brandende bergen , daar eeuwig IJS hct_ ondcraardsch vuur en de hitte der zon braveert, beklommen hebt; dat gij u gewaagd hebt op de fteile helling dier fchuimende watervallen , welker in de lugt zweevende wateren minder over de aarde fchijnen te rol- len dan uit de wolken te Horten; dat gij in die uitgeflrekte woeftijnen, in die onmeetlijkfi wildernisfen zijt doorgedrongen, daar men te naauwernood enige fpooren van den mensch vindt, daar de Natuur, aan het diepst llil- zwijgen gewoon , verwonderd moest zijn zig voor de eerfte reis ondervraagd te vinden; dat gij, in een woord, meer gedaan hebt enkel door zugt om de glorie der letteren te bevorderen dan men immer uit goud- dorst deedt; datweet van u Europa en dat zal de nakoomlingfchap melden. Maar laaten wij noch in de ruimte noch in den tijd vooruicloopen ; gij weet dat de eeuw , waarm men leeft , doof, dat de Hem eens landgenoot# zwak is ; laaten wij dan onzen naneeven de zorg over van te herhaalen het- geen de vreemdelingen van u zeggen en bepaa thans uwen roem tot dien van onder ons zitting te neemen. De dood brengt honderd jaaren afHands tusfehen den oenen dag en den anderen, laaten wij gezamenlijk den lof verkondigen van den Prelaat, dien gij opvolgt zijne nagedagcenis verdient onzen lof, zijn perfoon onze droefheid. Met groote talenten voor onderhandelingen hadt hij den wil om den Staat wel te dienen ; eenen wil , die de heerfchende was bij den ' Heer (a) Ik W3S zedert zeer langen tijd de medebroeder van den Heer de la Condami- Hii in de Academie der Weetenfchappen. m de Académie Francoife in plaats van den Heer de Vau- »£AL Cisfchop van Rennes. r j r J s AANHANGZEL tot de historie van den MENSCII. 3^9 Heer de Vaureal en die bij zoo veele andere flegts aan het eigenbelang !.nr1prjrofchikt is. Bij eene groote kennis van de waereld voegde hij verach- ting vlor alle kuiperijen; bij de zugt naar glorie de liefde tot den vrede, Si hii in zijn bisdom heeft gehandhaafd, zelfs ni de onhuimigfte tijden, \V^i kenden in hem die natuurlijke welfpreekendheid , die _kragt van zeg- o-Pn dat gelukkig vertrouwen, die dikwtijls noodzaaklijk zijn om te yer- fe ten om te beweegen ; en te gelijk ook die gemaklijkheid van tot zig- Sven te keeren, die zoo wel voegende goede trouw, die nog meer over- haalt en eindelijk geheel en al overtuigt. Hij liet zijne talenten fchijnen en verborg zijne deugden; zijn liefdaadige ijver ftrekte zig m het geheim tSalle behoeftige uit , vermits hij rijk was door eigen bezittingen en nog meer door de gunflen de^ Konings, wiens wel daadige goedheid wij met cenoeg kunnen bewonderen ; de Heer de Vaureal deedt onophoudlijk Soed fn deedt het in het groot; hij gaf zonder maat; hij gaf in ftiltc; hij diende met ijver; hij diende zonder op vergelding te zien en nooit hebben de bSdigdhedender pragt, zoo dringende aan het Hof, noch de zoo ge- trronde vif es van ondankbaare te maaken m die edelmoedige ziel het edeler |evoel van de ongelukkige te helpen eenen oogenbiik doen aarfclen. 'I de natuurlyke historie. 330 - Andwoord aan den Ridder de Chatelux , bij zijne intrcds in de Académie Francoife, op Donderdag den 27 April 1775. AI IJ N H E E R , ' ' Iemand die zig met zoo veel bevalligheid voordraagt, moet men wel met bl ij dfchap ontvangen; de fchrede , die Gij op den drempel van dit heiligdom ag- teruit gedaan hebt heelt u reeds doen kroonen voor Gij den tempel iiitradt; Gij kwaamt tot ons en uwe zedigheid heeft ons in het geval gelleld van alle 11 te gemoet te moeten gaan; koom dan in zegepraal en vrees niet dat ik die deugd zal bedroeven, die