^® "^:)' -.^^ 'él' Ê n. n n. n 3 p. j tc^ ^ 1 ik ,1^P' E^ ^gj^s^ i^ ^^^ S^ JD^B mi gJK V D E NATUURLYKE HISTORIE DER INSECTEN. ^■ V.-i 'Si.re, met een naauwkeurig oog teontleeJen ,en hunne innerlyke gefteltenis- fe te onderzoeken, overtroffen te hebben. En deze zyne onderzoeking is van zo veel te meer waarde; nadien de Natuur hier door niet alleen tot in het binnenlle nagefpoord 13; maar we ook tevens daar door opgeleid worden tot een bezef, hoe de inwendige geftelte» nis dezer Dieren ons op eene overtuigelyke wyze toont, dat de alvvyze Schepper zich een vart doelwit en beftendig uiteinde, in 't fchikken van alle die tedere deelen, heeft voor. . perteld. Dit onfchatbaar Werk pronkt met iS fchoone koperen Plaaten , welke in 17 Ca« piitcls omfl-indig uitgelegd worden; en deze fcherpziende Schryver belooft ook nog een iJU Deei, 2de Stuk. ü n dief 3801.7 aSa T W E E D E C L A S S E- Tab. haagen : maar myne Rupfen , fchoon ze frifch en gezond waren , bleeven ech- XVIII. ter daar omtrent zo onverfchillig, dat ze niets beliefden aan te raalien; even als of ze gezwooren hadden gezamenlyk van honger te fterven , gelyk zulks dan orok, tot mvn uiterfte verdriet, daadlyk volgde. Doch, na dat ik by ge- luk op 't rechte fpoor geraakt ben, of, na dat ik by geval ontdekt hebbe, hoe deze Rupfen gevoerd en gekweekt moeten worden ; en hoe ik myne veronge- lukten had moeten behandelen; heeft het my nog wel eenigen tyd, maar des te minder moeite gekofl, om alle haare overige Eigenfchappen en veranderin- gen te ontdekken. Dienvolgens is 't my een vermaak, dat ik nu mynen gene- gen Leezeren eene volledige befchryving van zulk een Infe£l kan mededeelen ; 'c welk , in aanmerking van zyne volmaaktheden , tot geen gering cieraad der tegenwoordige Claffe zal verflrekken. §. 2. Dit Ihieft is , na de verlaating van zyn Ei , eene Rups , maar zulk eene Rups, welke noch loof noch gras eet; die meer dan een jaar tot haare veran- dering noodig heeft; en welke, fchoon niet uit de verrotting ontftaande, ech- ter in de verrotting haare Woonplaats en onderhoud vindt; in 't kort, eene .Rupsmn ccnegantfch byzondcre Natuur. Doch om de nieuwsgierigheid myner Lee- zeren niet langer uit te rekken , zal ik myne begonnen Hiltorie vervolgen. Wanneer ik byna aan den voortgang myner Onderzoekingen , ten aanzien vaii dit Infeft, begon te twyffelen; wierd my door zeker Begunlliger van myn Werk een Eikenboom aangeweezen , onder wiens fchorfe veele groote en klei- ne Rupfen van deze tegenwoordige foort waren. Zy zaten geheel onder aan by den grond, of omtrent den wortel des booms, en wel meeflal in eene brui- ne, flymerige vochtigheid, die aldaar tuffchen den Stam en de Schors verzameld was. De reuk dezer vuile llofFe was dermaate walgelyk, dat ik toen ter tyd myn Neus, als 't mogelyk ware geweeft , wel zo lang had willen miflen. Maar dewyl het hier aankwam op het doen van eene nieuwe en lang gewenfchte ont- dekking , zo bedwong ik my , om het ongemak van den flank door te fliaan ; en iloeg zo moedig als voorzichtig , de handen aan 't werk. Ik was genoodzaakt de fchors allengskens aan flukjes te breeken , op dat ik de daar tuffchen zitten- de Rupfen niet befchadigen , en 'er des te meer krygen mogte. Na dat ik nu het ganifche Neft geopend had, vond ik niet alleen , zo als ik reets dacht, in de vervuilde fchorfe , en tuffchen deze en 't hout, een tamelyk aantal van zo- danige Rupfen, van onderfcheiden grootte; maar ik zag 'er ook eenigen zelfs in het hout zitten, die zich daar in geboord hadden, gelyk anders de Houtwor- men, die tot Kevers worden, gewoon zyn te doen. Deze omftandigheid maak- te my geheel verbyfterd ; en ik bekenne , dat, byaldien ik deze foort van Rup- fen cliei-gelyk Traftaat van de Ontleding der Poppe en des Vlinders ,• uit welker Ontleding men dan van de innerlyke deelen aller Rupfen en Vlindeis zal konnen oordeelen. De opmerkzaame Liefhebbers der NatUure zullen oiJgetwyfFeld de uitgave van dit Tradaat aiet verlangen te gemoet zien. ÜLEEMANjf. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XVIII. 4^3 Ten niet alvoorens naauwkeurig befchouwd, en aan dezelven het gewoon getal i ab.' der leden , mitsgaders het getal en de orde der fpitze en llompe Pooten , be- XVIII, ■ nevens andere Kentekens, (waardoor de Riipfen, die in Vlinders verande- ren, van de Kever- Wormen te onderfcheiden zyn,) befpeurd hadde; ik niet alleen overtuigd , maar bereid zou geweefl hebben, om 'er iets van belang op te verwedden , dat deze Dieren door den tyd in eene foort van grooie Hout- Kevers veranderen zouden. Doch uit hoofde van 't bovengezegde bleef ik by tnyn eerfle gevoelen , en wierd ook daarin door de uitkomlt bevefcigd. Ver- mits ik nu geen middel wift, om de Rupfen, die in het harde hout zaten, le- vendig en onbefchadigd daar uit te krygen , en ik met haaren dood niet ge- diend was , liet ik ze zitten; en pakte alle de overigen, met de gezamenlyke afgebroken ftukken der Eiken - fchorfe , zorgvuldig byeen; nam ze mede naar huis , en bewaarde ze zo goed , als doenlyk was. Van de moeite , om ze mee haar behoorlyk voedzel te bezorgen, dacht ik verder ontheven te zyn; nade- maal zy, buiten de Eiken - fchors , geen andere fpyze noodig, en, naar myn oordeel, aan 't gene ik medegenomen had, voor al haar leven genoeg zouden hebben*. §• 3. Dit voorafgaande berigt genoegzaam achtende, zal ik nu voorts, eerfl de gedaante en koleuren dezer Rupfen befchouwen , en dan verder van haare ove- rige Eigenfchappen , die ik 'er aan befpeurd hebbe , gewag maaken. Hoe klei- ner ze zyn , des te bleeker is haare koleur ; en deze koleur wordt , by toenee- menden ouderdom en grootte, op den rug geduurig rooder, ja maakt einde- lyk by de meeften een zeer donker -rooden flreep. De onderfcheiden trappen der koleuren zyn befl te onderkennen in de i ^'= , 2 ^^ en 3 ''<= Fig. die ik ten pi^ j, dien einde afgebeeld en gekoleurd hebbe. De grootften , die my voorgekomen i. Jn '3. zyn, waren omtrent 4 duimen lang; doch ik denke, dat zommige nog groo- ter worden , als ze volop in 't voeder zyn f. De i '^'^ Fig. vertoont deze Rups f,v. , in een middelbaaren ouderdom; zy is de bleekfte in koleur van de drie, wel- ^' ken ik afgebeeld hebbe. Ik zal my by deze afbeelding niet verder ophouden , vermits alles , wat 'er buiten dat aan te zien is , in de 2 '^'^ Fig. veel duidelyker in /r-iv, 2; 't oog valt. Hier zien wy eene volkomen volwaiTen Rups. Zy is niet zo rond als de anderen , maar veel platter verwulfd. De Ringen van 't lyf worden , naar achteren, hoe langer hoe fmaller, maar de hals is het breedfle lid van al- len. De Kop is blinkend zwart -bruin van koleur, en, ten aanzien van 't lyf, niet * Deze foort van Rupfen geneert zich niet alleen met de Eiken • fchors , wanr in zy door den Heer Rófet gevonden is; want men vindt ze ook in de vervuilde fcliorfen van Kwet- zen en Wilgcboomen. K l e e m a n n. f Ik hebbe deze foort vnn Rupfen in ^pril des jaars 1764, kort voor hanr infpinnen ter ver- andeiinge, ook wezenlyk veel dikker en grooier, dan ze hier afgebeeld zyn, gevonden; en befpeurd, dat ze, wanneer de verandering op handen is, de roode koleur verliezen; en volkomen die der Ho.ut- Wonnen, welke Iloiukoleurig , of helder Oker -geel zyn, aan- neemen. K l e e m a n n. Nn 2 .284 ' TWEEDE CLASSE vtn.. &i heel groot, hoewel echter ook niet klein ie noemen. Des^elfs oppervlakts XVIII. beftaat uit twee evengelyke, rond-verwulfde hoogtens, lulTchen welke een re- gelmaatige Driehoek, uit helder -bruine linièn te zaraen gelleld , gezien vordt Uitgenomen deze liniën, of dien Driehoek, is de overige blinkende zwart- bruine grond met ontelbaare kleine ingedrukte groefjes vercierd. De Bek van deze Rups is met een fterk gebit, naar eene knyptang gelykende, voorzien ; waar mede zy het hout en de fchors doorknaagt. Nevens dit Gebit flaat ter wederzyde een klein fpits uitfteekzel, het welk, myns oordeels , der Rupfe tot gevoel dient. De groote en breede Hals ( daar de Kop wel niet heel kort aan zit, en echter door fterke fpiertjes aan verbonden is) heeft eene koleur die uit het vleefchverwige in "t geelachtige valt; dezelve is van boven met een zwart bruin blinkend Schild voorzien, dat aan beide de zyden ingetand en zich van achteren diep m de grondverwe verliefl. De glans "der overige Ringen ot Leden IS middelmaatig. De grondverwe des Buiks en der zyden is gelyk di- van den Hals. Langs ieder zyde , van den Kop af tot aan de Nafchuivers , Joopt eene fmalle verheven lyfl, of wrong; in welken op ieder Ring (den eer- ften en tweeden van den hals af niet gerekend zynde) een klein ovaal -rond bruin bezoomd punt flaat, gelyk men aan alle Rupfen ziet; en die wy dikwerf de Spiegelpunten der Rupfe genoemd hebben. De groote breede Rugftreep weke van den hals af tot aan den Staartklep reikt, en fchoon rood van koleur IS, ziet men wederzyds uitgerond, en in de inkervingen door iets helderer dwarsftreepjes , of vouwtjes , verdeeld ; zo dat hy eer eene rei aan elkander Itootende roode vlakken , dan een enkele llreep Ichyne] te weezen. Schoon de huid dezer Rupfe zeer glad zy, ziet men nochtans aan dezelve ter weder- zyde eenige korte en tedere hairtjes; ook wordt men 'er zomwyien etiyke aan- den Kop gewaar. De 8 paar Pooten zyn in dezelfde orde aan de leden ver- deeld , als ze by alle Rupfen dezer ClalTe gevonden worden. Zy hebben geza- menlyk de grondverwe van 't lyf ; behalve dat de Klaauwen der fpitze Voor- pooten brum , en de llompe Buikpooten onder aan met een bruin reepie be- zoomd zyn. '^'^ ' §• 4- Op den weg is onze Rups zeer behendig in 't kruipen ; en ze laat zich niet ligt verfchnkken : ook ftelt ze zich-, als ze in haare woonplaats aangeraakt en ontrult wordt, met alle macht te weer. Haar knyptangachtig gebit, 't we'k iL '; ^^ ^^^ °P.^"^ ' ^" ^^" roodachtig fap , dat ze uitfpuwt (zie Fïp. i. a.) zyn de i.cu. a. voornaamfle middelen, die de Natuur aan haar verleent, om haaren vyanden een jchnk aan te jaagen. Schoon ik my nu in 't begin weinig over haar drei- gend portuur bekreunde, hebbe ik echter, na dat ze my eens met haare Knyp- tang in den vinger gevat had , wel haafl geleerd , dat 'er geen fpotten mede was. Wanneer ze byten of knaagen , hebben ze de gewoonte den Kop digten Ityfin denhals te trekken. r & §• 5. Das ook deze foort van Rupfen, zo alj andere, die in de vrye lucht leeven , de Classis II Patilionuta Noctijrnorxjta TiLJiVm Jl:J:Mpi f^cit el cj-s^ DER N A C H T-V L I N rr E R S. Tfl^. XVIII. ijig eTe verwiffeling van huid onderworpen zy, is zeker; en ik ben 'er door myn Ta!h eigen gezicht van overtuigd; dewyl ik haare afgelegde huiden meer dan eens XVilI/. in de Doos, waarin ik ze bewaarde en opkweekte, gevonden hebbe. Voor dat ik het rechte verblyf en voedzel dezer Rupfen wifte, en toen ik nog met het vooroordeel ingenomen ware, dat alle Rupfen bladeren of Kruid moeften eeten, wilde ik eens eenigen derzelven in een Glazen verblyf opvoeden. Maar, Da dat ik ze 'er naauwlyks ingedaan had , en iets zocht om 'er het Glas mede toe te dekken , waren 'er reets weder een paar uitgekroopen. Vermits ik nu niet begrypen konde, hoe zy tegen het gladde Glas op zo ras in de hoogte ge- komen waren , het welk andere Rupfen ondoenlyk zou vallen; deed ik ze we- der in 't Glas, en lette naauwkeurig op, hoe zy 't maaken zouden, om 'er an- dermaal uit te komen. Maar ik zag wel haall, dat het door middel van een konftwerktuig gefchiedde : want zy maakten , door een uit haaren Bek getoo- gen draad , een welgefchikten Trap, of foort van Strik ladder, langs welke zy naar boven klauterden. Ik hebbe het der moeite wel waardig geoordeeld, om van dez^ Eigenfchap der Rupfen een duidelyker begrip te geeven, en ten dien ~^ einde de 3'^'-' Ftg. ontworpen. De Letter b wyH het punt aan , alwaar de Rups iV«. fc, haaren draad eerfl vaft maakt ; van hier trekt zy denzelven dwars over tot aan Lett. c» c. Na dat ze hem daar weder vaftgehecht heeft , keert ze te rug tot aan d. en d. van daar tot aan e. enz. tot dat ze komt aan Lett. ƒ en g, of wel ter hoogte^"'' '° van den rand van 't lichaam , 't geen ze beklimmen wil. Deze heen en we-''' *' der getoogen draad dient haar, als gezegd is, tot een trap of ladder, door mid- del van welke zy , van trap tot trap , recht op om hoog klimt. Aldus zag ik , tot myne verwondering , hoe bekwaamlyk deze Dieren uit het Glas willen te komen; en deze omftandigheid leerde my te gelyk, hoedanig het by andere Rupfen toegaat , die in 't kruipen draaden fpinnen , en daar door , met weinig moeite, van de eene plaats tot de andere geraaken. Op dat nu myne gevange- nen my niet weder ontfnappen mogten , bond ik een Papier over 't Glas heea, na dat ik 'er eerfl een houten dekzel opgedaan had. Maar het duurde niet lang, of ik zag my genoodzaakt op een valler bewaarmiddel te denken. Want de Rupfen doorknaagden het hout, en zochten het dus op nieuw met de vlucht te ontkomen. Dienvolgens veranderde ik het houten dekzel in een blikken, en bond hetzelve vafl op het Glas. Dus was haar nu alle mogelykheid van t3 ontvluchten wel benomen; maar ik had die voorzichtigheid niet lang noodig, dewyl myne Rupfen, als boven gezegd is, uit gebrek van behoorlyk voeder» van honger flierven. §. 6, Ik ben op het einde der 2 ^^ §. by die omflandigheden gebleeven , dat ik oor- deelde, dat myne onderde Eiken -fchorfie gevonden en t'huis gebragte Rup- fen voor haar geheele leven bezorgd waren; doordien ik ze, benevens etlyke groote (lukken van de fchors, waar in ze gezeten hadden, in een ruim verblyf bewaarde. Maar zy maakten my den tyd by zonder lang; blyvende niet alleen den geheelen Zomer, maar ook den volgenden Winter onveranderd over^ waar uit ik befpeurde, dat deze Dieren, tot hun volkomen wasdom en veran- Nn 3 . dé-?- •4«ö ■ TWEEDECLASSE Tab; dering , meer dan een jaar noodig hebben. Zy doorboorden de fchors overal , XVIII. en daar ze ingeboord hadden , omtoogen zy altoos de plaats met Spinzel. Doch na dat 'er geen genoeg^.aam voeder meer fcheen te zyn, maakte de hon- ger haar zo raazend, dat ze elkander aanpakten; 't welk ten gevolge had, dat de fterkften niet alleen de zwakflen doodbeeten , maar ook met Huid en hair , als men zegt, tot aan den Kop toe opvraten. De nood deed myop de gedachten komen , om haar wat Eikels te geeven , tot dat ik weder diergelyke vervuilde fchors krygen mogt , waar mede zy tot hier toe den honger geflild hadden ; cordeelende , dat ze veel eer de Eikels voor lief zouden neemen , dan overgaan om elkander geheel uit te rooien. Doch zy raakten de Eikels niet aan , voor dat ze , door de omleggende vochtigheid , begonnen te rotten en uit te loopen. OndertufTchen was 'er reets eene der genen , die nog overgebleeven waren , in eene Pop veranderd ; maar de^e wierd ook wel haafl van de anderen , die zich nog niet genoeg gemeft hadden , verteerd. Wanneer ik nu geheel begon te wan. hoopen, en te gelooven, dat 'er geen middel zou weezen, om de overigen meer te redden, lieten zy zelven af van elkander naar 't leven te ftaan; en de 4 eenigften , die nog in 't leven waren , maakten zich vaardig tot de verande- ring. Jeder Rups begon kleine brokjes van de uitgezoogen en doorboorde fchors af te breeken, en dezelven volkomen klein gemaalen hebbende, onder het Spinzel, 't welk zy om zich toog, te vlechten, tot dat dit laatfle digt en fterk genoeg ware. Inwendig vond ik dat Spinzel , na dat het ledig geworden was , gantfch glad , rond verwulfd , blinkend en graauw van koleur ; doch van //^. 4. buiten was het ongelyk, en had de koleur van de daar in geweeven fchorffe , gelyk men duidelyk in de 4 ^= Fig. kan zien. In dit Spinzel bleef de Rups voorts nog 8 dagen onveranderd liggen. §• 7. De Pop is van eene gantfch byzonder aardige gedaante , en van eene aange. rig. 5. naame blinkende koleur. In de 5 '^^ Fig. hebbe ik 'er eene geheel buiten haar Spinzel afgebeeld. Het Voorly fis tamelyk hard; de Rug van boven zwart, en de Vleugelfcheeden met den Kop donker- of bruin -rood. De plaatzen der Oogen zyn duidelyk kenbaar; en voor aan de plaats van den Bek ziet men een paar korte fpitze punten, als of het tanden waren, onder elkander flaan. Het Achterlyf is van onderen fchoon Goud - geel , doch van boven wat rooder , of Oranje -geel. De leden zyn zeer diep ingekorven , konnende eenigzins uit el- kander gerekt worden , en dan weder te zamen krimpen , gelyk een VVachtel-pyp- je ; met wiens uiterlyke gedaante deze Pop zeer veel overeenkomfl heeft. In de volgende § zal ook blyken dat ze zich van zelve verlangen en verkorten kan, naar dat de omflandigheden zulks vereifchen. De boven -rand van ieder lid of Ring is met twee donkere dwarsliniën vercierd , waar op een groot getal har- de doorntjes flaan; het laatfle lid is zwart, en aan ieder zyde met een kort fpits doorntje voorzien; alle deze doorntjes flrekken ten gemak der omkeerin- ge van de Pop in haar gladde fpinzel ; en ze dienen by het uitbreeken nog meer DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XVIII. 3i8? meer tot behulp der Poppe. Men befpeurt ook de gewoonlyke SpiegelpuntenTAn. aan deze Pop , gelyk aan de anderen. XVIIf. §. 8, Zo langkzaam als het nu met den wasdom der Knpfen gegaan was, zofpoe- dig kreeg ik 'er Vlinders van. De Poppen hadden naauwlyks drie weeken in haarSpinzel gelegen, toen zy 'er, tot myne grootfte verwondering, uit kwa- men , en wel op eene wyze , die gantfch byzonder was. Ik zag hier niet , ge- lyk men anders gewoon is , dat de Vlinder , door het Spinzel breekende , het Poppevlies terug liet; maar de nog gantfch volmaakte Poppen fchooven 'er zich ten halven Ijve uit, gelyk de 4'''^ Fig. doet zien. Byaldien ik zulks nu F/5.4* maar aan ééne derzelven befpeurd hadde , zou ik gedacht hebben , dat het Spinzel bygeval aan ftukken geraakt, en de Pop vervolgens door dat gat 'er uitgevallen ware: maar dewyl ik 'er naauwkeurig op lette, befpeurde ik even het zelfde aan alle de anderen, en zag dat deze foort, daar in, eene byzonde- re Eigenfchap heeft. Ik merkte daar omtrent de volgende omflandigheden aan : vooreerft drukte de Pop , door het uitflrekken van haar Achterlyf , het Spinzel van vooren , daaar de Kop ligt , aanllukken. Hier op fchoof zy 'er zich uit tot aan de plaats getekend met Letter /;. en bleef in die gedaante eene Lett. i, goede wyle tyds liggen. Eindelyk zag ik het Poppevhes zelf, op de gewoon- lyke plaats, openberflen, den grooten Vlinder daar uit kruipen, en fpoedigin de hoogte klauteren. Zyne nog onvolmaakte Vleugels bereikten binnnen een kwartier uurs hunne behoorlyke grootte , flerkte en fchoonheid ; waar op de nieuw gebooren Vogel, nadat hy zich van zyne onreinigheid gezuiverd, en eene brui- ne vochtigheid * had laaten vallen , zich gereed maakte om weg te vliegen ; dat ik evenwel onnoodig oordeelde. S 9' » Vermits my niet onbekend is, dat de beroemde Natuur- Onderzoeker, de Heer Aabony van Leeuwenhoek, reets in de voorige Eeuw, even zulke kleine Diertjes in 't manlyke Zaad der InTeften, als in 't manlyke Zaad der Menfchen en Dieren , meent gevonden of ontdekt te hebben ; zo hebbe ik dooreen Vergrootglas, dat nog kleiner dan een Kruid- korrel is, en dat, gelyk ik my vleien durve, beter is dan de Glazen van Leeuwenhoek wa- ren, het Zaad van eenige manlyke Vlinders; als ook naderhand de vochtigheid van eeni- ge Wyfjes, die ze terftond na den uitgang uit het Poppevlies uitgeeven, mitsgaders het bruine fap van deze hier befchreeven Wyfjes -Vlinders; benevens een kort daar na vol- gend, en insgelyks van deze Wyfjes- Vlinders uitgeftort Melkachtig Sap, zorgvuldig on- derzocht. De uifHag hier van is geweeft, dat ik geene diergelyke langftaartige Diertjes, gelyk m,en, volgens den Heer Leeuwenhoek , in 't manlyk Zaad der Menfchen en Dieren \waarneemt, daar in ontdekt hebbe; maar weX even zulke ovaale Lichaaiupjes, diezonder (taartjes fchynen te zyn , gelyk in 't Zaad van de Manlyke Vlinders; die zich niet zo wil- lekeurig in deze vochtigheid der Wyfjes, als wel in die der Mannetjes , door elkander fcheenen te beweegen; en zich , inzonderheid in 't Melkachtig Sap, in een ontelbaare menigte vertoonden. Maar of nu deze ftaartelooze Lichaampjes in de manlyke en vrouwly ke Zaadvochten dezer Vlinders, zo waarlyk Diertjes zyn, als de langftaartige Wormpjes , welke , naar 't gevoelen van den Heer Lseuwenboek , in 't Manlyke Zaad der Dieren en Mén- «88 ^ ■ T W E E D E C L A S S E Tab; 5. 9. Ik had het geluk, dat ik beide de geflachten van dezen Vlinder verkreeg, -en hebbe ook daarom derzelver onderfcheid , fchoon het , gelyk by de meefle Nacht- 'Menfchen gevonden worden, zou ik niet durven beweeren. Want fchoon 7y zich ook vry willekeurig fchynen te beweegen, zou het nochtans konnen zyn, dat deze beweeging riet ontftaat, uiteen opzetlyken en bedoelenden wil, gelyk zulks by Zaadwurmpjes van Menfchen en Dieren, volgens dien Heer, gefchiedt,- uiaar door eene andere oorzaak , die ■uit het binnenflc dezer Lichaampjes voortkomt (waar door ik geene buiten werkende ges- ting verftaa, fchoon ze hier toch wel zoude konnen medewerken,) te wegen gebracht wordt. Dus zyn deze levend fchynende Lichaampjes mogelyk niet anders , dan ongeveer even zodanige beweegcnde Lichaampjes zyn , die men in de Eierdooiers van 't pluim- gedlerte ontdekt; en waar uit de dooier van een Ei, en, gelyk ik niet zonder reden ver- moede, ook het lichaimlyk wezen van een Dier tezamen gefield is, en voortgebragtwordf. Doch hier van zal ik meer zeggen in myne Byvoegzelen tot de Natuwiyke Hijlorie der Injec- ten. Ondertuffchen zou het eene zeer zonderlinge zaak weezen , wanneer men in 't Zaad van eenen naauwïyks uitgekomen manlyken Vlinder(om van de Wyfjes niet eens te fpreeken) ten eerften waarlyk Diertjes ontdekken konde. Want dan zou de vraag weezen, hoe zyn deze Diertjes in 't lichaam van een Vlinder, die nog geen voedzel gebruikt heeft, geko- men? Zyn ze hem met het inademen medegedeeld door de lucht j waar in men door de fterklle vergrooting van 't Zonne -iVIicroscoop, dat mogelyk den Heer Lceuvsenboek nogon' bekend geweeft is , fchoon hy zyne figuuren byna zo groot , als men ze door dit vergroo- tende werktuig ziet, (waarfchynlyk om ze duidelyker te maaken,) heeft voorgeHeld , gee- ne ontdekken kan? of waren ze reets in 't lyf van den Vlinder voorhanden, toen hy nog in de Pop en de verandering lag? En dit zo zynde, hoe zyn deze Wormpjes dan in de Pop, die ook geen voedzel gebruikt, gekomen? Heeft veelligt de Rups dezelven, door genuttigd voedzel gekreegen ? of zou ze deze lichaampjes als nog onontwikkek^e vrucht- deeltjes, (waar uit in 't vervolg ook Rupfen en Vlinders ontwikkeld zullen worden,) van 't Ei af m^dc ter waereld, en, op haare verandering in eene Pop, in 't lyf des Vlinders gebragt hebben? En zo dit eerfte waar zy, hoe is hel; geloovelyk, dat dergelyke Diertjes, dooreene zo groote verandering der Natiiure van de Rups, gelyk de verandering 1 in een Vlinder is, die menigmaal, en inzonderheid by deze, lang duurt, zonder fchade der Pop- pe, en zonder zelven het leven te verliezen, in 't lyf van zulk een Schepzel konnen huis- veften, en zich zo geweldig, als men liet , vermeerderen? doch is het laatfte waar; en zyn deze fchynbaare Diertjes loutere vnichtdeeltjes van toekomende Rupfen en Vlinders, die eene Rups reets van 't Ei af met zich draagt, en door haare verandering eindelyk ook in den Vlinder brengt; hoe zal men 't waarfchynlyk maaken, dat deze Vruchtdeeltjes, welke in 't Ei maar eene kleine ruimte gehad hebben , in den Vlinder zo talryk , en in zodanig een toeltand, zo ze nog dezelve Vruchtdceltjes mogten zyn , die in 't Ei v/aren , gevonden worden ? Zouden deze Vruchtdeeltjes milTchien het vermogen hebben van zich voort te planten, en echter tefFens te gelyk beftemd zyn, om zich in een ander, en wel in dat Schepzel, 't welk hen geherbergd heeft, te konnen ontwikkelen? en alzo van den Schep- per , genoegzaam tegen den loop der Natuure aan , tot tweeëileie oogmerken voortgebragt zyn ? naamlyk eens. om zich, by gelegenheid van de paaring van 't Mannetje en 't Wyf- je, in de baarmoeder van 't zelve, of in haare Eieren te begeeven,en nldaar in eengroo- ter Schepzel ontwikkeld te worden ; ten anderen om zelfs Dieren te zyn , en haar dierlyk r.eflacht voort te planten? Is 't geloovelyk, en mogelyk, dat een dier zich in een grooter Schepzel ontwikkelen zoude, en te gelyk evenwel degaave, om zich voort te planten, konnen hebben, die alleen aan ganifch ontwikkelde Schepzelen eigen is? Even dergely- ke vraagen of zwaarigheden zyn 'er ook voor ie flellen tegen het gevoelen vnn Leanveti- 'ioek, nopens de verandering tier nicnfchelyke Zaadwormpjes in een Menfch; die bil?yk die- DER N A GH T-V L I N D E R S. Tab. XVIU. 289 Nacht -Vlinders, alleen aan de Sprieten en het Achterlyf te befpeuren is, opTAo. deze Plaat afgebeeld. Myne Leezers zullen by den eerflen opflag konnen raa- XVIII, den, dat de ó'^^ Fig. het Wyfje, en de 7 •^'^ Fig. het Mannetje verbeeldt. Aan Fig.6. het eerfte zyn de Sprieten ook wel iets vederachtig, doch niet zo flerkals aan^'^ "• het laatile ; zynde de koleur van beiden bruinachtig - graauw , gelyk de grond- verwe des Vlinders in 't algemeen is. De Kop , die wat benedenwaarts llaat , is bruin , en met een paar groote zwart - bruine Oogen begaafd ; die zich op donkere plaatzen vuurig vertoonen. De Zuiger van onderen tuflchen de beide hairige baardfpitzen ftaande, is niet zeer lang*. Aan het dikke en rond ver- heven \'oorly'f komt vooreerfl in aanmerking een fmal , Oker ■ geel randje of boordzel ; daar op volgt eene breede graauwe vlak of een Schild ; 't welk zich van vooren in het donker- bruine verliefl; en van achteren, daar het op zyn helderfte is, een verheven zwarten zoom heeft; die wederom m€t een geelen rand voorzien is; welke geele rand vervolgens donker -bruin omzoomd is. De zyden van 't Voorlyf zyn bruin , en duidelyk van den rug onderfcheiden ; het kort hairige Achterlyf is bruinachtig graauw van koleur, en deszelfs leden zyn met helder - geelachtig - graauwe reepjes omgeeven. De buitenfte randen der 4 Vleugelen zyn wel niet uitgefchulpt , maar met een breed graauw boordzel ver- cierd. De öndervleugels zyn iets graauwer van koleur , dan de Bovenvlcu- gels ; hoewel 'er zeer weinige of geene cieraaden in te zien zyn. Door het middelfte gedeelte der Bovenvleugelen loopt in tegendeel een donker -bruine- dwarsflreep; binnenwaarts ziet men in denzelven eene groote witte vlak; en buiten waar ts naar den rand worden nog verfcheiden ongel yke vlakjes van die koleur gevonden, welke hier en daar verftrooid zyn. In één woord de gant- fche grond dezer Vleugelen is met zo ontelbaar veele, heldere en donkere, tedere en grove, herwaarts en derwaarts door elkander loopende, zwarte flreep- jes doorweeven of gemarmerd, dat het onmogelyk zy, die allen nauwkeurig te befchryven. Voor 't overige zyn deze Vleugels ongemeen digt en flyf ; waar door de Vogel in 't vliegen een fterk gebrom of geruifch maakt, gelyk de groote Kevers gewoon zyn ie doen ; om welke reden hy van eenige Lief- hebbers de Brom - Vlinder genoemd wordt. §. 10. Dat deze Vlinders in 't zitten de Vleugels zeer digt aan 't lyf leggen , en 'er het Achterlyf volkomen mede bedekken , is in de 7 ''^ Fig. aan het al- j~ , daar afgebeelde Mannetje, te zien. Nopens de Pooten hebbe ik nog dit eeni- ge dienen beantwoord of wederlegd te worden; eer men zich voor zulk eene ftelling.diewel aardig uitgedacht, maar, myns oordeels, tegen de waarheid ftrydig is , kan verklaaren. Kleemann. * Ik hebbe aan dezen Vh'nder geen Zuiger konnen vinden; doch als hy 'er een heeft, moet hy denzelven zodanig konnen intrekken, dat men hem niet altoos gewaar konne worden. Kleemann. iJls Dtel. 2de Stuk. O O tga TWEEDECLASSE Tab. ge aan te merken , dat de Bovenfchenkels , mitsgaders het gantfche Onderlyf, XVIII. llerk met donker • bruine hairen begroeid zyn ; waar tegen men de andere leden helder • graainv , en donker -bruin befprenkeld ziet. Deze Mannetjes en Wyfjes paarden te zamen in 't verblyf, waarin ze by my uitgekomen waren; en binnen weinig dagen tyds begonnen de laatiten hunne Eieren te leggen. Ge- duurende dit leggen fteeken zy de natuurlyke deelen verre buiten het lyf, en bevochtigen ook hunne Eieren met een kleeverig bruin Sap; dat byna zicht- baar droog en hard wordt, en tot het vafllymen der Eieren op de plaats zo noodig als bekwaam is. Deze Eieren waren van grootte, koleiir en gedaante, ƒ;„ 8. zo als ik ze in de 8 "^ Fig. afgebeeld hebbe , te weeten , langwerpig rond , (doch aan de onderfle zyde, daar ze op liggen, zyn ze wat platter dan van boven) helder -bruin van koleur, en tuiTchen beiden zwart geilreept. Schoon nu uit alle deze Eiertjes jonge Rupsjes voortkwamen , kon ik ze echter niet op- kweeken; vermits het haar aan het fap, tufTchen de Eiken -fchors zittende, als haare eerfle Melkfpyze , ontbrak. Doch wanneer de tegenwoordige foort van Vlinders in vryheid leeft, leggen de Wyfjes de Eieren tufTchen de reeten en klooven der Eiken ■ fchorfe * , alwaar dan de jonge Rupfen , zo dra zy de Eierfchaalen verlaaten , haar vereifchte voedzel in voorraad vinden. Dejcboone, diklyvige^ groene Wilgen-Rups, die , in plaats van Na/chtiivers ■, met een dubbelen ftaan voorzien /j-f, benevens haare verandering tot in een Vlinder. S- r. Tah. T^^ zonderlinge en buitengemeene Eigenfchappen , waar mede deze foort XIX. -L/ van Rupfen begaafd is , konnen ten deele uit de verfcheiden Afbeeldin- gen op de bygevoegde Plaat gezien, en ten deele uit het Opfchrift afgenomen wor- * De Vruchtbaarheid van dezen WyOes- Vlinder is buitengemeen groot, en mogelyk onder ille de Vlinders de grootfte; want ik hebbe, op df;n 22 Juny des jaars 1764, met zodanig een uit de Pop gekomen onbevruchten Vlinder ondervonden, dat hy meer dan iogo dier- fielyke Eieren, Relyk de Heer RSjel hier befchreeven heeft, gelegd heei't,- welke dooreen Vergrootglas befchouwd, eene Eiervormige gedaante hadden, en in de lengte met lang- werpige gerimpelde ribbetjes omgeeven waren. Kleemakn. + Dewyl 'er nog eene foort van kleiner groene Rupfen is, met twee flaarten, die met de hier befchreevene veel gelykheid heeft,- zou men deze, ter onderfcheidinge, de groote tweejlaanige Rups konnen noemen. De gemelde kleiner foott, die zich op de Populier- en Wilgeboomen onthoudt, is zeer raar, en wordt zelden, ja zomtyds in jaaren lang, met gevonden. Ik heb ze reets afgetekend, en zal haare gedaante en verandering in myiic iyvoegzelen to: deze Hiftorie der Infedlen mcdedeelen. Kleemakn. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XIK. 291 worden : doch het voornaamlle daar van zal uit de volgende befchryving nog tab, duidelyker blyken. ^^^* §• 2. DeBoomen, waar aan zich deze Rupfen meefl: onthouden, zyn de fma!- bladige Wilgen *. Zomwylen echter, hoewel zeldzaam, vindt men dezelven ook op de Lindeboomen. De bladeren dezer beide gewalTen dienen haar tot fpyze; en zy worden doorgaans, geduurende haar leven, eenzaam gevonden. Meerendeels komen ze in den voorzomer eerfl ter waereld , en , dewyl haar wasdom zeer langkzaam voortgaat, kan men ze etlyke Maanden lang, naamlyk van Juny tot aan September, in haare Rupfen -geftalte vinden. Doch geduu- rende haaren wasdom zyn ze , ten aanzien der koleuren , verfcheiden verande- ringen onderworpen; invoegen dat ze telkens, na iedere vervelliag, weder met nieuwe cieraaden pronken. §• 3- Vermits ik in eenige Befchryvingen der Infecten deze foort van Rupfen af- gebeeld had gezien, kan ik niet zeggen, hoe groot myne begeerte was, om dezelven ook in de natuur te befchouwen; ten einde haare zonderlinge eigen- fchappen wat naauwkeuriger te onderzoeken. Ik moet nochtans vooraf zeg- gen, dat ik 'er, by ongeluk. Hechts louter zodanige Af beeldingen van gezien had , die elkander even zo min gelyk waren , als ze weinig overeenkomft had- den met het voorbeeld dat zevertoonen moeiten. Myne buitengemeene nieuws- gierigheid was dienvolgens meefl ontflaan uit het valfch begrip , dat ik , door de gemelde ongelukkige Afbeeldingen , van de natuurlyke Voorbeelden had opge- vat. Doch op dat ik myn vaflie voorneemen , om den arbeid en fchriften van an- deren, en vooral die myner Foorgangeren , zonder de hoog/te noodzaaklykheid , nooit te berispen , niet uit het oog verlieze, zal ik noch de voorgemelde Infeélen- Befchry vingen opnoemen , noch my by derzelver feilen en gebreken (waaraan mogelyk de Schryvers zelfs de minfle fchuld hebben) thans langer ophouden; maar in tegendeel myne aangevangen befchryving der natuurlyke Eigenfchap- pen van ons Infecl, en hoe ik dezelven van tyd tot tyd ontdekt hebbe, ver- volgen. §. 4- De eerde Rups van deze foort vond ik op zekeren tyd , geheel onverwacht, in een Wilgen - bofch ; nadat ik, in hoop van dezelve eindelyk, door onver- moei- * Hier by heeft men ook te ftellen de Popelboomen: want op dezen hebbe ik niet alleen de Eieren, waar uit de kleine Rupsjes in Juny oï July ten voorfchyn komen; maar ook de Rupfen zelfs, zo dikwyis als op de Wilgen, gevonden. Doch ik hebhe dezelven maar ééns , en niet meer, op den Po^ulus nigra (zwarten Popelboom) ontdekt, eetende van des- zelfs bladeren. Kleemann. Oo 2 spa T W E E D E C L A S S E Tab. moeiden arbeid , eens te vinden , verfcheiden jaaren vergeeffche moeite gedaan XJX, had. Ze bereikte reets haar volkomen wasdom , en bevond zich bygevolg in den hoogflen trap haarer fchoonheid. De groote begeerte , die ik had , liet my geen tyd tot overleg, zo dat het zien en toetafhen ten zelven tyde gefchied- de: maar zo fpoedig ais ik 'er naar gegreepen bad, zo fnel trok ik ook myne hand weder te rugge; nademaal de Hups, na dat ik ze naaiiwlyks aangeraakt; had, zich niet alleen in een gramfleurig poftuur Helde, maar ook terllondmec haar lang geweer van achteren voor den dag kwam , waar door, als wel te denken is , myne floutmoedigheid ten grooten deele verminderde. Want ik kon niet weeten , of die lange wapenen , waar mede de Rups my dreigde, niet zo gevaarlyk waren als de angels van Bycn of ^Vespen; of dat ze ten minfle iets vergifti^s in zich hadden, waar van ik liefll aan myne eigen huid de proef niet wilde neemen. Derhalve ging ik voorts behoedzaame.r te werk , en meen- de de Rups van vooren by den kop te vatten; maar zy kon my hier, door mid- del van eene zamenbuiging haares lichaams , al zo goed bereiken , en verweer- de zich ook werkelyk ten uiterften ; zo dat ik haar op geenerleie wyze aan 't ]yf konde komen. Gelyk men nu doorgaans, eene zaak wel overleggende, cindelyk den beften inval krygt , zo ging het my ook in die omflandigheden. Ik nam myn Mes, fneed het takje, waar op de Rups zat, af, lei het zelve met de Rups in de Doos , die ik by my had , en ging geheel verheugd naar huis. Maar, helaas! myne vreugde v/as van korten duur; vermits ik op den derden dag uit myn Infeft een tamelyk getal Muggen- Maden, als eene onbedrieglyke voorbode van den fchielyk volgenden dood der Rupfe, zag kruipen, Ondertus- fchen was ik evenwel met gemelde Rups , fchoon ik haar maar weinig tyds be- zeten hadde, zo bekend geworden, dat ik, zonder vreeze voor eenig kwaad, dezelve met de bloote hand durfde aantaften; gemerkt ik, na een naauwkeurig onderzoek van haar geweer, daar ik aanvangkelyk voor vreesde, wel haafl ont- dekte , dat zy het zelve meer gebruikte ter verfchrikkhige , dan ter befchadigin- ge haarer vyanden. Al wat de dood my nu voor ditmaal ontroofd had , heeft een gunftig lot my, kort daar na, dubbel vergolden. Want ik vond vervol- gens twee diergelyke Rupfen te gelyk, waar mede ik gelukkiger was dan met He eerfte; en welken ik, naar wenich, ter volkomen veranderinge bragt. In 't vervolg van tyd ben ik nog veelen derzelven van onderfcheiden ouderdom en grootte m.agtig geworden; waar onder 'er zich eenige bevonden, die nogeerfi: kort te vooren uit het Ei gekomen waren ; aan welken ik ook de natuurlyke Veranderingen door haar gantfche leeven het befte waarneemen konde; gelyk de genegen Leezer uit het vervolg dezer Befchryvinge zal befpeuren. §■ 5. Fig. I. In grootte zyn de beide, in de i ^^ en "2,^^ Fig. onzer Tab. afgebeelde Rup- cn a. fen, de kleinlten geweeft, die ik gevonden hebbe: echter weete ik, dat ze nog kleiner uit het Ei komen. In 't eerfl zyn ze gantfch zwart; maar ze wor- den van tyd to: tyd helderer van koleur, tot dat ze eindelyk, voor haare eer- Classis II P,\ pjljon^um No c r z /ia o^kvi . j^. •^ ThlXIX j?j z^s ^Tt^.K ^. ^y. ,^^S^>éi:Jy&:7a;f £i^ s^c /"^ BER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XIX. 2<>3. 11e vervelling, (lechts geheel bruin zyn, gelyk in de i^"^ en 2''= Fig. te zien Tab. is. Na de allegging van de eerlle huid verdwynt de donkere koleur terilond,Xlx' ; behalve cén eenige (Ireep, die 'er overblyfc , en waar van ik naderhand fpree- keii zal. Doch voor dat ik de veranderingen breedvoeriger befchryve , zal ik eerft kortlyk gewag maaken van 'c geen de uiterlyke gedaante der Rupfe be- treft; en dezelve befchouwen , zonder haare grootte of ouderdom daar by in aanmerking te neemen;dewyl ze, van haare geboorte af tot aan haaren laat- flen ouderdom, alleen in céne byzonderheid verandert, waar aan ik ten laat- f:en gedenken zal. Deze Ibort van Rupfen is van allen, die ik totnogtoe kenne, vooréerft '^ ' daar door onderfcheiden, dat ze geene Achterpooten of Nafchuivers heeft*, "' en ten anderen, dat ze, in plaats van dezelven, met een paar lange en flyve ^ Staartfpitzen voorzien is ; die van binnen hol, en zo veel als de fcheeden zyn, - „ -^ )^ waar in de R ups haare Wapenen , tot dat ze die gebruiken wil , verborgen houdt. .""'"" Deze Staartfpitzen of Scheeden zyn van buiten rondsom teder ingekorven, of met kleine takjes begroeid. Hunne lengte beloopt ongeveer het derde deel van een duim. By deze gelegenheid zal ik nu dat Schrik -geweer der Rupfe , en haare behendigheid , in zich daar mede tegen haare vyanden te verdeedigen , waar van ik hier voorens in 't voorby gaan gewag gemaakt hebbe , wat onder- fcheidenlyker befchryven; ten welken einde de ^'^^ en 6<'= Fig. onzer Tab. he-Ftg. 4. fchouwd konnen worden. In deze beide genoemde Figuuren vertoont zich de s" <5. Rups in de gedaante, waar in dezelve voorkomt, als ze vergramd is en zich te weer fielt. Zy fleekt het gantfche Voorlyf met de fpitze Pooten om hoog, zo dat het geheele lichaam bygevolg op de 4 paar llompe Buikpooten rufle. Het Achterlyf flaat ze gekromd in de hoogte , en fleekt een paar lange roozen- koleurige draaden, in eene rechte hnie, uit de voornoemde Staartfpitzen of Scheeden. Doch zy laat 'er dezelven niet lang buiten; maar trekt ze, na dat ze die binnenwaarts in eene Slakken - linie te zamen geboogen heeft , al fidde- rende weder in de Scheeden te rug. Zy buigt het hoofd naar dien kant daar ze aangeraakt wordt, of daar ze ontdekt dat haar iets nadert. Ondertuflchen hebbe ik befpeurd , dat deze Rups in haare jeugd en middelbaaren ou-der- dom veel fpoediger en meermaal met haar geweer uit de fcheede voor den dag komt 5. * Deze füort van Rupfen is echter de eenigRe niet , waar aan de NaTchuivers ontbieeken , want daar zyn 'er meer. Tot hier toe zyn my drieërlcie foorten bekend gewoiden, die de Nafcliuivers, of Aciiter - pooten , miffjn , en in derzelver plaats , of maar eene kleine ftaartfpits, ofwel geene hebben. Van die, welken flechts ééne kleine fiaanfpits hebhen, zyn my twee kleine foorten bekend , welker grondverwe hruinachtig is; en van dezen hebbe ik reets in myne Byvoegzikn tot de Natuurlyke Hiftorie der InJeÜen, op deXXIfte Plaat, de eene foort met liaare verandering afgebeeld. De andere, benevens de 3de foort, die in 't geheel geen ftaartfpits heeft, en veel grooter is, doch niet zo groot al» deze, welke hier befchreeven wordt; die daar en boven groen van koleiir en met bruin- achtige en bleek -geeie vlakken vercierd is, zal in myne gemelde ByvoegzeUn nog volgen; indien het den Hemel bchaage my verdet leven en gezondheid te verleenen. Oo 3 ap* TWEEDECLASSE Tab, komt, dan wanneer ze volwaflen is: want na de laatfte vervelling is ze zoge- XJX. voelig niet meer, als te vooren; en men moet ze al flerk aanraaken, zo niet drukken, wanneer men wil dat ze van leer trekken zal. Zo min als ik eenig kwaad ontvangen hebbe, wanneer de Rups my met haare draaden op de bloo- te hand raakte, zo weinig kan ik zeggen, dat ik ooit eenigen walgelyken, of zelfs den geringften reuk aan dezelven gewaar ben geworden; gelyk ik wel te vooren aan de Venkel • Rups *, Tah. I. van de tvocede Claffe der Dag-Fündsrs , ■pag. ji. §. 6. welke voor aan den Kop met een diergelyk Schrik - geweer voor- zien is , waargenomen en aangemerkt hebbe. Het zou echter , fchoon ik met myn Menfchlyk zintuig niets fchadelyks of walgelyks aan deze draaden befpeur- de , wel konnen weezen ,dat 'er mifchien eenige kracht in verborgen zy, waai^ door de vliegende Infeften , die de Rupfen belaagen , afgeweerd , of op de' vlucht gedreeven konnen worden f. Doch wat hier van ook zy, vermits de bloote gedaante dezer wonderbaare Werktuigen alleen in ftaat is , om den ver- volgeren der Rupfen een fchrik aan te jaagen , ( gelyk ik aan my - zelven on- dervonden hebbe;) en, dewyl de Rups zomwylen de kleine Irfeften, die reeds aan haar zitten , daar mede weder verdryven kan ; zo dient ons dit ge- noegzaam tot een voortreffelyk bewys der Godlyke Voorzienigheid, of der on- uiifpreekelyke zorge,van den allerwyften Bouwmeefler, ter behoudeniffe dezer kleine Schepzelen, reets in den beginne aangewend, toen hy dezelven aan- vangkelyk deed beflaan j. Dit geflacht van Rupfen wordt redelyk groot. De groot- * En zo als ik van de Pruim -geele Rups, Tab. II. van de T-weeele ClaJJe der Dag - Vlinders , op pag. 78. hebbe aangetekend. Kleemann. j Behalve dit werktuig ter verfchrikkinge, is deze Rups ook nog begaafd met eene ande- re zonderlinge Eigenfchap, die wel verdient aangemerkt te worden : ik hebbe naamlylc dikwyls waargenomen, dat ze, by het aanneemen van haare vreeslyke en verweerende gedaante, menigmaal tenzelven tyde een llraal van helder vocht uitwerpt; die echter niet uit den bek, maar, even onder clenzelven , uit eene zwarte kloof voortkomt. Dit vocht of fap is wel van een zuuren en bytenden aart, als het in 't oog of op eenig gevoelig deel van den Menfch komt; maar op de bloote hand is het van geen fchadelyk gevolg. Kleemann. \. Die middelen ter verfchrikkinge fchynen aan deze foort van Rupfen des te noodwendi- ger te zyn , dewyl dezelve aan de vervolging van verfcheiden Roof-Infeften en andere Schepzelen, inzonderheid van eene foort van Wespen, zeer dikwyls blootgefteld is; welken het, in weerwil van dit Schrikgev/eer, nogtans menigmaal gelukt, hunne zwar- te Eieren tuiTchen de inkervingen of rimpels der leden dezer Rupfe vall te zetten ; ea door haar broedzel den ondergang der Rupfe te veroorzaaken, eer dezelve tot de ver- andering kome. Wanneer men zodanig eene Rups vindt, waar aan dit ongedierte zyne ' eieren gelegd heeft, en 'er belang in ftelt , dat men dezelve door dat broedzel niet ver- üeze, behoeft men alleenlyk, voor dat dit broedzel uitkome en in 't lyf der Rupfe krui- pe, deze langwerpig ronde zwart blinkende Eieren aan 't lyf der Rupfe (doch in dier. voege, dat men de Rups zelve zo veel verfchoone , als mngelyk is) met Terpentyn- olie te beftryken , en voorts met het punt van eene gloeiende Naald even aan te raa. ken ; of anders dezelve maar met een klein fpits tangetie aan ftukken te knypen ,• dus doende zal dat Wespen -broedzel vernield worden, de Rups behouden blyven , ea nög konnen veranderen. Kleewamw. DER N A C H T-V L I N D E R S, Tab. XIX. jpj grootflen daar onder , uitgeftrekt zittende , zyn byna 2 J duim lang, en meer T ar. dan middelmaatig dik. De Kop, dien ze in 't kruipen doorgaans wat vooruit XIX. lleeken , is voor van onderen ?eer vlak verwulfd. De derde Ring na den Kop heeft van boven eene fpits toeloopende hoogte, tegen welke de beide 'er naaft aan grenzende Ringen, te weeten de tweede en vierde, fchuins oploopen. De Rups kan deze verhooging nu grooter maaken , dan kleiner, naar dat ze naam- lyk in 't kruipen meer uitgeftrekt, of in 't zitten meer te zamen gekrompen is. Van achteren, en boven de lange Staart- fpitzen, flaan een paar korte zwarte uitReekende punten, die eigenlyk het einde van 't laaifle lid uitmaaken. On- der deze is de opening , waar door de Rups zich van haare vuiligheid ontlafl:, terwyl ze altoos by die gelegenheid haar Achcerlyf optrekt. De Rug fchynt geheeel vlak en aan beide de zyden iets uitgezet, dat men in de afbeeldingen beft kan waarneemen. Hier in nu beftaat het voornaamfte, dat van de uiter- lyke gedaante onzer Rupfe te zeggen is. Het gene ik 'er nog by aan te mer- ken hebbe , komt hier op uit , dat de tegenwoordige Rups met twee knopjes achter aan den Kop ter waereld komt, die haar eene kluchtige gedaante gee- ven; dewyl men dezelven by een paar Ooren vergelyken kan. Deze Oorennu zyn in 't begin, zo als ook de Staartfpitzen , naar geraade van 't overige lyf, zeer groot, en rondsom met korte hairtjes bezet; gelyk de Ooren van veele viervoetige Dieren met hairen bewaffen zyn. Wanneer de Rups voorts haare eerfte en heel bruine huid (zie de i '"= en 2'^^ ■^''^- ) afgelegd heeft, blyven F/^-. r. wel de Oorvormige hoogzels aan den Kop, maar zy verliezen de bovengemeU f^" 2* de hairtjes, en zyn dan glad, gelyk in de 3 <■« Fig. te zien is. Doch de gant- Fig- 3« fche bovenvlakte van den rug, mitsgaders de zogenaamde Ooren, blyven zo bruin als voorheen. Het voorfte deel van den Kop daarentegen wordt helder- bruin, en krygt tot cieraad een ingedrukten driehoek, die ook naderhand, hoedanig de Rups zich verandere, altoos zichtbaar blyft. De beide zyden van 't lyf verkrj'gen dan eene groenachtig- geele koleur; en, nadat de Rups on- der dit gewaad weder een tydlang voortgegroeid is, tot dat haar die huid an- dermaal te naauw wordt , werpt ze dezelve weder af; ze verfchynt daar op in een nieuw gewaad , waar aan men geen ander onderfcheid kan ontdekken , dan dat de koleur der zyden iets groener is dan te vooren ; als mede dat 'er in ie- der lid een geel ftreepje, en naaft den bruinen rug ter wederzyde een fmal wit boordzel gezien wordt. De knopjes of ooren zyn 'er ook nog in die gedaante, en zo groot als voorheen. Dit alles is in de 4''^ Fig. duidelyk te zien. Onder %• 4. deze huid begint de Rups nu eerft merkelyk te groeien; want zy wordt nog eens zo groot, eer ze haar laatfte en fchoonfte kleed aantrekt; waar van wy nu, met de befchouwing der 5 ^^'^ en 6^-' Fig. het noodige melden zullen. De Fig. 5. genegen Leezers konnen het onderfcheid, in deze beide Figuuren, tenopzich-en 0. te der koleuren en tekeningen , met een opflag van het oog ontdekken. Der- halve zaiik alleenlyk voorafzeggen, dat de 5'''^ Fig. het Manlyk, en de 6^^ i';g. het Vrouwlyk ■ gedacht aantoone, met verzekering, dat dit voorgeeven niet enkel op vermoeden , maar op de wezenlyke ondervinding gegrond zy. Ik zal hier aan 't Manlyk geflacht den behoorlyken voorrang geeven , en de 5 '^'^ ^'S- 5- Ftg. 1^6 TWEEDECLASSE Tab. Fig. eerfl onder handen neemen. Van de koleur van den Kop hebbe ik reeds XIX, gewag gemaakt; alleen zal ik 'er dit nog by voegen; dat de Kop, van de laat- ile vervelling af, met een breeden zwart- bruinen flreep wederzyds, doch van boven fmaller, bezoomd is , welke koleur ook de twee vreetpunten hebben, ïer plaatze daar eertyds de oorvormige knoppen ftonden , ziet men nuflechts een paar groote zwarte punten , welke ten opzichte der gedaante veel meer voor oogen dan voor ooren te houden zyn. De voorfte vlakte van den Kop is buitenwaarts zwavel -geel; onder den bek breed, en rondsom den kopfmal, met Ichoon Carmozyn-rood in 't geele verdreeven, bezoomd. De koleur der zyden van 't lyf is, tot aan het breede boordzel van den rug, fchoon gras- groen, en in de inkervingen iets geelachtig; invoege dat alle de ringen of le- den van 't lyf, door geelachtige verfmeltende liniè'n, van elkander fchynen af- gezonderd te weezen. De Rug, of de tuflchenruimte van de meergemelde witte boordzels, is hier bleek -blaauwachtig- groen van koleur, doch by veele anderen wit; en aan diergelyke Rupfen ziet men gemeenlyk boven op de hoog- te van den derden Ring, als mede in den ftompen hoek, welken het witte boordzel omtrent den zevenden Ring maakt, eene roozenverwige vlak. De gantfche rug is by alle deze Rupfen in den grond doorgaans met langkwerpige donkere llreepjes befprenkeld. De ronde Carmyn-roode en wit geboorde vlak- ken*, waar van 'er op den zevenden ring, kort aan den onderbuik, ter weder zyde éëne flaat; hebbe ik alleen aan eene éénige Rups van deze foort gevon- den; en het derhalve des te noodzaaklyker geoordeeld, dezelve, als een zeld- zaam voorkomend cieraad, aan te merken, en in de afgezette $'^^ Fig. aan te toonen ; op dat, wanneer anderen ooit diergelyke Rupfen mogten vinden, men my van geene achteloosheid of onkundigheid befchuldigen moge. Van het laatfte paar Buikpooten tot achter aan den flaart loopt 'er ook onder langs den Buik een hoog Carmyn-roode flreep. De Buikpooten der Mannetjes zyn wel groen, gelyk de zyden van 't lyf, maar ieder derzelven heeft eene zwarte vlak, van binnen met een witten flip voorzien. De voetzooien , als ik zo fpreeken mag, zyn rondsom zwart geboord, en met korte hairtjes begroeid. De fpit- ze Voorpooten zyn zwart- bruin van koleur, en daar tuffchen met witte rin» getjes omgeeven. Op ieder ring, den tweeden en derden uitgenomen, ziet men de gewoonlyke en allen Rupfen eigen zynde Spiegelpunten, die aan de- ze Rups wit en met een teder zwart kraaltje omringd zyn. De grootfle ver- i'ig. 6. fcheidenheid van het in de 6^'*^ Fig. afgebeelde Wyfje met het boven befchree- ven Mannetje beflaat in de donkerer koleur, zo wel van den rug (die omtrent violet -bruin is) als van het overige des lyfs. Men vindt 'er veelen, die nog blaauwachtiger • groen zyn , dan de tegenwoordige : en men zal ook de boven- gemelde roode vlakken van 't Mannetje zelden aan een Wyfje zien. Voor 't overige komen ze beiden , in opzicht der gedaante en zichtbaare Eigenfchap- pen, volmaakt met elkander overeen. §• 6. * Deze vlakken zyn ook wel eens > hoeveel zeer zelden , bruin van koleur. Kleemann. DER N A C H T - V L I N D E R S. Tab, XIX. £97 §. 6. ■ Tab. XIX, Deze foort van Rupfen heeft ruim een Maand noodig tot haaren wasdom. In 't kruipen zyn ze zo langkzaam , als eenige andere foort weezen kan ; liet v/elk men meerendeels aan 't gebrek derAchterpooten,of Nafchuiverskan toe- fchryven*. Wanneer de tyd van haare verandering in eene Pop nadert, ver- liezen zy haare fchoone levendige koleiir, worden zeer bleek, en nuttigen geenerleie fpyze meer. Eindelyk beginnen zy aan 't hout en de fchors te knaa- gen, eene kleine holte daarin te maaken, en de afgeknaagde Spaandertjes on- der haar fpinzel te mengen, hetwelk dan byna zo hard wordt, en ook de- zelfde koleur krygt als het hout, waar uit het nefl vervaardigd is; waar door dit fpinzel bezwaarlyk gevonden , en veelal voor een knoeft van den tak of den ftam aangezien wordt. In de 7''^ Fig hebbe ik de uiterlyke gedaante van Fi^. 7. zodanig een Spinzel afgebeeld. De koleur is in 't afzetten voorbedachtlyk van eender Spinzels, die myne t'huis opgekweekte Rupfen vervaardigd hadden, nagebooilt. Ik had naamlyk de Rupfen in eene Doos van witachiig hout ge- daan , weshalve het Spinzel ook die koleur moefi; aanneemen. In dit Spinzel nu blyfc de Rups nog volle vier weeken onveranderd f; na welken tyd zy ee- tie fchoone donker -rood -bruine Pop wordt |, gelyk de Ji''^ /'7^. vertoont ; f"^. S. wel- * Ditzelfde gebrek aan de Nafchuivers en de zwaarte van haar dikke lichaam, zullen ook mogelyk de oorzaak weezen, dat men deze Rups nooic op de onderde zyde van een blad of tak zal zien zitten, maar altoos op de boven zyde,- en het fchynt, dat ze ook daar, door middel haarer Pootcn alleen, niet veilig genoeg zy , maar nedervallen zou- de, ingevalle de Wysheid des Scheppers haar geen middel daar tegen hadde ingeplant; te weeten , dat ze den weg, dien ze bewandelen wil, met zeer tedere draadjes beweeft ; het welk men nog duideiyker befpeurt, wanneer deze Rups van huid veranderen moet, en in haar ftaat van zwakheid is, vermits zy alsdan de plaats, waar op ze haare Poo- ien vaftzetten wil, nog fterker beweeft. Kleemann. \ Dit Spinzel is van binnen veel gladder dan van buiten; en fchoon de Rups hetzelve zeer digt en vafl: maake, befpeurt men echter met verwondering , dat zy het ter plaatze, daar de Vlinder doorbreeken moet, veel dunner dan op andere plaatzen fpint. Kleemann. 1 Eêr deze Rups eene Pop wordt, verandert haare groene, in eene zodanig roode koleur, ■ als de Pruimen hebben , die byna ryp of tyJig zyn. Menige Pvups wordt al rood voor 't vervaardigen van haar Neft; wanneer ze naamlyk lang werk heeft, om eene bekwaams plaatster Infpinninge te vinden, ofwel zieklyk is; dat genieenlyk tot eenflecht teken ver- ftrekt, dewyl ze dan doorgaans, als krachtloos en onbekwaam ter veranderinge, fterven. 't Is derhalve raadzaam , voor de Rups , wanneer men den tyd der veranderinge befpeurt , zoda- nig Boomhout te verzorgen, als waar-aan men haar gevonien heeft; doch men moet 'er hout toe neemen dat eenige dikte heeft, en met eene fyne fchors voorzien is; op dat ze ftüfFe genoeg vinde, om 'er een hollig verwulfzel in te maaken. In den jaare 1764 vonJ ik zodanig eene Rups aan den tak van een Elzenboom, daar ze in een digt en fterkbruiii- ' achtig Spinzel in haar gemaakte hol . reets roodkoleurig , en zeer te zamen gekrompen I:i;.'. Vermits ik nu haar Spinzel, door middel van een fneedje 'er in te doen, opende, en zn^ . dat de Rups nog niet veranderd was, hield ik ze voor zo goed als vevlooren; maar da Rups herftelde die gemaakte opening ten eerften zo goed als zy kon; en toen ik de f'^ee- 'Jie Dal, 2ck Stuk, Pp "de £ï)S T W E E D E C L A S S E ' ' T^n. welke Pop van vooren eenigzins blinkend , en vry dik is , doch van ach- XIX. teren fmaller toeloopt, en ftomp eindigt. Men ziet aan deze Pop zeer diiide- lyk 8 bultjes., ter plaatze daar eertyds , toen ze nog Kiips was , de 8 Biiikpoo- ttn geftaan hebben. §•7. Deze Poppen zyn by my meerendeels den geheelen Winter over, en tot in 't laatfle van de Lente, ja zelfs zommigen tot in de Maand Jimy , blyven lig- gen*; waarop eindelyk diergelyke fchoone, wit-graauwe Nacht- Vlinders uit Fig. 9. dezelven voortgekomen zyn, als wy in onze 9^*^ en 10 '<= Fig. afgebeeld heb* en 10. t)en. De eerfte Figuur vertoont een Wyfje , en de andere een Mannetje ; welk onderfcheid van gedacht aan de Sprieten te zien is ; zynde die van 'c Mannetje breed en vederachtig , en die van 't Wyfje fmaller. De Bovenvleii- gels zyn witachtig-graauw, en met veele, boven elkander getoogen , zwart- graauwe fchubachtige en golvende liniën vercierd. Voor aan 't lid ziet men eenige zwarte vlakjes. De drie guoote hoofd aderen of flreepen, die in de lengte, van 't lid af, door den Vleugel loopen, zyn tot over 't midden geelach- tig-rood van koleur. De grondverwe der Ondervleugelen is eenigzins donke- rer graauw , dan die der Bovenvleugelen , en van alle de cieraaden ; behalve dat de buitenrand wat helderer en met donker -graauwe vlakken voorzien is. Het Achterlyf is hairig en heeft eene witte grondverwe. Van boven op het midden flaat eene rei vierkante ruitjes , die door zwarte te zamen gefielde li- niën geformeerd worden ; in diervoege dat ieder ring of Hd van 't lyf met zo- danig eene ruit pronke. Naaft ieder dezer ruiten ziet men , ter plaatze daar ze te zamen loopen , wederzyds eene naar binnen fpits toeloopende groote zwarte vlak. Het Voorlyf is met een wit en wollig vederftof digt begroeid, en met langkwerpige zvvarte vlakken, als een Hermelyn-vel , vercierd; hier- om zou ik, indien ik dezen Vlinder een eigen Naam moell geeven, hem den Hermelyn ■ Vlinder noemen. Zomtyds valt de witte koleur van 't Voorlyf wel iets in het groenachtige. De wortels der Sprieten zyn met hairige wrongen om- geeven. Vermits men in de 10 ^"^ b'ig. ter oorzaake van de geflooten Vleugels, niets van het Achterlyf kan zien , zal ik 'er alleen dit van zeggen ; dat het zelve wel volkomen, zoals dat van 't Wyfje, getekend, maar veel dunner en aan 't uiterfte einde bruinachtig -rood is. Voor 't overige weete ik tuffchen de beiderleie geflachten geene andere tekenen van onderfcheid op te noemen. De de nogmaals herbaalde , ftelde zy haar laatfle vermeden andermaal te werk , en weefde de epeniijg weder toe. Nietteaenftaande dezen geleiiden overlaft kwam 'er in 't jaar 1765 di^w ó fa7iy, tot myne grootfte verwondering , een fchoone en gantfch volmaakte Vlinder uit te voorfchyn. Doch of deze Rupfen ook van de Elzen -bladeren eeten , waar aan ik ileze ingef;3onnen ,-^evonden hebbe, kan ik niet verzekeren, wanc omtrent die plaats Hon- den ook Eiken- en VVilge-böomen. Kleemann. * De Ondervinding heeft my geleerd, dat zommigen dezsr Poppen wel twee Winters ovei blyven liggen, eer de Vlinders 'er uit vooiüioraen. Kleemank. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XIX. 299 De Oogen zyn zwart en tamelyk groot , maar worden meestal door het daar Tau. over hangend vederltof bedekt. De Bovenfchenkels der 6 Pooten zyn, even^'X. als het lyf, zeer wol-hairig, en de overige leden wit met zwarte kringetjes omgeeven. Na dat deze Vlinders zich op de gewoone wyze vermengd hebben , worden de Eieren, in de 11 <^^ Hg. afgebeeld, door de Wyfjes gelegd. Ze zyn van Fi^. it. onderen vlak, maar van boven rond verwulfd; en hunne koleur is Cofry- briiin*. De Vlinders hier mede het werk der voortteelinge van hun geflachc voleindigd hebbende , zo neemt ook hun korte levensloop een einde. De Kameel-Rups, benevens baar e verandering tot in een Vlinder. §. r. De naam van Kameel- of Kemel-Rups, in dezen aan dit geflacht van Rupfen Tab. gegeeven , is geenzins van myne eigen vinding ; maar dtnzelven in ande ^^' re befchryvingen van Infeclen ziende, en 'er niets gedwongens of ongerymds in bemerkende, zo hebbe ik beflooten dien te behouden f. Het is zeker, dat deze benoeming genomen is van de uiterlyke gedaante der Rupfe, welke, zo ' ten opzichte van haaren dunnen en gekrómden hals , als uit hoofde van de twee bulten of bochels op den rug, tamelyk veel overeenkomfl heeft met de gedaante van een Kameel ; gelyk een ieder ligtlyk zal konnen afneemen, die deze Rups maar eens in natuur, of eene natuurlyke afbeelding van dezelve ge- zien heeft. Dienvolgens konnen wy ook dit geflacht van Rupfen , met even zo veel . * Deze Eieren zyn niet allen even donker bruin, maar veelen ook helderer van ko'cur. Aan hunne ondervlakte zyn ze eenigztns ingedrukt, ook meestal helder groen van ko- leur, en met een helder- bruinen rand omgeeven. Midden op het bovenfte ronde ver- wulfzel is een helder klein groefje ; en als men ze door een Vergroorglas naauwkeurig befchouwt. ontdekt men, dat de buiten - fchaale vol kleine onregelmaatige zeshoekige voorntjes is. Na verloop van 14 dagen komen de jonge Rupfen daar uit ter waereld. K L i: E J! A N N. t Miflchien is de Heer Frifchde eerfte geweed, welke aan deze Rups den naam van Kameel. Rups ge?eeven heeft; vermits hy de Pbantafie of verwilderde gedachten dier Schryvers niet goedkeurt, welke dikwyis, om eene geringe of zeldzaame omilandigheid, diergelyken Dieren een Latynfchen of Griekfchen naam toevoegen. Zo heeft by vcoibeeid . in Cm'/- /;ar£s Infeflen , de Latynfche Overzetter diergelyke Rupfen, dewyl ze met den Kop of Staart rondsom van zich flaao, als men ze aanraakt, daarom «y JLJ07^ BEa N A C II T- V L I N D E R S. Tah. XX. .jct «lerdcm bereikt hadden. Echter hebbe ik 'er zo veel van waargenomen, datT^n, ze, gelyk andere foorten , £tlyke maaien vervellen, eer ze haaren volkomen -ï^X. wasdom bereiken. Van haaren middelbaaren ouderdom af tot aan haare ver- andering in eene Pop , veranderen zy , ten opzichte der gedaante en koleure , nergens anders in , dan dat ze grooter en fchooner worden. Hierom hebbe ik ze alleen in haare volkomen grootte afgebeeld , die omtrent i i duim in de lengte uitmaakt, gelyk in de i '"', 2«'= en 3''^ Fig. onzer Tab. te zien is. De- r-g. i, ze drieêrleie Figuuren hebbe ik ontworpen, om de verfcheiden gellalten, die en 3- ik van deze lUipfen gezien hebbe , onder het oog te brengen. De i '"'« Fig. fjg, j toont het kruipen van de Rups; waar omtrent wy, als iets byzonders, heb- ben op te merken , dat deze foort van Rupfen , uit hoofde van het krommen van haar Voorlyf, den Kop recht opwaards fleekt; en dat gevolglyk het ge- deelte, dat we by alle andere Rupfen de voor -vlakte van den kop genoemd hebben, hier de boven -vlakte genoemd moet worden; waar door dan de Vreetpunten altoos recht vooruit ftaan. Deze boven- vlakte van den kop is gantfchplat, bruin van koleur; en, doormiddel van eene fmalle heldere li- rie, die, zo wel rondsom den gantfchen rand, als, in de lengte, midden door den bruinen grond loopt, in twee ovaale deelen verdeeld. De Hals is zeer dun en buigzaam, gelyk ook het daar opvolgende lid; maar het Voorlyf wordt, van den hals af tot aan de hoogtens van den rug, allengskens dikker. Van hier af, tot aan de twee laatfle Ringen, is het lyf vervolgens byna even dik , doch de laatfte ring is de dikfte van allen. Ik weete byna niet, hoe ik de grond- verwe zal noemen : want van den kop af tot aan de twee laatfte leden of rin- gen , is de huid uit roozen - koleur , blaauw en bruin dermaate door elkander vermengd , en de eene koleur geduurig zo teder in de andere verdreeven , datT het zeer bezwaarlyk, zo niet onmogelyk valle, te zeggen, welke van dezen de eigenlyke grondvervve zy. De gekoleurde figuuren zullen het meefl moeten toebrengen, om den Leezer een recht natuurlyk denkbeeld van deze Rups te geeven. Ik zal 'er alleenlyk het voornaamfle van zeggen. Van den Kop af tot aan den eerflen bult ziet men van boven een bruinen flreep; die , zo als het lyf zelve, allengskens in breedte toeneemt, en tegen de hoogte blaauwachtig eindigt. Beneven dezen is 'er op ieder zyde nog een diergelykeblaauwachtige flreep, die echter niet tot aan- den hals reikt, en de ondervlakte van 't Voor- lyf is bruinachtig. De tuffchenruimtens der bruine en blaauwe flreepen zyn roozenverwig. De Ring , waar op de eerde bult is , wordt door een fmallen roozenverwigen ftreep van het Voorlyf gefcheiden ; en dit ziet men ook by al- le de volgende Ringen , tot aan den laatften op één na. Zulke roozenverwige flreepen loopen ook overdwars, fchuins opwaarts, van den eenen ring tot aan den anderen. De beide fcherp oploopende Bulten zyn van vooren donker- rood-bruin*, en de bovenranden met een roozenverwig boordzel voorzien. Het ♦ Ik hebbe waargecomen , dat aan zommigen dezer RupTen, inzonderheid aan de bleeken , de Buiten niet beide van vooren 'oruin zyn; maar dat alleen de eerfte Bult van vooren eer se bruine kolem ^die aan eenigen fchoon Kaneel -bruin vyas), en de volgende eene P p 3 blaaaw- ^0% TWEEDECLASSE T/ia, Het achterfte der gemelde Bulten is van gelyke koleur als de grond tufTchen XX. de roozenverwige ftreepen , naamlyk roozenverwig en blaauw door elkander vermengd. De overige ringen of leden , (de twee laatflen gediiurig uitgeno- men;, zyn, even als van 't Voorlyf gezegd is, van onderen naar den buik, blaauwachtig en roozenverwig in 't bruine verdreeven. Aan de vier ringen , die op de Buikpooten ruilen , ziet men ter wederzyde de gewoone Spiegelpun- ten. De Pooten zyn gezanienlyk bruin van koleur, zo als de onderzyde des lyfs. Verder ftaat ons nog van het achterdeel , of de twee laatlte ringen in 't byzonder, te fpreeken. Deze zj^n uitneemend fchoon geelachtig -rood van ko- leur, en met Oranje -geele vlakken, wederzyds , vercierd. Het uiterfte einde , of de achterfle vlakte van het laatfte lid, heeft eene roozenverwige koleur, die van boven naar den rug in 't blaauwe valt ; en de rand is geboord met een fmallen geelen zoom, die zich tot op de Nafchuivers uitftrekt, Alle deze reets gemelde tekeningen onzer Rupfen fchynen . wanneer men dezelven naauwkeu- rig befchouwt, uit louter onbefchryveiyke kleine puntjes te zamen gefteld te zyn ; het welk in 't afzetten onmogelyk na te bootzen is. Men vindt ook vee- Ie diergelyke Rupfen , die vry wat bleeker van koleur zyn, dan deze*. In 't kruipen is dezelve wat langkzaam, en ze houdt het lyf alsdan uitgeftrekt, ge- Fig. I. lyk de r ^^ Fig. aantoont. Doch in 't zitten fteekt ze gemeenlyk het Achter- Fig. 2. lyf, of de twee laatfte leden , om hoog , gelyk in de 2 ■''' Fig. te zien is. Ik zou wel durven wedden, dat de meefte menfchen, welken dit zeldzaam Schep- zel nog onbekend is, in den eerften opdag, deze ongewoone geftake befchou- wende, den Kop voor den Staart, en den Staart voorden Kop zullen aanzien, gelyk my-zelven wedervaaren is , toen ik dit Rupfen -geflacht voor de eerfte- maal zag afgebeeld. Wanneer men haar aanraakt, flaat ze met den Kop naar Fi,T, 3. die zyde , daar zy de aanraaking voelt ; het welk ik met de 3 n. fin gemeenlyk gevonden worden , is in ^tmy en ytiJy. Men vindt ze enkeï- XXIV. voudig aan verfcheiden foorten van Melde of Milde, ook Melkweide genoemd. Dit Kruid , in 't Latyn Jtrip'ex genaamd , en waar van , als gezegd is , ver- fcheiden foorten zyn, is het eenigfte gedacht van Planten, waarop ik dezelve tot nog tce gevonden hebbe. Nochtans moet ik eene foort hier van uitzonde- ren, die, van wegen haaren walgelyken reiik, de ftinkende Melde QJniplex foetiJa, fi'ce vulvaria) genoemd wordt. Doch volgens het bericht van andere Jnfeéten-Befchryvers , zou onze Rups ook menigmaal aan den Minne- of Braambezién-ftruik gevonden worden, en zich met deze bladeren, zo wel als met die van de Melde, voeden; dat ik ook geenzins in twyffel zou wi;len trek- ken*. Al wie zich veel moeite befpaaren , en niet oplettend naar deze Rups zoeken wil , zal dezelve zelden te zien krygen ; eensdeels , om dat ze meeftai onder aan den Steel onder de benedenfle bladeren zit ; en anderendeels, om dat ze groen van koleur is. Daar en boven zo hebben ze , wanneer de Zon wat fterk fteekt , de gewoonte wel , om zich, geduurende het tydsverloop van de eene Maaltyd tot de andere, onder de brokkelige aarde te verfchuilen, en dus veele uuren op een dag geheel onzichtbaar te blyven. De Eieren , waar uit deze Rupfen voortkomen , worden van de Vlinders , hier onder befchreeven , eerü in 't voorjaar gelegd f, en wel enkelvoudig aan de bladeren dezer Planten verftrooid. By aanhoudende warmte van 't Weer komen de jonge Rupsjes al heel * Dit bericht is ook niet ongegrond; want ik hebbe deze foort van TlupTenook eens op den Struik van de Braambeziën gevonden, en gezien dat ze deszelfs bladeren nuttigde. Doch buiten dit hebbe ik ze ook menigmaal op eene Weide, daar veel Elzen-, Eiken- en Wil- ■ geboomen om heen ftonden, nu op deze, dan op gene plant dier Weide zidn zitten en eeten. In 't algemeen hebbe ik daar en boven waargenomen , dat ze geen koftverachtfter of niet zeer kiefch is; maar behalve de Meldebladeren ook bladeren van Peulen , van Tuin -Salade, van Zuuring, van Nagelkruid, en van veele andere planten zeer wel kift; en zelfs, ingeval van nood, de Boombladeren niet ontziet. Ze zyn eerft zeer heet-hon- gerig, en vreeten daarom dikwyls en veel; ook wordt men duidelyk gewaar, dat ze de genuttigde fpyze ras verteeren, en zich dus menigmaal van de overvloedige vuiiigheidont- laden. Hierom moet men ze ook dikwyls reinigen ,als men haar niet in gevaar wil ftellen, van voor de Verandering ziek te worden en te üerven. Doch men doet wel het befte , wanneer men ieder Rups van deze foort afzonderlyk bezorgt; want als men haaren gier- honger niet fpoedig met fiifch voeder ftilt, pakken zy zelfs elkander aan , en kwetzen ïich dikmaals zo fterk , dat ze onbekwaam ter veranderinge worden. Op zekeren tyd had ik eenige Rupfen van eene andere foort in gezelfchap van deze Melden -/?upfen opge- ' kweekt, en eens by ongeluk vergeetcn , denzelven frifch voeder te geeven; doch deze onachtzaamheid had ten gevolge, dat de Melden-Rupfen de andere foort, welke zo heet- hongerig niet was, ten eenemaale oppeuzelden. Kleemakn. j Dewyl ik echter tot hier toe byna altoos, en de Heer Röfel ook, gelyk hy hier na 5. 5. ■ verklaart, ondervonden hebhe , dateenigen dezer Vlinders dikwerf nog in den Herfft ge« booren worden; fchoon anderen eerft in 't volgende jaar hun Poppenvlies verlaaten, en ten voorfchyn komen; zo moeten deze Vlinders, welken nog in den Herfft en voor den Winter uitkomen, ook noj; voor den X^'inter paaren , en hunne Eieren aan zodanigege- waOen, by voorbeeld aan de Hinnebcziën- of andere Braamftruiken , leagen , welker Sten- gels den Winter door blyven ftaan. Ze moeten, zegge ik, ongetwyfFeld nog in den Herfft hunne Eieren leggen, nadien ze zelfs nog voor den Winter fteiven. Kleemakn^ DER N A C H T-V L I N D E R S. Tib. XXIV. '2^5 1ieel fpoedig ter v/aereld, en vinden haar voedzel terflond aan die bladeren , Ta». waarop ze gebooren zyn. Ze hebben, ter waereld komende, reets haare XXiV. groene koleur, maar worden, volgens de gewoonte der meefte Rupfen , by toeneemenden Ouderdom , allengskens fchooner en grooter. Zy vervellen wel eenige reizen, doch haare afgelegde huiden zyn uitermaate dun en teder, zo dat men haare vervelling menigmaal niet eens konne bemerken. Ik hebbe de- ze Riipfen 's jaarlyks zo onderfcheiden in grootte en cieraaden gevonden , als -• ze in de 2 eerfle Figiiuren afgebeeld zyn , en deswegen het noodzaaklyk ge- oordeeld, om dit onderfcheid aan te toonen; op dat de zulken, die ee^rtyds eene dezer foorten mogten gezien hebben, zich de andere konnen erinneren. Ik ben thans in de vafle verbeelding, dat de Rups , in de i <*•= Fig. afgebeeld , Fi^. t, de Manlyke, en de andere, in de 2=*^ Fig. ontworpen, de Vrouwlyke foort ^n 2, zy. De ondervinding, ten minden aan de Vlinders, welken ik tot hier toe van deze foort van Rupfen opgekweekt hebbe, en waar van de eenen zo wel als de anderen veranderd zyn , heeft my in dit gevoelen hoe langs hoe meer ver- llerkt. Want fchoon deze Vlinders, gelyk ik boven reets gezegd hebbe, ten opzichte der gedaante en koleure, elkander volkomen gelyk waren, overtrof- fen echter die genen , welken uit de grootfte Rupfen , als die in Fig. 2. afgebeeld , voortkwamen, de andere merkelyk in grootte; om niet te fpreeken van de dikte van 't Achterlyf , als waarin het wezenlyk en algemeen Kenteken van 't Vrouwlyk geflacht by de Nacht -Vlinders beflaat. En overeenkomflig hier mede hebben ook die Vlinders , welken ik , om bovengemelde reden , voor de Wyfjes hield , hun geflacht inderdaad zelfs beveiligd ; nadien ze met de ande- ren, welken ik voor Mannetjes aanzag, paarden, en naderhand Eieren ter waereld bragten. §. 2. De Rups, in de i '"'« Fig. afgebeeld, of het Mannetje, is niet volkomen 3 Fig. i, duim lang, maar zeer dun en ipichtig, en byna van achteren tot vooren even dik: doch ik meet ook by deze gelegenheid zeggen, dat ik hier, tot de afbeel- ding dezer Rupfen, de allergrootfle , die ik vinden konde, tot een voorbeeld genomen hebbe. Alle de leden of ringen van 't lyf zyn zeer kennelyk van el- kander te onderfcheiden. De huid is glad, en dof -gras -groen van koleur. De Kop is ten minden half zo groot, als een der overige leden. De koleur valt eenigzins in 't geelachtige , en is fchoon van glans. De Hals is van voo- ren, daar hy aan 't hoofd zit, wit geboord, en van daar af tot aan de Na- fchuivers loopt 'er wederzyds eene rechte witte linie van onderen langs den Buik, boven welke linie de 9 gewoonlyke Spiegelpunten in orde gezien kon- nen worden; dezelven zyn aan de tegenwoordige foort van Rupfen Oranje- geel, met een zwart kringetje omgeeven. De rond verwulfde Rug is in dezer- voege getekend : Op ieder ring Haan 2 zwarte flreepjes , het een naar de rech- ter, het ander naar de flinker zyde. In ieder dezer flreepjes ziet men 2 pun- ten, de voorgemelde Spiegelpunten volkomen gelykende; waar van het vooi'- ïle altoos iets meer verheven, en reets half buiten den flreep flaat. De hals t Rr 2 is 3IÖ T W E E D E C L A S S E Tab. is het eenigfle lid , waar aan deze punten niet gezien worden. De Nafcbiiivers XXIV. Z3'n groen en van gelyke kolcur als het lyf; de 4 paar Buikpooten hebben eene geelachtig - bruine 5 en de fpitze Voorpooten eene gantfch geele koltur. §. 3. Fig. 2. Het Wyfje, in de 2^'= Fig. te zien, is niet alleen merkelyk dikker dan het voorgemelde Mannetje, maar ook iets langer, en frifcher van koleuren. Ikt zal, uitgeftrekt zynde, ten minden 3 duimen in de lengte bedraagen. Doch ik hebbe, gelyk te vooren in de afbeelding van 't Mannetje gefchied is, oolc hier een der grootfle Wyfjes , die de Natuur opgeeft, tot myn voorbeeld in deze 2 " Fig. genomen. De grondverwe dezer Rupfe is fchoon , geelachtig, gras -groen. De Kop is hier volkomen geel , en voorts van gedaante ais die van 't Mannetje. De kring om den hals is meer geel dan wit. Ook loopt 'er wel eene linie, van den Kop tot aan de Nafchuivers getoogen, van onderen langs den buik, maar dezelve is hier menie -rood, en aan de beide kanten fmal, wit bezoomd. Boven deze linie Haan op ieder Ring 3 of 4 witte punt- jes naaft elkander; en op de meefle ringen ziet men nog een enkel diergelyk puntje boven dezelven ; onder welke de eigenlyke Spiegelpunten niet wel vaa de anderen te onderfcheiden zyn. In plaats van de twee reien zwarte ftreepen , die wy aan de Rups Fig. i. waargenomen hebben, befpeurt men in deze 2 «'s Fig. ter wederzyde langs den rug een geelen flreep, die van het eerfte tot aan 't laatfte lid onafgebroken voortloopt. Kort aan dezen flreep is ieder ring, op de eene zyde van den Rug zo wel als op de andere , met 2 zwarte wit gevulde rondjes , die door een kort zwart dwarsflreepje te zamen gehecht zyn , ver- cierd. Wegens deze aardige tekeningen heeft de Heer Frifcb, in zyneBeichry- ving der Infeflen . aan deze Rups den naam van ylspeSlen - Rups gegeeven ; en ik voor my vinde niets ongerymds in deze benoeming. In de meefte overige dee- len komt deze Rups wel m.et de voorige overeen; echter is ze hier in onder- fcheiden, dat ze niet overal, even als die, van eene gelyke dikte zy, maar in 't midden merkelyk dikker ringen hebbe, dan aan beide de einden. Haare Buik- pooten zyn ook iets groener , en alleen van onderen geel bezoomd. §• 4. Wat de overige Eigenfchappen van dit Rupfen-geflacht betreft, daar vaa hebbe ik juifl niet veel byzonders aan te merken ; echter zou ik niet gaerne iets, daar toe behoorende, met fliizwygen voorby willen gaan, waarom ik ook het volgende deswegen nog kortlyk zal meiden. Zy kruipen op haar gemak , en aangeraakt wordende, flaan ze zeer fchielyk met het Voorlyf naar die zyde daar ze zich getroffen voelen ; ze laaten ook by die gelegenheid dikwyls een druppel groen fap uit den bek vallen, als of ze haaren vervolgeren daar door een walg of vrees, voor de verdere belediging, wilden aanjaagen. Als de tyd der veranderinge nadert , bereiden zy zich daar toe in dezervoege : zy vallen twee Classis IfEAPiLiONUM A/oc turnorum ^ < _ *: ^^^y^Z /'^eefl ben, van dit Rupfen • geflacht uit de Eieren op te kweeken; liebbe ik hetzelve echter meer dan eens op de Weiden hier en daar en- . kei , en nog veel kleiner dan de i He Fig. dezer Tah. vertoont, gevonden; en by die gele- genheid waarctenomen , d.it ze zich op 't allerfchoonfle vertoonen , voor dat ze tot do grootte van gemelde Figuur gekomen oF half vohvaflen zyn. Want alsdan hebben ze ee- r.e recht donkere violet- bruine grondverwe; en daar benevens, midden over den rug ee- ne rei van veele byna aan elkander hangende hoog -geele vlakken; hier by komt nog aan- . ieder zvde, in plaats van de hoog Oranje -geele vlakken , waar mede de i 'ie J'ig pronkt, een onafgebroken, breed, uit- en ingetand helder geel boordzel , dat met veele kleine z*arie puntjes vercierd is. Dit boordzel nu en de hoog geele ruggenvlakken , fleeken ongemeen fchoon op de donkere huid dezer Rupfe af, en geeven haar een zeer bevallig '"üanzien. Ook zyn 'er eenigen van deze grootte, die Oranjc-geele tekeningen vertoonen, en anderen die niet fchooner dan Fij^, i. zyn. Kleemann. illi Deel. ide Stuk. Ss ■:i 52a TWEEDE CLASSE Tab. blinkend zwart • graauw , en de voorfte vlakte, gelyk men aan veele andere XXV. foorten van Rupien ziet , met eene driehoekige infneede vercierd. De Voor- pooten 7-yn van dezelfde koleur als de Kop. De donker bruine grondverwe f'S' 2. der Rupfe in J'ig. 2. is over 't geheele lyf eveneens. Deze heeft drie reien hoog- Oranje geele vlakken , naamlyk eene over het midden van den rug, en eene aan ieder zyde van onderen langs den buik. Boven op den rug heeft ie- der Ring 2 zodanige vlakken; doch van onderen zyn de 2 eerile Ringen alleen met 2, en de overigen flechts met eene enkele vlak bedeeld. MifTchienmoeft ik deze cieraaden geen vlakken , maar liever punten noemen , nadien ze niet groot en byna meeft rond van gedaante zyn : maar de grootte en gedaante doen hier niets ter zaake , en de punten zyn , in het tegenwoordig begrip , ook vlakken. De Staartklep, welke by deze foort van Rupfen de gedaante van een flepje heeft, en de achterlle opening van 't lyf bedekt, wordt in 't midden door een Oranje geelen ftreep verdeeld , en is ter wederzyde met een boord- zel van die eigenfle koleur omgeeven. De koleur der lo ftompe Pooten komt met de grondverwe van 't gantfche lyf overeen. Onder dit geflacht van Rup- fen hebbe ik 'er nu en dan gevonden , die veel helderer van koleur waren , dan de anderen, en aan welken de Oranje -geele vlakken niet regelmaatig ftonden , ffig. 3. maar over 't gantfche lyf verflrooid waren; hoedanig eene Rups in de 3 <^^ Fig^ te zien is. Aan deze laatlle foort kon ik de zogenaamde Spiegelpunten duidely- ker, dan aan de eerile, onderkennen; fchoon ze by deze Rupfen in 't algemeen maar kleine groefjes gelyken , die wel zwartachtig van koleur , doch zonder glans zyn. De huid der tegenwoordige Rupfen is glad en eenigzins blinkend , en haar gang tufTchen beiden , dat is , noch fnel , noch langkzaam. Voor 't overige hebbe ik de gevvoone Eigenfchappen der Rupfen ook aan dit gedacht waargenomen , te weeten , dat ze volwaffen en der veranderinge naby zynde , zich van alle fpyze onthouden ; het lyf van alle vuiligheid zuiveren ; en dan einde- lyk , tot haare zekerheid , ruft en gemak , de noodige toebereidzelen maaken* .» Vermits nu deze Rupfen tot die foort behooren, welke onder de aarde veran-- dert ; zo ziet men ook dat ze de plaats ter veranderinge en haar onderaardfch ver- blyf met behoorlyke vlyt en voorzichtigheid vervaardigen. Ze maaken ten dien- einde eerfl een ruim hol , en ronden hetzelve met eene onbegrypelyke be- kwaamheid netjes uit. Hier na dit hol of ^^erwulfzel van binnen met een glad Spinzel bekleed hebbende, begeeven zy zich ter rufte*. Na eenige dagen >, inmiddels veel korter en ftomper geworden zynde, beginnen zy zich opnieuw te beweegen, en de Rupfen- huid af te flrooken, als wanneer de daar onder i^ig. 4. verborgen zittende Pop te voorfchyn komt, welker' af beelding in de 4.'^^ Fig. te zien is. Hier omtrent moet ik by de oorzaaken , die in de befchryving der voorige Rupfe gemeld zyn, te weeten, tvaarotn de Poppen, ten aanzien dergant- fch»- * Dit verwulfzeT 19 , gelyk dat van de boven befchreeven Melden-Riipj, ook een langwer- pig-ronde en vry flevige holle Aardbal; waarin de Poppen dezer Rupfen eene goede ruiic-» «hebben, en zich gemaldyk, naar believen, kennen wenden en keeren. Ki.££MAMT. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah XXV. 523 fche Mafla, altoos vierkelyk, ja Zomwyien teer veel, kleiner morden, dan de Rupfen tab. geweeft zjn, nog het volgende voegen. Dac 'er niet alleen, ten deele doorXXV'. de zuivering der Rupfe voor haare verandering, en ten deele door haare uit- waafeming, door de Zweetgaten der huid, veele vochtdeelen uit haarlichaam verlooren gaan ; maar dat ook , uit hoofde van dit verlies , het Poppenvlies veel vafter wordt, dan de Rupfen -huid geweefl is; en dat derhalve uit alle deze, en de voorensgemelde omftandigheden te zamen genomen , noodwendig vol- gen moet, dat altoos de MaJTa der Poppe kleiner zy, dan de Maffa der Rup- fe geweefl is ; zelfs ook by dezulken, die zich in 't geheel niet infpinnen. De tegenwoordige Pop is de voorige van Tab. XXIII. Fig. 3. in gedaante en koleur zodanig gelyk , dat de eene gemaklyk voor de andere genomen zoude konnen worden. Maar als men de beide Figuuren nevens elkander befchouwt , zal men echter eenig onderfcheid befpeuren. De geel-roode koleur der tegen- woordige is iets donkerer, het flaartpunt iets langer, en de Pop over 't alge- meen iets ranker of dunner, dan de voorgaande. Buiten dit zal men weinig, of wel in 't geheel geen onderfcheid tufTchen dezelven vinden, §• 3- Alle de Poppen, die ik van deze foort van Rupfen gelcreegen hebbe, zyn al- toos by my den Winter over blyven liggen ; en de Vlinders zyn 'er eerfl in de maand Mat des volgenden jaars uitgekomen ; doch dezelven waren , ten aan- zien der koleuren , elkander niet volkomen gelyk , zo als men duidelyk kan zien in beide de Figuuren onzer XXV "^ Tab. Het is niet mogelyk, dat dit onderfcheid der koleuren ook het onderfcheid van gellacht zoude aantoonen , nademaal onder deze beide foorten zo wel diklyvige , als dunlyvige Vlinders gevonden worden ; van welken de eerften onbetwiftbaar het vrouwlyk geflachc aantoonen , achtervolgens den algemeenen en onbedriegelyken Regel, dien wy van de Kentekens der geflachten by alle Nacht - Vlinders , door de onder- vinding, geleerd hebben. Want de gedaante en evenredigheid der overige leden, 'ja zelfs der Sprieten, is aan beide de geflachten dezer Vlinders gelyk- vormig. Ik zal 'er echter het hoofdzaaklykfte van melden , en met de 5 ''= Fig. Fig. 5, een begin maaken. De gantfche grondverwe , zo van den Kop en de Vleuge- •'* len, als van het Lyf en de Pooten , is blinkend graauw. De Kop is met zwar- te Oogen en hairvormige , geel -bruine Sprieten voorzien. Achter den Kop ziet men een van tedere hairen te zamen geflelden , en in de gedaante van een Halskraag, verheven Wrong , dien de Vlinder nu voorwaarts naar den kopop- fleeken, dan achterwaarts nederleggen kan. De onderfte helft van dezen wrong is doorgaans helderer- graauw, dan dd bovenfle , en door een zwarten flreep afgefcheiden. /-.an de Bovenvleugelen is het volgende op te merken; naam- •lyk, dat dezelven in 't midden iets in 't bruinachtige vallen, naar c^en buiten- rand in 't witte uitkomen , en aldaar met eenige zwarte aderen en punten ver- cierd zyn. De overige grond is overdwars met fparrenvormige graauw -zwar- te trekken doorgolfd. De Ondervleugels zyn gantfch eenkoleurig. Doch het Ss 2 lyf. «,- 324 TWEEDECLASSE T.AB. lyf, benevens de bovenfchenkels der 6 Pooten,is met graauw hairflof digt bev XXV. bewaflen ; en de voorite leden der Pooten eindelyk zyn met zwarte ringetjes Fi's- 6. omgeeven. Vermits nu, als gezegd is, de Vlinder in de 6^-^ Fig. den voor- gemelden in alles , de koleur uitgenomen zynde , gelyk is , zal het genoeg zyn , te zeggen, dat deszelfs Bovenvleugels eene heldere, geelachtig -graauwe ko* leur hebben; en dat ze, behalve een bleeken zoom aan den buitenrand, enee- nige zwarte aderen en punten, geene cieraaden bezitten. De koleur der Ach- ter of Ondervleugelen en die van 't Achterlyf is iets bleeker. De eerflen zyn insgelyks aan den buitenrand geboord; en het laatfte is van boven in 't mid- den , op ieder lid , met een zwart vlakje vercierd. Het Voorlyf is het don • kerfle van koleur, zo als ook de hairige bovenfchenkels der Pooten. Om nu verder van de vermeerdering, onderhouding en ondergang dezer Schepzelen te fpreeken , achte ik overbodig ; nadien deze foort in dit alles met de meefle anderen volkomen overeen komt. De bonwerivige en hyzonder fraai getekende Pjnnen- Rups, hen evens ha ar e verandering tot in een Vlinder. XXVI. §•1. Deze Pinnen- of Tappen - Rups had ik billyk by de voorigen , van Tab. VTF, en VIII. dezer Clafle, moeten voegen , dewyl ze veel overeenkomfl: mee dezelven heeft. Maar de tegenwoordige foort is my nog zo lang niet bekend geweeft. Ik hebbe dezelve naderhand enkelvoudig op den Hagedoorn en Wil- geboomen gevonden , en met de bladeren dezer gewaffen gevoerd. Doch of ze ook meerdere foorien van gewalTen eete, kan ik tot nog toe niet zeggen*. Zy groeien zeer langkzaam; en wanneer ze de hoogfle grootte bereikt hebben, vindt men 'er eenigen onder, die, uitgeflrekt , byna 2 f duim lang zyn, 9ig. 1. zo als ik 'er in de i "^ Fig. dezer XXVI "^ 'lab. eene afgebeeld hebbe. Naar geraade van haare lengte zyn ze vry rank , en de meefle leden van het lyf hebben byna eenerleie dikte: Ilaare grondverwe is bruin, gelyk men aan den Kop, Hals en de beide zyden des Buiks zien kan; en deze bruine grond is met veele korte en tedere hairijes begroeid. Zy is met een groot getal fchoo- ne flreepen en vlakken , van onderfcheiden koleuren , vercierd. De genoem- de bruine grond , aan de beide zyden van 't lyf, is met donkere ftreepen ge- te- • Ik hebbe dit Inftft in den jaare 176=;. al vroegtydig, te weeten, omtrent het begin van Ju- tiy, hoewel niet meer ais Rups maar als eene ingefponnen Pop, meer dan eens op delU- zenboomen gevonden ; en ben danrom van gedachten , dat ook het loof dezer boomeQ kaar tot fpyie en yerblyf vcrftrekKe. K leen ank. Cz A SS IS ILPapiliokum No c turnokum CTcjCK ^7^^. ^^^ TaiXX^Ï, ^^ J?^' .^.^^^^.'/^^ x^^' ^ ■ IT DER N A C H T . V L I N D E R S. BJ. XXVL f^-f. t«kend; en tunchen dezelven , op ieder ring, met 3 onder elkander ftaandeTAi. bruine knopjes vercierd, waar uit graauwe hairtjes voortkomen. Van den hals XXVL af tot aan het achterile lid, loopt 'er een breede zwarte flreep over den rug» die ter wederzyde met een hoog -geel boordzel ilangswyze omgeeven is. Mid- den tuiTchen dit geele boordzel ilaat op den derden Ring, van den hals afge- rekend, en wyders weder op den iaatften op één na, eene zwart • bruine Pin x of Tap in de hoogte, welke beide pinnen van boven afgeftompt fchynen, en al- daar 4 ronde met hairen begroeide knopjes hebben ; doch de achterfle pin is iets korter dan de voorfte. Zo verre als de gemelde helder -geele ftreepen loopen , ziet men in dezelven twee tegen elkander over ftaande reien menie- roode knopjes , te weeten op ieder ring één ter rechter- en één ter flinker zy- ^ / de, welke gezamenlyk met graauwe hairtjes bezet zyn ; en waar van de voor- ften iets grooter zyn, dan de achterflen ; daar ik echter den Ring, waar op ^ ..: de voorfle pin Haat , en dien , die voor de achterfle pin is , van uitzondere. In den breeden zwarten ruggeflreep ontdekt men verfcheiden,regelmaatiggeplaat- fle, witteen Oker- geele punten. Van de witten flaan 'er twee nevens el kander op ieder ring, van den hals af tot aan de JN'afchuivers , behalve op de beide ringen die met Pinnen voorzien zyn ; van de geele punten ziet men 'er ook wel twee en twee nevens elkander, doch alleen op de ringen tulTchen de voorfle en achterfle pin ; zynde echter op den laatflen van dezen niet zo wel geele punten, als veeleer korte dwarsftreepjes te zien. Het lid , op de laatfle pin volgende, heeft, behalve de gemelde witte punten, nog een paar vermilioenroode vlakjes. De Pooten hebben gezamenlyk de koleur van 't Onderlyf , hoewel de voorflen zomwylen wat zwarter zyn. §. 2. Deze foort van Rupfén kruipt zeer bedachtzaam , en verandert aan het ge- was , waar van zy voorheen haar voedzel genooten heeft. Zy trekt eenige bladeren te zamen, en vervaardigt zich daar uit een befchutzel voor den re- gen. TufTchen deze bladeren omfpint zy zich met een teder en doorzichtig weefzel, welks koleur gemeenlyk uit het witte in 't roodachtige valt*, gelyk in de 2 ^^ Fig. te zien is. Na dat ze nog omtrent twee dagen daarin gelegen ^S- ^' heeft, verandert ze in eene Pop, welker afbeelding in de gemelde figuur ver- toont wordt. Deze Pop verdient , ten aanzien van haare koleur en gedaan- te,'boven ontelbaare anderen, met opmerking befchouwd te worden. Het voorfte zeer korte en flompe deel is wel eigenlyk zwart, maar het valt, uit hoofde van zynen fchoonen glans, veelal in 't blaauwe. Het achter en langlle deel van 't lyf heeft eene blinkende donker bruine grondverwe;en op alle des- zelfs Ringen, behalve op beide de laatflen, ziet men, boven op den rug, een paar .* Alle de Spinzels, waarin ik deze Poppen menigwerf gevonden hebbe , waren doorgaans meer geelachiig-biuin, üan roodachtig-wic. ' Kleemann. Ss 3 326' T W E E D E C L A S S Ê Tab. paar geelachtig -roode flreepjes, die de fchoonheid der Poppe zeer veel ver- XXVI. meerderen. Het laatfle lid is met een klein ftaartpunt voorzien , waar door der Poppe het omkeeren in haar Spinzel gemaklyker gemaakt wordt. §• 3- Nu was ik , uit eene zo fchoone bontkoleurige Rups en Pop , ook een fchoo- nen bonten Vlinder verwachtende. Maar de Vlinder, die na verloop van 14 dagen te voorfchyn kwam, overtuigde my op nieuw, dat 'er, by diergelyke Infedlen, op de fchoonheid der koleure weinig flaat te maaken zy. Kchter wille ik den tegenwoordigen Vlinder de fchoonheid zyner tekeningen niet be- twiften; fchoondeszelfs koleur op verre na niet haaien konne by de koleur der Rupfe, waar uit hy ontftaan is*. De iVlannetjes zyn van de Wyfjes niet al- leen door het dunner Achterlyf te onderfcheiden , maar ze hebben ook iets breeder Sprieten, en zyn bleeker van koleur. Doch de overige tekeningen zyn meeftal eveneens. Hierom vertoonen de beide Figuuren onzer lab alleen het Vrouwlyk geflacht, dewyl ik onnoodig oordeelde, het Mannetje byzonder af fig, 3, te beelden. In de 3 ^<= Fig. zien wy dan den Vlinder met uitgebreide Vleuge- len. De grondverwe des Bovenvleugels is tweeërlei, te weeten, deels bleek- bruinachtig-geel, deels eenigzins roozen rood. Dwars door denzelven loo- pen eenige heen en weder geflingerde liniën , welken ter wederzyde teder don- ker-bruin bezoomd zyn. Naby den buitenrand flaat een breede, graauwe , rondsom zwart geboorde , uitgefchulpte ftreep. Aan 't uiterfte einde ziet men in den geel -bruinen grond 3 roozenverwige vlakjes. De Ondervleugels en het Achterlyf zyn overal bruinachtig- graauw, en het laatftgemelde is op ieder lid met een langkwerpig zwart vlakje vercierd. De koleur van 't Voorlyf is byna gelyk met de grondverwe des Bovenvleugels. Boven den Kop , waar van men, by de natuurlyke geflalte des Vlinders, weinig of niets te zien krygt , befpeurt men eene breede zwart -bruine vlak f. In 't zitten vertoont zich de- tig. 4. ze Vogel gemeenlyk in zodanig eene geflalte, als ik hem in de 4^*^ Hg. afge- beeld hebbe. Hy fteekt zyne twee voorfte Pooten recht vooruit , die altoos bruiner van koleur zyn, dan de vier overigen: doch alle de 3 paar Pooten zyn tot aan de klaauwen met kort hairig flof bekleed. De Wyfjes leggen hun- ♦ Had de Rups te vooren veel gelykheid met de Prnnen-Rupfen , op du VII''e en VlIIfe Tab. dezer Cl affe afgebeeld, de Vlinder in tegendeel heeft ipeer gelykheid met dien wel- ke op de XLIII'te Tab. van het Derde Deel dezes WerUs voorkomt. Wyders hebbe ik waargenomen, dat deze Vogels, na dat ze uitgebroken zyn, geen zo biuin fap ter zui- veringe uitgeeven, ais de meede Nacht -Vlinders ; maar veel eer een bloed -rood fap laaten vallen, dat, opgedroogd zynde, zwartachtig wordt. Kleemank. t De Heer Rofd maakt hier geen melding van den Zuiger of Slurp, waar mede deze Vlin- ders echter voorzien zyn : maar dezelve is ook zo kort, dat de Baardfpitzen van den Kop hem ten eenenmaale bedekken, nademaal hy naauvvlyks eene halve linie lang zy- Deszelfa koleur is- geelachti,; - bruin. Kleemank. DER N ATH T-V L I N D E R S. Tab. XTVL 527 hunne Eieren nog voor 't einde van den Zomer aan de bladeren van den Ha- Tab. •gedoorn- en Wilgenboom. De Eieren , welken klein, rond en bleek- vleefch- XXVL. verwig zyn*, gelyk de 5''^ Fig. aantoont, brengen nog in den Herffl de jonge fig. 5. Riipfen voort; wanneer haare Ouders reets door den dood weggerukt zyn. Doch deze jonge Rupsjes weeten zich zo wel te verbergen, dat ze, geduu- rende den Winter, zo van koude, als van andere ongemakken, geen gevaar loopen. De Z\X}art - bruine , hoiitgefpikkelde ^ roshairige Rups, henevens haare ^^erandering tot in een Vlinder. §• I. i Deze foort van Rupfen houdt zich , uic hoofde der fpyze , waar mede zy Tas. zich geneert, gemeenlyk in de laagte op, en is deswegen niet ligt te vin- XXVIu den, fchoon ze anders niet onder de zeldzaamfle foorten behoore. Zy vindt haar voedzel waarfchynlyk aan veelerleie Kruiden , hoewel my tot heden toe nog geene ander^ bekend zyn , dan de Acetofa vulgaris, major , of gemeene groote Zuuring, en de Sonchus Iccvis , latifoüa, of breedbladige gladde Ganze- diftel; van welke laatfle Plant ik nu reets ten derden maale, als eene den Rup- fen aangenaame fpyze , gewag maakef. Het tegenwoordig Rupfen - gellachc wordt in ^uly en Augiiftiis , ook zomtyds nog in 't begin van September , gevon- den; en wel kleiner of grooter, naar maate het vroeger of laater in 't jaar uit- gekomen zy. De jongen en ouden zyn van gelyke koleuren en tekeningen , behalve dat by de eerften de koleuren nog zo gloeiend niet zyn , als by de laatflen. Doch dewyl ze van tyd tot tyd vervellen , worden ze ook geduurig grooter en fchooner. Zelden wordt eene dezer Rupfen grooter dan i \ duim in de lengte, fchoon ze ook geheel volwaflen zy. Alle haare leden zyn byna evendik, doch echter zeer duidelyk van elkander gefcheiden. De grondverwe der huid , op zich - zelve genomen , heeft niet veel bekoorlykheid , als zynde zeer donker -zwart -bruin. Maar die eigenfte donkere grond is ondertuïïchen de bekwaamfte, om derzclver hoogkoleurige ftreepen en vlakken een recht le- vendig * Deze Eieren zyn dikwyis, en wel de meeiTen , bleek -aardkoleurig- bruin , glad, van on- deren plat, en hebben, door een Vergrootglas befchouwd zynde, van boven een klein rond helder vlakje, K l e e m a n n. I In tyd van rood neemen zy zelf het gras voor lief. Voorts hebbe ik dezelven dikwyis aan' de groene Kool , ja ook wel aan de Olm- en Sorben- of Spreeubeziën -booinen vreetende gezien : en men heeft derhalve niet te twyffelen , of zy voeden zich met veelerleie Krui- den en GewalTen. Klseiuai^it. 32« TWEEDECLASSE Tab. vendig aanzien te geeven,en den glans dier tekeningen luiflerryker te maaken, XXVII, De Kop der Rupfe is middelmaatig groot, blinkend zwart -graauw van ko- leur, en eenigzins bedekt door de geelachtig - roode hairen , die rondsom den hals flaan. leder ring of lid van 't lyf , de beide eerften na den hals uitgeno. men, is van onderen wederzyds met een hoog-geelen boogswyzen ftreep ver- cierd , in wiens midden een Kaneel ■ roode knop ftaat. Ook ziet men boven in den donker -bruinen grond van den rug nog verfcheiden diergelyke roode, hoewel iets kleiner , knoppen ; de hals heeft 'er naamlyk twee , en de andere ringen , uitgezonderd de eerlle naaft den hals , ieder één. Nevens deze Ka- neel-roode knopjes befpeurt men op ieder ring, mitsgaders in de kerven der laatfle drie leden, nog 2 of 3 Oker-geele knopjes, welken alle met korte roodachtig - geele hairen bezet zyn. TufTchen dezelven ziet men hier en daar witte vlakken van on'derfcheiden grootte; en onder dere zyn die op de achter- fte ringen altoos grooter, dan die welken op de andere gezien worden. De Leezer zal de orde, gellekenis en verdeeling dezer cieraaden beter in de af- Fig, I. gezette i''« I'lg. konnen nagaan, dan ik dezelven kan aanduiden, waarom ik hem voorts derwaarts wyze. De gezamenlyke 8 paar Pooten onzer Rupfe zyn bruin , en ze is byzonder langkzaam in 't kruipen, 5- 2. Wanneer de tyd haarer veranderinge nadert , kruipen deze Rupfen meeflal aan den ftam van een boom, indien zy 'er een kort by haar konnen vinden, of ze zoeken ten minfte eenig hout, om 'er haar Spinzel aan vaft te hechten. Zy knaagen dan kleine fpaantjes van de fchorfe, of van het hout, mengen de- zelven onder haar Spinzel, en maaken het daar door niet alleen hard enduur^- zaam , maar ook zeer onkennelyk ; gelyk we zulks reets van meer andere Rup- ien gemeld hebben. Zy byten ook, by gebrek van andere floffe, de dorre blaadjes in ftukken, of fpaantjes van de Doozen, waarin ze bewaard worden, en mengen die onder haar Spinzel; gelyk alle de Rupfen van deze foort, die door my opgekweekt zyn, gedaan hebben; en dan ziet 'er dat Spinzel uit , ^'5'- ^' gelyk het hier in de 2"^ Fig. vertoond wordt, welke afbeelding ik ten dien einde ontworpen hebbe , op dat men 'er zich een des te duidelyker begrip van zoude konnen maaken. S- 3-. In deze wooning bly ft de Rups nog eenige dagen te zamen gekromd, en , naarden uiterlyken fchyn , onveranderd liggen. De Rupfen- huid vervolgens afgelegd hebbende, vertoont zy zich in eene nieuwe gedaante, en wel als zo- fïg.3. danig eene Pop , waar van wy in de 3''^/*/;^ een natuurlyk afbeeldzel voor oogen hebben. Ik oordeele 't niet noodig, my met derzelver befchry ving lang op te houden; 't zal, zo ik vertrouwe, genoeg zyn, haare gedaante en ko- leur met weinige woorden voor te ftellen. Voor aan den Kop ziet men een paar kleine fpitfe uitlteekendé punten j het Voorlyf, benevens de Vleugel- fchee- DER N A'C H T-V EINDERS. Tab. XXVIL 329 fcheeden, is zwart -bruin; het Achterlyf, welks leden diep ingekorven zyn,T,iii. en met een byzonderen glans fchitteren , is iets meer roodachtig - bruin van'ko XXVIL leur, en heeft aan 't uiterfte einde een kort ftaartpunt. Ik hebbe hier voorens png. 201. Tab. lil. van deze tweede Clafle der Nacht- Vlinders, §. 7. gefpro- ken van eene Pop , die deze byzondere merkwaardige Eigenfchap bezit, dat ze , op de minfte aanraaking , zeer fchielyk rond draait gelyk een tol , en wel nu na deze , dan na gene zyde. Die zelfde Eigenfchap hebbe ik ook aan deze Pop befpeurd ; alleen met dit onderfcheid , dat de eerllgemelde aan een draad vailhange, en deze geheel vry ligge. Vermits nu het Spinzel onzer Poppe zeer Ityfis, veroorzaakt haare beweeging een des te fterker geruifch, en de Pop is daar door des te bekwaamer, om haare vervolgers, ik meen de Roof- Infeften, afte weeren. §• 4. Doorgaande komt de Vlinder 3 weeken na de verandering der Rupfe uit het Poppevlies te voorfchyn , ten ware hy een fpadeling is *. Doch by deszelfs geboorte hebbe ik niets byzonders befpeurd. Schoon de koleuren dezer Vlin- ders zich niet zeer leevendig vertoonen , zyn echter hunne tekeningen te voor- treffelykjte kondig en menigvuldig, dan dat ik my vermeeten zoude inftaat te zyn, om die ordenlyk te befchryven. De grondverwe van 't Voorlyf en van de Bovenvleugelen is graauw, en genoegzaam gantfch teder gemarmerd. JNlen ziet 'er eene groote menigte van zwarte en witte vlakjes , golfswyze geflinger- de dwarsliniën en ringetjes in , en wel meer dan men duidelyk met woorden zou konnen uitdrukken. De buitenfte cierlyk uitgefchulpte rand is geelachtig- graauw bezoomd, en eene diergelyke vlak, die genoegzaam in 't graauwe ver- dreeven is , ziet men ook aan den voorften rand , waar omtrent één der ge- melde zwarte ringetjes flaat, met een zwart puntje in 't midden. Dit alles is in de 4"' en s'^^ f'g- duidelyk te zien. Doch tot het befchouwen der Onder- Fig, 4; vleugelen kan alleen de 4''^ Fig. ons dienen. Derzelver koleur is geelachtig- en 5. graauw , maar den buitenflen uitgefchulpten rand ziet men iets helderer - geel ^^' 4» bezoomd; gelyk dan ook de grond naar 't lid toe een weinig meer in 't geele valt. Het Achterlyf, dat men in die zelfde Fig. ontdekt kan zien , en wiens dikte ons het Wyfje te kennen geeft, is insgelyks geelachtig - graauw van ko« leur , en met een teder ilof bedekt. §. 5. De gedaante van onzen Vlinder, zo als hy met geflooten Vleugelen zit, is in * De Spadelingen blyven onder de gedaante hunner Poppen den Winter over in 't Spinzel Jiggen, en komen eerft in 't volgende Voorjaar, gemeenlyk in de Maand Mai, voor den dagi zo ddt zy dan ook Imnne Eieren eerft leggen, wanne'er het jonge broedzel der ge- r.en, die in den Herfit te vooren uitgekomen zyn, en hunne Eieren gelegd hebben, reets gezien wordt. Kleewank. IJls Diel. 2de Stuk, Xt 330 TWEEDE CLASSE TAn. in de 5'''= Fig. die het Mannetje verbeeldt, te zien. Hier vertoonen zich ook XXVII. de Pooten , welker Bovenfchenkels met hairen begroeid ?.yn. Alle de overige Fig' S' leden zyn gezamenlyk bruin- graauw van koieiir,en de voorden derzelren met zwarte ringetjes omgeeven. Dat voor 't overige de Sprieten aan beide de ge- flachtcn eveneens , en hairvormig zyn , kan uit beide de Figuiiren afgenomen worden. De Zee-groe??e Rups , die op het achter fle lid met tivee uitfteekends Doornen voorzien is , benevens haar e verandering tot in een Vlinder. §. r. Tah X/fy"^ Leezers zullen hoe langer hoe meer gewaar worden, dat ik,uithoof- XXVIII. J^^ de der buitengemeene groote verfcheidenheid , die men onder de Rup- fen , aangaande haare uiterlyke gedaante en de wyze der veranderinge befpeurt, niet dan op goeden grond in diervoege ben te werk gegaan , dat ik my voor- gelleld hebbe , het gantfche Hoofd - geflacht in ettelyke ClalTen te verdeelen , en dezelven volgens die foorten, welke elkander in de voornaamfle Eigen- fchappen gelyk zyn, by een te brengen. Doch om ook het getal der Claffen, buiten nood, niet al te fterk te maaken , en daar door de Hiftorie der Infec- ten aan al te groote fcherpzinnigheden te onderwerpen , welke den meeflen Liefhebberen dezer oeffeninge welligt een walg daar van zouden konnen ver- oorzaaken; zo hebbe ik noodwendig eene Clafle moeten vormen, waarin ik alles te zamen voegen kan, 't geen onder de overige Claffen niet wel te bren- gen zy. Dat nu de tegenwoordige tweede Claffe der Nacht- Vlinders diegene zy , daar ik van fpreeke , zal ik niet nader behoeven te verklaaren. Ik ben niet vreemd van te denken, dat deze ClafTe aan menig een als een recht men- gelmoes zal voorkomen ; aangezien de Rupfen , welken tot hier toe daar in verhandeld zyn, en die nog volgen zullen , elkander, naar het uiterlyk aan- zien , niet zo zeer gelyk zyn , dat ze niet gevoegelyk in eenige kleinere Claffen verdeeld konden worden. Maar zo lang als ik nog eene groote gelykheid in haare wezenlyke Eigenfchappen kan aantoonen , en vooral zo lang de daar uit voortkomende Vlinders elkander in de hoofdzaak gelyken ; zo lang oordeele ik ook dit gewaande Mengelmoes te konnen verantv/oorden. Menige foort van Rupfen heeft in haare gedaante iets , dat haar byzonder eigen is , en dat men aan geene van alle de anderen befpeurt; echter kan de Vlinder, daar uit voortkomende, zeer gelyk zyn met dien van een ander gedacht. (Jk fpreeke hier niet van de koleuren , als welken geen onderfcheid, dat iets te beduiden heeft , uitmaaken. ) Daar en tegen leert de ondervinding ook , dat menigmaal üiitwee, of meer, elkander zeer gelykende foorten van Rupfen, zeer onge- lyke DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXVIir. 331 lyke en verfchillende Vlinders voortkomen. Indien ik my nu aan alle deze om- Tab. ftandigheden had willen verbinden , zou myne gantfche fchikking der Claffen XXVIII. daar door weder overhoop geraakt zyn , en ik zou veel verftandiger gehandeld hebben, byaldien ik alle de Infeften , die onder het geflacht der Vlinders be- hooren, onder elkander geworpen had, dan wanneer ik het getal der Claflen byna aan het getal der Rupfeu l of Vlinders , gelyk maakte. §. 2. De tegenwoordige foort van Rupfen , in de i ^^ Fig. afgebeeld , is eene der % i, . gene , die iets bezitten , dat haar boven anderen eigen genaamd mag worden. Ze heeft naamlyk op het achterfte lid twee kleine doornen. Men vindt ze eenzaam op de Appelboomen ; maar zy is eene der zeldzaamlle foorten. Hier- om was ik byzonder verheugd , toen ik 'er niet alleen eene by geval vond, maar dezelve ook tot de verandering bragt. Ik kreeg dezelve eerft in Au- gufius, zo dat ze toen reets voUvaffen, en door de laatfle vervelling heen was. Haare lengte, wanneer ze uitgeftrekt voortkroop, beliep ongeveer 2 duimen. De Kop en alle de ringen van 't lyf hadden eene doffe , zee -groene koleur. Over het midden van den Rug liep, in de lengte, eene donker -groene linie ; aan beide de zyden van den Buik waren 9 Oranje • geele vlakjes , en in ieder van dezelven was een zwart puntje te zien. Deze vlakjes bevond ik ter weder- zyde zodanig geplaatfl, dat ieder ring van 't lyf, uitgenomen den tweeden en derden, met eene derzelven vercierd ware; en dewyl dit overeenkomt met de gewoone Spiegelpunten aan alle foorten van Rupfen, zo ben ik van gedachten, dat deze gemelde cieraaden insgelyks niets anders, dan de Spiegelpunten on- zer Rupfe vertoonen. De beide bovengenoemde fpitze doornen , als ook de zes fcherpe Voorpooten waren Oranje -geel, en de Buikpooten en Nafchuivers met die koleur van onderen bezoomd ; gelyk dit alles in de i ''"^ Fig. onzer Tab. duidelyk gezien kan worden*. §• 3- * Vermits de veelgeachte Leezers deze Befchryving, welke wyle de Heer Röfel hier ^an de- ze foort van Rupfen geeft, niet volkomen overeenkomftig met de Afbeelding zullen >'in« den ,• moete ik 'er de oorzaak van aanmerken. Ik hebbe naamlyk, na veelvuldige onder- vinding, waargenomen, dat de Afbeelding, voorheen in de Hoogduitfche Uitgave van den Heer Röfeï medegedeeld, naar geene andere, dan eene volwafTen Rups van deze foort moefl: gemaakt zyn, die zeer naby de verandering in eene Pop was; omtrent welken tyd deze foort van Rupfen merkeiyk veel van haare fchoonheid verlieft, en zo onaanzienlyk wordt, als de Heer Röfet dezelve afgebeeld hadde. Op dat r,u onkundigen, wanneer zy deze foort van Rupfen, fchooner en anders van gedaante vinden, dan ze hier afgebeeld was, niet in een vooroordeel vallen, en den /-JuSeur eener üechie of gebreklyke Afbeel- dinge mogten bsfchuldigen ; hebbe ik raadzaam gevonden, de Röfelfche Afbeelding uit deze Tab. te neemen, en eene zodanige Afbeelding van deze zonderlinge Rups in de plaats te flellen , die derzelver nog onveranderde gedaante en koleuren in haaren vohvas- fen toefland beter gelyk is. Ik hebbe eene der grootHcn , en wel, dewyl de eene geJuu- rig nog iets anders van koleur is , dan de andere, eene zodanige daar toe verkooren, die onder deze zeldzaame eu vreemdfchynende foort vau Rupfen wel het meslle voorkomt. Tt 2 Ver- 332 TWEEDECLASSE Tab. §, 3. ?XVIII. De gang van deze Rups is zeer traag. Wanneer ze op den rug aangeraakt wordt, fteekt zy haar achterfle deel een weinig om hoog, als of ze met haare doornen wilde dreigen , fchoon ze niet in ftaat zy om 'er eenig kwaad mede uitte voeren. Betreffende den eerllen oorfprong van dit Rupfen - gellacht , daar van kan ik voor gewis verzekeren , dat het , ge!yk alle de anderen , uit een Ei, en dit van een Vlinder van deze foort, ter waereld moet komen. Ook is 'er niet aan te twyifelen, of deze Rups verandert, geduurende haare groei, verfcheiden maaien van huid. Maar zo min als ik het ]:.i ooit gezien hebbe , zo min kan ik met waarheid verzekeren , of de Rups , by haare veran- dering van huid , ook eenige verandering in de koleuren onderworpen zy *. S 4. Vermits ik nu dit Schepzel van zyne geboorte af aan hebbe leeren kennen, zal ik hier verder nog byvoegen, 't gene in dezen aan de befchryving van den Heer Röfel ontbreekt. Zie de volgende Aantekening. Kleemann. • De Eieren, waar uit deze opmerkenswaardige foort van Rupfen ter waereld komt, wor- den van den Wyfjes -Vlinder getneenlyk in de Maand Jwiy aan de onderfte zyde der Boombladeren gelegd, doch zelden meer dan 4 of 5 op eene plaats te zamen. Men vindt dezelven, zo wel als de daar uit voortkomende Rupfen, op Eiken-, Elzen-, Es- fen- en VViigeboomen enz. Ze zyn in 't begin bykans zo klein, of nog kleiner, dan een Kruidkorrel, ook glad, en hebben eene rond verwulfde, doch van onderen, daer ze vaft. leggen, eenigzins plat gedrukte gedaante. Hunne koleur is byna gantfch wit, echter wat houtverwig in 't aanzien, maar ze worden van tyd tot tyd donkerer en blaauwachtiger; te weeten als de daar in zittende jonge Rupsjes tot rypheid geraakt, en haare koppen zwart geworden zyn, 't v/elk het Ei dan een blaauwachtig aanzien geeft, inzonderheid van bo- ven in 't midden, daar de Rups door ftaat te breeken en de zwarte koleur door defchaa- le heen fchynt. Wanneer nu de hier in zittende jonge Rups tydig geworden is, breekt ze van binnen de Eierfchaale, maakt eene opening overeenkomftig met haare grootte , en kruipt 'eruit; ze is. dan naauwlyks eene linie groot, meer graauwachtig dan groen , en komt met een zwarten kop te voorfchyn. Uitgebroken zynde ruit zy v/at uit, en wan- neer haare leden door de lucht wat gehird zyn, zoekt ze terflond haar onderhoud aan 't blad, waarop ze in 't ryk der leevende Infeften gekomen is; en beknabbelt de onderzyde van 't zelve, tot dat ze voor de eerftemaal van huid verandert; het welk gemeenlyk na 5 of 6 dagen gef;hiedt. Zo dra dit gebeurd is, kan men haare groene koleur reets beter erkennen, hoewel ze den zwarten Kop nog behoude; van dien tyd af vergenoegt ze zich niet meer met de grofne vlakte der bladeren af te fchillen , maar byt in derzelver rand, en haalt 'er haar voedzel uit. Na de tweede vervelling komt ze reets fraaier, en metveele tedere hairtjes bezet , te voorfchyn,- invoege, dat ze niet gantfch glad zy,zo als de Heer Röfel in de lloogduitfche uitgave by misvatting zegt; ook heeft ze dan niet meer een geheel zwarten Kop, maar de- zelve is ten halven groen. Doch na de derde vervelling gelyken ze reets meer naar de volwaffen Rupfen; behalve dat ze voor aan den Kop twee zwarte vlakken hebben, die aan de volwafTen onibreeken, en die aan dezen door onkundigen ligt voor een paar Oogen konnen aangezien worden; fchoon ze nochtans geen waare Oogen van dit Dier zyn , vermits dezelven aan eene gantfch andere plaats van den Kop ftaan , en alleen van fcherpzichtigen konnen befpeurd worden. Doch ik zal by eene andere gelegenheid iets meer van de Oogen der Rupfen melden. EIndelyk ten vierden maale verveld zynde, en haare volkomen grootte bereikt hebbende , zien zy 'er uit , zo als ik ze i'i de I (Ic Fig. dezer Tab. afgebeeld hebbe. Dewyl ze echter, ten aanzien der koleure,niet alle Classis IL Fapiuoj\c7\ AbciVRNORüM. ralXXVB tyiü. X. £^. 2.. Oi> •*. cvif 5. Tühxsyiu ^,j. i:-l tl'rrï el «•>. DER N A C n T-V L I N D E R S. Tah, XXVIII. 333 §. 4- TAn. XX Via ^ Ter bereidinge van het Spinzel bediende myne Rups zich niet alleen van 'de draaden uit haaren bek getoogen, maar ze mengde 'er ook iets onder van de dorre bladeren , welken zy alvoorens in kleine ftukjes gebeeten had. Noch- tans behield dit Ipinzel , of deze wooning, eene graauwe koleur, en was zo doorzichtig, dat men de Rups, en na de verandering* ook de Pop, 'er dui- delyk doorheen zien konde, gelyk de 2'''= Fig. onzer Tab. aantoont. Om de^'^- 2. koleur en gedaante der Poppe volkomen uit te drukken, hebbe ik de 3 '*'= Fig. Fig. 3. ontworpen. Deze is tamelyk onderfcheiden van die der voorige Tab. XXVII. ten aanzien der geftalte; doch in de koleur is het onderfcheid niet zo groot. De tegenwoordige is, naar geraade van haare lengte, redelyk dik f. Het voorfle deel des lyfs is blinkend groenachtig zwart van koleur, maar het ach- terdeel rood bruin , en van 's gelyke blinkend. | De bevveeging dezer Pop- pe is, in vergelyking met de anderen, niet zonderling flerk. §. 5' alle evengelyk, maar of geelachtig- of heliler zee- groen , of wel helder-wit-blaauw- achtig-groen zyn , hebbe ik ze, als reets gezegd is, in de laatlle koleur, ais de gewoon* lykfte, afgebeeld. Deze Rups heeft een aanzienlyken rondvei wulfden fchoon groenen Kop, die van boven af tot aan den geelen bek, weike roode gebitkevels heeft, door eene driehoekige tulTchenruimte verdeeld , ook van onderen wederzyds breeder is dan van boven ; en fchoon hy een glans hebbe, is hy echter met tedere hairen begroeid, en wederzyds vlak achter den bek met 12 kleine oogen begaafd. De ringen of leden van 't lyf, die hier, gelyk by alle Rupfen , een 12 tal uitmaaken , zyn niet zeer diep ingekorven, echter duidelyk van elkander onderfcheiden ; voor 't overige zyn ze wat plooijig en week van gefteltenis. De voorilen zyn de dunllen, en onder de dikken is de mie Ring het hooglle van allen; ook is dezelve op den rug met een paar roocfei hoewel niet harde, maar buigzaame doornen bezet, waar op tedere hairtjes zitten. I]y- aldien men derhalve deze Rups de Gaffdpuntige-Rups noemde, zou ik 'er niets tegen hebben. Wyders is de rug van deze ringen meer breed dan rond verwulf J voor 't oog, en in . 't midden met eene blaauwe linie doortoogen , nevens welke op ieder zyde nog eene * andere, die echter niet zo duidelyk is, gezien wordt. De 18 Luchtgaten , of, zo als de Heer R'ójel die noemt, Spiegelpunten , zyn aan deze Rups ook op de gewoone plaats aan de ringen te zien , te weeten 9 op ieder zyde van 't lyf; doch ze zyn niet Oranje -ceel , gelyk de Heer R'ófel verkeerdlyk zegt, die de achter deze Luchtgaten ftaande roode vlak- jes daar voor aangezien heeft, maar zwart. Vlak onder deze ziet- men ter vvederzyde, van den eeriten tot aan den laatllen ring, een op en neder geboogen, fmal, helder boordzel. De Pooten zyn meeftal bruinachtig -rood , en voorts alle de rirgen, op den rug en aan de zyden, met witte verheven puntjes bezet, waar up tedere hairtjes zitten. Wanneer nu de- ze Rups indiervoege van koleur verandert, dat ze worde gelyk de Hr. Riijel haar befchree- ven heeft, is ze naby haare verandering in eene Pop, die ze in ha.Tr eigen vervaardigd Spinzel wordt. K l e e ai a n n. » Dit gebeurt doorgaans in 't begin van GHober , en na 4 dagen wordt zodanig eene Rups in het Spinzel tot eene Pop. KleeiWann. t Doch als het eene manlyke Pop is, fchynt ze wat ranker te zyn. Kleemann. X Eindelyk wordt zodanig eene Pop byna geheel zwart; en achter aan het laatfle lid lieefc ze een kort ftaartpunt , dat, door een Vergrootglas befchouwd zyn de , zich met uit- v.'aarts ftaande doorntjes aan de zyden bezet vertoont. Kleemann. Tt 3 334 TWEEDECLASSE XXVIII. ^ '' Deze boven befchreeven Pop bleef by my den Winter over , en tot in ytiny van 't volgende jaar liggen; en toen kwam 'er eindelyk een wonder fchoone Vlin- der uit voort, die op deze Plaat in tweeërleie gedaante voorkomt. In de Fig. 4. 4 «'s Fig. hebbe ik denzelven vliegend en met uitgebreide Vleugelen afgebeeld. Deszelfs Voorlyf is kort toegeftompt, met een diep zittenden Kop*, en de- ze is met fmalle vezelige Sprieten voorzien. De koleur der eerftgemelde dee- len, als ook de grond der Bovenvleugelen , is geelachtig ros -bruin. De bui- tenrand van dezelven is cierlyk, zeer diep uitgetand, en de tanden zyn aan de punten zwart bezoomd. in gemelden ros -bruinen grond ziet men eenige heldere en byna Oker-geele ftreepen van verfchillende breedte en grootte. TufFchen dezelven loopen 'er eenige gekronkelde en golfswyze linièn over- dwars door. Midden op den achterflen rand van dezen Vleugel ziet men een grooten , blaauwachtig - zwarten , krom uitgeholden hoek , of eene foort van uitfteekzel , dat meeftal uit louter digt Vederftof beftaat. De Ondervleu- gels zyn helder Oker -geel, en langs den even uitgefchulpten buitenrand loopt 'er eene bleek -rood -bruine verdieping rondsom. Daar de buitenrand aan het Achterlyf raakt , word een diergelyke blaauwachtig - zwarte , of iets meer graauwe uitfteekende hoek , gelyk aan den Bovenvleugel , gezien. Het Ach- terlyf is ook helder Oker -geel, maar valt aan 't einde eenigzins in 't bruin- achtige. Vermits de tegenwoordige Vlinder het Mannetje van deze foort is, gelyk het dunne Achterlyf uitwyft , is daaruit , volgens onzen algemeenen re- gel, wel te befluiten, dat de Sprieten aan 't Wyfje, zo niet fmaller, ten min- fte ook niet breeder zullen weezen. Fig. 5. De 5 ^^ Fig. vertoont ons , volgens de voorige befchryving der Bovenvleu- gelen, de buitengemeene gellalte onzes Vlinders, wanneer hy met geflooten Vleugelen zit ; waar van ik onnoodig oordeele iets meer te zeggen. Aan de Pooten ziet men, dat ze hairige Bovenfchenkels , en deze de koleur der Bo- venvleugelen hebben. . ♦ Het ontbreekt den Kop van dezen Vlinder ook aan geen Zuiger ^ doch dezelve is kort, en helder bleeK - bruin van koleur. K l e £ M a n n. De BER N A C H T-V L I N D E R ?. Tab. "KXIK. 335 De fcbade/yke , gladde , bruine Kool- en Kruid- Rups, benevens haar e verandering tot in een V^linder. , §. I. De Hoi'eniers en Landlieden, welken deze foort van Riipfen zo gehaat als T/^B. bekendis, noemen dezelve den Hartivorin, en die naam is, myns oor- XXIX. deels, niet oneigen, om derzelver fchadelyke Eigenichap uit te drukken. Men vindt deze Rupfen meetl op de zogenaamde witte Kool {Braffica caphata , aU ba)* , en wel eeril m den Herfll , na dat de Kool planten zich reets gefloo- ten en koppen gemaakt hebben f. Doch deze vreetgierige Schepzelen verge- noegen zich niet alleen met de buitenfte bladeren ; maar zy booren recht door tot in den kern of het hart. Als 'er dan daar ter plaatze eenigen te zamen komen, zyn ze in ftaat, den gantfchen Kool -kop van binnen uit te hooien, zonder dat men zulks van buiten ontdekken konne. Hier by komt nog dat de fpyze, die de Rupfen hier ingeflokt hebben, ook noodwendig wederom haaren uitgang zoekt; 't welk ten gevolge heeft, dat de gemaakte holligheid ook mee- rendeels weder gevuld worde ; welke vuiligheid naderhand , als 'er de regen by komt, gelyk doorgaans gebeurt, tot eene ftinkende verrotting overflaat, en alle de overige bladen tevens bederft, invoege, dat ze dikwyls niet eens voor het \''ee te gebruiken zyn. Uit dit weinige is genoegzaam op te maa- ken, dat deze foort van Infeèlen mede onder de natuurlyke middelen behoort, waar van de Almachtige zich bedienen kan, wanneer hy t'eenigen tyde het Menfchdom wil tuchtigen. §. 2. Om deze fchadelyke Rupfen te verdelgen, en, zo veel als mogelyk zy, den gantfchen ondergang der JNIoeslanden voor te komen, fpaaren de Land- lieden geen moeite of arbeid: maar ze zyn dubbel te beklaagen, wanneer al!e hunne aangewende poogingen vruchtloos afloopen. Nochtans ligt de fchuld veelal daarin, dat die eenvoudige lieden zich van gantfch onbekwaame,en ten deele belagchelyke Middelen bedienen, om hun oogmerk te bereiken. Ik zal ter aantooninge hier van flechts één voorbeeld bybrengen. Ik had verfcheiden maa- * Even zo veelvuldig hebbe ik ze op de groene Kool , als ook, behalve op dezen, aan de Kool raapen, en andere Koolgewaffen gevonden; en wyders nog waargenomen , dat ze, by gebrek van deze haare gewo0"lyke ipyze, de Mosdillel of Melkweide, de Zuuring, de breede WeegbreS, en andere Kruiden meer, heel greetig verteeren. Kleemann. I N.iamlyk in haaren volwaffen toeftaud; want jonger en kleiner worden ze reets in de maand 33(5 TWEEDECLASSE Tab. ^naaien gezien, dat ze gantfche Potten vol van diergelyk Ongedierte, 't welk. XXIX, zy den geheelen dag door met ongeloovelyke moeite van de Moeskruiden ver- gaderd hadden, leevendig in de aarde begroeven; denkende, zich op diewy- ze recht gevoelig aan deze hunne vyanden te wreeken , en dus door den tyd het gantfche geflacht met wortel en tak uit te zullen rooien. Schoon ik my nu, over de eenvoudigheid dezer lieden, niet van lagchen onthouden konde, wierd ik nochtans door een billyk medelyden gedreeven, om zulken eenvoudi- gen hunne groote dvvaaling en de vergeeffche moeite hunner pooginge voor oogen te ftellen. Want inderdaad, het doodvonnis, 't welk zy aan hunne gevangenen meenden te voltrekken, door dezelven onder de aarde te begraa- ven , komt my even zo ongerymd voor, als dat men de Kreeften in 't water wilde verdrinken. Maar nadien het gemeene volk gantfch zeer duiftere , zo niet valfche, begrippen heeft van den oorfprong en voortplanting der Infeften; en dewyl ze van hunne overgeërfde Vooroordeelen en van oudsher gewoone handelingen zeer bezwaarlyk, zo niet onmogelyk, af te brengen zyn; zo was het my ook niet mogelyk , gehoor by hen te vinden , eer ik gelegenheid had , hen oogenfchynlyk en handtailelyk van hunne dwaasheid te overtuigen. Na dat ik zommigen hunner dan lang en breed voorgepredikt had , dat deze foort van fchadelyke Rupfen , aan welker verdelging hun zo veel gelegen lag, eene dier foorten was, die van zelf vrywillig in de aarde kruipen, en aldaar in Poppen veranderen; dat deze Poppen naderhand in 't volgende jaar alle Vlin- ders of Zomer -vogels wierden, die eene ontelbaare menigte Eieren leiden; en dat uit deze Eieren die zelfde foort van Rupfen , zo als ze in 't voorige jaar geweefl waren, weder hervoor tkwamen : na dat ik, zegge ik, hun dit alles voorgefleld en ten flerkflen verzekerd had , fcheen het wel eenig nadenken by hen te verwekken ; maar, dewyl zy zulke dingen van hun leven niet gehoord hadden , en 'er de mogelykheid niet van begrypen konden , moefl ik 'er hen , gelyk het fpreekwoord zegt, als met den neus byhaaJen. Ik liet my dan eens- de plaats wyzen, daar eenigen tyd te vooren eene tamelyke menigte dezer Rupfen begraaven was ; ik beval den genen , die voor Doodgraaver gefpeeld had, het graf te openen, en toonde hem , dat de van hem begraaven Rup- fen meefl alle nog in weezen en leevend,doch alleen in eene andere gedaante, naamlyk in die van Poppen , veranderd waren , en dat hy my bygevolg , dewyl dit op myn zeggen was uitgekomen, ook in het overige gelooven moeit; waar- op ik, benevens een Boeren Compliment van grooten dank voor myn onder- wys, die belofte van hem ontving , dat hy zich niet alleen voor zich zelveii daar van bedienen , maar zulks ook aan anderen , die het noodig hadden , be- kend maaken zoude. §• 3. Door welke middelen en wegen onze tegenwoordige fchadelyke Rupfen aan de Kool en andere Moesgewaüen komen , zal den genen , die myne voorige bladeren geleezen hebben , niet bezwaarlyk vallen te raaden. Hierom zal ik zulks alleen met weinig woorden herhaalen. De Vlinders , waar van de be- fchry- DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XXIX. 337 fchryving hier onder zal volgen , komen in Jmy uit de aarde te voorfchyn ; zy Tab." vliegen des nachts , paaren zich te zamen , en de Wyfjes leggen kort daar na XXIX. hunne Eieren aan de onderfte zyde der bladeren. Deze Eieren, waar uit, na verloop van omtrent 14 dagen of 3 weeken, de jonge Rupsjes gebooren wor- den, zyn groen van koleur en hebben eene ronde gedaante*. Zy worden van de Moeder enkelvoudig gelegd; derhalve zal men op een gantfchen Akker zelden eene Kool -plant vinden, daar geene Eieren aan zitten, indien anders dat jaar vruchtbaar zy in diergelyke foort van Ongedierte ; of, op dat ik my duidelyke'r uitdrukke , indien de Foppen van het voorige jaar , geduurende den Winter en de Lente, niet door de koude, nattigheid en andere toevallen , meerendeels vernield zyn , en daar door het getal der Vlinders zeer fterk ver- minderd is geworden. Want ingevalle deze of gene gefleltenis van 't weer 's jaarlyks de al te groote vermenigvuldiging van fchadelyke Infeften niet ver- hinderde, zouden dezelven gezamenlyk dermaate de overhand krygen, dat al- le menfchlyke middelen vergeeffch waren, om de Vruchten der Velden en Tui- nen te redden; ja, ik durve wel onderllellen als eene valle waarheid, dat , byaldien God, flechts weinig jaaren achter een, de vermenigvuldiging aller In- feften tot zulk een trap Hete opklimmen, als het natuurlyker wy/.e mogelyk i?, dat dan, zegge ik, Menfchen en Vee van honger flerven, en de Infedlen zelve eindelyk geen genoegzaam voeder meer vinden zouden. §• 4. De koleur onzer Rupfen , waar mede zy ter waereld komen , is groen , maar zeer dof, en verandert niet dan met de laatfle vervelling. Aanvangkelyk knaa- gen zy flechts de bultende huid der bladeren af; doch fterker geworden zyn- de, beginnen ze gaten te booren, en eindelyk, van 't eene blad geduurigdoor 't ander, tot op het hart der Plante door te werken. In de i "^ Fig. onzer Fig, x, XXIX "'^ Tah. ziet men eene diergelyke Rups afgebeeld , van die grootte en ko- leur, gelyk ze is voor de laatfte vervelling. Derzelver Kop is blinkend geel- achtig-bruin; de Buik wederzyds fmal geel bezoomd , en midden over den rug loopt eene tedere, donkere linie f , nevens welke hier en daar zwarte flip- pen gezien worden |. Op den laatllea ring ziet men gemeenlyk twee dierge- lyke * Als ik my hier in niet vergiflTe, meene ik waargenomen te hebben , dat deze Eiertjes in 't begin meer geelachtig dan groen, mitsgaders van onderen, daar ze vaft zitten, iets plat ingedrukt, en rondsom met veele tedere ribbetjes, die boven in 't middelpunt te zamen loopen , vercierd zyn. Doch voor het uitkomen der Rupsjes krygen ze, naar gedachten, eene bruinachtig- graauwe koleur. Kleemann. t Die echter met tedere witte puntjes, welke in 't afzetten niet mogelyk zyn uit te drukken, befprenkeld is. Kleemann. \ Die men evenwel aan veele Rupfen van deze grootte dikwyis naauwlyks erkennen kan , noch voor zwarte (lippen zou aanzien. Voorts wordt men aan de meefJen dezer Rupfen , ter wederfiyde van den rug, indien ie deze hier aangetoonde grootte nog fcebben, eene ijl* Deel. 2de Stuk. Vv ieu 3^8" ' TWEEDE C L A S S É Tab. lyke {lippen , è'ie wat grooter zyn dan de andere. De Spiegelpunten zyn van XXlX. dezen daar in onderfcheiden , dat ze wit zyn *. De fpitze Voorpooten zyn geelachtig -bruin , maar de flompen gezamenlyk groen, even als het lyf. By. aldien men deze Rups niet voor haare laatfle vervelling zoeke en van de ge- wafTen afneeme, (want tot hier toe blyven ze aan de biiitenfte bladeren), is het naderhand te laat; dewyl men alsdan, om ze te krygen, de Kool -koppen zou moeten bederven; of men krygt ze niet weder te zien, voor dat de mees- te fchade reets gefchied , en 'er niet veel meer te redden is. Als nu eindelyk' deze Rupfen haare uiterfte grootte, die omtrent x^ duim beloopt, bereikt heb-, Ftg. 2. ben, gelyken zy aan die, welke in de i"^" Fig. afgebeeld is. De koleur van haare huid is dan graauwachtig bruin. Ze zyn byna overal van gelyke dikte, en de leden \'an 't lyf zyn zeer ondiep ingekorven of gefcheiden. De Kop is als voorens van koleur , uitgenomen , dat men een paar zwarte ftreepjes op de voorvlakte zie. De geele zyde- zoomen of boordzels zyn hier iets breeder , dan aan de voorige huid; en over den rug loopt een donkere, breede, doch in de verdiepingen der leden van een gefcheiden , ftreep. In de plaats van de zwarte punten, in de i '"^ Ftg. aangemerkt, ziet men hier meerendeels roode, en daar nevens, of liever daar onder, een paar fchuins liggende, donkere , korte ftreepjes. De Spiegelpunten zyn 'er nog, als voorheen, te zien, en de Pooten hebben gezamenlyk eene bruine koleur f. S- 5' , iets op en nedergeboogen linie van helder-geele (lippen gewaar; die echter insgelyks iu 't afzetten niet wel uitgedrukt konnen worden. K l e e »i aku. * Doch deze zyn, gelyk by de volwaffen , met tedere zwarte ringetjes omgeeven, KleEM ANN. t Wanneer deze foort van Rupfen nog klein is, bedient zy zich niet van alle haare Poo- ten , als ze gaan wil, maar alleen van de 6 Voor- en 3 paar Achter- pooten ,■ laaiende de overige 2 paar Buikpooten buiten gebruik, fchoon ze 'er mede voorzien zy. Dewyl ze nu in 't gaan niet alle de Pooten te hulp neemen , zo volbrengen ze haaren gang met een hoog geboogen rug, dien ze op de wyzeder zogenaamde Span- Rupfen , (waar ■van in de volgende derde Clafle gefproken zal worden), nu opkromnien, dan uitftrek- .ken; en op deze wyze konnen ze zo wel van de eene plaats tot de andere komen, als , of zs alle haare Pooten gebruikten. Dit is eene Eigenfchap, die zeer veele, doch inzon- derheid de gladde Rupfen van deze tweede CialTe der Nacht- Vlinders, als ze nog jong zyn, bezitten. Hy . derhalve, die ze vindt, als ze nog klein zyn, en niet naauwkeurig let op het getal der Pooten , kan zich ligt vergilTen , en ze, om deze reden , voor jonge Span -Rupfen aanzien. Doch als deze Rupl^n grooter, en haare tot nog ongebruikte Pooten fterker geworden zyn, laaten zy dien fpanachtigen gang allengskens achterwege, en kruipen, met behulp van alle haare Pooten, regelmaatig van de eene plaats naar de andere. Voor 't overige komen ze , in haare jeugd en groene koleur, met eenige andere foorten van Rupfen, waar van ik in myne Bjvoegzels gewag maaken zal, tamelyk wel over-; een, en zyn 'er naauwlyks van te onderfcheiden. Ook hebbe ik befpeurd, dat niet alle Rupfen van deze foort haare groene koleur in eene bruine veranderen; maar dat eenigen ^derzelven, tot aan haare veranderine; in eene Pop, groen blyven; gelyk dan ook de brui- ] ne koleur aan alle niet eveneens, maar altoos de eene iets heldcrer dan de andere is, en • 'er bruiner pf graauwer uitziet, dan de Heer Röfd ze hier befchreeven heeft. Mogelykzal DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXIX. 339 % 5' Tab. XXIX. Vermits ik hier boven gezegd hebbe, dat het tegenwoordig Rupfen ■ gedacht onder de aarde verandert , zal ik 'er nu niets anders byvoegen , dan dat dezel- ve zich , gelyk andere te voeren befchreeven , daar toe bereidt. Doch zy maakt geen het minfte Spinzel*, en blyft in haare holligheid op de bloote aar- de liggen , tot dat ze, na verloop van 12 of 14 dagen , in eene Pop verandert, wier afbeelding wy in de 3 '*« Fig. voor ons zien. Ten opzichte van haare Fig. %, gedaante heeft ze niets buitengemeens ; ook is haare bruine koleur gelyk aan die van veele anderen. Schoon ze nu ook, ten behoeve der omwendinge, van achteren met een flaartpunt voorzien zyf , maakt ze nochtans, by de aanraa- king , geen flérke bevveeging. §. 6. De Vlinder , die , gelyk reets gemeld is , eerfl in de maand Jum des vol- genden jaars te voorfchyn komt, is in de 4*^^= en s''^ Fig. onzer Tab. afge- |^"** beeld \. Het Mannetjes en Wyfjes geflacht dezer foorte is nergens anders , dan in de dikte van 't Achterlyf, te onderfcheiden , weshalve ik de 4"^* Fig. die ik alleen ten dien einde ontworpen hebbe, op dat men de geftalte des Vlin- ders in 't zitten , als ook deszelfs Pooten zoude konnen zien , met flilzwygen voorbygaan , en alleen van de 5 «^^ Fig. het noodige melden zal. De grond- verwe van 't Voorlyf , der Pooten en Bovenvleugelen , is geel bruin. In de laatftgenoemden ziet men veele graauwe, zwarte, witte en geele liniën, vlak- ken en ftreepen, welke zodanig onder elkander Vermengd zyn , en zo zonder- ling in elkander verfmelten, dat 'er onmogelyk eene duidelykebefchry ving van te maaken zy. De Bovenvleugels fchynen van verre een zeer fchoon gepolyfl Marmer , waar van de glans in 't afzetten niet uit te drukken of na tebootzen is. Midden in den Vleugel Haat eene witte en zwart geboorde vlak , die by den eerllen opflag van alle anderen te onderfcheiden is , en genoegzaam het Juweel der cieraaden vertoont. Het Voorlyf is digt met hairen begroeid. De Sprie- 'er zich nog wel eene gelegenheid opdoen, dat ik in myne Byvoegzels tot deze Natiiurly- ke Hiftorie der Infeélen breedvoeriger van deze foou van Rupfen zal moeten handelen. Kleemann. * Ik hebbe echter waargenomen, dat deze Rupfen onder de aarde, rondsom zich heen , de aard- deeltjes, door middel van een Spinzel , zodanig te zamen kleeven , dat 'er een balletje van worde; doch het zelve is evenwel zo bros, dat het, door 't uitneemen der Poppe uit de aarde, ligt vergruize; en dit zal waarfchynlyk den Heer RöJ'el gebeurd zyn , om dat hy zulks niet gemerkt heeft. Kleemann. T Dit Staartpunt loopt in 2 ftyve, aan 'i einde iets gekromde, fpitzen uit. Kleemann. \ Deze Vlinder Iaat ook by zyne komft uit de aarde een druppel bruin Sap vallen, gelyk de meefte Nachtvogels doen. ' KljjemaiJn. Vv 2 3to ■ TWEEDECLASSE Tab. Sprieten zyn tang en hairvormig, en de Oogen fchitterend bruin*. Betref- XXIX, fende de koleur der Ondervleugelen en van "t i'\chterlyf , dezelve is aan de eerden blinkend ■ helder • graauw , en aan het laatfle geelachtig- bruin. De Vleugels zyn aan den buitenrand Oker • geel bezoomd, en het Achterlyf is al- om met hairen bezet , waar van die op de bovenvlakte iets donkerer zyn , dan de overigen. De gladde \ ^ dof groene^ gefchubde Rups, henevens haare verandering tot ïn een Vlinder. §. I. y'^"'- /^"'J^i" de Rupfen, die gemeenlyk eerfl omtrent den Herfft gezien worden , ■^^^' V^ behoort ook deze tegenwoordige foort. Men vindt ze op allerhande Krui- den, als by voorbeeld op de Mos- of Ganzedillel, op de Tuin -Salade, op de Hennip , op de doove - Netelen (^Lamium foctidum inajiis ^ fine unica non urens major), ja zelfs op de Tabaksplant. Doch wel allermeefl zyn ze my op het geele ■ raapen- loof en aan de groene Erweten voorgekomen ; ook hebbe ik ze met deze zo wel als met alle de voorgemelde Kruiden gevoerd en groot gemaakt. Ten aanzien der koleure zyn 'er tweeërleie foorten van ditKupfen* geflacht, welker onderfcheid in de afgezette Figuuren onzer XXX "^ Tab. bed • te zien is. In de overige Eigenfchappen zyn ze elkander volkomen gelyk, en ze veranderen ook in evengelyke Vlinders. Zy komen uit de Eieren voort \. , ver- * En aan een Zuiger, die bruinachtig is, ontbreekt het hein ook geenzins. K L E E M A N N. t De nu dof-groene, dan Iruinacbtige gefchubde fcbadelyke Rups, zou voor de Eigenfchap dezer foorte eene wel zo gevoegelyke benoeming zyn. Want zy verdient byna nog meer de fcbadelyke genoemd te worden dan de voorige; dewyl ze, behalve de gewafTen , doorden Heer Röfel vervolgens aangehaald, zich ook menigmaal tot in den fpaden Heiflt op alle Kool- en Mocsgewaflen laat vinden; en daar ze komt, laat ze haate onaanger.aame tegen- woordigheid wel haart bemerken . door de gruwelyke verwoefting, die haare vreetzucht in diergelyke Planten zodanig aanricht, dat ze van dezelven , inzonderheid van de Kool- raapen, menigmaal nier anders dan ftompen en fteelen overlaate. Doch deze fchade aan de gebruikbaare en Keuken -gewaffen is niet alle jaaren even groot. Want het heeft der Eeuwige Goedheid behaagd, aan dit fchadclyk Rupfen -geflacht, boven veele anderen, zodanig eene Natuur te verleenen, volgens welke zy de Mneskruiden niet alleen tot haar onderhoud verkieft; maar ook eene menigte andere gewaffen en planten, en daar onder zelf den Brandnetel, nevens allerleie Struiken , als by voorbeeld de Wachtholder- en Hin- nebeziën-ftruiken. en anderen meer, bezoekt. Daarenboven is haar getal ook alle jaaren niet even menigvuldig. Kleemamn. \ Deze Eieren zien 'er zeer cierlyk en bekoorlyk uit, als men dezelven door een Vergroot- glas befchouvvt. Ze zyn half rond, inzonderheid van onderen, iets plat gedrukt en ronds- C £ ASSL^ Il fAPILfOMAl y\/öCTL'RAOJi LT^V U-iq. X. A^. '^-yrq. 3. ^ C^J,.* TUXKIX •yia. .<•. Zy^q. X - cl/zV. J. CJ"i-a. Tai A'XX cAr; . ^ cy'z^. j. ivf . t7. Jip/ffZ rèctï cl c^L DER N A C H T.V L I N D E R S. tah XXX. 34t vervellen geduurende haaren wasdom verfcheiden maaien, en bezitten verder Tab. alle de algemeene Eigenfchappen , die ze, alsRupfen, moeten hebben ; des't^XX. • niet om met meer dan 30 ribbetjes of zenuwachtige afdeelingen vercierd, welke boven in 't middelpunt van 't VA in een klein knopje te zamen loepen, en overdwars eene menigte te- dere groefjes of kerfjes hebben. De koleur dezer eieren is in 't begin helder blinkend ftroo-geel; maar zy worden wel haart bruiner, en kort voor de uiikomll der jonge Rups- jes geheel blaauwachtig graauw, of Loodkoleurig. De Wytjes Vlinder legt deze Eieren in July en /iuguftus hoopswyzc , en zomtyds wel 4 of 500 byeen. Doch fchoon deze Vlinders hunne Eieren in eene zo groote menigte leg- gen , hebbe ik dezelven echter tot myne grootlle verwondering nog op geen eene eenige Plant konnen vinden; niet tegenftaande ik 'er federt aenige jaaren dikwyis zorgvuldig naar gezocht hebbe; maar ik vond ze veel meer tot hier toe alle jaaren, met niet minder ver- wondering, enkel en alleen aan de draaden van zodanig Spinneweefzel , gelyk de Spinnen in de hoeken en onder de afdaken der Tuin • wanden. Schuttingen en Muuren maaken ; alwaar ik ze telkens in zo groot eene menigte hebbe zien hangen, dat ze gantfche Paerel* fnoeven fclieenen, en ik 'er, zonder veel moeite, meer dan icco vergaderen konde. Dus helibe ik onder anderen ook eens, aan eene enkele Tuinfchuiting, meer dan 5000 dierge- lyke Eieren, die alle aan gefponnen draaden hingen, vergaderd! Een getal van Eieren, dat van meer dan één Vlinder, en bezwaarlyk toevalliger wyze, of uit nood, aldaar, en nergens anders, gebragt zal weezen. Eene omttandigheid , die ik tot hier toe nog van geen ander gellacht van Vlinders befpeurt hebbe! My zyn wel dikwyis doode en van de Spinnen omgebragte Vlindertjes in diergelyke Weefzels of Webben voorgekomen , maar ik kan my niet te binnen brengen , dat ik dezen Vlinder ooit daarin dood gevonden hebbe; hoewel ik gaerne gelooven wille , dat een Spin in flaat lou zyn , om zo wel hem , als an- deren , te dooden. Anders zou ik my ligt konnen overreeden , dat zodanig een Vlinder juift ten tyde, wanneer hy zyne Eieren zou gelegd hebben, in eene Spinnewebbe gevloo- gen , daar in verward geraakt, en uit nood zyne Eieren had laaten vallen. Maar alsdan zouden, myns bedunkens, de Eieren hier en daar verftrooid, en inzonderheid aan de en- kele draaden veel onregelmaatiger vaft geraakt zyn, als ik 7.e daar aan hangende gevonden hebbe. Ook zouden zy , by zodanig een toeval in de Spinnewebbe geraakt zynde, im- ir.ers maar zelden, en noch zo menigvuldig, noch alle jaareu daarin gevonden worden ; en men zou ze dan veel meer ook op andere plr.atzen en aan de Planten ontdekken. Die alles fchynt geen onvoorzien toeval tot zyne oorzaak te hebljen ; hoewel ik ook gaerne hekenne, dat ik zelve, indien hier geen trevai plaats vinde.en diergelyke Vlinders werk- lyk alle jaaren hunne Eieren aan de Spinnewebben , en nergens anders, leggen, f een rechte oorzaak daar van zou weeien op te geeven. Want wie is in ftaat, om overal by zonderlinge gevallen de oogmerken des Scheppers te doorgronden? Ik hebbe reets een ' reis of twee befpeurd, dat omtrent den tyd , wanneer deze Vlinders hunne Eieren leggen, ook het jonge broedzel der Spinnen uit de Eierbolletjes, welken de oude of Moeder-Spin in de hoeken der afdaken in haare Webbe leat, te voorfchyn komt, en dat ze de jonge Rupsjes, uit haare aan de draaden hangende Eieren komende, beloeren en verflinden. Want groote Schepzelen durven zy dan nog niet aanvallen, maar c'eze nieuwgeboorcn, tedere en zwakke Rupsjes konnen ze gemaklyk overweldigen. Doch byaldien ditdewaa- re oorzaak was, waarom deze Vlinders hunne Eieren in de Spinnewebben moeden leg- gen, zo zou men zich immers over de Wyiheid van den Oorfprong aller Wezens ook daar in moeten verwonderen ; en deszelfs aanbiddelyke Voorzorge moeten pryzen ,• volgens welke hy ook zelf in de voortkoming en 't onderhoud der jonge Spinnen, en tenyelven tyde in de vernieling van een Rupfen -gedacht, dat ons, (wanneer ze onze Akkers in zo " groote menigte als ze wel gebooren worden, overrtroomden , ) ligt allen voorraad weg- vreeten, en eene buitengemeene duurte in de Keuken -groentens veroorzaaken konde, op eene zo «onderbaare wyze voorzien , en dezen Vlinders zodanig eene neiging ingeplant heeft-, dat ze hunne Eieren juift in die Spinnewebben, en nergens anders, moeten leggen ! Vv 3 En 342 TWEEDECLASSE Tar. niet noodig zy op dit algemeene (laan te blyven , waarom wy tot het befchou- XXX. wen haarer byzondere Kigenfchappen zullen overgaan. De koleur is by eeni- Fie.i. gsn dof- of bieek - groen , gelyk de i "' Fig. aantoont, en by anderen valt ze Fïg. 2. uit het groene in 't bruine, en ziet 'er wat flets uit, gelyk in de 2 ^'' Hg. ge- zien kan worden. Ik hebbe wel veele moeite aangewend, om de oorzaak van 't onderfcheid dezer koleuren te ontdekken , te meer dewyl ze beide, de groe- ne en bruine naamlyk, met haare koleuren uit het Ei komen*, en dezelve riet afleggen zo lang ze in de Rupfen gedaante blyven; maar ik befpeurehoe langer hoe meer, dat 'ervan de verfcheidenheid der koleuren by de Infeften zo min eene welgegronde reden te geeven zy, als de Natuurkundigen weinig konnen doen begrypen : waarom van honderd of meerérleie Bloemen, fchoon ze in eenerleie Aarde fliaan, eenerleie lucht, zonnellraalerr en regen genieten, nochtans de eene, ten aanzien der koleuren en reuk, altoos anders geüeld is en En die oorzaak zou des te mogelyker konnen weezen, nadien deze foort van Rupfen aller- leie l'lanten voor lief neemt, en bygevolg dezelven overal kan vinden; tetwyl ze zicli van de Spinnewebbe (gelyk ze werklyk door eigen gefponnen draaden doet) zo wel naar den grond kan nedertaaten, als langs dtzelven wederom opklauteren. Voor 't overige merke ik ook aan, dat deze Rupsjes , wanneer ze uitkomen willen . haare Eierfchaaleii niet doorbreeken , maar 'er zich uitbyten, en dezelven als witte gelyk paerlemoer blin- kende doppen nalaaien. Zy komen na omtrent 16 of 17 dagen uit de Eieren te voorfchyn. K L E E M A N N. * De Heer RSfel vergift zich hier: want deze foort van Rupfen komt niet in onderfcheiden koleuren uit de Eieren, maar eenkoleurig,- te weeten ieder met eene blinkende graauw- achtig-groene koleur en roodachtigen ftreep over den ru2. Zy htbben dan een zwarten • Kop, en, door een Vergrootglas befchouwd , eene menigte kleine zwarte wraijes , die met tedere zwarte hainjes bezet zyn i ook hebben ze Koit achter den Kop en op het laac- fte lid een klein zwart vlakje. En fchoon ze het behoorlyk getal van 16 Pooten htbb^jn , bedienen zy zich echter niet van die allen, maar behouden,, gelyk ik van de voorgaande Rups aangemerkt hebbe, een Span Rups gelykenden gang, tot dat ze wat grooter gewor- den zyn. Zo dra zy eenig voedsel gebruikt hebben, verandert de roode ruggeftreep, en flechte groene koleur, in eene fchooner groene. Omtrent dien tyd eeten ze zeer gaerne de Anagalhs , het Vogelkriiid of Guichelheil , als mede den dooven- en brana-ne'el j en fchaaven ze lang de groene huid der bladeren af tot dat ze grooter worden en den rand der bladeren byten konnen. Zy verlhooieii zich wel dra aan allerhande gewafTen. Na de eerfte vervelling, die ongeveer 6 dagen na de geboorte gefchiedt , krygau ze eene heldere en bleeke geelachtig groene koleur, maar behouden den zwarten Kop, alsook de puntjes en hairtjes nog. Na de tweede en verdere vervellingen vertoonen zy zich met een helderen geelachtig- groenen Kop, die eenigzins in 't bruine valt ,• met eene heldere groene koleur zonder zwarte punten, benevens eene tedere witachtige rug-li« nie , waar naaft nog twee diergelyke liniën gezien worden , mitsgaders een helder wit- achtig-groen zyde -boordzel. Zy fchynen meer dan 4 maaien van huid te veranderen , en het onderfcheid der koleuren begint zich, gelyk ook haare fchubbige gedaante, eerft by de twee laatfle vervellingen , duidelyk te vertoonen. Wanneer ze volwaflen zyn , valt altoos de eene meer in 't dof- en bleek- groene . of in 't graauwe en bruine , dan de andere. Zelf hebbe ik 'er vleefchverwige met groen vermengeld, en Kaneel ■ bruine onder gevonden; en by die gelegenheid opgemerkt, dat de onderfcheiden koleuren hier het onderfcheid van 't Manlyk en Vtouwlyk geflacht, zo als by eenige anderen wel ge- beurt, niet betekenen. Veele worden ook nog grooter, dan de Hr. Rsjel dezelve hier afgebeeld heeft. Kleemaa'k. DER N ACH T-V L I N D E R S. Tab. XXX. 543 én blyft, dan de andere. Wat onze tegenwoordige Riips betreft, zo vermoe Tab. de ik, dat de tweccirleie koleuren, die men aan dezelve waarneemt, mifFchien XXX. het onderfcheid van 't Manlyk en Vrouwlyk geflacht aantoonen ; zo als ik reets van andere foorten insgelyks aangemerkt , en dit myn vermoeden ook in veele foorten door veelvuldige ondervinding beveftigd gezien hebbe. Waarom ik deze Rups de Schubbige- Rups noeme, kan uit de afbeeldingen opgemaakt worden. Want de leden of ringen van haar lyf zyn niet alleen, gewoonlyker wyze, onder elkander zelven verdeeld, maar zy hebben daar nevens ook we- derzyds en boven op den rug vee'e ftheeve te niet loopende zwarte ftreepen en fchaduwen , waar door de Rups genoegzaam als met Schubben bedekt fchy- ne. De eerftgemelde ftreepen zyn aan beide de foorten regelmaatig,iets don- kerer , dan de overige koleur van 't lyf Boven op den hals ftaat een vierkant , zwart en wit bezoomd Schildje , en van den Kop af tot op de kleine fpitze hoogte van 't laatfte lid , loopt 'er eene tedere witte linie over den rug. De fpitze Voorpooten zyn geelachtig -bruin, doch de ftompen hebben eene gelyke koleur als het lyf. §. 2. Deze Rups verandert , zo als de voorige , zonder Spinzel * onder de aarde. De Pop, welke 'er uit voortkomt, is rood -bruin; doch haare gedaante is beft uit de 3 ^^^ fig. te kennen. Aan het laatfte lid is ze met eenige korte hairtjes | Fig. 3. voorzien ; zy is niet ligt in beweeging te brengen , en als de tyd genaakt dat 'er de Vlinder uitkomen zal , wordt ze gantfch ftyf. §• 3- Vermits nu de tegenwoordige foort van Rupfen insgelyks, even als de voor- gaande, eerft tegen den Herflt in eene Pop verandert, volgt 'er ook nood- wendig uit, dat ze in haare Poppen -gedaante den gantfchen Winter over on- der de aarde moet ruften. Men zou denken dat deze Vlinders in 't Voorjaar zo veel te eerder voor den dag moeften komen; maar men krygt 'er zelden voor de maand J'uny één van te zien ; veele komen zelf in de maand ^uly - eerft voor den dag, hetwelk inderdaad wel een langduurig Winterkwartier na een * Hier moete ik andermaal, gelyk by de voorige, het tegendeel verzekeren , en melden^ dat ze zich veel eer in eenen met eenig Spinzel vermengden brolTen Aardbol befluit , en daar in eene Pop wordt ; indien ze anders geen fchadelykcn Gaft aan de Made van . eene der grootfte foorten van Wespen in 't lyf draage. Want deze huisveften dikwyis in 't lichaam dier Rupfen , en verteeren ze tut op de huid na; dan veranderen zy nader- hand in een bruinachtigen, langwerpigen Eiervormigen bal toteene Pop, en eindelyk in > eene groote foort van jluipwespen. Ook is 'er eene kleinere foort van Sluipwespen, die deze Rupfen vervolgen. K leem ank, t Deze tiairtjes zyn veel eer een paar ftyve, op het einde toegekromde, haakjes. K L E £ M A K K. 34i: T W E E D E C L A S S E Tab. een korten Veldtocht genoemd mag worden. Ik weete aan deze Vlinders we-, XXX. derom geen ander Kenteken tiifTchen het Mannetjes en Wyfjes- gedacht te vinden, dan het algemeene, naamlyk, dat de laatften een veel dikker Achter- lyf hebben, dan de eerllen. iXiet te min hebbe ik* 'er tweeèrleie Figuurenvan ontworpen, waar van de eene, die voor 't Mannetje mag doorgaan, denVlin- Kg. 4. der zittende, en de andere het Wyfje vliegende vertoont. In de 4'^'= Fig. zien en S- we dienvolgens de Pooten van den Vlinder , die in de 5 '^^ Fig. verborgen zyn; daarentegen zien we in de laaifle, het Achterlyf en de Ondervleugelen, waar van men in de eerde niets befpeurt. De grondverwe des gantfchen Vo-, gels is over 't geheel (uitgezonderd de Ondervleugels) blinkend • bruinachtig-, zwart. Jn de Bovenvleugelen ziet men eenige geringe cieraaden , te weeten, ettelyke Oker - geele vlakjes en dwars linicn. Het grootfte en zichtbaarfle on- der de Oker- geele vlakjes flaat midden in den Vleugel, in een kleinen witten grond. De buitenrand der vier Vleugelen is uitgefchulpt. De Ondervleugels zyn donker -graauw; naar het lid toe vallen ze in 't geelachtige, en aan den buitenrand zyn ze bleek -geelachtig bezoomd. De Kop, Sprieten en Pooten zyn donker - bruin -graauw van koleur, en deze laatften vindt men aan de voorfte leden met Oker -geele reepjes vercierd*. Het geen ik 'er nog van de voortplanting des geflachts zou konnen byvoegen , oordeele ik overtollig , de- wyl het den Leezer maar als eene te dikwyls herhaalde zaak zoude voorkomen. De gladde , helder - bruine , donker ge/ï reepte en wit gefpren- kelde Rups» die op het riooikniid of de IVatcrpeper aajlf benevens haar e verandering tot in een Vlinder. Tab. XXXI. §• I. De beide gedachten der Rupfen,op Tab. XXXI. en XXXII. afgebeeld, heb- be ik in 't begin, eer my de Vlinders 'er van bekend waren, voor eener- leie foort gehouden ; niet alleen wegens de gelykheid , die ze met elkander hebben , maar ook om dat ik ze beiden op eene zelve Plant gevonden had. De- ze Plant is de l'erficaria (het Perfikkruid of de Waterpeper). Zy wordt veel- vuldig op vochtige en moeraflige plaatzen gevonden , en van de gemeene lie- den (in Duitfchland) H^ilgenhuid genoemd ; waarfchynlyk om dat haare bla- deren den fpitzen Wilgenbladeren niet ongelyk zyn. In onze Duitfche ge- weften groeien tweeèrleie foorten van dit gewas ; de eene heeft iets kleiner bla- derenf • Deie Vlinder is ook niet ontbloot van een bruinachtig -geelen Zuiger. Kleemann; DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah XXXI. 345 deren, die groen van koleiir en zuurachtig van fmaak zyn, Perficaria vulgaTsn. ris, acris minor ^ five Hydropiper ; gemeen, zuur, klein Perfikkruid of fVaterpeper) i'ii.XXl de andere draagt grooter, bruingevlakte en minder wrange bladeren, (Perfi- caria maior, milis é? maculoja; oï groot , zagt , gevlakt Perfikkruid.) ,Aan de eer. fte dezer foorten komt met recht den naam vzn Wat erpeper, uit hoofde vanhaa- ren wrangen en brandenden fmaak, alleen toe; de laatfle is in tegendeel het eigenlyke Vluoiknüd. Doch het wordt met deze Duitfche benoemingen niet al- toos zo naauw genomen ; gelyk ook onze beide foorten van Rupfen het zo naauw nietneemen, maar van de eene Plant zo greetig fpyzen , als van de andere. Het was in 't laatfle van de maand Jiily , dat ik veele diergelyke Rupfen , van onderfcheiden grootte, op de bovengemelde Plant vond. De doorgeknaagde bladeren toonden my het voetfpoor ; want alwaar men die vindt, kan men vaft- ftellen, dat 'er werklyk Infedlen zyn, of ge weed zyn. De kleinften onder de- ze Rupfen waren meeftal groen , maar de grootflen bruin. Ik nam ze geza- menlyk mede, en bevond , toen ze verveld en haare volkomen grootte bereikt hadden, dat ze, niet tegenflaande het opgemelde, tweeërleie foorten waren, welker eene veel grooter wierd, dan de andere, en ook gantfch anders gete- kend was ; fchoon haare gedaante en grondverwe tamelyk overeenkwame*. §. 2. Deze grootere foort nu hebbe ik op de XXXI "* Tah. afgebeeld , en daar van zal ik thans alleen fpreeken. De i '^^ Fig. dezer Tab. vertoont de Rups '\nFtg. r. haare volkomen grootte en geheel volwaffen. Zy is ruim 2 duim lang, en ta- melyk dik. Haare koleur is helder -roodachtig- bruin. De Kop is eenigzins blinkend. Ieder zyde is van onderen langs den buik met een breeden Oker- geelen flreep geboord. Boven dezen ziet men twee bleek • graauwe evenwydi- ge liniën , en boven in 't midden van den rug is nog een enkelvoudige , zwart- graauwe flreep. Alle de flreepen , zo wel die op den rug, als de voorgemel- den ter wederzyde, zyn met witte teder -zwart- geboorde punten vercierd;en wel op zodanig eene wyze, dat 'er op ieder Lid of Ring drie zodanige punten in eene linie nevens elkander flaan. Doch het laatfle lid is met een paar dier- gelyke punten (of liever vlakken, ) die grooter zyn en in 't geele vallen , voor- zien. Tuffchen deze flreepen is de grond der huid met zeer tedere zwarte ftip- * In het jaar I7<53, den 12 den >^u(ju/?«f, hebbe ik deze foort van Rupfen , zo wel voIwnfTen, als nog jong zynde , ten deele groen- en bruin -graauw, ten deele Kaneeikoieuri? , aan de Zuuring gevonden; en ik twyflele niet , ofzyzal, behalve de Zuuring, het Vlooikruid en de Waterpeper, nog wei andere gewaden tot haar onderhoud verkiezen. Ook hebbe ik befpeurd, dat de meeften dezer Rupfen, in haare tedere jeugd, meer groenachtig, dan bruin, van koleur bevonden worden. Doch om deze foort van Rupfen. als men ze groen- koleurig vindt, van de volgende op Tah. XXXII. wel te onderfcheiden, behoeft men flechts naauwkeurig te letten op de 2 helder- geel'chtige hoekige vlakken, die men by de- ze op bet achterfte lid befpeurti want die zyn by de volgende foort niet te vinden. Kleemann. ifte Deel. 2de Stuk, ' X X 346 T W E E D E C L A S S E Taü. {lippen befprenkeld. De Pooten zyn hier in gewoonlyk getal en orde , en ge- XXXI. zamenlyli eenkoleurig mot het lyf. De Rups kruipt zeer langkzaam, en groeit ook niet fpoedig. Wanneer zy befpeurt, dat men liaar te lyf wille, rolt ze zich te zamen en valt ter aarde. By haare verandering maakt ze geen Spin- sel, maar vertrouwt zich op den blooten grond. Het is doorgaans al iaat in den Herfll, eer ze in de aarde kruipt; daar na blyft ze nog meer dan 14 dagen onveranderd liggen, en wordt eerll eene Pop, als de Winter reets naa- Ftg. 2. kende is*. De natuurlyke gedaante dezer Poppe is in de 2"^^ fig. te zien; zy is blinkend rood -bruin van koleur. Haar voorite deel is, nevens de V'leugel- fcheeden, met zeer veele kleine, ingedrukte puntjes getekend, en het laatlle lid met een ftaartpunt voorzien. Voor 't overige behoort deze Pop onder die genen , welken zich weinig beweegen. Zy blyft tot in Mai of Jiiny des vol- genden jaars in haare onderaardfche wooning ; alsdan komt 'er een Nacht- Vlinder uit voort, die by zonder fchoon van koleuren en cieraaden is. §• 3- Wat nu verder dezen Vlinder betreft, ik vinde my niet bekwaam, om alle deszelfs tekeningen duidelyk en in orde te befchry ven ; derhalve zal ik den Leezer liever op de afgezette Figuur wyzen , dan hem door myne onvolmaak- te en verwarde voorflelling verdrietig te vallen. De afbeelding heeft my we- zenlyk niet weinig moeite gekoft, doch ik ben verzekerd van den Vlinder zo wel getroffen te hebben , dat dezelve met het oorfpronkelyke naauwkeurig over- fïg. 3. eenkome. De 3 '''= Fig. vertoont een Wy fje , en ik kan van het onderfcheid des ge- flachts geen ander Kenteken opgeeven, dan de dikte van 't Achterlyf, welke, gelyk men weet, het algemeene Kenteken by alle IN' acht -Vlinders is. De grondverwe van het Voorlyf en der Boven vleugelen is zodanig gefheld,"dat ik dezelve niet wel anders dan Violet -bruin konne noemen, inden grond ziet men hier en daar geel - groene vlakken en ftreepen , insgelyks veelerleie helder- bruine zaag en golfswyze dwarsliniën. Onder de overige hier en daar ver- 'flrooide vlakken befpeurt men inzonderheid eene groote, helder- Oker -geele, {taande midden in den Vleugel. De buitenfte rand des Vleugels is uitgerond , getand , en aardig geborduurd. De Kop en Pooten zyn even eens van koleur, als de grondverwe der Bovenvleugelen is: doch de Sprieten zyn geel, en zo dun als een hair. Het Achterlyf en de beide Ondervleugels, welke in deze o de * Het gefchiedt echter in zommige jaaren, dat eenige , die eerder dan andere uit de Eieren ter waereld komen, ook eerder, en, gelyk ik aan myne opgekweekten ondervonden fieb- be, reets in 't midden van Jiiguflus, onder de aarde verandertn : <.\oc\\ zy vertrouwen zich by die gelegenheid niet op de bloote Aarde, gelyk de Heer RSfel hier xegt; maar weetcn , door behulp van eenig Spinzel , werkelyk van de Aarddeehjes een verwulfzel om zich heati te bouwen, waarin zy, zonder eenig nadeel te lyden, in Poppen veranderen konnen. Zodanig eene Pop is aan het laatfte lid niet. gelyk de Hcei Röfe/, miflchien ter oorzaake van de kleinheid, oo^ gemeend heeft, met één, maar met twee flaartpun- ten, die aan 't einde gekromd zyn, voorzien. Kleemann. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXXI. 3+7 3 de f]g^ zichtbaar zyn , hebben eene bruinachtig • graauwe koleur. De laatflen Tas. zyn aan den buitenrand bieek-geel bezoomd, en naar het lid toe valt hunne XXXI. graauwe koleur eenigzins in 't geele. Aan den Vlinder, in de 4'*^ Fig. afge-F;^. 4. beeld , kan men, zo wel deszelfs Pooten, als natuurlyke geflalte met gefloo- ten Vleugelen, befchouwen, waar by ik niets anders aan te merken hebbe. §• 4. Dat deze Vlinders, gelyk alle andere foorten, paaren, zich vermengen, en op deze wyze hun geflacht voortplanten , is eene zo gewifie en ontwyf. felbaare zaak, dat ze geen verder bewys noodig hebbe. Hoewel ik de Eieren, waar uit zy ter waereld komen , nooit op het Veld aan de gewalTen , aan wel- ken zich deze Rupfen ophouden , gevonden hebbe ; is echter ligt te vermoe- den , dat ze door den Vlinder daar aan gelegd worden ; nademaal de jonge Rupfen , zo dra zy uitkomen , haar behoorlyk voedzel moeten hebben , en het zelve niet verre konnen zoeken. Ik hebbe eens eenige Wyfjes van de Vlin- ders, die ik t'huis opgekweekt had, geopend, en derzelver Achterlyf gantfch met Eieren vervuld gevonden*. Men kan zulks in alle foorten van grooter In- fetlen , of met de bloote oogen , of ten minlle door een middelmaatig Ver- grootglas j gewaar worden. Vermits nu de Eieren , voor de vermenging , reets in 't lyf van 't Wyfje tegenwoordig zyn, is 't niet te verwonderen, dat de Wyfjes van veele foorten van Infedlen , voor hun fierven. Eieren leggen, fchoon ze te vooren met geen Mannetjes van hunne foort gepaard zyn geweeft; ondertuffchen ontbreekt het leven aan deze Eieren , en 'er komt nooit een le- vendig Schepzel uit voort. Wanneer ik zegge, dat men de Eieren der Infec- ten in 's Moeders lyf kan zien, moet zulks van zodanige Infe6len verdaan ivor- den, welken gefchikt zyn om Eieren te leggen , en die men onder de animalia ovipara , of Eieren voortbrengende Dieren , kan rekenen. Want onder de In» fecl:en zyn ook vhiptira of Jongen baarende, dat is zulke foorcen, welke, ge- lyk de viervoetige Dieren, hunne jongen volledig en leevende ter waereld brengenf. Doch by zodanige Infeclen zyn de Eiertjes, waar uit de jongen in 't lyf van de Moeder gebooren worden, veel te klein, en teonkenlyk,om de- zel- * Ik hebhe, toen ik deze foort van Rupfen aan de 7,uuring vond , ook hier en daar le- dige Elieifchaalen , die cierlyk geribt en tjekorven waren , gevonden ; mnar ik kan met geen zekerlieid zeegen, of deze Eierfchailcn wezenlyke overl;lyfzeis van de vvaare Eie- ren dez'jr Rupfen zyn geweclt, fchoon ik geloove , dat dezciven met ribbekens voor- zien en om,^eeven zuilen zyn. Kleemann. j- Onder de Infecten , welke leevende jongen baaren , kan men ook de Pucerons of IMadiui- zen tellen : doch of ook de Polypen d.iar onder te rekenen zyn ; dewyl men aan deze wonderbaare Infecten befpeuren kan , dit ze hunne Jongen , gelyk de Roomen hunne takken, uit hun lichaam voortdryven , zal ik niet vvaagen hier tebepaalen; want dit In- feft zou ook miflTchien daar by b.et vermogen konnen hebben , van zich door Eieren te vermeerderen ; waar omtrent ik nog zo gelukkig niet geweeft ben , van zulks ie oat. dekken. K l e e m a u jj. Xx 2 348 TWEEDECLASSE Tad. zelven , zo lang zy nog niet bevrucht zyn , van de overige deelen te konnen XXXI. onderfcheiden. Inmiddels is en blyft deze Stelling altoos waarachtig: Dat ie- der Schepzel, tot het ryk der Dieren behoor ende , zyn oorfprong uit het Ei heeft, en dat by alle foorten derzelven het l^rouwlyk gejlacht reets zynen gantfchen voorraad van diergelyke Eiertjes mede ter luaereld brengt , ivelke door den tyd , door het mamelyke Zaad , of alle te gelyk , ( gelyk by de mee [Ie IiifeEten gefcbiedt, ) of veelc van tyd tot tyd, of ook weinige van dezelven , zo als de Natuur van ieder foort het naamlyk me- debrengt , en de toevallen gedoogen , verlevendigd y en tot hunne volkomenheid gebragt woruen. §. 