\ Pi Digitized by the Internet Archive in 2010 with funding from University of Illinois Urbana-Champaign http://www.archive.org/details/beschouwingderwo04sepp OE | @s ANS a DSN TE > CHDEP SE LENS Dd eha Iv. DEEL. J.C. SEPP& ZOON, Excuderunt. RSC EOD WING DE R WONDEREN GODS MINSTGEACHTSTE SCHEPSELEN, oF NEDERLANDSCHE INSEKTEN; NAAR HUNNE AANMERKELIJKE HUISHOUDING, ‚„ VERWONDERLIJKE GEDAANTEWISSELING, EN ANDERE WETENSWAARDIGE BIJZONDERHEDEN; VOLGENS EIGENE ONDERVINDING BESCHREVEN, NAA HET LEVEN NAAUWKEURIG GETEEKEND, IN HET KOPER GEBRAGT EN GEKLEURD DOOR FAN CHRISTIAAN SEPP. VIERDE DEEL NEEN SAE Dn TE AMSTERDAM; 3 J CGC. SEPP En ZOON. Eminet in minimis Maximus E ille Deus. NE KERN SE DE D. titelplaten van de drie eerfte Deelen dezes Werks flellen goodanige Rapfen en Vlinders voor, als in elk dier ceelen zelve nader afgebeeld ‘en volgens hunne huishouding elk in het bijzonder befchreven zijn; thans heb ik gemeend van de plaa, welke aan het hoofd des nu voleindigden Vierden Deels geplaatst is, meerdere parúj te kunnen trekken, door op dezelve eenige Rupfen en Vlinders af te beelden, die in dit Werk nog niet, of alhans niet zoodanig voorkomen, opdat dezelve alzoo het fierlijke met het nuttige eenigzins vereenigende, aan een dubbel oog- merk zouden kunnen voldoen. Ik keb dan te dien einde gekozen drie Vlinders, zijnde verfcheidenheden van bekende foorten, en drie Rupfen, van welke de eene insgelijks aanmerkelijk afwijkt van de reeds vroeger in dit Werk afgebeelde Rups van dezelfde foort, en de beide overige om andere re= denen mij der mededeeling ook niet onwaardig toefchenen. Eene nadere befchrijving van de titelplaat, in de vorige deelen overbodig, is in die geval dus noodig, ik moet alzoo de Liefhebberen met de voorwerpen waaruit dezelve is zamengefteld, nader bekend maken. De Vlinder te regter zijde op de plaat, is eene Sphinx Fuciformis , zoodanig als dezelve zich vertoont, vóór dat hij gevlogen of zich fterk bewogen heeft, waardoor het {tof op de vleugels dadelijk voor een groot gedeelte f s ver. RD. MO AR MIE DE verloren raakt. De afbeelding van eenen zoodanigen Vlinder ben ik den Liefhebberen nog fchullg gebleven volgens mijne belofte bij de befchrijving van denzelven ín het vierde Deel, Tab. 43 en 44. Deze is vervaardigd naar den aldaar reeds vermelden Vlinder van den Wel- Edelen Heer A. #. LABOUCHÒRE, aan wien ik voor deze zoo merkwaardige als vriendelijke bijdrage hierbij mijnen dank betuige; dezelve is wel is waar geens verfcheidenheid, integendeel deze afbeeldirg vertoont het Infekt in zijnen volmaakten ftaet en onbefchadigd, doch is daarom te belengrijker, vooral omdat men den Vlinder zoodanig bjkans nimmer in eenig kabinet, zoo min als in de natuur aantreft ; men moet die volftrekt uic de Pop geteeld hebben om zich te overtu'gen dat dezelve dit fijns en zeer los opliggende ftof bij de geboorte waarlijk bezit. Eene merkwaardige verfcheidenheid der Sphinx Tiliae, in het eerfte deel befchreven, ziet men ter linkerzijde in het midden onzer titelplaat; deze bevindt zich thans in de verzameling van mijnen Vriend den Heer p'ArLLYs en is uit eene Rups geteeld, door den Heer Pe. VEEN, in den omtrek van Haarlem gevangen, aan welke Rups volftrekt niets buitengewoons te befpeuren , maar die in all» opzigten aan andere Rupfen dezer foort gelijk was; ook de wijze van infpinnen en de Pop waren als gewoonlijke De Vlinder fchijnt, near het achterlijf te oordeelen, een Wijfje te zijns zijne fprieten zijn echter wat dikker dan deze dezelven doorgaans hebben), doch dunner dan bij de Mannetjes. Eene, met de onze bijna geheel over- eenftemmende verfcheidenheid, is ook afgebeeld in het Estomologisch werk, Papillons d'Europe, Deel 3, plaat CXVIII, fz. 163 n. Bovenaan op de plut is de afbeelding van. een’ Jpentak Vlinder, Geom, Alniaria; zie de laatfte plaat van het eerfte Deel dezes Werks; deze Vlinder verfchilt voornamelijk door het gemis der banden, welke deze foort ne NDK foort gewoonlijk over de boven- zoowel als over de ondervleugels heeft , ik heb denzelven onder een groot aantal anderen van gewone teekening uit ede Rups geteeld, De groote Rups beneden op de plaat is die van een’ Winde Pijlftaart. Sphinx Conyolyuli, In het derde Deel, op plaat 49, vindt men de afbeelding van eene groene Rups dezer foort, daarentegen ftelt die op de titelplaat eene zwarte Rups voor, zoo als ik dezelve voor eenige jaren van het Ei af tot haren vollen wasdom bekomen heb , doch welke toen is geftorven. Bij deze en eenige andere foorten van Pijlftaarten , vooral ook bij de Sphinx Elpenor, afgebeeld in het 3de Deel, plaat 17, vindt men meermalen eere zoodanige fpeling in de kleur der Rupfen, zonder det die op den daaruit veortkomenden Vlinder eenigen invloed heeft. Vóórleden jaar had de Heer p’arurLrx ruim veertig Rupfen der laatstgenoemde foort uit de Eijeren bekomen, die alle tot aan hare tweede vervelling groen bleven, en daarna , op ééne na, zoodanig van kleur werden, als die op de gemelde plaat in het derde Deel afgebeeld is; de eenige groen geblevene Rups behield deze kleur tot aan hare verandering in Pop, en deze Pop, afzonderlijk van al de andere bewaard zijnde, leverde echter eenen Vlinder op aan de overigen volkomen gelijk. De ruige Rups boven äan de linkerzijde op de plaat is mij zeer twijfel- achtig; ik vond dezelve nu en dan op Eiken bladen, zonder dat ik immer flaagde die tot Popte zien veranderen ;te oordeelen, naar de afbeelding eener, zoo het mij voorkomt zelfde Raps, in het Werk genaamd Papillons d’Europe, vijfde Deel, plaat CLXXXII fig. 235 a zoude zij die van de Bomb. Crataegi zijn vergelijkt men echter mijne afbeelding en befchrijving van dit Infekt, op de asfte plaat van het tweede Deel, onder den naam van den Grijzen Band- Vlinder , zoo valt het onderfcheid tusfchen deze Reupfen dadelijk te zeer in "het oog, om niet in twijfel te trekken of dezelve tot ééne foort behooren zoude; 3 Hg vee HW U mogelijk kom ik nog wel eens in de gelegenheid dezen twijfel op te heffen wanneer ik daarvan nader melding hoop te maken. Eindelijk, geheel onbekend is het mij tot welken Vlinder, de roode Rups, behoort, afvebeeld onderaan op de plaat op een takje heide; een en andermaal vond ik zoodanige op het zand kruipen op heide velden, en doorgaans te grootte als dezelve hier afgebeeld is; zij behoort zeker onder de Rupfen der Nacht-Vlmders, Noctuae, dan daar ik nooit het genoegen heb gehad, den Vlinder daaruit te bekomen , en ik er nergens eene af beelding van vindes zoo ben ik hieromtrent te eenen male nog in het onzekere. Bij de herziening der registers voor de drie vorige Deelen, ontdek ik vers fcheidene verkeerde Latijnfche benamingen, eenige van welke ik wel is waar reeds bij de Voorrede voor het derde Deel verbeterd heb; doch deze verbeteringen onvolkomen en zelve niet geheel juist zijnde, oordeel ix eene nadere opgave niet overbodig, en geef dezelve alhier volgens de benamingen van Je HUBNER; Sammlung Europüifcher Schmetterlinge. Eerlte Deel. Eerfle Stuk. Tab. III ftaat Pilofella moet zijn Herfe. Tab. IV. — Yperanthus — — Polyme.'a, Tab. V. — Jurtina et Janira - — Janira. Derde Stuk. Tab. Il. — Ocecllata — _=— Saflicis. (°) Tab, V. — Pynasri — = Pinastri, Vierde Stuk, Tab. 1. — Currula — =— Anachoreta. Tab, IL — — _— Flavago. Tab. IX. — Lutifica — Aprilina, Tab. XL. — Pavonia == _— Carpini. Zesde Stuk. Tab. IL. — Amataria — — Ilunaria. . Tab, IL. — mm — — Uinarig. Twee- (+) Alboewel deze Vlinder meer algemeen onder den naam van Sphinx Ocellata bekend, en in geet ander Werk dan dat van nUBNER onder die van Sa/icis afgebeeld is, « | amer Eerfte Stuk. Tab. I. | Pr 6 Rk RB B B EK Tweede Stuk. Tab. Vierde Stuk. Tab. j je Tab. _ IL Tab. V, (Fab. VE. Tab, X. Tab. XL Tab, XIV. Tab. XV. Fab. XVI. Tab. XVI. Tab. XXL Tab. XXIV, Tab. XXV* Tab.XXVII. Vijfde Stuk. Tab. I. Tab. IT. Tab. _ AI. Zesde Stuk Tab. F. Tab: “WW. ‘Tab. V. Fab. - VL Tab XI. Tab. XIV TN. Derde Deel. 5 : « Tab. XIX. ‘Tab. XX 'Ezb. XXI. ftaat Lathonia — Betulae Paitens _m Gracilis — _ Trepida Perficaria moet zijn Larhona, Enda — Micis. — Brasficae. — Dgener. — Miniofa, — Tremula. (1) — Per ficariae. — _ Falculavel Falcataria-- Harpagula, — Ongercus vel Tri/olii - - Trifoliie rd Limacodes mn Sicula — Pudibunda — Testudinana. — Hamula. — Fuglandis. (SD Runica vel Ludifica — Runica. Fagana vel Prafinana-= Prasinana. mm _ Procesfionea Polytima — Miata — Rostralis _ dend _— =— Crataegi. — Plebeja. — Mi. — Proboseidalis.. — fig. 5 en 8 Bupleuraria ; fig. 3 „A cn 7 Margaritarias Bilineata l | mnd EN De Sphinx | nend (+) Ook deze Vlinder is meer onder den naam Trepida beschreven. (5) Alleen door nuBNER is aan dezen Vlinder de naam yan Zuglandis gegeven , zijnde Pudibunda, de smeer algemeen bekende benaming, Marmoraria ed _—_— mm —_—— _ — Populara. — Chenopodiata: — Jmpiuviasa. — Defoliaria, — Betularia, — Variata. . — Dolabraria. Merrhussri vel Lubricipeda alba — Menthastri. — Carfinia. — Lunaria. Tab. vd Bik RE DE Tab. XXIX. flaatMyrrijli vel Ericag moet zijn Myrtilli. Tab XXXIV. — Piniperda — — Flammeat*) Tab. XXXVII. — Ypfelanti — — Ypfilon. Tab.XXXVIIL — _— Munda. Tab. XLIL, — Ilustraria vel Lunaria -- Illustraria. Tab. XLVL — Trapezium — _— Trapezina. En hiermede bevele ik op nieuw mijnen volgenden arbeid in de gunst der Lief hebberen, mij verlatende op hunne bereidwilligheid, om mij door hunne bijdragen, van door mij nog niet afgebeelde foorten, zoo veel mogelijk in denzelven behulpzaam te zijn , zuliende ik fteeds erkentelijk van de hierin zan mij betoonde goedheid gebruik maken; zoo zie ik mij nu ook in ftaat gefteld, zoo door mededeeling van eenige Liefhebberen, als door eigene waarnemingen op den thans beftaanden voet voortte kunnen gaan; en fchoon mijn voorraad zoo groot niet is als te voren, is er echter nog een aanzienlijk getal over; en hoe vele Vlinders zijn ons niet nog in onze Provinciën bekend, waarvan wij niet weten uit welke Rupfen zij te voorfchijn komen, en omgekeerd hoe groot is niet het aantal Rupfen, welker Vlinders ons tot hiertoe onbekend bleven. Gaan wij dus onafgebroken voort, met onze nafporingen, en onderlinge mededeel ng onzer ontdekkingen, hoe menigvuldiger, hoe algemeener, hoe belangrijker deze zijn zullen, des te meer ftoffe leveren zij ons op tot waar vergeoegen, tot tevredenheid over ons zelven, en ter meer en meer naauwkeurige befchouwing der wonderen Gods in de minstgeachtfte fchep{elen. (+) Onder den paam van Piniperda gehter het meest bekend. IN: BEN UTI en B AD DER VIJFTIG VERHANDELINGEN, WAARUIT DIT Mr j E RDE DEE k BES T A A Te en VLG DO UE mn Nederduitfche Namen. Latijnfche Namen. Nes. Zoo als dezelve uitgegeven zijn. Tab, No. rsr en 152. Distelvink. . Pag. te. Cardui. & . ; » « - . e LIL 153. Bloedperwant. « RON AD: ent si lm se See ná, JEL MR Orioband, à ee rl. Tridens .-, > ee e ee :IV. r5s. Gelijke. . . … « == 15° Confortaria. « « … + « « « « Ve 156. Dromedaris. B PE Ne Bironiddaridgs “3 ee VE 157 en 158. Schimmel. , Eben Mnsfatde' oe WIE VITE 159. Gehakkelde Aurelia, —- 25. C album. … . . e « « « IX. 160. Geftippelde. „ . - —- 29. Linearia fig. 1 tot 8. Puactaria fig. 9. $ WEIGH Bie rór en 162, Graauwe Borfiel. — 33. Medicaginiss (*) . « . … XL XIL 163. Klein Vischftaartje,fig.1- 6— 39. Palliolals. : nd, aren aen GroenelVilligeSpinner, fig.a-e. z64. Walflroo Pijlftaars. . 165, Mos-Meter.. . e me mnd 49. 166. Gladde Vlinder. . e Oms. 53 (*) Bij de meeste schrijvers Pascelinay Nek edn re Eels ete EUS MIGhENARIE sa ER ole dattie Ve Grifeola. Ran dte ede oe“ XVI No. 167. INHOUD per VIJFTIG VERHANDELINGEN. Nb. 167 en 168. Hageheld. . Pag. 169. Levervlak. « « —= z7o. Rietboorder fis. 1-7 —= Kroosvlinderije fig. a-g —= 171. Bruine Matje. « _—- 17e. Deb. ee. a ele 173. Gêle Blad. . . —= 174. Populier Vlinder. . —- Kyssmldereling..,e … es 176. Hooi Beestje. « « —- 577. Melde Vlinder. …… —- 178. Hairbos. … … « — 179. Grijze Vierflipmerer SR Koolmeter fig. 6-8, r8oen 181. Eikhoorn, … 182. Blaaskelk-Vlinder. . 183. Pijlflaart-Rups. … « 184. Winde Nacht-vlinder. —- 185 en 186. Grijze Weeskind, —- 187. Citroenvlinder. 188 en 189. Patich-vlinder. 199. Strand-Kruid-vlinder, 1gi. Gehakkelde Meter. per LEREN A0 OE 193 en 194. Glasvleugelige Pijlflaarte _ « . « 195. Hoekflip-Vlinder. . 196. Erwten vlinder. . e= en 197. Aglaja. . « e 198. Kleine Zomermeter. . 199. Ruigbloem-Vlinder. 203. Denne Meter. . 55. Quercus. . Tab. XVII XVII Glee TiBeipata,.'. … 4 el XIX. 65. Arundinis. eend OE Jie Curtula,. er RE 73 Dela, ee 77. Quercinaria. . . . e «a OE EE XXIV. Us” Amatatia. » en 8g. Nephele, …… … en 03. “Atriplicis. …. … tE ger Pleera. XXVII. ‚ Pumilata ge he WEE keg. Baglyde «sie se XXX. XXXI. 109. Cucubali.. . … XXXIJ. 113. Vermoedelijk Neri, XXXIIL, Te KEEN. 119. Lunaris. . . … « XXXV. XXXVI. 185 Bbampi, sten IE Ui dieta XXXVII, 129. Cypriaca. « « . XXXVII. XXXIX. US De WOCANEEd se Near de XL. 139. Erafaria, … . stets «EK DT OERS rb 5e nd! le En XLI 145. Fuciformis. . « XLIII. XLIV. I5t. Gonostigma. . « … « XLV, ES EO Miet EENES XLVL. LEO. ABELS YP over tien od Le XLVIL, 163. Aestivaria. d . XLVIIL. 167. Menyanthidis. « . « … AES 17 Ls BasGtarid,',. ./8; velt else ° L, NAA M- NAE AMES T DE R ENEN D EB Rs. AFGEBEELD EN BESCHREVEN VRIEND, B D E E L; GERANGSCHIKT NAAR DERZELVER GEZIN EN BEND E DAG-VLINDER S; NACHT-VLINDERS; VAN DE EERSTE BENDE. VAN HET EERSTE GEZIN Wistelvink. .°. … < « Tab; en1. eh bern earder nttadeiedet ee Gehakkelde Aureliá. . . . . IX. Walfttoo Pijlftaart. . . Tab. XIV. Delia. . « « « « « « « XXII. Oieander-Pijlftaart, (de Rups.) XXXIIL. Hooi-beestjee « « …« … « … XXVI, Glasvleugelige Pijlftaart. XLIII en XLIV. BES ee eee VIG NACHT-VLINDERS, DAG-VLINDERS, VAN HET TWEEDE GEZIN VAN DE TWEEDE BENDE. DER EERSTE BENDE, Citroen- Vlinder. . » . XXXVII, Bloedverwant. . » NAAMLIJST p BIEEtAN EP Ae oe chen 10 te Tag Dromedaris 15% te ie dee VI. Graauwe Borftel. « «… . Xlen XII, Klein Vischftaartje. XU. Groene Willige Spinner. Gladde Vlinder. « … XVI. Hageheld. . « . … XVMenXVIIE, Kavervlake 4e telde Hie he XIX. Rieboorder. { ete ele d Kroos - Vlindertje. ° Bruine Matje, … « « « … s XXL Populier- Vlinder. . « : . XXIV, Melde=Vlinder. . « .-. XXVII. Wlanboshgentes. 14 te TERNI, Erchoorn. .'.:. « XXX en XXX. Blaaskelk- Vlinder. . . XXXL. Winde Nacht - Vlinder. XXXIV. _ Grijze Weeskind. XXXV en XXXVL Patich Vlinder. XXXVlilen XXXIX. Strandkruid Vlinder. . . XL. ER VLINDERS. EE Heekftip Vlinder > . Frwten Vlinder . … Ruigbloem Vlinder « . . Tab, XLI. XLV. ENT. . ALIKE NACHT-VLINDERS, VAN KET TWEEDE GEZIN DER TWEEDE BEND EB, Gelijke. Schimmel. . «. e … « VIlen VIIL Geffippelde. .. en Mosmeter. … « 5 « '« ir Gele Blader … a Uk XXIII. Lieveling. . » « … « XXV. Grijze Vierflipmeter. _ b. XXIX. Koolmeter. Gehakkelde Meter. … . « … XLL, Kleine Zomermeter. , . « XLVIIL. Denne Meter. . one sine MR NOORBBERIG T Me het uitgeven van de honderd-en-vijftigfle Plaat, mijner Infvcten-Ver= handelingen is nu het derde Deel gereed; thans aangerwoedigt, door de goed- gunftigheid waar mede de Liefhebberen. mijne vorige witgaven ontfangen hebben ; wage ik ket, aan een vierde Deel te beginnen , hopende dat de Algoeaheid! mijnen arbeid met zijnen zegen zal bekroonen, en ved op de toegenegendheid mijner Begunfligers, om mij in het opdoen van nieuwe Voorwerpen, diè zelfde behulpzaamheid te betoonen welke ik te voren heb mogen ondervinden, en zon= der welke ik mifchien Jaren te vergeefs, naar die Voorwerpen zoude gezocht hebben, maar die ik nu door hunne genegendheid ben magtig geworden, zul- lende ik altoos deze betoonde goedheid, met dankbaarheid erkennen. hf Voor u WO OMR BE RIM WE - Ik zal wederom even als in het derde Deel, de Voorwerpen door elkander witgeven, zoo als dezelye zich aan mijne nafporingen voordoen, doch tel- kens op den halen Tijtel van ieder Verhandeling bepalen, tot welk Gezin en Bende, het Voorwerp behoort, het welk als dan het Onderwerp dier Werhandeling is. Voor het overige, bevele ik al wederom mijnen verderen arbeid, in de welwillendheid der zeer geëerde Lief hebberen en hoogächters van. GeDS WoON DEREN INDE MINSTGEACHTSTE SCHEPSELEN. Zen CSD} ii : NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREVEN EN AFGEBEELD. CECOODOSOOOODEESLPIIIO ION INF VIERDE DEEL. Died EERSTE EN TWEEDE VERHANDELING. OVER DE DAG-VLINDERS van de ErnrsTE BENDE. DE DISTELVINK. P. 1. Tab. 1. 1 $. re BOLERHIGet is zeker dat 'er in de ommeftreken van Amfterdam wei- nige foorten van Infecten te vinden zijn, doordien de ftad H bijna geene Bosfchen of wandelingen heeft die haar om- ringen, en die Wandelplaatfen welke ’er nog zijn, als de WELLEN Diemermeer, Buitencingel, Overtoom enz. zijn de Boomen hoog, dus het zoeken naar Infecten moeiielijk, en worden tevens van zoo vele Wandelaren bezocht, dat de Verzamelaar derzelve alle oogen- blikken gehindert, de Vlinders als t ware bang worden en zich naar elders begeven, alwaar zij ongeftoorder hunne Colonien kunnen op- rigten, en hun geflacht voortplanten, waar toe zeker beter gelegend- heden zijn in de Bosfchen van andere gedeeltens onzes Vaderlands, als bij voorbeeld in de aangename Landsdouwe van de aloude en in A hen a DA G.WEAEN:D EE R 5 de Gefchiedenis der Nederlanden, zoo bekende ftad Haarlem-en wel bijzonder in de daarbij-leggende „Aardenhout, welke door weinige wan- delaren bezocht wordt en de Vlinders dus ongeftoord kunnen heen, en weder zweven, ook in de Bosfchen van Gelderland, Groningen enz, waar de Entomologist zijne nafporingen, bijna den geheelen Dag kan voortzetten, zonder hier in door andere wandelaren geftoord te wore den ; om deze redenen gaat mijn Zoon dikwils naar Haarlem, als zijns de het digfte.bij Amfterdam, om aldaar in den bovengemelden Aarden- hout, in gezelfchap van den Heer P. Veen, nieuwe Voorwerpen op te zoeken, latende zij de bij hun bekende Rupfen en Vlinders, ongee ftoord zitten en worden dus niet gehindert om daar hun geflacht voort te planten , menigmalen gebeurd het echter dat zij niets nieuws vin- den, doch andere keeren wederom wel, het fpreekt ook van. zelven dat de Entomologist reeds Jaren verzameld hebbende, zoo vele voor hem nieuwe Voorwerpen niet vind, als een eerst beginnende, en daar ik reeds vele foorten van Rapfen en Vlinders in mijn werk befchreven hebbe , en thans zelve zeer weinig door mijnen ouderdom aan het opzoe- ken van dezelve kan doen, zo doet dit nu een mijner Zonen en zoo als ik gezegd hebbe te Haarlem meestentijds in gezelfchap van onzen bovengenoemden vriend de Heer Preter Veen; wanneer zij nute zamen zoekende iets nieuws vinden; dan achten zij hunne moeite en de Dagen die zij te voren dikwils vergeefs met zoeken doorbragten beloond; hoe aangenaam was het nu, reeds vele Dagen met hunne nafporingen , om hetzelve te bekomen, verlopen zijnde, juist ieder een Ritje van de fraaije Dag-Vlinder de Düstelvink genaamd , en welke door mij nog niet befchreven is, magtig te worden, waardoor ik in de gele- gentheid wierd gefteld, de gehele Huishouding van dezen {choonen Vlinder, den Liefhebberen te kunnen mededelen, $. 2. keel: Aangaande de naam van deze Vlinder Däte'wink, zo is dezelve ‚onte eend van het voedftl der Rupfen , het geene meestentijds Distelen iss waar van daan ook de Latijnfche naam Cardui zijnen oorfprong heeft, S. Je Omftreeks de helft van de Maand Julij, des gepasfeerden Jaars , onte ving ik van den Heer Preter VEEN te Haarlem, eenige Rupfen,. voor welke vriendelijkheid van mij deze te zenden, ik zijn Ed. hier bij openlijk bedanke, met berigt dat zijn Ed, dezelven des daags te VO. van de EERSTE BENDE, P. 7. Tab. LIL 5 voren gevonden had, en niet twijfelde of zij waren volwasfen, het ene ook bewaarheid wierd, want twee dagen na den ontvangst be- nnen zij zich reeds ter verandering in Pop gereed te maken, er was dus maar even tijd om van dusdanige Rups eene afbeelding te kunnen vervaardigen, zoo als men ziet op Jab, Z. Fig. 3. Het ge- Tak J. beurd maar enkelde Jaren dat er deze Rupfen in overvloed te vinden Fig. 3 zijn (*), en zoo was het in het Jaar 1808 wanneer men bijna overal bij zonnefchijn de Vlinder zag vliegen en de Rupfen ta vinden waren, daarentegen in-dit Jaar ziet men noch Rups noch Vlinder, en de Heer VEEN zoo wel als mijn Zoon en meer Lief hebberen, hebben geen eenen Vlinder zien vliegen, ook geene Rups, of fchoon er naar ge- zocht hebbende, kunnen vinden, en dus ís dit geflacht om zoo eens te zeggen, vaor een poos tijd als uitgeftorven; wat mag hier van de oorzaak zijn, zal ieder zeker vragen? ik antwoorde hierop, dat de Almagtige! die veel beter als wij menfchen, weet, welke vernielingen, door eene grootte hoeveelheid Rupfen kan gedaan worden, dezelve niet naar mate van hunnen verwoestende aard laat voorttelen, maar zegd, tot hiertoe en niet verder; van de vernielende aard der Rupfen, wanneer zij in grootte menigte zijn, hebbe ik reeds melding gemaakt in de Befchrijving van de Hebreeuwfche Letter- of Resch-Vlinder (Dispar) derde Deel pag. 9, en in de Befchrijving van de geftreepte Denne-Rups (Piniperda) derde Deel pag. 114, en wegens ons tegen- woordig Voorwerp meld de Heer Roser het navolgende; in het eerfte Deel zijner Infecten-Verhandelingen, de Hollandfche vertaling pag. 6o. en in de Hoogduitfche uitgave derde Deel pag. 423.: „„ Toen in den » Jare 1752 omtrent het midden van Juny, onder de Tandlieden eene » Algemeene klagte ontftond, over eene bijzondere foort van Rupfen, », welke de bladeren der Artisjokken ten eenenmaal afvraten, bekroop » mij de lust om deze Rupfen te leeren kennen „ naar *t veld te gaan, »‚ en dezelve te zoeken, Schoon ik ru nog wel vijftig treden van de „> Akkers af was, waar op ik wist dat Artisjokken ftonderi , ontdekte ‚ ik reeds tot mijne zeer grootte verwondering louter ledige-Stengels ‚en Stelen, en de Akkers zagen er niét anders uit, dan of ze met » droog Bezemrijs beplant waren: doch toen ik nog wat náder kwam, „ ondervond ik een walgelijke reuk, die mij vast deed befluiten , dae s, er vele Rupfen op dat Land moesten wezen. Ik bedroog er mij ook » geenzins in: want ik kon naauwelijks eene tréde op den Akkerdoen, „, zonder te gelijk eene menigte Rupfen te vertreden; doch mijne » verwondering-nam nog meer toe, wanneer ik aldaar, zoo ’t oe LOe- à c (©) Zie hieromtrent het eesfte Deel 4° Stuk pg. 44 A 2 ‘ DAG-VLINDERS „ fcheen Doorn-Rupfen aantrof, die mij nog geheel onbekend waren, welke reeds al het bovenfte loof der Artisjokken op het ganfche veld » afgevreten hadden, en nu aan de onderfte op aarde liggende Blade- ren bezig waren; hoewel het mij ook toefcheen , als of de meesten daarvan op weg waren om andere Akkers te bezoeken, dewijl ik er ‚, velen aan den weg op Klisfen, Distelen, Brandenetels en andere „ dergelijke gewasfen zag, welke zij ook al door knaagd hadden. Bij „ deze gelegenheid vraagde ik eenige Landlieden, die de geleden fcha- „ de zeer betreurden , of zij dergelijke Rupfen al dikmaals, en reeds „ voor dit Jaar befpeurd hadden? Ik kreeg ten antwoord, dat zij de- „ zelven nimmer voorheen gezien, maar wel van hunne Ouders ge- „, hoord hadden, dat voor omtrent veertig Jaren, de Artisjokken Ak- „ kers, door dergelijke Rupfen geheel verdorven waren geworden, » doch dat men ze zedert die tijd niet meer ontdekt hadt, „ Vermits ik nu begerig was om ook de Vlinders, uit deze Rupfèn „ voortkomende, te leeren kennen, nam ik verfcheiden van de groot{te s, mede naar huis, alwaar zij niet alleen in Poppen veranderden, maar s ook eindelijk als Vlinders te voorfchijn kwamen. Doch ik was » niet weinig verwondert, ziende dat deze Vlinders gene andere wa- 5, ren, dan die, welke ik op de Xe Zub. Fig. 6 en 7. afgebeeld hebbe » (en het gene de Distelvink is) Hier uit nu leerde ik, dat deze 2, Rups, die gewoonlijk een eenzaam leven leid, ook zomtijds gezel- „lig leeft; en ten hoogften fchadelijk kan worden. Dit heeft mij „ misleid, en haar in den beginne voor eene andere foort van Rup{íén „ doen nemen, op dat nu ook andere Liefhebbers daar door niet „, bedrogen worden, hebbe ik dít bijzonder Narigt gefchreven.” ‚Uit dit berigt van de Heer Roser blijkt, dat die verwoesting in geen veertig jaren gebeurd was, waardoor mijn boven gezegde antwoord, als het ware bevestigd wordt , zoo als het insgelijks geftaafd wordt door de verwoestingen van de Denne-Rups, (Piniperda) welke in 1806 in Hollandsch-Braband hare verwoestinge aanrigten, want in 1807 zijn zij niet weder te voorfchijn gekomen, en wel zoo dat men er zelfs geene overblijffels van befpeurde, waardoor ook de verlangde bekend- making der verdere middelen tegen dit kwaad, nog’niet is gefchied als zijnde thans. van gene dringende noodzakelijkheid, men denkt dat de vochtige winter en veelvuldige koude regens in het voorjaar, van deze verdwijning der Denne-Rupfen de oorzaak zij , dit zijn dan im- mers ook middelen waardoor de Regeerder van het Heelal zegd, tot hiertoe en niet verder. Andere redenen voor het verdwijnen van foorten van Infecten zijn mij als noch onbekend. S. 4 n . ee re mk det w— 1 . En N Ee me vi mk Dann Panoa geer ó we W veld ee aaa nne LE E zi 4 DAG-VLINDERS var de EER STE BEND. Jab. I vande EERSTE BENDE, DP. 17 Tab,-L II. 5 $. 4. Mijne tegenwoordige Distelvink-Rupfen volwasfen zijnde , wisten ook dat hare verandering tot Pop naderde, en hingen zich ten dien einde zoo als de Rupfen van deze Bende doen, met het achtereinde hier of daar aan op, en fponnen dit wel vast, om voor het afvallen beveiligd te wezen, Fig. 4. vertoond eene in deze gedaante hangende Reps. Nea ruim eenen dag in deze geftalte doorgebragt te hebben, fplijt he Rupfenvel zich achter in de nek open en de fraaije Pop komt te voore fchijn (*), deze Poppen zijn inderdaad aanzienswaardig, zommigen met zilveree andere met goude vlakken, bij Fig. 5. ziet men eene _ Goude Pop en bij Fig. 6. op Zub. II, eene Zilvere, % 5e Na dat nu ons Infect in den ftaat van Pop , acht- of negen Dagen had doorgebragt, kwam de Vlinder te voorfchijn, zijnde de fraaifte ten minften eene der fraaiften van deze Bende. Het uitkomen van de Vlinder wit het Popvlies, is zeer aardig te zien ({), eenige tijd te voren wierden de Vleugelfcheden zeer (terk doorfchijnende zoo dat men de Vleugels duidelijk zien kon, Fig. 7. ftelt ons deze Vlinder in den lopenden ftand voer, daarentegen Fíg. 8. in de vliegende gedaante, vertoonende de laatfte te gelijk de grootte pracht en cierlijkheid van de geheele Bovenvleugelen, om dit nu ook geheel van de Ondervleugelen te kunnen zien, zoo ziet men bij Fig. g. een Vlinder het onderfte boven, dezelve is dan niet minder fraai als Fig. 8. Fig. 7. vertoond insgelijks wel de onderzijde, of als de Vlinder loopt, is het de buiten- zijde, doch men ziet maar twee Vleugels, daarentegen Fig. 9. de geheele Vlinder voorftelt, het geene hij wel om zijn fchoonheid ver- diend, en was het niet dat dezelve fommige Jaren, zoo als ik reeds zeide, zich in menigte liet zien, hij zou onder de Lief hebberen een der eerfte plaatfen in de Kabinetten bekleeden, doch nu is hij minder in aanzien , zoo als het met alle dingen gaat die men in overvloed bekomen kan , een andere Vlinder daarentegen, veel minder fraai zijnde, maar zeldzamer te bekomen , wordt in meer waarde gehouden; _ van daar komt het latijnfche fpreekwoord omne rarum charum, s. 6. (*) Men zie nader wegens het te voorfchijn komen der Pop , eerfte Deel eerfte Styk, 7ab I pag. Ir. (1) Hert uitkomen des Vlinders is ter zelfder plaatfe als het.te voorfchijn komen der Pop breedvoerig befchreven, A2 Fig. 4 ig. 5. Tab. 5 Fige 6. Fige 7e 8e Fig. 1 8 Ze Tab. TL Fig, Ie 2e 6 DA: Ge VL“ END E‚R:S ‚S 6 Nu hadde ik Rupfen, Poppen en Vlinders, maar geene Eijeren, paaren wilden de Vlinders niet, ik hoopte dezelve dus op eene andere „wijze te bekomen, te meer dewijl mijn Zoon toen ter tijd zeer veel buiten Maarlen was, en misfchien de eene of andere Dag een Eitje vinden mogt, echter begon ik hier reeds aan te twijfelen of dit. wel gebeuren zoude, dan op den 7den Augustus, zag mijn Zoon aan de Lijdfe vaart, een Distelvink-Vlinder vliegen, en zich in de nabijheid van vele Distelen bevindende, dacht hij dit zal mooglijk een Wijfje zijn en deze gedachten wierden bewaarheid, dit Wijfje vloog eenige malen om hem heen en plaatfte zich toen op een Distelblad, leide een Eitje en vloog ogenbliklijk weder weg; mijn Zoon verzuimde niet dit blaad- je met het Eitje er op, afteplukken en mede te nemen, toen zich naar onze vriend VeErN begevende om zijn Ed, dit te verhalen, welke juist die Dag niet bij hem was, maar wel daags te vooren, had hij het genoege van deze vriend te ontfangen een dergelijk Eitje, het gene zija Ed. Daags te vooren door een Wijf jes-Vlinder ook had zien leggen; wij hadden nu twee Eitjes, en dus de gehele Huishouding; deze Eitjes waren groen van kleur, zeer aardig geribd , welke ribbetjes men niet als met een vergrootglas zien kon, zijnde in de natuurlijke grootte als Fig. 1 op Tab. 1, dan vergroot vertoonde zij zich als Fig, 2, $7 Deze Eijeren zorgvuldig bewarende, om te zien hoe lang dezelve wel zouden leggen eer de Rupsjes er uit voortkwamen, had ik her gevoegen dit reeds den zadee Augustus te zien, komende beide Rupsjes des morgens te voorfchijn; ík gaf haar aanftonds een takje Distelbladen , waarvan zij ook begonnen te vreten, {pinnende zich tusfchen de bladen in, waren zwart van kleur en min of meer ruig hairig, vervel- den eenige Dagen daarna, hebbende toen op de vijfde , zevende en negende ring twee klijne gele dorentjes, den aufteo vervelde zij we- der, waarna de dorentjes grooter waren, den a6ften verveldezij ten derde malen, en hadden toen op zijde onder de lucht gaatjes, en op de rug, witte blokjes, wierden alzoo als het ware langzamerhand van kleurals - de volwasfene Fig. 3 afgebeeld, zijnde echter de eene lichter als de andere. Den giden September, ftierf een dezer twee Rupfen; en deandere hing zich om tot Pop te veranderen, den z3%P aan het achter einde op , en veranderde den volgende Dag in eene Pop, waaruit in het laatfte der Maand, de Vlinder te voorfchijn kwam, $. 