Vi en ae TERI Vm Dee OA : REN G EM Fa Ne ree + GE A R DEA Thdscheift der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging ONDER REDACTIE VAN: Dr. L. F. DE BEAUFORT, A. A. VAN PELT LECHNER EN Dr. E. D. VAN OORT JAARGANG IX. AFLEVERING 2. WAGENINGSCHE BOEK: en HANDELSDRUKKERI/ FR A. B. WIGMAN, BERGSTRAAT WAGENINGEN 1920, | N We EU 4 [XROTEN, TABU TAU SO | INHOUD. ~ Dr. Johannes Buttikofer, 1850 — 9 Augustus 1920. (PI. I). . 19 Prof. Dr. Jan Ritzema Bos, 1850 — 27 Juli — 1920. (PI. I). 20 : JT Pde Meyere THERE Mega teen OR, de ze Waarnemingen over 1919, namens de ,Club van Trekwaar- nemers’’, medegedeeld door G. A. Brouwer en Jan Verwey (PL. IN) LE PR À Coenraad dai Tia (31 sen 1778 . _ 30 Lies 1858) uit zijne brieven magne door W. H. de Beaufort. (Pin V en DE Veer 34 Proefnemingen met het Ver ociel van eieren en Ense de F. Willemse §. J... 44 Opname van een Haviksnest, Hone G. J. A. Ricans (PL. VID). 48 Verslag der Vergadering te Rotterdam op 7 December 1919 . 50 Varia oologica X, door A. A. van Pelt BER, er NE Korte Mededeelingen . . ER DAS LV RAR PSS Aanwinsten Bibliotheek Jan. —Auß 1919 . RE IE STAR DE BORDER RE RSR A: LT AR DA M AT ES VU A *.* De auteurs ontvangen 25 overdrukken van hunne opstellen gratis, indien zij het verlangen daartoe te kennen geven py de toezending van het manuscript. Stukken voor het tijdschrift bestemd zende men aan: A. A. VAN PELT LECHNER te Arnhem (Velperweg 79). Mededeelingen van het Bestuur. _: Van de vroeger verschenen Verslagen en Mededeelingen en van de Jaarboekjes zijn, voorzoover zij nog voorhanden zijn, exemplaren tegen f 2.— per stuk voor leden, en tegen f 3.— per stuk voor — X niet-leden bij den Secretaris verkrijgbaar ; volledige jaargangen van : : Ardea” zijn aan hetzelfde adres te bekomen tegen f 2.50 per stuk » : voor leden, en tegen f 3.50 per stuk voor: niet-leden. In den boekhandel is „Ardea” verkrijgbaar ni den prijs van IR: 50 per jaargang. | | FE | | Vervolg op biz. 3 van den omslag. ARDEA, IX, 1920. EL Dr. JOHANNES BÜTTIKOFER 1850—9 Augustus— 1920. LA, fe : Tijdschrift der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging Jaargang IX. _ SEPTEMBER 1920. Aflevering 2. Ta Br a, me * Dr. JOHANNES BUTTIKOFER 1850 — 9 AUGUSTUS — 1920. Den 9den Augustus 1920 bereikte onze hooggeachte voorzitter, Dr. J. Büttikofer, den leeftijd van 70 jaar. Met dit heuglijk feit bie- den zijne medebestuursleden hem, mede namens de: leden der Ne- … derlandsche Ornithologische Vereeniging, hunne hartelijke geluk- __ wenschen aan. “ Vanaf de oprichting onzer Vereeniging in 1901 heeft Dr. Biitti- _ kofer zitting gehad in het bestuur, eerst als vice-voorzitter, daarna, - sedert 1911, als voorzitter, Met zijn optreden als voorzitter is er voor _ de Nederlandsche Ornithologische Vereeniging een tijdperk van __ pbloei begonnen en is deze Vereeniging meer en meer populair ge- . worden. Onder zijne nobele en bekwame leiding, waarbij hem steeds | 5: het doel onzer Vereeniging, beoefening der Ornithologie in haar _ meest uitgebreiden zin, voor oogen zweeft en waarbij hij zich als hoogstaand wetenschappelijk zoöloog, speciaal ornitholoog, en als N L CE , oe LA ni a. nen, heeft hij het billijk verlangen van ieder lid weten te bevredigen, heeft hij tweedracht en partijdigheid, waardoor de Vereeniging eens __ dreigde te gronde te gaan, weten te verbannen en heeft hij het aanzien der Vereeniging, vooral ook bij de Regeering, weten te ver- hoogen. _ _ Niettegenstaande de drukke bezigheden aan zijne betrekking van Directeur der Rotterdamsche Diergaarde verbonden, staat Dr. Bütti- __ kofer steeds voor onze Vereeniging klaar; geen bestuursvergadering, geen commissievergadering, geen ledenvergadering of excursie wordt krachtig voorstander van bescherming der levende natuur doet ken- — ~ 20 door hem verzuimd, tenzij een werkelijk geldige reden zulks Hood 4 zakelijk maakt. Wij hopen van ganscher harte, dat het onzen Voorzitter nog lang — je gegeven moge zijn in de beste Sezondheid. zijne krachten aan onze Vereeniging te kunnen wijden en dat bestuur en leden nog menige vergadering onder zijn gewaardeerd praesidium zullen kunnen houden, Prof. Dr. JAN RITZEMA BOS 1850 — 27 Juli — 1920. Na meer dan een halve eeuw als docent bij het Landbouwonder- wijs het vaderland belangrijke diensten te hebben bewezen, heeft Prof, Dr, J. Ritzema Bos wegens het bereiken van den 70-jarigen leeftijd op 27 Juli j.1 de laatstelijk door hem bekleede betrekking van hoogleeraar aan de Landbouw-Hoogeschool te Wageningen neer- gelegd. In 1906 trad Prof. Ritzema Bos als directeur van het Instituut voor Phytopathologie te Wageningen op, na sinds 1895 directeur van het Phytopathologisch Laboratorium ,, Willie Commelin Scholten" te. Amsterdam en buitengewoon hoogleeraar aan de Gemeentelijke Uni- versiteit aldaar te zijn geweest. Op zijn initiatief en onder zijn leiding werd indertijd te Wageningen de Phytopathologische Dienst geor- ganiseerd, een instelling, die hier te lande zoowel als over de grenzen zeer gewaardeerd wordt. Buiten het vele en belangrijke, dat hij op phytopathologisch ge- bied publiceerde, schreef hij oa.: De Vogels (Leerboek voor school en huis. Groningen 1883.) en: Schetsenuit hetleven der Vogels (versierd met 10 gelith. en 10 ongekl, platen. Amster- - dam, 1897.). In zijn groot werk, getiteld: Landbouwdier- kunde. Nuttige en schadelijke dieren van Neder- land (2 din. Groningen, 1877.) worden onze vogels, zoowel zoölo- gisch, als eccnomisch ten opzichte van hun verhouding tegenover onzen land-, tuin- en boschbouw zeer uitvoerig behandeld. Een be- duidend en werkzaam aandeel heeft hij gehad in te totstandkoming der Vogelwet 1912. Prof, Ritzema Bos behoort tot hen, die het initiatief tot oprichting onzer Vereeriging namen en bekleedt van af haar stichting een plaats in het Bestuur; haar wel en wee vindt bij hem nog steeds een warme belangstelling. Zijn medebestuursleden bieden Z.H.Gel., lis uit naam der leden, hun, hartelijke gelukwenschen aan en hopen hem nog menigmaal in hun midden te zien. a m5 oa iw ve of w L „173 ARDEA, IX, 1920. PIE Ban - ’ A Prof. Dr. JAN Rivzema Bos 1850—27 Juli—1920. ‘ ’ . PF 1 : 4 SU L 5 S . ANR Se Te PE + an ea ae oy nd tee EIER: X se 1 2@* ‘ ARDEA, IX, 1920. Pl. II. J. L. F. DE MEYERE + CNE Te, 5 y sete a » + «Lu è ’ a LA : 11 “ Cd ñ vw, ,» Ps . 5 sl Bar: « Wir, Bu : : ry « N ; “1 >. be 2 { AY > L x rs Ty em - a 2 i. = er a . Fi be - v ni = r ” r + - e d r i à wur) > : - à n 3 - - — . . : . 7 + = } ‘ r, . 0 2 x - ‘ > 5 = » 7 f F N iy e : . 2 LE > + N Pr 0 Br} . Fi . +. F 2 AL+ iR > 4 i =" ria en) =, ss LEE oh 2 « * : Ve - . 1 ¢ i À À P} “4 Er it 4 nua [RATES Be Dice een botte toeval overleed den 22sten Juli 1920 onze * zeer geachte penningmeester J. L. F. de Meyere. Bij het zwemmen i den Rijn onder Heteren is hij op dien datum jammerlijk verdron- ken en werd zijn lijk eerst twee dagen later gevonden. Wij verliezen © in de Meyere een degelijk beoefenaar der Nederlandsche Ornitho- logie en een werkzaam bestuurslid, dat de opgenomen taak van pen- _ ningmeester op de meest nauwgezette wijze vervulde. Hier mogen © ER ae enkele woorden van dank geuit worden voor de vele diensten, die de AU Ves | 1 feyere aan onze Vereeniging bewezen heeft gedurende zijn bijna | vie jarig penningmeesterschap. De Meyere was, hetgeen de Engel- Be : "schen noemen een „tield- ornithologist”, een van den waren stempel, “0 die naast het observeeren in de vrije natuur ook verzamelen hoog _ noodig achtte. Voor een wetenschappelijke verzameling klopte men _ nooit te vergeefs bij hem voor materiaal aan, hetgeen hij kon bijeen a brengen met een kennis van de in zijne omgeving levende vogels, … zooals weinigen bezitten. Het leven van de vogels was zijn lievelings- _ studie; vele driften en handelingen trachtte hij langs psycho-analy- _ tischen weg te verklaren, zooals zijne publicaties in ons tijdschrift ons toonen, De psychologie vond in de Meyere een ijverig beoefenaar À _ en waar het bij zijne onderzoekingen mogelijk was, bracht hij deze _ wetenschap in toepassing. Een andere speciale studie van hem was | _ die der paddestoelen; door jarenlange studie had hij van deze ge- _ wassen een grondige kennis verkregen en was hij steeds bereid met | _ raad en voorlichting bij te staan. In de volle kracht van zijn leven, - slechts 41 jaar oud, is ons mede-lid ons ontvallen. Wij zullen zijne _ nagedachtenis in eere houden! a Waarnemingen over 1919, a namens de Club „van Trekwaarnemers”, KR medegedeeld door G. A.Brouweren Jan Verwe y. lé | (Met plaat IV). À _ De hier volgende waarnemingen zijn ontleend aan het gedeeltelijk _ gepubliceerde, gedeeltelijk nog te publiceeren artikel „Vogeltrek ande N de Hollandsche kust' in vorige en volgende afleveringen van „De Le- 3 (wende Natuur’’, welk artikel de volledige waarnemingen geeft, door de Club van ee kaornomer Ji het Rie lospen 44 jaar BIN _laatsten vormen als zocdanig een vervolg op de gegevens, door „Trek- station Noordwijk aan Zee” medegedeeld en ze zullen worden ver-. _ volgd tot het trekjaar 1919 beéindigd zal zijn. = à | Waar bijna uitsluitend waarnemingen gegeven worden, Lord. de subspecifieke namen niet opgegeven worden; wel echter voegden ı we ZS _achter de scortnaam ,,subsp."” RE waar het ons waarschijnlijk voor- kon, Garrulus glandarius subsp. —Vlaamsche Gaai. Een opvallend groot aantal bereikte ons: enkelingen reeds op 14 — September (Noordwijk-aan-Zee); vanaf 26 September in de duin- streek *) bijna dagelijks in grooter of kleiner aantal doorkomend tot … in de laatste Octoberweek. Ondergeschikte bewegingen hadden nog plaats in de eerste helft van November, terwijl een groot aantal hier — den winter bleef hangen (het duidelijkst waarneembaar in de steden; zie onder „Vragen en Korte Mededeelingen” Lev. Nat., XXIV, afl. 9 en 10). = - We zouden hier de aandacht willen vestigen op de Irckricki u Dese was enkele dagen —.noordoost, op andere — zuidwest, terwjl een aantal dagen bewegingen in beide richtingen tegelijk he he de trcepjes elkaar kruisten!) waren waar te nemen °). oe Het lijkt ons niet onwaarschijnlijk, gezien het feit dat de allereurate = bewegingen alle of nagenoeg alle plaats vonden in noordoostelijke richting *), dat we hier te doen hebben met vogels, afkomstig uit het … . oorlogsterrein in Belgié en Noord-Frankrijk. De dieren zouden, nadat ze in noordelijke richting aan hun aandrift tot trekken gevolghadden 1) De „Club van Trekwaarnemers” heeft zich uit een klein azntal waarnemers gevormd, die zich als hoofddoel stelden: 2 10. het verzamelen van alle gegevens betreffende Vogeltrek ; A. 20. het door onderlingen omgang trainen van elkaar en opleiden van elkaar tot — goed onderlegde en accurate waarnemers. [Bovendien legt de Club, gesteund door een aantal begunstigers, een huiden- ~ collectie aan, welke voorloopig materiaal voor de waarnemers levert en later den grondslag zal vormen voor de Trekstationcollectie]. 3 2) Onze notitie’s hebben haast alle betrekking op de onmiddelijke nabijheid der — kust De heer C. ten Kate berichtte ons echter dat op 27 September voortdurend — troepjes Gaaien over Kampen trokken, nadat het eerste voorwerp zich den Fes vertoond had. QE 3) „Werkvluchten” waren dit niet, zooals een ieder, die het verschijnsel waarnam, zal getuigen; bovendien schenen de bewegingen in hoofdzaak aan elkaar gelijk _ voor verschillende plaatsen, in ieder geval voor Den Haag en Noordwijk-aan-Zee. 2 29 Sept. minstens 320 — N.O. 4) Noordwijk-aan-Zee | 30 Sept. > 100 —> NO; minstens 20 — ZW. I Oct. ts 7 —> N.O,; 2 250 — ZW. BA Er | pue 23 ? coy | gegeven, tegen de Waddenzee gestooten en hier omgekeerd zijn, om - de gedekte tafels van Holland tot winterverblijf te kiezen. ._ (Voorjaarswaarnemingen wijzen er niet op dat onze veronderstel- ling juist zou zijn; evenmin geven de 13 dezen winter verzamelde … Gaaien uitsluitsel, weike ons ter beschikking stonden.) Chrysomitris spinus (L.) — Sijsje.. Op 24 en 25 Juni zag ik telkens een mannetje op het onkruid tus- schen de tramsporen halverwege Noordwijk-Binnen en Rijnsburg. Het _ dier kwam, hoewel herhaaldelijk opgejaagd door voorbijgaande PE _ trams, steeds daar terug (Jan Verwey). ' Loxia curvirostra L. — Kruisbek. De eerste mededeelingen over het verschijnen van Kruisbekken in _ onze duinstreek, welke ons bereikten, hadden betrekking op groote ___troepen die omstreeks 3 November in het duin onder Vogelenzang ver- Bi _ schenen, waar ze op dezen datum voor het eerst werden waargenomen _ (jachtopziener Jansen, mededeeling Jan P. Strijbos). Ze werden ge- pe z old door andere waarnemingen gedurende November en de eerste - Decemberhelft, die er alle op wezen dat, hoewel enkele troepen zich gedurende eenigen tijd op geschikte plaatsen ophielden, we met een (althans voor de duinstreek) uitgesproken trek (zeer waarschijnlijk =, in zuidwestelijke richting) te doen hadden. Slechts een kleine hoe- _____veelheid hield zich in het Zwarteveld onder Vogelenzang tot Januari … "20 op en werd daar voor het laatst gezien op den 13den van die _ maand (Jachtopziener Jansen), terwijl ook bij Bloemendaal voorwer- © ) pen werden waargenomen in de eerste week van Januari (Jac. P. Gere). Emberiza hortulana L.