«C Sttim Carter $nrttm. < / *v k —Li — , *a » ^"", *v- ■ t BESCHRYVING ***m ■IkMfftM VAN Y S L A N D, GROENLAND ^ E N D E STRAAT DAVIS. Bevattende zo wel ene beftipte bepaling van de ligging en grote van die Eilanden,als een volledige ontvouwing van hunne inwendige gefteltenis , vuurbrakende Bergen , heete en war- me Bronnen enz. een omfïandig Bericht van de Vruchten en Kruiden des Lands ; van de wilde en tamme Landdie- ren, Vogelen en VhTchen, de Visvangfr. derYslanders en hunne onderfcheide behandeling, toebereiding en drogen der Viffchen, voorts het getal der Inwoon- rfers, hunnen AartpLevenswyze en Bezigheden Woningen, Kledingen, Handteering, Arbeid/ Veehoedery , Koophandel , Maten en Ge- wichten , Huwelyks Plechtigheden , Opvoe- ding hunner Kinderen, Godsdienft, Ker- ken en Kerke nbefhmr , Burgerlyke Rege- ring, Wetten , Strafoeffenmgen en wat wyders tot de kennis van een Land vereifcht word. Door den Heer JOHAN ANDERSON, Doéïor der Beide Rechten^ en in lieven eer (ie Bvrgermeefter \t« i dB£!orP- KeizerWe Ryksftad Hamburg. verrykt met Platenen een nieuwe naauwkeurige Landkaart der ontdekkinge , waar van in dit Werk gefproken word. Vit het Hoogduits vertaalt. Door J* D. J. Waar by gevoegt zyn de Verbeteringen Door den Heer NIELS HORREBOW, Opgemaakt in zyn tweejarig verblyf op Ysland. RïTAV Je AMSTERDAM, By JAT. van DALEN BoekverkoperopdeColvcnienburgwal by de Staalftraat. iy^C\ * - I . r ■ . . s c O O R R E D VANDEN H R Y V E O veel malen ikbymyzelven in eraffigeoverweeinff ee- nomen heb , hoedanig de grote Schepper des Hemels en der Aarde den rykdom zyner mogendheid , wvsheid en goedertierenheid zo min in de ruuwfte noordelvke landen, als m de zagter, zoeleren warmer gèweften met onbetuigt gelaten heeft; hoedahig.de wondererider natuur aldaar even zo overvloedig, als elders voorkomen , en den od- merkzamen befchouwer zelfs op ene byzondere wvze, mitsdien ook des te meer vermaken en des te krachtiger tot het loven en pryzen des Allerhoogften aanfporen ; ja hoedanig eindelyk demen- Ichen aldaar opeen even zo merkwaarde , offchoon in zicriru wer en als het ware bevrozener wyze, In de tot hun onderhoud en beftaan onontbeerlyke gereedfchappen en hantering als de beaua- mer gelegen en beter opgevoede volkeren, naar hunne omftandiehe- den, hunne menlchelykheid betonen: heeft het my niet weinïe ter harte gegaan, daarby teffens te moeten opmerken, hoe zulks al- les, zo wel van de inwoondersr, uit hoofde hunner grove ongefchikt heid, als van de buitenlanders, uit hoofde hunner onverantwoorde^ lyke onachtzaamheid en verfoeyelyke geringachting , tot hier toe met naar behoren overwogen en derhalven niets bondigs van deze opmerkingwaardige gèweften de befchaafde waereld door den druk bekent gemaakt is. Dit heeft my, ook des te nadrukkelykeraan- gedreven,, daarnaar, zovele myne omstandigheden toelieten, des te vlytiger te vragen , te vorffchen , en 'tgunt ik deswegens vernam , zon- der uititel, om het der vergetelheid te ontrukken , op papier te brengen Voor weinige jaren genoot ik, door hulp van een goeden vriend" 't geluk en genoegen, by gelegenheid van de nieuwe volkplantin- gen , ten dien tyde door de Denen niet verre van de Straat Davis opgerecht, van die geweften uit verfcheiden , welke aldaar een tyd lang geweeft zyn, iets meer en beter, dan men 'er tot noch toe van wilt, te vernemen en vroed te worden, 't geen ik dan ook voornemens ben , by deze befchryving te voegen^ Ten zelven tyde en zedert heb ik my inzonderheid beyvert, v;(Jn het grote -en in veeleiiy opzichten merkwaardig eiland Ysla&d , in plaats van de verminkte, gebrekkige , verouderde en met tUloze grove ver- dichtzelen verdorven berichten ,• waar mede men zfcktot nu toe * 2. "heeft N VOORREDE van den SCHRYVER. heeft moeten vergenoegen, iets nieuwer, gewigtiger, volkomener en grondiger in 't daglicht te ftellen. Hiertoe is my de hoofd - han- del, welke van en met dit eiland gedreven word, naar wenfchvan dienft geweeft, nadien jaarlyks verfcheide fchippers, gelyk ook enige onderkooplieden van daar met Flackvifch, Traan en derge- lyke lynrecnt naar de aan de Elve gelegen koninglyk deenfche ves- ting Glucks t ad t komen, waarvan zich de een en andere, ver- mits zy de medegebragte waren aan zekere kooplieden onzer ham- burgfche beurs verkopen , gemeenlyk, om de bedongen gelden te oncrangen, m perfoon te Hamburg laten vinden. Uit dezen heb ik de opmerkzaamften by my ontboden en nu door veel vragen dan door het vertonen van verfcheide Nuturalia uit myne geringe voor- raad hen genoopt dat zy, 't geen hun van den NatuuröLyken en loLiTiKEja 1 o es tand van dat eiland , inzonderheid van deszelfs Zuidelyke en Oóste.lyke Kusten ( van welke ei- gentlyk de waren komen , waarmede met de haniburgfche kooplie- den handel gedreven word) mitsgaders van de aldaar Blaats hebben- de Hantering en Handel uit eige ondervinding bekent was, my naauwkeung en omftandig verhaalden, 't Gunt ik nu dus'- van hun te weten ben gekomen, en 't geen my ook daarenboven van Ysland zeker bekent was, heb ik inden beginnen flechts tot myn eigen genoegen kortelyk aangetekent; naderhand echter tod opwekking myner kinderen (op dat zy namel'yk de vele grotere wel- daden en gemakken, waarmede de milde Schenker alles goeds ons en ons vaderland boven hun naar ziel en lighaam begiftigt heef? des e levender mogten erkennen en in de genieting derzelvei to? des te dieper eerbied en dankbaarheid aangefpoort wSrden) in enige en andï/lerTnfH^ ^voegde aanmerkfng?n , uit de naCrkunfe en andere wetenfchappen ontleent, trachten op te helderen en nut- ter temaken Thans, nu enige vrienden, beminnaars van de na- tuurkunde en hunnen Schepper, welke iets van myn zamenflel ge- zien hebben my verzekerden , dat 't zelve, wanneer het in druk was, waarfchynlyk noch vele andere gelykgezinden tot een niet onaangenaam nancht en opwekking ter navolging eh verbetering naar hunne betere gelegenheid, teffens° ook tot ferdere VöhfeSSSi van den groten Schepper, zoude konnen dienen ; heb ilf dVwvi wy daarenboven, een ieder naar zyne mate, verplicht zvn den Ivk^h »An Hh0°sften Cn dG verbeteWonzes Wen zo vel [ moge- JL , rrdTr',my-met wemig moeite laten overreden dlze tegenwoordige befchryvmg een .iegelyk, die dezelve begeert te Ie zen, m handen te leveren, in de°ontwyffelbare verwachting dS men m myn daarby geuit welmenent inzicht genoegen nemen en de mgeHopen feilen der menfchelyke onvolmaaktheid, ge^k ook myne omitandigheden ten goeden houden zal. g y VOOR- VOORBERICHT, Vervattende het leven van den heer Burgermeefter ANDERSOM -jErhooptelyk zal het den lezer aangenaam zyn, dit 5 werk met enige korte en ware narichten, rakende het leven van den beroemden fchryver, verzelt te zien Buitenlanders zullen daardoor zyne verdienden ten nutte van den Staat en de geleerdheid nader leren ken- nen ; en zo vele wakkere mannen, als in zyn eeluk- ÏSk J*tèr-Land get ngCn en verw°nderaars zyner roem waardige ^ofl HÈdgeweeft,ZyÖ' zuIlen thans een klein ontwerp fer om- handigheden zynes levens en verdienften alhier met des te meer ge- noegen ontfangen, als men , met uitfluiting van alle pluimnVykeiT mets dan waarheden offchoon geenzints alles meld/ wat tot7 roem van wylen den heer burgermeefter Anderfon ïtrekken kan ,uh Vftt,^wwerdden H- Maart 1674 uit een aan- Z tgf aCht f b°ren' Z^n vader m de heei' AmmonAnZ- fon, een beroemd en voornaam koopman dezer ftad ; zyne moeder Geza geboren i&ahkn, een vrouw, welke haar gefiacll i folfl veinsde vroomheid en zedelyke voorbeeldigheid gfenzints verzaak riftei f voomem die he™ overtohfg wa4n. Alleen zal ik zyne grootvaders en grootmoeders noemen Zvn ISshe^rï Cnnll ^ ***■ ^™f™»r**> CS ouï ite raadsheer te Gottenburg, uit wiens doopnaam , gelyk in Zweden en andere noordfche landen het bekend gebruik is, des zocms Ie n^tMam\en Uk de.n geflachtnaamvancfei vade des zoons voll" Sin otAWa7,nZyne ^otmoeder van diez?de was M geboien O/k/jt Zyn grootvader van moeders zyde hetede ?oW 5*oM en was oberalter dezer ftad. Zyne grootmoeder van moT aan^l%lh°rP "amde zorge der ouders voor hunnen zoon een ffiSMPS^HÖF1 Zlch^m 'onnozelheid voor alle verleiding mzekeiheidteftelen, en zyn teder vernuft met alle wetenfchab- pen , waartoe het bequaam was , te bekleden. Boven aïïacf Sdl llch /^Zigen dCS Allerhoo§ften op hem te erlangen , en moefl :hy zich derhalven aan een vroege Godsvrucht, als de enige bron van * 3 alle VOORBERICHT alle heil en een eeuwig welzyn , gewennen. In zyne tedere jaren be- fpeurde men in hem een goedaardigheid , vlug verftand en bequaam- heid, welke voor het toekomende iets groters beloofde. Mitsdien gaf men hem by tyds aan het onderwys van wakkere leermeefters over ; doch zo", dat zyne ouders hunne zorge , ter zyner opvoeding* gelyk gemeenlyk 't gebruik is, niet lieten varen, maar door hunne zorgvuldige oplettenheid den leerling en leermeefters des te opmerkzamer en naarftiger maakten. Reeds in die jaren, in welke by velen 't begrip zich naauwlyks ontdekt , ontwikkelden zich zyne talenten, en had hy de latynfche, griekfche en hebreeuwfche talen bereids in dien tyd geleert, wanneer anderen naauwlyks tot het leren derzelve treden ; ook is bekent , dat hy zich de beide eerftgenoem- de fpraken zo zeer eigen gemaakt had , als of hy in dezelve opgevoed was. Met deze hulpmiddelen fchiktehy zich tot de Godgeleertheid* doch zo , dat hy alvorens op de kennis van alle de delen der wys- geerte en wiskunde toelag. De toenmaals beroemde Godgeleer- den, Dr. Abraham Hinckelmann , en de fenior J^ohanWinckler waren, benevens andere geleerde mannen, aan wier afzonderlyk onderwys men hem toevertrouwde , zyne leermeefters. 't Befluit , om de kerk te dienen , werd ondertuiTchen op rypelyk overwogen gronden en niet onbedagt verandert, gelyk gemeenlyk plaats heeft by de-zul^ ken, die van de Godgeieertheid tot de Rechtsgeleerdheid overgaan; en gefchiede zulks op aanraden zelfs van den Dr. Hinckelmann. Die voorgenomen verandering wekte zyn gelukkige vlyt noch meer op,, en hy lag een nieuwe grond tot de grote wetenfchap, welke hy werkelyk bereikt heeft. > In 't jaar 1694 den 24. april begaf zich de heer AnderJ on inhet2ifte jaar zynes ouderdoms naar Leipzig , onder het opzicht van zyn Pe- dagoog, den heer Sebajtian Gqttfried Starcke ,"- geboortig van Bocken- dorf in Saxen, zedert leraar der oofterfche talen te Greifswalde, die wylen Dr. Hinckelmann ," gedurende zyn verblyf in Hamburg, in 't uitgeven van zyn Alcoran de behulpzame hand geboden heeft, en wiens onderwys in de ffaye wetenfchappen de heer Anderjon naby de 4 jaren oritfangen had. Van Leipzig deedhy èen reize die- per in Saxen en bezichtigde de werken der kunft en der natuur zo welindevorftelyke kaftelen als bergwerken. Zyne gefchreven aan- merkingen , welke hy over de faxifche zeldzaamheden gemaakt heeft, en die acht banden groot zyn , bewyzen zonneklaar, dat hy geen enkele verwonderaar derèelver geweeft zy, en toen reeds een ge- noegzame naauwe kennis in de hiftorien en oudheden bezeten heb- be. Zyne terugreize nam hy over Halle, weinige dagen voor de in- weying der hoge fchole aldaar ; doch zyn geftrenge Pedagoog lier zich — VOORBERICHT zïclrniet bewegen, den dag dier voorgenomen plechtigheid tf«» wachten. OndertufTchen bezichtigde hv alommVi™ Si ï a af te In den Jare 1695 den eerften may begaf hv zich nn »„„ raden en goedvinden zyner vernufte ouirsfn vrinden '£& XS. > frys^1^ reent, en maakte grote vorderjnïrpn in ,u n?n H;g,e?h,Chten'Dt ïechtder natuur «n de veXfwtenfehaD! S' leerde hrie WhhSgeIeerdf r .Uitmaken en ononAee? yk zyl nssa WsmmÊéé Hy lag zich zo zeer op dezelve en lare oudheid toe as of hier ,Pn d^eM°raa?fte fetenfchaPPen beenzonde Z™ v yt fchran" hoóhgiclSgZen,ghefarnSWyZe ^ hem *$ S^K&SS der bemind, de MS%*&$^£^,&^ hart bevangen, en de zware koude, die hy w dereU mrffV^ had, verzwakten zyne krachten zo zeer dar £, in „^ Ultgeyaan foankheid verviel: 2och «K^Ö&fflECSfë ftaan , ofnammetzynekrachtenookzynvlyt weder tleDef ÏTJS S ^ne magen en begaf zYch naar Holland óp re Miierbezaghydevoornaamfte plaaden en fteden , en maakte zfchhv de beroemfte geleerden en kunfcnaars bekent Te DeTff ond««Pl^ n^pif /Sur" tóSfS' dTfveoodreZle°Pi?è tot het onderzoeken der natuur ter verheerlykine de? ScheL m Juftitïw m]im rigiii firumor bmefli , In commune bonus. bei- I \ beide de aangenaamfte gelegenheid gaf, den grond te leggen tot de doorzicht en ervarenheid, die zich in de volgende tyden by gewig- tige ftaats - aangelegenheden by hen zo zeer ten nutte van 't va- derland kenbaar gemaakt hebben. Ik kan alhier niet voorby gaan, twe zonderlinge blyken derGoddelyke befcherming ten opzichte van den heer Ander/on by te brengen. Den 14. may had hy de eer, by zyn Excell., den heer Envoyé van Schrottenberg in den Ha- ge te fpyzen. Na den maaltyd reed hy met den zoon van dien heer naar Scheveningen , en bezag aldaar de zand-duinen , welke door de na- tuur zo wel geplaatft zyn, dat, zonder dezelve, het neder gedeelte van Holland door de zee overftroomt zoude worden. Aan zee Honden in dien tyd , uit hoofde der franfche kapers, enige flukken kanon ge- plant; gelyk zich ook werkelyk een onder hollandfche vlag vertoon-, de, die binnen 't bereik van een kanonfchoot genadert zynde, ter- wyl zy van de duinen nedergekomen waren en langs het ftrand wan- delden , de duinkerkfche vlag ophyfte en twe fchoten op hen deed, zo dat de kogels digt voorby hun morden ; waarop zy achter de na- by gelegen kerk vloden , en God voor zyne genadige bewaring dank- ten. Weinige dagen na dit voorval ondervond hy andermaal een doorflaande blyk der Goddelyke befchutting ; want als hy,de wyze van kalkbranden naauwkeurig willende befchouwen , zich in een oven had begeven, die onder reeds aan 't branden was, zonk de turf onder zyne voeten in ; zulks hy byna in den vollen gloed geftort en elendig omgekomen was. Ik* ga andere voorvallen , by welke hy gelegenheid gehad heeft , zynen Almagtigen behouder te loven , met ftilzwygen voorby, als onder anderen , dat hy in juny uit een zware krankheid verrees. In july bereide hy zich tot zvne promotie, en bequam den 8. Augufti 1697 te Leyden de hooglte waardigheid in de Rechten , na alvorens de juramento Zenmiano gedisputeert te heb- ben. Met deze waardigheid quam hy den 28. augufti in zyn vader- land terug, en fchiktezich ten dienftevan den Staat met eigenfchap: pen , die denzelven nuttig en heilzaam waren. Naauwlyks had hy zyne huishoudelyke zaken in orde gebragt , of begon de rechten derzulken, die in deburgerlyke zamenleving door de ongerechtigheid, de argliftigheid en wrevelzucht aangetaft wor- den , te befchutten en te verdedigen ; was een praftifyn zonder eigen- baat, en toonde dat het hem meer om de rechtvaardigheid der zaak, dan om door fchielyke middelen en ftreken ryk te worden , te doen ware. Dus verwierf hy niet alleen de liefde zyner Cliënten, maar ook de achting van die ter uitwyzing zyner rechtsklachten zaten. De vaderen der ftad waren ook welhaaft" bedacht, zich van de fchran- derheid van dezen man tot een nader en algemener nut te bedie- nen. VOORBERICHT. men . Hy zelf had toen heüotèn , gene waardigheden of ampten te ■bejagen, maar zyne aanftaande jaren aan de wetenïchappen in een Schrandere en vlytige ftilte toe te heiligen, ten welken einde hy het ■Stz:1?.h,t,en1de hoPe had' 'l £erinS getal van geleerde Domheren m Duitfchland met zyn perfoon te vermeerderen. Echter werd hy m den j are 1702 den 18. oclober tot fecretaiis verkoren,, in p'aats van den toenmaligen licent. den heer Heinrïch Slllem, die de plaats van den overleden heer protonotaris Alben Schulte lic vervult had. Hy beklede dat ampt met veel roem , en zyne grote kundig- heid m de belangen van den Staat maakte hem by de uitvoering der gewigtigfte beiluiten noodzakeJyk. De hoog wyze raad zag d? verdienden van dezen wakkeren man meer en meer in en hy werd den 19. november 1708 tot ene waardigheid verheven wel- ke niet dan aan mannen toevertrouwt word , die de buitenlandfche zo wel als de binnenlandfche belangen van den Staat volkomen ^ennen en aan hoven van koningen het welzyn hunner medeburgeren bewerken kennen. Tot algemeen genoegen der ftad werd hy fyn- dicus, in plaats van den heer IVolder Scbeele , J. U. D, , welke acht jaren onvervult gebleven was. Zyn arbeid in deze waardigheid nam dagelyks toe , en naar mate dezelve toenam , werd zyn yver tot 't gemeen welzyn des te groter. Mogelyk had men nooit meer" zorg- vuldigheid, nooit een reiner oordeel en fcherpzinnigheid befpeurt als de heer Anderfon by de toenmalige netelige omftandighedon van 't gemene beft blyken liet. Het voegt alhier geeniïnts, het gordyn van een toneel van gebeurteniffen op te fchuiven , welke een eeu- wige vergetelheid waardig zyn. De heer Anderfon beoogde alleen het gemene beft, bragt het aanzien van den raad met de verligting der burgery overeen, en had gelegenheid, door heilzame raadfla- gen de ruft der ftad te helpen bevorderen, en de wetten, die door twe- ■dïagt en onruft gekrenkt waren, in hunne kracht te herftelïen. Zyne aan- zienelyke en zwaarwigtige waardigheid van fyndicus beklede hy met een onvermoeide zorge , en zonder eige nut zyner familie vyftien jaren lang. De burgery zal noch na dezen het nut moeten roemen st geen uit de bemoeyeniffen van dezen haren vader gedurende die jaren voortgevloeit is. In de waardigheid van fyndicus werd de heer Anderfon verfcheide malen in gewigtige aangelegenheden naar vreemde hoven gezonden: als in 't jaar 17 11 den 6. augufti uit naam der ftad, aan wylen den koning Fredrik den IV. \an Denmarken naar de grenzen; begaf zich den 11. dito naar Lenzen , en floot al- daar met de brandenburgfche , hanoverfche en wolffenbuttelfche mr* nifters een traciaat ten voordeele van den koophandel en de Scheep- vaart. In 't jaar 17 13 vertrok hy den 11. february naar Utrecht, en * * quarn VOORBERICHT. - quam aldaar den 24ften aan. Zyn edele aart verworf hem welhaaft: het vertrouwen van de keizerlyke, engeliche , franfche , fpaanfche portugefche en andere hoge ■ gevolmagtigde ininifters, en hy bewerk- te niet alleen het nut van zyne vaderlyke ftad, zo dat zy ook in het vredens traclaat befloten werd, maar zorgde ook teffens voor den vryen handel der gezamentlyke loffelyke Hanfeefteden. Dus had de ftad Hamburg door het fchrander en vernuftig gedrag van jharen fyn- dicus een zonderlinge ere.. Na dat de vrede den n. april tuffctien Engeland en Vrankryk getekent was , deed hy ene reize naar Am- ilerdam, den Hage, Leyden en andere plaatfen , zo om zyne ver- richtingen , als tot voldoening zyner weetgierigheid in 't bezichti- gen der bibliotheken , cabinetten van natuurlyke zeldzaamheden apotheken, en andere buitenlandfche zeldzaamheden. Te Rotter- dam ging hy den 17. july fcheep, en quam in een gevarelyken ftorm den 9. augufti te Antwerpen aan, bezichtigde vervolgens 't merkwaar- digfte , zo van die ftad als de omliggende , en keerde voorts weder naar Utrecht, van waar hy den 17. feptember zyne terug reize ein- delyk aannam , en niet voor den 4. juny 17 14 te Hamburg terug quam, als hebbende zich zo wel aan het hanoverfche als brunswyk- fche hof enigen tyd moeten ophouden. Ik kan niet voorby als een verwonderenswaardig bewys van de-vlyt en opmerkzaamhei ei van de- zen man aan te halen , dat zyn geleerd dagregifter van die reize waarin hy door een fchrandere voorbedachtzaamheid niets hëtffefinéfte van zyne Staatsverrichtingen fpreekt, meer dan 200 bladen groofts* - hebbende daarin van dag tot dag enkel enige natuurkundige, eeoera- phiiche, mechanifche, oeconomifche en andere merkwaardigheden welke hy hy de geleerden en konftenaars gezien had en vroed gewor' oen was , aangetekent. ° Bereids den 7. july 1714 moeft hy weder naar het congres van Baden vertrekken, en was aldaar in zyne verrichtingen ten voordele van zyn vaderland niet min gelukkig, dan te Utrecht. De uren ^wel- ke hem zyne bezigheden overig lieten , beftede hy aan 't onderzoe- ken der natuur en de oudheden, en om zyne kennis hierin noch verder te brengen, doorreisde hy Zwitzerland , en bezichtigde «de wonderen der Alpen. Van deze reize vinde ik 30 bladen vol fleer- de aanmerkingen door hem gefchreven. In het midden van oftober quam hy weder te Hamburg terug Hoe gewigtig ook tot hier toe de gezantfehappen van den heer. Ander/on ge weeft waren , trad hy echter den 6. april van 't jaar 71c m het aanzienejykfte en gewigtigfte naar het hof van den konin^É Lodewyk den XIV. m gezelfchap den heer Daniel Stoctfïtb™^ ' wadsheer, en zedert burgermeefter.. De dood van dien- monarch- braM" Li ' ' ' VOORBERICHT. brak zyne verrichtingen af; echter had hy, na vele bemoeyingen, efn- delyk den 27. feptember 17 16 't genoegen, het voor Hamburg zo voordelig traftaat van koophandel met Vrankryk te fluiten. Gedu- rende zyn verblyf aan dat hof genoot hy het geluk , door de prin- fen van den bloede en de vreemde minifiers met een zonderlinge achting vereert te worden ; ook gaven hem de Hertog Regent en Ma- dame byzondere blyken hunner gunfle en toegenegenheid. Ligt kan men begrypen, dat hy in dat koningryk,'t geen de zetel der weten- fchappen en kunflen is, zyne neiging tot dezelve voldaan zal heb- ben. Het bezichtigen der bibliotheken en verkering met de voor- naamfle geleerden en kunflenaars was in zyn ledige uren zyn tydver- ,dryf. Hy verkeerde vlytig met de geleerde benediótynen Montfau- con en la Rue , de heren Fontenelle , Boiuin , Geoffiroy ,' JuJJieu , Ma- raldi, Cajftni, WïnJIow, Reaumur , Baudelot , Mahudel en andere beruchte medeleden van de academie. De manufacturen , fabrie- ken, gefleentens , bergftofFen , en wat voorts de kun ft en de natuur zienswaardig in dat ryk voortgebragt hebben, konden zyne weetgie- righeid niet ontgaan. Ik zoude in ftaat zyn , de waefeld uit zyne handfchriften , welke van deze reize over de 100 bladen beflaan, uit de natuurlere , de tuigwerkkunde , de geographie en andere we- tenfchappen narichten mede te delen, welke zy even zo begerig als de reisbefchryving van een MiJJbn, een Toumefort,en een Kei/Ier on t- fangen zoude. In dit tydpe'rk des levens van dezen roemwaardi- ' gen man moet ik ook noch aanroeren , dat George de eerjte , glor. ged. , welke noch als keurvorfl hem in Hanover leerde kennen , zy- ne Schranderheid in de Staatszaken hoog fchattede , en zyne tegen- woordigheid zeer dikwerf by degeheimfte beraadflagingen niet alleen verlangde, maar hem ook opentlyk verfcheide malen geroemt heeft. Deze gunflige toegenegenheid ondervond hy noch , toen deze mo- narch vertrok, om bezit van den grootbrittannifchen troon te nemen: want wanneer de verrichtingen van den heer Ander/on door de dood van Lodewjk den XIV. aan 't franfche hof afgebroken waren , liet zyne groot^brittannifche majefleit hem door dèn geheimen raad van ' Kemftorf, welke dien vorfl naar Engeland verzelde , ontbieden , om insgelyks derwaards te komen, en aan de raadflagen en befluiten van zyne majefleit deel te nemen. Hoe voordelig deze hoge koninglyke gunfle zo wel voor den heer Ander/on als teffens voor zyn vaderland *was , zag hy zich echter uit hoofde van byzondere omflandigheden . vérplicht , zich daar van te verfchonen. De hertog Anguji Wilhelm ■ van Brunswyk fchattede en beminde hem niet minder, en bragten zyne treffelyke eigenfchappen te weeg , dat die grootmoedige heer I hem tot zynen geheimen raad benoemde ; doch onze fyndicus floeg * * 2 deze i L - .— .__ .1 VOORBERICHT. deze ere en gunde beleefdelyk af.. Hv beminde zyn vaderland en wilde zich enkel ten nutte van 't zelve en ter bevordering van 'zyn welzyn laten gebruiken. Ook beloonde hem zyn vaderland. Den 5. february van 't. jaar 1723 verkreeg hy de hoogde waardig heid der ftad ; werd burgermeefter tot algemene vreugde van de burgery, die hem in zyne veeljarige regering niet als een heer, maar als een vader geeerthad, enmdenjare 1732 de oudfte in waardigheid en 3 na de ordening der ftad , GeneralijTimus.. Het zoude bezwaarlyk vallen , de zo vele fraye eigenfehappen van dezen man in hunne volle grootte te befchryven. Des te meerwenfeh- ten wy , zyn uitftekend caracler in de bondigfte bewoordingen al- hier te konnen ontwerpen , en zal het ons tot dat einde geoorlooft- zyn, enige weinige regelen uit Horatius te ontlenen en ons thans eigen te maken , om een burgermeefler onzer ftad af te malen dien wy m vele opzichten met de beroemfte romynfche konden vergelv- ken, en m wien de waarheid die eigenfehappen erkent, welke de- vleyery van Horatius aan Lollius toefchrvft : wart buiten kvf was een Ander/on. J Rerumque. prudens &fecundis Temporibus, dubiisque r'eStus Vindex avarce fraudis , é? abjlinens-, Bucentis ad Je cunfta pecunia , Consulque non unius anni. Hoe veelvuldig ook de bezigheden waren , die met zyne waardigheid gepaart gingen, konden zy echter zyne heerfchende neiging niet be- dwingen, maar deed deze hem alles te boven flvgen. Naauwlyks had hy de ruft aer huisgezinnen in zekerheid geflelt, naauwlyks het alge- meen nut des vaderlands bezorgt, of hyylde naar zynetahyke biblio- theek alwaar hy alles vond, wat zyne gelukkige viyt begeerde, en daar hy alleen yerquikking naar een afmattenden arbeid zoet De oorfprong der duitfche fprake,de wetten en oudheden der Duitfchers en de natuurkunde waren alhier hoofdzakelyk zyn aangenaamft tvd- verdryt. Zyne kenmfle in de duitfche oudheden word door de be- roemfte en grootfte mannen in die wetenfehap zeer dikwerf ^eroemt Leibmtz voeivx hem uit dien hoofde menigwerf in zyne brieVen aan O.nzerionfterffelyke.n mriciuï, en verlangt zeer zyne hulpe ter op- heldering van de oude duitfche wetten. Eckard bekent , dat onze burgermeefler hem m 't vervaardigen van zyn etmclcgW mttabwb/ of oorfprongelyk woordenboek der duitfche fprake, inzonderheid de behulpzame hand geboden heeft, Hoe hoog de g-rote kenner der oude duitfche forake TMetench von Staden zyne fcherplinnigheid en ooideel Si dit.ftuk waardeerde, meld ons de. vlytige heer rctfor won Seelen Nier VOORBERICHT. Niemand weigerde hy zyne vernuftige hulpe ; ook waren zvne ee leerdheid en vermogens zyne bereidwilligheid gelyk. Wat enen aan zienelyken byfïand hy den here Sirenius , fehryver van het DictioZ' Ttum Anglo-Suetbico-Latinum, toenmaals predikant te Londen en thans biüchop, geboden nebbe, roemt en betuigt deze zelf in de voorrede van zyn werk. Behalven de hulpe, die hy aan andere geleerden leende , arbeid* ny ook voor zich zelven, en bewyzen de door hem nagel a en h?nï iehriften ten overvloede Onder dezen is het reeds ter Wp er s. St- reed liggend GloJJanum Teutonicum 6? Alkmamiicum het voornaam^ tamelyk groot en met de nyvrigfte zorge uitgewerkt. De daarin bewezen kennilTe van de noordfche fpraken, waaraan het Schitter ^ Wacoter, onbenadeelt hunne verdienflen , gemangelt heeft ÜVeW ten getuige zyner waardy.Het vervat hoofdzakelyl? uitleggingen van de voornaamfte woorden, die by de fchryvers der midd?l-eeuw voorkomen Behalven dit vind men onder zyne handfchriften ook een groot boek deObfervationibus Juris Ger.manici, ad du£tum Elementorum Juris Germanm van wylen den heer Heineccius, waarin niet alleen: de oude duitfche rechten uit de etymologie of oorfprong, de oudhe- den, en de daar toe behorende oirkonden beflift, maar ook de ftólïfm gen van dezen onfterffelyken rechtsgeleerden verder uitgebreid^ en hier en- daar verbetert worden. Velen zullen met my wenfchen/dat de wakkere zoon van den geleerden Ander/on , dien fiy na zyne wvze- grondftellmgen opgevoed, en die in zyne reizen door Vrankrvk de roemwaarde gedachtenis van zyn vader alomme aangetroffen en ten voorbeeld gehad heeft, tyd en gelegenheid erlange moge, om de ge- leerde waereld met alleen deze , maar ook de volgende werken uit zyne handfchriften te leveren : als inzonderheid zyne geleerde aan- merkingen over het : Jus feudale, het Jus publicum en het Jus (latuta- num ■Hamburgen/e, Zyn oogmerk hierin flrekt, om de wetten en rech- ten hoofdzakelyk uit hunnen oorfprong op te helderen, waar door dezelve by de ^uitlegging en 't gebruik geen gering licht byge zet word De menigvuldige bezigheden der waardigheid van onzen burgermees-- ter hebben hem alleer. verhindert, die aanmerkingen in druk te geven Uit dezelve oorzaken is het GloJJarium Linguas veteris Saxonicce i' geen wylen de geleerde gereformeerde predikant te Bremen D Ger- hard Meyer (dien men van den beroemden breemfchen lutherfchen godgeleerden en fupenntendent van denzel ven naam wel onderfchei- • den moetj) op aanraden van Leibnitz op zich nam, blvven liggen De onvermoede dood van den fehryver Haakte de volvoering van dit ï i^-r ont7lood het het noodtlot , 't geen gemeneïvk zoda- ge. fchnften ondergaan, namelyk, of in handen van onnozelen of om werk ni *•■* 3 weet»- VOORBERICHT weetnieten, of in die der nydige manufcriptemjagers te vallen, welke dezelve tot afbreuk der wetenfchappen in ftof en vergetelheid begra- ven. Onze heer Ander jon werd 't zelve magtig, en doorbladede het on- leesbaar en uit enige banden beftaande manufcript met zo grote zorg- vuldigheid, als de fchryver zelf het ontworpen, en hy moeite gehad had , het van zyne erven te kopen. Hier en daar verrykte hy het met zyne geleerde aanmerkingen, en het zoude zekerlyk de waereld reeds voor ogen liggen , zo de menigvuldige bezigheden der ïlad onzen burgermeefter vergunnen wilden , 't zelve in meerder orde te bren- gen, en voor een beftipte affchryving en druk te zorgen. Dit zo even gemeld GloJJarium Linguce veteris Saxönim moet met het hier boven aangeroerde GloJJarium Teutonicum £f Allemannicum niet vermengt noch voor één werk gehouden worden, als welk laatite onzen Ander- Jon alleen toebehoort. Ik ben verplicht, deze algemene erinnering te doen, vermits ik uit enige fchriften, welke my onder 't oog gekomen zyn, befpeurt hadde, dat deze werken onder een vermengt, of ook voor een en 't zelve gehouden worden. In den aanvang van dit verhaal heb ik van de vaardigheid van den heer Anderfon m de oofterfche talen gewag gemaakt, waarvan ik niet nalaten kan, een byzonder bewys by te brengen. Toen zich de czaar Peter de eerfte 'm Holland bevond ," en de heren Staten Generaal be- volen hadden, dien monarch, aan te wyzen al wat men in hunne pro- vinciën merkwaardig aantreft, gaf de heer Anderfon zich voor een Griek uit, wiens tale hy vlug fprak, ten einde in 't gevolg van den keizer alles onverhindert te konnen befchouwen. Zyne neiging voor die talen bleek ook in zyn gantfche leven , nadien hy by zynen ar- beid des zondags na 't bywonen van den opentlyken godsdienft zich altoos met de grondtalen der H. Schrift bezig hield, en allerly fpraak- kundige en natuurkundige aanmerkingen over dezelve aantekende- wel- ke noch voor handen en niet minder den druk waardig zyn. Eindelvk behoort tot de fchriften van dezen geleerden man de tegenwoordige Bef chry ving van Tflcmd, Groenland en de Straat Davis. Nopens den in- houd en het oogmerk derzelve, wyze ik den lezer naar de befcheide voorrede van den fchryver, voegende 'er enkel by , dat men daarin niet enkel zyne grote geleerdheid, maar ook zyne rechtgezintheid aantrerren zal, nadien hy allenthalven zvne betrachtingen over de aan- bidlyke wegen der voorzienigheid in de onderhouding der waereld en der menfchen uitgeflrekt heeft. Dus verre gaan zyne fchriften. Ik zwyge van de veelvuldige geleerde briefwiiTeling , welke hy met de beroemde mannen in en buiten Duitfchland onderhield. hen ieder fchattede zich gelukkig, in kennis te zyn met een man , wiens omgang ten uiterfte voordelig was, en gantfche gelecrdegenood- fchap- VOQRDERI'CH T fchappeir zogten zyne vriendfchap. De keizerlyke Academia*Natur® Cunojorum verkoos hem m den jare 1731 buiten zyn aanzoek of weten tot haar medelid. Dewyl de ervarende kenners der natuur vrienden van onzen burgermeefter waren, viel het hem te ligter zyn uitgelezen- cabinet van natuurlyke- zeldzaamheden volkomener te maken Hv ontzag gene koften, uit de drie ryken der natuur te verkrygen al wat tot fieraad en volkomenheid van 't zelve diende ; doch was eeen zmts onder t getal van hun die meer op de veelheid dan het nut zien, en zonder verkiezing of orde alles- zamen rapen. In de aanleg S volgde hy de natuur: gelyk dezelve haren rechten loop houdend re werken van tyd tot tyd tot rypheid brengt, vind men dezelve ook in dat cabmet voor ogen geftelt. De homfergfche ftenen, waarvan hy meer als 1000 gedurende zyn verblyf te #arys magtig geworden is, ftrekken 'er m tot een groot fieraad. Deze zyn gezamentlyk co* pyen van de Gemmm, welke m de koningl. cabinetten gevonden wor- denden over welke hy teffens geleerde aanmerkingen .geflhre ven heeft die door anderen noch met m acht genomen zyfl Ik mene van zvne verkiezing en fchikkmgen genoeg te roemen, wanneer ik flechts zeg- ge, dat de onlangs overleden heer von Heucber dezelve tot monfter» genomen heeft , toen hy het koningl. poolfche en keurvorftel. faS! fche cabinet van natuurlyke zeldzaamheden te Dresden oprechten wilde. Dewyl de roem van 't cabinet van dezen heer Ander [on zich alomme uitgebreid had, reisde niet ligt een vreemdeling, die dusdamVe zaken wift te waarderen , door Hamburg, zonder zynen zeldzame voorraad gezien te hebben.. Onze burgermeefter was door zvne aan* geboren minzaamheid nooit iemands verlangen hinderlyk, en zv welke by hem geweeft waren, wiften niet, of zy de verftandige verkiezing van den bezitter van zo uitgelezen wonderen der natuur meer dan de heufchheid en bereidvaardigheid , met welke hy hun alles toonde en befchreef, roemen zouden. In hunne verhalen getuigden zv altoos zo wel het een als ander. J Gelyk de vooiTechten van onzen burgermeefter in de opent! vka bezigheden van zyn ampt en in de geleerdheid groot en pryswaartfi* waren, toonde zich ook zyn voorrang in zyne huishoudelyke omftan- digheden Hy nam m den jare 1700 den 17. may tot zyne echtgenote Margmthar de deugdryke dochter van den heer Peter Weftermann toenmaals decan by 't hoog-ftift alhier, welke hem echter te ontv- dig en te vroeg met ene by hem verwekte dochter door de dood ont- rukt werd. Het huwelyk , waar in hy vervolgens den 4. december 1702 trad met de oudfte beminde dochtervan den verdienftrvken heer Peter von Lengerken, voormaals burgermeefter dezer ftad, was zowel duurzamer ais vruchtbaarder , en vermeerderden zyn huisgezin met elf VOORBERICHT. elf teteen uit dezen gelukkigen en vergenoegden echt. Van hunne volmaakte opvoeding en ware vadeiiyke voorzorge voor dezelve, ftrekt de enigfte icon van den geleerden heer do&or tot het dier- baarfte getuigenis, en leveren daarvan ook de gelukkige echten van vier zyner aanminnige en deugdryke dochters volkome blyken. Die de aanzienelyke heren fchoonzonen van onzen burgermeefter , den zo beroemden als ervaren heer koopman Niccl. Prejent, den hoog ge- leerden heer licentiaat Conr. Dieter. Volckmann, den zo zeer wakke- ren, beminden en hoog geleerden heer licent. en amts-verwalter te Bergedorf Joh Otte , en den insgelyks ervaren heer koopman JVich- mami Laftrop kent , zal deze waarheid gaarne beveiligen. De beide noch ongehuuwde juffers , dochters van onzen burgermeefter , zyn nietmin vruchten van een vernuftige en zedelyke opvoeding. By al 't geen alhier, zonder de waarheid door vlyery te verheffen, <*ezegt is, "zal ik ten befluite des levens van dezen beroemden man een kort ontwerp van zyn chara&er voegen. Zyne geleerdheid blinkt in zyne fchriften uit, en de plaatfen van ere, die hy bekleed heeft, zyn beloningen van zyne verdienden ge weeft. Zyn gantfche leven was een aaneenfchakeling van deugd en godsvrucht, die met gevoe- lens gepaart gingen , welke de waardigheden niet inboezemen kon- nen. Hy hield het voor iets wanvoegelyks , flechts een ogenblik, 't geen nuttelyk befteed konde worden, onnut te verfpillen. Het was verre beneden hem , zich een lafhartige ruft en het walglyk verge- noegen, 't geen dezelve verzelt, te weeg te brengen, en daar door het levendig vergenoegen van den arbeid, en de edele te vredenheid te verliezen, welke de zulken, die waarlyk groot zyn, .leert voor an- deren te leven, te arbeiden en te fterven. Gene toevallen waren in fraat, de ftille ruft zyner ziel te ftoren , dewyl hy met een chriftelyke opmerkzaamheid dezelve lteeds afwachte. In zyn gedrag vermengde zich niets vergramts, verftoorts , gemelyks noch verdrietigs , ja zelfs dezulken, welke zyne rechtsfpraken aanhoren moeften, bevonden, dat alleen de gerechtigheid en geenfints de rechter 'er deel in had. Zyn omgang was zyne zinfpreuk, Droitfans artifice , dat is, oprecht zonder (heken, tenvollen overeenkomftig. Zyne befcheidenheid, min- zaamheid, heufchheid, mildadigheid en oneigenbatige zorgvuldigheid voor'twelzyn zyner vaderlyke ftad zal by dezelve in een onfterffelyk geheugen blyveh. Zyn einde was zyn roemwaardig leven gelyk , en gelyk hy zelf in de geringde dingen groot was, was hynietmmdcrin dezen groten en gewigtigen overgang naar de eeuwigheid. Hy beval zyne ziele met een vrolyk en geruft geweten zynen Schepper en Hei- land den 3. may 1743 in het 7ofte jaar zyn's roemryken levens. Hamburg den eerjten Oclober .17 46. Z***. B E" -'l'-fc^. BESCHRYVING VAN ÏSLAND. XlaJz.3. pag- 3 BESCHR YVING VAN YSLAND. 5.1. |EieMndASLtNI'' ^ geen tamelyk boog in Yfiand, fchen fcepter onderdanig is , zoude, volgens »l™ot« het gemeen gevoelen, ontrent zeventig deen- te" fche mylen lang, en een en veertig breid zvn. mi' V' n 1 ', 1S e£J" Van de Srootfte noordelyke ls vol breuk -ftukken der waereld , die weleer en Utew» veelhgtten tyde de Almagdge het aardryk om Sta de zonden van het menfchelyk geflacht verdorf, door een bo vennatuurlyk vermogen ontftaan zyn ; aangezien het daar van noch vele en blykbare bewyzen uitlevert , nadien het „fet al leen van ene zeer vreemde geftalte is, en de'geleden fcheuring e„' den a™/JKf Seaoegzaam aa"»7ft i maar ook aan a Pz t de of ff,h °°[ eM §r°£e mem§te afgefchenrde kleine bliii oe, oi zich even boven water vertonende Klippen die der. halven m de „oordfche tale Scheren heten , met vele Hol. Cifanaief 3W Ukftekende GK°^E)doch,OKBEWOONI,E «landjes, en noch groter bewoonde eigentlvk zogemam! de eilanden; behalven ook van binnen öfWwJS ^nPerofkveVTVUkrth0ge' T6' afSebroke« eny%gleber- fZl'Jj r deer fleenrotzen . die gedeekelyk door nimmer fmekend meeuw en yS vele vademen hoog bedekt zyn fa)! A 2 Wes- ke jaar mt janr u met fceeuw en ys bedekt zy.T, „oeSende : SeCst I) 4 1 BESCHRYVÏNG Weshalven het ook in het midden voor menfchen t'enemaal onbewoonbaar bevonden word, en niemand zich 'er in waagt ,. ten zy, 't geen nochtans zeer zelden en alleen in een wanhopig geval gefchied, een openbaar groot misdadige, of ander boos- wicht , zich voor de verdiende gerechtelyke itraf aldaar een korten tyd verfchuilt, en ia.de holen der bergen- een eJendig en kommerlyk leven leid» Zonder S ï?- Hier by koomt noch , dat het eiland zo vol is van gehaan- rotsbrokken en fteèn hopen , die van jaar tot jaar gedeeltelyk de We- murw gebrand, gedeeltelyk los geweekt, en mitsdien neder- b n* flor ten de, vervolgens door de drift van het bergwater en de geimoke meeuw en den regen.,, zich .alomme zodanig ver- spreiden, dat de wegen geheel onbruikbaar zyn ; invoegen men nergens met wagens en karren kan ryden , maar op demeefte plaatfén alleen te voet moet gaan, en op de befte niet dan be- zwaarlyk te paart voortkomen kan ,- weshalven. men ook, om niet lyk uit de geographifche kaarten blykt, Joekel oï Joekul ö'onf. Gudiu. Andrea Lexic. I/land,') van het oude noordfche woord Joekul of Joekle , 't geen Qjuxïa Verel. in Indice Scyth. Scand.) bevrozen water, doch inzonderheid Nives Was perpetuas in Norwegia & hlandia montibus nun- quam liquefcentes (in Specul. feil. Regio) beduit, en tot op dezen tyd door onze faxifche en hartzifche berglieden. , offchoon zy zelven het niet verftaan, niet ten onrechte gebruikt word, als zy het. Vitriool water, t geen in enige verwulfzels, of natuurlyke grotten der kopergroenen uit de.ftenen gefypert, en ?c zy in afhangende groene en blaauwe yskegels, ot m diergelyke op den grond (taande pyramiden zamengeftremt , of als zamengevrozen is, inzonderheid Jeckel of Jeckelgut noemen, in nnderfcheiding van ander Vitriool, 't geen zy in hunne bergtaal Rosen- gut heten, 't Welk den zulken niet vreemt kan voorkomen, die weten, dat de berg werken in de noordfche landen veel vroeger dan in Duitfland begonnen zyn, vid. Loccen. Antiquitt. Sueo-Goth..cap. 17* En het is be* wyfelyk,dat de daar toe vereifchte kennis van dezen allereerst naar Duits- land gekomen, doch by ons verder geoeffent en door den tyd zodanig ver- betert is, dat de Noordlanders zeden weder by ons ter fchole moeten gaan; weshalven de Zweden de duitfche bergwerktaal thans in de meega dingen overgenomen hebben, ten getuige van 't welke ik my gedrage tot de ïutreereden.door P. O. Wollenim onder de voorzitting van A. Gronwald m den jare 1725 te Upfal gedaan , geintituleert: Argentifodina ut £? «r* bis Saïana dchncatio* é^vonaen worden , (want men naar vlekken of ft^ö„ „• P wqobcU «Mfe ieder' bo^r gebo utf heef Zr t^ ^F"? Zy" ' rondom zyne woning zich zo vee! toeèWndè e TnLU >7 hy vermeinde, voor zich en de zvnen nodhTrJ h uu ' aIs tonnen beheren. Op. sdvke Vv l ™ZTl . £ uebben en te tyd, ais iemand zulks foedvin? zonder ent"0* T tyd tot gebouw, , waar door i verfl^t SXt^ Zt wefnil'bew^tvord^-rVat 'ffer6" ' W™ *< ei,and »>" ^ «efteltenis van , JJ i ™ , j C' vermits zyne inwendirè bevin«e« flegts een enige rots , en dus dé gi"nd " de d 1 ' g£noe» van de bergen\an een kluisactife of hol°e hSankheTd' ^ «der** myi van daar tóKStï&lS ^ 3 groa. BESCHRYVING grondeloos hielden , niet flegts t'enemaal uitdroogde , maar ook zyn bodem te gelyk zo hoog opgeheven werd , dat het thans hoger dan het oude daaromtrent leggend land (laat. Ene gebeurtenis , die denkelyk ten tyde der Zondvloed vele haars gelyke gehad heeft. De grond §. VI. Doch gelyk alzulke aardbevingen niet wel zonder is vol Zwavel en Salpe- ter. hoofdzakelyke medewerking der onderaardfche vuren te begry- pen zyn, gaan dezelve, als zy hier voorvallen, ook gemenelyk met geweldige en zeer fchadelyke vuurbraken verzelt. Al- lereeril zal ik van de Aardbranden fpreken. Men heeft flegts de bovenfte laag der aarde te ontbloten , of een vierde- deel van een elle diep te graven , om terftand een grote menigte zo wel klompswyze Zwavel, als veel Salpeter te vinden, waar door niet alleen de vruchtbaarheid van den grond in 't algemeen grotelyks vermindert word, maar ook niet zelden door inwendige fchokking en floting der yzerachtige zwavel- kyen aanflekingen ontftaan , die in helle vlammen uitbarften , onder of langs de aarde voortlopen , en nu eens groter , dan eens kleiner landftreken zodanig uitbranden en verderven, dat dezelve t'enemaal verderven en voor eeuwig onvruchtbaar wor- den; waaruit eigentlyk te begrypen is , 't geen Deut XXIX. v. 23. gezegt word : Dat de Here de gantsche Aarde der verbrande Heden met zwavel en zout ver- brand heeft, dat zy niet bes aait kan worden, EN GENE SPRUITE ZAL VOORTBRENGEN. Noch VOOr weinige jaren ; namelyk , in den jare 1729 , ontflond onver- moed een diergelyke aardbrand in het noorder gedeelte van het eiland , en wel in het diftrict. Huuswick , waar door het dorp Myconfu zodanig vernielt werd , dat het vruchtbaar land, ker- ken en huizen , beneffens fchapen , paarden en rundvee te ge- lyk tot aflche verbrande , en de vlam zo gezwind voortliep , dat de. menfehen naauwelyks door de fnelfte vlucht hun leven redden konden. Ook Honden te gelyk zes nabyleggende ker- fpels in het grootfl: gevaar , door dien brand geheel ver- delgt te worden ; doch door de genadige beftiering van God , die te midden van zynen toorn ^des ontfermens gedachtig is, bleef VAN Y S L A N D 82 5& £^ 2 fe^ «* ^ geen *J vel en zwaren reg'en ge^4 gebluA (^ ? "" ^ »e" •plS ^Mfeg!^ ~ tt^ -lv;en in den ^ ^ der noordfche waerdd brokken , In het iSS?^ ?ns fi,a»d> °<* een gantfch onbewoond en onbewoonbaar zvntt DemaaI gelyk is ' hoewel Groenlandzen volgens de ciffine d/r rr?in g 5g5n ontre»c Spitsbergen en met merkelyk breef, ftrelSS^^^^16^^ 4docE ooften,enzyndealommemetkleinfen^ naar hec «oord- dekt. Aan zyn noordelyk einTZhefz^T^ kl\ppen of rotzen be' naar de menigte Beren, die wele«ï>d - ' v d%Berenbe/g. dus genoemt ene hoogte dat hy4 als de lach ft m« wolkfn hJ " V7erden ' tot zoda»jS ven de 'er omdryvende oeSn^wolef rfife? ^ 't* f^ krui« bo" gens de verzekering der fchioS * , m E ' en by he!der weê*. vol* «, gelyk de overige, geheel k?J ' 55,52 V ^rle2ie" ^an worden. HT altoos met fneeuwlfys bed t, ei lü en '£* ' IoVeru°f gras ' bove» PelWad , Zuring en diergelyke de v2 ? v«~ 1° n°et bewalFen met L^ nod.ge artzenyen, door de goddelyke wvze ^ ^ Pra Y zuidwaards- van dien ber* Ia* rend fchippe?, genaamtTcob^cobfJ WW* ""ï ?roen1^ ^ neer onvermoed onder uit den berg ör fve?fchpM? iZy? fchip' a!s wan' mtbarfteden , die als een h beginne, dat onder die iffM,p Wp«n1 ' ,. eKt,was » duchtende hy inden fpeur=- HMflMm vele vaur- braken de Ber gen in. s BESCHRYVING Mitsdien §. VII. Daar en boven zyn de Bergen wegens de te vo zyn 'er ren gezegde en noch meer andere inwendige eigenfchappen (c) ter ontbranding noch meer en diKwils zo bequaam als gereed. Ja zy zyn het zelven, die gemeenlyk het begin der aardbran- "den veroorzaken. Mitsdien ziet men zelden op Yfland an- dere, dan uitgebrande bergen, aan en om welke men bequaam de werkingen en overgebleven tekenen van een vorigen brand befpeuren kan. Alomme is geen gewoon zand, als op andere plaatfen , maar flegts oude affche en verbrande fteenflof te; vinden : en noch hedendaags ontdaan niet zelden in 't gebergte vervarelyke Vuuruitberstingen, 't zy de oude voor- malige vuurbraken, na met den tyd inwendig een nieuwe voor- raad van brandftoffen verzamelt te hebben , onvermoedelyk weder in beweging geraken en zich beginnen te ontladen (d)9 of 't zy ook nieuwe bergen, die te voren noch nietgebnnd heb- fpeurde, dat niets vlamvattende onJer die affche vermengt was , fchepte hy nieuwen moed, en- deed de affche met water van zyn /chip fpoelen, waar mede zyn volk zich , nadien geftadig nieuwe en meerder affche viel, , 5 goede uren moed: bezig houden. Ik heb iets van die affcie bekomen , . die licht graauw en zacht , doch, door bet vergrootglas befchouwt , met vele tedere zandkorltjes of veeleer doorzichtige brokjes vermorffelde fte- nen vermengt is. Twe weken 'er na quam een ander fchipper , genaamt Alicke Payens, landsgenoot van den vorigen , die iets van dat ongehoort geval verdaan had , aan het eiland ; moed en nieuwsgierigheid genoeg hebbende, om ontrent den brand aan land te flappen, en alles naauwkeurig te befchouwen, zonder nochtans te konnen ontdekken, dat de berg zelf ergens geborden, noch 'er iets uitgevlogen of uitgeworpen was ; hebbende' alleen den gantfchen grond 2 mylen wegs zo hoog met affche bedekt ge- vonden, dat hy 'er ter helfte van zyne benen door moed gaan, en vervol- gens vermoeit weder naar zyn fchip keren. ' (c) Hier van maakt Olaus M. Hifi. Gent. Septentr. reeds gewag, als hy Lil. II. Capt 1. zegt : In hlandia montium fitum & naturam ejfe [ingula* rem , feil. in eorum vertice nivem ■ quafi 'perpetuum & in bafi ignem Julphn' reum continuative fine fui confumtione exardefcentem. (ji') 't Geen zich te voren dus toegedragen moet hebben , gelyk men uit den aangehaalden Olaus ter gemelde plaatfe befpeurt, alwaar hy fchryfe: in muit is locis torrida voragines cum cinere apparent , montium combuflo- rum , & vallium , qua iterum tacitis incrementis fu/pbweis fuccrescentibus qua/i circulari temporum [patio difponuntur ad combuftionem. VAtiYSLAND. t> hebben, met een hevigen flag vaneen berden , en door hunne uitwerping alles doen fchnkken en beven ; waar by koom t, dat niet fleas de haaftig fmeltende grote ys- en fneeu wbedekzeien met een verichrikkelyk geweld ftroomswyze nederftorten, en alles, wat naby en omlegt, overflromen, maar ook te gelyk de navlie- tende gefmolten mineralen en brandfloffen , 't geen zy aan vee , menfchen , huizen enz. onderweg ontmoeten , inzwel- gen en medeflepen, en mitsdien de beide fchadelykfle elemen- ten, vuur en water , met vereent geweld het land voor eeuwig in den grond verderven, en niet dan diep uitgefpoetëe groeven of fleuven nalaten Men zwyge van de verwoefling, die de mtvhegende en wyd en zyd gedreven puim- en, andere flenen benevens de noch verder Huivende grouwelyke menigte aflche vele mylen wegs aanrechten. Op die wyze geraakte in dm jare i?2i over de Portknds-baay een berg, die te voren niet gebrand had eensklaps in een hevigen brand, als wanneer niet alleen vele vlammen en (tenen uitgefloten en rondom gewor- pen, en te gelyk ook de te voren gezegde vrezelyke werkin- gen en zeer fchadelyke vernieling van een grote flreek lands veroorzaakt werden , maar ook daarenboven dit zeldzaam ge- val gebeurde, dat, toen de berfling gefchiede, door het ge- weld der uitbrekende en uitgezette lucht een groot gedeelte van den berg , 't geen te zwaar was , om opgeligt te worden op zyde en met flegts een gantfche myl wegs langs het eiland tot aan het ftrand, maar zelfs noch een myl verr' in zee voort- gefcnoven ,_ en aldaar neder gezet wierd , alwaar het 5 onaan- gezien de diepte, m den beginne wel do vademen boven hec water uitltak, en aldaar merendeels noch ftaat (e). Toenmaals werd de aflche door den wind met alleen over het gantfche ei- land, maar noch enige mylen verder in zee op een zeker Knip , en dus meer dan 30 mylen gedreven. Gedurende drie (O Van diergeïyke verwonderenswaardige voortrukkingen der berden 2/J° tv n°Vt een J00/beeId gevonden in Kircherm onderaardse wae- re/4, IV. Doek 2. hoofdft. C. 10. §. 2. en de Mifcell. Phyfic. Med. Ma- than. van den heer D. Buchner d. 1728. Jan. p, 818 feqq! B E S C H R Y V I N G drie dagen was de lucht zodanig met aflche en damp vervult 9\ dat men de zon niet zien konde. Al de gedroogde vifch, die zich toen op het eiland bevond , werd daar van geheel zware en onbruikbaar, ja in de twe naaftvolgende jaren werden door die affche, of veeleer door de 'er mede vermengde fcherpachti- ge rotsbrokjes of zand , gelyk boven by den brand op Jan Mayen eiland aangemerkt is , zo verre het land en de weiden 'er van getroffen waren , de paarden en het hoornvee de bek- ken doorkorven en verdorven, en nadien het vuur ook het lage land, aan den voet van den berg leggende, aanftak, liep de brand alengs onder de aarde 18 mylen wegs voort, en duur- de jaar en dag, aleer dezelve ophield, Vanden §> VIII. Ondertuffchen houd de Berg Hecla , weleer berg He- wegens zyne zeer geweldige en vele eeuwen achter een geduur- ela« je vuurbraking zo zeer berucht, zich zedert enige jaren geheel flil. Nochtans zyn de inwoonders niet zonder reden beducht , dat hy zich , om zo te fpreken , flegts herhaalt , om vroeg of laat tot hunne fchaden weder des te grimmiger te woeden. Ik had gemeent.van zyne toenmalige geltalte. en omflandigheden iets nader uit te vorfichen •> doch men heeft my verzekert , . t'enemaal onmogelyk te wezen, op denzelven, men zwyge tot aan deszelfs opening 'of keel, te klimmen, door de gedeeltelyk uitgeworpen en gedeeltelyk nedergeftorte ontelbare rotsbrok- ken en de uitgefpoelde groeven en ileuven , ten tyde zyner florting of uitguffing veroorzaakt , die te gevaarlyker zyn 5 vermits dezelve met loos fneeuw of bros ys zyn gevult. Vaneen §. IX. Ongevaar een halve myl van den Hecla legt een zoet3. driemaal fteeds warm', en in den winter noch warmer meir, 't onlbra • g^n, volgens het bericht der inwoonderen, de zeer zeldzame den/311* eigenfehap zoude hebben , van jaarlyks op drie onderfcheiden Meir, tyden van zelven te ontfteken , geftadig 14 dagen lang met helle vlammen te branden, en na hare leffching noch enige dagen fterk te dampen of te roken. Myn koopman, die al- leen om dat wonder verfchynzel met eigen ogen te befchou» wen, eens naar dat meir gereid was, heeft, nadien hy enige dagen te' laat quam , wel gene vlammen , doch echter gelyk als TA n Y S L A N m m als ene zware rook aangetroffen. Het fmert my niet weinig, dat ik, behalven het geen ik van dien man verftaan h b, niets van dat brandend meir en zyne verhaalde omftandigheden heb konnen ervaren , nadien dezelve zo zeldzaam en aanmerkelyk zyn, dat het te wenfchen ware, dat een natuurkundige, met de vereifehte bequaamheden begaaft , het bezichtigde, en zo wel de geflekenis van het omleggend oord, benevens de onder» aardfche bergftoffen of mineralen, als het meir en zynen bron, benevens den eigentlyken tyd en de gefleitenis van het weêr^ wanneer de ontfteking gefchied, met naauwkeurige opmerking onderzogt; want ik my verzekert houde, dat daar door een menigte dingen ontdekt zouden worden , die de gevallen, be- treffende de mineraal en warme bronnen , de zo dikwerf op enige plaatfen tot helle vlammen wordende dampen, en dier- gelyken, een nieuw licht zouden konnen byzetten Inmiddels , nadien het my gedane verhaal alle waarfchyne- Deszelfs lykheid en myn verhaler alle merktekenen van een oprecht mannatu^* heeft, zal ik, zo verre de my bekent geworden omftandighe- lXke den aan de hand willen geven , myne geringe , doch natuur- ken'28" kundige gedachten , over de oorzaken der aangehaalde zeld- zaamheden, anderen ter proeve en verbetering openleggen Het gebeurt elders, gelyk by naauwkeurig onderzoek van °de ver- meende en beruchte Fontaine bruiante naby Grenoble in 't Dau- phiné (ƒ) , en de ontftoke bron in Lancashhe in Groot-Brittannien (g) gebleken is , dat niet het water, maar de zwavel-dampen 9 die uit den omleggenden grond ongemerkt opfteigen , zich zel- ven aanfleken, of door een licht laten aanfleken , en in helh vlammen branden. Nu is uit de gegronde natuurleer van den voonreffelyken natuurkundigen heer Wolff Q>) bekent , dat de 00 't Geen gene fontein , maar een klein flok lands is, alwaar men ene lichte vlam, die van brandende brandewyn niet ongelyk, uit de dode rot* zen van vergane fchalie ofley ziet flikkeren , en in de lucht vergaan. Hif~ êoiie de l' Acacl, des Scienc, a Paris d, 1609. p. 24 fqv (g~) Philofoph. Transatt* No. 26. p. 482/. #) Inzonderheid het II. deel zyner Proefnemingen , §♦ 142* B 2 ^ 14 BESCHRYVINCr de opftygende zwaveldampen , zo lange zy gering en dun zyrr, ongemerkt uicwalflèmen ; dat is , door hunne ligtheid in de jucht alengs hoger ftygen en zich verdelen ; doch wan- neer zy zamen gepakt en dicht genoeg geworden zyn, van zel- ven ontfteken , en helle vlammen uitwerpen : mitsdien befluit ik, dat by het yslandfche meir alles aankomt op zwavelertz- achtige en diergelyke dampen , die uit de gronden en oevers door het water opdringen, welke, zo lang zy flegcs in gering getal en fpaarzaam voortkomen , zonder dat men zulks be- fpeurt, gelyk als verdwynen; doch zo dra zy van tyd tot tyd een genoegzame menigte verzamelt en uit de omleggende aardholen weder zulk een toevoeging bekomen hebben , dat zy dicht genoeg geworden zyn , zich ontfteken, en in lichte vlam- men geraken, waar toe ongetwyffelt ene over het meir han- gende vochte nevelige lucht veel toebrengt : aangemerkt niec alleen de natuurkennis ons leert, dat ene vochte dikke lucht de dampen te gelyk verdikt en de verdere opflyging belet, maar ook de ervarenheid wegens de bovengenoemde franfche bron toont; weshalven deszelfs grond in den winter en by ene voch- te lucht fterker brand, dan in den zomer, waartegen het dik- werf in den heetften tyd (die, gelyk bekent is, ene tegenftrydige werking heeft, te gelyk de dampen verdunt en vaneen dryft;, van zelf ophoud te branden (i). Gelyk dan ook voorts zeer natuurlyk is , dat als de voorraad der zwavelachtige en andere dampen , die uit den grond toevloeyen , verteert word , en het gevolgelyk de vlammen aan voetzel ontbreekt , dezelve noodwendig verfiaauwen moeten ; niet anders , dan gelyk de vuurbrakende bergen maar alleen woeden , als genoegzame brandvoorraad in hunne ingewanden gevonden word , doch, zo dra CO Dergelyken ook aan de geftadige aardvlamming van den berg Pieira Ma'.a op het Apennynfche gebergte befpeurt werd in de Memoires de VA- cad. des Sciences de, Paris d. 1706. p. 337. waar mede overeenlreinmen de proefnemingen van verfcheide Pbofpbori, die by heldere lucht en klare zonnenfchyn geheel niet , of immers zeer langzaam , maarin het tegen- deel by koele, benevelde en dikwils regenachtige lucht zeer haaftig ont-- fteke nein helle vlammen uitbreken. van'YSLAND. 13 fa dezelve verteert zyn, ophouden en ruften , en niet weder beginnen , dan als hun een nieuwe voorraad uit de naburige aarde toegevloeit is. Doch dat het yflandfche meir na de gelefchce vlammen noch enige dagen rookt, zoude ik vermoe- den te ontdaan, vermits dan noch iets van dikke aardwafch on- der in den grond overig mag wezen , 't geen noch een wyl nabrand,en, dewyl anders gene opening is, zynen dikken damp door het water opgeeft. Eindelyk is ten aanzien van dat won- dermeir het zwaarfl te begrypen, hoe de toevloed der brand- ftoffen alle jaren, en wel tot drie malen, in zodanig ene menig- te en juiltemate gefchied,dat zulks 14 dagen duurt, en dus et matigt kan zyn. Doch het is daarom niet t enemaal in twvffel te trekken, nadien de natuur in de aarde vele verborgen we-- kingen verricht welkers eigentlyke oorzaken en omstandighe- den geen natuurkenner kan befliffchen. Waarom zouden die onhandigheden, offchoon zwaar te ontvouwe , niet zo wel mogelyk konnen zyn als 't geen de om zyne natuurkunde verdienftige en geloofwaardige heer Scheuchzer in de natuur Gefch. van Zwitzerland Part. IL p. 342. van het bad van Weis- zenburg verhaalt? dat het driemaal des daags zyne warmte ver- andert, en 's morgens tuflchen 7 en 9 , 's middags ten 1- en s avonds weder tuflchen 4 en 7 uren warmer als anders is * g. X, Uit al het bygebragte, en nadien overal een zo grote'Er zvs voorraad van zwavel, bergharft, yzerertzen en yzeraehtke vele hete zwayeikyen, de eigentlyke zoogfters van het warme water, voor- Bron- handen zyn, die vermoedelyk fteeds zonder ophouden te zamen "^ ' vlieten en in beweging geraken , is het niet te verwonderen dat zo vele warme Vyvers en Bronnen op verfcheide plaetzen van ons eiland gevonden worden. Een zeker fehin per, die in de Jokuls- Fjord (Baay) lag, heeft boven op de Jokul, een grote rots , óiq fterk dampte, en wier aardryk zo warm was, dat men 'er naauwlyks de hand op houden kon een tamelyke vy ver met byna kokend water gevonden : doch geen vlammen by dag noch nacht gezien. In het gebied van Huns- wek ,niet verre van de plaats, alwaar de bovengenoemde brand haar begin nam, word een hete bron gevonden, die alle quar- B a tier ^rz nts-m m BESCHRYVING tier uurs driemaal opborrelt , en in den beginnen een weinig r welhaafl: noch hoger , en eindelyk geheel opflygt, zodanig weder driemaal daalc, en dat fpel beilendig nacht en dag by verwifTeling herhaalt. De meeden dezer Bronnen zyn zo brand- heet, dat men rundvlees 'er in gaar koken kan, 't geen zon- der enige toeftel of vaatwerk op ene korte, hoewel de eetluft niet iterk opwekkende wyzeinhet water zelf, door hetvleefch flegts aan een touw te binden , kan gefchieden (£), of op ene omftandiger, echter fmakelyker manier (/), wanneer men het in een ketel met koud water legt en in den waaiTem hangt, op dat dezelve 'er tegen fpelen en het koken te weeg brengen kan. De heer Me . . . verhaalde , dat niet verre van zyne baay zeven warme bronnen naby elkander gelegen waren, wel* ke met groot geweld opborrelden , waarby een man woonde , die jaar uit jaar in zyne fpyze op gene andere wyze zo- dededan in een bron, die boven een enige opening had, waarin hy vleefch, in een linnen doek genaak, en ook grut- ten en diergelyken, in 'er inhangende ketels gaar kookte. Goed tot £*ïe Bronnen zelfs maakten by hunne overloping of over- laden, vloejing ene matige beek of kleine vloed , in welkers klaar en laauw water (offchoon't in den beginnen het hoofd, onge- twyffelt door zyne mede voerende zwavelachtige uitwaaflemin- gen, enigzints bedwelmt maakte ) het in 't algemeen aange- naam en gezond te baden was. Op het zelve onthielden zich fleeds zekere zwarte vogelen met lange fnebben , de fnippen niet ongelyk, die 'er gemeenlyk op zwommen, en vermoede- lyk hun voedzel van de 'er in zynde wormen, Hakken en dier- gelyken zogten ; doch of 'er vifch in was , wifï men my niet te zeggen , waar aan ik echter te minder twyffel , nadien ik weleer in de laauwe waterkommen , waarin de warme baden te Bourzet by Aken hunne uitlozing hebben , meer als een zoort viflchen , byzonder Karpers, opgemerkt heb, die daarenboven, ge. (£) 't Geen Zorgdrager gedaan heeft : Opkomft der Groenten dfche Viffchen 7. Hoofdft. CO Gelyk D. Biorn Philof. Tramaft. No. III. p. 23S bericht. - van Y S L A ND. *r gelyk my een voornaam man aldaar berichtede, zelfs wegens de vruchtbare laauwheid des- waters groteren fmakelyker fyT dan die verre vandaar ,„ koud water gevangen worden/ l,n™r ƒ geiT" hee? de ervarenheid overiang de deenfche Enge- koopheden geleert , dat gelyk die warme, alzo ook de oveVd « nge bronwateren van dit eiland, nadien zy alle, offchoon de drinke"' een meer dan de andere mineraalachtig is , zeer gezond en heilzaam te drinken zyn (m). 6 S en Gtfl'^GN!Eu °TE bêfta,at Uk ZAND' en ander *"** G(*»e- fcrEoTEENTt. Na alle vermoeden zyn in het zeive Marmer- "is ™> lagen te vinden, nadien diergelyken niet alleen in Zweden i,et Ge- en Noorwegen gevonden worden, maar men ook by lytel &*?„ aantreft d?e hl™ d"i ^ }k'me fteKen vail ^arme/aanSo'e" aantreit, die bezwaarlyk van de rotzen op enig afgelegen vafl de!5'l: land afgefcheurt, en door de zee tot aan Yfland g°/b0eit kon •MarfflcIi' ner. zyn ; gelyk dan ook in de verzameling vam Eeckhof "ê 'S' Lubek die thans in handen van den konftlievenden fer Bur! germeefter Munter is , een rood en een groen Marmer -ë- vonden word , >t geen uit Yfland gebragt tonde zyn Malr wie heat het afgebroken Mn het land is 't den fchamele hunlieden .ten gebruike nte nodig, en vreemden begeren het niet, nadien zy het van andere plaatzen beter ; dal is haf. der en glanziger , en daarenboven nader by en tot geringer f/In, nnenJ5e,0n,Jen' VermitS bekent is' ^at zod nigTfe fteentens m de koude waereldsdelen tot de vereifchte hardigheH met geraken, en gevolgelyk zich zo wel niet laten poJyfl^S mmm, ***. Pifa,JK inde nifi t£*«ir£lS leven konlÏÏ ' " m"Sd!e" de vlirchea onder zeerbequaamW. "» 16 BESCHRYVING 't geen in warme landen afgehouwen word, 't geen te gelyk zo wel van de geringe als edele fteenzoorten te verftaan is En ik kan met verfcheide proeven bewyzen, dat de verfteningen zelfs 10 Afia tot veel groter hardigheid , dan in Europa, ge- ?aiienriS"- h XU' De .Kastallen, waar van men by wylen toevallig iyn ï1 de nat«urlyke rotsholen het een of ander ftuk gevonden liegt. flfetc, vallen alhier ook zeer week en broos, weshalven daaruit mets gemaakt kan worden, v.nlf' Ond€[£.uffchenisv^enebyzondere eigenfchap het zoort , Hr' %l i gef" hier fn daar d0Gh voornameiyk aan een berg by Roer- ** Is- >'™ gevonden word, en onder den naam van Cryftal/us ljlan- ïandlca dlca bekent is, nadien het de letters, en alles, wat men 'er genoemt door ziet, twevoudig of dubbel vertoont; welke eigenfchap uit word. de gronden der natuur- en wiskunde niet ligt ten genoegen te ontvouwen is; weshalven verfcheide der geleerdfte lieden zich het hoofd er over gebroken hebben (n) SSh ^Ch het is §fn ™.' maar ee* Lapis Specukris van de ]TeToeJhardftekzoort' of een SelenitesrbmboidaHs; dat is, volgens de taaider bergmannende Sp aa tart, die ook GlinzerI pa at of Spiegelspaat naar het onderfcheid der plaatzen, ge- naamt word, gelyk ik dan zelf, als my onlangs ter mvner be- geerte enige Spaatarten van Clausthal op den Harz gezonden ZZ ' SWJ* §eH h6b' daar onder een zoort, dat mede verdubbelde , doch niet zo helder als de yfland- iche is, te ontdekken , waar naar voor my niemand gezogt 5. xnr. («)Öus heehËrasmus Bartholinm in den jare 1670 te Coppenhaee dfl*r bS«M?Sïï ^ -69,0 te Leydcn Sedrukt' zeer wyd opig *r over ee. handelt. Vermits ook in de pylvormige Tak, of veelee? Laph sLZans lever? £3*2* W*rltew g . en& de berg Montmart!^ S t! Ifeeft hv tv„. 6n gf0tfn Z* *'" e"e ge!yke werkinS '^ waargenomen , ™l ? ,y"? aa"raerk,"gen en gedachten insgelyks de geleerde vvUreld ke hoe dania heid. vanYSLAND. i7 f. XIII. De vuurbrakende bergen werpen , als zy woeden, Puim- twe zoorten van Puimsteen uit ; namelyk , een gsa aüwe feen. en een zwarte, die echter beide onzuiver zyn. g, XIV. Dat in het gebergte Metalen konnen wezen, Ook ver- vermoede ik niet zonder grond, nadien men rny niet alleen be- moede* richt heeft , dat men by wylen yzerachtige Marcafile, ge- {jk Mer lyk ook toevallig Zwavelkyen, aantreft, en dikwerf Ade-13 laarstenen vind , die in 't. gemeen yzerachtig zyn (o), maar ook daarenboven in D. Worms Mufeum p, 123 leeft, dat hem loutere yze rb rokken uit Yfland voor zyne verzameling van naturalia gezonden zyn. Doch wat het , behalven yzer- iteen , voor eigentlyke metalen geeft , is niet te zeggen ; riade- maal men, zo veel ik te weten heb konnen komen , noch ner- gens gegraven , of de aarde ter nafpeuring ontbloot heeft, 't geen naar alle vermoeden ook nimmer ondernomen zal wor- den, zo wel wegens de onbewerkbare, ruwe en gevaarlyke gebergtens, als wegens het aldaar ontbrekend en tot den berg- bouw niet te ontbere brand- en werkhout. § XV. Aan Bergharsten en Aardpekken, S/fM/M/na, Berg- ontbreekt het geenzints , 't geen uit velerly blyken af te nemen harft. is, als by voorbeeld uit de Turf ; want oflchoon deze niet veel gevonden word , en in het zuiderdeel zeer liegt is , door haar veel zwavel fchielyk verbrand, en grouwelyk ftinkt, heeft men echter hier en daar, als in Hanenfioerd , ene goede, zwarte, zware en vafteTurf, waar van zich de inwoonderen tot hun eni- gen brand bedienen. Iemand heeft my van een Zeeturf ver- haalt ; doch waar van hy , des ondervraagt zynde , niets ver- der wift te zeggen. J. XVI. De aanwezenheid van het aardpek word noch meer Zwart bewezen door het zwart Amber, Gagathes , waar van men Amber. by wylen Hukken vind, die, aangeftoken zynde, als een licht bran- (0) Jacobaus in Muf. Reg. Cap. I. Se&t 7. n. 62. brengt uit de Schedis Gudmundi Islandi by , dat van dezelve 6b zoorten , en daar onder enige van zeer byzondere eigenfchappen gevonden zouden worden ; doch waar van men met recht nader bewys kan vergen. C — ■I «* BESCHRYVING branden, en door de Yflanders tot bygelovige dingen gebruik worden , vermoedelyk van hunne Catholyke voorouderen bv overlevering onder zich behouden , vermits die fteen ten d-zen tyde noch onder- de Catholyken tot het zelve einde in gebruik is (p).Dat Amber is naar het uitterlyk aanzien, en gedeeltelyk ook volgens den leemachtigenaart zeer gelyk , doch in aardigheid en overige geaartheidzeer ongelyk, aan een zekeren pekzwarten en glanzigenfteen, dien de Denen zwart Agaat noemen.en, nadien bywy en daar van tamelyk grote (lukken gevonden wor- den, ter verkoping medenemen. Dezelve is ongemeen hart. zulks het, gelyk een Agaat , vuur Haat, doch oneetwyffelt ei- gentlyk een zuiver , glad , zeer leemachtig en door een fterk aardvuur zamengefmolte ertzfchuim, of verglazing : want als men op dunne piaatfen Haat, fpringt het gelyk glas, en de afvallende fcherven hebben ene glazige gedaante , waar tegen met ftryden kan, dat het vuur in heeft, nadien zelfs de in een groot vuur zamengefmolte vafte ertzfchuimen enige vonken ee- ven;> en ik bezit uit Lisbon zodanig een fchuim, 't geen zo hart is, dat het zich als een fpiegel iaat polyften, en , tegen ftaal geflagen, veel flerker vuur dan het yilandfche geeft In Coppenhagen heeft men voor den Jaatfr, overleden koning uit een groot Huk van dien fleen een fchaal met een dekfel ver vaardigt waar aan de kunftenaar, zegt men, tot in het vierde jaar gearbeid zoude hebben; want het, aangemerkt zyne broos. üeid, ene byzondere bequaamheid en behoedzaamheid vordert Een goed vriend heeft een Huk 'er van aan een fignetfnvder ge-' geven, om er een cachet in te graveren , doch 't géén niet gelukken wilde jveelligt door de onbequaamheid van den mees- ter; vermits immers de zwarte agaat- coralen, die de vrouws- personen m den rouw om den hals en in de oren dragen, gelyk ook hechten van meffen enz. daar van in menigte gemaakt wJr- den. Dien /leen befehouwende , is my in gedachten geko- men,dathy welligt de eigentlyke Lap s Oh fi dl arm der ouden zoude konnen zyn; want deszelfs omfchryving dit Yflandfch ert7<» O) Cafius de Mincralibus Lib. III. Cup. z* Se£t. 16. v A N Y S L A N B. ip enzFchuim in alle delen zo gelyk is , als het een ey bet and-r. Plinius (Hifior. Nat. Lïb.XXXVl. Capf 26. f. Seiï. Ó7) zegt: in genere vitri & Obfidiana (feil* pocula) mimerantur ad fimilitudi- . tiem lapidis , qitem in Mthïopia invenit Obfidius , nigerrimi coloris, aliquando &f tranjlucidi , crajjiore vifuatque in fpecuüs parietum pro imagine umbras reddente &c. en noch duidelyker ( Ifidorus Lik XVI, Origg. c. is) efi nigerinierdum £p virens, aliquando £ƒ tranflucidus crajjiore vifu &c, &P Cap. 4, Obfidius lapis niger efl , ttanflucidus & vitri hahens fimiktudinem. Ponitur in Jpeculis pa» ■ tietum propter imaginum umbras reddendas. Dus is onze yfland- fche pekzwart en glanzig; doch wanneer het in bladen van een geipouwen word , is het half doorzichtig, doch dover en duifterer, dan glas, hoewei het zelve zeer gelyk,* ja ene we- zentlyke verglazing. Ook kan het in dikachtige bladen tot het bekleden der wanden gebruikt worden , vermits het enigzints fpiegelen , en duiftere fchaduwfiguren vertonen zoude, Wel is waar , dat het zich zo wel niet iaat klieven en fnyden , dan het oude, waar van Plinius zegt , dat beeldwerk en cachetten ge- maakt wierden , doch het kan een harder zoort,dan de yfland- fche , of de Romeinen beter fleenfnyders , dan de Denen , ge- weeft zyn. §. XVII. Onder de bovenfte laag der aarde word, gelyk bo-zwavel* vengezegtis, alomme, inzonderheid in moeraslige dalen en poelen by hopen, ja menigmaal klompen ter grote vaneenvuift gewasse Zwavel (Sulpbur natimim) gevonden, en flaat aan de rotzen zo fterk en dik uit , dat men dezelve alle twe of drie jaren door een fchraapyzer afkrabben en verzamelen kan. Deze natuurlyke Zwavel heeft men in vroeger tyden naar (lig verza- melt en uitgevoert. Ook was noch voor weinig jaren een zeker perfoon , door den koning bevoorrecht, te Huswïckhawen, alwaar dezelve noch meer, dan op andere plaatfen van het ei- land , te vinden is , die aldaar op de zwavelbergen zo veel te zamen bragt, dat hy op eenmaal twe tot drie hondert gevulde tonnen naar Coppenhagen konde zenden , alwaar dezelve op de gewone wyze gezoden en gezuivert wierd ; doch thans is , gelyk te voren meermalen^het Zwavel zamelen weder geftaakt, C 2 ver- 20 BESCHRYVI NG vermits het de boeren niet gaarne zien , en bezwaarlyk tot he' verzamelen te bewegen zyn; aangemerkt het de viffchery waar van zy de meeft,e nering hebben, nadelig is. *Z°T/ ^?nC de ^^"g Ieert O geen my zeer aanmerkens waardin vïfchen toefchynt j dat met alleen, wanneer aan het (band ZwavelertS ge. ge wallenen en van (lof gereinigt word, de viffchen verlopen fchnuwt.maar ook, zo dra een fchip, waarin enige Zwavel geladen is, on de rede legt, 'er voor vlieden. Ja een viffchersbooc , waar aan maar iets van dezelve buiten aangefmeert is verjaagt de vifch, alwaar hy koomt; weshalven de viffchers,'die elkander wangunftig zyn, bywylen aan den een of anderen boot een weinig Zwavel fmeren, of in ene verborge fpleet verfteken wel wetende , dat met zodanig een boot niet veel gevangen zal worden, by 't welk ik tot meerder opheldering dezer aanmer- king noch moet voegen, dat de inwoonders van de faroiiche eilanden het fchadelyk zoort walviflehen, 't geen hunne boten dikwerf omwerpt, en door hun Trold Hu al genaamt word op deze wyze verjagen , dat zy in de voorfteven hunner boten een gat boren, daarin Bevergeil (Caftoreum) (teken , en het gat voorts met een prop toeüaan. Anderen voeren een (tuk hout met zich waaraan zodanig Bevergeil gehegt is, en werpen het op den vifch, zo dra hy hun nadert, als wanneer hy in 't zelve ogenb ik als een (leen naar den grond zinkt, 't geen ook de menfehen, die Bevergeil aan 't lyf hebben, zoude bejegenen waarvan te lezen is Bartholin. Cent.ILHiftor. Anatomu 'ar. 17 en Lucjacobfam Debes Farroa p. 168 5 welke fchryver uit het be- richt dier lieden 'er noch byvoegt, dat zy, by gebrek van Bevergeil, fpanen van Geneverhout medevoeren, en 't zelve de viilchen toewerpen , 't geen dezelve werking • namelyk , Gelyk dat de vifch wegzinkt , doed. Ik heb ook voor zeker gehoort ' dat een fchip met Kalk geladen , of van buiten 'er med» be- imeert insgely ks ongemeen van.de viffchen gefchuuwt word Hier uit blykt,met wat een fcherpe reuk en fyne fmaak ook het ge- «acht der viffchen door den alwyzen Schepper tot het vinden van dienftige en vermyding van ondienftige dingen begaaft moet zyn. ° ° Èoch ©ok de Kalk» mm z vanYSLAND. 21 Doch de grond dezer afkeer by de viflchen,zb veel de Zwa- vel, het Bevergeil en het Geneverhout betreft , is veel ligter te begrypen , dan wat de Kalk aangaat ; want van de Zwavel is bekent, dat zy zo flerk uitwafemt, dat als een kleine verfch- gebroken klomp van dezelve flegts 24 uren in een befloten ka- mer gelegen heeft, men hare Hinkende uitdamping genoegzaam en niet zonder aandoening ondervind ; waaruit van zelven volgt , dat het de ftank van de Zwavel is. Zo ook heeft het Bevergeil en Geneverhout, gelyk men-weet, een fterke en on- aangename reuk, die de vifïchen verdryft; doch de Kalk heeft geen zo merkelyke en flerk riekende uitdamping , en mitsdien zoude ik denken , dat offchoon de zinnelyke aandoeningen der dieren veel fcherper dan die der menfchen zyn , het nochtans niet zo zeer aan de reuk van de ingeladen Kalk moet toege- fchreven worden, dan wel aan den fcherpen fmaak van het wa* ter, door de by het inladen ftortende, of aan het fchip ge- fineerde Kalk veroorzaakt, dat de villchen te rug wyken. J. XVIII. Keukenzout vind men niet overal , ik mene, Gebrek zoutgroeven noch fteenzout. ^an g. XIX. Op het gantfche eiland worden ook gene BoMENOobaa gevonden, behalven in deszelfs noorderlyk deel. Gelyk een Bomen, voornaam koopman uit Coppenhagen my verhaalt heeft, dat hy tulTchen Huuswick en O ifioerd, ontrent ómylen van elkander gelegen , een Berkenbofch van drie vierde myl gevonden heefr, welks Bomen niet hoog, en derzelver ftammen flegts een arm dik waren; en een ander zegt, dat by Tbing Qere-Klofler noch een zeer kleine bofTchadie, merendeels uit Berken beftaande, overig is, doch dat deze zo flegt en laag zyn, dat men, op een klein landpaard zittende , aan hunne kruin kan raken. Slegts langs de weiden heeft men enige weinige lage Wilgebomen, en hier en daar kleine struiken en kreupel-bosjes van Braam* bezien , Geneverbomen en diergelyken , die door de inwoon- ders fpaarzaam gehakt , en alleen gebruikt worden, om voor de weinige fmeden , die op het eiland wonen , kolen te bran- den. In vroeger tyden moeten alhier geen boiTchadien ontbro- ken hebben , nadien niet alleen de oude berichten zulks getui- * c3 gen, "r Doch goede Weiden en Gras. Gelyk ook eni ge ge- zoude Kruiden 22 BESCHRYVING gaarde gravende , veel vergaan hont?" ge^eTbÖéa" ' wel ene halve elle hoog wart en Z', It ' V™ het GsAS mgte uit de fpleten en groeven %£^£-*£'F*S**" 'e geen, | zy ^S dSSSTS & 5^ de' ton daePSd|f * k°fen der -ÏÏSfeS gelukkig in aiwtoiS fcrf !&? fla"d «n te doen, viel ftrand wilde doen lopen t^n L J??,tein J1" fch,P °P het gen* vanYSLAND. n gens^ bragt men het zieke volk aan land , 't geen , offchoon hef, behaivenemg Lepelblad , niet als Zuring in warme Melk en een weinig Schapenvleefch nuttigde, nochtans velen binnen acht sn de anderen binnen veertien dagen zo fris en gezond werden, dat zy huppelden en fprongen , en in minder dan vier weken na hun komft weder fcheep gaan, zelven hun anker lichten, en die lange en bezwaarlyke reize voorts vrolyk voleinden kon- den. Ook weet al ons volk, 't geen ooit naar Groenland ge- . weeft is, de kracht dier kruiden niet genoeg te roemen; want dezelve groeyen in gelyke, zo niet meerder, deugd, op Jan Mayen eiland , Spitsbergen enz.; en nadien onze matrozen, als zy op de hoogte van die eilanden komen , zich gemeenlyk zodanig van het fcorbut aangetaft vinden , dat alle hunne tan- den in den mond los worden , en zy bezwaarlyk in ftaat zyn , hunne dienften te verrichten , zoeken zy, zo dra mogelyk'is, land, om die kruiden te bekomen, waar door zy zich terftond' herftellen, en genoegzaam een nieuw leven en nieuwe krach- ten verkrygen. Men heeft my van noch een ander kruid ver- haalt, 't geen alleen op zekere plaatfen wad, zonder [het te konnen benoemen of befchry ven , doch dat het , in melk gekookt, natuurlyk als gerften grutten fmaakt, en Jacobcsus in Muf Reg. P. J. &eS. 6. n. 6 & 7. gedenkt noch twe voor- treffelyke en heilzame kruiden , als Herbes Jvium Iflandice , Fu- glar-gras, of Akur - Lodar - gras en Muf ei vatbar etui - Jflandia , Fialla - gras, of Fioeru - gras. §. XXII. Aardvruchten willen 'er doorgaans niet wel In hst groeyen, gedeelteïyk wegens den on vruchtbaren grond, en ge- te§'en- deeltelyk wegens de te lïrenge koude en doordringende nbor- „f1/6", de winden; wesbalven men het te meermalen, doch te ver*vruch- geefs, met rapen , wortelen en diergelyken bezogt heeft. ten. §. XXIII. Noch minder kan men het Veld- bebouwen Engeea en Koorn zayen ; want offchoon men de Henen met veelKooru* moeiten uitlezen, en den grond door beploegen en meften goed maken wilde, zoude nochtans de zomer of de warme tyd zo lang niet duren, dat iets ryp konde worden, en mitsdien we- ten de gemene en arme lieden van geen brood. 5. XXIV. 24 BESCHRYVING Van de §• XXIV. Van Zeege wassen konde men my flegts een Zee- en Alga marlna , Zeenestel , met name noemen, 't geen zo Meirge- wel verfch, als by gebrek van hooy gedroogd, het vee, voor- wanen. geworpen word, en, hoewel vet, nochtans te gelyk onfmake- lyk vleefch geeft. Doch in kommerlyke tyden word dit kruid, een weinig gerooft, door de menfchen ten fpyze gebruikt. De meermaals aangehaalde Jacobmis d. I n. 5. befchryft het onder den naam van Alga Saccharifera Iflandia , en geeft 'er een af- beelding van. Het zoude gezwellen verwekken, en, als men 'er veel van eet, flerk openende zyn. Het is te beklagen, dat de kruidkenners , inzonderheid onze Duitfchers , wegens de ongelegenheid der zee , en mitsdien by gebreke van bequa- me gelegenheid, zich tot noch toe niet ernftig op de verzame- ling, onderfcheiding en befchryving der zeegewafTen toegelegc hebben, of toeleggen konnen; want nadien ik my des wegens enigzints gelegen heb laten zyn, en dezelve, zo veel my mo- gelyk was , verzamelt , heb ik opgemerkt , dat zy by een Godzoekend liefhebber der natuur ene nieuwe verwondering en veel genoegen konnen verwekken; namelyk, wanneer men hunne onbefchryffelyke, en voor den onkundigen ongelofely- ke menigte, verfcheidenheid , afbeelding, verwe, groey zon- der wortelen enz. in acht neemt, en daarby overweegt, dac niets , dan goed en nut , uit de hand van den wyzen Schepper gekomen is; ik wil zeggen, dat ook deze geheel onnut fchy- nende gewaffen niet alleen zo vele en veelerly levende fchep- felen ten voedzel , maar ook merendeels den menfchen zelfs zo wel tot fpyfe , voornamelyk in tyden van gebrek, als tot krachtige artzenyen, wanneer zy dezelve , alleen uit begeerte naar vreemde en koftbare dingen , niet verachteden , veelvou- dig zouden konnen dienen voor alle anderen ; heeft de naar- ftige M. Martin in zyne lezenswaardige Defcription of the Weftern IJlands of Scottland, daar van zeerbyzondere en merk- waarde aanmerkingen verzamelt , en dezelve p 148 fqq. , den kiefchen ter befchaming , in 't licht gegeven , om te beto- gen, dat de inwoonders , die in grote eenvoudigheid op die afgelegen eilanden leven, zich het weinige, dat hun gegeven is, ten vanYSLAND- 2$ ten nutte weten te maken. Van harde of Coraalachtige Zee- gewassen wift myn berichterte zeggen, dat enigen van dezelven op de gronden gevonden wierden ; doch konde hen niet noe- men of befchryven , nadien hy , volgens zyne eigen belyde- nis , 'er nooit naar gezien had. Ten minden zal aldaar een zoort van Pori cervini Imperati p. 630 gevonden worden, 't geen men op de rotzachtige zeebanken van de niet verre van daar leggende hitlandfche eilanden overvloedig vind , en in myne verzameling Madrepora ere&ior punÜata & ramofa, cornua cervina amulans heet. J. XXV. Wilde Dieren, zo edele of eetbare , als on- Gene edele of roofdieren, ziet men hier niet, vermoedelyk , vermits w!lde dit eiland van alle kanten zeer verre van het vafte land afgele- Dleren- gen is. Beren komen zomtyds in het voorjaar, als de wind 'er naar is , uit Groenland met de losgaande ysvelden aan de noordkuft aandryven ; doch men is gewoon, ontrent dien tyd 'er tegens te waken , en , zodra men flegts één befpeurt , met opontboden manfchap 'er op los te gaan, en niet te rus- ten, voor men dezelve gevelt heeft; vermits die gevaarlyke dieren welhaaft in de onbeklimbare gebergtens vermeerderen, - en zo wel onder de verftrooide en onbefchut wonende boeren, als de in het wild lopende fchapen enz. veel fchade veroorza- ken zouden. g XXVI. Op die wyze moeten de Vossen van elders al-Behaiven daar ingeflopen zyn , die zich overal by hopen op het eiland Voffen. bevinden. Dezen zyn hier nooit rood, maar weinigen van de- zelven zwart, en de overigen doorgaans in den zomer blaauw- graau , en in den winter wit. Hunne vellen vallen in den winter, als zy het meefte en vaftfte hair hebben, het beft; weshalven de Yflanders dezelve dan naarftig vangen , en wel, uit aangebore affchuuwvan fchietgeweer , met uitgezette net- ten of vangyzers , die gelyk een kleermakersfchaar ge vormt , en meteen dood lam ten lokaas voorzien zyn. Buiten dien tyd leggen de inwoonders , nadien de Voflen de fchapen zeer fcha- delykzyn, kraanogen (naces vomica) in honig geweekt, die zy, anders niets zoets te eten bekomende, zeer begerig inzwelgen. D 5. XXVII. Geftelte' nis hun ner Paar den. De Scha pen. 26 BESCHRYVING §. XXVir. De Paarden vallen hier, gelyk in alle noor- delyke geweften, klein, kort en gedrongen, 't geen ongetwyf- feit voornamelyk toe te fchryven is aan de zamentrekkende of perfende eïgenfchap der koude, die den wasdom belet (q). Echter zyn zy fberk en levendig, en te gelyk boosaartig -en byt- achtig. Men moet zich verwonderen, wat zy konnen uitftaan; doch zy worden wel degelyk door de ongemakken verhard, na- dien zy jaar uit jaar in in het open veld onder den bloten He- mel blyven j en 's winters onder de fneeuw zowel , als 's zo- mers , hun voeder zelven moeten zoeken , waar toe zy alleen de weldaad van de natuur genieten, dat zy met byzondere fty- ve, lange en dikke hairen , allermèèft tegen den wimertyd, bedekt zyn. , g. XXVIII. De Schapen , die mede zeer klein zyn , heb. ben met de paarden het zelve geluk en gemak , want zy, zo min als deze, 's winters noch 's zomers in een (lal komen , maar zich op het veld onder de overhangende rotzen, in de natuurlyke bergholen , en voorts zo zy beft konnen, behelpen moeten, en zeiven zorgen, wraar hun verblyf en voedzel te vinden (r). Zy houden zich fteeds by de paarden, en volgen de- {q) Het zelve befpeurt men aldaar ook in de andere landdieren. In het tegendeel geraken die dierea ia de zoeler landen, wegens de alles uitdyeu- de warmte, tot groter wasdom, gelyk men aan de kamelen, lewen, neus- hoornen {rbinoceroi) en inzonderheid de vrezelyke elefanten opmerkt; doch waar van het lynrecht ftrydige in de viflehen gevonden word, wier groot- He zoort, inzonderheid de walvifTchen , alleen in 't noorden voortkomen. (f) Van het deenfche eiland Ferroe, 't geen niet verre van Yfland gele- gen is, uit 17 of 1 3 grote en kleine eilanden beflaat, en iri de lengte 15, en in de brete 10 deenfche of noordfche mylen beflaat, is bekent, dat aldaar, vermits het gebergte niet hoog, maar laag, en met weinig fneeuw bedekt is, zeer goede weide zyn, en 'er derhalveu meer Schapen dan op Yfland geteelt worden; doch die ook zonder enige hoede door de wil- deroilTen zwerven. Van dezelve woid verhaalt, dit zy in dsn winter on- der de een weinig overhangende klippen en rotzen , inzonderheid aan de zuidzyde, hun toevlucht nemen, en niet alleen aldaar, zo dicht het hun xnogelyk is, zamenkruipen, maar daarenboven dikwerf in zulke voegen v.;rwiiTcten,dat de binaenfle meer en meer de buicenlte, en óqzq, als zy we. VANYSLAND. tf dezelve in den winter geftadig, op dat zy, als het zo fterkge- vrozen heeft , dat zy met hunne kleine pootjes niet door kon- nen komen , wanneer de paarden ergens ene opening getre- den, of iets voor zich omver genaak hebben, een weinig van de ontblote mos mogten bekomen; ook eten zyuit groten hon- ger, geiyk men dikwerf opgemerkt heeft, zelfs het hair van de paardenftaarten. Als het met een fterken wind fneeuwt, lopen zy fteeds uit het gebergte met den wind af naar het ftrand , en dikwerf uit domheid in de zee , waar door een groot getal van hun omkoomt. Bywylen, als veel fneeuw valt, befneeuwen zy geheel en al , als wanneer zy in grote kud- den zamen lopen , de koppen onder zich byeen (teken , en het op de ruggen laten fneeuwen; doch bevriezen 'er zoda- nig onder , dat zy zich niet meer redden konnen. Als dan eten zy uit razenden honger elkanders wol , en behelpen zich zo lange,- tot zy uitgegraven worden, 't geen de boeren niet verzuimen haaftig te doen , zo dra zy vernemen , waar zoda- nig een kudde (laat , befpeurende zulks wel haaft uit den damp, die te midden dier kudde door de fneeuw , waardoor hy zich, vermits zyne warmte, een kleine opening als een fchoorfteen maakt , in de hoogte (lygt. Voorts zyn zy ook met grover en wreder wolle gedekt, 't geen eigentlyk van de (trenge luchtftreek en het (legte voeder hervoort koomt, vermits be- kent is, dat hoe milder de luchtftreek , en hoe beterde wqi- de is , hoe fyner en zachter de - wolle der Schapen en het hair der geiten valt (s); doch welke hun echter naar de wy- der doorkom zyn, de binnenfte worden; ja als de grond zo hard bevrozeti ibrnen gemeen> zowel de Oyen (£) als de Rammen, niet alleen grote e en" en gekliefde Hoornen, maar ook gemeenlyk meer als 4, ja zelfs tot 8 («)-, en on^er dezelve menigmaal enen recht voor den kop uitftekenden Hoorn hebben ; waar tegen het , door zyne hoornen anderzints in 't algemeen zogenaamd hoorn* vee, dezelve aldaar geheel ontbreekt, 't geen gelegenheid geeft: te hy, pafcuntur per eos tampet exiïï & ficco, quocl ad lana tenuitatem mui- turn conferre certum eft. Nam conftai , alio tratfiatis non manere eandem9 fed una cum pabulo mutari , totasque ita degenerare capras, ut vix, agnos* cantur. (O Dit is in de noordfche woefte landen zo ongemeen nier; gelyk O/aus. Magnus Hifi. Lib. 17. cap. I. getuigt. Habet , zegt hy , tota fcptentriê- nalis regio magnorum ar ietum ut e? ovium multttudwes , in quibus & foe- minee cornua gerunt arcuata. 't Zelve merkt Martin ook aan in de Scha- pen op de ruwe weftelyke eilanden van Schotland, in zyne bereids aan- gehaalde befchryving ƒ>» 19. (V) Diergelyke word ook van de Rammen op het eiland Gottland door Olaus Magnus ter aangetogener plaatL* verhaalt. v A N Y S L A N D. 29 te giffen, dat alle de Schapen zonder onderfcheid met Hoornen gewapentzyn, om dat zy, als gaande dolen, dezelve tegen de vele en grote roofvogels niet ontberen konnen, waar tegen het rundvee, nadien het van alzulke roofvogels niets te vre- zen , en van wilde verfcheurende dieren geen gevaar heeft gevolgelyk gene Hoornen ter verwering gebruikt, en daar me- de, als onnodig, niet belaft is. Doch wat de eigentlyke en natuurlyke oorzaak dezer zeldzaamheid zyn mag, is niet zeer ligt te befeffen (w). P 3 Op (w) \ Is bekent , dat de hairen , wolïe , klaauwen en hoornen die alle in 't gemeen van ene natuur zyn,by de viervoetige dieren (f gelvk de vederen der vogelen en de fchubben der viiïchen) uit overv'oedi.™ fappen hunnen oorfprong hebben; en,offchoon zy als uitwerpfelen aange- zien worden, echter buisachtige lighamen zyn , die op de vvyze der plan- ten uit vele holle pypjes beftaan , en tot zekere lengte, bre^e enz eve" redig waflen {conf. Memoires pour fervir a ïhiftoire Nat. des Animaux p izpfeqj Voorts is bekent, dat die fappen , naar de eigenfchap van 'het voedfel, de vertering der fpyfen , en de overige- lighaams gefteltenis der dieren gericht en gefchikt zynde, zo veel onderfcheiden hairen en hoornen bv de een en andere voortbrengen. Dus ontftaan uit koele waterachtige fap- pen, weke en lange hairen. of hoornen : uit hete en krachtige , korte ge- dronge en harde. De mannen hebben gemeenlyk kort,gekrult en fterk,doch de vrouwen week, lang en (legt hair. Stieren, wiens bloed en zaadfappen in volle kracht zyn, hebben korte, dikke en vafte,doch de oiTen , door het fnyden verzwakt, dunne, weke en lange hoornen; {conferri huc twretur Plot. Nat. Hifi. of Stafortshire ch. 7. §. 