I , 1 I f •v. I I X •t ' k r - I \ DE ALGEMEENE ENBYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE. NEGENTIENDE DEEL. I DE ALGEMEENE EN BYZONDERE natuurlyke historie. BYVOEGSELS TOT DE HISTORIE DER VIERVOETIGE DIEREN, DOOR WYLEN Bijvoegzel tot de hifiorie van den Ouanderou. - • _ ^ , ai De Guensn met den langen neus. v De Macaque met den korten fiaert. ’****]„.... 23 De Patas met den korten ft aert. • • * - * * *" * * ^ ^ , . 24 De Guenon met den langvrerpigen fmoeU De gekroonde Guenon. . • • • - • •- •■ * ^ ^ ^ , 27 De gemantelde Guenon. 28 De Wit -neus. ••••••.*’*’**,* , . 28 De Guenon met den uitfieekenden witten neus. . \ \ \ ^ 9 ^ De Mana. • 3 ^ De Raloway of de Palatyn. . • • * ' *' * 1 . *- • 3 * De Guenon met het purperen aangszigt, •*'*** ^ ., . . 31 De Guenon met maanen. ...••• De Neger -Guenon. . r» * '^3 Bijvoegzel op het artijkelvan den Dow. * * * * * ‘ ] . . ^ 33 Vrugf van eene Guenon. ^ .- .; • •_ • * * , ' ■ ' Sapajousi Bijvoegzel op de hefchriping van de 'Jlouatte. . ► Bijvoegzel op het artykel van de Coaita. • . • Bijvoegzel op het qrtijkel van den bruinen isajou. . De Neger- Sajou. ^ ...«•• De gehoornde Sajou. . . . • * Bijvoegzel tot het artijkel van den Saimttt. . .. Sagouins. De Tarké , eene foort van Saki: • • • * * * De Sagouin \, in het gemeen Nacht • aap gttiaamêi De Neger Tamarin. . - . » • < 3 ' * S 4 - 41 44 4Ö 46 47 48 48 49 y- YI .1 N HO U O. V 1. Andere vierhandige Dieren, Bijvoegzels tot het artijkel van de Makis, De groote Mongous. De Moccoco. . . bladz. De kleine graauwe Makt. Andere Jbort van Makt, De Loris van Bengalen. Van den Muil - ezel. ' Voorbeelden van eene vrugthaere koppeling van den Muil- ezel met het t . . Bijvoegzel tot de Hiftorie- van den Hond. ' 5* 52 52 54 55 • 64 ' i • Van den Hond. De Bosch hond van Cayenne. . De Stberifche Hond.' . ... Een Turkfctie en Spaanfche Hond. . * , De groote Wolf hond. De groote Rusfifche Hond. ....... Muil- ezel' Honden uit eene Woh in en eerl Brak voort geteeld. ,6S . 67 . 68 . -v6^.. . 70. . 1% •''>75 'Muil - ezel • honden. .V, Vi, Van het Mannet jen , eerfte Geflacht. ..... Van het Wijf jen eer fle Geflacht. . . ... . Van het Mannet jen , tweede Geflacht VTin het Wijfjen., tweede Geflacht. , . . . . , Van het Wijf jen. derde Geflacht. . ... . , Van het Mannet jen . vierde geflacht Van het Wj f jen. vierde geflacht Vervolg van de Bastaard honden | Tweede vervolg van de Bastaard • honden • . . ; i Derde voorbeeld van de voortteeling van eenen Hond met ^ eene Wolvin. Vierde voorbeeld van de voortteeling van eenen Hond met eene Wolvin. Vijfde voorbeeld van de voortteeling van eene Wolvin met eenen Hond. Hieuw bijvoegzel tot het artijkel van den Vos De kleine Jakhals of Chacal Adive. . Nieuw Bijvoegfel tot het artijkel van den Veelvraat, ..... (j. 77 80 82 H 97 98 loo 102 103 103 ,*05 106 « , vit INHOUD r^ieuw Bijvoegzel tot het artijkel vetn den Lynx. • • Lijvoegzel tot het artijkel van den Tyger De Bizaam. ‘ * Nieuw Bijvoegzel tót het artijkel van den Ktnkajou. . De geftreepte Indiaanfche Buntfing Net Stinkdier van Chili U V' * Ni^w Bijvoegzel tot het artijkel van den yanjire. Nieuw Bijvoegzel tot het artijkel van den foezel . . Nieuw Bijvoegzel tot het artijkel van de Genet kat. . De kleine Huis marter van Madagaskar. .... De groote Bosch- marter van Guyana. •• • * ' ' De Touan * * ’ ' De groote Eekhoorn van de kust van Malabaar. . . De Eekhoorn van Madagaskar. ? • • * ' -p' S., ^jvoegzel tot het artijke.1 van den Palmboom- Eekhoorn. De Petit Gris van Siberie. ••• De Guerlinguets. .... •••**'* * ' Bijvoegzel tot het artijkel van den T aguan. .... De Aye - A'^e. . ' A 7 'r ’ * Bijvoegzel en verbetering op het artijkel van den Phalanger. Nieuw Bijvoegzel tot het artijkel der Kotten en en Muizen. De Perchal-rot * De Scherman, of Straatsturgjche ffater-rot. ^ . Nieuw Bijvoegzel tot het artijkel van den Spitsmms. . - De Indiaanfche Musjkus -fpitsmuis. . - De Relmuis met den vergulden jtaert. Nieuw Bijvoegzel tot h§t Artijkel der Vlederrnuizen. bladz. De groote Serotine van Gujana. De Fampyrus De groote Vledermuis het Lans- yzer van .juyana. . . • Andere Vledermuis van Gujana. Bijvoegzel tot het artijkel van den Egel. ... . . ^ De Tendrac. Liet Stekelvarken van Malaeca. . De langfiaertige Coendou. • • * • , ’ * , ’ ‘ Bijvoegzel en verbetering op het artijkel van het Mar meldt de Kaap de Goede Hoop Siamsch of Chineesch Varken. ... » * » ' ■“ff Wild Zwijn van Kaap Verd. . • • • » • ' Bijvoegzel tot het artijkel van den Pecari. . . . . , tot het artijkel van den Eland. ... . 108 1C9 1 j o 1 1 1 112 113 114 114 120 12 I 122 122 JS 3 124 125 i«5 li/ 10^ 130 132 134 . 135 135 137 137 . 138 13 S 139 1 40 14 S 14:911 144 145 1 46 r van 148 ' >51' 15^ 1-5 O vni I N H O U iD. Venolg van het nUuw bijvoegzel tot het ar tij kei van den Eland. Nieuw Bijvoegzel tot het artijkel van het Hert en den Rhee. . . i <7 Bijvoegzel tot het artijkel van het Rendier. ..,..*** ig© Ander bijvoegzel tot het artijkel van het Rendier, [ * ] | ! i6c Bijvoegzel tot het artijkel van den Giraffe, , * \ \‘i6j Door wijlcH den Grave de Bjjffom, Vertaald door J. D. Pasteur, Secretaris van de Tweede Kamer va» het Vertegenwoordigend Lighaam der Bataaffche Republiek. 4 » . <• ^ VOOR- I / / I VOORBERICHT ^oor dm Graaf - dj. la Cepedë, Opzigter over 's Kontngs Kabinet , en Lid van de Academieën en Letterkundige Maat- fchappijenvan Dijon^ Lyons , Touloufe^ Bordeau% ^ Agen y Metz, Hesfen- Homburg y Hesfe-Casfel, Munchen, Stok' . holm enz. enz» I^aardien men in het algemeen flerk verlangde den laaiflen arbeid van wijlen den Graave de Boffon» welken eene langduurige en pijnlijke kiekte in hec voorleden jaar^ 178 8) aan de weecenfehappen en de letteren ont- rukt heeft, hebben de Graave de Buffon y zijn zoon, en de Ridder de Buffon, zijn broeder en de uievoerer van zijnen uiterfteti wil, mij de handfchriften, die zij onder de papieren van dien grooten Natuurkundige gevonden hebben, wel willen ter hand Hellen, en de zorg van den druk dier Werken te bellieren , wel willen toevercrouwen, aan dengeenen, dien hij zelfs den taak had opgedraagen van dezelve te vervolgen. Ik heb gemeend best aan die keuze te zullen beantwoorden, en de oogmerken, die zij mij op* gegeeven hebben , best te zullen vervullen door die handfchriften in het licht te geeven zoodanig als zij mij zijn ter hand gelleld. Wijlen de Heer de Buffon heeft dikwijls met mij gefprooken over het ontwerp dat hij had om hun nog meer waerde te geeven, en daaruit weet ik dat hij voornee» mens was ’er enige veranderingen in te maaken: hij W'ilde in het bijzonder vcrfcheiden befchrijvingen, die hij enige jaaren te vooren gemaakt had, be- korten , en met die levendige kleuren verfraaien, die hij met zoo veel konst wist te gebruiken, dezelve met algemeener aanmerkingen vermen- gen, de betrekkingen van de verfchillende dcelen van zijn werk in grooce lafereelen vertoonen, die als zoo veele fchitterende voorwerpen, een nieuw licht en eene grooter warmte over hec geheel zouden verfpreid hebben, maar hec vernulc van dien grooten fchrijver zou alleen de laatfle hand aan zijne werken hebben kunnen leggen. Dit deel zal dan bellaan uit de artij- Ifelen, door den Heer de Buffon nagclaaten, zoo als zij W'aren toen hij dezelve gong verbeteren; ik heb alleenlijk gemeend dat men niet ongaarne in dit voorbericht de aanwijzing zoude zien van de veranderingen van be* die hij voorneemens was ’er in te brengen, en de naamen van de ‘chrijveren , bij welke men uitgebreide bijzonderheden over dc dieren. Welker hiflorie hij volledig wilde maaken , zal vinden : ik heb gemeend dat die aanmerkingen eene hulde waren, die ik aan zijne nagedagtenis ver- ichuldigd was, zoo wel als aan de vriendfehap , die hij mij altijd heeft bewezen. Voor^het overige zal men in dit deel t'X'ee en tagtig plaaccn vinden, die X « VOOR BERICHT. van zeer veel waarde zijn , zoo door de naauwkeurigheid en fraaiheid van . tekening, als door de zeldzaamheid van de meeste dieren, die zij verbeel- den, Qa), Artijkel van de Orangs - outangs, De Aap , welken men heeft opgegeeven als misfchien eene verfcheiden- heid zijnde, door welke de foort van den Pongo of groöten Orang-outang den Mandril I naderde, is de Choras, welkers befchrijving men bladz. 15 zal vinden. Wij moeten ook aanmerken dat het wijfjen, welkers natuurlijke hebbelijkheden de Heer de Buffon naar den Heer Vosmaer opgeefc, hetzelfde is als dat, van welk bij naar den Heer Aelamand de befchrijving en de hiftorie geeft. Artijkel van den Pithecus» De naauwkeurigfte vergelijking tusfchcn de vcrfchillende Pitheei, vam de kusten van Barbarye aangebragt, en den Aap, door den Heer Dauben- TON onder den naam van Magot in hct XlV Deel bladz. 77 zoo wel be- fchreven, heeft bewezen dat zij tot dezelfde foort behooren , en dat zij flechts kleine verfchillen vertoonen, die van de fexen koomen, of die ver- dwijnen , als zij ouder worden ; maar een van onze medebroederen , de Heer Desfontajnes, geleerd Onderwijzer in ’s Konings tuin, heeft ons be- vestigd dat ’er in Afrika, gelijk verfchciden reizigers gezegd hebben, eene foort van llaenloozen aap is, welken hij den naam van Magot oï Inuus ge- laaten heeft, inde waarnee'mingen, door den Heer de B u ff on gebruik r, die indedaad die van den Magot zeer nabij koomt, en die egter van denzei- ven verfchilt in enige uitwendige kenmerken, gelijk ook in huishouding,. Het is op het laatfte dier dat men den naam van Simia- Ikuus , die door verfchciden Natuurkundigen den Magot ofPithecus gegeeven is, kan toe- pasfen, en het is op hetzelfde dier dat men ook het groothe gedeelte moet toepasfen van hetgeen dolleer de Büffon gezegd heeit van de hebbe- lijkheden van den Aap, Sedert langen tijd in Kuropa onder den naam vaa Wlcigot bekend, en met we»ken de dieien, Pitheei genaamd, maar eene en dezelfde foort uitmaaken. Voor het overige had de Heer de Büffon zeer korten tijd voor zijnen dood du gevoelen omhelsd. Artijkel van den Lowando. De Baviaan, dien de Heer de Büffon gemeend had tot de foort van étnLovando te moeten brengen, is volllrekt dezelfde met éen Baviaan met den Honden - [moei ^ van welken hij in het voorgaand artijkel Ipreekt raar verfchciden Natuurkundigen, en welken de Heer Linneus Simia hamadrias genoemd heeft. (a) Van welke enige reeds in de voorige deelen van deeze uitgave te vinden zijn , eii; dus alhier enige minder. Veutaalk*. VOOR BERICHT. xi : tij kei van de Cuenon met den langen neus. Cochinchineezen , die in ’s Konings kabinet gekooinen zijn, hebben dit dier herkend, dat men aldaar opgezet bewaart: zij hebben ons gezegd dat het in hun land zeer gemeen is, daar men het kht doe, dat is groots noemt; herwordt indeduad zeer groot -en zeer dik; het loopt met talrijke troepen, en leeft alleen van vrugten; zijn aart is egcer bijna wild, en, als men het aanvalt, verdedigt het zig met veel kracht en^ moed, De Heer Da UB EN TON is voorneemens eene verhandeling over dit aanmerkenswaer- dig dier uittegeeven. Artljkel van den Macaque met den korten flaert. Deeze Aap heeft zeer veel overeenkomst met dien , van welken de Heer Gmelin gefprooken heeft naar den Heer Scopoli, en die den naam draagt van Slmia cyno/uros. Syjih. nat. LeipJ Artljkel van de gekroonde Guenon. Het fchijnt dat men deeze Guenon moet befchouwen als eene verfch.d- denheid van het Kuifjen of de Aigrette ( Simia aygula Gaielin loc. cit. ) Artljkel van den Wit- neus. Deze Aap is de Simia petaurifta van Gmelin loc. cit, Artljkel van de Guenon met den uitfleekenden witten neus, Deeze foort heeft de Heef Gmelin den naam van Simia niëfitansgQ- gceven (f/oc. d/.) V Artljkel van den Alouatte. De Plaat, waaronder Ie Hurleur , de Huiler , ftaat, vertoont een huilenden Sapajou, van welken de Heer de BüFfon geene befchrijving heeft nage- laaten en die. zeer veel overeenkomst met den Alouatte fchijnt te hebben, Artijkel van den kleinen graauwen Maki, Deeze Maki, geliik ook die, van welken de Heer de Buffon in het volgend artijkel de befchrijving geeft, zijn van de foort van Maki, door den Heer Gmelin Lemur laniger genoemd. Artijkel van den Loris van Bengale, Men vindt in het aangehaalde werk van den Heer Gmelin de naameu van verfcheiden fchrijvers , welke den loris hebben doen kennen; die ge- i€erde vervolger van L inn eus beeft hem den naam van Lemur tardigra- Xlt V o o R B E R i c H T. i/t/s laaten behouden, en de Heer de Buffon heefc hem met zeer veet grond befchouwJ als behoorende tot de foort van Loris, van welken hij reeds gel>andeld bad. Artijket van den Btzaam. De Heer ScHiiEBtR heefc van dit dier gefprooken , III D. bl. 425, eu heefc het laaten afbeelden- Pl. CXV,- Gmelin heeft hez Fiverra tigrina. genoemd, vol. 1 . p.^i, Artijkel van den gefïreepten indiaanfehen Buntfing, Het is met alle reden dat de Heer de Buffon gemeend heefc dit ge- flreepc dier van het gelTachc der Ratten te moeten fcheiden, dat egter niet toe het geflacht der Buntfings behoort, maar van hetzelve gefcheideo is door het maakzel gelijk ook door de plaatfing van zijne tanden, en welk de Heer Gmelin onder de Vivsrra geplaatst heeft, onder den naam van Fiverra fajeiata, Gmelin v. I. p. pa. Jrtijkel vau den grooien Eekhoorn van de kust van Malabar. Deeze Eekhoorn, die veel overeenkomst heeft met den Eekhoorn van Madagaskar, van welken de Heer de Buffon in het volgend ar tij kef ge- handeld heeft, is dezelfde, welken de Heer Gmelin den zeer grooten Eekhoorn (Sclurus maximus') genoemd heeft, en van welken de Heer ScHREBER de afbeelding heeft gegeeven IV Deel, Pi, CCXVll b. Artijhel van de Guerlinguets. De twee EeKhoornen van Gujana, van welke gefprooken wordt in de: noot van pag. 152 van het 1 Deel van Gmelin, zijn de groote en de klei- ne Guerlinguet. Ar tij, kei van den Ays~Ap, De Heer Gmelin beeft Eekhoorn van Madagaskar genoemd y ter oorzaake van zijn maakzel , oat hem de Eekhoornen doet naderen, tchoon- zijne hebbelijkheden hem ’er van verwijderen, gelijk die bekwaame Natuur- kundige zeer wel heeft waargenoomen; maar men moet hem niet verwar- ren met den Eekhoorn van Madagaskar, van welken de Heer de Bufeo-i^ de afbeelding onder dien naam gegeeven heeft , en die een geheel ander dier is, zoo in gedaante ais in huishouding. ^ Artijkel van den Phalanger. Dit viervoetig dier, van welk Valentyn gefprooken heefc Oud en Nieuw Oost Ind. III D. bl- 272. Pal las Mijcell. Zoologic^ p, 59. Erx- LfiBEN Mammal, p. 79. Schreber Zaugth.lil'lh. p. 550. tab. 152,. XIf< V o o R B E R I C H T. cnPsNNANT Quadrtip, p. 209 , n. 148. \s Aoor Cuv.i.i'a D’.dslpkis crknuiUs genoemd, en, om zijn maakzei, in hetzelfde geflachc met d-,n Sariguc, den Marmofa, den Cayopalin enz. geplaatst. De Heer de 13 uf- FON fcbijnt van een ander gevoelen te zijn, daar hij verzeeitej^ at e a' langer niet van hetzelfde geflachc is als diezelfde Sarigue , ayopo in en Marmola; maar wij moeten herinneren dat de Heer de Buffon m eeze noot, gelijk op verfcheiden andere plaatfen van zijn werk, door gellactic, en forntijds door klasfe alleen verllaat eene foorc van natuurlijk gezin, op een groot gedeelte der uitwendige kenmerken der dieren en te ge ijk op groote gelijkenis van hunne hebbelijkheden gegrond, al vertoonden de ver- fchillende foorten van dat gezin geen gelijk maakzei in de lighaams-deelen, welker gelijkenis of verfchil de fchrijvers van de verfchillende ranglchik- kingen gebruiken om de foorten bij elkanderen te plaatfen of van elkaêr te fcheiden Jlrtijkel van den grooten Vledermuis het Lans-yzer. Dseze foorc heeft vier fnijcanden in de onder* kaak zonder er in de bo» ven -kaak te hebben. Het gebrek aan llaert. onderfchiedc haar van dea Vledermuis het Hoef-yzer, met welken zij groote overeenkomst hee ” het getal vandeszelfs tanden fcheidc hem van den Vledermuis SpusmuiS) i in elk kaakbeen vier fnij tanden heeft. Artijkel van den Vledermuis van Gupana. Het getal van zijne fnijtanden, gelijk ook het maakzei zijner 00 ren belet dat men hem verwarre met de Vledermuizen, die reeds door de Natuurkun- digen befebreven zijn, en van welke geen, gelijk hij, de bovenkaak zonder fnijtanden heeft, en de onderkaak fleches met twee fnijtanden of fcherp- fnij- dende tanden gewapend. Egter heeft hij zeer veel overeenkomst met dien, welken de Heer Gmelin in zijn werk onder Aetn-m’ixwvinVespertUio lep- jfr/n/r bedoeld heeft , fchoon deeze vier fnijtanden in het onderst kaakbeen heeft, en, dat hen nog nader bij elkaér doet koomen, is dat de twee fnij- tanden, die in de onderkaak van den Vledermuis, van welken wij hier fpreeken , (laan, zeer klein en in twee verdeeld zijn-, zoodanig dat men ge* DiakÜjk kan gelooven dat hij ’er vier in dit zelfde kaakbeen heeft. Artijkel van het Stekel -varken van Malacca^ De Heer Gmelin heeft dat dier Hiflrix macroura genoemd; daar is- reeds van hetzelve gewag gemaakt , bij Brisson Ottadnip, p. 13^’ Seba 1 D. pi. LH, fig. 1. en bij Bontiüs Jav, 54. Artijkel van den Coendou met den langen flaett» Dit is hetzelfde dier, dat de Heer Brisson groot Ainerikaansch Stet- kel- varken genoemd heeft Quadrup. 13 * » van hetwelk Barre re gefproo* VOORBERICHT. xiy leen heefc- in zi[ne Hifi. nat. de la Frame Equinoxiale p. 153, van het- welk Marcgraaf gewag heeft gemaakt en de afbeelding gegeeven- heefc Hifi. Nat. du Bréfil, Amfl. 1648, p. 233/n dat de Heer G ME LiN met reden heefc aangezien als eene verfcheideuheid van den gewonnen Coendou hijlrix prehenfilis p. 119. Artifkelvan den Klip -das., of het Marmeldier van de Kaap de Goede Hoop, ' Het is de Hyrax Capenfls van Gmelin. De Heer Graaf de Mellin, door den Heer de Bdffon aangehaald, heeft ’er de befchrijving, de af- beelding en.de hiftorie van gegceven, in de verhandelingen van de natuur onderzoekende vrienden van Berlyn. Arüjkel van het Wil'd Zwijn van Kaap Vert, Behalven het Wild Zwijn van Kaap Vert t^Sas Africanus van Pennant en Gmelin) van het Afrikaansch of Ethiopisch Wild Zwijn (^fus Ethio- picus Pallas, Pennant, Gmelin enz. van den Babiroufia en het 'Guineesch Varken (fus poreus) vindt men in Afrika en bijzonderlijk op het Eiland Madagaskar een Wild Zwijn» van welk men de foort nog maar wei- nig kent. Wij hebben er niet van gezien dan den ontvleeschten kop, die in ’s Konings Kabinet is, en van welken de Heer Daubenton in het XV Deel bladz. 225 de befchrijving gegeeven heefc. Die kop gelijkt meer naar dien van het Siamsch Varken dan naar den kop van het Europisch Wild Zwijn, hij verfcbilc ’er egtervan door de kromte van den jukbeens boog, die zeer ver- re uitfteekc, gelijk ook door eene beenachtige en vrij verheven verlenging, waaruit de verdikking van de tand - kasfen, in welke de flagcanden van de bo- ven- kaak gekast zijn , eindigt; die verlenging ,‘ welke dat Wild Zwijn naar het Ethiopisch Wild Zwijn doet gelijken, eindigt ook in knobbeltjens , ge- lijk ook de randen van het neusbeen bij die verlenging, ook zijn de kiezen van het onderst kaakbeen flechts vijf in getal , in plaats dat zij , bij het ge- meen Wild Zwijn zeven of ten minflen zes in getal zijo. Als men het dier, welk die kop toebehoort, beter zal kennen, zal men kunnen beflislen of dat Wild Zwijn van Madagaskar moete bcfchouwd w'orden als eene verfcheiden- heid van het gemeen Wild Zwijn, of als eene foort, welke van dat Euro- pisch Wild Zwijn onderfcheiden is. jSB. Dat boven de Plaatcn in dit Deel Tom. VIL ftaat, daar van is de rede dat dit Dtel in het Fransch genoemd is geweest Tom. VII. van het Sup- plement van de Natuurlijke Hiftorie der Dieren ; ih onze Hollandfche Druk het XIX, Deel. Mtn heeft gemeend dat dit all een hier bij te verwittigen voldoende was voor de Hollandfche uitgave van dit Deel. B E- V t I 1 : 1 L ’ORAJNI G - 0 U T ATSf G DE ALGEMEENE EN BIJZONDERE NATUURLIJKE HISTORIE. « BIJVOEGZEL TOT DE NATUURLIJKE HISTORIE VAN DE ORANGS-OUTANGS. (Z/r. Deel, hladz. 24- ) ij hebben gezegd dat de Orangs > Ootangs in twee foorten konden pnderfcbeiden worden; dat Indiaansch woord, dat wild mensch betekent, is icdedaad een geflacht- woord, en wij hebben gezien dat ’er waarlijk , voor het minst, twee wel onderfcheiden foorten van deeze dieren be- flaan; de eerfte , aan welke wij, volgens battel, den naara van Po»gö gegeeven hebben, en die veel grooter is dan de tweede foort, welke wij, ^olgens denzelfden reiziger , Jocko hebben genoemd. Naardien het meer dan twintig jaaren geleden is dat ik de natuurlijke historie van deeze Aapen gefchreven heb, was ik toen zoo wel niet onderrigt als ik nu ben, en ik ^IX.Deel. A 2, NATUURLIJKE HISTORIE was toeH in twijfel of de twee foorten, van v/elke ik zoo even fprak, inder- daad door andere kenmerken dan de grootte van elkanderen verfchilden. De aap , dien ik leevendcn gezien had, en welken ik den naam van>c^e had gemeend te moeten geeven , omdat hij flechts twee en eenen halven voeten hoog was» was een jonge £ongo, die maar twee jaaren oud was, en die tot de grootte van meer dan vijf voeten zou opgegroeid zijn, en alzoo d^eze zeer jonge aap alle de kenmerken vertoonde, die door de reizi^^ers aan den ^ grooten Orang-Outang of Pongo wierden toegefchreven , hadlk gemeend hem flechts te moeten aanzien voor eene verfcheideaheid , hetgeen mij deed denken dat het wel konde wezen dat ’er maar eene enkele foort van Orang- Outang ware; doch zedert eenen Orang - Outang uit Oost-Indie ontvangen hebbende, die zeer veel van den Pongo verfchilde, en bij welken wij alle de kenmerken, die de reizigers den Jocko geeven, herkend hebben, kun- nen wij verzeekeren dat die twee benaamingen van Pongo en Jocko twee wezenlijk onderfcheiden foorten toebehooren, die, behaiven begrootte nog andere kenmerken hebben , die haar van elkanderen onderfcheiden * De voornaarafte kenmerken, waardoor deeze twee foorten van elkanderen 'verfchilleji, zijn de grootte, het vcrfchil van kleuren digtheid van hair, en het ombreeken van den nagel aan den-groofen teen van de voeten of agter- fle handen, welke de Jocko altoos ontbreekt, en die men altijd bij den Pon- go vindt. Zoo is het ook met hunne natuurlijke hebbelijkheden. De Pon- go gaat altoos overeind op zijne twee agrerlle pooten, daar de Jocko dee- zen fland maar zelden aanneemt, en vooral als hij op deboomen wil klimmen. Al wat ik dan van den Orang- Outang, dien ik ieevenden gezien heb, en i dien. jk voor eetr Jocko hield, gelegd heb, nwec integendeel aan den Pongo worden toegefchreven, en koomt indedaad overeen met alles wat de nieuw- fle reizigers over de natuurlijke hebbelijkheden van dien grooten Orang- Outang hebben waargenoomen. Ik moet zelfs aanmerken dat de afbeelding van dien jongen Pongo, op PI. I. van het XIV. Deel naar het leven is gete- kend, maar dat de tekenaar haar in enige deelen overdreven heeft en het is waarfchijnlijk dat ©nderfcheid tusfchen die afbeelding en die, welke bon- Tiüs gegeeven heeft, dat heeft kunnen doen denken dat zij hetzelfde dier niet verbeelden. Het is egtef zeeker dat de figuur van bon i ius die van den grooten Orang -Outang, of volwasfen Pongo is, en dat die, weikeik ge- leverd heb, hetzellde dier of den jongen Pongo verbeeldt; de figuur van bontius is misfchien ook wat te veel gelijkende naar een’ raensch.’ Tux.- p 1 u s heeft eene nog onvolkoomener afbeelding van den Pongo gegeeven. Het is ook datzelfde dier, dat bosman Smitten genoemd heeft, dat verfcheiden reizigers andere DrrV en enige andere genoemd hebben , waarop vvij egter moeten aanmerken dat de meeste van die laatfle naamen onverfchillig en op den grooten en op den kleinen Orang Outang zijn toegepast. Het is van dien grooten Orang. Outang, dat men de geveg- ten tegens de Negers, de fchaaking en fchending der Negerinnen en de ande- re daaden van kragt en geweld , door de reizigers verhaald , moet verllaan. 1 Van d e o r a n-g ,s., o u T; a n ^ - g Maar wij moeten bij al hetgeen wij in het XIV. Deel van denzelven ge- zegd hebben , nu ook de waarneemingen der natuurkundigen en reizigers, die op onderfbheidene tijden omtrent dien Pongo of grooten Orang-Outang in het licht, of tot onze kennis gekoomen zijn, voegen. De Heer Ridder dobsonville heeft ons wel willen inededeelen hetgeen hij van dat dier heefc waargenoomen , dat hij met zoo veel fchranderheid als naauwkeurig- heid heeft befchreven. „ Het is, zegt bij, van den Orang-Outang , die y> vijf voeten hoog is dat hier gefprooken wordt: dit dier fchijot tegens- ” woordig nergens te beflaan dan in enige ftreeken van Afrika , en de groo- » te eilanden ten Oosten van Indie. Volgens verfcheiden onderrigtingen , •>» die ik ontvangen heb , meen ik te kunnen zeggen dat men ’er geene meer M ziet in het fchier -eiland aan deeze zijde van den Ganges , en dat hij zelfs zeer zeldzaam gevyorden is in de landen, daar hij nog voortteelt: zou hij ” door de wilde dieren uitgeroeid, of zou hij , door vermenging, onder an- » dere dieren - foorcen ingelijfd zijn ? Een deezer dieren , dat ik gelegenheid gehad heb te zien twee maanden na dat het gevangen was , had agt voeten en agt of tien duimen hoogte; 5» in zijne oogen fcheen eene geelachtige tint te heerfchen, die voor het ,, overige klein en zv/art waren. Schoon iets wilds hebbende, kondigden 5» zij eer ongerustheid, verlegenheid en verdriet dan woestheid aan. Zijn ,, mond was zeer groot, de neus- beenderen zeer weinig vooruitfteekende , ,, en de wangen -beenderen zeer hoog uitpuilende.... Zijn aangezigt was 5 , gerimpeld; de grond van zijn vel was bruiriVit, zijn hoofdhair, enige „ duimen lang , was bruinachtig, even als het hair van het overige des Jig- „ haams, dat op den mg dikker was dan op den buik; zijn baard was dun, „ zijne borst breed, de billen tamelijk vlceschig, de dijen ruig, de beenen ,, krom; de duimen van de voeten, fchoon wat minder van de andere vin- „ geren verwijderd dan die der andere Aapen, Honden ’er egter verre genoeg ,, van af om hem zeer veel gemaklijkheid toetebrengen , hetzij om te klau- „ teren , hetzij om te vatten ,, Ik heb deezen Satyr niet dan hurkenden of ftaanden gezien ; maar , ,, fchoon hij gewoonlijk regt op gong, behielp hij zig, naar men, mij zeide , ,» in den ftaat van vrijheid, met handen en voeten, als hij moest loopen of j, eene floot wilde overfpringen; niislchien is het zelfs de oefening van dat y> vermogen dat toebrengt om in die foort de wat bovenmaatige lengte der n armen te onderhouden ; want het einde van de vingeren van zijne handen •51 reikte tot aan de knieën. Zijne teel deelen waren vrij wel geëvenredigd; 55 zijne roede was, in den flappen ftaat, omtrent zes duimen lang en had ” van die van eenen befnedenen, 15 Wijfjens heb ik niet gezien , maar men zegt dat zij de borften een wei- « riig plat hebben; haare teeldeelen, als die der vrouwen gevormd, zijn ” eene maandelijkfe ontlasting onderhevig : men vermoedt dat de »5 tija van haare dragt omtrent zeven maanden zij .... zij teelen niet voort in 55 uen Itaat van flavernij, ,,,, A t 4 NATUURLIJKE HISTORIE. „ Het raannetjen, van hetwelk ik zoo even gefprooken heb , gaf forntijds- eene foort van fterke en langduurige zugt, of liet een dof geluid hoorenj- maar her was als men het verontrusiede of mishandelde, zoo dat deeze ” geluiden flechts unverduldigheid, verveeling en droefheid uitdrukken. ” ^ Volgens het zeggen der Indiaanen zwerven deeze dieren door de bos- fchen en op de bergen, die moeijelijk te beklimmen zijn, en leeven ’er in ,, kleine maatfchappijen. , De Qrangs* Outangs zijn zeer wild; maar het fchijnt dac zij niet zeer , boos zijn, en dat zij vrij fchielijk gewennen te verdaan dat men hun be- ” veelt. . . . ’ Run aart kan zig niet aan de flavernij gewennen ; zij behouden ,. ” gevangen zijnde, altijd eene zekere verveelingen diepe droefgeestigheid, * die tot eene foort van teering pf verval van kragten overgaande, weldra. ” hun leven moet eindigen. De lieden uit dat land hebben deeze aanmer- ” king gemaakt , en zij wierd mij bevestigd door al hetgeen ik meende te ” befpeuren in het gezigt en de houding van het dier, waarvan ik gefproo- „ ken heb.” De Hoogleeraar allamanü, dien ik reeds zoo dikwijls gelegenheid, gehad heb met lof te noemen, heeft bij hetgeen ik van de Orangs - Outanga gezegd heb , uitmuntende aanmerkingen en nieuwe feiten gevoegd; , . ' (Ziet deeze Aanmerkingen van den Hoogleeraar allam a nd. in het XIV. Deely bladz 39. en volgg.') Wij meenen hier te moeten' bijvoegen hetgeen de Hoogleeraar a l l a- MAND zegt van eenen grooten aap uit Afrika, die wel eene verfcheidenheid zoude kunnen zijn van den Pongo of grooten Orangr Outang , waardoor die. foort den Mandrill nabij zoude koomen. ( Deeze bejchrijving vindt men in het XIV. Deely .. bladz, 40. en volgg,') Ziet daar alle de feiten, die wij hebben kunnen verzamelen met opzigt tot den Pongo of grooten Orang- Outang; daar blijft ons nu nog over te j^reeken van den Joeko of kleinen Orang - Outang. Wij geeven ’er hier de afbeelding van, en wij hebben bet vel in ’s konings kabinet; bet is door dat vel dat wij ons overtuigd hebben dat de voornaamfte kenmerken, door welke hij van den Pongo verfchilt, zijn hetgebrek, of om beter tefpreeken, het ontoreeken van den nagel aan den grooten teen van de agterfte voeten , de hoeveelheid en de rosachtige kleur van hair, waarmede hij bedekt is,' en de grootte, die omtrent de helft minder is dan die van den Pongo of grooten Orang-butang De Heer allamand heeft dit dier leevend gezien en heefcSr eene zeer goede befchrijving van gegeeven ; hij heeft ’er ook eene afbeelding van gegeeven in het XIV. Deel van de Hollandfche Uitgave mij- ner Natuurlijke Hiftorie. $ VAN DE ORANGS-OUTANGS. S (^Het t'Weede Bijvoegzel ^ in het XIV, Deelt bladz, 47 ; vin- den , wardt alhier door den Heer de büffon ingelascht,') Alle deeze waarneemitigen van den Heer allamamd zijn nierkwaer- ik twijfel, zoo wel als hij, niet of de naam Drang' Outang is een ge- üscht-naani, die verfcheiden foorten bevat, gelijk den Pongo en den Joc* ko, en misfehien de Aap,- waarvan hij fpreekt, van welken hij den kop en den voet gezien beeft, en misfehien ook die, welke den overgang van den Pongo tot den Mandril zoude kunnen uitmaaken. De Heer vosma er heeft, enige jaaren geleden, eenen Orang* Outang van de kleine foort ont» vangen, die waarfchijnlijk flechts een Jocko is; hij heeft ’er een verhaal van gegeeven, dat enige feiten bevat,, van welke wij alhier een uictrekzel zullen niededeelen. Den negen en twintigften Juny 177^* ) gaf men mij kennis », van de behouden aankomst van deezen Orang -Outang.... Hij was van 1» de vrouwlijke fexe. Met alle mogelijke oplettendheid hebben wij de ge- „ woone véranderinge in dit voorwerp niet kunnen ontdekken, noch dat zij,, „ gelijk andere Aap -foorten, het eeten terzijde bij de keel kon verbergen. Zij was van eene onbegrijplijke goedaartigheid, nimmer heeft men haar tt enige blijk van kwaadaartigheid zien geeven , men kon haar veilig de hand ,, in den mond fteeken. In haar uicerlijk aanzien had zij iets droevigs.... „ Zij beminde het gezel fchap van menfehen ,• zonder onderfcheid der kunne „ te maaken, alleen gaf zij de natuurlijke voorkeur aan die haar dagelijks ,, oppasten en goed deeden, en toonde alleen aan deeze meerder bewijzen ,, van vriendfehap. Somwijlen als deeze henen ging, gooide zij zig , aan „ de ketting liggende, als uitgelaaten op den grond,, fchreeuwde jaramer- „ lijk, en fcheurde alle bij zig hebbende doeken aan ftukken, als zij alleen ,, was. Haar oppasfer fomtijds de gewoonte hebbende bij haar op den „ grond te gaan zitten, nam zij enige reizen enig hooi, daar zij op fliep,. „ fchikte dat naast haar, en gaf alle blijken van verlangen door hem aan te r, zien, dat hij nevens haar zoude zitten. .... „ Hatre gewoone wijze van gaan was op alle viervoeten,- gelijk-andere „ Aapen, doch zij kon ookregt overeinde op de achtervoeten gaan. Een> „ goeden ftok hebbende , ftond zij dikwijls, daarop leunende, zeer lang op »» de achtervoeten; doch zettede de voeten nooit, gelijk de mensch , plat ,, neêr, maar buitenwaarts omgebogen, zoö dat zij op de buiten zij kanten! M der achtervoeten ftond, de vingers naar binnen getrokken, ’t welk eene gefchikcheid aanwees tot het beklimmen der hoornen. Zij lag vast aan n eene foort van lederen halsband , om den hals vastgemaakt met een hang? ,» flotjen en redelijk lange ijzere ketting, en was dus op een zolder onder ” zeer hoog dak gehuisvest. Eens op eenen morgen bij haar koomen- r> de , vonden wij haar los gebrooken , zig dien halsband over het hoofd M gehaald hebbende, zij klom met eene verwonderenswaardige vaardigheid »»• tegea de fchuinfche balken en latten van het dak, en vier menfehen had- A 3 6 NATUURLIJKE HISTORIE „ den meer dan een uur werks, om haar weêr, en den halsband over het „ hoofd te krijgen. Bij deeze gelegenheid .. . befpeurden wij eene meer *, dan gewoone kragt in derzelver fpieren; men kreeg haar met zeer veele * moeite op den rug op den grond, twee fterke menfchen hadden werk met ” de voeten, een derde met het hoofd vasttehouden, en de vierde met den ” halsband weer over het hoofd te brengen en naaawer te fluiten. Bij dit ,, los zijn had zij onder andere eene gekurkte flus , waaria enige Malaga ,, wijn was, geopend, leeg gedronken, en weder op dezelfde plaats neder* „ gezet. „ Zij at genoegzaam alles wat men haar aanbood. Haar gewoone fpijs „ was brood, wortelen, inzonderheid geele peen, alle vruchten, vooral „ aardbefiën; maar bijzonder was zij gefteld op het Aroinatique^ als pie- „ tercelie- wortel, of pietercelie. Zij at ook gekookt of gebraadenvleesch „ en visch: zij was, gelijk anders de aap*foorten zijn, geen liefhebber „ van infekten te eeten. ... Ik gaf haar eene leevende rausch. ... Zij proef* ,, de van het vleesch, maar fmeet hem ten eerllen weg. In de diergaarde „ en reeds zeer ziek zijnde, heb ik haar eens , zeer weinig, raauw vleesch „ zien eeten , doch met geen blijk van fmaak. Een raauw ei aan haar gee- „ vende, beet zij ’er een gat in , en zoog het met veel fmaak uit.... Ge-^ „ braaden vleesch en visch at zij zeer fmaaklijk. Men had haar geleerd met „ een lepel en vork te eeten; gaf men haar aardbeziën op een bord, dan „ was het aarcig te zien hoe zij dezelve , een voor een , met de vork in den „ mond ftak, terwijl zij het bord of fchotelcjen in de andere hand vast hield. „ Haar gewoone drank was water, doch zeer graag dronk zij allerieij wijn „ en bijzonder Malaga; gaf men haar een fle-ch, zij trok ’er de kurk met „ de hand af, en dronk ’er zeer wel uit, gelijk mede uit een bier- glas, ,, en, gedaan hebbende, veegde zij, even gelijk een mensch, de lippen ,, af, het zij enkeld met de hand of met een doek. Gaf men haar, gegee* „ ten hebbende, een pennetje, zij ploos ’er zig de tanden mede uit, even ,, gelijk een mensch. Zeer behendig haalde zij brood of andere dingen uit „ de zakken. Men heeft mij verzuekerd dat zij op het fchip veel los liep, ,, cn onder en met het volk fpeelde, en als het volk het gewoon rantfoen „ bij den kok haalde, zij ook zulks voor haar ging baaien. „ Met het vallen van den avond ging zij flaapen Zij fliep niet graag „ in haar hok, uit vrees, naar het mij coefcheen, daarin opgefloten te zul- „ len worden. Zig ter rust willende begeeven, febikte zij het hooi, daar ,, zij gewoonlijk op zat, fchudde het op, en bragt meer hooi bijeen, daar „ zij met hft hoofd op lag, legde zig meest op de zijde neder, en dekte ,, zig met een kleed, want zij was zeer koulijk, warm en wel toe; fomwij- ,, len hebben wij haar iets zien doen, ’t geen ons, vooral de eerfle maal ,, dat wij het zagen, ten allerhoogflen verwonderde Haare rustplaats dus ,, naar gewoonte gemaakt hebbende, nam zij eenen bij zig hebbende linnen ,, doek , fpreidde die op dun grond regelmaatig en glad uit , toen nam zij 5, enig hooi, en legde dat in het midden van den doek, trok de vier punten I 7 VAN DE O R AN G S • O UT A N G S. » van den doek ’er over, en bij een, nam het voorzigtig op, bragt het op « haar bed, ging ’er met het hoofd op liggen , het dekkleed over haar hjf „ trekkende..^.. Mij eens het dotje van haar >, met veel oplettenheid ziende openen en naderhand weer fluiten , zogt zy 1, een klein dun ftukjen bij zig leggend hout, .ftak het in het otje , ,, het om en weder om, en zag ot het flocjen openging _ _ « grooten fpiiker ter lengte van vijf duimen, op eene onbegrijplijke vvijze, uit een der zijkanten van haar hok gehaald hebbende, probeerde zij met » dien fpijker, een kram, waaraan haare ketting vast was, uit de vloer te „ trekken, dien fpijker juist daartoe even eens als eenen hefboom gebrui- „ kende. Men gaf baar eens een zeer jong katjen, zij berook het o^ejal . . . . maar „ het krabde haar op den arm , waarop zij het wegfmeet, en het met meer „ wilde aanraaken. , . ..nm „ Haar water op den grond gemaakt hebbende, waar zij zat, nam zij „ fomtijds een doek , en veegde het zeer feboon op Enige Heeren g - „ laark bij haar koomende, nam zij fom wijlen een bij haar liggend asch- „ bezemtjen en veegde de laarzen zeer fchoon af: zeer handig maa te z ] „ de gespen der fchoenen van de bij haar koomende Heeren los , zoo goed „ ais een knegt zulks doen konde. Alle knoopen in touw als anders , hoe „ vast en hoeveel ook gelegd, maakte zij zeer behendig met de vingers, ot „ als die te vast waren, met de tanden los Een glas of bakjen in de „ eene hand , en een flok in de andere hand hebbende , had men veeJe „ moeite om haar zulks afteneemen , gedurig zulks ontwijkende, en met „ den flok flaande, om ’t zelve re behouden. „ Zij maakte nooit cenig geluid, dan alleen zijnde, in die omuaridigheid „ zweemde het begin naar dat van eenen jongen tjenkenden hond, daarna „ was het zeer grof en fchor, ’t welk ik nergens beter bij weet te vergelij- „ ken dan bij dat van eene groote zaag, die hout zaagt. Zij bezat eene ,v meer dan gewoone kragt, gelijk reeds gezegd is, doch deeze was inzon- „ derheid zigtbaar in de voorvoeten of handen, die zij, gelijk andere Aap' „ foorcen , tot alles gebruikt , daar mede groote zwaartens ophgtende en ,, weg fchuivende. j n. 1 1 n „ Haar afgang beftond, gezond zijnde , in lange ronde (lukken. .... h^- » re hoogte , recht op llaande gemeeten , was twee en een halve Rhijn- ,, landfche voeten; de buik was, vooral als zij zat, zeer zwaar en dik int- gezet. De tepels der borften .... waren klein en digi bij de oxels, De „ navel was zeer menschlijk. , , . , , ... m., „ De voorvoeten of armen waren van de oxels tot het einde der mi e « vingers drie en twintig duimen. De hand op zigzelve tot het einde des „ middelften vingers zeven duimen. De middellle vinger drie en een halven ,» duim lang. Deeerfte wat korter, de derde iets langer, de vierde of pmk „ veel korter, doch de duim is nog veel korter. Alle de vingers zijn drie- „ ledig, de duim is maar tweeledig, zij zijn alle met een zwarten ronden ,, nagel voorzien. f, N A T ü U R L IJ IC E HISTORIE. yy „ _De beenen waren van de heup tot den grond twintig duimen, doch het dijebeen fcheen mij in evenredigheid veel korter dan het fcheenbeen. De voorvoeten, vlak op den grond ftaande, waren van achter van den hiel tot het einde van den middelften vinger of teen, agt duim. De teenen der voeten zijn korter dan de vingers der voorvoeten ; de middellle ik ook „ iets langer dan de andere, doch hier is de duim . teen veel korter dan die der hand of voorvoeten. De teenen zijn ook genageld , doch de duim- „ teen, welke maar tweeledig is, is volllrekc in vier mij bekende voorwer- „ pen van deeze Afiatifche foortongenageld...... „ De binnenfte zijde der voor- en agtervoeten is geheel kaal en zonder „ haair, met een redelijk zagt vaal zwart vel bekleed; doch na den dood ea « m haare ziekte was dit vel reeds veel witter geworden. De vingers der voor- en achtervoeten waren insgelijks zonder hair. „ De billen waren niet kaal, noch vereeld ....