— Ortolaan. : Den 9den Mei werden 7 of 8 exemplaren van zeer nabij waarge- __nomen op de bouwlandjes langs den Duinweg (Noordwijk-aan- -Lee); 16 Mei werd op ongeveer dezelfde plaats één enkel voorwerp gezien _ (G. A. Brouwer en Jan Verwey). | a | Eremophila alpestris flava (Gmelin), — Strandleeuwerik. 723 October werden 6—10 voorwerpen aan den Dellewal op Ter- _ schelling waargenomen (Ad. Burdet en Jan Verwey). Enkele dagen _tevoren waren ze reeds in deze buurt gezien. Drie exemplaren aan het Zuiderzeestrand bij Amsterdam op 16 November (J. W. van Dieren en F. Hunger), _ Ongeregeld aan den dijk bij’de Cocksdorp (Texel), waar 2 voor- ee, are werden gezien op den 21sten en 6 op den 22sten December Be: gs . Koopman); terwijl in Januari 1920 terzelfder plaatse 2 ex. op den 24sten en een troep van ruim 25 stuks op den 25sten van oe binnendijks (G. A. Brouwer). maand werden waargenomen, de laatste koppel ook op bou Parus ater L.— Zwarte Mees. _Behalve een zeer groot Gaaienbezoek en het verschijnen van een aantal Kruisbekken, hebben we buitengewoon belangrijke Meezen n- verplaatsingen gehad, waaronder een groot aantal van de voor het westen van ons land vrij zeldzame Zwarte Mees. ~ = Op 9 September werden voor het eerst met een aantal Pimpel- en Koolmeezen, 3 voorwerpen te.Noordwijk-aan-Zee ee en terwijl de daarop volgende dagen slechts een klein aantal doortro Le ram, tegelijk met: het heele Meezen-aantal, het aantal ater- voorwerpen in het begin van de vierde Septemberweek toe, zooda al gauw overal, zelfs midden in steden en dorpen (b.v. Leiden en Noordwijk- -Binnen op 22 en 23 September) het druk gelok der voge 5% te hooren was. ee 5 October werd voor het eerst verandering genoteerd: inplaats van _ een duidelijke trek in zuidwestelijke richting (vnl. langs den binnen- « duinrand), begon een zeer sterke Meezenbeweging naar het Noord- oosten, zoowel in den zeereep als aan den binnenrand, Aanvankelijk namen hoofdzakelijk Pimpelmeezen hier aan deel, doch ook een aan- tal Koolmeezen en een klein aantal afer-voorwerpen. #4 ‘Tot 12 October duurde dit verschijnsel voort, doch het aantal min- derde; terwijl de eerste dagen troepen van 40 en 50 hoog voortschok- kende Meezen geen zeldzaamheden waren, namen de troepen in getalsterkte af tot 20, 15 en 10 stuks. ee: Evenals begin October, kort voor de — N, O. trek begon, de sde > richting der aanwezige voorwerpen weinig uitgesproken was, wasna 12 October van een eigenlijken trek niet te spreken. De dierenhielden zich geheele dagen op eenzelfde plek op en verlevendigden door hun _ voortdurend lokken en vrij regelmatige zang zeer onzen in dezen tijd : nogal stillen binnenduinrand, Bs. Op 17 October werden eindelijk weer groote troepen genoteerd, _ waarbij de trekrichting opnieuw omgeslagen was. De beweging was zéér sterk: zoowel Zwarte-, als Kool- en Pimpelmeezen namen er aan deel. Ook op 18, 19 en 20 October duurde deze trek voort, doch het schijnt dat na deze dagen de heele verplaatsing vrijwel geéindigd is geweest, Een klein aantal bleef op enkele geschikte plekken, zoodat in November en December Zwarte Meezen aan te treffen waren onder _ Wassenaar, Vogelenzang en waarschijnlijk andere gemeenten. Be Resumeercrid krijgen we dus: van + 9 September tot aanvang October bewegingen — Z.W. van + 5 October tot + 12 October bewegingen — N.O. van + 17 October tot + 20 October bewegingen — ZW. rx 5 édite November en December het Shen van een lem RR op enkele geschikte plaatsen. Parus cristatus subsp. — Kuifmees, Een voorwerp van zeer nabij waargenomen in het duin onder Voge- _ lenzang op 21 Mei (Jan Verwey). | di Of de soort daar wellicht broedt, is ons niet bekend; de plaats, een klein groepje dennen midden in het duin, ter hoogte van dam 17 en Dors 3 der Amsterdamsche Waterleiding, wijst er niet op. Regulus she (L.)— Goudhaantije. Laatste voorwerp voorjaarstrek op 10 Mei bij Puiken Duin. _ Nova na een nacht van sterken trek; talrijke Zwartgrauwe Vliegen- = - vangers, Fitissen en andere Sylviidae hielden zich dien dag aan den _ binnenduinrand op. | | Regulus ignicapillus (Temm.) — Vuurgoudhaantje., Werd dit voorjaar slechts éénmaal waargenomen t. w. een voor- - _werp dat op 9 Mei den heelen dag druk zingend huisde op de helling boven de boerderij Puiken Duin bij Noordwijk-aan-Zee (G. A. Brou- wer en Jan Verwey). Het eerste exemplaar van den herfsttrek werd gezien op 14 Sep- tember (eveneens zingend) aan de binnenafgang der Noordwijker- 4 _ houterslag (G. Traanberg en G. A. Brouwer). _ 18 September en 1 voorwerp terzelfder plaatse op 8 October (Jan iets Tenslotte werden op 12 October minstens 2 stuks gezien bij _ Puiken Duin onder een troepje eee) Goudhaantjes (G. A. Brou- wer) OR las we stvosat Ss - Enkele voorwerpen werden half October gezien in de boschjes ach- | ter West- -Terschelling op Terschelling (van der Burgt). Omstreeks _ dienzelfden tijd zou 's nachts een voorwerp op den Brandaris-trans gezien zijn door een der dienstdoende wachters, Een voorwerp werd te De Bilt waargenomen op 19 October (mede- _ deeling J. G Kruyff) en bovendien hielden enkele exemplaren zich _ eenigen tijd te Alkmaar op, waar ze werden gezien op 10, 11, 12 en : 13 December. Deze waarnemingen hebben hoogstwaarschijnlijk alle | OP Sté 2 of 3 vogels betrekking (mededeeling L, van 't Sant). re es Ca G. is ten Kate Fees ons (er d. 24 Erkner 1920) nog ee Eerste waarneming herfsttrek een ex. op 6 September bij Villa Daarna 2—3 voorwerpen bij Villa Nova (Noordwijk-aan-Zge) op Tenslotte werden 2 stuks gezien Sat Bloemendaal. in de ki week van Januari (1920) (Jac. P. Thijsse). Se aS ae ie volledigheidshalve ook Levende Natuur, XXIV, Ba So Buteo buteo subsp. — Buizerd, Twee zom erwaarnemingen: N rondzwierf.” 24 Juli. ,2 donkere exemplaren boven den Bierlap.”’ (Waseca R. IJzerman). Falco peregrinus subsp. — Slechtva Ik, Het laatste voorwerp voor den voorjaarstrek op 11 Mei in het duin achter Vogelenzang, hoog overkomend in pal zuidoostelijke richting 2 (identificatie op vliegbeeld; Jan Verwey). a Het eerste voorwerp voor den herfsttrek was een vogel, welke op 31 Augustus doorkwam, laag over den zeereep, pal de kust langs, De vogel passeerde onder schitterende belichting en kwam zeer dicht langs (J. G. Koopman en Jan Verwey). Na dezen datum werd, eveneens te Noordwijk-aan-Zee, telkens 1 voorwerp gezien op 2 en 3 (J. G. K.) en 7 September (G.A.B.enJ. V.), terwijl op 11 September een voorwerp 'savonds boven Den Haag werd gezien, dat tenslotte streek op een der kleine dakluikjes halverr wege de spits der R.-K. kerk in de Parkstraat (G. A. Brouwer). Na ei dezen datum vrijwel geregeld waargenomen. Sula bassana (L.) — Janvan Gent, We kunnen de volgende waarnemingen geven, alle, op twee na, voor 7) Noordwijk-aan-Zee: | 3 April passeert 1 oud voorwerp zeer ver uit de kust in noordooste- lijke richting. = 11 April worden 2 oude exemplaren gezien ,,vlak achter elkaar 4 2 aanvliegend — zuidwest.” a 29 Mei komt 1 oud voorwerp langs in noordoostelijke ‘richting - (Zandvoort; G. Traanberg). Op 12 October koersen meerdere oude Genten, visschend binnen © kijkerbereik, voor de kust (eenmaal worden er 3 bij elkaar gezien), Ook wordt 1 voorwerp in ,overgangskleed” (zie: Dr. E. D. van Oort, „Ornithologia Neerlandica’’, pag. 49), waargenomen. Bovendien dezen 4 dag onder Zandvoort 4 oude exemplaren, enkele honderden meters … uit de kust (G. Traanberg). 1 November komen 's avonds tegen schemer 1 jong en 1 oud voor- werp visschend langs in noordoostelijke richting. a 2 November beweegt zich een stroom dezer dieren langzaam voort in noordoostelijke richting; minstens 48 stuks worden geteld: "4 Pr. : | 27 „Een deel passeert vrij dicht onder de wal, met het bloote oog ge- makkelijk te zien, andere blijven op zoo'n enormen afstand dat alleen aan hun wijze van voortbeweging, het zwevende glijden, te zien is dat ze Genten zijn. (Ik heb dus waarschijnlijk een deel gemist). _ Alle vischten; ze vlogen langzaam, maar zeer „steadily' tegen den _ sterken, scherpen (N.-O.) wind in, af en toe neerschietend en soms ble- ven ze dan vrij lang op het water liggen, de kop op langen nek hoog opgeheven. Meest verdwenen ze bij dit duiken, ook al stootten ze vanaf zeer geringe hoogte, in een wolk van schuim. De meesten waren _volwassen, Ik noteerde 10 halfwassen voorwerpen 1), 1 jong en 3 _stuks, waarvan het kleed onbekend bleef" (deze waren echter niet vol- wassen). We voegen hier aan toe, dat verschillende stadia van het _ overgangskleed werden waargenomen, waarbij de hoeveelheid wit in het gevederte zeer varieerde. Op 9 November komt 1 oud voorwerp langs in zuidelijke richting en tenslotte wordt op 16 November weer een stroom, zooals die op 2 November, genoteerd, welke zich eveneens in noordoostelijke rich- ting (tegen den wind in), visschend langs de kust beweegt; minstens 60 stuks worden geteld, doch het heele aantal vogels dat er aan deel neemt, is waarschijnlijk veel grooter. @ Ardea cinerea L. —Blauwe Reiger. _In den avond van den 13den September passeerde ter hoogte van Puiken Duin (Noordwijk-aan-Zee) een troep van 40 stuks in den vorm _ van een enorme V in zuidwestelijke richting, even later gevolgd door twee troepjes van resp. 14 en 12 vogels (meerdere waarnemers). ee. . Deze wijze van trekken was ons nog onbekend. Ciconia ciconia (L.) —Ooievaar. 2 November. ,,Boven Schoten (N. H.) 2 Ooievaars, cirkelend zuid- waarts” (G. Traanberg). Rallus aguaticus (L.) — Waterral, Op 2 November, bij het begin van de vorstperiode, zag ik een - exemplaar in de Zorgvliet-vijver aan de Groot- Hertoginnelaan te Den © Haag. Het dier zwom naar den kant, waar het tenslotte in een bie- -zenpol verdween. Het was zeer schuw (G. A. Brouwer). Squatarola sguatarola (L.) —Goudkievit. \ Voorwerpen i in vol zomerkleed werden in Mei 1919 meerdere malen adn het strand bij Noordwijk- aan-Zee waargenomen; ook onder de _ Augustus-waarnemingen zijn 2 vogels in prachtkleed op den 10den van deze maand (bij Scheveningen), 1) Voorwerpen in ,,overgangskleed” (zie boven). eens waren aan het strand exemplaren gezien welke. land in vloge van de gewone Kluit, waarvan enkele exemplaren ter vergelijking Het vermoeden, dat de soort ook den polder bezocht 1), (meer of was de roep van boven den polder gehoord), werd eerst op | October bevestigd, toen 3 stuks daar in het weiland werden aande e- troffen (J. H. Pellinkhof en G. A. Brouwer). Na dezen datum werden op 9 en 16 November exemplaren in den polder waargenomen. — Den 9den November had bovendien een sterke trek dezer dieren ‘1 langs zee plaats met Wulpen, Kieviten en een klein aantal Strand- | 5 loopers. Troepjes van 12, 15 en zelfs 19 stuks werden hierbij geno- 4 teerd, 5 Deze trek, welke plaats had na geringe temperatuurdaling ' snachts, — vooral in het Noorden des lands, is te begrijpen, gezien het zeer groot | aantal vogels dat einde October volgens onze waarnemingen op de © Wadden aanwezig was (Eendracht — 17 tot 20 October — J, Gs Koopman; Vlieland en Terschelling — 23 tot 27 October — meerdere — waarnemers), Naast de Bonte Strandloopers en Scholeksters was Sguatarola onder de steltloopers een der hoofdfiguren, terwijl eind | December (Eendracht — 20 tot 28 December — J. G. Koopman) de | soort spaarzaam vertegenwoordigd was, x Himantopus himantopus L. — Steltkluit, ; Op 1 Juni 1919 werden twee voorwerpen waargenomen in den a polder Waalenburg op Texel. : Op dato bracht de Heer Mr. P, G. van Tienhoven zijn jaarliksch — bezoek aan de broedterreinen van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten ter plaatse, toen twee Ruiter-achtige vogels aan het Rommelpotskil opvlogen, die op het eerste gezicht herinnerden aan Groenpootruiters, maar welke onder het strijken (+ 100 M. ver- der) oogenblikkelijk de vliegende figuur uit Snouckaert's Avifauna (Pl. X) in gedachte brachten. ae Op deze + 100 M. afstand waren duidelijk te zien (met 8 X kij- kers): de enorm lange, roode pooten; de betrekkelijk korte + rechte ~ snavel; het donkere achterhoofd en de kleine romp (kleiner dan die a a 4 We OG baar dan thans aan de huid. Pooten en vliezen licht-bruingeel aan de voorzijde; achterzijde loopbeen en onderzij teenen zwart. Uria troile (L.) — Zeekoet. We zouden hier de aandacht willen vestigen op het geweldig aantal zeevogels, vnl. Zeekoeten, dat door de aanwezigheid op zee van velden ruwe teerolie dit najaar den dood vond. Sedert 1915 *) was het aantal aanspoelende teerslachtoffers gering geweest, totdat eind November 1919 aanzienlijke hoeveelheden plot- seling omkwamen. Dat deze teervelden over groote afstanden geweldige schade kun- nen aanrichten, blijkt uit de aantallen, in diezelfde dagen onder Zand- A - voort en IJmuiden gevonden (Jan P. Strijbos en G. Traanberg), ter- - wijl de Heer C, J. Eyma ons betreffende Egmond-aan-Zee bericht (brief d.d. 1 Jan. 1920): ,,Omstreeks 25 November 1919 spoelden hier talrijke Zeekoeten en Alken aan, alle ontoonbaar door teer.' Wij ont- vingen in 3 dagen tijds (24, 25 en 26 November) ruim 40 exemplaren, alle onder Noordwijk-aan-Zee verzameld. 