This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project to make the world's books discoverable online.

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the publisher to a library and finally to you.

Usage guidelines

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.

We also ask that you:

+ Make non- commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for personal, non-commercial purposes.

+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the use of public domain materials for these purposes and may be able to help.

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.

About Google Book Search

Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web

at http : //books . google . com/|

Digitized by VjOOQIC

e.r\oö

T ^ rijili I by VjOOQ IC

GELOOF EN VRIJHEID.

Digitized by VjOOQIC

Digitized by VjOOQIC

fe^maatiddpsch Üjd8i[hi{t||i

ONDER REDACTIE

Dr. T. E. M. VON BAUMHAUEB, Pred. te Zutphdn ,

Dr. W. FBANOKENA2., Pred. te Rotterdam, M. A. aoOSZBN,

Hoogl. te Iieiden, Dr. J, HABTOG, Pred. te Utrecht,

Dr. J. VAN IiOBNEN Ii.Ii2ai., Pred. te Hardesari}p.

20>te JAABOAKO.

T0 ROTTERDAM, bij D. J. P. STORM LOTZ

18 8 6.

Digitized by

Goog

Digitized by VjOOQIC

INHOUD.

VERHANDELINGEN, BOEKBESCHOU WINGEN , VERSCHIJNSELEN DES TIJDS, enz.

Bladz.

T. K. M. voN Baumhauer.

Verschijnselen des Tijds (Zie onder).

R. H. Dbijber.

Rom. TX: 5^ 344-351

H. Eenst Jr.

Twee pendant-leerstukken 82-94

Verdoemenis of loutering? 407-444

W. Feanckbn Azh.

Henricus Brouwer 1-26

* Promotie Honoris Causa bij het Utrecht-

sche Akademiefeest in 1886 500-507

Een lichtstraal in de hel 509-527

Gedachte over „Heb uwen naaste Uef,

als uzelf' , 576-582

Versch^nselen des Tijds (Zie onder).

Digitized by VjOOQIC

Bladz.

M. A. GooszEN.

Korte aankondigingen ... * . 111-112, 372-380 Verschijnselen des Tijds (Zie onder).

D. P. M. Geaswinckel.

Waarom evenmin orthodox als modern,

maar wel evangelisch? 381-406

P. Hofstede de Groot.

Kunst en Kerk 311-334

J. Hjlrtog.

Twee minder bekende bijzonderheden . . 109-UO Dr. Egbbbt Hbimeeich Lasonder. . . . 528-550 Verschgnselen des Tijds (Zie onder).

B. Th. W. van Hasselt.

Iets over de Ambonsche Christenen en ..^ de Zending op Oost- Java 164-228

K H. Lasohder.

Gedachten over het ambt der evangelie*

bediening 27-58

Verschijnselen des Tgds (Zie onder).

A C. Lbeiïdertz.

Welk recht heeft de bewering, dat door de critiek van Kant op de bewijzen voor het bestaan van God deonmogelgkheldis gebleken, om de erkenning van het be- staan van God voor het denken te recht- vaardigen 269-310

Digitized by VjOOQIC

Bladz. J. VAN LOBKtIN LJi.ZK.

Uit de pers 257^268

^Geloof* volgens het Nieuwe Tettament. 457»481

ji'^

J. Hermaüt de Eiddsb'.

KinderM ^er v^rgetoUidd van een onver- getelijke 335-343

S. J. RUTOESS.

Een paUmpsest 445*456

ö. W. Stemler.

De bezetene en de Booze , volgens het N. T. 59-81

S. K. Thöden van Velzen.

Misbruikte bijbelplaatsen III, (Joh. II: 14—17, Luc. XXH: 35—38) 113-163

De Bedactie. i*^

Egbert Heimerich Lasonder 3XS

Bericht 583

VERSCHIJNSELEN DES TIJDS. L Een aanstekelijk kwaad. Een goed voor- beeld. — De Protestantenbond en de Evangelischen. Namen. Eene nieuwe ontdekking. Een wijs woord, door

J. Habtoö 95-108

n. Amsterdamsche Kerkberoerten. Ont- binding der Nederlandsche Hervormde Kerk? Vinke's gedachtenisrede , door W. Pbancken Azn , 229-2$6

Digitized by VjOOQIC

Bladz.

III. Onzekerheid en spanning overal. Onze roeping. Van de boekentafel. Necro- logie, door E. H. Lasonder 352-371

IV, Troebelen op maatschappelijk en kerkelijk gebied. Mislukte interpellatie. Ver- nietigde rechtsgeleerde adviezen. Boek- beschouwing door T. K, M. von Baum- HAUER. . . . ^ 482-499

V. De trek naar het geheimzinnige. Eene Episode uit onzen kerkdijken strijd ge- dramatiseerd. — Jaarlijksch bericht aan- gaande de theologische letterkunde. Ter laatst gehoudene Groninger Predikanten- Vergadering. Geschiedenis , vooral van * het oudste Christendom, door M, A. Gooszbn 551-575

Digitized by VjOOQIC

I HENRiCUS BROUWER. 1

Met aandoening neem ik de pen op, om een woord van nagedachtenis te wijden aan mijnen vriend brouwer, den vriend evenzeer der vijf andere redacteurs van Geloof en Vrijheid. Hij is de eerste, die is wegge- nomen, van de zeven, welke in 1866 het plan vormden tot de uitgave van dit bescheiden Tweemaandeljjksch Tgdschrift, waarvan 1 Januari '67 de eerste jaargang aanving. Dat het zich al dien tijd door goed en kwaad gerucht henen, en in weerwil van het zwij- gen van toongevende Stemmen , Tijdschriften , Week- bladen staande hield, en bij al 't besef van on- volkomenheid, met erkentelgkheid jegens God en met opgerichten hoofde tegenover de menschen op zijne twintig jaren kan terugzien , 'is voor een goed deel aan BROUWER te danken. Als redacteurs zien wij bij zijn ver- scheiden eene leegte , die niet licht zal worden aangevuld^ als vrienden gevoelen wij, dat een vriend in de ,edele: beteekenis des woords is weggegaan. Want onze vriend- schap was opgegroeid uit de sympathie des geloofs in éénen Heer en Heiland zooals die gekend wordt uit

XX. 1"

Digitized by VjOOQIC

het Evangelie en door vrij onderzoek van dat Evangelie aan anderen moet aanbevolen worden. Aan drie Theo- logische scholen (Utrecht, Groningen, Amsterdam) ge- vormd, kenden wij in 1866 elkander nauwelijks van aangezicht tot aangezicht: wij zijn onwillekeurig, dat 1»: door de leidingen Gods saamgebracht. En gedurende die reeks vanjaren, waarin de Theologie zoovelen van elkander verwgderde of verhinderde om elkander te verstaan, zjjn wij niet alleen in onze gronddenkbeelden over bet Christendom één gebleven, maar wij hebben ook elkander gesteund en bemoedigd, waar moedeloos- heid dreigde, en hier ons geloof te geloovig, te ouder- wetsch, niet op de hoogte der wetenschap, ginds onze vrgheid te vrg , te nieuwerwetsch, te veel met de weten- schap meegaande werd geacht. Trouwens het gaat gemak- kelgker. Geloof en Vrijheid, gelijk Waarheid in Liefde, Waarheid en Vrede in prc^am en op titels neder te schrijven, dan ze bij theologische studie , in het gewirwar des levens, onder de inwerking van zoovele str^dige machten van letterkunde , maatschappg enkei^, waarlijk te beoefenen. Wie er naar streeft, doet het niet zonder struikeling. IHe zonder zonde is, werpeden eersten steen. Maar indien gij in edele figuur dat streven wilt aanschouwen, streven vol van berieling, van werklust en werkkracht, trots Igden, strijd, mis- kenning, teleurstelling, toch alt^d weer met ongeschokt geloof en warme liefde , gerust durf ik op brouwer wijzen. Ik weet hierbij aan mijne zijde te hebben die hem van nabg , en velen die hem vo(»rbijgaande leerden kennen. Of zgn er onder de laatsten misschien, die, zelven phlegmatisch van temperament, hem in niet al te gunstige beteekenis een enthusiast noemen?

DigitizeÖ by VjOOQIC

Maar mg is, nadenkende over broüwbb's eigenaardig- heid als mensch en christen, als evangeliedienaar en godgeleerde, juist ab yan zelf dat enthusiast, in edelen zin op de lippen gekomen (1). Want bij em thusiasme denk ik aan (die geestdrift, die als aange- blazen is door hoogeren goddelijken adem, en die aan PAULUS de bekende tegenstelling tusschen de opgewon« dolheid door wijn en de opgetogenheid door geest in de pen gaf (Ef. V: 18). Brouwer was een christdgk enthusiast in zijn geloof, in zijne liefde , in zgnen arbeid, in zijne veelsoortige bemoeiingen, in zijne vriendschap, in zijne waardeering van anderen: enthusiast, dus ook met de beproevingen en verzoekingen, die het enthu- siasme als zgn schaduw volgen ;christelgk enthusiast , dus hebbende Christus als het besturende uitgangspunt van zgn denken , het bezielend middelpunt van zijn ge- 'moedsleven, zgn steunpunt bij diepgaand lijden , opzijn langdurig ziekbed het vaste punt , de poolster zijner hoop. Zeg van hem , dat hij , bengdbaar vlug van bevatting , de kern van veel, ook niet-theologische wetenschap in zgn geh^igen wist te bewaren; zeg van hem, dat zijn werkhist noode iets afwees wat hem opgedragen werd, en zgne schaars geëvenaarde werkkracht, eene stalen veer gelijk , door 's levens lijden slechts neergedrukt werd , om zich onvermoeider te verheffen ; zeg van hem , dat hg een waardig evangeliedienaar , een onbekrompen philanthroop en, wat in onzen tgd veel zegt, zeven jaren een kerkelgk weekbladschi^ver is geweest, die zijne pen niet in alsem en gal gedoopt en naar waardeering, onbekrompen waardeering van niet' geestverwanten gestreefd heeft; zeg van hem, dat hij een sieraad was van de school, die hem vormde en een steunpilaar der richting , die hij

Digitized by VjOOQIC

volgde. Ik geef het u alles dadelijk toe, maar blijf er bij , dat yan dit alles de springader is ge- weest en op dit alles zijn eigenaardig zegehaeA heeft gedrukt zijn christelijk enthusiasme.

Vier dagen na zijnen dood (8 Nov.) stond ik met zijnen en mijnen vriend von baümhaüer bij de nog open planken woning, waarin hij na eenige oogenblik- ken zou worden weggedragen. In lange heeft het gezicht van een' doode niet zulk een indruk op mij ge- maakt. Hadden wij van dat hoofd een afdruk , ook het kunstenaarsoog zou er door getroffen zijn. Nog dat- zelfde prachtige zwarte haar, dat zijn niet schoon en toch schoon gelaat omgolfde. als zijn mond en oog be- zielende woorden spraken. En dat gelaat! ik heb hem niet gekend, toen wij beiden jong waren, en, midden in het opgewonden akademieleven, bgna zonder het zelf te weten, met de kracht van eerste indrukken' aangegrepen werden door de heerlijkheid van den Zoon des Menschen, die zich aan ons ontdekte. Maar mij dunkt, hier bij dit gelaat was iets van 't geen la vateb heeft opgemerkt, dat na het intreden des doods weder iets optreedt van de gezichtstrekken der jeugd en der jonglingschap : als nog geen idealen zijn gaan tanen of vernietigd zijn; als nog geen lijden, smart en strgd diepe voren hebben geploegd; als nog de koude adem der werkelijkheid het hart niet bereikt heeft; als wij ïiog gelooven en liefhebben en hopen zooals wij het later nooit weer doen, tenzij dan dat na de worsteling met den twijfel, met het egoïsme van ons zelf en anderen, na den grijnslach van het in een mantel van wetenschap zich hullend ongeloof, de genade Gods van de aurora des hemels enkele stralen inzendt in ons hart.

Digitized by VjOOQIC

Ik zag er iets van op da , ook in den dood niet bleeke, maar donkere gelaat: rust na onrust, vrede na strgd^ de kalmte des denkers, die gezocht en nu gevonden heeft, het gloren van de heerlijkheid in het Yaderiiuis^ waartegen het Igden dezes tijds niet te waardeeren is , maar waartoe het opleidt, mits geleden in gemeenschap met den Groeten Lijder. Ik zag, doch zg werd gesloten, de laatste woning. Maar omtrent onzen vriend was bij zijne uitvaart in mijn hart, het bijna laatste woord van zijnen afscheidsbrief, mg van zijn ziek- bed geworden : het consummatum (volbracht), be- zegeld door het kruis van dien jezus y die de polsslag was van zijne geestdrift. En zoo gingen wg door den kouden , mistigen morgen naar den doodenakker van Groningen. Geen breede schare omstuwde met de twee dochterenen twee zonen en familie, met enkele vrienden de geopende groeve: ook begrafenissen bepalen de wezenlgke waarde onzer doeden niet. Maar nu zij gesloten is , vindt zeker in veler hart het woord weerklank , dat er gevoeld en gespro- ken werd: Ach! sie haben einen guten Mannbegraben, und mir war Er mehr : een man , een vader, een vriend, een christen, een evangeliedienaar door veel lijden en strijden beproefd: wien wij in goede hope overgeven aan de genade Gods, waaraan hij heeft vastgehouden door CHRISTUS zijnen Heer.

Treffend! daar naast brouwers graf staat het eenvon- dig-edele monnment vanPAREAu(f 1866)ziji|enhoogYer-^, eerden Akademischen leermeester; en er achter rust zijn vriend hofstede de groot J'. (f 1884) , bij wiens uitvaart^ vijftien maanden geleden, hij de zoo warme en gevoel- volle woorden sprak , die als het laatste van zijne hand in 6elo:of en Vrijheid zgn opgenomen (2). En iets y^rder

Digitized by VjOOQIC

6

Vermeldt een lijksteen chaktepie de la saussate (f 1874) dea diepen denker, naar wien brouwer reeds in 1860, toen velen onder de betoovering van schol- TBNS Boek hem nauwlijks opmerkten, waardeerend henenwees (3). Allen zijn ze van hier gegaan. Gods raad hebben zij uitgediend. Maar terwijl nu nog het koude fanatisme den naam Groninger als een ketter- naam, soms als een scheldwoord uiikrijscht, en de na- werking vaneen' onedelmoedigen wetenschapshoogmoed minachtend dien gebruiken of vergeten doet, 2al, als de tgd over den partgstrijd is henengegaan en het nageslacht billgker oordeelt, zal bij brouwers graf en op die plek getuigd worden: eene school die mannen als hij gevormd heeft, moge in veel hebben gefeild,: dit ééne had zij, wat voor de christelijke gemeente meer oplevert dan eene geleerdheid, waaraan de be- zieling ontbreekt, dit ééne, dat zij enthusiasme te wek- ken wist voor CHRISTUS en diens Evangelie.

Henbicus brouwer werd geboren den 1 1de» Decem- ber 1823 te Meeden, een dorp in Gronhigen, waiur zgn vader laurbntius meter brouwer predikant was. üit diens huwelgk met ida allegk>nda elisabbth LOHMAN zag na den éénigen zoon, nog ééne dochter het levenslicht: zg, die als weduwe van Mr. j. potter VAN loon, nu haren broeder, dien zij innig liefhad en die haar steeds tot steun was, met droefheid na- staart. De vader van brouwer is laatst predikant geweest te XJifliuizen, en als emeritus in 1872 te Appingedam overleden. Dat de zoon hem liefhad en hoogachtte , blgkt uit de toespraken later tot hem gericht . Al heeft de Latgnsche school van Meppel brouwer tot geen linguïst gevormd in de strenge beteekenie

Digitized by VjOOQIC

des woords, liefde voor de klassieke oudheid bracht hg er van mede op de Akademie van Groningen, onder welker burgers hg in 1840 werd ingeschreven. Een paar verhandelingen in Geloof en Vrijheid overPLATo's Staat en chbistus' Bgk, en over Het Treurspel der Grieken, meer bepaald sophocles' Antigone, gelgk in zoo menig ander stuk de vermelding van de denkbeelden der Ouden, bewijzen, dat zjjne kennisvan Grieksch en Latgn meer dan middelmatig was. Het schrift van menige Latgnsche briefkaart bewees, dat zij hem geen moeite kostte. Trouwens de naam van PAB8AU en HOFSTEDE DE GROOT behoeft slechts genoemd te worden, om te begrgpen, dat de Heusdiaansch opgevatte en bewonderde wgsbeg eerte van plato , mede voor hem eene opleiding en voorhof tot het Evangelie is geweest. Men kan zeggen, dat de Groningsche Theo- logische Faculteit toen haren eersten bloeitgd had. Waarheid in Liefde was in 1837 begonnen. Meteene in gemoedsovertuiging wortelende wetenschap plaatsten de hoogleeraren, innig saamverbonden door éénheid van richting, den persoon van Christus en Gods Openbaring in hem op den voorgrond, en stelden dit tegenover het rationalisme en tegenover het supranaturalisme der kerke- Igke orthodoxie , die beiden van eene zaligmakende leer spraken. Tan dien gloed moesten aan broxtwers ontvankel^k gemoed de vonken zich meededen en het vuur ontsteken, dat, aan hoeveel wind en kouden regen ook blootgesteld, bij hem ia blijven branden. Zyne tydgenooten aan de Akademie weten te verhalen van zijne vlugheid en werklust beide. En al deden zg bet niet, dan zou de rijkdom en veelzijdigheid van kennis (kennis ook van meer genoemde dan gelezen, maar

Digitized by VjOOQIC

door hem gelezen wijsgeerige geschriften), die wij in zijne later geschreven stukken aantreffen, het bewgs leveren, dat de veelzijdig praktisch werkzame evan- geliedienaar en philanthroop op de Akademie den stevi- gen grondslag had gelegd, die, indien niet daèr, later nauwelijks meer onder de voeten is te krijgen. "Waarom BROUWER geen Doctor in de Theologie is geworden, weet ik niet; maar wel, dat hij zonder dat Dr. voor zijnen naam, niet alleen door ééne verhandeling in Waarheid en Liefde en vele in Geloof en Vrij- heid, maar ook door zijne verslagen in de Kerke- lijke Courant getoond heeft, den gang der Theo- logische Wetenschap te volgen en haar, zoover zgn levensgang dit toeliet, gediend heeft. Zijn levens- gang , ik moet er bijvoegen zijne individualiteit als warm , ijverig, op allerlei praktisch gebied met geestdrift zich bewegend Evangeliedienaar. Of brouwer een boek , een boek in den strengen zin der wetenschap had. kunnen schrijven? Ja en Neen! Ja, wat zijne këniiis, helderheid van inzicht, denkkracht betreft : ook het stileeren ware hem toevertrouwd geweest , 't bewijs ligt in de kleinere en grootere stukken van zijne hand. Maar wat ik 't laatst noemde , zgn stgl gemakkelijk, maar niet gespierd , vol bezieling maar niet concies en pittig, nooit om een woord of uitdrukking verlegen, maar van zekere haastagheid niet vrij te pleiten, zijn 'stijl (ik zie zijne pen tot in den nacht over het papier vliegen) is er de afdruk van, dat zulk een leven en individualiteit niet de bedaardheid, de kalmte, het zich onttrekken aan allerlei bemoeiingen toelieten om een afgerond geschrift te leveren , waarop een volgend ge- slacht wijst. " ' -

Digitized by VjOOQIC

In 1845 candidaat tot de H. Dienst geworden, deed broüweb in 1846 (5 April) te Eoekange in DrenÜie zgne intrede. Eene maand te voren was hij in het hu- welijk getreden met haria wilhelmina tereoutereNi met wie hg bijna vgf-en-twintig jaren mocht vereenigd zijn, daar zg hem in 1871 (23 Febr.) door den dood ontviel : trouwe , lieve gade en teerhartige moeder , die met hem ook in de ongenade des levens heeft gedeeld. Bij zijn sterven (8 Nov. 1885) zijn er uit dit huwelijk drie zoons en twee dochters in leven; na het verscheiden zijner echtgenoot had hij eene derde dochter aan eene treurige zielskrankheid, een lijden voor de omstanders het grootst, zien kwgnen en sterven.

Doch dit en andere zielesmarten hebben het heilige vuur niet kunnen dooven , waarmede hij de evangelie- bediening aanvaardde en zich haar toewijdde. Nog ge- tuigen er te Oudkerk in Friesland, waar hij van 1849 1857 werkzaam was, welk een uitnemenden, gverigen en goeden dominé deze gemeente in hem mocht bezitten. En men gevoelt het bg het lezen van de Afscheidsrede over Bom. X : 1, hoe innig de band was, die hem aan die gemeente verbonden had. „En nu" staat er in de Opdracht bij de uitgave gevoegd, „Gods zegen ook over dit woord. Laat mij u het Evangelie blijven prediken; verlaten heb iku, maar vergeten zal ik u nooit. Ik weet wat mij aan u bindt. In JEZdS zijn wg aUen één en eeuwig lotgemeen. Weest Hem aanbevolen en in hem den Vader!'' Van die liefde getuigt niet minder zijne Intreê-rede te Veen- dam (Sept. 1857) over Koloss. 1 : 26—28. Beide de leerredenen, vooral de laatste , zijn zoowel wat den vorm als wat den inhoud betreft kenmerkend voor de predik-

Digitized by VjOOQIC

10

metiiode, aan welke bbooweb (altoos behalye zekere wgzigingen) is getrouw gebleven. De stijl is gemakkdgk en vloeiend , maar heeft iets breeds, dat niet aelden naar eenige inkrimping doet verlangen; de toon is hoog en warm, maar te onafgebroken warm en hoog, dan dat enkele gedeelten zóó treffen , als zg het anders had- den kunnen doen. Brouwer schreef zgn leerredenen, en bleef die, soms tot laat in den Zaterdagnacht, ook schrijven, toen de talrgkheid der schare niet getuig- de van belangstelling in zjjn woord. Op bbguwer's preeken zou misschien het geestige woord passen: „de evangeliedienaar heeft vaak te weinig tyd, om „kort te zijn!" En wat nu dea inhoud betreft, 't is nog in aller vrienden gdieugenis, hoe hg den 4den Hei 1884 uit eigen beweging de Zwolsohe gemeente, die hg een«>en-twintig jaren gediend had, verruilde voor de zeer kleine kudde van Oirschot in Noord-Brabant. In de A&cheidsrede , die het licht zag, staat, dat onze tgd, ,,de menschen even gemakkelgk van overtui- ging ziet veranderen als van een kleed." Bit is sterk, misschien te st^k gesproken; maar weldadig doet het ons aan, dat wg genoemde eerste leerredenen kunnen oproepen tot bevestiging van 't geen in die laatste staat: „Het vaandel waarop niets geschreven stond dan de gezegende naam van jezüs ohristus, dat vaandel heb ik steeds omhoog geheven en onbesmet bewaard. Niet omdat ik mg afsloot van de wetenschap, niet opdat ik toch maar de gunst der menschen mocht be- houden 1 «- Waarlgk ik heb ondervonden, dat men met die eenvoudige, witte Christusbanier, die geen kleuren draagt , in de hand> de menschen niet wint! Maar ik ben getrouw gebleven aan dat vaandel, omdat de naam

Digitized by VjOOQIC

11

raa jezüs chbistüs mg te machtig, te rgk^ te vol van heflbeloften is, dan dat ik deze mgne geloofsleuze Toor eene andere zou bewaren, yemül^i of er eene andere aan toeYoegen'\ Is dit niet de levende echo yan het woord voor 27 jaren gesproken: „De ge- zindheid jegens Christus staat bij mg boven het begrip omtrent Christus. Die Gods wQ wenscht te doen y zal naar waarheid van jezus getuigen. Tot die OHBiSTUS-prediking acht ik mij geroepen, die in hem aanwgst de verschijning van het waarachtig, goddelgk eeuwig leven, die het oog weet te ontsluiten voor en te richten op jezus' heeriijkheid, tentoongespreid in het karakter dat hg als mensch openbaart, in het woord, dat hij spreekt, in het werk dat hg volbragt, in het lot, dat hij draagt en in den goddelijken geest Tan hdlige liefde, dien hg in dat alles toont. Zoo wensch ik u in den Zoon Gods het wezen des Yaders ie doen zien, maar ook in den Zoon des Mensohen het wezen des Menschen. Ik wensch u te prediken wat hij voor u deed en leed, hoe ongelgkvormig gg zgt aan hem , en van hoe groot bederf en schuld hij u moet verlossen. Ik wensch u hem aan te prgzen ab den e enig en Leidsman, maar den leidsman niet iot zichzelyen maar tot God. Kinderen moet gg worden van God, maar gg kunt het alleen worden in en door den Zoon.'^

Brouwer heeft nog menige andere leerrede in ^t Echt gegeven. Het ware moeilijk, daaruit hier eene bloemlezing te houden, daar zij bgna allen het kenmerk dragen van opstellen, die bestemd zijn in hun geheel gehoord en uitgesproken, niet zoozeer om gelezen te worden. Ééne passage volsta hier voor vele ten be*

Digitized by VjOOQIC

12

wijze, dat de echte leerling der Groninger school, aan welke men heeft verweten, dat zij de zonde niet diep genoeg opyatte, toen reeds met dien hei- ligen ernst op haar en haar verderf heeft ge- wezen, dien wij later zoo dikwijls hoeren spreken by zijn beenwijzenopdeYerschijnselen des Tijds. „Omdat de mensoh God uit zijn hart heeft gebannen, heeft hg hem uithet oog verloren; uit zgn hart ontkiemt de gifplant der zonde, omdat daarin verderfelijk zaad is gestrooid, en zoo wordt het licht in hem duister ; hg kent God niet meer en wordt een afgodendienaar, onder het heidendom in ruwe, onder het christendom in fijnere vormen." Den 10®* Mei 1863 deed brouweb zijne intrede te Zwolle met 1 Joh. 1:3,4. Een- entwintig jaren is hij daar werkzaam geweest. Of hij er in de eerste jaren, gelijk men 't noemt, een' groeten toeloop heeft gehad, en van wanneer die ver- mindering dagteekent , die hem ten laatste deed besluiten henen te gaan, is mij onbekend. Dat het hem hinderde en drukte, laat zich bg een karakter als het zijne, begrijpen. Yol van de heerlijkheid van het Evangelie zooals het in hem leefde, opgetreden na onvermoeide, vaak nachtelgke voorbereiding, viel het hem zwaar de rijen van beschaafden te zien slinken, die links, en van de minder ontwikkelden, die rechts gingen. Misschien dat hg dit in zgiie preekmethode had moeten veranderen, dat zijne leerredenen meer opstellen over de Evangelie-waarheid voor zgne toehoorders, dan rechtstreeksche toespraken uit het Evangelie tot hen waren. Maar zijn er te Zwolle veellicht,die, als meer gebeurt, de schuld van zich afwerpen op den prediker : zg mogen bedenken, dat evangeliedienaars, ook als zij

Digitized by

Google

i

13

hunne ziel hebben overgegeven yoor den naam van den Heer chbistüs, menschen blgven, die er behoefte aan hebben door hun gehoor gedragen te worden. Laat mij er onmiddellgk aan toevoegen, dat, toenBBOirwEB henenging , meer dan hg zelf gedacht had, veler waar- deering aan den dag trad. Nog herinner ik mij leven- dig, hoe hg in die eerste dagen te Oirschot zoo vol was van den indruk daaromtrent, dat ik de gedachte niet van mij weren kon: „gij hadt moeten blijven." Het woord vooraf: „Aan de Gemeente te Zwolle, met name aan mgne geestverwanten en vrienden!'* begint: „Het is mij goed u nog eens hartelgk uit de

verte te groeten als antwoord op zoo menigen

afscheidsgroet, zoo menigen handdruk, zoo menig liefde- blijk, dat mijne ziel ontroerde tot op het oogenblik,

dat de spoortrein ons uit elkanders oog verwgderde.

Dank voor al uwe liefdel Levenslang (ach! hoe kort is dit geweest !) vergeet ik haar , vergeet ik mgne trouwe vrienden niet. Moge God u zegenen!"

Ik kan de gedachte niet van mij weren, dat in BBOüWBRS heengaan uit Zwolle een wenk van Hooger Hand ligt, dat de richting, neen! maar welde eigenaardige Groningsche vorm, waarin die rich- ting zich gekleed heeft, aan het voorbijgaan is, gelgk evenzeer de vorm van de ernstige orthodoxie van den

vorigen dag, van den réveil, om plaats temaken voor -'

wie durft hier het woord invullen? Er zijn tijden, dat men meer dan gewoonlgk gevoelt, dat menschelgk doorzicht feilt bg de bepaling van den gang der ontwikkeling van het Godsrijk en dat men het Gt>de moet toevertrouwen. Bboitweb had en behield een vrg sterk geloof aan de voortdurende bestaanbaarheid der Nederlandsch Her-

Digitized by VjOOQIC

14

Tormde Kerk. Hoezeer met hart en ziel Eyangetisoh, zooals hl) dat zoo vaak maar het uitvoerigst heeft uitgespro- ken in den 1^° Jaargaag yan Geloof en Yr^heid, bleef hij gelooven aan de mogelijkheid van samenwo- ning en samenwerking onder één dak van dezulken, van wie anderen zich voorstellen , dat zij ieder huns weegs gaande, vruchtbaarder zouden werken voor het Godsrijk. Yan daar o. a. de warmte, waarmede hij in 1877 ge- pleit heeft; voor ééfie bel|jdenisvraag : „Gelooft gg van harte in het Evangelie van jëzus Christus P", maar tevens in 1883 en '84 is opgekomen tegen de wegne- ming van JBZxrs' naam uit de proponents-formule (4).

Overigens is er te Zwolle en buiten Zwolle gedurende die een en twintig jaar één philantropisch christelgk belang, dat hg zich niet aantrok , ééne maat- schappij of g^iootschap tot bevordering van het Pro- testantisme, tot leniging van de armoede, tot bestrgding van maatschappelijke ellenden, tot bevordering van volksgeluk, tot uitbreiding van het Godsrijk onder de Heideiken geweest , waarin hij niet deelnam en werkzaam de^amP Zal ik die Yereenigingen opnoemen P 't Behoeft niet, daar in talrijke jaarvergaderingen van 1886 van zelf zijn naam zal worden vermeld. Maar Zwolle alleen weet het, hoe hij bij ontzaglijke cholera- ziekte alle gevaar trotseerde , sterk in zgnen God en sterk door menschenliefde , in de school van jezüs ge- leerd, 't Is nog niet lang geleden, dat de beweging voor Zondagsrust een aanvang nam: was de eerste in de gelederen, en zjjne rede, daarover uitgesproken, pleit voor het vuur, dat hem ook hier bezielde. Maar mij klinkt zgn zwanenzang nog in de ooren. Naar het lichaam, Achtbaar en meer dan hij zelf vermoedde,

Digitized by VjOOQIC

15

reeds ond^*mijnd, was hg hier te Rotterdam den lOden December '84 opgegaan tot de yergadering, die moest beslissen , of wij den moed mochten he4>ben , om den arbeid Tan het Neda^landsche Zenddinggenootschap voort te zet- ten (5). Zijn woord en persoonlijkheid heeft er, zooals vaak vroeger, toe medegewerkt, dat ons een hart onder den riem werd gestoken. En nog heeft hg zich op zijn ziekbed verblijd, dat God heeft geholpen en 1886 in de jaarboeken des Genootschaps eene heerlijke bladzijde vult van hulp in nood. Ja ! op zoo'n vergadering moest men hem hooren. Het „Broeders !'' zooals hg het uit- sprak, deed reeds goed, en de trilling van zijne stem, de schittering van zijn oog, de beweging van geheel zgn figuur, de golving van zijn zwarte lokken, die meer aan een zoon van het Zuiden dan van het Noorden deden deuken, dit aUes werkte saam om iets van zijnen eigen gloed in anderen over te storten. En dit niet het minst, omdat men wist, dat brouwer niet maar sprak, maar ook werkte voor 't geen zgne belangstel- ling wekte. Werkte ! ja misschien te veel , of laat mg zeggen te veelz^dig werkte. Doch zich te concen- tre^ren lag nu eenmaal niet in zijne natuur: en *t is goed dat er zulke naturen zijn naast andere , die meer bedaard hare kracht op één punt verzamelen.

Één werk van de laatste zeven jaren zgns levens ver- dient afzonderlijke vermelding. Brouwer is gedurende dien Igdredactenr geweest van „de Kerkelijke Courant."

*t Is moeilgk (wie het niet voelt, heeft het nooit beproefd) om zich midden in den strijd geheel en al te verplaatsen op het standpxmt van beo(n^eeling, dat iemand inneemt van andere richting, dan gij zelf volgt. Maar dit kan ik toch wel in|[die mate, dat ik begrijp,

Digitized by VjOOQIC

dat andersdenkenden en andersgeyormden zich niet altijd goedkeurend konden vinden in zijne beschouwingen. Maar zijn er (tenzg dan door koud fanatisme blind en doof voor alles, wat hun kerkelijke snit niet vertoont) die zich niet weldadig gevoelden aangedaan door de warme woorden, waarmee hij de christelijke feesten of andere gedenkdagen placlit in te leiden? Zijn er, die niet waardeeren moeten zijn streven naar onpartijdigheid in de verslagen omtrent boeken en handelingen? Zijn er, die niet moeten toestemmen , dat hij in een tijd , waarin zoo merdg product van de zoogenoemde chris- telijke en gereformeerde pers het christendom bij de wereld eene aanfluiting maakt , zich nooit liet verleiden tot iets wat de Engelschen unfair , en wij Nederlanders onedel of van kwade manieren, noemen? Het leelijke wapen, verdachtmaking, het omgekeerde van het Pau- linische: „de liefde denkt geen kwaad," is nooit door hem gehanteerd; maar daarom juist bg wijlen zijn toorn ontbrand, waar hij stuitte op onedele handelingen en kuiperijen. Ik heb van te^ nabij denjvaak ondankbaren arbeid gezien, die op zijn schouders rustte, om telken Maandag vóór vijf uur de copie op de post te bezorgen ; ik heb te veel besef van de moeilijkheid, om iedere week dadelijk een gevoelen te moeten uitspreken over allerlei verschijnselen, en daaronder van zoo prikkelenden aard , dan dat ik niet , in plaats van feilen op te zoeken, mijne ongeveinsde bewondering zou uitspreken voor dit werk mijns vriends. Ondankbare arbeid: ja! want bij wien komt het op , om die zeven jaargangen te gaan doorlezen? maar die toch, als eens iemand opstaat, om dezen tijd van kerkelgke verwarringen en van gods- dienstige en ongodsdienstige gisting te beschrijven, eene

Digitized by VjOOQIC

17

hoofdbron zullen zgn, ook voor de literatuur dier jaren. Scherp-zijn lag niet in brouwers karakter, wel toornen. Misschien is die toom bij hem nooit krach- tiger en edeler geweest, dan in eene brochure, die indertijd niet beantwoord, maar ook zoo goed als dood gezwegen is ; eene brochure , op welke het : „pectus, quod disertum facit" van toepassing is , en die ook van BROUWERS wijsgeerig nadenken en zijne vertrouwdheid met OPZOOMERS geschriften getuigt, 't Is een „Open Brief aan Mr. s. van houten, Lid van de Tweede Kamer", met den niet fraaien titel: De Vast- houdendheid aan den levenden en werkenden God door den geestelijken stand. Het is eene warme en waardige terechtwijzing van 'tgeen door dien heer in een Gids -artikel (Aug. 1871) „dengeestelgken stand" was aangewreven, als zou deze „den God der natuurwetenschap, die niets helpt of deert en zelf niets helpen en deren kan" niet aan willen, omdat van zulk eenen „God geen geestelijke stand leven kan'\ Liever houdt die stand „den levenden en werkenden God*' aan , om „zonder inspanning over gemoederen, beurzen en stemmen" te heerschen. Hier is fierheid, hier is ge- moed, hier is onwillekeurig de welsprekendheid van een „eerlijk man, die het meent met de betuiging: „Zoodra de God der natuurwetenschap, zooals gij u dien voorstelt, de God mijner overtuiging, of liever van mijn ongeloof wordt, leg ik mijn ambt neer.'* Maar hier is ook eene schoone teekening van de heilige roeping van den vertegenwoordiger des volks. En 't zijn weinige, maar wel doordachte bladzijden, die aan het einde opkomen voor de transscendentie van den God des EYangelies en tegen dat determinisme, dat XX. 2

Digitized by VjOOQIC

18

het onderscheid tussehen oorzaken en motteven vergeet. En nu ten slotte, wat men wellicht aan den aan- vang had verwacht, brouwers werkzaamheid voor en in Geloof en Vrijheid. Het is een fatum 't welk rust op tgdschriftartikden , dat zij zeer licht in het ver- geetboek geraken, ook doordat weinige boeker^en alle jaargangen bezitten. Wie b.v. van het tegenwoordige thedogengeslacht denkt aan-, neemt kennis van zoovele uitnemende verhandelingen van pare au? om iets te noemen: van zijne principieele bespreking van schol- TESB hoofdwerk, die naast de l^vige beoordeeling van DE IJL SAUSSATE go^L Ongelukkige figuur maakt. Ook BSOUWEUS verhandelingen dreigt dat gevaar, te meer omdat kij zgn gedachten en ^beschouwingen minder in zel&tandige stukken , dan in de bespreking van anderer geschriften heeft neergelegd. Loepen wg die twintig jaargangen even door, wat vinden wij? Het positieve bc^sel van ons streven zette hij uiteen in de beant- woording der vraag : Waarom wèl E v ang eli s c h P (I) Een warm pleidooi voor het bestaansrecht der Eerk, die hg zeer goed te onderscheiden vrist van het Gods- rgk, ge^ hg ons in twee stukken, (L VI) van welke bet tweede op de Zeister-Conferentie tussehen Neder- landsdie en Hoc^duitsche godgeleerden, (ongelukkiger gedachtenis!) ia 1872 is yoorgedragen. De verhcHiding tussehen Bgbel en K^A mist alleen genoegzame be- paaldheid. Maar op sohoone wijze behandelt hg on- sterfelgkheid' (V) en toont zoowel daarin, als (en hier nog meer) in zgne verhandeling, getiteld Conse-» quentie (VII), dat zgne vrgsgeerige studie op de Aka- demie, vrucht heeft gedragen. Het laatstgenoemde strekt eigenlgk tot betoog , dat strausz, met lofvraar-

Digitized by VjOOQIC

19

dige gelijkheid aan zichzelf gekomen is tot zijn boek : „Der alte und neue Glaube 1872'', en tot zijne beant- woording daarin der twee vragen: „Zgnwg nog Chris ' tenen P" en : „Hebben wij nog godsdienst ?" Men zal meent Br. , 6f met hem vooruit moeten tot den afgrond der bewusteloos en doelloos bewogen stof, óf moe- ten ophouden „het Supranaturalisme dood te verklaren'' en in eenzelfden adem „hoogst onschuldig toch een God op den achtergrond van het Universum te plaatsen , die de schepper des levens is, ja! die immanent als zelf- bewuste geest leeft in zijne schepping." Zijn gezond wijsgeerige zin komt desgelijks aan den dag in zgn spreken over het Utilisme (XT), waarin hij zoo ern- stig het bedenkelijke uitspreekt van het doordringen daarvan tot de onderwijzers der jeugd. Dat brouwer, ofschoon eigenlijk gezegde historisch-critische arbeid niet m zijnen aard lag, toch tehuis was in de voornaamste vraagstukken, die daar aan de orde zijn of waren, be- wijst zijne bespreking van renan's „Apostelen" (I) en van hooKkaas' „Leven van jbzüs voor Jongelieden" (IX). De beoordeeling van het laatste boek is een opgericht teeken van humaniteit tegenover iemand, die op geheel ander standpunt staat. Trouwens de warme ingeno- menh^ met den jezus der Evangeliën, hem hy alles het gevonden iog (loi nov orw, is een gelijk blijven geweest aan zijne denkbeelden in de eerste groote verhan- deling van igne hand over jezus' Zondeloosheidin Waarheid in Liefde (1863). Dit was hem niet het doode maar bet levende punt, van waar hij steeds uitging , ook bij de beoordeeling van de V e r s c hij n s e 1 e n des Tij ds , onder welke rubriek hij zoo menig artikel in ons Tgdschrift leverde. Die op te noemen ware ver-

2*

Digitized by VjOOQIC

20

moeiend en licht eentonig. Ik leef in de overtuiging dat wie zich eenmaal zet tot teekening van de ver- schijnselen van het tijdvak, waarin brouwer leefde, hier niet te versmaden bijdragen over veel en velerlei zal vinden , wat mi reeds bij de snelheid , waarmee wij leven, bijna vergeten is, maar toch op den gegeven oogenblik van invloed was.

Op ééne bgzonderheid moet ik nog wijzen. Brouwee had eene sterke sympathie vol geestdrift voor persoon- lijkheden, die zijn hart hadden gestolen, vooral als zij op practisch terrein veel hadden gedaan. Mijne huis- genooten herinneren zich nog levendig een warm dispuut tusschen hem en een' zijner vrienden, waarin hij er niets van vrilde weten , om zwingli gelijk te stellen met LüTHER : LUTHKR door hem zoo hoog vereerd, ook tegen- over CALVYN, die hem te veel een man van ijzer was. Van alle warme schilderingen, die hij in leerredenen en verhandelingen gaf, staan hier alleen vermeld , dat hij in PATTESON (XII) den Apostel van Melanesië , en in blümhardt (XVII) den Man des Geloofs ons hoeft voorgesteld. In den laatsten trok hem vooral aan, dat bij hem het leven werkelijk een bevestiging was van de wondermacht des geloofs, des gebeds, en dat dezelfde man, over wiens genezingende wereld oHgeloo- vig de schouders ophaalt, zoo nati^urlyk , zoo ongemaakt, en zulk een vijand van femelarg was. Het stuk be- gint met het bekende woord van bossüet: „God alleen is groot', om aldus te eindigen: „Blümhardt was een groot man, omdat hg al wat hij was en had en kon en wilde en deed, eeniglgk ontleende aan den alleen groeten God, met wien hij omging ver- trouwelgk als een kind , hem aanschouwende van aange- zicht tot aangezicht. En in jezus Christus denZoon

Digitized by VjOOQIC

21

had BLUMHARDT den toegang gevonden tot den Vader ! " Vergis ik mij niet, er ligt onder die leyendige teekening van blumhardt, in 1883, eene zekere jV loerschheid van edelen bloede verborgen: dejaloersch- heid, dat hij niet was en te Zwolle niet meer kon zijn en worden, wat hem als ideaal voor den geest stond. Zijn Afscheidsrede, hoeveel schoons en bovenal hoeveel waardeering en hoogschattiag bevattende en uitsprekende jegens ambtsbroeders en gemeenteleden van andere richting, maakt op mij den indruk van zekere gejafiLgd* heid, onrust, afgematheid, dat zich niet ten eenen- male bedekken kan onder zeer idealistische woorden over de Gemeente. „De evangeliedienaar kan niet leven ,'* zegt hij, „van persoonlijke vriendelgkheden. Het kapitaal, van welks rente hij leven kan, is de

christelijke gemeenschap, die hem draagt en steunt.

Dat geestelijk kapitaal nam niet toe, maar af. Dat gevoel heeft mij sinds lang gedrukt. Zou het niet goed zijn, dacht ik, zoo ik mijne plaats overliet aan frisscher kracht, meer talent?'*

Hg ging naar Oirschot, een kleine gemeente in Noord- Brabant. Ik bevestigde hem (1 1 Mei '84). Wat was hij mij dankbaar voor het eenvoudige, maar ook voor mij zelf en de richting, die wij toebehoorden, diep gevoelde woord over de uitspraak des Doopers : „Hij moet wassen , ik minder worden.*' Als Christus jezüs maar meer wordt, zoo gevoelden wij beiden , wat nood dat wij-zelven en onze richting minder worden ? En hoe kwam er een goedkeu- ring vol geestdrift op zijn gelaat , toen ik het woord van een Latijnschen dichter omtrent den Moezel hier toepaste :

In de armen ?an den Rijn te sterven Is blijven leven in den dood.

Digitized by VjOOQIC

22

God, de Heer, heeft, nog geen twaalf mc^anden daarna (April '85) onzen yriend , naar Groningen gegaan om genezing te yinden , ikkr op het ziekbed geworpen , hem minder en minder doen worden, totdat de dood , als bode Gods, hem kwam wegnemen. Maar op dat ziekbed is Christus hem steeds meer geworden, ook hierin, dat zijn strijd geen bang opzien tegen den dood, maar wel een strijd om geduld en eens- willendheid was, toen het consummatum uit- bleef. En yan zijn krankbed heeft hij zijne doch- ters zoo menig hartelijk woord yan afscheid in de pen gegeyen yoor zijne yrienden, onder welke ik het een yoorrecht reken behoord te hebben. Met hem is yan^ hier gegaan een zondig menschenkind, maar dat onder diepgaand, het diepstgaand lijden, onder yeel strijds in Christus jezüs een kind Gods is gewor- den en daardoor een man, een edel man: en yoor ons, redacteurs yan Geloof en Vrijheid, een yriend, dien wij niet yergetenj, en op wiens graf wij als Igkkrans neer- leggen de woorden door hem zelf dèèr bij de groots begrafenis gesproken: ,)!N'een, yoor het kind yan God is het heengaan niet bang. En yoor hen» die met dat- zelfde geloof aan het graf yan het kind Gods staan , is de blik in dat graf niet somber. De psalmtoon des eeuwigen leyens, de hymne der opstanding ruischt door hunne ziel: Gbzaaid in yerderfeljjkheid , opgewekt in onyerderfelijkhad ; gezaaid in zwi^dieid, opgewekt in kracht; gezaaid in oneere, opgewekt in heerlijkheid!"

Einde Noy. 1885. W. FEANCKEN Az.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Ik had dit reedi geschreyen, toen mij ket nommer mn de HeryormiBg ('k meen van 14 Noy.) onder deoogenkwam, waarin de steller yan de zeer waardeerende herinnering aan BBOVWEB> hem ook met denzelfden naam teekent. Zoo ook het Maandblad der £yangeli8ohe MaatscL yan Deoember.

(2) 9J.U Uemoriam. Gobnslis philipfus hoi stbob db gboot 00 Ooi 1839-11 Ang. 18SV' Geloof en Vrijheid, 1S84 bl. 697-613.

(3) Bboxtweb heeft zelf, na de la. sAirsgATX's dood (6. en Y. 1874 bl. 280) medegedeeld, dat het yerslag yan 's mansbe- e<NrdeeIiBg (in Ernst en Vrede) yan scholtbh, yoorkomende in Waarheid in Liefde 1860: IV yan zijne hand is.

(4) kenmerkend zijn de woorden yan bbouwbb in 1874 geschreyen (G. en V. bl. 440-442): „Velen spreken het laide en blijde nit:deaiddenpartij is dood. enz. enz/'

(5) In 1866 werd beouwbb direotenr yan het Ned. Zendelinggenootschap en is 't gebleyen tot zljnra dood. Hij was een der tronwste en bezieldste bijwoners yan de Jaar- fwgadering. In 1868 sprak hij met bbümunb yan Batayia en AiiLABD PIBBSON in eene meeting, die Dinsdag 20 Juli yoor- a%ing aan de samenkomst den yoigenden dag, in weke bebts yoorging, sprekende oyer Mare. XIV: 8^. Maar in ons Ge- nootschap blijlt het onycKgeten , daA hy yoor de senéing is blijyen werken, en o. a. eens eene rondreize door Oyerijssel met zijnen yriend de gbooi heeft gedaan»

(6) Hier yolgt de intosschen niet yoUedige

LIJST VAN GB8CHBXPTEN. Jl. Leerredenen: 1867. A&cheidsrede teOndkerk, oyer Bom. X: 1 (Leenwarden^ •iTBUreili). Iiitréé>iede te Veendam oyer Kol I: 26—28

Digitized by VjOOQIC

24

(Veendam, mulder). Ruste in God naar Joh. XIV: 1. Troostrede bij het afstreven ?. Jhr. A. J. van sminia (Veendam, huldbb).

1859. De menschelijke ontwikkeling ?an jezus naar Luk. II : 52* (Groningen, scholtens. In de Evangelische Preken enz. 7e Jaargang).

1860. De mensch voor den regterstoel van Christus naar

2 Kor. V ; 10 (idem 8e jaargang).

1862. De waardige bede eener bevoorregte gemeente 1 Kon. VIII: 57, 58. Feestrede op den gedenkdag der stichting van de Herv. Gemeente te Veendam 5 Oct. 1862 (Veen* dam, V. D. WERï).

1863 . De wederkeerige heilbede van Leeraar en Gemeente 1 Thess. V : 23 - 25. Afcheidsrede te Veendam 3 Mei 1863. (Veen- dam, mulder). Twee Preeken, met een liefdadig doel uitgegeven over 2 Petr. III: 18 en Joh. I: 9 (Veen- dam, mulder).

1869. De ware wijding tot den arbeid, naar B,om. X: 1. In. leiding tot de 17^ Alg. Vergadering der Evangelische Maatschappij te Kampen , 7 Sept. 1869 (Arnhem, v. d. wiel, in de Leerredenen tot bevordering van Ev. kennis en chr. leven).

1871. Drieërlei Lijdenstoestand, naar Joh. XII: 27, 28a. Een woord tot de gemeente na den dood zijner gade, uitge- sproken 12 Maart (Zwolle, tjbenk willinu).

1873. De Synode te Jeruzalem Hand. XV : 1—31. Uitgespro- ken te Zwolle 21 Sept. vóór de (eerste) kerkelijke ver- kiezingen (Zwolle TJEENK willink).

188é. De Heerlijkheid der Gemente. Afscheidsrede te Zwolle

é Mei, naar 1 Kor. III: 21—23 (Zwolle, d rosé).

B. Kleine, afzonderlijk uitgegeven stukken.

1857. Een leerschool der goddelijke Voorzienigheid (in Bij dra. gen enz. v. amshoff en muurling, te Groningen, smit.

1860. De schoonste ure des levens (idem).

1868. De Hertogin van Orleans (In Wegwijzer ten Leven van lesturgeon en goedhüis (Koevorden, boll).

Eenzaam maar niet verlaten UijhetNed. Zeudelingg. WMi). De Paarl van groote waarde \ * "^^ ^

Digitized by VjOOQIC

25

1871 De vasthoudendheid aan den levenden en werkenden God door den geestelijken stand. Open Brief van Mr. s. yas

HOUTBK (Zwolle, TJBBNK WILLINK).

1877. Adres aan de Synode in zake de Belijdenis?ragen » door Predikanten der Ev. Aichting (Zwolle, tjbenk wilukk). NB. Op de tweede bladzijde blijkt, dat brouwee de redacteur is geweest van dit door 32 predikanten, en later door nog meer goedgekeurde Adres, waarmee ik mij niet yereenigen kon. 't Adres is meer een referaat, dan een bepaald voorstel.

1883. Zondagsrust. Voordracht, gehouden te Leeuwarden 3 Dec. 1883 (Leeuwarden, Coöperatieve Handelsdrukkerij).

C. Voornaamste stukken in Geloof en Vrijheid. I. 1867. Waarom wèl Evangelisch, 113—148.

1517—1867. De Christen tegenover de Kerk en Bijbel, 566—589. II. 1868. Geschiedenis of Fantasie (Rbnab , Les Apotres),

77—106, 211-230. in, 1869. flet Treurspel bij de Grieken, 462—484.

Een geneesmiddel erger dan de kwaal. (Tegen Dr. A. KUYPBRS Kerkvisitatie enz.) 27—79, IV. 1870. Een blik achterwaarts op 1619 enz. 357-382. 613. Een nieuwe Bondgenoot (Prot. Bijdragen van de la saussatb) 383-410. V, 1871. Onsterfelijkheid, 417-456.

VI. 1872. Het Godsrijk en de Kerk, 574-598.

Verschijnselen des Tij ds (Oud-Katholieken. Stem- men voor Waarheid en Vrede enz.) 82—111.

VII . 1873 . Consequentie. (Stbausz. Der alte und neue Glaube)

58-88. 149—188.

V. d. T. (Art. XI. Kütpbe's Confidentie enz.) Vm. 1874. Een kerkgang in den Eifel, 62-74.

Daniel chantbfib de la saussatb, 262—280.

Godgeleerdheid aan de Universiteit , 612—

629. Zie ook IX: 86-90.

V. d. T. (Koningsfeest op 12 Mei. Malaise ,

Groen v. Prinsterer. Spiritisme enz.

Digitized by VjOOQIC

26

IX. 1876. De Jesus des Evangelies ea der Moderne Ge-

sohiedbeschoQwing (HootKAAS* Bijbel) 418—470).

X. 1876. y. d. T. (Protestantisme. Onderwies en Opvoe-

ding. — Onderwijs en Zending) 81-*196. XI. 1877. De nattigheidsleer, het beginsel der Zedeleer P 189-216.

V. d. T. (Spinoza. Wylib. Storm in de Xerk, en2. 360-380.

XII. 1878. JoHV COLESIDGS PATTi80N| Apostel van Melanesië

1855-^1871, 161-217.

y. d. T. (Op sociaal gebied. Op politiek terrein :

de Schoolwet. Uit de kerk enz.) 660—592.

XIII. 1879. Het zoenoflffer in het O. T. 534-576.

Xiy. 1880. Het Oud-Katholioisme (naar CH.B&HLXB) 536— 580. y. d. T. (Op kerkelyk gebied. ^ Op Ethischen- Socialen bodem. PisBdON's maandblad. Op politiek terrein (Schoolwet agitatie) enz. enz. XV. 1881. y.d.T. (Watersnood.— Transvaal —QuioiiNG's Leven van Jezns. y* Oostbszbe enz.) 205—236. Xyi. 1882. De Islam en de Zending (n. hauri) 445-483. y. d. T. (o.a. Christendom en Boeddhisme. LoicAN over Jezns. De moderne richting , haar conseryatieve en radicale strooming)204*233. Xyil. 1883. fiLüMHAKDT, een groot man. 126-169.

y. d T. (o.a. Het redmiddel bij Dordt gezocht enz. Wat te doenP Positie nemen tegen reactie op den bodem yan het Evangelie raii.) 388-420.

XyiII. 1884. COENELIS PHILIFFÜS H0P8TEDE DE 6B00T (f 11

Aug.) 597-616.

y. d. T. (de Prins v. Oranje. Prins Willem

I. Mislukte Leening v. Transvaal enz. 490—514.

Digitized by VjOOQIC

GEDACHTEN OVER HET AMBT DER EVANGELIEBEDIENING.

I. WEZEN, C^BOKDSLAd EIT BI0HT8K0EB.

Het is van hoog belang, op te merken, en be- stendig iu het oog te houden, dat de „wetenschap van de instandhouding des Christendoms" zich bezig houdt met de theorie eener werkzaamheid, die naar den aard der zaak allen Christenen ter harte moet gaan. Deze theorie moet er naar streven, alle werkzaamheden en levensverrichtingen der christelijke gemeente, der kerk (in den oud-christelgken , niet hiërarchischen zin van dit woord) te bevatten, aan deze hare ware gestalte te geven, en den weg tot hare richtige uit- oefening te wgzen. De evangeliedienaar mag niet be- schouwd worden als iemand , die naar zijn eigen goed- dunken, zonder levensbetrekking tot de gemeente, eenige handelingen ten haren nutte verricht. Evenmin is hg haar lasthebber, in dien zin, dat zij hem zou mogen voorschrgven, wat hij heeft te verrichten, voor waar te houden, te onderwijzen, en hoe hij dat alles moet doen: wanneer zij daarbij verder gaat, dan noodwendig volgt uit de beginselen, die aan haarker- kelgk gemeenschapsleven ten grondslag liggen. De

Digitized by VjOOQIC

28

voorganger is haar dienaar , zóó als paulus zich eenen dienstknecht der gemeente noemde (2 Kor. IV : 5); ofschoon het zonneklaar is, dat hij het laatst van alle Apostelen er in zou hebben toegestemd haar dienstknecht te zijn, in den zin van hetgeen wij nu door een' be- diende verstaan. Zeker zou hij in onze dagen zich door geen* „raad der kerke christi" hebben laten voor- schrijven, om b, V, een of ander formulier te gebruiken.

Evenmin is de evangeliedienaar een heerschap- pijvoerder over het geloof en leven der gemeente, maar een medewerker harer blijdschap. Dezelfde Apostel doet dit met nadruk uitkomen (2 Eor. I: 24). Elke hiërarchische opvatting, waarin de voorganger der ge- meente wordt beschouwd als één, die, krachtens zekere wijding, gezaghebbend boven ha^r staat, en een, voor hare levensbehoeften onmisbaar, middenpersoon tusschen Ood en haar is , strijdt met het wezen des Christendoms. Zij tast het leven der gemeente in zijne hartader aan, en leidt in de theorie en de practijk der godsdienst tot de schromelijkste gevolgen.

De christelijke gemeente moet zelve arbeiden aan den opbouw der Eerk, als het Huis des Heeren (tó xuptoxóv) gedacht. Hare gezamenlijke leden moeten zich als levende steenen laten opbouwen tot een geestelijk huis, een heilig priesterdom (1 Petr, II : 5*). Maar evenmin als bij een' welgeordenden arbeid aan een' schoenen tempel alle bouwlieden dezelfde taak hebben te vervullen, evenmin zal het Huis des Heeren voorspoedig worden voltooid, naar het ontwerp van den Orooten Bouwmeester, wanneer hier geen doel- treffende verdeeling van den arbeid plaats heeft. Of, om ons te bedienen van het schoonste en diepzinnigste

Digitized by VjOOQIC

29

beeld der gemeente , het Paulinische : „Lichaam van CHRISTUS," dat ook moet opgebouwd worden (Efez. IV: 12), dit lichaam heeft vele leden, die „niet allen dezelfde werking, d i. dezelfde taak, hebben (Rom. XII: 4).'^ Toch houdt één levensgeest, van het Hoofd uitgaande, al die leden samen tot één levend organisme. De geest bezielt allen met ééne levenskracht, en bestuurt allen in den arbeid ter ver- wezenlijking van één levensdoel. Zóó is er geen onder- geschiktheid van den een' aan den ander, maar algemeene behoefte aan „de werking van elk deel in zijne mate," zoodat er evenmin van beheer sch en als van benijden der leden onderling sprake kan noch mag wezen (1 Kor. XII: 4—31; Efez. IV: 16).

Indien wij de denkbeelden, die in het Nieuwe Testament aangaande de organisatie van het christelijke gemeenteleven voorkomen, wèl verstaan, dan liggen daarin twee hoofdelementen, die beide tot hun recht moeten komen, en in hun onverbrekelgk ver- band moeten opgevat worden. Vooreerst:de ge- lijkheid van allen in rang en waarde, daar alle burgers van het Godsrgk éénen zelfden titel dragen, die alle andere onderscheidingen en eerenamen over- treft: zonen en dochteren des Hemelschen Vaders. Ten andere: de noodzakelijkheid van zekere bedieningen, voornamelijk der voorgangers, die de gemeente leiden in de vervulling harer ver- hevene, maar bezwaarvoUe taak.

V^Tij moeten niet trachten, uit enkele, op zich- zelven staande, teksten, zoo goed zoo kwaad mogelijk

Digitized by VjOOQIC

30

te bewyzen, dat het ambt der evangeliebedie- ning, in den vorm waarin het nu onder ons bestaat, éene instelling van den Heer, of althans van zijne Apostelen is. Die poging zou ons teleurstellen. Kóu zij slagen, dan zou dit tot bedenkelijke gevolgtrek- kingen leiden. Wij zouden gevaar loopen, het gemeente- leven vast te kluisteren aan de letter des woords en aan den vorm der oorspronkelijke kerk. De geest, die uit die letter spreekt, het leven, dat zich in dien vorm openbaart, ddt is het wat ons maatstaf, richtsnoer en bouwplan moet aangeven voor de inrichting, instandhouding en voltooiing van het geheele Godsgebouw der gemeente, of van het deel, waaraan wij arbeiden.

De overtuiging, dat dit ambt ^en bestand- deel van het leven der christelijke gemeente is, heeft voor den evangeliedienaar waarde.

Zg bewaart hem aan den éénen kant voor priesterlijken hoogmoed, clericale ijdelheid en aanma- tiging, daajr zij hem telkens herinnert, dat hij geen reden van bestaan, geen recht, macht noch gelegenheid van werken heeft dan in de gemeente, wier hand of oog h^ moge wezen, maar wier hoofd hij nimmer kan worden. „Hoofden van scholen'* zijn onze voormalige „onderwijzers der jeugd'' sedert k(Mi» jaren geworden. Of 't er beter op geworden isP Maar voor „hoofden der gemeenten/' in plaats van „her- ders en leeraars,'.' of „bedienaren des godde- lijke n woords", hopen wij bewaard te blijven. Aan den anderen kant heeft deze overtuiging voor den evangeliedienaar iets verheffends, dat hem goed kan doen tegenover eenen plat prozaïsohen, nuchter-materia-

Digitized by VjOOQIC

31

listischen tijdgeest, die niet kan bevatten ^ waartoe het eigenlgk dient, een geheel leven te wijden aan het ijveren voor de ideale goederen, die in zijn oog niet meer dan ideëel zijn. Er zgn immers zooveel zicht- en tastbare nooden; er is armoede, krankheid, wat al niet? Er zijn bronnen van welvaart en genot te ontsluiten, opdat de mensch zooveel mogelgk hebbe aan dit korte bestaan, het éénige waarvan hij zeker is. Waartoe toch die „geestelgkeP" De kwalen kan hij niet wegnemen, het genot verstoort hij met zgne eindelooze vertoogen over de wereld der onzien- Igke dingen!

Tegenover dergelijke minachting van z^ne levens- taak zal de evangeliedienaar zich krachtig gevoelen, en zgnen loop met blijdschap yolbrengen, wannen hij er diep van doordrongen blgft, dat het ideaal, naar welks verwezenlijking de gemeente streeft, geen fata morgana, matur eene heerlijke werkelijkheid is , en dat z|n arbdid, zeker niet het leven der gemeente, maar een bestanddeel daarvan is. Een bestanddeel, dns iets dat niet kan worden gemist , zonder dat er iets, ja veel, aan de volledigheid des lichaams, de gezondheid zyns lev^is, de kracht zijner werkzaamheid ontbreekt.

De Evangeliebediening noemen wij een ambt. Met volle redit. Wij onderscheiden thans in ons taalgebnük ambt van ambacht. Aan het eerste heehten wij de beteekenis van eene , door de bevoegde macht on# opgedragene, min of meer aanzienlijke be- éiening, waaraan wij om hebben te wijden ten behoeve YBXL eenen of anderen maatsehappelijken, staatkundigen

Digitized by VjOOQIC

32

of kerkelgken levenskring. Het tweede woord doet ons denken aan een beroep, dat iemand uitoefent, om, altijd in een vak dat zekere kunst vaardigheid onderstelt, een onbezorgd bestaan voor zich en de zijnen te vinden. Tot het ambt wordt men be- noemd; het ambacht kiest men zelf, en oefent het uit, waar de keus of de omstandigheden heenleiden. Dat evenwel in ambacht oorspronkelijk nog iets meer moet liggen , vermoeden wij reeds , wanneer wij be- denken, dat wij in onze taal niet alleen den ambachts- man, maar ook den ambachtsheer kennen. Het wordt ons tot zekerheid, zoodra wij vernemen, dat, om zoo te zeggen in alle oudere en nieuwere spruiten van den wijdvertakten Germaanschen taaistam, en (misschien van daar) ook in Romaansche talen, woor- den voorkomen, die bewijzen dat ambt en ambacht oorspronkelijk zeer nauw verwant zijn, en overal waar zij gebruikt worden, eene bediening aanduiden , die waargenomen wordt , eene dienstbetrekking, waarin men tot anderen staat (1). De bediening kan van hooge maatschappelijke of staatkundige beteekenis zijn , de gedachte , die in den naam wordt uitgedrukt , blijft dezelfde, en zoo behoort de ambachtsman taal- kundig tot de familie van den ambassadeur.

Met recht wordt alzoo de evangeliebediening een ambt genoemd, geheel overeenkomstig den geest van het Nieuwe Testament, waarin herhaaldelijk van de bediening des woords, des geestes, der verzoening enz. gesproken wordt (o. a. Hand. VI : 4 ; 2 Kor. III : 8; V : 18). Hier is natuurlijk nog geen sprake van eene vormel^ke aanstelling, met een bepaald mandaat, zooals nu past in het organisme der men -

Digitized by VjOOQIC

33

schelijke samenleviiig op het gebied van staat of kerk; doch in het wezen der zaak ontbreekt noch het een noch het ander. Hij, die deze bediening heeft, is er ten diepste van overtuigd, dat deze hem is opgedragen door God zelven , of van Gods w$ge ^ hetzij door eenen Apostel of door de gemeente, wier eenparige opdracht eene stem des Heiligen Geestes is (Hand. XHI : 2 ; XV : 22 , 28) (2). Hij heeft ook een' lastbrief, waarin duidelijk en bepaald, maar in groote trekken, niet in eene casuïstische instructie , is omschreven , wat hij te doen heeft : „ieder mensch te vermanen, en ieder mensch te leeren in alle wijsheid, om in CHRISTUS ieder mensch volmaakt voor Hem te stellen;" te arbeiden aan: „de volmaking der heiligen, het werk der bediening , de opbouwing van het lichaam van CHRISTUS (Kol. I : 28; Efez. IV : 12)."