‘men kon geene billen noch kuiten befpeuren, gelijk mede geen het minde bewijs van daert. muisvaalkJeurig vel be- „ dekt. De hek of mond deekt, hoewel niet zoo veel als bij deBaviaan- ■” fnlnZUT "n f """" vooruit deeken „ de lippen en kin was het vei wat vleeschkleuriger. De oogen zijn „ blaauwacht.ig brom, m het midden zwart. De oogleden hebbfn, zL „ wel onder als boven, kleine uitfleekonde hairtjes. Boven de oogen is enig hair , doch men kan het niet wel wenkbraauwen noemen. De neus „ iS zeer plat ingedrukt en breed naar onderen. De voortanden in het bo- „ venst kaakebeen zijn vier in getal, daarop volgt aan weêrszijde eene opene ,, pkats en daarop aan elke zijde een hoektand, die langer is, en daarop ” kiezen, waarvan de achterde de grootde is. In het „ onder -kaakebeen heerschc dezelfde orde. tanden zijn zeer mensch- „ lijk, en gaven door hunne grootte en breedheid eenen volgroeiden levens- „ daat te keivnen. Binnen m den boven-bek of bet verhemelte , is de koleur „ zwart onder de tong integend^l vleeschkleurig, het tandvleesch ronLm „ de tanden en kiezen van het onder - kaakebeen is mede zwart. De tongS en zeer mensfh- lijk, doch kleender dan c^e bij andere verbeeld worden ,, Bij haare aankomst had zij geen hair dan bruinkleJrig op het achter- f - Bij den aannfdeLden winter kreeg dat dier veel meer hair.... De rug, borst en alle verdere deelen Sroeid Bchc kastanjekleurig hair te ?ijn C^'5” De langde haircn op den rug bevond ik drie duimen lang 9y (a) fiefchrijving van Je ioa teidzaane als zonderlinge jlap-foort eenaamd Dr/in» mg van hot mand Borneo. enz. door a. vosmaxb, ^ Orang-Ou- BIJ. / LE TITHEQTJE V LE PITHEQLE VU DEBODT c 4 : \To,n. M. \ Jhf/A ■ X-E eitiieqee temeiee . Tciyn . 771. Jluii. LH PITHEQLH. K '• t. 1 * VAN DEN PITHECUS. 9 *‘*^^ooooot>oeK>o€)ooic>oooo^ooo*’>^9éo< BIJVOEGZEL TOT DE HISTORIE VAN DEN PITHECUS. CAVr. Deel, hladz. 59-) hebben 5 volgetjs aristoteles, dit dier aangeduid door alle de kenmerken, die het van de andere Aapen zonder ftaert onderfcheiden ; en fchoon wij het niet gezien hadden, twijfelden wij egter met aan desz^is beftaan, dat verfcheiden Natuurkundigen als onzeeker befchouwden. Ze* dert dien tijd heeft de Heer desfont aines, geleerd Natuurkundige, en leeraar in ’s Konings tuin, in het Rijk van Algiers eenen Aap gevonden, dien hij herkend beeft voor den Pithecus , van welken ik gefprooken h^b i hij heeft hem in Barbarije verfcheiden maanden lang gehouden, en, bij zij- ne terugkomst in Frankrijk, heeft hij zoo goed geweest van mij denzelven te fchenken, zoo dat ik het genoegen gehad heb alle zijne kenmerken en na- tuurlijke hebbelijkheden waartenecmen zedert meer dan een jaar , dat ik hem leevenden onder mijne oogon gehad heb. Ik heb hem in twee geltal- ten van beweeging laaten aftekenen , namelijk overeind op agter e pooten, en op vier pooten, op welke hij ook nog zittende verbeeld is,^eene houding, die hij aanneemt, als hij in rust is. Eerst zal ik de waarneemingeii van den Heer desfontaines over den aart en de huishouding van d»c dier mededeelen. „ De Pitheci, zegt deeze geleerde Natuurkenner, worden in de bos- „ fchen van Bougie, Cole en btora in het oude Nuraidie, thans de Provin- ,, tie van Conftantyn in het Rijk van Algiers gevonden; zij bewoonen bij- „ zonderlijk die landen , en ik heb niet hooren zeggen dat men ’er op an- ,, dere plaatfen van Barbarije gevonden hadde. Zij woonen bij troepen in « de wouden van den Atlas, die nabij de zee zijn, en te Stora zijn zij zoo ,, gemeen , dat de hoornen in den omtrek ’er fomtijds vol van zijn. Zij voe- 5) den zig met pijn- appelen ,. met zoete eikelen, met Indiaanfche vijgen , >1 meloenen, water - meloenen en groenten, die zij uit de tuinen der Ara- « bieren haaien , welke moeite deeze ook doen om ’er die fchadelijke dieren uit te houden. Terwijl zij hunne dieftlallen bedrijven, gaan twee of drie V hunner op de toppen der boomen en op de hoogde rotfen zitten , om wagt te houden, en, zoo dra zij iemand gewaar worden of enig gerugt hooren, it waarfchuuwen zij de andere door eene fchreeuw, en aanftonds gaat de « gamfche troep op de vlugt , medeneemende hetgeen zij hebben kunnen „ krijgen. A/Jh Deel. ' B lo N A T U U R IJ K E H I S T O K 1 E „ De Pithecus heeft weinig meer dan twee voeten hoogte , als hij regt „ overeind (laat; hij kan enigen tijd regtop gaan , maar hij kan zig met moei- „ te in dien ftand houden, die hem niet natuurlijk eigen is. Zijn aangezigt is „ bijna kaal, wat langwerpig en gerimpeld, dat hem altijd een oud voorkoo- „ men geeft. Hij heeft agt en twintig tanden ; de hondstanden zijn kort en „ omtrent gelijk die van den mcnsch. Zijne wangen-zakken zijn niet wijd; „ zijne oogen zijn rond, rosachtig en zeer levendig; de billen zijn eeltach- ,, tig, en in de plaats van de ftaert is een klein aanhangzel van vel, vijf of „ zes lijnen lang. De nagels zijn plat als van den niensch, en hij bedient „ zig van zijne handen en voeten met ongemeene behendigheid , om de din- „ gen, die binnen zijn bereik zijn, te vatten ; ik heb ’er gezien, die hunnê „ banden zeer gemaklijk los maakten. De kleur van den Pithecus verfchilt „ van vaal tot graauw: bij alle, die ik waargenoomen heb, was een gedeel- „ te van de borst en den buik met eene groote zwartachtige vlek bedekt ; „ de roede is dun en nederhangende bij bet mannetjen ; de ballen zijn „ klein. ,, Schoon deeze dieren zeer geil zijn en dikwijls in den tammen ftaat kop» „ pelen, gelijk ik gelegenheid gehad heb om waarteneemen , is ’er egter „ geen voorbeeld dat zij in dien Haat van llavernij voortgeteeld hebben, „ zelfs niet in Barbarije, daar men ’er veeJe in de huizen der Franken houdt! ,, Als zij paaren , beklimt het mannetjen het wijfjen , dat op vier pooten ,, Haat; hij fleunt met zij'ne agcerfle voeten op haare beenen, en hij weke ,, haar tot vv'ellust op door haar met de handen in de zijden te kittelen r zij‘ 5, is eene ligte maandelijkfe ontlasting onderworpen, en ik heb befpenrd „ dat haare teel-deelen alsdan merklijk in grootte toenamen. „ In den wilden Haat brengt zij gemeenlijk maar een. jong voort; fchier ,, zoo dra het geboren is, klimt het op den rug van de moeder, (laat zijne „ armen naauw om haaren hals, en zij brengt het dus van de eene plaats naar ,, de andere ; oikwjjls hecht het zig aan haare borften en houdt ’er zig zeer „ fterk aan vast. ° ,, De aap, met welken de Pithecus de meeste overeenkomst vanalle heeft „ is tie Magot, van welken hij egter door zulite in het oogloopende ken’ „ merken verfchilt, dat hij wei eene onderfcheiden foort Cchijnt uitteniaa- „ ken. De Magot is grooter, zijne ballen zijn zeer groot; die van den Pi- ” daarentegens zeer klein. De bovenfte hondstanden van den „ Magot zijn langwerpig als de haak - tanden van den hond; die van den Pi- „ thecus zijn kort en ten naastenbij ais die van den mensch. De Pithecus „ is zagter van aart en gezelliger dan de Magot t deeze behoudt altijd in ,, den huislijken Haat eentn boozen en zelfs wilden aart t de Pithecus wordt „ daarentegens gemaklijk tam en gemeenzaam. Als hij van jongs af aan op- „ gevoed is, bijt hij zelden, hoe zeer men hem moge mishandelen. Hij is „ vreesachtig van aart en weet met eene verwonderlijke fcherpzinnigheid „ degeene te onderfcheiden, die hem kwaad willen doen. Hij onthoudt „ eene llegte behandeling, en, als men hem die dikwerf heeft ‘aangedaan 11 VAN DEN PIT HE CU S. n is ’er tijd en aanhoudende gedienftigheid nodig om hem dezelve te doen »’ vergeeten. Hij herkent daarentegens degeene , die hem goed doen ; hij » liefitoost hen, roept hen , en vleit hen door gefchreeuw en zeer duidlij- 5, ke gebaerden; zelfs geeft hij hun blijken van verkleefdheid en gecrbuw- »♦ heid ; hij volgt hen als een hond , zonder hen ooit te verlaaten. De » fchrik tekent zig op het gelaat van den Pithecus; dikwijls heb ik die die- » ren merklijk van kleur zien veranderen , als zij van fchrik bevangen wier- ” den. Zij kondigen hunne blijdfehap, hunne vrees, hun verlangen, hun « verdriet zelf door verfchillend en ligt te onderfcheiden geluid aan. Zij zijn zeer morsfig en laaten hunne vuiligheid loopen overal daar zij zig bevin- V den; zij hebben vermaak in kwaad te doen en breeken alles wat hun on- sï der de handen koomt aan Hukken , zonder dat men hen dit konne verlee- , ,, ren, welke llraf men bun ook aandoe. De Arabiers eeten het vleesch j> van den Pithecus en zij befchouwen het als een goed geregt.” x Eij deeze aanmerkingen van den Heer desfontaines zal ik ook nog de waarneemingen voegen ; welke ik zelf gedaan heb over de natuurlijke eti zelfs over de verkregen hebbelijkheden van dien Aap, dien ik zedert meer dan. €en jaar in huis heb; het is een macnetjen, maar dat geene blijkbaare drift voor de vrouwen fchijnc te hebben , gelijk de andere Aapen. Zijne gewoon* lijke geHalte van beweeging is op vier pooten te loopen, en het is nooic dan geduurende enige oiinuucen dat hij fomtijds overeind op twee pooten loopt, het lijf wat voor over en de knieën wat gebogen. Over het alge- meen waggelt hij, als hij gaat; hij is zeer levendig en bijna nooit in rust; zijn grootst vermaak is te fpringen, te klauteren en aan alles, dat binnen zijn bereik is, te gaan hangen. Hij fchijnt zig te verveelen, als hij alleen is, want dan iaat hij een klaagend geluid hooren; hij houdt veel van gezel fchap, en ais hij vrolijk is, laat hij zulks blijken door veele buitelingen en kleine fprongen ; voor het overige is hij zeer zagt van aart en gelijkt daarin de Orangs-Outangs; ondanks zijne groote levendigheid bijt hij egter zelden en nooic llerk. Deeze Pithecus, van welken wij hier de afbeelding geeven , had, inde maand April 1787, twee voeten en vijf duimen hoogte, als hij regt overeind op zijne pooten Hond. Qa") Hij was bijna twee jaaren oud , hij was in tien maanden bijna zes duimen gegroeid en was in dienzelfden tijd naar evenre- digheid zw’aarer en dikker van lijf geworden; zijn hair was bruiner gewor- den, vooral aan den wortel. Van alle de dieren van dat geflacht gelijkt de (o) Voornaamjie afmeetingen van Fithecus. vt. d* ?• r-engie van het geheel lighaam van het eind van den fmoel tot den aars gemceten. , i 9 ® van den kop van hat eind van den fmoel tot de inplanting in agterhoofd. . .06 6 a fmoel , beven de neusgaten gemoeten. . . .050 ‘d tusfehen het eind van den tooei en den voorften hoek van bet , o 1 I B a V / i la NATUURLIJKE HISTORIE Patas met den witten band het meest naar hem in maakzel van den kop , die op de kruin een weinig langwerpig en plat is ; het voorhoofd is vrij kort en met hair bedekt, dat bijna zoo lang is als dat op den kop; zijne oogen ftaan ingezonken, en de regenboog is roodachtig geel; het voorhoofd- been bo- ven de oogputten is vooruitlieekende , en men ziet rondom dat deel geen hair, in de gedaante van wenkbraauwen; hij heeft hairtjens aan de oo'de- den; zijn neus is plat en maakt een gootjen tusfchen de twee neusgaten ,'die fchuinsch ftaan en naar binnen gebogen zijn: het geheel aangezigt is bleek vleeschkleurig met zwartachtig hair,_ dat zeer dun gezaaid is, maar menig- vuldiger om den mond, en op de kin, onder welke menigvuldig hair van eene vuil witte kleur eene foort van kleinen baard vormen. Hij heeft dertig tanden en twee ledige tand-kasfen, uit welke twee andere waren uitgeval- len: het oor is groot, rond en van onderen breed, dun, zonder zoom en bijna zonder hair; her heeft drie en twintig lijnen lengte en vijftien lijnen breedte daar het breed. t is. Alle de hairen zijn zwarcachtig, zoo aan hun- nen wortel als aan de punten, en goud-geel in het midden, hetgeen op het pzigt eene algemeene kleur van geelachtig bruin op den kop en op het ge- heel bovenfte van het lijf en de leden vertoont. De buik en het binnenfle gedeelte van de dijen en beenen zijn vuil wit, en het hair is aldaar korter en minder digt; het grootst gedeelte van het vel van dat binnenfte gedeelte en van den buik is fraai blaauvv van kleur; het vel van het binnenfte der handen en voeten is zagt, bruinachtig en zonder hair; de nagels zijn afgerond en bijna zwart; het aanhangzel van vel , dat in plaats van den ftaert is is flap en heeft niet meer dan zes lijnen lengte. ’ ^ >c>ooc«><><>c>(x>oooc>o<>o<>< >:><><>.:>< :xxxxx<>s>oo<>»<>»o<><>co<>o< DE KLEINE CYNOCEPHALUS. I _k heb in het XIV Deel, bladz, 74 gezegd dat de Aap, dien wij Mam genoemd hebben, de Cynocephalus der Ouden was, en ik meen dat mijn gevoelen wel gegrond is ; maar daar zijn twee foorcen van Cynocephali, de eene grooter, die mdedaad de Magoc is, en de andere kleiner , welke wij Lengte van bet oog van den eenen hoek tot den anderen, , Oanrek agter de voorfta pooten gemeeten. . . . ’ Omtrek voor de agterfte pooten gemeeten. ... * Lengte van den voor -arm van den elleboog tot de geleding der hand Omtiek van de geleding der hand. Lengte van de geleding der hand tot’ het einde van de nagelen. ’. Lengte van het been van het agterfte van de knie tot den biel. . Lengte van den hiel tot aan het eind der nagelen. . II 5 0 6 4 s. 1 8 IQ « , /^/ ■ 1 " - 4 '^.. l 1 I I ■ *vV I t i i i j*-*» I I VAN DEN CYNOCEPHALUS. 13 hier vertoonen naar eene rekening, die mij door wijlen den Meer collin- soN is toegezonden. Deeze kleine Cynocephalus is zonder ftaert , en het koomt ons voor dat dier door geenen Natuurkundige zij opgegeeven , uitgezonderd door pr osper alpin os , die zig in de volgende woor- den uitdrukt : „ Ik geef hier ( zegt hij ) PI. XX. fig. i. de afbeelding van eenen kleinen Cynocephalus , zonder llaert ; hij laat zig gemaklij- « ker tam maaken en is ook verftandiger en vrolijker dan de andere Cyno- ” uephali.” Als men die afbeelding, door prosper alpinus gegee- ven , met die, welke wij hier leveren, vergelijkt, zal men niet wel kun- nen twijfelen of het is hetzelfde dier. Wij zouden htt kleine Magot hebben kunnen noemen, maar wij hebben hem liever kleine Cynocephalus pheten , omdat hij van den Magot verfchilt daarin dat hij geene kaale bil- . n heeft , en bedekt is met ros hair, zagter dan dat van den Magot; en het ^ door het kenmerk van geene kaale billen te hebben, gelijk ook door de dikte en uitlleeking van den fmoel dat hij ook van den Pithecus verfchilt, juet welken men hem zoude kunnen verwarren. Ik heb gezegd dat deeze laatfte foort ^ de Magot ) in Spanje in het gebergte van Gibraltar gevonden _ wierd. De Heer collinson, die hier aan twijflelde , heeft gefchreven om er naar te verneemen. De Heer karel frederik, bevelhebber op Gi- braltar, heeft hem geantwoord dat deeze aapen zig indedaad ophouden op die zijde van het gebergte, welke naar de zee is, dat zij ’er talrijk zijn, en dat geloofwaardige perfoonen hem getuigd hebben dat zij ’er vermenigvul- digen. (a) Het is egcer de eenigfte plaats in Europa daar Aapen in den natuurlijken Haat gevonden worden. X>0«X>0000«>00C>0000000000000000« DE BOSGH-BAVIAAN. D e Heer pennant heeft deeze foort bekend gemaakt, die te Lon- pn in de verzameling van den Heer lever bewaard wierd. eeze Baviaan beeft eenen zeer langvverpigen fmoel, naar dien van eenen ond gelijkende ; zijn aangezigt is bedekt met een zwart wat blinkend vel ; e voeten en handen zijn effen en zwart gelijk bet aangezigt , maar de na- p s z'jn wit ; het hair van deezen Baviaan is zeer lang en aangenaam met en bruin gemengeld. Die, welken de Heer pennant befchrijft. collIssoN aan den H( I ; Ihans het Kabinet van den Heer parkinson. 1 ’emnamt , VeU l. p. 176. B 3 Vertaaler. ) '9 *4 N A T U ü R L IJ K E HISTORIE was maar drie voeren hoog; de ftaert was maar drie duimen lanooooooo<; *oooooo<. ^®®SX*®0000000tx>00000« de BAVIAAN MET LANGE POOTEN (a) D eeze Baviaan is hooger op zHne nonr a zelfs dan alle andere Guenons of AJeerkatten^^hiM ^ / ^'’dere Baviaanen, en l^Ieurig, het voorhoofd zwart en uit/leeLr^dl wrong, het hair bruin met groenachtiff p-eei o een rug, de armen en dijen, witachtig op^df ki op den kop, den zeer digt op den hals, dat Sn^ha^Leer df r" zeer lang en tigheden op de billen zijn breed en rood • ^eltacli- reor^opguwip. en Wr fcer, % 7’om . ri/. IK RABOUIN ft Zo/u/f/f , /tzmt- 1 1 ' ^u/A J cu/ff ■ u: CHOllAS MANDllILI-: . tz JVex, Jioi^e , VAN DEN LANGPOOTIGEN BAVIAAN.. iJ . ■ 1 masfGTi vintïCf vcTCGnisd door ccn vlies ^ greote teen is enigzims met den na s, r de andere vingeren zijn de nagels van de duimen zijn rond en plat, me van u bolrond en fmaller. • vruoren . met tabaks -bla- Hij voedt zig, gelijk de ander^^^^^ deren, met oranjen, metinlekten, ei , , . J . vangt. Als vliegen, welke hij met ^eer groote e g ^ij men hem haver geeft, vult h er z j g bran- de konels een voor «en haalt , om d^ ^ Dq He^v herR; dew.jn, wijn, en bier, zelfs heelt MANN, geleerd onderwijze in de Natuu^^^^^ . een maiinetjen en een wijljen deeze fo den ftaert, die vier dui- den met anders van malkanderen dan in de le g .nsn bij het iiunne.jen ei> een duim 'jll, “g^ongeftlord aanieaken, en feheen betagènTe'Se^pLirgd^^^^^^ maar feheen de vrouwen te haaten. volkoomen naar Wij geeven hier de afbeelding van een dier, dat b.jna ïOlRoom ^ dat, van hetwelk wij fpreeken, gejijkt, en afaezelte plaat van door den daerr, die veel langer ia. De f 6 'aj“rda 'yfge«tte^P^ dat dier is ons toegezonden door wi] en geceeven heeft, die Natuurkundige ons geene ophel er g welken de Heer e i>- , moeten wij >'a“t waar chunwm ^ „fgj. uêrdVeef^ d» fta«t zoo ko?t had\ls de Baviaan mat lange pooten en vol- ttrekt van dezelfde foort was met deezen. 50CKX>>00C>0<>©<><>0<>«>C<><>»<>^^ de choras. (^) De i j-1 ie«-n Ttnvimn welken men in de zuidlijke deekn ^eezen grooten en dikken Baviaan, w bijzonderlijk op het van Oost. ndie, naar het “f '" ™ *e Baviaanen oiderfcheiden door eiland Ceylon vindt, kan men van de ana . . , j uig^^ eene bos haair, die als eene kuif boven den p ? , p. 92 - C a ) De Choras. Schsebee, Zaugthieren Papire. Gessher, Quadrup. 560. ., „ Simia Marmon. Al. strömer. Aft. ‘ ’ v 1 .j Grand Rahnuïn P 1? XT WT . K. w. Hift. dös Quadi. , VOle 1 *, p. 7 Grand Babouin t 6 , Pennakt, Hift- Mouttgar, Philof, TransaS,, N. aoo. Bradlry, Natur. 117. Tab. XV. fig. t* Tufted Ape. Pïmmamt, Vol. I., p. t 74 >» 73 - Fl. XVI. f \ l6 natuurlijke historie In h. ^ den neus, die eenen band van zeer helder rood vormt, ea op het midden van z.jn aangezigt, welks wangen paarsch ziin. De Heer pennant heeft ’er in het jaar .779 eenen leevenden gezien d e vijf voeten hoog was. De ooren van deezen Baviaan zijn kleil en kaal • zijn fmoel is zeer lang en zijn neus fchijnt aan de punt afgeknot ce ziin hpr’ p™ denzdven „aar den fchrobber ,an he. awlj„ doê, SëS! Dk fcVob: ber, gelijk ook het geheel bovenlle deel, dat den neus vormr i« k 1 der rood van kleur; de wangen zijn, gelijk bij den Mandril, helder paarsch en zeer gerimpeld; de opening van den bek is zeer klein. ^ ^ijne kuif beftaat uit zwartachtig zeer lanp- hTir- j mengd is, de fchouders zijn met zeer lang bruin hair bedekt- het hair nn de flaert , die met digt en vrij kort hair bezet is, heeft niet meef dan vier duimen lengte; de billen zijn kaal en van eene zeer Jeveld^JpurlereH agcerile van de dijen uitftrekt. S P P ^enen Baviaan van deeze foort drie ^aa- oud, dien wij leevenden gezien hebben en hebben Jaaten aftek’enei 'hl* was drie voeten en eenen duim hoog- ziin mpp.rpr vooren re Marfeille gekogt,en toen was hii ni^ r twee jaaren te jou. Hij was zeer aanmerkenswaerdig dojr de kleuren de teeldeclen ; hij had den neus, de nfu'LTen enl I r aangezigt en fcharWea ,„„d; hij had ook er’n kS v?ak"„ Tod7„d«^ oogleden. De oogen waren van zwart omringd, en boven dezelve was dik hair van dezelfde kleur; de ooren waren puntig en bruin van kleur - hii geefachdg, maar lang e!fd?gr 'datïir^'^H wangen was vuil wit en verminderte i„ le„grf na»r®d; kruk vm‘h“t'h£rj’ .«“"Sj'SS™ ven de ooren waren van zeer kort hair H,ë '''“'‘1'™ bo. nier korr hair bezeë, dat, „,ër ", k »"n h« gende, eene kuif vërnrdë, en zig uireS in SrJ ^ den °n “’r' ™ïSeflreng zig vereem|de„ met eene zwar?e1lr“ë\"d"e „e Heërë m« zwi’t gemmgd' Tt ‘>™‘- het «.as op den bulk va®n eenl vuil witte, een weTnineëk'kkm '' b'" was onder den buik langer dan op den rutr nlTu^!, ’ ^ eeltachtigheden op de billen waren fchirhi- van de roede en de de neusgaten terwiil k ? ^ 4 icharlaken rood, zoo helder als dat op het bSrne der d'in'' dÏ Cho‘’rÏÏ'i;a7':?\"^“’ «'"i' 5S!«trro‘ëet!rt- IS;k'’roïe:'£ ht flik. 17 VAN DEN C il O R A S. flikte; hij ftak die in zijne wangen - zakken , die ’er tot agt toe konden bevatten, zonder zeer vol te fchijnen. Hij at gekookt vleesch en weigerde raauw; bij was gezet op gegiste drank, aH wijn en brandewijn. Men heeft ook waargenoomen dat deeze Baviaan minder vlug, crnftiger en minder’ morsfig was dan de meeste andere Aapen. Schreber zegt dat men in het jaar 17^4 in Duitschland eenen van die groote Baviaan en liet kijken, die zorgvuldig zijn hok fchoon maakte, ’er zijne uitwerpzelen uit fmeet, en die zig zelfs dikwijls het aangezigt en de handen met zijn fpog waschce. ( m . /7/. I.K NASUJIT'' ' 21 VAN DEN O U A N D E R O U. hendig zijn, dat zij bezwaarlijk te temmen zijn, en dat zij gemeenlijk in ge- vangenfchap niet lang leeven. In hun geboorte- land zijn de grootfte, als zij overeind ftaan , omtrent drie en eenen hal ven voeten hoog. DE GUENON MET DEN LANGEN NEUS. J^eeze Guenon , Meerkat, of lang • ftaertige Aap is ons uit Oost -Indie t^ezonden en was bij geen eenen natuurkundigen bekend , fchoon zij zeer aanraerkenswaefdig is door .eenen in het oog loopenden trek, welken geeM andere foort van Guenon , ja zrelfs geen ander dier heeft; die trek is een groote vooruitfteekende neus, in maakzel vrij veel naar dien van den mensc ^ gelijkende, maar nog. langer, dunner aan het eind, en op welkers midden eene groeve is, die hem in twee kwabben fchijnt te verdeden. De neusp- ten ftaan horizontaal als die van den raensch; derzelver openingen zijn vvijd, en het middenfchot, waardoor zij zijn vaneen gefcheiden, is dun; en, alzoo de neus zeer lang vooruitfteekt , zijn de neusgaten van de lippen verwij- derd , naardien zij aan het eind van den neus ftaan. Het geheel aangezigt is van hair ontbloot gelijk de neus. Het vel is bruin met blaauw en ro^ach- rverLnsd. De kip ie rond, op de kruin en overai ven egteren bedek met vrij kort digt hair, kastanjebruin van kleur. De ooretl, die m het ha r verborgen zijn, zijn kaal, dun, groot, zwartachtig van kleur, en rond van gedaante met eene vrij raerklijke uitranding aan den rand. Het voorhoofd is kort, de oogenzijn vrij groot en vrij verre van malkanderen verwijderd; hij heeft geene wenkbraauwen, noch hairtjens aan het onderst ooglid, maar het bovenst ooglid heeft vrij lange hairtjens. De mond is groot en metfterke hondnanden bezet, en met vier fnijdtanden in elk kaakbeen, gelijk die van den mensch. Het lijf is dik , en met kastanjebruin hair bedekt , mip of meer donker op den rug en op de zijden , oranjekleurig op de borst en vaal met graauw gemengd op den buik, de dijen en de 'armen, zoo van binnen als ^^^Da^rls onder de kin, om den hals en op de fchouderen veel langer hair dan op het lijf, dat eene foort van manteltjen vormt, welks kleur bij die van het kaal vel van het aangezigt affteekc. Deeze Guenon heeft, even als de andere, eeltachcigheden op de billen; baar ftaert is zeer lang, en, zoo van boven als van onderen, met vrij kort vaal hair bezet; haare handen en voeten , die van binnen kaal zijn, zijn van buiten met kort en vaal met graauw gemengd hair bezet. Zij heeft vijf vingeren, zoo aan de handen als aan de voeten, niet zwarte nagelen; de nagels van de duimen zijn plat en de andere zijn bolrond. Ziet hier de voornaamfte maaten van die, welke m C 3 aa N A T U ü R L IJ K E HISTORIE Jk ’s Konings kabinet is; het was een mannetjen , maar zijne teeldeelen waren te zeer vergaan om dezelve te kunnen befchrijven. voet. Lengte van het lijf van den ünoel tot den aars . . , i Lengte van het eind van den Imoel tot bet agrerhoofd. o Afitand van de punt van den fmoel tot den voorden hoek van het oog . , . • • • • . . o Afdand van den agterden hoek van het oog tot het oor . o Lengte van den daert Lengte van den voor «arm . • . • • • • o Lengte van den elleboog tot de geleding der hand . , o Lengte vaii de geleding der hand tot het eind der vingeren . o J..engte vab het been van de knie tot den hiel ... o Lengte van den hiel tot het eind der vingeren ... o Lengte van de nagelen der teenen .... .o Lengte van de nagelen der vingeren ..... o duim. Jija. II 9 5 S 2 9 2 O 8 lo 6 5 10 2 8 3 o 7 o 6 XXX>000000QOO0000000C>0^0000^000»OX>000000000<>0000000Q0 C DE MACAQUE MET DEN KORTEN STAERT. W^i geeven deezen naam aan dit dier, uit gebrek van een’ eigen naam« en omdat het ons voorkoomt wat nader bij de Macaque te kooraen dan bij de andere Guenons ; het verfchilt ’er egter van door een groot aantal , en zelfs gewigtige, kenmerken ; het heeft het aangezigt fmaJler en fpicfer, den ftaerc veel korter, de billen kaal en zoo rood ais bloed, gelijk ook alle de deelen om de teeldeelen. Het heeft niets van den Macaque dan den flaert, die zeer dik is aan zijn begin, daar het vel diepe rimpels vormr, hetgeen hem doet verfchiilen van den Maimon of Aap met den varkens -ftaeft, met w'dken hij egter eene groote overeenkomst heeft door het kenmerk van den korren ftaert ; en alzoo deeze Macaque en de Aap met den varkens-flaert beiden den ftaert veel korter hebben dan de andere Guenons , kan men dezel- ve aanzien ais te dien opzigte den overgang maakende tusfchen het gedacht der Baviaanen, die korte ftaerten, en dat der Guenons, die zeer lange ftaer- ten hebben. Het geheel onderfte van het lighaam van deezen Macaque, die een wijfjen was, is van de lendenen af bedekt met groote rimpels, welke op die deelen ongelijkheden vormen, en tot aan den wortel van den ftaert. Hij heeft wan- gen-zakken en eeltachtfgheden op de billen, die zeer hoog rood van kleur zijn, even als het binnenfte van de dijen, het onderfte van den buik, de aars én de teeldeeien; maar men zou kunnen denken dat het dier deeze fraaie roode kleur niet heeft dan wanneer het leeft en gezond is; want het wierd ziek, en toen verdween zij geheel en al, en na deszelfs dood ( den zevea- N V I - . ' '’ V' ' i 'i S "^'v* '*^- =^-'^ ' »=-.•■ ■ > ï»-' 4 ?-' cii- *'•: '"■• ^.-V^'ïs':.. 1^‘jt -'’ïr 4-if ■yi ■' ■ 'V T ^ ' v-ï . V ' •• f .. s. ' N, t' K l.V;/ *' 'i «.‘■-.‘.‘ii. , > . 7 ??-•. . •' ■ •■ r •!•••■’ - .-■ _x ^ i_ 'i' ..; I '.)'), MACAQUK VAN DEN MACAQUE. 23 den Februerij .778 mannen .el, maar h^t wei- gerde“da”nef£or^^^ - haare rokken. , , ^ vijfiien duimen lengte; zijn neus was Deeze wijljens Macaque had iie , J ^jg veroorzaakt wierd door plat, met eene h olligheid regenboog van het oog was hec overfteeken van van binnen, daar het kaal was. geelachtig, het oor rond en v e e . g^^de men eene kleine uitrandmg, Aan het agterfte gedeelte v^n elk o^ J^jjg welke men aan de ooren van in gedaante en plaatfing verfchiilen u’et aangezigt en hec benedenfte den Macaque van cns XIV Deel .«md . |<„p hel van de onderkaak en den hals waren • ^ onderlle van den lijf was geel • groenachtig, met wat gr ^i,uiten^* zijden van de armen en buik wit, met eene geelachtige j gn de binnen - zijden helder beenen waren aschgraauw , met jachtig bruin van onderen en aschgraauw. De handen en ^ van boven met aschgraauw ^oo wel als de beenen, de andere als een gootjen gekromd. hedekf hü eindigde eensklaps in met aschgraauw hair , ™^^^,v!i^Tn^deszelfs lengte was in het geheel zeven 'd^LÖiniT^ ïcirM^e 1. in hei hab.nei van den Koning. de patas met den korten staert. Wu hebben in hei XIV. Deel , PI. XXV en XXV, de JJpLs anderen Pa- cenen witten band; \\ij geeven n p^nen veel korter ftaert heeft dan tas met eene n witten van ^ met den witten de vóorige. Naerdien '’U Schijnt te verfchiilen, kunnen wij band door geen ander kenmerk r _ jj-j, enkel eene verfchtidenheid in „iet bimsfen of hei eene b.Jiondere fooii dan =nw de foori lij; aiei hier bafch,,,v^,J^^^^^^ *Dc «aei. heeft naar eenen , wiens wel bereid vel i andere Paias veer- flechts negen duimen van den ftaert was tien of elf lij- lion duimen lang eijn. D' aan hel eind, 100 dat ver- nen aan den wortel, en Uechts twee ij afo-pUeten. De lengte van leekerd lijn,, da. hii diir ’er 8'5" het geheele dier van de punt van den imoei tot oen wu / ^4 N A T U ü R L IJ K E HISTORIE eon voet, vijf duimen en tien lijnen, hetgeen zoo ved als mogelijk is gelijkt naar dezelfde afrneetingen van het lijf van de andere Patas, die een’ voet en zes duimen lang zijn. Deeze heeft den kop volkoomen gelijk aan dien van de andere, en hij heeft eenen bjind van wit hair boven de oogen, maar bet wil is vuiler dan dat van den Patas, op PI. XXVI verbeeld. Het lijf is op den rug bedekt met aschgraauw hair , dat aan het eind wat vaal getint is. Op den kop en omtrent de lendenen heerscht vaal, -met wat olijfkleur gemengd. De buik, het onderfte van de maag en de borst, de zijde van den hals, het binnenfte van de dijen en beenen is vaal met enige graauwe tinten gemengd; de' handen en voeten zijn met aschgraauw hair, met bruinachtig gemengd , bedekt. Het hair van den rug heeft een’ duim tien lijnen lengte ; de voorfte pooten zijn met aschgraauw hair bedekt , met eene bruine tint vermengd , die vermeerdert en donkerer wordt naar de handen. In al het overige is ons deeze Aap voorgekoomen volkoomen gelijk te zijn aan de twee Pa- tas van PI. XXV en XXVI. DE GUENON MET DEN LANGWERPIGEN SMOEE, (a) Deeze Guenon heeft indedaad den fmoel zeer lang, zeer dun, en met een kaal roodachtig vel bedekt. Haar hair is zeer lang op het geheele lijf, maar vooral op de fchouderen, de borst en den kop; de kleur is ijzer- graauw, met zwart gemengd, uitgezonderd op de borst en den buik, daar ZIJ helder aschgraauw is; de ftaert is zeer lang. Dit dier is twee voeten hoog, als het gezeten is.; het is zeer mak van aart. De Heer penn ant, die het heeft leeren kennen, wist niet uit welk land het geboortig ware * maar hij geloofde dat het uk Afrika ware aangebragc. ’ Deeze foort gelijkt veel in maakzel naar die, van welke wij gefprooken hebben onder den naam van Baviaan met den honden - fmoel ^ blaJz. 17; maar behalven baare 'hebbelijkheden , die veel makker zijn dan die van den Baviaan, verfchilt zij van dezelve door de kleur van haar hair, en vooral door de lengte van haaren ftaert. 4 (p) P5MN4NT, Hifi, 9 / qtiadrup. Vol. I, Fl, XXUi. D E I * X VAN DEN gekroonde GUENON. és D E gekroonde guenon. ij geeven Wer de afbee ding en nog meer die van toefchijnt die van den Malbrouk ,rje artiikel Xlv5oeel , bladz. de Chineefche muts, van welke xXlX en XXX de afbeelding ge- 543 gefprooken, en ^ deernis van Sc. Germain in 1774; geeven hebben. Deeze Guenon P , . . ^jjj de opftaande kuif op haare meesters noernden haar de Ge tmon die, fchoon van agte-’ haaren kop; die kuif vormde eene o vooren bekeek. r ?f 3 iïss: Het hair is korter in ftMj- heid in het „idden plaats te koomen. „en S.J in ^ ”°„ee en twintig lijnen lang van de pnnt van de e ! “ r rfn dè oenen tot "et eind van dra finoel; het is kaal en met ram ‘^raraf tpe'^rpllen gegroefd, de ~ der kaaken muts. De oogen zijn groot, en plat als blj “i'" van het oog is kaneelkleurig tnet de oogledtn gewelfd, * J'6 2jj„ f„„ bedekt met bruine groenachtig geineng . j ‘ geelachtige hairtjens doorzaaid. * De en Jb,jg b,gi„ van kieur; zij zijn omlaag gerond en ooren zijn kaal, e ._j Wge hair van het lijf is muskus-bruin, hebben aan het an er ei ’j op het buiienfte van de armen gemengd met tinten op dezelve. Het hair van heerfchen, met ig e g algemeen, in kleur, naar dat van de het lijt en de arm ^ g J ’ heenen zijn donkerer geel en met bruin ver- kroon op den '‘oP’ „„Jup. ij;f en bet binnenfte van de armen en beenen „engd ; het f De handen en voeten zijn bedekt met zijn wit naar f „ladde en zwarte hairtjens op het bo- "vraflcH^ltc. De iagels zijn to de gedaante van gootjens , en ftce XIX. DeeL NATUURLIJKE HISTORIE niet buken de toppen der vingeren uit. Deeze Guenon had een klein ffut van haaren ftaerc afgebeten, die anders dertien of veertien duimen lang moest zijn, als bij in zijn geheel ware. Deeze ftaert is bezet met bruin hair en dient het dier niet om zig ’er aan optehangen; als het denzelven in de hoogte draagt , flingert bij heen en weder. Deeze Guenon had wangen- zakken en eeltachtigheden op de billen; deeze eeltachiigheden waren vkesch- kleurig, zoo dat zij door deeze twee laatfte kenmerken, even als door baar lang hair, de foort van Guenon, die wij de Chimefche Muts genoemd heb- ben , zoo nabij fchijnt le koomen , dat men zoude kunnen zeggen dat zij ’er Hechts eene verfcheidenheid^ van is. Daar is geen zeer aanmerklijk ondei^ fcheid tusfchen beiden dan in de plaatfing van het hair op de kruin van het hoofd; als men dezelve met de hand nederdrukt, blijven zij plat, zonder eene foort van mots te vormen, gelijk men bij de Chineefche Muts ziet. Lengte van het lijf in eene regte lijn getrreeten Lengte van het lijf in eene oppervlakkige lijn gemeeten Lengte van het hoofd ..... Afftand van de bovenkaak tot de oogen Breedte der oogen . ... . . . Afftand van de oegen van elkanderen . Breedte van de neus -gaten .... Lengte van bet oor ..... Breedte van het oor ..... Hoogte van het voor- ftel .... Hoogte van het agter-ftel . . . . Lengte van den elleboog to de geleding der hand Lengte van de geleding van de hand tot het eind der nagelen Lengte van de waade tot den hiel ..... Lengte van de grootfte nagelen ..... Breedte van de hand . . . . . . . Lengte van de hand . ...... Lengte van den hiel tot het eind van dea langften vinger Lengte van den voet . Breedte van den voet ....... Lengte van den ftaert Dikte van den ftaert aan het begin van den ftomp voet. 0 1 « o o o o o o o e o o o o o o o 0 e 1 o duim. njK- II O- 3 3 I z o 0 1 1 7 » 3 2 4 0 G a 3 3 1 2 O O 3 4 5 5 1 S o it 5 8 2 10 3 9 11 o O' 9 De Guenóit, welke de Heer pennant befchreven heeft onder den naatn van Bonneted Monkey fcbijnt ons toe flecius eene verfcheidenheid van deeze- gekroonde Guenon te wezen. i • 1 - « \ LA GUENON A C’AMAII VAN DEN GEMANTELDE GUENON. »ooooo< <<>o«>00000000000*X>‘*' DE GEMANTELDE GUENON. (g der ^afen Sf 7®” » j r «ivoirl vnn haare kleur , en om haar nianteltjen , dat eene foprt ^ti de fchoonheid van haa e y ^fg"'SorSn va7. °n ge'bruikvn het ooit tot verfchillende andere en.- WH nullen hier nog eene andere nieuwe foort m Guenon aantekenra; weto S Heer raNlauT befchreven heeft. (O »i » tetedfde ^nd aanffebragt als de gemantelde Guenon en gelijkt naar dezelve m dmheid v?n din H rt, en vooral daarin, da. rij vijf lange vngeren aan de öunneio van . j. „oorfte. Haar hair is zwart bo- vln"op den kop en op de pooten, donker bruin op den rug, en zeer ligt bröin OP de wangen, het onderlle van het lijf, en de bmnen - arjden van de «men en beenenf Zij fchijnt ons toe eene verfehe.denhetd te e.jn m de foort van de gemantelde Guenon. r ^ Pfhhabt. Hift. Nat. des Quadrup. Vol. I. p. 197, PI. XXIV- («) Fulhbattm. m.. des Quadrup. Vol. 1 , p. 19S. (h) Bay-nw*ey. PzHMiNT, ili», XNat. ub» x > t > :8 NATUURLIJKE HISTORIE WW !W > C iilii JHi >l i DE W I T - N E U S. (<,) ^ \\^ ij meenen hier een arcijkel te moeten plaatfen, getrokken uit de bij- voegzeien van den Heer allamand; het bevat de befchrijying van eene Guenon, door de Hollanders de Wit -neus genaamd, welke ik meende dat van dezelfde foort ware als de Mouftac maar die. indedaad van eene verfchil- Jende foorc is. ^ Ziet dat artijkel in deeze Uitgave reeds iitgelascht i XIV. Beet , bladz. PI. XIL. >oooocK9öoc>oe>oo«>ooooooo<>Od>0<>CsC>OOOC><>0<><^ DE.’ M o N A. T^it dier, zi>le ceh mannetjen, van dé moet befchouwd worden als eene verichei^nheid van üe IV > io N A*r Ü^Ü Ü L-ÏJ K E - H I S T o R I Ê het in grootte en in kleur van hair vrij wel gelijkt; het is Hechts lugtiger in zijne beweegingen en fn het maakzel zijner leden; het hoofd is óok geestiger, hetgeen zijn gelaat aangenaam maakt. De ooren hebben niet gelijk bij de Mone, eene uitranding aan den bovenften rand, en door deeze kenmerken verfcbilt het van de Mone; maar voor het overige heeft het gelijk dat dier, wangen -zakken en eeltachtigheden op de billen. Het aan- gezigt is leikleurig graauw; de neus plat en breed; de oogen zijn ingezon- ken en de regenboog is oranjekleurig; de mond en de kaakebeenen zijn bleek rood, de wangen zijn met groote graauwachtige en groenachtig gee- le hairen bezet, die als eenen dikken baard vormen , welke zig tot onder de kin uitftrekt. Boven de oogen ziet men eene zwarte ftreep, welke aan de ooren eindigt , die vrij plat en zwart zijn , uitgezonderd aan den ingang van de gehoor- buis, die mer groote graauwachtige hairen bedekt is. Op het voorhoofd ziet men eenen band, graauwachtig wit van kleur, in het midden breeder en als eene halve maan. De kruin van het hoofd en de nek zijn met groenachtig hair bedekt, met zwart hair doormengd. Het lijf is bedekt met bruin en geelachtig hair, dat haar eene olijfkleurige weêr- fchijn geeft. De buiten -zijden van de armen en beenen zijn zwart en deeze kleur fleekt af bij de binnen - zijden , die wit zijn, gelijk ook het ge- heel 'lijf van onderen en de keel. jDe ftaert is zeer lang , van meer dan twintig duimen lengte en met kort zwart hair bezet. Men ziet ter weder- zijde van het begin van den ftaert eene witte langwerpige vlek. De handen en voeten zijn geheel zwart, gelijk ook de geleding der hand. Dit dier was maar twee jaaren oud ; het was zestien duimen vier lijnen iabg van den fmoel tot aan den aars. De tanden waren twee en dertig in ge- tal, zestien van onderen en even zoo veel van boven , vier fnijtan den , twee hondstanden en twee kiezen ter wederzijde : de twee bovenlle hondstanden waren veel langer dan de onderfte. Voor het overige fchijnt deeze Guenon zeer zagt van aart te zijn ; zij is zelfs vreesachtig en verfebrikt ligt. Zij eet gaerne brood, vrugten en wor- telen. Het is hetzelfde dier, aan hetwelk linneus den naarn van Diana gegeeven heeft, hetzelfde, dat de Heer schrrsevl Diana (a^ genoemd heeft, en ook hetzelfde, dat de Heer pennant Spotted Monkey f ge- vlakte Aap) noemt; maar zij hebben zig bedrogen met het met den Exquima van marcgrave te verwarren, die, gelijk ik gezegd heb, niet anders is dan eene verfcheidenheid van den Coaita van Amerika, een Sapa- jou met eenen flinger-ftaert, in plaats dat deeze eene Guenon van de oude waereid is, die geenen flinger-ftaert heeft. (a) SCHREBEI, Zaugthieren, I. Deel, PI. Xr. C*; PahWahT, Hifi, Nat. de Quadruf, Val, l, i8(S. / .-/'.^ t f i ■ IvE SINGE EION Term.. 17/ . Siilk ■ A EACE POTJEJ?Iüa VAN DE ROLOWY OF DE PALATYN. 4 >oooo< ^ye^>o<>^o<>oooc>oe><><>:><>o<>oooe<>^ ' f DE ROLOWAY OF DE PALATYN. (a) 1 _ ^ Hiet" vol^t ds bsfchrijvin^ van dit Dief , tn het XIV% Deel ^ bladz. 