5. Door deze Aanmerking opgeleid zynde tot het denkbeeld van de verfchil- knde wyzen van voortbrenging , zo zal ik my van deze gelegenheid bedienen , om mynen Leezeren eene VVaarneeming , die ik bygeval gedaan hebbe,en van ons onderwerp niet geheel vreemd is , mede te deelen. Jk zat op zekeren tyd aan een tafel, bezig zynde met werken, en wel voor een open Venfl;er,waar voor ik eenige Bloemen had ftaan, onder welken zich veele Infe6len ophielden, die men (in Duitfchland) /]ffel - Wormen of Kelder- Woi men, op andere plaat- zen Ezeltjis, Muur -Ezels enz. noemt; doch waar door ik de Mtllepedes of /!• Jellos , dat is , de zogenaamde Duizendbeenen , verfta. Van deze Infedlen kroop 'er bygeval een, die tamelyk groot was, voorby myne hand. Ik nam het naall my liggende Pennemes , fneed den Worm overdwars midden door, en wierp de flukken in een glas met fchoon water, dat by my op tafel flond. Ze zak- ten ten eerflen naar den grond , en ik vervolgde myn werk. Eenigen tyd daar na befpeurde ik , dat de voornoemde flukken van den Worm zich begonnen te beweegen ; welke beweeging ik toefchreef aan het overfchot des leevens in de- ze deelen; gelyk ik wel meer aan de Jnfeften gezien had, dat hunne afgefnect den Pooten of andere leden zich nog een langen tyd beweegden , na dat ze van 't geheel afgezonderd waren. Want fchoon ik menigmaal van andere Menfchen gehoord hadde, dat 'er Infeéten waren, uit wier Lichaam, wanneer men het in fhukken fneed , weder diergelyke Infeften oniltonden , en wel zo veel in getal , als men flukken van 't eerfle Infeft gemaakt had ; hield ik ech- ter zulks op dien tyd nog voor een Sprookje. Toen ik nu het glas tegen den dag hield, en naauwkeuriger toezag, ontdekte ik, tot myne groottle verwon- dering, dat 'er, uit beide de flukken van den Worm, veele kleine, witachtig- geele Jongen uickroopen , welke die beweeging veroorzaakten. Dus bleek het, dat ik een bevrucht Wy^e doorgefneeden had, waar aan de Jongen nog, aan 't Onderlyf, gelyk men aan de Kreeften ziet, vafl gezeten hadden. Hier door ondervond ik, het geene my nog onbekend was , te weeten, dat dit Inlecl; me- de onder de Vivipara behoort. Zo dra ik nu deze ontdekking gedaan had , zocht ik terflond alle groote Duizendbeenen op, om nog meer zekerheid van de gefheltenis der zaake te krygen. Ik wierp 'er eenige geheel, anderen door- gefneeden, in 't water. Aan zommigen konde ik niets befpeuren, (dewylhet ongetwylfeld Mannetjes waren); maar aan anderen zag ik het zelfde, als aan deiv Classis II Fapillom^i yociTRNOKvys. •^q. Olj.^. O' ia. 3. yz^. >.^'li). s . i ' ' . -.-.■ ;-/ A-,vZ.-7 deh N A C H T-V L I N D e R S. Tab. XXXL 349 den eerflen Worm. Inzonderheid was het my een vermaak, te zien, dat één Tab. der grootfte Wormen, dien ik leevend en geheel in 't water geworpen had , XXXI. vol Jongen was, die zich allengskens los maakten, en vol leeven waren ; hoe- wel ze na eenige uuren , zo wel als de JNIoeder, den geefb gaven. Ik hoope in 't vervolg meer van de Voortteeling en Natuur van dit Infeél te zullen konnen melden, wanneer ik tot deszelfs uitvoerige befchryving, on- der zyne behoorlyke Clafle , zal komen *. De kleine Waterpeper-Rups, benevens haar e verandering tot in een Vlinder. §. I. Aangezien ik het verblyf , het voeder en eenige eigenfchappen van dit Rup- Tab. fen-gellacht in de voorige befchryving verhandeld hebbe, om dat de om- ^xxil. Handigheden het zo mede bragten; zal ik het gemelde hier niet herhaalenf. De I "■= Fig. dezer Tab. vertoont de Rups, nog in haar groene liverei zynde ; Pig. U zo als zy 'er naamlyk voor haare laatfte ven?elling uitziet j.. De Kop is geel- bruin, doch de overige leden zyn gezamenlyk dof geelachtig - groen van ko- leur. Nopens de cieraaden , ziet men niet anders dan eenige ftreepen in de lengte over 't lyf, en tuflchen dezelven, op ieder Ring, twee witte punten**. De koleur der ftreepen, welke vyf in getale zyn, is tweeërlei. Boven over't midden van den rug, en ter wederzyde aan 't lyf, loopt eene witte Jinie; en tus- fchen deze drie liniën*** flaande bovengemelde witte pimten; doch onder langs den » Het al te vroeg affterven vm wylen den Heer /lucleur heeft hem niet toegelaaten zyne hoop te volbrengen ; doch indien God my leven en gezondheid verleent, zal ik niet na- haten, in myne Byvoegzels tot de Natuurl-jke Hiflorie der Injsüen, eene volledige Befchry- ving en Afbeelding van dit Infeft mede te deelen. Kleemann. f Deze foort van Rupfen vreet, gelyk de voorensgemelde, zo wel de fpitze wilde, afs de ron.ibladige Zuuring (^Acetofa rotundifolia hortenjis) mitsgaders de bladeren van den Smcbus Ictvis laiifoUa, Ganzeiiiftel of Haazekool; die van de St. Jans-Lieziën ; die van de Wolle Wilgen; die van de Winde; die van den Lindeboom, en van meer anderen. Op deze Gewaflen hebbe ik ze, van Jun^ af tot in Sefitembtr toe, zo klein ais groot . gevonden, en tevens befpeurd, dat ze zich gaerne in de ichaduwe onder de bladeren ophouden, ea ook niet fnel noch dikwyls van haare plaats kruipen. KLSEMAffN. I Te weeten na het afleggen van de derde huid; want voor de derde vervelling zyn ze dof- groen. Kleemann. *• Deze punten (taan by den Rug, en zyn dikwyls meer zwart dan wit aan deze Rupfen. Kleemakw. *•* Deze drie liniën beftaan eigenlyk uit eene menigte van kleine witte puntjes, die in 'taf- «etteo niet zo duidelyk na te booizen zyn. Kleemann. Xx 3 rg^o TWEEDECLASSE Tab. den buik ziet men, op ieder zyde, een fchoonen helder - geelen ftreep*, en XXXII. daarin beflaan alle de cieraaden dezer Riipfe. De Voorpooten zyn bruinach- tig, de 4 paar Buikpooten groen, en de Nafchuivers geel. §. 2. Na de aflegging dezer huid, krygfe de Rups eene roodachtig- bruine koleur, Fig. 2. en haare tekeningen zyn dan meellal veranderd f. In de 2 '^'^ Fig. zien wy de- zelve in dezen toertand afgebeeld. Haare lengte is ongeveer i \ duim.. De Kop is nu wel , gelyk het gantfche Lichaam , wat grooter dan voorheen , maar nog eveneens van koleur. De drie witte liniën zyn verdweenen,en deeert5'ds geel geweezen ftreepen vertoonen zich thans zeer bleek. De geheele Buik is, benevens de Pooten, helder- bruin. Boven in de lengte over den rug loopt een breede donkere flreep , en de overige grond is nu, in plaats van de witte, met zwarte punten vercierd. §. 3. Deze foort van Rupfen verandert , gelyk de voorgaande , en ook in zo lan- Fig. 3. gen tyd, onder de aarde in eene Popj. Deze Pop, in de 3 '^'= Fig. afgebeeld, is omtrent eveneens van gedaante en koleur, als de voorige, behalve dat ze iets kleiner en leeniger, en ook zo blinkend niet is, als die. 7.y blyft van 's gely- ke den winter over liggen , en in Mai of Juny des volgenden jaars komt 'er de Vlinder uit te voorfchyn. §• 4. Dat deze Vogel van den voorigen op Tab. XXXI. geheel onderfcheiden zy, en dat bygevolg de beide Rupfen , waar uit de beide Vlinders voortkomen , niet voor eenerlei, gelyk ze fchynen, zyn aan te zien, daar van kan de Lee« R?- 4- zer, door de befchouwing der 4-'^ en s""^ Fig. onzer XXXII '^'= Tab. volkomen " 5. overtuigd worden. De eerfle dezer Figuuren vertoont ons den Vlinder zitten- '^' '^' de. Wy zien aan denzelven zyne geele hairvormige Sprieten , welke aan 't Mannetje en Wyfje eenerlei zyn. De Kop, het Voorlyf, de Pooten en de Bovenvleugels zyn rood -bruin. In ieder dezer laatften ziet men een Oranje- geel vlakje, en,naby den uitgeronden buitenrand, eene witie gekronkelde linie. §. 5. * En boven dezen geelen ftreep ziet men ter wederzyde , op ieder l^ing, insgelyks twee zwarte puntjes. Voor 'c overige is ze, gelyk alle Rupfen, met 18 Lucht^nten , die op of in dien geelen ftreep flaan , voorzien. Kleejiann. ■j- Alle Rupfen dezer foorte ecbter veranderen haare groene koleur niet; want fommigen beliouden dezelve tot aan haare verandering in Poppen. Kleemann. \ Doch zy vervaardigt ook , gelyk de vooriï'.e, eer ze in een; Pop verandert, doormiddel van eenige gefponnen drnaden, een hollen aardbal,- en, als Pop, heeft ze twee kleine Staartpunten. Kllewakn. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXXIL '551 §• 5- Tab. xxxir. ^an den Vlinder in de 5 ^^ Fig. afgebeeld ziet men de Ondervleugelen en 'tFig. 5. Achttrlyf , die beide bleek -graauw van koleiir zyn. De buitenrand dezer On- dervleugelen is helder bezoomd , en omtrent de plaats, alwaar de graauwe grond zicti in 't witte verliell , zynde ongeveer in 't midden des Vleugels , ontdekt men een donker -graauw vlakje Wyders weeteik hier omtrent niets anders aan te merken , dan dat de vliegende Vlinder , in de 5 ^"^ Fig. afgebeeld , het Mannetje dezer foorte voor oogen ftelt; het welk uit deszelfs ranke en fpitstoeloopende Achterlyf is af te neemen. De gladde helder-graau-ve Room -Rups, met bruine Ruiten i bene-vens haar e verandering tot in een Vlinder. §. I. Ik ben dikwyls in 't geval geweefl, dat ik van eenerlei geflacht van RupfenTAB. twee- of drietirleie onderfcheiden foorten maakte; niet alleen uit hoofde ^^^^^^* van 't verfchil der koleuren en tekeningen , maar ook nog daar en boven , om dat ik een iegelyk derzehen op een byzcnder Gewas gevonden had ; welke laatfte my dan ook altoos veel vergeeffche moeite veroorzaakt heeft. Met de tegen- woordige foort is 't my even zo gegaan. De beide Rupfen, op Tab. XXXlIf. Fig. I en 2. afgebeeld, gelyken elkander, ten opzichte der tekeningen, niet d Fig. r, te wel; echter zou men dezelven, zo men ze op eenerlei gewas vonde, ligt en a. voor eenerleie foort aanzien gelyk ze ook in waarheid van ecnerkie foort zyn. Maar als men Rupfen van de eene koleur heden op het een gewas , en , na ee- nigen tyd , die van de andere koleur op het ander gewas aantrof, zou men eer denken dat ze van twee onderfcheiden foorten waren , dan dat ze beide onder één geflacht behoorden ; ten ware men 'er alvoorens eene naauwkeurige kennis van bezate. Van de eerfte tekening, Fig. i. afgebeeld, hebbe ik 'er reets voor etlyke jaaren , in de maanden Mai en Jiiny , eenigen op Appelboomen gevon- den ; ze met de bladeren daar van gevoerd , en tot de Verandering gebragt. Eenige jaaren daar na vond ik, in de maand Juny, ook eene Rups van de an- dere tekening, Fig. 2. aan een Hagedoorn - flruik {Spina alba, five Mcfpilus dumetoruin, apii foliis , Jpinofa , Oxyacantha quibusdam)*. Vermits ik nu deze laatile voor een byzonder en my nog geheel onbekend geflacht aanzag, was ik 'er zeer verheugd over; ik koellerde dezelve zorgvuldig, en bragt ze ook ge. * Dit geflacht van Rupfen wordt ook op de Kwetfenboomen gevonden. Kleemann. S5i TWEEDECLASSE Tab. gelukkig ter veranderinge Doch dewyl ik de Rups van de eerde foort, Fig. XXXIII. I. als mede de Pop en de Vlinder, die 'er uit voortkwam, volgens myne ge- woonte , naauwkeurig afgebeeld , en de afbeeldingen in myne verzameling ge- borgen had; geraakte ik, wanneer ik de laatfle foort, Fig. i. insgelyks af- beeldde, en dezelve, om die reden, des te naauwkeuriger befchouwde, ee- nigzins in twyffeling, of deze niet mogelyk eenerleie foort met de voorige wa- re? om dat ik zo veel gelykheid aan haar befpeurde. De Poppen en Spinzels vervolgens waren volkomen eveneens , het welk my des te meer in myn ver- moeden beveiligde. Eindelyk , na dat de Vlinder van de Rups F'ig. 2. ter waereld gekomen was , wiens geboorte ik met veel verlangen te gemoet gezien had , bleek het inderdaad , dat myn vermoeden maar al te zeker , en bygevolg een groot gedeelte myner moeite (zo veel ik naamlyk tot de tweede afbeel- ding der Poppe en het Spinzel had aangewend) overbodig was. Doch bydier- gelyke uitkomften hebbe ik my altoos daar mede getroolï, dat een iegelyk, die, in de onderzoeking der Natuurlyke dingen, hoe gering dezelven ook mo- gen fchynen , achter de waarheid wil komen, geene omwegen ontzien, en zich dikwyls een vergeeffchen arbeid niet verdrietig moet laaten vallen. Al wie derhalve met deze Eigenfchap niet begaafd is , doet beter , wanneer hy het on- derzoeken hier van aan anderen overlaat, die meer gedulds bezitten, en zich vergenoegt met het nagaan van 't gene dezen reets ontdekt hebben. S- 2. De grondverwe der beide foorten van ons tegenwoordig Rupfen • geflacht is helder -graauw, hoewel ze by de eerfte, F'ig. i. meer in 't witte valle, danby de andere, Fig. 2.* Ook is de eerfle wat grooter en dikker, dan de tweede; ondertufTchen hebbe ik ze beiden in haare volkomen grootte en fchoonheid af- gebeeld, zo als zy zich naamlyk, kort voor haare verandering in eene Pop , vertoonden. Ik zal , om my duidelyker te doen begrypen , eerfl de Eigen- fchappen , die ze beide gemeen hebben , befchryven , en alsdan de kentekens , die ieder in 't byzonder eigen zyn , in aanmerking neemen. De Kop is aan beiden bruin, en rondsom den hals zwart geboord; deszelfs voorvlakte echter is gantfch plat , en zwart befprenkeld. Van den Kop af tot op den laatften Ring , die met eene fcherp toeloopende verhevenheid vercierd is , loopt 'er ee- ne bleeke linie over den rug. De Pooten zyn gezamenlyk bruinachtig van ko- leur; doch de 4 Ringen, waaraan de vier paar ilompe Buikpooten zitten, overtreffen de overigen in dikte. mg. I. Om nu voorts de Rups , in de i ^^ Fig. vertoond , afzonderlyk te befchry- ven; ♦ Ik hebbe ook zomwyien onder deze Rupfen eene veel donkerer en bruiner foort, dan die genen, welken hier bsfchreeven worden, gevonden. Klkemakm. DüR N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XKXlll. 5S3 ven; dezelve verdient, aangaande de fchoonheid der tekeningen, een merke-TAB. lyken voorrang boven de andere. De graauwe grond haarer huid is niet alleen XXXIII. wederzyds en achterop den ftaartklep met onregelmaatige , donker -bruine vlakken voorzien, maar ook de rug, van den derden of vierden Ring af tot aan de reetsgemelde verhevenheid op den achterften Ring, met ruitvormig- te za- men gellelde liniën , die insgelyk donker -bruin zyn, vcrcierd, waarom ik de- zelve ook boven in 't Hoofd met bruine ruiten omfchreeven hebbe. In ieder de- zer ruitvelden , of fchuinfe vierkanten, flaat in 't midden een bruin vlakje. Op de beide naafl den hals volgende ringen ziet men , op ieder ring , een , uit te- dere liniën te zamen gefield , en midden door verdeeld vierkantje. De verhe- venheid op den laattlen ring is aan haaren fcherpen rand rondsom zwart be- zoomd. Tot dus Verre van deze. §• 4. Aan de Rups in de 2 ^^ Fig. afgemaaid , ontbreeken de beide voorfle cieraa- rig. 2. den op den rug. De ruitvormige vlakken of velden zyn hier donker ■ graauw , en in ieder van deze befpeurt men eenige kleine punten. Ter wederzyden van 't lyf ziet men drie of vier liniën , die bleek -bruin van koleur zyn, en even- wydig met de ruitvormige rugvlakken loopen. Het overige komt in alles met de tekeningen der eerüe Rupfe overeen. §• 5. Vermits ik eenigen dezer Rupfen gehad hebbe , toen ze nog zeer jong wa- ren , zo heeft het my aan gene gelegenheid ontbroken, om te konnen opmer- ken, dat, fchoonze, gelyk andere Rupfen , eilyke reizen vervellen, zy ech- ter daar by nooit van cieraaden veranderen , ten ware zulks by de eerde ver- velling gefchiedde, waar voor ik niet kan inflaan. Deze Rupfen kruipen zeer langkzaara, en, zat gevreeten zynde, bly ven ze niet op de bladeren zitten, maar kruipen altoos aan den tak of ftam des Booms , om aldaar uit te ruften. Hier onder fchynt eenige lift verborgen te zyn ; want , men zou fchier denken , dat deze Diertjes wiften , dat ze byna eenerleie koleur hebben met de fchorfe des booms, waar van ze leeven, en derhalve zekerer zitten aan den tak, dan aan de bladeren; vermids ze dus doende haaren vyanden minder in de oogen vallen. Wat 'er van zy , dit is zeker , dat we hier uit wederom een bewys der Godlyke Voorzienigheid voor deze Schepzelen konnen opmaaken. f. 6. De eerfte foort van onze Rupfen , Fig. r. bediende zich, ten tyde haarer veranderinge van de bladeren, die in haar verblyf lagen; invoege, dat elke Rups één derzelven met draaden uit haaren bek te zamen toog, en zich daar onder, met een zagt wit fpinz-el , bekleedde; waar van de afbeelding in de^'-^^ ijle Deel. idt Stuk, Yy }ig. g54 T W E E D E C L A S S E Tab. Fig. te zicn is. De andere, Fig. 2. had ik, toen de tyd haarer veranderinge XXXIII. rnderde, ( met gedachten , dat ze •onder de aarde veranderen zou, nademaal I^'g- 3. zy , myns bedunkens, niet zo fpoedig , als de andere foorten , draaden begonnen té fpinnen,) in een pot met aarde gedaan. Schoon ik haar nu, door dezetevoor- baarigezorgjde verandering wat bezwaarlyker gemaakt hadde, dewyl ze van de bladeren , waar mede zy de grondveften van haare wooning leggen moeft , beroofd ware ; wifl zy zich echter te behelpen , doordien ze haar Spinzel , zo veel als 'er tot deszelfs flev'igheid en vafligheid noodig was , met aarde vermengde ; waar door ze 'tdeszelfs behoorlyke gedaante kon geeven. Deze Rups nu, zo wel als die van de eerfte tekening, bleef 8 dagen lang in haar verblyf onveranderd liggen. De Pop , welke ik uit de \^uips,Pig. 2. bekwam, was zo gelyk aan die van Fig. i., pw. ^. dat ik 'er niet het minfle onderfcheid in befpeuren konde. De 4''« Fig. ver- toont 'er eene afbeelding van. Haare koleur is blinkend Oranje -geel; aan 't achterfle lid hetft ze een kort ftaartpunt ; naar geraade van haare lengte is ze tamelyk dik, en uit dien hoofde ook wat minder beweegelyk dan anderen. S- 7' Het is inderdaad iets merkwaardigs, dat 'er uit eene dezer Poppen, om- trent 4 wecken na de verandering der Ri!pfe,een Vlinder te voorfchyn kwam ; waar tegen alle andere Poppen den Winter over bleeven liggen*. Ondertus- fchen waren echter alle Vlinders, welken ik uit deze Poppen kreeg, zo in ge- flalte en koleuren, als in cieraaden, eveneens; uitgenomen, dat de Vlinder, uit de Rups Fig. i. voortgekomen, een weinig bleeker was, dan de overigen. Fig. 5. Onze tegenwoordige Vlinder, wiens gedaante wy in de 5 '<'= en 6'^^ Fig. voor en 6. oogen hebben, is billyk onder de fchoonfle Nacht -Vlinders te tellen. Zyne Bovenvleugels , die donker -bruin van grondverwe zyn, praalen met fchoone, groene, vleefchverwige en geelachtige vlakken en flreepen, die elk op zich- zelven byzonder aardig gefchaduwd zyn. De buitenrand is cierlyk gegolfd, en niet verre van denzelven ziet men , aan een fmallen groenen dvvarsflreep , eene rei zwarte ringetjes, en in den naaft daar aan grenzenden vleefchverwi- ' gen flreep eenige donker -bruine punten. De figuur en grootte der overige vlakken laaten zich niet wel zo duidelyk befchryven, als ze in de afbeeldzels te befchouwen zyn. Aan den voorden Vleugelrand bevinden zich eenige zeer kleine, witte, puntjes. De koleur van den Kop en de Sprieten, als mede die van het gantfche Voor- en Achterlyf, en der 6 Pooten, is bruinachtig graauw. Het Voorlyf is aan den Kop en aan de leden der Vleugelen donker - bruin be- zoomd, en het Achterlyf op ieder ring met een zwart- bruin vlakje vercierd. De koleur der Ondervleugelen is gelyk met die van 't lyf. Deze zyn desgelyks aan * Zommige blyven wel 2 Maanden in ds geftalte van Poppen liggen , eer 2e nog in 't zelve jaar, waar in ze Poppen geworden zyn , als Vlinders te voorfchyn komen. OndertufTchen is het evenwel onbetwiflbaar, dat 'er veelen, als Poppen, overwinteren. , Kleemann. DER N A C H T-V L I N D E R S. TaJ. XXXIIL JSS aan den buitenrand uitgerond , en bezitten wyders geene byzondere cieraaden. T/>b. De Sprieten zyn aan beide de gellachten eveneens , hairvormig , en van eene XXXIII. zelve koleur. De gebochelde Mos dist el-Rups, henevens haar e verandering tot in een Vlinder. §. I. Dit Rupsje, in de !«« V\g. onzer XXXIV. Tah. afgebeeld, hebbe ik voor 't J^''-^. eerft , in de maand Augufius , op den meergemelden Sonchia , welke men ^■^■'^^v, in Duitfchland Adosdijiel, by anderen Ganzedijïcl, Haazekool enz. noemt, ge- vonden. Hoedanig dit geflacht van Rupfen 'er in de eerlle jeugd uitzie, kan ik met geene genoegzaame zekerheid zeggen : doch wyl ik 'er veelen van gehad hebbe, die nog tamelyk klein waren, en welken geduurende haaren wasdom, eene reis of twee eene nieuwe huid aangetrokken , maar daar by geene verande- ring in koleuren en tekeningen ondergaan hebben ; ben ik van gedachten , dat ze uit het Ei reets volkomen zodanig getekend ter waereld komen , als zy zich in haaren middclbaaren en laatften ouderdom vertoonen*. Zy worden niet zeer groot , dewyl haare grootfte lengte weinig meer dan i duim bedraagt , gelyk aan onze Rups in de [ '^« Fig. te zien is. Derzelver grondverwe is gras -groen. F/g'. ïj De Kop is , naar geraade van 't overige lichaam, zeer klein, bruin van koleur , en van vooren met een groenen driehoek vercierd. Het lyf wordt, van lid toe lid , allengskens dikker. De vierde en vyfde Ring , van den kop af te reke- nen, zyn beide eenigzins boven de anderen verheven, weshalve de Rups daar ter plaatfe een dubbelen Bochel fchyne te draagen. Deze bochel is van boven met zwarte, met geele randjes bezoomde. Schildjes vercierd, van welker voor- He tot aan den kop een witte flreep loopt. De achterfte Ring is insgelyks met eene byzondere, iets fpits toeloopende, zwarte hoogte voorzien. DeBuik is wederzyds met een fmallen witachtigen rand geboord , waar uit , op ieder ring, * Ik hebbe ondervonden, dat deze foort van Rupfen uit een Ei voortkomt, 't welk de Vlin- der hier en daar enkelvoudig aan de Planten, waar onder ook de Brandnetel te rekenen is, en wel aan de onderfte zyde der bladeren , legt. Deze Eieren zyn met veele Ribbet- jes vercierd, die boven in een knobbeltje te zamen loopen. Dezelven zyn niet gantfch kogelrond, maar van onderen, daar ze aan 't blad zitten, eenigzins plat. Doch aan de jonge Rupsjes, die 'er uit voortkomen , zyn de bochelachiige hoogtens met zo wel te er- kennen, als aan de vohvaden. In haare Jeugd bedienen zy zich by 't kruipen nog met van alle haare Pooten, maar volbrengen haaren gang met een omhoog geboogen rug , ge- lyk de zogenaamde Span- Uupfen. Ook blyven ze niet alle van der jeugd af aan groen , gelyk de Heer Röfel hier eenigzins t'onrechte meent; ze veranderen in tegendeel deze ko- leur, by meerer wasdom, dikwyis, in eene roodachtige, of ook v/el in eene bruinach- tig groene Olyf- koleur. - Kleemakn. Yy 2 35^ TWEEDECLASSE Tab. ring, een bleek flreepje naar achteren fchuins opwaarts loopt. Midden over XXXIV. den rug, in de lengte, loopt eene tedere, zwarte linie , en nevens dezelve be- fpeurt men , ter wederzyde , eenige witte puntjes , die in 't afzetten niet wel hebben konnen aangetoond worden. De Pooten zyn 'er in gewoonlyk getal en orde, waar van de drie paar fpitzen graauw, doch de overigen groen zyn, even als het lyf. S- 2. In het rullen maakt deze Rups een zonderling portuur met het lichaam , voornaamlyk wanneer ze, uit vreeze voor vyandlyke aanvallen, op haarehoe- ^^S' ï- de is; gelyk men zulks aan de i ''= Fig. het befte kan zien. Haar gang is zeer gemaklyk , en voor 't overige komt ze in alle wezenlyke Eigenfchappen met de Rupfen dezer ClaiTe overeen. 5. 3. Wanneer de tyd ter veranderinge nadert, begint de Rups allerhande dingen, als bladeren, fteelen, hout en diergelyke te knaagen; mengende de kleine fpaantjes en gruisjes daar van onder haar Spinzel, dat ze uit geelachtig- witte draaden te zamen vlecht : doch dit Spinzel wordt evenwel niet zeer flyf. Het lig. i. is uiterlyk aan te zien , zo als ik het in de 2 d« Fig. afgebeeld hebbe. Etlyke dagen na de vervaardiging van 't Spinzel , flrookt de Rups haare rimpelige huid af; en ze verfchynt daar op in de gedaante van zodanig eene Pop , als f 'S- 2' de 3 ''e //^ vertoont. §• 4- De koleur dezer Poppe is donker • bruin. Haar Achterlyf is zeer diep inge- korven , en het laatfle lid met een kort flaartpunt voorzien. Wanneer men deze Pop aanraakt, doet ze eene fterke beweeging blyken. Meerendeels be- houden ze niet langer dan 3 weeken deze geflalte; en die dezen tyd voorby laaten gaan, blyven naderhand den Winter over,of totin het volgende Voor- jaar , als Poppen liggen. s- 5. De Vlinders , die 'er uit ter waereld komen , zyn wel niet uitmuntend fchoon, doch echter aardig getekend. Ik weete tufTchen het Mannetje en Wyfje, bui- ten de dikte van 't Achterlyf , geen onderfcheid aan te toonen , weshalve ik rig. 4. ook alleen het Mannetje, en wel in de 4'^'^ Fig. vliegende, en in de 5 ^'^ Fig. en 5' zittende, afgebeeld hebbe. Aan de eerfle dezer Figuuren zien we alle de dee- len van den Vogel , behalve de Pooten. De grondverwe der Ondervleugelen is graaiuv; naar het lid toe wordt dezelve in 't Oker-geele verdreeven, en de uitgeronde buitenrand is Oker -geel geboord. Van gelyke koleur is ook het Achterlyf en de 6 Pooten, welke laatllen in de 5''"= Fig. zichtbaar zyn. Het Voorlyf is digt bewalTen met Oker-geele hairen, en pronkt , daar het Achter- lyf Classis II FapjuoiVcit^ JVocturnor fs^ d/i^.u . 'Lruj . Hl. ^■ Tal xxxm 'V- *• iy^g. -I. ^.Hj.3. . -t. r,ii XXXIV ^.2. <^iq. S-. ■A.J.Aa/?! fêcileln^i.-: DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXXIV. 35^ lyf begint , met een hoog verheven wrong. De Sprieten zyn hairvormig , en Tab. de Oogen glinflerend bruin. XXXIV. § 6. Wat nu eindelyk nog de Bovenvleiigels , waarin de meefle cieraaden waar te neemen zyn , betreft ; derzelver grondverwe is afch • graaiiw , en , wanneer men den grond naauwkeurig befchouwt, ziet men dien teder gemarmerd. Zo wel vooraan 't lid, als achterwaarts na den buitenrand, vertoont zich een breede, roodachtig bruine, en donker bezoomde dwarsftreep. De laatlle de- zer beiden is , omtrent den achterhoek des Vleugels , eenigzins in 't Oker- geele verdreeven, en heeft in 't midden eene gekronkelde dwars linie. Deal- gemeene en dikwyls gemelde Eigenfchappen der Nacht- Vlinders zal ik by de- ze foort met Ililzwygen voorby gaan , om geen verdrietige herhaaling te doen. De groot e t Vilthdirige^ geel-hruine Rups, die op de Slee' Jl rui ken en Qjiee- Peereboowen aaft^ hene'vens baar e verandering tot in een Vlinder. §. I. Alvoorens ik tot de Befchryving van dit Rupfen - geflacht overgaa, moet ik^-^' „ eerfl met weinige woorden melden , waarom ik deze tegenwoordige XXXV. 7'flZ». met eene (7. getekend hebbe. 'Er is nog een ander Rupfen -ge- flacht, 't welk het tegenwoordige in alle zyne gedaantens van verandering, dat is te zeggen, van 't Li af tot aan den Vlinder, gelyk is, en byna volkomen eenerleie Eigenfchappen met dit heeft*. Vermits ik nu zelf, verfcheiden jaa- ren lang, van gedachten geweeil ben , dat ze beide maar eenerleie foort wa- ren, doch tegenwoordig echter beter weete, kan ik my ligt verbeelden, dat ook andere Liefhebbers van de Natuurlyke Hiftorie der Infeften deze beide gedachten voor een en 't zelve zouden konnen neemen ; waar uit eene dwaa- liug zou konnen ontllaan, die ik in Haat ben te verhelpen of voor te komen. Ik hebbe derhalve deze beide foorten van Rupfen in twee onmiddelbaar op el- kander volgende Plaaten ontworpen en befchreeven, als mede de Plaaten, we- gens de daar op voorkomende en elkander zeer gely kende Figuuren , weleener- lei * Behalve deze twee elkander gelykende foorten , zyn 'er nog ten minfle twee andere dier. gelyke van elkander onderfcheiden foorten van Vilthairige Rupfen. De eene foort heeft de Heer RSjel in zyn volgende III Je Deel, Tab. XLIX reets onder den bynaam van de Veelvraat, afgebeeld en befchreeven: de andere foort, die ik hebbe leeren kennen, hoo- pe ik naderhand, in inyne Byvoe^iels tot de Nmuuilyke Hiftorie der Infeölen , mede tedee- len. K L E E M A N M. Yy 3 35? TWEEDECLASSE Tab. lei N". van XXXV. gegeeven , maar , ter onderfcheidinge . de eerfle a. en de XXXV.a. tweede b. genoemd. Dus zal ik tegenwoordig alleen Ipreeken van de Kigen- fchappen van het Infeft, op Tab. XXXV. a. ontworpen, en vervolgens de Ken- tekens van het andere, op Tab. XXXV. i. afgebeeld, befchryven, om het van 't eerfte bchoorlyk te onderfcheiden ; en voorts zo veel mogelyk bewyzen , dat deze beide, elkander zo zeer gelykende foorten van Rupfen, niet temintwee- ërleie byzondere geflachten uitmaaken. S- 2. De meefle Rupfen der tegenwoordige foorte hebbe ik aan Sleeflruiken , als ook op Quee • boomen , gevonden. De eerftemaal vond ik 'er eene groote me- nigte , hoewel niet digt by elkander, doordien dit jaar zeer vruchtbaar was in deze foort van Rupfen. Ik was zeer verwonderd, dat deze groote Rupfen my niet eerder voor oogen gekomen waren , daar ik nochtans jaarlyks de Doorne- heggen zo vlytig doorzocht had. Sedert dien tyd hebbe ik ze ook nooit weder zo veelvuldig aangetroffen, en 'er alleen nu en dan eenigen gevonden. Zy kruipen doorgaans nog in den fpaaden Herfil uit het Ei * , en , na dat ze de eer- fle • Veele dezer Rupren echter komen dikwyls al eer , dan in den fpaaden Herfft , en wel voor denzelven te voorfchyn; naar dat naamlyk de Vlinder, die ze gelegd hieeft, vroeg- tydiger gebooren is. Ik hebbe desaangaande zelf gemerkt, en waargenomen, dat 'er in 't jaar 1765, op den 4 j4iiguftus, meer dan 200 uit de Eieren , (die niet wel de grootte van een Gierltekorrel hadden, en ovaal rond, van koleur blinkend helder- graauw- bruin, en bruin gevlakt, ook aan 't eene einde ftomper dan aan 't andere, doch aan 't ftompe ein- de met een merkelyk donker punt voorzien waren,) en wel uit het (lompe deel, daar het donkere punt gezien wierd, te voorfchyn kwamen. Deze jonge Rupfen waren wel nog geen 3 Hniën lang, maar, in vergelyking van haare naauwlyks verlaaten Eierfchaalen , reets zo groot, dat men zich verwonderen moelle, ja naauwlyks gelooven zoude, dat zo- danig eene Rups in een veel kleiner verblyf , dan zy zelve is , ruimte genoeg gehad had, als men het niet zeker wifte. In haare eerfte jeugd heeft deze foort van Rupfen, om zo te fpreeken , een merkelyk prachtiger en fchooner aanzien , dan wanneer ze ou- der gewerden is : de Kop is dan nog gantTch zwart , en ten aanzien van haar tengere lichaam, Cgelyk by alle nieuw gebooren Schepzelen doorgaans bevonden wordt,) wat groot en diki kort achter den Kop ziet men ter wederzyde , op den eerden Ring, 2 groote met lange hairen begroeide wratten of pukkels, en wel derwyze, dat ze byna een paar ooren vertoonen; doch dit is maar zo lang als ze jong zyn; want in de volwafFen Rupfen kan men ze niet wei meer by ooren vergelyken. De grondverwe van haar Jyf is donker -blaauwachtig-graauw, en alle de ringen, die na den eerften tot aan den laat- ften volgen, zyn op den rug met fchoone Oranje -geele vlakjes en bultjes, (achterwel- ken daarenboven zeer kleine zwarte vlakjes ftaan,) vercierd. Doch aan de zyden van 't lyf is nog geen witte ftreep, gelyk men aan de volwaffen befpeurt, hoewel het begin van eene heldere linie reets op den rug gezien worde. Voorts zyn haare 6 Voorpoo- ten zwartachtig-bruin , de Buikpooten helder-bruin , en de beide Nafchuivers alleen bruin bezoomd. De hairen dezer jonge Rupfen zyn ook al eenigzins lang, en niet zo flyf, als die der grooten. By toeneemenden wasdom echter verliezen zy dit haar fchoon aan- zien, en worden den volwaffen Rupfen doorgaans gelyk. Ik hebbe noodig geoordeeld, deze omftandige Befchryving van haare jeugdige gertalte hier by te voegen, op dat men deze foort des te beter van de volgende zulle konuen onderfcheiden. K L E E M A N K . DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XXXV.fl. 359 fte huid hebben afgelegd (wanneer ze ongeveer \ duim lang zyn), worden ze Tab. gemeenlyk door de koude en door 't gebrek aan voedsel genoodzaakt, om haar XXXV.a. winterkwartier te zoeken. Ten dien einde kruipen zy onder de Heggen, en zich aldaar , zo goed als mogelyk is , tufTchen de afgevallen takjes en flruikjes verbergende, verwachten zy de aankomft van 't volgende Voorjaar. Dewyl ze nu, zo dra de warmte komt, en de Heggen beginnen uit te botten, weder- om te voorfchyn komen; is 't niet te verwonderen, dat men ze in 't einde van Alai reets volwaiTen vindt. Zy houden zich liefft in de hoogte op , weshalve men ze aan de hovende taliken moet zoeken , als men ze vinden wil. §• 3- Van de eerflen dezer gevonden Rupfen hebbe ik 'er geen eene in 't leven be- houden ; waar van ik tot heden toe de rechte oorzaak nog niet weete. Want fchoon veelen van dezelven met Sluip -Wespen bezet waren, en van die Roof- Infeéten uitgezoogen wierden; bevond ik echter de overigen van dat euvel on- befchadigd , en zy flierven nochtans zo wel , als de anderen. Na dien tyd kreeg ik 'er weder eenigen , die ik deels op de Quee- bladeren, en deels niet verre van daar in 't gras vond. Jk gaf haar van beide de gewaiTen in de Doos , waarin ik ze bewaarde , en zy aten van 't een en 't ander. Hierom vermoede ik , dat dit Rupfen - geflacht mogelyk meererleie gewaffen eet , die my nog on- bekend zyn*. Doch ik denke, dat zy de Slee • bladeren voor 't beüe voedzel houden; nadien zy meefh op dezelven gevonden worden. §• 4- Geduurende het Voorjaar, ofwel van dien tyd af, dat ze uit haare fchuil- hoeken te voorfchyn komen, tot aan haare verandering in eene Pop, vervellen zy nog twee of driemaal ; waar by echter geen onderfcheid aan haar te befpeu- ren is, dan dat ze, na ieder vervelling , in grootte toeneemen,en dat de ove- rige weinige cieraaden , mitsgaders de witte zyde - ftreepen der huid , meer en meer zichtbaar worden. Derhalve hebbe ik het genoegzaam voldoende geoor- deeld , dat ik de Rups alleen in haare volwaffen grootte en polmaakfte geflalte af beeldde, gelyk dezelve ook in de i ^^ Fig. te zien is. Ondertuffchen moete ik - ** evenwel hieromtrent zeggen, dat niet alle Rupfen van deze foort zo groot worden. Wy bevinden in alle geflachten der Rupfen , dat 'er grooter en klei- ner onder loopen; waar over ik in 't begin dezer Claffe, §. 3. myne gedach- ten wydloopig geuit hebbe. Gelyk we nu by andere foorten (en voornaamlyk by • Dat ze van meer gewilTen eeten , is zeker; want ik hebbe haar eetende gevonden op de Biaambeziën-, Wilde Roozen-, en andere Struiken, en naderhand befpeurd, dat ze, by gebrek van deze gewaffen , cok de bladeren van Eiken- Perfiken- Amandel- en Appel- büomen, mitsgaders die der Hazelnoot -ftruiken, voor litf neemen. Kl.E£UAKN. l€o TWEEDECLASSE Tab. by die genen, onder welken de beide geflachten der Vlinders, die daar uit XXX V.a, voortkomen , zeer merkelyk in grootte van elkander verfchillen,) dit onder- fcheid der grootheid reets aan de Rupfen zelven, voor haare verandering, be- ipeurd wordt; zo is 't ook by de tegenwoordige Rups gelegen ;en een iegelyk, die 'er acht op geeven wil , zal bevinden dat het zeker gaat , en met de onder- vinding overeenkomt , 't gene ik 'er op de bovengemelde plaats van aangemerkt hebbe ; teweeten, dat men by veeie foorten van Rupfen, zelfs voor haare verandering, het onderfcheid van 't Manlyk- en Vrouwlyk gefiacht, uit de grootte , kan beöordeelen. §•5. De tegenwoordige Rups , in de i '^'^ Fig. afgebeeld, is, als gezegd is, een der grootfte foorten , en over de 3 duim lang. Onder de Ringen , of Leden van haar lyf, zyn de zes middelften de dikften; en alle de twaalf Ringen zyn zeer duidelyk van elkander afgezonderd. De ganifche huid is met een teder, digt Vilt van bruin -geele, blinkende en vlak liggende hairtjes overtoogen*. Deze hairtjes hebben den meeften glans boven op den rug, en hunne koleur is aldaar ookietshelderer,danopdezyden. De gantfche oppervlakte van 't lyf, be- nevens de 8 paar Pooten, is bruin -rood. Alle de inkervingen, of verdiepin- gen tulfchen de Ringen, zyn glad, blinkend, en zwart van koleur ; ook wordt men in ieder van dezelven, boven op den rug, een wit vlakje gewaar, het welk echter niet gezien wordt, dan wanneer de Rups zich, in 't kruipen, uit- rekt. De Kop is , naar geraade van 't lyf, niet zeer groot. Deszelfs rond- verwulfde voorvlakte is met tedere, geel -bruine hairtjes bezet, en, gelyk aan veele andere Rupfen , driehoekig ingekorven. De koleur van den hals is , naar den kant van den kop, Oranje -geel, en deze geele flreep vertoont zich van vooren en van achteren zwart geboord. Van den tweeden ring af tot aan den laatften loopt 'er wederzyds langs den buik een witte flreep, en uit denzelven komt, op ieder ring, een fpits toeloopend wit fhreepje , dat fchuins - achter-' waarts naar beneden gaat. Tuffchen de voornoemde Vilt -hairtjes fteeken overal nog eenige lange hairen uit, en deze zyn op de drie voorfte leden, mits- gaders op den achterften ring, bruinachtig ■ rood van koleur. Op beide dezy- den van 't lyf flaan, op ieder ring, nog twee byzondere vlakjes van korte Vilt- haircjes. §. ö. Deze Rups bezit niet alleen de natuurlyke Eigenfchap der meefte hairige Rupfen, dat ze, zo dra zy aangeraakt wordt , te zamen krimpt, en in dezeSlak- vor- ♦ Die deze foort van Rupfen beritten en behandelen , zullen , wanneer zy dezelven be- voelen , en de korte hairtjes, welke llyver dan de langen zyn , zo beftryken , dat ze maar even aan de bloote huid raaken, eene ongewoone jeukte ondervinden ,• waar van men de oorzaak, myns oordeels, in de geileltenis dezer korte hairtjes te zoeken hcefc, het welk ik in myne B^voegzels nader hoope te verklaaren. Kleemasm. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XXXV.a. tSt vormige gedaante eene wyle tyds liggen blyfc ; maar men befpeurt ook , dat ze Tah. een byzonderen trap van gevoeligheid heeft; waarin zy byna alle anderen over- XXXV.4, treft. Men behoeft ze zelfs niet eens aan te roeren ; als men flechts kort by haar eenig geruifch maakt, rolt ze zich oogenbliklyk te zamen. Ik hebbe, by voorbeeld, maar eens in de handen geklapt, waardoor ze, in fchrik geraakt, zich terflond te zamen rolde. Of nu daar uit te befluiten zy, dat deze Kups met het zintuig des gehoors voorzien is ? wille ik geenzins beüamen. Veeleer zou ikgelooven, dat de bloote drukking van de lucht, benevens de uitwafe- mingen van 't lichaam, die hisr door bewoogen worden, genoegzaam in Haat zyn, om de Rups, als een ten hoogden gevoelig Werktuig, in eene dierge- lyke beweeging te brengen. Doch indien 'er eenig geleerd Natuurkundige was, die my deze zaak waarfchynlyker en begrypelykerverklaaren konde,zou ik dfszelfs oordeel goedwillig onderfchryven. S- 7. Wanneer men het Spinzel of de wooning befchouwt, waar in onze Rups zich , voor haare verandering in eene Pop , opfluit , moet men zich wel over deszelfs regelmaatige en konltige gefleltenis verwonderen ,maar nog meer over de kortheid van tyd, dien zy ter vervaardiginge noodig heeft. Na dat ze naam* lyk haare uiterfte grootte bereikt, zich volkomen doorgevoerd, en zich wy- ders, na een vaften van eenige dagen, van alle vuiligheid ontlall heeft; begint ze eerll aan haar Poppen- verblyf te arbeiden*. Zy trekt een taai flym , in de gedaante van een draad, uit haaren bek, en windt denzelven , onder het on- ophoudelyk draaien van haar Voorlyf, rondsom zich heen, waar by ze dan geduurig eenigen der korte Vilt- hairtjes van haar lyf daar onder vlecht, waar door het Weefzel zyne behoorlyke dikte en vaftigheid erlangt. Zy weet den voorraad van diergelyke hairen zo ji.ift te verdeden, dat ze 'er niet alleen me- de toekome , maar dat ook haar Weef^el overal volftrekt van eenerleie dikte en koleur worde. Tot dezen gantfchen Arbeid gebruikt ze naauwlyks een uur tyds^ dat voorzeker iets verwonderenswaardigs,ja zelfs iets onbcgrypelyks genoemd mag worden. Het Spinzel , vaardig zynde , is Eiervormig van gedaante en uitwendig bruin van koleur, gelyk in de 2'*' Fig. kan gezien worden. liet isfif. s. eenigzins ruw in 'c voelen, en kleeft iemand, byna gelyk een klis, aan de vin* geren vafl. Van binnen is het daarentegen gantfch glad ,en van eene blinken- de-graauwe koleur; nademaal de Rups het alom met haare fyne en taaie flof- fe beflreeken en gepolyfl heeft, om dus alle toegangen der buitenlucht te ver- hinderen. §.'8. Hier omtrent rtaat echter nog aan te merken , dat zulk eene Rups , voor dat ze haar ver- blyf begint te vervaardigen, hier en daar, ter plaat2e daar ze veranderen wil, veele ver- v.'3rde geelachtige draaden vailhecht, die ze ter zei ver tyd over zich heeiien fcheert ; op idat ze haar Poppen -gebouw daar onder vervaardigen , en het zelve voor het afvallen verzekeren konn^. Kleemann. ijle Deel. ide Stuk. Z z 3(5fi TWEEDECLASSE Tab. §. 8. )iXKV.a. Wanneer men de grootte van de Rups, Fig. i. by den omtrek van 't Spin- zei, Fig. 2. vergelykt, kan men zichtyna niet verbeelden, dat zulk eengroot Schepzel ruimte genoeg hebbe, in zodanig eene naauwe behuizing ; ten zy men 'er by in aanmerking neeme, dat de gantfche wooning uit niets anders , dan uit loutere deelen van 't lichaam der Rupfe, te zamen gefield is, en deze bygevolg veel verlooren heeft ; welk verlies het beft uit de hoegrootheid der Poppe , in de 3 '^^ Fig. afgebeeld , vergeleeken by de hoegrootheid , die ze eer* tyds , als Rups , gehad heeft , op te maaken is. §• 9' Na dat nu ons Infeft , omtrent 2 dagen na de vervaardiging zyner woonin- ge, de nog over hem zittende Rupfen-huid afgeftrockt heeft, gelykt het byna zich zelve niet meer , maar heeft alsdan de gedaante van eene Pop , gelyk de f- , 3 ''^ ■'%• aantoont. Aanvangkelyk is de koleur dezer Poppe zeer helder groen- achtig; doch binnen eenige dagen wordt derzelver voorüe deel bruinachtig, en de groene koleur van 't /\chterlyf verdonkert iets meer. Doch hoe meer de- tyd nadere, dat 'er de Vlinder uit voortkomen zal, hoe meer de koleur der gantfche Poppe verdonkere* Haare geflalte is zeer kort en dik, en het Vlies zeer week en teder ; weshalve haar ook het ftevige en digte verblyf , daar ze zich in onthoudt, ten hoogflen nut en noodig is. Deze Pop blyft ruim vyf weeken in haare behuizing beflootenf. Als dan breekt de Vlinder, in dien tulTchen tyd tot volkomenheid geraakt, zo wel door het Poppenvlies, als door het Spinzel heen, en wringt 'er zich uit, ter- wyl hy zich met het punt van zyn Achterlyf tegen dien kant aanzet, en met den Kop tegen de voorzyde drukt, tot dat 'er een gat in fcheure. Om 'er de- ze opening des te gemaklyker in te krygen, maekt hy ook de plaats, daar hy met den Kop tegen drukt, eerfl nat met ztkere vochtigheid uit den bek, waar door de lym van 't Spinzel weder losgeweekt wordt. §•11. Het zeer uitneemend groot onderfcheid, tufTchen het Manlyk en Vrouwlyk ge- * En wel zo fterk, dat 2e eindelyk heel donker-bruin worde. Kleemakn. t Het gebeurt ook menigmaal, onder deze foort , dat 'er de Vlinder niet zo fpoediguitbree- ke, maar den Ileim en Winter door blyve liggen, en dan «erft in -juny des volgenden jaars ter waereld kome. Kleemakn. DER N A C H T.V L I N D E R S. Tab. XXKV.a. 353 gedacht dezer foorten van Vlinders , is aan de beide Figuuren dezer Tab. te tab. erkennen, waar van de 4*'- I'ig. het Wyfje, en de s'^^ ^'g- fi^t Mannetje ver- XXXV.* beeldt. Het eerfte is niet alleen driemaal zo groot als het tweede, maar heeft /'ï^-. 4. ook lange, geele, hairvormige Sprieten, waar tegen het Mannetje met bree-cn 5. de, bruine en vedervormige Sprieten voorzien is. De grondverwe van'tgant- fche Lyf is aan beiden rood -bruin , doch aan 't Mannetje eenigzins donkerer*, dan aan 't Wyfje De buitenrand van alle vier de Vleugelen is uitgefchulpt. Midden door ieder Vleugel loopt, by de Wyfjes, een heldere, naar buiten ver- dwynende, en van binnen donker geboorde dwarsllreep. Diergelyk een hel- deren dwarsftreep kan men ook duidelyk aan 't Mannetje gewaar worden, dDch dezelve is niet donker bezoomd. TulTchen dezen dwarsftreep en het lid, ziet men , in den Bovenvleugel , genoegzaam in 't middden, een wit vl'akje in een donkeren rood -bruinen grond. §. 12. Het gantfche lyf is digt met hairig- flof bedekt , 't welk iets helderer is, dan dat der Vleugelen. De Kop is met een paar zwart -bruine Oogen vercierd, doch de Sprieten zyn geelachtig van koleur. Aan 't Mannetje is het Achtef- lyf, aan 't einde, gelyk de flaart van een Vifch verdeeld, en de 6 Pooten zyn, in beide de gedachten , aan de Bovenfchenkels , met rood -bruine hairen begroeid. §. 13- i De Zuiger , of Slurp , die voor aan den Kop tuflchen de beide Baardfpitzen verborgen, en benedenwaarts Slakvormig te zamen gerold ligt, is by de te- genwoordige Vlinders, fchoon uitgeftrekt, van de kortfte foortf. J-k hebb'e reets veelmaals overdacht , 'vjaar in toch eigenlyk het voedzel dezer Vlinders bejlaan mocht ? Wy zien wel dat ze op bloemen en bloeflems vliegen : en als men de werk- ♦ Ik zou liever fchryven , veel donkerer, en niet zo geelachtig als aan 't Wyfje. Doch by dit gedacht van Vlinders, zo wei omtrent de NJannttjes als de Wyfjes, is de eene Vlinder altoos helderer en fchooner van koleur, dan de andere: want menig Mannetje verfchynt meer in zodanig eene bruine koleur, die te gelyk in 't graauwe valt, dan ia de eerrtgemelde rood -bruine. Ondertuffchen is deze verfcheidenheid der koieuren onder de Wyfjes nog grooter ; want , na dat ik ze zorgvuldig opgekweekt, en van de andere Rupfcn afgeionderd had, kreeg ik uit de Poppen der Wyfjes - Rupfen nog onge- lyk veel fchooner en helderer geelsn, dan de Heer Röjei ze hier befchryft; naamlyk , varj eene bynazo Oker-geele, maar zelden van zo donker eene koleur, datik ze gantfch Kaneel" koleurig konde noemen. Ik hebbe 't dienflig geacht, deze verfcheidenheid der koleurea hier aan te merken, dewyl ze dikwyis by deze foort gevonden wordt. Kleemann. ■j-. Ik hebbe inzonderheid alle poogingen aangewend, om den Zuiger by deze Vlinders te ont- dekken , maar te vergeeffch. Indien ze des niet tegenftaande wezenlyk een Zuiger he'o- ben, moet dezelve zo klein weezen, dat hy naauwlyks te bsfpeuren zy. ' KLESM ANK. Zz 2 3(5+ TWEEDECLASSE T/n. werkzaamheid der Dag -Vlinders oplettend befchouwt, kan men duidelykont- XKKV a dekken, dat ze, op de bloemen zittende, den Zuiger nu uitfteeken en ont- . wikkelen, dan weder intrekken en te zamen rollen; waar uit natuurlyk te be- grypen is, dat ze door dit werktuig haar voedzel ophaalen. Gemerkt nu de Wacht Vlinders met een diergelyk werktuig van den Schepper begaafd zyn , moet het buiten twyfFel by dezen tot een gelykvormig gebruik en nut beflemd weezen. Doch dit zo zynde dan blyft het nog eene onvoldongen zaak , of naamlyk de Vlinders het Sap der Bloemen zelve uitzuigen , dan , of ze alleen- lyk den Dauw, die op de buitenzyde der bladeren zit, aflikken. Het laatlle komt my niet waarfchynlyk voor, of ten minlle geloove ik uiet, dat ze hier van alleen konnen leeven. Want indien de bloote Dauw alleen genoeg ware tot hun voedzel , behoefden zy denzelven niet alleen op de bloemen te zoeken , maar zouden dien overal op het gras en de bladeren genoegzaam konnen vin- den. Daar en boven verdient hier wel in aanmerking genomen te worden , dat men de Dag -Vlinders het meefl omtrent de bloemen ziet zweeven, wan- neer de hitte op haar grootlle, en 'er bygevolg geen Daauw,maar alles droog is, De Nacht - Vlinders zouden ook, enkel tot inzuiging van den Nacht- daauw, geene zo lange Zuigers noodig hebben, als men by veelen van dezel- ven ontdekt. Derhalve ftemme ik liever in het eerfle gevoelen, dat de Vlin- ders, door middel van hunnen kunflig daar toe gefchikten Zuiger, het Sap zelve uit de bloemen trekken , en daar hun voedzel van ontvangen. En de- wyl 'er een groot onderfcheid in de Zuigers , by de veelvuldige foorten der Nacht -Vlinders , gevonden wordt, zo geloove ik ook, dat ieder geflacht van eene zekere foort van bloemen leeft , naar welke de gefleltenis hunner Zuigers geëvenredigd is. De kleiner en ranker l^min-geek Qu e e -K\j?s* , benevens baare •uerandering tot in een Vlinder. §. u Tab. A Ihoewel ik deze foort van Rupfen nooit op de Queeboomen gevonden beb- XXXV.*. LX. be, ontzie ik echter niet aan dezelve den naam van Quee-Rups tegee- ven ; deels , om dat ze van veele Kenners der Infe6ten dus genoemd wordt , en deels om dat ik ze zomwylen enkel met Queebladeren gevoerd en opge- kweekt hebbe. MejitlTr. M. S. Merian , die zich eertyds zeer beroemd ge. maakt * Vermits de User Röfet vervolgens verzelsert, dat deze Rups liever het Grns tot Iiaarver- / blyf en onderhoud verkieft ; had hy mogclyk beter gedaan , dezelve de Quee- of G;as- Awpf te noemen. K l £ e m a n k. Classis RE\PEJ02\i::^NbrrüBN0Rr]sv ■A.J.^H.i/'él r'cczl et l^x.c: DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXXV.J. 365 maakt heeft omtrent de Hiflorie der Infe6len , en welker Schriften niet alleen t.ib. • wyd en breed bekend zyn, maar ook van veele Kenners en Liefhebbers der XXX?.] Infeften in groote waarde gehouden worden , heeft deze tegenwoordige foort van Rupfen, op het takje van een Queeboom zittende, afgebeeld, en ze -wel geen Qiiee-Rups genoemd , maar gezegd, dezelve op een Queeboom gevon- den te hebben. Schoon ik nu haar gezegde hier omtrent gaerne gelooven wil- le , kan ik echter van myn kant verzekeren , dat ik deze Rupftn altoos in 't Gras gevonden*, en, by derzelver opvoeding, befpeurd hebbe , dat ze hst gemeene Gras boven alle andere foorten van voedzel verkiezen. Ik hebbe by de Befchryving der voorige Rupfe wel gewag gemaakt van Je groote gelykheid, die dezelve met de tegenwoordige heeft: maar nu zal ik de beweegreden melden , waarom ik deze beide Infeclen voor twee onderfcheiden foorten aanzie; fchoon ze, gelyk ik zeker weete , uit hoofde hunner zonder- linge gelykheid , van veelen Hechts voor eenerleie foort gehouden worden. On- dertüffchen betuige ik voor af, dat ik 'er my weinig aan kreunen zal , fchoon ook deze of gene van oordeel ware , dat ik diergelyke onnutte uitpluizingen wel nalaaten konde. Het is my zeer wel bewull:, dat 'er onder de Liefheb- bers van Verzamelingen der Infedlen veelen zyn , welken het daar niet op aan- komt , of ze uit één geflacht der Infeclen twee , en uit twee gedachten één maaken, indien ze maar geduurig wat nieuws en wat fraais mogen zien. Doch den zodanigen wille ik gaerne hunne vryheid laaten, als my gelukkig genoeg achtende, wanneer ze my het getuigenis geeven , dat myne Afbeeldingen der Infeften naauwkeurig overeenkomen met de Oorfprongkelyken, die ze vertoo- nen moeten; want voor 't overige ben ik wel verzekerd , dat ze zich, omtrent het andere, met my in geen twift begeeren in te laaten. Echter zou het kon- nen gebeuren, dat 'er onder myneLeezers eenigen op de my ten hoogden na- deelige gedachten vielen , dat ik tegen myn beter weeten, uit één Infeclen -ge- flacht twee onderfcheiden gellachten dwingen wilde ; om flechts des te meer bladen te vullen, en op die wyze niet alleen myn Werk te vergrooten , maar ook het zelve, ten dien einde, met zodanige infci!:len te verryken, die men anders nergens afgebeeld en befchreeven vindt. Doch ik kan verzekeren , dat ik hier toe zo min gezind ben , als ik zulke uitvindingen noodig hebbe; nade- maal myn Voorraad van Infefcen, dien ik, federt veele jaaren herwaarts, ver- zameld , en waar over ik mvne aanmerkingen en ondervindingen opgetekend heb- * Dit moete ik insgelyks betuigen ; echfer kan ik niet nataaten , hier by te voegen , dat ik deze foort van Kupfen ook op de Sleen- Hinnebeziën- en Koozeflruiken ettetide ge- vonden bebhe. Men ziet ze in zommige jaaren veelvuldig, en wederom in andere jaa- Tcn weinig in getale : doch veelen van dezelven worden nog voor haare verandering net de Eisten van Muggen eii andere Infeiflen belegd, en dus vernield. Ki-KESIANK. 2z 3 3(5(5 TWEEDECLASSE Tar. hebbe, veel te groot is, dan dat ik beducht zonde weezen, denzelren zo ras JtXXV.i. uitgeput te zien. Ook is het groot getal der Infeften -geflachten, die 'er in de waereld zyn, inderdaad zo groot, en oneindig, dat, tot derzelver onderzoe- king , befchry ving en afbeelding , de langde Levenstyd van een Menfch niet toereiken zoude j onderfteld , dat iemand geneigd ware , om enkel door mid- del van eigen ondervinding, gepaard met de onvermoeidfte vlyt, een volko- men en volledig Werk van de Ilillorie der InfeÊlen voor den dag te brengen. Gelyk ik nu eens voor al daar by blyve, dat ik niemand myner Voorgange- ren blindlings nafchryven, maar in alles eerft door myne eigen zinnen over- tuigd wille weezen, eer ik iets voor waar of valfch uitgeeve; zo zal het my ook nooit aan voorbeelden ontbreeken , om myne vlyt te oeffenen , en myne geëerde Lezers met onverdichte Werken der Natuure te onderhouden. En waarlyk, by zulken onuitputtelyken Voorraad, als de Natuur ons ter befchou- winge aan de hand geeft , zou het de allerdomfte zaak weezen, die men zich verbeelden kan , wanneer men het getal der dingen , met welker Onderzoek men buiten dat niet ten einde komen kan , nog door verdichte byvoegzels ver- grooten wilde. Ik hebbe my niet zonder reden zo wydloopigover dit punt be- zig gehouden ; als zynde daar toe aangenoopt , uit hoofde dat my diergelyke gedachten , als of ik een Vriend ware van 't gene de Geleerden muhiplicatmem enthim prater neccffitatcm , (of, het vermenigvuldigen van Wezens zonder nood- zaaklykheid,) noemen, ter ooren gekomen zyn. Aldus, het gene ik ter my. ner verdediginge noodig achtte, voorgefteld hebbende, zal ik nu verder den opmerkzaamen en weecgierigen Lezer van de kennis der Infeften, naar maate van myn Inzicht, trachten te vergenoegen. In tyd van nood hebben de Rupfen der tegenwoordige foorte, welken ik t'huia opkweekte, ook de bladeren van de Wolle -Wilgen voor lief genomen, als ik 'er haar geen ander voeder (naamlyk noch Gras, noch Queebladeren) bygaf*. Ik hebbe dezelven jaarlyks in de maand Mai , en wel reets ter grootte vaneen halven duim, gevonden, waar uit ik terftond by de eerflemaal befluiten kon- de, dat ze nog in den Herffl: van 't jaar te vooren uit het Ei gekroopen moe- flen zyn, en zich den Winter door, gelyk de voorige en andere foorten, ver- borgen gehouden hebben; waar van ik ook naderhand met zekerheid overtuigd ben geworden , en daar omtrent befpeurd hebbe , dat haare Natuur zulks me- de brengt. §• 4- In de eerfle jeugd hebben deze Rupfen eene veel fchooner geele koleur, dan wan- ^ Daar is meererlei voeder , waar van deze foort van Rupfen geen walg heeft : want ilc hebbe waargenomen, dat ze, behalve de voornoemde fpyzen , ook het loof van de Boe- ke- Quetfen- en Appelboomen, als mede de Zuuring enz. niet verfmaaden. Kleemann. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XXXV.*. 167 wanneer ze vohvafTen zyn. Na dat ze, het Voorjaar overleevende, nog eeneTAn. reis of twee, volgens gewoonte, haarehuid afgelegd , en , by goed voeder, haa-^^XXV.J. re hoogfte groote bereikt hebben, zyn die, waar uit de Wyfjes- Vlinders voortkomen, meeftal over de 3 duimen lang; zo als 'er in de i"<= b'ig. onzer rtg. i. Ta/;, eene afgebeeld is ; doch de anderen, of die de Mannetjes -Vlinders ter waereld brengen , blyven gemeenlyk een derde korter. In 't laatft van Jiiny en 't begin van J'uly vindt men ze volkomen volwaiTen , en zommigen reets in Poppen veranderd. Uit de vergelyking dezer beide Tab', tegen elkander kan genoegzaam befpeurd worden, dat deze foort van Rupfen ranker en buigzaa- mer is, dan de voorgaande. De Rups Tab. XXXV. a. is in 't midden van 't lyf dikker dan de anderen;wa3r tegen deze op Tab XXXV. i. van den Kop tot aan de Achterpooten genoegzaam even dik is. De Kop, die aan de eerfle gantfch bruin en écnkoleurig is , vertoont zich aan de laatlle zeer fchoon , O- ranje-geel en aardig getekend. Een breede witte ftreep verdeelt de voorvlak- te, naar de lengte , in twee gelyke deelen ; welke witte Ilreep zich van boven verdeelt, en wederzyds fmal langs den rand van den kop heen loopt ; dezelve is , tot nog grooter cieraad , zo verre hy gaat, aan beide de 2yden zwart be- zoomd , en van onderen , tot in het midden , door een fmal zwart ilreepje verdeeld. De rand van den hals is , aan den kant van den Kop , insgelyks O- ranje-geel geboord, en dit boordzel ziet men weder met een fmal, zwart, en teder ingetand zoompje vercierd. In 't midden van gemelden Zoom ontdekt men daar benevens van boven, aan zommigen dezer Rupfen, een klein zwart kruisje , gelyk het hier in deze Figuur uitgedrukt is. Ter wederzyde van den Kop wordt men een graauwen knop of bult, die van den hals uitfleekt, en wiens middelpunt zwart is , gewaar. De gantfche bovenvlakte van den Kop is met tedere hairtjes begroeid. Vermits 'er nu weinig of niets van deze gemel- de Eigenfchappen aan de voorige Rups te befpeuren is , was ik by den eerften opdag reets in twyffel , of de tegenwoordige Rups met de voorige wel voor cenerlei geflacht te houden zy ? §• 5- OndertufTchen is dit nog op verre na niet alles, 't welk het onderfcheid de- zer beide foorten van Rupfen uitmaakt. Uit myne verdere Befchryving zal de Leezer nog beter ontwaar worden , hoeveelongelykhcid ,in tegenftelling van de gelykheid , dezelven onder elkander hebben. Jk behoefde flechts de befchry- ving van de Eigenfchappen der tegenwoordige foorte te vervolgen , en den Lee- zer op de voorige plaat te rug te wyzen; zo zou ik my der moeite ontheffen, om, het gene ik reets gezegd hebbe, hier weder te herhaalen. Maar, om den Leezer eenige moeite te befpaaren , zal ik overal , alleenlyk met een woord of twee j aantoonen , waar in het onderfcheid tulTchen beide te vinden zy. §. 6. De gantfche Huid der tegenwoordige Rupfe is wel , ge^Jyk die der voorgaan- de, 368 TWEEDECLASSE Tab. de, met een tederen Pels of Vilt bedekt* ; maar in plaats dat de koleiir dezer XXXV,t. Vikhairtjes aan de grootere foort, Tab.XKW.a. bruin is, bevindt men de- zelve aan deze kleiner foort. Tab. XXXV. i». glinflerend geel; doch ze val- len van onderen, wederzyds langs den buik, eenigzins in 't bruine. Tuffchen de korte Vilthainjes ziet men overal veele lange hairen uiiftetken, die van de- zelfde koleur zyn ; het welk wy aan de andere foort ook opgemerkt hebben. Daarentegen ziet men wederom een tamelyk onderfcheid der tekeninge, hier in beflaande; dat men aan de Rups b. niets van een breeden, witten zyde- ftreep ontdekt, waar mede de Kups a. getekend is; want de tegenwoordige heeft alleen wederzyds op ieder Ring een bleek geel, fmal flreepje, dat men van verre naauwlyks bemerkt. In 't kruipen van de Rups b. ziet men in de verdiepingen tuffchen de ringen niet alleen diergelyke fluweel -zwarte reepen, gelyk we aan de Rups a. getoond hebben ; maar de Rups b. heeft nog tot een byzonder cieraad , op de gemelde zwarte reepen, een grooter aantal blaauw- achtig -witte vlakjes , dan de Rups a. Ten minfle zyn 'er in ieder verdieping drie paar van deze vlakjes te tellen, naamlyk een paar boven op den rug, en een paar op ieder zyde. Doch als de Rups flille zit, zyn nog de zwarte ree- pen , noch de daar op ftaande vlakjes te zien. De Pooten onzer tegenwoordi- ge Rupfe zitten in de gewoonlyke orde en getal onder de Ringen , en zyn ge- zamenlyk rood- bruin van koleurf. Voor 't overige heeft dit Rupfen-ge- flacht alle Eigenfchappen (waar onder ik voornaamlyk de t'zamenrolling by eene onverwachte aanraaking, of ook by een fterk gedruis , als een teken van haare tedere gevoeligheid , begrype-l.) met de voorigen gemeen. Echter moe- te ik hier by nog aanmerken , dat deze en de voorige foort de vochtigheid be- minnen , zo dat men ze geduurig frifch water te drinken moete geeven , indien men ze wil opkweeken. S-7. Wat de wyze van haare verandering , de toebereiding van haar Spinzel , des». zelfs gedaante en flolTe betreft, dit alles komt overeen met het gtne ik van de voorige Rups gezegd hebbe. Het eenigfte, waarin het Spinzel of verblyf JTig.i, derPoppe, 3'a/). XXXV. a. van het tegenwoordige, 7'/;^. XX\V. i. /'"r^. 2.on- derfcheiden is , beÜaat hierin , dat hec voorige, (aangezien de evenmaatigheid van * Deze is, wegens zyne tederheid, van den Vilt der grootere foort , op Ttib. XXXV. a. metkeiyk onderfcheiden ; waar benevens hy ook veel zieter voor 't gevoel is , nadeinaal de hairtje» niet zo ftyf zyn, als die van den Vilt der voorige Rupfe. Kleemann. ] De voorfte Pooten vallen nochtans iets meer in 't geelachtig -rood- bruine . en zien 'er te- vens wat hoogkoleuviger uit, dan de overiiien ; het welk men echter van de Pooten derRiip. fe, op Tab. XXXV.a .ifgebeeld, niet zeggen kan ; want die zyn veel zwartachtiger- bruin, dan die der tegenwoordige. Kleemann. 4. Hier onder heeft men insgelyks die Eigenfchap te tellen , dat ze hy eene onverwachte aanraaking dikwerf ook wakker met den Kop van zich flaat, Kleemann. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXKV.b. 31^^ van het daar in beflooten Infeft , ) merkelyk grooter is dan dit, (welk onder- Tab. fcheid in grootte echter alleen daar aan toegefchreeven moet worden, dat hetXXXV.&. kleinere van eene Mannetjes - Rups, en het grootere van eene Wyfjes-Rups vervaardigd is ; ) als ook dat het eene veel donkerer is dan het andere ; van welk laatite men zich de oorzaak ligt verbeelden kan, dewyl naamlyk de beide foorten van Rupfen de hairen van haar lyf 'er onder mengen , waar van hec Spinzel zyne koleur ontvangt. §. 8. De Pop zelve, welker afbeelding wy in de ^'^^ Fig. Tab. b. voor oogen heb- Hg:- 5. ben, is van de Pop Tab a. byna alleen ten aanzien derkoleuren onderfcheiden. Want in plaats dat het gantfche achterdeel der Poppe a. groenachtig is , vale de koleur by de Pop Z». uit het Oker- geele in 't bruine. De Spiegelpunten , waar van men aan de Pop a. geen kentekens befpeurt, zyn hier aan de Pop b. zo veel te duidelyker te zien, als haare huid gladder is. Het voorite deel is zeer donker, rood -bruin van koleur. §■ 9' Wanneer de Poppen dezer foorte 5 weeken lang in haar verblyf verborgen geweefl: , en de Vlinders , die in het Poppevlies zitten , binnen dien tyd tot be- hoorelyke rypheid geraakt zyn , breeken de laatften eindelyk , met infpanning van alle hunne krachten , door die dubbele wooning heen, en komen als nog on- volmaakte en ter vlucht onbekwaame Schepzelen te voorfchyn*. Doch binnen weinig minuten ziet men ze, als wel gevleugelde, en, in hunne foort, volko- men Infeften , hunnen weg door de lucht neemen , ingevalle men ze niet ter rechter tyd daar in verbindere. Daar is ook in deze foort van Vlinders , ge- lyk by de voorigen en veele anderen , een zeer groot onderfcheid te zien , tus- fchen het manlyk en vrouwlyk geflacht, zo in grootte, als in koleur. Aan de Sprieten is ook eenig onderfcheid te befpeuren , nademaal dezelven by de Man- netjes veel breeder en vederachtiger zyn , dan by de Wyfjes. In de 4 ^e Fig. ^S- 4* onzer Tab. hebbe ik een Mannetje , in de 5 '^^ en 6 '^<= Fig. twee Wyfjes , die in ^' '^" ^' koleur onderfcheiden zyn , afgebeeld. g. 10. Dat de gedaante dezer Vlinders, op de tegenwoordige Tah. ontworpen, by- na * Het ;;ene ik hier boven by den Vlinder uit de Pop der grootere foorte van Rupfen, op Taè. XXXV. /». hebbe aangemerkt, is ook op dit geflacht betiekkelyk : dat het naamlyk menigmaal gebeurt, dat deze Poppen overwinteren, en naderhand eerft, in den volgen- den Zomer, met anderen haars gelyken, die maar 5 weeken gelegen hebben, haare in- geflooten Vlinders te voorfchyn laaten komen. Kleemann. ijie Deel. 2de Stuk, Aai 370 TWEEDECLASSE Tfln. ra volkomen gelyk is met de gedaante der Vlinders van de voorlge Tah. en 3iiXXV.&. hunne kolcuren Üechts trapswyze van elkander verfchillen; zal mogelyk devoor- naamfte oorzaak zyn, waarom deze beide geflachten van Inftften zo ligt en zo dikwyls met elkander verwifTeldjOf wel geheel voor eenerlei gehouden wor- den. Ik moete in der waarheid bekennen, dat ik, ten aanzitn der koleurende- zer Vlinders, zelre nog niet recht weete, hoe ik het daar omtrent hebbe ; want onder die genen , welken uit myne Poppen voortkwamen , kreeg ik 'er ee- nigen, welken gantfchlyk geelachtig, anderen die iets bruiner, en wederom anderen, die heel donker bruin, ja eindelyk zommigen, die rood -bruin wa. ren; gelyk het Mannetje {Tah. XXXV. b. Tig. 4. ); weshalve ik deze onder- fcheiden trappen der koleuren, welke enkel fpeelingen der Natuure zyn.inhet afzetten uitgedrukt hebbe, maar my voor 't overige daar mede niet verder zal ophouden. §■ II. /ïj. 4. Het Mannetje lig. 4. Tab. b. is, ten opzichte der koleuren, het fchoonde van alle de Vlinders, die op beide de Plaaten afgebeeld zyn. Zo veel rooder als deszelfs grondverwe is, zo veel fchooner geel zyn ook de breede dwars- flreepen zyner Bovenvleugelen. De buitenrand zyner Ondervleugelen is uitge- rond , geel ■ geboord. De Wyfjes hebben wel even zulke, maar bleekerdwars- llreepen. Van dezen af tot aan 't lid is de grondverwe in 't algemeen iets don- kerer, dan omtrent den buitenrand. Men ziet ook hier, gelyk by de Vlinders' Tab. a. in ieder Bovenvleugel een wit bruin- bezoomd vlakje. Doch ik zal in 't vervolg nog meer foorten* van Nacht -Vlinders te voorfchyn brengen, die even zulke witte vlakjes in de Bovenvleugelen hebben. Het eigenlykfte en dui- delykfte Kenteken, waar aan de Vlinders, die uit de kleiner foort van Rup- {en. Tab. XXXV. ^. voortkomen, van de anderen , 7a/>. XXXV. a. onderfchei- den en gekend konnen worden, beflaat daarin , dat by de eerften de heldere dwarsflreep des Bovenvleugels niet zo na aan den buitenrand ftaat, als by de laatflen*. Buiten dit zou ik zelve niet beters weeten op te geeven. Doch die beide deze foorten nog liever voor eenerleie foort wille houden, dien ftelle ik zulks nogmaals in 2yne keuze. §• 12. * Wat TOorts den Zuiger, waar mctle anders de Vlinders hun voedzelfap uit de bloemen en bladeren ireliken, betreft, dezelve moet ooU aan deze Vlinders zo klein en ingetrokken zyn, als aan de voorige foort; want hoe naauwkeiirig ik 'er ook na gezocht hebbe, is't my echter nooit gelukt denzejven te ontdekken. Doch dat deze Vlinders, die een Zui- ger hebben , met denzelven werkelyk de fappen , tot hun onderhoud , uit de bloemen en bladeren, die ze met dien Zuiger opryten en kwetzen konnen, zuigen, is eene on- loogchenbaare waarheid,- waar van ik door eigen ondervinding verzekerd ben , nadien ik zommige Vlinders het fap uit de bladen hebbe zien zuigen; 't geen ik reets boven J. 13, in de befchryving van Tab. XXXV. a. had moeten melden. Ik hoope deze waarheid nog meer, in myne Byvoef^uls tot de Natuurlyke Hiftorie der Infeólen, te beveiligen; wanneer ik van het maakzel dezer Tonge of des Zuigers eene door 't Microscoop vergroote af- beelding voor 't oog zal brengen. Kleemamn. Classis U BiPiuoNuy^ ?sioctvrjvorip^ TüLJDXS^^ t/tJ.-L. (Jia-Z. "5 CJto.'S. ^. J ^ DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XXXV. J. 371 § 12. Tab. XXXV.J Vermits nu deze Vlinders zich ieverig toeleggen op de voortplanting van hun geflacht , gelyk alle Infeften , en zich terftond , zo dra ze maar konnen vliegen , zoeken te paaren en te vermengen ; zo is 'er ook jaarlyks , omtrent het einde van den Zomer, hun broedzel reets v/eder. Want, op zyn langflS dagen na de vermenging, leggen de Wyfjes hunne Eieren, welke zy gemeen- lyk hier en daar in 't gras verftrooien , zo dat men 'er niet ligt iets van te zien kryge. Dewyl echter myne t'huis opgekweekte Vlinders Eieren gelegd heb- ben , zo kan ik dezelven afbeelden , en vertoone ze ook daarom in de 7 '''= Fig. Fig. 7. onzer Tab. Ze zyn langwerpig -rond en bleek -bruin van koleur. Na 14 da- gen komen de jonge Rupsjes 'er uit te voorfchyn , groeien en voeden zich zo lang, tot dat ze, gelyk boven gezegd is, door de invallende koude, genood- zaakt worden , de Winterkwartieren te betrekken. De grciauive, bruin- gevlakte Rups, met een Staort als een Vifch ^ henevens haar e 'verandering tot in een V^linder. §. I. Onder het getal der Rupfen van eene buitengewoone geflalte, waar van '^rTA», reets eenigen in deze Clafle voorgekomen zyn , behoort ook deze tegen- ^^^ " woordige. Men kan dezelve, doordien het laatlle lid van haar lyf de gedaan- te van een Vifchen - flaart heeft , en verdeeld is , gemaklyk van alle andere foor- ten van Rupfen onderfcheiden. Zonder dit kenteken zou men ze ligt met ee- ne andere, hoewel iets grootere foort, welke eerlang zal volgen, verwiffelen, nademaal zy elkander voor 't overige zeer gelyk zyn. §. ï. Ik hebbe dit Rupfen • geflacht niet alle jaaren konnen vinden , fchoon ik de Pruimen- en Kwetfenboomen , waar aan zy zich gewoonlyk ophouden , wel vly- tig doorzochte*. En dus wordt ook by de Infecten- Verzamelaars onsgemee- ne Duitfche Spreekwoord bewaarheid: dat het alle dagen geen vang-dag rj,*want, het gene men zomwylen in menigte vindt , daar moet men dikwyls naderhand lang • Nog kort geleden heeft een myner foede Vrienden, naamlyk de Er. J.N. iT^rn^r, te Frank, fort aan den Main. wiens Berichten ik fedcit etlyke jaaren tot myn grootfte genoegen nooiï ongegrond bevonden hebbe, my gelieven te verzekeren, dat hy in dit loopende jaar 17Ó6. deze Rups ineen bofch aan een Haageboekcboom gevonden heeft. Klbemann. Aaa 2 37* TWEEDE CLASSE Tab. lang vergeefs naar zoeken: en wederom kan 't gebeuren, dat men veeltydsietg XXXVI. bygeval vindt, het welk men te vooren door geen vlyt en moeite deelachtig konde worden. Vermits zich deze Rups nu op de Pruimen- en Kwetzenboc- men onthoudt, is ligt te denken, dat ze ook de bladeren dezer bcomen tot voedzel gebruike. Ik hebbe altans dezelven daar mede gevoerd en opgekweekt. 5- 3- Deze foort van Rupfen behoort ook onder die genen , welken den Winter over in 't leven blyven , gemerkt de Eieren , daar ze uit voortkomen , in den Herffl: door de Wyfjes- Vlinders gelegd en enkelvoudig aan de bladeren ver- flrooid worden. De jonge Rupsjes , die niet lang daar na uitkomen, geneeren zich met het gemelde voedzel, en groeien zo lang tot dat de bladeren afval- len; waar na zy zich, zo wt'1 wegens de koude, als uit gebrek van fpyze ver- bergen, indien ze maar ergens een bekwaam fchuilplaatsjekonnen vinden: doch in 't Voorjaar is deze foort mede onder de eerften , die men op de zo even uitgebotte boomen ontdekt, hoewel ze dan nog zeer klein, en bygevolg zeer bezwaarlyk te vinden zyn. Van haare geboorte af aan zyn deze Ru'^sjesafch- graauw, en ze veranderen, by haare verfcheiden vervelling, zeer weinig, ten aanzien der grondverwe. Met de laatfte huid erlangt dit gellacht zynefchoon- fte cieraaden, en ze bereiken eindelyk eene aanzienlyke grootte; vermits vee» len van dezelven, en inzonderheid de Wyfjes, by de 3 duimen lang worden. Echter gaat haar wasdom wat langkzaam voort , 't geen meeflal by de fchoone Rupfen, van eene byzondere geflake, plaats heeft. §• 4- ^>g. I. De I **« fig. onzer Tab. vertoont ons eene der volmaakften dezer foorte , aan welke wy alle, zo wel de algemeene, als byzondere Kigenfchappen , onder- fcheidenlyk konnen befchouwen. Ze is niet zo rond van lyf , als andere foor- ten , maar veel meer vlak over den rug verwulfd, en van onderen volkomen plat. De Ringen of Leden van haar lyf zyn niet zeer diep ingekorven, doch echter duidelyk te bemerken. Dewyl ieder ring van boven op den rug nog 4 of 5 dwarsvouwen of plooien heeft, ziet 'er het gantfche lyf rimpelig uit. De reden, waarom ik deie Rups met een Staart als een Fifch omfchryve, hebbe ik boven, §. r. reets gemeld; dewyl naamlyk haar achterfte lid in de gedaante van een Vifchen - ftaart gevormd en verdeeld is. Maar wanneer men de Rups omkeert en op den rug legt, blykt het, dat deze Vifchen - ftaart niet anders is, dan de Nafchuivers, welken hier aan de tegenwoordige Rups, gelyk ook alle de overige Pooten gezamenlyk, zeer kort zyn, en eenigxins verder van el- kander ftaan, dan by de andere foorten. Tot deze uiterlyke vorming der ge- daante van een Vifchen - ftaart , doet ook veel toe, dat deze Nafchuivers met korte hairen bezet, en deswegen breeder fchynen,dan ze inderdaad zyn. Van boven op het middeavan het laatfte lid ftaat een ronde knop, wiens boven- vlak» BEU N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXXVI. 373 vlakte met twee zwarte halve cirkels , welker einden niet volkomen aan elkan- tab. der reiken, omringd is. Alle de overige Leden of Ringen zyn wederzydsmet XXXVIt een ronden knop of wrat voorzien. Voor aan den hals zyn deze wratten met lange, rechtopftaande , zwarte hairen begroeid. Daar nevens ftaat aan beide de zyden van den hals een breed bosje hairen , waar door de Rups eene zeer buitengemeene gedaante krygt , en als met groote ooren begaafd fchynt te wee- zen. Diergelyke hairbosjes , die echter wat kleiner zyn , ziet men ter weder* zyde langs den gantfchen rand des buiks; welke hairen ook te wegen brengen, dat de Rups veel breeder en platter fchynCjdan -ze werkelyk is. De koleurvan alle deze hairen is helder bruinachtig. De Kop onzer Rupfe is middelmaatig groot, helder -bruin van koleur, met even zulke hairen, als het lyf, bezet, en van vooren, naar de lengte, met donkere ftreepen vercierd. §. 5. Betreffende de overige cieraaden en tekeningen dezer Rupfe , dezelven zyn uit de afgezette Figuur wel het beft te ontdekken ; echter zal ik 'er het voor- naamfte met weinig woorden van aanduiden , zo als ik het naamlyk aan de meeflen dezer foorte waargenomen hebbe. De grondverwe haarer huid is ge- meenhk bleek -roodachtig -bruin , doch boven op den rug altoos iets donke- rer, dan op de zyden. Over de vouwen of rimpels van den rug loopen,inde lengte , fchoone helder - blaauwe flreepen en punten , tulTchen welken echter nog zeer veele tedere, zv/arte flippen flaan. Van de vier Ringen, welken op de ilompe Buikpooten ruften , ziet men de eerfle en de beide laatften met ee- ne groote donker -bruine vlak vercierd. De Hals heeft van boven in 't mid- den twee donkere flreepen in de lengte; en de hier op volgende ring een don- ker-bruinen dwarsftreep, waar in twee groote helder -blaauwe punten gezien worden. De gantfche huid is overal met zeer korte en tedere hairtjes bezet. De Pooten zyn gezan>enlyk bruin, en flaan in de gewoonlyke orde; doch men krygt dezelven , uithoofde van de veelvuldige hairen, waar mede de beide zyden des buiks geboord zyn, byna niet te zien. §.6. Deze Rupfen zyn zeer langkzaam in 't kruipen. Wanneer ze zich voor een tyd zat gegceten hebben, verlaaten ze altoos de bladeren, en ze zitten dan , uitgeftrekt, aan een tak, waaraan ze zich ftil en onbeweegelyk houden, tot dat de genuttigde fpyze verteerd is, en zy weder nieuwen eetlufl krygen. De- wyl ze nu liefft aan de bo^entle takjes zitten, en daar benevens eene gelyke ko- leur hebben met de fchorfe des booms, zo vallen zy den genen, die ze zoekt, niet ligt in de oogen, en ze zyn des te bezwaarlyker te vinden; te meer, de- wyl 'er doorgaans maar ééne, of ten minfle zeer weinige, op één boom ge- vonden worden. Aaaa S-7' 574 TWEEDECLASSE Tab. S- 7- XXXVI. Na dat ze zich volkomen gemeft, en de uiterfle grootte verkreegen heb- ben , bereiden zy zich ten laatfte, gelyk alle andere foorten van Rupfen, ter veranderinge. Na gehouden vaftendagen, en genoegzaame zuivering der on- reinigheid des lichaams , zoeken zy naar eene plaaats , die voor den regen be- dekt is. Deze nu neemen zy of onder een grooten tak van den boom , of aan den naaften wand, of ook wel in een gat of holligheid van den flam. Een diergelyk verblyf gevonden hebbende, beginnen ze zich in te fpinnen:zy trek- ken dit Spinzel, in de gedaante van een witten draad, uit haaren bek, en wee- ren dien draad zo behendig en ordenlyk te weeven, dat 'er in korten tyd een lig. 1. diergelyk graauwachtig wit verblyf uit ontflaa, gelyk wy in de 2^^ Fig. onzer Tab. voor oogen hebben. Schoon nu dit Spinzel, of deze behuizing, tamelyk dik zy , bevindt men het echter op het gevoel zeer leenig. Men ziet 'er van buiten veele geelachtige vlakken in, van eene kalkachtige floffe, die, wanneer men het Spinzel te zamen drukt of kneull , als eene ligte ftof wegfluiven. §. 8. De Rups blyft in dit Spinzel vervolgens nog een paar dagen onveranderd liggen: doch alsdan de Rupfen -huid afgeflrookt hebbende, komt 'er de Pop Fig. 3. uit voort, zo als die in de 3''= Fig. naauwkeurig afgebeeld is. Het voorde deel van dezelve is dof- zwart, en het achterfte deel donker- bruin. Het laatflelid heeft geen flaartpunt, maar is gantfch rond en flomp, VVanneer men het Spin- zel, waarin de Pop verborgen ligt, opent, ziet zy 'er uit, als of ze met wit ftof of meel beftrooid ware , en de rechte eigenlyke koleur van 't Poppevlies wordt niet gezien > dan na dat men het gemelde ftof 'er afgeveegd hebbe. §• 9' Na dat de Poppen derer foorte omtrent i8 of 2o dagen in haare behuizing gelegen hebben , komen 'er de Vlinders uit; ze breeken door het Spinzel heen , en zetten zich zo lang buiten op het zelve, tot dat hunne Vleugels geheel vol- wafTen zyn. De geboorte dezer fchoone Nacht- Vlinders gebeurt doorgaans inde Hooimaand. Hunne eerfte verrichting is, gelyk die van alle Vlinders , hunne pooging in 't werk te flellen om hun geflacht voort teplanten. De Wyf- jes, die vervolgens door de Mannetjes bevrucht zyn, leggen , weinig dagen na de vermenging, hunne Eieren, welke kogelrond en witachtig-graauw vanko- tig. 6. leur zyn , gelyk de 6 '''= Fig. onzer Tab. aantoont. §. 10. Onder deze Vlinders is een groot onderfcheid tufichen het Manlyk- en Vrouwlyk - geflacht , zo als de beide Figuuren onzer Tab. , waar op dezelven af- CT.AS.m KFAPJUONVyLNoCTURNOKU^^ Jl: :f:Aólèl i.cd^t DER N A C II T- V L I N D E R S. Tab. XXXVI. 375 afgebeeld zyn, uitwyzen. Het Mannetje, in de 4''^ Fig. ontworpen, is met t^^b. breede,kortcenvedervormige Sprieten, en met een rank Achterlyf, aan 't einde XXXVI. verdeeld, voorzien. Waar tegen het Wyfje, in de 5 '^^ Fig vertoond, lange, fïj. 4. fmalle en hairvormige Sprieten, benevens een dik Achterlyf heeft , dat op het einde rond toegeflompt is. Voor 't ovei ige zyn ze elkander tamelyk gelyk , behalve dat de koleur van 't Wyfje gemeenlyk iets hooger (of rooder) is, dan die van 't Mannetje. Wyders zal men , uit het gene ik van elk in 't byzonder verder melden zal, nog het een en ander, dat een gering onder fcheid tuflchen beide de geflachten uitmaakt , konnen opmerken. §. ir. De koleiir der Ondervleugelen is by't Mannetje (Fig. 4.) boog vleefchver- wig, en valt eenigzins in 't Oranje -geel. De buitenrand is rcgelmaatig uitge- rond , en met twee evenwydige donkere linitn aardig geboord. Midden in ie- der Vleugel ziet men eene korte donkere dwarslinie, van welke tot aan 't lid de grondverwe iets roodachtiger is. De koleur van 't Achterlyf komt overeen naet die der Ondervleugelen. §. 12. De Bovenvleugels en 't Voorly f hebben eene recht fchoone, hoogOranje- geele koleur. Aan de eerlten is , zo wel de uitgeronde buiten- als de achter- lle rand, vleefch verwig geboord ; doch het laatlle is vanvooren met eenfmal* len vleefchverwigen kraag voorzien. Dwars door ieder Boven vleugel loopen twee donker -bruine liniün, van welken de gene, die 't naafte aan 't lid is, niet geheel tot aan den achterrand reikt. Tuffchen deze beide dwarslinicn ziet men een wit vlakje, in de gedaante van een hartje, het welk donker- bruin bezoomd is. Naar den buitenrand toe wordt men hier nog wel eenige golfswyze loopen- de dwarsliniën gewaar; maar dezelven zyn zeer bleek, en genoegzaam uit de allertederfte puntjes te zamengefteld. De Kop is eenigzins rooder, dan Oran- je -geel , doch de Sprieten vallen in 't bruinachtige. Onder de Sprieten zitten, volgens gewoonte, de Oogen , die by dezen Vlinder zwart zyn. Voor aan 't midden van den kop zit een fpits uitfteekzel , gelyk een fnavel, het welk ech- ter niet anders is dan de Scheede van den Zuiger. Doch deze is aan den te- genwoordigen Vlinder zo kort, dat hy naauwlyks te vinden zy. S- 13. Laat 'ons nu ook het Wyfje van onzen Vlinder eens befchouwen. Ik hebbe het zelve in de s'^^ Fig. zittende afgebeeld. De Oranje -geele koleur daar aan Fi>. 5) is, als boven gezegd is , nog veel fchooner , dan aan 't Mannetje. De uitge- ronde buitenrand der Bovenvleugelen is donker - bruin geboord. Na eene bree- de tuflchenruimte volgt 'er nog eene andere, golfswyze loopende, donkere dwarslinie; waar boven ook de reetsgemelde twee donkere dwarsliniën, gelyk 376 TWEEDE CLASSE Tab. aan het Mannetje waargenomen is , gezien worden. De groote ruimte tuflchen XXXVI. degolfswyze linie en die gene, welke naad aan 't lid gezien wordt, is zeer hoog - Oranje - geel , of vuurverwig. Ook is 'er in 't midden des Vleugels een diergelyk wit vlakje, gelyk aan den Vlinder, Fig. 4. behalve dat het hier niet 20 zeer de gedaante van een hartje , als wel die van een half maantje heeft. §. 