8. ‘ van de EERSTE BENDE, D, ZV. Tab 1, IL. pr $8. Hier zouden ik nu deze verhandeling mede befluiten kunnen, was het niet dat mij nog overig bleef te zeggen, waarom op Zab. I/ een Malva en geen Distel takje is afgebeeld, zijnde hier van de reden als volgt: den a8ften Augustus de Heer VERN en mijn Zoon weder op de Duinen buiten Haarlem wandelende , zagen zij een Distelvink-Vlinder vliegen, welke tot hunne verwondering op de daar {taande Malva een Eitje leiden, uit welk Eitje den adee September het Rupsje kwam ; dit nu Malva bladen gevende begon het ook hier van te vreten, zich even als de andere twee tusfchen de bladen in fpinnende, in ’t begin groeide dit Rupsje zeer goed , dan daar het nu reeds in *t najaar was, en op verre na zoo warm niet als in den zomer, begon dit voor- fpoedig groeijen, na de tweede vervelling aanmerklijk te verminderen ; ik gaf dezelve echter zoo lang Malva bladen als ze te bekomen waren, tot in ’ begin van November, toen de Rups zich als het waren tot de overwintering gereed maakte gaande {til zitten, zonder van plaats te veranderen, dan flierf tot myn leedwezen in December, Sg. Hoe veel maal nu deze Vlinder in * Jaar voortteclt, is niet te bepalen, dewijl dit zeer veel van het warme weder, dat het groeijen der Rupfen aanmerklijk bevorderd, afhangt, en er zijn te gelijker tijd Eijeren, Rupfen, Poppen en Vlinders, Nu is de vraag, hoe overwinterd dit Infect? en ik antwoorde vol- gens mijn gedachte als Rups, als Pop of als Vlinder, zoo als dit om zoo te zeggen, met de tijd uitkomt. Als Rups, dit bewijst genoeg- zaam mijne Rups van de Malva, was het nu dat dezelve warme Dagen gehad had, tot zijn vollen wasdom toe, dan was zij mooglijk nog in Pop veranderd, en zou dan in deze ftaat hebben overwintert, of ons Voorwerp brengt het koude Jaargetijde door als Vlinder, zoo als vele Dag-Vlinders doen, en zoo als ik deze winter nog ondervonden heb, met de Paauw-Oog Dag-Vlinder (Jo), welke ik van de Maand November des gepasfeerden Jaars in een Doos bewaard heb tot in de Maand Mai dezes Jaars, wanneer ik hem bij heldere zonnefchijn weder zijn vrije heid gaf; hebbende dus de geheele winter, zonder eenig voedfel te bruiken , kunnen leven, het welk daarentegen in den zomer zoo vele Dagen niet zoude geduurd hebben als nu Maanden , dit gaat doch alle menfchelijk verftand te boven, in den zomer kan het Dier niet leven zonder voedfel, en in den barren winter heeft dit zelfde foort van 8. DAG-VLINDERS vez de EERSTE BENDE, P. 17, Tab. LIL, van Dier, geen voedfel nodig. Welk een groot bewijs, dat eene alles onderhoudende Voorzienigheid ook voor de geringfte zijner Schepfelen zorgt, wij mogen dus wel met regt onze verwondering te kennen ge- ven en zeggen , met wijlen mijnen vriend den Heer J, J. van” RENSSELAAR, in deszelfs Gedicht voor het eerfte Deel van dit Infecten-Werk geplaatst, . Waar, waar frraalt de-magt des Scheppers heb meest.in uit? Js *% sn de grootfte of in de kleinfte der gewrochten? Js ’t in het bloedloos Diertje of in den Elephant? Of in het zamenftel van Afrikaas gedrogten? Zij allen zijn te zaam de wondren van Gods hand, Dit kweekt in ons gemoed verhevene gedachten Er rijst een lofzang op van aller fchepflen fchaar, Die roept verbaazend uit: wat zijn uw wondre krachten Verrukkende geducht, ó Opperzegenaar. el u n ee te dike ieder 4 lendenen pd … vip eha ee EA jee ME rdnr mi n a: » ‘ f Kes mir 1 ' rl ar b nt hd hk sE { HE ie racen zal en ne en tk ne KE BLEDG DN NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREVEN EN AFGEBEELD. DANNI ANT AST ANT INSEING ANP ANNE ZINE INST ST AS ASP AAS IAH AAF ASHZAS | VIERDE DEEL. RENEE ENNE NN INEENENN Nee Nie Nee NJ | DERDE VERHANDELING OVER DE . NACHT-VLINDERS. van het TWEEDE GEziN der Eerste BENDE. DE BLOEDVERWANT, P. IV. Tab. III. Es GECHED- B aar ik mij voorgenomen hebbe, om die Rupfen en Vlin= ea ders, welken ik nog befchrijven zel, de Hollandfche en AA SZ Latijnfche namen zo veel mij doenlijk is, overéén te laten GD komen, wanneer mij de laatfte bekend zijn, en ik der- melver beteekenis in het Hollandsch kan overbrengen, zo noeme ik dan ons tegenwoordig voorwerp in het Hollandsch, de Bloedyer- spant, in naarvolging van de Latijnfche naam Affinis; de reden van deze naam is misfchien om dat hetzelve als Rups, Pop en Vlinder, vele gelijkenis heeft met de in het Derde Deel afgebeelde en be- fchrevene Rups en Vlinder, op Tab. XLVI, onder de naam van Hijena , dan of dit eene andere oorzaak heeft is mij onbekend, B Dea zó NACHT-VL. vans Tweepe Gezin der Eens re BenDe, P. IV. T, II. $ 2 Den 26ften Mei, vondt mijn Zoon buiten deze Stad óp IJpen, eenige Rupfen, groen geftreept met zwarte flippen, dezelve waren raar gedachten tweemaal verveld, zo als de voorfpoedigfte binnen Tub. III, veertien dagen dit nog tweemaal deden, Fig. z. op Tab II, vertoond Fig. te Fig. 2. Fig. 3- Fig. 4 eene dusdanige Rups volwasfen. $ 3. De eerfte gedaante-verwisfeling nu reeds naderende, begon zich de voorfpoedigfte Rups den 8fte Junij, tusfchen twee bladen in te fpinnen, welk fpinfel ik den 15de dito openbrak, en bevond dat de zelve in eene Pop veranderd was, afgebeeld Fig. a. zijnde met eene blaauwe fchimmel of dauw overtogen, waaronder dezelve eene bruine kleur heeft, zo als Fig. 3. ons de Pop voorfteld. 4 Niet lang blijven deze Poppen onuitgekomen leggen, of de niet onaardige geteekende Vlindêr komt uit dezelve te voorfchijn, want reeds den raden Julij, dus maar bijna vijf weken, na het infpinnen , kwam de eerfte Vlinder bij mij uit, Fig. 4. vertoond ons dit weere Fig. 5. lóos Diertje in de vliegende gedaante, daarentegen Fig. 5. in den loo- penden ftand , zeer veel onderfcheid is er in de kleur der Vlinderen, fommigen zijn bijna zwart, daarentegen weder andete bruinachtig, zo als de afbeeldingen doen zien. Gaarne zoude ik ook de Eijeren hebben afgebeeld, hadde ik dezelven maar bekomen, ik plaatste wel Mannetjes en Wijfjes bij elkanderen, maar zij wilden niet paren noch Eijeren leggen, tén minsten hebben zij het laatste niet gedaan, en ik ben dus hiervan verftoken gebleven, dezelven zouden zekerlijk over- winterd hebben , dewijl men de Rupfen niet anders als in ’% voorjaar vindt, zo als ik zelfs verfcheidene malen ondervonden heb. NACHTVLINDERS #:0/24 Tweede Gezin de EERS TE BENDE. BCO ri NEDERLANDSCHE INSECTEN. ‚ BESCHREVEN EN AFGEBEELD, SISSI SSS SESSIES SSS SS SEE: VIERDE DEEL. SSS SSSSSSSSSEST SSS SES SE VIERDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS. van het TWEEDE GEZIN der EERSTE BENDE _ DE DRIETAND. P. IV. Tub. IV. Ga Ke CPB ij de afbeelding van De Halve Maan Vlinder, in het [JE Derde Deel Tab. XLIL befthreven, zeide ik nog CREE eenen Vlinder te kennen, welke mijn gezegde, daar gedaan, nog nader zoude bevestigen, thans zal nu de Vlinder, aldaar door mij bedoelt, het onderwerp dezer Ver- handeling uitmaken; ten dien einde vergelijke men de tegen- woordige Vlinder, met die gene, welke in het Tweede Deel, Vierde Stuk, Tab. XXII. afgebeeld is, bekend onder den naam C van Ez NACHT-VLINDERS. van Pii; en wie zal niet in den eersten opflag zeggen, deze en gene zjn dezelfde Vlinders, te meer nog, als men weet, „ dat het veel malen gebeurd, dat onder het zelfde foort van Vlinders, Jichte en donkere van kleur gevonden worden, en welke fomtijds nog meerder verfchillen dan de tegenwoordige met de Psi, echter zijn het twee foorten, en in de Rupfea is een aanmerkelijk verfchil. De naam ven Psi, is ontleent van de Teekeningen, welke ep de Boven-vlerken van den Vlinder zich bevinden; zoo heeft men in:gelijks naar dezelve ons tegenwoordig voorwerp in het Latijn ;enoemd Zridens, beteekenende in het Hollandsch Drietandig , welke naam ik behouden hebbende ‚ dezelve noeme de DRIETAND. Daar ik nooit te voren het geluk hebbe gehad, deze Rups te vanden, zoo twijfelde ik of dezelve zich wel hier te Lande onthield; dan in de maand O&ober ces jaars 1807» vond mijn Zoon ’er zene buiten Haerlem, op de Eiken Bladen, Tab. IV. dezelve was reeds volwasfen, afgetekend Tab. IV. Fig. 2. en Fig. 2. hield reeds des anderen daags op met vreten, waar uit. ik in het volgende jaar, ook den Vlinder bekwam, $. 4 van het TweEpe Gezin der’ Eensrr Binpe, P:IV. Tab, 17. 19, S 4 Nu den tijd en het voedfel wetende, wanneer en waar deze Rupfen zich ophielden, verzuimde mijn Zoon niet, naar dezelven in het jaar 1808. te zoeken, en had ook het geluk >er verfcheidene van te vinden; Fig. r. vertoond ’er eene Fig: 1: tweemaal verveld zijnde; de breede freep, welke over den “rug dezer Rupfen loopt, is gedurende haren wasdom geel van kleur, maar wanneer de tijd harer verandering nadert, word deze ftreep langzamerhand lichter van kleur, zoo dat dezelve voor de verandering bijna geheel wit is: $ 5 Zoodra nu. de Rups de tijd harer verandering voelt nader ren, zoekt zij naar eene plaats, om zich hier toe gereed te maken, vervaardigende alsdan een Spinfel meestal van buiten tegen het een of ander ftuk hout, even als de Psi-Rups doet, doch wanneer het hout veel vermolmt is, dan vreet de Rups zich cok wel geheel in hetzelve in, en maakt zich dan binnen in het hout een verblijf, ter verandering gereed, om daar het gure Jaargetijde door te brengen, en hare ontbinding af te wagten; Fig. 3. vertoond een Spinfel, van buiten op een Fig. 3. ftuk hout door eene dezer Rupfen vervaardigd, en Fig. 4. Fig. 4. ftelt de Pop voor buiten het Spinfel. C 2 $. 6s tá NACHT-VLINDERS. s. 6. In de maanden September en O&ober vind men deze Rup- fen volwasfen, en het is veel in de laatstgenoemde maand, dat zij zich infpinnen, en in dezen ftaat den geheelen Winter en het daarop volgende Voorjaar blijven leggen, komende de Vlinder niet voor in de maanden Junij en Julij te voor- fchijn, brengende dus eenen tijd van acht of negen maanden, * Fig. 5. in de gedaante van Pop door; Fig. 5. ftelt de Vlinder voor Fig. 6. in den lopenden ftand, daarentegen Fig. 6. in de vliegende - gedaante; het onderfcheid der kunne, is niet anders als aan de meerdere of mindere dikte van het Lijf te onderkennen. _ Dat deze Vlinders zich maar eenmaal in het jaar vertoonen Ejdt geen twijfel. ï Ï Ì EDA LE) NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SIS SISISISESISISSSSISESES SESSIES VIERDE DEEL. SSSSSISSSS SSS SSS SSS SISI SE VIJFDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS. van het TWEEDE GEZIN der TWEEDE BENDE. DE GELIJKE P. IV. Tab. V. Se Ke CHEER eEt is mij altoos aangenaam wanneer ik in de ges & Hè legenheid ben, aan de Liefhebberen de Afbeel- e > ding en befchrijving mede te deelen, van eene tse Rups en Vlinder, welke nog weinig bekend is, zoo als ons tegenwoordig Voorwerp, ten minsten zal men hetzelve bij vele Autheuren te vergeefs zoeken, en nog geenen Hollandfchen Naam hebbende zoo noeme ik dit Infect, De- Gelijke, in naarvolging van de Latijnfche Naam Conforsaria, het gene zekerlijk zijn oorfprong heeft van het woord Con- Jort , 6 NACHT-VLINDERS, Jort, (gelijk) mooglijk aldus genaamd om dat de Rups en Vlinder bijna gelijk of eenkleuring zijn, of misfchien om dat de Vlinder, rustende tegen een platte muur of iets dergelijks, zoo gelijk en glad ’er tegen zit, dat het nagenoeg aan de dikte niet te zien is of 'er een Vlinder zit of niet. $. 4, Voor ruim Veertig Jaren geleden, en wel in het Jaar 1763. hebbe ik eene Rups afgetekend , door mij toen ter tijd Tab. V. gevonden afgebeeld Tab. V. Fig. 4. maar hoe dat het met Fig. 4-deze Rups was afgelopen, is mij thans geheel onbekend en was daardoor buiten de moogelijkheid de Afbeelding en Le- fchrijving den Liefhebberen te kunnen mededelen dan op den 6den Augustus 1807. ontving ik van de Heer pr. VEEN, te Haarlem, eenige Span-Rupfen, waarvoor ik zijn Ed, híer- bij opentlijk mijnen dank betuige, met berigt dat zij Eiken Bladen tot voedzel gebruikten, aanftonds erkende ik dezelve die foort te zyn, welke ik hadde afgetekend, echter waren Fig. 5.’er bij, welke donkerder van kleur waren als Fig. 5. zy vrae ten nog eevige weinige dagen en waren toen volwasfen. $. 3. Den Elfden Augustus kroop de eerste van mijne ontfangene Rupfen in de Aarde en vervolgens de overigen; ik liet de aarde toen ftil ftaan tot in het laatste der maand en bevond dat Fig. 6. dezelve in bruine Poppen veranderd waren, afgebeeld Fig 6, zonder eenig Spinzel gemaakt te hebben. $. 4 van het Tweepk Gezin der Twerpe Betpe, P. IV. Tab, V. 1% $. 4e es De als levenlofe ftaat van dit Infect duurde nu den ges heelen Winter en het daarop volgende Voorjaar, komende niet voor den softe Junij, in zijn verheerlijkten ftaat als Vlinder te voorfchijn, Fig. 7. en 8, vertoonen deze Vlinders, zijnde Fig. 7. en8. de eerste naar een Wijfje, en de laatfte naar een Mannetje vervaardigd, het onderfcheid der kunne is zeer gemaklijk aan de voelders of fprieten te kennen. 5. 5 Na Mannetjes- en Wyfjes- Vlinders hebbende, plaatíte ik “dezelven bij elkander, in hoop dat zij zoude paren en eijeren deggen, waardoor ik dan in de gelegenheid zoude zijn, ook van deze eene afbeelding te kunnen geven, ik wierd ook hierin niet te leur gefteld, want reeds den 28ften Junij, had het Wijfje eenige Eitjes gelegd, 3 of 4 bij elkandér Fig. 1. verbeelden dezelve in de natuurlijken grootte en Fig. 2 Fig1. F2. door het Microscoop gezien, kunnende men dan zeer duide- lijk zien, dat dezelven fraai groen van kleur en vol kuiltjes waren, even als een Vingerhoed doch langwerpig. 5. óe. Veertien Dagen na dât de Eitjes gelegt waren, kwamen de Jonge Rupsjes reeds te voorfchijn, zijnde bruin en geel geftreept; vier a vijf Dagen na hare geboorte, vervelden zij, voor de eerfte maal en waren toen licht geelachtig groen, zo Da Fig. 3 Fig. 4 en 5. rê NACHT-VLINDERS. als zij zich ook na de tweede vervelling bevonden, hebbende toen op het vijfde lid aan weerszijden een zwart flipje Fig. 3. ftelt eene zodanige Rups voor; na de Derde vervelling het gene van de voorfpoedigften, reeds den zatten Julij was, geleken de zwarte ftipjes op het vijfde Lid reeds meerder naar knobbeltjes ,‚ en na de vierde Huidverwisfeling, dat in het laatste dezer maand gebeurde, waren dezelve geheel in knob- beltjes veranderd, zoo als aan de volwasfene Rupfen, Fig 4. en 5. duidelijk te zien is; mijne Rupfen nu hare volle grootte bereikt hebbende, kroopen ook weldra in de Aarde, waarin zij in Poppen veranderde, om wederom als Vlinders te voorfchijn te komen, het gene ik in de volgende Zomer verwachten, dan het geheele Jaar 1809 verliep zonder dat ik het genoegen had een Vlinder te zien, en nu terwijl ik dit fchrijf, zijnde Mai 1810, is ’er van dezelve nog geene te voorfchijn geko- men, echter zijn mijne Poppen nog levendig, en hebbe dus nog hoop hier uit Vlinders te bekomen, het gene ik in eene volgende Verhandeling niet zal nalaten den Liefhebberen me- detedelen. sf * 8e, 7 tt - pl d ni 4 A Á Á Ê * y 1 pe As dâ . Ed En k * EON hen K ian IENS iN dAN at ps varens 7 per de br hdd inenen _ 4 ens €-e lende n Re rdnr. io: tdk, A | en Mt E ws HE p Ed ' 4 id 3 E ki 3 OE 8 : ] & hl he NACHTVLINDERS si? Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. pm Jab. Vil 22 B CMD ij NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SISSI S ISS SESSIES Ss SSS SISSIS VIERDE DEEL. SSS TSE SSISS SS SIS ESSISISISLEISIEIË ZESDE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDER SS, van het TwreEDE GEZIN der EersTE BENDE DE DROMEDARIS. P. IV. Tab. VL. Se Le gear de namen vande bekende viervoetige Dieren, Ka= EN& med en Dromedaris, heeft men zeker afgeleid de na- srt men van de Rupfen, welke even als deze Dieren, met bulten op den Rug voorzien zijn; van deze foorten van-Rupfen, is ’er in het Eerfte Deel, Vierde Stuk, Tab. XIL reeds eene afgebeeld, nu zal eene tweede het onderwerp dezer Verhandeling uitmaken , hebbende vier bulten , daar de eerfte. maar twee op den Rug heeft, en ook veel zeldzamer als de „eerfte gevonden wordt. In het Latyn draagt hetzelve den naam van Dromedarius, kunnende dus geen gefchikter naam aan dit Infect in het Hollandsch gegeven worden, als Dromedaris, S 2. Op den aden September, eenige jaren geleden, zocht ik met „mijaen Zoon in den Haarlemmer Hout, naar Infècten, en had- den het genoegen twee Rupfen te vinden, van ons tegenwoordig ‚ Voorwerp, de eene ééns, en de andere driemaal verveld, maar ‚tot ons leedwezen ftierf de eene, doch hadden daarentegen het- genoegen, uit de andere de Vlinder te zien ten voorfehyn komen, B. $ 2. so NACHT-VLINDERS, &x $ 3- Wij verzuimden nu niet, om in het volgende jaar, weder naar Rupfen van deze foort te zoeken, en vonden ’er ook van onderfcheidene grootte en kleur, zoo als wij insgelijks eenige van den Heer P. Veren, te Haarlem ontfingen; vertoonende zich Tab. VI. de volwasfene als Fig. x en 2, op Tab. VL; zeer verfchillende Big. ren 2.is de grondkleur van dezelven, zijnde de eene graauwachtig bruin , en de andere licht-groen, met donkere vlammen, doch de bruine ftreep op den rug en onder den buik, hebben zij bei. den genoegzaam eveneens. 5 4e In het laatfte der maand September, en begin van October ;- waren deze Rupfen volwasfen, doch de meesten ftierven, en- wel naar alle gedachten veroorzaakt, door dat dezelven opgeflo= ten zijnde ‚ gebrek aan frisfche lucht hadden, echter eenige wei- nige kropen ’er van in de aarde, waarin zy zich een verblijf Fig. 3. gereed maakten, als Fig. 3. , en veranderden daarin tot Poppen. Fig. 4 Fig. 4. vertoond eene dusdanige Pop, buiten het fpinfel. S 5- Uit de bovengemelde Poppen, kwamen in de maand Mai dès- Fig. 5. volgenden jaars, de Vlinders ten voorfchijn, bij Fig. 5. ziet men Fig. 6e-het Wijfje in de vliegende gedaante , en bij Fig. 6.-het Mannetje in den lopenden ftand ; wij plaatsten nu wel Mannetjes en Wijfjes bij elkander, doch bekwamen geene Eijeren, kunnen dus ook niet met zekerheid bepalen , hoe veelmalen deze Rupfen en Vlinders in één jaar zich vertoonen, het zij eens, of tweema. len, wij zouden het laatfte bijna denken, om dat de tijd tus= fchen het uitkomen des Vlinders, en het volwasfen zijn der Rupfen, zijnde van Mai-tot October, dus omtrent vijf maan- den, ’ welk naar ons oordeel veel te lang is, det-deze verlo- pen zouden; met het uitkomen van het Eij, en het groeijen der Rupfen van hetzelfde geflacht, maar zouden hieruit befluicern ,. sdat ’er. tsfchenbeiden, nog een geflacht voortteelde, neen EURE ADAT ing gn Dared eer ek $ Bess: j oyivemsit dE IDM an arden Arden ah breien arne sn ven rt EE gn Rn ee — ke sE 5e Ci want deden | « % _ Ä ' | | 4 Ef En bn L e il £ E . - he - « Ondnenmesdertiene Jes a end zt BCE) Bt NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. ssssssssssssssssTssessss VIERDE DEEL. NIN SISI SIS SSS NS NSI ISIS ZEVENDE zn ACHTSTE VERHANDELING OVER DE NACHT:VLINDER S, van het TwerEEDeE Gezin der TwreEDE BENDE DE SCHIMMEL. P. IV. Tab. VIL. VII. Sr gh ns tegenwoordig Voorwerp draagt den Latijnfchen sO 5 naam van Rusfata, daarentegen voor zoo veel ge mij bekend is, nog geenen hollandfchen naam EE hebbende, zoo noeme ik hetzelve De Schimmel; in aanmerking nemende de vlammen en vlakken welke de Vlinder op de boven-vleugels heeft, en waarvan naar ge- dachten, de Latijnfche naam ook zijnen oorfprong heeft. Sa. Voor twee jaren geleden ortfing ik van den Heere PIETER VEEN, te Haarlem, waarvoor ik hierbij zijn Ed, F mij: 2% NACHT-VLINDERS. mijnen dank betùige, eenige Eijeren, lichtgeel van kleur, Tab. WII. zonder eenigegefigureerdheid, afgebeeld vergroot op Tab. VIL Fig. 1. Fig. o. Fig. 3: Fig. 1. weinige dagen dezelven gehad hebbende, kwamen de Rupsjes reeds te voorfchijn, zijnde van kleur als de Eijeren. $ 3 Aanftonds gaf ik, ingevolge het berigt van mijnen vriend; bij het zenden der Eijeren, aan deze jonge Rupsjes, Elfe bladen, waarvan zij ook begonnen te vreten, en waarmede ik dezelven ook tot hare volle grootte gevoed hebbe, zijnde zij omftreeks half Augustus, volwasfen, Fig. 2. vertoond eene van deze volwasfene Rupfen. De kleur derzelven , was niet veel verfchillende, zijnde de eene wel wat don- kerder als de andere, echter waren zij allen die ik gekad hebbe, groen van kleur, doch de ftreep op de zijde, was onderfcheiden, zijnde bij fommigen geelachtig, bij anderen daarentegen roodachtig. S-4 Mijne Rurfen, nu volwasfen zijnde, fponnen zich maar zeer los tusfchen de Bladen in, en veranderden meestentijds reeds den volgenden dag in Poppen , Fig. 3. is de afbeel- ding van eene dezer Poppen, zijnde naar eene donkere van kleur vervaardigd, anders bevinden zich dezelven veeltijds lichter. $ 5. Maar zeer kort, bleven deze Poppen leggen, komende in het laatste der maand Auguùstus reeds de Vlinders te voors fchijn, hebbende dus maar veertien dagen als Poppen gele- zen, Twee' of drie dagen voor het uitkomen des Vlinders, ' wordt ple te UGBARY oF THE, BRIT Y Of aur Verp arn dn hide Si Aaa deon vaten? 7 asch adt k KAAS. et à Pi NWIALEST EM es d „ p | x $ » . 4‘ N REL wd en t ACHINLINDER Sw /Tveede Gezinder WEDI BUNDE. A van het Twerda Gezin der Twreve Benpe , P.I/. Tab. VILVIII. 23 word het Poppenvlies zeer donker van kleur, waaraan men duidelijk zien kan, dat alsdan fpoedig de Vlinder zal uit- komen. Fig. 4 en 5. vertoonen dezelven in de vliegende Fig. 4-en 5. ‘gedaante, daarentegen Fig. 6. in den lopenden fand; het F8: 6. onderfcheid der Kunne, is niet wel anders als aan de meer- dere of mindere dikte van het Lijf, te onderkennen. Ik plaatste nu eenige Vlinders, bij elkander, en ook fpoedig leiden de Wijfjes hare Eijeren, zijnde wederom van kleur zoo als ik dezelven- ontfangen had, Sé Tot mijn leedwezen, zijn deze Eijeren, door zeker toeval bij mij verloren geraakt, en kan dus niet bepalen of de Eijeren overwinteren, dan of de Rupsjes nog voor den Winter üitkomen, en deze het gure jaargetijde doorbrengen, doch het is zeker, dat ons tegenwoordig Voorwerp twee malen in het jaar voortteeld, als hebbende ik in Junij, en wederom in September, de Eijeren gehad. S 7. Deze Verhandeling nu zoo verre gereed hebbende, ontfing ik in het begin der maand April dezes jaars, van den Heer Fe C DECOURT, te Dordrecht, waarvoor ik hierbij zijn Ed. opentlijk mijnen dank betuige, eenige Span-Rupfen met eenen “Vlinder welke daar uit voortkwam, en het berigt dat deze Rupfen, voor den Winter uit de Eijeren komen en de Aard- beziën- bladen tot voedzel gebruikten, aanftonds erkende ik de Vlinder en de Rupfen voor dezelve foort te zijn, als die ge- nen welke ik met Elfe-bladen gevoed had, en befloot dus om de uitkomst van deze Rupfen, met Aardbeziën-bladen yoeden- F a de» a NACHT-VLINDERS.. de, aftewachten; alvorens ik mijne Verhandeling uitgaf, en het einde beloonde geheel dit uitftel, zoo dat ik befloot, dewijt Tab. VIL reeds gereed was, nog eene Plaat van dit Infect uittegeven, zijnde Tab. VIII. om daar door het buitengewone Onderfcheid in de Tekeningen der Vlinders , des te beter te doen zien. 58. Ik voede nu mijne van den Heer r. c. pecourrT, ontfan- ‚gene Rupfen; met Aardbeziën-bladen, tot hare volle grootte, Tab. VIII, op Tab. VIJL Fig. 7. ziet men eene dezer Rupfen volwasfen, Fig. 7. welke nu roodachtig op de zijde is,) afgebeeld, omftreeks de helft van de maand Maij, fponnen zij zich wederom in, zoo “als de vorigen , en veranderden ook insgelijks fpoedig in Poppen; Fig. 8. Fig. 8. vertoond eene derzelven, zijnde licht van kleur. Na vers loop van veertien dagen, kwamen nu wederom de Vlinders te voorfchijn, en wel zeer verfchillende, niet alleen van de vo- Fig. 9, rorigen, maar ook onderling van elkander; bij Fig. 9. zo en 11. en IIe ziet men drie Vlinders, bijna geheel onderfcheiden, van boven- vleugels, Fig. 9 en ro komen nog al eenigzins overeen, ech- ter zijn zij veel verfchillende, dewijl de grootste en meest Fig. g.in het oog vallende Vlammen van Fig. 9. grijsachtig, daaren- Fig. lo. IE.tegen van Fig- ro. geelachtig zijn, maar Fig. rr. is geheel anders, en heeft bijna geene overeenkomst met de anderen als de plaatfing der Vlammen, want het gene bij de eersten grijs- of geelachtig is, is bij deze Vlinder zwart, het welk geheel van de anderen afwijkt. ee 8 ke … - Pr EE "e _ he: tt isa berbansasn! | Soorovae 44 ANO HESSE bi UIBRÁR k ni re iK. vk UNWERSITY OF ILL Takt e Ca MEE Aa Ce eet Ne Ae > SS emt a ik een En weken NACHTVLINDERS 7 /'Eweede Gezmder TWEEDE BENDE. BED 25 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SISSING SE Se ss sE VIERDE DEEL. SSS ISISSISIS SNIK ISIS SISSI ESES NEGENDE VERHANDELING: OVER DE DAG:VEIENDERS; van de EersTE BENDE. DE GEHAKKELDE AURELIA: P. IV. Tab. IX. SL BB Bang heb ik getwijfelt of onze tegenwoordige Vlinder be, bekend bij den Latijnfchen naam van C. Alburni ; pe 4D wel een inwoonder van Nederland was, tot dat mij 6599 eindelijk zulks door meer dan eenen liefhebber verzekerd wierd, welke denzelven hadden zien vliegen; nu is >er nog een Vlinder in Duitschland, en misfchien ook even als ons tegenwoordig Voorwerp mede in ons Vaderland , welke vele 6 DAG-VLINDERS vele overeenkomst met denzelven heeft, echter bij nader onder- zoek bevindt men dat het een geheele andere is, in het Latijn genaamd Le Album, zijnde aldus genoemd naar het teeken dat de Vlinder van onderen op deszelfs ondervleugels heeft , en waarvan ook onze tegenwoordige de naam van C. „Album beko- men heeft, echter is hij ook algemeen bij de Hollandfche naam van Gehakkelde Aurelia bekend. In het Infektens werk van den Heere rösrr, in het eerfte deel , eerfte clasfe, der Dag- Vlinders, Tab. V. is ons tegen- woordig Infekt insgelijks befchreven en afgebeeld. $. 2, Den rigter Augustus, 1808. ontfing ik van den Wel- Edelen Heere DE WOLF VAN WESTERRODE, te Harderwijk, waarvoor ik hierbij zijn Wel-Edele mijnen dank betuige, drie Rupfen, gevenden door Mejufvrouw zijn Wel-Ed. Dochter , eenige dagen te voren op de Kruis-Beziën, aanftonds erkende ik dezelven voor Rupfen van de Gehakkelde Aurelia, en hoopte dus nu hierdoor in de gelegenheid te zijn, wanneer deze Rupfen in Poppen veranderden, en de Vlinders daaruit voortkwamen , den liefhebberen de afbeelding en befchrijving van deze fraaije en in ons land onder de zeldzame behorende Vlinders, te kunneu mededeelen, en de uitkomst heeft aan mijne verwach= tüng ook voldaan, en mijn geduld behoefde geene lange uitrek- king te verdragen, dewijl in dezelfde maand, de Vlinders nog te voorfchijn kwamen, $. 