185 . ingelaschuy -‘" ,3 DE GUENON MET HET PURPEREN AANGEZIGT. c^> Deeze Guenon is aanmerklijfe om haar aangezigt en haare handen-, die paersch zijn, en door eenen grooten witten driehoekigen baard, die kort ia en met eene punt op de borst hangt, ma^ zig ter wederzijde als vleugels tot over de ooren uitftrekt, hetgeen haar enigzints naar denPalatyn, in het voo- fig artijkel befchreven, doet gelijken- Het hair van het lijf is zwart; de flaert is zeer lang en eindigt met een kwastjen van zeer digt wit hair. Dee- re foort woont op het Eiland Ceylon , daar men haar fomtijds den naam van Ouandereu eegeeven heeft, zoo wel als aan den Baviaan, door ons onder, dien naam befchreven. Zij is zeer zagt van aart, en woont in de bosfehen,. daar zij zig met vrugten en boom-knoppen voedt; als zij gevangen is , wordt zij welhaast tam en gemeenzaam. Men vindt ook op Ceylon enige Gue- nons, die geheel wk zijn, maar die voor het overige naar de Guenon met het purper aangezigt gelijken, en die verfcheidenheid van witte Guenons is vrij zeldzaam. - 'de guenon met maanen. I 3eezen naam geeven wq s^n eene Guenon, dié ons nog onbekend was, ^ie maanen om den hals en een kwastjen hair aan het dnd van dén Itaerr heeft, gelijk de Leeuw. Zij behoorde den Hertog de bouillon toe> (a) D« Pö/atine. Palatine Monkey. ^b) PaHSAN-T, ScRaEBER, I. Deel, PI. XXV. Pemhakt, Vol. r, p. i8S* Nat, da 1 * f*- *84, Pi. XXI. •1 3 » N A T U U R L IJ K E H I S T- O R f E •’ en zij fcheen niet alleen volwasfen, maar zelfs oud. Wij geeven ’er hier eene afbeelding van naar hét leven gemaakt; het was een mannetjen , dat vrij tam was; het leefde in het jaar 1775 nog in de diergaarde te Verfailles. Ziet bier de befchrijving, .welke wij van dezelve gemaakt hebben. Zij heeft twee voeten lengte van het eind van den neus tot het begin van den ftaert, en agctien duimen hoogte, als zij op haare vier pooten ftaat, die lang fchijnen naar evenredigheid van de lengte van het Jighaam; zij beeft het aangezigt kaal eq geheel zwart; al het hair van het lijf en der poo- ten is van dezelfde kleur, en, fchoon lang en blinkende, fchijnt het kort voor het oog, omdat het neder ligt. Zij draagt fraaie bruingraauwe maa* nen om den kop en eenen graauwen baard: deeze tnaanen , die zigtot boven de oogen uitftrekken, zijn_ vermengd met graauw hair, en in het mid- den beftaan zij uit zwart hair; zij vormen eene foort van kuiltjen omtrent de kruin van het hoofd, loopen voor de ooren en koomen zig onder de kin met den baard vereenigen. De oogen zijn donkerbruin; de neus is plat; de neusgaten zijn wijd en ftaan verre van malkanderen, gelijk bij den Ouande- rou, naar welken zij gelijkt in gedaante van den neus, den bek, en de bo- ven -kaak, maar van wélken zij verfchilt, zoo door de maanen als door den flaert, en door verfcheidén andére kenmerken. De ftaert is ovferal bedekt met kort zwart hair, met een fraai kwascjen van lang hair aan het eind en zeven en twintig duimen lang. De ftaert is van onderen digt, bij zijn begin kaal', ^ even gelijk de twee eeltaehdgheden, op welke deeze Guenon gaat zitten. De handen en voeten zijn een weinig met hair bedekt, uitgezonderd de vingeren, die kaa’I zijn, ‘ gelijk ook de ooreft , welke plat en aan hun eind rond zijn, en in de maanen verborgen, zoo dat men dezelve niet ziet dan wanneer men het dier regt van vooren befchouwt. Wij gisfen dat dee- ze foort van groote Guenon met maanen in Abysfinie gevonden wordt, op het getuigénis van alvares, welke zegt dat hij, in den omirek van Ber- nacasfo, groote aapèn vond, zoo groot als fchaapen, die maanen hebben als een leeuw j en die in talrijke troepen loopen. ^ ^ -b ^ ^ 4. ^ ^ ^ ^ .j, .j. .j. ' DE JMEGER-GUENON. (a) J)eeze Guenon is aldus genoemd geworden ,om eene zekere gelijkenis van haaré gelaats - trekken met die der Negeren. Haar aangezigt is plat, en ver* (a) De Neger- Aap. Schrebeb, Z'aagth. I. Deel, Pl. XXII, B. Simialus Ce\lonicus. Seba, I. Tab. XLVIII, üg. 3. Klein, Quadrup. p. 88. 1 Middte Sized Black Monkey. Edwards, Clan. 3, p. Tab. CCCXL Negro Mortkey. Pehhant, Hill. Nat. des Quaijr. Vol. I,p. 191. -4 7'o/n . f77. IjE douc I FCETUS DB GUENON /■ - ■ VAN DEN' NEGER- GÜENON. 33 ^rertoorit rimpels, die fchuinsch van den neus toe het onderfte van de wan- gen loopen. De neus is groot en platj de neusgaten zijn lang en ftaan wijd opL; de mond is griot en de lippen dik; de ooren ë'-ooj «n tiitfteeltenden zoom; de kin en de wangen zijn tot de lang, fijn en geelachtig hair bedekt. Jeeze Guenon heeft bruin hair op den kop, zwartachtig op den rug, de armen en de handen , wat ligter op de dijen èn beenen, dun en gedachtig op de borst en den buik De nageU zijn langwerpig en bolrond, behalvendie van de duimen, die rond en plat z^n. De ftaert is zoo lang als het lijf, en het hair van denzelven is van ^zeilde kleur als dat op den rug. Voor het overige is deeze foort vim Guenon misfehien de kleinfte van alle die van de oude vvaereld, want zij is wem- g grooter dan een Sagouin en heeft gemeenlijk maar zes of zeven dmmen lengte van het lijf. A. seba, edwaros en andere Natuurkundigen die baar leevende gezien hebben , fcoomen overeen omtrent haare kleinheid. Die,‘ van welke Jdwards fpreekt, was zeer vlug, vnj mak, verm^k- lijk door de lugtigheid van haare beweegingen, en Ipeelde gaerne, met kleine katjens. Haar geboorte- land is Guinea. BIJVOEGZEL OP HET ARTIJKEL VAN DEN DOUC, ^ l' geeven hier eene afbeelding van denDonc, van agteren gezien; wTi hebben de afbeelding van die Guenon van vooren gegeeven m het XlV Deel , pl. XLI. Dit dier is zoo zonderling gekleurd , dat wij ge- meend hebben het van agteren en van vooren te moeten verwonen, maar wij hebben niets bij zijne Natuurlijke Hiftorie te voegen. VRUGT VAN EENE GUENON. ij hebben gemeend alhier cene afbeelding te moeten geeven van de vrugt van eene Guenon , die ons in eene flesch met wijngeest is toegezon- den, en welke wij hebben laaten afteketien, opdat men derzelver gedaante moge vergelijken met die van de menschlijke vrugcèn, welke wij le cn laaten afbeelden in het lil Deel pl. VI «n VII. Wij wenschten wel eereii Orang-Outang te hebben, maar onze correspondenten hebben die niet kunnen bekoomen. XIX. Deel. E r 34 -; NATUURLIJKE HISTORIE ■I SAPAJOÜS. BIJVOEGZEL OP DE BESCHRIJVING VAN DE ALOUATTE. (^Ziet XIV Betl bladz, vindt hier de afbeelding van den grooten Sapajoa, dien wij dé Alouatte genoemd hebben, en dien men in Cayenne den naam van roo«/« Aap geeft. Men duidr hem ook , gelijk de Ouarine, vrij gemeenlijk aan door de benaaming van huilende Aap. De Alouatte verfcbilt van de Ouarine ia kleur, en door enige kenmerken, welke men zoude kunnen toefchrijveir aan het verfchil van de landen, die zij bewoonen. Haare afbeelding ont- brak nog in ons werk, en wij hebben haar laaten tekenen naar een opgeilopt yel, dat den Heer rorssoNNiER, Geneesheer des Konings, van Cayenne is toegezonden. De Ouarine of de zwarte huilende Aap, fchoon in Brazilië zeer gemeen, wordt egter in Guajana niet gevonden, en wij hebben ’ergeene kunnen bekoomen. De Alouatte of de roode huilende Aap is integendeel ia Brazilië zeer zeldzaam en zeer gemeen in de landen ,, die aan Cayenne grenzen, Deeze grooce Sapajpu had drie en twintig duimen en eenen halven lengte en misfchien een of twee duimen meer, omdat het vel zeer derk uitge^ droogd is. Het aangezigc is zonder hair, de neus is plat, de neusgaten zijn' wijd, de wangen zijn ter zijden met vaal en dun gezaaid hair bezet met groote zwarte hairen boven de oogen ; daar Haan vier fnijtanden voor in elk kaakbeen ; de bovenfte zijn dikker en breeder dan de onderfle. Daar zijn ook twee hondstanden, die zeer dik aan hun grondftuk zijn, en tus- fchen de fnijtanden en boveafte hondstanden , gelijk ook tusfchen de honds- tanden en de onderlle kiezen ,. is eene ledige ruimte , in welke de hondstand van de tegensovergeftelde kaakflUit, als de bek wordt gefloten. Wij heb. ben dé kiezen niet kunnen zien om de droogte van het vel. Dat deeze Sapajou bijzonder heeft , bebaiVen zqne grootte , zijn lange hairen van eene donkere rosfe kleur aan de zijden van den kop en den hals, die hem air eenen grooten baard onder de kin maaken. Hij heeft dè armen en beenen zeer kort, naar de lengte van zijn iighaam, De armen van den fchoudcr tEOÊ de gdeding, der hand hebben flechts tien duimen negen lijnen , en de A /-• y . I \ i K-y-- - ■ ' i-’. I ••*-.. / Tom,.FJZ. L’Ar.OUATE OU SINGE ROUGE. 35 VAN DEN ALOUATTE. diien cn beenen tot den hiel elf duimen agt lijnen lengte. De band is van de celedine cot am het eind van den langden Vinger vier duimen lang ; eu 1 foet vijï duimen en twee lijnen van den iantHien teen Het binnenlte en onderfte van de handen en voeten iseena kaafe huid, 'en zij is van boven bedekt met klein hair van eene rosfe bruine kLur Het lijf il zeer digt met hair bezet , vooral aan de fchouderen , daar het angst is, en daar het tot twee duimen zes lijnen l^"g'^heeft, terw.jl he haif van het lijf flechts dertien of veertien lijnen hng is. De armen ï; tr, met, hair Uekt op van^ren^gebririrdat venhoogd vel koome. De algenieene kleur van het hair van^deezen Sapajou heeft hem roode Aap doen noemen, omdat 2ig indedlïï rood vertoont, door het affteeken van de kleuren van de verfchil- jndedaad rooü vertoon , „ebrand ros van kleur is , met rosachcige lende t deeze kleur heerschc ook op den baard, den ^r^n'ï bSf der dijen De armen van den elleboog tot de gele- dSg der hand zijn zeer donker ros, dat boven het vaale heerscht binnen aan^den arm, die egter donkerer vaal is dan het lijf. Het hair onder aan den buik is van hetzelfde vaal als op de lendenen, maar op de horst by den hals is het met zwart hair gemengd, dat langer is dan dat op den buik. De ftaert is een voet, zeven en eenen halven duimen lang, en heefteen duim negen lijnen middellijn aan zijn begin; hij loopt dunner af en is van duim g J , , I 1 . ggjj ytjj zonder hair, op eene lengte vannen onderen be. dier lig ’er van bedient om duimen naar het eind , “j® ' of om de verfchillende dingen aamevat- behalen de Ouarine , kleiner dan deeze zijn: voor het ovenge ‘s deezefeert, ie eene zeer bruine huid heeft, van boven met bruin-ros hair bedekt. Men beloert of vervolgt deeze dieren op dejagt, en hun vleesch is met deït om te eeten, fchoon altijd zeer taai. Als men hen üechts kwetst op flegt om t » hunnen langen ftaert aan eenen tak en vallen niet op^den gW dan als zij dood zijn; fomtijds Sin v2^^en Jntig uuren na hunnen dood; de zaamentrekkmg m de fpieren, Ïe hêreind van den ftaerfomkrullen, blijft aanhouden en duurt al dien ujd. Deeze groote Sapajous eeten van verfcheiden loorten van vrugten. Zij ziin niet wild, maar zij doen fchrikken door hun herhaald en bijna aanhou- dind fchreeuwen, dat men van zeer verre hoort, en, dat hen den naam van Srs heeft doei verkrijgen. Zij krijgen maar een jong te gelijk , dat de moeder op den rug diaagt en in baare armen neemt, om het te laaten zuigen. S?e, welke men in de buizen houdt , hebben een droefgeeftig en ftilvoor- koomen en z.j bedrijven die aardigheden met, welke men aaperijen noemt irSgen gimecniijk het hoofd^aag en beweegen zig met ttaag^ losheid- zii Wen zig zeer dikwijls op aan de punt van hunnen ftaert, if zh- eens, tweemaaUn of dricmaalen omflmgeren , naar zij zig mm of 3 ^ NATUURLIJKE UISTORIE meer vast willen houden. De Haat van flavernij verandert hunne gefteld^- heid en heeft al te veel invloed op hunne natuurlijke hebbelijkheden^ want zij leeven niet lang ifi' gevangenfchap; zij verliezen dan hunne Hem, of zij laaten die tea minften nimmer hooren, terwijl zi|, in vrijheid zijnde, niet ophouden te huilen : men hoort hunne ftera verfcheiden maaien daa<>-l in de wooningen, die nabij de bosfchen ftaan, en hun akelig gefcbrei duurt dikwijls enige uuren agtcr elkanderen. Zij beginnen gemeenlijk ten twee uuren ra middernacht te huilen ofte fchreeuwen, en 'dit gefchreeuw dat zeer verre klinkt, gefehiedc op eene zonderlinge wijze. Zij ademen d* lucht (lerk en langen tijd in, en laaten die dan Jangzaamerhand weder uit, en zij maaken zoo veel geluid bij het inaderaen als bij het ukaJemcn ; dii- hangt af van een zonderling maakzel in het werktuig van de ftem. Omtrent het midden van de lucht-pijp vindt men eene beenachtigs holligheid, die in uitwendige gedaante naar de hak van eenen vrouwe -fchoen gelijkt (a); deeze- beenachtige holligheid is vast aan vliesachtige banden, die haar om- ringen; de lucht uk de longen door do lucht-pijp in die holligheid gedre- ven wordende, gaat, opklimmende door een vliesacbtig, dik en kronkelig kanaal, dat zig- vernaauwt en opent als een hair-zak het is bij dea ingang en uitgang van deeze vliesachtige buis dat de lucht alle de wijzigin. gen ondergaat, die de opvolgende toonen van hunne Herke ftem vor- men. De wijfjens hebben zoo wd. dit beenachcig ftem -werktuig als de mannetjensw Een waarneemer , die^ enige van dié dieren te Cayenne gezien en gehou- den heeft, heeft mij de volgende aantekening medegedeeld.. „ De Alouat- „ tes bewoonen de vogtige bosfchen bijt de plasfen lof moera.«fen. Mem „ vindt ’er gemeenlijk in de met bosfchen begroeide eilanden der groote „ overftroomde dras- landen', en nooit op» de bergen binnen ’slands in „ Guajana. Zij loopen in klein getal, dikwijls paar aan paar, en fora- „ tijds alieen. Ilec gefchreeuw, of liever hec verfcbriklijk gerochel , dat zij doen hooren, is wel gt-feWke om fchrik. te verwekken,, bet is als of „ de- bosfchen weérgalmden van heDbririlcn van alle de wilde dieren te^e- „ lijk. Hec is gemeenlijk des morgens en des avonds dat zij dat .geluid „ maaken; zij herhaaien hec ook geduurende den dag, en fomtijds in den „ nacht. Dit gerochel is zoo fterk en zoo' verfcheiden,, dat men dikwijls. ,, denk'i dat het' doop raee^ dan een vaa. die dierenr.wordc voortgebragt , en Co) (1>) Te verwonderen ié het dat •. VAN DEN . A L O U A T T E, B9 „ deezeAlouatte; de vijfde het tongbeen , dat de Heer vicq d’azir mij „ gefchonken beeft bHer«>n fnieren van den hals, als „ de kop op de tafel ligt. Alle werktuiir OD zHde en van den ” ~-Uon,«se d.e,e„ ^ ;; zig.baar zijn door hunne “‘‘«‘‘f hadden. „ den *“'”akken van hac ondetst’haakbeeo, door de fcaauw- ” HT H de‘ n tVr’’'gï«trito-kaak^^^^ f°oTp!'M?'eTi)'‘;dh Dorarbeenfche-Mamwijze fpieren (Sk*- "'"“ti b’reede hala-fpieren ( Ujifm flO !=■; A G, de Kin -tongbeen- fpieren N, O, de borst X't^rB?cTD:rrbrf^. q. ^ „ eerfte 'figuur. ujuwi.Ve kraakbeen • fpier C Thyrio- hyoïdeus ) , zkJ jf wom fchildwiize kraakbeen fpier {Surm ilyeïJem'), ” n’ ,S deel vai, W naar V opkiimu De raafchenru.m.e. n van welke bet ander d ^ „p j, bo- ,. tnsfchen B C, U torn j bal. „ ven gebogen lag. P fchildwijze kaakbeen in de nit- ” rdtag^^ttFoS -Tr Tong. beent gelijk nren » «g. 3 A R C D, E, F, G, alsbg de voovige. ”, zlj^elingfche uHranding van het Tong- been. * o r. Hoorn van dat Been. ” ?, A, Kraakbeenig gedeelte van n D k m , het fchild wijze kraakbeen. r. “’B^d. Priem, rong-been.fpier ^ Xft ”tSV , B, n, u, b, de Grond- tong- fpier :: r, n, u, de G, e, rf. „ de".ii/.’.nnV'rpiee B- •& Kin- rong- been- fp... ^ (^Gemê- hyoïdeus'). W 9J 99 99 99 99 79 4^ NATUURLIJKE HISTORIE 5 » 55 55 55 15 55 9 ) 15 1 » 95 15 -15 9 5 59 51 51 51 15 15 1’ g, h, T, fi, de Tongbeens-fchild wijze kraakbeen- fpier , het grondftuk van het been, dat de ipieren ea de vast- hechting van de tong ontv'anj^:, n, 0 , B, 'ï', n, c de zijdelingfche uitrandingen. n ? o" * heenachtige punten, tusfchen welke het waare grond- ftuk n, 4 >, >¥ IS, daar is eene groote opening, waarin de lucht, uk de Jong«i gedreven zijnde, valt, na door de llrot- fpleet gccaan te ziin „ De ftem door de ftroc- fpleet gevormd, gaat dan in^de^n beenachtigen trommel, nog vermeerderd door het vliesachcig gedeelte, dat tusfchen het fchildwijze kraakbeen en dat been b, c, d Fig. i is, waarna zii tcrugkeert door eene zeer groote opening in de hoke door hec ftroc- klepjen gevormd, die onder den wortel van het ftrot- klepjen en de fpleet- maakende kraakbeenderen (jCarthilagines arythenoïdeae) boven de fpleet is. Diezelfde ftem gaat ten derden door de optning q, r s fia:. 2 in het agterfte van den bek. Het werktuig vormt dan eene foort ’van fluit, als die, waarvan de jagers zig bedienen om de honden te roepen. „ In de Baviaanen heb ik gevonden dat het grondftuk van het Tongbeen ook hol vvas, maar veel minder; de vleesachtige zak is daaremegens zeer aanmerklijk bij deeze dieren cn maakt eene opblaazing aan den hals, als zij fchreeuwen. De wortel van het ftroc klepjen is bij deeze als bij den Pitheque doorboord. Bij de Ourangs - Outangs is het tongbeen gelijk „ het >■> \ VAN DEN ALOUATTE. 4 ï „ ke. ons; zij hebbe. eg.er „ ke groocrc, nederzakken; elke zak heeft dan :: *e“rnd™LS oteSgtove. da ftrot-fpleet. De bu.gtng van de ftera is dan bij is voorgekoomen is het ftera- werk» „ Maar dat mij z ê overeenkomftig is met dat der Baviaa* tuig in het Rendier , mijne Aanmerkingen over het Ren- Tr’ lf het Xv! Deefv.1 de Holtadfche Uitgave van nwe Natuutlijke «it’.d’e' Atn;;?; dien ik had, fchijnt hij zijne volle £„ dat uit het Kabinet van den „ groot been uit het Kabinet ^ opening eenvoudig en zonder de ;; fleer vicQ d'azyr, heefTmel „ puntige vejhevenhedenB, C g. 5. ^ f waarfchijnlijk ’er twee van welke ik de befchrijving gegeeven bijna tweemaal gr 00 ter is ’ trommel fchijnt deeze gisfing te .. heb^ de gXrii>?zal da“ balven vieteazijn, hetgeen „ wettigen. Het 1 1 1 zal aan vau . eftajte maakt, vooral als hij ;°g»pt zTnetXoSSfdif oo\ t«e en eenen haiven voe- ’-Se"er,laSe"Cann,erkingvandenHe«ca Zijn Alouattes en Ouarmes , die biroemde Ontleedkundige alle de op ftaan, en het is werktuigen van de ftem en het gehoor , eil waarneemingen, b>j inwendige deelcn van verfchillende r^n geScteeT, in een' werk veteenige. » >» yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy ^>ooooc«>a><><»^ IK> 00000 '> bitvoegzel op het artijkel ’ VAN DE COAITA. (X/F. Deel, lladz. aio,) Oe Heer voa«zn zep, hiadz. 5 '“/^i^et p^ac’hnrdtt't^o bekTn^^ de aapen . den ouden naam van XIX. Deel. 4 * I NATUURLIJKE HISTORIE dien raen het overal geeft, ontneemt. Het antwoord is Jifft: ik heh her den algemeenen naam van yiap niet oncnoomen; ik heb dien flechts bii voor. keur toegeëigend aan die foorcen van deeze dieren, die, geenen ftaert heb- bende en op twee pooren loopende, meest naarden mensch geliiken en het IS ai een om de verfcbilJcnde gedachten van die dieren te ohderfcheiden ben door vijf gedacht* naamen heb onderfcheiden , te weeten de aapen, de Baviaanen, de Guenons, de Sapajous en de Sagouins, van wel- ke de drie eerfle gedachten in de warme luchtftreeken van de oude wLiSd hooren nieuwe waereld t’huis be- „ Niemand heeft deezen Aap door eene goede afbeelding getragt optehel- „ deren dan de Heer de buffon (zegt de Heer vosma er bladz 6 >%oci „ wanneer men het dier met die afbeelding vergelijkt, zal men rasbêmerkei ” over het geheel wat te mager, het aangezigt te veel vooruit- dat Ik het dier jeevend gezien heb; dat de Heer de se ve het heeft afgece- kend; dat hij de bekwaamde tekenaar is, dien wij in dat vak hebben^ en dat .k zelf, de tekening zorgvuldiglijk met het Jeevend dier vergeleken Lb bende , de afbeelding met verichillende van de natuur gevondef heb hH dan ook met te mager noch het aangezigt te veel uitlleekende , noch zlin dl waar/chijnlijk is dat de Ceaüa ofQuaUo, vvaal- van de Heer vosmaer de befchrijving geeft, een dier was d^c vetter was of misfchien eene verfcheidenheid van deeze foort , die van onze Craica verfchilt door die zelfde kenmerken, die de Heer vosmaer als een gebrek belchouwt m dat, het welk de Heer de seve beeft afgetekend. De Heer vosmaer zegt, bladz. lo, van dezelfde befchrijving, dat de Exquima van marcgraaf, welken de Heer linneus voor de Dlanl opgeeft, geenen grijpenden ftaert heeft. „ Wij kunnen fzegt hii') den Heer :: ?«n;aa„griipye„ hc.1 nier rwljfel aan di^gefuigenir van d;„ HLrrsÏÏf^,''‘Jan''dar®ri: zeer fterk twijfel dat de Diana van linneus de Exquima van marcgraaf zij; en ik zal er nog bijvoegem dat ’er in de oude waereld geen dier is van het geflacht der Sapajous en Coaitas, dat geenen grijpenden ftaert heeft zoo dat, indien de Liana geen grijpenden ftaert heeft, zij niet alleen niet in foort bi] de Coaira koomt, maar ook niet in luchtftreek, naardien zii f hebbende , van het gedacht der Guenons en niet van dat der Sapajous zoude wezen. Ik zal hier de befchrifvino- van ’ripn Ho Jijk van de onze verfchilt, dan dat zijn Coaita zoo vet was als de onze ma- ““‘i'>e”.<,oga„geg«v,n ha.fr, i„ hetgeen wij van den Coaita gefchreven hebben nog voegen dat hij de ielijkfte van alle de Sapajous en de grootfle na de Ouarinf 43 VAN DEN COAITA. M de Alouatte is. Hij bewoont, gelijk deeze, de vogtige bosfchen ; hij Uafrvnn T vragKO vla alle foo-.en van water - palmen , ''an bak a ene.^ en «j eet bii vo®" “irunne nSt kan bereiken , neemt Hj roevlngt lO-ijn-^laegenraapr fJar^inile dingen, ftrohalm^ of hij oogen aan prfrhillende dingen met zijn’ ftaert; hij lleekt hera want hij vat verfche.den verfch.Uende dingen ^ Tef todTzlf!“y; Sert ia altooa vast, en hij hondt zig niet gewillig op Ken J J ... denzelven met kan vatten. LTdrèrk:; gen^kiU c.n g--" is niet levendig, en d op zijne borst hangen , als wilde het ? a s kijkt hij op, en geeft eene dien verbergen . als me a|j „nde hl) om genade fmee- ken®' Ak men hem’leraanbiedt, waarvan hij veel houdt, laat hij een zagt ‘:Sh/el:w"ï^™ ) In den natuur- Ihai leeven^ .ervoeren; zij bteeken takken af, ten Zig '°'f |^e„ fmiften, en kooinen uit de hoornen om hen te bij- ■"'."'J reen raóhaan - fSoot jaagt hen weldra op de vlngt. Die wilde ten, maar vpr en hun vet is £eel, maar, in flavernij zijn» Coaitas zijn goed en & dan dac van élle andere de, vermageren zij. de maag, de ingewanden en de lever foorten van Sapajous; zij ^i] zijn ook zeer teder en kunnen de vol lange, dunne, wme w_^ weêrftaan, en nog minder de kou* vermoeienisfen ^ waarfchijnlijk de reden , gevoegd bij zijne lan- t S “n“ ‘ "ut van welken' wij de befcbtijlng en afbeelding ge- |:et;;heihen, n noaon in de De groote zwarte Sap j ^eefc, fpreekt onder den naara van aantekeningen 'aar zijn Lggen! grooter dan de Alouaccas of groote roode Quouaia, bevreesd zijn: dat zij den mensch naderen, bapajous. Hij 2 S trewapend, en hem zoeken te Qaan, of dat zij naar mee eenen dorre g ^ palmboom, die zij behendiger hem gooijen met e g ^ 2i] trekken zelfs de pijlen , waar- fmijten dan wij het lijf, om die terug te wVrpen, maar mede men hen geraakt Jeefc , ^ van, dezelve op den flag moeten de jagers zig bergen, tenzij zij honden bij fiv hebban, welke deeze dieren zeer vtee«n. Z'j/P"”gf OP Zig Iicuucii, Vr zig bi] het eind van den itaert aan op. tak op den anderen, en hangen ,is de Alouac- 7ü veeten dikwijls met dkanderen. Z j leeven en voeden z g fas óf groote robde Sapajous; zij worden gemaklijk tam gemaakt, maarzij 44 natuurlijke historie zijn altijd ernfHg en droefgeestig, brengen zij de hand aan hei hoofd den. Al» men bun eenen fteen toewerpt om zig voor denzeJven te behoe- xxxx>cx>w>ooo<>o<>oo<><>cxx><>o<>oc«eKXXx>CKX>e-a>ooo^^ bijvoegsel op het artijkel van den BRUINEN SAJOU. (^XIV, Deely hladz, 222..^ M len vindt in eene befchrijvmg van den Heere vosmaer, in het iasr 1770 te Amderdatn jredrukt , onzen bruinen Sajou befchreven onder den M<^hreven flinger- aap.foon ^ \ fA f- biet koonu ons ondertusfch 4 voor dat^het het! zelfde dier zij als de bruine Sajou, van welken wij de historie en belchriJ- vmg gegeeven hebben in het XIV. Deel. Dat den Heere vosmaer heeft doen fchnjven dat het eene andere nieuwe foort was , is de bijzondere ei- genfchap , gelijk hij zegt, van te fluiten, en ik beken dat ik gemeend heb geen gewag te moeten maaken van dat vermogen van ie fluiten van dien &3JOU, omdat met alleen alle de Sapajous, maar zelfs de Sagouins die met elkanderen gemeen hebben; derbalven is die eigenfchap hem niet bijzonder VOSMAER Zegt, 60 ik kan niet twijfelen of zijn zeld^aame fltnger- aap, de fluiter genaamd is dezelfde als onze bruine Sa- jou, dien men m het gemeen den Kapucyn noemt, om zi)ne kleur, welken de Negers en Creolen oneigenlijk dto/ne „„emel,. en welke^ einllHK de Hollanders op Snrinarae, en zelfs de natuurlijke inboorlingen ,an Goa- jana Mthou of Mééitoé noemen. Wel verre van zeldzaam te zijn ziin zii de gemeenfte, de behendigfte en de aardigfte. Zij verfchillen in grootte en m kleur, en het rs vrij moeijelijk te bepaalen of die verfchillen wezenliik ^derfcheiden foorten ukmaaken ; hetzelfde kan men van de Saïs zeeeen Daar is egter onder de Sajous een onderfcheid , dat wel eene verfchillende foort zoude kunnen maaken; men ziet ’er, namelijk, die onvergeliikiiik pooter zijn, en die op den kop, bij de ooren, eene lange kuif Lir heb- ben, hetgeen hen op Cayenne den naam heeft doen krijgen van Makaques^ en van welken wij hier agter de befchrijving zullen geeven on- der hunnen waaren naam van gehoornde Sajou. ^ ^ ( a ) Aantekening , medegedeeld door den Heer den koning te Cayenne» D£ LA SOKBE, Geneesheer vaa VAN DEN BRUINEN SAJOU. 45 , c • KpfPr dan dat van den Alouatte , maar zoo f/en Co.i.a; zij h.bben ook wormen in de ma.g en in- gewanden , maar minder dan de Coaitas. .. herhaalen; * Zii ,e..en ^ kopler fte!k , eee„ ilerk Zij fchreeuwen, als zij boos zijn, en i roepende pU ca, vriiheid van vrugcen en groote infekten , maar Zij leeven m den als zü tam genTaakc zijn; zij drinken zij eeten van alles dat men zorgvuldig de fpinnekoppen op, waar- wijn , brandewijn enz. ^ | de handen , het aangezigt op ZIJ zeer gezet zijn. Zij was enen z g j Qj,tjeJcdaamd ; hun tem- maar met veel minder behendighei PE la _bor- ^'^°°oJder^ïiei°nalm de'* volgende aanmerkingen gezonden. Hij zege vHfof /oorw van zijn, en dat zij opCayenne zeer gemeen zijn; ” A t men van alle dieren van dit gedacht deeze liefst in huis houdt ; dat ” men ’e? veele in' de groote bosfehen ziet, vooral langs de riviereti ; dat ” % nlriid in croote troepen zijn van meer dan dertig, en dat zij wild zijn ” • 1, r hnsclf maar zeer mak als zij tam zijn; men merkt ook aan dat zi] ” VaTa rt z jnr^ kan hen houden zonder hen optefluiten. „ nieuwsgierig van f.'P» ^ , koomen van zelve terug ; maar „ of vast te maaken. . ZiJ ^^rpen alles omverre , dat met „ het is ook waar dat zij oaar^zijn ’er die hunne meesters over- „ te die zeer koel en omtrent alles zeer onverfchil- „ alvo ge * . ggjgj. deeze diertjens; zij houden dikwijls hunne ka* „ hg zijn, hunne aardige fprongen te zien doen, en hen van den ” "°^n^;k OP den anderen te zien fprfngen; zij zijn zugt en fpeelziek als „ eenen tak op oen minften vijf loorten van in Guajana, „ zij •<= verfchillen ; zij „ die flechis m vni g g el kanderen. Zij doorloopen in weinig tijds ” '^^’^"r?h\?d?kru?n nTr g-n aliijd flaapen op zekere :: Torï^n tn of op zekeJ zelr^ik foott van riet. Men eet hun vleesch op Cayenne. , / NATUURLIJKE HISTORIE >ix>« 00 « 00 p 000000000 <» 000000 <: de neger sajou. J^ij de verfchillende Sapajous, zoo kleine als van middelhaor» van welke wij de befchrijVing en afbeelding gegeeven hebben, onde/de naa- men van bruine Sajou, XIV Deel, bJadz. 224 pj vr v Sajou, bladz. 230, PI. XL VIII, van Saï, bladVa^l X nr iel bladz. =3,, PI. L, e„ iJteSl 7 , U mo«en WIJ nog de Neger Sapajou of Sajou voegen, van welken wi! hier de afbeelding geeven , en die ons voorkoomc eene iiand houdende verfcheiden- heid m de Sajou - foorcen te zijn. vencneiden- D DE gehoornde sajou. ^ de fn!Lrp‘^c hier afgebeeld geeven, is gemaklijk te onderfcheiden gin 4 ^/eJ'ftaerr 'S tot het be- wtae hairen bedekt. De feit uïn^'^jnS X , 7 ^ 17 mIScho" lang, hij IS met zwart hair bedekt en eindigt in eene punt. De rue is ros. achog van kleur, met bruin en graauwachtig hair gemengd, geliik^ook dé butten-rijden van de dijen , die aan de binnen-zijden graauLchdg liin On ?e haif op" ï"zS^'"“h'’™,7 ÜT’ ?' -l- «aeï: foSoo®^ het ia do"„L^Su ge lik Sa't' L de'n lnir"ma“7d" T ""S-! tig vaal op de armen,® vin deó Thonder » ’dere, lebo^f Slro'lf' den hala en op een gedeelte van de borat. Onderlat lll’va^ï'lan dt arj; s>c>oooooooocxxxx BIJVOEGZEL TOT HET ARTIJKEL VAN DEN SAÏMIRI. X^XIV. Deel, hladz. 241.) o?n leeven, en dat zij, fchoon zij zeer gaauw zijn, egter met zoo leven- diir ziin als de kleine Sagouins, aan welken ik den naam van Tainarm gegee- ven heb- zn verzeekeren ook dat zij, gevangen zijnde, zulk een verdriet gevoelen’, dat zij ’er dikwijls van llerven. Deeze Saimins z^n eper zoo feder niet als de Tamarins; met weet ’er, die enige jaaren in Frankrijk leefd hebben , en die eenen overtogt ter zee van vier maanden m het koud- fte van den winter wederftaan hebben. Zij zijn van alle de Sapajous dte- geene, welke zig minst van hunnen ftaert bedienen. Men befpeurt enige verfcheidenheid in de kleur van het hair bij verfchillende » maar deeze verfcheidenheden geeven misfchien met alle verfchillende foox- *en of zelfs rasfen te kennen. ■ / , I ■ 48 NATUURLIJKE HISTORIE *00000000»0000000000000000000000<>«X>0«00000000000000<>000«XXva.v;,^;.Q^,^,^,„j; ^,Q ^,^,^,q^ DE SAGOUIN, IN HET GEMEEN NACHT-AAP GENOEMD. geeven hier de afbeelding van een Sagouin , welke in foort die van de Saki nabijkoomt, en welken men te acht- Aap noemt; maar hij ver- v/' 7'o//i , fTT. IjK. NEGRFj / VAN DE SAGOUIN, NACHT- AAP GENOEIVID. 4S o o o 10 II IZ 5 3 6 verfchilt van den aftceWinginL Kr Se'^re’n zonderhjk door Sao'ouin, Nacht -aap genoemd, dan bij dien, ook veel digcer IS ^n |agoum^v^^ welken men in door den Heer de la horde. Dit dier IS “’J ,= was volwasfen en, vol- Geneesheer des Konings in ^ ^ vrij zeldzaam, gens dien Natuurkundige, wa geflacht der Sagmiins. Hij ^ omringc^dat hem hec ® voet. duim. lij»* Lengte van het lijf van de punt van den neus tot aan het begin van den ftaert • * „„o.* * Lengte van den ftomp van den ftaert * , , . < En met het hair ..••’** De kop is klein en he. een£ezigt is met leng digt Wr h« \iIf1nre“r.inTrdï^ donkergreauw is, de pnn- OOgen, het breed midde cji . j yja^ . onder de oogen begint fija ,igl Boven de " T °P bleek geel hair, dat ye g g„ agterfte pooten uitftrekt. Hec buik eii de binnen- zijd j,jf na- irft- eindigt aan Lt eind in eene punt. D^voo^fte en agterfte pooten zijn bruinachtig en met zwart hair bedekt. vnet. duim. Lengte van het hair, dat den kop l>edekt . . - Lngte van het hair op den rug en de zijden . ^ Lengte van het hair op den huik . . • • Lengte van het hair op den ftaert . . • • voet. duim. Ejn. o 1 6 o 3 o o 1 S 0 3 3 D E NEGER-TAMARIN. 7 .. r „fU/soiriiTicT van een’ Tamarin met een zwart aange- 7X 'Deel \ 1 / . s 5 » natuurlijke historie Tamarin van onze LIV PI. in het XIV Deel alleen daarin verfchilt dat hü een zwart aangezigt heeft , in plaats dat de andere een wit aan^ezier heeft^ en omdat hij ook veel zwarter hair heeft; maar voor het overfee eeüike» deeze twee dieren m alle opzigten naar elkanderen, en fchijnen öleL verfcheidenheid van eene en dezelfde foort te wezen. ^ ^ borre zcgt dat de Sagouins Tamarins minder eetneen z^n de Sapajous. Zij onthouden zig in de groote bosfchen ^nn K'™°rdl’ir dat da Sapaj^s os-er ™ dan „ensch! niet vingten en dat nij aelft frf Lt bij * „To^ draZ^ti-f ' tUtdfmoédSopdenfng draagt , zij loopen bijna met op den grond, maar zij fpringen zeer wel in de- hoornen van den eenen tak op den anderen. Zij zijn in tafrifke troepen bit- een , en geeven eene kleine fchreeuw, of een zeer fcherp gefluit van zig. ^ gem^aklijk tain gemaakt, en egter verveelen zij zig h, de ge- vatigenfchap meer dan alle laidere Sagouins. Zii ziin tan fomtijdS aaar Hark, da men hen wil ia, alken! M Sdfft. brood, gekookt vleesch en vrugten. Zij klauteri ©P' de fchouderen en het hoofd van degeene, welke zij kennen en w. «Kcplaagen ^ 2ij zoeken gaeme den bonden de vlooien at, en lomtijds lleeken zij de tong uit, die rood van kleur is terwiil rti re- loef ortïeS met den kop maakea Hun Weeseh is niet ’Jb VAN DE GROOTE MONGOÜS. Sï «0<»OCKXXK> X>O0OCOcX»00c' DE M o C- C o c o.. \ • n h Moecoeos of Makis Moccocos zijn aardiger en zindelijker dan de Mongous; zij zijn ook gemeenzaamer, en fchijnen aandoenlijker; zij heb- ben, gelijk de aapen., veel drifc naar de vrouwen, Zi] zijn zeer maken- 2 elfs iielkoozende, en enige waarneemers hebben opgemerkc dat zij eene vrij zonderlinge natuurlijke hebbelijkheid hebben , namelijk van dikwijls voor de zon eene houding van bewondering of vermaak aanceneeraen ; zij gaan zitten , zeggen zij , en ftrefcken de armen uit , terwijl zij dat hemellichc aanzien; zij herhaalen deeze foorc van hulde verfcheiden maaien op een’ dag, en zij houdt.hen geheele uuren bezig, want zij draaion zig naar de zon,, naar maate zij klimt en daalt. „ fk heb langen tijd zulk een dier te Cayenne „ gehouden Oegc de Heer d annonco ürt j) daarbij aangebragt was „.door een Rhip, dat van de Molukfche eilanden kwam ; hetgeen iS deed ,, befluiten hem te koopen wai zijne ftandvastigheid van niefvan houdimr „ te veranderen voor de zon. Hij, zat op de hut van het fchip ; ik zag „ hem een uur lang mex de armen naar de zon uitgeftrekt zitten, en men ,, verzeekerde mij dat zij alle diezelfde, gewoonte in de Oosc-Indieën hadr yy u6n« . Het koomc mij voor dat deeze gewoonte,.. door den, Heer de mannon- COURT waargenoomen , daarvandaan kooint dat deeze, dieren zeerkoude- lijk. zijn. De Mongous, die ik vcrfchefden jaaren laag in Bourgogne ge- houden heb ,. zat altoos zeer digt bij het vuur, en ftrekte de armen uit om dje nader by te verwarmen; ik. denk.dan dat de gewoonte van zig te warmen met het ui.flrekken der armen, hetzij naar hef. vuur., hetzij nfar d^ zon! deeze twee foorten van Makis gemeen, is.. ** DE KLEINE GRAA.UWÊ MAKI. \ D Fit fraai kleio diertjen is door den Heer sonnerat van Madagaskar- medegebragr. Hij heeft het geheel lijf, uitgezonderd het aangezigf , de handen en de voeten, bedekt met graauwacbtig, wolachtig, dofen op het gevoel zagt hair. Zijn ftaert is zeer lang, en ijjet zagt wollig hair bezet, gdijk dat van geheel het lijf. Hij geüjM veel jipar den Moco)co, zoo ia ) Y> Tom • 77Z, I j I VAN DEN SL.E1NE CRAAUWE MAKI. 5! voet. duim. lijn. 0 lo 3 1 a o . ,,, in ,iire eebaerden en de luchiigbeid van zijne be- incwendige hoog^r op de pooten ce weegingen.; de Moccoco te ou de^gterlle. zijn. IJ.1 beiden e,in ^ Maki is als gemarraetd met bleek Oe graauwe kleur dons aan den wortel heeft, aan het ra/ïat'wL^^gint a^lg me. geela^ en g^uwach^^ onder den bntk te vermengen aan de binnenzijde van de dijen en üe Deen Lengte van dit dier in eene regte lijn gemeeten . . y Volaeiis de kromte van het lijl * „« tot aan het Lengte van den kop van de punt van den neus tot ^ ^ 5 agterhoofd De kop is S £n arh^ninï'vSn^:'^ De negen zijn rond en nit- puilende^ voet. duim, lijn. ... - o o 9 De oore» zijn tioog *’* *^'^*,,*o ® 7 Breed . - • ♦ • • • • Z,j .erfcMlIen van die van de eind plat hebben aan het e.nd rond; ziJ »J" der wangen zijn ligt aschgtaauw, “^[^^^rd^ïljei. tn beenen aan de binnen-zljde. De handen of voorfte pooten zijn lang van de geleding dei^ ^ ^ ^ De'’v4’«n vin de’zclve'zijn'dun 'en lang; de twee midden- DeV=“an«Ve\VlUzii;.z^^^ ; ; g: agtrite pooin iijn v'an din hW tni h« einde der vinge De'ml’dl bnitenfte' vinger, die de langile is, islang . De duim^ die- breed en plat is , is lang „ , • /lx -„xr/aw «lip df> kortfteis, heeft eenen dunnen krom- nten'naléu dé”a”ndere hebfen platte lange nagelen; de vier vingeren zrjn "”sëVe“H;«en dnimen lang; wfdfelr'ClTaMta heerscht, hebben zeven lijnen lengtee- G 3, , o o o o o o 1 o o 2 O o o 4 5is 8 9 8 r 54 NATUURLIJKE HISTORIE ANDERE SOORT VAN MAKI. J Lk meen bij de foort van den kleinen graauwen Maki nog eenen anderen iaki te moeten voegen, welken de Heer sonnerat insgelijks uit Mada- gaskar heeft medegebragc, en die van den eerften alleen in tint en verdee- Jing van de kleuren van zijn hair verfchilt. Hij heeft, gelijk alle de andere Makis, zagt wollig hair, maar digter en tot vlokken gepakt, hetgeen zijn lijf groot en dik doet fchijnen. De kop is breed, vrij klein en kort; hij heeft den fmoei zoo lang niet als de Vari, de Mongous en de Moccoco. De oogen zijn zeer groot en de oogleden met zwart omzoomd. Het voorhoofd is breed, de korte ooren zijn in het hair verborgen. Hij heeft de voorpooten kort in vergelijking van de agterpooten, hetgeen als bij loopt, het agterftel zeer hoog maakt, gelijk bij den Moccoco* I. Deel , PI. XXII. De Haert is tien duimen en tien lijnen lang, met digt hair bedekt en over zijne geheele lengte van dezelfde dikte. ® De lengte van dit dier van de punt van den neus tot het begin van dea ilaert is, als het lighaam uitgeftrekt is, elf duimen en zes lijnen. Zijn kop heeft van de punt van den neus tot het agterhoofd twee duimen en drie lij- nen lengte. Eene groote zwane vlak , die van boven in eene punt eindigt , bedekt den neus, de neusgaten en een gedeelte van het opperst kaakbeen. De voeten zijn met vaal hair met eene aschgraauwe tint bedekt; de vinge- ren en nagels zijn zwart; de duim van de agterpooten is groot en vrij dik met eenen breeden, dunnen, platten nagel; deeze eerfte vinger is door een zwartachtig vlies aan den tweeden vast. De kleur van het hair van het dier is‘ over het algemeen bruin en asch- graauw vaal, op verfcfaillende plaatfen min of meer donker, omdat de hai- ren in hunne lengte bruin en aan de punten vaal zijn. Het onderfte van den hals, de keel, de borst, den buik, het bionenfte van de vier pooten zijn vuil wit met vaal getint; het bruin heerscht op den kop, den hals, den rug , bet boyenfte van de armen en beenen ; het aschgraauw vaal vertoont zig op de zijden van het lijf, de dijr.n en een gedeelte van de beenen; rondom de ooren is donkerer vaal., gelijk op de buiten -zijde van de armen en beenen tot aan den hiel ; het geheel .gedeelte van den rug bij den öaert is wit, met eene vaale kleur getint, die op de geheele lengte v4a den fiaert oranjekleur^ wordt. ■' ‘i j ■ \ \ , Jfu^ ■ LE MAK! A BOUllS . 2^o7ti.72f. Ton . TO. TETE ET DEIV^T DE LOUIS DE BETNTGAI.E. VAN DEN LORIS VAN BENGALEN. 55 doooooo« »oOoT VAN DEN LORIS VAN BENGALEN. 59 bi] dag zijn P ^ ontlasce hij zig van zijne verteerde ftoffen van den lijk verricht he ^ j ^ van eenen fterken, donrdringendcit vorigen avondmaaluj^ L afgaTg als kleine fchaapekeutels. „ en onaangenaamen reuk. De *8 g den Kapitein van het W ani» aan «« droog getoo.re ” dteSn “ook andere voedfeU. wanneer waren beter van g g, aalbesfen. Droog „ kern offteen ligg^ ,e^^^^^^ in water natmaakte ” tohliter^ her geregde dar hij nier *onk= gf net tiij nee gg » dronk met. Van eijeren ™s Wj eenongèraeén liefhebber; de fehaal aan ttukken bijtende , likte hij wit en eeten> even als de eekhorens, gebruik van ïiin^e'Xorn en vegers.' daarmede een Ura, een peer, of een brok gekookte rijst aanvattende , en daar^m^^^^ het geen „ De proef van het “JJ hield ik mij verzekerd, dat de dieren van dieren "’-rghiUig zouden zijn. Mij des avonds den elfden Julij tme”en n v^geU hebbende doen brengen, bragt ik eenen j den Luiaard. Terftond vestigde hij zijn febarp- deezen in een k poot voor poot langzaam opli^en- voSr'1 n tralian" Hat dChiJ hebbende, -k mij^ k^^ p!! did kroop half in de vogelkooi , en greep den vogel, dien daar toe geen ”J“’ ^ P. eerften dood beet, en met veeren , bek , hij terug m zyn hok , . oovrat na alvorens nog droog brood pooten, beenderen en g „ jjgj hij van een’ vogel liggen, dan in kersfen gegeeten re hebben. n ^ ng alleen de groote llagveere „g.™ boe traag dit dier ook anders in „ Men “"l™eZtren waf dat hij fthielijk at, en als men hem 5-'^'me”'ee\Tpoot^Twè“uk toe, en miste nooit in zijne prooi te rat- m'n’.Tn daarvoL was Ook nimmer kans ter on^orilelmg. 