14. De Sprieten, welken, als gezegd is, wel zeer dun en hairvormig zyn, heb- ben echter veele, buitengemeen tedere en korte dwars -vezeltjes. De koleur van 't Voorlyf, der Pooten , en van 't Achterlyf heeft hier by het Wyfjemeer overeenkomll met de Boven- dan met de Ondervleugelen. Deze laatflen, die in onze Figuur onzichcbaar zyn , hebben byna dezelfde koleur als die van 't Man- netje ; daar is ten minfle weinig onderfcheid tuflchen beiden. De graauwe Borstel-Rups, henevens haan t in t % I. verandering tot in een Vlinder. Tab . 'T Toe veelerleie foorten van hairige Rupfen 'er ook gevonden worden , de ee- XXXVII. JTl ne is echter altoos fchooner dan de andere. Ik rekene het tegenwoordig gedacht onder de fchoonflen ; alhoewel het, by ons in Duitfchland, niet zeer zeldzaam zy. Men vindt diergelyke Rupfen in de maanden Ma'i en Jz/jjy reets volwafTen op de zogenaamde Wolle- Wilgen, met welker bladeren zy zich voe- den *. Al wie dienvolgens een weinig moeite wil neemen , zal ze zelden ver- geefs zoeken. Van de Eieren, waar uit ze voortkomen, zal ik hier onder wat omftandiger fpreeken; en 'er tegenwoordig alleen van zeggen, dat ze door de Vlinders in den Herffl: gelegd worden; dat de jonge Rupsjes 'er nog in dien zelfden Herffl; uitkruipen, zich by invallende koude verbergen, en eindelyk in 't volgende Voorjaar weder te voorfchyn komen. Doch voor dat deze Rup- fen de winterkwartieren betrekken , vervviflTelen zy ten minflie tweemaal van huid, • In het jaar 1763 wierd my eene diergelyke BordelRups, die byna volwafTen , en niet graauw, maar volkomen zwart was, gebragt, met een bygevoegd bericht, dat men ze in 't Woud aan een Eikeboom gevonden had. Ik hield dezelve, wegens haare gelykheid met de tegenwoordige, voor eenerlei Schepzel. Maar dewyl ze niet meer at, en haar leven voor de verandering verloor; kan ik met geen zekerheid zeggen, of ze de bladeren van den Eikeboom gegeeten hebbe ; echter moete ik hier by nog aanmerken, dat ik ze in 't Voorjaar niet alleen op de Wolle- Wilgen , maar ook op de Roozenftruiken , Kwetrenboo- men, en andere boouigewaüen meer, gevonden, en met derzelvtr bladeren gevoerdhebbe. K L E E M A N M . DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXXVIf. 377 huid, geraaken tot die grootte, en verkrygen zodanig eene geflalte, als deXy^B, i'''^ Fig. onzer Tab. aantoont. Dus zyn ze, reets in haare eerfte jeugd, ge-XXXVJJ, maklyk te kennen, en van de volwafTen, uitgezonderd in grootte, weinig vtx-Fig. i. fchillende. Het voornaamfte onderfcheid beftaat daarin , dat 'er maar twee van de vyf op den rug ftaande Borlbels , en wel de twee voorften , van boven zwart bezoomd, en de overigen gantfch geelachtig - wit z^n. Ook befpeurt men \'oor aan den Kop van de jonge Rupsjes dezer foorte twee paar hairjge fpitzen of hoornen; waar tegen de ouden 'er maar écnpaar hebben. Wanneer nu on- ze Rupfen in 't Voorjaar uit haare fchuilhoeken voor den dag komen, zyn ze geen zier grooter, dan ze eenige maanden te vooren waren, toen ze zich ver> borgen hadden. Zy worden met haare Winter ■ huid nog wel een weinig groo- ter, na dat ze in 't Voorjaar weder frifch voedzel gekrecgen hebben; maar als ze kort daar na die huid afgelegd hebben , geraaken ze allengskens , inzonder- heid met de laatfte , tot die volkomen fchoonheid en grootte, ( zynde omtrent _. 2 duim in de lengte) gelyk ze in de 2^^' en 3'^^ f/j. onzer Tab. te zien zyn. crfj*' §. 2. Vermits 'er tot hier toe nog zeer veele foorten van Rupfen overig zyn , wel- ken geen eigen Naam hebben , waar door ze van elkander te onderfcheiden zyn , oordeele ik my , zo wel als andere Infeiilen-Befchryvcrs, bevoegd, dezelven naar myn goeddunken te benoemen , en een naam voor haar uit te denken. Derhalve noemeik die gedachten van Rupfen, die, gelyk de tegenwoordige, met hairen vercierd zyn, de Borftel- Rupfen. De hairbosjes immers , die op den rug flaan , gelyken zo net naar een met konfl en oplettendheid gemaakt Tan- deborflekje, als men zou konnen wenfchen. Aangezien nu hierin het voor- naamlle Kenteken dezer foorien van Rupfen beftaat , zo zal ook de naam , dien ik 'er aan geeve , niemand, zo ik vertrouwe, ongerymd voorkomen. Doch op dat men deze tegenwoordige foort van andere Borftel- Rupjen onderfcheiden Ironne, hebbe ik haar , uit hoofde van haare graauwe koleur, den Bynaamvaa de graamixie Corftel- Rups gegseven-y gelyk ik de volgende, op Tab. XXXVllI. afgebeeld, de geele Bnftel-Rups noeme. s. 3. Dit algemecne vooraf gemeld hebbende, zal ik nu voorts overgaan tot de Befchryving onzer graauwe Borftel -Rupfe, en wel met de i''-^ Fig. van Tab. ^'S- ^i XXXVII een begin maaken. Deze R.ups is overal met geelachtig graauwe hairen begroeid, welke hairen ook by zommigen gantfch graauw bevonden wor- den, en byna eenerleie koleur hebben met de donker -graauwe grondverwe der huid. Ter zyden van den Kop, aan den Hals, ftaan twee zwarte fpitstoeloo- pende hair- bosjes , die, als een paar hoornen, voorwaarts uitfteeken. Naden derden Ring, van den Kop af te rekenen, volgen 5 Ringen, die ieder boven op den rug een vierkant, van boven afgeftompt, hair - bosje hebben j waarom jjle Deel. %de Stuk. Bbb ik , 378 TWEEDE CLASSE Tah. ik, als gezegd is, deze Rups de Borftel-Rups noeme. Het voorfle dezer XXXVII. hair- bosjes is het hoogfle en dikfle, daar op volgt 'er een iets kleiner, en zo voorts weder een kleiner , tot het laatile toe. De beide zyden dezer bosjes zyn wit , doch boven zyn ze van achteren en van vooren zwart. Op het laat- ile bosje volgen twee Ringen, ieder met een Oranje -geel knopje voorzien, hec welk de Rups beurtswyze intrekken en uitfchuiven kan. De allerlaatfle ring is met een langen Staart , uit lly ve , zwarte hairen te zamengefleld , en fchuins naar achteren opwaarts ftaande , vercierd. leder lid, buiten den hals, heeft wederzyds twee of drie zwarte knopjes, rondsom dewelken lange, heldere hai- ren (laan. Van onderen langs den buik ziet men zes of zeven Oranje -geele punten , die in eene evenredige linie flaan. De Pooten , die in hun gewoon- lyk aantal bevonden worden, zyn gezamenlyk geelachtig -graauw, en de on- dervlakte van den buik is met Oranje - geele vlakjes befprenkeld. §■ 4. Deze Rups is langkzaam in 't kruipen , waar by ze den kop altoos zeer laag houdt. Wanneer ze flille zit en haar iets nadert, dat haar verdacht voorkomt, maakt ze een hoogen bochel, doordien ze dtn Kop nederv/aarts trekt, en de Fig. 3. voorfle en middelfte leden des lyfs om hoog heft; welke geflalte ik in des'' ^'S' dezer Tab. nagebootfl hebbe. Deze kromming van 't lyf veroorzaakt dan, dat zich de Borflels op den rug, meer dan gewoonlyk, van elkander verwyderen, en zy daar door eene kluchtige geflalte kryge. Doch indien ze werkelyk aan- geraakt wordt, rolt ze zich, volgens de gewoonte der meefle hairige Rupfen, te zamen, en valt voorbedachtlyk ter aarde; en daar ze valt, blyft ze ook zo lang zonder eenige beweeging liggen, tot dat ze befpeurt, dat het weder vei- lig op den weg zy; of, op dat ik my meer naar de kunft uitdrukke, tot dat de onaangenaame bevinding , welke in haar lichaam , door de aanraaking van een ander lichaam, ontllaan is, weder ten eenemaale verdweenen zy. Ais de tyd haarer veranderinge nadert , begeeft ze zich onder de befchaduwde takken der heggen en bofchen , en overfpint zich eerll met een zeer ruim , graauw Weef- zel, daar ze weinig hairen onder mengt. Dit ruime Spinzel dient haar alleen voor eene foort van Hangmat; want binnen in hetzelve vervaardigt zevorders eene zeer digte en eiervormige behuizing , welke , wegens de hairen van haar lyf, die zy 'er allen invlecht , gelyk een zagt Vilt in 't betaflen , en bruinach- Fig. 4. tig van koleur is. De af beelding van dit dubbel Spinzel is in de 4'^^l''ig. te zien. §• 5- Wanneer nu de Rups een paar dagen in haar nieuw vervaardigd dubbel Spin- zel gelegen heeft, flrookt zy haare kaale en ondertuffchen rimpelig geworden Rupfen -huid af. Hier op komt ze als eene blinkende zwarte Pop daar uic Kj. 5. voort, zo als de 5''' Fig. onzer Tab. vertoont. Deze Pop is van vooren tot achteren, over den rug, met rood -bruine hairen begroeid, en aan 't laatfte lid DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. 'KXXVIL 379 lid met een lang flaartpunt voorzien. De Vlinder , onder dit Masker verbor- Tab. gen , wordt , binnen drie of vier weeken , na?,r maate der geflekenifle des XXXVII. weers, tydig ter geboorte. Nu had ik uit eene Rups van zulk eene zonderlin- ge gedaante, wel een veel prachtiger Vlinder verwacht, dan 'er te voorfchyn kwam; maar na dat ik denzelven bekomen , en,by deeerftebefchouwing, be- fpeurd had, dat hy even zo van koleur ware, als de Rups van te vooren ge-' weeft was , behaagde hy my echter des te meer ; nadien het iets raars is , dat de Vlinder dezelfde koleur heeft als de Rups, waaruit hy voortkomt; waar van ik in de derde ClaiTe dezer Nacht -Vlinders breeder fpreeken zal. Wy zien dan, dat onze Vlinder, wiens afbeeldzel ons in de 6 '^ en 7'*'= Fig. onder 't ^'S' *• oog komt, eene graauwe grond ver we heeft, met veel opgeworpen punten be- ^" ^' fprenkeld is , en in dczelven , op de Bovenvleugelen en 't V^oorlyf , verfcheiden witte , zwarte en Oranje geele tekeningen draagt. De dikte van 't Achterlyf is by deze Vogels het eeniglle kenmerk , waar door het Manlyk en Vrouwlyk geflacht van elkander onderfcheiden kan worden. Dus is in de 6'^^ ^'tg., uit hoofde van het dikke Achterlyf, het Wyfje ligt te kennen ; als zynde het een algemeene en dikmaals herhaalde Regpl, dat de Wyfjes der Nacht -Vlinders een dikker Achterlyf hebben, dan de IMannetjes. Doch laat ons deze Figuur nog wat naauwkeuriger befchouwen. De graauwe grondverwe der Bovenvleu- gelen is iets donkerer, dan de koleur der overige deelen ; want deze laatfte valt eenigzins in 't helder -bruine. Boven op den rug van 't Voorlyf ziet men een paar fpitze uitfteekzels van zwart vederftof, die aan de voorzyde met twee Oranje -geele vlakjes vercierd zyn. De tekeningen van de Bovenvleugelen be- ftaan voornaamlyk in de volgende. Midden in den Vleugel , doch kort aan den voorften rand, ftaat een byna driehoekig witachtig vlakje, waarin twee zwarte puntjes gezien worden. Wat meer naar den buitenften uitgeronden rand des Vleugels , loopt 'er eene zwarte linie overdwars , en naaft daaraan een Oranje- geel ftreepje. Nog nader aan den buitenrand vertoont zich een gantfch bleek, en naar de binnenzyde zwart geboord dwarsftreepje. De buitenrand zelve is met zo veele donker • graauwe vlakjes getekend, als 'er rondjes aan geteld wor- den. Nu ftaan ons verder nog na te gaan de tekeningen, die tufTchen het ge- melde driehoekig vlakje en het lid gezien worden. Eerft komt ons voor een kromme, witte, en naad dien een zwarte dwarsftreep, aan 't einde van wel- ken, naar den kant des Ondervleugels, een Oranje -geel vlakje ftaat. Daarop vertoont zich, na eene breede graauwe tulTchenruimte, nog een diergel yk Oran- je- geel vlakje in een witachtigen grond. Doch het lid zelve is weder met een zwart ftreepje vercierd. Tot dus verre van de koleuren onzes Vlinders. §. ö. De Sprieten van dezen Vogel zyn zeer dun , zonder V^edervezelen , en aan beide de geflachten eveneens. Uit de 7''- Fig. is af te neemen, hoe deze foort van Vlinders in 't zitten haare twee lange en hairige Voorpooten recht voor- v/aarts uitfteekt, en ter zelver tyd de Sprieten naar achteren langs het lyf legt. Bbb 2 De 380 TWEEDECLASSE Tab. De overige twee paar Pooten zyn even zo hairig , als de voorflcn. Het Wyf- XXXvii.je legt, ongeveer agt dagen na de vermenging met het jNIannetje , zyne Eieren aan de WoUe- Wilgen, en wel digt aan elkander, overtrekt derzelver boven- vlakte met bruine hairen van het onderdeel van het lyf: doch onder deze hai- ren zyn deze Eieren witachtig; welk onderfcheid in beide de afgezette Figuu- Flg. 8. j.gjj g^ gjj y düidelyk kan gezien worden. De gcele Borstel-Rups, , benevens haar e verandering tot in een Vlinder. §. I. Tab. T^eze foort van Borflel-Rupfen vindt men, in den Zomer en in denlIerfH;, xxxvii . j^^ enkelvoudig aan de Peereboomen; mitsgaders zomwylen, hoewel zelden, aan de Appel- en Kwetzenboomen. De bladeren der Peereboomen zyn ook, naar ik befpeurd hebbe, haar aangenaamfle voedzel. Deze Rups is, van haa- re eerfle jeugd af, door alle vervelling'en heen, geel, en altoos van gedaante, Ftg. I. gelyk ze in de i "^ Ftg- onzer Tab. afgebeeld gezien wordt , welke Figuur eene volwafTen Rups van deze foort vertoont; waar by ik nogtans moete aanmerken, dat men 'er zomwylen nog grooter en fchooner onder vindt. De allergroot- ften worden echter zeldzaam boven i § duim lang. Haare koleur is zwavel- geel. De Kop, die wat diep onder den hals zit, is nog hoog-geeler en blin- kender, dan het overige lyf, en daar by tamelyk groot*, leder lid of ring van 't lyf, waar van ik den Kop alleen uitzondere, is op ieder zyde met een ver- heven ronden knop voorzien. De 4**% s''^, 6'''^ en 7^*= Riiig, van den Kop af, hebben eene diergelyke borflel, of afgeflompt hair- bosje, gelyk wy aan de voorige Rups van 2'ab. XXXVÜ. gezien hebben. Doch de borflels zyn by deze foort geel, zo als de ginifche huid. De inkervingen of verdiepingen der ringen tullchen de gemelde vier hair-bosjes zyn fluweel -zwart, welke zwartig- heid wederzyds fpits toeloopt. De overige verdiepingen zyn ook wel zwart , maar men krygt er niets van te zien, ten zy de Rups flerk uitgeftrekt is. Van den zevenden ring af verminderen de overige vier allengskens in dikte. Het laatfte lid heeft een langen en dunnen hairigen fl;aart,die roozen -rood van ko- leur is, en n;.ar achteren fchuins opwaarts uitfheekt. De drie ringen , tufTchen dezen (taarten het laatfte hair- bosje, hebben elk, ter wederzyde, een kort d.varsftrcepje. Ook ziet men zomwylen twee diergelyke ftreepjes op ieder ring onder den anderen. De gantfche huid van 't lyf is, tot aan den kop, alom met * Deze hoog.geele koietir van den Kop valt by zommigen dezer Rupfe in 't groene. Voor 'i overige is haar groote Kop van onderen veel breeder , Jan van boven. C'JLASSIS II FaFILIO]\V^\ A^CTïTRjVORJI^Y CTiq A . TiLXXXVIÏ ^ 2dÉX5üMZr lt7:JL,i>i fi-jü c-7cxr DER N A C II T-V L I N D E R S. Tal. XXXVIII. ^ti met geele en graauwe hairen dim begroeid. De Pooten zyn insgelyks geel van tao. kukur*,- maar de onderzyde des Buiks is gantfch zwart. x.'ixvur. §.2. Deze Rups mar;kt, voor haare verandering in eene Pop, een diergelyk ruim en graau'v Weefze! , gelyk de voorgaande, alleen met ditonderfcheidjdathet zelve l'.irond is. Onder dit Weef/.el mengt zy de langde hairen van haar lyf ; en ze befluit zich vervolgens in een naamver en digter Spinzel, dat van wegen de geele hairen, die zy 'er in weeft, geel van koleur, en tamelyk digt wordt. Men kan, door het befchouwen der af beeldinge in de 2''^ Fig. een bekwaam ^'ff-*' denkbeeld van dit dubbel Spinzel vormen. De Pop, waar in de Rups bin- nen haar Spinzel, na een paar dagen, verandert , ziet 'er aardig en zonderling uit, gelyk de 3 '^'^ F'^g. aantoont Haar voorfle deel is donker -roodachtig- /''^- 3- zwart, en het achterfie helder rood bruin. De inkervingen der leden zyn met geele llreepjes vercierd Boven op het lyf, midden over den rug, ftaat eene digte rei korte en llyve hairen, die bruin van koleur zyn, en 'er uitzien als of haare punten afgezengd waren. Het laatfto lid heeft een flaartpunt. Deze Poppen zyn by my altoos dun Winter over blyven liggen, en ik hebbe 'er de Vlinders eerll in de ma;,nd Mai uit zien komen. §. 3- De koleur dezer Vlinders is niet zeer fraai, ook hebben de tekeningen niet veel te beduiden, alhoewel ze zeer ordenlyk en regelmaatig zyn. De 4'^^ Fig.^'S'*' op Tab. XXXVill. vertoont het Wyije vliegende, en deszelfs dikke Achterlyf is wederom het Kenteken , waar door het van 't Mannetje onderfcheiden kan worden. De Sprieten zyn aan beide de geOachten eveneens, en zeer dun of hairachtig. De Bovenvleugels, waarin de meefte cieraaden gevonden wor- den, hebben geene byzondere grondverwe; als zynde naamlyk graauwachtig. wit, gelyk de gantfche Vlinder over 't geheel gecoleurd is. Dwars door de- zelven loopen eenige bruine golfs- en zaagswyze liniën, doorgaans drie of vier in getale. De buitenrand der Boven- en Ondervleugelen is met zwart - bruine punten vercierd. De koleur van 't Achterlyf vak eenigzins in 't geele. Aan het Mannetje, in de 5 J^ Fig. afgebeeld, is op te merken, dat deze foort van/iv. j. Vlinders, even als de voorgaande , de Voorpooten in 't zitten recht voorwaarts uititeekt, en de Sprieten rugwaards legt. De 6 Pooten zyn alle met hairige vezelen digt overtoogen. In de ó'-'"' Fig. hebbe ik ook de lueren, welken van Fig s. deze Vlinders gelegdVorden , en waar uit de Rtipfen weder voortkomen, af- ge- ♦ Men vindt editer by eenigen dezer Riipfen, dat die geele koleur der Pooten na 't groene oveiheltjen door de zwarte oadervlaKtc van den Buik loopt gemeenlyk eene helder -geel- achüge, fiiialle Unie. - KLEEM.iUN. Bbb 3 S82 TWEEDECLASSE Tab. gebeeld. Dezelven zyn rond van gedaante, helder- bruin van koleur, en heb- xsxvui. j^gj, jgjjgj. ggj-, ingedrukt puntje. De gramiwe met roode Knoppen ver der de Borstel-Rups, henevens haore zonderlinge verandering tot in een Worm-V'linder. §. I. Tab- "TXeze fraaie en zeer fchoone Borflel -Rups wordt jaarlyks in y««3',ookzom« XXXIX. JL/ ^vylen in July, aan de Pruimen- en Kwetfenboomen , welker bladeren haa- refpyzezyn, doch meefl enkelvoudig, gevonden. Jn haare eerlle jeugd lee- ven ze, aangezien het Wyfje de Eieren kort byeen legt, wel gezellig; maar, wanneer ze eene reis of twee verveld hebben , en een weinig grooter geworden zyn , verwyderen zy zich dermaaten van elkander, dat men 'er naderhand naauwlyks twee byeen vinden zal. J. 2. Ik had deze foort wel drie jaaren achtereen opgekweekt, en zo gelukkig als ik telkens was , van ze ter veranderinge te brengen , zo weinig wierd myn wenfch vervuld , om 'er het Manlyk geflacht van te behouden ; het welk my fchier had doen twyffelen , en bewoogcn , om met anderen te denken , dat 'er eene foort van Hermaphroditen , of Man - Wyfjes , moefl weezen , en dat deze daar onder behoorde ; byaldien ik vervolgens door de Oranje • geele Borftel-Rups, op Tab. XL. voorkomende , en derzelver verandering , niet in myne eerfle ge- dachten beveiligd ware gev/orden *. §• 3- * De Heer RSfel is nog meer van dit ongegrond gevoelen, dat deze foort van Rupfen mogc- lyk eene foort van Hermapbroditen moell weezen, afgeweeken , toen liy eindelyk, na v^-r. loop van cenige jaaren, zo gelukkig wierd , dat hiy.in de maantien \M\juny en july ,on- der deze foorten van lUipfcn.ock liet Manlyk geflacht ontdekte, en naderhand, uit der- zelver Poppen, den Manlyken Vlinder verkreeg, welken hy in zyn navolgende lil'ie Deel, benevens de Rups, op Tab. XIII. afaebeeld en befchreeven heeft Doch Mcjuifer Merian heeft deze zonderlinge foort van Rupfen ook reets in haar Werk van Uitheem- fche Infecleiïop do 8411e 7ab. en wel de Manlyke en Vrouwlyke foorten , afgebeeld voor 't oog gebragt ; met bericht, dat zy dezciven met de bladeren van de z'.varte Heide-15e- ziën , of zogenaamde Blaauw- Belfen (_Myniltns baccis nigris), en met de bladeren van Slee-pruimen gevoerd heeft. Men zie haar Werk , naar den Hollandfchen Druk in fo- lio, pag. 43. Ik hebbe dit Rupfen -gellacht, zo wel de Manneijes als de Wyfjes, in 't begin van Jugujlus , op de Minne- of Uraambeziën-ftruiken , reets vohvalFcn ,- en 'erkorc geleden in 't begin van September nog eene, maar op een Perfikeboom, ( die echter ook de bladere.*: van den Peereboom tot haar voedzel verkoos,) jjevondeu. ün uit de ge- nen , DEK N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XXXIX. 3S3 ^ -^ XXXIX. Doch laat ons tot de Befchryving zelve overgaan. Dit verwonderens waardig Schepzel heefc reets van der jeugd af alle de cieraaden , die aan eene volwas- fen Rups dezer foorte eigen zyn , en verandert by de vervelling, behalve in grootte, zeer weinig; ook wordt zodanig eene Rups, van 't Vrouvvlyk ge- llacht , als ze vohvairen is, zelden langer dan 1 1 duim, gelyk in de i "^ Fig.^ig. 1'. onzer Tab. XXXIX. te zien is. Haar gantfche lyf is byna overal even dik ; waar aan men echter de inkervingen der leden , die naar den kant van den kop wat biiigzaamer zyn, tamelyk duidelyk onderfcheiden kan. De Kop zelve is met graauwe hairen digt bezet, en ter zyden van denzelven fteeken voorwaarts vier hoornen uit ; waar van de beide onderflcn uit korte, even lange, graau- we, doch de beide laatften uit zwarte, kort byeen flaande, flyve hairen be- flaan*; hier by heeft men nog aan te merken, dat de hairen, waar uit de 2 lange hoornen beflaan , niet alle even lang zyn; de helft dier hairen is in te- gendeel pas half zo lang, als de ganifchc hoornen; en als men 'er op let wordt men duidelyk gewaar, dat deze hairen aan het uiterlle einde als afgezengd, of met knopjes of pluisjes voorzien zyn Even achter dezelven vertoont zich om den kop, voor aan den hals, overdwars eene rei van hoog-roode knopjes, waar mede de Rups, als met een Ihoer koraalen, vercierd is. §•4. nen , die my in Jugu/lus ter hand gekomen u-aren , had ik, omtrent het miilden v:m Sep- tember, het genoegen, van zo wel den IVJanlyken ais Vrouwlylien Vlinder teu voorfchyn ■ te zien komen. Kleemann. ♦ De Kop zelve is blinkend -zwart, en over het zwarte gebit met eene geelachtige lip , mitst;aders geeie vreetpunten voorzien : doch de graauwe hairen, waar mede, niet de kop, inaar veel meer de voorde rand van den eerden ring, (welken de Heer Riifel hier den hals noemt,) derk bezet is, breiden zich zo digt over denzelven heen , dat zyne iwavtig- heid niet duidelyk konne gezien worden. Ook daan de vederachtige besjes, die de Hr. RöJ'el hier Hoornen noemt, niet aan de zydcn van den Kop; maar aan de /.yden van den eerdgemelden voorden rand van den eerden ring, op verheven deeltjes, die, ter plaatze daar de vcderachtige hairbosjcs 'er uitkomen , rood bezoomd zyn. Tuffchen deze vcriie. ven deeltjes ziet men nog 2 andere, driehoekige, roode bulEJes, kort achter den Kop daan, met welken zy dezelfde rei van hoog-roode knopjes, waar van de Heer liöfi-l wat laager in deze J. fpreekt, uitmaaken. Voorts daat hier nog te melden, dat de lange hai- ren , wslken de reecsgemelde Vederbosjes of Hoornen formeercn,z'ch, voor 't blooteoog, wel van boven aan de einden als afgezengd vertoonen; maar indien men ze door 't Vcrr grootglas befchouwt, hebben ze nochtans geene knobbelige, maar digte vezelige uitein- den, en 7ien 'er niet anders uit dan als Pluimen; gelyk ze dan ook aan hunne pennen te- dere zy- vezelen hebben. In 't algemeen zjn de hairen van deze foort van Rupfen,door 't Vergrootglas befchouwd, niet glad, maar met eene groote menigte tedere zy- puntjes vercierd. Diergelyke, en nog veele andere merkvvaardiglieden , hebbe ik ook aan de hairen van verfcheiden andere Rupfen ontdekt; van welken ik op zyn tyd.in mynQ Bj- voegzsleii tot de Natuurlyke Hiftoric der Infeft.'n, onidandiger hoope te fpreeken. Kleemann. 38+ TWEEDECLASSE T.Ai?. 1 4' XXXIX. Het gantfche lyf fchynt in de dikte vierkant te zyn , om dat zo wel de breed- te van den rug, als het onderlle van den buik met eene fmalle witte, doch by zomm.igen geelachtige, Lyfl in de lengte omgeeven is. Op en in de breedte van den rug worden de volgende cieraaden gezien : Na den tweeden Ring, van den hals af gerekend, volgen vier anderen, op welken, in eenen gantfch zwar- ten grond, vierlaage, plat afgeflon-pte, geele*hair-borflels ftaan, waarvan de Kups den bynaam van Borllel - Rups voert. Van onderen, ter wederzyde van den buik, en wel onder de twee eerfte Rugborflels, fteeken 2 paar lan- ge en fmalle hair-borftels, als Riemen, ter zyden uit, waar van het voorite paar aan den vierden ring geelachtig -wit is, en het volgende aan den vyfden ring in zwarte afgeflompte hairen beflaatf. Op het laatfle lid ziet men een diergelyken zwarten, naar achteren fchuins uitlleekenden, dikken, en tamelyk langen ftaart, beftaande uit een bosje gekronkelde hairen, die fchuins afge- ftompt, en van onderen aan den wortel helder zyn; onder welken, op den ftaartklep, nog vier korter borflels achter uit fteeken. Voorts heeft men nog op de bovenvlakte van den rug de volgende tekeningen te befchouwen. Tus- fchen de geele Rug-borltels en den Staart is de geboorde grond van den rug rood bruin]., doch op den laatlten ring is die gemelde grond zwart. In de- zen grond itaan 3 paar wit geboorde hoog-roode knopjes tegen over elkan- der tj maar dit witte boordzel hangt, of loopt aardig met een roeden middel- draad * D7 zommigen dezer Rupfen worJen dets bordels ook wel even zo bruinacinig-geel , als aan de volgende foor: van lUipfcn bevonden. Kl^esiann. f Door deze zyde-borftels fchynt deze foort van Rupfen zich van de volgende op Tab. XL. te ondeifcheiden ; ten minfte ontbreeken ze aldaar aan de Uöfelfche Figiuiren, en zo ze den leevenden Rupfen, welken de Heer Rö;el verkooren heeft om af te beelden, niet uit- gevallen zyn gsweeft, waar a.m ik echter nvy::ele,vo zal dit gemis van zy-borllels voor een echt Kenteken , ter oiiderfchcidingc tu.Tchen deze beide geiiachten van Rupfen .Itonnen gehouden worden. Klef. r>iANN \ Echter zyn 'er ook eenigen onder deze Rupfen , by welken die grond van den rug zwart- bruin is. Kleehakn. ^ Doch tuffchen deze hoog-roode knopjes ziet men a'toos 4 zeer kleine geele punten; en tuffchen het laatlte paar dezer eerftcemelJe roode knopjes, nanmlyk midden op den ödi^n en lo'len Ring, ftaan nog twee veel hoo;;cr-rooder k.noppen, maar die zo vaitof v!ee- fchig niet zyn , als de andere roode knoppen , welken men op het lyf dezer Rupfe ge- waar wordt; (want die zyn eigenlyk blaarachtige pukkels, v/aar op de hairen der Rupfe ftann , en geene knoppen:) deze vertoonen zich als blaasachtige deelen, welke de Hups beurtswyze intrekken en weder uitzeuen kan. Wanneer de Rups dezelven intrekt, val- len zy te zamen, en worden rimpsUj;; doch als ze die weder uitzet of ophiaaft, fchynen^ ze met lucht of cenigc andere ftoITe opgevuld te zyn. Ik hebbe dezelven met een Vcr- grooiglas befchouwd, en meene 3 kleine groefjes , die ik voor openingen hield, daar op ontidekt te hebhen. Maar tor wat einde dia byzondere doelen dezer Rupfe dienen . durve ik niy tot nog toe niet vermeeten te bepaalen; hoeivel ik vaft geloove, dat de Schepper hair dezelven niet zonder oogmerk gegee/en hebbe: verder mocte ik hier ook aanmer- ken, DER N A C II T-V L I N D E R S. r^J. XXXIX'. 385 draad overdwars te zamen. Van den kop tot aan de rug-borftels is de overi- Tab. ge grond dezer oppervlakte van den rug, even als de beide zyden van 't lyf, XXXIX. graaiiw; welke graauwe grond echter by eenigen helderer,en by anderen don- kerer bevonden wordt. Op den rug der 2 ringen , die op den voorflen vol- gen, ziet men insgelyks 2 paar wit bezoomde roode knopjes; waar van 'er ook ter wederzyde van 't lyf, in den graauwen grond, eene rei , naamlyk op ie- der ring één, gevonden wordt. Voor 't overige is de Rups met lange graau- we hairen, die echter niet heel digt flaan, bezet. De Pooten, die helder- geelachtig -bruin van koleur zyn, hebben ze in hun behoorlyk getal en orde. Deze Rups is langkzaam in 't kruipen, maakt flil zittende doorgaans een boch- el, en heeft de gewoonte van zich, wanneer ze aangeraakt wordt, te zamen te rollen. §. 5. Tegen den tvd der veranderinge vervaardigt zy een bruinachtig - graauw doorzichtig Spin/.el rondsom zich heen; waar onder zy de hairen van haar lyf vermengt, gelyk de 2'^'^ Fig. vertoont. Etlyke dagen daar na verandert zy -f^s- «• binnen dac Spinzel in zulk eene byzondere Pop , als ik in de 3 '^^ 1'ig. naauw- ^'S- 3- keurig afgebeeld hebbe. Toen ik, na een groot verlangen, de eerfte Pop der tegenwoordige foorte van Rupfen bekwam , en geene Vieugelfcheeden aan dezelve befpeurde , verwonderde ik my niet weinig. De geflalte van haar lyf was tamelyk dik, van vooren en van achteren fpits toeloopende, en aan 't einde met een klein ftaartpunt voorzien. De koleur was zo als ik ze hiervoor 't oog gebragt hebbe , naamlyk helder • geel , en donker - bruin overdwars ge- vlakt; doch de volgende Poppen waren niet allen volkomen aan deze gelyk» doordien zommigen meer van de bruine , dan van de geele koleur hadden. §. 6. Na verloop van 3 weeken kroop 'er zodanig een Schepzel uit , als ik in de 4 "^^ Fig. afgebeeld hebbe. Had ik my nu eerfl over de Pop verwonderd , ik Fig. ^^ ftond niet minder verbaasd op het gezicht van dit Diertje, niet weetende wat ik 'er van maaken zou, dewyl ik 'er geen Vleugels aan befpeurde : ik was fleeds in de verwachting , dat ze , dewyl 'er zich echter een klein teken van fcheen te vertoonen , nog uitwaffen zouden; maar myne verwachting was ydel en ver- geefs. Naderhand viel ik op de gedachten, of het ook miffchien een vermink- te Vlinder mogte zyn, wiens Vleugels in de Scheede gekwetfl: en befchadigd waren; doch dewyl 'er alle jaaren diergelyke Schepzels voortkwamen, mosfl ik bekennen , dat ik ook hier in bedroegen was. Dit Infeft nu was aldus ge- field: ken, dat my nog meer Riipren bekend zyn, welke diergelyke blaasachtige knoppen ken- nen vertoonen. De roode knoppen of wratten , aan deze foort van Rupfen , zyn desge- gelyks bepaalende Kentekens, waar door ze van de volgende foort te onderfcbeiden zy. K L E E M A K N. ajle Des/. ïdi Stuk. Ccc 38Ö TWEEDECLASSE Tab. fteld : het Lyf, ongeveer uit lo Leden of Ringen beftaande , was in 't midden , XXXIX. naar den Kop toe, zeer dik, van boven met graaiiw, en van onderen zo als ook ter wederzyde, met helder -geel Vederftof belegd, waar mede ook de Kop, die niet zeer groot is, voorzien was Onder zyne dunne, en niet zeer lange Sprieten Honden twee kleine zwarte Oogen, voorts vertoonde zich aan beide de zyden eenige blyken van Vleugelen, omtrent op cene dergtlyke wy- ze als men die aan de jonge Eenden of Ganzen befpeurt. De 6 Pooten had- den weinig veder -hairen. Aan het achter -einde zag men een beweegelyk uit- fteekzel , dat niet anders, dan het Teel -lid is, 't welk de Worm geduiuig in- trok en weder uicllak. s- 7. Dit Schcpzcl was in 't kruipen zeer loom en als onvermogend; en dewyl ik nog al geduLirig hoopte, dat 'er Vleugels voor den dag zouden komen , gaf ik *er vlytig acht op: maar op d^n 5'"^" en ó*^^" dag daarna zag ik, dat het, op onderfcheiden hoopen, by de 3000 tieren leide*, waar dcor het lyf geheel le- dig wierd en als te zamen kromp: eindelyk, zyn ouderdom op 14 dagen ge- bragt hebbende, ftierfhet. By overdenking van zodanige omflandigheden , moete ik openhartig bekennen, dat myn veriland flille ftond; te meer daar ik volkomen overtuigd ware , dat de alwyze Schepper allen leevendenSchepzelen, ja zelfs den Boomen en Kruiden, zulke middelen bezorgd heeft, waar door hun Zaad geduurig verder uitgebreid kan worden ; doch dit Schepzel , dat naauwlyks in flaat was om voort te kruipen , veel minder om te vliegen , zag ik van deze middelen beroofd. Ik had nog hoop iets aan de Eieren, inde 5fje Tah. XXXIX. insgelyks zodanig een Man- netje, buiten twyfiel ook met\ kugekn , fchocnc kokurtn en cieraaden voor- zien, gewoonte, en om te ontvluchten, dien bezwaarlyken tocht door de hicht van den eenen hoek naar den anderen met zyn VVjlje 2al ondernomen hebben. En Jiitrin beftaat de etr- fle Tegenwerping. In de tweede plaatze dient hier tej;en: dat zodanig een Mannetje , zich eens met zjn Wyfje vermengd hebbende, het zelve, (indien 't geval zo ware,) altoos weder zo lang, en zo mcnigiiiual zou moeten loslaaten , als 'er tot het verlhooien der eieren vereifcht wierd , tot dat het Wyfje zich van een zeker aantal Eieren op den eejien en anderen boom ontlaft haJ; doch uit het bericht van den Hr. Röjtl, J. 7 b!ykt ten genoege , dac die Wyfje eerft 6 digen na de vermenging, en dus niet onder of geduurende dezelve, zich van alle zyne Eieren op eenmaal ontdoet. Want hy zegt niet, dat de Manlyke Vlinder , na de vermenging , hei Wjfje opvatte, tn dus wegdroeg, ('c geen ook buitendien niet •waarfchynlyk was;) maar.Cgelyk zyne afbeelding en de 9""^ Fig- der XL 'te 7fl^. genoeg- zaam aantoont,) dat hyhet, aan zyn Teeldecl hangende, door de lucht gedraagen heeft. En ik ben door ondervinding overtuigd , dat dit geflacht van Vlinders gewoon is zyne ver- menging niet af iü breeken , of te heihaalen , maar op eenmaal af te doen. Ditzozyndc, heeft myne het bovengemelde tegengaande Stelling, die op de Onder- vinding gegrond is, ook een beteren fchyn van waarheid; want volgens dezelve behoeft de Manlyke Vlinder zich niet zo jammerlyk te vermoeien, met de voondeeping van het Wyfje; maar alleen zo veel trek naar het zelve te hebben , als de drift der Paaringe hem ingeplant heeft; zo dat hy vlytig op de hoornen rondzoeke, waar op de Hups, die in een vleugelloozen Worm veranderd is, gehuisvell heeft; om aldaar den fchuldigen plicht te volbrengen, dien hem ds wyze Schepjier, ter voortplantinge van dit gi-Ilacht , van den beginne der W.aereld voorgefchreeven heeft. Men brengc hier te;en niet in, dat het op deze wyze niet te begrypen zy, hoe dit geflacht van Rupfen zich van den eerften boom verwyderd zou hebben, en hoe 't eindelyk in Vrankryk en Engeland, (want ook in deze beide Landen, waar van het laatfte nog daarenboven door eeae breede Zee van andere Landen gefcheiden is; doch dat mogelyk in vroeger tyden daar aan gehecht is geweelt;) heeft konnen komen? want hier op dient eenvoudig in antwoord, dai zuiks ook werkelyk zo weezen zoude, ingevalle de Rupfen, waar uit deze Vlinders ontftaan ,even zo deeden, als de Wyfjes- Vlinders, en den gantfchen lyd haares levens op den boom van haare ge. boorte gezellig by elkander bleeven: het welk echter-, geiyk de Hr. Rfifel zeer viel van de boven befchreeven , op Tab. XXXIX. reets bericht heeft, en ik 'er insgelyks van ver- zekerd ben, niet gefchiedt. Want ?o dra de Rupfen van deze foort wat grooier gewor- den zyn, beginnen ze zich van den boom haarer geboorte te verftrooien , en zich naaran- dere boomen te begeeven. Doch de Schepper blyft my by 'deze ontdekking niet minder groot, en wordt zelfs nog aanbiddenswaardiger: want dit verllrekt ten blyk.dat zyne Wys- heid altoos de kortfte en befle Maatregelen ter behoudeniffe zyner Schcpzelen heeft wee- ren te neemen! Dat 'ervoor 't overise meer diergelyke Rupfen -geflichren zyn, die in Vleugellooze Wyfjes- Vlinders veranderen, is in het Derde Deel dezer Hiftorie der In- feften van den Hr. Röfel, uit de Afbeeldingen der XIV de Tab. en uit die der XXXI i'e Tab. van myne Byvoc'gz.els tot deze Natuurlyke Hiftorie der Infccten, (van welken echter de verandering niet op de boomen, maar onder de aarde gefchiedt,) af te neemer. K L E £ .M A N N. DER N A C H T-VL I N D E R S. Tah.XL. 391 zien, moet hebben*. Dit van Tab. XL. 't welk wy voor ons hebben, heeft Tab. fchoone blinkende Bovenvleugelen ; derzelver buitenrand is in een helderen XL. grond, met donker - bruine uitgeronde vlakken vercierd;inden buitenften hoek ziet men etlyke te zaamen loopt nde v/icte punten , of vlakjes; en by dezen twee langkwerpige gefpleeten fchubacluige vlakken naaft elkander, waar van de voor- fle hcog - Oranje koleurig, en de andere helder -geel is. In den achterften hoek ftaat een enkelvoudig, gekromd wit vlakje, het welk naar het lid toe aan een rood bruinen grond grenfl ; naaft dezen loopt eene flangswyze linie dwars door den Vleugel, (zo als 'er ook eene naar het lid toe gezien wordt,) en daar tulTchen v/ordt men nog eenige donkere en heldere vlakken, van onder- fcheiden figuur en grootte, gewaar. De Ondervleugels hebben eene blinken- de zwart -bruine koleur, en zyn alleen aan den buitenften rand Oker geel be- zoomd. De Sprieten zyn vedervormig, en h'.bben, benevens het lyf, eene bruin - graauwe koleur; doch het Achterlyf is donkerer, en daar by, even als het Voorlyf , zeer leenig en ligt, op c'at deszelfs Vleugels nog een, en wel een zwaarer lichaam , gevoeglyk konnen draagen. §• 7. In den tyd van 6 dagen na de paaring, lei het Wyfie eene groote menigte Eieren op eenen hoop, vermengde en overtoog dezelven ganifchlyk met het Wolle-flof van zyn lyf, zo dat men ze niet eer ontdekken konde, dan nadat het gemelde ftof 'er afgeveegd ware: de Eieren zelve zyn wit en rond, doch het hairig pelswerk is van koleur als het lyf der Moeder. §. 8. Deze bevruchte Eieren bragten, na verloop van ruim 14 dagen, de jonge Rupsjes voort , welken men door een Vergrootglas volkomen kan onderfchei- den, en die 'er zeer aardig uitzien : maar dewyl ik haar dagelyks, met veel moeite, frifch voeder zou hebben mioeten bezorgen, en 'er my weinig meer aan geleegen was , liet ik dezelven , gelyk dit haaren Ouderen alvoorens over- gekomen was, den laatften weg alier leevende Schepzelen bewandelen; hart- lyk vergenoegd zynde, dat ik de heide gedachten van dit byzonder Infccl , door alle veranderingen heen , gezien en nagefpoord had. * De Manlyke Viinder van de andere boven befchreeven Borftel-Rups, is vnn dezen Man- lyken Vlinder onderfcheiden, door eene veel heldereren hoo^ zwart-bniine koleur, en diergelyke helderer Ondervleugelen. Men zie het Hl de Deel Taè. XIII. Fig. 3. en 4. Kl.£EMi\NN. De %()i T W E E D E C L A S S E De groote , hairige G r a s - R u p s * , die veele ivratten en pinnen heeft , benevens haar e 'üerandering tot in een Vlinder. §. I. y?^/ T "fier ziet men nu de Rups, vaar van ik pag. 371. §. i. gewag gemaaktheb- J- JL be , om dat ze veel overeenkomfl heeft met die gene , welke aldaar op Tab. XXXVI. afgebeeld is. Deze Rups behoort onder de foorten van de eerfte grootte, en zal de grodte IVyn-Rups ( Tab. IV. van de Eerfle Clafle der Nacht- vlinders) weinig toegeeven. Men vindt dezelve by de meefte Schryvers over de Infeften afgebeeld; alhoewel de Aufteuren in alles niec eenftemmig zyn. De een wil ze op deze , de ander op gene boomen gevonden hebben ; de een be- fchryft haare tekeningen en koleuren dus, de ander zo: en, alles wel nage- gaan zynde, hebben ze gezamenlyk gelyk,zo als in 't vervolg genoegzaam zal blyken. §.2. De oorzaak , waarom deze foort van Rupfen op allerhande Boomen gevon- den wordt , is deze : dat ze alleenlyk clan aan de boomen kruipt , 'wanneer ze nitriiS' ten wil, en daar toe is de eene boom haar zo goed als de ander. Zy geneert zich van het gemeene Gras, en zo dra ze zich, voor een tydlang,zat gevree- ten heeft, kruipt ze doorgaans aan den ftam van een boom, aan een Paal, of aan iets anders, dat naafl by haar is, om hoog, doch zelden hooger dan ee- nige weinige voeten. Schoon men nu eene diergely ke Rups, ter plaatze van haare ruft, wegens haare gelykheid met de koleur der fchorfe van den boom, in 't voorby gaan ligt over 't hoofd zie; is ze echter aldaar nog eer te vinden, dan wanneer ze in 't lange Gras kruipt. Alle de Rupfen dezer foone, die ik gehad hebbe,zyn wel aan de boomen zittende gevonden, maar geene derzelven heeft ooit van de bladeren des booms, waar aan ze gezeten had, willen eeten; zo dat ze zich, byaldien ik ze geen gras gegeeven had, naar gisfing doodgehon- gerd zouden hebben. Dus zou het niet te verwonderen zyn, fchoon 'er door de tien of meer , welke deze Rups befchreeven hebben , ook zo veelerhande boomen , voor de plaats van haar verblyf , opgegeeven wierden. Maar deze 2yn geheel bezyden de plank geftapt , die daar uit beflooten hebben : dat de Rups , op dezen of genen boom gevonden zynde , by gevolg ook deszclfs bladeren eete; want • Dat deze Rups niet zo wel den Naam van Gras- Rups, als dien van Stam-Rups konne gegeeven worden, zal uit myne verdere bya-evoe^de Aanmerkinpen nader blyken. Anders is deze Rups, onder de meefteLief hebbers der Infeden, bekend by den naam van de Woii' der-Ru^s. Kleemakk, DER N A C H T-V L I N D E R S. Tak XLT. 393 want zulks komt met de ondervinding niet overeen. Wat verder het verfchil- Tab, Jend bericht der Schry veren, wegens de koleur en tekeningen onzer Riipfe,be XLL treft, dit ontftaat uit hoofde dat deze foor ( van Rupfen, gelyk veele anderen, weiken ik reets befchreeven hebbe, onderjcbeiden is in koleurciv., want men vindt 'er 'sjaarlj'ks bruine , donker • bruine ^ en belder -graawwe of witachtige onder; en y gelyk de grond verwe verfcheiden is, zo zyn ook de cieraaden nu zo, dan an- ders gefield. Het gene de Heer ƒ> t/c/; , lc?n JIL pag. 25. en anderen , voor de oorzaak opgeeven, waarom dikwerf de koleuren, by Rtipfen van eenerkie foort , verfchilknde bevonden wordenl dat hebbe ik door den tyd meeflal valfch bevon- den. Zy zeggen : dat de Zon de koleur der liup/e zodanig uittrekt y dat, by voorbeeld, eene gantjch donker- graauive (f bruine, v^itacbtig, en eene gras-grce- ne, zee -groen worde* ; maar by de meefte Rupfen geflachten , waar onder men , ten aanzien der koleure , verfcheiden foorten vindt, is die verfcheidenheidvan koleuren reets te merken, zo dra ze uit het Ei komen. Doch ik wil hierme- de geenzins tegenfpreeken , en hebbe 'er ook reets verfcheiden voorbeelden vaii bygebragt , dat menig eene Rups, (behalve die veranderingen van koleur, welke by haare verfcheiden vervellingen voorvallen ,) omtrent den iaaiftentyd voor haare verandering in eene Pop , haare levendige en natuurlyke kolieur vexlieft, en, gelyk men van de Menfchen zegt, de doodkoleur aanneemt.' s. O' Onze tegetiwoordige Rups wordt , omtrent het begin van den HerfH , uit haar Ei geboren f, en als de ruwe Winter nadert, heeft ze naauwlyks het der- de gedeelte van haare behoorlyke grootte bereikt. Dienvolgens poogt ze zich , zo ♦ Byaldien de Heer Frijcb hier omtrent wel geoordeeld had, zou aan ieder foort van Rup- fen, welker koleur der veranderinge onderworpen is, de donkere koleur in eene helderer veranderen moeten. Doch dit heeft niet beftemiig plaats; want men vindt fooiten van Rupfen , die in "t begin hel.lerer van koieur zyn , en na meermaals vervellen gantfch donker worden ; en van dezen zyn 'er niet weinige , maar veele ; inzonderheid onder die genen, welken aanvangkelyk groen zyn , en naderhand zwart -bruiner worden,- ge- lyk men uit de groote , in de lierlle Clalle der Nacht - Vlinders , Tab. IV. V. en VIL en anderen meer, genoegzaam afneemen kan. Een navolger van Nnvton zou hier on- getwylTeld geheel andere gronden daar omtrent weeten op te geeven , en de verfchy- ning van zo veelerleie knieuren aan eenerleie foort van Rupfen , aan de verfchillende buiïbaarheid der /.onneftraalen , de daar uit voortfpruitende verfcheiden koleuren , en de onderfcheidenhi-'i.l der dcuhjes , waar uit het lichaam van de Rups beftaat , die alleen zulke ftraalen van zig te rug werpen , als haar eigen zyn , toefchryven. Kleemakn. I Het gebeurt echter in verfcheiden jaaren, dat ze ook eerder uit het Ei voortkomen; ge- lyk ik zelve in ilen jaare 1762. op den 23 Oen Jul'j de jonge Rupfen, die door haare eier- fchaalen heen breeken,uit diergelyke Eieren bekomen hebbe. Dezelven zyn alsdan naauw- lyk-s 2 liniën lang, van vooren breeJcr dan van achteren, zwart graauw van koleur, £11 van achteren reets met de kleine pin voorzien; ook wat hairiger dan in haaren vol' waflen toelland Kleemawn. ifie Deel. 2de Stuk. Ddd '394. T W E E D E C L AS S E Tad.- zo veel haar mogelyk is , den Winter door voor de koude en andere ongemak- XLI. ken , welken de Winter medebrengt , te bewaaren ; in 't Voorjaar komt ze we- der voor den dag, zo dra de jonge grasfcheutkens uitbotten, weshalve ze reets in de maand ili«t haaren vollen wasdom erlange. Deze Rups houdt zich gaer- ■ne eenzaam op , en men zal "er derhalve zelden twee of meer aan éénen boom vinden. Schoon ik nu hier boven, §. 2. gezegd hebbe, dat deze Rupfen,om van haaren vreet -arbeid uit te ruften, zich gevvoonlyk onder aan de itammen der boomen zetten , ( het welk ze alleen doen , op dat ze , als ze weder ee- tensluft krj'gen , haar voedzel niet verre behoeven te zoeken,) moete ik ech- ter hier nog aanmerken, dat ik, dit niet tegenftaande , menigmaal ook deze en gene aan de bovenfle takken der boomen hebbe vinden zitten : doch deze waren altoos reets kort by haare verandering , en aten niet meer ; waar door ik dan volkomen overtuigd wierd,dat dezeRupfen geene boombladeren eeten, maar zich van de boomen bedienen tot haare rufb en veiligheid, zo wel voor, als by haare verandering*. . 5- 4. Ik hebbe, uit gebrek aan plaats , op deze Tab. XLI. niet meer dan tweeër- leie * Dewyl de Heer RSj^el anders niet ligt iets voor waarheid heeft opgegeeven , het weli; hy niet door de Ondervinding beveftigen konde; moeie ik my biliyk over zyne misgiflingver' wonderen, dewelke hy hier meer dan eens begaat : zeggende, dat deze groote foort van Rupfen zich met niet anders , dan met het bioote gras geneert en onderhoudt; te meer, daar hy 5 i- verzekert, dat alle Rupfen van deze foort, die hem gebragt zyn geworden , zich dood gehongerd zouden hebben , irgevalie !iy dezelven niet, in plaats van de hoorn- bladeren, aan welker Hammen zy gevonden waren, gras gegeeven hadde. Doch de On- dervinding heeft my hierin voldrekt het tegendeel geleerd. Want ik hebbe niet alleen de Eieren, waar uit dit geflacht van Rupfen gebooren wordt, nooit in 't gras, maar altoos aan de onderde zyde der bladeren van Kwetfenboomen en Slee-ftruiken , als ook de Rup- fen zelfs op gtene andere plaats, dan op of aan de ftamiiieii van Appel-, Kwetfen- en andeie boomen meer, gevonden; en befpeurd , dat ze het loof dezer boomen zeer graag, fchoon nooit of zelden by dag, maar altoos by nacht verteeren: want overdag houdt deze Rups zich ftil , en, volgens myne waarneeming, flechts onder aan de flammen en takken der boomen , met welker bladeren zy zich des nachts voedt. Aan dezen zit ze gemeenlyk met den Kop benedenwaarts naar de aarde gekeerd. Maar fchoon de ondervinding my nu hierin gantfch anders, dan den Hesr RSfel , gïleerd hebbe, wil ik echter niet ten eene- maal tegenfpreeken , dat deze foort van Rupfen, by gebrek van boombladeren, haaren honger ook niet met gras zoude flillen; doch ik ben nochtans niet vreemd van te geloo- ven , dat de Heer Röfel zich, ten aanzien van haar voedzel, door Mejuffrouw Merian te veel hebbe laaien misleiden.- want zy alleen beweert, dat deze foort van Rupfen niet anders, dan enkel gras, gebruike ; en , op het voorgeeven van deze Dame, zal hem mo- gelyk eene mislukte proeft, van dezen Rupfen een gantfchen dag de bladeren van de boo- men , waar aan hy ze gevonden had . en die hy niet noemt, vergeefs voor te leggen, in zyn gevoelen verfterkt hebben; hier door zal hy veelligt bewoogen zyn, om het vervol- eens met gras te bezoeken , en de Rupfen zullen uit honger en gebrek daar van gegeeten hebben. Ook hebbe ik zelf het Spinzel dezer Rupfen , waar mede zy zich voor de veran- dering omkiceden , dikwyls op de boomen van haar verblyf gevonden, des 'er niets zo zeker fchyne te zyn. gelyk het inderdaad is, als dat men deze foort van Rupfen nergens anders te zoeken hebbe, dan op de Boomen. Kleema kk. ^.2. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah 'KU. 395- leieRupfen konnen afbeelden, waar uit men de beide foorten, die elkander in Tab, koleuren het minfte gclyken, kan leeren kennen; echter zal ik niet nalaaten , XLI, ook het onderfcheid , v/elk onder de overige foorten gevonden wordt, te mel- den. De Rups in de i "^ Fig. is gantfch bruin; hoewel ook nog eenigen van Fig. deze grootte volkomen afch-graauw zyn. Haare lengte is byna 4 duim. De andere foort, in de 2'^'^ I'ig. afgebeeld, heeft eene heider -graauwe grondver- we, en in dezelve veele fchoone tekeningen, van' welke ik in 't vervolg af- zonderlyk fpreeken zal ; na dat ik eerft het gene tot de uiterlyke gedaante on- zer Rupfe behoort, en waar in ze alle, uitgenomen de koleuren , elkander ge- lyk zyn, zal afgehandeld hebben. §• 5. De Kop onzer Rupfe is , met betrekking tot de grootte van haar geheels lichaam, tamelyk evenredig. Ieder Lid of Ring van 't lyf, van vooren tot achteren , is ter wederzyde met een pinachtigen langen Wrat voorzien ; deze wratten zyn met ftyve hairen begroeid, en brengen te wegen, dat de Pooten der Rupfe byna onzichtbaar blyven ; als wordende door deze lange hairen der wratten of pinnen bedekt. Die zelve hairige zyde - wratten maaken ook, dat deze Rups 'er zeer diklyvig en breed uitziet. De lengte der wratten is niet alleen, naar maate der hoegrootheid van elke Rups, verfcheiden , maar ze zyn ook aan eene en dezelfde Rups; niet alle even groot , nademaal die genen , wel- ken aan de voorde leden zitten , doorgaande langer zyn , dan die zich aan de achterfle bevinden. Het laatfle lid op een na is nog daar benevens , van bo- ven op de vlakte van den rug, met eene afgeftompte , en met korte hairen be- groeide pin voorzien. Boven de gemelde lange zyde -wratten Haan, by de meefte foorten dezer Rupfen , nog kleiner en vlakker wratjes, die echter , we- gens de hairen der grooter wratten , naauwlyks in 't oog vallen. De boven- vlakte van den rug heeft , meefl rondsom de inkervingen der leden , ook vou- wen of plooien waar op insgelyks kleine wratjes of knopjes flaan , die meeren- deeh van koleur als de overige huid, doch zomwylen tegel -rood zyn. Wy- ders is de gantfche huid alom met korte en tedere hairen bezet. Het voor- naamfte Kenteken en grootfle cieraad dezer foorte van Rupfen beftaat in een paar groote, fluweel -zwarte, en eenigzins in 't blaauwe vallende, Spiegel- vlakken, welker eene op den tweeden, en de andere op denderden Ring, van den Kop afgerekend, gezien wordt. Deze Spiegelvlakken, die aan alleRup. fen dezer foorte gevonden worden , zyn aileenlyk zichtbaar wanneer de Rups uitgeflrekt zit, of kruipt; want als ze zich kort te zamen trekt, fluit ze de- zelven dermaaten digt in een , dat 'er geen fpoor van te bemerken zy. Van de voorvlakte van den Kop af, tot aan de eerfle der gemelde Spiegelvlakken, ziet men by beide de foorten dezer Rupfen eenige bruine (Ireepjes nevens el- kander over de bovenvlakte heen getoogen. Dus loopt 'er ook by die van Flg. I. eene dubbele donker -bruine linie over het midden van den rug in de leng- te, en wel van de laatfle Spiegelvlak af tot aan de pinvormige verhooging. In Ddd 2 plaats 396 TWEEDECLASSE Tab. plaats van deze liniën is de Rups, Fig. 2. op den rug metgroo:e, donker- XLI. bruine, pylvormige vlakken vercierd ; welke allen in diervoege in eene reiach- ter elkander flaan, dat haare fpitze punten voorwaarts naar den Kop, en dus de beide weerhaaken ter zyden Ichuins naar achteren uitfteeken. Deze bruine vlakken maaken eene zeer fraaie vertooning op den graauwen grond. De ove- rige kleiner cieraaden , welken nog buiten dezen aan diergelyke Riipfen be- fpeurd worden, zyn van ailerleie gedaantens. By voorbeeldzin de afgebeelde lug. 2. is de Pin, die op het tweede lid van achteren zit, zwartachtig van ko- leur, en met een donker -bruinen ring omgeeven; en achter dezelve worden ook nog eenige bruine ftreepjes gezien. De graauwe grond der huid is byzon* der teder zwart beflippeld , en fchynt , wanneer men dezelve naauwkeurig be- fchouwt, als met loofwerk vercierd te weezen. De hairen dezer graauwe Kup- fe zyn helder -bruin. %.6. Ter nadere onderrichtinge flaat ons nu verder nog te melden, dat 'erveele F upfen van deze foort gevonden worden , welke die grootte niet bereiken , waar in wy deze hier op lab. XL[. zien afgebeeld. Deze beiden zyn wel reets tamelyk ongelyk in grootte, nademaal de eene naby de 4, en de andere niet veel onder de 5 duimen lang, en deze laatfte ook veel dikker is, dan de eer- fle; maar 'er veranderen nog veele in Poppen, die zo groot niet zyn, als de- ze in Fi^. I. en daar uit komen de Mannetjes- Vlinders voort. Ten aanzien der koleure, zyn 'er onder de kleinen even zo veelerleie verfcheideu foorten» als onder de grootflen*. §• 7. Fig. 3. Het Spinzel, dat wy in de 3"^^ Fig. voor oogen hebben, is een arbeid van weinig uuren. Wanneer men deszelfs grootte, vaflheid en netheid in over- weeging neemt, moet men 'er inderdaad over verwonderd n:aan,dat eene ver- achte en elendige Rups bekwaam is , zulk een werk in zo korten tyd te ver- vaardigen. De grond van dit gebouw is niet anders , dan eene taaie , flymach- tige vochtigheid, welke de Rups uit haaren bek trekt ^ maar die, door mid- del der daauwachtige uitwazeminge, als ze naauwlyks eenige minuten in de lucht ge weeft is, verdroogt, en zich ten laatfte tot eene geelachtig -witte kalk- achtige ftoffe laat wryven. De Rups mengt , van tyd tot tyd , onder deze taaie * Dit onderfcheid in koleiiren moet. men echter niet tot op haare eerffe jeugd, wanneer ze naaralyk eerfl uit het Ei gekomen zyn , uitftrekken ; v/ant als dan komen ze gemeenlyk met eene zwart -graauwe huid , waar op echter reets achter den eerden en derden Ring eene witachtig- graauwe en zwarte vlak gezien wordt, ter waereld. Ten opzichte van haare verfcheidenheid, zo wei in de gronJverwe, als in vlakken en tekeningen, zou ili hier nog veele dingen konnen aanmerken , irgevalle ik zulks niet overbodig oordeelde , en de Heer Röfel nist reets duidelyk genoeg gezegd hadJe, dat ze onder ell;ander in dit ftuk zeer verfcheiden zyn. Alleenlyk zal ik hier nog melden, dat deze Rups dikwyls met den Kop rondsom van zich flaat , als men haar vcrontrufi:. Kleemamk. Vl.\SS1S II E^TIUONV:^ JVoCTVRNORl^X TöhXLl cH-J'-JiöfeL Jecll el exc. DER N A C II T-V L I N D E R S. Tab. XLI. J97 taaie ftofFe alle de hairen van haar lyf*, waar door deze behuizing meer fte-T^B. vigheid en digiheid bekomt. Hier door dan krygt deze behuizing, van deXLI, hairen, die 'er onder gevlochten zyn , ook allerleie graauwe en bruine vlakken door elkander; van vooren en van achteren is ze fpits toeloopende , en ze fchynt aan het eene einde eene pypvormige opening te hebben , welke echter van binnen volkomen geflooten is. Wanneer de Rups de optimmering van haar gebouw aangevangen heeft, is ze genoodzaakt, daar mede voort te vaa- ren; dewyl de bouwfloffe anders, als gezegd is, verdroogt, en de gantfche opboüw een einde neemt. Wanneer ik zomvvylen, tot tydverdryf, den boww van zodanig eene Rups, geduurende haare bezigheid befchouwde, en iets van haar gemaakte werk verbrak, heeft dezelve ook altoos voor een tyd opgehou- den, als of ze, wegens deze gewelddaadigheid, verdrietig ware , en haar werk llaaken zoude; maar na een korten tyd btgon ze echter weder, herllelde het gebrokene, en vervolgde haaren arbeid. Doch als ik zulks te dikwyls deed , veroorzaakte ik niet alleen, dat de behuizing onvoltooid bleeve, maar dat ook de Hups onbekwaam ter veranderingc wierde, en ik 'er by gevolg geen Vlinder uit kreege. S. 8. In deze behuizing nu verandert onze Rups binnen drie dagen in zodanig ee- ne Pop, als ik in de 4'^'^ Fig. afgebeeld hebbe. De gedaante dezer Poppe%«4» heeft niets ongemeens. Als ze buiten het Spinzel is , vertoont ze zich wel afchgraauw , maar dit komt van de fyne kalkftoffe , waar mede haar verblyf , daar ze in gelegen heeft, inwendig overtoogen is, en die aan de huid derPop- pe , terwyl ze nog vochtig is , vaftkleeft. Doch al waar dit graauwe ftof af- gefchaafd is , als by voorbeeld , tulTchen de leden , befpeurt men duidelyk , dat de huid der Poppe eigenlyk eene blinkend bruine koleur heeft. 'Ier plaatze, daar eertyds de vier paar Buikpooten Honden , ziet men hier aan de 1'op vier paar witte punten |. §• 9. - Deze Poppen bly ven doorgaans 3 weekea in haare behuizing, en alsdan komt « Dit mengen der hairen van 't lyf onder het Spinzel, of de behuizinf; der Poppe, i<; oolï aanmerkelyk; want dezelven zitten tamelyk vafb, en konnen gevoiglyk dnor de Riipfen , die zeer gevoelig zyn, zonder fmeite.zou men denken, niet uitgepiukt worden. Maar 't is niet onwaarfchynlyk, dat haare huid, door het vallen en de zuivering van 't lyf, voor ^ de verandering, zo veel als ryp of bros zy , dat dienvolgens de hairen lofler worden, en dat de Rups, dit ontwaar wordende, haar Spinzel begint, op den ty I , wanneer ze 'er de hairen gemaklyk onder kan vlechten. Het is ten minde zeker, dat de huid al« lengskens los wordt; dewyl ze dezelve cindelyk afilrookt by de verandering in eene Pop, zo als ook telkens by ieder vervelling gefchiedt. De Vertaaler. \ Deze Pop is boven maaten gevoelig, wanneer men haar te na komt, het welk zydoor haar hevig omdraaien en wri^ijjelen te kennen geeft ; inzonderheid wanneer het eene Pop is, daar een Maclyke Vlinder uit voort (laat te komen. Kleeuakm. Ddd 3 378 TWEEDECLASSE Tab. komt 'er een Vlinder, van eene byzonder aardige geftalte, uit voort*, waar XLI. yan we in de 5 ''e en 6''^ Fig. het Manlyk en Vrouwlyk geOacht, in twee on- f'*g-S' derfcheiden gedaanten , voor ons zien. De Franfchen noemen dezen Vlinder, ^^ °' Paqnet de feuUles fechcs , zo veel als een bosje dorre bladeren. Men moet den Vlin- der zittende befchouwen , gelyk hy in de ó^''-' tig. ontworpen is., om deszelfs overeenkomfl met een bosje dorre bladeren daar uit op temaaken. De .[.Vleu- gels zyn , in figuur en koleur , den dorren boombladeren niet ongelyk. De Èovenvleugels, welke by andere Nacht- Vlinders byna horifontaal of zichtein- derlyk liggen , of ten minfte digt om 't lyf geilooten zyn, liaan by de tegen- woordigen meer wn/wa/ of lynrecht op in de hoogte, invoege dat derztlver beide uitgeronde buitenranden boven het achterlyf byna volkomen aan elkan- der fluiten. Daarentegen (leeken de Ondervleugels, welke desgelyks uitge- rondzyn, zeer breed onder de Bovenvleugelen uit, zo dat dienvolgens het Achterlyf van den Vlinder byna ten eenemaale onder die breede Vleugelen, als onder een dak , verborgen zy ; en van het Voorlyf krygt men niet an- ders , dan de bovenvlakte van den Kop , te zien. g. 10. Thans zullen wy de koleuren en tekeningen der Vleugelen, benevens de Fig. 5. overige deelen des lyfs van ons Mannetje, in de 5 ^^^ Fig. afgebeeld, befchou- wen. De beide Bovenvleugels zyn, zo verre als hun uitgeholde rand gaat, doch de Ondervleugels geheel tot aan 't lid, rosachtig, of Kaneel -bruin ge. boord, Aan de laatften is de gantfche overige grond, doch aan de eerften al- leen de helft daar van , roodachtig - graauvv , of gelyk verlept violet. Van dier- gelyk eene koleur is ook het Achterlyf; waar tegen de Kop, het Voorlyf en de helft der Bovenvleugelen Kaneel -bruin van koleur zyn. Zo wel deze Ka- neel-bruine, als de Violet -graauwe grond, is doorgaande teder beftippeld ; en door den laatflen loopen , in den Bovenvleugel , een paar donkere gekron- kelde linicn , welker breede tufTchen ruimte zomtyds iets donkerer,dan de ove- rige grond is ; eene diergelyke linie ziet men ook nog naar den kant van 't lid. De Kop van onzen Vlinder is met een paar pik zwarte Oogen, breede, ve- dervormige, bruine Sprieten , en van vooren boven den bek met een gekrom- den, langen Snuit, gelyk die van een Olyphant, begaafd, welke by de Wyf- jes altoos langer is , dan by de Mannetjes. Doch ik hebbe aan dezen Vlinder geen Zuiger konnen ontdekken, weshalve ik oordeele,dat hy of buitengemeen klein weezen , of tufTchen den gemelden langen Snuit verborgen moet zitten. Van * Wanneer naamlyk zy en haare Rups voor de vervolging van zekere Muggen en Sluip- VPtipsn vry gebleeven is, die haar gaerne met liunne Eieren beleggen , en dus ten on- derkant; brengen. Ook wordt ze veeltyds geplaagd van eene foort van byna onzicht- baare Luizen, of Ziertjes. Doch voor de vervolging der Vogelen en andere groota Dieren is zs overdag , om dat 2e zich dan ftil en in ruft houdt, meerendeels bevryd. K £- E E M A N K. DER N A C H T-V L I N D E R S. 7a^. XLT. $9^ Van de 3 paar Pooten des Vlinders zal ik alleenlyk aanmerken, dat de Boven- T/\b- fchenkels aan dezelven zeer hairig zyn ; dat de koleur eenerlei is met die van XLI, 't Voorlyf, en dat het voorfte paar gemeenlyk iets donkerer fchynt, dan de overige 2 paaren, §. II. Het Wyfjes - gedacht van dezen Vlinder , in de 6 ^^ Fig. te zien , heeft niets Fig. 6. byzonders by het Manlyke vooruit, dan het dikke Achterlyf; zo dat ik van deze 6'^« Fig. niet anders te melden hebbe, dan 't gene 'er §. 9. reets van ge- zegd is. De 7''<= Fig. vervat de afbeelding der Eieren, die van deze Wyfjes- ^'ff. r* Vlinders gelegd worden. Dezelven zyn rond van gedaante, bleek - groen van koleur , en met een klein donker - groen reepje vercierd *. ^^^^>^^=>^^^^^>^^^ I T mmm^m'^^m^^m^^m De gladde f zivart- en geel -gevlakte Salade-Rups, henevens haare verandering tot in een Vlinder. Vermits ik de tegenwoordige foort van Rupfen nooit op eenig ander gewas, Tad, dan aan de zogenaamde Tuin -Salade, ( La&uca hortevfis ,fativa) gevon-^^^^ den hebbe; geeve ik ze den naam van Salade- Rups. Men vindt ze meellal in j^uly en /Jugit/ltts, alhoewel ze in verfcheiden jaaren zeer zeldzaam zyn, en in 't algemeen niet fterk voortteelen Zy bemint de eenzaamheid, zo dat men 'er zelden meer dan ééne aan céne Salade -plant zulle vinden. iVIet deze bla- deren hebbe ik alle die genen , welken ik t'huis opkweekte, gevoerd, en ge- lukkig ter veranderinge gebragt. Maar of ze van nog meer gewaflen ee- ten , kan ik niet zeggen , en moet zulks voor eene nadere ondervinding over- laaten. Zy hebben zo dikmaals, als andere foorten, verveld, en eindelyk , geheel volwaffcn zynde, de lengte van 2 duim bereikt. De Leden of Ringen van 't lyf zyn , aan deze foort van Rupfen , byna van gelyke dikte , doch vry verre van elkander gefcheiden ; gelyk uit onze naauwkeurige afbeelding in de I fte /r/^, te zien is. De Kop, die van eene tamelyke grootte, en blinkend- n^. i, zwart is , heeft op de voorvlakte een witten driehoek. Boven op den rug ziet men op ieder ring eene Oranje -geele, ruitvormige vlak. Of ik nu de grond- verwe dezer Rupfe wit, geel, of zware zal noemen, hier omtrent kan ik my niet f Deze Eieren zyn eigenlyk ovaal -rond, en hebben veel meer eene witachtige metgraauw- achcig -groene reepjes vercierde koleur. 't Is wel waar, dat ze in 't oogenblik , wan- neer de Vlinder ze legt, groen zyn, maar ze blyven bet niet lang, en worden welhaail witter. K L £ £ M A N N. 400 TWEEDECLASSE Tab. niet wel bepaalen : want met deze drie koleuren is de gantfche huid befchil- XLII. derd. Van onderen langs den buik loopt 'er wederzyds een htlder-geeleflreep over alle de leden heen , waar in zwarte Hippen gezien worden. Alle de rin- gen van 't lyf, mitsgaders alle de inkervingen of verdiepingen, zyn met een wit flreepje vercierd , en de tulTchenruimtens dezer flreepjes vertoonen zich blaaiiwachtig- zwart gevuld; invoege dat de zwarte koleur dienvolgens de mee- fte plaats der huid bellaa, en dus wel 't naiuurlykfle voor de grondverwe kon- ne gehouden worden. De Pooten dezer Rupfe hebben allen niet eenerleie ko- leur ; want de 3 voorfle paaren en 't achterlte paar zyn ivvart , en de 4 mid- delfte paaren wit. Ilaar gang is zeer langkzaam 4 doch zy behoeft zich ook niet te verhaaften , doordien ze nooit verder komt , dan van haare laage plant op den grond, en zulks nog maar eens van haar leven , te weeten, als de tyd haarer veranderinge nadert, die ordenl}k onder de aarde gefchiedt ; waar yan wy nu verder zullen handelen §. 2. De Rnps, tot haaren volwaiïen flaat geraakt zynde , en hygevolg geene fpy- ze meer gebruikende, verfchuilt zich, omtrent 3 of 4 duim diep, in de lofTe aarde, kort by de plant, van welke zy tot hier toe haar onderhoud gehad heefr. Zy maakt eerfl: eene langwerpig ronde holligheid, die ze vervolgens inwen- dig, en wel op de keurlykfle wyze, met een graauw Spinzel bekleedt. Aan dit Spinzel nu , hetwelk, gclyk meermaals gezegd is, in 't begin enkel uit eene kleeverige vochtigheid bellaat, welke de Rups draadswyze uit haaren bek laat gaan , blyven rondsom veele kleine aarddeeltjes vaft zitten, waar door by- gevolg de behuizing of het Spinzel der Rupfe uiterlyk met eene harde korft of fchille overtoogen wordt, zo dat men het zelve eer voor een kluitje aarde, dan voor het verblyf van een Infect zoude aanzien ; gelyk uit deszelfs afbeelding Fig.2. in de 2^^^ Fig. duidelyk kan afgenomen worden. In deze met konft vervaar- digde wooning flrookt de Rups, na verloop van ongeveer 8 dagen , haare laat- jtj-o. , fle Rupfen- huid af, en verandert in eene Pop. De 3 '^'-' fig. onzer Tab. ver- " ' toont deze Pop, benevens het binnenlle der behuizinge, waar in ze beflooteii ligt; zittende de ingekrompen Rupfen- huid nog achter aan haar ftaartpunt; gelyk ik zulks altoos, na de opening van eene diergelyke behuizinge, bevon- den hebbe. $■ 3- Deze Pop heeft met de beide te vooren, op Tab. XXIII, en XXV. dezer Clafle , afgebeelde foorten veel , ja zelfs eene groote overeenkomft , 20 \yt\ in geltalte, als in koleur; gelyk, door de befchouwing der eerflgenoemde Plaa- ten by de tegenwoordige, klaarlyk te ontdekken is. Niet minder zyn de bei- de foorten van Vlinders, op' Tah. XXill. en "XXV. ontworpen, den Vlinder van deze Tab. XLII. dien wy hier voor hebben, niet zeer ongelyk. Echter zyn en blyven 't drie onderfcheiden foorten. Want, om niet te zeggen, dat on- DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XLII. 401 onze tegenwoordige Rups , zo in koleur als geftake, zeer onderfcheiden is*T;\n. Van de beide foorten, waar uit de Poppen en Vlinders van Tab. XXill. en XLII. XXV voortkomen , en dat ze een gantfch ander verblyf en ander voedzel heeft, dan die; zo heeft ook de Vlinder van onze tegenwoordige foort zyne zekere en onbedriegelyke Kentekens, waar omtrent ik nu niets melden, maar 't na- gaan daar van aan de befchouwing der Liefhebberen overlasten zal; vermits een iegelyk,die de voornoemde Plaaten tegen deze vergelyken en naauwkeurig bezichtigen wil, het onderfcheid der Inlieten, daar op afgebeeld , genoeg- zaam zal konnen erkennen. §• A- Onze tegenwoordige Vlinder, dien \vy inde4^« Fig. met uitgebreide, en h^. 4; in de 5 "^^ tig. met geflooten Vleugelen zien afgebeeld, komt doorgaans in de en 5. maand Mai ter waereld, na dat hy den Winter over, onder het Poppevlies, in zyn onderaardfch verblyf, verborgen geweefl is. Deze Vlinder is gantfch graauw, behalve dat de Ondervleugels eene bruine koleur hebben, die naar het lid toe in 'tüker-geele verfmelt. De buitenrand dezer Ondervleugelen is met een wit boordzel voorzien. De Bovenvleugels hebben ook zeer weinig cieraa- den. Aan den buitenrand is insgelyks een wit boordzel, en binnenwaarts daar aan ziet men eene fmalle, fewarte, zaagswyze linie; terwyl de overige grond des Vleugels met veele tedere , zwarte aderen doorfneeden is , welken ik ech- ter voor geene byzondere cieraaden zou willen uitgeeven; dan alleen in zo verre, als de grond tuflchen de aderen op zommige plaatzen donkerer, en op anderen ligter of helderer is. - 5. 5. Het Voorlyf van dezen Vlinder is van boven aan den Kop met een hoog op* geworpen flepje voorzien ; dat in de 5 ^^ Fig. beft ontdekt kan werden. Hec Achterlyf is aan 't einde gefpleeten , en ieder lid van 't zelve , van boven in 't midden, met een zwart ftreepje getekend. De Sprieten, of zogenaamde Voel- armen, zyn by de beide geflachten van dezen Vlinder hairvormig; beftaande het enkel onderfcheid der gellachten hier in, dat het Wyfje, Fig. 4. een dik- ker Achterlyf heeft , dan het Mannetje. Aan de Pooten van den Vlinder zyn , gelyk de 5-^^ Fig. te kennen geeft, de Rovenfchenkels zeer digt met graauw hair-ftof bekleed, doch de Onderfchenkels met zwarte ringetjes omgeeven. De Eieren, welken door deze Vlinders gelegd worden, hebbe ik tot 'heden, dit fchry vende , nog niet te zien gekreegen. * De Rups, op Tab. XXV. afgebeeld, zou voor hnare r laatfle vervellingen nog al meeft na de tegenwoordige gelyken; dewyl ze alsdan menigmaal even zo gekoleurd en gevlakt i6, als deze. Kleemamn. ïjle Deel. lie Stuk, Eee T)è 402 T W E E D E C L A S S E De Jlyf-hüirjge hriiïne Rups, henevens haar e 'verandering tot in een Vlinder. §. I. TAn. T^eze foort van Rupfen hebbe ik byna jaarlyks, en w«l altoos in denHerffl, XLlil. 1^ zo groot gevonden , als ze op Tab. XLIII. /v> i. afgebeeld is*. Zy hebben de gewoonte van eenzaam over den grond te kruipen, inzonderheid wanneer de tyd haarer veranderinge nadert ; want haare natuur brengt hec mede, dat ze eene foort van afdak boven de aarde tot haare verandering zoe- ken. Doordien ze nu menigmaal zeer verre van de Akkers , waar op ze ge- booren zyn, en zich opgehouden hebben, moeten kruipen, eer ze een Wand, Muur, of Schutting bereiken, waar aan ze haar Spinzel konnen vaftmaaken; zo is dit de rede , dat men ze meer op den tocht, dan in haare legerftede aan- treft. Ik ben aanvangkelyk zeer ongelukkig met deze Rupfen geweelt; wanc fchoon ik 'er veele, welken ik op den grond kruipende vond, mede naar huis name, kon ik ze echter geen voeder bezorgen, daar ze fmaak in hadden, en moeft ze derhalve enkel aan haar noodlot overlaaten. De meelten bleeven den Winter over, en zelf tot diep in 't Voorjaar, in 't leven, zonder, als gezegd is , eenig voedzel te gebruiken. Maar wanneer ik hoopte , dat ze het hardlte doorgeflaan hadden, en eerlang in Poppen veranderen zouden , haalde de dood altoos een flreep door myne Rekening, hindelyk wilde het geval, dat ik, an- dermaal in den Herfll, zodanig eene Rups op een Knollen- Akker vond; al- waar ze bezig was met van het Knollen- of Raapen loof te eeten, dat my ge- volglyk haar voedzel bekend maakte. Kort daar na vond ik 'er weder eene aan de Zuuring, en ontdekte aldus in korten tyd tweecrleie foort van voeder, waar mede deze Rupfen zich geneeren, na dat ik alvoorens etlyke jaaren ver- geeffche pooging gedaan had , om 'er eene van te ontdekken. Toen fchiep ik hoop, * Zy koint ook, gelyk andere Rupfen, uit Eieren terwaereM. De Wyffes-VIinders leggen dezelven in de maanden l^wiy tn JvAy , ook wel reets in Mai , (altoos naar dat ze vroe- ger of laatcr uit het Pnppevlies komen.) in eene tnmelyke menigte aan zo.ianige planten, waar aan ds jonge Rupsjes, die 'eruit ftaan voort te komen, haar onderhoud zullen kon- nen vinden. Ik hebbe op den 15 ^(^Julyies jaars 1764 by ds 40odierselyke kleine bevruch- te Eiertjes gekreegen, die hel isr- ^ruon van holeur waren, maar altengskens donkerer- graauw wierden; tot dat 'ereindelyk, na verloop van 10 dagen, de jonge Rupsjes, welke bruinachtig -graauw waren, lange hairen, en een donker -bruinen Kop hadden, uit te voovfchyn kwamen. Docti door de verandering van huid wierden ze geduurig den vol. waGen gelyker , behalve dat altoos de eene donkerer was, dan de andere. Voorts heb- be ik befpeurd, dat ze, behalve de Planten, door den Heer /Jo/W vervolgens benoemd, ook de bladeren van Roozenftruiken , van Mos- of Melk -dille! , van het wilde Nagel- kruid, van St. Jans-beziën, van zw:jrte Bezien, van V/ederik , van Heide -bezien, eo van andere gewaffen meer, tot haare fpyze gebruiken. Kleemanx Classis IIB^mJONiiM. A/octvrnor uj^ ^-^5- ^ij.. -I?- n. tevens in den volgenden Zomer de Pop en den Vlinder daar van zien zoude ;XLIII. en vermits dit ook naar myn wenfch uitviel, zo vvierd ik daar door in ftaat ge- field, om het tegenwoordig Infeft onder zyne verfcheiden veranderings -ge- daanten te vertoonen. §. 2. De I ^'^ Fig. fielt ons de Rups in haare volkomen en natuurlyke grootte voor /r/, j^ oogen. Ze is omtrent li duim lang. Naar geraade van 't lyf is delvopzeer klein, en blinkend zwart van koleur. Onder de leden van 't lyf is 'er, ten aanzien der dikte, een groot onderfcheid; want van den Kop af tot aanteer- fle paar Buikpooten neemen ze in dikte toe, de 4 Ringen, waar onder de Euikpooien zitten, zyn elkander gelyk, en wel de dikflen van allen, doch de volgende neemen weder af. Op ieder ring (den eerflen en laatften uitgezon- derd.) ziet men , ter wederzyde, drie of vier ronde knopjes, welke rondsom met flyve bruine hairen digt bezet zyn*. TufTchen deze flyve hairen flaan nog veele zwarte, en korte Vikhairtjes; zo dat deze Rups meteen recht war- men pels voor den Winter voorzien zy. Zy heeft het gewoonlyk aantal loo- ien gelyk alle Rupfen dezer Clafle, naamlyk 8 paar, waar onder de 3 paar fpitze Voorpooten zwart, en de 5 paar ftompe bruin zyn. Zy kruipen tame- lyk fchielyk ; maar ah men ze aanraakt , rollen ze zich , gelyk alle hairige Riip- lèn, te zaraen, en blyven een tydlang onbeweegelyk liggen. S- 3. Ey invallende winter -koude verfchuilt deze Rups zich onder allerhande flruiken. Doch of zy, geduurende den Winter, eenig voedzel nuttigt, kan ik niet met zekerheid beweeren; echter is het te vermoeden, dat ze, wanneer het goed weer , en het Veld niet geheel met Sneeuw bedekt is , haar voedzel opzoeke,' waar vanzy des Winters nog een tamelyken voorraad kan vinden. In 't Voorjaar is ze eene van de eerften, die haare winterkwartieren verlaat, zo dat men ze dikwyls reets in Jpril ingefponnen vinde. Want dat ze zich eerfl in 't Voorjaar infpinnen, hebbe ik niet alleen befpeurd aan die genen , welken ik t'huis opkweekte, en die als Rupfen overwinterden; maar ook heb- be ik menigmaal diergelyke Rupfen in 't Voorjaar aan Muuren en Wanden , onder eene foort van afdak , gevonden , daar ze bezig waren met haar Spinzel te vervaardigen. §• 4- De afbeelding van een Spinzel, door deze Rups toegefleld, zien we in de * Zommigen echter zyn rood-hairiger, dan de hier afgebeelde; en zelfs vindt men z? dil{- wyls met zwarte hairen begroeid. -doch allen hebben ze een afgebroken Oker- seelenftteep Bidden over den mg. Klesmakn. Eee 2 404. TWEEDECLASSE Tab. de 2'''= Fig.. Het zelve is, voor zo veel de Figuur betreft, van dezelfde ge- XLllI. daante, als het Spinzel van de Beeren Rups, cp lab. 1. deztr LhlTa afge- PiS- 2. beeld; echter is het veel durner of doorzichtiger van v/etfztl, en donktrer , of bruiner van koleur. De Rups blyft niet lang onveranderd in dit Spinzel liggen , maar men vindt ze reets dtn tweeden, of ten minile den derden dsg, in eene Pop veranderd. §• 5- ^^•3. De gedaante dezer Poppe is in de ^^^ Fig. onzer Tab. XLIII. te zien. Van vooren is ze dik en rond, en van achteren florrp toegtpunt. Het Achteriyf is tufTchen de leden met eenige roodachtig geele dwarsftreepen gettkend*; doch voor 't overige is de gantfche grondvervve zwart Deze Poppen zyn niet zo ligt in beweeging te brengen, als anderen |; doch ze behoeven zich ook niet zo dikvvyls, als anderen ,om te keeren; eensdeels, om dat ze in haar Spin- zel genoegzaam als op een zacht bedde liggen , en anderen deels , dewyl ze niet veel langer dan 14 dagen, op zyn hooglt 3 weeken, in de gedaante van Poppen blyven; na verloop van welken tyd, 'de Vlinders 'er doorgaans uit ter waereld komen. • §■ 6. Tig. j^. De 4^= Fig. vertoont dezen Vlinder met uitgebreide, en de j''^ Fig. met •n 5. geflooten Vleugelen. De eerlle is eene aftekenjng van het Wyfje , en de an- dere van het Mannetje. Schoon nu ook by deze foort van Vlinders de dikte van 't Achterlyf het eenigfte Kenteken zy, waar door de beide geflachten van elkander te onderfcheiden zyn; zullen wy echter, uit hoofde van de verfchei- denheid der geftalte, den eenen na den anderen befchouwen. De Onder* vleugels van den Vlinder, welke in de i'-^'-' i'ig. zichtbaar zyn, hebben eene fchoone roozen-roode koleur, die echter, naar 't lid toe,eenigzins in 't graau- we uitloopt. In den rooden grond ziet men, aan den buitenrand, eenige zwarte vlakken , en meer binnenwaarts een paar kleine zwarte flippen. Het Achterlyf heeft eene diergelyke rcozen koleur; en is, van boven op den rug» met eenige helder - graauwe vlakken vercierd , tufTchen welken, zo wel op den rug , als ter zyden , zwarte , ruitvormige vlakken flaan. By zommigen dezer Vlinders valt de koleur van den Kop en 't Voorlyf eenigzins in 't rood- achtige, als uit de 5''' Fig. blykt; doch gemeenlyk is ze bruin, gelyk aan de 4 ie Pig_ te zien is. In den bruinen grond des Bovenvleugels flaat, niet ver- re van den buitenrand, een zwart flipje^ doch de binnen- of achterfte rand is doorgaande rood geboord. s. 7. * Deze zyn echter by zommigen Oranje- geel. Kleemakn. T Niet te min hebbe ik ondervonden, dat vee'en dezer Poppen zich zeer gevoelii; tooneoi wanneer haar de aanraaiiing niet aangenaam i?. Kleemakn. • DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XLIII. 405 ^ ' XLiir, Uit de 5<^« /'/^. onzer Tai-. blykt, hoe dun en doorzichtig de Bovenvleu- gels van dezen Vlinder zyn. Want als hy zit, fchemert de roode koleur der Ondervleugelen door de Bovenvleugelen hetn , zo dat men by den eerften op- flag zoude denken , dat ook deze rood waren. Betreffende de Lieren dezer Vlinders, dtztlven zyn geelachtig wit van koleur, en kogeliond*; gelyk uit de 6-'^ Fig,. is af te neemen. ^'J; ^' De zxvarte Rups , met Orat:je - geele hairen en knoppen t dazende op de IJeidebezIëii -Jlrtiik ,bene-ve::s baar e 'verandering tot in een Vlinder. §. I. De Heidebeziën- , of door de wandeling Blaauwbeffen • flruiken , dienen ook , Tap.. gelyk andere Planten, tot voedzel van verfcheiden Kupfen en Infeften ; ^^^^' alhoewel my tot hier toe nog maar drie foorten van Rupfen,die 'er op aazen, bekend zyn geworden; te weeten, de L'ortlel-Rups 'lab. XL de tegenwoor- dige Tab. XLIV. en de volgende Tab. XI. V. f Men vindt beide de laatfhenin ^«'y, en ook zomwylen in Jugujius , enkelvoudig, en reets volwalTtn , aan 'c gemelde Heidebeziën kruid , welks bladeren ze zeer greetig afknaagen [. ün- dertufTchen is 'er geen twyiTel aan ,of ze zullen ook wel een Maand eerder, en kleiner op dit gewas te vinden zyn ; en men heeft gronds genoeg om te flel- len, dat ze, gelyk andere Rupfen, van huid veranderen; fchoon ik tot heden nog • Gantfch kogelrond zyn ze eigenlyk niet, maar veel meer half rond, en van onderen ,daar ze vaft ziuen, platgedrukt. Wanneer njen ze naauwkeu'ig door een Vergrootglas be- fchouwt , Oüt.iekc men, dat hunne oppervlakte niet geheel glad, maar als met een onge- fchikt traliewerk overtoogen is. Kleemakn. \ Ik hebbe meer foorten van Rupfen leeren kenren, die haar voedzel op de HeiJebeziëa zoeken, en zal mogelyk nog de eer hebben, derzelver Afbeeldzels in myne Byiie^^ze- Isn den Liefhebberen van deze Natuurlyke HiHorie der Infeclen onder 't oog te brengen, K L E E M A N N, 4. Men ^indt onder deze tegenwoordige foort van Rjpfen menigmaal Nabroedze's,die mea in September nog aanireffei kan; doch ten ainzien van haar voe.lzel , fchynt de Eleide- beziën - ftruik haar eenigfte levensmiddel niet te weezen; en t is te denken dat 'er nog meer foorren van Planten zyn, die haar zulks verfchafFen. Want in den jaare fói den n'-'i September ontdekte ik eene dezer Rupfen, terwyl ie beiig was met het ecen vaq ès bladeren vaa een kruid, genaamd ( Polygonum) Duizendknoop of Varkens^as. Kleemamn. Eee 3 .40($ TWEEDECLASSE Tah. nog geen kleiner of jonger gehad, en dus haare vervellingen niet ondervonden XLIV. hebbe. S- 2. Onder deze foort, welke ik thans befchryve, ziet men 'er zommigen, die eenigzins onderfcheiden zyn in kolciirtn, derhalve hebbe ik noodig geoordeeld, ^'S- T. zodanig een onderfcheid dezer vdwafTen Rupfcn, door de i '^'^' en 2^''^ I'ig.van ®" ^' Tab. XLiV. aan te toonen. tlaare grootte is zelden of nooit meer dan ccn duim: de Kop is niet zeer groot , en blinkend bruin van koleur. i'MIe de le- den van 't lyf' zyn diep ingekorven en afgedeeld ; en de grondverwe der huid is zwart. Op ieder ring van 't lyf üaat eene rei overdwars loopende, verhe- ven, geel-roode, ronde knoppen, waar van 'er, op de middellte ringen des lyfs , wederzyds 4 geteld worden ; doch op de twee voorften en den laatflen ftaat 'er een paar minder, /.lle deze knoppen zyn ir.et niet zeer lange, maar veele, flyve en geelachtig -roode hairen bezet; en diergelyk eene koleur heb- ben ook de 8 paar Pooten. §• 3. , CetrefTende nu het onderfcheid, by zommigen dezer Rupfen te vinden, het zelve beftaat hierin. Ettelyke derzelven naamlyk zyn , onder langs den buik , met een geelachtig -rooden llreep voorzien, zoals de i "« lig. vertoont*; doch andere hebben dezen ftreep niet, gelyk aan de 2'^^ Fig. te zien is. Maar dit onderfcheid is echter zo groot niet, dat men daarom deze Rupfen voor tweeêrleie foorten zou konnen houden; te minder, nademaal het beiderleie ge- llacht dezer Rupfe hier door mogelyk onderkend kan worden. Voor 't overi- ge heeft deze Rups eene langkzaame beweeging, en rolt zich, aangeraakt wor- dende , gelyk andere hairige Rupfen, te zamen. Als de tyd haarer verande- ringe nadert, gaat ze niet van de Heidcbeziën • ftruik af, maar trekt, door behulp van haare draaden , eenige bladeren by een; en maakt tuflchen dezel- Fig. 3. ven zulk een wit -graauw , doorzichtig en eivormig Spinzel , als in de 3 ''^ Fig. afgebeeld is , om zich heen ; waarin ze na twee dagen in eene Pop verandert.. fig' A' De 4<'« Fig vertoont deze Pop buiten haar Spinzel. Zy heeft eene gantfch donker ■ bruine koleur; het achterdeel is zeer diep ingekorven, en het einde Itomp tocgefpitfl : zy heeft ook die byzondere Êigenfchap, dat ze, wanneer men ze aanraakt, tamelyk lang, gelyk een klos of tol, rond draait; zo als ik van de Pop, in de 111 ''s Tab. dezer Clafle, §. 