Zijne bediening is eene Diakonie, gelijk ze nagenoeg uitsluitend bij paulus (enkele malen ook bij LUK as) heet. Deze benaming, doet ons reeds vermoe- den, wat bij nader onderzoek duidelijk blijkt, dat het ambt der Diakenen oorspronkelijk geheel iets anders was, dan wat wij nu daaronder verstaan, en dat de Diakones der oud- christelijke kerk niet, gelijk nog heden vrij algemeen geschiedt, verward moet worden met de ziekenverpleegster onzer dagen, hoe eer- biedwaardig de „bediening" dezer laatste ook zij, eene der heerlijkste openbaringen van het leven des Heiligen Geestes in de gemeente der 19e eeuw.

Het ambt der evangeliebediening wordt door paulus ook opgevat als eene Liturgie, eigenlijk: eene taak in het openbaar leven, die iemand ten zijnen koste op zich neemt ten bate , of ten beste des volks. Zóó

XX. 3

Digitized by VjOOQIC

84

b, V. in Athene , waar de vermogende burgers er eene eer in stelden, belast te worden, met de zorg voor open- bare schouwspelen, het onthaal des volks bi) feestelijke gelegenheden enz. Strikt genomen is deze vergelijking minder juist, wanneer de evangeliebediening een ambt is, dat bezoldiging, tot levensonderhoud, opbrengt, gelijk dat toch moet zijn in een welgeordend gemeente- leven, en ook reeds door paulüs als billijk erkend werd. Of verdedigt hij niet met nadruk het beginsel, dat „wie het evangelie verkondigen, ook van het evan- gelie moeten kunnen leven", als eene „verordening des HeerenP" Hoe overtuigend is dienaangaande zijn betoog, al moet z^'n argument uit het arsenaal der allegorische uitlegkunde, van „den dorschenden os, dien men niet mag muilbanden," dat hij met kennelijke voorliefde bezigt, voor rekening zijner rabbijnsche opleiding ge- laten worden (1 Kor. IX: 4—14; 1* Tim. V: 18)1

Wat PAULUS zelven aangaat, wèl was hij in den striktsten zin des woords een Liturg van jezus, die om niet het heilige priesterwerk deed (lepoup- youvxoL «uoyyeXiov) voor de heidenen, opdat hunne offerande Gode aangenaam mocht wezen door den Hei- ligen Geest (Rom. XY: 16). Hij verdedigt het recht op loon ten behoeve van anderen. Zijn roem is het, daarvan geen gebruik te maken; liever wil hg sterven , dan dat iemand dezen zijnen roem zou veredelen. 2jgn roem, in zóóver als hij dit doet met geheele instem- ming zgns gemoeds, overtuigd, dat het in zgne om* standigheden en zijne omgeving „hinder zou doen aan het evangelie van Christus," indien hij arbeidsloon aannam. Een' anderen roem, ijdel zelfbehagen, lof- tuitingen der menigte, en wat dies meer zij, begeerde

Digitized by VjOOQIC

35

hg niet. Dat alles verwierp hij met al de beslistheid van zijn verheven karakter. „De nood is mij opgelegd. Wee wg zoo ik het evangelie niet verkondig!" Tel- kens wanneer wij dit lezen ^ is het alsof wij zijn' groeten discipel lutheb hoeren met diens: „Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij! Amen!"

In het wezen der zaak mag evenwel ieder evan- geliedienaar, die wèl zijn wettig arbeidsloon ont- vangt, maar in zijn geweten Yoor God geen loon- dienaar is, gerust den schoenen naam van „Liturg van CHRISTUS jezus voor de gemeente'' zich toe- ëigenen. Wat de Franschen zoo eigenaardig , met hunne gewone juistheid en keurigheid, noemen: „payer de sa personne," dat doet hij in den diepsten zin des woords. Zilver en goud kan hij wellicht niet geven. Zeker zal hij zijn gezin niet verwaarloozen. Dan zou hij immers erger zijn dan menig ongeloovige, die al- thans, de zgnen en inzonderheid zijne huisgenooten verzorgende, de wet der natuur eerbiedigt (1 Tim. V: 8). Niettemin, hij geeft zich zei ven, geeft het beste wat iemand geven kan: de toewijding zijner geheele per- soonlijkheid, met alle gaven, krachten, middelen, waarover God hem de beschikking vergunt.

Door de kracht der gewoonte kunnen wij het denkbeeld van Liturgie in onze voorstelling moeielijk meer losmaken van eene handeling, die zich uitsluitend tot de godsdienstoefening bepaalt. Er is ook geen enkele reden om eene wijziging in dit spraakgebruik te beproeven, hetgeen ook tot niets zou leiden.

Dat er reeds vroeg iets priesterlijks aan ver-

Digitized by VjOOQIC

3(>

bonden werd, is niet bevreemdend. Met het einde van de tweede eeuw onzer jaartelling werd de christelijke eeredienst meer en meer vervormd, zóó wat den uit- wendigen vorm, als wat zijne inwendige betee- kenis voor de christelijke gemeente betreft. De be- grippen van offer en priester veranderden. Heidensche en Joodsche opvattingen drongen door. De natuur- godsdienst en de wet drongen het evangelie terug. De omvang van het offerbegrip werd uitgebreid, de betee- kenis van het ofifer veranderd. Gelgken tred hier- mede hield de voorstelling aangaande den priester. Men begreep petrus niet meer, waar hij van de ge- meente als een ,)koninklijk priesterdom" spreekt (1 Petr. II: 9). Had tertülliasüs den offerenden geestelijke reeds aangeduid als priester, hoewel nog als vertegenwoordiger en gemachtigde van allen, CYPRIANUS gaat eene groote, hoogst bedenkelijke schrede verder. De bisschop is hem niet meer het orgaan der aanbiddende, dankende, offerende gemeente , maar staat in de plaats van Christus, tegenover de gemeente, als priester Gods (Dei sacerdos), door God aangesteld en met kracht toegerust, om tot heil der gemeente werkzaam te worden, en hare godvereerende handeling Gode wel- gevallig te maken. Als een middelaar herhaalt hij in den eeredienst het offer van Christus , ten beste der gemeente. De kerk is niet meer in de eerste plaats en in haren diepsten grond eene priesterlijke gemeente der geloovigen, maar een hiërarchisch instituut tot middelijke mededeeling des heils, welks waardigheids- bekleeders het heil van het volk bemiddelen, door de kracht liunner handelingen, die hoe langer zoo meer tooverkrachtig (magisch) opgevat worden. Uit het

Digitized by VjOOQIC

37

liturgische, d.i. het symbolisch uitdrukkende handelen dergemeente, wordt gaandeweg een theurgisch, d.i. tooverkrachtig werkzaam handelen des priesters. Gaandeweg; want wij moeten dien teruggang tot de vormen der natuurgodsdienst en tot die vanden Joodschen tempeldienst, die uitliep op den Canon der Mis van GBEaoBius I, den „Vader der Ceremo- niën (590 604) ," niet alleen wijten aan enkele pausen of Rome's priesterschap. De gezamenlijke christenheid dier eeuwen draagt mede daarvan de schuld , in zoover zij had kunnen en moeten waken voor de handhaving van de ' reinheid des evangelies , en het behoud van haren eererang. Dat de schrandere staatslieden, die Rome's wereldheerschappij in kerkdijken vorm weder oprichtten, die terugstroomiüg van den christelijken geest naar voorchristelijke opvattingen voor hun doel wisten te gebruiken, is wel een feit, dat voor hunne reke- ning ligt; maar de gemeente, die zich van eene godgewijde priesterschaar tot eene onmon- dige menigte van leeken liet vernederen, is daar- mede niet vrijgepleit. De gemeente is eeuwen achtereen geleidelijk teruggegaan, heeft het gevoel harer zelfstan- digheid verloren, en kende eindelijk evenmin haren rang als haar recht en hare roeping meer.

Het ambt. der evangeliebediening zouden wij dus wel eene Diakonie* des Geestes, eene Liturgie van JEZUS Christus kunnen noemen, en met deze be- namingen eigenaardige gezichtspunten aanduiden , waar- uit het door paulus wordt beschouwd. Verder evenwel mogen wij hiermede niet gaan. Met overbodige nieuwe

Digitized by VjOOQIC

38

benamingen wórdt noch de helderheid, noch de rijkdom , noch de orde onzer kennis vermeerderd. Maar de denkbeelden, die in deze omschrijyingen liggen, hebben wij als eenen schat te bewaren. Zij vervullen telkens meer ons gemoed met het hartverheffend gevoel van de waarheid des woords: „Zoo iemand staat naar het opzienerschap, hij begeert een voortreffelijk werk (1 Tim. ni: 1)".

Ditambt beantwoordt aan eene dringende behoefte in het leven der gemeente, zooals deze in de werkelijkheid aanwezig is. Opdeze behoefte der practijk moet aandachtig worden gelet. Wel zullen wij later hebben stil te staan bij de vraag, of zij niet evenzeer zou volgen uit het wezen der gemeente, en hare bestemming, al bevond deze zich reeds veel nader bij het haar voorgestelde ideaal, dan inderdaad het geval is.

De werkelijke toestand is deze, dat het bewust- zijn van het algemeene priesterschap der geloovigen nog zeer sluimerend is , en , waar het eeniger mate leeft , zeer ongelijk is ontwikkeld, ja dikwijls zeer vreemde vormen heeft aangenomen. De ervaring raadplegend kan men zich begrijpen , dat menigeen op de gedachte komt, of 't niet beter ware de verhouding van „herders en schapen", in den priesterlijken zin des woords , een- voudig te herstellen? Staat niet de gemeente onzer dagen in menig opzicht verwonderlijk laag? Vraagstuk- ken, die men lang vergeten zou wanen, althans te on- beduidend om eenige beweging meer te verwekken, worden nog behandeld alsof het leven der gemeente er aan hing. Daar tegenover, of daarmede ook wel ge- paard,, eene betweterij, die, met hetgeen zij noemt

Digitized by VjOOQIC

39

„Gfods Woord*' in de hand, dat is, met hare tradi- tioneele opvatting der Schrift, alles wil beoor* deelen. De resultaten der wetenschap stelt zij eenvou* dig terzijde. Zij plaatst zich boren den bezadigdsten en gemoedelgksten evangeliedienaar, om hem de les te lezen, wanneer hij zich niet Iaat regeeren door partij- hoofden, die het ,,8chibboleth*' hebben aan te geyen, waarnaar thans de zuiverheid of onzuiverheid der leer beoordeeld zal worden. Wie weet niet, hoeveel hart- zeer menig getrouw, in den dienst zijns Heeren vergrijsd evangeliedienaar van die kwelgeesten der gemeente heeft te Igden?

Maar al ware dit alles nog erger dan het is, waarlgk, al meer dan erg genoeg! --het mag ons niet verleiden om te wenschen, dat deze stemmen mochten kunnen gesmoord worden. Deze verschgnselen zijn ziekte- teekenen in het leven der gemeente. Gelijk allerlei woekerplanten ddir het weligst tieren, waar de lucht onzuiver, de bodem drassig en vervuild is , zoo blijkt het ook uit teekenen als de bovengenoemde, dat het nu ongezonde leven van de gemeente , door parasieten wordt onder gehouden, en genezing behoeft. Zuivering van de geestelgke atmosfeer, en frissche beweging te be- vorderen, zal beter helpen, dan uitzien naar eene res- tauratie van dien, toch voor altijd vervlogenen tijd, toen de evangeliedienaar , ook in protestantsche gemeenten , rekenen kon op het bijna onbegrensd ontzag hetwelk hg inboezemde, en op den eerbied, waarmede zijne ver- klaringen, als het einde van alle tegenspraak , werden vernomen. Niet door de gemeente terug te drin- gen, maar door haar vooruit te leiden, door bezadigd maar vastberaden het hoofd te bieden

Digitized by VjOOQIC

40

aan de voor eenen tijd invloedrijke kerkelijke dema- gogen onzer naaste en verdere omgeving, is de kwaal te genezen (3). Licht, lucht, gezond voedsel en beweging moeten op den duur het lichaam der gemeente van* de ziekte aanbrengende bacteriën zuiveren. Intusschen zij aan allen, die tegenwoordig- „den last des daags en der hitte" hebben te dragen, een dubbel deel toegewenscht van den geest des gedulds, des geloofs en desgebeds. Dit drievoudige snoer wordt niet ras gebroken!

Neen, priesters heeft de gemeente niet noodig, evenmin leerpriesters als offerpriesters, maarwèl bedienaars des Nieuwen Verbonds. Afgezien van de moeielijke toestanden van het oogenblik, die met ééne omkeering in de staatkundige en kerkelijke politiek onzer omgeving zouden kunnen voorbijgaan, zal toch de gemeente , zooals die zich aan onze ervaring voordoet, die behoefte in hooge mate hebben. Het is een gunstig symptoom, wanneer zij die gevoelt, er van doordrongen is, er prijs op stelt dat die bevredigd worde. Wie over cenig kapitaal aan ervaring be- schikken kan (een' zoo rentegevenden schat !), en zich vroegere in dit opzicht betere toestanden herinneren kan, of nog leeft in eenen kring, waar men zich minder stoort aan de woelingen der agitatoren , die zal gaarne toestemmen, dat ook in de beste gemeente velen ge- vonden worden, die nog bij lange na niet op de hoogte zijn van het „koninklijk priesterdom", waartoe het christendom hen verheft. En behoorden dezen nog maar alleen tot de levenskringen der minder ontwikkelden! Ddar zoekt men in den regel hen niet, die als typen

Digitized by VjOOQIC

41

kunnen beschouwd worden, waarnaar de, ik zeg niet verstandelijke, maar geestelijke ontwikkeling der gemeente kan worden gemeten. Sommigen verstaan u niet, wanneer gij van hun priesterschap spreekt, al hebben zij daarvan tallooze malen in hunnen Bijbel gelezen. Anderen zouden u wèl kunnen verstaan ^ maar het ontbreekt hun aan zin voor deze hoogere opvatting van des Christens rang, recht en roeping, of aan geest- drift om eenige bezielende kracht op hunne omgeving uit te oefenen. Ja, de beste heeft toch uren des le- vens , komt in toestanden , waarin hij licht , raad, troost van anderen moet ontvangen. Deze behoefte aan voor- gang en leiding strekt der gemeente niet geheel tot oneer. Zij heeft in iets algemeen menschelijks haren grond. Ware dit zoo niet, dan zouden wij nimmes verder komen dan het standpunt, waarop men het hoogste op dit gebied meende na te streven door verhandelingen te schrijven over de „nuttigheid van het predikambt."

Door al de brieven der Apostelen heen gaat de gedachte, dat de gemeente, zóóals zij is, behoefte heeft aan gedurige opwekking van haar onderling leven , aan oefening in de gemeenschap des Heiligen Geestes, aan waarschuwing tegen allerlei gevaar, aan opbouwing in haar allerheiligst geloof, Vaardoor zij „zich zelve heeft op te bouwen, biddende in den Heiligen Geest (Jud. 20)." De gemeenten, die geprezen worden , omdat zij elkander vermanen en stichten, worden, wegens het hoog belang dezer zaak, vermaand dit voortdurend te doen, als goede beheerders van de veelvuldige genade Gods (1 Thess. V: 11; 1 Petr. IV: 10).

Digitized by VjOOQIC

42

Al ware de werkelijke toestand yan ieders per- soonlgk leven veel meer overeenkomstig het ideaal des Christens, dan inderdaad het geval is, aller verstand , gevoel, wil, aller persoonlgkheid in haar geheel zóó door OHBiSTüs' geest geheiligd, als op aarde mogelijk is, de Evangelie-bediening zou wel eene andere worden, maar hare reden van bestaan niet verliezen. Gesteld, dat jebemia's uitzicht ware verwezenlijkt, en de tgd gekomen, dat de een den ander niet meer behoefde te leeren, zeggende: „Een den Heer!" omdat zij Hem allen kenden, vim de kleinsten af tot de grootsten toe (Jerem. XXXI: 34); gesteld, er ware eene gemeente, zoo als die ons geteekend wordt uit de gouden eeuw des christelgken levens, „één hart, ééne ziel, volhar- dende in de leer der apostelen, in de gemeenschiqi, in de breking des broods en in de gebeden (H^d. Il: 42 ; lY : 32)/' dan nog zou het christelgke gemeenschaps- leven voorgang en leiding behoeven. Gezwegen van de omstandigheid, dat die „gouden eeuw," naar luid van diezelfde oorkonden, alles behalve een „hemel op aarde*' was, dat er huichelaars onder de broederen waren, die ontmaskerd, en klachten oprezen over onbil- lijkheden, die voor het vervolg voorkomen moesten worden (Hand. V: 1—11; VI: 1—6); de geheele oud- ehristelgke voorstelling van het leven in de gemeenschap des Heiligen Geestes brengt mede, dat er zgn, die hunne broederen en zusteren vóórgaan. Zgn er opzieners en ouderlingen, die door de gemeente worden ge- kozen om hare belangen van bestuur en beheer te behartigen; apostelen, profeten en leeraars treden in haar midden op, als door God geroepen, om het evangelie aan de heidenen te verkondigen.

Digitized by VjOOQIC

43

of de gemeente op te bouwen in geloof en leven.

Niet het kranke, maar het gezonde leyen der ge- meente openbaart zich in de yerscheidenheid van gaven bij éénheid van geest, in de verscheidenheid der be- dieningen onder éénen Heer, in de verscheidenheid der werkingen door éénen God, die alles in allen werkt, terwijl toch aan ieder de openbaring des Qeestes gegeven wordt ten algemeenen nutte (1 Kor. XII: 4 7). Dat er verschillende genadegaven zijn, is volgens paulüs de eer , de kracht en de zegen der gemeente. Zóó komt het aan den dag, dat het lichaam des Heeren schoon gevormd, welgeordend, krachtig levend, veel- zgdig werkzaam is.

In den brief aan de Efeziërs (II : 11 13) wordt het voorgesteld als eene gave der liefde van den ver- heerlijkten CHRISTUS, dat Hg sommigen he^ gegeven tot apostelen, anderen tot profeten, anderen tot evange- listen, anderen tot herders en leeraars. Dat de drie eerstgenoemden geen vaste beambten van eene bepaalde gemeente, noch ook door de gemeent^i gekozenen waren, dat zij in de eerste plaats vrije leeraren waren, die de vrijmoedigheid tot hun optreden, en van gemeente tot gemeente voorttrekken methunne prediking , grondden op een mandaat des Heeren , is door de jongste ontdekkingen en onderzoekingen op het gebied der oud-christelgke letteikunde duidelijk aan het licht gebracht. Deze ééne plaats, in het ware licht beschouwd, zou al genoeg wezen om ons terecht te wgzen, wanneer wij de ambts-idee wilden opvatten in den hiêrarchischen zin , die ook in de protestantsche wereld maar al te veel doordrong. Met het oog op dit gemeente-bedervend beginsel mag men de evange-

Digitized by VjOOQIC

44

lische christenheid wel gedurig toeroepen : „Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het geheele deeg zuur maakt P Zuivert u van het oude zuurdeeg , opdat gg een nieuw deeg moogt zijn (1 Kor. V : 66 , 7a) !" Wat men wel eens dominoeratie heeft genoemd (om nu de „heerooms" onzer Roomsch-katholieke mede- christenen maar ongemoeid te laten) , dat komt in zijne strijdigheid met het oud-christelijke gemeenteleven hoe langs zoo meer aan het licht. Treffend zegt harnack , naar aanleiding van het „oudste, ons bekende christe- lijke Leer- en Handboekje, (de Leer der twaalf Apostelen)," dat hetgeen dddr gezegd wordt, ge- schikt is, onze tot heden gekoesterde voorstellingen aangaande de natuur, de ontwikkeling en het aanzien van het ambt in de Christenheid in het rechte spoor te leiden, en wèl, indien men zich dit anachronisme veroorloven mag , in den zin van het Pro- testantisme. Dat hiermede het ware, het niet- en anticlericale Protestantisme bedoeld wordt, ligt voor de hand.

Heeft de gemeente behoefte aan een ambt van voorgang en leiding, in den zin eener bediening, die waargenomen wordt ter wille der gemeente, „voor de opbouwing van het lichaam van Christus," dan rijst de vraag, óf en in hoeverre de oud-chris- telijke toestanden ten deze ons tot modellen moeten verstrekken? Willen wij die vraag nog wat nader beperken, wij zouden dan moeten zeggen: „öf en in hoeverre men met de aanhaling van bijbelteksten over de inrichting van het kerkelijke leven in onze

Digitized by VjOOQIC

45

dagen iets beslissen kanP'* Hierboven, (blz. B. v.) is reeds op deze vraag gedoeld. Zij heeft in onze da- gen weder practisch belang gekregen, nu zich het streven openbaart om eene omwenteling in onze ker- kelijke organisatie door te drijven, met aanwending van middelen, die in het oog van minder ontwikkelde gemeenteleden alleszins gepast moeten schijnen. Daden v^n schreeuwende wiUekeur, kleinzielige plagerijen van andersdenkenden , welker strijdigheid met de bestaande kerkelijke verordeningen te zonneklaar is, om er een woord over te verliezen, worden volgehouden als ge- hoorzaamheid aan hetgeen men „Qods Woord" noemt, daarmee nog altijd bedoelende de letter der Heilige Schriften.

Het is ons doel niet , den lezer hier bezig te houden met eene nadere behandeling van de bepaalde, bekende gevallen, waarop hier gedoeld wordt. Men mag ver- trouwen, dat degenen op wier weg zulks ligt , wijsheid en vastberadenheid genoeg zullen hebben, om zich niet te laten lokken op een verkeerd terrein van discussie, en om, tot eiken prijs, de orde in de kerk en het recht der verdrukten te handhaven.

Zulke teekenen des tijds geven ons echter gele- genheid, om nog eens weder, zonder toorn of partij- drift, na te denken over de bovengenoemde vraag: „Moeten de toestanden en inrichtingen der oude chris- telgke gemeenten, met name zóó als die ons in het Nieuwe Testament zijn geschetst, voor ons dit gezag hebben, dat men b.v. mag zeggen: „Zóó waren de bedieningen destijds geregeld, zóó moeten zij derhalve ook nu geregeld worden?" Dat hier van de Oud-Tes- tamentische toestanden en inrichtingen geen sprake kan

Digitized by VjOOQIC

46

zijn, worde slechts even aangestipt. De meening van hen, die daaraan nog denken, willen wij gaarne eer- biedigen, maar zij is, onzes inziens, te zeer verouderd om in het korte bestek van dit opstel afzonderlijk wederlegd te worden, eer wij haar voor goed laten rusten.

Indien de oud-christelijke toestanden en inrich- tingen deze beteejcenis voor ons moesten hebben, dat wg ons Nieuwe Testament slechts behoefden open ie slaan, om, na eene juiste verklaring van de hiertoe betrekkelijke teksten te hebben erlangd, zegevierend te kunnen uitroepen: „Zietdaar, hoe de Heer het heeft verordend in al de gemeenten!" dan zou de taak der gemeente-ordening en ambtsbediening schijnbaar zeer veel gemakkelijker wezen. Maar dan ware Christus ook niet meer de Stichter vanhet Godsrijk, waarin het Leven is geopenbaard; hij ware dan gekomen om eene wet af te kondigen, een instituut op te richten. Begrippen en vormen zouden in zijn rijk de plaats van levensbeginselen moeten innemen. Ook is het gemak, dat daaruit voor ons zou voortvloeien, meer schgnbaar dan wezenlijk. AangODomen , dat het gemak- kelijkste ons altijd het dienstigste ware, eene stelling , waartegen veel is in te brengen 1

Den Bijbel op te kunnen slaan, gelijk de rechts- geleerde zijn wetboek, dat voor bepaalde gevallen artikelen bevat, schijnt velen begeerlijk. Het is echter de groote vraag, of hij wel de ware rechtsgeleerde is, die geen hoogere opvatting zijner taak heeft, dan de letter van het wetboek te kennen en toe te passen, zonder zich

Digitized by VjOOQIC

47

aau haren geest, hare beginselen en bedoeling te storen. Zou de letter vim het Nieuwe Testament ons kerkelijk leven in bet algemeen, onze inrichting der evangelie- bediening in het bijzonder moeten regelen, dan moest zij ook voorschriften behelzen omtrent alle toestanden, verhoudingen, werkzaamheden, die in den loop der tijden bij de verschillende volken zouden kunnen voor- komen. Men behoeft deze geschriften slechts éénmaal met aandacht te lezen, om te zien hoe ongergmd dit is, en hoe de geheele voorstelling van dezo openba- rings-oorkonden als wetboek van kerkorde in strijd is met haren aard, met haren oorsprong en met het doel, dat hare schrijvers beoogden.

Christus ^eeft aan de gemeente zijnen Heiligen Qeest beloofd, die haar in alle waarheid zou leiden, die al wat tot hare hoogere vorming noodig was, uit het zijne zou nemen, en haar verkondigen. Dat hierbij op de redelgke enzedelyke werkzaamheid des menschen gereend is, dat het opnemen, verwerken , met oordeel toepassen van deze „onderwijzing des Geestes'* aan 's menschen zelfstandige persoonlijkheid is overgelaten, mag nu toch eindelijk wel als algemeen erkend worden beschouwd. De pogingen, die worden aangewend, om een* mechanischen of magischen invloed des Geestes aannemelijk te maken, om 's menschen geest te doen beschouwen als een kan aal ^ waardoor de stroomen des Heiligen Geestes vloeien, hebben over het alge- meen geen weerlegging meer noodig , bg wel onderwe- zen christenen. De kringen, waarin men zulke voor- stellingen nog aankleeft, zijn vooralsnog voor eene

Digitized by VjOOQIC

48

ernstige en vruchtbare discussie gesloten. Christus beloofde en gaf zijnen Geest aan de gemeente , opdat die haar zou leiden, en haar leeren zou , voor zichzelve, door alle tijden heen, voor nieuwe toestanden en nieuwe behoeften nieuwe vormen te scheppen. De geschiedenis leert, dat dit ook geschied is. Hier ging het mot meer, daar met minder gelukkigen uitslag , al naar mate men een dieper of oppervlakkiger inzicht had in het wezen en de taak des Christendoms , en meer of minder tact be- zat om den rechten vorm te vinden, die in leerbegrip, eeredienst, kerkbestuur aan de telkens weer anders gewijzigde behoeften der volken beantwoordde.

Indien, bij opgerezen moeielijkheden in het kerk- bestuur, of bij de omschrijving van de taak der be- kleeders van een kerkelijk ambt , als het ware in laatste instantie, een beroep moest worden gedaan, niet op den geest van het Christendom, maar op de letter van het Nieuwe Testament, en op de inrichting der Apostolische Kerk, die geacht wordt daarin beschre- ven te zjjn^ dan moesten twee omstandigheden aan- wezig'zijn, die te eenenmale ontbreken.

Vooreerst: De inrichtingen van dien tijd moesten met genoegzame nauwkeurig- heid en volledigheid bekend zijn. Dat jezüs zelf niets bepaalde, niet eens b v. lioe het Avond- maal moest worden gevierd, kon men nog daar laten. Men zou kunnen zeggen: „Dat behoorde mede tot de zaken, waaromtrent de Heilige Geest de Apostelen moest onderrichten?" Maar dezen dan? waar hebben zij toch met eenige juistheid omschreven, hoe in alle

Digitized by VjOOQIC

49

voorkomende gevallen te handelen? wat ieder ambt eigenaardigs had? in welke verhouding de individuen tot de gemeenten, de gemeenten tot elkander moesten staan? Er is reuzen vlijt besteed aan de geschiedenis van het kerkelyke leven der eerste christenen; de na- men van BiNGHAM , AUGüSTi , BIT80HL, HOLL, mogou hier voor een heirleger gelden; en zeker zijn er onwaar- deerbare schatten uit de goudmijn der oudheid opge- dolven. Maar hoe weinig was er nog kort geleden bekend aangaande de ambtsbedieningen in dien eersten tijd, waarover nu onlangs door de „Leer der Apos- telen" nieuw licht is ontstoken! Over de ambten der Bisschoppen, Presbyters, Diakenen was veel gezegd; wie de Apostelen (in den ruimeren zin des woords), de nieuwtestamentische Profeten en Leer- aars waren, schuilde eig^ijk geheel in bet duister* Men had vermoedens, men maakiie combinatiën uit de verstrooide berichten en aanduidingen, men had eene traditioneele voorstelliug, en wat daarmede niet over- eenkwam , werd daarvoor pasklaar gemaakt, maar dgen- l^k wist men het niet. Plaatsen als Matth. X : 41 ; Hand. XHI: 1; 1 Kor. XH: 28, 29; Efez. H: 20; ni: 5; IV: 11; Hebr. XHI: 7, 17; Openb. U: 2 en andere meer, waren in zóó ver hoogst onduidelgk, dat niemand eene bevredigende beantwoording vermocht geven op de vraag: „Wie waren deze apostelen, profeten, leeraars, voorgangers? Hadden zij een ambt in de gemeente, met een mandaat van de gemeente? Wat hadden zij te doen, in onderscheiding van de „opzieners en ouderlingen?" Nu is over dat al- les door de in 1883 wereldkundig gemaakte „Leer der twaalf Apostelen," waarvoor wij den XX. ^

Digitized by VjOOQIC

Aartsbisschop van Nicome^ê, b&tbnkics, baren ont- dekker en uitgever, niet dankbaar genoeg kunnen wezen, een nieuw, helder licht opgegaan. "Wij zgn hoogst erkentelijk jegens allen, die zich de moeite gaven, om ons uit te leggen, wat er nu, in dat lidit bezien, aan den dag komt ; maar wij weten nog niet alles wat wij zouden moeten weten, om] ous gemeenteleven, onze ambtsopvatting en ambtsvervulling te laten besturen door de letter van het Nieuwe Testament. Nog ver- der komen wij van den weg, wanneer wij naar juistheid en volledigheid zoeken van onze kennis omtrent andere bijzonderheden; b.v. de rechten en plichten der lidma- ten, de voorwaarden van het lidmaatschap der gemeente enz. Beginselen, zeer [zeker, duidelijk en krachtig genoeg uitgesproken. Wij verlangen voor de besturing van ons persoonlgk en gemeensdiappelijk christelgk leven niets meer. Maar bepalingen, die mi ons genootschappelgk leven moeten regelen ; waar zijn die te vinden? "Wie onderneemt het, niet xiit de traditie, of uit zijne fantasie, maar uit debron- nen, ons een volledig, nauwkeurig uitgewerkt tafereel te teekenen, waarboven hij het opsdhrift zou durven plaatsen: „Eenechristelgke gemeente uit de dagen der ApostelenP'

Er is nog eene tweed e omstandigheid, waarom het onmogelijk is , deinrichting van het kerkelij kg eno o t- schapsle ven onzer dagen naar die der Apostolische kerk te regelen. Deze moest dan destijds reeds overal éénvormig z|;n geweest, en vooral geen met el- kander geheel str^gdige verscheidenheden heb- ben opgeleverd. Dot de zoodanigen inderdaad aanwezig waren, is evenwel ontwijfelbaar. Hee verbaasd zagen de

Digitized by VjOOQIC

»

51

broeden uit Jeruzalem" op, toen zg ie Antiociiü kw»- men, en zagen welk eene schromelgke ^versehilliglidid èOx op het punt der beaagdenis heersehte (Haad. XY : 1 &i very.)! Welk eene beroering ontstond er te Anti- .ochië, toen pbtbits, na eerst, volgen3 plaatsdgk ge- }Nruik, in deze, op dit punt meer o&twii&elde gemeente, met de beidenen gegeten tehebb^i, e^ie gebed Midere gedragslgn ging Tolgen « toi^ de „mannen Ya,n jigobüs'' kwamen, vurige gveraar^ voor de Jjoruzal^isdie op- vatting, volgens wells» deee disebgemeensebap een gimwel was (Gal. Il: 11 15). Dat deze tapnstvraag ons nu, voor de praetijk des levens, vrg onverschiUig is, bewgst alleen boe geheel anders de toestanden dier dagen waren, dan die van onzen tgd. Destifds ev^iwel greep de verschillende opv^Uiting dezer zaak di^ »i het gehede openbare leven, ^i de gemeente^rdening. Wat PAULUS te Rome en te Korintibe verordent (Rom. XIV; 1 Kor. VII; X: 23 en verv.) omtrent sabbatsvieriüg, eten van offervleesch dat in de vleeschhal vlocht wexid , asc^dS(Cfa leven van gehuwden, gemengde huwel^m, ongehuwden staat enz. zal bezwaarlijk kmmen aange- merkt word^EL als gesd^ikt voor de Joodsehe levens- opvatting, hoe g^ast het in menig opziefht voor Ro- meinsche en Helieensche toestanden mooht wezen. De Pascha-strgd be^b^ort wd tot een later tgc^rk; maar het beroep der Eieiii-Aziarfische gpBmeenten op het doer den Apostel iohakstbs ingevoerde gebraik, tegenover dat van Rome op de instelling van den Apostel pbtbuSi bewgst toeh waarlgk ^e^i eenheid der g^ineente-inrioh- tingen in d^i Apostdischen tgd.

Eene opm#rkelgke proeve van tegenstrijdige ge- bruiken is 4e verordemng van paui/us omtrent devoe^

Digitized by VjOOQIC

52

zaamste wijze van het bidden in de samenkomsten der gemeente. Hij zegt (1 Kor. XI: 2 6), dat het voor eenen man onteerend is, dddr met gedekten hoofde te bidden, terwgl de vrouw zich als eene boeleerster zou aanstellen, wanneer zij met ongesluierd hoofd in diezelfde samenkomsten ,,bad of profeteerde''. Dat hier op Korinthische toestanden gedoeld wordt, is duidelijk, en het ligt voor de hand, dat de manier van bidden in den huiselijken kring niet kan bedoeld zijn. Het decorum in het openbare leyen, waarde ge- meente bijeen is, dAdropkomthet bij deze yerordening aan. Het was naar Helleensche zeden niet voegzaam , dat iemand met gedekten hoofde bad. Paulus vond dit ge- bruik te Korinthe aanwezig, en hechtte er te liever zijne goedkeuring aan, omdat het, zijns inziens , overeenkojnstig was met de eereplaats , door God toegekend aan den man „die de heerlijkheid Gods is ', in wien Gods hoogheid en oppermacht zich vertoont; terwijl „de vrouw de heer- lijkheid des mans is", omdat in haar de hoogheid en oppermacht des mans^ aan wien zij onderworpen is, openbaar wordt.

Dit gebruik bij het openbare gebed was echter met de Bomeinsche en de Joodsche zeden in strijd. Telkens wanneer de Komeinsche schrijvers daarvan melding maken, doen zij het met blijkbare bevreem- ding: „Zóó is het bij de Grieken gebruikelgk met ont- blooten hoofde (eigenlgk „met open hoofd": apert o ca pi te) te ofiferen". De Romeinen vonden dit iets vreemds, ja gevaarlijks. Yolgens hunne nationale tra- ditiên had Aeneas in Latium de gewoonte ingevoerd, om met een omwonden, of omsluierd gelaat de heilige plechtigheden te verrichten, opdat men geen kwaad

Digitized by VjOOQIC

53

Yoorteeken mocht zien of hooren, waardoor de geheele handeling yan hare zegenrgke kracht kon worden be- roofd (4). Bij de Joden was van ouds her in gebruik gekomen, met bedekten hoofde te bidden, ten zinne- beelde van diep ontzag voor de hooge majesteit Gods. Beeds de Serafs in jssaja^s visioen bedekken met twee hunner vleugelen hun gelaat , voor den glans der God- delijke heerlijkheid. !Q!et is niet te denken, dat de Joden-christenen te Jeruzalem eenige wijziging in dit gebruik hebben gemaakt. Diep ingewortelde denk- beelden omtrent het religieuse decorum behooren altgd onder de laatste, die men laat varen, vooral in eene zoo streng behoudende omgeving, als de Joodsche maatschappg te Jeruzalem in paulus^ dagen was.

De goedkeuring, door paulus in eenen zóó vroeg- tgdig bekenden , heinde en ver verbreiden brief aan de Helleensche opvatting aangaande de voegzaamste wijze van bidden gehecht , zal wel veel bijgedragen hebben , om de meening algemeen te vestigen, dat het niet anders behoort. Van kindsbeen af is dit ons ingeprent. Tallooze malen ontblooten wij het hoofd in onze samenkomsten, laat ons aannemen met waren eerbied, zonder te we- ten, of er bg stil te staan, waarom de Israëliet met gelijken eerbied zgn hoofd in de synagoge bedekt.

In Korinthe was voegzaam, wat in Jeruzalem schending zou zijn van Gods Majesteit, en omgekeerd; voorzeker wel een bewijs, dat er van vormelijke eenheid in de gemeente-ordeningen van den apostoli- schen tijd geen sprake kan zijn!

Al ware het dus niet met het wezen en den

Digitized by VjOOQIC

54

geeit Yflln bel Christendtmi str^^ bei zou evenwel an moge lijk weien:, uMi de oorkonden des Nieuwen Yerbonda eeot stelsel yan yerordeningeh b^een tebren^ geny dat TerbUdénde kiraobt zon bebben als leiddraad de regeling der zeken ^ die in de gèorgamaeerde obriételgke sfiamenleting te pas komen.

Hét ambt der eyai^eUebediening beeft den grond yan zgn bestaan, de wijdii^ van zijnen arbeid, bet riobtsnoer yan zga streven, den waarborg zijner ver- wachting in bet Evangelie van de in Christus geopenbaarde liefde Gods, en van den raad »gns willens om in Hem alles tot één te bren- gen wat in de bemelen en wat op aarde is (Efez. 1 : 9—14).

In dezen zin is bet een beilig en beerlijk ambt, eene gewijde bediening. De oud-cbristelijke kerk, beeft in bare omstandigheden, en overeenkomstig bare behoeften, naar den eisob des tgds waarin zg leefde, juist gezien, en de zaak met diep gevoel en fijnen tact behandeld, toen zij, nog lang na den apostoliscben tijd, voor bet beheer en bestuur bare uitverkorenen aanstelde tot opzieners en ouderlingen; maar de bediening van bet apos- tolaat, de profetie en het leeraarscbap over- liet aan ben, die zich daartoe van Gods en Christus' wege geroepen gevoelden, en zich voor de gemeente do(Hr inhoud en geest hunner prediking, gepaard aan eenen voorbeeldigen wandel, als echte gezanten des Heeren konden handhaven.

Li onze dagen moet de gemeente blijven staan op het- zdfde fundament, dat deze apostelen en profeten

Digitized by VjOOQIC

5S

des niattwen verbonds hebbmi geiegi, waaryan JSZU& OHBiSTüa de uiterête boekstoon is, opdat zéó ieder gebouw, dat ia i ^elke afisond^lijke gemeente/* oprijze tot steeds hoogere volkomenheid, ten dnde ééns ailem te zamen één heilige tempel in Christus worden, eene woonstede Gods in de gemeen- sobap des Heiligen Geestes (Elez. Il: 20-22).

Op dit fundament staande, moet zg, zonder de letter der gewgde oorkonden als gebod der instel- ling te kunnen aanvoeren, en zonder de oud^ orde- ningen van het christelijke gemeenteleven ten deze vormelijk en in haar geheel als model te kun- nen nabootsen, naar den geest des evangelies te werk gaan, en de apostolische kerk navolg en, door het ambt der Evangeliebediening te handhaven, te regelen en te waardeeren als eene heilige instelling, die voor de gemeente onmisbaar is, en wier bloei een teeken is van haar gezond en krachtig leven.

Zóó blgft de gemeente bewaard voor ambtsver- goding en ambtsversmading. Zóó houdt zij zich, tusschen deze beide gevaarlijke uitersten in, aan het ware midden, dat is: zij blijft op den weg, die aan de partijdrift niet behaagt, en velen een doelloos slin- gerpad schijnt, maar die toch de uitnemende en ko- ninklgke is. De dag zal het openbaren.

Doch hierover voor ditmaal niet meer. Ten be- sluite geven wij deze gedachte in overweging , met het oog op de evangeliebediening en op al wat verder behoort tot de theorie en de practijk van de in- standhouding des Christendoms, den opbouw der. Kerk:

Digitized by VjOOQIC

56

„Het gemeenschapsleven der Christen- heid moet wordenbezield doorden HeiligenQ-eest, dien de Heer aan zgne gemeente alsParacleet heeft gezonden."

„Het genootschapsleven der afzonderlijke kerken moet worden bestuurd naar wettig tot stand gekomen Terordeningen, die niet aan teksten, maar aan den in de oorkonden des Nieuwen Ver- bond s duidelijk sprekenden geest moeten worden getoetst."

agNo'imWisss. e. h. lasonder.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEK

(1) Anderen (zie Dr, p. j. cosun, E tym oio gisch Woor- denboek der Nederlandsche taal. bl. 26 y.) zijn van oordeel, dat dit woord vroegtijdig nit het Keltisch ontleend is. Caesab (fi e 1 1. G a 1 1. Lib. YI o. lé) heeft dit woord al , blijkbaar aan de Keltische Galliërs ontleend : „circnm se ambactos clientesqne haben t." Van dit Gallisch-Latijnsche „ambac- tos" maakte men in het middeleeuwsch Latijn een afleidsel , dat in de Eomaansche talen werd opgenomen in de beteekenis yan ,^ezantschap", te weten : Italiaansch : ambasciata; Eransch: ambassade enz.

Die overgang nit het Keltisch in de Germaansche talen is dan zeer vroegtijdig geweest. Ulfilas heeft al andbahts Yoor dienaar; Oad-Yslandsch : ambdtt, dienares, enz. enz.

Zie verder :DüCANGE. Glossarium Mediae et Infimae Latinitatis. i. v. Ambactns, Ambascia etc.

(2) Zie Dr. s. k. thodenv. velzen. Over de werking van den Heiligen Geest. Mogelijk echter moet op de hier aangehaalde plaatsen door den „Heiligen Geest" verstaan worden: de stem des Heiligen Geestes, sprekende bepaaldelijk door het orgaan der vergaderde „profeten en leeraars", die, wat Antiochië betreft, blijkbaar opzettelijk met name worden genoemd. O. v. Gebhardt und a. habnack. Texte und üntersnchungenzur Geschichte derAltchrist- lichen Literator. II. 2. „Lehre der zwölf Apostel" etc. p. 98 s.

In dit opstel is meermalen van deze „Untersuchungen" een dankbaar gebruik gemaakt, alsmede vau het leerrijke opstel van mijnen ambtgenoot en vriend m. a. gooszen: Het oudste.

Digitized by VjOOQIC

58

ons bekende, christelijk leer- en kerkelijk hand- boekje (Geloof en Vrijheid. 1885, blz. 459-506).

(3) De beslissing der Alg. Syn. Commissie der Ned. Herv. Kerk, van 24 N07. jl. (in zake de door den Ker- keraad der Ned. Her?. Gemeente te Amsterdam gevraagde cassatie van de beslissing van het Prov. Kerkbestuur van Noord- Holland, omtrent de bekende weigering van „attesten van goed zedelijk gedrag"), en de daarop betrekkelijke missive aan ge. noemden kerkéraad, dd. 25 Nov. j.1. toonen, dat de hoogere kerkbesturen van zins zijn, met klem en nadruk de wettig be- staande verordeningen, zonder aanzien des persoons, te hand- htfteii. Iets £it^ers was ook niet tft verwachten. De kerkéraad Van Amsterdam zal èn ptichttioatig , èn verstandig handelen , met •spoedig en onvoorwaardelijk te gehoorzamen. Verzet heeft, mijns ikikiens, geen de minste kans op succes.

(4) Hierop doelt yi&i^ilivs, wanneer hij helekus aan Ajti' bieder aekbas, voor diens vestiging iii' Italië, o.a. devolgentfe t4«orschriftèn laat geveil :

(^uin, ubi transmisssB steterint trans squora classes, Et positis aris jam vota in litore solves , Purpureo velare comas adopertus amictu ; Ne qua inter sanctos ignis in honore deorum Host il is facies occurrat; et omina turbet. Huno socii morem sacrorum , hunc ipse teneto : Hoc casti maneant in religione nepotes ! '

Deze verzen doelen in ieder geval op een, bij de Romeinen als overoud bekend, en algemeen geëerbiedigd , gebruik. Heijne toekent er bij aan : „Religionis sanctitatem cum judicio et hic intexit carmini virgilius; mira enim talis loei suavitas de- buit esse , si Romanorum quis in religiosi ritus originem incideret.'' Aeneido9 Lib. UI, vss. 403-^409. (ed. heynh p. 302).

Digitized by VjOOQIC

DE BEZETENEN EN DE BOOZE, VOLGESS

HET N. T.

Er is op sócbzelf niets teg^istr^digt of onredel^hB in, dat er nog andeife redel^ke ëchepselen in h»t heelal bestaan y behalve de menschen^ de redelgke bewoners van deze aarde. Men wordt er uit analogie zelfe toe gedrongen , al kan men zioh daarvoor op geene waar- neming hoegenaamd betoepen. Of kottieii wg er Biet als van zei ven toe, om de millioeneD grootere wereld- bollen, waaronder deze aarde slechts een stipje is, door redelijke bewoners bewo(md te achten (1)?

Die analogie geeft echter geen recht , om die rede- lijke bewoners ook als goeden en kwaden aan te nemen, omdat men hen daarmede aan den mensch geheel zou gdijk maken en in denzelfden toestand plaatsen , waartoe geen grond bestaat.

Volgens de getuigenissen in het N. T,, zouden er, behalve de menschen nog andere redelijke schepselen zijn, die engelen genoemd worden, naarden zij namelgk aan sommige menschen verschenen. Zij worden als goede, heilige wezens voorgesteld, maar nooit wordt er van hunne werking op of in de menschen gesproken.

Er wordt in het N. T, ook van onreine geesten en van den booze gewaagd , maar nooit wordt van hen als van de engelen gezegd, dat zij aan menschen ver-

Digitized by VjOOQIC

60

schenen zijn; alleen wordt van hunne werking op en in de menschen gesproken. Daardoor wordt het de vraag, of men bij die onreine geesten of den booze aan een persoonlgk bestaan behoort te denken.

Sedert lang heeft men steeds algemeener geoor- deeld, dat aan onreine geesten en aan den booze geen persoonlijk bestaan is toe te kennen. Velen echter, die in jezus eene openbaring Gods erkennen, achten dit altgd nog bedenkelijk, omdat volgens het N. T., JEZüS, van bezetenen en van den booze sprekende, nooit de meening der Joden, die hen als persoonlgk bestaande wezens beschouwden, zelfs met een enkel woord heeft wederlegd. Doch jezus is, volgens het N. T., ook niet gekomen , om dwalingen te wederleggen, maar om God als den hemelschen Vader te openba- ren (2); waardoor van zelf dwalingen , met die openba- ring in strijd, allengskens zouden wegvallen, naarmate zijne openbaring meer begrepen werd (3).

Bij deze bedenking beschouwt men de uitdrukkingen en voorstellingen in het N. T. als wijsgeerige, dogma- tische bepalingen. Maar dit doende stuit men in vele opzichten op onoverkomelijke zwarigheden. Er wordt van de Oostersche wijzen verhaald (4): En zie, de ster, die zij in haren opgang gezien hadden, ging hun voor, totdat zg kwam en stond bo- ven de plaats, waar het kind was; zijn wij nu aan die voorstelling dogmatisch gebonden , dan kunnen wg wel niet anders dan het verhaal als een sage of mythe beschouwen. Geeft men echter aan de schrijvers des N. T. alleen historisch gezag , dan ziet men in die voorstelling 6f eene populaire uitdrukking , soortgelijk als die van het op- en ondergaan der zon en den schijn-

Digitized by VjOOQIC

61

baren stand der sterren, óf de voorstelling van den schrijver, die werkelijk meende gehoord te hebben , dat de ster aldaar stilstond, zoodat hij verhaalt gebjk hij zelf of zijne berichtgevers het gebeurde zich voorstelden. Maar het levert dan geen bezwaar op tegen de trouw en geloofwaardigheid van het verhaal zelf. Dat verhaal doet verder denken, dat de schrijver (5) daarbij gedacht heeft aan de toen algemeen heerschende meening, dat de geboorte van gewichtige persoonlijkheden door eene bgzondere ster werd aangekondigd en de sterren invloed uitoefenden op het lot der menschen. Maar zijn wij nu bij het aannemen van dit verhaal als feit, ook ver- bonden, om deze voorstelling over te nemen? Yolgens het N. T. (6) bleven de twaalve, in weerwil van het voortdurend onderricht van jezus, het Koninkrijk Gods als een aardscb koninkrgk beschouwen. Moeten wij nu daarom ook, aan het einde der eeuwen, een duizend- jarig aardsch koninkrijk van jezus op aarde verwach- ten, omdat JEZUS die verwachting nooit opzettelgk heeft wederlegd? Zijn wij daarom als christenen aan die voorstelling in het 'S. T. gebonden?

Dit geldt vooral bij hetgeen daarin over beze- tenen en den booze gezegd wordt. Nemen wij de uitdrukkingen in dogmatischen zin op,danishetmoeie- Igk zich van bezetenen een begrip te vormen, dan zou men zich den booze moeten voorstellen als al- machtig en alwetend, om overal het kwade voor te staan en tot overwinning te leiden. Wij moeten hem ons denken, nu eens in den hemel (7), dan weder in de lucht (8) of in het eeuwige vuur (9).

Geheel anders zullen wij over die voorstellingen en uitdrukkingen denken, indien w^ aan de schrijvers

Digitized by VjOOQIC

62

aHeen liistorisdi gezi^ toekennen en hunne mededee- lingen besehonwen, iJs gegeven naar de toen faeer- «ehende opvatting. *Nu gaat men doorgaans min of meer van een dezer beide beschouwingen uit, in de verklaring van de schr^vers des N. T. Maar al mocht men ook op het meest onpartgdige standpunt staan ; indien men €tan de schrijvers des N. T. geen dogmatisch, maar alleen historisch gezag toekent, men mag in de verklaring van die geschriften van geen aprioristische beschouwing uUgaan. Wij willen hier trachten humie uitdrukkingen en voorstellingen over bezetenen en den booze te verklaren , zonder afhankelijk te worden van een der beide punten van uitgang.

DB BEZETENEN VOLGENS HET N. T.

Bezetenen, ook maanzuchtigen genoemd (10), worden algemeen beschreven als Igders , die men tegenwoordig zou zeggen aan vallende ziekte onderhevig te zijn (11), of aan razernij te lijden (12). Soms zijn zij met ver- lamming bezocht (13), of zijn zij stom en blind (14). Na hunne genezing wordt van hen gezegd, dat zij goed bij hun verstand zijn (15); of alleen, dat z^ genezen zijn (16), of ook dat de onreine demon uitgevaren is (17). Zij werden door jezus altgd gene- zen (18) > zelfs zonder dat hij hen gezien had of bij hen was (19). Ook zgne leerlingen vermochten hen te genezen (20) , wat hun evenwel niet altijd gelukte (21). Wg vinden vermeld, dat zelfs sommigen, die jezus niet volgden (22) , in zijn naam , alsmede de leerlingen dw Farieeërs hen genazen (23). Josefus zegt (24), dat die genezingen nog in zijn tijd plaats vonden en

Digitized by VjOOQIC

63

Toomameljjk door bezweringen en door een zeker kruid werden teweeg gebréicht. Bezetenen werden zij genoemd, omdat buime ziekte aan de werking van een demon ^ of aan den invloed der maan werd toegeschreven. Daarom zocbt men hen niet zoozeer door geneesmiddelen^ ah wel door bezweringen te genezen, die men van Salomo afleidde.

Wie waren nu deze demonen P Men dacht daarb^ aan onreine geesten (25), nooit aan den duivel. Slechts «enmaal wordt in het TS. T. (26) gezegd, dat jezus genas, die door den duivel niet bezeten maar over- heersoht w^en, omdat de duivel als de overste der booze geesten werd beschouwd (27): Welke die onreine geesten waren wordt in het N.T. ner- gens gezegd. Daarin wordt van bezetenen op dez^fde wgze als van andere zieken gesproken. Onder de geneskigen door jezus worden op eene plaats (28) alieeii genoemd blinden, kreupelen , melaatschen , dooven, op e«ne andere plaats gezegd, dat hij Igders aan allerlei ziekten en pgnen, bezetenen, maanzieken en verlamden genas {20). Ge^k nu in het N. T. , bij de b^iaming der sóeken , hunne krankheden als aan de lezers b^end osAeisTteld worden, zoo ook dat de lezers begrepen, welke Uieken bedoeld werden, waar van bezetenen gespro- ken wiMrdt. Deze kranken werden dus met den naam genoemd y dien zij onder hunne tijdgenooten droegen , zon- ieft dat eenig schrgver van het N. T. zich inlaat met de vraag, of zg te recht of te onrecht zoo genoemd werden.

Yraagt men wat d^ tgdgenöoten aangaande deae onreine geesten dachten, dan geven de Evange- Hsten daarop geen antwoord. Zij verhalen afieen,dat ook deze dow jbzüS genezen werden, maar geven

Digitized by VjOOQIC

64

eyenmin als van andere ziekten de oorzaak der beze- tenheid op. Wat de tijdgenooten bij die onreine gees- ten dachten, is ons alleen uit josefus bekend. Zijne mededeeling geeft ons tevens de oplossing, waarom bezetenen nooit door den duiyel, maar door een demon, een onreinen of boozen geest gezegd worden bezeten te zijn. Hij zegt namelijk (30), dat de zoo- genoemde demonen de geesten waren van booze menschen, die in de levenden indron- gen en hen doodden, indien er geen hulp kwam.

Hieruit blijkt de volksmeening dier dagen omtrent bezetenen, maar daaruit volgt niet, dat de sehrgvers van het N. T. die volksmeening als gegrond verlangden aangenomen te zien, evenmin als de benaming van maanzieken verplicht, om de maan als oorzaak van zekere ziekten te beschouwen. Gelijk andere zieken noemen zij ook de bezetenen met den gebruikelijken naam, zonder eenige bepaling over het ware of onware dezer voorstelling. Of zou men daaruit, dat die volks- meening door hen nergens is bestreden, en jbzus bij de genezing voorgesteld wordt zich in den toestand der bezetenen verplaatst te hebben, kunnen afleiden, dat in het N. T. ondersteld werd , dat men die volksmeening als waar zou erkennen? Dan moest die volksmeening tenminste in de Evangeliën vermeld zijn. Men kan toch niet beweren, dat de schrijvers gevorderd hebben eene volksmeening als waar te erkennen, die zg niet opgeven, en die wg alleen uit josefus kennen? De benaming en wijze van genezing is daarvoor evennan een bewgs als de uitdrukking, dat jezus de koorts bestrafte (31), dat de koorts aan eenig persoonlgk

Digitized by VjOOQIC

65

wezen toe te schrijven is. Wie zou beweren, dat het bestaan van spoken door het N T. bevestigd wordt, omdat JEZOS bij het woord zijner jongeren , (32), het is een spook, een geest, die meening niet heeft bestreden , integendeel zich zelfs in die meening verplaatst heeft? Ook de stelling der Saddueeers (33),. dat er noch engel of geest was, heeft jezus, volgens het N. T. niet bestreden. Maar niemand zal daarmt het gevolg trekken , dat zij in het N. T. als door jezüs goedgekeurd, werd voorgesteld.

Men heeft dus geen recht te beweren, dat volgens de schrgvers des N. T. de heerschende volksmeening , niet door hen, maar door jobefus opgegeven, moet aangenomen worden. Het blijkt veeleer uit het zwijgen daarover, dat zg er niet aan dachten om te bepalen, hoe men over de oorzaak dier krankheden moest denken (34).

Behalve in de drie eerste evangeliën, wordt slechts eenmaal van bezetenen gesproken in het boek van de Handelingen der Apostelen (35). Wanneer in de evan- geliën gezegd wordt, dat jezcjs over onreine geesten gesproken heeft, dan is het alleen in figuurlgken zin, zooals men ziet in de woorden (36): Wanneer de onreine geest van den mensch is uitgevaren, trekt hij door dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt haar niet. Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, boo- zer dan hij zelf, en zij gaan binnen en wo- nen daar, en het einde van dien mensch wordt erger dan het begin. In het evangelie van JOHANNBS en in de brieven worden zg niet vermeld.

Aangaande de bezetenen in het N. T. moet men alzoo

XX. 5

Digitized by VjÖOQIC

66

tot dit besluit komen: Door bezetenen bedoelen de evangelisten de kranken, die in het spraakgebruik zoo genoeB^ en TOor schier ongeneesigk gehouden, maar door jszüs sonder beewering met een enkel woord ge- nezen werden. Of zijde volksmeening, die zg niet heb- ben opgegeven ) al of niet vnllen aangenomen hebben , geven ^ neargens te kennen. Zij hebben er dus niet aan gedacht, om hunne lezers daaromtrent eenige bepaalde overtuiging te geven.

DE BOOSR T0L«^fiKS HST N. T.

Behalve van onreine geesten bij bezetenen, wordt in het N. T. ook gesproken van een overste der booze geesten (37), die satan (38), of duivel (39) genoemd wordt. Hij wordt gezegd het oidcruid, gelgk de Zoon des menschen het goede zaad , te zaaien in de wereld (40). Werd, naar de volksmeening , bij bezete- nen de krankheid des liehaams vooigesteld, als door de booze geesten van gestorven menachen veroorzaakt, de duivri w^d beschouwd, als de veroorzaker zonden , die de menachen overheerschten.

Was het nu de bedoeling van de 4Bchrgvers des K T. om door hunne verkondiging den duivel als een per- soonlek wezen te doen erkemienP Dat er 2Ói door hen over den duikel gesproken wordt, bewpt dit niet. Ook ever zonde en dood wordt zóó door hen geq>roken, als of deze personen waren. Te minder bewijst dit, omdat in hun tgd de duivel voor een wezenlek persoon ge- kouden werd. Uit de ervaring, dat er noowel kwade als goede menschen zgn, volgt niet, dat er eoowel kwade als goede geesten (^^en) zouden bestaan.

Digitized by VjOOQIC

67

aUenninst één kwade geest bij uitnemendheid^ van wien het zedelgk-boose uitgaat, eooalt van God het zedelgk- goede. Maar boe dit zij , in het N^ T wordt het be- staan van engelen nergens uit de analogie aangenomen , maar omdat zij aan menschen, of werkel^ of in ge- zicht verBchenen zijn (41). Doeh nergens vermelden de schrijvers des N. T., dat iemand of in een gezicht, of in eene verschijning den duivel of satan had gezien. Wordt JBZirs gezegd van den duiinel verzocht te zijn, met geen^ enkel woord wordt deze daarbij als persoon- lek verschenen beschreven. Bij die verzoekingen vvordt van J8ZU8 gezegd , wat nergens anders van hem gezegd wordt, dat hij door den Geest heen gevoerd werd naar de woest^n (42). IKe spreekwijze be- teekent hetzelfde , als die bg het gezicht van pbtrus (18), dat op hem eene zinsverrukking kwam, gelijk blgkt nit de woorden (44): ik was in den geest op den dag des Heerea. Ook CALvnr (45) be- sebouwde zoo de verzoekingen van jezds. Wat er van verhaald wordt, komt daarmede geheel overeen. Zóó alleen kon gezegd worden , dat jezüs uit de woes- t|fn naar de heilige stad, v^volgens naar een hoogen 4)erg medegenomen werd (46). Ook volgens stein- JOunR (47) geven noch de woorden (48): de verzoe- ker kwam tot hem, noch deze (49): toen nam de duivel hem met zich en stelde hem op de tinne des tempels, noch ook de woorden (50): en isj toonde hem ai de koninkrijken der aard« ^mg recht hoegenaamd, om aan eene lichamelijke versehgning te denken. Er wordt dan ook noch hier, moc^ elders gezegd, gelijk bij de Tersch^ning van e»- gslm (51), dat er 43en pérBOon gezien werd. Uit die

*5*

Digitized by VjOOQIC

verzoekingen zelve zien wij, dat de joodsclie verwach- tingen aangaande den Christus, als de verzoeker wor- den voorgesteld, die tot jezus kwam. Zi) konden met recht zóó worden gezegd tot jezüs te komen. Onder Israël optredende, moest jezus het voor zich zelven beslist hebben , of hij voor het groote doel , dat hij be- oogde, deze joodsche verwachtingen zou ontzien, om gereeder en algemeener ingang bij zijn volk te verwer- ven. Met recht kon daarom gezegd worden (52) dat JEZUS door den Geest heengevoerd werd naar de woestijn, om door den duivel verzocht te worden. Hij behield in die verzoekingen de over- winning, door zich eenig en alleen aan God over te geven en niets voor zich zelven te zoeken. Naardien dit nu het eenige verhaal is , waarin van een komen van den duivel gesproken wordt, en ook hierin niet, zooals bij de engelen, van zijne verschijning gesproken wordt, kan men op geenerlei wijze beweren, dat in het S. T. het persoonlijk bestaan van den duivel, even als dat van de engelen op waarneming of verschijning steunt.

Houdt men nogthans vol, dat bij het woord satan of duivel in het N. T. aan een persoonlijk geestelijk wezen moet gedacht worden, dan rijst de vraag op, hoe kunnen dan menschen zelven satan of duivel genoemd worden? Het is toch iets geheel anders , wanneer van stefanüs (53) gezegd wordt: zij zagen zijn aangezicht, als het aangezicht eens en- gels, of als wij lezen (54): als een engel Gods hebt gij mij aangenomen, als Christus jezus; en dat van jezus gezegd wordt, dat hij petrus een satan (55)^ of judas (56) een duivel heeft genoemd.

Digitized by VjOOQIC

69

Daarmede wordt uitgedrukt, dat beiden zelyen door hun spreken en handelen verzoekers waren. Maar dan duidt de benaming van duivel of satan geen op zich zelf staand wezen aan, onderscheiden van de menschen.

Bij de vermaning (57): Simon, simon! zie de satan heeft ulieden voor zich zelven verlangd, om u te ziften als de tarwe, maarik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet bezwijke, wordt men niet verplicht aan een persoonlijken satan te denken, maar aan de zinnebeeldige voorstelling van dien tijd, waarmede aan de leerlingen ernstig wordt voor oogen gesteld, hoe gevaarlijk hun toestand was, waarom z{j later werden vermaand, 20üder innebeeld (58): bidt, dat gij niet in verzoeking komt. Een gelijk zin- nebeeldig gezegde vinden wij in deze woorden (59): ook ik, wat ik vergeven heb, indien ik iets vergeven heb, dat heb ik gedaan om uwent- wil, voor het aangezicht van christüs, opdat niet de satan voordeel van ons hebbe, dat is, opdat de zondaar niet door te groote strengheid in zijne droefheid ten kwade verleid worde. Hierbij dacht de schrijver aan hetgeen in den eersten Brief geschreven stond (60), dat hij dien zondaar had overgegeven aanden satan tot verderf des vleesches, opdat de geest behouden worde ten dage des Heeren JEZUS. Onmogelijk kon echter het behouden wordende vrucht zijn van eene overgave aan den satan, indien deze een persoonlijk wezen was, die door de zonden het verderf des menschen zocht. Yolgens sohleiermacher (61) wordt hier gezinspeeld op den satan, gelgk hij in het boek van JOB voorkomt.

Digitized by VjOOQIC

70

Zinnebeeldig is ook de Toorstelliiig van den dairely wanneer Terhaald wordt, dat jbzus tot de Joden heeft gezegd (62): Qij hebt den duivel tot vader en wilt de begeerten uwa yaders doen. Die was een moordenaar van. den beginne; en in de waarheid staat hij niet, omdat ergeen waar- heid in hem is. Wanneer h^deleugenspreekt, dan spreekt hij uit het zijne; want bij is een leugenaar en de vader ervan. ^Met deze woorden verklaart chbistüs/' zooals sohlsiebmacseb zegt (68)7 ,,aan de hem vijandige Joden, naar den aard der Hebremw- sehe spreekwijze, dat z|j zioh door het booze beginsel gebeel laten overheeren. Onmogelijk kon jbzïïs bedoelen , dat zij in dien sdn van den duivel afstamden, als waurin zg zich beroemden van abiuham af te stammen. Ai neemt men aan, dat de duivel persoonlgk bestaat , dan zou men toch hier de woorden figuurlgk opvatten, tenzij men' met de Manicheërs den duivel tegenover God stelt, en dan ook in dien zin jfezus den Zoon van Qod noemt, waarin de Joden zonen des duivels waren." Boor deze woorden wordt eenvoudig bedoeld , dat , ge* lyk JEZUB van de liefde in ejjn lev^a uitging ^ de Joden van zel&ucht uitgingen, die Baar haar wezen leugen spreekt en den dood aanbrengt; leugen is haar aiurd, zg is de leiden en br^gt haar voort Datzelfde geldt van de woorden (64): wie de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. Daartoe is de Zoon Gods geopen- baard, dat kg de werken des duivels ver- breken zou. Uier staat hg, die de sonde doet^ in dezelfde betrekking tot den duivel, tot bet booze beginsel, als in het vorige gezegde (65) de Joden,

Digitized by VjOOQIC

71

die gezegd worden Aea duivel tot vader te hebben, die een moordenaar is van den beginne. Dewerken des duivels agn de zonden, die niet de duivel , maar de menschen uit zelfzucht doen. Al mochten de schrjjvèrs des N T- werkelijk aan den duivel, als een persoonlijk boos wezen gedacht hebben , daaruit zou nog niet volgen, dat de christenen dien ook als een persoonlgk wezen moeste b^iehouwen , want . van den duivel als een persoonlijk wezen, hebben zij nooit eene getuigenis gegeven. Niet de voorstdlingen en begripp^i van de sehrg vers des N. T., maar de feiten, die zg mededeelen, bdielzen voor ons de openbaring Gods. Zoo hebben in de wet^xsohap niet iemands begrippen, maar de proeven, die hg medededt, bl^vende waarde.