1 > 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 fó N A T U U R L IJ K E HISTORIE / ,, Wij hebben reeds gezegd', dat hij den geheelen dag Hiep ; doch daar- „ tegen gelooven wij ook , dat hij het grootse gedeelte van den nacht in^ „ eene traage bewjeging, was-. Des nagts ten twee uuren zag ik hem dik- ,, wils nog wakker; doch des- morgens, om half zeven uuren,. vond men ,, hem reeds in diepe rust, in welke hij zich, door het fchoonmaaken van ,, zijn hok , niet liet ftooren. Over dag door veelvuldig plaagen wakker „ gemaakt zijnde , werd hij kwaadaartig, dan beet hij, doch alles met traa- „ ge beweeging, in het ftokje, onder het maaken van een geduurig her- „ haald'naar en k'aagend geluid van Ji ^ eik^i zeer lang, bevend, „ en even. zoo als mgn het van den West-Indifchen verhaald, uitroepende. „ Hem dus lang geplaagd, en wel ter dege wakker gemaakt hebbende, zoo „ kroop hij twee of driemaal door de kooi ; doch ging dan al wedr flaa- ,, pen. „ X«’ee dag. n> na de cerfta proefneemihg met den vogel', gaf ik hem dsis „. avonds vier kersfen, die hij fmaaklijk opat. Nu willende beproeven of >» de gekorve of beenderlooze dieren ook van zijn fmaak waren, zoo wierp „.ik een loevende 'lor C^) hier bekend onder den naam van zwart-ge- „ vlakte duinkever of molenaar bij hem. A^nftonds kroop hij naar dit vour- „ werp, hij nam het met een greep in zijn poot en at hetzelve met de har- 5, de vleugel -dekken en alles op, zonder iets over te- laaten. Daar na gaf „ ik hem nog een Mosch, die hij langzaam bekroop, en doen ook fchielijk „ met d-en poot greep. Hier van een deel gegeeten hebbende liet hij die j> » hoewel het reeds laat inr de» avond was’, zitten llaapen. „ Dit echter van korten duur zijnde, en wakker wordende, nam hij zijn 5» vogel wcer,.^heiii verder zeer ïchoon- opkluivende. Daarna at' hij nog „ versch gekookte rijst en een ftuk' droog- brood. Dit verrigt hebbende „ zag ik, met verwondering, dat hij zig tot de rust fchikte, en wanneer ik „ des nachts ten een uur naar bed ging, flfep hij nog gerust en wel.” Het IS ongetwijfeld deeze overeenkomst in bet gelald en de traagheid van den Ai van Amerika., di'e den Heer vosjtaer hebben- doen gelooven dat het hetzelfde dier was; maar; ik herhaal het nogmaals, men heeft Hechts derzelv^ afbeeldingen te vergelijken om wel van- het tegendeel overtuigd te zijn. Lit alles wat de Heer vosktaer daaromtrent voorftelt en zegt kan men niets anders^ befhiiten dan dat ’ér in de oude waereld dieren zijn, diemo* gelijk even lui zijp als die van dé nieuwe waereld; maar de naam van luiaarc Wi-lkcn men hun in het gemeen kan geeven, bewijst geenzints dat- het dieren van hetzelfde geflacht zijn. Voor het overige, bevindt zig dit^dier, aan hetwelk wij den naam gegee- ven hebben van Lons van Bengalen, omdat wij zijnen eigen naam niet ken- nen , of.heeft zig vyeleer bevonden in veel minder zuidiijke luchtdreekcn van Afia dan Bengale is; want wij‘ hebben bevonden dat de ontvleeschte kop-, van welken de Heer daubenton de befchrijving gegeeven heeft in iS. (fl.) Da, ral/ff van lihij* Scarab. Spsc. 57. Edit. XU.. / s VAN DEN LORIS VAN BENGALEN- 6ï »5 55 ?5 5» 55 W 55 95 99 XV, DmI . bWl* =S? " 'n XSm 5 Li« om most ï;:,rs.So7v:'.2»g" DUi» tesdorpf , roecezondcn : Bij is van een dier, dac ^len na „ zegt hij, is . _ {^bekend is; hij heeft de volmaaktfie gelij- tuurkundigen rmsfchien nog j-jippopocamus, van welken ik eenen Keais met de hondstanden van fhpP vüikoomen kop in het vel be . volledig als klein is, fchoon hij heb kunnen oordeelen, die hü eStei' zijnen geheelen wasdom geene veertien denzelven naar evenre- te hebben,, omdat het die n als^ de grootfte Plippopotaraus digheid reeds zoo vee ” |f ^rsMe ».n de punt van den rand de zijne. Het stwart,. ^at men is. Het verglaasd is „ sier, fchljnt te f ^ dl? van de hoeds.anden van den Hippop^ „ ook jutet van dezelfde roon als ^ dit reet klein diettjen egtet van de- ,, tamus, hetgeen mij dee g Uinnonotamus, die zoo groot is- „ zelfde klasfe zoude zijn als ^'PP P dat ik het dier . Ik antwoordde den , • ^ende, en het is ook indedaad eerst welk deeze tand hebben. van den Loris van Ben- in het jaar 1J75 » jj„ort zoo wel als de ontvlèeschte kop, m den |l5 ™"hf :!.de ‘stoï gevJnden, Wij geeven de afteelding van den ‘“LT.rt"r;?r??l-nenLotls dienlk^^^^ tot den Loris van Bengalen . dier in Oost-Indie brengen,. welken d« E'dder ^^Igende aantekeningen heeft willen me- voert, en-over.welk hij mij, dedeelem ,, „foitrpns den Heer d’obsonviLLE, in Indie ook „ DeTbevaogue , *e, heet, leeft afgetondetdin deroi- ttte?— etsf^henv.^ dien van den Maki.hij ts, naat n,en denkt, weinig «menigvuldig- een’ Indiaan, Als hij overeind „ In het jaar 1775 hogm e^nen^ ^ hoogte; ik heb egter hooren flondt, had hij iets , die wat grooter zijn ; de mijne had zeggen dat ’er g®'^°miden w wgnt ik heb , geduurende een jaar , dat zijnen vollen wasdom ver kreg , „pj]^gn dat hij gegroeid is. Het ng- ik^ hem bewaard heb, met kunnen ^ j 99 99 »1 99 >9 99 99 99 - 99 ” ik hem bewaard heb, niet kunnen mer^ gelee ken vrij wel naar dié „ terst gedeelte van zijnen '^^P ’ i Q^fd was naar evenredigheid breeder ’’ deelen bij de aapen,. maar zijn voornoot , ozr aan den Heer de buitos van Lubek ina (n) Brief van den Heer TESBOKPr aan 1771. H 3 V NATUURLIJKE HISTORIE „ en plat. Zijn fmoel , even fpits en korter dan die van den huismarter „ was onder de oogen opgewipt, bijna eveneens als bij de ionrre fnaanfchè „ hondjens. Zijn bsk . die wijd gefpleteo, e„ wel me, „ was, was met vier lange fcherpe hondstanden gewapend. Zijne ooeen „ waren groot, en niet uitpuilende, noch ingezonken; derzelver recenbooe- „ fcheen graauw bruin, met eene geelachtige tint gemengd. Hij hud een „ korten hals en een zeer langwerpig Iigchaam. Zijne dikte , boven de „ heupen gemeeten, was van minder dan drie duimen omtreks. Ik had hem „ laatcn lubben ; zijne zaadballen, fchoon zeer dik naar evenredieheid „ waren geheel in de holligheid van den onderbuik verborgen. Ziine roede „ flond los aan het lijf, en was met eene voorhuid bedekt als die van den „ mensch. Zij hebben geen ftaert, hunne billen zijn vrij vleefchm en zon „ der eeltachtigheden; hunne borst is breed, hunne handen en armen wel „ gemaakt; hunne beenen zouden ons ook wel gevormd voorkoomen all „ de duimen hunner voeten niet zoo verre van de teenen afftonden, en min- „ der naar die der aapen geleeken. Wat hun hair belangt, dat van den „ kop en den rug is van eene vuile graauwe kleur «or. “ „ rosfe trekkende; dat van het voortst gedeelte van het liif „ na zoo donker van kleur en ook zoo^igmie, "^amei^l &tar „ befpeuren, welker wic zagt en levendig is. cnkieur „ De Thevangue loopt gemeenlijk op vier pooten , en dan heeft hii iere „ gedwongens, zoo dat hij als hij fchijntzig te willen haasten, naauwl fks „ eene ruimte van twe? roeden m eene minuut doorloopt. Deeze traaghdd „ fpruit uit zijne levenswijs en uit z.jn maakzel. Zijne beenen en dijen fS „ nen, even als de onze, indedaad een weinig te lang te zijn, om gemak- „ lijk op de wijze der viervoetige dieren te loopen* ook msAu ” StTT’ W om enij „ gomaklijk zijn geluid van honger. v.„ J val fefm'.,kT°d,oeLid° ” en ongeduld onderfcheiden. Wanneer if bil „ voorbeeld, ondernam het zijne prooi te ontneemen r^u Zig, „n,lleld, en hij ademde'cene foorc v™ Snd’e dfm Ie" „ luid fcherper w'as. Wat de wijze betrefc, waarop die foort van dieren „ koppelt» de Indiaan, van welken ik het mijn gekogt heb, zeide mif „ zulks al hurkende, en zig met het aangezigt naar elkander/»n (tbIto „ gens elkanderen drukkende gefchiedde.^ ^ ^anderen gekeerd te- „ De Thevangue verfchilt veel van de aapen in uiterliik ” d2fdS'%irearhëe«nd“™°“*”® S'/' ‘'‘'“^Soeatig, fli|z*i^eid, g“ : 4ï|flaeYr «tr a^^L^eTt ' hew! eedunrèndl we ken ™ ""“oos- „ neici, geduuiende welken hij de oogen gefloten houdt, blijven zijne ooren I 99 J> ?> 9y 9i 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 VAN DEN LOIUS VAN BENGA’ EN. - .eer aandoénlijk voor ta'i^^X^nS genheid SoTcrS Mooi eene heldere zonnefchijn hem ks- tig fchijnt, heb ik jP|en doJr den dag, die in eene kamer lijk inkrompen of vermoeid wieraen «uv/i uc «5, koomt. iifAldik den mijnen aan een touw, ik nam „ Geduurende de eerfte .j„e flaapkamer in volkoomen vrij- kort daarna het befluit om hem in mijne heid te laaten. , „«gen; vervolgens keek hij „ Als de nacht aankwam, wreef bij g „.^bilen, of liever op tou- overal aandachtig rond, en wandelde over de meu bue , F °w'en , welke iklor dar einde gefpan.cn was eene fpijs die hem met en allerhande foort van krijgen konde ; hij was alleen gra g -i j^Lpf^pui-de welk ik vermaak inlilten. Als hij een diergeljk «uk of hem aanreble- £i?rer:i> ï H- ‘^''’'t?n”L.d« cf" voer afBands van zijne prooi gekoomen zijnde, bleef hij t*Siertjen heeft door een mij gewend te zijn. "“s eew ij„„ gevoeligheid bettonden daarm , farLrSfS mtner h:ndVa.redo In regens zijne borst drukte, rerw.,1 ter Sle haif gefloten oogen op de mijt« vestigde. 99 11 99 99 4. ^ * ^ ^4 natuurlijke historie 004XXKMK VAN DEN M U I L . E Z E L. VOORBEELDEN VAN EENE VRUGTBAARE KOPPELING VAN DEN MUIL -EZEL MET HET PAERD. hebben op verfcheiden plaatfen van ons werk , en vooral daar wi? over de muil-ezels in het bijzonder handelen, gezegd dat de Muil-ezel forn- u]ds yoortteelt vooral in warme luchtftreeken. Bij de voorbeelden w"l - H hebben, kunnen wij nog een echt verhaal voegen de Heer Conful van de Scaaten Generaal der Vereenigde^Nel derlapden te Murcia in Spanje, de goedheid gehad heeft mij,^in het Spaansch gefchreven , toetezenden, en waarvan hier eene vercaaliig volgt ■«„•r Jaar *763, den tweede Augustus, des avonds ten agt uuren. wierp bij den Heer FR. carra, inwooner van de Had Vklencia , een van zijne muil - ezelinnen , zeer wel gemaakt en bruin van kleur, die 'merrie- ragheden van een f^Tdr/e d,g en wel ter been; men beef. e, den eigenaar «a honderd krooren v„Sr geboden , maar hij heeft het nooit willen verkoopen. Het ilierf denkliik van eene verhitting, omdat het te zeer afgereden , of te vroeg bereden In hetjaar 1765, den tienden Juny, ten vijf uuren in den morgen wiern dezelfde muil -ezelin van fr. carra, die door hetzelfde Corduffche paerd gedekt was, weder een merrie-veulen , even zoo fraai ais het eerfte en^even “ndl'Xrh;! ^ In het jaar 1767, den een en dertigllen January, wierp dezelfde muil- ezelin voor de derde reis, en het was een fraai hengst- veulen, van hetzelfde bair, namelijk vuil graauw, met zwarte maanen, even fterk als de andere • het lliei f toen bet negentien maanden oud was. ’ Den eerften December 1759, wierp dezelfde Muil -ezelin, die al weder- Oill X. van den muil - ezel ehï. «5 vi>n1en. even fraai als het emaoorh.uelfdepaerdg«irtcw^«"^ ander, dat een en twintig ’s avonds, wierp zij een hengst- Den dertienden July ly/i » ,777 nog veulen, vuil graauw van ^ » _ Lgj man! ijlt en vrouwlijk geflacht koo- Jeefc. Deeze vijt^bastaar - ,„en het kwam te fterven, kogt FR. carRA- men van hetzelfde paerd, en, toen n Cordua, den zesden «en ander zeer goed paerd , va jjjgj Maart 1775 ; het was z^^rce maanen. Dat paerd, dat wel- de voeten vier vingeren breed wft, en ^ gebaar gemaakt en krSs zii een m rosvanhair . wierd, en den vijfden Apnl 1776 kr SJ ej{jk je vader; zij dat ook eene bles voor ^ fchïlder een fraaier zoude hebben kun- was zoo fraai van ’,r^'^„anen als de vijf andere hadden; het ‘s ‘ha^ „en Zii he^ft fh" pt “« het zd'opgroeijen, want men dmagt een zeer goed beest. M P andere. ^ . ’er zeer veel zorg voor, zelfs m- ezelin de eerfte reis wierp, het ““ ’°'IL'de ó^rèhè tod varpreidde, Itetgeen eeneo toevloed ven In het jaar ‘ 774 » ^ j -gg^^n van deeze vijf voortceelingen van Tm» oI rrho’illg emttehleden.” ' . . XIX.IkeL 1 (ftf N A T U ü R L IJ E E HISTORIE «xXXÏOO^KKHJOO»»*^ ' bijvgegzel tot de historie • Van den hond.. VAN DEN HONöi Ir j ^ hiftone en befchrijving, welke ik v»n de verfchilièndfc tasicn der honden gegeeven heb, gezien dac het ras vari'den HeMe'rs- hondf de wortel of geipeene ftam van alle de andere rasfen rc&iitit te ziin en ik heb deeze gisfing waarfchijnlijk gemaakt door eniee feiten u • den vergelijkingen. Deeze Herders- hond^,. d 2 lk ^ _ondi van de natuur,, wordt in bijna alle landen vtw de Waereld gevo^etT pe Heeren cook en porster zeggen ons „ dat zij op Nieuw 'Zeeland ** bemiSne^' aantal honden zagen , welke de inboorlingel zeer fcheenen ce ” Sad DhpÜ 'u het midden van den buik va8^ „ plegd hadden ; deeze honden waren van de foort met lang hair, en zii £e> „ leefcen zeer veel naar. den Herders- hond van^den Hetr de büefon. ” ''«Y^rPchillende kleuren, deeze gevlekt, geene geheel zwart . " van hftzelfdr^""T volkoomen wit. Deeze honden Jeeven van visch of ” hun vW ? voedzel als hunne meesters, die hen vervolgens dooden om „ den van deeae dieren die «ij on, eerkngten.. vvilden.de onde niets eeten j»t ®aar dt jnnge gewenden zig aan onze kost. Qa) „ In Nieuw- Zeeland,’’ zeggen dezelfde reizigers, en vojge.ns de reis- hefchrij vingen van de eerfte reizen naar de eilanden tusfchen de keerkringen in de Zuid zee, „ zijn d& honden domftè en droefgeestigfte dieren van. „ de waereld ; zij fcheenen niet meer fehranderheid te bezitten dan onze Ichaaptn , en alzoo men hen op Nieuw -Zeeland nrec anders dan met „.vischi voedt ,, en op de Eilanden van>de Zuid -zee alleen met gewasfen „ dat voedzel medegewerkt hebben om hun inffinft te veranderen ” ’ fiLÏfvifrie honden’ op de- „ eilanden.van de Züid-zee veel naar den Herders -hond geliiktv maar hun' „ kopi re ontzagcbelijk groot: zij hebben zeer kleine oogei , puntige- ooren, lang hair en eenen korten ruigen ftaert; zij leeven op de ((A^ Cóos* itH’zöi. zie mijEe. Uedcrduitfche Vertaaüög, IV. Dcel/bladz. 30SU. A VtEJl«.T.AAL KS., / • ■ *. : ï i - ; 1 I i 6/ yf VAN DEN HOND. T.., . van vrueten ; maar op de laage eilanden en op Södeteic- Eilanden vooral van v^g domheid is groot; zij Nieuw ‘Zeeland eeten *'J " ^aar zij huilen van tijd tot tijd; zij heb- blaffen zelden en bijna ^ uitermaate lui, De inboorlin- , ben eenen zeer zwakken reuk , en z j J en dat zij - g^eXZ t\°aTken" vkesch: van hun h^ ” ï K»™- SI K^r w wea.. ce .oeae- ren.” 1 ;> 000000000 © 0000000 <> 000 <>®'^ DE bosch-hond van ca^enne. J)aar z'jn en ^ oordien naam verdienen, omdat zij Bosch-hondeh ’ voortteelen; de eerlle foonisdie, van met de huis -honden koppelen en voortteeiep, welke wij hi-v de afbeelding geeven, « en vier dui- üE ons de huid heeft toeg «eeen liinen van de punt van den neus 11. lengte; -1= kop XTs ron^ewelrop T boo^g.e ve. de oogen tot aan het agterhoofd. Hij is « „^3 ftaan ; rnea die op vijf duimen drie lij hü dezelfde zijn als die van den Her- dieze af-eetingentenn s^n b ^ers-hond, en evenals de Herders- hond, de jana het meest gelij » j „nn den kop eveneens; maar hij heeft di ooten kort en ^n g gdijkt inhair naar lange hairen op bethjf, den Ita r aanzien, zonder egter den hals den wolf, zoo dat men hem v j..j. ^jj-j-gr dan de Her- of den llaert van den wolt ' J . de^ rand der oogleden is ders-hond , de pooten en den ftae t rangen zijn met twee kleine zwart, gelijk ook de punt va ^ knevels zijn zwart, de grootfte hairen zwartachtige ’ ng ooren hebben maar twee duimen zijn twee duimen \^jf §' _ „.jpndftuk; zij zijn aan de openmg lengte en veertkm ® ^ kor® ros met bruin vermengd hair be- nnet wit gcelachtig hanr be^t , 2 ij wordt dekt. deeze Tosfe kleur ftrekt "'g f t^t ondetfte van den buik is gwauwactulg ™ar de de dijen en der voorgc poo.^ peelachcig wu, ge ijk ““k bmnenH J geinen- Het hair van den k-op en het lijf is van zwa , , b («) CooKS Reizen, ibid. bladz. 313- 1 t ^8 N A T U U R L rj IC E HISTORIE geld. Het var, Ie hecrschc op den kop en dè pooten , maar daar is meer graauw r p h; t lijf ter oorzaake van het groot aantal wire hairen, die ’er on- der geineogd zijn. De pooten zijn dun, en het hair van dezelve is korr; hec iï'» voeten , donker bruin met wat ros gemengd. DeVoe- ten zijn klem , en hebben niet meer dan zevefitren lijnen tot bét eind van den langden vinger; de nagels van de voorde pooten zifn vijf en eene halve J,jn lang; de eerde der binnenfte nagelen is derker dan de andere; hij heeft zes lijnen lengte en drie lijnen breedte aan zijn begin ; die van de ageerde voeten hebben vijf lijnen lengte. De domp van den daert heeft elf duimen lengte ; hij is met kort geelachtig hair bedekt, naar het graauwe trekkende; het hovende van den daert heelt enige bruine tinten, en het eind is zwart. Verfcheiden perfóonen hebben mij verzeekerd dat ’èr in de binnen - laa* - den van Guajana, vooral in de groote bo lchen van de dreek van Oyapoc nog eene andere foort van Bosch -honden, is, kleiner dan. de voorige , wei<- ker hair zwart en zeer lang, de kop zeer dik, en de frioet langwerpiger zijnr de Wilden houden die dieren tot de jagt op de Agoutis en Acouchis. Die- Jdeine bosch honden koppelen ook met de Europifche honden en brengen bascaards voort, welke de Wilden zeer hoog fchatcen , omdat zij nog betei- voor de jagt zijti dan de bosch • bonden. _Voor het overige jaagen deeze twee foorten op de Agoutis, de Pkcas enz. • ZIJ g-ijpen en dooden dezelve;, als zij geen wild vinden, klimmen zij op de boomen, en eeten de vrugten, als die van het rood hout enz. Zii loopen in troepen van zes of zeven; zij worden zeer bezwaarlijk tam gemaak-tfen* behouden altijd een boozen aart DE S I: B E R I g C H E HOND:. \^j geeven hier dè afbedding van eenen Siberifchen Hónd, naar het leven getekend, waarvan ik de befchrijving gegeeven heb in het XV Deel bladz. zonder ’èr eene afbeelding bij te- Voegen, omdat ik.dat dier niet fead kunnen bekoomen. A1s men denzelven met dén Xiberifchen Hónd van. net V ueei, Pi. XXX vergelijkt, zal men zien dat zij twee vrij' veel naar ekanderen gelijkende rasfen zijn, maar die egter verfchillen ih lengte van hnir, «.lert en pooten; naardien deeze. dezelve korter en het. hair nierJtlijk langer, zijdeachciger en geheel wit heeft. é '^'om . ///■ CHIIIN SIBKRIK Ilu/Ji f V -» . *»•;.- . ii'n I • . '*ïV- :i-V i VAN EEN’ TÜRKSCHEN EN SPAANSCHEN HOND. 69 EEN TURKSCHE EN SPAANSCHE HOND. I , 7 eer klein teefj&n , dac Mevrouw k geef hier ook een afbeelding va prefident van d«en naam, toebe- hoorde, en dat zij mij wel „ehéel zwarte Spanjolet tot moe- tcefjen was dertien jaaren oud, voet lengte bad van de der gehad ^ die dikker ^as ‘ia® zjJj aan de voorüe pooten punt van den neus tot aan b ^gven duimen en negen zeven duimen hoogte, ^ ^ aeterboofd en maakt eene holte op dh nen. De kop is zeer dik aan h g bovenlle van den neus hoogte van oogen ;..t^e fmoeMs^k^^^ ^ neusgaten', de kaaken Z'jn zwart, even als d® ^e oogen is zeer groot, het oog zwart en de zwartachtig bruin; de bol yan 8 Jüf liet leikleurig, op enige plaatfen oogleden zeer duidl.jkv de kop en en^ien lijnen met vleeschkleur huf begin; zij zijn vanbinnen glad feng, en ''f bun begin ; zij eindigen in eene en zonder hair en vl e . f witachtig vrij dun gezaaid hair bedekt, ronde punt, en zqn van begin van het oor, daar het zestien lijnen Dit hair is lang, vooral aan be^t witte hairen bezet is, lengte heeft, hermelijn geboord ware. Met lijf daarentegens is fchijnt het als of ^ jjons. Het vel vormt rimpelen op den van vooren kaal, tepeltjcns ziet. Daar zijn lange hairen , als hals en den buik, ^ ^orst, even gelijk o.n den kop. Deeze witte borftels rondom den ^ fchoudeien , maar zij zijn als ge- hairen zijn dun gezaaid op hetwelk den omtrek van het aange- plakt op het vöorhoofd en duimen,, eirüjnen lengte heeft, zigc witachtig maakt, i^e , hut! loos, gelijk het overige van " -;,f r.in r„ r * "Men ziet uk deeze befchnjvmg dat ƒ en eenen onbekenden ya ® ê _ ’ ^ lauger dan het furkfch kaalheiden kleur yan lijf. beeld; het heelt ook eenen dikker hondjen in het V Deel, . hetwelk het op die plaats meer overetn-- liop, vooral aan het agterhoold, , y Deel Pi Xe I verbeeld. Mair ko^;t geeft met het klein I>enye - , zijn dto dat een bijzonder die enige overeenkomM. hebben met de' groote ook de flaert, die niet opgtwipt is, en cie reg;- ooren van den tot, genjA ^ ^ 70 NATUURLIJKE HIST O :R I E uit (iaat of tusfchen de pooten hangt ; die ftaert is evenwel niet fchubachtig gelijk die van den rot; hij is flecbts kaal en op fommige plaatfen als met knobbels. Dat teefjen had dan niets van de moeder dan het weinig hair op de plaatfen, die wij opgegeeven hebben , en waar fchijn lijk is de vader een kleine Turkfdhe hond geweest. Het had de gewoonte van de tong uitteftee- ken, en die uit den bek te kacen hangen , dikwijls tot meer dan anderhalvea duim lengte, en men verzeckerde ons dat deeze gewoonte het natuurlijk ei* gen was , en dat het van de geboorte af aan aldus de tong had uitgeftooken. Voor het overige had haare moeder van die dragt niet voortgebragt dan een vrij grooten hond, die dood was, en dit teefjen, dat zoo zonderling •IS, dat men het tot geene der bekende rasfen van den Hond kan fhuis brei? gen. DE GROOTE WOLF -HOND. D< 7 Heer Markgraaf o amezaga heeft mij in eenen brief uit Parijs van den derden December i7da, deezen hond doen kennen. De Heer Hertog VAN BOURBON had hem van Kadk gebragt. Hij heeft, fchoon hij nog zeer jong is, tM naasten bij de gedaante en grootte van eenen grooten wolf, gemaakt en groot is; maar die hond is niet, als de wolf, van eene gelijke kleur ; hij vertoont integendeel twee kleuren , bruin en wit, zeer onderfcheiden en onregeJmaaiig verdeeld : men ziet zwarcachtig bruin op den kop de ooren , rondom de oogen, op den hals, de borst! boven op de kaaken, op de zijden van de wangen, op een gedeelte van den fmoel. binnen in de ooren, onder den ftaert, op de pooten, aan de binnen -ziide der dijen , onder aan den buik en de borst. . langwerpig, hetgeen hem een fchrander uit- 2 gt geeft; bet hair van zijne knevels is kort, de oogen zijn klein, en derzel- ver regen oog is groenachtig. JVien ziet eene vrij groote witte vlak boven de oogen, en eene kleine fpitfe midden op het voorhoofd; de ooren zijn emd der hairen, die zes duimen negen lijnen lang zijn. Hi| draagt dien boog, hij vertoont eene foort van pluim, en hij is naar vooren omgekruld als die van den Wolf. Hond. De hairen op het lijf zijn een duim lang; zij zijn WK aan den wortel en bruin in hunne lengte tot aan de punt. of haL ren onder den buik zijn wit, en hebben drie duimen, twee lijnen lengte; die van de dijen hebben vijf duimen lengte; zij zijn bruin in hunne lengte en wit aan het eind, en over het algemeen is ’er onder het lang hair nog kort / VAN DEN GROOTEN WOLF-HOND. ■’t . 1 Unr is De koo is fpits als die van dé hair, dat wolachtig en vaal wn oBderfcheiden zegt de Heer wolf-hazenwind honden_ ^j„^dhonden en de wolf- wagt- honden, d’amezaga „ de wolf - ^azen geUjkt de kop welker eene foort de foioel w van deezen hond naar dien va ” f^hijnt zeer mak en is fpics. Hij is maar omtrent g gelijken naar die van den zeef llreelende, De 1 ' . zeer kort; het is.van binnen herders -hond ; derzclver hair s ’ j” ^jjn van den fchouder en vaal en van buiten kastanjefcle r g. P ^ I ^|g de dije ook veel ven kleur; z.j k'J" ™ ^ Boenders re loo- &rhVrJe“!LT Winter ree, fijne reuk re hebben en fcbijn. • Xn aar. van deezen hond hebben kunnen « weeten koomen, wiens geboorte -land ons onbekend is. rj 9 * y> >r y> r> 7 > j» »> Lengte van de punt van den fmoel tot den aars, in eeneregte BSfK'g"e ovei de kron..'. vai het lijf genreêren Hoogte van het voor- flel Hoogte van het den fmoel tot aan be Lengte van den nop van oiï|èè?|fF"n‘"^ ; Afdand «”*ën fmoel en den voorden hoe Afftaiid lusichen de pam vai. oen ^ ^ ^ ^ Afl”nd^‘»Seo de'n agrerBen boet van her oor . . oS-rt r' den ïïp rasVvben de ioren en de oogen gem. -o • • • ■ * • • . • . • • LS v,Vdmel.êr gfinddük over de buUenfle krom.e g AtS"tusfcbeo de'twee' ooti vai onderen gemeeren . Lengte van bes hals * ‘ ' ' * . - Ómtïck van den hals • ’ nooten gemeeten . Omtrek van het liif agter de vooifie pooten g ^ ^ rimtrek op de dikfle plaats • • * K' «n X„”ïd?.bïrk7oiTXÓ"g-ond onder de , IS in t & t blï uhI" fi- «“"p : voet. düiBi. 3 3 I I o o e o o o 0 o- 1 o (9 0 O. 1 2 ' 2 I' ï' 1 O 11 lO 2 3 Ié 9 IX' 1 ft 5 o 4 ' 1 © II » I- 9 ' 6 o> 6 i>' 8 ©; OJ 1 .V i NATUURLIJKE HISTORIE 7-* Lengte van den voor -arm van den elleboog tot de geleding der hand . , . ünitrek van de geleding der hand ...... Omtrek van de naband . . . . . . , ^ Lengte van de geleding der hand tot het eind der nagelen . Lengte van het been van de knie tot den hiel Breedte van bet bovenlle van het been ..... Breedte ter plaaife van den hiel Omtrek van den agtervoec Lengte van den hiel tot bet eind der nagelen , Breedte van de voorlle voeten ••.... Breedte van de agterlle voeten . . . . . , Lengte van den grootllen nagel ..... voet. duim. lija, o II o 050 048 o 4 8 056 050 o a 6 o 5 a 078 030 o a II 0^0 6 DE GROOTE RUSSISCHE HOND. het jaar 1783 bragt mijn zoon van Petersburg eenen reu en eene teef tc Parijs, van een ras verfchiJlend van alle die, van welke ik de befchrij- ving gegeeven heb. De Reu, fchoon nog zeer jong, was reeds grooter dan de grootlle Deen ; zijn lijf was langer uicgerekt en dunner aan de lende- nen, de kop wat kleiner; bet uitzigt fchrander en de ftnoel zeer langvvet* pig ; de ooren waren hangende , gelijk bij den Deen en bij den Haazen- windhond, de pooten dun en de voeten klein. Die hond had den ftaerc nederhangenden en-, als hij ftil liond, raakte dezelve den grond; niaarals hij zig in vnjheid bewoog, droeg hij denzelven hoog en de lange hairen, waar- mede hij bezet was^ maakten eene pluim, die naar vooren was omgebogen. Hij verfchilt van de groote haazen- windhonden niet alleen door de groote lengte van het lijf, maar ook door het lang hair om de ooren, op den hals, onder aan den buik, ageer aan de voorlle pooten , op de dijen, en op dtn ftaert, daar zij de langde zijn. Hij is bijna geheel bedekt met wit hair , uitgezonderd enige graauwachti- ge vlekken op den rug, en tusfehen de oogen en ooren. De omtrek der oogen en de tip van den neus zijn zwart ; de regenboog van het oog is vrij 'helder roodachtig geel. De ooren, die in punten eindigen, zijn geel en met zwart gezoomd; het hair rondom de gehoor -buis en op een gedeelte van bet hovende van de ooren is bruin. Dedaert, die eenen voet, negen duimen lang is, is digt bezet met wit hair, dat vijf duimen lang is ; het hair op het lijf is flechts dertien lijnen lang , onder den buik twee duimen en twee lijnen , en op de dijen drie duimen. De teef was w^at kleiner dan de reu , van welken wij zoo even de be» fchrijk , ^ \ .... V*. ‘Jo/rv . FU. \ VAN DEN GROOTE RUSSISCHEN HOND. rs haar kop was fitialler, en haar fmoel dunner; ^fclirijving gegeeyen van maakzel dan de reu en naar deeze teef was over het ^ Dat van den reu was bijna op het -ar verier geUak aij i„ aUak«- merken naar den reu. a ~ . T AT E E van de afmeetingen vetn de Rujjifche . - Reu en Teef. Lenete van het lijf in eene regte lijnsemeeten, ^ val drpunt van den fmoel tot den aars • • Lenïe ov« de kromte van het lijf gemeeten . Hoogte van het voorltel • ü.°nT' «» dfntr™ i P“”' van to ftpoel voorften hoek van het oog^ . Af (tand tusicj’f " J|n dln eenen hoek tot den Lengte van het oog van oc ^ ^ ^ ^ anderen • ’ * ^ , . -. • Opening van Jet hoeken der oogen . Afftand tusfchen de v ^ ^ogen en de Omrrek van den kop tusicneii u » ^ ^ ooren gemeeten * • * • ^ . te v/n°&v.r'grondIlnk war de Wenll. AXd'«srS'de mee ^orcn'van onderen ^=- roeeten • ,•, * Lengte van den hals . ^ ^ ^ SSk v^nt<'’ilff agrer de voorfteVocen ge- meeten •*„,*.*’ . • TZi dfa^oren tlooste van het onderfte van den bmk oovci ^ grond onder de ribben . . • ^ n.ïpffde hoogte onder de borst . «mirerva'i deï Sall\ef beg?n^andenaomp jr/X Deel. REU voet. duim. T lijn. voet. kef duim. lijn. 3 4 a 2 ■ o o o o 'O o o G O 0 1 O 7 R 1 3 lO 6 9 7 0 4 3 1 0 1 I 4 o 0 1 3 3 I 3 6 6 6 o 0 3 € 43 9 1 o 7 II ö 5 3 3 3 3 O O 9 o o o o o 0 'O 1 o 3 3 1 s 3 6 8 o lO o 3 8 0 ■■o 1 * 3 a t 4 9 I 3 9 5 9 7 o 4 3 , O 0 1 1 3 3 I 3 3 3 4 5 2 6 5 3 4 ' £ 6 6 X 3 4 i 7 ' 7 II 6 i o 6 11 3 6 6 o 7 I£ »» 74' natuurlijke HISTOI^IS f Lengte van den voor- arm van den elleboog tot de geleding der hand • . . , . Breedte van den voor- arm bij den elleboog. Dikte van den voor- arm op dezelfde plaats. Omtrek van de geleding der hand f . Omtrek van de naliand ....... Lengte van de geleding der hand tot het eind der , ”=>gelen Lengte van het been van de knie tot den hiel . Breedte van het bovenfte van het been . , Dikte van het bovenlle van het been • • Breedte ter plaatfe van den hiel . . , Umtrek van den agtervoet . . . . Lengte van den hiel tot bet einde der nggelen ! Breedte van den voorften voet .... Breedte van den agterften voet ... 1 Lengte van de grootfte nagelen . . ^ «reedte aan derzelvcr grondftok .... voet. duim, lija voet. duim. lijia. o o o o o o o o o Q O O o o o o 9 3 s 4 3 5 lo 4 z , * ' s. 8 I I O c 9 i-i ‘ 6 7 6 7 : 8 : 3 3 3 7 lo 8 t 3 o o o o o o o o o o o o o o 9 o 9 SS 1 4 3 6 II 4 2 3 3 4 2 1 O a 4 I 9 5 6 - 5 3 9 I 3 I 4 o II 9 3 n ? - I ' - .1 ■ ♦ 000000000<*00«0O0O0<> MUIL-EZEL-HONDE'N UIT EENE WOLVIN EN EEN’ BRAK VOORTGETEELD. De Heer euR.Eev de .oissv . baald, heeft “J dee eeeJenJony 1773 darden ken hij mij meldt dat van vier j g vviiflens door hem aan vrienden wa- Brak en de Wolvin voortgebragt, ^ j J ® ^^ren, dathetlaatfle ren gefchonken, doch dat zij met m het leven geb^ toengebragt . 4 - en het ee;tg« -nne,^^ a,lr waren op een der land - goederen va e droevig ongeval , zij den herfst door den beet van de moeder aan den koetfier van zijn overge eotssY voegt ’er nog wolvin , haar aanftoods wiifien van haare jongheid af aan minder bij dat van die twee f J°an*dea wolf feheen tc wild was dan het vervolgensin den winter heeft gebragtnaar hebben dan zij, dat Markgraaf de sp-onïin toebe- het kasteel van heeft opgepast, en dat zij zeer gemeenzaam hoort, eindeliik dat deeze dieren den dertigften December 1775 zijn wijfjen in den nacht tusfchen den tweeden en der- den een en twinngften Apnl / 7 ’ eeeven omtrent de nieuwe jongen gvnd zijnde n, IJ v» koonwn begeeveu, om heton- rrt‘T intVcheD hen en hnnne vader en m«dcr zonde kunnen derfcheid, dat er tu nopyra ioniren ziin vier in getal, twee wezen , laaide hebben de voorde pooten wit, manneijens en eenen zeer korten ftaerc, geiijk hun- gelijk ook de wagthond, die de wolvin gedeltf ne moeder; du een^parrijs - hond. Een der mannetjens is beeft, niet meer ftaert ^ jg/ het gelijkt veel meer naar eenen van eene bruine kleur die bijnjt zwar ^ ^ ^°"l^ttefrn!ecs dat het onderfcheidt , en fchijnt even ^«1 naar d^n va er aU n^r de moeder ce gelijken : de twee mannetjens hebben den NArUÜRLIJK:E H'IS^TORIE vail'^r. De Markgraaf de spontin voegt ’er verplichtend bij: „ Zoo „ gij, Mijn Ileerl de aanbieding, die ik de eer heb u te daen , van u den „ vader, de moeder en twee jongen, toetezenden, en u dezelve op niijne kosten te laaien brengen, wildet aanneeraen, zou dt gij mij zeer verplich- „ ten: ik zal dan de twee. andere jongen, behouden, .om re zien of defoort. „ niet zal verbasteren, en of zij geene •waare wolven qï waars honden zul-- „ ien worden.” Bij.eenen tweeden brief uit Namen, gedagtekend den- tweeden Junyi77<5, , doet de Markgraaf de sp.ontjw mi] de eer aan mij te bedanken dat ik zij- ne wel gedaagde proefoeeming in mijne Bijvoegselen op mijne Natuurlijke Hillorie der viervoetige dieren heb aangehaald, en meldt mij dat hij voor- neemens is te beproeven, of hij honden met vosfen konne doen koppelen, - maar dat hij zou vreezen te onderneemen eenen wolf met eene teef te paa- ren, naardien hij zig verbeeldde dat de wreede en woeete aart van den vvolf hem rog gevaarlqker zoude maaken dan de wplvin geweest was. ,, De brenger van deezen brief voegt 'er 4 e Heer de spon.tin' bijj) is irélast „ mee de bezorging van de twee honden van het eerfte gedacht, en van twee „.van derzelver jongen, van welke ikvde fterkfte eo.de meest naar. den vader „ en naar de moeder gelijkende heb -uitgekozen , welke ik ’er bij zen de, . „ Ik boude ’cr dan nog vier overig, van welke de een den ftaert zeer kort „ heeft, gelijk de hond dien had,, en donker .zwar&raa kleur zal zijn. Hij - „ fchijiK ook/ makker en. gemeenzaamer te zijn dan de andere ; maar hij heeft „ nog de reuk van den wolf,, want daar i» geen hond of hij loopt weg, als ,, hij hem ruikt, waarvan gij met die,, welke ik u-zend, ook de: proef kan „,neemen. De vader en. moeder hebben nooit iemand gebeten, en zijn zelfs „ zeer- liefkoozende;. gij kunt dezelve in ttwe kamer laaten koomen, gelijk „.ik de wolvin, in de mijne liet koomen, .zonder het minfte gevaar te loo- „ .pen. De reis zal hen mislchien nog, gemeenzaamer maaken ; ik heb »» dezelve aldus te. moeten zenden, alzoo ik dagt daezij zig in „ eene mand niet zouden kunnen gewennen, zijnde nooit’opgefloten, noch „ aan den band geweest enz. Deeze vier dieren zijn mij indedaad 'toegekóomeao’n het begin van Juny 2776 , .en. ik was in het eerst .verplicht hen zes wecken lang in eene befloten plaats te bewaaren; maar befpeurende dac zij.daardoor nog wilder wierden, Helde ik hen in het laatst van July in vrijheid, en ifc liet hen over dag-in mij-- nen tuin houden , en des nachts in eenen kleinen ftal. Zij zijn altijd weJ->. vaarende geweest, door de vrijheid, welke men hen over dag gaf,, . en na ^ dien gantfehen tijd hunne natuurlijke hebbelijkheden jwaargenoomen te heb- ben, heb ik de twee oude aan ’s konings diergaarde gefchorvken, namelijk het mannetjen ei> het wijijen , die onmiddelijk van-den hond en- de wolvin > zijn gekoomen , en ik heb de twee jónge gehouden , een mannetjen en een wijijen, welke voortgekoomen zijn uit die, welke ik naar de diergaarde heb . gezonden^ Ziet, hier.tde hiftorie en bijzondete befchrijving van. elk deezer vier diereao . 'J'om . /7/. d-ü'etC • ^ ^ M CT’i I S ^remtere' ^(^m^^ra^ion • 1 I VAN DE MÜIL-EZEL.HONDEN. 77 (,000©0000000000000<>CI«©00000« M U IL - E Z EL - H o N D EN. VAN HET M A N N E T JfE Ns- E,E R-S T E G E S L. A C H- T* H l Am.fmet den wolf dan met den hond in aaWy- ij ted S Lhoüden” hij bad een YonkEnd ook, het ge- want hij had enige woestheid > ) j hie hemaankee- zigt woest en eenen ® was geen zeer doidlijk ge- ken , otdie hem blaf, maar eer^een gehui >s J weinig zagtheid en makheid bij of verveehng ‘jf gn misfchien zmi hij, als hij in volle vrij- perfoonen, welke J„-je wolf geworden zijn. • Hij was niet ge- heid geleefd had, X her ie^^ bragcen. . Als de honger meenzaam dan met degeen -jppaste, hem dan eeten gaf, fcheen hij hem drong, en m doo^r^cegens hem op ce gaan ftaan, en hem hem dankbaarheid te lletgeen bewijst dat het de honger de handen en | ftreelende maakte was dat hij, bij andere gele- was die llreelde, zogt te bijten. Hij was dan genheden, .^kwer^^ " ^ „ J eigenbelang , , en hij was met gevoehg-yoor ‘letkoozingen ^ zeer jaloers als iwn zijn ^ L ® ^elfs meer als vijanden dan al« »e verknogtheid had. Hij dan dieren, die hem geheel vreemd vrienden, .en. ontzag hen niet veel zouden -geweest zijn, ® ggeven, en hem vasttemaaken ter- genoodzaakt. hem het zijn ] ^ dat hij zigniet met zijne wijl de andere aten, want j andere wierp, om hen van bet hunne portie te vreden hield, wierd hij boos en ge- ,eberoo,eo. Als h.j wasl dan blafte hii,hoild. raakte J" toe, zonder dat men- hem tos &a“ kool treil" 'e" ti oTbooshe/d duurde tot dat het vootwerp, I dezelve opgewekt.1i.d, beeu googen -etdweueu Zoodauig was zijn aart gl“l,rijheid4aa4t JOU te fpteeken, m gevangenis was; maar toen men itemm vnj . st O, -r 1 7 « N A t ü t/ R’L ij K Ê Historie haci, fcfaeen hij minder wild en boos. Hij fpeelde met zijn wijfien, ea ftheen den eerften dag bedugt te zijn dat hij niet genoeg genot van züne vrijheid zoude hebben, want hij hield niec oj> van loopen en van fpringen. en wekte zijn gezin op om hetzelfde te doen. Hij wierd ook makkeer jelenï vreemdelingen; hij fchoot niet meer met zoo veel woede op hen toef en knorren; als hij hen zag, rees zijn bair te berge, gelijk bijna allen tammen honden gebeurt, als z? lieden , die zij niet ken! Bcn, hunnen meester , of zelfs Oechts zijne wooning zien naderen. Hij had zoo veel vermaak in los te loopen, da: men moeice had om hem ’s avonds te krijgen , om hem te brengen daar hij fiaapen moest. Als hij den oppas- Ier met zijne kemng zag koomen, was hij op zijne hoede, liep weg, en men kon hern niet krijgen dan door hem met enige listen te bedriegen , en zoo dra hij in zijn hok was, gaf hij zijn verdriet te kennen door een bijna aanhou- dend gehuil, dat enige uuren duurde. j" *ie jaaren en twee maanden oud, toen ik hen befchreef, zoo dat zij volkoomen volwasfen waren. De reu was ten naasten bij van de grootte van eenen fterken wagthond, en hii had zelfs het lijf overal dikker ; h.j was egter op verre na zoo groot niet all een oude wolf; hij had maar drie voeten lengte van het eind van den fmoei tot het begin van den llaert , en omtrent twee en twintig duimen hoogte van den fchouder tot het eind van de poocen, terwijl de wolf drie voften en zevp duimen lengte en twee voeten en vijf duimen hoogte heeft. Hij haS veel meer van den hond dan van den wolt in het maakzel van den kop die eer rond dan Jangwerpig was. Hij had, even als de wagtLnd, hef voor- hoofd vooruitkeken Je, den fmoei vrij dik, en de punt van den neus wei* nig opgewipr; zoo dat men zeggen kan dat hij juist den kop had van zij- Se van dertoi ï""- maar bijna ZOO lang als oie van den woll. Zijne noren waren aan de einden om >ekromd en irelee ken een we.mg naar die van den wolf, naardien behalven aan het eind dat altoos nedethong , zeltl warneer h/naa7le« keek, dat hem mishaagde, en, dat zonderltn? wa weinig mee graauw vermengd, v.n den buik was bleek en helder gel , De pooten waren aan Huar bij was wit op de binnen - zijden graauwachtig wit de buiten- zijden donker vaal, en ^ec lijf zag: de voeten waren wre met eene g gemengd, die zig kwamen vereem- Hien groote vaale hairen De^ llaert was derk met hair be- gen met die, we ke om den ^ „ ^at hair deed hem aan zijn begW dekt, hij. was zelfs ring, de gedaante en eindigende io> iun fcbiinen in ’ai, was van onderen’wit o» vanbove» ,on “ '«a L-c’t ? uw on bleek vaa. vermengd., awarc, maar dat zwart was mei So N A T U U R L IJ K E HISTORIE X?oooo«>oo<><><><>»xx>coo<>on rin do i; V A N HET W IJ F j E N-, D. \ EERSTE C E S I. A C H T. ^ — Fe aart van dit wijfjen kwam ons voor geheel verfchiMende te zijn van le van het mannetjen; niet alleen was het niet woest, maar zagt en ftree- Jende; het fcheen zelfs de menfchen, welke het beminde, aantehaalen, en het drukte zijn genoegen uit door eene kleine fchreeuw van blildfchao. plden was het gramftorig; fomtijds blafte het., op het zien van een onbe- kend voorWCTp, maar zonder andere tekenen van gramfchap te laaten blii- kcn : het geblaf was minder fterk dan dat van het mannetjen; het geluid leek naar dat van eenen zeer fcborren hond. Somtijds ias zij zof liefkin zende, dat zij er lastig door wierd; zij was zoo zagtzinnig, dat zij zig zejfi met verdedigde tegens de mishandeling van het mannetjen ; zij goni voor hem liggen en rollen, als om genade te verzoeken. Haargezigl fchoo» zeer veel naar dat van de wolvin gelijkende, ftreed niet met dien goeden aart; zq had een zegt oog., eenen vrijen gang, eene groote geftalte, fchoon verre beneden die van het mannetjen, hebbende Hechts twee voeten en neigen duimen lengte van de punt van den fmoel tot *et begin van den ftaert;°de hoogte was in dezelfde evenredigheid , zijnde Hechts van een en twintig duimen en dne lijnen van den fchouder af tot het eind van den voet. met haare moeder de wolvin, in gedaante van den kop en kleur van het hair op dat deel ; zij had, even al? de wolvin" den fmoel dik bij de oogen , zoo dat de -hoeken veel verder van elkanderen af Honden dan bij den hond, en zelfs dan bij het mannetjen , dat wij zoo even befchreven hebben ; zij had ookv'als de wolvin, een plat voorhoofd de punt van den neus wat opgewipt, de oogputren wat fchuinsch, de o oren kort en altijd regt op Haande , maar haar ftaert geleek naar dien van den Homp , terwijl het mannetjen den Haert van de wolvin had. Zij had regte ooren , breed aan het grondHuk, en in eene punt eindi- gende, die met omgekromd was, als die van het mannetjen ; dus geleek zi] ook volmaakt naar haare moeder door dat kenmerk; zij was zeer lugtig zijnde naar evenredigheid hooger op de pooten dan het mannetjen. Zti had de dijen en de beenen ook fijner; zij k-on zeer hoog fpringen en zou gemak- lijk over eenen muur van zes of zeven voeten hoogte gefpron^-en zijn: zii had zes prammen o^nder aan den buik. Voor het overige had%ij , als het mannetjen, den rand der oogleden, de lippen en de punt van den neus zwart; «Je regenboog van het oog was geelachcig, de oratrek der oogen donker vaal, tl el- CHIBJSr MCETIS PllEMIEIlï GENEHATION VAN DE muil- E2EL- HONDEN, 8 < , 1 n en de wangen en kinnebakken wit: 'helderer boven de bovenfte oogleden , Èusfchen de oogen was bruin ha , ^gt eraauw gemarmerd door een in- de. Heth.ir«nhecl,fw»z™ mengzel vaii wit . j- «uats zwarter was dan het maimetjen. De kruis, zoo , ? i tot aan de ooren waren graauwachtig van zijden van het I.jf wit, en zwart aan de punten; het kleur; de haircm waren ^em hals waren vaal; het binnenfte agterüe der fchouderen en . ^ je geheele onder - kaak , de der ooren , do J . jjderfte van^den ilaert en de omtrek van den . borst, oe buik, het gen ma-r -dat wit was zoo zuiver en zoo duidtij’c niet als bij j^ruin en de%’den van den kop, het bovenlle aschgraauw h!? hu'itenfte der ooren, de buitenfte zijden der pooten, en van den ontw waren rosachtig of gedachtig; het hin- de zijden van het lijt van onu witachtig: zij had met , als nenfti der pooten was even ^ aen hals! De omtrek het mannetjen , witte vlekk p § j knevels, de punt van den der lippen, de f ^ t ^ naa? dien van den va- d^^^hond hi1 wK geheel verfchiUende van dien van het mannetjen, die, der hond,- hij was geneei v ^ moeder wolvin ge- gelijk wy S®“S^^fjen’was kort, platen van onderen wit, van boven bldXf lig. -t wat’ J'.al geüa. , en in awarc bai, eind.