7. pag. 201. insgelyks hebbe aan- gemerkt. §. 4. Deze Pop blyft, in weerwil van fneeuw en koude, den gantfchen Winter over, * Men ontdekt ook dikwyls eenigen onder deze Riipren , welker beide zyden, tot aan den rujj, meer eene graauwe dan zwarte grondverwe hebben. Kleemakm. Classis II Fapiliojvw^ JKbcTinjvo/i K'^i J-l(l. s. TalXLr/ üiy. TolXLV 5Yfl. ; J^l ^'zq. S. jL.7 Aófel fecil d lèfe 'ectt et c->ic . DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XLIV. 407 over, en wel tot in de Maand Mat, zonder eenig voedzel te genieten, in haar T,<8. Spinzel liggen; waarna de Vlinder 'er uit ie voorfchyn komt; dat echter ookXLlV. vel eens in de Maand April gebeurt. De geftake van dezen Vlinder wordtin de s'''^ en 6 ^^ Fig. voor 't oog gebragt. De s''^ f'g- vertoont het Wyfje, het^['S-^' welk in niet anders, dan in het dikke Achterlyf, van 't Mannetje onderfchei- den ie, en hier vliegende afgebeeld wordt; op dat wy het zelve des te beter zonden konnen btfchouwen. Het gantfche Voorlyf, en de beide Bovenvleii- gels, hebben eene afchgraauwe grond\'erwe, waarinde volgende zwarte cie- • raaden te befchouwen zyn. By het lid ziet men een zwarten ftreep , die zich eindelyk overdwars door den Vleugel verdeelt; daarop volgt, naar de zyde van den voorflen rand toe, in 't midden, een langwerpig- rond ringetje; en wat verder vertoont zich een half cirkeltje. Naar den buitenrand loopt 'er overdwars, door de breedte des Vleugels , eene uit ongelyke vlakten beftaan- de kronkel linie; en de daar op volgende buitenrand zelve is met veele pun- ten of vlakken bezet. De graauwe grond des gantfchen Vleugels is hier en daar met bruine en graauwachtig verdvvynende vlakken voorzien. Het gehee- le Achterlyf en de Ondervleugels zyn, by deze foort, bleek -Oker -geel; doch de Vleugels zelven hebben , buiten de aderen en den zoom des rands , geenö andere cieraaden. §• 5. De 6^« Fig. vertoont de geflalte des Vlinders in 't zitten, wanneer hy zyne n^. ,5. Vleugelen aan 't lyfgellooten houdt; waar by ik verders niet anders aan te merken hebbe, dan, dat zyne zesPooten, aan de Bovenfchenkels , graauwen met hair - Hof begroeid , doch derzelver dunne leden met zwarte reepjes ver- cierd zyn. De zwarte hahige Rups , r/>et zvitte vlakken in de ge- daante van Klaverblaadjes ver ei er d, benevens haar e verandering tot in een Vlindkr., §. I. Deze Rups is, gelyk de voorgaande, in de 'maand ~«/y, aan de Heidebe-TA». ziën-ftruik te vinden; en ik hebbe dezelve met deze groene bladeren tot ^^V". aan de verandering toe onderhouden. Doch , dewyl ik ze reets volwafTen , en in haare laatfte huid , gekreegen hebbe, kan ik niet zeggen , hoe zy 'er in haa- re jeugd en midden - ouderdom uitzie. Haare grootfte lengte zal insgelyks niet veel boven eén duim zyn; en wy zien haare gedaante in de i '^'•' Fis:, on- n„ ■, TWEEDE CLASSE Tab. §.2. XLV. Zy is veel ranker van lyf dan de voorige , nochtans 2yn de leden , door de inkervingen , genoegzaam ondtrfcheidtn. De Kop is riet veel kleiner dan de overige leden , en blinkend -zwart van koleur. Voor aan denzelven befpeurt men een volmaakten driehoek , door eene witte linie geformeerd ; doch alle de overige leden , zonder onderfcheid , hebben eene fluweel - zwarte grondver- ^ we. Op den tweeden ring, van den Kop af gerekend , ftaat eene verheven, van vooren verdeelde, hoog Kaneel roode vlak ; en van den kop af, tot aan het achter einde der Rupfe, loopt 'er van onderen, ter wederzyde langs den buik, eene fchoone roode linie. Deze alleen zou reets op zich zelve den Rup- fe eene byzonder fraaie gedaante geeven; maar ze wordt door eene rei witte vlakken nog vry cierlyker gemaakt Boven deze gemelde roode linie naamlyk ftaan , op ieder zyde , 9 uitneemend fchoone witte vlakken ; ieder van welken uit 3 aan elkander liggende knopjes dezer wyze te zamen gelleid is , dat ze ge- voeglyk by een wit Klaverblad vergeleeken konnen worden. Rondsom deze witte vlakken zitten eenige lange en wicte hairen , die met tenige zwarte door- mengd zyn ,en op de rechter zyde der i ^^^ Fig. inzonderheid duidelyk in 't oog vallen: de 8 paar Pooten, zo wel de zes paar fpitze, als de tien ilompe,zyn alle zwart van koleur. §. 3- Deze Rups is wat gezwinder van beweeging , dan de voorige; doch ze krimpt, by 't aanraaken, even als de andere, te zamen. By haare aanAaan- de verandering fpint ze zich ook, gelyk de eerflgemelde, tuflchen de Heide- beziè'n - bladeren in , en vervaardigt een wit - graauwachtig en doorzichtig ver- Fig. 2. blyf, het welk de 2'^^ Fig. vertoont. JXa etlyke dagen verandert de ingefpon- nen Rups in eene Pop, welker gedaante in de 3 '^^ I'ig. afgebeeld is. Ze is Fig. 3. blinkend -bruin van koleur, ook wordt ze door diepe inkervingen in leden of ringen afgedeeld. Gelykerwyze deze Pop nu , ten aanzien haarer dikte en grootte, van de voorige onderfcheiden is, zo heeft ze ook daarin iets byzon- ders, dat ze , van vooren aan den Kop, met een paar korte hoekige fjoitzen, en van achteren met een verdeeld ftaartpunt voorzien is ; welk laatfle haar in haar Spinzel , gelyk anderen , ter bekwaamer omkeeringe dient. 5. 4. Deze Pop is van gelyke by my den gantfclTen Winter door , tot in de maand Mjj,blyvcn liggen; wanneer 'er zodanig een graauw Vogeltje uit voortkwam, als ik in de 4^*^ en 5 >*' Fig. zo veel mogelyk, vlytig afgetekend hebbe Uit de fi>. 4. 4*^^ i'/g- welke dit Vlindertje in zyne vliegende geftalte vertoont, kan men zien, dat deszelfs grondverwe helder -graauw, en niet zo donker is, als die van den voorigen Vlinder; dat wel de cieraaden en tekeningen der Bovenvleu- gelen veelal aan beiden eveneens zyn j maar dat het Achterlyf en de Onder- vleti- DER N A C H T-V L I N D E R S. TaL XLV. 400 vleugels van dezen geen bleeke Oker ■ geele koleur , en veeleer dezelfde koleiir Tai. als de Bovenvleugels hebben. Van de 5'''^ lug. welke dit Vlindertje zictende XLV* vertoont , valt verder niets te zeggen , dan dat hier insgelyks de Pooien gezien Fig. g» worden , wier boven- of dikfte deel met graauwe hairtjes , en de overige leden met zwarte reepjes bezet zyn. De Sprieten, of zogenaamde Voel -armen, zyn aan beide de geflachten hairvormig en dun. §. 5. Vermits nu deze Vlinder byna met eene en dezelfde koleur en cieraaden be- gaafd is, als de voorige; en nadien hunne Rupfen zich met eenerlei kruid voe- den , in het zelfde jaargetyde veranderen , en de Vlinders in de zelfde Maand gebooren worden ; zouden zommigen van gedachten konnen zyn, dat ze ook maar eenerleie foort waren : doch ik kan verzekeren , dat ik aan beide , zo wel het Manlyk- als Vrouwlyk-geflacht, waargenomen hebbe; daar en boven zyn ze ook als Rupfen en Poppen merkelyk van elkander onderfcheiden. Wy heb- ben ook airede eenige Infeften gezien , welker Vlinders byna eenerleie groot- te , koleur en cieraaden hebben , en echter niet te min , volgens de jaarlykiche ondervinding, als verfcheiden foorten zyn aan te merken. Doch indien my iemand wilde tegenwerpen, dat 'er onder de Infeften, gelyk onder andere Schepzelen , ook Baflaarden konden weezen ; zo hebbe ik daar op niet anders te antwoorden, dan dat ik diergelyke tegenwerpingen hier voorens in de Twee- de ClafTe der Dag -Vlinders, Tab. V. §. S. pag. (^6. genoegzaam , zo ik meene, wederlegd hebbe. De zzvarte, JlyfbmHge Rups, mef den geelen ruggejlreepy benevens haare verandering tot in een Vlinder. §. I. Deze foort van zwarte en flyfhairige Rupfen hebbe ik dikwyls, jaaren ach-l>»: ter een , gehad ; maar dezelven evenwel in langen tyd niet ter verande- XLVI, ringe kennen brengen. De rede daar van was, eensdeels, om dat my haare fpyze een geruimen tyd onbekend bleef ; anderen deels , om dat zommigen der- zelven, en wel de fchoonften en volmaakften , met Maden bezet waren : welk laatfte toeval al menigmaal myne hoop, van uit menige fchoone Rups ook een zo fchoonen Vlinder te erlangen, verydeld heeft. Maar, gelyk het dikwyls gaat met de onderzoeking der Natuurlyke dingen, dat men ten laatfle, door cene onvermoeide vlyt, toevallig iets ontdekke,en verzekerd worde, aangaan- de het gene men lang te vergeeflch heeft nagevorfcht ; zo wierd my ook ein- ijle DmL 2de Stuk. Fff delyk 410 TWEEDECLASSE Tab. delyk de aart en wyze van verandering der Riipfe, die wy hier voor ons Ii£b« XLVI. ben, tegen alle vermoeden, bekend. S- "• Wanneer ik eens in de Maand Jut'y eene wandeling in den Hof deed , en myne oogen herwaarts en derwaarts liet gaan , zag ik by geval op het Gras een paar witte Vlinders , die , terwyl ze juifl paarden en aan elkander vafl za- ten, zich zeer flil en onbeweegelyk hielden. Vermits my nu wel haafl te bin- nen fchoot , dat ze van zodanig eene foort waren , diergelyken ik nog niet ia myne Verzameling had , en ik ook gaarne de bevruchte Eieren van het Wyf« je wenfchte te hebben; zo nam ik deze Vlinders in goede verzekering mede naar huis. Doch 2y maakten des nachts zulk een geweld in hunne nieuwe wooning, dat ik beducht wierd, dat ze door het veelvuldig vladderen hunne Vleugelen befchadigen en bederven mogten ; derhalve ftak ik ze beide, op de gewoonlyke wyze, met Spelden vafl. Naauwlyks was zulks verricht, of ik bezefte, dat ik al te haaflig was geweeft: dat my nu, naar alle waarfchynlyk- heid, de hoop, om de Eieren van 'tWyfje te erlangen, in dat opzicht gantfch. lyk benomen was ; en dat ik het zelve in vryheid had moeten laacen. Ik konde ook niet anders vermoeden, of de Speldefteek, die door het Voorlyf was ge- gaan, zou het bederf der bevruchte tieren veroorzaaken. Maar, gelyk de vaftgeftoken Wyfjes - Vlinders doorgaans nog 4 a 5 dagen leven , zo ging het ook hier; en eer dit Wyfje llierf,had het zelve tot myne verwondering, meer dan 200 fchoone, paerel- ronde, geelachtige, kleine Eiertjes cp eenen hoop te zamen gelegd, welke allen aan elkander bleeven hangen, en waar van 'er Fig- !• eenigen in de i ^^ 1-ig. in hunne natuurlyke grootte te zien zyn. §• 3. Dus was myn wenfch wel vervuld, en ik had de verlangde en bevruchte Eie- ren ; maar dat 'er leevende Schepzels uit zouden voortkomen, was niet te den- ken. Want het was zeer waarfchynlyk , dat de Moeder door de IJpeldefleek eerder , dan zy anders zou gedaan hebben , had moeten fierven ; mitsgaders dat ook de Eieren vroeger, dan gewoonlyk, gelegd, en gevolglyk tot geen volkomen rypheid geraakt waren. Nochtans maakte myne eerfte overhaafting my nu voorzichtiger; zo dat ik, onaangezien de geringe hoop, eenigen der- zelven evenwel naauwkeurig bewaarde. En zie! naauwlyks waren 'er 12 da- gen verloopen , of myn Eier-hoop wierd leevend , en 'er kwamen kleine Rups- jes uitkruipen; welke, zo als het Vergrootglas my aantooonde , eenigzins hai- rig en graauw van koleur waren. Nu was myne eerfte zorge , met welke fpy- ze ik dit jonge broedzel zoude opvoeden ? Ik gaf ze in 't begin allerleie foort van gras en kruid; doch dewyl ze toen eeril de buitenfte huid der blaadjes af- knaagden, kon ik nog in geen zes dagen ontwaar worden , welke haare gelief- de fpyze was. Toen ze echter grooter wierden en gaten in de bladeren der krui- DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XL VI. 41' kruiden beeten , zag ik, dat de zogenaamde Mos-Diftel dezen Rupsjes het aan- Tab. genaamde voorkwam; weshalve ik haar ook dezelve, totdat ze volwaflenwa'^LVl, ren , vlytig bezorgde. §■ 4- Toen myne Rupfen de eerrtemaal van huid veranderd waren , hadden zy de grootte van de 2'^'^ Fig. ; de zyden van 't ly f waren geelachtig, deruggraauw, Bg. 2, en door deszelfs midden liep eene tedere, heldere hnie; ook zag men op de ringen onderfcheiden knopjes. In deze grootte verwiflelden de meeften ten tweedenmaale van huid; en de daarop volgende wasdom bragt haar tot de ge- daante in de 3 ''« Fig. afgebeeld. De Kop was nu geel -bruin , en van vooren f,-^. 3, met een paar zwarte oog- vlakken voorzien; aan de overige deelen des lichaams was geene andere verandering te befpeuren, dan dat de koleur, de hairen en de knopjes wat duidelyker in 't oog vielen. Doch toen myne tot hier toe met veel zorge opgekweekte Rupfen in haar derde gewaad verfcheenen;zagikeein:, dat ik die foort van Rupfen had, waar aan ik, om ze ter veranderinge te bren- gen, zo veele vergeeffche moeite hefteed had. §• 5. De 4''= i^/>. vertoont dezelve in haare volkomen grootte. De lengte is ruim py,. ^ 1 1 duim ; de Kop, niet zeer groot, geel -bruin van koleur, en van vooren jets plat, is met een paar blinkende zwarte vlakken, als met oogen, vercierd. De twaalf leden of ringen van 't lyf zyn diep ingekorven, en de middelllen de • dikflen. De grondverwe des lyfs is gantfch zwart -bruin; en over het midden van den rug loopt 'er in de lengte , van den kop af tot aan den ftaart der Kup- fe, een Oranje- geele ftreep. Aan de beide zyden des lyfs is ieder ring met helder blaauvve, ovaal • ronde en zwart geboorde knopjes bezet; in diervoege, dat 'er ter wederzyde op de dunne ringen 2 , en op de dikke 3 gezien worden. Onder ieder benedenfte knop is ook een punt of luchtgat te befpeuren. De hel- der-blaauwe knoppen zelve zyn rondsom met lange, flyve, en zwarte hairen begroeid , waar door 'er de Rups ook zeer hairig uitziet. Het getal der Poo- len, die alle insgelyks zwart- bruin zyn, is zestien, en door behulp van de- zelven heeft deze Rups een fnellen loop. Wanneer ze aangeraakt wordt, rolt ze, gelyk alle hairige Rupfen, zich te zamen. §. C. Vermits deze Rups omtrent den Herfll haar volkomen wa?Qom eerfl be- reikt; begint ze zich omtrent dien tyd tot de verandering te fchikken, en wel op de volgende wyze. Zy kruipt op den grond onder de llruiken , en befluit zich aldaar in een doorzichtig, graauw, en Liervormig Spinzel, daar ze ook haare zwarte hairen onder weet te mengen, gelyk in de 5*^^ Fig. te zien is; en fi^. 5. «enige dagen daarna verandert ze in zodanig eene Pop , als we in de 6 '^^ Fig. Fig. 6, Fff 2 voor 4i4 TWEEDECLASSE Tab. voor oogen hebben. Deze Pop is van vooren en van achteren tamelyk ftómp ^ XLVI. doch aan 't einde met een kon ftaartpunt bedeeld, het welk hier echter, ter oorzaake van de Rupfen-huid, die 'er nog aanhangt, niet wel gezien kan wor- den. In 't begin is deze Pop rood -bruin van koleiir, doch naderhand wordt ze dof- zwart; en aan derzelver Achterlyf ziet men, ter wederzyde van de rin- gen, Oranje -geele Spiegelpunten.^Daar andere Poppen doorgaans, als ze aan- geroerd worden, in beweeging geraaken ; htbbe ik deze altoos geheel roere. loos bevonden. §• 7. Alle deze Poppen , waar van ik 'er een groot getal had , bleeven den Win- ter over liggen; doch in het volgende Voorjaar, te weeten in /Jpnl en 't begin van Ma?, kwamen 'er fchoone, witte, zwart beftippelde Nacht - V'^hnders uic ^S' 7' voort, waar van 'er zommigen eenigzins geelachtig waren. De 7'^^ Fig. ver- toont ons een Wyfje dezer Vlinders met uitgebreide Vleugelen. Zo wel des- zelfs Boven- als Ondervleugels hebben eene gantfch witte grondverwe, die ,in beide , met veele zwarte punten als befprenkeld is ; welke van onderfcheiden grootte zyn, zonder orde, en in de Bovenvleugels menigvuldiger, dan in de Ondervleugels , Haan. Het flompe Voorlyf is ook wel wit , maar zodanig , dat het eenigzins in 't geelachtige valle; waar tegen het dikke Achterlyf, op de boven vlakte , eene fchoone hoog - Oranje • geele koleur heeft , uitgenomen het laat- fle lid, dat weder witachtig is In 't midden van dit lyf , en aan deszelfs beide zyden , ziet men eene rei zwarte , hoekige vlakken , die wit bezoomd zyn. De ondervlakte van 't lyf, welke hier niet gezien kan worden , is gantfch wit , ea insgelyks met twee reien van zodanige zwarte vlakken vercierd. §. 8. Fig. 8. De 8 ^^ Fig. vertoont ons het Mannetje , zittende met geflooten Vleugelen ; deszelfs Achterlyf is wel eveneens van koleur, maar veel dunner dan dat van 't Wyfje. De Sprieten zyn aan beiden van eenerleie dikte, en eenigzins veze- lig, hoewel zulks naauwlyks te merken zy. Voor 't overige zyn ze, gelyk ook de Oogen en Pooten, zwart; en de koleur der hairige Bovenfchenkelen is,oi- der de witte hairen, en daar ze aan 't lyf liggen, Oranje geel. De ClAS?IS JI rAPIUONUI^X j\0CT'rKN0KU?\ TaLXLVI Ml ■■■wVat "Jïa.x. Jia. j. t'*l> i- C^.T ^ '-''•>) M ^y. e. j0l0f TalXLVU "Jiq ^ij.. ■yz<7. s ■^3- ''i^:%\ A ? AiiZ U^,ii-lcy. DER N A C H T.V L I N D E R S. Tah. XL VII. 41% De nu zL'itcicbtig , ^^;2 helder- of donker - bruin gekoleurde bairige Rups , met knoppen en ftreepen z'oorzien , benevens haare 'verandering tot in een V^LINDER. §. T. Schoon de tegenwoordige Rups , op Tal. XLVJI. afgebeeld , veel overeen- Tar. komfl met de voorige hebbe, zo toonen echter haare gedaante en veran-^"^''* dering genoegzaam , dat ze van eene ganifch andere foort zy. De J'ieren, waar uit dezeRupfen gebooren worden, zyn den voorgaanden byna volkomen gelyk*; en worden ook ten zelfden tyde des jaars , door de Wyfjes- Vlinders, op zodanige Kruiden gelegd, die naderhand der K.upfe de noodige fpyze ver- fchaffen. Ik hebbe dezelve insgelyks met de zogenaamde en menigwerf gemel- de Mos- Diflel groot gemaakt: en vermits zy dit kruid gretig at, zo bekom- merde ik my weinig of niet om na te gaan, of ze ook nog andere kruiden ge- bruike; fchoon het wel weezen konne, dat ze zich van meerderleie kruiden ter fpyze bediene. §. 2. Deze Rups verandert even zo dikwyls van huid als de andere; maar by ie- der aanwas heeft ze eene andere koleur, als zynde nu donkerer, en dan helde- rer * Deze Eieren overtreffen nochtans de anderen in grootte, ze zyn blinkend, en in 't begin vertoonen ze zich helder -geelachtig; ook ziet men wel datdeizelver koleur zich eenigzins in 't groene, byna als Daille- koleur , vcilieft. In den jaare 1764, omtrent het midden van 7«'i)i, had ik het vergenoegen, van uit diergelyk een Wyfjes - Vlinder, gelyk op de- ze XLVII'''£^ Plaat is afgebeeld, eene legging van meer dan 450 zodanige baille -koleurde Eieren te kryg.:n. Deze Eieren bleeven niet lang liggen, maar zo dra ze groenachtig en zwartftreepig wierden, zag ik des anderen daags, den 28 Juny , nu in deze dan in gtna dezer Eieren eene opening ontdaan, welke de daarin tydig geworden jonge Rupsjes, door middel van haar gebit, in de Eierfchaalen maakten, waar door zy 'er vervolgens uiiknii» pen konden. Deze Rupsjes zyn, by haare komft in de waereld , naauwlyks ééne linie lang, helder Oker -geel, en met een bruin -geelen Kop, benevens tamelyk lange zwarte hairen, voorzien: zy verfpreiden zich wel haall aan onderTchtiden planten, en doorboo- ren aanvangkelyk derzeher bladeren; maar by toeneemenden wasdom vreeten zy dezelven zo kaal , dat 'er menigmaal niet anders dan de bloote (leelen van overblyven. Zy ver- fchynen in zommige jaaren zo veelvuldig, dnt ?e geen geringe fchade toebrengen aan de Keuken- groentens; iiizondeiheid wanneer het onderhoud van andere Planten en Stiuik- gewaflen haar begint te ontbreeken. Doch ik hebbe ook op de Brandnetels, Tuin Sala^ de, Hinnebez.ëa -llruiken , en verfcheiden andere diergelyke sewaffen, deze foort van Rupsjes ontdekt; en waargenomen, da: ze in 't algemeen Liefhebfters van verandering van fpy^e zyn. K i, e e m a n n. Fff a 414 TWEEDE CLASSE Tah. rer, of ook wel gantfch wit*. De i '^^ Fig. vertoont ons eene Rups kort voor XLVII. haare tweede vervelling; alsdan is ze helder- bruin, en wederzyds met een Fig. I. helderen, in de lengte loopenden ftreep voorzien, mitsgaders met bruine hai- Eg. 2. ren bezet. Na deze vervelling verkrygt zy de grootte van de 2 ''^ en 3 ''•^ Jig. fi" 3< In de 2'^'^ I'ig. is ze byfia volkomen wit, uitgezonderd aan den Kopen 't ach- terfle lid, die geel zyn. Over den rug loopt eene linie, onder welke op alle de ringen ter wederzyde een paar knopjes flaat; vervolgens ziet men, aan bei- de de zyden des buiks, een brceden ftreep, en op deszelfs midden andermaal , op ieder ring, een enkel knopje. Voorts zyn aan deze de hairen ook witter, dan aan die in de 3 '^^ I'ig. afgebeeld. Deze laatfle heeft meeftal eene bruine grondverwe; zynde de knopjes tn liniën als vooren, maar de zyden • flreepen wit , en de knopjes geelachtig. De Kop is blinkend geel ; doch de hairen on- derfcheiden zich door eene geel -bruine koleur. §• 3. Wanneer de Rups nu ook deze huid afgelegd heeft, verfchynt ze eindelvk fïg. 4. in de gedaante en grootte der 4'*'^ Fig. die by de volwafTen tot op de lengte van I i duim loopt ; doch zommigen dezer foorte blyven nog kleiner. Onder die van de gemelde grootte zyn eenigen helder , anderen donker van koleur, hoe- wel deze, die ik hier afgebeeld hebbe, noch helder, noch donker zy. De Kop is blinkend bruin -geel, en op den bleek -geelachtig -bruinen grond des lyfs, vertoonen zich de rug- en zydeflreepen nog witter, dan in die der voorige Figuuren ; ook zyn ze met een graauw boordzel bezoomd. De knoppen tus- fchen beide de linicn zyn , zo als ook die op den buikllreep ftaan , geelachtig. De Nafchuiver met zyne beide Achterpooten is graauw, en op denzelven be- fpeurt men eene Oker-geele vlak. De overige Tooten, waar mede deze Rups in dezelfde orde en getal, als andere, voorzien is, hebben, gelyk by andere foorten dezer Rupfen , zo ook hier, altoos de grondverwe van 't lyf; en de hairen, die rondsom ieder knopje zitten, zyn rosachtig - bruin ; doch korter, dan aan die foort van Rupfen , welke hier voorens befchreeven is ; by welke zy ook j ten aanzien der fnelle beweeginge , niet kan vergeleekcn worden. §■ 4. » Ik hebbe, ten nanzien der koleiiren, aan deze Riipfen dikwyis eene vyf- en zesderleie ver. fcbeidenheid befpeurd , te wecten ; eenigen van eene graauwachtig- groene koleur, met graauwe hairen; anderen van eene flechte helder-Siroo-geele grondverwe, met zwart- graaiiwe hairen ; wederom anderen die eene blaauw- bruine en ook donker -bruine koleur hadden; nog amleren van eene rood -bruine koleur en diergelyke hairen; en eindelyk , hoewel zelden, zodanigen, die meer een zwart dan donker-bruin aanzien hadden, en daar door veel meer overeen kwamen met de boven befchreeven , dan die genen , welke anders p,ekoleurd waren. Doch fchoon deze foort van Rapfen zser verfcheiden van grond- verwe zy, komen ie echter meerendeels in de koleur van den Kop overeen, die by de meeden geel - bruin is. K l e e m a jj n. DER N A C H T-V L I N D E R S. Ta J. XL VII. Ats §. 4' Tab. XLVir, Als de tyd haarer veranderinge nadert , kruipt ze , even als de voorgaande , raar den grond onder de flniiken; alwaar ze zich verbergt in een Eiervormig Spinzel, dat 'er, dewyl zy 'er haare hairen onder mengt, bruin uitziet, ge- lyk de 5'*^ Fig. vertoont. Na ettelyke dagen verandert ze, in dit Spinzel, in %. s- zodanig eene rood -bruine Pop, als in de ó''^ Fig. te zien is. Dezelve is van Fig. 6. vooren gantfch (lomp ; maar heeft van achteren een ftaartpunt. Deze Pop is mede by my altoos den Winter over tot in de maand Mai onveranderd bly ven liggen ; doch in gemelde Maand kwam 'er een Vlindertje uit voort, gelyk dat, het welk in onze Plaat tweemaal afgebeeld is : de 7'*^ Fig. vertoont een vlie- gend Mannetje, en de 8'*^ Fig een Wyfje; aan welke beiden men geen ander onderfcheid kan bemerken, dan dat het Achterlyf van 't Mannetje dunner isj voor 't overige zyn ze elkander gantfeh gelyk. §. 5. Laat ons dat Vogeltje in de 7>'« I'ig. afgebeeld nu eens wat naauwkeuriger Fi'^. j-. befchouwen. VVy zien des zelfs Boven- en Ondervleugels bleek -Oker -geel ; alhoewel de bovenden doorgaande iets donkerer dan de onderflen zyn , terwyl beider buitenrand Oranje -geel bezoomd is. In de Bovenvleugelen ziet men zwarte punten en vlakken van ongelyke grootte; en gemeenlyk wordt men aan den buitenrand eene gantfche rei van zodanige vlakken , die aan elkander han- gen , gewaar ; in de Ondervleugclen ontdekt men in tegendeel een veel minder getal van vlakken , en menigmaal zyn 'er maar twee te vinden. Het Achter- lyf is fchoon Oranje • geel, en van boven , in 't midden en aan de zyden , mee een regel zwarte vlakken vercicrd. Het Voorlyf, benevens de Kop, is hel' der -geel; de Oogen zyn zwart; en de Sprieten, die aan beide de gedachten iets vedervormig,doch aan 't Wyfje, wanneer men ze naauwkeurigbelchouwt, iets dunner, dan aan 't Mannetje, fchynen,zyn van den wortel af tot aan de helft zwart , en het overige deel is witachtig - graauw. §.6. De 8 ''^ Fig. vertoont ons het Vogeltje zittende , waar omtrent ik alleenlyk 77^, j^ nog te melden hebbe, dat deszelfs Pooten tot aan de Bovenfchenkels insgelyks zwart zyn. Onder deze Vlinders ziet men 'er menigmaal eenigen, die nugee- Ier, dan bleeker Vleugelen hebben, en in dezelve vertoonen zich nu meer, dan minder zwarte vlakken. In lingeland, (en mogelyk ook elders,) noemt • men deze Vlinders , op Tab. XLVI. en XLVH. afgebeeld, als mede andere gevlakte Vlinders, de Tyger ■ VUnders, en deze benoeming komt my nietonge- rymd voor. Eindelyk llaat hier nog aan te merken, dat diergelyke Ty^eï; Vlinders meeüal uit de llyf hairige Rupfen voortkomen. De 4i« TWEEDECLASSE De AsPERSiE-Rups, met den rooden zyde - ft reep , benevens ng tOi %. I. haar e verandering tot in een V linder. Tab. XlïT'anneer de vermindering van het groene cieraad der Velden en Bofchen XL VIII. VV het naderend einde des zoeten Zomers aankondigt, en zomtyds nog eerder , is deze op Tab. XLVlIi. afgebeelde, en onderfcheidenlyk gekoleurde en getekende Rups, op het uitgeloopen /^fperfie- kruid te vinden*. Dezelve wordt ook wel gevonden op de Salade, Kool, en Mosdiftel; maar overmits de Afperfie haare lekkerfte fpyze fchynt te zyn, zal men ze ook altoos eer op dit gewas , dan aan andere Planten ontmoeten. Ik hebbe deze foortvanKup- fen tot nu toe alle jaaren, van onderfcheiden koleuren en cieraaden , op de eerftgemelde Plant gevonden; eo ze ook met dezelve tot aan haare verande- ring gevoed en onderhouden. Ik was in 't eerfl van gedachten, dat het on- derfcheid der koleuren en cieraaden ook het onderfcheid der foorten aantoon- de; maar myne, ten dien einde met veel vlyt gedaane, onderzoeking leerde my evenwel niet anders, dan dat deze drieërleie RupfenjOp onze Tab. XLVIII. afgebeeld, flechts eenerleie foort uitmaakten; nademaal 'er altoos eenerleie Poppen en Vlinders uit voortkwamen. De koleuren en cieraaden veranderen by ieder vervelling wel iets; echter zyn de meeflen , zo wel nog jong, als volwaffen zynde , groen van koleur , doch de miniten bruin. S- 2. * Wat den oorfprong dezer foorte van RupCen betreft, zo komt het my zeer waarrdiynlylt voor, dat ze uit kleine, ronde, helder-geele, blinkende Eieren ontllaan, die , door een Vergrootglas befchouwil, van boven in eene laagte een klein knopje vertoonen , waarin . veele tedere ribbetjes, daar de Eierfchaale meJe vercierd is , te zamcn loopen. Wanneer het daarin gcll^oten Rupfcn ■ broe Jzel tydig wordt, vertoonen zich de Eiertjes bruiner, en eindelyk worden ze gantfcli loodkoleurig. De rede waarom ik diergelyke Eiertjes voor den oorfprong dier fooite van Rupfen houde, is deze. In 't jaar 1765 vond ik, hoewel niet aan de Afperfieplant , Salade, Mos- diftel, of Koolftruik , maar aan de wilde Cicorei, en wel rondsoin den Stengel, over da 500 diergelyke Eiertjes vaftgehecht;cn ten zelfden tyde ontdekte ik een diergelyken Wyf- jes- Vlinder aldaar littende, gelyk hierop Taft. XLVIII. Fig. 5. is afgebseld. Uit deze ontdekking befloot ik, dat diezelfde Wyfjes -Vlinder ook waarfchynlyk de Moeder van dit talryk broedzel ware. Ik bevond deze Eieren vruchtbaar ; want na verloop van onge- veer 2 ï 3 wesken, haare geele koleur in eene graauwe veranderd zynde, zag ik eene groote fchaare van kleine graauwe Rupsjes daar uit voortkomen; die echter naderhand groen wierden , in 't begin een Span - Rupfen gang hadden , en de Afperfie even zo gaer. ne aten als de Cicoreibladeren. Doch ik kon ze niet tot de verandering brengen; nade- maal eene zwaare ziekte, die my toenmaals overviel, my verhinderde voor haare opvoe- ding te zorgen. Nochtans ben ik vaft van gedachten , dat deze door my ontdekte Rupfea geen andere foort geweeft zyn, dan die, daar de Heer Röjei hier van fpicekt. Kleum ANK. i>ER N A C II T-V L I N D_E R S. Tak XLVIIf. 417 J. 2. Tab. XLVm, Wanneer deze Rupfen haare uiterfle grootte bereikt hebben , zyn ze door- gaans iets meer dan één duim lang. Haar lyf is middelmaatig dik, en de le- den zyn zeer gemaklyk van elkander te onderfcheiden. Het zy de grondver- we dezer Rupfen groen of bruin is , zy hebben toch altoos van onderen , ter wederzyde langs het lyf een fchoonen roozen-rooden ftreepjdie van boven en van onderen wederom wit bezoomd is ; het welk in 't afzetten bezwaarlyk valt na te bootzen. Deze Rupfen hebben, behalve dat ze ten opzichte van den ge- melden rooden ftreep, met elkander overeenkomen, ook dit nog gemeen, dat haar Kop, die naar geraade van 't lyf niet zeer groot is , eene blinkende brui- ne koleur heeft. De drie paar Voor- en de vyf paar Achterpooten, die hier in de gewoonlyke orde Haan, zyn doorgaans van koleur, gelyk het gantfche lyf. §. 3. In de i'*^ Fig. zien we deze Rups met eene helder - groene grondverwe; eriFig. i; haare by zondere cieraaden beftaan hierin. In 't midden over den rug loopt, naar de lengte, eene tedere donkere linie; benevens dezelve ziet men op de meefle Ringen een puntje flaan ; en de Spiegelpunten zyn donkerer dan de hoofdkoleur. De Rups, in de 2^'^ Fig. afgebeeld, heeft eene bruine grond- Fii-*i verwe, en deze wordt zeldzsamer gevonden dan de groene. Behalve den roo» den buikflreep , dien ze alle gemeen hebben, is haar rug nog vercierd met twee , in de lengte uitloopende , witte liniën , waar door de rug van de zyde- deelen onderfcheiden wordt. De Spiegelpunten, die boven den rooden buik- flreep flaan , en by de groene Rupfen in 't zwarte vallen, zyn hier wit, en te- vens zo teder , dat het niet wel mogelyk ware dezelven in 't afzetten aan te toonen. De Rups, in de 3'^'= Fig. heeft ook wel eene groene grondverwe , fig, y, maar dezelve is wat levendiger dan die der eerfle; van welke zy ook door de volgende cieraaden onderfcheiden kan worden. Aan ieder zyde van den rug loopt 'er, over alle de leden of ringen, een witte ftreep; welke door de grond- verwe, by ieder inkerving, doorfneeden wordt, invoege, dat 'er eigenlyk zo veele flreepjes als ringen te tellen zyn; ieder van welken wederom met een zwart, doch kleiner flreepje voorzien is. Behalve deze drieërleie Rupfen, zyn 'er nog andere, die men nu helderer, dan donkerer bevindt, en die ook wel andere tekeningen hebben; fchoon ze, volgens den oorfprong , voor eener- leie foort te houden zyn , en ook dikwyls van de zelfde Moeder voortkomen. §• 4. Wanneer onze Rups haaren volkomen wasdom bereikt heeft, en de tyd haarer veranderinge , met den invallenden Herfft, ook nadert, verbergt ze zich onder de aarde , en maakt 'er een hol in tot haar verblyf ; in 't welke zy binnen 10 dagen in zodanig eene beweegelyke Pop verandert, als de 4''^ I'ig. Fig. 4, jjlt Deel. 2de Stuk. Grgg ons 4ig TWEEDE CLASSE Tab. ons onder 't oog brengr. Deze Pop is in 't begin geelachtig - bruin , doch zy XLVIII. verandert naderhand in diervoege, dat het Achcerlyf met zyne ringen rood- bruin worde, en het Voorlyf, benevens de Vleugelfcheeden , eene groenacb- tig • blinkende koleur , die in 't zwarte valt , aanneeme. §. 5. De Poppen blyven gezamenlyk den Winter over in de aarde liggen ; en in de maand 'Juny des volgenden jaars komt uit dezelven, gelyk meermaals van de anderen gezegd is , zodanig een Nacht -Vlindertje te voorfchyn als in de ^'S- 5^ .f ''^ en 6^' fig. afgebeeld wordt. De 5 ''^ Fig. vertoont ons het vliegende Wyf- je, 't welk alleen door het dikke Achterlyf van 't Mannetje te onderfcheiden is ; want de Sprieten zyn aan beiden dun en hairvormig ; en voor 't overige heb- ben ze eenerleie koleur en cieraaden. 't Is bezvvaarlyk de grondverwe des lyfs en die der vleugelen te benoemen, nademaal dezelve zo wel het bleek -bruine, als het ligt-graauwe vervat. De Bovenvleugels zyn fmal, van onderen uitge* rond, en met een helder boordzel voorzien, waartegen derzelver heldere, deels Oker-geele en zwarte cieraaden zodanig gefield zyn, dat ze beter inde Figuur befchouwd , dan met de pen befchreeven konnen worden. De Onder- vleugels hebben ook een helder - geelachtig , maar breeder . boordzel , en dé daar op volgende graauwe grond valt naar den kant van 't lid in 't heldere. Aan het flompe Voorlyf hebben de halskraag en zwarte Oogen insgelyks eene hel- dere omzooming. §. 6. f/^. 6, In de 6 ^^ Fig. zien wy het Mannetje zittende , en ook te gelyk deszelfs Poë- ten , die eenerleie koleur hebben als het lyf; doch aan de Bovenfchenkels met langer vederflof , dan aan de overige deelen , begroeid zyn. Dit Vogeltje is ook met een Zuiger voorzien, waar door het zyn voedzel tot zich neemt; maar die zo klein is , dat men moeite hebbe om denzelven met de bloote oogen te vinden. Het frme St. Jacobs-Rupsje, benevens deszelfs verandering tot in een Vlinder. Tab. T-T^*^ ^'^^ J^^o'^^s • Kruid ( Jacohcea ) , dat , gelyk meer andere Zomer kruiden , XLJX. a1 met gee'e bloempjes vercierd is, en gaerne op woelle en zandige plaat- zen groeit , dient ons Rupsje voornaamlyk ten verblyve; weshalve men het zel- ve ook op dit kruid, wanneer het in bloei is, in groeten getale, als mede van on- DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XLIX. 47^ onderfcheiden grootte en ouderdom , tot aan den Herffl toe, vinden konne. Tab, Qjndertüflchen zyn 'er van deze kleine Rupfen nu vcele , dan weinig , en zo XLIX, fraai en aardig, als 'er de vohvafTen uitzien, zo fchoon zyn ook reets de jongen en kleinen : want ze veranderen by ieder vervelling niet anders , dan in groot- te, en de kleinfle heeft dezelfde cieraaden en koleuren , ais de grootfte. Zy worden in de heetfte Zomerdagen uit de Eieren gebooren , welke eerft in Ju' ny, en ook nog in yu(v , door de Wyfjes- Vlinders aan de St. Jacobs -plant gelegd worden; en bedienen zich, voor zo veel ik weete, van geene andere gewaffen tot fpyze. §. 2. De I '^^ Fig. van Tab. XLIX. vertoont ons eene vohvafTen Rups, en in deze F/g. Sj grootte zyn ze ongeveer drie vierde van een duim lang. Deze Rups heeft ook, gelyk de anderen, twaalf ringen of leden, die het lyf uitmaaken,en van welken de voorflen en achterften allengskens dunner worden. De Kop is klein, blinkend -zwart van koleur, en heeft aan den hals een wit boordzel, dat haar ten cieraad flrekt. De overige leden, nevens den hals, praalen met eene ten' deele zwarte, ten deele heldere Oranje koleur overdwars; welke verwilleling van koleuren dit Rupsje eene byzonder fraaie gedaante geeft. Doch het laat- fte lid of de Nafchuiver, en de daar aan zittende Pooten zyn gantfch zwart. Van gelyke koleur zyn ook de 3 paar fpitze Voorpooten ; waar tegen de 4 paar Buikpooten meeftal geelachtig zyn. Dat ook ieder lid met zwarte en te- dere, hoewel weinige , hairen bezet zy , kan uit de Figuuren afgenomen worden. §• 3. Byaldien zodanig eene Rups by toeval , op de plant , waar van ze zich ge- neert, en daar ze nacht en dag op zit, geftoord of aangeraakt wordt, kromt ze zich binnenwaarts te zamen , formeert de gedaante van een Ring , en vak op die wyze ter aarde. Dit is in de 2^^ lig. te zien. In deze geftalte blyft ze Fig. a, zo lang op den grond liggen, tot dat ze meent, dat de vervolging over, en zy weder veilig zy; waar na ze haar oude verblyf weder opzoekt, en by het ge- was opkruipt , daar ze haar voedzel van geniet. §. 4. Dit Kruid verlaat ze echter eindelyk van zelve ; want als de tyd haarer ver- anderinge nadert, welke gemeenlyk in den Herffl: invalt, kruipt ze wederom naar de aarde, en zoekt in dezelve, of onder het gras en 't verwelkt kruid, eene veilige wooning. In deze maakt ze een bruinachtig, niet heel digt, en bygevolg doorzichtig Spinzel, waarin ze nog eenige dagen ingekrompen blyfc liggen, en vervolgens de gedaante eener Poppe aanneemt. Dit Spinzel is in de 3 «^e^ en de Pop in de 4''» Fig. afgebeeld. ^'i- 3. Ggg 2 §.5- ;t20 TWEEDECLASSE Tab. §• 5. XUX. De Pop is meerendeels bruin -rood, en het achtereinde heeft zodanig een flaartpunt niet , als we aan de andere Foppen bc-fpeiird hebben. JN'iettegen- ftaande dit Spinzel , waarin ze beflooten is, tamelyk dun zy, zo blyft ze ech- ter den ganifchen Winter door onder de v^'neeuw liggen; en in de mzandj'uiiy des volgenden jaars komt 'er eerft een byzonder Iraaie IN'acht- Vlinder uit voort, die met kollbaare roode koleuren pronkt. §. 6. Wanneer ik dezen Vlinder voor de eerflemaal ontdekte , geraakte ik , ter oorzaake van zyne fchoone roode koleur, terilond op die gedachten, dat hy ook by zyne zuivering een diergelyk rood fap zou laaten vallen; maar het was, gelyk by alle Nacht- Vlinders, bruin ; en ik hebbe tot heden nog geen eenen Wacht - Vlinder aangetroffen , die zulk een bloed - rood zuiverings • lap liet val' len, gelyk alle Dag -Vlinders doorgaans gewoon zyn*. §• 7- Deze zo fraaie Vlinder verdient ongetwyffeld wel, dat wy hem nog eens Bs- 5. ^'^^ naauwkeuriger befchouwen. De 5 ''* Fig laat ons denzelven in eene vlie- gende geftalte, en dus ook zyne Vleugelen in hunnen volkomen omtrek , zien; De grondverwe der Bovenvleugelen is donker -graauw, echter in diervoege, dat ze eenigzins in 't bruine valle. Kort aan den voorften rand ziet men, van het lid af tot byna aan den uiterften hoek , een fchoonen hoog - Carmyn -roe- den flreep, die met eene voorwaarts omgeboogen kromte eindigt. De achter- rand des Vleugels is met een fpics toeloopenden ftreep voorzien , die eene ge- lyke prachtige koleur heeft , en aan den buitenrand ziet men insgelyks twee Carmyn - roode vlakken. Die zelfde fchoone koleur verciert ook de gantfche bovenvlakte der Ondervleugelen: want alles aan dezelven , hunnen buitenften donker -graauwen zoom uitgenomen, is Carmyn- rood, doch iets bleeker dan in de Bovenvleugelen. 5- 8. Voor 't overige flaat hier nog aan te merken , dat de 5 ^■'= Fig. de afbeelding van 't Wyfje is, 't welke door het dikke Achterlyf van 't Mannetje onderfchei- den kan worden ; hoewel het ons hier wat dunner voorkome , doordien de On- der- » Dat niet alle Nacht- Vlinders een bruin , en ook niet alle Dag- Vlinders een rood fap ter zuiveringe van zich geeven, wanneer ze uit het Poppevlies te voorfchyn komen; en dat gevol^lyk de koleur van zodanige fappen tot ï^eeii ge "is Kcineken ter onderfcheidinge eenur Clalle kan dienen; zulks hebbe ik reets, in 't Voorbericht der veifcheiJen ClalTen, aangemerkt. Kleeiviann. Clasöis ij Tapejonum. Mjctiunorwi J'till.2. mmnêttmmm-^-^' 'JLa -é TqLXLMR u^ J'Uf. É. -'maa^ 'Jiq. ■4!. ^W-3. TaLXLlX '"f- z ■''3 a^j. 6 ■Jlj.4. ktL.j. Jiofc't Jecil el e:i.c . K^'tü.2 ■ TaLL DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XLIK. 421 dervleugels 'er wederzyds iets van bedekken. Het gantfche lyf des Vlinders is Tab. zwart ; doch naar maate dat 'er het licht op valle, helt het Voorlyf iets meer, XLIX. dan het Achcerlyf, na 't blaauwachtige. üe Kop is ook zwart, en de Sprie- ten, die aan beide de gedachten eenerlei zyn * , hebben die zelfde koleur. 5- 9. In de 6"^^ Fig. zien wy het Mannetje met geflooten Vleugelen, en wel zo, Fig. 6, gelyk het gemeenlyk altoos dezelven in 't zitten draagt j waar by men dan van de Undervleugelen niets te zien kan krygen. De 1'ooten, die in deze ng- me- de in 't oog vallen, zyn alle zes zwart, en dewyl ze niet, zo als by andere Vlinders , met lang vederllof begroeid zyn , komen ze ons wat leeniger voor dan anders. De Zuiger van dezen fchoonen Vlinder, waar mede hy zynvoed- zel uit de Bloemen trekt, is tamelyk lang, doch zyn leven kort. Want na dat hy gepaard , en het VVyfje de Eieren aan 't bovengemelde kruid gelegd hseft , is ook zyn einde aldaar. De blinkende , bleek -groene en ranke Eiken-Rups, met gtelejlreepen , benevens haare verandering ., tot in een Vlinder. ,, §. I. De Eikenboom, die zo nuttig voor den Menfch is, geeft ook, volgens het Tab- t,; bericht van eenige Natuurkundigen, den kofl en 't onderhoud aan meer dan twee honderd foorten van Infeéten. Onder dezen is ook de Kups te reke- nen , welke ik thans voorneeme te befchryven. Zy is naamlyk in de maand y«- l'j op de groene bladeren van de en Boom gevonden, en ik hebbe haar ook met dezelven tot den volwafl'en ftaat opgekweekt. Doch hoe zy in haare eerfte jengd van koleur en geflaice is, kan ik tot htrden nog niet zeggen, vermits ik 'er nog maar twee gezien hebbe; en de/e hadden haare volkomen grootte al bereikt \'ermits nu reets van zo veele Kupfen bekend is, dat ze haarenoor- fprong uit het Ei hebben , verfcheiden maaien vervellen , en voor 't overige de onze, gelyk anderen, veranderd is i zo kan ik niet denken , dat iemand aan haa- ♦ Eenerki zyn , dnt is , gelyk uit de gemelde Figiiuren gezien kan worJen , zonder Veder- vezelen. Ik merke dit liier byzoiiderlyk ain, om den Leezer by deze gelegenheid te hier- inneren , dat als de Heer Röfel zich op eene d;;r^eiyke wyzs uitdrulst , pa^. 371^. § f>,raa- kende den Vlinder oj) Tab. XXXVII afgebeeld, zu'ks met opzicht tot dien Vlinder eeni- ger'mate eene inisvattinj^ zy; nademaal ik bevonden hebhe, 'ar die M:in!y!te Vlinder geen dunrp voelhoornen zonder vedervezelen heeft, gelyk het Wyfje,maar dat de/,elven in te» gendeel met zwaare vedervezelen becroeid zyn. K l e e m ak n. Ggg 3 4ïa TWEEDECLASSE Tab, L. haaren oorfprong uit het Ei, en aan haare verandering van huid, zal twyf- felen. §. 2. Wanneer deze Rups volwafien is , flrekt haare lengte zich uit tot over de 2 duimen. Haar lyf is rank en leenig, of buigzaam, waar toe ook haare ringen of leden byna even dik zyn. Derzelver grondverwe is in 't algemeen blaauw- achtig- bleek -groen, inzonderheid over den rug; en voor 't overige is ze zo blinkend, als of ze met een Lak -vernis overtoogen ware. De Buik en deszelfs ondervlakte, als mede de Pooten, zyn iets gras -groener. De Kop is mede, zo als by alle anderen, met twee Vreetpunten (of Byttangen) voorzien, en tuflchen dezelven befpeurt men een geel vlakje. Wyders heeft onze Rups , door middel van vier zwavel -geele liniën, eene tamelyk bevallige gedaante. Deze liniën loopen in de lengte over alle de ringen heen; tweeflaan 'er boven aan beide de zyden van den rug , en twee aan den buik ; in welken laatften de gewoonlyke zogenaamde Spiegelpunten of Luchtgaten te ontdekken zyn. De Pooten zitten in de bekende orde, en wyken ook, hun getal aangaande, niec af van de algemeene fchikking. §■ 3. De beweeging dezer Rupfe is langkzaam , en wanneer de tyd haarer veran- deringe nadert, verlaat ze haare groene wooning, naamlyk de bladeren des Eikenbooms; begeeft zich op de aarde, en, eene ruime holligheid daarin uit- gegraaven hebbende, vervaardigt ze een dun, graauw Spinzel , waarin ze haa- re Rupfen - huid nog omtrent acht dagen behoudt. Na verloop van deze ver- Fig. z. andert ze in zodanig eene Pop, als ik in de 2 j::^ y.^. ^^■7- Tai.LVIL <^>^^. fj- J^^. ^•J- TaLb.I^VnL V .■ v'''.--.'n..u.i,;,uia\\"a\tlul/ ^ni!B^ - ■^.. a. tig Spinzel maakt, gelyk in de 2''« Lig. te zien is. §• 3- In dit Weefzel of Spinzel veranderde de Rups, na verloop van 6 dagen, in Fig. 3. zodanig eene Pop, als ik in de 3^'^ Fig- afgebeeld hebbe. Dezelve is met een ftaanpunt voorzien; haar voorfle deel is zwart -bruin, en 't achterfte rood- bruin: wanneer ze aangeraakt wordt, geeft /e terftond haare gevoeligheid te kennen. Na dat deze Pop by my den Winter door, en tot in de maand Mi; > was blyven liggen, kwam 'er eindelyk die fchoone en volmaakte Vlinder uit voort, dien we nu voorneemen te befchryven. §• 4- Wy zien hier alleen het Mannetje van dezen Vlinder; nademaal het Wyfje my tot heden niet onder 't oog gekomen is; derhalve kan ik ook nog niet zeg- gen, of het zelve, uitgenomen het bewufte dikke Achterlyf, verder in eenige andere deelen daar van onderfcheiden zy , dan niet. Hot voornaamfte , waar op we in 't befchouwen van dezen Vlinder acht te geeven hebben , vertoont Eg. 4. ons de 4^ F/>. , waar in hy vliegende afgebeeld is. De grondverwe, zo wel van 't lyf, als van de bovenvleugelen, is helder graauv/; en in deze laatflen vindt men de volgende cieraaden. Naby den bezoomden buitenrand, loopt eene zaagswyze linie overdwars door den Vleugel, benevens eene heldere en Oker -geele; en na eene breede, graauwe tuITchenruimte, door welke een hel- der - geele , doch gedwongen of omgebqogen ftreep , getoogen is , volgt eene bruine vlak, waarin een wit ovaal vlakje, met een punt in 't midden, gezien wordt; niet verre van dat vlakje is 'er in den graauwen grond nog een ander, 't welk overdwars ftaat. De bruine vlak eindigt by het lid des Vleugels weder aan de grondverwe, van welke zy door eene helder • graauwe ,wederzy ds zwart geboorde, gedwongen dwars linie gefcheiden wordt. De Ondervleugels zyn donker Oker -geel, en met een met vlakken vercierden rand bezoomd. In het graauwe Achterlyf zyn alleen eenige verheven , zwarte vlakken , achter elkan- der ftaande, te 2ien; de eenigzins gebochelde rug van 't Voorlyf is van boven en DER N A C II T-V L I N D E R S. Tah. LVlIL 443 en ter 7.5-den geelachtig, en daar tuïïchen met ettelj'ke bruine vlakken bezet. Tab. In 't zitten draagt deze Vlinder zyne Vleugels op zodanig eene wyze, dat het LVili. Achterlyf bellooten zy, gelyk de 5'''= F;^. vertoont. De zes Pooten van de-Fig- 5» zen Vlinder zy-n ook graauw,de Oogen zwart, en de daar boven ftaande Sprie- ten Oker - geel. Deze koleur wordt voornaamlyk veroorzaakt door de veze- len, waar mede men de Sprieten, fchoon ze wat fmal zyn , bezet vindt; doch het Ileeltje in 't midden, waar aan de vezelen zitten, is zwart. Naar alle ver- moeden zullen de Sprieten van 't V/yfJe, ten opzichte dezer vezelen, eenig- zins anders gefield zyn. De groot e P y n b o o m - o/" W o u n - R u p s , henez'ens baar e z'crandering toi bi een Vlinder. §. I. In deze tweede ClafTe der Nacht- Vlinders hebbe ik reets vyfderleie Rupfen, T.ii». naamlyk Tah. II., XXXV. ^., XXXV. /;. , XXKVI. en XLI. onder 't oog Lix. gebragt, die, zo wel ten aanzien haarer uitcrlyke gedaante en tekeningen, als ook wegens haare overige Eigenfchappen en wyze van verandering, zeer vee- Ie byzonderheden met elkander gemeen hebben , en echter niet te min onder- fcheiden foorten blyven ; thans komt 'er de zesde nog by. De Heer Fr\[ch noemt ze in zyn X ''= Deel , ^ag. 13. de P'^inboom • Rups , en zegt , dat ze in den jaare 1728 in de Mark - Brandenburg by menigte aan dePynboomenwaren ,en toen aldaar derzelver kegeltjes , naalden of fpitze blaadjes meeftal weggevree- ten hebben. Vermits ik nu zeer begeerig was om deze Rups nader te leeren kennen, beftcedde ik eenige jaaren achtereen veele moeite, met dezelve op deze boomen te zoeken; maar die jaaren moeten zodanig geweefl: zyn , dat ze de voortteeling dezer Rupfe meer verhinderd , dan bevorderd hebben : want hoe zeer ik rcy bey verde , en hoe fcherp ik ook toezage , ik kon ze in langen lyd niet ontdekken. Zomwylen vond ik in de maanden van ^/f/y en Augitjiut ., tulTchen de Naalden van de Pynboomen , wel eenige langkwerpige Spinzels van deze Rupfen, die ik mede naar huis nam, om te zien, hoedanige Vlinders 'er uit zouden voortkomen ; en ik was ook wel haall zo gelukkig van dezelven to krygen , en tevens te ontdekken , dat ik den Vlinder had , dien de Hr. Frijcb als den Vlinder der Pynboom - Rupfe afgebeeld heeft: maar dit geluk ver- grootte telkens myne begeerte , om de Rups zelve te zien. Deze begeerte , wierd ook eindelyk voldaan , doordien ik eene Rups , hoewel zeer jong en klein zynde, vond. Doch myne vreugde was van korten duur: want fchoon ik my aan haare opkweeking veel gelegen Hete liggen , en ze inzonderheid ge- noegzaam voeder bezorgde , lieten echter de reets in haar woonende Maden haar niet boven de 8 dagen leeven. Dit verlies, veroorzaalue my , als ligt te Kkk i den- 4H TWEEDECLASSE Tab. denken is, een nieuw verdriet ; maar de goedheid van zel. 2. mengde zy ook dezen onder haar Weefzel, dat we in de 2''"= F/g, zien. De meefte fpinnen zich in de rnzv-nd^Septc^nber in , en veranderen naderhand , bin- Figi , nen 5 of 6 dagen, in eene diergelyke Pop, als de 3»^^ Fig. vertoont. Allede leden van derzelver Achterlyf zyn geelachtig -bruin- rood , e-n eindigen met een ftaartpunt. De Vleiigelfcheeden , die met eene fpitze kromte verre over het Achterlyf heen zitten, zyn, benevens de fpits toeloopende Kop, blinkend- groen; welice kuleur rJlengskens in 't bruinachtige verandert. Uit diergelyke Poppen kreeg ik, na dat ze den Winter over gelegen hadden, in de maand Fig. 4. >«}- die Vlinders , welken in de 4''= en 5 ^<= Fig. afgebeeld zyn. en 5. § 3. Van den byzonder opgeworpen Halskraag, die men hier zeer verheven , en met zyn fpitfe punt voorwaarts over gekromd , befpeurt , en dien de Vlinder ook te rug trekken kan, hebben we by anderen dezer Clafle , als Tab. XXIII. XXIV. XXV. en XLlI. reets gefproken. Derhalve zal ik van dezen alleenlyk zeggen, dat hy, benevens de Kop en 't Voorlyf, wit-graauw is; doch het Achterlyf, in de 4''*^ Fig. duidelyk te zien, dat van boven een regel zwarte punten vertoont, en wiens laatfle hairige lid gelyk een Zwaluwen -flaart ge- fpleeten is , heeft eene geelachtig bruin - graauwe koleur. De Bovenvleugels zyn helder - graauw , en met een verfmeltend bruin alom vercierd. Door der- zelver midden loopt overdwars eene dubbele, uitgetande, zwarte ftreep; en nevens denzelven ziet men eenige , zo wel groote als kleine , zwarte vlakken en punten. De Ondervleugels zyn wit bezoomd ; het daar aan volgende is donker - graauw , en naar het lid toe worden ze fleeds meer bruinachtig helder- graauw. De Vlinder, in de 5 '^ Fig. met geflooten Vleugelen zittende afge- beeld , heeft eenige zwarte dwarsftreepen over den Kop ; wyders hebben de zes Pooten en hunne hairige bovenfchenkels dezelfde koleur als het Voorlyf. Deze Vlinder kan de hairvormige Sprieten, die aan 't Mannetje en Wyfje ee- nerlei zyn, in 't zitten langs het lyf leggen en verbergen. Dfi Clas SIS R Papilion UM Nocturnorum. j^£ ^^^t^ ■ 1 Tab.LX. ^.Z. -^^- •^•■?- <^^-> j:^i TaKIXI. -J^^ .J^ y.jf. ^^■Jfr ^^-U ■v/lt ^^ . / . J7. .^^4?/c/ /ecLt et ejcc . BKR N A C H T-V L I N D E R S. Tab. LXII. 451 De Violet -zwarte Rups, met ba are geel -r 00 de bair- bor/lelSi benevens baar e verandering tot in een Vlinder. §. I. Zo groot als het onderfcheid der Rupfen is, die in deze ClafTe voorkomen , t;»». gelyk ik airede in 't Voorbericht, §. 2 , 3 en 4. aangemerkt hebbe; zo LXII. groot is daar en tegen menigmaal de gelykheid, welke aan haar Spinzel, mits- gaders aan de Poppen en Vlinders , die 'er uit voortkomen , befpeurd wordt. De Hiftorie der tegenwoordige Rupfe kan ons hier van tot een nieuw bewys verflrekken : want haar Vlinder heeft niet alleen met de Vlinders van Tab. 11. XXXVa. XXXV A. XXXVI. XLI. en LIX. zeer veel gelykheid; maar het Spinzel, waar mede deze Rups zich omkleedt, komt in veele opzichten over- een met die Weefzels, welken wy op Tab. XXXV a. en XXXV Z». gezien heb- ben. §. 2. De Rups, die ons op deze Tab. LXII. Flg. r. voor oogen gefield wordt, hFig. t, in Juny, doch meefl, en reets volwaflen, in July ,op de Lindeboomen, Wol- Ie Wilgen, en zomwylen ook aan de Slee- doorn -ftruiken te vinden; nade- maal zy de bladeren dezer drie gewaflen tot haar voedzel gebruikt. De groot- fle lengte, die ze bereikt, beloopt by die genen , waar uit een Wyfjes- Vlin- der ftaat voort te komen, byna i f duim; doch die, welken Mannetjes -Vlin- ders voortbrengen, zyn altoos veel kleiner, fchoon ze voor 't overige elkan- der volkomen gelyken. De tegenwoordige, in de i "^ Fig. onzer Tab. is eene der grootflen , by welke wy het volgende in aanmerking hebben te neemen. Het gantfche Lyf , welks ringen byna alle even dik zyn , fchynt wel ten eene- maale zwart; maar een oplettend oog ontdekt wel haafl;,dat deszelfsbovenvlakre eene Violet - zwarte , en de onderfte daar en tegen, benevens de Kop, eene meer zwart - graauwe grondverwe heeft. Het voornaamfte Kenteken, waar door deze Rups van anderen onderfcheiden wordt, beftaat eigenlyk daarin, dat ze aan de zyden der tien dikfte ringen , in den violet - zwarten grond , met even zo veel paar, of twintig, geelachtig -roode afgeftompte Borftels voorzien is; die alle even groot zyn, en ieder vry wel gelyken na een llomp Penceel, dat uit louter digt byeen flaande , roode hairen toebereid is. De graauwe grond in tegendeel vertoont onder deze borllels ,ter wederzyde, eene rei witte langk- werpige punten , welke op de ringen , den voorden en achterften echter uitge- nomen , meerendeels in zodanig eene orde rtaan , dat 'er altoos twee naar de lengte in eene rechte lyn loopen , en één daar boven in 't midden, op ieder Lil 2 rins 452 TWEEDECLASSE T/M«. ring te zien zy. Van deze langkwerpige punten , of liever witte ftreepjes , is LXII. 'er aan de kleiner Rupfen dezer foorte , waar uit de Mannetjes - Vlinders voort- komen, zeer weinig te befpeuren. Deze hebben daar en tegtngemeenlyk twee geelachtig roode borflels meer , die op den hals - ring zitten. Voor 't overige is het gantfche lyf dezer Rupfe met geel -bruine, tamelyk lange, doch weinige hairen begroeid ; men ziet hier ook diergelyken op den kop , doch dezelven zyn veel korter. De 3 paar fpitze Voorpooien zyn zwart, de 4 paar llompe Buikpooten en de Nafchuivers bruin- rood. Schoon nu ook deze Kups met 16 Pooten voorzien zy, heeft ze nochtans een vry lungkzaamen gang. By het nut- tigen van haar voedzel zit ze gemeenlyk uitgellrekt en zeer geruit izdfs maakt ze, fchoon men haar aanraake, weinig of gsen beweeging. §. 3- Wanneer de tyd der veranderinge dezer Rupfe nadert, hetwelk uit haaraf- neemenden eetkifl te erkennen is, maakt ze een byzonder Spinzel, byna even als de Rupfen , welken ik boven §. i. aangehaald hebbe. Zy beiteedt ten min- ften een halven dag, of ook wel den nacht, in 't toellellen van dit haar ver- blyf; weshalve hy, die haar dat werk wilde zien voltooien, veel gedulds noo- dig zoude hebben; en ik voor my,ik hebbe nog nooit zo veel tydskonnenmis- fen, dat ik 'er, geduurende haaren gantfchen arbeid, aanfchouwer vangeweeft zy. Dit Spinzel gelykt veel eer een klein Ei, dan een uit draaden vervaar- digd Poppe - huisje ; en 't heeft ook nog deze byzonderbeid, dat het, ten aan- zien der Rupfe, vry klein is. Behalve het gene ik airede Tab. XXX Va. §. 8. pag. 362. van zulk een Spinzel gezegd hebbe, flaat ons hier nog aan te mer- ken, dat deze Rups zich in het zelve dubbel te zamen legge. VVanneer ze in vryheidis, maakt zy dit Spinzel door een Weefzel, dat flechts uit ettelyke draaden beftaat , of aan een blad , of in een verborgen hoek der boomfchorfe , of ook onder de flruiken der bofchen en heggen , vaft. Vermits het , volgens het gezegde , niet kwalyk by de gedaante van een Ei te vergelyken is , zo heefc het ook, byaldien men de koleur 'er by voege, die bleek -graauw Oker -geel, en eenigzins blinkende is , veel overeenkomfl met een Eikel ; waar by het door den Heer Reaumur vergeleeken wordt ; zo anders dat gene , het welk hy Tom 1. Mem. 12. pag. 502. befchryft, het zelfde is met het onze, dat we Fig-^- hier in de 2^^ Fig zien afgebeeld. De Rups, waar door het, volgens zyn bericht, vervaardigd werd , en die hy op zyne XXXII'^'^ Plaat ver- toont , zal in den eerften opflag byna van elkeen voor die gene gehouden worden, welke ik hier afgemaaid hebbe; maar de Kentekens, die hy 'er van opgeeft, zyn eenigermaate van de Kentekens der myne onderfcheiden, Hy zegt naamlyk: „ Dat 'er verfcheiden !!upfen zyn, welke haare Huisjes uiteen „ zo digt Weefzel vervaardigen , dat men veel eer denken zoude , dat ze uit ,, eene vafle aan elkander zittende Huid , of foort van Leder , dan uit aan el- „ kander gehechte draaden, beftonden :" en daar na vervolgt hy aldus: „ Ee- j, ne Rups der Eerfle Claffe, die half hairig is ,, welke geene hait- bosjes, of SS geea >> >s » DER N A C H T . V L I N D E R S. Tab. LXII. 453 geen zeer merkelyke bosjes heeft, en die ik met de bladeren van Hagedoorn Tav. en Abrikoozen opgekweekt hebbe, befluit zich in een Huisje dezer foorte , LXm.. waar van ik fpreeke. De koleur dezer Rupfe kan dienen om haar te ken- nen. Die van haar bovenlyf is op zekere tyden zwart -violet, en op ande- re lyden byna gantfch violet (dat is donker blaauw). Ter plaatze, alwaar omtrent de bovenlle helft van ieder ring zich van de onderfle affcheidt , is het einde der bovenfle helfie geel geboord; en dit boordzel flaat eenigzins fchiiins opwaarts naar den rug. Kindelyk ziet men in den boog, welke dat boordzel maakt, nog een vlakje van dezelfde koleur. Deze Rups vervaar- digde in de maand 'july haar Huisje, het welk zy aan een blad vaflhechtte, en kleiner was, dan men, ten aanzien der grootte van de Rups, wel ver- wacht zou hebben : waar omtrent ik hier alleen tot verder naricht nog wil- le zeggen , dat de grootte van die Huisje geen de minfle evenredigheid heeft met de grootte der Rupfe. Menigmaal vervaardigen de kleine Rupfen Huis- jes van een veel grooteren omtrek , dan de Rupfen, die merkelyk grooter zyn ; en de eerflen fchynen eene uitgebreider wooning te willen hebben , terwyl de laatften een enger verblyf voor lief neemen. Doch wy zullen in „ dezen voornaamlyk het digie Weefzel van ons kleine Huisje in aanmerking „ neemen. Het zelve was uiterlyk zo blinkend glad , dat men 't voor een uit „ zyn hoedje genomen Eikel zou hebben aangezien ; want het had den zelfden „ glans, en ook de eigende koleur, welke zodanig een Eikel heeft, wanneer „ die door den tyd bruin wordt. De Vlinder is uit de Huisjes dezer foorte „ by my nog niet ten voorfchyn gekomen, en in zommige is hy bedorven. „ Ik ben van gedachten, dat 'er Rupfen zyn, die, om haare Huisjes des te „ flerker te maaken, dezelven beftryken met eene gomachtige vochtigheid, „ welke onderfcheiden is van die gene, waar uit zy haare draaden fpinnen,en ,, die ze van achteren uitgeeven. Want in zommigen derzelven vindt men, „ van binnen naby het achterdeel, zodanige vaatjes, welken my voorkomen, „ de buisjes van deze foort van Lym weezen. De Huisjes der grootegeknop- „ te Peereboomen- Rupfe , mitsgaders die der andere geknopte Rupfen , fchy- ,, nen, na hunne voltoojing, met zulk eene Gom beftreeken te zyn. Dezel- „ ven zyn zo ilyf als de Trille, en hun glans doet ons denken, dat men diea „ aan dezelfde oorzaak heeft toe te fchryven, als de flyvigheid der Trille"» §• 4- Ik hebbe hier boven gezegd, dat deze Rups, door den Hr. Reaumiir be« fchreeven, in den eerflen opflag met de myne overeen komt, en al wiedevair hem aangehaalde Figuur beziet zal zulks moeten bekennen : want als ik het geele boordzel der ringen uitzondere, dat aan zyne Rupfe eene van my zoge- naamde kronkel linie uitmaakt, dan is de myne ook met geen meer hairenbe- zet; en de getle vlakken, die aan zyne Rupfe in de boogen flaan, fchynen in zyne Figuur verheven te zyn. Voor 't overige kan ik , vermits de Konftenaar hier geea eenen Poot aan de Rupfe gemaakt heeft , ook niet denken , dat de; LU 3 ta- 4S; TWEEDE CLASSE Tab. tekening volkomen naar den wenfch van den Hr. Reaumur uitgevallen zy : want LXII. by is zo naauwkeiirig , dat hy het volgende oordeel over myn Werk heeft ge- veld ; te wceten : dat ik gelukkiger ware in de afbeelding der Papilhns ,dan in die der Riipfen*. Doch fchoon zyne Rups in eenige ftukken van de myne verfchille, de Spinzels van beiden komen echter volmaakt met elkander overeen ; en de 2'*'= Fig. onzer Tab. toont zonneklaar, dat het zelve gevoegelyk by een Eikel te vergelyken zy. Ten aanzien van dit Spinzel moeten wy hier ook nog aan- merken, dat het zich, by de iiitkoming des Vlinders, opene, zo dat 'er zich een zeker klein Dekzel van afzondere, gelyk ik in de gemelde Figuur aantoo- ne. Dit dekzel kan ook reets befpeurd en onderfcheiden worden , wanneer het Huisje , ( men zou het ook gevoeglyk een Tonnetje konnen noemen , ) nog in zyn geheel is: want ter plaatze daar de Vlinder met zyn Kop gelegen is, ver- toont zich een graauvve Ring. De Hr. Reaumur maakt hier geen gewag van; maar het kan ligtlyk wee/.en, dat hy, dewyl zyn Papilion niet uitgekomen is , zulks niet opgemerkt zal hebben. §• 5- In dit harde en blaasachtige Spinzel blyft de Rups nog ,^^Fig. in eene vliegende gedaante. Zyne grond- ^S'- 3» verwe is meeflal witachtig, doch valt op verfcheiden plaatzen van 't lyf eenig- zins in 't geel -bruine. De beide Bovenvleugels hebben van boven ettelyke hel- dere, geelachtige, bruin -roode, en op het netile getoogen cieraaden. In der- zelver midden ftaan twee ringetjes naad elkander , welker achterfte iets meer ovaal is, dan 't voorfle; waar by, naar den kant des buitenrands, nog een grooter gezien wordt, dat byna niervormig , en in 't midden met een dwars - flreepje * Ik hebbe bier boven reets aangemerkt , dat ik ze op een Eikeboom , in den tyd van haare verandering, gevonden hebbe; bygevolg zal ze niet ligt onder de aarde veranderen. ïjle Deel, 2de Stuk. Mmm 458 TWEEDE CLASSE Tat,. ftreepje voorzien is. Voorts zyn ook alle de tedere aderen dezer Vleugelen LXIII. geelachtig • bruin - rood van koleur; door dezelven loopen veele gekronkelde dwarsflreepen heen ; en niet verre van 't lid llant eene breede en iets brui- ner vlak ; doch de buitenrand is met een bruin uitgerend boordzel bezoomd. [Men zou dezen Vlinder, in aanmerking dier Boven vleugelen , gevoegelyk den Landkaart • Flir.der konnen noemen.] De Ondervleugeis daar en tegen zyn gantfch wit, maar dewyl ze merkelyk meer glans hebben jvertoonen ze eenigzins de koleuren van den Regenboog ; en de buitenrand is glad bezoomd. Het gantfche lyf is met bruinachtig- wit hairflof bedekt, en het Achterlyf loopt fpits toe. De Sprieten zyn hairvormig; en deze Vlinder is voorzien met een vry langen Zuiger *. §. 4. fïV. 4. De 4''* Fig. vertoont ons dezen Vlinder in eene zittende geflake, waar omtrent ik niets anders te zeggen hebbe, dan dat hy, dus zittende, zyneJ^prie- ten, mitsgaders ook de Pooten , langs het lyf legge; doch om duidelyker te doen zien, dat de Pooten, en wel inzonderheid de bovenfchenkels.met wit ve- clerllof bedekt zyn, zo hebbe ik den Vogel op die wyze afgemaaid, dat ook de Pooten zichtbaar zyn. §. ^ . Hier mede Ouite ik nu eindelyk deze tweede ClafTe der Nacht - Vlinders ; en fchoon dezelve de grootile der zes ClafTen zy , als vervattende 63 byzondere Afbeeldingen of foorten van Rupfen, Poppen, Vlinders &c. ; zo ben ik ech- ter verzekerd , dat ik , in de vier en een half jaaren , die door my aan deze Verzameling befleed zyn, 'er naauwlyks het derde gedeelte van ontdekt heb- be. Doch ik twyffele geenzins, of ik zal 'er meer van leeren kennen , welken hier na, zo God my leven en gezondheid verleent, nog te voorfchyn zullen komen f. * Deze Zuiger is bruinachtig- geel van koleur. De Oogen van dien Vlinder zyn , gelyk ik aan een levenden, die den 24 Jun-j uitkwam, gezien hebbe, geelachtig -groen. K L E E M A K N. 4 Daar van is in het III ^l^ en IV Je Deel van deze IVatuurlyU Hijlorie der Infe&en, en in myne Byvoeffzels, reets een tamelyk aantal te vinder,; als in 't vervolg van dit Werk zal bly ^gjj " K LEE MA SN. jr M M E *H I C TI T T o T D E DERDE C L A S S E DER MACHT-TLIMBERS o F Korte hefchr^^vitig der Kentekenen, waar door de Rupsen, Poppen en Vlinders dezer Clafje van alle an- deren te onderfrheiden zyn. 4<>4>='-^elke zwarigheden het nagaan van de verandering der Infeclen in A W A ^^^^^j '^^'^^ c^" ieder, die dezelve wil onderzoeken en waarnee- ■^l^c Y men, hebbe ik alrcde meermaalen aangemerkt; en ik kan, by de befchryvinge dezer Clafle, niet wel nalaaten, 'er nogmaals eenig gewag van te maaken. Want fclioon de Rupfen en de daar uit voortkomen- de Vlinders, die tot deze derde ClaiTe behooren, in een tamelyk aantal, in onze Landilreek , voorkomen; zyn ze echter bezwaarlyker dan anderen ter Veranderinge te brengen : derhalve zal ik 'er ook niet veele konnen be- fchryven , en afmaaien ; alhoewel ik federt een geruimen tyd veele moei- te deswegen aangewend hebbe. Deze Verandering is inzonderheid be- zwaarlyk na te gaan, uit hoofde dat ze, behalve de Eigen fchappen , wel- ken ook met die van andere Rupfen zomwylen gantfch flrydig zyn, hier in iets byzonders bezitten , dat ze deels vochtig , deels droog gehouden moeten worden; en even zo is 't ook met de Poppen gelegen. Men kan hier uit terftond afneemen , hoe gemaklyk het gebeuren konne , dat men zeer veele Onderzoekingen vergeefs aanwende : te meer daar men dikwils Mmm 2 gee-; 46o VOORBERICHT tot de Derde Classe geene gelegenheid heeft , om ze voort te zetten ; nadien eenige dezer Rupfen in zommige jaaien geheel niet ten voorfchyn komen. Doch zo klein als tot hier toe het getal der Rupfen dezer Ciaffe is , weiken ik ray- nen gunftigen Leezeren afgebeeld vertoonen kan , zo groot is de hoop , dat ik het zelve door den tyd zal konnen vermeerderen : want ik hebbe in myne Verzameling reets verfcheiden Rupfen dezer Clafle, die, zo ten aanzien der geltalte, als der koleuren, zeer fraai zyn , afgebeeld; welker gelyken ik nog hoope weder te vinden en ter Veranderinge te brengen*. §.2. Zommige Schryvers, die over de Infeólen gefchreeven hebben ,4fekenen de Vlinders en Rupfen, waar uit myne Derde Clafle der Nacht- Vlinders beftaat, onder de Dag -Vlinders ; het welk my des te meer verwondert , om dat ik 'er zeer weinig of niets aan bcfpeure , waar in zy met dezen zouden overeenkomen. Het groot onderfcheid dat 'er in tegendeel plaats heeft, zal een ieder wel haad: zien, wanneer we de Rupfen, haare Pop- pen .en Vlinders , zo als by de voorgaande Claflen gefchied is , in alle hunne Eigenfchappen , wat naaiiwkeuriger befchouwen, en te gelyk in acht neemen, wat ze onder elkander gemeen hebben, en in hoe verre zy van de overige Nacht -Vlinders, doch voornaamlyk van de Dag- Vlinders, ver- fchillenf. De Rupfen, waar uit de Dag- en Nacht- V^linders der voorige Claflen gebooren worden , zyn alle met 1 6 Pooten voorzien | ; waartegen de » In het Derde Deel dezer Natuurlyke Hijlorie der Irife^en heeft de Heer RSfel nog eenige Span -Rup- fen, die door hem ter veranderinge gebragt waren, benevens haare Vlinders , afgebeeld en be- fchreeven ; maar hy heeft voor '' overige zyne hoop, van nog veeie Span -Rupfen ter veranderinge te brengen, en deskundig te worden , niet beleefd : echter is het my , na dien tyd, dikwyis met onderfcheiden foorten gelukt; 7.0 wel met 10, als 12 en 14 pootige Span -Rupfen, dat ik de wyze van verandering opgemerkt hebbe; geiyk 'er ook reets eenige derzelven, in myne Byvoegzeten van de Röfelfche Hiltorie der Infcdten, door my afgebeeld en onder 't oog gebragt zyn. Kleemann. I Men ziet wel , d.it veele Vlinders van Span -Rupfen, inzonderheid die uit de ranklyvige tienpooti- ge Span -Rupfen ontllann, byna zodanige Vleugels hebben , als de Dag- Vlinders der Tweede Clas- fe; maar dewyl ze aan het kleiner en ranker lichaam dezer Span Rupfen - Vlinders veel groocer te voorfchyn komen, dan aan de Dag- Vlin iets der Tweede en andere Claflen; en daarenboven om- trent het lid veel fmaller, en omtrent den buitenrand veel breeder, dan de Vleugels der Dag Vlin- ders en der anp'eren, zyn,- en deze Vlinders niterenHeels des avonds en des nachts vliegen; zou Bien zekerlyk dwaalen, byaldien men ze onder de Dag Vlinders wilde rekenen. Kleemann. I Uitgenomen eenige weinigen , welken de beide Nafchuivers ontbreeken; gelyk, by voorbeeld, de iweeftaaitige groene Rups, op Taè, XIX. van de tweede Clafle der Nacht- Vlinders afgebeeld, en DER N A C H T-V L I N D E R S. 451 de mee flen dezer ClalTe flechts lo, en eenige weinigen 12 Pooten hebben. Drie paar dezer Pooten, de voor- of fpitze Pooten genoemd , ftaan, ge- lyk by alle Kupfen , onder de drie voorde Ringen , welken op den kop volgen ; de overige twee of drie paar , zynde Hompen , liaan onder de laatlle rmgen , zo dat de middellten ledig blyven. Deze ftand der Poo- ten nu brengt te wegen , dat de tegenwoordige foort van Rupfen , in 't krui- anderen meer; dewelken men dejwegen , hoewel in een oneigenlyken zin, twyfFelachtige of ge- breklyke Rupfen kende noemen. Dat men dezen echter niet onder de 14 pooti^e Span Rupfen (want zodanige zyn "er) nioct tellen, is blikbaar; vermits denzelven, fchoon ze maar 14 Pooten Üebben , echter gcene van de 8 p;iar Buikpooien ontbreeken , en die daar benevens nog vangelyke grootte en gebruik zyn; invoege dat deze 14 pootige foort, welke alleen de Nafchuivers mift, in 't gaan geenzins de wyze der zogenaamde Span -Rupfen, maar veel meer de wyze der 16 pootige Rupfen van de tweede Claffe der Nacht ■ Vlinders volgt. Dajrentegen onibrteKen den 14 pootige Span- Rupfen geene Nafchuivers, maar wel het voorlle piar der llonipe Buikpooten,- zo ttat ze, in plaats van 8, maar 6 diergelyke pooten hebben, van welke-n dooignans het voorlle paar zwakker en kleiner is, dan de volgende; wordende ook dit voorrte paar Buikpooten, in 't gaan , niet zo veel gebruiiit als de overigen. Gemerkt nu diergelyke Rupfen flechis 6 Uuikpooten , gevolgelyk z minder dan de 16 pootige Rupfen, hebben, zo veroorzaakt dit gebrek aan diergelyke hulp -leden, dat ze in 't gaan of kruipen , naar de wyze der 10 pootige Span • Rupfen ,( waar uit deze tegenwoor- dige derde Claffe der Nacht • Vlinders , volgens de verdeeling van den Heer Röjel , beflaat,) die Ie. den van 't lyf , welken geplaatft zyn tuffchen de drie voorden , waar aan de 6 fpitze Pooten zitten , en tuffchen de leden, waar aan zich de flompe Lkiikpooien bevinden, boogswyze in de hoogte moe- ten krommen. Bygevolge moet eene Rups, hoe ze minder Buikpooten hebbe, in 't kruipen haar middellyf des temeer opheffen, en dus het achterlyfdes te nader aan het voorlyf brengen. Om de* ze reden moet dan ook eene 10 pootige Rups, in 't kruipen, altoos een veel fioogeren boog mee Jiaar middellyf niaaken , dan de Rupfen, welken een of twee paar Buikpooten meer hebben j en dvis veel fpanachtiger voortkruipen , dan de 12 of 14 pootige Span Rupfen 't Is wel waar, dat 'er Terfcheiden 16 poctige Rupfen onder de Nacht- Vlinders der tweede Claffe zyn, welken in 't krui. pen de drie leden des lyfs, die op de drie eerlle volgen, eenigzins boogswyze moeten krommen; na- demaal het eerfle paar ftompe Buikpooten hy deze Rupfen gemeenlyk veel korter en k'einer is, dan de overigen zyn; invoege dat deze met de anderen niet altoos eenerleie verrichting volbrengen , noch in het toetreeden den grond konnen raaken. IVlaar deze Rupfen, fchoon zy in zekeren op- zichte, byzonderlyk in haare eerde jeugd, wat fpanachtig pleegen te kruipen, konnen echter, uit hoofde van haar j6 tal pooten, gevoegelyker tot de 16 pootige Rupfen van de tweede Cl.iffe der Nicht- Vlinders, die niet fpanachtig kruipen, gebri^t worden, dan tot de wezenlyk fpanachtig krui- pende 10, II, of 14 pootige Span -Rupfen. Ondeituflchen koint het my in zo verre zeer waar- fchynlyk voor, dat de orde der Natuure, trapswyze, van de 10 pootige Span -Rupfen tot de 12 poo» tigen,van de 12 pootigen tot de 14 pootigen , en eindelyk van de i4pooti?en tot de irt pootige Rup- fen opklimt; en dat men alzo de r4 pr^otige Span Rupfen gantfch ongedwongen tuffchen de foort der ló pootige Nacht Vlinder Rup'"en van de tweede Claffe, en tuffchen de 12 pootige Span- Rupfen , r welken de Heer Röfel met de 10 pootige Span -Rupfen in de tegenwoordige derde Claffe dei Nacht Vlinders het-ft zoeken te brengen,) konde ftellen. Doch ik zou over de volledigheid de'/er trapswyze Verdeelinge nog meer aanmerkingen hebben by te brengen , en denke 'er ook breed- voeriper vn te fpreeken, zo God my leven en gezondheid verleene, om de Kentekens- tafelen over de Infeften ie voltooien en in 't licht te geeven. Alleenlyk zal ik hier nog melden, dat 'er onder alledeC'affin , en dus ook onder deze , eenige Rupfen en Vlinders zyn , welker Kentekens 'er dikmails zo t'vyffelachtig uitzien , dat men ze noch tot <'e eene noch tot de andere Claffe mee recht konne brengen ; weshalve men Jezelven als twyffelachtige Infcftei} tuffchen die Ciaffen dien,l te (lellen, in weliier kenmerken zy het meefle deel hebben. Kleemawn. Mmm 3 4^2 VOORBERICHT tot de Derde Classe kruipen , het voor- en achterdeel van 't lyf byeen trekt , en het middel- üc deel om hoog opzet; gelyk de eerfte Plaat dezer ClajOe aantoont. Men benoemt ze ook daarom met den naam van Span-Rupfen; en dit is het voornaamfle Kenteken , waar door deze Ruplen van alle anderen onder- fcheidcn worden. Wel is waar , dat 'er in de Tweede* en vierde Clas- fe f der Nacht- Vlinders eenige Rupfen zyn , aan welken een paar Itompe Baikpooten ontbreekt; maar, om dat ze niet in die orde itaan, die by onze Span-Rupfen gezien wordt, en derzelver beweeging geheel anders is, kan een icgelyk ligt opmaaken, dat ze ook niet onder dczcClafie te rekenen zyn. liy deze gelegenheid raoete ik insgelyks als in 't voorby gaan iets melden van 'die foort van Rupfen, wier lichaam van i8 of 20 pooten gedraagen wordt; op dat iemand, die dezelven gezien heeft, niet denken mogte, dat ze my onbekend waren , om dat ik 'er nog niets van gemeld hebbe. Deze, den gewalfen mccfb fchadelyke Schepzclen , zyn my niet alleen bekend ; maar ik zal 'er ook, ter bchoorlykcr plaatze, oraitandig bericht van geeven. Doch zy behooren eigenlyk niet tot de Rupfen, daar Vlinders uit voortkomen , en konnen , uit dien hoofde , ter ondcrfcheidinge van anderen , veeleer Wormen genoemd worden : dewyl 'er echter zogenaamde Blad - Wespen uit ontftaan , zal ik eerft aan dezelven gedenken , wanneer ik de verfcheiden foor- ten van Wespen , en haare zonderlinge Eigenfchappen befchryve^-. Thans weder tot de Span - Rupfen keerende , zullen wy haare in 't algemeen be- gonnen befchouwing vervolgen. §• 3- Veelen derzelven geneeren zich van allerlei loof van boomen, zommige ook van veelerleie Planten en Kruiden: maar tot heden toe kenne ik 'er nog geene, die haar voedzel in Hout, Wolle of Vederen zoeken, gelyk veelen der Motten - Rupfen , van de Vierde Clalfe der Nacht- Vlinders, doen. \"oor 't overige hebben ze dit met de Rupfen der andere Nacht- Vlinders gemeen, dat * Op Tal. XIX. doch dezen ontbreeken geen Buihpooten , maar de beide Nafchuivers. K L E B M A N N. I Op Tab. VI. Deze 14 pootige Rups is we.;Tens haarcn Vlinder en andere Eigen Tchiappen een Tus- fchen -Infeft: , en kan in zekeren opzichte tot de r4 pootiiie Spnn-Riipfen Kebragt, en om andcie ■ Eigenfchappen , inzonderheid uit hoofde van den Vlinder, onder de vierde CialFe gerekend worden. K L E E M A N N. '1 Deze Infeflen worden in het Derde Deel, in de Verzameling der Hommeien en Wespen, befchjree- ven en afgebeuld gevonden. K l e e m a n n. DER N A C H T-V L I N D E R S. 463 dat ze, even als die, langkzaam , groeien; ook konnen ze zich, des noods, op eenc dergelyke wyze, door behulp van een draad, van de hoogte, inde hagie nederlaaten ; het weik ik nog van geene Dag ■ Vhnder - Rupfen ge- zien hebbe. Ook hebbe ik nooit belpeurd , dat deze zich by de verandering infpinnen, onder de bladeren en ftruiken kruipen , of zich in de aarde be- graaven*; dat nochtans de Span -Rupfen, gelyk andere Rupfen der Nacht- vlinders, doen. Eindelyk hebben ze ook dit met anderen gemeen, dat zom- migc derzelven met hairen bezet, en andere kaal zyn: waar tegen haar al- leen eigen is, dat ze zich met de achterlte (lompe Pooten ergens aan vaft- hechten, en dan in ftaat zyn, om het gantfche overige lyf in ecne rechte li- nie in de vrye lucht te konnen uittrekken |. §' 4. Byaldien wy ook op dePoppen der vSpan-Rupfen wat naaiiwkeuriger het oog ves- lligen, zien we wel dra , dat haare uiterlyke gedaante nergens in overeenkomt met die van de Poppen der Dag- Vlinders ; dat ze in tegendeel in zeer veele , ja de mee- Ile ftukkcn , den overigen Poppen der Nacht- Vlinders gelyk bevonden worden | ; als ♦ Of ook eenigen der i4 en 14 pootige Span -Rupfen onder de aarde in Poppen veranderen, zulks kan ik t)iet verzekeren ; want alle de Rupfen , die ik van deze foorten hebbe Iceren kennnen , decden zulks boven de aarde. Klecmann. I In deze gefiake plaatfl ze zich, wanneer ze haare ruft houdt; doch men wordt dit meer by der® pootige Span -Rupfen , dan by de 12 en 14 pootigen gewaar. De meeflen hebben de gewoonte van haare 4 ftompe Achterpooten aan de onderfJe zyde van een tak vall te zetten , den kop naar beneden uit te ftrekken, en tevens een tederen draad aan den tak, op well-.en ze zitten , vad: te maaken ; door middel van dezen draad , denzel^en ook aan dsn kop gehecht zynde , weeten zy zich vaft te houden en voor 't vallen te bewaaren. Kleemann. \ Ondeituffchen is my van de 10 pootige Span -Rupfen eene zekere foort bekend geworden , die , zo wel in de geftalte als veranderingswyze der Poppe , tot eene nierkwaarJige uitzondering vaa alle andere Span- en andere Nacht- Vlinder-Rupfen verflrekt. Want zy verandert byna even zo in eene Pop, als de Rupfen van de tweede Ciaffe der Dag- Vlinders; zy overfpint de plaats, waar - op ze veranderen wil , met eenige draaden, en zich met de Achterpooten of Nafc'.uiivers in d-JtSpin- zel vaft gezet hebbende, trekt ze eindelyk zodanig een enkelvoudigen dwarsdraad over zich heen, die haar, by de verandering, genoegziam voor 't afvallen bewaaren kan, gelykerwyze de Dag- vlinder-Rupfen der tweede ClalFe, by haare verandering in eene Pop, gewoon zyn te doen. Ver- mits nu haare Poppen met dien dwars -draad, die anders een zeker Kenteken van de meefte Dag- vlinder-Poppen der tweede Clfifle uitmaakt, voorzien zyn, en haare gedaante van vooren hoekig, en dus niet , gelyk die van andere Span- en Nacht - Vlinder - Poppen , toegerond is , fchynen ze door haare Poppen reets tot de Dag -Vlinders der tweede ClalTe te behooren : maar in baaren ftand van Rups en Vlinder zyn ze van alle die Kentekenen voorzien .volgens welken zy veeleer :ot deze der- de ClalTe der Nacht -Vlinders, dan tot eenige andere, gebragt moeten worden. Deze merkwaardi- ge foort van Span- Rupfen zal ik in myne Byvoegzels tot de Hiftorie der Infetten nog nader ie voor. fchyn brengen. Voor 't overige hebbe ik hier omtrent de Poppen der Span - Rupfen in 't algemeen rog aan te merken: dat de Poppen der 14 en der 12 pootige Span -Rupfen, benevens de Poppen der diklyvige 10 pootigen, in haaie Poppen gedaante, veel meer cvtreenkcmen met die der 16 poo. tiga 404 VOORBERICHT tot de Derde Classe als mede dat ze deels beweegelyk en deels gantfch (lyf zyn. Zommige bezit- ten ook die Eigenfchap, gelyk verfcheiden anderen, dat ze den Winter over blyven liggen ; doch uit die genen , welken in korten tyd van gedaante ver- wiflelen , komt de Vlinder zelden voor de drie weeken te voorfchyn; daarin tegendeel alle de Dag- Vlinders niet langer dan 14 dagen in 't Poppenvlies bellooten blyven. §- 5. Als we nu eindelyk de Vlinders, die uit deze Span-Rupfen voortkomen, eens befchouwen ; zullen we bevinden, dat ze, om verfcheiden reden, on- der de Nacht- Vogels gerekend moeten worden. Eerltelyk, ze draagen hun- ne Vleugelen nooit, gelyk de Dag - Vlinders , opgeklapt of te zamen ge- voegd; ten anderen, hun Zuiger is veel korter, dan die der Dag- Vlinders; en ten derden, ze vliegen by Nacht, of des Avonds en des Morgens by 't fchemerlicht 5 maar nooit, of ten minfle zeer zelden, by Dag en in warm weer , als wanneer ze in hoeken en fchaduvvachtige plaatzen flille zitten en rus- ten. Wanneer men nu dit alles te zamen neemt, zal, myns oordeels, een iegelyk met my moeten toeflemmen , dat deze Vlinders volftrekt onder de Nacht -Vogels te rekenen zyn; en ik kan my geene andere oorzaak , waarom zommigen dezelven onder de Dag- Vogels willen plaatzen, verbeelden, dan deze; dat mogelyk de een of de ander een dezer Vlinders overdag gevangen hebbe; doch dit gebeurt, gelyk gezegd is, zeer zelden, en niet anders, dan wanneer ze in de plaatze hunner rulle gefloord, of uit dezelve verdreeven worden; of ook wel, wanneer ze uit groote drift tot paaring eene ega op- zoeken. Voorts hebben onze Vlinders dit met anderen gemeen, dat hunne Sprieten aan de meeden hairvormig , aan eenigen echter , hoewel alleen aan de Mannetjes, vezclachtig zyn*. In 't paaren zyn ze ook van anderen niet cnderfcheiden ; dan alleen hier in, dat ze zo lang niet aan elkander vafl bly- tige Nacht- Vlinder- Riipfen, en in 't byzonder die der tweede Clafle; dan 'de Poppen, die uit de langfte, gladdeen ranke lo pootige Span -Rupfen dezer Claffe oniOaan. Want deze Poppen der langklyvige Span-Rupfen zyn gemeenlyk ranker, mitsgaders naar achteren toe fpitzer, ook dikwyis helderer, en 't voorfte gedeelte is veelal minder nederwaarts geboogen , dan by andere Poppen der Nacht-Vlinder-Rupfen. Voor 't overige zyn de meefte Poppen der 14, 12. en 10 pooti;;e Span- Rupren, van achteren, aan 't laatfte lid, of met een ftyf ftaartpunt, of met eenige andere tedere haakjes bezet, die haar ter onderfteuninge of vafthoudinge en omwentelinge dienen. K L E E M A N M. • Men vindt nochtans onder deze Vlinders ook menigmaal Wyfjes, die vezelachtige Sprieten hebben. K L £ £ M A N iV. DER N A C H T-V L I N D E R S. 465 blyven, als de andere Nacht- Vlinders, en als de Dag -Vlinders der twee- de CialTe*. §' 6, Nuflaatons nog temelden, welke hoedanigheden den Nacht -Vlinderen de- zer Claile eigen zyn, waar door men inflaat gefield zal worden, om by de eerfte ontdekking van zodanig een Vlinder te konnen oordeelen, of hy uit eene Span- Rups voortgekomen zy, dan niet. Hieromtrent bevinden we, dat ze alle, ten minflen zo veelen 'er my tot hier toe bekend zyn gewor- den, behalve éénen, die op Tül^. V. afgebeeld is, in 't zitten hunne Vleu- gelen nooit zo digt aan 't lyf gedooten houden, als de overige Nacht -Vlin- ders; maar dezelven gantfch vlak uitgebreid draagen , en ze aan de plaats , waar op ze zitten, het zy een Wand, een Boom, op de Aarde enz. zo vaft hechten , als of ze 'er in 't uitbreiden aan gelymd waren f. ?Iun lyf is wy-» ders nooit zo dik , als het lyf der overige Nacht - V^linders , maar altoos veel ranker; en dit is ook de oorzaak, dat ze den Kop meer vooruit geflrekt, en niet zo ingetrokken of laag draagen , als anderen : bovendien is de Zuiger by alle deze Vlinders ook iets langer , dan by veele andere Nacht- Vlinders |. s. 7. * Dit is niet van allen te beweeren ; want il: hebbe eenige Span -Rupfen- Vlinders leeren kennen, die by de paaring zo lang bezig zyn , als andere Nacht- Vlinders. Kleemann. I Deze uitbreiding der Vleugelen is eigenlyk maar eene Hoofd -Eigenfchap van zodanige Vlinders, die uit eene volkomen lo pootige Span -Rups ontdaan; want de Vlinders, die uit 12 of 14 pooti- ge Span-Rupfen voortkomen, draagen in 't ftille zitten zelden hunne Vleugelen zo uitgebreid; maar houden dezelven, hoewel de een meer dan de andere, volgens de gewoonte van de Nacht- Vlin- ders der tweede Claffe, fcheef of dakvormig langs het Achterlyf. Ja zelf onder de Vlinders der 10 pootige Span-Rupfen wordt 'er zomwyien een gevonden, die, in 't ftille zitten, zyne Vleugelen meer dakvormig dan uitgebreid draagt. Zo doet, by voorbeeld, de Span -Rupfen- Vlinder op 7fl6. IX. dezer Claffe, en nog anderen, die in myne Byvoegztls voorkomen. Echter laaten de meeften van diergelyke Vlinders , by zodanig eene dakvormige houding der Vleugekn , nog iets van het Achterlyf, achter den rug, onbedekt. Hier uitnuis af teneemen, dat ook de Vlinders , welken uit i2of 14 pootige Span-Rupfen gebooren worden , door de houding hunner Vleugelen , meet met de Nacht- Vlinders der tweede Claffe van de 16 pootige Rupfen , dan met de Nacht- Vlinders der derde Claffe, uit de 10 pootige Span-Rupfen ontftaande , overeenkomen. Wanneer 'er' derhalve zomtyds eene 10 pootige Span - Rups gevonden wordt, die in een Vlinder verandert, welke zyne Vleugelen niet uitgebreid , maar dakvormig aan 't lyf draagt , zo kan dezelve wel voor een Mid- del- of Tuffchen- In feft gehouden , en tuffchen de \i en 10 pootige Span-Rupfen met haaren Vlinder gefield worden : en dus ook, wanneer eene 14 of li pootige Span -Rups verandert in eea Vlinder, die zyne Vleugels niet dakvormig, maar uitgebreid draagt; zo zou dezelve insgelyks een Middel-Infgfl: weezen, en ligtlyk tuffchen de) eene of de andere dezer verdeelingen te plaatzea zyn. Kleemanw. \ Omtrent de Zuigers of Tongen dezer Vlinders heeft hier ook eene uitzondering plaats: want ik hebbe 'er ettelyke leeren kennen, die een zo bovenmaaten kleinen of korten Zuiger hebben, dat men denzelven naauwlyks, en niet d»n met groote moeite, ontdekken koune, Kleemakm. ijle Detl. 2de Stuk. N n n 466 VOORBERICHT tot de Derde Classe §' 7' Wanneer deze Vlinders gepaard zyn geweelt, houden de Wyfjes hunne Eieren nog eenige dagen by zich; naderhand leggen zy dezelven aan zodanig eene Plant, waar op de jonge Rupsjes, die 'er uit Haan voort te komen, haar lekkerfte voedzel vinden ; en dit is des te merkwaardiger, wanneer men na- gaat , dat de Vlinder dit kruid , waar van hy zich , als Rups , tot fpyze be- diend heeft, nu, uit hoofde van zynen Zuiger, niet meer genieten kan. Wil men in dit geval niet zeggen, dat deze Vlinder zich nog de koll erinnert , die hem, als Rups, het lekkerfte gefmaakt heeft; het zal evenwel niet on- gerymdzyn, wanneer men daar uit befluite, dat deze Schepzels een reuk moeten hebben. Want hoe zouden zy anders eenerlei kruid tot hunne nood- druft konnen vinden? doch of de Sprieten, (anders Voelhoornen of Voel- armen , ) het werktuig van den reuk dezer Schepzelen zyn , wille ik zo min flaande houden, of beweeren , als de Heer Reaumur*. f Deze Wyfjes- Vlinders leggen hunne Eieren deels op eenen hoop , deels ook enkelvoudig hier en daarj; doch de Rupfen , die uit de hoopswyze gelegde Eieren voort- komen, leiden echter geen gezellig leeven, en deze, zo wel als de enkel- voudige, vervellen eenige reizen , gelyk andere Rupfen. Het overige, dat aan- * Men zie zyne Memoiies pour/trvir a l'Iliftoire des InJeBes, Tom. I. pag. 224 Edit. Paris. t Ik hebbe airede eens aangemerkt, dat de beroemde Heer Profe(ror Reimarus te Hamburg de Lucht, gaten der Infeéten , waar door zy, gelyk de JVlenfchen en andere Scliepzelen door liunnen neus doen, de lucht inademen, niet zonder eenigen grond van waarfchyniykheid, te gelyk roor de Werktui- gen van den reuk houdc. En de Heer Dr, Sukzer is van gedacliten, dat mogclyk de Spiriecen , of zogenoemde Voelhoornen, het zelfde by de Infeften verrichten, het gene anders de Ooren by an- dere Schepzelen doen, en dus de Ooren of gehoortuigen dezer Schepzelen zyn: vermits hy ver- moedt, dat derzelver innerlyke gefteltenis wel ligt overeenkomen mogt met de gefteltenis der werktuigen des gehoors by anderen. Byaldien de ondervinding leeren mogt, dat de Sprieten we- zenlyk Ooren waren, zou ik ze, dewyl zy 'er terzelver tyd mede konnen voelen, liever Voel-Ooren noemen. Voor 't overige Tchynen deze Sprieten den Vlinderen ook van veel dienfb te zyn, om hun lichaam in 't vliegen in evenwicht te helpen houden. Kleemann. 