1) Blijkens een aanteekening uit 1915 vonden we den I2den April van dat jaar over een afstand van enkele kilometers strand, even ten Noorden van Noordwijk- aan-Zee, bijna onherkenbaar door ruwe teerolie, aangespoeld 6 Jan van Genten, | a 18 Zeekoeten, 4 Alken en | Duiker. - De Heer Eyma deelt ons betreffende Egmond-aan-Zee hieromtrent nog mee: ,,Het _ aantal in April 1915 alhier aangespoelde teervogels was treurig; toen lag het strand . bedekt met bruine klonten, die een vogel bevatten.” CE JAM 5 Er wy? ay. i ore Hoewel wij slechts enkele Duikers (4, alle Colymbus ts) due. ‘ Futen ontvingen, deelt de Heer Eyma ons naar aanleiding hiervan mee: ,,Alleen zou ik de opmerking willen maken, dat ik meerdere - duikers en groote zwarte zeeéenden heb ontvangen, die geducht in de … teer zaten. Ik ontving o.a, ook een gekuifde aalscholver, die springle- vend was, doch van bek tot staart bedekt met een olieachtige stof.” _ Wij ontvingen Zelf nog een oud @ van Rissa tridactyla (L.), welke > vogel door teer aan het gevederte in zoodanigen toestand was, dat zij pe ie (31 Januari 1920 te Noordwijk-aan-Zee) levend gegrepen kon wor- ~ 2 den, Daarnaast werden aan het strand meerdere malen voorwerpen van Calidris arenaria gezien met teer aan kop en borst (o.m. 14 Dec. '19 Wassenaar, 28 Dec. 19 Noordwijk-aan-Zee en 26 Januari ‘20 de ~Cocksdorp, Texel's noordpunt), terwijl ook exemplaren van L. argen- tatus, L. canus en L. ridibundus (2 stuks haast onherkenbaar 30 No- vember '19 in den polder tusschen Katwijk en Noordwijk-Binnen) met teer werden waargenomen. Podiceps cristatus (L.) — Fuut. Den 17den Mei werden 4 voorwerpen bij Noordwijk-aan-Zee waar- genomen, welke niet ver uit de kust in zuidwestelijke richting afdre- ven (G. A, Brouwer). i Deze doortrekdatum komt ons laat voor. COENRAAD JACOB TEMMINCK, . (31 Maart 1778—30 Januari 1858) uit zijne brieven geschetst, -door W. H. DE BEAUFORT. Met 2 portretten (Pltn. V en VI). Aan de nagedachtenis van mijnen oom M. Temminck. Het wil mij haast vermetel toeschijnen den naam van Nederlands > grootsten ornitholoog boven deze regelen te schrijven, het zou den lezer kunnen doen vermoeden eene min of meer omvangrijke biogra- phie van den beroemden schrijver der „Manuel d’ Ornithologie te zullen vinden, een vermoeden dat zeker op eene teleurstelling zou moeten uitloopen. ARE Neen wanneer ik het waag eene kleine karakterstudie van dezen merkwaardigen man aan ,,Ardea" toe te vertrouwen dan doe ik dat zeker niet om de levensbeschrijvingen te verbeteren die van hem ; ARDEA, IX, 1920. TE. | COENRAAD JACOB TEMMINCK, geb. te Amsterdam 31 Maart 1778, overl. te Leiden 30 Januari 1858. (Op 58-jarigen leeftijd, naar het schilderij van J. A. Kruseman, Eigendom van C. J, Temminck Jr, te Hilversum.) gegeven zijn‘), zij zijn van bevoegdere hand dan de mijne, doch veeleer uit een soort plichtsgevoel, om ook aan anderen iets te geven van hetgeen waarmede ik toevallig bevoorrecht werd. M Of gaat er geen groote bekoring uit van het snuffelen in oude manuscripten en brieven? Denkt U dan even den vogelliefheb- ber, die op een goeden dag een groote kist thuisgezonden krijgt, bevattende...... de manusctipten en nagelaten geschriften van Coenraad Jacob Temminck. Het was mijn sindsdien helaas overleden oom M. Temminck *| ‘wien ik dit buitenkansje dankte en aan wiens nagedachtenis het mij “eene behoefte was deze regelen op te dragen. Daarnaast had ik het buitengewone voorrecht in den persoon van den Heer F. A. Verster van Wulverhorst, den 94-jarigen oud-admini- “strateur *) van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, - jemand te ontmoeten die den in 1858 overleden Temminck persoonlijk “sekend heeft en mij uit den onpeilbaren schat van zijn geheugen “ Temminck kon beschrijven zooals hij in zijn laatste levensjaren met - onverflauwden ijver nog zijn troetelkind, het Rijksmuseum, ver- zorgde, | In vergelijking tot het werkzaam leven van Coenraad Jacob Tem- minck is het nagelatene slechts gering, voornamelijk omvat het de laatste decerién van zijn tachtigjarig leven, van zijne eerste werken is weinig of niets overgebleven. Doch eenmaal zoekend komt men meer op 't spoor en gelukte het mij door de vriendelijke tusschenkomst van Temminck's ocudste zoon Coenraad, (nog in leven, en te Hilver- sum woonachtig) te weten te komen dat ook diens oudste neef J. I. Temminck te Amsterdam nog in het bezit was van nagelaten brieven, welke mij ter inzage gewerden en die mij meer dan iets anders een kijk gaven op den mensch Temminck, zooals hij was. Voor deze ken- » nisname zij hier dan ook gaarne mijne erkentelijkheid betuigd, Comme remarque générale — zoo schrijft Temminck in 1854 aan - zijn vriend prins Max von Wied, met wien hij over de opvoeding van zijn oudsten zocn correspondeert — je puis vous dire qu'aucun de mes fils *) n'éprouve le moindre goût pour l'étude, qui m'a fait trouver tant de charmes dans la pratique des sciences naturelles," en 1) I. Levensschets van Coenraad Jacob Temminck, door J A Susanna, voor de Maatschappij van Letterkunde (Maart 1858). Il. Levensberigt van Coenraad Jacob Temminck, lid der Kon Akademie van Wetenschappen, door W. Vrolik, Secretaris der Afd. voor Wis- en Natuurk Weten- schappen. (Voorgedragen in de gewone Vergadering der Afdeeling van 27 Fe- bruari 1858). . IH. Nekrologie: Coenraad Jacob Temminck, door S. v. V. (Mr-E C Snellen van - Vollenhoven) (in de Alg. Konst- en Letterbode van 27 Februari 1858, No. 9 v/d. 70st. Jg.) _ 2) Tweede zoon vanC. J. Temminck, overleden te Prilly 13 Maa:t 1918, 78 jaren oud. b 3) Op | Aug 1920, kreeg de Heer Verster van Wulverhorst als zoodanig, op * verzoek, eervol ontslag. 4) Alleen uit zijn derde huweliik met Anna Agneta Smissaert liet Temminck kinderen na, drie zonen: Coenraad Jacob, Marien en Willem Anne, de laatste over- leed reeds als jonge man. re Er dique des sciences Fchuélles"” , Toth leefde ‘Cu voor zijn werk, voor zijn museum; hij spaarde moeite nog kosten ~ om het museum grooter en belangrijker te maken, en schoon hij wel- _ licht te groote voorliefde voor enkele diergroepen koesterde en wel speciaal voor de vogels, was het ongetwijfeld aan hem te danken dat het Leidsch Museum, -door Brugman’s toedoen opgericht zulk een Europeeschen naam verwierf. es Wie de bovengenoemde levensberichten doorbladert zal voor deze ” bewering overvloedig bewijsmateriaal vinden en vragen wij ons dan af, hoe het kwam dat juist Temminck, die niet gestudeerd had, « het daartoe bracht, dan zal wellicht daarop het antwoord moeten luiden: „Omdat hij alle eigenschappen in zich vereenigde om die rol te vervullen.”’ Van huis uit zeer wellevend en onbekrompen opgevoed *) vertoonde © Temminck in zijn doen en laten die soberheid, vaak aan lieden van stand eigen, die hen in den omgang beminnelijk maken en van zeld- zaam aanpassingsvermogen, Daarnaast had hij voor zijn werk en zijn positie een geprononceerde ambitie, Hij wist zijn plaats te handha- ven en daarbij anderen tot mede-arbeiden aan te zetten en uit te kiezen, Alle geleerden uit zijn tijd waren, om naam te maken, veelal : aangewezen op den omgang met de alleraanzienlijksten in binnenen buitenland, en Temminck wist op zijn vele buitenlandsche reizen, — zich de genpgenheid, de vriendschap vaak der eersten in den lande te verwerven, Hij was daarop ook gesteld, zi) het ook als middel om zijn doel te dienen. | In 1842 te Parijs vertoevend schrijft hij aan zijne vrouw, naar aanleiding van eene soirée bij Delessert, den in die dagen bekenden — franschen philantroop: „Ik ben nu weder een Parijsch freluquet, een malle man, altijd met Spirit” voor zijn vrouw, gekleed als een dandy, met al die zotte grillen van den tijd, maar ook daarvoor gemarteld in de nauwe schoe- — nen en bitter lijdende om zoo niet geheel een vreemdeling in Jeruza- lem te zijn en met de zotte wereld eene tred te houden. Dit is alhier vooral noodig, indien men zich niet geheel ter zijde wil laten schui- Ver to. en verder: 3 „Morgenavond ga ik met den Heer en Mevr. v. d. Capellen (oud SE Gouverneur-Generaal van Ned.-Indié) bij den Minister Guizot, dn grooten man van den dag, dineeren, alwaar het aan geen hertogen en graven ontbreken zal. Spreek daar echter maar niet van, want dat geeft maar jalousie en nijd, daar ik wel buiten kan.” Pr 1) Temminck sproot uit een Amsterdamsch patriciérsgeslacht. Zijn vader was directeur der Oost-Indische-Compagnie. Temminck was gaarne te Parijs, geen wonder ook, hij logeerde er bij zijne zuster de Witt, en waar een der de Witten gehuwd was _ met eene dochter van Guizet *), stonden voor Temminck door deze re- __ latie vele deuren open. Dat was zooals gezegd in die dagen voor de . dragers der wetenschap van het grootste belang; niet zelden waren zij de gunstelingen van hoven of prinsen van den bloede, zooals bij- voorbeeld de gebroeders von Humbold aan het Pruissische Hof. Met Prins Lucien Bonaparte, den zoöloog, onderhield Temminck een levendige correspondentie en persoonlijken omgang en de neef * van den grooten keizer roemt de gastvrijheid op Temminck's buiten- > verblijf Wildlust bij Lisse genoten, zoowel als de voortreffelijke in- - richting zijner bibliotheek: ee „Je n'ai pas plus oublié — heet het in een brief van anno 1851 — …_ les oeufs de vanneau, le beurre d'herbe, les exquises perches à l'eau, é les premières fraises, les petits poissons bouillis etc, etc., que ces beaux livres, si bien reliés et disposés, ces planches rangées par un raffinement scientifique si commode au studieux, dans le double ordre de numéros et de matière”, Ook in Duitschland heeft Temminck waardevolle relaties, Wij noemden reeds prins Max von Wied, eveneens zoöloog met wien hij een voortdurende ruilhandel dreef in begeerlijke naturalién om de collecties van het museum te verrijken, Temminck's grootste le- vensdoel, Zijn Museum staat bij hem bovenaan, en als Prins Max hem meent te paaien, rekenend op zijn eigenliefde, weet Tem- minck zich zeer hoffelijk, maar beslist aan zulk een aanslag te ont- trekken. Hoe vriendelijk luidt Prins Max's vraag in een brief van 1854: BEA „Pour devenir bien riche en objets zoölogiques vous allez seulement me cèder ce que votre grand Musée reçoit dans une année Monsieur! La seconde année serait alors votre tour! Vous me pardon- nerez cette petite proposition, mais elle vient de ma conviction qu'à la fin vous aurez trop et vous serez trop riche dans ce genre!" | En hoe fijntjes en gevat is Temminck's antwoord: x .... , Vous savez que nous ne sommes pas chiche en fait de retour, et que sans avoir de trop, le Musée et son directeur tient pour maxime le libéralisme le plus parfait! Cet oracle est plus vrai que