- gende. , , . pooten met die van de nagelen in dat Als men de klew van het nagelen ygel mannetjen en w'jfjen v S ’ bo^en was; ik geloof zelfs dat dee- afhongvan de k eur van he^t ha r,^^ ze overeenkomst paarden, de honden, enz. hebben ook wit fpeurd worden. De os ^ ^ 2ig dat wit zelfs bij ftreepen, als op deeze laarfte deelen, lomtijas ve w ^ r ".b V." :rroofof «rSn^den «ne,. dan ia bai ve. meer zwart of ros dan wit. X/X Dal \ NATUURLIJKE HISTORIE S2 oooooooo^' VAN HET MANNETJEN TWEED B geslacht. vo«t. duim. lijn. en Wijden van het eerfte gellachc, den zesden Juny 177» geboren, koppelden den dertigften December 1775, en hec wiifieHwiem ^èn Sdm'n f Maan 1775; zij was dan ’wL jaaren en jmtrenc zl dnLn i f'5% w^erd, en de dragt duurde drie en zestig dagen, dat is , zoo lang als die der teeven. In die dragt van vier tongen waren een mannetjen en drie wijfjens, waarvan twee kort na hunne gehoor- tc 0[cliorvcti zijQ* cn blc6V6n £rc6ii6 rinn u^*- • ® op de plaat van die van het tweede gedacht afgèbeeld,““n wiTke wHu^^^ befchryving op twee verfchillende tijden vL Xn dJP™ September 1775 , dat is , op den ouderdom van zes maan- den waren de afmeetmgen van dat jong mannetjen aldus: l’ '"'l hjn gemeeten van de punt van den neus tot het begin van den llaert " Hoogte van het voor- ftel Hoogte van het agter» (lel . ! I AfftonH het agterhoofd . Afftand van de punt van den fmoel tot het oog Aflland van het oog tot het oor “ Lengte van hei oor. . . ' * Breedte van bet oor aan zijn' wortel Lengte van den ilaert .... Hoogte van den buik boven den grond . tn gele, i ‘’f ">“■ zijne zesde maand af t L ^ ^ ^ ® ^ mannetjen, dat, reeds van karakter te Snl " a houding gaf dit zrverbe gen Soo^^ vreemdeling zag, vlugcte hij fnVng wfrp dat^hem met gerust, en hij bleef het voor? werp, aa uem nmderde, fcheef aanzien; hij fronfelde de wenkbraauwen b.dd den k. p gebulkt e„ den Iheei tusfchen dl poo.en: hiiS en S wn gramfchap cf vr«,, ^n fe|,een dandegeene; diHi Ul kirdf ïmi nrgêb«k‘mn toosheiï' n"’ T"‘" u gebrek mn boosheid. De mim, die hem oppasce, had veel moeite om a r I o o o O' o o o 3 ; 6 5 7 3 I 4 3 : 9 9 o . .a o a 10 9 « 4 o f van de muil* ezel- honden. «3 hem des avonds in zijne grootmoe- en zijnen grootvader , en doof de tusfchen wijdte de oog- putten , die ^ i„ alle deeze kenmerken geleek hij tusfchen de oogen, ] ooren grooter naar evenredigheid naauwkeung zijn vader , m i , g^heele lengte nederhangende, in van den kop; waren bijna plaats dat die van den vader ^ yerfchilde ook van zijnen vader in omtrent een derde van ^ | ^ zijden van het lijf, het onder- kleur van hair, dat ^wart op d g, P flreep van dezelfde zwarte fte van den bals en den ! en en dL ^n de ooren en de oogen ein- kleur, die over het ^ %aal graauw en zwart boven aan de digde. Het hair was gem ê ^ bovenfte en de zijden van den dijen, het het bruine trekkende, in de ftreep, die over S hft hdr op den buik was zeer kort zoo ruuw op het gevoel en zoo ^ J ^ de zijden en het bovenfte Da kruin ooren , en har bovanfta van da pooran van den neus, het ® r, . i„gijcig hair , flechts met bruin vermengd viaren bedekt met rosachog einden, en op de kruin aan den ^“‘‘®”SLrffeeIachtige kleur was bleeker op de binnen -zijden van van den kop; gedeelte van de binnen - zijden van de dijen, de voorfte pooten. H^t bovemt gea^ ^ gelijk ook van de binnen, de wangen van onderen en de orotrek van den vuil -wit, op enige plaaifen met bleek geel ver- orafrvTr, val, mengd ; de oo^en w J horst en onder den ftaert. De zoomd, en J honden , maar de agterfte waren met voorfte " 7„-ootere dan die van den vader; zij waren wat naar ”ï^o^Tpt^" è„*auiaar.o kounrerk haa h, gemeen met zijnen vader en zijne moeder. 84 natuurlijke HiSTaRr « *<><><>c>oc0oc>o<>b<>6«<><>o<>c<>o<>o<>< A N HET. W IJ F J E N, T ' W £ E ® - E, G . E S - L A C H ! T. D. voet. duim. ' 2 2 0 I 2 6 I 2 0 0 7 6 0 . 3 '2. 0 . 2 4 3 10. O- 2 3 0 5 ló 0 9 0 vv^Lt!°vfn September 1775 zes maanden oud iijnde. Was toen van da volgende afmeetingen ^ ' Lengte van den kop en het lijf , in eene regte lijn gemeeten van de punt van den neus tot het begin van den ftaert Hoogte, van. het voor- ftèl. ... . Hoogte van het agter. ftel' .. . . ’ Lengte van de punt van den neus tot aan het agterhoofd Lengte van de punt van den neus- tot het oog Atltand van het oog tot hel oor . . . Lengte van het oor . . , * * Breedte van het oor aan zijnen wortel . i | Lengte van den ftaert Hoogte van den buik boven den grond * . V Men ziet uit deeze afmeetingen dat dit vvijfjen wat laager was .dan het mannetjen van denzelfden ouderdom; zij was ook voller van vleesch.* Dee- ze twee jonge dieren geleeken elkanderen in aart niet meer dan hunne vader r r zelfs voor , als zij onverfclnlhg waren , fchoon zij hen wel wist te 7 nt derfcheiJen van haare vnenden , welke zij .altoos beter ontvong, en met welke ZIJ zoo ftreelende was, dat zij ’er lastig door wierd. ^ o’ en haar grootvader hond, eenen korten- InT 7 "''^ onderemmec wit hair bedekt tot op de heS hovenf}^ engte , en voorts met bleek vaal, met aschgraauw getint ;ma'’r het bovenfte van dem ftaert was zwart met bleek vaal en aschgraauvfgem^n.d en bijoa geheel zwart; zij had den kop wac langwefpis en’wel S^e’^oogeTyme mannctjen , de*oogp 1 i:cen Ihuinscb, hLre mSr naar welt. - T" ^’nder dan die van naare moeder, naar welke zij ook geleek door de geelachtiee '^leur van de Iruin van den kop, het voorhoofd, den omtrek der oogen, het tovenft” m de Zijden van den neus tot op omtrent een duim van de boven -lip, van het buuenüe van de. ooreu en de pooten, en wan de zijden van den buik; zij, CinF^N MCÏ’iTIS j-econde ^t/é/iérat^n .'> ■ Tom ■ f'/f. i - <. ■ •^- ■ » ,*W'' . -.4 , . a •- * • V .,.; - . V •• ■ » ' ^ -ü*:4 'JT . { ■V ' ' •*' '^ • :- . 4 ^- ;-f^- i> !:■ ■■ wy H..-' A •*• • ' \*- " ”■-' '. • É-: tj •r*v*. " i , -p.,' -'r^. >?• ' i ' . i 'I f ' ^ ■ ' ■ * / »r,- " -■: -’ ; -■' ®V- : '■j:- VAN DE muil • E ZEL - HONDEN, §5 seleek ook naar haar door het graauwachtig hair op het voorhoofd, en van de ooffen af tot de punc van den neus. De geele of rosachtige kleur was eLr üD verre na zoo donker niet als op de moeder; zij trok zelfs wat naar h!ï witte , hetgeen fcheen voorttekoomen van den vader, wiens hair op de- ^"’^rgeSnfa^hS^^^^ witachtig, en in oofen d e nedcThangende waren. Bij den vader waren , wel is waar , maar zeven witachtige nagelen , in plaats dat zij bij dit jong wi^jen alle bijna van dezelfde kleur waren. Zij had de ooren ook geheel nederhangende , daar die van den vader maar met een derde van hunne lengte overhongen Zij had ook eelijk baar vader, eene groote overlangfche vlek op den hals, die aar de keef begon , zig al breeder op de borst uitftrekte, en omtrent het midden van het onderlle gedeelte van het lijf in eene punt eindigde. Zij Sleek ook naar Lm door de witachtige kleur van het hair op de wangen, fp den rand van de boven lip, op de geheele onder- kaak-, op de binnen- zijden van de pooten , den omtrek van den aars en der voeten, en eindelijk ILr de kleur van den buik, die wit was met aschgraauw gemengd. Zii had met haaten vader .en.moeder gemeen de graauwachtige kleur vaö den rug en van de zijden van- het lijf ; dc gemengde vaale.en witachtige kleur op den hals, het agteriie gedeelte van de. fchouderen en het bovenfte befchrijving, welke wij nu van deeze vies dieren «daan en gegeeven hebben, blijkt dat zij meer overeenkomst had- Ln mef de wolvin dan met den hond, in kleur van hair, want zij hadden, den met de ctpJippI het bovenst gedeelte en de zijden van het lijf even als ^ .^p enige plaatfen met vaal vermengd,. Zij hadden lLk“ gdp^de wLvin,’ rojach4en witachtig hair op den kop, Plo- ten en^hndL aan den buik ; - maar het raannetjen van het eerfte geQacht had Hechts meer wit en minder geel dan het wijtjen , hetgeen fcheen tc^koomen van den vader hond, die meer wit dan zwart was; de hoedanigheid van het hair was evenwel niet volkoomen gelijk aan die van want bii deeze vier dieren vvas het minder ruuw , mindor lang en lag platter dan bij L wolvin, die voor hec overige, gelijk alle de andere wilde cnvlcesch- eecende dieren , onmiddelijk op de huid een tweede kort^gekroesd hair had, dat den wortel der lange hairen bedekte. Bij onze vier dieren hebben wij dat kort hair befpeurd , maar het Was noch zoo gekroesd, noch zoo d gt als bij de wolvin , naar welke het egter door dat kenmerk geleek , naardien dat tieede hair gemeenlijk niet bij onze tamme honden gevonden wordt Dok was het hair van deeze vier dieren; fchoon m hoedanigheid van dat v.n de woKin verfchillende,. te gelijk ruuwer en dikker dan dat van den hond,: ido dat het. fOheen dat de moeder -op de. , ycur 6n.de vader op den aart van. het hair invloed gehad hadden. , . . Omtrent het maakzel van het ligbaam kan men zeggen- dat he. in aetjen en het wijfjen van het eerfte geflacht meer van de. moeder woma S 6 '\ NATUURLIJKE HISTORIE dan van den vader hond kwam ; want die twee dieren hadden , gelijk de wolvin, het lijf zeer dik van onderen naar boven, en veel buik. Zij had- den het agterftel zeer ingezakt, dat voortkwam van het maakzel hunner ag- terfte pooten, die grooter elleboog hadden, dan die van de gcwoone hon- den , fchoon minder dan die van de wolven. Die koomt volmaakt overeen met hetgeen ik v'an de muil -ezels gelegd heb, ^a) en fchijnt te bewijzen dat de moeder de grootte en het maakzel van het lighaajn geeft, terwijl de vader die van de uitwendige deelen en ledenmaaten levert. Men ziet ook uit de overeenkomften van die vier dieren met den hond en de wolvin, uit welke zij gefproten waren, dat de vader meer invloed dan de moeder heeft op de mannetjens, en de moeder meer dan de vader op de wijfjens ; want het mannetjen van het eerfte geflacht had , als zijn vader hond, den kop kort, de ooren half nederhangende , de oogen bijna hori- zontaal open en vrij digt bij elkanderen, de nagelen en voeten wit, en het jong mannetjen van het tweede geflacht had ook den kop kort, de oogen ho- rizontaal open en vrij digt bij elkanderen, en de ooren nog meer nederhan- gende dan die van den vader. Het fchijnt ook dat de moeder wolvin zoo veel invloed gehad had op het maakzel van den llaert van de mannetjens als op dat van hun lijf; want de mannetjens, zoo van het eérfle als tweede geflacht, hadden alle den ftaert lang en (leependen, als hunne grootmoeder wolvin. Het fchijnt ook dat de moe- der wolvin meer invloed gehad hebbe dan de vader wolf op het maakzel van den kop van de wijfjens , naardien beiden , die van het eerfte en tweede geflacht, den kop langwerpiger, de oogen fchuinscher en verder van mal- kanderen, den tip van den neus meer opgewipc en de ooren regter op ftaan- de hadden, kenmerken, die niet dan van de wolvin kunnen voortkoomen , terwijl daarentegens diezelfde twee wijfjens den korten ftaert van den groot- vader hond, en de witte kleur van de keel, voeten en nagelen hadden, het- geen ook bewijst dat de uiterfte deelen door den vader en niet door de moe- der geleverd worden. Als men de feiten , die ik tot hier toe opgegeeven heb , opfomt , blijkt ’cr uit: 1. Dat de grootvader hond meer aandeel fchijnt gehad te hebben dan de grootmoeder wolvin aan het maakzel van den kop van het mannetjen en van den ftaert van het wijfjen van het eerfte geflacht , en dat daarentegens de wolvin meer aandeel gehad heeft dan de hond aan het maakzel van den kop van het wijfjen en van den ftaert van het mannetjen van dat eerfte ge- flacht. _ a. *. Het fchijnt dat het mannetjen van dat eerfte geflacht de kenmerken, die hij van den hond en van de wolvin ontvangen heeft , aan het jong manne- tjea van het tweede geflacht hebbe overgedaan , en dat het wijfjen ook aan (a) XV. Deel, bladi, 55, en de hillorie der Kanarie- vogelen in de hijiorie der y«- gelen van süffOH. «7 VAN DE MÜIL-EZEL-HONDEN. U , ceflacht de kenmerken hebbe overgedaan, het jong wijfjen van het tweede g onvangen had , uitgezonderd de welke ZIJ van de wolvin en cie^ ragden, die, in dat jong wijfjen, van ooren en het wit van de voeten ^ jjetgeen fchijnt te bewijzen dat de haaren vader fcheenen mannetjens, maar ook op die der vader niet alleen ® . j die vier dieren, mannetjens en wijf- wijfjens invloed heeft. En jjgj maakzel der jens, hadden veel meer van hadden ^ zij hadden, ge- voeten, fchoon zij “Sterfte po wa^^ en^ daaren- lijk de hond, den voet bre^naa ^„derfte van de geleding der hand to alleen het ondeifie van drdeeien des lighaams van den hond en de wolvin ^^„1^ zoude kunnen noemen, merk- zeer fchecn de vermenging, die men zedeniijK baar in hunne aart en oDliuten om te pisfen , als zij vol- I. leder weet dat de reuen eenen po^ oplaten om le^p^^ wasfen zijn, want, als zij nog jong J , gedacht, ligtte ook S p°o«t". rL‘Undenlnd zijnde, hnthte “fbe wolven iTnridroofjslr h"d'de^ waar met eene ’ ge„ gemurmel van vermaak of verlangen , al* ook nog eene fchreeuw , ^ij met moeite dat van eenen het nooit na, als zij vreemdelingen zagen , of fcheenen te blaffen. Heten J Zij lieten hunne Hgre andere voorwerpen , die verlangen of droefheid, en zij buil- fchreeuw, of hun hfdden; maar hierin deeden zij den altoos als ] g , rp Inno' oDsefloten houdt. Zij fchee- nietmeer dan de honden, als Svoelen , want zij huilden „en de ^ het vogtig weder wc* fterker en in de bosfchen hebben hetzelfde m. dan als het mooi we • ^ weder is, en voordonder buien, ftina, en men jonge dieren van het tweede geflacht met Voor het hec^erfte; zij huüden ook niet zoo dik- minder moeijelijkhcid hebban dat zij hun gehuil lieten wijls, en het was gj j„eer naar de honden dan naarde hooren. Zij fcheenen dan in Item veei m wolven te gelijken. -onderlinge gewoonte en die onzen bonden niet 3. Zi hsdden 7 >J |,„„d me. hunnen fnoe. omcwtoe- gewoonlijk eigen is*, namelijk van ne g overfchot van hum Sn'' zf nmlien niet illeen kleine holletjens in den grond n.et hnime» 83 N A T U U R L IJ :K E HISTORIE fnoec, maar zij graafden ze'fs een vrij groot gat, om’er in te gaan liggen, dat wij nooit van onze tamme honden gezien hebben. 4. Men heeft gezien dat van onze vier dieren de twee mannetjens wild cn boos, en integendeel de twee wijfjens gemeenzaam en mak waren; het oud mannetjen toonde zdfs zijne boosheid tegens zijn geheel gezin , als of hij bet niet gekend hadde; zoo hij fomtijds al zijn wijtjen liefkoosde, mishan- delde hij het weldra weder, zoo wel .als zijne jongen; hij fmeet hen op den grond, beet hen fel, en liet hen niet .toe opteliaan dan wanneer zijne boosheid over was. De wijfjens daarentegens maakten zig tegens niemand boos, tenzij men haar tergde.; .^ij -blaften fleehts tegens menfehen , die zij niet kenden, maar fchooten nooit oj) hen toe. 5. Het raanneijenen het wijfjen van bet eerfte geflacht hadden eenen zeer goeden reuk; zij rooken van zeer verre en zonder te zien; zij onderldheid- den van zeer verre de vreemdelingen van de perfoonen, die zij kenden; zij Jüoken zeifs door de muuren en heiningen, want zij huilden, als ’er een vreemdeling om hunnen ftal gong, en betoonden daarentegens blijdfchap , als het 'perfoonen waren , die zij kenden ; maar men heeft opgemerkt dat de mannetjens het eerst door den reuJc gewaar wierden, want de wijfjens blaf- ten noch huilden in dat geval -niet dan na de mannetjens. * t 6. Zij gaven eenen Herken re,uk van zig, die veel van den reuk van den wolf had, want de tamme honden bedroogen ’er zig niet in , en ontvlugteden iien, als of zij waare wolven geweest waren. Op de reis van onze vier die- ren van Namen naar Paiijs naderden de honden uit de velden hen niet, maar liepen integendeel van hun weg, zoodra zij hen zagen of rooken. ., 7. Als deeze vier dieren met elkanderen fpeclden, en een hunner c^oiivrc- den was, als het fchretuwde omdat h^t zig ftootede of k we cfle, vielen de drie andere het terftond aan , rolden bet , trokken het bij den flaert , bij de pooten enz. tot het ophield met klaagen, en vervolgens gongen zij voort met hetzelve te fpeeien als te vooren. Hetzelfde heb ik bij verfcheiden andere foorten van dieren ge.zien,en zelfs bij de muizen. Over het algemeen kun- nen de dieren het fchreeuwen van pijn in hunne gelijken niet dulden, en, als zij t’onpas zoo fchreeuwen, worden zij door hen geftraft. 8. Ik wilde weeten welk het inflinél van onze vier dieren zoude zijn , hetzij in afkeer, hetzij in moed, en, alzoo de katten door de honden meest gehaat worden, liet men eene kat in den gefloten tuin koomen, waarin zij - bij dag gehouden wierden. Zoo dra zij haar gewaar wierden, begonnen zij haar alle nateloopen: de kat klom op een boom, en onze vier dieren fchik- ten zig .ajs wilden zij op haar paafen, en wendden het gezigc niet van de prooi, die zij verwagteden; en, indedaad, zoo dra men de kat deed vallen door den tak, waarop zij zat, te breeken, vattede het oud mannetjer> haar, voor zij den grond raakte , en doodde baar met hulp van zijn gezin , dat zig daartoe met hem vereenigde, en egcer at geen van hun van haarvleesch, tegens welk zij zoo veel afkeer betöonden als de gewoone honden tegens diergelijk vleesch hebben. \ Den VANDEMUïL-EZEL-HONDEN. 8?, . J n„.n eene groote teef van het doggen -ras in den- Deti volgenden dag e i^clOud mannetjen los liet, die aanftonds zelfden tuin, maar gong met haaren buik naar haar toe liep ; ^ jjj ^ie houding, en, zoo dra hij haare op den grond liggen ; hij yrcden. Daarop liet men het oud wijfjen kunne kende, liet , op de teef toefchoot , maar zig binnen, dat, even als zettede zig tegens eenen muur, daar Zij toen op haar wierp, zi] v ug vvijfjen zig te vredcn hield met nog zig zoo wel in ’ jjen bemiddelaar wierd tusfchen zijn wijtjen eenen aanval, waarin het om haar te dwingen het ge- en de ceef ; hij gjf de keten leggen, on. e jn wijf- - vegt te l^aaken. j- deed nu niets dan om de teef rond fprm- jen alle vrijheid te / vatten, en zoo is ook de waare handel- gen , haar van ^eer list dan moed in zijne aanvallen gebruikt; wijs van den wolf, di 1 en moed te hebben ^ant hij aar- het oud ™an"etjen fcheen eg kloekmoedig aan, felde niet zig zoeken verrasfehen. Voor het overige en zonder hen van agteren uetwijlienvan onze bastaard - dieren , ge- blaften noch veg.cn 1 ta halt reea té berge en aij knorden lijk de honden , hunnen vijand aanvielen. maar enigzints voor zij hu wagchond binnen koomen , die ten Enige dagen daarna 1 als ons oud mannetjen, dat met aar- naasten bij zoo S*"®® £jg vagebond verdedigde zig in het eerst vrij felde om h«m aantetascen. aangehitst; maar coen die man wel, omdat hij f "aan , omdat on^ genoodzaakt wierd henen te g ^ig zijn hond ter- grijpen en hem reeds ^ijn meester was uitgegaan en durWenie Hond tegens de ’ Geduurende dien gantfehen tijd liet het oud meer in den '“'o om' te vegcen blijken; maar, alvorens haar daartoe wijfjen veel „,en het maineejen tc moeten vast leggen , om vrijheid te geeven, „gj. yyijfje„ Jan los gelaaten zijnde, fchoot het gevegt gelijk te ^jj^en Hand niet verlaaten hebbende, zij aanftonds op den hond ^ hordei ; ook koos zij, na den eerften aan- niet dan van |eregeW gevegt te waagen; zij vergenoegde zig met val , de partij van geen ge S ^ ^ ^g^eren te yer- lugtig aagen^te vooren met de teef gedaan had , en zien- rasfehen, gelijk zij enige .. . de dat haar zulks met gelukte, “ ^ A ^oed, welke die wagthond , die Al.00 eer. SSuS hcdha.ee bUjken, misfchlen anders voor zeer fterk vreemde pioatswas,endachijaan zijns mees daarvan daan kwam dat hij °P wezen, bragt men’er hetoudmann - ters buis misfchien ftoutmoedig wagthond op eene kleine binnen- de ke.en ;°’^^,tr?chrlLdo^ X/X 90 NATUURLIJKE HISTORIE durfde niet uit den hoek koomen , waarin hij gedoken was , zoo dat hij overwonnen wierd zonder te vegten ; want ten huize van zijnen meester zijnde, zou hij niet nagelaaten hebbem ons mannetjen aantevallen, zoo hij niet terllond de meerderheid van zijne fterkte gezien hadd’. JVJen ziet uit deeze twee proeven, en uit andere diergelijke feiten, welke de geleiders of opzieners van deeze dieren ons bericht hebben, dat geen hond hen ooit heeft durven aantasten, zoo dat zij in deeze dieren nog hunnen na- tuurlijken vijand , den wolf, fchijnen te herkennen. »0000(xx>0000000000c000c>000<»0000<>«000«xx>ex>00c MUIL-EZEL-HONDEN. VAN HET WIJFJEN,. D ï R D £ GESLACHT, Xk liet in de maand November des jaars 1776, het mannetjen en wijden van het tweede geflacht, die den derden Maart te vooren geboren waren , naar mijn landgoed BulFon brengen. Bij hunne aankomst bragt men hen op eene groote plaats, daar zij omtrent twee jaaren gebleven zijn, en daar ik hun een klein hok liet maaken, om hun bij flegt weder en in den nacht fchuilplaats te verleenen. Zij hebben er altijd in eene vrij goede vriendfchap geleefd en men heeft niet belpeurd dat zij afkeer voor malkanderen hadden ^ alleen fcheen het mannetjen , op het eind van zijn eerlle jaar, gezag over zijn wijf- jen te hebben aangenoomen; want dikwijls ftond hij haar niet toe de eerlle aan het eeten te koomen, vooral als het vleesch was. Ik beval dat men hen niet bij de honden van het dorp zoude laaten loo- pen , vooral zoo dra zij den ouderdom vanagttien of twintig maanden bereikt hadden , opdat zij niet met dezelve paaren zouden. Deeze voorzorg kwanv mij noodzaaklijk voor, want, alzoo mijn voorneemen was te zien of die bastaarden, na een zeker getal gedachten, tot de foort van den wolf zouden wederkeeren, dan tot die van den hond, was het nodig het ras altijd zuiver te houden, en niet te zaamen te paaren dan de dieren, die ’er van voort zou- den koomen. Men begrijpt wel dat, zoo men , in plaats van die bastaard* dieren met elkanderen te laaten paaren, dezelve altoos en geduuriglijk met honden hadde laaten Ipeelen , het ras langzaamer hand wederom tot het mo- ï^— ^ ‘f * 1 '■*'' '■''(vV .’’t: ’ . *> l-'f’;: -i ,i i 4 ■ •■ - ■'• y ..... f .J|ïs| -r.y^ • • -Vrfv * --.J iii-è', :. f. ■iit4 ■! i * : •"■ U' • ; ;;-.Vv :-■'•■'• : . I •■ r • f • I ; ! 7' del van deeze eerfte f ugt van den wolf had. Het zou ook zoo ken zoude verloren hebben, “ r billende uitkomst, als men hen altoos geweest zijn,_ fchoon met eene 'en al g^. en geduuriglijk met den wo , fnarjen meer geweest zijn, maar dieren , nachten zouden de diereu ge^e die in alles naar de wolven -foor^ fcheen dat mannetjen en wijfjen van het In het laatst van het jaar 17/7 bekoomen te hebben, zij paarden tweede gedacht hunnen g^heelen wasao December 1778, dat is, egter niet dan den dertigden jaaren en tien maanden. Het is ook 4 den ouderdom van omtrent ^ zijn voorcteteelen , en het Itrent op dien bleek dus toen reeds dat in ftaat zijn , dan met den wolf, in den tijd, waarop een jaar en enige maanden hond, die °Pi/overe^ tusfchen den wolf en bas- voortteelt. Bij deeze tweede voegen, namelijk die van d^e taarden , moet men nog jgzeifde fcheen te zijn. Onze bastaarden , z baarheid, die ten naasten ^ j „gflacht, hebben maar eens in twee jaareii van het eerfie als van het tweede g ac ggrfte geflachc, die voor gejongd, want het ioortgeteeld hebben, en die ik,in de de ee?fte reis den derden Maart Verfailles heb gezonden , maand November faarna, na r g j.gjg gejongd, en al- hebben eerst in de lente va J bet tweede geflacht, die de hadden ook het geenede minfleteke- eerfte reis op L er. ™inrig maanden na dar aij de eerfte rera nen van nriigheid gegeevcii, ceiongd hadden. , yyojf jn den natuur -ftaat leevenden , be- ^ En wat de j redenen om te denken dat zij niet zoo groot langt, hebben ° en dat de wolf, in plaats van alle zij als men Sgdald maar eens in de twee jaaren jongt, en m s- jaaren eens te jongen, want i. fchijnt het zeeker te zijn fchien zelfs maar eens in d ] jongen wierp, gelijk verfche - dat, zoo de wolvin alle veel talrijker zouden moeten zijn , den fchrijvers ophoudt deezen vijanden van onzekud- ondanks den oorlog, analogie hier een bewijs te zijn dat men met den aan te doen; ook bieren hadden, door hunne invvendige ver- kan verwerpen. Onze bas verfcheiden andere uitwendige kenmer- mogens en door den ^olf, dat men niet wel kan geloo- ken, zoo veel overeenkomst „„jpn in eene der wezenlijkfte punten, ven dat zij van denzolven ver c 1 ^ eenen wolf, dien men dood namelijk de vrugtbaarheid a- Te^n ^ van rlxr;S‘=.ï« 7 - 92 NATUURLIJKE HISTORIE hunne moeder gezien heeft, het niet gewoon is dat men ’er bet volgend jaar weder ziet , fchoon die moeder niet van verblijf veranderd is , tenzij ’er nog andere wolvinnen bij haar zijn, en, zoo de wolvin alle jaaren jongde» zou men integendeel elk jaar de jongen hunne moeder zien volgen, zig in de lente in het veld verïpreiden, om ’er bun voedzcl en hunne prooi te zoe- ken ; doch alzoo wij geen voorbeeld hiervan hebben , en ook alle de rede- nen, welke wij bier opgegeeven hebben, ons gegrond voorkoomen, blijven wij gelooven dat de wolvin op zijn hoogst eens in de twee jaaren jongt , ge- lijk de wijfjens van onze bastaarden. Hen vierden Maart 1779 wierp het bastaard- wijtjen van het tweede ge- flacht zeven jongen, die van eene bruine of zwartachtige kleur fcheenen , ge- lijk de vader, of gelijk eerstgeboren wollens, en, alzoo dat wijfjen den dertigften of een en dertigflen December te vooren gefpeeld had, is het klaar dat de tijd der dragt maar drie en zestig dagen geweest is, gelijk bij den hond, en niet drie en eene halve maand, gelijk men, maar misfchien zonder grond, van den wolf zegt; want hier wederom de analogie tot leids- vrouw necmende, kan men zig niet onthouden van te denken dat de tijd der , dragt even lang zij bij den hond en bij den wolf» wijl die dieren in zoo veele opzigcen naar elkanderen gelijken , en zoo veete overeenkomst met el- kaêr hebben dat men nkt kan twijfelen of zij zijn van hetzelfde gedacht en van veel nabuuriger foorcen dan die van den ezel en het paerd; want deeze laat- fte dieren brengen te zaaraen niet voort dan wezens» die zig niet verder docxr de voortteeling kunnen voortplamen , dat is te zeggen» onvolmaakte we- f zens, welken de natuur het dierbaarfte van haare gaven geweigerd heeft» die van te keven in eene nakoomlingfchap zelfs na het eind van bet leven» terwijl de wolf en de hond, door hunne vereeniging, dieren voortbrengen» welke het aahwezen aan andere dieren kunnen geeven, omdat zij met alle- de rot de voortplanting noodzaaklijke vermogens begaafd zijn. Enige uuren voor het begon te werpen, fcbikte dit wijfjen in een’ hoek met veel zorg een nestjen van ftro, om ’er haare jongen op te leggen; hec was eene holte in de gedaante van een groot nest, befchut door eenen hoo- gen rand , die ’er om liep. Toen de jongen geboren waren, beijverde zij zig om zig jegens hen van de eerfte plichten van moeder te kwijten; zij hield bijna niet op dezelve te^ liefkoozen» te likken en hen gemaklijk te leggen ; zij liet het mannecjen niet toe hen te naderen, en fcheen te vreezen dat h'i hun kwaad zoude doen: maar deeze bezorgdheid, deeze blijken van teder- heid en moederlijke toegenegenheid duurden niet lang, en wierden weldra vervangen door eene wrcede woede. Twee of drie uuren na hunne geboor- te was degeen, die deeze jonge dieren zoude oppasfen, nieuwsgierig ge- noeg om te gaan bezoeken; hij wilde hen in de handen neeraen om hen van nader bij te bezien , en meer was ’er nkt nodig om de moeder woedend te maaken , die terftond op haare nieuw geboren jongen aanviel of hen’ met woede uit zijne handen rukte, om hen optevreeten, en hen tot haare prooi te maaken , want zij. vrat hen als of zij haar gewoon voedzel geweest wareu» van de muil-ezel.honden. 93 aangeraakt of behandeld waren , hadden Zes van deeze jonge eerlle nest niet overig bleef dan het jong hetzelfde lot, zoo dat ons van dat eer^^^^.^^ wijfjen , van welk wij «J^t het ^ gde geflacht ) eene afbeelding ration (of wijfjens muil- ezel- hona gegeeven hebben. „„nmprken dat ’er verfeheiden wijfjens van di^ Wij zullen hier omtrent aan ^ opvreeten, als men hen ren zijn , die aldus de jongen van ha.r voornamelijk onder IZA.: kor. .. dac n,aar dcezc d..d.n dit getal, en zij doen dit ^„k Ichijnen mogen , fpruiten egter van woeste wreedheid, j^eid uit eene al te groote liefde, of enkel uit eene al te groote dolligheid grenst; want de na- liever uit eene heeft opgedraagen van haar kroost optevoe- r.inr die de moeders de zorg Ph met liefde en coegene- den,’en met haare melk te jj^ei gemist hebben , de in ftand genheid begaafd; f fcbepzelen, naardien deeze laatfte, zoo de houding en voortplantmg der f h P jongen ontbloot waren , moeders volftrekt van Jo dra zij geboren zouden zijn. Men ven uit gebrek aan t>PPa^S ^at deeze jonge moeders hajir ^erstg^ S^erJlÏnlneti: .„..Je .eflackc V» hg;, Tuide niL gelijk luen reeds ge^^ ,ij t., .oeliet erag deel tru^fen he. »“ «rkWne gCTin re neemen. Maar be eu h.„t aan de opvoeding van , r . bijna nooit lieten zij haar alleen loo- den zedeït niet <>P J dwongen haar zelfs fomtijds, ala peS, zij verzelden haar ^ ^ zij raakten zelden het eeten liepen , tusfchen hen beiden , te b jve , i g^. aan, voor zij 'er haar deel S^^^^Sencn de vade! en moeder hunne heele fchaapen tot hun '^°®dze , egrfte op te vergasten; maar als zi> ^a'fproof^ " mk ligt, door die zelve Wem^^e maaxe^^^ ^en vierden Maart 1779 geb^ Dit jong wl]f^m van J^^,. /opvoeding ontvangen; zij is zedert haa- ren , heeft flechts eene half “P opgefloten geweest m eeneiï re geboorte met haare vader e^ flecht's van tijd tot tijd liet koomen, erooten kelder, uit melken men hen 2ekt.re uuren eeten r cm op eene plaats PP gemeenzaamheid en maatfchapir Te «r rge^-f T u^is'i s--; ”oS wa“ï: S Aerar„„„d zeur wUd , »a-g- NATUURLIJKE HISTORIE was zij noch woest, noch boos; maar integendeel zeer zagt en vreedzaam van aart. Zij fpeelde zeJfs gaeme met de gewoone honden , zonder hen te willen fchaaden, fchoon zij een en twintig maanden oud was en bijgevole reeds kragt genoeg had om zig te verdedigen, of andere dieren aantevallen- maar ik moet aanmerken dat de honden haar niet dan met tegenzin naderden ’ en als of zij aan haar de reuk van hunnen vijand nog gewaar wierden. Als men op de plaats kwam, waarop zij opgeflocen was, dook zij op den grond, als of zij meende dan wel verborgen te zijn, volgde met de oogen alle be- weegmgen, die men maakte, en raakte haar eeten niet aan zoo lang men naar haar keek. Als men , wanneer men bij haar was , haar den ru| toe- keerde en zijne handen liet nederhangen, naderde zij zagtjens en kwam die lekken; maar zoo dra men zig naar haaren kant wendde, liep zij fchieliik weg en dook op nieuw op den grond, daar men haar kon aanraaken, de ooren en pooteii vatten, en zelfs haarden bek openen, zonder dat zij lust toonde om te bijten. Als men haar vrijheid in eenen tuin gaf, was zij , wel is waw, met ligt weder optevangen, omdat zij wegliep, zoo dra men haar naderde; maar als men haar eens had, liet zij zig weg leiden en zelfs weg draagen , als men wilde, zonder dat zij enigen wederftand bood of gram- fchap het blijken. Men kan dan zeggen dat dit jong wijfjen , fchoon vrees- achtig en wild, door haare zagtheid van aart en zeden, veel van haare moe- der en grootmoeder had, die, eene geheel tamme opvoeding genoten heb- bende, altijd zeer mak, zeer ftreelende en zeer gemeenzaam geweest ziin • en dit IS een nieuw bewijs van hetgeen wij van deeze dieren gezegd hebben, te weeten, dat de hond, met de wolvin gepaard zijnde geweest, den wiif- jens, die uit die koppeling zijn voortgefproten, zijnen aart en zijne zeden Ichijnt gegeeven te hebben , en dat de wijfjens ook diezelfde inwendige hoedanigheden aan de andere wijfjens, welker moeders zij geweest ziin overgedaan hebben ; dat wederkeerig de wolvin, met den hond paarende! den raaDnetjens , welke uit die vereeniging zijn voortgekoomen , zijnen aart en e.j,ne zeden had overydaan, en da. dll minne, jenf ook diezllS inwen" dige hoedanigheden aan de andere mannetjens, welker vaders zij geweest ziin hebben overgedaan. Wij zullen nu de befdirijving geeven van dat wijfien’ dat ons van het derde gedacht is overgebleven; wij zullen eerst opgeeven wat dit jong wijfjen met den wolf gemeen had, en vervolgens de overeen- komften, welke zij met den hond moge hebben, en uit die vergeliiking zul- en wij zien dat zij , gelijk alle de andere wijfjens van dat ras , ved mefr Ge- lijkenis met den wolf had dan met den hond. Het ware wel te wTnfchen pweest dat wij ook een manneijen uit dat nest behouden hadden, gelijk wif er van_ de voonge gedachten hadden, om die te befchiijven: dan zonden WIJ gezien hebben of dat mannetjen, gelijk zijne grootvaderen grootmoeder in gedaante van den kop meer naar den hond dan naar den wolf zoude gele- ken hebben, en of zijne zeden overeenkomftig die van bet laatrte dier zou- den geweest zijn : du zou bevestigd of kragtloos gemaakt hebben hetgeen hebben met opzigt tot den invloed van de mannedens cri de wijfjens in de voortteeling van deeze dieren. i VAN DE MUIL-EZEL-HONDEN. >5 •■r- « V.OI- «Iprde geflacht had in houding, gang, wijze o 1. Dit jong wijfjen van j,|n veel overeenkomst met den wolf; van loopen en de toon en buigingen van haare men beeft het met hooren blaften, m had ftem , als zij ^“dde , J .jjj yan beneden naar boven omtrent den ook, als de wolf, aan het agterftel , dat zeer duidlijk buik, en hooger aan Jet v^o^ftel^d^^^ 2 ij geleek ook naat fchuinsch afliep tot aan de jg oogen , den wolf in gedaante van den KoP» waren, en in eene prunt en dun aan het eind, en in ot>ien, me 0 grootte van het dier, Eindigden. 4 - Door de ho„ds-..nd n *e, «elVooter e„ dikker den wolfdeeden gelijken, voornaamfte kenmerken, we J va„ het eerlle geflachc. én die f'chijntn overgedaan ^ het wijQen van het Wij zullen flechts aanmer te^zegRen de moeder van dat welk wij tweede geflacht vertoont , f J .^romd zijn , omdat het dier jong was , hier befchrijven, de züne^ooren de eigenfchap nog niet verkregen toen het getekend wierd, J maar zedert zijn zij regt op gaan ftaan, hadden van gekregen als die van de andere wijfjens. Wij eu hebben dezelfde | geflacht, van hetwelk zullen ’er nog bijvoegen dat «^t wijïj ^ volkoomen naar wij in deeze befchrijvmg fpre^ f„’ dat^laatfte kenmerk zig dien van den wolf in moeder, welke den ftaert LdynTefhXTootvade? en vader te naderen, die den ftaert zeer Jang hadden. , . poor het bruin hair met grijsachtig Zij geleek naar haar^en^ vad onderfte yan den vermengd , dat zij op voorhoofd had. Wij zullen hals, en het zwart, dat ^ p ^ de plaat, waarop het ten opkigte i verbeeld fteet, dat is, de vader van het nanneijen van hot ? fpreekcn , het hair bruiner van kleur is , om- „ijfjen, van hotwelk ^ hier Ipre k P„„f reven maanden af- dat dat mannetjen, hetwelk »p ne ^.t.reeen had, die in het vervolg getekend nog tijne^-^^ ten zlggen, bruin met graauw vermengd; wij fpreeken, dat^^ „^eder, op geheel het boven- voegen dat dat \vijljen, bO\e door fte gedeelte van den fmoel zwart had. 2. a j b het graauw , met 'y'^.^^^uik’ door^e? ros op de buiten -zijden van denfte van de borst tot aan de ooren, daar het mee de pooten, ter zi]de z.vartachtig, dat de ooren bezoomde bruinachtig getint van de^oren , het benedenfte van doorhetw.t op der dijen en beenen, op den . i^dSTèn om'^tn a- -ar wijt moeten te dien opzigte aanmerken dat I NATUURLIJKE HISTORIE er bij alle de manlijke en vrouwlijke dieren van dit bastaard- ras altoos min of meer wie op alle die verfchillende deelen geweest was, en dat bij gevolg de vaders en moeders beiden gelijklijk zullen kunnen toegebragt heb- ben om hun die kleur over te doen. 3. Dit wijfjen, eindelijk, gelede naar haaren vader in kleur van alle de nagelen , en in maakzel en plaatfing van de oogen, welker holten, als bij den hond, ten naasten bij horizontaal fton- den ; maar zij geleek naar den vader en de moeder in hoedanigheid van hair dat ^en fijn hair aan den wortel had, en dat, zonder zoo ruuw op het gevoel te zijn als dat van den wolf, egter veel ruuwer was dan dat van den hond Deeze befchrijving met de voorgaande vergelijkende, zal men zien dat zij llrekte om de meeste redeneermgen, welke wij reeds gedaan hebben, met opzigt tot deeze bastaard -dieren, te bevestigen ; het is ondertusfehen e ner waar dat de moeder hier geen’ invloed fcheen gehad te hebben op de%, daante van de oogen, die, bij alle wijijens, altoos fchuinsch Honden als bij den wolf, terwijl die van ons wijfjen van het derde geüacht horizontaal Honden, gelijk- die van den vader, of liever als die van den hond; daaren- boven, in plaats van den ftaert kort en Homp te hebben, als haare moeder en grootmoeder, had zij dien integendeel zeer lang en nederhangende het- pen fchijnt te kennen te geeven dat het mannetjen hier meer invloed ge- had had op deeze verfchillende deelen dan de andere mannetjens in de voor gaande geHachten. Voor het overige werpen alle deeze feiten , wel be- fchouwd zijnde, niet omverre hetgeen wij te vooren gelleld hebben naar- dien wij altijd gemeend hebben dat de mannetjens meer invloed hadden dan de wijfjens op de gedaante van de uiterfte iedenmaaten; maar, ondanks dee- ze reeds herhaalde proeven, begrijpt men wel dat het niet wel mogeliik is nog iets Heiligs vast te Hellen omtrent den wederkeerigen invloed van de mannetjens en wijfjens in de voortteeling, en dat zij niet genoeg zijn om den gewoonen loop van de natuur te leeren kennen en te vatten. Daar ziin zoo veeie oorzaaken, die in een zoo kiesch onderwerp tot dwaaÜngen kun- nen leiden , dat , welke fchranderheid een natuurkundig waarneemer ook mag bezitten, hij altijd nog reden zal hebben om zijne gedagten te wantrou- wen, als hij geene volledige verzameling van bewijzen heeft om dezelve te bevestigen. Bij voorbeeld, het is vrij waarfchijnlijk dat, zoo ’er verfchil is in de Herkte en het temperament van dieren, die te zaamen koppelen, de vrugc van deeze koppeling meer overeenkomst zal hebben met dat , hetwelk meer Herkte en kragt van temperament zal hebben, en dat, zoo het manne- tjen het wijfjen daarin overtreft, de jongen meer naar den vader dan naar de moeder zullen gelijken. VAN CHIÏQP^ MCE XI ft ^ua//’re?