3 van de Eenerr BeNprs -P. 17. Tob. IE, ar. » $ 3 Op Tab. IX. Fig. r en @. ziet men de afbeelding van de Tas. IX. volwasfene Rupfen, welke in der daad fraai zijn, en beho- Fig. Ie en 2 rende zeker onder de bijzondete gekleurde Rupfen, zijnde de eerfte vijf ringen op den rug zwart met bruine banden en de overige zeven ringen licht appel-bloeifem van kleur, Aardig vertoont zich ook de kop van deze Rups, hebbende een hartvormige gedaante, en van boven op ieder punt een fcherp dorentje, van de Rups bij Fig. 2. afgebeeld, ziet men zeer rjg, a; duidelijk den kop in zijn geheel van voren. $. 4 Ik plaatste nu aanftonds mijne ontfangene Rupfen op een takje Kruis-Beziën, welker bladen zij zich zeer wel {maken lieten tot den volgenden dag, wanneer zij zich reeds met het achtereinde vastfponnen en ophingen, en nog den zelfden dag in Poppen, als Fig. 3. op onze plaat vertoond, mg, EN veranderden. $- 5. Nog in dezelfde maand, zoo als ik boven reeds zeide; kwamen de fraaije Vlinders te voorfchijn, bij Fig. 4. ziet Fig. 4: men denzelven in den lopenden ftand en bij Fig. 5. daarente- Fig. 5e tegen in de vliegende gedaante; wanneer de Vlinder in den lopenden ftand als Fig. 4. zich bevind, ziet men zeer dui- delijk, en het gene ook ieder aanfchouwesr aanftonds in het Ga oog 28 DAG-VLINDERS, van de Eensre Benpe. P. IV. Tab. IX. oogsvalt, zijn naams oorfprong van C. Album of witte C. welk teeken hij op de ondervleugels heeft en waarbij weinig verbeel- ding behoeft gebruikt te worden, het is ten minften veel dui- delijker, daar het wit op de overige donkere kleur van de ondervleugels des Vlinders zeer vecl affteekt, als wel de nommers of het getal het gene op de ondervleugels van de bekende nommer - Vlinder Aralante te vinden iS » afgebeeld in het eerfte deel van dit Infektenwerk, eerfte ftuk, Tab. IL. De oorfprong van de Hollandfche naam zal ook ieder liefhebber fboedig ontdekken, dewijl de Vlinder veel gelijkenis zoo wel van kleur, als van grootte hebbende, met de zoogenaamde kleine Aurelia Urtice insgelijks afgebeeld en befchreven in dit werk, eerfte deel, eerfte ftuk, Tab. IL. en de vleugelen op de kanten uitgehakkelt zijnde, is dus de naam van Gehakkelde Aurelia zeer gepast. Ss 6. Hoe veelmalen onze Vlinder in het jaar voortteelt is mij onbekend, doch dit zal zeker meer als eens gebeuren, en dezelve zal naar alle gedachten overwinteren, zoo als ik dit Onlangs hier voor, bij Tab. IL. en II. van dit deel, in de be- fchrijving van de Distelvink Cardui gemeld heb, namentlijk als Rups, Pop of Vlinder, het laatfte durf ik bijna zeker ftellen, om dat mijn Zoon eens in de maand November, op de Duinen, buiten Haarlem wandelende, aldaar een van deze Vlinders, aan een raster of hek zag zitten, het was toen reeds te verre in het jaar gevorderd, dan dat dit geflacht in eene‘ andere gedaante als dien van Vlinder den Winter zoude hebben kunnen overbrengen. % % 5 VE ME y is E eN Aan DA G-VLINDHERS van de EERSTE BENDE. es CO) 8 2 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SSSSSSSSSSSSSS SS SSS SESSIE VIERDE DEEL. SSSSSSISSISSS SSS SSS SS SSI SS TIENDE VERHANDELING OVER DE : NACHT-VLINDER S, van het TweepeE GeEziN der TwEEDE BENDE DE GESTIPPELD Es P. IV. Tab. X. St EBEN hoe vele Rijken, Benden of Gezinnen, men de @ IT 2 Schepping ook verdelen moge, zoo beftaat ’er doch gt Ï &R eigenlijk nergens eene gaping, en het ganfche ge- BRG fchapene Heeläl, zoo wel levendige als levenlofe zaken , zijn alle door het eene of andere middelwezen, als het ware aan elkander verbonden, zoo verbinden, bij voor- beeld de Plantdieren, het Dieren- aan het Plantenrijk, en het Plantenrijk word wederom aan het Mineralen of Steenrijk ver- bonden door de Koraal- Gewasfen en meer andere zaken; in deze drie Rijken, namelijk het Dieren-, Planten- en Mineralen- of Steenrijk verdeelt men oppervlakkig de gefchapene wezens, en wederom ieder van deze Rijken in mindere delen en die mindere delen, wederom in noch kleindere, om daar door ware het mogelijk beter het eene van het andere te kunnen onderfcheiden ; zoo zijn bij voorbeeld de Vlinders verdeelt in twee Clasfen, namelijk in De en Nacht -Vlinders; de ee a Tab. X. Fig. 3. en 4 Fig. 1 2 NACHT-VLINDERS. Vlinders hebbe ik wederom verdeelt in twee Benden, woo als ook de Nacht-Vlinders, en ieder Bende van deze laatsten wederom in twee gezinnen , om aldus ware het mogelijk niet alles door elkander te plaatzen , zoo dat de Vlinders van 10, 12 en 16 ootige Rupfen, onderfcheiden zouden zijn, kunnende men ook kia altoos aan de Vlinder zien, uit welke foort van Rups dezelve gekomen is, breedvoeriger hebbe ik mijne verdeeling in het eerste en tweede deel van dit werk befchreven , doch %er zijn weder middel-Infetten, welke het eene gezin aan het andere, de eene Bende aan de andere, ja zelfs het eene ge- flacht aan het andere verbinden, zoo als ons tegenwoordig voor- werp aang: merkt kan worden, een werbindings- Infe& tusfchen de Dag- en Nacht- Vlinders te zijn, dewijl men de Span- Rupfen of Meters (nder de Nacht-Vlinders rekent, zoo moest ook het Popje, daar onze tegenwoordige Rups in veranderd, als dus- danig zijn, maar neen, dit is zoo niet, want hetzelve wijkt ge= heel van deze regel af, en ie volmaakt een Dag- Vlinder - Popje ‚ en wel, volgens mijne verdeeling, van de tweede Bende. &. 2. Punctaria of Geftippelde is de naam welke aan dezen Vlinder gegeven werd, zekerlijk om dat de bovenvleugels der Vlinders met vele flippen vercierd zijn, kunnende ook zeer gefchikt by dezen naam door de eene liefhebber aan den anderen wor= den opgegeven, $. 3. In den jare 1807. ontving ik in de maand September, van den Heer PieTEr VEEN te Haarlem, waarvoor ik zijn Ed. hierbij openlijk bedanke, eenige volwasfene Rupfen, zeer on= derfcheiden van kleur, afgebeeld Tab. X. Fig. 3. en 4. eenige weinige cagen daarna, fponnen zij tot mijne werwondering even als de Dag. Vlinders va de tweede Bende, het achtereinde vast, en een draad dwars over her lijf, en veranderden alzoo tot popren, wagruit in de maand Mai, des volgenden jaars, de Vlinders kwamen, 5. 4 Mijne Vlinders, nu bij elkander gezet hebbende, hoopte ik %er Ejeren van te zullen bekomen, het gene ook gebeurde, leggende de Wijfjes hare eijeren meest enkeld, echter ook wel twee of drie bij elkander, Fig 1, is de natuurlijke grootte en van het Twerpe Gezin dir Tweepe Benpe, P. IV. Tab. X. 31 en Fig 2. door het Mikroskoop gezien, zijnde licht geelachtig Fig. 2, ‚ wit van kleur, met langwerpige kuiltjes. 6 &% 5 ‘Nagenoeg acht dagen deze eijeren gelegen hebbende, kwamen de Rupsjes reeds te voorfchijn, zijnde lieht geel, met zwarte bandjes, vier of vijf dagen, na dat zij het ei verlaten hadden; wervelden zij reeds voor de eerste maal, en wederom na ver- loop van ever zoo veel dagen, voor de tweede keer, blijvende na deze tweede huidverwisfeling nog geelachtig, met zwarte of bruine bandjes, doch na hare derde verwisfeling van huid, welke eene week na de tweede gefchiede, bekwamen zij nagenoeg dezelve kleur, zoo als ze zich volwasfen, na nog eenmaal ver- veld te zijn, weder met een tu-fchentijd van zeven of acht da- gen, vertoonden; en zoo als Fig: 3: en 4. dezelven.voorfteld, Fig. 3 eng, $ 6. Pen gzden Junij, was het eerste Rupsje uitvekomen; en den gden Julij fpon de eerste zich het achtereinde vast, en een draad over het lijf, en veranderde twee à drie dagen daarna in eene Pop. Deze Poppetjes behielden bijna dezelve kleur als de Rupfen geweest waren, zoo als Fig. 5. en 6. doet zien, Fig. s, en 6, zijnde bet eene van eene groene, en het andete van eene geelachtige Rups: $ 7 Spoedig kwamen nù wederom de Vlinders te voorfchijn, en wel den 1qter Julij de eerfte, en vervolgens de overigen ; Fig. 7. Fig. 9, verbeeld een Wijfje en Fig. 8. een Mannetje, het onderfcheid zig. 8, der kunne is zeer gemakkelijk aan de fprieten te zien, heb- bende het Marnetje gekamde, het Wijfje daarentegen gladde dprierens & & Toen ik de eerste maal deze Vlinders had, ontdekte ik eenig onderfcheid in de tekening op de Vleuzels, beftaande hierin dat ’er Vlinders bij waren welke op ieder vleugel een wit vlakje hadden, om dit te doen zien, ziet men bij Fig. 9. fig; 9. een Mannetje afgebeeld; welke op ieder vleugel een wit vlakje heeft, ’er waren ook even zulke Wijfjes bij, of dit nu een bijzondere fuort is, dan of het maar eene variëteit is, Ha kan g2 NACHT-VLINDERS. kan ik niet bepalen, in Duitschland geloove ik dat men des zelve voor eene foort houdt, doch ik twijfelen of dit wel de . waarheid is, ik zoude eerder denken, dat het twee onder- fcneidene foorten zijn, waarvan echter de Rupfen en Poppen veel gelijkenis met elkander hebben, te meer, dewijl de heer VEEN En mijn Zoon in het jaar 1808. tweemalen een paar Vlinders gepaard gevangen hebben, echter waren het beide de keeren Mannetje en Wijfje met witte vlakken, zij vingen ook wel van de Vlinders Fig. 7. en 8. doch geen paar te gelijk, maar wel Mannetjes en Wijfjes enkeld; om nu zoo ik hoopte zeker te worden, (doch waarin ik tot mijn leed- wezen ben te leur gefteld,) plaatste ik de Mannetjes en Wijfjes, met witte vlakjes, bij elkander, en die zonder witte vlakjes insgelyks bij elkander, in hoope om van beide foorten Eijeren, Rupíen, Poppen en eindelijk Vlinders te bekomen, ik bekwam ook van iedere foort Kijeren , waaruit de Kupsjes voortkwa- men , doch eer dat deze hare volle grootte bereikt hadden, ftierven zij alle, en ik was dus, tot mijn leedwezen; van de beflisfing hiervan verftoken; ik wachte nu tot het volgende jaar, om ‘weder, was het mogelijk, nieuwe Rupfen of Vlinders te vangen en mijne nefporingen hieromtrent voorttezetten, doch dat jaar verliep zonder dat ik Rups of Vlinder ben machtig geworden, zoo verliep ook het volgende jaar, en ben dus genoodzaakt de beflisfing hiervan, tot eene andere gelegenheid optefchorten, zullende ik, hetzelve wetende, met genoegen aan de lief- hebberen mededelen, zoo als ik cok met genoegen, wanneer de eene of andere liefhehber, in ftaat mogt wezen, dit te onderzoeken, de bevinding daarvan zal te gemoet zien, om dezelve alsdan’ in eene volgende Verhandeling, te kunnen mele den; gelijk ik thans kan melding maken, dat ik door de goed- heid van onderfcheidene liefhebberen ben in ftaat gefteld, de afbeeldin en van eenige fraaje voorwerpen, waaronder de zeldzame Sphinx Galii, de Bomb: Quercus, Lucipara, de Geoms Lichenaria en eenige anderen, in het vervolg nog te kunnen mededelen. ed \ N ‘ hie 3 & : 4 ì ’ d Lid vel ltr 3 Riette Meens s ADE vil VAM WG 0 A eoronprfrrntnree „. sets eer Ade tar = Tè, 4 FA ie AP » 1. » $ ik 4 in 1% ke Hie 3 5 ein Ak, or THE 4 t 3 E4k urveRsrnY: „05 LUNO'S, Ard rd ear Î ah dd '. Ld zi AS ARD kt MICE s DE di dead ’ p 4 a 468 ne ek br Tr á r ® Ri hf A ' rr ke LLP 1 e k ke ij Ei: TE, ) 4 ê ple. ke {ul Ai Ld) Hin Î | e= @ CH) B 35 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SSISSSSES SISSI SISSI S SIE ESISIEË VIERDE, DEEL: SS ISISISISISISISIENESISISISIS EEE SI SE; ELFDE zn TWAALFDE VERHÄNDELING. OVER DE NACHT-VLINDER S,; van het TweepE GEziN der Eerste BENDE DE GRAAUWE BORSTEL: P. IV. Tabi XL. en XIL Sr CHE ENet Latijnfche woord Fasciculus beteekent in hetHollandsch GM PD, het woord Bundel of Bos, en het leid geen twijfel, ese De of de Latijnfche naam van ons tegenwoordig Voor werp Fascelina is hier van afkomstig, dewijl de Rups zeer ruïghairig zijnde, de hairen op verfcheidene plaatfen op bet lijf als in bundeltjes of bosjes bij elkander heeft {laan ; vân daar ook, dat ons Infect, reeds voor lang bij de Holland- fche Lief hebberen; onder den naam van de Graaumwe Borstel, be- I kend Tub. XT. Fig. 4. Fig. 5. Tab. XII. Fig. 7- Fig. 8. pr NACHT-VLINDERS. kend is, zoo als ook de Heer rosrr dezelve genoemd heeft, ìn-het Eerste Deel van zijn Infectenwerk , Tab. XXXVII. van de Nacht-Vlinders, Tweede Clasfe, en daar ik gaarne deseens aangenome naam behouden wil, zoo noeme ik dezelve insgelijks De Graauwe Borstels KE In het Jaar 1809. den reden Junij, vond mijn Zoom, buiten Haarlem , op Willige Bladen, eene Rups, afgeteekend op Tab. XL. Fig. 4. Den 16den dito vond hij ’er weder eene, even «ls de eerste van kleur , verveliende beide deze Rupfen, den roden dito, en vertoonden- zich tven els Fig. 5. Benige dagen daarna, ftierf eene dezer Kupfen, en de andere fpon zich den laatsten Junij in, beginnende door eenige draden zeer luchtig hier en daar aan de Bladen en Takjes vast te hechten, echter in de middel was het veel digter, vertoonende Fig. 7. op Tab. XII. een zoodanig fpinfel, in het welke de Rups na eenige dagen gelegen te hebben; in eene Pop veranderde, welke Pop Fig. 8. te zien is. $ 3 Deze Rupfen, hebben vele overeenkomst met de-Merians» Borstel- Rupfen , Pudibunda, (*) hebbende zij ook twee. wratjes of knubbeltjes, zoo als de andere foort ’er een heeft, op de- gde en zode ring, welke zij bij de minste aanraking uitfteken , en zich C*) Zie tweede deel, vierde.ftule, Tab, XVIL en XVIllg van het Twerve GezinderEensde Benns, PID. Tab, XI. en XII 35 zich teffens te gelijk in elkander rolt en vallen laat, tot dat zij na een weinig tijds op den grond gelegen te hebben, weder na boven kru'pt; ik zegge deze twee foorten vele overeenkomst hebbende, twijfelde. ik nier of zoude aan onze tegenwoordige Rupfen even als aan gene en’ z00- als ook aan de Wiwlale Antigua, (*) kunnen zien, uit welke een Mannetjes- of Wijfjes= Vlinder zoude komen , ik verwachte ingevolge hiervan, uit mijne Rups een Mannetjes-Vlinder, en de uitkomst bevestigde dit, komende de Vlinder drie weken na de infpinning te voor- Schijn, Fig- 10. ftelt denzelven in de vliegende gedaante voor, 5 4. Thans hadde ik tot dusverre deze Verhandeling gereed , echter ontbrak mij nu nog eene Rups, waar een Wijfjes- Vlinder zoude uitkomen, om daar van insgelijks de afbeelding te kun- nen geven ; hiertoe wierd ik in het volgende Jaar in ftaac geftelt, dewijl ik van den Heer PIETER vVEEN,te Haarlem, twee Kupfen ontfing, beide Wijfjes, doch waar van de eene we- derom ftierf; Fig. 6. op Tab. XI. is de afbeelding naar deze Rups vervaardigt; dezelve fpon zich weder even als de vorige in, en veranderde tot Pop , welke bij Fig. 9. op Tab. XII. te zien is, en waaruit de Vlinder te voorfehijn kwam, bij Fig. 11. ìn de vliegende gedaante, en bij Fig. 1a. in den lopenden ftand afge- „ beeld; zeer duidelijk is het onderfcheid der Kunne zichtbaar , zoo wel aan de Sprieten , aan het Lijf , als aan de grootte des Vlinders, zijnde Fig. 1o. naar een Mannetje en Fig. 11. en 12. beide naar een Wijfjes- Vlinder vervaardigt. $. 5 (*) Mede afgebeeld in het sik deel, vierde fluk, Tab, XXIII, a Fig. ro Tab. XI. Fig.6. Tab.XII. Fig. gs Hg. 1D Fig. 12e Fig.ro.1reni?2s Tab. XL Fig.r. Fi ig. Ze 36 NACHT-VLINDER SS. Se 5e Om nu de geheele Huishouding te hebben; ontbräken mij nu nog maar de Eijeren; in hoope dat mijn Wijfjes-Vlinder ; offchoon niet gepaard hebbende, echter een of meer Eijeren mogt leggen, liet ik haar leven, en ziet ik wierd in mijne ver- wachting niet te leur geftelt, zij leide twee of drie dagen ni dat.zij haar Popvlies verlaten had, eenige Eijeren, welke met een weinig wolìtgheid waren omgeven, Fig. 1. op Tab. XL ig de natuurlijke grootte en Fig. 2. door het Microscoop gezien, zijnde geheel glad zonder eenige gefigureerdheid en blaauw- achtig- wit van kleur. Deze Eijeren blijven zeker niet lang leggen, komende de jonge Rupsjes, nog in het zelfde jaar te voorfchijn ; zoo als mijn Zoon ’er in het najaar gevonden heeft, welke wij voedfel gaven, zoo lang wij verfche Bladen . bekomen konden, echter wierden zij niet grooter als Fig. 3« vertoond ; en ftierven gedurende den Winter, $- 6 Deze Rupfen fchijnen mocijelijk groot gebragt te kunnen wor: den, nie: uit hoofde van het voedfel, want zij vreten velerlei foorten van Bladen, als Willige, Eiken, enz. maar om dat dee zelven opgefloten zijnde, en geen wind en regen gevoelende, het mij voorkomt dat zij flerven bij gebrek van verfche lucht, en dus als het ware van benaauwdheid, te meer dewijl zij in den barren Winter levende, zeker meerder aan de koude als aaÀ de warmte gewoon zijn; zij zijn zeer {chuw, en fteken, walls van het T werde Gezin der Eerste Benpe, P. IV. Tab, SI. en XIL. àj wanneer men dezelven aanroert, zoo als ik boven reeds zeide; aanftonds de wratjes uit; welke wratjes duidelijk aan Fig. 4. en 6..te zien zijn, rollen zich dan in elkander, door den kop naar beneden, zie Fig. 6. en vervolgens tegen den buik te buigen, en laten zich dan vallen. Fig, 6, heeft geene zwarte __ooruitftekende Borstels zoo als Fig. 4. en 5. doch of dit aan de Wijfjes- Rupfen eigen is, kan ik niet met zekerheid bepa- len, de mijne had deze Borstels niet; doch ik zoude bijna geloven , dat dezelve deze hairen door het eene of andere toeval had verloren, voor dat ik haar ontving, te meer zou- Fig. 4 en Ó Fig LN Fig. 6. Fig. 4. en 5 de ik dit geloven, dewijl de Heer rosru de Rupfen met | deze Borstels heeft afgebeeld, en zijne afbeeldingen naar Wijfjes- Rupfen zijn vervaardigt, hebbende zijn Ed. naar alle gedachten geen Mannetjes- Rupfen gehad, doch de Rups waar- van de Heer KLEEMANN in e@ne noot bij de befchrijving van dit Infect melding maakt, is zeker een Mannetjes - Rups ge- weest, dewijl zijn Ed. fchrijfc, dat dezelve volkomen zwart was, het gene met onze vijfde Figuur zeer wel overeenkomt; ik zeide dat de Heer rosen naar gedachten geen Mannetjes- Rupfen gehad heeft, te meer nog, om dat zijn Ed. zeer ze- ker geen Mannertjes- Vlinders bekomen heeft, dewijl doch anders deze Natuur- Onderzoeker, de groote fout niet zoude begaan hebben van te melden, dat de dikte van het Achterlyf bij deze linders, het eenigste kenmerk is, swaardoor het Mannelijk en Vrouwlijk geflacht, van elkander onderfcheiden kan worden, en I3 wat 38 NACHT-VLINDERS. wat verder in zijn Ed. befchrijving, is de misllag nog grooter ; meldende, de fprieten van deze Vlinder, zijn zonder vedervezelen en aan beide de geflachten eveneens; deze zelfde groote misflagen zija ook bij de Merians- Borstel begaan , waarvan zijn Ed. zeker= lijk geene andere als gele Rupfen, en geene andere Vlinders als Wijfjes gehad heeft, dewijl het onderfcheid bij deze foort, zoo wel als bij ons tegenwoordig Voorwerp, tusfchen de geflachten zeer aanmerkelijk iss Dat onze tegenwoordige Vlinder zich maar eenmaal in het Jaar vertoond leid geen twijfel. dj erd ij 4 ENE NACHTVLINDERS vr # Tweede Gezin des BEERS TTE BENDE, En, ni had „ei Ni k SIRENA ANR gh EEEN eN srehehbotanrkk Voagroer ANU AAR ER Rn, e bgn es ., pn Em (Rt voral bange reef dara - NACHTVLINDERS var? Tweede Gem 2e EERSTE BI í 8 Ë é Î NDE, 8 CH) & 39 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD, SISSSSSSISISSIS SSS SIS SES SSISISIË VIERDE DEEL. SSS SSSSISSSSISSSISISSISISEESIEIS DERTIENDE VERHANDELING. OVER DE NACHT-VLINDERS, van het TweEEDeE GEeziN der EERSTE BENDE HET KLEINE VISCHSTAARTJE. P. IV. Tab. XIII. Sr. deter e@ naam van het kleine Vischftaartje reeds voorlang aan sDí ons tegenwoordig voorwerp gegeven, dient ter onder- dead fcheiding van eene andere veel grooter Rups en Vlinder, aan welke de naam van de groote Vischftaart gee geven is en die in het Latijn genaamd word Pruri, daaren- tegen draagt onze tegenwoordige Vlinder de Latijnfche naam $. 2. In het jaar 1786. hebbe ik reeds de aftekening van ons tegenwoordig Rupsje gehad, het gene ook bij mij toen in K van Cusulatel/a. een 0 NACHT-VLINDERS. een Poppetje en daarna in een Vlindertje veranderd was, doch dit laatfte was door zeker toeval verlooren geraakt, naderhand hebbe ik weder menigmaal Rupsjes gevonden, welke echter meestal met Wespen-eijeren belegt waren , zoo dat ?er dan in plaats van een Vlinder een Weep te voorfchijn kwam; dan in het jaar 1809. in de Maand Maij, ontving ik van den. Heer r. c.°“prcourT te Dordrecht eenige Rupsjës, waarvoor ik zijn Ed, hierbij opentlijk bedanke, zijnde dezelve meest alle ds volwasfen, zoo als op Tub. XIII. Fig. 2. ’er eene afgebeeld is. Fig. Ze $. 3. Mijne volwasfene Rupsjes vervaardigden zich ook eerlang een fpinfel en wel de meesten in de Maand Maij, zoo als ’er een bij Fig. z. afgebeeld is; dit fpinfeltje is klein en dun, hebbende echter deze bewonderenswaardise eigenfchap, dat hetzelve aèn het einle ‘waar de Vlinder moet uitkomen van elkander kan buigen, en de Vlinder ’er uit zijnde fluit het zich weder digt, Fig. 4. bij Fig. 4. ziet men een Poppeije. uit een zoodanig fpinfel genomen. Fig. 3. 5 4 Drie Weken na de infpinning der Rups, kwam het fraaije Fig. 5. Vlindertje te voorfchijn Fig. 5. vertoond een Mannetje en Fjg.6. Fig. 6. een Wijfjes- Vlinder, doch ik bekwam van alle mijne Rupfen maar twee Vlinders, komende ’er eerst een Mannetje en daarna een Wijfjes- Vlinder uit , doch of zij gevangen zittende zouden gepaard hebben, kan ik niet bepalen, om reden de laatfte te woorfchijn kwam, toen de eestgenoemde reeds dood was; echter leide het Wijfje, na dat ik het met een fpelde geftoken had, eenige eijtjes, zijnde groen van kleur en niet van het T weer Gezin derErnste Benpe, P.I. Tob. XIII, 4% miet onaardig geribd, Fig. 1. vertoond een zoodanig eitje door- het Microscoop gezien; doch daar dezelven onbevrucht waren, verdroogden zij fpoedig, echter was ik hierdoor toch in ftaat geftelt, de afbeelding ’er van aan de Liefhebberen te kunnen mededeelen. RR DE GROENE WALLIGE SPINNER. $. Ie Het fraaije groene Vlindertje waarvan ik hier de afbeelding en befchrijving aan de Liefhebberen mededeel , draagt in het Latijn den naam van Clorana en nog geenen Hollandfchen naam hebbende, zoo noeme ik hetzelve de groene Willige Spinner. S. 2. Den St: Augustus des Jaars 1806. vond mijn zoon eenige Rupsjes, waarvan ’er eene afgebeeld is op Tab. XIII Fig. a: zijnde volwasfen, alle tusfchen de bladen ingefponnen aan de toppen van de takjes der Willige Bomen; drie dagen daarna vervaardigde zij zich een fpinfel afgebeeld Fig. b. waarin zij tot Pop zoo als Fig. c. vertoond, veranderde, Het fpinfeltje hee welke door deze Rupsjes vervaardigd word, is even als het boven befchrevene , onze bewondering ten hoogften waardig, het is aan het voor- of boveneinde alwaar de Vlinder moet uitkomen, veel breder als naar achteren, én is daar niet puntig ef rond, zoo als veele andere fpinfels, maar fcherp, bijna als een bijtel, en open, dat is te zeggen, het ie zoodanig veerkrachtig dat het tegen elkander fluit, zoo dat wanneer de Vlinder ’er van binnen tegenaan drukt, hetzelve open gaat en ’er uitgekropen zijnde, fluit het zich weder digt, K 2 waar= Fig. is Tab. XIII, Fig. a, Fig. b. Fig. c Fig. d. Fig. Ee 42 NACHT-VLINDERS. waardoor men aan het fpinfel niet zien kan, of de Vlinder- ter reeds uit is of niet; dezelve eigenfchap heeft ook het bo- ven befchrevene fpinfeltje van het Vischftaartje, doch dit is van voren en van achteren bijna even dik, zoo dat het aan dit zoo goed niet te zien is als aan ons tegenwoordige, zij verdienen echter daardoor beide allezints onze opmerking en bewone dering van de wonderen Gsds in de minst geachifte Schepzelen. % 3 In het Werk van den Heer röser in het Eerfte Deel, vierde Clasfe der Nacht- Vlinders Tab. ZIT. is ons tegen- woordig voorwerp insgelijks afgebeeld en befchreven, alwaar zijn Ed. $. 3. zegt: uit de meeste Poppen dezer foort kswamen binnen wveertien dagen de Vlinders te voorfchijn , hoewel zommige drie Weken blijven leggen; ingevolge hiervan verwachte ik fpoe- dig de Vlindertjes te zullen zien, ik zag dus van tijd tot tijd of er ook een Vlinder was uitgekomen, doch de eene Week verliep na de andere, ja zelfs verliep de eene Maand na de andere, en ik zag geene Vlinders; ik knipte dus den aafte Miaij des volgenden Jaars een fpinfeitje open, en bevond in het- zelve een goed levendig Porpetje, hebbende dus nog hoop de Vlinders te zien, en waarin ik ook niet wierd te leur gefteld, komende de Vlindertjes omftreeks half Junij te voorfchijn, hebbende dus in plaats van twee of drie Weken, ruim tien Maanden in het Popvlies befloten gelegen, bij Fig d. ziet men dit fraaije groene Vlindertje in de vliegende gedaante; en bij Fig. €. in den lopenden ftand; Eijeren hebbe ik van deze Vlindertjes niet kunnen bekomen, anders zoude ik niet nagelaten hebben ook daarvan de afbeelding te geven. ME NACHTVLINDERS z47/Iweede Gezmöer EERSTE BENDE, sap ® 43 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD, SISSI SIS SSI SIENESE SSS VIERDE DEEL. DSSS SISSISIS SISI NEK SISSIS HEN SISISS VEERTIENDE VERHANDELING. OVER DE NACHT-VLINDERS, van het ELersTE Gezin der EEersTeE BENDE DE WALSTROO-PYLSTAART oF BONTE OLIPHANT. P, IV. Tab. XIV. Sr MA Rat 'er, in deze gewesten, van tijd tot tijd, Infecters ed D Je gevonden worden, welke men voorheen meende , CH J)e dar aldaar geheel onbekend waren, heb ik, in het BR BER Illde deel van dit werk, bij de befchrijving van den middelbaren Nacht-Paauw- Oog, door eenige voorbeelden aangetoond. Het Infect, dat het onderwerp van deze Verhan- ling zijn zal, is hiervan weder een mieuw bewijs, en tevens, hoe toevallig, men zomtijds, ook in dit vak der Natuurlijke Historie, gelukkige en belangrijke ontdekkingen kan doen. $. 2e „Tacos van Lenwer, de zevenjarige kleinzoon van mijnen in dit werk meermalen gece Vriend en RES 7 pv: NACHT-VLINDERS. Heer Mr. CORNELIS VAN LENNEP, Op den r5den Julij 1809 ; in de Duinen, achter de Hofstede Mariënbosch, (omtrent eén uur gaans ten Zuidwesten van de Stad Haarlem gelegen,) wan- delende, of liever, gelijk Kirderen gewoon zijn, op en neder klauterende, ontdekte aldaar, op eene fchrale hoogte, alwaar niets anders dan geel Walftroo (Galium verum, flore luteo,) groeide, op deze plant eene Rups, welke hem zonderling en mooi genoeg voorkwam, om hem dezelve te doen opnee- men, en aan zijnen Grootvader, (dien hij dikwijls andere en onaanzienlijke Rupfen hadt zien vangen en opvoeden,) op het Huis te Mannepad, een klein half uur van daar gelegen, te brengen. Deze was, met dit kinderlijk gefchenk, niet weinig te vrede; en giste weldra dat dezelve, vooral uit hoofde van het gewas waarop zij gevonden was, geene andere zijn konde dan die van de Sphinx Galii, of, gelijk ik dezen Vlinder meen te mogen noemen, van den //alftroo -Pijdftaart of Bonte Oliphant. $. 3. Deze Vlinder, welke, volgens ERNST En ENGRAMELLE; Papillons d'Europe, IIlde Deel, pag. 93. in Frankrijk met wordt gevonden, is, in Duitschland, niet ongemeen, fchoon veel zeldzamer dan de Sphinx Euphorbie of Wolfsmelk - Vlinder. Röser heeft de Rupfen gehad en in zijn Illde Deel. Tab. /L Fig. 1, 3 en 4 afgebeeld, maar dezelve verkeerdelijk flechts voor eene varieteit van de Wolfsmelk- Vlinder gehouden. De Ridder Linneus fchijnt in dezelfde dwaling vervallen te zijn, wijl hij de beide foorten onderling verwart; en flechts alléén van de Sphinx Euphorbie, of Wolfsmelk- Vlinder gewag maakt, fchoon zijne befchrijving van de Rups met de onze (of die van de Sphinx Galii,) overeenkomt. Hier, in het eigene lijke Holland, is deeze Rups de eerste van dit foort, welke aldaar, voor zoo verre mij bekend is, door eenig Liefhebber gevonden is. Zij behoort dus zeker onder de zeer zeldzame Rupfen: maar het fchijnt ook, daarenboven , dat zij onder de éEnzame behoort. Want, fchoon de Heer vaN LENNEP zich de volgende dagen veel moeite gegeven heeft, om, op en rondom de plaats, alwaar zij gevonden was, nog ééne of meerder diergelijke te vinden, en duizenden, ja veelligt mil- koenen planten Galium, {dat daaromftreeks in menigte groeit ,) heeft bezocht, is zijn zoeken geheel vruchteloos geweest. 5. 