Niet anders dan figuurlijk kunnen wij de woorden opvattra (66): Doet de wapenrusting Gods aan, opdat gg kunt staande blijven tegen de kunstgrepen des duivels; want voor u is de worsteling niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden, tegen de mach- ten, tegen de wereldbebeerschers dezer duis- ternis» tegen de booze geesten in het lucht- ruim.. Neemt daarom de wapenrusting Gods op, opdat gij in den boezen dag weerstand kunt bieden en» na alles volbracht te heb ben, staande blijven. Wordt toch de wapen- rnatiug Gods hier figuurlgk genomen (67), dan nemen wij ook de vganden , tegen welke de christenen haar moeten aaudoen, figuurlijk op, zoo als zij dan ook ToreeAzdvigd worden met hetgeende booze dag genoemd wordt. Sr wordt dus mede te kennen ge- geven, dat voor da christenen niet slechts eene wor-

Digitized by VjOOQIC

72

steling bestond tegen vleesch en bloed, dat is, tegen menschen, die door hun sn^aad eu lijden hen in gevaar brachten, om ontrouw te gorden aan hunne roeping, maar een veel zwaarder strijd, namelijk tegen geestelijke vijanden, tegen machten, die de wereld be- heerschten, dat is, tegen begeerten en lusten, die hen overal nabij waren, hen overal konden overvallen, als geesten , die hen omringden ledere niet figuurlijke beteekenis zou tot ongerijmdheid leiden.

Evenmin kan men beweren « dat men aan een persoonlijk wezen zou moeten denken, als gezegd wordt (68): toen de duivel het Judas Iskarioi, Simonszoon, reeds in hethart gegevenhad; en toen voer de satan in hem. Er kan tochniet bedoeld zijn , dat een persoonlijk, boos wezen eerst judas het verraad in het hart gegeven had, en daarna in hem voer om het verraad to volbrengen. Nergens wordt gezegd, dat het verraad van judas aan een persoonlijk, boos wezen is toe te schrijven, maar judas zelf wordt een duivel genoemd (69).

Ten onrechte leidt men de noodzakelijkheid, om het werkelijk bestaan van een boos geestelgk wezen aan te nemen, af uit deze woorden (70): Als iemand het woord des koninkrijks hoort en niet ver- staat zoo komt de booze en rooft weg hetgeen in zijn hart gezaaid was. Deze is het, die bij bij den weg is gezaaid. Uit de gelijkluidende plaatsen, bij Markus (71): Waar het woord gezaaid wordt en zij het hoeren, komt terstond de satan en neemt het woord weg, en bij Lukas (7 2): En de bij den weg gezaaiden zijn zij die hooren; daarna komt de duivel en neemt het

Digitized by VjOOQIC

73

woord weg ran hun hart, opdat zij niet ge- looven en behouden worden; blgkt, dat het woord wegnemen van het hart door den dui- vel de figuurlijke uitdrukking is van hetgeen bij Mattheus met eigenlijke woorden gezegd wordt, dat zij het gehoorde niet verstonden en het dus natuurlijk geen vrucht kon voortbrengen. Vraagt men^ waarom dan bij Mattheus er nog aan toegevoegd wordt: Zoo komt de booze en rooft weg hetgeen in zgn hart gezaaid was, dan is het antwoord, niet alleen omdat de gelijkenis zoo iets vorderde, als waarin gez^d was (73): en de vogelen kwamen en aten h^t op, maar ook om te kennen te geven, dat dit niet verstaan niet enkel aan onkunde, maar ook vooral aan verkeerden zin is toe te schrijven. Wij kunnen ten minsten hier zelfs aan geen persoonlijken geest denken , tenzij men hem tevens als alwetend en almachtig aanneemt, om overal het ontvangen woord weg te kunnen nemen.

Een ander bewijs voor* die noodzakelijkheid meent men te vinden in deze woorden (74): Die het goede zaad zaait, is de Zoon des menschen; de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen des koninkrijks; het onkruid zgn de kinderen des boezen; de vijand, die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding der eeuw, en de maaiers zijn en- gelen. Doch onbetwistbaar komt ook hier in de ver- klaring veel voor, dat nu voor ons figuurlijk is. Immers kinderen des koninkrijks is voor ons een figuur- l^ke uitdrukking voor menschen, in welke de zin heerscht, die aan de gemeente Gods behoort eigen te zijn; kin-

Digitized by VjOOQIC

T4

deren des booaen ia eene figwirigke oitdntkkiiig Toor ben, die door het hooze beginsel wordea bestaurd, Zelft Engelen sohjjnen bier figuurl^k v^staan te moeten w(Mrd^ Yoor hetgeen Qod beaelukt em het beoae uit te roeien, waaneer het tot rgj^id gekom^i ie, naardien er niet gezegd wordt: de maaiers zgn de engelen» maar eenvoudig zgn engelen. Yel* einding der eeuw beteekent voor ons het einde Tan dien tgd, waarin het Eoninkrgk Gods verhinderd wordt in zjjne heerlgkh^d op aarde aanschouwd te worden. Op w^en grond zal men nu beweren, dat alleen de duivel eigenl|)k door ons gnomen meet worden en van een persooidök wezen verstaan , en niet van het booae leveoabeginsel , dat» evmals in de mt^^ drukking: de geest der wereld, sleehts persoonlek wordt voorgest^? Zal men zeggm: maar in de woorden: die bet goede zaad zaait, is de Zoon des menaehen, wordt toeh door den Zoon de» menschen jezus bedoeld. Zou dus de gelgkenia uit* sluitend toepassel^k %ijn op JEzce, die door Zijne prediking de mepsohon tot kinderen des koninkröks vormde P Of zou z^ niet algemeen gelden zoodat iedar^ die van jezus uitgaat, het goede zaad zaaitP Maar dan behoeft men ook bg den vgand (7&), die, ter<- wgl de menschen sliepen onkruid zaaide onder de tarwe niet bepaald aan een boos wezen te denken, dat tegenover JEZua gesteld wordt ,^e duivel*' zegt scHLBiBRMAcasn (76) „staat hier tegen«' over den Zoon des mensebea. Deze nu zaait bg dag, epenlgk, door zgne prediking het goede zaad; de duivel, dut ook door prediking het onkruid, maar des nachts, beimel^ Dit faiBi^ van zelf tot de

Digitized by VjOOQIC

76

eigenlgke rerklaring, wie door den dvirel liedoald wordt, namelijk, ieder, die bXb booze » lasteraar op- treedt en daardoor de mensehea tot booc^id Tenroert. Nergens hebben de sohriJTers des N. T., waar sg van Talsehe broeders of onwaardige leden spreken, aan een persoonlijken boozen geest het onkruid , op den Taa OH&iarus bezaaiden akker der wereld, toegesehreven/'

Yan den duivel wordt gezegd (77), dat hj| het geweld des doods had. IXt gewdd wordt hg ge- zegd daarin uit te oefénen, dat de menschen door Trees toot den dood het gansche leven door in dienstbaarheid bevangen waren. Wanneer no gezegd wordt{? 8), dat JEZUS hetlgdendes dooda onderging, opdat hg door Gods genade iroor ieder den dood smaken zou, beteekent dit, dathg door zgn dood allen Tan de vrees des doods heeft be* vr|d. In dien zdfden zin wordt de deed, dat ia, de vrees voor den dood, aan de zonde to^escbreven in woorden (79): Door de zonde is de dood in de wereld gekomen. In dien zin kon dan ook jszua Teridaren(80); zoo iemand mgn woord bewaart, bg zal in eeuwigheid den dood niet zien, omdat voor hem de vrees voor den dood is weggeno- men. Er behoeft dus ook hier aan geen persocwlgken duivel gedacht te wcnrden, naardien de zonde als van zelve met vrees voor ^n dood vervult^ die daardoor de meiKcben in diesistbaarheid bevangt.

Terwgl dus nergeus in het N. T. van eene ver- sdigning des duivels, maar alleen van zijne werking > en van de engelen Qods alleen vanhunoe versehgning, nooit van hunne werking in de menschen gesproken wev^ soo blgkt^ dat in bet N. T. het bestaan van ^gelea

Digitized by VjOOQIC

76

aangenomen wordt, als uit hunne verschijningen ge- bleken, maar het bestaan van een boos wezen alleen de volksvoorstelling was in de dagen des N. T., waaraan wij dus in onze dagen niet kunnen verbonden zijn. Wij kunnen das bij den duivel in onzen tijd denken aan het boos beginsel, dat zich natuurlijk in volle werking betoont in de kinderen der ongehoor- zaamheid (81).

Al kan men uit vele plaatsen desN T. aantoonen, dat men toenmaals bij duivel of satan aan een persoonlijken boezen geest gedacht heeft: zoo volgt daaruit geheel niet, dat de schrijvers des N. T. aan deze voorstelling die waarde hebben toegekend, dat de geloovigen bij duivel of satan aan een persoonlijken boezen geest zouden moeten denken. Nooit of nergens hebben zij beproefd daarvan de menschen te overtuigen. Zij hebben zelfs nooit den duivel als de oorzaak der zonde vermeld. Integendeel verhalen zij , dat door jezcfs gezegd werd (82), dat alle zonden uit 'smenschen- h a r t komen. Volgens den Brief aan de Romeinen (83) is door éénen mensch de zonde in de wereld gekomen en, wanneer de mensch het goede niet doet, dat hij wil, wordt dit niet aan den duivel, maar aan zijn vleesch toegeschreven.

Maar hebben toch de schrijvers, door die volks- voorstelling te gebruiken , niet duidelijk te kennen ge- gegeven, dat men het bestaan van den duivel behoorde aan te nemen, indien men aan hunne verkondiging ge- loofde? Volstrekt niet. Door deze in hun tijd gewone spreekwijze en voorstelling te gebruiken, hebben zij evenmin getracht een bepaald begrip te doen aannemen , als wij bij de spreekwijze van den geest der wereld.

Digitized by VjOOQIC

77

Wij kunnen daaruit wel afleiden, wat de.tijdgenooten daarbij dachten, maar daarmede is de waarheid dier voorstelling niet bewezen; want nergens hebben de schrgvers des N. T. het uitgesproken, dat die voor- stelling hunner tijdgenooten juist en waar bevonden was, of gevorderd, dat men haar moest aannemeh. Wat zij aan de wereld verkondigden, was de liefde Gods, in de verschijning van Christus voor alle men- schen geopenbaard. Dat verkondigden zij natuurlgk in spreekwazen en uitdrukkingen, aan de voorstellingen van hun tijd ontleend. Maar daaruit volgt niet. dat deze spreekwijzen, uitdrukkingen en voorstellingen nog voor onzen tijd voegen, of den eenigen vorm aanwgzen, waarin wij nog in onze dagen over de liefde Gods , in CHRISTUS geopenbaard, moeten spreken. Maar zgnwg zelfs hierbij niet aan hunne spreekwijzen en uitdruk- kingen of voorstellingen gebonden , dan zijn wij het nog veel minder bij de vraag naar de oorzaak der zonden onder de menschen. Wij zijn alleen verbonden, om de feiten aan te nemen, die zij zeggen beleefd te hebben, of waarvan zij overtuigd waren, en de feiten, die zij uit eigene ervaring opgeven, die wij, ieder bij ons zelven, nog kunnen waarnemen. Yooral de laatsten zgn als feiten onwedersprekelijk , maar in hunne verkon- diging van de liefde Gods en de toepassing dezer waar- heid op het leven, hebben zij daarover geen dogmatische of wetenschappelijke begrippen gegeven.

Met betrekking tot den duivel hebben zij zelven getoond, dat zij daaromtrent geen bepaald begrip van de geloovigen vorderden. Niet bij etke zonde hebben zg van den duivel melding gemaakt. Ofschoon geld-

Digitized by VjOOQIC

78

gieriglieid) volgens ds Schrift (84), een wortel vun «He kwaad i s , wordt zg niet ye(>rgesteld als eene werking des duivels, üit het hart lezen wg (66) komen y<iort booze overleggingen, moord, overspel, hoererg, diefstal, valB<ehe getui- genis, lastering. Zelfe als gezegd wordt (86) : iedere zonde en lastering zal den menschen vergeven worden, maar de lastering van den Geest zal den menschen niet vergeven worden. En wie een woord spreekt tegen den Zoon des menschen, het zal hem verge- ven worden, maar wie het spreekt tegen den heiligen Geest, het zal hem niet vergeven worden, noeh in deze eeuw, noch in de toe- komende; wordt er van den duivel niet gesproken. Dat hebben zij alleen gedaan, waar van leugen en hoogmoed i^ake is (87). Daarom wordt ook bg het verraad van judas van den duivel gesproken (88). Lengen en hoogmoed maken het eigsnlgke booze ka- rakter der zonde uk.

Het resultaat is alzoo: Gelijk wij, als chrifirtenen, niet aan de spreekwgzen, uitdrukkingen en voorstel- lingen geboden zijn, die de schrgvers des N. T. naar de denkw^ze van hun tijd gebruikten, maar aan de feiten, waarran zg getuigenis geven, als geschied, of die zg erïv^ ondervonden hebben en de geloovigen nog evenzeer bij zich zelven waarnemeoi , of kunnen waarnemen; zoo zijn wg nog veel minder bg de spreek- wazen over bezetenen en den duivel aan die uitdruk- fcangen gebonden, evenmin als aan de voorstelling van Imn i^ over de zon , dan hemel of de aarde. Daar»

Digitized by VjOOQIC

79

omtrent verkondigen zg geen feit, hoegenaamd. Wg behoeven dus niet te denken, dat zekere krankheid door onreine geesten werd veroorzaakt , of een persoonleken duivel te erkennen, die de oorzaak der zonde is.

G. W. STBMLEE.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Verg. B. PONTENELLB OFCF de verscheidene we- relden vert. door h. gottscheidt 1765, en flameron la pluralité des mondes.

(2) Joh. XVII: 4 en 6. (3) Joh. XVI: 12, 13. (4) Matth. II: 9. (5) Matth. II: 2.

(6) Matth. XX: 20 en vv. Hand. 1:6,7.

(7) Lnk. X : 18. (8) Efez. II : 2. ( 9) Matth. XXV : 41 .

(10) Matth. XVII: 13 verg. vs. 18.

(11) Matth. XVII: 15 verg. Mark. IX: 18, 20.

(12) Mark. V: 2 -5. (13) Luk. XIII: 11 verg. vs. 16. (14) Matth. IX : 32. H. XII: 22. (15) Mark. V:15. (16) Matth. XV : 28. H. XVII: 18. (17) Mark. 1:26. (18) Matth. IV : 24. H. VIII : 16.

(19j Matth. XV: 22, 28.

(20) Matth. X : 8. Mark. VI : 13. Lnk. X : 17.

(21) Matth. XVII : 16. (22) Luk. IX : 49.

(23) Matth. XII : 27.

(24) Ant.Jud.L.8c.2§5verg.deBelloJud. L.7c.6§3.

(25) Mark. I : 23, 26. Luk. 8 : 29.

(26) Hand. X : 38. (27) Matth. Xtl : 24. (28) Matth. 11 : 5. (29) Matth. IV : 24.

(30) De Bello Jnd. L. 7 o. 6 § 3. (31) Luk. IV: 39.

(32) Matth. XIV : 26. Luk 24 : 37-39.

(33) Hand. XXUI : 8.

(34) Verg. schlbiebmacheb. DerChrisiGluubeT. 1 § 326.

(35) Hand. XIX : 11—14. (36) Matth. XII : 43, 45. (37) Matth. XU : 24. (38) Matth. XII : 26.

Digitized by VjOOQIC

81

(39) Openb. XX : 2. (40) Matth. XIII: 39 verg. vs. 37.

(41) Luk. I : 11 verg. vs. 22. Mark. XVI : 5. Joh. XX : 12. Hand. I : 10. Hand. XII : 7 verg. vs. 9 en 11.

(42) Matth. IV : 1. Mark. I : 12. Luk. IV : 1.

(43) Hand. X : 10 verg. met Hand. XII : 9.

(44) Openb. I : 10.

(45) Volgens l. t. STEimcEUEa : Die Epiphaniën § 12, heeft CALVIN van die verzoekingen gesegd: visioni magis oonvènit.

* (46) Matth. IV : 5, 8. Luk. IV : 5,9.

(47) L. o. § 71, 73. (48) Matth. IV : 3.

(49) Matth. IV : 5. (50) Matth. IV : 8.

(51) Zie boven, aant. 41. (52) Matth. IV : L

(53) Hand. VI : 15. (54) Gal. IV : 14.

(55) Matth. XVI : 23. (56) Joh. VI : 70.

(57) Luk. XXII : 31, 32. (58) Luk. XXII : 40.

(59) 2 Kor. II : 10, 11. (60) 1 Kor. V : 5.

(61) Der christ. Glaube T. 1 § 235.

(62) Joh. VIII : 44. (63) L. e. § 234. (64) 1 Joh. m : 8. (65) Joh. VIII : 4i.

(66) Efez. VI : 11-13. (67) verg. Efez. VI : 14-17.

(68) Joh XUI : 2, 27. (69) Joh. VI : 70.

(70) Matth. XIII ; 19. (71) Mark. IV : 15.

(72) Luk VIII : 12. (73) Matth. XIII : 4.

(74) Matth. XIII : 37-39. (75) Matth. 13: 25.

(76) L. e. § 239. (17) Hebr. II : 14, 15.

(78) Hebr. II : 9. (79) Rom. V: 12.

(80) Joh. VIII: 5L (81) Efez. II: 2.

(82) Matth. XV : 19.

(83) Rom. V : 12-19. H. VII : 7, 18, 22, 23, vcrgel. Joh. I : 12.

(84) 1 Tim. VI : 10. (85) Matth. XV : 19.

(86) Matth. Xn : 31, 32.

(87) Joh. VIII : 44. 2 Kor. XI -. 3. 1 Tim. III : 6,7.

(88) Joh. XIII : 2. 27.

XX.

Digitized by VjOOQIC

TWEE PENDAÏIT.LEETISTUKKEN.

Het bekend, dat evenalfi de praedestiniettie- leer het kenmerkende leeristuk der confessioneel-gere- formeerden kain heeten, zoo ook de consubstantiatie- leer een byna niet minder voorname plaats in de kerkelijke belijdenis der oonfessioneel-Luthe^chen inneemt. Dit echter hebben de hier genoemde leer- stukken met elkandet gemeen, dat, ofschoon de eerste van een op zich-zelf onbetwistbare verstandelijke waar- heid, en de ander van een op zichzelf hemelschen gemeensohapswensch of gemoedseisoh is uit gegaan, nogtans de voorslelling van geen van beide aan miHiBche- lijke feilbaarheid is ontkomen.

Immers denken wij aandepraedestinatie-leer, waarvan oalvijk de geestelgke vader is te noemen, dan staat dit voor ons vast, dat zij de vruèht is van eenzijdige verstandelijke bespiegelingen over -s-men- schen bestemming na dën dood, ivaarvoor h|j tot uit- gangspunt het geloof aan Gods voorwetenschap koos. Weet de Almachtige Gbd toch alle dingen vooruit, en is mitsdien aller menschen lot na den dood Hem bekend, dan baat' het al weinig, of de mensch tusschen Gods willen en weten een onderscheid poogt te maken aldus luidt de beschouwing van den voorstander dier leer.

Digitized by VjOOQIC

83

Ja, hij gaat TBider met te bewaren, 4at Gods willen wel ééa mod; zpi wet-, en als 44»^8lotBn moet li^en ia Zgn vooruit-weten, w^ andcsrs Oods wil geacht sou moetan wcordeft Zgne Toerweten- «cfaap te kauoen besduunen , of iftinsÉens daarmede iu •botaii^ te kwien.

Het behoeft geen betoog , dat 3ulk eaie bloot r er- standelij k e bespiegeling, die uitsluitend van Gods alwetendheid, meer b^aaild vanZ^e voorwetensohap uit g€^aaa,is en geen rekening houdt met een mn den mensdi tot op zekere ho(^te toe te kennen wilsy.$irmogen, op w^ks bezib het besef en de ei^ennii^ agner zede- Jgke verantwoordelijkheid rtwt het Svi^ngeUe met ^gne begrippen „gcïnaèe' ea „liefde Gods" tot een vndslageii raadsel doet worden. Immers wat studie „genade Gods" moeten beteekenen voor hen , die totde v^ondei^telde nietnaitverkorenw behooren, .en hoe zonden dezen<een ^liefde Gods^' vermogen te verbeorm- ken , die hw ISB» 1 voor eene ..... toekomende rampza- ligheid ^geboren liet wordep? -^ JBn QAn4en andenen ,kant, wat doet men met dies^de, begrippen „genade" en ,4^®^^^ Gods" tegeppyer-, en met de gedaohte aan «b^f^ulken, die nu ^enmap^l anafhankelgk va.^ alles en allen toch immers bg God ajlfi uitvetkore- nen ter eep^ige «c^b^id bekend z<Hideii staan?

Een ieder men gevoelt het -=- dje niet tot elfcw :prg0 dit eenzgdig, uit één bepaalde hoofdgedachte (Godfl voorweten3chap) a|gdeid denkpsoduct verdedi- gen wil , moet erkennen , dat dit leers^ op den w^ van d^ verk]i(uriilg yai^^Gods opei^aiiiig meer t^n beletsel W stmkelblds: diia}i§htgevend.eii(tetii9^htt]pnuddfj[jis.

Digitized by VjOOQIC

84

Ten slotte is dit het zonderÜDge bij dit leerstuk , dat yerreweg de meesten ^ die daaryan de waarheid zeggen te erkennen, toevallig allen weten dat zij uit- verkorenen zijn, met uitzondering van die betrekke- lijk weinige Nathanaêls-naturen onder hen, wier ootmoed hen verbiedt aan dit „persoonlijk weten*' deel te hebben ; wat hen alzoo vaak tot wanhoop en vertwijfeling bracht.

De eigengerechtige wordt. door dit leerstuk alzoo steeds verder van den goeden weg afgebracht; de ootmoedige van hart, in den strik van dit leer- stuk geraakt, leert in somberheid vertwijfelen aan zich-zelven en God, terwijl bij zeer velen de natuur boven de leer gaat, en deze laatsten in de theorie aannemen, wat zij in de praktijk volkomen ver* loochenen.

Gelijk dit leerstuk buiten de noodlottige toe- passing op- of in het leven, waaraan een oalvyn bij zijn abstracte bespiegeling vermoedelijk nooit heeft gedacht zijn' geestelijken vader tot een meer eenzijdig vers tands theoloog stempelt, zoo doet de consubstantiatie-leer, waaraan een luther de geboorte gaf, dezen meer als gemoeds(pectoraal) theoloog kennen.

Niet alsof we daarmede gezegd willen hebben, dat bg CALVTN het gevoel, bij lutheb het verstand zou zijn buiten gesloten geweest, zidk eene bewe- ring toch ware al te dwaas ! maar toch was bij den eerste meer het denken, bij den ander meer het gevoel overheerschend.

Wg zeiden zoo even, dat een luther, vooral in zgn oonsubstantiatie-leer , ongeacht al het andere, zich

Digitized by VjOOQIC

85

meer bepaald als gemoedstheoloog heeft doen kennen. Hem toch was het niet genoeg het denken voedsel te geven: neen, óók, en veel meer zelfs, aan de eischen van de verbeelding, van het gevoel , i e. w. aan die van het gemoedsleven wilde hg hebben voldaan. Hieruit is het dan ook te verklaren , dat hij onmogebjk met do transsubstantiatie-leer van Rome's kerk kon bre- ken, zonder daarvoor althans iets in de plaats te heb- ben gesteld, 't welk sterk tot gevoel en verbeelding in mystieken zin sprak. Aan de verborgen eischen van dit mystieke gevoel nu kon onmogelijk worden vol- daan, tenzg aan brood en wijn, mede als zoodanig in het Avondmaal erkend, tevens een hoogere reali- teit voor het geloof bleef verbonden.

Ja, de consubstantiatie-leer is bij lutheb de mystieke vrucht geworden van een tusschén ver- stand en gemoed weifelend streven, om zich de gemeenschap met den in den hemel verhoogden Hei- land voor te stellen op eene wgze, die tevens het „Ziet! ik ben bg u al de dagen tot aan de voleinding der wereld ï'Vden zijnen beloofd, in reëelen haast zeiden we: in hemelsch-realistischen zin tot zijn recht wilde doen komen.

Of zeggen we hier lichtelijk te veelP Geenszins! Immers het tegendeel blijkt uit wat het lO^e artikel der Augsburgsche Confessie ons zegt: „Van het Avondmaal des Hoeren wordt alzoo geleerd, dat het ware lichaam en bloed van CHRISTUS , waarachtig (wij cursiveeren) onder de gedaante van brood en wijn, in het Avond- maal tegenwoordig zij, en daar uitgedeeld en ontvan- gen worde".

Met overigens hooge waardemng van luthers

Digitized by VjOOQIC

pemKMtt m i^erfb , hotMbn w^ 't er toot, da^ éé Heer niet aïdas be^ geleerd, maior gvooèé hervormer aui de iftSteUingsMTOordien' des AyondisiaalÉ' diea zin heefi gebeoiit. Spreekt jüzüs bij den heiligen Maaltijd^ met zijne jongeren ^boudfen-, de woiH^den: ^Keiemi en eet^ dit m mijn tiebaatn T' -^ „neemt en drinkt ^ dit is naja bloed ens&. !" dan achten wg met aUe HerVormdeii^y^ Mennonieten, Remonstranten en die* )ed^ Aet Lutbss-^ sohe kerk^ welke ée coneilbsttótiatieleer Mi^tkennen, dat de Heer hier aan een yergelgking of ^etijr kenis gedaebt hebben wil , waarbgi bet braed nog niël eenmaal Zijn liebaam, maar wd datgene, wal Hij in Z^ Uebaam voor' de mensjehheid yoV- bracht, vertegenwoordigt, en aisf in eën beeld (mén denke aan bek woord „Ik ben bet brood des le- vens" eifa.) voorstelt. TeveÈis dienen bet aan het Avondmaal aangeboden btood en de w^pt als uitwendig waarneembare, met de zintuigen tot zich genome» waarborgen en onderpanden ale 't l7rs»re y dat wat de meJisoh adó eet en drinkt in boete én geloof, betn gemeenschap geeft ^ én dóet deel hebben aitn wat de CHRISTUS m 2ign leven en sterven voor zoildareii volbtacht^^

Hiertegen nu brengen gewoonlijk sgy die de edn- sufastantiatie-leer toegedaarl i^vt iii, dat bg de woor- den „dit is m^n Ucliaam'\ ^dit is mgn bloed" niet aan eenige gelijkenis ef vergélgkitig z$ te A&a^ ken, dewijl daat, Iraiur iA jbsus' Woorden aail een gelijkenis gedaebt worden moet, aiiiks vooraf éeor den Heer aelvén ef den Evangelist wordt gezegsd.

Hoeaeer mcin ook met evengenoemde «pmerkmg recht schijnt te hebben, zoo blijkt het toch b^i eenig nadenken, dat zg inocéelps te bandhaveü valt Wat is

Digitized by VjOOQIC

87

toch 4^ zaak ? Zoo Ymk de He^ Zi|B yerheveB oii()Qr- iK^ in beeldspraak gaJT, en daartoe vau zelf langere of kortere, min of meer uitgewerkte gelijkeniasen koe», lag liet io. den aard der zaak, dat Hij op dien onder- w^YOiTO Tan te yoren de aandacht z^ner hoorders TOBtigen moest. Waar Hij echter enkel als ter loops ewe en^kele uitdrukking of een paar woorden, die aan bee^dsfUFaak deden denken , wilde bezigen, daar had Hy toch zich zelven niet ij» de rede kunnen yallen, d. L deosi gang zgner gedachten plotseling kunnen afbreken dooir op eenmaal eej^ „let wel , wat ik nu zeggen ga in een paar woorden, i^ eenvergelijking of gelijkenis" tusschen Zgne overige woorden met eerbied gesproken! in te «[^huiven i Onzes inziens stond het overigens voor den Heer vast, dat zgne jongeren deze zgne woorden niat anders dan als beeldspraak konden verstaan.

T<H^. hondt de voorstander van U7TQi:b's Avonds laaalsleer» als gold onze ovengenoemde opmerking niet, laet dezen t^enover een' zwi^oli vol , dat in de in- itellingswoQrden des Avondmaals toch maar geen ander woord, dan »is'' staat te lezen. Ons wederwoord luidt: bijaldien men a^n den letterleken zin van dat woordekQ „i s" wLch ^fastheehten blijft , alsdan is men ver- plioht niet de consubstantiatie- , maar wel de door LnTnER verwofpepe transsubstantiatieleer te aanvaarden. "WU men tpeh „is" verstaan in een zin, aan alle ge- Igkeois-begrip vijandig, welnn, dan zeggen de woorden van de instelling des Avondmaals niet, dat het liobaam en bloed des Seeren „waaraohtig onder de gedaai^te van brood en wgn tegenwoordig zij,-' maar * . . . dat bet brood ^ijn liqbaam is ; de wijn Zgn bV>ed iil W)^ nu eeninaal d«t „is'' reëel ni^men

Digitized by VjOOQIC

88

wil, mag met geen sub, onm en in (onder, met, in) de dwaasheid van het trans (overgegaan of ver- anderd in lichaam en bloed) der Boomsche kerk pogen te vervangen, en de door de ééne deur er uitge- jaagde, door eene andere weer ten deel e binnenge- haalde verklaring trachten te rationaliseeren. M.a.w. wil men dat„ is'* tot eiken prijs letterlgk verklaard, en het „beteekenf', „vertegenwoordigt", ,, waarborgt den zegen en kracht van" buitengesloten hebben, dan kan de Boomsche opvatting de alleen ware zijnl

Maar het hier gezegde zelfs voor een oogenblik daarlatende, vragen we, of zich dan toch nog, alzoo afgezien daarvan, luthers gevoelen op dit punt laat handhaven? Of had de Heer dan op 't oogenblik, toen Hij die instellingswoorden sprak, nog een ander lichaam buiten en behalve dat, waarin Hg die woorden uitte, een ander lichaam, 'twelk alzoo op een voor de zinnen verborgen wgze zich met brood en wijn verbinden liet, of welk ander woord men daarvoor mocht willen kiezen? De dwaasheid dier voor een oogenblik gedane vraag , wordt o. i. volkomen gedekt door de onhoudbaarheid der consubstantiatie-leer.

Bezat de Heer dan nevens Zgn aards ch, op dat oogenblik wellicht tevens een verheerlijkt lichaam , waarop de aanhangers dier leer zich bij voor- keur plegen te beroepen ^ welk laatste dan met het brood en den wgn op onzichtbare wijze verbonden was? Het antwoord hierop kan wel niet anders dan on&ennend zijn. Aan Christus toch wordt zoo- wel door den aan het wonder geloovigen Calvinist als Mennoniet en Lutheraan e^i verheerlijkt lichaam toe- geschreven, doch eerst na Zgne ppstanding uit het graf,

Digitized by VjOOQIC

89

ten derden dage na den dood, alzoo eerst nadat Hij die woorden aan het Avondmaal had gesproken.

Hieruit volgt alzoo, dat er in geen enkelen zin, in geen enkel opzicht aan eene letterlijke , instede eener zinnebeeldige opvatting van het woord „i8'\ en mitsdien aan geen verbonden zijn van 's Hoeren lichaam (immers welk. danP) met het Avondmaalsbrood, noch van Zijn bloed met den Avondmaalswijn gedacht worden kan.

Wie dus als voorstander der consubstantiatie-leer bg JEZUs' avondmaalswoorden aan een wonder gedacht hebben wil, neemt de werkelgkheid aan van iets, wat nog eerst zou moeten worden bewezen! Het beroep op het wonder in 't algemeen , en het plaatsen van het zoogenaamd d. i. door de voorstanders der consub- stantiatie-leer aldus geheeten Avondmaaalswon- d er in de rij der uit bovennatuurlgke oorzaken te verklaren feiten, mist allen grond, wgl het recht tot die benaming uit niets tot dusverre bleek. Wie er een wonder wil uithalen, moet het er alzoo eerst inleggen !

Toorts is de redeneering, waarbij men het z. g. ,,Avondmaalswonder" bij andere wonderen vergeleken wil hebben, hierom reeds valsch, dewgl men de werke- Igkheid der O.- en N. Testamentische wonderen erkennende, in de genezing bijv. van een' blinde, doove , kreupele, lamme, dien men alzoo in zijne verbeelding als weder ziende, hoerende, gaande zich voorstelt, immers geen innerlgke tegenspraakinenmetzijngeloof, in en met die erkenning ontdekt. Daarentegen ervaart een ieder , die aan den Avondmaalsdisch van het brood eet, en uit den kelk drinkt, dat de genuttigde substanties men vergunne ons voor een oogenblik deze uitdrukking !

Digitized by VjOOQIC

96

im niet» Tan gfwoon Isurood «a g^wcmen wgn gea<^ huiiaea) wordi^ te YCOrseJnlleB.

Chk het bagfip ^etea'' en ^drinkeu'* toegepast opi wat de aaohangeor der coimib8ta]ijbiatie4ew „het Te]> heerlgkte Uchaam" Tan OHRJiS'EüS noemt ^ laat zich niet %9smAdly welbesohouwtl^ denken! InunefB al Yerooi^ xaalt» To^gens lothsii's Eleina Oatechismiu ket.eten en drinken aan het ATondmaal het op ziek %9U iiet^ dal nen (sie it. 4 Taa het Saovainent des Avond- naah) yergevuig^ van zonde entrangt, dewgl daartoe ta^ena de* gelooTigt aanneming der woorden »tooc u gegeren^ voor n vergotaa tot vergiffeada der zondeft'^ getrorderd wordt, mo bestaat het bedoelde Sacrament^ gel^ het daar genoemd wordt ^ toch medei en voor een ded in ^eten an drinken". Dit todi bljjkt dnitelgk uit vrafl^ Qüx antwoord in lt7TBBB*s Kleine Catechisinus, ter pbaiBo waar over het H. Avondmaal gehandeld wordt Aldaar wordt gdazen: ^Yraag: wat ia het Saorament dee AvondmaalaP Antwoord: Het is het waaraohtig lichaam en bloed van onzen Hoer jexüs obbistüs, onder brood eiL wgn ons OhristeAen te ebtm en te drin- ken gegeven , van CHBisrüe zelf ingeabdd*'.,

Nu vragen wg : wat is dan nu dat eten &i drinken^ efflie handeling alzoo van een stofiEdyk organisme, van menschdgke vermalingswerktuigen en verteriogsorganen toegegepast -*-* let wel! op een, gelgk h^ in de consubstantiatie-leer heet, verheerlgkt, geestelijk, alomte* genwoordig lichaam P Immers overal, waar het TL Avond- maal gevierd wordt, moet dat lichaam volgens de Attgsb. Ooo£ tegenwoordig zipL Nog eens, wat is dit: eene voor een deel mede aardsche en wel materiëele handeling, nml. eten en drinken, toegepast op iets

Digitized by VjOOQIC

9$

bo^eixziinirelilk»?} Mij duaikt, Ab cnhouilbaafisaiéi raa een derge^ begrip ot "roocstelMng doet reeds, «& gttiiett van de Yottsofmen ongegrondheid Tan lüthbr's TnÜegkandige Terklaring è&e woorden: ^dii m mgn liefaaam", „dit is mijn Uoed'', de coasabttantiatie-Ieet in bare onmogelijkheid blijken.

Bl|ki ten slotte mede uit jszüs' ^en woord „doet éit idrt mj^ne gedaohtenigl" (Luo. XSII : 19) met bel oog op dat te crten bvood en deo bif het H. Atesd* maal te drinken wijn gesproken , niet op het klaarst, dat hierbij aan brood es wgn als aan niet anders dan zinBobeeldige teekenen kan wiNrdfl& gedaoht? Ware toch hierbg aan 's Heeren waarachtig lichaam es bloed te denken^ hoe zon dan dooor den Heer nog de mogelijkbeid yeronderstdd hebben k&nnen worden, iat iemand die brood en w^ aaa het H. Avondmaal antfgde, in de avertmging daarin Zgn lichaam sa bloed te eten en tedrinken, snikt sonder Hem daarbig gedaehtig te zgn, zon Termogen te doen ^

Ook I^AÜLUS' nitdrakking (1 Cor. X : 1&): „dege- asgei^ kelk, dien wg zegenen, ia die niet de geneen-' acbap Tan (of met) CHRiarus' bloed P Het brood ^ dat wg breken, Is dat idet de gemeenschap van (of met) chbist^s* liehaamP'^ bewijst, dunkt ons, OTOrtuigend, dat ook de iLportel onnogel^k eene yoorstdüng zal hebben gedeeld, ja, zal hebben kunnen deekn, die in de condubsttotiatie'Ieer hare uitdrukking vindt. Of zou PAULUS in dèt geral niet eene meer dan zonderlinge tautologie hebben geleverd : de gezegende kelk d. w. z. de w|n = het waarachtige bloed Tan oheistüs te diiuken, geeft dat niet gemeenschap met ommftüs'

Digitized by VjOOQIC

92

bloedP Het brood = het waarachtige lichaam des Heeren te eten, geeft dat niet gemeenschap met 's Heeren lichaam P Een paar vragen dunkt ons , die aan: is a niet a, en b niet bP zouden doen deuken. Een ieder geyoelt het : zoo k a n de Apostel niet ge- dacht, veel minder gesproken hebben!

En ten laatste: zou de schrijver der Handelingen (H : 42), bijaldien hg eene verklaring van 's Heeren woorden, bg de instelling des H. Avondmaal gebezigd, in de consubstantiatie-leer uitgedrukt toegedaan ware geweest, t. a. p. hebben opgeteekend: „En zij bleven volstandig in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in . . , . . de BROoDBREKma" enz. P Gewisselgk niet ! Hadden de apostelen in brood en wijn bg het H. Avondmaal het waarachtig lichaam en bloed des Heeren erkend, het woord „broodbreking" ware hier stellig door eene andere uitdrukking vervangen. Immers waar reeds de Ooster- ling in 't algemeen gewone begrippen zoo dikwijls in beeldsprakige vormen kleedt, hoe zou daar een Evangelie-schrgver bij zóó ernstige, indrukwekkende vermelding de gedachte, dat de apostelen volstandig bleven óók en vooral in „het eten en drinken van het waarachtig lichaam en bloed des Heeren", hebben kunnen inkleeden in een vorm wij bedoelen dat woord „broodbreking" die in de schatting van den voorstander der consubstantiatie-leer dan al te zeer beneden „de bovenzinnlgke realiteit" gelijk hij het noemt zou zijn gebleven.

In de bdde hier als tegenover of naast elkander geplaatste en kortelgk besproken leerstukken van Cal-

Digitized by VjOOQIC

93

yinistische en Luthersche zijde, hebben wij eenerzijds de macht yan een scherp doorgevoerd, maar door de praktijk volkomen geoordeeld intellektualismei aan den anderen kant de dogmatische belichaming van een half realistisch mysticisme gezien. Als zooveel minderen voegt het ons zeker niet, om de vaders dier leerstukken, reuzen van geest en gemoed, daarover op hoogen toon hard te vallen. Toch moet daartegenover dit worden erkend, dat genie noch heldenmoed, vroomheid noch martelaarsonversaagdheid tegen dwaling op het gebied van het denken beveiligt! Memand, hoe waarlijk groot en verheven ook, staat geheel en al buiten den invloed of den zuurdezem zgns tijds ; dus ook niet buiten den geest van reactie ofvan accommodatie, die zich gewoonlijk daar- uit ontwikkelt , en alzoo onbewust voor de baanbrekers op het gebied van den geest , zich aan dezen in meerdere of mindere mate opdringt. Waar de Boomsche kerk, om hier dit slechts te zeggen, te weinig dacht, heeft CALViJN als bij reactie zich met zijn denken te eenzijdig en te ver vooruit gewaagd En waar die- zelfde kerk een gebenedijden ouwel voor het lichaam van CHBiSTüS verklaarde , daar was het te begrijpen , dat een onbewuste accommodatie-geest een lüther een' be- middelenden zijweg inslaan, en hem bij zijne con- substantiatie-leer deed aanlanden.

Bgaldien dit meer algemeen ware bedacht, en deze overweging haar kracht hadde doen gelden, zou de onbetwistbare grootheid dier mannen deleeraars en Ie Jen der kerken , naar hen genoemd , niet verhinderd hebben derzulken begrippen als van in e;k ge- val feilbare menschen te toetsen met diezelfde kalmte, waarmede men de denkbeelden van veel geringere m. a. w.

Digitized by VjOOQIC

u

gewone geesten beproeft. Ook sou orer en weer niet itoof^rtA vBihefibig van eigen aoogttiaamde euiirerder kerisleer bmren die van eeaa. of ander auster^Eeiikge- tnootaclMf men denk» Ibij^. aan Dr. t. d. bbrge's TDorvede yódr Tertaalde preeken yan i^itther (1) -^ wfMrden vfimemen in een' tgd yan •— gelijkmen H noeiBt'^ ^nienw ontwakend confessioiicei beemi^ijn/' bgaldieii «ea wilde onderaoeken, of juist de Terscbil-leersÉuk- iken der keidsgenootsoba^en ter •eene èn andere zijde wel op absekite twaarbeid en lonterbeid aanspraak :i^er- mog^a te maken.

Wat den meest osberongen indrak Tan waarfacad m^jBstal ik zeg niet altgd, maar meestal geeft, i8Q.i. niet, wat dekerkgenootscbappen eebeidt, maar ne ie sam^i verbindt, en ben in die oyereen- sisernmiog aoowel afzonderlgke als gemeensehappéiyke kraobt suïeken .doet.

Tid, 1886. H. BRïïST, Jr.

AANTEEKENINa.

(l) UitgATe van j,. c. tak bchjbkk brill, I^oetbofg, 188é. Zondei'ling genoeg was vermoedelijk door deu uit- gever om speculatie-redenen de confessioneel-ljleref or meerde Dr. w, van ben bbrgr uitgenoodigd vóór gezegde kerredenMi eene voorrede te 8efarij?en. Deze deed dit opeene wijse, die aan alle confeaaioneel Lnthersciien te reoht ergernis gaf, wyl hij daarin op de meerdere voortreffeiijikheid ▼an de Gereformeerde boven deLuthersche belijdenis wees. fiadde hij enlks elders gedaan, de confessioneel Lu- tiversehe had hem dit niet ten kwade -kunnen duiden, dewijl deze op s ij Ji beurt «AB o^ £ijji fttadpimi* , . hetzelfie éêêtl

Digitized by VjOOQIC

VERSCHIJWBEIiEN DES TIJDS.

AAKBTMKBM» KWAAD. BlTN GBLUKKIÖ VER-

SOHUKfiTBL. EBK GOED VOORBEELD. Db PROTBS-

TAKTENBOKD EK DE BTAN4ÏBLI8CHBK. ÏTaHBN.

EeNB KIK0WE ONTDEKKTHa. EbIT

WUB WOORD.

Bekend k bet , hoe zola en zgne geestyerwaHten er hekeLgen in scheppen om hunne kunstreairdigheid op het gebied Tftn taal e& stijl te toonen in het 6chri|ven van allerlei vuile en gemeene dingen. Ook ssijn zg Bterk in het teekenen van de verbeelding prikkelende toon^eden; soms isehijneR zij het er op aangelegd te hebben om met alle denkbare middelen ontuxditige gedacdxten bij fii«me ld»»rs op te wekken. Ik zou er vam flohrikkw, als ik een van die beruchte geele boe- ken zag m de handen van eene fetseenlijke vrouw. Maar wie 20a eenig gevaar duchten , als hij de dege* Igke Revoae de43 deux Mondes door zijne doehter zag lezenP

En toch schuilt er in de bladzgden van dat tijdschrift nu en dan veel kwaad, en blijkt het mee te drj}ven op dien naturalistisdien.strcHom. Waren in vroeger jaren de 4HnidkteaMBcketsen ven wfailderiiigiMi twq de Mlu^,

Digitized by VjOOQIC

96

door aEORGE sand in dit tijdschrift geplaatst , zeker niet bov3n alle bedenking verheven, in den laatsten tijd doet de Revue voor zola niet onder. De novellen, of hoe men die beschrijviugen zal noemen, die er in 1885 in werden opgenomen, zijn van dien aard, dat zg naar mij voorkomt zedebedervend moeten heeten. Meer dan ééne vrouw ken ik, die argeloos met zulk een opstel begon, en weldra het diep verontwaardigd ter zgde moest leggen. Welk eene treurige opvatting van de taak eens letterkundige! Onwillekeurig dacht ik aan de woorden, die bbbts in September '82 tot Mevrouw BOSBOOM T0US8AINT mogt rigtcn: „Met uw voorgan- ger in Engeland, den groeten walteb scott, kunt ge zeggen : ik heb meer boeken geschreven dan de moes- ten mijner tijdgenooten ; maar ge kunt er bijvoegen , geen enkele regel, waarover ik mij op mijn sterfbed zou behoeven te schamen. Niemands geloof hebt ge onder- mijnd, niemands deugd in gevaar gebracht en nooit zijt gij de zedelijkheid te na gekomen. Gij zijt u zelf gelgk gebleven in dat heilig najagen van 't heiligste, en al wat schoon, goed, lieflijk is en wel luidt, hebt gij bedoeld y betracht, versterkt en bevorderd.'' Maar het blijkt ook hier, hoe de maatstaf van het schoone en goede inkrimpt, als het verstand en het hart zich be- ginnen te onttrekken aan de tucht van den H. Geest. In gemeenschap met ohristus wordt het geweten ge- scherpt, en krijgt men het ware gezigt op hetgeen rein is en liefelijk. En buiten én zonder die gemeen- schap worden de conscientien verward, noemt men het kwade goed, en zinkt menigeen zóó diep, dat zijne heerlijkheid in zijne schande is. En in welk een licht het bedrijf van zulke bedervers van de zeden staat voor'

Digitized by VjOOQIC

97

het oog van een Christen, behoef ik niet in het lange en breede te beschrijven. Hij heeft van zgn Heer ge- hoord, wat die van zulke verleiders heeft geoordeeld: „Maar zoo wie een van deze kleinen, die in mg gelooven, ergert, door woord of wandel tot aanstoot en verzoeking is, het ware hem nutter, dat een molensteen aan zijnen hals gehan- gen, en dat hij verzonken ware in de diepte der zee." (Matth. XYHI: 6).

Een gelukkig versehijusel noem ik het als het blijkt in een land, dat mannen van hooge geboorte ook op het gebied van wetenschap en kunst eene eerste plaats innemen. Welk eene kracht er van zulke mannen kan uitgaan, en hoe bezielend het voorbeeld werkt, dat zg geven, zien wij vooral in Engeland. Maar het zou ondankbaar zijn, indien wij ook niet met roem gewaagden van meer dan een onder ons, die, gespro- ten uit een adelijk of patricisch geslacht, ook in het gemeenebest der geleerden tot de eersten behoorden. Zoo is het altijd geweest, en zoo is het nog. En kort geleden ontvingen wij daarvan nog eene trefifende proeve in de schoone verhandeling over alexander pope, van de hand van J. A. f. l. Baron van heecke&en, en opgenomen in den laatsten jaargang van de Gids (Augustus en September). Het verwondert mij, dat er over deze voortreffelgke letterkundige bijdrage niet meer is gesproken. Zij getuigt van de groote gaven , over welke de opsteller mag beschikken , die met de letterkunde van Engeland niet minder vertrouwd blgkt te zijn dan met die van zijn eigen land. Maar hierover heb ik in deze bladzijden niet uit te weiden.

XX. 7

Digitized byVjOOQlC

Iets anders , hier meer op zijne plaats , trok mijne aan- dacht ook vooral, en dat was de geest der liefde tot eflRiSTOfl, dien deze schrijver openbaart. Het is eene zeldzaamheid, dat iemand, als er geen partgzaak in hiet spel is, zoo krachtig optreedt als „belijder". En ik heb op mijn weg al onderscheidene „mannen van beteefcenis" ontmoet, in hunne ziel gansch afkeerig tan den ongodsdienstigen en onchristelijken geest, in sommige kringen aan de orde, maar die niet te be- wegen waren om er rond voor uit te komen , dat zij het met het Evangelie van den Heer Jëzus hielden. Hier nu is een man, die dat wel durft en wel doet. Het staat te vreezen dat, wanneer de Gids véle zulke stukke opneemt, een ongeloovig geslacht nog luider zal be- ginnen te schreeuwen om een „nieuwe Gids.'' Maar ons aangaande, wij verheugen er ons in, dat wij in deze verhandeling over pope menige christelijke ge- dachte, ja eene opregte belijdenis mogen vinden van de noodzakelijkheid en genoegzaamheid van onzen Heer. 't Zij mij vergund op enkele plaatse te wijzen , die troffen. Reeds op een der eerste bladzijden komt zijne overtuiging uit, als hij spreekt over Popfi's versje, getiteld: Een stervende Christen aan z^'ne ziel, en over BOiLBiLU's vertaling van Sappho's ge- dichtje aan phaon. In die vertaling , zegt hij , is vooral het laatste couplet zeer beroemd. „Het is de schildering van het ontvallen aan de zintuigen , van het wegzinken in bewusteloosheid, welke in dit couplet zoo zeer wordt bewonderd en ook door pope in zijn „Stervende Christen'* met duidelijke voorliefde wordt geteekend. De onsterfelijkheid, die volgens dit versje den Christen ten deel valt, is er eene zonder God en zonder chbistus ;

Digitized by VjOOQIC

99

het gedichte is dus eigenlijk heidoascli van oiursprimg en hddensch yan strekking. Alleen de uitroep van den Apostel PAULUS uit II Corinthe XV vers 55 geeft er een Christeljlk kleurseltje aan.'' Maar sterker nog liet hij zich uit, als hg (Afi. Sept bl. 430) handelt oYer het ongeloof der vorige eenw. De 17de eeaw, zegt hg , had in haar ouden dag de kiem opgedaan der nood- lottige ziekte, cUe zg als erfdeel aan hare opvolgster naliet, de ziekte der godverloochening. Toen ernstig gestemde maar onregtzinnige wijsgeeren ,,in plaats vsui het Christendom , dat verouderd scheen, een godsdienst poogde te stichten, meer in overeenstemming met de nieuwere denkwijze die gegrond op is^uur en rede, en brekende met de bijbelsche openbaring alleen de zedel^e beginselen der Evangeliën in zich zoude opnemen/' waanden zg hervormers, en geen ver- woesters van het Christelijk geloof te zijn. Achter hen kwamen e^r, die hun best deden bij de menigte het geloof aan God, eeuwig leven en deugd te onder- mijnen. „Het Ëngelsche volk scheen bg het veldwin- nend ongeloof en zedebederf zijn ondergang te naderen, maar bij eene natie, die vertrouwd is met den b^bel, moge de godsdienstzm schgnbaar een tijdlang smeulen en slapen y uitdooven en sterven kan hij niet. Engeland is in velerlei opzigten aan zijne bijbelvereering, zgn behoud, zgne kracht en zgne grootheid verschuldigd." Zet tegenover zulk eene waardeering van. de B. S. nu eens, w^ Dr. van m^lnsn onlangs heeft gemeend te mogen en te moeten zeggen van het N. T., dat voor hem niet anders is dan eene scho<Hie en onschatbaar rgke bloemlezing uit de letterkunde der Christ^ioii. Het verschil is groot, en ik ben verzekerd, da# dd

Digitized by VjOOQIC

100

beschouwing van van heeckeren langer stand zal hou- den dan die van van manen, al heet het dan dat het niet wetenschappelijk is te spreken van Nieuw Testa- ment en van Heilige Schrift. De wijsheid zal ook hier geregtvaardigd worden van hare kinderen.

En vele andere woorden van waarheid en gezond verstand vind ik in dat artikel uit de Gids. „Als men,'" zegt v. H., „uit het Godsbegrip, zooals de wgsbegeerte der vorige eeuw veelal deed , het denkbeeld van een straffend rechter heeft gcwischt, dan is het geloof aan God , ook voor het hart , dat naar wereldsche genoegens streeft, eene zachte rustbank.'' Maar wereld- zin was een blinddoek, die ook pope verhinderde niet alleen om hei goede gezigt te hebben op God, maar ook om den mensch te kunnen waardeeren en in hem het Eind Gods te aanschouwen. Alleen voor zijne slechte en belachelijke zijden heeft pope een open oog, maar blind is h^ voor alles wat den sterveling waardig maakt een voorwerp der beschouwing van hoogere geesten te zijn. Mets in zijn leerdicht dat ons wijst op des menschen eerlijk zwoegen voor zijn dagelijksch brood, zijn streven naar idealen, zijne diepten van ellenden, zijn heimwee naar een beter vaderland, zijn zoeken naar en zijne overgave aan God. Yan onze dwaasheid heeft hij den mond vol, maar van onze zonden, onze gewe- tensfolteringen zwijgt hij.'' Hij beklaagt den dichter, die, in zijne jonge jaren godsdienstig gestemd, zgn christelijken zin voor een goed deel had verloren, toen hij voortdurend in aanraking kwam met het ongeloof in de kringen der groote wereld. Daar had hg de schampere taal der verlichten moeten aanhooren; daar had hg het gemeene schertsen met Puriteinsche vroom-

Digitized by VjOOQIC

101

heid hooren toejuichen; daar de bezielde taal van W0L8LBT en BUNTAN hooren bespotten, daar hooren lagchen oyer de drooge en ernstige preken van tillot- SON of BüRNET, „en de geloovige Christen was hoe langer hoe meer in hem sohuü gegaan.*' En wat mij als openbaring van eene christelijke overtuiging vooral heeft getroffen, is het slot. Hij vindt de prediking aangaande God uit den mond , of liever uit de pen van POPE, zwak en flauw. Maar het is toch eene der voortreffelijkste eigenschappen van diens poezy. Die prediking bragt den naam van God in kringen, voor welke het hoogere leven meestal een gesloten boek was. „Gezegend, zegt hij, „dus iedere taal, die, al zij het ook onder een deksel, in wereldsche kringen God pre- dikt. Pope's poëzie predikte op de wgze en in de taal der wereld eene godsdienst, die haar voldeed. Haar, wie de taal der psalmen te hoog en te kras, en die des evangelies te fijn was, zong hij inden „Stervenden Christen'' een lied der opstanding; in het „Algemeen Gebed" een Onze Vader en in de „Mensch" een Uw wil geschiede! voor." Waarlijk! wij kunnen niet an- ders dan den schrijver hartelijk danken, die zelf langs dezen weg de getuigenissen van het geloof doet hooren in kringen, die voor de gewone prediking zich stelsel- matig afsluiten.

De verdraagzaamheid onder de Protestanten onder- ling laat nog altgd veel te wenschen over. Hier en daar valt zel& bepaalden achteruitgang op te merken. Maar daar zgn ook teekenen van beterschap , en dat we), waar men ze het minst zou verwachten, namelijk in Enge-

Digitized by VjOOQIC

102

land. Daar te lande is in Julij U. e^ie sanei&omst gehouden Tan een comité , bestaande uit leden Tan de Staatskerk enp uit leden Tan andere genootschappeQ , zooals men ze bij ons noemt, om te handelen OTorhet OTor en weer gebruiken Tan elkanders kansel Volgons de kerkelgke wetgOTing, die tot nu toe Tan kradit was, mag een lid Tan de Staatskerk z^ kansel niet afetaan aan een Dissenter « maar mag hg wel Toor een Dissenter optreden. Het doel der zameslkomst was , het zóó Ter te brengen, dat een Dissenter OTon goedTOor een geestelijke Tan de Staatskei^k zou kannen optreden, als omgekeerd. Inderdaad een lofwaardig Toorbeeld! Toch Talt er in ons land aan zoo iets niet te denken, en in onze dagen allerminst. Op enkele plaatsen Ib het wel sinds jaren de gewoonte, om Tan tgd tot tijd eens te „ruilen,'* maar in sommige groote steden is het stellig Terboden een Doopsgezinde^ een Lutheraan, (^ een Remonstrant in de HerTormdo gemeente op den kansel te brengen; in andere zou het Toor zoo'n Dis- senter op zulk eene plaats bepaald onveilig e^n. Yden betreuren dit, en Tinden er Jan ook niets geen bezwaar in om Tan tijd tot tgd een bezoek te brengen in de taber* nakels der Dissidenten, of er als Toorganger op te treden. Maar Téle anderen zj^n op ffit punt zeer korksdi en zeer kittelachtig; en ik denk nog dtkwyis aw de ontevredenheid en het bedenkelijk hoofdschudden Tan sommigen, toen tan gosterzee zich had Terstout op een €K>eden YrgdagaTond bg m^ ten Avondmaal te gaan. Dit wae dan trouwens ook iets dft, toc»* xoo Ter mijne kennis reikt, onder de «on pog niet was gezieo. Zgn ruim biu^ vond geen hezfnaa in zulk eem stap; hij was eerst een Ohristen, en dan een lid tmi

Digitized by VjOOQIC

108

de Heryormde %.eik. Hoe goed en gezegend w\k eene i^n^ermg is Yoor ons geestelijk leven , kan door niemand met grooter dankbaarheid worden erkend dan door mg , die in de laatste yijfentwintig jaren zoo vele trouwe yrienden en leidslieden onder de Hervormden beb mogen vinden T)e winst, dat weet ik wel, was alleen aan mg ; maar ik blgf wensehen , dat hetgeen men in Engeland begeert, ook hier in steeds ruimer kring zal worden gezien , tot versterking van het onderling geloof en tot bevordering van de zaak des Hoeren.

Of zal de wensch naar eendragtige zamenwerking een vrome wensch blijven? Dit is zeker, dat somn^ge gemoederen zeer verhit zijn. Onlangs bladerende in de Sebweizerische Reformblatter, vond ik een ver- slag van d^n zoogens^mden „Protestantendag**, die van den 27 29 Mei van 1885 te Hamburg was ge- houden, ïln daarin werd ons o.a. meegedeeld: „Pre- diker HDYBOOM aus Assen in Holland bringt die Grüpze eines kleines La?ides, das durch seineFreibeitgrosz sei,dem groszenDeutsch- Iftnd, in welQhem der Prqtestantenverein gegen diö Machte der Pinsteri\isz kampfe," Ret bleek d^ruit niet, of dat ook de roeping was vai^ den „Protestaptenbond" in ons vaderland. En was het dit wel, dan bleef de vyia^g qyer, welke in ons midden de n^ten der dpsterpis zgn, tegen welke de ,Pro- test^pt^bond", de wapenrusting heeft aangegespt Pezer da^ei^ p^tviA§en wij y^n icetbqov zejyei^ eenig weerder licht. Indien ik althans het Evangelisch Zondags^ blad van 1 Nov. 1.L mag vertrouwen, heeft hij op de

Digitized by VjOOQIC

104

algemeene vergadering van dien ^Bond", te Zwolle onlangs gehouden, bij het behandelen van de vraag: welke houding hij en zijne geestverwanten hadden aan te nemen tegenover de orthodoxie, o.a. gezegd: Men moet onderscheiden tassehen belijders en belijdenis. De eersten moet men liefhebben, de laatste haten, ook daar waar zij onder schoonklinkenden naam, of met schijnbaar zachtmoedig gelaat optreedt als ethisch- irenisch , evangelisch, of onder* dergelijke namen. Immers ook het poesje met fluweelen pootjes heeft klauwen en blijkt soms een echt katje te zijn.'' Zijne beschouwing vond echter nog al tegenspraak, maar de enkele Evangelischen die in den „Protestantenbond*' verdwaald zijn, weten dan nu, met welke oogen zij door sommigen worden aangezien, en hoe deze en die over hunne belijdenis oordeelen. Ik mag intusschen niet verzwijgen, dat de taal van andere vocalen in dezen kring een zachter klank heeft. Juist terwijl ik dit schrgf, lees ik in de Utrechtsche Courant, dat de Heer b. teb haar bz. in eene vergadering van den „Protestantenbond'' onlangs o. a. dit heeft gezegd : „Zij, die van de nieuwere richting zijn, zijn zeer ver- draagzaam, zoeken overal, ook in de ruwste ertsklcwnp naar het kleinste korreltje goud der waarheid, en zoo zij dat niet vinden kunnen, waardeeren zij toch de goede bedoeling, den ernstigen zin , kortom, zij zoeken naar het goede. Dat moet zoo blijven , en als dat niet zoo ware, .zoude men geen goed lid van het Protes- tantenbond zgn wat weinig te beteekenen zou hebben maar ook geen waarachtig discipel van jezus chbistüs zgn, wat zeer erg is.'

, >>

Digitized by VjOOQIC

105

Als ik al die partijnamen lees, of wat tot een partjjnaam gemaakt wordt, denk ik telkens wéér, wanneer zal er toch aan die verwarring een einde komen, daar immers vele dier namen zoo willekeurig mogelijk zijn en volstrekt niet passen op de aangeduide zaak. Mijn vriend €K)08ZEN heeft er onlangs nog teregt op gewezen (Kerk. Cour. van 31 Oct.), dat er eigenlijk maar twee partijen zijn. Men is regtzinnig of on- regtzinnig, orthodox of liberaal. De regtzin- nige bewaart de aansluiting met het verleden , de liberaal handhaaft den zamenhang met het tegenwoordige. Beiden ontstaan noodwendig en beiden zgn volstrekt onmisbaar voor den wasdom van het godsdienstig onwetenschappelijk leven. En is dit juist, dan moest men ook niet voortgaan met modern en liberaal te vereenzelvigen , noch ook met onderscheid te willen maken tusschen al die fracties, die te zamen van de regtzinnige leer zijn afgeweken en elkaar niets hebben te verwijten. Of iemand een Evangelisch of een Ethisch man is , komt eigenlijk op hetzelfde neer, want zij bewegen zich wel beschouwd in dezelfde rig- ting. Het is alleen een verschil van meer of min, waarom ook beide door de regtzinnigen gehaat worden met een volkomen haat. Yelen willen dat intusschen niet erkennen^ maar het zou voor vele dingen gezegend zgn, indien zij 't wel deden, en een misverstand uit den weg werd geruimd, dat veel kwaad doet, omdat het de krachten verbrokkelt en zamenwerking onmoge- Igk maakt ^ waar die dringend noodzakelijk is.

Dezer dagen kreeg ik kennis van een nieuwe ont- dekking op kerk-histörisch gebied , gedaan door aLOËL ,

Digitized by VjOOQIC

106

m asga boekje oyof het Jcerkel^k leveu iu Hollap4* Zg beiarof d9 Mell]lo^iete^, van welke ik Imr tot mgae yerba^ng las, 4at zg strikt genomen oiet tot de Protestanten gerekend worden, hoewel sg ejr toch oye?al voor geldea* Wil de ^hrgver er meê seg^eui, dat &c hier te lande DoQp8gezi^den waren, fQor er nog sprake was van IJutherschen of Gerefor- meerden, *t is mg wel* Maar als hg bedoelt, dat de Doopsgezinden eenander beginsel yertegenwoor** digra dan de Protesta^te^, kan ik niet anders dai Tor^t aanteekoüop tegw ^ulk eeuLO stelling. Indien i^j, die b|j duizenden reeds ouder Karel Y deii marteldood z^ gestorven, omdat s$g het gezag van de Schrift haod^^ baafden tegenover de bedorven leer der kerk, en die ten bloede toe gesi^eden hebben vok» bet regt van den geloovige, om geen priester ho^eiiaamd te dulden tuaschen Qod en zgn hart, indien zg, strikt genomen, geen Pfotestanteu waren, wie zgn bet dan wd geweest P Uit deze Protestanten heeft het Calvinisme hier te lande zmh gereoruteerd. Maar wie heeft dezen Duitsohen geleerde dus ingeUoht? Uit zgne eigwe oogen heeft bij niet gezien , en het ia duidelgk, dat hg veel van hooren zeggen heeft* Anders zon hij uit de negentien jaarj^mgen van ons Tgdnohrift nog w^ iets anders 9k een «taal hebben aangehaald, dan hg nu heeft gedaan; oi dan sou hg eok geweten hebben i hoe wg boeten» hetgeen bem nu verborgen ie gebteven, daur hg toob van ons spreekt als van „Geloof en Waarheid*'* Misschien heeft de man geen enkele aflevering van ons Tijdschrift gezien.

Digitized by VjOOQIC

107

Ten slotte vraag ik nog de auidaeht vo(»r bet w^ze woord, in Norember II. door D». a, j. wbsthopf in de Koepelkerk te Amgterdam gesprokeiL ,Ten slotte /' dns luidt het in een yerslag van zijne yerhandeling over het Sociale vraagstuk onzer dagen en de roeping der Kerk hieromtrent, „ten slotte richtte de spreker zich tot de gemeoDite als ban4baa&ter Ym het goddelijk r^t. Wat ooze kerk tot mg toe deed obi yerbetering in den toestuid te brengen, was s^er niets; de Roomsch-Eatholieke kerk mogt ons daarin tot een beschamend voorbeeld zgn. Weggenomen dient te wordei) uit onze wetten en ipstelUngeu , wat onreobtvaardig werkt De gemeente intuisschen tracbte verbetaring aan te brengen in den weg der dienende fiefióU; in haar gevoel van rechtvaardigheid en barmhartigheid helpe zg de nooddraftigepi. Onse Kerk is in den laatsten tijd eene slordige Moeder geweest; ei) hield fdch bezig met spits* vondigheden, terw^l de nood dwong. Wie honger l^dt, kan zoo moeielijk wachten. Welk e^i onderseheid tus* sohen de Bergrede van jbzüs en de dogmatiek onzer dagen.^' De lof, a^ide Roomsche Kerk toegezwaaid, zal ik maar laten rusten; de ziels zorg, in die Kerk zoo ijveiig betracht, is iets anders dan de sociale quaestie. De Roomsche Kerk geeft, volgens mijne ondervinding , veel goeden raad, maar weinig onderstand. Ook krijgt men er niet veel voor niet. Maar wat westhopp heeft gezegd over het onvruchtbare van al die dogmatische spitsvondigheden, kan niet krachtig genoeg worden ge* prezen. De nood der tijden vraagt, ja eischt iets anders en iets beters; en heilig is de roeping der gemeente, en van elk harer leden, om standvastig, onbewegelgk en altijd overvloedig te zijn in het werk des Hoeren,

Digitized by VjOOQIC

108

hetwelk is het werk der dienende liefde. De woorden van DA COSTA (in zijn „1648 en 1848") zgn mij tegenwoordig niet uit de gedachten:

„Toenaad'ring eisoht Gods orde en dezer tijden nood, Toenaad'ring (waar ze ontbreekt) van vorst en volk, van groot En klein, van arm en rijk, van standen en belangen! Qod wilde 't onderscheid van gaven . rijkdom , rangen Maar ook dat onderscheid beheersch' Zijn Woord en Wet, Zijn' Wijsheid! en ook hier is 't voorbeeld ons gezet In de ord'ning der Natuur, waar zich twee krachten paren. Die strijdig slechts in schijn, het Wereld-al bewaren

Van in te storten, of, verspat, uit één te slaan

Een zelfde wijs beleid stoot van zich en trekt aan !