4. Vermits de Heer Rafel hier geen gewag maakt van de gedaante dezer Eieren , moete ik daarom- trent nog aanmerken: dat de Eieren , welken van zodanige Vlinders gelegd worden , die uit 12 of 14 pootige Span -Rupfen voortkomen , zelden langkwerpig-rond , of gantfch kogel -rond en glad zyn; mnar doorgaans eene half ronde gedaante hebben, met veele voorrtjes of groefjes ronds- om; mitsgaders dat ze dikwyls witachtig, doch ook wel eens groenachtig zyn. Hier tegen heb. ben de Eieren, die van de Vlinders, uit 10 pootige Span-Rupfen voortkomende, gelegd wor- den, gemeenlyk eene Inngkwerpige of ovaal -ronde gedaante. Ze zyn meeiendeels alomme met veele ribbekens vercierd,- ook wel met een zeshoekig traliewerk, of net overtoogen; of vol kleine groefjes, en zelden glad: men vindt ze van verfchillende koleuren; want zommige zyn geel-, an- dere groen, en wederom andere vleefchverwie of rood, enz. Eenige blyven den Winter over lig- gen, maar andere niet. "" Kleemann. DER N A C H T-V L I ND E R S. 467 aangaande ieder byzondere foort dezer Clafle aan te merken is, zal by der- zelver Belchryvingj zo veel mogelyk is , zorgvuldig aangetekend worden. §. 8. Ik hebbe, niet zonder groote verwondering, gezien, dat 'er in het prach- tig Werk van de Surinaamfche Infeóten , door MejufFr. M. S Merian uitge- geeven, geen eene Span -Rups voorkomt; niet tegengaande zy 'er van de overigen , die in de onderfcheiden Claffen naar myne vcrdeeling befchreeven worden , veelen in de Weftindifche geweften gevonden heeft ; en daarom onderftelle ik ook als zeer waarfchynlyk, dat 'er alle de foorten van Infeélen met hunne Kentekens zyn, die wy hier te Lande vinden. Doch het is niet te denken, dat deze groote Konflenares, ingevalle haar in dit Land zodanig eene Rups onder 't oog gekomen ware , nagelaaten zou hebben , dezelve in aanmerking te neemen; te meer, dewyl zy in haar kleiner te vooren uitge- geeven Werk , waar in de Europifche Infeélen door haar befchreeven zyn , de Span - Rupfen en haare Vlinders wel aangemerkt en afgebeeld heeft. Maar 't zou wel konnen zyn , dat de zwaarigheden , door my hier boven aange- haald , veroorzaakt hebben , dat ze geene zodanige Rupfen in Suriname ge- vonden heeft; dit is des te waarfchynlyker , doordien zy verfcheiden Jn- fecten befchryft , welken zy niet zelve opgezocht , maar van ande- re , in deze zaaken gantfch onervaaren , Lieden gekreegen heeft. Voor 't overige hebbe ik ook in dit fchoone Werk, wiens pracht, door de groot-» beid en 't cieraad der Indiaanfche Infeélen zelven , niet weinig vermeerderd wordt, waargenomen, dat deszelfs Uitgeefller het onderfcheid onder de Dag- vlinders niet naauwkeurig nagegaan , en menigmaal de Poppen der Dag - Vlin- ders myner eerfte Clafle , welken uit Doorn - Rupfen voortkomen , met draa- den om 't lyf afgebeeld heeft ; het welk nochtans alleen aan de Poppen der tweede Clafle bevonden wordt. Dit is haar echter zo kwalyk niet te nee- men ; wanneer men nagaat , dat men , ten tyde van haar fchry ven , niet ge- woon was daar op zo naauw te zien * ; en zelf tegenwoordig is 't nog altoos be- • De tyd van haar verblyf in Amerika was ook tot genoegzaame Waarneemingen veel te kort ; want deze beroemde Mejuffrouw ging in 't jaar 1699 naar Suriname, en kwam in 't jaar 1701 reets weder in Europa. 'Er wordt eene lange Ondervinding vereifcht, wanneer men tot eene volkomen zeker- heid, ten aanzien der gantfche gebeurtenilTe eener veranderinge, en vafte bepaalinge der Ciaffe van een Infeft, geraaken wille: temeer, dewyl 'er wezen lyk zodanige Infeften gevonden worden, die menigmaal zulke tweeduidige Kentekens bezitten, dat men wel genoodzaakt zy, om hunne gantfche wyze van Verandering na te fpeuren , indien men ze met zekerheid onder deze of gene Clafle traclit te plaatzen. Kleemaitn. Nnn 2 468 VOORBERICHT tot de Derde Classe bezwaarlyk , om eene welgefchikte Verdeeling der Infeften te maaken ; na-- demaal ons in alle de drie Ryken der Natuure zodanige voorwerpen ont- moeten , welke bezwaarlyk onder eene Claffe te brengen zyn ; alzo zy van ieder Clafle eenige kenmerken hebben*; maar dewyl het getal dier voorwer- pen • Deonvergclykdyke Philofooph en Natuur -onderzoeker, de Heer Carf/5()mi«, welke, niet door ea- ne vluchtige, in:iar dooreene veeijaaiige Befchouwing, van de heerlyke Ichikking der gantfche Na- tuure, overtuigd is, en geleerd heeft , dut de Natuur geen overfprong gedooge, maar door on- merkbaare trappen ieder geflïcht en ieder enkel liJ met den anderen verijinde ; en dat 'er altoos tus- fchen twee aangrenzende Gellnchten of ClafTen eenige Middel ■ dingen der Natuure gevonden woideri , die noch tot de eene noch tot de andere zyde be'iooren , maar alleen fchynen te dienen , om ze aan eikanderen te verbinden; deze Oordeelkundige Natuurkenner, zegge ik, bevindt de waarheid de- zer Stellinge nog geduurig dermaaie gegrond, dat hy niet heeft konnen nalaaten, om zich in zyn heerlyk Traktaat over de Befchouwing der Natuure, In den jaare 17Ó4 in Octavo uityegeeven , op de volgende wyEe te uiten : ,. Hoe onnafpeurlyk is de Natuur niet! hoe vecle rykdommen zyn in ,, haarcn fch.oot niet nog veiborgen, en hoe oneindig menigvuldig zyn niet haare voortbrengzels ! ,, hoe zeer onvolkomen zyn niet deze werktuigen nog, die ons tot zo veele kundigheden gebiagt „ hebben! — Wat zullen wy derhalve van dien flouten Woordenpraal denken, met welken men „ ons het Samenftel der Natuure wil ontvouwen ?My dunkt , dat ik een Leerling zie, die een Regilier ,, over een groot l3oek in Folio maakt, waar van hy niet anders dan den tytel en de eerfte bladzy- ,, den geleezen heeft. — — Maar hoe veele plaatzen komen ons daar in niet onder 't oog, die „ wy nog niet verftaan, en wier verborgen Zin naar alle vermoeden gewichtige Waarheden ver- „ vat? ik fchioipe geenzins op de Uitvinders van Naamen der dingen , die in de Natuur gevon- „ den worden; want zy beyveren zich om onze kennis in orde te brengen; ik wil alleen zeggen, „ dat een bloot Navorfcher dier benoemingen nooit groote ontdekkingen zal doen. Ik zeggs „ nog meer, ik fchat een goed Opftel over eenig Infeft hooger, dan een gantfch Woordregirter ,, van de Infeflen. Want Verklaaringen en Verdeelingen zyn geen GsbeurtenilTen; en men over. „ reedt zich zelven veel te ligt , dat men der gebeurteniffen kun. lig zy , wanneer men algemeen- „ lyk inziet , hoe groote Mannen dezelven in orde gefchikt hebben. Maar het zou veel beter „ weezen, dat men wifte wat uit de wyze , hoe zy die gemaakt hebben , volgde, en wat zy eigen- „ lyk waargenomen hadden. „ Menigmaal worden onze Claiïen en Geüachten door nieuwe dingen gebroken, welken tnera „ nergens weet te plaatzen, dewyl men zich teveel aan het maaken van Verdeelingen gelegen iaat „ liggen. Daar alles in ds Natuurkundige Waereld zo naauw aan elkander grenll, konnen onze te „ zeer affcheidend.- Verdeelingen geenzins natuurlyk zyn Ze behelzen alleen eene regelmaatig- „ heid, en aan deze regel maatigheid offert men vaak de gewichtigfte voordeden op. De Oorfprong „ der Natuure heeft zyne geringfle Schepzelen met het zegel zyner Oneindigheid bellempeld; daar „ is 'er geen ondier , die een On lerzoeker niet gantfch alleen kan bezig houden Hoe konnen ee- „ nige Natuur-onderzoekers zich dan noch veele takken der Natuurkunde voorflellen? Een enkele „ ta!;, wat zeg2e ik! een enkel klein fpruitfe zou reets te veel zyn. Refchouv de voortreffelyke „ Hiftoded'r Polypi-i van den Heer Trembleyi lees Reau^nur en Röfil over de InJeBen [daar ik bil- „ lyk ds fchoone Werken van de Heeren Lyonet en. Sepp mag byvoegen], en vergelyk de nuttig- „ heid dezer Meefterftukken by de beroemdlle Woordregiders over dezelven. Welken van deze „ Werken wcnfchte gy liever gefchreeven te hebben,- welke fchynen u meer verfland, meer be- „ kwaamheid, meer vinding aan te toonen , en tot de voortgang der Ontleedkunde en der Natuiir- „ leere , m^er toe te brengen ? Myns oordeels moeft men niet zo zeer eene Vertooning van onze Ken- ,, nis maaken , als w^d dezelve zjeken uit te breiden. De Waereld is voor ons eerlt in de gehoor- „ te; w; hebbei nog pas één uur Waarneein!n;jen gedaan, en willen airede van de wegen der Na- ,, tuure redeneeren! i.aat ons meer floffen te zamen brengen, eer wy ons verbeelden den Tempel „ der Natuure te flichten. Zy mogt ons anders weigeren daar in te woonen; want, te klein zyn- „ de voor haare grootheid, zou hy mogelyk alleen naar de geringheid des Bouwmeeflers gefchikt „ zyn". Tot das verre de woorden van den Heer Banm, die ik ter zaake van de bovengemelde Stel- DER N A C H T-V L I N D E R S. , 4^9 pen zeer gering is , maaken zy juifl in eene vadgeftelde Verdeeling geene zo groote wanorde. Doch ik zal, in 't vervolg van tyd, nog wel gelegenheid hebben , om hier over wydloopiger te handelen. §■ 9. Uit hoofde van al het bovengemelde zal men het ray ook niet ten kwar- den duiden, als 'er zomwyien, in myne gemaakte Verdeeling der Infeólen, in deze of gene Clafle, een Infecl: voorkome, dat insgelyks iets bezit van de Kentekenen, welken ik tot eene andere Clafle beltemd hebbe; temeer, dewyl ik 'er wel vlytig acht op geeve, dat ik niet ligt een Infeél onder eene Clafle ftelle, daar het niet ten minfle het Hoofd -Kenteken van bezit. De reets aangehaalde Rups , op 'Jül;. V. voorkomende, kan ons daaromtrent tot een ftaal verflrekken. Dezelve is van alle Span-Rupfen daar in onderfchei- den , dat ze een paar Buikpooten meer heeft , en van alle andere Rupfen hier in , dat haar twee paar Pooten ontbreeken. De uit haar voortkomende Vhnder legt, daarenboven, zyne Vleugelen te zamen op de wyze der Nacht- vlinders van de tweede ClalTe; zo dat ik aanvangkelyk niet wifte, onder wel- ke Clafle ik hem rekenen zoude*: maar ziende, dat de Rups, door 't ge- brek der Buikpooten , haare beweeging verrichtte gelyk de Span - Rupfen , zo oordeelde ik ook, dat ze onder dezelven behoorde; inzonderheid dewyl my geene andere bekend is, die met deze overeenkomt; en het der moeite niet waardig is, om, ter zaake van eene enkele Rups, eene byzondere ClaflTe te maaken. Stelling hebhe aangehaald, en op dat de Liefhebbers daar uit mogen zien, hoe weinig men zich konne vleien, om zo ras een <£oe 1 en duurzaam Syjlema over de Infeden. als anderen groote en Nituurkundise Boeken t^elsverd hebben , in den korten ieeftyd van een eenig Sterveh'ng te ver- kiygen; en dat uit dien hoofde eene volledige Befchryving en natuurkundige Afbeelding van een Infcft, altoos meer voorrang verdient, en meer ondeirichiing verfcliaft , dan onzekere Syjltmaas , welker gegrondheid of ongegrondheid men eerft in 't vervolg van tyd moet leeren kennen. K L E E M A N N, Ik heb'->e reets boven aancemerkt, w.iar diergelyke Vlinders , die uit ia pootige Rupfen voortko- men, het bekwaamde geiilaatll koniien worden. Kleemann. * Nnn 3 . NACHT- 470 NACHT-VLINDERS, DERDE C L A S S E. De ranke, zwart -hrtnne Span-Rups, benevens baar e fDeranderivg tot in een Vlinder. §. I. Tad- I. -S^vS^et eerfte gezicht van deze Rups toont terflond , dat ze geene de 1^ TJ !0 minfle gemeenfchap heeft met eene der voorens befchreeven Clas- yl "^ M fcn; fchoon de uit haar voortkomende Vlinder nog veel overeen- ■^:>©SS^i? komft hebbe met eenige Nacht -Vlinders der tweede ClalTe. Ik zal, om eene en dezelfde zaak geen tweemaal te zeggen , met ftilzwygen voorby gaan , waar in het groot onderfcheid der tegenwoordige Rupfe met de voori- gen beftaa ; te meer doordien zulks uit het volgende genoegzaam zal blyken. Doch dewyl 'er nog meer foorten van Rupfen zyn, die met deze in de Hoofd* Eigenfchappen overeenkomen , zal het , myns oordeels , niet kwalyk gedaan zyn, wanneer ik dezelven, onder den lang gevoerden naam van Span-Rup' /é», tot eene byzondere Claffe brenge. §. 2. De byzondere gang, of de zeldzaame geflalte, waar mede deze foort van Rupfen in 't kruipen voorkomt , heeft aanleiding tot deze benoeming gegee- ven ; en dezelve wordt , als vervolgens zal blyken , door het miflen der Buik- pooten veroorzaakt. Andere Rupfen konnen , door behulp der Buikpooten , haar lyf gevoegelyk voortfchuiven , en blyven altoos , wanneer ze kruipen , met haar midden • lyf op den vallen grond ; doordien ze het eene paar Pooten voor, en 't ander na, van der zei ver plaats brengen; waar toe haare ingekor- ven leden haar insgelyks dienftig zyn. Maar by de Span -Rupfen is 't in te- gendeel gantfch anders gefield. Zy hebben elk , gelyk ook alle de Rupfen ge- zamenlyk , wel drie paar fpitze Voorpooten kort aan den hals , en een paar Hompen onder den laatflcn Ring , waar in ze met andere Rupfen overeenko- men ; maar in plaats van de overige ftorope Pooten , waar van 'er gemeenlyk vier paar onder de middelfle Ringen geteld worden , ziet men aan eenigen de- zer Rupfen maar één , aan anderen twee paar , die daarenboven nog heel ach- ter- Classis JÏÏ Pa fjlionum. A ^ocTirRNOR inss^ TSLI <^ia: *. ^ £H^a- 6 £^:S. _-CJ,XóQlJènl.d try^ N A C H T-V L I N D E R S. Tfl^. I. lyt teraan by de Nafchuivers geplaatfl: zyn*. Vermits nu deze Span -Rupfen, Tab, I. naar geraade haarer dikte , ongelyk veel langer zyn dan andere foorten , blyfc 'er bygevolg, tufTchen haare voorfle en achterlle Pooten, eene groote ruimte, die geen fteunzel heeft. Wyders hebben deze tegenwoordige Rupfen niet meer dan drie ordenlyk ingekorven leden, waar aan de drie paar Voorpooten zitten ; het overige deel van 't lyf is glad , of ten minfle de ringen zyn ui- terlyk niet wel te onderfcheiden. 5 3. Byaldien zodanig eene Rups nu kruipen wil , moet ze een gedeelte des lyfs van deszelfs plaats brengen, terwyl het andere gedeelte vaft blyft; want men kan zich geen gang of kruiping op eenige andere wyze verbeelden. Maar de- wyl het langfte en grootfte gedeelte van 't lyf, noch pooten heeft, noch door de inkervingen te zamen getrokken , en weder uitgefchooven kan worden , zo blyft 'er, myns bedunkens, maareene wyze overig, volgens welke de Rups in ftaat is om voort te kruipen. Dit gefchiedt dan in dezer voege: zy zet zich met de Voorpooten op iets vafl , en trekt het achterfte deel des lyfs tot kort aan het voorfle; waar uit noodzaaklyk volgt, dat het middelfle ge- deelte eene ronde bocht moet maaken : en aangezien de Rups in 't kruipen op haare pooten moet blyven, kan die bocht noch nederwaarts, noch zydwaarts, maar alleen recht op in de hoogte gevormd worden; en wel op zodanig eene manier als de 3 ''"^ Fig. vertoont. Daar op zet zich de Rups met de Achter- Fig 3, pooten elders vafl:, en verheft het voorlyf om hoog; het zelve te gelyk uit- flrekkende ( zie de 2 <^= Fig. ) zet zy haare Voorpooten weder op eene nieuwe ^'ff* *• plaats , en maakt bygevolg zeer wyde fchreeden. Vermits nu de gang dezer Rupfe omtrent van die natuur is, als wanneer men eene tufTchenruimte in de lengte met de hand, door fpannen, wil meeten, zo hebben eenige haar, uit dien hoofde, den naam van Span- Rupfen , of Span- Mecters ^ gegeeven; on- der welken naam deze foort by de meefte Befchryvers der Infeilen bekend is. §. 4. Deze voornoemde Eigenfchappen hebben alle de foorten van Span-Rupfeu gemeen, en ik hebbe het zelve , ter oorzaake van haare benoeming, vooraf moeten melden. Nu zal ik onze tegenwoordige Rups in 't byzonder verhan- delen, en vervolgens het overige, waar in deze gantfche ClafTe deel heeft, ter behoorlyker plaatfe aantoonen. Deze Rups houdt zich meelial aan de Kerffe- Peere- Appel- en Pruimeboomen op , en bedient zich van derzelver groene bladeren tot fpyze. In 't Voorjaar en den Zomer leggen de Vlinders de. " By zotianige Span -Rupfen , die , gelyk dezen, waar van hier gefproken wordt, maar één paar zulke ftonipc Buikpooten hebben, bevindt men , dat ze doorgaans geheel achteraan, onder den p^ien Ring van 'c lyf, ziuen. Klbbmann. 47a DERDE CLASSE Tad. I. dezer foorte hunne Eieren aan gemelde boomen ; welke Eieren groenachtig- bruin van koleur, langkwerpig-rond van gedaante zyn, en altyd tamelykveel fig.6. op eene plaats te zamen gevonden worden, geljk de 6'^'^ Fig. vertoont. Uit deze Eieren komen, na verloop van 14 dagen of drie weeken,de jonge Rups- jes te voorfchyn , aan welken men terftond kan zien , wat 'er van worden zal. Dezelven zyn haar flerk gezelfchap wtl haafl moede, en verfpreiden zich van elkander ; in haare eerfte jeugd hebben ze reets den gang der ouden. Haar wasdom gaat langkzaam voort , echter zyn ze mede aan de verwifleling van huid onderworpen. Haare volkomen grootte bereikt hebbende, zyn de aller- grootilen ongeveer 2| duim lang, en zelden iets meer. Haar lyf is zeer rank, doch van achteren iets dikker dan van vooren, en bruinachtig zwart -graauw van koleur. De Kop is langkwerpig-rond, niet zonderling dik, en in 't mid- den eenigzins verdeeld ; voor aan den bruinen bek ziet men ook een paar Vreetpuntcn. Het voorfte van den hals, of de eerfle ring, is rondsom met eene rei witachtig- geele puntjes vercierd, niet ongelyk aan een Paerelfnoer. Aan de reets gemelde 3 eerfle ringen zitten de 3 paar fpitze Voorpooten of Klaauwtjes. Wyders kan men geene ringen of leden meer onderfcheiden. Bo- ven op den rug ziet men 3 korte, fcherpe, overdwars flaande uitwaflen of hoeken , die op den rug wel bruin zyn , maar ter wederzyde zich echter Oker- geel vertoonen. Onder den eerften dezer hoekige uitwafTen ftaat op ieder zy- de een geel rond puntje; onder den middelllen twee zodanige puntjes onder elkander, en ter dezer plaatze befpeurt men aan 't onderlyf eene buitachtige verhevenheid. Aan denderden uitwas, die wat verder van den tweeden, dan deze van den eerflen flaat , zyn geene punten ter zyden te zien, maar wat verder naar achteren , recht onder het eerfte paar der ftorope Buikpooten , wordt men weder een geel puntje gewaar. Van hier tot aan de kort daar op volgende Achterpooten , of Nafchuivers , loopteen Oker -geele ftreep in de lengte langs het Onderlyf. Gantfch achter aan op den rug ziet m.en een by- zonderpaar, naby elkander ftaande, fpitze uitfteekzels, en eindelyk, boven den ftaartklep, nog een paar, die iets langer zyn, welken zich fchuins ach- terwaarts ftrekken. §■ 5. Ik hebbe 't noodig geoordeeld , deze eerft befchreeven Rups drievoudig af te beelden , om derzelver verfcheiden zeldzaame geftalten duidelyk onder 't Fig. i. oog te brengen. De 1'^'' Fig. onzer Tab. doet ons zien, hoe de K ups, door middel van haare Achterpooten , zich aan den ftara of tak des booms dermaa- te vaft zet , dat de laft van haar gantfche overige lichaam , 't welk in de vrye kcht uitgeftrekt is, in evenwicht gehouden worde. Hier uit nu kan men af- leiden, met welke fterke fpieren en peezen dit kleine Schepzel, in zyne foort, voorzien is ; gemerkt zy het vermogen heeft , om zich een langen tyd in die geftalte te houden. Op deze wyze nu konnen ze 't allerbeft op haare hoede zyn, wanneer ze willen uitruften; want als haar het geringfte nadert, worden zv zulks veel eer ontwaar dan anderen , die zich zelven van het vrye uitzicht ^ be- DER N A C II T - V L I N D E R S. Tah. I. 473 • bcrooven , doordien ze zich zoeken te verbergen. Men zou my konnen tegen- Tab. I, werpen, dat deze Rups, door die zelfde zeldzaame geflalte, haare vyaiiden des te eer in de oogen valle, en gevolgelyk aan veel grooter gevaar blootge- fleld zy, dan anderen: maar ik beweere, dat ze hier door, zo niet ten eene- maal onzichtbaar, ten minde zeer onkenbaar worde. Want, dus uitgeftrekc zittende, gelyken zy, wegens haare donkere koleur en uitfteekzels hier en daar, byzonder wel naar een klein dor takje, daar de uitfpruitzels afgebroken 2yn; en deze gelykheid wordt nog vermeerderd, doordien haar lyf van ach- teren, daar 't vall zit, dikker is, en naar vooren aliengskens dunner toeloopt; waar by men dan eindelyk nog voegen kan de onbeweegelykheid: en alle deze omftandigheden te zamen genomen veroorzaaken , dat menig fcherpzichtig oog diergelyke Rupfen over 't hoofd ziet, zonder dezelven voor levende Schep- zelen te neemen. Zou men nu hierin wederom geen bewys der Godlyke Voorzienigheid, voor de behoudenis van zodanige, ons elendig fcbynende , Schepzelen, konnen vinden? En kan wel iemand eenig ander oogmerk, dan de behoudenis dezer Diertjes voor de Vogelen en andere Roof -Infe^ten, daar in befpeuren ? §. 6. Van de 2^« en 3*^^ Fig. hebbe ik airede §. 2 en 3. rekenfchap gegeeven; weshalve ik alleen nog in 't algemeen zal aanmerken . dat deze Rupfen, wan- neer ze befpeuren, dat haar iets te na kome, terftond met haar gantfche Vüorlyf rondsom van zich flaan, en zich behendig naar alle kanten verwee- ren; waar door ze menigmaal wel een hardvochtig Rupfen -vanger, die 'er geene gedachten op heeft, verfchrikken , des ze zo veel te meer andere Infec- ten op de vlucht konnen dryven. Zo dra nu zodanig eene Rups weder in ruil gelaaten wordt, ftelt zy zich voorts in haare voorige onbeweegelykheid , en houdt zich, als of 'er geen leven in ware. Doch wanneer ze van haare plaats vertrekken , en naar eene andere kruipen wil, voelt ze met het Voorlyf naar alle zyden, tot dat ze eenige vailigheid vindt, waar op ze haare Pooten kan vefligen: daar op trekt ze het Achcerlyf van deszelfs plaats, en zo ras zy grond voelt, gaat ze met hoogdraavende fchreeden voort j gelyk ik zulks 5.3. befchreeven , en in de 3 ^^^ Fi^. afgebeeld hebbe. § 7. Wanneer nu deze Rups eindelyk den tyd haarer Veranderinge , met het vergaan van haar eetlull, befpeurt, zoekt ze, na dat ze zich van haaren drek gezuiverd heeft , een verborgen hoek ; alwaar ze haar ziek - leger vervolgens begint te vervaardigen. Het zelve beftaat in eene behuizing , die van lange draaden te zamen gefield, maar wydluftig gevlochten en doorzichtig is, en haar dien- volgens niet zo zeer ter befchuttinge tegen 't. kwaade weer en de vervolging haarer vyanden dient, als wel ter rufte en onderfleuninge by de aanftaande Verandering, Na hec afltrooken van de huid , vertoont zich eene aardige ijie Deel. zde Stuk. O O O blaauw- 474 DERDECLASSE Tab. I. blaauw- groenachtig -witte Pop , wier afbeelding in de 4*^^ Fig. gezien kan Fig. 4. worden. Zy is, gelyk de Rups, wat rank; doch buiten dien niet ongelyk aan de andere Poppen der Nacht - Vlinders. De leden van 't Achterlyf eindi- gen in een bleek bruinachtig • geel ftaartpunt. Deze Poppen, aangeraakt wor- dende , beweegen zich fterk , welke beweeging haar leven en gezondheid te kennen geeft. §. 8. 'Er verloopen byna zes volle weeken , eer de Vlinder , die in 't Poppevlies verborgen zit , volkomen wordt, en uitkomt; doch, indien deze Pop eene fpadeling is, blyft ze den Winter over liggen. Zo dra de Vlinder ter wae- reld komt, klautert hy, gelyk alle Vlinders, terflond aan iets in de hoogte, en wacht zo lang, tot dat zyne Vleugels bekwaam zyn,om htm door de lucht te draagen : dit zo zynde begeeft hy zich op den tocht, om, ter voortplan- tinge van zyn geflacht, eene wederga te zoeken. Vermits nu niet alleen de geboorte dezer Vlinders by avond , of wel dieper in den nacht voorvalt, maar dezelven ook nooit by dag, en alleen na 't ondergaan der Zonne by menigte vliegen , behooren zy noodwendig onder het geflacht der JN acht -Vlinders. S. 9. Fig-S' De Vlinder, in de 5 '^^ Fig. te zien, hebbe ik naar een Wyfje afgebeeld; ook is 'er by dezen, tufTchen het Manlyk en Vrouwlyk geflacht geen uiter- lyk of zichtbaar onderfcheid te befpeuren ; behalve dat het Wyfje , zo wel in grootte als in de dikte van 't Achterlyf, het Mannetje overtreft*. De grond- verwe des gantfchen Vlinders is Oker -geel; doch de Vleugels zyn cierlyk gefchakeerd , en met kleine bruine vlakjes en fpikkels befprenkeld. Zo wel de Boven- als Ondervleugels zyn aan den buitenrand cierlyk uitgetand ; en de- ze gantfche rand is niet alleen met een rood -bruinachtig -geel boordzel, dat in den helderen grond verdwynt, bezoomd;maar ook het einde van ieder tand is bruin gevuld. De meelten der bovengenoemde bruine vlakjes zyn zeer bleek, doch dwars door den Bovenvleugel loopt eene rei , en nader naar 't lid toe nog verfcheiden reien van vlakjes , die gantfch donker - bruin zyn. De On- dervleugel heeft veele bleeke, maar geen donkere vlakjes; en beide de Vleu- gels zyn om.trent het lid wat hairig. §. 10. Zo wel de Kop van dezen Vlinder , die niet zeer groot is , als de beide baard- * Vermits ik .leze Vlinders reets verrcheiden maaien uit de Poppen pekieegen hebbe j kan ik niet vooiby hier aan te merken, dat ze gemeenlyk , zo wei liet Wyfje als bet Mannet- je, grooter zyn, dan de Heer Röfel dezelven hier afgebeeld heeft, en dat de Mannetjes- Vlinder, door een merkelyk breederen vedeibaard aan zyne Sprieten , wezenlyk van 't Wyfje te onderfcheiden zy. K l l e n a k n. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. I. 475 baardfpitzen en de halskraag, hebben eene diergelyke donker geele koleur, Tab, I. als die waar mede de Vleugels bezoomd zyn.DeOogen en Sprieten zyn witach- tig; de Zuiger is hier iets langer, dan by de Nacht- Vlinders der tweede Clafle, doch in deze Figuur niet te zien. Aan het dikke en hairige Voorlyf , dat op den rug Citroen - geel is , zitten van onderen ó Pooten , welker Boven- fchenkels groenachtig -graauw, en de overige leden geelachtig zyn. Het hai- rige , ronde en dikke Achterlyf is rondsom alle de ringen mee fmalle reepjes bezoomd. §. ir. Het is een byzonder Kenteken der Vlinders dezer ClafTe, dat dezelven , wanneer ze zitten, de Vleugels niet zo na aan 't lyf leggen, als andere Nacht- vlinders gewoon zyn, maar dezelven uitgefpreid houden; hoewel de een min» der, en de ander meer; ook zyn de buitenfte tanden veel fpiczer, dan by an- deren : doch het Hoofd - kenteken is aan de Rupfen te zoeken. §. 12. De Wyfjes dezer foorte van Vlinders behouden , na dat ze gepaard en be- vrucht zyn geworden, de Eieren nog omtrent 14 dagen by zich, en leggen dezelven dan ter plaatze, welke hun door de Natuur aangeweezen wordt ; te weeten , aan de voorens gemelde Boomen , van welker bladeren ook zy , als Rupfen , zich geneerd hebben Het voedzel dezer Vlinders is my even zo on- bekend, als ik onkundig gfcbleeven ben in dat van de Nacht - Vhnders der tweede Claife. Het befte van dit alles is, dat wy de Vlinders, welken wy door opkweeking deelachtig worden, niet behoeven te voeren; dewyl ze gee- ne verdere verandering onderworpen zyn , en daarenboven niet lang Jeeven : en zelfs kan hy, dieeene Verzameling van Infedlen heeft, niet beter doen, dan ze ten eerflen na hunne geboorte , mits dat de Vleugels volwafTen zyn , van 't leven te berooven , voor dat ze door het lang vladderen en vliegen de ftof ■ vedertjes , en ter zelver tyd de fchoone koleuren verliezen. Doch in vryheid zynde, laaten wy hen, of liever hunnen Schepper, daar voor zor- gen, v/aar mede zy hun leven onderhouden. Ooo a De Ta». II. 476 DERDECLASSE De grnauïvcichtig-zuitte Span-Ruts , met den gcekn buik en zwarte vlakken op den rug , benevens haan verandering tot in een Vlinder. §. r. Het gewoon verblyf dezer foorte van Rupfen is aan de Steek- en St. Jar.s* bezien - flruiken *. inzonderheid aan de zulken,die by Wanden of Schut, tingen flaan , en niet alleen meer fchaduw dan anderen , maar ook minder nood hebben van Regen en Hecht weer. De J.iertjes, welken zeer klein en geel- achtig van koleur zyn , worden in den Herfft door de Wyfjes Vlinders aan •gemelde flruiken gelegd, waaraan ze den Winter over blyven zitten, tot dat 'er eindelykin 't Voorjaar de jonge Rupsjes uit voortkomen f. liet gantfche broed- • Zeker Liefhebber der Infecton heeft my onlangs willen verzekeren, dat deze zelfde foort van llupfen zich op de Slee- ftiuiken voede, en aldaar te vinden zy; het welk ik echter uit eigen Ondervinding nog niet. kan beveiligen; weEhaire ik zulks aan eene verdere Ondervinding moete overlaaten. Kleemann. •j- Deze kleine Euren zyn ovaal -rond; doch aan het eene punt, daar de Kop der Rupfe zal koinen , zyn ze niet zo Homp als aan het andere, alwaar het lyf te zanien gekromd liggen zal. In 't begin zyn ze blinkend ftioo-geel, en, door een Vergiootgias bcfchouud, ziet men ze met vtele verheven, aan elkander hangende en fraai gelchikte zeshoeken , (waar van ieder hoek met een teder knopje, of puntje, Icezet is,) derniaate vercierd, als of ze met een cierlyk nee of traliewerk overtoogen waren. Doch wanneer ze bev'iiichc zyn, verandert de ftroo-geele koleur in eene graauw- geele , en zy krygen dieper indruk» zeis. Deze verandering komt vuort van de daar in bedooten zynde onvolwaflen Vrucht, die zich, naar het fchynt , geenzins uit een Letuwenhoekigen Zaadwoim, maar uit het nof en de kiem van 't Ei, allengskens tot de gedaante van een Jong graauw Rupsje ont- wikkelt. Op dien tyd kan men, door een Vergrootglas, reets door de Eierfchaaleheen , de teza- men geboogen ligging van het daarin üeflcoten jonge Rupsje ontdekken; en wel in7,onderheid de ligging van zynen zwaï tachtigen Kop gewaar worden ; ja zelf, indien men by deze be- fchouwing geduld wil ottFenen, het liegin en de voleindiging van zyne vornung nafpeii- ren , het welk ons kan opleiden tot eene eerbiedige verwondering van den grooier) Schep- per. De Vlin'er legt deze Kieren (meerendeels in j4ugi[flus) juift niet enkelvoud!?, en ook niet allen op eener: hoep, maar doorgaande 8, 12, 16, of meer, of minder , tus- fchen de libben der onderzyde van de Steek- of St. Jans -bezien -bladeren ; doch nooit aaa den ftam of takken zelfs. Echter blyven zy hier niet, gelyk de Hter /Jö/W voorgeeft , den Winter over liggen,- dewyl ze dan niet de bladeren afvallen, en onder de Sneeuw vernield zouden worden; maa>- na 12 of 14 dagen, gumeen'yk in 't begin van September, wannetr de bladeren nog fris zyn, komen de jonge Rupsjes, ter grootte van eene linie, te voort'chyn ,■ wanneer ze zeer aardig door de Schaale weeten heen te byten. Hoewel ze in dien (land nog niet naar de voiwadcn Rupfen gelyken, en veel eer donker -graauw, en tuflchen de ringen iets geelachtig- giaauw zyn; echter hebben ze reets een zwarten Kop, en diergelyke gevlakte Pooten , benevens veele tedere en voor 't bloote oog on- zichtbaare hairen. De ledige Eierfchaale wordt dan doorzichtig, en fpeelt in de oogen als Paerlemoer. Naauwlyks zyn ze in ds waereld gekomen , of ze bevinden zich he- kwaaa CjL.iSS£S IR PaFILIONüM. I\/ocTVRNORUM. cJïj:^. ^ïiülE^ Tabn ^la 3 *? .♦-/ c/ia. 2,. 'J £^ •q- S. \ j\hiTUR7^Ras\ i-^g. 2. -^ A t^. 3. • ^Ü^T^^T^'^/TTTTjÜT ^.. TaLW d-y. TUV. DER N AC H T-V L I N D E R S.: Tah. IV. 4S5 rnd op een paar ilompen , het laatfle op een na is weder ledig , en eindelyk Tab. IV. heeft het alicriaatfle lid de zogenaamde i\a(chuivers. Dienvolgens behoort •deze Kiips onder die foort van Spanmeeters , v.'clke maar ten paar buikpooten hebben, en daarom des te hoogtr kromte in 't kruipen maaken , gelyk in de i'^'^ Fig. te zien is. Deze ilompe pooten zyn zo groen van koleur als de huid, i^r, 2. en dcsgelyks teder zwart befprenkeld. Door middel van die weinige pooten konneii zich deze Ilupfen echter zo vafl houden aan de bladeren, waar aan ze zitten , dat men haar byna niet, zonder ze te kwetzen, met geweld konne af- trekken, §• 4. Wanneer de tyd der Veranderinge nadert, verlieiT deze Rups haare fchoo- ne groene koleur , en ze wordt gantfehlyk rood -bruin.* Kort daarna kruipt ze naar beneden onder de dorre (Iruikjes , of verbergt zich ook welindeloiTe aarde. Zy omwindt zich , zo in de eene als andere plaats , met een weinig Spinzel, en verandert binnen 2 dagen in zodanig eene blinkende helder-bruine Pop, als de '^'-^'^ Fig. onzer IV-^"^ Tab. vertoont. f Deze Pop is wel eene dsr Fig. 3. klemfle foorten , maar, ten aanzien der uiterlyke gedaante, is ze zo volmaakt, als eene der grootlle weezen kan. Haare lengte is , naar geraade van haare dikte, zeer evenredig, en het fpits toeloopende achterlyf is met de noodige bewegelykheid zyner leden begaafd. 'Er verloopen op zyn hoogft j8 dagen, dat deze Poppen blyven liggen, of, eer de Vlinder , in het Poppevlies ver- borgen zittende , te voorfchyn komt. Aan deze is ten eerften te zien , of hy van 't mannelyk- of vrouwelyk-geflacht zy; doch het gantfche onderfcheid van beiden is alleen in de breedte der Sprieten en in 't dikke /\chterlyf te zoeken. Schoon ik nu eene groote menigte van deze Vlinders, 20 mannetjes als wyf- jes, voortgeteeld hebbe, eii bygevolg wel in ftaat ware , om het geringe on- derfcheid der beide geflachten in de afbeelding aan te toonen, oordeele ik ech- ter , dat eene enkele Figuur tot ons oogmerk genoeg zy ; vermits een ieder zich uit het gezegde dat gene, welke het onderfcheid der geflachten uitmaakt, gemaklyk , zonder aftekening , verbeelden kan. « §• 5. De 4^^F/^. is dienvolgende de afbeelding van 't Mannetje, gelyk men, zon- /^'jv. . .der dat ik 'er meer van behoeve te zeggen, uit de breedte der^Sprieten en het "* ranke Achterlyf, naar het voorbeeld aller Nacht- Vlinders, kan afneemen, OndertufTchen herhaale ik nogmaals, dat de gedaante, de koleuren, endete- ke- • Behalve op de geele zyde-vlakken, welken niet zo rood worden. Kleemann. \ Maar dtz2 Pop behoudt haare aangenomen helder-bruine koleurniet, totdat'er deVlinder uit voortkomt; zy wordt ia tegendeel eindeljk gantfch donker- bruin. Kleemann. PPP 3 485 T W E E D E C L A S S E Tab. IV. keningen aan beide de gedachten voor 't overige volkonien gelyk zyn , en dat men derhalve, het geen ik van den eenen zegge, van beiden te verllaan heeft.* De grondverwe van het geheele Vogeltje is gemeenlyk bruinachtig-wit-graauw; ze vertoont zich echter op eenige plaatzen helderer, en op anderen donkerer. i\lle vier de Vleugels zyn aan den buitenrand cierlyk en evenredig uitgefchiilpt. Wat de Bovenvleiigels in 't byzonder aangaat, men ziet aan den voorden rand vooreeril 4 donkerbruine vlakken van onderfcheiden grootte en gedaante ;wy- ders is niet alleen de grond , naar den buitenrand , iets donkerer , dan aan 't overige gedeelte, maar ook loopt 'er door dien donkeren flreep, kort aan den rand des Vleugels, eene fmalle, heldere kronkellinie langs dien rand heen, waar aan eenige zwarte punten ftaan , welker getal doorgaans zeven is. Daar nu deze donkere flreep in den helderen grond verdwynt , befpeurt men we- derom eene zaagswyze, zeer bleeke dwarslinie; tervvyl de overige grond met veele bleeke dwarsllreepen , en met ten deele zeerkennelyke, tendeelenaauw- lyks zichtbaare , puntjes befprenkeld is. Deze kleine cieraaden zyn in de On- dervleugelen wel iets duidelyker uitgedrukt; maar men ziet in dezelven zulke liniën niet, als in de Bovenvleugelen, hoewel ook de buitenrand bruinachtig bezoomd, en met zwart -bruine puntjes of flreepjes getekend zy. §. ö. Dat ook het Lyf eene diergeljke bruinachtig- helder- graauwe koleur heeft, selyk de Vleugels, is boven reets gemeld; als mede dat in de tegenwoordige Figuur, die een Mannetje verbeeldt , het Achterlyf ranker is, danaan'tWyf- je. Betreffende de Üogen van dat Vlindertje , dezelven hebben iets byzon- ders boven ontelbaar veele, zo niet alle, anderen; want , daar ze by meefl alle Vlinders donker van koleur zyn, bevindt men ze aan den tegenwoordigen byna gantfch wit. De Sprieten, welken by de Wyfjes niet zo breed , als in onze Figuur, maar zo fmal als ten hair zyn, hebben in beiderlei geflacht eeng geelachtige koleur. De Zuiger van dezen Vlinder is tamelyk lang. Schoon ook de Pooten in deze Figuur niet zichtbaar zyn , moet ik 'er nochtans van zeggen, dat ze gcene al te hairige bovenfchenkels hebben ; doch voor 'l ove- rige zyn ze van gedaante, gelyk die van alle Nacht- Vlinders. De tegenwoor- dige legt in 't zitten zyne Vleugels niet veel nader by elkander , dan hy hier afgebeeld is. '1'otzyne rufbplaats verkiefl hy gaerne vochtige en fchaduw- achtige plaatzen , en zet zich gemeenlyk zodanig , dat men hem niet ligt ge- waar worde. Be * Uilgenomen dat he/Wyfje doorgaande wat helderer Van koleur is, dan het Manncijc. Kleemak.n, DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. V. '487 De dikke, gras - groene eji ïvïtgeflrecpie Span-Rups, benevens baare verandering tot ineen Vlinder. §. I. Deze foort van Rupfen zal waarfchynlyk den Boeren en Tuinlieden wel be-TAB.V. kend zyn, nademaal zy zich doorgaande aan alle Kool- en Moeskruiden ophoudt. Inzonderheid vindt men ze veel aan de zogenaamde Tuin -Salade, of Latuw (LaL^liica hortenfis , fativa). Doch zy nuttigt alle de gemelde Planten zonder onderfcheid, en is gevolglyk zeer ligt op te kweeken; vermits men van zo veelerleie gewaflen de keur hebbe, wat men haar geeven wil. Andere Be- fchryvers der Infetten beweeren, dat ze ook de bladeren van de/^btotamim,oi het Averuit, (waardoor waarfchynelyk het Mannetjes Averuit verflaan wordt, om dat 'er op fommige plaatzen het Hoogduitfche woord Stalmurtz by ftaat.) tot haare fpyze gebruikt. Doch ik hebbe deze Rups tot hier toe nog nooit aan dit kruid gevonden*. De Eieren, waar uit ze voortkomen, zyn groen f, en worden door de Vhnders enkelvoudig aan de gewaffen gelegd, v/aarop men naderhand de Rupfen enkelvoudig vindt .j.. §. %. De groene koleur is dezen Rupfen eigen van haare geboorte af aan**, en zy behouden dezelve tot aan den tyd haarer Veranderinge, Zy hebben geen lan- gen * Dit zou echter zeer wel konnen lyn, want deze foort van Rupfen is over 't algemeen niet \ kiefch in de fpyxe; ik hebbe ze ook wel aan de Brandnetels, Dooveneteis , en Diftelen , ja zelfs aan een Perfike-boom , en andere GewalTen meer, gevonden. En fchoon ze ge- woon zy , enkelvoudig van 't eene Gewas naar "c ander te kruipsn , en derhalve zeer wel onder de Eenzamen gerekend moge worden, zyn ze 'er in 't jaar 1761 nochtans zo tairyls geweeft, dat ze de Keukengroentens niet weinig befchadigden. Kleem ann. I Deze Eieren zyn w?! eenigzins geelachtig -groen ; maar, eigenlyk gefproken ^ zyn ze meer ■ wit dan i^roen. Zy blinken, en hebben eene halfronde verwulfde gedaante , welke van on- deren , daar ze vail zitten , plat gedrukt is Van boven in 't midden hebben ze een klein knopje, waarin veele voorntjes en ribbetjes, die overdwars teder ingekorven zyn . te za- menlöopen. Doch deze cieraaden konnen alleen van fcherpzichtige oogen , en buiten dar, niet dan door middel van een Vergrootglas, ontdekt worden. Ki-EEMAiNN. \ Ik hebbe ontdekt, dat deze Eieren door den Wyfjes-VIinder nooit aan de bo\renzyde van een blad, maar altoos aan de onderzyde tiifrchen de ribbeijes van 't zelve ?,e'egd worden ; alwaar ze dan genoegzaam voor den regen bevryd liggen. Kleem ann. •* Omtrent een dag voor de geboorte dezer Rupfen, worden de Eieren g'raauwverwig , en als de daarin tydig geworden jonge Rupsjes de Eierfchaale doorboord hebben , f hetwelk ia die grenen, daar Li het van geziea hebbe, in de maand .4'«^a/Jw gefchieddejbefpeuic men , •4S8 D E R D E C L A S S E Tab. V. g€n tyd noodig om volwaffen te worden *. Ze groeien tamelyk dik, doch zeU Fig.i. den langer, dan li duim, en in de i"= Fig. van Tab. V. ziet men eene der grootften afgebeeld. De Kop is, naar geraade van 't overige lyf, zeer kldn, geelachtig groen van koleiir, en heeft ter wederzyde een zwart puntje. Doch dat dergelyke punten aan den kop der Rupfe niets minder dan oogen zyn , hebbe ik reets in de voorige Clalle , Tah. XVI. g. 2. pig. '2.6g. aangetoond i en men kan dit daarenboven in 't byzonder uit het voorbeeld der tegenwoor- dige Rupfe nader afneemen; want in plaats van deze zwarte puntjes ziet men, aan zommigen , een paar langkwerpige Streepjes , die tot aan den bek neder- waarts loopen; hoedanig eene verandering geen plaats zou vinden, indien heE oogen waren f. Van den kop af tot aan de twee laatfte ringen , neemt de dik- te men, dat ze de nog overig zynde vochtigheid der verbroken Eieifchaalen het eerft be- ginnen' te verteeren. Ze zyn dan niet veel grooter dan eene linie van een Rhyriland- fchen duim, en haar bleek -geelachtig -groene lyf is met zwarte punten bezet ; ze hebben dan ook een zwarten kop en diergelyke voorpooten: maar zodra ze de bladeren , waarop ze ter waereld gekomen zyn, beginnen te verteeren, worden ze iets groener; welke ko- leur zy naderhand , door alle haire verwiflelingen van huid, tot aan haare verandering, bihouJen; echter mc-t dat ondericheiJ, dat ahoos de eene groener is dan de andere; want zommigen zyn meer graauw en bruinachtig, dan groen. Kleejiann. • Zv hebben naamlyk zelden meer dan 3 weeken noodig tot haaren volkomen wasdom. ' Kleemann. t Schoon de Heer Rojel , zo hier als in de voorige tweede ClafTc der Nacht- Vlinders, Tah. XVI. 5. 2 pig. 269. door verfcheiden reden tracht te bewyzen , dat de Ruplen - geen gezicht hebben ; dewyl ze het zelve, volgens zyn gevoelen , noch tot kruipen, vreeten en infpinnen, noch tot ingraaving noodig hebben; en vermits die oogen , zo ze evenwel met deze Zin -werktuigen voorzien waren, niet zo veranderlyk, aszyne waar- eenomen zwarte punten en ftreepen , gefchikt, maar in eene zekere on veranderlykepaats en orde moellen zyn: zo hcbbs ik nochtans het tegendeel van zyn gevoelen tot nier toe aan ieder Rups, waaruit een Vliadir voortkomt, befpsurdj en ontdekt, dat ze oo' gen, ia zelfs wel 12 oogen aan den kop hebben. Van deze oo^en liaan er aan ieder Rups, ter wederzyde van den kop, tegen over en benevens den bek, zes ; die eruitzien als zo veele kleine, verheven, gladde en blinkende knopjes, welke by allerleie Ruplen, di" in een Vlinder veranderen, eenerleie plaats aan den kop hebben, en altoos in de ge- gedaante van een halven Cirkel nevens elkander ftaan. Het wélk in tegendeel , aan dur- eelyke zwarte vlakjes. puntjes en ftreepjes , waar van de H^er Rn'el hier gewag maakt, in die van de Heeien Zintoz/fcr , Frifcb , en andere Infjaen-befcnryvers , verkeerdlyk voor de Oogen der Rupfen aangezien zyn, niet altoos zodanig bevonden wordt; en cie, selyk de lieer Röjel wel aanmerkt, uit dien hoofde geene Oogen konnen zyn. Vermiis nu allede Rupfen, die in Vlinders veranderen , op dezelfde plaats en in dezelfde orde. met de reeds gemelde 12 verheven , blinkende, en zeer gladde knopjes voorzien zyn, ben ik van gedachten, dat ik niet mis hebbe, wanneer ik ze voor wezenlyke Zin -werktuigen . des sezichts ( Oi;?^.'! /(i/i/fltom) houde. Want ik hebbe waargenomen , dnt verlcheiJen Rupfen, wanneer ik deze knopjes met verwe digt toe ftreek , haaren weg niet zo zeker wilten te neemen. Ook hebbe ik dikwerf beff.eurd , .dat verfcheid^-'U Rupieri der Dag- Vlinders het licht bemind , en 't zelve n:igevolfid hebben ; terwyl in tegendeel andere N:rcht Vlinder - Rupfen het telve ontweeken. Kn waarom zouden ook de Ruplen liaarö Oogen niet zo wel als de Mollen, in hunne duiftere mynen en gangen onder de aarde, weeten te gebruiken F Heeft nu de Schepper deze , anders van veelen voor blind ge- DER N A C H T-V L I N D E R'S. Tab. V. 48p te van 't lyf van lid tot lid toe. De gainfche huid der Rupfe is blinkend, gras- tab. V, groen van koleur, waarin eenige fmalie witte liniën befpeurd worden.* Twee van dezelven loepen, in de lengte, regelrecht boven over den rug , tufTchen welke beiden men de zogenaamde Polsader der Rupfe donker door de huid heen ziet fchemeren. Ter wederzyde, benevens den buik, ziet men nog twee diergelyke liniën: ook is het gantfche lyf alom met korte, tedere hairtjes dun- netjes begroeid , welke uit veele kleine puntjes te voorfchyn komen. De fpit- ze en flompe Pooten hebben dezelfde groene koleur als het lyf, entuffchende voórflen en achterften ziet men vier ringen zonder pooten. Inmiddels heefc deze Rups twee paar buikpooten , en gevolglyk een paar meer dan de voor- gaande van Tab. iV". en ook, voor zo veel ik weete , dan alle andere Span- Rupfen. Dit is ook de rede, dat ze in 't kruipen geen zo hoogen boog be- hoeft te maaken. Het laatfte lid heeft , gelyk men aan alle andere Rupfen, van welke foort zy ook mogen weezen , befpeurt , zyne eigen Nafchuivers. Ik ben lang in twyffel geweeft, of ik de tegenwoordige foort van Rupfen onder de ClafTe der Span -Rupfen zou plaatzen, of niet; doordien ik, ten opzichte van haare twee paar Buikpooten, onder alle anderen, welken my tot hiertoe bekend zyn, haars gelyke nog niet gevonden hebbe. Maar dewyl ze 2 paar pooten minder heeft, dan alle de Rupfen der beide voorige Claffen, en dat ze op de wyze der Span- Rupfen kruipt , zo hebben deze beide omftandigheden my bewoogen , dezelve onder de tegenwoordige ClafTe te plaatzen. Miffchien ben ik nog zo gelukkig, dat ik door den tyd eene wedergade van haar vinde; want ik kan nog niet wel vaftilellen , dat zy de eenigfle van haare foort zou weezen, t houden Dicrtfes, die immers de duiflernis meer dan het licht beminnen, met de zintui- gen des Gezichis begaafd; waarom zoude hy dan de Rupfen, die ze meer dan de IVIol- len noodig hadden, daar van verftecken gelaaien hebhen ? Doch byaldien ze , gelyk reeds aangemeikt is, werl^eiyi^ daar mede voorzien zyn , lian men ligt nagaan , dat de aaiibiddenswaardige Wyshcid haar , niet zonder wyze oogmerljen , daar mede begaafd heeft. Ik zou, ter bevelliginge van myn gevoelen, raakende de Oogen der Rupfen, nog meer grondige bewyzen kennen bybiengen, indien de ruimte my zulks toeliet, maar ik Ziil dit ter gelegener tyd in myne Byvoegzels verhandelen, alwaar ik omftandiger van de Oogen dor llupfen en andere Wonnen (waar van de meeften nog minder, dan de Rup-^ fender Vlinders, vcrtoonen,) zal handelen. Kleemann. * Deze zyn echter aan zommigen even zo veranderlyk van koleur, als de Rupfen -zelve. K L £ E M A K N . j My zyn ook inderdaad reets meer foorten van 12 pootije Span-Rupfen bekend, gelyk ik in het Voorbericht dezer Clasfe. pag. 460 enz. hebbe aangemerkt, v^elke ten deeie, zoals deie, in Nacht- Vlinders veranderen; die, volgens de gewoonte der ISachtvogelen, hun- re Vleugels dakvormig nevens het lyf nederleggen. Ook hebbe ik in 't gemelde Voorbe- licht, 5 6. p/ig. 46;. al aangemerkt, tot welke foort diergelyke 12 pootige Span-Rupfen en haare Vlinders behooren,- en aangetoond , dat diergelyke Rup'"en met haare Vlinders zodanige middel- of tufTchen - Infeflen zyn, welke tuflchen de 10 en i4pootige Span-Rup- fen geplaatfl: konnen worden ; als mede dat 'er ook andere foorten van Span • Rupfen zyh , die gevocgelyk, uit hoofde van haare wyze van Verandering, of tuflchen de loen üpoo- ijle Dsel, 2de Stuk, Q «3 4 u^^ , 490 DERDECLASSE Tab. V. S. 3. Deze onze Rups , gantfch verzadigd , volwafTen , en tot aan den tyd haarer Veranderinge gekomen zynde, befpint zich in een teder , wit en doorzichtig Spinzel, het welk langkwerpig- rond van gedaante en niet zeer ruim is Wy lig. 1. zien het in de 2^''^ Fig. benevens de daar in liggende Pop, afgebeeld. Ikhebbe myne Rupfen van de tegenwoordige foort, welken ik t'huis opkweekte, reeds den volgenden dag, na 't vervaardigen van 't Spinzel , in Poppen veran- derd gevonden. Jn 't begin waren deze Poppen groenachr.ig • bruin * , maar ze wierden binnen weinige uuren zwartachtig- bruin en blinkend; gelyk ze ook gebleeven zyn, tot dat 'er de Vlinders uit kwamen. In de geflaUe dezer Poppen befpeurt men eenige byzonderheden , die aan weinigen anderen waar- genomen worden. Voor aan , ter plaatze van den Kop naamlyk , üaat een rond knopje; de Vleugelfcheeden ftrekken zich veel verder naar beneden over het Onderlyf uit, dan by veele andere Poppen, en zyn aan 't einde nog ver- heven ; doch het Onderlyf zelf loopt allengskens zeer fpits toe. Dat het nu dezen Poppen, zo lang zy leeven, ook niet aan de gevoeligheid ontbreekt, ziet inen aan haare beweeging , die altoos op de minfle aanraaking volgt. s- 4. De Vlinder , onder deze Poppe - maske verborgen , bereikt binnen drie tveeken zyne rypheid en behoorlyke geftalte. Hierop breekt hy , op de ge- woonlyke wyze, uit het Poppevlies , en wordt, hoe klein zyne Vleugels ook inden beginne fchynen, binnen een halfuur bekwaam om te vliegen. In 't zitten fluit hy de Vleugels kort aan 't lyf ; echter zo niet , of daar valt altoos , boven op den rug , nademaal de Bovenvleugels wat fmal zyn , een gedeelte van de Ündervleugels in 't oog; en het is uit dien hoofde, dat ik denzelvenin 77^,3, de z'^'^ Fig. zittende hebbe afgebeeld. Intuflchen zal ons , ter befchouv/inge Fig.4. der Bovenvleugelen , de 4''^ I'ig. het befle dienen. Hierin zienwe den Vogel vliegende afgebeeld ; en wy befpeuren , dat de buitenrand van alle vier de Vleugelen een weinig, of teder , uitgeichulpt is. De Ondervleugels hebben een wit boordzel, en in 't zelve ftaan zo veele zwarte vlakjes , als 'er randjes te tige, of tuflchen de 12 en 14 pootige Span-Riipren, gebragt konnen worden. Ik hebbe insgelyks tjcn al doen opmerken, dat men zodanige Rupfen zeerwei Vereenigendeof Ver- bindende Tuflchen-infec'len zou konnen noemen; door middel van welken de eene Cla.Te natuurlyk met de andere verbonden fchyntte worden. Voor 't overige kenne ik nog eene diergelyke en aan deze byna gelyk zynde foort van 12 pootige Rupfen; welke alleen iets hairiger fchynt te zyn, en die gemeenlyk den Winter over blyft; maar ik benzogelukkig nog niet ge weeft, van dezelven tot de Verandering te brengen. Kleemann. ♦ Doch even na het afftrooken der Rupfenhuid , venoonen zich deze Poppen met eene fchoon groene koleur. Kieemann. e DER N A C II T - V L I N D E R S. Tab. V. 491 te tellen zyn. De overige grond, van dit wit boordzel af, tot in 't midden Tab. V. des Vleugels , is bruinachtig graauw, en van daar tot aan het lid geelachtig- bruin. Deze beide koleiiren verfmelten aardig in elkander , en hebben een •fchoonen glans. In de Bovenvleugelen zyn ongelyk veel meer cieraaden , en ik bevinde my niet bekwaam , om dezelven alle op te noemen , zonder on- duidelyk te worden. Ik zal het nochtans waagen, en zien hoe verhettebren. gen zy. Kan ik dan niet alles, wat 'er in waar te neemen valt, genoegzaam uitdrukken, zo zal mogelyk myne onduidelykheid eene oorzaak zyn, waardoor de genegen Leezer bewoogen zal worden , om des te naauwkeuriger op de Fi- guur te zien, en de fchoonheid van dit InfeCl niet flechts ter loops te befchou- wen. De grondverwe van den Bovenvleugel is roodachtig , en heeft, om zo te fpreeken, een recht koperachtigen glans. Niet verre van den uitgefchulp- ten buitenrand is eejie tedere donker -bruine linie, van 't eene einde tot aan 't andere overdwars getoogen. De tulTchenruimte tulTchen deze linie en den buitenrand, is met eene rei zwarte vlakjes, naar het getal der rondjes , ver- cierd ; g^elyk we van den Ondervleugel gezegd hebben. De overige ruimte des Vleugels zien we hier en daar, door gekronkelde en geboogen dwarsüniën, in 5 of 6 verfcheiden vakken verdeeld; waar onder eenigenmetgraauwachtige, anderen met donkerbruine ilreepen en vlakken, van allerhande figuur en groot- te , vercierd zyn. De allerdonkerfte dezer gemelde vlakken flaat midden in den Vleugel; en in deze is een wit merk, dat ten naaftenby de gedaante van een Thaeft, te ontdekken ; het welk als een kenteken dezer Vlinders kan aan- gemerkt worden*. Het Achterlyf is van gelyke koleur als de Ondervleugels. Op ieder lid van 't zelve ziet men een verheven hairigen wrong, eenigzinsdon- kerer van koleur. Doch deze verhevenheden worden van 't eerlle totbetlaat- Ite lid, gelyk de leden zelve, allengskens kleiner. §•5. Nu ftaat ons nogmaals tot onze s''' Fig. te rug te keeren, om, volgens de- vig. 3. zelve, den Kop, het Voorlyf en de Pooten te befchouwen. De Pooten zyn ■by deze foort iets langer, dan by andere Nacht- Vlinders, hoewel ze voor 't .1 Oi'erige in de gedaante niets byzonders bezitten. Zy hebben hairige Boven- " fchenkels, en zyn bruinachtig -graauw van koleur. De Kop, die wat diep on- der 't lyf zit, heeft een zeer zeldzaam cieraad, doordien hy met eene rei van kleine vedertjes, op de wyze van een Paauwen-kop, voorzien is, en daar be- nevens ♦ Eenige Liefhebbers der InTeften meenen in ciit witte merk de gedaante van een Pirtool te ontdekken, en noemen deswegen dezen Vogel den Pijlool- Vlinder; maar hoe gedwon- gen deze ftelling en beHoeming zy, kan men door eene naauwl;eurige befchouwing van dit merk ligtlyk gewaar worden. Veel natiiurlyker hcel't de Heer Linnaus , inzyne Fauna Sue- ■ cica, hem den Gamma -Vlinder genoemd, dewyi dit merk beft met de Griekfche Cnmmavzn 't kleine Alphabet overeenkomt. Doch de lieer fr;J"c/j heefc het zelve by eene Griekfche ypf.lm van 'c kleine Alphabet vergeleeken. K leem an n, Qqq 2 493 D E R D E C L A S S E Tab, V. nevens een paar blinkende, helder bruine Oogen, met eenzwnrtmiddelpiintje heefc. Boven de Oogen flaan een paar geelachtig- bruine, hairvormige Sprie- ten , welke aan de Mannetjes en VVyfjes eenerlei zyn : ook is 'er , behalve het dikke Achterlyf , geen onderfcheid aan de beide gellachten dezer Vlinders te zien. De rug van dit graauwachtig Voorlyf is met een groot bosje bruinach- tige hairen vercierd, waar door de Vlinder zich zeer hoekig en bultig vertoont. Voor , naar den kop toe , is het Voorlyf als met een bruinen Halskraag , ea deze met een fmal, wie boordzel, omgeeven. §■ ó. Van den Zuiger dezes Vlinders hebbe ik nog aan te merken , dat dezelve, in tegenflelling van anderen , tamelyk lang is. Men ziet ze daarmede hun voedzel uit de Bloemen zuigen, inzonderheid uit het bloeifel van de blaauwe Bernagie, {Borrago florihus cernkis), rondsom welke men dezelven des Zomers by menigte ziet zwerven. Nochtans leggen zy hunne Eieren niet aan de bla- deren dezer Plant, nademaal hunne nakomelingen geen bekwaam voedzel daar aan zouden vinden , en gevolglyk te gronde moeiten gaan. üffchoon men de meeflen nog by helderen dage ziet vliegen, duurt hunne vlucht echter tot in den duifteren nacht, ja zelfs zomwylen tot aan den lichten morgen ; weshalve de naam van Nacht -Vlinders hun met recht toekomt. Zo wel de Eieren als êe Poppen van dit gedacht blyven den Winter over liggen; maar nooit , voor zo veel my bewufl is , overleeft eenig Vlinder denzelven.* De groot e y bruine en donker -geftreepie Span-Rups , benevens kaarc verandering toi in een Vlinder. §. X. Tah. VL T Termits ik , na de uitgaave der voorige Plaaten en Befchryving der Rupfen V dezer derde ClafTe , een tydlang achter bleef, eer ik iets verder afleverde, was ik wel vangedachten , dat de Liefhebbers der Infeften- Verzamelingen 'zouden denken , dat ik hen ten eenemaal vergat ; fchoon ik hun verzekeren konde , dat ik alle mogelyke moeite hebbe aangewend , om dezelve , door 't ver- » Of ook de Eieren van dezen , in den Herfft uit de Poppe voortkomenden , Viinderj inderdaad den Winter overblyven , durve ik met den Heer Röjel nog uiet beweeren ; maar wel, dat iiiinne Rupfen , die nog voor den Winter uit de Eieren voortkomen, den Winter overblyven , en eerft in 't Voorjaar in Poppen en Vlinders veranderen. Het gebeurt menigmaal, dat deze Rupfen nog voor den Winter in Poppen veranderen» die vervolgens overwinteren, en eerft in 'c Voorjaar den Vlinder uitgeeven. Cla s sis Iüpapilionum Nocturnorum. ^.^. Tahyi. Tahyn. ^la Z. '^f^- -^ Tah.vm. .^^ ^1^^^^^. t^-^..s7'.-2?^i^//. 2. andert vervolgens in zodanig een Popje, als de 2'^'^ Fig. ons doet zien. Het Voorlyf van dit Popje is meeftal groenachtig, en heeft een paar donkere oog- vlakJEs; het achtereinde loopt fpits toe, en is geelachtig rood -bruin. Nadat dit Popje 14 dagen befloten geweefl: was, kwam 'er het INacht Vlindertje , in Tig- 3- de s'*^ big. afgebeeld, uit te voorfchyn; dat nel getekend, met donker- en hel- der ■ graauwe Üreepen vercierd , en met breede Vleugelen begaafd is. §• 3. Classis hipapilionijmNocturnorum. 4. ^. JPo/'e/ M-cf .■/- DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. VUL 501 §• 3' Tab. Vlii, Zo wel de breede aTs fmalle donker graauwe dwarsflreepen , welke door de vier v'leugelen loopen , zyn als een zaag uitgeund ; flootende het donkere boord/.el van dezelven altoos aan eene hfldere plaats van den grond. Doch de tederheid der natuurlyke tekeninge laat niet toe, om dit alles duidelyk aan te tconen; zodat de Konfh ook hier voor de Natuur moete wyken. Onze Fi- guur vertoont een Mannetje, waaraan het Wyf;e in alles, het dikker Achter- lyf uitgenomen , gelyk is: btide draagen zy hunne \ leugelen in 't zitten zo uitgebreid, als in 't vliegen j maar ze houden dezelven , als ze ruften , flil, zonder eenige bevveeging. De groot e hruinnchtig.graau-.ve Span-Rups, met den panen Kop, henevens haar e verandering tot in een Vlinder, 5. I. . Onder de Rupfén, welken in de maand Mai , by ons, op de PeereboomenTAB.,lX. gevonden worden , is ook deze Span Rups te tellen: hoewel dezelven nooit in grooten getale, maar altoos enkelvoudig aantetrefFen zyn ; en iemand, die ze begeert te hebben , moet zich het vlytig en lang zoeken niet laaten ver- veelen. Doc'i fchoon deze Rups gemeenlyk haar verblyf in de Peereboomen neeme, en ik ze alleen met die bladeren gevoerd hebbe, kan ik nochtans niet vaftllellen, dat ze ook geen bladeren van andereboomen nuttigen zou.* Toen ik dezelve in de voornoemde maand kreeg , had ze reets haare volkomen grootte bereikt; en na dat ze nog etn dag of vyf iets gegeeten had , maakte zy haare voorbereiding ter Veranderinge. Gemerkt nu de wasdom der Kup- fen van alle Nacht- Vlinders langkzaam voortgaat , is 't niet te denken , dat dezen in het zelfde jaar, waar in men ze volwalTen vindt , uit het Ei gekroo- pen zyn. Want in dit geval moeflen ook de Ouders, of Vlinders , waar uit onze Rups gebooren wordt, reets in A-pril ter waereld gekomen zyn, zich ge- paard, en 't Wyfje de Lieren gelegd hebben. Doch tot dit alles wordt 'er meer • Deze foon van Rupfen ben ik ook al in het Voorjaar deelachti? geworden ; doch teexa zo volwaffen , dat ze kort daarna in eene Pop veranderde. En nadien deze Pop ver- dierf, zo kan ik, noch van de Eieren, waaruit die Riipfen ontflaan , noch, buiten het genede Heer Röjel 'er van zegt, iets anders van melden, dan alleen dit; dai de Rups, die ik gehad hebbe, veel donkerer was, dan de hier afgebeelde; waaruit op te maaken is, datde^e foort van Rupfen in onderfcheiden koleuien te vooifchyn komt. KL£ I^MilNIf. Rrr 3 502 DERDECLASSE Tab, IX. meer dan een maand tyds vereifcht; derhalve is het waarfchynlykft, dat deze Rups , gelyk andere foorten van Rupfen , den Winter doorbrengt met flil te zitten ; en deze in 't volgende Voorjaar uit den fchiiilhoek komt , om haar voedzel weder op te zoeken. §. 2. Wanneer deze Rups haare volle lengte bereikt heeft , maakt dezelve volko- men die van tv;ee duimen uit ; en onder andere Eigenfchappen heeft ze ook deze met de voorige Rupfen gemeen, dat ze zich, itil zittende , volmaakt de gedaante van een dor takje weet te geeven. Zich met de vier ftompe pooteti aan den tak van een boom valtgezet hebbende, houdt ze het overige lyfgantfch onbeweegelyk, en (leekt het lynrecht uit; waar door ze* menigmaal indeneer- Hen opflag voor een takje wordt aangezien ; tot welke vertooning haare koleiir ^'S- »• nog wel het meelle toebrengt. De i"^ Fig. dezer Tab. IX. verbeeldt ons de- zelve in die gedaante ; en in die vertooning zullen wy nu haare byzondere Kentekens befchouwen. De Kop is van vooren gantfch vlak en plat , en ver- toont een driehoek , in wiens onderfle gedeelte de Bek ftaat. Het Lyf fchynt wel overal even dik , maar het is naar den kop toe iets dunner en ranker, dan van achteren. De Ringen of Leden zyn niet wel van elkander te onderfchei- den of te tellen ; aangezien het lyf vol rimpels en vouwen is ; en in deze ge- daante liggen ook de 3 paar fpitze Voorpooten voorwaarts zo na aan 't zelve , dat ze niet ligt in 't oog vallen. Dat de koleur dezer Rupfe veel tot haare vermomming toebrengt , is reets gezegd ; en ik denke dat een ieder gemaklyk zal konnen zien , hoe de vermenging van 't graauwe, bruine en Oker-geele, welke beter aan dezelve gezien , dan befchreven kan worden , de koleur van een dor takje zo natuurlyk vertoont, dat men de Rups, fchoon ze die gedaan- te niet hadde, evenwel ïigtlyk voor een rysje zoude aanzien. Boven over den kop is een donkere dwarsllreep te befpeuren , en ter wederzyde zyn een paar solvende dwarsftreepen naar de lengte , door de drie eerde ringen , getoo- gen. Op alle de hier op volgende ringen wordt men eenige kleine verheven punten gewaar, welke meellai paarswyze te zamen flaan , en deels helder, deels donker van koleur zyn. De middelfle Ring heeft op ieder zyde , in een helderen of graauwen grond, een donker - bruinen dwarsllreep , die in de leng- te uitloopt; ook zyn 'er diergelyken op den iX'afchuiver , of laatflen Ring , te zien. Het achterrte paar breede en het volgende paar flompe Pooten hebben , zo wel als de drie paar fpitzen, eenerleie koleur met het lyf. Het gebrek aan Buikpooten veroorzaakt dat deze Rups, wanneer ze van de eene plaats naarde andere kruipen wil, even als de anderen dezer ClalTej zulk een krommen rug Hg. 2. moet maaken, als zich in de 2^^^ Fig. vertoont. §• 3- Ka dat 'deze Rups haaren eetlull verlooren, en zich van haare onreinigheid . ' ont- DER N A C II T-V L I N D E R S. Tab. IX. 503 ontlafl; tadde, verborg zy zich in de Doos, waarin ik ze opgevoed had , on-TAo. IX. der de beknaagde bladeren; en, een Spinzel om zich heen gefponnen hebben- de, veranderde zy binnen S dagen in eene Pop. In de g'^'-* Fig. is het Peere- /r,v_ 3^ boomenblad, met de daarin verborgen zittende Pop te zien, en in de 4'i« Fig ea 4. verfchynt de Pop in haare volkomen gedaante. Haar Achterlyf is fchoon , blinkend, bruin -rood van koleur; doch het Voorlyf donkerer en meer zwart- bruin. Het laatfte lid is van achteren met een ftaartpunt voorzien; waarmede zy in haar Spinzel, door behulp der draaden, geveftigd was; en wanneer ze aangeraakt wordt, geeft ze haare gevoeligheid , door eene fnelle beweeging, serilond. te kennen. §> 4» Deze Pop bleef wel 14 dagen onveranderd liggen, en na dien tyd kwam 'er de Vlinder, in de s""^ Fig zittende, en in de 6"<= Fig. vliegende afgebeeld , iiitF/^. 5. ter waereld. Dezelve heeft, ten aanzien der koleuren en tekeningen, veel '^'i 6. overeenkomft met dien van de Ring- Rufs , in de Tweede ClalTe der Nacht- vlinders , Tab. VI. afgebeeld ; maar gelyk de tegenwoordige grooter is , zo is eok zyne grondrervve wat glansryker en fchooner, en eigenlyk leder- of ftroo- geel. De 6 Fig. doet ons zien, dat de Ondervleugels iets bleeker zyn, dan de Bovenvleugels, Byna in 't midden der eerflgemelden ziet men een over- dwars getoogen donkeren flreep, en in het gedeelte , van dezen flreep , dat zich tot aan het lid uitllrekt, een teder fhip, of punt. De Bovenvleugels heb- ben in 't midden een breeden flreep, of vlak, die bleek rood , en aan beide de einden donker bezoumd is ; in 't midden naar den voorften rand Iaat zich insgelyks een donker punt of vlakje zien. Daar benevens zo hebben ook de Boven en Ondervleugels beiden , aan den buitenrand , een donkerer zoom of boordzel, dan de grondverwe zelve is. Het hairig Voorlyf is donkerer en fchooner van koleur dan de Vleugels, inzonderheid naar den kop toe ; doch het Onderlyf is eenkoleurig met de Vlei;gelen. Die zelfde koleur hebben ook de Sprieten , welke min of meer vezelig of vedervormig zyn. Het eenigzins dunne en llompe Achterlyf doet my gelooven , dat ik alleen het Mannetje, en niet beide de geflachten gehad hebbe. Byaldien ik dezen Vlinder niet zelf uit de Rups voortgeteeld, en denzelven niet, voor dat ik de Rups kende, ge- zien had , zou ik hem onder de tweede Clasfe der Nacht - Vlinders geplaatfh hebben ; nademaal hy de Vleugels in 't zitten niet zo uitgebreid draagt , als de meeflen dezer derde Clasfe; maar dezeUen boven 't onderlyf naauw te zamen fluit, gelyk de 5"^^ Fig. toont; doch dewyl ik in myne verdeeling ook op de byzonderheden der Rupfen en Poppen gezien hebbe; moell ik hem , om den Span - Rupfen gang der Rupfe , onder deze derde Clabfe brengen.* Gevolg- lyk ♦ Deie Vlinders, welke hunne Vleugels over het Achterlyf te zamen fluiten , en echter uic 10 pootige Rupfen ontdaan, i^onnen gevoegeiyk, volgens de wyze hunner gantfche Ver- anderingCj vooi tusfclien- of midden -Infeden gehouden woruenj doordien ze in hunnen Rup- 504 DERDECLASSE Tab. IX. lyk is dit InfeiSl:, in deze derde Clasfe, het tweede , waar van wy iets diergfi. lyks hebben aan te merken: want de Vlinder, lab.V. Fig. 3. afgebeeld , lluit in 't zitten zyne Vleugelen ook zo naauw aan elkander. De Zuiger is , ter oorzaake van zyne kleinheid, aan dezen Vlinder naauwlyks te zien; endePoo- ten , waar van wy 'er in de 5'^<= Fig. eenigen gewaar worden , zyn in koleur, van het onderlyf , niet te onderfcheiden. De dikke , hyzoncler fchoone Span-Rups, met twee naar wilde Geiten -hoornen gelykende baaken , en andere Pinnen op den rug^ henevens haare veran' .i dering tot in ^^« V^linder. §• I. Tab X. T Ty » dïö eens eene naauwkeurige befchouwing der Inre6len aangevangen JTJ. heeft, zal 'er niet ligt in vermoeid worden: het groot aantal van verfchil- lende voorwerpen , en de menigvuldige verandering , die 'er zich in opdoet, verfchaft hem dagelyks een nieuw vergenoegen , en beloont zynen vlyt ge- duurig met nieuwe ontdekkingen; zo dat hy, fchoon hy daar by bedenke, hoe bezwaarlyk het zy, om alle Infeften te leeren kennen, nochtans nooit ruilen, noch zyne eens begonnen onderzoekingen zal konnen nalaaten. Hier van ben ik meermaals overtuigd geworden, en de Span-Rups, die ik thans voor- neeme te befchryven, kan daaromtrent tot een nieuw bevvys dienen. Ikhebbe meermaals gelegenheid gehad , om deze Rups tot een voorwerp m.yner onder- zoekingen te gebruiken ; maar, hoewel ik my geene moeite hebbe laacen ver- drieten, om ze ter Veranderinge te brengen, ik kreeg echter , in plaats van een Vlinder, nooit anders dan Maden of Sluipwespen ; die , of uit de Rups zelve , of uit de Pop , te voorfchyn kwamen. Des niettegenftaande kon ik evenwel niet nalaaten, om, in den jaare 1745, eene nieuwe proef hier van te neemen; en alstoen gelukte het my eindelyk den Vlinder te krygen, naar wel- ken ik zo lang gewenfcht had. 5. 2. Rupfen .ftand tot de Clasre der To pootige Span-Rupfen , maar in hunnen Poppen- en Vlinders-ftand tot de Clasfe der ii, 14 en 16 pootige Span Rupfen bchooren : mnge. lyU zou het niet geheel buiten den regel zyn, wanneer men ze tusfchen de 10 en 12 pootige Span • Rupfen in plaatfte; want het fchynt, als of de orde der 10 pootiae Rupfen, door deze Rupfen, Poppen en Vlinders, cot de 12 en meer pootigen overgaa. Kleemann. CLASSIsm.PAPILIONUMNOCTURNORlJM. ^J. c^ .J^a/1-l/êi-i/- e& nrc . DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. X. 50J §.2. Tac.X. Tot heden toe is my nog geene Rups bekend, die zich aan den Spaanfchen Vlierboom, anders Lilac oï S'^ringa genatUnd*, onthoudt , en zich met die bladeren geneert, dan deze tegenwoordige. In de maand Jiihy vindt men de- zelve aan die boompjes van onderfcheiden grootte ; doch of ze ook op andere tyden 'er aan te vinden zy, kan ik nog niet verzekeren. Wanneer ze eerfb half volwaflen is , heeft ze op verre na die fchoonheid niet , met welke ze na- derhand pronkt ; gelyk in de i ^^^ Fig. onzer X ^'^ Tah. gezien wordt ; die zo fig, i^ danig eene half volwafTen Rups vertoont, weJke juiü: geene aangenaame, maar eene donkere, uit graauw en bruin te zamen gemengde, koleur heeft. Men wordt hier echter de twee grootfle oranje -geele Pinnen airede gewaar, en ziet, dat 'er van dezelve tot aan den kop een bruine ftreep loopt. De twee haaken, die naar de hoornen van Geitenbokken gelyken , zyn iets bruiner; en de daar tulTchen flaande kleiner Pinnen hebben dezelfde koleur ; doch de knopjes, die zich aldaar bevinden , zyn reets wit, en vallen ook als witte punten in t oog, Als haar nu dit gewaad, by toeneemenden wasdom der Rupfe, tenaauwwordr, verwisfelt zy het zelve tegen een veel prachtiger , waarin ze eindelyk haare volkomen grootte bereikt ; die by zommigen iets meer dan de lengte van een duim beloopt; en deze grootte heeft de Rups, welke we in de 2'^^Fig. zien; /r^v j. waarby ik nochtans tevens moete erinneren, dat niet alle de Rupfen van deze foort met zulke frifche koleuren pronken. Het lyf is van achteren tamelyk dik; doch loopt van vooren allengskens dunner toe; en de eenigzins kleine kop, die min of meer rond is, heeft eene blinkende bruine koleur. Deboven- vlakte van den rug is , ongeveer tot aan den zesden ring , lioog oranje • geel ; en van die zelfde koleur zyn ook de twee grootfle pinnen , die naar vooren op den rug nevens elkander ftaan ; hoewel deze fchoone koleur naar den kop toe allengskens bruiner worde, en ook ter wederzyde met eene donker -bruine linie, in de lengte getoogen, eindige; onder dezelve is insgelyks ter wederzy- de, op de drie eerlle ringen, nog een iets verdeelde witte llreeptezien. Het overige gedeelte van 't lyf heeft meerendeels eene uit graauw en roozenkoleur vermengde grondver'.ve, die van onderen aan beide de zyden wederom oranje- geel bezoomd is , welkekoleurinde roozenroodeverwe verdwynr. Opdetv;ee grootfle oranje -geele pinnen volgt vooreerfl een paar verheven witte knoppen , en alsdan ziet men twee groote achterwaarts gekromde haaken , die naby el- kander flaan, oranje -geel van koleur zyn, en uit hoofde van 't fatfoen by de hoornen van Geitenbokken vergeleeken mogen worden; fchoon ze op verrena zo hard niet , en op 't gevoel veeleer gantfcn week zyn. Achter dezen flaan we- * De langklyvige en groo!e Span -Rups, op Tal>. VT. afgebeeld , zou zich cok zoin^^'ylen , gelyk zeker Liefhebber my l;eefc vviiien ver/.ckeren , aan dat Gewas ophouden ; doch ik vcfoi my hebbe de tegCi.wooidió'e, v.aar van de Heer köj'el hier fpreekt» cok nog in 'cge- heel niet gezien. Kleemakn. ijle Deel. idi Stuk. Sss 5o5 DERDECLASSE Tab. X. weder twee witte knoppen; wyders weete ik niet, dat 'er op deze oppervlak- te iets meer is aan te merken , dan alleen nog , dat 'er op ieder zyde van den lienf^en ring een paar donker - bruine , doch niet zeer lange, flreepen naart elkander gezien worden. De ondervlakte van 't lyf is meeftal bruin , als mede de drie paar fpitze Voorpooten. Doch de vier achterfte ftompen zyn ietshel- derer, en de puntig toeloopende flaartklep is donker geüreept. §•3- Wanneer nu deze by uitnemendheid fchoone Rups van plaats veranderen- wil, gaat zulks zeer langkzaam in zyn werk: want zy (lingert by ieder fchree- de , met eene fidderende beweeging , een tydlang gins en weder ; het zy ze 'c voorfte deel omhoog heffen of nederlaaten wille; en dit gebeurt altoos, of ze jong of oud zyn. l3och wanneer ze, zich zat gegeeten hebbende , uitruften wil , houdt ze haar lyf niet llyf en uitgeflrekt , gelyk de meefte Span - Rupfen doen; maar maakt alsdan zodanig een polluur , dat iemand , die ze airede Fig.2- kent, haar bezwaarlyk voor eene Kups konne aanzien. De3 '''F/^. ftelt zeons, op een takje zittende, in die geftalte voor oogen: de Kop itaat zeernaby het eerlle paar Achterpooten, de Rug is in de hoogte gekromd, en verkrygt , door' zyne haaken en pinnen , eene zonderlinge gedaante. In deze gelleltenis blyft ze, als men haar aanraakt, onbeweegelyk zitten; ten ware zulks al tehardge* fchiede , wanneer ze plotzeling ter aarde valt. §• 4. Celyk wy nu uit de befchryving dezer Rupfe gezien hebben , dat ze'inveele flukken van de overigen dezer Claffe onderfcheiJen is; zo heeft ze ook by de' Verandering iets byzonders boven die allen. Want als ze ten dien einde eene bekwaame plaats verkooren heeft, het zy een blad of anderafdak, doch dat by my het dekzel van de Doos was, omfpint zy zich met een langkwerpig , wyd- lufcig en zeer teder iXet, welk byna een toegebonden zak gelykt ; en daar in ]eit -^.e tweevoudig te zamen gekromd , in diervoege , dat de Kop naar boven ftaa. Na verloop van vier dagen flrookt ze de Rupfen -huid af, en verandert in eene Pop; welke met het achterlyf naar beneden, en met het bovenlyf om- hoog gericht is. De afgeflrookte Rupfen huid, alsnu verdroogd en te zamen fig./^. gekronkeld zynde, hangt dan buiten het Net, gelyk de 4.