4 van het Eerste Gezin der Eerste Bene, P.IV.Tab. XIV. 48 5 4 Jammer is het, dat ons tegenwoordig Voorwerp niet terftond is afgeteekend gewotden. Ofschoon de Teekening, voor zoo veel de plaatzing der citroengele vlakken betreft, zeer veel dveréénkomst hadt met de afbeelding van de volwasfen Rups, Fig. 1. op Tab. XIV. was ?er echter, in de kleur van den Rug en de zijden, een aanmerkelijk onderfcheid : dit, namelijk, dat dezelve eenigzins paarsachtig was, nage noeg als die van de volwasfen Rups van de Linden- Pijlftaart , in het Eerste Deel van- dit werk befchreven en afgebeeld. Ook was onze Rups toen veel kleiner, en weinig grooter dan de jonge Rups van de Wolfsmelk- Vlinder, op Fig. 4. van Tab. IV. in het voorige Deel van dit werk te vinden. Het is daarom zeer waarfchijnlijk, (hoewel men dit niet heeft waargenomen.) dat zij, kort na den 1sden Julij, eene ver- velling heeft ondergaan. Vermoedelijk zal dit des nachts ge- fchied, en veelligt het afgeftroopte vel, na de verhuiding, door onze Rups opgegeten zijn; ten minsten heeft men het- zelve in haar verblijf, dat daaglijks fchoon gemaakt en van versch voeder voorzien wierdt, niet gevonden, $ 5 Hoe dit ook moge zijn, binnen den-korten tijd, van flechts geven dagen, hadt zij bijna hare volkomen groei gekregen. En geen wonder! — want zeker zijn ’er weinig Kupfen- foorten, welke zoo hongerig fchijnen te zijn als deze. Onze Rups vondt men, zoo wel bij dag als bij avond, altijd bezig met vreten; en of men het Suikerglas, waarin zij bewaard, wierdt, opligtte, verplaatste, of op zijde hieldt om haar beter te bezichtigen, zij fcheen zich daaraan geheel niet te ftooren. Hare fpijze was, gelijk hier boven reeds gezegd is, het gele Walftroo. Doch, als men haar eenige Takjes of Bloemen van het witte, (hetgeen op onze Duingronden zeldzamer is) gaf, fcheen zij dit met fimaak, en zelfs bij voorkeur, te nut- tigen, keerende eehter, als die voorraad op was, aanftonds, met evenveel graagte en drift, naar haar gewoon voedfel te rug. Haar drek of afgang was evenredig aan hare gulzigheid, menigvuldig, groot, en, fchoon veel kleiner, nagenoeg gefigu- reerd en met inkervingen voorzien, gelijk die van den Sphinx Airopos, en den Sphina Convolvuli. La S. 6 Tab. XIV, Fig. Te id Fig. le Eis. 2 46 NACHT-VLINDERS: Se 6. Fig. 1. op onze plaat ftelt onze Rups voor, zoo als zij zich op den zoften Julij, 18og vertoonde. De ftand of plaat- fing, in welke zij afvereekend is, heeft niet toegelaten, dats, op deze afbeelding zichtbaar is een licht geelachtige ftreep welke midden over den geheelen rug loopt, en in de door: RÖsEL, op de aangehaalde plaats, gegeven afbeeldingen te zien is. Deze laatste, fchoon misfchien niet zoo uitvoerig als- de onze, komen toch hierin ook met dezelve overéén, dat. de fraaije gele vlakken, ter wederzijde op iederen ring ge= plaatst, elle, behalven die naast de ftaartfpits, rond, en niet langwerpig of peervormig. zvn: terwijl, met alleen in de af beelding , in her zangehaalde Infectenwerk van: ERNST En ENGRAMELLE, Pf. CIX. Fig. 156. a. dezelven alle peervor— mig zijn, maar de Heer ENGRAMELLE, ook daarenboven, in zijne befchrijving van dit mfect, van die peervormige gedaante dier vlakken gewag maakt. Ook fchijnt de Heer pr GEER hetzelfde aan zijne Rupfen van deze Vlinder waargenomen te hebben, Wij voor ons, die flechts eene éénige van deze: Rupfen gezien hebben, willen dit verfchil niet beflisfen; doch de waarneemingen van rÖöser ftemmen, in dezen, met de- onze overeen: Omtrent de .Staartfpits van deze Rups moet. ik nog deze bijzonderheid melden, dat dezelve, met glad. maar &enigzins gedoorend of gekarteld is; dach. dit is, met het bloote: oog, naauwlijks zichtbaar Sa 7e Na den gemelden zeten Julij bleef zij nog ruim drie dagen. even gretig hare gewoone fpijze gebruiken, zonder nogthans. merkbaar in grootte toeteneemen: doch, op den voormiddag van den 26ften dier Maand, hieldt zij op met vreten; loo- pende zeer. onrustig, geduurende eenige uuren, ginds en weder door- haar verblijf. Eindelijk, des avonds tegen vijf uuren kroop: en: verborg zij zich in-het zand, dat zich op den. bo- dem van hetzelve bevond; en plaatste zich gelukkig digt bij den onderften rand van het Suikerglas, waardoor men in ftaut was waartenemen. wanneer zij in eene Pop veranderde; het=- geen in den nacht, tusfchen den oden en gden- Augustus, ge=: beurde. Eenige dagen later, is deze Pop: afgeteekend , en naar deze Teekening is de ade Figuur- op onze plaat vervaar= digd. Men kan uic, deze afbeelding „ reeds. op het oog hen van het Eerste Gezin der Eenste Bene, P. IV. Tob. RIP. 43 dat deze Pop , niet flechts van de door mij (1llde Deel, Tab. V.) afgebeelde Pop van de Wolfsmelk- Vlinder, maar genoegzaam van alle de Poppen der overige Vlinders van dit Gezin, merkelijk verfchilt door het dunnere hoofdeinde, $. 8. Als mien zich herrinnert het gezegde in het Eerste Deels Derde Stuk , bladz. ro. van dit werk, in de Verhandeling overde “ gehakkelde Pylftaart-Vlinder, zal heteenigzins gewaagd en onvoors zichtig fehijnen, dat men deze Pop uit hare fchuilplaats genomen heeft, te meer daar ik flechits deze éénige bezat. Doch dit was juist de reden waarom ik daartoe meende verplicht te zijn, wilde ik de afbeelding van dezelve hebben en in mijn werk plaatfen „ om, van dit zoo zeldzaam Infect, eene volledige befchrijving te kunnen geven; wijl de ongemeen fpoedige wasdom van de Rups; en derzelver vroegtijdige verandering in eene Pop , (veel vroeger dan de meeste van dit Gezin,) mii deden vermoeden dat de= zelve, nog ligt in hetzelfde najaar, in een Vlinder zoude kunnen veranderen. Ik wierd in dit denkbeeld verfterkt, wijl ik, in hee werk van ERNstT en ENGRAMELLE, gemeld vond, dat de Heer ERNST de Vlinders van deze foort, wel eens in September ge= Vonden had. De uitkomst toonde dat ik mij hierin had bedrogen maar deed ook; gelukkig, te gelijk zien, dat het vroeger uit= hemen van de Pop uit haaf onderaardsch verblijf, haar geen het minste nadeel hadt toegebragt. & 2. | rr Nadat dezelve, gedurende het geheele najaar en den voors winter, onbeweeglijk ftil hadt gelegen, begon zij, in de maanden Januarij, Februarij en Maart, van het jaar 1810 van tijd tot tijd, eenige teekenen van leven te geven, door zich, om de acht of tien dagen; te verplaatfen; liggende dan eens op de rechter, dan eens-op de linkerzijde; dan. met de Staartfpits om hoog, of op den rug, dan weder op den buik. Deze verplaatfingen of ver= leggingen wierden in April, en vooral in het begin van Mei, mepigvuldiger; eh hadden genoegzaam daaglijks plaats; doch na= derhand verminderden zij weder, en hielden in het laatst van Junij bijna geheel op. Dit was een gunstig voorteeken dat hare verandering in een Vlinder (door het fchrale en koude voorjaar waarfchijnlyk eenigen tijd vertraagt,) begon te naderen: vermits — de Poppen, vooral der Nacht- Vlinders, doorgaans de laarste dagen zich weinig of niet bewegen; arie dq $- 10: Fig. 3- Fig. 4 45 NACHT-VLINDE RS $% 10. Eindelijk, nadat, daags te voren, Onze Pop, welke de vorige dagen fterk gekromt hadt gelegen, zich merkelijk hadt uitgerekt, kwam in den vroegen morgen van den gden Julij 18ro, en dus na driehonderd-een-en-veertig dagen als Pop gelegen te hebben, de langverwachte en verlangde Vlinder te voorfchijn, zjnde een Wijtjen, volkomen volgroeid en ohge- fchonden , zic ende tegen één der ftokjes ‚, welke met voordacht, in het Suikerglas waren geplaatst, en in het zand geftoken dat den bodem van hetzelve bedekte. De zittende of rustende ftand van dezen Vlnder verfchilt merkelijk met dien der meeste andere Pijlftaart- Vlinders; zijnde deszelfs Wieken of Vleu- gels, niet daksgewijze tegen het Lijf, noch horizontaa: ge- plaatst, maar a.hterwaards naar boven verheven, en vrij verre van het Achterlijf verwijderd. Fig. 3. vertoönd onze Vlinder vliegende; waardoor men in ftaat is zijne fchoonheden, zoo- wel op de onderste, als op de bovenste Vleugels, te_ont- dekken; en tevens het verfchil, beiden in Teekening en kleu- ren, met den door mij, in het Illde Deel, befchreven en afgebeelden Welfsmelk-Vlinder. Het is hierom te verwon- deren, dat de anders zoo naauwkeurige en opmerkzame RÖSEL de beide foorten voor één en dezelfde gehouden heeft; te meer daar hem, bij de toezending van de Rups, Tom. I/L, Tab. VI. Fig. 4. van zijn werk afgebeeld, door den Zender was bericht, dat, uit dezelve, een geheel andere Vlinder voortkwam, dan uit de door hem reeds vroeger befchreven Wolfsmelk- Rups. Ook fchijnt de Heer KrLEEMAN, wiens aanteekeningen en bijvoegzelen, de Nederduitfche Uitgave van het Infectenwerk van zijnen Schoonvader, vooral niet minder belangrijk maken dan de Hoogduitfche, dit niet te hebben op- gemerkt. Ten flotte moet ik hier nvg bijvoegen, dat de af- beelding, Fig. 4. is gevolgd naar een Mannetjes- Vlinder van deze foort, berustende in de verzameling van den Heere VAN LENNEP, Het verfchil, in deze twee afbeeldingen, bepaalt zich voornamelijk tot de grootte; fchoon ’er ook Wijfjes gevenden worden, welke niet grooter zijn dan het op onze plaat afgebeelde Mannetjen. mts oi edn nsrde dsl le Aa Ek: Dale me het Ors P, Ì jk Ne ig ie en hit Jet „jef Ln j ik bid) te dst Pip te KENT ek ol, Ji, A Lelie JERIN is 4 AAM Mis RT bet PE dik OPE LENGEN hed Va SES DDL MN E PR gh A ene N be S (6) & 49 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD, SIS SNES SNES SISIENIEIEKESISISIES VIERDE DEEL. | SSSSSSSSISSISSSISESS SESSIES VYFTIENDE VERHANDELING. OVER DE NACHT=-VIEINDERS, van het TwrEEDeEGeEziN der TwEEDE BENDE DE MOS-METER. P. IV. Tab. XV. Je 1. abh: elk voedfel is er in hert fchrale Mos, grocijende op: + Wi É een houten hek of raster, of iets dergelijks? en Gtt ek hoe is het mogelijk dat hetzelve groeit? deze beide vragen zoude men bij de befchouwing van een zoo zeer geringfchijnend Plantje kunnen doen „ doch waarop men tevens zoude kunnen antwoorden, dat het ons voorkomt dat het groeit door den regen en dauw, welke het nu.en dan bevoch- úgu;s maar zoude men dan weder kunnen zeggen, dat het dan in M een: Fig. 3 Tab, XV. Fig. 4 so NACHT-VLINDERS. hdd een aanhoudenden droogen Zomer moet verdorren. doch néen, het groeit en verdroogt niet, hebbende. de alwijze- Schepper „ aan deze foort van. Gewas het vermogen gege ven „ om niet alleen een droogen Zomer maar zelfs vele ach- tereenvolgende Jaren , zonder vocht te kunnen blijven leven beginnende, zoo dra het dit weder bekomt; els van nieuws te herleven en te groeijen, zoo is ’er ook door die zelfde wijs- heid, voedfel ingelegt, genoeg om: het Schepfel door zijne goedheid op hetzelve geplaatst te kunnen voeden „ hoe fchraal of droog het ons ook moge toefchijnen, en het is op dit Gewas, dat ons tegenwoordig voorwerp zich als Rups onthoud , en van het Eij af tot deszelfs-volle grootte toe ,‚ mede voed „ waarvan de Latijnfche naam Lichenaria ontleend is; en het is. ook ingevolge hiervan, dat.ik hetzelve noeme De Mos- Meter, Ge 25 De Heer prerenr veen te Haarlem, had de goedheid: mij in de maand Juny twee volwasfene Rupfen van oas tegen- woordig voorwerp te zenden, waarvoor ik zijn Ed, hierbij opentlijk. mijnen dank betuige: bij Fig. 3. op Tab. XV. ziet men dit fraaije Rupsje kruipende op een ftruikje mos, uit welke afbeelding men oordelen kan, hoe moeijelijk hetzelve in de vrijheid. te vinden is, om. redenen, de kleur van het Rupsje,. en van het mos, zoe veel met elkander overéén- komen, doch om nu het Rupsje in deszelfs gedaante beter te kunnen zien, zoo vertoond Fig 4. dit fraaie diertje van het mos afgenomen. 5: 3e van het Twetpe Gezin der Twerpe BenDe, P. IV. Tab. ZV. 81 3 Mijne ontfangene Rupfen, volwasfen zijnde, fponnen zich nóg in de zelfde maand in, tusfchen het Mos , en veranderden in Zwartachtige Poppen, Fig. 5. vertoond eene dusdanige Pop. Fig, 5 $. 4 Het duurde niet lang of de fraaije Vlindertjes kwamen te voorfchijn, hebbende bijna drie weken in het Popvlies beflo- ten gelegen, Fig. 6. vertoond het Mannetje en Fig. 7. het ri. 6. en 7, Wijfjes; het onderfcheid der kunne is gemakkelijk te onder- fcheiden, hebbende het. eerfte gekamde en het laatfte draad- vormige fprieten. S.5. Eenige dagen voor dat mijne Vlinders uitkwamen, had de Heer A. p’aruLY te Amfterdam, een Wijfje gevangen, het gene eenige Eijtjes leide, en waarvan zijn Ed. de goedheid had, mij er tien ten gefchenke te geven, waarvoor ik hierbij openlijk bedanke , hebbende ik nu door dit gefchenk de geheele huishouding van dit fraaije Infect; deze Eitjes ziet men bij Fig. 1. in derzelver natuurlijke grootte en bij Fig. 1. Fig. 2. door het Microscoop gezien, zijnde groen van Fig, 2. kleur, en zeer aardig gefigureerd; eenige dagen na dat ik dezelven ontvangen had, wierden zij bruinachtig, zijnde een zeer goed teken van bevrucht te zijn, het geen de uitkomst ook bevestigde, komende de Jonge Rupsjes, op den eerften: Augustus.te voorfchijn. M: 2- Se. Go. 52 NACHT-VLINDER S, we 5-6. Zoo dra als ik ontdekte dat de Rupsies uit gekomen. waren gaf ik hun aanftonds een Plantje Mos, waarvan zij ook fpoe- dig begonnen te vreten, ik dacht deze Rupfen zullen mogelijk dit Jaar nogwel in Vlinders veranderen, en als Eijeren den Winter door brengen, doch neen, zij vraten wel van het Mos, doch groeiden zeer langzaam, blijvende het geheele Najaar, en den daaropvolgenden Winter , im den ftaat van Rups, en ftierven: tot mijn leedwezen in de Maand Maart desvolgenden Jaars ; hebbende toen nagenoeg een vier de van hare grootte bereikt. 57 Uit het bovengemelde blijkt dus, dat dit Infect maar eenmaal in het Jaar voortteelt, ‘want mijne Rupfen den Winter door- gebragt hebbende, zouden zeker tegen de Maand Junij zijn volwasfen geweest, ’% welk ook de tijd was, dat ik de volwasfene. Rupfen ontfangen had ET r Te f aje AN ir ed df "AB Len bss, de EE ) Lak ej VERS lide, j hete k ’ pe ds Fn} adt! ol, ke - Á E pin Î 4 dr an 1 ik à î Wiel Wncors EVAG OEINMEE ill 4 LAA ML dt hi) Nt ij: md ‘ pen: nt k ' Ate é nan en nk en Gn N Ô NACH'EVLINDERS zn # Tweede Gezin der TWEEDE BENDE. Jab. XV e (&> @ uv NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SIS SISISSISSSSISNSSSISSSSES SS 5 VIERDE DEEL. en eetset mt ZESTIENDE VERHANDELING. OVER DE ENGE T--WEINDER S, van het TwEeEDE GeEziN der EERSTE BENDL DE GLADDE-VLINDER, P. IV. Tab. XVI en D. zwarte kleur, is ontwijfelbaar zeker, eene zeldzame Onder de Rupfen, ten minften is het getal zeer gering welke mij bekend zijn en deze kleur bezitten, het was mij dus aangenaam eene Rurs te bekomen, welke bijna geheel van deze kleur was, en waar door ik in ftaat ben de afbeelding en befchrijving hiervan zoo wel als van de Poppen emt Vlinders, aan de Liefhebbers te kunnen mededelen, N In 54 NACHT-VLINDERS. In het Latijn draagt deze Vlinder den naam van Complana, naar gedachten om dat dezelve geheel glad en zonder eenige ge- figureerdheid is, ík zal hem dus in naarvolging hiervan noemen de Gladde Vlinder. t S. 2. In de Maand Jenij des gepasfeerden Jaars, vond mijn Zoon te Muiderberg eenige Rupfen, van onderen aan de ftammen der Tab. XVI. ziee Boomen, waarvan ’er een afgeveeld is op Tab, XVI. Eig 1, Fig. 1. Fig. 2e fommige vraten aan het mos dat op de ftimmen zat, wij gaven haar dus te huis komende ook van dit mos te vreten, doch een voornaam Liefhebber berigte ons dat zijn Ed. deze Rupfen, wel op de Duin-Rofen Rofa Spinofisfima gevonden had, wij gaven dus dezelve Rofenbladen waarvan zij ook met graagte nog eenige Dagen vraten, fpinnende zich in het begin van de Maand Julij in, makende maar een luchtig fpinfel, op den bodem van haar verblijf, tusfchen eenige blaadjes, en veranderden daar- in tot Poppen zoo als Fig. 2. vertoont. S 3 Veertien dagen na de verandering, kwamen de Vlinders reeds Fig. 3. en 4e te voorfchijn, bij Fig. 3. en 4. ziet men een Mannetje en Wijfje, Fig 5 in de vliegende gedaante, daarentegen fteld Fig 5. den lopen- den ftand voor; het onderfcheid der kunne is alleen , aan de dik- te van het lijf ce onderfcheiden , zijnde dat van het Mannetje , van achteren meerder gepluimd , als dac van het Wijfje 3 Eijeren hebbe ik hier van niet kunnen bekomen , dewijl het Wijfje, gevangen zittende , dezelve bij mij niet heeft gelegt. 1 mr = = „NACHTVLINDERS 747 / Tweede Gezmoer KERS TEBENDE. Jab. XVI @ CH) B ij 7) NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SSSSSSSSSISSSKS SSS SS sE VIERDE DEEL. SSS SSSSSISSSSES SES Ss Se sE sE ZEVENTIENDE zen ACHTTIENDE VERHANDELING; OVER DE MACH T:VLENDER 9; van het TWEEDE GEZIN der EERSTE BENDG DE HAGEHELD: P. IV. Tab. XVII, en XVIII, Gn ard 1. het tweede deel van dit wefk, vierde {tuk, Tab. XII: en XIV. is eene Rups en Vlinder afgebeeld en befchrever onder den naam van Spartel- Rups, in het Latijn gemaamd Trifoliì, in welke befchrijving ik zeide dat bij de Heer Röser BES 05} Oo bij 56 NACHT-VLINDERS. bij de afbeelding van die Rups, zekerlijk een misflag was voorgevallen , want dat de Rups bij zijn Ed, op Tab. XXXVb. veranderde in den Vlinder op Tab. XXXVa, en dac de Rups van deze laatfte Tab. dan zekerlijk inden Vlinder van de eerfta Tab. zoude veranderen, het gene ik nu ook bij ondervinding hebbe gezien, zijnde thans in de gelegenheid aan de Liefheb- beren de geheele huishouding van deze Rups en Vlinder te kunnen mededelen, welke ik op de volgende wijze ben machtig geworder, In de maand Julij 1809, ontving ik van den Heer F. C‚ Decourr te Dordrecht, waarvoor hierbij zijn Ed. openlijk bedan- ke, een doosje met eenige BEijeren, wearbij zijn Ed. mij het volgende melde: „, Den afte Julij een Wijfjes Vlin- »„„ der uit een Pop bij mij gekomen zijnde en in een doos „ met gaas overdekt gezer hebbende, kwam ’er na verloop » van korten tijd een Manpetje bij, het gene ik ving, en » bij het Wijfje in de doos plaatfte , dat ook ogenblikkelijk met „„hetzelve paarde, waarna het: Wijfje den zelfden avond » nog hare Eijeren begon te leggen, welke zij niet vastlijmde ‚> maar van het T weep Gezin der Eerste Benpr, P. IV. T. XVII XVIII 57, »„ maar al vliegende en lopende liet vallen. Deze Vlinder „ wordt bij vele Liefhebberen genaamd De Hageheid en is „ door den Heer Rösrr afgebeeld, de Rupsop Teb, XXX Va. „en de Vlinderop Tab. XXXVb. in het eerfte Deel van » zijn Infcéten werke’ De naam van Mageheld word zekerlijk aan dit Infect geges ven, om dat de Rups zich veel met Hagedoorn geneert, hoe wel dezelve ook nog zeer vele andere bomen en planten vreet, ik hebbe haar met willige bladen van het Eij af tot hare volle grootte toe gevoed, en eer ander Liefhebber heeft ‘er gepasfeerde Jaar eenige gevonden op een Eikenboom waarvan ook zekerlijk de Latijnfche naam Quercus zijn oors fprong heeft Ke S 3 Op Tab. XVIL Fig. 1. ziet men een dezer Eijeren in de patuurlijke grootte en bij Fig. a vergroot, zijnde bruin van kleur en niet onaardig gevlakt of gemarmerd. Na dat ik deze Lijeren nog eene maand bewaard had, kwamen de Rupsjes uit dezelven te voorfchijn, Fig. 3. vertoond een zoo= danig Rupsje; aanmerkelijk is de grootte van dit Diertje in Os vers Tab. XVIL Fig. 1. Fig. ha Fig & Fig. 4. 58 NACHT-VLINDERS. vergelijking van de grootte van het Eij, wie zou bijna geloven kunnen dat hetzelve in zoo een Eijtje befloten heeft geweest? het is echter waar, en leid geene tegenfpraak., Drie a vier dagen na dat zij het Eij verlaten hadden, vervelden de voorfpoedigften woor de eerfte maal, en weder na verloop van zeven dagen deden zij dit voor de tweede keer; „den 18len September zijnde negen dagen daar na, verwisfelden zij weder vaa huid, en den z5ten O&ober deden zij dit ten vierden male; ik gaf hen geftadig willige bladen te vreten, waar: mede ik ze van het Ei af reeds gevoed had, tot zoo lang als ik dezelve bekomen kon, doch de naderende winter , deed de bladen nu verwelken, zoo dat ik eerlang mijne Rupfen niet meerder kon te vreten geven, hadden nu de grootte be= reikt als Fig. 4. in welken ftaat zij dus den winter zonder voedfel moesten doorbrengen; ik liet hen nu {til ftaan tot in het begin der maand April des volgenden jaars, toen ik hen weder eenige bladknoppen konde geven, waarvan zij ook begonnen te vreten, ik onderzocht toen hoe vele Rupfen van het getal van zes-en-vijftig, welke ik voor het begin van den winter gehad had, dezelve hadden doorgebragt of overleeft, en bevond tot mijn leedwezen dat het maar zeer weinige waren, zijnde ’er flegts nog zeven Rupfen in het leven, van deze ftierven er nog eenige toen zij weder vervelden, waar-- mede zij van den 1óden tot den 2gîe April doorbragten, dus was | vanhet T weepeGezin der Eenste BENDe,P, IV. T.SVIN XVIILSg was mijne overwinst zeer gering, doch toen begonnen dè overigen als het ware eerst goed te groeijen, en vervelden nog eens in het laatfte van Maij, fponnen zich bijna veertien dagen daarna in , hebbende toen de grootte en kleur als Fig. 5. op de plaat, welke afbeelding naar eene volwasfene Rups is vervaardigd, welker lengte ruim drie duimen was, en of= fehoon zij van het Eij af niet onaanzienlijk is, zoo behoort dezelve nu volwasfen zijnde, zonder twijfel onder de groote en frazije Rupfen getelt te worden: 8 4 Den iden Junij begon de eerfte Rups zich in te fpinnerij hechtende ver van elkander eenige draden vast, in eener hoek van de vlugt waarin ik hen geplaatst had, en tusfchen deze draden vervaardigde zij een zeer digt fpinfcl van gedaante en kleur als Fig. 6. om daarin tot Pop te veran- deren, welk fpinfel van buiten zeer ruw was, maar van binnen zoo glad als het bij mooglijkheid wezen kon, om dit te zien knipte ik den 2ofe Julij dus vijf weken na de infpinning een fpinfel open en zag ten tegelijk de gedaante en grooue O3 def Fig. 5% Fig. 63 Tab.X VIII Fig. 7. Fig. 8. Fig. g. enzo Go NACHT-VLINDERS. der Pop, zoo als dezelve op Tab. XVIIL Fig. 7e afgebeeld is. $- 5 Den volgenden dag na dat ik het fpinfel had open geknipt, begon de Vlinder reeds door het popvlies heen te fchijnen ; en wel eindelijk zoo fterk dat ik duidelijk de wite vlak en- de gele ftreep op de boven vleugels kon zien, komende ook de Vlinder den agter Julij te voorfchijn. Fig. 8. is ver- vaardigt naar een Mannetje en Fig g en zo beiden naar Wijfjes, het onderfcheid in kleur dat ‘er bij deze Vlinders plaatst vind en wel bijzonder bij de Wijfjes, is zeer aan- merklijk, fomtijds zija dezelve zoo donker als het op de plaat afgebeelde Mannetje en ook wel eens nog lichter als Fig. 10. het onderfcheid der kunne is zeer gemakkelijk te onder- kennen en leid geen twijfel, zoo als het ook zeker is dat deze Vlinders zich maar eenmaal in het Jaar vertoonen, ibn , al Meiers 00 HLD mgee epe dens trs srryerd ret ens jp Ks att : Hladan > NACHTVLINDERS 2 (ae Z Tweede Gezn Liez HERSTEBENDE. Jab. XVIL EEE 7, N00 eid ed | Wii in er abt: ‘ - vid evi kl A « F f pe zp EEN % ‘ t ze Phi Ce A d % td Dy, dd kh + : „e vn. gf Ld 4 re sl : ie VIN Bs Pel d ban: ' nd mir ZED ze „te 408" epe Li sE . i E] 'e $ « 5 GEER \ % . … , 4 vie _ bias Ae Ak ij KE NE à re NACHEVLINDERS 107 # Tweede Gezinder HERSTE BENDE. PW RE NE 8 CH) B | Pd NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SSSSSSSSISSSSSISESISIES SESSIE VIERDE DEEL. SISSSSSSSSISSSNE SISSI SESSIE: NEGENTIENDE VERHANDELING; OVER DE NACHT-VLINDER S, van het TweeDpeE GeziN der Eerste BEND DE LEVERVLAK. P. IV. Tab. XIX, Gr TL. het Latijn word orze vlinder genaamd Lucipara, ook wel Dubia, daarentegen noemt men dezelven in Duitschland der Leberfleck of Purperglanz, ik zal hem dus in navolging hiervan, en om niet weder een nieuwen naam te gebruiken; noemen de Levervlak, $ 4. Voof drie jareri geleden ontfing ik in de maand Augustus P van end 62 NACHT-VLINDERS. van den Heer pPrrren VEEN, te Haarlem, waarvoor ik hierbij zijn Ed. openlyk bedanken, eenige Rupfen van ons tegenwoordig voorwerp, waarvan 'er ecn volwasfen is afge- Tab. XIX beeld op Tab. XIX. Fig. 1. zijnde groen van kleur, en Fig. 1. hebbende op het achterlijf aan beide zijde een wit vlakje; het gene deze Rupfen zeer kennelijk maakt, en waarbij zijn Ed. mij het volgende melde: ;, Het was medio Jalij »» dezes jaars, dat ik het geluk had een Wijfjes- vlinder » van de Lucipara te vangen, deze vlinder leide na ge- ‚; dachten 5o a (Go Eijeren, welke loodkleurig en fraai gefi- gureerd waren; na verloop van flegts veertien dager „ kwamen de Rursjes reeds uit, zijnde licht groen van kleur ‚ met zwarte glimmende kopjes, latende de Eijerdoppen onaan= » geroerd ziten, nu was de zwarigheid wat het voedfel van » deze Rupsjes zijn zoude, alzoo hetzelve mij geheel onbe- » kend was; ik beproefde zulks doer middel van hun meer » dan vijftig foorten van boom en voornamentlijk van planten » bladen voorteleggen, dewijl ik aan de Rupsjes, uit hoofde » zij zich met hunne poten niet fterk vast hielden „ oordeelde es dat het Rupfen waren; welke op planten en niet op bomen s aasden, want de Rupfen die op hogen bomen leven, „ houden zich meestal zeer fterk bijzonder met de achtere ; poten vast; ik wierd ook niet in mijne verwachting te leur » gefteld , want zij verkofen de bladen van klisfen „ kruipend ss aardveil en melde, echter fchenen zij ook -eenigfints van van het TwexDr GEZIN der Kaisté Bene; P. IV. Tab. XIX. 6} » van elfebladen te vreten, doch de melde verkofen zij „ boven alles; hiermede heb ik dezelve ook geheel opge- » kweekt; de Rupsjes eerst uit het Eij komende, zijn vuil 3» groen, met glimmende zwarte kopjes, zoo als ik boven » reeds zeïde, doch na de eerste vervelling worden zy fchoon- » der groen, en krijgen een groene kop; zij vervellen in het » geheel vijfmalen, vretende iederen keer het afgeftroopte vel » op, en na de laatfte vervelling, en dus volwasfen zijnde; j» zijn ze fchoon groen van kleur, hebbende op het achter- » einde twee in het oog lopende wite fpikkels, waardoor j deze Rups zeer kennelijk is; latende ik het verder onder- > zoek aan UE, over.” _$3 Niet lang meer behoefde ik mijne ontvangene Rupfen optepasfen, want in het begin van de maand September kropen zij in de aarde, om tot Poppen te veranderen; ik liet toen de aarde ftil ftaan tot het volgende jaar, wanneer ik dezelve den 17den February doorzocht en bevond dat mijne Rupfen ieder een fpinfel hadden gemaakt, als Fig. 2, zijnde dit echter maar zeer luchtig en los, waarin zij in bruine Poppen veranderd waren, zoo als Fig. 3. een zoodanige Pop vertoond, Pz S. 4 Fig. & Fig: 3 64 NACHT:-=VLINDERS: S. 4 Van tijd tot tijd nu naar mijne Poppen ziende of ’er ook de Vlinders uit te voorfchijn kwamen , welke ik met verlan- gen te gemoed zag, zoo was het echter niet voor den 8&ften Junij, dat de eerste te voorfchijn kwam en vervolgens ‚de Fig.4. enz. overigen. Bij Fig. 4 en 5. ziet men twee Vlinders in de Fig. 6. vliegende gedaante, zijnde de eerste naar een Mannetjes en de tweede naar een Wijfjes- Vlinder vervaardigd , daarentegen vertoond Fig- 6. den lopenden ftand. Mijne Vlinders hadden dus den tijd van negen Maanden in den als levenlofen ftaat van Pop doorgebragt , waaruit wij dus zeker kunnen befluitea dat dezelve zich maar eenmaal in het jaar vertoonen. Ten flotte moet ik hier nu nog bijvoegen, dat het nog al aanmer- kelijk was, dat de Heer p. vEEN en mijn Zoon, op den 17° September van hetzelfde jaar dat zijn Ed. het Wijfje gevan- gen had, en dus terwijl wij met het opvoeden dezer foort van Rupfen bezig waren; zij een dezer Rupfen vonden, in den Aarden-Hout, buiten Haarlem, op een elfen flruik, waarmede wij baar ook nog eenige dagen voeden, waarra zij in de aarde kroop, hebbende de Heer p. vEEN, nog wij, nooit voor die tijd en tot heden toe, zijnde nu drie jaren geleden, nimmer weder noch Rups, noch Vlinder van deze foort vernomen, ed NACHTVLINDERS zz BweedeGezmeer KERST BENDES Zib XE e (ep ® 65 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. | EE NN | VIERDE DEEL. TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-.VLINDER S, van het TweEDE Gezin der EERSTE BENDE DE RIETBOORDERNR P. IV. Tub. XX. 5 re Mir. in het Latijn Petatoria, is de algemeen aangenome naam van die Vlinder, waarvan de Rups zieh met de bladen van het Riet voedt, en welke reeds in het Eerste Deel van dit werk is afgebeeld en befchreven; nu weder de Huishouding van eene Rups en Vlinder machtig geworden zijnde, welke zich miet met de bladen, maar met het merg uit het Riet voedt, zoo zal ik thans dit Infect noemen De Riethoorder, in het Latijn draagt den Vlinder den naam van Phal: Noct: Arundinis. Q ge #3 66 NACHT-VLINDERS. Sz In het begin van den maand Julij, des jaars 1810, ontfing ik van: den Heer r. c. DEcouRrT, te Dordrecht, waar. voor ik hierbij zijn Ed, openlijk bedanke, eenige Rupfen, waarbij zijn Ed. mij het volgende melde, „ In het Eerste Deel van UE, Infecten- werk, de Derde Verhandeling van het Vierde Stuk, heeft UE, » eene Rups en Vlinder afgebeeld, onder den naam van Goudlakens- » Vlinder, waarvan de Rups in het hart der Klisfenftronken huis- „ vest; nu zende ik UE. hiernevens eenige Rupfen, welke zich „ binnenzin het Riet, even als de andere in de Klisfen onthouden, „en met het merg van hetzelve voeden 5, zij zijn zeer lang en s fmal, zoo dat zij door eene kleine opening in het riet gemaakt » er gemakkelyk in kunnen komen;: voor dat zij in Poppen veran- » deren, knagen zij het riet bijna door, zoo dat er maar een _ » dun vliesje blijft zitten, en befpinnen de verdere doorgang van „het rie: met een digt weefzel, zoo dat de Vlinder uit de Pop „ komende en zich omhoog begevende, door dat gat dat de » Rups geknaagd heeft heen moet, om uit het riet te » komen; wie ziet niet hier uit de goddelijke wijsheid van den » Schepper die in zoo een klein Infect zulke zorgen gelegt heeft » om zijn geflacht voort te planten; de Poppen zijn buitengewoon ‚ lang zoo als ook de Vlinders, welke een lang achterlijf hebben „en in Augustus of September uitkomen, zijnde bruinachtig van s kleur met eenige weinige tekening op de boven vlerken, en » verfchillen fomtijds veel in kleur van elkander, beftaande daarin ‚ dat de eene donkerder is, als de andere , zij komen veeltijds » des avonds uit het Popvlies,. en zijn niet zeer ongewillig , opgefloten » zijnde om te paren, ten minsten die gene welke ik gepasfeerde waar gehad heb, deden het den zelfden avond van hunnen »_ uitkomst. Ik pan Fet Twreor Gezin der Eensre Beroe, P. IV. Tab, XX. EP Ik twijfelde niet of mijne ontfangene Rupfen „ waarvan er een afgebeeld sop Tab. XX. Fig. 3. waren volwasfen ; ik gaf haar aanftonds varsriet, T.XX; van het foort in het Latijn genaamd Phallaris Arundinacea, zijnde dit haar Fig. 3 gigenlijke voedfel „en waarin de meeste zich invraten , doch het kwam mij voor dat eenige van dezelve op reis door de koude verkleumt „ of door gebrek aan voedfel, krachteloos waren geworden, ten minsten hadden zij de kracht niet om zicheven alsde andere in het riette vreten, maaar ftierven. Sz Drie a vier dagen na dat de Rupfen zich in het riet ingevreten iadden, ontdekte ik aan hetriet een bijna open langwerpig vierkant gat, het welk bij Fig. 4. is eangewezen, zijnde dit de plaats waar Fig. 4 de Vlinder moet uitkomen; ik brak nu. het riet ter dezer plaats open Een vond in hetzelve een weinigje lager de Pop, afge- beeld, Fig. 5e di Fig. 5: S- 4 ë Ik nam alle de Poppen uit het riet, om redenen ik bevreest was dat zij door het indroogen van hetzelve te veel gedrukt zoude worden en daar door fterven, legde toen dezelve voorzigtig op eenige aarde neder en hoopte nu eerlang de Vlinders te zien te voorfchijn komen, ingevolge het fchrijven van mijnen vriend den Heere prcourT, welke mij melde dat de Vlinders in de Maanden Augustus en September uitkwamen ;- fpoedig wierd ook aan mijne verwachting voldaan „ want reeds den 1g'en Augustus kwam. de perste Vlinder te voorfchijn en vervolgens de overige, hebbende dus maar eene Maand als Pop doorgebragt ;- Fig: 6. is naar een Fig. 6. Wijfje en Fig, 7. naar cen Mannetjes - Vlinder vervaardigd; het Fig. 7, nderfcheid der kunne is niet anders âls aan het achterlijf te onder- kennen ‚ zijnde van het Mannetje gardes Kriens als van iet Wijfje. Qz 65. 