Dus ook de maatschappij in 't tijdperk ons verschenen.

Waar Orde op afstand plaatst, moet Liefde op 't naauwst vereenen."

En waar de bron dier liefde ligt is openbaar; en dat er yan de gemeente geene kracht en geen zegen is te wachten, zoolang het Dogmatisme de hoofden heet maakt en de harten koud, is een der dingen, die Yoor ons geen bewijs meer behoeyen, na hetgeen wij er in de laatste jaren yan hebben gezien.

Utrecht.. Dr. J. HAETOG.

Digitized by VjOOQIC

TWEE MINDER BEKENDB BIJZONDERHEDEN.

I. DE SIBRADIfiN UIT DEK TEMPEL TE JERUZALEM.

In het verhaal , do©r procopius in orde gesteld van den oorlog met de Vandalen, verhaalt hij, (II: 9) in hoofdzaak het volgende : Toen belisarius met de krijgsgevangene Vandalen te Byzantium kwam , viel hem de hoogste eerbetooning te beurt, die een Romeinsch veldheer kon verwachten, en werd hem op de wgze der Ouden een triumftogt vergund, 't Was al bijna zes honderd jaren geleden, als wg de triumftogten van iiTUS, trajanus en ander keizers niet meerekenen, dat zoo iets was gebeurd. Met al den door hem behaalden buit en met de krijgsgevangenen, gelimer aan het hoofd, trok hij midden door de stad, van zijn paleis naar het Hippodroom, tot aan de plaats, waar de keizerlijke troon stond. Tot den buit behoorde al het kostbare vaatwerk, dat genserik (455 n. C.) uit het keizerlijk paleis te Rome had gekaapt, en daaronder ook de sieradien uit den Jeruzalemsehen tempel, die titus indertijd naar Rome had gebragt en die afgebeeld zijn voor een deel op den bekenden, naar hem genoemden triumfboog. Toen een Jood dat zag, zeide hij tot een der edelen uit het gevolg van justinianus, dat hij met leedwezen deze kostbaarheden zag overbrengen naar het paleis van den Keizer, en dat zij nergens anders behoorden te zijn dan daar, waar Salomo, de Koning der Joden , ze eens had geplaatst. Om de wiUe

Digitized by VjOOQIC

110

toch van deze dingen had genserie het keizerlijk paleis te Rome geplunderd. Ku was een zelfde lot gekomen over het paleis van den Eoniog der Vandalen, en hij vreesde, dat iets dergelijks nu ook het huis des Keizers in Byzantium weêrvaren zou. Toen dit den Keizer ter oore kwam, werd hij beangst en liet zoo spoedig mogelijk alles, wat vroeger in den tempel thuis behoorde, overbrengen naar het heiligdom der CluiBtenen te Jeruzalem. En daar vermoed ik, dat het toen gebleven is, totdat de Turken zich meester maak- ten van de heilige stad, waarna het dan verdweaen is, zonder een spoor achter te laten*

n. EEN OUDE KETTEBNAAM TOEGEPAST IN EEN STEENFABRIEK.

Ziehier wat een mijner vrienden, die jaren lang tot eene steenfabriek in betrekking stond, mg schreef: „Arianen of Smalle Boeregraauwen is de benaming gegeven in de steenfabrieatie aan eene sorteering stee- nen, waarbg alle die soorten worden geplaatst, die door minder goede kleur of hardheid ongeschikt zijn om tot de goede gevelsteenen te worden gerekend. Ods de steenen, die bjj het bakken zgn beschadigd, hetzg in de hoeken of in de zijden, worden bg de Arianen gevoegd, al zouden zij anders zoowel om hunne kleur als om hunne hardheid voor gevelsteenen hebben kunnen dienen.

De Arianen kan men dus beschouwen als te zyn het uitschot der betere soorten."

Uireobt. J. EASTOG.

Digitized by VjOOQIC

KORTE AANKONDiaiNGEN.

Onder den titel: De bigde boodschap verschijnt bg H. L. 8MIT8, te '6 Qravenhage een nieuw tijdschrift.

De eerste aflevering bevat een Open brief aan Nederlands moderne godgeleerden ter over* weging aanbevolen aan allen, mitsgaders een Rede gehouden tot opening van een reeks van voordrachten over spiritisme en vra* gen des tij ds, beide van den redacteur, den heers. F. w. ROORDA VAN BiJSiHöA, Em. Prcd. Wij hebben allen eerbied voor de geestdrift en vastheid vanövertui» ging, waarmede de heer r. v. è. het spiritisme aan- hangt en aanprgst, en stemmen volkomen in met zijn strgd tegen het naturalisme in lederen vorm , maar betreuren, dat hg het verzet tegen het spiritisme, toe-^ schrijft aan ,het gebrek aan wijsgeerig eergevoel , aan wetenschappelijk geweten, aan zuiver menschelijk plicht- besrf'. Want het is zeer wel mogelgk niet alleen, maar bepaald een feit, dat velen, en onder hen behoed de ondergeteekende , - hun pligt zouden ver- zaken, indien zij de tgdroovende onderzoekingen op touw gingen zetten die de spiritisten van hen eischen. Ook oordeelen deze velen dat het niet op hun weg ligt om de nieuwe Openbaring te zoeken, maar dat deze Op^baring hen moet zoeken, en. . . dat zg hen wel zal weten vinden, indien feij waarlijk komt van den Levenden God. Maar vooral is dit bij hen een bezwaar: omtrent „de hoogste belangen des levens" geeft het spiritisme geen onderrigt hoegenaamd, dat niet reeds reiner, dieper, warmer gegeven is door en in cmtiSTüS en het Christendom.

De Woorden nit den Bijbel voor eiken dag van het jaar 1886, zien het licht, met bij- schrift door j. HERMAN DB RIDDBR. Dezo zos-eu-veer- tjgste dreigt evenwel de laatste jaargang te zullen worden. Waarom? Niet omdat de riddbr, haast 70 jaar oud| ^n werk moé is. Maar het debiet van de woorden vermindert, wa£U*schgnlgk in den strijd met de Scheuj[^ kalenders, en wellicht ook mei de part^hap in Kerk

Digitized by VjOOQIC

112

en Staat P Moge de wakkere redacteur, ontvonkt tot nieuwe krachtsinspanning door de betuiging van veler sympathie met zijn arbeid , steunend op een niet minder gverigen uitgever, zich laten bewegen, om, D. V., ook voor 1887 , aan de oude getrouwen voor lederen dag te brengen een parel uit de oude schatkamer, met een eenvoudig, tot hoofd en hart sprekend bgschrift I De derde Afl. van het Archief voor Neder- landsche Kerkgeschiedenis onder redactie van

J. ö. B. AOQÜOY, H. C, ROöaE OU ALM. W. WIJBRAKD8

bevat twee verhandelingen: Tien jaren uit de heer- schappij der kerkelijke tucht binnen Frane- ker, door Dr. a. c. dukbr, De procedure tegpn

POKTIAAN VAN HATTEM, 2 Juli 1680—8 Juli 1683,

door Dr. w. c. van manen, èn een weinig bekend gedicht van hendbik van kalkab, door Dr. j. ö. b. ACQUOY. Uit dit laatste blijkt hoe goed Roomsch de gees- telijke vader van geëbt of gebrit de aROOTE was. Geen wonder, dat ook deze laatste en de zijnen zui- ver Roomsch bleven! De heer v. manen levert een bgdrage tot de kennis van pontiaanvan hattem en zijn tijd, even oorspronkelijk en belangwekkend als zijne studiën over dat onderwerp in de Gids van 1885. De heer dukbr verplaatst ons in het Franeker van het laatst der 17® eeuw (1670 1680), en laat ons zien, in het licht van de aanteekeningen in de kerke- raadsboeken over de oefening der tucht, hoe het in die akademiestad stond met de zedelgkheid onder professoren en studenten, onder aanzienlijken en geringen. Yan MANEN en DUKER beiden hebbeu stukken geleverd niet maar van wetenschappelijk , maar ook van dadelgk prak- tisch gewigt. Allen lofredenaars op „den goeden ouden tijd'' wordt de mond gesnoerd. Ellendiger toestanden dan in het laatst der zoo vaak geroemde 17^e eeuw laten zich haast niet denken. Met de openbare zedelijkheid is het slecht gesteld. En . . het protestantsch clerica- lisme vertoont zich in de procedure tegen van hattsm op de meest onbeschaamde wijze. G.

Digitized by VjOOQIC

MISBRUIKTE BIJBELPLAATSEN.

III. Joh. II: 14—17. Luc. XXII: 35—38.

De question brülante, de brandende vraag des tijds is zonder tegenspraak de sociale. Zij mag sinds de laatste maanden ook op Nederlandschen bodem epidemisch genaamd worden.

Is nu echter eenmaal onze natie eene christennatie , het lag voor de hand, dat zij, die zich met de be- antwoording dezer vraag meenden te moeten belasten, zich daarby ook beriepen op getuigenissen, aan de H. Schrift ontleend. En aangezien nog altijd, zooniet volgens hunne eigene overtuiging, dan toch volgens de algemeene opinie, nog onlangs in een onzer veel- gelezen dagbladen en wel met kapitale letters Hare Hoogheid genaamd, de persoon van ohristüs eene normative stem heeft , waar het aankomt op hetgeen op het gebied des Christendoms waarheid heeten moet, bleven in het socialistisch debat ook de woorden en daden van Hem niet onaangeroerd.

In het bijzonder werd de aandacht gevestigd op de beide hierboven genoemde mededeelingen uit jezüs*

XX. 8

Digitized by VjOOQ iC

114

leven , die aan de revolutionaire fractie onder onze socialisten aanleiding gaven, om hunne tot oproer en aanranding zelfs van goed en leven hunner volksge- nooten leidende stellingen, met het woord en voorbeeld van JEZUS zelven te verdedigen en aan te bevelen

Is het nu de roeping van elk, wien het heil zijner medemenschen ter harte gaat, zooveel in hem is , de kennis der waarheid te bevorderen ; en is het daartoe meestal een eerst vereischte, dat men dwaling en mis- verstand bestrijdt, ik achtte het daarom ook van mijnen plicht, nog eens meer opzettelijk de aandacht mijner landgenooten en medechristenen op bovenvermelde bij- belplaatsen te vestigen. Daarbij op het oog hebbende een uitgebreider lezend publiek , zal ik mg , zooveel immer mogelgk, althans in den tekst, onÜK)uden van geleerde taalkundige citaten en opmerkingen, dié alleen voor menschen van het vak belangrijk z|pi, al is het ook, dat deze bladen, ook zooals zg hier verschijnen, de resultaten zijn van een vooraf ingefiH;eld wetenschap- pel^k cmderzoek.

In de eerste plaats bespreken wij dan de door al de Evangelisten medegedeelde

Tempelreiniöinö

en wel naar aanleiding van het daarvan door den vierden Evangelist , Hoofdst. Il : 14 17, medegedeelde v^haal:

„En h{j (JEZUs) vcmd in den tempd de verkoopers

Digitized by VjOOQIC

115

van iiinderen en schapen en duiren , en de wisselaars , die daar zaten. Eo nadat hij een geesel van touwkens gemaakt had , dreef hij allen uit den tempel : de schapen en de runderen, en het geld der wisselaars stortte hij uit en de tafels keerde hg om. En tot hen die de duiven verkochten, zeide hij: neemt deze dingen van hier weg; maakt het huis mijns Vaders niet tot een huis van koophandel. Zgne discipelen werden indachtig dat er geschreven is: „De ijver voor uw huis ver- teert mij."

Bekend is het dat de drie eerste Evangelisten eene geheel soortgelijke of liever dezelfde handeling van JEZUS onmiddelgk vóór zijn laatste lijden en na zijn feestelgken intocht in Jeruzalem verhalen. Volgens hen spreekt jezus daarbij woorden , aan den profeet jesaia ontleend: „mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden, gijlieden hebt het tot een roovershol gemaakt" (1); terwijl MARCüS, die de aanhaling door jezüs het vol- ledigst wedergeeft, er nog de bijzonderheid aan laat voorafgaan: dat jezus niet toeliet dat iemand een vat door den tempel droeg, een misbruik dat ook door den joodschen geschiedschrijver josepus als zoodanig vermeld wordt (2).

Als men in aanmerking neemt, dat dit ingrijpen van JEZUS in bestaande toestanden een zoo handdadig karakter draagt en als zoodanig zoo geïsoleerd daar staat in zijn leven en werken, dan ligt het in den aard der zaak, dat er in den loop der eeuwen zeer uiteen- loopende verklaringen van gegeven, en aan den van elders geke^den persoon en geest van Christus vreemde toepassingen van gemaakt zgn»

Digitized by VjOOQIC

116

Reeds de kerkvader oriqenes is van meening, dat zulk een krachtig ingrijpen van jezus in het maatschap- pelijk leven met gebruik van een geesel, bg den zoon des timmermans nauwelijks denkbaar is. Hij openbaart daarom zelfe eenigen twijfel aan het letterlijk karakter der gansche geschiedenis, en neigt tot eene symbolische opvatting. Hij meent , dat men dan alleen eene letter- lijke kan aannemen , als men er bij denkt aan de god- delgke macht van jezus , die zijne vijanden als in den ban deed, eene opvatting, die dan wel het grootste aller wonderen heeten mocht en zelfs het wonder van Kana zou overtrefiFen. (3)

Werd deze laatste gedachte gedeeld door hiero- NYMUS, door HüGO DE öROOT en andere oude godge- leerden, latere zooals neander en schenkel bleven in den geesel van touwkens slechts een symbolisch teeken zien van een te wachten strafgericht Gods, waartegen echter, en op dat standpunt niet onver- diend, CARL HASE zjjne stem verheft en o. a. met zulk symboliseeren van dien geesel den draak steekt, zeg- gende: „In hoever de geesel werkelijk gebezigd is, weten wij niet, maar als ik iemand met opgeheven zweep ten huize uitdrijf, dan is dat niet louter een zinnebeeld, even als het omverwerpen van de tafelen der wisselaars er niet symbolisch uitziet." (4)

Weisze gaat nog verder. Hij kan niet gelooven, dat JEZUS zulk een ijveraar voor den tempel zal geweest zijn, ja, zelfs de ijverigste handhaver van de ceremoniêele wet. Hij acht den geesel van touwkens eene ongelooflijke bijzonderheid in het verhaal van den é^eo Evangelist en zoekt daarom ook de geheele handeling op te lossen in de daarbij ten grondslag liggende zinnebeeldige beteekenis.

Digitized by VjOOQIC

117

Zij is volgens hem het teeken van de aan jezus tot reiniging van het geestelijk heiligdom verleende macht (5). Nog sterker wordt deze opvatting geaccentueerd en als de ware voorgesteld door den Züricher Hoogleeraar G. VOLCKMAR, die JEZUS' beeld hier geteekend ziet, en niets meer, als dat van dea Hervormer van de oflFerdienst der Joden, den afschafifer bij uitnemendheid van allerlei daarmede verbonden zedelgken en stofiFelgken onzin, reeds tijdens zijn leven aangevangen, maar sinds het jaar 70 van onze tijdrekening vooral in vervulling ge- komen, zoodat, in plaats van den steenen tempel, de geestes tempel der Heidengemeente treden kon. Ook hier zegt deze geleerde, die een groot deel van het Evan- gelisch geschiedverhaal van jezüs leven in symboliek ontleend aan trekken uit het O. T., laat opgaan: ook hier zal de scherp geeselende strafrede over de holle huichelachtig uitwendige godsvereering, waaraan de liefde tot de broederen ontbreekt , misschien uitgedrukt in bewoordingen van den profeet jesaia(H. 1: 11 15), in dit zinnebeeld, als daad voorgesteld , (de tempelreiniging) plastisch zijn afgebeeld (6).

Neen, zegt zijn collega Dr. keim, met het oog op deze moderne opvattingen van het verhaal, zoo gaat het niet; Dit alles past niet bij de positivo , conservative beteekenis des woords: „Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden, en gij hebt het tot een roo- vershol gemaakt." Ook hangt die opvatting samen met de ongeschiedkundige beschouwingen aangaande jezüs verhouding tot het O. T. De tempelreiniging is, helaas! maar al te waar een geschiedkundig feit. Zg is eene mislukte inconsequentie van jezüs consequentie, die hem den ondergang bereidde. Zich aansluitende in

Digitized by VjOOQIC

118

dezen aan den frivolen Wolf enbutteler Pragmen- tist, die er zich aldus over had uitgelaten: „Hij legt zijne zachtmoedigheid af, maakt een aanvang met ge- welddadigheden en onrustbarende handelingen, als iemand die zich airede de wereldlijke macht aanmatigt," (7) ziet ook hij in de tempelreiniging inderdaad een vergrijp van JBZüS tegen het heilige; in den verwoester van de tempelmarkt niet den waren jezus , maar wel den ver- tegenwoordiger van de epigonen onder de profeten; den pendant van de zeloten (ijveraars) uit den Macca- beeschen tijd, van een judas, die den tempel gezuiverd had van den Heidenschen gruwel van Antiochus; van een JUDAS, den Galileêr, en andere dito ijveraars^ maar niet den stichter eener nieuwe godsdienst, niet den menschenzoon van Galilea, de persoonlijkheid vol van liefdessmart en liefdesgloed , die komt om het arme volk te troosten. £n dat alles is dus een gevolg deels daarvan dat jezus hier in Jerusalem geene sympathie vindt, deels ook daarvan, dat hij hier een ander was, de in uiterlijkheden zich uitsprekende Messias, die met uitwendige daden, met katastrofen optreedt, met reformaties en organisaties, een sfeer, die de zijne niet was en hem daarom van twee zijden den ondergang bereidde, en van de zgde des later door hem teleur- gestelden volks, dat soortgelijke, neen, nog krachtiger daden van zijnen Messias verwachtte, en van de zijde der hiërarchie, die aan den Messias van den intocht en den tempelreiniger zijne revolutionaire daden niet ver- gaf en den daarna weder stil geworden en in de volks- schatting gezonken Rabbi niet zoo bijzonder meer vreesde (8).

Noch het een noch het ander is do warebeschou-

Digitized by

Google

119

wing van het feit der tempelreiniging, door jbzüs volbracht, roept het koor der Sociaal-democraten, Anarchisten en Nihilisten onzer dagen. Met de vraag of JBZCS hier als een pinehas redivivus (9), als een tweede elia van Thisbe (10), of als de lang ver- wachte koning van het Godsrijk, naar de profetiën van een zaoharia enMALEACHi, is opgetreden (11), Iaat staan als de Zone Gods, bekleed met het hoogste gezag in het Godsrijk , zooals van orthodoxe zijde wordt beweerd , laten zij zich weinig of niet in. In aansluiting aan eenen balzer, in zijn Leb en Jesu (12), die zelfs in den ijzeren donderaar thoma!s münzer^ „de we- derkomst van jEZUö' geest" erkent, „geopenbaard bij de reiniging des tempels'', vinden zij hier, en dit is ge- noeg, om zich op den overigens door velen hunner weinig of niet geëerbiedigden Rabbi te beroepen, in hem de type van den echten, van woorden tot daden voortschrijdenden revolutionair, die tot een soort van recht vergroeide , eerst door de overheid oogluikend toe- gelaten, daarna op eigenbelang steunende gewoonten, die zelfs den eigendom van anderen , ja zelfs de personen niet ontziet, maar zulke baatzuchtige tempelschenders, het is een door een hunner gebezigd woord ten tempel uitzweept: die met een woord de rol vervult van een volslagen revolutionair en communist op het hoogste gebied. En zulks zond^ eene van buiten of van boven aangebrachte autoriteit, louter op den sub- jeciiven grond van hetgeen naar zijn geweten al of niet geoorloofd is, en zulks blgkbaar door het geweten van allen gestaafd , die hem ongeschonden en zonder tegenspraak zijn revolutionaire hcmdeling tot den einde toe laten verrichten (13).

Digitized by VjOOQIC

120

Ifa bovenstaande mededeeling van deze zeer uiteenloopende opvattingen en toepassingen van het Evangelisch verhaal zal misschien deze of gene onzer lezers, zoo bij al niet bereid is, zich aan deze of gene zijde te scharen, toch van oordeel zgn, dat er nog ai het een en ander voor te zeggen valt. En w^ie zou willen beweren, dat er bij de voorstanders er van geen zweem van waarheid te vinden ware? Wie zou ont- kennen, dat het in deze, even als in zoovele andere, daden van jezus aan symboliek ontbreekt, reeds van de oudste tijden af in dien geesel van touwkens opge- merkt , . die misschien wel de geboorte gaf aan de aan dat instrument ontleende rhetorische figuur? Wie niet erkennen, dat met het aanvaarden van het geheele feit als een symbool althans aan het gebruik door revolu- tionairen er van gemaakt, eens en voor altijd de pas ware afgesneden? Wie ontkenoen, dat die daad als zoodanig een ander karakter draagt dan opgesloten ligt in de zaligspreking, die uit dienzelfden mond uitging: ,, Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven!'' en dat zij al aanstonds een krach- tigen stoot gaf aan den tegenstand, die eindigde in zijnen vreesselgken dood? Wie moet niet toegeven, dat er in de handelingen, die de Evangelisten hier aan jezüs toeschrijven, althans oogenschijnlijk een revolutionair en communistisch element aanwezig is? Toch kunnen wij in hetgeen elk der genoemde ver- klaarders of toepassers dezer Schrift er van gemaakt heeft, of liever van maken vnl, niets anders zien dan misbruik on wel verregaand misbruik des ver- baals. Ia de symbolische verklaring reeds geoordeeld door hetgeen wij Dr. kbtm daartegen hoorden aanvoeren ,

Digitized by VjOOQIC

121

een argument, dat nog meer kracht ontvangt uit de valsche getuigenis van die twee getuigen, die een bij deze gelegenheid door jezüs gebezigd woord in herin* nering brengen, een woord , dat een door en door geschied- kundig karakter draagt ; het oordeel dat diezelfde beoordeelaar, die over de symbolische opvatting den staf breekt, er over velt, als ware de tempelreiniging eeae mislukte inconsequentie van jezüs consequentie , die hem op ééne lijn stelt met de onheilige zeloten en zelfs den

waarom niet verdienden? ondergang bereidde: het is ten deele de treurige vrucht van de ontken- ning der echtheid, neen, van het totale ignoreeren van den vierden Evangelist, die deze handeling van JEZUS niet aan het slot, maar bij de opening van zgn openbare leven plaatst, en met deze in onze oogen alleen tgdhistorische correktie den pas afsnijdt aan de hoofdconsequenties, die deze beschrijver van 'sHeeren leven er uit afleidt, als van onmiddelijken invloed op zijn vreeselijken dood en algeheele verloochening door het volk; maar het is ook eene geheele miskenning van het feit zelve, dat in zijn eigenlyk wezen en karakter van geheel anderen, ja, geheel tegenovergestelden aard is, dan de revolutionaire daden van oproerige en zelf- zuchtige volksmenners, waarmede hij ze op ééne lijn stelt. En hiermede spreken wij dan tevens reeds bij Yoorbaat ons gevoelen uit over het gebruik , dat in onze dagen er van deze zijde van gemaakt wordt, om op- ruiende woorden en daden van geweld, diefstal en moord te rechtvaardigen, handelingen, die e diametro OTerstaan tegen den geest van Christus, zooals deze uit ai zijne woorden en daden ons tegenstraalt en ook door deze daad niet wordt gelogenstraft. In stede dus

Digitized by VjOOQIC

122

van dit a priori door bewgzen te staven, meenen wij, dat wij geen beteren weg kunnen inslaan, dan door een- voudig, aan de hand van johannes' getrouw verhaal, 's Heeren daad en woord mee te deelen, die beiden voor zich zelve spreken , te krachtiger en overtuigender als een daad en een woord den persoon des Zaligmakers en ons aller hemelsch voorbeeld waardig , naarmate wg beide nauwlettender gadeslaan en juister wedergeven, zonder er iets van achter te laten of bg te voegen, of te denken dat niet gedaan of gesproken is.

Als JOHANVES, na vermeld te hebben, dat het pascha der joden nabg was en dat jezus opging naar Jerusalem, daarop (vs. 14) het verhaal van de tempel- reiniging laat volgen, beginnende met de woorden: „en hij vond in het heiligdom, die runderen en schapen verkochten,'' enz., dan zou men zeker, met het oog op VS. 17, te ver gaan, als men beweerde dat jezüs ditmaal, even als bij het feest der tempelvernieuwing, geheel alleen tempel waarts was gegaan. Maar als men in aanmerking neemt, dat dit het eerste pascha was , invallende na 's Heilands doop door J0HANNE3,en zeker kort na de toebrenging van zijne eerste 5 of 6 discipelen, dan is hier al aanstonds geen sprake van zoogenoemden aanhang, waar mede men jbzus laat optreden, en die zelfs door een geschiedschrijver als hase, schoon dan ook onder reserve, wordt toegelaten, waar hij , in over- eenstemming met denHeidelberger paulus, zegt: „waar- schijnlijk stonden ook aanhangers dreigend aan zjjne zijde." Neen voorwaarl niet bogende op eenige stoffelijke macht, of vleeschelijken arm; om, gelgk aan een judas den Galileër, theudas of eenigen later opgetreden dema-

Digitized by VjOOQIC

123

goog , door eenige uiterlyke demon etratie te intimideeren, giag hij ditmaal op naar Jeroealem , maar ook niet , want hij kon zijn eigen bewustzijn niet verloochenen, waaryan het voorgevoel reeda vroeg in hem leefde, aU een gewoon feestgenoot, maaraU de door zijnen Yaderin geheel eenige beteekenis des woords geheiligde, het voorwerp van zijn onbepaald en uitgedrukt welbehagen , en als zoodanig niet alleen door een johaknes, maar ook bereids door zgne eerste volgelingen erkend. (14) En wat zien daar zgn oogen? Hetzelfde, wat zij swker ook reeds bij vroegere feestelijke gelegenheden hadden gezien, en ^tgeen hem gewis als vroom Israë- liet, als het liefhebbend kind des HemeUchen Vaders vreeselijk had geërgerd. Het tegenbeeld van hetgeen die oogen nog voor weinige dagen hadden gezien, toen hg te Cana in Galilga had deelgenomen aan de gee&- telgk wel geëigende en vast gewortelde zeden van het God gewijd^ huiselijk leven zijns volks. Zg zien daar weder eene ook diep ingewortelde en gedurig uitgebreider wor- dende booze , ja , goddelooze gewoonte, en deze ingedron- gen in de voor het gevoel van eiken vromen Israëliet , voor het zijne bg uitnemendheid , reeds als kind van 1 2 jaren en later, geheiligde plaats, de plaats der aanbidding van zgnen Yader gedurende zoovele Hem geheiligde geslachten, en daarom ook nog steeds voor hem; al vmt hij ook, dat de ure komen zou en niet verre was, dat men niet meer naar Jerusalem zou opgaan, om te gaan bidden, maar den Yader, die zulke aanbidders zoekt, aanbidden zou in geest en in waarheid. Zij aanschouwen er geen aanbidders, maar handelaars, handelaars in vee en munt, en dat wel in den Voorhof der Heidenen, die onwillekeurig herinnerde aan het reeds

Digitized by VjOOQIC

124

op voorgang van jëzüs zelf door ons genoemde woord van JESAIA: „mijn huis zal een huis des gebeds ge- naamd worden, voor alle volken'\ 't Zijn de chage- r'ath, de kramen met de tafels der vnsselaars van geld , de banken der oflFerhandelaren, waaraan men ofiFerga- ven, en offer vee in menigte, dat dikwijls bij duizenden geteld werd, desgelijks wijn, olie, koorn, zout en wierook verhandelde. Wij behoeven wel niet te zeggen dat onder het daarmede verbonden geraas en geschreeuw van dieren en menschen, van koopers en verkoopers, onder het rollen en klinken der gelden, die zich zelfs in die heilige hallen van speculatie en winstbejag niet reinigden, aan geene verheflSng des harten tot den onzienlijken God was te denken.

Is het wonder dat jezus, gansch vol van gver voor de eer zijns Vaders en voor de juist van wege deze bestemming ook voor hem heilige plaats, geheel ontstemd, ja ten diepste verontwaardigd is, nu hij daar weder en in klimmende mate dat onheilig spectakel, die dienst van den Mammon onder den dekmantel van Godsdienst, met eigen oogen aanschouvrt, waartegen zeker ook wel andere oprechte dienaren Gods, de SIHEONS en ZACHARiASSEK dier dagen, hunne stem vruch- teloos hadden verheven ; dat hij de aandrift in zich ont- waart en daaraan onmiddelijk gevolg geefib, om er met der daad tegen te protesteeren , ja met de hulp zgns - Vaders den tempel daarvan geheel te reinigen. Zegt men , hy bediende zich hier van het zeloten -recht, hij handelde als een tweede blia, die tegenover de Baaipriesters in beoefening bracht , hetgeen men in onze dagen in Engeland en America met den naam van Lynch-Law bestempelt, of hij trad hier ab de

Digitized by VjOOQIC

125

Messias op, op wiens weg bet lag het nationale heilig- dom te beschermen ; hij verwezenlijkt hier met bewust- heid hetgeen de laatste der profeten had aangekondigd : de „komst tot zijnen Tempel als de Engel des Yerbonds, voor wiens verschijning niemand zsd bestaan, die de kinderen levi's reinigen zal, opdat ze Gode spijsoffers in gerechtigheid toebrengen (15),' dan blijkt het wel, dat men in de geschiedenis van Israël antecedenten heeft , en zich op zeer treffende profetiên kan beroepen, die JEZUS werk ten volle rechtvaardigen , maar men ontneemt er het onmiddelijke , het onwillekeurige karakter aan. Liever zeggen wij den jongsten levensbeschryver van JEZUS na: .„het was het kind in hem, dat zich ver- ontwaardigd gevoelde over den hoon den besten Vader aangedaan; het was de Israëliet in hem, die zich in zijn heiligst recht beleedigd gevoelde," en die beleediging in blakenden , echt profetischen , ja goddelijken toorn , den toorn der heilige, allen, ook die godvergeten zondaren , omvattende liefde, zonder aanneming des persoons deed gelden (16).

Maar juist daarom ook is er in die handeling niets dat ons bewegen kan, om 6f de toevlucht te nemen tot eeue symbolische exegese, óf den Heer van consequente inconsequentie te beschuldigen, óf hem met eenigen voor eenen vulgairen revolutionair te verklaren. Wij behoeven ons slechts te houden aan hetgeen geschre- ven staat, om de handelwijze van jezus van alle zijden te rechtvaardigen, en, gelijk wij het reeds met hase deden, eiken, jezüs daad in een verkeerd of zelfs twij- felachtig daglicht plaatsenden, exegeet met beslistheid af te wgzen. Wel verre van met den frivoliseerenden BRUUO BAÜER vau „herumbalgeu mit Handlern", of

Digitized by VjOOQIC

126

zeMb met ltjthbr van een „mmoren im TempeF' te gewagen, gaat jezüs blgkbaar uit van de bestemming diens öodgewijden bodems om een vrijplaats te zijn yoor het aanbiddend volk, en behandelt daarom die hem daarvoor in den weg staande geldtafelen als stonden ze daar niet. Voor het vee maakt hg, ook weder van, ten behoeve daarvan, des tempels vloer bedekkende biezen (crxoivta) een geesel of zweep, om dat vee in de voor dat gedierte alleen verstaanbare taal die eens vreemden verstaat het niet te doen begrgpen, dat het deze plaats moet mimen en zich naar elders begeven (17). Daarbij, wel verre van zich aan iemands eigendom te vergrgpen, of dit als zoodanig prgs te geven, ten nutte van anderen, want van zichzelf' zal wel geen sprake zijn bij hem die niets had om zija hoofd neer te leggen toont hij juist het eigendom van anderen te eerbiedigen, door zich ten opzichte der duivenverkoopers tot een bevel te bepalen; want de duiven verdrijven als runderen of schapen was eene onmogelijkheid, zonder een ver toonings wonder, waarvan niemand meer dan jezus afkeerig was. Daarom spreekt hij tot hen die deze dieren verkochten, (spreekt zich daarin ook nog sympathie met de armen uit, ter vfier wille deze dieren zich aldaar bevon- den?): „Neemt deze dingen van hier weg'*, en van nu aan zeker tot allen: „en maakt het huis mijns Vaders tot geen huis van koophandel". Het bijgevoegde „mijns Vaders' ! zegt terecht godet, „behelst de ver- klaring van jEZUs' daad. Hij is een echte zoon, die de eer zijns Vaders en van het vaderlijk huis hanct- haaft. Toen hij op 12jarigen leeftijd in den tempel was,

Digitized by VjOOQIC

127

dacht hg evenzoo. Wat echter toen een vonk was, was nu een vlam geworden."

Zoo draagt dus noch jezus* handeling, noch het daarbij door hem gesproken woord het karakter ran het- geen men in den gewonen zin met den naam ran re» Yolutie bestempelt, of van yerachting van het aangeno- men recht van eigendom. En wat op het berigt van J0HAN5ES van toepassing is, zou evenzeer dat van de SYNOPTICI gelden , bij wie zelfe , hetgeen het meest hin- derde, de ge es el ontbreekt, indien die Evangelisten dat feit niet met den intocht in een zoo onafscheidelgk verband hadden geplaatst, en daardoor huns ondanks aanleiding hadden gegeven tot het jszüs onteerend ka^ rakter, dat, hoewel dan nog ten onrechte, de Wolfenbuttelsche fragmentist, K£iM en anderen er aan toekenden.

Maar nog krachtiger dan de daad en het daarbij gesproken woord getuigt van het genoemde misbruik d^er plaats , hetgeen johankes er op volgen laat , eerst van de zijde der discipelen, daarna van de Joden en eindelijk, als repliek op hun antwoord^ het antwoord van JEZUS zelven.

Wat toch de discipelen betreft , zij werden indach- tig, dat er geschreven is : „De ijver uws huizes verslindt of verteert mij", eene herinnering, in tegenstelling van die van vs. 22 , niet eerst na de opstanding , maar bij de gebeurtenis zelve in hun binnenste verrezen, en ont- leend aan den 59»^° Psalm , die het ideaal toekent van den theocratisch rechtvaardige , die zich de versmading van de smaders Gods op den hals haalt, hiennede wordt door johannes de indruk geteekend, dien het optreden van jezüs op zijne vdgelingen maakte. Eb

Digitized by VjOOQIC

128

die indruk is alles behalve die van een gewelddadig optreden eens gewonen yolksopruiers , die geheel zijne omgeying in Uchtelaaien gloed wil zetten en tot dezelfde , neen, nog geweldiger handelingen wil wegsiepen, maar veel meer, dat diens Meesters leven en ervaren in de wereld, dat van een voorbeeldigen lijder zou wezen, wien de koortsgloed voor Gods eer lang voor zijn tijd verteren zou, zooals dit dan ook op het tweede paasch- feest op de meest treffende wgze is bevestigd ge- worden (18).

Maar niet minder getuigt van het genoemde mis- bruik dezer episode in jezüs' leven het antwoord, het- welk van der Joden zgde er op gegeveo wordt. Is het tegenstand, verzet, woede, lichamelijke of geestelijke beleediging, zooals men hier allereerst verwachten zou, en o. a. later een paülus te Efeze ondervond, toen hij tegen een dëmetriüs en de zijnen als tegen wild gedierte te vechten had , omdat zijne prediking hun stof- felijke schade bracht? Niets van dat alles. De niet geringe achting, die de pas opgetreden jeugdige Rabbi reeds bij velen genoot , van wien de hoogvereerde Dooper een zoo veelbelovend getuigenis had gegeven, maar niet minder de kalme, bezadigde, van de edelste zelf- bewustheid getuigende wijze, waarop, bij alle beslist- heid en onwrikbare vastheid van beginsel , alles volbracht was , het zich onmiddellijk daarbij van allen meester ma- kende gevoel, dat hij inzijn recht was, en zij daarentegen schuldig stonden voor den Heilige Israëls aan schreeu- wende ongerechtigheid ; het bracht teweeg dat niemand hem weerstand bood , dat ieder gewillig of althans gedwee en lijdzaam gevolg gaf aan hetgeen hij door woord en daad van allen vorderde. Wie weet, of er onder hen

Digitized by VjOOQIC

129

geene betergezinden waren, op wier aangeziclifc rouw en schaamte te lezen stond , die hem in stilte dankten voor hetgeen hg als in een oogwenk had teweeg ge- bracht: de herstelling van het huis huns Qods, de teruggave er van aan diens öodverheerlijkende be- stemming.

Het sprak echter wel van zelf, dat de eer der Joodsche oversten er in betrokken was , en dat zij , om die althans zoo goed mogelijk te redden , wel niet kon- den zwijgen. Gedachtig aan hunne oude en groote godsmannen , die hunne ook zoo energieke woorden en daden dikwijls met wonderteekenen bevestigden, zelf wonderzuchtig van aard, komen zij weldra als een eenig man tot jezüs met de vraag , die echter terecht door JOHANNES een antwoord heet : „welk teeken toont gij ons, dat gg deze dingen doet?'' Zoo hebben ze althans voor het oogenblik tegenover het volk hunne eer ge- handhaafd.

Maar jezüs zal hun ook zijn antwoord geven. „Breekt", zegt hg, „dezen tempel," of liever woordelijk: „ontbindt dezen tempel, en in drie dagen zal ik hem weder oprichten", woordelijk: „opwekken", 't Spreekt van zelf, dat wij ons hier in geen ui tlegkundig onder- zoek kunnen begeven naar de beteekenis dezer, zeer verschillend opgevatte , woorden van JEZirs , waarvan HASE terecht zegt: „welche verschieden aufgefaszt, durch die Jahrhunderte tonen". Maar aan welke zijde men zich ook schare: hetzij men zich eenvoudig houde aan de exegese van johannes zelf, in gewonen of overdrach- tigen zin opgevat van jezüs' „lichaam"; hetzij men, mot verwerping van de laatste bij onzen Evangelist ongebrui- kelijke benaming des lichaams, toch aan den geestelijken

XX. 9

Digitized by VjOOQIC

130

tempel denkt door jezüs in stede van de oude Godsver- eering gesticht; hetzij men met het oog op die valsche getuigenis, die gewis niet uit de lucht gegrepen is, het er voor houde dat johanwes ons slechts de verkorte redactie, de quintessens van 's Heeren uitspraak mede- deelt en hier dus eigenlijk van drieërlei tempel sprake is; éétte zaak is aan geen twijfel onderhevig, jezos wijst zgne tegenwoordige interpellanten op het karakter van hun werk als een af brekend , ontbindend werk en op dat van hem-zelf als op een weder oprichtend , herstel- lend werk, zoodat ook hier geen zweem van revolutio- naire gezindheid te herkennen is , maar wel de volle be- wustheid van te zijn hersteller van het leven Q-ods, of wil men liever van de ware godsdienst onder de menschen (19).

Doch wij meenen reeds genoeg gezegd te heb- ben, om te doen zien, dat niets verder verwijderd is van hetgeen de anarchie en sociaal-democratie bedoelt , die de gansche maatschappij onderstboven keeren en hare kwalijkverholen haat en wraakzucht in menschenbloed wil koelen , dan hetgeen ons het Evangelie van jezüs bewaard heeft, toen hij als tempelreiniger met daad en woord is opgetreden, op het Joodsche Pascha. Voert men van die of van welke zijde daartegen aan : ook die daad én dat woord was toch een ingrijpen in eene gevestigde en bestaande orde van zaken, en deze daad werd blijkbaar door hem verricht , en dat woord door hem gesproken met den gloed eener heilige verontwaardiging, en als zoodanig geeft hij een voorbeeld aan allen, die dieper dan de groote menigte de gebreken van de maatschappij, den staat en de kerk doorzien, en die, waar zij zich daar

Digitized by VjOOQIC

131

mondeling vruchteloos en bij herhaling tegen verklaren en geen steun vinden van de zijde, waarvan zulks in de eerste plaats moest uitgaan , nu zelf de handen uitsteken, en al is het ook met geweld de bestaande orde onderst boven keeren : in die tegenwerping komt de waarheid slechts zeer gebrekkig tot haar recht. Men heeft zich om haar ,,af te wgzen/, beroepen op het geheel eenig karakter en de geheel eenige roeping van jezüs als den Christus Qods, wien men dus in alles niet als een voorbeeld ter navolging mag voorstellen en als zoodanig volgen. En ook wij erkennen , dat ook hier en hier wel bgzonder het spreekwoord geldt: „als twee hetzelfde doen, dan is het toch niet hetzelfde''. Maar, waar jszus zelf wil, dat wij hem volgen zullen en zichzelven ten voorbeeld voorstelt, niet alleen in meer gewone menscheiyke bedrijven en toestanden, zooals bij do voetwassching en in de opneming van ons kruis (20), maar ook bij het verrichten van wonderen, ja zelfs in zijn verlossend Ijjden en sterven (21), daar zouden wg tegenover onze bestrgders niet meenen gerechtvaar- digd te zijn met het beroep op het exceptioneele van JEZUS' verschijning in ons midden. Neen , en nogmaals neen. Waar jbzus zelf zich in zgne betrekking tot staat en kerk niet onttrok aan zijne roeping , ook waar hij zich zijne geheel eenige levensgemeenschap bewust was tot den Vader (22), daar zouden wg gewisselijk niet handelen in zijnen geest, als wij beweerden, dat hg in dezen geen voorbeeld ter navolging is of gaf. Maar juist daarom roepen wij dan ook ons zelven en allen toe, die de hand meenen te mogen, ja, te moeten leggen aan de omkeering eener in het godsdienstige, staatkundige of maatschappelijke verkeerde orde van

9*

Digitized by VjOOQIC

132

zaken, een beginsel, waarvan de rechtmatigheid der toepassing op zichzelf niet kan betwijfeld worden , omdat er zoo menige plant op het geestelijk of stofltelijk ge- bied geplant is en wordt, die indruischt tegen de be- doelingen van Gods heilige liefde, ziet op hem van vnen het ook hier geldt: „wordt toornig, maar zon- digt niet, laat de zon over uwen toorn niet onder- gaan (23)." Wordt toornig, gelgk er ook elders van JEZUS zelf geschreven staat, maar weest meteen begaan met hen , die u doen toornen , en in den grond der zaak veel ongelukkiger zgn dan gij. Wordt toornig en laat door woorden en daden blgken, dat gij met heilige verontwaardiging vervuld zgt tegen al wat uit den booze is en als een God en menschen onteerende woekerplant teert van de edelste levenssappen des maat- schappelijken levens (24). Zeker is wel nooit iemand vóór noch na jbzus in die mate en zoo tot in de diepte van zijn godgeheiUgd veezen verstoord, ontstemd, ont- roerd, verslagen en in gloeijenden opstand geweest tegen het booze en den naar God geschapen mensch onwaar- dige, dan hier jezus tegenover eene gehuichelde vroom- heid, die inderdaad slechts getuigenis gaf van de innerlijke en algeheele losheid van God ! Maar des te grooter is hg dan ook, en een te idealer maatstaf van gedrag levert het , dat hg te midden daarvan zichzelven zoo geheel meester is, dat niet alleen geen enkele waarlijk goddelijke of echt humaan-menschelgke wet door hem geschonden wordt; dat hij, noch in daden, noch in woorden, zich- zelven een oogenblik vergeet, maar zelfs ten slotte daarover aangevallen, in stede van gelijk het betaamde geprezen te worden, in weinig woorden het geheele godvergeten karakter van den geest zijner tegenstanders

Digitized by VjOOQIC

133

en het godgewijd karakter yan zijn leven en werken zoo uitspreekt, dat reeds meer dan 18 eeuwen bezig zijn de godverheerIi)kende en menschen zaligende waar- heid er van te bevestigen.

Indien wij ons niet bedriegen, dan is dit, maar ook dit alleen het rechte gebruik van deze den Zone Oods en der menschen waardige daad, en van zgne daarbg gesproken hem op het hoogst vereerende woorden.

n.

Aan de Tempelreiniging aan den ingang van jezus openbare leven sluit zich eene vermaning aan, die JEZUS aan de zijnen gaf, kort voor zijn ras naderend einde, en die eveneens van sociaal-democratische zijde wordt aangevoerd , om daarmede het recht te staven tot gewelddadig verzet. Het is de opwekking die de Heiland hun geeft op weg naar Q-ethsemané om zich te voor- zien van

EEK ZWAARD.

Lucas, de eenige Evangelist, die haar bewaarde, deelt haar in het XXIlBtc Hoofdstuk van vs. 35—38 aldus mede:

„En hij (jEZüs) zeide tot hen : toen ik u uitzond zonder geldbuidel en male (reiszak) en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: ïfeen. Maar nu wie een geldbuidel heeft , neme hem , desgelgks ook een male, en die geen heeft verkoope zgn kleed en koope een zwaard. Want ik zeg u dat nog dat wat geschreven is aan mij- volbracht moet worden: en

Digitized by VjOOQIC

134

hij is met de misdadigers gerekend. Want ook hetgeen Tan mij [geschreven] is heefb een einde. En zij zeiden: Heer zie hier twee zwaarden I En hij zeide tot hen: het is genoeg"

Het ligt in den aard der zaak, dat men uit ver- legenheid, om de in deze episode uit jezus' leven ver- vatte vreemde opwekking, om een zwaard te koopen, te vermijden, allerlei middelen te baat genomen heeft, maar middelen , die den toets van het onbevooroordeeld onderzoek niet; kunnen doorstaan.

Deze opmerking geldt al aanstonds eene lezing, die men in vele, maar niet zeer oude Handschriften, aantreft, die de bevelende wijze van spreken, waarvan jezus zich naar onze vertaling bedient, in het futurum (den toekomenden tijd) hebben ver- anderd. Het spreekt van zelf, dat daarmede elk be- zwaar, afgeleid uit den anti-revolutionairen geest des Heeren, tegen de opwekking, zooals wij haar volgen beide naar de Staten-overzetting en de Synodale verta- ling, zou wegvallen. Dan toch lag er niet anders in opgesloten, dan het uitspreken door den Heer van het- geen menschen in benarde levensgevaarlgke oogen- blikken, hun door den tegenstand hunner natuurgenoo- ten veroorzaakt, gewoon zijn te doen, zonder dat het er uit bleek , of jezüs zelf er al of niet zgn zegel aan hecht. Maar behalve dat er alsdan geene eenheid be- staan zou in de tegenstellingen van het voorleden en heden, geeft de ouderdom en het aantal Handschriften , die voor de door ons gevolgde lezing pleiten , voor de echtheid van deze den doorslag, desgelijks de aanha- ling dezer woorden bij drie van de meest gezaghebbende kerkvaders, orioekes, basiliüs en chtsostomus (25).

Digitized by VjOOQIC

135

Yan dezelfde yerlegenheid der uitleggers ge- tuigt de zoogenoemde allegoriseerende verklaring van EBASMUS en LüTHEB, waarvan ook eene kantteekening in onzen Statenbijbel gewaagt in de woorden : ^dat ziet op het geestelijk zwaard"; later met het oog op Eph. VI: 19, door olshausbn, otto von geblach en anderen gevolgd, maar alweder in strijd met de voorafgaande tegenstellingen, die toch eigenlijk moeten worden verstaan. Maar juist daarom stemmëti wij hier weder in met eedc, waar deze, melding makend van de opvatting van weisze, die onder het door jezus aanbevolen zwaard de noodzakelijke leervoorraad verstaat, die opvatting voor eene phantasie der uit- leggers verklaart.

Neen, zeggen anderen, niet in overdrachtelijken , maar in eigenlijken zin is de opwekking van jezüs te verstaan. Ook deze uitleggers loopen evenwel weer uiteen. Chbysostomus maakt van dat zwaard een slac htm es, voor reisbenoodigdheden , ook met het oog op het Faaschlam, en kachtigall en hoffman hechten er hun zegel aan, de laatste, omdat hetzelfde woord bij homebüs ook reeds in deze beteekenis voorkomt. Daar echter deze beteekenis in allen gevalle bultende Schriften des N. T. omgaat en weinig strookt met het redebeleid , gaan vele uitleggers van later tijd deze ver- legenheidsverklaringen eenvoudig voorbij , en houden zich aan hetgeen er gesclpreven staat. Yelen van dezen leidden er eenvoudig uit af, dat jezïïs gewapend verzet der zijnen he^ bedoeld tegen zijne tegenstanders, in den geest van andere volksleiders zijner dagen.

Beeds bedcabus, die de onderneming van jezus als eene mislukte poging tot oproer voorstelde, hield

Digitized by VjOOQIC

136

het er voor, dat hij tegen een nachtelijken overval eenige zwaarden had laten bijeenbrengen (25). Desgelgks nage- noeg PAULUS, van Heidelberg, die dan ook 's Heeren slotwoord, toen jezus discipelen hem twee zwaarden hadden getoond: „het is genoeg" slechts in den zin van de nevengedachte : „voor'shands" wilde hebben verstaan, met insluiting van de gedachte: „morgen moogt gij u meerderen verschaffen (27).

Eveneens benan en volcemab, die van meening zijn, dat jezus aan het afweeren van geweld door geweld en wel uithoofde eener zoo groote ter zijner beschikking staande menigte aanhangers gedacht heeft, er echter weder afziende, volgens renan, omdat beschroomde buitenlieden niet bestand zouden blgven tegen de ge- wapende macht der hooge overheid te Jeruzalem (28). Ja, zegt HASE, het woord: „wie geen heeft verkoope zgn kleed en koope een zwaard '' is een krijgszuchtig woord, dat steeds bij hoogen oorlogsnood zal gebruikt worden ; maar het oordeel van jezus over de twee hem getoonde zwaarden: „het is genoeg!" bewgst dat het niet hier maar bij eene andere gelegenheid en in een anderen tijd behoort, al motiveert het ook de latere daad van petrus (29). Waar het woord van jezus, zonder eenigen twijfel bij deze gelegenheid gesproken, zoo opgevat wordt, niet slechts door tegenstanders en bestrijders van het historisch Christendom , maar ook door mannen , aan wie men diepen eerbied voor den persoon des Zaligmakers niet ontzeggen kan, daar behoefk het ons niet te bevreemden, dat er gretig gebmik van wordt gemaakt, om het, in bepaald revolutionairen zin, tot het zijne te maken, en gewapend verzet er niet alleen door te verdedigen, maar zelfs aan te prijzen. Indien

Digitized by VjOOQIC

137

ons geheugen ons niet bedriegt, dan heeft men van de zijde der sociaal-democraten zich meermalen ook op dit woord van jbzüs beroepen; ja , het is alsof men nu en dan zijne oproerwekkende uitdrukkingen er aan heeft ontleend (30). Zoo leest men b.v. in de Op- stand, een der organen van de socialisten: „Waarom niet macht tegenover macht gebruikt? Hebben de politieagenten wapens, bezorgt er u ook. Zijn er geen wapenmakers in de stad? Zgn er geen uitvindsels ge- daan, waarmede men een deel der schelmen eene reis naar de maan kan doen ondernemen?'' enz.

Desgelijks in Recht voor allen, het orgaan van den heer domela nibüwenhuis: ,Gij hebt handen! Welnu te wapen, indien gij niet geheel tot slaaf ver- laagd zijt. Met bezadigde woorden zullen wij onze over- heerschers nooit vermurwen. Zij spotten daarmede sinds jaren. Handelen dan. Schaft u zooveel mogelijk wa* penen aan, die kunnen eiken dag noodig zgn (31).''

Zoo positief wordt het niet uitgesproken , door Dr. QUACE in zijne aanvaardiugsrede , getiteld : Sociale po- litiek; maar als luther déér , toen hij tegen den opstand der boeren fulmineerde, voorgesteld wordt, als te zien door een gekleurde bril, en wanneer aan het niet letten op hunne „vertoogen" (?!) de ellenden toegeschreven worden van den dertigjarigen oorlog in het midden der 17de eeuw; als later dergelgke „ketters" voorgesteld wor- den als in menig opzicht helderder ziende dan hunne tijd- genooten; als de Fransche Revolutie ten slotte een ontzettend „probleem"' genoemd wordt, waarbij Europa huiverend stil werd, eene ziekte, die uitbrak en waar- tegen geene gewone dranken hielpen, geen dampbad, geene apparaten van kunstig gemengde artsengen , zon-

Digitized by VjOOQIC

138

der één afkeurend woord over het godvergeten en ver- dierlijkt moorderen rot, dat er zi}n van menschen- en engelen-bloed dronken drama in afspeelde, dewgl men het eenige van God gegeven heilmiddel des Evan- gelie in arren moede van zich had gestooten ; dan slaat toch ook deze , den in onze oogen altijd onwettigen op- stand en de niets wat heilig is ontziende revolutie', zoo niet bgna verheerlijkende dan toch vrij vergoe- lijkende redeneering op datzelfde aambeeld (32). En als men meenen zou, dat althans de anti -revoluti- onaire partij daartegen hare stem zou verheffen en , aan hare eigen leus getrouw , de leus : geweld voor geweld zou afkeuren en het opnemen van het zwaard tegen de overheid in strijd achten met het woord des Heeren: „Niet door geweld maar door mgnen geest zal hetge- „schieden'^, dan zou men zich daarin ten eenenmale vergissen. Daar wij de rede niefc hoorden van Ds. DB öAAY PORTMAN op den 9 Nov. 1.1. te Amsterdam gehouden over het recht tot den opstand, weten wij niet, of hij zich ook tot staving van zijn gevoelen van het woord des Heeren, bij deze gelegenheid gesproken , heeft bediend, maar als hij zegt : dat „schrift (wij spatiee- ren) en geschiedenis" beide bewijzen , dat „we" wettig met de wapenen in de hand mogen opstaan als de overheid hare rechten en plichten verzaakt," dan moge hij daaraan toevoegen, dat zulks eerst dan geschieden mag , als eerst alle geoorloofde middelen vruchteloos blg- ken , en dat het geval slechts zelden voorkomt en zeld- zaam blijven moet; wij moeten toeh wel haast aanne- men, dat hij ook met dit bepaalde woord der schrift, in den letterleken zin opgevat, rekening gehouden, er

Digitized by VjOOQIC

139

althans niets in ontdekt heeft, 't welk ook dit bewe- ren als antichristelijk kenmerkt (33).

Na deze mededeeling van een en ander, in onze oogen, zoo niet onwaar toch eenzgdig, bewust of on- bewust, bedoeld of niet bedoeld mi sb ruik van jezus op- wekking aan de discipelen , om zich een zwaard aan te schaflfen, keeren wij tot Zijne uitspraak terug, die, zooals het zich verwachten laat, van den in al de waar- heid leidenden geest des Heeren ook nog eene andere en in onze oogen meer, neen, alleen ware uitlegging heeft gevonden; maar ook hier ontbreekt nog weder al te dikwgls de aanwijzing van den taalkundigen grond.

„De discipelen", zegt neandeb, „konden uit christüs voorbeeld, uit den geest van heel zijn leven en uit zoo- veel, dat hij in de bergrede en elders veelvuldig tot hen gesproken had afleiden, als zij geene gedachtelooze hoorders waren, dat hij nooit werkelgk bedoelen kon dat ze zich messen of zwaarden zouden aanschaffen." (34) Ligt in deze opvatting als van zelf het beeldsprakig karakter van 's Heilands woord begrepen , bleek zegt dit met ronde woorden, als hg den zin aldus weder- geeft: „JEZUS heeft denmoeielgken toestand, waarin zich iijne discipelen zouden bevinden en waarin ze nog meer van de vgandschap der menschen dan van eenigen ande- ren vijand te duchten hadden , met deze niet naar de let- ter maar beeldrijk op te vatten aanwgzing, aanschou- welgk willen maken" (35). Desgelgks meijer , als hij , na de voorstelling van 't geen de discipelen zouden noodig hebben, in den toestand, waarin zg komen zouden, „t. w. zu Schutz u, Wehr ein Schwerdt' aldus vervolgt : ^iet alsof jezus het dragen en gebruiken des zwaards van de discipelen zou hebben geêischt (Matth. XXYI: 52);

Digitized by VjOOQIC

140

maar hij spreekt zoo, dat hij concreet verzinnelijkt, hoe vijandig zij van nu af de wereld tegen zich over zouden gesteld zien, welken tegenstand en kamp ha- rerzijds hen wachtte op de reizen van hun apostolisch beroep (36)'\

Ik stel mij voor, dat de meesten onzer lezers zich wel in de hoofdzaak aan de zijde van deze vrg een- stemmige opvattingen van jezüs' oppervlakkig bezien raadselachtig , woord zullen scharen, als geheel overeen- komende met zgnen overal elders geopenbaarden geest. Toch zullen ze met ons missen den toereikenden taal- en uitlegkundigen grond, die, bij de onmiskenbare tegenstelling van het weleer en van het thans, zoo ge- detailleerd aangewezen, de vrijheid verleent, om den Heer hier in figuurlijken zin, te laten spreken. Dien grond nu meenen wij te vinden vooreerst in de figuurlijke spreekmanier der Oosterlingen in het' alge- meen, en in het bgzonder van de schrijvers beide des O. en des N. Testaments , speciaal en zeker haast voor- beeldeloos , waar er van het hier door jezus genoemde wapen sprake is: het zwaard. Onze , ook op het uitleg- kundig gebied schaarsch geëvenaarde aBOTius maakte daarop reeds met nadruk opmerkzaam (87). Hij had zijne juiste opmerking in speciale beteekenis op het eenig door jezüs genoemde wapen kunnen bevestigd zien , 't welk op tal van plaatsen , beide in het O. en N. T., het zinnebeeld is vian goddelgke strafgerich- ten en beproevingen, en waarvan jezus zelf elders verklaart, dat hij daartoe kwam, om het op aarde te werpen, waarvoor de Evangelist lucas het woord „verdeeldheid" bezigt en de beeldspraak in eigen- Igke bewoordingen wedergeeft (38).

Digitized by VjOOQIC

141

Zoo ook te dezer plaatse. Als wg in Westersche bewoordingen 's Heilands yermaningen aan zijne jongeren gedaan wedergeven, dan heeft hij hun hoog ernstig willen doen verstaan en op het harte binden , dat him , tegenover de vriendelijke behandeling^ die ze vroeger, in hunne betrekking tot hem, den zoo hoogvereerden Meester, hadden ondervonden, en die bij hunne eerste uitzending eveneens symbolisch gespecificeerd v^ordt uit- gedrukt (39) , voortaan juist in deze hunne betrekking de tegenovergestelde behandeling : vijandschap , haat, gevaar en vervolging paülüs voegt in dezelfde beteekenis gevaar en zv^ aard tezamen, (40) te wachten stond, of , om nog nader bij de beeldspraak te blijven, dat hun van de zijde hunner eigen natuur- en volksgenooten nog veel meer het op zijn hoede zijn het qui vive ! te pas kwam, dan hun de injurie van winden weder, hitte of koude, dag of nacht kon veroorzaken.

Laat zich reeds op deze wijze de aansporing des Heeren taalkundig volkomen rechtvaardigen, zij wordt als de eenig ware door de volgende rede des Heeren gevorderd, die in vs. 37 staat geboekt, en niet minder door het slotwoord, 't welk de Heer vs. 38 op de episode met die twee zwaarden laat volgen. Het is dan ook, met het oog op bovenstaande verklaring bovenal , dat wij ten slotte ook hierop de aandacht onzer lezers hebben te vestigen.

Wat het eerstgenoemde vers aangaat , waar de Heer op de profetie van jesaja wijst: „en hij is met de mis- dadigers gerekend**, als eene schrift, die alsnog aan hem volbracht zal moeten worden: mij kwam daarvan eene uitlegging ter oore , op een gezelschap van godgeleerden voorgedragen, alsof je zus, met het oog op hetgeen hg van het zwaard gezegd had , daarmede zou hebben willen

Digitized by VjOOQIC

142

zeggen, dat het zoo ver zelfs met hem komen zou^ dat er slechts dat nog aan ontbrak, dat men hem ook onder de misdadigers zou tellen; maar moge deze yer- klaring al eenigen schijn van aannemelijkheid bezitten, waar men aan de door ons op goede gronden afge- wezene verklaring van gewapend verzet van jezus zijde zijn zegel hecht, zij ziet ook f geheel voorbij, dat de Heer, blijkens dat plechtig: „want ik zeg nl. en dat goddelijk aan hem moeten vervuld worden van den raad Gods" (het geschrevene) hier zijne alge- heele onderwerping aan den wil des Vaders uitspreekt tot in het smadelijkst lijden en den schandelgksten dood, waarin zijn leven en werken een spoedig einde zou nemen, maar zulks weder niet met betoog op zichzelf' alleen y maar niet minder, ja, nog meer bepaald, op zijne door hunnen hoogen beschermer verlaten dis- cipelen, die alsdan in het vernederend lot huns Meesters zouden deelen. M. e. w. hetgeen de Heer hier in vs. 37 op zijne opwekking aan zijne discipelen, om gewapend te zijn tegenover de hen wachtende vijand- schap der meuschen, laat volgen, het is, wel verre van de taal der wanhoop over een onvoorzien en ramp- zalig lot , niets dan eene hoogst tijdige herinnering aan zijne vrienden, dat wat hem van dezen oogenblik zou overkomen, wat van zijne gevangenneming af tot het oogenblik zgns doods zou gebeuren, hem alles be- halve onverwacht overkwam, maar ook evenmin alleen zijn lot zou zijn in deze wereld , dat zij veel meer daarin slechts het toonbeeld zien zouden hunner eigen bestem- ming , geheel overeenkomstig zijn zoo even tot hen gespro- ken woord: „In deze wereld zult gij verdrukking hebben , maar heb goeden moed ik heb de wereld overwonnen."

Digitized by VjOOQIC

148

Met deze o. i. alleen ware verklaring van dit groote woord des goddelijken Meesters, vervalt dan ook de laatste grond, om by zijne aansporing in vs. 36 nog aan gewapend verzet der zijnen te denken. Dit is in- tegendeel zoo ver van 's Meesters geest, dat hem veel meer het gansche beeld van den lijdenden knecht Gods voor oogen staat even treffend door JBSAiAgeteekend, als in hem verwezenlijkt, ook die laatste trek niet uitgezonderd, die wel het toppuDt zijner zich zelven verloocheneDde gehoorzaamheid heeten mocht en van stonden af aanving in hem te worden verwezenlijkt, al de zijnen ten voorbeelde, eener zelfzuchtige en ondank- bare wereld van zondaren ter behoudenis.