58 ƒ?.) Dus wad een hanenfpoor een kapoen voor in den kop gezet, tot een ongelooflyk langen en krom- men hoorn. Voorts leert de ervarenheid , dat het vee, in fchraie, magere geeft -weiden gaande, korte, doch in vochte vette beemden grazende grote wyde hoornen hebben. By dit alles is de luchtftreek ook nfrc uit te fluiten. In koude en weinig uitdampende landen, vind men het vee we- gens de veelheid der fappen, met grote, doch in warme landen , alwaar door de fterke uitdamping de fappen ontbreken, met kleiner of geheel o-een hoornen voorzien; waarmede overeenfremt, 't geen in de Voïage du&ev Marchaisr en Guinee & Caynne , door de P. Labat befchreven , Tom III eb. 8. aangemerkt word; namelyk , dat het vee, uit Europa overgebrafft' aldaar kleiner en dunner hoornen , dan in Europa, en de rhebokken zo' min hoornen als de geiten zelven hebben. Wanneer nu het bereids aange- haalde overwogen word, koomt my niet onwaarfchynlyk voor , dat het Tundvee uit het gering en flegt voedzel , 't geen het in YHand geniet, zo vele en overvloedige fappen niet bekoomt , dat daar uit hoornen voortge- bragt 3o BESCHRYVING ver- volgt, En op Op enige plaatfen beftaat alle have in Schapen , weshalve» enige de boeren 'er aldaar meer acht op geven. Dezen jagen alleen beter"0" de.Hamels in 'c gebergte,- doch houden de Oyen zo veel by hoedge "huis, als doenlyk is. Om de Lammeren te beter te konnen worden, hoeden, hebben zy de gewoonte, de Rammen, die fteeds met de Schapen herom lopen , door een onder den buik gebonden ftuk linnen het ontydig befpringen te beletten , en dat linnen alleen tegen den tyd af te laten , dat de te werpen Lammeren gras genoeg in 't veld konnen vinden, 't geen eerft tegen Pinx- ter gefchieden kan, De geworpen Lammeren worden aanftonds getekent , waarom dan ook een ieder de zynen , vermits zy alle door malkander moeten lopen , met een eigen en byzonder teken merkt. Doch Die tedere diertjens zyn veel gevaar onderhevig van de gro- door de te pekzwarte Ravens, die in de wilderniflen ongemeen fterk worden toenemen» nadien dezen dikwerf, zonder dat het verhoed kan worden , op dat zwakke vee vallen , het allereerft de ogen uitpikken , op dat het te minder zoude konnen ontkomen, en het vervolgens t'enemaal verflinden ; offchoon de boeren, zo dra zy zulks befpeuren , niet verzuimen , toe te fchieten , en de Ravens verjagen ; doch het Lam , vermits het , zyn voeder niet konnende zoeken, elendig omkomen moet, Aagten , en het het zachte vel afdropen, 't geen de peltery geeft, die in Denmarken en Holftein onder den naam van Schmaaskin of Schmaasken (x) verkogt en zeer veel door lieden van een middelbaar vermogen gedragen word. Hoe een Tegen den flagttyd, als zy gezint zyn, de Hameien te van- ieder zyn gen en te Aagten voor de fchepen, die in de vleefchhaven in recht , Schaap la" bragt konnen worden en groeven, en dat in het tegendeel de Schapen, die naar hunnen aart voedzel genoeg hebben , vermits het voeder krachteloos en de luchtftreek vochtig is, lange en weke hoornen voortbrengen. Of ik hier op het rechte fpoor ben, mogen zy befliflen en deswegens een beter oordeel vellen, welkers beroep het is, de natuur, en wel byzonder het ryk der dieren , te beftuderen» (*) Dat is, Pellicula, kleine velletjes, * Dania Smaa, 7/7. Smte, Sued. Sraa, Sax, Schuistfch, exiiis , parvus-& Ijl & Angh Skin, Dan, SkincL pcllis, cu f is. weder be- koomt. '-* van YSLAND. Si lading leggen , worden dezelve op de te voren gemelde wy. ze met honden te zamen gedreven , in tegenwoordigheid van alle de rechters, op dat gekyf en twift verhoed, en nie- mand bevoordeelt mogte worden, en ook een ieder vergunt, de zynen, volgens zyn merkteken, naar zich te nemen, In de magen der geflagte Schapen vind men niet zelden een Wac ia ronde Kogel, ter grote van een kaatsbal, die inwendig methunne wol, mos en diergelyken gevult, en uitwendig door een licht- !ai graauw flymeng taay of hard vlies of huid omgeven is; waarvan w ord. ik ene uit Noorwegen onder den naam van Tophus Ovinus Nor* wagtcusm myne verzameling bezitte. Die kogel omftaat on- getwyffeit uit de wol en andere onverteerbare dingen , die de Schapen zomwylen uit groten honger inz weigen , en word eensdeels door de geftadige fchokking der maag, die, gètt bekent is , door hare kruiswyze over den andere leggende vliesjes onophoudelyk heen en weder bewogen word , zamen gerolt , geperft , gewentelt , en m een kogelachtige geftake gebragt, en anderdeels, als 'er gefïadig meer hairen bykomen door de maagflym allengs verbonden, vergroot en eindelyk met de hartachtige huid omgeven (y). §. XXiX. Glit en konnen alhier niet gehouden worden, Geiten vermits hun het zo zeer geliefde loof van ftruiken en jonge zynhier bomen t'enemaal ontbreekt. mez- J. XXX Ossen en Koeyen vallen niet groter dan het kleinftDe™ren geettvee in Duitiland; hebben , gelyk bereids gezegt is g;e-eRKoe' ne Hoornen, en genieten alleen het voorrecht, door de huis kfehf^i l/eden in den winter mede onder 't dak genomen en met het hebben zo geen Hoornen. O) Diergeiyke uit hairen zonder vlies zaamgebakke kogels worden in matelyke grote ook hier te lande in de magen der geflagte Oflen en Koe- yen gevonden, welke vermoedelyk hunnen oórfprong nemen, dat die die- ren, als zy aan de leme wanden der boerenhuizen leggen, de leem, die tot hechting of vaftigheid met hairen vermengt is, lekken, kaaien en inzweï- gen; gelyk ook, dat zy, als het hun ergens jeukt, met hunne fcherpe ton- gen d5e plaats fehuren, en daarmede de jeukt verdryven , als wanneer aan de flymenge tongen enige loffe hairen blyven kleven, die kaauwende inge- worden" vervols*w op de §eze^e w^ze zamenklevende tot een kogel 32 BESCHRYVING zo kommerlyk gewonnen hooy, of, by mangel van hetzelve, met het gedroogd zeegewas Zeeneftel fpaarzaam gevoed te worden. De Koe- §• XXXI. De Melk is de voornaamfte artzeny der Yflan- meik ders, en word daarom ook, zodra zy van de koe koomt, door word totgene anderen, dan alleen kranken, genoten. Anders bedienen gebruikt ZY zich in 'c gemeen van huy of wey (Serum laftis) tot hun 'befte drank; weshalven zy 'er zeer zuinig mede omgaan, en gewoon zyn, dezelve, als zy goor, zuur en drabbig word, door water te verdunnen , te verlengen , en een weinig de onfmake- lykheid te benemen. Hoe de §• XXXII. Zy maken veel Boter; doch, zo veel my bc Boter be- wuft is, geen Kaas. De Boter kaarnen de meeften voor en na handelt zo hairig, als zy uit ongereinigde melk in een zamengenaaide word' fchapenvacht gemolken is, en leggen dezelve dus op; weshal- ven een vreemdeling die Boter niet ligtelyk door de keel zou- de konnen krygen Ja , vermits zy 'er geen zout in konnen doen , word zy welhaaft zo groen, zwart, kantig, fterk en onfmakelyk , dat men dezelve naauwlyks met herfmelten enz. den deenfche matrozen eetbaar maken kan. Hoe het §. XXXIII. Hunne manier, om het Rundvee te Vee slagten, heeft ook iets byzonders. Zy kollen het niet voor den kop, menende, dat daar door het bloed in 't vleefch ftremt, en mitsdien niet lopen kan ; maar fteken het een dun penmes diep in den nek , waar door het ter aarde valt ; als dan trekken zy de poten gezwind met ftrikken zamen , en openen de keel , op dat al het bloed zoude uitvlieten. Het ingewand word door de Yflanders allereerft, zonder veel te reinigen , genuttigt , en het dier zelf afgehakt. De ftukken worden niet met zout ge- wreven, maar flegts twemaal door zeewater gehaalt, en dan in de lucht , op dat zy winddroog zouden worden , en vervolgens in hunne hutten over hunne haardfteden gehangen , om dezel- ve te roken, en te meer te doen drogen, Dus behandelen zy hun geflagt half verrot en half ftinkend vleefch , tot zy het voorts opeten. Die het beter willen maken , en 'er de midde- len toe hebben , kopen een weinig zout , fnyden , als het ge- flagt word geflagt. van YSLAND. 33 Aagt dier noch onafgehakt hangt, op drie of vier plaatfen een diepe fnede m het vleefch , en doen in iedere opening een kleine hand vol zout, zich verbeeldende, dat het dus zelf zo veel nodig is, door het gantfche beeft trekt, en het vleefch' wanneer er vervolgens wind en rook by koomt , zeer wel be- waard word. Op de beide gezegde wyzen handelen de ingeze- tenen ook met het fchapen vleefch, als zy het voor hun hinW zin Aagten. ö « §. XXXIV. ZwYNEN-konnen alhier niet opgebragt wor^etn™ den, nadien, zomin op het veld als in de huizen, genoegzaam Zwynen, voeder voor dezelve te bekomen is. Honden en Katten raaar wel heeft men 'er. Honden §.} XXXV. Duiven en ander tam pluim gediert kon- ren*"" nen er, wegensde langdurige ftrenge koude, gebrek aan voe- Tam der, en de menigte roofvogels van allerly zoort, niet gehou P1"™- den worden. Enige weinige meer bemiddelde, en derhalven 'isdiQT.lls kiefche, hebben geftadig een paar Hoenderen in huis, die zyhlermeu met klemgefneden hooy, onder een weinig roggemeel met wa- ter vermengt , kommerlyk opvoeden. g. XXX VI. Het edel Landgevqgelt beftaat , zo veel Wat Ge^ ik heb konnen ervaren, m Wachtelen, grote Snippen, als on-v°geit zeHoutfnippen,en deBerg-hoenen, Rypen (s) genaamt De U heb" zenzyn de Snoriper op de lappifche Alpen, die zich (a) fteeds op het land houden , meer lopen dan vliegen , en mitsdien niet bezwaarlyk te vangen zyn. Zy hebben, om de ftrenge koude te konnen wederftaan, geheel ruige met vederen bewaflen po- ten, waarom zy of haar's gelyken by de geleerde vogelbefchry- veren (b) Lagopedes , doch in Duitfland en Zwitzerland ook Sneeuwhoenderen genaamt worden. S-XXXVII. Van Roofvogels is er ene onbefchryffely- Roofvo- ke menigte en verfcheidenheid , als grote Arenden, GiE-geIs' ren, Havikken, Valken, Uilen, RAVENsen an- V dere O) Rtupa. Perdix montana. Gudm. Andr. Lexi'c. IJIand* Ca) Fid» Scbefer. Lapponia cap. 19. circa finem, (£) Fid. Gefn< de Avibus Lib* UI, p, 576. 34 BESCHRYVING dere meer, die aldaar gedeeltelyk namen en gedeeltelyk geeft namen hebben. Arenden. 5 XXXVIII. De Arenden zyn'er van verfchillende zoor- ten, die, gelyk op andere fchaars bewoonde noordelyke eilan- den (c) de inwoonders aan hun jong vee zeer grote fchade toe- brengen» Enigen derzelve zyn zeer flerk en ftout. In V alge- meen doen zy den menfchen niet ligt leet; doch als zy van een aangedreven Jyk menfchen vleefch gefmaakt hebben , zyn zy 'er wel eens zo begerig naar geworden , dat zy onderflonden , kinderen van vier of vyf jaren weg te nemen, en door de lucht naar hunne nellen te flepen. Havik- 5- XXXlX. Havikken heeft men 'er meer, dan een zoort. ken» Van de kleinften heb ik eens een levend bekomen, die iets klei- ner als een duif, bont, geelbruinachtig op den rug , met een zwartachtige zoom om alle de vederen, en wit onder den buik was. Zie fig. i. Dezelve zat by de duiven en at met haar, doch wift zich door zyn gezicht, en vermits hy , als zy onderdaan dorden , hem tena te komen , nu en dan eens toepikte, zo ont- zaggelyk te maken, dat geen van haar, hoe hongerig zy zyn mogten , de vermetelheid hadden, met hem in den fchotel te pikken , voor hy geheel gefpyfl had. Valken. §. XL. Niet minder worden hier , inzonderheid aan de noordzyde, meer als een zoort Valken van yerfcheide gro- te en ver we gevonden. Deze houd men tot de jagt de dapper- lle en bequaamfte van geheel Europa ; weshalven de koning van Denmarken jaarlyks een zyner valkeniers meteen paar be- dienden naar Yfland zend, om zo wel voor zyne jagt , als ten fchenkadie aan vreemde vorften, alle goede Valken, die hy be- komen kan, te vangen, en naar Coppenhagen te brengen; waar voor de koning , namelyk , voor een graauwe Valk 5 , voor een (O Wallace in zyne Befcription of the Iflss of Orkney , pag. 47. ge"? waagt 'er van, en voegt 'er by , dat men te dier plaatfe een wet heeft, volgens welke hy, die eni Arend dood , door ieder huis van het kers» pel , waar in de roofvogel geveld is, met een hoen befchonken moet wor* den. g« ven aan hunne meefters, welke in een bedekt bofchhuttie Ie . worden- de vT"; t 'T T1" °f l0kddf doen fladdere» ' op wette nedlrdaalr dn^h y,hr geWMJ Trd' **** * d* ^ infl 'j *,' al3 ,hy ter aarde koomt> door een over hem zamenflaand net levend gevangen word. Als het fchip , waar mede de gevangen Valken overgebraw Ho, ,» IZ / af Seflast ? en hl,n vleefch °P het fchip aan maften ,CoPPen" wand en ftake? opgehangen. Ook neemt men noch emV le-'w/S doen r mede',°m °nd;enveë' a,s een klei" «land aaf «S doen is van tyd tot tyd geftagt te worden. Doch wanne» « » het mogelyk mogt wezen, ergens in te lopen, zeilt men mef^? voorby, maar voorziet zich aldaar van verfch vee 't geen d dd.3"' wehger wetde koomt,, op dat de Valken van diergêlyk^fch beter als van het ander mogten dyen. Ter voeding wórd njaar alleen het mager vleefch, waar van men het vel ZrZ vuldigaffche.d, genomen, in dunne repen gefneden , en mft olyen eyeren vermengt. Ook worden zy alte morgen on zeke l^o^aft?^^^ ' - *** 5 leer ^efen E 2 mee (V) De witte zyn de zeldzaamfte.en veellis'r ook d? ^nn.rftfl . „ 3* BESCHRYVING . met kleine aardzoden belegt, en boven op met grof doek be- kleed zyn , op dat zy zacht en koel zouden zitten , vermits an- derzints, als de poten heet worden, in dezelve ene podagrifche ziekte ontftaat. Over het ruim, tuffchen de ramen en latten, worden in de fchuinte digt by een netten gefpannen , op dat de Valken , als het fchip door de zee fterk ilingert en fchokt, allerwegen een vaften voet konnen zetten, of wel vallende, zacht nederkomen en geen ongemak lyden. Deze omftandig- heden heb ik van iemand, die eens als onderkoopman op een fchip , waarin koninglyke Valken waren , naar Coppenhagen overging. . , • ■ . ■ Uilen. g. XLI. Uilen heefc men er ook van onderfcheiden zoor- ten, als Katuilen, Hoornuilen, Steenuilen enz. Over veertig jaren bequam ik ene zeer witte , die een geel kringetje in de ogen had , en ik toen , zo goed ik konde, aftekende, en thans, in koper gemeden, alhier vertone. Deze had vermoedelyk op de hoogte van Yiland zyn ruit willen zoe- ken op een uit Groenland herwaards kerend fchip , doch was op het zelve gevangen. Als men hem in een kamer op de ta- fel zettede, en een levende duif 'er by infloot , fprong hyaan- ftonds op dezelve, rukte met den bek enige vederen uit , en at eerlt van achter door den rug het hart op, voorts het o- verige ingewand, en eindelyk het vleefch, doch van het laat- fte niets, &dan na dat hy bevorens de vederen merendeels uk- geplukt had. Havens. $. XLII. Van de Havens is bereids te voren enig ge- wag gemaakt , en daar uit hunne fchadelykheid genoegzaam af te nemen. Men befpeurt op verfcheide kleine onbewoon- de eilanden, aan Yfland leggende, dat op ieder dier eilanden maar een paar oude Ravens gevonden word , welke het voor Zich alleen behouden , en zodanig verdedigen , dat het alle de anderen, van elders naderende, afbyt en terug jaagt (*Y ^ A-Llll. (e) Vid. mW* Norrigia illuftrata p. 225. Ik heb te minder zwarigheid gemaakt, dit te" verhalen, nadien iets " diergelyks door p.Marttn in zyne Meermaals aangehaalde Defcription of the IVejlern lslavds of Schot tland van Van YSLAND. 37 g. XLIIL Strand- en Watervogels zyn 'er in zo enewater- grote menigte en verfcheidenheid, dat gene der in woonders vogels, zelve hen alle kent, veel minder met namen benoemen kan Men ziet op afgelegen plaatfen, of onbewoonde eilandjes klip- pen, die t'enemaal wit van vogeldrek fchynen: ook bedekken zy genoegzaam met vele z warmen of hopen de zee tot op 12 of 18 mylen van het eiland ; zulks men aan hun allereerfr, be- fpeurt, dat men zo naby gekomen is. Het geringd gedeelte dier vogelen overwintert op het eiland, want de meeften , ge- lyk zy in 't voorjaar komen, ook tegen den winter, onset wy f» felt naar warmer plaatfen , vertrekken. Men vermoed niet .ten onrechte , dat die vogels zo een bequaam eiland zoeken en beminnen, gedeeltelyk om het overvloedig voedzel 't g-en een ieder van hun zoort aan allerly viffchen, krabben' of Tar- naten, gewormte en diergelyken , uit de milde hand van den algemenen voorzorger, in de zee naar hun fmaak en nooddruft onopnoudelyk vind, als gedeeltelyk wegens de vele onbekJim- bare klippen , waarin zy_ met veel zekerheid voor menfchen en voflen neftelen en broeyen konnen. Van die vogelen leg- .gen enigen geftadig op het water , en weten door duikelen hun voedzel te verkrygen; anderen blyven met hunne uitgefprei- de vleugelen op de lucht zweven , en loeren uit de hoogte of niet de een of andere vifch het oppervlak der zee naderen' en ,zich buiten het water begeven zal , die zy dan , zo dra zulks gefchied, door hun ongemeen fcherp gezicht aanftonds in 't oog krygen , als wanneer zy gelyk een pyl nederfchieten , en niet ligt de vifch miflèn. Van verfcheide dier watervogels heeft men ene befchryving en afbeelding in Marlens reize naar Spits- bergen en Groenland. Zy , die ik deswegens gevraagt heb, had- E 3 den drie kleine eilandjes, p. 47. p. 60. enp. 66. bericht word ; namelyk dat op ieder van dezelve flegts een paar Raven» zich onthouden die alle na- derende roofvogels met groot geweld, gevecht en gefchreeuw terug jagen en zyn eigen jongen, zodra zy genoeg vliegen konnen, met hevig byten ijitdryft. Ja hy getuigt ook het zelve van twe paar Arenden pp twe on- «erfcneide eilanden pag. 26 en 2#p# SB BESCHRYVING Zee- Meeu- wen» Eetbare Strand- vogels. Ganzen den 'er geen byzondereachtopgeflagen, en konden my mitsdien niet veel bericht geven. Alleen verhaalde men, dat een grote Zeemeeuw een ze- kere welfmakende vifch, Runmagln genaamt,en een Kar- per nietongelyk, uit de zee haalt en te lande brengt , 'er niet anders dan de lever van eet, en de overige vifch voorts leggen laat ; dat ook het boeren volk zich dezelve wel ten nutte weet te maken, en de kinderen geleert heeft, zo dra zy gewaarwor- den, dat de Meeuwen met zodanig een vifch te lande komen, toe te lopen, hen van dezelve af te jagen, en den vifch hunne ouderen te brengen. g.XLIV. Onder de eetbare en ten delen welfmakende Strand- vogels zyn de voornaamfte, de Zwanen, Ganzen, Enden, Duikelaars enz. welke onfeilbaar in 't voorjaar komen. §. XLV. Onder de Ganzen is een zoort, iets groter dan een grote End, alhier Marge es genaamt, 't geen zo menigvul- dig is , dat men by duizend op een plaats vind. Een ander zoort, Hels ing er geheten, vak aan de ooftzyde van het eiland neder, en is by zyn komfl , ongetwyffelt door de afge- legde lange reize over zee , zo mat , dat men alsdan wel dui- zend te gelyk doodilaan kan. Enden. §. XL VI. Onder de zoorten Enden zyn velen, als de Stok- enden en anderen, goed en eetbaar, doch de meeden , als de Kriek-enden enz. wegens hunnen traanachtigen fmaak zeer onaan- genaam en walgelyk;doch waar aan de Yflanders zich niet fto- ren , maar alles , wat zy op de klippen beklouteren , of uit de zandheuvelen graven konnen, in de poi! werpen, en op hunne wyze gekookt, zonder enige afkeer , als zy hongeren , naar hunne grage magen zenden. Onder de nutfte is de Eyd er- end (IJl. Aedurfugl, Narv. Aedder, Anas plumis tnollijfi- mis Worm.) De?:e is zo groot, als een gemene gans , en word door Wmn, in Muf e o p. 302. befchreven. Onder zyne borffc heeft zy de zachte en koftbare pluimvederen Eiderdons, by de Duitfchers Edderdunen genaamt. Doch het befte is het zogenaamd Levend Dons, 't geen niet alleen de meefte uitdyings kracht heeft , maar ook het duurzaamft is. Dus *an. YSLAND. 39 Das noemt men zodanige vederen , welke die vogel zich in den broeityd uitplukt, om daar mede zyn neft, uit kleine bies- jes zaamgevlochten, tot gemak en warmte van zyne eyeren en jongen te Vullen; weshalven de Yilanders, die naby de fcheren en eilandtjes wonen, alwaar de Enden zich voornamelyk ont- houden , de netten , als de jonge Enden uitgevlogen zyn., naar- ftig zoeken, dat Dons ofdiepluimvederen voorzichtig wegnemen, en 3 dewyl zy vol mos en ttroo zyn , op horden drogen en rei- nigen. In het tegendeel zyn van geen deugd , die op andere tyden , en inzonderheid een doden vogel uitgeplukt worden ; vermits zy vet zyn, en welhaatt vervuilen. Doch van het ver- zameld Eiderdons blyft zeer weinig in het land. Het meefte word, vermits het redelyk duur uitgevoert kan worden , aan de deenfche kooplieden verkogt , die het medenemen en met goed voordeel niet alleen in Denmarken , maar noch meer bui- ten 's lands verkopen. Hier van kan Luca Debcs Fmroa refera> ta, p. 127 nagelezen worden. Men heeft my van dien Eyder- vogel noch deze byzondere eigenfchap verhaalt, dat hy niet al- leen gemenelyk vele en langwerpige donkergroene eyeren legt, maar ook , als men een Hokje van een half el lang midden in het neft fteekt, ('t geen enigen doen, vermits de eyeren van een ongemeen aangenamen fmaak zyn) hy buiten gewoonte legt, en niet ophoud, dan tot dat het boveneinde van het ftokje met eyeren bedekt is, op dat hy 'er boven op zoude konnen zitten, waar door de vogel zich zodanig verzwakt , dat hy 'er van fterft. § XL VII. Enige der Duikelaars zyn ook eetbaar; doch Duiker. Veien niet. laars. J. XL VIII. De Lommen (Liomen , Colymbi fpecies) is een Lom- fchone vogel , ter grote van een gans , met een zwarten fmal- men. len bek en kleine vleugels, weshalven, en vermits hy~geftadig vetter , dikker en zwaarder word , hy zo bezwaarlyk vliegen , als wegens zyne te ver achter waardsftaande poten gaan kan. De Yflanders geven voor, dat niemand ooit zyn neft gevonden heeft, en hy zyne eyeren onder zyne vleugelen uitbroeit;doch zulks koomt hervoort, vermits hy niet aan de zee, maar , tot ze- 40 BESCHRYVING zekerheid en gemak , op afgelegen plaatfen , en wel op of naby zoet water zyn neft legt, ten einde hy, op de eyeren zittende, zoude konnen drinken, of anders , zulks vereifcht wordende, te gemakkelyker en fpoediger 'er uit en in zoude konnen ko- men. Dit heeft my iemand betuigt , die twemaal het geluk en de gelegenheid gehad had, zulks met eigen ogen te befchou- wen (f). Geyer- §. XLIX. De Gey er vogel (Geirfugl) (g) Merganfer vogel» Jldrov. word zeer zelden gezien , en maar alleen op de beneden aan de weftzyde leggende klippen, naar hem de Geirfugl -Skeer genaamt. De bygelovige Yflanders menen , dat als die vogel zich vertoont , zulks altoos een zonderlinge en grote gebeurte- nis voorfpelt, en men heeft my verzekert, dat in het jaar van het overlyden van den koning Fredrik IV. , als wanneer men te voren in vele jaren gene befpeurt had, verfcheiden van dezelve gezien zyn. Van de 5- L. Het is aanmerkenswaardig, met -wat ene voorzichtig- Neften heid de Watervogels hunne Nesten op de fteilfte rot- zen en voordeligfte plaatfen op veelerly wyzen weten te leggen en zodanig te verfteken, dat men dezelve- of geheel niet vin- den , of niet dan met de grootfte moeite , ongemak en lyf- en levensgevaar beklouteren kan (b). Waarby voorts de kundig- heid dier Vogelen noch meer te verwonderen is , met welke zy , offchoon zy gemenelyk haar voedzel zeer verre moeten zoeken , niet alleen de plaats hunner neften wedervinden, maar ook een ieder het zyne onder zo vele honderden , ja dik wils dui- (ƒ) Van dien vogel hebben Mrorm.Muf. p. 304 en Willugb.Omitholog. p. 2^9 iets aangetekend. De gemelde vogel is in grote, geluid en geaart- heid gelyk aan enen anderen, door de Yflanders Huubryre, en door die van Ferroe Imbrim genaamt. Mergus Maximus Ferrenfis JVormii in Muf. p. 303. In de Orcadifche eilanden Embergoofe,Sibba!d.Scot.illuftr,prodr. p, 11. lib. 3. c. 6. van welke zeer fraye berichten te vinden zyn in Luca Jacobfoen De bes Ferred, p* 128. (g) Vid. Worm* p. 300. JVillugb. p. 253. (Jj) Waar van by voorbeeld zeer fraay te lezen is , 't geen D. Steinkuhl deswegens van 'de Noormannen verhaalt in zyne Topograpbia iVorwcgia p, 1 1 7 feq. der VVa tervo- gels. vanYSLAND. 4? duizenden , die malkander in >s menfchen oog t'enemaal celvk Jchynen, zonder miflen konnen onderkennen (i\ § LI. De Eyeren zyn Cgelyk gemeenlyk ook die dèf Vanh™ wilde zoetwater vogels) groengeel verwig met zwarte of bruine ne I™- vlekken, t geen tot enig nadenken gelegenheid geeft , en ook reD* van dikker fcbalen, dan de eyeren der landvogelen , ongetwv- feit wegens de ruuwheid der luchtftreek en nabyheid der zee op dat , wanneer de broeyende wyfjes, door de afgelegenheid vanhunvoedzel, t geen dikwerf gebeuren kan , een wvltvds afwezend moeten zyn, aleer zy weder naar hunne nellen kon- nen keren , de inwendige warmte inmiddels niet zo ligt zoude verminderen, de uitwendige koude lucht 'er in dringen, en het kuiken omkomen (*). De meeden dier eyeren zyn welfmakende en van een zo goed gebruik, dat daar door het gemis der eve- ren van het tamme pluimgediert volkomen en overvloedig ver- goed word; t geen de Denen, welke de eyeren tot allerlv ge- brink noch meer als de Yilanders gewoin zyn , by hun ver- blyf aldaar byzonder te ftade koomt. §. Lil Thans ga ik over tot het hoofd- en voorn aamfl ge- Va« *, deelte dezer befchry ving ; namelyk , de ryke en byzondere gTote zegen, dien dit eiland van den goeden God aan de onuitputtely- menigte ke menigte van zo vele en menigerly grote en kleine welfma- rlevis" kende en nutte Zeevisschen geniet, nadien dezelve zich en> alhier noch in hunne volmaakfle deugd en onverzwakte kracht bevinden; want het een door de ervarenheid bekende onwe- derfprekelyke waarheid is, dat hoe verder naar het Noorden F de CO Waar van ^Zorgdrager zeldzame en lezenswaardige aanmerkingen aan- f eGn tomende Zyn QGroenlandfi Van St. Jan tot Kruisverheffing word onder Schotland by Bockenefs en Seremat , en van Kruisverheffing tot Ste. Cathariue by Yarmouth se vifch c en heeft men by placaten verlof, daar mede, zo men zulks goedvind tot den laatften December voort te varen. * Gedurende de eerfte drie weken, namelyk van den 25. Tuny tot den i< July,word al de gevangen Haring on verdeelt in zoorten onder elkander in tonnen gepakt, en door welbezeilde vaartuigen , den buizen nagezonden en Jagers genaamt, overgenomen , en zo fpoedig mogelyk naar Hol- land gebragt; vveshalven men dezelve Jager s-Haring noemt Na dien tyd word de Vifch, zo dra hy binnen fcheeps boord en -ekaakt H zorgvuldig in drie zoorten onderfcheiden , die men Maa'tW- Volle en Sciioot-Haring heet, en een ieder van dezelve afzonderlyk ge" G* niet cu ^nuui-iuMBG neet, en een ieder van dezelve afzonderlvk *e- zouten, en in byzondere tonnen gepakt. In de Maat 'iU-ki r-ino word noch zo mirt melk als kuit gevonden, en is wel vet, doch nie? duurzaam. Vol le-Ha rin g word het zoort genaamt , 't geen vol melk of kuit en ,n zyn volkomen fland is. Schoot- Haring Cgefchoten Haring) Ylen- Haring (contrate pro Tdele , dat is, ledige) gelyk ook Hor Haring (hollen Haring) is die geleegt is, of kuit en melk gefchote i ten minfte dezelve zo los heeft, dat hy op het fchieten ftaat f welke 70/ ftand met een byzondir woord Kuitziek en Melkziek benaaml word) weder flegter is, en zo lang niet duurt, als de Volle- Haring. Met de van Y SLA ND. 4? grond zich zo wel op enige my medegedeelde berichten i i de volgende grondftelling. Ter plaatfe, alwaar de gro-e en kleiner vifchzoorten , welkers gemeende en geliefde voedzeï ' de Haring is, zich in ene byzondere menigte en vettigheid be- vinden , aldaar moeten noodwendig de Haringen zich in een grote overvloed onthouden. Nu zyn mv, en wel van de groot- fte zoorten, de Zeehonden of Hayvisfchen, de Bruin visIchen of ZEEVARKENs,en van de Wal vifchzoorten, behal ven de Vin- visch (die derhalven by de Noormannen SiLDHUALofSiLo- auAL; dat is, Haringwalvisch, heet) de zogenaamde Noordkapers inzonderheid bekend, in wier magen (leeds een groot getal ingezwolge Haringen gevonden worden. Ik zalflegts inzonderheid den laatften gedenken, en van denzel- Noord' ven teffens een merkwaarde omftandigheid bybrengen, Hy ont- kaper* houd zichvoornamelyk op den uitterften noordelyken hoek van Noorwegen , de Noordkaap genaamt , waar van de Groen- landers hem zynen naam gegeven hebben , ongetwyffelt we- gens de beide laatffgenoemde zoorten komen de buizen , zo dra een ieder zyn lading heeft, of niet meer te vangen is, voor en na t'huis , alwaar alle de drie zoorten , aleer men dezelve verder verzend , geopent on nieuw gezouten en zodanig aangevulc worden , dat men uit 14 zeeton- nen 12 nieuwe tonnen, die een laft heten, maakt. Van de holland- fchen Haringvangft fpreekt Happel. Relation. Curiof. Tom. IL t IX, Se&, 35. Nam in ftagna® amnes trameundi VAN Y S L A N zeeboezems of op de zandplaten , ja tot inde monden der vloe- den poogt te vluchten, zich genoegzaam voor de deuren der inwoonders begeeft, en beide ten fpyze en tot koophandel in onbegrypelyke menigte aanbied ; waar door de hem na- zettende grote en kleiner jagers , zo verre de grote hunner lighamen, en de diepte van het water gehengen wil, dezel- ve inwoonders teiFens aangeboden , en, als zy flegts toetas- ten willen , in de handen gelevert worden. Echter is hier by aan te merken , dat zowel de kuiters , om hunne grote reize te volbrengen , zich , zodra zy gezet heb- ben , weder in zee begeven , als- het broed , zodra het eni- ge krachten bekomen heeft , insgelyks uit natuurlyke drift , en om zyn groot oogmerk te vervullen , naar de zee ylt (w). Doch om dit alles noch duidelyker en verftaanbaarder te ma- Van- de ken, zal ik de. J-aarl.yksche loop der Ha ringen-, Jaariyk- voor zo verre men daar van zekere berichten heeft, vanf^eder- plaats tot plaats aanwyzen , en teffens tonen , op wat tyd een z'dve."" ieder volk dien zegen deelachtig word, en de wyze op welke het zich denzelven ten nutte maakt. In het Noorden breekt de h o ofdzwarm reeds vroeg in De het voorjaar uit, waar van de ene Vleugel zich weft-ho°rd~ waards wend, en met de maand maart wegens de vervolging zvverr? der vele grote Viflbhen van rondomme , en van de firandvo^nen0611 gsls van boven, zich in zo dikke en- dichte fenolen naar het vleugel ,, eiland Yfland begeeft, dat men. niet alleen aan de zwartheid die0 zJch en het. wemelen van het water , nadien zy door angfl tot aan weiten" het oppervlak van het zelve dringen , en dikwerf fchynen , 'ér wend. uit te willen fpringen, hunne. koroft van verre befpeurt ; . maar ook, als men dezelve te gemoet vaart , en met een hoos , waar mede de zeilen uit de zee begoten en nat gemaakt wor- den, of diergelyk een hclachtig werktuig- 'er inflaat, onfeilbaar op eenmaal' ene tamelyke menigte van_ dezelve, gefchept en G 3 op- plêrhque phcibui evident ratio eft\ ut tutos fcetus edant , quia. r.on fint ibh qui devorent partus fiucïusque minus fxviant. (w) Conf* Natkrantz de Har in go p. 1 7. € I 54 BESCHRYVING opgehaalt kan worden. Of die vleugel, welke zich naar Yfland wend, te voren een gedeelte naar de terreneuffche banken zend en waar de reft van het aan de weftkuft van Yfland nederflor- tend heir bly ven mag, is alleen het alziende 002 van den AU magtigen bekend. OndemuTchen is het zeker , dat aan alle de zyden van het eiland dezeeboezems, bochten, bayen of fiorden daar van vervult zyn , en teffens, behalven de natrek- kende koftelyke andere eet- en nutbare kleine en groter Vis. ichen, inzonderheid de Noordkapers ( die wegens hunne gro- te zich met vertrouwen verder in de Noord -zee te volgen 1 derwaards geyoert, en genoopt worden , dat oort voor hunne rechte woonplaats te verkiezen, waar van Zorgdrager na te Ie- zen is. ö Dean- De twede grote en beft bekende ooflelyke Vleu- „afr^GEL j>aa;*van ook echter in het voorbyftreven een gedeelte ooften 5a aur de 0(f ' en znidkuften van Yfland nederdaalt ) ftort , door wenden- de hem volgende Bruinviflchen, Kabeljauwen enz. voort^edre- de vleu-ven, fteeds verder benedenwaards in de Noord-zee : doch zo- *«• danig, dat daar van een Afglzondert gedeelte, namelyk het oosteltke, zyn ftreek .naar ■ de Noord kaap (,) en verder naar de gantfche noorweegfche kuften {y) benedenwaards neemt , hoe- W Zorgdrager meld in zyne te meermalen aangehaalde Bloeyende on- komfl .der aloude en hedendaagfche groenlandfche viïïbhery II deel T Hoofdft.bladz .5)7- datontrentSt. Jan de bayen by de Noord alp van jonle viffchen, inzonderheid Haringen, wemelen en krielen, en hy zelf bv Lopdc en Curoy verfche.demalen met opmerking gezien heeft, dat bet water zi?h daar van op zommige plaatfen byna als levend vertoonde. Ta da : hv daar van vele troupen by malkander boven water heeft zien tcholen nie f/ü\ by,honderde». maar duizenden teffens in een fc oo en "er me de floep door geroe.t , met lenzen 'er in gefchoten.en dus enige ^ gen heeft zulks zomtyds twe te gelyk aan de lens bleven handen O) Te dezer tyd ,s de nering en vangft by Noorwegen geenzints zo groot, als invonge tyden, toen de hoofdftreek derwaards «S en iaar? lyks enige duizend fchepen uit Denmarken, Duitfchland, Vr efland Hol- land, ja zelfs uit Schotland, Engeland en Vrankryk naar de h vens van Noorwegen quamen, om den gezouten Haring van daar af "te haten en zich en hunne naburen van denzelven te voorzien; doch welke ove vl'oed ontrent den jare ,560 het fterkft vermindert zoude zy«,pl>k in de aan- ge- v a n Y S L A N D. 55 hoewel een gedeelte zynen loop langs dezelve' geftadi* ver- zee vervalt , terwyl Tv?ede GEDEEL- volgt, tot het door de Sond in de Ooft-, het andere, zodra het de noordfpits van Jutland ontmoet zich . aldaar in tweën fplkft,en met enen arm aan de ooftzydé van ' Twede Jutland afloopt (2), doch door de Belt zich met die indeOofl-^EELs,. zee (a) welhaaft weder vereent, terwyl de t wed e arm aan en£ an?' , iwede "e arm, gehaalde Topogr. Nerw. Capi <;. p. 29 fq. bericht word ; ook heeft tot dien tytfhet Hans e- Sta dtsche Comptoir te Bergen zich bv dien handel zeer wel bevonden, doch de vermindering merkeiyk onder- vonden. Thans konren van daar wegens de Rothfchaars noch duren* de Bergervaarders Broederschap jaarlyks noch wel enige honderd lafjen gezouten Haring naar Hamburg, Bremen en Lubeck,doch dew-yl dezelve op verre na zo vet en goed niet ïs,*Is de Vifch,die daar l, hVT^ y ^ uu e" Schoc/la"d gevonden, ook geenzints zo zorg! vuldig als door de Hollanders gefchiRt , gevlyt en gezouten,^ daaren- boven 111 vurenhoute tonnen (die den Vifch een onaangenamenbyfmaak ge- ven) gepakt word ,,s het vertieren gevolgelyk ook de wind niet zter groot. Inde verenigde Provinciën is bereids, in den jare 1620 bv ola- caat verboden,-enigen Haring binnen de klippen van Hitland,. Yriand etr Noorwegen te vangen en te zouten, veelmin van die lieden te kopen' bv confiscatie van zodanigen Haring, en een geldboete van 300 Caroli O) By Ahlburg word inzonderheid jaarlyks veel Haring ffevansen en gezouten, in tonnen naar de kutten der Ooftzee en Hamburg ter ver- koop gebragt; doch vinden geen vertier, vermits een ieder , óie de veel beter hollandichen betalen kan, denzelven liever neemt «Met deHaringyangft en handel aan de K usten der Oostzee'ïs het kortelyk dus gelegen: Toen i\i Haringureek noch fterker naar Noor- wegen qnam.is.van denzelven ook op-de Kusten vak Schonen zo- danig ene menigte gezouten en verzonden , dat men een goed gedeelte van Europa daarmede verzorgde. Want toenmaals was, gelvk (Mam Ma*, nns Hifi. Nat Septent*. Lib.XX.c. a*. verhaalt, de zlarm "zo dik Z von fottim retm ptfcantwm lacerarentuufed etiam in agmine Ulo bipènnh vellancea mtliians in medio pi fcium immifa fiimaretur. 't Welk ook ondpr anderen gelegenheid gaf, dat te Hamburg het Schonen vaar deus ge- zelschap 111 bloey quam , en den Haringhandel Merk dreef, \ ffe*n noch ten huldigen dage onder dezelve benaming duurt ,-zyne Voogden opzi.ndersenopperopzienders ter beftiering,en zyn eigen beëdigden pak- Ker, wrakker en waarderer in bediening heeft, en eigentlyk den Haring- handel, hoewel flegts maar alleen met den hollandfchen Haring, als de bef- te en gangbaarfte waren, blyft voortzetten , vermits de vangft ónder Scho- nen van overlang een einde genomen beeft. Bus werd verderop langs de. "Ü i -i „ 5* BESCHRYVING de weflkufl van Jutland afdaalt , en naar Sleeswyk , Hol- ftein de gantfche Zweeds che Kust, gelyk ook onder Finland en Es ten geen goede Haring gevonden noch gevangen. In den Sinus Both- nicus vind men een zoon zeer kleinen en drogen, ofTchoon anderzints elen en welimakenden Haring, Stroming of Strömling QHalec Botbr.icus Neukranz de Hareng. p. ipO genaamt , in een ongelooflyke menigre 01. M. d. b. lib XX. c. 19. De Finnen vangen dezelve noch hedendaags zo menigvuldig, dac zy zeer gezwind daar van een grote menigte verfchal- ken, die zy noch levend op het ftrand in grote hopen nederftorten, en dus naar het getal der manfchap onder malkander verdelen. Ü3ch in Wefterbotheu werpt men denzelven in grote vaten en tonnen, zout hem wel, roert hem met een ftok ond.er een, en laat hem dus 24 uren (laan, tot hec bloed uitgetrokken is en hy ftyf geworden is -, waarop men him den volgenden dag weder uitneemt, in allerlei kleine tonnetjes verdeelt, en voorts aldaar verkoopt , of wanneer men 'er gelegenheid toe heeft , in de nabuurfchap verzend. 01 Rudb. fit, de Ave Selav. p, 98. Ook pleeg men de kleinfte Haringen gezouten in bakovens te drogen, en ten ge- fchenk aan buitenlandfche Correfpondenteu te verzenden , gelyk ik my erinnere, dezelve in myne tedere jeugd gegeten, en welfmakende bevon- den te hebben.ïDoch thans, nu de tongen kieffcher en darteler geworden zyn, b ehoeft men met dezelve zo min als met Raffen Redding naar Duitfeh- land te komen» Op de tegenovergelegen kuften der Ooft zee word de togt veel talry- ker gevonden , werwaards hy dan ook zyn vervolgers , inzonderheid de Dorfchen, die niet, gelyk de groter Kabeljauwen, voor de engte van de Sond en Belt fchromen en terug blyven , maar hoopswyze volgen , en by Lubeck het vetft en lekkerft worden, met zich voert,- weshalven op de kuften van SLEESWYKen Holstein circa aquinocïium vernutn ge- noeg Haringen worden gevangen. Schoeneveld Ichïhyol. p 37. doch wel- kers deugd vermindert, behalven dat men ook op die plaatfen met het in- zouten en toebereiden niet te recht geraken, of tegen de Hollanders mark- ten kan, waarom zy verfch gegeten of immers gerookt, en dierhalven al- daar tot geen Kooproanswaren gebruikt worden Onder de laatftgenoem- de zyn de Kie lerbuc ring of Bucklingen en de Flickha- riNg byzonder fmakelyk en wel gezogt. Ben effens dezen komen op de Mecklenburgsche Kusten de Buckling en Flickharing, die al- daar op de wyze,als men in de Annalei 1'Vratiflav. d. 1720. Menf. /lp; il. CL If. Art. 4. omftandig en lezenswaardig verhaalt vind, toebereid worden. Waar- op de Pommersche volgen. Van deze laatrten fpreekt Neukranz in zyn den Haring ter ere gefchreven Panegyricus p 42. dusdanig; Slesvicenfes faporis junt eximii> quibus nihilo inferiores funt StraUfundenfei , ab bis Rofïochienfes , mox fVismarienfes ; ultimum locum Lubecenfei occupant ob fundi fterilitatem. Wyders worden ook op de Pruis sis che kuften en by *~f ' van YSLAND. 57 flein (Z>),het (lift Bremen en Vriefland (alwaar dezelve weinig gevangen, immers geen handel'er mede gedreven word) voort- ylt,tot hy door Texel en het Viie in de Zuider-zee (c) dringt, en na dezelve omtogen te hebben , weder ter voleinding zy* ner grote reize, naar de Noord -zee terugkeert. Waartegen De Wed- de t w e d e grote, weftwaards zich wendende afzondering, lyke, af" die thans de allerfterkfle is, in begeleiding der Bruin viiTchen, ^ van Hayen, Kabeljauwen, Lengen enz. welhaaft naar de h i t t- den ooft. landsche en orcadische eilanden (alwaar, gelyk ]yken te voren gezegt is , de hollandfche Haringbuizen 'er inzon- vleu§'el* derheid op paffchen) en naar Schotland flreeft , alwaar Hare ene hy op nieuw een fcheiding ondergaat , en met een t a k aan de tak' H ooft- by Dantzig Haringen gevonden ; doch zyn zeer mager, en deugen en du- ren gezouten niet, maar dienen alleen om te roken. Gabr. RzaczynskyHiff, Nat. Polonix Tr. 6. Se&, /. §. 3. Qi) Offchoon zy zich in geen zo groot ene menigte laten vinden, dat zy tot koopwaren zouden konnen verftrekken, Ipyzen zy nochtans velen, en brengen ten minde ene overgrote menigte van de fmakelykfte Kabeljauwen, Schelviflchen, Dor'flchen enz. mede, die zich by het fleeswykfche eiland Hügeland op de menigerly en bequame gronden , beneffens vele andere eetbare , ja lekkere vifchzoorten , waar van men zeer ligt een geheet boek zoude konnen befchryven, ophouden en meiten, op welke zy ten bekwamen tyde door de inwoonders in grote menigte gevangen, en met goed voordeel op de Elbe en Wezer verkogt worden. (c)Werwaards zy de hun nazettende Potskoppen en Bruin viffchen tot zelfs in het Y met zich trekt. Zorgdrager 2. deel bladz. 96. Doch ten befte van den groten Haringhandel is op zware ftraffen verboden, die Ha. ring in te zouten , maar moet tot Strobukking gemaakt worden , gelyfc dan die Tybukking of Ybukking bekent is, die in november en decem- ber gemaakt, wel zeer vet en aangenaam valt, doch alleen in Holland en de naaftaangrenzende oorden vertiert word, vermits zy wegens hare vetheid niet duurzaam, en derhalven ter verzending onbequaam is. In february, maart en april word zy, vermoedelyk de gantfche Zuider-zee doorkruift hebbende , en thans op hare terug kering naar de Noord zee zynde , weder onder Noordhoïland voor Enkhuizen , Monnikendam en Hoorn gevonden , gevangen en tot Strobukking (by de Hollanders Str ais dbukking en Enkhuizer-B uk king genaamt) toebereid, en thans magerer en duurzamer zynde , in goede menigte naar Hamburg, Bremen enz. ontboden en verzonden , en van daar door het Ryic ver- tiert. ."■ > . I 58 BESCHRYVING ooftkuft van Schotland (d) nederdaalt, om Engeland trekt, en onderweg ook mede aanzienlyke zwarmen den Vriefen , Hol- Twedelanders , Zeeuwen , Brabanders, Vlamingen (e) en Franfchen tok. voor de deur zend; doch met den anderen tak den Schot- ten op de Westzyde, en den Yr en toeylt , (die hy zich rondom, hun eiland mededeelt, offchoon zy beide 'er geen an- - der gebruik van maken, dan dat zy hem verfch eten, en de hem 00 Yverige patriotten in Groot- Brittannien hebben ten aüen tyden hunne landslieden door opwekkende gefchriften en mondelinge vertogen getracht te bewegen, zich te benaarftigen , den hun door Godt eigentlyk en voor hunne deuren verleenden zegen niet zo onverantwoordelyk.alsge- fehied, te verzuïmeiïjön door de Hollanders voor den mond te laten wegha- len; ook heeft men in later tyden aan het engelfehe hof, om de vereni- ging van het koningryk Schotland met de engelfche kroon in den be» ginnen te bereiken, en vervolgens te vafter te verbinden ,. alle moeiten aangewend, om den fchotfehen gezouten Haring in den handel buiten flands in aanzien te brengen , ten welken einde inzonderheid met de itadt Hamburg zowel door de koningin Anna ,. als den koning George I., beide glor. gedachtenis, byzonclere verdragen opgerechr , en door het vereende parlement met dankzegging beveiligt zyn ; ook heeft men hun ïn Hamburg alle gemak , gelyk ook eigen beëdigde pakkers en wrak kers toegedaan; doch zulks wil tot noch toe niet gelukken ,gedeeltelvk vermits de Schotten denzelven te vroeg, en aleer het noch tyd is, vangen en gedeeltelyk en inzonderheid , nadien zy flegts met kleine boten in * zee lopen , te naby het land viiïchen t en den Haring niet voor het mes doen fterven, veelmin terftond,zo dra dezelve voor en na gevangen word binnen fcheepsboord inzouten , maar in de boten werpen , als dezel' ve vol zyn, naar land varen, en dan eer ft den Vifch op het ftrand ka" kenen zouten» als wanneer, vermits gemeen.lyk meer dan 24 uren verin! pen, de gevangen Vifch inmiddels reeds merendeels door zyne weekh-id aan het verderven geraakt ,. en mitsdien in fmaak en duurzaamheid rZiï iets verloren heeft; doch het fchynt, dat zy van jaar tot jaar meerder vlvc willen aanwenden. yc (e) De Vlamingers hebben zich niet alleen voor vele jaren zeer fterk 00 de Hanngvang!tgelegt,maar ook de beite wyze , om dezelve te handha- ven en ie zouten,.uitgevonden ; doch door den Godt mishagenden lan-du- «gen rehgieoorlog, en de daar door veroorzaakte grote verandering in den koophandel geheel krachteloos , en zelf uit zee "geraakt zynde ,% de Hollanders , gelyk «n meer andere Hukken , alzo ook in die viffeherv en handel in hunne plaats gekomen, hoewel echter de hollandfche SSmo-ÏÏ der de kooplieden m Neder. Saxen tot op dezen dag wegens de wyze der loerulbDg VLAiiMscHE HariWC of Flainifcher Öariifg genaamx word v a n Y S L A N D. 59 hem najagende andere Viffchen zich beft mogelyk ten natte ma- ken) en eindelyk, na dat de reeds gezegde verdelingen van de twede grote afzondering in het Canaal weder vereent zyn hunne ovengen door de viffchers niet gevangen , en door de roof viflchen niet verflonden reft , die gewis noch verbazend groot is, in de Wed- zee (lort, en zich aldaar, naar het ge- ineen zeggen, verheft, of veeleer, en om beter te fpreken , op de kuiten niet verder, of zeer weinig (ƒ") befpeurt word , maar volgens alle vermoeden , fchichtig voor de warme lan- den, naar zyn geliefd Noorden, en oorfprongelyk vaderland terug keerd. ö J O onukfprekelyke rykdom der Goddelyke mildadigheid en zorge,die alleen in dezen enigen onaanzienlyken kleinen Vifch door zyn woord enen-zo heerlyken zegen gelegt heeft, dat hyniet ilegts zo vele millioenen vrefelyke , grote en kleine Viffchen verzadigt en voed , maar daarenboven ook noch vele honderd duizend menfchen gedeekelyk tot ene aangename fpyze ver- ftrekt, en gedeekelyk door zyn vangft, toebereiding, verko- ping en verzending overvloedig onderhoud en winft verfchaft, en echter niet verdelgt kan worden (g). H 2 $. LV. (ƒ) Maillet in zyne Befcription de /'Egypte Lettre IX. Dag. 25-. merkt «Is iets zonderlirrgs aan , gelyk het ook is, dat in de maanden december january en february zich in Egypten by Groot Cairo Haringen vertoon- dan aIIe de reedsgenoemde ViiTchers Op de kuften van Noord . America word de Haring mede gevonden doch geenzints by zo grote hopen, als in Europa; ook word hy verder zukftvk niet dan aan de vloed van Carolina gezien. Of deze een gedeelte van de aanvangelyke zeer grote zwann zy, die by de eerfte aankomft op de groealandfche kuften , m plaats van met het overig gezelfchap zuidoo! ftelyk te gaan , veelhgt naar de noordweftlyke kuften van America af- geweken is, dan of hy de reft van gene zy , die, gelyk gezegt is her k« naai van Engeland doorwandelt heeft , is' niet 'te' ««S^&hïi S bekend, dat de Haring, ten minnen in een merkelyk getal , in ge e zuid- lyke ryken, als Spanje, Portugal of de zuidlyke delen van Vrankryk zo- min als op de kuften aan den Oceaan, in de Middelandfche zee, noch ook op de afncaanfche kuften gezien worden, juift als of het dien vifch verba!- dea vanYSLAND. tfj kent, dat ik hem niet behoefte befchryven , en zyn vleefch zo den ware, zich derwaards te begeven , op dat die landen daar van uit En- geland voorzien zouden worden ; weshalven dan ook de' kooplieden van DevonshireenCornwaldenzelven op ene byzondere wyze door pakken enPERssRNtoeberyden, en naar Spanje, Venetië, Livorno en andere oor- den van Italië ib grote menigte verzenden , gelyk in de aangetotfe Jtlas Marit.p. 104 te lezen is. - Tot klaarder bevatting van het thans bygebragte kan ik niet onaanse- roert laten, hoedanig de Engelfchen den zogenaamden Red Herring, dat is roden Haring ,. naar de bruine verwe , die hy door den rook be- kooint, gelyk den ingezouten witten Haring, naar zyne natuurlvke zilver verwe, die hy behoud,, benoemen, en denzelven op de volaerde wyz.e te Yarmouth vervaardigen; namelyk , dat men hem (zo dra een boot vol gevangen is) te lande brengt, en, na dat de kiewen en het in- gewand uitgefneden zyn,. met fpaanfch zout wel gezouten , in tonnen werpt, en enige malen doorroert; dat men hem, nadathy i6of tenhoo*- ften 24 uren er in gefhan heelt, weder uitneemt , met water affpoek» en in enige daar toe gemaakte grote hutten op (lokken over lange latten hangt; dat men daar onder een vuur van zeer kort gefoleten hout maakt en het alle vier uren op nieuw aanfleekt , op dat hy ^dus , vermits alles dient en de ingang gefloten is , geheel doorroken zoude, en dat men «in-- delyk de te verzendene zes weken daarin laat hangen , en als dan in ton- nen pakt (//^ Lat lm FVillughhy Hifl. Pifc. p. 220.) Nadien ook in den aangetogen Atlas Mantiwus alleg, loc. een om Han- dig en tot rayn oogmerk niet ondienftig bericht van de voordelige jrroot- brittarmicbe viflchery der Sardynen, of, zo zy die Viffchen zelven noemen , Pticbards , gevonden word , zal ik my de moeite niet laten verdrieten, het merkwaardigste uit te trekken , en vertaalt hier te laten volgen. Die Viflehen vertonen zich voornamelyk op de kuilen der beide welllyke graaffehappen Devon en Cornwal ,. en brengen dezelve meer voordeel toe, dan enige andere zeevifeb. Hunne eigentlyke tyd duurt van het begin van auguftt wi'ót allerheiligen , of den eerilen november. Men geeft voor , dat zy een klein vifchje, Britt genaamt, vervolgen , en daar door in ae monden der rivieren en havens geraken, Zy komen met den vloed, en zwemmen zo na aan het oppervlak des waters , dat men hunne komlt reeds van verre door het gewemel van het water gewaar kan wor den. fMen vangt dezelve op twederly wyzen,. weshalven hunne vifïchers gedeeuelyk Drovers, gedeeltelyk Sayners heten. De Drovers pailen op den groten zwara, als dezelve in de monden der rivieren en de havens koomt,. en ontfangen hem met wyde vierkante dwars te«-en den ilroorn der vloed uitgezette netten, waar door wel van den dikken hoop vele ter zyden en boven over ontkomen,- doch alles , wat tegen het net fioot, verftrikt en gevangen, word. De Sayneius - viflehen in de open- zee, ■F 04 BESCHRYVING zo welfmakend , dat het alomme (h ) voor een aangename fpyze gehouden word. zee, en klagen fteeds over de anderen , dat zy de viflchery bederven , aangemerkt hunne bewegende netten zeer weinig vangen , en genoegzaam /en 7 wan n breken , verftroyen en van het ftrand verdryven , waar by noh komen zonde, dat hun vangft geen goede koopmans .varen geeft ver- mits de Vifch, door het gezwind ophalen en trekken uit de enge mazen der "T^tTf^L net i 't geen niet anders , dan die op te rivie- ren gebruikt worden, gemaakt, doch veel langer is, invoegen, ciaar de- ze üicts *o tot 40 vademen lang zyn , zodanig een zeenet 600 vademen uitftrekt. Dezelve worden door dne ot vier n zeenet menigmaal wvde boten, waar van ieder ten minfte met zes mannen bezet :s , beft.ert. Slboten begeven zich met de netten in zee, en trekken dezelve naaf de plL °,Thv ar zy de togt der Viffchen verwachten; doch richten zich hier- fn naar heTtekenVt geen hun van een verheven heuvel gegeven word.door enSeden'dï op denzelven geftelt zyn,en zy Balkers -of Huers, da is aanwvzers en roepers noemen; want dezen van de klippen den ?oop óf den Leek, die /e vifch houd , aan het gewemel van het water welhaaft befpeuren, en door roepen , pypen , het zwayen van een vlag, of wat anders, tuflehen hun afgefproken mag zyn het teken geven, waar- na zv, die zich in de boten bevinden, hunnen arbeid richten, er, de netten dus uitwerpen en ftellen, dat zy dezelve den aankomende Viflchen dwars teeen zetten. Zodra de netten volkomen uitgefpannen zyn , roeyen enigen lanes een omweg tot achter den vifchzwarm, daan alsdan met hunne ne- men in het water , en jagen alzo de Viflchen in het net Vervolgens brengen zy de einden van het net te zamen , en trekken het, t zy in zee, alwaar zy de vangft in hunne boten werpen , of wel eerft op het ftrand, welke laatfte manier, wanneer het ftrand zonder klippen en niet te fteil is, als de voordeligfte boven de andere verkozen word, vermits zv op de laatugenoeaide wyze zeer dikwils op eenmaal 3 tot 400 tonnen vol Vifch (ik mene niet in ene trek, maar uit enen z\varm)konnen beko- mDie Pilchards worden als Haringen gepakt en geperft, en naar de Straat in Spanje, Italië en de Levant met goed voordeel verzond mi. Op wat wyze het inzouten , roken en pakken van die Vifch gefcuied, kan omftandig gelezen worden by Willugb. c l p. 223 Jeq (h) By ons (te Hamburg) heet dezelve Kabbelau , by de Hoogduit- fchen Bolcii, by de Hollanders Kabeljauw , by de Denen, als zy zich door ons willen doen verdaan, Kablag, anderzints gaat dezelve by hun onder den gemenen geuachtnaam van Torsk mede door , by de En- gelfchen Co o, Codfisch, en op enige plaatfeu Keeling. Afellus major vu/garis, Schoenevcld. vanYSLAND. «55 Zyn voedzel, gelyk wy,aan die voor onze Elbe by Hüge- Zyn" land gevangen word, bevinden, is allerly viflchen , inzon* voedzeU derheid Haring, en ook grote en kleine Kreeften. Men kan zich niet genoeg over de onbegrypelyke verdou- Heeft e- wingskracht verwonderen , die in de magen van deze en an- ne voor- dere huns gelyke zeevhTchen gevonden word. De ingezwol- treffeiy- ge viffchen worden binnen zes uren verteert, 't geen ik nit^Jer< het volgende befpeurt heb. De vifFchers van het zo even wings. gemelde eiland zetten de haaklynen tot de SehelvilTchen voor kracht, den tyd van zes uren in zee uit, vermits men zich des wegens naar het ty , dat is eb en vloed , fchikt , waarin , gelyk bekene is, van zes tot zes uren een verandering gefchied. Als nu, onmiddelyk na het nederzinken van het aas, een Kabeljauw een Schelvifch , die te voren 'er aan gevangen is , infükt , be- vind men, by het ophalen, den Schelvifch reeds verteert, en de haak, die te voren in hem (lak , nu in de Kabeljauw vaft ; zulks men deze daar aan ophalen kan ,* doch wanneer de Ka- beljauw,eerft kort voor het ophalen van de haaklyn , een daar aan hangenden Schelvifch inflikt, laat hy zich wel in den be- ginnen mede ophalen , vermits hy zyn roof niet gaarne ver- laat , maar befpeurende , buiten het water getrokken te wor- den, den ingezwolgea vifch gewillig glippen, en valt dus af en ontkoomt. Nochtans is zyne fterke verdouwing noch duide- Jyker te befpeuren, wanneer hy grote Kreeften ingeflokt heeft, hoewel men zo beftipt niet weten kan , of hy tot de vertering, wegens den harden huid van dezen,een langer tyd, dan tot die van den Schelvifch nodig heeft ; ondertmTchen bleek uit het be- richt, my door de oudfte en bedrevenfte vhTchers op Hilgeland gedaan, dat de fchalen in de magen eerft aangetafi: , en zo rood geverwt waren , als wanneer de Kreeften in water ge- zoden zyn , waarna zy tot een dikke pap uitdyen, en eindelyk geheel en al verteert worden (*')• I De 0') Even gelyk de Zeefchilpadden in en met de fchalen door de Kro- codillen verteert worden, volgens de aanmerking van P. Feuillet in zy- ne Co&tinuat. du Journal des Qbfervat, Phyfö%ues, p. 375, 66 BESCHRYVING Hoe de- zelve ge- vangen word. Wanneer de vifch - tyd is. De ma- nier van viflchen. Van den zelven word tweërly zoort vanStob vifch ge maakt. De Yflanders vangen dien vifch met haken, waaraan zy eer* ftuk van een uitgebroken moffel, of de verfch uitgefnede rode kieuwen der te voren gevangen Kabeljauwen hechten ; doch zy byten noch beter op een ftuk warm raauw vleefch , of het hart van een even te voren gefchoten vogel, als een meeuw en diergelyken , waar mede een vifTcher veeleer 20 viflchen , dan een ander neffens hem met het gewone aas één enigen vangen kan ; weshalven ook zoortgelyke konftgre» pen, wegens het te groot voordeel, op den rechten vifchtyd door een koninglyke verordening verboden zyn. Als de bo- vengenoemde vifchtogt eerft aankomt , is de menigte der viflchen zo groot, dat zy zich met de rugvinnen- boven het water vertonen , en alsdan byten zy zelfs op een blote yzere haak , waar aan geen aas gehecht is. De rechte vifchtyd begint van LiehtmifFe , of den 2. Fe* bruary, en duurt tot SS. Philippus en Jacobus, of den 1. May, als wanneer de warmte beginnende, de vifch niet meer op den duur toebereid kan worden. Men befpeurt, dat al de vifch zyn ftreek tegen den ftroom neemt. Het vittellen gefchied in zee , of in diepe bayen by. dag ; doch in de ondieptens, die niet boven de tien vademen- water hebben , of wanneer de fterke branding der zee tus* fchen de fcheren het uitlopen belet, by nacht. De befte en fmakelykfte vifch word in de open zee op 40 en 50 vademen , alwaar hy overvloedig voedzel heeft , gevangen. Waar te* gen die onder het land en in de vifchbayen gevangen word ,, geenzints zo vet, goet en eel is. Van den gevangen vifch weten de Yflanders tweëerly zoorten Stokvisch (k) te vervaardigen , die zo goet, fmakelyk ea eel valt , als nergens anders,. De (£) Ik gebruik hier het woord Stokvisch in fctifu generico, vermits men in Opperduitlchland alle gedroogde vifch met deze van de oudfle drogenswyze herkomende naam gewoon is te benoemen. Het is naine- lyk by de noordfche volkeren een zeer oud gebruik , hunne vifch , die fcunne voornaamfte en meefte fpyze is, ter beter bewarUig, tegen den tyd, dat ntanYSLAND. 67 De eerfte zoort , die van Flacken, dat is Klie Fiack- VZN (/) of Opsplyten , Flackyisch geheteu word , is vifcü' I 2 de dat zy niet viflehen "konnen , hart te drogen ; weshalven dan , vermits de vifch zo hart ah een Stok gedroogt is, of naar de fterke zamentrekking, aangemerkt men hem rond droogt, de gedaante van een stok bekoomt, de Duitzers gelegenheid genomen hebben, hem in hunne tal e gemeenlyk Stok vis ch te heten. Ongetwyffelt heeft men den eerden ert meeften Stokvifch uit Noorwegen bekomen, van waar noch huiden ten dage de meefte gebragt word. Aldaar maken hem de Noormannen inzon- derheid van Kabeljauw enDorfch. Hoe zy denzelven vangen, toebereiden en drogen, kan uit de aangehaalde Topograpb. Norweg. p* 113 feqq. om» ftandig blyken. Den vervaardigden vifch , brengen zy in grote vaartui- gen naar Drontheim en Bergen ter markt , van waar hy voorts verder verzonden word. De zoorten , welke men thans aldaar toebereid , zyn ï. de R oTHscHAR,Deeufch Rots karing-, 't geen van rot, radix, en skara, fin de, den naam draagt, aangemerkt hy geheel tot aan den fharc geklieft word, vermits de vifch, na dat de kop afgefneden en het inge- wand 'er uit gehaalt is , in den rug opgefneden , de ruggraat uitgeno- men, en dus ook in den buik tot den {taart geklieft word, dat 'er twe hangen uit worden (Olaus M. c. I. lib, XXL Cap. 2 zegt; Fentresin bicubitales ligulas inftat funium abfeiffas?) Het befte zoort van deze heet ffartftfrf)/ vermits het veel è'ler dan de overige is, en word in het by- zonder van de onder het land gevangen Dorsch vervaardigt. Echter lopen 'er ook zomtyds op die wyze gedroogde Lengen onder, welke aoch de allereelfte zyn. Deze Bftrtfifrf) word meeft naar de catholyke landen verzonden, en in de ryke kloofters gegeten. 2. DeRuNDFiscn. of Rondvisch. Deze word niet geklieft, maarhem alleen de buik opge- fneden, het ingewand 'er uitgehaald , en vervolgens aan een dun touwtje by den ftaart opgehangen, als wanneer hy zamenkrult, rondachtig droogt, en derhalven in den handel Rundfis en of Rondvisch ge naam-t word. Van deze zoort gaan de befte naar Holland, en de flechtfte naar Bremen. De Rundfisch of Rondvisch kan alleen in het voorjaar toebe- reid worden, als de lucht fterk doordringd , en in ftaat is, de gantfche vifch te drogen; doch by warmer jaargety is men verplicht, den vilch, op dat de wind 'er beter zoude -doordringen en hem konnen drogen , te klie- ven, dat is Rots c heer te maken. Conf. Topograph. No* weg. ct'f. loc, Jons Laurizen Wolf. Norrig. illuflrat, p. 62 fchryft ; om Waattn £attër *c rêrres runt» / men ©omroerftsfen ffeefe i>e / oc faa ffafles oen étetóa ring ', dat is. Jn de lente laten zy hem rond drogen ; doch de zomervifch klieven zy, en mitsdien word hy Rotfchar genaamt, CO §tefa eft di/cindo , <§(af , Tomus , differiutn , vetüti cum pi/cis in tó~ tx&s s BESCHRYVING de eelfte, lekkerfte, fmakelykfte en koftbaarfte. Hy werd op de volgende wyze- toebereid : Zo dra de vh~ fchers met een goede vangft aan land komen , werpen zy den vifch op heifflrand. Hunne vrouwen, die welhaaft by de hand zyn fnyden denzelven den kop af, openen den buik, ha- len het ingewand 'er uit, en paden hem terftond ; dat is, fcheuren of klieven hem van den buik af tot beneden toe open , en halen 'er de ruggraad van den nek tot op drie le- den (vertebra) onder den navel uit. Als de vrouwen zulks verricht hebben, liepen zy zowel de afgefneden koppen, om ten fpyze te zoden en de afgekloven graden daar na tot brand te gebruiken , als byzonder de lever, om tot het ma- ken van traan aan een zyde te leggen , op hunne ruggen naar huis ; waar tegen de mannen , inmiddels uitgeruft en zich naar mate van hun vermogen met brandewyn gelaafc hebbende, den geflackten vifch in lage of dunne kleine hopen neifens en op malkander werpen, doch alles zonder zout, en denzelven dus drie of vier weken, naar dat de wind hun gun- frig is, cf fyn5 doordringend en beftendig waait, laten lig- gen, en een weinig uitgeflen. Voorts maken zy vierkante banken van ftrarsdftenen , waarop zy den vifch , om te dro- gen, Huk voor (tuk wiffelswyze neifens elkander uitfpryden, en vooral de huidzyde naar boven gekeert , op dat de regen de binnen zyde niet treffen en vlekken verwekken zoude. Als het weer droog is, en de noDrdenwind fterk waait, kan de vifch in drie dagen droog genoeg worden. Wanneer de vifch nu droog is, fhpelen zy denzelven in hopen, huizen hoog, op -elkander , en laten hem dus ongedekt voor regen en weer flaan> tnos ohlongós fecatus efl. Gudnu Andr. in Ijïand. Lexic. 2frCI1t Q5erg SMUItt, cc Stfra. fyïiïofr. bladz. 273 fchryft : 3>e feftie af fatet anïw ent) U* xtó QtèHtpl fem nefteit aantoifc beffar ubi «gorfef / genjjer och Jjeflfipntcr/ aff l)uiifc u fa f! iii^eii fait e/ men f lief e od) torre; dat is: Zy (de Noonl- landers) leven van niet andersi dan van hunne viflchery, die geheel van Dorfchea , Lengen en Heilbotten beftaat, waar van zy gene inzouten * aaaar klieven en drogen. van YS LAND. «r flaan , tot zy hem op zyn tyd aan de deenfche kooplieden verhandelen , die denzelven by de aflevering op gelyke wy« ze opflapelen , en tot St. Jan liggen laten , als wanneer de- zelve ingefcheept word. De twede zoort, die de Yflanders van de Kabeljauw maken, 2. De WOrd ^>Cngpf/* ift Zudf. Da« toe behoort ook niet minder de uit koemelk gedrukte vettig- fed/de Butter, namelyk Bu-tere AS.B«,creaZv «Je**: ie weten bo, C*/*. *m, wm *W. («»* »^r. Bu-Os en Bu-Koe, L &c!) Gelyk dan van overlang beide -de Latynen en Gieken, zonder Yan het ftamwoord reden te konnen geven, Butyrum en fi*Tvpi ge- zegt hebben, welke laatfte >y>H*i 7VPtU enz* uk dl?tQe'S ïUffe\aaLd, ^«ffl«fa lh'uarum eteentlyk verftaan kan worden. Waarby ik noch zal SSttébMft ; want gelyk in Europa T en Z , alzo worden in Aiia fi en fe S v effcbeide tonelen veelvuldig verwiffelt Dus hee; : de Harii , m- aonderbeid Terpentin, die door de natuurlvke to«^»of^^^ ting, drupswyze uit een boom vloeit ^ "!* en ?J, vide HtUm Htero* phytic. lib. I. c. 4^ en by de Arabieren Tz ara fluxtt, manavit. Tz ir wi enDsARU Lacryma arboris f. refitta* VANYSLAND. «I In de handeling bruine Traan word genaamt, Hier by zy ook geweten , dat het allerbeft zoort van Van een Traan , onvermengt gelaten wordende, dat gene is, 't welk ander uit de lever van Kabeljauwen, Hayen en andere viflchen j°°^vaE lekt ; weshalven de Yflanders alzulke lever in tonnen verza- melen , en daarin ongevaar zes weken laten leggen en fmel- ten , waarna zy het dus van zelf uitgedropen Traan affchep- pen en ongekookt onder het te voren gemeld klare Traan, tot deszelfs verbetering, mengen ; vervolgens het overblyfzel uiü^ koken , by het bruin Walvifch traan gieten , en zodanig het een met het ander aan de deenfche kooplieden verhande- len (0. g. LXV. De Bruinvisch of het Zeevarken (ƒ) isBruin- een in de Noord-Zee bekende vifch, uit het Walvifchgefiacht, vifcb' van 5 tot 8 voeten lang. Het is niet nodig, denzelven te be- fchryven , vermits men thans daar van zeer beftipte ontleed- kundige befchryvingen heeft (g), waar op ik my alleen mag beroepen. Of van dien vifch meer dan een zoort gevonden Tpord , heeft men my niet weten te zeggen , doch koomt my zeer gelooflyk voor , vermits men in noord - America twe L 2 van {e) De Noordlanders maken het ook veel van de lever der Dorfchen etr Kabeljauwen, die zy tot hun Stokvifch klieven, vermits zy dezelve in de lucht leggen, en de vettigheid 'er uit laten druppen. En de Franfchen,die, *t geen zy van anderen zien , zeer gezwind weten na te apen , verzuimen Biet, op Terreneuf diergelyken uit de lever hunner Mohtë te trekken. Dio° nyf. e. I.Tom. fl.pag. 104. "Dns heeft ook Moll op zyne reeds gemelde grote kaart van noord- America zodanig een pers, als de Engelfche aldaar tot dat einde gebruiken, doen afbeelden en vertonen. (ƒ) Yfl. SüINHUAL of SUINHUALLUR, Ook WlTlNGER, NoOrW* Marsuun of Ni ser, Deenfch B runs kof (wegens zyn dikachtige Tonde kop (gelyk ook Springhual of Springer (wegens zyn ge- woon fpringen by een nakehden itorm uit de zee) Gal/. Marsüin, Angh Porpesse of Por pus. Scot. S ea- pork,Phocaena RondcL Tur- sio Bellon, Delphinus Septentrion alium Schonev. (é") FM» Ephemerid. Nat. Curiof. Dec. I att. 3. p. 22. Lvwthorp Ahrigdm. &c VoU IL p* 839 fef. & finperrime Supykm, U Annah fPra» tiflau* Art. XL u BESCH R Y VING van dezelve heeft (h). Zyn • vleefch is alzints eetbaar; want de Schotten op de Wefteilanden (?) eten hem doorgaans , err zeggen , dat het zowel een gezonde als zeer voedzame fpy- ze is, en de Franfchen maken op Terreneuf van zvn vleefcli worden (&) ; doeh hy word meeft om zyn fpek , offchoon hy het zelve niet veel heeft, gevangen , vermits door het groot verval der groenlandfche vifchvangft het Traan thans zeer fchaarfch en mitsdien duur is- OndertufTchen is hy , we- gens zyne ongemene gezwindheid in het zwemmen en fprin- gen , zeer bezwaarlyk te bekomen , by zo verre hy niet by toeval , door zyn onverzadelyke begeerte naar haring , daar £oe zelf gelegenheid geeft (/) , waar door de goede Yflanders ook; (£)•• Namelykhec ene en wel hetgrootftè geheel wit, zo groot ate een koe^. wiens fpyze allerly vifeh is , doch de lieffte. makrelen, haringen en fardy- nen ; gevende één tot twe quartelen Traan. Het twede heet Pourfiüe ea word in alle zeen gevonden». zwemt fteeds. fehaarswyze,en is goed te eteiu Dionyfi d. L Tom. II. p. 258. Cs) Martin d. lp 2 69» yc] Diettjf*. ter reeds genoemde plaatfê. (/) Waar van /trend Berendfen Berg in zyn zelden voorkomend Boek" & Swinemarfffcfce unb 9ïorn?egifd)e JperrUrftfeif genaamt, biadz. 298 de volgen-- de aardige aanmerking maakt : &at bflrber CC mibertibeil / fanfOltl anno 1625. at imgc fyutfe l fom fttWgn ox \w efffer ©iib / bm fotiébc ttbC: giorben oc fwrre QSugfe/ fcucr Qtfnberna bcm <&Ufwc tvaer/ oc jatte &am nebem fcre faa at be ba . I, Seft. UU u.6>. gwaart- wifch* BESCHRYVING ais fpek gedroogt \ gebruikt en tot Stokvifch gegeten word, Gemeenlyk kookt men 'er traan van. De lever is zo onge- meen groot, dat men met een van dezelve een quarteel (dat is een vat van 64 hamburgfche flubgen) vullen kan («). Ook kan men uit het dunne Vleesch van den onderbuik dun- ne riemen fnyden , die , als zy gedroogt zyn , en een jaar of iets langer gehangen hebben, tot alle de vettigheid 'er uitge- lekt is, zich zodanig laten toebereiden , dat zy gelyk oflen verhemelte freaken, 't geen my een aanzienlyk koopman uit Coppenhagen, die voor dezen te meermalen in Yfland geweelt is , verzekert heeft. §. LXVII. Dikwils laat zich alhier ook een Zwaart- of veeleer Zaagvisch zien, die een takachtig en een dubble kam gelykend zwaard voor den kop en boven den bek liaan heeft (0). Ook heeft de heerM... K...,, welke vele jaren op Wejtmann-oe ge woont heeft, my verhaalt, dat in die zee noch een ander door de zeevarende lieden alzo genaamt zoort van Zwaartvissch gevonden word , die een daar voor aan te zien krom zwaart of fabel (welke in der daat veel- eer een gekromde paal gelykt , en met vleefch en vel , gelyk een andere vin, overtogen is) aan het einde van zyn rug heeft. Ik zal van denzelven hierna in de befchryving van Groenland op zyn plaats handelen. Ondertuffchen is het verwonderens- waardig, dat die anderzints vrezelyke dieren, de Walviflchen, zo dra zy een zoort viiTchen van dien aart van verre befpeu- ren, zeer angftig worden, fpringen en ylings vlieden ; gelyk dan 00 Martin zegt ter reeds genoemde plaatfe , dat een lever van een gro- te Hay alleen een fchotfche pint , dat is byna vier engelfche maten Traan uitlevert, en dat zodanig een lever in een ketel, halfvol water, gekookt, en kokende de opkomende en overlopende train afgefchuimt en in eeo «on gedaan word, .... . , » * Ho» voorts de levertraan gemaakt word, zie in de not. e op bladz.83. (V) Pristis f. Serra Piscis, Angl. the Sawfjsh. milugbby Hifi* Pifc. Lib. III. tap. \^.Mart. Spitsberg, reize cap. 6. n. 7. van zyn gevecht met de Walviflchen. Vide Dionyf. defcript. cit. Tom. II. p. 2i$ wirYSLAND. 87 dan ook de Robben voor hun vrezen, en dikwils op het land naar de menfchen fpringen , om hun ce ontgaan, waar van ter gemelde plaatfe ook de reden gemeld zal worden. §. LX VIII. Voorts voege ik ter verder onderzoek hierby Zeebui* (p) 't geen ik van de Z e e b ü l l e n , Z e e s t i e r e n en Z e e- Ien eiï koe yen uit den mond van twe geen oog- maar oorgetui-^0^20* gen gehoort heb ; namelyk , dat dezelve met den kop een Os, doch met het lyf en de poten een Rob of Zeehond ge- lyk zyn , en dikwils met hun bulken ee weeg brengen , dat de landkoeyen tochtig en als dol dat geluid volgen. g. LXIX. Van de Robben of Zeehonden zal ik inRobbea. de befchryving van de flraat Davis verder fpreken. J. LXX. Van de Zoetwater-visschen heb ik niets byzonders aan te merken. By Holm, in de Elkra, by Kleppee , gelyk ook 211 andere Zalmen. diepe bayen , waarin beken of kleine rivieren van het ge- bergte vallen, worden Zalmen gevonden, die tegen de grootfte watervallen opzwemmen , en zich dikwerf ongeloof» lyk hoog tegen dezelve verheffen. Dezen zet men zoge- naamde Zalmkiften , die uit dicht neffens elkander geflagen itaketzclen beflaan , dwars in den weg , waar door zy wel naar boven ftygen , maar niet weder te rug keren konnen : Als de Zalm op zyn vetft en beft is, zet men een fchakel, of gemeen zoort van netten, in de rivier, en dryft hem 'er in. Vermits hy niet terug keren kan , fpringt hy , de een hier, de andere daar, op zyde uit en op den oever, alwaar hy van de 'er neffens gaande boeren gevat , en van denzeï- ven bywylen 200 fluks gevangen worden. §. LXXI. Slangen worden op het gantfche eiland nietSlangea befpeurt ; hoewel gewis niet uit ene byzondere eigenfchap zïn hier van het land , . maar ' vermits dezelve wegens hare verre af- tiiet* gele- 1 (p) Men kan van dit Strandqüag (Strandvee) gelyk het deenfcfre boerenvolk het noemt, nalezen, 't géén Jacob. in Muf. Reg„ Dan* P* L 5V&. 3. tf, 4.9. uit de Aiï< Mech Phihf* Haunisnf% aanhaalt. Ook weinig On ge- diert. en Mui zen. S$ BESCHR7VING belezenheid van a-le vaft land -aldaar «iet wel komen, en, door de alhier heerfchende ongemeen ftrenge koude , die , gelyk bekent is , tegen de natuur van die dieren ftryd s aldaar niet duren konnen. §. LXX.II. Aan dezelve hevige en langdurige koude, benef- fens het gebrek aan bomen en bollenen , is mede toe te fchry- ven, dat men van geen, of ten miniten zeer weinig, On ge- die rt of Insecten weet. Alleen wilt men my van Huis- s pinnen te zeggen, die zeer gemakkelyk in de huizen der inwoonders voortkomen, en ook van HoRssELENen Paar- den vlieg en (Oeftra,, Jfili) welke in de neusgaten en aan den binnenrand van het Foramen ani der dieren hunne eyerert leggen, en dezelven door de warmte der dieren laten uit- broeden (q). Als het geregent heeft, komen een zo grote menigte dauwwormen {lumbrici terreftres) te voorfchyn , om de verfch gevalle vochtigheid ter hunner verquikking te zuigen , dat de inwoonders wanen , dat dezelve geregent zyn. g. LXXIIi Muizen worden hier ook niet veel gevonden, vermits zy, wegens de doordringende koude en gebrek aan voedzehin de dunne en met zwavel vervulde aardlagen , waar onder de rotzen zyn, niet leven konnen. Het kerkhof van het oude klooiler Widoe heeft de eigenfehap, dat, als men Muizen op het zelve nederzet, dezelve terftond dood blyven , volgens het verhaal van iemand , die zulks te meermalen be- proeft , en betuigt heeft , het dus een waarheid bevonden te hebben. Doch het is zeker , dat hier van geenzints de heilig- heid dier plaatfe, door de voormalige catholyke wying, of eni- ge lang verrotte overblyfzels der aldaar mogelyk begraven heiligen , maar flegts een aldaar, meer dan elders , fterke en dik- (q) Gelyk deze tot noch toe onbekend gebleven wyze van uitbroejing van diergelyke Vliegen uitgevonden , en met a'le veranderingen en ont- zwastelingen» omftandig befchryft Pallisvieri Efper. e Ohferv. intor. all Ori^in. de var, InfeBt, p. 96. feq. en Racolt. di var. TratU j>. I. fefr ea Rngion. int. aW Eftro de Snot ëftr. vanYSLAND. 89 dirike opftyging der zwaveldamp , de enige en ware oorzaak zy (?) , 't geen te meer te vermoeden is , vermits byna over het gehele eiland onder de bovenlaag der aarde de zwavel zich zeer zichtbaarlyk uitgebreid heeft , waar van ongetwyffek dit kerkhof een groter voorraad, dan andere plaatfen,ten deel is geworden -5* 't geen door een natuurkundigen, 't zy door een Kent , by zoverre het niet te gevaarlyk was , of door de reuk en het graven ontrent die plaats nagevorfcht zoude konhen worden. Myn verhaler had, gedeeltelyk uit eigen beweging, en gedeeltelyk ter begeerte van verfcheide goede vrienden , enige pakjens van die aarde naar Coppenhage mede geno- men, doch bevonden, dat dezelve aldaar de 'er overgehou- den Muizen geen het minfte letzel toebragt , ten klaren bewy- ze, dat alles aan de gezegde zwaveldampen, die hy niet had konnen mede nemen , toe te fchryven is. §. LXX1V. Aan de noordzyde van het eiland kan men van Wanneer half juny tot den laatflen july het lighaam der Zon, niet de Zon alleen boven den Horizont , maar oogfchynelyk haar onder- dite^Iand rand meer als een mans hoogte boven het oppervlak der zee 0°Ser te verheven zien. Te middernacht fc-hynt zy iets groter , en zo gaan be» roodachtig , als by ons , wanneer zy ondergaat ; doch geeft fchynt, zo veel licht, dat men alles ten vollen, gelyk by dag, zien *gerwaa" kan ,* daartegen is haar lighaam in january t'enemaal onzicht» niet. baar , behalven dat men boven aan de tegenoverflaande ho- ge bergen een klein fchynzel ontwaar word , en heeft men alsdan, ongetwyffeltdoor de wederomkaatzing , een fcheme- M ringj (r) Hier in verfterkt my het bekende , en dit t'enemaal gelyk zynde verfchynzel der Grotta di Cane by Pozzuob , waar in een fterk uit den grond opftygende zwaveldamp, ter hoogte van een voet boven de aarde, aan een op den grond gedrukten hond, of ander levend dier, een gelyke werking doet. Ray Obferv. made in a Journ. tro' Italy &c. p. 275, Des- 4jelyks heeft ook in een kelder, niet verre van de Brodelbron te Schwal- bach. D. Pechlin. Lib. III. Obferv. Phif Medic. 44. en de Graaf Marfili by Altfohl in Hongarye uit een aardbuil of fpleet aangemerkt, en deze laatfte terftond met een experiment zodanig een door kunft nagemaakte damp van dat verfchyuzel opgeheldert. Dattub. Tom, l, p, 94. f?f% 9o BESCHRYVING ring, of dag , van anderhalf uur of zeven quartiers. Waarby aan te merken is , dat alhier zo wel de toe- als afneming van het licht zeer fpoedig , en ten minde de helft gezwinder als in ons land gefchied. Van bet §. LXXV. In de lange nachten genieten deze lieden ene Noorder byzondere weldaad van God , door het nu meer bekend wor- licht. dend, en dikwerver, als voormaals, ook ons , ja andere noch verder van den Noordpool gelegen landen, tot een ieders ver- wondering vertonend Noorderlicht , nadien zich het zelve , zodra de dagen beginnen te korten, vertoont, en , na mate deze afnemen, in geduurzaamheid en fchynzel kennelyk toeneemt ; ja gedurende den gantfchen winter geftadig licht ; doch met het langen der dagen allereerft weder vermindert. Zodra de lucht van fneeuw of regen zuiver , onbeneveld en niet onftuimig , of met een woord , als de Hemel zeer helder is , word men na zonnen ondergang en fchemeravond terflond dat licht gewaar, 't geen byna den gantfchen nacht , en wet zo helder flikkert en fpeelt, dat het de volle maan in haar bes- te fchynzel niet alleen evennaart, maar haar menigwerf over- treft. Het ontftaat aldaar altoos in het noorden of noordwes- ten , flaat naar het zuiden over, en vervult niet zelden de gant- fche lucht. Het weer mag den vorigen dag geweeftzyn, zo het wil, nochtans vertoont zich het Noorderlicht, zo de lucht 's nachts helder en bedaart is. Zyne gewone ver- we is witgeelachtig. Of men Nadien dat licht zo dikwerf verfchynt, is gemakkelyk op **"!?, te maken , dat men daaruit niet te wel en zeker het daarop te ver- volgend weer kan voorfpellen ; ten minften zouden, aleer men wachten daar toe met enigen grond konde komen , noch vele en meer weè.r dan een jaar zorgvuldig gemaakte aanmerkingen , beneffens kan/ Cn waarnemingen van den toeftand der lucht door den Barometer enz. vereifcht worden, die de aan dat oort wonenden niet in Haat zyn te maken; ondenuflchen is aldaar het gemeen zeg- gen en vermoeden , dat als dat licht bleek en geelachtig fchynt , het droogte en vorft , en in het tegendeel als het roodachtig is , regen en wind aanduid. Ten miniten zoude het vanYSLAND. 91 het zeker wezen , dat als dat licht zich ongemeen üerk en fchietende vertoont, daarop gemeenlyk, 't zy flerke wind of ftrenge vorft, volgt (s). Het is my zeer aanmerkelyk voorgekomen, dat de oudfle Het Yflanders, gelyk my geloofwaardig bericht is, zich over derJhynI: thans zo menigvuldige verfchyning van dat licht verwonde- mene- ren, en zeggen, dat men het in vroeger tyden aldaar zo dik-vuldiger werf niet gezien heeft ; 't geen my alzints gegrond toefchynt, ais voor vermits het ook voorheen in andere oorden van Europa nooit dezen* zo veelmalen , als nu in later tyden, gezien is, offchoon men nochtans in het midden en tegen het einde van de vorige eeuw reeds genoodfchappen der wetenfchappen zo wel in En- geland als in Vrankryk , en daar onder naarfïige ftarrekun- digen gehad heeft, die 's nachts de hemelloop vlytig nafpeu- ren , en echter diergeryke aanmerkelyke luchtverfchynzels zel- den waargenomen hebben. Veelligt brengen deze door my nagefpoorde en alhier bygebragte omftandigheden , met de o- verigen, die bereids in druk zyn, vergeleken, iets tot nader ontdekking van dat licht toe (ê). Zo veel ziet men , dunkt my , klaar en overtuigend , dat Van het zelve niet anders kan ontftaan , dan door gezwinde ont- waar hei ilekingen van vele zwaveldampen, die, vermits zy zo verre ontftaat» zichtbaar zyn, zich hoog in de lucht moeten bevinden. Dat ook daartoe in het Noorden voorraad genoeg en overvloedig gevonden word , blykt genoegzaam, uit 't geen ik te voren van M 2 het (s) \ Is aanmerkenswaardig ï als in de Phikfoph, Transa&ions N* 30$ verhaalt word, dat dit Noorderlicht in het noorder deel van Engeland ge- mener is, dan elders, en aldaar Streamers, Merry Dancers,oï Petty Dan- sers genaamt word, dat men daaruit ook vermeend het weer te konnen voorfpellen, en dat, wanneer dat licht groenachtig is , zulks ftorinachtig weer, en geel zynde, helder weer en droogte zoude aankondigen. (f) 't Is te hopen , dat wy door den tyd van het gezelfchap te Peters- burg, gelyk de meefte en befte aanmerkingen, ook de naafttreffende oorzaken der wording van dat vuurfpel aan den Hemel te verwachten hebben , ver- mits AeheevMeyer in het eerfïe deel zyner Commentariën p« 3? en voS« genden daar toe bereids een roemwaardig begin gemaakt heeft, $2 BESCHRYVING n Het don dert in den win ter me- nigvukli ger en fterker dan in den zo- mer. Vele Dwaal- lichten. het eiland Yfland en van Jan-Mayen eiland bygebragt heb- Vermits nu de vele vuurbrakende bergen , de aardbranden, en de warme wateren van de giftingen, die in het binnenfte dezer lan- den plaats hebben-, getuigen , is ook te gelyk kennelyk , dat van en uit dezelve de zwaveldampen in onuitputbare menig- te geftadig naar de hoogte gezonden worden. Doch gelyk in de warmer en heter luchtftreken diergelyke zwaveldampen,, offchoon naby de aarde, of, als zy- een weinig hoger geko- men zyn , zich ontfteken , en in weerlichten , bJixem en ftra- Jen opflygen , alzo gefchied het van zelven , dat zy on- der den Noordpool, wegens de grote op het aardryk leggen- de koude, meerder ruft en gemak genieten, om omhoog te fty- gen , of ook deswegens langer tyd te gebruiken, aleer zo ve- le ontdoken dampen weder te zamen gedreven worden , dat een werkelyke ontfteking gefchieden kan , tot eindelyk hoog in den Dampkring hun een genoegzame menigte van allerly zoort ontmoet, die door een vochtige koude zodanig zamen- geperfl en verdikt word, dat zy in brand geraakt, en, gelyk een luchtvuur , helle ftralen van zich geeft. • g, LXXVI. Gelyk het dan ook op dien grond, naar myn f vermoeden, her voort koomt, dat men aldaar gedurende den zo- mer nooit , of immers zeer zelden , en daartegen in den win* • ter te meerder en heviger do nder heeft. Gelyk ook, dat men ten zelven tyde, als het fneeuwt, zeer vele en menigvuldige dwaallichten en Ignes lambentes ziet , waar toe op een eiland, alwaar men zo veel met zee- viflchen en traan omgaat, de Hof gewis niet ontbreken kan, Die vlammetjes zyn gewoon, aan alle flaven en Hokken , yzere fpykers, de maften , raan en het wand. der fchepen , de hoe- den en mutzen , en waar zy zich voorts aan hechten kon- nen, te blyven hangen. En de eenvouwige en blode Yflan- ders (gelyk ook elders het domme volk) zyn , offchoon zy niet branden konnen, noch ooit voor hunne ogen branden, 'er angftig voor ; ja fluiten, zodra zy dezelve gewaar worden, haa. ftig en befchroomt de deuren hunner woningen , op dat dit fchynvuur niet naar hun haardvuur , ( 't geen zy vermenen dat v a n Y S L A N D. 93 dat gefchieden kan) mochte trekken , zich met hef zelve vere- nen , en alles in vlamme gezet worden* §. LXXVII. In het laatft- van den zomer laten zich dikwils Byzon» Ringen en Byzonnen aan den Hemel zien, die, gelyk men aldaar nen» aanmerkt , fleeds van zeer ongeftuimig weer gevolgt worden , waar over men zich niet verwonderen moet , vermits alhier de gantfche gefteltenis der bovenlucht daar toe vatbaar en be- quaam is- ; 't zy dat tot hare verfchyning gladde ysvormige ysdeeltjes in de wolken , gelyk enigen ; of cylindrifche ha* gel , gelyk Huigens , Wolf en andere willen , vereifcht wor- den. g. LXXVIIL Eigentlyk hebben de Yflanders alleen t w e Alhier Jaargetyden, zomer en winter, die beftendig duren *jEs en met elkander verwifTeleir, zonder dat men de eldcrs>befpeu-twejfra-r- rende zoele tiüTchentyden, lente en herfft, ontwaar word. Ech-getyden« ter heeft men meer winter,dan zomer, en in den zomer fneeuwt , en hagelt het bywylen. In den zomer kan het nu en dan zo heetzyn, dat men genoodzaakt ïs, alle klederen af te leggen, als wanneer in den nacht daarop een zo flrenge en doordrin- gende koude volgt , dat men zich niet genoeg dekken kan , en, als men ontwaakt, alles rondom met fneeuw bedekt ziet. In den winter valt veel Sneeuw ; doch met een ooftelykeri wind fneeuwt het zo flerk , dat het land en de huizen met. elkander gelyk gemaakt worden. Ene ongemene Koude doet zich, gelyk men my bericht D* heeft , niet dan in de maand april gevoelen ; denkelyk, ver- f0u^e is mits de zon ten dien tyde het langft van dit eiland verwydert in April. * ge weeft is, en ook wel wegens den tefFens aanhoudenden noor- den wind:, die als dan meerder en gevoelbaarder ysdeeltjens («) van de verder onder den Noordpool gelegen ysbergen by- brengt. §. LXXIX. Dat het op dit eiland altoos flerk en wel onge-Vanhet fladig en veranderlyk waayt, zal niemand verwonderen, die weer, M 3 - zyne O) Cotif. Supplem, IL Annal. Wrati{lav. 238 aan , dat de gemene landziekten colyk en melaatsheid zyn ; 't geen ge- makkel-yk te begrypen is, als men de ongure fpyzen en' onreine levens- wyze der Yflauders in «aniaerking neemt. van Y S L A N D. 9? melk by, waarin een, met garen omwonden, hol pypje , of dik- ke vederfchacht , gelloken , en een weinig brood , als men het heefc, tot verfterking van het kind, gelegt word. Als het kind ontwaakt, of een teken van honger geeft * keert men het naar, den fchotel , en geeft het het pypje in den mond , op dat het daaruit naar zyn nooddruft zuige; maar wanneer zy het ten doop , of anderzints over land hier of daar brengen , geven zy het een lapje, met huy doortrokken, in den mond , op dat het zyn voedzel verkryge. Na verloop van drie vierde deel jaars moet het kind de fpyzen , die de ouders genieten , mede eten, Van bakeren , wiegen en oppafTen weet men geheel niets. Met de veertien dagen fteekt men het kind reeds in de klederen5 laat het op den grond leggen , en zich wentelen en keren, tot het zich zelven oprecht en begint te gaan. Dus zorgeloos s flegt, kommerlyk, rauw en ongemakkelyk worden die arme kinderen van de eerde dagen hunnes fteeds. moeyelyken le- vens gehouden , gewent en als gehart. Niettemin ziet men onder de Yflanders doorgaans rechte lyven en onverwrongen ledematen ; weshalven het zeer zeldzaam is, een gebrekkelyk menfch onder hun te vinden , waar uit klaar blykt, hoe voor- zichtig en liefdadig de natuur werkt , als, zy flegts vertrouwc en vryheid gelaten word. §. LXXXV. Te voren heb ik ter loops gezegt, dat hunne Van de Spyze'N liegt , en hun vaatwerk onrein is , waarby ik nud°™erei~ voegen moet, dat de toebereiding noch erger, walchelyker en dunner naauwlyks menfchelyks zy. Het volgende zal ten overtuigend Spyzen. bewys verftrekken. Hunne dagelykfche fpyze is by de mees- ten het vleefchj't geen aan de afgefneden Kabeljauw- Dorfch- en andere vifchkoppen blyft zitten. Dit, of ook nu en daa een paar Hukken van den vifch zei ven , werpen zy, als zy daar van eten willen , in een ketel , doen 'er een weinig zeewater by, en flingeren het, als het naauwlyks een wyl gezoden is , zonder zout, men zweige enige andere kruideryen, gretig bin- nen. Schapen- en ander vleefch zetten zy,die het hebben, in een weinig zoet water op het vuur , eten het ook zonder zout Q) N en O) Hierin de Lappen gelyk, die ook alles zonder zout eten. Schcffer, Lap* 1 98 BESCHRYVIN G en noch niet half gezoden. Daarenboven nuttigen zy niets ,. 't zy vifch of vleefch, verfch gevangen of onlangs gedood ,.. maar werpen alles te voren een tydlang weg, tot het enigzints begint te rotten;, want het anderzints de gevoelloze, opperhuid hunner tongen niet aandoet, maar hun onfmakelyk voorkoomt. Zelfs vermeerdert hun vuur de affchouwelykheid hunner fpy- zen. Weinigen van hun hebben enige turf, en noch weiniger hebben hout, als 't geen zy alleen van de bomen bekomen, die hun nu en dan uit het Noorden, en vermoedelyk uit Rufland , alwaar dezelve door ftormen en watervloeden nedergevelt wor- den, toedry ven. Gemeenlyk gebruiken zy alleen vifchgraden, en ook wel beenderen , met een weinig dikken droefem van traan (c) begoten , om te heller te branden. Hun lekkerfte ge- recht is een fchaapskop, waar van zy alleen de wol afgezengt en denzelven dus onder de aiTche van hun heslyk vuur te bra- den gedoken hebben, die zy dan, gaar zynde , met huid en ai wat 'er aan is, tot op de beenderen afkluiven. Zy zyn, ge- lyk de uitterfte Noordlanders in't algemeen (d) zeer grote liefhebbers van B o ter en Vet , zelfs : het traanachtig Hay- ipek, Lapponia cap. 18. Martinier e in it ener. per Sëptentr. sap. \j. (c) Dac is traanhef; vvanc onze lieden noemen de hef faex, 5>rtl0/ Holl. Droessem van Wyn, Oly enz. de Zwitzers £rtlf a4an pen konnen, 't geen door.de deenfche kooplieden aangevoert BrooeJ' word, hebben zy geen Brood; maar bedienen zich, in plaats van het zelve, van onverkoopbaren drogen Stokvifch (e), doch ongezoden en flegts een weinig gebeukt. Allerliefïl eten zy een fluk van dien vifch met boter ( als zy die hebben ) of, by gebrek van dezelve ,?met Hayvifchfpek , of ook met traan of talk befmeert. Een ander zoort word ook wel uit een tuflchen liet gras zelve in het wilde wafTend zoort koorn gemaakt; doch is zeer flecht en voor vreemdelingen niet te eten. g. LXXXVII. Hun Drank is het water, 't geenzy, ge- Van hun lyk boven gezegt is , zeer gezond en aangenaam hebben , in- Drank* ^zonderheid word het water geroemt , dat door de kracht der zonne van de ys- en fneeuwbergen fmelt en afvlied (ƒ). Buiten N 2 dit (é?) 't Geen ook het Brood der Laplanders is. Scbef. Hifi. Lappon.pag* m* ip4» gelyk mede de noordlykfte Noorweger Jons Laurifen JVoljf Nor- rig uiujir, pag. 10 8. Jpaffre icfe $3ro& aftft / mm for 33ro& britse U *cof&ftob -w tor gfóf/ fem U t$m ubi Zbiulwf oc bet MUt H ifttev bc? .H>te 2mc\ / bvwylen met fchaapsvellen gevoedert, moedernaakt en in zul- ker voegen neffens elkander 'er op nederleggen, dat ter plaat- fe de een zyn hoofd legt, de ander neffens hem zyne voeten fteekt; (taande flegts alleen een klein plankje, of een ftuk van ■ een enkel deel recht op, ter affcheiding, tuffchen hen, die niet byeen behoren. Hoe fraay die woningen gemeubileert moe- ten zyn, laat zich genoegzaam zelf giffen; als ook hoe grou- welyk het 'er in Hinken moet. Hunne §. XC. 