celui de Calcas! Si par hasard vous en doutiez, cher Prince, je suis tout prèt pour vous donner un dementi!".... Het allervermakelijkste van dit spiegelgevecht is wellicht het feit, dat hier twee grijsaards met nog zoo jeugdigen ijver voor hunne be- langen strijden, Prins Max immers was 72 en Temminck 76 jaar ten A tijde dezer briefwisseling, waarlijk een benijdenswaardige levenslust! = Beide bleven intusschen goede vrienden, want in '55 gaat Temminck logeeren te Nieuwied, waar hij zijn zoon naar school brengt en wordt 4 et Ae” À » À + fe” La PRÈS 7 TR ae a >, Va 7 Hr wile + 1) Henriette de Witt-Guizot, bekende schrijfster van kinderboeken. ; participer egalement ä aan dies doubles de mon Musee; ceı qui peuvent vous être agréable sont à votre disposition, Le désir que _ vous me témoignez de posséder pour vos collections le Musophaga … . ven werk) que je vous prie d'agréez comme souvernir amical d'un de (alhandek voortgezet, waarbij Femwiock zich er een meester Le ” toont om te krijgen wat hij voor zijn Museum wenscht. ER Telkens komt het weer in hunne correspondentie daarop neer en steeds weet hij aan zijn fransch — eene taal, die hij als een Fransch- man beheerschte — een sierlijke, hoffelijke wending te Ei die 5 hem zijn doel bereiken doet: PR „Je ne demande pas mieux — heet het elders — que de vous gigantea de la Guiné, me porte à vous en offrir ci joint un bel exe Ce i plaire. Attendu que c’ ‘est une espèce rare et de prix assez élevé, vous voudrez bien avoir la bonté de donner en échange au Musée un équivalent remarquable!" : Maar ook Max von Wied laat zijn eind niet los: toe RASE Comme devoir pour payer ma dette envers votre Musée. X Monsieur, j'envoie de ces jours à Leide sous l'adresse de Monsieur NE y Schlegel une caisse qui contiendra les objets suivants: ae j ß 1. Buteo leucurus, bel individu très complet. 2. Aquila clanga fem, 3. Anas leucocephala musa Pallamas. 4, Spermophilus citillus, : ay Dipus sagitta, Fi sh espére que vous voudrez compter les deux ou trois premiers des animaux ci dessus nommés contre le Musophaga gigantea. Et contre — les he vous me donnerez plus tard encore quelques poissons em- pailles...... | Beiden werken zoolang het dag is en zijn niet anders dan voorne- mens dit te doen: Bij een volgende zending schrijft Temminck, die wegens een te beverig wordende hand niet meer met inkt kan schrij- ven en dus den arbeid met potlood voortzet: ,J ai fait mettre dans cette caisse le volume de mes Esquisses sur les mammifères de la Guiné, (zijn laatste geheel in potlood geschre- vétéran en déclin de sa carrière, mais qui se berce encore de l'espoir, de mourir les armes a la main. Je vois aussi que telle est votre in- tention. "...... Er Temminck's kunde als zoöloog werd algemeen erkend door zijn tijdgenooten, zoo jongeren, als evenouden. Lucien Bonaparte noemt hem schertsend, om zijn groote voorliefde voor de vogels: „le Papa (et non le Pape) de tous les oiseaux .... le Génie des poules et ds soelands!" en als Temminck hem daarop antwoord komt „de oude ‘a liefde nog eens boven bij den grijsaard: 132 „Et vivent les Gallinacées, les pigeons et les oiseaux d'eau! Ils. 2 S reportent le vieillard aux temps de sa jeunesse et me font raja À d'un quart de siècle!" ARDEA, IX, 1920. a on eee Yo 5, à PL. WZ. = + A COENRAAD JACOB TEMMINCK in zijne laatste levensjaren. (Naar de lithografie van J, C. d’Arnaud Gerkens.) PEVE - Li À f ( io 1 y “ \ Y 1 \ ‘ * > t > > j : / ’ “ ' Ds { I ë ‘ - £ . N > \ ; ‘ ' : 6 ' . / \ { , N a | 1 £ . ld ! * 4 ti \ ‘| À À N 4 L 2 | * L . N x Y 4 À h 4 , . ‘ ‘ / ' i à L j i \ cn 4 4 » ™ : A) ; > ' ’ 1 . ae ’ à { 2 J ' * ar) . \ 5 ‘ i dr) “ 7 \ p ‘4 » 4 2 Dr » x . | f À { I f ’ ‘ WA , . ’ 4 ? 4 N 4 in . ‘ } ‘ 7 | nl = ‘ % „ L N \ \ ‘ 4, ” f ‘ { ‘ ‘ N ; 4 * QAR, i ? \ ; } 5 À é ft x zu , jr { à ‘ ty ; aM . > j i e . 4 R v * ‘ f À 7 LT ; Ak ‘ \ hy ] ’ ; ; mn = 1 À Pr ‘ ‘ X 2 ' d i 0 f 3 N - 4 4 x % ’ , \ 1 ‘ < ' À y + red \ v 1 > ‘ ‘ | * by À Ï ‘ m ' * . i : in ' \ oi 3 yh ae 4 ree { } \ 4 \ ‘ ce: ‘g j N ‘ : / { a v if ; : A ‘ .* . l \ u AUS . \ j ty x \ À ma ñ . I Fe } ù I ‘ 4 N N 4 , AA 1 \ i ‘ u Er . { . } u ~ f x ty 1 1 « i 5 = La J 1 ! “ A ’ a4 . à / Î u 0 À s D À ’ " 1 ” : 4 ‘ : , ’ , ‘ . « A ‘ oS ‘ 1 i À ‘ A > 7 39 en verder: À propos de mes élus les Gallinacées, gardez-vous de reproduire * l'espèce unique de mégacephalon sous le nom de rubipes et laissez- * Jui le nom classique portugais de maleo. D'abord vu que le jeune dans l'Astrolabe n'est pas un mégapcde! puis que le maleo a les pieds couleur de corne, non pas rouge, comme Gray le figure afin de mettre _ de l'importance au nom qu'il veut qu'on adopte. Ook ouderen dan hij waardeeren zijn groote kennis en zijn blijk- baar buitengewoon geheugen. Als de bijna tachtigjarige Alexander von Humbold in 1846 de laatste hand legt aan het tweede deel van zijn „Cosmos’, roept hij Temminck's hulp in: ER Ignorant que je suis, je voudrais être exact dans le peu de pages que je dois consacrer à la géopraphie des animaux. Les sources dans lesquelles je devrais puiser, ne me sont pas très abordables. Je désire un petit nombre d'exemples piquants rélatifs au questions que je viens de toucher. Ce que vous pouvez donner si facilement c'est de l'or en barre. Vous pourriez me prouver que vous ne m'en voulez plus de men silence, si vous daignez jeter quelques phrases sur un _ papier, quelques exemples que vous suggère si facilement votre riche mémoire." Een ding was er waar Temminck doorloopend mee te kampen had. Zelf alles cverhebberd voor zijn werk, voor zijn museum, slaakt hij menige verzuchting, hoe kort de Regeering hem houdt, hoe deze hem van de noodige gelden verstoken laat, die hij aan zijn museum meent te moeten te kost leggen. „Pour figurer et publier mes quelques richesses du musée il fau- drait jouir d'un autre air que celui qu'on respire ici, et ne point entendre répéter a satiété le mot économie!”, schrijft hij aan Lucien Bonaparte in 1851. Dat het geld bij Temminck slechts een bijzaak was, blijkt o.m. uit de verwensching, dien hij zich van Leveillant op den hals haalde, met wien hij in zijn eersten tijd veel had samengewerkt, en die aan duidelijkheid niets te wenschen overliet: „Je repond mon ami vos questions, ma mauvaise humeure, bien naturelle, contre vous étant calmee" en het einde van den brief (hij is van 1812) verraadt de oorzaak van dit slechte humeur: “Allez vous maintenant être 3 mois ou 6 et mème une année sans me répondre, touchant mon argent? il faut convenir que vous- ètes un diable d'homme, écrivez donc 4 Lefebure de me payer ou | envoyez moi une traite, Voila assez longtemps je pense que vous me devez cette argent". _ Dit niet hechten aan het „slijk der aarde'' paste geheel in Tem- minck's karakter, hij had zijn groote diel voor oogen en dat moest _ bereikt worden.. 4 tout prix! : Toch was deze man voor wien de arbeid voor alles ging een lief hebbend echtgenoot en een zorgzaam vader, * „Wat toch is een huishouden zonder vrouw? een dood en een lichaam zonder ziel, een dag zonder zonneschijn", is de verzuch- ting die kem in een der ‘brieven aan zijne vrouw van % hart moet, oe Voor Anna Agneta Smissaert met wie hij in derde huwelijk 17 Sept. 1835 gehuwd was, schijnt Temminck een groote vereering !. gekoesterd te hebben. Zij was voor hem, den zooveel ouderen, de zon- — ir neschijn in zijn leven. De geleerde die niets liever doet dan zich be- graven in zijn bibliotheek of in zijn musuem tenzij dan dat hij het — afwissele met reizen, jagen of ,,duinizeren’’ zooals hij zelf zijn 2 excursies betitelt, is ook als zestiger niet ongevoelig voor de poëzie des levens. „La petite boîte ci-jointe sert de preuve, que je me suis occupé aussi de l'horticulture, La coupe des rosiers me fournit le moyen de vous présenter, non les prémices de Flore, mais ce sont ses derniers dons qu'elle vous offre avant l'hiver, image assez vraie quoiqu'un peu ampoulée, de notre union conjugale; puissent ces boutons s'épa- nouir encore sous vos yeux et vous faire illusion sur l'époque de l'année qui les a vu nâitre."” Temminck was dol op zijn jongens. Het is aandoenlijk te lezen hoe hij, de omstreeks zestigjarige, met de jonge kinderen optrekt, ook soms des nachts, als de moeder om gezondheidsredenen elders vertoeit. Hij weet wat een jongen toekomt, en het schijnt wel of deze man juist door zijn jeugdige kinderen tot op zoo'n hoogen leeftijd jong, medelevend en vroolijk gebleven is. In een brief aan zijne vrouw van November ‘43 schrijft hij. | ..-,,J ai couru les champs par un temps admirable, fait une très belle chasse, revu nos enfants bien portant 4 l'heure du diner, où on a parfaitement officié chacun pour sa part, puis entonné une chan- son de toute la force des voix au dessert, bu à la santé de maman, joué et fait des farces jusqu'au coucher. Geestig, doch minder geschikt om hierin te worden opgenomen is de beschrijving van alles wat er op de kinderkamer is voorge- vallen, en typeerend is het besluit: „on a eu deux minutes pour crier, vu que l'on n'avait pas enfreint la consigne de ne pas crier durant toute la journée. Temminck was als opvoeder ongetwijfeld een man van strenge principes, zoowel ten aanzien van stand als van ontwik- keling, en daarbij huldigde hij, het in ‘t bijzonder hollandsch begin- sel van soberheid. Als de Prins von Wied hem voorstelt zijn oudsten zoon naar Niewied op school te zenden, om daar met een paar engelsche jongelui van goeden huize op kamers te wonen, treedt terstond ÿ 4 r 4 7s M Vig La gr ex ve, - aa ö zijn echt hollandsche vaderzorg naar voren en luidt zijn antwoord op het vriendelijk bemiddelingsaanbod: ....Je ne saurais me résoudre a les accepter, vu que mon fils est encore trop jeune pour se trouver en quelque sorte plus ou moins indépendant et privé de surveillance et de contrôle assidu.... Temminck brengt zijn zoon zelf naar Neuwied op een kostschool, waar hij zich stellig van de „surveillance et contrôle assidu” zal hebben overtuigd. Wat Temminck voor zijn kinderen was, gold zeer zeker ook voor zijn ondergeschikten en voor hen die met en onder hem werkten. Door zijn beminnelijken, hoffelijken omgang wist hij allen aan zich te binden, door zijn soberheid en vlijt allen*te bezielen tot uiting geven aan den grootst mogelijken werklust. Dat was het ge- heim van den opbloei van het Leidsch Museum, van den voortgang van het Natuurhistorisch onderzoek in onze Oost, waar Temminck, schoon hij er zelf nocit reisde, toe aanzette, en waaraan hij leiding gaf. Met Reinwardt staat hij in nauwe betrekking, maar van Blume wil hij niets weten, }ij lucht zijn hart erover in een brief aan van de Cappelle waarbij de Directeur van 'sLands Plantentuin er slecht aikomt. Voor de iangeliecden die de Cost gaan exploireeren koestert Tem- minck groote sympathie, Met Kuhl correspondeerde hij reeds toen deze nog student te Groningen was en hem verslag deed van zijn orni- thologische excursies langs het Waddenstrand. Diard, wellicht spe- ~ ciaal om zijn Fransche afkomst, geniet Temmüinck's voorspraak en over Schwaner maakt hij zich in een zijner brieven ongerust, we- gens het lang uitblijven van berichten. Het ligt hier niet op onzen weg Temminck's aandeel te schetsen in het Natuurhistorisch onderzcek van onze Oost. Wie echter het belangrijke werk „Indisch Natuuronderzoek"’ van Dr. M. J. Sirks naslaat zal telkens ervaren hoe Temminck's invloedrijke persoon aan dat onderzoek leiding wist te geven. Leiding bleef Temminck geven, tot zijn dood toe en ,,Directeur"” bleef hij ook. Hoe zeer de samenwerking aan het Leidsch Museum bewondering afdwong, Temminck bleef de eerste en handhaafde dat standpunt, wat uit verschillende brieven blijkt. Zoo schrijft hij aan zijne vrouw: RS. “Het pakje met de adelaars is waarschijnlijkk van den Heer Brandt van Petersburg. Doe het maar open en meld mij den inhoud, doch laat niets aan Schlegel of Susanna daarvan zien, want alles wat niet van het Ministerie komt, raakt hun niet." En elders: ..