^^ Fig vertoont; en, byaldien de Pop aangeraakt wordt, maakt ze, uit hoofde van deze afhangende huid, eene zeer zeldzaame vertooiiing: want dewyl zy gewoon is zich fnel te beweegen , Hingert de huid herwaarts en derwaarts , even als of de Pop met fij 5. een ftaart voorzien ware. In de 5''" fig. zien wy deze Pop buiten haar Spin- sel. Zy is zeer dik , van vooren ftomp , en loopt van achteren fpits toe. Dit fpitze deel is van achteren graauw, en heeft ter wederzyde een zwarten flreep. De overige ringen van 't Achterlyf, als mede het Voorlyf en de VJeugelf;hee- den. DEK N A C II T-V L I N D E R S. Tah. X. 507 den, vertoonen zich fchoon blinkend bruin, en deze zyn daar benevens metpAB. X. donkere ftreepen doortoogen; ook ziet men op het voorlyf, omtrent den kop en rug , nog verfcheiden zodanige vlakken. s. 5. Drie weeken lang had ik deze Fop bewaard , eer ik my verblyden kon over de geboorte van dien zo lang gehoopten Vlinder. Myn vergenoegen daarover was des te grooter, toen ik befpeurde, dat ik in hem een gantfch vreemden en my nog onbekenden gaft had gekreegen. Want fchoon ik reets verfcheiden Vlinders kenne , waar van ik de Kupfen nog niet gezien hebbe ; en ik ook in verbeelding ware , dat de Vlinder der tegenwoordige Riipfe onder dezen be- hooren mogte ; wierd ik nochtans met deszelfs te voorfchyn komen van het te- gendeel overtuigd. De koleuren , waarmede deze Vlinder , dien wy in de C '■''^ Fig. afgebeeld zien , vercierd is , zyn wel eenigzins bleek , maar geeven hem l'ig.6. echter eene fraaie en bevallige gedaante. Hy draagt de Vleugels , welken wy hier, doordien hy vliegend afgebeeld is , uitgebreid zien, omtrent op eene diergel)ke wyze in 't zitten. 'De byzondere uitronding aan den vöorften rand der Bovenvleugelen, en de uitgefchulpte buitenrand, zo wel van deze, als van de Ondervleugelen, welke ook nog een breeden zoom heeft, vallen elk zeer duidelyk in 't oog ; weshalve ik my ook met de befchryving hier van niet lan- ger behoeve op te houden. Het grootlle deel der Vleugelen is eenigzins bleek olyf-groen; doch hunne overige cieraaden, beftaande in de oranje -geele vlak- ken in de hoeken der Boven- , de bleeke roozenroode vlakken en ftreepen , eri de bruine liniën en punten in alle vier de Vleugelen, zal ik, zo wel alsdeko- leur van 't gantfche lyf, zonder breedere omfchry ving , aan de verdere befchou- v>'ing van den opmerkenden Leezer overlaaten. Alleenlyk hebbe ik hier nog aan te merken, dat de Sprieten eenigzins vezelig zyn, en dat deze Vogel een Wyf- je geweert is. Dit laatfte hebbe ik niet alleen aan 't Achterlyf befpeurd , maar ik ben 'er nog meer van verzekerd geworden , toen ik den nog levenden Vlin- der met een fpeld vaftftak : want toen lei hy eene groote menigte zodanige bleek -geele en plat -ronde Eieren, als in de -]'^~ Fig. vertoond worden. Wat ^^,7^ het Mannetje betreft, ik kan niet zeggen, dat ik het tot nog toe gezien heb- be ; maar uit de vergelyking met andere Vlinders is ligtlyk af te neemen , dat hetzelve , uitgenomen de vedervormige Sprieten en het dunner Achterlyf, geen byzonder of merkelyk onderfcheid vertoonen zal. Sss 3 2),' 503 DEiRDECLASSE De dunne ^ met verjche'iden jchiihachtige Makken en Punten vercierde Span- Rups , benevens baar e Verandering tot in een Vlinder. §■ r. Tab. XI. 7"^^*^ '^'* '^^ ^^^'^ groote menigte Rupfen, van deze Cbsfe, in onze Land. -L/ flreek gevonden worde, maar dat ze bezwaarlyk ter veranderinge te bren- gen zyn, hebbe ik hier voorens meermaals gemeld. Doch voornaamlyk zyn diegenen, welken den Winter overblyven , en nochtans de fchoonfle Vlin- ders voortbrengen, met veel moeite, en die dikwyls nog mislukt , te onder- houden. Dit is ook de rede, dat ik tot hiertoe weinige van dezelven hebbe konnen opvoeden, en die, welken ik nu voorneeme te befchryven , zyn we- derom zodanigen , die in den Zomer, waarby ook de Lente en Herfft te reke- nen zyn , veranderen. TIp,\, 1^6 Span -Rups, welke in de \^^ Fig. van Tab, XI. voorkomt , wordt in de maand y«!ï)' aan de Nagelbloem- plant gevonden, en bedient zich van derzel- ver groene bladeren tot haare fpyze. Toen ik ze deelachtig wierd , had ze airede haare volkomen grootte bereikt; die, wanneer zy , volgens haare ge- woonte , ftyf uitgellrekt is , de lengte van ruim een duim beloopt. In deze flyve gefleltenis blyft ze, menigmaal , gantfche uuren lang , zonder eenige beweeging; en als de honger haar vervolgens noodzaakt, om naar voedzel te zoeken, gefchiedt haare beweeging, van de eene plaats naar de andere , op gelykewyze, als ik cp Tab. I. lug. 3. dezer Clasfe aangetoond , en pa,"-. 471 g. ^. befchreeven hebbe. Zy behoort voor 't overige tot de foort van Rupfen, die geen merkelyke inkervingen der leden hebben; ook is haar lyf doorgaande van eenerleie dikte, zo dat het byna niet te zien zy, dat ze van vooren iets dun- ner is, dan van achteren, Haare grondverwe is witachtig of helder graauw; dat men voornaamlyk aan 't voorde en achterfle deel befpeuren kan. Door deze grondverwe is, in de lengte, een donkere ftreep getoogen, en ter weder- zyde \'an dien flreep ziet een fcherpzichtig oog nog eene bleeke linie. Het middelfte gedeelte des lyfs is met vyf graauwe , hoekige , gefchubde dwars<- vlakken voorzien; en tusfchen dezen ftaan even zo veele oranje- geelen. De graauvven eindigen overdwars in een zwarten hoekllreep, en de geelen in een helder graauwen. Voorts ziet men, zowel in de geelen als in eenigen der graauwen , twee of drie zwarte punten. De Kop , die insgelyks eene helder- graauwe koleur heeft, is rond, en in 't midden verdeeld; de ï.es voorftefpitfe Pooten zyn bruin, en de vier achterlie ftompen , waarmede de Rups zichvaft zet , helder - graauw. §. 3.. D ER N A C H T - V L I N D E R S. Tab. XL 50;? f. 3- - Til!. XT. In 't begin van ywiy verbergde deze SpcinRups zich in de aarde , maakte eene holügheid in dezehe, en bekleedde zich mee een dun Spinzel. Na vyf dagen iiggens veranderde zy in zodanig eene bruinachtig geele en beweegely- ke Pop, als de 2^= F'ig. vertoont. Men ziet in deze afbeelding, dat de geel- Fig. 2. achtige grondverwe zwart -bruin is, ter plaatze daar de kop , de fprieten en pooten des toekomenden Vlinders verborgen liggen. Deze in dit Poppevlies zittende Vlinder had drie weeken noodig om tydig te worden ; na verloop van welken hy in die gedaante te voorfchyn kwam , zo als hy in de 3 '^'^ Fig. af- ^'g- 3» geheeld is. §• 4. [ Gelyk nu de meefte, zo niet alle, Vlinders dezer Clasfe, eene vermenging van bleeke en donkere koleuren tot hun liverei hebben, 20 heeft ook de tegen- woordige eene witachtige grondverwe, die zo wel in 't geelachtig bruine, als in 't gtaauwe uitloopt ; doch deze vermenging van koleuren kan eeift recht gezien worden, wanneer men den Vogel op een wit papier zet. In dezen wit- achtigen grond ontdekt men eene ontelbaare menigte van zeer tedere , graau- we punten en ftippen; welken zo regelmaatig ftaan, dat ze ter plaatze , alwaar ze wat digt aan elkander zyn , ettelyke reien gekronkelde linicn uitmaaken. De groote punten, die men hier ook in eene tamelyke menigte gewaar wordt, liaan insgelyks in hunne orde, en wel zo, dat ze zich, kort aan den buiten- rand der vier Vleugelen , als twee reien vertoonen , en derzelver bezooming uitmaaken. Ook zyn 'er in de Bovenvleugelen verfcheiden dezer groote pun- ten hier en daar verflrooid te zien; doch in de Ondervleugelen ftaat 'er in 't midden naar 't lid toe, maar één. Het gantfche ly f heeft dezelfde grondver- we der Vleugelen , aan den Kop zitten twee zwarte Oogen , en hy dezelvcn een paar hairvormige Sprieten. Of nu het onderfcheid van geflacht ook eenig onderfcheid in geflalte, koleuren en cieraaden venoone, kan ik niet zeggen; nademaal ik tot hier toe nog niet anders dan dien enkelen Vlinder van deze foort gezien hebbe. Om die zelfde reden zyn my ook nooit de Eieren onder 't oog gekomen : en dus is my niets meer overig te melden , dan dat ik nog zegge, dat deze Vlinder zyne Vleugelen ook in 't zitten zo uitgebreid draagt, als ik hem hier vliegende afgebeeld hebbe. S s s 3 Dg '5tö D E R D E C L A S S E De /chon:ie groene breedlyvige Span-Rups , met den byz^jnderen Kop i beuevens haareverandering tot in een Vlinder. §. t. Tab.XII. /^yn 'er onder de Rupfen der \'oorige Clasfen altoos eenigen geweeft , die ^-^ iets bw.onders en zeldzaams hadden ; het ontbreekt ook in deze Clasfe niet aan de zodanigen , die, door haare byzondere Eigenfchappen , van ande- ren ondcrfcheiden zyn. Deze, op 'lab. XII. in de i "<= Fig. afgebeelde Rups, kan hier van tot een üaal verftrtkken ; en ik weete my niet te herinneren , dat ik ooit haars gelyke gezien hebbe. Ik ontving dezelve in de maand ^//nj', mee bygevoegd bericht, dat men ze op de gemeene Brem (Cenijla -vulgaris) gevon- den had , en dat dit gewas haar tot voedzel diende. Vermits my nu aan haa- re bezorging veel gelegen was , gaf ik haar voorraads genoeg van dit kruid; maar ik koefterde dit Inftd wel ii dagen, zonder dat het eenigen lufl tot fpy. ze toonde ; weshalve ik my haaflte om myne Rups af te beelden, als daar uit befluitende , dat ze haare volkomen grootte reets bereikt had , en in 't kort veranderen zou. Haare lengte beliep toenmaals niet veel meer dan een duim; en de leden of ringen van 't lyf waren wel byna van eenerleie dikte, doch ech- ter zeer gemaklyk van elkander te ondcrfcheiden. Het daar uit te zamenge- flelde lyf was niet rond, gelyk het by de meefle Rupfen is , maar veeleer breed of plat, zo dat het aan de zyden eene fcherpheid offneede fcheene te hebben.* De fcherpheid van onderen aan beidedezyden was , van den kop aftotaandcn Raart, met eene even breede witte linie bezoomd, welke in 'c midden op ieder ring fchoon roozen-rood was f; doch voor 't overige had de gantfche Rups , zo wel aan de boren - als onder- vlakte, eene fchoone geel- groene grondverwe. Het allerzeldzaamlle was de Kop; want die vertoonde zich van vooren als in twee fcherpe fpitzen verdeeld , welke ook boven denzelven op den hals te zien waren. Wanneer deze Rups zich in de geflalte van de overige Rupfen dezer Clafle * Het frantrche lyf dezer Rupren is overr.1 met eene menigte van veri even witte puntjes ha- z;:aid; maar ze. zyn zo klein, dat ze , in ds Afbeelding, niet wel uityediiilu hel)ben kon. ren worden. Vuor 'c overige ziet men over haaren rug, wanneer ze riet z\ te na aan de Verandering zyn, gelyk die gene was, welke de Heer RöJ'el verkreeg, eene donkere linie loopen ; en ter wederzyde van dezelve vertoonen zicli nog twee anderen . die veel tede- rer en helder geelachtig -groen zyn; doch dezen zyn insgelyks zo teler, d.it men ze in 't afzetten onmogelyk onder 't oog konne brengen. Kleümann. f Aan zommigen de/.er Rupfen is in deze witte zyde-linie niets van die roozen ■ roode tns- fchen-koleur te zien: maar de bwiJe fpitze.T van den Kop, en hetV'oorlyf, vertoonen zich zomwyien met dit clcraad, Kleemamu. Classis IUPapilionum No cturkor um. TB.b.jn:. j^ ■'J7^ •^* '-i?;.^ j^.^. Ta.h.JR. ^.e. TahJÜH. jTtq. S, ■ ^.J,. ^.4,. ^■^..7?c./e/ /-:-cit DER N A C H T-V L I N D E R S. Tfli. XII. 511 Clasfe flelde , waarin ze ook in de i ^= Fig. gezien wordt , was ze wederom Tab xiï. van anderen hier in verfchillende, dat haar lyf niet alleen iets geboogen was, Fig. u maar dat ze ook den kop gantfch onder den hals toog ; daar benevens lei ze haare fpitze Voorpooten voorwaarts uit zo na aan 't lyf, dat men ze in 't ge- heel niet erkennen , en de Rups voor niets minder, dan voor een leevend fchepzel , konde houden Bovendien gaf ze ook by de aanraaking geen teken van gevoel , en bleef dikwyls wel twee uuren lang , zonder de minfle bewee- ging, hangen. En als ze gantfch van haare plaats geftooten wierd , trok ze ook de rtchterpooten inwaarts, en bleef wederom, gelyk te vooren , ftyf en onbeweegelyk liggen; men mogt ze wenden, draaien en keeren , zo als men ' wilde. Liet men ze hierop in ruil blyven, dan begon ze zich , eerfl na een uurtyds, weder op de groene pooten te zetten; welken men alsdan duidelyk kon zien; en wanneer ze door haare langkzaame beweeging eindelyk eene be- kvvaame plaats bereikt had , flelde zy zich terflond weder in haare voorige ge- flalte.* Schoon my nu anders nog geene Rups bekend zy , die deze l'.igen- fchappen heeft ; geloove ik echter , dat deze foort altoos daarmede bedeeld is, of dat ze haar ingefchapen zyn: en dewyl ze zo wel te veinzen weet, zou men haar niet ten onrechte de Fehijler konnen noemen. §• 2. Den 11''^'' TwHy begon deze Rups , door middel van eenige witte draaden, zich in te fpinnen , met een dun weefzel , het welk haar zo weinig bedekte, dat men zegeheel vry daar in konde zien liggen; enden i^<^^" veranderde zy, na het afllrooken der Rupfen-huid, in zodanig eene bleeke en geel groenach- tige Pop, als de 2'''' Fii;^. vertoont. De voorlle deelen van 't lyf, of de Vleu- F/j. i; gelfcheeden, zyn geeler, dan de achterfle leden; zy is overal met kleine pun- ten befprenkeld ; en zo gevoelig op de aanraaking , als de Rups ongevoelig was: waar in deze Rups en Pop ten vollen overeenkomen met die van 7a6 LVII. §. 4. pag. 43S. befchreeven. Na dat de fchoone Vlinder, dien wy in de 3'^^ i^f^^. Fig.3,( voor oogen hebben , drie weekpn lang in 't Poppenvlies verborgen gezeten had, kwam hy eindelyk te voorfchyn. Het was een Wyfje, wiens Lyf enVleu- gels eene bleek -blaauwachtig- groene grondverwe hadden, van welke laatflen wy de cieraaden nu wat naauwkeuriger befchouwen zullen. §• 3. Dezelven waren aan den buitenrand met een iets helderer boordzel , dan de grondverwe , bezoomd ; en niet verre van daar zag men een witten flreep , die zo breed was als het boordzel , en overdwars door de Vleugelen liep. Achter dezen • Ik moet hier by nog aanmerken, dat die Rupfen dezen haaren langkzaamcn gang met be- hendige fchreeden volbiciigen. Kleemakw. 5tï D E R D E C L A S S E| TauXii. dezen vns eene iets donkerer, doch bleeke gevlamde, dwarslinie door de Bo- venvleugelen gecoogen. De twee Sprieten, aan den eenigzins kleinen kop uit- fteekende, waren hairvormig; en het nog tamelyk dikke Achterlyf , dat in 't algemeen aan de \Minders dezer ClafTe dunner is , dan aan de andere Nacht- vlinders, van de voorige Claflen, kan verder in allen gevalle tot een bewys dienen , dat deze een Wyfje zy. Tab, XIII Hel kleif7e^ ranke en gefchuhde Span-Rupsje, henevens deszcljs Verandering tot in een Vlinder. 5. r. Dit kleine Span • Rupsje hebbe ik ook in de maand Juny gekr&egen ; het onthoudt zich aan de Syringa florc albo Tournefüitii , of de Syringa met witte bloemen van Tournefort , die ook wel wilde Jasmyn genoemd wordt , en de bladeren daarvan dienen hetzelve tot eene aangenaame fpyze. Ik had maar twee diergelyke Rupsjes , doch geen van beiden wilden grooter worden , na dat ze de lengte van omtrent | duim bereikt hadden : op dat ze my echter, door de Verandering, niet verraflTen mogten, maalde ik ze af ; doch na dat ik ze reeds in 't koper gebragt had , vernam ik , dat ze nochtans menigmaal veel grooter wierden ; wanneer de Pop en de Vlinder waarfchynlyk ook groo- ter zullen zyn ; maar dewyl ik ze zelf nooit grooter gezien hebbe , vertoone ik dezen ; en ben ook zeer wel in myn fchik , dat ik deze kleinen nog ter Veranderinge gebragt hebbe.* rtg. I Laat ons dezelven nu , volgens de i ^^-^ en 2 ''•^ Fig. van Tnb. XIII. eens wat «n 2. naauwkeuriger befchouwen. Haar byzondere Kop doet ons ten eerflen opmer- ken, dat de Rups , op de voorige Tah. XII. afgebeeld, de eenigfte niet is, die een in twee fpitzen verdeelden Kop en Hals heeft ; want de tegenwoordige is met even zulke , ja nog fcherper fpitzen , zo wel aan den kop , als aan den hals , voorzien, gelyk de 1'^'= Fig. het duidelykfte aantoont. Deze fpitzen zyn , be- nevens de kop, -donker ■ bruin ; doch het zeer dunne en ranke lyf , dat_ door- gaande even dik is , heeft eene fchoone geel • bruine grondverwe ; waar in drie of vier fpits toeloopende zwarte fchubben - flreepen te zien zyn ; naaft dezel- ven loopt een heldere ftreep ; en ze maaken dus te zaraen fpitze winkel • hoe- ken ♦ Deze foort van Tlupfen hebbe ik ook grooter, en wel in 't begin van Juny , aan de Eiken- en Boekebooinen gevonden. Zy veranderden op de eigenfte wyze , als hier beichrejvea is, en daar kwam ook een ongelyk groottr Vlinder te voorfchyn. Kleemann. »ER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XIII. 513 ken uit, welker punten, in 't midden van den rug , voorwaarts , uitgeflrekt Tm. zyn. Naar den hals toe ziet men eene groote zware -bruine vlak fchuiEs ronds- ^^il- om het lyf ; en van hier af loopt 'er, midden door het overige deel van den rug, een bruine flreep, die tot aan den kop reikt ; nevens welken zich , ter wederzyde, nog eene andere donkere linie vertoont; welk alles in de 2'^^ Fig. beft te zien is. In 't zitten had deze Kups eene veel fly ver houding, dan de voorgaande; ze ftrekte zich recht uit (zie de i"« Fig.') , en bleef gantfche uu- ren lang in die geftalte , zonder eenige beweeging , zitten. In dezer voege hield ze zich met de twee paar Achtcrpooten vafl , die haar als tot krammen dienden; terwyl ze de fpitze Voorpooten zodanig introk, dat men 'er niet het minfte van te zien kreege. Naar maate nu dat het lichaam , waarop zy zich vaftzette, rond of vlak was, kon ze ook de Achterpooten uitbreiden, of lan- ger maaken. De fpitze Klaauwen , of Voorpooten, worden in de 2''^\F/>. dui- delyk gezien: want wanneer ze zich van de eene plaats naar de andere begee- ven wil , moet ze dezelven , daar ze eerft ingetrokken waren , weder uitftrek- ken; en de beweeging, die ze tot haaren gekromden gang noodig heeft, maakt ook , dat men haaren in fpitzen verdeelden Kop dan des te beter te zien kryge. Haar gang is langkzaam, en, voor dat ze eenefchreede volbrengt, ilingert zy een geruimen tyd met het voorlyf heen en weder. § 3. De tyd der Veranderinge gebooren zynde, zoekt zeeën veilig verblyf, en om dat te krygen wikkelt ze, door middel van ettelyke draaden, eenige bladeren te zamen; deze fchikking gemaakt hebbende, neemt ze tufTchen dezelven wel haaft de gedaante der Poppe aan, welke in de 3 "^^ F/g. afgebeeld wordt. De- pig. 3. ze Pop is, gelyk de Rups, tamelyk rank, geel -bruin van koleur, doch zonder ftaartpunc*; en kan met vollen recht onder de beweegelyke Poppen gerekend worden. §• 4- Na drie weeken kwam uit deze Pop een ongemeen fchoon groen Vlindertje ter waereld. Deszelfs groene grondverwe is vry wat frifcher.dandievanden voo- rigen Vlinder. De beide Ondervleugels zyn meer hoekig dan rond; doch alle vier hebben ze een alom even breeden witten zoom, die in 't midden meteen regel donkere punten vercierd is; en zo zyn 'er ook twee witte dwars - liniën door 't midden der Vleugelen getoogen , die evenredig met elkander loopen. Het Voorlyf heeft dezelfde groene koleur der Vleugelen; doch de ledenvan't Ach- terlyf , de zes Pooten en de Sprieten zyn meer bruinachtig. §. 5- * In (lede van een ftaartpunt 2iet men op het achterfte lid dezer Poppe veele kleine buigzaa- mehoogzels, of verhevenheden. Kleemann. ifie Deel. zde Stuk. Ttt 5T4 DERDE CLASSE der NACHT-VLIN DE RS. TaLXlll Tab. §• 5- XIII. Hier mede befliiite ik ook deze Clasfe der Nacht- Vlinders, welken uit de Span-Rupfeii voortkomen; en fchoon derzelver aantal niet groot zy , ben ik nochtans zo gelakkig geweefl , dat ik 'er van ieder Clasfe en van ieder geflacht» volgens de verdeeling van den Heer Rea'imtir, eenigenhebbekonnen opleveren. Ily noemt deze Kiipfen Landinceters {Tam. I. Mem. IL y. 7».)> doordien ze,by ieder fchreede van haaren zonderlingen gang , haar lyf even zo op den grond voortzetten , als een Landmeeter zyne ketting doet ; en verdeelt dezelven in twee Clasfen, welken onder zyne zeven Claslen, van de Riipfen in 't algemeen, de vyfde en zesde uitmaaken. In de vyfde plaatfl hy de Span- Rupfen, die vier Buikpooten, en dus met de zes VoorpootenendebeideNafchiiivers, in alles 12 pooten hebben. Hy zegtzelfs(7bm. //. Mfm. ^///./). 323.) , dat 'er in zyn Land maar weinige foorten van deze Clasfe zyn, en dat hy nog onzeker is, of 'er wel meer dan eene zy : want fchoon hy veele zodanige Rupfen gevonden hadde, die van onderfcheiden koleuren waren, en zich met verfchillende kruiden geneerden, zo was 'er echter maar eenerleie Vlinder uit voortgekomen. OpdeV' Tab.v2in deze myne derde Clasfe ziet men eene dezer Rupfen afgebeeld, en de Vlinder, dien ik 'er uit kreeg , komt met den Vlinder van Reaumur in alles overeen; be- halve in het vlakje, dat een T vertoont, het welk bymywit, doch by hem blin- kend • geel , gelyk bleek goud , geweeft is. In zyne zesde Clasfe plaatlT: hy de 3pan Rupfen met 10 pooten, en verdeelt dezelven in drie gedachten ('Zowi/. Mem. IX. p. 350,354.357.)- Het eerfte geOacht vervat de Span -Rupfen , wel- ke, in den eerften opflag, den anderen Rupfen, in 't algemeen, gelykzjn, en de duidelyke afdeeling der ringen toonen; die men eerft moet zien kruipen en omwenden , om haare Pooten te tellen , indien men ze voor Span - Rupfen zal houden; ook fchynen ze week en vleefchachtig te zyn, en eene minder harde en flyve gcllalte te he'oben, dan de anderen. Het tweede gedacht beftaatin zodanigen, die men op 't gezicht terftond voor Span- Rupfen houdt , fchoon men de afdeeling der leden of ringen zie, die hier echter zo kennelyknietis , als aan de Span Rupfen van 't eerfte gedacht, en aan de overige Rupfen, die 16 pooten hebben. Haar eenigzins ronder en langer lyf, dan dat der Rupfen in 't algemeen, het welk daarby wat ftyfis, maakt , dat men ze voor Span- Rupfen erkent. Het derde geOacht vertoont de Span- Rupfen , welken men voor een takje of Rukje hout aanziet; waaraan men geenmerkelykonderfcheid der ringen befpeurt, en waar van zommigen een hoekig en kwastigftukjehouts verbeelden. Dat ik hier ook van alle deze drie gedachten verfcheiden foorten afgebeeld en onder 't oog gebragt hebbe, zal een ieder , die de moeite wil neemen, van deze Xf II. Afbeeldingen der derde Clasfe myner Nacht- Vlin- ders na te zien, wel hrafl: ontdekken. En byaldien ik nog meer van dezelven, benevens haare verandering, leere kennen, zal ik niet nalaaten, ze in 't ver- volg te befchryven, en derzelver afbeeldingen te vertoonen. VOOR. fp* M. B M M 1 C M T T o T D E VIERDE C L A S S E DER MACHT -TLIMDE o F Korte hefchryv'ing der Kentekenen, zvaar door de Rupsen, Poppen f «Vlinders dezer Clajje van alle an- deren te onderfcheiden zyn. §. I. ^,^^^-& iettegenfliaande de Infeclen , welker befchry ving hier zal volgen , N'Ê zo wel in de gedaante van Rupfen , als in die van Poppen en 1^ Vlinders , veel overeenkomfl: hebben met de Infeclen , die de ^WWW* tweede Clasfe der Nacht. Vlinders uitmaaken ; hebbe ik nochtans, om twee redenen , dezelven onder eene byzondere Clasfe gebragt. De eer- Iteis, dat ze, onder alle Nacht- Vlinders , de kleinften zyn. De tweede, dat ze zich, als Rupfen , meerendeels in dezelfde ftoife , of op dezelfde plaats, daar ze haar voedzel of onderhoud vinden, infpinnen, en tot Poppen en Minders worden.* De flofFe betreiFende , dezelve beftaat ten deele in de * Men kan hier genocjzaam bemevken , welke zwaarigheclen de Heer Rdfel, by !)et voorflellen dor Kentekenen van de Vlinders dezer Clisfe, ontmoet, en dat hy niet wel gedaan heeft, met deze Vlinders, uit hoofde van hunne geringer grootte, en der plaaize van hun verbiyf en on.icrhoud, van de andere grootere Nacht - Vlindeis zyner tsveede Clasfe af te zonderen. Geen van beide de oorzaaken toch, door hem des^regen vcorgedraagen , fchynt daar toe gewichtig genoeg te zyn; inzonderheid wanneer men, met opzicht tot de eerfte, nagaat, dst men bezv/.iarlyk die fóortvan , dez.e Vlinders zou vinden, van welke men met zekerheid zou lionnen bewceren, dat ze degroo»- fte van ditgefiacht, en echter nog kleiner dan alle andere Vlinders der 1^^=, ll-^'-', en llI-^-e Clysfe Ttt 2 zy ^[6 VOORBERICHT tot de Vierde Classe de bladeren van verfcheiden boomen , flruiken en planten , welken 27 niet alleen kunftig weeten te rollen en te buigen , maar in welker fchorfe zich ook eenigen verbergen; ten deele ook in groen en dor hout, in woUe, vede- ren, oud graan, ja zelfs in andere doode Infeclen. Men ondervindc ook jets van die natuur in zommige Water -Infeclen, daar insgelyks kleine X'lindertjes uit voortkomen; maar om dat ze zich in 't Water onthouden, behooren ze niet onder dezen; en ik zal 'er in 't vervolg , onder de Ciaüen der Water- Ipfeden , van fpreeken.^ i . $■=■ - De Rupfen dezer Clafle, welken de groene bladeren tot haare wooning ver- zy. Ten minHen Ivjb'.)2 ilc tot hier toe waargenomen, dat de grootte der Vlinders, van de groot- fle tot de klei:jile foort, oogenrdiynlylc , e^'en als by de Diüien , van d^^n grooten Oiiph.int tot den kleinllen Muis, trapswyz.- af.taale; dat 'er t;evülgiyK zodanig een grenspaal niette vinden zy. op well- ^^ «., V lERDE CLASSE der NACHT-VLINDERS. Tcib.l. 521 maal gefchied is *, beloopt haare lengte omtrent | duims , of 7 liniën. Dit T^b. I. Rupsje, deze grootte bereikt hebbende, maakt van het Eikenblad eene woo- ning, naar gerade van zyne grootte, en wikkelt ten dien einde het blad meer dan eens te zamen : want dewyl het de wooning verteert, maakt het ook, dat het een genoegzaamen voorraad hebbe. Het is daar benevens gewoon de onderzyde van 't blad , door middel van veele digte draaden , die het zelf fpint, allengskens tot deszelfs bovenzyde te trekken , en zo rond vaft te hech- ten , dat hec eene zodanige overdwars of fchuins ftaande rolle uitmaakt , als de I ^^ Fi^. van Tab I. vertoont Dy de toebereiding dezer wooninge is de f/j. i. Rups buiten dezelve, en wanneer ze bygeval een te dik en te hard blad gekoo- zen heeft, weet ze het zelve ter plaatze, daar het noodig is , zo af te knaa- gen, dat het wel geheel blyve, maar zich des te gemaklyker laate buigen. Zo dra zy 'er mede vaardig is , betrekt ze die haar verblyf , en bezit haare woo- ning in ruft; ook xveet ze dezelve, in/.onderheid wanneer de tyd haarerver* anderinge nadert, naar vereifch te bekleeden. §•3- Thans zullen wy dit Rupsje zelf, om het des te beter van anderen te ken- nen onderfcheiden , in zyne Iaatfi:e grootte , en volgens de 2 ^<= Fis- eens wat Fig. 2. naauwkeuriger befchouwen. De Kop is blinkend zwart , en de llals helder- bruin. De overige ingekorven ringen of leden zyn helder - groen , en met veele zwarte punten op de volgende wyze bezet; op de beide eerften , naaft den ha's , ziet men maar cene rei , die overdwars loopt ; doch op de anderen is die dubbel. De zes fpitze Voorpooten zyn zwart, de achtflompeBuikpoo- ten en de Nafchuivers zyn geelachtig graauw. Wanneer men deze Rups in haare wooning ontrufl, of als haar eenig vyand te na komt, kruipt zy 'er of achterwaarts of voorwaarts uit ; en , op dat ze in deze vlucht geen fchade lyde , zakt ze, door middel van een draad, die ujt haaren bek gaat, naar be- neden ; gelyk de 3 '•'^ Fig. vertoont. Zy moet zich ook , tot haare zekerheid , fi'^- 3. zeer dikwyls van dit middel bedienen : want 'er is , behalve veele andere In- feclen, eene foort van Spinnen, die op haar, als een lekker beetje, loert, en haar weinig ruft laat. D t zal ook waarfchynlyk de oorzaak weezen, dat deze Rups niet ligt ongedekt blyve; byaldien men ze uit haar verblyf neeme, en ze op een ander blad zette, begint ze ten eerften weder eene nieuwe wooning te maaken. Doch indien ze door behulp van haaren draad de vervolging geluk- kig ontkomen is , gebruikt ze denzelven tot eene ladder , langs welke zy op- klimt , en weder bezit van haare wooning neemt. §• 4' ♦ Deze vervelling gefchiedt by deze Toorten vnn kleine Rupfen , geljk by de grooten , ins- gelyks meer dan 3 maal, en dus wel 4 of 5 maal. Kleemann. ijle Deel. ade Stuk. Vw 522 VIERDECLASSE Tab.I. ' g. 4. Kort voor de Verandering maakt deze Rups , in het omgewikkeld blad, meer Spinzel om zich heen *, dan ze te vooren gedaan had: en na dat ze ee- nige dagen , te zamen gekrompen , daarin heeft doorgebragt , verandert ze in Fig. 4. zodanig eene Pop, als in de 4''<: Fig. afgebeeld is. Schoon nu de meefle Pop- pen dezer ClalTe veel gelykheid en overeenkomfl met elkander fchynen te heb- ben, zal echter eene naauwkeuriger befchouwing derzelven ons wel haafldoen befpeuren, dat een iegelyk, zo wel ten aanzien der gellalte, als derkoleuren, iets byzonders hebbe. De Pop , die wy thans voor ons hebben, is zwart- bruin I, en aan 't einde van haar fpits toeloopende achterlyf , dat na onderen omgekromd is, met een gefpleeten ftaartpunt voorzien; doch haare leden zyn met verheven flreepjes getekend j. §• 5. Alle de Riipfen van deze foort, die nog in den Zomer tot Poppen worden, verfchynen , na dat de Pop veertien d;igen gelegen heeft, in de gedaante van een zo fchoon blinkend - groen IMot- VlinderLJe, als op deze 7«i'. gezien wordt; het welk wy nu eens wat nader befchouwen zullen; dewyl 'er nog eene andere ^»J- 5' groene foort is, die men ligt voor deze zou konnen aanzien. De 5'''= 7''/^. ver- toont ons het Wyfje vliegend. De Bovcnvleugels zyn, beneven het Voorlyf, groen, doch het Achterlyf en de Ondervleugels graauw. De fmalle zoom aan den buitenrand der Vleugelen is aan alle vier wit; behalve dat de voorflerand der beide Bovenvleugelen , naar het lid toe , geelachtig is. Deze koleur heeft ook de Kop, waaraan men wyders een paar zwarte Oogen en twee hair- dunne Sprieten gewaar wordt. De dikte van 't Achterlyf geeft ook by deze Vlindert- jes het gellacht te kennen , nadien het Wyfje het Mannetje daarin overtreft. Fis. 6. De 6''- fig. vertoont, op hoedanig eene wyze deze Vogeltjes in 't zitten hunne Vleugelen draagen. Men ziet in dezelve ook de helft der zes Pooten, die echter zo teder zyn , dat hunne geele koleur in het afzetten niet wel heeft kon- nen * Dit Spinzel is wh, en zeer zagt op het gevoel. Kleemann. t De Poppen dezer foorte worden eindelyk gantfch zwart ; en men zou naauwlyks konnen denken, dnt onJer zodanig een zwart bskleedzel een zo fchoone Jielder- groene VündcT verborgen zat; te moer, wanneer men voorafweet, dat "er nog andere groene Rupfen zyn, die onder eene groene, of ten minfte gemeenLyk heldere Poppsnfcliaaie, ingroer.e Vlinder* veranderen. Kleemank. 1 Dit ft^rtpiint, aan 't achterfte lid dezer Poppe , i^ eigenlyk een ftomp , breed , en met ftyve hairtjes bezet deel; en de verheven (Ireepjes op den rug der leden zyn wezenlyk zo veele reien van kleine doornpnntj^s, waar mede de Pop zich waarfchynlyk in het Spin- scl vaftzet, als de tyj gebooren is, dat "er de Vlinder uitbtcekea wil. KL££M.AN!^ DER N A C li T - V L I N D E R S. Tab. I. 522 nen aangetoond worden. De Zuiger dezer Nachtvlindertjes is zo kort en te- Tab. I. der, dat men 'er , met de bloote oogen , naauwlyks eenig teken van konne vinden. De zwarte B l a d w i ic k e l e r jiiei witte Punten , die zich op de Kersjejiboomen onthoudt , benevens haare Veran- dering tot in een Vlinder. S. r. • Vermits deze Rups in het zelfde jaar- faizoen , als de voorige, gevonden p^g^ jj^ wordt , en ook , ten aanzien van haaren oorfprong en overige Eigen- fchappen, met dezelve overeenkomt; zo zullen wy ons met haare befchry ving niet lang behoeven op te houden; vermits wy alleenlyk hebben aan te toonen , waarin zy eigeniyk van de anderen onderfcheiden zy. Dit nu beflaat daarin , dat ze geene Eiken- maar Kersfenbladeren ter fpyze gebruikt* , en dezelven meer naar de lengte, dan wel overdwars, te zamen rolt. Voorts is ze , ge- ]yk de i**^ Fxg. van Tab. II. aantoont, by haare wel | duims beloopende leng-F/v. i, te, eenigzins dunner, en heeft eene doorgaande dof zwarte grondverwe. De Kop is blinkend zwart, doch de Hals bruin ; en daar de voorige Rups met zwarte punten vercierd was, heeft deze witte ftippen , die echter, ter oor- zaake van hunne kleinheid, in de aftekening niet wel onder 't oog te brengen zyn. Onder de Pooten, welker getal 16 is, zyn de ó voorflen en de 2 ach- terflen zwart, maar de 8 aan den buik zittende bruin. §. 2. De,-e Rups verandert op diergelyke wyze als de voorige in haare wooning, en wordt zodanig eene Pop f. als de 2''"^ Fig. natuurlyk doet zien ; omtrent f/^: welke hier ook niet anders op te merken is, dan dat haar fpitze ^"tr.artpunt en- kelvoudig, de gantfche Pop zwart , en eenigzins grooter dan de voorige be- vonden * Deze foort van zwarte Bladwikkeler wordt evenwel ook zomwyien op de Eikenboomen gevonden * welker loof zy tot fpyze gebriiikr. Want ik liebbe ze, hoewel eeni^^zins groo- ter, dan ze liier in de 3'' fj\'. van Tab. U. afgebeeld is , reets ir. den jaaie 1763 , bene- vens eenigc Poppen, waarin a! eenigen derzelvea veranderd waren , op diergelyke boomen gevonden. Kleemanjj. f Naamlyk, na dat ze zich alvoorens, gelyk de bovengemelden , in een zagt wit Spiniel in- gefponnen heeft. Haare I'op is iiisgelyks op den r'ig van de leden des Achter! yfs niet ver- fcheiden kleine dooinpuntjes , en achter aan het Staartimnt met cttelyke kromme hairtjcs voorzien. • Kleemann. Vv V s I. 524 VIERDECLASSE Tab. il vonden wordt. Na veertien dagen komt 'er de Vlinder , in de 3^'"= Fig. vlie- F'g- i' gend en in de .(.''«^ ^7^. zittend afgebeeld , uit te voorfchyn.* Deszelfskoleijris ^° ^' doorgaande blinkend graauwachtig- bruin; van de Vleugels, die ten eenemaal onbezoomd zj'n, hebben de bovenden, na den buitenrand toe, twee donke- re hoekige Vlakken , en in 't midden aan den voorllen rand eene iets kleiner. Het gantfche l.yf is met de Ondervleugelen eenkoleurig. De 4.-'^ tig toont, behalve de geflooten Vleugelen, ookdePooten, die, gelyk de Kop, bruin zyn, aan welken laaiden twee hairvormige Sprieten zitten. De dikke groen acht jg • graatiive B l a d w i k k e l e r , di& zkb op de Wilgenhoomen onthoudt , benevens haar e Verandering tot in een V l i n d er. § r. TAa.III. P\e tegenwoordige Rups kan alle jaaren , in Jiily en Augiijlus, ook wel iets jL/ vroeger of laater, in de te zamengerolde Wilgenbladeren, doch voor- naamlyk aan de Wolle -Wilgen , gevonden worden. Ilaare wooning bedaat nochtans niet in ccn, maar in verfcheiden bladeren. De Wyfjes • Vlinder de- zer Rupfe naamlyk iegt zyne liieren enkelvoudig in het hartje van een frisch uitfpruitzel ; en als de tedere blaadjes zich beginnen uit te breiden , fpint het daarin zittende en reets gebooren zynde jonge Rupsje dezelven rondsom zich te zamen; en naar maate dat het flerker en grooter worde , verkieft het ook grooter bladeren, welken het zo weet te draaien en rondsom te wikkelen , dat ze, in eene ilakkenvormige linie buitenwaarts gerold , aan elkander vad bly- ven. In deze wooning houdt de Rups dan haar verblyf, en ze geneert zich daar mede , tot dat ze haare volkomen grootte bereikt heeft, die overeenkomt Tig.i, met de i '-= Fig. van Tab. llf., en zelden meer dan een half duim lang is. Haar Lyf is van eene ongelyke dikte: want van vooren, omtrent in 't midden, heeft ze eene foort van bochel ; naar den kop wordt ze eensklaps fpits , en naar achteren allengskens dunner en fmaller. De Kop , dien deze Rups dermaate intrekken kan, dat hy naauwlyks zichtbaar blyve, is helder -bruin vankoleur, en heeft van vooren een paar zwarte oogpunten. De fmalle Hals is , by de meeden, digt aan den kop, wit; doch het gantfche Lyf graauwachtig- groen. Over den rug loopt een breede (Ireep, die veel helderer is, dan de grondver- we, en wederzyds een helder -bruin boordzel heeft, vercierd met eenige don- kerer punten. Van achteren, alwaar de rugftreep fmaller toeloopt, eindigt de- ♦ De Vlinder is in de afbeelding eenigzins kleiner vertoon J,, dan hy wel gemeenlyk gezien wordt. JVLEÜMLAMI. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tai. UI. 525 dezelve in twee zwarte ftreepjes. De zesti2n Pooten ftaan hier in de gewoon- Tab, IIT. lykeorde; het achterfte paar derzelven is het grootfte , en fleekt achteruit; voor het overige zj'n ze, gelyk alle de anderen, van koleur als het lyf. Deze Kups is zeer langkzaam en traag in 't kruipen. %■ 2. Wanneer ze veranderen moet, blyft ze, of in haare bladeren- wooning, of zy kruipt 'er uit ; doch altoos maakt ze vooraf een wit en zo zonderling ge- vormd Spinzel, als de 2^= Fig. vertoont. Het zelve is van vooren even als Fig. 2. een beitel fcherp toeloopende , in 'c midden dik , en wordt van achteren hoe langer hoe fmaller.* Het zit vaftgekleefd aan 't blad, waarop de Rups hec vervaardigd heeft; die daarin, binnen twee dagen, de gedaante van zodanig eene Pop aanneemt, als de 3''"/''/^. onder 't oog brengt. Deze Pop is , ten rtg. 3. aanzien der Uupfe, tamelyk klein, en loopt van achteren en van vooren rond toe, zonder eenige fpitzigheid : doch haare roodachtig • bruine koleur is op de Vleugelfcheeden iets donkeren S- 3- Uit de meefle Poppen dezer foorte kwamen, binnen 14 dagen, de Vlinders te voorfchyn; hoewel ook zommigen 3 weeken bleeven liggen. Byaldien men nu deze Vlindertjes zo ter loops befchouwt, zou men denken , dat ze gelyk waren aan die genen, welken wy op Tab. I. gezien hebben: maar de 4''^en5<'« Fig. 4. 1-ig. toonen duidelyk, dat de koleur der Bovenvleugelen hier meer in 't gras- ^" 5- groen valt. Ook wordt men ligtlyk gewaar , dat zo wel het buiten ■ boordzel , ais de kop , het lyf en de ondervleugels witter zyn , en niets geels bezitten ; waLir tegen de Pooten, die by 't Mannetje in de 5''<= Fig. zichtbaar zyn, eene bruinachtig -geele koleur hebben; die echter, om de tederheid, in 't afzetten niet wel heeft konnen aangetoond worden. De ■* My zyn nog meer dfergelyke Rupfen bekend, welke r'ch, by haare Verandering, in zo- dsni? ecu Spinzel verbergen; gelyk dan ook die kleine foort van Rupfen, welke hier ra •p Tab. XI. te voorfchyn komen zal, even zulk een Spinzel vervaardigt. KlE£WA1IK« Vvv 3 52Ö VIERDECLASSE De groot e , groene B l a d w i k k f. l e r , op de groot e Brandnetel, benevens baar e Verandering tot in een \' li n d e r. §. r. Tab. IV, ^T'elden zal een Liefhebber der Natmire, en wel inzondeffteid der Infeften, /^ zich door eene wandeling verlulligen, zonder zj-ne nieuwsgierigheid r.e konnen voldoen, door duizend voorwerpen, die zyne aandacht opwekken ; in- voege, dat hy naauwlyks eene treede behoeve te doen , of hy kan zyne be- schouwing bezig houden. Naauwlyks trekt een door de lucht zweevende Vlin- der zyn oog derwaarts , of een in de naalle üloot brikquakquakkende Kikvors roept hem; en terwyl hy dezen befchouwt, ontdekt hy zulk eene menigte van in 't water wemelende Infeiïlen, dat hy niet eens zoude denken op die genen, welktn op het land leeven, zoniet een hier of daar huppelende kleine ofgroo- te Springkhaan hem zulks erinnerde , en zyn gezicht op het veld lokte ; alwaar hy dan zulk eene Schouwplaats geopend vindt, die hy nooit over of doorzien kan. Geen Boom , geen Kruid , geen Bloem is 'er, waarop niet eenig Infeól zyn verblyf houdt, het zy om 'er het noodig voedzel van te trekken , of om op het zelve van gedaante te veranderen. Onder deze laatllennu, dieopvee- lerleie Gewaflen hunne wooning toebereiden, zyn 'er ook eenigen , die de bla- deren der groote Brandnetel verkiezen. Men ziet meermaals in de maand Jzi. /)' , zomtyds ook vroeger , of laater , veele toegerolde bladeren aan dit Gewas hangen; doch als men dezelven naauwkeuriger befchouwt, zal men 'ergemeen- •^ff' I' lyk zodanig eene Rups in vinden, als hier de i "« Fig. van Tab. IV. onder 'c oog brengt: hoewel men 'er ook menigmaal eene andere foort in gewaar wor- de ; maar dan is 'er , ten aanzien van 't rondgewikkelde blad , eenig onder- fcheid in te ontdekken; en de daar in zittende Kupfen zyn doorgaande of Doorn- Rupfen van de Kerlle ClalTe der Dag- Vlinders , of andere foorten van B!ad- wikkeiers dezer Vierde Clalle. Het gebeurt ook wel, dat allerhande Spinnen haar verblyf neemen in dicrgelyke bladeren , welke zy insgelyks met draaden te zamen trekken. §. 2. ;, De Eieren, waar uit de tegenwoordige foort van Rupfen voortkomt , wor. den van den Moeder- Vlinder enkelvoudig op de bladeren van gemelde Brand- netel gelegd. Doch naauwlyks zyn 'er de jonge Rupsjes uit gebooren , of ze zyn bedacht, om zich, tot'haare veiligheid , van eene wooning te voorzien; en Hellen ten dien einde haare eerfle pooging in 't werk, om een hoek van 't blad, door haar Spinzel, tezamen te trekken. Het binnenfte deel van deze wooning dient der Rupfe tot fpyzc; zo dat zy, het blad verteerd, en de Rups zelve Classis iv.Pafilionum Nocturkortim . ^u Ta.b.IV. if- J^cr X- jy.J-. c^.jr. cX^.J J^l^. 2 ( K'^'^- TAb.v. ^(^ z I't i^ S. TaI>.vi. . /. J. ]l,^fel -Tecit et ^xc . DER N A C H T-V L I N D E R S Tab. IV. 527 zelve grooter. geworden zynde, genoodzaakt zy , om eene grooter en ruimer r.-.st. IV. wooning te vervaardigen ; en zulks gefchiedt tot drie of vier maaien ; tot dat ze eindelyk haare volle grootte bereikt hebbe, wanneer ze ten laatften de bla- deren in de lengte te zamen rolt. Gelyk ze nu van wooning verandert , zo verandert ze ook verfcheiden maaien van huid , als deze haar te naauw gewor- den is; en wanneer ze haaren volkomen wasdom heeft, beloopt haare lengte menigmaal, (inzonderheid die der genen, waar uit de Wyfjes- Vlinders voort- komen,) iets meer dan een duim. Haar ranke lyf wordt, naar vooren en naar achteren, allengskens dunner, deszelfs ringen zyn door diepe inkervingen on. derfcheiden , en de grondverwe is eenigzins vaal -groen. De kleine Kop is bleek geelachtig -bruin , en heeft ter wederzyde een zwart bruin puntje; wel- ke beide tezamen een paar oogen fchynen, of verbeelden. De Pooten maa- ken , gelyk by de meefte Rupfen, 8 paar uit, ftaan in de gewoonlykeorde, en zyn geelachtig van koleur; echter hebben ze by deze foort hier in iets byzon- ders, dat de llompe Buikpooten , en nog meer de beide laatflen of Naichui- vers, naar gerade langer en ranker zyn , dan aan andere Rupfen. Midden over den rug loopt eene tedere linie , en alle de ringen of leden, den kop uit- genomen , zyn met eenige , niet zeer digt by elkander ftaande , graauwe hai- ren bezet. §. 3. Benevens het beleid , dat deze Rups ter bereidinge haarer wooninge be- fleedt, betoont ze ook haire voorzichtigheid, met, door haare gezwinde be* weeging, de vervolging der vyanden te ontgaan; om derzelver aanval tefpoe- diger te konnen ontvluchten, laat ze, gelyk andere Rupfen dezer Clafle , het door haar fpinzel te zamen toegerolde iN'etelblad aan beide kanten open ; en ze zakt dan ook , ingeval van nood , door middel van een draad , naar den grond: als het gevaar over is, klimt ze, langs dien zelfden draad , weder tot haare wooning op , om zich aldaar te genecren.* Dit verblyf is veelal mee haa- * Wanneer wylen de Heer Rofel zich menfamaa! , by de bcfchryving van de verrcheiden han- delingen der Inftiflen , van zodanige uitdrukkingen bedient, weiKe by de InfeCten eene foorc van overleg of vernuft te iiennen rchyr.en te geeven , gelieve de genegen LeeECr niet te denken, d.i: hy door diergelyke uitdrukkingen aan deze Diertjes werkelyk eenig ver- nuft, of eene met vernuftige begrippen begaafde Ziel, geljkde Menfciien bezitten, zoekt »oe te fchryven. Want v;yien de Heer R'Ojel kende den voorrang en hcerlyken adeldom der menfchelyke Ziele al te vel , dan dat hy zich, door de verfcheiden fchynhaare be- kwaamheden der lafeflen , zoude laaten verleiden , om aan de Ziel der Dieren en die der Menfchen eenerleie waarde toets fchryren. Diergelyke uitdrukkingen zyn hier veeleer in een oneigeniyken zin te verdaan, en, voor de natuur dezer Diertjes, of voor het ver- ftand aan hunne aangebooien neigingen toegedeeld, te neeraen. De Heer Schryvertoch wift zeer wel, (gelyk hiei- en daar in zyne Schriften blykt , en verder blyken zal,) dat de wyze Schepper ook aan de Dieren gedacht, en'denzelven zodanige jneigingen inge- Ichapen heeft; uit krachte van welke zy, ter onderhoudinge van hun leven, zo voorzich- tig fchynen , en niet anders te werH gaan moeten, dan men ziet dat ze doen. Een Kapel- letje, by voorbeeld, dat zyne Eiereu aan geene a.ndere flant legt , dan aau de zodanige , waai 548 VIERDECLASSE Tab. ^v^ haaren drek vervuld; evenwel verlaat zy het 7f;lve niet, als de tyd Iiaarer ver- anderinge nadert: veeleer fpint zy het zorgvuldig toe, en ze verandert aldaar lig. 2. eindelyk in de gedaante van zodanig eone zeld/.aame Pop, als de i'^' Fig. ver- toont. Deze 1 op hangt, met het achcerfte lid, door een draad aan 't blad; en heeft, boven anderen, hierin iets byzonders, dat ze , op de drie laatfle leden op een na , met zaagvormige tanden , of fcherpe punten , bedeeld zy. Voor 't overige is ze, gelyk de Rups , rank en dun , van achteren met een flaartpunt bega;ifd , en blinkend, donker -rood -bruin van koleur. Zo behen- dig en gezwind als de Rups geweefl is, zo leevendig is ook de Pop ten aanzien dtr beweeginge, wanneer ze maar even aangeraakt wordt ; en de haaken of tanden van 't achterlyf dienen haar, benevens het flaartpunt, tot keering en wending naar believen. Na dat ze 14 dagen, of, naar maate van de warmte, ook wel 3 weeken lang, in die gedaante en dat beflooten verblyf gelegen heeft, komt 'er een Vlinder uit te voorfcliyn, van die geftaite, als het Wyfje, dat in ^?-3- de 3 ''S of het Mannetje, dat in de ^'^'^ Fig. afgebeeld is. §■ 4- Uit beide deze Figuuren blykt, dat de grond verwe , zo van 't lyf als der vier Vleugelen , bleek oker -geel is: doch deze laatflen hebben daar by een zeer fchoonen in 't roode fpeelenden glans , die niet wel te befchryven, en nog minder door de hand des Kondenaars, in 't afzetten , na te bootzen is. De overige weinige cieraaden , waar mede de Vleugels van dezen Vlinder pron- ken, bedaan in vier overdwars Icopende graauwachtig • bruine golfswyze vlak- ken; die, inzonderheid in de Bovenvleugelen . duidelyk gezien worden . doch naar het lid toe niet zo regelmaatig ftaan, en byna verdwynen. iVIen kan iii de 3 '-^'^ Fig. zien , dat de Zoom dezer vier Vleugelen hier breeder is , dan by anderen; en de i'''-' Fig toont, hoe de Vlinder dezelven in 't zitten draagt. De Sprieten zyn aan beiden hairvormig , en de zes Pooten , welken in da laatftgemelde Figuur zichtbaar zyn, hebben de zelfde koleur van het gantfche lichaam. De Oogen zyn bruin; en de Zuiger kan eenigermaate lang genoemd worden. De waar aan het jonge broedzel terftond zyn voeJzel vindt, weet , mag men wel zeggen, niet, dat hy zulks daarom doet; maar volgt flechts zekere neiging of aangtbooren aandoening van gevoel, reuk , of diergelyken, die hem konnen aanfpooren, om zyre Eieren opgcen andere plaats, dan juift op zo.lanig eene te leggen , alwaar zyne nakomelingen hun verblyf en voedzel konnen vinden. Klkemann. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. V. 529 Het kleine , dikke , bleek -groene Rupsje, met bruine en helden Jlreepen , benevens deszelfs Verandering tot i>n een zonderlingen Vlinder. §. r. Dit tegenwoordig Rupsje hebbe ik, hoewel zelden , echter meestal in Mjz Tab. V. en Jimy, in de hoeken der Tiiinfchuttingen gevonden. Het zelve had telkens airede zyn ouderdom bereikt , en was dus naby de Verandering. Ver- mits het nu hier door ook de plaats van zyn voedzel reets verlaaten had , zo kan ik eigenlyk niet zeggen, waar in het zelve beftaa.* Nochtans twyfFele ik 'er niet aan, of ik zal het door den tyd wel kundig worden. En fchoonikook deze Rupsjes nooit uit de Eieren hebbe zien komen , ben ik echter verzekerd, dat ze op geene andere wyze ontflaan ; nademaal ik de Eieren in het geopende lyf van een Wyfjes • Vlindertje ontdekt hebbe ; en dat ze voor 't overige oolc vervellen , is niet noodig te erinneren. 5. 2. Dit Rupsje wordt naauwlyks een halven duim lang ; en kan zich daarenbo- ven in 't zitten zo te zamen trekken, dat het nog veel korter fchyne, en men noch kop noch pooten zien konne, fchoon zy 'er beide, en de pooten ook wel byzonder, in de gewoonlyke orde, zyn. In deze te zamen getoogen gedaan- te is het in de i "^ F\g. afgebeeld. Zyne grondverwe is bleek - groen; midden Fig. tl over den rug loopt een witte ftreep, en van onderen ter wederzyde eenbleeke ^ oker-geele; waar tufTchen nog een helder -groene getrokken fchynt. Alle de leden, behalve de Kop en de Nafchuiver, hebben kleine hoogtens, en op de- zelve ziet men etteiyke verheven puntjes , die regelmaatig ftaan , en met eeni- ge bruine hairtjes bezet zyn. De Kop is geelachtig , en de Nafchuiver gras- groen ; doch ze zyn beiden insgelyks eenigzins hairig. S- 3- Hoe langkzaam dit Rupsje ook in 't kruipen zy, ontziet het nochtans geen verren weg te gaan , om hier of daar eene veilige plaats tot zyne Verandering in * Het is my insgelyks tot nog onbekend gebleeven , wat het eigenlyke Vredzel van dit Rupsje zy. Wel is waar, dat ik het zelve dikwyis aan de Grasftengels hebbe gevonden, maar ook altoos naby de Verandering; zo dat ik niet met zekeiheid konr.e zeggen, of het zich van het Gras geneere, dan niet. Kleehamn. ifit Deel. 2de Siuk. Xxx 530 VIERDECLASSE Tab.V. in de hoogte te zoeken. Dezelve gevonden hebbende, omfpint het zich, en maakt zich zelven met eenige draaden vall; op dat het, byzyne toeneemende zwakheid , voor een ongelukkigen val en andere fchade verzekerd mo';e zyn. Hier op verandert het, na verloop van een of twee dagen , in zodanig eene Fig. J. Pop, als wy in de 2*^^ Fig. zien. In den eerlten opflagfchynthetonderfcheid, tuflchen haar en de voorige Rups , zeer gering te zyn ;. maar by eene naaiiw- keuriger befchouwing befpcurt men duidtlyk , dat ze veel meer naar eene Pop dan naar eene Rups gelykt; want men kan niet alleen de Vleugelen, Pooten en Sprieten van den toekomenden Vlinder aan haar onderfcheiden ; maar men ziet ook over 't algemeen, dat het achterfte deel, 't welk hier met geen flaart- punt voorzien is , fpitzer zy dan het voorfle deel. Voor 't overige behoudt deze Pop de zelfde groene koleur , die ze reets als Rups gehad heefc ; hoewel ze, in plaats van de bruine punten, nu met grooter en zwarte vlakjesvercierd zy , die naar den buik toe kleiner worden en te niet loopen , en daar benevens uit den groene eenigzins in 't roode vallen. Op den rug is onze Pop ook met hairen bezet; die echter nu niet meer bruin, maar ligt- graauw zyn. Wanneer ze gezond is , geeft ze, op de minfle aanraaking, terllond haare gevoeligheid te kennen ,• en na dat ze 14 dagen gelegen heefc, komt de daar in verborgen zittende Vlinder te voorfchyn. §•4. In 't begin kon ik dezen Vlinder , van wegen zyne zonderlinge Vleugelen , niet genoeg befchouwen. Kort na zyne geboorte waren dezelven nog onken- nelyk; maar ze bereikten wel dra hunne volle grootte en gefhalte. Hy liet vervolgens een klein dropje roozenverwig vocht tot zyne zuivering vallen ; het welk my in twyffel bragt , ofhy tot de Nacht- of Dag- Vlinders behoorde; doch zyne Sprieten, benevens de zes Pooten, waarvan deachterftenhetlang- fle zyn, befpeurende, en de fpitze Doornen, die aan dezelven zitten , ont- dekkende, zag ik wel haalt, dat hy onder de Nacht- Vlinders gerekend moeft Fig- 3- worden. De 3 ''•= Fig. vertoont ons een Wyfje dezer fborte van Vlinders in zy- ne natuurlyke grootte ; de koleur is zuiver wit; zyne zonderling gevormde Vleugels beflaan uit Vederen , zeer gelyk aan de Slagpennen der Vogelen ; doordien ze in 't midden eene fchacht of fceel hebben , waar aan de Veder • ve- zelen vaftzitten. Op ieder zyde ziet men vyf van deze Vederen, waar onder de voorflen de langften zyn; en fchoon het ons in den eerflen opdag voorko- me, als of deze Vlinder maar twee Vleugelen hadde , zo kan men echter, door de dubbele leding, genoegzaam onderkennen , dat 'er op ieder zyde twee flaan. De voorfle Vleugels hebben twee, en de achterfte drie pennen; van dezen heeft de laatfle den Heel tot aan het einde toe, waar tegen de fleelen der anderen zich altoos tv/ee aan twee vereenigen. De hairvormige Sprieten maaken geen kenteken des geflachts uit, het welk men aan de dikte van 'c achcerlyf moet zien ; de Kop is klein , en ook , benevens de Pooten , fpier- wit , gelyk het lyf. Deze Vlinder zit gemeenlyk met uitgebreide Vleugelen , en DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. V. 531 en ik hebbe 'er eenigen, op die wyze zittende, in fchaduwachtige hoeken ge- Tab. V. vonden. Zyne vlucht is niet zeer fnel , en men zal hem zelden by helderen dage zien vliegen. Het groene Springk-Rupsje, op de Hop tiazende , benevens deszelfs Verandering tot in een V' l i n d e r. §. r. Het den Bier- Brouweren zo noodig als nuttig Hop- gewas , moet voor onze Tab. VI, kleine Rups, op ï/j/;. VI. afgebeeld , eene zeer lekkere fpyze weezen: want men vindt ze op dezelve , in July en Augustus , niet alleen zeer menig- vuldig, maar zy doet 'er ook veel fchade aan ; nademaal zy de bladeren tot aan de ribben of den fteel af knaagt. Men behoeft, in de genoemde maanden, zodanig een Hoppe -Uruik maar een weinig te fchudden, en men zal 'er op het oogenblik eene groote menigte dezer Rupsjes zien afvallen ; die alsdan , gelyk een eerst uit het water gekomen Visch , een tydlang zeer aardig op den grond huppelen en fpringen, Zy bedienen zich ook van deze fpringende be- weging, wanneer ze by geval, nog op het blad zittende, aangeraakt worden, en poogen, dus doende, niet alleen fchielyk van 't eene blad op het andere te komen, maar ook haaren vervolgeren een fchrik aan te jaagen. Ondertuiïchen is deze fpringende Eigenfchap tevens het beste middel , om ze , by eene te groote menigvuldigheid, des te gemakkelyker uit te rooien : want wanneer de hloppe-ftruik gefchud wordt, vallenze, als gezegd is, terflond ter aarde, en geeven dus den genen , die de moeite wil neemen van ze te verpletteren , gelegenheid , om hier door zyne andere aanllaande fchade voor te komen. Vermits ik dezelven ook veelmaals inde Heggen gevonden hebbe, zo komt het my zeer waarfchynlyk voor , dat ze niet alleen de Hop , maar ook andere Ge- waiTen tot haar voedzel gebruiken; doch men zal 'er, ter plaatze van haar ver* blyf , nooit veelen by elkander vinden , dewyl ze altoos verltrooid zyn. §. 2. — Na dat dit Rupsje uit het Ei gekomen is, groeit het, onder het meermaals veranderen van huid , tot dat het die grootte bereikt heeft, die men in de jftc /7^_ ziet^ en die ongeveer | duim beloopen zal. Het heeft een rank lyf,^'^- i. dat naar achteren allengskens dunner wordt , en groen van koleur is. De Kop vertoont zich helder -bruin. 'Er loopt van onderen langs hetlyfterwederzyde een witte flreep in de lengte; en tuitchen de ringen ziet men in ieder inkerving een diergelyken overdwars ; over het midden van den rug wordt men eene doorgaande zwarte linie gewaar. De ringen zyn ook met eenige tedere zwarte Xxx 2 punt- 53* VIERDECLASSE Tab. VI. puntjes bezet; op ieder van welken een zeer kort en naauwlyks zichtbaar hairtje ilaat. Voorts vindt men aan dit Rupsje nog iets byzonders by veele anderen, daar in beflaande, dat het een paar Itompe Buikpooten minder heeft ; zo dat 'er maar drie paar , en de drie ringen , ttiflchen het laatfte paar fpitze Voor- pooten en het eerfte paar l^ompe Buikpooten, gevolglyk ledig bevonden wor- den.* Voor 't overige zyn de Nafchuivers het langfte, en ze hebben dezelfde koleur als het lyf. §• 3- Wanneer nu ons Springk- Rupsje volwafTen is, kruipt het, of in de aarde, of tulTchen de omhoog flaande Hoppe -bladeren , of ook wel ergens in een hoek. Na dat het zich aldaar van zyne vuiligheid gezuiverd heeft , bekleedt f ie- *• het zich met een wit-graauw dan en doorzichtig Spinzel , gelyk inde 2 ''- Ftg. te zien is. Het verandert vervolgens na ettelyke dagen in zodanig eene don- Fig- 3- ker- rood -bruine iangkwerpige Pop, als wy in de 3"= Fig. buiten haar Spinzel vertoonen. Aan deze Pop valt niets byzonders op te merken; dan dat ze, van boven op het Voorlyf, eene fcherpefneede heeft, en met geen Staartpunt voor- zien is. §. 4. Als 'er 3 weeken verloopen zyn , ziet men een Nacht • Vlinder uit deze Pop te voorfchyn komen ; die , fchoon hy met geen frisfche koleuren pronke , ech- ter met verfcheiden fyne cieraaden , en aan den Kop met een byzonder Ken- teken , voorzien is. Dit beftaat in twee nevens elkander flaande bladeren; welken ik aan eenige andere foorten den naam van Baard gegeeven hebbe ; en tulTchen dezelven zit een kleine Zuiger; die echter met het bloote oog naauw- lyks gezien kan worden. Vermits ik nu en dan eene tamelyke menigte dezer Rupfen ter veranderinge bragt, zo geraakte ik byna in twyifel, of ik niet mo- gelyk, buiten myne kennis, eenige vreemde gasten , onder dezelven , hadde opgekweekt ; want de Vlinders , die 'er uit voortkwamen , waren zo onder- fcheiden, dat 'er naauwlyks twee, nopens de cieraaden der Vleugelen , na el- kander geleeken; maar het reets aangemerkte kenteken van den Kop overtuig- de my van het tegendeel. Om nu den Liefhebberen deze ongelykheid eeniger T'ig- 4- maate onder 't oog te brengen, hebbe ik in de 4''' Fig. een fraai vercierd vlie- *" 5- gend Wyfje, en in de S"^^ ^'5- een byna eenkoleurig zittend Mannetje afgebeeld. Doch * Hieromtrent moet ik den Liefhebheren nogmaals berichten , dat diergelyke Rupfen , uit hoofde van 't gebrek aan z (lompe Buikpooten, niet onder de 16 pootigen , maar onder de 14 pootigen behooren ; en gevolglyk voor Middel -Infeftsn , tufTchen de half-fpan- achtig kruipende met 12 Pooten voorziene Riipfen , en de 16 pootigen, konnen gehou- den worden; als mede, dat ik nog meer diergelyke Springk -Rupsjes kenne , die maar 14 Pooten hebben, waar van ik 'er eene, dat aan Je tegenwoordige niet ongelykis,op de XXXII '^e Tab. myner B^vos^zeien afgebeeld hebbe. Kleemank. DER N A C H T . VL I N D E R S. Tab, VI. 533 Doch behalve dezen zyn 'er nog veelen, die meer of minder vercicrd zyn, en Tad. VI. nu eens meer in 't bruine , dan eens meer in 't graauwe vallen. §■ 5. • In de 4.''= F'tg. zyn de Bovenvleugels aardig met oker-geele , graauwe en bruine vlakken en llreepen getekend ; doch de Ondervleugels , die als een Waaijer gevouwen zyn , hebben eene blinkende graauwe koleur , en aan den uitgefchulpten buitenrand een oker-geelen zoom. Het gantfche Lyf is desge- ]yks oker -geel en graauwachtig- bruin, üp het begin van 't Achterlyf maakc het Vederitof een paar kleine hoogzels; en op ieder Bovenvleugel worden 'er ook drie diergelyken gezien; welken in de 5^= Fig. wat duidelyker in 't oog val- len. Deze Vlinder is , op de Vleugelen en 't Voorlyf, bruinachtig- graauw; omtrent den buitenrand vertoont zich op ieder Vleugel een paar onregelmaati- ge oker-geele Vlakken; waarvan 'er céne, aan den voorden rand , met een imallen ftreep tot aan het lid loopt. De Sprieten zyn aan beide degeflachten, welken men alleen door het dikke Achterlyf kan onderfcheiden , hairvormig; en de Bovenfchenkels der zes Pooten zyn hier ook, gelyk aan de voorigen , met geen hairen bezet. De graauwe gezellige Heggp:n-Mot, o/Mot-Rups, in het groot e fVeefzel., benevens haar e Verandering tot in een M o t- V l ind e rt j e. S. I. A 1 wie des Zomers, inzonderheid in de maand Ju^ , zyne oogen over de -j-^b viI. x\ Heggen en Struiken wil laaten gaan , zal hier en daar een groot Spinzel aan dezelven ontdekken; hoedanigen 'er alle jaaren by menigte te vinden zyn. Dit Spinzel , of VVeefzel , is wat grooter dan dat gene , 't welk de grootfle Huis- oP Schutting - Spinnen tot haar verblyf vervaardigen; het wordt ook ge- meenlyk voor een Spinnewebbe aangezien ; fchoon het niet door Spinnen, maar door eene foort van Mot-Rupfen zy toebereid geworden.* Behalve de- ze is 'er ook nog eene andere foort van kleine Infeélen, die zich desgelyks ee- ne diergelyke wooning toebereiden ; die echter niet onder de Rupfen , maar onder de Maden behooren. Want hoewel ze in gevleugelde diertjes verande- ren, • Buiten deze en de volgende foort van Mot-Rupfen, kenne ik nog andere , hoewel klei- ner foorten, die zich insgelyks in gezelfchap op een Weefzel aan de Heggen onthouden} waar vaa ik , door den tyd, ook nog een Afbeeldzel hoope mede te deelen. KL£EMANN. Xxx q 534 VIERDECLASSE T*B.VII.ren, ry worden nochtans geen Vlinders, en hebben ook maar drie paar Poo- ten van vooren * : waar tegen die genen , daar we thans van fpreeken , alle de Eigenfchappen bezitten, waar door de Rupfen en Vlinders van andere Infeften onderfcheiden worden. §. 2. Dit gantfche Broedzel, dat dikwyls uit meer dan honderd Rupsjes beflaat, blyft tot na zyne Verandering te zamen; om welke reden ook de naam van Ge- zelligen met recht aan deze Kiipfen gegeeven wordt. De Wyfjes • Vlinder legt de Pieren , waar uit ze voortkomen , in den Herfll aan de rysjes , welke aan de Heggen zyn , op eenen hoop te zamen ; niet lang daar na komen de jonge Rupsjes te voorfchyn; en dezen vallen lerftond aan 't werk om zich in een Spin- sel te verbergen , het welk, van wegen zyne kleinheid , in den eerflenopflag niet ligt te ontdekken is , indien 'er niet naauwkeurig op gelet worde. Schoon ze nu by toeneemenden ouderdom hoe langer hoe grooter worden, blyven ze echter in haar welbezorgd Spinzel den gantfchen Winter door liggen.f In het volgende Voorjaar, wanneer de rysjes aan de Heggen uitfpruicen , verlaaten zy haar Winterkwartier wel, om haar voedzel te zoeken , maar ze zyn nochtans niet gemaklyk te vinden ,• dewyl 'er zelden één alleen uit het Spinzel te voorfchyn komt, en fchoon ze zich al van den eenen tak naar den anderen be- geeven , blyven ze echter te zamen , en omfpinnen zich geduurig weder. By toeneemenden wasdom vervellen ze verfcheiden reizen ; en eindelyk, volwas- fen zynde, beloopt haare grootte nooit veel meer dan een halven duim. §• 3v /•£.!. De i^e Fig. dezer VII ^e Tab. vertoont ons 8 van deze volwasfen Rupfen op een gedeelte van haar Spinzel. Dit is , wanneer ze volwasfen zyn , op zyn grootfle, en hangt vol van haare vuiligheid. Doch dew^l 'er nog eene andere foort van Rupfen is, die met deze, uitgenomen in de koleur, zeer veel over- eenkomfl heeft, gelyk in de befchryving van de volgende VIII "^ T^iZ'. zal aan- getoond worden; zullen wy deze, welke wy thans voorhebben, wat naauwkeu- riger befchouwcn. Men zou de koleur van 'tgamfche lyf graauw konnen noe- men; hoewel ze eenigzins in 't bruin -geele valle. De Kop is blinkend zwart; en fchoon de hals het ook fchyne , heeft die echter veeleer in 't midden een verdeeld zwart halscieraad, dan dat men denzelven gantfch zwart zou konnen noemen. Aan eenigen dezer Rupfen befpeurt men eene zeer tedere linie, die mid- * Van diergetyke Maden , die zich gezelfchaplyk in een Weefzel , dnt ze , gelyk de Mot- rupfen , zelven maaken, onthouden, zal ik ook hier na eene befchryving en Afbeelding in myne Byvcegselen geeven. Kleemann. •f Deze Mot -Rupfen zyn aanvangkelyk bleek- oker geel; en worden, by toeneemenden was- dom, zo graauw verwig, als ze.^hier op ïofi. VU. afgebeeld zyn. Kleemamn. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. VIL 535 midden over den rug loopt ; en nevens dezelve ftaat ter wederzyde op ieder T/^B.VII. Ring een zwart puntje. De 8 paar Pooten zyn 'er in de gewoonlyke orde ,• waaromtrent evenwel nog aan te merken llaat , dat de 4 paar (lompe Buikpoo- ten, mitsgaders de beide achterflen , zo kort zyn, dat, ingevallezy niet naauw- keurig gezocht worden, men gelooven zoude, dat ze 'er niet waren: doch als het Rupsje op eene effen vlakte kruipt, en men 't zelve wel befchouwt , ont- dekt men welhaafl: die kleine Pootjes. §• 4. Wanneer onze kleine Rupfen volwaflen zyn , onthouden r.y zich meestal buiten haar groote Weefzel, en vallen derhalve ligter in 't oog ; doch zodra men het Weefzel of Spinzel aanraakt, kruipen ze tezamen, en verbergen zich dermaate in 't zelve, dat men 'er geen eene meer ontdekker en als men haar nog verder ontrust, vallen ze, de eene voor en de andere na, naar beneden; echter in diervoege , dat ieder zich aan haaren draad nederlaate , om niet te hard te vallen, gelyk de 2'^^Fig. aantoont ; en deze draad dient haar nader- Fig. 1, hand om, gelyk anderen, door middel van denzelven , haar voorig Spinzel weder te vinden. Wanneer de tyd haarer Veranderinge nadert, begeeven ze zich naar de ondervlakte van haar gefponnen verblyf, alwaar een iegelykzicli met eene nederwaarts hangende, fpilvormige en digce behuizing omfpint. De- ze behuizingen ter veranderinge hangen dan hier endaarverftrooid, gelyk aan die, met Fig. ^. getekend, te zien is, fchoon ze by anderen, hier na volgen- fig, 3; de, op eenen hoop te zamen hangen. §•5. In deze behuizing verandert het Rupsje binnen twee dagen in zodanig eene Pop , als de 4^*^ Fig. vertoont. Dezelve heeft meerendeels eene bruinachtig- Fig. 4. geeie koleur, en de Vleugelfcheeden loopen tot over de helft van 'c achterlyf, dat aan 't einde fpits toeloopt. De Nacht- Vlinder, daar in verborgen zitten- de, verkrygt binnen 3 weeken zyne rypheid, en verfchynt naderhand in die gedaante , zo als hy in de 5<^'' Fig. vertoond worde; waarin hy zittende voor- ^y- - komt, met de Vleugelen dakvormig te zamen gevoegd. Deszelfs grond verwe is eenigzins blaauwachtig- wit , en de Bovenvleugels zyn met zwarte punte^ befprenkeld. De Oogen zyn zwart, en de Sprieten hairvormig. Voor 't ove- rige hebbe ik niet noodig geoordeeld , dezen Vlinder , om zyne Ondervleuge- len , ook vliegend af te beelden : want daaromtrent komt hy met den volgen- den byna in alles overeen , en wordt uit dien hoofde oök van de meeflen voor eenerleie foort met denzelven gehouden; doch eene naauwkeurigebefchouwing kan ons desaangaande van het tegendeel overtuigen. Dg 536 VIERDECLASSE De geele gezellige Mot-Ritps, benevens baar e Verandering tot in f ^« V L I N D E R. §. I. Tab. /^mtrent deze, op TaK VIII. afgebeelde Mot-Rupfen is byna het zelfde in Vlil.. \ji aanmerking te neemen, 't geen van de voorigen gezegd is. Van de te- Fig. I. genwoordigen zien wy 'er zes in de i'^^ Fif^. op een gedeelte van haar Spinzel; en we zullen hier alleenlyk aantoonen , waar door zy van de bovengemelden te onderfcheiden zyn. §. 2. Deze Mot- Rups wordt insgelyks , en ter zelver tyd, 's jaarlyks in de Heg- gen gevonden ; doch met dit onderfcheid , dat ze , volwafTen zynde , niet al- leen grooter, maar ook anders van koleur zy ; nademaal men ze gevoegelyk oker • geel kan noemen ; fchoon ze in 't begin , wanneer ze nog jong is , niet zo helder zy, dan wanneer ze de laatfle huid ontvangen heeft. De Kop en Hals zyn, als by de voorigen, gelteld; behalve dat 'er, by de groote zwarte punten der voorige op ieder ring , hier ook , naar den buik toe , nog eenige kleiner gezien worden; waar tegen haar de midden-linie over den rug ontbreekt. §• 3. Wanneer deze Rupfen ter veranderinge zullen overgaan, begeeven zy zich ook aan den onderkant van hun grof en dik Weefzel , en verbergen zich , elk byzonder, in zodanig een fpilvormig Spinzel , gelyk de bovengemelden. Zo gezellig als ze te vooren altoos geleefd hebben , zo befhendig blyven ze ook nu by elkander; en men vindt derhalve zomwylen wel honderd diergelyke Spin- lig. 2. zeis digt byeen hangen , gelyk de 2*^'' Fig, uitwyfb. Dit nu alleen zou , myns erachtens , reets genoeg zyn , om het onderfcheid tuflchen deze beide foorten aan te toonen , al waren zy van eenerleie koleur : maar wy vinden nog een grooter verfchil aan de Poppen. Want na dat ieder dezer Rupfen , in haare nederwaarts hangende behuizing, binnen twee dagen, in eene Pop veranderd is , en deze eenigen tyd daarna haare koleur ontvangen heeft , zien we , dat /ï^. 3. dezelve meer bruin dan geel is, gelyk ons in de 3 '''^i'/'g. vertoond wordt, fchoon ze anders eenerleie gedaante hebben. §• 4- De Mot ■ Vlinders , die uit deze Poppen , waarvan ik 'er dikwyls veelen by elkander gehad hebbe, voortkomen, zyn aan de voorigen in allesgelyk; behal- ve CzASsis iv.Fafilionum Nocturnohum:. ,i. c7. ^J/êt Kctt et exc . OER N A C H T.V L l N t) E K S. Tab. VUL 537 ve dat de zwarte puntjes , in de Bovenvleugelen , hier ir grooter menigte zyn ; Tab. ais in de 4 ■ en s'^^Fig. itan gezien worden. Ook worden we in de 4^'^ I'ig ,Vlll. welke onzen Vlinder vliegend vertoont , de graauw- bruine Ondervleugelen ^'ê- 4* gewaar, die, als reets gezegd is, aan den voorigen Vlinder even zo zyn. Voor*^" '* 't overige is 'er, zo omtrent het zitten , als het draagen der Vleugelen ', geen onderfcheid tufTchen die beiden te beipeuren. De zwarte met witte Punten hefi'ippelde B l a d w i k k e l e r , Qp de IVilgehoomen , henevens haar e Verandering tot ifi een Vlinder. §. I. Op de n*^^ Tah. dezer ClafTe hebben we reets een zwarten Bladwikkeler ge- Tab. IX. zien, die ook met witte Funten beflippeld was , en bygevolg met deze van Tab. IX. veel overeenkomst heeft. Dewyl ze ook byna van eenerleie grootte zyn , zo had zulks my haafl bewoogen , om ze beiden voor eenerleie foort te houden : maar de Verandering overtuigde my van het tegendeel. Ik vond deze Rups in de maand Juny op een Wilgeboom , alwaar zy zich tufTchen twee bladeren , waar van zy ook haar voedzel genoot , had ingefponnen. Alhoewel nu de Bladwikkeler, dien ik op de Kerflenboomen gevonden had, de- zen zo gelyk was, belette zulks my echter niet hem ook af te maaien : want het onderfcheid van voedzel deed my denken , dat het wel der moeite waardig zoude weezen , om deszelfs Verandering af te wachten ; weshalve ik ook eeni- gen derzelven zo lang met de Wiigebladeren trachtte te onderhouden. §. 2. De I ^'^ Fig. onzer Tab. IX. vertoont ons eene dezer volwaflen Rupfen, die^'^'- u ruim I duim lang is; zy heeft een zwart rank lyf, wiens ringen, door de diepe inkervingen , zeer duidelyk in 't oog vallen , en heen en weder met witte Pun- ten bezet zyn. Daarenboven is ze ook, evenals andere Rupfen, met lóPoo- ten. voorzien , die in hunne gewoone orde flaan. De Eigenfchap, volgens welke de meefte Bladwikkelers , als ze eenige vervolging befpeuren , zo wel achterwaarts als voorwaarts uit haare wooning vluchten , met een draad ne- derzakken, en langs denzelven naderhand weder opklimmen, heeftonzeKups insgelyks met anderen gemeen. Ook blyft ze, op eene dergelyke wyze , ten tyde van haare Verandering, tufTchen de bladeren, welken zy tot haarverblyf verkooren heeft , liggen , en verandert aldaar in eene Pop. ïj!e DeeL 2d} Stuk. Yyy §.3. 538 VIERDECLASSE Tab. IX. §. 3. Fig. 2. Wy zien deze Pop in de 2 '^^ Fig. afgebeeld ; zy is langkwerpig van gedaan- te , het Voorlyf en de Vleugelfcheeden zyn zwartachtig , doch het Achterlyf is doorgaande bruinachtig geel- rood en zonder Staartpunt. Zy is ook zeer ligt beweegelyk; want op de minfle aanraaking geeft ze haare gevoeligheid terftond te kennen. Toen ik deze Pop voor de eerllemaal zag, befpeurdeik welhaall, dat ik geene vergeeffche moeite gedaan had , met de Rups ter veranderinge te brengen, en dat ze van eene gantfch andere foort ware, dan de Pop van de 2'"^ Tab. Dit zal ook een iegelyk gemaklyk konnen zien, die de moeite gelieft te neemen , van de 2''* fig. dier gemelde Tab. by de tegenwoordige te vergely- ken. De koleur toch van beide de Poppen is niet alleen zeer onderfcheiden; maar het blykt ook daarenboven duidelyk , dat de eerile met een Staartpunt voorzien is , en deze laatfte geen het minfte bewys daar van heeft. By dit al- les komt nog een veel grooter onderfcheid, dat men tuffchen de Vlinders de- zer Poppen befpeuren kan. S- 4- Wy zullen voor tegenwoordig alleen ons oog vestigen op den Vlinder , dien ^g- 3- wy op Tab. IX. in de -^ '•'^ Fig. zittende, en in de 4''^ Fig. vliegende zien afge- *n 4' beeld; en de vergelyking van die beiden tegen elkander voor den genegen Lee- zer overlaaten. Ons Vlindertje pronkt niet flechts met eene aangenaame ver- menging van koleuren , maar ooic met cierlyke tekeningen. In 't zitten legs het zyne Vleugelen derwyze te zamen , dat , wanneer het ook zyne zes Pooten binnenwaarts trekke , men hetzelve niet ligt voor een Vlindertje zal aanzien. Zyn ronde Kop is zwart , en met een wit ringetje omgeeven ; ook ziet men voor aan den Bek een wit vlakje. De Sprieten zyn zo wel aan 't Mannetje als aan 't Wyfje hairvormig. Het Voorlyf heeft , met de bovenfte helft der grootlle Vleugelen, eene bleeke oker-geele koktir, die zich echterniet geheel tot aan den buitenrand uitilrekt. Boven op het Voorlyf befpeurtmeneenver- deeld Pinnetje, uit Vederftof te zamengefteid ; en het is aldaar graauw be- fprenkeld. Het Pinnetje zelve , dat men als iets byzonders kan aanmerken ,is bruin, en heeft, in 't midden, een geel ringetje; maar, dewyl het Hechts uit Vederllof beflaat , kan men hetzelve, door de minfte aanraaking, evenals het ftof der Vleugelen, ligtlyk afwilFchen. Dit zal ook waarfchynlykde redezyn, dat ik veele Vlinders dezer foorte gezien hebbe, waaraan dit Finnetje of Tapje ontbrak; doordien het onder 't vliegen ligtlyk aan de ilruikenafgewreevenkan worden. §. s. De 4''* Fig., zynd3 hat afbeeldzel van een Wyfje, zal ons het overige, dan we nog omtrent dit Vlindertje hebben aan te merken , duidelyk genoeg ver- toonen. Van de eene helft der Bovenvleugelen, die bleek- oker -geel is, heb- ben \y3 rests gefproken; de aadere helft bellaat uitblaauwe, geelachtig-bruina en. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tak IX. 539 en zwarte vlakken, trekken en punten; welken, nu uit het heldere in 't don- Tad. IX. kere, en dan uit het donkere in 't heldere vallen ; doch de buiienfte donkere rand der Bovenvleugelen is met een iets helderer zoomomgeeven. De Onder- vleugels zyn gantfch bruin , en met een geelen zoom voorzien ; het Achterlyf is graauw , en ieder lid van 't zelve vertoont een helderen ring. Het kleine Kool- en Salade-Rupsje , henevens deszelfs Verandering tot /// ^(?« M o t - V l i n d e r t j e. §. I. Ik had dit kleine Rupsje, benevens deszelfs onderfcheiden veranderingen van Tab. X. gedaante, ook wel door een Vergrootglas mogen voorflellen: maar ikhoo- pe, dat de Leezers my daaromtrent verfchoonen zullen, wanneer ze gelieven te overweegen , dat zulks my veel tyds zoude kosten ; en dat ik nog andere byzonder kleiner Infeften te befchryven hebbe, waarby ik my van 't Vergroot- glas wel zal moeten bedienen. Men vindt dit Rupsje , 'c welk in de i"'= Fig. Fig. i. Tab. X. afgebeeld is , op het einde van den Zomer , onder de Kool- en Salade- bladen , waar mede het zich voedt, tot dat het volwaflen is ; en zyne grootte komt dan zelden boven 5 duim. Achter en voor is ons Rupsje dunner van lyf, dan in 't midden ; hec heeft eene groene koleur, en is met hetgewoonlyk getal van Pooten voorzien. Het zit gemeenlyk aan de onderzyde van 't blad ; en fchoon het veelal met een wit fpinzel bedekt zy , zo maakt het echter by de aanftaande Verandering nog een iets dikker Weefzel om zich heen ; gelyk in de 2''^ Fig. vertoond wordt. In dit Weefzel verandert het in eene zo ranke, Fig. i; beweegelyke en oker - geele Pop , zonder flaartpunt , als ik in de 3 '" Fig. afge />>. 3. beeld voor oogen flelle. §. 2. Uit dit Popje komt na twee of drie weeken zodanig een Nacht -Vlindertje te voorfchyn , als de 4'^'^/'ï^. in eene vliegende gedaante vertoont. Deszelfs Fig. 4. fmalle Bovenvleugels zyn aan den achterrand naar de lengte graauw; doch het grootfle en voorfle deel derzelven is bruin; en ter plaatze, daar deze beide ko- leuren te zamen komen, vormt zich eene zaagswyze linie. De Ondervleugels zyn, even als het gantfche lyf, graauw; en de Sprieten vindt men aan beider- leie geflacht hairvormig. Het Wyfje heeft een dikker achterlyf, dan het in de 4 . Fig. 2. afgebeeld is. Als het eindelyk tot de verandering zal overgaan , verbergt het zich in zodanig een Spinzel , als de ^^^ Fig. vertoont. Dit Spinzel is van eene fig. 3. zonderlinge gedaante : want van achteren loopt het by zyne dikte fpits toe , doch van vooren is 't verbreed , en maakt eene genoegzaam fcherpe vlakte. Des- zelfs koleur is licht -graauw, en 't grootfte gedeelte is met langkwerpige , af- gezette en nog witter flreepjes voorzien ; tuiïchen dezen valt de grond iets donkerer in 't oog , dan aan den verheven voorften fcherpen kant. §• 3. In dit Spinzel verandert het Rupsje in een Pin- of tapvormig Popje, dat in de 4""= Fig. vertoond wordt. Het is zo wel van vooren , als van achteren , Fig. 4. Homp, en heeft dus aan zyn achterfle dunfte deel geen llaartpunt. De ko- leur is bruin, en op den rug iets donkerer, dan op andere plaatzen: dit Pop- je, fchoon het aangeraakt worde, houdt zich doodftil. Isia verloop van drie weeken komt 'er het Vlindertje, in de 5'^ Fig. vliegende, en in de ó^^ Fig. zit- fig. 5, tende afgebeeld, uit te voorfchyn. Deszelfs koleur is meeftal graauw, doch en 6, in de Bovenvleugelen, kort aan 't lid, ziet men eene donker- bruine, en aan den voorften rand , nog eene andere diergelyke, maar veel kleiner, vlak. In den overigen graauwen grond der vier Vleugelen , zyn nog verfcheiden andere donkere dwarsllreepjes en puntjes, volgens de 5'^ Fig. te zien; waar tegen de C^" Fig. aantoont, hoe vlak deze Vlinders in 't zitten hunne Vleugels draa- gent De Kop, die ook bruinachtig is, heeft een klein fpits baardje , waar on- der een kleine Zuiger verborgen zit; de Sprieten zyn aan beide de geflachten hairvormig , en het dikke achterlyf toont het onderfcheid tufTchen 't Mannetje en 't Wyfje aan. De fchadelyke , welbekende , luitte K o o r n - W o r m , bene- 'uens zyne verandering tot in een Vlindertje. 