u waard is; ilc gaa haar zelfs voldoen met voor uw oog te laaken hetgeen haar alleen kan doen bloozen. De openbaare lof, het blinkend teken der verdienfte, is eene kostbaarer munt dan goud, maar die haare waarde verliest en zelfs gemeen wordt, als men dien in handel- waaren verkeert. Daar dezelve zoo veel verlies door den wisfel- handel ondergaat als het metaal, het teken van onzen rijkdom, door den omloop waarde verkrijgt, vertoont dan die wederzijdfe lof, die- noodwendig te fterk wordt, niet eenenj'-erdagcen handel tusfehen bijzonde- re perfoonen, een gezelfchap onwaerdig, waarin het genoeg moet zijn toe- gelaatcn te wezen om genoeg geprezen te zljli? waarom wedrgalmen de ge- welven van dit Lyceum nooit'dan van telkens herhaalde echosvan klinken- den lof? waarom kunnen deeze muuren, die heilig moeiten zijn, ons niet den zedigen toon en het' woord der waarheid doen hooren? hunne wanden zijn met eene aloude laag gebrand wierook bekleed en dat maakt dezelve dof voor dat godlijk woord, dat niet dan de ziel treft? Aloet het gehoor ver- baasd worden, moetik het geklank der trompee aanheffen, om gehoord te worden ; dat kan ik niet ; en mijne Hem , al moest zij zonder uitwerking fmooren, zal ten minlteH die heilige waarheid niet kvvetfcn, welke niets,, na den laster, meer bedroeft dan valfche loftuiting. Even als een ruiker wel gekozen bloemen, van welke elke haare eigen Kleuren draagt en haaren eigen geur heeft, moet de lofreden de deugden, de talenten, den arbeid van cfeiT man die gevierd wordt vertoonen. Men moet zijne ondeugden, zijne gebreken , zijne dwaalingen met llilzwijgen voorbijgaan; dit is de dorre bladeren, de doornachtige kruiden eo' de bloe- men, welker reuk onaangenaam is, uit den ruiker fchiften. In de gefchie- (a) Te ITeer DE Chatelux, welken dc Akademie verlangde tot lid te hébben,, en die zig daarom daartoe hadt aangeboderr ,, tradt terug, om den Heer de Malesh.ert- s.£s te verzoeken- bem voorte-^aan,. \ AANHANGZEL tot de historie van den MENSCII. S3Ï denis verminkt dit flilzwijgcn de waarheid; het beledigt die niet in de lof- reden. Maar de waarheid laat noch de oordeelvellingen ter kwaader trouw, noch de valfche vlijerijen toe ; zij kant zig tegens die fchoon gekleurde ']eu"'ens , welke men haar masker doet draagen. Welhaast vonnist zij die\ortll:ondi'^c glorie , op den handel en het misbruik van den lof ge- grond; in degene hand de fpons der vergetelheid en in de andere het llilt van den roem draagende , wischt zij onder ons oog de bedrieglijke letteren nit, en graveert voor de nakoomlingfchap de eeniglle trekken, welke zij als heilig moet houden. Zij weet dat de lof niet alleen de verdienlle moet kroonen , maar dezelve moet doen ontfpruiten ; om deeze edele beweegredenen heeft zij een ge- deelte van haar gebied overgegeeven ; de lofredenaar moet zwijgen omtrent het zedenlijk kwaad , het goed verheffen, de deugden in haaren grootfien Inifler vertoonen (maar de talenten in hun waar daglicht) en den arbeid, gelijk de deugden van die ftraalen van glorie verzeld, welker leevendmaa- kende warmte het verlangen doet ontdaan om deeze natevolgen en den moed om geene te evenaaren : maar egter naar de kragten van onze zwakke na- tuur , die zou fchrikken op het gezigt van eenc reusachtige deugd en alle modellen , die te groot of te volmaakt zijn , voor eene hersfenfehim houdt. De lofreden op eenen Vorst zal groot genoeg zijn ,_ fchoon eenvoudig, als men als eene erkende waarheid kan zeggen; onze Koning wil het goede en verlangt bemind te worden ; de almagt, die zijnen wil verzelt, breidt zig niet