„pletpak van Kolonien en alles wat van daar komt moet stil en zonder er mensie van te maken door U geborgen worden. De drie brieven, zoo daar die stempel van Binnenlandsche zaken op staat kunnen door U aan Susanna gezonden worden...... * Leest men hiernaast Susanna's van berdeelie bewonderuas ge- tuigende levenschets van C. J. Temminck, dan moet men de slotson trekken, dat Temminck, in weerwil van zijn „op zijn stuk A. door zijn beminnelijke cmgangsvormen toch ieder voor zich won, Immers Temminck en Schlegel werkten onafscheidelijk samen en ‘ Susanna was in den waren zin des woords: Temminck's rechter- Ae hand! Wellicht was deze combinatie van karaktereigenschappen juist AA TEE het geheim van zijn krachtig directeurschap. Hij heeft gewerkt zoolang het dag was. Tot in zijn laatsten Ievenen jaar kwam Temminck, als hij te Lisse buiten woonde, twee maal _ per week naar Leiden toe, waar hij in zijn werkkamer tusschen ~ boeken en opgezette dieren als begraven zat. Dan ging hij genoeglijk oe koffiedrinken bij Dr. van Kaathoven, zijn vriend, wiens dochter — nu wijlen mevrouw Verster van Wulverhorst zich Temminck nog zeer 4 & goed herinnerde, als een eenvoudige en beminnelijke gast, 3 Alcohol gebruikte Temminck nooit, aan den maaltijd drank hij een matig glas wijn. Zooveel te meer was hij op zijn sigaartje~ gesteld, waartoe het tcen algemeen bekende merk ,,Woodville” bj hem in de gunst stond — de krasse tachtigjarige zal er heel wat in de asch hebben gelegd. ae Temminck's ontspanning was tot zijn dood toe de jacht, doch oak ees de ontginning van zijn duin ging hem ter harte, Konijnen beschouwde hij als lastig ongedierte, dat opgeruimd diende te worden. Kruit en w hagel was er hem te kostbaar voor, daarom ving men ze met netten ~~ en kwam dan de poelier uit Noordwijk, met hondekarren, den buit weghalen. a Aan Prins Max von Wied met wien hij gaarne over de jacht lief- hebbert, schrijit hij in 1854, als hij zijn excuses aanbiedt voor een lang witgebleven antwoord: .„Mais un fameux chasseur de grosgibier trouve facilement des circonstances atténuantes pour excuser son confrére qui n'est pas moins ardent que lui 4 poursuivre lèvres, perdrix et bécasses, avec les lapins qui, soit dit en passant, font mon désespoir dans mes cultures de céréales et de pommes de terre, et qu'une guerre d'exter- mination de 1500 année commune, ne parvient pas plus à détruire, — que les alliés ne réussissent à tuer et à renverser ag Russes en … Crimée!" Merkwaardig voor dien tijd was de uitgebreide en keurig inge- richte fasanterie, die Temminck op zijn mooie jachtveld het „Paar- | denkerkhof” onderhield, en waarover zijn bekwamen jachtopziener Marielis Weijers ging. Temminck's fasantenjacht was gerenomie, à meerd, oe Een buitengewoon schutter was Temminck niet maar wel een groot lieihebber, die niets schooners kende dan met geweer en hond door Holland's duin te dwalen, een jager van den ouden stempel — die helaas verdrongen werd en nog wordt door den getallen- 43 r > a . . N - schutter van onze dagen, een jager die saamgegroeid was met de Ê Lite natuur en de bestudeering daarvan, een type dat er als 't ware thuis behoort en aantrekkelijk blijft om zijn frischheid en jeugdigheid, zelfs tot op hoogen ouderdom. Wat voor verkwikking zal Temminck's rustelooze geest’ in het jachtvermaak gevonden hebben, wat zal het dezen man tot het einde toe verjengd hebben en steeds nieuwe kracht hebben ingeblazen _voor zijn veel omvattenden arbeid in het belang der wetenschap. In alles wat Temminck deed, ging hij geheel op, in zijn ontspanning zoo goed als in zijnen arbeid, „half werk” bestond bij hem niet. Daarom werd onder Temminck's leiding het Leidsch Musem zoo _ wereldvermaard, omdat ieder die er werkte er zich geheel aan gaf — door Temminck's voorbeeld aangevuurd. En als dan ook in zijn oog jemand, en speciaal de Regeering aan - het Museum te kort deed, — halfwerk deed, in het belang van natuur- historisch onderzoek — dan greep Temminck naar de pen en dat deze - dan scherp was toegespitst, zal ieder bemerkt hebben die zijn klacht of verweer te lezen kreeg. Toch bleef daarbij zijn stijl steeds hoffelijk, zijn vorm onberis- _ pelijk. Wie er een voorbeeld van wil, die leze het inleidend woord dat de grijsaard doet voorafgaan aan zijn laatste werk: ,,Esquisses zoölo- giques sur la Côte de Guiné”, waarin hij aanleiding vindt nog eens te wijzen op de noodzakelijkheid van natuuronderzoek in onze over- zeesche gewesten, op het ontbreken van een goed periodiek tijdschrift en wat dies meer zij. N Het is schier aandoenlijk dit te lezen in het avondwerk van een man, wien de ouderdom nog slechts toelaat met bevend schrift in potlood, zijne ,,pia vota' te boek te stellen. Temminck heeft zijn laatste werk slechts 4 jaren overleefd, maar zijn naam bleef leven en leeft nog, niet alleen te Leiden bij zijn ouden vriend en in zijn museum, niet alleen in zijne familie, waarvan de leden hem begrijpelijk vereering toedragen, doch voor ieder die zich voor de Natuurlijke Historie en speciaal voor de Ornithologie interesseert in Nederland en daarbuiten. Mocht het mij gelukt zijn in deze korte schets op Temminck's wezen eenig licht te werpen, ik zou mij gelukkig achten, want het heeft toch altijd waarde naast het kennen van de geestesvruchten van een groot De zich een beeld te kunnen vormen van den mensch, die ze voort- racht. f | Indien deze regelen den lezers van ,,Ardea"’ daartoe aangenaam zijn geweest, wellicht is het mij dan eene aansporing nogmaals eene excursie te ondernemen in Temminck's oude manuscriptenkist. . Maarn, 1920. 44 Proefnemingen met het verwisselen van eieren en jongen. door F. WILLEMSE S. J. Schriftelijk wordt hier den leden de mededeeling gepubliceerd, die a 4 reeds gedeeltelijk mondeling werd gedaan op de wetenschappelijke ee; vergadering van 19—I—'19.. Het betreft eenige proefnemigen omtrent het broeden van vogels, en wel vooral werd hier bedoeld het onderzoek naar den band tus- schen den vogel en zijn broedsel. Van welke wetenschappelijke beteekenis de oplossing van dit vraagstuk is, zal na de beschrijving der proeven aangegeven worden, ofschoon het kleine aantal en de geringe variaties der hier vermelde proeven nog geen definitieve conclusie veroorloven. Een meer georga- niseerde en ruimere proefneming was bepaald voor den zomer 1919, doch moest wegens vertrek voorloopig opgegeven worden. Zij werden genomen in den tuin van het St. Joh. Berchmans-College te Oudenbosch, die door zijn ligging bijzonder geschikt is als broedplaats. Ziet hier de proeven en de gevonden resultaten: 10. In den tuin van het College hielden zich in het begin van Mei 1918 vier merels op, ieder met een vijftal eieren. Tegen den avond, _ en zoo vlug en stil mogelijk, verwisselde ik uit ieder nest twee eieren met die uit een ander. Den volgenden dag waren alle vier nesten nog voltallig en bebroed. Twee dezer nesten werden door buitenstaan- ders verstoord. 20. De twee overigen kwamen uit en werden nogmaals benut voor de volgende proefneming. Uit ieder nest werden twee jongen (later nog Een) verruild, zonder dat deze verandering eenigen invloed had op de verpleging der ouders, die zonder aarzeling de verzorging doorzetten. 30. Eind Juni moesten twee lijsterparen als proefdieren dienen. Eén paar had, na éénmaal verstoord en verhuisd te zijn, het einde- lijk zoover gebracht, dat drie bevederde jongen al angstig inéén doken bij mijn nadering, Het andere paar nestelde tegen een met klimop begroeiden muur, en had vier eieren. | Nu werden deze vier eieren, natuurlijk niet zonder protest der ouden, ingeruild tegen de drie halfwassen jongen, Den volgenden morgen, nieuwsgierig naar het resultaat, zag ik reeds op eenigen afstand de beweging hunner kopjes en weldra verscheen er Ce 4. tt Pee SE Cary 7 Re ye ae pre ar en rt 7 hi 7% É En ~3 by SE MS oy ET La L L } te x re" 14 1] een lister, die, kwaad gillend en druk gebarend, mijn bewegingen voléde en bij mijn nadering, z66 heftig op mij aanvloog, dat een afweerbeweging haar slechts op een afstand kon houden. ‘) Het paar, dat inplaats van jongen plotseling weer vier eieren in het nest vondt, heeft, bij dit retrogressieve resultaat hunner verpleging, het nest verlaten. 40, Ook werden eenige proeven genomen omtrent het verwisselen van eieren tusschen merels en lijsters. Verving men slechts één of twee eieren, dan werden deze wel niet terstond verwijderd, maar kon men er toch zeker van zijn, ze na twee, drie dagen niet meer in het nest te vinden. | Toen evenwel het geheele legsel van een merel door dat van een lijster vervangen werd, heeft de merel er nog een week op gebroed en is toen spoorloos verdwenen. | De besprekingen, die in de vergadering op deze mededeeling volgden, geven aanleiding aan de vermelding der proeven de vol- gende beschouwingen vast te knoopen, om z66 het wetenschappelijk doel beter op den voogrond te doen komen. De frissche geest, die zich in de „Nederlandsche Ornithologische Vereeniging”, op vergaderingen en in geschriften, openbaart, geeft een overtuigend bewijs, dat de leden bij alle wetenschappelijkheid niets ingeboet hebben van hun open, zonnig enthousiasme voor de levende natuur; voor hen is de vogel nog altijd eerst en vooral een levend wezen, boeiend door de verscheidenheid zijner levensver- schijnselen. | Voor een vogelkenner zijn systematiek, anatomie, geographische verspreiding als doode talen, tenzij deze in verband gebracht worden met zijn kennis der levende vogelwereld. Zeker het is reeds boeiend een serie anatomische praeparaten na te gaan, uit te lezen, maar dit kamer-vak wordt eerst levend en echt genotvol, als wij die kennis kunnen plaatsen in haar werkelijke omgeving, in het levend wezen. De bestudeering van het levende dier is o.a. het object der dieren- psychologie. Daarin wordt nagegaan, welk het principe is, waaruit voortkomen de karakteristieke handelingen, waardoor dier en plant onderscheiden zijn en vooral, hoe dit vermogen zich uit. | Een der kern-kwesties der dieren-psychologie is: „Hebben de _dieren verstand?” Om hun daden, streven en werken goed te beoor- deelen, dus om een dier in zijn doen en laten te verstaan, moet deze vraag opgelost worden. . En niet alleen een juist oordeel over de gedragingen van het dier, 1) Vraagt men mij of het niet mogelijk is, dat de werkelijke ouders mee verhuisd waren, dan meen ik, voor zoover men de vogels uit zijn tuin aan vorm, kleur en stem individueel kan kennen, te mogen antwoorden, dat het pleeg-ouders waren. Grooter zekerheid wil ik aan deze kwestie niet toekennen. Een mooi onderwerp voor verdere proefneming! F. W. 46 maar meer andere kwesties wortelen in deze rc stu i Immers de echo der vraag: ,,Heeft een dier verstand of niet?”, isin _ de moreele orde: ,,Heeft het dier vrijen wil of niet?”, dus m.a.w.: „Is een dier verantwoordelijk voor zijn daden, ja of ieen fu ‚De oplos- sing der kern-kwestie brengt mede een antwoord op de vraag: — -„Heeft het dier dus rechten of niet?', Dit toch zijn alle vraagstukken, — die dienen opgelost te worden, wil de beweging der dierenbescher- ming niet in het stuifzand van verwaaibare gevoelsargumenten x verzanden. ihe De kwestie heeft dan ook reeds lang de studeerende wereld bezig Bi. gehouden, en is, wat dan gewoonlijk gebeurt, ook dikwijls contra- dictorisch beantwoord. i Zeker, in sage en volksverhaal had men al sinds lang de kwestie w opgelost. , Toen de dieren nog spreken konden.... enz.”, z66 begint * M menig volksverhaal voor de jeugd. Ook bezitten de dichters er ey voorrecht om de dieren te verstaan en hun lief en leed te vertalen in voor menschen verstaanbare taal. Het bekoorlijke en verheffende dezer gedichten en verhalen moet wel een ieder, die de leven de natuur kent, gevoeld en genoten hebben. a Toch neemt zulks niet weg, dat het redeneerend verstand BR: as scheid maakt tusschen dichterlijke fictie en nuchtere werkelijkheid. Z66 dan ontstaat het wetenschappelijk onderzoek naar de vermogens “LENS van een dier. | . Bij dit onderzoek gaat men uit van het principe, dat men vooreerst moet beschikken over veel gevarieerde proefnemingen en dat bij de verklaring der verschijnselen de eenvoudigste verklaring de voor- keur verdient (Morgan). Zoo zal men volstaan met het aannemen van de zwaartekracht, om te verklaren, dat een steen op den grond valt, en behoeft men deze geen affectie-leven toe te kennen om dit ver- schijnsel uit te leggen. 