't Geen ik tot noch toe van het flegt voedzel en Ge- de zo zuren, als verdrietige, flegts enig en alleen de krachten moedsge.des lighaams oeffenende levenswyze der Yflanders bygebragt ffleltenli. hebj is zodanig geftelt, dat dezelve by die beeftachtige men- fchen gewis gene zonderlinge edelaartigheid uitwerken kan , ö mits- ls eigentlvk Deenfch, en heet in 't YHandfch Hinna , voorheen Himna Wd. Gudm. Andr. lexic^ flamt af, gelyk ook het Latynfche Hymen, en der Grieken «><*» van het oude Himen of Himmen, bedekken , af. Van hier koorat by de noordfche volkeren het woord Hinnen\ der Duitfchen Jjfmmel/ dat is, de Hemel alles bedekkende, als mede by de Brunswyk- fche Boeren, 't woord fymmctf en iry den HoMeiners ^cmmet/in 't ver- kort ^cmmt of fymbtol een kleed, 't geen het iighaam naaft by bedekt, 't geen men nog verder zoude konnen uitleggen. V A m. Y S L. A N-' D„ log, mitsdien zyn zy van nature blo kar tig, en deugen tot geen fóldaten ; ja men kan hen niet bewegen , een geladen ge- weer af te fchieten. De koning , hun heer , heeft het te ' ' meermalen met hun zowel op de vloot , als by de landtrou- pen, bezogt ; doch hen allen ,. vermits zy nergens toe te ge- bruiken waren, met het affcheid: nergens toe bequaam, naar huis gejaagt* Waarby noch koomt, dat offchoon men vermenen mocht, dat zy het alomme veel aangenamer , be- quamer en beter, als in hun vaderland, moeden vinden, zy nochtans zo zeer als enig volk, met de zucht tot hun eigen Vaderland behebt zyn;; gelyk men voorbeelden heeft, dat uit zodanig een vaderlands liefde by velen niet al- leen ziektens, maar zelfs de dood veroorzaakt is (i) en wel niet flegfs by de zulken , die tot den moeyelyken fóldaten ; diend gedwongen, maar ook by de zodanigen» die door de deenfche kooplieden medegenomen en tot het leren van den koophandel gefehikt waren. Dus flerk is de drift der ge- woonheid , en de zoetigheden ener onbedwonge vryheid. Te beklagen is het nochtans,, dat dezelve in dat land, gelyk ik te voren verhaalt heb , al te verre gaande is , 't geen dan ook te. weeg brengt, dat dè Yflanders van herten luy en ei- genzinnig zyn. Zy arbeiden niet, dan uit noodzakelykheid ,. en zyn met hunne landswyze zo ingenomen, dat, wanneer men hun ook betere zoorten, korter handgrepen, en bequamer werk- tuigen tot den arbeid aanbied, zy dezelve verwerpen , en hal- ftarrig by de oude verbly ven. §• XCI. Daarom laten zy ook geen den minden y ver tot Zy heb- kunden en wetenfchappen blyken. Nochtans moet men niet ben geen- denken, dat zy van nature dom en onbequaam zyn. Veeleer lufiets is (/) Iers diergelyks verhaalt van de niet beter levende Lappen Schef- fér, cap. 3. en van zyoe Zwitzers Scheuchzer Natuurl. Gefch. van Zwitzerland No. if en 16. alwaar hy tefFens hierover uit de gronden der natuur- en artzenykunde, zo veel zyne landslieden betreft, zeer fraye ge«- dachten opgeeft. ïo4 BESCHRTVING is -bekent, dat 'enigen uit hun geleerde mannen zyn geworden, en anderen , die buiten 's lands geweeft zyn , geleert hebben * vaardig te fchryven en te rekenen, in goud te arbeiden, tabaks- dezen te maken enz. Alleen ontbreekt hun de lufl en wil. Zy willen fteeds verblyven by 't geen zy hunne ouderen en voor- ouderen hebben zien maken, en waar toe hun de uitterite nood dwingt.; doch tonen daar toe niet onvernuftig of onbequaam te zyn. Zo verre het tot hunnen nooddruft vereifcht word , is een ieder mansperfoon een fchrynwerker, timmerman, fcheeps- bouwer , fmit enz. en een ieder vrouwsperfoon een kleermaak- ster , een naayfter. Daartoe houden en brengen de ouders hunne kinderen van der jengt aan op. Het_ fpruit ook,myns erachtens,uit enige bequaamheid, als men uit ilegte ftoffenen met onbequame werktuigen alles , wat men nodig heeft , naar behoef vervaardigen kan. Van tyd- of uurrekening weten zy niets , maar richten zich naar de eb en vloed (£) , of naar de zon , wanneer zy dezelve konnen zien. Hunne g. XCII. De gewone en gemene Hantering dezer lieden be- Handte- ^aat jn ^e vangft en toebereiding van den Stokvifch, of, voor zo verre het land daar toe gelegenheid geeft , in de veehoede- ry. Betreffende de Vjsch vangst en hare toeberei- di-ng , daar van is het merkwaardigfte hier boven bereids aangetekend. Hunne Visch boten maken zy van wagen- fchot (0 , dat is , zeer dun gekliefde .eiken planken , zo ligt , dat ring. (T) Ongetwyffelt hebben ook andere noorcïfche volkeren zich in hunne tydrekening daarna gericht; en het koorat vennoedelyk daaruit voort , dac de Neder-Saxen eb en vloed de Ti de , de tyd, en de engelfchen Tide noemen. (/) Deze zeer dunne planken worden van eyken bomen gemaakt. En word alhier het flegtfte zoortgemeent, 'tgeen tot het bekleden der wanden, als men dezelve met tapyten behangen wil, en anderzints gebruikt word. Echter vind men een noch beter zoort,*t geen eigen tl yk van de befte wor- telen geklieft, en vermits het (gelyk het wortelhout of 9Jïafcr ) gemeenlyk fraye gevlamde aderen heeft , door de fchryn werkers tot overdek- ken of bekleden van het houtwerk gebruikt word. Van de gevlamde nderen koomt ook by de Hollanders en Nederduitfchen die benaminsr. Het Wagen schot heet eigentlyk SDttttnfóUF / 28a$rf$Uf / en de plan- vanYSLAND. dat zy door twe mannen op de fch ouderen gedragen konnen worden. Vermits zy alle, weder te land komende en aldaar verblyvende, genootzaakt zyn, dezelve, om door het geweld der golven niet gedoopt, of weggefpoelc te worden, zo hoog op het flrand te flepen , dat de naar gelegenheid van den wind te verwachten vloed dezelve niet bereiken kan , ver- mits zy ankers noch dreggen hebben , om die boten vafl te leggen. Wanneer zy hunne vaartuigen een wyl tyds op het water willen veftigen , bedienen zy zich , in plaats van een anker, alleen van een zwaren Heen, met een gat 'er in, waar door een dikke ftok geflagen is, en laten denzelven op den grond vallen, op dat het vaartuig, door middel van het uit- ftekend einde van den ftok, eniger maten vafl: hggQ» Op enige weinige plaatfen hebben z$ enigzints fleviger en groter vaartui- gen, gelyk de hilgelandfche viflchers fchuiten zyn 3 met een maft en zeil van paklinnen. §. XCII1. DeV-EEHOEDERY verwekt hun, om zo te fpre- Hunn ken, gene grote bekommering Die op JVejtmann- oe jagen hün-.Veehoe- ne fchapen op de naby gelegen met gras bewafTen kleine eiland- der7* jes, op dat zy dezelve, als zy willen , zonder moeite weder zouden konnen opvangen. Wat voorts van de veehoedery en het Aagten wetenswaardig zy, is bevorens ten genoegen aan- getoond. O g XCIV. planken dus : Ligrmm undalatum marh crifpantis undas imitans. Waar me- de Ki'ian in Etymol. Teuton, Lingu. overeenltemr, als hy zegt: Waeghe- Schot eft tignum , quod fpowte fluiïuantis maris undes imitatur. Wae- g hen se hotte is, cantabulare affèribui tigfinis ; vejiire pariet es tabulis. Waage by de Hollanders, QBage by de Nederfaxen , en QBege by de Hoogduitfchen is Wklle, fiuüu» maris, Wage, aqua Otfi\ ƒ.3 24* ■ Waoo/«V Qlof. Rhab. Maur. Wal fluftus maris Rhphm..G. S* /In- non. § 15. Wag, Wage Lacus Otfr. III. 9 34. Tatian. Harm. cap. 19. Het grondwoord is Wagan motitare, waar van by UlphiL Wagid cotn- motus eft, Waga een Wieg, Cuna Orfr. I. 20, 26 en in Gl. Flor* II. MSt* Biblioth. Hamb. %$a$e / Hbra. Ifl, SBaga vebor. Wagn 20agefr/ cafrus, ge- lyk in alle noordlche Dialecten, Vogüeb Gall. In later tyden Wegen. Net* ker. Pf. 37. ja reeds Otfr. IF 30, 13 fïe wetfitail iro ySUbir. Luth.it) Ep\ ad Epb. Wégen en Wiegen, it. AS. Wegen, &c, ap. Somner, Sax. 2B^e/ Germ. 2${egc/ cun*9 Wegen librare enz. p 106 4»- BESCHRYVING Hoe zy §• XCIV. Alleen zal ik hier noch byvoegen, hoe zy gewoon hunne zyn, de afgetogen vellen, naar hunne manier, en zonder van lo- veiien yen te weten , te bereiden, bereiden. ^js ^Ql yej nocj1 warm en verfch is, flaan zy het geftadig op hunne naakte knien,en fchrappen met een mes de hairen of wolle 'er af; 't geen wel zeer armharcig, doch zo gezwind en behendig toegaat, dat men zich 'er over verwonderen moet. Hierop hechten zy alleen dit afgefchrapte vel, zo ftrak en vad hun doenlyk is, aaneen wand, en laten het winddroog wor- den , als wanneer het tot allerly gebruik reeds bequaam is. Al 't geen zy van leder of pelteryen aan het lyf dragen , fmeren zy alle vier of vyf dagen met zeer traanachtige vifchlever, waar door het wel tamelyk gemoedig,doch teffens in zodanig een krach- tige uitdamping gehouden word , dato geen deenfch koopman , voornamelyk als hy de eerflemaal by hun koomt , hen wegens de traanftank en verdere vuiligheid naby zich dulden kan, maar, wanneer hy hun fpreken wil , zulks in de ope lucht en bo- ven den wind flaande doen moet. Strekkende weder ten be- wyze der gewoonte, dat die menfchen alzints en geftadig in zodanig een flank en beeftachtige ontygheid leven en verke- ren konnen , waarin tederer opgevoede gewiffelyk krank zou- den worden en omkomen. Van hun- § XCV. Mannen, Vrouwen en Kinderen, als zy niet met nen ver- den Stokvifch onledig zyn, arbeiden in de wolle, en bryen ^n ar'hembdrokken , handfchoenen , koutten enz. In het land heeft men gene Weveryen, dan die, waar door het voorheen gemelde XOat>mel gemaakt word. Hoe zy Het Vollen gelchied flegts in warme pis , en wel zo Vollen, armhartig als onkundig. Het laken treden zy opgerolt den gantfchon dag met de voeten, en de koutten en handfchoenen kneden zy een geruimen tyd met de handen. Het moet een fterk en geoeffend kaerl zyn , die in één dag een hembdrok of drie paar koutten bereiden kan. De vrouwen , vermits zy geen zeep hebben, wasschen met affche en pis. Dus ook weten zy door de pis uit een koperen ketel koperrood te trekken , en daarmede te verwen. §. XCVI. A N l Y S L A N D. 107 Handel. J. XCVI. Wie zoude denken , dat die menfchen zo Mig en Van bedrieglyk konden zyn, dat men zich in den koophandel voorinnen hun hoeden moet"? Ën nochtans leert het de bevinding. Om een volkomen begrip van hunnen Koophandel te ge ven,, moet ik zeggen, dat het gantfche eiland veertien zo- genaamde ViscHHAVENsen acht Vleesch havens heeft. Genen leggen in het noorder- en oofter, en dezen in het zui- der- en wefterdeel van het zelve. Beiden worden van tyd tot tyd door den koning alleen aan kooplieden binnen Coppenha- gen verpacht, die hunne onderkoopliedeii derwaards zenden, en ook wel bywylen de een en de anderen aldaar laten over- winteren. Dezen zyn het, die met de inboorlingen allen han« del dryven, en nadien de vifchhavens, alwaar goed voordeel te behalen is, zeer ligt hunne pachters vinden; doch de vleefch- havens, alwaar gene byzondere winft gedaan kan worden , onbezogt zouden blyven, heeft de koning, als een gemene landsvader, op dat een ieder gelegenheid zoude konnen vin* den iets te verdienen , of zyn nooddruft in te ruilen , de wyze n heilzame verordening gemaakt , dat een koopman , die tot het pachten genegen is, by twe vifchhavens altoos een vleefch. haven in zyn pacht moet aanvaarden , waar door dezelve alle , behalven één, die men ook beft mogelyk poogt te verpachten, aan den man geraken. De naaft aan de vleefchhavens gelegenen brengen den afgezondenen der pachters te zyner tyd hunne Schapen te koop, en wel een goed Schaap voor 40 vis- fchen , een flegter naar evenredigheid. Enigen brengen ook Ossen, doch niet veel , en word een Os , als hy goed is, op 10 tot 15 Schapen gerekent ; een flegter geld flegts 8. Dat vee laten de onderkooplieden door Yflanders Aagten , die daar voor den kop en het ingewand ten loon verkrygen. De flagttyd is jaarlyks tegens het einde van augufti en het begin van feptember,* vermits als dan het gras, door de naderende koude , geel en krachteloos begint te worden , en het vee mitsdien afneemt Het vleefch word op de deenfche wyze afgehakt, gezouten , in tonnen gekuipt, en naar Coppenhagen of elders verzonden. De boeren der vifchhavens verhandelen O 2 hun- io8 BESCHRYVING hunnen gedroogden Visch, als Flack- en Hangvifch aan de onderkooplieden op gelyke wyze. Men neemt gemeenlyk gene andere, dan van Kabeljauwen gemaakt, in de handeling aan ; maar wanneer dezelve niet genoeg gevangen zyn , moet men ook, die van Lengen en andere vifTchen bereid zyn, in beta- ling aannemen. Hoe de §. XCVII. Alle betalingen gefchieden aan de Yflan- betaling ^ers ^Q0Y ^e rjenen ■ 'c Zy met medegebragte waren , of in fclïïed- baren gelde, welk laatfte nochtans weinig in gebruik is. Op- het eiland is geen ander geld gangbaar , dan deenfche kro- nen , en in plaats van klein geld bedient men zich van Stok- vifch. Men Dus worden ook alle contracten, kopen en handelingen in koopt en Visschen gefloten, en boek en rekeningen in vifTchen ge-" bv" vu?- nouclen (tri) namelyk een fpecie-daler geld altoos 48 vifTchen ; fchen. en enkele kroon is door den koning op 15 , en een dubbele op 30 vifTchen geftelt. Een vifch rekent men op de zwaarte van 2 ponden, en 2 ponden vifch maken altoos een fchellinglubfch uit. 10 Ponden noemt men een ^O^rung. Een lyspont doet alhier 16 gemene ponden. Een arbeidsman bekoomt 10 vis- fchen of 10 fz. lubfch ten dagloon enz. $. xcvm. (m) By die gelegenheid heb ik mede verdaan, dat men op de naaftby leggende faroïfche eilanden (alwaar de koning van Denmarken op de hoofd- en algemene marktplaats, Torshaven, een fchout en landrechter houd, en, vermits 'er geen pachter is, de handel aldaar zelf dryft , of dat eiland jaarlyks met het noodwendigfte van Coppenhagen doet verzorgen) opge- lyke wyze handelt, en alles naar ©fins/ dat is , fchaapsvellen , koopt en rekent; namelyk een ©fru tot 4 fz. Dansk. of 2 fz. lubfch offchjon de- zelve in der daat nooit uitgegeven of ontfangen worden. Dat gebruik Icoomc hervoort , vermits het zelve eiland enig en alleen van zyne ichapen be- ftaat, en dezelve aldaar i'1 zo groot ene menigte zyn, dat menig een boer wel 2000 ftuks bezit. B eb. al ven het fchapcuvleefch, 't geen ingezouten verzonden word, levert dat kleine eiland ook een menigte nachthembdrok- ken en mutzen , ganzevederen en eiderdons , gelyk ook wolle kouflen , enige rothfchaer, talk en traan. De inwoonders dragen geen fchoenen, maar wolle kouflen met zo dikke zolen , dat zy daarop een geruimcn tyd konnen gaan. vanYSLAND. 109 $. XCVIII. De waren die Yfland geeft, en van daar afge-Uitsaan- fcheept worden , zyn : de wa" J ren. Flakvifch. Hangvifch. Enige gedroogde Lengen en SchelvhTchen. Gezouten Schapenvleefch. Enig gezouten OfTenvleefch. Klaar en bruin Traan van Walviflchen en allerly Vifchlever. Enige Boter en Tafk. Vele gebreide grove koufTen, handfchoenen, hembd- rokken, mutzen en diergelyken. Blaauwe VoiTen. Schmaaskin, of jonge Lamsvellen, Schapenvellen. Eiderdons. Ruwe Zwavel. De yflandfche waren konnen in alle de havens van het ko- ningryk Denmarken en onderhorige landen tolvry ingebragt worden. g. XCIX. De in te brengen waren , die Yfland gebruikt , inko- zyn: Yzer, Hout. Koorn-brandewyn» Meel, Wyn. Zout. Grof linnen. Een weinig Zydenftof. En wat voorts de een of ander bemiddelde tot zyn huishouden begeren mag. mende waren. Die waren worden maar alleen door de Denen , met uitflui- Die maar ting van alle vreemdelingen , ingebragt. en aan den Yflanders *lleen, O 3 indoordê hebben hunne zekere taxe. 110 BESCHRYV1NG De-en m ruiling voor hunne landwaren overgeladen , vermits dezefve inge- niets met baren gelde beulen , 't geen zy ook zeer zelden bra«,t hebben. ■ , worden. Doch op ^t de Yflanders, die hunne nooddruft van me- vensmid'mand, dan die pachters, hebben konnen , niet overfchat en delen naar willekeur gedrukt mochten worden , heeft de koning van Denmarken de genadige voorzorge voor hun , dat hy den kooplieden van tyd tot tyd een zekere tax voorfchryf't, vol- gens welke zy hun alle de invoerende levensmiddelen en wa- ren moeten verkopen, en dezelve op de boete van 1500 da- lers geenzints te buiten gaan mogen. De Ge- §. C. Ik heb aangemerkt, dat alle Gewichten en Ma- wichten TEN alhier doorgaans op den hamburgschen voet ge- en Maten ^j. zvn ? 't geen een kenbaar blyk uitlevert, dat de Ham- deSh°am- burgers in vroeger tyden inzonderheid op Yfland moeten ge- burg- varen, en den handel aldaar eerft recht gevefhgt hebben , ge- fchen ]yk dan ook voormaals een eigen Broederschap der ge"YsLANDsvAARDERS (die KopmatiJii obfervantes Rei/as in Jjlandiam in de oude documenten genaamt word ) in de ftad Hamburg gevonden werd , waar van tot noch toe eni- ge overblyfzels voor handen zyn. Thans willen de Denen ge- ne vreemde natiën, zo min als de Hamburgers, vergunnen, aldaar te handelen ; doch jaarlyks laten zich aldaar een tame- lyk getal hollandfche fchepen vinden , (die de Denen als lor- rendrayers behandelen ) welke het boerenvolk fteelswyze den beminden Brandewyn en andere nodige waren toevoeren, en daar tegen weder goeden Stokvifch en Traan inruilen («). Die loze lieden weten, vermits de amptman gene gewapende fche- pen by der hand heeft, en der kooplieden fchepen geen tyd hebben , op dezelve te pafTchen , alle naar hun wil door te ' fluipen. Op dat zy ook hunne fluikeryen des te beter bedek- ken , en noch meerder voordeel, dan zy by de Yflanders vin- den, voet ftelt. («) Zy dryven ook jaarlyks dergelylcen verboden handel op het eiland Feroe. VANYSLANB. III Iing. den, behalen mogen, leggen zy, in fchyn , een tameJyke wy- te van het eiland in zee, en vangen Kabeljauw, van welke zy op de te voren gezegde wyze op hunne fchepen Labberdaan maken , en daar mede naar Holland , en by wylen ook naar Hamburg zeilen. §. Cl. In Yfland word enig en alleen de oeffening van de De Reli- Eüangelisch LuTHERscHE Religie gedoogt , en ge- gie is ne van een andere belydenis aldaar gedult; behalven dat enige *;»» weinigen, die uit catholyke voorouders afflammen, de een en andere bygelovige gebruiken behouden, welke zy in het ge- heim oeffenen. . ' . §. CII. Het eiland word in twe Bisdommen verdeelt , Kerke- waar van de ene biflchöp zyn zetel te Halar , en de ander telyke Skalhoh houd (0). By ieder van dezelve is een latynfche fchool, ,Xerde- en een drukkery, in welke nu en dan een geeftelyk boek in èi '' landtale gedrukt word. Een bilTchop heeft jaarlyks 1200 da- lers , die hem in koopwaren aangewezen worden , en hy uit de Bisschops-tol ontfangt , waar toe een_ieder boer jaarlyks 10 viflchen levert. Andere predikanten bekomen ten hoogden maar 100 dalers; ja onder dezen zyn 'er, die flegts 4 dalers ter bezolding genieten ; doch de geeftelyken hebben ook een aandeel aan de Vïschtienden, hoewel veelzints onder- fcheiden. Op enige plaatfen bekomen zy f , op anderen heb- ben zy in een ieder boot, die om te viflchen uitloopt, twe lo- ten , dat is zo veel , als anderzints twe der vhTchers tot hun aandeel van de vangft ontfangen. De zulken , die zo weinig inkomften hebben, dat zy daar van niet beflaan konnen, moe- ten op dezelve wyze, als de andere boeren, hun brood zoeken, mede ter vifchvangft gaan , en hun aandeel Stokvifch bereiden, om dezelve te konnen verhandelen , waarin hun te minder hart- 0) Hier kan men verder nazien de Dijfert. de Iflandia feit. I. tb. 2. door den Yflander Tbcocl. Thorïac onder de voorzitting van Mgid. Strauch. 'm den jare i6d6 te Wittenberg gehouden, waaruit nochtans , vermits dezel- ve flegts uit andere boeken, en wel zonder genoegzame behoedzaamheid uitgefchreven is, weinig troofl: genaak kan worden. Van hunne Kerken. m BESCHRYVING hartheid wedervaart, vermits zy zich doch in andere dingen het boerenvolk gelyk dellen. §. CIII. By den zo kenbaren armoedigen toedand der in- woonsters konnen ook de Kerkgebouwen niet koftbaar zyn. Zy zyn op gene andere wyzen, dan de gemene huizen der boeren, gebouw t ; namelyk, gedeeltelyk in de aarde ge- zonken , van op een geftapelde rotsbrokken , met aarde en kalk verbonden , en met graszoden bedekt. Zelden zyn zy proter , dan de gemene bezoekkamers in onze landen , en zo laag, dat een man, overeind ftaande , byna met zyne vingers aan het dak reiken kan ; doch daar tegen is ook aan te merken, dat zy, wegens de fteeds vele en hevige over het eiland (nor- rende winden niet hoog gebouwt konnen worden. De Denen hebben het eens beproeft , en een hoog gebouw boven de air- de, op een effen vlakte, naar de deenfche wyze, van met? zelwerk opgetrokken , doch den volgenden winter is het door de ftormwinden weder nedergevelt, en men genoodzaakt ge- worden, naar lands gebruik op nieuw een kerk, gedeeltelyk in de aarde gezonken en zeer laag , te bouwen. Het bin- nenfte koomt met het buitende volkomen overeen, en toont weinig of,niet, 't geen naar een kerk gelykt. Hy, die het naad 'er by woont , en gemeenlyk enige opzicht over het gebouw heeft, zet, ter beloning van zyne moeiten, zyn kis- ten en krameryen, gelyk men zegt, 'er in, op welke gedu- rende den Godsdienft de gemeente , zich in plaats van doe- nederzet. Echter konde dit ligt genoeg zyn , wanneer len , men , gelyk van de eenvouwige flegte gedeltheid der eerde chriftenen , hier ook zeggen konde; Hou te Kerken, Goude Predikers! en het hoofdoogmerk der Kerken- huizen; namelyk, het onderwys en den wasdom in het Ge- loof, en een Godzaligen wandel , daarin geoeffent en geleert wierd; doch het is te beklagen, dat het hier met geen din- gen ilegter, dan met het ehridendom gedelt is. Geftelt- § CiV. De Geestelykheid deugt, in het algemeen heid dergefproken, niets. De meeden hebben niets geleert, komen ,Predi" zelden verder, dan de biffchoppelyke fcholen, en lezen naauw- kanten. rr lyks vanYSLAN-D. M3 Jyks het latyn. Daarenboven is dezelve ten hoogden ongebon- den, en aan den Brandewyn fchaamteloos en zonder mate ver- flaaft.i Niet zelden koomt de predikant zo befchonken op den. predikdoel , dat hy terdond 'er weder af klimt , en de koder uit een podil de gemeente iets voorlezen moet. Menigmaal gera- ken de leraar en toehoorders (want zodanige voorbeelden niet dan alzulke gevolgen hebben konnen ) voor de predikatie met malkander in zulk een toedand , dat men den Godsdiend voor die reize moet uitdellen. $. CV. De Jeugd word weinig, en ilegts voor een kor- De oP. ten tyd, ter fchöle gezonden, veeleer doorgaans door de oude- voed'ng ren, zodra dezelve flegts een weinig de handen roeren kan,bv ?er A zich behouden, en tot allerly huis- en anderen arbeid gebruikt"; ■■ doch daar by teffens door het woed en heilloos voorbeeld van dezen tot een godloze navolging verlokt, en in den grond ver- dorven. Wel is waar, dat zy wegens de vele gevaarlykheden, die zy deeds op de zee onderworpen zyn, reeds in het acht- de of negende jaar ten avondmaal gaan; doch met wat onder- wys en voorbereiding is ligt te giflèn. g. CVI. De gantiche hoop weet dus weinig van God en Gebre- zyn gebod. De meeden zyn bygelovig, en zweren zo ligt , ken "der dat menig een geen zwarigheid maakt , voor een paar mark 0ude- tegenszyn naaden bloedverwant een valfchen eed te doen/en* Zyn kyfachtig en boosaartig , wraakgierig , doorliepen en loos , onmatig , geil en ontuchtig , bedrieglyk en diefachtig. Ja wat ondeugden kan men niet vermoeden van lieden , die tomeloos, zonder uitwendige opzicht, in de grootde ongebon- denheid, in het wild en op de zee, onder gedadige gelegen- heden om ongemerkt, en mitsdien draffeloos, hunne begeer- te te voldoen , leven, -en daarenboven aan de vruchtbaarde moeder van alle gebreken , de dronkenfchap zo derk , gedadig en doorgaans verflaaft zyn? Ik zwyge., wat bywylen , om daatkundige redenen, door de vingeren gezien, of alhier gedoogt moet worden , 't geen my niet betaamt te beoordelen, Ik zal alleen ene gebeurtenis bybrengen : voor weinig jaren, als het eiland door een befmettelyke ziekte , of aanftekende dodelyke P bui. ' ;i4 BESCHRYVING builen, byna uitgeftorven was, gebeurde het, dat men, tot te fpoediger wederbevolking van het zelve , vermits weinige uit andere landen des konings een begeerte betuigden, der- waarts over te gaan , de jonge dochters vergunde , haar va- derland met zes onechte kinderen , onbenadeelt hare maagde- lyke ere, te vermeerderen. Doch nadien die goedvvillige fchep- zelen zich te gerieflyk en te ongebonden betoonden , zag de overheid zich welhaaft verplicht, haren fchandelyken yver te beteugelen, en daar toe, zo ik het mag geloven, een ftraf , de misdaat gelykformig, doch die ik niet noemen durf, te ge- bruiken. Huwe- §. CVII. Hunne Huwelyken voltrekken zy , volgens ïyks . hunne gemoedsneigingen en toeftand , met weinig plechtighe- piechtig- c|erit -q£ jLjjuJd en bruidegom worden door de beiderzyds naa- fte vrienden naar de kerk gebragt, en aldaar door den priefter getrouwt. Vervolgens treden deze drie naar het boven einde der kerk, en zetten zich tegen den wand , langs welken de vrienden zich ter beide zyden (lellen. De bruid laat zich een beker met Brandewyn geven , (want gene byeenkomften , veel minder een zo plechtige , door hen , zonder dat boven alles gefchat hertsverheugend vocht, gehouden worden) en brengt denzelven hare naafte nabuur toe, die zy teffens, door een haaftige leging van den beker, een aanfporend voorbeeld geeft. De bruidegom doet ook insgelyks aan zyne zyde , en dus gaat de beker zo lang rond, als men denzelven in de hand , en zich zelven op de been houden kan. Zy zyn §, CVIII. Nadien zy , als de vifchtyd voorby is , menige liefheb- jecjjge uren en vele lange nachten hebben , doch niet gaar- n" ne meer , als onvermydelyk vereift word , arbeiden , leggen zy zich op het Spel, inzonderheid het Schaakspel, waar- in zy , gelyk hunne deswegens beroemde voorvaderen , gro- te meefters zyn,* en op een zeker Kaartspel, welks ei- gentlyke hoedanigheid ik , door onervarenheid in dergelyke dingen , niet wel begrypen kan. Vanhun- § C1X- Het Danssen, waar van zy grote liefhebbers ne wyzezyn, gefchied op ene ouwerwetfche eenvouwige wyze. Man- nen bers van het Schaak fpel. van Y S L A N D. *i$ nen en vrouwen ftaan tegens malkanderen en huppelen en val- van len , zonder van plaars te veranderen , by verwifleling van het Daiiïïen. ene been op het ander , 't zy naar de gezangen der ouden (die in aangename weder herinnering van vroeger tyden de jeug;d thans met genoegen daar in behulpzaam zyn) of naar het geluld van een fmal fpeeltuig , met vele maren , welke met de ene hand gedrukt, en met de andere geroert worden. t' CX. Van 't geen eigentlyk de waereldlyke Regering be- Van de treft, zal ik, volgens myn tegenwoordig oogmerk, flegts in burger- t korte bericht geven. Zyne koninglyke majeileit van Den- Ivfee Re- marken heeft, als landsheer, alhier een Amp t man, die noch- gerin^ tans geen edelman , maar gemeenlyk flegts een fecretaris, of ander verdienftig of gelieft bediende van een groot minifier van het hof is, welke dat aanzienlyk ampt uit gunde, of ter beloning van zyne getrouwe dienden verzogt heeft.' Deze woond op de wedzyde te Befteftet Kon^sgaard, geniet 400 da- lers jaarlyks van den koning, en noch meer als eens zo veel aan toevallige inkomften. Hy is de opperrechter in burger- lyke en halsdraffelyke zaken. Naad ócn amptman is des Ko- N 1 n g s - B a 1 l l u w , die terzelver plaatfe by hem woond , en jaarlyks 200 dalers bezolding trekt , waar voor hy alle pacht- gelden , en andere inkomften van het gantfche land voor de koninglyke kamer moet innen en verrekenen. g. CXI. De Verpachtingen van alle de havens be- Hoe loopt jaarlyks twintig duizend dalers , en de V e r h u r i n g e n, hoo£ de welke de koning van zekere hem toegedane gebouwen trekt,' Ï ){on?" bedragen noch acht duizend dalers. Van enige landdreken koning bekoomt de koning ook § van de ingevoerde vifchtienden. van die Daarenboven geeft een ieder onderdaan , die boven 20 dalers ei,and (het zy weinig of veel) in vermogen bezit , aan den koning belopen' jaarlyks eens voor al 40 viflehen. Voorts zyn drie üoip- men (p) landrichters of fchouten , ( lantebommer by den P* De- O) IJl. gopmabr. Gotb. gögmabr. St. 01. @^a <. 7o. ap. Vereh JUDEX PROV1NCIALIS. StteC. gafltWH]/ en ZatfQQa eft D1STRICTUS Van 'hunne Wetten» Il6 BES-C H R YV IN G Denen) waar van ieder zyn landftreek of ampt, en noch vier en twintig Bvelomen (?) , waar van ieder een dorp of klein gebied onder zich heeft, dergelyken by de Denen %m&* dommere genaamt worden» ft CXII. Het richtfnoer, waarna geoordeelt word , is een oud Rechtsboek of 'Statut (r) in de yflandfche taie befchre- ven, vel jurisdictio provinciaLis judicis ap. eund. Verel. Het heet rechtsman, of richter, die het recht fpreekt van gag/ 2wl cSeen by den Gotb. Suec, Lex , jus , ftatutum heet , en door de Denen Low uLefproken word. A. & %Wl of M*} **. ^«u, ,«. Lagere- c a transereffbr legts , Lahbricï (Wetbreuk ) legis violatio. Lah-man lKh perUmtc, apud Smner. vocab. Ang. Sax. welk alles van .het ta* worT&Wl poifere , ^ponere voortvloeit , en is gage Slufï^C/ zet- Ung, de verordening en het recht, 't geen de overheid den onderdanen oplegt, om 'er zich in hun doen en laten naar te pchteo. Vfl} J/l ©l)éï« mahr. Topxrcba, van (Byéfa / Prwwrw , 0^«««. G»^»; ^«SJ% LéxiV. 't geen van @pé(a/ rtrnww-j bezorgen, betheren afftamt. 0/zzm /^fi1. . • - e~. K%» ap> Vèi el in Indic. OVt Geen van den noorwcegfchen koning Magno Logabater (dat is wetverbeteraar) gegeven, in de oude yflandfche tale &F*™'\™™*™A den Layfaga (rechtfpreker) Jona in den jare ia8o of ia8i naar Yfland gebragt en ingevoert (van welke het noch Jons-bok, Coaex Jon* ge- faam? word) en ook eindelyk te Skalholt gedrukt is. Voor t welke, mede aldaar noch oude wetten in gebruik geweeft zouden zyn , die ene Ulfiotus (omtrent den iare 92Ó) gegeven bad Vide JruTborgi/fisfi/ucog,,o< Jcnto Froda i. e. Poiyhi/lou's Schedas cap. IIL ibtque BufAm tn Not. By deze gelegenheid is aan te merken, dat de jegenwoordige yfland che ta- le op verre na zo zuiver niet meer, dan de oude , maar met vele noor- weeifche en deenfehe woorden, eindegingen enz. vermengt is. Voorts weet men dat de oude noordfche tale (Slerfno malo / of Sfarflliu QfrW) men noeme dezelve met O. Sperling. in Comment. de lingua Damca,öen "eren Den n ten gevallen , de ouddeenfche of ntf ttg*» « «dere zweedfche uitgevers en uitleggers der verfcheide oude ©oflW de oud- «Mbifdie (GautamaaO ™ oudzweedfche, zich hei : allerlangtt op dit af- Ie egen ei land "en in Feroe in hare oude zuiverheid, zonder vermenging m n ieuwgemaakte of vreemde woorden en fpreekwyzen, behouden heef, memril Liter atur. Runica cap 27- A i37;Zynde het te beklagen, dat fv in later tyden , en inzonderheid zedert de te voren verhaalde g.ote ZrZ door de invoering van vele vreemdelingen, een dodelyke üoothe- fmen £ ft /en ook noch dagelyks door de genadige verkering met de ;. is hare overheid, meer en meer verdrongen en verbaftert- vak Y S L A N D. Hf ven, het zogenaamd <£,l)viftna-3katten of jus Ecckfiafticum en étornbommen,/ of Richterboek, 't geen door Fredrik II. beveiligt is, beneffens enige nieuwer koninglyke Refcrïpta. Wyle de koning Fredrik IV. zoude zekere ervaren perfonen opgedragen hebben, een nieuw wetboek te ontwerpen, en al- les op den noorweegfchen voet (waarop zyn majefteit het, we- gens de overeenkomfl, geftelt wilde hebben) te vervaardigen; doch waar mede het noch niet tot ftand gekomen is. Inmid- dels doen de richters volgens de reeds gemelde rechten in zulker voegen recht , dat zy zich , zo veel de erfvolgingen en vafte goederen, inzonderheid de ftamgoederen, betreffen, naar het JLoxobud) / in geeftelyke zaken merendeels naar het C^riffrta- fatten/ en voorts ook in deformalia en mis- daden naar het Codex Chrifrianus, en Qtorct 2>ommen/ doch anders naar de van tyd tot tyd gevolgde koninglyke Refcrip- ten, Edicten en Landsgebruiken richten, 't geen niet zonder P 3 ver* word. Wie de oorfprongen en afleidingen , gelyk ook de eigentlyke be- duidingen en de verwonderens waardige zamenhang der tegenwoordige noordfche talen wat dieper ingezien heeft,, weet, wat byzonder licht de weinige overblyfzels geven, die men noch van de oude yflandfche of Hoordfche heeft. Zy is niet alleen de fleutel tot de runifctie, gothifche (by zo verre deze niet in zich zei ven yflandfche zyn) maar ook tot de noorweegfche, deenfche en zweedfche, en toont vele verloren woorden aan , en de verwandfchap met dezelve in de neder- en opperduitfche,. hollandfche -, engelfaxifche en engelfche talen, ja toont ook meer, dan men menen zoude , de verwandfchap van alle de gezegde tongvallen met de oofterfche talen ; want zy is de ?Ij|amaooftzyde niet alleen het muurwerk van een vervallen kerk , met het van tet _ R 2 r.och BESCHRYVING van GROENLAND, oud ver- noch kenbaar choor en de overblyfzelen van een autaar, maar lorën daarenboven, een groot (luk van een metale klok, welke de vm- f?ach* der naar Coppenhagen bragt, gevonden heeft. Zo ookbefpeurt Snïte men noch enige, offchoon zeer weinige, en wel in later t.yden komen; eerft geleerde, noordfehe woorden in de taal der Wilden, en doch tot^jg wrjiden weten te zeggen , dat hunne voorouderen van el- noch 7-eders aldaar gekomen zyn, en menfehen , die voor hun het land VerS£e ** bewoonden, dood geïlagen hebben, tot geheugen van 't welke zy noch een plaats aanwyzen , waar op een grote flag gefchied zoude zvn , die deswegens noch den naam Pifikslarbick, dat is , plaats alwaar men met bogen fchiet , behouden had. Doch het is voorhamelyk naar de ooftzyde dat men heen wil; want al- daar is voor dezen de hoofdzetel der Chriftenen , volgens de aanwyzing der oude jaarboeken en gefchichten, geweefl (b) en niet onwaarfchynlyk te vermoeden, dat, zo men derwaards komen konde, zo al niet noch vele afkomelingen der oude Chriftenen , immers noch een aantal gebouwen , gelyk ook goede documenten en dienftige narichten, beneffens een be- woonbaar land gevonden zouden worden. Uit de zee aan de ooftkuft te komen, fchynt thans volftrekt onmogelyk. Hem, die my dat bericht gaf, is het eens in zo verre gelukt, dat hy tot op 2 mylen aldaar quam, doch verder te geraken was hem, door het voorleggend befloten ys , geheel onmogelyk geweefl ; ja hy had zwarigheid en moeite gehad, weder terug en zich uit het losdryvend ys weder in de open zee te arbeiden. Er liggen , namelyk niet alleen langs de kuften , zeer enge fche- ren in verfchrikkelyke menigte, waar achter en tuffchen alles met ys gedopt is, maar 'er dryft en fïaat ook buiten voor de- zelve tot op enige mylen in de zee geftadig jaar uit jaar in , zeer veel dryfys,'t geen van den Noordpool, Spitsbergen enz. onophoudelyk afkoomt, door den flroom en den wind tegen de kuilen gedreven, en ook alleen bywylen iets daar van door een (£) In dit oo-aelyk gedeelte (Qt$tt:<®&$) zoude geweeft zyn; één bis- 4am , 30 klooüers, 12 kerfpels eu iq© bewoonde dorpen. ende STRAAT DAVIS.. 133 een zeer fterken flroom voorby den Statenhoek gezet word. De gezegde fchipper had by gelegenheid, dat hy alhier dacht- te door te fluipen, doch niet konde, zich veel moeite gege- ven , de op de kaart aangewezen red van het verzonken eiland van Bus te vinden; hebbende meer dan twe maan- den aldaar doorgebragt , en naar alle zyden in de 50 mylen gekruid; doch geen fpoor van land, maar alomme een grote diepte gevonden 9 en alleen op ene kleine lengte , onaange- zien de diepte van 10 d vademen , een onbegrypelyke bran- ding, waar door het water aldaar hoger Hond /dan rondom in de zee, en een groenachtig water, beneffens een menig- te dryvend groen lis befpeurt. Is het niet waarfchynlyk te vermoeden , dat in den grond warme fpringbronnen zullen zyn , welke die opftyging en beweging van het water ver- oorzaken ? g. XI. Maar, nadien zich zo weinig hoop opdoet, den naa- Alzo flen weg door het ys naar het land te vinden, heeft men teweinis zorgvuldiger getracht, van de weftzyde en dus van achteren heefc over land 'er in te komen. Doch aldaar word op de weftkuft, dlfweft " de gantfche lengte langs , een keten van rotzen gevonden, die zyrfe 'er met nimmer fmeltende fneeuw en ys bedekt, en de 'er tus-in kon" fchen gelegen dalen ook daar mede dermaten vervult zyn, dat"6" het wegens de nederftortingen , de grote holen en fpleten , en het brokkelig valfch ys t'enemaal onmogelyk is , 'er over te komen. De gemelde fchipper had het op allerly wyzen be- proeft , en zelfs op de lange houte voetplankjens , waar van , gelyk bekend is, de Lappen en anderen zich tot de wintertoch- ten bedienen (c), doch wegens de gezegde omflandigheden niet zeer verre in het land voort konnen komen; maar, na dat hy één van zyn volk (die zich noch iets verder vooruit waag- 4 3 de\ (c) Sued. ©fitter / Norw. ©fier/ by de oude Yflanders (Bfotó en £>mï>rttr genaamt , 't geen zeer aartig Magn. O/aus in Eddam-I/land. be- fchryfc by Stepb. in nou ad Saxon. Grammat, p. 126, die dezelve ook in hoiufnede afgebeelt vertoont. Aii. Schefer. Lappon. cap. 20. men. m BESCHRYVING van GROENLAND, de en voor zyn ogen verzonk, wiens fchryen en kermen hy wel hoorde, doch niet by hem konde komen) verloren had, zonder dien elendigen en buiten hoop , hem ooit weder te zien , terug moeten keren. Ook is langs de kullen , zo wel opwaards , zo verre men flegts komen konde , ais beneden- waarts tot op 60 graden, met een groten boot te meermalen bezocht , om ergens door een vloed of ftraat door te komen, doch tot noch toe alles te vergeefs. Ondertufïchen is by die gele- genheid ('t geen ik ter verbetering van de Geographie niet nala- ten kan aan te merken) gebleken , dat de zogenaamde Straat van Forbisser, of een dwalend voorgeven, of dezelve thans met ys en fneeuw zodanig gevult en bedekt is , dat z y niec meer te kennen , veelmin te palieren zy. En om de waarheid te zeggen, vind men ook in de voorhanden zynde befchry vin- gen van Groenland , die echter de zeeboezems , bochten en hoeken omftandig en eigentlyk genoeg aanwyzen,gantfch geen engtens of ftraten , die het land van een zouden delen. Ook weten de daarom Itreeks wonende Groenlanders , die daarover naauwkeurig ondervraagt zyn , niets het geringde van een doorvaart te zeggen , gelyk dan ook de zogenaamde B eren- zond op verre na zo diep in het land niet gaat, als op de ge- mene kaarten aangetekend ftaat , veelmin door het zelve; daar- enboven is dezelve ondiep en met lis bezet, waar onder zich veel vifch onthoud. Onder- §• XII. Voorts heeft men van de inwoonders verdaan, dat tuffchen verder op naar het noorden zich menfchen onthouden , die is het ze-vee| wüder dan zy zyn, en geflagt menfchenvleefch eten zou- 'er'men den , welkers hutten met Narwal of eenhoorn - hoornen , in fchen in- plaats van ftylen , opgezet en gehegt waren. Want die arme wonen, menfchen begeven zich bywylen, uit honger gedwongen , en om hunnen kolt te vinden, in hunne grote vrouwenboten , zo- danig, dat zy fteeds onder het land blyven,wel 100 noordfche, dat is, over de 150 duitfche mylen van hunne woningen naar het noorden, en dus veel hoger dan de Denen met hunne vaar- tuigen komen konnen. Zy verhalen ook , dat enigen van hun noch hoger en verder , dan hunne grote vaartuigen komen kon- en de STRAAT DAVIS. m konnen, geweeft zyn; zulks zy het tegenoverliggend land van America zo naby waren , dat , wanneer ten dien tyde aldaar menfchen gedaan hadden , zy-hun bcquaamlyk zouden hebben konnen toeroepen ; doch niet by dezelve komen , vermits een droom van water tuflchen de beide oevers doorvlietede, die zo hoog viel en zo fterk ruide, dat men denzelven enige mylen wegs horen konde. §. XIII. Om nu nader tot de landsbefchryving te komen. Befcbry- In de Straat Davis zyn de kullen vol fcheren , en ook klei- Jinfnv^n ne en groter eilandjens, die alle uit rotzen bedaan, en zeeraan^e hobbelig zyn. In het vade land gaan grote en diepe zee- Straat boezems en bayen , die gedeeltelyk monden der rivieren, en Davis-j gedeeltelyk goede reden en havens uitleveren. Het vade land is ook alomme vol rotzen , waar van de hoogde deeds met meeuw en ys bedekt, en de dalen daar mede ook aile vervult zyn. ' g. XIV. De Luchtstreek is, zo verre dedeenfche volkplan- &e tingen gekomen zyn , noch redelyk dragelyk , doch het Weer l^u zeer onbedendig. In den Zomer fchynt de zon helder en warm, weshalven het op het vade land, alwaar geen nevel valt, aan- genaam en bedendig licht is ; doch rondom en op de eilanden hangt een gedadige vochtige en koude nevel , waar door men de zon weinig geniet; maar in de maand augudi is geen nevel, en alsdan ook op de eilanden helder en fraay weer. Op die ei- landen en in de zee befpeurt men ook in een kleine tulTchen- wyte grote veranderingen in het weer. Het regent niet dik- wils, noch veel. Zelden dondert het, en zeer bedompt ; ja zelfs in het gebergt is het geluid geenzints zo derk , als in an- dere oorden, 't geen vermoedelyk aan de dikke lucht, de jagt- ïneeuw en het brokkelig ys toegefchreven moet worden. He- vigen ftorm heeft men hier zelden , en wanneer zulks voorvalt, duurt dezelve niet lang. Het kan op de zee dormen , zonder dat men op het land veel 'er van gewaar word. De zwaarde ftormen hebben zy uit het zuiden. De gewone Winter is alhier voor de Denen en Noorwegers redelyk dragelyk ge- weed, waar toe dient, dat zy een klaren doordaanden vord heb- ben. i36 BESCHRYVING van GROENLAND, ben. Den ftrengften vorit bekomen zy met een noordooftelyken wind , die gedeelcelyk van het land , 't geen met fneeuw en ysbergen vervak is , en gedeeltelyk van de wyd zich uit- trekkende ysvelden , die voor de ooftkuft liggen , overko- men en de afgebroken ysdeekjens in groter, ja dikwils zulk een menigte, dat zy gelyk een dikken regen of nevel in den zomer aan te zien zyn , toevoeren , en daar door de ftrenge en fnydende koude veroorzaken (d). Het dille weer brengt te weeg , dat het hier vroeg toe- vrieft ; en het ys , dat achter de fcheren in de kleine bayen of boezems ligt , duurt gemeenlyk tot in het laatft van may, vermits de golven der zee daar by niet komen en het breken konnen , maar het aldaar liggen blyft , tot de zon het door haar kracht bros maakt, breekt en fmelt. f. XV. (d) Dit koomt den in warmer landen wouenden zo ©ngelooflyk voor, dat zelfs geleerden 'er aan willen twyffelen. Toe meerder opheldering va» het zelve zal ik hier aanhalen , 't geen de heer prooft Jem CbrijUaan Spidberg te Chriftiaanftad in Noorwegen daar van gedenkt {fïd. Suppl. IL Aclor. H'ratiflau. Art. 4. p. 71.) Niemand zal lochenen , zegt hy, dat de lucht tegen het noorden des winters met ontelbare fneeuw- en ysdeekjens vervult is, welke dikwils zo groot en gevoelig zyn, dat zy by een fterkeu wind iemand als fcherpe roeden in het gezicht (laan ; ja men kan dezelve niet alleen voelen, maar ook zien, als het zeer koud is, en de zon hel- der fchynt, wanneer men duidelyk de menigte der ys deekjens, alszo vele duizende glinfterende fterretjens, befchouwen kan» 't geen ook de e- nige oorzaak is , waarom de noordevvinden kouder en doordringener dart anderen zyn, vermits zy de met sneeuw bedekte hoogde bergen tegen het noorden eerft overftygen moeten; weshalven zy zich daar mede be- zwangeren, en zo aangevult, die particula ƒ. lamelle nive zeer hel, en by klaar weer is het zo licht, als op den mid- dag. §. XVI. Doch hoe aangenaam zulks in den zomer wezen Als ft mag, zoude het in het tegendeel den inwoonderen aldaar on-den\Vin- draaglyk zyn , wanneer zy in den winter ook zo lange in ter* een dikke duifternis zouden zitten ; weshalven de wysheid en menfchenliefde des alomtegenwoordigen Gods, die geen plekje op den aardbodem , hoe klein en verre afgelegen het ook wezen mag , buiten zyne toeverzicht laat , daar voor meer dan op ene wyze gezorgt heeft. Ik heb van verfcheiden gehoort, dat men niet alleen den 21. december , zynde den kortften dag, de zon f van een uur aan den Hemel gezien, maar ook door behulp van de wederomkaatzing harer dralen in de dikke dampen van den dampkring, die de morgen en avondfchemeringen veroorzaakt , de dag enige uren lang ge- weeft is. Men zoude, volgens de gemene leerilellingen van de Geographieen Aftronomie, denken, dat het lighaam der zon, zelfs ontrent dezen tyd, op deze Pools hoogte boven den Hori- zont niet hervoort konde komen ; doch een ervaren fchipper heeft my omflandig bericht , en daar beneffens ernftig verze- kert, dat hy op 66 graden 30 minuten een kleinen berg ge- zogt, en na deszelfs hoogte boven het oppervlak der zee naar- flig gepylt , ook de miswyzing van het Compas (welke in dat oort zo wel op het land , als op de zee , zeer merkelyk is) gade geflagen te hebben , op denzelven de hoogte der zon vol- gens de kunfl: genomen had ; als wanneer hy na aftrek zy- ner hoogte , en de wederomkaatzing bevond , dat de zon wer- kelyk boven het oppervlak der zee, en dus boven den Horizont verheven geweeft was. §. XVII. De Nachten genieten ook niet alleen het maan- ^eiyk licht, en het wederfchynzel van het door de aanhoudende fier- ^aan- S ke i38 BESCHRYVING van GROENLAND, ke en heldere vorft verharde witte en genoegzaam flonkeren- Noorder-(je fneeuw en hetys, maar ook byde nieuwe maan, en zo lang licht* dezelve niet fchynt , beflendig het aangenaam , en de volle maan zelfs overtreffend Noorderlicht, of fchynzel , waar van in de befchryving van Yfland omftandig gefpro- ken is. Wat zy g. XVIII. En nadien deze menfchen zich gedurende den in hunne winter , vermits buiten voor hun weinig of niets te doen valt, branden merendeels in hunne duiftere woningen blyven onthouden , tot licht doch geen talk tot licht, noch fpanen tot fakkelen hebben , en vuur.Zyn,in plaats van dezelven, hunne Wal- en andere viiTchen van zo veel te meer fpek voorzien ; zulks zy daar van overvloedige voorraad van traan tot hunne lampen , noodwendig licht tot al- le hunne bezigheden , en teffens genoegzaam vuur tot het ver- warmen hunner woningen en het toebereiden hunner fpyzen erlangen konnen. Byzon- g, XIX. Het in andere landen zo zelden gezien wordend nen w°r-]uchtverfchynzel der B yzonnen, laat zich hier jaarlyks meer hier dïk-a^s eens z^en » doch tot Seen geringe bekommering van de op wils ge- de zee zynde, vermits de ervarenheid, volgens eenftemmig zien. verhaal der fchippers, geleert heeft, dat daar op altoos hevige florm volgt. Eb en §. XX. Men heeft hier ordentelyk Eb en Vloed, die Vloed zich ook naar de verandering van de maan richt , hoewel men heeft >er zo va^.j ajs we] eibers ^ njet oprekenen kan. De vloed trekt hier ook. van net °°ften naar net weften. By ftorm kan dezelve tot 7 of 8 vademen ftygen. Hoe de J. XXI. De Grond beftaat in de dalen en vlaktens uit Gri)nd. enige Moer of Turfaarde, waarop hier en daar, ver- en wat*er1Tlits dezelve door de vogelmeft zeer vet is , lang gras en ver- waft of fcheide goede kruiden walTen. Men heeft beproeft , enige "iet* aardgewalTen te planten. Kruid of Kool gelukte tamelyk wel, ook de Rapen ; maar Wortelen zyn , zo dra zy boven den grond quamen, vergaan.' Van de Thym is aangemerkt, dat zy zeer klein en kort bleef, en , als de nachtvorft 'er op viel, fmaak en reuk verloor. Granen te zayen , is wegens de te kor- en de STRAAT DAVIS, *39 korte zomers en aanhoudende koude, onmogelyk. Bomen ziet men niet , behalven op het vafte land aan verfcheide bayen enige ftruiken van Berken , Elzen en Wilgen , waarom de volkplanting het grootfl: gebrek aan brandhout lyd. De fchryver van de aangehaalde Groenïanclfcbe Perlujtratie zegt, dat 60 mylen zuidwaards van de volkplanting de Hoop aan een baay een bosje ftaat, waar van de bomen twe vademen hoog en een arm dik zyn. Voorts vind men hier en daar enige Geneverftruiken ( iÊenebertrdre ) , een zoort zwarte Aalbeziè'n (2^va^ebdr), noch een ander zoort kleiner Aalbeziè'n (^t> tebdr), een byzonder goed zoort van Braambeziën (tTTolte- bdr), doch die door den nevel niet ryp word, en de Kraak- beziën (lèlodebar) by de Noorwegers genaamt, J. XXIL Wat het gebergt betreft , het zelve is tot noch Yan toe niet onderzogt. Men vind vele Amiantbergen, waar^™* van de ader redelyk breet, en het vlas lang, gemoedig , en zeer wit is. Het is te verwonderen , dat die bergftof zich in de grootfle menigte en van het befte zoort in de noordlyk- fte landen laat vinden ( want die arme menfehen eten die honden wfnddroog In ook verfch vermits zy hun vleefch zowel des zomers als des * ters onder de fneeuw en het ys bewaren. Zy jagen en fchieten r de. Hl II 14Ö BESCHRYVING van GROENLAND, dezelve gelyk ander wild. Die zoort van honden is fpits van kop en neus, en heeft hoge fpitfe oren. Zy konnen niet blaf- fen m?ar alleen knorren en huilen, daar by zyn zy blode, en o-eenzints tot de jagt bequaam. Katten hebben de Groen- fanders geheel niet, en vrezen voor dezelve , wanneer zy die by de Denen zien, gelyk zy mede een byzondere affchouw en vreze voor de Zwynen betuigen , wanneer zy dezelve by hunne gallen vinden. Ook hebben zy gene Katten nodig, ver- mits zy Ratten noch Muizen hebben, beha! ven een korten en dikken Aardrat, die zeer weinig gevonden word. Slangen en dergelyk giftig gewormte kan hier te lande niet duren , waar van de oorzaak in de befchryving van Yfland gezegt is. a % XXVIII. Van Landv o gelen hebben zy gene eetbare , vogelen, dan de Rypen, waar van in de'zo even aangehaalde befchry- ving melding is gedaan. Dezelve zyn wit, met zwarte vlekken op de vleugelen en ruige poten , neftelen zeer hoog aan de klippen, en leven van het zelve rond gebladert kruid, waar mede dê Harten en Reen zich op de te voren gezegde wy- ze generen. Een opmerkend commandeur van onze Groen- landsvarers had enige malen, als hy hunne nellen zag, be- fpeurt , dat zy in dezelve van de medegenomen fpyze een gedeelte afzonderden en bewaarden , om gedurende den win- ter, als zy alhier verbiyven, en niets voor hun te bekomen is, 'daar aan de nodige nooddruft te vinden. Voorts ziet men ook Exters, Musschen , en een witten vogel, die een weinig groter dan een Diftelvink is , in de maand maart in grote menigte gevonden word , en zeer fraay zingt , gelyk ook Arenden en lichtgraauwe Valken. w ter. K XXIX. Van Strand en Watervogels is daar te- vogels, gen ene verbazende menigte. Hier worden alle de zoorten en hoe gevonden , die Mariens in zyne meermaals aangehaalde Spits- dez,e bergfche reisbefchryving IV. deel 2 hoofdft. n. 3. befchryft, voor de en noch vele anderen. Ik heb bereids het een en ander, die roofvo- vogelen betreffende, in de befchryving van Yiland bygebragt. gels en Doch nadien ik van enige fchippers, die lange op Groenland röofdie- gevaren hebben, noch verfcheide byzonderheden en aanmer- Kin* en de STRAAT DAVIS, Hl kingen, door hun aldaar gemaakt , zo wegens de zorgvuldig- ren we« heid van enigen dier vogelen, om hunne neften met de moge- ten te lykfte zekerheid aan te leggen , hunne jongen te water te bren- doeden; gen enz. te weten ben gekomen , zal ik dezelve ten genoegen der natuurbeminnaren hier byvoegen. Het is namelyk hier alles vol roofvogels en roofdieren, Beren, Vollen en dergely- ken. De laatftgenoemden zyn hier ook zo Jiftig, als in de war- mer geweften; doch vermits zy in deze met fneeuw en ys be- dekte landen , wat tot vulling hunner hongerige magen ver- eifcht word , noch minder dan elders vinden , "belagen zy de weerloze vogelen des te ny veriger ; weshalven dezen ook aan hunne zyde te meer op hunne hoede zyn , en zo veel mogelyk allerly behoedmiddelen te werk (lellen. De Lijmeen, die op eenmaal niet meer dan tv/e jongen voortbrengen, neffcelen aan den top der hoogde rotzen,waar aan ergens vaneen fteenflegts zo veel uitfteekt, dat zy 'er met moeite opzitten konnen; zulks hun de VofTen aldaar niet beklimmen, noch de roofvogels niet dan zwevende en zeer moeyelyk bykomen , en zy zich , aan de rotzen vaflhoudende , tegen dezen te beter met byten en kraauwen verweren konnen. Zo dra de jongen tot enigen was- dom geraken, worden zy door de ouden te water gebragt, al- waar zy door het duikelen volkomen zekerheid en hun voedzel vinden, en wel zodanig, dat een der ouden onder vliegt, op dat, zo een jong onmagtig wierd , het zeer zacht op den rug van den ouden mogt vallen , en niet op de {tenen of harde aarde nederftorten , en dus verpletteren, of gewis den fteeds loerenden Vollen ten deel worden; terwyl de andere oude, by zo verre zich ergens een roofvogel vertoont, ter zyner afwering tot aan het water fteeds boven het jong blyft zweven. Wanneer onvoorzichtig een jong uit het neft , of anders by toeval op den grond valt, dragen het de ouden zodanig ene liefde toe , dat zy het niet verlaten , maar beft mogelyk ver- dedigen, en zich gemeenlyk door de VofTen laten verllinden , of van de menfchen , wanneer dezen toefchieten , doot Haan. Zo dra die vogels maar eens met de jongen de zee bereikt heb- ben , keren zy nooit weder naar land , maar een ieder der ou- T 2 den i48 BESCHRYVING van GROENLAND, den neemt een jong by zich, leert het door zyn voorbeeld dia- kelen en zyn voedzel zoeken, zwemt ook zodanig (leeds meer en meer met het zelve van het land en op het water voort , tot hy daar mede in zachter en min duifterer geweiten, dan dit, en die hy vermoedelvk in America vind, geraakt van waar zy eezamentlyk tegen den zomer weder naar Groenland terug komen. De ouden , die hunne jongen door een toeval ver- loren hebben , of door ouderdom tot telen onbequaam zyn, komen niet op het land, maar houden zich geftadig m hopen van 60 tot 100 fterk op de zee; doch begeven zien ook in aucufti alle weg. Wanneer men een jong neemt en het hun in de zee toewerpt, ylen zy 'er na toe, en willen, als om flryd , alle het jong hebben ; zulks zy onderling geweldig byten en kampen, wie het behouden zal. Maar zo de rech- te moeder 'er by koomt, en zich het jong toeeigent, laten de anderen af en het welhaaft varen. Andere vogelen zetten zich, een ieder na zyne gewoonte, enigzints lager aan de fteile rot- zen en zoeken in de fleuven of kloven , door het nederftorten van enige (tukken veroorzaakt , gelyk ook op alle plaatien, al- waar flegts een hoekje van een (teen uitfteekt , een plaatsje, om te broeyen. De kleine R o t t j e n s , of R a t t j e n * ( gelyk zy door de Hollanders en Hamburgers genaamt worden, ver- mits zy zo zwart van verwe en klein zyn , dat zy jonge Rat- ten gelvken, en ook als dezelve piepen) zoeken mede beneden aan de nedergeftorte rotzen , onder de brokken , en zo naby het zeeftrand als doenlyk is , enge en diepe gaten tot netten, fluipen , zo dra hunne jongen enigzints vliegen kannen , met dezelve tuflchen en onder die nederge(torten rotsbrokken en {tukken (op dat geen vyand hun by komen mogt) naar het water , en zwemmen met dezelve (teeds verder voort. De Duiven, die de wilde Duiven in lyfsgeftalte en vlugt :t ene- maal gelyk zyn, neftelen ook, gelyk de anderen , in de klo- ven der fteenrotzen; doch zoeken, zo veel mogelyk, de zul- ken uit, die met water omgeven zyn, of uitrekende hoeken in de zee hebben , op dat hunne jongen , wanneer zy iterk genoeg zyn, teffens met hun uit de nelten , zonder dat een over 'Jïïadx,. ig.g n XdSaUryn ■,'?.*, en de STRAAT DA t IS. dier of roofvogel dezelve bereiken kan , onmiddelyk in zee konnen geraken. Op gelyke wyze neftelen ook de door ons zogenaamde Papegayen, offchoon zy met dezen niets dan den fnavel gemeen hebben. Noch verhalen onze lieden, dat de Mallemukken , Papegayen en Duiven , wanneer zy een (luk fpek of vleefch van een doden vifch willen afrukken , met de uitterfte fpitfen hunner enigzints uitgefpreide vleugelen, en met hunne brede endepoten het water ter wederhouding drukken, en dus met de fnavel een (tuk losbreken en inzwelgen. Wie doch heeft hun die kunftgreep geleert? Dit is 't, wat ik van dat zoort vogelen met zekerheid heb konnen ervaren , waar mede ik my te meer heb moeten vergenoegen , vermits geen geleerd opmerker op dergelyke plaatfen koomt , en ik ook geen van die dieren levend heb konnen magtig worden > om 'er zelf aanmerkingen over te konnen maken. §, XXX. Alleen ben ik in het jaar 1733 zo gelukkig ge- Befchry- weeft, een levenden Mallemuk, die met een uit de Straat ving van Davis terug komend fchip herwaards gebragt was, te beko eenMal- men. Wat ik aan denzelven waargenomen heb , zal ik , be- lemuk* neffens deszelfs afbeeldzel, hier byvoegen, in hope, dat zulks de liefhebbers der natuur , die zich alles ten nutte weten te maken, niet onaangenaam zal zyn. Ik deed hem enigen tyd, ter ontdekking van zyn aart, op de plaats lopen , en eindelyk , om hem naauwkeuriger te befchryven en te openen , wor- gen. Hy fcheen van een harde natuur te zyn , gelyk zulks ook in een ruuw en koud land alzints vereifcht word , vermits hem allerly weer en de fpyze zeer aangenaam was ; was noch jong, derhalven by my noch merkelyk groter geworden , en zoude waarfchynlyk lange geleeft hebben , zo myne begeerte, om hem in volkomen welftand inwendig te zien, zyn leven niet verkort had. Hy was zeer gulzig, zo wel ontrent allerly vifch, als inzon- derheid raauw vleefch. Alles , wat hem voorgeworpen werd , flokte hy gretig binnen, en wel de viflchen geheel, en het vleefch in grote brokken, en ontlafte fchielyk de Excremcnta, die, gelyk I , 150 BESCHRYVING van GROENLAND, van de andere roofvogels, altoos dun waren , waarna hy we- der nieuwe eetluft verkreeg, en alles verflond, wat hem voor- quam. Onbefchroomt ging hy op klein gediert , als Ratten enz. los , en tegen wat groter, als Katten enz. verweerde hy zich dapper , floeg met den groten fnavel fris toe , en als hy een kat by den ftaart vatten konde, neep hy haar zodanig, dat zy vreeflyk fchreeuwde ; weshalven alle dergelyke dieren , als zy hem zagen , vluchteden. Alleen voor menfchen was hy vreesachtig, doch niet fchuuw , en ontrent den genen, die hem voeder gaf, tam en mak genoeg. Als ik hem enige dagen by een fchilder gegeven had , om hem uit te tekenen , en hy we- der t'huis gebragt werd, liep hy zo gezwind naar myn koetzier, die hem veel goeds deed , als of hy zich verheugde , weder by bekenden te komen , gelyk hy dan ook gedurende den tyd, dat hy by den fchilder geweeft was, niet fterk eten wilde, en fteeds treurig zat. Als hy bedreigt of bang gemaakt werd , inzonder- heid door een witten doek , fchreeuwde hy zeer luid en met een helle keel. By naauwkeurige befchouwing vond ik zyne gantfche leng- te van de fpits van zyn fnavel, tot aan het einde der ftaart- vederen, een paryfchen voet en 7 duimen ; den fnavel tot aan den kop i| duim; den fnavel met den kop 4! duimen; denhals 6 duimen , die hy fteeds verkort droeg , doch uitrekken kon- de, en den ftaart 7I duimen: zyne hoogte , als hy recht op ftond, was 8 duimen, de lengte der poten met den fchenkel 81 duimen ; doch als de vogel ftond , had hy alleen de hoo°te van 6% duimen, en de onder poot maar 2| duimen. De Sna- vel, die recht voor uit ftond, was na mate van den vogel fmal , en merendeels onbedekt , hoornachtig en zwartgroenach- tig, het overige met een vedervel overkleed ; zulks zyn gant- fche infnyding 3 duimen lang was. De bovenfte fnavel was , zo verre hy blood ftond , dikker dan de andere , en gelyk als met een bekleedzel voorzien , voor met een haak gekromt , in welke de gantfche rechte onderfnavel floeg en zich floot. Die onderfte had noch naVoren toe een driehoekigen knobbel, gelyk ook anderen van zyn geilacht hebben, en fVtllugby tuberculum: en de STRAAT DAVIS. J5i ƒ prominentia angularis noemt, en voorts meent, dat het dient ad eam (mandibulam) roborandam , quo fortius & finnius pi/ces retineat. Ornitholog. Lib. III, Seïï. 3 Membr. 2. Ttt. i\.cap. 1., gelyk de fnavel ookin 't algemeen zeer krachtig fcheen te wezen , en fyne fterke fpieren had. In het boven- gedeelte van den fnavel ('t geen my tot noch toe in geen ande- re vogels voorgekomen is) waren vier neusgaten, als in het onbeklede gedeelte twe langachtige en fmalle, en in het met vederen bewaflen gedeelte noch twe rondachtige en gro- ter, gelyk zulks in de hier bygevoegde afbeelding te zien is. De kop was plat, en enigzints langwerpig. De ogen ta- melyk groot en helder, de oogappelen pekzwart met een enigzints lichter kringetje omgeven, de oren wyd en open. Deze vogelen zyn zeer dik van vederen, die aan den kop en in den nek wit en graauw , aan den hals , bord en buik enigzints witter , op den rug , de vleugelen en de Haart, wit, licht en donkergraauw , zwart en bruingeel onder een ver- mengt zyn, 't geen hun een aartig bonte gedaante geeft. Dezel- ve zitten ongemeen diep en vafl in den huid , waar by noch koomt, dat de fchaft aan denzelven , en byzonder aan de gro- te, ongemeen ruig en enigzints gedraait is. Onder de grote vederen bevind zich een dekzel van dichte plu im veder en, gelyk de Zwanen, ja byna als de Eider- Enden hebben, 't geen den vogel tegen het water en de koude befchutten moet. De vleugels waren wel enigzints fmal , doch teffens zeer lang, flerk en met vele vederen voorzien. De gantfche wytte ftrek- te zich, wanneer zy uitgefpreit waren, van de ene fpits tot de andere, ter lengte van 3 voeten, 8| duimen uit , waartegen de rug tmTchen de hechting der vleugelknokken flegts 2 dui- men had. De Staart was mede dik en dicht van vederen, zat plat en breedachtig , gelyk een klederveger , die de vogel aartig uitfpryden , en 'er mede fpelen konde. De poten en klaauwen waren lichtgraauw, een weinig roodachtig , aan dezelve drie grote tonen, en achter een veel kleiner, De drie voorften waren door een dubbel vel , 't geen zich met een mes: van een deed klieven3 aaneen gehecht, en hadden zwarte, fmalle voor i52 BESCHRYVING van GROENLAND, voor aan rondachtige en menfchelyke nagels , doch aan de achterfte een kleine vogelklaauw. Na dat de vederen uitge- plukt waren, werd noch een teder dun velletje over den ge- wonen huid gevonden, dergelyken men ook weleer (MdeMe- moir. des Matbem. £T Pbyfiq. d. 1693. p. 177 M<) aan den Pe- licaan, of den Kropgans opgemerkt heeft, waarmede die zware vogel ongetwyffelt door den alwyzen en goeden Schepper bo- ven anderen begiftigt is, om zo wel ter zyner verlichting , als tot het bequaam matigen zyner vlucht in het ftygen en dalen , vermits hy daar tuffchen veel lucht vat, dezelve naar vereifch te konnen vermeerderen of verminderen. Boven op het vleefch lag hier en daar het vet, gelyk in het koude Groenland het vet der vogelen doorgaans over hun vleefch zit, en daarby hun ma- ger vleefch met meer bloed, dan dat der vogelen elders, ver- vult is ; 't geen doet oordelen , dat zulks hun een grote warmte, die zy ook wel nodig hebben, te weeg brengen moet. De Borst- spieren waren fterk en dik , en de grote vleugelen zeer even- matig naar de verre vlucht die deze vogelen zo wel van de netten over de zeer wyde ysvelden , tot het verkrygen van hun voed- zel, als, by het naderen der lange nachten en fcherpe koude, naar een warmer en lichter , ongetwyffelt verre afgelegen , geweft volvoeren moeten. De Tong was fmal , glad , i| duim lang , en aan den wortel met enige fpitsachtige enig- zints ftyve hairen bezet , dergelyken ook achter de opening van de longpyp (rima laryngis) (tonden , en beide tot derzel- ver dekzel en befchutting, by gebrek van een ftrotlapje (Epi- glottis), dienden. De ringen der Trachea, of longpyp , waren geheel en gefloten rond , vermits die vogel tot zyn geluid , 't geen ilegts in ene toon beftaat , geen verandering of fpe- ling van dezelve, gelyk de zingende vogels, gebruikt. Aan het beneden einde was dezelve, gelyk gemeenlyk by de vo- gelen , in tweën gefpleten , en met twe dikke kraakbenige ringetjes verfterkt, waar van de armen zydwaarts in de Long gingen. Deze beftond niet zo zeer uit twe Lobi of uitterfte de- len, als wel (zo veel ik zien konde, vermits ik het borftbeen, om het geraamt op te zetten , niet gaarne quetzen wilde) uit twe endeSTRAATDAVIS. I53 twe onderfcheiden en onderling geen gemeenfchap hebbende itukken, waar van een ieder een byzondere long maakte, die gelyk een goudbeurfe, boven eng en onder wyd, gevormt en rood geelvenyig was. Het Hert, 't geen f duim lang was, en ilegts ene kamer had, lag geheel boven over de Lever, en niet tiuTchen de Lob'u De L e ver was na mate van den vogel zeer groot, en had ook een grote Galblaas. De Milt was 2 duimen lang en donkerbruin van verwe, gelyk de Lever. De Maag was als een zak van dikke en vafte vlie&jens , inwen- dig vol zeer diepe rimpelen. Ik vond 'er geen fpyze meer in en ook geen blyk van maagzap. Niet verre van de Pylorus ' of beneden opening der Maag, zat aan het gedarmt een Vijcasvzxi gedaante, gladheiden confiftentie natuurlyk als een fhoekslever, 't geen na alle vermoeden het Pancreas zal zvn. Het Mefentenum was met ongemeen veel bloedvaten doorwe- ven. Het Gedarmt der Maag tot aan het uitterfte einde maakte 3 voeten 4 duimen uit. De Ni ere n lagen aan de bei- der zyden ter gewone plaatfe, en waren van dezelve geftalte als die der andere vogelen: boven ieder lag een tamelyk grote eyyormige bal, welke de bruine verwe der Nieren had; doch dien ik liever voor de tejliculen wilde houden, als ik maar verzekert was , dat men in andere vogelen dergelyken , en wel van die verwe, aantreft, vermits ik anders in myn vogel geen tejliculen vond , en dezelve nochtans (gelyk het gebrek van een eyerftok toonde) van het mannelyk geflacht was. Noch befpeurde ik aan de uitgenomen Og^n ene brede, het vierdedeel zyner ron- ding beflaande fpier, wier eigentlyk gebruik ik niet weet te raden. De Sclerotica , of het harde oogvlies , was ongemeen hard en vaft. Het cryftallyne vocht was fpherifch, dergely- ken de ontleedkundigen te Paris ook aan de Cormorant , of water-Rave, waargenomen hebben, vermoedelyk om te beter onder water te konnen zien, vermits de Mallemuk , even ge- lyk gene, ook onder het water zyne fpyzen zoeken moet, en de viffchen gemeenlyk hun cryflallyn vocht van dezelve ge- daante hebben. Het vergrote ook de letters, wanneer men 'er door zag , zeer veel. V Wan- • 1' 154- BESCHRYVING van GROENLAND, Wanneer ik al het te voren aangehaalde te zamen neem f kan ik niet anders oordelen, dan dat deze Mallemuk een ei- gentlyke Meeuw was , aangezien de merktekenen, die de vogelbefchryvers van het Meeuwengeflacht gewoon zyn te ge- ven, als de flerkte, langachtigfmalle, fpitze en vooraan enig- zints gekromde fnavel ; de langwerpige neusgaten , de lange en geweldige vleugelen, de tedere poten, en het op zich zei- ven ligte , doch met veel vederen dik en dicht bedekt lyf , be- neffens de gulzigheid, het fchreeuwen en de gezelligheid met de menfchen enz. aan myn vogel insgelyks volkomen te vinden waren. Ik bediene my voorts van de vryheid , welke men gewoon is aan iedereen te vergunnen, die allereerii een Dier, Vogel enz. befchryft , en geef dezen vogel den volgenden naam : Lams marinus maximus ex albo, nigro £? fufco varius , Groenlandkus : een bonte Groenlandfche Meeuw van het grootfte zoort (ver- mits hy groter dan een grote End was) met wit- zwart- en bruingele vederen, met een rechten voor aan den boven kinbak flegts een weinig gekromden fnavel , en achter kruiswys over elkander geflagen vleugelen. De naam M allem UKKE,of hollandfch Mallemokke, 't geen zo veel als zot Dier of dom Beest beduid , en van Mal, m all e, ftupidus ,ftitltusen het oude duitfche woord M o k k e fcropha (gelyk men ook noch in Holland een onrein vrouwsperfoon een vuile Mokke noemt) afftamt, is hem door de hollandfche Groenlandsvarers, om zyne domheid, ge- geven, vermits hy, eens op een Walvifch gevallen zynde,zich aan denzelven zonder wyken uit overmatige gulzigheid vafl houd , en doodflaan laat. Van de- § XXXL Ondertuflchen moet noch meer dan een zoort van zelven is Mallemukken zyn, vermits de gene, die door Martens in zyne lueer dan fpitsbergfche reize IV. deel. 2. hoofdfl:. n. 11. befchreven word , in meer dan een (luk van den onzen verfchilt. 't Geen ook te eerder zyn kan , als die benaming van de matrozen flegts in hec wilde gegeven is, en van een eigenfchap ontleent, die meer dan een zoort gulzige en zeer hongerige vogels ge- meen hebben. § XXXII. een zoort en de STRAAT DAVIS. m $. XXXII. Voorts zyn hier ook menigerly Ganzen en En- Noch den, inzonderheid Eyder-ënden, 2Ce&erftïgie / welke al- meei' Ie te gelyk tegen den zomer, of met de naderende lange da- zoonS? gen, zich naar Groenland, maar tegen óqr winter en de lan- LTvo- ge nachten weder na America of andere geweflen beseven , gels. alwaar zy meer licht en zachter weer genieten Uit het be- richt van enigen,, diQ te Spitsbergen overwintert hebben, blykc (by Zorgdrager III, deel 10, hoofdft. bladz. 223.) dat de aftogc met het begin van oélober gefchied. 5. XXXIII. In de kreken en beken worden Forellen en \vat veel Kreefjen, doch noch meer Zalmen gevonden. InViffcheu een rivier, die in de Baals-bocht valt , heeft men eens 18 ton-Sevon- nen Zalmen gevangen; ook vangt men 'er vele Elften , ofj]en ^or* JLacfyfauen/ welke, naar myn vermoeden, de door de Noord- de Ka- landers zogenaamde &Otfyfifd)en zyn, die in Noorwegen 2iuenke" « heten. Beken. j h ^F£iV' De zee is on§emeen ryk in allerly viflchen , ïn de doch Oefters heeft men 'er niet , maar wel zeer fchone Mos- Zee. ■8 el en en grote Kreeften (Paguri) (g). Van de kleiner vifchzoorten vangen de Wilden inzonderheid de itOÖ&m / een klein Haringzoort, in het noorweegfch JLo&fcer genaamt, doch dat noch meer den Grondeling gelykc Deze worden door .hun menigvuldig in fuiken gevangen, en tot hunne winterfpy- ze op de rotzen gedroogt.Ook heeft men 'er vele Kabeljau- wen, Roggen, Schollen en Heilbot, in het noor- weegfch <&ueter geheten, en die alhier zo groot valt, dat men Tan één gantfche tonnen vullen kan. $. XXXV. VandeZeeviflchen, die de natuurkundigen on- Van de V 2 derZeevis" ' fchen. C#) Aan, XL- De Noorpka.per, die door onze en de holland- Noord. fche fcggeft. M {p) Zy zuigen een jaar lang , en worden als dan door de engelfcben Sbort-beads, dat is Rortkoppen genaamt. Zyn zeer vet, zulks zy 50 vaten traan geven; doch de moeder .zeer mager. Twejarigen beten Stunts, dat is Domlingen , vermits zy na de fpening dom zyn , en dan ge- ven zy flegts van 24 tot 28 vaten. Vervolgens heten zy ©C&ulfifcp ƒ Schedelvisch , wanneer hunne ouderdom niet meer bekent is, maar alleen uit.de lengte hunner Baarden gegift moet worden. Transacï. cit. (jf) Vid* Martent Spitsb. leize 12 hoofdft. ». 2. Zorgdrager Groenlandfche villehery n. deel 6. hoofdft. bladz. 87 en volgende , waar by ik voegen zal, 't geen Cbriftiaan Bullen in zyn gehouden journaal van het voorge- vallene op de reize naar de Noord -zee, Groenland en wyders in den iare 1667, te Breinen in het volgende jaar in quarto gedrukt Qcit.abHa- %$ difquif. de Leviath. Jobi) fchryft : De fpyze van den Walvifch zyn kleine wormen, die alhier dik in hec water dryven, zwart, zo groot als een graauwe erwete of kleine boon# rond geformeert, gelyk een hoorn- tje, met kleine fubtile kundige vleugelen , dun gelyk een velletje zyn ; zulks men dezelve niet vatten kan , en waar mede zy zwemmen. Hun raam is Wal vischaa s, en zy fmaken afs raauwe Moffelen. Hun reuk is , gelyk wanneer men met de handen lang in ongekookte fuiker gearbeid heeft. Die reuk blyft lang aan de vingeren zitten. Dat aas ont- ia.net de Walvifch met zyn grote bek in menigte, maalt het met zyue Eaarden aan (tukken* 't geen aan hem bevonden is. en de STRAAT D AVIS. jgg iche Groenlandsvarers naar het noordlykft voorgebergt in Noorwegen, de Noordkaap 'geheten, dus benaamc word , vermits hy zich in een grote menigte aldaar onthoud,, of zy hem aldaar het eerft en het meefl aantreffen, is den eigënt- 1'yken Walvifch in alles gelyk , behalven dat hy zo wel van kop als lyf fmaller en kleiner (nadien hy maar 10 , 20 tot. 30 quartelen fpek , en zeer kleine Baarden uitlevert , gelyk Mariens betuigt) ook mitsdien veel vlugger en gez winder ,. doch ook zo veel te gevaarlyker als gene is. Zyn huid is ook zo fluweelzwart niet, als de eigentlyke , maar enigzints wit- ter , en zyne kaken minder langachtig, doeh ronder. Ik wil- de hem noemen: Balcena minor edentula dor/o non pinnaio. Op deze zoort en de naaftvolgende worden de balani gevonden, waar van nader gefproken zal worden; doch niet op de gro- te WalvhTchen. 't Geen my van dien vifch merkwaardig voor* gekomen is, heb ik in de befchryving van Yiland , vermits hy zich in de yflandfche bayen fteeds bevind, bladz, 78 en volgende aangehaald. §. XLI. Nu volgen die Baarden en te gelyk een uit-Iïï. De Gewassen Rug hebben. Onder dezen koomt eerft voor de v.in" Vinvïsch-, na zyn achter op den rug naar den ilaart ver^V!rch" heven flaande vin alzo genaamt. Engelfch mede Finfisb-, Franfch Gibbar. Balcena major edentula corpore JtriStiore dor/o pin> na mucronata notab'du Hy is zo lang , ook wel langer dan de rechte Walvifch , doch veel fmaller en langachtiger (r)\ ook veel vlugger, en , wanneer hy ook noch zo lange vervolgt word, niet zo haaffc moede te maken als de grote Walvifch , ook veel kwaadaarciger , en wegens- zyn heftig flaan.rn.et den Haart en dé vinnen veel gevaarlyker , als dezelve. Zyn huid is zo fin* weelzwart niet, als diQ van den Walvifch , maar als de zeelt; zyn buik wit; zyn vin op den rug 2| tot 4 voeten hoog, recht op flaande en fpits ; doch de zyvinnen ieder 6 of 7 x3 voe- (ir) Zie deszelfs verdere befchryving beneffens de af beelding by Mat* Uns fpitsbsrgf* reisbefchr$ving IV, deel, cap. 11.. iC6 BESCHRYVING van GROENLAND, voeten lang,en mitsdien langer dan die van den Walvifch (j).Hy heeft veel minder fpek, dan de rechte met den vlakken rug. Zyn Baarden vallen ook korter, daarby knobbelig en flegt. Zyn keel of ftrotis veel groter, dan de anderen, want hy [leeft van Haring, Makrelen en andere viffchen. IV. De §• XLII. Van dezelve zoort is de Ju pit er of Jupiter- Jupiter- visch, welke benaming ongetwyffelt hervoort koomt van de vifdfa. t>y andere gebruikelyke benaming Gubartes of Gibbartas (f), die ook uit een andere, by de Biscayers ten minden voor deze ge- bruikelyke, benaming Gibbar verdorven («) is, Ondertuflchen kan ik noch niet recht eigentlyk en met volkomen zekerheid zeggen , wat Walvifch de zeelieden onder den naam van Jubar~ tes verftaan. Nochtans zal ik , wat ik van den Jupiter heb kon- nen ervaren , aanhalen', of uit deszelfs vergelyking met het geen anderen van de Jubartes gefchreven of verhaalt hebben, een duidelyk begrip gemaakt zoude konnen worden. Die Ju- piter (5) Pbilof. Transact. 2V. 387. Art. z.p. 258. (j) Rumpf verhaalt in 't voorby gaan, dat een Walvifch in Groenland zonder tanden door de matrozen Gibbartas genaamt word, doch geeft 'er geen de geringlre befchryving van Amboinfcbe Rariteit kamer p. 280. In de Pbilofopbical Transaïï. N. I. p. 1 2. word van een zekeren by de Bef pindas gevangen jongen Walvifch (Cubs) gefproken , die achter zeer fcherp» gelyk de nok van een huis, doch de kop zeer plomp, en vol grote bui» len aan de beide zyden , de rug zwart en den buik wit was. Waar by zyne wonderbare gezwindheid en fterkte , beneffens het grouwelyk ge- fchreeuw , 't .geen hy, tot hunne verwondering maakte, gedacht word, met byvoeging, dat men één van over de 100 voeten lang gevangen had, en dat dezelve het zoort zeer naby quam , 't geen Jubartes heet , zonder tanden, en langer dan de groenlandfche Wal viffchen, doch niet zo dft,en dat hy maar weinig en flegt fpek als gebonde vleefchnat had. (u) Zo veel is zeker, dat de Jubartes een zoort Vin viffchen is, even zo lang als en noch wel langer dan de groenlandfche vifch , doch fmaller. Rondelet de Pifcibus Lib. XFI.cap. 12» den Vinvifch onder den naam van 15 al, e na vera befchryvende , zegt: Eam Santones belluarum pi/cato* res vocant Gibbar a gibbero dorfo. u t> in tumor em elato , in quo eft pin* na. Hiec bahenh vulgo di&is minor non efl , fed minus fpijja, minusque obefa9 longiore £? acutiore roflro &c, vorat apbyarum turmas. Uit deze Gibbar i's ongetwyffelt Jubartes door buitenlaiidfche Walvifchviffcheren gefmeet* en de STRAAT D A V I S. 167 piter is, zo als ik uit den eigen mond van den commandeur of fchipper, die in den jare 1723 één gevangen had, en enige andere berichten verftaan heb , niet zo dik van kop als de rechte Walvifch , maar van een veel fmaller of fpitfer en lan- ger kop en bek , en ook achter fcherper en fpitfer van h'f ; heeft twe blaasgaten , en fluit by het uitblazen , gelyk een menfch, met den bek, doch veel fterker; 't geen de eigent- lyke Walvifch niet doet. Zyne lengte gelykt, ja overtreft by- wylen , die van den eigen tl y ken Walvifch , offchoon die , wel- ke deze fchipper gevangen had , maar 50 tot 60 voeten lang was. Zyn huid legt hem genoegzaam los op het lyf met vele vouwen en kreuken. Hy is zwartblaauw van verwe. Op den rug heeft hy een ftompe niet veel gekromde en 2 voeten ver- heven vin, weshalven hy tot het gedacht der Vinviffchen be- hoort; doch heeft daar achter noch een bughel , die veel lager en enigzints langachtig is. Als de in den jare 1723 gevangene gewond was , had hy ongemeen hevig en gelyk een geflagt wordend varken gefchreeuwt. Dezelve had geen tanden, maar Baarden gehad, die flegts kort van i| ook 2 voeten , en onder zeer breed , zulks zy een driehoek fchenen , wit en broos wa- ren ; gelyk hy ook maar 14 quartelen en daarby dun water^ achtig fpek gaf , 't geen by het uitbranden verrookte en niet tot Traan werd. Hy mag heten : BaJcsna major corpore ftric: tiore edentula , dor/o plnnato. Voorts was dezelve zeer kwaad- aartig, en daar de gemene Walviffchen voor hunne vervolgers vluchten, was hy de floep nageylt , en had ook drie mannen uit dezelve, en zo. deerlyk geilagen , dat zy hun leven verloren (tu). Die vifch was doenmaals een paar, waar van de een den anderen niet verlaten wilde, maar, na dat de een gedood was , de ander zich 'er overgelegt en verfchrikkelyk gewoed had. Ten befluite is aan te merken, dat aan dezen vifch, inzon- der- O) My dunkt, dat deze befchryving, met die, bladz. 166 in de noot (ƒ) uit de Philoffphical. TransaQ* getrokken, zo naauw overeen koomtj. dat beiden, zo niet euerly vifch, ten rainften enerly zoort ten voorwerp hebben. i(S8 BESCHRYVING van GROENLAND, derheid onder den gorgel , op den nek en rug , ja zelfs op de vinnen, een menigte groteen kleine Zee-Ekels (Balani ) (r) of Pokken diep in den huid en het fpek zaten , en waarin zich wormen onthielden , die een gedachtigen huid of dekzel over zich hadden. Het gefchied meer, dat derge- lyk Moffel of fchelppokken zich, volgens het bericht onzer Groenlandsvarers,opdegantfch oude vilTchen zetten (»; gelyk men dan ook de Concha Anat'ifere , Bernaclen shels ge- naamt , gemeenlyk aan lang in het water gelegen hout , en doorgaans de infe&en in menigte niet anders als aan oude dor- rende bomen vind. gjXuiL (X\ BALANUS , GLANS MARINA. EKELEN , PUISTEN, Ruiïipf. •vuleo'PoKKEN, Pediculus ceti, Boecon. Rechereb.p. £87 & 293. BALANUS, BaLASN/E CUIDAM OcEANI S E P TEN T R I O N A L I S ADH* rens, Lifteri Hifi. Concb.Lib. HL Se&. 3. In myne inrichting der Hoor- nen en Schelpen befchryf ik dezelve dat zy zyn .: Te ft* non tortues eert* loco affix*, fubrotund*, vertice valuato,quibm animalculum multü ctrrbu Tnlru£tum inhabitat. Rob. Sibbaïdi in Philofoph. Transaf.1?. 308, Art I. befchrvft zeer omftandig alzulk een Ba/anus roet de daarin wonende die- ren die met meer andere op een aan de fchotfche kuiten gevangen Wal- vifch gevonden waren , en geeft 'er een afbeelding van. Er word ook een zoort van Balani , of pokken , op de Moffelen gevonden , waar 111 een diertje woond, met die op de Walviffchen van enerly gejacht , na- raelvk een zoort van een Potypus of veelpoot , volgens de figuur, die Leeuwenh. Ep. 83. p. 7*6 fa* afgebeeld en befchreven heeft. Het is een vermaak te zien , hoe die dierejens na het wegtrekken van de deurejens hunner huisiens , hunne vele met ringetjens voorzien en met ontelbare vezeltiens Vilti, (die ongetwyffelt hunne Brombi* zyn , en tot afzonde- fln'c der lucht van het water dienen) bezette halsjens , als zy ademen , wiffelswyze nu lang uitilaan, dan weder opkrullen (als de kapelletjens en udtiens hunne tongen) en binnen hunne hmijens trekken. Deze ge- lykfchynende diertjens enPolypï huisveften ook in de zogenaamde co»- ch« anatijer*. Sibb. Scot. il/u(lr. prodrom. Part. IL Lw. ^.cap. r«. Berre Icon. Plant. p. 133. Philofoph. Transa&. N. x^-j.pag. 925. die zich ook op de Walviffchen zetten. PhiL Tramact. iV. L pag. 13- , (y~) Ces coquillages marquentjelon les Indiens , la vieillefe de ces ammaux (Baleines) parce que leun peaux Cetant endurcies par Ie nombre des annies deviennent'difent-ils, prefqu'infenfibles, de maniere, que de pettts potfons enfermés dans leun coquilles trouvant de quoy fe novrrtr aux queues des Baleines, ik s> attacbeni aifement.P. FcuilUe journal des Vbfcrvat. Pbyfiqu. Vol. L pag. 397- en deSTRAATDAVIS. Hft J. XLIIL De Paal of Staakvisch, the Bunch-or Hump- V, De back-Whak op de kullen van Nieuw -Engeland, kan heten :Paal of Balana major edentuh pro pinna paxillum in dor/o gerens. De- S*?a£ " zelve heeft een Bunch of Bult, in de geftalte van een paal öfV1 C ' Haak, die achterwaarts ftaat, ter plaatfe de Vinvifch zyn vin draagt. Deze is een voet hoog , en zo dik als een mans hoofd. De zyvinnen zyn tot i8 voeten lang , zeer wit van verwe f en ftaan ter halver lyf. Het fpek köomt dat der WalviiTchen zeer naby, en de Baarden zyn ook niet veel waardig, offchoon een weinig beter als die der laatftgenoemden (z). § XLIV. De Knobbelvïsch, the Srag - Whale op de VI. De kutten van Nieuw- Engeland genaamt («) , is in plaats van Km>b- de vin op de hoogte van zyn rug met een half dozyir knob-bel * beien of bulten bezet. Ik zoude hem noemen : Baleena major edentula dorfo verfus caudam nodofo. In geftalte en veelheid van het fpek koomt hy den rechten Walvifch het naaft by. Zyn Baarden zyn v/it , die niet willen fplyten. §. XLV. En hier mede kome ik tot de Walvïschsoor-vii. De ten , die Tandem hebben , waaronder een Tand heeft Storfc* de VXav tyxval / -m*»»^, in 't gemeen Monoeeros, de E e n h o o r N, t»al/ Eenhoornvisch (b) by de Groenlanders 'CoiPrtcF genaamt °f de Dat dit een Walvifchfoort zy , is genoeg af te nemen, ver-hoora mits hy vinnen en een ftaart gelyk een Walvifch heeft , met blaasgaten in den nek, ter ademhaling, en met fpek over Y * het CO Phihf: Tramaft. N. 387. Aru 2. p, 258. (a) Philof. Tramnet, d, k (y) Dat de vooruititekende Tand geen Hoorn, maar veeleer een eigent- lyke Tand zy, is door anderen bereids met vele gronden bewezen. Ook heeft men flegts om daar van overtuigt te worden, derzelver gerykheid met de Tanden der Cachelotten en der Walruflen in het water in acht te nemen, en op het land met de Tanden der Elephauten, en inzonderheid van het dier Babi Ronfa beide uit het boven kakenbeen recht uitgewas- fen (WA hefchryving hy Gr ew. Muf,.P. h p\ 27 feqj) of boven "achter over krom als Hoornen gebogen Tanden, waar mede het zich des nachts aan een hogen tak, van een boom hangt. Valenten hefchryving der dieren van Amboina bladz. 2 o's , ongetwyffelt om te zekerer voor Tygers en der- gelyke dieren te flapea. 170 BESCHRYVING van GROENLAND, het gantfche vleefch, gelyk deze vifch, voorzien is , en ook levende jongen zoogt enz. Zyne eigentlyke geftake is tot noch toe niet geheel beflecht, vermits onze lieden hem zelden ge- zien , en noch zeldener met opmerkende ogen befchouwt heb- ben. De vrucht , die uit een twehoornig wyfje voor enige jaren gefneden en herwaarts gebragt werd , was noch te jong, en door onvoorzichtige droging zo zeer ingekrompen , dat men 'er zich geen rechte verbeelding van maken konde. De fchippers , die de Straat Davis vlytig bevaren , hebben my willen verzekeren , dat de Eenhoorn fmal van lyf , en in ge- Halte den Steur veel meer gelyk , doch niet zo fpits van kop is. De huid is glad en zwartachtig , by enigen appel- graauw , gelyk Martens (c) bericht ; de buik wit. Hy had flegts twe vinnen en een gladden rug; fpek had hy ook niet veel, waar van een Traan koomt, die dunner is , en ook zo onaan* genaam niet riekt , als die van den Walvifch. Een van 20 ellen, wiens langer Tand van 7 voeten was, had alleen i| ton fpek gegeven. Uit den fnuit aan de linker zyde gaat de lange gedraayde tand , die in de zee met allerly onzuiverheid, als met een fchede , overtogen zoude zyn , en bywylen t'ene- maal groen fchynen. Aan de rechter zyde is dezelve iets kor- ter , flomper en dicht toe (d). Zo de yllandfche biflchop , die aan Wormïus (d) narichten gaf, recht gemeten heeft, had een vifch van 30 ellen en iets daar over een Tand , die 7 ellen uit- steekt. Voor dezen hebben de goede lieden , welke den Tand voor een Hoorn aanzagen , uit het voorbeeld der Hinden en Reè'n gewaand , dat de wyfjensvifTchen geen Hoornen of Tan- den hadden (en welke waan onze groenlandfche commandeurs merendeels noch byblyft)en daar uit voorts gegift, dat de Bruin- vifch de Pboccena of Delpbinus Septentrionalis ('t geen doch een eige (O Vid. Spitsberg. Reize , IV. deel 6. boofdft. 11. 6*. ld) Ene anatomifche befchryving van het bovendeel van den kop geeft D. Sachs in zyne Monocerologia , Raceb. \6j6. 8. (*) In zyn Mufcum p. 282. Ik heb in inyne verzameling twe Tanden,. ^ie geheel en ongefchouden zyn» £ ir d e S T R A A T D A V I S. i7r eige foort op zich zelven is , die mannetjens en wyfjens onder zich heeft) het wyfje van den Eenhoorn was (ƒ). Doch zo weinig de wyfjens der WalriuTcben, of Elephanten de uitre- kende iange Tanden ontbreken , zo weinig ontbreekt het ook de Eenhoornnin 'er aan. Ja, die in den jare 16S4. door een hamburgs commandeur gevangen werd, had twe Tanden (g). Maar dewyl ik van dit twetandig wyfje gewag maak , kan ik niet nalaten, hierby te voegen, dat offchoon verfcheiden vermoeden, als of de tXaxfyxval gewoonlyk twe Tanden, en de eentandige zyn tweden alleen door een toeval verloren had, ik deswegens nooit overtuigt zal worden ; want de grote zeld- zaamheid ftaat in den weg (h) dat men altoos alleen viiTchen » 2 met (f) Sachs d. ï.p. 79. (g) In dat jaar 1684 had de commandeur Dirk Peterfen op het Schip, ge^ naamt de gulde Leeuw, het geluk, dat wyfje te vangen, en het opper hoofd- been met de daarin ftekende beide Tanden naar Hamburg te brengen, alwaar die zeldzaamheid noch by een onbeampt perfoon te vinden is» De beide Tanden fteken nefFens elkander, en wel recht voor den kop ter wyte van 2. duimen, doch verwyden zich zodanig, dat zy aan de fpitfen 12 dui- men vaneen ftaan. De linker Tand heeft de lengte van 7 voeten en 5 duimen, en aan den kop de rondte van 9 duimen. De rechter is 7 voe- ten lang, en aan den kop 8 duimen dik. Beiden fteken 1. voet en een duim in den kop, en is deszelfs been 2 voeten lang. en een en een half voet breed. (£) Men weet noch van het hoofd van een Eenhoorn met twe Tanden, dat in Amfterdam gezien is. Zie Zorgdrager Qroenlandfche Fijjchery bladz 5>. en van 't geen den laeevTicbo Laffen Tichotiius, ProfefTor te Coppenha- gen, in den jare 1706 gelegenheid gaf. Exercit. Hiflorico-Critica onder den titel: Monoceros pifcis haud monoceros te fchryven. Hoewel het laatfte noch twyffelachtig blyft, en de toekomende verdere uitvoering van den fchryver het allereerft klaar en bewyflyk zoude hebben moeten maken, of het ge- vonden kleine been een eigentlyke Tandzy , of waarfchynlyk dat hy nooit had konnen uitwaflen, Want 'er is flegts een prodromus en een Exerci- tatio in het licht gekomen , en daar mede door de gevolgde dood van den fchryver dat werk blyven fteken. OndertufTchen , nadien ook die beide ftukjens zeer zelden te bekomen zyn, heb ik ter opmerking en te gelyk tot opheldering van 't geen van dezen vifch gefchrevenis,uit dien prodromus de ingevoegde kopere plaat hier mede den beminnaren der na- tuurkunde wel willen voor ogen leggen, vermits de befchryving, welke de heer Laurenzen in Mufeo regio, (waar in dit been van den kop gele- vert word) Se£ï. UI. n> 1. daar van geeft, en de afbeelding geheel onge- noegzaam is* & & * rp BESCHRYVING van GROENLAND, met een Tand aantreft ; behalven dat aan den kop, dien men bywylen bekoomt , geen het geringde fpoor van een afge- broken Tand gevonden word , maar veeleer de andere zyde van den fnuit dicht befloten en bewaiTent Zy zyn gezwin- de zwemmers , vermits zy zich met hunne ftaarten voortroe- yen, en met de vinnen, die echter daarenboven wegens hun- ne kleinheid onbequaam fchynen, naar vereifch wenden. Zy zouden bezwaarlyk geharpoeneert konnen worden, zo zy niet fchaarswyze zwommen , en , als men hun nadert , dicht by elkander, en wel zodanig zamendringen, dat de achterften den voorden de Tanden op den rug leggen , en daar door zich zelven verhinderen , dat zy niet gezwind naar den grond dui- kelen en weg geraken konnen , waar door een of twe van de achterften gefchoten en gevangen worden. Eindelyk is my het geluk dus gunftig geweeft, dat in den ja- re 1736 een Eenhoorn vifch of£T£av^tt?o! *n de maand february in een imakfchip naar Hamburg gebragt werd, die met een ho- gen vloed op de Elbe geraakt , doch by een fchielyke eb ge- ftrand,. en, na hevig getobt en zich vermoeit te hebben, ein- delyk afgemaakt was. De vifch was van geftalte meer dik dan langachtig, met een {lompen kop , een reiskoffer niet ongelyk ; had aan de linker zyde een uiiftekenden Hoorn, twe kleine vinnen of ftoffen, en een breden horizontaal op het water liggenden Haart, De huid was fneeuwit, met ontelbare zwarte vlekken, en als men door hare gantfche dikte,die niet geringe was, fneed, door en door gemarmeit, de onderbuik geheel wit en alomme glanzig, ook in het bevoelen zo zacht als fluweel. De gantfche lengte van den rand van den fnuit of kop tot aan het einde van den ftaart iof paryfche voeten en 11 voeten 8 duimen hamburger maat. De Hoorn, of veelliever de Tand, flont 5 voeten 4 duimen paryfche maat uit den kop. Een ieder vin had ilegts 9 duimen in de lengte en geen twe vlakke handen in de brete ; doch de brete van den plac liggen- den Haart bedroeg 3 voeten 2 f duimen, D£ JBLzdz. iy'4 • «• ^/ie^ldin^ van een roTUfe, JZEimoojizr in den j are jo~8^. in de moeder jynde naazot'lyks £ prater- Jan Je m>'ens staande afoeeldiny , en, yolaens kef- lericht der Schippers , noen met ter kelfhe voldraaen . A.'j /)<> Kop met z. .y/cornen o/' '^Zanden . *1 ." 3. ZZte& öcyen cedeedte van ae ^xars/enp, a/s kZeine Tanden iy de opening van dm Kop aÜereer-st ontdekt. ^:cj.J>e alleen ver/w fefyk.ZZYt'f '■■ • lAKTvan / '. .: Vis en . .l^e.die radder Vilr van &oyen. PI? 6'. die Zinker met de arote xotreZ Zenl^TfD in yedaante en stv^/e de ^arote t't 'an onder . ZVfj. JZet Teel-lidt e N d e STRAAT D A V ï S. mx De Tand, die lings gedraait was, quam aan de Iinkerzyde uit de bovekaak recht boven de opper lip. De rechter zyde was dicht toe en mee de gantfche huid geheel overtogen, en bevoe- lende geen de geringde holte in 't been van den kop te be- ipeuren. De bek zat zeer diep benedenwaarts , en de onderlip was fmal en kort, ja de gehele bek zeer klein, vermits de infne- de niet veel meer dan een hand breed was, zonder enige Tan- den , alleen de rand van den bek een weinig hart en ruig , de- tong ongevaar een hand breed. Boven op den kop was 'een blaasgat, 't geen als met vleefch gevoedert en met een klap- vhes, dat geopent en gefloten konde worden ,. voorzien was door welk gat de vifch het ingeflurpt water by de uicademine weder uitfpuiten konde. ö De ogen zaten diep nederwaarts en flegts een weinig ho^er, dan de bek , hunne opening was zeer klein , en met een zoort van oogleden voorzien. Het was een mannetje, doch de roede quam niet buiten de opening van het lighaam, Dit is alles, wat ik daar van uitterlyk konde waarnemen vermits de vifch in een fmakfehip vaft geperft lag , en zeer bezwaarlyk te befchouwen was; weshalven het ook moeite kos- te, de hier bygevoegde afbeelding te bekomen, offchoon ik daar toe meer dan een fchiider gebruikt heb. Ik had hem zeer gaarne geopent, om zyn ingewand naauwkeurig te bezien en te befchryven ;. geryk dan ook tot zvne ontleding bereids fchik- kingen gemaakt werden; doch eenVerfchil tuflehen den ampt- man en den landheer, en ook tuflehen den Iaatftgenoemden en de vjflehers Over den eigendom van den vifch ontdaan , ver- oorzaakte, dat hy onvermoed van hier weg en weder naar de plaats gebragt moeft worden , alwaar hy gevangen was. On- dertuflehen word ook ene befchryving en bericht van denzel- ven vifch in de f?allifcfc>e Xn&ixmvan den jare 1736N0.XIX. gevonden. Voorts fchynt het, als of meer dan een foort van Eenhoor-v . nen m de zee. zouden zyn. Eens zyn dergelyke gladde of onge^ zeiye ^ 3- draai- zyn meer, dan een foort. BESCHRYVING van GROENLAND, draaide Hoornen of Tanden naar Hamburg gebragt ( f) , die myns erachtens van een enigen vifch waren. Men dachte wel, dat het Hoornen of Tanden van ongebore Eenhoornen wa- ren ; doch ik weet van geen dier in de gantfche natuur dat met Hoornen ter waereld koomt. Een opmerkend comman- deur, die een zwangere heefc zien openen, 't geen een zeld- zaam geval is, heeft my ook verzekert, dat die vrucht zon- der Hoornen was ; ja het fchynt my ook zelfs onmogelyk; want naar allen vermoeden zoude gedurende de dracht of in de geboorte de baarmoeder door dergelyk een pen gequetft moe- ten worden, Aan de te voren verhaalde vrucht, in den jare 1684 uitgefneden , werd dergelyken ook geheel niet befpeurt, en ik heb een gedraaiden Eenhoorntand , die niet zeer lang isj waaruit men ziet, dat van de eerfte jeugd af aan de Tan* den aan de bekende Eenhoornen reeds gedraait .hervoort ko- men (k). Zy zYn Eindelyk merke ik noch aan , dat de Groenlandsvarers de *en*lyk» Eenhoornen voor een blyk van hun navolgende WalvhTchen rechte houden, en, dezelve ziende, zich tot de jagt gereed maken; vermits de bevinding geleert heeft, dat waar zich Eenhoor- nen laten zien, ten zelven tyde of niet verre van daar ook altoos WalvhTchen gevonden worden ; 't geen vermoedelyk van daar koomt, dat zy van foortgelyk aas leven , en zich mitsdien ook op enerly banken onthouden ; want offchoon hun- ne Bekken zeer verfchillende zyn , nadien de Eenhoorn geen Baarden als de WalvhTchen heeft, is deszelfs Bek nochtans zo gefield, dat hy wegens gebrek aan Tanden geen vifch noch iets hards vatten, veelmin kaauwen kan , maar het Walvifchaas fchynt eigentlyk zyn gewoon voeder te zyn. En nadien zyn bek (;') Vide Sachs Monocerolog. p. 5)5 feq. (F) Ik mag hier niet aanhalen den zeer byzonderen Eenhoornvifch,waar van in Rocbejort Hifi. Nat, & morale des I/les Antilles cap. 18 gedacht word; want zo die gantfche Hiftorie niet verdicht is, gelyk fchynt, is het geen eigentlyke Eenhoorn; maar een gantfeh andere aart van vifïchen , namelyk met flosvederen, fchubbeu enz. geweelt, dergelyken anders ner# gens vooikoomt. Walvis- fchen zullen volgen. endeSTRAAT DAVIS. I?5 bek zo klein is , gebruikt hy de hairige baarden niet, welke de Walvifch om zyn vervarelyke keel nodig heeft, $. XLVI. Nu volgen zy, dk onder den bek vol Tan- VUL De den; doch boven geen of zeer weinige BAKTANDENCache" hebben, als de Cachelotten (/) Holi. Cazilot, gelvklo"en# ook de Potvisch , Potwalvisch , by enige Noord- kapers (in) genaamt, Cete dentatus, Clus, Van welke eni- ge DIKKE enBOVEN PL A TRO NDE, enige SMALLER KROM- me en sikkelachtige Tanden hebben. Onder de dik-- tandige hebben enige kleiner, andere groter Tanden. Dat Walvisgeflacht is te merkwaarder , vermits het , behal- ven de beide koftbare heelmiddelen, de Sperma ceti (Wal- rath, Holl. Walschot, gelyk ook witte Amber Zeeschuim en Vischmist , Franfch Blanc de Balei- ne) en de Ambergries, Amber by zich heeft. In de Straat Davis en by Spitsbergen bevind zich alleen het foort met de kleine dikachtige en flompe Tanden , die een dikken kop, twe lange zy vinnen, een kleine hoogte, gelyk een vin achter 'aan den rug en een zeer breden ftaart van 12 of ook wel 15 voeten hebben. Balana macrocephala tripennis ', qua in mandibula inferiore dentes habet minus inflexos Sinplanum definen. tes. Sibbald. Doch worden by gantfche hopen en fchaarswyze gevonden. Een oud ervaren commandeur heeft my verhaalt dat hy eens in Groenland zulk een zwarm zag aankomen, voor wei- CO Deze benaming koomt van de J3iscayers,als de eerfte en befte Wal- vifehvangers, voort. In de Ephemerid. Nat. Curiof. Cent, I. Ann. x. üt d71!clcPAcuïlvT!'' quiinBaJ°n™> B?