8 NACHT-VLINDERS. BD art Se 5 Alle mijse Vlinders nu bij elkander in eene met gaas overdekte doos gedaan hebbende duurde het niet lang of de Wijfjes leide hare Eijeren zoo maar los op de bodem neder, doch of zij gepaard hadden was mij onbekend; deze Eijeren waren vaal van kleur en Fig. 1 zonder eenige gefigureerdheid; Fig. 1. op onze plaat is de natuus- Fig. a.lijke en Fig. 2. de vergroote gedaante; ìn hoope dat de Vlinders gepaart hadden bewaarde ik de Eijeren, van tijd tot tijd naar dezelve ziende, en zag ook in de maand April des volgenden Jaars, dat zij een weinig donkerder van kleur wierden en ieder een zwart vlakje kregen, waaruit ik befloot dat zij bevrucht waren en fpoedig zouden uitkomen, zijnde zekerlijk het vlakje de plaats waar zich het kopje van het Rupsje bevond, mijn vermoeden wierd ook bevestigt, komende-de jonge Rupsjes den laatsten April te voorfchijn, zijnde bijna van kleur als de volwasfene, loopende meef of min fpannende ; ik gaf haar aanstonds eenig riet , waarin zij zich invraten, doch zij ftierven alle, naar gedachten doordien het riet bij mij in een vlesje met water ftaande , zekerlijk dat behoorlijke voedfel niet had als wanneer het aan de kanten der floten of moe- tasfen groeit, en daardoof’ van binnen als het ware verdroogde en dus mijne Rupsjes ftierven; ik had echter nu de geheele Huishouding van dit Infect, leidende het geene twijfel of hetzelve zal zich maar eenmaal in het Jaar vertoonen, om redenen de jonge Rupsjes die den laatsten April bij mij uie de Eijeren kwamen, zekerlijk weder in de Maand Julij volwasfen zouden zijn geweest, zijnde de tijd dat ik dezelve had ‘ontfangen. … VVE WLAN Vn eva va war ware a aar HET KROOS-VLINDERTJE. $. Ie In fillaande wateren groeijen veeltijds kleine ronde blaadjes, in het van het Twerepe Gezin der Bensrte Benne, P. IV. Tob. XE, 65 het Latijn-genaamd Lemna minor en in het Hollandsch Kroos ook wel Waer Linzen, met deze blaadjes is het dat zich onze tegenwoordige Rups voedt, hebbende hier van den Vlinder ook de 'Latijnfche naam bekomen. van Lemnalis, en het.is ook hier om, dat ik dic. Wligderje noemen Het Kroos - Vlindertje. S 2e- Jaarlijks in de Maand- Maij of iets vroeger of iets later, al naar dat de voorjaars warmte verfchijnt, vind men hier en daar tusfchen de T. XXe bovengemelde blaadjes, hoopjes uit eenige derzelve te zamen geftelt, Fig, a. afgebeeld op. Tab. XX. Fig. a en d. in - deze hoopjes onthouden end zich. Rupfen, zoo als bij Fig. b. een zoodanig hoopje afzonderlijk Fig. be is afgebeeld, waaruit de Rups komt uitkruipen; om nu. ook de Rups in haar geheel’te zien, zoo is zij bij Fig. c, afzonderlijk afgebeeld. Fig. Deze Rupfen , daar doch in. de: geheele fchepping geene gaping beftaat, maar het eene Rijk altoos aan het andere, ja het eene geflacht aan het andere. verbonden is, door tusfchen wezens, . ver- binden weder als het- ware de land pee welke op boomen en planten leven, met de fchepzelen welke in het water haar voedfel vinden, hebbende ik meer als eens dezelve, in een vles of glas waarin ik ze bewaarde, eene geheele poostijd onder water zien lopen, tot dat zij weder op de oppervlakte van: het water tusfchen het Kroos eene plaats vonden om een verblijf te vervaardigen, het gene zij dan in malkander fponnen, zoo dat het van binnen geheel vrij van water, ja geheel droog was. Bij deze gelegenheid moet ik nog melding maken van eene Rups welke nog meer de land en water Infecten verbind, als onze tegen- woordige, nameljk, voor twee of drie Jaren geleden ontfing ik eenige water planten en vond tusfchen de wortelen derzelve eene: grauwachtige ruige Rups, met zestien poten, doch welke mij toe- Scheen krachteloos te zijn; ik dackt dit is misfchien een water Q3 Rups je NACHT-=VLINDERS Rups, en leide haar daarop in een fchoteltje met water, en ziet zij begon als te herleven en wierd weder geheel frisch; doch tot mijn- leedwezen ftierf zij , na dat ik haar eenige Weken in het water bewaard kad, waarin ik eenige wortelen van bovengemelde planten gelegd hada S. 34 Wanneer men inhet water-de gemelde hoopjes vind ‚ en de daarom Fig. a, zittende blaadjes zijn nog geheel groen, zoo als bij Fig. a. dan zie: er meestentijds binnen in dezelve nog eene Rups, doch zijn de: Fig. d. blaadjes verdord en dus wit of witachtig, als Fig. d. dan is in dae ___hoopje de Rups reeds in een Pop veranderd, hebbende de gedaante Fig. e. grootte en kleur, als Fig. e $. 4: Het is in het begin van de maand Junij, dus niet lang na de vera andering , dat het allezins aardige Vlindertje reeds te voorfchijm Fig. f. komt; Fig. f. vertoond het Mannetje en Fig. g. het Wijfje, beide en g. in de vliegende gedaante; het onderfcheid der kunne is gemakkelijk te onderkennen, zijnde het’ Mannetje bijna geheel wit, het Wijfje daarentegen veel donkerder van kleur, In welke ftaat dic Infect nù den Winter overbrengt is mij onbekend, en wanneer ik dit de eene of andere tijd mogtte weten komen, zal ik niet nalaten dit aan de Liefhebberen mede te deelen. iP 4 TUTA RESORT permen wees hd AN ad Ni ze Pe, Ea a Tua ke en 6 MIE 2d (he iS _ ci Í kelij NACHTVLINDERS vx / Tweede Gezmeer EERSTE BENDE. e ce) & 7ì NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. pees sss VIERDE DEEL. NN | EEN -EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE - .NACHT-VLINDER S; van het TwreeEDeE GeziN der EersTE BEND& HET BRUINE MATJE P. IV. Tab. XXI. A $: he TL het eerste deel, vierde tuk; Tab. I. van dit Infectenwerke is eene Vlinder befchreven en afgebeeld, aldaar genoemd de kleine Wpendrager uit de Matjes- Rups en op den Inhoud van dat deel met de Latijnfche naam Curtula; doch dit laatste gelieven mijve Lezers te veranderen in Anachoreta; dragende ons tegen= woordig voorwerp in het Latijn de naam van Curtula en in het Hollandsch het Bruine Matje, hebbênde beide de Rupfen en Vlins ders vele overeenkomst met elkanders $ 2 In het laatste der maand Julij, eenige jaren geleden, ving ik; buiten Haarlem, een paar Bruine Matjes- Vlinders, afgebeeld 5 NACHT:VLINDERS Tab. XXL Fig. 6.en7. Fig. 1. Fig. De Fig. 3. en 4. op Tab. XXI. Fig. 6. het Wijfje, en Fig. 7. het Mannetje; deze Vlinders mede naar huis genomen hebbende, begon het Wijfje reeds de volgende nacht hare cijeren te leggen , enkeld en niet bij fchoolen, leggende in het geheel 268 eitjes, groen van kleur , zonder gefigureerdheid, zooals bij Fig 1. vier derzelve op een blad zittende afgebeeld zijn; eenige dagen daarna wierden zij donkerder van kleur, en den eersten Augustus kwamen de Rupjes reeds te voorfchijn. $. 3: _Aanftonds gaf ik de jonge Rupsjes Willige Bladen te vreten, hoewel ik nu geloof dat het beter is dezelve Abeele Bladen te geven, om redenen ik twee jaren daarna van den heer P. VEEN, te Haarlem, eenige eijeren ontfing, welke door de Vlinder zelve op deze Bladen. gelegt waren, wa:rmede ik ook toen ter tijd de Rupfen groot gebragt heb, en waarom zij ook op onze plaat op dezelve zijn afgebeeld; zij lieten zich echter de Willige Bladen ook zeer goed fmaken; ik had dus hoóp van zoo vele Rupfen een goed getal Vlinders te zullen-bekomen; zij groeiden voorfpoedig, en bereikte na eenige dagen de grootte als Fig. 2., zijnde toen tweemaal verveld, vervolgens verwisfelde zij nog een gelijk getal keeren van huid en waren in het begin van September volwasfen, zijnde toen zeer onderfcheiden van kleur, zoo als men aan Fig. 3. en 4. zien kan; ondertusfchen waren ’er nu en dan reeds eenige geftorven, doch op een gecal van ruim 250 Rupfen maakte dit weinig uit; doch nu hare volle grootte bereikt hebbende, kwam ’er zoodanig de fterfte onder dat ’er maar weinige overbleven, welke zich om van gedaante te verwisfelen eenige Bladen bij elkander fponnen, waar tusfchen zij drie of vier dagen daarna in Pop veranderde,-zoo als ’er bij Fig. 5. eene is afgebeeld. S. 4 Het was niet voor in de maand Mai des volgende jaars dat ik uit alle deze Rupfen maar eene Vlinder bekwam, en deze was nog kreupel, hebbende dus voor mijne moeite eene geringe be= looning; ik had echter nu de geheele huishouding van het Eij af tot aan den Vlinder, blijkende het tevens dat deze zich tweemaal in het jaar vertoont, als hebbende ik denzelve gevangen in het Fatst van Julij, en in Mai kwam hij bij mij uit den Pop te voorfchijn. ij B - ree Un EL Mt prs rr A erk dr sind bÂ. be mn tere menne on neee n/a £ ID CE eme Û NACHTVLINDERS vant Tweede Gezinder ERS TE BENDE. [ Jab. XXI) © (e> @ 73 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. sss ESSEN VIERDE DEEL. IDSN NDS NNS | TWEE-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE DAGSVLENDERS, van de Eerste BENDE BREE IEM EN DSE Ri P. IV. Tab. XXII, Sn Ee Ee van de oude Romeinfche Godinnen, en wel de Godir der Jagt, welke echter beter bij de naam van Diana bekend is, droeg ook bij hun de Latijnfche naam van Delia, naar eem der Eilanden van de Archipel, dat oudijds Defos genaamd wierd, en waarop Zij zoo men zeide benevens haar broeder Apo/to, welke daar naar ook den naam van Delius Heeft, geboren waren , en het is zeker dat de Vlinder welke thans het onderwerp dezer Verhandeling zal uitmaken, zijn naam nanr deze Godin be- komen heeft; ik zoude dezelven dus ook wel Diana kunnen noemen, maar dewijl in het eerste deel van dic werk reeds een Vlinder is afgebeeld en aldaar Diana genoemd, zoo zal ik liever nu onze tegenwoordige de naam van Defia laten be- houden, alhoewel de eerste een Nacht- Vlinder en deze een: Ss Dag- Tab. XXII. Fig. 1.en2, 74 DAG:VLINDERS. Dag-Vlinder is, zoo is het naar mijn gedachten doch beter dat iedere Vlinder ecne eigen naam heeft. Sa. In het Infecten- Werk van den Heere Rösrr, IV Deel, Tab. XIIL Fig. 4. is eene Rups afgebeeld, en op Tab. XVII. Fig. 4. een Vlinder, welke ik niet twijfel of deze Rups en- Vlinder zal onze tegenwoordige verbeelden, zijnde de overige Rupfen en Vlinders op Tab. XIII. afgebeeld, zekerlijk dat foort, in het Latijn gepaamd Cizxia, en welke ik hoop in eene volgende Verhandeling mede te befchrijven en aftebeelden. 5 3: In het jaar 180, den oqften April, ontfing ik van den Heere P. Vren, te Haarlem, eenige Rupfen, waarvan twee zijn afgebeeld op Tab. XXII. Fig. 1. en 2. hebbende reeds hare volle gfootte bereikt; zijn Ed, had tevens de goedheid mij te melden dat haar voedfel was Plantago Lanceolata, of fmalbladerige Weegbree; ik verzuimde niet haar dadelijk van dit gewas te voorzien, het gene echter niet lang nodig was, want reeds den tweede Mai hing de eerste zich aan ket achter- einde op en veranderde drie a vier dagen daarna in een Pop, afgebeeld Fig. 3. S. 4. Zes weken na dat mijne Rupfen in Poppen veranderd waren, kwamen de fraaije Vlinders te voorfchijn, afgebeeld Fig. 4. in den lopenden ftand, daarentegen Fig.’ 5. in de vliegende pge- daante; bijna gelijktijdig de Vlinders uitkomende zoo plastfte ik Mannetje en Wijfje bij elkander, op hoop zij mogten eens willen paren en cijeren leggen, echter twij'elde ik hieraan, onm redenen deze foort van Vlinders, gevangen zittende het eene zoo min als het andere willen doen, en het gebeurde ook niet, zij vlogen wel van de Ernstre BeNnpDeE 15 wel in de vlugt waarin ik dezelven geplaatst had heen en weder, doch mija hoop wierd-niet voldaan, zij wilde miet het gene ik gaarne had, en hierbij om haar naam denkende kwam mij het fpreekwoord in de gedachten , Delia invita venandum non est, (*), en om de Vlinders te dwingen zoo als men de honden nog zouden kunnen doen, ging in het geheel niet, ik moest haar dus maar laten begaan, daar kwam ook niets van, zij ftierven eerlang, zonder het een noch het ander gedaan te hebben. \ 5 Tot dus verre deze Verhandeling gereed hebbende, zoo _ berigte mij een voornaam lief hebber dat zijn Ed. dit jaar in de Zomer, een dezer Vlinderen buiten Haarlem een Eitje had zien leggen zijnde rond en geheel zwart van kleur, echter was dit door zeker toeval verloren geraakt, ik zoude anders, daar ik dit zeker van zijn Ed. ontvangen had, niet hebben nagelaten hiervan de afbeelding insgelijks te geven. S. 6. Het overwinteren van dit Infeet twijfel ik niet of zal als Rups gefchieden, vooreerst, om dat ik deze Rupfen volwasfen ontfing in de maand April, en dus te vroeg in het Voorjaar, om toen reeds van het Eij af na de Winter die grootte bereikt te hebben, en ten.andere, om dat ik , terwijl ik dit fchrijf en zijnde reeds in de maand September, van de Heer A. D'aruur al- hier, ontfangen heb eenige kleiae Rupsjes, door zijn Ed, eenige dagen geleden, gevonden op de Plantago Lancecolata en op de Hieracium Piloflla, zijnde na mijn gedzchten nog maar eenmaal verveld, en hebbende nu reeds volmaakt de kleur en gedaante als onze afgebeelde volwasfene Rupfen, ik twijfel dus C°) Met onwillige Honden is kwaad jagen, et idd Oe 76 DAG-VLINDERS. dus niet of het zal dezelve foort zijn, en zij zullen de Winter overblijven, daar zij nu in de tijd van veertien dagen dat ik dezelve reeds gehad heb niets in grootte zijn toegenomen en bijna onbewegelijk op de zelfde plaats blijven zitten, digt bij elkander, leidende dus een gezellig en geenzints een afgezonderd leven, hebbende ook de Heer P. Veren, van wien ik de vol- wasfene Rupfen ontfangen heb, verfcheidene op eene plant bij elkander gevonden; als ik nu het geluk beb deze jonge Rupsjes de Winter over in het leven te behouden, en dat zij volwasfen worden, en ik de Vlinders er uit mogt bekomen „ zoo zal ik die in eene volgende Verhandeling, als ik door Gods goedheid leven en gezondheid mag behouden, aan de Liefhebberen mededelen zoo als ik ook de geheele huishouding hoop te doen van de Vlin- der hier voor op Tab. X. Fig. 9. afgebeeld , waar van ik dit jaar Eijeren, Rupfen en Poppen heb bekomen; als hier nu de Vlin- ders uitkomen, zoo zal ik kunnen bewijzen of de Vlinders op Tab. X. afgebeeld eene foort zijn, of dit dezelve ieder een ge- flacht uitmaken; nog kan ik met genoegen aan de Lief hebberen der Entomologie berichten, dat ik insgelijks de geheele huishou- ding van de zoo veel op elkander gelijkende Vlinders, bekend bij de Latijnfche namen van Quercinaria en Erofaria ben machug. geworden, zoo als ook van het fraaije Vlinderije dmataria ge- naamd, van welke ik ook zoo fpoedig mooglijk de afbeeldingen: en befchrijvingen hoop uittegeven. | ve KE zr, ne, andes \ pi sr d LUL Dt mt entend: Aammmtt eme ankaa resten + 15th arten: , | _ S= » ' Ben, mn en DAGVLINDERS ver d EERSTE BENDE. Jab. NAIL ee 6) &@ 12 NEDERLANDSCHE INSECTEN. - BESCHREVEN EN AFGEBEELD. VIERDE DEEL. IE nd DRIE-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDER S, van het TweeDpeE GEzIN der TWEEDE BENDE DE VLINDER HET GELE BLAD, P. IV. Tab. XXIII. Sr. O ze tegenwoordige Vlinder draagt bij de Lief hebberen der Entomologi de Laujnfche naam van Quercivaria, zeker- lijk om dat de Rups zich met Eiken bladen voedt; ook wordt hij wel in Duitschland genaamd Das Gelbe Blatt, en in navolging hiervan zal ik deze Meter noemen Het gele Blad, dienende de naam doch maar om het eene voorwerp van het andere te onderfcheiden, want «om de Vlinders alleen door befchrijviag te kunnen kennen, hoe naauwkeurig die ook gedaan word, is bij vele riet mogelijk, om dat de eene T dike »8 NACHT:VLINDERS. dikwijls zoo veel gelijkt naar den anderen , zoo als onze tegen - woordige doet met de Vlinder bekend bij de Latijnfche naam Erofaria, het gene ik reeds in de vorige verhandeling zeide; een naam is dus het beste, deze mag dan om zoo te zeggen zijn zoo als dezelve wil, en zoo als de eerste Schrijver welke de Vlinder het eerste befchrijft goedvindt, welke eerstgegevene naam ik wenschte dat men alt;d behielt, en niet naderhand weder een andere aan denzelfden Vlinder gaf, het gene maar verwarring veroorzaakt, doordien de eene Liefhebber dan de eerste en den anderen Liefhebber weder de daarna gegevene naam gebruikt. 5. a Voor drie jaren geleden, in de maand. Julij vonden de heer A. D'AILLIJ, en mijn Zoon, op eene Entomologifche wande- ling, bij het Dorp Emenes, gelegen in Gooijland, twee Vlinders van ons tegenwoordig voorwerp, zittende tegen de flammen der bomen, zijnde juist mannetje en wijfje, en dewijl wij niet wis ten of het wijfje reeds te voren gepzard had of niet, zoo plattsten wij deze beide Vlinders bij elkander. in een doos, waarna hct wijfje zich reeds de volgende nacht van hare Eijeren begon te ontlasten, leggende toen 25 ftuks, de volgende nacht nog 16, daarna nog 13, den vierden 9, de volgende weder4 , en den zesden nog 3 Eijtjes, hebbende dus bij mij in het geheel gelegt Tab. XXL zeventig eijtjes, leggende allen in kromme lijntjes van 4, 6, of Fig. 1. acht fluks zoo als op Tab. XXIIL bij Fig. 1. een zoodanig lijntje van wan het Tweepe Geaan der Tweeor Benpe, P.IP, Tab, XXII, 99 van zeven Eijtjes is afgebeeld, en bij Fig. 2, een enkelt Eijtje door het Miecroskoop. gezien, $. Je Dewijl het nu nog midden in den Zomer was, dacht ik mis- fchien komen de Rupsjes nog wel in dit jaar te voorfchijn en dat dan de Poppen overwinteren; ik zag dus van tijd tot tijd na de Eijeren, maar te vergeefs, zij bleven het nog overige gedeelte van den Zomer, de daarop volgende Herfst en Winter onuit- gekomen leggen, en het was niet voor den eersten Maij des volgenden jaars, dat zij van kleur veranderden, komende toen de jonge Rupsjes twee dagen daarna te voorfchijn. Se 4 De Rupsjes uit de Eijeren komende waren groen van kleur, doch het kop en achtereinde licht geel; weinige dagen daarna vervelden zij reeds voor de eerste maal, waarna zij reeds veel donkerder van kleur waren, en na nog eenige keeren van huid te zija verwisfelt, en hare volle wasdom bereikt hebbende. hadden zij de grootte en gedaante als Fig. 3. op onze plaat, zijnde dit in het laatste der maand Junij. 5. 5 ks | Mijne Rupfen nu volwasfen zijnde , voelden ook dat hare gedaantewisfeling naderde, fponnen zich toen met flegts weinige draadjes eenige bladen tegen elkander, en veranderde in dat luchtige verblijf tot Poppen , zoo als er bij Fig. 4« eene is afgebeeld. Ts 5. 6. Fig. 2 Fij: 3. Fig. 40 Fig. 5 Fig. 6, se ‘_ _NACHT-VLINDERS, $. 6. Het was nu bijna de zelfden tijd dat ik de Vlinders het - jaar te voren bekomen had, en twijfelde dus niet of zij zouden fpoedig uit hunne verblijven te voorfchijn komen, zoo als ook gebeurde, duurende ket maar weinige dagen, na dat de Rupfen in Poppen veranderd waren, of de niet onaardige getekende Vlinders kwamen uit; Fig. 5. is naar een mannetje en Fig. 6. naar een wijfje vervaardigd, het onderfcheid der kunne is gemakkelijk te onderfcheiden, hebbende het mannetje gekamde en het wijfje daarentegen draadvormige fprieten. Uit de huishouding wan dezen Vlinder blijkt dat denzelve zich maar eenmaal in het jaar vertoont, en ik moet hier nog tot flot bijvoegen, dac hij geenzints onder de gemeenste behoort, zijnde er ook maar zeer weinige werken over de Entomologi waarin de Vlinder befchreven en nog minder waarin dezelven is afgebeeld, en voor zoo veel mij bekend is geen een werk waarin men dit Infect in alle zijne gedaantens van Eij, Rups, Pop en Vlinder afgebeeld en befchreven zal vinden, zoo als pu in dit werk; ftrekkende het mij altoos tot meer genoegen wanneer ik in de gelegenheid ben de gehele huishouding van een nog weinig bekende Vlinder aan de Lief hebberen te kunner mededelen, als van een welke men bijna in alle werken befchreven windt, doch dit is niet altous in mijne magt, wanneer namelijk de eene zoo wel als den anderen onder de Nederlandfche Vlinders behoort, zoo ben ik ook verpligt van de gemeenste zoo wel als van de zeldzaamste de afbeelding en befchrijving te geven, - EEn ed pn henk: ns dS jrg emmen ese 4 NS Ht) zie ir Aa Hú te) id d nc d ne sh 4 KA |, En dj URS B he ki Ks N 8 E 7 A z S/N LE IN er OO TO OE SNL F KCE 8e NEDERLANDSCHE INSECTEN, dit , BESCHREVEN EN AFGEBEELD. essen WIERDE: DEBL ENNE VIER-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDERS, van het Tweepe GeEziN der EERSTE BENDE BDE POPULIER-VLINDER. P. IV. Tab. XX1V. &r È 1 het Eerste Deel van het Infectenwerk van den Heer, „RÖsEr, de Tweede Clasf: der Nacht- Vlinders, Tab. LX, is eene Rups en Vlinder afgebeeld, welke zekerlijk ons te- genwoordig voorwerp zal verbeelden, deze achtingwaardige Natuuronderzoeker, heeft zich in’ de Befchrijving van deze VEnder een weinig tegen gefproken, en zekerlyk bet begin daar van gegist, en geenzins bij ondervinding gehad, zeggen- de zijn Ed. „ dat deze Rups in den Zomer en Herfst uit » het Eij komt en den Winter door in het leven blijf „” en aan het einde van de tweede S$, fpreekt zijn Ed. dic V tegen 82 NACHT-VLINDERS. tegen, zeggende: „ vermits nu de daar in (van de Pop » fprekende,) verborgen zijnde Vlinder gemeenlijk zoo mia „in den Zomer als in den Herfst wil uitkomen; zoo bragt „ik de Pop, benevens anderen die den Winter overblijven „in den Kelders doch toen ik ’er na verloop van acht da- „gen eens na zeg, ontdekte ik tot mijne grootfte verwon- » dering, dat de Vlinder reeds geboren was, fchoon zuik »„ nooit of zelden zoo fpade in het jaar gefchiede” Zijn Ed, was dus van gedachten dat de- Pop den Winter over zoude blijven leggen, het gene ftreedt tegen zijn andere gevoel-n, dat de Rups dit zoude doen, dewijl dit doch niet door de Rups en de Pop beide zoude gefchieden; aangaande den Vlinder, ondervond zijn Ed. dat dezelven in den Herfst uit de Pop komt, doch van de Rupfen is het juist het tegendeel, deze komen eerst‘in het voorjaar uit de overwinterde Eijeren te voorfchijn, zoo als uit het volgende van- deze Verhandeling zal blijken. sa. Voor twee jaren geleden had de heer A. p'aiLLys, alhier in Amfterdam wonende, in het najaar , van een paar dezer Vlinderen eenige Eijeren bekomen, welke bij zijn Ed, de Winter over onuitgekomen bleven liggen, hier van ontving ik eenige in het voorjaar , waarvan een is afgebeeld, op Tab. Xxrv. Tab. XXIV. Fig. 1 in de natuurlijke grootte, en bij Fig. 2. Fig. 6. en 7 goor het Microscoop gezien, zijnde niet onaardig gevlakt. S- 3 eenn EE van het Tweepe Gezin der Eenstr Benpe. P. IV, Tob. XXIV. 83 5. Je De voorjaars- warmte reeds vroeg beginnende kwamen ook de Rupsjes reeds omftreeks de helft van de maand April te voorfchijn, zijnde zwart van kleur en latende de Eijerdoppen onaangeroerd zitten, Ik gaf dezelven Willigen -Bladen te vre- ten, waarvan zij ook goed groeiden, en bereikten drie a vier weken daarna reeds de grootte als Fig. 3. doch toen stierven zij allen, niet alleen bij mij maar ook bij boven- genoemde Liefhebber der Infecten, echter was ik niet geheel te leur gefteld, dewijl ik ter dezer tijd nog eene zoodanige Rups ontving van den Wel- Edelen Heer Mr. o. C.j« VAN REENEN, mede alhier wonende, en ruim veertien dagen daarna gaf zijn Wel- Edele mij nog twee volwasfene Rupfen , waarvan ‘er eene is afgebeeld bij Fig. 4. Se 4: Gedurende den dag’ z ten mijne Rupfen geheel flil en plat tegen de Takjes, even als de Rupfen der Weeskinderen- Vlinders, doch tegen den avond begaven zij zich in beweging en aan het vreten, ik gef haar nu vervolgens Eiken Bladen, welke zij zich ook zeer goed nog eenige dagen lieten maken, fpinnende zich in het begin der maand Junij in, en veranderden weinige dagen daarna in Poppen, zoo als Fig. 5’er eene vertoond, {. 5 De Vlinders, welke door Linneus Populi genaamd zijn, kwa- Va men Fig. 3. Fige 4. Fig. 52 Fig. 6. « Fig. 7. 84 NACHT-VLINDERS. men bij mij in de maand October te voorfchijn, en in na- volging van dezen naam noeme ik dezelven De Populier - Vlinder, zekerlijk heeft de Ridder de Rups met de Populierbladen gevoedt, en alhoewel ik dit niet gedaan heb, twijfel ik echter. niet of zij zal zekerlijk dezelven wel vreten, daar ik weet dat de Rups ook hier te lande ’er op gevonden is. Fig. 6. is naar een Mannetjes- en Fig. 7. naar een Wijfjes - Vlinder vervaardigd. Het onderfcheid der Kunne is zeer gemakkelijk te onderkennen, hebbende het Mannetje gekamde Sprieten, Aan de goedheid van bovengenoemde Lizfhebberen ben ik dus wederom de geheele Huishouding van dezen Vlinder ver- pligt, waar voor ik hun Ed. hierbij openlijk dank zegge en bevelen mijne verderen arbeid bij aanhoudendheid in het aan= denken der Lief hebberen, Dat ons tegenwoordig Voorwerp zich maar eenmaal in heë jaar vertoont, hier aan zal niemand twijfelen, enten Ee pmen s Ee . : : 5 k BBAT os SUD PETE le ‘ « + IS MOF N est Ns Pik ' $ NACHENLINDERSs wu /'EweedeGezinee EERSTE BENDK. Jab. XXIV. TE KD: % “NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN ENCAFGEBEEED pensen VIERDE DEEL. VIJF-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDER S, van het Tweepe GEZIN der Twerpe BEenDa. DE ILIEWELIN GG P. IV. fab. XXV. $ È TL. Duitfchland noemt men onzen tegenwôordigen Vlin: der der Liebling in navolging van den Latijnfchen naam Amataria, welke denzelve bij alle Schrijveren, voor zoo wele mij bekend zijns; heeft, en waafom zouden wij dan dezen naam veranderen? hij is in alle gedaantens zoo wel als Eij, Rups en Pop fraai, én vooral als Vlinder is hij eene Lievelings- hij worde: ook wel genaamd deb … Ss Ampt ed Fig. 1 Tab. XXV. Fig. 2. 