Met deze verheven gedachten des wereld overwin- nenden geloofs voor den geest, het oog ook op de zijnen ge- vestigd , kan men zich voorstellen , wat indruk het op den Heiland maakte, toen zijne discipelen, op den klank van het woord zwaard af, misschien wel uit een verborgen hoek der zaal, met twee zwaarden voor den jJag komen, misschien wel om den Meester blijk van hunne acti- viteit en sympathie met zijne opwekking te toonen. Op zulk eene vertooning kon dan- nu ook kwalijk een nieuw vertoog volgen , dat en hoever zy al weder voor de hoeveelste maal? den Meester hadden misverstaan. Jezus geeft, die zwaarden ziende, een blijkbaar de discussie afbrekend antwoord. Daar zgn uitleggers ge- weest die dit „txavcv, het is genoeg", als in ernst gespro- ken hebben opgevat, en er willen hebben bijgevoegd: „voor 's hands !" Onder deze moet men zelfs den plaatsbe- kleeder vaD Christus rangschikken , die , gelgk bekend is, uit die beide zwaarden zijn recht ontleende, om beide het stoffelgk en geestelijk zwaard te zwaaien (41). Anderen

Digitized by VjOOQIC

144

hebben er eene zachte berisping der discipelen in gezien , en gezegd : het staat gelijk met ons ^goed zoo", als wij ziende dat iemand ons niet begrijpt, iets zoo noemen, hoewel het niet zoo is, om geen beweging te maken. Weder anderen hooren er den toon in der desperatie , die aan verzadiging van gebeurtenissen, menschen of re- denen denken (42). Reeds THBOPHiLiCTüs echter maakt, schoon dan ook terloops, melding van de ironische opvatting alsof jbzüs daarmede te kennen wilde geven : „omdat er twee zgn , zijn er zeker vele en genoeg, als wij het oog vestigen op de menigte vijanden, die over ons ko- men zal." O. i. is deze verklaring overeenkomende met het taaieigen des N. V., waarin het woord genoeg steeds in den zin van toereikend wordt gebezigd, zooals dit dan ook in een enkel H. S. met gebruik van een an- der Grieksch woord voorkomt. En deze is zeker nader aan de waarheid. Jezus leest in die vertooning van twee zwaarden een dubbele vraag der discipelen, a) of zg hem wel goed hebben verstaan, toen ze hem van dat zwaard hoorden gewagen? b) of zoo ja, of dan die twee wapenen voor hen een toereikende tegenweer konden genoemd worden , zeker om hem uit te lokken, om te zeggen , dat ze dan ten minste allen wel van zulke wapenen mochten voorzien zijn? En wat doet nu JEZUS? Wijselijk gaat hij op de eerste vraag, na zgne zooeven gesprokene lijdensprofetie, niet in, waar- voor zij nog alles behalve vatbaar waren , maar ook op de laatste geeft hij geen beslissend antwoord, ziende hun klein geloof. Daarom laat hg hen met het ixovóv na deze demonstratie van sto£Felijk machtbetoon henen- gaan, deels misschien, om het ontroerde gemoed eeniger mate tot bedaren te brengen, deels om het stilzwij-

Digitized by VjOOQIC

145

gend te doen bese£Fen, hoe onzinnig van hunne zijde het verzet zou zijn tegen eene zoo ongelijk veel groo- tere macht , die reeds gereed was om den herder te slaan en de kudde te verstrooien; zoo al niet, om, wetende wat een pbtrus in het schild voert en wat hem te wachten staat tot zijn behoud voor eeuwig, niet ontijdig te grijpen in 't geen de Vader voor dien discipel, en in en met hem voor de anderen zou noodig keuren, om eens en voor altijd van het gebruik van stoffelijke wapenen afstand te doen, ter bevordering van zijne zaak en om in dat voor hem en voor de zijnen beslissend levensuur,* het antwoord te geven op die beide zwaarden, zoo afdoend en zoo krachtig (43) , dat noch petrus noch een der zijnen later zeker ooit weder naar het voor altijd afgewezen slagzWaard heeft getast. Ja, dat ieder van jezus ware volgelingen, thans, met een zijner grootste apostelen zal zeggen, in stede van zich op gewelddadige wijze recht te ver- schaffen : „de wapenen van onzen strijd zijn niet vleesche- lijk (44)," en moge al onder de volle wapenrusting Gods, waarmede de christen mo3t zijn aangedaan , ook van een zwaard sprake zijn, „dat zwaard is geen ander dan het zwaard des geestes, hetwelk is Gods woord (45)." Zoo weinig recht heeft dan ook nog heden ten dage de sociaal-democraat, of wie ter wereld ook, om zich tot staving van het recht van gewelddadig verzet op dit woord des Heeren te beroepen.

Warnsveld. S. K. THODEN VAN VELZEN.

XX, 10

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Matth. XXI: 13.

(2) Mabcüs voegt er de woorden bij: „voor alle volken" H. XI: 17. JosEïüs zegt in zijn geschrift tegen apion H. I: 7. ^/t Is zelfs niet geoorloofd eenig vat in d6n tempel te dragen." Wij grijpen al aanstonds deze [gelegenheid aan^omdittijdverschil tnsschen johaknbs en de Synoptici althans met een enkel woord te bespreken, hetwelk de meeste exegeten zoo groote moeite baarde en voor vele lateren eèn groot gewicht in de schaal ge- legd heeffc, om het geheele vierde Evangelie voor onecht en een geschrift nit later tijd te verklaren. Daar wij , met de meeste ondere en vele latere Godgeleerden, uitgaan van de prioriteit die ook hier, gelijk overal bij verschil in dezen, aan de zijde is vaarden vierden Evangelist, mag het op onzen weg geacht worden, al is het ook met korte woorden, en al blijft het feit der tempel- reiniging desniettegenstaande intakt, dit tijdVersohil eenigzins te verklaren. In het algemeen staat het vast en blijkt het overal, dat de Synoptici en wel allerminst de twee eersten, gewone ge- schiedschrijvers van 's Heilands leven waren, wie het er om te doen was zich voor elk vergrijp tegen het zoogenoemd Hnsteron proteron te wachten. Het was er hnn om te doen, om eenige hoofdgedenkwaardigheden nit het leven des Heeren te ver- melden, vry onbekommerd of zij ze al dan niet in vasten geschiedkundigen zamenhang boekten. Yraagfc men in de tweede plaats naar de bijzondere redenen, die voor de verplaatsing van dit feit van het begin naar het slot van jkzüs openbaar leven aanwezig zijn bij de verschillende Evangelisten, dan komt de vraag ter sprake of men met een staaxjsz en vele anderen een voorstander van de XAXTHBVS-hy po these of metflOLizxAK

Digitized by VjOOQIC

147

en \reder anderen ran de icabcus «hypo these is, maar in geen der beide gevallen baart de verplaatsing van dit feit groote bezwaren. Dat de schrijver van het KATTHBUS-Evangelie een vriend van rnbrioeeren is, is onmiskenbaar, als men slechts aan zijne redactie van de Bergrede en van de gelijkenissen en van de étrafredenen denkt. Overal bejegent de lezer hier veel meer den ^akelijken dan den geschiedkundigen zamenhang, de eerste wordt blijkbaar gehuldigd, de laatste verwaarloosd, ja zonder twijfel daartegen, (men denke slechts aan het O. Vader bij lücas) mdermalen gezondigd. Zoo ook hier, ook hier vindt de tempel- reiniging volgens hem eené voor hare opneming in zijne gedenk- waardigheden geschikte plaats, aan den ingang der woorden en daden, die jezijs gesproken en volbracht heeft na zijne plechtige intrede in de kóningstad, door zija ingang in den tempel gevolgd, en door zoo veel, dat hetzij reeds vroeger hetzij nn door hem aldaar Verrióht eii gesproken is en besloten met de strafrede , waarmede hij dën geesel van zijn heiligen toorn op die tempelschenders dóét Nederdalen, in zijn 8 malig wee ab tegenbeeld van het 8 ihaal zalig, waarmede hij in Galilea was opgetreden. Voor wien nu onder de Bvangelisten het MA.TiHBüs-Evangelie grond - schrift is, waarnaar een mabcüs en lxjcas zich richten, kan dus ih deze plaatsing van het feit bij de Synoptici geen bezwaar gelegen z^n.

Aieent iemand echter de prioriteit aan mabcüs toe te kennen : hij vergete niet, dat papus juist op dezen Evangelist het «u xara ra^cv heeft toegepast, maar evenmin, dat in het iiABCüs-Evangelie een geheel niebwe trek aan het verhaal der tempelreiniging wordt toegevoegd, die even als die volledige aanhaling van JBSAlA, én het nog veel sterker getuigenis tegen de Joden, als 't geen bg johannes voorkomt, bij dit laatste optreden van jbzus in den tempel behooren kan, zonder dat daarmede eene altijd meer of min matte herhaling van hetzelfde feit behoeft te worden aangenomen. Het is toch wel buiten twijfel, dat jbzus eerste reiniging door geen e ,radicaie tempelzuivering zal achtervolgd zijn, zoodat jbzus, ook zonder hetzelfde te doen, met klimmende verontwaardiging tegen de hardnekkigheid van zyn volk op eene of andere wijze andermaal, moest getu^en^ Dit een en ander ontvangt te meer waarschijnlijkheid, als men

10»

Digitized by VjOOQIC

148

bedenkt, dat deze Evangelist, na eerst (H. XI: 11) verhaald te hebben, dat jezüs den vorigen dag alles in den tempel van rondsom aangezien had, mededeelt, dat hij met zijne discipelen naar fiethanie was uitgegaan, om het den volgenden dag door JEZUS gesproken slotwoord, vs 17, „Is er niet geschreven" enz» tot de SiSaxy} of leer van jezus te brengen, die zich wel met de in VS. 16 door hem vermelde stille handhaving vau 'stempels heilig- heid, maar zeer moeijelijk met de door den Evangelist vs. 15 volbrachte katastrofe verdraagt, zoo als ook zelfs door keim is opgemerkt. Het is mogelijk, dat de over den onvruchtbaren vijgeboom uitgesproken vloek in geen psychologisch verband staat met deze onze verbinding der zaken; maar zou de voorstelling uit de lacht gegrepen zijn, dat de Heer , den vorigen avond ge- tuige vau de voortgaande en toenemende ontheiliging des tempels, in dat over dien vijgeboom uitgesproken woord, lucht gegeven heeft aan zijnen heiligen toorn óver de alle waarschuwing en elk liefdewerk bespottende onvruchtbaarheid en hartshardigheid zijns volks, en daarom toen niet andermaal tot een toch ijdel gebleken verzet daar tegen is overgegaan , maar zich vergenoegd heeft , met zich de gelegenheid te reserveren , om de Joden nog eens met woorden onder het oog te brengen wat zij , en nu onherroepelijk, van het huis desgebeds hadden gemaakt, en zulks (blijkens vs. 18), zonder dat zij er met iets anders op konden antwoorden, dan ^et de vernieuwing van het plan om hem te dooden.

Van LUCAS weten wij uit zijn eigen pen, dat hij als een andere bronnen gebruikend en verarbeidend auteur geschreven heeft, ïn dezen zeker de vóór hem geschreven Evangeliën mattheus enMABCUS op den voet volgead. Overigens vergelijke men, ter hand- having van de gezags-prioriteit van johannes in dezen, hetgeen mijn broeder daarover schreef in zijne bestrijding der LOMAX-hj po- these in Geloof en Vrijheid 1885, éde Afl. bijz. bl. 355 volgg«

(3) Okio. Comm. in joan. T. X, 16.

(4) Haze. Gesch. J. S. 360. (6) Wmsze L. J., 8. 437.

(6) G. VOLCKMAB, Jesus Nazarenus, u. s. w. 8. 269.— Bvangg» u. s. w. 8. 511,

(7) 8. 144 ff. (8) Keim, J- v. Nazaret III, S. 102 ff. (9) :^um. 25. (10) I Kon. 18: 40 volgg.

Digitized by VjOOQIC

149

(11) Zach.l4;21;MaL3;lygg. (12) Leben JesuS. 165.

(13) Vergel. aant. 30. (14) Joh. 1: 39, 34, 50.

(15) Maleaohi 3: 1 volgg. (16) ZündeL Jesus in Bildern a. s. L. S. 1091.

(17) Als HASB bij zijne voorstelling van het verhaal küin- OEL beschuldigt, dat hij den geesel slechts voor Det vee laat bestemd zijn, terwijl het luidt in den heiligen tekst: „hij dreef ze a)len nit," dan geldt die tegenspraak onze verklaring even- zeer als die van kuinoel, maar zij mist den nitlegknndigen grond. Immers al volgt dat allen (Travra^) op de verkoopers van runderen en schapen en duiven, zelfs op de daar neder- zittende wisselaars, het ziet niettemin klaar op de schapen en milderen alleen. Om toch niet te zeggen , dat het rustige woord tot de duivenverkoopers : „neemt deze dingen vanhier weg*' enz. kwalijk bij dat uitdrijven past; als johannes, onmiddelijk daarop nader verklarend, volgen laat in het oorspronkelijk : ra rs itph^rv. xou r9u$ ^a$, dan is deze formule de nadere uiteenzetting van het voorafgaande 7ravra$, het Latijnsche : non solum sed etiam, tum, tam, zooals de jongste Synodale vertaling dan ook in hare kant- teekeningen deze opvatting, als dpor sommigen voorgesteld, me- dedeelt. Dus niet „ook de schapen," maar „zoowel de schapen als de runderen ,'' of liever nog met name „de sohapen en de nmderen,'' zoodat het hier gebruikte rz de nadere bepaling en uiteenzetting van dat 7ravra$ aanduidt. Evenals fland. 1 : 13 het ^ Ts Ttirpoi xat luimtwn de nadere bepaling is van de vroeger in het algemeen genoemde personen, die in de opperzale waren opgegaan en aldaar vertoefden « en even als 1 Cor. 1 : 30 de conjunctie re niet maar eenvoudig te kennen geeft dat chbistüs» behalve wijsheid, ook de gerechtigheid enz. geworden is; maar de gerechtigheid mét hetgeen volgt : de nadere uiteenzetting van de wijsheid is. Men zie winbb in zijne Grammatik des N. T. Sprachidioms ed. 6,^53S. 385, waar hij de opmerking maakt dat n niet alleen : „das hinzutretende und ergan- zende" maar ook „das erklarende" te kennen geeft, „das aus dem »vorhergehenden herfliessende , oder auch purticulare*', ja zelfs somtijds de beteekenis des hervorhebens heeft, hetzij het onder de meer of midder gewichtige dingen moet worden gerekend. i'A 6. 390 wordt opzettelijk Joh. 2: 13, dos juist onze tekst

Digitized by VjOOQIC

150

aangehaald als een voorbeeld hoe t< en xo^t, ooi; door een of meer woorden yan elka^ gescheiden» eene tot eene eenheid ver- bonden groep vormen. Als lange in zijn fiibqlwert: zegt, dat JEZUS de menschen uitdreef door den geesel tegen de. dieren op te heffen, naar analogie van de wisselaren, wier tafelen hii omstiet, dan komt de handeling wel nagenoeg op hetzelfde neer, want het lag niet in jezus doel de menschen alzoo nit te drijven, maar dan heeft hij toch nog altijd den mqnd niqt gesloten van hen, die zeggen, dat het werkwoord é^i^Asv niet op de dieren maar op de menseigen ziet, zooals dit o^et onze uitlegging wel degelijk het geval is. Met deze uitlegging gaat alles zeer gelei- delijk toe. Evenals de wisselaren het zeker niet waagden het weder bijeenverzamelde geld andermaal aai^ denzelfden kans bloot te stellen , even geleidelijk volgden de verkogpers zeil hunne uitgedreven runderen en schapen en wa,9 duq het heiligdom i^ korte oogenblikken van dezen onraad gezuiverd.

(18) Treffend zegt van die^a jezüs verteerenden ^ver de Heidelberger pattlus : „es war Eifer für das Qaus Qottes oder vielmehr für die darin zu beschützende Herzensandacht. Diesw Eifer verzehrte j^sd Gemüth;; sie verzehrte aher auch in der Folge sein Leben/' Das Leben ^Fesu X Th. S. 173.

Als daarentegen bbnan in zijn Leven van Jeaua bl. 178 bij de mededeeling van dit feit in j«zu8' leven opmerkt, dat JEZUS in het algemeen zeer weinig van den tempel hield, ja d^t al de oude joodsche instellingen hem mishaagden, dat het hea zelfs smartte, dat hij oq^ verplicht was er zich naar te schikken , dan slaat hij de gansche Evangelische traditie daarmede in het aangezicht. PaarPV^ behoeft; het ons ook niet te verwpnderen, dat hij het verbi^al vfin die geesel^lagen onder reserve van eeit sceptisch: on dit mededeelt. Haar als h^ dan weder iin éénen adem van jszus godsdiei^stig gevoel gewaagt, a)s tot in het angst- rallige daardoor gekwetst, dat iemand' een vat door den tempel droeg , dan komt de inconsequentie van dezen modernen Renan- schen jezus volkomen overeen met de inconsequentie des mans, die van 'sHeilands leven zulk een Janusbeeld ontwierp.

(19) In het godgel. tijdschrift: Wessel Gansfort, wetensch* Bijdragei;^ enz. 1 Jg. 3 St. p. 356 volgg. 1854 heb ik, met het oog op M getuigenis van dien zoog. valschen

Digitized by VjOOQIC

151

getuige TOOT het Sanhedrin, die, gelijk hasb opmerkt, gansch niet all een b^roegsel van een gemeen of Tabch getoige Uinkt , 's Heeren door YOHinns rerkort medegedeeld antwoord aldns meeaen te mogen wedergeven: „Breekt deien met handen ge- maakten tempel, breekt ook dezen tempel af (het eerste ^tcxn- xoK slaande op den tempel te Jerozalem, het laatste op den tempel van zijn eigen lichaam) en ik zal in drie dagen een zon- dex handen gemaakten (tempel) weder oprichten," zoodat hier dns by al de gedrongen kortheid der woorden toch duidelijk op drie tempelen gedoeld wordt, op dien ran Jemsalem, dien z^ns eig^ien lichaams, aan welks verbreking de Heer in deze oogeabiikken nadrukkelijk herinnerd werd, en op den toekom- stigen geestelijken tempel, welks oprichting de onverwacht spoedige vrueht van de verbreking van den tweeden tempel wezen zou, een uitzicht hem zelfo op dezen oogenblik geopend door den on- gedaohten zegen, die er rustte op dit zijn eerste reformatorisch optreden. De jongste beschrijver van JEZUsMeven, Pastor züfdsl» zegt van jezijs' woorden hier gesproken, dat zij het daarin ver- vatte begrip in drie ontwikkelingstrappen doorloopen, het verval van de heilige verordening der aloude godsdienst , een korten tijd die tussohen het oude en nieuwe ligt, en de algeheele vernieuwing , die daarop komen zal, terwijl hij zelf van dat alles het midden- punt uitmaakt. Dit alles was hij zich helder bewust in deze oogenblikken. £^ kende thans gewis zich zelven als de beweeglijke plaats, waavbij God zegen-gebiedend de menschen nabij was, een wandelende tempel Gods op aarde. Maar hij zag ook onfeilbaar vooruit dat de stompzinnigheid tegenover het heilige, die hier het zinnebeeld, den tempel, ontwijdt, als de heiige Gods in den vollen glans van zijn wezen straalt, ten laatste op eene ontheili- gingswoede zal uitloopen, waarvan hij zelf èet eerste slachtoffer wezen zal, als de eenig ware en Gode welgevallige drager daarvan op aarde, zooals hij hier dan ook alleen staat tegenover de gansche hem omringende menigte, maar om dan ook, gelijk HOSBA het reeds zoo kernachtig, wat den tijd en de zaak betreft, had uitgedrukt, binnen zeer kort iijdverloop zich als de van God gezondene wederopriohter van het ware en eeuwige heiligdom te openbaren, natuurlijk als de opgewekte uit de doeden, die dan ook, zooalfl een hosba het iToorstelt» tegelijk de oprichter uit den

Digitized by VjOOQIC

152

geestelijken doodslaap wezen zal. Vooraf echter zal het godsge- richt, 'twelk zij in hunne gehuichelde vroomheid, die echter inderdaad Tan de inwendige goddeloosheid in hunne harten een sprekend getuigenis aflegt, over hnnne hoofden afriepen op hem zelven als ware het een godsoordeel losbreken, maar zoo wil hij het ze]f, hun en velen roet hen ter behoudenis en ten eeuwigen leven. Vergel. züNDEL , JESU in Bildern a. s. Leben. S. 112. ff. Wij vragen, wat is verder verwijderd van hetgeen de Sociaal- Democratie bedoelt, die alles met ruw geweld wil onderst-boven keeren en zich zelfs niet ontziet om haar nijd en wraakzucht te koelen in het bloed van den natuurgenoot? Wie is veiliger gids, om , waar het wezen moet, zelfs diep gevestigde , eeuwenheugende, uit vuig eigenbelang geborene en daarop berekende misbruiken en misstanden in staat of kerk of maatschappij af te schaffen, om zelfs den meest beslisten en hardnekkigsten bestrijder er van te beschamen, dan hij, die wat hij hier deed en sprak tot in, ja bovenal door zijn eigen dood heeft gestaafd en aan het hart van millioenen bevestigd en geheiligd?

(20) Joh. XIII: 15; Matth. XVI: 24.

(21) Joh. XIV : 12. Matth. XX : 28.

(22) Matth. XVII : 26, 27. (23) Epl^. IV : 26.

(24) De Hoogleeraar quack legt in zijne rede ter aanvaar- ding van het Hoogl. ambt te Amsterdam over Sociale politiek, den vinger op menige wondeplek in het staatk. en maatscb. leven van onzen tijd en ons volk. Het is te hopen, dat, ook zonder vrees voor de daemonische eischen der Sibylle en uit het beginsel van recht en billijkheid , vele van de aldaar opgesomde het stoffelijk gebied rakende quaesties het voorwerp zullen worden des onderzoeks onzer beste juristen en oeconomen (zie Dr. h. s. e. qxjack. Gids Oct. '85). Maar nevens de vraagstukken over het mijn en dijn, moet ook, en met den heiligsten ernst, gedachtig aan het eeuwige woord van dien chaistüs: (vanwien ook hij een paar andere woor- den aanhaalt) „de mensoh zal alleen bij brood niet leven' , en „zoekt eerst het koningrijk Gods en alle overige dingen zullen u toege- worpen worden", de hand geslagen aan zooveel , dat een schand- vlek heeten mag van een staat en een volk, dat zich naar CUKISTUS noemt, en waartegen de ook onder ons in dien geest werkzame philanthropie , tot hiertoe vruchteloos bijna , door woord

Digitized by VjOOQIC

153

en daad ageert. Onder het vele, dat sich hier aan ons opdringt, hebben wij het oog allereerst op de God en mensohen onteerende prostitutie met den sohnndelijken aankleve van dien, zeer onlangs nog in al haren gruwel aan het licht getreden . Werd daarop ook reeds Tan meer bezadigde socialistische zijde hefc oog gerestigd (zie B.H. HEi/DT, „Wat onderscheidt de soc. dem. beweging" enz. biz. 19 ▼olgg.), zulks geschiedde aldaar op eeue wijze en in sulk verband met het huwelijk, dat hier wel allereerst de handen mogen worden ineengeslagen van allen, die nog van de heilige levensbeginselen van het Evangelie «lok voor de maatschappij en de samenleving en van deze alleen redding wachten.

Wil de Hoogleeraar quack dat aan de oplossing der door hem gestelde vragen alle standen, rijken en niet rijken, zullen medewerken, en roept hij anders het wee! over Europa en over ons zelven uit, wrj zeggen, met onzen chbistüs vooroogen, zoo als hij daar in den Tempel optreedt, en het heiligste palladium van zijne Gode gewijde Natie reinigt, mannen en vrouwen, ouden en jongen, geletterden en ongeleerden, treedt als een éénig man op tegen alle werken der duisternis, ook tegen de zulke , die nog oogluikend door de Overheid worden toegelaten , hetzij nit bange menschenvrees, of uit overleggingen van zelfzucht en lage begeerlijkheid. Drijft ze uit het heiligdom dermensche- lijke samenleving met den geesel des woords en der gebeden, die handel drijven in een christenland met blanke slavinnen. Wei- gert ze verblijf' in uw midden. Keert ze om de tafels dergenen, die geheel of ten deele leven van God en mensohen onteereud ktraad. Sluit u aan, gij mannen van rijper leeftijd en on?erdaoht karakter, aan het reeds in verscheidene steden van uw land opgericht verbond van hen, die zich beschikbaar hebben gesteld om door persoonlijk onderzoek door te dringen in de holen der ongerechtigheid en de geheimen der prostitutie, met alles wat daartoe leidt en daarmede in betrekking staat, en gewaagt van de meest God tergende zonde, de ontheiliging van het heiligste dat op aarde bestaat, het lichaam der mensohen, door God bestemd om een tempel te worden des H. Geestes, eene woon- stede Gods in gelijkvormigheid aan die zijns Zoons, een voor- portaal des hemels ! Maar wat gij doet, doet het alles in den naam van uwen Heiland en fleer, doet èet in zijnen geest! Eerst waar

Digitized by VjOOQIC

164

desse grcmdzonde ysa M ipoiale le?eB karefigMadMlagoniyaigt, diiar zaUen sidi an^er^ ook zoor iii^owikkoldo knoopon dor omgoroelitighoidy ook dio tiui don Mamnioii, zoIto hare o|»- loisiiig TindoDi.

(35) Zio TI8CHB9BQBP, N. T.» gr. ed Uinor ex yill, Majore 4eoerpta ad h. 1,

(26) ^qUenh. Fragm., s. 153.

(97) Cmm^ M N. T., Th. m 8. 6Q5. Iq sija L o b e n nau staat hij dezelfde momair Yoor msw^ met de opmerking, dat Jzzuz, z^ne discipelen a^^t^ ziqade worden / niqt op zj^jn eerste woord bHjft staan» daartoe leidende dat zj) ziek allen zwaarden zouden aanschaffen.

(28) Bbvax, ^9t leren ?an nzvn^ bL 290.

(29) K499, Qesch. iwnu, s, 654.

(30) Qet Handelsblad baalt, onder het opschrift: Het Sooialisme en de Kerk» nit het antwoord Tan den Heer f. DOVBiiA viEïïWüwns aan Ds. wnsTno», de volgende zinsnede aan : jfzus deed een rev^lntiQnnaire daad, door de Mvisselaars /' officieel aangestelde personen, te yerjagen. Daar had hij gi^n recht toe , dan had h^ de politie moeten halen . Bn zou jbzifz zijn gekruisigd , wanneer geen geweld had gepredikt. CluristendomenMahome* danisme zijn door gewold, door het zwaard uitgebreid.

Algem. Handelsblad, 10 Febr. 1885. Ochtendblad.

Kan men daar reeds, als tusadien de regels lezen, dat er in de redeneering van den Heer b* v. ook wel sprake zal geweest zyn yan onze plaats, dit yermoeden wordt zekerheid met het oog op het Nieuws Tan den Dag Tan 11 Febr. en het Et. Zondagsblad Tan 15 Febr. Yolgens het N. T. d. D. laat de Heer d. v. op de door hem gedane Traag: „waarom wordt er nu juist Tan elüristelijke zijde zoo tegen roTo- lutie gewaarschuwd F de woorden Tolgen ï nzfss was een roTolutionair by uitnemendheid." (Gefluit). Niemand der socialisten heeft nog gewaagd om met een geosel Tan touwtjes den tempel te zuiTcren. En zijn Termaning: „wie twee rolcken heeft Terkoope er één en koope een zwaard." Dat was toch roTolutionair. En wannemr men daartegen aauToert, dat hij ook heeft gezegd: „Bteek uw zwaard in de schede," dan antwoordt hi| (n. n.) dat ieder dit zou zeggen, die zeker iras Tan zijne nedmrlaag."

Digitized by VjOOQIC

1$6

Nagenoeg gel^kliudeiid ojteert het Bt. Zondagtblad het woord van den Heer d. v. fHa, ook de Terklaring te hebben aangehaald, dat „jazüs een revoli^tionair was bij nitnemendheid»" yeryolgt het sijn referaat aldus: „E^ joeg met een geeiel de yerkoopers nlt den tempel en zyn woord: j^die twee rokken heeft T^koppe er een en koQpe een xwaard»" bew^jet het. Zijn woord tot PiTBUs, om rijn zwaard op te steken» zou ieder hebben ge- bwg<i> die zeker was Tan z^n nederlaag.'^

Een paar maanden, ^adat de proeven yan dit opetel reeds waren nagezien, stond in de Standaard yan 14 of 15 Jan. d. j., in <mtwoord op het afkeurend oordeel d9€V Pe Sprok- kcflaftr gereld oYe? het bekende ^erénement" ia de Nieuwe kerk t^ Amaterda^i, het yolgepde te lezen: ('t welk eigenlyk reeds pp bl* 1X9 (7) l^d moeten yermeld zgn, maar, ter roof* koipi^g Yf^n eene yppr den drukke^ te omalachtige omzetting, hier eenp pl(^^t8 mpge vinden);

„I>e Sprokkelaar k^iirt alle oefening van geweld af en zegt: «wie dai^ pok in z\jn recht ware, oBmsTVs, die altijd gelijk h$^4> i^^ anders, eene phrase qvergenomqn uit J)e Banier.

„Ia dit ?opP

^J^aed 4^ Heere jfzus anders?

«^Maar kennen ^e hperen van De Sprokkelaar dan hun fiijbel ^iet meerP

mW\j althans meendèii eens gelezen te hebben, dat do Heef e j]^^8 in den tempel ook eens mannen vond, die er niet hoorden en dat de Bpere ?szüs toen volstrekt niet gedacht heeft: „dit moet de rechter uitmaken maar een geeselkooirde in de hand greep en er zelf, met slagen toe te dienen , de vreemde indrin- gpr?» die ex i^et hoorden, uitdreef."

rDe Heere o^os leek in niets op het beeld van zoetsap-

,iAk hem persoonlijk onrecht werd aangedaan dan zweeg en leed hij, maar als hjj in zijn ambt moest optreden, dan handelde de Heere j^üs ontzettend doortastend. En Uij zal het BOf ee^ doen, als H^ weerkpmt op de wolken."

En na alsdan herinnerd te hebben, dat men geeae verge- lijking ipakcQ wil t^ssphen beide voorvallen , ais z^nde door HH. Kerkvoogden g»p|i gpweid geb^ruikt, jomdat de gestelde wachters

Digitized by VjOOQIC

156

tot tveeinalen toe vrijwillig waren '. heen gegaan , komt D e Standaard nog eens terug op het door jezi^s in den tempel volbrachte en zegt : „Slechts hierop willen wij wijzen , dat men zich toch wachte, om in den kerkdijken strijd het beeld van onzen eenigen Heiland te vervatschen.

,, Indringers dreef Hij wel ter dege roet geweld uit het huis zijns Vadets uit."

Met het oog op de verklaring die wij hierboven bl. 125 227 (13-15) gegeven hebben van hetgeen door den Heer in den tempel wel en niet verricht is , kannen w ij het beroep van De Stan- daard op JEZUS met geen anderen naam dan van misbruik van de door ons behandelde schriftplaats bestempelen. En als men dan verder met kwalijk verbeten spijt een hoogen toon aan- slaat tegen een blad, dat terecht alle oefening van geweld af- keurt tegen over ons gestelde machten, om nog eens te herhalen , dat JEZUS wel degelijk met gewéld handelde, toen hij die in- dringers uitdreef, uit het Huis zijns Vaders, zonder twijfel, ook bij afwijzing van elke vergelijking om daarmede gedragingen te rechtvaardigen die op zijn zachtst gesproken alles behalve antirevolutionair van aard zijn, dan is naar onze meening dat misbruik der Schrift volstrekt niet minder gevaarlijk en niet minder onverantwoordelijk, dan waar men uit de hier besproken daden en woorden des Heeren munt slaat , om staatkundig revo- lutionaire en anarchistische oogmerken te bereiken. Het van deze zijde ür. kuypeb reeds toegeroepen : kom over en help ons! doet bier onwillekeurig aan het meermalen met heiligen ernst herinnerd en onmiskenbaar verband tusschen de roode en de zwarte internationale denken!

Mochten de beide aan elkander gewaagde demagogen zich nog aan elkander spiegelen, eer het voor beiden te laat is! Mochten ze de rijke gaven, waarmede de Qever aller gaven hen bedeelde, in stede van ze tot afbreken van Staat en Kerk te misbruiken, tot opbouwing daarvan leeren aanwenden, en ook in de oogenblikken van rechtmatige verontwaardiging over zoo veel, dat in Staat en Kerk, ook in de Ned. Hervormde Kerk, werkelijk niet uit Ood maar uit den booze is, toonen, dat zij waarlijk van God geleerde discipelen zijn van den eenigen Meester en Heer wien niemand ooit van zonde kon overtuigeu!

Digitized by VjOOQIC

157

(31) Deze aanteekeningep zijn meerendeeb ontleend aan het Handelsblad.

(33) Zie het October Nr. van de O i d 8 , waarin 's Hoog- leeraars Rede is opgenomen. Als Prof. quack slechts melding maakt van luthers zien door een geklearden bril in zijn fuimi- reeren tegen de boeren, dan velt hij hier zelf een door een zeker wel wat anti-clericaal geslepen en modern geklearden bril ver- bijsterd oordeel; want al kon LUTHsa evenmin als kklakhton der boeren opstand goed noemen, hij beschouwde dien in deh eersten opslag met milde blikken, bij was in staat dien zelfs terag te leiden tot begrijpelijke oorzaken, hij wilde hen daarom ook niet in de onderste* hel verdoemen. Hij was van oordeel dat de vorsten groote schuld hadden aan het oproer: zij hadden het te dol gemaakt met ,,8chatten en villen'', niet het minst de geestelijke heeren; hij zeide dat het de straf Gods was die hen trof. Zelfs in zijn geschrift, get. „vermaning over de 12 Art." die met nog wat anders vergezeld gingen dan w.at de Hoog- leeraar M^ertoogen" gelieft te noemen, spreekt hij de vorsten aan met de volgende woorden: ,»Uwe zekerheid en hoogmoedige vermetelheid zal u den hals breken, dat zult gij zien. Ik heb het u vroeger reeds vaak verkondigd. Hoedt u voor de spreuk, Ps.'CVlI : 40: „Hij schudt verachting uit over de vorsten." Als gij niet anders wordt en Gode wijkt op vriendelijke, gewillige manier, dan zult gij het doen moeten door geweld en verderfe- lijke gevolgen. Als deze boeren het niet doen dan moeten het anderen doen. Ja, al versloegt gij ze allen, dan zijn ze nog niet geslagen. God zal anderen verwekken. God kan wel steenen tot boe- ren maken ! Vreest God en ziet op zijn toorn. Een dronken man wijkt voor een voer hooi, hoeveel meer moet gij het woeden en tyranniseeren laten varen en met verstand met de boeren han- delen, als met dronkenen en verdwaalden. Yangt den strijd met hen niet aan, want gij weet niet waar het einde blijven zal. Handelt allereerst met goedheid, want gij weet niet wat God doen wil, opdat geen vonk aanga en heel Duitschland aansteke, zoodat er aan geen blusschen te denken valt. Onze zonden, om wier wil wij den toorn Gods te vreezen hebben, zijn voor zijn aangezicht. Zijn ze reeds vreeselijk als een blad ruischt, hoe-

Digitized by

Google

1^8

vul te meer imar wèl zoo groöle koop 2i<^ beweegt!* (Zie LUTHBB, Werk e XYI, s. 58.)

Na defee toeëpraaic ttan de Törsteü, ^endt hij xich tot de 18 Arttw telf , onder welke hij tersehèidene volstrekt niet oxibiltijk ▼indt. Maar eren scherp alè hij tot de Torsten spreekt, spreekt hi^ ook hoog ^nstig tot de boeren , dmkt hen de groote zonde emier gewelddadige beroering op het gemoed en wijst, na tal Tan voorbeelden uit de H. S. te hebben aangehaald, op zijn eigen ▼oorbeeld, o. a. met het woord? „Ik heb nooit een zwaard ge- k^±eii of wraak begeerd, maar de maOht en de eerder wereld- Mjke orerheid, ook van de zoodanige, die het Evangelie en mij ter?e%t, helpen verdedigen, zooveel ik kon." Daarna maant 1^ ze nog aan, «m hnnne zaak, hoe goed, hoe bill^'k z^oók immer zijn moge, niet met die des Evangelies te vermengen oif den ohristennaam „tot een deksel der sohahde voor hou onge- duldig, onvredelieVend, onchristel^'k gedrag te maken." Tereoht- zegt de Hoogieeraar ttAemiBACH : „Klaarder, krachtiger, scherper kunnen de grenzen van Beyolutié eu Eeformatié niet getrokken worden, ais zulks in dit waarlijk dassiek gesi(ihrift geschiedt, flr heerseht daarin de grootste Welkneenendkëid en vrijzinnigheid tan den waren, met de geringsten voeling houden den, om di^is geestelijke en lichamelijke belatgen bekommerdeu vriend des volks, maar ook de wijsheid en gematigdheid van een aan wet en otde gettouw vasthoudend burger, en eindelijk de hooge profetüidie zedelgke kracht vaU een van de heüigdte grond* stdHngen des Ghristelijkeu levens doordrongen Evangelischen leeraar; met één Woord: er heerseht daarin de taal van een Aefbrmator, die het waardige, schooné midden houdt tusschen die van den kruipenden absolutist eil den demagogischen radi- kaal." (HieniTBAOft, Yorles. a. d. Kiröhengesch. 3 Bd. S06.) fierst later, toeki de stormerS proeven gaven, dat ze van de Evungeliscfae vrijheid ganseh niet gediend waren, toen een THOMAS ütKZïR CU zgue Aposteleu geen bedenking vonden om het zwaard tegen de overheid te grijpen, en aan de gruwelijke Proclamatie: „Het ishoogótijd: er op los, er op los, er op loisl Kent geen erbatmen I Laat uw tWaard niet koud Worden van bieed, smeed f^batakeu lop het aambeeld van Nimrod !^ eüz.» even gruwelijk gevolg gegeven werd; eerst toen vatte hij ander-

Digitized by VjOOQIC

159

maal de pen op, in zijn boeigen : „tegen de reorende en moordende boeren/' Daarin spreekt h^ éene «dikwjls ons gevoel kwetsende taal en wil se behandeld hebben naar '^een se sjjn : dolle honden ! maar ook daarbg mogen wij niet yetgeten, dat hij zoo sprak, om recht en gerechtigheid helpen handhaven en het Daitsche volk voor geheelenondergai^ te helpen bewaren, terwijl hy ook hier nog een groot ondersoh^d mcÜDsn tnssdhen de raddraaiens en de tegen hnn wil meègesleepten , en jegens ét gevolgenen de meest mogelijke zaohtheid aanbeveelt, zoodat nit den gloed vmi don hem overweldigenden ^ver des toorn%en mans nog de „reine zilvei^>lik" eener degebjke gezindheid te voorschijn komt. 't Zou de groote vraag zijn , of onze poUtiet -^ hetzij zonder eenige personaliteit gezegd^ die zoo van nit de hoogte nederzien op menige door hen van hnn verheven voeistak a%e^ rukte ehristemke of staatkondige grootheid, de hoogste niot nit- gezonderd, om er, zoo niet zich zalven dan toch hnnne geest- verwanten op te zetten , als zij in luthsss positie kwamen , nog zooveel geest des onderscheids zonden openbaren en tns^chen hnnne regelen en woorden zooveel wijsheid, zooveel bezadigd- heid, zooveel üefde zonden te lezen gisven! Laat ze liever dan al2M>o, misschien hans ondanks mede te werken, dat de profetien van een bbüigel, biiobbdijtk, ba. oosta. en moddbbman hare vreeselijke vervulling vinden, zorgen, dat althans deor hnnne schuld de pilaren niet verzwakt worden, waarop het geheele maatschappelijke en sociale gebouw bekwamelijk Baamgev%>egd veil% rusten kan. Laat hen niet voorbijzien, dat evenals boerenopstand in de eeuw der hervorming en de Fransche B^ volutie van voor honderd jaren, niet minder de vrucht waren van het w^dvertakte ongeloof dier dagen, dat van de hoogere standen tot de lagere, ja de laagste was doorgedrongen, dan van de onderdrukking en de ongunst der tijden, zoo ook de tegenWóól> dige oproerige bewegingen de duidel^kste sporen driEigen , dat ze voor Vi ^^ ^it ^^^ tót ailie standen doorgedrongen heilloos en Qodvergeten ongeloof geboren ïzijn en aan diens vergiftige borsten gezoc^ en gevoedsterd worden.

(83) Zie fiandelsbl. van 13 Nov. 1885; Haarl. Coti^ rant van 13 Nov. d. j. Ik zou meenen^ dat deze gevolgtrekking niet uit de lucht gegrepen is. Immers, voor zoover mij bekend,

Digitized by VjOOQIC

160

is er nergens in de SS. des N. Verbonds eene opwekking ge- vonden, om met stoffelijke wapenen in de hand zich tegen den naaste, laat staan tegen de overheid te verzetten. Daarentegen ontbreekt het aan dezulken niet, die van het tegendeel getuigen en elk stoffelijk geweld als strijdig met den wil Gods en den geest van chbisius veroordeeien. Het woord van den Apostel PETRUS, door den Heer de gaat fobtvan aangehaald, „men moet Oode meer gehoorzamen dan de mensohen", duizend malen door de edelste getuigen van chbistüs gebezigd, waar men ge- weld aan hun geweten wilde aandoen en hun verhinderen te getuigen van hunnen Heer, heeffc met zulk opstaan tegen de overheid met de wapenen in de hand niets gemeen; het is zelfs niets meer dan een wapen des geestes, om den tegenstander van zijn onrecht te overtuigen, en als hij ook daardoor niet gewonnen wordt, zich aan diens macht over hem, in navolging des Heeren, te onderwerpen.

(3é) Nbabbeb, Leb en jesu chbisti. S. 59é.

(35) Blebk, Co mm. a. ltjcas. S, 461.

(36) Mbueb, Kommen t. t. d. pi.

(37) Na zijne symbolische verklaring van het zich voorzien van het zwaard gegeven te hebben, dat evenals het nemen van een geldbuidel en reiszak het teeken was van een ophanden gebrek, het teeken was van naderend gevaar, omdat men op plaatsen, die wegens de roovers gevaarlijk zijn, met een zwaard pleegt te gaan, vervolgt hij: „Reeds elders zeiden wij, dat vele volken, bijzonder echter de Joden de gewoonte hadden belang- rijke zaken niet door woorden alleen, maar ook door aanschouwe- lijke zaken aan te wijjzen, waaruit hij o. a. ook de oplegging der handen en vele andere menschelijke instellingen afleidt. Getuigt reeds bionysius de Tracier, een beroemd taalkundige, dat de Grieken niet door woorden alleen, maar ook door sjmbolen hunne bedoelingen te kennen geven, nog veel meer handelen aldus de Profeten : men zie slechts 1 Kon. XXII : 1 1 ; Jes. XX : 2 ; Jer. IX : 17;XXV1I: 2; Ezech. IV: 2; XU:7;Hos.I: 2; Hand. XXI:1I. Zoo, zegt GBOTiüs beveelt ook jezus met de woorden, die betrekking hebben op het wegdoen van het ifMnw de tunica en het zieh daarentegen aanschaffen van het zwaard: hoe non

Digitized by VjOOQIC

161

praecise praecipitur sed comparate. Omnino gladium sibi oom- paret, rel veste diventita, si aliter comparari non potest."

(38) Vergel. o . a . Deut. XXXII ; 41 , 42 . J er. IX : 15 , 16 ; Ajdos IX: 1, 2. Voorts Lac. II: 35; Mare X: 24; Luo. XH: 51; Rom. XIII: 4.

(39) Wij behoeven slechts de verschillende zaken, die de Evangelisten bij de eerste uitzending zijner discipelen op 's Heilands lippen leggen , na te gaan eu wij zullen ons terstond over- tuigen, dat JEZUS hen door die specificering van hetgeen zij al en van 't geen zij niet moesten medenemen, slechts in aan- schouwelijke aan het leven der Oosterlingen ontleende voorstelling heeft willen op het hart binden, dat zij als voorraad niet meer behoefden mede te nemen, dan wat zij als reizigers volstrekt behoefden. Yan daar dan ook zeker dat de verschille.nde Evan- gelisten, in stede van zich angstig aan de door jezus opgenoemde bijzonderheden te houden, allen ouder elkander varieeren, ja zelfs zooals dat weder met allen in hunne verhouding tot elkander liet geval is, elkander bepaald tegenspreken. Men vefgelijke bij voorb. Matth. X: 10, met Mare. VI: 8 en 9; en wederom beiden met Luc. IX': 13. Hier geldt hetzelfde, wat ook op de vierde bede van het O. Yader vau toepassing is: „geef ons heden ons dagelijksch brood," waarbij natuurlijk ook niet bepaald aan dit voedingsmiddel te denken is, en waarbij de zeker hier niet ongepaste anecdote herinnering verdient waarin medegedeeld wordt, dat in eene hoogere burgerschool voor meisjes te Weenen , bij de plaats in de Qoedroen-sage , waar van goedkoen gezegd wordt: „Kommer en ellende waren haar dagelijksch brood," eene der leerlingen op des leeraars vraag , „waarom dit niet letterlijk moet worden verstaan?" het gepast antwoord geeft: „omdat men niet alle dagen hetzelfde kan eten."

(40) Rom. VIII: 38. (41) BoKiPACius VIU. (42) Zulk eene zachte berisping zagen in dat woord des

Heeren reeds theoj?hilactus en neahdeb. De eerste zegt De Heer spreekt aldus, omdat hij ziet dat de discipelen hem niet begrepen hebbeu. Daarom gaat hij het voorbij en laaj; aan de uitkonvst der zaken over, om het rechte verstand zijner woorden te verklaren, evenals bij het vroeger door hem tot de Joden gesprokene: „breekt dezen tempel af!" Want ook dit begrepen XX. 11

Digitized by VjOOQIC

162

se eerst later en w^ na zijne .^opstanding." Nsandsb omsohr^ft dit ,,hikanon" aldns: „gij moet n niet bij het enkele ophouden, dat ik sprak, maar den sin in zijn geheel opyatten." Ebim daarentegen stelt het voor als eene uitdrukking, die eene ?er« zadiging yan daadzaken, menschen of redenen van menschen te kennen geeft, s het Hebr. rab lacha, laehem; eene in onze oogen den Heer onwaardig pessimisme, dat nog door den Duitsohen P rotes ta nten-Bibel overtroffen wordt, waar het aldus rertolkt wordt: „fis ist genug,*' niet alleen: „des „Unverstandes !" maar ook: „der fintausehung, des Sprechens, des Lehrens, des Lebens!" Zeker zouden wij in onze overijling zoo spreken, waar wij de woorden der Schrift en zelfis de uit* spraken des Heoren, zoo schromelijk hooren en zien misbruiken, als zulks ons ook nu weder gebleken is het geval te zijn en waarbij de Koning des vredes ingespannen wordt, om de lage tochten te dienen van het zelfzuchtige en wraakgierige hart. liaar zulke gedachten vinden geen plaats in het gemoed van hem, wJen de discipel, die hem kende, de woorden op de lippen legt, zoo heerlijk tot den einde gestaafd: „Heilig hen in uwe waarheid! üw woord is de waarheid. Ik heilig mij zelven voor hen, opdat ook zij in waarheid geheiligd mogen zijn".

(43) Als wij de naar lucas' verhaal (H. XXII : 49— $1), in Gethsemane tot jbzus eerst gerichte vraag vernemen van hen, die JEZUS omringden en zagen wat er gebeuren zou: „Heer, zullen wg met het zwaard slaan P" en daarna, zeker zonder 's Heeren antwoord af te wachten , de daad van pbtbits vermeld vinden, en wederom daarna, na het korte: „laat ze tot hiertoe,'* volgens MATTHST7S het verpletterend woord tot dezra discipel: ^Keer uw zwaard weder in zijne plaats, allen die het zwaard nemen zullen door het zwaard vergaan! of meent gij dat ik mijnen Vader niet kan bidden en hij zal mij meer dan ld legioenen fingelen bijzetten; (maar) hoe zullen dan de Schriften vervuld worden, (die zeggen) dat het alzoo geschieden moet?" (Matth. XXVI: 53—54) en volgens johaknbs: die zich aan matthbvs aansluit: „Keer uw zwaard in de schede. Den drinkbeker, dien mij de Vader gegeven heeft, zou ik dien niet drinken P' dan ligt de laatste in den tekst door ons gemaakte gissing zoo voor de hand, dat w\j haar kwal\jk kunnen afwijzen. Maar dan ligt

Digitized by VjOOQIC

163

het evenzeer voor' de hand, dat jszus niet alleen in de flagraniste tegenspraak tegen sich zelven zal moeten gedacht worden, indien men zijne opvekking tot de jongeren , om zich een zwaard aan te schaffen anders verstaat , dan wij boren hebben gedaan. Ja dan gaan wij nog verder en moeten veronderstellen , dat pbt&us tegen den ook hem zeer wel bekenden en bij die gelegenheid ten overvloede gebleken wil des Heeren, zijn daad van geweld in Gethsemané heeft gepleegd. Anders toch zon in deze oogen- blikken van de grootste opgewondenheid , waarin hij za^c dat het om zijns Meesters vr^heid en leven ging, de man, die niet gewoon was van zijn hart een moordkuil te maken, zonder twijfel zieh op JBZT7S' eigen opwekking hebben beroepen. Dat hij dit niet deed, maar zeker zonder tegenspreken zich heeft terug- getrokken en daardoor zelfs door de vijanden niet herkend is, is wel het sprekendst bew^s, dat jezus met zijn woord, om zich een zwaard aan te schaffen, iets geheel anders bedoeld heeft, m. a. w. hetzelfde, wat wij ook taalkundig als de eenige ware opvatting hebben voorgesteld en wel ikiet dezelfde vingerwijzing op den door hem gedeelden liefdcraad des Vaders, waarvan hH het groote godverheerl^kend offer wezen zon ! (44) 2 Cor. X: 14. (45) Eph. VI: 17.

11*

Digitized by VjOOQIC

IETS OVER DE AMBONSCHE CHRISTENEN EN DE ZENDING OP OOST-JAVA.

BEN BRIEF VAK Dr. B. TH, W. VAN HASSELT, LAATSTE- LIJK PREDIKANT TB SOERABAJA, AAN Dr. J. VAN LOBNEN L.L.ZN,, PREDIKANT TB HARDEGARIJP.

Amice! Gij verlangt te vernemen, welke indruk- ken ik gedurende mijn veeljarig verblijf in Indiê ge- kregen heb van de inlandsche Christenen, van de zendelingen en van hunne werkzaamheid , en gij doet een aantal vragen , die ge gaarne door mij beantwoord zaagt.

Aan het eerste gedeelte van uw verzoek wil ik met genoegen trachten te voldoen , maar om al de door u gestelde vragen te beantwoorden, amice, daartegen maak ik bezwaar.

Mijn brief zou veel te lang worden; ook zou ik u veel te lang op antwoord laten wachten.

Want ik zou eerst heel wat moeten nalezen, voor- dat ik er mij toe in staat achtte. Buitendien is het onnoodig. Gijzelf kunt immers de Mededeelingen van wege het Nederlandsche Zendelingge- nootschap raadplegen, die ook mij de stof voor de beantwoording van uwe vragen zouden moeten leveren.

Ik verwijs u daarom naar die Mededeelingen,

Digitized by VjOOQIC

165

waarin zoovele hoogst belangrgke stukken over de on- derwerpen, die u interesseeren, zijn opgenomen.

Gij zijt trouwens, ik merkte dit uit uwe brieven, geen vreemdeling in de Mededeelingen , wat geenszins van alle hoUandsche predikanten kan gezegd worden. Het is wel treurig , dat dit tijdschrift hier niet meer wordt gelezen, want het bevat -zoowel voor de zendingweten- schap als voor de taal-, land- en volkenkunde van Ned. Indië een groeten schat. In Indië wordt dit door des- kundigen meer en meer erkend.

Onder uwe vragen zijn er drie, die mij boven de andere belangrijk voorkomen. Het zijn de navolgende :

P. Of het Christendom op de Amboneezen invloed ten goede heeft uitgeoefend?

2°. Of de sombere voorspellingen van s. b. hart- HOORN in zijn „De Evangelische zending en Oost-Java," wat de vruchten van die zending op Oost- Java betreft, al dan niet zijn uitgekomen? en

3°, als dit niet het geval is, wat bij u eigenlijk reeds vast staat, waaraan het dan is toe te schrijven, dat de oogst der zending op Oost-Java zoo schraal blijft?

Wat dunkt u , amice , als ik op dit drietal vragen eens ging antwoorden? Zoudt ge u daarmede voor- loopig tevreden wülen stellen?

Ik zie er wel kans toe, want, behalve dat ik ruim 5 jaar predikant op Ambon was en bijna 4 jaar te Soerabaja, viel mij het voorrecht ten deel, vele zen- dingposten en daaronder ook het bekende Módjó-warnó op Oost-Java te bezoeken. Bovendien heb ik de meer- genoemde Mededeelingen tot mijn dienst.

De eerste vraag doet gij mij , omdat over de Am- bonsche Christenen zoo verschillend wordt gesproken en

Digitized by VjOOQIC

166

gedacht. Gy hebt menschen ontmoet, die in de Mo- lukken geweest zgn, die hen (Hrezen, maar ook, £e niets dcm kwaads '?an hen wisten te TerteU^.

En om nu niet te gewsrgen yan het uiteenloopen^ oordeel, dat oyer hen wx>rdt geveld door den Baron 0. w. o. YJkK HQBVELii, in Zijn hoek oyer. ,yAmb(«i en de Oeliassers" en den beer a. w. b. yerkiuis: piSTCO^iüa ,i£ene wandeling ^ver Ambon" ia de Gida, jg. 1883, bladz. 75 en very. ; door den heer Dr. yAir bijcksvobsel in zgne brieyen uit Insulinde en den heer h. o. yan DER wiJOK in de Bydragen tot de taal-, land- enyol- kenkunde yan ]!^ed. Indië, d. 1, bladz. 70 en yery., herinnert gij aan de hooge ingenomenheid , waarmede de yoormalige Ambonsche predikant F. w. a. ebmmakk oyer hen spre^t (1), maar daartegenover ook aan de veel Hinder gunstige meeding, die eea.ander yoormalig AmbonsQh predikant, Ds. h. a. balsem, omtrent hen schijikt te koesteren (2).

Neen waajrlgk, an^ce, hpt verwondert mij niet, dat gij,, met al die v^rsohiUfflide oordeeLvelUngen voor u^ niet weet w«t van de Ambonsclie C^st^»eik te denken. En, hoewejt ik overtuigd ben, dat gij miy niet van vooringenomenheid tegen of vaa dwaae vjoorlielde. voor mijn vroegere gemeente, zult veidenken^ legt mg dit groote veiEachil van xpeening^ over^ de Ambonsche Christenen toch de verpliohüag op^ mgn oordeel over hen met zulke bewijzen te staven, dat gg de jjoistheid er van moet kunnen voelen* en tasteui.

Ik hoop , dat ik aan dioi verpliditing zal kunnen voldoen. Ik. hoop dit zoowel ter wille van de Ambon- sche gemeente, die ik^ niet gaaone miskend zie, als ter wille van, het Christendom., dat waadjjk niet veel z(hi

Digitized by VjOOQIC

167

betedcenen, wanneer het in twee eeuwen tijds weinig ef niets had yermogen te doen tot veredeling yan den Ambonees.

Qjl hebt reeds begrepen, dat ik mij zonder bedenken aandezgde yan hen schaar^ wier oordeel oyer de meer- derheid der Ambonsche Christenen bepaald gunstig is.

Naar mijn innige oyertuiging is het Christendom der Amboneezen nog iets meer dan een naamchristen- dom. En welyerre dat het hun slechts een yreemd opper- Ueed zou zijn gebleyen, waaronder de oorspronkelijke mensch soms een yrg yreemd figuur maakt, meen ik zeer stellig, dat yan het Christendom oyer de Amboneezen eeu kracht ten goede is uitgegaan, dat onder den in- yloed yan het Christendom uit de Ambonsche maat- schappij nu en dan mannen zijn yoortgekomen , die zelfs in onze Westerscho maatschappij met eer genoemd zouden worden , en dat die maatschappij zich zeer gun- stig onderscheidt yan die der omliggende eilanden , waar h«t Christendom nog niet de hoerschonde godsdienst is*

Dat yan het Christendom oyer de Amboneezen een kratchi ten goede is uitgegaan is beter en duidelijker dan ik zou yermog^i in het licht gesteld door denzelfden Ds» fi. 8. BALSEM, aan wiens minder gunstige meening oyes de Amboneezen gg mi} straks hebt herinnerd.

Laat mij u mededeeelen, wat hij inzgn uitnemend opstel: „De modernfon en het Nederlandsch Zendelinggenootschap" (3) omtrent den inyloed schrijft^ dien het Christendom op den inlander moet uit- oefenen en Uykens zjjne eryaring ook werkelijk op do Amboneez^i heeft uitgeoefend.

„Waar het kruis wordt galant", zegt balsem (4)) ^ok al hedit meu aan dat kruis eene gansch andere

Digitized by VjOOQIC

168

beteek enis dan wij , dringt in het hart van den bruinen man het besef binnen , dat er voor hem onuitsprekelijk veel is gedaan. Heeft ook niet voor hem dat kruis op Golgotha gestaan P is niet ook voor hem dat bloedige drama afgespeeld? Hij had verlossing noodig, en de Heer aarzelde niet hem die verlossing te brengen, ook al moest hij haar koopen met zijn bloed. Dien Heer behoort hij toe, hem is hij dankbaarheid en liefde verschuldigd, sinds hij hem in 't geloofden weg opende, die tot den troon der genade leidt. Al aanstonds wordt in dat beroep op die liefde, op die dankbaarheid een beroep gedaan op zijn gemoed, op zijn geweten, 't Is een feit, dat het huiselijk leven onder den invloed ook van zulk een Christendom met nieuwe kracht ontwaakt. Het huwelijk wordt heilig geacht, en niet om eene beuzeling ontbonden, gelijk bij de Mohammedanen, nog gezwegen van de polygamie. Ook voor de vrouw is 't oflPer op Golgotha gebracht, ook zij is eene ver- loste door het bloed van Christus. Zij heeft in de gemeente dezelfde beteekenis als de man. De kinde- ren worden voorwerpen van zorg en toewijding, het denkbeeld van opvoeding begint te ontwaken bij de ouders. Armen en ongelukkigen , die onder de Moham- medanen in een toestand van volslagen verlatenheid en verwaarloozing verkeeren, die des Zondags bij zwermen een beroep doen op het medelgden van den Europeaan , ik heb ze- onder de Christenen nimmer verlaten gezien ; te Amboina zag ik nooit een enkelen bedelaar. De onbarmhartigheid, waarmee een Javaan een land- en geloofsgenoot ziet verdrinken of omkomen, zonder een hand uit te steken om hem te redden, is den Christen onbekend. Daden van geweld, de statistiek bewgst

Digitized by VjOOQIC

169

het, "worden zeldzamer. Moord en diefstal, onder de inlan- ders op Java aan de orde van den dag, komen zelden voor".

Zulk een ervaring deed balsem op, gedurende zijn meer dan vierjarig verblijf te Amboina, van de kracht, die van het Christendom over de Amboneezen is uitgegaan, en die ervaring is ook de mgne.

Volkomen ben ik het ook met hem eens, waar hij èn in het zooeven door mij aangehaalde èn op andere plaatsen van zijn voortreffelyk stuk (5) doet uitkomen , dat onder den invloed van het Christendom het individu zich begint te voelen , terwijl onder den invloed van den Islam , die het Oostersch despotisme in de hand werkt, het individu niet veel beteekent. En met hem zie ik daarin éen der redenen , waarom de scholen der zending , en ik voeg er bij de Gouvemementsscholen op Amboina, bloeien, terwijl daarentegen de Javaan alleen daar zijn kinderen ter school zendt, waar afgeweken wordt van de regeerings- beginselen, die officieel worden gehuldigd, en de hoof- den der gewesten gebruik maken van hetgeen men in Indië euphemistisch gelieft te noemen zachten dwang (6).

Een andere reden is zeker deze, zooals ook door BALSEM wordt opgemerkt, dat om tot het lid- maatschap eener Christelijke gemeente te geraken eenige ontwikkeling, hoe gering ook, noodig is.

M. a. w. het is waar, dat voor vele Amboneezen het hoofdmotief, waarom zij de kinderen naar school zenden dit is, dat zij hen tot lidmaten willen opleiden. Maar ik zeg met balsem, moge nu zoo al het maat- schappelijk belang op den achtergrond staan, het wordt langs dien weg toch bevorderd. De Amboneesche kin- deren leeren zóó toch. En hoe algemeen dat verlangen om te leeren eenige jaren geleden op Amboina nog was,

Digitized by VjOOQIC

170

daarvoor hsLoh ik als yoorberid aan, dat er mider de HoUandsohe soldaten en matrozen , aan Ytie ik in de jaren 1867—72 goibdieiutonderwgs gaf, beti*^kelgk veel meer waren die niet konden lezen en sdurgyen dan onder m^ne Amboneesche leerlingen van die- zelfde J£uren.

Yóór 1871 veerden de scheden op Ambondanook al bgzonder k<mw bezocht. Sinds het Gbirreroem^it in 1871 alle godsdienstonderv^ nit de school heeft verban- nen, door het besluit uit te vaardigen , dat bet onderwgs neutraal moest zgn, k de belangstelling in het onderwgs hg vele inlanders gaas kvrpi^i en het schoolbezoek aanmerketgk minder geworden. Al dadelijk werd dit merkbaar. Zoo herinner ik mij , dat ik in 1821 of 1872, te Hoetoemoeri komende^ ran den Regent dier negorg ver- nam, dat de school, die vromer minstens 150 kinderen telde, toen door slechts 50 werd bezocht Op ander» plaatsen b. y. te Allang was de achteruitgang nog veel sterker. Ja, men vertelde mij zelfe, datin senunq;e nego* rijen het aantal meesters het aantal leerlingen OTertro^ Later is dit echter weder eenigszins terecht gekomen.

Waarom voerde het ©ouvemement, tegen heb advies van den Resident en de schoolcommisne in^, op eilanden als Amboina* tocb het neittraal^ onderwgs in? Die maatregel vras hier, waar het gebed en het bespreken van godsdienstige onderweif^enen^ het' vertel- len van bgbelsche verhalen niemands godsdienstige ge- voelens kon kwetsen, omdat de M(Aamniedanen af* zonderlijke negorijen bewonen en de overige negp>rgett^ bewoond worden door Christenen, en door Christenen van dezelfde belgdenis, gehed overbodig.

Ik kan gerust vetsEekeres, dat bg geen der Ambo^-

Digitized by VjOOQIC

171

neezen ook maar de wensch naar neutraal onderwijs ooit 10 opgekomen ; integendeel, het hun opgedrongen, het heeft hen yerrast en yerbaasd. Zij begrepen volstrekt niet, wat h^ Gouvemement nu weer wilde.

Maar niet alleen overbodig was die maatregel van de Begeering, hg he^ ook zeer nadeelig gewerkt zoo- wel op Ambon als in den geheelenMolukschen Archipel.

Bg de lagere klasse, voor welke het voornaamste motief om de kinderen ter school te zenden dit was, dat de kioderen daar den bijbel leerden lezen en zich bekwaamden voor hunne belijdenis, leed de belangstel- ling in het onderwijs schade» en< bij de hoofden, de onderwijzers en de andere beambten der Begeering werd aan de bekungsteliing in den godsdienst een zware slag toegebracht, want deze meenden uit dezen Regeerings- naaatregel de gevolgtrekking te moeten maken , dat het Gou'^rnement wel op trouw schoolbezoek prijs stelde, maar liever niet had, dai; zij zich met den godsdienst veel bemoeiden. Die eenvoudige inlanders redeneeren Qoms zoo vreemd! (7)

Maar al is het schoolbezoek sedert dat noodlottig besluit aanmerkelijk minder geworden, toch zgn de scho- len op Ambon nog altijd beter bevolkt dan die op^ tfava^ En de HoUandsche 2^ lagere school, die in 1858 gesticht werd voor de kinderen van burgers (d. i. van die inlanders , wdke de O. I. Compagnie vrij stelde van bieren- en negorij-diensten), telt Üians 250 leerlingen (8).

Wat dunkt U, amice, heb ik op grond vanhetnui r^s gezegde , geen recht tot de bewering , dai van het Christendom over de Amboneezen e^i: kracht ten goede is, uitgegaan?

Maar miasohien hebf ik u hiervan nog niet over-

Digitized by VjOOQIC

172

tuigd. Wellicht komen u in de gedachte al de ondeug- den, waarmede ook volgens geloofwaardige menschen de Amboneezen zijn behept. Of gij herinnert u , hoe zelfs BALSEM toch verklaart, „dat de volksondeugden gebleven zijn, al wijzigden zij zich onder den invloed van een vreemd cachet, dat aan het volk werd in- gedrukt" (9).

Wat zal ik zeggen? Ook mij is bekend, dat den Amboneezen allerlei ondeugden, voornamelijk luiheid, trotschheid en verslaafdheid aan sterken drank worden ten laste gelegd, maar ook dat het meestal menschen zijn , die ja op Ambon gewoond hebben , maar van de Amboneezen bijkans alleen de huisbedienden hebben leeren kennen, welke hun van deze ondeugden be- tichten.

Ook moet gij niet vergeten , dat er allerlei praatjes omtrent de Amboneezen in omloop zijn, die telkens weer dienst moeten doen. Zoo b.v. het vertelsel van den reiziger, die aan wal gestapt van den Ambonees, dien hij een pakje wilde laten dragen , ten antwoord kreeg : „Wil meneer een kwartje verdienen met mijn pakje te dragen ?^' De waarheid is , dat er wel luie Amboneezen zijn, wat ook niet te verwonderen is, waar men, dank zij de milde natuur en den overvloed van visch , dien de baai van Ambon oplevert, zonder moeite schier in de noodigste behoeften kan voorzien, dat er wel Amboneezen zijn , die als trotsche dandy's daarheen stappen en de Europeesche gewoonten willen naapen, ook dat door velen misbruik wordt gemaakt van arak en sagoweer, maar dat men daarom nog niet het recht heeft om de Amboneezen als lui , en trotsch en als verslaafd aan den drank te brandmerken.

Digitized by VjOOQIC

173

Met Ds. EEMMANN (10) zeg ik: ^die luiheid merkt men niet, als zij u, uren achtereen, onvermoeid over zee van het eene eiland naar het andere roeien of in draagstoelen , vroolijk zingend , langs bijna onbegaanbare bergpaden, u brengen neiar de negorij, waar gij heen wilt;'

Ook vraag ik met den heer verkerk pistorius (1 1): „hoe de beschuldiging dat de Ambonners lui zijn , staande te houden mét het oog op het feit, dat zij niet alleen de Pranschen, maar ook de Savojaarden van den Ar- chipel zijn; dat jaarlijks een menigte jongelieden, die in hun eigen land geen bestaan kunnen vinden, van Ambon vertrekken om op Java of elders de fortuin te beproeven als klerken, boekhouders, opzieners, soldaten en schoolmeesters? Hoe komt het, dat zij als zoodanig allerwege gezocht zijn? Hoe komt het, dat de welvaart van den kleinen man in het Ambonsche in 't oog vallend grooter is dan in vele gedeelten van Sumatra en Java, dat hij beter woont, zich beter kleedt, en vooral zich beter voedt dan de meeste Indische rassen? "Wijzen die feiten op luiheid?"