uit dan om het geluk zijns volks te vermeerderen ; m de jaaren, cewoonliik aan de vermaaken gewijd, houdt hij zig aanhoudend bezjg; zij- nc naartllgheid in de zaaken van het rijk kondigt orde en geregeldheid aan; de ernftige aandacht van den geest, eene hoedanigheid zoo zeldzaam in de .. „d fchijnt eene gaaf van geboorte te zijn, welke hij van zijnen doorliig- J Ven Vader geërfd heeft en wordt de juistheid van zijn doordringend oor^ deel niet -door daaden aangetoond ! hij heeft tot medehelper den oudften, den deugdzaarahen , den verlichtften zijner Staatsmannen gekoozen, eenen grooten Staatsdienaar , door tegenfpoeden beproefd , wiens zuivere ilandvastige ziel niet meer onder ongenade wierdt nedergedrukt dan door gunst 'wierdt opgezwollen : mijn hart klopt op den naam van den cerllen ichepper mijner werken en bedaart niet dan door het gevoel van de zoetlle rust; dit koomt dat hij, met glorie overlaaden, boven mijnen lof is. Ilier roep’ ik de waarheid weder in ; wel verre van mij te logenflraflen, zal zij alles ■wat ik gefprooken heb goedkeuren; zij zou mij zelfs meer kunnen opgeeven. Maar zal men zeggen , naardien de lofreden , over het algemeen , de waarheid’ tot grondflag 'heeft en elke lof zijn eigen kenmerk medebrengt, zal egter de vereenigde bundel dier glorie -ftraalen nog geen zegeteken zijn; men moet dien met franjes vcrlieron , men moet hem met eene keten van dia- manten binden; want het is nietgenoeg.dat men dien niet kan los maaken De .Graaf de Maueepas. Tt 2 33a DE NATÜURLYKE HISTORIE. of breekcn; men moet hem ook nog doen aanneemen , bewonderen, doen goedkeuren en de algemeene toejuiching, de murmureeringen van die ver- achtende ofjaloerfe mannen fmoorende , moet de ftem van den redenaar be- vestigen of rechtvaerdigen. Nu mist men dit doel, als men de waarheid zon- der opfehik en te naakt vertoont. Ik beken het, maar is het niet beter dat gering beuzelachtig goed opteofferen aan de groote en beilendige eer van de gelijkende af beeldzels van onze tijdgenooten aan de nakoomlingfchap over- televeren? zij zal hen uit hunne werken beoordeelen en zou onzen lof kun- nen logenilrafFen. Ondanks deeze geftrengheid, welke ik mijzel ven opleg, vindikmij met u niet verlegen. Mijn Heer; fchitterende daaden , nuttige arbeid, geleerde werken, alles biedt zig tegelijk aan; en alzoo eene tedere vriendfehap mij van oudsaan u hecht, zal ik van uwen perfoon fpreeken, alvorens uwe ta- lenten te verkondigen. Gij waart de eerlle onder ons die den moed gehad hebt van het vooroordeel tegens de inenting te braveeren; alleen, zonder raadsman, in den bloei der jaaren, maar door rijpheid van veriland tot dit befluit gekoomen , naarat gij op uzelven de proef, die men nog dugtte ; een groot voorbeeld, omdat het het eerile was, omdat het door nog grooter voorbeelden gevolgd wierdt, welke alle de harten der Franfchen omtrent het leven hunner geliefde Prinfen hebben gerust gefield. Ik was ook de cerflc getuige van uwe gelukkig gedaagde onderneeming; met welk een ge- noegen zag ik u op het land koomen met die verfche vlekjens op het ge- laat, die mij lidtekenen van moed Ichecnen. Herinner u dat tijdflip ! met de vrolijkheid in fterker kleur Óp uw j^claat gedrukt dan die van de kwaal zeide Gij : Ik ben gered en mijn voorbeeld zal nog veele andere redden. Dat laatlle woord fchildert uwe ziel, ik ken ’er geene, die eene vuuri- ' ger ijver voor het geluk van het menschdom heeft. Gij hieldt de heilige lamp van die edele geestdrift toen Gij het ontwerp vormde van uw werk: over het algemeen geluk. Met welk eene liefde hebt Gij, in