3 Gaat men nu het historisch verloop der bovengenoemde kwestie na, dan ziet men hoe in de antwoorden een slingerbeweging plaats heeft tusschen de twee uiterste standen: hyperintellect (Rozarius, Chazannée) en automatisme (Descartes, Verworn, Loeb, enz.) Tusschen deze amplitude kan men verschillende tusschenstanden onderscheiden: de intellect-theorie, de hallucinatie-theorie, de — instinct-theorie, de beeld-theorie, de tropismen-theorie. Naar mijn meening is de instinct-theorie de ruststand der kwestie en te oordee- len naar de publicaties van de laatste kwart-eeuw, nadert men al schommelend dezen stand. Zoodat dan ook prof, Otto zur Strassen bij de vierde uitgave van Brehm's 1 Tierleben” ls reden der vele wij- zigingen aangeeft: „Heutzutage wissen wir, dasz ès mit der Intelligenz der Tiere schwach besellt ist, dasz fast alle ihre bewunderten Leis- tungen sich auf einfachere Art, besonders als angeborne Instinkte, be- greifen lassen". Dat de intellectheorie tegen Fabre, Lubbock, Driesch, Schneider, Altum, Wasmann, niet bestand bleek, heeft de oplossing | té, J'EN À me ¥ AL or oe ÉTAT hs be See Pee Ort, By aon race: te yard ~*~, we a y EN { Le a. » Re us Car à» 2 cn, Ke en N 4 K Pr £349. 0'% * Foe 4\ at ba Pr > + Fe re A PART UE TE À! ‘ TE Bei uud Ir TUR N TE Te Le) Ue TRETEN db, HN > LE 5 f 2 _ Wes r B = 4 REC “ / à Ir- x, 2 3 slechts nader gebracht, Welnu, deze kwestie door nieuwe feiten ~~ helpen oplossen is het doel der poeven. % | # -Immers feiten en veel feiten al!een zijn in staat hier het materiaal voor een wetenschappelijke inductie te leveren. 0 Heeft men in het bloeitijdperk der speculatieve wetenschap wel = philosopher gevonden van ongematigden conclusiedrang, die met een „tant pis pour les faits” alle experimenten, die hun theorie - bestreden, trachtten te verslaan, dan kan men het toch als een » gunstig resultaat der daaropvolgende hyper-reactie beschouwen, dat + men nu al meer en meer nadert tot een juiste harmonie tusschen feiten en theorién, tusschen het apriorische en het aposteriorische …_ deel van de inductie. se Is het mogelijk de heele Euclidische geometrie uit twee --__— axioma's te deduceeren, dan blijkt hier juist des te duidelijker het - verschil tusschen de deduceerende en experimenteele wetenschap- 4 _ “pen. Bij deductie immers groeit uit één axioma, als uit Een cel, een geheele theorie op. fx Bij inductie ontstaan de koepel en gewelven eener physische theorie, na het naarstig aanbrengen van veel materiaal in den vorm es van feiten. Dat dit soort proeven geschikt is een juisteren kijk te geven in het inwendig leven van een dier, behoeft niet veel betoog. Hieruit immers zal blijken of we bij dieren moeten spreken van moederliefde, ouderzorg, overleg en andere hoedanigheden, die, in _haar eïgenlijke beteekenis genomen, n.l. zooals bij den mensch, slechts evenveel aanduicingen zijn van verstand en vrijen wil; ofwel, dat zich hier slechts analoge verschijnselen voordoen, die met wer- kelijke liefde, zorg, vernuft niets gemeen hebben en opgelost en ver- klaard worden door het sensitief kennen en begeeren, door instinct. Alvorens te eindiger, nog even eenige opmerkingen over het ne- gi men van proeven in deze richting. TE Maak een aantal geheel gelijke nest-kastjes, hang deze zoo vroeg in het jaar als mogelijk op. Zorg dat men ze gemakkelijk weder afnemen en door een ander vervangen kan. Z66 kan men nagaan hoe kleine holenbroeders zich in dit punt gedragen, Men kan trach- ten de ouden eerst van een kenteeken {gekleurde ringen) te voor- zien, x Verder zouden kraaien, kauwen, eenden, enz., als geschikte | proefdieren dienst kunnen doen. De proeven met kamer- of volière-vogels zijn uitteraard minder geschikt om conclusie-dragende resultaten te leveren. Hun aan- D leg en aandrang heeft onder te veel invloeden gestaan. Een aansporing om verkregen resultaten in ,,Ardea' te publi- 0 __ceeren is dan wel overbodig. Hiermede hoop ik duidelijk gemaakt te hebben, hoe ook in de or- - nithologie synthetische studie werkelijk vol genot brengt. Maar _ hoe we alleen aan synthese kunnen gaan denken na het verzame- I NA ae Ne Ch MSN TEE TUNER . N + % | ; . ME . ? +; jr ie te Y AS PP Ft ¥ la PERL 1 len van veel en gevariéerde feiten, ieder in zijn richting zoekende onder de leiding van een synthese-bouwend plan. Amsterdam, Januari 1919. Opname van een Haviksnest. door G. J. A. BLOEM. (Met plaat VII). In de vogelrijke en nog gelukkig onbedorven natuur van Ommen kwam ik in de gelegenheid eenige waarnemingen te doen betreffen- ‘de een haviksnest, Het vorig jaar (1918) trof ik in de bosschen van — Eerde een haviksnest aan bij den rand van een der boschmeertjes, die achter den Besthmerberg liggen, namelijk het meertje, dat het verste ligt van den Hammer grindweg. Het nest bevond zich bo- ven in een den, een paar meter van den top af. Ik trof toen in het nest vier jongen aan, die alle nog gehuld waren in wit dons en dicht opeen lagen. Doordat dit broedsel echter rijke- lijk belangstelling had van pseudo-natuurvrienden, die de dieren uit louter liefde niet met rust kunnen laten, versleepten de ouders hun kroost naar een onbekend oord, zoodat er van verdere waarne- mingen niets kwam en ook de eigenaar der bosschen, Baron van Pal- landt niet in staat was zijn plan van fotografeeren te volvoeren, Dit jaar (1919) waren de omstandigheden veel beter, daar het nest nu veel hooger zat, namelijk pl.m. 14 meter tegen 't vorig jaar pl.m, 8 meter. Bovendien werd ditmaal grooter geheimhouding be- tracht. Het nest bevond zich dit jaar aan den rand van het meertje, dat -dichter bij den Hammerweg ligt. Het zat weer in de kruin van een den, een paar meter van den top af. Toen ik begin Juni het nest vond, heb ik noch onder, noch in het nest haarballen gevonden, maar deze zijn wel in Augustus daar aangetroffen door een mijner kennis- sen, die hen beschreef als viltig, zoodat zij vermoedelijk van zoog- — dierprooi afkomstig waren, Bij het vorig nest had ik trouwens al een konijnevelletje gevonden, Ik vond het nest 9 Juni en na een vluchtige inspectie heb ik het © voor alle veiligheid dadelijk 10 Juni gekiekt. Het nest had een doorsnede van ongeveer anderhalven meter. Een . eigenlijke nestkuil ontbrak; de oppervlakte, uit afgebroken groene à "AL | . , : my . vz, 7 à Res US y DE tn 2 J { GES COEUR LL Slt SP a tr SE na di Mae «à | Pa ram Le Tr - nl Pub in ar Pa en 5 PN W Th) Fi Pur f "A 1 N hee 2 ate | SSD pe PA OR AR Re + hn” SE ag es Mi en Shes ie ae. ar UP Vil. PI. ARDEA, IX, 1920. 4 any RE | Astur palumbarius (L.) LA r / 49 ey Pa lchen bestaande; was vrijwel plat. Daaronder lag dood takken- "materiaal zonder zichtbare regelmaat. Er was ten stelligste geen spoor > van nestbekleeding met veeren of anderszins, dus het gewone type van groote roofvogelnesten. Ook bij het nest van 1918, waarbij ik een der jongen optilde, weet ik mij ten stelligste te herinneren dat de dieren op groene dennentakken lagen, zonder eenige veerenbeklee- ding van het nest. Wat dus in tegenstelling is met de opgave in Brehm. In het nest bevonden zich drie groote jongen, bruin van kleur met lichtbruine teekening van lengtestrepen, en hier en daar nog met vlokken wit nestdons. De dieren waren dus in een veel ouder stadium dan het broedsel van het vorig jaar, toen de waarneming een paar — weken eerder viel (Pinksteren 1918). Ä Zoodra ik den eersten keer over den nestrand keek, hief het drietal een luid geschreeuw aan.van snel opeenvolgende stooten, zooals ook de ouden doen, Dit geschreeuw werd nu en dan door de oude vogels van uit de verte beantwoord. Van deze oude vogels merkte ik verder niet heel veel. Slechts één keer gedurende den geheelen middag, dien ik bij het nest doorbracht, vloog er een over den top van den boom, zoodat duidelijk den grijzen dwars gestreepten onderkant te zien was. Overigens zag ik ze slechts ver weg op den top van een den of hoog in de lucht. | De jongen, waarvan er een duidelijk kleiner was dan de anderen, ~ stonden met opgetrokken vleugels klaar om zich te verweren. Spoe- dig hielden zij op met hun gescheeuw, maar ze hielden in het begin de blauwige snavels nog open, als ‘t ware om klaar te zijn voor 't ge- val er verder nog ongewone dingen zouden gebeuren, Op de foto hebben zij den bek reeds weer gesloten, _ Tot mijn verwondering liet de kleinste, die het dichtst bij mij stond, zich beetpakken zonder zich met zijn snavel te verweren. Hij -werkte meer met zijn pooten en klauwen, die sterk en dik waren en flink konden knellen. Ik plaatste hem weer op het nest en maakte toebereidselen voor het fotografeeren. Dit kieken bracht eigenaardige moeilijkheden mee, omdat de boom hoog en dik was en de onderste helft zonder takken. | Naar boven geklommen liet ik een touw neer, waaraan mijn helper het toestel vastbond, dat omhoog geheschen werd en op dezelfde ma- nier gevolgd werd’ door de platen, Ik moest de opname uit de hand maken, los staande op een gevorkten tak. Weliswaar had ik de zon een beetje van terzij, maar de tak, waarop ik stond, was de eenige ge- schikte, Doordat ik echter zoodicht op het nest stond, kwam het ach- | terste jong erg buiten het brandpunt. Het resultaat is een hier niet af- | gebeelde foto; op deze foto is echter heel duidelijk te zien, dat de iris | van het cog een lichte rand is geworden, dus in werkelijkheid niet geel was (dat op de foto donker zou geworden zijn), maar lichtblauw. tweede foto heb ik gemaakt vanuit een naburigen boom, waar ik mij, ongeveer vijf meter horizontaal van het nest af, Léna bevond, In den tijd, dien ik noodig had om dezen tweeden observatiepost ri bereiken, was het kleinste jong juist z66 gaan zitten dat het haast niet — te zien was. Cok door gooien met takjes kon ik het dier niet bewegen » zich te verplaatsen. De beide anderen waren ongeveer blijven staan in den eersten stand, Zooals op de kiek te zien was, trokken zij zich niet veel van het ongewone gedoe aan. "Op de vergrooting van deze foto (zie de afbeelding) zijn, juist au 4 = waar de zware tak, die schuin over de foto loopt, uit zijn verticale deel ombuigend, een paar zwakkere zijtakken draagt, links nog de witte kopdonsveeren van het kleinste jong te zien. Hoewel de jongen er uit zagen alsof ze al gauw zouden uitvliegen, duurde dit echter nog vrij lang. Daar ik zelf niet meer in de gelegenheid was er naar te gaan kijken, heb ik de verdere berichten gekregen van anderen. Er werd namelijk nog waargenomen dat tien dagen later één van de jongen naast het nest zat en een ander op den rand van het nest. Het derde jong werd niet gezien. Cp een oogenblik, dat de waarnemer er even niet naar keek, was het jong, dat naast het nest zat, onhoorbaar weg- gevlogen. De beesten zijn verder nog herhaaldelijk vliegende aange- troffen. In een reeks van voorafgaande jaren hebben de haviken geregeld gebroed in dit zelfde boschgebied. Naar mijn herinnering is één keer het nest met jongen en al uit elkaar geschoten. In 1916 is een havik neergeschoten en dat jaar is er ook niet gebroed. In 1917 werd er wel een nest gebouwd, maar hierin trof ik geen broedsel aan, terwijl ook verder dat jaar geen havik gesignaleerd is. Als merkwaardig- heid van dit nest zou ik willen vermelden, dat het zich een eind van de meertjes af bevond en niet in de onmiddellijke nabijheid, zoo- als bij de andere nesten het geval was. Voor zoover ik kan nagaan hebben de haviken telkens een nieuw ee gebouwd en nooit een oud nest gebruikt, zooals Brehm ver- meldt, / Najaar 1919, VERSLAG der Wetenschappelijke Vergadering, | gehouden in het Wester-Bioscoop Theater te Rotterdam, op Zondag 7 December 1919, 2 uur n.m. Aanwezig zijn de Heeren: Dr. J. Büttikofer, voorzitter, Dr. L. F. de Beaufort, secretaris, A. A. van Pelt Lechner, Tjeerd de Vries, 4, Vellenga, Dr, W. E v. d. Sleen, P. L, Steenhuizen, J. H. Jur- riaanse, Dr. J.'A. Bierens de Haan, P. J. van Houten, Jhr. E, de Stur- ler, J. Verwey; G. H. Brouwer, Mej. J. van der Pot, de Heeren G. J. L : À tri a me Hurt Mt wh ire RS | | 51 nn van Oordt, E. D. van Dissel, Adr. Pot, Mr. J. S. Korteweg, J. Stoffel, _ P.v. d. Burg, A. B. Wigman, D. Bakker, Prof. Dr. A. H. Berkhout, Mei. J. Bogaerts, de Heeren W. A. M. Janssen, A. Burdet, Jac. P. Thisse, Dr, E. D, van Oort, J. H. Pellinkhof, G. Rooseboom, H. A. e van Dam, P. J. M. Schuyt en J. Snoep. es - De Heeren Dr. J. Koningsberger, W. H. de Beaufort en Prof, Dr, nm J, Ritzema Bos hebben bericht van verhindering gezonden. De Voorzitter opent de vergadering en brengt hulde aan den Heer Burdet voor de schitterende vogelfilm, waarvan de vertooning ddr de vergadering heeft plaats gehad. Sie De Heer van Oordt deelt mede dat de geoorde fuut (Podiceps … nigricollis) dit jaar wederom onder Maarsbergen gebroed heeit. ___ Spreker zag bij een bezoek 5 paartjes; later zijn er 3 nesten gevon- __ den. De eigenaar van die jacht wil niet medewerken, de jachtopziener wel tot bescherming dezer vogels. De Heer Wigman weet nog mede te deelen, dat er zeker 2 nes- ten zijn uitgekomen, In Juni zag hij aldaar 8 jonge fuutjes.' pe 4. _ De Heer Steenhuizen zegt, dat er te Ankeveen 4 of 5 nesten zijn geweest, waarvan echter weinig terecht is gekomen. 