Van hunne trotschheid zag ik slechts weinig voor- beelden en al zijn er verscheidenen, die zich schuldig maken aan misbruik van sterke dranken, ook ik heb, 't spijt mij dat ik 't zeggen moet, als Ds. kesimann, op Ambon meer dronken Europeanen ontmoet dan dronken Amboneezen.

Maar nog eens , al erken ik dat genoemde on- deugden vele Amboneezen bezoedelen, al voeg ik er bij, dat oprechtheid veler eigenschap niet is , wie geeft ons 't recht op grond daarvan , op de geheele Amboneesche maatschappij zoo laag neer te zien als dikwijls wordt

Digitized by VjOOQIC

174

gedaanP En te minder hebben wij hiertoe het recht , omdat wg tegenover die ondeugden van het sleéhtere deel des volks tal van deugden kunnen stellen , die het betere deel eigen zijn.

Zoo zon ik u veel kunnen vertellen tan de dank-^ baarheid, eene deugd, anders zoo schaars te vinden b^ een onderdrukt volk , die ik tot zelfti van huisbedienden op aandoenlijke wijze heb ondervonden. Of ik zou u kunnen mededeelen dat de heer va.n hoevbll , waarlijk geen lofredenaar der Amboneezen, erkent: „eene Am- boneesohe vrouw of meisje is voor geld , ja zelfs voor goud niet veil, enkele sujetten misschien uitgezonderd." (12)

Wijst gij mij op het concubinaat, dat op Ambon nog bestaat, ik zou u kunnen verzekeren, dat het dikwijls alleen de kosten der bruiloft zijn , die de Am- boneezen van het sluiten van een huwelijk terughouden , en dat ik wel Ambonsche mannen en vrouwen gekend heb, die 25 jaar en langer buiten huwelijk met elkander samenwoonden, zonder aan scheiding te denken. Ook dat, zooals Ds. kemmann meedeelt te Roemah-'tiga on- wettige samenwoning een zeldzaamheid is.

Maar beter nog doe ik, dunkt mg, met u te her- inneren , dat, als men naar het slechtere deel des volks da geheele natie niet mag afmeten, men daarentegen wel uit de voortreffel^ksten yan een volk mag aflei- den, welk een zedel^ke kracht in dat volk is gewekt.

En Ambon zag voortreflfelijke mannen en vrouwen geboren worden.

Ik kan U velen noemen, die zich boven *t gewone peil verhieven en zelfs in onze Westersche Maatschappij met eere genoemd zouden worden. Ik zou b. v. kunnen spreken van een picaült , wiens leven kehhann be-

Digitized by VjOOQIC

175

sclu^erf (13), en ran httwai, van soümokil of van den

tegenwoordigen hulpprediker op AtjehPATisBLAKO (14).

Ook vrome Ambonsche vrouwen komen mij voor

den geest. Maar vooral d^ik ik aan eliza robbert

SOSELISA.

Deze SOSBLISA was een negorijman (orang negri), dus niet eens een burger (orang bêbas) (15). Zoon van een inlandscfaen schoolmeester genoot hg slechts het onderwgs zgns vaders en vormde verder zich edven,

Hij bracht het tot eersten kommies op het residentie- kantoor te Ambon , maar zou 't zeker veel verder gebracht hebben, als hij gehoor] had gegeven aan den raad van den heer H. m. andré viltens, thans Vioe-president van den Raad van Indië , maar vroeger Gouverneur der Mcdttkken, om te Batavia te komen. Ook Mr. t. h. DER KINDEREN , Lid vau dien Raad , met vrien soselis a in correspondentie was , drong hierop meermalen aan. Maar hg was niet te bewegen zijn geboortegrond te verlaten.

Als kommies werd hij door de elkander opvolgende Besidenten hoog gewaardeerd; niet slechts om zgnver-» bazend geheugen (hij was een wandelend staatsblad), maar ook om zgn helder oordeel, om de gemakkelgk- bmd en vlugheid, waarmede hij de lastigste dienst^ brieven opstelde, en zijn uitstekenden stijl.

Behalve de Residenten wisten ook anderen hem naar waarde te schatten. Yandaar dat hij benoemd werd tot lid van den Raad van Justitie te Ambon, en twee- maal het ambt van Officier van Justitie waarnam, bij ontstentenis van den titularis , en eens zelfs , drie maanden lang, dat van President van den Raad. Yoor die waarn^ningen werden hem telkens gratificatiën door de Begeering geschonken.

Digitized by VjOOQIC

176

Hg was zulk een uitnemend lid van den Raad , dat Mr. eeisbr, thans President van den Raad van Justitie te Batavia, maar vroeger diezelfde betrekking op Ambon bekleedende, mij wel verzekerd heeft, dat deze inlander vrij wat meer van de jurisprudentie af wist dan menig meester in de beide rechten.

Zijn geheugen kwam sosblisa in den Raad ook vaak goed te stade. Dikwijls wist hij precies te zeg- gen, wanneer en hoe^ de Hooge Raad in den Haag een vonnis had geveld.

Was hij een goed jurist, ook in de natuurkunde en in de theologie was hij geen vreemdeling.

In zijn weivoorziene bibliotheek, die na zijn dood / 700. opbracht, vond men onder meer tal van natuur- kundige en godgeleerde werken, die door hem gelezen en herlezen waren geworden.

Hg was een van de weinige Amboneezen, die begrepen , wat de moderne richting wilde en die daar- voor hart hadden. Ik moest hem gedurig het toen be- staande tijdschrift „De Bijbelvriend" leenen, en voor het werkje van Dr. j. c. matthes „De nieuwe richting/' dat op mijn verzoek in ons leesgezelschap was opgenomen , betaalde hij , toen de boeken van dat gezelschap verkocht werden, f 5,75. Ook drong hij er bij mij op aan, dat ik het in 't Maleisch zou ver- talen. Dat ik zijn raad niet opvolgde , was niet zoo- zeer het gevolg van mijn plan om spoedig met verlof te gaan, als wel van mijne meening, dat het boek, hoe voortreffelijk overigens , voor de Amboneezen min- der geschikt was.

Altijd nederig en bescheiden sprak soselisa in groote gezelschappen niet veel, maar als men hem

Digitized by VjOOQIC

177

alleen bij zich had, of als lig in een klein gezelschap op zgn dreef was, dan stond men yerbaasd over zgne veelzijdige kennis. Ik hoor hem in mijne gedachten nog redeneeren over den Pruisisch-Oostenrijkschen oorlog van 1866 en in het algemeen wist hij over Europeesche zaken zóó te spreken, dat men 't zich haast niet voorstellen kon , dat hij niet in Europa zijn opvoeding had gehad. Toch kwam hij nooit verder dan Ambon. En hij kon spreken! Zelden toostte hg, maar zelden heb ik iemand zoo goed hooren toosten, en dat zoowel in 't Hollandsch als in 't Maleisch. Inlander ^i Europeaan , zij dweepten met hem. Alleen onder de inlandsche kinderen waren er, die hem een minder goed hart toedroegen Zij waren jaloersch op SOSELISA, omdat hij lid van de sociëteit was, zooveel met Europeanen omging en op geen der partijen, door dezen gegeven, werd gemist.

Wat was hij op die partgen op zijn plaats! Hoe gracieus danste hij, wat biUarfcte hij goed, en welk een fijn kaartspeler was hg!

Maar sosblisa was ook een edel , een vroom , een godsdienstig mensch, die in al zijn doen en laten het beeld van een waren Christen vertoonde. Hij was een voorbeeldig echtgenoot, een zorgvol vader voor zijne kinderen, een trouw vriend, ja een menschenvriend in den waren zin des woords. Waar hij helpen kon met raad en daad, vond men hem altgd bereid.

En als ik hem een echt godsdienstig mensch noem, dan zeg ik dat maar niet, omdat hij zelden eene godsdienstoefening onbezocht liet, ik heb daarvoor grondiger bewijzen.

Zoo zal ik nimmer vergeten, hoe hij eens eene XX. 12

Digitized by VjOOQIC

178

zeer groote teleurstelliog wist te dragen. De Secretaris der Residentie waa oyergeplaatst, en bosëlisa had alle kans in zijne plaats benoemd te worden. De Resident had h^n voorgedragen , de heeren andbé wiltbns en Mr. DBB KiKDBBSK zouden hem aanbevelen, en uit Batavia had hij reeds brieven ontvangen, die hem aan zijne benoeming niet meer deden twijfelen.

Maar op den Oadejaarsav(md van 1871 kwam de boot aan en bracht den nieuw benoemden Secretaris van Ambon mede.

Hard was deze teleurstelling voor sosblisa; hg zou door deze promotie minstens f 300 per maand meer traktement hebben gehad, hetgeen hij met zijn groot gezin zoo goed zou hebben kunnen gebruik^L

Haar boe flink, hoe mannelijk, hoe echt Ohriste* lijk heeft hij zich onder dat leed gehouden!

Hoewel de jobstijding hem vóór het aangaan der kerk was bekend . geworden, was hy toch ter kerke gekomen.

Na de godsdienstoefening bezocht ik hem om hem te troosten, maar hij had mijn troost niet noodig.

„Het zou zeker niet goed voor mg geweest zijn, dominé,^' zei hij, „want God heeft 't niet gewild. Het zou mij misschien wel trotsch hebben gemaakt." En later sprak hy nooit over deze teleurstelling en diende den nieuwen Secretaris met denzelfden gver en dezelfde trouw als diens voorgangers.

Toen ik in 1873 met verlofin Holland was» kreeg ik bericht van zijn dood. Zelden werd ik zóó diep getroffen. Ik had een oprechten vriend verloren. Hij werd slechts 43 jaar oud.

Op AmboQ was de deelneming over zi|n afsterven

Digitized by VjOOQIC

179

algemeen. In weerwQ raa een plaeregen, zooals die dÜT vallen kan, was het kerkkof y(A mensoken.

Mr. j>E HAA8, die soseuba. als lid van den Baad had leer^ kennen, bracht iA een der Indische ni^ws- bladen hulde aan zijne nagedachtenis.

Het Indische Gouyemement toonde de yerdienstra van zgn trouw^i ambtenaar te erkenm^ door aan de weduwe het pensioen van eene Aasistent-Besidentsweduwe toe te leggen.

Eene maatschappij | waaruit nüke mannen voort- komen , staat werkelijk zoo laag niet Onbegrijpelijk is 't m^ daarom dat men wel eens beweerd heeft, dat de Am)>onsche maatschappg zich niet gunstig zou on- derscheiden van die der omliggende eilanden, waar het Christendom nog niet de heerschende Godsdienst is (16).

Tot mijn spijt kan ik de Amboneezen niet verg^ ijken met de bewoners van die eilanden, waar bet Christendom in 't geheel nog niet is gepredikt. Zulke eilanden bezocht ik nimmer , maar wel kan ik hen ver** geleken met de Zuid-Westereilanders , die grootendeels Heidenen en, voor zoover zij Christenen heeten, niet meer dan naamchristenen zyn.

Ik wil daarom de Ambonsehe maatscl^ppg eens stellen naast die op Eisser en L^ti, de voornaamste der ZuidWestereilsmden, waar ik lang genoeg ver- toefde om over de bewoners er van met eenige kennis van zaken te durven spreken, te meer, daar ik vele bgzonderheden omtrent hen vernam van den heer n. BI1I500T, die zoowel op Eisser als op Letti hulppredi- ker is geweest.

Wilt gij meer van die eilanden weten, raadpleeg dan de belangrgke belichten van de hand van dien

12»

Digitized by VjOOQIC

180

heer rinnooy, van de Utrechtsche Zendingsvereeniging , 1880 n«. 1, 1882 bP. 10, 1883 n^ 10 (17), maar Iaat mij u wgzeti op eenige gewichtige punten van onder- scheid tusschen de bewoners van Ambon en die der genoemde eilanden. Gij zult zien hoe groot dat on- derscheid is.

a. Op Kisser en Letti zijn er onophoudelijk oor- logen tusschen de verschillende negorijen , en de vrede wordt niet hersteld, voordat er dooden zijn gevallen.

Op Ambon bestaat in den regel tusschen de ver- schillende negorijen de meest gewenschte harmonie.

b. De negorijen op Ambon zien er net en zindelijk uit; het is b. v. een genot om het vriendelijke Leahary of het hoog gelegene Ema of het stille Kilang te bezoeken. Daarentegen heerscht in de negorijen op Kisser en Letti, alle met een muur van op elkaar gestapelde steenen omgeven, terwijl de huizen zeer nabij elkaar gebouwd zijn en de varkens daartusschen vrij spel hebben, de grootst mogelijke onreinheid en zulk een onaangename lucht, dat men er ingegaan niet weet, hoe spoedig men ze weer zal verlaten. Te meer is dit het geval, als er iemand gestorven is, want het is daar gewoonte om de lijken drie of vier dagen boven aarde te laten staan. Gedurende die dagen wordt er een karbouw en een varken geslacht en een beeldje, (Ijené) geheeten, dat den gestorvene moet voor- stellen, rondgedragen.

Vooral de begrafenis van Negorij-hoofden gaat met vele plechtigheden gepaard. Ook wordt hun ter eere nog het doodenfeest gevierd, dat bestaat in het ter aarde bestellen van de haren en de nagels van den overledene, en dat verscheidene weken aanhoudt (18).

Digitized by VjOOQIC

J81

Voorts moet gij weten, dat men de lijken begraaft in de onmiddellijke nabijheid van het huis van den ge* storvene, dikwgls in het huis zelf, onder een bank, die, anders gebruikt voor zitplaats en kast, alzoo drieërlei bestemming krijgt , omdat zij nu ook tot grafeerk dient.

RiNNOOY merkt op, dat men het als eene wreed- heid beschouwt de gestorvenen verre van hunne familie ter aarde te bestellen (19).

Evenwel vermeldt hij elders (20), ^dat op Kisser de dooden dikwijls ook begraven worden in huizen van onbewoonde kampongs, die alleen dan bezocht worden, als er een offer aan de dooden moet worden gebracht, bestaande in karbouwen, varkens enz., waarbij natuurlijk de levenden het best varen. Zulke huizen zijn pemali d. i. gewijd, heilig."

c. De huizen op Ambon hebben over 't algemeen een beter voorkomen dan die op Letti en Kisser. Ook zijn zij beter ingericht en vindt men er behalve rust- banken, stoeien en tafels, welke laatste ook in de meeste huizen op Letti en Kisser gemist worden , kas- ten, lampen, klokken, enz.

d. Vergeleken met 't geen ik van de zedelijkheid der Amboneezen zeide, is *t met de moraliteit op de Z.W.-eilanden allertreurigst gesteld.

De tegenwoordige hulpprediker van Kisser, de heer K. wiöGELENDAM, sohreof mij nog dezer dagen: „Het is een zeldzaamheid, indien hier een kind anders dan buiten huwelijk wordt geboren. Eene werkelijke maagd zal ongetwijfeld nog zeldzamer zijn.''

Zelfs onder de mestiezen, die op Kisser de negorg Kotta Lama bewonen, die Hollandsche namen dragen en onder wie men heeft met blauwe oogen en blonde

Digitized by VjOOQIC

182

haren y zijn er die twee^ soms drie Tre^nv^en hebben, anderdn teyeo eerst met de oudere zuster, maar nemen daarna ook de jongere zuster , en bijna alles geven zich, zooals de meeste Kisserschen op afschuvrelgke wijze aan dronkenschap en andere buitensporigheden over (21).

Toen ik in 1871 op Eisser, in de voornaamste negorg van dat eiland, wonrbli, godsdienstoefening hield en er kinderen doopte , stom^len een 80tal dron- ken, naakte Kissersche Heiden$pii het k^gebouw binnen, omdat ze, zooals zg gilden, ook gedoopt wilden worden. Gelukkig was de Resident van Ambon in de kerk, anders had de orde niet hersteld kunnen worden.

e. Wat een onkunde heerseht er verder bij de Zuid-We^tereÜMiders !

't Is een zeldzaamheid, als men onder ^ eilanders er een aantreft, die kan lezeii ea schrijven.

Op Loeang, een ^and niet ver van Eisser gele* gen, doopte ik ruim 150 kinderen en volwassenen, maar op 't gansohe eiland was geen papier of pen voor» handen , zoodat ik alleen door de goede voorzorg^a van den mij vergezellenden Controleur de namen deor doope- lingen kon opteeken^ (22)«

Terwijl er op Ambon zeer goede smeden, tim- merlieden, schoen- en kleermakers zijn ^k heb een Ambonees g^end, die violen vervaardigde), verkeeren de ambachten op Letd en Kisser nog in denzelfden primitieven toestand als in di^ tijd van den z^deling w. LüYKB in 1838 (28).

Men heeft beweerd, en tol op zekere hoogtemeet ik dit toestemmen, dat de Ambonees bijgeloovig is, maar wat beteekent het vr^ onschuldig bggeloof der Amboneeaem vergeleken met dat op Kisser en Letti,

Digitized by VjOOQIC

183

waar ziften aan den invloed Tan booze geesten, swangi's, word^i toegesehreTen en de personen, die daarmede be- hekst worden geacht, onbarmhartig worden gedood?

Toen ik in 1871 Letti bezocht, waren in één week tijdfi met minder dan 20 van zulke ongelukkigen rer- moord geworden.

Als een ander staaltje van hun Terderfelijk bgge- loof deelt LmrKB meê , ^dat wanneer eene vrouw bevallen is, het haar man verboden is gedurende eenige maan- den te ploegen, te graven, te hakken, enz." (24)

Wat dunkt u , amice , ziet het er in de harten , in de huizen en in de maatschappij der Ambonsche Christ^ien Biet anders en beter uit dan in de harten, huizen en maatschappij der Zuid- Westereilanders , die Heidenen of naam-christenen zijn?

Maar kan het u dan verwonderen, dat ik met het grootirte genoegen bgna zes jaar onder hen heb gewerkt, en zoo ingenomen was met die inlandsche Christen^ge- me^ite, dat ik met mijn toenmaligen collega balsem er wel eens over heb gesproken , of wij het Kerkbestuur niet zouden voorstellen ons niet over te plaatsen , maar althans maar een jaar of tien op Ambon te laten blijven?

Maar hoe kon balsbm dan schrgven, vraagt gij^ ,idat het geestelijk leven der Amboneezen hem een ware Augiasstal toeschijnt , waarvan hi} ter nauwernood weet, hoe hij 't moet aanleggen , om er een frisschen stroom en een reinigende lucht in te brengen? en evenmin weet, of hij hen Protestanten, Catholieken of Heidenen zal noemen (25)?" Amice, ik geloof dat mgn hoogge- achte vriend zelf zal moeten erkennen zich hier te sterk te hebben uitgedrukt.

Digitized by VjOOQIC

184

Ja, bijgeloof komt voor. Vele Amboneezen geloo- \en aan de geesten yan gestonren kraamvrouwen, die de overlevende echtgenooten kwellen (26) en jonge mannen plagen. Ook zon ik u veel kunnen vertellen van bezweringen van ziekten , van het ontdekken van een diefstal soms met behulp van eenige regelen van een psalmvers (27) en van sporen van animisme , maar dit zijn bewijzen van domheid, hoogstens uitspruitsels van de heidensche voorstellingen van bet verleden , maar •zij geven ons geen recht om te zeggen: „wij weten eigenlijk niet, of wij de Amboneezen Christenen of Heidenen zullen noemen."

Anders zouden de Nederlanders , onder wie waar- lijk het bijgeloof ook nog niet is uitgestorven, ook wel Heidenen mogen heeten.

Ook kan ik met Ds. eemmank (28) verklaren, dat de meer ontwikkelde Amboneezen om dat bijgeloof lachen en het ala kinderachtigheid verwerpen.

Eveneens acht ik het ongemotiveerd om de Am- bonsche Christenen Catholieken te noemen. De zende« ling DE VRIES van Amahey op Ceram liet ook mij, ik weet mij dit nog zeer goed te herinneren, den brief lezen, waarvan balsem in zijn „Met onmacht gesla- gen" (29) melding maakt. Het is een brief van een Christen-inlander aan eene kinderloos geworden moeder, en daarin wordt, onder andere troostgronden, ook dit aangevoerd om haar met het verlies van haar jeugdig kind te troosten, dat het kind nu in den hemel was en daar zat op den schoot van mabia., die immers beter dan elke aardsche moeder er voor zorgen zou.

Die woorden, ik stem het toe, zouden door een Catholiek geschreven kunnen zijn. Duidelijk ten minste

Digitized by VjOOQIC

185

zien wij er, wat trouwens niet vreemd is, de nawerking in yan het Roomsche element, dat na eeuwen nog voort- leeft. Maar dit voorbeeld staat op zich zelf. Althans ik geloof niet, dat op Ceram meer sporen van maria- vereering te vinden zijn, en op Ambon hebben balsem en ik, hoewel wij naar aanleiding van dien brief er onder- zoek naar hebben gedaan, ze nergens kunnen ontdekken. Als BALSEM verder beweert (30), dat op Ambon het GathoUcisme nog op vele andere punten sterk door het Pro- testantsche vernis heensehemert^ dan blijfb hij, dunkt mij, het voldoende bewijs schuldig. Ja, hij spreekt van eene Amboneesche vrouw, die hem, toen hij te Samarang predikant was, op een groot tafelbord eene menigte centen bracht, en hem op zijne vraag, wat zij daarmee bedoelde, ten antwoord gaf, dat dit gegeven werd aan kerk of armen door de achtergebleven betrekkingen der te velde zijnde Amboneesche soldaten, die deelnamen aan de tweede Atjehsche expeditie, opdat zij ongedeerd uit den oorlog zouden terugkeeren (31).

Hoezeer die Amboneezen mg aantrekken om hunne zorg voor hunne betrekkingen op Atjeh , erken ik , dat de meening , die hen daarbij leidde , dat God zich door die gaven tot het verleenen van buitengewonen zegen zou laten bewegen, niet is goed te keuren. Doch die meening zegt mij wel, dat die familieleden der solda- ten nog op een vrg laag standpunt van godsdienstige ontwikkeling stonden, maar zij geeft mij nog geen aanleiding om dadelijk van den invloed van het Ga- thoUcisme te gaan spreken.

Evenmin heb ik dien ontdekt in hetgeen mij eens te Amahoesoe , eene strandnegorij , dicht bij de hoofd- plaats gelegen, gebeurd is.

Digitized by VjOOQIC

186

Ik hi^ld daar godsdienstoefening. Nadat ik mgne preek had meesproken, zou ik gaan doopen. Stilletjes komt iemand de kerk binnen, sluipt naar den meester toe en verzoekt dezen op fluisterenden toon mij te vragen, of ik nog een oogenblifc met doopen ^Ide wachten.

Zgne vrouw stond op 't punt een kind ter wereld te brengen, en hg zou zoo gaarne willen, dat ook dat kind door mg werd gedoopt. De man dacht, als het nu niet gebeufrt, moet ik *t kind later naar Ambon brengen , of anders geduld oefenen, totdat de predikant hier weer komt dienst doen, *t geen destgds slechts ééns, hoog- stens tweemaal 's jaars, geschiedde. Het was er hem nu juist niet om te doen om zi|n kind zoo onmiddellgk na de geboorte den doop te laten toedienen.

De doopregisters te Ambon wgzen ook aan, dat het volirórekt geen gewoonte is de kinderen zoo heel jong te laten do(^n.

Kortom, ik meen dat van CathoHeke herinneringen op Ambon al zeer weinig is overgebleven, en zeker niet genoeg om in Iwgfel te gaan vérkeeren, of de Amboneezen ook Cathoüeken zijn.

Opmerkelijk is het verder, dat de pastoor i>K thieb, die in 1868, op z^ne reis naar de Minahassa, waar kg tal van kinderen en volwassenen doopte of herdoopte, op Ambon, hoewel hij er een voDe maand vertoeMe, slechts één lid onzer gemeente heeft gedoopt Ik meen, dat het de vrouw was van een soldaat, die zelf op een expeditie tot den Roomschen godsdienst was overgegaan.

En wat eindelijk de schromelijke verwarring betreft, die volgens bjllbbm in de godsdienstige voorstellingen der Amboneezen heersoht , zoodat hun geestelgk leven hem een Augiasstal toeschijnt, dien hij ter nauwernood weet hoe

Digitized by VjOOQIC

187

te reimgeii, dan stem ik het m^en hooggeaehten voor- maligen collega gaarne toe, dat hunne godsdienstige of Uerer godgeleerde denkbeelden alles behalve helder en soms zeer verward zgn, maar verwijs hem naar de schoone bladzijden later door hem geschreven (32). waarop hii dit verschgnsel verklaart en tevens aanwgst, dat het zedelijk-godsdienstig leven in weerwil daarvan toch bij hen kan worden gewekt en versterkt.

„De Ambonees ," zegt balsem daar , „is op het punt van dogmatiek verbazend hardleersch; dogmatische onder- soheidingen vallen niet in zijn geest.

„Daarentegen bezit hij e«ie levendige fantasie; hg k een geboren dichter. Yoor hem is, zijn taal zegt het ons, de zon het oog des daags; voor hem sterft het licht, waar het voor ons uitgaat; hg doodt het licht , waar wi) de lamp uitdraaien.

„Daarom werpt hij zich op hetgeen in *t Christen- dom der zendelingen tot zijne fantane spreekt, en indien wij hem 't Christendom brachten zou hij het er inleggen.

„Die JEZUS , die meer is dan menseh , die aUerld dillen doet, die een gewoon n^nach niet kan, wiens geboorte en sterven en herleven beschenen wordt door d^i glana van het bovennatuurlijke, hij trekt den Ooster- ling (Amboziees). De fantasie zal bg hem het hulpmiddd bigven, waardoor het zedelgk-godsdienstig leven ge« wekt en gesterkt wordt. Maan* te midden van dat alles zal de meerderheid vaB dat zedelgk-godsdienstig leven steeds meer tot haar recht komen , en zal het gevoel in hem steeds sterker worden , dat dit de eigenlgke schat, dit het wezen des Christendoms is,"

Volkomen juist. En wat volgt hieruit P Kt, dunkt mij, dat een moderne dogmaticus in de Ambonsche gemeente

Digitized by VjOOQIC

188

even slecht op zijn plaats zou zijn als een volgeling van Dr. ABBAB AM KUYPER , want evonmin als de dichterlijke , maar op het punt van dogmatiek zoo verbazend hard- leersche Ambonees onze moderne denkbeelden begrijpt , evenmin voelt hij iets voor tal van orthodoxe leerstukken.

Een predikant van de evangelische richting is dus de aangewezen predikant van de Amboneezen , vraagt gij P

Ja^ amice, als het er dezen niet om te doen is om zijne begrippen in het verstand van de eenvoudige Amboneezen over te brengen, maar om hun zedelijk- godsdienstig leven te veredelen en te heiligen , als deze van zijne gemeenteleden geen theologen maar ware Christenen, goede menschen wil maken. Maar zouden ook niet gematigd orthodoxe en moderne predikanten datzelfde doel met vrucht kunnen najagen P

Naar mijne ondervinding kunnen ook zg dat. Hoe- wel ik met hart en ziel de moderne richting ben toe- gedaan, heb ik mij hierover op Ambon nooit beklaagd en heeft mijne theologische zienswijze nimmer mijn in- vloed op de Amboneezen in den weg gestaan. En ik mag vooral op balsem wijzen als een voorbeeld, dat een modem predikant op Ambon met vrucht werkzaam kan zgn.

Wat wist hg goed, hoe hij 't moest aanleggen om het geestelijk leven der Amboneezen te reinigen en te ontwikkelen, en wat werd hij door hen geacht en bemind I

Keeds 1 7 jaren zijn verloopen , sedert hg Ambon verliet en nog altijd wordt de herinnering aan den pandita balsem , die zóó uitstekend maleisch sprak , zóó bevattelijk preekte en in de kampongs rondging om hen in hunne woningen te bezoeken, door de Ambo- neezen in eere gehouden.

Digitized by VjOOQIC

180

In de tweede plaats vraagt gij , of de sombere voorspellingen van s. e. harthoorn in zijn „Evange- lische Zending en Oost-Java," wat die zending op Oost- Java betreft, al dan niet zijn uitgekomen (33) ?

Toen ik deze vraag las, amice, werd ik in mijne gedachte teruggevoerd naar de gezellige studeerkamer van uwe pastorie teWeidum, waar wij, het was, geloof ik, in Juni of Juli 1864, zóó druk over allerlei onder- werpen en ook over harthoorn's boekje redeneerden.

Wat was ik toen ingenomen met het papieren kind van dien gewezen zendeling!

Het zag er door Dr. a. piersoit aangekleed ook zoo aardig uit! Het deed zich zóó aangenaam voor! En het voerde met zooveel gratie het woord! Ik was, ik erken het, onder den invloed van harthoorn's boekje onwillekeurig eenigszins bevooroordeeld tegen de zende- lingen geworden.

Sedert zijn echter meer dan 20 jaren verloopen, en in die jaren heb ik volop gelegenheid gehad de zendelingen op hun eigen terrein aan het werk te zien: en het gevolg hiervan is geweest, dat mijn oordeel over hen geheel is veranderd.

Liep ik vroeger hoog weg met harthoorn's papieren kind, nu staat bg mij vast, dat harthoorn beter had gedaan zgn papieren kind niet uit Oost-Indië meê te brengen, en dat het voor Dr, pierson beter was geweest, als hij zijn naam niet aan 't boekje had verbonden.

Ik maak u mijn compliment over den vorm, waarin gij uwe vraag hebt ingekleed, want gij hebt volkomen recht om van harthoorn's voorspellingen te spreken.

Digitized by VjOOQIC

190

Ja, Yolgens hem war^ in 1863, toen h^ zgn werkje uitgaf, de vruchtea der zending op Oost-Java voor een groot deel reeds weer verloren gegaan ; toch nog niet geheel. Er was nog iets van over , maar ook dit weinige, dit voorspelt hij, zou spoedig in het niet terugzinken.

Hij stelt ook niet alleen de vraag: „of de hulp- middelen der nieuwere zending , hoe trouw ook toegepast, tot het beoogde doel werkelijk hebben geleid", maar ook: „of het te verwaohten is, dat zy er ooit toe leiden zullen."

En ook die laatste vraag beantwoordt hg ontken- nend (34).

Hg wil dus niet alleen een criticus, maturookeen ziener zjjn.

Welnu laat ons zien, of hg op dien naam recht heeft en, of hg in dit geval een echte dan wel een valsehe profeet is geweest (35).

a. Wanneer men het boekje van harthoorn heeft ui%elezen, heeft men den indruk gekregen, dat de zending op Oost-Java totaal is mislukt en wel misluk- ken moest.

Ja, eenige gemeenten zijn in 't aanzgn geroepen, maar om weldra wéér te verdwijnen. „Zel& Modjo- warno, het gezegende middelpunt der evangelisatie, de moeder weldra, gelijk m^i hoopte, van nieuwe ge- meenten, het was," schrijft uarthoorn in 1863, „reeds overgegaan tot ontbinding en verval."

En wg behoeven ons daarover niet te verwonderen. Want HARTHOORK zal ons wel zeggen, hoe die ge- meente aanvankelijk zoo is toegenomen.

„Yrienden der evangelisatie en de zendeling zdf ,

Digitized by VjOOQIC

191

Btelden het Christel^k deesahoofd in staat, niettwe be* woners met voorschotten en gereedschappen te help^i.

De Assistent-Resident d , toenmaals te Modjo Kerto

geplaatst, beloofde aan Modjo- Wamo 12jarige vrijheid van heerendiensten. De evangelisatie was voor het Christelijk dessahoo£d een voortreffelgk middd om zijne dessa te vergrooten , en dit weder een milde bron van welvaart. Groot was dus zijn ijver voor de belangd der gemeente. Groot totdat hij zelf weigezeten en de dessa welgevestigd was. Yan toen aan versterft h^ kerkelijk leven; bekeeringen, vroeger zoo talrijk, wor- den zeldzaam; kerk en gezelschap, eertgds druk be- zocht, worden verwaarloosd" (36).

En zoo is 't gekomen dat men weemoedig moet klar gen: „Ifgoro, Sido-Ardjo en Modjo- Warno ! bloeiend en veelbelovend in den aanvang, ras en onherstelbaar ver- vallen, achtereenvolgens heeft elk uwer gediend tot bewijs van de kracht der evangelisatie; profetie heeft men u gegroet van den dag des heils, die over Java op zou gaan! Waarom moest uw bloesem li^enP Welk een tegenstelling voor de nieuwere zending op Oost- Java tusschen verwachting en uitkomst" (37).

Zoo schrijft harthoobn in 1863. En hoe is nu de toestand? Bestaat ear werkelgk zulk een tegenstelling tusschen verwachting en uitkomst?

Laat ons zien. De gemeente van Sido-ardjo is vervallen, of liever beeft zich opgelost in die van Módjó-wamó maar overigens?

De gemeente van Módjó-warnó neemt nog steeds eik jaar in bloei toe en verheugt zich als moedergemeente in de voorspoedige ontwikkeling van nieuwe gemeenten.

Het zielental was er in 1884 1803, terwgldat der

Digitizedby VjOOQIC '

192

9 omliggende gemeenten 1018 bedroeg, waaronder Ngóró, volgens harthoorn reeds in 1863 te gronde gegaan, met 176 zielen (38).

b. De godsdienstoefeningen werden weldra verwaar- loosd, zegt HARTHOORN.

Volgens het verslag van den zendeling KRUYTover 1884 worden ze in zijne gemeente beter bezocht dan in de meeste Hollandsche gemeenten.

Hoewel kruyt te Módjó-warnó in de week ook nog preekt en Zondag 's namiddags kinderkerk houdt, geeft hg als opkomst in de Zondagmorgen-godsdienstoefeningen op:

hoogste aantal 927 ; minste 263 ; gemiddeld 355 (39). En in de kleinere gemeenten is de opkomst betrekkelgk niet minder.

Hoeveel prgs de Christen-javaan stelt op de gods- dienstoefeningen , blijkt verder uit hetgeen de gemeente te Módjó-warnó zelve heeft gedaanenbgeengebrachtomde fraaie Christenkerk te krijgen, die daar in 1881 is ingewijd.

En misschien nog duidelijker uit de wijze, waarop te Swaroe, in den werkkring van den zendeling krbb- M£R, de kerkbouw is tot stand gekomen. De gemeente Swaroe, zoo vertelt ons de koopman a. f. hermann , wilde eene kerk hebben.

„Eenige dessalieden zien kans steenen te maken, mits zij daarvoor betaling krijgen. ^Neen", zegt de zendeling, „als jelui eene kerk wilt bouwen en steenen kunt maken, zult ge ze ook voor niets leveren^ anders trek ik mij terug; want 't gaat niet aan, altoos op anderen te steunen en van hen te vragen, wat ge zelf, zij 't ook met opojBfering verkrijgen kunt'*. En zoo geschiedde het, dat na eenigen tijd het benoodigde aan- tal steenen aanwezig bleek te zijn".

Digitized by VjOOQIC

193

Maar nu de houtwerken. Hen richtte tot de Begee- ring het verzoek om eenige djattiboomen uit een naby- gelegen djattibosoh ten geschenke te mogen ontvangen, maar op dit verzoek werd afwijzend beschikt.

Toen wendde men een cordaat middel aan. ,,Een aantal wakkere lieden besloten te midden van eene wildernis een gehucht te doen verrgzen, gaven daaraan gevolg en de dessa Pëniwen staat daar omtebewgzen, wat een ijzeren wil en volharding vermogen. In korten tgd toch was een gedeelte bosch gekapt en verrezen woningen; een flinke stuwdam, die de bewondering van kenners trekt, werd gelegd, en sawah's en tuinen prijkten ter plaatse, waar kort te voren de koning der wouden onbeperkt den scepter zwaaide. En datzelfde bosch leverde nu ook de zoo gewenschte balken op. Maar welk eene moeite, om ze ter plaatse te brengen. Palen ver, over bergen, door ravijnen, deels door ossen getrokken, deels door vele menschenhanden gedragen, onder leiding en aanmoediging van den Voorganger, kwamen ze ter plaatse aan. Onderweg werden opwek- kende liederen aangeheven en als men ter bestemming gekomen was , werd er getrakteerd op koffie en gebak. Eindelijk was dan ook het hout aanwezig. !N'u aan het bouwen, zonder architect, zonder lieden van het vak; maar de kunstzin der Javanen reikt ver, en ze zgn geboren timmerlieden, getuige het werk- hunner handen, vervaardigd met zeer primitieve werk- tuigen, waarvan het kapmes wel een der voornaamste is. Men staat verbaasd over de stevige, maar ook over de fijn bewerkte voorwerpen, die met dergelgke gereedschappen worden vervaardigd. Zoo ook hier, waar de bewerking van hout-, metsel- en schilderwerk

XX 13

Digitized by VjOOQIC

194

uitsluitend door dessalieden werd ten uitvoer gebracht , met inachtneming van alle eischen van bouw- en schilder- kunst. Wat nu den bouwtrant betreft , zeker mag deze voor Europeeschen smaak vreemd heeten ; hij is echt Javaansch, of, zooals onze zendeling-architect het uitdrukte, „een Javaansch huis geïdealiseerd." Stelt ti voor een groot bijna vierkant gebouw met een kolossaal hoog dak, gaanderijen gelijkvloers rondom het hoofdgebouw, lage ramen met traliën in stede van glasruiten , niet te groote deuren, een gebouw van steen opgetrokken, rustende op stevige pilaren , zoo buiten als binnen, met cementen vloeren , en het overzicht is volledig (40)."

Een geïdealiseerd Javaansch huis is dus de kerk te Swaroe, maar met trots kunnen de Swaroeërs van deze kerk zeggen: „dat is ons werk."

c. In het hoofdstuk' „De kinderschool" deelt HARTHOORir ous mede, dat de school te Modjo-wamo aanvankelijk goed werd bezocht, maar om spoedig slechts in naam te bestaan.

Hoe dit te verklaren?

Harthoorn weet het alweer. „Bij de dessa's" zegt hij, „door Christenen aangelegd, ging, gelijk wij reeds meer malen hoorden , in den beginne het belang der dessa en der gemeente hand aan hand. Ten behoeve van eene voor- spoedige uitbreiding van het Christendom ontving het dessahoofd van voorstanders der evangelisatie stoffelijke middelen ter vestiging en uitbreiding der dessa. Zgn belang bracht dus mede om de godsdienstige aangele- genheden te behartigen. Hij voelde zich gedrongen de opwekking van den zendeling om „de kinders naar school te zenden ten einde den bijbel te lezen en iets daarvan te verstaan" krachtdadig te ondersteunen. En wordt dan na

Digitized by VjOOQIC

195

gevraagd : wat zond de kinderen naar de school P bet ant* woord moet eenvoudig luiden : de wil van het dessahoofd. En toen later de dessa gevestigd en het dessahoofd zelf- standig geworden was , toen hg den steun van den zende- ling niet meer noodighad, en dus geen reden vond diens geestel^'ke opwekkingen met zgn wereldlijk gezag te schragen, toen was er ook aan de belangstelling der ouders een einde zoo welals aan de bemoeiingen van het dessahoofd. En het gevolg bleef niet acditer : de school bestond weldra niet meer, dan alleen ^^in naam" (41).

Zóó schreef harthoorn in 1863.

En wat zegt ons het verslag van krijtt over 1884 P

Behalve te Kerto-redjo , waar een gouverne*- nÉontsschool is, zgn te Modjo-wamo en in nog vgf andere Christendessa's der Besidentie So^abaja scholen van het !N'ed. Zendelinggenootschap. Die te Modjo- wamo telt 458 leerlingen; 288 kindermi van Christen- oiiders, 170 van Mohammedaansche ouders.

De gemiddelde opkomst van die 458 was 340 , de hoogste 428, de minste 222 (42). In het vorige jaar werd het nieuwe schoolgebouw ingewijd, dat ± f 10,000 heeft gekost, van welke som geen gering gedeelte door de gemeente van Módjd-warnó zelve is bijeen- gebracht.

Daar zgn kinderen, die met steenen kwamen aan- dragen^ die zij hadden opgeraapt op plaatsen 2 uur ver van het schoolterrein gelegen.

Dat tfe school ook door Mohammedanen op prijs wordt gesteld blijkt niet slechts uit het groote aantal Mohammedaansche kinderen of liever j o n g e n s, die de school te Modjo-warno bezoeken (want , en dit toekent , tegen 112 Christenm^isjes bezoeken slechts 12Moham-

13*

Digitized by VjOOQIC

196

medaansche meisjes de school), maar ook hieruit, dat de Regent van Modjo-kërto en 50 zijner inlandsche Hoofden, geheel uit eigen beweging en buiten den Assistent-Resident om, / 265,50 voor den schoolbouw bgeenbrachten (43).

Verder merk ik nog op, dat zoowel te Modjo- warno als te Swaroe bewaarscholen zgn. Die van Modjo-wamo bezocht ik, en ik was, zooals ieder, die daar wel eens binnentrad, verrukt over het prettig schouwspel, dat al die vroolgke, spelende, lachende en vrijmoedige kinderen opleverden.

Terecht schrijft balsem (44), dat dit schouwspel ons dan vooral treft, als wg pas uit een Mohamme- daansche negorg zijn gekomen, waar de kinderen zich in slijk en modder rondwentelen en geen andere speel- makkers hebben dan de karbouw.

d. Harthoorn doet het voorkomen, dat een Christendessa er niet beter uitziet dan eene Mohamme- daansche.

Zoo laat hij ronggo aan den Zendeling vertellen : „Maron (een Christendessa) is de smerigste dessa uit den omtrek (45)/'

Over Maron, in de Residentie Kediri gelegen , kan ik niet oordeelen. Maar dit weet ik door eigen aan- schouwing, dat Modjo-wamo een heel wat gunstige voorkomen heeft dan de Mohammedaansche dessa's in de buurt.

En dat dit ook geldt van Swaroe heb ik van ooggetuigen vernomen.

De paden en wegen en erven worden in die Christen- dessa's beter onderhouden dan in de Mohammedaansche. De huizen zijn er netter zoowel van binnen als van buiten.

Digitized by VjOOQIC

197

Te Módjó-wanid heeft men en dit is iets bijzonders in eene Jayaansche dessa in het binnenland 7 steenen huizen (46).

Die meerdere welvaart zal trouwens niemand ver- wonderen, die bedenkt^ dat het geld, door Mohamme- danen ui%egeven aan sëdëkah's (offers), ronggengs (dans- meiden), besnijdenis, hadjies en priesters, in eene Christendessa het huishouden ten goede komt.

e. Harthoorn beweert op meer dan ééne plaats van zijn boekje, dat de zedelgke toestand van den Christen-javaan niet onderscheiden is van dien zijner Mohammedaansche landgenooten.

Zoo zegt hg o. a. : „Geen edeler geest, geen hooger leven onderscheidt den Christen van den niet-christen on- derde Javanen. Er|be8taat geen verschil hoe ook genaamd. In maatschappelijk, zedelijk en godsdienstig opzicht staan de Christenen op één en denzelfden trap met hunne landgenooten , die Heidenen of Mohammedanen gebleven zijn" (47).

Onwaar noem ik deze bewering.

Er bestaat wel onderscheid tusschen de Christen- javanen en de Mohammedanen, en ten gunste van de eersten.

In den regel zgn de Christenen eerlijker dan de Mohammedanen. Diefstallen komen in de Christen- dessa's lang niet zoo menigvuldig voor als in de Mo- hammedaansche.

Zoo is het op West-Java b.v. in de Christen-negorg

Depok , van welker bewoners de Assistent-Resident van

Buitenzorg, tot wiens afdeeling Depok behoort, mij wel

eens zeide, dat zij bijna nooit wegens karbouwendief-

fltal voor den landraad getrokken werden, wat met

Digitized by VjOOQIC

1^

HcAammedaansehe desaaliedeQ zoe dik^^gkltötg^yaliB maAT zoo is het ook op Oost-Jaya«

Bekend is het, hoe algemeen het opiumgebruik &x ml^bi^ is bij da Mohammedaansehe Javaiien.

In de Christendessa's wordt slechts weinig geschojyen.

Verder en dit is een belangrijk pim* van* ver* «chil van overspd hoort men er weinig , en terwijl de Mohammedaansche Javaan om de nietigste reden zich van zijne vrouw kat scheids of de vrouw om het nietigste voorwendsel haren man verlaat, komt echtschei- ding bij de Javaansche Christenen zdden voor.

Te Swaroe had men in 8 jaren tgdft slechts twee echtscheidingen (48).

En te Modjo-warno^ vermeldt de zendeling boübjé (49), wil JOBAM PAK poE&wó vau schaden niet hoeren, hoeveel verdriet zijne vrouw hem ook aandoet, en bl^ft eea andere Christen , andbeas geheeten , wiens varouw sedert lang verbijsterd is van zinnen , zijn lot met be- wonderenswaardige lijdzaamheid en zachtmoedigheid dragen.

Ik zou nog meer kunnen aanvoeren ten bewijze , dat de Chiisten-javanen in 't algemeen zedelgk hooger staan dan hunne overige volksgenooten , maar meen d;aartoe niet beter te kunnen doen dan; u te herinileren, dat &[ zooals op Ambon ook op Oost- Ja va inlandefa z;ya, in wie het al zeer duidelgk bljlkt, welk een heiligende kracht van het Christendom uitgaat.

Om vaia anderen geen melding te maken, wijs ik dechts op PAULUS tó-sari. Tot mijn leedwezen heb ik dezen Javaan nooit mog^i ontmoeten; hg stierf 21 Kei 1882, toen ik, eerst kort te Soerabaja geplaatst, nog geen gelegenheid had kunn^ vinden Módjó-wamo,

Digitized by VjOOQIC

199

zijne woonplaats, te bezoeken. Maar ieder, die hem gekend heeft , noemt hem een uitnemenden man.

Dr. J. c. SCHAGEN VAN SOELEN hoorde hem spre- ken bij de inwijding der nieuwe kerk te Modjo-warno , 5 Maart 1881, en laat zich hierover op deze wijze uit :

^De bejaarde man!'* (paülus was toen ruim 67 jaar) „Hoe drukte zijne eerbiedig gelukkige, zijne een- voudig verhevene houding het gevoel uit, waarvan Ds. VAN LEEUWEN te rocht had gezegd, dat het hem door- stroomen moest Ik zie den zoo beminnelijk eerwaar- digen man nog voor me, in zijn kunsteloozen , maar voor lederen spreker benijdenswaardigen stand. Welk een aangeborene welsprekendheid! Hoe grootsch die, eenvoud! Hoe roerend die kalmte I Hij sprak niet lang maar mij was het, als trad een johannes, een even vreedzame en bevredigde af, toen hij zich weer zette'* (50).

Van soelen roemt zijne welsprekendheid, en dat h^ dit was, getuigen allen, die hem gehoord hebben.

Zoo was de zendeling c. poensen opgetogen over de toespraak, die tó-sari geheel onvoorbereid den 30"**° Juni 1868 in de kerk hield, op verlangen van Zijne Excellentie, den Gouverneur-Generaal p. mijeb, die Mo^o*wamo dien dag met een bezoek vereerde.

,^Zelden," zegtPOENSEN, „hoorden wij hem spreken als toen. Welk een bezieling ! Welk een prijzen van Gods ontferming ! Welk een woordenstroom om de zich V'Ormenigvuldigende gedachten uit te spreken, die toen in de, ja zeer verheugde, maar toch zoo eenvoudige en bescheiden ziel opkwamen" (51).

Maar niet alleen door welsprekendheid muntte PAULUS uit.

Hij was een man van karakter, zooals hij o. a.

Digitized by VjOOQIC

200

toonde , toen hg van 1858 60 na den dood van jbl- LESMA aan 't hooffl der gemeente te Modjo-warno stond en ook in moeielgke omstandigheden flink wist op te treden, hoeyele yganden hij zich daarmee ook maakte.

Hg was een raadsman voor den zendeling, een tader voor de medehelpers, een voorbeeld voor de ge- meente.

Hg was nederig en bleef dat, al had hg aan 't hoofd der gemeente gestaan en al bleef hem ook daarna het recht toegekend om te doopen en huwelijken in te zegenen, wat aan geen anderen inlandschen voorgan- ger der gemeente werd verleend. En dan, wat mij nog 't meest in hem aantrekt, hg, de zoon van Hadoree- sche ouders, was zeer vergevensgezind.

Van die vergevensgezindheid verhaalt pobnbbn ons dit treffende voorbeeld (52).

Eens had een Mohammedaansche inlander, die TÓ-SABi een kwaad hart toedroeg om zgne behartiging van Mevrouw jellesma's belangen bg haar vertrek, eene poging gewaagd om zgn huis in brand te steken.

Welnu, over die daad heefb paülus nooit wraak genomen; integendeel, toen die man later gebrek leed, heeft hij hem zelfs te eten gegeven en geld geleend, dat hg nooit terug heeft gekregen.

Doch, amice, ik verwgs u overigens naar het uitne- mende stuk van c. pobnsen over paülus TÓ-SARiinde Mededeelingen dan zult gg als ik dien Christen- javaan bewonderen en lief krijgen (53).

Maar dit wil ik nog zeggen : hetgeen ik in die levensbeschrgving las, en ook wel van krüyt en anderen vernomen heb, zou mij haast doen twgfelen, of wel

Digitized by VjOOQIC

201

ToUe waarheid is, wat o.a. nog balsem f 54) yan hart- HOORN zegt f dat warme liefde tot de goede zaak hem dreef, toen hij zijne meergemelde „kritische bijdrage" in het licht gaf.

Nu en dan was hij, dunkt mij, zóó overtuigd ran de waarheid van zijne eigene meening en zóó bevooroordeeld tegen de nieuwere zending , dat hij zich door die warme liefde niet kon laten leiden, al meende hij zeker dat dit wel het geval was. Klinkt deze beschuldiging hard, ik geloof, dat ik haar kan staven.

Een recensent in de „Nederlandsche Ge- dachten" (55) betuigde zgne verbazing, dat harthoobn in zijn „De Evangelische zending en Oost-Java" over PAULUS TÓ-SARiB zwjjgt, torwijl hij in 1 855 (M e d e d. 1 dl. 3 st.) met lof over hem uitweidde, zijne schriftkennis, zgne oprechtheid , zijne vroomheid en zijnen waarachtigen godsdienstzin hemelhoog verhief en hem den roem en de kroon der zendelingen noemde.

En wat antwoordt hierop harthoorn in zijne „Oude grieven en nieuwe bewijzen"?

„Ik heb van paulus t6-sarie niet gezwegen. De „voorganger" te Modjo-warno en „paulus de voorgan- ger" op bladzgde 106 en 112 van het bestreden geschrift vermeld, is niemand anders dan paulus tó-sarib" (56).

Dit is nu wel waar, maar waar is ook, dat die ver- melding van PAULUS daar slechts zeer ter loops plaats had en dat geen woord tot zyn lof wordt gezegd.

Voorts erkent harthoorn, dat hij voorheen verrukt was over paulus^ bijbelkennis, maar „later, toen ik bemerkte*', zegt hij, „dat hem in het hoofd zat het hand- boek der kweekschool, dat „tot de familie der trom-

Digitized by VjOOQIC

MIUS8BK behoort'^; esi dat over het algeme^ het gehei^^i der Javanea zeer vlug is , ja, toeu kwam ik tot mpel- ven" (57).

Hiertegen merk ik op, dat yolgens POENSSiif en KRUYT ï^SABi zgne bewondereaawaardige bijbelkennis vrel degelgk door herhaalde lezing van den bgbelzelyen heeft verwwven.

Verder voert HARTHOORNaaB,.dathij vroeger, toen bij TÓ-SARi zoo prees, niet bedacht was op eengrond- trek van het Javaansehe karakter, die hem later zoo menige teleurstelling berokkende. „De Javaan", zegt hij, „is een echo. £en algemeen beoefende regel van levenswijsheid is: zeg wat wel luidt, zeg wat gaarne wordt gehoord. Hen verw^idere noch ergere zich daar- over. Het Javaanscb^ volk is een slaafsch volk. En een slaaf is een oogendienaar. De uitn^nenden oiuler de Javanen, die een zekere mate van waarheidsliefde en oprechtheid bezitten, missen toch altijd zelfstandig- heid. Spoedig komen zj) onder den invloed van den verstandelijk en zedelijk meerdere. Dit geldt ook van

PAULUS T0SBARIE (58)."

Ook hij is dus een echo, ook hij zegt wat gaarne wordt gehoord, ook hij b een oogendienaar en mist zelfstandigheid»

Hoe is dat aan harthoorn geblekt P

Uit PAULUS' tegenstrijdige verklaringeaaan jellesma en aan hem harthoobit gedaan P

Aan jellesma, die bij zijn eerste optreden ov^- tuigd was, dat hij geene Javaaen mocht doopen wien de lust tot overgave des harten aan den Yerlosser ontbrak, verklaarde paulus, dat hij het voor zich zelven niet kon verantwoorden éénen onreifien, aan te bevelen ,

Digitized by VjOOQIC

903

en wel wkt, dat kennis alleen niet genoeg was, maar dat het yooral opihet hart aankwam''. En tot harthoobk, die op dit punt eene zienswijze had zeer verschillend van öie van jellesma, sprak hij: , Zeker zijn er, die reeds denken Christenen te zijn, omdat zij het „Onze Yad^", het „Geloof" en de „Wet" kunnen opzeggen. Doch wg. moeten de menschen niet hard yaUen^ maar langmoedig zijn, en yoortdurend al onderwijzend hun hart zoeken".

Leidt HABTHOOBN uit deze tegenstrijdige (P) ver- klaringen af, dat PAULUS tó-sari aan die groote menigte g^k is, die maar zegt wat aangenaam is om te hooren? Wij zouden het denkende aan zgn: „Dit geldt ook van paülus tossakik'^ zeggen.

Maar nu zegt HABT^opRN: „ik verdenk hem van die laagheid niet".

En dan gaat hy het volgende voorval verhalen^^ dat „een enkelen lichtstraal werpt op zijn sombere schild^ij" van het Javaansche volk.

In de gemeente van Modjo-warno waren ongeregeld- heden voorgevdlen. Het was in 1858, toen harthoorn tgdelijk de plaats van den gestorven jbllesma vervulde.

Sommigen, o.a. een zekere earolis, hadden deelgenomen aan. verboden feesten. Men doet het voor- stel op hen de kerkelijke tucht toe te passen. Yooral PAULUS staat daar op. Harthoork is er tegen, wgst op het onderwijs en de handelwijze va^ jezus, en op d^ noodlottige gevolgen, die niet kimnen uitblijveiiL Doch PAULUS blijft op zijn stuk staaa. Beleefd maar nadrukkelijk beantwoordt hij de bedenkingen van hart- BOORK met de woorden: „De Heer heeft gezegd: indien bij M niet hoort, dan zy hij u als beiden en toUenasur."

Digitized by VjOOQIC

204

^Het zag er treurig uit", zegt harthoorn, „want zonder paülüs kon ik niets doen*\ Andermaal sprak ik met hem. Vergeefsche moeite. Twee dagen later word ik in het holle van den nacht opgeklopt. Paulus komt binnen. „Neem mg niet kwalijk'*, zeide hij , „dat ik u uit den slaap wek. Mijn hart is yoI". Hg kon niet yerder spreken. Reeds twee nachten had hij niet geslapen. De gelijkenis van het onkruid onder de tarwe, waaraan ik hem had herinnerd, en het lot der ge- meente, hem dierbaar, lieten hem geen rust. Een jarenlange overtuiging laat zich zoo gemakkelgk niet ontwortelen. De wereldsche feesten niet treffen met den ban 't was hem, vromen Javaan, een gruwel! Toch boog hij het hoofd niet uit behaagzucht; hij had het getoond, maar uit beter inzicht (59)."

Ik heb dit door harthoorn medegedeelde voorval oververteld, omdat het ook u als mij versterken zal in de gunstige meening, diePOBNSEN's levensbeschrgving van TÓ-SARi ons van dezen edelen Christen-javaan deed opvatten.

Dank zgn wij harthoorn schuldig voor zijne vertelling van dat voorval. Dat hij er uit afleidt, dat paulus een oprechte Javaan is, ik waardeer het, maar als het hem ook moet dienen om de onzelfstandigheid van paulus* te bewgzen, wat men uit het verband, waarin het voorkomt, licht zou opmaken, dan kom ik hier tegen op. Het toont op aandoenlijk schoone wgze, dat paulus voor betere overtuiging vatbaar was en dit kan gelukkig samengaan met zelfstandigheid.

En moet het daartoe niet dienen, waar blijft dan het bewgs, dat, volgens harthoorn, niet moeielgk te leveren is (60), dat ook tó^ari alle zelfstandigheid

Digitized by VjOOQIC

205

mistP Of is het Terschil, dat hij in de ^erklaringeii Tan PAULUS aan jbllesma en aan hem gedaan meent te ontdekken, het eenige bewijs, dat habthoorn hiervoor weet aan te voeren? (61)

Eindelijk nog, zegt harthoorn, paulus was ja een goed man; maar „hij was vroeger ook een der besten onder zijn volk, en onder de godsdienstigste Mohamme- danen worden ook dezulken als hij gevonden" (62). „Paulus behoort tot de Javaansche Timotheussen. Yan der jeugd af aan was hij godsdienstig" (63).

M. a. w. wat er goeds in hem was, hij heeft 't aan zijn aanleg, aan zijne persoonlijke geaardheid, niet aan het Christendom te danken.

Wie pobusbn's levensbeschrijving van t6-sari ge- lezen heeft zal anders oordeelen.

Paulus tó-bari was niet van huis uit een vrome. Hij is, om iets te noemen, een zwerver, een leeglooper geweest, die de opiumkitten afliep; hij heeft zich als kapokverkooper dikwijls aan oneerlijkheid schuldig ge- maakt, en hij was zóó aan het spel verslaafd, dat h^' alles, wat hij bezat, tot zijne gouden krisschede, die hij van z^'ne door hem zoo hoog vereerde moeder ten geschenke had gekregen, verkocht, om aan zijn harts- tocht te voldoen (64). Bovendien mag ik hier herin- neren aan hetgeen poensen omtrent zijne vergevens- gezindheid heeft verhaald, waaruit het m. i. zonneklaar blijkt, dat paulus tó-sari door het Christendom gewor- den is, wat hij werd.

Nog veel minder bespeur ik harthoorn's warme liefde tot de goede zaak in hetgeen hij over de Minahassa van Me- nado schrijft, om te bewgzen,dat de bloeiende vooruitgang in de Minahassa niet aan de zending, maar aan de goede

^igitized by VjOOQIC

206

zorgen van onderscheidene R^sW^nten is dankèii(65). Wie met aandacht gelezen heeft, wat over de Minahassa ook door anderen dan zendelinge is geschreven, en vooral wie , zooals mij te beurt mocht Vallen , dat heer- Igk land heeft bezocht, met de inlandsche hoofden aldaar over deze aangelegenheid van gedachten heeft gewis- seld en :iendelingen als wilkeK (om van anderen , die ook met toewijding , met tact en ijver werken , niet te spreken), aan den arbeid heeft gezien, zal door harthoorn's apodictische uitspraken niet overtuigd worden van de waarheid van 'tgeen hij meent te kunnen bewijzen.

Integendeel hij zal inzien, dat harthoork be- vooroordeeld was en dat 't hem er niet om te doen is geweest de waarheid op het spoor te komen, maar dat hij , wat voor hem door zijn verblgf op Oost- Java waarheid geworden was: de missie, zooals zij is, kan geen vruchten dragen, nu ook bevestigd heeft willen zien in 't land, waar de zendelingen beweerden lau- weren te hebben geplukt.

Naar m^ne overtuiging kan het Nederlandschè Zendelinggenootschap met voldoening blijven wijzen op hetgeen door iSijne zendelingen in de Minahassa is tot stand gebracht.

Zeker: aan de Regeering, of wil men, aan de goede zorgen van de Residenten de eer voor de goede negorijen, de flinke tuinen en schoone wegen; maar aan die zendelingen, die al dadelijk begonnen zgn scho- len te stichten, de eer het volk tot zulk een ontwik- keling gebracht te hebben, dat de Maleische courant, Tjahaja Sijang, te Tanawangko door hen uitge- geven, algemeen wordt gelezen aan de zendelingen de eer, dat, waar vroeger tien familiën in één huis

Digitized by VjOOQIC

207

woonden, thans elk hniBgezin zgn 'eigene woning heefl) en dat de zeden van de Minahassers, die vroeger koppensnellers waren, zóó mild en zacht zgn gewor- den (66).

Ik meen u het bewijs geleverd te hebben , amice , dat harthoorn's sombere voorspellingen niet zijn uitgeko- men, en de zending op Oost- Java niet mislukt is te noemen, maar nu blijft mg nog over uwe laatste vraag te beantwoorden: „waaraan het dan is toe te schrijven, dat de oogst der zending op Oost-Java zóó schraal blijft?"

Voordat ik op deze vraag een antwoord ga geven^ moet ik u eerst waarschuwen om u van de schraalheid van dien oogst niet een te overdreven voorstelling te maken.

In het algemeen heerscht wel de meening, dat de Java-missie weinig vruchtbaar is, doch met poensen geloof ik, dat dit toch maar in betrekkelijken zin waar is (67). Men moet niet vergeten, dat het Nederlandsche Zendelinggenootschap eerst ruim 35 jaar geleden zijne missie op Oost-Java begon.

Thans zijn in de Residentiën Soerabaja, Pasoe- roean, Kediri en Madioen ongeveer 4500 inlandschö Christenen. In Soerabaja alleen 2816. Volgens den Regeeringsalmanak van 1885 is de bevolking dier Re- sidentie ruim 1,760,000, zoodat de verhouding van de inlandsche Christenen tot de overige inlanders daar is van l tot 626, en derhalve niet zooveel ongunstiger dan b.v* in Britsch-Indië, waar men, volgens den oud-zendeling DöDERLBiN, 500,000 Christenen tegen 250,000,000 niet- Christenen heeft.

Maar ook toegestemd, dat de oogst schraal is, dan

Digitized by VjOOQIC

208

is dit m. i. niet aan den pietistisch-orthodoxen geest der zendelingen te wijten, noch aan hunne verkeerde me- thode, zooals vaak beweerd wordt, maar aan andere oorzaken.

a. Niet aan hunnen pietistisch-orthodoxen geest, want de tegenwoordige zendelingen op Oost- Java werken niet in zulk een geest.

In eene schets in de Mededeelingen D. XXY, getiteld „Het oogpunt, waaruit de zeijding de niet-christe- Ijjke godsdiensten in Nederlandsch-Indië te beschouwen heeft," erkent de zendeling n, öraafland, blijkbaar met het oog op het door langhans in zgn „Pietismus und Christenthum im Spiegel der aüssere Mi 8 si on" geschrevene, zooals dit door balsem in zijn „Met onmacht geslagen" (68) werd aange- haald, dat zendelingen als hebioht e. a. zich al zeer dwaas aanstelden en onhandige dienaren des Meesters waren. Ook stemt hij toe , dat door het kwistig versprei- den van bijbels en tractaatjes de papierhandel en de drukkerij meer bevoordeeld werden dan de komst van het Godsrijk.

In onderscheidene opstellen in de Mededeelin- gen kan men lezen, hoe verstandig en met welk eene waardeering van het goede in de niet-christelijke gods- diensten deze zelfde graafland met inlanders weet te spreken (69).

Welnu, ik durf gerust verzekeren, dat de zende- lingen, op Oost- Java werkzaam, met dezen hunnen voormaligen collega in de Minahassa in dit opzicht volkomen overeenstemmen.

b. Niet aan hunne verkeerde methode.

De vraag wat de beste zendingmethode is blijve hier

Digitized by VjOOQIC

209

onbeantwoord. Waar soovele geleerden van naam het daarover niet eens zgn, waar o. a. Prof. j. j. priks zegt, dat de zeDdingwetensohap nog „im Werden be- griffen*' is (70) ^ daar zal ik geen uitspraak doen.

Maar wel wil ik dit zeggen : als men b. v. den zen- deling J. ERTJIJT in zijne werkzaamheid heeft gade- geslagen, dan zal men niet maar zijn ijver, zijne toe- wgding, zijne werkkracht, zijn tact bewonderen, maar ook getuigen: zulk eene wgze van werken moet wel vruchtbaar zgn.

Door ieder, die op den zendingpost Modjo-wamo eenigen tijd vertoefde, wordt dit erkend, o. a. nog on- langs door den redacteur van het Soerabajaasche Handelsblad, den heer üilkens.

Op de ontwikkeling der kleine kinderen werkt kbuijt door zijne bewaarschool, op die der grooteren door de ge- wone school en eene zang- en teekenschool, eenige jaren geleden opgericht.

Door zieken te behandelen zoekt hij liefde te be- toonen en zoo de harten der Javanen te winnen.

Verbazend groot is het aantal zieken, dat door hem , of sedert 1883 door zijnen zoon, den heer a. kruijt, die hem ook in de vervulling van andere deelen van zijn ambt trouw ter zijde staat, behandeld wordt.

Eiken morgen komen meer dan 300 ooglijders, van heinde en verre toegestroomd, in het zendelings- huis aan.

Bovendien zochten daar in 1884 2114 andere lij- ders genezing, aan wie 5808 maal medicijnen werden verstrekt.

De behandeling kan gratis geschieden en de leve- ring der medicijnen kosteloos plaats hebben. Toch

XX. 14

Digitized by VjOOQIC

210

was het bedrag aan vergoediBgen in 1884 nog ƒ 620.141- (71).