«™> & '* infulaS.Johannis («) Vermits zy by'de Noordkaap zo menigvuldig zyn, dat men by- wylen honderden ziet zwemmen. Aldaar had men ook allereerft evijn gevangen. Zre mfpeurmg van den Leviathan en Jobs boek door Theod, de Haaztr, vertaalt en vermeerdert door JVernerm Köhne I en II. toe,, alwaar ttl'^°f ZCgt W°r,d: Dat V?.°r eni^e iaren z°d™8 een vifch te Sluis hoofd ril rknmln TdJVCnS den men MorJ;*aperlotm\et uit wiens «d« wa grover0' gehMU tW<*rly S^nM ' het eerfle *» > en liet: i7$ BESCHRYVING van GROENLAND, welke één groter , meer dan ioo voeten lang , als een ko- ning zwom , die , als hy zyn fchip gewaar werd , door een, flerk , al de andere overtreffend en als klokken door elkan- der klinkend geblaas , waar van het fchip fchudde en beefde , den hoop een teken gaf, waar op zy alle vluchten en wegzon- ken. Noch meermalen en in groter hopen worden zy by de Noordkaap en onder Finmarken gevonden ; doch die , ver- mits hunne wildheid , en nadien zy flegts een of twe plaat- fen boven de vinnen hebben , waarin men een harpoen wer- pen kan, en ook, aangemerkt hun zenuwachtig fpek , maar weinig Traan geven , niet veel gevangen worden. Dat vifch- foort is zo dik , plomp en zwaar niet , dan de rechte Wal- vifch , maar fmaller , ligter en mitsdien gezwinder , kan ook langer onder water verbly ven , doch is teffens ftyver en vas- ter van benen , weshalven het niet zo veel en fterk liaan kan, als de WalvifTchen. 'Er zyn twe foorten, die volgens het be- richt van onze lieden, welke die beide gezien hebben, elkander in lighaams geftalte en Tanden geheel gelyk , maar alleen daar in onderfcheiden zyn , dat het een iets groenachtig van verwe is, en een hard dekzel van benen over zyn harffenpan draagt, waar tegen het ander boven graauw , aan de buik wit van verwe is , en alleen een taay huiddekfel , een vinger dik over zyn harffenpan gefpannen heeft. Een der hamburgfche com- mandeurs, die in den jare 1727 een Cachelot van het laatfte foort ving, verhaalde, dat dezelve alleen voor een blaasgat had, waardoor hy het water recht vooruit blies. Op den fnuit hadhy veel en meer dan een el dik , doch recht op den dikken kop onderf de huid flegts maar drie vingeren dik fpek , waarop dat taay dekfel der harifenen ter dikte van een vinger volgde, Het brein zelf had in 28 kameren of vakjens gezeten, die hy de een na de andere had geopent en geledigt. Het Sperma Ceti was zo klaar als brandewyn geweeft. , en had , na het uit- gefchept v/as , naar fneeuwvlokken geleken. Het fpek van den gantfchen vifch was korlachtig van Sperma, en in het zelve hadden veel holen met zodanig Sperma vervult geweeft. Het aanmerkelykft, 't geen hy 'er byvoegde, was, dat de vifch ach- ; 1P*» en de STRAAT DA VIS. m achter op den rug tegen den ffoart drie boggels had , waar van de eerde \\ voet, de twede § en de derde en achter de \ voet hoog waren. Wanneer zy te gronde wilden gaan , wierpen zy zich alle eerd op de rechter zyde, en fchoten dus op zyde naar de diepte. Ik ben in den beginnen van gedachten geweed, dat zy, die een zacht dekfel hadden , iets jonger wa- ren , en het dekfel met de jaren verharde , en benen werden ; doch de commandeur, die den zo even gemelden vifch gevan- gen had , heeft my verzekert , dat dezelve zyne volkomen grootte, en een lengte van 26 tot 27 ellen had ,waar tegen de terzelver tyd door een hollandfch viiTcher neffens hem gevan- gene groenachtige met een knobbelig dekfel flegts 40 voeten kng was. Ook had hy van den zynen 36 quarteièn fpek beko- men , waar by hy noch aanmerkte , dat de Cachelot , als de bek gefloten is , een dikke tong heeft , doch welke , als hy denzelven opent, zodanig ingetrokken word, dat zy zich ge- heel verheft. Ik heb een voor- en achtertand van hem uit dien Cachelot bekomen. Een hollandfch fchipper had voor korte jaren het geluk , by de Noordkaap een vifch van dat foort te vangen , uit wiens verhaal , door de in de voorgaande note aan- gehaalde lobne medegedeelt , ik dienflig oordefe , het een en ander tot nutte vervulling van de hidorie der Cachelotten hier by te voegen. De kop, zegt hy, maakte de helft van den vifch uit , en had ene byzondere gedalte , byna als de kolf van een fhaphaan , of het omgekeerd voorde gedeelte van een fchoen- leed. Voor op den neus had hy alleen een blaasgat; achter op den rug een boggel , een vin gelykende {n) ; veelligt had die fchipper den platten langachtigen bult niet opgemerkt. Inden bovenkaak had hy alleen aan de ene zyde 3 of 4 kiezen of baktanden , en voorts flegts holen of kallen , waarin de Tan- den van de onder-kaak paden ; doch de onder-kaak zat rond- om vol Tanden, waar van de grootden voor aan, en de klein den ^ ach- O) Ene verdere befchryving van dezen vifch, en ook na alle vermoe- den oeszeifs belle afbeelding, vind men by den in de naaftvoorgaaiide aan- merking aangehaaldeu Köhne. i78 BESCHRYVING van GROENLAND, achterwaarts ftonden , en , uitgebroken , de gedaante van een dikke komcomber hadden (o). Vermits aan dezen vifch het in- wendige van den kop het^ merkwaardigste , en voor dezen noch van niemand zo naarftig, dan van dien commandeur, op» gemerkt is, die den vorengenoemden predikant zyne aanmer- kingen medegedeelt heeft, zal ik een uktrekfel 'er van hier by voegen. Na dat de huid weggenomen was , werd het fpek ongevaar ter dikte van een handbreed gevonden, en daar onder een dik, taay, hard dek fel van vatte zenuwen , dat in plaats van een hanTenpan dienden : hierna volgde een twede af- zondering uitdergelyke zenuwen een handbreed dik, welke van den fnuit tot in den nek over dengantfchenkop uitgefpannen was, waar door hec eerde gedeelte van den boverf kop van deszelfs twede gedeelte gefcheiden werd. Die eerde kamer werd de klapmuts genaamt, en befluit de koftelyke ware, na- meiyk het zeer teder brein , 't geen ik niet ten onrechte Cere- helium noemen zal , en waaruit het befte Sperma Ceti vervaar- digt word. In die kamer bedaan de kallen of vaten uit een {toffe, die een dik floers gelykt.en uit dezelve had de fchipper 7 quartelen van het koftelyk breinoli zeer heiier en wit ge- fchept ; 't geen op water gegoten als kaas runde en zamenliep, en , 'er van afgefchept , weder zo vloeybaar als te voren werd. Op die kamer volgt de andere , welke op het bovenfte gedeel- te van den bek ruft, en, naar de grote van den vifch, 4 tot 73 voe- ten hoog is. In dezelve word weder fpermatifch brein ('t geen ik Cerebrum noeme) in kleine vaten of cellen uit een ftofTe, de eyerfchalen niet ongelyk, en niet anders dan de Honig in de raten gevonden. En uit deze kamer kan men niet alleen het brein, zo veel 'er in is, nemen , maar zodra men dezelve ledig gemaakt heeft, verzamelt zich het Sperma uit het gant- fche lighaam door een grote ader langzaam weder in dezelve ; invoegen men het 'er uit fcheppen kan , welk alles wel eens 1 1 quartelen bedragen heeft. Al de breinkafTen van de bei- de en de STRAAT DA VIS. If& de kameren zyn we] mee dunne vliesjens omfloten; doch door derzelver tedere gaatjens of pon ioopc van het brein een ge- ftadige invloed in de ogen , oren en andere delen. Ja een grote ader of buis (trekt zich onder den ruggraat van den kop tot aan den flaart uit, welke aan den kop de wytte van een mans lende , en achter by den flaart flegts van een vinger uitmaakt. Deze moet aan den gevangen Cachelot by het af- fnyden van het fpek en anderzints zorgvuldig in acht geno- men worden ; want by zo verre men in denzelven de geringde opening maakt, zoude al het Sperma ukvlieten. Die ader is de bron van de grote kracht , die in dat foort van vilTchen gevonden word, nadien uit dezelve vele honderden kleine va- tjens of buisjens hunnen oorfprong nemen, die het harfTenfap door den gantfehen vifch leid , en zyn vleefch , fpek , ook zelf het traan, 't geen 'er uit gekookt word, fpermatifch. maakt (/>). ^ r°ng is na de grootte van den vifch zeer klein, maar daar tegen de keel of Honk des te groter, en wel zo wyd, dat 'er een gantfche os bequaamlyk door kan ; gelyk dan ook in een maag allerly grote riften en graden, wel 7 of meer voe- ten lang van half verteerde fchepzelen gevonden zyn. Onze lie- den hebben van enen weleer 40 grote quartelen fpek geme- den. Het vleefch, 't geen zeer hart is, beftaat uit grove dra- den , en is met veel dikke en ftyve zenuwen doorvlochten ; gelyk dan ook deze vifch zeer weinig plaatfen heeft, waardoor een harpoen dnngen kan. Ik moet hierby noch aanmerken, vermits de natuurkundigen het tegendeel willen beweren, dat de wyfjens zo wel als de mannetjens fpermatifch brein in den kop hebben (q) 't geen ook alzints met de natuur overeenftemt, na- dien zy beide immers brein moeten hebben , en by geen fchep- zel het onderfcheid van het geflacht teffens een onderfcheid in den aart van het brein maakt. z * Doch (p) Een zeker verftandig en geloofwaardig fchipper heeft roy betuigt, by de ontdekking van den vilch hier en daar in het vleefch membraneufe fak- jens, met Sperma gevult, zelf gezien en befpeurt te hebben. Qq) K'óhne ib* §♦ iy. i3o BESCHRYVING van GROENLAND, Doch een foort met groter en breder Tanden zyn die op de kutten van Nieuw-Engeland gevangen worden. Men heet dezelve aldaar Sperma Ceti Whale (r) en by de Bermudis Trum* po (s). Hunne Tanden zyn (gelyk op de laatftaangehaalde plaats gezegt word) als de Tanden van een kamrad in een molen ; 't geen gewis een recht wel getroffen uitdrukking is, of gelyk den arm , daar hy aan de hand zit (f). Dudley (u) zegt, 'dat zy graauw van ver we zyn, een boggel op den rug, en een ry elpenbene Tanden van 5 of 6 duimen in den bek hebben. Hy fpreekt vaneen van 49 voeten , wiens kop 12 tonnen Sperma Ceti gegeven had. De Traan uit hun fpek is klarer en zoeter , dan dat der WalvifTchen ; zv zyn veel tenge* rer dan deze, en wanneer zy gequetft zyn, werpen zy zich op de ruggen en verweren zich met den bek. Die vhTchen geven niet alleen het Sperma Ceti , maar ook het Amber , 't geen een nieuwe en zeer fchone ontdekking is , welke der ouden beuze- lary en twift, die men tot noch toe van deszelfs oorfprong le- zen mag , t'enemaat overhoop werpt. Ik zal uit de Philofophic. Transacl. No. 387 p. 267 het nodigde hier by voegen : ,, Het 9, Ambergries word maar alleen in de Sperma- Ceti- Whales ; „ dat is , Cachelotten gevonden , en beftaat uit ballen of ko- „ gelachtige lighamen van onderfcheide grootte van 3 tot 12 „ duimen in haar diameter, die j| tot 20 ponden zwaar val- „ len, en in een wyden ey vormigen zak of blaas, welke 3 tot 4 ,, voeten lang , en twe of 3 voeten diep en wyd is, los ligt. „ De gemelde blaas heeft de gedaante van een olleblaas, noch- „ tans aan het einde fpitfer, of gelyk een lange blaasbalk, die „ de groffmeden gebruiken. Aan dezelve zitten twe buizen , „ waar van de een fleeds fpitfer in en door de gantfche lengte „ der roede gaat ; maar de andere hare opening in het ander „ ein- (r) Philof. Tramatt. N. 387. p. 2551. Cs) Philof. Transaft, N. 7. ƒ>♦ 132* (t) Hi habent diverfos dentes , qui ejus crajjiïiei fant , cujus carpus manu% bumancsy gelyk zulks in enen brief uit de Bermudes gefchreven in Epbe- werid^Nat. Curiof. f/V. loc p. 306 uitgedrukt word. («) PbiloJ. Tramaft. N. 387. $ag* cit. en de STRAAT D A V I S. J8£ „ einde van den zak heeft , en van de nieren herkoomt. Die „ zak ligt recht over de tefticulen, die meer dan een voet lang „ zyn, en de lengte benedenwaarts tot aan den wortel der roe- „ de ongevaar 4 of 5 voeten onder den navel en 3 of 4 over „ den aars liggen. Dezelve is geheel vervult met een donker „ oranje verwige vochtigheid, die niet wel zo dik als een oly „ is, en dezelve reuk heeft , ja noch fterker riekt , dan de „ amberkogelen , welke 'er los in dry ven en zwemmen. Het „ inwendige van den zak is met dezelve verwe, welke die voch- „ tigheid heeft, fterk en donker , gelyk ook het canaal der „ roede , geverwt. Die kogelen fchynen , zo lang de vïfch „ levend is, zeer hard te zyn, dus dat dikwerf by het cpe, „ nen van den zak brede holle fcherven of fchalen, die van „ gelyke ftof en vaftigheid en van de kogelen afrefchilfert „ zyn, gevonden worden; de kogelen zei ven zyn aïs uit ver^ „ fcheide bedekzelen of fchorffen , de fchalen of huiden der „ uyen niet ongelyk, die de een de andere omvat, te zamen „ gezet. Nooit heeft men boven 4 kogelen in een zak gevon- „ den, en als men eens een van 20 pond vond , die de groot- „ (Ie was, welke ooit voorquam , waren geen andere meer in „ den zak. Dit Ambergries zoude maar alleen in oude volwas- „ fen viiTchen, en, zo men in 't algemeen meend, niet dan in „ de mannetjens gevonden worden ". Hier mede is het be- ■flecht, dat het Amber in dit Walvifchfoort zvnen oorfpron^- neemt; doch wat het zy en waaruit het ontftaat , is noch zo zeker niet. Een geleerd man is van gevoelen, dat de meerge- melde zak de urinblaas en de amberkogelen een verdikking uit de vette en Hinkende deeltjens der daarin befloten vochtig - lieid zoude wezen,- vermits dezelve (bladz. i62),als zy eerft uitge- nomen worden, vochtig en van een ongemeen fterke en geen on- aangename reuk zyn ,• waarby ik ene kleinigheid, die weleer tot alleriy vragen en verkeerde antwoorden gelegenheid gegeven hebben, niet onaangeroert zal laten. In de Amberftukken wor- den dikwils kleine zwarte fpitfche fnavels gevonden, die glasach- tig en voor fcherven van gebroken moffelen of ïlakwormtjes aan- gezien zyn. Voor dezen heeft men dezelve voor fnavels van z 3 klei» iSb EESCHRYVING van GROENLAND, kleine vogelen gehouden , en daar uit zeldzame beiluiten we- gens den oorfprong van het Amber gemaakt; doch thans heeft de meergenoemde Dudley , lid van het kbninglyk groot -brit- tannifche genootfchap, getoont, dat die fnavelen van zekere kleine viïTchen zyn, Squid genaamt, welke dat Walvifchfoorc in menigte, als zyn meefte voedzel,inflokt. Ksempfer heeft ook van (jQ twe WalvifTchen melding ge- daan, die Amber in hunne ingewanden hadden, en op de kus- ten van Japan gevangen zouden zyn , waar van de ene Fian- firo en de andere Mokos heteden ; doch hy befchryfc dezelve niet, en wat hy anders daar van bybrengt , fchynt zeer ver- dacht. In den jare 1720 , den laatflen dag van dat jaar, gebeurde het, dat by een hevigen ftorm en zeer hoog water, een Cache- lot van dat foort op de Elbe geraakte, en, vermits hem door de 'er op volgende eb het water te veel ontliep , op de gron» den zitten bleef; als wanneer , nadien hy door het geweld der op hem {lotende baren gedood werd, het boerenvolk hem naar Wifchhaven , een dorp iets meer dan een myl van Stade gele- gen, ileepten, en van zyn fpek , zo veel men konde magtig worden , beroofden. Vermits geen natuurkundige zich ten dien tyde de moeite gaf, dien vifch te befchouwen en te ont- ledigen, heeft de natuurkunde het voordeel van die zeldzame gebeurtenis niet genoten , die zy had konnen genieten; onder. unTchen , op dat ook het weinige , 't geen ik gedeeltelyk uit het verhaal van die den vifch gezien hebben , gedeeltelyk uit nader befchouwing van de weinige ftukken , die van denzel- ven naar Hamburg gekomen zyn , heb konnen opmerken, niet verloren ga, zal ik het zelve hier aantekenen , in hope, dat het den natuurbeminnaren niet onaangenaam zal zyn. Zyne lengte was 60 tot 70, en zyne hoogte 30 tot 40 voeten, doch zy- ne geftalte , gelyk de afbeelding van een van zyn foort by Jon- (x) Hifiory cf Japan B* II. chap. 8 en Jppend. K p. 46 en vol- sende. en de STRAAT DA VIS. 183 Jonfton Lib. K de pifcibus Tab. XLIL voordek , hoewel men zidi 'er in vergift heefc. De kop was na gelegenheid van den vifch ongemeen groot , en deszelfs bovendeel', tegen het on- derdeel gerekend , zonder evenredigheid , hoewel alleen na het uitterlyk aanzien , maar gewis niet na het wyze oogmerk van den Schepper ; want daarom heeft de kop van die vifch zo groot moeten zyn , op dat hy de ruime kas in zich zoude konnen befluiten, waarin hy de niet alleen tot zyn nooddruft, maar voornamelyk ook ter genezing van de menfchen (inzon- derheid in de ruwe noordelyke geweiten , alwaar de borftziek- tens menigvuldig zyn) zo noodzakelyke als nutte fchat van zyn brein in genoegzame menigte met zich dragen en bewaren moet; gelykdanook, als de gezegde boeren den kop onver- standig geklooft hadden , dat brein als een dikke vochtigheid er uitgelopen was, uit welke een apothekar alhier, die 'er iets van bekomen had, volgens de regelen der kunfl gemakkelyk het bede Sperma Ceti maakte. De onderkaak had aan de beide zyden 25 Tanden , die byna een fpan wyd de een van de an- der , en een weinig fcheef voorwaarts ingezakt zaten. Het uit den kaak gezaagde iluk, 't geen ik kogt, bevattede, zonder de huid en het fpek , een goeden voet in 't vierkant. Het tand- vleefch was,gelyk het verhemelte, fneeuwwit en van een zeer taay zamenweeffel als een paardenhoef, van boven met een gerimpelde en ingekerfde fchors bedekt , die zo vad was , dat men dezelve voor rotsachtig zoude hebben aangezien, waar van ik noch een ftukje in Liqueur tonen kan Als ik myn Iluk, om 'er de Tanden te gemakkelyker uit te halen , in water op het vuur had doen zetten, had het 12 uren geftadig gekookt , aleer men het met een mes iets konde verwrikken ,°en het vleefch- achtige van het been los maken. Doch ten laatften werd het als gekookt ofTenverhemelt, doch zonder quade reuk of fmaak, zulks men het met een weinig zout zonder afkeer konde eten. De beide Tanden , welke ik 'er van bezitte , zyn de ene 61 duimen lang, 8 duimen in de ronte dik , de andere 6% duimen lang, en in de dikte als de vorige , doch platter. Boven heb- ben zy een tamelyk brede vlakte ; doch die niet te meten is: (twe BESCHRYVING van GROENLAND, (twe jaren 'er na heb ik een veel groter Tand bekomen, die 7 duimen lang en 8§ duimen dik en platachtig is , maar de- zelve meet van een andere en veel groter Cachelot , als waar van ik nu fpreek , gekomen zyn). Of achter in den boven- kaak enige Tanden geweeft zyn (gelyk uit het bovenaange- haalde gelooflyk is , doch door de fchippers gelochend word) daarnaar had men by dezen vïfch niet gezien, offchoon het van zelf in de ogen viel , dat de bovenkaak overal even zo veel groeven had, als zich in den onderkaak Tanden bevonden; na- dien dezelve, als de bek gefloten was, een ieder zich als in een fchede voegden. De ogen waren zeer klein , en het ge- droogt cryftallyne vocht was niet groter,dan dat der rechte Wal- viffchen /of als de kogel van een gemene vogelfnaphaan. Die vifch had over zyn lyf ten minden il handen breed fpek onder de huid boven over het vleefch gehad , waarna het boeren- volk alleen had getracht , en als zy het afgefneden hadden, om het tot Traan, 't geen toen zeer duur was, uit te branden, hier en daar verkogt ; doch men had hem niet geopent, veelmin naar zyn maag of ingewand gezien , maar vleefch en benen laten dry ven ; ook heb ik het genoegen gehad , dat de gehele ftaart, aan den rug afgehouwen, naar Hamburg gebragt,en voor geld getoont wierd ; waar door ik gelegenheid bequam , over den- zelven de een en andere aanmerkingen te maken. Dezelve was enigermaten driekantig , en zyn uitterfle rand in het mid- den als een halve maan , doch zeer weinig ingedrukt. Aldaar, namelyk aan het breedfte einde, was hy , van de ene fpits tot de andere gerekend, acht goede hamburgfche voeten breet, en op het midden gerekent 5 voeten en 8 duimen lang. Aan het einde, alwaar de ftaart aan den rug gezeten had, was hy in zyne ovale ronte 16 voeten 4 duimen dik. De huid was zwart, doch enigzints muisvaal, en met het zwoort gerekent op ver- re na zo dik niet , dan die der gemene Walviflchen , van buiten zacht gelyk fluweel in het bevoelen , en inwendig aan de vleefchzyde zeer gekerft. Het vleefch was verfch, fchoon root, doorgaans taayachtig of grofdradig , met vele zenuwen doorwaflen ; voorts zeer fterk en vaft,'t geen te meer nodig is, ver- en de STRAAT DA VIS, m vermits in den gantfchen ftaart gene benen zyn , maar flegts het uitterft einde van den ruggraat van if el, uit enige vier- kante allengs kleiner wordende zachte wervelbenen beftaan- de , zich in den ftaart uitftrekt , waar door alle beweging van denzelven naar vereifch verricht worcL My dunkt , dat de vaftheid van het vleefch aan dezen Cachelot daaruit was af te nemen i dat het zelve, onaangezien het weer toenmaals voch- tig en zacht wns , nochtans enige weken zonder verrotting duurde, en ook geen walchelyken (tank van zich gaf, offchoon het, om 'er noch enige Traan uit te trekken, met het fpek gekookt was. De daaruit gekookte Traan brande in de lamp , zonder ftinkenden damp, met een zo helle en reine vlam, als een witte wafchkaars. Dat de fchone breinoli zich door den gant- fchen vifch verfpreiden, en denzelven door en door fperma- tifch maken moet-, heb ik overtuigend konnen befluiten , ver- mits men my uit de uitterfte ftukken van zyn ftaart , waar mede ik het deed beproeven, goed zuiver Sperma Ceti, offchoon in geen grote menigte , hervoort bragt. Uit de overgebleven kanen (y) had men voortreflyk lym gekookt (s). , §. XLVII. Het twede , doch veel zeldzamer, dan hetJX#Tvve- eerft, voorkomend foort der Cachelotten, is dat, welk de' foort smaller is , en rechte boven fpitfe Tanden heeft. Balcena^ Ca- macrocephala in inferiore tantum maxilla dcntata , dentibus acutis } ^helot" humanis non prorjus abfimilibus , fmnam in dor/o habens. Vermits zodanig een Cachelot , of Cazilot door de Bremers ongevaar op de hoogte van 771 graden gevangen, en door den Heer de Ha- ze (a) wel befchreven is , zal ik my van deszelfs naricht bedie- Aa nen. (j) Dat is het zenuwachtige , 't geen na de uitkoking van het' vet te mg blyft. Creminm eft , quod remanet in patella aridum 'de camibus poft pinguedmem liquefa&am. Joh. de Jenua in Cathelica. (2) Men kan tegen 't geen van dezen Wnlvifch gezegt is, naflaan , 't geen Zorgdrager Opkomft der Groenlandfe Fifchety, op het einde van biadz. 284 van den Potvifeh of Cachelot meld. O?) Een 7.eer beroemd natuurkundige en berucht profeiïbr en predikant te Breinen, in zyne zeer geleerd befchreven Dhquifitio de Leviathan Jobi & ceto JonoeA/ irv de ooyeTiste alleerv zo veel-tatert/, waar' in/ de/J&ndenneé Sluiten. 36 -vwt&ny cU& wa üaJimu de Dolphyn der ouden, by de Noorwegers pftgft ceheten; kan ook genaamt worden: Balena minor -utraquemax- )lladcntata, d«fo pinnato , WW*/«f», ^**&? het Zeevarken zeer gelyk, behalven dat de fnuit van den Dol- phyn meer vooruit fteekt en fnavelachtiger is. Hy is van vo- ren dik, van achter fmal , heeft twe blaasgaten , doch boven het voorhoofd een opening in de gedaante van een halve maan, waar in de beide ftralen zamenlopen , en door ene pyp m een zweren ftraal opgedreven worden. De vm op den rug is hoog na mate zyner pootte, de Maart ligt horizontaal, als die van den Walvifch (% De noordelykfte Noorwegers maken een foort van Cavhr van zyne eyeren. In de weftzee «de Dol- phyn alomme fmaller, en den fleur (behalven dat de fnuit van dezen re fpits is) zeer gelyk. YV n/ §. LIIÏ. De ZwAARDviscHderGroenlandsvarers die lL?d- noch door niemand , zo veel ik weet befchreven is. Ik ver- vifch. ftoute my, hem te noemen: Batena minor utraque niaxilla den- tata , phnam gladio curvo fimilem in dor/o habens. Deze vifch heefteen ftompen kop, gelyk de Putskop o ^otvifch, en den muil vol kleine doch fcherpe 1 anden ; blaaft water , en heef ™en horizontaal liggenden (taart, gelyk de Walvifch. Aan het a in de Memoires du Chevalier d'Arvieux Tom. III. pag. 400. word ge- ter is de afbeelding en 'ontleedkundige Ilcfchryvins van den Meer Dr. Kutmus in Supplem. ï. Mor. Vratiflav. art. 1 1. en de STRAAT DAVIS. 193 einde van zyn rug zit het zogenaamde Zwaard of de Sabel, waar van hy zyn naam draagt (i). Het is if tot 2 ellen hoog , een half el tot 3 vierdedeel onder aan den rug breed , doch boven veel fmaller , naar de kant van den ftaart tamelyk terug gebo- gen , dik en krom ; zulks het veeleer een gekromden enigzints ipits gehouwen paal gelykt, daarenboven noch met de huiden het zwoort oveftogen, gevolglyk ten enemaal onbequaam , om 't zy den Wal- 't zy enigen anderen vifch daar mede een (leek of fnede toe te brengen, Echter kan hy hem met den muil genoeg befchadigen; te weten dus: enigen van hun (want zy gemeenlyk by kleine fcholen zwemmen) rand den Walvifch aan^beangftigen hem, en fcheuren hem gantfche (lukken uit het lighaam , waar door hy zodanig afgemat en verhit word , dat hy den muil enigzints opfpert , en de tong , zo veel hy kan, uitfteekt. Naar deze fchieten zy in een ogenblik, ver- mits het hun daarom het meed te doen is, en zy anderzints weinig of niets van den Walvifch eten , of , uit hoofde van de dikke huid, iets van zyn vleefch affcheuren konnen. Doch fchieten, zodra hun doenlyk is, hem in den muil en rukken de tong geheel uk, van waar het koomt , dat onze lieden nu en dan een doden Walvifch vinden , die van zyn tong berooft en daar aan geflorven is. Onze Groenlandsvarers zien die Zwaard- viflchen menigwerf by Spitsbergen , ook in de Straat Davis, alwaar zy 10 tot 12 voeten lang worden. Zomtyds zyn ook wel kleinen of jongen zelfs by Bilgeland gezien. Men kan hen, om hunne grote gezwindheid,onmogelyk vangen, ten ware men een jongen met een fnaphaan treffen konde. Een ervaren fchip- per , dien ik vroeg , tot wat nut hy meende dat den vifch die paal (trekken konde, oordeelde niet onwaarfchynelyk, dat hem dezelve in 't zwemmen tot fluiten of ophouden en diergelyke te ftade koomt. Ik twyffele geenzints, of de op de kutten van Nieuw-Enge- land zich onthoudende , en door de Walvifchvangers aldaar zo Bb (O Voeg'erby, Befchryving van Yfland, bladz. 85, j ge- 194 BESCHRYVING van GROENLAND, i ; genaamde Killaers (k) dat is Walvis ch- doder s, zyn de* zelve zo even door my befchreven Zwaard viffchen , doch daaromftreeks van een groter flag , namelyk van 20 tot 30 voeten lang. Want van hun word gemeld, dat zy in beide de kaken Tanden hebben , die in elkander fluiten, en hun een vin van 4 tot 5 voeten hoog tegen 't midden van den rug zit: Zy zwemmen altoos by fenolen van een. dozyn met el- kander, en vallen den jongen WaivifTchen als de Bulhonden een te vervolgen Stier aan. Enigen hechten zich aan zyn ftaart , om hem het flaan met denzelven te beletten, terwyl anderen zyn kop aandoen, en hem daar aan byten en flaan, tot het arme dier , dus verhit , de tong een weinig uit- fteekt, waarop als dan enigen zyne lippen, en, zo moge- lyk , zyne tong trachten te grypen. Wanneer zy hem ein- delyk gedood hebben, vreten zy voornamelyk van zyn tong en kop ; doch verlaten hem , ^zodra hy begint te ftinken. De- ze Killaers, of Doders,zyn van een zo onverwinnelyke fterk- te, dat wanneer enige floepen met elkander een doden vifch voortliepen , een enige dier Doders , welke 'er zyne Tanden in zet, vermogende is, den Wal vifch in 't ogenblik weg en met zich naar den grond te rukken. Zomtyds heeft men de- ze vhTchen gevangen en goede traan van hun gemaakt. Van 2 §.L1V. Eindelyk zal ik van noch twe viervoetige Ze e- viervoe- D ie ren fpreken, namelyk van den Walrus en den Zeehond, tige Zee- of Rob> De Walrus (0 Rosmarus, is den Zeehond in geftalte des lig. Dieren. 1. Van den Wal ras. f/O Zie Phüof. TransaÜ. N. 587. p. 265. (/) Dat is Zeeros , of Zeepaard, gelyk hem de Engelfaxen j?0ré 2Bba( Qab %0ï$/ equus , Sax. $oré ftve £)tê / Allem. fiers & 2DM/ Wall cete) geheten hebben. De Ruflchen noemen hem Qïïorfs / de Engelfchen Seakowy de Franfchen Vache marine , en die op de Noord- americaanfche kuilen, alwaar hy in menigte gevonden word \ Vacbe mw rine of ook wel Béte d la grande Dent. ZieDioayf. Defcription dacotesde CAmerique Septentrion* Pol. H.pag. 256. De Hollanders, welke naar Groen- land varen, heten hem Walrus of Wal ros ', doch anderen, die in EN de STRAAT DAVIS. W lighaarns zeer gelyk; doch groter, dikker en zwaarder (m). Zy hebben vier poten of (zo onze zeelieden dezelve ter onderschei- ding noemen) Vlaaxm (n) welke niet zo zeer dienen om te gaan, als wel tot zwemmen, gelyk dan ook de vingeren of tonen alomme met een huid bedekt en tuflchen aan gevulc , doch van voren met klaauwen gewapent zyn. De huid is een duim dik ; de hairen zyn kort, wreed , bruin en bruin- geel ; de kop dik , plomp en van voren plat. Aan het voor- hoofd heeft hy twe blaasgaten. De mui) is met dikke flyve borftels als een baard voorzien. Hy heeft drie Tanden on- der en vier boven. Behalven dezen fteken ook uit de bo- venkaak noch twe lange een weinig gekromde fchone Tan- den, welke de befte Elephants Tanden in hard- en witheid Bb 2 over- de Indien gereift en hier of daar dergelyken gezien hebben, noemen de- zelve Zeeleeuwen; doch ten onrechte: want de Zeeleeuwen veel kleiner oogtanden hebben , en veeleer een zoort van grote Zeerobben of Zee- honden zyn, welke met den kop en de gele verwe van het lighaain den Leeuwen gelyken. 1'alentyn Befcbryving van de Kaap bladz. 125 (in zyn groot werk van Ooft Indien) Kolbe in zyne Befchryving van dat voor- gebergte 1. deel bladz. 242, en de Anonymus of naamloze, door Hazaus in zyne Dif. Philolog. VII. §. 12, aangehaalt. De Manati of ' Lamantin* gelyk de Franfcben (preken , in de Wed- Indien, heeft veel overeenkom!! mee den Walrus , en is met hem van enerley gellacht. (jiï) Beft heeft van deze Zeedieren gefchreven Mariens in zyne Spits- bergf. Reife Part. IV. cap. 4. n. 5., alwaar hy een tamelyk goede af- beelding van dezelve geeft. De oude Noorwegers en Yflanders hebben niet alleen uit zyne lange Tanden heften van meflen , geveften van de. gens enz. gemaakt , maar ook uit de dikke en taye huid riemen toe fcheepszeilengefneden; gelyk de oude Ohtherus zulks iu zyn Periplus door Bafaus uitgegeven § 5» en aldaar in de aantekening verhaalt. Dezelve Ohtherus zegt ook §. 6. dat de fchatting, die de Finnen ten zynen tyde hunnen Koning gaven, beftond on toom feta a\\\> on fitgelrt fetfcerum an& %m\tê bane ant> ou t&em f&ip rapttm fyc beotf) of frtafeg &pbe gcworèt anï> S)f feofeg. Dat is : in dierenvellen , vogelvederen , walvifchbaarden en fcheepszeilen, die uit Hual- (waaronder hy den Walrus verftaat) en Zee- honden-huiden gewerkt en bereid werden. (V) Vleugelen, van het Saxis woord £j(aftl / waar van het DiminuïU vum Vlerken by de Hollanders gebruikelyk is, en vleugelen van vo- gelen betekent. n II BESCHRYVING van GROENLAND, overtreffen, Zy zyn niet recht rond, maar platachtig, ook niet gantfch glad , maar een weinig ruuw. De rechter Tand is altoos een weinig langer en groter dan de linker. Dewyl de- ze Dieren niet beftendig in het water 'duren konnen , maar dikwerf te land moeten komen , doch inzonderheid fteile klip- pen en afgebroken ysvelden zoeken, waarop zy met hunne kor- te en zydtwaards zittende poten onmogelyk klimmen , noch hunne zware en logge lighamen na zich {Iepen konnen ; heeft hun de alwyze en goede Schepper deze lange Tanden gege- ven , om dezelve in den grond of het ys te liaan , en zich dus op en over het gladde ys te trekken. Vermits daarenboven hunne fpyze een zoort van Moffelen zyn , welke wel een half el en dieper in den modder fteken, dienen hun ook die uitfte- kende Tanden als tot fnavels, om den modder aan een kant te floten en de Moffelen 'er uit te halen. Eindeiyk konnen zy zich met dezelve geweldig verweren en vervarelyk rondom- zich houwen. Na hunne grootte is ook , gelyk niet zwaar valt af te meten, de grootte en lengte hunner Tanden gevormt, Myn zal. vader was eens een paar magtig geworden , welke ieder 2 paryfche voeten en een duim in de lengte, en aan het dik- fte einde 8 duimen in de rondte hadden ; hoedanige ikzedertdien tyd nergens meer gezien hebbe. Ik bezit noch een van dezel* ve; doch heb den anderen onlangs , om zyne zeldzaamheid , aan een voornaam heer voor het keizerlyk kunft Cabinet ver- eert. Zeldzaam is het te vinden, die recht grote, en noch zeld- zamer , die twe volkome en gezonde Tanden hebben. Voor vele jaren heb ik een gantfchen tamelyk groten kop van een pa- ryfchen voet en ioi duimen, niet alleen met 2 gezonde Tan- den , maar ook met het vleefch en de huid , in pekel gezouten, bekomen. Dewyl hy dus niet lange goed te houden was , deed ik hem afkoken , en heb de benen van dien kop noch in myne geringe verzameling hangen. Hiervan een afbeelding. Wat aan hem eetbaar is , heeft Martens aangemerkt. Een com- mandeur heeft my eens gezegt, dat hy met zyn volk van de Bieren gegeten had , en zy alle daar van bedwelmt in 't hoofd ge- en de STRAAT DAVI& 197 geworden waren , 't geen echter niet lange daar na met zwa- re hoofd pyn verdwenen was. g. LV. De Zeehond, Phoca , gemeenlyk Robbe , ook 2, Vm wel Satyuufc/ by de Denen Sdll)un£> ;< by de Noorwegers den Zee- Krtabe; by de Engelfchen Seal of Sealhund; by de Franfchenhond* J^Vaa Uifcite, Horat. ($) In zyn verandert Rufland p. 8o* mu" 2oo BESCHRYVING van GROENLAND, dat zy die in de Ooftzee volkomen gelyk, doch enkel een wei- nig: kleiner zvn; ook dat, dewyl zy niet beftendig onder 't wa- ter duren konnen, hier en daar in het ys, wanneer het meer toeaevrozen is , openingen weten te behouden , om tot het zoeken van nooddruft uit en in te komen. De daarom ftreeks wonende Tartaren en Ruiïchen fchieten hen met driehoeki- ge Harpoenen , en gebruiken van die Dieren niets, dan de ?raan, in hunne lampen tot licht. Ik heb nagedacht, hoe zy in dat meer gekomen mogten zyn, en opgemerkt , dat hun- ne voorouderen' zeer bequaamlyk met de daarin ook gevon- den wordende Steuren uit de Yszee de Demfei op en door de Tuneuske in het meer geraakt, en verdwaalt konnen zyn. Nu is het te verwonderen, dat hun nagedacht niet alleen in zoet water voortgekomen , maar zelfs tot een zo aanzienelyke £rootte en vetheid gedeid is. Hieruit ziet men duidelyk hoe vermogende de gewoonte zy , die met de eerde jeugd een aanvang neemt f 't geen by verder nadenken veelhgc gele- genheid tot het een en ander verder nuttig onderzoek zoude Van dekTLll"VNu zal het tyd zyn, tot de redelyke Schepzelen , Inboor- de Inboorlingen van de Straat Davis , die men gemeenlyk de Wilden heet , te komen. Dezelve zyn door den bank, zo wel de vrouws- als mansperfonen , korten ge- drongen van lighaara, daarby wel gepropomoneert van lede- matel, vet en gezet, vol van aangezicht, t geen echter een weinte plat is : gelyk ik ook aan dien Groenlander befpeurt heb, die voor enige jaren herwaards gebragt werd. < Door den bank hebben zy zwarte en Hechte hairen , bruine en rode aangezichten, doch zulks niet van nature,' maar van hunne vuile , ontyge en haveloze manier van leven, vermits zy ,eel met traan en fpek omgaan, en met ongevyaflchen handen hun aangezicht wry ven , niet anders , dan gelyk de bekende Heidens zich door fmeren met allerly vet roodbruin maken: want zy niet alleen blank geboren worden , maar men zelis zomtvds onder hun , inzonderheid onder_ de vrouwsperfonen , blanke en gantfch niet onaartige aangezichten vind , welkers aan- lingen, hunne geftalte en lig- haams ge (lek- üeid« én de STRAAT DAVIS, 201 fcanminnigheid weleer enigen der derwaards gekomen colonis- t-en zo zeer bekoorde, dat zy dezelve ten vrouwe begeer- den. Zy zyn zelden met enige natunrlyke gebreken behebt, maar hebben doorgaans onverminkte ledematen, en zyn van een gezonde lighaams gefteltenis; weten ook, gelyk de fchry- ver van de groenlandfche Perluftratie zegt , van gene kin- derpokjens en dergelyke krankheden. Doch uit het naricht van deze zending, door hem naderhand uitgegeven , blykt , dat in den jare 1733 een gedoopte Groenlander, die door de pokken in Denmarken aangetafl: was , zyne landslieden had aangeftoken, v/aar door enige honderden weggerukt waren, nadien , ter oorzake van de grote koude dier luchtftreek , de pokken niet hadden konnen doorbreken , en het hun daaren- boven aan artzenyen en oppaffing mangelde ; en dat de ove- rige hun leven niet, dan door de vlucht en het vermeiden der kranken, gered hadden. ^ §. LX. Aan de andere kant zyn zy gemeenlyk met de land- Van hun- ziekte, het Scorbut of Blaauwfchuit , enige zelfs met een zo "e Kunft boos foort van 't zelve behebt , dat het met witte bladders £m . . en vlekken, als bloemen , uitflaat ; waartegen zy , behalven £" w * Lepelblad, noch een ander kruid, 't geen een dikbladerigen genezen, bloem en zeer fcharpen fmaak heeft, met nut gebruiken ; waar van de Denen de kracht ook hoog roemen. Zy hebben noch Wondhelers noch Geneesheren. Wanneer iemand een wonde ontfangt, word over dezelve een ledere riem ge- bonden , waaronder de quetzuur gemeenlyk zo wel geneeft, als of de befte plaafter 'er op gelegt ware. Enigen onder hun vind men , die Angekoken genaamt worden , en zich voor To- veraars, Waarzeggers en Artfen uitgeven, en het domme volk by den neus leiden. Wanneer iemand krank is ('t geen zy Do- mick noemen) maken zy allerly zotte potfen en gebaarden welke inderdaad een eigentlykgochelfpel zyn, en gedragen zich' als of zy een pees van enig Dier, of iets dergelyks, uic de ly! dende plaats halen , 't geen zy tonen , en voorgeven , dat de krankheid veroorzaakt heeft; doch dat dezelve nugeheeltis (t). G C p n CO Waarvan de heer Egede in zyne te meermalen aangehaalde Befchry» ving BESCHRYVING van GROENLAND, En dewyl de kranken merendeels door hunne goede en flerke lighaams geftekenis , gelyk ook door de inbeelding , dat dit een waarheid zy , genezen, vinden die bedriegers tamelyk veel geloof, en verdienen op die wyze hun nooddruft. Dezelve han- gen ook den kinderen, als mede zomtyds volwaiTe lieden moe- ren, als pater nofters 5 van zeker foort van Benen gemaakt, en andere dingen om den hals (u) , het domme volk diets maken- de , dat , die dezelve dragen , gezond blyven. Men vind onder hun oude lieden , en zoude hun getal waarfchynlyk veel gro- ter zyn , wanneer zy door hunne levenswyze dagelyks niet zo vele gevarelyke toevallen onderworpen v/aren. Van de §. LXL Hunne Taal is zeer zonderling en zo vreemd, Taal van dat ik niet weet, waar dezelve t'huis te brengen: zo ook hun- het land. ne uitfpraak, dewyl zy den mond wonderlyk trekken, en door een gantfch eige wyze van de tong tegens het verhemel-e, de tanden enz. te ïlaan , een onnabootsbaar geluid geven , 't geen alzints zeer bezwaarlyk te vatten , en noch bezwaarlyker door let- ters uit te drukken is. Ik heb het geluk gehad , door medede- ling van een hoog en aanzienlyk perfoon een klein deenfch en groenlandfch Woordenboekske magtig te worden , 't geen de meergemelde prediker Egede opgeftelt had , en ik met een duitfche verklaring der woorden en enige weinige byvoegin- gen als een Aanhangzel dezer Befchryving mededeel. 'Er zyn wel enige weinige woorden , als Kinneka , een kind , Kona 9 een vrouwsperfoon ; Noria , eten , welke men onbczwaarlyk te recht kan brengen: zo ook heeft de fchryver der Perluflra- tie enige noordfche woorden ; als Quan , de wortel Angelica , in het noordfch (D.uanne; de vifch Ni/e, by de Noren VXifx; 2\oilecF/ een lamp, by de Noren 2^oile genaamt, enz. aan- gemerkt. Echter is dit alles weinig , en kan door den omgang met vreemden in latere tyden aangenomen en in zwang ge- ble- ving van Oud- Groenland voorbeelden bybrengt , welke hy zelf gezien* en de geceffende bedriegeryen oncdekc heeft. (») Dezen noemen zy sJngvoafc, en kan men deswegens by den heer Egede breder onderricht vinden. en de STRAAT DAVIS. 203 bleven zyn. Doch de Taal in haar zelve heeft geen de minde overeenkomt met de noordfche , oud - gothifche of yfland- fche, fin- of laplandfche Talen; ja niettegendaancle het noor- delykft gedeelte van America zo naby hun ligt, vind ik echter geenzints, dat zy -met het geen la Hontan en anderen van de fpraken der wilde volkeren in en ontrent Canada enz, aanteke- nen , enige de geringde verwandfchap heeft. Offchoon ons ook Strahlenberg 'm zyn noord- en ooftelyk deel van Europa en Afia een Tabula polyglotta der Talen van twe en dertig Tar- taarfche Volkeren gegeven heeft, vindeik niettemin onder die alle mede gene de minde gelykheid , ik wil niet zeggen afdam- ming in de groenlandfche Dialeft of taaluitfpraak. °Ondertus- fchen heeft my een kundige in die Taal verzekert , dat hare grootde aangenaamheid in de klank, en veel aartigs en nadruk- kelyks in hare zegswyzen en uitdrukkingen gelegen zy. Zy fchynt ook gantfch zo ruuw niet , als men by een zo ruuw en eenvouwig volk , gelyk de Wilden zyn , verwachten zoude ; maar veeleer voorheen door lieden, welke meer opmerking en ledigen tyd, dan zy, gehad hebben , met vlyt opgedelt te zyn * inzonderheid wanneer men den aart , buigingen enz, hunner Verba, ofwerkwoorden , overweegt, gelyk ook wat gebruik zy van de Pronomina fuffixa^oi 'aan gehechte voornaamwoorden , weten te maken, dat zy een Dualis 9 of twevoud, hebben en diergelyken (x\ Cc 2 Vol- C*0 Ik zal ter proeve en verwondering van de liefhebbers der Talen een \iittrekfel uit de groenlandfche Cot!e8anea9 of verzamelingen , door den vromen en vlytigen prediker Egede in den jare 1725 gemaakc , en my door de goede hulpe van een voornaam vriend in fchrift ter hand geko- men , met een duitfche overzetting derzelve by deze Befchryving voe- gen. Die verzamelingen beftaan uit een klein Woordenboekske , *t geen in het Aanhangzel onder den letter A. gevonden word , en tegen de vo- ng&uM, of namen , die Tbom> Borrichius weleer in de Act. Med. flafk. Vol. II. p. 11 feq* heeft laten zetten , nagezien konnen worden ; en de Appendix formularum enz., of het Aanhangzel der wyzen van fpreken. Wyders in de FormidaConjugandi, o f 'het voorfchrift der buiging van de werk- woorden te vinden onder letter B. ; voorts in enige gronden van de chris» telyke Godsdienft, by wyze van vragen en antwoorden voorgeftelt , waar- vit ik de tien Geboden, bet Gebed des Here, en noch een ander Gebed ge- 204- BESCHRYVING van GROENLAND, Volgens het bericht van den fchryver der Perluftratie in het I. hoofddeel word merendeels enerley Taal door het gantfche land gefproken. Zo hebben ook de vrouwsperfonen een by- zondere uitfpraak voor zich , nadien hare woorden gemeenlyk op een N uitgaan. Van hun- §• LX1I. Betreffende de Kleding der Groenlanders, de- ne KIe- zelve word van Reen- en Robbenvellen , welke zy door veel diB6# kloppen met ftenen, en met pis , traan en dergelyken eni- germate bereiden , ook wel uit vogelhuiden gemaakt , en mee draden genaak, welke zy uit de darmen van Robben en an- dere viflehen , na dat zy dezelve opgeblazen en opgefpleten hebben, weten te fnyden. Over de borft, naaft aan het lighaam» dragen zy een vel van Eiderenten , de zagte pluimzyde bin- nen w aards» i.Der De Mannen hebben een engen rok van Reen of Rob- Mannen, benvellen met armen en een kap , gelyk een monnikskap » welke rok hun tot aan de knien reikt , en zo wel van achte- ren als voren een nederhangende flip heeft. Des zomers dra- gen zy het ruige buiten en des winters binnen waards: ook dra- gen zy enge broeken tot om hunne lendenen , insgelyks kouf- fen getrokken heb, onder letter C. ,• in enige aanfpraken, waarvan ik de voor- naaiufte en tot meer dan een gebruik nutte §. o en 10. ia het Aanhangzel onder letter D» mededeel. Eindelyk heeft hy uit het eerfte boek van Mo- fes de beide eerde fJoofdftukken en enige Euangelien, zo goed hy kon- de, in de groenlandfche fprake overgezet , van welk boek ik het eerfte hoofdftuk onder letter E., en uic de Euangelien de Boodfchap van den Engel aan Maria, Lue. I. v. 26 en volgende onder letter F. geplaatft heb.Waarby ik noch moet aanmerken, dat ook de prapofitiones enconjunc- tiovestof voorzetfels en voegwoorden in deze Taal, uit Af- en Suffix* of aangehechte deeitjens beftaan, by voorbeeld: Sumit , van waar? Sumat > werwaards ? Jefumit , van Jefus ,• Jefumut , naar Jefus. Killac Nunalo , Hemel en Aarde; Guditog, en God. Dewyl de groenlandfche Taal gene woorden hebbende» om de voornaamfte woorden, tot den Godsdienft en de geeftelyke dingen behorende» uit te drukken, had de goede man dezel» ve uit de noorlche moedertaal moeten ontlenen , als: Gud , God; Enge- lij*, Engel; Synd, Zonde, Heilig forfuacb (van jjflly) heilig; Vclfignincb van SftlfyU* zegenen enz. en de STRAATDAVIS. 20? fèn of karfen met het ruwe binnenwaards. Enigen bedienen zich ook van gevolde yflandfche kouffen, welke zy van de De- nen enz. handelen. Hembden noch ietwes anders van linnen , hebben zy biet, dewyl by hun noch Hennip noch Vlas wafTen kan, en hunne armoede hen buiten flaat ftelt, enig Iywaad van de Denen te kopen. Doch wanneer iemand een hembd vereert word, trekt hy 't zelve over zyne gewone kleding aan, en pronkt daar mede, als met een zonderling fieraad. Wanneer zy naar zee, en inzonderheid ter Walvifchvangft gaan , trek- ken zy over hunne klederen een gantfch hembd of overtrek- fel, uit wambes, broek, koufièn en fchoenen in een ftuk be- ftaande , 't geen van gladde Robbenvellen zonder enig hair ge- maakt en met darmen zo dicht aan een genaait, ook alomme zo vaft toegefnoert is , dat geen water 'er doordringen , noch het zwaar maken kan. Daartegen hebben zy boven aan de borft een kleine met een pen gefloten opening , waar door zy 't zelve , door inblazing , met zo veel wind konnen aan- vullen, dat zy niet zinken , ja ter halver knie in 't water over einde gaan konnen , ook zich door matiging der lucht , na 't hun goed dunkt, op den? grond laten nederdalen, en weder naar boven ryzen: zulks een geloofwaardig fchipper my verzekert heeft , dat hy het niet alleen zelf verfcheide malen met ei- gen ogen had befchouwt , en hen het een of ander in zee van den grond doen ophalen , maar ook een matroos gehad , die, na zich een weinig geoeffent te hebben, insgelyks op het water gaan en voortwandelen konde. De Kleding der Vrouwen is niet zeer verfchillende n Der van die der Mannen ; behalven dat hare rokken enigzints wy- Vróu- der en hoger op de fchouderen zyn , om hare kinderen, die zy wen» altoos, waarzy gaan of ftaan , op den rug met zich voeren Haarin des te bekwamer te konnen dragen. In den zomer heb- ben zy korte broeken; zulks hare benen en knien merendeels bloot zyn ; doch des winters lange , die tot over de knien rei- ken (y). De vrouwen binden hare hairen in een bos zoda- Cc 3 nig 00 Om daar van een beter begrip te hebben, kan men nazien de afbeel- dia» 2cÓ BESCHRYVING van GROENLAND, nig op , dat zy eerft 'er onder een band leggen , alsdan het hair 'er over flaan , en het noch eenmaal binden , zulks het rond , dik en ftyf moet opftaan. In dezen bos vlechten zy tot fieraad allerley glascoralen, welke zy ook in de oren, om den hals en de armen , ja ook zomwylen op de fchoenen hangen. Enige vrouwen, welke zich mogelyk by de mannen bekoorlyk willen maken, nayen zich zelven met een draad , die zy alvorens wel door het roet harer lampen getrokken hebben, tiuTchen de o- gen, op de wangen, aan de kin en ook aan de oren, in me- nin°-,[dat het fraaifte fieraad is, met allerly kleine naden tus- fchen vel en vleefch te gaan, waar van de zwarte kentekenen, wanneer de wond geheelt is , beftendig overig blyven , en even alzo uitzien, als my een perfoon toonde, die zich dergely- ken op den arm had doen nayen , gelyk de bekende beeltenis* fen , welke enigen , die het H. Graf bezien , zich op den arm laten tekenen \z). Men heeft my , als iets zekers, gezegt, dat dat verfierfel die fchepzelen , wanneer zy anderzints niet heffelyk zyn, aartig genoeg flaat. Is het niet een grote ere voor 'het mannelyk gedacht , dat de vrouwelyke kunne gewil- lig zo veel uitftaat, om zich by de mannen aanminnig te ma- ken ? Offchoön de groenlandfche vrouwen enige acht op ver- fiering fchynen te geven, zyn zy echter even zo morsfig, als de mannen , want de enen zo wel als de anderen zeer onrein leven , en zich zeer zelden , of wel zomtyds in hun eigen water wafTchen. §. LXIII. dingen der mannen en vrouwen, als de befte, die Jacobreus en Lauren- zen in 't Mufeum Rcg. Part, II. Sect. 2. n. 81. Tab. I. hebben doen ftellen. O) De ruflifche gezant Ysbrand Ides meld in zyne reize naar China bladz. 37 van de Tartaren. NifovierTungufi genaamt, welke hy onderweg aantrof: zy zyn ook liefhebbers van fchoonheit , en om die te vermeerde- ren , verfieren ze hunne aangezigten, het voorhooft , de wangen en kin- nen over al net op de volgende wyze. Zy doornayen de huid met al- lerhande beelteniffen ; den draad fmeren zy met een zwart vet , en na dat de draad enige dagen in de genaaide wonde is geweeft, trekken zy dien we- derom daaruit; alsdan blyft het genaaide teken liaan, en rneo ziet 'er wei- nige, die zulks niet hebben. en de STRAAT DAVIS, 207 5. LXIIL Zy hebben tweërley zoort van Woningen, als Vanen- ene voor den winter, en de andere voor den zomer. Hunne "e Wb- W 1 n t e r h u 1 z e n zyn de grootften , welke zy tegen den win- ninsen* ter, of wanneer zy lange op ene plaats menen te blyven, op- rechten: en dit is eiuentlyk het werk der vrouwen. Zy bou- wen dezelve vierhoekig van Genen en afgevallen rotsbrok- ken, welke zy met tufïchen ingeworpen mos of turfaarde we- ten vaft te maken, en zo dicht te verbinden , dat geen wind 'er indringen kan. Zy laten dezelve niet ligt hoger dan twe ellen uit of boven den grond opryzen , maar het overige tot meerder vafhgheid en befchutting tegen wind en koude in den grond zinken. Boven op de muren leggen zy eni^e lat- ten, en bedekken dezelve, in plaats van een dak , met°aarde zoden of graslagen; ook zetten zy 'er enige venfters in , die zy uit opgefpannen en in de lengte met pezen dicht aan een • genaaide Robben- of andere vifchdarmen vervaardigen, waar door het licht valt, en de woning lichter, dan men vermoe- den zoude , maakt. De ingang word onder de aarde als de loop van een Mol gegraven; echter, op dat de wind en kou- de met in het huis mogten vallen, niet recht uit, maar krom en lang De buiten opening is altoos naar de zee gekeert, op dat zy , 'er uit komende, dezelve, als de voornaamlte bron van hun Jevensbeftaan en nooddruft , terftond in het gezicht mog- ten krygen, en zien, of zich ergens iets opdoet, om aan werk te geraken. Voor den ingang hangt, in p^ats van een deur, een vel, en wanneer men door die duiftere gans op de knien of zeer gebukt gekropen heeft, koomt men in het midden van het huis uit. In zodanig een huis , 't geen niet veel meer dan 20 voeten in het vierkant heeft, wonen, vermits zy niet kyf- achtig zyn , en geen dienftboden houden , of gene meubelen bezitten, die de ruimte te eng maken, dikwerf 7 of 8 huisge- zinnen , inzonderheid bejaarde en gehuuwde kinderen , bloed- vrienden en zwagers byeen; gelyk dan ook alles, wat gevifcht of gejaagt word, hun alle gemeen behoort , en in goed ver- trouwen verteert word. Aan ieder zyde van het huis hebben zy een flaapftede van hout of planken , op (lenen, een halve e! 2o8 BESCHRYVING van GROENLAND, el boven de aarde verheven , die, in plaats van bedden, met rui- ge Reevellen belegt zyn , waarop ieder huisgezin zyn eigen flaapplaats heeft, welke van de anderen door een 'er tuiïchen gefpannen vel van 2 ellen hoog afgefcheiden is. Die van een huisgezin zyn, flapen zodanig zamen,datmanenvrouwbyeen,de zonen aan de zyde van den vader, en de dochters aan de zyde van de moeder liggen. Voor de flaapftede heeft een ieder huis- gezin zyn eigen keuken flaan , welke in niets anders dan een lange lamp, uit de te voren befchreven Weekfteen gehouwen, beftaat ; want in dezelve is een diepe fleuf gemaakt , waarin men , door middel van een met fpek en traan wel doorkneed vaft ineen geperft pit van gedroogt mos , met traan bego- ten, een zachte, niet flikkerende of fpringende, en weinig damp verwekkende vlam onderhoud. Over dezelven hangt een ketel, aan de latten vaft gemaakt, waarin alles gekookt word ; weshalven die lamp zowel tot het koken der fpyzen , als het verlichten en verwarmen der huizen dient ; ook hebben enigen daarenboven de wanden , zo ik my niet verghTe , met ruige pelteryen, waar van de hairzyde binnenwaarts gekeert is, bekleed; waarom het in die hutten zo warm is, dat men van de geftrengheid van den winter dus weinig ongemak ge- voeld, dat de bewoonderen, mannen en vrouwen, zo lange zy in dezelve zyn, fteeds met het bovenlyf naakt zitten. Ondertus- fchen hebben die woningen voor vreemdelingen een onlydelyk gebrek, ik mene de affchouwelyke flank van het daarin byeen gelegt half verrot vleefch , de viffchen en traan , welke ftank zo hevig is, dat men meent te bezwyken ; men zwyge dat al- les vol luizen is. Vreemden , die by hun komen , offchoon zy van hunne natie zyn, vermits zy elkander 10 mylen in het rond bezoeken , laten zy niet by zich flapen , maar wyzen dezelve ene byzondere plaats met een plank daar toe aan. By hunne huizen maken zy kleine kuilen , die zy met ftenen op- zetten , en daarin de in den zomer gedroogde Lodden en het Zeehonden vleefch tot winter voorraad opleggen, 't Gstn zy in de herfft en winter vangen, leggen zy op den bloten grond onder de neeuw , en bewaren het dus voor het verderf. Als zy ende STRAAT DAVIS. 209 zy niet meer ter zee konnen gaan , flepen zy hunne vrou- wenboten aan hunne huizen , leggen dezelve omgekeert op vier palen , en bedekken daar onder hunne pelteryen, en an- dere waren van waarde. De Winterhuizen betrekken zy in o&ober , en verlaten dezelve weder in het begin van may, 't zy voor een tyd, wanneer zy in de nabuurfchap biy- ven, of wel geheel en al, als zy van plaats veranderen, en een beter geweft zoeken, alwaar meerder te vangen ofte ja- gen is, als wanneer de verlaten woningen die genen ten deel wor- den, welken na hun by toeval aldaar komen. Hunne Zomer. woningen zyn ligte tenten van gladde Robben vellen, t we vellen over elkander gehangen , geheel rond , boven in de fpits niet groter, dan een gemene hut. Dezelve worden met hou- te ftaken opgezet , en heeft een ieder huisgezin zyne eigen , waarin het zich behelpt. De vermogenden onder hun behan- gen of voederen hunne tenten van binnen met ruige Ree- of andere vellen. Die tenten zouden in der daat fierlyk gemaakt zyn en veel reiner, dan hunne huizen gehouden worden, zulks dezelve zich zeer wel laten bewonen. Een ieder huisvader heeft ook in zyn tent een lamp, en een ketel, tot het koken der fpyzen, 'er over hangen. Als zy met hunne grote of vrou- wenboten in zee gaan , voeren zy hunne tenten mede. J. LXIV. Gelyk deze Groenlanders in hunne eenvouwigheid Van hun- zonder veel omflag en volgens de natuur leven, weten zyneVerio- ook by hunne Verlovingen en Huwelyken van gene wydlo- vinSen» pigheden , plechtigheden of ceremoniën. Een mansperfoon eifcht flechts , dat een meisje naar 's lands gebruik zich op den haar opliggenden huisarbeid, inzonderheid het nayen en kleermaken , verfta , en deze vraagt enkel, of een vryer een bekwame, vlytige en gelukkige viiTcher of jager zy. De- wyl ook gene vryfter een bruitfchat aanbrengt, en geen vryer iets te vermaken heeft, begrypt men Jigc , dat zich aan beide zyden gene zonderlinge zwarigheden opdoen , noch veel ont- halens nodig zy. Doch by deze gelegenheid openbaart zich een blyk van de aangeboren fchaamte.en (indien ik dus fpre- ken kan) natuurlyken weliïand van de vrouwelyke kunne. Vol- Dd gens aio BESCHRYVING van GROENLAND, gens het 12. hoofddeel der Groenlandfche Periuftratie van den te meermalen aangehaalden fchryver (die in dit (luk beter be- richt geeft, dan ik ergens elders heb konnen bekomen) word de gantfche zaak op de volgende wyze begonnen , behan- delt en volbragt. Wanneer een jong gezel willens is, in den echt te treden, en noch ouders in leven heeft, openbaart hy hun zyn voornemen .en geeft hun te kennen, op welke perfoon hy verheft is , offchoon hy het meisje daar van noch geen woord gefproken heeft. Indien het met den zin der ouderen is, en het meisje hun wel aanflaat, beloven zy hem, dat zy haar zullen laten halen , waarop zy twe of drie oude vrouwen afzen- den, welke zich naar de ouders van de vfyfler, of indien de- zelve niet meer in leven zyn, naar hare bloedverwanten bege- ven. By dezen gekomen zynde , fpreken zy niet terftond van de vryagie , maar beginnen een ander gefprek , roemen echter, daar het pas geeft, den vryer, hoe bequaam hy zy, en wat geluk hy in de vangft hebbe. Eindelyk komen zy tot de zaak , en verzoeken van de ouderen het meisje , zonder haar zelfs het geringde deswegens te zeggen. -Indien de vryfter te- genwoordig is, gaat zy terftond heen, en gedraagt zich, als of zy niets van diergelyke reden weten wil. Terftond daar op flaan de ouders het verzoek toe , geven het ja-woord , roepen het meisje weder binnen en geven haar de zaak te kennen. De- ze rukt daarop haar hairbos los , trekt denzelven in de ogen, begint te wenen , zegt noch ja noch neen op de zaak , maar gedraagt zich veeleer of zy niet wil. Doch zulks helpt haar niets , nadien de oude vrouwen haar onder den arm nemen en met zich wegvoeren. Wanneer zy in 't huis koomt, daar zich haar toekomende man ophoud , zit zy fteeds by haar zelve en weent , en word haar in den beginnen niets van haren brui- degom gefproken , maar de bloedverwanten vertrooften haar en zeggen, dat zy noch vergenoegt en vrolyk zal worden, zo- dra zy maar een weinig beter kennis met haren bruidegom ge- maakt heeft. Na dat zy dus een wyl by haar zelve gezeten en geweent heeft , fpreekt haar ten laatfte de bruidegom aan , en verzoekt haar , naaft zyn zyde te willen komen liggen ; 't geen en de STRAAT DA VIS. 211 zy dan , na ernftig aanzoek , veelligt uit de aan beweging gerakende neiging der natuur , eindelyk doet. Anderen daar- tegen, welke zich op generley wyzen willen laten overreden te blyven, Jopen weder naar huis by hare ouders, die haar niet terug zenden , maar wachten, tot een bode van den bruidegom koomt% om haar weder af te halen. Doch indien zy dus twe of driemaal van haren man wegloopt, laat hy, om eens vooral een einde van de wederfpannigheid te maken , ten laatften een zak vervaardigen, waarin de weggelopen of al te blode bruid door de afgezonden oude vrouwen gedoken , de zak boven zodanig, dat niet dan haar hairen 'er uithangen, toe-, gefnoert , en zy op die wyze weder naar 't huis van haren bruidegom gefleept word : waarna zy dan eindelyk willens on- willens by hem blyft. J. LXV. Het is ook zonderling, dat dit volk zonder een van hun- wet desaangaande te hebben , uit natuurlyke eerbaarheid of ou-ue Hu- de gewoonte, waar van zy zelven zo min den oorfprong alsweIyken, grond weten, zich van hunne magen tot in den derden ene"?°?zy vierden graad onthouden, en dezelve niet trouwen. In 't ge-denEchE meen heeft een ieder flechts ene Vrouw, 't geen by hetgedra- louter gebrek aan wetten , waarin deze menfchen leven , des§en* te meer te verwonderen is , dewyl gemeenlyk de neiging der verdorve menfchelyke natuur tot de begeerte des vleefches , en gevolglyk tot de veelwyvery meer dan tot enige andere zonden aanprikkelt, ook .hedendaags bezwaarlyk een ander Heidenfch volk gevonden word , by 't welk dezelve niet in zwang ga. Echter vind men nu en dan een onder hun, die twe vrouwen heeft , niet zo zeer uit geilheid ; want zo men hem vraagt, waarom hy daar toe gekomen is, antwoord hy zon- der bewimpeling, en gelyk het by hem ligt, dat de ene bequa- mer dan de andere is, en hy ze beiden onderhouden kan. Hun- nen echt komen zy heilig na, en heeft men nooit gehoort, dat een man het met ene andere dan zyne eige vrouw gehouden hebbe. Echter is de Echt geenzints zo onverbreeklyk , dat niet fomwylen een man van zyne vrouw, wanneer zy niet naar zyn zin is (gelyk gewis welligt door hunne wyze van vryen gebeu- Dd 2 „ ren ... sii2 BESCHRYVING van GROENLAND, ren kan) scheiden en een andere zoude nemen. Zo zy kinderen by den anderen hebben, ziet de man veel door de vingeren , en blyft by haar tot haar dood. OndertuiTchen zoude men zich niet verbeelden , hoe zeer deze anderzints eenvouwige menfchen hun mannelyk voorrecht over hunne vrouwen weten te tonen. De man zet zich het eerft aan 'c eten , en laat zich door zyne vrouw bedienen , welke niet durft toetaften , voor dat hy verzadigt en opgedaan zy. Zomwylen, wanneer zich madame niet wel gedraagt, zwayen ook ftok- flagen ,• doch zyn zy daarna terftond weder zo goede vrienden als te voren. Wanneer een der echte lieden ft erft , hertrouwt de overgebleven weduwenaar of weduwe, naar 't hem of haar goeddunkt. Van de §. LXVI. Het is ligt op te maken, dat dit foort van vrouw- opvoe- volk hartvochtig, zo wel in als na het baren zyn moet ; ook ding hun- bev-nd men ^ a]zo . want men haar noch voor noch na van deren barenswee hoort klagen. Doch de natuurlyke moederlyke ge- negenheid jegens hare kinderen heeft by haar in den hoog- ften trap plaats , nadien zy dezelven ene ongemeen grote lief- de toedragen , en hen met de uitterfte zorgvuldigheid oppas- fen. Zo lange zy klein zyn, dragen zy dezelve alomme, waar zy gaan of zitten , op den rug (die den kinderen in plaats van een wieg dient) en ftillen hen met hare borften, tot zy 3, 4 of meer jaren oud zyn. Van hunne Opvoeding ma- ken zy, gelyk ligt te begrypen is, weinig werks (/»): want men hen nooit hunne kinderen hoort beftraffen; maar zy hen hun- nen eigen wille laten involgen. Niettemin befpeurt^ men in hun , wanneer zy groot worden , gene zonderlinge neiging tot ene onbehoorlyk grote ligtvaardigheid ; en offchoon zy gene zonderlinge gehoorzaamheid, in zo verre de uiterlyke beleefd- heid betreft , jegens hunne ouders betuigen , vermits zy niet be- ter geleert noch opgevoed zyn , tonen zy echter ook gene we- der fpannigheid noch moedwil in de uitvoering van het een of an- O) Zie ©flmlc ©renf. upc Perlufiration, p. 47< ïn de S.TRAAT DAVIS. 213 ander, dat zy hun bevolen hebben. De jonge knechtjens en meisjens blyven by hunne ouders, tot zy in den echten ftaat getreden zyn. Daarna zorgen zy voor zich zelven ; doch de ouders en kinderen verlaten eikander nooit, maar blyven fleeds in één huis by eikanderen. g.LXVII. De Groenlanders konnen zich naar alles fchikken, Van hun- ongelooflyk honger lyden , wanneer de nood zulks vereifcht ; ne Spy- doch ook vervaarlyk vreten , wanneer zy voorraad hebben. zen en Zy houden genen bepaalden tyd tot hunne maaltyden , en e- ^erzel' ten , als hun de honger of eetluft bekruipt, doch hun befte blreïdlê- maal houden zy des avonds. Velen ftaan ook des nachts op , len. als zy ontwakende eetlufl: befpeuren, en gaan eten. Zy komen nooit in enes anderen huis, indien zy 'er iets te doen hebben of ie- mand fpreken willen, zonder terftond aan 't eten te vallen. On- dertuffchen zyn hunne Spyzen en de toebereiding derzelven gantfch niet aantrekkelyk. Vleefch en vifch is alles,wat zy konnen hebben , dewyl hun land niet anders voortbrengt ; namelyk Vleefch van Reen , Harten , Zeehonden, en allerley land- en watervogels en viffchen , die hun uit het zoete water of uit de zee voorkomen , ook WalvnTchen , doch inzonderheid hunne kleine Jlofcfcm / die byna als onze GrondeJingen zyn. Hec vleefch eten zy nu eens raauw, namelyk wanneer het half ver- rot of op de klippen in de zon (b) gedroogt is, dan eens ge- kookt ; want zy zeer harde en taye fpyzen , ja zelfs in tyd van nood, riemen van het leder hunner klederen en oude fchoenen, een weinig in water gekookt , kaauwen en verdouwen konnen • weshalven zy de een zo wel als ander ïlompe afgebeten tan- den , gelyk de boerenhonden hebben. Verfchen vifch eten zy altoos gekookt; drogen echter ook veel, als Elften en dergelv- ken, inzonderheid de jloöben (welke in de maanden may en junv in menigte gevangen worden) in de zon tot hunne wintervoor- raat. Gedroogden vifch eten zy ongekookt en in plaats van brood Hunne fpyzen koken zy in enkel water, zonder zout ('t geen Dd 3 Zy O) Zie Befchryvitig vaa Yfland, in de Noot (jm) bladz, 70. 2i4 BESCHRYVING van GROENLAND, zy niet hebben) Hechts des zomers in het veld met een wei- nig ver, fmeer of traan, en des winters in hunne huizen met Robbenfpek. Het koken gefchied in een uit weekfteen gehou- wen ook wei in een rood of geel-koperen ketel, wanneer zy zodanig een by handel verkrygen konnen , over een grote lte- nen lamp, waarvan hier boven melding gedaan is. Hun vuur maken zy doormiddel van twe ftukken hout, waarvan het een als een wigge in het ander gedoken , en met een riem zo inel p;edraait word , dat door de hevige beweging het ene Ituk houts in brand geraakt. Zodra de fpys naar hunne wyze gekookt of halfgaar is, gieten zy allereerPr het nat af en drinken het zelve ; Ychudden vervolgens het gekookte in fchotelen , die nooit eewaflchen worden, of zo zy dezelven met hebben, op de blote aarde , welke zy met hunne voeten betreden , en zwelgen het dus in. Hunne grootfte lekkernyen Rellen zy m 't bloed der Robben of Zeehonden , welke daarvan meer dan andere dieren voorzien zyn. Wanneer zy die dieren vangen, zyn zy bezorgt , 't zelve niet alleen door de fchielyke toe- ftopping der wonden in te houden, maar ook naderhand belt mogelyk 'er uit te krygen. Zy geven daarvan mets aan hun- ne vrouwen , maar behouden het enkel voor zich , t zy om het te drinken , wanneer zy daarvan een goeden voorraad hebben, of een weinig 'ér van over hunne fpy zen te gieten, (om dezelve een haut gout a la Groenlandicnne te geven; indien de voorraat gering is. i Van hun S- LX VIII. Hunne Drank is klaar Water, gelyk het de Drank, lieve God gefchapen heeft. Lange heeft het geduurt, aleer zy van de fpyzen der Denen iets wilden eten ; doch nader- hand hebben zy , welke enige omgang met hun gehad heb- ben , dezelve leren eten. Zommige heeft men ook overreed, Brandewyn te drinken , waarvan zy veel verdragen konnen , aleer zy dronken worden , ongetwyffelt (" CO U de naam der WerPfPies 0f Pyl, welke op den Walvifch gefch o. tea 2i6 BESCHRYVING van GROENLAND, hebben getakte fpitfen van been ; doch die dezelve beter voorzien willen of konnen, zetten noch een yzere fpits voor de bene. En nadien deze fchamele menfchen geen ander hout hebben , om 'er hunne gereedfchappen van te maken , dan 't geen hun van de americaanfche kullen by geval toedryft , of door de Denen of Hollanders overgelaten word , en ook noch een groot gebrek aan yzer lyden , zyn zy zo behendig en voor- zichtig, dat zy midden aan de harpoenflok een opgeblazen Rob- benblaas (Avata door hun genaamt) hechten, op dat, zo de- zelve niet wel treffen of uitfcheuren mogt , zy niet verlo- ren gaan, maar dryvend op het water gevonden , gevifcht-, en weder gebruikt zoude konnen worden. Daarenboven zyn die fpitfen dus geftelt , dat zy, naar vereifch der omftandig- heden,in allerly (lokken gedoken, met riemen van leder en ba- lein vaflgehecht, en mitsdien genoegzaam verveelvuldigt kon- nen worden. De Harpoenen , die zy op de Walvifch fchie- ten zyn tamelyk groot, en de flokken tot te betere indringing zwaar, ook in de rondte noch met een tap van been voor- zien , om den duim 'er achter te leggen , en het werpen des te nadrukkelyker te volvoeren. Hier by hebben zy ook lan- ger en zwaarder flokken met grote fpitfen 'er aan , die zy, gelyk onze lieden de lenzen , tot (leken gebruiken. Behalven dezen hebben zy noch een groot foort van werppylen, om gro- te Robben en WalvifTchen te fchieten,aan welkers (tokken bo- ven twe bladen , van Walrustand gemaakt , in plaats van ve- deren gehecht zyn , om een te zekerer , gewiiTer en nadruk* kelyker fchoot te doen. Noch gebruiken zy , om de Water- vogelen, die zeer loos zyn, te fchieten, een foort van pylen, die ten word. De Franfchen zeggen harpon , en de Engelfchen barping- iron. Waarfchynlyk koomt dat woord van '^ Gnekfch *f**% waarmede een hakis geweer , t geen de ouden reeds by de vangit hunner zoge- naaVd'rwarvmthên gebruikten , by Oppiari. i*M», Lib. V. v. 152., kennen gegeven word. 't Geen , om noch verder te gaan , van het te tlebreeuwfch 3T1 een werpfpies (Pid. omnino Bocbart. Hierozoic. P. II. L. 5. cap. J<; fel*) afftammen kan. over ZBIadz. 7j6' Cerv Gröenlands ~Vaah3'ui& , met de/ daar -toe/ ZeAvrendey WzirnBLAAS ensZyrir- Werlztuza . ^Bladx. rxay . Hrreet x* da openma jï-. yoeteris. 3) e daartoe lerarende JtnsM, lana 4. 4 yceterv mwwiMimwwiui» niiim iimiiiiiimiliii(iliimiiiïïïïï'"lrr,on 1>„Z™ fyenrfyfetyrcrte,~>'a7vee7is StenePyl in> eens Walvis cTvy 'elanden/. Oiladz. KzscJVo'ot Q 3)eze&*e znsd^rofd. - en de STRAAT DAVïS. 2ÏJ ■ile niet flegts voor aan de fpits met een fcherp been. maar ook te midden in het vierkant met noch vier ingekerfde'fpitfe ha- ken van benen voorzien zyn, op dat, wanneer de vogel, by het zien aankomen van den py], gezwind dalen of ryzen, of op de een of andere zyde een weinig ontwyken , en dus de voorfle fpits miflen moge, echter een der middelfle, op alle gevallen gerichte, en met weerhaken voorziene fpks , zoude treffen ; weshalven hun het werpen zelden mislukt, aangemerkt zy van kindsbeen af door geftadige oeffening wel hebben leren treffen. Op dat daarenboven de fchoot des "te rechter ga, en te dieper indringe, hebben zy aan deze en andere werppvlen een zeker driehoekig werktuig uitgedacht, 't geen onder breed en boven fpits, in het midden langs de lengte met een kleine fleuf , waarin het boven eind van den pyjftok gelegt word , en boven aan met een kleinen nagel van been voorzien is, die boven op het eind van den pyl of de werpfpies vaftfteekr^ en, als de fchutter met de hand aan een zwik , in dat werk- tuig gemaakt, trekt, een zo veel te krachtiger nadruk geeft. g. LXXI. Twederley Vaartuigen hebben zy, om ter vifch. Va* de vangft te gaan en te varen, werwaards zy beft hun beftaan vin- Vaa"tf- <3en; een^ klein, 't geen alleen voor de mans-, en een gen'waaï groot, 't geen voor vrouws- en mansperfonen dient. Het richter kleine is een langachtige fmalle floep gelyk, en Hechts voor vifch- een perfoon gemaakt. De bodem beflaat uit enige lange hou vangIi te ribben, met dergelyke dwarsribben , door fmalle riemen ^^ van balein verbonden en zaamgehecht : waar over vellen van Robben of Zeehonden , met draden van pezen dicht benaait getrokken zyn (ƒ). Ee Die (/) Deze is een der oudfte en eenvoudigfte wyze van fcheepsbouw „ welke men ook alomme by de volkeren der 3 oude bekende waereldde- len aantreft, gelyk na te liaan is by Scbefer de Milit. Naval. Feter, cap 3\/* 2° M> waarby men ook de fchryvew voegen kan, die Haf/Ss Dtffert. de Leviathan Jobi cap, 4. §. I2 fa. aanhaalt , welke die wyze <>ok in de H. Schrift in den hebreeuwfehen grondtext ontdekt hebben. Iets nieuws deswegens vind men in cit. Muf. Reg. Dan. P. II SeQ. JU BESCHRYVING van GROENLAND, Die Boten zyn zo ligt , dat een man den zynen , werwaards hy wil, met zich dragen kan. Behalven deze kleine hebben zy ook, gelyk gezegt is, grote Boten , die zy ter onder- fcheiiiug Vnou wenboten heten, dewyl de vrouwen in dezelven meeftentyds roeyen, of vermits zy gedeekelyk'er me- de hunne reizen doen, wanneer zy zich met vrouw en kinde- ren, zak en pak in dezelve begeven , en een bequamer woon- plaats zoeken, of ook ter Walvifchvangft gaan , waartoe zy hunne vrouwen medenemen, om zo wel de fpyze te bereiden, en hun andere handreiking te doen , als wel om hunne gehele hembden of windhoudende overtrekfels , wanneer hier of daar een gat in dezelve geraakte, teritond te herilellen. Deze Bo- ten zyn eigen tlyk open pramen, voor en achter fpitsachcig on- diep en met een hogen rand of boort. Zy worden , gelyk de kleine, van dikke iioute ribben gemaakt, insgelyks met balein verbonden , en met leder overtrokken. Ook befmeren of be- pekkenzy dezelve met oud Robbenfpek , inzonderheid de fleu- ven of naden, die zy vlytig en gefladig toefmeren ; zulks zy eindelyk gantfch valt en dicht worden. Voor aan tuflchen de voortleven hebben zy een kleinen maft met een zeil , 't geen uit gefpouwen en gedroogde darmen van Walviflchen (Iriems- wyze met draden van Reënpezen of darmen tezamen genaait, lang, doch Hechts 3 of 4 ellen breed is, zonder touwen, om te brallen, of dergelyken; weshalven zy daar mede niet recht onder den wind zeilen konnen , vermits de Boten final zyn en ligt omflaan. Ondertuflchen konnen zy met dezelve gezwind ipoeden , en voert zodanig een Boot 20 en meer menfehen met hunne bagafie en tenten , ook wanneer de vangft goed geweefl: is, noch daarenboven een menigte Walvifcbfpek en Baarden. Des niettemin zyn zy op hun -zei ven zo ligt , dat zy door enige mannen over het land of ys gedragen konnen worden. Wanneer zy ter vangft willen uitgaan, maken zy al hun gereedfehap gereed, en trekken hunne daar toe byzondere ge- maakte klederen aan. Indien het op de Robben en Vogel- vangft gaat, Heken zy de kleine harpoenen of fpitfen aan de 'er by behorende Hukken valt , en binden aan dezelve met een ïn be STRAAT DA VIS. m een lange lyn van leder een toebereide en opgeb!a7e Rob beaamd , waar van de kop, poten en ftaart afgefneden en al* Ie hairen glad afgefchrapt, vervolgens alle openingen met darm" draden zo dicht toegenaait en bezorgt zyn , dat zy wind houl den kan. Alleen is ineen ingehechten uitgeholt been een kleine opening, met een bene pen geflopt, waar door men den wind inblazen en uitlaten kan. Met deze opgeblaze huid hebben zy het voordeel , dat wanneer een harpoen , waaraan zy vaft zit, in een Rob geworpen word, dees daar door niet naar den grond duiken kan, maar terwyl hy fpartelt en tobt , den ja^er tyd en gelegenheid geven moet, hem nader by te komen en de reit te geven (g). Ee 2 Op C|) Dit h mede gene nieuwe of ongewone uitvinding ; maar hehhP„ reeds voor oude tyden de viffchers in de Weftzee aan de iynen waa aan de baken of angels , welke zy tot de Walvifchvangft gebruikten vaft waren , dergeiyke wyde met den mond opgeblazen Iedere iak^n gehad , welke zy tot het zelve einde achter na wierpen , wanneer S vifch naar den grond witte gaan. Oppian. fer;j»? A'pzTov $'»v kx) èiy.ugciv iniy^Tiv y.a.'hiayn H!V uvtS s-pé(p£Tett y.a) r' Qpiava iïoKSuet 0"vsj <^' ufAftopov inhoerpav Oy.eatio~o Tijv yoip è'/ifiiv cLyaye KaXw^a o'iet Sectcet , Ilcn67repev6[A.eveti est api^epx^eipei i^ovra, — ipfe temonem gubemabat artificiofe Sedens , twque ei fomnus prjpebris incidebat,\ Pleiadesque contemplaxti 6f tarde occidentem Bootem Urfamquc quam & currum cognomento vacant» Oti<£ ibidem vertitur atque Oriot.em obfervat» Sofa vero expers efl aquarum Oceani. Etenim ipfam jufferat Calypfo diva dearum Ponto navigare , ad (ïnijiram manum habentem. En Virgilim Georgië, I. v. 137. Navita turn ftellis numeros &? nomina fecit , P /e ia das Hyadas cfaramque Lyeaonis A 'reien. Zo ook Mneid. III, v. 516 de Palinuro: Sidera cuncla votat tacito iabentia ccelo ; yirclurum, pluviasque Hyadas, geminofque Trionet, Armatumquc auro cifcuwfpicii Oriona* endeSTRAAT DAVIS, 22f '-er noch by, dat zich de. Groenlanders van het Weerlicht en het Noorderlicht ('t geen altoos by helder weer al- omme in de lucht gezien word) inbeelden , dat het zielen der afgeftorvenen zyn , welke gins en herwaards lonen en met el kander den bal kaatfen. P * C ei" T>& Lf ?7L Datrdf GroenJlandefs noc* minder enigen Han- Gel?k del of Koopmanfchap onder elkander dryven , fpreekt van ook i!& zelven. Een ieder huisgezin , of de huisgezinnen, welke [{ooP* zich by elkander houden, verfchaffen zich zo veel mogelvk han/eI hun nooddruft, en zyn gelukkig genoeg, wanneer zy ÖS rykelyk magtig worden. Dus heeft een ieder wat een ander heeft, en niemand bezit iets overvloedigs , veel min iets by- zonders, t geen hy den anderen zoude konnen bvzetten Wat daarboven tot gemak en nut dienen kan en verlann wor- den, moeten zy ten allen tyde van vreemden verwachten die toevallig by hun komen. ' U1C 5, LXXVIL. Doch de Handel met vreemdfm h*Wi- r* • ook we.nig te beduiden, 't Geen de Wilden a™hUnn ^Ö" de opbrengen en leveren konnen, beftaat in WalvifcMbek metbui- en Baarden, Eenhoornhoornen , Reen- Voff-n- en Rak£„ t,enlan- vellen. Hiervan echcer konnen' zy , „J° £e ömftand & "^ heden , geen groten overvloed hebben, 't Geen zy van de buitenlanders begeren , beftaat in enig grof wolle goed en linnen, yflandfche gevolde kouflèn en" wanten , kolere of bhkke ketels meflen,fcharen, naaynaaldens , als mede taf fels kaften houte tafelborden, mouten (/), delen , planken" fpaanfche balken, enig yZer en dergelyken. Gelyk deze ech ter eensdeels gene dingen van zonderlinge waarde zyn , ander deels ook de weinige en behoeftige inwoonders daamn ter ftond hunne nooddruft erlangen, is ligt te giften , dat met en by deze heden geen grote Handel te dryven is. Waarbv^daar" tenb0^h ?Ï7 ka°m' datlelfs «een e« ^tenlandfehe 03 tot noch toe in ftaat geweeft is , met uitftuiting der overigen den CO Qmal. Perlujlratie Cap« l0. p. 39, II II BESCHRYVING van GROENLAND, den geringen handel met de inboorlingen voor zich zelve te behouden.veelmin de markt noch verder bedervende fluiphande- laars en lorrendrayers af te keren. Derhal- g. LXXVIII. Door deze omftandigheden heeft noch kent ven ken-men a]hier geen Ge ld: want men het nergens toe befteden cebruT kan. ^er zYn §ouc* en z^ver noc^ m hunne natuurlyke waar- ken zy de, namelyk naar hun gebruik en nut, dat is, in gene. ook geen Daartegen behoud het yzer, het geen alhier de beide grond- mi?' oorzaken van allen prys, te weten nut en fchaarsheid heeft, yzerT zyne wezentlyke waarde. Men heeft wel eens een Groen- van lander een ftuk goud van enige ducaten , en daar benevens waarde. een paar naainaaldens of een hakbort (als waarmede onze kinderen fpelen) met een paar fnaren, om te klinken, voor- gelegt , wanneer hy het laatftgenoemde of de naaldens koos ; want naainaaldens weten zy te gebruiken , en wegens hec hakbort behoeft men zich mede geenzints te verwonderen , ■ vermits zy grote liefhebbers van de muziek en het zingen zyn (m\ ' § LXXIX. (*w) Het is merkwaardig: , dat men ten allen tyde , ook by de ander- zints eenvoudigfte en wildfte volkeren, een foorc van Vocaal- en Inftru- jnentaal muziek vind. De oorzaak daarvan moet, dewyl dezelve zo oud en algemeen is , zonder twyffel in de menfehelyke natuur zelve haren grond hebben : ook toont zich dit by een weinig nadenkens gantfeh dui- delyk. De menfeh is, na dat hy door den val der eerfre voorouders de eigentlyke oorzaken van de geruftheid en vrolykheid des gemoeds verlo- ren heeft, en daarentegen beide naar ziel en lighaam in onluft , zwak- heid, vermoeiender, arbeid enz. geraakt is, van nature tot vreze, zwaar- moedigheid, traagheid en treurigheid geneigt ; weswegens hy noodwen- dig iets ter zyner opwekking gebruikt. Ook is ligt te giffen, dat de eer- üe menfehen, die beft geweten hebben, waar van zy afgevallen waren, en mitsdien ook van de zwaarmoedigheid over de verandering het levendigft gevoel gehad hebben, terftond op allerly en teffens ook uitwendige mid« delen bedacht zyn geweeft , om hunne droeffenis te verdryven , en hun neergeflagen gemoed op te wekken. Dewyl zy nu waarfchynlyk befpeur- den, dat het lieffelyk kwinkeleren der zangvogelen hen innerlyk aandeed, en hun gemoed een weinig verligte, is het gelooflyk , dat zy welhaaft begrepen hebben , dat het de verfcheidenheid en verheffing der tonen was, welke deze zonderlinge kracht en werking met zich bragt, en daar- op ên de STRAAT DAVTS. 227 J. LXXIX. Wanneer zy te zamen komen, moet 'er getrom- Van hus- meic, gezongen en gedanft worden. Eerft zetten zy zich aan ne ver^e- Ff 2 »tring, mu- ziele en op terftond weder begonnen hebben* niet alleen hunne fteai te oeffenen, maar ook ter meerder opwekking allerly klinkende werktuigen uit te denken, en meer en meer te verbeteren. Hierin beruft het goed gebruik van de muziek, welke ongetwyrTelt by de vrome nakomelingen van Adam In zwang ging en Gode niet onbehagelyk ge weeft zal zyn. Doch gelyk het ten allen tyde pleeg, liet het de verdorve, en door de zoete melodie ontfpamieiï aart der menfehen daarby niet beruften , maar misbruikte , *t geen tot verkwikking in treurigheiden aanmoediging in den arbeid behoor- den te dienen, tot opwekking en aanprikkeling der wellufl , en verwek- king van zondige begeerlykheden. Ja men maakte 'er welhaaft een ei* gentlyk handwerk van , gelyk wy Gen» IV. v. 21 zien. dat fubal , de geiykaartige zoon vau den uit Caïns huis gefproten liederiyken 'Lamech daarvan reeds ten zynen tyde zodanig zyne bezigheid maakte , dat deze de vader was van alle die harpen en orgeien handelen* Ondertuflchen is die kunft in haar gedoogd gebruik met Noachs huisgezin mede in de Arke gegaan, en 'er weder uitgekomen zynde,ook met het toenemend menfche- lyk geflacht over den gantfehen aardbodem uitgebreid , en van tyd tot tyd verder verbetert. Wy vinden daarvan alomme de merktekenen, inzonder- heid in het ooften , alwaar men daarmede de onluftigheid verdryft en zich tot den arbeid aanmoedigt. Want zo ftaat by Jerem. XXXI. v. 5. *Mek zal planten en daar by op pypen fpelen (NB. volgens de overzetting van Lutherus, die de fchryver gebruikt) en in het tegendeel cap. XLVIII. v. 33. men zal geen Druiven treden met vreugden gefchrey , om gene and'ere plaatfen by te brengen. Zo getuigt ook Chardin'in zyne r&yages Tom* I p. 127: dat het in het ooften byna een algemeen gebruik is, zich door het gezang tot den arbeid aan te moedigen,- dat, ten blyke, dat zulks uit loomheid van geeft zo wel als vadzigheid van lighaam ontftaat, men opge- merkt heeft, dat dat gebruik meeft naar de kant van 't zuiden in zwang gaat; dat by voorbeeld in de Indien de matrozen geen touw zouden kosnen aanroeren, dan zingende, noch het zelve in de hand nemen, dan in 't midden van 't gezang; dat de Kamelen en Often gewoon zyn op het gezang geleid te worden, en dat na mate hun laft zwaarder is, men des te fterker en aanhoudender moet zingen. Zyne eige woorden zyn : Cefl um habitude pre/que univer felle dam tout C Oriënt de s'animer au travail par Ie chant. Et ce qui mar que * que cela nalt de parejfe d'efprit auft bien que de molk f e du corps , c'eli , qü-on obferve , que cette habitude el} la plus fort* du coté du midi. Aux Indes , par exemple , les mariniers ne fcau- roient rem u er une cordc, quen chant ant , 'm la prendre meute , qu'au mi- lieu du chant* les chamaux & les bceufs ent accoutumè d'etre mcn'és au (h&nt, &Jelon que leur charge e/l pefante , il faut chant er plus fort & plus 228 BESCHRYVING van GROENLAND, 't eten, en vreten meeflerlvk; daar na liaan zy op, om te /pe- len. Zy hebben, namelyk , een zoort van- T sommen, welke niet anders zyn, dan een weinig brede en rond te zal- men gezetten hoepelen van benen van dieren, waar overeen vel ftrak is gefpannen , en waaraan , vermits alleen de bo- venzyde overtogen is , vaa onder met een flok een geraas gemaakt word. Die Trom neemt een in de hand , fielt zich in het midden, en de overigen rondom hem. Welhaaflfc begint hy de Trom te roeren en te zingen van hunne vifch- vangft , jagten , reizen en wat hem voorts in de gedachten fchiet, naar zekere wyzen,die hun bekent zyn, en gezegt wor- den, enigzints aartig te luiden , en maakt ook allerly kluchtige grimalTen , gebaarden en fprongen ; wordende hy , die zulks het zotfl doen kan , altoos voor den beften man gehouden. De overige aanwezende mannen en vrouwen flemmen hierin over- een, en huppelen ook wel van het ene been op- het ander. Als de een vermoeit is, treed de ander in zyne plaats, neemt de Trom, en zet hetipel voort, tot zy alle moede worden; ja al- les, wat zy met malkander te fpreken , te handelen , of af te doen hebben , gefchied by het trommen en zingen. Wanneer zy een togt of vangfl zullen ondernemen, word zulks op die wyze afgefproken. Als. iemand gaarne iets wil verruilen of vertuiflchen , veild de trommeJflager dat ding, en zegt daarby, dat dit of dat 'er voor begeert word ; als dan iemand onder den hoop eanfiamment. Echter heeft men ook het nut der muziek by geeflelyke oef- feningen, waarin 's menfchen gemoed noch groter traagheid , dan in hec lighaamlyke, befpeuren laat, getracht te erlangen, en 't zelve daarom by den Godsdienft te baat genomen: gelyk het dan ook inzonderheid by de Joden, die naar hunnen aart noodwendig iets uitwendigs en fterk aan- doeuende vereifchten, op een uitnemende wyze ingeftelt is; 't geen de heidenfche volkeren, gelyk men- weet, vlytig nagevolgt hebben. Ook zal een ieder by zich zelven bevinden , hoe fterk een geeftelyk lied aan- doed, wanneer het met een aangename melodie gepaart gaat , en door medeftemming van de ene of andere bequame mufikale Inftrumenten (doch zonder een fehouwburgfche buitenfporigheid , welke de ydele driften gaande maakt, en ten hoogden flechts het welluftig oor vergenoegt) noch verder in 't gemoed gedrukt word enz, en de STRAAT DA VIS. m hoop de ruiling aanflaat, geeft hy zyn toertemming door een iJag op den aars van den trommelflager , waarmede de rui- ling nchtig en vaft is (»). Wanneer de een den ander misdaan beetc , befpaart de beledigde zyn wraak tot de Trom. Ey de eerfte gelegenheid, als een gezelfchap, om zich vrolyk te* ma- ken, byeen koomt, neemt hy de Trom , treed in den kring en klaagt trommende , huppelende en zingende de omftand]^ he- den van. zyn wedervaren , en maakt zyn wederparty deerjyk mt. Deze verantwoord zich op gelyke wyze, en zingt den ai- deren de waarheid toe , waar over het volk lacht, en dus is de twifr. geëindigt, waar na de partyen weder als goede vrien- den naar huis gaan. Gewis een lof- en navolgenswaardige ma- nier, om, alwaar geen recht noch richter gevonden word de twiften te beflechten, waaruit men ziet , dat 'm de natuur ftaac niet alles door het zwaart beflecht moet worden, maar dat raar den aart der menfchen noch door andere fchrandere of laak bare middelen de zaken te befliïTen zyn. Ook hebben de De" nen, na zy de landtale enigzints kundig geworden waren dikwerf moeten horen , dat hun een trommelflager als zv ee' komen waren, om den Groenlanderen het hunne te ontfutfe- len , hunne vrouwen te verleiden , en dergelyken meer de waarheid zingende fchamper onder den neus wreef. Daarentegen heeft men ook dikwils befpeurt , hoe aangenaam hun hunne Trom moet zyn; want als een Deen dezelve neemt, 'er een wei- nig op fpeelt en daarby zingt, fïrekt hun zulks tot zodanig een vreugde en welgevallen , dat zy niet weten , wat liefde hem daar voor weder te bewyzen. Ook heeft het vrouwvolk noch een kring of rondendans , waarin zy elkander by den hand houden, zingen, en nu eens voor dan achter zich en in een kring rondom huppelen. Wanneer vreemdelingen aankomen die hun aangenaam zyn, beginnende vrouwen aan het ftrand onder malkanderen lullig te zingen, en dezelven daar mede te Ff3 ver- 'qSS^SS^^'^^^' V' 5°' alsmedeE^^befchryving van Het le- landers in den waren nattiur- ftaau *go BESCHRYVING van GROENLAND, verwelkomen. Het jonge manvolk heeft noch veelerly fpelefi en oeffeningen , als hen balflaan des winters by het maan- licht en anderen , die men my niet recht wifl: te befchryven; waar by zy wonderbare proeven hunner behendigheid , bc- quaamheid , vlugheid en ftoutmoedigheid geven , als waarop voornamelyk by hunne fpelen hun toeleg gericht is , die daar door fchrander, onberifpelyk , ja nut worden. §. LXXX. Aleer ik deze befchryving fluite , moet ik noch Groen" *ets van *iet GEI)RAG en ^e zeden der Groenlanders , van hunnen Politieken toestand en van hunnen Gods- dienst aanmerken, nadien zo vele uitzonderingen, waarna de menfchelyke handelingen in het gemeen gewoonlyk afge* meten worden, by die Wilden voorkomen, dat zy een gantfch byzonder en zelf ontftaan volk fchynen te zyn , dergelyken noch in geen deel der bekende waereld ontdekt fchynt te we- zen. Van hunne geboorte af, leven zy in de allergrootfte vry- heid. In hunne kindfche jaren ondervinden zy niets van enige tucht of beftraffing der ouders ; wanneer zy volwaflen zyn niets van de banden van enige wetten, doch allerminft: van een over - heids bedwang. Een ieder leeft zo hy wil , zorgt voor zyn on- derhoud, zo hy het verftaat, en de gelykheid is zo groot, dat de een den ander niets tegen te werpen , min te bevelen heeft. Ik maak geen zwarigheid te zeggen , dat die lieden in den eigentlyken ftaat der natuur en der vryheid leven ; doch zodanig enen, die denzelven geheel niet gelyk fchynt; want velen, die van het recht der natuur fchryven, zulks in hun- ne Syftemata gemeenlyk afkeuren , en op de affchouwelykfte wyze afmalen (0). J. LXXXL (0) Ciceri de Invent. Lth L cap. 2. Fuit quondam tempus, quumin agris bomines paffim beftiarum modo vagabantur, & fibi victu ferino vitam propa- gabant , nee ratione animi quicquam, feel pleraque vin'bus corporis adtnini* ftrabant. Nondum divina reiigionis, non humani officii ratio colebatur\ ne- mo legitimas viderat nuptias , non certos quhquam infpexerat libcros , non jut , aquabile quid utiiitath baberet , aceeperat. Ita propter errorem afque infeitiam cceca atque temeraria dominatrix animi cupiditas ad fe explendam vi» bn»e STRAAT DA VIS. £31 J LXXXf. De Groenlanders zyn eenvouwig , doch niet Van hua- dom, ongeleert, doch aan hunne gemoedsneigingen niet ver- ne ze' flaaft , aan gene gezelfchappen verbonden , doch gezellig , dea' vreed en behulpzaam (p). Uitwendige plichtsplegingen en welgemaniertheid vind men by hun niet veel. De een betuigt tegen den ander geen eerbied, en het koomt hun wonderlyk te voren, als zy by de Denen zien, dat de een den ander ho- ger dan zich zelven acht , en dat de een beveelt , de ander gehoorzaamt. Wanneer zy elkander bezoeken, groet de aan- komende den huis waard niet, en deze heet den ander niet wel- koom,maar wyft hem alleen de plaats, waar hy zich nederzet- ten kan. Als de vreemde weder weg gaat , gefchied het ook, zonder dat wederzyds een v/oord gewiffelt word; en dus is de gantfche verkering, die zy met malkander hebben, in allen de- len en by alle gelegenheden gefield ; waaruit men ziet , dat vriendfchap zonder complimenten en zonder reverentien beftaan kan. Zy zyn zeer onrein en fmullig, bemorflchen hun. ne viribus corporis abutebatur, £rV. 