dit werk van uw hart, niet het tafereel gcfchecst van de rampen van het menschlijk ge- flagt? met welk eene vreugd hebt gij de korte tusfehentijden van deszelfs ge- luk, of liever van deszelfs vrede, gevat. - Hoe veele verftandige inzigten ,hoe vcele diep doorgedagce denkbeelden , hoe veele vergelijkingen, zoo kiesch als raoéijclijk , hebt gij in dat werk , als een werk van uwen geest be- fchouwd, ten toon gefpreid? ik durf het zeggen, ais uw boek een gebrek heeft, dan is het door deszelfs al te groote verdienfte: de grootfte geleerd- heid, welke Gij ’er in hefteed hebt, bedekt de voornaame voorwerpen met een al te rijke kleedaadjen. Deeze groote geleerdheid , die alleen genoeg zoude zijn om u recht te geeven tot eene plms in alle Akaderaicën, was u noodzaaklijk als een bewijs van uwe nafpeuringen ; Gij hebt uwe kundig- heden uit de bronnen der geleerdheid zelve geput, en, de gelijktijdige fchrijvers ftap voor flap volgende , hebt Gij den toeftand der menfehen eii den llaat der nadeën onder hun wjar oogpunt vertoond, maar met die naauw- gezette naauwkeurigheid en met die bewijsftukken , welke alle oppervlak- I • aaNHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 333 . Hie iMzeren affchrikken cn in de andere eene ftcrke aandacht onderlle'.len. Alfhetudanbehaagen zal uwcnrijkengrondeenenieuwe bebouwing tcBeeven, zult Gli die disteien kunnen uitwieden , die een gedeelte van uw Icliooa fand SieWcn en dan zult gij niet meer vertooneu dan een groot perk me bloemen tefchakeerd cn met vrugtcn belaaoen , welke elk inensch . S ziglarbeijveren te pluktem Ik zal u uzelven tot voorneeld aan- ''“wêik eene lecrzaame leezing voor den liefhebber der konten dan die D nvo nvpr de vexeenicins van de Dichtkonsc niet de Muzijk » gegrond zijn , op een de muzijk met de dichtkonsc kan betrekking f ; Jf.hter in toonkonftenaar vooruit "llorlfrnreeken hctüelfde denkbeeld te zullen uitdrukken, de een door zullen affpr klanken. Het is met alle vertrouwen dat ik lieden r?m“k t tbe^ng deezer waarheid verwijze en rot d= bekoorluke '°We1k aansena' ™ d^amdie lofredenen op die doorlugtige oor- 10 ,'lelden uwe vrienden, uwe mededingers, die gij uit zedigheid uwo_^ mieters noemt? door uwe geboorte tot hot beroep der open en Ji^ md , lijk zeer groote letterkundigen waren , zijt gij, door inannen, om aj loopbannen ingedreven cn gij hebt u eerst hunne voo'bce d , d P vreedzaam °l'te tlv'aderU eilnwe liefde ror de menschlijkheid na- hart, uw gee oogenblikken weg , welke uw pligt u overhet; en om zig IL te verwijderen van dien heiligen llaats-pligt, was uwe eerde f'"' ndi-e arbèid de lofreden op krijgsmannen; ik zal flegts die op den DE Ceosen aanhaaien , en ik vraag of die met eene foort '■“Fn’te «denvllrilirSio'i'dj zoo even gehoord hebben, is die niet een Inofwerk aan uw oud wapen? de hand van den fmaak zal het plaat- lir;'Vanfhet is 2ijn werk, zij Li het zeekerlijk boven uwe andere krop. """{'vlrhat u met weérzin. Mijn Heer, maar gij volgt een waerdig lid m Ik vei laat « m verdient en des te meer als het men ram- deeze Academie alle lieden van eer geëerd wordt, is der Ider^waard door zijnen flandvastigen eerbied voor deeze ons j^eer de CnaTEAUBRUN, een rechtvaerdig, zagc^m- 334 DE NATÜURLYKE HISTORIE. ren niet kan uitbreiden, noch zelfs zich ftaande houden dan door de vrij- heid; hij keurde dan even gaernc goed en laakte niets dan met befcheiden- heid ; nooit heeft hij iets gedaan dan met een goed inzigt, nooit iets ge- zegd dan met een goed voorneemen ; maar men zou hier de optelling van alle de zedenlijke en christlijke deugden moeten