5 NACHT-VLINDERS: Ampferfpanner of Zuuringmeter, doch meestentijds draagt hij den bovengenoemden naam en ingevolge hier van noem ik hem dan ook ‚de Lievelings Vlinder. $. 2. In de maand Julij, eenige jeren geleden, entfing ik van den Heer A. D’a iLLY, alhier te Amfterdam wonende, eenige Eitjes, waarvoor ik hier bij zijn Ed. openlijk bedanke, Zijn Ed. had eenen Vlinder gevangen, die, aan eene Spelde geftoken, deze Eitjes op een hoopje gelegd had 5 bij Fig. 1. op Tab. XXV. ziet men deze Eitjes in de natuurlijke grootte, en bij Fig. 2. door het Microscoop gezien, zijnde rood van kleur en vol kuiltjes; weinige degen daarna wier- den zij zwartachtig en den volgenden deg kwamen de Rupsjes uit, zijnde wit en bruinachtig rood gebandeerd. $. 3e Nu had ik wel deze Rupsjes, maar wat was nu haar Voedfel? Ik gaf haar eenige foorten van laaggroeijende kruiden, wetende dat de Vlinder op een veld gevangen was, en, zie daar, de Rupsjes begonnen aarftonds te vre- ten van het zoogenaamde Varkensgras, Pofiganum aviculare, het gene haar zeer goed fmaakte, zoo dat twee derzelve, die de voorfpoedigfte waren,) reeds den iften Augustus voor het eerste vervelden, den den dito ten tweeden malen, den Sften dito ten derden malen, en den rrden dito voor den laatsten Fig.gen4. maal; bij Fig. 3. en 4. ziet men de Afbeelding van deze Rup- van het Tweeve Gezin der Tweede Benne. P. IV. Tab. XXV. 87 Rupfen; den rzden Augustus fponnen zij zich in, en den volgenden dag waren zij reeds in Poppen veranderd, waar- wit tien dagen daarna de Vlinders te voorfchijn kwamen, Se 4- Ik dacht dat gaat voorfpoedig, deze twee Vlinders waren in den tijd van ruim drie weken van het Eij af tot Vlinders geworden, en ik hoopte nu ook mijne overige Rupfen fpoedig te zien veranderen, doch hier mede verliep de eene week na den anderen, de eene maand na den anderen, tot dat het winter wierdt, en ik geen Voedfel meer bekomen kon ; zij bleven toen ftil zitten tot het vol- gende voorjaar, doch in dien tusfchentijd waren de mees- te geftorven, echter waren er nog eerige in het leven, welke ik toen wederom Varkensgras gaf, waarvan zij cok els te voren vraten, maar nu en dan ftierven er nog van, zoo dat ik omftreeks de helft van de maand Junij maar eene Rups meerder over had, welke zich toen infpon, even als de twee van het vorige jaar, tusfchen eenige draden, en veranderde zoo hangende in eene Pop, afgebeeld Fig. 5. en waaruit na verloop van bijna veertien dagen de Vlinder kwam. 5 5 * Alhoewel de bij S$. 3. gemelde twee Rupfen zoo fpoedig in Vlinders veranderden, zoo befluit ik echter uit de levensloop van de andere Rupfen, dat ons voorwerp ä a als Fig. 55 Fig. 6, en 7e 83 NACHT-VLINDERS, als Rups den Winter overbrengt, en maar eenmaal in het Jaar zich als Vlinder vertoont, en wel in de Maanden Junij en Julij, het geen nog meerder uit het volgende zal blijken. {. 6. Twee Jaren na het bovengemelde, ontfing ik in de Maand Augustus, van den Heer F. C. Decourt ui Dordrecht, eenige Rupfen, waarvoor ik zijn Ed. insgelijks vriendelijk dankzegge, met berigt dat zij de Zuuring tot voedfel gebruikten; aanftonds zag ik dat het dezelve Rupsjes waren, te meer nog daar zijn Ed, de goedheid had mij eenen Vlinder er bij te zenden, ik twijfelde niet of zij zouden den Winter overblijven, en zette toen in een groot Suikerglas een plant Zuuring, waarop ik de Rupsjes plaat- fte, nu en dan er eens naar ziende of zij zich ook infponnen, maar neen, de Winter kwam en zij waren nog onveranderd, en bleven geduurende denzelven ful zitten, tot in het Voorjaar, toen de Zuuring weder begon te groeijen; begonnen de Rupfen ook weder te vreten, echter flierven de meesten zoo dat er maar drie volwasfen wierden, welke zich infponnen en uit twee derzelve kwamen de Vlinders uit; Fig. 6. vertoond het Mannetje en Fig. 7. het Wijfje, het onderfcheid der kunne is gemakkelijk te onderkennen, hebbende het Mannetje gekamde Sprieten. B - ES Re ke. m0 Nee et N - à ee „es ee Pe vmeer EN ed 5 hemdieheite pna X me ngen kh à en 7 “, e. Kam „4 5 . _n Ee hd 2 EN - ad - En | x nd r Kd - ne Á È 2 j - Gerin 5 nd 5 La * x ke Ke eerie se et k « „ss „ee : … . à e eN _ Hr a ET an LZ Í E oa 9 89 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. DVR EARL ALA VIERDE DEEL, f LA ZES-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE DAG-VLINDER GS, van de EERSTE BENDE. HET HOOIBEESTJE. P. IV. Tab. XXVI. TL. het Werk van den Heer JAcon 1’ ADMIiRAL , MNaauwkeu- rige waarneming omtrent de veranderingen van vele Inftcten, is ons tegenwoordig Voorwerp afgebeeld en befchreven en aldaar genaamd het Hooibeestje, om redenen zegt zijn Ed., dat de Kapelletjes veel „ bijhet Hooi worden gevonden , en geen wonder, dewijl de Rups. », jes op het Gras leven, tusfchen hetzelve zich vast fpinnen en « aldaar hare geheele verandering ondergaan, zoo kunnen zij ook s ligt met het afmaaijen van het Gras onder het Hooi raken”; en daar ik geen redenen weet om deze naam te veranderen, maar in tegendeel zeer goed vind, zoo zal ik denzelven behouden ; in het Latijn wordt de Vlinder meestentijds genaamd Nepliele, doch ook wel Pamphiluse E S.2 Tab XXVI. Fig. 1&a. ” 90 DA IG MV ir, dr IN ED IE IR 5, Het is ten minften twee maal in het jaar dat onze Vlinders zich vertonen brengende den Winter door als Rups, uit welke over- winterde Rupfen, de Vlinders in het Voorjaar te voorfchijn komen die dan weder paren en Eijeren leggen, waaruit in den Zomerde Vlinders verfchijnen, en de Rupfen welke uit de Eijeren komen door deze laatfte Vlinders gelegt, brengen weder den Winter in dien ftaat door; wanneer nu den eenen of anderen Liefhebber deze Vlinders eens wil voorttelen, dan is het beste dezelven te vangen in het Voorjaar en plaatfe dan twee, drie of meer bij elkander in een glas. leggende de Wijfjes zeer geredelijk hare Eijeren, waar- uit fpoedig de Rupsjes komen en men zijn verlangen, om gave en ongefchondene Vlinders te hebben nog in hetzelve jaar voldaan vindt, daar doch meestentijds de Vlinders welke men uitde Poppen bekomt veel fchooner zijn als die welke men vangt, zijnde deze laacfte dikwijls min of meer befchadigt, en bijna nooit zoo fterk en blinkende van kleur. S 5 Om nu de geheele huishouding van ons tegenwoordig voorwerp te bekomen, ving ik in de maand Mei eenige Vlinders, en plaatfte deze bij elkander in een groot Zuikerglas , waar ik te voren een klein zoodje gras in gezet had, bindende het glas van boven met gaas digt. De volgende dag zag ik reeds eenige Eitjes hier en daar aan de grashalmtjes zitten, en ook tegen het glas en het gaas, alle enkeld gelegt, afgebeeld op 7ub. XXVI. Fig. 1. in de na- tuurlijke grootte, en bij Zg. a door de Microscoop gezien, zijnde zeer fraai geribd, en groen van kleur, $. 4 vande Eensre Benne. P.1/. Tab. XXVI. 91 5. 4 Spoedig kwamen de Rupsjes te voorfchijn, want maar acht dageri bleven de Eijeren onuitgekomen leggen; aanftonds begon- nen zij aan het gras te vreten, en groeide nog al redelijk voor« fpoedig, zoo dat zij in het laat{te der maand Juny volwasfen waren, hebbende toen de grootte als Zig. 3. en zijnde groen van ‘kleur, zoo als zij van het Ei af geweest waren; den laat{ten Juny hing de eerfte zich aan haar achterëinde op, en veranderde in een groen Poppetje , zoo als men bij Fig. 4. zien kan. $. 5. nd Gedurende het opvoeden der Rupsfen, waren er vele geftorven, zoo dat ik, toen zij volwasfen waren, er maar zeven had over- gehouden, deze hingen zich nu, de eene voor, de andere na, aan het achtereinde op, en veranderde alle zeven in Poppen, waaruit ik nu hoopte even zoo veel Vlinders te bekomen, in welke hoop ik ook niet wierd te leur gefteld, en waarna ik ook niet lang behoefde te wachten, want den 14° July begon het eerfte Poppetje van kleur te veranderen, en twee dagen daarna kwam de Vlinder te voorfchijn, en vervolgens de overigen; bij Fig. 5 en 6. ziet men twee dezer niet onaardige Vlinders beide in de vliegende ge- daante afgebeeld, zijnde gen eenen iets donkerder van kleur als den anderen; om nu ook de vleugels van onderen te kunnen zien, zoo ziet men bij Fig. 7. een loopende Vlinder. Het onderfcheid der kunne is niet anders als aan de meerdere dikte des Lijfs van het Wijfje kenbaar, Bij $ 2. zeide ik dat ons voorwerp zich ten sminf?en twee maal in het jaar vertoont, om dat het wel, naar mijne gedachten, in een warmen zomer drie maal konde wezen, want de Eijeten welke ik van mijn gevangen Vlinders bekwam, legde, zoo als uit het Ya bo= Fig. 3e Fig. 4 Fig. 5 & 6. Fig. Ze 02 D, AAG AV UL sE NLD EIER B bovengemelde blijkt, flechts acht dagen, en de Rupsjes waren in vijf of zes weken volwasfen, waaruit na verloop van veertien dagen de Vlinders kwamen, zoo is er dus van den eenen Vlinder tot den anderen in het geheel acht of negen weken verlopen; daar nu de Vlinders in de helft van de maand July uit de Poppen bij mij te voorfchijn kwamen, zoo konden er omftreeks half Sep- tember weder Vlinders geweest zijn, welke dan Eijeren leggende? uit deze Eijeren de Rupfen konden over winteren, te meer nog daar ik menigmaal in de maand September de Vlinders wel heb zien vliegen en ook gevangen, welke dan bij mij Eijeren leiden, en de Rupsjes ook fpoedig uitkwamen, doch ftierven gedurende den winter, de nd ak 1e30 DAG VLINDER VE eme e CO) 6 pâ NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. mmm mmm me ZEVEN-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDER S, van het TwreeDe GEZIN der Eerste BENDE DE MELDE VLINDER; P. IV. Tab. XXVIK Se t. E. IL. op Tab. XXVII. is de afbeelding vervaardigt na de Rups van den Vlnder in het Latijn genaamd Arripfices , insgelijks afgebeeld en befchreven in het tweede Deel van het Werk van den Heer Rösrer Tab. XXXI, en in navolging van deze Latijnfche naam noeme ik onze Vlinder de Melde Vlinder. $. aû Deze Rüpfen ontfing ik den rticen September 1810. var den Heer A. L. pe Rooiy, Litter. Human. Stud. te Har- derwijk, waar voor ik zijn Ed, vriendelijk bedanke, hebbende dezelven gevonden op de zuuring, met welke bladen ik haar nog eenige dagen gevoed hebt, waarna zij in de aarde kroopen, Z Al öi NACHT-VLINDERS: Alhoewel de kleur dezer Rupfen verfchillende was, kon fen echter bij alle, de twee op het laatfte lid geelachtige hoekige vlakken duidelijk zien, het welk een zeer goed kenteken is, waar door men deze Rupfen van andere kan onderfcheiden. $. Je De aarde waarin de Rupfen gekropen waren, liet ik onaans geroerd ftaan tot het volgende voorjaar, en vond toen dat zij Fig. e. ieder een fpinfel hadden vervaardigt afgebeeld Fig. 2. waarin zij Fig. 3. in donkere bruine Poppen waren verandert ‚ zoo als Fig. 3. vertoont. Se 4e Fie. 4. In het laatfte der maand Maij des volgenden Jaars kwamen de I5. 4: fraaije Vlinders te voorfchijn afgebeeld Fig. 4. en 5. de laarfte * js vervaardigt na eenen Vlinder die in vergelijking bij de anderen zeer klein was. Eijeren hebbe ik van dezelven niet kunnen beko- men doordien zij te ongelijk uitkwamen, zoo dat den eenen reeds geftorven of te zwak was eer dat den anderen te voorfchijn kwam „ echter kan ik de Liefhebberen doch mededelen, dat de Eijeren niet onaardig geribd zijn, zoo als van de Groen. Vlak- Vlinder hier voor afgebeeld in het derde Deel Tab. XIII. zijnde ik hiertoe in Maat door dat ik een jaar daarna van den Heer F. C. Decourr, te Dordrecht , waarvoor ik zijn Ed. vriendelijk bedanke, eenigekijeren” outfing, bij zijn Ed, gelegt door eene Wijfjes-Vlinder gevangen in de maand Augustus, doch welke Eijeren reeds allevan kleur waren veranderd, en uiet de meeste de jonge Rupfen onderwegen reeds uitgekomen „ ik gaf haar zanftonds Zuuringbladen, waarvan zij be- gonnen te vreten doch ftierven allen. Hoe veelmaal nu onzen tegenwoordigen Vlinder in een jaar voortteelt , kan ik niet bepalen doch twijfelen of dit niet wel tweemaal gefchieden zal, om re- denen mijne Vlinders in de maand Maij te voorfchijn kwamen, en de Heer Drecourr er eene in de maand Augustus gevangen heeft, in welke tusfchen tijd er wel een geflacht zoude kunnen voortrelen, echter met Zekerheid kan ik dit niet bepalen, dewijl de Pop. daar den. Vlinder welke door den Heere Decourr gevangenis, wel in plaatst van in Maij tot in Augustus onuitge- komen kan zijn blijven leggen, zoo als ik in mijne volgende Verhandeling gelegenheid zal hebben bij den als dan aftebeeldene Vlinder nader hier over ve handelen. een oetan . nn . En vente eben mn „Swe Si ns jn HT vindk dvd kirke : Rr hd vb dte r es Wi « est r Sa ‘ 4 E u " ’ Care ones NACHTVLINDERS eur Tweede Ge zmc HER STEBENDE. ed nmeenntonnnmttttatn en. & CE 8 05 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREVEN EN AFGEBEELD. DEREK A VIERDE DEEL. DEORE red ACHT-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDER S, Van het TweErEpE GEzIN der EERSTE BENDE. D E HAIR BO GS P. IV. Tab. XXVIIL A © D. Vlinder die het ‘onderwerp vaa dezen Verhandeling zal uitmaken, draagt bij de Liefhebberen der Entomologi den La- tijafchen naam van Plecta, het gene in het Hollands beteekent Hairvlegt of Hairbos, in Duitschland noemt men denzelve ook wel Dikrand, dochvan waar dezen namen haren oorfprong hebben is mij onbekend, daar de Vlinder naar mijn gedachten geen hairbos noch dikken rand heeft, maar wij zullen echter, daar den naam alleen dient om denzelve van anderen te onderfcheiden, ons voorwerp insgelijks Mairbos noemen. Aa $. a Tab, ZAV III. Figi & 2. 96 NACHT-VLINDERS; ê $. 2e De Heer A, D'arr Ly, alhier te Amfterdam wonende, had | de goedheid, nu twee jaren geleden, mij in de maand Junij eenige eijeren ten gefchenken te geven, waarvoor ik zijn Ed: mijne dank betuig, zijnde bij zijn Ed: gelegd door een, paar dagen te voren, gevangene Wijfjes-Vlinder; dezelven waren geel van kleur, wordende de volgende dag donkerder, afgebeeld bij Zig. 1. Tab. XXVII. in de natuurlijke grootte, en bij Fig. 2. door het microscoop gezien, zijnde zeer aardig geribd; acht à tien dagen daarna kwamen de ionge rupsjes reeds te voorfchijn, zijnde zeer licht van kleur, en liepen fpannende, kunnende men echter reeds zien dat het zestienpootige rupfen zouden worden. $. & De Rupfen nu uit de Eijeren gekomen zijnde, wraten de doppen daarvan op, doch moesten nu, daar ik ze gaarne vol- wasfen en Vlinders uit dezelven wenschte te hebben, door mij met voedfel voorzien worden, en wetende dat zij laag groeijende kruiden vraten, gaf ik haar kropfalade, maar deze, offchoon door vele Rupfen gegeten wordende, is ook voor velen nadeelig , dewijl dezelve zeer nat of vochtig is, waardoor de Rupfen flerven; ik veranderde dus het voedfel en gaf haar zuuring, waarvan zij ook zeer gretig aten en voorfpoedig groeiden, zoo dat zij ruim half Julij reeds van grootte waren als Fig. 3. opde plaat, en in het begin der maand Augustus volwasfen, afgebeeld Fig. 43 de eene Rups was nu wel veel donkerder van kleur als den anderen, doch men kon zeer duidelijk zien dat het dezelfden Rupfen waren. $ 4, van het Tweeve Gezin der Eenste Benpe. PJP. Tub AXVIII. ó7 NS. De Rupfen nu volwasfen zijnde, kropen ín de aarde, om tot Poppen te veranderen; eenige dagen daarna zocht ik de aarde door , en bevond dat zij maar een zeer los fpinfel gemaakt hadden , en tot Poppen veranderd waren, waarvan er cen afgebeeld is bij Fig. 5. $. 5. Maar kort bleven deze Popjes onuïtgekomen leggen, want reeds den rgî® Augustus kwam den eerften Vlinder te voor- fchijn, afgebeeld Fig, 6 en 7; het onderfcheid der kunne is moeijelijk te onderkennen, hebbende het Mannetje een weinig meerder gepluimd achterlijf, als het Wijfje. _ Uit het bovengemelde blijkt, dat onzen tegenwoordigen Vlinder zich tweemaal in het jaar vertoont, dewijl de Heer D'airL rr ér een in de maand Mei gevangen had, en in de maand Augus- tus van hetzelfde jaar kwamen zij bij mij uit; echter bleven er nog eenige Poppen toen ter tijd onuitgekomen leggen; ik wagte wel van dag tot dag ook daaruit de Vlinders te zullen zien , doch te vergeefs; de geheele daaropvolgende Winter verliep zonder dat dit gebeurde, en daar de Poppen niet indroogde, bewaarde ik ze zorgvuldig, en“had het genoegen in de maand Mei des volgenden jaars, mijnen hoop te zien vervuld, komende toen de Vlinders daar wit; wanneer nu alle mijne Poppen zoo lang als deze laatfte, zijnde bijna negen maanden, onuitgekomen waren blijven leggen , dan zoude ik zeker gezegd hebben, dat zij flechts eenmaal in ’E jaar woortteelde; doch het leid geen twijfel of het is tweemaal. Dit overwinteren van de Poppen is zeker eene zel?zaamheid, zoo als het mij ook gebeurd is met de Liguster Pijlfaart-Pop , afgebeeld in het eerfte Deel derde Stuk Tab. III, en met de Pop van de Orion, insgelijks afgebeeld in het eer- Fig. 5. Fig.6&7 03 NACHT-VLINDERS. eerfte Deel vierde Stuk 7ZuZ. ZX., dat deze Poppen twee winters over leiden, daar dit anders maar één winter duurt; ondertus- fchen is het zeker, dat zoo wel de Liguster Pijlftaars als de Orzon-Vlinder jaarlijks zich vertoonen en niet om de twee jaar. De Heer Kr EMAN, in het vervolg op het werk van den Heer Röser, meldt ook dat zijn Ed: de Rups van onze tegenwoor- dige Vlinder in de maanden Julij en September volwasfen gevon- den heeft op de tabaksplant, het geen, volgens mijn oordeel, mede bewijst dat zij tweemaal in het jaar zich vertoonen; doch aan het einde van de Befchrijving fchrijft zijn Ed: van te gisfen dat dit echter maar eens gefchied; ik zal hierover nu niet meer- der uitweiden , maar moet hier nog bijvoegen, dat het mij vreemd voorkomt dat de Heer KreMAN meldt, dar de Rups van de maand September tot de Lente van het volgende jaar onveranderd bleef leggen, daar alle mijne Rupfen, dat een getal van 30 a 40 ftuks was, zeer fpoedig tot Poppen waren veranderd, en de Vlinders uit de meesten, na ruim veertien dagen, reeds te voorfchijn kwamen; ook is de Rups van zijn Ed: geheel an- ders van kleur, ja zelfs van gedaante. Zoude zijn Ed: ook, bij vergisfing, eene verkeerde Rups hebben afgebeeld? baht WEET TI 4 : id emee) mr or EE PAG or ES der KI zj B IJ anw Se Si Inl Sei MS We COS vn 4 end » ti _… . Md k MART Tr et ET Me een He ek Na vide LA, bk, tan p ne it PN a Er ie WEN EPE al neg ee eN MEL ER DEN ae fj e N hg 3 Werl © Ens $ ds nú EN 8 é , _ PE ee . N N N | Dd hid k ‚8 «hi * EN » ’ be . _ >, Tekenen leen reels - … Ek * 1, : k vs 85 _ a Pe Eed J hed Et - ’ ; è k E i nnn nn EE REEN DENDGELELE NOR POP rennison | U reinem enden ves on A 48 sik = } - reen 7” kif e _ H 6 \ $ 4 R “ Ad vie N: ; Ì d MN! ik + A ‘ mbar tt U bj TER „d sr » - d heei 4 \ OE Eh 4 ond Pr ils AA ie » p (X HD LD ZN ; EOD kl N 5 CRS RNA Á EE ge NACHTVLINDERS #27 #Iveede Gezinder ERSTE BENDE. EP Jab. XXVI Aj | | 5 & CO> B 99 NEDERLANDSHE INSECTEN,; BESCHREVEN EN AFGEBEELD. EREA VIERDE DEEL. DEORE KN NEGEN-EN-TWINTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDER S, Van het TweEepeE Gezin der TweEEeDeE BENDE. DE GRIJZE VIERSTIP-METER, Pe. ZP”. Tut. NNIN. &. r. H.- is bij vele Vlinders moeijelijk de oorfprong of oorzaak van den Latijnfchen naam te ontdekken; velen zijn zoo wille- keurig, dat er noch in eigenfchappen der Rupfen of Vlinders . noch in de kleuren, noch in iets anders, eenige redenen voor te vinden zijn ; dezelve zijn dus ongefchikt om in onze taal overe gebragt te worden, of om de Vlinders in het Hollandsch daar mede te benoemen; zoodanig is het nu met de Latijnfche na men van beiden de Vlinder foorten, die het onderwerp dezer verhandeling zullen uitmaken, wordende de eerfte in het Latijn Bb ge- 109 NACHT-VLINDERS,; genaamd Pumilata, welk woord misfchien afkomftig is, van Pas- milus, het geen in onze taal betekent kleine, offchoon onze Vlin. der niet van het kleinfte foort zij ; de andere Vlinder in onzen Verhandeling voorkomende, wordt in het Latijn genaamd Pro- Pugnata, beteekenende in het Hollandsch Voorvechter of Kampvech- ter, doch wie zoude dit Vlindertje den moed eens Voor- of Kampvechters durven toekennen? daar hij even zoo nedrig rond= zwerft als alle andere Vlinders; hoe zullen wij dan nu onze tegenwoordige Voorwerpen in het Hollandsch noemen, moeten wij ou hierin ook naar willekeur te werk gaan? Neen, wij zullen hier toe de kleur of het voedfel in aanmerking nemen, en noemen dus de eerfte Vlinder dezer Verhandeling, De grijze Vierftip-Meter, en de andere De Kool-Meter. Sa, Voor twee of drie Jaren geleden, in de maand October eeni- ge Rupfen bekomen hebbende, bruinachtig van kleur en eiken bladen vretende, voede ik dezelven zoo lang als er deze Bla= den nog te bekomen waren; maar daar zij zeer langzaam groeis. den, dacht mij reeds, dat zij wel den winter zouden overblij- ven, zoo als ook bleek, geen meerder eiken bladen kunnende bekomen, bleven zij ftil zitten, tot inhet volgende voorjaar, toen ik haar wederom nieuw voedfel konde geven, begonnen zij ook als het ware eerst goed te groeijen, en- bereikten in de Tab. KXIXmaand Junij hare volle grootte, zoo als Fig 3..op Zub, XXIX, Fig. 3. doet zien, zijnde niet onaardig geteekent, hebbende op het nee gende lid of ring een figuur in de gedaante van een hartje of driehoek, en zijnde naart achteren lichter van kleur als. van Noren. Se 3e. van het Tweede Gezin der Tweepe BENpe. P, IV, Tab, XXIX, tor $ 3 Toen nu in de maand Junij de Rupfen volwasfen waren; ponnen zij zich in, en veranderden in Poppen, zoo als Fig. 4. Fí3. 4», op onze plaat er eene vertoont. 5. 4 Ruim drie weken na het veranderen der Rapfen in Poppen, twamen de Vlinders te voorfchijn, de eene wat lichter en de indere wat donkerder van kleur, Fig. 4. ftelt er eene voor in le Vliegende gedaante, kunnende men op ieder vleugel zeer luidelijk het zwarte (tipje onderfcheiden, het gene bij de oves ige grijsachtige gele kleur veel aflteekt.… % 5 De eerfte Vlinder die bij mij het popvlies verlaten had, was- eeds geftorven, voor dat de anderen te voorfchijn kwamen, n zoo ging heet mer de drie Vlinders welke ik bekomen heb, k kon dus dezelven niet bij elkander zetten om te paren, ech- er had ik het geluk, dar er één eenige Eijeren leide, waardoor k in ftaat ben, ook hier van de afbeelding aan den Liefbebbe- en te kunnen mededeelen;. Fig. r, is de natuurlijke grootte, Fig. vr n Fig. 2. door het Microscoop gezien, zijnde even als een Fig 2 ingerhoed met kuiltjes; deze Eijeren, dewijl de Vlinder niet epaard had, verdroogden eerlang, doch ik zoude denken dat ls dezelven bevrucht geweest, en de Rupsjes uitgekomen war en, zij de winter weder zouden hebben moeten doorbrengen „ m in het volgende jaar Vlinders te worden, Bb a. DE ro NACHT-VLINDERS « OO DE KOOL-METER. S. Ie Eenige jaren geleden, ontfing ik in de maand September van den Heer P. VEEN, te Maarlem, drie Span Rupsjes, door zijn Ed, gevonden op de witte Kool, zoo als er een afgebeeld is Fis. 6.bij Fig. 6. $. 2 In het laatfte der maand, fponnen zij zich in, waartoe zij maar een ftukje koolsblad te zamen trokken, en veranderde in Fig. 7. bruine Poppetjes als Fig. 7. echter ftierf er van de drie Rupsjes eene, zoo dat ik maar twee Popjes bekwam. $. 3 Van tijd tot tijd naar deze Poppetjes ziende, begon ik, door dat het zoo lang duurde eer de Vlindertjes te voorfchijn kwae= men, bijna te twijfelen, of dit wel ooit gebeuren zouden, doch in het begin der maand Junij van het volgende jaar ,- was het dat Fig. 8, dit fraaije Metertje bij Fig. 8. op onze plaat in de vliegende gee daante afgebeeld, het Popvlies verliet, hebbende dus bijna nee gen maancen in hetzelve befloten gelegen, welke lange tusichen« tijd, zedert het veranderen der Rups in eene Pop en het uitkos men des Vlinders, naar mijne gedachten genoegzaam bewijst, dat ons tegenwoordig voorwerp zich maar eenmaal in het jaar vertoont. C 10 3 SCP OEE x zer dS, ” Cecolaleca Sy A CA ware A < oh Ja Plaid ret aa OAN 8 CO 6 103 NEDERLANDSCHE INSECTEN , BESCHREVEN EN AFGEBEELD. ELLEELLE MIER RD KDB BT Sd DERTIGSTE en EEN-EN-DERTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDER S, Wan het TWEEDE GEZIN der EErsTE BENDE. DE EIKHOREN, P. IV. Tab, XXX. XXXT, Î & Ir. V. alle de Europefche Rupf@n, ten minften voor zoo veel dezelve mij bekend zijn, is voorzeker onze tegenwoordige de wonderlijkfte van gedaante; en onder onze Nederlandfche is zij zonder twijfel, eene der zeldzaamfte. Uit het werk van den Heer Röser, was zij mij bekend, zijnde daarin afgebeeld en befchreven in het derde Deel, 7ab. X/I, doch ík dacht niet dat dit Infect ook in ons Vaderland woonde, maar wierd daarvan voor eenige Jaren onderrigt, en eindelijk het f Cc gee 104 NACHT-VLINDERS, geluk gehad hebbende, hiervan eene Rups te bekomen; die in een Vlinder veranderd is, zoo zal dezelve dan nu het onder- werp dezer Verhandeling uitmaken. Uit de Latijnfche naam Fagi, aan den Vlinder gegeven, zou- den wij moeten veronderftellen , dat de Rups zich met de bladen der Beukenboommen voedt, doch om nu in het Hollandsch denzelven de Beuken Vlinder te noemen , komt mij zoo goed niet voor, als de naam van Eikhoren, door den Heer Röserr reeds aan ons voorwerp gegeven, en afgeleid uit de wijze van zitten der Rups, en te meer, dewijl er zich verfcheidene an- dere foorten van Rupfen op de Beukenboomen onthouden, maar zeker geene meer die in zoodanige ftand zitten, alhoewel de wijze van zitten der groote Tweeftaart-Rups, afgebeeld in het eerfte Deel dezes werks, vierde Stuk, 7ub. ”. Fig. 6. er zeer veel mede overeenkomt, echter de lange voorpooten van onze tegenwoordige, doet haar daarvan aanmerkelijk verfchillen, en geeft haar, door de verbeelding hier wat bijgevoegt, het aane zien als het zitten van het bekende, en ook in onze Bosfchen huishoudende , viervoetige Diertje Eikhoren genaamd; wij zul- len dus ons Infect die naam laten behouden en noemen het dan uu ook de Zikhoren. Sa. Eenige Jaren geleden, liet mij een mijner vrienden, wonende te Zeist, een Dorp twee uren van de ftad Utrecht gelegen, eene tekening zien, vervaardigt naar eene Rups , door zijn Ed: gevonden op de Eiken bladen; ik zag aanftonds dat het de Rups verbeelde, door den Heer Röser bovengemeld afgebeeld, doch kan mij niet meer herinneren of zijn Ed: mij gezegd heeft bij van het T weeps Gezin der EensTeBENDE. PlV.T.XXX.XXXI.103 bíj ondervinding gezien te hebben dat deze Rups die bladen gevreten heeft; ook is mij onbekend hoe het vervolgens met dezelve is afgeloopen. Zedert dien tijd ftreelde mij altoos de aangename hoop, ook eens deze wonderlijke, en, zoo als ik reeds zeide, in ons land zeldzame Rups , machtig te zullen worden; ‘doch het eene jaar verliep na het andere , zoo dat ik eindelijk niee meer om het bovengemelde dacht, en ik dus ge= noegzaam mijn hoop opgaf, deze Rups ooit te zullen bekomen; doch eindelijk wierd mijn wensch voldaan, toen ik op den achtften September des voorledenen jaars, van den Wel-Edelen Heer pe Worrr vaN WESTERRODE, Overfte Luitenant te Harderwijk , eene doos ontfing, waarbij zijn Wel-Edele mij melde: „ Hier nevens bekomt UE. eene extra rare Rups, de- „ zelve is gevonden kruipende op den grond, bij een Rozen- „‚ boom die onder een Notenboom ftond, waaruit zij , mooglijk „ door koude, kan gevallen zijn.” Ik opende aanftonds de doos, en vond dat de Rups zich reeds had begonnen in te fpinnen, tusfchen twee bladen, waardoor ik niet zien konde welke Rups ik ontfangen had; dit echter wenfchende te zien en mijne nieuwsgierigheid te voldoen , trok ik de bladen weder van elkander, en hoe groot was mijne verwondering, toen ik de Rups van den Zagi zag, voor welk aangenaam gefchenk ik hierbij den zender vriendelijk bedanke. De Rups was reeds volwasfen, dus zal de oorzaak waarom zij op den grond ge- kroopen heeft , zekerlijk geweest zijn om eene bekwame plaats te zoeken, waar zij hare aanftaande gedaantewisfeling konde onder- gaan; ik bezag haar naauwkeurig, of ik ook konde ontdekken of zij al of niet met wespen-eijeren bezet was, en of ik, dit zoo zijnde, alsdan in de gelegenheid zoude zijn, mijne Rups van dat kwaad te zuiveren; hebbende ik altoos voor een gewoonte , wanneer ik eene Rups bekome, dezelve natezien, en tet wes- Cc a pen« 106 NACHT-VLINDERS, pen-eijeren bezet zijnde, welke nog niet uitgekomen zijn, zé alsdan met een korreltangetje ftuk te knijpen; te meer deed ik dit deze Rups, om dat de Heer Kr EEMAN, met eene aan- teekening, in het bovengenoemde werk van den Heer Röser;, fchrijft. dat zijn Ed: er eens eene gevonden heeft volwasfen , doch zoodanig met een Muggenbroeifel bezet, dat zij niet meer gevreten heeft en ook niet tot de verandering gekomen is; tot mijne vreugde ontdekte ik zulks aan deze Rups niet, doch zag daarentegen met leedwezen, dat zij van hare vier groote voorpooten er eene bezeerd had en deze lam was; dit ongemak maakte mij vreesachtig of ik wel gelukkiger in het bekomen van eenen volwasfenen Vlinder zoude zijn dan de Heer Röser, en of dit gebrek niet wel oorzaak zoude kunnen zijn, dat de Vlinder kreupel te voorfchijn zoude komen; daar nu de Rups reeds begonnen had zich in te fpinnen, was er geen tijd te verliezen of zij moest afgeteekend, en dus het infpinnen aan haar ten minften nog eenen Dag verhindert worden; ik nam haar dus uit het begonnen fpinfel, en zij ging weder aan het loopen , waardoor er gelegenheid was, nog onderfcheidene wijzen van haar loopen en zitten te zien, zoo als zij zich bij Tat.XXX, Fig. 1, 2 en 3, op Tub XXX. in drie verfchillende ftanden ver- Fig.1,2,3. toond. Alhoewel deze Rups bij mij niet meerder gevreten, heeft, twijfel ik echter niet of zij zal zeker Hazelnoten-bladen tot voed- fel gebruiken, gelijk de Heer Röser fchrijft, als ook Eiken- en Beukenbladen, en volgens het Hoogduitfche werk van den Heer BorkHaAus, over de Europefche Vlinders, wordt zij ook op de Lindenboomen gevonden, $ 3 De Rups nu afgeteekend zijnde, had de vrijheid zich in te fpinnen, het geen ik hoopte dat fpoedig gefchieden zoude, op dat n - - he > ‘ . M . - LN _ p e „ « „0 - à ze , _ ee — . ee E e . ed Ld n - … ha er —_ - pe 4 - Ee: - ne _ E - „ ned _ « et . er - …_ _ r ( . err . - nn e … nd a” E * & s ' ‚n _ haft pe es wanlet TwrepeGezin der BensreBenpe. P/T.XXN.NXAT. iof dat haar deze ftoornis en dit oponthoud niet mogt hinderen; zij deed dit ook den volgenden Dag, fpinnende twee bladen op elkander, en wel zoo digt, dat men er hoegenaamd niet tusfchen konde zien; het was dus niet mooglijk waar te nemen, hoe lang zij nog onveranderd bleef liggen. Drie Àà vier weken daarna, trok ik het bovenfte blad er af, toen vertoonde zich het fpinfel zelve als Zig. 4, bijna geheel witachtig van kleur; dit fbinfel Fig 4, knipte ik open, en vond daarin een fraaije levendige Pop, af- gebeeld op Zat, XAXL bij Fig. 5, zijnde zeer donker van Pis. en kleur. rw $. 