't Geen ik een Heiden ren goede kan hou- den. Hebbes de Cive cap. Jf, §. x. is van een gelyke verbeelding; extra ci- vitatem fru&us ab induftria nemini certus: in civitate omnibus. Deniqiteex' tra civitatem imperium af eüuum % bellum, metus, paupertas , foeditas , fa litiido* barbaries, ignorantia , feritas: in civitate imperium rationis, paxt fecuritas &c. welke woorden de voortreffelyke Puffendorff enigzints on- voorzichtig de zynen gemaakt , en in zyn Compendium de officio hominh & civis Lib. II. cap. i. §. 9. geftelt heeft, 't Geen echter grondig weder- legt word door den fchranderen en oordeelkundiger! rechtsgeleerden Titius Obferv. 461 feq.% wiens tegenwerpingen en ftrydige Hellingen door 't ge- drag onzer Wilden ten vollen beveiligt en opgeheldert worden. Het is in- derdaad onnodig, zeldzame voortellingen te baat te nemen, nadien mea buiten dat grond genoeg heeft, het voorrecht van een betere opvoeding burgerlyken ftaat en vooral chriftelyken Godsdienlt aan te pryzen ; zo Maar de beter onderwezenen naar de regelen der ware wysgeerte, echte ftaatkunde en goddelyke openbaring leefden. (/>)Zy zyn gelyk Demonak byLucianus van rechtfehapen eerlyke lieden Zegt: ireünes Ixarias ha t«f Zoyov , et tut Itnetltf fo* T\* tóptt. Zy doeu van zelven, volgens de neiging des vernufcs,'t gunt anderen onwillens door dwang der wetten doen. Seneca fpreekt niet onaardig van zulke lieden, 2eggende: non eram illi fapientes vin, ttiamfi faciebant facienda fapienti* 232 BESCHRYVING van GROENLAND, ne klederen , handen en aanzicht met vifchfpek , traan en an- dere vetheden, en waffchen zich zelden; ook wallenen zy hun vaatwerk en fchotelen nooit , als de honden dezelve afgeleKt hebben, Zv fchromen niet, in de tegenwoordigheid van an- deren een wind te laten vliegen , of voor hunne ogen hun eévoei* te doen. "Anderzints zyn zy in hunnen omgang vri-ndelyk en vrolyk, en hebben gaarne, dat men met hun fcherft la) ; want van nature zyn zy tot droeigeeftigheid ge- nekt, laten, alleen zynde, het hoofd hangen, en zuchten dik- wil, zonder dat zy, naar de oorzaak gevraagd wordende., daar van eigentlyke en byzondere redenen konnen geven, Zy hebben een gevoel van hun eiendig , onruftig , arbeidzaam , ■moevelvk en gevaarlyk leven, en zien geen beterfchap te ge- moet. Ja hoe kan het anders zyn, nadien zy geen grond tot trooft uit de wysgeerte, veelmin tót ^.&>*^ t""^ Vele fel- fi LXXXII. Voorts leven zy onder elkander m de grootite len zyn ve?draagzaamheid en enigheid, weten van geen haat nyd , hun on- * * jrJLD vervolging, gekyf en ftryd, en noch minder van " ^^è^&^i^o^, moordof doodOag, ook nooit van oorlog met de naburen , waarom hun fchietge- weer niet daar toe, maar alleen ter jagt (r) bequaam is. Van Leren of hoerery hoort men niets; zelfs houdende ongehuuw- den zich kuifch, en verlokt of verleid niemand een ander tot ontucht. De Denen hebben weleer het een of ander jong mei.ie op de proef geftelt, maar altoos te vergeefs Hunne we nige natuurlyke neiging tot vleefchelyke luiten blykt daar door klaar genoeg, dat zy , ge yk hlCT^orM .aan^e^VrV zelden tv/e vrouwen nemen, 't geen hun echter geheel vry- ftaat. De echte lieden blyven zo naauw aan elkander verbon-, den , dat men van echtbreuk geen voorbeeld heeft. Den ei- gendom kennen zy, en de een laat den ander, wat hy heeft of in few vertunt. Senec. Epiftol. 9°° en ds STRAAT DA VIS. *33 vangt; doch diefftal en roof is iets onbekents. Alles ligt en flaat open: men heeft gene deuren noch floten, kiften noch kallen, en men hoort ook niet, dat de een den anderen er- gens in bedriegen of bedotten zoude. §. LXXXIII. OndertufTchen hebben deze lieden gene. Wet- zy heb- ten, om hen te leren , wat zy doen of laten moeten ; veel min, be" "och die hen daar toe verbinden , maar zy zyn hun zelven een Wet , Wetten en hebben derhaiven noch bedienen zich van gene Overheid , verheid!" als die ter handhaving vande wetten, ter befchutting der goede enftraffing der quaden verordent is (x). §. LXXXIV. Mynes erachtens is het niet onopgemerkt over Natuur- het hoofd te zien , maar alzints ten uitterfte aanmerkenswaar- en Staat- dig, dat deze lieden, welke noch opvoeding , noch fcholen , kunci'ge noch zedenkundige boeken, noch leraars, ja niet dan een zelfs- wtlr™' gevormt en onbefchaaft begrip hebben , uit een inwendige na- door zy tuurlyke neiging , welke zich reeds vroeger dan het begrip buite« by hun bevind en van 't zelve weinig nut trekt, zo veel boos, twyi[?1. onnutsen fchadelyks achterlaten, en daartegen zo veel goeds, worden , nuts en heilzaams in 't werk (tellen. Dit is buiten twyffel noch onder el- Gg eenkanderen vreed- 0) Dus heeft Joh. Barclajus niet ten onrechte geoordeelt, als hy Ar-x^^ tS gen. Lib. L cap. 15. zegt : f contineri fua fponte intra fines ju ft it ia pof et genus bumanum , tune in pari omnium pietate non fupervacanea modo , fed injufta effent imperia, qua cives jam fponte aquijfimos ad inutilcm fervitutem adigerent. Ook geloof ik , dat wanneer Boecler de Groenlanders gekent hadde, hy ad Grotium Lib. I. c. 3./». 200. zo algemeen en befliffend niet zoude geichreven hebben: ordo imperandi & parevdi omni natura rationali ita deftinatus eft, ut focietas £f muit iplicatio fine eo cogitari nequeat. Maar konnen verdorven menfehen door hunne geaartheid en omfiandigheden zo verre komen, dat zy zonder overheid beftaan konnen, zo zouden de nieu- we leraars van 't recht der natuur en volkeren niet zeer dwalen , wan- neer zy fielden , dat de volmaakte menfehen in den (laat der onfchuld gene burgerlyke wetten noch overheid van noden hadden. Doch helaas « de Groenlanders alleen leven in zodanige gelukkige eenvouwigheid, armo'ede en omfiandigheden , dat zy zonder de beheerfching ener overheid onder elkander te recht konnen komen. De overige bewoners der bekende wae- reld zyn daartegen zo geaart , dat men God niet genoeg danken kan , dat hy den overheid-fland ingeftelt, en denzelven met het medegedeelt gezag en recht ter ürafoeffening voorzien heeft enz. .*' J34 BESCHRYVING van GROENLAND, een klein overblyffel van het ingefchapen Goddelyk even- beeld. Doch wanneer men zulks, als het ware, met het licht van een opgehelderd vernuft befchouw-t , bevind men , dat het by deze Wilden niet recht geoeffent of aangewend, maar veel- eer noch verduiftert word ; nadien zy niet tot de rechte tedere banden of plichten komen, maar Hechts by de allergrooffte ge- houdenheden of zodanige plichten blyven , zonder welke de uitwendige ruft niet behouden kan worden , noch de omgang met zynes gelyken of de menfchelyke zamenleving beftaan. Daarenboven zyn hunne omftandigheden zodanig geftelt , dat zy hun tot de gezegde deugden, of veelliever tot onthouding van de daar tegen overftaande ondeugden, niet alleen gelegen* heid geven; maar hen zelfs daartoe aandryven en dwingen. De onkunde van het quaad, en het mangel aan middelen ter aanprikkeling, zo ook van fnode en quade voorbeelden, maakt, dat in deze eenvouwigheid blyven. De ruwe luchtftreek, de wei- nige voorraad van het nodige, en de moeyelyke wyze van 't zelve te bekomen , houd hen in te vredenheid en gelykheid. Dewyl niemand meer weet noch heeft dan de ander , heeft hy ook gene reden , zich boven den anderen te verheffen , en deze gene beweegoorzaken, hem enige meerderheid in te willigen. Vermits een alleen niets uitrechten kan , moet hy trachten , de anderen ten vrienden te behouden , hun byftand bieden, om byftand van hun te genieten. Des moeten zy ook, 't geen zy gevangen hebben , dewyl de een zo goed als de ander is, en de een zo veel moeite als de ander aangewent heeft, gelyk delen. Een ieder moet den anderen het zyne la- ten , anderzints nam deze hem op zyn beurt het zyne af. Ge- kyf, twift en vyandfchap moeten zy vermeiden, want dezelve geen ander einde hebben , dan dat zy elkander zouden aantas- ten. Het land is zo elendig en ontoegangelyk, hun getal zo gering , hunne gantfche geftekheid zo ongefchikt daar toe , of, om beter te zeggen , zy hebben gantfchelyk niets, 't geen naar enige krygstoeruftmg gelyken zoude, dat zy op anderen onmo- gelyk verwinningen konnen maken, en by hun ftaat het alzints zo flecht , dat niemand de luft bekruipen kan , hen te overhe- ren. en de STRAAT DAVIS. 2^ ren. Hunne arbeidzame levenswyze verdryfc hun de welluft, ja hun ontbreekt alle fterke drank , die by andere volkeren meeft tot aanprikkeling derzelve dient enz. En op die wyze fpruit hunne fchynbare deugdryke wandel niet zo zeer uit een inwendige aanfporing, als wel uit de uitwendige omftandighe- den , waarin zy zich bevinden. J. LXXXV. Ook openbaart zich inderdaad onder deze zo Hunne eenvouwig levende lieden hier en daar het zaad des quaads , 't ^ade geen in de herten aller ftervelïngen gewortelt is. Want zyach» aart °" ten de Denen minder, dan zich zelven (r) ; beelden zich in , zfch je? Gg 2 datgens vreemde- (0 My is een ware en zo in dit als andere opzichten merkenswaar- lin£en en dige gebeurtenis verhaalt. Men had een groenlandfchen jongeling mede JUKelaa- naar Coppenhagen genomen , en op de beft vriendelykfte wyze behan- "ers* delt, op dat hy zyne landslieden een goed gevoelen van de deenfch e na- tie inboezemen mogt. Toen die jongeling in de nieuwe volkplanting we- der quam, en men goedvond , dat hy met een Wildin trouwen zoude, ten einde zich daar door by zyne landsgenoten des te aangenamer te maken, zag hy naar een welgefchapen en verftandig meisje om, en liet de ouders om haar verzoeken; doch ving flip: ook toen hy haar zelf aan- fprak , gaf zy hem , wel is waar , zo veel te kennen , dat zyn perfoon en de uit Denmarken medegebragte fraye dingen haar wel aanftouden ; doch betuigde hem t effens ronduit , dat zy niets van hem aan- noch hem cooit ten man nemen wilde. Men konde lange de oorzaak van een zo on- vermoede weigering niet ontdekken. Eindelyk bragc men het door veel moeite zo verre , dat zy met haren broeder naar de deenfche volkplan- ting quam, en na dat men , al wat mogelyk was, aangewend had , om haar gemoed te verwinnen , en achter de oorzaak van haar beftendig neen te komen , betuigde zy ten laatften aan een Deent die hare taal fpreken konde., dat zy tot den haar opgedragen party niet befluiten konde, enkel en alleen , vermits zy in overweging nam , dat de bruidegom , die zich t>y haar aangegeven had , welligt binnen korten fierven konde, en dat, zo hy voor haar overleed, zy van honger en kommer zoude moeten om- komen, vermits de Denen haar alsdan niet zouden achten, en de Groen- landers haar noch minder weder by hun nemen, dewyl zy den Denen gelyk hun zelven bekent was, gene genegenheid, maar wel ene grote ge- Tingachting toedroegen. Gelyk zy zich dan ook niet eer tot het huwe- !yk liet bepraten, dan tot men haren broeder door allerly goede woor- den en beloften overhaalt had, haar te overreden.; onder de vafte verzeke -ring, dat hy, zo zy weduwe mogt worden, haar niet verftoten, maar voor het onderhoud van haar en hare kinderen beftendig zorgen zoude. BESCHRYVING van GROENLAND, dat de andere volkeren van hun afkomftig zyn j en wanneer zy jegens hun een goede mine maken , gefchied zulks enkel uit vreze , vermits zy hen voor moediger en fterker , dan zich zelven , houden. Inzonderheid word over de onverwinnelyke halfterrigheid en eigenzinnigheid der Groenlanders , voorna- melyk harer vrouwen, zeer geklaagt. Ook zegt men, dat zy gene zwarigheid maken , den Denen , wanneer zy het hei- melyk doen konnen, iets te ontnemen. Indien hun van de- zen een weldaad gefchied , laten zy gene erkentenis noch dankbaarheid blyken. Daarenboven heeft men my verhaalt, dat toen twe jaren voor het aanleggen der volkplanting een fchïp ter ontdekking derwaards gezonden werd , en een der deenfche matrozen zich te verre onder hun waagde, enigen van hun hem terftond nedergeworpen , verfcheide gaten in het lyf gefneden , en het bloed met grote begeerte 'er uit- gezogen hadden : waarvan men echter zedert niets vernomen heeft. Maar wanneer men nu hieruit den toeftand van een menfeh, die geheel aan zich zelven gelaten is, rypelyk over- weegt, en daarby aanmerkt, hoe Hecht hy op den weg van c goede en der deugd vordert, moeten de zo genaamde befchaat- dere volkeren met de allereerbiedigfte dankbetuiging de grote weldaad erkennen , die de ware beminnaar der menfehen hun bewyft , daar hy niet alleen het overblyffel van het hun ingefchapen goddelyk evenbeeld door zo vele leraren op hoge en lage fcholen , als het ware , opklaart en opheldert; maar ook, door zyne aanfporing tot het zedelyke , het gantfche begrip der natuurlyke wet , ook wat aan deze noch tot volkomenheid ontbreekt , door zyn geopenbaart woord , en door zo vele 't zelve verklarende predikatien hun duidelyk, volftandig, over- tuigend en opwekkend voor ogen legt: ja (op dat ik het tot Go- des lof 'er noch byvoege) daarenboven , dewyl de menfeh niet alleen tot dit leven gefchapen, maar noch een oneindig beter toeftand voor hem bewaart is , en al het aangehaalde hem tot de erlanging en genieting van denzelven niet bren- gen kan, hem een Middelaar voorftelt en aanwyft, die hem de noch verder hier toe nodige lere geopenbaart , de ware krach- en de STRAAT DA VIS. 237 krachtige hulpmiddelen ontdekt, en eindelyk door zyn eigen dood 's menfchen gebrek vervult en te wege gebragt heeft , dat zy zo wel hier in het tydelyke geruft , vergenoegt en ge- lukkig, als hier namaals in het tydeloze zalig en eeuwig leven konnen. §. LXXXVI. Zo heerlyk en trooftelyk als deze kennis voor ^y weten ons is, zo droevig en verfchrikkelyk is het daarentegen , dat van ge- deze, anderzints zo goedaartige fchepfelen, zonder God in delien waereld, dat is, zonder enige wetenfchap en kennis van hun-Jj°^'* nen enigen Schepper en Weldoener leven, in zo verre , dat noch ' zy zelfs in hunne taal geen woord hebben , waarmede dithebben allerhoogfl: wezen te konnen benoemen ; maar zy, welke doorns hec de Denen enig beter onderricht bekomen hebben , verplicht begrip geweeft zyn, het woord Gud van hun te ontlenen, en in hun- van een ne taal over te nemen. Het is ten hoogften te verwonde- Godheid, ren , en niet te begrypen , gelyk men voortyds aangemerkt heeft («), ook de ervarenis der latere tyden, en de geftadig gedane ontdekking van zo vele voorheen onbekende landen zulks bewaarheid , dat geen volk , hoe afgelegen, hoe eenvou- wig, hoe ruuw en wild het ook zyn mag, gevonden words by 't welk men niet enige wetenfchap van God heeft aangetroffen, offchoon het noch zo verduiftert , verdorven , dwalend , ja tot afgödery verkeerd is ; hoe het desniettegenftaande mogelyk zy, dat eigentlyk de Groenlanders zo gantfchelyk alle kennis van God ontberen. Ik heb my zelven langen tyd daar van niet konnen overreden ; doch het eindelyk moeten geloven , vermits alle , die ik heb gefproken , my zulks verzekeren , ook de fchryver der Groenlandfche Perluftratie-, die de Befchryving van oud Groenland van den wakkeren en vromen predikant Egede tot zyn grond legt, in zyn laatfte hoofddeel insgelyks betuigt, dat het in waarheid alzo zy. Echter is het zeker ge- Gg 3 noeg, («) Cic. TafcuU Qitaft. Uh. I. cap» 3. Quod miïïa gens tam fera , nemh omnium tam fit immanis , cujus mentem non imbuerit Deorum opinio. Mult'i de Dihprava fentiur.t', id ehtm vitiofo more effici föletjomnes tarnen etfe vim cc naturam divinam arbitrantür. 238 BESCHRYVING van GROENLAND,' noeg, dat hunne voorouders weleer enige kennifle van God en den Godsdienft gehad hebben. Doch hoe zy dezelve dus gantfchelyk hebben konnen verliezen , is des te onbegrypely- ker , vermits immers de ouders , ten minden de moeders , gewoon zyn, 't gunt zy van dergelyke dingen begrypen, hun- ne kinderen altoos in te prenten. Ook zoude men niet heb- ben konnen vermoeden, dat zy niet ten minden allengs we- der, gelyk by andere zeer wilde volkeren plaats gehad heeft (a;), de ogen hemelwaards zouden geflagen , en de weldaden, die zy by voorbeeld van de zon zo voelbaar genieten, erkent, en daar- om aan dezelve enige eerbied bewezen hebben. Doch dus we- ten deze lieden niets het allergeringfte van enige Godheid , af- goden-beelden, of betuiging, die naar enigen Godsdienft ge- lykt. Ieder dag van de week, maand, of het jaar, is hun zo onheilig als de ander. Zy mogen opftaan of liggen gaan, zich aan het eten zetten , of hun maaltyd gedaan hebben , noch- tans befpeurt men niet, dat zy enige de minfte aandachtige gebaarden maken , veelmin enig gebed doen. Offchoon een geboren word , trouwt of fterft, kan men echter by hun geen het minfte bewys ontwaar worden , dat naar Godsdienft zweemt. Zy verbeelden zich , dat alles , zo als het is , van eertyds geweeft, en van zelven ontftaan zy. Werpt men hun tegen, dat het onmogelyk zy, dat die heerlyke gefchapenheden, als de zon enz, , genen maker gehad zouden hebben, daar zelfs ge- (*) Ca/ar de beïl. Gallic. Lib, VI. cap. 21. Deorum numero eos fofos du- cunt {Qermanf) quos cernunt £7 quorum operibus aperte juvatitur, Solem , Vulcanum & Lunam* 't Geen ook en meer ander van de heidenfche Ys- landers gezegt word. Het luid zeer ftichrelyk, dat van een der eerlte be- zitters van Yfland, namelyk Tborkcl, bygenaamt Manay dat is Maan» ver- haalt word, dat hem zyne heidenfcbe landsgenoten dien bynaam fpotswyze gegeven hadden, en wel om gene andere oorzake , quam quod a Luna aftro- rumque opificio admirabili aliquid de invifibili opifice colligendum fiatuiffet , qui quoque jatn moriturusy fe in locum foli adverfum efferri fecit, comwen- dando fe in^manm illius Dei , qui folem crcaverat. Landrama P* I. cap. 9. /Irngr. Jona Specim. I/Iandic, Se ft, I. cap. 1. endeSTRAATDAVIS. 239 gene van hunne fchuitjens van zelven ontdaan, antwoorden zy wel, dat zy zulks niet begrypen konnen , doch hem ech- ter niet kennen, noch weten, wie hy zy. Enigen voegen er uit een dwaze inbeelding van hunne natie by , dat het dan een Kallak , dat is een van hun volk geweeft moet zyn , die den hemel en de aarde gemaakt heeft. §. LXXXVII. Inmiddels komen echter by hun enige , on- Het te- getwyffelt van hunne oudfte voorvaderen afftammende , ge-Sendeel bruiken voor, die den fchyn van een By ge loof hebben ,is- ÜL£ e" als de hier voren gemelde quade en dwaze verbinding der nefby-" befchadigde ledematen , het aanhangen van enige halsbanden gelovig of andere dingen , als ftukken van oud hout , vogelklaati- Jhy"en' wen , fnavels van Raven , om voor krankheden be-breufkee*n waart te worden, of gelukkig te zyn (y) en dergelyken. niet op te Doch men befpeurt niet , dat zy daarby enig uitzicht of hope maken, op een bovennatuurlyke of duivelfche kracht hebben ; maar zy doen zulks enkel hierom , dewyl zy het anderen dus zien doen en gehoort hebben , dat het goed of dienftig zy. Echter moe- ten zy aan Toveraars of Tovery geloven ; want wan- neer in den jare 1734 een Groenlander zyne dochter en oud- lten zoon, dien hy ongemeen beminde, door de toen woeden- de en aanftekende ziekte verloor, floeg hy een vrouw, die voor een toveres gehouden werd, op de plaats dood , uit een dwa- ze verbeelding , dat zy met hare tovery zyn kind van kant ge- holpen had, in welke verbeelding het hem had gefterkt, na- dien de jonge op zyn uitterfte liggende voorgaf, dat de ge- daante van dat wyf altoos voor hem flond , over hem tover- de, en, zo hy zeide, hem doodde. De heer Egede meld in zyne befchryving, door verder onderzoek ontdekt te hebben, dat de Groenlanders menen, dat zo dra de menfch fterfc, de ziel, die zy Targneck noemen , uit hem ten hemel vaa'rt , doch het lighaam in de aarde blyft en verrot. Dit ook is de oor- zaak, waarom zy by den afgeflor venen, wanneer zy hem be- O) Zie Groenl. Perluffrat, p. 57. 24.0 BESCHRYVING van GROENLAND, eraven, het vifch en jagtgereedfchap leggen , 't geen hy in zyn leven gebruikt heeft, vermits zy zich verbeelden , dat die fterven, elders, alwaar een menigte Reen te jagen en Rob- ben enz. te vangen zyn , weder leven ; doch waar , en hoe lan- ge, weten zy niet, veel min, dat het lighaam ook eenmaal weder op zafftaan. Derhalven ware het wel te wenfchen, dat deze elendige menfchen in de gronden van den waren Gods- dienft onderwezen wierden ; te meer , dewyl zy , wat men hun van God en zyne befchutting en zegen , van een toekomlhg beter leven enz. zegt, met luft aanhoren, gewillig aannemen, en 'er zich mede trooften. Ook is daar mede reeds een roem- waardig begin gemaakt. Wat daar toe gelegenheid gegeven hebbe, en hoe het daarmede afgelopen zy, heb ik reeds in t begin dezer Befchryving §. li bladz. 125 en volgende gemelt. Nu echter de volkplantingen voor 't grootfle gedeelte vernietigt en enige predikers van daar vertrokken zyn, de nieuwbekeer- den en noch niet recht beveftigden ook welhaafl naar lands gebruik verflrooit zullen geraken, is het te duchten, dat de ge- ringe wetenfchap van God, den Heiland der waereld, en van den Godsdienft, welke hun aangebragt is ,' in weinige jaren weder in vergetenheid vervallenen deze ongelukkige hoop in de duiflernis en elende, waarin dezelve ligt, helaas noch lange blyven zal (z). v™ het 8. LXXXVIII. Nu blyft overig, dat ik van het begra- besravenVEN en BETREUREN hunner Doden gewag maak. Zo- en be- dra iemand onder hun geftorven is , nemen hem de naatten treuren yan zyn geflacht , en beftellen hem met veel rouwgeklag en Doden, geween ter aarde. Het lyk leggen zy in een graf van zoden CO Ik moet hier by noch melden, dat een handfchriftvan den vromen predikant Eeede, onder den titel: <8fflttodftttè ©eraenter til teil Sfcnfï* HfiC fimbéfab for ben ©rSllïanbéfC Cafbeeumener , hoc e(l, Element a Cbm- tiana religionh pro catecbumenis lingua 'Jroenlandica cum ver/ione Damca Ao I72A. a Dn. Jobanne Egedc Miflionarto Danico in Gfoen/andia fcripta , in 8vo, in de Catalogus der Daneskioldfche Bibliotheek gevonden, en daar uit voor de koninglyke Bibliotheek gekocht is. en de SJRAAT DA VIS. aarde en ftenen, in zyn volle kleding, plat op de aarde, brei- den een paar vellen over 't zelve , en bedekken het voorts met zoden aarde en vele ftenen, Nevens den afgeftorven leg- gen zy het hem behoort hebbende vifeh en jagtgereedfchap als zyn fchuirje, boog en pylen, werppylen enz.; want de ove! ng blyvende zich, wat den afgeftorven toebehoort , in genen dele aanmatigen. Ook houden zy den doden voor zo onrein dat gene, dan zyne naaftbeftaanden , hem durven aanraken ' geiyk zy hem dan ook alleen op den rug naar 't graf moeten dragen. Zy betreuren hunne doden zeer. De bloed en zwa- gerverwandten komen in den beginnen driemalen des daags naderhand echter zo menigwerf niet, maar dikwüs en zelfs een gantfch jaar door te zamen , zetten zich neder , leggen het hoofd in de handen , de ellebogen op de kmën , betreuren dus en bewenen den doden. Ingeval de afgeftorven gene bloedverwandten noch vrienden heeft, laat men hem onaange- roert op de plaats liggen (a), daar hy verfcheiden is. De oor- zake daar van is de zo even aangehaalde onreinheid, die bui- ten de aliernaafte verwandten, zo zy menen, alle de overigen befmet. ° J. LXXXIX, Ten befluite zal ik myne giffiugen wegens de Van ar kom t van dit zo zonderling volk ter verdere overwednff waar dit alhier by voegen. Ik oordeel, dat de voorvaders van dit volk Volk zyn uit het noorden van Aften van de famojeedfche of fyberi- ?P°rong fehe Tartaren afftammen, en, naar de wyze der vruchtbare heeft* noordfehe volkeren, verjaagt en verplicht geweeft zyn, een nieuwe woonplaats en verblyf met verdryving der oude bc zitters te zoeken. Gelyk zy dan veelligt door Nova Zembla (Z>) hunnen weg genomen zullen hebben,, en in het oofter ge- deelte van Groenland, (dewyl de dalen alstoen zowel aldaar als Hh in (a) Zie Groenlandf, Perlujlratie p. 48. (£) Dit: heeft des te eer konnen gefchieden , dewyl, geivk thins zeker ontdekt ,S Nova Zembla door een landeng'te aan de ooftzy e by dLx mond der Oby aan Syberië valï gehecht is. Zie Strallenbergs „oordeijk en ooftlyk gedeelte van Europa enz. in de Inleiding, pag, i|."° ° ■** 242 BESCHRYVING van GROENLAND, in het «refter gedeelte met zo veel fneeuw en ys, als heden- daags, niet gevalt , noch de steeboezems , die zy overfteken moeiten f met zo veel ys, als thans, bezet zyn ge weeft) ge- Tongen zynde , de aldaar gevonden Chriftenen vermoert zich in hunne plaatfe nedergezet , een gedeelte der hunnen naar t wefterdeel van Groenland gezonden en dezen de aldaar wo- nende Chriftenen niet beter behandelt zullen hebben. De ge- fchichtfchfyvers noemen deze nieuwe gaften de wilae S.rel- lirtttm/ en zeggen, dat de Chriftenen door hun verdelgt zyn , H m'elden IL van hunne afkomft. De Wilden in de Straat Davis zeggen onder elkander, dat hunne voorouders toen zy daar te lande quamen, de inboorlingen dood floegen; doeh van hunne afftamming weten zy noch minder bericht te geven als van welke zy door de „bergen en yszee meer en meer afge- zondert zvn, waar door zy hunnen ouden Godsdienft en alles vergeten hebben. Ondertuffehen grond zich ^^^rnmeden op de vele overeenkomften , welke ik tuffchen de wilde Groen- Snder. en de gemelde fyberifche of famojeedfche Tartaren , zo in lighaams geitalte, als dragt en levenswyze vmde (c). De m- fovifche Tangufi hebben riemen met een blad aan ieder einde , doornaven ook hunne aangezichten met figuren (<*), ge yk de Groenfanders. De heer baron van Palmberg , die als ko- ninglvk zweedfche gouverneur van Finland geftorven is , heeft' my verhaalt , dat wanneer in het begin van den laat- ften oorlog de Ruflchen in Lyjfend vielen, en ook zyn kerk- dorp plunderden, zy dergelyke Tartaren by zich gehad had- den , die zynen predikant., een jong en wel gezet ^man , zo- dra zy hem in het oog kregen , tegen de aarde hadden ge- worpen , op verfcheide plaatfen van zyn hghaam wonden ge- fneden, en als Tygerdieren daaruit het bloed gezogen: c geen anderen ten dien tyde mede wedervaren was. Zodanig ö een (e) Zie de Bnihis Reizen over Mofcou enz* cap, II. en Ysbrand Ides lleize cap. 19. p. 116. (J) Ysbraud Ides cap, 1. p. 37 en volgende. en de STRAAT D A V I S; een onmenfchelyk gedrag jegens een deenfchen matroos, heb ik hier boven van de wilde Groenlanders verhaak: ook* zou- de men by naauwer onderzoek meer andere dergelyke over- eenkomden en kentekenen konnen vinden. Doch dit Jate ik san anderen overig, die daartoe meer ledigen tyd hebben en yle naar het I- I' N D E. H.h 2 AAN 244 AANHANGZEL Letter A. DICTIONAKIOLUM* O F Deenfch, Hollandfch en Groenlandfch WOORDENBOEKSKE, NB. De Accenten of geluidtekenen , welke boven de Groen- landfche woorden , en inzonderheid boven de mede-klin- kers gemeenlyk geftelt worden, heeft men alhier by man- gel van zodanig fchrift Hechts hier en daar aangewezen. Nomina Substantiva of . pdittn I een Priefter, Pellefte. - / een Engel, Engellp. ©ieffode/ de Duivel, longarsne. Zelfstandige Naamwoorden. Ü Hoofdft. van de Waereld. I. Hoofdft. van God. $iiï3 / God , Gud. qjuö jpaber/ God de Vader, Gud Augulta. <&VfofM>ti®&/ Gods Zoon, Gudib Nianga. - - - , de Verlote, Sarnickfach. ®uü tien iïtüm ^ianïï / God de Heilige Geeft , Gudib Anarfdh . dat is Gods Adem, hebbende zy geen ander woord , om 't we- zen van een Geeft uit te druk- ken. ^fUlïtcmc/de Schepper , Senarfoe. «éïMminrc/ de Schepping, Seüacb* eerren/ de Heer, Nallegdrsnach. ï^inimcï/ de Hemel, Killach. 3?arüCll/ de Aarde, Nuna. forten/ de Zon, Sackanach. ^Oejptto / Zonnefchyn , Sacha- nacpoé. Roeten gatt mbt / de Zon gaat onder^ Sackanach terripoch. ^oeïen rjaet ap I de Zon gaat op, Sackanach nuioch. tïiïöaai!C/ de Maan, Kaumeb. £tkï\\c/ het Gefternte, UUoiach. Kyr*, of ®ag/ het Licht of de Dag, Kavocb. <2T>a0 / de Dag , Ullach, ook Ulluit. 0Miuiiït/ Duiftcr, TaacL j&iïtt/ de Nacht, Unnuach. UI, Hoofdft. AANHANGZEL. H5 III. Hoofdft. van 't Vuur, SA/ het Vuur, Jgnacb. <$tti\l/ Vonken , Ignitfet. %iï$CZl\\ een Vuurfteen , Ignec- tant. üEmnpe/ een Lamp 5 Kollech. ïxorren / de Rook , Igga , ook Ijjeck. HtfctjïucijtMï/ uitgedoofde Ko- len, Auma. SCgfie/ Affche, Ackfa. IV. Hoofdft. van de Lucht. - - - -/ de Lucht, Siïla. ^'ftpei:/ Wolken, Nïija. / een heldere Lucht, Al- lacknacb. ®ani}jt of.^Taage / een Nevel , Pyocb. ïicgn/ de Regen, Skielluch. ®£t regnet*/ het regent, Skiellupocb. - - - -/ Hagel, Netakomet. jéwtZ I Sneeuw, Aput, ook Kanich. Mztfè tfroffc/ flerke Vorft. Ir/e. <^raafce/ Droppelen, Gute. - - - -/ Droogte , Sarmeck , ook Corben/ Donder, Kallach. &miï / de Wind , Annoe. V. Hoofdft. van bet Water e ^anb/ het Water, Imach %ttïl ! een Beek , Koveitfiach. Cïfb/ een Rivier, Koek, ï^afb / de Zee , Imach tarajotb. ^tt&n / ^e Stroom , Sarbacb. 2£uïge / een Baar , Malicb , ook Ingulicb. Eh 3ffoeö/ de Vloed, Uglipocb. tfitttf de Eb, Dinipoch. %m Sffatafes / een Zeeboezem 5 Kangertluck. 4btl een Eiland, Kickertacb. Mwfo I een Zee-engte , Straat, Tunjzua. Mm^-I Scheren, Jekarlocb. VI. Hoofdft. van de Aarde. %tnh of mm/ de Aarde, lp. foucb. %ïtT3é( het Gebergte, Kackars* nach. ïfoge/ een Hoogte of Heuvel , Kackat. M>kt-Mm^l vlak Land, Nach- jeitfincb. €ng of 0&fe / een Weide , Iquit. £>&nb/ Zand, Sickait. MMtl Mos, Ory£. Cit5/ Bergftof, Jgnacb. ^tcene/ Stenen, Ujackei: %\mt eïïer @Tm / Loot of Tin 9 Ackerloch. ^cni/ Yfer, Sauvicb. ^taaöer of^feefsmg/ Koper of ge- kal amvnt Koper, Kangifdcb. EtettefteÉn/ een Wetfteen, Silicb. (Cafeffieert/ Talckfteen, Ukafifacb. MfëM/ W\\\tfyzX I een Schelp , Moffel, Uillocb. fótoig jéftftl-- - -, Kiblekujach. VIL Hoofdft. van Bomen en enige Aardvruchten. @Tran of Jjftafb / Hout of Bo- fchadie, Opicb. ÏSoeÜ / een Wortel , Socleit. 23ïafce of Ipfb / Bladen of Loof, Pilloch. 3 m AANHANGZEL. gehouwen Hout , Kef uk. mimi Hars, mm ... . (ênéötó trfe/ Jeneverbezien,v4 ' ook Piarewjkacb. Winner / een Vleugel , Sulluit. <£3A een Ey, Ménnicb. Mint/ een Jong, JPwracö". fee/ Sneeuwhoen (Lagopus; een witte' Vogel ter grootte van een Duif, Akeirfit. 0afbn / een Rave , Tulluacb. <ètt\\! een Arend, Necbtoarlicb. $$\Ü)Z I een Valk, Kickfoiarfuacb, ëmm een Gans> Nerlech- %xfotï\j een Eend, Kacbktwg. gaatje/ een Meeuw, Naviat, Eamrae of "Eumöc/ - - -, Apa. grifte/ Sarbacb. €thtl f utfd/ een Eider-End, Mê- velecb. (©rm/ 9..Koperlocb. Eonyc/ een Vlo, Pilleciucb. %\\Ü$/ een Luis, Komacb. mmi een Mus> ft>^- X. Hoofdft. van Vijfeben. fl^Cti/ een Viich, Negpia , ook. Auliiauket. 3MfiSiït / een Walvifch, ^rfcac/;. ©ua#£ ^aröEC/ Walvifcn Baar- den , Sokaeb , Cacbelotte: Kiotèlic. %%n/ - -, Ëfcrfat. (ptjt/ Dorfch of Kabeljauw, O- «uac/j , ook Saólicb. . lilïtffC/ een Knorhaan, Kanaifocb. #toii3iTr/ een Schel* Okóetach. SShicte of «fcurite/ Heilbot, 2Vé- taenacb, ' Kaaïte/ een Rob, Zeehond, Pw/a. ftoöfpÉ / een z:001t van ü > Sulïupaukct. Jêtccnöitti/ een Lamprei, Vifch die zich by de Klippen en Rot- zen onthoud, Kiutilicb. XL Hoofdft. van den Menfcb. Ct ^euftiie/ een Menlch, Innut. €t ïiöcr 5&aui/ een klein Kind, Mecttitungul , ook Nalluvian- guacb. Wiis^CKfon/ een jong Perfoon. Innurfutveifiacb. #annneUtëa»ö/ een oud Man, Utockacb. . . P0C ^arn/ecn Meisje, Nmacb- |%e/ een Maagd, Nimachfeifia. mwmht/ een Vrouw, Agna, ook $mirmeï<&tiraöe/eenoudeVrouw, ' Agna koechfeijia. A ANH AN GZ EL MJ XII Hoofd/l. van 'j- Menfcben Ligbaam, feseme/ eenLighaam, Timd. ^ofUct/ het Hoofd, NiackoA. mïjfcl!/ een Schouder, Tuvicb. . MtinU/ de Keel, Iggera. gfac|e/ de Nek, ri/oi -25nif*/ de Borit, Boezem , Ech Jarroa. 9Brjft/ een Borft, ««, Stoft/ ©otter/ TepelslMtfo*. Kjig/ de Rug, Kulleg. %m/ de Buik, NaiJ-acX mtheïl! de Navel, Kallitzia. %m^tï\l ,- -, Usna. SUrm/ een Arm, Tallicb. mintf deElbogen, Muful M&t! de Zyde , Tullimaot. ï^atlb/ de Hand, Akfeit. Wmt #aiitr / de rechter hand, 1 Fallicpid. 'Ifonffre ^an& /-de linker hand , Saumia. tfïab feaanö / de Palm van de Hand, Itumd. Utofbe"/ 't Hol van de Hand, Zaö- >r£ \ - - -/ een Vinger, Tickara , ook $"-ajt\il een Nagel, Kuckicb. 1 . t/ een Lid, Naukufikd. ,§fu#t£/ een Hoofd, 'SMa. iiertlE/ üe Harfiènen, Karacbsè. -%nfbet iaac / het Hoofd-hair , JNwtkietcka, geWeen Oor, Sto. l*Öt/ het Aangezicht, Xj*^ ®«8B/ de Ogen-, ■>./&*. flpJ £teen/ een Oog-- appel, -Kimmerd. ^mnKüaut/de Oog -leden, ^mnmmt/ de Wenkbrauwen, KubtucB. Bom / de Neus , iW , ook Kingera. - - 7 de Mond, &zmi tafeer/ de Kaken, UZ/a*. mnh/ een Tand, JBfltó. fage/ de Kin, Tobluce. mm / de Lippen , Karlocb. &m/ de Tong, Ockd. mam/ de Vuift, Erecbpet mmtta/ de Ruggraat, JTmpic- Kffbfteen/ een Rib , Tullimijika. %tm/ 't Gebeente, ÓW4. J|U&/ de Huid, Amia& mm/ het Vleefch , Weka. gnöiiOÏte/ het Ingewand, IméUd ^icrte/ het Hert, C7wia»£ M|affae/ de Maag, Na. Kaf\m/ de Lever, Tinnod. %Utt/ de Blaas, Avatitatt. MM$fcM&w/ de Drek, kam#é; / de Pis, Koch, ook KoB. Kumpe/.deAars, Nulloch. %imb/ het Bloed , Aitck. %ttn/ een Been, Kanah. %mt/ het dik van 't Been, Qp- peticb. Mnat/ de Knie, Smeken cMi.mtl/ de Enkels, Tinnumufoè, falf/ de Hiel, C^mza. ifOBÖ/ de Voet, ïfiekaka. -f Oeöfoeïe/ de Voetzolen, Atti%r& 243 AAN H ANGZEL. focböïati/ - - -, Ifagei. {CatX / de Tenen , Ingoei. ^tot 0itl / de grote Tenen, Puttod. ïHntiet ï|a!en / onder Hakken , Magnei. £>ï$lta/ de Ziel, Tagneit. XIII. Hoofdft. van Huisraad en Klederen, f tpfc 0etrêïiaö / Vifchgereed- fchap, Aulifaui. - - - - / al het Gereedfchap tot de Vifchvangffc en Scheepvaart dienend, word met één woord genaamt, Pufenut. SCngeïï / een Angel , Karlufa. , 03arn/ een Net, Kacbfuticb. 25«e/ een Boog, Pe/?£/è. Pet/ eenPyl, Kacbfutb. z&fafe/- een "Zak , Aulemicb. $rutic/ - - - , tywï, 23ïacpifeeï / een blikke Ketel , Kiblifocb. QMe/ Bier, Karjuticb. $X& %&t\y I een houte Schotel , Pogetacb. 0iit/ - - -, Allaxicb. [€énbt I een Ton , Neppatbit. J5töd of S&enrij / een Stoel of Bank, ïfiatacb. -ïfailöc/ een Kan, Emungefocb. - - - f een Glas , Kaumerfoit. J§>Zj:/ een Schaar, Keijuticb. ^lt 4^aaüï/ een Naaide, M?m/J. ïiliappc J^aaöï / een Spel , Kuc- kelicb. £m ïïing/ een Vingerhoed, Tec- keriacL ïkiortcï/ een Rok, Ahnoacb. ^iïïnöïïioïteïy een ledere Rok, Kappiteicb. %U%tt/ een Broek, Karlicb.. ïiliapper/ Knopen, Nautich. ï^Defcr/ Koutten, Alekenicb. Aantipte/ Handfchoenen , Acka- ticb. ïf.ufbe/ een Kap, NeJJach. ^raaö/ een Draad, Acktucnaracb^ §föQZ\ Schoenen, IJiamacb. JtfoffiCi: / Laarfen, Kamicb. XIV. Hoofdft. van een Huis en deszelfs Delen. %nzi\% Pat3/ een bebouwbare Plaats, Inna. ï|lUl£ / een Huis , Iglbé. tffccït/ een Tent, Tappacb. ^or / de Deur , Mattua. ^ogcïï/ een Sleutel, Mattuach* faut. QStlïfF/ de Vloer, Nettacb. t^mÖHÉ / een Venfter , Iggelacb. %ofit/ de Zolder, Kalliab. MfèZtJ de Sparren, Pupelicb. 0t%t I een Byl , AglimauL 3£afbei* / een Boor, Keibloracb, ook Ketula. ^ag/ een Zaag, Plecbtut. ^orb/ een Boord, Rand, Seitiliach , a^cfbe/ een Oven, Kirfarbiacb. XV. Hoofdft. van Smitsgcreedfchap». Jwieb/ een Smit, Sabbipob. ïWfe 55aÏ0/ een Blaasbalk, S^ bicbsdb. - - -I een Hamer, Kautacb. ^yitsor/een Staaf Yzer, Kiklacb. 01/ cenVvl, Ajomicb. Scril/ Yzer", Sauvicb. XVL AANHANGZEL H9 XVI. Hoofdft. van Reizen en Vaaren. %$tn/ een Weg, Ackufinak. / een Reize , Kammoocb. Jrtaf/ een Stok, Ajaupia. 2öaaö/ een Boot, Sloep, Umiach. €n ïtfcen 2&ia&/ een kleine Boot, Kajab. / een grote vrouwen Boot, Kunikaijah. J§*nn%/ een Schip, Ummiachfuacb. ^eigï / een Zeil , Dingerlaut. 30ajter/ de Maften, Nappar aut. ïteer / Riemen , Pautich , ook Eputd. J&tatt/ het Roer, Stuur, Akkota. ^Tüfia/ , Aklunach. 35+ie/ een Spriet, Senneruta. jjfïorg/ de Vlag, Arbolifa. XVII. Hoofdft. van Scbryfgereed- fcbap. %Q#/ een Boek, Eruftoeroch, ook Macbperfecb , Aglecket, Schrift. ^cn/ een Pen , Sulucb. (jïumgemaaï/Taal, Spraak, Okafé. XVIII. Hoofdft. van Verwandten. ^ïecÖtgftatyVerwandfchap, IUoe. 5faöec/ een Vader, Attdta, An- gutta. g&ütbtt/ een Moeder, Agnab , ook Okoocb. #nicïjtf0mmetf8 <®umtie / - - - 9 Nartufocb. «§fa/ een Zoon, Nianga, ook botter/ een Dochter, P^ma. /een Schoon-vader , S&ffa f aöct ^mthtl / een Oom van Vaders zyde, Akd. Stofa/ een Broeder, deoudfte^ Angejuod. %mbzi/ een Broeder, de jongfte, &b$$tl eenZufter, Noyd. M&toto/ een Zuflers Kind, Ka- langei. %nm/ een Kind , Kittongeu jfor&öeni/ Voorouders, ^/wge/o- kuit, HEm&eïtarn/ Kindskinderen, Nal- luvianguacb. ïferre/ een Heer, Nallegacb. tiener/ een Dienaar, Kibgd. XIX. Hoofdft. van verfcbeide Koopwaren. M loftman^Öaö / Koopmanfchap , Neokitichfacb. ^peiïï/ een Spiegel, Taractocb. iPerïer/ Paarlen, Sappdne. ÏÜifle/ Kiften, Itlabich. ïlaaröeMing / de kling van een Degen , Pennamicb. ïffnifu/ een Mes , Ingelicb , ook Sanicb. ■êftaaï/ een Schaal, Poyetacb. €t$faffcnern/ -, Ugkmich. ^ttpjtetèjje / Poppengoed , Pin- femicb. Ct-^euaTteMïetre / een Men- fchen Beeld , Innueracb. €t Makt SMÏeöe / een gefchil- derd Beeld, Aftiliacb. n N o- 25<> AANHANGZEL. ld Nomina Adjectiva of Byvoegelyke Naamwoorden. €n anÖCL*/ een ander, Aipd. %ï\t og €ngï}lier/alle en een ie- gelyk, Tomarmic. ^ïtfantiept/ almagtig, Kdit. 35eet$ïtna/ beter , Sernekau. ^ïïntr/ blind, Tackpeifoch. SMuöferöig/ bloedgierig, Moloch. S&eörojta/ bedroeft , Alliufatacb. W\\X[\I (Catté/ dom, Okaifocb. ^êfb / dol ," Tujfiliiceactocb. Cïenöig/' elendig, Piard. j$knb§k I vyandig , Kigagnakau. Jremtliet/ vroom , Kabluniacb. JfeEÖ/ vet, Poellekdu. Jaae/ weinig, Ikkekau. Juïtf/ vol, Ullikartoeb. Jurcétfamïig / vreesachtig, Nar* tujocb. jperftanöig/ verflandig, Sillakae- toch. €>attlttieï/ oud, Innekoakaa. 05ïao/ vrolyk, Tappactocb. ilbiDi wit, Kakodtut. ^xxQZi hoog, Teckekau. mat/ lam, Sebbutfach. ï|aarb/ hart, Magnars. ï|e^ïig/ heslyk, Pinneitforfuacb. éunntig/ hongerig, Mfkw. ^aïftibeïen/ half, M ïftaftciE / hoe groot , Kannocu . ook Angitifoch. ïfaftig / gezwind , haafhg , Tue- viokau. üuafs/ujefoen/ oneffen, Manee- kau. i^bafj/ parp/fcharp, Ippicpocb^ ^bornan/ , Kannocktocb. £}bormange/ hoe veel, Kapfevic 9!efba/ fc&ïet/ eenvoudig, flecht, Mennipdbf ook Mennipocb. ^ÖEÏig/ een iegelyk, lpfaliocb. ïtïar/ klaar, Kaamerjocb. ïtbarfmritjeïft/ , Same. ïtrum/ ftopet/ krom, gebogen,. Navingarfocb* ïfatrig/ gierig, wrekkig , Erlig- tougoach. fóort/ kort, Neakau. ïtcmftig/ konftig, Angekoch. ïtïoeg/ fchrander > SillakaCtocb. HCaij/ luy, T/gad?. HCanpfom/ langzaam , Tuevekau. r€ang/ lang, Teckekau. KCang tEt f ra / verre van daar , Ungefekau. %Ü3tn/ klein, Mickerfwiguach. . 1ÏEÖ/ ligt, Okichpoc. ^opnagdg/ leugenachtig, SWgJo- Zor/wac/jf ^Bagct/ mager, Sellokau. ^itëett / middelmatig , KaJlikküiL • Üfèiïö/ mild, Samivocb. cïSpn/ nieuw, Neuteifiacb. 3£at/ bet/ naby, Sannianê. «Éogïe/ enige, JWef. #fuenti(ï/ boven op, Povanè. ^fbcrfloijig / overvloedig , ^zar- ^om et* magrntiï/ — ,///ate. ffiaaöt/'- - -, Okangifocb. -atma gafiic mria/ - - - 5 Jfr/froa- güacbi $i1g/ ryk, Pifackichforfuach. ïttoö/ rood, Aiipalldtacb. ^aa mangc/ menigerley, /?;w«ff- nicb. g&ïtl zout, Tnrcoc/j. AANHANGZE L« Jmcfbe/ tmng/ gedrongen, eng, Tettopa. M> feaïöet/ . '■- -, i\%, Kangifocb. Mtttï)/ fterk , Nekoakau. <§ïförig/ glibberig, Koajfekau. J50Ö/ zoet, Tirugafnukakau. Iïïjl3iaf3/ ftomp, ^Ma». 4>BftftO?/ zo groot, Taima angi- tifocb, Jtëarjp / ©baf5/ fcharp, Ippechkau. JJÉMhïi I ichoon , Pingakau. ^aaöan/ zodanig, Emaitocb. Jtëalrtjegtig/ fchalkachtig, door-' liepen , Akpalingnach, unaffuacb. ^ret$anfcifd}/ ftrydig, KaJJèkm. Qibt/ dor, Pennakau. &UtlU/ J&at/ zwaar, Okimaakau. (^Din/ ïag$/ het word dag, Kaulapoch. danser/ danfen, Keticbpocb. "i®izt I gedyen , nut zyn , Mellu- pocb. ^6:r/ doden, Tokolecbpocb. dragee aanöen/ adem halen, Ana- fatoebkimackpd. dragee fca/ wegdragen , Aulapocb. drager £ftoe af/ fchoenen afdra- gen , afïïyten, Kamillapocb. Wtfktlf treffen, Tockopa. AANHANGZEL. ^rfcger/ drukken, Imacpocb. ^rifberïjen/ voörtfdryveh, Ajae- tapoch. "©remmer / dromen, Sinitopoch. mrtöttf droppelen, vloeyen, GuJJillapoch. E. Cffïetfoïget/ navolgen, Malicpd. Cner/ toeëigenen, of eigen toe- behoren, Pia. Cljéfter / beminnen , Neglipocb. CipEr igen / weder beminnen , Ackingacpd. Cnöer/ eindigen, Navopocb. Cr fcange / bevreeft zyn , Eifika. Cr gïaö / vrolyk zyn , Tappacpoch. Cr goö for/ het is daar toe goed, Aktungila. Cr Ïjeêö/ het is heet, Onakau. Cr ïjatiö/ het is wit, Kakoepocb. Crïjnffeen/ - - -, Pallacpocb. Cr icïJE ttï fteöe / niet op zyn plaats zyn, Maningild. Cr firaftffó! / krachteloos zyn , Nukakangilach. €r to$i/ gezond zyn , Tokon- gilacbpoch. Cr fturij/ ziek zyn , Nepacbfima- rocb. Cr J*ftinen / vuil zyn , Appercbpoê. Cr ptfnnenöe/ doorfchynendzyn, Kiblaripocb. Cr ftoït / trotfch zyn , Makita- ' vocb. Cr tiïfiagc/ achter zyn, Unicpoch. Cr ti'ïfÏBoe / op zyn* plaats zyn , Manepocb. Cr ticl} / dik zyn , Ipfokau. Crtom/ dom zyn, Nungupocb. Crbu^/ wyszyn, Sillakapocb. 253 Cr tt&e/ uit zyn, Sillamepoch. Cr tmg/ jong zyn, Inmrfutoch F. tfaaer/ ontfangen , Pyd. 5faaer maö/ fPys bekomen, Ma- matopocb. tfaarmeö gmcgmo/ - - -, Mittd- pocb. ^arer fcflfr/ dwalen , Tamapoeh $a)tztj beveftigen, Ivertippd. „fate/ vallen, Or/ooc/j. Jfaforr tlEö/ nedervallen,iVêda- jparfbcr/ verwen , 'Aglepóch. #met/ vylen, Ajupocb. tfigitl/ viffen, Anlifarpocb, A- moupoch. tfïpöer/ vloeyen , Puctavoch. iflper/ vouwen, Kimacpd. 5fótner tïï $EröEii / ter waereld brengen, Ernyoch. 0ïm ttlEö/ mede volgen , Ai- para. jfoïer/ voelen, M^ga. Jf oröEEfto / verderven , ^ro- tfotte/ vereren, fchenken, 7V JFuÖEn ÖEtaïmg/ zonder betaling, Ackikangifocb. 3ForftpnüEr / verkondigen , 0£a- riacbopocb. .forïOErEr/ verliezen, Tamapoch. 5forïengi^ tfttt/ naar iets verlan- gen, Nerriapocb, 3f0rnEmmEr/ vernemen, Taucb- facbpd. tforfEEEttlis/ zich voorzien, Ta- jFör^tectjer/ verfchrikken, Ta- pecfarpd. AANHANGZEL. 5f 0tptcrï}i*5 / verfchrikt worden, ■ Aunilapoch. •ft orf o jcr / verzoeken, beproeven, Actopocb. fttxtttlicx I vertellen , Okalupocb. jft ortoniCL* en / iemand vertoornen, Nugacsfapoe. 3fott&tmg paa/ op iets vertoornt worden, Kingagnakau. ftüttt^iitt/ verdriet hebben, Pe- kitfimooch. jfnt&atEt/ bewaren , Tokoppd. Jrataget/ wegnemen , Appd. jftittet/ boren, Apercbjopd. G. <0aat/ gaan, Pijapocb. <6aat ftott / weggaan , Aulapocb. vtëaarfüEÖi/ verby gaan, fezgi- pocb. ®aat ï^mïï / heimelyk gaan , Taripoch. <£aarinti/ ingaan, Ifarpoch. Ojiemmet / behouden , bewaren , Manopd. OBientaget/ wegnemen, Urmipa. ifbtt age paa / ergens acht op geven , Nacllacpocb. miee/ openen, Mattuerpd. <®fnerfïntter/ overtrekken, UJiach- pd. »$füerm'naer en/ iemand overwin- nen, Aftungüd. (©jpfnlöer/ opvullen, Uglikarpocb. <ènnajïer af mafnen / ftofferen , opfieren, Narriacpoch. q^ptóffter / opligten , opheffen , Kanaëtapoch. Q^ntöfer/ oploffen, Külamkfapoch. ^pïUCÖer/ opfluiten , Macuacbpd, q^ntenoer/ opfteken, aanfteken, Ekichpd. <£>puan;ner/ openen, Eitercbpocb. <©nbacïier/ opwekken, Tupachpa. ^nnojcer / opwaffen, Agliocb. P. gaanaïöer /toeroepen, Tancbfacb- pd , Toclecpd. ^aa^er/ toegieten, üTo^a. §>atter/ , Mellupocb. Petter/ op de fluit fpelen, iTar- " lupocb. ©iffBr/ piffen, Koyocb. Peper/ , Pifferau. ^prtffer/ pryzen, loven, Ofouga. ^rnber/ optoyen, opüeren, ?£• nercbfapd. (fèttfaer / - - - , Ingechpoch. 4&n&üer/ guller / (mogelyk) kwellen, Unnulecpocb. ifiaaöer/ roepen, Nibbliafocb. ïïaaner naa en / tegen iemand roe- pen, Toclecpd. Ulammer/ treffen, Erckapd. öcDÖté/ gered worden , Tuppac- pocb. ïïenfer on/ opryzen , opbeuren, Nekuepocb. Kifber neö / nedervallen , Perlod. ïütfner iftocfjer/in ftukken fcheu- ren, AJJerocpocb. Koer naa en 2öaaö / in een boot roeyen, Epupoch. S. ^amïer/ talmen , Ekittapocb. (éamtncïjer/ gewetens ruft onder- vinden, Angccbpocb. <êeer/ zien, Teckod. ^eigïer/ zeilen, Ticbfiapocb. ketter neö / nederzetten, InnipoL ^iger/ zeggen, Okalupocb. ^iüoer/ koken, fieden, Kalla- ■bolucbpocb. <5iunmaV zingen, Imnachpocb. ^ftaörr/ befchadigen, Petleka. ^fihncr/ fchynen, Kiblaripocb. ^ftiltacr/ floten, Egicbpocb, Au- leriocb. ^Hülïcr/ verbergen, IJJarctoppd. ^ftraücr af/ aKchcLveT),Küliactopd. ^nredji**/ verfchrikt worden, Tup- pakau. «êftrif* «ftèrifüer / fchryven, Aglecbpocb. Mntt/ flaan, Tiglupd. ^ïaet feiïï/ misdaan , Tamapoch. &Wl ïcïjteïï/dood flaan, Tokoppd. JêMf/ geflagen worden, Papoch. <£)ïm:fjet vb/ ontflaan, uitlaten, Kamichpoch. <§mager/ fmaken, Oktopocb. ^mülcc / goeden fier maken , fmullen , Kungajupocb. J&mtfftt / makken , praten, 'O ka- luppocb. knapper/ ftiefer/ flelen, Tigli- pocb. fileer/ fnyen, Kanicbpoch. «©afbel*/ fl apen, Sinipaapocb. s§nger efter/ nazoeken,, Ujarcpocb. j&bzvxx./ zorgen, Alliufapocb. <§pietfer/ fpyzigen, Manetopocb. J^porger/ vragen , Apercbfopocb. sputter/ fpuwen, Kijacbpocb. springer op / opfpringen , Me- y?£/a. springer nefï / nederfpringen , Pijrlacb. springer ober / overfpringen , Akimocbpd. <§taat/ flaan, Kikakpocb. ^taarooen/ open flaan, Mager- fimavocb. ^taarop/ opflaan, Nekucpocb. <êtaar ftiïïe/ ftil flaan, Unigiocb. ^tammer / flamelen, Iptorecpocb. jêtttfgtt I zich uitrekken, Teit- feepd. Miticutt/ fleken, Kappud. M>tkltl/ (lillen, Tiglipocb. ' &tiüzt til freeo/te vrede fleljen, Imangncbpocb. «Sturer/ floren, ontruflen, ^ö- M^ZZ/ nayen, Mecbfopoch. *57 AANHANGZEL. <%ni*Ser ncü/ nederzmken,^ma T fefe paa/omiets denken, Ekarjapocb. &om fra ee / van elkander »ef ■ men, Jckfapd. mm ofber öaana / de overhand nemen, Angileckd. Mer/ fpreken, Okallopocb. Jetïer/ tellen, Z^oró. gier/ zwygen , Nepangipoch, mttj waflehen, Eruhopoch. gLotone? / donderen , Kallecpoch. mtutl drogen , dorren ƒ Pm- nerkfapa. mx. örtfrer mfcö ttt / durven , Sappinailangd. (JTor frije / niet durven, Sapperpoch. mtttiil getreden worde», Kafk- lam. M ^Troer./ geloven, betrouwen, Op* pecpocb. ' V, ©aao bare/ nat zyn, Kanfecpoch ^aager/ waken, Erkommavocb. ©ngner Op/ ontwaken, Elecbpocb. ^aiijer Op/ opwekken, Eterfapd. $emni£/ gewagt worden, #fea- pocb. ©armer/ .warmen, Keierf apocb. iltifiitter / uithollen , Aperfopocb. Mogaar/ uitgaan , Amnccb. ïtolatier / uitladen , Annipd. ©eeo icïj af/ niets 'er van weten, Nellolarreitfiocb. Wiïï enoeïteïj ïjafbe/ eindeiykwil- len hebben , Pïomooch. 5DÏÏÏ itfje / niet willen, Piomatigüd. •Dilfer/weizen, leiden, Ajekarfopd. K k mu Q> 25S AANHANGZEL $orber aften / avond warden , Unnulecpocb. ©arber gammeï / oud worden , Uttokarfuangopocb. $ütber (torre / groot worden ,. Agilecpocb^ $ceber ÏEfUcntti^ / levend worden, Umapocb.. Sorbet fyzth I heet worden , Kir- faleckpocb. ©ocber bofu/ drabbig worden , Titfileftjïmgopocb. Sorbet tüuc^ / bekwaam worden,. Kaitfapocb.. 39orer I waffen, groeyen , Aglakau* dranger eftee en / naar iemand vurig verlangen , Ircbfupd,. Hllrïjet (miiïchien) jong worden, verjongen , UmajarpocL. APPENDIX Formularum loqiiendi ufitatijjïmariim of Aanhangzel der gebruikelykfte wyzen van fpreken.. ^tenbet/ wagt een weinig, vóikie.. ï^lüt tl Ijanb? waar is hy? nau? <èifU nii0 bet tjib / geef my dat hier , kaifiiü T@tl ïjar tut bet/ daar hebt gy het, aich. 3f|eg ïjae ICÏJC fenet bet/ ik heb het niet gekregen, pingilanga. ét bet til ïebt maar ïeg 5 is dat geoorlooft ? mag ik wel ? nareit ? ^Êt et i ftüCÏjer/ dat is in Hukken, aliktonich. ü^Üat tl öCt ? wat is dat ? funa? S(cg neb itfyt paö bet er| ik weet niet, wat het is ,. funamit. ïiom Ijib/ koom hier, kackeit. 6aar tat/ ga voort, aulareit. j$tt big net/ zet u neder , inüit. '4>taar nu/ fta op, nekmtit. ^iiïidje nare meb/ ik wil niet mede, arparamangilac Bfaéltl ïjÓeerbet tiH wien hoort dit toe? Kiapia? ï|uab {jeebce ? hoe heet het? Kinaibblil $nab Ijeebec rjanb? hoe heet hy? &wa? «|eg tteb h\)t pab öanb Öeeber/ ik weet niet hoe hy heet , hiname. Miab liiïï bit Öafcr berfot'; wat wilt gv daar voor hebben ? fumik- WÊm AANHANGZEL, m pbab mf tut toer for 5 wat geeft gy daar voor ? fiomacb'a 9 mem pt giort bet* wie heeft dat gedaan .? kiafenoa? ' £ab mm. fee bet forft/ laat het my eerfl zien, kamelorlock glfn mig bet/ geef my dat, fo&ft of tynieüb. mme leg Mbe bet* mag ik het hebben? piglaeiL Sfm big pir/ koom herwaards, kaijomit. jftët big ÖDrt/ pak u voort, fackiomit. ï|enb bet ïjiö/ houd hier , agwró. .forteïï noget/ vertel wat, okalaëtaareiU ^ee ijer / zie hier, amt 3Cab bet bare/ laat het zien, tamaiïe. ^aaïebi£ öruger W/of er bar maneer /zulk een gebruik hebben wv of het is onze manier, taima pijferagut. u 05aarafïmfet/ ga uit het licht, tarutareit, ■SJPJSJïSKi^ fiam * zy c, «y niet W*w*r he™ ? eichfirmliuch? i^bab pal bet tm 5 waar toe zal ïmnöer feber/ haaft u, maak voortgang , ajjiorufe.. leg gaar töje feet bicïj for / ik heb u voor dezen niet gezien , teckon* annoe niptapet, i'ekregen , mama tun~ Sfèg menber big/ ik kenne u, ïliferaït. Wm ïjfce Utt porïeb$bar> laathoren, hoe was het? kannoicb? 2|bar mi! bU gaar f}tïll waar wilt gy henen gaan ? fufuitb? ïMuab feller ïjam? wat ontbreekt hem ? wat ïcheelt hem? fülleka? $j>3ieiu ïm«t 5 by wien ? kimit ? JjÜrmb big / haalt u , wakker aan , ackonit. Baar ieg ïjar giart bet ferbig/ wanneer ik het gereed gemaakt heb. ijmorócko. i^aar bu faart mab* hebt gy eten gekregen? mama topeit ? Ifar bu irfje feet mig Ifc l had gy my voor dezen niet gezien? teckon* giocbpiiigd? Kk 2 ^I{ ■ 2(5o AANHANG ZE L. ®U fïotj feitt/ gv floegt mis, tama kautit. (S£ag bet met big / neem dit met u , mcbjalieit* JForfog/ beproef, attagó. *«™- »ar busfort het 5 hebt gy het gemaakt? fmmucb? Mm btt iche? hoort gy het met ? «w mhit 1 teMiSitrtó ons wede, naar huis „Un,**** 3|babïagbe gano-? wat zeide hyJMfg/ ï3üflt ba? waar, aan wat kant * Jua f m let fStt jeo.0* fat/ dat.zeide ik u te voren, ima pohppoiL {^ieftiïïe/ zwygftil, nepaugarit. ï^botfta* van waar? tówd r Ï5bntfiften5 werwaards?>^«d? _ f lÖfêSM^i f *? - eet, zal h^rukwalvk -bekomen, K^#.^Wf^?^ ^trsftaïiïaeöw/ ik zal u liaan, tighjjougit. 2ï toffe fot bm7 ik ligge u. voor , f&iglokitpogit. _ |&/ dT4rfte lang, de ^eerfte maal , M«r W. Sfiïl ben naiUT/ de twede maal , hngurlamic. linbftab biij bet om/ hy bad u 'er om, tuchfiachpatü. km ics (Bta ucb? mag ik nederzittcn /;?^; feèft? gtt $anü Ipöer öig idjz aö/ hy vraaet niets na nf «>«* • ineriïiffangnüatit. ' S S na of 3eeft mecs om u > ®aar utr/ ga uit, a»«^jr. 3Caö rö gaar na/ laten wy uiteaan, /S&nna2 tó/a $ana drertag/ hy eertu, nallacpdtiir. £aa miggtare tiet farjt/ laat ik dat eerfl doen, /^fcrta ^£f taS ** B* /iond » ™ > ™ — her .eg , ganö («gr/ hy zegt , nangminech. ISmSL%f.P?a/ h^ ]]eeftê'ene Meeren aan, f^toóüfefc |Ke **£* faa / ik dagt dat het zo was , uJMbd. ? Jta tuft ter tat faa/ en het was even zo, /MWa Wa. 15 «Om for fllbB/ wy komen te laat, kiugocbpogut. gtet Sar ttt Mt* wat hebt gy gekogt f fmkpijjivit Ti mtm tl ïa£ a|* wie is by ons? kikunésra? ^.etöent/ daarmede, matumingd: §paa aena ftea / op de plaats, &z#M. ^Q^mf^- te te' hy wil '5 dat ^ daar zult zyn> fer>1- Sfeg troer Mg/ ik gelove u, oppermkdgït. m hfflenotö Safer Öet/ik wil het nog hebben, piomalloappoum. |anö er to ww tt.fiefl:/ - -, msfaconicforejaZb. Seg fattrr tiet taU/ ik vat dat wel , nellongimapêcka. '£aö fee/ tm gêrmöer big/ laat zien,gy overhaalt u , attauta tumor* lotit. Wu er ï|etre üfber bem/ gy zyt Heer 'er over, ockonut nallegdotiu l>et er itfje at ïeearfjet/ daarom is niet te lagchen, tipJineingilaSt . ^et er mig tcïje ftrïjageïigt/ dat behaagt my niet, piomineingilack. 6n ftebpor matige foïcfj öor/ een plaats daar vele lieden wonen* innuihochfuiU Letter B. II F o r m u l a Voorschrift der buiging van Conjugandi Verbum het Werkwoord Negligpunga, of Neglissaraunga. Modus Indicativüs of de Aantonende Wyze* Trcefens of de Tegenwoordige Tyd, Enkelv. Meerv.. Tweev. Meerv- Tweev. Meerv. Tweev, { Ik bemin, Negligpunga , Gy bemint, lveglipotit> Hy bemint, Negligpöch, Wy (vele) beminnen, JSFegligpogut, Wy (beide) beminnen, JVegligpogiik, Gy (vele) bemindt, Negligpoufe, Gy (beide) bemindt, Neglïpoutik, Zy (vele) beminnen, Negligput , Zy (beide) beminnen, Neglipuk, of NegliJJaraunga. Neglifjaravit. NegiiJJarau. Neglijjardgut. NegliJJaraguk. Neglitfaraufe. NeglCjJarautik, Neglijjardut, Neglïjfaruk. Zo ook het ontkennend Werkwoord Neglingildnga , ik bemin niet. Meer vouwt Tweevouwt Meervouwt Tweevouwt Meervouwt Tweevouwt { Ik bemin niet , Neglini Enkelvouwt^, Gy bemint niet, Neglingilatit. Hy bemint niet , Neglingilak. Wy (vele) beminnen niet, Neglingilagut. Wy (beide) beminnen niet , NegUngïlaguk Gy (vele) bemindt niet, Neglingilaje. Gy (beide) bemindt niet, Neglivgüatik. Zy (vele) beminnen niet, Neglingilet. Zy (beide) beminnen niet, Neglingilek. De AANHANGZEL, 263 De Pronomina, dat is, Voornaamwoorden , of de particulce fufHxa dat is, aangehechte deeltjens, veroorzaken weder een nieuwe veran- dering in de buigingen ; by voorbeeld : Negligpagit,. ik bemin u. Negligparma , gy bemint my.- Voorts dient men aan te merken , dat offchoon de Werkwoor- den zonder Voornaamwoorden gebogen worden ,. als uit het boven- gaande blykt, men echter by wylen zekere perfonen, 't zy in het Enkel, Twee- of Meervouwt uitdrukken ma?, met deze volgende er byge voegde Voornaamwoorden, als: Uanga, ik; Mit, gy; Omo, Uno Tauno, hy, zy, dat of het; Uagut, wy; Uaguk, wv beide; Mhbfe, gyl. ; Ilhbtik , gyl. beide ; Okko , zy (in 't mannel.) en Tau~ ko} zy (in t vrouweL geflacht/) by voorbeeld:: NegUgpaufe, ik bemin ulieden, Uagut neglipaufe, wy beminnen ulieden. JSegligpanga, hy bemint my. Ockonegligpdnga, zy beminnen my. Doch zulks verflaat zich ook aldus van zich zelven uit de rede- of zamennang der zake, zonder behulp van enige Particula of deel- tjes 1 als 1 Gud neglïgpdtigut , God bemint ons. InnwtnegligpatigutyMenfchen beminnen ons- Modus flectendi of de Wyze van buiging. Ik bemin u, Negligpagit , of Negligpaukitof NegliJJardgit. Ik bemin hem, Negligpara,. Negliffardga. Ik bemin ulieden, NegUgpaufe , Neglijfaraufe^ Ik bemin ui. beide Negligpautik, NeglïfJarautiL Ik bemin hem, Negligpacka, Negliffaracka.. Ik bemin hen beide,, Negligpaecka.. NegliJJaraika. Gy bemint my, Nigligparma , Gy bemint hem, Negligpèt , Gy bemint ons, Neglipautigut ,. Gy bemint ons beide, Neglipautiguk, Gy bemint haar, Negiipatit, Gy bemint haar beide , Negligpatik, Hy bemint my, Negligpdnga, Hy bemint u, Negligp&tit ,. of NegliJJaragmal Neglijjarèt. Negliffarautigut.- Neglijjarautiguk. Neglijjaratit, t. w.tauko.- Negiijjaratik,t. w. tauko. of Neglijjardnga. Neglijjaratit, ïïf AANHANGZEL Hy bemint hem, Negligpd, Hy bemint ons, Negligpdtigut , Hy bemint ons beide , Negligpdtiguk^ Hy bemint ulieden, NegUgpafe, Hy bemint ui. beide, Negligpatik^ Hy bemint hen, Negligpêi , Hy bemint het beide, Negligpek, Wy 'beminnen u , Negligpauiigït , Wy beminnen hem, Negligpardput , Wy beminnen ulieden, Neglipaufe, Wy beminnen ui. beide, Negligpautik, Wy beminnen haar, Negligparput , Wy beminnen haar beide, Negligparpuk, of Neglifjiard. Negltffardtigut. Neglijjardtiguk. NegliJJaraje. NeglijJaratiL Neglijfaréu Neglijjarek. of Neglijjar anti git. Neglïjjardput. Neglijfaraufe . Negkjjarautik. Neglijjaraput, t.w. taüko. Negliffarapuk^. w.tauko. Gyl. bemindt my, Negligpaafiga , Gyl. bemindt hem, Negligpaufinna , -of Neglijjaraufinga. Neglijjaraufinna. Gyl. bemindt ons, Negligpaufigut , NegliJJaraufigut. Gyl. bemindt ons beide, Negligpaujiguk, Neglijjaraufiguk. Gyl. bemindt hen, Negligpaufi, Negltjjaraufi, t.w. ocfo. Zy beminnen my , Tbw£o of OcAo Negligpanga of Neglijjaranga. Zy beminnen u, Negligpatit, Neglffiardtit. Zy beminnen hem, - - - - Negligpaet, Neglifiaraet. Zy beminnen ons , - - -. - Negligpatigut , Neglijfardtigut. Zy beminnen ons beide, - - Negligpatiguk , Neglijjardtiguk. Zy beminnen ulieden, - - Negligpafe, NegUfJaraje. Zy beminnen ui. beide, - - Negligpatik, Negliffaratik. Zy beminnen hen, .... Negligpaeit, JVeglïffareü. Zy beminnen hen beide, - - Negligpeick, NegliJJareicL Dus ook het ontkennend Werkwoord: Neglingilagit , Neglingilara, Neglingilaufe , Neglingilatik 3 Neglin- gildcka, Neglingilecka enz. Prceteritum of Negligtotit. Hy heeft bemint , of hy beminde , Neglrgtuacpoc of Negeligtok Wy hebben bemint, of wy beminden, Negligtogut. Wy Il . AANHANG ZE L. •2(55 T\?i he^eKebben be?hh of wy beide beminden, Negligtoguk. Gy. hebt bemint, of gyl. bemindet, Negligtofe. 6 S 7ÏhM ^ebt bemint, of gyl. beide bemindet, Negligtotik. yNegUgtut bbenbemint> ^^-beidebQmiSden, Mgligtumfik, of ^fc^H^ >#^ °! .aaogehechte deeltjes, zyn aïnief wel dezel, ve als m den tegen woordigen tyd; doch worden aldus gebogen: SfcS hembemmt, ïfegligtuaepara , of iW|%W. ^^KUieK^b£mm-t' N^gtuacpmfe, oftfegfigkiufe. Ik heb hen beide bemint, Negligtuacpicka , of Negligkicka. Gy hebt my bemint, Mgligtuarepagma , of Negligkdgma, Gy hebt hem bemint, Negtigtuarepet , of i\^|*l. S r? fö ZS KCTnï? Mël&uarepautigut, of Negligkiutigut. %l heb hen ben^^TS'- ^g^ep^guk, lf NeglgkiutiguL 55 hfiï E C?' Mgl'gtuacpatit, of Negligkitit. 6 Gy hebt hen beide bemint, Negligtuacpatik , of Negligkitit Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft Hy heeft u lP^}nC'A rN°$l&™repanga, of Negfykanga, -■eglïgtuacpdtit, of Negligkatit. ons bemint, Ntglfgtuacpatigut 9 of Éegligkatigul. ulieden bemint, Negligtuarepdfe , of NegligkSfe * hen bém^em^ t^%^M^, of 5\^/^. hen bemant, Neghgtuarepei , of Negligkei. hen beide bemint, Negligtuarepik , of JVegligkit W^ ESÜ L'bef ^^ %*^*i of NegligHütigit. wY ffi f* b,eide bemint' KelligtoacpaJtik, of UflMüaik wY ^S E'" ^Tl' ra^° NegligtüacpAPut, of WeSpui Gyl. hebt my bemint, tiegligtuacpaufinga, of Ncgligkwfwg'. 1 L1 Gy i66 AANHANGZEL, Gyl. hebt hem bemint , ~Negligtuacpaufiuna , of Negligkhifiuna. Gyl. hebt ons bemint, Negiiguiacpaujïgut , of NegLgmiJigut. Gyl. hebt ons beide bemint, Negligtuacpaujïguk, of NegligLiufiguk. Gyl. hebt hen bemint, Negligtuacpaufi ocko, of Negligkiujï ocko. Gyl. hebt hen beide bemint, Neglituacpaufi ocko, of Negïikuji ocko. Zy hebben Zy hebben Zy hebben Zy hebben Zy hebben tiguk. Zy hebben Zy hebben Zy hebben my bemint , tauko 'Negligtuacpanga , of Negligkanga. u bemint , to£o Negligtuacpatit , of ISegligkdtit. hem bemint, ta«£o Negligtuacpaet , of Negligknet. ons bemint, tow£o Negllgtuacpatigut , of "Negligkatigut. ons beide bemint , taw&o Negligtuacpatiguk , of Negligka- ulieden bemint , taw£o Negligtuacpdfe , of Negligkafe. ui. beide bemint , to&o Negligtuacpatik, of ~Negligkatik. hen bemint, tauko Negligtuacpeit , of Negligkeit. NB. Ik heb in de Tyden enige buitenregeligheden waargenomen ; doch kan eigentlyk deswegens noch niets zekers zeggen, vermits my de rechte grond mangelt. Het ontkennend Werkwoord word ook , gelyk boven , dus ge- bogen : NegUngitfuriga, Neglingitfolit, "Neglingitfocb enz. Alfo ook in de aangehechte Deeltjes, namelyk: Neglingituacpdgit of Neglingikiukit , Neglingituacpara of 'Negllngickigd enz. Futurum of de toekomende Tyd. Ik zal beminnen , Neglijfounga. Gy zult beminnen , Negliffodtit. Hy zal beminnen , Neglijjoócb. Wy zullen beminnen, Neglijogut. Wy beide zullen beminnen , Ne- glijoguk. Gyl. zult beminnen, Negliffufe. Gyl. beide zult beminnen , Neglif- 'futik. Zy zullen beminnen , 'Neglijfaput Zy beide willen " 'glijjapuk. Ik wil beminnen, Negb'gomapmmga. Gy wilt beminnen , 'iSlegl'gnviapotit. Hy wilt beminnen, Ncgligomapock. Wy willen beminnen , tiegligoma- pogut. Wy beide willen beminnen , Nf- gligomapoguk. Gyl. wilt beminnen, Negligomapofc. Gyl. beide wilt beminnen, N*i#- gwnapotik. Zy willen beminnenjNfgfogomflpztf. Zy beide willen beminnen* Nfg/Z- gomapuk. Op r&» AANHANGZEL. 2ó> Op gelyke wyze word het ontkennend Werkwoord gebogen, als : NeglijJingUdnga , ik zal niet beminnen. Negligomangilanga , ik wil niet beminnen, enz. De aangehechte Deeltjes zyn alhier dezelve als in den Tesenwoor- digen tyd, namelvk: Negliffodgit, ik zal u beminnen. NegliJJara.ik zal hem beminnen, enz. Imperativus Modus of de Gebiedende Wyze Profens of de tegenwoordige Tyd, Bemin gy, Negligniareit , of Negligit, Bemin hy, Neglile. Beminnen wy, Neglieta. Bemint gyl. Negligiarite, of Negligitfe, Bemint gyl. beide , Negligüik. Beminnen zy , Negligit. Beminnen zy beide, Neglilik. Met de aangehechte Deeltjes. Bemin gy my , Neglinga. Bemin gy hein , Negliguk. Bemin gy ons , Negligtigut. Bemin gy ons beide, Negïigtiguk. Bemin gy hen , Negligkit. Bemin gy hen beide, Negligkit Bemin hy my , Negliglinga. Bemin hy u, Negliglijit. Bemin hy ons , Negliglifigut. Bemin hy ons beide , NegligUJïguk. Bemin hy ulieden , Negliglife. Bemin hy ui. beide, Negliglitü. Bemin hy hen , NegliglifigiL Bemint gyl. my , NegliJJinga. Bemint gyl. hem, Negliffiuk. Bemint gyl. ons, NegliJJigtit. Bemint gyl. ons beide , Negliffiguk. Bemint gyl. hen , Negliffigkit. Bemint gyl. hen beide, Neglijfikik. Ontkennende. Neglignanga. Neglignago, Neglignata. Neglignaguk, Neglignagit, Neglignagik. Neglingnanga. Neglignatit. Negliugnatigut, Neglingnatiguk.: Neglingnafe. Neglingnagit, itigifc Neglingnanga, Neglingnafiuk. Neglingnatigut. Neglingnatiguk. Neglingnafigit. Neglingnafigik. . I LI 2 Be. AANHANGZEL. 2Ó& Beminnen zy my , Ocko negliglinga. Beminnen zy u , Ocko neglijit. Beminnen zy ons, Ocko negligtijigut. Beminnen zy ons beide, Ocko negligtijïguk. Beminnen zy ulieden , Ocko negUgliJ'e. Beminnen zy ui. beide, Ocko negliglitik. Beminnen zy hen , Ocko negligliMit. Beminnen zy hen beide,. Ocko negtiglijigik^ Neglingnanga. 'Neglingnatit. 'Negllngnat'gut. Neglingnatiguk. Negli?ig?iajè. Neglmgnatik. Neglingnatigit. NegliTignatigik. Modus Interrogativus of de Vragende Wyze Pwfens of de tegenwoordige Tyd^ Bemin ik? Negïïgpunga Bemint gy? Negiigpifê- Bemint hy? Negligpa? Beminnen wy ? NegligpoguP?- Beminnen wy beide? Negligpoguk? Bemindt gylieden? Negligpijè'} Bemindt gyl. beide? Neglfgpitik? Beminnen zy? Negligpait? Beminnen zy beide.? Negligpaik?- Bemint gy my ? Negligpinga ? Bemint hy my? ~Negligpanga7 Bemindt gylieden my V ~NeghgpiJinga?: Bemindt gyl. beide my ? ISegjigpitinga ? Beminnen zymy? Negliganga ocko? Beminnen. zy beide my? Negligpainga? Bemin- ik u? Negligpagit? Bemint hy u ? Negligpatit? Beminnen wy u ? Negligpaniigit ? Beminnen wy beide u ? Negligpautikit Beminnen zy u ? Ocko negligpatit ? Beminnen. zy beide u? Negligpatikï **?•- Bemin- ik hem? ~Negligpara? Bemint gy hem ? Negligpiguk? Bemint hy hem ? Negligpau ? Beminnen wy hem ? Negligparput ? Ontkennende» ~Neglingili?iga ? ISeglingilaiiga ? NeglingÜLifinga ? NegUngilatinga ? ~Neglingila?iga ocko? Negüngilawga ? : Be* A A N H A N G Z E L. Beminnen wy beide hem? Negligparpuk? Bemindt gyl. hem? NegligpifiukF Bemindt gyl. beide hem? Negligpicko? Beminnen, zy hem? Neglegparjuk? Beminnen- zy beide hem ?. Negligpecko $ Bemint gy ons ? NegUgpeutigutf' Bemint hy ons ?. Negligpatigut ? Bemindt gyl. ons? ISegligpiJïgut?' Beminnen zy ons? "Negligpatigut ocko? 26> Ontkennende.. 'Neglingiligut ? Negïingilatig-ut ? Neglingilijigut ? Neglingüatigut ocko? De Verleden Tyd en de Toekomende Tyd komen- met de Aanto- nende Wyze over een(. MOD ÜS, CoNJUNCTIVUSof DE Z AMENVO EG END E WyzË Pmfens of de tegenwoordige Tyd. t~ M , . -xt 7. r Ontkennende. JDat ik beminne, Neghgkangama., ~Neglïginnamat Dat gy bemint , Negligkanguit. Negliginnauit.. Dat hy beminne >. N egligkangame. Negliginname, Dat wy beminnen , Negligkangeuta, , enz. Dat gyl. bemindt, Negligkangeufe. Dat zy beminnen , Negligkangamu, of Negligkangameta. Met de aangehechte Voornaamwoorden word de zamenvoeeende wyze dus gebogen;. & Dat ik n beminne, Neglïgkangatukit , of Negligkangit, Dat ik hem beminne, Negligkangoicke.. Dar ik ui. beminne , Negligkangoicke. Dat ik hen beminne, 'Negligkangeufe. Dat ik hen beide, beminne, Negligkangekii, Dat gy my bemint, "Negligkagma. Dat gy hem bemint, Negligkauko, Dat gy ons bemint,. Negligkangeutigut', of'Negligkautteut: Dat gy ons beide bemm Negligkangeutiguk, of ' Negligkautiguk Dat gy hen bemint, Negligkaukit. b Dat gy hen beide bemint, NegligkaiikiL LI 3, Dat w^ 270 Dat hy Dat hy hy hy Dat Dat Dat hy Dat hy Dat hy Dat hy Dat hy AANHANGZEL. my beminne , Negligkdminga. u beminne, Negligkangatit, of Negligmatit. hem beminne, Kegligkamiuk. ons beminne, tsegligkangijigut , of Negligkangatigut. ons beide beminne, Negligkairijiguk, of NegligmatiguL ulieden beminne, Negïigkamije. ui. beide beminne, Negligkamitik. hen beminne, N egligkamigit , of Fegligkangamigit. hen beide beminne, Negligkamigik. Dat wy u beminnen , Negligkautigk.it , of Negligkangeuligkit. Dat wy hem beminnen, f< cgligkangeutico , of ISegligkautigo. Dat wy ulieden beminnen, hegllgkangenfe, of Negllgkauje. Dat wy ui. beide beminnen, Negligkangeutik. Dat wy hen beminnen, Negligkautigit , of Negligkangeutigit. Dat wy hen beide beminnen, 'NegligkautigiL Dat g\i. my bemindt, Négligkaftgèujinga, ofNegligkautinga. Dat gyl. hen bemindt, Negligkangeiifiuk, of '-Negligkaufi uk. Dat gyl. ons bemindt, Negligkcmgeufigut , of Negligkaufigut. Dat gyl. ons beide bemindt, Negligkangeujiguk, of Negligkaujiguk. Dat gyl. hen bemindt, Negligkangeufigït, of Negligkaufigit. Dat gyl. hen beide bemindt, Negligkangeujtgik, of ~Neg)igkaufigib Dat zy my beminnen , to/£o NegHgkammiriga. Dat zy. u. beminnen, taz^o Negligkcmgatit , of Ntgligmatit. Dat zy hem beminnen, tów£ó Negligkamiük , of Negligkangdmiuk. Dat zy ons beminnen , ta«£o 'Negligkamigzik. Dat zy ons beide beminnen, £a«£o Negligkamigjigut. Dat zy ulieden beminnen , ?az//co Negligkamife. Dat zy hen beminnen , taw£o N egligkamigit , of Negligkangamigit. Dat zy hen beide beminnen, frM$o Negligkamigik. Deze Zamenvoegende Wyze lyd noch andere buigingen, wanneer dezelve door omdat, dewyf, wanneer enz. aangeduid vvord, als: Om dat ik beminne, Negligkoma. Om dat gy bemint, Negligkoit. Om' dat hy beminne, Nègligkorie. Om dat wy beminnen , Üegligkoutit. Om dat wy beide beminnen ," Negligkoutik. Om dat gyl. bemindt, Negligkofe, Om AANHANGZEL, 1?t Om dat gyl. bemindt , NegligkofiL Om dat zy beminnen , Negligkomit. Om dat zy beide beminnen , Negligkomik. Prceteritum of de verleden Tyd. Wanneer ik beminde, NegliJJarangoma. Wanneer gy bemindet, Neglijjarangoit. Wanneer hy beminde, Negliffarangone. Wanneer wy beminden , Neglijfarangeuta. Wanneer gyl. bemindet, ~Negli()arangeufe. Wanneer zy beminden, Neglijfarangeta. Het ontkennend Werkwoord Iaat zich op dezelve wyze buigen. Ik "Negliama. Gy JZegligvü. Hy Negligame. Wy Negligauta. Gyl. Negligaufe. Zy Negligmeta. De aangehechte Voornaamwoorden zyn alhier wel eedeelcelvk maar met alle dezelve als in 't vorige ; doch het is my onmogelyk al'- les noch omftandig aan te tonen, vermits deze Zamenvoeeende Wv- gronTSbbgen.' '* Wy t0t n°Ch t0e Van deDzelven g^en volkomen Futurum, of de toekomende Tyd. Dat ik zal beminnen , NegligMlunga. Dat gy zult beminnen, Neglugkullutit. Dat hy zal beminnen , Negligkullugo. Dat wy zullen beminnen , Negligkulluta. Dat gyl. zult beminnen , Negligkullufe. Dat zy zullen beminnen , 'Negligkullugit. Modus Düeitativus, of de Twy'ffelende Wyze. Deze Wyze word aan het einde van 't woord door het woordie Kokau te kennen gegeven P by voorbeeld ; Het 2?2 AANHANGZEL, Het kan zyn, dat ik beminne, Neglijja-kókau. Het kan zyn, dat hy 'er in is, Kdmane-kókau, enz. Modus Optativus ., of de Wenschende Wyze. Deze Wyze word voor het woord aangeduid door de InterjeÏÏio of TuiTchenwérpingA'/^, als.: Og dat ik konde beminnen! Sillan negliguminach l Og dat ik het had! Sillan una piuminack ! Modus Infinitivus, of de Onbepaalde Wyze. Deze Wyze vind men in de Groenlandfche Sprake niet , uitgeno- men dat , wanneer twe Woorden zamenkomen , men dezelve dus uitfpreekt: Ik kan beminnen , Negligneck ajungilanga. Ik kan maken, Senaneng ajungilanga. Participium of Deelwoord. Beminnende of een die bemint, Negligtok, of Negünfifok. Dat zy Pajfi-va of Lydende Werkwoorden hebben, kan ik tot .noch toe uit hunne tale niet* befpeuren ; want wanneer een Woord voor- koomt, dat by ons een ïydetide betekenis heeft , plaatlt men een Activum of bedryvend werkwoord met een ander woord ^er voor. Doch het woord 'Aitferpa (hy roept hem) vind men wel in een ly- dende betekenis, Ahfifovock, (hy zal geroepen worden.) Zo fchynt ook het Woord Tockoleckpock , (hy ïterft) een lydende betekenis te hebben in Tekovok (by ons, hy is -geftorven.) De Nomine of van het Naamwoord. De Nomina fubftantma of zelfftandige Naamwoorden lyden gene verandering als enkel in Ca/u genitivo of in den Teler, die op een B, D, of M. uitgaat, als by voorbeeld : Gudib manga, Gods zoon, Killab Senarfoc , 's Hemels Schepper, Koem aka , de naam der Vloed. In nomin. of in den Noemer heet een Vloed, Koec. De Numeri of Getallen zyn drie , gelyk in de Werkwoorden , Kamelyk een Enkelvouwt, Tweevouvvt en Meervouwt, als: Een 1*1 AANHANGZEL 273 Een Menfch, Innug. Twe Menfchen, Innuk. Vele Menfchen, Innuit Een Huis, Iglock. Twe Huizen, Igluk. Vele Huizen, Muit. Een Kult, Itlerbik. Twe Kuiten, Itlerhuk. Vele Kuiten, Itlerheit. De Pronomina of Voornaamwoorden worden in de Zelfftandige Naamwoorden op de volgende wy (ze gefmolten: Myn Huis, Iglora. Uw Huis, Iglut. Zyn Huis, ïgloa. Ons Huis, Jglogut. Ulieder Huis, Iglarfe. Hun Huis, Igloaèt. Myn LandyNunagd, van Nuna, Land. Uw Land , Nunet. Zyn Land , Nund. Ons Land , Numiigut. Ulieder Land , Nunarfe. Hun Land , Nunaèt. Wanneer 'er een Prapojiiio of Voorzetzel bykoomt, luid het aldus Op myn Land , Nuhaune. Op zyn Land , Nunanê. Op ulieder Land , Nunaufine. Op uw Land , Nunagne. Op ons Land , Nunaugtine. Op hun Land , Nunane. De Nomina adjeftiva of byvoegelyke Naamwoorden gaan gemeen- lyk uit op kau, lak , of ak , by voorbeeld : Groot, angekau. Schoon, heerlyk, ajungilak. Gevoegelyk, piagakau. Goedhartig, ertintongilak. Ook is hunne uitgang zomwylen/o* en rok; doch alsdan is het al- toos een Participium of Deelwoord. De buiging van een byvoegelyk Naamwoord gefchied dus in een verbum perfonale of perfonelyk Werkwoord : Ik ben groot, Angekaunga. Gy zyt groot, Angekautit. Hy is groot, Angekau. Wy zyn groot, Angehmgut. Gyl. zyt groot, Angekaufe. Zy zyn groot , Angekaul. DeGradus Comparationis of Trappen van Vergelyking zyn dusdanig van uitgang, namelyk in Pojitivo of in den ftellenden Trap au , lak ófak; in Comparativo of in den Vergrotenden Trap itja of ka, en in Superlativo of in den Overfchryenden Trap ik of ak , by voorbeeld : Angekau, groot. Angekitja of Angecka, een weinig, of iets groter. Angekaik of Angeforfuak , aller grootft. Mickekau, klein. Mickeketja of Mickeka, een weinig of iets kleiner. Mickekaik of Mickekinguak , aller- kleinlt. Mm Let- AANHANGZEL. Letter C. De Tien Geboden Deenfch. Cn <0ub ^fïaïï tni aïïene feienbe/ efêfte 03 tofne. <®aar gtatg J^afbe EÏÏer nrb nefirinS / ba ptafl tm icge tfiïfcmnte/ 6ub ölifuEE eïïee£ faceeö 09 frrafter öig, * ' 3* faabenb fififnenbe (Pao. £Mï bn icöear&cnbe/ men aïïcne ïofue 4* ^ec orfj eïpi bins fforaïfcere/ faa gnaïï tat fflïfre gamclï paa 2m> een* ^ïae intet 3Jfêen$fe njiEÏÏ/ bh icïje fylkz fareö paa Ijonu 6. ^u ^naï! inj un öafue 03 eï^ke En jjufsroe. ^n maar ïeöe ftieïe* 8, ICuuf ic^e paa ncnxn* 9* »mer icïje bEt tn anbEn euee eö öanb eb bïïï mijte* 10. a?nbEn^uf3tOE/^iEnEr eïïec 5F«n éfiaH öu icÖE&Em'ErEEÏÏEréKaöe ï|Erpaa fien.ee «5nb faaïebi£ leo ee altene <$ub bin *|erre En fatftadjelto . AANHANGZEL. *77 verheven van de menfchen ; dat u toebehoort laat komen ; in het woord dat van u handelt onderwys ons ; wanneer gy iets wilt in den Hemel , laat dat ook alzo gefchieden op aarde. Geef ons heden on- ze fpys. Zyt niet vertoornt, dewyl wy ontuchtig en u ongehoor- zaam ge weeft zyn. Dat wy ons niet vertoornen tegen die op ons vertoornt zyn. Befchermt ons tegen den Duivel. Dat wy onze handen niet flaan aan 't geen niet deugt. De Hemel en alle dingen behoren u. Gy zyt groot en pryswaardig t'allen tyde. Amen. Groenlandfch. Gudib Nianga Okatutlah. Attdtona killac mêtocb ackèt ofourroglé innuihmit , Gtidit pienic mavs- pillit , okaluctab illignic ajokarfatigut , killac me pekufarangovü , nuname- tog tameikille , ullame mamanic tynijjiut. Ningackinec ajoruta ülïgnut inerciis fauguta ,uaptinut ningacfatut ningis ingüacka. Tongarfumit far- nuftigut, ajorctor Jbmicb pijjauneta. Killac ailemiclo tomarmic pifit an- gefor fuotit ofournak autith ipfaliame. Amen. NB. Het Vader Ons kan niet wel woord voor woord overgezet worden. Een Gebed Waarin de Groenlanders hunne Onwetenheid en Onverftand God den Here voordragen. Deenfch. cêaaïeötè goal i fcefee ïiü <&uti. $ en laat ons & den onfterffelyken HemeJ Groenlandfch. Taima Gudimut OkalyJJufc. Gudna ! angekautit, killac Nunalo ajungiforfuamic fenoet. Uagut kaldle 0* AANHANGZEL *79 (elders kablunet) mane nunaméetut , faaog fitter opout ? Gud Killab Nu- nalo Senarfoc illiferaingi Juut. Nekicbfanic tynijjiut , limit nelloarcput. Gudimut kyangafa ingilagut. Nerfutit fillaikangi tamac pout , Gudimut eckarfaringimuta. Togokuta fumat nelloarcput aitheit. Pellejlemit tujja- repout. Aiorouta , Guditog üliferaingineuta , neglifaringautago Gudib Nianga Jejus Cbriji , naptinut jokofoc , Tongarfumut egiffmtiguU Gudna! angekautit 9 naptinut umajat merigut Tongarfum utio pekufa tangi meli^ut. Pellejiit tamave ineppei kalalemut killac Senarfomic okalu* kulluit. Piaragult, umac Jartigut Silleropaut , Jillac carligjiut. Tongar- fuc pie moatigut ; ibtile Tongarjumit Jarniutigut. Pelleftib okaMHb nah leftd. Gudna! angekautit. Neglilagit , angekangoit. Exiellagittog, exigna- kaugoit ; okarogittog illignut exiagifut negliajifutlo Tongarfuc ignamut egiffoet. Ne/a tockoguta, umatitigut, killac mutlo tockoskaungijome illignut pillat aeit* Letter D. Uittrekzel uit enige kleine Aanfpraken , die wylen de heer Egede , om de Groenlanders hunne onwetenheid en aan- ftaanden overgang voor te dragen, opgeftelt heeft. Deenfch. §• 9. m Mïimatfjer bare i oegmiöeïffen ïteaefom ban bittige/ fom U og bifeefïet intet af ®uö* Mtn öer $tiö fente fine prater, til M ƒ fom unöerbufte n£ om $uö ïfimmeïeng ptaoere/öa troeöe bi afc famme naa 03uti 03 gefbe fïittig agt naa f erfterin^ tmöer£büfeiog / os entmn eï^ner bt ®tiö og f&m og aïtiö eï^er ijannem, 1 feer at m' morgen og aften ïofbe ®uö / öipgifte/ naar bi $ïaï faan 4Baö / og ofter bit bi ïjar faaet Msfo / ïofber og tacïjer bi ®uö for ^aöen og nub/ og fortorne tjam ic&e. Mm forta i ïcfte gure faaïcötë/ ba ftanb i fcfte ïjeïïer fiomme tffl lummelen / men ®iefl»j ïcn eftaïï tage cber / tgi aïïene be fom frngtc <0ub og eï£fte €>i\H gbn lefum Cjjrift païï ftomme tiïï ^imnwfrn, Hollandfch. §> o. Wv KabïunaChers (dat is, Groenlanders) waren in den beginnen onvefWtie.eelyk wy ook van God niets het geringde willen. Doch God zond zyne prieiters tot ons , welke ons onderwezen van God den Schepper des Hemels. Daarop geloofden wy alle te zamen m God en saven vlytig acht op 't onderwys der prieiters , en thans beminnen wy God, en willen hem ook altyd beminnen. Gy ziet , dat wy 's morgens en 's avonds God loven, ook dat als wy gaan e- ten of als wy gegeten hebben wy God loven en danken voor de fpvze en ons beilaan. Den zevenden dag houden wy heilig en ar- beiden niet , maar loven God den gantichen dag. Wy eren ook God. Indien wy zulks niet deden , konden wy niet m den Hemel komen Wilt gy nu ook alzo in den Hemel komen, alwaar gy nooit fterven zult, zo is het niet genoeg zulks te geloven. Gy moet ook God den Schepper des Hemels loven 's morgens en s avonds gelyk wv Gy moet God altyd danken , dat hy u beftaan geeft. Ln wanneer hy uw beflaan van u neemt, zo zult gy God daar voor danken, dien het alles toekoomt. Maar laat uwe Angekut (dat is Waarzeggers) varen, gelooft niet wat zy zeggen, want zy deugen niet, maar zyn leugenaars. Wanneer de zevende dag koomt , zult cv genen arbeid doen , dewyl God op dien dag rufte , toen .'hy He- mel en Aarde gefchapen had. Gy zult, gelyk wy , God den gant- fchen dag loven. Gy zult hem danken, dat hy u verftandig gemaakt heeft Allermeeft zult gy hem danken , dat zyn Zoon Menich ge- worden, en voor u geftorven is , op dat gy niet naar den Duivel zoudt varen. Daarom bemint Gods Zoon weder. Gy zult den ver- fchrikkelyken God vrezen en hem niet vertoornen. Maar wanneer ev zulks niet doedt , kondt gy te minder in den Hemel komen , &J maar AANHANGSEL. 28ï ÏÏfr^f ?UiVClT ral ^ nademaal zy alleen, die God vrezen, en Gods Zoon Jefus Chnftus beminnen, in den Hemel zullen komen! Groenlandich. §. 9. ,Ua§utK^}metf™lanticfötk illipfe, Gud Hlloa fenarfoc nélloacput, Gudib pelejlit iiaptimt ptmmeta , killac fenarfomic uaptinut okdrmerd tave tamaura Gudimut oppecpout pelleftib okaluftd ndldcpaput fulletos £//n mMoul: fgWoacput ipfaliome. Teckufarafe uagut ullakut unu- kullo Gudimut ojougangiit mamma torrugta tamaikataguttog ; nekich- Janictyniffaramgatigut Ullu arbone marluugopetafenifaringilacput. Gud Met, ullactomait ofouraragut. Gudimutlo inertlooragut.° Tameinikuta külacmutanIJoalloacpout, killacmut tocko fockangifome piomou/e , opper- nankfma nomangüach , Gudimut killac Senarjbc ofouroifufei ulldkut unnuk ullo forlouagut. lPfalioc Gudimut kyJaifuf dfabfdnTtZ mmmafe Nehchjamc pekmgifa nangeufo Gudimut imhJieiiTu% piaimgit Angekuttt > Jeiglotórfait éltakit , okaluBd opper tiame oe air l nea feiglometog. Ullu arbone marlangöpeta feijfaunec* \ dudforZat killac nunalo innermagit forlo uagm%Moc cLeit Gudimut ofoZSe kyanacbfucb fülalimic Jenemmafe nekichfanic tynnimmafe. Akfut Gu dimut Kyannaijufe Manga innungumet illipferiutlo tockomet Towar- fucmut peckongikulluje. Gudib Manga tave akfut neglifiucb GudiZi mma exignaïau exigiffoarfe ningijfdriaunogo ƒ taiml pMranïSe KMacmut ajyffufe fongarjumutle piffufe. hffiet Gudimut eiZtne'. ghgmlo. Gudib Manga Jefus Cbrifi killiacmut pijfaput, Deenfch. 5- ra #3 fmn i b&bz fïet intet af aBttfcr og Raceten at firn» / fm ' «* fach og mtmi at oet et norjet Mengt vaat be fmn Ör w forjtaer i Ml at faaimnt nuer intet- m Sta tif S st namï? ftodje tt&t/ ten/ .f tiQïemoer og antre faaoant nimlerle mtftfi feer ja öat etter intet/ 03 feano icöe ïjeïWoe- SS firJ teeü naat 1 ere fmge/ og at i Jafne ndting/ öat ftaromet aïtfani Nn uien AANHANGZEL 2g2 bet ci w* faa tot Ui fee EïïMaföttfë£&&2t "aa£ ?E*„ faa flE at ' 0n8an8 fiWtee filcne on fiate San iSm aL? .,s/f ,? ' 2 S?a flltI ftnmaen pan ebe r ifiidi / dit eubbé ra ga* '■** ~ «~ waas tas Hollandfch. §. io. . Engelykgyniet het geringfte van God en den Schemer ww^ weet gy Wel, dat zulks niet deugt: want waar toe d£S ü 1 ; ^ hebt dat koomt alles van God. Ooit getaoffgy zo zeer^uwe 2" £en W^eB) enleuS^aars, offchoon gy weetfdatly niet" aeugen Waarom toveren zy niet bv da" en als hw kX 1" dat wy het zien konden? Maar dewyl zy Wen toviren Vv 'm°? AANHANGZ.EL, 283 'fchaamt; want wy weten genoeg, waarop zich die leugenaars ver laten. Zie! de grote God in den Hemel wil nu niet, dat gV to veren zoudt ; maar zal zeer vertoornt op u worden. Hy wil nos minder dat gy de Angekut en leugenaars, geloven zoudt Maar wanneer gy uw levensbeftaan behouden wilt of zwak zyt zo zult gy enkel God alleen aanbidden , want hy kan en zal u uw beftaan en gezondheid geven. Vertrouwt daarom op hem, bemint hem en roept hem aan. Indien gy dit niet doed , zal hy u uw levens on derhoud met geven., en wanneer gy eens fterft , u by den Duivel in de hel werpen. Toont dat gy eenmaal verftandig geworden zvt en werpt zulk onnut tuig van u weg; maar betrouwt alleen op God Want ra geval gy niet aflaat van toveren, zo zullen wv u ten laatften dood Haan, en u uitroeyen van de Aarde, dewyl God ons bevolen heeft, zodanige Angekut en leugenaars te doden. Waar wil het met zulke dwaze mentenen heen, die hun vertrouwen niet -op God hunnen Schepper Hellen, maai- op den Duivel, die hen pv- nigen zal m de Helle. ** Groenlandfcho §. 10. Killac fumrfomic Nelloeufo , tave atlenit djorSha piïïafaufe.' An- t°Z f- lfermraJe? IJwnaardfe ajungüao tameitunic Veiartut kaitfi^ faput nekichjamc pekait Jamt. Sülackarrufe , nellyffingi kalkacpife an- goach ajuiorfivoch Mach uttokarfuach lingmiffit Iffgei, kuckei tamal Umcatkmigtofuchfit aiormete kaüjonec ajoaraut. Taimale piljaraufe, külac, Jenarjoe nello cufino. Tauna ajungilac kaüfoardngeufe nekich fa- ■torangeufe. GudimÜ kiffiet piffaraut. Angekuslo feigto tor/uit opper rara- Jeyiettongiiak loacpife ajuput faaogme kévome tuogiffaringikt tdve teckou ajungilacput feiglometa taafaranget tongijjaraut , tave okaluaraut , Ton- garjumut okaluppaput , killacmut pyout, nellongilacput feirtotórfuit Au- la! Gud nallegarfuacb pouna exignatorfuach manna tomachimiló i'e nin gackemwaje. Angekutmutlooppeckungüdfe feiglokangeta, ajoi%ommeta\ nohebfanic pekangifaraugeufe , mpachfimarangeufe GudimW kiffiet tuch- feifufe. Tauna apmgüac nekichfanic tynnyjjodfe nepacbfwiardngeufe kat- Moafeopemife negkatmo Tamamikufe nekichjdnk tynnifingila/e toc- koife Tongarfuma egijjoafe. Attaute ! Sillackarmareitfe ajortiut eneldi Gudimut hjfiane opperreutfe. Tongiamuc Jbrangikufe ke fa tock^fodrfe Nunamit nungijjoaje Gud innemmetigiit Angekut To7igarfutlotocMul- iuit Suchfacka imimt tamaitut fülackdngifut , Gudfenarfomic oppingi- Jut Tongarfumutlo kijftam opperraraut, tauna igmmeoyjóajè. Na 2 Let- I ! I AANHANGZEL. Letter E. GENESIS, Capittel I. v. i. Siwilamic Gudfenod Killac Nunalo. V. 2. Nunatog erovarcbt pinneüfoarfuach taatorfovocb imac kolldne. Tav? Gudib Anarfab ringovocb imac kolane. v. 3- Guditog ókarpoc : Kamareit tdve kaumapoce v. 4. Gud tekod kdvocb ajimgifórfuvocb Guditog kdvocb tadmit auvixapd. v. 5. Guditog kdvocb aitferpd uttoch ta'dchlo aitferpd Umiuach tdve zinnupoc kaulupoclo ullocb Siurlecb. v, 6. Gud ókarpoc dmma: immdne tcffüarle (dat is uittrekken} ermit auvz~- Ulluo* vi 7. Tdve Gud fenoa tejjiliacb immdne , auvigdpocïo imac, tejjilïacb attdriCy immdmü tejjiliacb kolane , tave tameipoc. v. 8. . Guditog aitferpd tejfiliacb, Killac , tdve- unnupöc kau.lapoclo, ullocb- aipa. v. o. Gud ókarpoc dmma. Ermit killac attdne attaufimut ekittarlit (dat is . op enen hoop verzamelt worden) pennantoc nuiackulluo tdve tdmeijoc. v. 10. Gudipg pennatlocb aitferpd Nuna , , kaufocbfocb aitferpd imac. Guditog teckod ajimgifórfuvocb. V. IT. Gud ókarpoc dmma iguit opiitlo Nunamit aglirlit , tdve tameicpoc (dat zaat geven kan en vruchten dragen na zynen aart enz. moet over- geflagen worden , dewyl ik tot nog toe gene woorden weet , hoe zulks uit te drukken.) v. 12. Nuna mittog iguit opiitlo uvigicb agliaftoput 3 Guditog teckod ajungi- forfuvocb. v. 15. AANHANGZEIU ns v. 13, Unnupa kaulapocU ulloch pingajuvL v. 14. Gud ókarpoc dmma : Killacme kiblarlit , ulloch unnuamit aurocblo okiochmit auvixilluit (word dus vertaalt: 'er werd licht aan den He- mel , om een onderfcheid te maken tuflchen dag en nacht zomer en winter ; anderzints kan ik zulks niet uitdrukken.} v. 15. Kiblakulluit killacme-, Nuna muttog kaumahilluit , tdve tdmeipoc. v. 16. Gud fenoa kiblurfuit ■' marluc , kihlarfoch angeforfuacb Hblakulluo ullu- me, kiblarfoc mickekd. Kiblakulluo unmiacbmè ullucrejitló. v. 17. Guditog killiacme ererclepei Nummut kaumakulluit. v. 18. Kiblakalluit ullukut unukatlo , auvixilluit tog kavocb taamit Guditog teckod ajungiforfwuocb», v. l%- Tave unnucpoch kaulapoclo ulloc fijjema. v. 20. Gud ókarpoc dmma: immdne umarfut amerleforfuangurlit , TingmifRllo Xsfunab Kolldne, Kiüac. attdn&. v. 21. Gud fenoa arbacfuit umarfutlo. amarlekant immdne tingmirfitlo , Gui teckod ejungiforfwuocb. ▼. 22. Guditog velfigniei, okarpigeitog , amatleforfuangaritfe immdne Urn* mirjitlo amarleforfuangaritfe Nunamé. v. 23. Tave unnupoc Kaulapoclo, ullocb tellimdb» v. 24. ■ Gud ókarpoc dmma: Nerfutit amarlekautl NunampJlii umarfut atlemu do tave tdmeipoc. v. 25. Guditog fenoa nerfutit nunamé Umarfutlo uvigicb numame (dat is * allerhande levende dieren op aarde) Guditog teckod ajmgifórfu*- v. 26". Gud ókarpoc dmma : Seniagtatd innucbmic Vagut arfignic nattigah ulluo aulifauketmut immdne, Tingmirfitmutlo nerfutitmuth umarfut- mtitlo tomarmie nunamé, J N-n 3 v, 27. 286* AANHANGZEL. ^üogfenod innuch, Gud aJJingLc , Augut attaufe agnab atmfi v. 28. Guditog veljigniei okalybbieitog , amarleforfuangaritfe Nuname aulirn,, ketmut, immdne Tmgmvrfitmutlo. Killac ittane yneffutitmmZom^ nuname nalkgaritfiicb. >u*m muuo tomarmic v„ 29. gat is: alle kruiden en gewaffen waar van men eten kan Het bv? nge kan ik noch niet uitdrukken.) Nejfutit tomarmic nuname tingmirjitlo killac attdne atlemiclo umarfut nuname iguit mamangifut (*dat is : gras 't eeen vin Z\^ruJ- gegeten Êm wordenf^mU JL^of * de menfchen niet v. 01 Guditog tomarmic J enifjei teckoei, aitia , tomafe amneiforruattut tJSu ve unnupoc kaulopoclo ulloch arborec. «J^WJorjuaput , t& Letter F. De Roodfchap van den Engel aan Maria. Luc. I. v« 26 en volgende. Kaumet arboneugamet , Gud Engelip Gabriel omickod, GaliUa N* ToTl TllC°IeifmiT W** Davidühanit uviacbfarrolid MmZl f«ÊLaCrka iMana' EngeliP Mariamut ijarpoe okarbiaJ AitaGud ^^^^^^^*oc 4p«* «fimgiMoott f Dat is- gy zult heerlyk worden boven andere Vrouwen) Teckoami^h tu» Ut. Tave tauma eruit aungifoch (uw lieerlvke 7onr,Tr „*• s -M BLAD- BLADWYZER Der voornaamfle Z A K E N. Aardbevingen in Yfland. •** Bladz. ƒ Aardbranden in Yfland. 8 Aardvruchten ontbreken in Ys- land. wat foorten in m 23 Groen- land wallen. 138 Amber (zware) I11 Yfland. 17 »— — waar te vinden. 180 Amiantbergen (Groenlandfche en Syberifche) 139 Arenden zyn menigvuldig in Ys- land* 33- 34- B. T>aldnus. 168 ** Beren komen fomtyds in het voorjaar aan Yfland met het Ys aandryven. 25 Bergen (vele vuurbrakende) in Yfland. 8 Bergharft in Yfl and. 17 Berghoenen zyn in Yfland. 33 Bergfchgenootfchap } waarom we= der opgeheven. 131 Betalingen , hoe door de Denen aan de Yflanders gefchieden. 108 Bevergeil word door de vifTchen gefchuuwr.' . 20 Bloed word door de viflehen- ge- fehuuwt, 79 Bomen weinig in Yfland. 21 Boter,- .hoe door de Yflanders toe- bereid word. 32 Branding , die het water boven het oppervlak der Zee doet fly- t, &'en' J33 Bronnen (warme) in Yfland. 13 143 tiruod ontbreekt in Yfland. 23. 09 — in plaats van 't zelve ge- bruiken de Yflanders Stokvifch.- _ GO Bruinvifch in Yfland, 83 ■■ "" ' - in Groenland. 10 r Bygelovigheid der Yflanders op het zien van de GeyervogeL ■ _ 40 Byzonnen in Yfland. 93 '____: in Groenland» - 338 'achelot of Cazelót. ' volgende. D. 175 en Tienen (de) hebben den handel •I-, alleen op Yfland. 109 Dieren in Yfland, 25 en volgende. ■ 1 Groenland. 143 — (wilde) worden in Yfland niet gevonden. 25 Doden worden door de Groen- ter BLADWYZER. landers voor onrein gehouden. 241 Dolphyn, I02 Donder in Yfland des winters ft er- ker dan des zomers. Dons Gevend) koftbaar Doodftraffen in Yiland wie uitgevoert. Dorfch. Drank der Yflanders. Groenlanders en door 119 75 99 214 38. 39 Duikelaars in Yfland. Dwaallichten menigvuldig in den winter in Yfland 92 E. T7b en Vloed in Yfland. 94 •*"* ' — Groenland. 138 Eenhoorn , verfcheide berichten van dien vifch. I(50 Enden , verfcheide foorten in Ys- land. qg Eyder dons. og Eyderend. gg f byzondere eigenfchap van dien vogel. o0 Eyeren der zoetwatervogels in Yfland. lackvifch. F. 41 67. 72 G. *<3Agathes. 17 Ganzen in Yfland. 38 Gebergte in Yfland, waar uit het beftaat. ^ ■ Groenland. 142 •Gebreken der Yflanders. 1 13 Geeftelykheid in Yfland, hoe ge. fielt. fI2 Geiten zyn in Yfland niet. 31 Gemoeds geiïalte der Yflanders, Geneverhout word door de Vis- ichen gefchuuwt. 20 Gefteentens worden in warmer landen harder. k Geyervogel word zelden in Ys- land gezien. ^ Gieren zyn menigvuldig in Ys- land. „« Groenland, eerfte deenfche volk- planting aldaar. I2c •Groenland erS,b erichten van hun. "T~""} 1 J dryYen Seen Koop- handel onder elkander. 225 ' " ï :*— weinig Koop- handel met buitenlanders. 225 — kennen noch gebruiken geen Geld. 22Ö l~ — " hunne verkering , mu- ziek en danfen. 227 ' leven in den waren na- tuurftaat. 2~0 - hunne Zeden. 231 ' . ■ zyn weinig feilen on- derhevig. 0„2 ; ■ hebben noch wetten noch overheid. 2^ - hunnen quaden aart "je- gens de vreemdelingen. 2o5 ——-weten van God noch Godsdienft. ™ ' zyn bygelovig. 239 — — hóe zy hunne doden be- graven en betreuren. 240 *- — giffingen van hunne af- kom ft. O^J Groenlandfchc Walvifch. ij9 Ham- BLADWYZER. H. Hamburgers hebben voortyds op Yfland handel. gedreven, no Handel der Groenlanders. 225 Handwerken, gene in Groenland. 223 Hangvifch. 69. 72. Haring, berichten van denzelven en zyne vangft. 43 Havikken zyn menigvuldig in Ys- TTlan^ . 33- 34 Hayvifch. 85 Hecla ^Berg) in Yfland. 10 Heilbot. 76 Honden en Katten heeft men in Yfland. 33 • heeft men mede in Groen- land. 145 Hoornen , redenen waarom zy het Rundvee in Yfland ontbre- ken, daar de Schapen 'er me- de voorzien zyn. 28 Huwelyken der Yflanders. 1 14 !■ ■■ Groenlanders. 211 J. Jaargetyden, alleen twe inYs- fand. 03 Jagt der Groenlanders.. 222 jeugt , hoe in Yfland opgevoed word. 1 13 Iniedten , die in Yfland gevonden worden. 88 Inkomften van den koning van Denmarken in Yfland. 1 15 Iupiter Vifch. ió<5 K abeljauw , berichten van den- zelven.. 60 — " hoe door de Yflan- ders gevangen word. 66 Kalk word door de ViiTchen ge- fchuuwt.. 20 Katten en Honden heeft men in Yfland,. 33 « worden geheel niet in Groenland gevonden. 146 Kerken in Yfland. 112 Kinderen, hunne opvoeding in Ys- land. 96 ■ " "■ Groen- land. 212 Kleding der Yflanders*. ico ' Groenlanders. 204 Klipvifch. 72 Knobbelvifch. 169 Konften en Wetenfchappen in Groenland onbekent. 223 Koolvifch. 75 Koorn ontbreekt in Yfland. 23 Koude, de grootfle eerft. in April ^ in Yfland.. 93 Krankheden weinig in Yfland. 96 — — — ««™ der Groenlanders en derzelver genezing. 201 Kriftal (Yflandfch) 16 Kruiden ,. heilzaam in Yfland. 22 J-Labberdaan.. Landge vogelt in Yfland. Lenge in Yfland. Lommen in Yfland. Luchtftreek in Yfland. " ' " tt~* Groenland. O o 7* 33 7i 39 BLADWYZER. M U. Lakreel. *,g Mallemuk (befchryving van een levende) H9 Marmer zoude in Yfland te vin- den zyn. j*. Maten zyn in Yfland op den'ham- burgfchen voet geftelt. 110 Meir (driemaal 's jaars ontbran- dend) I0 Melk, de voornaamfte artzeny der Yflanders. r*2 Mineralen in Yfland. j7 — Groenland. 140 Muizen fierven op het kerkhof van het kloofter Widoe. ,88 Muziek der Groenlanders. 227 waarom de menfchen de- zelve natuürlyker wyze bemin- den» 226 in de noot. Netten der Watervogels in Ys- land wonderlyk voorzigtig ge- plaatft. 4q Noorderlicht in Yfland. 00 " Groenland. 138 ftaat. Noordkaper. van waar het ont- 91 47. 79. en 164 O. ft 1 aalvifch. I($g Paarden en hunnen kommerlyken toeftand in Yfland. 26 Pluimgediert (tam) heeft men weinig in Yiland. «« Potvifch. jQQ Predikanten in Yftand hun laak- baar gedrag. II2 Puimfteen. I7 Putskop. I90 R« I> af, waar van dezelve gemaakt xv word. jj Ravens zyn menigvuldig in Ys- land. «« „ö Rechten in Yfland. iiö — — gene in Groenland. 2™ Regering in Yfland. 115 ■ gene in Groenland. 233 Rekel, waai- van dezelve gemaakt word. 77 Religie, die in Yfland gedoogt word. 1 j r hare toeftand in Yfland. Robben. jp7 RoofvogeIs,onbefchryffelyke me- nigte in Yfland. «~ Rothfchaar. i% S. /"Jngediert is in Yfland weinig, *~* en waarin het bcftaat, 88 OfTen en Koeyen zyn in Yfland klein en zonder hoornen, 31 Calpcter veel in Yfland. 6 ^ Schapen, hunnen kommerlyken toeftand in Yfland. " 26 Schelvifch. 73 Slangen waarom gene in Yfland zyn. 8? Snippen zyn in Yfland, 33 Spe- ..- BLADWYZE R. Spelen en vermaken der Yfl an- ders. 1 14 ■ ■ " « »■■ -■»■■» Groen- landers. 227 ■ Sperma Ceti, waar te vinden. 178 Spyzen der Yïlanders, en hoe zy dezelve toebereiden. 97 «— ■ — Groenlanders, en der- zelver toebereiding. 213 Staakvifch. 169 Sterren, enigen den Groenlande- ren bekent. 