doen om die van den Heer DE Chüteaubrun in het bijzonder te verwonen. De eerlle bezat hij uit den aart, en de andere door het grootfte voorbeeld van deeze eeuw in dat opzigt; het voorbeeld van den Prins, den grootvader van zijnen door- lugtigen kweekelihg^: in die dpvoeding geleid door eenen van onze eerbied- waerdiglle medebroederen , en door zijne oude en ftandvastige verkleefdheid aan dat groot Huis ondcrfteund ^ heeft hij het vermaak gehad van, geduu- rende vier geflagtcn en meer dan zestig jaaren, het vertrouwen en alle de achting van deeze doorlugtige befchermers te genieten. De fraaie letteren zoo zeeruit pligt als uit fmaak beoefenende, heeft hij verfcheiden toneelilukken gegeeven ; de 2'royennes en Philociete hebben traa- nen genoeg doen vergieten om den lof te rechtvaerdigen, welken wij zijne talenten toezwaaien : zijne deugd trok overal partij uit; zij dringt in de valfche trouwloosheden en de bijgeloovigheden, welke elk toneel oplevert, duid- lijk door; zijne ofl'erhandcn zijn ’er niet te min zuiver, zijne ilagtolFers niet te min onfchuldig en zijne afbeeldingen zijn ’er niet re minder aandoénlijk om. Ik heb zijne diepe godvrugt bewonderd door de overdragt, welke hij ’er van doet tot de bedienaars der valfche Goden. Thestor-, Hoogepriefter der Trojaanen, door den Pleer de Chéiteaubrun gefchilderd, fchijnt van dat bovennatuurlijk licht omringd , dat hem waei'dig zou maakeil de alraaren van den waarcn God te bedienen. En boo gréot is ïndedaad de kragt cencr ziel, die levendig aangedaan is door dat godlijk gevoel, dat zij haar verre vervoert en het over alle de voorwerpen, die haar omringen, verbreidt. Zoo de Heer de CmtTEA ubrun, gelijk men verzeekerd heeft, enige hukken , overwaerdig om het licht te zien, heeft agtergehou- den, het is zeekerlijk omdat hij ’er dat gevoel niet fterk genoeg in gevon- den heeft, waaraan hij alle de andere wilde onderwerpen. In doezen oogen- blik. Mijn Heer, wilde ik gaernc het mijne ’er naar voegen; maar, ik ge- voel dat ik eer het leven cens Heiligen bcfchrijven zou dan de lofreden eens lids cener Academie; hij is drie en negentig jaaren oud geftorven ; ik koom 'mijnen vader juist in dienzelfden ouderdom te valiezen ; hij was gelijk de Meer de CriaTEAUBRUN vol deugden en jaaren; klagieu laaien w.o.or- -den toe., maar de droefheid is Hom. V AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 335 bindwoord aan den Heer Marfchalk Hertog de Duras, bij zijne in-- trede in Académie Frangoife, op den 15 RPeij 1775. Mijn Heer!. J3ij de wetten , welke ik mij in mijne voorige redenvocring omtrent dè lofreden heb voorgcfchreven , moet ik nog een even noodzaaklijk voor- fchrifc voegen ; dit is dat de welvoeglijkheid ’er in moet gevoeld en nooit gefchonden worden ; het gevoel, dat dezelve aankohdigt, moet overal heer- fchen en gij hebt. Mijn Heer, ons daar het voorbeeld van gegeeven. Maar is dat aandachtig gevoel van den geest , welk de fchaduwingen der fijne welvoeglijkheden doet bemerken , een gewoon talent , dat men mededee- len kan , of liever is het niet de laatfte uitkomst der denkbeelden , het uit- trekzel van de gevoelens eener ziel, op voorwerpen geoefend, welke het talent niet vatten kan? De Natuur geeft de kragt van genie; de gefteltenis van het karakterei! den vwm van her hart; de opvoeding wijzigt flests alles: maar de kiefchc fmaak. Jat fijn gevoel. Kan niet vericfcgcn worden dan aooi cenen grooten omgang met de waereld in de eerfte rangen der maatfehappij. Het ge- bruik van boeken , de eenzaamheid , de befchouwing van de werken der Natuur , de onverfchilligheid