4 De Pop goed levendig zijnde, en in het minfte niet kreupel; had dus geen hinder van den lammen poot der Rups; ik hoopte nu daaruit een gave Vlinder te zien geboren worden, en daar mede gelukkiger te zijn dan de Heer Röser, wiens Vlinder kreupel bleef; ik wierd ook in mijne verwachting niet te leur geftelt, doeh moest ruim negen maanden geduld hebben, ko- mende de Vlinder eerst in het laat{te der maand Junij van het volgende jaar, geheel gaaf, uit het Popvlies te voorfchijn; zeer aardig draagt hij in den loopenden of rustenden tand, zijne ondervleugels, zoo als aan Fig. 6. te zien is, die onder de Fig 6. bovenvleugels vooruit fteken, en op dat gedeelte der ondervleu- _ gels zijn dezelfde teekeningen of vlammen als op de bovenvleu- ‚gels, en deze vlammen fluiten van beiden de vleugels tegen _ elkander. Fig. 7 en 8, telt de vliegende gedaante voor , Fig. 7 & 8, zijnde de eerfte vervaardigt naar eenen Mannetjes-Vlinder, die ik uit Duitschland ontfangen heb, en Fig. 8 naar mijnen nieuw uitgekomenen Vlinder, die een Wijfje is, zijnde bet onderfcheid der kunne zeer fpoedig aan de fprieten te onderkennen, heb- bende het Mannetje gekamde, daarentegen het Wijfje onge= Ce 3 kam: zn 108 NACHT-VLINDERS, kamde of draadvormige. Dat de Vlinder zich maar eenmaal i het jaar vertoont lijdt geen twijfel, Na dat ik mijnen nieuw uitgekomenen Vlinder opgezet had die, zoo als ik reeds zeide, een Wijfje is, knipte ik het lij open, om de gedaante der Eijeren eens te zien, en bevond dat dezelve rond waren en bruin van kleur, zeer weinig verfchillend met de Eijeren van den Vlinder de Hageheld, hier voor afge beeld op Zub. 17 en 18 van dit zelfde Deel; of zij nu door de Vlinder gelegd zijnde, anders van kleur of van gedaante zoude zijn, is mij onbekend, haar getal was gering, zoo dat ons tegen woordig voorwerp, naar gedachte, nooit in groote overvloed zal te vinden zijn, en dus met regt onder de zeldzame m gerekend worden. Ld „ Li d … ij \ ue or-TE vis 3 net À Ac steh Pe, vakken NN MAP ‚à j NACHTVLINDERS zzz # Tweede Gezin EERSTE BENDE. — [PIV EEE COG rop NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN eN AFGEBEELD. DN ND EN ENNE DEN | VIERDE DEEL. DE AND EE EEN TWEE-EN-DERTIGSTE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS, van het TwEEDE GEZIN der Eerste BENDE. DE BLAASKELK VLINDER, P. IV. Tab. XXXIL $. Ie O, het kruid in het Latyn genaamd Cucubafus en bijzonder op de Cucsbalus Behen, onthoud zich zeer veel de Rups van ons tegenwoordig voorwerp, naar het welke ook den Vlinder de naam draagt van Cwecubali; insgelijks vind men haar op de Lychnis Chakcedonica, bij ons be- kend onder den raam van Conflantinopel, waarvan een takje op de plaat afgebeeld is, en naar gedachten op Dd nog Fig, 1e Ale k N A.C H T.-V.L | N D E R Ss. nog meer andere gewasfèn; ik zoude ‘nu den Vlindér wel de _Conftantinopel - Vlinder kunnen noemen, maar liever de Latynfche naam van Cucwbali_willende naarvolgen » zoo noeme dan denzelven de Blaaskeik Vlinder. 5 $. 2 Het is in de maanden Julij, Augustus en September dat onze tegenwoordige Rups op de bovengenoemde plan- ten te vinden is; wordende de Eijeren op dezelven door den Vlinder enkeld en niet bij fchooltjes gelegd in de maanden Junij of Julij, al naar dat de voorjairs- warmte de Vinders heeft doen geboren worden. Fig. re Tab. XXX!I OP Tab. XXXI[L verbeeld het Ei, in deszelfs natuurlijke Fig. 2. grootte, en bij Fig. a. door het microscoop gezien; zijnde lichtroud van kleur en vol met Kleine kuiltjes. è $. 3 In het jaar 1808. den 26ften Julij, ontfing ik wan den Heer PIETER VEEN, te Haarlem, eenige Hijeren, gelegd in de toppen van de Cucubalus Behen, uit fommigen van, welken onderweg reeds de Rupsjes gekomen waren, zijnde min van het Twenee GeziwderEensre, Bens; P-IV, Tab. XXXII. 14 smin of meer ruighairig, en grijs’ van kleur, ‘met een zwart kopje, makende aanftonds wan hare zestien pootjes gebruik ; na hare eerfte verveling waren zij groen; welke kleur zij ook behielden tot na hare laatfte vervelling, vertoonende zich toen van gedaante en kleur als Fig. 3. op onze. plaat. Het was maar zelden dat deze Rupfen bij dag van haar voedfel vraten, ‚nmaar deden dit des avonds, latende zich er aanftonds afvallen als. zij aangeraakt wierden, zoo als bijna alle Rupfen doen die laag groeijende kruiden wrecen. S- 4 De weinige Rupfen die ik nu nog overig had, zijnde de meeste geftorven, kropen in het begin der maand September in de aarde, welke ik in October doorzocht en bevond dat zij in bruine Poppen veranderd waren, waar van er een afgebeld is bij Fig. 4 Waren de meeste Rupfen die ik ontfangen had gedurende hare groeiijjng geftorven, de weinige Poppen die ik bekwam ondergingen het zelfde lot en ftierven insgelijks; woo ging het mij onderfcheidene jaren, hebbende ik drie of vier jaren achter elkander van den Heer rizrEmr VEEN, Litjens en | Dda ook Fig. 3: Fig. 4. ii. NACHT-VLINDERS ook zelfs wel volwasfene Rupfen ontfangen, maar flechts zeer weinige. goede Vlinders bekomen; voor twee jaren «geleden, in de maand Augustus, vond ik zelve te Har- derwijk eens werfcheidene volwesfene Rupfen, van deze foort, op de Conftantinopel, in den tuin van den Wel- Edelen Heer ‚ DE WOLFF VAN WESTERRODE, Overfte Luitenâmt, doch ook uit Fig. 5 en 6. deze bekwam ik maar twee Vlinders in de maand Junij, des volgenden jaars; ik ben dus altijd ongelukkig geweest met deze voortteeling, ftervende meestentijds mijne Rupfen voor hare verandering, naar gedachten door dat zij in een fuikerglas te eng befloten waren, of wierden zij al eens Poppen, dan ondergingen dezen het zelfde lot. „$. 5e De niet onaardig geteekende Vlinders komen zoo als ik reeds zeide in de maanden Ju»ij of Julij uit het Popvlies te voorfchijn. Fig. 5. en 6, op onze plaat vertoonen dezelven in de vliegende gedaante; het onder- fcheid der kunne is moeijelijk te onderkennen, hebbende beide de geflachten draadvormige fprieten. Het hid geen twijfel. of dit Infect teelt maar eens in het jaar voort, dewijl de Rups twee of drie maanden noodig heeft eer zij volwasfen is, ea de Pop blijft negen of tien maanden liggen eer de Vlinder geboren wordt. mnd ' 'e . 1 . zh Mps wite bz 3 „… % ke | penn,’ cart (Horeca er ks > En df Z N CHE EI CFH ien Kiks 5 ACNE SE Jel Dg dl NACH VLINDERS zzz / Tweede Gezander EERS TE BENDE, ZW | Seb NAM] Ee k & Nad KDR) rr NEDERLANDSCHE E INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. SSS Cek es VIERDE DEEL. Seen essdsss DKIE-EN-DERIIGSTE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS, van het EERSTE GEZIN der ErrstE BENDE, DE PIJLSTAART-RUPS. P. AV. Tab. XXX1L/. $. F. H ‚e zeer ik ongelukkig niet in de mogelijkheid. ben, de af- beelding des Vlinders van de Rups die het onderwerp dezer Verhadeling zal uitmaken, aan de Liefhebberen te kunnen mc- dedeelen, hoop ik hun echter met deze uitgave geene ondienst te doen, daar het een voorwerp is, waarvan men te ver- geefs in eenig Infectenwerk de gelijkende afbeelding zal zoeken, niet dat ik denk, dat de Vlinder wanneer dezelve was uit= gekomen onbekend zoude geweest zijn, neen! het zoude mis- fchien de Celerdo, of waarfchijnelijker nog de met meerder, en fraaijer kleuren pronkende, Nerii of Oleander Pijlflaars gee Ee weest Fig. 1. Tab. XXXIII. Fig. 2. rià NACHT-VLINDERS. weest zijn, daar de Rups hier afgebeeld, oppervlakkig ecnige gelijkenis heeft met die der beide genoemde foorcen, doch tevens nog al aanmerkelijk bij nader onderzoek daar van werfchild; van welk eenen Vlinder zij dus het masker geweest is, kan ik niet beoordeelen noch beflisfen, ten ware het mij andermaal mogte gelukken nog eene Rups of Rupfen van die foort te bekomen, en die in eenen Vlinder of Vlinders te zien veranderen, waarvan ik ais dan met veel genoegen de af beel- ding en nadere befchrijving aan de Liefhebberen zal mededeelen; intusfchen overgaande tot dat weinige wat mij tot heden van ons voorwerp bekend is. 6. 2. * Het was op den 2zften Augustus dat ik van den Wel-Edel, Heer DE WOLFF VAN WESTERRODE, te Harderwijk , deze Pijlftaart- Rups ontfing, door zijn “Wel- Edel. gevonden kruipende op den grond, onder eenen wijngaard, bedankende zijn Wel-Edel. vriendelijk voor dit fraaije gefchenk. Fig ï. op Tab. AXXIIL is de af beclding vervaardigt naar deze Rups in eenen rustenden, en Fig. a. in eenen geheel uitgeftrekten en loopenden ftand, ligtende haar geheele voorlijf omhoog als. “naar iets reikende; deze laatste afbeelding is twee dagen later vervaardigt dan de ecrste, terwijl de Rups reeds in Kleur veranderde; of zij in dien tusfchentijd gevreten heeft, is mij enbekend, ik had haar gêplaatst in cen groot Suikerglas, met eenige Wijngaardranken, den volgenden dag fpon “zij zich in 8 dp de aarde, onder de bladen, mengende in haar luchtig: pinfel eenige kluitjes daar van, liggende daarin nog vier dagen waar van het Eenste Gezin der Eensre Benpe.P. JV. Tab, XXXIII. mas Waarna zij in eene Pop veranderde, afgebeeld Fig. 3. weke tenige tijd daarna veel donkerder van Kleur wordende, mij hoop gaf eenen Vlinder daar uit te zullen bekomen, en wiens wetrfchijning niet meer werre af zoude zijn, maar helaas! hoe wierd ik in mijne hoop te leur gefteld, daar de Pop eindelijk geheel zwart wierd en verdroogde, waar door ik van het genoegen om den Vlinder te zien, beroof was. | $ 3. | “IK zeide dat de Rups mischien van den Celerio of Nerid zal geweest zijn, om dat dezelve met beide iets gemeens had; met die van den Celerio, afgebeeld bij Röfl 4° Deel Tab. VUIL. komt zij nameiijk in zoo werre overeen, dat beide Eene puntige pics op den elfden ring, en ecne geclachtige reep in de zijde hebben, echter in Kleur aanmerkelijk verfchilen; Ook Irad de ouze maar eene zijfpiegel op den vierden ring; daarentegen de andere twee, cen op den vierden en cen op den vijfden hebben; en met de Rups van den Ners, waar van Röfcl drie, ohderftheidene van kleur, heef afgebeeld in zijn 3e Deel Tub, KV, verfthilt zij daarin, dat deze eene gekartelde en. kleino omgekrutde fpits of horentje op den elf den ring heeft, en de zijfpiegel gepasst is op dem derden ring, ook is de kleur geheel anders; het was in onze Rups zeer opmerkenswaardig dat zij op de zijfpiegel waarvan de grondkleur zwart was, aam hear regterzijde vier blaauwachtige ftiippen hid, en uan de linkerzijde maar twee; bij Röfel heeft de Neri Rups op die fpicgel maar eene groote witte vlak, doch zijn Ea, fchrijft dat deze vlak verdween kort voor dat Eea de Fig. 3. 16 NACHT-VLINDERS. de Rups zich infpon , misfchien was dus dezelve bij onze Rups ook reeds zoo verre verdwenen; met het vervaardigen van haar fpinfel ging zij even zoo te werk als köfel van de Nerii Rups Schrijft ; en offchoon -zij kruipende onder een wijngaard gevangen is, naar gedachten reeds zoekende na eene bekwame pleats om zich in te fpinnen, zoo. bewijst dit echtce niet, dat zulks haar wvoedfel was, er ftond ook in denzelfden tuin een plant ven de Nerium Oleander, en misfchien vreet zij ook wel iets anders; maar het tegenftrijdigfte tusfchen enze Rups en die van den Nerii is, dat de zijfpiegels op. onderfcheidene ringen geplaatst waren en d.t de punten of hoorentjes op den elfden ring zoo zeer verfchillen. Het onderfcheid tusfchen de Poppen is ook aanmerkelijk, echter komt de onze meer in grootte met die der MNerii overeen , dan met die van den Celerio, doch geenzins in gedaante en kleur, deze wijken weder geheel van elkander af‚ en hebben bijna geene de minste overeenkomst. B; Zoude het dus- wel de Rups van den Celerio of van den Nerii kunnen geweest zijn? Zoo neen, welke dan? daar de= zelve nog meer afwijkende is van de Rups der SpA, Livornicas Vespersilio of andere foortgelijke Rupfen, | « . eze kid _ sid . Je. . n d 7 ij > Pa DE „ 65 / pi] DT E ' . 8 - Ì Pe . Í _ Î en Et. \ Ale fo ML > . EK % ent se. eef - Ne ges Ld KDE: 117 NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN EN AFGEBEELD. Ssst sss VIERDE DEEL. NDE ENEN VIER-EN-DERTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDERS, van het TwerEeDpeE GEZIN der Eerste BENDE P. IV. Tab. XXXIV. DE WINDE NACHT-VLINDER. RE D. Rups des Vlinders welke het onderwerp dezer verhandeling uitmaakt, is in het werk van Hubner over de Europeefthe Rupfen afgebeeld, op het kruid genaamd Convolvulus Sepium of Haag- Winde, van welk kruid dus waarfchijnlijk de Vlinder zijnen latijn= fchen naam Noctua Sepii zal ontleend hebben; en het is ook in navolging hier van dat ik denzelve noeme de Winde Nachs-Vlinder. $. 3. De Heer A. p' Arrryj alhier woonachtig, had woor drie jarengeleden de goedheid mij eenige Rupfen van dit foort te geven, waarvoor zijn Ed, vriendelijk mijne dank betuige. Zijn Ed. had dezelven in zijnen tuin gevonden op de plant genaamd Lipfacus Sylwestris of ge- meene Kaardebol, vretende van het zaad dat boven inde Bol zat; het was toen in het laatfte der maand October en de Rupfen waren volwasfen; afgebeeld ‘Tab, XXXIV. Fig. 1. en 2, in het begin der maand November kropen zij reeds in de aarde, dus maar weinige dagen na dat ik dezelven ontfangen had. Ss Van November tot April, des volgenden jaars, liet ik nu de aar- de onaangeroerd ftaan, dus vijf maanden, niet twijfelende of de Rupfen waren reeds lang in Poppen veranderd; zij hadden ieder een los fpinfel vervaardigt, waarvan ik er een open knipte, en be- vond tot mijne verwondering dat de Rups niet alleen nog geheel Ff one Tab. XXXIV. Fig, LCN 2 Fig. 3. Fig. Aen5. ’ 118 NACHT=-VLINDERS. onveranderd, maar bijna nog zoo vlug was, als toen zij het jaar te voren in de aarde kroop; zij verliet ook geheel haar fpinfel, waarop ik haar een blad van de Dipfacus plant voorlegde, maar zij kroop er wel over heen doch vrat niets; van dag tot dag bewoog zij zich nu hoe langer hoe minder tot den zoden Mei, veranderende toen buiten het fpinfei in ecne geelachtige bruine Pop , afgebeeld Fig. 3., zijnde dus zes maanden na het infpinnen onveranderd blij= ven liggen. 5. 4. Zoo bijzonder lang als het geduurd had eerde Rups in eene Pop was veranderd, zoo korten tijd duurde hetintegendeel dat uitdeze de Vlinder te voorfchijn kwam, liggende dezelve onuitgekomen niet zoo vele weken, als de Rups maanden onveranderd had gc- legen ; daar de Vlinder in het begin der maand Junij reeds het pop- vlies verliet en dus maar vier weken in den ftaat van Pop had door= gebragt. Fig. 4en 5. zijn de afbeeldingen na de Vlinders vervaar- digt; de eerfte na een wijfje en de laatfte na een mannetje; het onderfcheid der kunne is flechts aan het achterlijf zigtbaar, hebbende beide de geflachten draadvormige fprieten, $. 5. In het volgende najaar vond de Heer p'Arïrtij, weder eenige Rupfen van deze foort op de plant genaamd Zupinus perennis ‚ doch flechts half volwasfen, zijn Ed. voedde dezelven zoo lang als er bladen van dat kruid te bekomen waren, en zij bleven ook ver- volgens, de winter door in het leven , maar ftierven in het voorjaar , cer er nieuw voedfel voor haar was, waarmede zij zich zeker nog eenige tijd zouden gevoed hebben; het blijktdus dat dit Infect de winter in den ftaat van Rups doorbrengt, het zij volwasfen in-= gefponnen onder den grond, of onvo'wasfen daarboven, om dan in het voorjaar, na nog eenige tijd gevreten te hebben, zich in te fpinnen, zullende’ misfchien dan ook fpoedig in Pop veranderen, om! bijna te gelijker tijd metde in het fpinfel overwinterde Rupfen, als Vlinders te voorfchijn te komen, ve eers zig NEDERLANDSCHE INSECTEN. BESCHREVEN en AFGEBEELD. ess ns VIERDE DEEL. senses sss VIJF- iN ZES-EN-DERTIGSTE VERHANDELING NACHT-VLINDERS, van het TweEEDE GEZIN der EErstE BEND E& HET GRIJZE WEESKIND, P. IV. Tab. XXXV. XXXVI.. Sr H. is mij onbekend door. welken. Entomologifchen fchrijver, aan Ons tegenwoordig voorwerp. het eerst deszelfs Latijnfchen. naam ZLunaris gegeven iss evenmin begrijp ik waaruit deze naam is afteleiden,, daar ik toch zoo min aan den. Vlinder als aan de Rups iets naar eene maan gelijkende befpeuren kan. Het komt mij: alzoo zeer ongefchikt voor, dezen naam in het Hollandsch overtenemen, en ik zal dus eenen anderen verkiezen, en wel die. van heg Grijze. Weeskind; deze naam toch is nog G g aan Fig. Te 120 NACHT-VLENDERS. aan geenen Vlinder gegewen, en onze tegenwoordige zoo wel: als deszelfs Rups. ‘in gedaante en levenswijs allezins overeen- komende met het blaaupe, raole en andere zoogenaamde- Weeskinderen, geloof ik niet ten onregten.aan denzelven, die- van het grijze te kunnen geven, Het was op den aoften Julij, nu drie jaren geleden, dat: ik mij om Infecten te zoeken, des morgens vroeg begeven had, maar. het Bosch,. achter het Dorp de Bild, niet verre: van de Stad Utrecht gelegen, en dat ik daar, van vijf-tot acht uuren, noch Vlinders, noch Rupfen gezien hebbende, (zijnde. de Zomer van dat jaar zeer koul en nat, en daarom-nadee- lig voor. de Infecten,) eindelijk het geluk had eene Rups te- vînden, zittende plat regtuit op een takje van een Eiken ftruik,. Teb. XXXV, afgebeeld op Tab. XXXV. Fig. r. Zoadra ik haar aanraakte ‘begon zij aänftonds fpannende te loopen,’ doch tevens zag ik. ‘dat het echter gene tienpootige Spanrups was, dewijl ik ontdekte dat zij tusfchen de buik en achterpooten twee leden, ‘ef: ringen had zonder pooten;. dat fpannende loopen deed mij. «nu denken dat her een veertien pootige Rups was, maar haar- wat nader befchouwende, zag ile fpoedig dat zij van- zestien: JS : poo-. nad dinner Sate A DE Ei ies rte eeen dem en neen van het Tw. Gez. der- Kens. Benp. P. IV. Tab, XXXV.XXXVI. sar pooten voorzien was , waarvan echter de voorften veel korter: waren dan de achterften ;. z:j behoorde dus tot het geflacht der- Weeskinderen-Rupfen, haar- buik was van kleur als die der. Rups van het Blaauwe Weeskind „ afgebeeld in het eerfte- Deel van dit Werk, hebbende tusfchen ieder paar-der buikpooten eene zwarte vlak 5 zij was raar gedachten voor korten tijd, misfchien daags voor dat ilk haar vond, verveld, want het- was niet voor-den gden Aue- gustus, dus elf dagen daarna, dat zij zich bij-mijop het vervels Jen zete, waar zij eerst den 1aden, des- morgens, doorge-- raakte ,. vretende het afgeftroopte vel ops: ik was zeer ia mijn fchik dat mijne Rups het gevaar van het vervellen over was, om dat er toch menigeen- het leven bij werliest, te meer daar ik oordeelde dat zij nu Zijnde licht grasgroen wan kleur, met cene witte ftreep aan » iedere zijde boven aan den rug, fijne witte ftippeltjes over » het geheele ligchaam, roodachtige met oranje gebor- „> duurde luchtgaten, en een paars ftaartje op het achtereinde, „> Deze Rupfen door UE, nog niet befchreven, erkende ik „ terftond voor die van den fraaijen Glasvlinder, afgebeeld in het „ Werk van Rofel, 3e Deel ,Tab. 38. Fig. 2, 3sen 4e Deel, Tab. 34. ss Fig: I. 2 3 en 4. Ik nam dezelven mede naar huis, deed ze in » een ruim glas, en verzorgde haar met Lonicera bladen, die zij ‚, gretig aten, groeijende redelijk voorfpoedig; naar mate dat zij s, van vel verwisfelden , kreeg de groene kleur een blaauwachtig s, aanzien, wordende fraai zeegroen; voor het overige bleven s de teekeningen dezelfde; ik heb, met oogmerk UE, dezelve te „, Zenden, drie dezer Rupfen in verfchillende grootte op ee takje Lonicera, afgebeeld, waaruit men dan ook het onderfcheid », van kleur zien kan, „ In den rustenden ftand had de Rups volkomen de houding der ‚ Sphinxen, en bleef fomtijds eene geruime poos onbewegelijk aan ‚„ een blad of takje zitten. Het loopen van deze foort Rupfen is » zeer bijzonder, gaande iedere trede als met eenen ruk ; tegen den ‚ 2often Julij, de meesten mijner Rupfen hunne volkomene „ grootte bereikt hebbende, befimeerden zij haar geheele Ligchaam » Met tee: dgk Bb iverwedijgene oMg'Ie LD (3 ete Mi EE Lelie KA) Edges: #0 ha ke bees 4e, NACHTVLINDERS uz /Eerlte Ge zmeer EERSTE BENDE. PV. Tab. ran het EERSTE GEZIN dér EERSTE BENDE, P.1v, Tab, XL1i1. XLIV. 149 » met zeker vocht uit haren bek, hetwelk die uitwerking hads ‚dat hare kleur paarsachtig werd; daarna begaven zij zich s, dan op den bodem van het glas, alwaar zij zich cen zeer »‚ dun en doorzigtig fpinfel vervaardigden; den 2s5ften Julij bad de s cerfte Rups haar vel afgeftroopt, en hare Pop - gedaante aange- ‚‚ nomen, de overigen volgden kort op elkander. Ik zal de Pop », ook afteekenen, en UE, vervolgens mijne teekeningen toezenders s‚ opdat. UE. , zulks goedvindende, eene uitgave voor UE. werk „> daar naar kunt laten” vervaardigen,” Tot dus verre fchrcef mij bovengenoemde Wel- Edele Heer, Kort daarna ontving ik de fraaije teekeningen van zijn Wel- Ed, waarvan ik met dank- baarheid hier gebruik maak, zijnde de Rupfen bij Fig. 4, 5 en 6, op” Tab. XLIIL. afgebeeld, naar dezelve vervaardigd, en op Tab, XLIV. Fig. 7. is de afbeelding der Pop te zien. Nog moet ik met dankbaarheid de vriendelijkheid des zenders gedenken , daar ik, met de reeds genoemde teekeningen , twee fraaije levendige Poppen ontving, waarmede ik zeer in mijneh fchik was, en alle vorige teleurftellingen hoopte vergoed tezien, ook tevens daardoor zeker te worden, of deze Vlinders even als alle anderen, bij het uitkomen, ftof op de vleugels hebben, gelijk in het Hoogduitfche Infekten- Werk van Ochfenheimer, getiteld: Schmetterlinge von Europa, wordt opgegeven. $ 6. Mijne twee optvangene Poppen bleven den geheelen daarop volgenden Winter onuitgekomen liggen, en het was niet voor de Maand Mei des volgenden Joars, dat de Vlinders te voorfchijn Nn 3 . kwa- Fig. 4 5. 6. Tab, XLIII, Fig. 7. Tab, XLIV, 150 NACHTVLINDERS. kwamen, waardoor aan mijn verlangen voldaan, en ik van de waarheid overtuigd werd, dat ook deze Vlinders, bij het verlaten van het Popvlies, met ftof op de vleugelen voorzien zijn, het- welk , van eene vuil groene kleur, door de minfte beweging terftond verloren gaat, waardoor het midden der vleugels doorfchijnende wordt, terwijl intusfchen de buitenrand eene bruine kleur blijfs “behouden, zoo als men uit de afbeeldingen Tab. XLIV. bij Fig. 8. en g. zien kan, zijnde de eerfte naar een manretje, en de tweede naar een wijfje vervaardigd. Dat zij zich maar eenmaal in het jaar vertoonen, lijdt geen twijfel. Bovengenoemde Heer LABOUCHERE, het geluk gehad hebbende, bij eenige Vlinders het ftof op de vleugels te behouden, zoo heb ik alle hoop , om mij door zijn Wel-Ed. in ftaat gefteld te zien, aan de Liefhebberen en Deelnemeren van dit Infekten- Werk, eene afbeelding daarvan op eene volgende uit te gevene Plaat mede te deelen. A we EN /, eet Ie TP swtete Ss ilp DT MP, J rr Pie en - hi 4 nt D de kr B TN be bd pe es lt ML er kh AAT DEN BES, Ta i ki. É â id MA ‘ . AAR VERO ria eds eerde 2 ost en Ze vS, le I=) 5 C 4 ) / 8 „ds €4 / seonbenfs J Ao O. Á ml " KRG: DE: 151 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREVEN EN AFGEBEELD. GEGOOEGCOROHAEEG RGO IAEOLELOELD VIERDE DEEL. VIJF-EN-VEERTIGSTE VERHANDELING, OVER DE NACHT-VLINDERS, van het Tweede Gezin der EersTr BENDE. - De HOEKSTIP VLINDER. P. IV. Tab. XLV. ì $.r. Bewoon bij de afbeelding en befchrijving eener Vlinders foort, deszelfs Latijnfchen naam zoo na mogelijk in het Hollandsch over te brengen, geloof ik ons tegenwoordig ú Voorwerp niet beter te kunnen noemen dan de Moekflip Vlinder , naar zijnen uit het Grieksch overgenomenen naam Phal: Bomb: Gonostigma, vermoedelijk afgeleid van het witte flipje op de punt der Bovenvleugelen te zien. Oo $ 2. G NN 152 NACHTeEMIT NDIE.R B, $. a. Reeds fints verfcheiden jaren was mij dit Infect in zijne flaat van Rups zoo wel als Vlinder bekend, want veeltijds vond ik de Rupfen, of bekwam ik dezelve van andere liefhebbers der Infecten-kunde. Daar ik echter vele reden had om te veronderftellen , dat de Mannetjes- Vlinders met meer dan één Wijf je paren, wilde ik gaarne de Befchrij- ving en Afbeelding van hetzelve zoo lang uitftellen, tot ik een ge- noegzaam aantal Vlinders bij elkander konde bekomen, om mij daar- van met zekerheid te overtuigen; doch hierin konde ik niet tot mijn genoegen (lagen; dit wierd mij echter gepasfeerde Jaar door den Heer v. Tricur, te Dordrecht, verzekerd, en zulks ook zelf menende opgemerkt te hebben, befloot ik nu de af beelding van dit, zoo wel in den (taat van Rups als in dien van Vlinder, fraaije Iofect, aan de liefe hebbers mede te deelen. $ 3 Het is in de maand Junij of Julij dat deze Vlinders te voorfchijn komen, en veeltijds duurt het maar weinige oogenblikken, na dat het Wijfje het Popvlies verlaten heeft, of het Mannetje, dat geftadig rondvliegt, begeeft er zich naar toe ter paring; dit gefchied zijnde, legt zij hare LEijeren, dikwijls op het Spinfel, geheel zonder eenige order, op en over elkander, en maar weinige dagen daarna komen de jonge Rupsjes uit dezelve te voorfchijn, die zich dan voeden met Eiken-, Hagendoorn, Willigen-, Linden- en nog andere Boombladen „ op de beide eerften echter vindt men dezelve het meest; zij groeijen langzaam en bereiken vcor den daarop volgenden winter, flechts een vierde van hare volle grootte, wanneer zij zich geduurende dezelve , zooveel mooglijk verbergende, als levenloos het naderende voorjaar afwachten; en het is hierin dat ons tegenwoordig Voorwerp hoofdza- kelijk van de Bomb: Antigua verfchilt, welker Rupsjes, offchoon ter zelfder tijd uit de Eijeren komende, nog voor den winter volwasfen zijns overigens komen deze beide foorten in alle hunne gedaante» verwisfelingen, zeer veel overeen; de Rups der B. Antigua, door mij vanhet Tweede Gezin der Eer(te Bende, P. IV. Tub. XL”. 