//e ^^é/téra^o/t 1 VAN DE muil- EZEL-HONDEN. 97 VAN HET MANNETJEN, V I E R. D B geslacht. voet. duim. lijn. H or wiiflen van het derde geflacht, ricfig geworden zijnde , wierd gedekt 1 ,Tonvadir en wierp, in de lente van het jaar 1781 , vier jongen, zoo "’^letiens aL wi/fjens, van welke twee door den vader en de moeder wier- T L van welke ’er maar twee overbleeyen een mannetjen den ’neeze ionffe dieren waren mak en ftreelende; maar zij wa- boeadereaaan, dia aig in hun.a .abaurfahap bevonden. ^ genacht behield altoos het voorkoomen van dan"wor”ziror?«"fbS zijn lijf varlangde zig, alahij ireliik bü den wolf; de ftaert was wat krom en tusfchen de pooten han- gende! hij- geleek ook naar den wolf in kleur van hair op den kop en het ^'^ToS hij omtrent een jaar oud was , was zijne Lengte , in eene regte lijn gemeeten van de punt van den Le”ng'iVoJef 3 eïromte Van het lijf ^ ' tT- 1,0.1 Ho ooHeden, den neus en de neus ■ gaten zwart , de wangen wit, rk ooi het onlrfte van de onder-kaak , en men zag ook wit op de borst in dfbhinenzijden der pooten en dijen; het on der Ite van den buik . naar I was vuil wit naar het geelachtige trekkende. ***no^ftaert^had negen duimen en zes lijnen lengte; hij was dik en met digt vtifk^ft boven op den ftaert, geelaeb.ig onde, aan denzelvcn en zwart naar de tip. ^OOOOO0K>O<>O&V000WXH?<>OO VAN HET WIJFJEN, 2 3 8 4 6 9 VIERDE geslacht. D MZe wolf • teef iit hetzelfde nest als de voorpiatide ™nlf ’ 8''”* “are over-grootmoeder de wolvin, in voorkoomen , engezigi, door “ XIX, Deel, y 9.8 N A T U U R L IJ K E HISTORIE haare groote ooren en den ftaert, rusfchen de pooten hangende: zij was veel kleiner dan het mannetjen en ligter in gedaante van het lighaam en pooten. , ' Op denzelfden ouderdom van bijna een jaar was haare lengte van de punt van den neus tot den aars, in eene regte lijn gemeeten, twee voeten , vier duimen en cene lijn , en over de kromte van het lijf gemeeten , twee voe- ten, agt duimen, negen lijnen, dat vier duimen, vijf lijnen minder was dan bij het mannetjen. Dat wijtjen vei^hilde ’er ook van in gedaante van het lighaam, dat minder lomp was en meer naar haaren overgrootvader den hond geleek ; zij had den kop langer en fijner dan haar broeder , den ftaert vee! langer, gelijk ook de ooren, die met de punten overvielen, daar zij regt op fionden bij het mannetjen : de kleuren van haar hair geleeken in het alge- meen veel meer naar die van den hond, dan naar die van de wolvin, van welke zij afftamde. be punt van den neus, de neusgaten en de lippen waren zwart. Zij was nog makker en vreesachtiger dan het mannetjen en verdroeg ge- duldiger llraffen en flagen.. JOOOOOOOOOOCXXXXXXXXXXXXXMXXXXXXXXXXVOOCXXXXXXXXXXXXXXX OOOOOOt VERVOLG VAN DE BASTAARD - HONDEN- J)e Heer le roi, luitenant opzigfer van de jagt en opzigter over her park van Verfailles, heeft mij in eenen brief van den dertienden July 1778»- de waarneerorcgen medegedeeld, welke hij gedaan heeft op- den wolf hond, dien ik hem gezonden heb. ,, Ik moet u ,” zegt hij , „ verflag doen van ,, de wolf' honden, die gij mij. hebt toevercrouwd; eerst hebben zij te zaa- „ men voortgeceeld , gelijk zij bij, u. gedaan hadden. Twee heb ik aan den „ Heer Prins van coNoé gegeeven. De Heer d-amezaga moet hen „ nagegaan hebben , en hij zal u kunnen zeggen wat zij gedaan hebben- „ Eenen heb ik gehouden, om te zien of hij ergens goed toe zoude wor- „ den. Men heeft hem zoo lang hij nog zeer jong was , vrij laaten loopen „ in een huis en op eene groote ommuurde plaats; hij was vrij gemeenzaam „ met de lieden van . bet huis, at van alles, maar fcheen raauw vieesch bo- „ ven alles te verkiezen. Zijne gedaante geleek veel naar die van den „ wolf, op den ftaert na, die korter was, maar die nederhong, gelijk die „ van de wolven. Vooral had hij in zijn gelaat dat torvus , dat den wolven „ bijzonder eigen is. Zijne wijze van gaan en loopen geleek volkoomen ,, naar die van dat dier. Als hij geroepen wierd van iemand van degeene, ,, waarmede hij gemeenzaamst was, kwam hij nooit regt toe regt aan naar » hem toe , tenzij hij volkoomen onder den wind was ; anders gong hij y 95 59 95 van de BASTAARD-HONDEN. 99 . • ^ .n naderde niet dan na dat het getuigenis van zijn’ eerst boven had. Over het geheel had hij niets ,, neus dat van zijne , (fnze jonge honden , fchoon hij fomnjds „ van de fpeelzieke /i„ppen waren afgemeeten en kondigden over- „ met hun fpeelde; alle zij ^ was hij zes maanden oud of men „ leg en wantrouwen ^ omdat hij eene groote vernieling on- moest hem aan de lyjgn had getragt hem daarover te der het gevogelte begon aance g ggnjaklijk noch veilig was hem te ftrafFen , maar , behalven flechcs geveinsdheid voort. Zoodra hij krijgen, brag. de alle tare krach. ; onder niet gezien "’ierd, ^etkte J kalkoenen. Als men hem het gevogelte gaf hij voo ^^^ 3 ,heid niet te vermeerderen door aan de ketting hield, Ichce gefchikt tot wagthond ; het verlies van zijne vnjhei afgebrooken, en toonde flechts hij blafte zelden, S flechts, als onbekende hem naderden, en ,, onVerduldigheid ; hl] kno Ten hij een jaar oud was, liet ik hem op des nachts huilde h.j dikw^I . ,e houden , wilde „ de jagt gaan , {.jid zwijn zoude jaagen ,* maar zijne ftoutmoe- ik beproeven of hij . hij is bij de eerfte proefneeming bezwe- digheid is hem doodl j g , honden op een wild zwijn los gelaaten , ken ; men heeft dat hL op de plaats gedood heeft, dat hü van vooren aangetast nc , Ziet daar de gfchmdcn^sjan Ik heb zijn vader, ■ ^jj jn de diergaarde hadden. AIzoo paard met eene begonnen met zig meester van haar hij fterker was dan zij , 1 ^ ^aarfchijnlijk om haar t onder te „ ken, en fomtijds beet h j vrienden geworden ; toen de „ brengen, ^ervo gens zij ritfig, zij wierd ge- „ wolvin omtrent g„ van gekoomen, die veel minder van den dekt, en daar zijn , J de eerfte voortteeling; onder andere is hond hebben dan de wolfien. Eene zeer zonderlinge zaak is dat ^eeze wolvin met ^ hieft laaten dekken ; het heeft haar gedekt pen, zig door het m J knegts van de diergaarde, die ge- in tegenswoordigheid van S itialkanderen vast zijn loof verdient. H.J ƒ Ik laat gebleven, maar veel opvoeden, om te zien of men erop „ twee van die wolfjens afz 1 ^ . P fpeurhond laa- „ de jagt ieis mede die wijze is dat men enige gehoorzaam- , ten dienen, omdat. het all P ^ Jg„ ^al ik met de wolvin T "■? hond was, op het derde geflacht zal behouden. 99 99 99 99 99 99 59 99 99 99 99 59 99 99 99 99 99 99 N » I ÏOO NATUURLIJKE HISTORIE ?000000000000000<>000<>00c< TWEEDE VERVOLG VAN DE BASTAARD- HONDEN. Ï 3 ‘i dit eerfie voorbeeld van de zeer zeekere voortceeling van eenen hond niet ecne wolvin kunnen wij nog andere voegen, maar waarvan de omllan- digheden op verre na niet zoo wel bekend zijn. Men heeft in hetjaar 1775,* in Champagne, tusfchen Vitry-le- Frangois en ChSions , op een der land- goederen van den Heere Graave du hamel een nest van agt jonge wol- ven gezien , van welke zes volkoomen ros van hair waren, de zevende ge- heel zwart van hair met witte popten, en de agtfte , vaal met graauw ge- mengd.^ Deeze wolfjens, aanmerklijk om hunne kleur, hebben het bosch, daar zij geboren waren, niet verlaaten, en ziin zeer dikwijls gezien door de bewooneren van de dorpen Ablancourt en la ChaulTée, digt bij dat bosch liggende. Men heeft mij verzeekerd dat deeze wolfjens voorrgekoomen wa- ren uit de koppeling van eenen bond met eene wolvin, omdat de\osfe wolfjens zoo zeer naar eenen hond uit de nabuurfchap geleeken , dat men ’er zig in bedrogen zoude hebben; egter moet men bij deeze gisfing ook nog onderftelien dat de rosfe hond, vader van die bastaards, eenen zwarten hond tot v’ader of moeder gehad had. Üe vellen van deeze jonge dieren zijn mij in het kabinet des konings gebragt , en , die aan eenen bontwerker hatende zien, zag hij dezelve, op het eerlle gezigr, voor honden- vellen aan; maar dezelve nader bij befchouvvende , heeft hij de twee foorcen van hair be- fpeurd, die den wolf en de andere wilde dieren van de huis -honden onder», fcheiden. Het is aan den Heer de cernon dat ik de kennis van dit feit verlchuldigd ben, en hij is het die de goedheid gehad heeft ons de vellen te zonden, om die te bezien; hij heeft mij den agt en twincigllen Oélober eenen brief gefchreven, van welken ik hier een uittrekzel zal geeven. „ Wij beltemden den vierden November om op dien troep van kleine wol- „ ven cc jaagen. — Men liet het bosch doorfnuffden door drijf brakken, die „ gewoon waren op den wolf te jaagen ; men vondt hen dien dag niet, „ fchoon zij twee dagen te voOren door den Hoer d’ablancourt gezien „ waren, die, te voet en ongewapend zijnde, zig vermaakt had met hen „ vrij lang op tien roeden aHlands van zig, rondom het bosch, te bekijken „ en verwonderd was geweest dat zij zoo min wild waren, ik’vroeg, zegt „ de Heer de cernon, aan den herder van ablancourt, die daar „ was , of hij die wolven ook gezien hadde; bij zeide mij dat hij hen alle ,, dagen zag, dat zij zoo mak waren als honden, dat zij zelfs zijne koeien „ bewaarden en midden onder dezelve fpeelden, zonder dat zij in het minst „ bevreesd voor hun W'aren: hij voegde ’er bij dat ’er een geheel zwarte bij „ was, dat alle de andere ros waren, uitgezonderd nog eenen, die asch- „ graauw was I VAN DE bas T AARD - HO ND EN. lOI Den viifden November vonden wij die wolven in een bosch ftruiken. - Vusfchen Mery en Cernon , en wij begonnen hen te v^volgen ; na hen an- ” J 1 mi;i rf. voer vervolgd te hebben, waren wij genoodzaakt, door ” ; ,n L dr:5ond: Tn «n.a.an ; .aar wij hadden de kleuren ” van deeze jonge dieren zeer wel kunnen onderfdieiden , en ook derzelver ” "'“tn ’ze^enden\v"erdeï wij onderrigc dat de wolven te Jongy gezien waren , dat de kastelein van den lieer de nanOE eenen van dezelve :: pMoten had, dat de koddebeijer eenen “tieten van zeer digt op den zwarten gevuurd had , maar hem met fcheen geiaakt hebben ^ hij zag hen van daar naar de plaats gaan daar zij geboren wa- ren De i’agers verzamelden zig en gongen hen drie dagen daarna opjaa- De niocder wolvin kwam de eerfte in het gezigt, en wierd door gen.^ De moe fchoot niet gevallen zijnde , wierd hij door de 'honden ^digt op de hllen gevolgd, en door bijna alle de jagers in de vhk^rgezien ^n zij ^ngen niets aan haar da: verfchillend was van de ge- woone wolvinnen Vervolgens fchoot, men in het bosch eenen van haare ionge wolven dood, die geheel ros was, met korter hair en langer ooren^daf de wolven hebben; de punt van de ooren was ^en weinig naar binnen gekromd, en hij had in het geheel iets dat meer naar de gedaante van eenfn langen wagthond, damnaar die van den woU geleek. Een an- Srvan deeze jonge^volven, doodlijk gekwetst wordende, fclyeeuwde oo de fchoot even als een hond, die gcilaagen wordt. De koddebeijer, op de . ^ 3 S 2elft verfchrikt van de kleur en het ge- die hem gefchote vreezende eenen van de honden van den fchreeuw van dien jog^ gefchoten te hebben; maar terwijl hij troep, beter, en herkende hem voor een jongen woV kfn ’hem°egtcr_. niet krijgen, want dat gekwelde dier kroop in D?kodSe|erJa^^^^ L o ! s s on , die gewoon is ftiikken te zet- Ven vond dezelve naziende, eenen van die jonge wolven met eenen pcot in de Ihik zitten, en hij zag hem voor eenen die bij hem waren, dagten het ook, zoodatzij, hem lieten lecgen, niet denkende cac het een jonge wolf , maar overtuigd dat het een hfnd was .... Wij lieten deezen gewaanden hond, dien zij gedood hadden, haaien , en wij bevonden dat het f „ koomen gelijk aan de andere, uitgezonderd dat z^n hair ’ ,; gedeeltelik grauuw was; de üaert, de ooren, de kinnebakken, de nek waren volkoomen als die van den wou. ^ , „ Enige dagen daarna vond men de ovenge van deezen troep jonge wol ’ven in een bosch eene mijl van Chalons : men fchoot en gelijk aan dien, van welken ik het vel aan skonings kabinet gezonden ^^Den agttienden November 1776, eindelijk, fchoot de Heer loisson ó 9 ’ 9 > 9> 95 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 9“ 99 9> 99 99 99 99 99 99 99 99 99 39 I ÏOS \ NATUURLIJKE HISTORIE „ twee van deeze jonge wolven , op enigen afftand van zijn kasteel, en het ,, waren de twee , welkers vellen ik gezonden heb ; de een was ros en de ,, ander zwart, de een een mannetjen, de ander een wijfjen, dat kleiner „ was en vlugger liep dan het mannetjen.” Volgens de feiten, welke ik alhier heb opgegeeven, is ’er enige waar- fchijnlijkheid dat deeze jonge wolven kunnen voortgekooraen zijn van de koppeling van eenen hond met de wolvin, naardien zij zoo veel overeen- komst met den hond hadden, dat een groot aantal jagers dezelve voor hon- den aangezien hebben. Van deeze agt jonge wolven waren ’er zes ros, welke door die kleur, naar men zeide, naar eenen hond uit de nabuurfchap geleeken, en zij had- den de ooren half nederhangende; dit geeft grond om te denken dat zij uit dien hond zouden kunnen zijn voortgefprooten ; maar daar was een zeven- de, wiens hair graanw was, en die bijgevolg van den wolf konde voortkoo- nien. De agtfte die zwart was, kon ook van eenen wolf voortgekoomen zijn^; want die zwarte kleur is niet anders dan eene verfcheidenheid , die fomcijds onder de wolven gevonden wordt, gelijk ik gezegd heb in de be- fchrijving van eenen zwarten wolf M9oooooooo<>ooooooooooc>ooc>oo<»oooc< DERDE VOORBEELD VAN DE VOORTTEELING VAN EENEN HOND MET EENE WOLVIN. Uittrekzel uit een' brief van den Heer de cerjal te Lau- fanne aan den Baron van IFoellwarth te Parijs. „ S^ oo gij den Heere Grave de buffon ziet, verzoek ik u hem te zeg- ,, gen dat niemand beter dan ik de waarheid kan getuigen van eene aanteke- »» ning in zijne Natuurlijke Hiftorie der viervoetige dieren, alzoo ikzelf „ twee jongen heb afgerigt, die voortgekoomen waren van eenen patrijs- „ honden van de dogter van den wolf, over welken Lord pembroke aan „ den Heer boürgelas gefchreven heeft, dat ik met veel moeite en met „ zagtheid hen zoo verre gebragt had dat zij joegen en Honden met een der- ,, tig tal ftaande honden , dat zij eenen goeden neus hadden , maar anders „ alle de flegte hoedanigheden van den wolf, dat ik zeer veel tijd nodig ge- „ had heb om hen te leeren aanbrengen, en dat zij, als zij maar enigzintsbe- ,, knord wierden , zig ageer mijn paerd begaven en in enige uuren niet meer (a) VU. Deel, bladz. 41. VAN DE BASTAARD -HONDEN. 103 «M-Men iaaeen; en dat zij maar zeer matig goed 'zijnde , ik hen alleen ge- ” hóudi'S om hunno'ongomeane gaboorce , ao hen verv.lgana ™ ” Lord PEMBB.OKE heb teruggegeeven. ^,(>,^>oo<>ooo<><>ooovolfop, die, van dien wolf gelijkt met na b vanden^ i;L4t.ï.i i"" die van de g airterlle voeten bij de nagelen is wic , en ovep fchillen; van den hond als van den wolf te heb- ben ^hetgien zoude doen denken dat het van eene wolvin, die door eenen hond gedekt is , verwurgen en de Heer Graaf van „ Men >’«f‘ ^‘'oppar-jagarmaastar der Wol.an-jagt van ^™k«ik r ” rarham"opvoadè„ o^" heln®naar da f «ga, 'de re zenden. Men heeft ;; leeds waargenoomen dat hij leppert als de honden. 99 99 99 99 99 79 99 99 99 99 99 ^POOOOOCOO0<> OrfX>IX>000000©00000« 99 79 VITFDE VOORBEELD VAN DE VOORTTEELING VAN EENE WOLVIN MET EENEN HOND. >• I t, . • . ,..«4 v^rrfrheen ’er eene wolvin in Neder -Normandye, dir „/i!; hTbLcK:Mo!:rCa"re, bij her kar.eel van Laune en de b„,ga vaTdan omfrak had waggehaald, maakran da inwoonars afc iagt op haar, hielden verfcheiden maaien eene Ugg virgeefschi het dier listig en fcbrander zijnde, wist te ontfnappen , hec / ’ I / 104 natuurlijke historie „ gelukte hun flegts haar uit het land te verjaagen, na dat zij ’er zig bijna j, een jaar had opgehouden. ° ^ „ Maar hetgeen bij die klop-jagten veel verwondering baarde, was dat ,, men verfcheiden maaien bij deeze wolvin eenen hond zag van de wind- „ honden foort, die zig bij haar gevoegd had, en die den Heer van de paro- „ chie van Mobec, in de nabuurfchap van het bosch van Mont-Castre toe- ,, behoorde. „ Men wist dat deeze wolvin, zeekerlijk ritfig zijnde, des nachts in den ,, omtrek van het huis van den Heer van Mobec kwam huilen , om den » hond tot zig te lokken, die ook indedaad naar haar toe gong, hetgeen „ aanleiding gaf dat men den Heer van Mobec verzogt zig van zijnen hond ,, te ontdoen, dien hij dan ook liet dood fchieten.” „ De wolvin was ondertusfchen met jongen, kort daarna wierp zij; de „ inwooners vonden vijf jongen ; men bragt ’er twee van aan het kas- „ teel van Laune ; de priester van Angoville voedde ’er een enigen tijd van „ op, die iets van den hond en van den wolf fcheen te hebben; maar hij „ wierd zoo boosaarcig en maakte zulk eene flagting onder de hoenderen^ ,, dat hij hem moest laaten dooden. * „ Toen de windhond dood, en de jonge wolven gevangen waren ver- „ toonde zig de wolvin niet meer in het land. ’ „ Het is zeeker dat zij met jong was van den hond , naardien men hen „ verfcheiden maaien bij elkanderen gezien had, alzoo ’er geen wolf in die „ ftreek was, en omdat zij haare jongen wierp omtrent drie maanden na men „ hunne vereeniging befpeurd had, en het gehuil had gehoord, dat zij aan- „ hief om den hond bij zig te doen koomen, „ Dit alles is voorgevallen van den zomer van 1774 tot in den zomer » *775 5 is allen inwooneren van die ftreek bekend. „ Men heeft bij den Heer Graave van castelmore een hondjen ge- „ zien, omtrent een jaar oud en vrij fraai van gedaante, dat men verzee- kerde vooregekoomen te zijn van een klein teefjen en eenen vos ” (^Uittrekzel van eenen brief uit Parijs^ gefchreven den twaalfden *779 > Alle deeze feiten bevestigen dat de Ouden voor ons waargenoomen of ver- moed hadden; want verfcheiden hunner hebben gefchreven dat de honden konden koppelen en voortteelen met de wolven en vosfen. NIEUW ■J / an den vos. 105 NIE-UW BIJVOEGZEL TQT HET ART1JK.EL VAN DEN VOS. f ( XV Deel , bladz. 99 - ) "Men zou -kunnen gelooven dat de Vos, van welken wij en^ge verfchei- denl^den hebben opgegeeven , zig van de eene pool naar de andere ver- want de reizigers hebben dieren onder dien naam opgegeeven, De krpitein PHiPPS zegt, dat men vosfen vindt op hec groot land van Spits bergen L »P de nabnurige «landen . der’er, wel Is waar, «ele J , L dat zii, Lhalven in kleur, die wit is, nog van daarin dat zij de ooren veel ronder en zeer weinig rea.< heboen; hi] voeg ’er bij dat hij van het vleesch van die dieren gegeeten heeft, en dat hij het %“He«‘n°E”ï^uo‘l^»vii.n. zegt d.t hij maar eene foor, van .ier- voltive d'«en op de Molouinfche of Falklands eilanden gevonden heeft, n ziftf die foorc iets van den wolf en van den vos heeft. Dat dier graaft zig en dat die loort ets vau u ^ een hol onder den grond; zijn ftaen is l anjer ,,„^^elke wolf; het na; hec maakt zig met overleg wegen, al- op die ieg van de eene baai naar de andere; het is van de efootte^vaf^nen gewoonen hond, hec blaft ook als een hond, maar zwak^ het vernielt veele eieren en jonge vogeltjens. Deeze opgaven zouden niet genoegzaam zijn om te beflisien of de dieren van vast iLd dezelfde zijn met die van Zuid - Amerika en de Mands edanje", Lar twee van die dieren van de Falklands eilanden ontvangen en hen zorg vuldieliik met de vosfen van Europa vergeleken hebbende , hebben v j g^ !vipn ^at 7 Ü volllrekt van dezelfde foort waren. Het is ook zoo gelegen roet den witten vos , van welken wij hier de afbeelding waarfchijnlijk van hetzelfde ras ïs met den witten vos van Spitsbergen, van ' ''^Drhuid'van dk dkr if ons getoond door den Heer la N oorden kwam. Kii-'t v«n kapitein phiïps, Fr. Vert. p. 188. ny'vLJr * ï- 1- P- XIX. Deel. ( lijn. 106 N A T ü U R'L ij K E historie Lengte van de punt van den fmoel tot aan het begin van den flaert Hoogte v.in het voordel ... , • , • . . Hoogte van het agterftel . . i . . . , . duim, 10 0 1 6 9 4 inj verRhilt een weinig van onze vosfen uit gemaatigde landen, door de lengte van het hair, dat op het lijf en op de pooten en dijen zeer lang h. Hif heeft de ooren kleiner; de aflhnd van het oog tot het oor is zeer groot; de punt van den neus en de neusgaten zijn roodachcig. De lange hairen , welke dit dier van de andere vosfen onder- fcheidt , waren op den rug lang . . . . In de zijden , op den buik en op de dijen . . . , voet. duim. lijn, 0*0 0 ^ 2 9 Onder die hairen , die lang en (lijf zijn, vindt men een zeer zagc en zeer digc dons cf vüt van eene geelachtiga witte kleur. De hairen van de knevels , die wit zijn , zijn lang De ftaert is lang ...... De ftomp van den flaert . . . . voet, duim. lijn. 0 I 10 1 2 8 I ' o 8 Die ftaert is dik en in zijne geheele Icngre mer hair bezet. De nagelen van de voeten zijn bijna gelijk aan malkanderen; zij zijn wit en krom. De groótfle nagel van de voorfle voeten is lang Die van de agterfte voeten Breedte aan den wortel . . . . . , Dikte >ooöooooooooo©oooo<>ooooooooi>o©oocKjoo LQ^^gj-en • bet buitenfte van de voor - en ag- r.;»- ifdSbS.^^S donvoot biookt do binnen. r,de, duim uitmaakt , den aeterfte voeten hebben maar vier vingeren , en gel heeft agt lijnen leng e; de agtejüe vo^^^ kleiner nagelen , cootfens. De ftaert is tien duimen en zijn wat krom en J. ureeden ruig in zijne lengte; deszelfs kleui? lang; hij is fmal aan bruin getint tot op meer dan een‘ is bleek vaal, vlakken van dezelfde kleur op de agterfte zij^ SfdeTn|:rv“do Wre'n I twoe en twintig lijnen. lOfOOC’OO'X'^d^*®' > xx>«x> nieuw bijvoegzel tot het artijkel van den -veelvraat. i’ ( xy Deei, bladz. 159 I , , , J ver. crezetrd. dat de Veelvraat niet zeld- k heb in het Dee , bladz. 59j,^^6^ De Mam isjn de omtrent dat Vr in Kamfchatka een dief K R A C H E M 1 N M 1 K o w ^eacbt is , dat men , als men te ke^n- L^'^^iTevrdar iknni rijk gekired it^ regt darbij in veelvraat bont io8 NATUURLIJKE HISTORIE gekleed is. „ De vrouwen van Kamfchatka Czegt bij) verfieren haar halr „ mee de witte poocen van dat dier en maaken ’er zeer veel werk van; de „ Kamfchatdaalen dooden ’er ondercusfehen zoo weinige, dat zij genood' „ zaakt zijn van die vellen van de te trekken , die hun zeer duur ,, te liaan koomen; zij geeven den witten en geelen de voorkeur, fchoon’ *’ bruine meer géacht zijn.... Zij- kunnen hunne vrouwen of „ vrijsters geen grooter gefchenk doen dan met haar een van die vellen te „ geeven , en daarom wier Jen zij voorheen van dertig tot zestig roebels „ verkogt; zij geeven voor twee van derzelver pooten toe twee zee- ottera. „ Men vindt ook veele van deeze Veelvraaten in den oratrek van Karaga^ ,, Anadirska' en Kolima. Zij zijn zeer behendig op- de herten -jagt, es „ ziet hier hoe zij te werk gaan om dezelve te dooden. Zij klimmen op een’ boom mee enige (lukken van dat mos, hetwelk zij gewoon zijn te „ eeten: als zij enige zien koomen, laaten zij het mos op dem grond vallen , „ en, het tijdllip vvaarneemende als het hart nadert onr het op te eeten,. „ fpringen zij op zijnen rug, vatten het bij zijn gewei, krabben het de „ oogen uit, .en plaagen het zoo fterk, dat het arme dier, om zijne fmert te „ eindigen en zig van zijnen vijand te ontdoen , mee zijnen kop tegens „ eenen boom loopt eji dood nedervalt. Zoo dra het gevallen is, fcheurt „ de veelvraat het in llükken, verbergt zijn vleesch in den grond, om te „ beletten dat andere dieren het opeeten, en raakt ’er niet aan tot hij het ^ „ in veiligheid gebragt heeft. De veelvraaten, die zig omtrent den vloed- „ de Lena bevinden, gaan op dezelfde wijze te werk om de paerden tedoo- „ den; hoe wreed ondertusfehen die dieren ook fchijnen, kan men dezel- „ ve egter gemaklijk tam nmken, en zij fchijnen dan veel minder vraac- „ zugpg.” (dr) NIEUW BIJVOEGZEL TOT HET ARTIJKEL VAN DEN LYNX. 'f Deel, hladz. 153.) W.' geeven hier de afbeelding van eenen Lynx van de Misfisfipi, wiens ooren nog minder kwastjens hebben dan die van den Lynx van Kanada, dien wij in het XV Deel, Pi. XXXVl verbeeld hebben, en wiens llaert minder dik, en minder ruig, en hair van eene helderer kleur hem meer naar den Lynx of Herten - wolf van Europa doen gelijken; maar ik ben overtuigd dat ' (ê) Hijloire du Kamfchatka de s* ACHÉMUfiiiKow, Lyon 1767, T. 1, p. 230 ft fuiv. l i To,n J'E I,YJ'TX DE MISSISSIPI. t 1 ’ \ r -• i. 1 VAN DEN LYNX. 109 II „ u^r ppn uit Europa, en de twee andere uit deeze drie dieren, van welke he jg^elfde foort uitmaaken. Men Noord. Amerika ^ Louis, gebonden on- had dit aan wi;len den 2 ,: r.nfyi . „laar men heeft hem flechts te der den naam van wij’de afbeelding in het IX Deel, vergelijken met den PI. van het XV Deel om klaar PI. XXI gegeeven hebben, r.u^i jenheid onder de Lynxen uiemaakt, te zien dat hij Oeches eene verLheidenne fchoon hij geen. den ftaerc iwee voeten en viif dui- Hij is van den neus , n duimen en drie lijnen men lang ; de ftaerc ia zeer kor. . hebbende IX Deel , PI. XXI lengte, m plaats dat die van ^en P ^ Kanada is veel zes duimen en zes lijnen engte ’ . Lynx van Misfisfipi , dikker en ruiger-, maar gevlakt dan die van den wiens vagt ook eenvormiger \an .. ’j kleine verCchillen tVenernlrT* énkele verfchaienl.ede„ van eene en dezelfde foort moet befohouwen. bijvoegzel tot het artijkel van den tyger. (^Zie IX, Deel, bladz. 72.) W ij eeeven hier de afbeelding van eenen jongen Tyger, dien wij in het -Afleevenden op de keraia van S,. Gernrain genen hebben: njne _ afmeetingen waren. Lengie van de punt van den neus tot aan het begin van den ^ ^ ^ Lengte over de kromte van het lijf gemeeten . . . • 5 iTo7geroprvtra;rrwek:\trde„kUikverb^ Deele groote Tyger, dien men Komnghjken Tyger gezegd heb, minder verfpreid, en de foort fchijnt minder talnj de Luipaarden en de Oncas. ^ ^ I IIO NATUURIÏJI^Ë HISTORIE Men zal in hec werk, dat de Heer Ridder n’oBsoNviLLE over de die- ren van Indie zal 'uitgeeven, verfcheiden belangrijke feiten ointrent de na- tuurlijke huishouding van dat wreedaartig dier, dat de fchrik van het land dat hij bewoont, is, kunnen vinden, XX><>CXX>0CKXX><>0<>0<>0<><><>»<>00<>000<>< KXXXXX |, 5 . • . . ' , ' ' ' ■ '■• ' . . 1 . I i 1 LK BIZAAM III 9^ V A N iD E B I Z A A M. , . heeft dit dier den fmoel veel dunner en fpitfer. naauwkeunge verfchillen ook zeer veel.” De ftaerc en tekening der vlek verfchillen door den Heer Ik Ml hier oeutenr ““ f .erlchillen ook ven roalkan- VOSMAER .wel gevat ™ de grootte van de wilde kat en de deren in grootte, te ze^^ de Mar- Bizaam van die van de hui > minder gay heeft ook geene zwarte t * ^^enlijk verfchil van de Margay met lang en minder puntig, en, d . andere uit den Bizaam volkoometi beüist, is dat de eene u de nieuwe waereld is. ioooooooootoexxx»* . xxxx X>oooo<>=>cxxxxxxxx NIEUW BIJVOECZEL TOT HET ARTlJltEL VAN DEN KINKAJOU. ( Zie XV Deel , hladz. i(5i . ) 4 deTlcheiden van den Katkajo ^ van gezegd hebben geheel verfchillende foo^ i , eene aanteke- iv Deel, bladz. ^i^^Daar^W^ ons zedeit S doen toTkfomeii over hmshoudiiig van den Kinkajou, dien ij ve fcheiden jaaren F \ pJ^Vop zijn agterile en zijne agterfte pooten hTfijt «gt op" J. vrug. in dc vocfte poorcu on ü,nen ftaert horizontaal opgerold. - . -„„oon^en ( raat de Heer siMON „ Ik heb verfcheideo ,o» len ,oodr cHAUVEAü voort) u dit itev lief llreelen en zoo kunoen ""totk" doorrijn, aardigheid verleid , nooit tot vrolijk om mij dartelen, ’ mi i van hetzelve te ontdoen. Het is „ het beauit heb ^««nen koomen va dien „ den derden January '7^ e'fto'“0 ^ „f het fcheen te „ het te Parijs doorbragt, zonaer aau „ hinderen.” .. c.) Brief ... de. H.e. de ...ron, aU P»Sf de. 3. J... O' - 91 99 19 9 > 1 » 99 1 la ■ N A T U U R L IJ K E HISTORIE BilJVOEGZEL TOT HET ARTIJKEL VAN OEN BUNTSING. DE GESTREEPTE INDIAANSCHE BUNTSING, J)it dier , dat de Heer sonnerat uit Indie 'heeft medegebragt, en dat hij in zijne .reisbefchrijving htdiaanfche 'wilde kat genoemd heeft, koomt ons voor niet van het gcflacht der katten te zijn, maar liever van dat van den Buntfing. Het heeft van de kat noch de gedaante van den kop, noch die van het lijf, noch de ooren, noch de voeten, die bij de katten kort., en bij dit dier Jang zijn, vooral de agterfte; zijne vingeren zijn krom als die y^n de Inkhoorns, en de nagels krom als die der katten, en het is viraarfcbijnlijk dat laatfte kenmerk, dat den Heer sonnerat dat dier voor pene kat heeft dopn aanzien ; egtgr is zijn lijf lang gelijk dat der buntfings, naar welke het ook gelijkt door de gedaante van zijne ooren, die geheel an* .ders zijn dan die der katten. Dat dier, hctwplk de k.ust van Coromandel bewoont, heeft vijftien dui- men Jengte van de pujit van den neus tot d.en aars ; zijne grootte nadert die van onze buntfings. De kop, die van den neus tot het agterhoofd vier dui- men lengte heeft, is bruin van kleur met vaal gemengd; de oog -holte is zeer groot en tnec bruin omringd ; de affland van de punt van den fmoel tot ,deju VQorlIen hoek van ,het oog is tjen lijnen, en die van den agierften hoek tot het oor is veertien lijnen. De omtrek van de oqgen, het onderlle van den neus en de wangen zijo bleek vaal; de punt van tien .neus en de neus- gaten zijn z wart, gelijk ook de knevels ©n bat bair boven de oogen. Het oor is plat, rond en van gedaante als die des buntfings; het is kaal, en daar zijn fiechts enige witachtige hairen condotn de gehoor- buis. Op het lijf , Jiu'pen zes br.ecde zwarte Sreepen, van het agterhoofd tot boven het kruis, ,e.n die zwarte flreepen zijn beurtelings van elkadx gefchc iden door vijf lange wiracheige fmallpr flreepen. Het onderlle vrii de onder- kaak is zeer bleek vaal, gelijk ook de binnen- zijde der voorlle pooteti; de buitenfte zijde van d'.n arm is bruin, met vuil wit vermergd; de buitenfle zijde der agterfte pooten is bruin ^ me.t een weinig vaal en graauw wit gemengd; de dijen en de (fl) Sonnerat, Reht naar de 0»:t. Indien en C/iino, III. D. bladz, 38. I t r I I i Tom- m. LA MOUrFlilTTE DU CDILI VAN DE GESTREEPTE INDIAANSCHE BUNTStNG. 113 dc aererfte pooien hebben de binnen- zijde wit, en bieren daar bleek vaal ; t buik is L onderen geheei ,nii wit i het grootst hair op het lijf is agt D°e ‘St, negen duimen lang, eindigt in eene punt; hij is b=J'kt "et ue ua » ö vermened , gelijk het bovenfte van het agcerhoofd. Deeoeteo zijn lang, vooral df agte^rlle, want de vootfte hebben, met den naeel zestien lijnen lengte, en de agterfte een en twingtig hjnen. De v.)f Se e^ van alle de pooten zijn bedekt met witachug en brom hatr ; de na- gelf!™ rvootHe voeten hibben drie iijnen lengte, dte van de agterlle " Da'ïzÜn zes fnijstanden en twee hondstanden zoo onder als boven. het stinkdier van chili. D e Heer dombev, korrespondent van ’s konings Kabinet , dien wij I rrelptrenheid cehad hebben aantehaalen, heeft ons het vel van meermaalen gelegenhe^^^^^^^ Stinkdier wordt in Chili gevonden en een deezer die de^Zorille, de Conepace en andere dieren, die behoort tot het gez ° Zuid- Amerika gevonden. g'^'^^m^ent welke wij geene bijzondere waarneemingen Zijne huishou gelijken naar die van die ftinkdieren, naar in^maakk z(^ wel als in de verdeeling der kleuren gelijkt. Du , Tn tewelk wij hat opgedept vel gezien hsbben , was een mannetjen ; 3 den kop breed en kort , de ooren rond en een weinig p at, het li)t dik en breed ter plaatfe der lendenen, de dijen groot en wel gevl«escht, de dik en breea ter p.a vingeren aan eiken voet, en de nagelen ;n Lra^een gèutjen? Zijn ftaert, dien hij over den rug !ïkromd droeg als de inkhoorns, .was groot en met digt hair van omtrent Se duiLn lengte bezet. Het hair , daf zijnen kop , Zijn 1^ , zijne pooten hpr havende van zijnen ftaert aan den wortdl bedekte , had op enige plaat- ft„ ao Xim leogter™ was vap eene zwartachtig bruine kieuren blink^ de het oveiige van het hair, dat zijnen daert bedekte, was .ot, en op den rug z4 men wee breede witte llreepen, die in malkanderen hepen (A). («) De Unelle nagel van de voothe voeten had elt lijnen lengte, en die van d. DU die",";as eene, voet. aeven duimen en d,le lijnen lang van de pn"t «a (b) . ' jg ftaett t^vas zeven duimen en vier hjnen lang, ae eng bah awSte^^ X/X DeeL \ N A .T U tr R L IJ KB HISTORIE ; , ’ I ■ tOOOiXXX )<>^;»C'<}a<>00<>®<><><><>SK>00<¥>:>0«0<>0üOCi«x>^^ :: NviEÜW BIJVOEGSEL TOT MET'ARTIJICEL VAN DEN VANSIRE. I V ' i i: ; Deelt hlaiz. 150 . > J^e.,Heer forst er heeft de goedheid gehad mij de volgende aanmer- kingen omcrent dit dier mede te deelen. tt Ik heb (zegt hij) in de diergaarde op de Kaap de Goede Hoop een ^ dier gezien van het geflacht der A'Jangoustes, dat van het eiland Mada- y, gaskar was gekoomen, en dat naauwkeurig overeenkwam met de befchrij- y, ving van den Vanfire door den Heer de buffon gegeeven. Het was „ zeer gaerne in een bak met water, uit hetwelk het van tijd tot rijd’ „ kwam. De oppasfer van de diergaarde verzeekerde ons dat , als men dat y, dier enigen tijd droog en buiten het water hield, het ’er met drift weder „ in fprong, zoo dra men het zulks vergunde. De afbeelding,, welke dje » Heer de buffon ’er Pl. XX van het XV Deel van gegeeven heeft, is p, vrij naauwkeurig, maar zij fchijnt wat te veel uitgerekt, omdat zij naar f, een opgeftopt vel van dat dier gemaakt is« ook is het hair korter dan dac V van den Vanfire van de Kaap. Deeze was ten naasten bij van de grootte tf, van den gewoonen Marter; zijn llaert was zoo lang als het lijf tot aan deu A kop; zijn hair was zwartachtig bruin; hij had vijf vingeren aan elketr „ voet, wel van elkandersn gefcheiden en zonder vliezen. Pe fnijtaoden, yy waren zes in getal, zoo boven als beneden; daar waren in eik kaakbeen. „ agt kiezen, dat is, vier aan elke zijde, en de hcmdstanden Honden op zigzelve, dat in het geheel twee en dertig tanden nitliiaakt. Het diec >» gong ais de IVIangoustes , drukkende op de hielen,” I. - .3 NIEUW- BIJ VOEGZEL TöT HET- ARTIJKE.L, ' / VAN DEN WEZEL. Deely hladZ. is/O t' 1 . .. V , T ■ ■ ■ ^ De Wezel» in yiv,arais genaamd,, is eén n«^^^ wild eiit s, vleescbeetend dier; rgaiiw vleeseJj is het, voedzel', waaraan bij de voor* / 115 VAN P E' N WEZEL. keur geeft ; Wj g«ft eenen Herken reuk ,an eig, voor.1 eU hij gerergd ' wordt. . jjg vangt, verliezen hunnen wilden ea „ De wezels , f ^‘^„randert zelfs in onderwerping en trouw je- „ weêrbarftigen aart ; die aart „ gens den meester , maanden gehouden heb , en dien men zeer „ Een Wezel, dien ' gedeelte van zijne natuurlijke vlugheid, jong gevangen had, ve kwamen ik hem aan de keten had gelegd; hij toen hij in gevangenfcb p ^eer fcherpe honds- beet fel, als hij honger «len Ineed^^^^ tanden , die de banden tot P he hebbende dan fnijtanden en kie- tuurlijke wapenen berooid, e^ zen, weinig dienst nodig had om te eeten of te flaapen, be- Z h'l g^uugSiT ruor u.ii op.a.«ruu , «n. curcu en Haapru riju „ Ik had een klem W bijten of boos wierd. De was aart zt^danig, dat hij beefde, op zweep bedwong zijnen ^ b ^ ^ hij mij dat werktuig zijnen buik gO"S . ik de uiterlijke onderwerping zoo wel in enig zag aanvatten. INooic ” bewijst dat redenlijke llraflen , wel té dier afgebeeld gezien, | Uefkoozingen en weldaaden verzeld , de pa^fe '^."g^diend , N an opvoeding en erkentenis re- wilde dieren, Jblen„en cm aan den mensch verknogt maaken. - kenen, twaalf fchreden Ve“a%rn ftukiuf.U:sctr;oo'groor,ft ueuu kersfeu-fteeu, eu ru pup.er ” Su" rvft^ch:Va. 'k "ï i.r vJburgen had , opfchuuru, . uu huc ;; vleescb in een’ oogenW^^ anders zijnen opvlie- „ Dat dier j , Jrnio-sn aart voor alle andere menfchen behouden ; „ genden wreeden en^toornig^ met hetzelve wilden fpeelen ; de katten, het beet zonder ^ aUoos de voorwerpen van zijnen „ de vijanden van als ik hem in de haat; de groote bppden, d 9 ^b .. gram* handen had ’ beet hij m ^ reuk’uit, die alle de dieren deed wegloopen, fchap , en^gaf ecne-n ft»kenden reuk m , en riep chi, c/tt, cht, chu Ik nco icu^^t^.i, gcucu , ^ buurt, reuk agteiuic zien gaan, en het is zeeker dat enige hm ^jgjenhad- den, zoo laug mijn wezel leefde. P u 95 95 9 » 99 9 > 99 99 99 99 99 99 99 99 •9 / ji6 NAT'UÜR LIJKE HISTORIE „ De kiekens, de rotten en de vogelen waren vooral de voorwerpen vas p, zijne wreedheid; de wezel neemt hunne houding waar, en fpringc hea „ dan vaerdig op het lijf; hij fchept behagen in het bloedvergieten, waar- ,, mede hij zig verzadigt, en doodt, zonder het moorden moede, te zijn, „ tien of twaalf kiekens na clkanderen, terwijl bij de nweder door zijnen ,, fterken en onaangenaamen reuk, dien men op dei> aflland van tweefchre- ,, den riekt, van zig verwijdert. „ Mijn wezel (liep de helft van den dag en den geheelen nacht ; hij zogc „ in mijn kamertjen een hoekjen naast mij; mijn neusdoek of een zak was ^ „ zijn bed, hij fliep gaerne in mijne borst , hij rolde zig in een, fliep vast, „ en was in die houding niet groocer dan cene groote noot. „ Als hij eens in flaap was , kon ik hem ontrollen , alle zijne fpieren wa- „ ren dan flap en zonder enige fpanning; als ik hem aan den kop ophing, „ was zijn geheel lighaam flap, boog zig, en men kon het vijf of zes maa- „ len heen en weder laaten flingeren voor bet dier wakker wierd, hetgeen V „ de groote buigzaamheid van de ruggeftreng van dit dier bewijst. „ Mijn Wezel fchepte veel behagen irr fpeelen, tergen, iiefkoozen en „ kittelen; dan gong hij op den rug of op den buik liggen, fchopte en beet „ zagtjens, gelijk de jonge honden, ais zij fpeelen. Hij had zelfs eene „ foort van dans geleerd, en, ais ik met de vingeren op eene tafel iloeg, j, draaide hij rondom mijne hand, gong regrop zitten , fprong rond en liet „ enig gemurmel van genoegen hooren ; maar weldra vermoeid zijnde, gaf „ hij zig aan den flaap over, en Hiep bijna aanllond'S. „ De Wezel flaapt in elkander gewonden als een kloentjen, met den kop ,, tiisfchen de twee agterfte pooten; dan koomt de fnoet een weinig voor „ dea dag, hetwelk hem gemaklijk doet adem haaien; als hij egter niet op „ zijn geraak ligt, flaapt hij in eene andere ligging, met den kop op zijn ,, bed rustende, maar hij flaapt liever en langer, als hij zig tot een klocn- „ tjen kan rollerr; maar dan moet hij eene gemaklijke rustplaats hebben. ,, Hij h.ad de gewoonte aangenoomen van onder mijne lakens te kruipen , „ eene van de punten van de matras te zoeken, die eene bolligheid maakt, j, en daar uuren lang te llaapen. „ De Wezel is zeer listig; hem eens geflagen hebbende, omdat hrj, te- ,, gens zijne gewoonte, mijne papieren bevuild had, gong hij bij mij op j, mijne tafel liggen (Taapen ; dikwijls deed de vrees hem op het minfte ge- ,, rugt ontwaaken ; hij veranderde niet van plaats, maar keek met open oogen, wat ik deed en veinsde te flaapen. Hij kende volmaakt mijn’ toon ' „ van liefkoozing of van bedreiging , en ik ben dikwijls verwonderd ge- „ weest zoo veel verfland in een onder de viervoetige zoo klein diertjen te 3^, vinden. „ De verfchijn zelen , welke ons de Wezel oplevert , zijn volkoomei* „ verklaard. De wezel heeft de rugge-flreng zeer buigzaam ; hij kruipt in ,, gaten van zeven lijnen breedte, hij vouwt en plooit zig naar alle zijden i zijn bair, of liever zijne fraaie zijde, iszeei fijn en zeer buigzaam ; eeac an den wezel. 