Behalve de gewone godsdienstoefening op Zondag- morgen houdt KBUYT, ik merkte dit boven reeds op, 's Zondags 's namiddags kinderkerken Donderdag 's avonds

Hg catechiseert verscheidene uren in de week met meer dan 200 leerlingen.

Daarenboven geeft hi| onderwijs aan de aanstaande meesters en medehelpers en ontvangt eiken Zaterdag de inlandsche voorgangers der buitengemeenten ten zynent om met hen de onderwerpen te bespreken, die zij Zondags voor hunne gemeenten zullen behandelen. En behalve dat hij trouw de leden zijner gemeente te Modjo-wamo opzoekt, gaat hg eenige koeren 's jaars ook de buitengemeenten bezoeken (72).

Zóó werkt kbüyt -^ en dit zonder er eenigen ophef van te maken, zonder eenig vertoon.

6een wonder, dat hij bij de Europeanen, dié hem kennen, in hooge aohling staat en door de inlandsche Christenen op handen wordt gedragen.

Met BALSEM (73), verlang ik, dat de zen^g hare taak opvatte als eene maatschappelijke, reke- ning houdende met bestaande toestanden, afdalende tot hen, die zg ophefifen wil, de menschelgke ziel beschouwende als naturaliter Christiana, het pdl van zedelijke en verstandelgke beschaving verhoogende door rationeele, natuurlijke middelen. Maar ik me^i, dat KRüTT en ook ebeeicbs en poensen, alsmede de tegen- woordige hulppredikers inde Minahassa, inderdaad hunne taak zoo opvatten.

Zouden zg beter doen, als zg al humie krachten

Digitized by VjOOQIC

211

aUe^ aan hei; onderwijs wgdden, zooals o.a. hart- HOOBJW weiMohtP

„Waar die zorg'' (de zorg rmar een wel ingeriobt seboolonderw^s), zegt HABTHOOEflr(74) ^behartigd wordt, zal langzam^hand ook in onze Kolonie de noodlottige kracht yvbl het vooroordeel gebr(dc«i, de zin voor zede- Igkheid est waarh^ veraterkt, de waarde yan het huiselijk en maataehapp^k foven bqprepen worden. Dan zal de Javaan niet langer, als een we^ooze prooi, den toovenaar en waarzegger in handen vallen of misleid worden door zijne priesters en zijne hadjies.

„Hoogere behoeften znillen ontwaken; de bestaande godsdiensten znUen niet laog^ voldoen. Maar, God geve het , uit het nudden dier polynesische volken zul- len mannen verwekt worden, die op hunne beurt met heiligen geest bezield, eenen beteren godsdienst aan huane broederen prediken, eenen godsdienst, die niet de matte herhaling zijn zal van dat kerkelijk Ohris- t^idom, waaronder Europa reeds zoo lang gebukt gaat, maar die, weelderig als Java^s plantengroei, uit de volheid van eigen geest en leven ontspring^i zal."

Evenmin als gij, ami(^, verwacht ik van het eor derwys, d. i. van het onderwijs alleen en op zich zelf, zoo veel heil. Gaarne onderschrijf ik, wat gij reeds YOfxt eenige jaren daaromtrent in het middel bracht (76). En wg staan met dat gevoelen niet alleeai* De redae- teur van . het Indisch Yaderland , de heer mKhULR VAN GüERiCKE, schrecf in zgn blad van 16 maart 1881 een belangrgk stuk over de uitbreiding van bet Chris- tendom in Kederlandsch Indië, dat met deze treffende v^Uaring eindigt: ^Zondc^ nstödewerking der Evan-* gelisatie achten wg het geld aan het iidandseh onder-

14»

Digitized by VjOOQIC

212

wgs besteed voor een goed deel weggeworpen (76)."

Zoo hoorde Dr. van leeuwen er over klagen, ,,dat het inlandseh onderwgs door opgeblazen individuen in discrediet wordt gebracht en dat het gevoel van zedelijkheid er niet hooger door werd gestemd/*

En „een constant verschijnsel is het/' volgens hem, „dat de meest ontwikkelde islamitiesche Javaan, die zelfis in manieren en wgze van doen byna als een Europeaan leeft, de sterkste anti-hoUandsche en de krachtigste arabische en mohammedaansche sympathiên heeft." (77)

Bovendien moet het inlandseh onderwgs m. i. meer in overeenstemming gebracht worden met de werkelijke behoeften van den Javaan, zal het een belangrgke fac- tor worden ter zijner ontwikkeling. (78) Maar ook zelfe dan mag het niet de eenige factor zgn.

Vooralsnog dus raak ik niet in verrukking bg het denkbeeld : o ware eens werkelijkheid wat harthoorn wenschte ! maar blijf ik meenen dat hetgeen KRxnrr en andere zendelingen doen : op de inlanders werken door gewoon onderwijs, zeker ook daardoor, maar ook door godsdienst-onderwijs, godsdienst-oefeningen, huisbezoek, persoonlijken omgang en invloed , hun ten goede moet komen.

Dat evenwel de zending op Oost-Java in weerwil van zulk werken betrekkelgk nog weinig vruchten af- werpt is, dunkt mij , o. a. uit de navolgende oorzaken te verklareii:

lo. Geloof ik met Dr. snouck hurgronje „De beteekenis van den Islam Toor zgne belijders," dat de Javaan veel meer Mohammedaansch is dan men ge- woonlgk wel meent.

Digitized by VjOOQIC

213

2o. Eomt hier in aanmerking, wat door den heer J. c. NEUBDENBURa ZOO terocht wordt opgemerkt (79), dat de inlander door den overgang tot het Christendom schier aUes verliest en hoegenaamd niets wint, (de winst voor zijn gemoedsleven natuurlgk uitgezonderd),

„Hij wordt", zegt neüedenburg, „als een paria onder dezgnen, en helaas vacüc tot een spot bij hen, die hij als Christenen moet beschouwen."

Zelfs zgne maatschappelgke voorrechten loopen ge- vaar, want, waar hij kan, zal het Mohammedaansche hoofd zgner dessa hem tegenwerken en benadeelen. Tal van voorbeelden zouden dit kunnen bewijzen (80),

3o. Herinner ik aan hetgeen door Mr. o. J. h. Graaf van limburö stirxtm in de vergadering van het Indisch genootschap gezegd werd, dat de neutraliteit door de Regeering tegenover de verbreiding van het Christendom in acht genomen de uitbreiding van het Mohammedanisme in de hand werkt en de uitbreiding van het Christendom in de reeds Mohammedaansche landen belemmert (81).

Zoo merkt hij op, dat in de heidensche landen, die eerst eenvoudig onze suzereiniteit erkend hebben, maar langzamerhand geannexeerd worden, de uitbrei- ding van den Islam min of meer geschiedt onder de hoede van het Gouvernement.

„Men ziet het," zegt hij (82), „in de Bataklanden, aan het meer van Toba, enz. Vijf en twintig jaren geleden was de bevolking daar nog geheel heidensch, nu is zg tot het Mohammedanisme overgegaan.

„Waaraan is dat toe te schrijven?

„Met ons Europeesch ambtenaarspersoneel ^ dat ons gezag daar rechtstreeks komt vertegenwoordigen , komt

Digitized by VjOOQIC

ftU

een ialuicLseh ambtenaaifspersoBeel mede, dat Mohdmme- daaBfich is. Om die kern groepeer^i zich inlandsche koop- lieden en priesters. Lfuigzamerhaüd vormt ziofaeene kleine plaats, ^1 zoo hebben eioh alleogs cte buitenposten ge- vormd» Die kooi^ieden , die sehrg v^rs > die hulpofficiereQ vimi justitie y allen Mdbammedanen, maken ef hunne wijzOf in hunnen kring propaganda voor den Islaan* Zoo zy dat vroeger niet waagden te doen in die streken, daft was het omdat die streken onafbank^k warm; maar nu doen aij het rustig én wel onder de hoede van het Gouvem^nent, zoolang 29 b^ven Innn^ de perken dar wet en met inadbtneming van art. 119 van het Be^ geeringereglemOTt*' (83)»

Zoo sehrijü ook Dr. snoik)s: HUit«i&ONJB: ^De in- vloed van het Nederlandaeh Bestuur sohgnt aan de Mdiammedaansche propagaada ten goede te komen (84).'*

Dat het Gouvemem^t de uitbreiding van dea Islam bevordert is eveneens gebleken uit de keurig gesdüie* d^iis vcm Bola&ng Mongondou, waar nu niet het Mohammedanisme zou heerschen, als het Gonvememait in. der ^d het verzot van den Badja van dat rijk om Ambonsche schoolmeesters derwaarts te zenden had ingewilligd, of had geluisterd naar den raad van den Besident c. bossoher, die der Begeering toeriep, dat zg toch den zendelingarbeid zou ondersteunen, waar de Islam zieh nog niet had gevestigd (85).

En het bewijs, dat de neutrale houding der Begeering de uitbreiding van het Christendom op Java belemmert of op zgn zachtst genomen niet bevordert, is even ge- makkelijk te leveren.

Terecht doet de heer van limburg stirum uitko- men, dat door de artt, 123 en 124 van het Begeerings-

Digitized by VjOOQIC

•215

regl^nent, Tolgens welke artikelen de Christelijke zen- delingen en leeraars onder het toezicht van den Gouver- near-Q^neraal staan en de Mohammedaansche priest^s onder het oppertoezicht der vorsten , hoofden en regen- ten, de Christelijke godsdienst in ongunstige positie tegenover het Islamisme wordt geplaatst (86).

In verband met artikel 124 kan een Begent of Wedónó bezwaarlijk Christen zgn, daar de Mohamme- daansche priesters alsdan onderworpen zouden zgn aan het oppertoezicht van een Christen-regent.

Gij gevoelt, amice, dat ook dit in het nadeel der Christen-Javanen is.

En voorts meen ik te mogen zeggen, dat de Re- geering het Christendom onder de Javanen duldt, maar eigenlijk niet erkent (87).

Of wordt, om maar iets te noemen, dat Christen- dom erkend^ wanneer, zooals Dr. van leeuwen mee- deelt (88) , een besturend ambtenaar , die zijn Europeesch peraoneel, door des Zondags het bureau te sluiten, den rustdag gunt, als 't ware opzettelijk op dien d^ op tournee gaat, ook naar Christengemeenten , om daar de koffietuinen te inspecteeren , de keuze van e^i dessahoofd te leiden, of iets zuiders te doen, wat de menschen in het deelnemen aan de godsdienstoefening belemmert, en toch even^' g6ed op een anderen dag had kunnen geschieden?

Noemt gij 't met gelijke maten meten, als ook in eene negorg , waar Christen-inlanders wonen, op Zondag pasar wordt gehouden, terwijl des Vrijdags de Gouver- nementsschool er gesloten is (89) P

En vindt gg het met poensbn (90) niet vreemd, dat de Regeering het verzoek in 1883 door den Zen-

Digitized by VjOOQIC

216

dingbond in Ned. Indië tot haar gericht om eene Ja- vaansche vertaling te willen vaststellen van de eeds- formule, opdat rechters en inlandsche Christenen zouden weten, in welke bewoordingen de inlandsche Christenen den eed hadden af te leggen , eenvoudig heeft gewezen van de hand?

Waarom, vragen wg met poensen, dit bewijs van welwillendheid jegens de inlandsche Christenen niet gegeven?

Maar daarmede had de Regeering erkend, dat het Christendom in o f f i c i e e 1 e n zin onder de Javanen voor haar bestaat, en dit schgnt zij niet te willen erkennen.

Is het de vrees voor den Islam , die de Regeering hiervan terughoudt?

Ik laat dit liever in het midden , maar wel wil ik u zeggen, dat hooggeplaatste ambtenaren der Regeering om die reden het christianeeren der Javanen niet wen- schelgk achten.

Zoo verklaarde op de meergenoemde vergadering van het Indisch Genootschap de heer o. bosscheb, gewezen Directeur van het binnenlandsch bestuur, dat hij, koii; voor zgn aftreden, de Regeering aangeraden had om den zendingsarbeid in de buitenbezittingen, daar waar de Islam niet werkzaam was of weinig wortel had geschoten, uit te breiden, maar dat hij het hoogst gewaagd zou achten om den strgd aan te gorden tegen den Islam, waar deze sedert jaren en eeuwen gevestigd was (91). En zoo herinner ik mij uit den mond van nog hooger geplaatste ambtenaren wel vernomen te hebben, dat zg den ijver en de toewgding der zendelingen waardeeren, maar het verstandig van hen zouden vinden met niet op Java, maar alleen op de

Digitized by VjOOQIC

217

buitenbezittiiigen aan de uitbreiding van het Christendom hunne krachten te wijd^i.

Wat de mindere ambtenaren betreft, ik ken er, die de zendelingen niet slechts hoogachten maar hen ook,, waar zij kunnen, steunen, doch daar zgn er ook, die met minachting op den Christen-javaan neerzien en het blijkbaar niet gepast vinden, dat een Javaan Christen wordt.

De heer van LiMBUBa stirum schrgft dit toe aan hunne opleiding. "Want zegt hg en ik geloof dat in zijne geestige opm^king veel waarheid schuilt de. ambtenaren kennen wel den geest en de voor- schriften van den Islam, welker kennis van Begee- ringswege van hen gevorderd wordt, maar velen hun- ner bleven onkundig van den geest en»de voorschrif- en van het Christendom, die zij in den huiselijken kring hadden moeten leeren kennen, maar waartoe zij de gelegenheid niet hebben gehad (92).

Maar hoe dit zij, een feit is het, dat sommige ambtenaren ook in tegenwoordigheid van andere in- landers den Christen-javaan wel in een bespottelijk daglicht zoeken te stellen (93). Zoo vertelt de heer A. F. HERMANN ous het volgeudo voorval (94).

„Een Christen-inlander heeft heerendienst-plichten te vervullen en wordt door zijn negorijhoofd opge- roepen om te verschijnen voor den Controleur. Hij voldoet aan dat bevel en vindt daar ook een aantal andere dessalieden, ook opgeroepen. „Hoe heet je! kerel ?^' klinkt het op sarcastischen toon, want de heer Controleur weet zeer goed, dat hg met een' Christen te doen heeft, en juist daarom heeft hij hem laten ko- men, en zal hij eens een ui met hem hebben. ^Nico-

Digitized by VjOOQIC

218

DEüüS, tóêiraii," luidt h^ aafcwoord. „NlooMMüs^ ha, ha, ha, hooren jelui 't, yeut heet kicodbmus, Waarom niei o<& HABi^üE, zisp&ahja en maleachi en hoe al die smousen meer heeten. Dos je bent een seranie?" „Om u te dienen, mgnhew." „Dan mag je Zondags niet werkeUé" -^ „Als 't mag, ne^i mijnheer." *— ,,ïfou, weet je watKicoDftMüs, habakük, enz., seranie of niet, jij komt aanstaanden Zondag op, en wee je gebeente, als je w^blijft Nicodêmus! ha, ha.^' En het geheele koor der aanwesdgen deelt in de hilariteit Van ^n gestrengen heer, en lacht mede.''

Zulke ambtenaren doen de zending Teel kwaad.

Uaar het w<yrdt t^d om mijn lang epistel te ein- digen. 'Ea ik eindig met het uitspreken Tan mgne OT^^tuiging, dat de zending op Oos<rJaTa en in onzen geheelen Oost meer Trachten zou dragen , als onze ambten naren en de overige Europeanen , die onze Koloniën be- wonen , OTer het algemeen, wat meer christeKjk waren en wat meer hart voor het Christendom hadden dan hu met Telen hunner het geval is (95) 5 en yooral^ als het Ctouver- nemeit er toe te brengen ware om , zooals Dr. a. h. oh. VAK LBBüWEif het uitdrukt (96) , de inlandsche bevolking Tan JaTa en de eilanden met een oT^^egend Mo- hammedaansche boTolking niet langer te besturen in eenen met de scheiding Tan kerk en staat niet OTor- eenkomenden, het Islamisme boTorderenden en de zen- ding belemmerenden geest.

Terecht zegt tak lbkuwbk, dat Art 124 Tan het Regèeringsreglement dan echter gewgzigd zou moeten worden, want de daar gemaakte bepaling omtrent de Mohammedaansche eenheid Tan Staat en Kerk Toert de Regeering er toe om tegen wil en

Digitized by VjOOQIC

219

dank de Koloniën in £ulk een geest te besturen (97).

Met VAN LEEUWEN en anderen (98) wensch ik voor de zending „geen bevoorrechting" der inlandsche Chris- tenen ^ „maar redit/'

Ik wensch, dat de Begeering ziöh niet maar neu- traal plaatse t^enover de uitbreiding van het Chris- tendom in onze Koloniën, zooals het nu heet dat zij doet, maar, strikte gewetensvrijheid handhavende en het recht van iedere godsdienstige belijdenis erkennende, zoowel den moed hebbe ten allen tijde en overal flink op te treden tegen de verkeerde praktgken derhadjies en priesters, als zorg drage , dat niemand uithoofde van zijnen godsdienst worde achteruitgesteld, veelmin bena- deeld of vervolgd (99).

Dan zou de Regeering in het belang handelen van de Javanen, want zij zou hen in de gelegenheid stellen om zonder eenig nadeel te lijden verlost te worden van den noodlottigen en vloekwaardigen invloed van het Islamisme (100).

Maar dan zou de Regeering ook haar eigen be- lang behartigen, want zij zou in het Christendom van een deel der bevolking een tegenwicht vinden tegen den invloed van den Islam en misschien het gevaar ontgaan, waarmede die geduchte macht haar vroeger of later bedreigt (101) 1

Ik hoop, amice, dat mijn antwoord op uwe vragen u eenigermate heeft bevredigd.

Mocht dit het geval zijn en mocht gij wenschen, dat hetgeen ik u schreef ook door anderen wordt gelezen , laat mijn brief dan een plaatsje in uw tijdschrift „Geloof en Vrijheid'' vinden.

Het is waar: de richting op theologisch gebied door

Digitized by VjOOQIC

220

dit tijdschrift voorgestaan is de mijne niet, maar dit zal Yoor u en uwe mede-redacteuren geen reden zgn om aan m^n verzoek niet te voldoen.

Hiervan houd ik mg ten volle overtuigd. Als altijd, waarde vriend,

tt.

B. Th. W. van HASSELT. Leiden, 20 Ifebr. 1886.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Mededeelingen van wege het Ned. Z. Genoot- schap D. XXVI, bl. 259 en verv. en D. XXYIH , bl. 24.

(2) Bibiiojtheek yan Moderne Theologie en Let- terkunde 1881, bladz. 617 en very. „Met onmacht ge- slagen" door H. 8. BALSEM.

(3) Dit opstel is opgenomen in dezelfde Bibliotheek jg. 1885 Deel VI, Ie stuk, bL 151 en yery.

Eyenwel heeft balsem ook reeds in siju „Met onmacht geslagen" op het voordeel gewezen, dat zijdelings uit de yer- breiding yan het Christendom opAmboina is yoortgeyloeid. Vgl, Bibliotheek yan Mod. Theol. en Letterk. 1881, bl. 62é, 642.

Ook merkt h^ op, bl. 634, dat e. p. langhans in zijn „Piëtismus und Christenthum im Spiegel des aüs- sere Mission" yan de Ambonsche Christenen een tafereel ophangt, dat niet yan oyerdrijyii^ is yrij te pleiten.

Hij heeft zeker het oog op de woorden yan geeike (geeioke ?) door LANGHANS bl. 60 aangehaald uit bubckhaedt, Miss.Bibl. IV, i. p. 164 ff. Zij luiden aldus: „Er erkannte dieUnwissen- heit und Gleichgnltigkeit yieler Schullehrer, er sah die Trunk- sucht yieler Christen , er was Zeuge schandlicher Leichenfeste und erblickte noch an yielen Orten kaum bedeckten Götzendienst ; Altare, auf denen frisch geopfert worden war, standen in den Dörfem (sic); Personen, die Morgens das heil. Abendmahl genossen hatten, sah man Nachmittags betrunken, ihre Eltern miszhandeln, oder, weil sie der Obrigkeit nicht gehorcht , in £etten geschlossen. Ach, ich habe yiel erwartet und wenig gefunden".

Digitized by VjOOQIC

222

Wat mij betreft, ik heb op Ambon niet yeel geronden yan hetgeen gebicke opmerkt: „Altare, auf denen^frisch geopfert worden war" zag ik nergens.

(4) Bibl. 1885 , bl. 157 en verv.

(5) Zie vooral aldaar bl. 15é. (6) Aldaar bl. 153.

(7) VgL over dit onderwerp vooral in het voortreffelijk stok van p. w. g. keum^^, Mededeelingen D. XXYI, bladz. 253 en verv.

Met zijne meening kan ik mij volkomen vereenigen.

Zoo ook met hetgeen o. w. schoobbl schrijft Mededee- lingen D. XXn,bl. 8.

Vergel. verder Dr. w. scheppbe in de Tijdspiegel, No. 9, jaarg. 1876, bladz. 34, die daar zegt: „De nationale of zooge- naamd godsdienstlooze sohool is in een gevestigde maatschappij zooals de onze, waarin alles zijn eigen terrein heelt, op haar plaats, maar niet daar, waar znlk een maatschappij nog moet verrijzen. De omstandigheden bepalen de methode".

(8) Zie KBHMANN, M e d e d. D. XXYI, bladz. 253.

(9) Bibl. van Mod. Theol. en Letterk., 1881, bl. 623.

(10) Meded., D. XXVI, bl. 269.

(11) Vbilkbkk pistobiüs, Gids, 1883, bladz. 81. Hoogst belangrijk is ook, wat de heer vbbkbrk pistorrts

schrijft op bladz. 82 van de onbillijkheid, waarmede de Ambo- neezen zijn beoord^ld geworden door bbinwabdt , blebkbb en

BUCKBVORSEL.

En tot de velen, die alle mogelijke ondeugden acm de Amboneezen ten laste leggen en deze op rekening van het Chris- tendom stellen, richt hij eenvondig de vraag , of z^ in de Molnk* ken wel eens een Mohammedaansche kampong vergeleken met een der inlandsche Christenen, „Zoo ja", zeg^ hij , „dan behoeft er geen woord meer verspild".

(12) Vam ho£vbll , Ambon en de Oeliassers, bladz. 157.

(13) Maandbericht 1881 No. 8.

(lé) Vergl. over patisbluto, Mededeelingen XXVUI, bh 22. Prof. GooszBN spreekt over hem mdeXerkelijke Courant van 28 November 1885. Ook in een brief, dien ik onlangs van Ds. ottdbgbbst ontving, die een dienstreis naur

Digitized by VjOOQIC

323

Aijeh i»d gedaan» wordt ni^n yoormalige leerÜBg zeer ge- roemd.

(15) YergeL wat ik over sosujsa schrei in de Mede* deelingen J>. XYII, bl. 359 en verr.

Boven weea ik reeds op 't onderscheid tasseken de Orang negri en de Orang bêbat.

Zie verder over de verdeeling der Amboneezen in negorij- lieden en burgers Mededeelingen, D. IV, bl. 18 en verv.

(16) Zóó ó.a. BiLSEH in de Bib 1. van Mo d. ThooL en Letterkunde, jaarg. 18S1, bl. dfö.

(17) YergeL verder „^e toestand der Ghristelgke gemeenten- op de Zuidwestereilanden, door c. w. schoobel» predikant. Meded. D, XXII, bl. 1 en verv.

W. LUTKB en de aending op de Zuidwester- en Ambonsebe eilanden, door j. a nbïïedbnbüao. Meded. D. XXYIII, bl. 71 en verv., en bl. 166 en verv.

(18) Zie BINNOOT, Berichten van de ütr. Zen- dings Yer. 1880, 1 bl. é en 1883, 10 bl. 186.

(19) Zie BiNNOQY, Berichten van de ütr. Zen- Yer. 1880, 1 bl. 4.

(20) Zie BINNOOY, Berichten 1882, 10 bl. 183.

(21) Zie jmwooT, Berichten 1882, 10 bL 181. YergeL ook Meded. D. XXII, bL 13 en verv.

Yooral bij het Porkafeesi; wordt door Christenen eoowel als door Heidenen de gruwelijkste zedeloosheid gepleegd. Porka beteekent offerfeest of feest aan de afgoden gewijd. Bij heer- schende epidemiën, b^ andere volksrampen en in het algemeen wanneer men onheil wenscht afgewend te zien en zegen hoopt te verkrijg$9, wordt dit feest verscheidene dagen achter elkander gevierd. Yoorheen werden voor dit feest k(^pen gesneld op het eiland Wetter, welks bewoners geen zeevarenden zijn en wi^r bloedwraak inen dus niet behoefde te vreezen. Later behielp men zich met klappemoten.

(22) Ds. 90HO0BEI. heeft o^ Loeang deselfde ervaring ge- had. M e d e d. D. XXII, bl- 23.

(2^) M e d e d. IX XXYIU , bL 195. (24) Aldaar bl. 194 .

(25) BibL van Mod. TheaL en Letterk. 1881, bL 622.

(26) Zie aldaar 621.

Digitized by VjOOQIC

224

(27) Zoo herinner ik mij, dateene Amboneesohe vrouw, bij eene familie geroepen, waar door een der bedienden gestolen was , uit den derden en vierden regel van vers 1 van Psalm 36 wbt af te leiden , dat een lange jongen , die vrij onbeschaamd uit zijn oogen keek , den diefstal had gepleegd : „G^en vrees is uit zijn oogen, wijl hij zoo lang zichzelven vleit".

(28) Meded, D. XXVI, bl. 262.

(29) Bibl. van Mod. Theol. en Letjerk., 1881, bl. 621.

(30) Aldaar bl. 621. (31) Aldaar bL 620.

(32) fiibl. van Mod. Theol. en Letterk., 1885, bl. 159 en verv.

(33) De Evangelische Zending en Oost-Java. Eene kritische bijdrage door s. £. ha&thookm, Ond-Zendeling. Met een begeleidend schrijven van Dr. piekson. Haarlem A. C. KEUSEMAir. 1863.

(3é) Aldaar bl. 13, U.

(35) Deut. XVni vs. 22.

(36) Ev. Zending, bl. 182, 183.

(37) Aldaar bl. 183.

(38) Meded. D. XXIX, bl. 303. De heer kbutt geeft daar het zielental der 10 gemeenten op als volgt: Modjo-warno 1803; Kerto-redjo 214; Ngoro 176; Segaran 128; Goejangan99; Wioeng 79; ISoerabaja 69; Semaroeng 2é; Bongso-redjo 204; Poele 20. Totaal 2816.

(39) Aldaar bl. 304.

(40) Een bezoek aan Swaroe , door a. p. hbbmann . Meded. D. XXVm, bl. 1 en vv.

(41) De Evang. Zending enz. bl. 121, 122.

(42) Meded. D. XXIX, bl. 305, 306.

en Letterk. 1881. bl. 77. 96. Zie ook bl. 77.

(43)

Aldaar bl. 299, 300.

(4é)

Bibl. Tan Mod. Theol.

645.

(45)

De Ërang. Zending enz.

(46)

Meded. D. XXY, bL 214.

(47)

DeErang. Zending, bl.

(48)

Meded. D. ■JfXVUI, bL 9.

(49)

Meded. D. XXV, bL 289.

Digitized by VjOOQIC

21^

(50) Gedachteniswoord. De steenen Christenkerk der Javanen te Módjó-warnó, door Dr. j. c. schagen vaw soELEN, bladz. 14.

(51) Meded. D. XXVH, bl. 349. (52) Aldaar bl. 846.

(53) Paulus t6-sabi, door c. poensbn. Meded. D. XXVII, bladz « 283 en verv. en 333 en ver?.

(54) Bibl. van Mod. Theol. en Letterk., bl. 642.

(55) Nederlandsche Gedachten no. 26,23 Deo.1863 „De evangelische Zending in Oost-Java.'^

(56) Oude grieven en nieuwe bewij|zea, tenaanzien van de Evangelische Zending. bL 111.

(57) Aldaar bl. 121, ook 114. (58) Aldaar bl. 115. (59) Aldaar bl. 117 en verv. (60) Aldaar bl. 115. (61) Ook merkt habthoorn nog op , blz. 118 , dat de afstand

tnsschen de beide verklaringen van tó-sabi zoo groot niet is als hij oppervlakkig schijnt door ons mede te deelen, dat tö- SABi, toen hij jellesua toestemde, dat een onreine niet gedoopt mocht worden, onder die onreinheid iets anders verstond dan jellesma. „Paulus achtte wel eens een of ander „rein", bijv. hertrouwen een kleine twee maanden na den dood zijner vrouw, wat jellesua „onrein'* was ; paulus schuwde wel eens iets, bijv. het luisteren naar wereldsche muziek als onrein, wat JBLLESHA als rein wist te waardeeren."

Ook herinnert hij, dat „de javaansche woorden voor zedelijke en godsdienstige begrippen geene hollandsche zedelijkheid en hollandsche godsdienstigheid beduiden , maar ja» vaansche zedelijkheid en javaansche godsdienstigheid." Habthoobn zegt: „had ik dit vroeger gevoeld, waarlijk, mijne lofspraak zou een lageren toon hebben aangeslagen", bl. 120, maar ik blijf vragen, waar dan toch het bewijs blijft voor paulus' onzelfstandigheid? Overigens meen ik uit poensem's le- vensbeschrijving van TÓ-SABI begrepen te hebben, dat paulus in zijn leven getoond heeft wel degelijk hollandsche zedelijk- heid en hollandsche godsdienstigheid te bezitten.

Op bl. 347 van de Meded. D. XXVII vertelt poensen ons, waarom tó-sabi zoo betrekj^elijk spoedig weer hertrouwde. Wij mogen dit toch blijven afkeuren, maar is het wel edel

XX. 15

Digitized by VjOOQIC

226

daarran melding te maken op de wijze, waarop habthOorn dit deed P

(62) Aldaar bl. 113. (63) Aldaar bl. 121. . (64.) Med. D. XXVn, blu. 293 en rerv.

(65) De E vang. Zending enz. bl. 184—198.

(66) Yergelijk de woorden van sba^flano, aangehaald door HAJtiHOOBir „de Evang. Zending*' blz. 189— IS^ metoBAAF- land's „Evangelie pre dik ing onder de keidenen." Meded. D. XXVI, blz. 196-198.

(67) Vergelijk De Zending in Kediri, in 1883, c. POBNSBN. Meded. D. XXVIII, bl. Hét en verr.

Ik sprak bijna nitsluitend over hetgeen kbütt doet« Hoe ook de zendelingen j. kbebmeb in het Malangsche en c. poensbn in Kediri en Madioen met vrneht arbeiden, kunt gij lezen in de verslagen van hunne verrichtingen in de Mededeelingen. ' (68) Bibliotheek van Mod. TheoLen Letterk. 1881, blz. 62é en verv.

(69) Zie o. a. Meded. D. XXVI, blz. 174 en verv.

(70) M e d e d. D. XXHI, blz. 308.

Ofschoon ik mij niet waag aan eene beoordeeling van het merkwaardige boek van ebnst buss „Die Ghristli(^c Mission'^ wil ik u toch wel zeggen, dat de door hem voorgeslagene zen- dingmethode m.i. in onzen Oost niet kan worden gevolgd. Dit wordt trouwens ook door buss zelven erkend. Op pag 818 en 319 zegt hij : „Die bisherige Mission eignet sioh vorzugsweise für weniger cultivirte oder culturlose Völker und Bevölkerungs- ^chichten, die von uns angepriesene dagegen vorzugsweise für Onltorvölker und die gebildeten St&nde.

(71) Meded. D. XXIX, bl. 307.

(72) Vergelijk o.a. Meded. D. XXII, bk. 843 en verv.; Meded. D. XXIX, blz 283 en verv.

(73) Bibl.vanMod TheoLen L etter k. 1881, bl. 646.

(74) DeBvang. Zending en Oost -Java, bl. 200 en verv.

(75) Zending en Wetenschap, door Dr. J. vak LOENEK L. Lz. Mc dcd. D. XXII, bl. 182 en verv.

(76) Aangehaald door Dr. a. h. ch. van leeuwen. „Geen bevoorrechting, maar recht." Meded. D. XXV, bl. 404.

Digitized by VjOOQIC

?27

(77) Aldaar, bl. 410, 411.

(78) Door VAN loeütsn ze^rexi wordt dij: opgomerJ^^ M^ d e d. D. XXII, bl. 243. Vergel. hierover verder Meded. D. XXV, bL 223 en de voortreffdyke SjtuW^ea óver dijb oftdenrer^ mu G»AAPLAKD, vopral 2^11 j^O^ftT biet ^^^ijdepvijs voor lul^aders/' Medad.. D. XXIV, bL 230 en vv., en 2j|jn „De paedagoj^soh^ waarde van bet onderwijs in baudenarbeid op de dcbole^n." D. XXV, bl. 265 en vv.

(79) Meded. D. XXVIII , W. 104.

(80) VergeL b.v. bet door ïl^uyt omtrent jako3 p^k jftAiwjsr vei:baalde in de M e d e d. D. XXVJ , bjadjs. 395 e^ vv.

f81) Meded. D XXIX, bl. 183 en ?03. ^82) Aldaar bl 202.

(83) Art. 119 Inidt aldns : i^edear belijdt 9ijne godsdienstige i9«eningen ^et volkomen vrijbeid, bebond^;» de bespbermyig; der maatscbappij en harer leden tegen de overtreding der üSge- me^ne verordeningen op bet str.9.fr^obJL

(84) Medpd. D. XXVUI, W. 9?.

($5) jDit werd door den be^r nof^cs^n zelven me/eg^eeld in de vergadering van bet Indiscb Genootschap van 10 Fejb^navi 1885. Zie Meded. D. XXIX, bl. 188. Vergelijk verder over Eolaang Mongondon de Mededeelingen, vooral D. XXVI, bl. 354 en verv.

(86) Meded. D. XXIX, bl. 203.

(87) Vergel. Meded. D. XXVIH, bl. 255, 256.

(88) Meded. D. XXV, bl. 407.

(89) Meded. D. XXVIII, bl. 256.

(90) Aldaar bl. 266, 2ö7.

(91) Meded. D. XXIX, bl. 188.

(92) Aldaar, bl. 204.

(93) Meded. D. XXV, bl. 407.

(94) Meded. D. XXVUI, bl. 13 en volg.

(95) Gelukkig zijn er toch ook in Indië velen , zoowel onder de ambtenaren als onder de particulieren , die het Christendom boog stellen en voor de zending wat , dikwijls veel , over heb ben.

Dankbaar zal b.v. kbuyt erkennen, dat hij voor zijne kerk en voor zijne school zeor aanzienlijke giften uit Soera baja en uit andere plaatsen van Indië ontving.

15»

Digitized by VjOOQIC

228

(96) Meded. XXV, bl. 406.

(97) Art. 124 luidt aldus: De priesters der inlanders, die het Christendom niet belij4en, zijn geplaatst onder bet opper- toezicht der vorsten, regenten en hoofden, voor zooveel betreft den godsdienst, dien elk hunner belijdt. Deze zorgen , dat door de priesters niets worde ondernomen strijdig met dit reglement en met de door of uit naam van den Gouverneur-Generaal uitgevaardigde verordeningen.

(98) „Gfeen bevoorrechting maar recht," door Dr. a. h. CH. VAN LEBUWEN, Meded. D. XXV, bl. 404 en volg. j. c. neur- DENBI7BG, „De Islam in Nederlandsch-lndië," Meded. D. XXIV, bl. 294 en verv.

(99) Vergel. k. peins de jong , Wensohen en vragen over Indië , Nederland, Zending , Kolonisatie Biblio- theek van Mod. Theol. en Letter k. 6e deel bl. 428 en verv.

(100) Vergelijk over dien noodlottigen invloed o. a. B i b 1. van Mod. Theol. e n Lett erk.1885, bl 156, 157; 1886,457.

(101) Bibl. van Mod.Theol. en Letterk. 1885, bl. 152.

Digitized by VjOOQIC

VERSCHIJNSELEN DES TIJDS.

AMSTEBDAMSCHE KEBEBEROERTEIT. ONTBINDING DER

NEDBRLANDSCHE HERVORMDE KERK? VINKB'S

GEDACHTENISREDB.

Toen ik de laatste maal (1) de pen opvatte, om eene bgdrage voor GeloofenYrijheid te schrijven, deed ik het met aandoening: want ik had, even na zgn verscheiden, het beeld te schetsen van eenen vriend, aan wien ik en mgne mederedacteurs zich innig ver- bonden gevoelden. Maar die aandoening deed mij geen oogenbUk wenschen, de pen weder neer te leggen: want hoe weemoedig, toch ligt er iets verkwikkende, iets stichtelijks in zulk eenen arbeid. Wel „maakt de dood bleek,*' maar, als de engel der geboorte tothoo- ger bestaan, vaagt hij ook datgene weg, wat slechts aan de onzen was, de rimpels en plooien, om hen zelven, naar de kern van hun uit God geboren en her- boren wezen, te stellen voor het oog onzer ziel.

Hoe geheel anders is het I Ik heb de pen reeds een-en-andermaal opgenomen en weder neergelegd, met de hartgrondige verzuchting, dat ik haar aan een an- der mocht overhandigen, 't Is alleen de plicht, om naar de beurte mijner dagorde de Verschijnselen des Tijds te behandelen, die mij als dwingt, om het Verschijnsel bij uitnemendheid, dat reeds zoovele pen-

Digitized by.VjOOQlC

230

nen en teekenstiften in beweging brengt, hier ter sprake te brengen. Behoef ik ze te noemen? de Amsterdam- sche kerkelijke troebelen, zoo ergerlijk, diep betreu- renswaardig en, voor ^t oogenblik althans, door en in de Kerk het Godsrgk zoogroote schade aanbrengende. "Wat zal ik ioen? t)e feiten opsommen, ware eene herhaling van hetgèM ieder weet of kan weten (2). Lieht laten opgaan over duistere punten? Maar dat kan ik niet. Hij zou het alleen kunnen^ die er dichter bg woont. Er staat zoo menig ja! tegenover een neen ! b. V. omtrent datgene , wat die „broederkring" (!) al of tóét Van Voorö€föiéil8 Was, eü.of die broederkring mis- schien zfdf onwetend WÉtó van *tr geeö door den leider t^e^d in het schild gevoerd* Ik twijfel, of voor het oogenblik nog ifrel iethaïid in staat ton zijn, den gang dér zafcèh zuiVér objectief, sine ira et studio, te be* éëhi^vèii. SiÈdBJaren5 en üü ook weder ^ heb ikindii Itóyriath van öntketeflde kerkelijke ha^tetOöhtefi wel tel- kens van de edelste christelijke ge^dheden deugden üièn tei*dw§tién, öto er terslonden te worden ; maar gée^ ïHl&aÉüd zaig ik dpistdah^ in sttlat om door een' Ai^éadliédrftad tëgèt. verdwaling geholpen, deö boozeö UWofktJHVS te véfslaaüi En eigeidjjk, ik heb geen geloof ióo'é Ari^dnedraad en zulk oenen TH&- SEUS, die Kèderlandsobe Hervornsde Eerk al6 oÈgédéeld geheel uit de^en strijd tot een ver- Meuwd tox)rtbëstailü, het Eonitikrgk Gods tot zegen ^ zesden ktmneb breligeti. 't Is bijna honderd jaren ge-' teden^ óAt Nederla&dsche Hervormde Eerk ophield S^tktEdfiêfk te lEjjii (3); de teekenen des tijds w^zen er heiken, dat de honderd jai^en niet vol zullen zijn , voor- dat ^ aia Ketk £g\l ontbinden beeft. Waarin oni<'

Digitized by VjOOQIC

231

bondenP Hier komt het geloof, meer'uitgesproken dan in ernst aanvaard , te pas , dat geene Eerk het Gods- rgk iS) en dat de Heilige Geest, als zekere, hoe ook eerbiedwaardige vormen verouderd blijken en hun voort- bestaan onnut wordt, nieuwe zal weten te scheppen.

Ik voel) dat het voorhoofd van menigeen, ook mgner geestverwanten, hier fronst: wat minder mis- schien dan vóór jaren , maar toch nog diep genoeg, om m|j tot nadenken te nopen , te verplichten, om re- kenschap van mgne overtuiging te geven. Ik hoor mj toev^oegen: ^Een Labyrinth? Maar heeft dan HoaERZEiL niet met zeldzame kalmte en duidelijkheid den stand der Amsterdamsohe quaestie beschreven? Hebben niet het Wageningsch Weekblad en de Kerkelgke Courant, door hem geholpen, de zaak glashelder ge- maakt? Geven niet de vroede en kloeke mannen van het Classikaal en het Provinciaal Bestuur van Amster- dam, en van de Synodale Commissie den indruk, dat zg van hnn kerkrechtelijk standpunt omtrent hun recht tegen dien boezen kuiper en zgne satellieten zeker zgn? Zou de Synodale Commissie , naar de bezadigdheid die in faa&r is , de Synode buitengewoon hebben samengeroepen» als zg niet overtuigd was, dat 2oowd de weigering van atteëten van zedelijkheid aan de leerlingen van bbb- LA^B, LAURiLLABD , TER KOOT APPEL, als de gemaakte en voorgenomen veranderingen in het Reglement op het Beheer der Kerkfimdsen (mwettig zyn?'' Zoo de ^en; en een ander voegt mij reeds toe: „Gij gaat toch S1UTPË& c. s. niet in bescherming nemen en hem ook Dtoar voor een greinde gelgk geven?'' Wat het laatste betreft: mg heeft; zgn Heraut, zgn Standaard, zijna om maar iets te noemen door èn do(Hr onware Bede

Digitized by VjOOQIC

232

over tekstcritiek de laatste jaren ten zeerste geërgerd , ver- toornd, walging ingeboezemd en om der gemeente wil bedroefd. En dit is er niet beter op geworden bij de lezing van zijne als altoos, bijna zeg ik demonisch- , meesterlijk opgezette en uitgewerkte geschriften over „Het Conflict." "Want de man, die ons Evangelischen en de Ethisch- Irenischen steeds van vaagheid en zoetsappigheid be- schuldigde, als de eersten niet de Formulieren, maar CHRISTUS wilden op den voorgrond zien gesteld , en de anderen de waarde van het dogma aan zijne zedelijke gehalte wilden meten, wil het nu doen gelooven, dat alle agitatie , verdachtmakerij , opruierij alleen is geweest om de „eere Christi." Maar ik las dezer dagen in een niet te vergeten boek : „Het (optreden van constantijn en attila) is slechts een der vele bewijzen, welke de geschiedenis aan de hand doet, dat de grootste zege- ningen voor het menschdom vaak geschonken worden onafhankelijk van het karakter of de hoedanigheid van hem, die in Gods hand het middel daartoe is" (4). Zou het niet kunnen zgn, dat küyper en de beweging door hem verwekt, ook de revolutie door hem , naar zijn eigen woord, bedoeld (5), in Gods hand het middel moet zgn, om de Nederlandsche Hervormde Kerk, in de 16® eeuw geworden, in de 17e eeuw gevestigd, in 1816 met de beste bedoelingen op nieuw gereglemen- teerd , maar die mi uit den tijd is , wier uiterlijke een- heid een schijn is geworden, omdat zij inwendig is ver- scheurd , op te lossen in hare ongelijksoortige bestand- deelenP En men schermt veel met den Woorde Gods. Maar dit is toch zeker overeenkomstig dat Woord , dat men billijk is jegens de wederpartij : in dit geval erkent , dat er achter die attesten- en ouderlingen-quaestie.

Digitized by VjOOQIC

233

al heeft kuyper e. s. kerkrechtelijk en in de gebruikte middelen en machinaties ongelijk , toch iets meer schuilt , dan de opperylakkige er in ziet en sommige dagbladen er van maken. Ik beschuldig geen personen , en heb ook zelf te veel ondervinding van ouderlingen door een kies- college den predikanten ter zgde gezet, die b. v. on- echtverklaring van 1 Joh. V : 7^, voor eene onder- mijning des Christendoms houden , om de zaak niet begrijpelijk te vinden. Maar het is toch het fatum geweest, dat rustte op eene Synode, die alles bij malkander moest houden, dat zij de ouderlingen bg de afne- ming van belgdenis tot figuranten maakte , de belijdenis- vragen zoo goed als ophief, en uit de proponentsbelofte zelfs den naam van christüs weerde, en toch kon meenen de vertegenwoordigster te zijn van eene Chris- telijke gemeenschap. Ik herhaal het: personen be- flchuldig ik niet, geloof veeleer gaarne, dat wie ertoe medewerkten volgens hun beste weten en geweten han- delden. Maar dit beweer ik , het doen en besluiten der Synode is het zoeken geweest naar de quadratuur van den cirkel: d. i. hier: eene Grondwet te hebben, waarin staat: handhaving der leer, zonder dat men weet wat die leer, en wat handhaven is, en bijeen te willen houden zulken, die zweren bij de drie formulieren, of wilt gij ? eene opvatting van den Bijbel aanhangen , die geen denkend en doordenkend man kan waar noemen, zulken, die aan het Evangelie van jezüs christtts genoeg hebben , maar dit ook in zijne verlossende en heiligende kracht met vollen ernst als banier verheffen, en zulken, wie de sceptische tijdgeest er toe bracht, om achter den God van onzen Heer jezüs Christus en achter christüs zelf een vraagteeken te zetten. God is mijn getuige, dat

Digitized by VjOOQIC

234

ik geloof aan Vrome > btave^ uitnemende mannen onder alle richtingen, aan bulken, die in het godsoordeel ztdlen blijken zijne kinderen te zijn. Wie he^ meer gesticht KUYPBR of laueillabdP Maar allen door een kerkverband op den duur bijééü te wUlen honden en die fictie Tan eenheid te willen bestendigen door eenheid ran regle- menten > moest leiden tot eene Synode, die het buiten hare schuld, nooit iemand geheel naar den zin maakt, en ook het beste wat zg deed, zooals de nieuwe Vertaling des N. T. en den Vervolgbundel, miskend ziet; moest leiden tot eene uitbarsting als nu te Amsterdam en (mirabile diotu !) te Eootwijk dkhr is; moest leiden , als in de gemeente die ik dien , tot eene verlamming van alle gezond-kerkelijk , en wat erger is, tot eene met den dag toenemende verflau- wing van opgewekt godsdienstig-christelgk gemeenteleven* Om nog even te komen opdat labyrinth, de heer HOEDEMAKER heeft iu den waan verkeerd den Ariadne* draad gevonden te hebben en den Theseus, mis- schien zelf de Theseus te zijn. Maar of het aan mij ligt, ik weet het niet, zelden had ik een verwarder kluwen in handen, dan sijn „Advies in zake de Amst. Lidmaten-kwestie met een woord aan de Kerkeraden'\ ter- wijl de niet onbegr^pelijke gejaagdheid, waarinhij schreef, iseker de geboorte gaf aan het kakographisch Neder* landsch, dat zijne tweede brochure: Open Brief aan Dr. KUYPBR kenmerkt. En een Theseus ^ nu jal aan hem ^ het niet liggen, om den minotaurus van het modemisme te dooden) maar hg heeft ia zgn gver doorgaans voorbijgezien, dat de minotaurus ^ dien hg hiei^ bevechten gaat, van de Hydra deze eigenschap heeft overgenomen , dat als één kop is afgeslagen^ andei^ te vodrsoh^n treden : b.v. Evangeliseh-'Oirthodoxe, Svto-

Digitized by VjOOQIC

335

g^dlisébe-^Metótii^he^ Etisöh-Irënig^che richtingen. Ik Éög doorgaans: want (en daarvoor is hij ook hoog- teeraar!) eene enkele maal laat hij het doorschemeren, dat de wetenschap der theologie en haai* niet weg te <4jfef^ inrloed op alle eerlijke vertegenwoordigers der verschillende richtingen ^ niet buiten de deur di^ Sy- ddde der toekomst kan gezet worden*

Booh, het zij 200 en toegegeven^ dat de officieele Kerkelijke Besturen het winnen; het zij zoo en toe- gegeven, dat het recht blijke te zijn aan hunne zijde, en de Amsterdamsche geschorsten komen te staan voor de kêVLBj om öf te buigen, 6f zich te laten afzetten, 6f henen te gaan, ^ alleen de koi'tzichtigheid kan meenen, dat de zaak daarmede uit, en de Nederiandsche Her- Vormdö Kerk daarmede gered iö, ik bedoel als één geheel met een verjongd leven het Koninkrijk Gods ten zegen te voorschijn trieden zal. Wat mij zelven betreft, is ook van kerkrechtelijk standpunt de zaak nog niet glashelder. Mijne jongste ervaring heeft m^ geleerd, dat een klein woordeke in een Kerkelgk Reglement eene Zaak kan doen verliezen, die uit e^i christelijk oog- punt gezien zöo billijk is en goed , dat alleen partijdrift het tegendeel kan beweren. Immers de Kerkeraad van Rotter- dam d. i. z^ne meerderheid kreeg trij spel, otn het godsdienstonderwijs, dat sinds vele jaren op een tal tan Opehbare Scholen gegeven wordt , van die Scholen te gaan wegnemen. Het is in den grond dezelfde ge- schiedenis^ die voor jaren bbbts deed terugtreden van de Verieeiiiging voor Nationaal Christelgk Onderwijs en hem den toeleg , om de Openbare School te ontchriste- lijken^ met een niet malsch woord deed betitelen* En nu is het Ds. wbsthof te Amsterdam die isébrijft:

Digitized by VjOOQIC

236

„De Standaard meldt, dat ik me sterk verklaard heb tegen het voorstel, in den Kerkeraad aangenomen , om van lieverlede het catechiseeren op de openbare Scho- len.. . te doen ophouden ... Ik verklaar bij dezen, dat ik het een gruwel acht, het christelijk onderwgs te doen triomfeeren door het Staatsonderwijs zoo slecht mogelijk te maken , en dat ik het als eene ramp be- schouw, feitelijk zoovele kinderen van godsdienstonderwijs te berooven." Welnu, acht predikanten te Rotterdam, men kan het lezen in hunne „Mededeeling" (7), meenden dat besluit des Eerkeraads door het Glassikaal en het Provinciaal Bestuur te zullen zien vernietigen, als in strijd met de belangen van honderden kinderen , zich daarbij beroepende op het Reglement op het Gods^ dienstonderwijs Art. XXV Al. 2 : „Zooveel mogelijk wordt

„desgelijks voor de openbare scholen de gele-

„genheid tot het ontvangen van Godsdienstonderwijs, „geopend." „Ja wel," zeiden de tegenstanders, die gewoonlijk op allerlei wijze de Reglementen beschim- pen, maar op hun tijd zelfs van hunne letter gebruik maken, „ja wel, maar er staat niet „op" of „in*' er staat alleen „voor."" En om dat woordeke stelde het Provin- ciaal Bestuur , ofschoon k contre-coeur , hen in het gelijk : zoodat nu dat onderwijs reeds kwijnt en moet verdwijnen. Maar ik wil hopen, om des rechts en der orde wil, dat KUYPER c. s. noch voor den kerkdijken noch voor den burgerlijken rechter van wege de letter van dit of dat reglement, of van wege de eene of andere fout van Glassikaal of Provinciaal Bestuur gelgk krijgt. Doch ik vraag, wat daarmede zal ge- wonnen zgn, en of zijne veroordeeling het vuur der vernielende tw6edi*acht niet maar te meer zal aanstoken.

Digitized by VjOOQIC

237

Ik vraag, of het quand-même vasthouden en bestendigen van de Nederlandsche Hervormde Kerk, door mannen van goeden wille onder alle richtingen in ernst gewüd kan blgven. Welk quand-même hier beteekent de schade van het godsdienstig-christelijk leven !

Men hebbe een oog voor de werkelijkheid , en den moed, om die werkelijkheid onder de oogen te zien en haar niet te bemantelen. De Nederlandsche Hervormde Kerk bloeit niet, en vertoont allerlei misstanden. Zij ik zeg niet : de arbeid van velen harer evangelie- predikers, maar zij als groot georgaoiseerd lichaam bevordert niet , ja schaadt veeleer in menig opzicht het godsdienstig-christelijk leven. Of, om het met woorden van (schrikt niet !) kutper zei ven te zeggen : „Het ge- wrongen, onnatuurlijk samenleven, dat we thans leiden, verbittert gestadig de ziel, kwetst den waatheidszin, bederft de karakters en geeft eindeloos aanleiding tot gehaspel en krakeel" (8). Of nu kütpbr niet duch- tig heeft meegedaan, om deze misstanden te bevorde- ren, of hij door zijn avontuurlijk inspiratie-begrip den waarheidszin niet in ^t aangezicht sloeg , en of niet tusschen krgschend scherpe tonen van zijne brochures de liefheid, waarmede hij op minnelijk uiteeugaan aan- dringt, om zijn eigen beeld te gebruiken, als het gefluit van den vogelaar in de ooren klinkt, dit doet niets af aan de waarheid zijner aangehaalde woorden. Des- geiyka moge de bedoeling van zijne aanhalingen uit HOOERZEiLS vroegoro vlugschriften blijven voor zijne rekening, het blijkt er desalniettemin daghelder uit, dat de laatste in 1878 het heeft uitgesproken: „Ik beweer, dat het bijeen blijven van zoo tegenstrijdige elementen binnen één kerkgenootschap op den duur

Digitized by VjOOQIC

omaogelgk ia«" Alleen sou bjj bg ü& snalbeid, wf^nneé wij leven en den verjraesenden invloed, dktt de Oiid- TestamentiBche critiek en dosdës' eritiek van de Con- fessie openden op de toenadering tu&scben Evangeliscbr orthodoxen, Ethisch-irenisclien, EvangeliscbOT, zelfe enkele positieve Modernen, njisschien nu niet meer deeelfde karakterteekening van strijdige besf;anddeel^a geven als toen. Hoe dit zij, heb ik de aehtingw«w.r- di^e stem van Dr. beunen , in sgnen brief aan bbosts* VELD (9) reoht verstaan^ dan staat hij aan mijne zgde, en ligt volgens hem in den loop der gebeurteiyssen noodwendig de opheffing van de ^ederL Hervormde Kerk al« groot organisch geheel , omdat ^g heeft opr g^oudan een organisch geheel te zijn, altoos gezien uit het hoogere standpunt des Christendoms of van het Koninkrgk der Hemelen.

Ieder meent zijn uil een valk ie sgn : ja wel I maar 't is toch zoo gansch vreemd niet, dat iemüan^i eeni anders vaHc voor een uil houdt. Ik denk hiex aan 1873^ asm de tot op zekere hoogte mislukte neg^i^ commissie, die onder vowrzitting van nu reeds vrylm V, LUJNDSir VAN SANDENBUBa b^roefiSa tot eenheid Ée komen, en op grond van het bestaande kerkverband de Ned. HJervormde Kerk door eene xiieuwe orga* nisatie te redden. Ik hield toai voor een v^, en ben nog ni^ <>vertuigd, dat het een uil was, dei naar drie^ nu had het moeten zijn vier richtingen predikanteR, godsdienstonderwijzers, gemeenteleden zich zouden moe-* ten splitsen, maajr, omdat geene gemeeasefaap zonder dat denkbaar is , naar duidelijk uitgesproken beginselen, of wilt gij , belijdenis (10) : wel te onderscheiden van eene lUitgeweridie leer, zooals b. v. de Nederlandaehe Con-

Digitized by VjOOQIC

239

fessie is. VLmv die valk kwam de groote meerderheid in dea lande Yoor een uil te zijn. En met yollen ernét is het denkbeeld nergens opgevat. Zelfs toen de Synode zoo half en half er op inging, werd het van de meeste zjjden verworpen. „Het was,'* zeide de een, „in beginsel toe^ gev^ dat de Modernen en de Evangelischen reeht hadden, om deééne (ook éénigeP) Kerk te verbreken/' En de andere: „'t Is in de uitvoering eene onmoge- gelijkheid ; wat zou er van de dorpsgemeenten worden?" Sn een ander, onverbeterlijk optimist, meende: „men moest de dingen maar laten zooals zg zijn; de Eerk was de Coccejaansobe en Yoetiaansche troebelen ook wel te boven gekomen I" En wat nu sinds dien tijd P In alle bescheidenheid zg het gezegd, de Synode hebbe schoorvoetend iets van het denkbeeld aan-^ vaard, synodaal is het nooit geworden, o. a, hier- door, dat een goed deel der Synodale heeren niet wonen en werken in de groote en grootste gemeenten. B{j ervaring hebben zij dus ge^i kennis van de w^kelijk^ toestanden daar: hoe dddr de kerkraden een deel slechts van de gemeente vertegenwoor- digen en dat deel pl^en te noemen: de ge^ meente; terwijl » indien men aan het tellen ging, het v^el groots deel zich zou splitsen in dezulken, die, soboen leden der Eerk, toch de Euerk en te vaak ook de Christelijke godsdienst den rug hebben toegekeerd, m dezulken^ die, vroom van gemoed, christenen willen zijn naar hart en leven, ook bij dezen en genen eva^igeliedienaar gaarne ier kerke gaan en in liefde- werken overvloedig zijn, maar van het kerk- en ker- keraadsgehaapel niets willen weten en Gods water over Gods akk^ laten loepen, zcmder lust om aan

Digitized by VjOO^IC

240

dijk en afwateringskanalen meê te werken. En de Synode intusschenP Ik herhaal het, besehuldiging van per- sonen is verre van mij en ik verfoei de manier, waarop Heraut en Standaard met allerlei ketter- namen, zelfs met den Judas-naam steeds in de weer zijn; beschuldiging van personen blijve verre van mij: ik geloof dat gunning in niets zoozeer de waarheid sprak, dan waarbij aUen, alle richtingen , tot ootmoe- dige schuldbelijdenis opriep. Maar de Synode als zoodanig, geroepen om het koste wat het wille de zoogenaamde eenheid der Kerk te bewaren, die niet bestaat, en rust en orde te handhaven, die overal verstoord zijn, zij heeft in de laatste jaren niets kunnen doen, dan wat, in tegenspraak met het uitgedrukt ver- langen van Classicale Vergaderingen en Bijzondere Yer- eenigingen^ het betrekkelijk klein aantal Modernen (en nog niet eens dezen allen, denk aan de brochure van STETNis) naar den zin was. Waaruit dan wederom de Confessioneelen munt sloegen, en zich geprikkeld voel- den, om tot schijnbare onmogelijkheden te vervallen, als daar zijn : de aanval op een rechtzinnig predikant, die zich onderstaat Ps. 137 : 9 niet voor Gods Woord te houden; de eisch van onderteekening van-, althans verklaring van instemming met de drie Formulieren door predi- kanten, organisten, nieuwe leden; de bestrijding van de Gezangen en dergelijke meer.

Waarlijk onze Nederlandsche Hervormde Kerk bloeit niet , is vol misstanden , en schaadt , op deze wijze haar leven rekkende, de komst van het Godsrijk. Moet ik dan feiten noemen? Toen voor eenige jaren, was het niet in België? het kapitaal, naar menzeide, verchris- teiykt zou worden, wat onchristelgks is er toen niet

Digitized by VjOOQIC

2il

voor den dag gekomen ! Wat is er van onze christe- lijke pers ? De hartstochten ,• waartoe de eene courant de andere opzweept , de partijdigheid , die er op uit is , om te verzwijgen wat men gezwegen wil hebben en de voorgewende of gelasterde feiten van de weder- partij zoo scherp , vaak zoo hatelijk mogelijk te tee- kenen — wie loochent ze? Hoe staat het met den stand van predikanten: daalt of rijst zijn peil? Gaat flinkheid, zelfgevoel, zelfstandigheid vooruit, of wordt het meer en meer de angstige vraag, niet hoe men dienen zal in navolging van jezub, maar hoe men der menschen dienstknechten zal zijn, dat paijlus af- keurt? Wat zeggen de bijna driehonderd vacante predikantsplaatsen, en dat het witte raven zijn die uit de beschaafde kringen zich aan de Evangeliedienst wijden? Wij hebben Theologische Faculteiten en Kerkelijke Hoogleeraars, en aan die Faculteiten en onder die Kerkelijke Hoogleeraren uitnemende mannen door wetenschap en karakter. Maar aan de eene Univer- siteit zyn bgna geeno, aan de andere weinige, aan de derde iets meer leerlingen. Maar de jongelui, die er ge- vormd worden en benijdenswaardig veel meer leeren kunnen, dan wij ouderen dat konden , moeten om voor- uit te komen, óf hunne wetenschappelijke conscientie geweld aandoen, óf hun wetenschap aan den knop van den preekstoel ophangen. Van Akademies gesproken Utrecht, o Utrechtl wat zijt gij in feiten welsprekend: uw kerkeraad noemde in 1874 de stelling, dat in de keuze van predikanten met verschillende richtingen in den boezem der gemeente rekening moet gehouden, „eene stelling die slechts uit klinkende woorden bestaat" ; de, laat mij haar noemen oudere en bezadigde ortho- XX. 16

Digitized by VjOOQIC

242

doxie durfde geen der kerkelijke (UB. kerkelijke !) hoog- leeraren op den kansel doen optreden, en wordt toch overvleugeld door zulken wier „gewin hun sterven is".

Intusschen gaat de Kerk steeds voort , iedere week honderden bg honderden kinderen te doopen. Dat de kin- derdoop strikt genomen niet Nieuw-Testamentisch is , is geen reden, om hem afgeschaft te willen zien; maar in- dien hij eenige beteekenis heeft, is het toch vooral deze , dat de Kerk, die kinderen in zich opnemende, belooft ze geestelijk te zullen verzorgen. Kan de Kerk datP doet zij datP of laat zij, deels door haar gehaspel over de leer in beslag genomen, deels doordat een groot getal harer leden niets bijdraagt , om het getal evangeliedienaars te vermeerderen, velerlei philanthropisch werk over aan allerlei vereenigingen , in welke vaak meer van Christus' Geest, dan in kerkeraden werkt? Jaarlijks wordt er kerkvisitatie gehouden, en dan 6f de feitelijke toestand onder zekete algemeene termen bemanteld, óf achtera- uitgang van godsdienstig-christelijfc leven , openbaar o.a. in het verminderend getal bezoekers van het Avondmaal geconstateerd. Men gaat steeds voort, jongelieden op hun zeventiende , achttiende jaar tot leden der gemeente aan te nemen: maar ben ik dan de eenige, voor wien het in die heilige ure zoo iets pijnlijks heeft, om hen te laten beloven, dat zij „aan den bloei der Nederl. Hervormde Kerk" zullen medewerken: daar de onder- vinding leert, dat de meesten voor haar geen hart heb- ben en dat de besten wel chiiistenen willen zijn, ook Protestantsche christenen, maar Hervormden? P?

Heeft dat idool of die fetisch, om tot de kerk te behooren niet dit gewerkt, dat er nooit met ernst is gevraagd, of er, bij den stroom van ongeloof, scepti-

Digitized by VjOOQIC

243

cisme , onverschilligheid , onzedelijkheid , die pas n a het belijdenis-doen, tegen die jonge menschen opgolft, geen later leeftijd moest worden bepaald, dat men zich uit zelfstandige en welberadén keuze ging Yoegen tot de gemeente?

Iloe weinig ernst er is in dat lidmaat-zgn van dat groote lichaam, genaamd Nederlandsche Heryormde Eerk, blijkt aandoenlijk. duiddijk hierin, dat, moet ik zeggen honderden of duizenden? die er niet meer aan denken om de godsdienstoefeningen te bezoeken, in hunne gezinnen te bidden, het Evangelie te lezen en zich de belangen van het godsrijk aan te trekken , toch zoogenaamd leden der kerk blgven en het niet eens de moeite waard rekenen, zich terug te trekken. Is het dan niet treurig welsprekend, dat een goed deel van de verstandelijk meest ontwikkelden : onderwijzers, leeraars, hoogleeraars , dagbladen-rédacteurs , geneesheeren , rech- ters, onderwijzeressen, die toch schier allen Belijdenis hebben gedaan , ook al hebben zij niet met godsdienst en christendom gebroken, toch de kerk eenvoudig zich niet aantrekt? Neemt eens de discussies in de laatste jaren gevoerd over het drijven der confessio- nelen naar 1618 terug, over de belijdenisvragen, over de toelating tot de Evangeliedienst. Zij zgn gevoerd tusschen predikanten en predikanten, maar hoe pover was steeds de belangstelling der leden van de gemeen- ten. Men kan lachen over de „paneelzagers''; men kan zich uitputten in wezenlijke of schijnbare geestigheden over „houtzagers'* ; men kan opschrikken bij de gedachte, dat de kerkelijke troebelen wel eens gevaarlijk konden worden voor de politiek : maar wier is onder leeken, (s. V. V.) van liefde voor dg in nood zijnde kerk geble-

Digitized by VjOOQIC

244

ken? waar gebleken, dat men om der godsdienst en des christelijken levens wil, in haar treurigen verwar- den toestand belang stelt?

Maar wat wilt gij dan toch ? hoor ik mij toevoegen. Wat ik wil? Niet ik, maar jbzus wil, dat wij een oog hebben voor de teekenen der tijden, dat wij niet rekenen het oude en verouderde kleed te kunnen redden door er telkens een nieuwen lap op te zetten, en dat wij moeten omzien, na eerst in ernst te hebben omhoog gezien naar nieuwe zakken voor den nieuwen wijn; omzien, om wat er van godsdienstig-christelijk leven, ook van onkerkelijk (vaak onbewust) godsdienstig le- ven aan het gisten is of straks zal beginnen te gisten, nieuwe vormen aan te bieden. Men zegt wel : de nieuwe inhoud, de nieuwe toestand moet zich en zal zich ook scheppen den nieuwen vorm. Daar is een waarheid in dit zeggen, wanneer men er mede bedoelt, dat het in het einde God is, die uit verwarring orde schept. Maar als het in andere woorden wil zeggen : „Houdt de oude lederen zakken maar; zij zullen het nog wel houden :" dan is men er blind voor, dat een deel dier zakken deerlijk lek is en een ander deel op het barsten staat, zoodat de wijn dreigt te vervloeien.