224 Stokvifch. 66 Straat Davis inboorlingen hunne geftalte en lighaams gefteltenis. 200 »» kunft, omkrankheden te genezen. deren. taal. kleding. woningen. verlovingen. huwelyken. opvoeding hunner 201 202 204 207 209 211 kin- 212 — — - fpyzenenderzelver toe- bereiding. 213 ■ drank. 214 ■ handtering. 215 • vifchgereedfchappen. 215 ■ vaartuigen tot de vifch- vangft. 217 ■ » Walvisvangft 221 -■" Jagtgereedlchappen.222 rraan , taalkundige aanmerking over dat woord (in de noot) 82 — — foorten van hetzelve. 82. — dient in plaats van talk l<*8 Trommen der Groenlanders. 228 Tonyn. I0I Tuimelaar. 190 Ü. U ilen zyn menigvuldig in land. hunne foorten. Ys- 33 36 Valken zyn menigvuldig in Ys lanrl «« « „ land. 33- 34 — — ■ hoe gevangen, vervoerd en gevoed worden. 35 SSeecfjtem in Groenland. 142 Veeflagting der Yflanders. 32 Verpachting en verhuring der Ha- vens in Yiland. 1 1 j Vinvifch. 165 Viflchen in Groenland. 155 Vifchtyd in Yfland , wanneer be- gint. 66 Vogelen in Yfland. 33 — — — — Groenland. 146 Vollen in Yfland. 25 Vuurbrakende bergen in Yfland. 8 Vy vers (warme) in Yfland. 13 W. YX/achtelen zyn in Yfland. 33 ▼ V Wagenfchot beduiding van dat woord, 104 in de noot. Walrus. 194 Walvifch. 78 *»■ ' — waarin van andere vis- fchen te onderfcheiden. 157 ■ onderfcheiden foorten en andere narichten van dien vifch. 158 Walvifchbaarden, 8 1 — -■- fpek. 82 ■O-o 2 'Wal- D3Z0- BLADWYZER. Walvifchtraan. 82 Walvifchdoder. 194 Walvifchvangn\, hoe de Groen- landers dezelve verrichten. 221 "■ . ' — : waarom de Hol- landers daarin beter flagen dan de Denen. 129 Waren , die in Yfland" uit en in- gevoert worden. 109 Watervogels in Yfland. .37 n ».— weten hunne netten wonder voorzichtig teplaatfen. 40 Weekfteen in Groenland. 142 Wetten in Yfland. 116 — - — gene in Groenland. 233 Winden, gefteltenis op Yfland. 93 Witviich. 189 Woningenl der Yflanders. 10 1 1 , Groenlanders. 207 Wyting. 73 Y "Y's, hoe lang het in Groenland A duurt. 136 Ysdeeltjens vervullende lucht ge- lykeennevel. in de noot 136 Yfland is vol klippen. 3 ■ ■ zonder gebaande wegen. 4 ■ niet volkryk. 5 - aardbevingen onderhevig. »■ » vol zwavel en falpe ter. 6 ■ zeer gezond voor de in- boorlingen. 95 ■ heeft goede weiden en gras. 22 ■ • gezonde kruiden. 22 Yflanders hunne gemoeds geflel- tenis. 102 ■ ■ lighaams geflel- tenis. 95 ***~~-~*m —4 handtering. 104 Yflanders hunne zucht tot hun ei- gen vaderland. 103 ■ - ■ Veehoedery. 105 « arbeidt ioó ■' koophandel. 107 1 hoe hunne kinderen op- voeden. 90. 113 — ■ — ■■ . ■ ■ — - Vifchboten maken. 104 — — houden hunne rekenin- gen in viiTchen. 108 Yflands ligging en grote. 3 '7 aagvifeh of Zwaartvifch. 8<5 ié~-/ZeebuHen. 87 Zeegewaflen in Yfland. 24 Zeehonden. 85. 197 ■ {trekken den inwoonde- ren van de Straat Davis tot ioS 87 CM groot nut, Zeekoeyen. ZeenefteL . Zeeftieren. Zeevarken. 83 Zeewater zouter by Yfland , dan lager in de Noort-zee en waar- om. 94 Zon 1, wanneer zy in Yfland niet ondergaat. 89 ■— — fchynt zowel in den zomer als in de.n winter in Groenland. Zout word in Yfland niet overal gevonden. 21 Zwaartvifch of Zaagvifch. 86- 1 der Groenlanders. 192 Zwavel veel in Yfland. 6. 19 » word door de viflchcn gefchuuwt. 20 Zwynen ontbreken in Yfland. 33 F I N I S. VERBETERINGEN Wegens de BESCHRYVING Van het Groot Eyland S L A N D, Befchreven Door den Heer JOHAN ANDERSON. Opgemaakt in een tweejarig verblvf op dat Eyland, Door den Heer NIELS HORREBOW. — IV J :... z DE BOEKVERKOPER AAN DEN E Z E R. VOor ontrent yyfjaaren gaf ik de BESCHRYVING 1mc"PL^ND' GROENLAND e n de STRAAT D,iVIi>, door den geleerden Heer ANDERSON ontwor- pen en in het Nederduitfch vertaald, in 't Jicht, en had het genoegen te zien, dat dezelve door het publiek geenzins ongunftig ontfangen wierdt. Tot dat werk hadt die Heer gene geringe moeite en oplettenheid befteet, en alles t'za- men gegaan, wat enigzins ter bereiking van zyn oogmerk konde dienen. Zyne naarftigheid en weetluft hadden hem in t geen hem hier en daar ontbreken most, de toevlucht doen nemen tot anderen, wier berichten hem ook eniger- mate in daat fielden, dat gebrekkige te vervullen. Ten aanzien van Ysland bediende hy zich inzonderheid van het die da tLlf- ZiTg? b'chiPPerS en Onder-kooplieden, üJh » . t iaadyks bevaren en 'eroP gehandelt hadden, feenzins^/n f f' Seme«'yk g*« » blelf dat onderricht geenzins van feilen en misgrepen bevryd; maar die lieden Z h* verSfende' deden ook dien Heer enige feilen begaan, 2l Zl3kea lt^fk fteIlen> welke V «et een verkeerd ZeA^!h°r\ hadden ' of die hun doot S™ te kundige Ys- HORRipnw'rT- Dit bewoo§ den Hee' NIELS f>K^°f> dle door een tweejarig verblyf op het ge- melde Eiland een' meerdere kundigheid van Wlnl% hadt 'de nenW0^nHerlen/an hU"ne bedryVen verkregen SCHRY uP[wr dev!'?d^atten> en een' 2ek«er BE- d ?mSG ;SL£ND te omwerpen, waar in hy de TO? VEn dKD-JHeer Jnderf°n dermate ****** EenoeLtn w yne1arbe't^eVOegd by dienvan denlaatft- dat TiS Ü"' het Publ«kde volledigfte berichten van dat £.land verkreeg. Dat werk, allereefft door hem inde * * Deen- Deenfche tale befchreven, werdt welhaaft od hoog bevel yan den thans regerenden Koning van Denmarken ook in de Hoogduitfche en Franfche talen vertolkten my federt tfoor geleerde en kundige lieden zo zeer aangeprezen , dat Jk gene bedenklykheid maakte, het mede in het Neder- duitfch te doen vertalen , opdat onze landsgenoten niet beroofd zouden blyven van een werk , dat behalven de goedkeuring van zyne Deenfche Majefteit, insgelyks die yan vele Ge eerden verworven hadt, en waarmede ik ook inzonderheid de bezitters van het werk van den Heer An- derjon geen geringen dienft dacht te doen, vermits hun hier door met een' opheldering en verbetering van dat werk teffens een' volledige Befclryving van Ysland in handen gelevert wordt, en zy door die beide werken alles ver- krygen, wat hunne weetluft deswegens zoude konnen verlangen of hunne begeerte voldoen. By zo verre ik hierin myn doelwit bereike , zal het my aangenaam we- zen, het publiek hier mede van nut geweeft tezyn* VOOR. VOORREDE v A N DEN SCHR YVER. i^fffeSgÈ^Sfi^ '< ^n de bel. enig «richt heeft , is "chto II"/" men daarvan minder met 2ekerheid weet DgeevJan,dWaar Van «en tig afe eenig Volk in £ %&J?. '^fW* 2° v'y en oprecht aan te tekenen ™, L om al,ÊS eenvouwig gge ontdekking, dfcS&,^ fe .^«hnd federf bouwing jn den jare 874 fte] J ? 8Ó1 en- zyne be- het te wenfchen ware,4 «jfv^* ls ' z° dat van den beginnen een' aaneeneefchJLu u"a"e Darichten land hadt, opdat men W^Ö^W^ Ys- komen,hoeLtmeteen'Rennhi; l-PuZ0"de konnen be- gaat. Doch hoe opleLmff 1 i'D-harf ^boorte toe- het aantekenen hnnner Hlftorie Vw^'l ^ Ys'Wders '" ben 2y zich weinig gelegen latei l.v" m°gen 2y"> heb- een' volkome Befa'hrgyv!ngge'va,ntehnu 'gf!n' ™ het Publiek ^ kleme Trapten fefejÖ^S» 3 -Thof- il-; VOORREDE Thorlacius by forme van twiftredenen uitgegeven , niet als iets volledigs aangemerkt konnen worden , oftchoon zy anderzins zeer wel gefchreven zyn, waarom men het den Vreemdelingen heeft overgelaten dien arbeid op zich te nemen, welken de inwoonders des Lands zelven het beft zouden hebben konnen verrichten, vermits het voor een vreemdeling geen' geringe zaak is, een' volkome Be- fchryving te geven van een zo groot Land, t geen tef- fens van wonderbare dingen in de Natuur vol is : ja zelfs is het voor een Vreemdeling t'enemaal onmooglyk , wan- neer hy zich niet enigen tyd in het Land opgehouden , de taal geleert en zich benaarftigt heeft , om van alle dingen een' genoegzame kundigheid te verkrygen. Hoe zwaar die zaak echter is , heeft men nochtans onder de vreemdelingen de zodanigen gevonden , die in (taat meen- den te zyn , een' Befchry ving van het Land te geven. E- nigen van dezen zyn flegts een korten tyd in het land en tef- fens met een' Befchryving van het zelve gereed geweeft. Anderen hebben het Land niet eens gezien , maar van de lieden , die op Ysland varen , allerlei berichten by een verzamelt, waaraan zy geloof gaven en derhalven hun- ne Befchryving daarop grondeden. Van dien eeriten aart was de bekende Blefkenius, die een korten tyd opeen Hollandfch Schip onder Ysland lag en mooglyk wel eens aan land ging, doch de taal geheel niet verftondt, en ech- ter na zyne terug komft een klein gefchrift van Ysland uitgaf, zo fchaamteloos en tot verklyning van de ere der Natie {trekkende, als het doorgaans onrecht en onwaar- achtig is , waarom de geleerde Arngnmus Jona hem m een byzonder traótaat onder den titel van Anatome Blefke- niana beantwoord en wederlegt heeft. Van de tweede foort is de geleerde en beroemde Heer lohan Anderfon , in leven eerfte Burgermeefter der Mad Hamburg, die, gelyk hy in zyne Voorrede zei zegt: . verfcheide Schippers en Onderkooplieden , die met * „ r lact- van den S C H R Y V E R, „ Flackvifch, Traan en diergelyken naar Gluckftadt ko- r, men, by zich ontboden, en hun zo door veel navra- 't, gen , dan door het vertonen van verfcheide Naturalia „ uit zyn voorraad bewogen hadt, dat zy hem wat zy van „ den natuurlyken en politiken toeftand van dat Eiland ,, wiften en hun zelven uit eige bevinding van de han- ,, tering en handel bekent was, naauwkeurig en omftan- „ dig verhaalden, 't Geen hy nu dus van hun te weten „ kwam en hem voorts van Ysland zeker bekent was, „ hadt hy opgetekent; zyne berichten van dat Eiland ver- „ volgens in orde gebragt , en dezelve een ieder in de „ handen gegeven". Hier uit ziet men, op wat gronden die Heer zyne Berichten gebouwt heeft , en dat die wak- : kere en voorname Man geenzins willens was , het Publiek een onvoordeelig begrip van het Land en de Natie te ge- ven, maar ter nederftelde 't geen hy waarachtig geloofde te zyn. Als een verftandig en weetgierig Man trachtede hy en beyverde zich „ om van dit grote en in veelerlei „ opzichten merkwaerdig Eiland, in plaats van de ver* „ minkte, gebrekkige, verouderde en met taltoze grove „ verdichtfelen bedorven berichten, waar mede men zich „ tot nu toe hadt moeten behelpen, iets nieuwer, gewich- „ tiger, volkomener en grondiger in 't daglicht te ftel- „ len". Dus fchryft hy zelf in de Voorrede , maar wift niet, dathy, om de begeerde ware kundigheid van het Land te verkrygen , zich tot de onrechte Perfonen wend- de ; weshalven die verdichtfelen en verouderde onware vertellingen van het Land alleen vermeerdert , de prys- waarde oogmerken van den Schryver verydelt en het publiek misleid is. Wanneer men al eens toeftaan konde , dat onder de Schippers, Onder -Kooplieden en diergelyke perfonen, van welken wvlen de Heer Burgermeefier Anderfon zyne berichten ontfangen hadt, enigen geweeft mogten zyn, die verftands genoeg hadden, om van den natuurlyken en # 4 poli- • . VOORREDE politieken toeftand van Ysland te oordeelen , zo gehengt hun ampt en bezigheid niet, noch geeft hun gene gelegen- heid, iets beftipts en voldoenends daar van te vernemen. Zy leggen in een' Haven aan de een' of andere zyde van het Land. Van hunne komft tot dat zy weder afzeilen, hebben zy genoeg te doen, de een met den Koophandel en de ander met het uit- en inladen der Koopmanfchap- pen; weshalven zy gewis geen tyd overig hebben, om den toeftand van het Land naar te vorflchen. Even zo weinig konnen zy van de hanteering en handel der inwoonders iets van belang weten; want wanneer de Schepen van de Compagnie in Ysland zyn, hebben de Yslanders niets an- ders te doen, dan hun hooi in te zamelen. De Viflèry gefchiedt dan niet veel, vermits de Vifch in dien tyd niet wel gedroogt kan^ worden. Voorts- beftaat de voornaam- fte bezigheid der inwoonders alsdan in den handel met de Kooplieden, waarom zy gewoon zyn, zich op te hou- den ter plaatfe, alwaar die handel gedreven wordt. Van de gefteltenis der Lucht ten aanzien van warmte en koude konnen de Schippers en Kooplieden even zo weinig oor- deelen ; want die naar Glukftadt varen , bevinden zich maar alleen des zomers in Ysland. Heeft dusdanig een Perfoon dan bericht, dat het aldaar zo warm was, dat men byna naakt moeit gaan , zo vermoede ik, dat hy juiit dien dag vele VhTchen zou hebben moeten wegen en aan boord brengen.. Heeft een Koopman gedurende den winter in Ysland gelegen, 't geen by wylen uit noodzaaklykheid door geleden fchade aan zyn Schip heeft konnen gefchie- den, zulks hy niet weder vertrekken konde, zal hv denk- lyk uitgeemlykheid en weerzin alles flechter en elendiger aangezien hebben, dan het wezentlyk was. Hier uit blykt nu, hoe verre zich de bevinding van die lieden uitftrekt en hoe gering dezelve is. Echter is niet te twyffelen, dat zy zich daarop beroepen zullen hebben , toen zyde ere genoten, door den cerften Burgermeefter van 2 TAN DEN SCHRYVER. van Hamburg verzogt en van hem zeer wel ontfan^n te worden. Zy hebben het voor het geringfte gedeelte van hun plicht gehouden, dien voornamen en geleerden Man alles te verhalen, 't geen zy volgens de aanleiding zyner vragen merkten, dat hy weten wilde, en voor leen zo onverftandigen en onachtzamen aangezien willen worden, als of zy van alle de dingen in 't Land geen naricht kon- den geven byzonder nadien zy vermoedelyk dikwils al- daar geweeft waren. Dus hebben zy zich op hunne eige bevinding beroepen en zo wel verhaalt 't geen zv niet wiften, als 't geen zy willen. * AnA^n" gefchi.edt' d« wylen de Heer Burgermeefter Anderfon , geenzms twyffelende aan de onwederfpreekly- ke waarheid en oprechtheid der hem gegeven berichten vermits zy hem van lieden ter hand klaLn, die aa rlyka gewoon waren naar Ysland te varen, en alle's uit de eer- fteband en eige bevinding waanden te hebben , zyne Be- bekeyndnwaIanH Jt'?d °knt7°rPen. heeft 5 en nad*n h™ bekend was, dat het publiek weinig of gantfch gene kun- tthnüZ^ Terre \fgeIegen land hadt- wild« «y *P* gelchnft ten dienfte van het publiek gemeen maken/wel- h SÏÏ^8 Zyne "^ V£rVU,den • t0e" ^ ?9» ** in hetVn£nnr,rerdtda,t gerch»ft«ith« Hoogduitfch ook Leno^S t I V£rtaalt -e" '" die beide tale° m« groot genoegen gelezen, vermits men vertrouwde, daarin een volkomen en zeker bericht van het Land te zullen vin" den; doch zo onwederfpreeklyk het is, dat in 't gemllde gefchnft vele geleerde en fchrandere Aanmerkinfen t. vonden worden, die hunnen Auteur waardig zyn zo ff ker ,s het ook dat de berichten , waa?óp de* Schryver" ftemmgen§.r0nd ""* ' *"* d,e met de waarheid S22S Op dat dan het publiek in deze zeker geftelt en het Land verantwoord worde tegens deze en gefe befchuldl gin- VOORREDE van den SCHRYVER. gingen, welke men tegens het zelve ingebragt heeft, heb ik befloten de tegenwoordige Befchryving te ontwerpen, waarin zekere berichten nopens het Land, de lucht, de in- woonders en hunne handteering gegeven worden. Ik volo- het gefchrift van wylen den Heer Burgermeefter Andere fon Artikel voor Artikel, en toon , waarin die Heer zich vergift , en hoe alles in der daad gelegen is. By die gele- genheid heb ik hier en daar mede iets nieuws bygebragt, waar van de Heer Anderfon geheel niets gefproken heeft. Voorts fteunt deze myne Befchryving op 'c geen ik zelf gezien en gedurende een tweejarig verblyf aldaar te Lan- de ondervonden heb. 't Gebeurde aleer ik in 't land kwam , hebben my wakkere en geftudeerde Yslanders verhaalt, die het zelven gezien hadden en 'er beter be- fcheid van wiïten , dan de gemene man , van wien een Schipper ofOnderkoopman zyne berichten zoude hebben mogen bekomen. DE Pag. I D E TEGENWOORDIGE STAAT O F OMSTANDIGE BESCHRYVING VAN Y S L A N D. Ermits de Befchryving van Tsland , door den geleerden Heer Johan Ander fon , in leven eer- ften Burgermeefter der vrye Keyzerlyke Ryksftad Hamlurg, ontworpen, merendeels op berichten van Schippers en Kooplieden fteunt, is het geenzinste verwonderen, dat hier en daar vele feilen ingeflopen zyn, die ik door een verkregene kundigheid, gedurende een tweeja- rig verblyf op dat Eiland, nodig geoordeelt heb te moeten verbeeteren. §. i. Het Eiland Tsland ligt volgens de aanmerkingen, die Ysiands ik op het bevel van den Koning van Denmarken op de ligging Koninglyke Hoeve Beszefted, in het wefteiyk gedeelte van en§rote* het Eiland geleegen, gemaakt heb, op de breette van 64 graden 6 minuten, en uit de aldaar waargenomen Maanver- durftenng kan men befluiten, dat de lengte, te rekenen van de Londenfche Middaglyn, 25 graden Weftlyker en dus byna 4 graden Ooftlyker is, dan men tot nu toe gelooft heeft. Offchoon de lengte en breette van dat Land be- A zwaar- t BES CHRYVING zwaarlyk te beftemmen zyn,kanmen echter de lengte veel zekerder op 120 dan op 70 Deenfche Mylen bepafen en wanneer men de Middellengte van het Ooften naar het wZ ten neemt op de fmalfte zyde, is de breedfte wel niet lan- nlJ™ ** ********* 4i Mylen, doch echter op de meefte plaatfen van het Zuiden naar het Noorden veel tefeJ! 2TClfV?M,6cJ Mylen' Zulks men de Middelbreet- te van het Land billyk op So Deenfche Mylen bepalen kan. Geflel- S. II. In plaats dat het gantfche Eiland aan alle zyden SSm.0nr iPPen om&™ en aIs ingefloten zoude zyn, vint Sfden me? Telfr mere"d^ls aan het Land een zuiveren grond, grond. en K het er gevolglyk ongelyk anders mede gelegen dan met Noorwegen, alwaar men langs het Land binnen de Klippen varen kan , waar tegen Tsland meeft ontbloot te- gensde Zee ligt. Aan deZuidzyde zal men aldaar, bultende I°I ï TPen'1n,et Ved anderen ^ het Land vinden: doch by het inlopen van de een' of andere Haven, als peback Gnndevtus en Böfand, ontmoet men naby het Land Klippen en Banken in Zee, waar voor zich de Zee- varenden zorgvuldig hoeden moeten. Ook ligt midden m Hafnefiord, welke een' der fchoonfte Havens is, die men wenfchen kan, een' kleine Klip in het inlopen. Dat m Land voorts omgeven zoude zyn door vele kleine on- bewoonde Eilandjes, is mede een vergiffing; want wanneer men een zekere uitgeftrektheid naar het Weiten mBiedie- fiord buiten voor Dale-Syjjel uitzondert, alwaar een' me- nigte van zodanige groene en weide- ryke Eilandjes lie- gen zul en rondom dat grote Land niet veel meer dtn om het kleine Eiland Zeeland gevonden worden. Betref- fende de inwendige gefchapenheid van het Land, is het wel niet te lochenen, dat in Tsland zo wel als in Noorwe- gen vele grote Bergen gevonden worden, die Jaar uit Jaar m met Sneeuw en Ys bedekt zyn; doch het is niet min- der een waarheid, dat die Bergen zo fteil niet konnen wezen, dat men ze niet zoude konnen beklimmen, dewyl jaarlyks dikmaal grote reizen met vele honderden paarden over dezelve gefchieden, nadien de meefte Inwoonders uit de ■"■■■■■■■■■■ 2 van YSLAND, 3 de Noordlykedeelen over die Bergen trekken «m b„„ ^k^ treft. Op vele andere plaatfen heb ik diep in de Ve»X& gronden zien graven , doch zonder dat ooit Zwavel of Sal- peter te voorichyn kwam, maar wel dat de Turf hier en daar een Zwavelachtigen reuk van zich gaf> gelyk in an- A l dere 6 BESCHRYVING. dere Landen meer gevonden wordt. In den Jare 1728 b- gon in de Noorder- Syjfel een Berg vuur uit te werpen 2n zettede de er omliggende Zwavei-aarde in brand , waar uit een Vuurvloed ontftont, die in een Meer, My-wtne ge- naamt,vlietede;doch nadien zodanig een Aardbrand niet ont- itaan kan buiten de twee hier veren gemelde Diftrföen aï- waar Zwavel-A arde gevonden wordt, en ook gene zoda- nig een Aardbrand federt den jare 1000 tot 1728 geweeft is, kan niet gezegt worden, dat het dikwerf gefchiedt en noch minder dat het de Aarde verderft en voor eeuwïö onvruchtbaar maakt. 'D Inden Jare i7iö viel in Noorder Syjfel een' Aardbeving voor waar op een grote Berg, Krafle genaamd, met een verfchnklyk gekraak en gerucht Rook, Vuur, AiTche en Stenen begon uit te werpen; doch vermits het ten allen gelukke flil weder was , werdt het Land daar rondom met met Afch en Stenen verdorven, maar vielen dezelve op de Rots zelve en aan den voet neder. De Rots brand- de nu en dan een tyd lang, zonder fchade te veroorzaken en zonder dat men een' andere Aardbeving befpeurde,dan die de uitbraak van het Vuur veroorzaakt hadt. Hierna ontltaken in den Jare 1728 door de flerke Vuurbrakino- enigen der omliggende Zwavel-Gebergtens , die een wfl brandden, tot dat van de brandende ftorTen genoegzaam een Vuurvloed verzamelt werdt, die zeer langzaam van dien Berg naar het Zuiden en de lager Landen afvloeide; zulks eenige Inwoonders rondom het bovengenoemd Meer My-vatne, omtrent 3 Mylen van dat gebergte gelegen, in de Lente van het Jaar 1729 hunne Woningen verlieten en in den Zomer het Houtwerk van de Kerken en hunne Huizen wegnamen en medevoerden, als wanneer eindelyk die langzaam voortgaande Vuurftroom, ontrent den Herfïi langs de meeft af hellende plaatfen tot aan dat Meer voort- vloeide , en een Hoeve en enige Landeryen naby dat Meer liggende overftroomde. Eindelyk ftorte die Stroom met een geweldig bruifchen in dat Meer3 en bleef tot in het vol- vamYSLAND. 7 volgende Jaar 1730 aanhouden, vermoedelyk vermits het Zwavel-Gebergte gene verdere Stofte hadt om zich te onderhouden. Sedert werdt die vlietende Stofte hard en het langs ,den weg gebrande Stenen overig , waar óver de Inwoonders gaan konden, die hunne Kerk op de vori- ge plaats weder opbouwden, en dit wasde gantfchefchade; welke die anderzins zo vreeslyke Vuurvloed veroorzaak- te, waardoor geen levend Schepfel om 't leven kwam. Het Meer My-vatne, in 't welk die vurige ftöffe vlietede werd met veel gebrande Stenen aangevult en daar door veroorzaakt, dat, daar het voorheen taamlyk diep was het zedert zeer ondiep werdt. De Viflchen Silungen ge- naamd, waarfchynlyk de zelfde, die men elders Forellen heet, werden 'er m langen tyd niet gevonden, doch thans weder in grote menigte gevangen. Dit zyn de ware om- ftandigheden van die yflelyke gebeurtenis, die meer dan 4. Jaren geduurt heeft, na dat de Berg Krafle hadt begonnen Vuur uit te werpen, en waarna geen Aardbrandnoch Vuur- brakende Berg in Tsland gevonden is nitwhrin^R61 verre.d«menin 2"Wzelden andere dan Van uitgebrande Bergen vindt, aan en om welke men de wer-Vuur- kingen en overgeblevene tekenen van een vorigen Brand Sra|?n' 2ïffi?£f k?nnen,be^«en, kan ik verzeleren datgen^ men m dat Eiland, zo lange het bewoond is, geen twintig Bergen vinden zal, die Vuur uitgebraakt hebben, maar we! vele duizenden die nooit brandeden of ooit brandenz™ len. Te voren heb ik getoont, dat men in Tsland, gelvk in andere Landen, allerhande Aarde, en gevolglyk ook Zandaarde vindt 5 weshalven men niét zefgen Ican , dat alomme geen gewoon Zand, als op andere plaatfen, maar flegts oude Aflche en verbrande Steenftof te \inden s?m het tegendeel is het een' waarheid, dat men hier eü daar L %h?ni r?treft' en wel inzonderheid ter plaatfe «?Jr3 °frShrg VUUr ™lS^™ en daar door zware overftrommgen veroorzaakt heeft, vermits het gefmolte Ys en Sneeuw zo vele lagen Aarde heeft voortgedreven, dat aldaar 3 BESCHRYVING aldaar het blote Zand overgebleven is, en by wylen goede ftukken Land genoegzaam overftelpt en bedorven heeft; doch daartegen wordt geen' AlTche of verbrande Steenftof gevonden , behalven maar op weinige plaatfen , alwaar bran- dende Bergen als de Hecla , Krap en enige meer geweeft zyn. 't Gaat voor geen vallen regel door, dat de Vuurbrakende Bergen onverhoeds weder in woede geraken en zich begin- nen te ontladen-, want de Iawoonders, in de nabuurfchap wonende, door de bevinding geleert hebben, dat wanneer de Joëkel waft, dat is, als het Ys en de Sneeuw zo hoog flygen, dat de Kloven, waar uit te voren Vuur kwam, ver- floppen, als dan de tyd nadert, dat zy Aardbevingen en een Vuuruitberfting vanden Berg vermoeden konnen. Daar- om duchten zy , dat de Rotsberg , die in den Jare 1 728 brand- de , welhaaft weder ontfteken zal, vermits zy zien konnen , dat het Ys en de Sneeuw daar over heen gewaden zyn ,en vermoedelyk de luchtgaten dempen en verftoppen,waar door de uitdamping verhindert wordt. g Vanden §. VIII. De Hecla is ten allen tyde in de Waereld door &-rf zyne Vuurbraking onder de beroemde Bergen getelt, en liecla' worden Menfchen gevonden, die menen, dat die Berg zo- danio- een verband met den Fefuvws in Italië heeft, dat wanneer deze Vuur braakt, de Heda zulks ook begint te doen; doch thans wordt hy voor geen der voornaam (ten 111 fsland gehouden, vermits hy veele Jaren ftil geweelt- is, en anderen ondertuflchen zo fterk als weleer de Hecla ge- woed hebben, als by voorbeeld de Krafle -in Worder-Mel ende Joëkelen, Kotlegau en Oeratfe in Skafteplds-Syffei. Ook is bevonden, dat de Hecla geen' overeentlemmmg met de Btnaen de Vefumw heeft, vermits deze onlangs gebrand hebben, en de Hecla (lil geweeft is. 't Is denklyk, dat de Hecla zyn aanzien verkregen heeft, vermits voor- heen zyne Vuurbraking telkens heviger dan die van anderen was; doch dat dat Vuuruit werpen veele honderden Wen achtereen geduurt zoude hebben, kan niet toege- ilaan worden , nadien men een langen tuiTchentyd van Itilte van YSLAND. 9 niet achtereen durend noemen kan. De Hecla heeft in 800 jaren en daar boven , zo lange Tsland bewoond ge- weeft is, niet meer dan tienmalen gebrand, naamlyk inde jaren 1 104 1157,1222,1300, 1341, 1362, 1389, 1558, 1036 en de laatftemaal 1Ó93, aIs wanneer hy den 13 Fe- bruary begon te branden, en daar mede tot in de maand Augufti aanhieldt, gelyk ook de vorige branden fteeds eni- ge maanden geduurt hebben. Hier by is aanmerklyk, dat de Hecla m de 14. eeuw het allermeeft, naamlyk vier ma- len, gewoed heeft, en in de volgende 15. eeuw t'enennaal mi ge weeft is, en dus in 1 69 jaren achtereen heeft opge- houden vuur uit te werpen. Vervolgens heeft hy in de iö~. eeuw maar eens, en in de 1 7. flegts tweemaal vuur gebraakt, waar op weder een fiilftand van ontrent 60 jaren gevolgtis. Hier uit befluit ik, dat zyne vuurbraking van tyd tot tyd afgenomen, en het vuur elders in het land lucht bekomen en een weg gevonden hebbende, de Hecla met den tyd wel eens geheel mogt ophouden vuur uit te werpen : doch het is alleen aan God bekent, en geen menfch kan beftetnmen , wat deswegens in het toekomende gebeuren zal Thans wordt aan den Hecla geen den minften damp noch rook be- lpeurt, en vindt men alleen in enige kleine holen ziedend water, van welk foort ook vele en ongelyk grotere in r/- land aangetroffen worden. Wyders verdient dat men aan- haie en opmerke, dat offchoon de Hecla in de laatfie Vuur- braking, waar door eengroot gedeelte goede weiden met affche , zand en puimfteen bedekt werdt, grote fchade ver- wekte, dezelve echter door den tyd weder vergeten is vermits de affche en het zand allengs door den wind naar lagere plaatfen en in de moeraffen en poelen gedreven, en dezelve daar door droog en tot weilanden bekwaam gewor- den zyn; behalvendat ook het aardryk, alwaar die affche allereerft lag-, daardoor genoegzaam gemeft en vruchtba- rerjs geworden, dan het te voren was 3 zulks aldaar thans weder gras waft Op andere plaatfen heeft zich boven op de affche een' laag aarde gezet j weshalven de affche een ja B twee IO BESCHRYVING twee fpitten diep onder de aarde ligt, waar door, om zo te fpreken, de weiden rondom den Hecla veel beter dan te voren zyn. Niet verre van den voet des bergs worden zelfs hoven en huizen gevonden, die geen het minde na- deel van den Hecla lyden. Dat de Hecla niet te beklimmen zoude zyn, is een' vergifïïng, vermits verfcheide lieden 'er cp geweeft zyn, en noch in 't jaar 1750 twee Tslandfcbe Studenten van Coppenhagen, die derwaards gereift waren, om 'er de zeldzaamheden der natuur te ontdekken, welke een geruimen tyd rondom op dien berg alles befchouwden j doch niets dan ftenen, zand en aiTche,hier en daar fcheu- ren en kloven en enig ziedend water vonden , en eindelyk, na dat zy tot aan de knien door die aflche en het zand ge- gaan hadden, onbefchadigt, hoewel zeer vermoeid, van daar terug kwamen. Dus ook hebben vele anderen dien berg bevonden, welke, om dezelve te bezien, derwaards gereift waren. De Hecla is een taamlyk hoge berg, en een dergrootfte 'mTsland^ doch aldaar worden noch groter gevonden, als by voorbeeld de Wefter Joehl\ ook is de Hecla een Jöekel^ dat is een berg, wiens boven fpits fteets met ys en fheeuw bedekt is, en gevolglyk waarop nie- mand komen kan. Van een § IX. Aan den Hecla of den voet van dien berg vindt driemaal men enjge kleine wateren, die altoos warm zyn, het een ombran-meer net ander ™ni doch niemand heeft ooit met den dend Thermometer waargenomen ('t geen echter zyn nut zoude Meir. hebben) of zy des winters warmer zyn, of altoos een e- vengelyken graad van warmte hebben; maar het is zeker 7 en ik zelf heb dikwerf gezien , dat zy den enen tyd min- der dan den anderen damp uitgeven. De bevinding leert, dat wanneer zy fterk dampen, regen volgt, en wanneer zwakker, droog weer te verwachten is, 't geen zeer ligt uit de natuurlere opgemaakt kan worden ; want als de lucht vochtig is, is meer ftofFe tot dampen voorhanden, vermits de damp vermeerdert wordt; daar in het tegendeel, wan- neer de lucht droog is, en gene vochtigheden by zich heeft t-*--"g!1B:- van YSLAND. l£ heeft, de damp natuuilyker wyze verminderen moet. Doch nooit zyn boven die warme wateren by den Heek, noch boven anderen in het land, die echter ongelyk warmer ftrvHfepiZyn'/U-rVi-amill,en Sezieni want ^e zo zeer ftryd.ge Elementen in Tsknd zo min als in andere landen dus enig zyn dat zy zich zodanig verzamelen zouden , dat het Water zoude tonnen brandea 't Is geen zeldzaam ge uk, m r/WnrM Wateren te vinden , ve, mitsdezelve op hon! derden plaatfen daar te lande aangetroffen worden, by wel- ke zich by wylen zeer fraije en wonderbare verfchynfelen wordenn' **" **" de BU&e ParaSraaf geroken zal §. X. Ik zal my niet inlaten, om de oorzaak van de war- Van me Bronnen infiU na te fporen, vermits zulks toTde-r™ natuurkunde behoort, doch meen te moeten vaftftellen datBron- de Zwavel in den grond daar van de reden geenzins is-u"' , Dikwils ben .k by vele warme Bronnen geweeft; doch hébSSt ,K' d,e f ™§fte l™* « de Aarde gevonden, 2tn alleen by de Kryfev,Ss Bergen, alwaar het Zwavel-oord is. Demeeftedier waterenhebben geen mynftoffigen fmaak, ge- lyk ik door verfcheide proefnemingen bevonden heb. Dezelve tonnenden naam van Vyvers enBronnen naauwlyks draden , nnmers metyan deeerftgenoemden; want de openingsden grond, waar in dat water ziedt, gemeenlyk niet gro?er dan een brouwketel ,s, en niet zelden noch kleinen Op ver- fcheide plaatfen komt geheel geen water uit de gaten, maar bopt afvlietende van hogere plaatfen over den heten grond waai- door het water warm word, rookten dus verder voorN tonnen ^£" f* *2 Wlte" g£en' Bron-n genaamt konnen worden. In een drogen zomer, waarin geen toe- vloed van water was, heb ik* geen damp befpeun maar den grond zo heet bevonden, dat ik met de Pchoene™er aón i^enT !» D^danig £en hete S^nd w°as ftee" een Ï»S t *S 'l' enJdaar & ^len f["al1« openingen, 2 «H~ i .r8" breed' uit we,ke een fterkerhette dan op andere plaatfen voortkwam, en wanneer het waterover B 2 zo ir BESCHRYVING zodanig een heten grond liep , kookte het fterker boven: die enge fpleten , dan wel elders. Dat hete water werdt in de landfpraak een Huer genaamt , en daar van worden drïederlei foorten in Tsland gevonden. Enigen zyn maatlyk heet, weshalven men de handen , zonder dezelve te bran- den, *er in houden kan; anderen zyn kokend heet, die foortgelyke blazen, als het kokend water, opgeven, en weder anderen zo overmatig fterk kokend, dat zy het wa- ter als een Springbron in de hoogte dry ven. De laatstge- noemden konnen weder in twederlei foorten verdeelt wor- den, vermits enigen, zonder een zekeren tyd of ordre het water, gelyk ik zeide, door het fterk koken in de hoogte dry ven, en andere weder op zekere tyden ophouden, en in een' beftendige ordre het water van zich uitwerpen. Van die Jaatfte foort is het hete water in het diftricl van Hufe» vjgs 'mNporder-SyJJel^ welks wonderbare werking wel ver- dient, dat ik 'er iets meerder van zegge. En nadien die: hete Bron byna de merkwaardigfte in het land is, zal ik 'er een kort bericht van geven a 't geen gewis niet onaange- naam kan zyn. Befchryvmg van een hte Bron in het Dijtri ft van Hufevigs. Dezelve ligt by een' hoeve, Reykum genaamd , welke naam vele hoeven in het land hebben^ en alle van de hete Bronnen afftammen , waar by zy gelegen zyn ; want Ryk ïn het Yslands Rook is, en werden mitsdien alzo genaamt van den rook en den damp, die uit de gemelde Bronnen voortkomen. Te dier plaatfe zyn drie hete Bronnen, die ongevaar 30 vademen van een liggen, uit welke het water by verwiüeling zodanig opkookt, dat wanneer de Bron' die aan het ene einde is, water uitgeworpen heeft, de middelfte, daar na die aan het ander einde, en daarop weder de eer(te zulks insgelyks begint te doen; en in die orde varen zy (leeds voort, ieder van hun ongevaar drie- maal in een kwartier uurs, op te wellen* Zy alle zyn in een. takYSLAND; i? een harden fteengrond, doch op een vlak veld. Twee van< dezelve dringen het water van tufTchen de ftenen in de hoogte j hebben derhalven geen' gewiffe opening, en dry- ven het water maar alleen ontrent eenhelle hoog uit den grond; doch de derde heeft een' ronde opening, als ware zy door de konft in een' harde fteenrots gemaakt, en h ontrent zo wyd als een grote brouwemmer. Uit deze fpringt het water, wanneer het de beurt van die Bron is, vyf a zes ellen hoog, waarop het weder in zyn omvang tot op on- trent twee ellen daalt, en als dan kan een ieder toetre- aen en die wonderbare uitwerking befchouwen ; doch moet by tyds terug gaan , als de Bron weder begint op te wellen. Wanneer het water op zyn laagft gevallen is, volgen drie opbruiffchingen : door de eerfte ftygt het tot op de helft van den bovenrand; door de tweede tot den rand zelven endoor de derde fpringt het, gelyk ik zeide, vyf of zes ellen hoog, waar na- het plotsiing twee ellen diep in zvn omvang zmktj en terwyl het water dus in die hete Bron.' op zyn diepft gevallen is, ontfpringt die aan het ander einde, en vervolgens de middelfte, tot de beurt weder aan de grootfte komt. De zeldzaamheden , hier by verder voorvallende, zyn deze: wanneer men water uit de groot- fte Bron m een flefch doet, zal men bevinden, dat het noch twee- of driemaal overloopt, ten zelven tyde als de Bron zelve opwelt ; dus lange behoudt het water de geftino-, om zo te fpreken, by zich, na dat men het uit de BrSn genomen heeft; doch daarna, ftilt het , en word koud, Wanneer men de flefch, zo dra het water 'er in. gedaan is, wilde toeftoppen, zoude men verzekert konnen zyn a\ friL°nd Van een zoude berften> 2<> <*ra het watel m de hete Bron opwelde, 't geen met vele honderden fles- fchen beproeft is, om die zeldzame uitwerking te zien. Wanneer het water m de Bron begint te dalen, en men 'er weder bykomen kan, trekt het alles wat men ''er in werp? naar beneden ja zelfs hout, 't geen anderzins op het witci dryfts doch de Bron werpt het gewis ook- weder 1 *4 BESCHRYVING uit, als zy opwelt , en kan men het dan op den grond aan den zyde of den rand der Bron weder vinden. De be- vinding heeft meer dan eens geleert, dat, wanneer men grote Kenen , zo zwaar als een man opligten kan , in de Bron werpt, dezelve beneden een groot gedruis en brui- fchen verwekken, doch die (tenen worden fteeds door de fterke opperfching van het water weder 'er uit en op den rand van de Bron geworpen : waarom men 'er ook vele ftenen rondom ziet liggen, waar mede de proeven dikwerf genomen zyn. Het uitgeworpen water maakt een' kleine beek, welke zich allengs verkoelt en eindelyk in een' rivier valt, fmaakt zeer weinig of geheel niet mynftoffig, en is, koud zynde, zeer goed te drinken. De grond daar omftreeks tot aan de hete Bron geeft zeer fchone weiden, behalven vyf of zes ellen rondom dezelve, naamlyk zo verre het hete water fpringt , en alwaar de grond louter fleen is. Een' hoeve, langs welke het laauwe water van de Bron voorby vliet, laat altoos zyn Vee uit dat water drinken, en het is alomme bekent, dat de Koejen, die daar uit gedrenkt worden, overvloediger melk geven, dan anderen. Dusdanige zeldzame en wonderbare uitwerkfelen hebben niet alleen die hete Bronnen , maar ook enige an- deren; behalven alleen, dat zy van zodanig een' beften- dige verwifTeling niet zyn, noch de een' of de andere met een' zo gewiflè ordre het water in de hoogte niet opgeven. Zy, die naby de kokend hete Bronnen wonen, waar van men aldaar zeer velen heeft, bedienen 'er zich met veel nut van in menigerlei toevallen 5 koken 'er hunnen fpy- zen in , na dat zy den ketel met koud water en vleefch in de opwelling gehangen hebben, als wanneer de fpyze zonder veel moeite gaar worden kan. Ik weet, dat vele reizenden hun Theewater zeer fpoedig in zodanig een' Bron gekookt hebben, zo dra zy maar den Theeketel in het wa- ter gehangen hadden. Ik zelf heb een man by een' fterk kokende Bron by Kryfevig een gantfchen dag bezig gezien met het krommen van Hoepels , die hy door behulp van dat van Y'S 'L' A N D. *S dat kokend water zodanig als hy wilde meer of min tot groter of kleiner vaten krommen konde , offchoon e< nige van dezelve een duim dik waren • doch hy moeft ondertuiTchen om ieder uur, en fomtyds noch eerder, als hy het nodig vondt, van de Bron afgaan, om verfche lucht tefcheppen, door den verfchriklyk zwavelachtigen en an- dere zwaren flank van die Bron, vermis het daar omftreeks vol_ Zwavel, Aluin Salpeter en allerhande vermengde aar- de is, gelyk ik zelf aldaar by myn aanwezen waargenomen Hebj weshaïven ik door den doordringenden flank te dier plaatje het by die Bron niet langer houden konde. Behal- ven het nut, dat de Inwoonders dus van dat warme water nebben, bedienen zy 'er zich ook van, om 'er in te ba- den , naamlyk wanneer dat water als een beek uitlopen- de byna laauw, of een koud lopend water 'er nabv is, t geen zy 'er in leiden, om het hete te matigen. Dus neb ik een Bad, zeer aartig door-de natuur gemaakt ge- zien , zynde als een' grote tobbe in een gantfchen fteen met een zeer gladden en zuiveren bodem, waar over men een tent konde fpannen. Dat Bad was dus aartig geflelt dat men zonder veel moeite het water matigen en het naaf believen warm of koud maken konde, vermits enige wa- terleidingen zo warm water gaven , dat men de hand 'er niet in houden konde, en wederom anderen 'er kil koud water mbragten , met 't welk men het ander konde tempe- ren. In den bodem van dezen door de natuur gemtakten waterbak was een gat naar een voorbyvlietenden ftroom waar door dezelve terftond gereinigt konde worden: en wanneer dat gat weder gedopt werdt, liep die bak opnieuw vol water, en konde op de voorgemelde wyze naar beho- ren worden gematigt. De naby wonende inwoonders ge- bruikten het menigmaal, om zich te baden, en men hield t het daar voor, dat het de lieden gezond en oud maakte. Onder den gemenen man in ttiWiseeh* fabel ontdaan die men elkander verhaalt en gelooft, en ook daar en boven het bygeloof heeft, dat zich op dat hete water ze- t6 BESCHRYVING zekere zwarte vogels met lange fnebben, de Snippen niet ongelyk, zouden ophouden. Doch het is ongerymt en onnatuurlyk,dat vogelen zich zouden konnen onthouden en zwemmen in een water, dat zo heet is, dat men 'er ovTenvleefch in koken kan. Geftel- §, XI. Hier en daar heb ik aan het ftrand, gelyk ook tenisvanjn ^e een en fe andere gebergtens gekleurde ftenen van bergte" fchone rode, groene en meerder verwen gevonden ; doch waarin geen Marmer. Echter kan aldaar Marmer zyn, hoewel vermoe- 2U]|(S flegts een' giiüng is, en zoude het konnen gebeuren, marmer dat -de inwoonders 'er ten enigen tyde naar zochten ; te is. ' meer, vermits de Koning lieden derwaarts gezonden heeft, die het breken van ftenen verftaan, van wie het de Y stan- ders ook zouden konnen leren. Vande §, XII. Nadien ik in eigen perfoon in de rotzen geen' Kriftal- i^ftaifen gevonden heb, kan ik deswegens geen bericht geven, te minder noch, vermits my anderen des aangaan- de ook niets hebben ontdekt. Vande §. XIII. Alwaar vuurbrakende bergen zyn , vindt men Puim- eemeenlvk Puimfteen, doch wiens rein- of onreinheid my (teen. =>. , . J . ■ ' J Biet bekent is. OfBerg- g. XIV. Het is bekent, dat door de inwoondersdeslands üofin foei- en daar tulTchen de bergen een' Bergftof gevonden grond wordt, die zy zelven gefmolten en daar van knopen en gevon- cachetten gemaakt hebben , en die zedert bevonden is zil- den ver te zyn. Verfcheide der inwoonders, wanneer zy kam- word# men of fleutels foldeeren, weten hier en daar in het geberg- te een ftoffe te vinden, die zy aan de kammen hechten, en dan een deeg van leem 'er om maken en in 't vuur werpen tot dat het gebrand is, als wanneer zy het leem aan ftukken liaan, en dan is dekamof fleutel gefoldeert, zonder dat zy, gelyk anders de gewoonte is, koper daar toe gebruiken , weshalven het koper moet zyn, of een' andere Bergttof tot foldeering bekwaam. En dat voorts op vele plaatfen ryke Kopermynen zyn, is aldaarzeer wel bekent. Verfcheide der in- - — . van YSLAND, *7 inwoonders hebben met eige hand voor zich zeïven goed en bruikbaar yzerwerk gemaakt uit ertzfen, die zy zonder moeite aldaar op menige plaatfen genoeg vinden konnen, weshalven die Bergftof 'er veel moet zyn. §. XV. Dat het land Bergharft , Aardpek en andere lym- Vatf achtige aarde uitlevert , is buiten twyftel, en heeft men{faeffën daar van overvloedige blyken in de bergen , die gebrand Turf. hebben ; want 'er die floffen noodwendig voorhanden - geweeft moeten zyn. De Turf is 'er doorgaans zeer goed, en gebruiken de inwoonders niet ligt iets anders ter bran- ding, alwaar dezelve te bekomen is, doch anderzins worden ook op verfcheide plaatfen takboflèn en braambezien hout gebrand, waar van hier en daar een genoegzame voorraad is. De Zee-Turf zal vermoedelyk de Turf zyn , die ver- fcheide der inwoonders naby het Strand of de Zeekuden graven; en dit doen zy, zodra de eb begint, op dat zy, al- eer de vloed komt, daar mede gereed zouden zyn. Die Turf is, gelyk de andere, zeer goed en zwaar. Op die wyze graven velen hunnen Turf in het zuidergedeelte des lands , 't zy om den Gras-Turf, die aldaar niet zeer over- vloedig is, te befparen, of om dat verfcheiden aan de Zee- kusten taamlyk verre reizen moeten, om den Turf te ha- len, en zy zich met den Zee-Turf zeer wel behelpen kon- nen. §. XVI. In Tsland worden twee foorten van Agaat-Stenen Van A. gevonden. De ene brandt als een licht, wanneer het aan- gaatfte, gedoken is, en is een aardpek, glanzig, zwart en taamlyk nen* hart. De andere , die de Tslanders Hrafn-tinna , (dat is zwart vuurfteen) noemen , brandt niet, ïs harder dan de eerftge- noemde, en laat zich in dunne blaadjes klieven, die enig- zins doorzichtig en het glas niet ongelyk zyn, weshalven ik het met den Heer Ander fon eens ben, dat het een vitri- ficatie is; en 't geen my aanleiding geeft zulks te meer te geloven is, vermits de Berg Krap, die in dzNoorder-Sys- fel brandt, ene taamlyke menigte van die (tenen uitgeeft, onder welke ftukken ter grote van een kleinen tafel ge von- C den V I N den worden , die zes lysponden en daarboven gewogea hebben. Van de §• XVII. Hoedanig het met de Zwavel hier te lande ge- Zwavel, legen zy, zal ik uit eige ondervinding nader ontvouwen, l^ooit vindt men ergens Zwavel bloot op de aarde ; zulks men ze zoude konnen afkrabben en verzamelen. Nergens is een goede grond , noch wordt Gras gevonden , alwaar Zwa- vel onder den grond is, en nergens vindt menZwavel,dan waar men een' fterke hette inden grond befpeurt, die door de aar- de dringt: ook zyn doorgaans daar naby hete BronnemTer plaatfe het aardryk dus geftelt is , wordt de Zwavel zo wel in de Rotzen en Bergen als onder op het vlakke veld een taamlyk wytte van den voet van den Berg aangetroffen. Altoos ligt een' laag onvruchtbare aarde, of veellie ver gruis, leem en zand over de Zwavel. Die aarde heeft verfcheide kleuren, als wit, geel, groen, rood en blaauw. Als die aardlage of zode weggenomen word, ligt de zwavel 'er on- der, die men met Spadenen Schoffels uitgraaft. Men moet taamlyk diep graven, aleer men goede Zwavel bekomt j doch te diep gravende -wordt het te heet en temoeijelyk, en kan men zonder die moeite te doen voorraad genoeg bekomen. Op de Zwavelrykfte plaatfen kan men in een uur 80 paarden 'ef mede beladen, en ieder paard draagt meer dan 12 lysponden. De befte Zwavelmynen ontdek- ken zich daar men een kleinen rug of verhevenheid der aar- de vindt, die in het midden gebroken is, en een fterkeren heter damp als wel elders uitgeeft: zodanige plaatfen ver- kieft men het liefft, wanneer men Zwavel graven wil 3 ook wordt als dan eerft de aardlage afgegraven of weggefchraapt, waarna de befte Zwavel in den rug zelven gevonden wordt, die de Kandyfuyker in gedaante gelyk is. Verder van den rug af is de Zwavel in kleiner (lukken , als gruis; ligt los en wordt met de Schoffels opgenomen , in plaats dat zy op den rug enigzins hard is en aldaar meer moeite koft , om haar los te breken, aleer zy uitgegraven kan worden. Echter is de loflè Zwavel goet , offchoon minder dan de vatte. Dus- danig vanYSLAND. *9 danig word de Zwavelmyo vervolgt, en wanneer de een» ophoud, wordt een' andere opgezogt, waar van op een' menigte plaatfen een goede voorraad is. De arbeiders kon- nen het by dag, wanneer de Zon fterk fchynt, niet uit- houden, maar moeten als dan des nachts werken, die ge- durende den Zomer licht genoeg is. Zy binden Wadmei zo zy het noemen, of diergelyk wollen goed, om hunne fchoenen , vermits dezen anderzins terftond zouden verbran- den. Wanneer de Zwavel eerft uitgegraven wordt, is zy zo heet, dat men ze naauwlyks in de hand houden kan: doch wordt allengs kouder. Ter plaatfe men het ene jaar Zwavel gegraven heeft, kan men het tweede of derde jaar ?er na weder goede Zwavel vinden 5 want de mynen nooit te niet gaan. Dit dan is de wyze, op welke de Zwavel in Tsland gevonden en uitgegraven wordt, Van het jaar 1722 tot 1728 wierd de Zwavel fterk getrokken, en ten nutte der mwoonders uit het land gevoert ;doch ten zei ven tyde wilde het ongeluk, dat een bchip by de haven ftrandde en de Zwavel m Zee geraakte, 't geen de VifTen verdreef, zulx men dezelve m een langen tyd niet konde vangen. Echter waren de inwoonders begeerig, geld met hunne Zwavel te winnen, 't geen bleek, vermits zy in het byeen zamelen van de Zwavel bleven volharden, en dezelve naar de Koopfteden bragten , tot ze eindelyk niet meer vertiert werdt, des drie belanghebbers, die Zwavel verzamelt hadden, meer dan honderd Schipponden terug moeften laten , zonder 'er enig geld voor te konnen bekomen , en derhalven moeiten en koften te vergeefs waren. Zodanig ging het dus ook met vele andere inwoonders en mitsdien die handel te niet. §. XVIII. Op vele plaatfen daar te lande aan de Zeekus-OfZo^ ten heb ik gezien, dat wanneer de Zee by zware vloeden in'c land hoog geftegen is, daarna aan de klippen korften goed Zout den™"' gevonden worden, na dat het water door de kracht van de worde Zonopgedroogt isjgelyk dan ook de inwoonders, op die plaatfen wonende^ daar op acht geven en dat Zout ten ge- c 2. bruike BESCHRYVING bruike hunner huishouding verzamelen ; weshalven men niet zeggen kan, dat het deninwoonderenaan Keukenzout ont- breekt. Voorts ziet men uit de oude (lichtingen en gift- brieven in de Roomfch Catholyke tyden, dar hier endaar, en wel byzonder in het noorderdeel deslands,aan zekere kerken en den geeftlyken, voor zielmifTen Zoutgroeven en het voorrecht om Zout te mogen zieden verleent is ; waar uit blykt, dat men ten dien tyde Zout in het land had, en het zeewater zeer zout moet zyn; want de Geefllyken zich denklyk met geen waan , maar iets wezentlyks, vergenoegt zullen hebben. Van §. XIX. Behalven verfcheide BofTchen,die men'm Tsland ?°3" vindt, ontmoet men ook op onderfcheiden plaatfen niet Baraen\lleen klein Geboomte, onder welks fchaduw men zitten ' kan , maar ook op veel meer oorden BofTchadiën , die allerlei bezien, als Kraak- bezien, Genever-beziën en dier- gelyken dragen, en van wier hout een' menigte kolen ge- brand worden, die de inwoonders in de Smiüen gebruiken. Op dit Eiland bevinden zich vefe duizenden Huisgezin, nen , waar van een ieder , by zo verre zy aan de Zeekus- ten wonen, vele boten naar zyn vermogen heeft, en in alle huizen, kiften en kaffen met deuren, floten en fleutelen hebben, en nadien men 'er hier en daar taamlyk wydvan een woont, zulks de een niet ligt iets by den ander kan la- ten maken, hebben ook zelfs de gering vermogende me- rendeels een SmifTe by hunne huizen, in welke een ie- der op zyne wyze meefter is, of ten minfïe zo goed hy kan arbeidt ; dus een ieder gezegt kan worden een Smit te zyn. In 't algemeen meent men, dat in oude tyden geen gebrek aan Hout en BofTchen in het land geweeft is; doch zulks is niet zeker : ten minfte is geen fpoor te vin- den, dat Pyn ofDenne-Bomen, ('t geen thans de foortvan Hout is, dat men het meeft in de noorderlykfte en veel kouder landen dan Tsland vindt) voort y ds op het Eiland geweeft zouden zyn , maar alleen Berken-bomen , die men 'er Boch aantreft In de aarde gravende vindt men hier en daar lÉJNfc vasYSLAND. ti daar overblyffels van oude Wortelen, die te kennen ge- ven, dat op verfcheide plaatfen Boflchen geftaan hebben, alwaar thans gene zyn. Nooit heb ik van vergaan Hout horen fpreken, 't geen zeer blaauw en hard is j doch dit zal denklyk de zeldzame foort van Hout zyn, die men aldaar in de aarde, vindt en de Zwarte Brand genaamt wordt. Dat Hout is zeer zwaar, hard en zwart, gelyk het Ebbenhout. Het werdt enigzins diep in de aarde in brede, dunne en taamlyk lange ftukken, ontrent als het blad van een tafel gevonden, ziet zeer gegolft uit, en ligt altoos tufTchen klippen en grote ftenen , weshalven boven en onder klip- pen zyn. Toen ik het eerft zag en noch meer toen ik enige (tukken 'er van uit de aarde haalde, twyrTelde ik, of het Hout was, en hieldt het voor iets verfteends ', doch vermits het zich glat maken en fchaven laat, fyne fpaan- deren van zich geeft, en doorgaans te bearbeiden is, be- hoef ik niet te twyffelen dat het Hout zoude zyn. On- dertuffchen is het zeer zeldzaam, en een naauwkeuriger onderzoek waardig, dan hier ten paffe zoude komen. §. XX. In het gantfche land vindt men doorgaans de Van de fchoonfte Weiden op het gebergte, werwaards het vee ge- in het dreven wordt en waarop het gedurende den gehelen zo-Und. mer graaft, tot dat in den herfft de koude begint. Op eni- ge plaatfen , voornaamlyk in Skaftefields-Syflel tufTchen de Jöekkn, gaan de fchapen het gantfche jaar door, ja zelfs het ene jaar na het andere, op het Veld, en werdt het vee 'er zo vet, als men wenfehen kan. Echter word het noorder gedeelte des lands wegens de Weiden het meeft ge- acht, vermits aldaar geen andere handel, dan met het vee en wat daar toe behoort gedreven wordt ; waartegen men zich in de andere deelen merendeels met de vifchvangft geneert, alhoewel 'er de Weiden hier en daar zo goed als in het noorder gedeelte zyn. Dat voorts het Gras in het noorder gedeelte veel fterker en fpoediger dan tegens het zuiden waft, is zeer natuurlyk, vermits het by wylen gebeurt 3 dat de Sneeuw op enige plaatfen niet YoorSt.Jan C 3 fmels Of ge zonde lmiden inYs. land iya. BESC HRYVING fmelt, als wanneer noch gene grasfcheuten gezien worden doch d.e tinnen ,4 ja zelfs ït dagen tot een elle hoÓTop'. fchieten, vermoedelyfc om dat de fteeds liggen blvvlnde Sneeuw het aardryk voor de vorft befchut hffft.en'hfc™ de Zon ..1 den vollen zomer den wasdom te fterker be* 7chM?' ï geeV° *? ïn *>« zuiden des lands "ie ge fchiedt, alwaar het aardryk niet altoos met Sneeuw bedekt is, maar bloot ligt en mitsdien de vorft den grond meer mdeel toebrengt Tot het majen van het gras gebru?ke„ de inwoonders oenTen, gelyk by ons, offchoon zo lang en breed met als de onzen, waar mede zy niet wel te recht l tlS"™" geraken ,f1r .P,Mtfe een ftuk 6™* hoWig is, gelyk men voornaamlyk in het zuidelyk gedeelte vindt • doch met hunne Seinen kan één perfoon°des daags ,0 rf^,vaiemen knds m het »«*»« tfmeieii. S 3 "vnLn „ ? udu kruiden> die i" r&mdva menigte ge- 7nrh gorden behoort, beha] ven het Lepelblad en% Z»rw£,de Angehca met vergeten te worden, welk iaatft- genoemd krmd gelyk bekent is, ongemeen' welig, groot 2Znmm!SVAUlS W1' dït de donders zich^fyde plaatfen van die wortelen tot hun voedfel bedienen en 'er zich zeer wel by bevinden. Het Lepelblad gTbra ken 1 T" WemAS°I by?* met' vermits ^ d0°r denbankeen goede gezondhe.d gemeten en niet meer dan andere men fchln met ene by zondere ziekte bezogt zyn ; doch van de Zurk, be - dienen zy ■zich op een' zekere wyze, om hunnen d f nk naamlyk hui van geftremdemelk,'er mede te vermenen endien drank noemen zy Sure; gelyk ook de Zuring wel' daarZynf,f *?*"* Sebruiken,> da" °™ """"en drank Sun daar mede te verlengen of te verdunnen. Het Fialla gras (dat ,s Rovn ffast1 is een' zeer gezonde fPys en heb SSSS2&* "' ""«""e^id, en fe^rt' om zy- nf/nl« fV khe,d en1nuJt g«g<*">- Het waft niet op wei- ng plaatfen.n het land, maar op velen en in grote me- n.gte weshalven de inwoonders, die op zodanige plaat- fin wonen, alwaar het gevonden wordt, het in grote me- nigte _ — van YSLAND, *3 nïgte verzamelen, om het gedeeltelyk zei ven te gebrui- ken en gedeeltelyk aan anderente verkopen. Zy, die ver- der van de Rotfen wonen, alwaar dat kruid waft, zenden by wylen menfchen met enige paarden derwaards, om het in grote menigte voor hunne huishouding te verza- melen, Velen zyn 'er, die geen meel in hunne huishou- ding gebruiken, wanneer zy genoeg van dit kruit hebben, vermits het in alle dingen even zo goed en voedzaam is. Het is een foort van mos, en waft altoos op de Rotzen, waar uit, offchoon 'er niets anders waft, echter haar nut blykt, en zy derhalven niet onvruchtbaar genaamt korinen worden. §. XXII. In den jare 1749 toen ik in Yfla.nd kwam , Van. vond ik op de Koninglyke Hove Beffeftedm een wel toege- Aard» maakten moeftuin allerlei moeskruiden, als Peterfelie, Sel-vruch" lery, Tym, Majorin, Kool, Wortelen, Rapen en Suiker- ten' erweten j kortom, alles wat men in de keukenen huishou- ding nodig heeft \ weshalven ik met waarheid zeggen kan , geen beter tuin met zodanige tuinvruchten gezien te heb- ben, vermits alles zeer wel groeide, en alle eigenfchappen van goede moeskruiden hadtj ook was de overvloed daar- aan zo groot, dat men voorts genoeg tot wintergebruik kon- de drogen 5 als by voorbeeld zuiker-er weten endiergelyken. Met eige handen heb ik een grote witte Raap gewogen , die ik twee en een halve deenfche ponden zwaar bevond ; en of- fchoon de andere doorgaans 20 groot niet zyn, waren zy nochtans zeer wel geflaagt. Aldaar hadt men ook Stekel. ofKruisbeziën,die rype vruchten droegen, weshalven ik geenzins twyffele, of allerhande Vruchtbomen zouden 'er voortkomen en vruchten konnen dragen , wanneer de zaak met een voorzichtig overleg nagedacht wierdt. De groot- fte zwarigheid zoude beftaan , om de Bomen onbefchadigt te konnen bekomen , vermits zy in ontyden vervoert worden, om dat de Schippers niet voor de maand MzyvmCoppenha- gen vertrekken, als wanneer de Bomen bereids uitlopen en enigen in vollen blóezem ftaanj echter zouden zy wei met de vereifchte omzichtigheid m zorgen naar Tslandgebra.gt koB» Van den Veld. bouw. i4 BESCHRYVING. konnen -worden, en zich aldaar herhalen en voortkomen. De KoniBglyke hoeve Bejjtfted is de enige plaats in het land niet, alwaar moestuinen gevonden worden; maar men ont- moet 'er ook by deBiffchops zetels, by de Laug-en Mei- mannen, enderhalven overal in het land inzonderheid m de noorderlyke diftriöen. By Skalbolt heeft men gelyk bekent is, zeer welgefloten koolgehadt; doch da :d« ^aard- vruchten niet alle tot een evengelyke volkomenheid ko- men, is aan het aardryk en de lucht niet toe te fchry- ven, maar aan die dezelve planten ; want als dezen de larde niet weten te bereiden, ten rechten tyde tezajen en de aardvruchten verder gade te flaan, is het niet te ver- wonderen, dat zy niet voortkomen. Dus heb ik twee moes- Tuinen op ene plaats gezien, die malkander t'enemaal on- aeWkXen, vermitf de eigenaars de moezery met even- Ie yk verftonden , en was dl een, die ^«™s *egen^ Ion en den wind het beft gelegen lag , de : flegtfte Een aanmerkelyk voorbeeld ten bewyze Wat de tuinen on- aangezien Yden ftrengen Winter zeer wel bebouw. jonnen worden, heb ik gezien aan een K-oolftruik die zeer laat 7n den'herfft van het jaar I?yo met rypzaad ,r de» tu n van den amtman ftondt, en die men verzuimt hadtm te» melen. Nochtans kwamen in de lente ^ tjmrjU een grote menigte Koolplanten voor den dag uit het zaad, t geen zich te dier plaatfe zelfs gezaait en alwaar dekool- flruik in den vorigen Herfft geflaan hadt, oflc hoon de Ydanders dien Winter voor redelyk ftreng h.elden en het zaad op de aarde byna bloot hadt gelegen in een zeei onvoordeeligen hoek van den tuin, alwaar geheel geen Zon in den Winter komen konde. §• XXIII. Alles wat in het vorig artikel ten aanzien van de gefteltheid van het aardryk en lucht in Tsland gezegt is,gbehoort ook hier, en beftift wel haaft het gene waa over hier gehandelt word, namentlyk of het veld I be bouwt kan worden en granen uitleveren ; want het aardryk dat tot de moezery bekwaam is en vruchten Seeft>£°K^ n* 4£* vaw Y S L A N D, W$ kwaam geoordeelt moet worden, om Granen uit te leveren Behalven dat het zeker is , dat het land weleer be- bouwt wierdt en aldaar akkers geweeft zvn, waar van noch vele hoeven den naam van akker dragen, als Jkre- kct Akregierde, Akrtnes en anderen, is zulks uit de oude islandjcbe wetten bewysbaar, waar in verfcheide Kapittelen van Zaadlandenen Akkers voerkomen , en gefproken wordt hoede t witten, daar uit voortvloejende, te befliflen \ geen gewis in 's lands wetten onnodig was, wanneer men den akkerbouw aldaar niet oefTende. Doch hoe die nutte zaken verloren gegaan zyn , en alle de menfchen aldaar hetp'oe- gen en zajen vergeten hebben, is niet wel te bepalen, ten ware men zulks zoeken wilde in de verichriklyke zwarte dood, die in t einde van de 14 eeuw een' zo grote me- nigte menlchen wegfleepte , dat de overgeblevenen niet rneerinitaat waren het land te bebouwen, 't geen federt allengs verzuimt en vergeten is, gelyk men na dien tydoofc niets van den Akkerbouw in de Jaarboeken vindt. Échter kondedoor den Godlyken byftand die zo nuttezaken wellkt weder het hoofd opbeuren, vermits op bevel van den Ko- ning verfcheide Boeren uit Denmarken en Noorwegen overge- zonden zyn, om den Akkerbouw weder in 't land in te voe- ren. Uffchoon de Yshnders geen' Granen in hun land heb- ben, kan men nochtans daarom niet zeggen, dat de geme- ne en arme man van geen Brood weet, vermits jaarlyks een' grote menigte Meel en gebakken Brood naar TslanJ gezon- den wordt ; want men iedere haven in 't land met tuflchen 1QJ?a 6n t0?nQa ?eeI en d*arb°ven voorziet naar het getal der mwoonders , die tot iedere haven behoren , zulks vordert. Daarenboven wordt gemeenlyk een derde 'gedeelte van de proportie van het Meel een iederehaven Éóe&vöegt en kopen de mwoonders van die beide foorten een ieder naar zyn vermogen enigen voorraad tot hunne huishoudin er, weshalven het enigen van dezelve gedurende het gantfcSê jaar niet aan Brood mangelt, terwyl anderen het in het te- gendeel zeer weinig hebben, offchoon echter zo niet, dat *^ men m %6 B E S C H R . Y V I N G men zeggen kan, datdegemenemanvan geen Brood weet- Behalven het Meel en Brood, t geen men Tüand toevoert, -watt aldaar op verfcheide plaatfen,inzonderheid 'mSkafftefields- Syffel een foort van wild Koorn , t geen tot Meel gemaakt en waar van Brood gebakken wordt. Dat meel is zo fchoon en goed, dat de inwoonders, alwaar het gevonden wordt, geen vat van het zelve voor een vat DeenJcbMeel zouden willen verruilen. Het gemelde wilde Graan of die foort van Koorn waft in bloot zand, zaait zich jaarlyksvan zei ven, en geeft fchoon ftroo, 't geen de daarom ftreeks wonende tot dek* king hunner huizen gebruiken : ook kan dit Graan ten be- wys dienen , dat aldaar te lande het Koorn zeer wel was- fen en ryp worden kan -y ten minften moeft dat Koorn , *t geen gewoon is aldaar te waffèn, door het land verplant en voor de inwoonders ingeoogft worden , wanneer men het met ernft behartigde. Vermoedelyk isheteenoverblyffei van het oude Zaad, 't geen weleer in 't land geweeft is^ en zoude in het toekomende welligt niet meer, uithoof- de van de Koninglyke fchikkingen ten beften van het land , voor wild Koorn aangezien , maar ten nutte der in- woonders voorgeteelt en algemeen gemaakt kunnen worden. Van de $• XXIV. Het Jlga Manna, of Zee-nettel, in 't ftW.' Meer- SU genaamt , wordt van het vee , inzonderheid de Schapen , en Zee- Wanneer het ebt, alomme gretig gezocht, waarom het gewas- üiet zeiden gebeurt, dat de Schapen zich als dan te verre in Zee wagen, en niet weder aan land konnen komen, wanneer zy op een kleine hoogte geraken, die by den: opkomenden vloed terftond overftroomt wordt. Al het vee gedyt 'er zeer wel van, en bekomt geen onaangenamen- frnaak. 's Lands inwoonders zoeken dat Zeegewas zo be- geerig als het vee, niet om het te drogen en het vee by gebrek van hooi voor te werpen, maar het zelf te eten,. en het aan anderen, die niet aan de zeekuften wonen, te verkopen, door wien het half zo dier als gedroogde vifch betaalt wordt, waar uit blykt, dat het niet alleen in kommerlyke tyden eenr goede fpyze voor de inwoonders is*. 2T ▼ am YSLAND. 27 is, maar ook ten allen tyden begeerig wordt gezoet en voor zeer gezond tot fpyze gehouden, weshalven ook hier- in de zee het land een zegen toebrengt. BehalvendatZee- gewas vindt men nog menigerlei Zeegras en andere Zee- kruiden die door het vee, (ook zelfs alwaar anderzins de nrZ^f^-ÏPl v8?"* *&* worden> vermoedelyk vermus de zdtigheid dier kruiden hun aangenaam is. De namen van dezelve zyn by de inwoonders zo veelvuldig en nSÊn a% ,di" "if* een' by20nd«e wetenfchap zoude uit- maken, dezelve alle te noemen en te kennen. Ook vindt men by wylen Corakn; doch vermits niemand begeerigis, ** tC Tl6"' bek0mt men ze zelden> ^ W bv toeval, naamlyk wanneer zy aan een vifchangel vaft ge- $. XXV De Beren worden 'er by wvlen gezien en kn ^c -,> men ^ he, Gnlnhnds d f ^ y^™' en,£g™e geen mlandfche maar vreemde dieren gehouden moeien^ worden enden inwoonders zo onaangenaam zyn, dat de-kndzyn- zen hun geen tyd gunnen zich uit te breiden; want zo dra een Beer voet aan land gezet heeft, en de Wrfnem zien, of zyn fpoor ontdekken, laten zy hem geen' ruft tot zy hem afgemaakt hebben; doch dit gefch?ed&r»et door f^ «?«nfch.p, maar meeft door een enkel mau ja wel zodamg dat wanneer het fpoor van een Beer naar a°annSteaftTnddnr0Hfftn>leidt' Zyn Vervo,Ser hem nakloutërt ""/a? ,en,doodt, 't geen gemeenlyk met een Snaphaan gefchied, hoewel men ook enigen vind, die alleen mefeen" Spiets den Beer te gemoet gaan en vellen, gefykTan een oud onlangs overleden man in het Noorden Noordè, -Ë - fel by Langmes [ alwaar de Beren merendeels in he land komen) ,0 zyn leven in de ao Beren omgebragt heeft waar toe hy, offchoon hy zeer wel met fchfetgeleer wil* om te gaan altoos maar een' Spiets gebruikte! waarmede "eenndoond°deed,S?v3de Beren lo W" dezdve aftoos aU leen doodde. Wanneer onvoorziens een Beer in het land een Menfch ontmoet, die buiten ftaat of niet gewend is D 2 hem BESCHRYVING hem te wederftaan, weet de zodanige hem behendig te ontvluchten; want hy het dier iets voorwerpt, waar mede 'het zich bezig houdt, en meeden tyds een want of handfchoenj want wanneer de Beer denzelven voor zich heeft, gaat hy niet van de plaats, voor dat hy den hand- fchoen en alle de vingeren omgekeert heeft , waar mede hy een taamly.ken tyd verfpilt, vermits hy zulks niet zeer behendig te doen weet , terwyl de perfoon tyd wint , om een goed gedeelte wegs voort te geraken, doch echter is het wel eens gebeurt, dat een Menfch dooreen Beer in Noorder Syffel omgebragt wierd. Dat voorts de Yslandert zo naauw acht geven , op dat geen Beer by hen zoude blyven neftelen, gefchredt gedeeltelyk,om het nadeel afte wenden, 't geen hun vee door die dieren Iydt, en ook ge- deeltelyk,. vermits hy, die een Beer ombrengt, een' zekere, premie voor den huid bekomt, die men den Amtman in naam vanden Koning overleveren moet, vermits het als een regale word aangemerkt , nadien de huiden der Groen* landfckBcren veel fraijer dan anderen zyn, en men witte , graauwe, bruine en gevlekte vind. Tan de §> XXVL De meefte Voüen dezes lands zyn Morroth^ (ge- ¥oflen, ]yk de Yslanders. die verwe noemen) gelyk ook een gedeelte hunner Schapen en onze Voilèn zyn. VVanneer men enige, zwarte vind, die echter zeer zeldzaam zyn, zyn het geen: inlandfche, maar die door het dryfys uit Groenland zyn o- vergekomen i ook vind men vele witten, maar zeer weinig blaauwen. De witte Vo(Ten zyn zo wel des zomers als Y winters wit, en veranderen hunnen verwen niet, gelyk ik zelfs meer dan eens gezien heb. Dus behouden ook de VolTen van andere verwen hunnen kleur, zo wel des winters als zomers, behalven ten tyde dat hunne hairen uitvallen, als wanneer, gelyk bekent is, alle dieren een ander aanzien heb- ben. Behalven andere middelen om de Vóflen te vangen, bedienen zich de Yslanders van een' lift , om vele VolTen te verdelgen, naamlyk, zy laten het ftinkend aas van een Paardeen verren weg rond flepen , en leggen het daarna op •2 v a n Y S L A N D. 29 op een' plaats, alwaar de Schutter een klein huis in een' hinderlage opgeflagen heeft, als wanneer de Voffen, den reuk van verre volgende, zich voorts om dat aas verzamelen , en de Schutter 3 of 4, te gelyk treffen kan j zulks op enen nacnt een gantfche hoop verdelgt kan worden. Weleer hadden zy tot het vangen der Voffen een' vinding, niet ongelyk de zogenaamde PVolfshoven in Noorwegen-, doch die thans niet meer gebruikt worden Voskoeken ontbieden zy zelden, vermits die hun te veel koften , en zy ook geen ho- nig hebbende, dezelve ontbieden moeten. §. XXV1L Men kan zeegen, dat de Paarden in Ysland Van de- van den aart der Noorweegfche zyn, vermits hunne voor- Paarden, vaderen aldaar uit Noorwegen zyn gebragt, offchoon ook enigen uit Schotland overgebragt zouden konnen wezen waar op de Tslanders in oude tyden groten handel dreven * weshalven in de Engelfche taal vele Yslandfche woorden voorkomen. De Paarden zyn niet alle even klein; doch de grootfte zowel als de kleJnfte fterk en taamlyk leven- drg, maar niet boosaartig enbytachtig: in het tegendeel heb ik nergens onder de Paarden geduldiger en gedweër gezien, dan de Yslandfche, offchoon wel enige onder hen boosaartig en bytachtig gevonden zouden konnen worden , byzonder onder de hengften , die , gelyk by ons, moedï.' ger zyn. De Paarden, die alleen in den zomer tot den arbeid gebruikt worden, gaan het gantfche jaar door in het veld , zonder m Stallen te komen , en bevinden zich daaiby zeer wel. Zy konnen met dt poten door tamelyk fcard ys liaan, en zich daar door den weg tot hun voedfelen fpyze banen. De Rypaarden, waar van een ieder zo veel heeft als hem behaagt en zyn vermogen toelaat, ftaan ge- durende den gantfehen winter op de Stal, gelyk bv ons De Paarden, die de Tslanders te veel hebben, of niet ge- bruiken , worden, na alvorens getekend te zyn, naar het gebergte gedreven, alwaar zy enige jaren achtereen blwen v en wanneer zy dezelve weder begeren, word volk derwaards. gezonden, die hen byeen dryven en met ftrikken vangen ,, D- \ wjr~ 3o — BESCHRYVING vermits zy dan wezentlyk wild zynj ja verfcheiden van de- zelve konnen op het gebergte geboren wezen, die als dan door den eigenaar gelyk de anderen getekend worden. On- der die wilde Paarden vind men moedige en fraaije Heng- ften , die hun Serrail dapper verdeedigen, debereede man- fchap,die haar vangen wil, durven aantaften, en ook dik- wils de jonge Henglten uit loutere yverzucht doden. Wan- neer men die wilde Paarden in haar?, of 6. jaar opvangt en temt, worden zy gemeenlyk de fchoonfte Paarden, bly ven fteeds vet, en fchromen de koude des winters niet, vermits zy van den beginnen af als Veulen daar toe gewend zyn , gelyk dan ook de Paarden, tot het arbeiden gewend, en die gedurende den gantfchen winter in het veld gaan, zich des zomers zeer wel in 't vleefch en beter bevinden , dan men zoude konnen verwachten. Des winters zyn de Paar- den met lange en dikke hairen voorzien, die haar in de koude zeer nut zyn; doch in den zomer vallen die hai- ren uit, en worden die Paarden weder glad. Vande §• XXVIII. Offchoon op enige plaatfen des lands, naam- Schapen, lyk in Skaftefidds-Syflel) de Schapen jaar uit jaar in op het gebergte gaan , ('t geen eigentlyk maar alleen van de Ha- meien te verdaan is,) gefchied zulks niet overal, maar werd veel eer in de noordelyke en zuidelyke gedeeltens van het land, en met een woord alwaar de Veefokkery geoeffend wordt , al het vee , de Schapen zowel als de Often en Koejen, des nachts in den winter op de Stallen gebragt en vele dagen achtereen daarin gehouden, als het weer ruuw fchynt en zware Sneeuw te verwachten is; en mitsdien heeft een ieder in het gantfche land zyn Schaapftal, waar in te midden over lang een kribbe met hooiftaat, zulks de Schapen aan de beide zyden 'er uiteten konnen. Ik zelf heb 3,4, ja 5 van zodanige Schaapftallen by ene hoeve gezien , in welke de Schapen naar hunnen aart af- gezonden waren , invoegen de Lammeren, Hameien , Ram- men en Ooijen ieder alleen (tonden. In Guldbritige Syjfèl en op enige andere plaatfen, alwaar men zich weinig of zei- m " va n YSLANR Jï zelden op de Schapenfokkery toelegt , heeft men zelden Schaapsftallen, en moet ik ook zeggen, dat men dezelve zelden nodig heeft , want gedurende de beide winters die ik aldaar geweeft ben, gedoogde het weer zeer wel dat de Schapen den gantfchen winter in 't veld konden biyven, behalven alleen 3 of 4 weken, wanneer enigen, die met hunne Schapen beter dan anderen omgingen de Lammeren alleen in huis namen, en hun voeder ga- ven , vermits de Lammeren, die noch geen jaar oud zyn de koude zowel niet konnen uitftaan , als de oudere Scha- pen. Ook heb ik Schaapftallen door de natuur gemaakt gezien , die vele 100 Schapen konden omvatten en werwaards zy zich ook werkeiyk begaven , wanneer het zeer kwaad weer maakte. Die holen heb ik altoos ;op zodanige plaat- fen gevonden , alwaar weleer aardbranden geweeft zyn en mitsdien de aarde aldaar zeer uitgeholtis, en zyn derhalven: die holen den Schapen beide in den winter en zomer zeer nut, vermits zy zich des winters in kwaad weer daarin verfchuilen konnen, en des zomers overvloedig voedfel hebben , hoewel zy ook aldaar aan den anderen kant hun- ne ergfte vyanden ,de Vofien, vinden , welke 'er zich gaar- ne in onthouden, zowel wegens de vele gaten, die 'er in zyn, als den vetten buit, die zy 'er maken konnen, Nooit ziet men de Schapen de Paarden navolgen, om door het Sneeuw te geraken, want zy 20 wel als de Paarden een* opening tot op het Gras konnen maken. Doch wanneer de winter te ftreng is, komen zy, gelyk ik gezegt heb, mde Stallen ; ook eten de Schapen geen Mos, maar zoe- ken altoos het Gras 't geen ik nooit gehoort heb dat hun zo zeer ontbroken heeft, dat zy uit groten hongerde {taar- ten der Paarden zouden af eten. Offchoon de Tshnders Stallen voor hunne Schapen hebben, en dezelve daarin ge- durende den winter voederen , dry ven zy ze nochtans, wan- neer de Sneeuw niet hoog ligt, en het weer zich ten goe- den fchikt, naar het veld , zo ter ververfching^ als om >ër hua voedfel te zoeken en ondertufëhen het hooi te befps^ ieJ3i m^^^' 32 BESCHRYVING ren; want 'er veel toe zoude behoren, als een man 3 , 4, ja 500 Schapen gedurende den winter van voeder zoude moe- ten verzorgen. Naar het Zuiden, en in zodanige plaat- fen van het land, alwaar de handel niet voornaamlyk met vee gefchiedt , is de hoede der Schapen flegterdan in het noorden, en wordt 'er het vee zelden op de Stallen gebragr, vermits 'er de Sneeuw op het vlakke veld niet boven een' hand breed hoog ligt; ook werden aldaar geen Schaap- herders gehouden, en de veehoedery is'er zeer gering; daar in het tegendeel in de noordelyke en ooftelyke diftriden en voorts overal, alwaar de veefokkery de voornaamfte be- zigheid is, de inwoonders ieder een harder by de Schapen houden , die 'er daaglyks by is en niets anders te doen heeft; hebbende die harder een of twee Paarden tot zyn dienft, en een paar afgerichte Honden, die hy gebruikt, om de Schapen byeen te dryven. Weinige Schapen in Tsland hebben 4 hoornen en by wylen noch een kleiner , die men voor het vyfde houden kan, en worden de raarfte onder dezelve uitgezocht en ter vereering naar Coppenhage en Gluckftad gezonden, weshalven men niet zeggen kan dat de Ysiandfche Schapen gemeenlyk meer dan 4 hoornen heb- ben; want men ondereen' gantfche kudde van 500 fluks naauwlyks 4 of 6 vindt, die 4 of ten hoogften 5 hoornen hebben; konnende noch min met waarheid gezegt wor- den, dat zy tot 8 hoornen en onder dezelve menigmaal een voor in den kop zouden hebben. Onder de vele duizen- den Schapen, die jaarlyks naar de handelplaatfen gebragt worden, zyn gewis velen zonder hoornen, en alleen weini- gen met meer dan 2 hoornen , welke laatftgenoemden wegens hunne zeldzaamheid meer dan andere gelden, waar uit ook blykt, dat het niet zeer gemeen is, dat de Scha- pen meer dan 2 hoornen hebben. Men vergift zich door vaft te ftellen, dat de OiTen en Koejen aldaar hoornen zoude ontbreken; want ik zelf in de zuidelyke diftriéten des lands, en waar ik ook elders geweeft ben, vele Koe- jen met hoornen gezien heb; behalven dat in het noorden de van YSLAND. Vi de gehoornde OlTen en Koejen meerder in getal zyn , dan die hoornen zouden ontbreken. §. XXIX. Op vericheide plaatfen worden Bokken en Vande Geiten in menigte gevonden, byzonder in Noorder- Syffel, Bokken alwaar, en zo ook 'm andere Diftrióïen, kleine Boflbhen , en Gei" , KreupelbofTchen en Struwellen zyn, en men een derde ge- ten' deelte meer Geilen dan Schapen aantreft j daarenboven vindt men ook in het ooftelyk gedeelte des lands en voorts elders vele Geiten , die aldaar zo gemaklyk gehouden wor- den, dat zy zeer goede en overvloedige melk geven, gelyk ik zelf gezien heb. §. XXX. In Tsland heb ik zo goed Rundvee als in Den- yan ^ marken , en zo wel gevpeden Oflen en Koejen gezien , alsOflenen men zoude konnen wenfchen. De Koejen geven aldaar zo Koejen. veel melk, als zy van goeden aart zyn , want daarin is, gelyk ook elders, het onderfcheid zeer groot. Men vindt Koejen, die daaglyks zo pinten melk geven, doch die zyn ook van den beften aart, anderzins geven zy daaglyks 10 of 12 pinten en de flegfte minder. In de zuidelykedeelendes Jands, alwaar de rechte V ifchplaatfen en die derhalven volk- ryker dan andere diftricten zyn, weshalven 'er ook meer Koejen yereifcht worden, doch minder Gras en Hooi is, Zyn de inwoonders gewoon, de Koejen het nat, waarin zy hun Vifch gekookt hebben , en ook de graten van den Vifch, na dat dezelve murw gekookt zyn, voor te zet- ten. Hier aan zyn de Koejen zo zeer gewend, dat zyhet gaarne eten, gelyk het haar ook zeer wel bekomt en als een verfriïïing voor haar is , waar van zy goede melk ge- ven. §. XXXI. De Melk wordt 't zyraauw, of gekookt, door Vande de Tslanders niet zo zeer tot artzeny als voedfel gebruikt; Melken ook zyn zy van gevoelen, dat de zieken geen' raauwe melkc5?nk moge gebruiken , maar men dezelve voor hun koken syrel ^ moet. De voornaamfte en gewone drank der inwoonders beftaat, gelyk den Heer Anderfin naar waarheid bericht, in hui of wei , die zy op de volgende wyze bereiden. Zy E ma- 34 BESCHRYVING maken Si htm boter van zoeten room of zaan , en doen vervolgens de overgebleve dunne of botermelk onder de andere melk , waar van de room afgenomen is. Vervol- gens word zy gewarmt, en laauw of half warm geworden zynde, 'er Leb of Kaaslub in gedaan, om haar te doen ftremmen. Voorts hangt men dezelve in een linnen doek op, om het dunne of de hui 'er te doen aflopen, waarna het dikke tot fpyze , en het dunne of de hui tot drank ge- bruikt wordt. Het eerfte noemen zy Skior en het laatfte Syte. Wanneer die drank oud wordt, wordt zy niet goor en drabbig, maar hoe ouder hoe klaarder, zulks men haar in plaats van goede wyneek gebruiken en 'er iets ter bewa- ring voor het verderf in leggen kan. Daarom is 't, dat de inwoonders haar, wanneer zy ondrinkbaar geworden is, met water vermengen, verdunnen en verlengen. VanBo- §, XXXIL Nadien in het land een grote voorraad van "ren melk is, wordt 'er dèrhalven ook veel Boter gemaakt, aas' en zulks altoos van zoeten room, gelyk hier boven ge- zegt is j ook maakt men 'er Kaas, doch niet alomme, ver- mits aan den enen kant de inwoonders die konft niet ver- ftaan, en zy aan den anderen kant 'er gene lief hebbers van zyn, maar veelliever Skïór en Syre van de melk ma- ken. De Boter in Tsland wordt doorgaans niet gezouten , en die gewoonte heeft zo zeer de overhand genomen, dat men in gezouten Boter geen fmaak vindt. Ik fpreekhier van den gemenen man en het grootft gedeelte der inwoon- ders, vermits men velen vindt, die in Denmarken aan de gezouten Boter gewend zyn, en dezelve ook doen zouten. Doch nadien daar toe het Zout gekogt moet worden , en zulks den gemenen man tekoftbaar valt, is men tot de gewoonte gekomen, de Boter ongezouten te eten, welke hun ook veel beter dan de gezouten fmaak t : en wie doch kan van eens anders fmaak oordeelen , of dezelve berispen? Hoede J. XXXIII. Tot het (lachten van het Vee bedienen de Yslan. elanden zich van twee middelen, naamlyk het te kollen, of mét een dun Penmes in den nek te fteken, en het dus dera bun te vam Y, SLAND, 3ï te doden, en wanneer het dier in ftukken gehouwen is,Vea gebruiken zy het vleefch merendeels verfch 5 doch het te- flaP™ gens den winter tot hunnen voorraad flachtende, hangt de^J^h gemene man het ,„ den rook, en bewaart het dus; ifvoe-Sh n.h gen zeer weinigen hun vleefch zouten, vermits, zy gelvkdelea. gezegt is, daarin weinig fmaak vinden, en noch veel min- der door het Zeewater halen. zvn S'iL^' ,vo°»y«s Zwynen in Mand geweeft Van de J"lr l u 5? ndfrileiduit de benaming, die verfcheideZwynen. jtdAo V f »?> ^«e-Sparde , Smm. Hage , Smn-Vóllum deren ÏÏ'^ de °T™k> waarom d* inwoonden die dieren niet houden noch aankweken, is, dat de Zwvnen ^ToftbaTrT'F" ff GrJ'SVeldeD verderven, en heK HnnH.n T^ vaile" > dezelve fterk te doen toeneemen. zdf^nZt a"e- ^en ^ri^ers niet alleen, m ar zelfs in grote menigte, inzonderheid de eerftgenoemden welke gedeeltelyk door de Herders gebruikt lorde . om ton vee te bewaren; weshalven men^ie"hgt een Herdeï z-et, d,e geen Hond by zich heeft. Gedeehelyk gebruikt men ook de Honden te huis by de woningen , om het vee t geen rondom de woningen en huizen ligt , van de omtui'- n ngen af te houden. Voorts hebben zy zó ve"e Honden dat men naauwlykseen menfch ziet gaan of rvden dS een of meer van die dieren by zich heeft Katten hébben zy zo veel met: echter zyn hun dezelve van nu" om de velt PS figffifi Jtn" 2 ^ ^cUVÊ ^ fi. r ingSigr noigtde l de oof '^ SSSffifer worden die dieren door MSwS'uSjSSS? welke enige tonnen Gerft, Bonen en Wikkel Cl' dezelve daar mede te voederen, en gebruik van h'unTe E 2 Eye- Van Wild- gevo- geit, Van Roof vogels. Van Aren- den. BESCHRYVING Eyeren te konnen maken. Voorts vindt men 'er een' gro- te menigte wilde Enden, Berghoenen en dergelyken , zulks het den inwoonderen op zekere tyden des jaars aan gene Eyeren van wilde Vogelen ontbreekt, die zeer wel fmakende zyn, en zy in groter overvloed hebben, dan dat zy die alle verfch zouden konnen vermannen ; wes- halven het dwaas zoude wezen, tamme vogelen tot hun- ne merkelyke koften te houden, nadien zy zo veel wilden hebben, die hun niets koften. § XXXVI. Onder het edel Landgevogelt kan men, bui- ten de grote Snippen en Berghoenen, ook alle foorten van Snippen , Berghoenen en andeFe Snepvogelen tellen , die op het Eiland in zo groot een' menigte zyn, als ik op an- dere plaatfen ooit gezien heb. De Manden ichietende Berg- hoenen in zo groot een' menigte, dat men altoos van de- zelve genoeg te koop bekomen kan. Zy vangen genen van dezelve, dan die de Valkeniers gebruiken , om daar mede de Valken te vangen, en dezelve zyn zeer moeilyk te verftnk- ken , vermits zy allerwegen hun voedfel vinden , en derhalven niet ligt in de gefpannen ftrikken gelokt konnen worden ; weshalven de Valkeniers doorgaans Duiven en Hoenderen houden , om tot het vangen der Valken te konnen gebrui- ken, wanneer hun de Berghoenen ontbreken, 't geen een bly k uitlevert, dat men dezelve niet ligt vangen kan. § XXXVII. In het land vind men gene andere Roofvogels y dan Arenden, Valken en enige kleine Havikken en Rayens. Van de laatftgenoemde foort is aldaar een taamlyke menigte; doch van de andere veel minder; en ware het tewenfchen, dat men een' menigte Valken in Mand vond, die den in- woonderen zeer wel te ftade zouden komen. K XXXVIII. De inwoonders kennen maar eene ioort van Arenden, die ik zelf gezien heb en my redelyk groot voorkwamen. Men weet ook niet, dat zy het vee grote fchade zoude doen; want zulks aan de jonge Lammeren zoude moeten zyn : doch vermits de inwoonders , gelyk ik reeds ge- zegt ■■ ■ 2" van YSLAND. 37 zegt heb, hunne Schapen en Lammeren vlytig hoeden % blyft voor de Arenden zeer weinig ten beften. Ik heb de Arenden dikwerf op het ftrand by de Zeeboezems gezien, alwaar zy hunmeefte aas van een5 zekere foort van VifTchen zoeken, die zich ophouden, alwaar grondig water is ; ook weten zy zich zeer wel te behelpen met den roof, die zy den Valken en Havikken ontjagen en van dezelve pionde- ren, vermits de Arenden zo behendig als zy niet zyn , om op een Berghoen of anderen wilden Vogel te vallen; doch dat zy Kinderen van vier of vyf jaren weg zouden liepen , daar van heeft men nooit in het land iets gehoort. §. XXXIX. Gelyk de inwoonders maar eene foort van Van Ha, Arenden kennen, zo ook kennen zy maar eene foort vanvikkea. Hayikken , waarvan ik zelf enigen gezien heb. Dezelve zyn klein, gelyk onze Sperwers, en konnen niet onder de ontfag- lyke Roofvogels getelt worden,zo om dat dezelve in geen gro- te menigte zyn, als om dat zy maar alleen op kleine vo- gels, als onze Muflchen of een klein Kuiken , 't geen hun voorkomt, vallen. In Tsland worden geen' Havikken ge- vangen; maar op de Schepen een 'goed ftuk weegs van land, gebeurt het dikwils, dat het Scheepsvolk des nachts zulke kleine Havikken vangen, die zich om te ruften op het Schip nedergezet hebben. §. XL. '£r is maar eene foort van Valken ; doch de Va» mannetjes zyn een weinig kleiner, dan de wyfjes, waaruit Valken, de dwaling fpruit, dat onder hun verfcheide foorten zyn. Betreffende de kleuren , dezen zyn wit half wit en graauw, en kan het gebeuren, dat een neft jongen van eenerlei kleur gevonden wordt, 't geen by de inwoonders een' zeer bekende zaak is, vermits zy zulks te meermalen bevonden hebben. Ik kan verzekeren, dat byna alle de Valkennes- ten in het land bekent zyn; want een ieder Valkenvanger zich in zyn diftricl: zeer naauwkeurig toelegt, om dezelve te ontdekken , zyne vangft daarnaaar in te richten , en zyn netten niet verre van daar te fpannen. Behalven de Valken, die in het land neften maken > komen ook dikwils E 1 des BESCHRYVING des winters enigen uit Groenland over , die merendeels wit zyn, en door de Valken vangers vliegende Valken genaamt worden, vermits zy gene neften in het land hebben. Dat de Tslandfche Valken de beften onder allen zyn , is alomme bekent; want gelyk een noorweegfche of andere valk maar al- leen twee jaren tot de jagt dienen kan,kan zenTslandfche twaalf en meer jaren daar toe gebruikt worden, en is daarenbo- ven groter en van beter eigenfchap, dan de anderen. De reizende Valkenier komt jaarlyksmet een of twee be- dienden met een Schip van Holm naar Bejfefted, alwaar 's Konings Valkenhuis ftaat; doch vangt geen' Valken in 't land. In een ieder diftricl van Tsland zyn Valkenvangers, die daar toe brieven van den Amptman hebben, en mag niemand dan dezen, een ieder in zyn diftricl, dezelve van- gen. Zy alle zyn Tslanders, en winnen daar mede goed geld, wanneer het geluk hun gunftig is. Na dat de be- kwaamde uitgekozen en de onbekwame afgekeurt zyn , ontfangen de Valkenvangers op bewys van den reizenden Valkenier van 's Konings landvoogd i$ ryksdaalers voor een witten Valk, 10 ryksdaalers voor een half witten, en noch daarenboven een' gifte van 2, 3 ,of4 ryksdalers. Voor een graauwen Valk bekwamen zy weleer 5* ryksdalers ; doch federt enige Jaren heeft de Koning hun voor een ie- deren graauwen Valk 7 ryksdalers toegelegt. §. XLI. Uilen vind men in Tsland niet, wat benaming men dezelve ook zoude willen geven, en kan derhalven daar van alhier niets gezegt worden. §. XLII. De Ravens zyn aldaar, gelyk elders zwart, Ravens.en van een zelven aart als de anderen, naamlyk diefachtig, weshalven zy zich in menigte aan de woningen of hoeven onthouden. Buiten de Landvogelen , waar van de heer Ander/on gewagj maakt, vindt men in Tsland noch vier of zes foorten kleine Vogelen, die ik geloof dat in Denmar- ken niet gezien worden. De Tslanders hebben byzondere namen voor dezelve. Ene foort van dezen noemen zy Snee-Tnlingen^ vermits zy zich naby de huizen ophouden , wan • Van Uilen. Van van YSLAND. 19 wanneer het gefneeuwt heeft. Zy zyn gelyk onze Mus- fchen en fmaken zeer wel. -Alwaar MufTchenin de Heilige Schrift gemeld worden , ftaat in den Tslandfihe Bybel Tit- hng\ doch zyn die Vogelen niet gelyk in geftalte ofverwe. Voorts acht ik het de moeite niet waardig, die kleine Vo- gelen verder te befchryven, vermits 'er niets zeldzaam* aan is. §. XLIII. Offchoon waarlyk een' grote menigte Strand- Van vogelen m Tsïand zyn, kan ik echter gewis verzekeren ,Str™d' dat onder de inwoonders aan den Zeekant weinige zyn , die ter™ hen niet alle kennen of hunne namen weten. De weinige gds. klippen, die hier en daar onder het land liggen , en de kleine onvruchtbare Eilanden, die mede niet veel in getal zyn , werden van verfcheide foorten van Watervogelen bewoont, zo dat zy, gelyk de heer Ander jon zeer wel zegt tenemaal wit van vogeldrek fchynen; doch die Watervo- gelen zyn 'er echter niet in zo groot eene menigte, dat zy genoegzaam met vele zwarmen de zee tot op 12 of 1 8 my- hn van het Eiland zouden bedekken , maar wel digt by het land en ter plaatfè de Watervogelen in de hogeenfteile gebergtens ontelbare neften hebben ; doch zulks is niet algemeen en om het gantfche land, vermits in het tegen- deel het land op de meefte plaatfen aan den zeekant zeer vlak is, weshalven men 'er weinig Watervogelen vindt behalven wanneer een heir Haringen aankomt, die de vo- gelen volgen en op dezelve nedervallen, 't geen een blyde mare voor de VuTers is; want dan komt ook een' menigte Dorfch en andere ViiTchen, welke de Haringen van onde^ aantaiten, gelyk de Vogelen van boven. De Watervogels houden zich jaar uit jaar in by Tsïand op; weshalven het een' vergiffing van den heer Ander fan is, ie zeggen, dat het geringfte gedeelte dier vogelen op Ts. land zoude overwinteren; want zulks alleen plaats heeft on- trent enige vogelen, als Snepvogelen , wilde Ganzen en anderen ; doch van de Watervogelen kan men het niet zeg- gen, die hunne woningen fteeds in de hoge en fteile oe- vers- 40 BESCHRYVING vers des lands hebben, gelyk ook op de Klippen m de Zee en op den Holm, die hier en daar te vinden zyn, alwaar zy hunne jonge uitbroeden. De ware oorzaak waarom zich zo vele Zeevogels rondom het land ophouden s de grote menigte van allerlei foorten van Viflchen waarme- de de grote God het land begenadigt heeft, gelyk de heer Ander fon zeer wel aanmerkt. . , Van de Zeevogelen noemt de gemelde heer inzonder- heid den Zee- meeuw, en zegt, dat dezelve een zekere we k fmakende Vifch, Runmagen genaamt en een Karper me ongelyk, uit de zee haalt en te lande brengt 9 _\ ffidi. dellvTvan eet, en den overigen Vifch voorts lijmen laat. Die Vifch, hier Runmagen genaamt, heet iÉmagen, en is de Vifch, die wy een Steenbyter noe- men; en nadien zich de Viflchen zeer naby het land op- houden, daar het water op. zyn laagft is, verraffche de Zeevogels daar van een' menigte , en zo ook de Zee-meeu- wen, die 'er het ingewand van eten, doch de zogenaam- de Zwartvogel haal! meer of immers zoveel Viflchen uit de Zee als de Zee-meeuw, en die Vogel, maar met de Meeuw, eet maar alleen de lever. Voorts zyn de Kin- deren merendeels zelven goede Vmchers genoeg, om dien Vifch te vangen, want zy zeer ligt te water konnen gaan en dezelve uit de Stenen halen, als by de eb het water flests een hand breed hoog ftaat. • . TxLIV De Zwanen en wilde Enden verlaten het land eettoe des winters niet , weshalven ook niet gezegt kan wor Strand. den dat 2y in het voorjaar komen. Des Zomers houden zv zich in de zoete wateren binnen het land op, en des Winters, wanneer die wateren toegevrozen zyn, zoeken zy het ftrand en open water, als wanneer men zo ja zom- tyds enige honderden by een ziet, welke ****** Voorjaar weder naarde zoete wateren begeve ,, en aldaar hunne ioneen uitbroeden; zulks ik nooit meer L wanen en Ënffdan in YslaJ gezien heb. . De Zwanen , dan houden zich in grote menigte jaar uit jaar in in Tsland Van vogels. z- van YSLAND. 