117 f> 1* 55 55 •o «oor het liif, vat alle platte, bolle en wolle op- tong, die zeer jrijne pooten zijn breed , niet ingekrom- pervlakcen aan; hij ^ ’ Jy^el aldus door het geheel lijf van het pen en ^ort; het zintuig van he g bedienen, hetgeen dier verfpreid zipde» ^eef het g o^er zijn veriland vellen. Dit zin- „ reden geeft van het «ordeel dat w „ tuig wordt ook goed geholpen „achts op, en begaf „ Als ik vergat hem eeten te geev ^ jaar hij dagelijks at. „ zig van het een huis naar het ande te n y „ Hij nam den kortfien weg, eer .-..gj^en trappen op, eene voorplaats ftriat, dan weder laager dan verkheid^^^^ „ op , over hoopen drooge h‘=>d^ren van kastanje „ hoogte, om den kortfien w b , f gig in de keuken, daar :; ’’ :: is ze. gen; tt heb r„a?nrlt- „ JlStaangemkt, duizend liefkoozingen, terwijl bijeen „ dooden '■£;,ta"*e7.“;angen liet booten ; hij herkende eenen K„T'”i= hem ÏÏ ^r\ehaagde dat hij onbeweeglijk bleef om dten og ” zijn gemak te ^51.^:513 . als hij geflaapen had, ftond hij op , „ .Mijn wezel „^* 3 ; eenen krommen rug. Als hij dronk , ,, rekte . „ijng tong was ruuw en met puntjens bezet; fora- „ lepperde hij het water zijnen fterken en onaangenaamen ” "'■‘k metSdélld aan een holtjen , waarin zijn nestjen lag; zijn matras, en ” ft»"h ?oofterk^s hij^ aUh^^^^ opgelloten en van gezeifchap en van lief koozingen ; hij had tot vier maaien r tóe een ftikjen d*oorgekna^agd , om zig eene opening te maaken , om n.t de ” f Drdiett|Ón\3t”zeer veel van de zindelijkheid; zijn halt is altooa „ fchoon en glad. eetregel laat houden, kan meirden „ Als men deeze et meer da^ waarneemer tusfchra het ;f;óht'’'óó"dó'ó:óg:ó%ó^ffwe«.^^^^^ :: “óióblllSf'ïóehïen-a^óe»^ rnÓnigTflangen. en deez. NATUURLIJKE HISTORIE s v> 9 ^ 99 „ oorzaak is bewezen door de proeven, welke ik in het jaar 1780, in de „ Akademie der Weetenfchappen heb voorgeleezen over de oogen der kat* „ ten, enz. „ De waarneemingen van den Heer de buffon CVII Deel, bladz. 139 „ en volgg.') de ontleedkundige bcfchrijving van den Heer daubenton, „ (;bladz. 141) de brief van den Heer gieli (XV Deel, bladz. 127 en „ volg.) en deeze bijzonderheden maaken de volledige hiftorie van den we- - zei. De Heer de büffon zege dac deeze dieren niet tam gemaakt kunnen worden en wild blijven in ijzeren kooien ; ik weet bij onder- vinding dac dir waar zij, als de wezels oud gevangen worden, of zelfs „ als zij maar drie of vier jaaren oud zijn. Om den wezelen de opvoeding „ te geeven , waarvoor zij vatbaar zijn , en hen fmaak in de tamheid te doen „ krijgen , moet men hen jong vangen, als zij niet onevlugten kunnen: men „ was genoodzaakt dien , welken men mij te Antragues bragt , de vier hondstanden aftefnijden en hem dikwijls te kaftijden , om zijnen aart te buigen. „ Men ziet uit alles wat ik over dat dier gezegd heb dat, hoe klein het zij, het egter een van die is, welke de natuur minst verwaarloosd heeft, In den wilden Haat, is hij de tijger van de kleine diertjens; hij ontkoomt „ door zijne vlugheid viervoetige dieren, die grooterzijn dan bij; hij wordt ,, wel gediend door zijn gezigt en zijn gehoor. Hij is van wapenen van aan- „ val voorzien, van welke hij binnen weinig tijds gebruik maakt met eene „ foort van fchranderheid; hij bemint bloed en flagting, en fchept behagen „ in vernieling , zelfs zonder dat hij nodig heeft zijne eetlust te voldoen. ,, In den ftaat van tamheid worden zijne zinnen volmaakter en zijne zeden worden verzagt door Itraf. De Wezel wordt vatbaar voor vriendfehap', dankbaarheid en vrees; hij vat vriendfehap op voor dengeenen, die hem *’ eeten geeft, dien hij op den reuk en op het enkel gezigt kent. Hij is ten uiterften listig en geil; hij bemint de liefkoozingen , de rust en den gulzig en zoo yraatziigtig, dat hij tot een vijfde meer weegt, als hij gegeeten heeft. Zijn gezigt is doordringende, zijn gehoor goed; _ zijn reuk fijn, het zintuig van het gevoel is door bet geheel lighaam ver* „ fpreid , en de buigzaamheid van dac dun lang lijf begunftigt de fijnheid i, van dat zintuig oneindig. Alle deeze verfchijnzelen hangen af van dtn „ «aat zijner zintuigen, die volkoomen en volmaakt zijn.» Uittrekzel van eenen brief aan tien Heer Gr ave van buffon. Deeze waarneeming over de hebbelijkheden van den Wezel in den ftaat van tamheid ftrooken volmaakt met die, welke Mejuffrouw de laistke over du dier gedaan heeft, en welke zij mij wei heeft willen mededeelen in eenen brief, gedagtekend uit Brienne, den zesden December 1782. ” Mejuffrouw de laistre) eenen jongen We- „ zei van de kleine foort bekoomen. Door iemand, welken hij medelijden „ mboezemde, daartoe verzogt zijnde, en zelve mededogen met zijne zwak- f^ .beid hebbende , befteedde ik mijne zorgen aan hem. De twee eerfte f» »» »» »» » VAN DEN WEZEL. 119 5 » » 9 ’ 9*» 9’ »’ »9 9’ 9 > 9> 9 > 99 99 99 99 9 » 99 99 99 ♦9 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 ,, M 1 * «rorme melk; maar oordeelende dat hij vaster dagen j raauw vleesch aan , dat hij mee fmaak fpijae “ „ffchaapen-.leeseh geleefd, naar h“ "elf en ia ióo ram geworden, dar geen hond genreenaaamer kan ,:“k"du,f u vereeekeren ^ voorkeur ge^t , 'i S® waar hij eer mee gulzigheid en loopr verkiest hl, het verschat ; h is waa . " J S b dan weg ; maar ^'kw.)ls «t hy ook u. nu hij neemt zelfs gaetne de liokaen u.t ^ St^ij aaó • giet"' hem die dan bee.jen bij beerjen in mijne hand; dan kijkt aao ■> j ö _ . gedienftigheid niet heb, proeft hif drinkt hij is, gaat hij gewoonlijk flaapen , ’er hjl vermaak niet llooren;_hi| maar hij | j ^ middel gevonden den lïank, dien hij bij h” eft Tor reuk";, kén re verddjvenf hij kruipt in een van mijne mar trfsfen-^ door een losgecornd eind., en llaapt danr over dag.; des nachts ik hem in een getralied hokjen; altoos gaat hij ’er met moeue in en knomt %r met blijdlkhap weder uit. Als men hem in vrijheid laat voo ik u irtpr hii allerleie aardigheden op mijn bed, kruipt erin,. ben ?4”’ o^Ï^" alf ^Sïm Sja^raS: om mij/l?-? S hoofd, op ,j,^e i|j bij geen ander viervoetig dier gezien vlugheid en ^ ^eer dan drie voeten aflknds aanbie- df fpAg. hi " inf^ooder ook re misfeu. Hij heeft veel fc rand«. heid In Sizonder veele listen om tot zijn oogmerk te geraaken en fchijnt hetgeen min hem verbied re willen doen, alleen Mérhrèfiéi'és rh^;."?ai:fii ^ "fi?; S'^n^'é^eS ™ £i^ airoTmef ïéïïef élr n'Lp '^wekr had- de- hH ioonr gfcé ongenoegen dan als men hem opnuir, of alsmen hem re fan’g divSéoml enia, L, een lig. geknor, dar verfch.lt, z,,ne bl.jd- fchap perfoonen mijne ftem onderfcheiden, „ D.r dierrjen kan »”“>!' andere menfehen heen om b, ’:Ïomè'u;'%ir?P®“-Sjvrolijker ftreelt mij met zijne twee kleine pootjens de km met een® ^ blijdfchap, die zijn vermaak uitdrukken; ik ben de eentgft » M » / , 120 N A T- U U.R LIJKE HISTORIE ,, die wijze liefkoost, duizend andere kleine liefkoozingen , die hij mij bij ,, voorkeur bewijst, toonen mij dat hij wezenlijk aan mij verknogt is. Als „ hij ziet dat ik gekleed ben om uittegaan, verlaat hij mij niet; ais ik mij „ met moeite van hem ontdaan heb , gaat hij zig in een kastjen bij de deur ,, verfteeken, en als ik voorbij koom, ipringt hij zoo behendig op mij, dat ,, ik het dikwijls niet eens bemerk. ,, Hij fchijnt veel van den eekhoorn te hebben in levendigheid, buig- „ zaamheid, flem , en het zagt geknor, dat hij laat hooren; geduurende „ de zomerfche nachten fchreeuwde bij al loopende, en was bijna dengant- ,, fchen nacht in beweeging. Zeden het^koud is, heb ik hem niet meer „ gehoord. Somtijds bij den dag, op mijn bed zijnde, als de zon fchijnt, „ rolt en keen hij zig, buitelt en knort enige oogenblikken. Zijne neiging ,, om uit mijne hand te drinken , waarin ik zeer weinig melk tegelijk leg, „ en waarvan hij altijd de kleinfle drupjens, en van de randen drinkt daar ,, het minde is, zou fchijnen aanteduiden dat hij daauw drinkt. Zelden „ drinkt hij water en niet dan als hij grooten dorst heeft en geene melk „ krijgt; dan verfrischt hij zijne tong flechts eens of tweemaalen; hij fchijnt ,, zelfs het water te vreezen. Geduurende de warmte pluisde hij zig fterk; ,, ik liet hem water op een bord aanbieden, ik tergde hem om hem ’er in te „ doen gaan, maar nooit kon mij dit gelukken. Ik liet een doek nat maa- „ ken, en dien bij hem leggen; hij rolde ’er zig in met de grootfte blijd- ,, fchap. Zonderling is de nieuwsgierigheid van dat aanvallig diercjen: ik ,, kan geen kabinet, geene doos, geen papier open doeti, of het koomt ’er „ met mij in kijken. Ais het, om mij te plaagen , van mij afloopt, of op „ plaatfen gaat daar ik het niet gaerne zie, neem ik een papier of een boek, „ en bezie het met aandacht; terftond koomt het op mijne hand loopen en „ bekijkt hetgeen ik in de hand heb als of het zijne nieuwsgierigheid wilde ,, voldoen. Ik zal nog aanmerken dat hetlnet eene jonge kat , en met een jongen hond fpeelt, die beiden reeds groot zijn, om hunnen bals kruipt, „ om hunne pooten, op hunnen rug, zonder dat het hun leed doet, enz.” >OOOOOOOOOOQOO«M>0OOOOOO00<>C>00Q00C>^ OOOOOOOOOOOOOOC>00000000«i0 E T o U A N. 'J geeven hier de afbeelding van een diertjeit , dat ons van Cayenne is- toegt'zonden door den Heer de la borde onder den naam van Touariy enr dat wij nergens dan tot het gedacht van den wtzel kunnen t’huis bren- gt. In de korte aantekening, welke ons de Heer de la borde van dit di^r gegeeven heeft, wordt flechts gezegd, dat het volwasfen was, dat het zig in’ holle hoornen ophoudt, en dat het van wormen en infekten leeft. Het wijfjen brengt twee jongen voort, die het op den rug draagt. Deeze volwasfen Touan heeft flechts vijf duimen en negen lijnen lengte \ f -t ■ ■ ■ ■ -^1 A. -i4/ - >■ 4 ■y ' .fT- ■ ."ï^f'-44é ' ' ■j! . _.. ..- "• ^‘f-' ;;i‘^-. ■ .4M' 1 --'. ' -•V.'! '<•;>’ ,-• ï^:i- ?' 'k'., .r ff I T,K GRAOTi MAKTRE RE EA CrRYANE i VAN DEN TOUAN. 1 /■ ViPf hedn van den ftaert ; hij is kleiner dan vaa de gemeenlijk zes duimen en zes lijnen lang is, maar de Europifche wezel , die gemeeniijK hij gelijkt naar iaif! De kop helft^a? korte J. , n j jj t^ee duimen en drie lijnen lang, in plaats dat eenen duim Ie g , «nniTrlien wezel niaar vijftien lijnen lang is, en niet, gelijk die vm ^ i, f. ^üf vingeren met nagelen aan eiken voet ; het zijn eind. De Touan heeft “et lijf tot bij den ftaert is met bavenfte van den fmoel, ]j:f ^ijn ligt ros van kleur, het zwartachtig hair b^ekt, e j , ijjf fj-aai wit; de zijden van den kop, gelijk ook het boven ^ F Srde va^z ne lengte met even zulk hair bedekt als ’er op de pooten is, fn on het ovïrige fan zijne lengte is hij zonder hair; het binnenfte van da booten ï wk als het onderfte van het lijf; al het hair van dat diertjen is zagt op het gevoel. ,00<><»0OOCK>00000<^^ DE GROOTE EEKHOORN VAN DE KUST VAN MALABAAR. Eekhoorn, welkers vel de Heer sonnerat ons heeft mede^ y ’ ™ SgTEeT,fra“ £ J rrtoa“zt1Shó’o™“rdL\^^^ vergelijk., U hij een voet. duim. Ij». Lengte van den kop vün de punt van den neus tot het ^ ^ ^ AfftSrfan d; punt van den'neus tot den vóorften hoek 'van Amaud^van den agterften hoek van het oog tot het oor De boven zijde van den kop is kastenjén- bruin en vlak die zig van hét voorhoofd tot het midden van den neu iie andere dfelen van den kop zijn bedekt n.e. een en op het eind van den neus is deeze kleur Oechts geelachtig , met wa gemengd. ^ *■ o o Nffi O 124 NATUURLIJKE HISTORIE De oranje kleur heerschc ook om de oogen en op de wangen ; de knevel- hairen zijn zwart. voet. duim. lijn. Lengte van de langde knevel- hairen o a ro Lengte van het hair bij de flaapen o i 9 De ooren zijn met zeer digt kort hair bedekt, dat een kuifjen maakt; dat hair , dat agt lijnen lengte beeft , vertoont zig als een borftel , van welken men de punten afgefneden heeft. De kleur van dat hair is don- ker kastanjebruin , gelijk op de ftreep , die van het oor over de wang naar agteren loopt , en alles wat het agterhoofd bedekt. Tusfchen de ooren begint eene witte in breedte ongelijke ttreep , die de kleuren van den kop en den hals van elkanderen fcheidt ; van het agterhoofd begint eene zeer zwarte punt, die aflleekt op den hals, de armen, en zig op de fchou- deren uitftrekt op het donker bruin, dat het geheel lijf en de zijden, gelijk ook de agter-pooten, bedekt. Dat zelfde zwart loopt in eene ftreep van het midden van den rug en ftrekt zig uit over hetagter-ftel , de dijen en den ftaert. De onder- kaak van onderen, het onderfle van den hals, den buik en de dijen is geelachtig wit, gelijk ook de voorde beenen en voeten, maar die kleur is meer oranje onder den buik en op de agterfte voeten ; de ftaert heeft vijftien duimen en zes lijnen lengte , en is bedekt met lang hair, dat zeer zwart , en twee duimen drie lijnen lang is. Voor het overige gelijkt deeze Eekhoorn naar den onzen in de geheele gedaante van zijn lighaam, zijn’ kop en ledenmaaten ; het eenigst aanmerk- lijk verfchil is in den ftaert en in bet hair, dat de ooien bedekt. >000<>0000<»000«MXX>000000000000000 * ]^/Jen kent op Madagaskar eenen grooten-Eekhoorn, die , in maakzel van kop en lijf, en door andere uitwendige kenmerken, naar onze Europifche Eekhoornen gelijkt, maar die ’èr van verfchilt in grootte, in kleur van hair en in lengte van zijnen ftaert. Hij heeft zeventien duimen lengte, als men hém in eene oppervlakkige lijn meet van de punt van dén fmoel tot aan het begin van den llaert, en dertien duimen twee lijnen, als men hem in eene regte lijn meet , terwijl de Eekhoorns uit onze bosfchen flechts agt. duimen en negen lijnen lengte hebben. Dus heeft ook de kop , van hec eind van het agterhoofd geraeeten ,, drie duimen en vier lijnen lengte ^ ter*^ ; Tom . 4 -LE PETIT gris X)E SIBR3HE VAN DEN EEKHOORN VAN MADAGASKAR. 125 maar twee duimen lengte heeft ; deezeAfrikaan- wijl die van onzen ™ a„dere foort.dan de Europifche en Amew- fche Eekhoorn i_s dan zwart : die kleur begint op den neus, kaanfche ; ook is zijn hair don bovenfte van den ftrekt zig onder de boven, gelijk ook de buiten- zijden van kop of denhals, het ge j ggcerftc pooten en der vier voeten. De de voorfte pooten, de borst en de binnen -zijden van de wangen , het onderfte van 1 binnen - zijden van de dijen voorde pooten zijn gedacht S ’ , bair van het lijf heeft elf lijnen zijn bruin, met f ^’js is aanmerklijk , doordien hij dun en lengte. De ftaert , die geh 1^ Eekhoorn ge von- langer dan ^ bedf zestien duimen en negen lijnen lengte, den wordt. De ito p rekenen, dat hem nog twee duimen langer ïït; t pi-"- midden plat doet fchijnen. biivoegzel tot het artijkel van den bijvoegz^e ^ (X Deel^ hladz. 91. > i W ” h,.hhen eezegd dat dit dier zijn leven op de palrabooraen door- ‘^n dat hef voornamelijk in Barbarijen gevonden word; men heeft nnrink verzLkevd dat men het zeer menigvuldig in Senega en in bet land wegen toopen’ om van de ee* 11, nik naar de andere .e gaan, en m zijn ten minften zoo veel op den grond als op de hoornen. o«<><>o©oo*>« DE PETIT-GRIS VAN SiBERIE. ii geeven hier de afbeelding van een’ Petit - gris van S^berie, die^ ■r Abt aubRY, priester van St. Louis , in zijne verzameling Q a ex; ;xxx>o<>o<>oooooooooö**®‘' DIJVOEGZEL TOT HET ARTIJKEL VAN den taguan. (^X Deel^ bladz. 78.) \Vii ceevcn hier de afbeelding ran een' Taguan , welk , fchoon vee] klri- J dau^dfe, welkers vel in hec kabinet van pf uaard worde, en van welken wij de afbeelding in het X Deel, PI. XXIV en PI XXIV a gegeeven hebben, mij egter toefchijnt van dezelfde foort te Sn Hii is van 1 kust van Malabaar aan den Heer aobry . priester van St. Louis toegezonden, en is tegenswoordig in het kabinet des Koning.. Hij heeft 'dechts vijftien duimen en negen lijnen lengte, dat maar '^ee den K van de grootte van dien van den Prins van Condé; maar hij is ookbaar- blijkliik jonger, want naauwlijks ziet men de kiezen uit het tandvleesch te DiijKiijK juwge , j Eekhoornen, twee fnijtanden van bo- ™ ‘op '•chlin. ‘Uin n,a, e.enredigh.id h« yen en twee v omtrek der oogen en de kaaken zijn ook lighaam ; de gemengd. De wangen en het bovenfte van 7wart, maar met enig 1 h^ Jmengd; de grootfte hairen van de knevels den TTjjgn ee^en ddm en zes lijnfn lengte; de ooren zijn, ge- Kk bTde eShoomen, bezet met groot zwartachtig hair, dat tot veertien r-^ ^'^pnore heeft' agter de ooren is het hair kastanjebruin , enhetis daar ijnen onderfte van den hals is donker vaal met zwart S Ld dLrmL of vorfo pooten .oc aa. da geleding der hand, daar de Senfine van het vel begint, zijn, gelijk dat vel zelf, zwart met vaal ge- meS het S dat vel, is aschgJaauw , met vaal en bruin gemengd. Al het hair SvS op het lijf, van de fruin van den kop tot ooe«ooo<>o«904>oooooo«>«}oooopoooooooooo<»«<>««« DE AYE-AYE. .^lye-Aye is eene uitroeping, waarvan zig de inwooners van Madagask^ bedienen, en welke de Heer sonnerat gemeend heeft te moeten geeven' aan dit dier, hetwelk in het westlijk gedeelte van dat eiland gevonden wordt». Hij zegt dat „ het tot geen geflacht te betrekken is, en dat het iets van den Maki, den Eekhoorn en den Aap heeft. Zijne platte bieede ooren „ gelijken veel naan die van den Vledermuis; het zijn twee zwarte , bijna ,, gladde vellen , doorzaaid met enige lange zwarte hairen met witte punten , ^ die zijne vagt ook uitmaaken. Schoon de llaert geheel zwart fchijnt,.zijn „ egter de hairen aan den wortel wit tot op de helft, zijn voornaamst era „ zonderlingst kenmerk is de middenfte vinger van zijne voorfte pooten; de „ twee laatfte geledingen zijn zeer lang, ‘dun en kaal : hij bedient ’er zig. „ van om de wormen uit de gaten der boomen te haaien en in zijne keel te „ fteeken; hij fchijnt hem ook van nut te zijn ora zig aan de takken vastte- ,, honden. Dat dier fchijnt in holen onder den grond te leeven , ziet niet ,, over dag, en zijn oog, van eene geele oker kleur, is als dat van de kat-uil. Het is zeer lui en bijgevolg zeer mak; deeze bleef altijd liggende, en het was niet dan door hem verfcheiden maaien te fchudden dat men hem zig-, „ konde doen beweegen; hij heeft bijna twee maanden geleefd, en niet ge- >, geeten dan gekookte rijst; hij bediende zig daartoe van zijne twee vinge- „ ren, gelijk de Chineezen vaa ftokjens.” ’ Ik heb het vel van een deezer dieren, dat de Heer sonnerat mij voor *8 Konings Kabinet gegeeven heeft , zorgvuldig onderzogc ; het kwam mij voor dat het nader bij het eekhoornen geflacht kwame dan bij enig ander; het heeft ook enige overeenkomst met de Gerboile , welke ik onder dera Jiaam van Tarfier in het XIII Deel, bladz. 70 heb befchreven. De voeten fchijnen een eenig en zeer onderfcheidend kenmerk uittemaakera 4 oor de lengte der vingeren aan de voorfte voeten. I r.-- '.T- r'i? V • f . ■r ‘r-, T ■%\ .4- 'i i t I 1 VAN DE N A Y E - A Y E. 131 voet. duim. lijJi. 1 I o o o 0 1 a 6 3 4 5 4 3 a 6 19 I 3 I I,„™ v.n het dier in eene.tegte Ui" " '•» P“ den faoel tot het begin «" *" “ : . i lengte over de gen fmoel tot het agtet Lengte van den kop van het eina Leng°“ an deVoorlie poiten «n den elleboog tot de geleding Leltgte ” n de‘ geleilng iet bind tót bet eW de, nagelen Lenate van het been van de Knie tot „-„pien . • De bleu, van dit die, is een mengd ; het heeft op den p , welke eecer het zwart op den rug pootin eene donkere De Itaer, 8 L op verfcheiden . de kaaken en de bnik eiin geheel zwart, ^ of witte halten van twee of dite dnt- graauwachitg , onder d g ^ wolachtig hatr van die men lengte, die op ^ gn dijen zijn rosachtig bruin; naar de voe- sr*e ïe'e'kX ïwrn, en zij lijn b‘edekt tnet kleine hairtjena vau beef. de breed aan hunne opening , g o ® ^ Lengte der ooren •,*.„* ‘ * . . . . o i 3 Breedte aan de gehoor- bms Om de oogen is eene bruinachtige ftreep en de oogleden zijn zwart. voet. duim. Lengte van d'e lange bairen boven de oogm . KK V™ de' ™/.en 'v“ .“Se^.oorpoo.en , vaó de geleding de Se ïnritirr^t dól. nlt.aakt Lengte van den nagel . _ Lengte van den voorften vinger • • • • • L^?i|te Tan dTn S vinger, die de dunde is, hebben de maar eene lijn dikte ' * * * I ' Lengte van den nagel .•••** Lengte van den derden vinger • « • • ^ Lenfte van dS Sden vinger’ of ee'rften’buitenften vinger Lengte Sn d^agurfte voeten tot he’i eind der vingeren . Ra lijn. 5 lO 9 1 6 9 6 7 3 £ 6 9 6 £ 0 V N A T U ü R L IJ K E HISTORIE ija Deeze vingeren, die twee lijnen breedte hebben, zijn ten naasten bij ge- lijk in dikte ; maar de eerüe vinger of duim , die twaalf lijnen lengte heeft. I'jk . „ - heeft eenen nagel van drie duimen en zes- lijnen, die breed en plat is als die der Makis. Dit kenmerk van zijne vingeren verwijdert hem van het geflacht der eekboornen. lijtu- 3 51 7 6 a- (t O 6 voet. o o o o o o o o, daim. I 0 1 0 1 0 1 o Lengte van den eerden binnenden vinger Lengte van den nagel . . . Lengte van den tweeden vinger . Lengte van den nagel . . ► Lengte van den derden vinger » . . Lengte van den nagel Lengte van den vierden of eerflen buiteuften vinger Lengte van den nagel . ► . ... Deeze nagelen zijn bruin, krom en tot geutjens gebogen.. Lengte van de hairen van den ftaert , .... 3 3 © Die hairen zijn ruuw als paerden - hair. Zoo lang de Heer sonnerat dit dier-leevend gehad heeft, heeft hij her nooit zijnen daert in de hoogte zien draagen als dé inklioornen , het dtoeg dien niet dan Qee penden. Van alJe de dieren, die den duim plat hebben, is de Tarlier dat, hetgeen naast bij den Aye Aye koomt; zij hebben dat kenmerk gemeen en zij ge» lijken elfcanderen ook in den ftaert, die lang en ruig is, in de regce, kaale,. doorfchijnende ooren, en in dat wolachtig hair, dat ónmidddijk op het vel zit. Daar is ook enige overeenkomst van gelijkenis in de voeten, want de Tarfier heeft de vingeren ook zeer lang. Deeze Aye- Aye was een wijfjen; zij had twee borllèn op bet onderil'e ge- deelte van den buik; deeze borden hadden vijf lijnen hoogte. Ziet de befchrijyihg van den Aye-Aye in óe Reizevan sonnerat naar Oost' Indie en Ohina, lll Deel, bladz. 79 en volgg. Hij heefr beiden het mannetjen en wijfjen leevend® gehad. moooo4oooooooooooooooo*oooooooo<>ooooo<»oooooooo ■ . -J iz~ ki< r.-Si»'''-:. ' ’ ■ r • P ' -* '.;' Mi. - ■ '^*' ' fCc . •"< ■ ;? 7 g i- ■ï»'' 'i "*V- r" : ,'. ï . > '’i • • -.fe '• • ’'• ■ .-i-:. '■ ■ J: . - - r- ',i . ^ * • ■ »v.- ■ ■/M M ; • 4 ' V • • - 'ic>- JP' ■■ I-E RAT 1’ERCHAI. . I.E SCHEïlMAlSt VAN DEN PERCHAL-ROT. *35 ^,0©0000000000000000<>00©00000ocK>ocxx>exx>«>c^^ xx>o^^ DE scherman, of straatsburgscfie water - rot. Tk geef alhier de afbeelding van eene foort van Water- rot, die ^v« ^^aatsburg is toegezonden door den Heer heicrmanh op den y 1 $^ N A T U U R L IJ K E HISTORIE Oaober 1776. „ Dit klein dienjen, fchreef hij mi], is uwe nafpeurineen „ ontfnapt, en ik had het zelf voor den gemeenen water- rot aangezien „ hij verfchüc ’er egter van door enige kenmerken. Hij is kleiner hij „ heeft den fiaert , het hair en de ooren anders dan de water -rot* men „ kent hem in den omtrek van Straatsburg onder den naam van Scherman. „ Zij zijn vrij gemeen in de tuinen en weiden , die aan het water liggen! „ Dat dier zwemt en duikt zeer wel ; men vindt ’er dikwijls in de fuften „ der visfchers, en zij doen veel fchade in de bezaaide landen. Zij onder- „ graaven den grond; enige jaaren geleden heeft een man, wiens kost win- ning IS hamfters te vangen, op eene van onze openbaare wandel -plaarfeo „ binten de ffad, de Contadc genaamd, een goed aantal van deeze dieren ,, in dezelfde vallen gevangen.” Uit deeze ongave en uit de belch/ijving, welke wij nu van dit diertjen zullen geeven , fdiijnt het mij zeeker dat het van eene andere, fchoon na- buurige, foort is dan onze water- rot, maar dat zijne huishouding ora.rt-nt dezelfde is. Voor het overige is de rot, dien de Heer herrmann de goedheid gehad heelt ons voor het Kabinet toetezenden, ’er in geplaatst, en hij is zeer wel bewaard. Hij gelijkt indedaad naar geene der rotten , van dewelke wij de afbeeldingen gegeeven hebben , die alle de ooren vrij groot hebben; deeze heeft dezelve bijna zoo kort als de mol. en zij zijn onder het harr, dat zeer lang is, verborgen. Verfcheiden rotten hebben ook den ftaert mst kjeme fchübben bedekt, dagr de.eze denzelven met hair heeft, ge- /ijk de water- rot. ® De lengte van het geheel lijf van de punt van den neus tot het begin van den ilaert is van zes duimen; de ftaert is twee duimen , drie lijnen lang; maar fcet IS ons voorgekoomen dat de laatfte wervelbeenderen ’er aan ontbreeken, MO dat hij in denftaac der natuur twee duimen en negen lijnen Jang kan zijn. Ue kleur van het hair is over het algemeen zwartachtigbruin, met graauw cn vaa gernengd, omdat bet hair, dat vijftien lijnen lengte heeft, graauw zwart aan den wortel en vaal aan het eind is. De kop is k^orter en de fmoel dikker dan bij den huis-r.ot, en hij gelijkt in gedaante van den kop naar den water- rot; de oogen zijn klein; de opening van den bek is bezoomd met kort wit hair; de knevels, welkex langlie hairen dertien lijnen lengte heb- ben, zijn zwart : het onderfte van den buik is muis - vaal. De pooten zijn kort en met kort zwartachng hair bedekt, gelijk ook de voeten, die zeer klem zijn; daar zijn, gelijk bij verfcheiden rotten, vier vingeren aan de Too, . en vijf aan de agtervoeten; de nagels zijn wit en enigzims tot een gootjen gebogen. De ftaert is met klein bruin aschgraauw hair bedekt maar dat mjnder digt ftaat dan op den ftaert van den waFer - rot. ’ NIEUW ( i T.A MUSARMGAFi MUSQUK T»F I/INDF- VAN DEN INDIAANSCHE MUSKUS- SPITSMUIS. >37 M>000000000<» 0 0000000000000*****^*****‘ >oi>ooo<>>oooooo<>o<><>e>o<><>c><>o<>ooö<>®dÖ8®feoo©oocoooooooooo<>o«>©o«xxx>&ï<>Oo00<><>k>0<><.^XX>0<>0<><^ I DE VAMPYRUS. I Je Heer roume de saint-laurent heeft ons uk Grenada deit arenden April 1778 gefchreven omtrent den grooten Vledermuis ofVam- pyrus van hec Eiland Drievuldigheid. De aanmerkingen van dien oordeel- kundigen waarneemer bevestigen alles wat wij terflond gezegd en ge^fge hebben over de wonden, welke de Vampyrus toebrengt, en over de Dij- zondere wijze, waarop hij het bloed uitzuigc, en waarop de affchilfering van de huid in die wonden gefchiedt. ïk had ’er, om zoo te fpreeken, het werktuiglijke van geraaden ; egter had de liefde tot de waarheid en nujne ■V ,40 NATUURLIJKE HISTORIE uaauwgezette zorg om alles bijtebrengen wat konde dienen om dezelve op- tehelderen , mij genoopt om daar omtrent getuigenisfen aantevoeren , die mijn gevoelen fcheenen tegen te fpreeken ; maar ik heb gezien dat zij wel gegrond waren , en dat de Heeren de saint laurent en gaülthier alles waargenoomen hebben wat ik gegist had omtrent de wijze» waarop die dieren wonden toebrengen zonder p'jn te veroorzaaken en het bloed kunnen uiczuigen, tot dat zij het lighaam van een menseb of dier zoo uitputten , dat het ’er van Kerft. ^,»f»f^{,,»ppOOOOOOOOOOOOOeOO«>00000«>000000CX>0000<>oooc>ooo<>ckk>oo«<»<>^^ ANDERE VLEDERMUIS VAN GUJANA. D eeze Vledermnis , welkers lengte van de punt van den fmoel tot den drie duimen en vier lijnen is, is door den lieer de la borde van clyenne gezonden. Hij is in Gujana gemeen, en pwoonl.jk bij^zoo groot als onze No&ul^. Hij heelt plijk alle de Vledermuiyen de oogen klein , de punt van den neus uitlleekende , de wangen S en^ter zijden plat; de punt van den neu« is breed ; de afitand msfehen de mee nemgattm is van een en eene halve lijn; de lengte van den kop van .i„a yi de„ r™.: t vlrSSen' P o !"d’ » Terte n°7g ui. op du wuugen, .u,«.jl zij op du huk Olaf worden; de oor -lap, die voor die buis geplaatst K , is ff breed L aan het eind rond; die nedergedrukte gedaante, we ke de iten hebben en de bovenlle rand, die uidleekc, geeven dpzen Vleder- rLef" oornog -n ü„S“i.uu,„urk du. hum uiguu iu, hij huuf., numulijk.. ÏÏ .luuuuïen zeef lang en zuur fnial ; zij hubbun vijf.iun duimuu un .wuu l.r de vleuge el heeft zeven duimen lengte en twee duimen breedte Tdf IreUt pllfs' Het arm. been fchijnt laVr aan het lijf vast dan bij amlere Vledernmizen , hetgeen de groote lengte der vleugelen vergoedt, het vlies der vleugelen, dac de pooten en den llaert bedekt, is bruin of craauwachiig van kleur: de ftaert heelt, in het vlies gewonden,, demen lij- nen IcBSte; hij is fmal en eindigt in een haakjen. Het Lir op het lijf heeft twee lijnen en eene halve lengte ; is donker kasfanje -bruin of zwarcachtig, welke kleur «P ,y.. ftrekc; de kleur is minder donker op den bu.k en aschgr aaiiw den r het aangezigc en de ooren zijn van dezelfde kleur a g He neus, de wangen en de kinnebakken zijn met dons ot zeer kort n boven -kaak heeft geene foijtanden; daar is ter wederzijde een gyootfc S ^ n 14a NATUURLIJKE HISTORIE hónds* tand en een kleine puntige tand daarbij. De onder- kaak heeft twee zeer kleine fnijtatlden, die tegens elkanderen ftaan; de twee hondstanden van de onder - kaak eindigen in eene punt, en zij vertoonen aan de zijde eene groef, in welker holte de bovenfte hondstanden fluiten. , BIJVOEGZEL TOT HET ARTIJKEL VAN DEN EGEL. (^FlIL Deel ^ bladz. 17.) I Jk heb in het artijkel van den Egel gezegd dat ik twijfelde of hij op de 'boomen klomme en vrugten op zijne pennen wegdroege ; ondercusfchen heb- ben mij enige jagers verzeekerd dat zij egels op boomen hebben zien klim- men en vrugten op de punten van hunne pennen wegdraagen. Zij hebben mij ook gezegd dat zij egels hadden zien zwemmen, en zelfs groote waters vrij fchiciijk zien overzwemmen. In enige dorpen heeft men de gewoonte een vel van eenen Egel te neeraen en dat op den kop van de kalveren te binden, als men hen wil fpeenen; de moeder, zig voelende Heeken , weigert het kalf de fpeen en verwijdert zig. Ziet hier enige waarneemingen over Egels, welke ik in huis heb laatea z>p voeden, Den vierden Juny 1781 bragt men mij vier jonge Egeltjens met de moe- der; hunne pennen of ftekels waren reeds te deeg gevormd, hetgeen fchijnt aanteduiden dat zij reeds verfcheiden wecken oud wartn. Ik liet hen alle bij malkanderen in eene groote vogel- vlugt zetten, die met ijzer draad- werk gefloten was, om hen op mijn gemak te kunnen waarneemen; men legde tak- Ln en bladeren in de vogel-vlugt, om die dieren eene fchuilplaats te verke- nen om te flaapen. Geduurende de twee eerfte dagen gaf men hun niets tot voedzel dan enige Hukken gekookt osfen - vleesch , dat zij niet aten; zij zoogen ’er flechts het fap uit, zonder de vezelen van bet vleesch te eeten. Den derden dag gaf men hun verfcheiden foorten van kruiden, als kruisworcel, winden, enz. zij aten ’er niet van ; dus kan men zeggen dat zij geduurende die drie eerfte da- gen ten naasten bij vasteden ; de moeder Jcheen ’er egcer niet door verzwakt gaf haare jongen dikwijls te zuigen. De volgende dagen kreegen zij kersfen , brood, raauwen osfen -lever; den laatften zoogen zij gretig.uit, en de moeder en de jongen verlieten dien niet voor dat zij geheel verzadigd fcheenen; zij aten ook een weinig brood. van den egel» Ï4S 1 aan ; zi} toonden veel finaak te hebben in de maar raakten ker ^offelte , gelijk ook in erweten en gekookte muwe ingewanden g S niogelijk geweest hunnen af« groenten ; maar ƒ U ook ^ ^n, gelijk enige gang te zien te krijgen ; net is j r o andere dieren doen. nntbeeren kunnen, of ten minden dat het drin- Het Icfcijnt dat ^ ^ den konijnen, haazen,enz. Zij hebben, ken hen mee nood.aakl.jker d» «■> 1 ^ geduorende «Hen den ^elvaerende gefeest, had, en egter zijn zij a j wilden vatten, gong de moeder op zijde Als de jonge Egel tjens gceven; deeze dieren hebben de pooten i^kr iig onde. den hulk van de Leder zoo kort, üv.tae ong „n haare pooten bleet daan , vielen zij aan de borst re begeeven. ^Is z.J op haare poot ^ nit%ï"ees van hen in hunnen flaap .e ftooren. Willende zien of die foor? van zorg van de moeder voor haare jongen eene liefde voor dezelve ware dan ef zij zelve geen belang hadde om hendil en gerust te Jaaten, bemerkte men weldra dat, hoe veel liefde zi] hun hadd’ zü nog meer zugt naar de vrijheid gevoelde. Men opende de YOgefvlugt’ terwijl\aare jongln diepen; zoo dra zij die befpeurde , zij zagtiens op , gong in den tuin, en verwijderde zig alhaar best van de kooi, zagtjens op , g g wederkwam , maar waarin men haar weder moest waarin zij opgemerkt dat zij, als zij met haare jongen brengen. Men heelt d KW.ji J befteedde met rondom r'"»rvTn« iToo ' tar ifie ge4vn om'^azr eene opening ra zon. de L,?n.;en dat zij niet ophield met haar ongerust zoe- nTi! flgen^ ontwaakten. Hieruit was gemaklijk optemaaken dar npdpr bakklein gezin giterne zoude verlaaten hebben, en dat, zoO' ztfeheTn vr^ezenTeS Aechts was om niet door hetzelve ontrust te worden, want de jonge Egelijens waren zoo graag naar hetzelve o dikwijls vericheiden uuren ageer élkanderen aan blee- de borst, „Lchien die grooee eetlust van de jonge Egekjens die oorzaak-: TL dn “oeT^ rfgtvLoor hnnnn gulzigheid, ronuljds bniluicen om. ""'Lo dra°ïe"Égels hoofden loopen, of iemand bij zig zagen , dooken zij! op den grond, en kromden hunnen fnoet.op de borst, zoo dat zij de fte kelsVdif zij op het voorhoofd hebben , en die het eerst regtop Yooruit ftakin; vervolgens boogen zij hunne agterfte voo^^^^^^ en door dus de einden van hun lighaam b.j elkanderen te brtmgen of he door dezelve regens elkanderen te drukken, gaven zij zig de gedaam^^ eene kloen, of vaneenen bal met (lekeis of punten bezet. baarde kop’ bal Is niet geheel rond; hij is altijd dunner omtrent de 3 ig aan bet agterfte gedeelte van bet lijt voegt. Hoe vaord ƒ ^ die gedaante van eenen bal aanteneemen hoe fterker zij d *44 NATUURLIJKE HISTORIE hun lighaam te zaamen drukten ; de zaamentrekking van hunne fpieren fchijnt dan zoo groot te zijn , dat , als zij zig eens zoo veel mogelijk opge- rold hebben, hec bijna even zoo gemaklijk zoude zijn hun de ledenmaacen te ontwrigten als hen genoeg te verlengen om hun lijf geheel uittellrekken. Men beproefde dikwijls hen uittetrekken , rnaar hoe fterker men trok, hoe meer wederftand zij fcheenen te bieden en zig toeceknijpen , zoo dra zij zig tot een’ bal vormden. Men heeft opgemerkt dat ’er een klein geluid ont- ftond, eene fcort van gekletter, dat veroorzaakt wierd door de onderlinge wrijving der punten, die zig naar alle kanten rigten en elkanderen kruisfen. Dan fchijnt het lijf van deeze dieren met een grooter aantal punten bezet, en dan zijn zij waarlijk in hunnen Haat van verdediging. Ais hen niets ont- rust, dan liggen diezelfde punten of doornen, die zoo regcop Haan als zij zig willen- behoeden , agterover op elkanderen, als het glad-hair van de an- dere dieren; dit heeft evenwel geen’ plaats dan wanneer de Ëgeii, wakker zijnde, in rust en ftiltezijn; want als zij flaapen. Haan hunne wapenen ge- reed, dat is te zeggen dat hunne Hekels naar alle kanten over elkanderen uit- fleeken, als of zij eenen aanval af te weeren hadden. Het fchijnt dan dat de natuur hun geduurende hunnen flaap, die vrij vast is, het inHindl verleend heeft van zig regens verrasfing te wapenen. Voor het overige hebben deeze dieren geene middelen om andere aante- tasten; zij zijn natuurlijk werkloos en lui; de rust fchijnt voor hunne le- venswijs zoo noodzaaklijk te zijn als het voedzel, en men zou met vrij veel waarheid kunnen zeggen dat hunne eenigHe bezigheid is flaapen en eeten. En indedaad, die, welke wij gehouden en opgevoed hebben, zogten te eeten zoo dra zij wakker waren , en als zij genoeg gegeeten hadden , gongen zij zig te flaapen leggen op bladeren. Deeze zijn hunne hebbelijkheden geduu- rende den dag; maar des nachts zijn zij minder Hil; zij zoeken de flakken, de groote torren en andere infekten op , waarvan zij hun voornaamfle voed- zel maaken. i*poooooooooooooooo<>oooooooooooooooooo«ooo< >OOC 09 »ooo<>ocKXxx>ooo<>ocooo<>eK>oooo<>0<>0000000©00000000000000e00000000000* BIJVOEGZELEN EN VERBETERINGEN TOT HET AR- TIJKEL VAN HET- MARMELDIER VAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. ( XV Heel , hladz, 213.) w.