2 De Heer Thijsse voegt hieraan toe, dat de geoorde fuut dit jaar … voor het eerst op het Naarder Meer heeft gebroed. ae Verder deelt de Heer Thijsse het een en ander mede omtrent = den Brandaris, waar het licht weer is ontstoken. In de 3de week van October werd waargenomen, dat een groot aantal spreeuwen op het eiland overnachtte, maar niet door het licht werd aangetrokken; wij staan hier voor nieuwe feiten, die de bestudeering waard zijn. De heer van Pelt Lechner deelt het een en ander mede over : GybertusLongolius, die pl.m. 1507 te Utrecht geboren werd. Er Zijn „Dialogus de avibus” werd in 1542 te Keulen gedrukt en is door Turner uitgegeven. In dit geschrift wordt over Nederlandsche en andere vogels gehandeld en o.a. uitvoerig over de fasanten gesproken. De Heer de Beaufort vraagt, of er ook iets in staat over het rf voorkomen van fasanten in ons land, wat belangrijk zoude zijn, daar nog altijd niet vaststaat of en wanneer deze vogels in West-Europa werden ingevoerd. : De Heer van Pelt Lechner antwoordt, dat dit niet het geval is. De Heer Tjeerd de Vries vond een nest van de groote kare- kiet (Acrocephalus arundinaceus) aan typha-stengels, zoodat het - uit de verte reeds zichtbaar was. Dit is een groote uitzondering; _ meestal is het nest verborgen. Verder vond spreker aldaar een nest van de tafeleend (Nyroca ferina) met groen gekleurde eieren, gelijkende op die van den brilduiker. Ook vond spreker nesten van de geoorde fuut (Podiceps nigricollis). Wat er van terecht is gekomen, weet spreker niet, Een nest is De _ geplunderd. . As 52 De Heer Pot doet een mededeeling omtreni een nest van 1d ooievaar (Ciconia ciconia) met 5 jongen. In Alblasserdam is. ‘aantal ooievaars toegenomen. Re - De Heeren de Vriesen van PeltLechner verklaren, da een ocievaarsnest met 5 eieren niets bijzonders is. | _ De Heer v. d. Burg zag op 17 Augustus nog een jongen ooievaar, Verder kan hij mededeelen, dat de bewuste ooievaar uit Gorinchem niet is geschoten, zooals verteld werd. De Heer Steenhuizen deelt mede, dat twee in „Artis” uitge- broede ooievaars zijn weggetrokken. In Noord-Brabant vond een exemplaar den dood. De ring, waarvan de vogel voorzien was, werd naar „Artis’ opgestuurd. ig De Heer v. d. Bur g nam op 28 Sept. een gierzwaluw (Apus Ben ae te age van zwaluwen, waar, E De Heer de Vries nam op 4 Oct, de Heer Snoep op 8 Oct. ‘en de Heer Schuyt op 21 Sept, te Leeuwen een exemplaar waar, De Heer v. d. Burg vraagt zich af, waar die late fier 2 Wales vandaan komen? aE De Heer Rooseboom zag op 4 Sept. te 's Gravenhage één gier- — zwaluw op het nest komen, een kwartier na zonsondergang, Dit was vermoedelijk dus een exemplaar, dat hier gebroed heeft. De Heer v. d. Burg nam tusschen 27 Sept. en begin October een troep van uitsluitend zwarte meezen (Parus ater) waar, die bij- zonder mak waren. Le De Heer Brouwer heeft dit jaar voor het eerst groote ro Le alleen bestaande uit zwarte meezen, in de duinen waargenomen. De Heer van Oort geeft, aan de hand van uitgebreid materiaal, een overzicht der barmsijsjes en hunne subspecies, n.l.: Aegiothus MS linaria linaria, A. I. rufescens, en een goede subspecies A. I. rostra- = tus van Groenland, Verder de soort A. hornemanni, een standvogel, = «met de subspecies A. h. exilipes uit Noord- Europa en Noord-Azié en ten slotte de derdie soort A. flavirostris met de subspecies brevi- rostris uit Centraal-Azie, Ook laat de Heer van Oort een wijfje van Fringilla coelebs in het kleed van het mannetje rondgaan. Daar niemand meer het woord verlangt, sluit de Voorzitter daarop de vergadering. f 4 « FN D u à PU Se ag TU ere PO ae Varia oologica door A, A. VAN PELT LECHNER. X, Den 7en September 1915 i is te Londen een club van belangstellen- _ den in de oölogie opgericht, waarvan het bestuur gevormd wordt door: RSC Lord Rothschild, Dr. E. Hartert, Mr. E, C. Stuart Baker, Rev, F, C. R. Jourdain, Mr. P.F. Bunyard en Mr. C, Borrer. Uit het verslag der bijeenkomsten, tot en met dat van September 1918, laat ik hier een en ander volgen, waarop ik meen de aandacht mijner in de oölo- gie belangstellende medeleden der N. O, V. te mogen vestigen, (26 Sept. 1917). — Deze bijeenkomst was geheel gewijd aan de be- ‚schouwing van erythristische legsels en enkele voorwerpen, meerendeels vermeld in „British Birds", VII, pp. 246-260, terwijl Mr. E. C. Stuart Baker over dat onderwerp een voordracht hield, * opgenomen in „The Ibis", 1918, pp. 68—75. Mr. Baker's opvatting van „erythrisme' wijkt af van die, welke tot nu toe de daaromtrent gangbare is. Begrijp ik hem namelijk goed, dan ziet hij in het verschijnsel de uiting van een proces, dat zich bij verschillende soorten in verschillenden graad van ontwikkeling open- baart en o.a. bij eieren als die van de genera Pernis, Fac Cerchneis, het stadium van volkomenheid heeft bereikt. M. i. valt de kleuring der genoemde Accipitres- eieren niet onder het verschijnsel ,,erythrisme’’, aangezien daarbij van het optreden van rood als oppervlakte- of vlekken-kleur in de plaatseener anderekleur geen sprake is, en het criterium voor ,,erythrisme”’ dus ontbreekt. „Erythrisme'' moet — ik steun hierbij op het gevoelen van meer- dere Zoölogen, wier oordeel ik hierover inriep — als een „afwijking'' in kleur beschouwd worden. Z66 luidt het dan ook in het „Handwör- terbuch der Naturwissenschaften” *): „Auch in der Färbung (der Eier) können Regelwidrigkeiten vorkommen, besonders in der Ten- denz ihre Grundfarbe in blau (Cyanismus), rot (Erythrismus) und in schwarz (Melanismus) abzuändern."” (10 Sept. 1918). — Rev. F. C. R. Jourdain spreekt over, N ubspe- cifieke onderscheidskenmerken b ij eieren" , waarbij hij de aandacht erop vestigde dat er talrijke gevallen zijn, waarin 1) X, p. 314. a mer tee y | REV 5 eieren van se sonen en ge van ee, soms hie Le 2 onderscheiden zijn. Spreker wijst in dit verband op de eieren van het £ St. Kilda-Winterkoninkje (Anorthura troglodytes hirtensis) tegen- over ons Winterkoninkje (Anorthura troglodytes); op die vanden Britschen (en ook bij ons broedenden) vorm van Zanglijster ( Tur- dus philomelus clarkei), welke gemiddeld grooter zijn dan dieu! van den bij ons doortrekkenden vorm (Turdus philomelus philome- — 9 & lus), wat door spreker het eerst opgemerkt is, naar hij zegt, en doer — hem aan de hand van serieén uit Frankrijk, Finland en Roemenié, " zonder eenige selectie, werd gedemonstreerd; voorts o.a. nog op de eieren van den Middellandsche Zee-vorm van Puffinus kuhli (Kubhl's ae Stormvogel), die veel kleiner zijn dan die van den Atlantischen vorm dierzelfde soort. Spreker spoort to nä der onderzoekdereierenvan de verschillende vormen van Vogels, daarbij als zijn overtuiging te kennen gevende, dat de kennis van constante onder- scheidskenmerken der eieren van die vormen van evenveel belang voor de ornithologische wetenschap is als van verschillen in het kleurenkleed der volwassen dieren. Mr. P. F. Bunyard vertoont: Een 3-legsel van Turdus philomelus clarkei d X Turdus merula ® ; de eieren, di2 nagenoeg uitsluitend eiwit en slechts sporen van dooier bevatten, dragen caracteristica van beide soorten: de teekening is die van het Zanglijster-, de kleur van het Merel-ei, k OF CU Journal of the Museum of Comparative Oölogy. (Vol. 1, Nos. 1 and 2. Santa Barbara, Cal. U. S. A. March 1919), In dit geillustreerde nummer, dat uitsluitend over de stichting, in- richting en voorgenomen werkwijze van dit nieuwe Museum handelt,en __ waarvan aan belangstellenden op aanvrage aan den Directeur gaarne een exemplaar gratis zal worden toegezonden, zeggen de uitgevers a.: „Ihe Museum has set itself the task of accumulating the phylo- genetic evidence offered by the eggs of the birds of the world...... Variation in nature, its presence or absence, its range within the — 2 limits of a species, and, above all, its, causes, — these are problems to the solution of diet comparative odlogy especially addresses = Py itself," Id, (Nos. 3 and 4 March 31, 1920), Dit dubbel-nummer geeit o.a. een uitvoerige oölogische revisie van | de Alciformes (met 4 tekst-afbeeldingen), een vergelijkerid oölo- gische studie over de Santa Cruz- en de Californische Gaai (Aphe- locoma insularis en A. californica), waarbij een uitmuntend in kleu- 55 ” rendruk uitgevoerde eier-plaat, en voorts een mededeeling over een. verkwaardig voorwerp van het ei van Dromas ardeola (Crab Plover), it behalve grootere vlekken in de diepere schaallagen, 66k aan de oppervlakte roodbruine pigment-vlekjes draagt. | Gevlekte eieren van Dromas ardeola, een holenbroeder, waren tot heden onbekend. Wel wordt het ei bij doorvallend licht als. bleek groenachtig-geel déérschijnend beschreven, waaruit ik meen te mogen afleiden, dat in de fundamenteele schaallagen - obdcyaan aanwezig is, evenals bij de Charadriidae en de Laridae, die ik hier noem, wijl Newton‘) van Dromas ardeola zegt: „The nee __ possibility of its being with Chionis a surviving link between the Cha- __ radriidae and the Laridae is very great.” , 5 te 7, w Be 1) Dictionary of Birds, p. 109. KORTE MEDEDEELINGEN. lets over het oriénteeringsvermogen van Vogels. Dat vogels een groot oriénteeringsvermogen bezitten, is algemeen bekend. Als een treffend bewijs dezer oriénteeringsgave mag wel het … volgende feit vermeld worden: ne Den 7 Augustus j.1. ontving de Rotterdamsche Diergaarde uit IJs- » selmonde twee jonge, maar geheel vlugge Aschgrauwe Kuikendieven (Circus pygargus), die op het eiland Schiermonnikoog uit het nest waren gehaald en die bij hun eigenaar een zekere vrijheid genoten … hadden en, losgelaten, steeds weer naar hun verblijfplaats terug. - keerden. Op den morgen na hunne aankomst in de Diergaarde wist een dezer vogels uit zijne kooi te ontsnappen en verdween, dadelijk een hooge vlucht nemend, tusschen de boomen. Hoewel ik weinig hoop had den vluchteling ooit weer te zien, verzocht ik den schenker _onmiddellijk per telephoon naar hem uit te zien en op te vangen en _ terug te zenden. Tot mijn groote verrassing werd mij den volgenden morgen de vogel door den chauffeur van den schenker per auto te- ede ruggebracht. De chauffeur had, gevolg gevende aan de opdracht van zijn meester, naar den vogel uitgezien en, in den vroegen morgen een _ bekend geluid hoorend, hem geroepen, waarop de vogel zonder aar- _ zelen uit een boom neerstreek en op zijn arm kwam zitten om ge- "_ voederd te worden. De vluchteling had dus dadelijk na zijne ontsnap- © ping uit de Diergaarde rondgezworven totdat hij op hem van vroeger …. bekend gebied terecht kwam en naar zijn oude verblijfplaats, die ne zich op een aistand van 5 kilometer luchtlijn van de Diergaarde _bevindt, terugkeerde, Voor een roofvogel is deze afstand wel niet % , vr -zoo bijzonder groot, maar den korten tijd in aanmerking ind die ings hij noodig had cm zijn oude verblijfplaats te IJsselmonde terug te og vinden, is het alleszins waard te dezer plaatse van dit Gomi van oriénteeringsvermogen gewag te maken. = Rotterdam, September 1919, Dred. BÜTTIKOFFR. Samenbroeden bij den Boomkruiper (Certhia brachydactyla Brehm). 