5. r. Onder de menigvuldige Schepzelen, die hun voedzel in het Koorn vinden, -p^^ kan men ook de Infeften rekenen: en daar zyn, voor zo veel my bekend x IL is , drieërleie foorten , welken daar op aazen ; waar van de eene altoos meer fchade veroorzaakt , dan de andere. De eerfle is de zogenaamde Meel - worm ; die in een Kever verandert: deze zoekt niet zo zeer het Koorn als wel het Yyy 3 Mee', s. 542 VIERDECLASSE Tab. Meel, waar aan hy echter juift zo veel fchade niet doet. De tweede is het XU. Infedl, bekend by den naam van zwarte Koorn- worm , die ook onder de Ke- vers behoort, en wel onder de Sniiitkevers ; deze ishetallerfchadelykfle. De derde foort is eindelyk de Worm, dien men gemeenlyk dtn IVitt en Koorn ■ inorm noemt. Dezelve is eene kleine Rups, waar uit naderhand een insgelyks kleine Minder voortkomt; doch in de gedaante van Rups is deze Koorn -worm om- trent zo fchadelyk als de Zwarte*. Ik wil niet betwiften , dat 'er miffchien nog meer Infeflen zyn, die hun voedzel in het Koorn vinden; maar my zyn, als gezegd is, alleen deze drie bekend. Den laatftgemelden , ofzogenaamden Witten Koorn - worm , hebbe ik my thans ter omllandiger befchouwinge voor- gefteld: met oogmerk om niet alleen deszelfs eigenfchappen en verandering te befchryven; maar ook teffens aantetoonen , hoe hy als Vlinder wegvliegt, en op -meer andere Koornzolders zyne Eieren overbrengt ; als mede te melden welke middelen de befte zyn, om van dien fchadelyken Gaflontflagente wor- den. § 2. Dat deze Koorn -worm onder de vierde ClalTe der Nacht - Vlinders behoort, kan uit zyne Eigenfchappen en gantfche gedaante genoegzaam afgenomen wor- den; doch om hem wel te leeren kennen, ben ik op de volgende wyze te werk gegaan. Een iegelyk oplettende zal weeten , dat 'er in de maanden van Mai en Jiuiy zeer veele kleine Vlindertjes gezien worden , die, inzonderheid tegen den avond, by menigte zweeven, en gemeenlyk Mot -uiltjes genoemd worden. Maar het zal den minllen bekend weezen, dat de zo fchadelyke witte Koorn- worm zynen oorfprong uit deze Vlindertjes heeft: dat zulks echter wezenlyk zo zy, zullen wy terftond zien. Toen 'er eens op zekeren tyd zulk eene groo- temenigte kleine Vlindertjes , of Mot- uiltjes , vloog , dat byna alle muu- ren en wanden der Huizen vol hingen ; nam ik een genoegzaam gedeelte oud Koorn., dat gantfch zuiver en zonder Wormen was , en vulde 'er eenige Gla- zen mede tot op de helft: een dezer glazen bond ik digt toe, zo dat 'er niets inkomen konde, en de anderen liet ik open blyven. Vermits ik nunaauwkeu- rig op myne glazen lette, zo zag ik wel haaft, dat deze kleine Mot -uiltjes ge- duurig in en uit de openftaande glazen -vloogen ; en toen ik na eenige dagen zommigen van de bovenfte korrels uit dezelven nam , en ze onder een goed Vergrootglas bragt , zag ik , aan verre de meeften, een of twee geelachtig- witte, ronde Eieren, die 'er vaft aangelymd waren ; maar die ik, uit hoofde van hunne kleinheid, niet hebbe konnen afbeelden f. Na verloop van 12 a * Beide deze Koornvernielende InTeiflen worden , ter oorzaake van de Tchade , welke zy het Graan toebrengen , op eenige plaatzen de Koornwolven genoemd ; en wel de eene de 7.waru, en de andere, welke de Heer RöJ'el iiier befchryft , de IVitte IFoif. Men geeft ook aan het gebrek, dat hier uit ontftaat, den naam van den zwarten ofivittenWolf in 't Koorn. K L e e M a N N. \ Dese Eieren 2yn niet kogelrond, maar ovaal of eirond , dat is aan het eene einde een wei- DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XII. 5^3 14 dagen bekeek ik myne korrels andermaaj; en ik vond aan de meefte boven- T/b. flen , in plaats van de opgeroeide tieren, veele kleine witte kogeltjes, die op Xil. eenen hoop by elkander lagen , en ligtlyk voor Eieren konden genomen wor- den; maar dezelven door een Vergrootglas naauwkeurigbefchouwd, en 'er ook eenigen in flukken gedrukt hebbende, ontdekte ik, dat de kleine Wormpjes hunne Eieren reets verlaaten , en zich in 't Koorn geboord hadden; en dat de. ze kleine kogeltjes niet anders waren, dan hunne witte, uit kleine Meeldeekjes bellaande, vuiligheid; waar mede zy , hun Spinzel daaronder mengende, de openingen der Graan - korrels bedekken. §. 3. ^ Deze ontdekking nu was oorzaak, dat ik het gevonden Ipoor volgde, om den kleinen Worm zelven in 't oog te krygen , dien ik ook wel haaft vond; wanneer ik befpeurde, dat hy aanvangkelyk maar éénen korrel aantaft , die "er dan uitziet gelyk de i">^ Fig. vertoont. Als hy, in zynen langkzaamen was- Fi^. i. dom,wat grooter geworden is, trekt hy, door behulp van zyn Spinzel, al- lengskens twee, drie en meer korrels te zamen; gelyk in de 2'"= 3'^'' en 4'^^/n- Fig. 2. giiiüen te zien is. IntuiR-hen weet hy alle de holen en openingen dezer korrels 3- <:n 4« zo wel met zyne vuiligheid te vullen, dat men hem nooit te zien kryge. Doch als hy in September, of ook wel reets in yJugtiJïus, zyne volkomen grootte be- reikt heeft, maakt hy gantfche klompen van korrels, die menigmaal noggroo- ter zyn, dan die, welke in de 5''^ tig. afgebeeld wordt; in die allen zitnoch- Ftg. 5. tans zelden meer dan één Worm; welke alle die korrels van binnen uithoolt, en in plaats van Meel niet anders dan zynen drek overkac. §• 4. Al dit bovengemelde hebbe ik ook in myne met koorn gevulde en openftaarï- de glazen belpeurd ; zo dat ik byna myn toegebonden glas vergeeten hadde. Hierin was van het zelfde koorn, als in de andere; en toen ik het opende, kon ik 'er geen Worm of Worms gelyken in vinden. Dit kan genoegzaam flrek- ken ter overtuiginge van de zulken, die van gevoelen zyn, dat de Koorn - worm van zelfs uit het Koorn ontllaat; en dient ten duidelyken bewyze, dat ze desaangaande een verkeerd begrip hebben. Immers zou ik hem, byaldiende- zei- weinig fpitzer dan aan liet andere. Wanneer men hunne fciianlen door een goed Ver- grootglas befchouwt , ziet men, dat ze met een netvormig traliewerk vercierd zyn. Ze- kere Ziertjes, of kleine Wormijes, doorknaagen deze Eieren, en verteeren de daar in zittende nog onvolkomen vruchten der Koorn-wormen , voor dat ze tydig zyn om uit te breeken , en eene merkelyke fchade aan het koorn konnen toebrengen. Hetwelk ik reeds- voorheen ook van de Eieren van andete Vlinders aangemerkt hebbe, met voorftellinge van eet] daar uit afgelelU bewys voor de Godd^lyke Voorzienigheid. K LEEMAN», 54+ VIERDECLASSE Tab» zelve niet, gelyk alle andere Wormen, uit het Ei voortkwam, in dit koorn Xll. zo wel als in 't ander gevonden hebben. Doch laat ons dezen Worm nu ook eens ten opzichte zyner gedaante befchoiuven , om hem recht te leeren kennen. /'»';?■ 6. De 6'^« en 7^^ Figuwen vertoonen ons denzelven in zyne uiterlle grootte , die *° ?• in de lengte 4 a 5 liniën , of omtrent een halven duim , beloopt. Hy is niet zeer dik van lyf; en de ringen of leden, waar uit hy beftaat, en welker getal zo veel is als dat van andere Rupfen, zyn zeer klaar te onderfcheiden. Des- zelfs koleur is helder Oker- of leder -geel, en de « paarPooten, welken in de- zelfde orde "(laan , gelyk aan de meefte Rupfen , hebben ook die koleur. De Kop is bruin -rood, en op den hals zyn een paar voorwaarts gekromde dwars- lig. a. ftreepjes te zien. Dit alles is uit de lug. a , waarin de Worm zeer veel ver- groot afgebeeld Itaat , ten duidelykfte te bemerken. §. 5. Wanneer nu deze Koorn worm zich lang genoeg van het Graan verzadigd , en allengskens den eetlull verlooren heeft, zo wordt hy onruftig. Men ziet ze als dan hoopswyze over de aan elkander zittende koorn -hoopen heen en weder kruipen ; waar by ze terzelver tyd met den draad , uit den bek voortko- mende, een dik witachtig- graauw Spinzel maaken , het welk eindelyk den gant- fchen Koornhoop dermaate overtrekt, dat men in 't geheel geene korrels meer zien konne. En byaldien men het koorn niet vlytig omkeere, loopt het nog eer gevaar van zodanig overfponnen te worden. Vermits nu onze Worm een draad kan fpinnen, zo kan hy zich ook, gelyk de Blad wikkeiers, van de hoogte Fi^. 8. naar beneden laaten zakken; het welk ik in de 8'^"= /Vj?. vertoond hebbe.* De- zen zynen draad gebruikt hy ook verder tot het fpinnen van een Winterkleed , ter zyner befcherminge. Want zo dra hy uit den koornhoop gekroopen is , het welk zommigen in Auguftus, anderen echter eerfl in September doen, zoekt hy eene bekwaame plaats , om zich aldaar in te fpinnen. Deze vindt hy gemeen- lyk tuffchen de fparren , balken , of planken der Zolders ; in welker fcheuren en reeten hy hoopswyze vergadert, daar hy het hout rondsom zich heen klein kaauwt, en het zelve onder zyn fpinzel vermengt; waar op hy zich vervolgens geheel en al omfpint. Op dat ik ook gelegenheid mochte hebben , om dit in- fpinnen in myne glazen tebefchouwen, zo dekte ik dezelven zorgvuldig toe, om dus te beletten, dat 'er de Wormen uitkroopen; want zy konnen, even als de Rups van 'lab. XVIII. in de tweede Clafle der Nacht- Vlinders, door middel van hun fpinzel, tegen het gladlle lichaam opklauteren. Echter moefl: ik , indien ik begeerde , dat zy zich zouden infpinnen , hun ook fchuilhoeken ver- • Volgens deze Figuur vei toont zich Je Worm glad en zonder hair; maar ik moet des- wegen aanmerken , dat hy echter, düor 't Vergrootglas befchouwd wordende, eenige k'cine hainjes fchynt te hebben. Kleemann. 'ö' classisiypapilionumNocturnorum. •^.9- -^ -5^-5 ^,j> ^y ƒ ut.xn. -^s-^ ^^^ ■^■s ^^ ^■-^J ■^^■■'f' jy^^- J^. J7^. ^a.t ,i'.^..>P^/?/A<> ''^. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XIL 545 fchafFen; derhalve wierp ik allerhande ipaantjes van hout in de glazen, en Tab. zag daar door mynen wenfch voldaan. Xii. §. C. Een enkel voorbeeld dezer Spinzels ziet men in de g'^'^ Hj-. ,eninde lo'^-^Fig. pifr. 9. worden ons ettelyken dezer Spinzels te zamen vertoond, zo alsmen zetiifTchenen lo? de fcheuren of in de hoeken van 't hout vindt. In dit Spinzel blyft de Worm , zonder van gedaante te veranderen , en zonder eenig voedzel , den gantfchen Winter door, tot in den volgenden Maart oi April, ja zelfs wel tot in Mat y naar dat het naamlyk vroeger of fpader warm worde. Naderhand verandert hy in zodanig eene IPop, als de 11-"= Fig, verbeeldt, die ik, om ze kennelykerF/^. ir. te maaken , ook by vergrooting in Fig. b. afgebeeld hebbe. Al wie dezelve ^r/j. j. maar eens beziet, zal, uit de gelykheid, die ze met andere Poppfn heeft, waar uit Vlinders gebooren worden , terflond konnen opmaaken , dat ook in deze een Vlinder verborgen zit. Zy behoort onder de beweegelyke Poppen ; haar voorfte deel is , benevens de Vleiigelfcheeden, donker -bruin, doch het a:httrfle met zyne ringen vertoont zich veel helderer: maar hoe meer de ryp- heid van den Vlinder nadert, hoe dePopdonkerervan koleur v/orde. Aan het laatfle lid wordt men een paar fpicze punten gewaar ; dienende , naar hec fchynt, op dat de Pop zich, in haar beOooten Spinzel, destebekwaamerkon- ne wenden en keeren. In dit Spinzel blyft ze niet veel langer dan drie wec- ken; en wanneer de verandering gefchieden zal, komt niet de Vlinder, maar de Pop zelve , tot over de helft , uit het Spinzel te voorfchyn ; gelyk in de jjde tig. te zien is. Dit gaat genoegzaam op dezelfde wyze toe, als ik van de ^'5- i*- groote bovengemelde Hout -Rups lab. XVIll. Fig. 4. Ut. h. pag. 257. gezegd hebbe. Wanneer deze Pop nu omtrent een half uur lang in die geflalte ge- weeft is, komt 'er eindelyk zulk een Mot -uiltje of Vlindertje uit, als wy inde i'i'^'^ Fig. zittende, en in de n'^'^ Fig. vliegende, in zyne natuurlyke grootte , /^-/t, 13. afgebeeld vinden. Maar vee' duidelyker konnen wy hetzelve in de Figuuren c.en 14. en J. , waar in het by vergrooting vertoond wordt, befchouwen. 'f'^- ƒ • eu a. §. 7' Dat deze Vlinder onder de Nacht- Vogels behoort, kan men ten klaarfte daar uit afneemen , dat hem geene der Eigenfchappen ontbreeken , welken aan alle Nacht -Vlinders in 't algemeen eigen zyn ; en gelyk ieder foort van Vlin- ders haare byzondere kentekens heeft , waar door zy van de overigen te on- derfcheiden is , zo heeft ook deze foort de haare. De Vlinder, dien wy hier voor ons hebben , is met fmalle Bovenvleugelen voorzien , welken een witten grond hebben, met zwarte en geelachtig- bruine vlakken befprenkeld , en van achteren met een als uit franje beftaanden Zoom vercierd zyn. Wanneer de Vlinder, flilzittende , dezelven gellooten houdt, dan maaken zy met hunnen \Jle Deel ide Stuk, Z Z Z bin- 546 VIERDECLASSE Tab. binnen • rand van boven cene uitgeronde verhooging, gelyk de Fig. c. duidelyk XII. doet zien. De Kop is rondsom de Oogen met hairftof begroeid ; en de Sprie- ten zyn aan beide de getlachten hairvormig en eenerlei ; zo dat ze ook niet an- ders, dan door het dikke en dunne achterlyf,onderfcheiden konnen worden. Toen ik eens het achterlyf van een Wyfje opende , vond ik 'er, door behulp van een Vergrootglas, meer dan 30 Eieren in , behalve diegenen , welken door het openen in flukken geraakt waren.* Het bevruchten gefchiedt zeer kort na de geboorte des Vlinders; want zo dra de vleugels hunne behoorlyke groot- te en vaftigheid verkreegen hebben , paaren de Vlinders. De zes Pooten zyn bruin en \vit befprenkeld ; en aan 't achterfte paar, welk het langfle is, ziec men , gelyk aan alle de Nacht • Vlinders , de twee uitfteekende fpitze punten. Zie Fig. d. alwaar ook de Ondervleugels, benevens het achterlyf, bedekt zyn. De eerftgemelden hebben, in hunnen fmallen omtrek, eene bleeke graauw- bruine koleur , en zyn aan den achterrand met een breed vederachtig boordzel voorzien , dat meeilal dezelfde grondverwe heeft. Met de maand ^uly ver- gaan deze kleine Koorn- Motten ten eenemaal; invoege dat men 'er omtrent, dien tyd geene meer zie vliegen , maar ze hier en daar wel vinde doodliggen.. Onderturichen hebben ze voor dien tyd hunne Eieren al wederom op de Koorn- zolders achter gelaaten. Wat voedzel deze Vlinders bepaaldlyk gebruiken ^ daar van hebbe ik niets konnen ontdekken; ook kon ik 'er geen Zuiger aan be- fpeuren: doch dewyl ze naauwlyks eene maand leev en, is het ligt te denken ,, dac ze ook niet veel voedzel noodig hebben^ 5. 8. Deze thans befchreeven Koorn -Worm, is voor de Tarwe, Haver en Gard even zo fchadelyk, als voor de Rogge; maar dewyl de Koorn- Woekeraars de eerftgemelden zo lang niet bewaaren, als de laatfte, zo is ook de fchade, die ze daar aan konnen veroorzaaken , niet zo groot. Deze fchade, die men door veelerleie middelen zoekt voor te komen, bragt ookmy tot het denkbeeld, om eenige Proeven daaromtrent te neemen; inzonderheid dewyl ik eenige glazen vol Wormen had, welken ik, om de verandering af te wachten, niet benoo- digd was. Aanvangkelyk nam ik wel in overweeging, dat, wanneer men iets wilde bedenken, het welk dezen Brooddieven tegengaan, of hen dooden zou, het iets weezen moell: , dat noch het Koorn , noch den Menfchen fchadelyk wa- re. Na veel bedenkens op het een en 't ander , fchooten my twee middelen te binnen, waar van de Menfchen zich dagelyks in hunne Spyze bedienen, en die echter den InfeCten zeer ftrydig , ja zelfs doodlyk zyn. Het een is zuiver ge- maa? * Ik kan verzekeren dat zoJanig een klein Koorn- Vlindertje in ftaatis, om meerdan öoEie- ren te leggen ; die liet, door middel van een klein Legpypje . waar mede hetzelve in 'c achterlyf voorzien is, hier en daar tuflTchen de plooien en reeten van *t Koorn vaft genoeg- wcet te plaatieu. Kj-eemann. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XII. 547 maaien Peper, en het andere klein gewreeven Keuken zout. Met beide be- Tab: ftrooide ik het in twee glazen gedaane en van Wormen wemelende Koorn; Xll. en wel op die wyze, dat ik in 't eene glas alleen Peper, en in 't andere alleen Zout wierp; en toen, de glazen toegemaakt hebbende , alles door elkander fchudde. Een uur of wat daarna befpeurde ik , dat de Wormen veel moeite namen, om uit het Koorn te kruipen en weg te geraaken; doch naeenigentyd zag ik, dat die genen, welken ik met Peper beflrooid had, wederom in het Koorn kroopen ; waar tegen alle die Wormen , welker fpyze ik gezouten had , binnen 8 dagen dood v/aren. Dit overtuigde my, dat het Zout, ter uitrooi. jinge van dit Ongedierte , beter is dan de Peper. § 9- Tot dus verre met de onderzoeking van den Koorn- Worm , endeproefnee- ming van de middelen ter zyner uitrooijinge gekomen zynde, zo viel my in ge- dachten , dat ik deswcgen eens met kundige Bakkers moell fpreeken , om te zien , of zy ook daaromtrent iets meer wiften , dan ik. Ik deed zulks , en ondervond, dat alles, wat zy my , ten opzichte der Eigenfchappen , van den Koorn -worm, verhaalden , met myne waarneemingen tamelyk wel overeen- ftemde: maar toen ik vraagde, of de Peper, onder het Koorn gemengd, geea middel zou konnen weezen, om dit gevaarlyk Schepzel te vernielen? was hec antwoord. Dat ze eens Koorn gekocht hadden, het welk, zo wel als het daar van gemaalen Meel en toebereide Brood , naar Peper rook en fmaakte ; en toen de Verkooper deswegen ter verantwoordinge geroepen wierd , gaf hy ten antwoord ; dat de oorzaak hem onbekend was ; maar dat het wel weezen kon- de, dat 'er te vooren Peper op den Zolder gelegen had. Uit dit gezegde kon ik zo veel opmaaken, dat mogelyk ook anderen, ten aanzien van de Peper, met my van eenerleie gedachten geweeft waren ; maar dat dezelve om den fmaak , dien zy aan 't Koorn mededeelt , geen goed middel tegen den Worm geacht moet worden. Hier op vraagde ik verder aan de Bakkers, of ze dan niet geloofden, dat het Zout beter dienft dan de Peper zou konnen doen? te meer, dewyl noch het Meel noch het Brood 'er een walglyken fmaak van krygcn konde; vermits het Deeg buiten dat menigm.aal gezouten wierd? Het antwoord was: dat het daaromtrent op de proef aankwame , en dat het wel der moeite waardig zou zyn, dezelve te neemen. Doch zy opperden ter zelvertyd eene tegenwerping, hier in bellaande; dat men dan wel diende te zorgen, dat 'er geen Zout onder het Meel kwam; dewyl anders het Brood niet zo wel gaar worden, en het Koorn onbekwaam zou weezen om weder te zaaien. Deze te- genwerping fcheen my echter van weinig belang te zyn ; door dien ik zeker weete, dat de Salpeter en 't Zout allen Zaaden, ter uitloopinge, eer bevor- derlyk dan fchadelyk zyn ; en dewyl ik nu verzekerd was , dat het Zout den Koorn -Worm doodt , zo dacht ik de zaak verder na, en oordeelde, dat men zich ten dien einde zeer wel van het Zout bedienen kon, zonder het onder 't Koorn te laaten komen. Men behoefde alleenlyk den Kocrn Zolder, eer hec Zzz 2 Graan 548 VIERDE CLASSE Tab. Graan 'er opgedaan wierd , met Zout water, of gemaakte Pekel, tebefpren- x;i. gen ; die vervolgens te laaten opdroogen ; dan het Koorn zelf met /.eilen of doeken , in Zout water nat gemaakt en weder gedroogd , te bedekken ; en voorts daar by zorg te draagen , dat het Koorn op zynen tyd behoorlyk om- gekeerd wierd. De Salpeter zou ook op gelyke wyze gebruikt konnen worden ; dewyl de ondervinding my geleerd heeft, dat dezelve, zo wei ais het gemee- }ie Zout, den Koorn -Worm doodt; maar aangezien dezelve wat koilbaarer is , kan men zich mee vrucht ook van het laatfte bedienen.* %• .10. Het vlytig omfchoffelen van 't Graan kan den Koorn • Worm ook verdel- gen , gelyk een ieder bekend is ; doch zulks moet op zyn rechten tyd gefchie- den. Want indien het in J'uly en /luguftus gedaan wordt, is 't van weinig nut; nademaal de Worm dan al in 't Koorn, en tuffchen gantfche klomperv van korrels inzit; zo dat hy genoegzaam voor alle ongelukken veilig zy. i>y- aldien men het eerft in September, of nog laater begint, is het ten eenemaale vergeefs; dewyl de Wormen omtrent dezen tyd meelt alle uit het i'ioorn ge- kroopen en in de fchuilhoeken verborgen zyn,- zo dat het kouwtje dan gelloo- ten zoude worden , als het Vogeltje reets uitgevloogen was. Dienvolgens dient men wel aan te merken, dat de omfchoffeling van 't Koorn den Koorn- Worm meefl nadeelig is, wanneer het in Mai en Juny , en wel dagelyks ge- Ichitdr» • De Campher, die echter ook te toftbaar daar toe 'zou weezen, is anders ook bekwaam, om deze Infeften van het Koorn af te houden. Behalve deze middelen ter verdelginge, zal ik 'er nog eenige anderen byvoegen, welken zonimige Schryvers insgelyks, oin dea Worm in 't Koorn voor te komen of uit te rooien , aan de hand gegceven hebben; op dat een Koornkooper daaruit verkiezen konne , het gene hy als het gemakkelykfte ea befte keurt, liet eerfle middel is, dat men deze Wormen vlytig vernielt, wanneer ze, ter veranderinge , tegen de wanden en fparren der Koornzolders opkruipen. Het twee. de , dat men de kleine Vlindertjes ten tyde , wanneer ze zich by menigte op het Koorn zet- ten, om 'er hunne Eieren op te leggen, met Zakken doodflaat , en alzo hunne vermeer- dering belet. Het derde middel is, dat men alle de openingen der Koornzolders wel digt toemaakt, en alsdan op eene gloeiende panne eenige Zwavel of Spaanfche Peper doet branden; waar van de rock 24. uuren op den wel digt gedooten Koornzolder moet bly- ven. Dit zou ook ongetwyfeld de Koorn -wormen doen fterven j doch uit vreeze , dat deze rook eenigen kwaadcn fmaak aan het Koorn mogte toebrengen, zou ik zulks, zon- der eene nauwkeurige proef daar van te neemen , niemand durven raaden. Het vierde middel beftaat daarin, dat men gedooten Salamoniac , met wat Kalk vermengd, in heet Water ontbindt, de Koornfchoppcn daar in natmaakt , en dan het Koorn daarmede om- fchoffelt; hier door, wil men , zouden alle de Koornwormen uit dien hoop moeten ver- huizen. Het vyfde is een middel van den Heer de Montalembert; welke tot een raad geeft, dat men het Graan in een welgezuiverden Bak -oven, waarin 2 uuren te voorea gebakken is , zal doen ; men moet ten dien einde den Oven terftond na hel bakken toe- fluiten, en vervolgens het Graan tweemaal 24 uuren daarin laaten. Men beweert teifens, ijat het Graan 'er geen de rauifte fchade by lyden, en 'er veel eer beter door worden Eleemann. öER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XII. "549 fchiedt Want omtrent dezen tyd worden, gelyk we boven gezien hebben , TaR de Eieren door den Vlinder op het Koorn gelegd; dan is de Worm, daaruit Xil. voortkomende, nog klein en teder; hy is nog niet diep in de korrels geboord , en moet bygevolg meerendeels door het wenden , werpen en keeren vernield worden. Doch een woekergierig Joods Koorn- kooper xoekt ook daaromtrent menigmaal de koften uit te winnen,- en fehoon het fchyne, dat de Koorn- worm tot zyne ftrafFe gefchapen zy, doordien zomtyds al het Graan van een Zolder vleugels krygt en weg vliegt; zo maakendiergelyke Woekeraars 'er ech- ter geen geweeten- van, dat ze de ledige Graan • hulzen voor goed Koorn ver- koopen ; of ten minfte dezelven onder ander Koorn vermengen. Ze bezef- fen niet, dat zy den Naaften , dusdoende, niet alleen op eene godlooze wy- ze bedriegen, maar zelfs door het daar van gebakken flechte Brood ongezond maaken. Doch dit is eene foort van Koorn • wormen , die eigenlyk tot myne Verhandeling niet behoort, en daarom zal ik deze onderzoeking liever aan an- deren overlaateu. ^<^<><> ><^<><^<> I T <><>4><><><><><><>4>.<;5. De kleine Appel- ^«Peeren- 11 ups, of zogenaamde A p- PEL- e/i Peeren- Worm, benevens zyne 'uerand&- r'wg tot in een Vlindertje. De Worm, die zomtyds in de Appelen en Peeren gevonden wordt, is welr^si aan een ieder bekend ; maar nochtans twyffele ik niet, of daar zyn 'er XUï, nog veelen, welken niet weeten, dat dezelve gerekend moet worden onderde Rupfen , die in Poppen veranderen , en naderhand Vlinders voortbrengen. Die nu zal ik in de volgende befchryving aantoonen; na vooraf hieromtrent aangemerkt te hebben, dat men dezen Worm niet voor eenerlei te houden heb- be, met dien, welke in de Pruimen en Kwetzen gevonden wordt; naderaaat deze wederom eene andere en kleiner foort is , waar van ik in 't vervolg nog ipreeken zal. § 1* Het gebeurt menigmaal, dat men een i'^ppel of Peer doorfiiydende, aan welken, naar den uiterlyken fchyn , niets het minfte van een daarin woonen- den Worm befpeurd wordt, nochtans bevindt, dat 'er zodanig een onaange- naame, en by veelen afkeerige Gaft, inhuisveft. Aan andere Vruchten daar- entegen kan men zulks terftond van buiten ontdekken. Het eerfte geval heeft aanleiding gegeeven tot zeer veele valfche gevoelens ; ter verklaaring naam- lyk hoe 'er de Worm inkome; maar dewyl ik my thans daarmede niet meene Zzz 3 op 55<5 VIERDECLASSE 'Tab, op te houden , zo zal ik maar kortlyk berichten , wat ik daaromtrent opge- ^'^^- merkt hebbe. §. 3- Wanneer men in July , bf ook wel in Jiiny , naar maate het vroeger of fpa- der Zomert, de Appel- en Peereboomen Defchouwt, zal men dikwyls kleine Vlindertjes, die uit onzen Worm voortkomen, zo wel enkelvoudig als ge- paard, aan de jonge Vruchten zien zitten. Dit nu is ook de eigende tyd, waarin het bevruchte Wytje zich van zyne Eieren zoekt te ontlaften ; en dan weet het deze! ven onder aan den fleel, of boven aan den bloelTem-knop , en- kelvoudig valt te hechten. De in dit Eitje verborgen zittende kleine Rups kruipt, binnen acht dagen, uit het Ei, ter plaatze daar het aan de Vrucht vad zit; waar door de buiten dien zeer kleine opening zo veel te minder in 't oog valt, als blyvende dezelve door de ledige Eierfchaale nog bedekt. Vermits nu de biimenfte pitten der V^rugt de fpyze zyn, daar de Rups inzonderheid een grooten, en wel den grootllen lull toe heeft; zo tracht zy ook, zonder zich ergens anders by op te houden, den naaflen weg derwaarts te vinden; enblyfc 'er , zo lang zy daar voorraad van voedzel heeft , in verborgen. En dit is de wyze, op welk een Worm in de Vrucht komen kan, zonder dat zulks uiter- lyk in 't oog valle. Nu gebeurt het wel eens , dat da nog groene Vrucht met haaren Galt afvalle; waarna de Worm, de binnenlte pitjes verteerd hebben- de, die vrucht verlaat; en zicli weder op den boom begeeft, om eene andere frifche vrucht uit te zoeken. Doch indien de vrucht blyft hangen, en de Worm dezelve uit gebrek van voedzel moet verlaaten , zo laat hy zich, door behulp van een tederen draad , nedcrzakken op een ander takje, of kruipt, zonder zich van een draad te bedienen, verder op, tot dat hy eene nieuwe vrucht, die hem aanftaat, vinde. De Heer Frifch, die onzen Worm in zyn Vll'^^Deel, pag. lö, 17. Tiib. X. insgelyks befchryft, zegt aldaar; dat dezelve alleen in be- dorven of ongezond Ooft voortkomt ; maar ik ben met hem daaromtrent niet van één gevoelen. Ik hebbe in tegendeel waargenomen , dat hy altoos de -gezondlte vruchten uitzoekt, en de ondeugenden verlaat; ook zalhyingeene vrucht kruipen , daar reets een ander in geweefl: is , of zich nog bevindt. Doch het is gantfch anders gelleld met zodanige Infeftén , welken , zo wel tot hun eig^i onderhoud , als dat hunner Jongen , de verrotting zoeken. JaonzeMot- Rups komt zelf in het rype Ooft; het welk de gaatjes , die menigmaal intydi- ge Appelen en Peeren gevonden worden ; die haar tot een in • en uitgang ge- diend hebben; genoegzaam bewyzen , als ze nog vol van haaren drek zitten, en ons den nog daarin zynden Worm te kennen geeven. Indien men een gaat- je in deze of gene vrucht vindt, dat nog door den drek des Worms vervuld is, zonder dat men eenig ander gaatje aan dezelve ontdekke, zo kan men vaft- flellen, dat 'er een reets volwaiTen Worm in geboord is, en 'er nog zyne woo- ning in heeft: doch byaldien dat gaatje weder open zy , verftrekt het ons toe een teken, dat hy reets uit dit zyn verblyf getrokken is. Dus ook, byaldien men OER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XIII. sSi men een Worm in de vrucht vindt , zonder dat men zulks van buiten befpeu- Tab. ren konne , is 't een bewys , dat de Worm aJ uit het Ei daar in gekroo- Xiil. pen zy. s- 4. De 1^^ Fig. vertoont ons de helft van een doorgefneeden Robyn- Appel, ^ ^^ waarin eene nog onvolwalTen Rups is; die niet alleen de pitten uitgehoold en verteerd, maar ook den Appel met haare, uit louter bruine en roode deeltjes beftaande , vuiligheid vervuld heelt ; en zich nu wederom van haaren ingang tot een uitgang bedient. Deze i\Iot-Rups verandert, geduurende haaren was- dom, die zeer langkzaam voortgaat, zo dikwyls van huid, als andere Rupfen; en bereikt eindelyk eene groote, welke op zyn hoogde duim uitmaakt. In de 2'^^Fig. zien wy dezelve in haare volle grootte Zy heeft een blinkenden rood- f>^ ^ bruinen Kop , die in 't midden , naar de lengte , eenigzins verdeeld is. De *"' Hals, of het eerfte lid, is van boven meteen verdeeld Schildje voorzien; dat by zommigen in 't bruine, doch by anderen meer in 't graauwe valt. Het overi- ge deel van 't zelve heeft, gelyk alle de andere leden, eene bleeke, geelach- tig-bruine grondverwe. Voorts is 'er met opzicht tot de overige leden ofrin- gen niet anders aan te merken , dan dat ieder lid op de zydcn drie of vier zwart -graauwe puntjes heeft, welke paarswyze , doch verfchooven , by el- kander flaan. De 6 fpitze Voor- en de 8 llompe Buikpooten hebben, bene- vens de Nafchuivers, dezelfde koleur, a!s de grondverwe van 't lyf. Wan- neer men deze Rups verfloort, of anders aanraakt, fpuwt ze een bminfapuit liaaren bek, om daar door baaxe vervolgers af te weeren. §. S' De tyd, waarin het Ooft, dat onze Rups zo aangenaam is, ryp wordt, is ook die, waarin zy gemeenlyk ter veranderinge overgaat. Dienvoigende ver- laat zy hetzelve; ze begeeft zich dan aan den flam des booms, waarvan zy tot hier toe de vrucht genooten heeft ; of aan dien van een anderen , welke in de rabyheid flaat; en zoekt zich onder aan, daar hy een dikke, ruwe engeJplee- ten fchorfe heeft, in dezelve, zo veel als mogelyk is, te verbergen. Ten dien einde gaat ze aan 't werk, om de plaats, tot haar verblyf uitgekoozen, door hetafknaagen der fchorfe , uit te hooien en aldaar ruimte te maaken. Ter zelver tyd omlpint ze zich met een wit en taai weefzel, daar ze de afgeknaag- de flukjes van de fchors ondermengt; en verbergt zich hier door dermaate , dat ze voor de Menfchen bezwaarlyk te vinden zy; doch de Spechten en andere Vogels weeten haar verblyf des te beter te ontdekken. In dit haar welbezorg- de winterkwartier blyft ze, tot in de maand J'uny, des volgenden jaars, on- veranderd liggen. Na dien tyd verandert zy eerfl in zodanig eene Pop , gelyk we in de 3'^'^ Fig. zien. Haare koleur is geel -bruin; maar dezelve wordt al- lengskens donkerer, naar maate dat de geboorte des Vlinders nadert. Van ^^-3» ach* 55* VIERDECLASSE Tab. achteren heeft ze, in plaats van een flaartpunt, eenige naauwlyks zichtbaare XIII. hair • borflelcjcs , welke haar dienen om zich in deze behuizing te wenden en te keeren : want zy is onder de beweegelyke Poppen te rekenen. §. 6. Na dat deze Pop drie weeken in haar fpinzel gelegen heeft, komt 'er, in de maand 'Jv.ly , een zeer fchoon Vlindertje uit te voorfchyn ; en dus juift op dien tyd wanneer de vruchten , waar aan liet zyne Eitjes moet leggen , reets gezet zyn ; dewyl anders het jong uitkomende Rupsje, wanneer de Eieren eerder gelegd wierden , uit gebrek van voedzel , zou moeten fier- ven : zo dat wy ons ook hierin over de wyze fchikking des Scheppers , om- trent dezen Worm , gelyk by andere Infeften , mogen verwonderen. De ^5-4> 4^*= Fig. vertoont ons het Wyfje van dit Vlindertje, het welk alleen door het dikker Achterlyf van 't Mannetje te onderfcheiden is, in eene vliegen- de gedaante. Deszelfs Boven vleugeis hebben wel eene helder graauwe grcnd- verwe , maar die is met zo veele fmalle , en eenige brecde, flangswyze en zaagvormige donkere dwars -hniën doorweeven , dat ze veel overeenkomft hebbe met gebloemd Damaft. Kort aan den buitenrand befpeurt men eene groote rood- bruine vlak , welke zwart bezoomd en met goud -blinkende trekken en punten vercierd is; naafl dezelve wordt men het golvende boordzel van den buitenrand gewaar. De Ondervleugels hebben eene goud - blinkende bruin -roode koleur, en zyn aan den buitenrand met eene breede en helde- re franje bezoomd. Het voor- en achterlyf is geel • bruinachtig graauw van koleur. De Kop is klein , en vooruit fleekende ; en de daar aan zittende Sprieten zyn aan 't Mannetje, gelyk aan 't Wyfje, hairvorming. Wanneer deze Mot -vlinder op een groen blad zit, is hy veeleer te vinden, dan aan den flam des booms ; vermits hy omtrent eenerleie koleur met de fchorfe heeft ; en ordenlyk met geflooten vleugels en bedekte pooten en fprieten , Fig. 5. gelyk hy in de 5 ''' Fig. is afgebeeld , gantfch onbeweegelyk zit. Doch zo ras men hem te nakome , vliegt hy eensklaps weg , eer men 'er gedachten op hebbe. De Classis IFPapiliontimNocturworum. Tah.xm. ■^ ^j^j>. .5^./. ^>- Tah-XIV: ^.jr.secird fi-crt .■/- enevens baare 'verandering m in een Vlinder. §. I. "Ik hebbe alvooTens, op Tah. IV. dezer tegenwoordige ClafTe , een Bladwik- Ta»; 1 keler befchreeven en afgebeeld, die zich alleen op de groote Brandnetel oht- ^ *' houdt, en zich met derzelver bladeren geneert; maar ik hebbe 'er ook byge- zegd , dat 'er nog meer Rupfen waren , die daar op aasden , en tot de Blad- v/ikkelers dezer Clafle behoorden. Nu zullen wy wederom eenederzelven voor ons neemen , die niet alleen als Rups, maar ook als Pop en Vlinder , van de voorige onderfcheiden is. §. 2. In de maand van yluguflus en September ziet men menigmaal aan de groote Brandnetel , hier en daar , eenige verdorde bladeren , welken bundeliswyze te zamenhangen , en zich gedeeltlyk bruin, doch meeftal zwart vertoonen. De- zelven zyn doorgaande dus door draaden te zamen getoogen; en men vindt 'er dan gemeenlyk deze op de XIV^' '/«i. afgebeelde en reets vol waflen Rups in. Wanneer dezelve nog klein is , kan ze zo ligt niet gevonden worden ; dewyl ze alsdan weinig verandering in de Netelbladeren maakt: maar, halfwafTen zyn- de, knaagt ze een grooter ftuk van een blad af, en hecht dat, op het zelfde of op een ander blad , zo konftig vaft , dat zy 'er eene bekwaame wooning tus- fchen hebbe , en ook ter zelver tyd het overige van het blad, dat nog frifch is, tOt voedzel gebruiken konne. Die aangehechte blad wordt naderhand, door- dien het verdroogt, of zwart, of bruin, gelyk in de i'^'= Fig. te zien is; doch Fig.s, het behoudt van achteren en van vooren eene opening, op dat 'er de Rups, in geval van nood, uitkomen, en haare vervolgers ontwy ken moge: wanneer zy, gelyk anderen , langs een draad ter aarde valt. Voorts ftaat hier nog aan te merken , dat de wooning onzer Kupfe niet altoos eenerlei is , en zodanig als ik ze afgebeeld hebbe; want zy verandert dezelve dikwyls, en dan heeft die ook wel eens eene andere gedaante. §. j« Om nu de Rups beter te leeren kennen , zullen wy de 2^^ Tv^. berchou-"^;??. wen. VolwalTen zynde , beloopt haare grootfle lengte , in 't kruipen , op één duim ; doch ze kan zich dan ook tamelyk verkorten. Ze is wat rank , en zeer lp Deel. iile Stuk. . Aaaa be> 554 VIERDECLASSE Tar. behendig in 't kruipen ; konnende zich , zo wel naar achteren , als naar voo XIV. ren, even fnel beweegen , gelyk de andere Rupfen dezer Claffe; en by de aanraa» king maakt ze aardige kromme fprongen. Haare grondvervve is bleek geelach- tig-graauw, maar die koleur vale hier ook iets in 't groenachtige. Door alle de leden, den hals en het laatfte lid uitgenomen, loopt een gelykbreede zwart- graauwe ftreep, in de lengte, over het midden van den rug, die ter wederzy- de een fmal helder boordzel heeft; waarop weder een donkere flreep volgt , die naar beneden toe in den helderen grond verdwynt. De eerflgemelde flreep wordt door eene heldere inkerving in de leden dwars doorgefneeden ; het welk der Rupfe eene cierlyke gedaante geeft. De hals is ter wederzyde met een zwart vlakje, en de voor 't overige gantfch zwarte Kop met drie kleine Oker- geele vlakjes voorzien. De 8 paar Pooten hebben de grondverwe van 't \yL §• 4. Wanneer de eetluft aan onze Rups begint te vergaan, zo befpeurt men eene gantfch zonderlinge verandering aan dezelve ; nademaal haare eerfte ko- F/^. 3- leur in eene roode vleefchkoleur verandert, gelyk in de 3''= Fig. te zien is. Men wordt dan ook aan beide de zyden , op ieder ring, een wratje gewaar; doch de hals behoudt zyne vlakjes , en de kop blyft als vooren. Hierop ver- fchuilt ze zich in haare wooning, beftaande uit een wit doorzichtig fpinzel, waarin eindelyk de roode in eene geelachtig- witte koleur verandert; en de^ Rups , die airede in de lengte was afgenomen , krimpt dan nog korter te za- FiS' 4» men: zo dat ze niet langer zy, dan de 4'^'= Fig. dezelve, in haar Spinzel ligr gende, vertoont. §. 5. In deze gedaante blyft ze als Rups , den gantlchen Winter door , tot in de maand Mai, en menigmaal tot in j^uny liggen; daarna verandert zy eerftinzo- Pig. 5. danig eene Pop, als wy in de 5^- Fig. zien: en terwyl dit gefchiedt, verwis- felt haare voorige groenachtig - witte koleur in eene Oranje ■ bruine. De Pop- zelve is rank van lyf , en de Kop wordt 'er zeer duidelyk afzonderlyk aan ge- zien; van achteren heeft ze een Staartpunt, en wanneer ze aangeraakt wordt, geeft ze haare gevoeligheid terilond te kennen. Na omtrent 14 dagen aldus gelegen te hebben, verfchiet haare koleur eenigzins; en men ziet op de Vleu- Flg.6. gelfcheeden verfcheiden zwarte vlakken doorfcheroeren (zie de 6"^^ Fig.); waar- uit men dan befluiten mag , dat de Vlinder wel haafl: te voorfchyn zal komen. Uit alles , dat we tot nu toe gezegd hebben , blykt , dat ons lnfe6l zes maan- den als Rups, en niet wel drie weeken als Pop in zyn Spinzel, den gantfchen Winter door, blyft liggen, zonder eenig voedzel te nuttigen: doch ditiseene Êigeofchap , die onze Rups met anderen dezer ClalTe gemeen heeft. S. 6. DER N A C H T-V L I N D E R S. Tab. XIV. 555 %. 6. Tab. XIV. Het Mot - uiltje , dat uit de Rups voortkomt , is, fchoon het met geen fris- che ko'.eur pronke , nochtans , om zyne nette tekeningen , niet onaardig. De 7'ie lug, vertoont 'er een vliegend. Het Voorlyf en de Kop hebbeneene helde- f/^. 7, re Oranje geele grondverwe , de Oogen zyn zwart, de Sprieten hairvormig ; en op den rug ziet men voorwaarts eene verdeelde , en daar achter eene halve maanswyze zwarte vlak. Het achterlyf heeft op alle de leden Oker - geele ftree- pen , welker tulFchenruimte donker - graauw gevuld is , en wel derwyze , dat beide die koleuren in elkander verfmeken. De grondverwe der vier Vleuge- len is blinkend wit. De twee bovenften zyn aan den voorflen rand met twee zwarte aderen voorzien ; wier tuflchenruimte geel is. De buitenrand is zwart bezoomd, en kort daar by ziet men eene rei uitgefchulpte vlakjes van diezelf- de koleur; de eerfte derzelven is degrootfte, en de anderen worden allengs- kens kleiner, zo wel in de breedte als in de lengte. Op dezen volgt nog een gedwongen regel van zulke zwarte vlakjes, die echter kleiner zyn, en niet tot aan den achterrand overdwars reiken. In de overige witte ruimte des Vleu- gels zien we nog andere zwarte vlakken , welker getal op vier of vyf uitkomt. De Ondervleugels hebben een wit boordzel, en daar op volgt een zwarte zoom van dezelfde breedte ; voorts eene rei kleine gefchulpte vlakjes , en na eene breede ruimte ettelyke grootere vlakken. S- 7- De zittende geHalte van dit Vlindertje wordt in de 8"^^ pig^ vertoond. Yi&iFig. %. heeft daarin iets byzonders , dat het zyne vleugelen niet, gelyk de meeflen dezer ClalTe, boven op 't lyfgeilootendraagtj daarom zou het ligt van iemand, dien de Rups , waaruit het voortkomt , nog onbekend is , voor een Vlindertje van eene Span -Rups konnen aangezien worden. De zes Pooten komen hier ook te voorlchyn: derzelver bovenfchenkels zyn iets dunner en niet zo hairig, ais aan veele andere Vlinders; en de koleuris helder -graauw. De Zuiger, van welken men hier weinig te zien krygc, is tamelyk lang. Het onderfcheid van de gedachten wordt hier ook aan het meermaals gemelde kenteken, dat is de dikte van 't achterlyf, kenbaar. §. 8. Byaldien men alle Vlinders zo gemaklyk als deze deelachtig kon worden ,daii zou men in 't kort, en zonder veel moeite, eene aanzienlyke Verzameling kon- nen maaken. Men behoeft in Juny , of liever in July , flechts naar de plaats, daar veele groote Brandnetels groeien, te gaan ; en men zal 'er wel haail eene groote menigte vinden. Zy vliegen by dag juifl niet; maar, als men de Ne- tels in beweeging brengt , ziet men een gantfchen drom van Vlinders opftuiven ; Aaaa 2 wanc 55<5 VIERDECLASSE Tau. want de bladeren zitten van onderen vol van deze Uiltjes. Zy paaren kort na ^^^* hunne geboorte; en het Wyfje legt weinig dagen daarna zyne bevruchte Eieren wederom, aan de onderlte zyde van die zelfde Netelbladeren» De MoT-Rups, die den In f e& en 'Verzamelingen zo fchade» l^k is , benevens kaar e Verandeving tot in een M o t - u i l. Tab, XV. §•1. ^1 iet alleen moeten de leevende Infeélen menigmaal aan andere Infeflen tot » Ipyze dienen, maar ook de dooden; gelyk diegenen , welken hunne Na- tuur- en Konll - Kabinetten ook met eene Verzameling van infeften verderen, dikwyis , tot hun grootile verdriet, moeten ondervinden. Wanneer ik eens in September en Ocltbcr myne verzamelde Infeclen befchouwde, wierd ik onder de vafl:gell:oken Vlinders, Kevers enz. gewaar , dat eenigen derzelven niet al- leen doorboord, maar ook gedeeklyk opgepeuzeld waren. Dit ongeluk kon ik riet anders , dan aan myne Nalaatigheid toefchryven ; dewyl ik naamlyk. de Laaden , waarin ik ze bewaarde, al te lang, zonder ze met Vernis te beflry- ken, of dezelven, ten tyde dat deze Mot- uiltjes menigvuldig omzwerven, te veel open gelaaten had. Door 't Vernis zyn ze 't beft te verdryven; en door de openlaating geeft men denzelven gelegenheid , om hunneEierenopdedroo- ge Infedlen te leggen ; het welk meeftal in Alai en ^^uny gefchiedt. Uit deze Eiertjes komt , na verloop van 1 2 dagen , buiten twyfrel , een klein Rupsje voort, dat ten eerflen in het Inféft, daar 't aanzit, inkruipt; de zeer kleine opening met een weinig vuiligheid toeftopt , en 'er zich vervolgens by de drie maanden lang in geneert. Geduurende dien tyd bereikt het zyne volkomen grootte; het maakt dan eene grooter opening in 't lichaam van zyn verblyf , en verraadt dus, door het daar uit vallende vuil , zyne tegenwoordigheid; invoe- ge dat men dit fchadelyke Gaftje te fpade gewaar worde. S- 2- f!g. I. In de i"« Fig. dezer XV^^ Tab. vertoone ik het Rupsje In zyne natuurlyke grootte, beloopende, in de lengte, omtrent een derde van een duim ; doch ^'S' 2. het is doorgaans gewoon krom te liggen. In de 2''« Fig. hebbe ik het by Ver- grooting afgebeeld; daar uit is onbetwiftbaar te zien , dat het wezenlyk onder de Rupfen te rekenen zy , en het gewoonlyk getal vanPooten, gelyk demee- fle Ru-pfen , bezitte. De ringen van 't lyf , waar onder de 4 paar buikpoo- ten ftaan , zyn de dikften , en de overigen veel dunner. De grondverwe van 't lyf is Oker -geel, en met veele zwarte puntjes befprenkeld, waarop tedere feairtjes te zien zyn. De Kop is rood -bruin, en de hals is met twee blaauwe vlak- Classis IV Papilion UM NocTimnonuM £^^i- S^^c 'W- ^.^. ^ S^j.^. J^. 3. ^■jr. ^.^ y £^^■3. £^^-^. ^ £ey. T^Ah-XV. S^^.j.. ^^■^■ Ta.b.XVI. T^h.xvn. ^ y-'- ^.j. % .^ig.d. <_^.ci?! ,^j/el fent- et exc ■ DER N A C H T - V L I N D E R S. Tah. XV. ss7 vlakjes vercierd'. De opening zyner wooninge is altoos door zyn Spinzel , met Tab. een weinig vuiligheid vermengd, geflooten. Gelyk nu voor 't overige de an- ^V'. dere Rupfen dezer ClafTe die EigenfcFiap hebben, dat ze, zo dra ze de minfte ontrufting befpeuren , vooruit of achteruit wegkruipen , en zich by de aanraa- king aan een draad nederlaaten; zo wordt men dit ook by dit Rupsje gewaar, en 'c blyft naderhand een tydlang, met den kop om hoog, gekromd liggen. §• 3. Wanneer onze kleine Mot -Rups ter veranderinge Haat over te gaan, komt ze zelden buiten haare wooning , maar omfpint zich gemeenlyk in dezelve. Doch zo ze genoodzaakt worde die te verlaaten, dan bekleedt ze zich meteen diergelyk bruin graauw Spinzel , gelyk de s''^ Fig. vertoont ; en mengt 'er % 3. overal haare bruine vuiligheid onder. Hier in blyft ze tot in Maart of /Iprll verborgen; en daar na verandert ze eerft in zodanig eene Pop, als ik in de 4'i« Big. afgebeeld hebbe. Dezelve is blinkend geelachtig - bruin van koleur , F/^, 4. beweegelyk, en met een gering ftaartpuntje voorzien. Zy blyft 3 of 4weeken liggen, en dan komt 'er zulk een Mot -uiltje uit te voorfchyn, als hier, in de 5"^^ Fig, in eene vhegende gedaante , onder 't oog gebragt wordt. ng, 5. %■ 4. Dit kleine Vlindertje heeft vier afchgraauwe Vleugelen , waarin geene ande- re cieraaden te befpeuren zyn , dan dat men zomwylen in de twee bovenften , naar den kant van den buitenrand, een paar donkere beftippelde dwarsftree- pen ziet. Deszelfs Voorlyf is, benevens den kop, even zo graauw; doch het achterlyf is iets bruiner, en de Sprieten zyn hairvormig. Uit de 6^<=Fig. kan Fig. 6. men opmaaken, op hoedanig eene wyze dit Vogeltje de Vleugelen in 't zitten, als het dezelven geOooten heeft , draagt. Indien nu voor 't overige iemand mogte twyffelen , of 'er, onder deze foort , ook tweecrleie gedachten zyn, zo kan ik hem verzekeren, dat ik het dunlyvige Mannetje met het diklyvigeWyf- je hebbe zien paaren. §. 5. Eindelyk fïaat hier nog aan te merken, dat 'er, buiten deze foort, ook an^ dere dicrgelyke Rupsjes en Wormpjes zyn*, die op de drooge Infeélen aazen, en • Onder deze zyn inzonderhetd die kleine Wormen te rekenen , waaruit de zogenaamde kleine Spek- kevertjes en andere meer, die van 't aas van doode Infeden leeven , ont- ftaan. Doch behalve die, ontdekt men mnar al te dikwils nog verfcheiden andere foor- ten van vernielers der Infeften Verzamelingen; als daar zyn de zeer kleine zogenaamde Papierluizen; de kleinfte Scorpioen zonder ftaart, die zich mede gaerne in oude Papie- ren en Boeken onthoudt ; ook fchynen de Muizen fchadelyke Gaften voor de Infeften Verzamelaars te zyn. Dit hebbe ik zelf eens aan eenige leeveadig vaftgeftoken Goud- 5,-8 VIERDECLASSE Tab. en dezelven befchadigen. Om dit voor te komen , is 'er , in plaats van het Ver- XV.' nis, waar van men zich gemeenlyk bedient, nog een ander middel, dat ik, ten gevalle der Liefhebberen , zal melden. Men legt naamlyk ieder aan eene fpelde geftoken Vlinder, tuirchen twee ftukjes helder en wit glas, die in het houcge- vat»zyn; en zo digt fluiten, dat 'er niets konne inkomen. Vermits de punt van de fpeld in een flukje hout gelloken is, het welk op het onderfle glas wordt vaftgelymd; en de knop der fpelde tegen het hovende glas aanftaat, zo blyfc de Vlinder tuflchen die twee glazen onbeweegelyk. * Jk hebbe zelfs eenige op die wyze bezorgde Vlmders uit Engeland onfvangen. Ook hebbe ik wel ge- leezen dat men de Rupfen op eene dergelyke wyze , in glazen en van onderen en boven toegemaakte Pypjes , bewaard heeft ; doch dit kan ik door eigen on- dervinding niet beveüigen. kevers, tot myn verdriet, ondervonden; welken de Muizen, tot op de Vleugels na, weg geknabbeld hadden. Mogelyk doen de Muizen en Mollen het zelfde aan de Ke- verwornien en andere Infeclen , die zich onder de aarde ophouden Doch ik zal door den tyd onil'landiger handelen van diergelyke Infeclen, welken den Verzamelingen van liifeften fchadelyk zyn ; wanneer ik de eere hoope te hebben van dezelven den veelge- achten Liefhebberen onder 't oog te brengen. Kleemann. • Diergelyke Glazen -bewaarplaatzen, (waar van ik in 't vervolg eene omftandige Befchry- ving zal gceven), zyn zekerlyk het b.fte ter bewaaringe van gedroogde Infecflen. AI- leenlyk dient men in acht te neemen, dat men geene zodanige Infeften, waar van men denken kan , dat ze met de Eieren der meergemelde kleine Papierluizen, Kevertjes, Vlindertjes enz. reeds belegd zyn, in die Verzamelingen brengt; nademaal alle de ande- ren, die 'er buiten dat vry van zyn , door het uitkomende broedsel ook ligtlyk ajnge- ftok'en en vernield konnen worden, Hy, die derhalve gezind is om frifche Vlinders uit te droogen, doet wel, wanneer hy dezelven terftond in een digt bellooien verblyf be. waart, dat echter ruim genoeg moet weezen, en zomwylen geopend dient te worden, op dat het vervuilde (lof vervliege , en geene zo fchadelyke Infedten lokke , die van 't aas van doode Infeflen leeven. Ten dien einde is het zeer nuttig , om , door het in- fttooien van Kampher, die den Infeflen walglyk is, de vermolming ie verhinderen , vermits de fchadelyke Infecten daar door het befte uit de Infeclon Verzamelingen te wee- ren zyn. Doch .tIs de vaftgelloken Infcften genoeg gedroogd zyn, moet men ze uit dat ruim verblyf neemen, en ze in de naauwer Verzameling plaatzen. Dus zal men, op de- ze voorzichtige wyze, de fchoonfte Verzameling een langen tyd voor alle verwoefting en vernieling konnen bewaaren. K L E E M A N N Ds DER N A C H T-V L I N D E R S. Tah. XVI. SS^ De MoT-Rups j die ztcb in de ïiarflhiiilen van den Pyn^ boom ontbaudi, benevens haare verandering tot in een Mor-VLINDEfU M' 5, 1. /'J en ziet 's jaarlyks aan de Pyn • of Hurftboomen , voornaamlyk aan de bui- ^as, tenfte jonge uicfpruitzels der takken , verfcheiden diergelyke Harltbui- kn, gelyk 'er een afgebeeld is in de 1"' Fig. dezer lab. Wanneer men den-A'g. zelven opent, vindt men 'er, naar verfcheidenheid van het jaargetyde , ot eene kleine Rups, ofeene Pop, of ook wel eene ledige wooning in. Indien men zodanig een buil in de maand Mat opent, zal men, als het wat vroeg aan- genaam weer geweelt is, 'er doorgaans een ledig Poppevlies in ontdekken; waar tegen men daaromtrent veele Mot • Vlindertjes ziet zweeven, die uit de- ze builen voortgekomen zyn. De gemeene Lieden , welken niet onbekend is , dat 'er Wormen of Rupsjes in deze builen zitten , zyn van gedachten, dat ze 'er 's jaarlyks met de jonge uitfpruitzels ingroeien; en dit gelooven zy temeer, om dat men 'er geene openingen aan vindt, waar door de Rups 'er ingekomen zou zyn: maar een naauwkeurig onderzoek, nopens den oorfprong dezer Rup» fe , leert ons het tegendeel. §. ^ Het Rupsje dezer builen naamlyk verandert , gelyk anderen , in een Popje ,. en in de maand Mai komt het in de 4^"= en s^^ ^''g- afgebeelde Mot- Vlindertje daar uit te voorfchyn; het welk 'er alsdan uitvliegt, en ook ten eerflen paart. Ondertuflchen beginnen de Pynboomen op nieuw uit te botten; derzelver fpruitjes zyn gemeenlyk in ^uny reets een vinger lang; en deeze zyn juift de plaats, welke door het Wyfjes - Vlindertje gezocht wordt, om zyne üieren hier en daar tuffchen de nagelen te leggen. Deze Eieren blyven , van wegens het lymerige vocht, dat het Vhndertje ter zelver tyd uitgeeft, aldaar vaftzic- ten ; zo dat noch regen noch dauw ze konne tosweeken ; waar door dan ook de daar uit voortkomende Rupsjes zich terftond na de geboorte ophaarnoodïg voedzel bevinden. Na dat de Eieren 8 dagen lang aan deze jonge fpruiten ge- zeten hebben , komt 'er het jonge Rupsje van onderen uit , en boort in hec jonge en nog weeke fpruitje tot aan het merg; het wordt ook aldaar volwas- len , nademaal dit merg en het toevloeiende fap des booms hetzelve ten voed- zel dient. Dit zelfde harflachtig fap dringt insgelyks door de opening, die het Rupsje in 't fpruitje gemaakt heeft, naar buiten; vermits het dit gaatje ge- lladig zoekt open te houden ; op dat de toevloed van 't fap niet verhinderd , ei> <óo VIERDE C L A S S E Tab. en het dus van voedzel en dekzel ontbloot worde. Deze Buil wordt derhal'/e ^^^' allengskens grooter, en door den tyd van buiten droog en hard; doch zover- re dezelve het jonge takje bedekt , zo verre wordt hy ook door het Rupsje van binnen hol gemaakt; en , inzonderheid in den Herfll, wanneer de buil op het grootlte is , van binnen met den drek van 't Rupsje gevuld bevonden. Ver- mits nu de toevloed van 't fap ongelyk kan weezen, zo zyn ook de daar uit ontftaande buücn ongelyk; dat is, nu grooter, dan kleiner , en nu langkwer- pig, dan rond : zomwylen omringt zodanig een buil het gantfche fpruitje, doch meerendeels zit hy maar aan eenen kant. Dat nu het fpruitje zelf daar door in zynen groei verhinderd wordt, verflaat zich van zelve. §. 3. Fi^. 1, Dit kleine Rupsje, in de 7.^^ Fig. afgebeeld, verkrygt zyne volkomen groot- te, na verfcheidcn veranderingen van huid, in den Herfft; wanneer de toe- vloed van 't fap der boomen ophoudt. Deszelfs lengte beloopt niet boven een derde van een duim. De koleur is meellal fchoon Oker - geel , en de kop en hals bruin -rood. De ringen zyn byna overal even dik; de pooten flaan in de gewoone orde, en derzelver getal is 16. ïlet Rupsje blyft tot in het toeko- mende Voorjaar in zyne eens betrokken wooning; doch, als zy 'er ingeftoord worde, toont het wel haaft, dat het met de overige Rupfen dezer Claffe de- zelfde üigenfchappen heeft. Want het kan niet alleen , ter verhoedinge van een fchadelyken val , zich aan een draad nederlaaten en by denzelven weder opklimmen; maar het weet ook, om alle vervolging te ontgaan, zo wel voor- uit, als achter uit te kruipen: hoewel zyne beweeging niet zo fpoedig zy, als die van andere Rupfen. Wanneer het nu den Winter in zyne wooning door- gebragt heeft, zonder eenig voedzel te gebruiken, zo bedekt het zich zelve mtt een wit fpinzel, en verandert naderhand in Jpi il, ook menigmaal eerfb in il/a/, in zodanig eene beweegelyke Pop, als ik in de 3'*= Fig. afgebeeld hebbe; welke in 't begin wit is, naderhand bruin, en eindelyk zwart wordt; echter in dier- voege , dat haar achterlyf bruinachtig blyve. ^i£- 3- §. 4. Wanneer dit Popje veertien dagen gelegen heeft, komt 'er het reets gemel- Fis 4. de Mot -Vlindertje, in de 4"'' en 5'^" Fig. afgebeeld, uit te voorfchyn;_ zo dat c" 5' men hetzelve ook eerfl in Mai te zien kryge; hoewel zommigen eerfl in J'uny voor den dag komen. HetWyfje, in de 4"= F;>. vliegend afgebeeld, doet ons zien, dat de grondverwe der Boven vleugelen graan w is; zo als ook die van den Kop en 't Voorlyf; doch de bruine dwars -vlakken der hovende Vleugelen maaken, dat dezelven met ongelyke ftreepen doortoogen fchynen. De Onder- vleugels in tegendeel zyn bruin, en met een witten zoom of boordzel voorzien. Het DER N A C H T.V L I N D E R S. Tab. XVÏ. 561' liet Achterlyf is ooit bruin , echter zyn de leden met heldere dwarsftreepenTia. van elkander gefcheiden. De S'^'i'ig- vertoont het Manneke in eene zittende XVI, gellaUe. Aan hec zelve zyn de zes zeer tedere graauwe pooten te zien; enals^'S'- J* men dit Mannetje met het voorens befchreeven Wyfje vergelykt, zal men be- vinden, dat ze beiden even tedere fprieten hebben. Men ziet ze ook beiden, zo lang hun leeven duurt , bykajis niet dan des avonds en des nachts in de bofchen zweeven.* De voor de Bont- of Peltwerken zo fchadelyke Mot- Rupsj benevens haare verandering tot in een Mot-Vlindertje. §. I. Deze kleine Mot- uiltjes, in de 4'= en 5^^ F\g. der XVII. Tah. afgebeeld, Tab; ziet men meeftal in de maand Mai , des avonds en des nachts , in de ka- XVil, mers der Huizen zweeven. Vermits nu ieder Infeól zyn behoorlyk voedzel kent, en het Wyfje gewoon is de Eieren te leggen, daar het jonge broedzel terftond zyn noodig onderhoud kan vinden , zo tracht ook het Wyfje dezer Mot- Vlindertjes zyne Eieren in 't Peltwerk, of zo naby als mogelyk is, te leg- gen. Veelen zyn van gedachten , dat deze den Bontwerken zo fchadelyke Slot-Rupfen haaren oorfprong hebben, uit derzelver \'ettigheid ; maar dien 't bekend is , dat alle leevende Schepzelen door huns gelyken worden voortgc- bragt, en dat deze kleine Vlinder of Mot -uil door de reeten der kaffen of ka- binetten ligt by het daar in bewaarde Peltwerk kan komen, of ten minden zy- ne Eieren in die reeten kan leggen , gelyk ik zulks menigmaal waargenomen hebbe, die zullen my niet tegenfpreeken, wanneer ik den oorfprong der Pelt- Motten aan zodanige Eieren toefchryve. Als deze kleine Vlinder naamlyk zich in Ma'i gepaard , en het Wyfje zyne Eieren gelegd heeft , komen 'er na verloop van 8 dagen kleine Rupsjes uit te voorfchyn ; die ten eerflen in de hairen van 't Peltwerk, welke haar tot voedzel dienen, gaan nellelen; de ver- beeten hairtjes zelven onder haar fpinzel mengen; en zich aldus een bekleed- zei of verblyf vervaardigen, waarin ze voor alle toevallen veilig zyn. Dit ver- blyf of huisje heeft meer overeenkomll met een breed, dan met een rond pyp- ♦ My is nog eene andere foort van kleine Vlinders bekend, die ook hunnen ooiTprong hebben uic Rupfcn , welken in de Harftbuilen van 't Dennenhiout leeven. Dochikniott 'er nog meer ondervinding van hebben, eer ik de afbeelding van hunne gedaante onder 't oog kan brengen. KleemaNIN. T^^t Dttl. 2de Stuk. B b b b 5<52 VIERDECLASSE Tas, je> zynde wit van koleur, en zo wel van voeren als van achteren open. De XV II eerfte opening dient het Rupsje, om er gedeeltlyk uit te komen, alshetzyn voedzel zoeken , of van de eene plaatsnaar de andere kruipen wil , en de laat- fte , om zich van zyn drek te ontladen , die uit louter wit-graau we kogeltjes beflaat. Schoon nu dit Rupsje allengskens grooter worde, en ook dienvolgens gelyk an- dere Rupfen vervelle; zo behoeft het echter zyne eens vervaardigde wooning niet te verlaaten ; doordien het dezelve naar vereifch van zaaken vergrooten en verwyden kan. Zyn wasdom duurt van Mai of ^uny tot in November en De- cember : doch hoe groot de fchade zy, die het geduurende dezen tyd aan het Peltwerk toebrenge; ondervinden die genen bell,v/elken hunne Bont -of Pelt- werken des Zomers en in den Herfft niet vlytig uitkloppen , of met zodanige dienftige middelen voorzien , als ik hier onder aan de hand zal geeven. §. 2. ^'g- !• In de i*^' Fig. is dit Rupsje in zyne wooning, en in de 2^= Fig. buiten de- *" *• zelve te zien. De grootlle lengte, die het bereikt, ma.ikt naauwlyks het der- de deel van een duim uit. Zyn lyf is rank, geelachtig- wit van koleur, en met kleine hairijes bezet. Midden over den rug ziet men een door de huid heen fchs'nende donker - roode bruinachtige ftreep , die naar den kop in een rood vlakje eindigt, en zich gelyk eene pols ader beweegt. De Hals is met een in 't midden naar de lengte verdeeld zwart -bruin Schild voorzien, en de Kop heeft insgelyks eene blinkende zwart -bruine koleur. Hoe klein nu ook de poo- ien van dit Rupsje zyn , zo kan men nochtans duidelyk zien , dat het van voo- ren zes fpitze, aan den buik 4 paar van onderen in 't rond donker bezoomde Pooten , en van achteren twee , meer bruine dan witte , Nafchuivers heeft. Voorts weet zich dit Rupsje, even als anderen, van een draad tot zyne zeker- heid te bedienen , en- zo wel van vooren als van achteren , om de vervolging te ontgaan, eeer behendig uit zyne wooning te komen. Indien het by toeval van dezelve beroofd worde, weet het ook met 'er haall eene andere te vervaar- digen. § 3. In Febrnary, Maart en jlpril verliezen de meeften dezer Rupsjes deneetlufl;. Bg- 3. waar op zy zich te zamen voegen, gelyk in de 3^= Fig. gezien wordt. Nadat ze zich van hunne vuiligheid gezuiverd hebben , fluiten ze de beide openingen toe; worden iets korter en dikker, en veranderen eindelyk 'm Mai, zoalsook zommigen reets in April, in eene Pop, welke aanvangkelyk gantfch wit is, en f'^' 4- naderhand zo geelachtig -bruin wordt , als ze zich inde4''<= Fig. vertoont: doch hoe meer de tyd der geboorte van 't Vlindertje nadert, hoe ze donkerer van koleur worde. Zy heeft geen Ilaartpunt ; maar is voor 't overige den anderen in geflaUe gelyk. % 4. DER N A C II T-V L I N D E R S. Tab. XVIL 5Ö3 S- 4- Tab. XVIL Na 14 dagen komt 'er een Mot -Vlindertje uit te voorfchyn, gelyk bier in de 5'^'<= Fig. vliegende, en in de 6^^ Fig. zittende afgebeeld is. " Zyn Kopishai- ^'g- ?• rig en Oker- bruin, met twee zwarte oogen en hair\?ormige fprietjes voorzien. ®" ^j Het Voorlyf is blinkend graauw en 't Achterlyf bruin , met heldere flreepjes vercierd. De Bovenvleugels zyn. gelyk aan de meefte Mot -uiltjes, aardig uitgefchulpt, en van achteren verheven ; Ook aan den buitenrand meteene foort van franje bezoomd. De grondvervve dezer Vleugeltjes fchynt, wegens haaren glans , met goud en zilver vermengd ; doch in 't midden vertoont zich , tot een by- zonder kenteken, een zwart vlakje. De fmalle Ondervleugeis zyn ook met hairachtige franje bezet, endaar benevens blinkend helder -graauw van koleur. De 6^^ Fig. vertoont ons , hoe dit Mot -Vlindertje zyne Vleugels geflooten draagt; en dat het zes zeer tedere en zwarte pootjos heeft. s. 5. Wat nu aangaat de Middelen , waar door deze fchadelyke Gaften uit het Peltwerk te verdryven zyn, zo dient men hetzelve in Mai en Juny daar mede te voorzien ; want als deze tyd vooii)y is , zyn ze bezwaarlyk uit te rooien. Veelen denken hetzelve genoegzaam bewaard te zyn , wanneer zy 'er een fluk Pynboomen-hout by leggen; anderen flaan 'er Linnen doeken omheen; en dit is beter dan het eerfle , inzonderheid wanneer het Linnen niet al te grof, al» voorens in Zout- of Salpeter- water ge waflchen, en wederom gedroogd is. Doch men doet nog beter , als men de vochtige doeken met poeier van Zwavel bellrooit , of door en door met Zwavel berookt.* ♦ Ook hier is de Campher, ter afweerlnge dezer Infcften , een heilzaam Middel, Kl ££M ank. Bbbb 2 B Y. 5^4 BYZONDERE GEDACHTEN Raakende de Rupsen, welken zomzuylen op de Sneeuiu gevonden voorden. Ik kan , voor het (luiten van dit Deel , niet wel nalaaten , nog iets te melden van deRupfen, welken op den tweeden Kersdag des jaars 1743 , inde Landflreek omtrent Schwyufun , en ook op andere plaatzen , menigvuldig op de Sneeuw zyn gevonden. Wel is waar, dat ik 'er geene eigenlyke befchryving van gee- ven kan, alzo die Rupfen zelven my nooit onder 't oog gekomen zyn; maar vermits eenige Liefhebbers myner Hiflorie der Infeften my verzocht hebben , te mogen weeten , of my niets van diergelyke Rupfen bekend ware? Zo hebbe ik derzelver verlangen, naar myn vermogen, willen voldoen. Dat 'er reets menigmaal Rupfen en andere Wormen op de Sneeuw gevon- den of ontdekt zyn , is eene bekende zaak ; waarvan niet alleen in onderfchei« den Schriften, maar insgelyks in de Ephcin Nat. Ciir. Dec. I. An. IV. Übf. 89. en Dec. IIL Au. V. enVL ObJ'. 30 gewag gemaakt wordt 5 ook is \'r in Dcc. ï. Jn. W. püg. 81. eene Afbeelding van dezelven te vinden Behalve de drie, welken ik in de Tweede ClalTe der Nacht- Vlinders , Tab. I. IX. en XLIII. airede befchreeven hebbe , zyn my ook anderen bekend, die ik dikwyls op dé Sneeuw ontdekt hebbe. Doch dewyl zommigen daar over gedachten voeden, als of deze Schepzelen , wanneer ze ergens veelvuldig ge- vonden worden, met den Regen of de Sneeuw van den hiemel gevallen, of door een fierken Wind uit het eene Land in 't ander overge^'oerd waren ; moe' te ik betuigen , dat ik tot nog aan gf;ene dezer gevoelens myne toedemming ten volle kan verkenen. Men vindt wel hier en daar zodanige Berichten , waar- in van eene menigte Vorfchen, Padden en Wormen gefproken wordt , die met den Regen zouden nederge^allen zyn; maar dewyl ik niet weete, ooit gelee- zen te hebben, dat iemand dezelven met den Regen heeft zien nedervallen;en my bekend is, dat men, ten tyde, wanneer de Vorfchen en Padden hunne Worm - gefhalte afleggen , dezelven dikwils op vochtige plaatzen in eene ver- baazende menigte aantreft; zo kan ik, gelyk ook anderen , aan deze berich- ten nog geen geloof geeven. Het gevoelen der genen , welken beweeren , dat zodanig iets nu of dan door een Herken ilormwind veroorzaakt zou zyn fchync rog eenige meerder waarfchynlykheid te hebben: want het is bekend, dat door eene zogenaamde felle windbui ook de grootfte lichaamen in de lucht geheven konnen worden; derhalve is 'er geen twylTel aan, dat niet ook zomwylen Vor- fchen en Padden, en met het afgemaaide gras ook Rupfen, daar door wegge- voerd, en op eene andere plaats nedergeworpen zouden konnen worden. Doch Ziilks zal des niettegenflaande ,. ten aanzien der Rupfen , echter niet ligt door een BYZONDERE GEDACHTEN. s^^ een anderen fterken Wind , en nog minder in den Winter, gebeuren; gemerkt alle Infcéten, in dat jaargetyde, zodanige fchuilplaatzen tot hun verblyf wee- ten op te zoeken, waar in ze veilig koiinen Hggen. Ja zelfs in den Zomer ge- bruiken ze die voorzichtigheid; en zy zulhn zich altoos meelt op zodanige plaatzen ophouden , alwaar ze voor andere gevaaren , en dus ook voor het ge- weld des VYinds , beveiligd zyn ; waar by nog komt, dat ze zich met haare Pooien zo vaft weeten te houden, dat ze niet zeer ligt van haare plaats afge- rukt konnen worden. Dus vervalt ook de tegenwerping, die men zoukonnen maaken, als of de Rupfen, omirent Sch-joynfurt op de Sneeuw gevonden, uit warme Landen, daar geen fneeuw te ^'inden is, derwaards gevoerd waren. IVien kan 'er byvoegen, dat, fchoon ook door eene zwaare Windbui nog zo veele Rupfen uit een warm Land weggevoerd wierden, dit geweld des Winds zich zelden meer dan een half uur gaans zal uitflrekken: doch waar zyn in den Wintertyd deze Landen te vinden, in welken de Rupfen op de gewallen krui- pen, en die niet verder dan een half uur van de plaats, daar ze gevonden worden, zoudtn gelegen zyn? Zo veel weete ik met zekerheid te zeggen, dat , wanneer ik ergens op een befneeuwd Veld eenige Rupfen vond , ik ook meerendeels gaten in de fneeuw gezien hebbe , daar de Rupfen uitge- kroopen waren. Ook hebbe ik menigmaal veele zwarte Wormen op de Sneeuw zien kruipen, die niet alleen den Vlooien gelyk waren, maar oc^, even als dit ongedierte, voorthuppelden. Schoon nu deze Wormen, zowel als die Rupfen, welken, zonder voedzel en zonder verandering, den gant- fchen Winter door leevend blyven , zich by de aannadering van 't ruu- we weer in de aarde verbergen , kan het echter , myns oordeels , zeer wel op de volgende wyze verklaard worden , hoe 't bykome, dat ze zich dik- wyls op de Sneeuw laaten zien. Wanneer des Winters de aarde nog niet hard bevrooren is , en 'er eene dikke Sneeuw op valt, wordt naderhand door dezelve niet alleen de fcherpe koude van den grond afgeweerd, maar ook de grond zelf verwarmd. Deze verwarming nu kan de Infeéten , die in de aarde verfchoolen zitten, wel byzonder de^e, naar -'t uiterlyk aanzien, by- na levenloo/.e Wormen, uit hunnen flaap als opwekken en verlevendigen ; als ze dan hier door weder ontwaakt zyn, willen ze ook hun voedze! en devrye lucht hebben; en terwyl ze daartoe hunne poogin^ in 't werk {tellen, booreu ze ook wel door de fneeuw heen, en komen dus ten voorfchyn: doch zozi? dan het gezochte niet vinden, zoeken ze hunne holen en gaten weder op, of ze blyven van koude verftyfd op de fneeuw liggen. En op deze wyze, on- derftelle ik, komen de Rupfen en W^ormen op de fneeuw; hoewel ik dit myn gevoelen niemand wille opdringen; zullende het een iegelyk, die my beter on- derrichten kan , fieeds hartlyk dankweeten. Doch tot meerder opheldering van dit voorg-emelde , zal het niet ondienftig zyn , hier te laaten volgen een Brief van den Heer Röjel, in dato den "^/Ipril J747. wegens deze Sneeuw- Rupfen geichreeven; en te vinden in het i'.erfte Deel der Opwekkingen ter vergenoegiiige des g,embe>lsi Hamburg 1747. waarin de Schryvers van dit Werk zeggen: „ Het Zwabifche voorgeeven van de Rup- j, fen j die van den Hemel gevallen zouden zyn , verlief]: al zyn Credkt , Bbbb 3 j, door $66 BY ZONDERE GEDACHTEN. door het volgende voldoende Bericht. De zeer bekwaame Schryi'er van de Natuiirlyke Hiftorie der Jnfeften , de Heer Jupt/l JohanRöfcl , Miniatuur- fchilder te Neurenberg, heeft de goedheid gehad, ons hetzelve in een Brief van den 3 yjpril mede te deelen : zyn bericht , raakende de gemelde zoge- naamde Rupfen, beflaat in 't volgende." , Zo wel voor eenige jaaren , als ook in den laatften Winter, (zegtdeHeer Ri^fei ,) zyn my reets eenigen dezer Wormen , met de valfcha verzekering , dat ze met de Sneeuw of Regen van den Hennel gevallen waren , toegezon- den ,• zo dat my dezelven nu tamelyk wel bekend zyn. Doch het is geene foort van Rupfen, daar Vlinders uit voortkomen; het zyn kleine zwarte Wor- men , van welken de grootften naauwlyks een lid van een vinger lang zyn ; die een bruinen platten Kop , meteene overdwars flaande gebit -tang, endaar naafl fi korte Pooten hebben. Vermits nu deze Worm een Roof-lnfe6t is, en zelf zyn eigen medemakkers verteert, zo komt 'er ook , na deszelfs Ver- andering, een kleine Roof- Kever uit voort. Doch dat ze zich des Winters menigvuldig op de Sneeuw laaten zien, heeft geene vreemde grond -oorzaak; want het gefchiedt niet, dan wanneer de aarde, eer ze bevrieft, met dikke Sneeuw bedekt wordt. Indien 'er nu eene dikke Sneeuw op den nog onbe- vrooren Aardbodem leit, zal het ook naderhand by invallende koude nog in lang daar onder niet vriezen ; nademaal , gelyk bekend is , de Sneeuw het Land meer verwarmt dan verkoelt. Gebeurt het dan , dat , de onbevroo- rcn grond met Sneeuw bedekt zynde, het weer zagt en ontlaatend is, zo ontwaaken , by zodanig lang aanhoudend weer , de Wormen onder de Sneeuw , door de warmte, uit hunnen flaap ; en hongerig zynde worden ze op deze wy- ze uit de aarde gelokt. Aangezien ze nu ook daarenboven de vrye lucht, en wel dagelyks , moeten zoeken ; dewyl ze zich werklyk van hunne , hoewel kleine, oogen, tot hunnen roof , bedienen; booren ze ook door de Sneeuw, en kruipen by menigte op derzelver bovenvlakte. Men ziet 'er ook veeltyds witten by, die door de zwarten meeflal opgeknapt worden; welken ik echter voor wormen van de dezelfde foort houde. Zy hebben naamlyk gelyk ande- re Infeèlen , hunne huid veranderd , waarna zy 'er omtrent een half uur lang wit uitzien , en vervolgens , gelyk de anderen , weder zwart worden. De oorzaak, dat deze witten van de zwarten opgepeuzeld worden, is alleen, om dat ze in dien toeftand, wanneer ze hunne koleur, als mede hunne hardig- heid nog niet hebben , zich niet genoegzaam verweeren , noch de zwarten ontvluchten konnen. Ook worden ze gedeeltlyk door de Ravens, Kraaien , en andere Vogelen betrapt; en als 'er eene fchielyke koude ontllaat, blyven ook eenigen als dood , hoewel flechts verkleumd , op de Sneeuw liggen. By- gevolg is 'er niets minder waar, dan dat deze Wormen met de Sneeuw of Regen zouden nedervallen.' * NA- • Hoedanip het met <^en gewasnden Rupfen • Regen pelegcn zy , za1 men in de beTchry- vit;; dc! XXXIfte Plaat, van myne Byvoegzels tot deze Hifloiie der |iife<;ien, duiJelyk opgehelderd v nden. Kl.E£MAM«. 5^7 N A B E R I C H T. Ik hebbe my in het tweede Stuk dezes Deels pag. %66. %. 2. eenigz'ns verdee- digd, wegens de Tegenwerpingen van zommige onervaaven Lieden, (te weeten in de kennis der Infcclen,) en het van my gev^oede Vooroordeel , als of ik de FVezsKs zonder noodzaake vermenig'ouhi'gde , zoeken af te weeren; noch- tans hebbe ik naderhand op nieuw moeten verneemen , dat 'er meer waren , welken zich, op verfcheiden wyze, met myn ]nfe£len-Werk ten mynen hofle vermaakten. Ik hebbe goede Vrienden , die my nu en dan , door 't verhaal van allerhande byzondere oordeelen , welke hier en daar over myne uitgegee- ven Bladen geveld worden, den tyd verdryven. Doch ik hebbe, reets voor de Uitgave van myn eerfte Blad, my in zodanig een pofluur gefield, dat ik alles, het zy 't ten mynen voordeele of nadeele flrekke , met eene tamelyke onverfchilligheid konne aanhooren. Ik, als een der geringfte Schryveren, zou zeer dwaas moeten zyn, byal- dien ik dat noodlot niet geduldig draagen wilde, het welk immers de grootfte Geleerden menigmaal onderworpen zyn geweefl; , dat niien naamlyk van hunne Schriften zeggen mogt : Laudanttir ab bis , culpantur ab illis ; zy worden van zommigen gepreezen , van anderen gelaakt. Doch wanneer ik nu en dan eenig Oordeel over myn Werk verneeme, dat myn eerlyk en nuttig oogmerk een te grooten ongelyk aandoet , kan ik echter niet befluiten , om 'er geheel van flil te zwygen. Dewyl 'er onder de gezamenlyke geëerde Leezeren my- ner Hillorie der Infe6len niet weinig zyn , die zich te vooren nooit op eene naauwkeurige kennis der Infeften toegelegd , maar eerft door myne geringe aanleiding daar in Liefhebbery gekreegen hebben; zal het niet wel anders kon- nen weezen, of veelen hunner zullen in den beginne , by de ontdekking van zo veelerleie wonderbaarc en hun nog onbekende Schepzelen, op die gedach- ten geraakt zyn , dat veelen derzelven moi^elyk door myne eigen verbeelding verdicht zyn, en dat ik naderhand de Lieden hebbe willen overreeden, dat 'er wezenlyk zulke zeldzaame Schepzels waren, als ik inmyneharsfensuitgebroeid hadde.* Wie weet, of menig een niet gelooft , dat ikinmynlnfeften- Werk, al» * Deze verdenking is te minder vreemd , om dat 'er daa.Hyk zulke on'oefchaamde ^uEleun geweeft zyn , die den waarhieid minnende Liefliebberen der Natuurkunde , om zo te fpreeken , fleclns een blaauwen damp , in plaats van waaie ondekkingen, inzonderheid by zodanige waarneeiiiingen , die door Vergrootglazen moeten gedaan worden, voor de oogen hebben zoeken te fch il deren ; die hier van geen geweetenswerk gemaakt hebben, fchoon ze daar door te gelyk aan den wyzen Oorfprong der Wezens hunne nieiswaardi- ge harsfenfchimmen toedichtten. Dit blykt onder anderen aan de trouwlooze ofgegee- »en Waarneemingen van Jobmnes Franciscus Griendel van Acb , eertyds Keizerl. Ingenieur, cn Ridder van de Orde deï-H. Geells ; welke in zyne Mkrograpbic , (die Ao. 1687. zo wel 56S N A B E R I C H T. als een Schilder van beroep zynde, die zelfde vryheid neeme, welke degroo- te Romeinfche Dichter , Horatlu! , den Schilderen en Poïeten fchync toege- flaan te hebben , wanneer hy fchryfc : Pi&nribus atque poetis Qnldllhct audendi femper fa'ts aequa \ptejlas. Doch , waarom zou ik my deswegen wydloopig verantwoorden ? De tyd en de oplettendheid myner geëerdfte Leezeren zal diergelyke Oordeelen van zei- ven wederleggen ; ingevalie zy naamlyk de moeice gelieven te neemen, van andere befchry vingen der Infeften in te zien; Verzamelingen van groote Ken- ners der Infeften te befchou'A'en ; en, dat wel 't allerbefte is, de Voorbeelden myner Afbeeldingen in de Natuur op te zoeken ; tot welk laatfle ik hun Lult, Nieuwsgierigheid, Vlyt en Geduld toewenfche! " wel in 't HoogJuitfcb als jn 't Latyn, in 4to. gedrukt, en relfs aan Keizer Leopoldus op. gedraagen is;} diHT hy van de formeeiing, of het ontftaan van een Kikvorfch , die hy , zegt waargenomen te hebben, op eene onverantwoordeiyke wyze heeft durven voorgee- ven, dat hy een zogenaainden Loof- of Hnagvorfcb uit een dropje Mai-dauw, dat hyon- der het Vergrootglas gelegd had , in den tvd van drie dagen heeft zien voortkomen of gebooren worden ; gelyk men ieezen Ican in zyn uitgegceven Bericht pag. 28 f-'i^. XII. ,, Diergelyke Natuur- onderzoekers , die alleen het wonderbaare najaagen, de Werken „ van God flechts oppervlakkig befchouwen ; " Czegt de beroemde Heer vm Halter ia zyne geleerde Voorrede, die hy voor den Heer Rafels Hirtorie de/ Vorfchen en Padden gefchreeven heeft) „ en zich zelfs verftout hebben zodanige Afbeeldingen en Befchry- „ vingen uit te geeven , welken men , indien ze niet naar de Natuur onderzocht wier* ,, den , voor waarheid zoude aanneemen , zyn 'er genoeg gcweeft." Doch van onzen voortreflyken Röfel fchryft hy: „ Dat hy van alle diergelyke feilen, in 't gene hy uit- „ gegeeven heeft, volkomen vrygefproken mag worden, en niets voortbrengt, dan 'tge- „ ne zyn eigen is, als mede dat hy de Natuur getrouwlyk nagevolgt heeft." Vermits ilc nu het Oordeel van dezen verheven Natuur -onderzoeker ten eenemaal, door de proef- ondervindingen, door my fcdert eenige jaaren , over de Waarneemingen van wylen den Heer Röfel gemaakt, waar en op goeie gronden (leunende bevonden hebbe ; gelyk de veelgeëerde Leezers uit myne hier en daar bygevoegde Aanmerkingen konnen zien : zo hoope ik, dat nu niemand meer aan de echtheid der Röfeirclie Waarneemingen, en de wezenlykheid zyner afgebeelde Schepzelen zal konnen twyfelen, K L E E M A N N. EINDE DES EERSTEN DEELS, BLAD- BLADWYZER Der Insecten, met derzeher Verandering in Pop- P E N ^« V L I N D E R s , Op de P laaien van dit Eerste Deel afgebeeld, DAGVLINDERS. CLASSE I. Tab. I. -L)e groote gezellige Doorn - Rups met geelroode vlakken Bladz. 7 lï. De zwartachtige gezellige Doorn - Rups met geele Doorn- punten 1 5 III. De gezellige Fluweelzivarte Doorn - Rups 19 IV. De gezellige geel- en zix:artgcflreepte Doorn -Rups 22 V. De eenzaame Doorn - Rups , mei den half geelen en half witten Rug en bruin Lichaam 27 VI. De eenzaame diklyvige Doorn - Rups , aazende op de kleine Brandnetel 3 a VIL De eenzaame bruine Doorn -Rups , met den broeden geelen fïreep over den Rug 41 VIII. Het gezellige^ zivart , bruingep reepte en gehoornde Doorn- Rupsje 47 IX. Het geheel zwarte , gehoornde en gezellige Doorn- Rupsje 51 X. De eenzaame geele - en graauvje Doorn • Rups , op Diflelen aazende 54 DAGVLINDERS. CLASSE II. Tab. I. De eenzaame ^fcboone , groen -geelachtige Venkel - Rups ^ met Z'warte dvjarsjireepen , en roodachtig- geele vlakjcs 69 Cc cc Tab. IL B L A D W Y Z E R. Tab. II. De eenzaame Pruim -geek Rups, op de blaamve Kool aazendis -tf III. De fchaddyke gezellige Oranje -geele Rups. , met de Z'Joarts jlreepen over den Rug en op de- zyden 8 1 IV. De fchadelyke geele en graawjoe Kool - Rups. 86 V. De kleine dof- groene Kool- en Kruid -Rups ^ 92 VI. De dikke grasgroene en geel geborduurde Schild -Rups. 99 VII. Het kleine y groene, bultige Rupsje 102 VIII. De eenzaams dof -groene Rups, die zich cp de 'Oiilde Kool ont- houdt 104 IX. Het kleine , dikke , en van boven ronde roozenverivige Schild- Rupsje , dat op de Eikcrtl/laderen aafi 1 1 0 X^ De zvjartkoppige , vaal- bruine Rups. ,. met den geel gevlakten bals ,, aazende op de Maltti^e 1 13, NACHTVLINDERS. C L A S S E I. Tab. I. Deeenzaame, blaauwfïdartige , dikke ,. groette Rups , inetfchuiti- fe voitte zyde-ftreepen ^ 124 H, D£ groene blaauvjflaaitige Linden- Rups, met fchuiufe roode en geele zyde-flrecpen 1 3 J- III. De groot e y. fraai getekende Wolfsmelk - Rups 138 IV.. De groote Wynjiok - Rups , met een fiaan en fpiegeh ■ 145 \. De kleine Spiegel -Rups, zonder fïaart 151 VI. Defchoone, groen- geel- vjit en bruin- ge flreeptePynboom- Rups,. met een fi aart en Sprinkhaanenkop 15S ' yi\. De groote Staart 'Rups, op' de Whide aazende 164 VIII. De groene ixiitgeflreepte Rups, met een blaauw en geel Staartpmt , ■ en met voitte verheven ffi'ppen • " 170 NACHT- BLADWYZER. NACHTVLINDERS. C L A S S E II. Tab. I. De zvjarthairige Beer en - Rup 1 8-j. II. De groote , hruinhairige , en van vooren en van achteren met ecne bairige kuif begroeide Gras - Rups 19 1 ÏII. De fchadelyke , bairige , bruine Rups , viet den grboten Kop , en met roode en blaauvje bultjes 198 IV. en V. De fchoone, groote., groene Rups, met ronde verheven roode en geele knopjes 205 W. De fchadelyke , gezellige, en gejïreepte Ring -Rups ■ 216 VII. De groote Pinnen -Rups , met den breeden geelen ruggefireep 223 VIII. De kleiner bontkoleurige Pinnen -Rtips 227 IX. De bruinhairlge Wilgen- Rups, met witte Rugfchilden ^ en rood- bruine knoppen aao X. De fnel- kruipende, helder- en rood -geele bairige Rups , met ivitte vlakken 235 XL De gladde bleek - groene Pyrainiden -Rups 241 XII. De violet - blaawwe , geel gejï reepte en zwart befprenkèldc Rups, ep de Ridderfpooren aazends . 247 XIII. De bleekgroene gladde Rups , met -witte flreepen 253 XIV De zwart- en geel gefl reepte , bairige groote Rups 255 XV. De groote , fplchtige , aardkoleurige Pinnen -Rups 261 » XVI. De dikke, zeegroene, geel gefl reept e en zwart bejlippelde Rups 268 XVI L De graauwe, geel- en zwart -gejireepte bairige Rups , met roode knopjes 27'» XVIII. De groote, roode en Vleefchverwige Hout -Rups 281 XIX. De fcboone , dlklyvige , groene IFilgen - Rups , . die , in plaats van Nafchuivers, met een dubbelen Staart voorzien is 290 Cccc 2 Tab. XX. B L A D W Y Z E R. Txa.XX. De Kameel -Rups ■ opp XXT. De kleine , bainge , zvoarte , rood' gcflreepte en ivil gevlakte XXII. De gezsllige, bruine, roodhairlge , fchadelyke Boom-Jlups 307 XXIII. De groenacbtig-vjittey zvoart gevlakte , Jf'ollekruid-Rups 310 XXIV. De groote y gladde , groene , en op verfcheiden layzs getekende ^ Melden - Rups 3 1 3 XXV. De gladde , zvjartbruine , en met Oranje -geele vlakken be- fprenkelde Rups 320 XX\'I. De bontvsrvAge en by zonder fraai getekende Rups 324 XXVII. De zvjartbruhie , bonigefplkkelde , roshairige Rups 337 XXN'III. De zeegroene Rups, die op bet achter.fle lid met t-ivee doornen- voorzien is ^XP f XXIX. De fcbadelyke, gladde, bruine Kool- en Kruid- Rups 335 XXX- De gladde, dofgroene , gefchubde Rups ' 340 " XXXI. De gladde , belderbruine , donker geflreepte en wit gefprenkelde J-- ^ Rups, die op het Flooikruid of de ïVaterpeper aafi 344 jXXXIL. De kleine Waterpeper- Rups- 349 XXXIII. De gladde, beldcrgraawxe Boom -Rups, met bruine Ruiten 351 XXXIV. De gebochelde Mosdiflel - Rups 355 XXXV. a. De groote, vUthairige, geel -bruine Rups, die op de Slee- fi ruiken, en Qiiee - Pèereboomen aafi 357 XXXV. b. De kleine en ranker bruin -geele Quee-Rups 364 XXXVI. De gi-aauvje, bruin - gevlakte Rups , met een Staart als een fi/cb 37 1 XXXVII. De graauiv: Borflel-Rups S7Ö XXXyill De geele Bor/lel' Rups 380 TiLB. XXXIX. B L ' A D W Y ZE R. Tab. XXXTX. Be graauwe , niet roode knoppen verderde Borfiel- Rups 3J3 XL. De fchoone Oranje • geele geflreepte Rups 387 , . XLL De groote bairlge Gras - Raps , die veeleirratten en Pinnen beeft 29 2 XLII. De gl