- hadden dit dier den naam gegeeven van Kaapsch Marmeldter naar KOLBE en vosMAER , Omdat het indedaad enige gelijkenis met het Mar- meldier heeft; het is egter niet van het geflacht der Marmotten, en heeft *er de huishouding ook niet van; maar de Heer allamand heeft ons ge- meld dat men dit Klip-das noQvadt en dat men het ook den naam van reau des rockers gaf. Wij hebben het op nieuw laaten tekenen naar de afbeel- ding, die ons door dien vermaarden natuurkundigen is toegezondea, en wij hebben den naam van Klip • das oAXigtnooxsstxx , omdat het dier inde- daad noch van het geflacht der Marmeldieren , noch van dat der dasfen is. De Graaf van mellin, dien wij reeds gelegenheid gehad hebben met lof te noemen, heeft mij eene plaat gezonden, die gegraveerd is naar de te- kening, die hij zelf van het leevend dier gemaakt heeft, en hij heeft de goedheid gehad ’er verfcheiden belangrijke waarneemingen bij te doen over deszelfs natuurlijke hebbelijkheden. Ziet hier het uittrekzel uit een brief, dien hij mij daarover gefchreven heeft. ,, De Graaf de buffon heeft in z\]r\Q Bijvoegzelen tot de Natuurlijke (a) Dezelfde die reeds in het XV Deel , onder het No. LVII is ingelascht. Vestaalik. (i) De Heer de buffon, de nedetduitfche taal niet magtig zijnde, wist niet dat Uaireau des rochers letterlijk klip. das betekent, en Iaat het dier dus juist dien naa», dien bij bet wilde beneemen. Vektaalee. / VAN HET MARMELDIER VAN DE KAAP. „ Hiflorie^ XV Deel, bladz. t3a, de hiftorie van een diertjen gegeeven , ,, dat hij den naam geeft van Marmot van ds Kaap dc Goeds Hoop. Staa „ mij toe u te zeggen, mijn Heer de Graaf, dat dit dier in zijne huishouding „ geene gelijkenis met het Marmeldier heeft. Ik heb een wijfjen van de „ Kaap de Goede Hoop gekregen, dat nog leeft, en dat ik aan mijne zuster ,, de Graavin borke gegeeven heb, die het thans zedert vier jaaren bezit. ,, Ik heb het naar het leven afgefcbilderd, en ik heb de eer u eene plaat te ^ zenden, welke naar die tekening gegraveerd is, en die dat diertjen zeer „ natuurlijk vertoont. Die, welke in uw werk is, en welk naar die uit de „ Spedlegia Zoologica van pallas gevolgd is, is niet gelijkende. De ,, levenswijs van deeze diertjens is zoo droevig niet als de Heer vosmaer ,, zegt, het is integendeel vrolijk en lugtig van aart; dit hangt af van de „ wijze , waarop men het houdt. Geduurende de eerfte wecken hield ik „ het altijd met een touwtjen aan zijn hokjen vastgebonden , en het bragc ,, een groot gedeelte van de dagen en nachten door in een hoek van zijn ,, hokjen gedoken ; en wat kon het ook beter doen om de verveeling van de „ flaverni] uitteftaan ! maar zedert men bet toelaat vrij door de kamers te „ loopen, toont het zig geheel anders; het is niet alleen zeer mak, maar ,, zell'a vatbaor voor verknogrheid. Het fchept behagen Oin Op dc knicëll van zijne meesteres te zijn , het onderfcheidt haar van de andere, zoo , dat, wanneer het in eene kamer is opgefloten en het haar hoort koomen, het haaren gang kent, de deur nadert, luistert, en, als zij heen gaat zon der * bij hem te koomen, keert het droefgeestig en voetjen voor voetjen teru^ Als men het roept , antwoordt het met een kleine niet onaangenaame fchreeuw , en koomt fpoedig bij dengeenen , die naar hem vraagt. Het fpringt zeer lugtig en juist ; het is k oudelijk en verkiest boven op de kag- ” chel te gaan leggen, waarop bet in twee fprongen fpringt; het klautert niet; maar het fpringt zoo lugtig als eene kat, zonder ooit iets omverre te *’ werpen. Het is gaerne bij het vuur, en alzoo de kagchel een van die kagchels is, die wij wind- kagchels noemen, die men door eene foort „ van fchoorfleen, in den kagchel zelfgemaakt, en dien men met eene ijze- „ ren deur fluit, ftookt, is het reeds gebeurd dat het in den kagchel gekro- „ pen is , terwijl het hout ’er in brandde ; en alzoo men de deur agter bem „ bad toegefloten, niet weetende dat het ’er in was, ftond bet geduurende „ enige minuuten eene zeer fterke hiite uit, tot dat het zijn neus door het „ klein ijzer deurtjen flak, dat in de groore deur is, en dat men open gelaa» ,, ten had, om de lucht doortogt te geeven , waarop men het ’er aanflonds „ ui: liet; fchoon het zig aan de zijden het hair had afgebrand,, heeft dat „ voorval het egter niet omzigtiger gemaakt, en het zoekt nog altijd digt ,, bij het vuur te koomen. Dit diertjen is zeer zindelijk, zoo dat men het ge- „ wend heeft zig van een pot te bedienen , om ’er zijne vuiligheid in te doen „ en in te wateren; men befpeurde dat het, om zig te ontlasten, eene ge- „ maklijke plaats en eene bijzondere houding nodig had, want dan gaat het „ op zijne sgterfte pooten zitten , dezelve regens eenen muur of iets das T g [' vast is, dat niet onder hem weg wijkt, laatende leunen, en het zet de „ voorde pooten op een dok of iets hoogs, zijnen bek met de tong lekken- „ de , zoo lang het werk duurt. Men zoude zeggen dat het zig met moeite ,, ontlast, en, om zijne neiging tot zindelijkheid waarteneemen , heeft mea ,, het een gemak, eene foort van dilletjen gemaakt, van hetwelk het zigal- „ tijd bedient. „ Het voedt zig met groenten, met vrugten, met aardappelen, die hec „ zeer gaerne zoo raauw als gekookt eet ; het eet zelfs gerookt osfen- „ vleesch, maar bet eet geen ander vleesch dan dat, en nooit raauw; 9, denküjk heeft men het geduurende zijnen overtogt over zee dat voed- „ zei doen kennen , dat men egter dikwijls verwisfelen moet , want het „ wordt het welhaast moede en het verliest zijne eet lust , als men het ,, verfcheiden dagen lang hetzelfde voedzel geeft. Dan brengt het eenea „ geheelen dag zonder eeten door , maar des anderendaags haalt het zijne „ fchade in; het eet de mos en de fchors van de eiken, en weet behendig ,, tot onder in den hout- bak te kruipen, om de bast van de blokken afte* 9, knaagen. Gemeenlijk drinkt het niet; men heeft het alleen dikwerf zien ,, drinken , als het gezouten osfen -vleesch gegeeten had. Het wrijft zig in ,, het zand als de hoenderen, om zig van het ongedierte, dat het hinder- 9, lijk is, te ontdoen, niet door zig ’er in te wentelen, als de honden en vos- 9, fen, maar op eene geheel andere wijze als alle de andere viervoetige die- ,i ren, en even als de faifanten en patrijzen. Het is altijd zeer vlug het ge- ,, heel jaar door, en het koomc mij al te wakker voor om te denken dat het „ een gedeelte van den winter in eenen ftaat van verdooving kan doorbren- 9, gen als het marmeldier of de relmuis. Ik kan ook niet zien dat het zig „ een hol in den grond kan graaven als de marmeldieren en dasfen, alzoo ,, het geene kromme nagelen aan de vingeren beeft, en de vingeren ook „ niet tterk genoeg zijn voor een zoo fuuw werk. Het kan alleen inde fplee* „ ten der rotfen kruipen, om ’er zijne woonplaats temaaken, en om zig te „ bergen tegens de roof- vogelen, die het zeer vreest; ten minften elke ,, kraai, dien de onze ziet vliegen, als hij op het venfter zit, welke plaats 9, bij gaerne verkiest, ontrust hem; dan fpringt hij ’er terftond af en kruipt ,, in zijn hokjen, waaruit hij eerst lang naderhand voor den dag koomt, als ,, hij denkt dat het gevaar over is. Hij bijt niet fel, en fchoon hij het „ poogt te doen, als men hem tergt, kan hij zig weinig met zijne tanden ,, verweeren, zelfs niet tegens het Spaans'ch hondjen van zijne meesteres, „ dat, jaloers over de gunften, die men hem bewijst, Ibmtijds met hem „ oneenig wordt. Hij vindt waarfchijnlijk in den ftaat van vrijheid zijn heil „ alleen in de vlugt, en in de vlugheid van zijne fprongen, talenten, die „ dat klein diertjen zeer nuttig zijn, dat, volgens de berichten der reizigers, ,, de rotfen van het zuidlijk Afrika bewoont. Schoon hij zeer vet wordt, „als men hem opgefloten of aan den band houdt, wordt hij weinig dikker „ dan een ander dier, dat wel gevoed wordt, zoo dra men hem volkoomen „ vrijheid geeft van te loopen en zig beweeging te geevcn.” van het chineesch varken, . HET SIAMSCH OF CHINEESCH VARKEN. XV Deel t bladz. 84.) Ile Varkens zijn, gelijk wij gezegd hebben, eene van die foorten van die aleemeensc over de waereld verfpreid zijn. De Heeren cooK en FORST ER hebben hen op de Sociëteit- Eilanden , op de Marquifen- Eilan- den, op de Vrienden-Eilanden en op de Nieuwe Hebriden gevonden. „ Daar zijn zeffgen zij , op aJie die eilanden van de Emd- zee Hechts twee foor- ” ten ’van tamme dieren,, het varken en de hond. Het ras der Varkens ia ” dat van Siam of Van China; zij hebben het lijf en de pooten kort, den ’ buik tot op den grond hangenden, de ooren regtop ftaande en zeer wei- „ nig borllels. Nooit heb ik varkens -vleesch gegeeten , zegt de Heer FORS TER, dat zoo Rippig was en waai van ibcc vet zoo aangenaam Van *’ fmaak was ; deeze hoedanigheid kan niet coegefchreven worden dan aan' ” het uitmuntend voedzel dat zij genieten ; zij voeden zig vooral met brood- ^ vructen. of versch , of met zuur -deeg van die vrugten, met ignamen ” enz^ Daar zijn ’er veele op de Sociëteit - Eilanden ; men ziet ’er bij r, bijna alle de hutten Zij zijn ook overvloedig op de Marquifen - Ei- landen en op Amfterdam, een van de Vrienden -Eilanden; maar zij zijn ” zeldzaamer op de Westlijke -Eilanden van de Nieuwe Hebriden. («> HET WILD ZWIJN VAN KAAP VERT.. QXr Deelt bladz, 84.) \^ij hebben inliet XV Deel, bladz. 85 gezegd, dat het wild zwijn vp Kaap Verd, van welks kaakebeenen de Heer daubenton eene befcnnj- ving gegeeven beeft, ons toefcheen hetzelfde dier te zijn als dat, van het^ welk wij in datzelfde deel de afbeelding gegeeven hebben, onder den naatn; Tan Amerikaamch Wild Zwijn. Wij zijn thans wel verzeekerd dat deeze (a.) Zie ïOMTïR waaxneemiDgen op zijne reize om de waereld, Wadz. ijs* ' twee dieren twee zeer onderfcheiden foorcen uitmaaken. Zij verfchillen indedaad van malkanderen door onderfcheiden aanmerklijke kenmerken, vooral in het zoo in als uitwendig raaakzel van den kop, en bijzonderlijk door het gebrek aan fnijtanden , die het Afrikaansch wild zwijn altijd onc- breeken , terwijl men ’er zes in de onderile kaak van het wild zwijn van Kaap Verd vindt, en twee in de bovenfte. Het wild zwijn van Kaap Vert heeft den kop lang en den fraoel dun , in plaats dat dat van Afrika of Ethiopië den fmoel zeer breed en plat heeft. De ooren zijn regt, opftaande en puntig; de borllels, die ’er op zijn, zijn zeer lang, gelijk ook die op het lijf, bijzonderlijk op de fchouderen, den buik en de dijen, daar zij langer zijn dan op alle andere plaatfen. De ftaert is dun, eindigt in eene dikke bos borllels, en hangt flechts tot de dijen ne- der, Men vindt het niet alleen aan Kaap Verd, maar op de geheele west- kust van Afrika tot aan de Kaap de Goede Hoop. Ca") Het fchijnt dat het deeze foort van Wild Zwijn is, die de Heer adanson op Senegal gezien heeft , en die hij aanduidt onder den naam van zeer groot wil'd zwijn van Afrika. i BIJVOEGZEL TOT HET ARTIJKEL VAN DEN PECARI. ( X Deel , hladz. 1 2. > Jk ben thans door verfcheiden getuigenisfen verzeekerd dat ’er indedaad'" twee onderfcheiden foorten in het geflacht der Pecaris of Tajacus zijn; de grootile foort is die, van dewelke wij de afbeelding in het X Deel , PI. III en IV gegeeven hebben ; maar wij hebben ’er nog geenen van de tweede foort kunnen bekoomen. Men noemt dat dier patira, en het is over het al- gemeen veel kleiner dan de pecari. De patiras hebben in hunne jongheid eenen zwarten ftreep langs den rugge- graat; maar naar maate zij oud wor- den , worden zij bruin en bijna zwart over het geheele lijf. De patiras loo- pen, even als de pecaris, in groote troepen en men jaagt hen ook zoo; het eenigst verfchil behalven de grootte dat aanmerklijk is tusfchen deeze twee zoo nabuurige foorten, is dat de patira de pooten merklijk dunner heeft dan de pecari; dan alzoo zij zig^niet met elkanderen vermengen, fchoon het- zelfde land bewoonende , moet men hen aanzien als twee zeer onderfcheiden foor- PewNAMT, Nat. des Quadn^. Vol. I, p. 132.* / I \ s, h. •V f" 4' •V' V A N DEN P E C A R I. *32 foonen of ten minften rasfen, en deezc twee foorten of rasfen z,,„ de cenig- lle T wel bedenid zijn. Wij hebben voor ’s Konings Kab.net een opge- ïoot vel van eenen jongen peeari van den ondetdora van drte weeken bekoo- mtn die veel kleiier ia dan een fpeenvarken van denze fden ouderdom en “nterritlenren veel (laanwer zijn dan die van den volwasfen peean, naar welken hij in alle andere kenmerken gelijkt. ►OOOOOOOOOOO®®®®^ ■ bIIVOEGZEL tot het ARTIJKEL VAN D£.N eland. W H ffeeven alhier de afbeelding van eenen mannetjens Eland, dien men afr im leerenden op de kermis van St. Germain getien heeft; h^ warJoi .geene drie jaaren oud De fpie^fen van zijn gewei waren maaawee duimcn^iangi iici laa.rto «ras ia hci begin van de maand januarij van hetzelLe laar afgevallen, en atzoo het mij nodig voorkwam een denkbeeld te geevea van het gewei, als het dier volwasfen is, heb ik fU" ^op laaren verbeelden Tet het gewè ’er op, dat. op PI. IX van het XII Deel is afgebeeld. Dit ^ filr^ viiftig mijlen boven Moscou gevangen, en, naar het bericht jong dier wa J j^zien, was zijne moeder eens of twee maaien groo- van den man , d ouderdom van drie jaaren was. Het was reeds groo- ter dan „p de po'oteo, maar het heeft de flerlljke ter dan een ’ gjele en opgerigte houding van zijnen kop gedaante van genoodzaakt zij zijnen kop laag te draagen ^ 1 ," din bals zeer kort heeft, behalven dat zijn groot gewei ook zeer doot d,en h.| ^ aai het voordel •, bij den zwaar is. Bij hoo is lanffwerp g van gedaante, wac plat aan de zijaen , nec v b„„f5 . b?en nSt evuf holte tusfehe. de oogeu ; de neut .t van boven wat JJX. Deel. 154 natuurlijke historie bolrond; de punt van den neus is breed, plat, en rs wat hol in het niidden;, de neus cn neusgaten zijn graauwachtig. De bek heeic vier duimen en drio lijnen opening in eene regte lijn; hij heeft agt inijtanden in de onder- kaak 'en geene in de bovenfte. Het oog is uitpuilend, de regenboog kaftanjebruin ; de oog- appel maakt, half gefloten zijnde, eene horizontaale lijn ^ het bovenst ooglid is bol en met zwart hair bezet, de voorfte hoek van het oog i« open, en maakt , zig ver- lengende, eene foort van traan -put. Met oor is groot, regtop llaande en eindigt in eene ronde punt; het is zwartachtig bruin van boven,, en van bin- nen bezet met lange graauwachtige harren aan het bovenfte, en met zwarc- achtig brurae aan het onderfte gedeelte. Men ziet onder de kaaken eene groote vlok zwart hair; de hals is breed,, kort en op het bovenst gedeelte met groote zwartachtige en op het onderfte met graauw- rosachtige hairen bezet. De kleur van het lijf van dit jong dier was donker bruin met vaal en graauw gemengd; zij. was bijna zwart op de voeten en de koot, gelijk ook op den hals en het vleeschachüg gedeelte boven de fchouderen. J3e langlle hairen hadden vijf duimen en tien lijnen lengte; op den hals hadden zij zes duimen en zes lijnen Jengto, op den rug drie duimen ; die op het lijf waren graauw aan den wortel, bruin op hunne lengte, en vaal aan de einden. De afmeetingen vaa deezen jongen Eland, waren in het laatst van Maart 1784 als volgt: Lengte van het lijf, in eene regte liln gemeeten , van het eind van den ïinoel tot den aars . _ . • - . Lengte over de kromte van het lijf gemeeten .. . . ^ . Hoogte van het voor- ftel . Hoogte van het agter- ftel . . • • Lengte van den kop van het eind van den ftnoel tot het begin van het gewei . « Lengte van het eind van den fmoel tot het agterhoofd . Lengte van het eind van den fmoel tot het oog . . ©ixnrek van den fmoel , agter de neusgaten gemeeten • Oratrek van den bek Afftand tusfchen de hoeken van de onderfte kaak . Alftand tusfchen de neusgaten van onderen . • . . Afftand tusfchen de twee oogleden , alS zij open zijn .. . Afftand tusfchen den voorften hoek en het eind der lippen Lengte van het oog van den eenen hoek tot den anderen . . Afftand tusfchen den agterften hoek en het oor . Aftiand tusfchen de voorfte hoeken der oogen , in eene regte lijn gemeeten ......... Onttrek van den kop voor het gewei gemeeten Afftand tusfchen de twee fpiesfen van het gewei Afftand tusfchen het gewei en de ooren . . . - Lengte der ooren Lengte van het grondftuk over de buitenfte kromte gemeeten Afftand tusfchen de twee ooren voet. duim. 6 a 7 8 4 10 4 9 I 4 1 9 0 II 1 6 1 a o II o 3 0 o 1 2 o 1 ° S G 6 2 2 O 4 O I o 10 o. 7 o. 4 lijn.. 4 o. 9 3 7 3 I' 2 3 4 n 8 6 4 10 4 7 11 o 6 8 \ VAN den eland. *55 .1 Lengte van den hals (jmtrek bij den kop Onitrek bij de fchoudeten Hoogte der fclioudcren • . • • * ♦. OmtL van het lijf agter de voorfte pooten gemeeten Om trek op de dikfte plaats . • • • Omtrek voor de agterlle pooten gemeeten . . Afftand van het onderfte van den buik van den grond Lengte van den ftomp van den Itaert . Omtrek van den ftaert aan zijnen wortel Lengte van de pijp in de voorfte pooten . Omtrek op de dunfte plaats Onurek van den kogel Lengte van de koot ,.»••• Omtrek van de koot . • ^ ^ j * , Lengte van het been van de knie- fchijf tot de waade Omtrek van de dije bij den buik . • • , • Lengte van de Omtrek van de pijp Lengte van de fpoor- gezwellen ...» Hoogte wan de hoeven . • , . • j * „ Lengte van den voorvoet tot den htel m de voorfte Lengte in de agterfte pooten Breedte van de twee hoeven te zaamen genoomen in teifte voeten • Breedte in de agterfte pooten . . • Afft'ind tusfcbcn dc twee hoeven • • * , * « Orairek van de twee hoeven te zaamen , aan de voorfte OmtrekTan^die aan de agterfte voeten poote e ag voe voet. 1 3 3 4 5 4 2 O O O O O o 0 1 1 I o o o o o o o o o o dnim. 1 0 9 lo 4 1 9 7 I 3 lo 4 9 3 8 5 4 8 9 s. 3 7 7 4 3 o 10 9 lijn. 8 3 lo 9 8 3 3 5 8 6 9 9 3 10 9 7 3 0 3 9 5 6 3 1 4 6 IQ 10 ^,,,«<,coo<>oooeK>ooooo<»o<><^ f. VERVOLG VAN HET NIEUW BIJVOEGZEL TOT HET„ artijkel van den eland. / erfcheiden reizigers hebben gezegd dat ’er in Noord - Amerika Elan- den zijn van eene veel aanmerküjker grootte dan de Europifche en ze s die, welke men gemeenlijk in Amerika vindt. De Heer die der koninglijke roaatfehappij van Londen eene zeer goede ving van den Orignal gezonden heeft, zegt dat zijne jagers eenen gelctioten hebben, die meer dan zes voeten hoog was. t (4) PhiloJ. TransaS. l^^I No. 368. IS& N A T ü u R L IJ K E HISTORIE JossELVN Ca) verzeekert dat men in Noord-Amerika Elanden gevon- den heelt van twaalf voeten hoogte. 'De reizigers, die van die reusachtige Elanden gefprooken hebben^ zeggen dat hun gewei zes voeten lang is , en, volgens jossELYN, zijn de einden van de twee ftamn.en, twee vademen of tien of elf voeten van elkanderen verwijderd; la hontan zegt dat ’er hoornen van Amerikaanfche Elanden zijn , die tot drie- en vier honderd ponden weegen. Alle deeze verhaalen kunnen vergroot zijn, of ge- grond zijn op ongetrouwe berichten van de wilden, die beweeren dat er zeven- of agchonderd mijlen ten Zuid- Westen van het Fort York eenefoort van EItmd isj veel grooter dan de gewoons A>orc, en die zij IVaskesjcT noemen ; maar dat egter zoude kunnen doen denken dat die berichten niet geheel valsch zijn,, is dat men in Ierland eene groote hoeveelheid zeer groote gegraaven hoornen gevonden heeft, die men aan de groote Elanden van> Moord -Amerika, van welke josselyn (r) gefprooken heeft, heefceoe- gefchrevsn, omdat ^er gc^n" bekend dier dat men kan denken dat zulk een groot en zwaar gewei gedraagen heeft. Dit gewei verfchilt van die van de Europifche Elanden, of van de gewoone Amerikaanfche Elanden daarin dat de Hammen naar evenredigheid langer zijn; zij zijn van breeder en dik- ker fcheuten voorzien vooral boven aan. Zulk een gegraaven gewei, uit: een paar Hammen beftaande , had vijf voeten en vijf duimen lengte van des- z,elfs inplanting in dén kop tot de punten; de léheuten hadden elf duimen lengte; de greep agetien duimen breedte, en de aflland cusfehen de twee. einden was van zeven voeten en negen, duimen; maar dit ontzagchelijk gewei was nog zeer klein in vergelijking van de andere, die ook in lerland gevon- den zijn. De Heer wright heeft de afbeelding van een gegeeven, dat agt voeten lang was, en welks twee ‘einden veertien voeten van malkande- ren Honden. Die zeer groote gegraaven hoornen hebben misfehien eene. foort toebeboord, die zedert langen tijd niet meer beHaat, noch in de oude, noch in de nieuwe waereld-; maar zoo ’er nog Elanden zijn, gelijk die welke dit ontzagchelijk gewei gedraagen hebben, kan men gelooven dat het de Elanden zijn, welke de, Indiaanen Waskesfer noemen, en ddn zouden de verhaalen van de Heeren dodley^ jossei^yn en de la HONTAN000<> *>oo«x Kxxx>ooooooooooo< MEUW BIJVOEGZEL TOT DE ARTIJKELEN VAN HET HERT EN DEN RHEE. XV Deel ^ hl'adz. 103.)' moeten bij de feiten, welke wij in de Natuurlijke Hidorie van deeze dieren, en in de bijvoegzelen XV Deelaangehaald ge andere belangrijke feiten voegen, die Heer Graave van mellin , Kamerheer van Zijne 1 ruisfifehe Majefteit, die veele kundigheden bij ecne uitmuntende fchranderheid voegt, en die zig^a s lefbekwaam waarneimer en een onvermoeid jager heeft bezig gehouden met alles wat betrekking heelt tot de wilde dieren van het land, dat hlJ be- woont ; ziet- hier wat hij mij fchrijft over het hert en den rhee in zijnen brief, gedagtekend in het kasteel van Anizow bij, Stettin den vijfden November zefft mijn Heer de Graaf, in uwe Natuurlijke Hiftorie van het. he^Vl Deel, bladz. 16. Defchaaruhheidvertraagtdan degroe^^^^ htt eewei en vermindert deszelfs grootte aanmerkhjk ; mtsjcnien IZ hét zelfs niet onmogelijk zijn door het yoedzel veel te verminderen^ voortbrenszel geheel te üoen agterblijven, zonder zijne toevlugv tot het fnijden U neemen. Dat geval heeft plaatsgehad. Mijn Heer, en. ik knn u zeecen dat uwe onderftelling volkoomen is bewaarheid geworden. Hnar wierl in de maand januarij, in eenen tuin, bij maan-licht een hert eefchoten De jager, die het gefchoten had, zag het voor eene oude Sraan’ en was zeer verwonderd, toen hij bet naderde, het vooreen Sud hert ’te herkennen, dat geen gewei had;- hij onderzogt eyst de bal- len die in eenen goeden ftaat waren ; maar den kop naderende, zag hij „ dat’het onderst kaakbeen lang te vooren gedeeltelijk weg gefchoten was. „ De wond was geneezen; maar de moeijelijkheid, welke het hert gehad „ had om zijn voedzel te gebruiken , had het van alle overtollig voedzel „ beroofd, en had de voortbrenging van het gewei .„„w „ hert was zoo mager, .dat het maar het vel over het vleesch had, e" 7ün trewei eens gevallen was, was het hem met mogehjk geweest een an ” der felriieen ; de kroonen waren volftrekt zonder nieuw groe, en enkel ” met een ruig vel bedekt,- gelijk zij de eerfte dagen na dat het hert bet ” cewei heeft laacen vallen bevonden worden. Dit feu , dat misfcbien ’^eenig is, is ten minilen zeer zeldzaam; het is gebeurd in den omtrek wan V 3 5 » 9^ 99 >9 15* NATUURLIJKE HISTORIE „ mijn landgoed, dat ik bewoon, en zou geregtelijk kunnen verklaard wor- „ den, als men het vergde.” In ,-eenen naderen brief geeft mij de Graaf de mellin verdag van enige proeven , die hij gedaan heeft mee het gewei van de herten afcezaagen , het- geen heü, even als de lubbing , van het vermogen der voortteeling be- rooft. , „ Het is klaar beweezen dat de ballen en eene overtolligheid van voed- ze! de oerzaaken zijn van de aangroeijing van het gewei van het hert, en van dat van alle dieren , die gewei draagen , en dat dus het gewei de uit- werking en de ballen en de overtolligheid de oorzaaken zijn. Maar wie zou gedagt hebben dat ’er in het hert eene terugwerking ware van de uit- werking naar de oorzaak, en dat , als men het gewei van het hert afzaagt', zoo dra het weder aang^groeid is , dat is voor den bronstijd, men, voor dat jaar, bij hetzelve de middelen om zig hervoorttebrengen zoude te niet doen? en egter is niets waarachtiger, ik ben ’er dit jaar van over- tuigd geworden door eene zeer aanmerkenswaerdige proefneeraing : ik had in het jaar 1782 in een dam -herten kamp, dat ik aan mijn kasteel heb i een hert en eene hinde opgefloten , beiden van denzelfden ouder- dom*, en die beiden volmaakt tam waren. De uitgeftrektheid van het kamp is vrij groot, en daar is zoo groot een .overvloed van gras, ondanks de dam- herten, die ’er in loopen, dat het hert, onmiddeiijk na het af- vallen van de fpiesfen een ander gewei kreeg (in 1782) van tien fcheu- ten, hebbende vijf fcheuten op eiken Ham. Dit hert wierd gevaarlijk voor degeenen, die in mijn kamp wandelden, waarom ik het de ftain- men regt onder de eerlle fcfaeut liet afzaagen, zoo dra het zig aan het „ hout gewreven had. In den herfst wierd dit hert ritfig , fchreeuwde ,, Herk, dekte de hinde, en gedroeg zig als een oud hert, maar de hinde „ ontvong niet. Het volgend jaar ( 1783) kreeg het hert-een fterker ge- „ wei dan het voorigjaar; ik liet het weder afzaagen; het hert wierd we- „ derora ritfig, maar zijne koppelingen waren niet vrugtbaar. De hinde, , die nooit geworpen had, was niet in het kamp gekoomen dan nadat het II hert zijne eerfte fpiesfen verloren had, het eenigst gewei, dat ik het niet had laacen afzaagen. Het derde jaar 1784 was het hert grooter en fter- ,, ker dan het oudlie hert van mijne bosfehen , en droeg een gewei van zei „ fcheuten- op eiken flam, die ik het ook liet .afzaagen, en fchoon bet ritfig wierd , bragt het weder niets voort. Dit deed mij befluiten het in het volgend jaar 1785 zijn gewei te laaten, omdat de fiaat van kracht, waarin hetzelve en de hinde Zig bevonden, mij deed twijfelen of niet misfebien hunne onvrugtbaarheid daaruit voortkwame dat ik het altoos het gewei had laaten af^zaagen, en het gevolg deed mij zien dat ik gelijk had; want laatstleden herfst befpeurde ik dat de hinde de dekking van het hert maar korten tijd duldde. Zij ontvong, en ik heb dit jaar 1786 een jong van haar gekregen, dat nog leeft, en dat groot en fterk is; maar wat de hin- de belangt , ik heb haar dit jaar in den brons- tijd verloren , naardien het »» »» »» »> »1 5 » ï» J» 5 » van het hert en den rhee. 155 „ hert haar met zijne hoornen eene wonde heeft toegebragt, waaraan zij ” 'J':" Rl>« rafen ge- ftrook'n van welke- h« een vaal of liever ros is, grooter dan het tweede, fprooken, van w bruin is; maar de Graaf de millin Sermij kLnis gegeeven «n «=» derde ras, welks kleur volkoomen zwart *'■ Van de kleur van den R hee fpreekende ( dus fchrijft mij deeze beroem- de ™arnee,ner) noemt gij den gM zwarM, met op, fchoon g.j XV neeT Hadr. 107 gewag maakt van een geheel wit Rheetjen. Dit doet m« denken dat k misfehien de yolfla«d,ge gehzcl z-rartc yerfchcMmi Swe niet kent; zij bellaa, evenwel m eene zeet kle.ne pro- V n.ie van Duitschland, en nergens anders. Het is in een bosch , de Xu- rL mmarad in bet Graalfellap Uanneberg, den koning van b-ngcland mebdioorende, als Hertog van Lunenburg dat deeze Rheecn gevonden worden Ik heb aan den Groot - meester van de bosfehen van Dannenberg ” èefchreven om van die tlieecn in mijn kamp te hebben en z,et h'" »'■' r. lij geantwoord heelt : De zwarte RkfaUia yelkeomen yan dezelfde^ ondertusfehen eene ftandhoudende verf chetdsnheid , en tk geloof da, h.tde^ nhpp en niet de Zeeg is die de kleur aan het jong geeft dhet zelfde hef ih hii het damhert waargenoomen ) vant ik heb zwarte gezien^ die vaa eiongen hadden Ik heb waargenoomen dat in 178. eene zwarte iieereetjens had; het een vaal en het ander zwart ; eene vaale- had twee zwarte rheetfens; eene andere vaale zeeg Itad een zwart .tpfZn en twee zwürte zeegen daarentegens twee vaale rheetjens, nTJf 7 iin 'er die flecHts zwartachtig zijn , maar de meeste ztjnzoo uaaf Zij T)nar is onder andere een Rhee , de fraaifie van Zijne Z7I lu t zwTZ IZ U alt Oot, laifclJinpea kel gtwci Zll heeft Foor liet overige heb ik veele pooglngen aangewend om enige fan dezelve optevoeden . maar te ver geef sch; alle zijn zij gejlorven , laar dTvaale rheetjens , welke men mij gebragt heeft , gelukkig groot ~Z seworden. Hieruit befluit ik dat de zwarte rhee tederer van ge- pilJtU is da„ * vaale Welke mag de oorzaak z.jn van eene zoo. ftand houdende verfcheidenheid, die egter zoo verfpreid is.. « 55 95 55 55 95 9’ 95 95 95 Ï9 95 >5 59 95 95 95 99 95 99 99 99 N A T U ü R L IJ K E HISTORIE X !<)0 ;BIJVOEGZEL TOT HET ARTIJKEL VAN HET RENDIER. iJittrekzel uit eenen brief vciti den Gra^f vak mellin, Kamei he.er den Koning van Pruisfen , gedagtekend uit het kasteel van van u^n *• — J- - 7 o 9 99 »9 99 .99 99 99 99 99 99 9.9 9 » 99 .99 9.9 99 9;9 99 VAN HET RENDIER. i6ï tmgen, die u met een opflag van het oog zullen doen zien, hoe veeï de Rusfifche Rendieren de Zweedfche in grootte te boven gaan. RUSSISCHE rendieren. MANNETJE N. WIJFJEN 1 enffte van het lijf in eene legm lijn gemeeten van den fmoel tot aaii den ,* Hoogte van het voorftel . • • ,, Hoogte van het agterltel . • • „ Onitrek van het lijt voor de dijen ge- „ Omtrek van het hjf m ,, Omtrek van het lij'f agter de fchoude- „ *Lengte van den kop tot den wortel van ,, het gewei . • * , * , * „ Omtrek van den fmoel agter de neusga- ,, ten gemeeten . • ,, Lengte van den hals . • • • * Omtrek agter den kop • - Omtrek voor de fchoudere • • 6 3 3 3 5 2 lO 7 9 3 4 6 7 8 o X 1 2 3 X I 4 O d. 1. 8 5 5 8 9 S 1 0 XT 1 4 1 4 2 2 O 8 3 3 o 6 5 0 lo 1 9 2WEEDSCH RENDIER. WIJF JEN. d, 1. 4 2 2 2 3 3 I 0 1 I 1 8 10 11 II 4 o o 3 » »» »» »> »» )» »» »» 55 *5 55 55 55 55 55 55 55 Dat zeer aanmerklijk is , en waarvan egter geen een Natuurkundige ” is dat de kalveren der Rendieren reeds als zij geboren worden PTSÏs bXn , en dat zij, als zij veertien dagen oud zijn , reeds u °^ïfnipsiens hebben van een duim lengte, zoo dat zij zig weinig tijds ^ neder aan het hout wrijven. De kalveren van de Rusfifche na huM® het gewei eenenvoet lang, en elke fiam had drie fcheu- de Zweedfche integendeel korter fpiesfen hadden, die zig aan het’ eind in twee fcheuten verdeelden. De afbeelding van het Damhert ” welke de Heer edwards gegeeven heeft, fchijnt mii we die te zijn Van een kalf van drie maanden op de kleur na, die geheel verfchillende is. Het is zonderling dat de wijfjens ,_die bij haare aankomst met ione waren, en die zedert drie jaaren dat zij te Schwedt zijn, elk iaar éen kalf geworpen hebben, niet dan wijfjens hebben voortgebragt; dus kan ik niet zeggen of de mannetjens kalveren langer en met meer tak- ken voorziene geweidea draagen dan de wijfjens , maar men kan zulks onderftellen uit het groot verfchil, dat ’er is tusfchen het gewei van het mannetien en dat van het wijfjen. De kalveren koomen in Juny en juiy terwaereld en draagen geen liverei; zij zijn bruin, donkerer op den rug, Tn rosfer aan de voeten, den hals en den buik; die kleur wordt egter ei- ken dag zwarter, en na zes wecken hebben zij den rug, de fchouderen, de ziidL, het bovenfte van den hals, het voorhoofd cn den neus zwart graauw ; het overige is gedachtig en de voeten zijn vaal. Ik heb gezegd XIX. Deel. ^ 4 l6i NATUURLIJKE HISTORIE dit 99 99 99 99 99 99 9^» 99 99 99 dat de kalveren zig terftond na de moeder aan het houc^ wrijven; gefchiedt in de maand Oftober en dan begint ook de bronstiji De m'’nnetiens Rendieren vervolgen de wijfjens langen tijd eer zij haar kunnen dekken. De wijfjens van de Rusfifche wierden veerden dagen vroeP -j:' , niet als in Dnitschland; hier graazen de reiidieren op men voedert hen met garst, want hebben zij alt^dgev.eig^^^^^^^ den geeft men hun mos ( hchen rangtfermus^ die hier in ejne jaeine ” hoeveelheid in onze bosfehen groeit, en zij eecen het gretig. Ik heb op- ” 1 j.f Upt pekraak dat de rendieren Jaaten hooren, als zij gaan, ” SJ^ormkt wordf door het voorfte deel van de hoeven, die tegens elkan- A. 2 55 -55 99 99 55 99 99 99 99 5 » 55 55 55 I 1^4 N A T U U R L IJ K E HISTORIE „ „ vong rendieren uit Zweden, die enige maanden na hunne aankomst ftier- „ ven , en egtcr waren ’er in dien tijd in Pomraeren en in de Mark, gelijk „ ook in den omc-rek van Berlijn, veel meer moerasfen en veel meer bos- „ fchen, en het was ’er om die reden ook veel kouder dan tegenswoordig. „ Het is tegenswoordig vijf jaaren dat die rendieren te Schwedt leeven en ,, zig vermenigvuldigen ; digt bij dat ftadjen woonende, en van Zijne Door- „ lugtige Hoogheid verlof hebbende om dikwijls bij haar te koomen, heb „ ik veelmaalen gelegenheid gehad om ben te zien en waarteneemen, en al- „ les wat ik de eer gehad heb u omtrent die rendieren te zeggen is de vrugt ,, van die dikwijls herhaalde waarneemingen,” VAN HET RENDIER. i6s bijvoegzel tot het artijkel van HET RENDIER. Uittrekzel vcin eeti’ brief van den Ridder de buffon aan ien Graaf de buffon, gedagtekend Rysfel den 30 Mey 1785. n n _ ^aar zijn hier drie Rendieren aangekoomen , een mannetjen zes jaaren oud, een wijfjen drie jaaren oud, en een klein wijfjen een jaar oud. De man, die hen heeft en die hen voor geld vertoont, verzeekert dat hij hen „ in eene volks-bende van Laplanders, in het Zweedsch Beger ForthCapei ,, genoemd, in de provincie ^Fertu Bolk, negentig mijlen (of twee hon- ,, denj zcvciii-tg Prar>rokö mijlen^ van 6cokf»olm» en agt mijlen ( of vier en „ twintig franfche mijlen^ van Uma gekogt heeft; hij heeft (tczclve in de „ maand November van het voorleden jaar te Lubek ontfeheept. Deeze ^ drie fraaie dieren zijn zeer gemeenzaam; het jong vooral fpeelt als een hond met degeene, die het litfkoozen; zij zijn vet, zeer vrolijk en zeer welvaarende. Ik heb die Rendieren, met bet boek in de hand, vergeleken met de' befchrijving, die gij 'er van geeft; zij is in alle deelen volmaakt. Her mannetjen heeft een gewei met dons bedekt, als het nieuwgroei van het hert, dat gewei is zeer warm op het gevoel, elke tak heeft zeventien dui- men lengte van het begin tot bet eind, daar men twee fcheuten begint te zien, die zig vormen met eenen ronden kop en niet met eenen puntigen, gelijk bij bet hert. Die twee takken verdeelen zig ih den hier nevens „ getekenden vorm; derzelver kromte is naar vooren gerigc; zij zijn even gelijk, en alleVfraaisc gegroeid ; de twee fcheuten, die digt bij den kop zijn, groeijen naar vooren en naderen dennens „ van het dier, worden platen breed met zes kleine fcheutjens , em alles vertoont de gedaante van eene hand met zes van een verwijderde- ” vingeren , en bet overige van het gewei fchiet veele takken , die bijna ,, alle naar vooren groeijen, voor zoo veel ik heb kunnen oordeelen naar eene zeer flegte tekening, die mij de eigenaar van die Rendieren heeft laaten zien van het laatfte gewei van bet Rendier, dat hij fn Duicschland verkogt heeft. Dat gewei had vier voeten hoogte, en woog zeven en twintig ponden. Het eind van eiken tak loopt uit in breede bladen, ^ kleine fcheutjens draagen, gelijJs die, welke digt bij den kop zijn. 5? 5 » 99 99 99 99 ff l ♦ t66 natuurlijke historie „ regelmaatigheid van het Jong gewei, dat ik gezien heb, en zijn fraaie „ groei voorfpellen dat het pragcig zal zijn, „ Zijeeten hooi, waaruit zij de halmtjens, die zaad draagen, uitkippen; „ wilde fuikerij, vrugten en roggebrood zijn het voedzel , dat zij bij voor- „ keur boven alle ander- verkiezen. Als zij drinken willen, zetten zij een en poot in den emmer, en zoeken het water troebel te raaaken door ’er In te „ roeren ; deeze gewoonte hebben zij alle drie , en zij laaten bijna altijd „ hunnen voet in den emmer ftaan, terwijl zij drinken. ,, Hetwijljen heeft twee verhevenheden, die de geboorte van een nieuw „ groei aankondigen ; het kleine heeft die ook ; ik heb het gewei van het „ wijfjen van voorleden jaar gezien ; het is niet grooter dan het gewei van „ eenen thee; het is krom , kwasterig en elke tak is zeer onregelmaatigvaa ,, gedaante. ,, Ik heb alle de kenmerken, die gij opgeeft, in dezelve herkend, het ge- „ kraak van de voeten, als zij gaan, en vooral na dat zij eerst gerust heb- „ ben, het lang witachtig hair onderaan den hals, derzel ver gedaante, die „ iets van den os en van het hert heeft, den kop, naar eenen osfen-kop *, gelijkende, even als de oogen , den zeer korten ftaert, naar dien van het *y, hert gelijkende, het agterlle van het kruis witachcigals dat van het hert; „ dit Rendier heeft in zijne beweegingen noch de logheid van den os , noch ,, de vlugheid van het hert; maar het heeft de levendigheid van het laat- „ fte, door zijne gedaante getemperd, die niet zoo rank i'. Ik heb hen ,, zien herkaauwen; zij knielen om te gaan nederleggen; zij hebben een af- „ keer van honden; zij ontvlugten die mee vrees, of zoeken hen met hunne ff voorfte pooten te (laan; hun hair is vaal bruin van kleur; dat vaal ver- „ flaauwt tot in het wicachtige onder den buik , ter wederzijde van den hals „ en agter het kruis. „ Men ziet onder den binnenften hoek van elk oog eene langwerj)ige ope* y, ning^ waarin men gemaklijk eene dikke penne-fchaft zoude kunnen ftee- ,, ken ; dit zijn ongetwijfeld de traan • putten van deeze dieren. „ De twee fpoorgezwellen , welke zij van agteren aan elk been hebben, „ zijn dik en zoo lang, dat de puntige hoorn, waarmede zij gewapend zijn, „ op den grond rust, als het dier gaar; in die plaatfing wijken de fpooren „ van een, en het dier merkt altoos vier punten als het gaat, van welke de „ twee agterfte vier of vijf lijnen diep in het zand gaan. Dit maakzel moet „ hun zeer nuttig zijn om zig in de fneeuw ftevig op hunne pooten te hou- „ den. „ Het mannetjen heeft vijf voeten en zes duimen lengte van het eind vaa „ den fmoel tot het begin van den ftaert, en drie voeten en vier duimen „ hoogte van den fchoen tot de fchoft. „ Het wijfjen heeft vier voeten en zes duimen lengte en drie voeten ff hoogte. „ Het jong heeft vier voeten en eenen duim lengte en tweevoeten, zeven „ duimen hoogte; het groeit op hetgezigt. 1 VAN HET RENDIER. i6r >9 99 99 99 99 Zii hebben agt kleine fnijtanden van het fch o on st verglaasd, en zeer tWai gefchikt in bet voorst eind van het onderst kaakbeen, ter wederzijde vijf kiezen ageer in den bek; tusfehen de kiezen en de fnijtanden is ’er ter wederzijde eene ledige ruimte, waarin geene tanden ftaan. Het bovenst kaakbeen heeft ook maar vijf kiezen aan elke zijde diep in den bek, maar ^^De bTOTStijd is gelijk met die van de herten; bet wijfjen is in de maand November van het voorleden jaar vier mijlen van Upfal gedekt geweest. Zie daar misfehien meer dankte veel over dieren, welke gij beter kent 99 dan ik zonder dezelve ooit gezien te hebben; dan alzoo ’er tot nog toe geëne leevende in Frankrijk gekoomen zijn, heb ik gemeend dat mijne waarneeraingen u misfehien niet onaangenaam zouden wezen ,” enz. NIEUW BIJVOEGZEL TOT HET ARTIJKEL VAtV DiSlX UIK.APFE. XIII Deel , Ilalz. '' I oen wij het eerfte bijvoegzel tot het artijkel van dat dier gaven, welks h^2te die van alle andere viervoetige dieren overtreft, hadden wij nog niets dan onvolkoomen berichten, zoo met opzigt tot deszelfs raaakzel als omtrent zijne huishouding kunnen opzamelen. Met welk eene oplettend- heid wij alles vergeleken hadden wat ’ér door de oude en nieuwe natuur - be- fchrijveren over de Giraffe gefchreven was , wisten wij egter nog niet of hii een eewei dan wel hoornen op den kop droege, en fchoon de afbeel- ding welke wij van dat dier gegeeven hebben ( ^ ) minder gebrekkig is da» alle ,’ die men voor ons had uitgegeeven, hebben wij egter befpeurd dat zi| in veele opzigten niet naauwkeurig is. De Heer cordon, een verlicht waarneemer, dien wij verfcheiden maaien met lof genoemd hebben, heeft eene tweede reis in de binnenlanden van Zuid-Afrika gedaan; hij heeft ver- fcheiden Giraffes gezien en gevangen , en, dezelve met oplettendheid onder- zoat hebbende, heeft hij eene tekening van dezelve gezonden aan den Heer allamand, die ik heb laaten nafnijden. Wij zullen er ver- gaf De BüïFON bedoelt de Plaat I 2 in het Xlll Deel van deeze uitgave. (V) Het zMn PI. 1 4 en I 5 van het XIII Deel. Zedert heeft le vaillabi? 1 het inaunetjen het wijfjen in zijne reize geleverd. VSETAALEB. •ene nog betere afbeelding van 1 I m N A T ü U R L IJ K E H I S T O R IE enz. fcheiden belangrijke bijzonderheden bijvoegen over de huishouding, en het maakzel van dit dier , dat wegens zijne grootte zoo aanraer- kenswaerdig is. (^Hier volgt een uittrekzel van het Bijvoegzel tot het artijkel van den Giraffe., ie vinden XIII Deel, bladz. 13 en verv.) Einde van het negentiende Deel. ♦ ♦ ♦ ♦ 4 » ♦ ♦ I. I I -n-v,:vv:-;v;':y;v"y w.- ■.^' ; i-yv/V' yx^vyv^:;-,,:y^xy^ 5 -^ ■ /:■:•::’■■• -=x •■■ x-xy'-v'v-x >-vy *y.^-r-.--y:- - .- : ■• ^■: ' X xyy®y- :x|:yys ^x:vxx:v'X:tX\:xxXrt'X?' K^rx|iv.'tv;rxs vx.,/:;v -xv;:;v^ V :•. ■:.'.vX . -,. '...vX^ .. ,.-;-X ., . -X^X^ V %X XV i'iiXv'-. ..•'■•‘■■‘■•■x.x.;“ .-. ''i'' ‘ ''.X-:- X. V . V . c,;.. v-y ;... x , ... V. X •,•..■ ■-•'■■.■., •, ■•••■•.■ :'x • ,' ; .•••». ' .'•■.■ •'<<• *' X’**, t-f/i'. ■t.''^.*,rT :? ^x:-: • :x-' >V .}:■ ■ y -X,y--..- v:X:X " '' -■■x:-\x-,‘::-.-x:'. x' . -^- .: "X .vxx'''■■y‘xxx■•^^'xy'■^ ■ •■■xx:> "x ’ X : >:v V- xx: 'XyX--: y^x:xxy- yv^‘X/x,r;x'xy^ :ï;:Vv•^X■xX■V-,:^•^XX^:y.^yy■XV^ X ,X:X^ X ^ ^X ,XX 'X ■■. • -X_ ' X;: X ., . X. . y -X/^. ■•■•xy •■;•.. Xxx:^rx^v>x^x■^x:x^:■x^^^ \ 'S*i^\'.' •■: \ ": :. 'v*' 'X X^x^xXXX-’X i : . • •> •. . ■ I-. yr*' ' ■»•■’• '•..»••; .•'•.•■ .•■'.•'X- ... ;-x. . .-•• X* ■•#■. • .- ; V'. ■ . - ,.••'• ■-. - -.■'•••.•x- .'\.' 'i ' . , ,. Xi:.'vy^è'XXy:X^yX'^X;X^-X::y.-^ :,y.y';;yy:- V .:xy:xx:vxx» y' r::;,v .y;y^y.yv XX“XXX»‘-'X:^..yyyXyyX.;'X-X;yXy,,, y,;y.;,yy . yy;^^ X.--yt:xyyXVv. •■ ,.y,-y.' X ;y ,X': ?xx ■X x^'-y - ■■^■'y.-;. . .y-X-X' ' X; ■....>. ;xxx ■ : xy-y^X"^' -X :.,V.XXr r:vyyyxx:xx- vixvxVxx :'■ ■’>>• 'y '-X'Xy- i xi xtl ‘'•v' y-. ty-y. yyyrv'y y>-.y- • ■ ;. *• y/s y. >•■ ■>:: ■,; ■•. ' .'... y • .• ..y ■ .•. ■. . ,y ■ •■y:, ■.• ;:«;■■■ yV■x-^^• x-'-x:-"’ X-^mx:;.xKx--;--V;^ . X..yVX;r^--Xy;'X:,yH^ -;,X' ■^^x;x ,y :.v;. .', ■ yy-X-' •.v.-; yy : .■:,••■ y.yvvy», '. , ■' ■■■•■'• ■ - X''^ • ■■ •.'X.'^.yi'' v-y.. ■ ■; ,■,« ,-..y ■ ■»'-"■ . . ■'■i ■’*••^y ■ '■'■v . .y ■\y-X'v<-’y ••. •,.'.*v... . ■ •...••-.•.V •: . /• ' ^.'•v x',x. ■•.•••.,- .. - , . .. ...I, . -•■ . ;•„• •. .< •.-. t - ,il m ■ y ■■^y. y Vx''''yS/:r .X -•:xxx:)^x:. -r ;^■■-X^y X-y x^xyX X-yT/X. ryX'XXy^-Xyyr.yv-:yX*y xyvry^x ' -yx.’' .-y ' ■'••''x-'- JX'X 'X,; :XxX^ .-x -XxxXx:^ ■^Xy.r X' ./yyy'Xï. ; ,y. vy. . X'- ,. v: yV-.. ' ‘. y •' X y ... ' y "X. ' -X X'. -y ■' x.-. -y, ■;, vy. .• .-yyyy, ./.•>■ y y y;.. ■■- V yX ■ \ xX'- X.y; X' '''''■■•■■ ' X'y •''(-yy-y 'X-.y. X-v-.; ;y,;.yx ■ y X yy'-.y ; y;x.r‘y.y.'j.,. x ^xy ; .v' ' y-y’y'yx'-^ X’'X'y-' ■■N'y':.-v.,.X'^y’ 'X’y y, '■ )ï ■ ^ -.yy;.-AyX:;yx .X X- 'X'; - X:xx- y :V;y:X -’^-x••^y:X.xx^yXxx ^Vy; y yXyX;X.X-Xy -x' 'y y'X.yt..-.;^-^' ' •-■ x’-y-;'.:.. ..:.>. y..yy y. X .y, : ,;y.. y,„.;yy y ■ y -y-y. y.y. ";Xy XyyX'yy:,'. ;^- "xyx.xï.::;y v.xyX-x;y;yXy;:::;y:yi;yyy-vy xy-.-^ xyyy> X?;yyy .xyxyyv;; >y..y.vyy ^ y • .x.‘y'y'y- , . ; - .;-v..i,y :•'; y^-y-y-yr-vX'. -X --f XyX-x.y.-,. X X:y^■'•x..v; y,.y. -; ,. xX-y y-'XXx. ,t-yxy y ^'y-y'-yX' . yy'-;y .-y-^ , Xx' Xy;:y x ■' •Xy'-X"-yX x:' ' y,''’X,*; . 'yx /X', ■' ■X..-,.-- -V-’ •' • /■■y- jy-y ■ ; ^’-XyxXy . x :X-vX yyy •<,''■:■ xyiyv'-.’.^.» ..:■>■ -x X--'" -y'-— .....••, ,y; ■-■•. y - XX X -y-yy: y yyyy- - ■y'X' ■>•■ r;yy'^.'X:•y'Xx ;.y.-yxy ■ xX'y :y'y.-.-yx»x' y -y' yyï'v. - •yy..-'y;-:'X'''y. ;••.• -yyyy ■ yX- v.. y--^ \ y..x: ..■■ v. Xx ' ’ i X -•V\> -.... X. X'- - "-?:J ■■X-^‘X-.;X'X'-y,X • X: XyX?'..: '•-y-.-y-y. y- - ■ ■ j'. > - :■. y- y- . • -’.y ' y-''..y:. y .y.X y - ' ïv.: - ..V'yV'-y-^y.t-. y-X' ’ E^‘yXxyx;y:X:x?s:yxyx^;y;;vx:m 9 yyyxAy^^