4* op en liggen en broeden hunne Eyeren in de zoete wa- teren binnen 's Jands uit. De Eyeren zyn, gelyk be- kend is, groot, waar van de inwoonders een' taamlyke menigte verzamelen, vermits dezelve zeer goed tot fpy- ze zyn. Wanneer het tyd is, dat de Zwanen hunne Ve- deren laten vallen, en niet wel vliegen konnen, verzame- len zich enige inwoonderen, en trekken naar het geberg- te en de zoete wateren, alwaar zy dezelve vervolgen doodflaan en 'er zeer goede Spyze van bekomen j inzon- derheid fmaakt de borft van de jongen, behoorlyk toebe- reid zynde, zeer wel 5 doch het beft van de Zwanen zyn de Dons en Vederen, die men van haar bekomt, en 'er veel geld van maakt} ook fchiet men op andere tyden van het jaar de Zwanen, en gemeenlyk meer dan een teffens, vermits zy hoopswyze byeen gevonden worden. §. XLV. Wilde Ganzen zyn niet beftendig in het land, Van maar komen in het voorjaar, en vliegen in den herfftwiide weder weg. Men heeft den heer Ander fon alleen vanGanzen« twee foorten bericht gegeven, naamlyk van Margees en Hel[ingen\ die beide iets groter dan een grote End en de Heljingen weder een weinig groter dan de Mar- gees zyn , en witte vederen hebben. Behalven die beide heeft men nog drie andere foorten , die veel gro- ter zyn en graauwe Ganzen genaamt worden, offchoon de 2 standers weder een byzonderen naam tot een ieder van dezelve hebben. Het onderfcheid beftaat voornaam- Jyk inden Snavel en de Poten, vermits de ene foort ro- de, de andere geele, en de derde zwarte Snavels en Po- ten heeft. Voorts hebben zy donkergraauwe Vederen De graauwe Ganzen zowel als de Helfingen en Mareees zyn alle welfmakende. & Of alle, die in 't voorjaar in 't land komen , aldaar bly- ven en jongen uitbroeden, is onzeker, vermits men ge- zien heeft, dat van de noordelyke hoeken des lands een' grote menigte de reize naar het noorden voortzettede, zulks zy maar enigzins op het land uitruilen 3 doch on- F der- BESCHRYVING dertiuTchen en terwyl zy door het land trekken, moeten zy niet weinig tol betalen, vermits zy yverig met Snap- hanen belaagt worden, zonder welk geweer °men genen van hun bekomt j ja zelfs noch bezwaarlyk , dewyl zy zeer fchuuw zyn, en niet ligt iemand na by hun komen kten, maar, wanneer zy op het land uitruften , fchild- wachten uitzetten, die een alarm maken, zodra hun ie- mand nadert, alswanneer zy terftond de vlucht nemen. Zy, die binnen 's lands blyven, worden allengs tammer, zulks men by hun komen en hun fchieten kan, anderzins kanmen,gelykgezegtis, hun bezwaarlyk bekruipen. Wan- neer zy in het land komen , ziet men vele honderden in eene vlucht. Van §. XLVf. De Tshnders weten wel tienerlei foort van wilde en Enden , ieder met een byzonderen naam te noemen , van Enden, welke z? zes r°orten tot hunne fpyze gebruiken, en die zeer wel fmaken. Van alle de foorten, die ik in Den- marken ken , heeft men 'er ook , en wel noch meer. De zulken, die het beft fmaken, zyn zeer klein, en byna niet groter dan een Duif, welke de Tslanders Oert-Enden noemen, vermits zy zich gaarne by de wateren ophou- den, alwaar de meelte Oerter, dat is kleine meeren zyn y doch van die foort vindt men zo groot een getal niet, als wel van de anderen. De meefte Enden zyn derhalven eetbaar en welfmakend, offchoon de heer Jnderfonfchryfty dat de meefte wegens hunnen traanachtigen fmaak zeer onaangenaam en walgelyk zyn. Die dus fmaken worden door de Tshnders zo min als door anderen gegeten ; en van alle de Zee- vogels, welke eigentlyk de zulken zyn, die een traanachtigen fmaak hebben, eten zy maar alleen drie foorten, naamlyk de Langvigen, Lunden en Alker, die niet zeer naar traan fmaken. Onder de Enden kan men ook den Eidervogel tellen, welke voor Tshnd van een groot gewigt is, wegens het groot nut en voordeel 't geen de inwoonders van zyne koftelyke Eyeren en Dons genieten. Het mannetje is ongevaar zo groot als een Gans ^T van YSLAND. 45 Gans , en heeft voorts vele witte vederen ; daarentegen is het wyfje n'iet veel groter dan een End , met donkerbruine vederen, doch iets witter onder de borft. De grootfte menigte van dezen vindt men rondom het land , doch meert naar het weften , vermits zy aldaar de meefte Eilanden vinden, die de vogelen het lïefft, tot hun onderhoud zoe- ten. Naar het noorden vindt men ook een gedeelte ; waarom men bedacht ge weeft is, kleine Eilandtjes te ma- ken, alwaar te voren genen waren, om aldaar den Eider- vogel voor te planten, vermits de inwoonders het groot voordeel begrepen, 't geen hun dezelve verfchafte» Hy zoekt woefte en onbebouwde kleine Eilandjes, om daarop te wonen en zyn neft te bouwen ; maar wanneer hy wel bejegent word, woont hy ook gaarne by menfchen , ja zelfs naby hunne huizen 5 doch alsdan doen de inwoonders al hun vee en voornaamlyk de honden naar het vafteland voeren, wanneer zy op een Eiland wonen. Zeldzaam is het, doch ik heb het zelf gezien , dat de Eidervogel ook op het vafte land zyn neft bouwde $ doch dan hadden de menfchen 'er gelegenheid toe gegeven, vermits zy met denzelven wel omgingen en hem niet ftoorden , en op die wyze konneri de menfchen tufïchen die vogelen rond gaan, wanneer zy op de Eyeren zitten, ja zelf hun een of tweemaal de E ve- ren tot fpyze ontnemen, vermits de Vogel zitten blyft en zyn .neft ten derdemaal met Eyeren voorziet , en zyne jongen uitbroeidt, welke het volgende jaar op die plaats blyven, en zich fterk vermeerderen, wanneer men wel met hen omgaat. Het voordeel, dat zy van den Eider- vogel genieten, beftaat in zyne Eyeren en Dons. Wanneer die Vogel zyn neft bouwt, plukt hy het Dons uit zyn* borft, om de Eyeren te beter te verwarmen, en legt vier Eyeren ter grootte van onze Ganzen Eyeren van groene verwe. Zodra hy zyn neft gemaakt en heteerft zyne Eye- ren gelegt heeft, komen de menfchen , die de plaats toe- behoort, en nemen zowel de Eyeren als het Dons weg, en verftooren dus het neft, als wanneer de Vogel zich op F z nieuw 4* BESCHRYVING nieuw plukt en "het neft weder van Eyeren voorziet, ia mening dezelve uit te broeden, doch 't geen hem mift; want zo dra men merkt, dat de tweede legging der Eye- ren gefchied is, werden weder het Dons en de Eyeren weggenomen. Hierna keert de Eyervogel ten derde ma- len geduldig te rug, bouwt weder zyn neft, en plukt zich ; doch nadien het wyfje haar tot de eerfte netten het meed geplukt heeft, komt thans het mannetje haar te hulp en plukt zich mede, weshalven het laatfte Dons het befte en witfte is, vermits de mannetjes wit onder deborft, maar de wyfjes in het tegendeel bruin zyn, en als dan legt zy ten derdemaal hare Eyeren; doch wanneer deze weder weggenomen worden, legt zy gene meer, noch bouwt aldaar nooit weder haar neft, maar zoekt in het volgend jaar daar toe een' andere plaats, weshalven goede huishouders zeer wel acht geven, dat zy na de derde leg- ging hare Eyeren behoudt en gelegenheid bekomt, om de- zelve uit te broeden ; want men alsdan zeker kan zyn , dat zy het volgende jaar met hare jongen weder komen en in plaats van één, twee of drie neften maken zal. Wan- neer nu de jongen metdeoude het neft verlaten hebben, word het Dons ten derdemalen uit dezelve verzamelt, en op die wy- ze bekomen de inwoonders tweemaal Eyeren en driemaal Dons van ieder neft. Hier uit blykt, wat nut en voordeel het den zulken aanbrengt, die het geluk hebben, dat ve- le duizenden neften by hen gebouwt worden, waar door zy een' menigte Eyeren en Dons verkrygen. De Eyeren der .Rider vogels zyn van een zeer goeden fmaak, en zo goed als onze Hoendereyeren. Het levendig Dons , dat de Eidervogel zich uitplukt, is, wel is waar, het befte, doch echter zyn het Dons en de Vederen, die men van den VogeT op een' andere wyze plukt, mede goed, doch de huishouder gedoogt niet, dat de Eidervogels gefchoten worden, of dat men een Snaphaan naby hun loft, inzon- derheid niet, wanneer zy hunne neften maken, op dat zy niet van die plaats zouden wyken. §. XLV1I. In — _ ..' van YSLAND. 4? §. XL VII. In Tsland kent men flegts eene foort van Duike- Van laars, die zeer wel fmaken en goed tot fpyze zyn; want de,Duike* Tsïanders niets eten dat fterk na traan fmaakt, vermits zy aars' voorraad genoeg van welfmakende Vogelen hebben. §. XLV1IL De Lomen isgeenzinseen fchone Vogel , gelyk Van de men den Heer Ander fon bericht heeft, maar veeleer van een5 Lomen. onbevallige geftalte en gedaante, en noch veel onaange- namer van geluid, van wien de inwoonders op generlei wyze enig nut trekken, vermits zy zyneEyerenofvleefch niet gebruiken, 't geen ook de oorzaak is, dat zy zich over het zoeken van zyn neft niet bekommeren, of 'er zich aan gelegen laten liggen. %. XLIX. Offchoon de Geyervogel zich merendeels op Vande de Klippen en Scheren, 3 of 4 mylen weftwaards vanGeyer- Reikenes gelegen, ophoudt, word dezelve echter ook op v0Sel* andere plaatfen binnen 's lands gevonden. De inwoonders in de nabuurfchap der VogeKcheren wonende, varen op een zeker jaargety derwaards, zoeken met een taamlyk ge- vaar de Eyeren van dien groten Vogel, en brengen een' grote lading met zich naar huis in een boot, die door 8 mannen geroeit word. Het gevaar en de moeite beftaat daarin, hoe men na by de Scheren kan komen ; want na- dien die grote klippen ? , 4 ja meer mylen van het land liggen, is de ftroom aldaar zeer fterk, en kan de boot licht- lyk tegens de klippen ftoten en verbryzelen, wanneer ge- ne genoegzame behoedzaamheid en voorzichtigheid gebruikt wordt. Onaangezien 'er geen' zo grote menigte van Gey- er vogels is, als wel van andere Zee- vogels, zyn zy noch- tans zo zeldzaam niet noch komen zo fchaars voor, dat de inwoonders dezelve niet dikwils te zien zoude bekomen, ten minüen worden die Vogelen altoos van de zulken ge- zien, die hunne Eyeren gaan halen, welke byna zo groot als Struis eyeren zyn. §. L. Het is niet aanmerklyker in Tshnd^ dan in Noor- Vande wegen en elders, alwaar fteile Klippen aan den Zeekant petten zyn, dat de Zee-vogels 'er hunne Neften maken ; want al- s£,nd. F 3 waar vogels 4 IX, St£i. $<;.Nam in ftagtia& amnestrameundi Ufo van Y S L A N D. Ï3 zeeboezems of op de zandplaten , ja tot in de monden der vloe- den poogt te vluchten, zich genoegzaam voor de deuren der inwoonders begeeft, en beide ten fpyze en tot koophandel in onbegr.ypcJyke menigte aanbied ; waar door de hem na- zettende grote en kleiner jagers , zo verre de grote hunner hghamen, en de diepte van het water gehengen wil, dezel- ve inwoonders teffens aangeboden , en, als zy flegts toetas* ten willen , in de handen gele ver t worden. Echter is hier by aan te merken , dat zowel de kuiters , om hunne grote reize te volbrengen , zich , zodra zy gezet heb- ben, weder in zee begeven , als. het broed , zodra het eni- ge krachten bekomen heeft, insgelyks uit natuurlyke drift, en om zyn groot oogmerk te vervullen, naar de zee ylt (w). Doch om dit alles noch duidelyker en verftaanbaarder te ma- Van de ken , zal ik de. J- a a r l y k s c h e loof de r H a r in gen- Jaarl yk- voor zo. verre men daar van zekere berichten heeft, vanfchei plaats tot plaats aanwyzen , en teffens tonen , op wat tyd een zel'S ieder volk dien- zegen deelachtig word, en de wyze op welke het zich denzelven ten nette maakt. In het Noorden breekt de h-o opdzwarm reeds vroeg in Dè het voorjaar uit, waar van de ene Vleugel zich wefb- hoofd" waards wend, en met de maand maart wegens de vervolging zwerm der vele grote Viflchen van rondomme , en van de ftrandvo- enen . gels vanboven, zich. m. zo dikke en dichte fcholen naar het vleugel,, eiland Yiland begeeft, dat men niet alleen aan de zwartheid die zich en het. wemelen van het water , nadien zy door angft tot aan "Tften" het oppervlak van het zelve dringen, en dikwerf fchynen, 'ër wend.' uit te willen fprmgen, hunne. komil van verre befpeurt ; . maar ook, als men dezelve te gemoet vaart, en met een hoos waar mede de zeilen uit de zee begoten en nat gemaakt wor- den, of diergelyfc een holachtig werktuig 'er imTaat, onfeilbaar op eenmaal' ene tamelyke menigte van. dezelve, gefchept en G 3 op- fkrhque pucibm evident -ratie ëfi>9 ut tutos foetus edant , quia. non fint ih\ qm devorent partus fiucfusque minus fceviant. " '/ (V) Conf* N&ukrantz de Haringo p. 1.7. BESCHRYVING ten zy nooit aan een hoek, 't zy met of zonder aas; doch wel, als zy tot ruft gekomen zyn, en op den bodem of zekere banken in de Zee ft il liggen, alwaar de inwoonders hen wel weten op te fpeuren. Wanneer de VifTchen in een' grote menigte aankomen , houden zy zich gaarne in de diepten op, daar zy ook ligtlyk aan het aas byten, ja ook wel aan den bloten hoek, indien dezelve blank of vertint is; welke manier op vele plaatfen gebruikt wordt ; doch dit gefchied niet, gelyk men den heer Ander fon bericht heeft, wanneer zy boven zwemmen, want zy alsdan lus- tig en fpeelziek zyn. De rechte Vifchtyd door de TsJanders Vertiden (de Ver- iyd) genaamt, begint by de Zuidelyke landftreken daags na Vrouwendag, zynde den 3. February,en duurt tot den 12. May, in welken tyd een groot gedeelte der inwoonders van de noord-en obftzyde zich derwaards begeven, ver- mits by hen zelfs in dat jaargety niet gevift word. Velen van hun blyven ook wel den gantfchen Zomer over liggen om te vhTen, alvorens zy weder naar huis reizen. Aan den°an- deren kant van het Eiland worden de Vertyden anders ge- rekent, en begint de Vistyd noordwaards den 12. May, en duurt tot den Oogft ', vermits aldaar wegens het Groen- landfch Dryfys niet eerder gevift kan worden; weshalven de rechte Vistyd of Vertyd niet enerly over het gantfche land is. De reden, die men den heer Ander/on gaf, waar- om de Vistyd niet langer dan tot den eerften May duren konde , is zo ongerymt als het wezen kan , naamlyk , dat ver- mits de warmte de Vifch niet meer op den duur toebe- reid zoude konnen worden;* want na den 12 May, met welken zuidwaards in 't land de Vertyd eindigt, Werdt de meefte vifch gevangen en gedroogt, zo wel die aan de Kooplieden gelevert als ook in het land verk'ogt, en aldaar tot voorraad behouden wordt. Het gebeurt dikwils, dat de Tshnders tegens het einde van den Fertyd nog weinig Viflchen bekomen hebben; doch zy geeven daarom den moed niet op, maar verwachten een beteren zegen in hun- nen VAN YSLAND, ff nen vangft, die hun niet zoude konnen nut ten, zozyden Viich niet zodanig witten te bereiden, dat hy duren kon- de, maar zich altoos van de voorvallende gelegenheid be- dienen Dat het villen op de Zee of in liep! Bayen by dag gefchiedt, en in de ondiepten, die niet meer dan tien vademen water hebben, by nacht, is geen zekere regel- want tersknderr, wanneer het weer zulks gehengen wil en er Vifch is, by dag en nacht zowel in de volle Zee als op deondieptens vifien, aangezien de naarftigen zich al- toos van den tyd en de gelegenheid bedienen, londer dien regel op enige wyzen in acht te nemen. Van het midden van April is ook zo veel nacht niet, dat hun zulks belet- leLZn°ve' T"ne^ 'tWeêr hettoela*t te vi(ren,waarzy willen. Voor dien tyd zyn zy gewoon atteen by dag te viffen. Verslagers varen gemeenlyk enige ureffvoor der Zonneopl gang tervangftuit, enkeren tegens den ondergang der Zonne weder terug; doch wanneer zy alsdan geen' volle lading hebben, de Vifch beter begint te byten , en het weer te! gens den avond ten goede verandert, blyven zy geduren- Lofn^°PKZeei' Waamit bl^kt' ^tzyjuifl niet den dag of nacht gebruiken, om op zekere plaatfen te viiTen. tls wel waar, dat de befte en fmakelykfte Vifch in voile Zee ,°J °£ 45 t0u ?° fj.a wel meer als IO°) vademen gevangen wordt; doch daaruit volgt niet, dat de Vifch, onder het nl?7nindeV^^ goed eneel ITtlTdlnlV -Wa,ntWaTer de Vifch eerdicht onder het land komt, is die, welke op den grond naby het land op 10 vademen en minder gevangen wordt, zogoed, als die men op dieper plaatfen vangt, vermits hy zyfe deugd 20 fchielyk niet verliezen kan. Maar wanneer de Vifch reeds langen tyd aldaar gelegen heeft, is het zekerst het debefteis,dieopdere^ teS Sekokmenï/lwaarhy ^klykflegtervoedfelheef^ VUtJi mbereid^ Uk den Dorfch> die in den rechten vin Z JgeVa5genir1?ïdt' omz°tefpreken, maar eene foort van gedroogden Vifch, die Flakvifch heet, naar Coppenbl gen BESCHRYVING ten en Glukftad gevoerd wordt, en, gelyk een ieder weet, een zo wel (makende, goedeen fyne Vifch is, als men nergens elders vindt. Maar weftwaards in 't land wordt door enigen zulk een Vifch bereid, gelyk de heer Ander- Jon befchryft ; en dezen Hengevifch genaamt , ver- mits hy in daar toe opgerechte Schuren om te drogen op- gehangen wordt. Die Schuren noemt men in Tsland tlial- der, en beftaan uit latten, zo verre van malkander gefla- gen, dat 'er de wind en lucht door fpelen konnen, en met een dak tegens den regen gedekt. De gemelde Vifch wordt in den rug geflakt, dat is opgefneden, in plaats dat men den Flakvifch in den buik opfnydt, en vervolgens in den buik een gat maakt, door 't welk hy aaneenftok gere- gen, en om tedro^n inde Balde opgehangen wordt. Die Vifch is enigzins beter koop dan de andere \ doch wordt zo veelvuldig niet gemaakt, vermits de Flakvifch de ei- gentlyke Koopmansvifch is, en daar van ioo Schipponden tegens een van den Hengevifch toebereid wordt. Het be- handelen en drogen van den gevangen Vifch gefchiedt niet door de Vrouwen maar de Mannen. De voornaam* ften in den Boot verdeden deViflchen, zodra zy aan land gekomen zyn, en die mede in den Boot zyn ge weeft be- komen de een zo veel als de ander. Niemand verlaat ?yn Vifch eer en bevorens hy dezelven op de voorverhaalde wyze behandelt, heefr. Wanneer nu de Tslanders den Vifch dus geflakt, en 'er den ruggraad uitgenomen hebben, leg- gen zy denzelven zodanig geflakt enkel byeen; zulks de vleefchzyden tegens elkander gekeert zyn , ingeval het weer gehengt dat de Vifch den volgenden dag om te drogen uitgebreid kan worden , maar wanneer het weer zulks niet gedoogt, leggen zy den genakten Vifch opeen m kleine hopen, zodanig dat de huidzyde buiten waards gekeert ligt, en dat noemt men aldaar in /fo/èw liggen; weshalyen de Vifch, die dusdanig lange blyft liggen en mitsdien be- derft door de Kooplieden gekaasde Vifch genaamt wordt. Uit het hier boven gezegde ziet men, dat de Vrouwen , in het "" van Y S LA N D. -_ het bearbeiden en bereiden van den Vifch niets te doen m ' ■?' ï? Ware dat de een' of andere Vrouw h^en *«- btStV W Sn W datJ w^uen>inS de behulpzamen hand boodt. Wanneer nu de Vifch dusdanig behandelt en in ftaat is, om den volgenden dag tot het drogen uitgebreid te wor- denVfr^naTriykenbillyk' datde mSmè**% den gantfchen dag zwaar gearbeid hebben, zich naar huis begeven, enigzms uitruften, en enig voedfel eebruiken AM]hl zodanig ni" toez™> Att ff» op de volgende wyze verhaalt: „ als de Vrouwen . zulks verricht hebben, liepen zy zowel de afgefneden " HenPPHen' °m 't" fpJZe te zoden en de afgekloven gra" „ den daarna tot brand te gebruiken, als byzonder de le- . ver, om tot het maken van traan aan een' zyde te lel » gen, op hunne ruggen naar huis; waar tegen de Man- . nen, mmiddels uitgeruft, en zich'naar mate van hun . vermogen met Brandewyn gelaaft hebbende enz Te ~S fe,edS^Zegt' datde Wouwen ^arbeid met doen! maar wel de Mannen; weshalven dezen niet te huis kon- kwalen" F0 U,trUften' t" Zkh met brandewyn ver- kwikken. En wanneer zy hunnen Vifch behandelt heb- te k'olV,enrgen9eSenKZyZJich niet maar fl£g,s' omde koppin te koken, maar bereiden een of meer góéde en eeheele ^nnen'ten^nvr'HT *» h°eSr°°^id hunner lutge! zinnen ten fpyze : doch vermits zy gemeenlyk benevfns den Dorfch ook andere Viflchen vangen , gebruiken zv de! le" l'Zer «».%*. en anderzins den Dor " me/den graden, worden wel op enige plaatfen door de Se fc? aan deuifIXyenvgeftbrekaan brandhout heeft> byzonder aan de uiterfte Zeekuften, tot brand gebruikt j doch zulks H ge- BESCHRYVING gefchied niet algemeen: maar zy gebruiken de graden veel- liever, gelyk bevorens gezegt is, tot een aangenaam voe- der voor de Koejen, als die daaraan gewoon worden , wel- ke graden bevorens enigzins murw worden gekookt. De Lever van de Viffchen, flepen de Vrouwen zo min als de koppen naar huis, maar werpen dezelve in een vat byeen, en bekomen daar van vervolgens een goede menigte traan. De Brandewyn, waarmede men den heer Ander fon ver- haalt heeft, dat zich de Mannen verkwikken, wanneer zy uit Zee gekomen zyn, is alleen het begin tot een (toffe s die vervolgens fierlyker uitgebreid wordt, en het Brande- wynzuipen der Yslanders betreft. Ik kan verzekeren , dat 5er weinigen zyn, die enigen Brandewyn hebben, waar mede zy zich in den arbeidzamen Vifchtyd verkwikken konnen, zo om dat zy des Zomers geen zo groten voor- raad daar van konnen kopen, als om dat de Brandewyn , die zy te koop bekomen , na Paaffchen zelden meer drink- baar is; weshalven zy zich 'er ook weinig over bekreunen, Doch wanneer zy , volgens het gebruik der Viflers in an- dere landen, een goede teug Brandewyn namen, 't zy zy in Zee gaan of van daar terug komen, zoude hun zulks goed en dienftig wezen, vermits de zware arbeid geduren- de de Vifchvangft byna ongelooflyk is. By heldere nach- ten, ook wel anderzins tegens het krieken van den dag, een' paar uren voor zonnen opgang, gaan zy fomtyds 4 mylen diep in Zee, en keren tegens den ondergang der Zonne weder naar huis; ook blyven zy Wel eens gedurende den nacht op Zee, wanneer het goed weer is , enzy befpeuren dat de Vifch nadert en byt, om een Boot vol te bekomen.. In dien langen tyd liggen zy en trekken den Vifch met lange lynen op, zonder enige fpyzen te gebruiken, of an- dere verkwikking te nuttigen, dan alleen een dronk Syre, by hun gebruiklyk. Wanneer zy vervolgens weder naar Ihuis geroeit zyn , dikwerf met levensgevaar by opkom en- den ilorm of kwaad weer, moeten zy, aan land geko- men zynde3 den gevangen Vifch bearbeiden en toeberei- den; 2- van YSLAND. n den, tot hy op de te voren gemelde wyze bekwaam wordt, t geen mede geen geringen arbeid is, en daarenboven moe- ten enigen ook noch wel een goed ftuk wegs gaan. aleer zy te huis komen. Nu wilde ik wel eens vragen, of zy na zodanig een zuren arbeid geen' ruft en verkwikking no- dig hebben, en of zulke hongerige- magen zich met den kop van een Dorfch, en het afkluiven der graden zouden konnen laten vergenoegen , maar of zy niet veel eer een goed gedeelte van den Dorfch zelven , of een anderen Vifch nodig hebben? En zoude het hun dan ook ondien-- Itig wezen enigen Brandewyn te gebruiken, wanneer zy denzelven bekomen konnen? doch welk geluk naauwlyks een onder honderden wedervaart. De enige verkwikking, die zy buiten de Syre op Zee hebben, is en ige Tabak, wan- neer zy dezelve machtig zyn, die vele onder hun op drie verschillende wyzen, een ieder naar zyn fmaak gebrui- De manier der toebereiding van den Flackvifch zal ik befchryven zodanig ik zulks dikwils gezien heb. Wan- neer de Vifch geopent, de kop afgefneden, het inge- wand er uit genomen, de buik geheel geopent en de rug- graad er mtgehaalt is, leggen zy denzelven weder byeen, de Vleefchzyde tegens malkander gekeerd, 't geen by droog weer gefchiedt , en wanneer men den Vifch den volgen- den dag te drogen leggen kan, of in kleinehopen op mal- kander zulks de huidzyde naar boven gekeerd wordt, naamlyk als het vneft, of vochtig weer is, en de Vifc£ SrnJfJ ?r°#er\§elegi kan WOrden' Het weêr g^d zynde, T/t, d? ^kk16 dr°gf,n gdegt' en Wel op ftenen/doo? tJa a lve„heblf n> welke 27 dan als een ftenen muur op ornnH f ^Pden' '- ^8 hooSof ^ hoger boven den grqnd,. doch wanneer geen' ftenen by de hand zyn, wordt 1,, ^anKhet ft'and°P het zand uitgebreid, en wei daap nadat hy t z gekomen . |Q verr> hetwe zulks geheugen wil. Dus Haagt de Vifch het beft , offchooa het ook geen nadeel doet, wanneer hy 3 of 4 weken ia H * Ka- BESCHRYVING Kafen ligt, wanneer het weer niet te vochtig of de Vorft niet te fterk is. Als de Vifch te drogen is gelegt , word hy eens des daags door de Vrouwen omgekeert, terwyl de Mannen op Zee zyn, en word nu eens de Vleefchzyde, dan de Huidzyde by verwiifeling tegens de Zon en de Lucht gekeerd. Zo het weer goed en bekwaam om te dro* gen is, kan de Vifch binnen 14 dagen volkomen droog worden j doch doorgaans wordt daar toe meerder tyd ver- eifcht, vermits het ligtlyk vochtig weer ondertuflchen ma- ken kan, 't geen het fchielyk drogen belet. De Vifch droog genoeg zynde, wordt op hopen byeen gelegt op de ge- melde ftenen muren , de Huidzyde altoos naar boven ge- keerd, op dat 'er de regen geen nadeel aan zoude doen. De Tslanders bekomen 'er waarlyk geen huishoge hopen van, gelyk men den heer Ander/on bericht heeft, want een ieder de zyne byeen legt , die gene grote hopen kon* nen uitmaken, maar zy ftapelen den Vifch op ttene mu- ren niet hoger op een , dan een man gemaklyk bereiken kanj doch wanneer de Vifch door de inwoonders van ie- der diftriót. op de Handelplaatfen byeen gebracht wordt, maakt men 'er huishoge hopen van, gelyk by ons de hooi- roken. De inwoonders dekken den Vifch niet, wanneer hy gedroogt is, ten zy zy zo veel 'er van verkogt heb- ben als zy konnen, en nemen alsdan hunnen eigen Win- tervoorraad in huis ^ doch wanneer de Kooplieden de hun- nen op hopen gelegt hebben , en het regenachtig uitziet, wordt hy gedekt, dewyl hy kort daarop te fcheep ent'za- men gepakt moet worden, en derhalven de vochtigheid niet zo zeer verdragen kan , dan die der Tslanders , welke in kleine opene en on geperfte hopen ftaat, waar door de lucht te ligter kan doordringen , en de vochtigheid op- drogen , die dezelve door den regen ingezogen mogt heb- ben. Dusdanig gaat het met de toebereiding van den gedroog- den Flackvifch in Tsland. De Hengevifch , waar van de heer Jnderfon voorts fpreekt, wordt ook op dezelfde vvyze als de Flakvifch be- hang 2 u» YSLAND. 6ï handelt en toebereid, met het onderfcheid alleen , dat hy in den rug opgefpouwen wordt, op dat hy te ligter zoude konnen drogen, en vervolgens word hem een gat in den buik gefneden, om dat hy aan een ftok geregen zoude kon- nen worden , waarna men hem op de hier boven befchre- ven wyze in de Hialden om te drogen ophangt. Het uit- geiten, waar van de heer Anderfon voorts fpreekt, heeft 20 weinig plaats by den Hengvifch als by den Flackvifch; dat is, men weet daar van niets te zeggen; want hy daags na dat hy uit Zee gekomen is, opgehangen wordt. Die Hengvifch word niet alomme in 't land bereid, gelyk hier voren gezegt is, maar alleen in enige plaatfen tegens het weiten ; niettemin hebben de meefte inwoonders door het gantfche land Hialden of Schuren , om daarin hunnen Vifch op te hangen en te bewaren, dien zy van tyd tot tvd verfch eten, na dat hy in den wind gehangen heeft,' en, om niet te bederven, voor de Zon bewaard is j ^l ^Vl' De Len§e of* Lange is een' foort van Dorfch • Van de doch fmaller en langer dan de gemene grote Dorfch, waarLenSen» om die Vifch ook dien naam draagt. Uit dezen weten de Tslanders zo goeden Flackvifch en Klipvifch te bereiden als uit den Dorfch. Offchoon men den heer Anderfon be- richt heeft, dat hy niet zo goed zoude uitvallen, als die van den Kabeljauw zelven gemaakt word, en derhalven gemeenlyk maar alleen door de inwoonders tot hunnen mondkoft wordt gebruikt, moet ik daar tegen aanmerken dat men in de gedrukte Landtax gezegt vindt: datdeLen- ge dubbel zo veel als deDorfchzal gelden,'t geen meer dan be- wys genoeg is, dat zy goed moetzyn, en niet maar alleen door de inwoonders tot hunnen mondkoft gebruikt wordt. Doch van de Lengen wordt geen' grote menigte gevangen. JNadien de Tslanders ook Klipvifch van de Lengen berei- den vervalt teffens, 't geen de heer Anderfon zegt, dat net den Tslanderen niet gelukken wil, Klipvifch 'er van te maken , als die liegt uitvalt en ligt verderft , en derhalven niet uitgevoert wordt. Den naam Klipvifch hier van te H l willen • ir • ■ ; BESCHRYVING ■willen afleiden , om dat hy op de K lippen of Banken van glad- de ftrandftenen gedroogt wordt, kan mede geen fteek hou- den, vermits de Flakvifch op de zelfde wyze wordt ge- droogt; en nadien nu dit de beide foorten gemeen is, moet de naam van Klipvifch een andere oorfprong hebben , ver- moedelyk van de Klippen of Stenen, die daaglyks op den- zelven gelegt worden, om hem zyn vereifch te geven; ■want dit heeft de Klipvifch eigentlyk in de toebereiding vooruit voorden Flackvifch,en kan alzo met meer grond van daar zyn naam hebben. Van de §. LVII. Ik kan niet zeker zeggen, wat de heer Ander- Schel- fin eigentlyk vo^r een Vifch meent, dien hy Schelvifch vifch of noemt; doch girTe, dat het de Vifch zal moeten zyn, die J?uxff de Tshnders J/e noemen, vermits dezelve het naad over- fche eenkomt met de befchryving, die de gemelde heer daar van geeft, inzonderheid in zyne aanmerkingen, naamlyk, dat het een' foort van Dorfch zy , wiens Vleefch , gezoden zynde, meer dan anderen van zyn gedacht Schelft of Schil- fert, dat is, in dichte ronden Schelf bladen of Schilfers van een berd, en genoegzaam bladert, gelyk ook dat hy ken- bare Schubben heeft , waar mede hy zich van alle anderen van zyn gedacht onderfcheid; doch zo hier de I/e gemeent word, gelyk ik geloven moet , vermits ik geen anderen Vifch vinden kan, die beter naar die befchryving gelykt, en ook deze Vifch nergens anders door den heer Anderfin wordt aangehaalt, zo kan men hem gewis niet onder de ge- ringde Viffchen tellen, waar mede de grote God Tshndb& giftigt heeft. Ook kan men niet zeggen, dat hy zo wel niet fmaakt als de Kabeljauw , en daarenboven veel kleiner dan deze valt; want dezen Vifch vangen deTslanders 'meert grote menigte en op zekere tyden maar alleen. Wanneer daar en tegen zeer weinig Dorfch gevangen wordt en hy enigzins vet is , fmaakt hy zeer wel en even zo goed als de Dorfch: ja ik kenne onderfcheidenen by ons, die dezel ven veel liever dan den Dorfch eten, veelligt om dat hy hier zeld- zaam is. Van de J/e of Schelvifch wordt zeer goede Klip- vifch éK van YSLAND. <*3 vifch toebereid, beide door de Deenfihe Kooplieden en de Tslanders^ en ik kan niet lochenen, dat wanneer de I/e dus toebereid is y hy my zo goed als de Dorfch fmaakt. De Kooplieden nemen dezen Vifch, 't zy gedroogd of op de wyze van Klipvifch toebereid, aan; doch zodanig dat zy, dezelve noch verfch z-ynde, 3 Ifen tegens 2 Dorfchen rekenen, 't geen ten blyk verftrekt, dat hy bekwaam is ©rn tot Khpvjfch gemaakt te worden : ook is hy niet veel kleiner, maar zelfs doorgaans zo groot als de meefte Dor- fchen, offchoon men ook wel groter Dorfchen dan de Schelvifch vindt. In het volgende Artikel van de Wytïng zegt de heer Ander fon, dat hy niet goed om te drocrenis ' waar tegen ik verzekeren kan, dat de Tslanders dezelve in zo groot een menigte drogen als den Dorfch , en wanneer de Schepen van de Kompagnie uit het land vertrekken blyven gewis meer gedroogde Ifen dan Dorfchen binnen het land, vermits de laatftgenoemde Viffchen door de Koop- lieden veel meer dan de eerftgemelde aangenomen worden; De inwoonders keuren dezelven in de huishouding byna e- ven zo goed als den Dorfch, en verkopen hem vermengt met denzelven voor een gelyken prys; zulks die Vifch werk-lyJt m denzelfden graad met den Dorfch (taan kan, ten minfte 'er onmiddel yk op volgt. Hy onderfcheïd zich zo wel van den Dorlch door zyne fyne Schobben, die merendeels af- gefchrapt worden, wanneer men hem tot Klipvifch be- reidt , als door 2 dikken graden boven by den kop, wan- neer men hem doorfnydt , die de Dorfch niet heeft- eindelyk is hy witter van buiten, maar niet kleiner danV de Dorfch. SjLVIiLf De, WytinS> door teYskndersLife genaamt , valt Van dè; rondom Tsland veel groter en vetter dan elders, en heeft ge wyting l.yk bekend is ongemeen lekker Vleefch. Hy komt den .j*&L. Schelvifch veel nader dan den Kabeljauw, zynde witach-Sfel tig van verwe, van waar hy zyn naam heeft. Hy wordt in geen' grote menigte gevangen,, derhalven ook meren- deels verfch gegeten 3l en mitsdien niet veel om te drogen BESCHRYVÏNG gebruikt. Wanneer het maar alleen belettede , 't geen de heer Ander (on bericht, naamlyk, dat hy zo weinig als de Schelvis tot goede Flack- en Heng vifch dienen wil, zou- de hy^zeer nut te drogen zyn, gelyk van de Ifen of Schel- vifch vele honderden Schipponden gedroogt en in het land vertiert worden ; want even zo wel kan men aldaar de Wyting of Life drogen. En waarom doch zoude men de Wyting in Ysland niet konnen drogen , daar men weet, dat hy by Helfwgnor gedroogt kan worden? De zaak beftaat daarin, dat nadien die Vifch in geen grote menigte gevan- gen word, men hem zeer gaarne verfch tot fpyze gebruikt , en zeer welfmakend zynde, mitsdien ook met veel droogt^ daarenboven is hy , gelyk de Schelvifch , geen Koopmans Vanhetg°|.LIX. Op dat de Vifch, waar van hier gehandelt fooit wordt, niet naamloos blyven, maar zyn eigen en reenten ?orfSh'naam bekomen zoude, moet ik berichten, dat de blunders Sn hem T'islwg noemen, 't geen een' verkleining van Dorfch deisTis-is. Door de Denen word hy Titthng genaamt, onder welke Hngge- benaming men hem in Coppenhage zeer wel kent en weet, naamt' dat het de kleine Dorfch of Bergensvifch is. Hy is niet anders, dan het jonge broed van den volwafTen Dorfcn , gelyk ik reeds te voren aangetekent heb. De middelioort van Dorfch, tuflehen den groten Dorfch en Tittling, wordt bv de falanders Stutting en by ons Middel-Dorfch genaamt. Deze is, gelyk de heer Anderfon zegt, met de tederfte Schubben bekleed , die men met de hand, ja als hy ge- zoden is, zelfs tulTchen de tanden niet voelen kan; doch dit vindt men ook zo by de twee andere foorten van gro- tere Dorfchen, naamlyk Stutting en den groten Dorfch , zulks dezen alle in der daad llegts maar eene foort van Vifch zyn, en enig en alleen in den ouderdom en de gro- te verfchillen. Zyne verwe zegt de heer Anderen, is graauen enigzins goud ver wig, met vele bruine en zwarte vlekken en ft» epen verfiert, en een weinig verder, dat hy in den zomer helder van verwen, doch inden Win- d~m. van YSLAND. 6s ter donkergraau is. £o als hy volgens die befchryving by Lubeck gevonden wordt, ziet hy ook by Tsland uit. De Tittlingen, die enigen tyd dicht onder het land in een' zekere foort van Zeegras gelegen hebben , gelyken onder den buik goudverwiger, dan de anderen. $. LX- De Vifch, waar van de heer Ander fon in dit Vaöde Artikel fpreekt, noemthy Kool, en ditwelIigtkandeduit-KooU fche naam van denzelven zyn; doch in 't Tslandjcb wordt hy Tpfe genaamt, 't geen met den noorweegfchen naam Oefs, dien de gemelde heer aanhaalt, overeenkomt. Veel- Jigt heeft men hem dien duitfchen naam wegens zyne don- kere verwe gegeven. Dat hy een' foort van Kabeljauw zy, geloof ik mede, vermits hy denzelven gedeeltlyk ge- lyk en ook even zo groot is; doch dat hy zo mager en flegt van fmaak zoude wezen, dat de Tslanders hem niet gebruiken konnen, en hem ook nooit eten, dewyl het hun geenzins aan betere foorten ontbreekt, ftrydt tegens de bevinding. De Tslanders eten denzelven , gelyk ande- ren goeden Vifch , en hy ftnaakt zeer wel ; ook is het bekent, dat hy, gédroogt zynde, een goede Vifch is, offchoon niet zo goed als de Dorfch ; doch de gedroogde wordt niet veel in Tsland gevonden, vermits men hem in geen' grote menigte vangt. §. LXI. De Botten of Schollen zyn in zich zelven zeer v £ • goed en vet in Tsland. Dat men haar drogen en tot Botten Winter- voorraad bewaren kan, heb ik zelf bezogt ; enofSchof* dat zy ook uitgevoert konnen worden, daar van heb ikIen'- mede een bewys gezien, vermits ik opgemerkt heb, dat een Schipper ? of 6 netten dicht om zyn Schip, in de haven liggende uitzettede, en een' aanzienlyke menigte vong, zoutede, droogde en met zich voerde; doch de in- woonders des lands maken zich dezelve alzo niet ten nut- te, maar eten ze verfch, vermits het kopen van Zout hun te koftbaar valt, en derhalven leggen zy zich niet fterk toe dezelve met netten te vangen; doch wanneer zy een hoek naar Dorfch uitwerpen, byt 'er fomwylen een' I Bot BESCHRYVING Bot of Schol aan, welke zy wel ophalen, maar niet wel 'er mede te vreden zyn; en op die wyze worden zy ver- plicht, die weinige Botten of Schollente vangen, welke zy eten. Op enige plaatfen hebben de inwoonders de gewoonte , Botten of Schollen met netten te trekken, ge- lyk by ons, en bekomen dezelve alsdan in grote menigte, doch die zy meed verfch eten , vermits zy van geen Zout voorzien zyn, 't geen eigentlyk daar toe nodig is, wanneer zy gedroogt zoude worden. Van de §. LXII. Rondom Tsland wordt een' taamlyke menigte Heilbot. grote Heilbotten gevangen, maar of zy zo zwaar zyn, als de heer Ander fon fchryft, naamlyk 400 ponden, kan ik niet zeggen, vermits ik gene gelegenheid gehad heb, om dezelve te wegen. Dit weet ik, dat vele gevangen worden, die 3 ellen en daar boven lang, evenredig breed en zeer vet zyn. De Tslanders bereiden 'er onderwylen zeer goede Raf en Rekel van. De Tshndfche naam Ra- far beduidt den geheelen ruggraad van een Vifch; doch de Flosvinnen , die zy 'er van fnyden, worden Raf-Belte genaamt ; ook noemt men de Rekel in 't Tslands niet Ri- klinger, maar Riklingur, zynde lange ftriemen, die van <3en Vifeh in de lengte afgefn eden, voorts gedroogt en Re- kel of Ratling daar van toebereid wordt. Van de- g LXUl. Van Makreel weten deïslanders gantfch niet, noch kennen dien Vifch , 't zy onder dien of een anderen naam. Ik wil niet weêrfpreken, dat die Vifch onder de inwoonders van de Noordzee gevonden kan worden, en uit het noorden voorby Hitland, Schotland en Engeland door die Zee trekken kan; doch moet echter zeggen, dat hy niet voorby ïsland trekt noch van de Tslanders gevon- den wordt. fereel Van andere Strand- en Zee viffcben , die door den beer Ander fon niet genoemt worden. Offchoon die heer van den Makreel , die echter by Ts- ïand van Y S L A N D. ^7 topniet gevangen wordt, een byzonder Artikel gemaakt neeft, zozyn nochtans enige Viflchen overgeflagen , die den Tslanderenttn nut verftrekken, en waar van een'taam- lyke menigte gevangen wordt. Nadien het nu wezentlyk tot een' landbefchryving behoort, dat men toont, waarin deszelfs voortreflykheidbeftaat, en wat de neringen hand- teenng der inwoonders zy, zal ik kortlyk eni van YSLAND. 7i dat het Zeevarken in de maand Juny blind wordt, waar van niets bekent is, maar wel in het tegendeel dat de oog- leden van den Springhval, wanneer hy een Boot poogt te befchadigen , en uit de Zee opfpringende op de Boten jtort, over de ogen nedervallen, 20 dra hy uit het Water komt, weshalven hy niet zien kan, en de Boten enigerma- ten van hem terug wyken konnen ; ook zoekt het Zeevar- ken de Boten nimmer, maar is zulks des Springhvals groot - lte vermaak, invoegen hy lange blyft aanhouden, om de- zelve te vervolgen en te befpringen , gelyk hier voren ge- zegt is. Het Vleefch der Zeevarkens is alzins eetbaar. De Tslanders laten zich niet affchrikken dezelve met Harpoe- nen te jagen, op welke wyze zy vele vangen; ondertus- ichen jagen zy ook enigen op 't land, vermits zy vreesach- tig en wel te jagen zyn, en brengen dezelve om 't leven zowel in Juny als andere maanden, nadien niemand weet of gelooft, dat zy den enen tyd van het jaar blinder zou- den zyn dan den anderen; maar het Zeevarken kan niet fpc-edig voortgeraken , waarom de r.r/tór.r hemgemaklyk volgen konnen , en het is zeer gemeen , dat twee menfchen in een kiemen Boot de Zeevarkens aandoen en zich ten buit maken, zowel voor als na de maand juny .vermits zy (teeds even blind zyn. §. LX VI De heer Ander fon noemt dezen Vifch Hay vifch, Van b* Zeehond, Haanfch en Haukal , zonder dat ik wille, wat Zeekak naam de rechte was, maar nu weetik, dat Zeelanders hem Haakal noemen, 't geen Haakal uitgefproken word enZee- fcalf beduit ; weshalven ik hem ook dien naam geef. Van dezen Vifch vangen de Tslanders enetaamlyke menigte met een daartoe gefchikt werktuig, 't geen zy in Zeedoeti nederzinken, en waar aan boven een Dobber is. De Vifch- ynen zyn boven den hoek met een' yzere keten, twee el- len lang^, voorzien, op dat de Vifch dezelve niet zorde jifl 5?re^ Ü geen gefehiede zoude, wanneer het flegts een Vifchfnoer was. Als de Tslanders o? Zee naar hunnen vangft xocjen, om te zien3 of zy jets opgedaan hebben,' gebeurt het: j BESCHRYVING het niet zelden, dat zy met dat werktuig 12 tot 1 6 fluks Viflchen aan den hoek valt vinden, die zy alsdan een ieder voor zich met een fnoer binnen den Boot valtbinden, zo- danig met zich aan land liepen, en dus een gelukkige en nutte vanglt doen. Het Vleefch van dien Vifch fmaakt zeer wel; doch men heeft bevonden, dat wanneer men hem te veel ofte dikwils eet, daaruit geméenlyk zware krank- heden ontltaan en eenhaaftige dood teweeg gebragt wordt , -weshalven hy zelden gegeten word, dan na dat hy een langen tyd , ja wel een gantfch jaar , gehangen heeft , als wan- neer het vet 'er uitgedropen is, en hy als goede gedroogde Zalm fmaakt. De Tslanders bekomen van dien Vifch geen Traan. DeLever is, gelyk de heer An de rfon zeer wel fchry ft,zo ongemeen groot, dat men met een' van dezelve een Quarteel, dat is een vat van 69 Hamburgfche Stopen , vullen kan , en uytdie Lever bekomen zy het allerfchoonfte Traan. In deal- lergrootfte Zeekalven heeft men Levers gevonden, die 9 ellen lang en zo groot waren, dat men 'er 2 tonnen mede konde vullen. Van de §> LX VIL De Zwaardvifch wordt zowel rondom Tsland Zwaait gezien, als de andere foorten vangrotere VifTchen. Dat de Zwaardvifch de Zeehonden vervolgt, en dezen dikwils op het land naar de menfchen fpringen , om hem te ontgaan, deswegens heb ik wel onderzoek gedaan, maar niemand weet, dat zulks ooit op tsland gefchied is. §. LXVIII. Men heeft; den heer Anderfon een aartige Zeebul doch teffens zeer bekende Fabel vanZeebullen en Zeekoe- ZeeSe. jen verhaalt, die hy zich de moeite gegeven heeft in dit jen. Artikel aan te halen, naamlyk dat dezelve met den kop een Os, doch met het Ivf en de poten een Rob of Zeehond gelyk zyn , en dikwils met hun bulken te weeg bren- gen, dat de Landkoejen tochtig en als dol dat geluid volgen. Offchoon die heer fchryft, dat hy die hilton int den mond van 2 perfonen gehoort heeft ^ voegt hy 'er echter by, dat zy geen oog- maar oorgetuigen daar van ge- weeft vifch. Van vam YSLANB. 7! weeft zyn. Dus gaat het ook in ffiland^znt niemand heeft Het aldaar ooit gezien, maar velen hebben het gehoort iteeds de een van den anderen, gelyk het doorgaans met de' öpinrokpraatjes gaat, waar van ik velen gehoort heb, die even zo ongerymt aJs deze waren, en derhalven ook even zo weinig geloof verdienden 5 want wanneer al eens ooit die vermande dieren gezien waren, moeft men immers de uitwerking van hun gebrul vernomen hebben, naamlyk dat de Landkoejen als dol daar naar toeliepen; doch daar van weet niemand iets , weshalven het vyligft is op die label geen acht teflaan. ö F §. LXIX. De Zeehonden zyn ontrent Ysïand in een' zo Vandé grote menigte, dat in plaats dat andere Landen en Steden ?ee' Scnepen naar de Straat Davis moeten zenden, om dezelve hoDden? te vangen , de Tsïanders hen , om zo te fpreken , buiten voor hunne deur hebben. De inwoonders verdeden die dieren OiZ ^eni 5TlyI5 'mLand-SeU (Land-Zeehonden,) Oe^eJe (Eiland-Zeehonden) en Gtoenhmd-Sek (Groenland f ene Zeehonden); De eerftgenoemde foort is de kleinfte aoch anderzins de gemeende, Zy worden Land-Zeehon- den genaamt, vermits zy zich merendeels by het land op. houden en geftadig daar omtrent te vinden zyn. Zy gaan ook in de Bayen en kleine armen der Zee en jagen aldaar grote en k eine Zalm Forellen en diergelyke lekkere Vis- lenen Eiland-Zeehonden zyn de grootfte foort, en wor- den dus genaamt om dat zy zich op de Eilanden óphou- lieffr nïf JïCr T dw i°ndo? het land '«^n, doch aller» hef ft op de onbewoonden, alwaar zy enigerrnaten in ruft konnen zyn De Groenlandfche Zeehonden zyn ookerVo > gelyk de Eiland-Zeehonden, doch worden voor cetf 11 dere foort gehouden. Dezen komen jaarlyks aan in S^fV ? h0uden 2^ inzonderheid aan de ~^"fv' 5? ^W ajdaai'.t0t ^ dS maand Maart'i ^ wanneer zy, die de ZïiW*rj niet ten deel worden, weder voort reizen De laatftgenoemde Zeehonden, die een der & voor- J: ' BESCHRYVING voornaamfte voortreflykheden van. het Land genaamt kon- nen worden, worden, nadien zy in een' grote menigte komen in Noorder Syjfel met netten gevangen, waar van men 20 of 30, ieder omtrent 20 vademen lang, in de Bajen , waarin de Zeehonden lopen 3 zodanig zet , dat zy genoegzaam een Doolhof maken, als wanneer het gebeurt, dat de ene Zeehond, die niet in 't ene netgeraakt, gemaklyk in 't an- der komt, en dneft voortgaat, zodat ook de eigenaars dier .Netten, wanneer zy dezelve optrekken, in iederen trek na verloop van een of twee dagen 60 tot 200 Zeehonden bekomen konnen, en achten de inwoonders iederen Zee- hond zo goed als 2 Ryksdalers, vermits zy een' menigte koftbaar Traan en het fchone vel 'er van bekomen In OeFiordsSyjfel gebruiken zy zelden Netten, maar hebben de gewoonte, de Zeehonden te harpoeneeren, waarme- de zy ook meefterlyk weten om te gaan, en op die wy- ze een goede vangft van dezelve bekomen. Zy konnen pet hunne Harpoenen, waaraan een lang Touw gehecht is, op 10 tot 20 vademen zeer gewis treffen. DezeGroen- Jandfche Zeehonden zyn van 2 tot 5 ellen lang. Ik weet niet, dat die foort op een' andere plaats in 't land zou- de konnen komen, ten ware in de weftlyke Bajen 3 doch 't geen, waar van ik hier naricht geef, is zeker. Ei- land-Zeehonden worden onderwylen ook in grote menig- te gevangen , byzonder op de onbewoonde Eilanden • want vermits zy zich aldaar zeker achten, koomt een gantfche hoop menfchen byeen en loert 'er op wan- neer zy te land gekomen zyn en zich in de Zon 'baden als wanneer dat Volk haaftig toefchiet en de Honden met grote Knotfen doodflaat; zulks het niet zelden gebeurt dat zy dus 100 fluks op eenmaal ter neder vellen. Op de voorbefchrevene wyze worden ook de Land Zeehonden gevangen , die in menigte niet met de Groenlandfche te ver- gelyken zyn; doch daarentegen rondom het gantfche land gevonden worden, en den inwoonder veel voordeel aan- brengen. Van dezen wordt ook zuidwaards in 't land geen» grote ~r van YSLAND. ft grote menigte gevangen j en heeft men aldaar het gebruik dezelve merendeels met fnaphanen te fchieten, die taam? lyk verre reiken. Nadien de Zeehonden en hunne vaneft een zo groot voordeeJ aan Tsland toebrengen, is het zeker dat men van dezelve niet behoort te zwygen, wanneer men enigermaten genoegzame berichten van het land geven §. LXX. Behalven Zalmen, die op verfcbeide plaatfen Van de in menigte , doch ook elders] min overvloede ge- Zoetwa= vangen worden, vind men. op enige plaatfen in verfche S^ Meren een' grote menigte Forellen oï Sehmger , gelyk zy door de Tslanders genaamt worden, welke algemene naam 3 foorten van Vifch in zich bevat, waar valiS weder een byzonderen naam heeft, doch doorgaans de Vis! fchen zyn, by ons Oerter en Forellen genaamt. Van de. zen ongemeen lekkeren Vifch is onder anderen, byzonder m My vatne m Noor der- Sy fel, zulk ene grote menigte, dat zy gelyk Uackvifch gedroogt worden en op die wyze zeer wel fmaken. Op vele plaatfen hebben de Wonders zoda- nig een overvloed van Oerter en Forellen, dat dezelve op verfcheide wyzen toebereid hun het gantfche jaar tot on- derhoud dienen. Op enige plaatfen in 't land vindt men ongemeen goede Alen, waarvan ik dikwils gegeten heb- maar nadien de Tslanders 'er een byzonderen afkeer van hebben zoeken zy dezelve niet; weshalven men niet wel ervaren kan, hoe groot de menigte dier Alen moet zyn. ik denk met, dat meer foorten van Rivierviflchen dan de reeds genoemden in 't land zyn. §. LXXI. Slangen worden in Tsland niet gevonden ge- ir lltv^tt tG T^ 2Ggt' hoewefdiehfer zfchSla^, noch ans vergift ontrent de daartoe bygebragte redenen naamlyk de heerfchende ongemene koude, vlrmitsdezel' den en£'a *"*£*& heb> ten minften '™ ^t «* rtfc. T ïenPru -dan by ons is' weshalven de Slangen aldaai zowel als hier zouden konnen leven; doch nadien dat dier op het Eiland noch niet gekomen is, zal het 'er K 2 ook _ 76 BESCHRYVING ook denklyk in het toekomende niet gebragt worden, noch voortteelen. Van §• LXXrL Geen land op de Wereld is mooglyk minder ïnfeflenvan Jnfeften en allerlei foorten van Ongediert geplaagt, |edie?t" ™*plmd-> hoewel ik de oorzaak niet kan toeftemmen, die de heer Ander fon 'er van geeft, naamlvk de hevige en Ja gdunge koude, benefTens het gebrek aan Bomen enBos- ichen. Te voren heb ik die (lukken zodanig opgeheldert, dat het niet nodig zal wezen, daar van hier een woord verder te reppen; want offchoon in het land weinige gro- te Wouden zyn, zyn nochtans op vele plaat fen kleine Bellenen. Het enigft Ongediert, waar van men overlaft lydt, zynnp enige plaatfen de Vliegen, die taamlvk groot zyn, en 'er in menigte gevonden worden, voornaamlyk in Noor der -Syjjel, het koudfte in 't land, en wel byzonder rondom het meer, 't geen Myvatne genaamt word en van de Vliegen zyn naam draagr. Aldaar worden zowel de menfchen als het vee door hen geplaagt; weshalven de reizenden een floers voor het aangezicht binden , om zich tegens die vyanden te befchutten , vermits zy zeer hevig fteken; en is zulks een duidelyk bewys, dat die Infecten, onaangezien de ftrenge koude, zeerwei in het land leven konnen ; en wel byzonder, om dat in Noorder- Syffel het meefte geboomte is, zyn aldaar ook de meefte Vliegen. Die dieren houden zich doorgaans by de verfche meeren op, en wel byzonder daar Boflchen omtrent zyn; weshalve ik zeer vele Vliegen by Th'wgmlle -Water be- fpeurt heb, die zeer laftig waren; doch van andere foor- ten van Infeclen weet men in Tsland niet. Wanneer het een langen tyd droog weer geweeft is, en daarna begint te regenen, gaat het aldaar, gelyk in andere landen, naam- lyk dat de Dauwwormen in grote menigte uit den grond kruipen; doch deswegens wanen de inwoonders niet dat dezelve geregent zyn; daarentegen worden by zwaren re- gen nu en dan een foort Wormen gevonden, waar van de inwoonders die gedachten hebben. Deze groen en van van Y-S L A N D. 77 geftalte en grote als de half volwaflène Zywormen zyn- de, verderven en verteeren het Grasgeweldig, daar zy val- len; doch dit is niet algemeen, en wanneer zy komen nemen zy gemeenlyk flegts een' kleinen (treeks gronds in. $. LXXIII. De Tsknders worden taamlyk door Muizen Van geplaagt, zonder dat men ooit befpeurt heeft, dat dezen Muizen door de koude gebrek of mangel aan voedfel lyden. In het tegendeel vermeerderen zy te veel, en geven den Katten werk genoeg; ook bederven zy een groot gedeelte Vifch en andere waren der inwoonders. De zeldzame eigenfchap van het Kerkhof van het oude Kloofter Widoe, door den heer Ander fon dus befchreven , dat als men Muizen op het zelve nederzet, dezelve terftond dood bly ven, ftrydt te- gens de waarheid, zowel als de voorgewende oorzaak dier eigenfchap; want ik zelf op die plaats geweeft, 'erdeproef van genomen en die gewaande oorzaak onderzogt, maar het een zowel als 't ander onwaar bevonden heb. §. LXXIV. Aan de noordzyde van het Eiland (zegt de Afj heer Ander [on) kan men van half Juny tot den laatftenzonin JuJy het lighaam der Zon niet alleen boven den Horizont Ysiand maar oogfchynlyk haar onderrand meer dan een mans^ds hoogte boven het oppervlak der Zee verheven zien. Het £ of is meer dan te wei, ook zelfs den ongeftudeerden en on- onacht-' geletterden heden, bekent, dat de. Zon op een gelykenbaaris* " afftand van tyd voor of na den Zonftand enedei hoogte hebben moet. Even zo bekent is het ook , dat de Zomer- Zonltand demi. juny voorvalt; weshalven van half Juny tot den 2 1 . derzelve maand ten hoogften zes dagen zy n, doch daar tegen van dien Zonftand tot denlaatftenjuly 41 dagen; zulks n u fr f bekende waarheden niet begrypen kan . hoe de Zon van half juny tot den laatften July boven denHorizont gezien / kan worden; dies noodwendig een' vergiffing in die rekening plaatsheeft.Ook kan ik niet zeggen,dat deZon aan de Noord! y- kezyde van het Eiland boven denHorizont gezien kan wor- den; want daaronder zyn de Syjjhh Hunnevata, Skagefiorden üejiord begrepen, alwaar de Zon nooit geftadig boven den K l Ho 73 BESCHRYVING Horizont te zien is, maar aan den nóordlykften hoek van het land gefchiedt het dus, by voorbeeld mbyCabo de Nord m ótrande Syjffel en by Langenes in Noor der -Sy (Tel , alwaar men de Zon enigen tyd voor en na den Zomer Zonftand boven den Horizont ontrent een mans hoogte zien kan. Hoe onrecht de rekening by den Zomer Zonftand ook is, is zy noch onrechter by den Winter Zonftand, wanneer de heer Anderfonzzgt: „ In December en January is het iig- » haam der Zon t'enemaal onzichtbaar, behalven dat men „ boven aan de tegenoverftaande hoge bergen een klein „ ichynfel ontwaar wordt, en heeft men als dan, ongetwyf- „ feit door de ombuiging, een' Schemering of dag van an- „ derhalf uur of zeven quartier ? Om niet te zego-en, dat hier ten opzicht van den Zonftand, die gemeenlyk den 21. December voorvalt, een' evengelyke onrechte rekening gemaakt wordt, dewyl men ftelt, dat de Zon enige dagert langer na, dan voor dien Zonftand onder den Horizont blyft, daar echter die dagen in getal noodwendig even veel moeten zyn; ook komt 'er noch een' andere vero-iffing by hierin beftaande, dat de Zon nooit des Winters of by den Winter Zonftand zo vele dagen onder den Horizont zyn kan, als zy by den Zomer Zonftand 'er boven is, nadien de ombuiging der Lichtftralen te weeg brengt, dat de Zon des Zomers meerder' dagen en ook langer boven den Hori- zont fchynt te ftaan , dan zy wezentlyk is , en in het tegendeel des Winters minder dagen onder den Horizont fchynt te wezen , dan zy wezentlyk zoude zyn. Des niettemin maakt de heer Anderfon den tyd, dat d*e Zon des Winters geheel onder den Horizont is, een' halve maand langer dan den tyd gedurende welken de Zon des Zomers fteeds boven den Horizont is, 't geen t'enemaal met de natuur der zake ftrydt; want 'er kan een' plaats zyn, alwaar de Zon by den Zomer Zonftand acht dagen boven den Ho- rizont is . en echter geen enkelen dag onzichtbaar bv den Winter Zonftand 3 welk een en ander door de ombuiging der Lichtftralen 3 die men weet dat by den Horizont zeer fterk is* ? van YSLAND. 19 is, veroorzaakt wordt. Zuidwaards in 't land kan men re- kenen, dat de onderrand der Zon in den Winter Zonftand twee graden boven den Horizont zy, de ombuiging 'er onder begrepen. Wanneer men nu het land befchouwt volgens het denkbeeld,'t geen men den heer Ander Jon heeft willen geven, naamlyk dat het gelyk een' enige Klip zy, zoude hierin geen groot verfchil tuüchenhet zuider en noorder einde des lands wezen, en nochtans is zulks taam- lyk groot. Ik zelf ben aan den noorderhoek van het land nietgeweeft, maar geletterde lieden , die vele jaren aldaar gewoont hebben, hebben my gezegt, dat zy op den kort* ften dag des Winters de Zon een uur lang boven den Hori- zont zagen , en den lichten dag buiten de fchemering vier uren lang rekenen konden. Dus is het ook gelegen op de noorderlyke maar niet op de allernoorderlykfte hoeken des lands, wanneer by voorbeeld hoog in Noor der- Strande- en Ifefiords SyJJel^ alwaar de dagen wel iets korter doch niet zo kort zyn , dat men door de ombuiging der Lichtftralen maar alleen een' fchemering van anderhalf uur of zeven quartiers hebben zoude, en dat wel NB. gedurende twee volle maan- den \ want zulk een' plaats in Tsland niet is. Zuidwaards in 't land heb ik de Zon in den Winter Zonftand drie uren lang boven den Horizont gezien, en altoos volkomen dag, dat men gemaklyk konde lezen en fchryven, en 6* uren rekenen konde ; want de ochtent-en avond- fchemering, of 't geen men 't morgen- en avondlicht noemt, is in Tsland veel langer dan in Denmarken, vermits de Zon aldaar een langen tyd voor haren opgang en na haren ondergang dicht onder of Jangs den Horizont loopt, dat is met den Horizont - een fchuinfer hoek maakt, dan in Denmarken of verder te- gens het zuiden, alwaar zy meer rechtftandig op- of on- dergaat tot onder de Evennachtlyn of de eigentlyke linie, alwaar zy t'enemaal rechtftandig op en onder gaat, en derhalven geen' lange fchemering maakt, maar haaftig den Horizont nadert en van dezelve afwykt, welk alles aan een ieder 3 die maar een Globe gewent is te zien5 meer dan be« io BESCHRYVINC bekent is. En dit is de oorzaak, waarom de dag of des- zelfs licht in Tsland naar mate van het verblyf der Zon boven den Horizont veel langer gemaakt wordt, dan in de zuidlyker.' landen, 't geen my wel bekent was, doch ik my naauwlyks konde verbeelden, dat van een' zo grote wer- king konde zyn , als ik ondervond , toen ik tot myne ver- wondering in den Winter Zonftand in Tsland byna zo lan- ge dagen tot myn gebruik en nut had , als in Coppenhage , offchoon de Zon zo lang niet boven den Horizont geweeft was. Van daar is 't dat de dagen in Tsland zo veel fnel- ler toenemen, dan by ons, voornaamlyk ontrent den tyd der Nachteveningen, waarna men van 't begin van de maand May geen nacht meer heeft, maar zeer wel zien kan te reizen en iets te verrichten 3 en van 't midden van de maand May den gantfchen nacht in een boek te lezen, en dit noch wel zuidwaards in 't land 5 want noordwaards is het fterker en eerder licht. Van het §• LXXV. Volgens het bericht, 'tgeen den heer Ander- Noor- fon van het Noorderlicht in Tsland gegeven is, zoude men derhcht. moeten befl uiten , dat het zelve aldaar zo zeker ging als dag of nacht : doch dit is alzo niet ; want 'er des Winters vele nachten zyn dat men niets van 't Noorderlicht befpeurt, en zulks niet doorde betrokke lucht (want men ook dan het Noorder- licht bemerken kan } maar zelfs wanneer de Hemel helder was. Dus ook zyn vele zomerfche nachten , als de dagen lang worden, dat men het Noorderlicht kan zien, offchoon zeer zwak, wegens het licht van de Zon, die niet lang on- der den Horizont geweeft is. Het Noorderlicht is aldaar in alle zyne eigenfchappen zodanig als by ons in Denmar- ken, behalven dat het mooglyk meermalen voorvalt dan by ons: echter is het 'er zo regulier niet, als de heev Ander/on zegt, in zyne verwirTeling by toe en afnemende dagen. Het volgt ook zo (chielyk niet op den ondergang der Zon; want ik dikwils gezien heb, dat het eerft ten 8,9 of 10 uren 's avonds opkwam, en maar een uur of ook fömtyds langer duurde : ja het is ook wel gebeurt, dat het zich af en aan een gantfchen nacht 'S* va 3* Y S L A N D. 8l nacht vertoonde, doch zulks is niet algemeen. Hier uit is op te maken, in hoeverre waar zy, 'tgeen men den heer Ander [on ^ bericht heeft, dat zodra de lucht van fneeuw of regen zuiver, onbeneveld en niet onftuimig, of met een woord, als den Hemel zeer helder is, men na Zonnen on- dergang en Schemeravond terltond dat licht gewaar wordt, *t geen byna den gantfchen nacht en wel zo helder flik- kert en fchiet, dat het dg volle Maan in haar befte fchyn- fel niet alleen evennaart , maar haar menigwerf overtreft. Een' zo grote helde» heid heeft het Noorderlicht aldaar met, maar is zo helder als bv ons; zulks de reizigers 'er groten dienft van hebben : doch het is niet bekwaam of fterk genoeg, om 'er enigen arbeid by te konnen verrichten. Voorts wordt van dat Noorderlicht verhaalt, dat het al- toos in het Noorden of Noordweften ontftaat , naar het Zuiden overflaat, en niet zelden degantfche lucht vervult. Doch dit gaat niet vaftj want ik het zowel uit het Zuiden als het Noorden heb zien opkomen. Dikwils begint het als een klare brede Boog van het Ooften naar het Weften en ftaat dus lang ft il ; vervolgens fpeelt het over de gant- fche lucht, en fchiet zyne ftralen naar het Zenith; doch zelden zet het heldere en onderfcheide Bogen in het Zui- den of Noorden, gelyk het gemeenlyk in Denmarken doet. -Niemand maakt in Tsland daarop enige rekening , wat weer het na het Noorderlicht worden zal, maar alleen wanneer het fchiet en gecouleurt is, beduit men, dat 'er wind op zoude konnen volgen; doch wanneer het in het te- gendeel ftil ftaat en helder is, vermoed men goed weer. Staat de Boog enen avond geftadig in 't Zuiden, houden zy .Noordwaards in 't land het daar voor, dat- een Zuidenwind volgen zal; doch alle die regelen miiïen, zulks 'er geen itaat op te maken is. Ik kan niet zeggen , dat de Tslanders van gevoelen zyn, dat het Noorderlicht ?ich by hen nu meermalen doet zien, dan wel te voren, offchoon men in ons land die gedachten voedt. Over de oorzaak van het -Noorderlicht, door den heer Anderfon gegeven , zal ik geen L oor- 82 BESCHRYVING oordeel vellen, vermits een ieder deswegens zyn byzon* dere gevoelens hebben kan, alleen kan ik niet nalaten aan te merken, dat de geleerde Mayran gantfch andere rede- nen van het Noorderlicht in zyne Natuurkundige verhande- ling geeft, en de oorzaak van dat Licht niet in de inge- wanden der aarde zoekt, maar veel hoger afleidt. Vanden § LXXVI. Ik kan verzekeren, dat het in Tsland zeer ponder zelden dondert, en wanneer zull^s in 't Noorden gefchied, Dwaal. J1^ merendeels in den Zomer is, op andere plaatfen meelt lichten, in den Herfft, doch zeer zelden des Winters. Gedurende den tyd, dat ik my in Tsland ophieldt, hoorde ik het niet meer dan eens donderen of zeer kleine flagen in het Zuiden, en zulks was midden in de maand Juny, offchoon ik wel belyden wil, dat het op andere plaatfen op het Ei- land in dat zelfde jaar gedondert kan hebben; want het zo groot is, dat men den Donder niet overal horen kan. Dus is het zeker, dat het in Tsland niet veel dondert, en wan- neer zulks gebeurt, het zowel des Zomers als 's Winters gefchied, offchoon niet veelmaal of hevig ; want lieden, die het dikwils in Tsland en Coppenhage hebben horen don- deren, verzekerden my, dat het hier heviger dondert dan daar, 't geen ik ook by het eens horen donderen op dat Eiland befpeurt heb. Zeer zelden worden Ignesjatui, Lam- hentes , Sterfchietingen of diergelyken in Tsland gezien ; want de kcht is aldaar doorgaans helder en klaar. Dikwerf en jiaarftig heb ik 'er na gezien, en enige kleine Ster- ichietingen opgemerkt; doch zo menigvuldig niet, als by ons: in het tegendeel heb ik nooit Dwaallichten of andere diergelyken Verfchynfelen te zien konnen bekomen; dus zeldzaam zyn dezelve aldaar. Nooit heb ik ook gehoort, dat de Tslanders bang voor Dwaallichten of diergelyke ver- fchynfelen zyn , vermits zy zeer wel weten , dat dezelve niets te beduiden hebben, en wanneer zy daar voor al eens mogten vrezen, zoude men daaruit moeten befluiten , dat hunne vreze uit de zelden voorkomende verfchynfe- len van YSLAND. 8* Jen van dien aart fproot; want over 't geen gewoonlyk ge- fchiet, verbaaft de gemene man zo ligt niet. §. LXXVII. Offchoon de heer Ander/on zegt , dat zich K .Van in Fsland dikwih Ringen en Byzonnen in 't laatft van denenBy? Zomer aan den Hemel laten zien, heb ik zulke verfchyn- Zonnen, zelen niet meer dan tweemalen befpeurt, en wel beide in A- pril , waarop goed weer volgde. De eerftemaal gefchiedde het in April 1750. dat 2 gecouleurde Zonnen gezien wier- den, de ene voor en de andere achter de ware Zon, waar- opeen ftille dooi na een' matige vorft van 14 dagen volgde. De tweedemaal werd ik in April 1751 Byzonnen gewaar, alswanneer die 2 Zonnen helder waren, Des voormiddags ging een' voor de Zon in den ring, die des namiddags ver- dween , als wanneer zich een' andere achter de Zon ver- toonde, waar op goed, zacht en ftil weer volgde, gelyk het enigen tyd te voren geweeft was» Buiten die 2 reizen heb ik geen Byzonnen in Tsland gezien, en anderen hebben my ook gezegt, dat zy zeer zelden te zien waren; zulks geenzins gezegt kan worden, dat men haar dikwils ziet. En wanneer zy nu of dan verfchynen , gefchiedt het veeleer in het voorjaar dan inden Herfft. Voorts gelooft men in Tsland dat doorgaans onweer op die Byzonnen volgt, gelyk men zulks ook by ons meent j doch het feilt niet zelden, zowel daar als hier. §. LXXVIII. De Tslanders rekenen het begin vanden Van de Zomer van Donderdag, die tuflehen den 18. en 24. April Jaarse" komt, en ook alzo het begin van den Winter van VrydagVd-^H* die tutJchen den 18. en 24. Oftober invalt, waar uit men befloten heeft, dat de Tslanders maar alleen twee Jaarge- tyden hebben; doch offchoon de inwoonders de gemelde tydrekenmg gebruiken, verandert zich de natuur echter zodanig met, dat hette en koude aldaar eensklaps met mal- kander verwiflèlen en men 'er geen Lente of Herfft hebben zoude: m het tegendeel hebben de Tslanders in hunne tydrekenmg ook Lente en Herfft, en (tellen dezelve in den tyd der Nachteveningen. Alhoewel de inwoonders op L 2 de % HRYVIN de gezegde wyze hunnen Winter en Zomer berekenen , waar door dezelve op enen nacht na beide even lang wor- den, kan men echter niet lochenen, dat by hen meer Winter dan Zomer is. Dus is het by ons , en derhalven noch veel meer aldaar. Dat het 'er in den Zomer by wy- len fneeuwt en hagelt , gebeurt ook wel in Noorwegen ja zelfs by ons in Denmarken, 't Is zeker, dat het des Zo- mers in Tsland zeer warm is 5 doch ik kan niet zeggen, het 'er ooit zo heet gevonden te hebben , dat men genootzaakt "was , alle klederen af te leggen, veelmin dat, gelyk de heer Ander Jon verhaalt heeft, op zo hete dagen's nachts een' zo ftrenge en doordringende*koudegevolgt is, dat men zich niet genoeg dekken konde , en ontwakende , alles rondom zich met Sneeuw bedekt zag. Men kan zich niet verbeelden , dat een zo fchielyke verwifTeling van hette en koude plaats zoude konnen hebben, en op een zoonmati- ge hette des daags, gelyk voorgewend word, zich Sneeuw in de lucht zoude formeeren , en des nachts nedervallen. 3t Is een ieder bekent, dat het water inde lucht niet haa- ftig tot Sneeuw kan ftremmen, byzonder daar de Zon on- trent ten 10 of 11 uren onder, en ten een of 2 uren we- der opgaat, 't Kan wel gebeuren, dat des Zomers eens Sneeuw of Hagel valt ; doch de lucht kondigt zulks ge- wis door hare koude enige dagen te voren aan, 't geen ook 2owel in Noorwegen als by ons in Denmarken gefchiedt; doch dat men des daags door de hette naakt lopen, zich des nachts tegens de koude met alle klederen, die men be- komen kan, bedekken moet, en des morgens het Aardryk met Sneeuw bedekt vindt in een tyd dat de Zon flegts drie uren beneden den Horizont is, is zo onnatuurlyk en on- mooglyk , dat het niemand geloven kan. Men heeft voorts den heer Ander fin verhaalt, dat in den Winter veel Sneeuw valt, en het met eenOoftlyken Wind zo fterk fneeuwt , dat het land en de huizen met elkander gelyk gemaakt worden. Dit kan men niet doorgaans zeg- gen 5 want in het ene jaar valt veel Sneeuw > en daartegen in ' van YSLAND. 8? t au ïnAer,ïeinis of Diet: ook fneeuwt het "iet in ', land het fterkft met een en denzelfden Wind, maar op enige plaatfen met byzondere Winden. De twee Win denijs6"-6, WdkeD-ik »aa~'™». =n voornaamlyk den laatften, viel zeer weinig Sneeuw Zuidwaarts in 't land hl v VÊ- .n,'et 3lS Se,meenlyk in Coppenhagen: ook fneeuwt' het er niet langer, dan twee dagen achter een, en wan- hon^ft y Jykn e?'ge da,gen achter den anderen of ten hoogften 14 dagen of 3 weken gevrozen heeft, wordt het daarna weder zacht weer, en de weinig gevallen Sneeuw dooit weg, weshalven het Vee den gantfchen w"nfer zvn voedfel op het land vindt. Ondertuflchen gefchiedt h« wel noordwaarts m het land, alwaar doorgaans meer Sneeuw dan zuidwaarts valt, dat de Sneeuw zeer diep H® Ook kan op zekere plaatfen, inzonderheid by de Kapen en al waar de ligging der Rotzen daartoe iets bybrengt , de f.T" a° u'Sp V8llen en 20 fterk byï™ dry ven, da het iïi™ a- hüA-Sn me£ ,™lkander gelyk gemaakt' worden doch nadien dit maar alleen op zekere plaatfen en bvwyi heDt «ntnfS a T daarUit gee" a,gemenen regel voor Sf0.^ maken; want zuidwaards en op andere s™ SthKdru^ u£t iig"yk- Wanneer dus veel Sneeuw valt gefchiedt het met een Noorden Wind en ITrT/.l ? G,roenlands^yfys aangekomen is, 't geen al- daar veel koude verwekt , wordt die koude ook dik- wils zuidwaards in 't land vernomen. Gelyk he' nu in het noorden het fterkft met een Noorden Wind fneeurn zo fneeuwt het ook m andere oorden des lands het fterkft 'met andere byzondere Winden, naamlyk die uit Zee w|„ weshalven men voor het gantfche land geen' ateéS Wwden kan ftellen, die een zeker weer meLzoudel bre„. gen, vermits een ieder gedeelte van dat grote land zvne byzondere gefteltenis heeft; om welke reden niet ligt een' fZT^t e" WïrehBfcnryving van het ïanc itXta. b, ten ware men zich alvorens in 't zelve lang opgehou- den en een' vlytige nafporing gedaan hadt S PS L3 , S-LXXIX. BESCHRYVING Van het §. LXXIX. Vele dagen ja gantfche weken gaan in 27- Weer. land voorby , dat men geen den minften Wind gewaar wordt, en het dikwils gantfch ftil is. Het waait aldaar, gelyk in andere landen, veranderlyk, dat is, geen één Wind beftendig maar allerhande Winden. By wylen waait het maar alleen een weinig, nu en dan fterker, en ook wel eens een ftorm ; daarentegen is het ook dikwils zeer ftil, zulks men niet zeggen kan, dat op het Eiland altoos veel Winden befpeurt worden. Echter houde ik het daar i voor, dat het aldaar windriger dan by ons in Denmarken is, 't geen van de ligging der Rotzen voorkomt; zulks dat terwyl het op het een oort zeer ftil is, twee mylen 'er van daan de hevigfte rukwinden van de Rotzen nedervallen. By wylen ontftaat een Storm; doch is echter niet algemeen. Ten tyde ik op het Eiland was, heb ik maar tweemaal fterke Stormen vernomen, diergelyken ook in andere lan- den geweeft hadden , alwaar in die jaren de Winden meer dan in Tsland hadden gewoed. Wanneer het des Zomers goed weer is, heeft men gemeenlyk des nachts een land- wind door het gantfche land; doch tuffchen 9 en 11 uren des voormiddags komt een kleine Zeewind, die tot 'snamid- dags ten 5 uren blyft aanhouden, en ook wel iets langer en tot tegens den avond. Die Land- en Zeewinden zyn echter niet fterk, en geven ook geen regen of ander kwaad weer. Met de Noordweften Winden hebben zy, zegt de heer Ander fon (ten mmfte aan de Zuidkuft) fchoon, daar tegen met de Zuidweften liegt weer, en met de Zuidzuidooften den meeften Storm. Met alle Landwinden heeft men gemeenlyk goed weer , en met de Zeewinden Sneeuw of Regen, na dat het jaargety is. Dus brengen Zuidelyke , Zuidooftelyke en Zuidweftlyke Winden doorgaans Sneeuw en Regen te weeg; doch de Noorde Winden helder en goed weer Zuidwaards in het land. Noordwaards gefchied het tegendeel, want de Noor- denwind brengt Sneeuw , Regen en Vorft mede, maar de Zuidenwind goed weer. Dat uit het Zuidzuidooften de mees- van YSLAND, 87 fneefte Storm komt , is geen regel; want het bomt gelyk gezegt is, op de ligging van ieder oort ten opzicht van de Rotzen aan. §. LXXX. Eb en VJoed heeft men in Tsland, gelyk in Vaa anderelanden, alwaar zulks plaats heeft, tweemaal in 24 Eb en uren; zulks men ieder zesde uur volgens gewoonte een' vloed* verandering heeft na het warTen en afnemen van de Maan. By de nieuwe en volle Maan is de Eb en Vloed altoos het fterkft, en onder anderen zyn dezelve het flerkft wanneer de ZonindeEvenachtlynis.Die tyden worden Springtyden ge- naamt, vermits het water als dan allerhoogft op het land fpringt;en Eb en Vloed noemen dzYslanders Flod og Fiore. Het is in Tsland genoegzaam een vafte regel , dat de wind, regen en fneeuw, een ieder op zynen tyd met den aanko- menden Vloed vermeerderen, zodanig dat wanneer het by Ebeen weinig waait, de* Wind by het aanwaüen van het Water feller opfteekt, en offchoonde Wind met het vallen van het water fchynt te verminderen , neemt dezelve met het aanwaïïen van het Watergemeenlyk fterker toe. Doch als in het tegendeel de Wind met den Vloed gaat liggen, blyft de ftilte doorgaans duren. Ik heb opgemerkt, dat de hoog- fte Springvloed ongevaar 16 voeten ftygen kan, en de ge- mene Vloed gemeenlyk 12 voeten is. §. LXXXI. Ik ben met den heer Ander fon van gevoelen, Van de dat het Zeewater rondom fuftoró, ten minften op verfchei- g5ftelte- de plaatfen, zouter is dan in 't gemeen, waar toe ik ge-hetZe^ noegzamen grond heb, nadien ik zelf heb gezien, dat het water. ' Water in den Zomer hier en daar aan de Klippen by de Zee Zout aanzet, naamlyk alwaar het water met den Vloed opgezwollen is, als wanneer men daarna enig Zout affchrap- pen kan ter plaatfe een weing Zeewater in de kleine fleu- ven op de Klippen blyven ftaan en uitgewaafTemt was, Dit befluit ik ook uit de oude brieven in de Roomfch-Catholy- ke tyden, en uit de voorrechten der Geeftlyken, waaruit bjykt, dat op vele plaatfen Zoutwerken geweeft zyn , die aan de Geeftlyken gefchonken werden. Gewis zyn' om dia BESCHRYVING die redenen de hoeken des lands,in de Zee uitftekende,als Langenes en anderen aan het Bisdom in Noorwegen gefchon- ken, waar toe zy nu noch behoren. Dit zowel, als dat men in TsJand ten proeve met groter voordeel dan by ons Zouf gerafineert heeft , toont, dat het Zeewater aldaar meer Zout in ich hebben moet, dan gemeenlyk. Doch het heeft geen grond ter wereld, dat de oorzaak daar van, gelyk de heer zinder jon wil, te zoeken zoude zyn in de ürenge Vorft , waar door een groot gedeelte van het on- zouie water zich in wyde Ysvelden verzamelt en bevrieft , en voorts in de hevige Winden, die het Ys verftuiven en verwaijen ; want om niet te zeggen dat het water niet merk- ]yk zouter zoude worden , offchoon een groot gedeelte tot Ys bevroos en door den wind verfloven wierdt , 70 is het een' ontwyrTelbare waarheid, dat het rondom Tsland zo fel niet vrieft, dat zich een' menigte Ys aldaar valt zetten kan; want de Zee fpoelt meeft allerwegen vlak tegens het land aan, en de Eb en Vloed is aldaar zeer fterk, die het Water geen' ruft laten, zich tot Ys te zetten, offchoon de Vorft zelfs zo ftreng was, als voorgegeven wordt. Doch daar kleine Vige en Tiorne zyn, gelyk de Tslanders dezel- ve noemen, dat is, zulke armen der Zee, die van alle kanten land om zich en flegts een kleine opening hebben, waar door het Zeewater in loopt, aldaar kan het dik Ys zetten, vermits zodanige armen der Zee doorgaans niet groot zyn , en daarenboven voor den (lag van 't Zeewa- ter in zekerheid liggen ; maar zulks gefchied rondom het land in de open Zee niet. Mitsdien vrieft het meer en geeft dikker Ys by de zuidlyke delen des lands en op an- dere plaat fen , alwaar diergelyke armen zyn , dan by de noord- lyke landen, die voor de hoge golven der Zee zekerer lig- gen; en by menfehen geheugen is het niet gebeurt, dat de Zee zodanig met Ys bedekt was, dat men om te viiTchen niet uit konde lopen, behalven, gelyk gezegt is, in de fmalle Vigen en Tiornen. Maar het Ys, 't geen den noor- der landen zeer moeilyk is, en de inwoonders belet in Zee te ? vav YSL A N D. *5 h^Lfn t' Gioe!?lands ?&»> '' geen zich vele mylen 7bnUtl?00r K1"* 2e> aIs was h« een ander land, bv- zonder vermits dat Dryfys zeer oneffen en gelyk bergen en dalen is, en levendige dieren, als Beren, Vollen en Val- ve^l tt076^06^ Cndf,t DryPS Yeroorz"kt noordwaards dee W.*ï ne^'JW?Ik eeri!e Zich ook aan het **H*i deel des lands mededeelt, weshalven men zeer wel giffen Gm'Pn, 7 n"ef '? ?ef zmden een koud «""lm is, het Oroenlands Dryfys in het noorden ligt. ' 't Lïïïï'ni, ls>ekf ' •dï-r/¥'f een se20nd Iand a( V'D de kan !-„ ;,• eige bevnding bekrachtigen kan; ooSl-ucht- kan een vreemdeling, op het Eiland komende . aldair be flreek!n ter aarden m opzicht van de lucht en JS"*^ £fa*4r, wanneer hy in i)«ri« komt; want de hetteS,- des Zomers valt hier een tsknckr gemeenly'k een gzlns il hS» télèn Qf 7°°n de?el!e,niej veel flerler dan in K/wï waa - *»*« tegen de Zomer m nknd een vreemdeling zeer aanö-énsTw ?'sder SbTz^lvT JT? a„dMr gf °' ^Sï? n;»f n ^ vk valt a,s hler te lande. De Winter is 'er onderlcheid tuflchen »W en Ammrfe» zonde voorko- men, is, dat het aldaar meerder waait, 't eeen «mm \*nA lewn fa? g ' men er te ge2onder en bekwam» ewnetJ^T Van gMd\ *«****« zyu, fta ik Zeer SStStBf-ai verraits men doorsaans ™ totzynev^kitl^Srkar^' "" fT* uerie, vreemde Speceryen toegemaakt zyn, en derhalven ^* on- Hl il 1 $0 BESCHRYVING onze lekkere tongen niet wel fmaken "zouden , volgt daar- uit echter niet, dat die Spyzen op zich zei ven liegt zyn. Maar dat de Tslanders van hunne flegte fpyzennoch daaren- boven zeer weinig zouden bekomen , ftrydt tegens het gene de heer Ander/on hun elders te laft legt, alwaar zy tot vraten gemaakt worden. Wat der Tshnderen hardheid betreft, zo komt hun die eigenfchap op een' zekere wyze toe; doch niet in hunne Kindsheid, gelyk men hier zeg- gen wil, want men hen aldaar zo teder als by ons opbrengt en gade flaat , weshalven de Kinderen niet van de geboorte af tot harden ja zuren arbeid verplicht worden. Wanneer de Jongelingen zo verre in krachten toegenomen zyn , dat zy ter Vifchvangft in Zee konnen gaan, moet men belyden, dat hunne levenswyze zuur en arbeidzaam is, zo lang de Vifchtyd duurt; doch tot dien ouderdom worden de Kinde- ren zowel als de Vrouwlieden t'huis gehouden ; zulks zy niets het geringfte van koude of andere ongelegenheden uititaan; waarom men zich ook te meer verwonderen moet, dat de Mannen daarna zo harden en zwaren arbeid konnen weêr- ftaan, waar aan zy van hunne geboorte niet gewend zyn. Wanneer jk zeg, dat de Tslanders goede levenskrachten hebben, is zulks van den ouderdom tuflchen de 20 en 50 jaren te verdaan; zynde het niet zeldzaam dat zy daarna in levenskrachten beginnen af te nemen en in de een' of an- dere ziekte vervallen, die van hun leven een einde maakt, mamlyk Waterzucht, Borft- en andere uitteerende kwalen, die inzonderheid den zwaren arbeid toe te fchry ven zyn , welken zy uitftaan, als zy zich op Zee bevinden en de Vis- fery verrichten , en ook wel hunne zorgloosheid ; want zy gene koude ontzien, fpringende veeltyds, wanneer zy met den Boot aan land komen , in Zee , om den Boot af te houden en te verhoeden dat dezelve door te hart tegens het land te floten befchadigt wordt, als wanneer hunne Benen geheel nat worden, en zy dus noch lange, offchoon in de Vorft, hunnen arbeid verrichten, zonder van klederen te verwis- felen. En hieruit blykt> met hoe weinig grond men zeg- gen ? van YSLAND. 9% gen kan, dat zy met alleen ftokoud worden, zulks mente een 100 jaren bere.kt, en noch daarenboven een friflchea werkzamen ouderdom geniet,, maar ook weinig of niets van de zwak en knnkheden weet, die de gryze iaren van andere Menfchen gemeenlyk aankleven. Zeer zel- den vindt men voorbeelden, dat enige 100 jaren bereiken ja net is zeer zeldzaam dit zy 80 jaren oud worden. Het kan wel zyn, dat de een of ander by zo hoge jaren een» goede gezondheid geniet; doch de meeften worftelen met een zieklyken ouderdom, zo dat zy boven de 50 jaren oud zynde, zich over hunne gezondheid niet beroemen kon- nen maar gemeenlyk, gelyk gezegt is met Borft en an- dere uitteerende z.ektens bezocht worden; weshalven men aldaar weinige dikke of gezette menfchen vindt. De drie oorzaken, waarom naar het gevoelen van den heer An- der jon de Tslanders niet ftokoud zouden worden, vinden derhalven geen' plaats, naamlyk, vermits zy hun leven in eeneenvouwlge onbezorgdheid by enerly flegte fpyzen en ge- itadige fterke hghaams oeffening doorbrengen Men moet zich niet verbeelden, dat de Tslanders zo beeftachtig zyn, dat zy geen gevoel van zorgen zouden hebben, of zo ge- lukkig, dat zy gene zorgen voor het onderhoud van hun leven zouden behoeven te dragen: geenzins, want nadien de meeften arm zyn en fterk arbeiden moeten , niet voor zich zelven maar voor anderen, die daar door ryk wor- den, koft het hun zorgen genoeg, hunne Vrouwen en dikwils vele Kinderen te voeden, tot zy den levenstyd volbragt hebben dien hun God gegeven heeft; waarom men niet zeggen kan, dat zy hun leven in een onbezorgde eenvouw,gheid doorbrengen. De andere reden tot hunnen hogen en gezonden ouderdom zoude daarin befWdatzy hun leven by enerlei flegte fpyzen doorbrengen. Zo zeker het is dat zware en lekkere fpyzen en veel eten en drinken het lighaam verzwakken, de menfchen voor den tyd oud maken en het leven verteeren, zo weinig konnen flegte enwei- *»ge fpyzen de menfchen oud en fterk maken; maar worden M z hun- - . # II r pz BESCHRYVING hunne krachten daar door veeleer verzwakt. Eenvou- dige en vafte fpyzen, matig gebruikt, geven in het tegen- deel een gezond lighaam en een lang leven. Betreffende hunne geftadige fterke lighaams-oeffening , zo hebben zy op zekere tyden een te fterken en op andere tyden byna gantfch genen arbeid, vermits de Mannen enige maanden in den Winter niets te doen hebben, en mitsdien hunne lig- haamsoerTening niet {leeds durend, maar by wylen tefterk is, 't geen hun leven veeleer verkort dan' verlengt. Ten minften kan die oorzaak ten aanzien van de Vrouwen geen* plaats vinden , nadien zy zodanige lighaamsoeffening niet hebben 5 want wanneer men haren arbeid in den hooityd uitzondert, hebben zy voorts maar alleen zit- tenden arbeid te verrichten, naamiyk hare Volle te rei- nigen en te bewerken, te fpinnen, Kouflèn en Hand- schoenen te breijen of Wadmei te weven, Klederen en Schoenen te najen en dergelyken, waar toe geen' fterke beweeging vereifcht wordt» De Tslanders zyn doorgaans welgemaakt en hebben fchone , witte en gezonde Tan- den, zegt de heer Anderfon te recht, doch waar over men zich in hunnen luchtrtreek en by de flegte fpvzen, die zy genieten, zo zeer niet te verwonderen heeft; maar veeleer zouden de verftandigen daaruit moeten befluiten , dat ver- mits hunne lishaamsgefteltenis en de luchtftreek zo ge- zond en goed is, zulks van de zuivere lucht, waarin zy leven, voortkomt Voorts is het by alle Volkeren alge- meen, dat de gemene man en het grove volk, als Boeren en diergelyke, de fchoonfte Tanden hebben, vermits zy niet, gelyk voornaameen vermogende lieden , hunne ge- zondheid en Tanden met menigerlei wonderlyke fpyzen be- derven. Het gemene volk vergenoegt zich m.:t roggen- brood, waar door de Tanden altoos wit en zuiver blyven, zonder dat zy Tandenborltels of poeder daar toe gebrui- ken, en die uitwerking fchryf ik by de Tslanders toe aan den gedroogden en gebeukten Stokvifch, die hunne daag- lykfche fpyze is, Dat de Vrouwen in hardheid en fterkte voer .' van YSLAND. 93 voor de Mannen niet zwichten, kan ik niet zeggen; want de Mannen tonen hunne hardheid by den zwaren ar- beid en de koude, die zy op de Zee en by hunne Visvangft uitftaan; daarentegen zyn de Vrouwen zeer gevoelig van de koude en doen geen arbeid die kracht vereifcht, dan al- leen in den hooityd, veelmin zyn zy met zodanig een' hardheid en fterkte begaaft, als men den heer Anderfon be- richt heeft, naamlyk dat zy ligt baren, zich bad nzo dra zy gebaard hebben en terftond weder heen lopen Zulk ene paardenlterkte hebben de Vrouwen in Tslaxd niet. In vele toevallen hebben zy Artzen en verltandige Vroed- vrouwen nodig, want zy van zodanig een' ligte baring niets weten; want velen van dezelve veeleer in of na de baring by gebrek van hulp en nodigen bvttand fterven. N0oit heeft men in Tsland gehoor t, dat een' iv raam vrouw zich baadt, zo dra zy gebaard heeft, en veel min zyn zy zo gelukkig, om terftond weder heen te lopen 't Is onder haar een al- gemene regel , dat zv zich fteeds in 't bedde houden en 'er niet uitkomen voor dat de eerfte acht dagen verftreken zyn ; en velen moeten noch veel langer her bedde houden en een' zeer fmertelyke kraam uitftaan , vermits hare Vroed- vrouwen haar niet wel weten te helpen ; weshalven het niet zeldzaam is, dat zy hare gezondheid gedurende haar gantfche leven 'er by infchieten; zulks hef zeer verre van daar is , dat zy zo ligt uit het Kraambed komen , als voorgegeven wordt. §. LXXXIII. Uit het te voren gezegde blykt, dat de Van de Mannen boven de 50 jaren oud, niet zelden door eenZie!lten? Borft- of andere kwynende ziekte aangetaft worden, gelykJ^J; ook dat de Vrouwen zware Kramen hebben, en daar doorders. " allerlei toevallen bekomen; zulks de Yshnders zowel als andere menfchen verfcheide foorten van Krankheden on- derhevig zyn. De meeden derzelven benoemen zy met een algemenen naam van Landfarfock, gelyk ais elders by den gemenen man alles koorts heet, en in der daad is 't geen men in Tsland Landfarfock noemt, niet veel van de M 3 ■ Koorts 94> BESCHRYVING Koorts onderfcheiden. Een' andere ziekte geven zy den naam van Aujfatzes^ waar mede velen bezocht zyn, en die wel erflyk doch niet doorgaans aanltekende is. Dezelve is niet gelyk het by ons zogenaamd uitflag, maar fchynt veel eer een' foort van Scor.but te zyn. Verfcheiden wor- den van die ziekte genezen volgens een Recept, 't geen een geftudeerde Tslander uitgevonden heeft. Van het Co- liek, de Waterzucht, Zwartgallige Ziektens en meer an- deren worden zy mede geplaagt, waarom ik vertrouw, dat den Tslander en enige Doctoren zeer wel ten paffe zou- den komen, en aldaar genoeg te doen vinden, wanneer de ingezetenen vermogend genoeg waren, om zodanige bekwa- men mannen by zich te houden. Derhalven heeft men den heer Ander fon kwaly k bericht , dat men van Koortzen en dier- gelyke Ziektens in ÏTj/tf «^niet veel hoort, en 'er ook van Ge- neesmeefteren niets weet Offchoon reeds gezegt is, dat de Tslanders met verfcheide Ziektens bezocht zyn , wordt daar door echter het te voren gezegde niet gelochent, dat zy goede en gezonde Lighamen hebben , doch die door den zwaren arbeid vroeg verzwakt worden j dus zy in de een of andere ziekte vervallen. Wanneer de Tslander s ziek worden, laten zy God en de natuur werken, vermits 'er zeer weinigen zyn , die enige huismiddelen uit Den- marken hebben , of dezelve te gebruiken weten , maar geenzins gebruiken zy zodanig een cure, gelyk men den heer Ander Jon dus verhaalt heeft: „ Wanneer iemand „ ziek wordt, is zyn' gantfche laafnis goede Melk, zo als „ dezelve van de Koe komt, en alledeArtzenyen,diemen „ hem geeft, een weinig Tabak, die men hem te kaauwen „ geeft, en een rykelyke flok Brandewyn, om de maag ^ te herftellen." De verkwikking van raauweMelk,zo als dezelve van de Koe komt, gebruiken de Zieken niet ; maar veeleer kookt men dezelve, gelyk ik te voren zeide wanneer de Melk by zodanige omftandigheden gebruikt word: ja men bedient zich doorgaans niet veel van Melk in de ziektens, maar gebruikt alleen de Hui, die ook wel het gezondft is. T^ooit hoorde men, dat een Tslander in een ziekte Tabak kaauwt , van YSLAND. 9$ kaauwt,maar zy gebruiken dezelve onderfcheidentlyk wan- neer zy op Zee zyn, om te viflèn ; ook voegt een ryke- lyke flok Brandewyn niet tot de zieke magen der Tslanders \ weshalven zy dien drank geenzins in hunne ziekte gebrui- ken, ten zy alleen de zulken, die aan dien drank verflaaft zyn en gezond of ziek denzelven niet ontbeeren konnen. Datzy gene Chirurgyns in het land hebben, fpruit uit de zelfde reden, die van de Do&oren aangehaalt is, maar niet om dat zy dezelve alleen nu en dan zouden behoeven ; want wanneer iemand door een' Beenbreuk of ander on- gemak bezogt word , lydt hy deerlyk , vermits hem niemand helpen kan, en daarom is 't dat zy of geheel niet of zeer kommerlyk en na lange uitgeftane pynen weder herftellen. §. LXXXI\T. Den Kinderen wordt niet langer dan acht , Hoede of ten hoogften, wanneer zy enigzins zwak zyn, veertien ^.Yslan- gen de Moeders Borft gegeven. Dit zyn de woorden van den^nne heer Ander/on-, doch zulks is alzo met die zaak niet ge-Kiode- legen j want de Moeders, die hunne Kinderen de Borftren op- geven, laten dezelve 'er zo lange by als by ons: andere voedenï Kinderen en wel de meefte zuigen de Moeders Borft geheel nietj doch men handelt met de Kinderen geenzins op de wyze als de heer Ander/on verhaalt. Men legt het Kind, zegt die heer, op de aarde , en zet 'ér een fchoteltje met laau- we Hui o f Melk hy , waarin een met garen omwonden hol typ je of dikke vederjchaft geftoken , en een weinig brood, als men hef heeft, tot verft erhng van het Kind gelegt word. Als nu het Kind ontwaakt , of een teken van honger geeft, keert men het naar den Schotel, en geeft het het pypje in den mond, opdat het daaruit naar zyn nooddruft zuige. De Tslanders hande- len waarlyk met hunne Kinderen dus niet, maar flaan 'er veeleer met zo groot ene voorzichtigheid acht op, dat ik diergelyke elders nooit gezien of gehoon heb. Zy heb- ben bekwame Wiegen voor hunne Kinderen, en gebruiken van dezelve twee foorten, naamlyk Wiegen met onderde- legde voeten, enHandwiegen ; weshalven het een onwaarheid as, dat zy hunne Kinderen op de aarde zouden leggen. IS ooit :■<; V I N Nooit geven zy den Kinderen Hui te drinken; maar voeden dezelve met goede Koemelk, waaronder noch enige Room gemengt is, opdat dezelve, naar hunne mening, des te vetter en beter zouden zyn. Zy gebruiken Melktuiten , om , gelyk by ons, de Kinderen daar aan te doen zuigen , en weten niets van 't geen de heer Anderfon op de volgende wyze verhaalt: Wanneer zy een Kind ten doop of ander zins over land hier of daar brengen , geven zy het een lapje, met Hui doortrokken, in den mond , op dat het zyn voedfel verkryge. Gelyk ik reeds te voren gezegt heb, dat zy hunne kleine Kinderen geen Hui geven, zo is het ook onmoogelyk,dat een Kind aan een lapje met Hui doortrokken zyn voedfel zoude konnen verkrygen. Wanneer het Kind naar de Kerk gebragt wordt, 't geen wel eens een taamlyk langen weg kan zyn, voorzien zy zich van een Melktuit, en zo veel Melk als nodig is. Dus voeden zy hunne Kinderen altoos langer dan een jaar met Melk , ten ware in den uiterften nood , en dat geen Melk te bekomen was , 't geen den ar- me lieden in zekere jaargetyden zeer ligt gebeuren kan. Des heeft men den heer Anderfon tegens de waarheid be- richt 3 dat na verloop van drie vierde deel jaars het Kind de fpyzen, die de Ouders genieten, mede eten moet. Gelyk ik te voren zeide, dat de Tslandfche Vrouwen voor hunne Kinderen Wiegen gebruiken, zo heb ik ook gezien, dat zy hunne Kinderen, zo als by ons gefchied, in luy- ren leggen, echter heeft men den heer Anderfon bericht, dat men van Bakeren , Wiegen en OppafTen geheel niets weet; dat men het Kind met de 14 dagen reeds in de klederen fteekt, op den grond laat liggen, en zich wentelen en ke- ren, tot het zich zelven oprecht en begint te gaan. In Tsland fteekt men de Kinderen zelden in de klederen, voor dat zy 9 of 10 weken oud zyn; doch laat hun alsdan e- ven zo weinig ais te voren op de aarde liggen en krui- pen; maar draagt hen voorzichtig en zelfs al teveel op den arm. Nfettemin, zegt de heer Anderjon, ziet men ón- der de Tshnders doorgaans rechte lyven en onver wrongen lede- ' van YSLAN D. 97 ledematen; weshalven het zeer zeldzaam is, een gebrek- lyk menfch onder hen te vinden. Dit is immers een dui- delyk bewys, dat" de Ouders hunne Kinderen niet zorge- loos opvoeden, maar, gelyk ikgezegt heb, zeer voorzich- tig met dezelve omgaan, op dat hun geen leet wederva- re; want nooit heb ik een gebugchelden, manken of an- deren gebrekiyken menfch in Tshnd gezien, welk geluk men geenzins aam de natuur toefchryven kan; want de na- tuur in Tsland niet anders dan hier is; zulks wanneer een Kind valt of ontheupt, het mank, en in de Boift bezeert gerakende, gebugchelt word, enz. § LXXXV. De Tslanden koken hun Vifch veel langer Van de dan wy. Dat zy den Zeevifch in Zeewater koken is zeert0?J!f. natuurlyk, en zo veel ik befpeurt heb, fmaakt dezelve hu '" reiding nner dan allerbeft. 