20 Mei 1919 vond ik bij het controleeren van nestkastjes hier in aS Alkmaar in één een boomkruipernest. Daar Alkmaar gedurende het © ‘= geheele jaar rijk aan deze aardige vogels is, had ik wel gehoopt, in a een van de 60, deels door mij opgehangen kastjes er een broedsel van te zullen aantreffen, maar die hoop was klein, omdat op Oranje Nas- : sau's Oord nog nooit een boomkruiper in een nestkastje had gebroed ~ Ae en ik zelf bij Leiden in 100 kastjes ook slechts negatieve resultaten had op dit punt. Er was dus reden tot blijdschap, ne Het kastje week van de overige alleen hierin af, dat er door ouder- ‘dom een flinke barst in de lengte door liep, waardoor het binnen niet geheel donker was; verder was het een inwendig ruime kast vn koolmeesmodel. Daar boomkruipers o.a. in boomspleten nestelen, is de aanwezigheid van den barst m. i. van invloed geweest bij de keuze tot nestplaats. Het nestje was ijl en gemaakt van bastvezelsen mos, Er lagen niet minder dan 13 eieren in, Thuis gekomen, sloeg ik enkele auteurs na over het aantal eieren. Zoo geeft Kricheldorf 4—6, Kerst Zwart 4—8, J.C, F. van Balen 5—9, Kleinschmidt 5 ?, 6—7 (12?), Jac. P. Thijsse 6—7, Wigman 6—9, Ogilvie Grant 6—9, J, H. van Balen 8—9 en Brehm er 8-9 op. De bocmkruiper zou dus 4—9 eieren leggen, terwijl in Duitsch- land een niet voldoende zeker geconstateerd geval van 12 eieren is voorgekomen; gewoonlijk legt hij er 6 tot 7. Sy Op 30 Mei kon ik eerst weer controleeren en toen zag ik iets zeer bijzonders: naast elkaar zaten twee boomkruipertjes, precies even > BE groot, te broeden. Ben. Toen ze, na eenig tikken tegen het kastje, eraf gevlogen waren, telde ik 14 eieren, nam ze er uit en legde ze alle naast elkaar op den ~ grond om ze volgens de teekening in twee broedsels te scheiden (erie a terium: wel of geen vlekkenophooping aan de stompe pool). Helaas = liepen de twee typen in elkaar over, zoodat het criterium er eigen- Lo lijk geen was. Toen ik de scheiding dan maar zoo juist mogelijk maak- te, verkreeg ik een legsel van 6 en een van 8, Mijn hoop, dat de ST _ maten nog over de twijfelachtige typen zouden beslissen, viel ook - in duigen. Ik kreeg (met verwaarloozing van deelen van halve m.M.) de volgende maten voor het legsel van 6: 16% X 12, 16 X 12%, 16x 12%, 16 X 12,16 X 12, 16 X 12; en voor dat van 8: 16 X 12%, Be x 12, 16 X 12, 16 X 12, 16 X 12, 16 X 11%, 15% X 11%, 15% X 11%. Na het onderzoek legde ik de eieren dadelijk weer in het nest, 7 Juni waren alle eieren op één na (een schierei, dat ik uitblies}, - uwitgekomen. 21 Juni vond ik bij het controleeren het deksel open. Tot mijn ergernis was de inhoud met nest en al verdwenen. 5 . Daar ik de twee broedende vogels, wegens hun gelijke grootte, beide zoo goed als zeker voor wijfjes hield, zouden het twee broed- sels van verschillende wijfjes geweest zijn; dat het echter &en kolos- … saal legsel van één wijfje, waarop het mannetje mee hielp broeden . _ geweest is, kan ik niet met afdoende bewijzen weerleggen. 5 = _ Alkmaar, October 1919. L. VAN 'T SANT, ; Naar aanleiding van bovenstaande mededeeling zij het mij vergund hier aan te halen wat Nozeman !) bij het Boomkruipertje aanteekent, luidende als volgt: | „Men verzekerde mij, dat ‘er somtijds nesten van deeze Vogeltjens werden uit- gehaald, met 18 of 20 eyeren. In 't einde van de gezegde maand (bedoeld wordt hier: Juni) vond ik dit ten deele bewaarheid. Ik had het vermaak een broed jongen te zien voor den dag koomen. Ik telde ‘er 14 stuks by elkander.” A. A. VAN PELT LECHNER. 1) Nederl. Vogelen, I, p. 60. De Graspieper in den Winter. Menigmaal trof ik des winters op de hei en in de zandstuivingen achter mijn vroegere woning te Ede gelegen, een piepersoort aan, _ Waarvan ik niet met zekerheid dorst te zeggen welke het was. Bij vele honderden bewogen zij zich op de mossen, die op deze schrale I x gronden groeiden en waarmede zij zoo geheel in kleur overeen kwa- = men, dat ik ze eerst, als ik zeer nabij gekomen was, en ze opvlogen, in f « ' » .. . . .. t oog kreeg. Wat zij daar wel vonden, heb ik nooit kunnen begrij- “ pen, want hoe ik ook de plaatsen, waar zij in groote vluchten bezig waren, onderzocht, iets eetbaars, van plantaardigen of dierlijken aard, kon ik niet ontdekken. Ten slotte schoot ik enkele exemplaren om aan alle onzekerheid een einde te maken en toen bleken het ge- wone Graspiepers, Anthus pratensis L. te zijn. In alle wintermaanden van November tot Maart nam ik ze op deze plaatsen waar, maar met half Maart waren ze verdwenen en stellig naar hun broedplaatsen . vertrokken, die, gelijk bekend, niet op de heide maar in de weide of … drassige landen gezocht moeten worden. | den winter bij ons overblijven. Of het dezelfde exemplaren zijn, d 45 _miÿ echter voor, dat het verschijnsel wel de moeite waard is, ı - ters geregeld voor op plaatsen, waar-men ze zomers te vers den en: drassige streken als b.v, de Veenkampen onder Wageninget Fe f ~ heide onder Otterlo, in de buurt van de z.g. Deelensche Wasch, voor het eerst z'n eenvoudig maar smakelijk liedje voordragen. Di: | plaatsen, maar steeds in de nabijheid van heideplasjes. van Oordt in ,,Ardea” 1919, bladz. 111—117, kan ik ct 7 5 - ps ? oS. = 58 Dé Gräspiepers zijn de eenige onzer inlandsche piepersoorten, d zomers op onze weiden broeden of dat het vogels zijn — en dit lijk mij waarschijnlijker, — die uit noorderlijker streken weggetr ol . den winter bij ons overblijven, waag ik niet te beslissen, Het kwe ‘er de aandacht op te vestigen *). De Graspiepers komen dus ‘s: _zoeken, maar waar men dan wel den Boompieper, Anthus trivialis ; _als broedvogel aantreft, terwijl men 1.6. op de typische gronden, (wei- die de Graspieper als broedplaats verkiest, nimmer zal ontmoeten, Op 24 Februari van dit jaar (1920) hoorde ik den Graspieper op ¢ de # Na dien datum hoorde ik ze nog herhaaldelijk, ook op andere * \ Ede (G.), 5 Maart 1920, J. Wiis Shes Eo MEYERE. 1) Ook in verband met wat Dr. P. G. Buckers in » Onze Vogels” , pag. 137, op merkt: Reeds vroeg, in het begin van Maart, slaat hij bij ons zijn zomerkwartier _ op, om eerst in October of November weer te vertrekken naar Noord-Afrika. Mer gelijk mede Mr. Herman Albarda’s ,,Aves Neerlandicae”, pag. 24, die van den Graspieper zegt: »Zometvogel van Maart tot September.” . Aalscholverkolonies in Nederland. Ay In verband met het slot van de mededeelingen van den Heer G. Je 5 al FA len in Mei j.1. te hebben waargenomen een kolonie van 60 à 70 nesten | in een vijital boomen, staande niet ver van den noordelijken oever van de rivier de Amer, ongeveer juist tegenover de haven van Drimmelen, Den Haag, Juni 1920. | G. ROOSEBOOM. Aanwinsten Bibliotheek ME Händsche Ornithologische Vereeniging. ae ee (Januari— Augustus 1919.) Bar: . one Tijdschriften. x Revista Italiana di Ornithologia IV. 1918. _ Ornithol. Beobachter XVI. Nos. 2—11. >. a r 59 é Revue Française ‚d’Ornithologie, Nos. 114-122, Verhandl, Ornithol. Gesellsch. in Bayern XIII. 3—4. XIV. 1. | Zeitschrift für Oölogie und Ornithologie XXIV. No. 1. Natura Nos. 243—251. = Ornithol. Monatsberichte XXVII. 1/2 3/4 5/6 7/8. © British Birds XII. 6—12. XIIL 1—3. Le Gerfaut 19141919, Fasc. 1, 2. x -B. Overdrukken. | | Wilhelm Rüdiger. Nisten des groszen Sägers in künstlichte Nist- hôhle in meimem Garten. (Blätter für Naturschutz und Heimat- pflege. 1918. No. 5). Dezelfde. Massenhafter Zug von Micropus apus (L.) in den Pupjet- - Sümpfen. (Ornithol, Monatschr. XLIII. No. 1). Dezelfde. Zum Tannenhäherzug Herbst 1911, (Zeitschr, f. Oölogie und Ornithol. XXII. 1912. Heft 2). _ Dezelfde. Herman Goebel f. (Zeitschr. f. Oölogie und Ornithol. XXII. 1912). Dezelfde. Wo bleiben die männlichen Schellenten? (Ill, Jagdwo- chenschr. St. Hubertus. Cöthen (Anhalt). No, 28). Dezelfde. Einige Notizen über Raubvögel in den Pupjet-Sümpfen. (Ornithol. Jahrb. 1917. XXVIII. Heft 3—6. 30 Juni 1918). Dezelfde, Ornithol. Beobachtungen in der Gouvernement Kowno und Kurland. (Archiv f. Naturgesch. 82. Jahrg, 3. Heft 1917). Dezelfde, Wie erhalten wir der Schorfheide die Schellente. (Fuli- gula clangula) und der grosze Sager (Mergus merganser) als Brutvögel? (Blatter f. Naturschutz. 2 Jahrg, No. 5. Juli 1911). L. F. de Beaufort en L, P, de Bussy, Vogels van de Oostkust van Sumatra. (Bijdragen tot de Dierkunde XXI, 1919), Ed. Paul Tratz. Der Ausbau der Ornithologischen Station. (Insti- tut für Vogelkunde und Vogelschutz in Salzburg). ‘ Dezelfde, Entwurf für ein Internationales Naturschutzgesetz und ein neues Internationales Vogelschutzgesetz anlässlich der Frie- densverhandlungen im Herbst 1919. Dezelfde. Veröffentlichung des Inst. f, Vogelkunde und Vogel- schutz in Salzburg. A Practical Handboek of British Birds, edited by H. T. Witherby, Authors of various sections: E. Hartert, Annie C. Jackson, Rev. -F. C.R. Jourdain, C. Oldham, Norman F. Ticehurst and the editor. Witherby & Co. London. Part I, Part II, Part III. J. L. F. de Meyere, Welk. voedsel eet de roek het liefst? Met naschrift door Prof. Dr. J. Ritzema Bos, (Tijdschr. over Plan- tenziekten XXV, 1919, p. 53— 76). C. Diversen. Middelbare Landbouwschool te Groningen. Programma van het onderwijs voor het schooljaar 1919-'20, (Ministerie van L, N. en H., Directie v. d. Landbouw). 60 BOEKBESPREKING. Prof. Dr. ANT. REICHENOW — Die Ken zeichen der Vögel Deutschlands. eh Zweite, zeitgemäss umgearbeitete Auflag age, — Neudamm, 1920. Re. Van deze practische handleiding tot et determineeren der? in Duitschland voorkomende vogelsoorten, waarvan de eerste druk i 1902 verscheen, zag kort geleden de tweede druk het licht. De in- oe je richting van het boek, dat zeer doelmatig gebleken is, is hetzelfde | gebleven, echter zijn verschillende veranderingen en verbeteringen © : aangebracht. Een aantal soorten is opgenomen, die sedert de eerste uitgave, voor het eerst in Duitschland waargenomen werden en \voor de vroeger reeds opgenomen soorten zijn de opgaven betretses 3 fende verspreiding, binnen en buiten de grenzen van Duitschland, herzien en aangevuld. De nomenclatuur is ten deele veranderd en <3 met enkele uitzonderingen diende als grondslag voor de nieuwe " namen de ,,Newe Namenliste der Vögel Deutschlands” die de schrijver in samenwerking met E. Hesse in 1916 in het Journal für Ornithologie publiceerde. Behoudens een zeer enkele uitzonde- ring, o.a. Colymbus in plaats van Urinator, Podiceps in plaats van 4 Co ymbus, Plectrophenax in plaats van Passerina, kan ik mij geheel — met de door den schrijver gevolgde nomenclatuur vereenigen en kan ik het gebruiken der door hem genoemde wetenschappelijke namen a ; aanbevelen. Zeer terecht is Reichenow een tegenstander van de tot " het uiterste doorgevoerde trinaire nomenclatuur, waarbij ook de « stamvorm met drie namen benoemd wordt en zoodoende de nomen- clatuur nocdelocs belast wordt. In een opzicht zijn enkele Reiche- — Me. nowsche namen onvolledig, n.l. de zoodanige waar de soortnaam oor- ‘à spronkelijk met een anderen dan de tegenwoordig gebruikelijke ge- … #2 , slachtsnaam verbonden was en de auteursnaam alsdan niet tusschen a haakjes geplaatst is. Cnze lezers kan ik aanschaffing van het bok ten zeerste aanbevelen. LIRE VAN OORT. ‘ » ai M Het Bestuur der Nederlandsche Ornitho- logische Vereeniging maakt bekend, dat, in gevolge het besluit der Algemeene Verga- dering van 29 Mei 1920, de contributie is gebracht van £2.50 op f6.— (zes guiden) en voor donateurs van f 5.— op f 10.— (tien . gulden). Namens het Bestuur voornoemd, Dr. J. BUTTIKOFER, Voorzitter. Dr. L. F. DE BEAUFORT, Secretaris. September 1920. VERZOEK. Het Bestuur der Nederlandsche Ornitho. logische Vereeniging verzoekt, wegens het overlijden van den Heer J. L. F. de Meyere, correspondentie het Penningmeesterschap rakende, tot nadere aankondiging te rich- ten aan den Heer A. A. van PELT LECH- NER, Velperweg 79, te Arnhem. Namens het Bestuur voornoemd, Dr. L. F, DE BEAUFORT, Secretaris. Ser I September 1920 Septembe x 4 + | (ll Il I II I} IM I If || ' I] NN I] HH Hil | ADVERTENTIES. — Deze ruimte is beschikbaar voor de leden tot het plaatsen van aankondigingen « tegen 50 cent per 1/ pag. en per keer. Maximum aantal woorden 50). Gevraagd: VLOOIEN uit Vogelnesten. Voor bijzonderheden wende men zich tot: Hon. N. CHARLES ROTHSCHILD pa ARUNDEL HOUSE ae Kensington Palace Gardens, LONDEN W. 8. ~ ee ee ee eee Nederlandsche Ornithologische Vereeniging, Het doel der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging is de beoefening der Ornithologie in haar meest uitgebreiden zin, ende 7 navorsching der Avifauna van Nederland en zijne Kolonién in het Ng bijzonder. | a Het lidmaatschap der Vereeniging bedraagt f 6.— agé jaar; 748 de leden ontvangen het tijdschrift ,, Ardea ” gratis. : a Jaarlijks wordt ten minste één ledenvergadering gehouden, bij voorkeur in Juni. Om lid te worden wende men zich tot den Sectetertt _ Dr. L. F. DE BEAUFORT, Huize „de Treek’’, te Leusden (Utr.).