voor de beweeging van den maalllroom der menfehen, zijn integendeel de eenigfte beginzelen van het leven cens wijs- geers. Hier heeft dan de Hoveling het grootfte voordeel boven den man van letteren; hij zal zijnen Vorsten de Grooten beter en bchoorlijker prij- zen, omdat hij hen beter kent, omdat hij die vlugtige betrekkingen, dié ik flegts duiïler befpeur, duizend maaien gevoeld, gevat heeft. In deeze maatfehappij, uit de keurlingen van mannen in alle vakken be- flaande , moest ieder door zijne gelijken geoordeeld en geprezen worden ; onze regel beveelt het anders; wij zijn bijna altijd boven of beneden hen die wij vieren moeten; en egcer dient men op cenen gelijken grond te liaan om elkanderen wel te kennen ; men diende zelfs dezelfde talenten te hebben om elkanderen zonder misvatting te beoordeelen. Bij voorbeeld, ik ver- llaa de groote konst van onderhandelingen niet en gij bezit die; gij hebt die met den besten uicllag geoefend. Mijn Heer; dat kan ik zeggen; maar het is mij ónmogelijk u te prijzen door in bijzonderheden te treeden vam die zaaken , welke u meest vleijen zouden : ik weet flegts met het alge- meen dat gij-, verfcheiden Jaarcnlang, in moeiclijkc tijden, de innige vrieiKL» 33Ö DE NATUURLYKE HISTORIE. fchap tiisfclicn de twee grootfte Mogendheden van Europa onderhouden hebt; ik weet dat gij, ons moetende vertegenswoordigen bij eene fiere na- tie , ’cr die waerdigheid vertoond hebt , die zig doet eerbiedigen en die .vriendlijkheid, welke men te meer bemint als zij zig minder verlaagt. ^ Ge- trouw aan de belangen van uwen Vorst, ijverig voor zijne glorie , naijverig op de eer van Frankrijk , zonder aanl^raak op die van Spanje , zonder verachting voor vreemde gebruiken, de verfchillendo voorwerpen van de glorie der twee volkeren even goed kennende, hebt gij derzelveiTuifter vergroot door hen te veiëenigen Zijne natie wacrdiglijk te vertegenswoordigen zonder den hoogmoed van de andere te kwetfen, zijne belangen enkel door billijkheid te handhaven, in alles gerechtigheid, de goede trouw , de befcheidenheid te betragten, het vertrouwen door zulke Ichoone middelen te winnen, hetzelve op nog grooter aanlpraak , op de uitoefening van deugden te vestigen , fchijnt mij toe een zoo uitgellrekt veld van eer te zijn dat, al neem ik u een deel van hetzelve af, om het aan uwe edele gezellin in uw gezantfehap te fchenken , gij ’er noch naijverig , noch te minder rijk om zult zijn. Welk aandeel heoft zij niet gehad aan alle uWe weldaadigheden! uwe nagedagtenis en de haare zullen voor altijd geheiligd zijn in de jaarboeken der menschlicvend- heid enkel door den trek, dien ik hier zal vcrhaalcn. Onvrugtbaarheid , van fchaarschheid gevolgd , hadt de plaag vafi den hon- ger tot in de ftad Madrid gebragt. Het flervend volk hief de handen ten hemel om brood. De bijlland. van de regeering, te zwak of te traag , ver- minderde die overmnat Van clJerlde flegtc on^g^;■nr^ , medelijdende har- ten deeden u daarin deelen. Aanmerklijke fommen, zélfs voor uwe bezit- tingen, wierden op uw bevel belleed om tot hooge prijzen graan intekoopen * om het aan de armen uittcdeelen : dezelve in alle tijden in alle landen te onderllcunen is de liefde tot de menschlijkheid uitoefenen, is de ecrlte, de grootlle van alle deugden betragten; gij kreegt’erde eenigllc belooning voor die haarer waerdig is; de verligting des volks wierdt zoo wel gevoeld’, da,t in her zijne llomme droefheid op her gezigt van alle andere voor- werpen in eens in blijdfchaps- tekenen en ineen vreugde -gejuich veranderde op het zien van zijne weldoeners ; mccrraaalcn beiden door toejuichingen van erkentenis verzeld en gevolgd, genoot gij dat vermaak, grooter dan alle andere, dat godlijk geluk, dat deugdzaame harten alleen in Haat zijn te gevoelen. Gij hebt het onder ons terug gebragt. Mijn Heer, dat hart, vol van eene edele goedheid. Ik zou eene gantfche provintie tot getuige kunnen roepen, die mijnen lof niet zou logenllrafFen ; maar ik kan dien niet eindi- gen zonder van uwe liefde tot de letteren te fpreeken en van uwe beleefd- heid voor hun, welke die beoefenen; het is dan met een eenllemmig ge- voel dat wij onze eigen ftemmen toejuichen. Terwijl wij ons eenen mede- broeder verkiezen, verkrijgen wij eenen vriend; dat wij altijd, gelijk thans, ge- AANHANGZEL tot de historie van den MENSCH. 337 gelukkig genoeg in onze keuze zijn om gcenc te doen dan die tot roem der lettel en mag ^ enwaerdige voorwerpen van mijne bedendige drift, wat feb rfk een vermaak in u geëerd te zien! wat zou ik m.j geluk wen- Spu Tls mijne ftera ’er aan koude toebrengen I maar het Haat aan u, die derzclver glorie handhaaft , dezelve ook meer eer tmn rlnen • ik zal flegts tragten uwe inzigcen te bevorderen, door thans vooit ftcUen hetgeeflelrt langen tijd het voorwerp onzer wenfehen umnaakr De letteren hebben, in haaren tegenswoordigen toelland, meer eendrag dan befcherming nodig; zij kunnen niet vervallen dan door haare eigen ge- fchillcn. Is het rijk der denkwijze dan niet uitgeftrekt genoeg dat ^ v cerust in leeven kan? waarom elkanderen den oorlog “^'^S^^aan . O , Mijne Heercn, wij vraagen verdraagzaamheid, laaten wij . J anten wiiVen laaten wij die oefenen om ’erhet voorbeeld van te ftellen. haat n wij ons niet als een Hellen met onze vyerken; pnze handen gegaan zijn, maar dat zij ons met zijn, laaten wij er ons ze SijlXto Laffdièiden; laaten wij het oor fluiten voor het blaffen der bedil- zugt; in plaats van te verdedigen dat wij gedaan hebben, zoo laaten wij oifze kragten verzamelen om beter te doen; laaten wij elkan e- “ ondélons niecvircn dan door goodkeuring ; kaken dan door Uil te zwijgen; laaten wij noch zik vi- zelfchap uitniaakcn en dat ieder een, den weg volgende , wdken zijn ver mift hem baant , zonder ftoornis de vrugten van zijnen aibeid genieten konne Dan zullen de letteren eene nieuwejvlugt neemen en zij, die de- , eene^^ van achting verMijg^i^ zij «iJlcn Srmerr'nne'^S^^^^^ ^oo wel als om hunne talenten be- ""^Dar cen^krijgsraan van hoogen rang , dat een in wacrdigheid geftelde Prelaat, dat een geëerbiedigd Magiftraatsperfoon (^0 met ophel de lette- ren eï de mannen vieren , welker wer^^ meest in de letterkunde uitflee- S dat e”n vriendlijke en wel gezinde flaatsdienaar hen met onderfchei- ding o^r„gt:.tiets L welvoeglijfer ik zaHiever zegge,, nwt^^^ zclven meer eer ar,n, omdat niets vaderlandlievender ts. Dat de Otooten de verdienllen in het openbaar eeren, dat zij onze lichr ftellcn is dezelve uitbreiden en vermenigvuldigen, maar dat dc hct tcrkt .1 ten eltaSS^^ wierook verdikken, of met gal overg.cten, mets rStf btÏÏfVniets isnadeeliger, in alle "i^^Yehbtttn/toke coT- wii ons het voorbeeld onzer cerfle meefters; zij hebben de onzinnige eer b ^Pk-id van eene fefte te willen raaaken. De naijver der hoofden , de zugt gehad V 1 flijf hoofdigheid der feëtegezinden hebben d? fttetapgcmirefallc’de kwlalen voWtagit "'clkc zij naziglleept. rO De Heer de hadt, bij zijne intrede .in de Academie, eene zeer fchoone reSnvoering tot lof der Letterkundigen gedaan. XFIII. DeeL ^ v > r\ 338 DE NATUURLYKE HISTORIE. Die fccten zijn gevallen gelijk zij ontflaan zijn , de