't Is zeker, dat zy hunne fpyzen zonder Spyzen, Zout eten en dit doen zy naar hunnen fmaak; zulks dat vermogende lieden zelfs geen Zout gebruiken , maar wel veel Boter by hun Vifch. Gelyk deTsIanders hun Vifch te lang koken, zo ook doen zy hun OfFen- en Schapen vleefch, dat zy meer in hunne huishoudingen gebruiken, dan de Boeren in Denmarken en elders; en alwaar geen vee genoeg in 't land is, ruilen zy het tegen Vifch. Het is wel niet te lochenen, dat vele arme lieden onder hen zyn, gelyk in andere landen, die geen vermogen hebben, om zo veel voorraad in te kopen als zy wel wenfchten;doch demeefte gemene Boeren Aagten echter 10 tot 20, ja niet zelden noch meer Schapen tot hunne Winterteering, behalven het grote Vee. De meefte Vifch en het Vleefch, 't geen de inwoonders in Tsland gebruiken, wordt verfch gegeten, uitgezonden alleen 't geen zy tot hunnen Wintervoorraad drogen; en te vorenis reeds befchreven, hoe zy daar mede handelen Gelyk ook elders gezegt is, hebben zy aan vele plaat- zen in 't land zeer goeden Turf, op andere plaatfen een' menigte Dryfhout; en op onderfcheide oorden kleine Bos- fchen , 't geen alles den inwoonderen goeden brand ver- N fchaftj- 'Gebrek aan Brood, 3* BESCHRYVINC fchaft; weshalven'er weinig plaatfên zyn, dan alleen de in Zee uitftekende hoeken des lands en de uiterfte oorden aan de Zee, alwaar brand ontbreekt, 't geen hun te be- zwaarlyk en koftbaar valt, om denzel ven dieper uit het land te halen ; zulks zich de behoeftigen op de beft mooglykfte wyzen behelpen, en alles, wat voorkomen kan, branden, als Zeegras, waar van zy grote hopen om te branden verza- melen en drogen. Ook kan wel wezen, -hoewel zeer zel- den, dat iemand aldaar Vifchgraten brandt 5 doch dit is geenzins door 't gantfche land gemeen, en hadt men der- halven zulks niet behoeven te melden, om alle de Spyzen der Tslanders , die men daarenboven zeer liegt befchryft , noch affchuwlyker te maken. Hun lekker/te gerecht, zegt de heer Ander Jon, is een Schaap skop , waar van zy alleen de Wol afgezengt en denzelven dus onder de affche van hun heslyk vuur te braden geftoken hebben , die zy dan , gaar zynde , met huiden al wat 'er aan is, tot op de beenderen afkluiven. Doch wanneer dit het lekkerfte gerecht der Yslanders ware , zoude men moeten bekennen , dat zy een wonderlyken fmaak hebben, en hunne verdere gerechten niet veel by- zonders moeten zyn; maar nadien dat gerecht nooit van enigen Tslander gebruikt wordt, ben ik verzekert, dat zy het zelve zonder de geringde wangunft den goeden lie- den wel zullen willen overlaten, die dat lekker gerecht uit- gevonden hebben. De Yslanders zyn , zo men den heer An- der fin bericht heeft^ in yt gemeen grote liefhebbers van Boter en Vet ; doch men is ook te verre in hun fmaak gegaan , als men verhaalt heeft, dat zy het traanachtig Hayfpek, ja de Lever- en Walvifchtraan zelfs eten; 't geen de Yslanders echter nooit tot hunne fpyzen gebruiken : niettemin gaat hun fmaak in vette dingen zo verre, dat enige gemene en arme lieden talk of gefmolten vet van OfTen en Schapen eten. §. LXXXVI. Vermits tot noch toe geen Akkerbouw in Tsland geweeft is, kan een ieder ligtlyk beüuiten, dat het Brood aldaar geen' zo algemene fpyze voor den geinenen man ? van YSLAND, 99 man is, als by. ons. OndertufTchen is het echter 20 zeld- zaam niet, dat zy alle Haar van niets zouden konnen beko- men, de een min, de ander meer, naar een ieders vermo- gen toereikt; zo dat ten onrechte verhaalt wordt, dat de meeften onder hen, door onvermogen, het Meel niet kopen konnen, 't geen door de Demfche Kooplieden aange- voert wordt, en mitsdien geen Brood hebben. Na een* iedere haven wonen 400 tot 1000 tonnen Meel en eender- de zo veel gebakken Brood gebragt, 't geen wel niet toe- reiken kan, dat zy alle daaglyks Brood zouden konnen eten \ doch daarom zyn zy niet geheel zonder Brood , 't o-een zy gemeenlyk op plechtige dagen, bruiloften en dieTgelyke byeenkomflen eten, en ook wel by andere gelegenheden* en vele hebben het gantfehe Jaar door Brood, vermits zy in Coppenhagen daar aan gewend zyn, en het daarna niet ont- beren konnen Het is den Tslanders geen voordeel, dat zy geen Brood genoeg hebben ; want hunne huishouding iiun daarom te koftbarer valt; en de manier, om hun volk te fpyzen, is zo duur, dat men in Denmarken daarby zyne rekening niet zoude vinden. Een ieder Dienftknecht be- komt een zeker gewicht aan gedroogden Vifch , en Boter tot zyn onderhoud, namentlyk 10 pondenVifch wekelyks en een derde zo veel Boter, 't geen jaarlyks naar het Deenfib ge- wichtjz^ Lys-ponden gedroogden Vifch en volkomen drie vierdedeel tonnen Boter uitmaakt, en by ons duur te ftaan zoude komen; doch den Dienftboden worden maar alleen de Spyzen toegewogen, wanneer zy voor hunne Mee- iters zuid- of weftwaards ter Visvangft reizen; daar zy anderzmst'huiszynde, daaglyks een' zekere portie Vifch en Boter, ook 's morgens en 'avonds Melkfpyzen , Grutten verfchen Vifch, zomwylen Vleefch, ja ook wel Soupe, Jirweten en diergelyken bekomen. Nadien de Tslanders geen Brood genoeg tot hunne huishouding hebben, zo is ir vu' dat- Zy' ge,yk S^S1 is> des te meer gedroogden Vikh gebruiken- doch niet in plaats van Brood tot andere ïpyzen , maar op zich zelven, ongekookt, wel gebeukt en met een' goede portie Boter 'er by. Doorgaans eten zy N z den f UK. De Drank «der Ys- landers. 100 BESCHRYVING den gedroogden Vifch niet zonder Boter, maar nooit met Spek, Traan of diergelyken, gelyk ik te voren gezegt heb. Die gedroogde Stokvifch, wel gebeukt en met goede Boter befmeert, fmaakt zeer wel, voornaamlyk die van Selun- gen en Forellen toebereid is, aan welke de Deenfcbe Amts- lieden dikwils zo goeden fmaak vonden, dat zy zich zowel op hunne reizen , als ook tot lekkerny 'er van bedienden. 't Wilde Koorn, 't geen op enige plaatfen in 't land wad, voornaamlyk in Skaftefields SyJ/eL, hoewel in geen' grote menigte, is zo fchoon tot Meel, Brood en Voed fel , dat een Tshnder een ton van het zelve tegens een ton Deenfcb -JVleel niet zoude willen ruilen; waarom den heer Anderfort weder onrecht is bericht geworden, dat de een of ander van wild Koorn, tunchen het Gras zelve wafTende, een ilegt Brood maakt, 't geen voor de vreemdelingen niet te eten is. Dit Koorn waft niet tunchen het Gras, maar in zuivere, vafle en diepe plaatfen, alwaar geen Gras wafTen kan, en ftaat op enige plaatfen zeer dun, doch op andere weder taamlyk dik. De Halmen van 't zelve ftygen tot vyf vierdedeel elle in de hoogte, en de Airen zyn lang, zulks het de Tarwe by ons zeer gelyk is. Vermits de Tslanders geen' goede Handmolens hebben, om hun Koorn te malen, drogen zy het te veel by het vuur, waar door het enigzins verzengt, en derhal ven het Brood enigermate zwarter wordt, dan ons Roggenbrood ; doch daarentegen kan een ton van 't zelve des te meer nut doen. §. LXXXVII. De Tslanders drinken zeer gaarne rein Wa- ter ; doch het Water is op alle plaatfen niet goed of alles Myn- ftoffig , gelyk de heer Ander fon elders gezegt heeft ; maar aller- minft deugt het Water te drinken , dat door de kracht der Zonne van de Ys-en Sneeuwbergen fmelt enafvüet. Dit Water, 't geen van de J'óekden nedervalt, wordt nooit van iemand gedronken; ook is het niet drinkbaar, vermits bet gemeenlyk ftinkt en dik en zwartbruin is. Offchoon de Tslanders gaarne Water drinken, is echter hunne mee- ite en gewone drank de te voren befchreven Syre, die de hecir ? van YSLAND. ror heer Anderfon Hui of Melk noemt, enookbyna't zelve is ]t geen by ons dus genaamt wordt. Hiervan verzamelende inwoonders gedurende den Zomer vele tonnen vol die zy het gantfche jaar in hunne huishouding gebruiken, en ook wel aan anderen verkopen , die zo veleKoejen, niet hebben dat zy van dezelve genoeg Syre kunnen bekomen. EHe byre gebruiken zy in het eerft zuiver en onvermengd ' doch wanneer zy enigzins oud word, word zy te zuur' om onvermengt te drinken ; weshalren zy dezelve met rein Water vermengen en 'er zich zeer wel by bevinden. Vermits geen' Gerft in Mand gezaait word, volgt nood- wendig , dat het Bier 'er niet algemeen is $ doch is echter zo zeldzaam met in het land, dat de gemene man 't zelve niet te proeven zoude konnen bekomen 5 want de meeften be- komen Bier in de handelplaatfen, en kopen daar van een kiemen voorraad, om zich daar mede goed te doen. Vele vermogenden kopen zelfs enige tonnen Bier in de handel- plaatfen, die zy fpaarzaam het gantfche Jaar door gebrui- ken. Verfcheiden, welke in Coppenhage fmaak in Bier krygen en het niet wel ontberen konnen , beltellen Mout en Hop by de Kooplieden , en brouwen zelven Bier het gant- fche Jaar door, waar uit blykt, hoe ongegrond het bericht is, dat ook de meed bemiddelden, by gebrek van Kelders, riet Bier niet lange konnen bewaren. Ik kan by bevinding zeggen* dat zich het Bier het gantfche jaar door zeer goed hieldt, dat om ae derde of vierde week gebrouwen wierd: en offchoon aldaar geen Kelder was, bevroos nochtans het Bier niet meer, dan in Coppenhagen , alwaar goede Kel- ders zyn. Doch in de ftrengfte vorft konde het wel zoda- nig bevriezen, dat men, willende tappen, enige gloeijende kolen onder den tap moed houden /en ook onder tulïc hen een weinig vuur m een pan in de kamer zetten, waar in het Bier lag; want zy bewaarden het zelfs in de ftrengfte vorft in geen warme Kamer, waaruit blykt, dat de koude er zo (ti eng niet is, als men dezelve den heer Anderfon Deicnreven heeft. J N 3 Ver. I.02 BESCHRYVING Verfcheide gegoede lieden hebben het gantfche jaar door roden en wittenWyn, inzonderheid de Predikanten,die dezel- ve tot het Nachtmaal nodig hebben -, doch dit konde menden heerBurgermeefter Ander fan niet zonder een' onware by voe- ging verhalen.Men zegt dan : enige gegoede lieden handelen van de Deenfche KoopUeden--voor hun mond bywylen een weinig Franfchen Wyn; doch ftorten denzelvenin onrein, ja dikwerf zodanig vaatwerk, waar in zy Hui en zelfs Traan gehad \ en' ï zelve te voren niet gerei- mgt hebben ; weshalve n die Wyn zich welhaast omwerp , en trow- hel diken ftinkend word. Hoe! zouden ook zelfs gegoede lieden dus met hunnen Wyn handelen? wan neer ik aü eens toe- ftaan konde, dat de ü'slanders zo onrein waren, 't °-een ZY nochtans waarlyk niet zyn, zoude het te dom' en eenvou- dig wezen, den Wyn, die by hen zo zeldzaam is, in zoda- nig een vat te ftorten, waarin hy konde bederven. Des Bou- de ik my verzekert, dat niemand zulks geloven zal ; maar deze en andere vertellingen meer aan het liegt gemoed en de kwa- lyk gezintheid toefchryven van de zulken , die den Tslanders dus by den heer Ander jon zwartgemaakt hebben. Eenfoort- gelyk verhaal volgt welhaaft, als men zegt: doorgaans is hun lief ft e drank Brandewyn, waarin zich jongen oud, Mannen en Vrouwen, zeer fchandelyk misgaan. Ik twyfTel te recht, dat ergens een land is, alwaar het volk doorgaans, om zo te fpreken , nuchterer leeft. Ik ken vele, zelfs gemene lieden , die niet ligtelyk Brandewyn proeven zullen, en noch meerder ' diedenzejven tot nooddruft en matigdrinken. Echter kon- nen wel mïsland , gelyk in andere landen, enigen zyn die gaarne Brandewyn drinken, en 'er veel werk van ma- ken ; maar moet men daarom zo imaadelyk en in zo alge- mene uitdrukkingen van een gantfeh land fpreken, als zo- pen zy zonder onderfcheid jong en oud, Man en Wyf? Het kan wel zyn, dat een Koopman, die de zaak weinig nagedacht en zich in het oordeelen overylt heeft, de Ts- landers dronkaarts heeft willen noemen, gelyk ik, toen ik allereerft te land trad, dezelve ook byna daar voor gehou- den zoude hebben ; m aar wanneer men overweegt , hoe wei- ni;r van YSLAND. 103 mg Brandewyn naar het getal der inwoonden, die od tachtig duizend Menfchen belopen , in 't land &bm wordt; wanneer men niet terftond den zulken als Dronf- aars veroordeelt die, als zy i„ de handelpkatfen komen Kw' VSn de1 K°°P?an een' of 00k WS meer gI.wS Brandewyn verzoeken, of van denzelven een paar ,of? kannen kopen en met hunne maats drinken, en wanneer men ook emdelyk bedenkt, dat zulks alleen de enilfte Z van het jaar is, waann zy die verkwikking genieten konnen die hun even zo welkom en koftbaar »,&« SS gaarfchenof Kaapwyn den Koopman 'wezen kin, zo zal men waarlykniet vele Dronkaarts in het land vinden. Dro„ kaarts zyn e.gentlyk de zulken, die het gamfche jaar door by alle gelegenheden trachten den Bmndewyn ?e bekomen, en van dezelve zo veel drinken als zjhdet den TJ, ?'" f Z-Ulk£n m°eten a,zo "»"« genaamt wor- neêr' rfi kI f ^ ,T b720ndere gelegenheid, wan- neer de Kooplieden aldaar liggen, genegen zyn zich te «voffi Z'JTt K Senkten,'t' glen nun voTgens hun gevoelen goed doet, en zy federt niet weder proeven wezen" **? *"■ ? *£"? ,wederkomen. Het ffwe z7n h;phL5 '"f!! hande>P^ats twintig of meer of min «™r J ten drank beminnen, en den Koopman daaglyks driS^T P,Lge"5 f8? ,nadien dat geta! onderzoVeef duizenden, die aldaar handelen, zeer gering is moet vTh^Vtf dr°nkenf?haP ^et tof ee/eig^nfXp van het gantfche land maken , en zeggen, dat iona en 7^ren?7/°™en> zich TOl ^Pen. Dt mr S eigentlyk van de Mannen gezegt, maar hoe velen zoude men doch we denken onder de Vrouwen en Kinderen te vinden, die zich in den Brandewyn misgaan? Ik ïeloof zeenrhebnigoefn°feen ï™ STl' WaM ik de«lve noft ge- volk ™ 'a?1 T h0,tea fpreken- Wan°eer het Vrouw- I£n hPh de k°°PPlaats komt, zyn 'er velen, die ikzelfgs- zien heb, welke geen Brandewyn proeven, offchoon de Koopman haar dezelve aanbiedt, maar d».artèegenM?swyn TUI» io4 BESCHRYVING verzoeken (dus noemen zydenfranfchen Wyn) En wanneer een Man zyn Kind, 't geen met hem naar de handelplaats komt, een weinig Brandewyn geeft, dat in het kleine glas overblyft , doet hy het, op dat zyn Kind ook iets goeds in de waereld geproè ft mogt hebben -, want dit, na den Wyn, de koftbaarfte 'drank is, waarvan zy weten te fpreken; doch daarom kan men met geen billykheid zeggen, dat de Va- der of het Kind aan den drank verflaaft is. Buiten dit geval, wanneer de Kinderen onderwylen met hunne Ouders in de handelplaatfen komen , proeven zy zeer zelden Bran- dewyn, veel min dat zy zich daarin zouden misgaan. Van §. L'XXXVUl. De' idanders kleden zich in zodanig een' hunne ftoffë , die zy zelven bearbeiden konnen , en zyn meren- KledinS- deels daar mede vergenoegt, 't geen verltandig is; en het ware te wenfchen, dat andere natiën hen daarin navolgden. Beiden, de Mannen en Vrouwen, gebruiken Wadmei tot hunne bu'tenfte Klederen, en der meefte Vrouwen Rok- ken en Schorten zyn van gecoleurd laken , waarvan vele duizende ellen in het land verkogt worden ; doch is niet van het fynfte zoort; echter hebben zy grover en fyner la- kenen, die alle in Denmarken worden gemaakt. Vermo- gende Mannen en Vrouwen hebben ook Rokken van la- ken, zonder te fpreken van de Laug- en Syflelmannenen diergelyken, die zich even zowel met zyde ondervoedering onder hunne klederen kleden, als andere wakkere lieden by ons, en in alle andere dingen zo net zyn als wy. ^ De ge- mene man kleedt zich in de dragt van het Scheeps- volk, naamlyk in Kamefolen en Broeken, offchoon zy ook wel een Rok hebben, die naar de Deenfche mode gemaakt is. Een ieder Man heeft daar en boven een Rok, die als een Overrok by ons gemaakt is, en by hun Hempe genaamt word, welke zy gebruiken, wanneer zy verre van huis reizen, of des Winters naar de Kerk gaan. DeVrouwsperfonen gebruiken Rokken,Rorftrokken enSchor- ten beide van Laken en Wadmel, en over dezelve een wy- den Rok, de Predikants-rokken by ons niet ongelyk, met en- van Y S L A N D. XO| enge Mouwen , tot op de handen ; doch welke R okken 20 lans niet zyn, als de Onderrokken, op dat men deze een handbreet onder den wyden Rok zoude konnen zien, die zy, gelyk die derMansperfonen, Hempe noemen, en altoos zwart, fomtyds onder met een zwarten fluwelen rand om- boort, of met enig ander fïeraad, door haar zelve ver- vaardigt, verfiert is, gelykende naar point de la Reine en zeer netgenaait; welke kleding hun ongemeen wel ftaat. Ve bemiddelden hebben daarenboven voor aan de Hempe tot naar beneden vele paren fraai bewerkte zilvere floten meeftendeel verguit, die zy echter niet zamenfluiten, maar ie u° e" t0t ftatie gebruiken- De Rokken zowel als Schorten, die altoos gecoleurt zyn, zyn naar onder met een rykgecoleurden fluwelen of zyden band of ook wel met een breden zyden fnoer bezet. * Boven aan de Schort zyn drie grote zilvere Knopen , veeltyds verguit ( by de armen zyn zy van metaal , ) Aan dezen hechten zy de Schort valt, doormiddel vaneen Gordel, die met bewerkte zil- vere of metale platen bezet is, nadat een ieders vermo- gen toereikt, en wordt die Gordel voor met een flot van net zelfde werk zamen gehecht. De Borftrokken, die altoos zwart en net zyn, en om het lyf fluiten, met enge armen tot op de handen, zyn insgelyks met gecoleurde zyde of iluwele banden op alle naden , en van vorken met enige bre- dere en betere zyden ftoffen bezet. Aan iederen arm voor aan de hand zyn 4 of 6 Knopen van het zelfde werk, ge- iyk het ander zilver of metaal. By den hals is een klei- ne uitftekende ftyve Kraag , waaronder de buitenfte Kok lJuit. Die Kragen zyn altoos met fraaje zydeftofFenof zwart Fiuweel bekleet, en met een gouden ofzil veren Snoer bezet. Om het hoofd winden zy een groten witten Neus- doek van grof Lywaat en over denzelven een fyner, die gelyk een' hairbos in de hoogte ftaat, doch geen i£ elle hoog is, gelyk men den heer Anderfon bericht heeft, na- dien de helft van die maat genoeg is. Om deze winden zy een fraajen zyden Neusdoek tot daaglyks gebruik een' O hand J II BESCHRYVING hand breed onder by het aangezicht. Dit dragen zowel getrouwde als ongetrouwde Vrouwsperfonen. Om den hals hebben zy ook een doek van Zyde of Catoen , die zy voor aan den Borftrok vafthechten.Kortom de kleding derVrouws- perfonen is de zodanige t'enemaal gelyk, die men in oude Schilderyen en Graffteden in de Kerken by ons vindt, be- halven alleen het hoofd fieraad , 't geen ik elders nooit zo gezien heb. I e Dochters in Tsland dragen in hunne jonge jaren even zodanige Kappen, als in de oude Schilderyen gevonden worden, die zy, ouder wordende, tegens de voorfchreve Hairbos of Hulfel verwhTelen. Buiten die al- gemene kleding verfiert het Vrouwvolk, 't geen 'er vermo- gen toe heeft, zich noch met vele andere dingen van bearbeid Zilver en verguit, als by voorbeeld Knopen met gecoleurde ftenen, en zetten van dezelve drie on- der malkander voor aan het Hoofdbindfel. Wanneer zy als Bruiden gekleed worden, dragen zy een' Kroon van verguld Zilver , die tot onder den witten band over het hoofd en byna over het aangezicht gaat, in plaats van den zyden Neusdoek. Voorts twee vergulde zil- vere Ketenen , Feftons wyze > de ene van vooren en wyders naar achteren tot over den rug; en de andere we- der van achter naar voren tot over de Borft en den Borftrok ; want zy dan gene Hempe aanhebben. Een* andere Keten hangt hun om den hals, waaraan voor op de borft een fraai bearbeid Balfemdoosje hangt, waarin verfcheide foorten van Reukwerken befloten zyn. 't Zel- ve kan men op de beide zyden openen , en is gemeen- lyk als een hert of kruis gemaakt. Zodanig een Doosje heb ik ook wel van Goud gezien , en kan verzekeren , dat liet Zilverwerk van een Vrouwsperfbon, wanneer zy op- getooitis, gelyk ik haar gezien heb, meer dan $ a 400 Ryksdalcrs beloopt, en een byzo>>der bevallige dracht is. Der Mannen zowel als Vrouwen Schoenen , die alle door de Vrouwsperfonen genaait worden, zyn gemeenlyk gemaakt van Oflenhuiden3of by gebrek van dezelve van Schaars- va n Y S L A N D. Ï07 Schaapsvellen , die zy zelven bereiden , door 'er flegts de wol of het hair van af te fchrapen, vervolgens die Hui- den of Vellen te drogen, en de zulken, die zy tot Schoe- nen zullen gebruiken, weder eerft in 't. water te weken. De Schoenen zyn zodanig gemaakt, dat zv net om deifc voet fluiten, zonder hielen. Uit de Schaapsvellen worden? zeer dunne riemen gefneden, waarvan twee van de hiel- nukken van den Schoen komende voor over de vreeg toe* gebonden worden; doch twee anderen van ieder zyden alwaar onze Gespen zyn, worden boven op den voet vafl> gebonden. Zodanig een Huid of Vel wordt nooit met Traan befmeert , en noch veel minder Schaapsdarmen ge- bruikt, om de Schoenen daar mede toe te binden ge- lyk men den heer Ander/on bericht heeft. Dus is' het gelegen met de kleding der Wanden, die ik te omftaav diger heb willen befchry ven, vermits men den gemeldeii heer deswegenzeeriverkeerde denkbeelden gegeven heeft. §• LXXXIX. De middelmatige Boerenhuizen der Ts^ Vm landen zyn dus geftelt. Allereerft vindt men een langen huna<= fmallen gang, een vadem breed, die zyne dwarsbalken en Wonin' dak boven zich heeft, in welk dak liier en daar zo vele860* openingen zyn, dat zy genoegzaam licht in den gang ge- ven konnen. In die openingen of gaten ftaan glasruiten, of ook wel kleine hoepels , waar over dunne zogenaamde ttinne ■ vanOfièn of Koe jen gefpannen zyn , die mede een goed licht geven. Voor die openingen hebben zy houte blinden, die, wanneer het fneeuwt of ander flefer*Sehadhfefc, voegt hy a,s een verftandi man by dat onwaarachtig bericht: nochtans moet men „kt ff™, dat zy van nature dom en onbekwaam zyn. Veeleer is tekent, dat enigen uit hun geleerde Mannen zyn geworden, en anderen, die buitenslands geweeft zyn, geleert hebben, vaardig te fchryven en te rekenen, in Goud te arbeiden, Tabaksdozen %uT Zï T' HM ,s.eengel«k, dat een Thormodus Thor- JZU f ^««sMagnaus en meer andere zulke lieden ge- VntX^ertnJhrimch onder ^ Studenten by de «n* .n£. Tsk"dfch Studenten gevonden worden /die Fnrl.n ^en' maar dezelve doorgaans, om zo te Sof iïiïf™' "f6" ^n onder hen zeer weinig wafr dl 1 h"^ v;ndHmaar ^ de fchranderfte zyn; kan worXn ?'Ven -het Caraaer van de "«ie verdedig Ier" houden ' feff ""-^ d°m en Woeft zcude «* Is ËLr^ ;h6t 1S, met SenoeS' d" men de ™f«- kan ' m « "? 'f*'?*'*? komen, tot alle dingen gebruiken ften'hnnn ' >! 1rZeJker'dat ook demeeften onderden groot- om a^",' knd Z6lfs Zeer S^chikten fchrander zyn, h ven L\ Ieren>waa«°e men hen gebruiken wil; £«£ worden n ma^ alle-e" 'er °P aankomt> dat zy aange voert Tvr 2 SZynh«ni«alleen enigedie buiten'slands|eweeft Zilver KnnVaard,g Rek6nen ^ Schryven leren, of om in fe der ;nwoPonrZV^arreiden' maar het Srootfte Sedeel- jisrasstBLTia gas» t s SShTSSS fDe vinden> *-K5 ft SS meen ni<^ ïc rfJ ^ 'clc.em Jeren- Offchoon het 20 ee- «Is dë zu Ln' de SÖK te V!"den' die we' Reken«. uiKen, die welichryven, worden nochtans velen P 2 ge- BESCHRYVING I 4< gevonden, die redelyk wel Rekenen, zonder buiten 's lands geweeft te zyn ; invoegen de Tslanders doorgaans fraai Schryven en wel Rekenen. De 7 'stander s , die zich op enig beroep of kunft by ons in Denmarken toeleggen , wor- den daarin gemeenlyk goede Meefters, waar van ten ge- noegzamen bewyze ftrekt, dat hier in Coppenhagen ver- fcheiden van de zodanigen gevonden worden. Ja onder velen van dezelve, die aldaar te lande blyven, vindt men vele goede Werklieden, welke enkel uit luft, en zonder enig on- derwys genoten te hebben, zich op verfcheide beroepen hebben toegelegt. De meeften van die foort arbeiden in Zilver en Metaal, tot het maken van lieraden, die het Vrouwvolk op de Gordels gebruiken , gelyk ook Knopen en Gespen. Anderen hebben het zeer verre inhetSchryn- werken en Smeden gebragt, om niet te zeggen, dat zich een ieder in alle handwerken oefTent; want 'er zyn weini- gen, die niet te gelyk Timmerlieden, Schrynwerkers, Scheepmakers en Smits zyn; doch enigen leggen zich maar alleen op ene zaak, en worden daarin, 't geen natuurlyk is, des te beter. Dus blykt duidelyk, dat de Tslanders niet onvernuftig en ongefchikt zyn, om alles te leren, en dat men onbillyk van hun fpreekt , wanneer men zegt , dat het hun aan den luft en wil ontbreekt. De heer Ander [on zegt te recht \ het fpruit ook, myns erachtens , uit enige bekwaamheid, als men uit [legt e ftofftn en met onbekwa- me werktuigen alles, wat men nodig heep, naar bshoe[ ver- waardigen kan. Maar nadien zy gaarne naar nieuwe en be- kwame werktuigen omzien, zo vervaardigen zy ook vele dingen van tyd tot tyd beter dan te voren, 't geen een teken van hunnen luft en wil is; en men ten onrechte van hun zegt : zy willen lieeds verblyven by V geen zy hunne Ouderen en Voorouderen hebben zien maken, en waar toe hun de uit erft e nood dwingt. Ik verfta niet , wat men met de volgende woorden zeegen wil : van tyd o[ uur rekening weten zy niets, maar richten zich naar de Eb en Vloed , o[ naar de Zon, wanneer zy w van YSLAND. 117 zy dezelve hnnen zien. Jk meen tiat r»**» a* ♦ j tydrekeningen overal „aar de Ion Sh "Ztr de Manden dus doen, weet ik niet, wat men in hl .» k - pen heeft, Zy rekenen den tyd na" denzon ^ keurig aan de Eb'en Vloed, Ü dg | JfT De" r,W,rx rekenende uren niet, gelyk wy doe! a ' 1 2 en nu zal men hier in dit Artikel bericht wnh,!ftr0kM' *"• hunner Boten bekomen VI j ■_ ," het b°uweö Hunne n/ZlïtZ%\aa 0£ffi*5 &$ ^ = S^-fïs^siwSil ^erfc l^r^^^efr^ben Tifr iands gebruiken Zy JU** R& S^^ S . BESCHRY VING 20 Mannen geroeit worden; weshalven zeer weinig kleine Boten in vergelyking van de vele grotere zyn ; ja de kleine vindt men byna maar alleen in Guldbringe-Syffèl en ontrent Hvalfiord; _ zulks het niet wel uitkomt , 't' geen in het flot van dit Artikel 'er bygevoegt word : op enige wei- nige plaat Jen hebben zy enigzins fteviger en groter Vaartuigen , gelyk fc< hilgelandfche VÏjJchersfchiiiten zyn; want 'er zyn maar enige zeer weinige plaatfen, alwaar zy kleine Boten hebben, en op die plaatfen zowel als alomme elders hebben zy grote Boten. De meefte Boten in 't iand zyn doorgaans van ó* tot 8 riemen. Alomme in het land is het zodanig niet gelyk de heer Ander [on bericht, dat zy de Boten zo hoog op het fit and moeten [iepen , dat de naar gelegenheid van den Wind te verwachten Vloed dezelve niet bereiken kan , en zy door het gemeld der Golven niet ge/loopt of wegge/poeh voorden 'vermits zy Ankers noch Dreggen hebben, om die Boten vaft te leggen : maar het is flegts alleen in Rangervalk en S kaf re- fields-Syjfelen, dat zy de Boten taamlyk verre van de Zee naar boven moeten flepen, vermits aldaar een lang en vlak ftrand by de Zee is, voor welke die Syjfelen open liggen; doch offchoon zy die Boten taamlyk verre flepen moeten ,' hebben zy echter aldaar de groottfe Boten. Op de meefle andere plaatfen rondom het land behoeven zyde Boten niet verre op het firand te trekken, op dat dezelve zeker zou- den liggen, nadien het land niet overal zo vlak aan de Zee ïs, als in de voornoemde Syffelen. De Tslanders gebrui- ken de zelfde foort van Ankers, als ik by onze Viifers o-e- zien heb, naamlyk twee houte (tokken kruiswyze dooreen zwaren (teen, welke Ankers zeer vaft in den grond hou- den, en hebben de Tslanders niette vrezen, dat, wanneer zy ondertuflchen door een ftorm op Zee overvallen wor- den, die Ankers niet zouden houden, wanneer flegts hun- ne kleine Ankertouwen niet breken. Voorts is het°natuur- iyk, dat zy huune Boten veel liever met goeden veri'chcn Dorfch beladen, dan zware Ankers mede te voeren, die hun beletten zouden, een' goede lading Vifchin te nemen. Wan- van YSLAND. 119 Wanneer zy een kleine rente met hunne Boten doen, en hunne kd.Bg mhebben, hggen zy enige dagen voor' die Ankers, wanneer zy tegenwind bekomen, in flepen in ^v^m g^h"""6 Boten niet op het land. P §• XCIII. Van de Veehoedery en Veehandel is zowel als \ van de Viflèry te voren gefproken, doch 't geen daar WV« in d.t Artikel bygebragt word is t'enemaal onwTar win ho^^ neer gezegt word: De Veehoedery verwekt bun, om zo t'e /preken gene grote bekommering. Die op Weftman-oe Jel yes, op dat zy dezelve, als zy villen, zonder moeite weder zou- den konnen opvangen. De Weftmans Kilanden, die Teen Vee genoeg voor hunne eige inwoonders hebben , zouden dan ten voorbeeld vertrekken, hoe men met het Vee ïnlland handelt en vermus de eerftgenoemden daar mede niet vTef moeite hebben, zoude moeten volgen, dat het dus ook mirtand toegaat; doch hn : fchikt zich geenzins de Wet mans£,landen alhier metftW te vergelyken. Het sroot fte gedeelte van Yrtand trekt zyn voordeel van het^ee inzonderheid de noorderlyke en oofterlvke delen des lands TeCd Slf' ^ V^i' R^valle:ArnesXf,Bo7- gefioid Myreen Dale. Op die plaatfen bezitten velen wel R°^, y°f Uks bchaPen> die op zekere tyden naar de Rotzen gedreven en op andere tyden naar Huis genomen worden. Op zekere tyden houden zy Ojen naby de Hoe- ven, en zonderen dezelve van de andere Schapen af; doch twee of drie maal 's jaars dryven zy alle Hameien , Scha- pen en Lammeren byeen in hunne Soyde-Gerichten , naam- yk wanneer dezelve naarde handelplaatfen gezonden zul- len worden 5 dus het onmooglyk kan zyn , dat zy figgenaan Veehoedery weinig ^uden laten gelegen S. XCIV. De Leêrbereidery is in Tsland in eeen be- v,„ a and0! JkHn **t T"ï- ftand^r™ * -woondeln , un en l££ andere daar toe benodigde dingen ontbreken, waarom zy1**1* zich daarin beft mooglyk behelpen. De hairen of het wol de? Hui- IZO BESCHRYVING Huiden of Vellen fchrapen zy met een fcherp mes over hunne knien afj doch niet, gelyk men den heer Ander/on bericht heeft, over hunne naakte knien. Dit doen zy ge- zwinder en behendiger, dan iemand geloven zoude, en fpannen de vellen vervolgens uit om te drogen , en in zo verre heeft de heer Anderfon waarachtige berichten beko- men. Doch dat het Vel dus tot allerlei gebruik zeer bekwaam en goed zoude zyn, is niet naar waarheid bericht 5 want daarna hebben de Tslanders de grootfte moeite en arbeid met de Vellen, om dezelve gemoedig te maken, vermits zy dezelve met de voeten 'm Hui of Zoutwater een gerui- men tyd moeten treden. In het tegendeel heeft men den heer Anderfon bericht, dat zy al V geen zy van Leder of Felteryen aan het ly f dragen , om de vier of vyf dagen met zeer traanachtige Vifchlever be fineren , waar door bet wel taamlykgemoe- dig, doch t effens in zodanig een* krachtige uit damf ing gehouden word, dat geen Deenfch Koopman^ voornaamlyk als hy de eer- jiemaal hy hen komt , hem wegens de traanftank en verdere vuilig- heid nahy zich dulden kan. Nooit dragen de Tslanders op het land Leder, behalven alleen aan de Schoenen, en dezen befmeren zy nooit met Vifchlever of Traan, en derhalven ftinken zy ook niet heslyk; maar hunne Zeeklederen be- fmeren zy met Vifchlever of Traan, om dezelve gemoe- dig te houden, in welken ftaat zy gewis naar Traan en der- halven niet aangenaam moeten rieken ; doch fpreken zel- den met den Koopman of iemand anders, dan na alvorens die klederen afgelegt te hebben. De Oflenhuiden, die zy tot Zadels en Paardentuig gebruiken, weten zy taamlyk zwart te maken, en offchoon zy zulks zonder konrt, maar met groten arbeid doen, heeft echter de bevinding geleert, dat zulk Paarden tuig langer dan het Deenfche duurt , om welke reden men niet nalaten kan hunne vlyt en verftand te roe- men, dat zy met weinig gereedfchap het zo verre bren- gen konnen. Hunne Zadels en Paardentuigen, die zy zei ven najen, zyn geenzins zo gemoedig als de onzen, of- i*' van YSLAND. 121 offchoon zy dezelve met Traan bcfmcren 't geen niet aan genaam is en de klederen verderft. uJa ??/" Wanfleer zy niets anders te doen hebben ar- Weven u„„„„„„, * apinnen, Winden, Bryen ofderen ftaan réchmn in gf "."T **B' naar 's lands manier fleguarbeid- dentvd^n^nlL Vngen» weshalven dat beroep door £t nutSLl V0tf6 Vereifchte bekwaamheid in toe g „he "Z Js±a kTen- •.N/dien ^ t0t n0ch nietten Hal h»f h P"!olens gehad hebben, kan het %ewZ'enLfJw Jeel, arbeid koften moet,' de me- ■rofke vtS e ffiS ^ in het k,nd tot Hembd- *! word/": ififc1 d* ^,dfflAdie gev°!t over malkanderen egn vol n dezelve meM ^ t6gT Ton. Wanneer het klZio „elve met de voeten in de ve ook wel on een ÏÏS / ^ Zy"> V°llen 2? deze'- bewerkbgLeaanmet Je fg6nS-de b°rft; doch d'e be''d dutbet gantfcbeEtlandveerUen zogenaamde >ifcL mZZ ***»**" W>' &»< hgen in bet noorder en oojter en dezen in bet zuider- en wefterdeel van het zelve Uoch uit de nieuw gemaakte Kaart van Ysland blykt het tegendeel, en wel dat de Vifchhavens in de zuider e" wefterdelen van het Eiland, en de Vleefchhavens in h£ poorder- en oofterdeel van het zelve liggen Ook worden m enige havens, als Oerehack en StiekesMm, büde Vleckh en Vifch geleyert. Het kan den Schryver wel tot geen' Z ^l^^ent. worden wanneer hy zegt, dat deHaZ aan de Koopheden » Coppenbagen verpacht zyn, zodantz dat teirZ?Ma™ikeft> °0hUffenS «* ^efciïhaven "n^albt **"„!?'■ wanth« te vermoeden is, dat de Schryver zyn Boek ,n dien tyd gefchreven heeft, dat het zodanig ranifch^lan7nnHhet ]™ '7ii ^ dIe h™°S *»" "et gantlche land ondereen en te zamen aan eene geoaroiieer- de Kompagnie m Coppenhage verpacht geweeft, welke hare Schepen en Opper en Onderkooplieden naar' alle havens des lands zendt; doch zodanig, dat een Schip onderwylen thans twee havens beze.lt, wanneer het de^ Kompagrie nodig acht Niettemin zyn echter Kooplieden in Tede e haven, die met het zelve overgaan, en wegens de Kompa! gnie met s lands inwoonders dus handel, dat zy Zn ne handelbare Waren aannemen, en dezelve 't zy met an- dere Waren of ln baren gelde betalen, alles volgens een' geapprobeerde landtax, waarnaar zich de beldf partyS ge chtT'was Phef°dan,igre;e V™ ^™^™^ jngeucnt is, was het reeds federt het aar 1722 en Wr nw de Schryver lange daarna, naamlyfc in '!E Jgt- Q. * flor- 124 BESCHRYVING ftorven is, en men ook vindt, dat hy in 't jaar 1738 aan zyn Boek gearbeid heeft, hadt zeer wel aangemerkt kon- nen wolden, dat de handeling nu niet meer afgefcheiden, maar Tsland met het Weftman-eiland te famen en ondereen aan een' gehele Kompagnie verpacht is. Wat haven het geweeft zoude zyn , die volgens des Schryvers bericht niet verpacht was, kan niemand zeggen, nademaal ten tyde dat de handel noch was afgefcheiden , alle havens zowel als nu ten tyde verpacht waren. De Kooplieden in iedere vleefchhaven beftemmen altoos zelven den dag, op weiken de Schapen van ieder disftriclgelevert moeten worden, waar- by het gemeenlyk dus toegaat, dat de Schepen zodra moog- lyk afgevaardigt worden en van daar zeilen konnen 3 waar- om ook het Vee door den Koopman in het laatft van Augu- ftus of het begin van September aangenomen wordt, maar geenzins om redenen, die men den Schryver gegeven heeft, naamlyk vermits als dan het gras door de naderende koude geel en krachtloos begint te worden, en het Vee mitsdien af- neemt; want de Tslanders il achten voor zich zelven niet voor het midden van Üclober, wanneer het Vee op zyn beft is, en merklyk meerder fmeer heeft, als 't geen in her laatft van Auguftus gedacht wordt. De Tslanders flachten al het Vee voor de Kooplieden, en genieten den kop en het inge- wand daar voor ten loon. Het Vleefch wordt door de bedienden van de Kompagnie ingezouten, en even als by ons in (tukken gehakt. Hoeveel het Vee koft, kan uit de landtax gezien worden en behoeft hier ter plaatfe niet gemeld. De Vellen van de grote menigte Schapen, die in de Vleefchhaven gedacht worden, beftrojen de Ts- landers met Zout aandeVleefchzyde en leggen dezelve met de Vleefchzyde tegens een, rollen dezelve t& famen , en binden ze dus toe, op welke wyze zytaamlyk wel bewaart worden. Zodanige twee Vellen noemen zy een Bundt. Het Smeer fmelt en bewaart men inTonnen en halven Tonnen , en zendt het dus met de Schepen weg. De Kooplieden in de Vifchhavens ne- men al den goed gedioogden Vifch, die van groten, klei- nen r~ — van Y S L A N D. 12? nen en middelbaren Dorfch en van Lengen toebereid i< volgens de taxe aan, gelyk ik te voren gezegt heb; doch wanneer van de laaftgenoemde foort niet veel gevangen wordt, wordt dezelve ook niet veel geveilt. In de Vifch- havens zowel als elders nemen zy ook een gedeelte Traan aan. De : Wolle Waren vallen allermeeft in de Vleefchha- vens, offchoon ook een gedeelte van dezelve in andere ha- vens gelevert wordt. & XGOT In Wa^isgeen ander geld gangbaar dan Specie- Van oeitaande in Wad mei, grove en fyne Hembdrokken, KouiTen en Handfchoenen, ruwe 0-3 Wol., ESC HRY VING Wol, Schaaps- en Lams vellen, Eyderdunen en Vederen. Weleer werd ook Zwavel uit Tsland gevoert, doch thans neemt men het niet meer aan. Dezen zyn de voornaam- fte Waren, die in het land vallen. Vande §• XCIX. De Waren, die de Tslanders nodig hebben Inko- en in 't land gevoert worden, zyn niet waardig dat men ^?nde dezelve alhier opnoemt, vermits zy in de gedrukte land- rea' tax te vinden zyn; doch hoewel de heer Anderfon noch- tans de voornaamlte wil optellen, vergeet hy echter het Timmerhout, de Vifchlynen, de Tabak, het Brood en de Hoefyzers. Vermits de handel aan eene Kompagnie ver- pacht is, volgt van zelve, dat die Waren maar alleen dooi- de Denen met uitfluiting van alle Vreemdelingen ingebragt worden, 't Geen de Tslanders ontfangen, betalen zy, zo veel zy konnen , met hunne Waren , en het overige met de te vorengenoemde muntfoorten tot Vifch gerekent. Van §. C. Het Gewicht in Tsland komt geheel met de Deen- Gewich y^ pondswyze overeen; doch wordt niet naar Ponden, !^nate^ Lyspondenen Schipponden gelyk by ons, zo als te voren gezegt is, maar naar Ponden, Fóringen en Vetten berekent , zulks 10 ponden een Fóring , en 8 Fó- ringen een' Vette, die 5 Lysponden by ons zyn, uitma- ken. In het tegendeel is de maat der Elle iets korter, dan in Denmarken gebruikt wordt, en komt met de Hamburgfche Elle t'enemaal overeen. En in zo verre ftaat men toe, 't geen men den Schryver bericht heeft: dat alhier door- gaans alle Gewichten en Maten op den Hamburgfchen voet in- gericht zyn. Nadien nu het Tsland f che Gewicht en de Maten met de Hamburgfche niet overeenftemt, behalven alleen in de maat der Elle, zo volgt ook niet, dat de Hamburgers den handel aldaar eerft recht geveftigt hebben ; doch dat zy een tydlang op Tsland hebben gehandelt, is meer dan wel bekent, waarom zy dan ook de Broederfchap der Tslandsvaarders in Hamburg oprechteden. Insgelyks is het zeker, dat zy weleer onder den naam en titel van Lorren- drayers, die de Schryver den Hollanders geeft, aldaar handel van Y S L A N D. 127 handel dreven. Doch dat thans de Kompagnie alle vreem de Natiën zo weinig als de Hamburgen Aldaar vergunt Te handelen, „ billyk; want vermits de Kompagnie faartyks een zekere fomme voor den handel derwaards betaalt dien zy dan ook volgens 's Konings Odrooi hebben Zo„l de, kan zy met gedogen, dat anderen haar zouden ont- nemen 't geen haar toebehoort. Sedert de Hollanders voor emge Jaren twee Schepen in 't noorderdeel dTs lands °n Skagefiords Sytfel verloren, die geconfisqueert wierden ver mits zy contrabande Waren inhadden l en ook te voren ?' iagen gebragt en voor goeden prys verklaart waren .hebben zoveel bekent is gene vreemdelingen op WW behandelt' Doch wanneer zu ks ook alzo ware fbeuaat huuh.nde.wen zins inden beminden Brandewyn, gelyk voorgegeven word?" dT «7 BTdev,y» ' diede HMa'JerLn boofd hebben va 't •den Tslanderente duur, en die 'er de grootfte liefhebbers van zyn hebben gemeenlyk het minne vermógen 1 om dezelve te betalen; maar dat bericht moeft noodwendS er overlopen om daar mede het vorige te beveftfgen dat jong en oud, Man en Vrouw zich het gantfche (aar doorm den Brandewyn misgaan; 't geen reeds " voren beantwoord ,s. De oorzaak, die men onzen Schryve, ot>. gegeven heeft waarom den Hollanders niet belet kan wo?- den op pianJ te handelen is : dat die loze S l^TLtl AnTa!z gene 8ewaPende S hepen bv der hand heeft, en der Kooplieden Schepen geenïyd hebben opdezelvetepaflen,slIenaar hun wil wetendoor te 5 Een ieder kan zeer we begrvnen dat nff^nl j T man een bewarend Vaartuig haT deknftendi d; A"?-U volkomen 300 mylen in'lnom'krl g't't e" "d ar'tn* de zodanig met bewaart zouden konnen worden' datZn menmterwviedP3etnv ° *• ene Zyde aan iand TonTeffi men terwyl dat Vaartuig aan de andere zyde des lands was; te meer daar zy daarenboven gedurende den iant fchen Zomer flegts 4 of «j mvlên vagn het ,* ^ *»£ te ■ te vifichen. Maar wanneer de Koopvaardyfchepenkommitfie daartoe hadden, konden zy 'er wel oppaiTchen, vermits zy rondom het gantfche land varen, anderzins is het de poft der Syüelmannen daarop acht te geven. Vanden §• Cl. Gelyk de Schryver zegt, wordt in Tsland enig Gods- en alleen de oeffening van de Euangelifchen Lutherfchen dienft. Godsdienil gedoogt , en gene van een' andere belydenis aldaar gedult ; doch ik verfta niet wat men met dit verde- re zeggen wil: bebalven dat enige weinigen , die uit Catholy- ke voorouders afftammen , de eer? en andere bygelovige gebrui- ken behouden, welke zy in het geheim oeffenen. Moet ik dan niet geloven, dat alle de inwoonders zowel in Tsland als in Denmarken van Katholyke voorouders afftammen? Ook is meer dan wel bekent, dat de uitrojing van den Katho- lyken Godsdienft en het werk der Hervorming niet zon- der bloedftorting volbragt is, vermits het een voornamen en halfterrigen Biflchop en zyn groten aanhang den kop koftede. Hieruit zoude men byna moeten belluiten, dat de inwoonders voor de Hervorming niet alle Katholyk , maar de meeften Heidenen geweeft zyn , nadien flegts weinigen van Katholyke voorouders afftammen. Echter is het genoeg bekent, dat Tsland zo yvrig Katholyk was, als enig land wezen kan- want aldaar bevonden zich Bis- fchoppen, Prelaten en acht Monnikenkloofters , die de voortplanting van het geloof naauw genoeg in acht na- men. Dat dan enigen heimlyk enige bygelovigheden als overblyffels van de Katholyke religie zouden oefTenen, daar van weet men niets, vermits thans op den Euange- lifch Lutherfchen , gelyk te voren op den Katholyken Godsdienft naauwe acht geflagen wordt. Onder den ge- menen man in Tsland gaat zowel als in andere landen enig bygeloof in zwang ; doch zulks ontftaat niet uit de reli- gie, en wanneer het daaruit fproot, moeft het denzelfden grond by allen hebben. Vanden §# qi# Tsland wordt in twee. Bisdommen verdeelt, zo- lyken danig , dat drie vierdedelen des-lands, naamlyk de oofter- itaat. zui- van Y S L A N D, I20 |uider-en weder vierde deelen onder den Bifichopsftoel van tkeholts en het noorder vierde deel alleen onder Hmlum% niet Halar, gelyk de heer Ander/on fchryft, gelegen zvn By een ieder dier Biflchopszetels is een Latynfche Schoof met een Reclor en Preceptor voorzien, welke Scholen jaarlyks jongelingen uitleveren, die by vervolg, wanneer zy zich verder op de ftudien toegelegt en blyken 'er van gegeven hebben, Predikanten in het land worden, zon- der dat zy alvorens naar de üniverfiteit te Coppenhaie be- hoeven te reizen Nochtans reizen jaarlyks enige Tslanders derwaards, worden Studentenbyde Üniverfiteit, en legzen zich op de Theologifche en Kegtsgeleerde ftudien, waar- om zy ook voor de anderen, die niet gereid hebben, den voorrang genieten, nadien zy de befte beroepen in 't land bekomen, of ook tot Syflèl- en Laugmannen bevor- dert worden Men heeft den Schryver bericht, dat bv lederen Biflchops- Zetel een' Boekdrukkery is, in 'welke nu en dan een geeftelykBoek in de landstale gedrukt wordt : doch nooit is meer dan ene Boekdrukkery in het land geweeft , zyn- de een legaat van een voornamen Biflbhop in Hoo- hm en weleer naar Skelbolt gebragt; doch is thans we- der in tioolum ra een zeer goeden ftaat. Aldaar worden n!fLnR Cl dan ' T11" ^eftadi^ geeftlyke en ook andere fnA f°fQI\ Z°Wfl ?ls alle de ^oninglyke ordonnantien in de landstale gedrukt. De inkomften der Biflchoppen fleeft men den Schryver naauwkeuriger en beftipter weten te berichten, dan de Biflchoppen zelven weten, en zvn dezelve Jaarlyks tot 1200 Ryksdalers voor iederen bepaalt, f en tyde der Hervorming in het land werdt een groot gedeelte der Katholyke goederen aan de Biflbhopsftoelen gehegt, en de overige gefecularifeerden behoren noch aan den Koning. De Biflchoppen adminiftreeren alle de goe- deren, die aan hunnen Bifichopsftoel gehegt zvn, en on- trent 2000 Ryksdalers jaarlykfe inkomften bedragen kon- nen; doch waaruit de BifTchop den Rector, den Con- rector en den Predikant van de Domkerk, die des Biflchops R Vica- BESCHRYVING Vicaris in het prediken is , betaalt. Voorts geniet een ze- ker getal Scholieren vanden Biflchop de Roft, Kamer en ook iets tot Klederen , en moet die Prelaat ook de Kerk en de gezamentlyke Gebouwen op 's Biflbhopshof on- derhouden 'y en wanneer dit alles betaalt is , is het overige liet loon van den Biflchop, 't geen hy niet zeer naauw- keurig uitrekenen kan, vermits het ene Jaar het andere niet leert j doch echter kan hy zeker weten, geen 1200 Ryksdalers inkomften te hebben, maar moet zich met veel minder vergenoegen. Dus blykt, waarin de inkom- ften van den Biflchop beftaan , en dat hy dezelve niet uit den Biflchopsltoel ontfangt, waar aan een ieder Boer jaarlyks 10 Viflchen levert. Èen ieder man geeft den Koning een' jaarlykfche fchatting, G 'ie/t old genaamt, en die gemeenlvk voor ieder op 10 Viflbhen beloopt, en van dezelve heeft de Koning een gedeelte aan denBhTchopsftoel gefchonken; Doch dit is geen Biflchopstol , en de Biflchop heeft den- delven ook niet van enig Boer in 't land; want op vele plaatfen is die tol geheel aan den Koning, en op andere plaatfen wordt dezelve door de Syflelmannen in plaats van door den Koning genoten, volgens een' zekere verpach- ting. Even zo weinig kan men op de inkomften der Predikan- ten een' vafte rekening maken, vermits dezelve niet in baren gelde beftaan , maar in landgoederen, die onder ieder Kerfpel gelegen zyn ; in een' zekere recognitie van iedere Hoeve, en de beloningen, die zy van de gemeente voor zekere dienden bekomen. Enige Kerfpels zyn zeer goed, enige middelmatig en weder enige zeer flegt of gering. Om de laatftgenoemden enigermaten te verbeteren, heeft de Koning een gedeelte zyner landgoederen aan de armfle Kerfpels in het ftift Skalholt gefchonken , en doet onder die in Norderftift jaarlyks 100 Ryksdalers uitdeden; weshal- ven het onwaar is 't geen men den Schryver verhaalt heeft: dat andere Predikanten ten hoogjten maar 100 Dalers fakomen; ja dat enigen onder dezelve lyn^ die flegt s 4 Dalers ter van YSLAND. 151 ter lezolding genieten, want 'er zyn onderfcheide Predikan- ten, die meer dan 100 zelfs wel tot 200 Ryksdalers in- komften hebben, en de armften genieten ten minden 4 Ryksdalers alleen van 't geen de Koning daar by gefchon- ken heeft. Van Viiïchen of enige andere tienden wordt aan de Predikanten niets gegeven, maar daarentegen ge- nieten zy enige weinige onderftanden van een' iedere Hoe- ve, die 't zy in natura gelevert, of met geld betaalt wor- den. Op het Weftman- eiland alleen is in gebruik, dat de Leeraar een' foort van tiende van iederen Boot bekomt, die op de Vifchvangft geweeft is , en gelyk de onderrich- ter van den Schryver vele andere dingen over het gantfche land algemeen gemaakt heeft, die op het VVeftman- eiland gefchieden, zo is ook alhier insgelyks gefchied,als hy be- richtte : dat de geeftlyken ook een aandeel aan de Vi f cht lenden hebben, hoewel veehins onder fcheiden , en dat zy op enige plaat- fen\ hekomen , op andere in iederen Boot, die om te- Vijfeben uitloopt, twee loten-, dat is zo veel als anderzins twee Vifièrs tot hun aandeel van de vangft ontfangen. Nadien vele arme Kerfpels op het land zyn, alwaar de Predikanten zo weinige inkomften hebben, dat zy daar mede niet rond konnen fchieten, gebeurt het wel, dat een gedeelte van zodanige Predikanten mede de handen uitfteken, om Brood voor Vrouw en Kinderen te verdienen , en derhalven op de Vifchvangft uitgaan; doch vermits zy maar zeer kleine gemeentens hebben, zo verzuimen zy niets daar mede, volgen daarin het voorbeeld van Paulus, die een veel gro- ter gemeente en algemener beroep hadt, en echter, onaan- gezien hy met zyner handen arbeid zyn Brood verdiende, een groot en fhchtlyk Prediker was. Zulke arme Predi- kanten , die gedwongen zyn met hunnen handen arbeid hun Brood te verdienen, en ook rekenfehap als Herders voor hunne gemeente geven zullen, wil ik zo onbarmhar- tig niet behandelen, met te zeggen: dat hun daarin te minder barthetd wedervaart, vermits zy zich doch in andere dingen het üoerenvolk gelyk [tellen > nadien zulks volgens het voorheen R z ge. ni BESCHRYVING land gezegde zoveel beduiden wil, als datzy zich gelyk de an- dere Boeren in den Brandewyn bezoedelen en misgaan t zo als men welhaaft hierna horen zal. Doch het is onbil- jyk, den zulken, die men niet kent, dus te veroordee- len: veel liever geloof ik, dat zy zo weinig als debefchaaf- de Boeren iets doen dat aanftootlyk is, en wil hun een' be- tere omftandigheid wenfchen, om hun amt alleen te be- kleden, dan iets onchriitlyks van hun denken. Vnde §• C111' Offchoon men de inwoonders doorgaans geen' Kerken ryke of gegoede lieden noemen kan, waar van 'er echter in het enigen zyn, gaat men nochtans te verre, met te zeggen, dat de toeft and der ïnwoonders kenbaar armoedig is. ik weet niet, noch kan het uit het boek van den heer Burgermee- ft'er Ander fon zien, waarom zy zo kenbaar armoedig zyn? want offchoon zy geen' prachtige Meubilen hebben, zich niet koftbaar kleden, noch lekker eten, volgt daaruit niet, dat zy zo armoedig zouden wezen; want men veeleer zou- de moeten denken, dat zy liggende gelden hebben, nadien zy niets onnuts verfpillen, en echter veeltyds geld van de Kooplieden voor hunne Waren bekomen, 't geen zy niet verteeren: en ik houde het gewislyk daarvoor, dat niet zo veel noodlydende onder hen als onder ons zyn, ver- mits zy zeer weinig nodig hebben; behalven dat men de vermogenden aldaar zeer bereidwillig vindt, om de armen bv te ftaan en te onderhouden, zulks dezen zelden nood lydem Oethalven moet men den middelweg gaan, en of- fchoon zy alle geen Kapitaliften zyn, zyn zy ook alle tot geen bedelaars te maken, gelyk des Schryvers benchters gedaan hebben. Wanneer hun toeftand al eens zo ken- baar armoedig was, kan men echter daaruit geen befluit opmaken, dat hunne Kerkgebouwen niet koftbaar konnen zyn; want de meefte Kerken hebben merendeels aanzien- lyke landgoederen en inkomften, die haar in vroege en latere tyden toegelegt zyn, waar uit zy in een goeden ftand gehouden konnen worden , weshalven zy niet als Zwynsftallen uitzien , waarnaar zy zouden moeten gelyken, vasYSLAN wonnf Zy, ni£tS &udfri Waren' dsn de Hu!z^n der ,,-, ■ woonders te voren befchreven zyn : Want hier wordt ge- zegt: de Kerken zyn op geen" andere wyien , dan de j-emene Hmzen der Boeren gebouw • naamlyk gedeeltelyk in de aarde gezonken, van opeen geftapelde rotsbrokken, met aarde en kalk verbonden en met graszoden bedekt. Die Kerken zvn zowel als hunne Huizen niet beneden in de aarde gebouwt maar gelyk met of .ets boven de aarde ; de wanden zyn van fteen, aarde en graszoden opgetrokken , gelyk te vo- ren van de Hmzen gezegt is. DeWxn zyn van binnen met planken op de fparren en van buiten met graszoden bekleed. Voorts zyn de Kerken van binnen rond en be- w~ "ó™ TgZlns b,reder en Sroter> dan hunnege- k n 7eZln> ZUlb menha/r lm dezelve onderkennen 1?; W y" f gme/> dM de Z'mme Bezoekkamen Ë enz elanden en zo laag, dat een man, overeind [taande , byna met zyn vingers aan bet dak reden kan, zegt de Schryvêr en waarlyk kan dit van de meefte Kerken in Yslanl gezeg? worden; want het is natuurlyk en billyk, dat de KeFk naarde grote der gemeente is; zynde het bekent, dat de Hoeven op de mAfte piaatfen taamlyk verre van een lkr- gen ; weshalven veeltyds niet meer dan 7 of 8 tot zo Hoe- ven tot ene Kerk behoren. En nadien alle de lieden hun- ne Huizen niet op eenmaal verlaten konnen , volgt daaruit dat de gemeente tot iedere Kerk doorgaans nie? groot en derhalven ook geen' grote Kerken nodig zyn. De oor- zaak, waarom de inwoonders hunne Kerken zowel als Hui- zen met zeer hoog bouwen, is niet de vete en hevige over het Eiland fnorrende winden; maar het gebrek aan Tim- merhout, Muurftenen en Kalk; want oflhoon tot de bei- de laatftgenoemde foorten ftoffen genoeg in 't land zyn, ontbreekt echter Brandhout, zonder't welk men Steen bik- ken noch Ka k branden kan. Offchoon, gelyk gezegt is de Stormwinden geenzins de oorzaak 2yn; dat de KeVken en Huizen niet hoger gebouwt worden , hebben nochtans de onderrichters van den hettAnderfon dat bericht meteen **• 3 voor- voorbeeld pogen te beveiligen , zeggende : de Denen hebben het eens beproeft , en een hoog gebouw boven de aarde , op een? effe vlakte , naar de Deenfche wyze , van metselwerk opgetrok- ken ; doch den volgenden Winter is het door de Stormwinden weder neder ge velt , en men genootzaakt geworden , naar lands gebruik op nieuw een* Kerk ^ gedeeltelijk inde aarde gezonken en zeer laag) te bouwen. Wie doch zoude na een zo ftout verhaal anders konnen geloven , dan dat het zich dus toegedragen hadt, daar men zelfs daarvan hier een voorbeeld bybrengt? maar in der daad is zodanig een voorbeeld nooit voor handen geweeft, en in Tsland wordt meer dan één gebouw gevonden, 't geen vele jaren gedaan heeft, en dus het te- gendeel van het aangehaalt verhaal bewyft. Derhalven zal ik enige gebouwen bybrengen , die ik zelf gezien of van dezelve een' volkome en naauwkeurige befchryving bekomen heb, en van welke een ieder, die naar Tsland reift, onfeilbaar iets weten moet. De Domkerk by den BilTchopsftoel te Hoolum is van muur- flenen en hout, 49 ellen lang, 15 ellen breed en 18 of 20 ellen hoog; ftaat geenzins beneden in de aarde, maar iets boven den grond, op een' kleine hoogfe, en heeft een kleinen houten Toren. Rondom het Choor ftaat noch een Grondmuur van koftbare gehouwen ftenen opgetrokken, die voor 400 en meer Jaren door een BitTchop gebouwt is , welke gezint was de gantfche Domkerk van muurftenen te doen opbouwen , doch gedurende dien arbeid overleed ; en die grondmuur ftaat thans noch alzins ftevig en vaft. Het voornaamfte Huis van den BifTchop in Hoolum is van eikenhout en muurwerk met een houten dak, zonder eni- ge bekleding van aarde aan de zyden of aan het dak. Dat Huis is in Coppenhage getimmert, en federt in Tsland op de plaats nedergezet door de Biflchop Gudbrander in den ]are 1576, welk Jaartal men noch in het houtwerk uitge- houwen ziet, en heeft dus byna 200 jaren onwrikbaar ge- daan, hoewel het thans nieuwe grondflagen nodig heeft. De Domkerk by Skalhoet3 die ik zelf gezien heb, is van ge- v a n Y S L A N D. ,5f gelyken aart als te Hoolum >behi\ven den grondmuur rond- om het Choor, en dat zy iets kleiner is; doch is echter zeer hoog, heeft een kleinen houten Toren met een klok en dus boven menfchen geheugen geftaan. Toen ik deze'lve zag, vertoonde zy zich van verre als onze grote Kerken vermits zy op een groot plyn ftaat. De Kerk by de Konings! hoeve Bejfefied, die ik langer dan twee jaren bezocht heb is mede van lteen en hout, enzyn dezyden en het dak met planken bekleed, 12 ellen lang en taamlyk hoog, zulks de Amtman een gefloten geftoelte boven de andere Stoelen recht over den Predikftoel heeft. De Huizen, tot Befft- Jted behorende, zyn mede van fteen en hout, en taamlyk hoog, nadien de Kamers van binnen de hoogte van 4A JWIe bereiken. Van buiten zyn zy merendeels met planken bek eet , om te dichter en warmer te zyn ; doch enise vakken zyn dusdanig niet bekleet: ook zag ik aan den muur, die noch daarenboven tegens het zuidweften ftaat van waar de meefte regen komt, dat de voegen tuflchen de (tenen zeer weinig uitgekalkt waren , offchoon dezelve m langen tyd niet toegeftreken zyn. Daarenboven ftaat aldaar noch een oud Huis, twee verdiepingen hoog, waar- m weleer den Amtman woonde, die nu noch zyn Komp- toir op de bovenfte verdieping houd , welk Huis gedeelte- lyk op de noordfche manier met balken op balken en ge- deeltelyk van fteen en hout is, en een redelyk langen tyd ten minfte in het Jaar 1606 meer dan 80 jaren geftaan had , maar nu zeer vervallen is en hoognodig afgebroken behoort te worden. Vele andere Kerken in 't land zyn taamlyk hoog, en verfcheiden fchone Huizen van fteen en hout met planken van buiten en binnen bekleed, en heb- ben zich in vele jaren zeer wel gehouden ; voornaamlyk is zodanig een fraai gebouw op de Deenfche wyze in Tbin- gore Kloofter in Hunnevatns SyJJel opgerecht, waar in een voornaam en wakker Syfielman woond. En dus geloof ik, dat uit het bygebragte een ieder genoegzaam overtuigt zal konnen worden, dat de Stormwinden niet beletten, zogoe- de S C H de Huizen te bouwen als men begeert, 't zy van (leen of hout j en dat derhalven de berichters van den heer Ander- fon onrecht gehad hebben, Tsland als een zo elendig land te omfchryven, waarin zich de inwoonders niet anders behel- pen konnen, dan zowel hunne Kerken ais Huizen in de aarde te begraven. Gelyk men zich ten aanzien van de uitwendige geftalte en het aanzien der Kerken vergift heeft , is het ook niet beter met het inwendige van dezelve gegaan. Men ver- haalt: bet binnenfte komt met het luiten ft e volkomen overeen , en toont weinig of niet , '/ geen naar een" Kerk gelykt , waarover het beft geoordeelt zal worden, als ik berichte, hoe de Ker- ken van binnen uitzien. Meeft overal worden in de Ker- ken Autaren gevonden, waar van enige zeer fraai zyn; en voorname of vermogende inwoonders, welke die Ker- ken toebehoren, doen noch fraayer van Coppenhagen komen. Het' Autaar ftaat , gelyk by ons , tegens het ooften in de Kerk , en onder het zelve is' niet zelden een kift gemaakt 3 waarin de Kerkfieradien en Ornamenten bewaart liggen, wanneer geen Godsdienft verricht word. De Doopplaats is ook zeer kenlyk in alle Kerken te zien, en dikwils met een traly- werk omgeven. Het Choor is door een hek van de Kerk afgefcheiden , en heeft altoos eenbefloten geftoelte, dat tot een Biegtftoel gebruikt wordt, en waarin de Predikant zit, tot hy naar den Predikftoel gaat. De Predikftoel is in alle Kerken kenbaar en duidelyk te zien , en van aanzien als in onze Dorpskerken ; zynde op verfcheideplaatfen fraai befchildert en gebeeldhouwt. Ook worden meeft overal Kerkenftoelen gevonden , ten minfte aan de zyde daar de Vrouwsperfonen zitten , en mede gelyk in onze Dorpsker- ken. Alle zyn zy meeft van binnen befchoten. Niet zelden ziet men aan de zoldering een kleine metale Kerk- kroon hangen of enig ander fieraad , als een Schip of iets diergelyks. Dus zyn alle Kerken van binnen gefteltj weshalven ik niet weet, wat iemand bewogen kan heb- ben , te zeggen : dat weinig of niet in dezehen zy , dat naar eeiï* ■ 1 ^ a & YSLAND. *37 fieSffi^6^^6"^™*»» dezelve 2ya Zo fche.de plaatfen heeft men twee van de/e ve L^eVe/a kerken wn;k'n-?rVen,de ^«^ken. Van de Dom- tiekedin^nL fpreken' die ^rfcheide fchone en an- Waarover men zich het meeft geërèért heeft en m!tc dien van begrip eeweeft i» iL f V?T ,V,en mits* ken niets hadden, 'S L Len i£a ^ P*?8* Ker- meen, hierin:^ t hfdlebeTmStM^ befta">*°ik emg epucbt over dat ÖS ïrlttT' "W* zyn Kiften en Kramenen ZZT'T P*n V»"™"*'», gedureide de GodSftde^aJlZeZf^^T' *7* «en waar M?^^^^ S hou- BESCHRYVING houden moet. Wanneer dan nu zodanig een of een an- der, die by de Kerk woont, enige zvner Kiften 'er in zet, alwaar geen' Stoelen ftaan, of aan de andere zyde van de Kerk, op dat de Mansperfonen 'er op zitten kon- nen, 't geen echter niet op alle plaatfen gefch'ied ; of wan- neer hy zelfs drogen en reine Waren ter bewaring op den grond in de Kerk legt, 't geen op enige plaatfen gebeurt, kan ik niet zien, dat zulks iets is, waar door de Kerk zo- danig onteert zoude worden, dat zy daarom naar geen' Kerk geleek; want andere Krameryen als reine Kilten, vindt men nergens in enige Kerk. Maar wanneer ook de Kerken 'm Tsland zo üegt varen , en naar andere gewone Ker- ken niet geleken, gelvk voorgegeven wordt, hebben noch- thans de goede lieden, die den Schryver dit berichte- den, zo verftandig en cbriftelyk willen wezen, dat zy be- lyden: dat dit ligt genoeg konde zyn , wanneer men , gelyk van de eenvouw ige /legt e gejieltbeid der e erft e Cbr i/tenen, bier ook zeggen konde-, Houte Keuken, Goude Predikers! en bet hoofdoogmerk der Kerkenbuhen s naamlyk bet onderwys en de wasdom in bet geloof en een Godzaligen wandel , daarin geoef- fent en geleert wierd. Men ziet hier , dat de berichters van den Schryver zich de Kerken der Tslanders zo flegt niet zouden laten gevallen, wanneer zy maar recht gebruikt "wierden; doch dat zulks naar hun gevoelen niet gefchied, geven zy te kennen, wanneer zy den heer Burgermeefter Anderfon zodanig een denkbeeld 'er van gegeven hebben, dat deze fchryft : doch bet is te beklagen, dat bet hier met geen dingen flegt er y dan met bet Cbriftendom geftelt is. k\n waarin zulks beftaat zal men in het volgende Artikel ho- ren. Van de $• CIV- Het moeten zeer wel geftudeerde Schippers of gcftelte- Onderkooplieden geweeft zyn, die den Schryver deze na- nis der richten gegeven hebben, vermits zy van de bekwaamheid b/nrtn der Predikanten oordeelen konnen,en berichten: dat de Geeftlykbeid, in 't a 'gemeen ge [poken , niets deugt \ dat de mee - Jten niets geleert hebben, zeiden verder dan de BiJJcboplyke Scfro- kamen. ? a h Y S L A N D. iidf &*efca few», *« «Maro/jrfo het Latyn leun konnen. Hier heeft men een voorfmaak van 't geen volgen zal. Hier ziet men, dat met van dezen of genen Predikant in 't byzonder, "jaar van de Geeftlykheid in 't algemeen ge- fproken wordt Offchoon het wel eens kan gebeuren dat een (legt Prediker 'er onder is, 20 wil ik zo onrechtn 'M jegens de Bfchoppen met zyn, dit te denken, veelmin? der de gantfche Geeftlykheid zodanig en hierna noch véél erger te befchuldigen. Offchoon uit° de Scholen in Thnd velen naar Copfeubapn reizen, die zich opentlvk en meeft doorgaans met den grootften lofin de Godgeleertheid doen exammeeren wil ik nochtans daaruit niet beweren, dat yele zeer bekwame en welgeftudeerde Predikanten in 't land zyn i maar my alleen bepalen tot de zulken , die nie Rm?honfJand« u7? geWfeft' en °P Seen' ^dere dan de Biflchoplyke Scholen geleert hebben, gelyk zy door de benchters vanden Schryver worden 'ge noemt l offchoon het wezentlykKoninglyke Scholen zynfdie by dé B°ffchops- hoeven gehouden worden. Onder dezen heb ik vele zeer wel geftudeerde en wakkere Predikers gevonden! die b" halven wat tot de Theologie behoorde,' in de latvnfche Dichters en Schryvers ervaren waren, waarover ik my ten hoogften verwonderen moeft, en kan ik hier onder anderen zelfs den Biflchop vznSkalMt aanhalen, dien de KomW waardig vondteen zo hoogwichtig amt te bekleden, zón? tl& ün,I,erfitelt te (ftt'nhagen geftudeert te hebben • doch dat zy alle even geleert zouden zyn , is niet te ver- moeden; want men weet het oude fpreekwoord ExZ Uet hgno nou fit Menurius, dat alle Hout gein Timm^hout is: en dus gaat het zo wel bv ons als el,W iu.o, j gaans verftaan deWM* PredTkantnfe Ti^j * n fc ne Theologie zeer wel. Dus heb ik openbare Dispuïen en noch wel van Kofters gehoort, die zy Jaarlyk ?„ de degn BiÖhe,'d, Va" d6n Pf00ften ^«Vredikuten of mn , 5?P 'V$n' wannee'- hy zo naby is, houden moeten, die zeer fraai waren, enVaarin zy in het Laty„ * z een * BESCHRYVING een Theologifche Thefis verhandelden, die hun opgegeven was. Zyn de Kofters dus bekwaam , wat moet men dan van de bekwaamheid van de Predikanten oordeelen , en zich teffens overtuigen, dat de Tslanders zoflegt niet uit de Scholen komen. Tot fchande der Tslandfcbe Predikers konde het reeds bygebragte genoeg wezen , naamlyk dat zy grote weetnie- ten en botmuilen zyn; doch daar by bly ft het niet, maar word ook verhaalt: dat zy daarenboven ten hoogjien onge- tonden , en aan den Brandewyn fchaamteioos en zonder mate ver/laaft zyn. Dit bericht is fchaamteioos en zonder mate^ nadien daar door de fchandelykfte vlak, die immer gevon- den kan worden, onfchuldig en onverdient den gantfchen geeftlyken ftand aangewreven word ; en is dit den Predikan- ten niet alleen veel te na gefproken , maar ook den zulken , die het opzicht over hun hebben moeten , dewyl men moet vaftftellen, dat zy zodanig een misdryf by de Predikan- ten dulden, en derhalven niet beter zyn, of geenzins zo fcherpziende als een Schipper of Onderkoopman , die flegts een paar maanden in 't land is, en nochtans gewaar wor- den kan, 't geen de Biüchoppen het gantfche Jaar door niet zien konnen. Niets is zekerer, dan dat in Tsland ene zo naauwkeurige oplettenheid byzonder over de Predikan- ten en voorts over alle de Kxrklyke zaken is, dat geen de geringde feil ongeftraft begaan kan worden. Wanneer een Predikant flegts een' kleine reize op een Zon- of Feeftdag doet, hoort men welhaaft, dat een Prooft gericht over hem verordent is. Ik haal alleen een' zo geringe zaak aan, op dat men daaruit van de grotere en gewichtigere zou'ie konnen oordeelen. Groter of ergerlyker misdryf kan dan door een Predikant niet begaan worden , zonder fufpen- fie van zyn' bediening; en niet flegts een , maar meer worden nu en dan over geringe dingen ter verantwoor- ding geftelt, zo dat het gewislyk niet wezen kan, dateni- ge Predikanten over Dronkenfchap in den Brandewyn on- geftraft zouden bly ven, 't geen enigen ondervonden heb- ben , n van YSLAND. 141 ben, en om die redenen hunne bediening moeften verla- ten; weshalven onmooglyk waar kan zyn, 't geen ver- der gezegt wordt: niet zelden komt de Predikant zo he. Je bonken op den Predikftoel , dat hy ter Rond Vr weder af- klimt, en de Kofter uit een Poft il de Gemeente iets voorlezen moet. Menigmaal geraken de Leeraar en Toehoorders 'want zodanige voorbeelden met dan alzuike gevolgen hebhen konnen) voor de Predikatie met elkander in zulk een toe/tand, dat men denGodsdienJt veor die reize moet uitftellen. Deze verdichte Uittori valt te meer als onwaarachtig in het oog, ver- mits het bericht word, dat diergelyke fchandalen by den Godsdienft met zelden, maar menigmaal gefchieden. Wan- neer iemand waagde, zulks eens te doen, fla ik borge, tl ?J !? 20dïni? Gen ftand Seftelt zoude worde"> om he ten twedemaal niet weder te doem Na dusdanig' ene be- fchryving van de Predikanten in Tsland heeft men zich n et meer te verwonderen, dat in het vorig Artikel gezegt word: dat het her met geen dingen {legt er dan met het Chris- tendom gefteltis; want men moeft immers verzekert zyn, dat wanneer het dus met de Predikanten gefchapen ftondt, 17?1?!61 beter en het derhalven in Tsland waarlyk zeer flegt geftelt zoude wezen. y 2' mhe?uleUgd" \Qgt de Schryver yoorts, wordt wel De op. mg, en flegt s vooreen korten tyd ter Schole gezonden, veeleer voeding doorgaans door de Ouderen, zodra dezelve flegt s een weZ je^ handen roeren kan hy zich behouden, en tot allerley Hut ?>*■•■ anderen arbeid gebruikt. Weinige pla'atfen zyn in LtLd alwaar gelegenheid IS, dat zich een arm man kan neder' zetten, om de Kinderen in het lezen en het Chriftendorn te onderwyzen; weshalven gene ordentlyke Scholen zyn of vore "aïïïïft T ^ iH?6Ven Hggen' &* reed" « voren gezegt is, gemeenlyk zo verre van een dat hrt- onmooglyk zy, de Kinderen in een'SchooIte Tarnen tedoe" de 0,^rf re?t6gen, 'S ee" ieder Huis een Sch0°'> nadfen de Ouders, of een hunner Dienftboden, de Jeugd in het lezen en het Chnftendom onderwyzen.' DePrfdikantcn S 3 be- bezoeken dezelve nu of dan, en zien hoeverre zy ge- vordert zyn; doen de Kinderen ook by zich komen , voor- naamlyk wanneer zy beginnen op te waden , en de tyd na- dert, om het Vormfel te ontfangen. Om die redenen wor- den de Kinderen fteeds t'huis gehouden, en, 't geen prys- lyk is, tot allerlei deugden gewent, byzonder wanneer de Ouderen zelven deugdzaam en vroom zyn. Doch ver- mits de Kinderen dus by hunne Ouderen t'huis gehouden worden, komende berichters van den heer Ander/on met een' klachte voor den dag: dat door der Ouderen woefi en heilloos voorbeeld de Kinderen tot een* godloze navolging verlokt en in den grond verdorven 'worden. Ik kan niet be- grypen, hoe men den Tslanderen het Caracïer van woefte menfchen toefchryven kan? want zy zyn waarlyk niet min- der dan de zodanigen , maar veeleer niet zo luftig, als zy zouden konnen wezen. Men ziet daar van daaglyks voor- beelden aan de Tslanders , die naar Coppenhagen komen. Derhalven leren de Kinderen geen wild- of woeftheid van hunne Ouders, en worden gevolglyk ook niet in den grond bedorven. Het heilloos voorbeeld , waar door de Kin- deren tot een* godloze navolging verlokt worden , zoude mogelyk de dronkenfchap zyn, gelyk men uit het voorgaande en volgende Artikel zien kan; doch nadien zulks bereids te voren wederlegtis, zal ik het zelve alhier niet herhalen; maar kan gewis verzekeren, dat de Kinderen deswegens geen nood hebben. Hoe liegt een onderwys nu die Kin- deren ook bekomen , verhaalt men noch voorts het vol- gende : wel is waar , dat zy wegens de vele gevaarlykheden , die zy fteeds op de Zee onderworpen zyn , reeds in het acht ft e of negende jaar ten Avondmaal gaan ; doch met wat onderwys en voorbereiding is ligt te giften. De zelfde verordening, die in Denmarkem uitgegeven is, betreffende het onderwys der Kinderen in het Chriftendom en den weg ter Zaligheid , gelyk ook het Vormfel, wordt in Tsland mede beftipt in acht genomen ; weshalven de bekende Catechismus van den heer Biffchop Fontoppidans in de Tslandfche tale overge- zet van YSLAND. 143 zet is, en zowel by de Catechifatien in de Kerken als ook wanneer anderzins de Predikanten de Jeugd onderwvzen en verhoren, gebruikt wordt ; des ook niemand tot het Sacrament des Heiligen Avondmaals toegelaten wordt ten zy hy alvorens wel onderwezen is. Waaruit dan voW dat niemand in zyn achtfte of negende Jaar toegelaten wordt* vermits men m zodanig een ouderdom in Tsland niet meer dan in andere landen een volkomen nagedachten en kennis van God yke zaken vermoeden kan. De voorgewende noodwendigheid, waarom de Kinderen dus vroeg tot het Sacrament toegelaten zouden worden, naamlyk^ de vele gevaarlvkheden die zy fteeds op de Zee onderworpen zyn, heeft geen' plaats, vermits immers de Kinderen in die jonge Jaren geenzins den zwaren arbeid wederftaan kon- nen, om op Zee te roejen en te villen , waar by zy niets konnen uitrichten, alvorens zy enigermaten tot Jaren en krachten zyn gekomen, en men behoeft niet te denken, dat de Tslanders zu\ke Reuzen zyn, dat hunne Kinderen reeds m hun acht fte of negende jaar den arbeid zouden konnen weerftaan, die den Ouderen en fterkeren genoeg te doen geeft. Velen worden gevonden, bereids in enige Ja- ren krachten genoeg hadden, om mede op Zee te roeien en te vnTen,en nochtans by gebrek van behoorlyk onder wys niet tot het Heilig Avondmaal toegelaten wierden, waaruit op te maken is, dat zy zo jong niet waren als voorgegeven wordt, noch ook zonder noodwendige en genoegzaam on- derwyzing aangenomen zyn. §. C VI. Van de deugden der Tshnders en wat men iets Van de goeds aan hun zoude konne vinden, heeft men den heerFebrf' Buraemeefter Anderfin geen woord weten te berichten joude" maar van hunne ondeugden ftoffen tot een geheel Artikel konnen o pfchoffelen, 't geen dus begint: Degantfche hoop weet dus weinig mn God en zyn gebod. De mee ft en zyn bygi lovig, en zweren zo ligt, dat menig een geen zwarigheid maakt voor een paar mark Jegens zyn naaften bloedverwant een valfchen üedtedocn. Zyn kyfachtig en boosachtig, wraakgierig, door/le- pe® S C H R Y V I N ten loos, onmatig, geil en ontuchtig, ledrieglyk en diefachtig. Wat doch kan fchandelyker van een' Natie op den gant- fchen aardbodem gezegt worden ? Want men zegt niet, dat de een' of de anderen met die ondeugden en boosheden behebtzyn, maar het is de gantfche hoop. Gewis, wanneer de Tslanders in hunne Religie en Chiiftendom zo zeer vervallen waren, gelyk te voren van hun gezegt is, hadt men niet veel deugden van hun te vermoeden; doch nadien ik bewezen heb, dat het met het Chriftendom infsland zodanig niet toegaat, is het ook onmooglyk dat het Caraóler van de Natie zo godloos en laakbaar zoude konnen zyn. Ik geloof nooit, dat een' heiden fche Natie In de Waereld doorgaans en algemeen zo affchuwlyk en boosaardig befchreven is; weshalven ik hope , dat niemand van de Tslanders, als Chriftenen, die nieteerft gifteren van het Heidendom bekeert zyn geworden, dus oordeelen zal. De vele TsJandfche Studenten en andere van die Natie, wel- ke Jaarlyks naar Denmarken reizen, om het een of ander nut beroep te leren, konnen ook ten levendigen bewyzen tegens dit zo fchandelyk bericht van die Natie dienen ; want zy doorgaans van alle de genen, die hun eerft le- ren kennen, een zo goed getuigenis hebben, dat zy hen ongaarne weder uit hunnen dienft ontdaan. Als een' oor- zaak, waarom de Tslanders zo ondeugdzaam en laakbaar zyn, wordt het volgende bygebragt : wat ondeugden kan men niet vermoeden van lieden , die toomloos , zonder uitwendige opzicht in de grootfle ongebondenheid, in het wild en op de Zee onder geftadige gelegenheden , om ongemerkt en mitsdien ftraffeloos lunne begeerten te voldoen, leven, en daarenboven aan de vrugt- laar ft e Moeder van alle gelreken, de Dronken fchap , zo fier k geftadig en doorgaans ver (laaft zyn? Zo weinig als de te vo- ren opgerekende grote ondeugden den Tslanders door- gaans toegefchreven konnen worden, zo weinig vinden ook deze oorzaken plaats; hoewel ik niet lochen, dat al- daar, gelyk in andere landen, enige zodanige menfchen gevonden worden. De Tslanders hebben zo wel een ge- wjftê "*■■ rt van YSLANa HS ivlite als andere Menfchen, en zyn in den Chriftelyken Godsdienft opgevoed , weshalven zy niet toomloos zyn : ook ontbreekt hun de uiterlyke opzicht niet, nadien een' Overheid en Rechtsdwang in het land is; zulks zy, hoe overmatig boos, hunne begeerte niet ongemerkt en ftraf- loos vervullen konnen. Zo lange zy op Zee liggen visT fen , kan niets kwaads onder hen bedreven worden , ver- mits zy 'er geen' aanleiding toe vinden j want zy hebben nooit Brandewyn by zich op Zee, maar alleen hunne Syre , ge- lyk ik te voren zeide, en een weinig Tabak, die de mee- fien gebruiken. Wanneer zy weder aan land komen, 't geen hier de Wufte genaamt word, zyn zy moede en uitge- hongert; zulks zy niets meer verlangen, dan enige fpyzen te konnen bekomen. £n wanneer ik ook volgens het denkbeeld redeneer, 't geen men den Schryver van het land gemaakt heeft, naamlyk dat aldaar een Amtman, 3 Laugmannen en 24 Syffelmannen zyn, die ieder een Dorp of klein gebied onder zich heeft, kan ik niet zeggen , dat de Tsfanders in 't wild leven, of dat zy geen uiterlyke opzicht hebbenden ware men de Overheid evenzo deugd- zame lieden maken wilde, als men de inwoonders afge^ fchildert heeft. Dat de inwoonders aan de dronkenfchap niet verflaaft zyn, heb ik op zyn' plaats gezegt, toen ik beantwoordde,'tgeen hun te voren onrechtmatig te laft ge- legt was, naamlyk dat Mannen en Vrouwen, jong en oud zich in den Brandewyn misgaan, en hun hier weder vin- niger dan naar waarheid nagegeven wordt. Wanneer dan de vermeende oorzaken tot de grootfté feilen en ondeug- den, die de TsJanders onderhevig zouden zyn, geen grond hebben , moet men des te gewiiTer verzekert wezen, dat de zaak zelve ook zodanig niet is. Het overige van dit Artikel zal ik flegts alleen by bren- gen, zonder 'er over te redeneeren, vermits de Yslanders daarin niet voornaamlyk aangetaft worden. Die woorden luiden dus: ik zwyge wat bywylen, om jiaatkundige redenen { door de vingeren gezien of alhier gedoogt moet worden*, rt geen * mj n V I N my "iet betaamt te beoordeelen. Ik zal maar alleen ene gebeur- tenis by brengen : voor weinig jaren , als bet Eiland door een be- fmettelyke ziekte, of aanftekende dodelyke builen, byna uitge- ftorvenwas, gebeurde het, dat men, tot te fpoediger weder 'be- volking van bet zelve , vermits weinige uit andere landen des Konings een begeerte betuigden, derwaar ds over te gaan, de jonge dochters vergunde, haar vaderland met zes onechte kinderen, onbenadeelt hare Maagdelykeere ,te vermeerderen Doch nadien die goedwiUige fchepfelen zich te gerieflyk en te ongebonden be- toonden, zag de Over hei d zich welhaaji verplicht, hare fchande- lyken yver te beteugelen, en daar toe, zo ik het mag geloven , eenftraf, de misdaat gelykformig , doch die ik niet noemen durf , te gebruiken. Gelyk de Schryver over die byzonderheid niet heeft willen uitweiden, laat ik ook aan anderen over , het aangehaalde tecritifeeren, vermits mynecritique moog- ]yk te fcherp zoude zyn, nadien ik chriftelyke redenen van Staat met een zo heidenfche handelwyze niet overeen brengen kan. Dit zal ik maar alleen zeggen, dat dit voor- val gebeurt zoude moeten zyn, toen de zogenaamde kle- vende doodlyke Pokjens in den Jare 1707 in het land graïïèerden; maar vele 1000 Menfchen, die ten dien tyde leefden, weten niet, dat zodanig een' zaak gefchied is, als hier aangehaalt wordt, welke eindelyk gene verzeke- ring behoeft \ want ik niet hope, dat iemand zo onchrift- lyk zal denken, dat het gefchied zoude konnen zyn. Van §• CVII. Dit Artikel luidt dus: hunne Huwely ken volt rek- fcunne ken zy , volgens hunne gemoedsneigingen en toe/tand, met weinig Huwe- plechtigheden. Het gebeurt niet zelden, dat zowel, gelyk elders, gedwongen Huwelyken gefchieden, en niet altoos volgens hunne neigingen , maar naar belang. Ook gefchied t het niet zelden , dat een Vader of naafte bloedverwant, om zekere redenen , tot het een of ander Huwelyk zyne toertemming weigert te geven ; welke bewilliging in 1'sland zo wel plechtig als elders vereifcbt wordt. Het is doorgaans het gebruik, dat de Predikant de Bruid van haren Vader > Moeder of dien, onderwelke zy ftaat^ verzoekt j doch de Huwlyks lyks plech tighe- «ten. L v a n Y S L A N D. 147 Huwlyks plechtigheden zyn niet zeer groot, en noch min- der het getal der Bruiloftsgaften , vermits de Huizen door- gaans klein zyn. 't Geen derhalven den Schryver desaan- gaande bericht is , is in zo verre niet bezydende waarheid, naamlyk : dat de Bruiden Bruidegom door de beiderzyds naat- Jte Prtenden mar de Kerk gebragt, en aldaar door den Prie- jter getrouwt voorden, maar het daarop volgende is des te onwaarachtiger en fchandelyker bericht, wanneer gezegt word: ■vervolgens treden deze drie mar het boven einde £r Kerk, en zetten zich tegen den Wand, langs welken de Trien- tr l, n hf %,dett MUn- De Brui* lMt »* "* Be- kermet Brandewyn geven (want gene byeenkomften , veel min- tl F pIef'Se,> d°°r ien> *■*■!*» boven alles gefcbat ^verheugend vocht gehouden wordenUn brengt denzehen hare T/ZIT'0'' */* '&-> door «* *&% hpn van Z, ft' 77 *"B**M ™MJ irft. De Bruidegom rL ahSgelyh, """, %yM Zyde> en dus S^t de Beker z. ÏZ rond als men denzehen w de hand, en zich zelven op de lenen houden kan. Dus worden de onWe beried vaader ïïW^^dronkenfchap in den Brandewyn, 'die zvbvalle gelegenheden en ook zelfs in de Kerk oeffenen zonden ge- ftad,g aangehaalt; doch men heeft voorzichtig gedaan 'Sde Tslanders tegens den Wand in de Kerk te p?aafffn, op'dat zy door hunne dronkenfcbap zich niet zonden bezeeren Het fraaifte ,n deze Hiftori is, dat zy zeer luchtig ter ne" der ,s geftelt, waar toe de berichters van den Schryver" »:« j-a,** assüS tiouwt, na dat de Godsdienft vo eens e-e woon te hPOnnna S 1 7 Ieer df ,Pred,ikant °p den pSSSSÖRïï mede de gantfche plechtigheid in de Kerk volbragt 'en gil BE'SCHRY'VING ne gelegenheid tot Brandewyn drinken is. Na het eindi- gen van den Godsdienft begeeft zich het jonge paar bene- vens de gaften naar het huis van de Bruiloft, alwaar zy naar hun vermogen en ftand eten, drinken en met geoor- lofde vrolykheden zich vermaken, als wanneer wel eens een teug Brandewyn genomen wordt, gelyk by ons, als- gemene lieden Bruiloft houden. Muziek en dans is- by hen in geen gebruik ; maareen ieder gaat naar Huis, wanneer hunne matige maaltyd een einde genomen heeft. Of de $• CVlffc Dat de Tshnders liefhebbers van enige foorten. Yslan- Gvan Spelen zyn, kan met waarheid niet gezegt worden,, ders lief 0f fc hoon enigen van hun Schaken , en anderen met de Kaart hebbers fpelen, by voorbeeld het by ons gebruiklyk Styrnfold en Schaaf Lanter. 't Geen men bericht heeft : dq£ zy zich inzonder- l^i^hid op het Schaak [pel leggen, waarin zy, gelyk hunne deswe- gens beroemde voorvaderen, grote me e ft er s zyn, kan in zoverre met waarheid gezegt worden r vermits onder hen het Schaakfpel meerder, dan by ons,, in gebruik is, en _ men nu en dan onder den geinenen man enigen vindt, die re- delyk wel Schaken ; doch dat zy thans daarin grote mees- ters zouden zyn , of 'er veel werk van maken , kan ik niet zeggen: maar het is te geloven en de Tslanders zyn zelven van gevoelen, dat hunne voorvaders dat Spel beter gefpeelt hebben. De voornaamfte oorzaak ,. waarom men hun die gave toegeichreven heeft, is gewis, op dat men teffens gelegenheid zoude konnen hebben, om enigen der voorgaande lafterlngen tegens hen te herhalen. Dus heeft men de oorzaak, waarom zy zo grote roeetters in 't Schaakfpel zyn, met deze woorden te kennen gegeven: nadien zy , als de Vifchtyd voorby is, menige ledige uren en vele lange nachten hebben, doch niet gaarne meer, dan onver- mydelyk vereifckt word, arbeiden. De ledige uren, die de glunders ondertuflchen hebben, zyn in den Vifchtyd zel- ven y als wanneer vele menfchen uit het noorden en oo- flen op de vifchrykfte plaat fen byeen komen; en_ wan- weer enige dagen invallen, dat zy wegens Storm niet ter van YSLAND. H9 Vifchvatigft konnen gaan , moeten zy enig tydverdryf hebben, vermits zy dan niets konnen verrichten. En dus kan het wel gebeuren, dat enigen met het Schaakfpel te dier gelegenheid dtn tyd verdryven. De lange nachten geven nun zo veel aanleiding niet , om op het Spel of an-' dere verlultigingen te denken; want wauneer zy niet fla- pen, werdt hun altoos de een of andere arbeid aangewe- zen nadien het tot des huiswaards voordeel niet zoude ftrekken wanneer zy ledig zaten. Dat zy niet gaarne- meer arbetden, dan onvermydelyk vereifeht word, is reeds op. zyn' plaats beantwoord en het tegendeel bewezen f CIX. Men heeft den Schryver (toffe gegeven , zyn Van boek met een Artikel van het danflèn der Tslanders tè ver hunne meerderen, waarontrent ik geen woord anders weet te zee nianier gen dan dat zy geheel niet danflèn. Ondertuflchen heeft Xfen het desSchryvers benchters behaagt, hem te vertellen : dat Mn danffen, waar van zy grote liefhebbers zyn, op een ouwer- wetfche eenvoudige manier gefchiedt. dat Mannen en Vrouwen tegens malkander en < ft aan huppelen en vallen, zonder van plaats U veranderen by verwiffelwg van het ene been op het ander enz. Het gefehied wel dat de Kooplieden, om zich zelven en de minders, die by hen m de handelplaatfen arbeiden, te verlufligen dezelve eens byeen roepen, en voor hun op de Viool doen fpelen, of hun iets te drinken geven da wanneer zy zo goed zy konnen omfpringenimaar anders danflèn zy niet, en hebben ook gene byzondere danflèn, Hun enigft vergenoegen, wanneer zy by de een-of andere gelegenheid onthaalt worden, beftaat daarin-, dat zy hun- ne ouae Tshndfche heldenliederen met luide kelen zmzen waar toe zy een' gantfche menigte en een' eige melodie heoben, die zeer plomp is, vermits zy niets van de muziek of enige inftrumenten weten, behalven dat deeenofander3 die een Viool by de Denen gezien heeft, iets dat na dezel *' ve gel y kt, hebben kan ; doch niet te gebruiken we^t % CX. Ten aanzien van. de Burgerlyke reeferine noemt Vande de Schryver een Amtman, die zyne Komnglyke Mafeftehvan^^"' T J Den !yke.m* 3£ ^« -geering: 1 IfO BESCHRYVING Denmxrken in Island beeft $ doch gaat den voornaamften O verheids perfoon, dien de Koning over het land geftelt heeft , geheel voorby^ naamlyk den Stifts-Amtman, die dikwils een hoog en aanzienlyk heer van (tand en geboorte was, als een Guldensl'ówe , Guldensrone , en de tegenwoordige Kamerheer Graaf Rantzouw. De Stifts-Hoofdman plag altoos in Cop- penbagen te refideeren , maar de Amtman op 's Ko- ningshoeve Bejfefted De aantekening van den Schry- ver wegens den Amtman behelft : dat hy geen Edel- man is, maar jlegts een Secretaris of ander verdienftig of gelieft bediende van een groot Minifter van het Hof ' , wel- ke dat aanzienlyk Amt uit gunfte , of ter beloning van zyne getrouwe dien/ten verzogt beeft. Die aantekening, zeg ik, is zonder grond , eerftelyk, om dat zy, die Amtmannen aldaar waren, zulke lieden niet geweeft zyn, als zy hier befchreven worden, en ook om dat het den Koning zowel behagen kan , een Edelman als een anderen daar toe te beroe- pen , die zulks alles als een' gunft moeten aanmerken. Voorts fremt het zeer weinig overeen met de narichten, die de Schryver van Tsland bekomen heeft, dat iemand als een' gunft zoude verzoeken , naar zodanig een Klip gezonden te worden, die zo hoog in de Noordzee ligt en alwaar woefte,boos- aartige , fchelmfche en diefagtige menfchen , aangemerkt de onmatige ftrenge koude, half in de aarde gegraven, gelyk als in Zwyns Stallen wonen \ doch dewyl het een' dadelyke gunft is, tot Amtman aldaar benoemt te worden, kan men ook daaruit voor zeker befluiten, dat het land zo flegt niet ge- ftelt moet zyn, als men het den heer Burgermeefter Andef- fon ten onrechte afgefchildert heeft. De Kooplieden en Schippers zyn jegens den Amtman zo goed geweeft, dat zy zyn loon tot 400 Ryksdalers bepaalt hebben, offchoon zulks maar alleen Kronen zyn; ook hebben zy hem noch daarenboven aanzienlyker profyten toegelegt, dan een eerlyk man 'er maken kan, naamlyk meer dan eens zoveel wegensonzekere inkomften. Buiten den Amtman houdt de Koning een Landvoogd over Tsland, die alle de Koning- lyke ^r ▼ *n YSLAND. iji K^ nai t R k,ra Dommer of Richterboek ' geen door Frednk II. beveiligt is, naar 't welke zowel als naar het Louwboek van CbriftiaanV. in de Sffi Zladen f e"Ch£ 20ude Worden- D°<* den naam iw t\Zl^?a\ n°Mmï fcS^er die Ordonnantie een Kichterboek, ten blyke, dat hy 't zelve voor een Lom- S£de° heeft» ,°ffchoon het niet anders dan een- Ordonnantie op twee bladen Papier in quarto is, die in den door & d?r te ^%m^m f augmannen en 24 door hen daartoe benoemde Mannen is gemaakt en flegtt v al- SCHRYVING alleen de Bezwangenngs-zaken en derzelverftrafFen betreft. D.e Ordonnantie werdt in het volgende Jaar door den Koning Frednk II. onder dato Lun«f,j. April Ij6f. be- «riS,' eftnran^rdl.e0rd0»^ntie worden ook noch de Bezwan- genngs ftraffèn ingericht. Dus is het gelegen met het Storadommen, door den Schryver Richterboek gena^mt In formahtetten en misdaden wordtnaar het eerfte en zesde boek devNoorweeg/cbe Wetten van den Koning Cbriftiaan V Be- oordeelt. Daarenboven hebben de Tskmders veifcheidè bv- zondere Refcnpten en Ordonnantien , die met de hier voor genoemde te ge yk het Richtfnoer zyn, volgens welke in t land geoordeelt wordt. Voorts is'het naa°r waarheid, 't geen de Schryver verder zegt: dat de Koning FredriklV zekere ervaren Perfonen afgedragen beeft een nieuw Wetboek ■voor Ysland te ontwerpen, welk Wetboek ook reeds voor en'Se Jaren naar Denmarken is gezonden. Men heeft den Schryver doen zeggen : dat naar alle vermoeden her te lande onder de inge^tenen weinig gel. deretuffden de Btffcboppen en Konings-Bailluwen gebak, die by hoger beroep onmtddelbaar aan den Koning gïbragt zyn. wen^I Tl' Waal\mede de BifTchoppen en landbailln- It \v H £ iryVe,rS be.T'chtlIs. «rtoom konnen hebben, dat zy dezelve als twiftzuchtiger dan anderen in 't land aanmerkten. OndertmTchen is het zeker, dat meer dan genoeg proceffen ontflaan,voornaamlyk van zodanig een aart. ah m Noorwegen Odelszaken genaamt worden. De Ckatien zyn by den gemenen man zo gemeen als op enige andere plaatfen, ja noch veel meer. Ik zoude niemand raden eens anders land te na te komen, of een Veeftal of iets dierge- I \°E den,fond te z«ten, die zich een ander toeeigent; want hy welhaaft een Citatie te verwachten zoude hebben Offchoon twee naburen Velden hebben, die zich enige mylen wegs uitftrekken, geven zy nochtans naauwkeurig acht dat geen' van hun dezelve zonder bewilliging en voordeel van den andere zich ten nutte zoude maken. Som- tyds ii_:v 1 ? ▼*»YSLAND. '*f van dit Artikel byna SèÜZ&?£ *ïfcf RB tf y de byuelmannen van een eder Svffel «rirW ƒ i ter eerfter inftantie voor de vSJ?«VT Zaak fej= ssS ££?£ **& halven den Amptman a!° t£fö? f/ ''"f™"™' , -dat be- onderrichter wegens weker ir icr ™ l J u g .dat een richt in rf4« geappelfeerf inn^l^j h naam van den -Stifts Amt- man prefideert, en de Biflchop met de Prooften en Pre- dikanten Afleüoren zyn. Dit Gericht wordt by Hoolum- Stïft 'm den Herfft op een' Hoeve Flugemyre genaamt, $ mylen wegs van Hoolum gehouden ,werwaards de Amtman ie- mand zendt, om in zynen naam te verfchynen. Van het Confiftoriaal Gericht wordt ook lynrecht aan het hoogfte Gericht in Coppenhage geappelleert. In die Geeft! yke Vergade- ringen word ook teftens van a^ het gene gehandelt , wat tot het Geeftelyke behoort, en de Penfioenen aan oude uitgediende Predikanten en de Predikants Weduwen uitgedeelt. Gene Advocaten zyn in 't land bedelt ; maar moeten in iedere Vandezaak ^oor den Amtman op nieuw geconüitueert worden. Dood. § CXIÏI. Men heeft den Schryver bericht: dat de ene- ftraffcn cutien beide in Hahftraffelyke en Burgerlyke zaken , door de Rechts- onderrichters zelven verricht worden. Dus maakt men de SyfTelmannen tot Scherprichters, welk beroep, offchoon het eerlyk is , aidaar te lande nooit door een SyfTelman verricht wordt. Men oefTent geen' andere doodftraf, dan met den Byl het Hoofd af te flaan , te Hangen, en d^ Vrouwen te Zakken, of in een Zakte verdrinken. §. CXIV. Ten befluite wordt een Hiftori van een Tslatt- der van 14 of 15 Jaren aangehaalt, dien een Koopman van daar mede gebragt hadt , en van welken een' party kromme fprongen vertelt worden , die hy gemaakt zoude hebben, toen hy naar Hamburg kwam, en de grote Hui- zen en andere dingen zag, dien hy te voren nooit gezien hadt, en ook dat men hem in een* Opera gebragt hadt , waarin onder anderen een grote Draak vertoont wierdt , uit wiens open kaken enige vermomde Duivels hervoort- fprongen enz. , welke Hiftorie maar alleen verhaalt wordt om te tonen, hoe die Menfchen zich gedragen, wanneer zy in een ander gewed: en genoegzaam in een' nieuwe Waereld komen. Wanneer men niet reeds gewoon was , alles ten kwaadden te duiden, wat de Ydanders betreft, zou- plegin- gen. Befluit. ■p wat hem anders brieam V^wÜ de Huizen en zulks beduiden wi de zZtïj u^Y^' vroeS> wat onsbadt, nadien hy^eeTrn1„"Lrdkattehy7 het Vader merkt hy nooit als maar afleen in £ K t y"V ?ange" gewelf gezien hadt nrlh„ j d Kerk z°danig een danig efn Jongeling bdïcben, t £e;V°-UWipheid van 20" niet|eloven, da " JLi 3? ^ ard,§ ,s> *™ ik echter JutfcL Natie voor ZotzeoS Sn ""T de,gan«^ het ook de ?W/ffe Natie tot °ën^' f .derhalven ka" V 5 ftorie BESCHRYVING van YSLAND. ftorie bericht heeft, welbaaft kundiger geworden was, waaraan ook niet te twyffelen is. 't Geen verder van hem gezegt wordt , dat hy niet te bewegen was , in Denmarken te bly- ven, is alzo niet. Wel is waar, dat hy weder naar Ysland vertrok, na enige Jaren in Coppenbagen gedient te hebben, en gevolmagtigde wierdt by den Landvoogt; doch hy kwam federt weder naar Coppenbagen en werdt bediende der Raad- kamer, in welk amt hy voor enige Jaren wel bemiddelt overleden is. Dit is een' zo bekende zaak, dat men zelf zyn naam weet , die Iver Gislefen was. En dit , zegt de Schryver, is alles, wat ik van Ysland heb konnen zamenbren- gen, waar voor het publiek wylen den heer Burgermeefter Ander fon veei dank fchuldig is, want het dien heer niet ten kwaden geduid kan worden, dat de berichten, welke hy bekomen heeft, zo onwaar en ongegrond geweeft zyn, hoewel hy daarmede aanleiding gegeven heeft tot het geen hy wenfchte en nu gefchiedt, naamlyk dat een ander, die meer kundigheid, gelegenheid en ledigen tydhadt, zich de moeite gaf, het te vermeerderen en te verbeteren; want vermits ik my langer dan twee Jaren in Ysland opgehouden heb, hebben myne andere verrichtingen my tyd en gele- genheid overig gelaten, om 't geen den Schryver bericht en hem onwaar opgegeven was, na te zien, en derhalven het door hem uitgegevene te vermeerderen en te verbeteren. Gelyk de heer Schryver wenfchte, zo hoop ik ook, dat dit den groten Schepper ter ere gedyen moge , vermits deszelfs weldaden jegens Ysland, die in het Boek van den heer An> der/on vermindert waren, in klarerdachligtgeftelt worden , en dat den opmerkende myn arbeid tot onderrichten verge- noeging ftrekke, nadien hy door dit gefchrift een recht begrip van Ysland verkrygen kan. EINDE. . >**■"*" =»■* — - I ' ' J > I ^ » I MMBMMMPn 'Jt '. i