153 mij in het tweede Deel, onder den naam van Wit-Vlak Vlinder be- fchreven, gelijkt zeer veel naar onze tegenwoordige, met dat onder- fcheid echter, dat zij aan de zijde nog lange borstels heeft, die de Gonostigma Rupfen misfen. S. 4 ‚ De meesten dezer Rupfen fterven in den gevangenen (taat gedurende den winter, het geen zich met veel waarfchijnelijkheid verondertftellen laat dat ook in de vrije natuur het geval zij, althans in het voorjaar vindt men dezelven in merkelijk minder aantal dan in het najaar , waartoe echter cok veel kan bijdragen dat zij van hunne geboorte af tot aan den wintertijd gezellig blijven leven, doch zich na dezelve meer uit een begeven, zoo dra het nieuwe groen te voorfchijn koomt; hetgeen even zeer omtrent de Wijfjes als Mannetjes Rupfen geldt en dus ter verfpreiding dezer foort veel toebrengt, daar bet Wijfje zelve, zeer traag zijnde, veeltijds op de plaats van hare geboorte fterft. Van deze tijd af nu beginnen zij meer te vreten en weliger te groei- jen, en zijn doorgaans in den tijd van 4 a G weken volwasfen, vere toonende zich dan als Fig. ren 2. op 7ab. XC, welke beide af. 725. beeldingen echter naar Wijfjes Rupfen vervaardigd zijn; die der Be Mannetjes komen daar mede in allen opzigte volkomen overeen , be- } 3% halve dat zij doorgaans ruim + kleiner zijn, S. 5e Hare volle grootte bereikt hebbende, vervaardigen zij zich hier of daar in een hoekje, een fpinfel, om in hetzelve tot Pop te veranderen, bedienende zich hiertoe van hunne hairen, die zij met haar fpinfel vereenigen. Bij Fig, 3. op onze Plaat ziet men de afbeelding van Fis. een Mannetjes Pop uit het fpinfel genomen; de Poppen der Wijfj jes zijn grooter en dikker, zoo als ik er een bij de Wit-Plak afgebeeld heb, anders hebben zij ook de kleur der Mannetjes Poppen, 3: 5-6. 154 NACHT:VLINDER S 5. 6. Deze Poppen zijn in het aanvoelen zeer zacht en week, zij blije ven flechts korten tijd onuitgekomen, komende de Vlinder reeds fpoedig, na verloop van ro a ta dagen na hunne verandering, te Fis. 4 voorfchijn,. Fig. 4. op de Plaat is naar een Mannetjes Vlinder vere vaardigd, zijnde doorgaans een weinig kleiner dan dat der Wit Vlak; Fig, z.doch het Wijfje, afgebeeld bij Fig. 5, is doorgaans grooter dan dat der Wit-Vlak , en ook iets ruiger en donkerer van kleur. DeEijeren zijn van beide foorten eveneens, VIEREN ts al vichadinkdk PSL Edda za ba 1 ie ie Kl k jn Ka hd í EM PEET AE Bd 3 dies 4 xr (ef _. bellie GAAT Er via 1 okee „dense ee ed eni we je KA k . NACHTVLINDERS zer Tweede Gender EERSTE BENDE Jab. XCV. se) 155 NEDERLANDSCHE INSECTEN, BESCHREVEN ew AFGEBEELD. ES rn Geeser NRE IE KE bo EEE EEn Sn nente ESSE ze EE) 34 | ZES-EN-VEERTIGSTE VERHANDELING. OVER DE NACIHEHTD=VDENDER S van het Tweepe GEziN der Eerste BENDE. DE ERWEEN VLIN DEE P. IV. Tab. XLVI, LN D e bladen der Pisum Satiyum (gewoone Erwt) zijn het meest algemeene voedfel der Rups van ons tegenwoordig voorwerp, waarvan zij hare Latijnfche naam Nocrua Pifi als ook de Hoogduitfche Erb/eneule fchijnt ontleend te hebben; in navolging , waarvan wij denzelven onder den naam van Erwien- Vlinder op de nevensgaande plaat afgebeeld , mede- deelen, Pp Het 155 NACHT-VLINDERS Het is er echter zeer verre af, dat deze Rupfenfoort zich alleen tot bovengemelde plant zoude bepalen, nemende zij ook Gras, Zuuring, Riddersporen. en meer andere kruiden tot voedfel; zelfs vont de Heer p'AmLv eens verfcheidene , nog zeer jonge Rupsjes, op het Heester gewas Gage/ CMyrica Gale) hetgeen zij tot haar volle wasdom met graagte nuttigden. $ 2 De Rupsjes die reeds kort nadat de Vlinder de Eijeren gelegd heeft, te voorfchijn komen, zijn, jong zijnde, groen van kleur, en lopen spannende, hetgeen zij echter reeds na de tweede vervelling nalaten, gebruikende zij dan hare zestien poten. Aan de laatste vervelling genadert zijnde, veranderd met deze meestal derzelver groene kleur in bruin; fommigen ondergaan echter deze verandering reeds bij eene vroegere huidverwisfeling, en flechts zeer zelden behouden zij huúne eerste kleur tot de popwording- Fig, 1, Eene zoodanige volwasfene groene Rups, ziet men bij Fig. z op plaat XLVI; ook Röft/ heeft in het eerfte deel van zijn Insecten-werk eene beschrijving van deze Rups gegeven, 4E en van het Tweed: Gezin der Eenste Benne, P. 17. Tab. XLVI. 157 en daarvaa ‚op Tab, LIL, van de Nachtvlinders der tweede Classe , eene bruine Rups afgebeeld, waaruit blijkt, dat, uitgenomen dit verfchil in grond-kleur, de Rupfen elkander overigens geheel gelijk zijn. $ 3 Dé Rups naaf welke onzê tegenwoordige afbeelding vervaâr- digt is, vond ik eenige Jaren geleden in de maand Septem. ber op het gras; daar ik echter juist andere Rupfen met Zuuring voedde, plaatfte ik dezelve daarbij, en bevond dat deze verandering van voedfel haar geenzins hinderde, daar zij deze bladen tot haar volle wasdom met graagte gebruikte, en in het laatst der maand September in de aarde kroop. S 4 Tot het volgende voorjaar liet ik mijne Rups onaangeroerd ftaan, en vond dezelve toen veranderd in eene Pop afgebeeld by Fig. 2 op onze plaat. Fig. «. Ppa2 S 5. Om- 158 Nacurt-Vrinpens van het 2de Gez.deristeBenpe.P.IV.T.XLVI S5 Omftreeks half Meij kwam uit deze Pop een Mannetjes- BE E Vlinder, voorgefteld bij Fig. 3, te voorfchijn, zijnde bij Fig. 4 een Wijfjes- Vlinder afgebeeld , mij daartoe door den Heer p'arLLy medegedeeld. Het geflachts-onderfcheid is enkel aan het lijf zigtbaar, hebbende zoowel het Mannetje als het Wijfje draadvormige fprieten. Ec 4 ij Se elk 5 ps A rik LS HA Er ad \ à ait LN Auer El ' ei ati vane ERE hel LER AN, 4‘ et BL Ì i „ebt End iet 4 { 8 zit dn « , ‘ * & 4 bie \ vR N4 i 1 ' { ' Ln 8 â ms à* PÀ h HA ‘ MA toit OOH OLAAEGEN tt e ee EE TE PPE REE ES TS . NACHT VLINDERS zi! Tweede Gezinèz: EERSTE BENDE. Tab XEVI EDR 159 NEDERLANDSCHE INSEKTEN, BESCHREVEN en AFGEBEELD. pense MVITERDE DEEL. ) ZEVEN-EN-VEERTIGSTE VERHANDELING, OVER DE DAG-VLINDER S, van de Eerste BENDE. DE AGLAJA-VLINDER. P. IV. Tab. XLVIL S. Ee O. de XLVIIfte Plaat van het Vierde Deel dezes Werks, vindt men de Afbeelding van een’ der fchoonfte Dag-Vlinders, bij ons in de Nederlanden te huis behoorende, en wel uit de familie der Paerl d'Amour Kapellen, dus geraamd, uit hoofde der fchoone zilverglanfige vlekken, waarmede de onderzijde der vleugels verfierd is; de fchoonfte en grootst gevlekte Vlinder, in deze familie, is de Pap: Lathonia, die tevens een der gemeenfte, Qa er 160 DAG-VLINDERS, en reeds vroeger op de eerfte Plaat van ket Tweede Deel dezes Werks afgebeeld is, Meerdan de helft grooter dan die, is onze tegenwoordige,: zijnde met de Pap: Niobe de beide grootfte Paerl d’Amoaur-Vlinderfoorten, die bij ons te lande gevonden worden, terwijl mij onder de overige Europefche flechts twee of driefoorten bekend zijn, die dezelven im grootte overtreffer. Deze Vlinder is bj de liefhebbers algemeen bekend „ onder den naam van Aglaia, eene der drie beval- ligheden der ouden, en alzoo zeer gefehikt gekozen , om zijne fchoonheid aan te duiden; dezen naam dan ook behoudende, heb ik denzelven, De Aglaja- Vlinder genoemd. ken In de maand Mei, eenige jaren geleden, mij met eenen mijner vrienden ter Infekten-vangst, in de nabijheid van het Dorp Waverveen bevindende , ontdekten wij twee ons toen nog onbekende Rupfen, de eene derzelve op de Wiola Canina, of Honds- viool , de andere op de Carduur Helenioides, Alande bladige Distel; offchoon beide deze Planten in dien omtrek vrij menigvuldig groeïden, en wij ons vele moeite gaven tot het vinden van meerdere dezer fraaije Rupfen, mogt ons zulks evenwel niet gelukken; wij vergenoegden ons dus in de- hoop, daar de Rupfen ons toefchenen volwasfen te zijn, weldra: de Vlinders daarvan te zullen bekomen. van de EERSTE BENDE, P. IV. Tob. XLPI. 16: E $. EN Mijne eerste zorg was, te huis komende, het doen ver- vaardigen eener Afbeelding van beide mijne Rupfen, van welke dan ook de grootfte zich reeds den volgenden dag aan de punt van bet achterlijf, aan den rand van een blaadje, ter verandering had opgehangen, terwijl ik de andere, na die nog eenige dagen levend te hebben gehad, zonder dat dezelve iets in wasdom meer toegenomen had, tot mijne fpijt dood vond; ik vestigde dus nualléén mijne hoop op de eenige mij overgeblevene Rups, die dan ook, weinige dagen daarna, veranderde in eene fraaie, hoekige, zeer fterk gekromde Pop, op Ph XLVII Fig. 3 afgebeeld, terwijl Fig. 2. ons de Rups zelve voorftelt, in zoodanige houding geplaatst, dat de als uit menigvuldige blokjes zamengeftelde gele ftreep over den rug» duidelijk zigtbaar is, em de ifte Figuur daarentegen ons de andere kleinere Rups op zijde doet zien. Se 4 Tot mijne blijdfchap vond ik mij dan ook in mijne hoop niet te leur gefteld, daar acht dagen na de verandering, uit deze Pop de Vlinder te voorfchijn kwam; de reeds vroeger door mij, uit de vergelijking mijner Rupfen, met de Afbeeldingen van HUBNER En RÖsEL gemaaxte vooronder- fkelling, dat dezelve die der Papilio-Aglaja zijn zouden, vond 162 DAG-VLINDERS van de Eerste Benpe. P, IV, Tab, XLVIE. vond ik nu bevestigd, en verheugde mij dus zeer, in de gelegenheid te zijn, den liefhebberen de Afbeelding eener tweede foort uit deze familie der Dag-Vlinders, uit onze ftreken te kunnen mededeelen, iets, hetwelk, volgens eene reeds meermalen gemaakte aanmerking, doorgaans zeer moei- jelijk valt, omdat derzelver Rupfen, zich meest altijd op lage kruiden ophoudende en verbergende, nier ligtelijk te vinden zijne Mija nu uitgekomen Vlinder was een Wijfje, afgebeeld in de vliegende gedaante, bij Fig. 5.; Fig. 4. ftelt ons daaren- tegen hetzelve zicttende voor. re Ca d 610 L # " W- À DAGVILINDERS van de EERSTE BENDE eo 163 NEDERLANDSCHE INSEKTEN, BESCHREVEN En AFGEBEELD. ESSE SSS SN VIERDE DEEL. ENNE ACHT-EN-VEERTIGSTE VERHANDELING. OVER DE NACHT-VLINDERS, van het TWEEDE GEzIN der TweeDpe BENDE. DE KLEINE ZOMER-METER. P. IV. Tab. XLV UI, $. 1. D. fraatje Vlinder, welks befchrijving ik thans ten onder= werp gekozen heb, is onder den naam van Phal, Geom. Aesti- paria bekend, in navolging waarvan ik denzelven den Zomer- Vlinder zoude dienen te noemen, had ik niet reeds vroeger in het derde Deel, Tab. VII aan de Ph. Geom, Papilionaria dezen naam gegeven; ter opderfcheiding alzoo van deze foort, en om echter de Latijnfche benaming zoo na mogelijk te vol- gen, noem ik onzen tegenwoordigen De hleine Zomer-Meter. Rr $. 2 164 NACHTFT-VLINDER S, sz. Reeds voorlang hoopte ik in de gelegenheid te zijn, de huishouding van dit Infekt in zijn geheel te kunnen mededee= len , daar deszelfs Rups mij voor vele jaren reeds bekend was, zonder dat het mij immer gelukte, dezelve tot verandering te brengen ; eenige Rupfen echter, in den laatst voorgaanden zomer door mij gevangen, ftelden mij in ftaat de geheele gedaante- verwisfeling van dezen Vlinder genoegzaam waar te nemen, om die aan de liefhebberen te kunnen mededeelen. 5.3 : De Eiken-bladeren fchijnen het geliefkoosde voedfel dezer Rupfen uit te maken; nimmer althans vond ik dezelven op eenig ander gewas, hoewel zij, volgens Borckhaufen, zich ook met Seringen-, Hazelnoten- en andere bladeren voeden zou- den. De regt uitgeftrekte zittende houding, die zij doorgaans aannemen, maakt het, even als bij vele andere Meter-foorten, reeds moeijelijk dezelven te ontdekken; hier nog bijgevoegd hunne groene kleur, die hen te minder van de bladeren doet onderfcheiden, befeft men ligt de reden, waarom zich deze Rupfin, die anders juist niet onder de zeldzaamfte behooren , niet gemakkelijk doen vinden, vooral wanneer zij hunnen vollen wasdom nog niet hebben: mij althans gelukte het nimmer, dezelven anders dan geheel, of ten mintte bijkans volwasfen te vangen. Hunne grondkleur is doorgaans fchoon groen, met bruine kringen en vlekken verfierd, die niet bij alle exemplaren dezelfden zijn, vormende bij fommigen eene ftreep cover den rug ; Hubner heeft van deze foort eene Rups afgebeeld, welke. de vier voorfte ringen geheel bruin, het overige gedeelte van het lijf groen met bruine ringen heeft, hoedanige ik nimmer heb waar van hes TwarpeGezin der Tweepe Benve, P.IV,Tab. XLVIII. 165 waargenomen; en alle, welke ik mij herinner immer gehad te hebben „ behielden hunre groene kleur tot daags voor dat zij zich ter verandering zetteden, wanneer dezeive in vuil bruin overging. 54 Men vindt deze Rupfen doorgaans volwasfen in de maand Junij. 5, Xr, vint Ik heb daarvan eene afgebeeld bij de 1fte Figuur, der XLVIM Fig. 1. Tab. van teekening, zoo als dezelve doorgaans voorkomen, welke echter, blijkens ‘het bovenpezegde, niet bij allen volmaakt overeenkomt. — Zij maken zich met het einde dezer of begin der volgende maand een luchtig fpinfel tusfchen eenige blade- ren, in hetwelk zij, binnen 5 à 6 dager, tot een grijs Popje, op dezelfde Plaat bij Fig. 2, afgebeeld, veranderen, waeruic Fig. z. meestal, binnen drie weken na de verandering, de Viinder te voorfchijn kome, fchijnende zijne groene kleur, daags voor de geboorte, door hét zeer dunne popvlies, duidelijk heen. — Een Mannetje ftelt ons de zde Figuur voor; Fig. 4 een Fig. 3 @1 4. Wijfje ; het eerfte is doorgaans een weinig kleiner dan het laatfte, en voorts door een dunner, en aan de punt geplaimd achterlijf, en zeer fijn gekartelde fprieter, die bij het Wijtje enkel draadvormig zijn, van hetzelve onderfcheiden; de eijeren blijven tot het volgende voorjaar over, en deze Vlin- derfoort komt alzoo flechts eenmaal in het jaar voor. bs Met hoe veel zorg men deze Vlinders ook beware, gelukt het echter nimmer hunne fchoone groene kleur lang te behouden, iets hetwelk met deze kleur bij de Vlinders, wel is waar, vrij algemeen het geval is, doch voornamelijk bij de Meters plaats vindt, en wel in het bijzonder, behalve bij onze te- genwoordsge, ook bij de Geo, Papiffonaria, Bupleuraria en andere hierbij behoorende foorten. Bijzonder fchi,nt daartoe ook een voch- 166 NACHT-VLINDERS,#.h. T.G. d Eens. B. P. IV.T.XLVIID vochtige dampkring mede te werken, want het gebeurde mij meermalen met Vlinders uit deze afdeeling, dat ik dezelven, om die uit te zetten, vochtig makende, volkomen geel zag worden, zonder dat zich bij het opdroogen het groen weder herftelde. Wat hiervan de reden zij is moeijelijk te verkla- ren, doch zeker is het, dat deze kleur geenszins bij alle Vlin- ders van denzelfden aard is, althans heeft de vochtigheid daarop niet altijd eenerlei uitwerking, want het fchoone groen der Sph. Nerii en Tiliae verandert door dezelve geenszins in geel maar in donker bruin 3 en, hetgeen, wat te dezen aanzien misfchien zelden opgemerkt, althans door niemand, zoo ver ik weet, aangeteekend is, ontdekte ik eenigen tijd geleden in de Papifio Rubi. Eenige Vlinders hiervan vochtig makende, vond ik binnen weinige zuren de uitnemend fchoone groene kleur aan de onderzijde der ondervleugels geheel verdwenen, en in pliats dearvan dezelfde zwart - bruine als op de bover- zijde, terwijl, tot mijne groote verwondering, bij het op« droogen der vleugels, het groen weder volkomen te voorfchija kwam; de werking der vochtigheid had alzoo hier een geheel ander gevolg dan bij dezelfde kleur in andere Vlinder-foorten, een duidelijk bewijs dat deze, hoezeer voor het oog dezelfde, in aard echter zeer verfchillende is, Hoe vele foortgelijke opmerkingen zouden wij bij eene naauw- keurige befchouwing der natuur, niet nog kunnen maken, die, effchoon zij op zich zelve gering fchijnen mogen, echter duide- lijk toonen, dat wij hare fchoonheid en verfcheidenheid zelden volkomen gadeflaan, en niet genoeg bewonderen kunnen, rt Ms) Evan heerde Rt Sj LIGRARY OF THE TY OF IL ore it 1 t IN á- ost 5 ‚& Kn WEN 7 , - hd , AES 5 7 | IJ PN Let, Loe AO | | 2 Pp, Ark fo) / Â fe CAN > Be 2 A ( FA ezra Za EA CHA ertevarda. Gré: NACHTVLINDERS vz Tweede Gezm der T WEEDE BENDE. Ce) 164 NEDERLANDSCHE INSEKTEN, BESCHREVEN en AFGEBEELD. eee 500 Oo Orte (Aide Dood Afl D op Zl a JH EA stee esss NEGEN-EN- VEERTIGSTE VERHANDELING OVER DE NACHT-VLINDERS van het Twerepu GeziN der EERSTE BENDE. DE RUIGBLOEM VLINDER P. IV. Tub, XLIX. Sn M aermnten heeft de gelijkenis vân twee, drie of meer vlin- derfoorten op elkander, aanleiding tot verwarting bij de natuur- onderzoekers gegeven; en geen wonder, want dikwijls is deze overeenkomst zoo groot, dat zelfs de naauwkeurigfte vergelijking der Vlinders zelve, niet toereikende is om de foorten behcorlijk te onderfcheiden , vooral dan , wanneer kleur en teekening bij elke Ss af- 168 NACHT-VLINDERS afzonderlijke foort niet ftandvastig dezelfde blijven , maar zich bij de voorwerpen dan eens donkerder of lichter , dan eensfterker of onduidelijker vertoonen; de Rupfen te kennen „deze onderling te vergelijken, dezelve gade te flaar, en daaruit de Vlinders te zien ontwikkelen, is zeker het eemigfte hulpmiddel om hierin met juistheid te werk te gaan; een bewijs van het gezegde levert ons de Vlinder van welken wij thans de af beelding ea befchrijving zullen mededeelen, zijnde de Nectua Menyanthidis , door mij, om dezen naam te behouden, De Ruigbloem Vlinder genaamd. Nr DE Deze Vlinder, die in ons Vaderland onder de zeldzamen te rekenen is, fchijnt ook in Duitschland voor te komen, waar dezelve toch, voof zoo verre ik heb kunnen nagaan, nergens zeer gemeen is; Hubner heeft eene vrij naauwkeurige afbeelding van denzelven gegeven, de Rups fchijnt hem echter onbekend te zijn gebleven, zoo ook aan Borcthaufen, die het daarenboven voor onzeker, hield, of de door andere Schrijvers „onder den naam van Menyanthidis, befchreven Vlinder, inderdaad eene afzonder- lijke foort, dan wel eene verfcheidenheid was, van de Noet. Euphorbia, Rumicis of Auricoma, alle welke ook zoo na met elkander overeenkomen , dat men die moeijelijk kan onder {cheiden , zonder derzelver Rupfen te kennen. Aan de goedheid van een’ mijner vrienden te Rotterdam „ heb ik het te danken, met onze tegenwoordige Vlinderfoort bekend te zijn geworden; Zijn Ed. zond mij, nu een paar jaren geleden, eenige Poppen, met bijvoeging, dat de afbeelding dezer foort te vinden was, in het Gde Deel van het werk van Ernst eo Engramelle , Papillons d'Europe Plaat, 213, No. 288, onder den naam van Cendrée noiratre ; ik ontdekte echter bij het uitkomen der Vlinders dat vanhet T weepe Gezin der Eerste BENDE. P.I. Tab. XLIX. 169 dat deze opgave onjuist was, dewijl het daar afgebeelde Infekt de Noctua Rumucis is, zijnde mij ook reeds voorlang in de onder- fcheidene gedaanteverwisfelingen bekend , en waarvan ik bij eene der eerstvolgende Verhandelingen de afbeelding en befchrijving aan de Liefhebbers hoop mede te deelen. $- 3 Het was in de maand Maart toen ik de Poppen ontving, waar rap. XLIX. van er eene afgebeeld is op Tab, XLIX, Fig. 3. en nadat ik Fig. 3. dezelven nog ruim zes weken bewaard had, kwamen de Vlin- ders te voorfchijn, afgebeeld bij Fig. 4 en g. De kleur der- Fig 4 en 5. zelve is van licht tot donker grijs, zelden bij twee Vlinders volkomen dezelfde; geflachts onderfcheid is zoo min hierin als in de Sprieten te vinden, die zoo wel bi de Mannetjes als bij de Wijfjes draadvormig zijn; ook het achterlijf doet dezelven niet dan met groote oplettendheid , van elkander onderkennen, S- 4 De Vlinders uitkomende, plaatste ik dezelven bij elkander in eens groote doos, op hoop dat zij zouden paren en eijeren leggen, hetgeen zij ook beiden deden; terzelfder tjd ontving ik van mijnen Vriend uit Rotterdam eenige hoopjes eijeren, weioige dagen te voren gelegd, door Vlinders bij Zijn Ed. uitge- komen. Niet lang had ik deze eijeren bewaard of de jonge Rupsjes kwamen reeds te voorfchijn ; dasr ik nu bij hetontvangen « der Poppen cok berigt bekomen had, dat het voedfel der Rupfen beftond in Heide, zoo plaatste ik dezelve daarop, doch gaf hun tevens ook eenige andere bladen, hopende da zij iets anders zouden verkiezen , dewijl ik hier te Am{terdam geene verfche Heide genceg bekomen konde ; ik vooronderftelde dit met te meer grond, Ss 2 daar Fig. ren 2. 170 Nacut-VLINDERs van het 2deGez. der: (te BeNpeP.IV.T.XLIX. daar ik ontdekte dat de Rurpsjes, als zij van een blaadje afvielen, een’ draad fponnen, om zich daarbij weder op te trekken ‚ hetgeen ecne eigenfchap is van vele Rupfen, d'e op boom-bladen azen , en niet van degene die zich met laag groeïjende kruiden voe- den ; de latijnfche naam des Vlinders deed mij daarenboven ook derken dat de Rupfen wel iets anders dan alleen Heide zouden vreten ; mijn vermoeden werd ook bewaarheid , en wel zoodanig, det ik bijna niet kan bepalen weike bladen zij bij voorkeur be, geerden; ik voedde haar vervolgens met Eiken bladen tot haren vollen wasdom, zijnde toen genoegzaam geheel zwart van kleur, met eene roode ftreep op zijde, en ruigharig, afgebeeld op bijgaande plaat, bij Fig. 1 en 2. Haar levensloop nu els Rups: ten einde zijnde, en hare gedaante verwisfeling tot Pop nade- rende, maakten zij zich een luchtig fpinfel en veranderden daarin tot Poppen, waaruit de Vlinders in het volgende voorjaar te voorfchijn kwamen. $. 5 De Noctua MenyanthiJis vindt men dus maar eenmaal in het jaar , en hierin onderfcheidt zich deze Vlinderfoort vooral van de Noctua Rumicis, die men tweemalen des jaars in den voor en nazomer als Vlinder ontmoet, terwijl voorts de naauwkeurige vergelijking der thans door mij afgebeelde Rupfen en Vlinders, dieter onder- werp dezer verhandeling ftrekte, met die van anderen hiermede overeen komende foorten , den Liefhebberen volxomen overtuigen zullen, dat onze tegenwoordige van alle anderen duidelijk onder- fcheiden is, en eene eigene afzonderlijke foort uitmaakt. | 4 é k5 4 6 Nd ZA LI 5 A ea Gl art VAES ce A4 SJ | Jab. XCITË EK GDK rz NEDERLANDSCHE INSEKTEN, BESCHREVEN EN AFGEBEELD. ENNE ENEN ENEN NEP EREN Nem PENN ENEN EN VIERDE DEEL VIJFTIGSTE VERHANDELING. OVER DE NACHTVLINDERS, van het Tweede Gezin der Tweepe Benpe. De DENNE-METER, P. IP. Tab. L. S. re ASS Shas aan de laarfte Verhandeling van het Vierde Deel van ( rr ait Infekten Werk gekomen zijnde, zal ik den Liefhebbe- 1 A ren mededeelen de Afbeelding en Befchrijving der Genme- Gs pn va Fasciarta; de hiermede best overeenkomende Hol. Jandiche benaming Band-Meter, zoude, daar dezelve ongztwijfeld ontleend is van de bande-vormige teekening op de bovenvleugelen der Vlinders, op een aantal andere foorten even zeer toepasf-lijk Es zijn, SS ma NACHTVLINDERS zijn, en komt mij dus al te onbepaald voor, waarom ik, den Daitfchan ; van het voedfel der Rups ontleenden, naam volgende, deze Vlinder: foort noeme De Denne Meter, te meer daar de Geom, Piniaria reeds vroeger in dit werk in het Eerfte Deel afgebeeld , door mij met eenen anderen naam te weten De Anomalus Vlinder beftempeld is. S. 2. Dit Infekt komt even als het voorgaande (lechts zeldzaam in cns Vaderland woor; het is aan de goedgunfiige mededeeling van den Wel Edelen Heer J. BACKER, te Arnhem, dat ik deszelfs befchrij- ving en afbeelding voornamelijk verfchuldigd ben, waarvoor ik zijn Wel Ed, bij deze mijnen dank betuige; komende deze befchrijving: hoofdzakelijk op het volgende neder, De Vlinders dezer foort vindt men twee malen des jaars, te weten in de maanden April en Jalij; hunne Eijeren blijven flechts korten tijd onuitgekomen liggen; de in het voorjaar geborene Rupfen groei- jen fpoedig en zijn in den tijd van vijf of zes weken volwasfen, die echter, welke in de maand Augustus uitkomen, vorderen zeer langzaam in groei, en bereiken weinig „meer dan de helft harer grootte woor den winter, welken zij dan als levenloos doorbrengen, en eerst mt het volgende voorjaar, weder als op nieuw aanvangen te leven, even als men weet dat zulks bij meerdere Rupfen foorten plaats vindt. De Wel Edele Heer BACKER bevond echter dat men dezelve in plaats van die aan de geftrengheid van het jzargetijde bloot te ftellen, in een matig warm vertrek te houden, zoo als zijn Wel Ed, gedaan heeft, reeds in de maand December uit hunnen winterflaap, kan doen herleven; in beïde gevallen echter, het zij men dezelve aan de na- tuur overlate, of dat men hunnen groei door aangebragte warmte tracht te befpoedigen, fterft doorgaans een groot aantal daarvan ge- durende den Wintertijd. Hun woedfel beftaat in de bladeren of naal- den der gewone Dennen, (Pinus Silvestris), of zij echter ook nog andere foorten van Dennen daartoe bezigen, heb ik geene gelegen- heid gehad te onderzoeken en is mij dus onbekend, $. 3 kits In ban dn oge: (dek wt: re eige Laa ke aber Eh | ke —_t 4 Kit gid: wi, Ad En Ho HIER Kelk aki De il ite vil EAN âld tt bat hirs a Hi de rj Ô BUREN pe Hart d bi, Ht de id { ‘4 3 e REN Sat Elke, { « ENE Ss Je PIER Lol Cd oe mrja AD EVO: COS A A Gj NACHT VLINDERS zzz / Tweede Gezmieer TWEEDE BENDE. Jo f JL. ed van het Tweede Gezin der Tweede Bende, DP, 17, Tab. L. 123 ’ Se 3e Offchoon, zoo als ik boven reeds zeide, deze Vlinders twee ma- Ten des jaars worden gevonden, zoo kan zulks echter bij eenen voor: fpoedigen groeider Rupfen fomtijds drie malen plaats vinden, zoo als ik in het laatst verloopen jaar zelf heb ondervonden; dit voorfpoe- dig groeijen van enkele Rupfen heb ik insgelijks bij de Geom, Ama- taria, befchreven en afgebeeld op plaat XXV van dit Deel, eenmaal waargenomen. Eenige Rupfen van ons tegenwoordig Voorwerp bij mij den winter doorgebragt hebbende, leverden in het begin van April de Vlinders op ; deze hebbende laten paren, verfchaften mij fpoedig weder Eiieren; daaruit de Rupfen komende, zoo was ik met het midden des Zomers in het bezit van het tweede geflacht der Vlin= ders; uit de Eijeren van deze, kwamen weder Rupfen voort, die voor het grootfte gedeelte den Winter overbleven, doch eenigen daarvan groeiden zeer voorfpoedig, en bereikten in korten tijd hare volle grootte , vervaardigden zich een luchtig (pinfel tustchen de Den- nen naalden, en veranderden tot Pop, waaruit na weinige dagen, zijn. de toen in de maand Novmeber, de Vlinders te voorfchijn kwamen, die mij evenwel voorkwamen over het geheel iets kleiner te zijn dan die van de twee vroegere geflachten, alzoo had ik nu in een jaar drie Vlinders bekomen; de overige Rupten, na den geheele Winter weder in rust doorgebragt te hebben, waren ín het voorjaar volwas- fen, en uit deze kwamen toen eerst de Vlinders, zijnde bijna een haf jaar na de andere, en van beide deze Vlinders waren de Rupfen gelijktijdig uit de Eijeren gekomen. se 4 Op Tub. L. bij Fig. 1. ziet men de afbeelding van eene Rups, zoo 745. L; als dezelve na de derde vervelling doorgaans den Winter overblijft, Fig. «… en bij Fig 2. de afbeelding van eene volwasfene Rups; nu vervaar- digen zij zich een fpinfel tusfchen de Dennen naalden, zoo als ik boven reeds zeide, en veranderen daarin tot Poppen, zoo sls bij ' Fig. 3e er een wordt voorgefteld; Fig. 4 en 5. op onze Plaat, zijn af 3 » 5e de Fig a. 4 AINCASCAR TE VAE MND ERR de afbeeldingen van twee Wijfjes-Vlinders, de eene iets donkerder van kleur dan-de andere, zijnde de kleur geenszins altijd dezelfde, en loopt van tozerrood tot bruin fomtijds met eenen fchoonen groene gloed, welken laa{ten ik voornamelijk bij de najaars Vlinders meende te kunnen. opmerken; met-de kleur der Mannetjes-Vlinders is het al even zoo, deze zijn echter veeltijds iets kleiner dan de Wijfjes. Fig. 6. Fig. 6. is de afbeelding. van een Mannetje, het groote onderfcheid in fprieten en achterlijf doet de beide kunnen zeer duidelijk van elkander onderfcheiden, Met deze Verhandeling-thans het vierde Deel van mijn Infêkten= werk compleet zijnde, zal ik weldra met het Vijfde Deel eenen aans vang maken, hopende, dat. de Voorzienigheid mij gezondheid ter voortzetting van dezen arbeid fchenken zal, en_mijn lust daartoe door, eene voortdurende belangftelling van de zijde der Liefhebberen moge worden. aangemoedigd, en ík hunne behulpzaamheid blijven on- dervinden, in bet aan mij mededeelen van nag niet door mij befchre- vene Rupfen en Vlinders, gelijk ik dezelve-voor-dit Deel veelmalen heb ondervonden, en waardoor ik ook nu- reeds in ftaat ben met eenige in ons Vaderland zeldzame foorten het volgende Deel aan te vangen , onder welke voeral drie groote en fraaije Vlinders in aan- merking kemen, as de Bombys Verficoloria, Tau ev Quercifolia, dis dan ook ten ondeseip der eerst volgende Veshandelingen zullen dienen, EE ODO