flagtoffers van diezelfde harcstogcen , die haar geteeld hadden; en daar is niets overgebleven; de verbanning der wijsheid, de terugkeering der onweetendheid zijn de cenigite en droevige vrugten geweest van die fchokken i'an den hoogmoed, die, zelfs als zij flaagen, flegts op verachting uitloopen. Het waerdig lid , dat Gij opvolgt , Mijn Heer , kan ons tot model en voorbeeld dienen, door zijnen bcllcndigen eerbied voor den roem zijner medebroederen, door zijne innige vriendfehap met zijne mededingeren; de Heer deBelloi was een man van vrede, de deugd beminnende, ijverig voor zijn vaderland , driftig ingenoomen voor die nationaale liefde, die ons aan onze Koningen hecht. Hij is de eerde, welke hem op her toneel gebragt heeft en die, zonder hulp der verfiering, de natie voor zigzelve belang heeft in- geboezemd, enkel door de kragt van de hiiloriefche waarheid. Tot hem toe zijn bijna alle onze toncelllukken in den ouden fnmk, daar kwaadwil- lige Goden, hunne fcheJmfche dienaars, hunne logcnachtige godfpraaken en wreede Koningen de voornaamlle rollen fpeelen; de trouwloosheden, de bijgeloovighcdcn en wreedheden vervullen elk toneel : wat waren de menfehen toen zij diergelijken dwinglanden onderworpen waren? hoe , zijn zedert Homerus alle de dichters llaafsch overeengekoomen om het tafe- reel van die barbaarfche eeuw natefchildcren ? waarom ons de grove on- deugden gcfchctstvan die nog half wilde volks -benden , welker deugden zelve de misdaad zouden kunnen teelen? waarom ons fchelmen als helden voorgdleld en ons eeuwig kleine onderdrukkers van een of twee burgten als groote Monarchen afgelchilderfl? Hier vergroot de verwijdering dan de voorwerpen meer dan zij die in de Natuur verkleint. Ik bewonder die be- drieglijke konst, die mij dikwerf traanen heeft uitgeperst voor verdichte of inisdaadige flagtoffers; maar zou die konst niet waarer, nuttiger, en wel- dra grooter zijn, als onze mannen van vernuft die, gelijk de Heer de Belloi, op de groote mannen van onze natie toepasten? De belegering van Galais en de belegering van Troje ! welke vergelij- king, zullen de lieden zeggen, die op onze trcurfpel -dichters verliefd zijn? Hebben niet de fraaiftc geeflen , elk in zijne eeuw, hunne voornaamile ta- lenten tot dit oud en fchitterend , dat altijd gedenkwaerdig tijdperk ge- bragt? wat kunnen wij naast Virgilius en onze hedendaagfo meeflers plaatfen, die alle in die geraeene bron geput hebben ? Alle hebben in de puinhoopen oragegraaven en de Hukken en brokken verzanicld van die be- rugte belegering , om ’er voorbeelden van krijgsdeugden in te vinden en ’er modellen van Vorften en Helden uit te haaien ; de naamen dier helden zijn zoo dikwijls herhaald, gevierd, dat zij meer bekend zijn' dan die der groote mannen van onze eigen eeuw. Deeze, ondercusfehen , zijn, ofzullen door de gefchiedenis geheiligd wor- den cn de andere zijn fleges laeroenid door v^crficring ; ik herhaal het , wat wa- ren die Vorften? wat konden die voorgewende helden zijn? wat waren zelfs die Griekfche of Trojaanfche volkeren? welke denkbeelden hadden zij vaa AANilANGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN MENSCH. 339 ploric der wapenen , denkbeelden , die egter ongelukkiglijk de eerde ontwikkeld zijn in elk wild volk? zij hadden zelfs geen aenkbeeld van eer r zoo zü enige deugden kenden, waren het woede deugden die meer afgrijzen dan bewondering opwekken. Wreed uit bijgeloovigheid zoo \ve als uit indinct, oproerig uit grilligheid, of onderworpen mondei ivde , wreed in hunne wraak, trotsch door raisdaaden , gaven de flegtde aanda- -