De teekenen der tijden ! Is niet een der teekenen dit, dat de tijd der Groote Kerken voorbij is. Wat zegt de beweging zelfs in de Anglicaansche Kerk ? Wie, het koste wat het wil, eene groote Kerk wil aanhouden of hebben, die moet het Rome benijden, dat Rome alleen in dien zin kerkstichtend en kerkonderhoudend kan zijn. De grootste ijveraars onder ons voor de Kerk zijn trouwens in beginsel Roomsch Katholiek, in zooverre hun geroep om onderwer- ping aan Gods Woord of de Schrift uitloopt op onderwer-

Digitized by VjOOQIC

245

ping aan een met bindend gezag bekleede Synode , die de leer bepaalt en haar oplegt om te gelooven, op straffe van buiten de Kerk gezet te worden.

De teekenen der tijden ! Zou het niet tot die teekenen behooren , dat de beste en uitnemendste vertegenwoordi- gers van alle richtingen, die elkander in de laatste jaren bestreden hebben , of links lieten liggen , schuld gevoelen en beginnen te belijden: maar zou die schuld van eene voor het goede in de wederpartij blinde onverdraagzaamheid niet minder zijn , indien wij niet gedwongen waren gewor- den onder één dak saam te wonen? De stroom der nieuwere tijden is meer en meer scheiding tusschen afval van de godsdienst aan den eenen, en aan den anderen kant individualisme , met zijn gevaren , maar toch van edelen bloede , waarbij de fides , qua cre- ditur staat boven de fides quae creditur. De Apostel van het individualisme in de negentiende eeuw, alex- ANDBR viNET, mogo roods toen die eeuw pas hare eerste helft had volbracht, gestorven zijn, het zaad door hem gestrooid zal vruchten dragen , en hij moge uit den aard der zaak, het gemeenschapstichtende des geloofs niet genoeg aan het woord hebben laten komen, het zal blijken, dat het geloof, zooals hij het opvatte als persoonlijke daad , te voorschijn geroepen door de daad van Gods liefde in de gave van Christus, nieu- we banden knoopt tusschen gelijkgezinde harten en geen kerk maar gemeenten te voorschijn roept.

De teekenen der tijden! Men moet toch de laatste vijftig jaren niet hebben geleefd en denkend meegeleefd, om geen oog te hebben voor de veranderingen , wisse- lingen , omkeeringen in de theologie , geen oog voor den invloed dier theologie en van andere wetenschappen op

Digitized by VjOOQIC

246

de zich baanbrekende nieuwe formatie van richtingen. 2ieker die nieuwe formatie is nog aan het woirden : en ik geloof niet , dat iemand tenzg dan die aan den éénen kant der door hem getrokken Ign ongeloovigen en CHBiSTUS-yerwerpers, en aan den anderen kant ge- looyigen en Gods ydk ziet staan , zou ondernemen een scherp belgnde teekening te geven van die richtin- gen. Maar iets toch begint zich van die Ignen te laten zien. Als men er toe komt, om openhartig, flink , zonder zich door algemeene , allegorische of dogmatische termen voor elkander te bedekken , te gaan uitspreken wat vaststaat en wat niet vaststaat, waarop het voor het christelijk zijn en leven aankomt en niet aankomt , ik meen , dan zal het uitkomen , wat onverzoenlijk te- genover elkander overstaat en dus niet in één kerkver- band moet saamgekoppeld worden, en wat, bg alle verscheidenheid, toch in den diepsten grond één is en samenwerken kan, elkander en der wereld tot zegen. Is het niet de la sausbaye geweest, die de uiterste rechter- en linkerzijden zoover uiteen plaatste , dat hij van twee godsdiensten sprak, maar met denzelfden oogblik van twee kanten trappen zag omhoog gaan, el- kander telkens meer naderende , tot dat men ten laatste tot een punt kwam, waar de opgeklomm^en elkander de hand reiken P Mij dunkt, de H. Schrift, jezus OHRiSTTTBj God , het wezenlijke des Christdijken Levens : dat zijn (men vergeve het woord!) de lapides lydiï, waaman het te onderkennen is, of men één is en Samenwerken kan. Staan niet tusschen degenen, voor wie de H. Schrift en bloc en in iedere letter een fetisch is , waaraan men niet moet raken , en dege- nen, voor wie die Schrift tn den grond niet anders bevat

Digitized by VjOOQIC

247

dan eene merkwaardige verzamelmg literarische pro- ducten , zg die er de menscbelijke , historische en dus voor de critiek toegankel^ke , onvolkomene en feil- bare overbrengers in zien van Gods Openbaring en van het onder Gods leiding zich ontwikkelend , ten laatste in CHRISTUS volmaakt gegeven godsdienstig zedelijk leven? die er aarden vaten in zien , maar van verschillende ge- halte, sommige van het fijnste leem gevormd, maar aUe iets en sommige een rijken overvloed van den kostelijksten nardus , uit de volheid van Gods liefde ons brengende? Jezus Christus, is er niet, om van de bewust of onbewust bij nicéa zwerenden, en van de hem algeheel weg-critiseerenden niet te spreken, is er niet een samenkomen van hen , die een oog hebben voor de veelzijdigheid der Nieuw-Testamentische voor- stellingen en beginnen te ontleeren, om zijne volheid in ééne formule saam te persen en oude ketternamen op te rakelen, en die in Hem elkander de hand reiken bg de PBTRUSbelijdenis, niet van vleesch en bloed: „Gijzijtde CHRISTUS de zoon des Levenden Gods , van wien wij niet willen wijken , omdat wij ervaren, dat Gij, als niemand andere woorden van eeuwig leven hebt," en we in uwe Liefde alleen komen tot een heilig liefde-leven ? Ik noemde God, en sidder bij het ontwassen zijn van vele kinderen dezes tijds aan het geloof in God, den zelf bewusten , heiligen, levenden God, en hoe met dat geloof bij zoo- velen het gelooi aan persoonlijke onsterfelijkheid is weg- gezonken. Maar zouden niet, tusschen hen, die de schrikkelijke theorie over God van calvijn aanhangen, en hen, voor wie Hij als vervloeid is tot eene onbe- wuste macht, tot welke: Gijl te zeggen alleen eene gelukkige inconsequentie is, met deu dag meersamen-

Digitized by VjOOQIC

248

komen zij , die met de Jobeïde zeggen : Groot is Hij en begrijpen doen wij hem niet, zijn wezen is ons niet onthuld, maar zijnen naam kent en zgne betrekking tot ons van Heilige Liefde ervaart hg , die aanvaardt door geloof zijne openbaring in Christus en het gemoed zich laat heiligen tot liefde? Zalig de reinen van hart: die zullen God zien; die liefheeft, die kent God. En het Christelijk godsdienstig-zedelijk Leven, ia het niet een signatuur van onzen tijd, dat de moraal of ethiek wat wilt gg P meer tot haar recht komt? dat bg allen eer- bied voor de eeuwige gehalte van paülüs' rechtvaardi- gingsleer , ook voor de in de dogmatiek misschien geldige , maar in het leven niet te vinden onderscheidingen tus- schen vergeving en heiliging, de mystieke opvatting van het ware gode-leven in liefde naar jóhannbs meer op den voorgrond treedt, en vooral de door jezus ge- stelde , in hem zelf belichaamde , in zijne gemeenschap te vervullen zedelgke eischen, zooals de Evangeliën die geven? Heeft rothe te vergeefs er op gewezen, dat er veel onbewust christendom is ? d. i. dat er velen zijn, die in hunne gezindheden en leven zich laten leiden door jezus' beginselen iq de Bergrede en me- nige Gelijkenis, maar toch schuchter zijn tegen het christelijk g^oof, omdat zij meenen, dat daartoe behoort de toestemming óf van onmogelijke geworden dogmen , óf van stellingen over dingen , die wij niet weten, en die in de wetenschap nog open vragen zijn en voor een deel misschien altijd zullen blijven.

Mijner „langen Rede kurzer Satz" komt hierop neder: lo. dat ik in de Amsterdamsche kerkberoeriugen , zonder ook voor een greintje partij te trekken voor het Kuyperianisme , een der sterk sprekende verschijnselen

Digitized by VjOOQIC

249

zie van het feit, dat de Nederlandsche Hervonnde Kerk haar tijd heeft gehad; 2^. dat zonder iets af te doen Tan den ernst, waarmede de Synode, de mislukte poging van 1873 weder opneemt, voorgelicht door de commissie van drie (10*), nogtans bij allen, die van goe- den wille zijn en op hunne vrienden invloed oefenen , de vraag tot gemeenschappelijke bespreking moet komen, hoe zonder krenking van iemands rechten, die uiteen- vallende bestanddeelen zich tot andere gemeenschappen zouden kunnen vereenigen; 8o. dat allen, die in be- ginsel het aldus voortbestaan van de Nederlandsche Hervormde, alleen door Reglementen saamgehouden Kerk geen zegen maar ramp achten voor het Godsrgk, niet het streven naar iets beters eenvoudig moeten af- snijden door het op den voorgrond stellen van allerlei moeilijkheden, die groot maar onder Gods zegen niet onoverkomelijk zullen blijken.

Ik eindig , toch niet zonder met een enkel woord te hebben gewezen op de leerrede (11) door mijn ambt- genoot en vriend vinkb uitgesproken bij zijne veertig- jarige Evangeliebediening. Benijdenswaardig helder van stijl , ingegeven door een geest van dankbare ingeno- menheid met de evangeliebediening , in weerwil van de moeilijkheden en zwarigheden daaraan verbonden, is zij een achtingswaardige en merkwaardige confessie: merkwaardig, omdat zij komt van een die zonder ooit partijman te zijn , door de altijd rubriceerende menigte onder de rechtzinnigen werd gerekend , en achtings- waardig, omdat er zeker onder zijne vrienden en volge- lingen bedenkelijk het hoofd bij moesten schudden.

„Maar wat zijt gij dan" P aldus laat hy zich hooren , „zoo hoor ik mij door sommigen vragen. Moesten allen

Digitized by VjOOQIC

250

het vragen, dan zou het treurig met mij gesteld zijn. Maar in dezen tijd, nu men, volgens velen, partij-man moet zijn om iets te zijn, (ik dank God dat ik het niet ben) gevoel ik er behoefte aan, het uit te spreken : door Gods genade ben ik een overtuigd prediker van dat Evangelie , „hetwelk God te voren beloofd had door Zijne profeten in de Heilige Schriften" en in de volheid des tgds geopenbaard door en in jbzüs Christus van het Evan- gelie van de zondaarsliefde Gods in de gave van Zijn' eigen' eeniggeboren' Zoon, die ons den Vadernaam van God geopenbaard heeft, gelijk niemand anders, in woord, werk en wonder -^ van hetzelfde Evangelie , dat paulxjs verkondigde en handhaafde, ook tegenover de wijzen te Corinthe: „dat Christus voor onze zonden gestorven is naar de Schriften en dat Hij is begraven en dat Hij ten derden dage is opgewekt naar de Schriften" (Rom, 1 : 2 1 Cor. XV : 3, 4). Dat Evangelie is mij de kracht Gods tot zaligheid voor een iegelijk , die gelooft. Daarom predik ik het aan allen, maar onder de door jezus Christus en zijne Apostelen gestelde voorwaarde, waaraan het gewe- ten getuigenis moet geven : de voorwaarde van geloof, be- keering en heiligmaking. En wat de leer onzer kerk be- treft, — gaarne verkondig ik haar, waar zij de eer van ^s menschen zaligheid aan God alleen geeft , maar sterken weerzin boezemt het mij in , als zij misbruikt wordt om Hem, die de heilige liefde is, te onteeren, door Hem willekeur toe te schrijven. Op de vraag: wat is een' christen noodig te geloovenP antwoord ik niet: „iedere letter des fiijbels", maar, met onzen Catechismus: „alles wat ons in het Evangelie beloofd wordt''. Van dat Evan- gelie, van die blijde boodschap, de blijdste die aan het arme menschenhart gebracht kon worden, ben ik een

Digitized by VjOOQIC

251

gebrekkige , maar door Gods genade vast overtuigde pre- diker.'' En later: „Wij vermogen niets tegen de waar- heid maar voor de waarheid. Zoo belijd ook ik, dat mijne voorstellingen, gedurende mijne veertigjarige evangelie-bediening, in meer dan één opzicht gewijzigd zijn , en ik aarzel niet te beweren , dat dit met iederen onbevooroordeelden evangelie-dienaar het geval moet zijn. Waarlijk, ik zal de eenige niet zijn, die b. v. eene andere beschouwing des Bijbels huldig dan toen ik mijne bediening aanving, zonder daardoor iet^. aan de geheel éénige waarde des Bijbels te kort te doen. Ik zal de eenige niet zijn, die gedurende eene lang- durige evangdie-bediening geleerd heb , een zeer wezen- lijk onderscheid te maken tusschen het tijdelijke en eeuwige, tusschen vorm en wezen in de Schriften, en niet van het aannemen van iedere bijzonderheid inde verhalen der Schrift, maar van het geloof des harten in JB^üS CHRISTUS 's menschen zaligheid afhankelijk te maken. Was ik vroeger geneigd, de uitstorting des Heiligen Geestes tot den Apostolischen tijd te bar- ken, ik heb oogen gekregen voor de voortdurende werking des Heiligen Geestes, die, naar de heerlgke woorden des Heeren, tot het volle bezit der waarheid leidt, hoewel altjjd in aansluiting aan en in over- eenstemming met het door paülus en zgne mede-^ apostelen verkondigde evangelie."

Ik dank hem voor die openheid en helderheid, die zeker wel waard zijn om door de jongeren eener nieuwe school te worden nagevolgd. Men verberge het zich niet: wg beleven nieuwe formaties. Moet ik de toestemming van niet-modemen in zekere resultaten van Oud- en Kieuw-testamentische Critiek, waarvan

Digitized by VjOOQIC

tf

252

vele liberalen en Groningers voor een dertig, veertig jaren zouden geschrikt hebben, moet ik de Stem- men voor Waarheid en Yrede, die wel nog niet terugnamen maar toch zeker haar vroeger hard ver- oordeelen van de Evangelischen niet meer kunnen goedkeuren (12), moet ik de „TheoL Studiën' van DAüBANTON O. a. bij name noemen P

In de laatste aflevering b. v. zijn mij , als gevloeid uit de pen van Prof. v, toorbnenbeeöbn de volgende woorden zeer merkwaardig, omdat zij, naar zijn eigen woord, bewijzen, dat als zekere getijden zijn voorbij- gegaan, de bakens moeten verzet. „Het wordt^' schrijft

hij, „zelfs in universitair onderwijs aangeprezen,

dat men zich houdt buiten de historische kritiek en eenvoudig dogmatisch het gezag der heilige Schriften, als Schriften, met het praedikaat van onfeilbaarheid , vaststelt tot gepraedestineerd uitgangspunt voor al het theologisch onderzoek. Tegen zulk een dogmatisme is met vrucht niets in te brengen. Die niet inziet, dat aldus de zoogenaamde grondslag der theologie niets anders is dan een betoog, dat hangt aan eene overdrachtelijke wijs van spreken („de Schrift is Gods Woord*') , welke zeker een betrekkelijk recht heeft t. w. in het gewone godsdienstig spraakgebruik , maar die nooit het recht geven kan om in het wetenschappelijk onderzoek eene onderscheiding te veronachtzamen, die door de feiten geboden wordt. Deze onderschei- ding werd door de oude Dogmatici niet met bewustheid en in absoluten zin afgewezen, maar zij werd zelden gebezigd, daar men tegen roomsche en onroomsche bestrijders het vruchtbaarst e concessis op grond van „de Schrift" stand houden kon. Nu dit getijde is voor-

Digitized by VjOOQIC

258

l>ijgegaan, moet ook het baken verzet worden , en mogen wij niet anders dan, ons stellende op het terrein der onloochenbare feiten , het Woord Gods , dat zich zelf door Gods Geest als waarheid handhaaft, in denhisto- rischen gang van zijne mededeeling nagaan en aan den onderzoeker aanwijzen (13)."

Is 't misschien na deze aanhaling uit een weten- schappelijke mededeeling in deftig en onberispelijk Nederlandsch, gelijk wij dit van den schrijver gewoon zijn, schijnbaar wat ongelijksoortig, om uit een soms geestig, soms te bar vlugschrift, waarin het onderscheid tusschen naamvallen schijnt opgeheven, een daarheen geworpen woord te vermelden ? Maar mij dunkt , het toekent toch, dat Ds. WESTHOFpv^oor de ware ortho- doxie geen gevaar vreest van de belijdenis, dat het aannemen van twee tempelreinigingen (Joh. Il en Mare. XI: 15 17) een theologisch geknoei is (12). Dit lijken kleinigheden, maar zij zijn het niet: zij be- wijzen,» dat men de wijsgeerige aprioristische , natu- ralistische of anti-supranaturalistische beginselen kan blgven afwijzen en toch omtrent schriftopvatting, door de waarheid gedrongen, een geheel ander standpunt moet gaan innemen, dan de Confessies der 16® en 17® eeuw namen en niet anders dan konden innemen.

Ik ben dankbaar, de pen te mogen neerleggen, maar dankbaarder nog voor mijn geloof, dat zoolang er zijn, wier hart zich legt in de belijdenis: Gij zijt de Christus , de Zoon des levenden Gods , en die Hem behoudende den Vader behouden, de kerken wel als instituten kunnen wankelen, vallen of uiteengaan, maar de gemeente zal blijven staan als op een rots, sterker dan de poorten des doodenrijks. 16 Eebr. 1886. W. FRANCKEN Az.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Hbneicus brouwbe. 1886. Aflevering.

(2) 't Is reeds een heele literatuur. Ik noem alleen dat- gene, wat doar mij gelezen is :

1. Dr. A. KüTPBR. Het dreigend Conflict.

2. idem. Het Conflict gekomen (I. Completen Ee- yolutie. I[. Ons vrij beheer bedreigd en beveiligd). Amsterdam, kruyt.

3. Dr. FH. J. HOEDBMAKEB. Het kerkelijk vraagstuk, Ad- vies in zake de Amsterdamsche Lidmaten-kwestie enz. Utrecht, van bbktum.

4. idem. Open brief aan Dr. a. küyper.

5. H. y. HOGBRZBiL. De kerkelijke strijd te Am- sterdam, toegelicht en beoordeeld. (I. De stand der kwestie. IL De revolutie gereglementeerd. III. De voorloopige schorsing.) Amsterdam, egelidg.

6. (Dr. BENiBR en drie Ouderlingen.) Kort verhaal van den strijd te Amsterdam. Brief aan het Provinci- aal Bestuur van Amsterdam van eenige niet geschor- ste kerkeraadsleden. Amsterdam, keuyt.

7. W. C. B. 1816-1886. De onwettigheid der Synodale organisatie van 1816. Amsterdam, b. van der land. (NB. C'est ainsi , qu'on écrit Thistoire !)

8. Dr. A. J. WBSTHOFf. Kijkjes achter de schermen. Onthulde geheimen in zake het Amsterdamsche Kerk- voogden-Oproer. Amsterdam, bruna. (Met het motto: Bidendo dicere verum, quid vetatP en boven ieder hoofdstuk Eoo'n motto, als: Quos ego! Quousque

tandem abutere patientia nestra K ? Bij een

2en druk mogen de taal- en drukfouten verdwijnen!)

9. A. G. c. IFANDUYL. In den kerkstrijd. Een woord tot stilling. Amsterdam, db bussy. (NB. Er komt in dit geschrift veel voor, wat mijne sympathie heeft. Des te meer betreur ik het , dat van de Utrechtsche Theologische Hoogleeraars, onder welke de schr^ver

Digitized by VjOOQIC

255

gestudeerd heeft; en die ook mijne leermeesters waren » niets anders dan de donkere zijde geteekend wordt* Er is eene zekere piëteit , binnen wier grenzen men de waarheid kan zeggen. C'est ie ton, quifaitlamosiqne. En wat zijn proponentsexamen voor het Provinciaal kerkbestuur (van A.rnhem) betreft; ; ook mijne indrukken waren juist niet stichtelijk. Maar de lezer leidt er licht uit af, dat het overal zoo was. Quod nego !

(3) Zie het uitnemende artikel van Dr. j. habtog in de Gids 1880: De laatste dagen der heersohende Kerk.

(4) James white. De achttien eeuwen der Christenheide Vertaald door Mr. j. j. bebgsma (1864, kbusbhan, Haarlem.) I bl. 76.

(5) Zie zijn hoofdstuk Ourapao en volgende in ^Conflict gekomen."

(6) Het Adres in de zaak der Proponents formule, dooreen honderdtal predikanten ingebracht, waarbij gevraagd werd, dat de Synode het initiatief zou nemen, om , „in plaats van de nieuw „aangenomen verklaring eene andere te stellen, in welke staat „uitgedrukt , dat wie als Evangeliedienaar in onze Kerk wordt „toegelaten, op zich neemt, naar het Evangelie der Schrift „JEZUS OHBiSTüs cn iu hem Gods genadige liefde te verkondigen," vond noch bij de Sjnode, noch daarbuiten veel sympathie. Zie het adres in zijn geheel Geloof en Vrijheid 1883 bl.348— 350. De veelgelezen „Chroniek" van de Stemmen v. Waarheid en Vrede zweeg er van. Waarom toch?

(7) Het Godsdienstonderwijs namens den Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente op de Openbare Scholen, door dien Kerkeraad te gen gestaan. Mededeeling deswege door de predikanten astbo, dbeleman, fbancken, tan gbiet-

HUTSEN, JONKBB, SCHEUBB , THBE8ING , VINKE. Rotterdam, VAH SUN / 0.10.

(8) ,/t Conflict gekomen," bl. 13.

(9) „Stemmen voor Waarheid en Vrede" van Januari 1.1.

(10) Zóó („met drie verschillende belijdenis vragen en drie verschillende proponentsbeloften") was het oorspronkelijk voorstel

Digitized by VjOOQ IC

256

yan 8ectie B., dat ze te kwader ure losliet. Rapport v. d. Commissie van Advies, 's Graveubage , hoogstbaten , 1873. bl. 8, 15, 16.

(10*) Onder 't afdrukken gewordt me de tyding dat een der drie, tinholt, plotselijk gestorven is.

(11) H. L. VINKE, Leerrede over 1 Cor. XV : lOa, ter gedachtenis aan zijne veertigjarige Evangelie-bedieding, 10 Jan. 1886, Rotterdam, wenk.

(12) Ik kan mij best begrijpen, dat Dr b. j. bibdel in het Ev. Zondagsblad van 21 Eebr. 1.1. met warmte, maar tevens in een zoo waardigen toon , als ik meer in dat blad wenschte te hooren, is opgekomen tegen bbonsvbld's apodictisch oordeel over scholten, dat deze „de Groninger Theologie heeft ver- slagen" (Stemmen 1885, 582). Maar ik hond dat liefst voor een lapsus calami. Bbonsveld behoef ik niet aan te raden, maar mijnen jongeren ambtsbroeders misschien wèl , 'om eens te lezen PABBAu's Verhandeling, door hem naar aanleiding van SCHOLTENS Leer der Herv. Kerk geschreven : Waarvan moe- ten.w ij in de Hervormde Kerk uitgaan? Van de Kerkelijke leer van Gods souvereiniteitP of van de Christel ij ke prediking van Gods genade. Waarheid, in Liefde 1851, bl. 669—814, en 3, DOUWES: Het determinisme van den hoogleer aar j. H. SCHOLTEN gctoetst. Waarh. in Liefde 1859 , bl. 437—544.

Scholten had indertijd voor beiden hoogachting : den eer- sten noemde hij in zijne bestrijding van diens verhandeling. (Voorrede v. d. Uitgave v. d. l. d. h. k. XXXVI) „zijnen Qroningschen vriend ," van den tweede zeide hij , op zijn eigen- aardigen toon : „Een knap dominé !"

(13) „Theol. Studiën" IV, 1 bl. 16, 16. De geachte auteur zou dus nu zijn harde oordeel niet herhalen, dat hij in

1865 in: B ij dragen tot verklaring vandeleer

der Hervormde Kerk, Utrecht, kemink & zoon , bl. 18 , velde over hofstede de gboots onderscheiding tusscheu Bijbel en Evangelie, in de bekende Verhandeling Waarheid en Liefde, 1840, bl. 746 vv.

(14) A. w. bl. 10.

Digitized by VjOOQIC

IHT DE PERS.

De Inleiding van johannbs' Eersten Brief, beschouwd door s. J. bcttgers, Theol. Doet. en Predikant te Hallam. Tweede Stukje. Ten Yoordeele van het Nederl. Zendelinggenootschap uitgegeven te Groningen bij de Gebr. hoitseka 1885.

Met dit Tweede Stukje is het werk van Dr. RUTöBRS over den Eersten Brief van johannbs com- pleet. Het bevat, zooals den lezers bekend is, de ontwikkeling en aanbeveling der hypothese, dat in de vier verzen, waaruit de Inleiding van dezen Brief be- staat, de inhoud van de hoofddeelen van den Brief nauwkeurig opgegeven is. Immers vers 1, waarin gesproken wordt over „het Woord des levens", vindt zijne ontwikkeling in Hst. I : 5 H : 24 ; vs 2 , waarin gewezen wordt op „het eeuwige leven dat bij den Vader was", wordt behandeld in Hst. Il : 25 in : 22 ; vs. 3 , waarin de gedachte wordt gericht op „de gemeenschap die blijven moet", wordt besproken in Hst. in : 23 V: 12; vs. 4, dat een onderdeel is van VS, 3 , levert de stof voor het Slotdeel des Briefs , waarin de schrijver zijn lezers mededeelt, wat hij ter bereiking van zijn doel, „de volmaking hunner blijd- schap", hun nog te melden heeft.

XX. 17

Digitized by VjOOQIC

258

Het Eerste Deel (Hst. I: 5 II: 24) vormde den inhoud van het Eerste Stukje. In dit Tweede bespreekt de Schrijver nu eerst het Tweede Deel (Hst. n : 25 in : 22), handelend over „het eeuwige leven", vervolgens het Derde Deel (Hst. III: 23 V: 12), waarin over „de gemeenschap" gesproken wordt; eindelijk het Slot (Hst. V: 13—21), waarin nog het een en ander ter sprake gebracht wordt, dat tot volmaking van der Christenen blgdschap dienen kan.

Volgens den autenr worden bg het begin van het ï weed e Deel vier hoofdgedachten uitgesproken, die dan vervolgens ontwikkeld worden. De eerste ge- dachte (Hst II: 26, 27), wordt uitvoerig behandeld in Hst. m : 2— ?•; de tweede (Hst. II : 28) in Hst. IH: 19—28; de derde (Hst. II: 29). in Hat IH: 7l>— 13 ; de vierde (Hst Hl : 1) in Hst. IH : 14-^18. ~ EvenEOO vinden wij aan bet hoofd van het Derde Deel het opschrift en den inhoud dezer Pericope in Hst. III: 23, 24 opgegeven, en wel 3Óó, dat VB. 23» de sterf levert voor Hst IV : 1— 6, vs. 23^ voor Hst. IV : 7-^10 , VS. 24 voor Hst. IV : 11 V : 12. In het Laatste Deel (Hst. V: 13—21) hebben wij, zegt de schr^ver, in vs. 13 „den overgang tot en het opschrift van hetgeen de apostel ten slotte nog aan z|jn lezers wil voorhouden en doen opmerken."' En dat ie : een enkel woord over „de vrgmoedigheid . voor God, die onze gebeden verhoort" (vs. 14, 15); over „het voorbidden voor den Broeder, die zondigt niet tot den dood" (vg. 16, 17); over „de bewustheid te midden der wereld van in chbistüs kinderen Gods te zijn," (vs. 18—20); en de vermaning: „wacht u voor de afgoden" (vs. 21).

Digitized by VjOOQIC

259

In mijn vroeger (zie 19^ Deel, bl. 511—516) uitge- sproken oordeel over dezen isagogischen en exegeti- schen arbeid van dr. R. is door de nauwlettende lezing van dit Tweede Stukje geen verandering gekomen. Moeten wij den auteur gelooven, dan staat de inhoud van dezen Brief in het nauwste verband met de In- leiding, en dan is dit geschrift door johanns8 op jeugdigen leefkgd vervaardigd. De brief is aan Chris- tenen vooral uit de Joden gericht. Het is ,,een schoon samengesteld geheel, zoo logisch, dat hij voor geen der brieven van paülüs behoeft onder te doen, en met zoo artistiek talent geschreven , dat hij blijkt van dezelfde meesterhand vervaardigd te zyn als het Evangelie en de Openbaring/' Ik moet echter verklaren, dat ik in dit opzicht nog altijd tot de twijfelaars en ongeloovi- gen behoor. Het is mij niet mogelgk in dezen Brief bg herhaling een terugslag te zien op onderstelde be- denkingen van de Joden te Jeruzalem, die dan door de woorden en redeneeringen van den apostel bestreden en weerlegd zullen zijn En zoolang ik niet beter word ingelicht, moet ik blijven gelooven, dat die be- denkingen, en de weerleggingen er van of waarschu- wingen er tegen, bestaan, niet in johannes' Eersten Brief, maar enkel in den geest van zijnen jongsten exegeet.

Dat het thema van den Brief zóó nauwkeurig als Dr. R. dit wil, in de eerste vier verzen van Hst. I is opgegeven, is een onbewezen hypothese. Dat in Hst. I: 5— II: 24 bepaald en alleen gehandeld wordt over „het Woord des levens", in Hst. II: 25— Hl: 22 over „het eeuwige leven", in Hst III: 23— V: 12 over „de gemeenschap", dit is door Dr. R. niet overtui-

17»

Digitized by VjOOQIC

260

gend aangetoond. Zie ik wel, dan is de inhond van deze pericopen dan ook met het beweerde in strijd.

De verdeeling van den Brief in de drie genoemde Hoofddeelen en hun verschillende Onderdeelen is niet vrij van willekeur. Zoo hangt om slechts iets te 'noemen Hst. II: 25 met II: 24, en Hst. Hl: 23 met ni: 22 zeer nauw te zamen, zoodat het bedenke- lijk sch^nt om juist hier de scheiding tusschen twee Hoofd- deelen van den Brief te stellen. Hst. Hl : 2—7» heet de ontwikkeling te zijn van de gedachte , die in Hst. II : 26, 27 uitgedrukt is. Maar nu staan die verzen met Hst. in : 1 in zoo innig verband, dat zij hiervan niet kunnen en niet mogen worden losgemaakt. Met Hst. IV: 11 begint volgens Dr. R. een nieuw stuk, dat de ontwikkeling zal bevatten van Hst. IH: 24, en waarin de gedachte ontwiikeld wordt: „het blijven in de gemeenschap met den Yader is verbonden aan het bewaren van de geboden des geloofs en der liefde." Maar nu is het voor den aandachtigen lezer m. i. *och volkomen duidelijk, dat vs. 11 niet de aanhef is van een nieuwe pericope, maar met vs. 9 en 10 in het allemauwste verband staat, ja! een gevolgtrek- king bevat', die uit vs. 10 onmiddelijk voortvloeit.

Onder de nauwlettende kennisneming van de ver- deeling des Briefs in Hoofd- en Onderdeelen , door Dr. R. met beslistheid als de eenig ware aanbevolen, kwam mij gedurig weer het woord van francken voor den geest: „Het onderstelde juiste beloop van den ge- dachtengang , de juiste samenhang van het geheel is „door velen met veel inspanning gezocht. En gewoon- „lijk vonden zij dit ook, maar alleen tot eigen bevredi- „ging." (Zie Deel 19, bl. 599). En de herhaalde lezing

Digitized by VjOOQIC

261

va» den Brief zelven versterkte my in de overtuiging, dat zyn iniioud de bewering weerspreekt, dat hier een welgeordend geheel met juist op elkander sluitende deelen aanwezig is. Ik meen dan ook, dat bothe ten aanzien van dezen Brief geheel naar waarheid schreef: „JOHAjïjSTBS begint altgd weer op nieuw bij het punt „vanwaar hij uitging, 't Is alsof hij zich zelf nooit „geheel voldoet. Vandaar komt het bij hem niet tot „één wel samenhangend geheel met juist op elkander „volgende geledingen. Telkens neemt hij weer een „nieuwen aanloop om dezelfde gedachte, maar altoos „weer beter, ernstiger, beslister uit te drukken. Hij „is als iemand , die niet weg kan komen van de plaats , „waar hij staat. Er is bij hem tautologie, herhaling, „eenvoudigheid. Bij geenen Meuw-Testamentischen „Brief is het zulk een onbegonnen werk om er eene „doorloopende schets van te willen geven".

Met het uitspreken van deze ernstige bedenkingen tegen de resultaten, waartoe Dr. R. door zijn onder- zoek werd geleid, is nu echter niet gezegd, dat zgn werk in mijn oog zonder verdienste zou zijn. Volstrekt niet. Het boekje behelst inderdaad veel goeds. Het getuigt gedurig weer en ondubbelzinnig van de nauw- lettende zorg, aan de bearbeiding der stof, ook aan de Vertaling van den Brief besteed. Het is kennelijk de vrucht van langdurige en ernstige studie , en het levert van menige uitspraak des Apostels eene juiste verkla- ring. Ik denk o.a. aan Hst. III: 20, IV: 1, V: 15, 20 , en aan de heldere en juiste^ hoewel niet diepgaande exegese van Hst V: 6—8. Daarvoor danken wij den bejaarden, nog altijd zoo wakkeren auteur, en wij vereenigen ons van heeler harte met den door hem

Digitized by VjOOQIC

262

uitgesproken wensch , dat de Brief van johannbs , die in den ouden t^'d ongetwijfeld zijn zegen heeft gebracht ^ „in onze eeuw niet minder dienst moge doen èn ter „bestrijding van de wereld, die rechts en links men- „schelijke geboden en leeringen voorstaat, èn ter be- j5 vordering van het Apostolisch Christendom, dat den „geloovigen ten eeuwigen leven dient en hen vereenigt „met elkander en met den Vader en Zijnen Zoon

-JEZUS CHRISTUS".

B ij bel BC h Woord en boekvoor ontwikkelde lezers der HeiligeSoiiriften. Uitgegeven on- der redactie van Dr. ed. biehm, met medewerking

Tan GUSTAY BAUB, WILLIBALD BETSCHIiAG, OTTO DELITZSCH, FRANS DELITZSCH, LÜDWI6 DISSTBL,

6E0B6B EBEBs, 6. a. IJit het Hoogduitsoh vr^ bewerkt onder toezicht van Dr. c. h. van bhijn. Te Utrecht, bij kemink & zoon, 1885. Aflev. I en Aflev. II, en Stuk,

Het is mij een aangename taak de aandacht der lezers van ons tijdschrift te vestigen op dit Bijbelsch Woordenboek, dat een uitnemend Handboek mag genoemd worden voor allen, die den inhoud van de Schriften des O. en N. Testaments meer dan opper- vlakkig wenschen te kennen. Door de Nederlandsche bewerking er van wordt onze literatuur verrijkt met een degelijk, wetenschappelijk werk, waaraan werkelijk behoefte bestond.

Immers, in de jaren 1852—1859 werd door de toenmalige Amsterdamsche hoogleerafen moll, veth en DOMBLA NIEUWE NHüis oudcr medewerking van onder- scheidene Nederlandsche geleerden het bekende »Bij-

Digitized by VjOOQIC

263

belsch Woordenboek voor het Christelijk Gezin*' uitgegeven. Dat uitnemend ingerichte, met groote kennis van zaken zorgvuldig bewerkte boek heeft zijn loop gehad en zyn zegen gebracht. In ruimen kring heeft het een juistere kennis van de plaat- sen en personen, die in den Bijbel genoemd en be- schreven worden, en ook van de gewoonten, toestan- den, wetten en gebruiken, waarop de gewgde schrijvers de aandacht vestigen, krachtig bevorderd* De vraag is echter geoorloofd, of dit standaardwerk van vóór dertig jaren thans zijn tijd niet heeft gehad. En die vraag moet, ten deele althans , bevestigend beantwoord worden. Immers op menig artikel, het is waar, kan dit "Woordenboek nog altijd met vrucht worden geraadpleegd ; maar het wetenschappelijk onderzoek van den laatsten tijd heeft opethnograpliisch,geographisch, philologisch en archeologisch gebied zoo vele en zoo gewichtige ontdekkingen gedaan en zooveel nieuw en helder licht ontstoken, dat wat tusschen 1850 en 1860 geschreven werd in meer dan één opzicht als verouderd te beschouwen is. Met vreugde begroeten wij daarom de Nederlandsche bewerking van Dï. ribhm's Hand- wörterbuch des Biblischen Alterthums für gebildete Bibelleser, waarvan zoowel de geleerde uitgever zelf als zijn bekwame medewerkers gezegd mogen worden volkomen op de hoogte te zijn vanden tegenwoordigen stand der wetenschappen. Zij hebben den gemeenschappelijken arbeid onderling aldus verdeeld , dat ieder artikel geschreven werd door iemand , die een spe- ciaal beoefenaar mag heeten van dat onderdeel der the- ologische wetenschap, waartoe het artikel behoort. Van hetgeen tot nog toe in het Nederlandsch verscjieen (de

Digitized by VjOOQIC

364

eerste Afleyering en vw 4e tweede Aflevering de eerste twee stokken) danken wg b.v. de artikelen ,Syrië" en „Arabië" aan prof. scheaper; het artikel ^BaaP'aan scHLOTTMAïfN; de artikelen „Oyrenius'' en „Demetrius" aan schöreb ; bet artikel „Dichtkunde*' aanGUSTAVSjmE ; het artikel ,David'' aan diestbl; de artikelen „Abra- ham," „Ajk des Verbonds," „Besngdenis" en „Cherubs" aan den redacteur bi^m; het rjjke en belangrgke arti- kel „Egypte" aan gbomb bbbrs.

De inriohting van het werk is geheel gelijk aan die van het genoemde „Bjjbelsch Woordenboek voor het Christelgk g^^n.*' Zoover ik het kon nagaan bleek mg, dat nagenoeg hetzelfde getal artikelen in dezelfde , alphabetische orde is gegeven. Maar het nieuwe werk is op schier ieder punt uitvoeriger dan het oude. Waarom, zoo vroeg ik mg echter onder het lezen ge- durig af, is door den bewerker het voetspoor van zgn ilTederlandsohe voorgangers ook in dit opzicht niet gedrukt, dat bij aan het hpofd der bladzijden de aanvangletters van de daar ter plaatse behandelde artikels liet afdruk- ken? De gemakkelgkheid in het gebruik had er bij gewonnen» -- Een menigte illustraties zgn tusschen den tekst geplaatst, en bet werk wordt door onder- scheidene geUeurde platen versierde De^e illustraties Ön de 2* afleyering b^ter dan in aflevering 1 gelukt) en platen, uit andere werken , z. a. owckbrs Weltge^ schicbte, cawlbbs Bibellexicon, e. a overge- nomen i hebben hare waarde, niet enkel tot verfraaiing van het werk, maar ook tot verklaring van het ge- schreven^ woord.

Wat de bewerking der verschillende artikelen aangaat^ deze is ia vele opzichten prgzenswaardig^ De

Digitized by VjOOQIC

265

schrijvers hebben uit den rijken schat hnnner veelom- Tattende geleerdheid alles medegedeeld wat dienen kan ter beTordering van een juiste en grondige kennis ran de plaatsen, personen, zaken, plechtigheden, enz., die zij bespreken, en doen hun lezers gedurig zien onge- voelen , hoe groote waarde de nieuwste ontdekking^ der wetenschap bezitten voor het recht verstaan van de Bijbelsche oorkonden. In de aankondiging van de uitgave eener Nederlandsche bewerking van het Duitsch origineel lezen wij: „Dit geïllustreerd Bgbekch Woor- denboek maakt den lezer in beknopten vorm , zoo vol- ledig mogelijk bekend met de Hgging, de natuur en de merkwaardige plaatsen van het H. Land, met de maatschappelijke en staatkundige verhoudingen, de gods- dienstige gewoonten en instellingen van Israël , de hoofd- personen die in zijn geschiedenis optreden, de volken waarmede het in aanraking kwam , in het bgzonder de Egyptenaren, Assyriërs en Babyloniërs, met de resul- taten der hedendaagsche geleerden op taalkundig, his- torisch en ethnographisch gebied, voor zooverre die tot recht verstand van de H. Schriften onmisbaar zgn." (Zie Prospectus van 1883). Daarmee is niets te veel

Ten aanzien van het standpunt, waarop de re- dacteur van dit woordenboek en z^'n medearbeiders staan, merkt Dr. van »hun in zijn „Woord vooraf" op , dat zij „één zijn in liefde tot de H. Schriften, als het WooiA der Waarheid." Zij zijn noch kerkelgk-, noch b^belsch- orthodox, maar, hoewel het recht der kritiek ten volle erkennend, in hooge mate conservatief. Zg schromen dus niet te verklaren, dat lükas zich in het tweede Hoofdstuk van zijn Evangelie heeft vergist toen hij

Digitized by VjOOQIC

266

den naam van cyrenius yerbond aan de OpschriJYiDg, die ten tijde van jezus' geboorte misschien in Palestina heeft plaats gehad; dat in de berichten om- trent ABRAHAM de oudere overlevering meer vertrouwen verdient dan de jongere; dat de twee scheppings- verhalen niet in alles te vereenigen zijn; dat in de beschrijving van siiison's historie een plaats is gegeven aan de volkssage, enz.; dat het hoofddoel van de Bijbelsche overlevering omtrent abel is ,,aan te toonen, hoe reeds in de familie van de eerste menschen de tegenstelling van vroomheid en godde- loosheid te voorschijn trad", zoodat abel is ,, het type van den dienstknecht Gods en van de door de wereld gehaatte en vervolgde kinderen Gods" ; dat de Paradijs- voorstelling hare paralellen vindt in de overleveringen van andere Oostersche en "Westersche volken; dat zij ^jzedelijk-religieuse grondwaarheden wil uitdrukken, welke zich aan ons opdringen bij de vraag naar den oorsprong van het kwaad en de zonde,'' en dat zij „dient niet alleen om eene aanschouwelijke voorstelling te geven van den oorspronkelijke toestand des menschen , maar ook om de zalige heerlijkheid uit te drukken, die God de zijnen schenken zal." Maar zij gaan niet in op de vraag y of wij misschien in die scheppingsverhalen ook de stem hoeren der verhevene, Israëlitische poëzie. Zij laten den lezer in het onzekere omtrent den tijd van het ontstaan van het naar daniêl genoemde geschrift. Zg schrgven de zoo- genaamde „Bezetenheid"' toe aan een betreurenswaardig „Bijgeloof," maar treden te gelijkertijd op als verdedi- gers van het geloof aan den invloed, dien de „wereld der daemonen'' op het physische en psychische leven

Digitized by VjOOQIC

267

der mensclien zal uitoefenen, in plaats dat zij aanwjj-. zen, hoe het geloof aan het z. g. ,,bezeten zijn" nauw te zamen hangt met de wereldbeschouwing der Israë- lieten,' waaraan wij dank zij de ontwikkeling van achttien eeuwen! volkomen ontgroeid zgn.

Maar al is het standpunt, waarop de schrijvers staan, niet in alles het mijne, en al heb ik dien ten gevolge meer dan ééne bedenking tegen sommige van hunne voorstellingen en beweringen , de groote verdienste van hunnen arbeid wordt daarom niet minder oprecht door mij gewaardeerd. In piëteit voor en in liefde tot de H. Schriften als de oorkonden van de openbaringen Gods wensch ik voor niemand van hen in één enkel opzicht onder te doen. En daarom verheug ik mij , dat zg hun krachten hebben willen wijden aan dezen arbeid en ben ik hun met velen dankbaar voor hetgeen zij hebben gegeven.

Heb ik nog noodig te zeggen, dat Dr. van RHiJN zich verzekerd mag houden, dat hjj een goed werk verrichtte met het aanvaarden van de Neder- landsche bewerking van dit Woordenboek? De verta- ling, onder zijn toezicht geleverd, is vloeiend. En de Jfederlandsche lezer moet zich aan hem verplicht ge- voelen door de oorspronkelijke artikelen, die hij leverde ter aanvulling van den arbeid der buitenlandsche auteurs ; maar ook, en meer nog, door de aanvulling van on- derscheidene bestaande artikelen met hetgeen door Nederlandsche geleerden over de daarin behandelde onderwerpen geschreven werd. Deze artikelen hebben daardoor aan volledigheid en degelijkheid gewonnen. Ook hebben de opmerkingen , door Dr. van rhijn hier en daar aan het oorspronkelijke toegevoegd, werkelijk

Digitized by VjOOQIC

268

waarde voor de volledige kennis van zaken en voor juister kenschetsing van toestanden en personen. Moge hij den veelvuldigen arbeid, aan de bewerking van dit omvang- rijke werk (ongeveer 150 vellen druks) besteed, ruim- schoots beloond zien. Blijke het, dat het getal der „ontwikkelden", die zoo veel belang stellen in de kennis der H. Schriften, dat zij zich voor een Bijbelsch Woor- denboek gaarne een vrij aanzienlijke uitgaaf (het ge- heele werk zal naar den zeer matig gestelden prijs ruim / 20 kosten) getroosten, in ons vaderland werke- lijk nog groot, zeer groot is. Dan zal dit boek, waarvan de uitgave, naar ik hoop, met bestaanbaren spoed geregeld zal worden voortgezet, en dat ik, zoo- dra het compleet is, nog eens voor de lezers van ons Tijdschrift denk te bespreken, ongetwijfeld rijken zegen brengen in ruimen kring. Grondige Bijbel- kennis toch leidt tot oprechte waardeering van het Boek der Boeken, dat thans nog even goed als vóór achttien eeuwen »wijs maakt tot zaligheid door het geloof in jezus Christus".

Hardegarijp, Dr. J. VAN LOENEN L.Lzn.

Pebruari 1886.

Digitized by VjOOQIC

WELK KECHT HEEFT DE BEWERINa, DAT

DOOR DE CRITIEK VAN KANT OP DE BE-

WIJZEN VOOR HET BESTAAN VAN GOD

DE ONMOGELIJKHEID IS GEBLEKEN, OM

DE ERKENNING VAN HET BESTAAN

VAN GOD VOOR HET DENKEN TE

RECHTVAARDIGEN?

Bovenstaande prijsvraag werd reeds ten tweeden male door curatoren van het Stolpiaansch legaat uitgeschreven, geen der ingezonden antwoorden zal echter het licht zien, en dit jaar werd zij niet weder uitgeschreven.

Toch is het noodzakelijk , dat de vraag beantwoord wordt, want zij is alles behalve onschuldig. Of is de beschuldiging van atheïsme, aan kant's wijsbegeerte ten laste gelegd, zoo weinig zeggend, dat het een open vraag mag blijven, op welk recht zij steunt? Zou niet, om eens een voorbeeld te noemen , het uitschrijven eener prijsvraag als deze, of de empirische wijsbegeerte van professor opzoomer de erkenning van het bestaan van God onmogelijk maakt, de geheele geleerde wereld in rep en roer brengen! En zou men dan niet op Duitschland's groeten wijsgeer der vorige eeuw het woord in toepassing mogen brengen: „de mortuis nil nisi beneT'

XX. 18

Digitized by VjOOQIC

270

Aan de eer onzer Duitsche naburen, aan de eer bovenal van hem, op wien deze natie roem draagt als eenen harer grootste en edelste zonen , zijn wij 't ver- plicht, om Het bovenstaande vraagstnk tot oplossing te brengen. De door voornoemde curatoren gestelde vraag biedt ons derhalve de gewenschte gelegenheid om den blaam van ongeloof at te werpen van e^i man, die zich ten aanzien van godsdienst en wijsbegeerte een verdienste heeft verworven, zooals maar weinigen van zgnen en onzen tgd. Ten aanzien van godsdienst en wijs- begeerte — want hierin bestaat juist zijn v^dienste , dat h^' den inmgen samenhang heeft in 't licht gesteld, waarin beide tot elkander staan; zoodat de godsdien- stige bewustheid van eene gezonde wijsgeerige critiek niet alleen niets te vreezen heeft, maar integendeel door haar gereinigd en gezuiverd wordt.

Is daar wellicht naar vorm en inhoud veel ge- brekkigs aan mijn opstel toch verstout ik mij, te beweren, dat ïk gestaan heb in het voorportaal van den tempel der wgsheid, die ons door den Eonings- berger wgsgeer wordt ontsloten. Is mijne stem te zwak, mochten dan anderen, die tot het heilige van dien tempel zgn doorgedrongen, door mijn voorbeeld worden opgewekt, om aan te vullen wat aan myn woord ont- breekt, en te verbeteren wat onjuist werd voorgesteld I Uit den aard der zaak moet ik m|j hier bij een beknopt overzicht bepalen; tot eene ook maar eenigszins volledige behandeling zou een niet onbelangryk bod^- deel worden vereischt. Ik moet dus veel aan eigen nadenken en 't z^standig onderzoek van den lezer overlaten^ Mocht het blyken gewenscht te zgn, dan stel ik mij gaarne tot taak om kant's hoofdwerk; de

Digitized by VjOOQIC

271

„Kritife der reinen Vernunft", datmetde ^Kritik der practi»chen Vernunft" een geheel vormt, in onze taal over te brengen, daar het bij zulk eene diepzinnige studie als die van de Eantiaansche «wijsbe- geerte, waar tal van bladzijden ons tot rusten en kalm nadenken nopen, voor de duidelijkheid der zaak en de helderheid der voorstelling van groot belang is, om niet met twee talen tegelijk te moeten werken, 't Zal dan daarbij mijn streven zijn om mij zooveel mogelijk te bekorten, door, zonder aan de eenheid en den samenhang van gedachten al te veel afbreuk te Aoea weg te laten wat niet reohtstreeks met het onderwerp in ver- band staat. Yeel zal dit evenwel niet kunnen zijn, daar kant zelf reeds zich door dit streven heeft laten leiden. Doch ter zake!

Bepalen we ons bij eene nadere beschouwing der vraag, dan zien wij, dat zij in tweeërlei zin kan worden opgevat, nl. óf dat de verdediging van het atheïsme in kant's bedoeling lag; óf dat het, ook al bedoelde hij zulks niet, met noodzakelijke conse- quentie uit zijn systeem volgt.

Wat nu de eerste opvatting betreft, daarover be- hoeven wij geen woord te verliezen; want, wat zeker de oningewijde , die kant niet gelezen heeft , bij het zien der uitgeschreven prgsvraag weinig zal vermoeden : de geheele critiek heeft van de eerste tot de laatste bladz^de geen andere strekking, dan den grondslag aan te wijzen , waarop de erkenning van Gods bestaan rust. Alleen dus volgens de tweede opvatting kan onze vraag ons hier bezig houden.

Over de bedoeling, waarmede de vraag werd gesteld, gaat ons eenig nader licht op door de korte

18*

Digitized by VjOOQIC

272

recensie op de ingekomen antwoorden, geplaatst in het Handelsblad Yanl7Dec/85. Van het vijfde antwoord wordt hier nL gezegd , dat het meer eene apologie van Kiirr's denkwijze was, dan „een onderzoek naar de waarde zijner critiek en naar de mogelijkheid om bij de er- kenning harer juistheid , het bestaan van Qod voor het denken te rechtvaardigen." Wat men dus verlangt is „een onderzoek naar de juistheid der Eantiaansche wijsbegeerte" en het antwoord op de vraag, „of bij de erkenning daarvan het bestaan van Qod voor 't denken kan worden gerechtvaardigd?"

"Wat het eerste betreft als wij vragen , waarin eigenlijk het wijsgeerig stelsel van kant bestaat, dat hg in zijne drie hooofdwerken, de Eritik der reinen Vernunft, Kritik der practischen Vernunft en Kritik der Urtheilskraft, heeft ontwikkeld dan is het antwoord: in zijne critiek, in hetxpiveiv, de crisis, de scheiding, de ontleding, die hij hierin heeft tot stand gebracht, de kritische ontleding nl. van het „Ding an sich'' en het „Ding in der Erschei- nung," m. a. w. tusschen datgene wat het voorwerp is,. naar zijn innerlijk wezen, naar zijn ongekenden en onkenbaren grond van zijn bestaan; en datgene wat het is naar zijn verschijningsvorm. Het eerste is het voorwerp op zich zelf, „an sich," het laatste het voorwerp zooals het zich in de verschijningswereld vertoont. Bij de geheele wereld, die wij kennen en elk voorwerp in die wereld wil kant, dat wij de onderschei- ding maken tusschen de dingen zooals zij „verschijnen'' en de dingen zooals zij „zijn." Dat wil niet zeggen, dat de dingen in werkelijkheid anders zijn , dan zij ver- schijnen, maar: aan de phaenomenale wereld en aan

Digitized by VjOOQIC

273

elk phaenomenon ligt een ongekend noumenon, als zijn transcendentaal substraat ten grondslag. Hij noemt zijn stelsel „het Transcendentale Idealisme." Wg kennen alleen een wereld van phaenomena, van verschijnselen, maar de verborgen achtergrond van die wereld is een ideale wereld, die niet kan worden waarge- nomen, die niet empirisch is, maar met absolute nood- zakelijkheid wordt gepostuleerd.

Deze kritische onderscheiding van een ,Ding an sicV en een „Ding als Erscheinung ," en de juistheid der bewering, dat wg de voorwerpen niet kennen naar 't geen zij potentieel zijn, maar alleen zooals zij actueel verschijnen, willen wij door een voorbeeld trachten duidelijk te maken. Nemen we, om maar iets te noemen, eene schilderij. Er behoort juist niet veel opmerkings- gave toe, om hierbij de waarheid te erkennen van het spreekwoord „Duo dum idem faciunt (hier zou het moeten heeten „vident'*) non est idem." De oorzaak hiervan is, dat men bij de beschouwing daarvan zelf moet arbeiden De kunstenaar geeft slechts lijnen en tinten in overeenstemming met de regelen der perspec- tief en de harmonie der kleuren; maar de rest is over- gelaten aan de activiteit van den beschouwer. Deze kan zoo groot zijn, dat een stuk, 't welk gij aan een echten liefhebber der kunst te zien geeft, onder uwe oogen (of juister gezegd : de „zijne") verandert. Dat komt, omdat de kleuren op het doek in correspondentie staan met het licht in zjjn oog; terwijl hij verdiept is in zijne beschouwing, deelt hij zelf warmte en gloed mede aan ^t geen zgn oog boeit. Dit springt natuur- lijk het duidelijkst in 't oog bij een kunstgewrocht, dat alleen aan een juiste kleurenmengeling zijn waarde

Digitized by VjOOQIC

274

«ontleent; maar dat het met alle dingen^ die wij ziea, hetzelfde geval is, spreekt van zelf.

De reden ligt voor de hand : alle kleuren toch zijn, wel beschouwd, niets dan wijzigingen van één en dezelfde kleur, niets dan schakeeringen van het zonlicht; en daar wij nu door een vonk van datzelfde licht in ons zien, zoo kan men zeggen, dat de mensch in gemeenschap met het licht der zon bg 't verdwgnen der schaduw van den nacht zelf de kleuren schept. Wat vrij „kleur" noemen, is dus geen eigenschap van de dingen zelf, maar : dat wij de dingen gekleurd zien , is eene eigenschap van het oog. Kleuren zetelen in het zintuig van ons gezicht, zij zgn modificaties van onzen inwendigen aanleg, ons empirisch bewustzijn; hef het gezicht pp en ge neemt ook de kleuren weg (1).

"Wat wjj hier hebben aangetoond van één onzer zintuigen, geldt ook van de overige. Het gebruik van onze zintuigen ligt echter in het verstand en zoo begrgpen wy wat kant bedoelt, als h^ de zinnenwereld de wereld der verschynselen noemt , en haar onderwerpt aan de functie van het verstand. Evenals dus het be- staan van de aarde, in haren tegenwoordigen vorm alleen mogelgk is door het bestaan van de zon, zoo heeft ook de zinnelgkheid (empirie het duifcsche „Sinnlich- keit ," men vergelijke hierbij het eerste hoofdst. van de Er. der r. V. over de „Transcendentale Aesthetica") haar be- staan alleen te danken aan het verstand intellect).

't Is dus met deze veranderde verhouding van de zinnelijkheid tot het verstand evenals met de gewijzigde beschouwing van de verhouding der aarde tot de zon. . Yroeger meende men dat de zinnel^kheid spontaneïteit had, dat zij als 't ware de zon was, die haren onuit-

Digitized by VjOOQIC

275

puttelijken Bchat \m gaven aan den denkenden mensch schonk ; aan bet verstand daarenteg^i kenden de empi- risten niets toe dan receptiviteit en beweerden, dat het niets bezat, dan wat het van de ervaring ontving. Kakt echter keert de zaak om : het verstand beeft spontaneïteit, daar aan hetzelve alle voorwerpen der zinnenwereld, ja de geheele natuur is widerworpen ; de zinnelgkheid daarentegen heeft receptiviteit. Zonder het eerste ware de laatste niets, haar geheele bestaan heeft z{j te danken aan het intellect.

Deze zeilde vergelijking van kant's systeem met het Copernikaansdie zonnestelsel vond ik ook b^ oousiK. „CoPERNic," (zegt hij blz. 361 van Cours d'histoire de la filosofie moderne) „copbritic ayant vu qu'il était impossible d'expliquer les mouvements des corps célestes , si l'on supposait que ces corps tournent a^tour de la terre immobile, fit t(H}mer la terre avec eux auteur du soleil. De même kant, au lieu de faire toumer rhomme autour des objets, fit toumer les objets auteur de rhomme. La conception (blz. 362) d*un pareil point de vue appartient tout entière k kant/'

Evenals onze voorouders nu, wanneer men hen op de hoogte had willen brengen von onze kennis omtrent den omloop der aarde, zouden hebben gezegd: ,maar wij zien dan toch, dat de zon om de aarde draait*', zoo zal de transcendentale realist (de antipode van den transcendeotalen idealist vgl. Kr. dr. r. V. bl. 313 w. [Rozenkr. 295]) tegenwerpen „maar ik neem het dan toch waar, dat de voorwerpen buiten my zgn." Maar even als men tot den eerste zou zeggen: „uwe waar- neming van de cnndraaiende beweging ifi zeer juist, alleen hierin dwaalt ge, dat ge u die beweging voor-

Digitized by V^OOQlC

276

stelt in de zon, in de richting van Oost naar West , terwijl ge haar moet stellen in u zelven , van West naar Oost" zoo kan men tot den laatste zeggen : ,,uwe waarneming van een voorwerp buiten u is zeer juist, alleen hierin dwaalt ge, dat gij die waarneming houdt voor eene bepaling van het object zelf, terwijl zij slechts is eene gewaarwording van uw eigen subject, waardoor gij het voorwerp leert kennen niet, zooals het op zich zelf is (Ding an sich, maar zooals het verschijnt , d. i. zooals het in uwen inwendigen zin , in uw bewustzijn bestaat/'

„Een huis/' zoo las ik dezer dagen „is op zich zelf niets dan een hoop zandkorrels." Wat een huis tot een huis maakt is dus het organiseerend en syste- matiseerend menschenverstand. Alle praedicaten , die gij aan een huis geeft, drukken geen eigenschappen uit die het voorwerp, als een transcendentaal object, werkelijk bezit, maar zijn slechts de vertolking der gewaar- wordingen van uw eigen denkend subject.

Doch genoeg over de ontleding der voorwerpen in nou- mena en phaenomena. Eeeren we terug tot ons onderwerp ! *Dit „transcendentale Idealisme" is dus geen sub- jectivisme, gelijk men ten onrechte heeft beweerd ; maar het is, zooals kakt met de grootste klaarheid heeft bewezen, slechts de keerzijde van het „empirisch rea- lisme'* (2). De wereld der ervaring is de realiteit, waarin wij ons bewegen; maar èn bg ons zelven , èn bij de verschijningswereld, waarin wg leven, m. a. w. bij onze binnen- en buitenwereld moeten wij de onderscheiding maken van deze empirische realiteit en eene „transcenden- tale idealiteit," die evenals plato's ideënwereld niet kan worden waargenomen, maar die transcendentaal is.

Ziehier het uitgangspunt van kaut's critiek, de

Digitized by VjOOQIC

277

basis , het fundament, waarop z^n geheele systeem be- rust, het centraalbegrip, dat zijn stralen afwerpt over zijn geheele wijsgeerige en godsdienstige wereldbeschou- wing en waarin al zijne denkbeelden hun gemeenschap- pel^k yereenigingspunt vinden!

Is het juist? zoo vragen wij in de tweede plaats; en mgn antwoord is , dat naar mijn bescheiden meening op een onbevooroordeeld en onpartijdig standpunt hieromtrent maar één gevoelen kan bestaan. Want KANT zelf zegt het met nadruk: hij heeft er in do verte niet aan gedacht om iets nieuws te leveren met zijne critiek. Al heeft het bij den eersten oogopslag den schijn alsof zgne theorie nieuw is , toch ligt dat nieuwe niet in zijn beginsel, maar alleen in de toe- passing daarvan en de resultaten. Zijn denkwijze is nl. dezelfde als van de Grieksche en Eomeinsche wijsgeeren (men denke aan de vlri en de elSog van abistoteles), dezelfde als van de profeten van Israël, en hem die meer was dan zij , den profeet van Nazareth , dezelfde als van de groote godsdienststichters bij Indiërs en Perzen, dezelfde als van honderden van denkers uit de achttien eeuwen vóór kant ; want zij is de eeuwen- oude onderscheiding van realiteit en idealiteit, van de zienelijke dingen en de onzienelijke dingen van den apostel paulub. Daar zijn „veel menschen", maar „de mensch'' wordt niet gevonden, toch ligt aan eiken mensch de idee des menschen ten grondslag dat is de eenvoudige waarheid , die hij toepast zoowel op elk voorwerp , als op 't geheel der voorwerpen , den kosmos en die de grondgedachte vormt van zijn stelsel, 't Is dus geen nieuwe uitvinding die hij heeft gedaan; evenmin als copernicus dit deed, die geen nieuwe natuur-

Digitized by VjOOQIC

278

wet ontdekte, maar alleen de bekende wet van de zwaarte- kracht toepaste op den omloop der planeten. Maar de waarde en de beteekenis zgner wijsbegeerte bestaat ook minder in de ontdekking yan een nieuw beginsel, dan wel in bet nieuwe licht, wetarin hg dat beginsel heeft geplaatst, en de juiste en volledige toepassing, die hij daaraan heeft gegeven.

En of zich nu met dit transcendentale Idealisme de erkenning van Gods bestaan vereenigen laatP wij antwoorden: niet alleen dit, maar zij is daar- mede onaüscheidelijk verbonden, zg vloeit met nood- zakelijkheid daaruit voort! Dit met kristalheldere duidelijkheid te hebben aangetoond, is de onsterflijke verdienste van Kant. Door de nieuwere godgeleerden wordt dit dan ook volmondig erkend; prof. hoekstra o. a. zegt in zijne Bronnen en Grondslagen van het godsdienstig geloof (bl. 23), dat voor het godsdienstig geloof op het standpunt van de tegenwoor- dige wetenschap immai7(J£L kant in 't algemeen het juiste uitgangspunt heeft gevonden. (Men vergelgke hierbij bbuining ,Modernemystiekl 885 pag. 93 vv.)

Maar hoe is het dan mogelgk, dat men ooit het tegendeel heeft beweerd? M. i. moet de oorzaak hiervan voor een goed deel gezocht worden in de om- standigheid, dat KANT, daar dit de aard van zijn onder- werp met zich bracht, telkens over het scepticisme en het atheïsme komt te spreken en zich moet inlaten in een grondig onderzoek en eene nauwkeurige kritische beschouwing daarvan; en ,waar men meê verkeert, wordt men mee vereerd", zegt het spreekwoord; bg eene niet al te nauwgezette studie zgner filosofie heeft men vele van die uitspraken op zgne rekening gesteld, terwgl zojuist tegen genoemde wereldbeschou-

Digitized by VjOOQIC

279

wiDg gericht zgn. Hoe het zg mogelijk is het, want dat bewgst de bewering, naar welker recht onze prjjsyraag een onderzoek eischt. Daarom echter is het góéd, dat die vraag werd gesteld, maar tevens nood- zakelijk, dat z{j wordt beantwoord!

Wij willen dit thans met een paar vluchtige trek- ken doen; met vluchtige trekken , want de omvang van dit opstel gedoogt niet, dat wg ons begeven in een veelzgdige beschouwing van zgn systeem; wg moeten ons bij een beknopt overzicht daiirvan bepalen.

Het beste antwoord op onze vraag zou wezen het woord V6U1 AUGUSTiNUS : „neem en lees", want bij een ernstig en onpartijdig onderzoek naar zijne denkbeelden blijkt overtuigend, dat men niet kan en niet mag be- weren, dat zg de ontkenning van God's bestaan in zich sluiten. Die bewering heeft geen recht, ook op geen schijn van recht kan zij zich beroepen. (3). En daarom meenen we, dat eene vertaling van zijn hoofdwerk voor godsdienst en wgsbegeerte niet ondienstig zou zijn. Voor 't oogenblik echter stellen wij ons tevreden met een kort overzicht daarvan, opdat wij er v het onze toe bgdragen , om den blaam van godloochening af te wen- den van een man , bij wien de grootste denkkracht (4) gepaard ging met een echt godsdienstig gemoed.

De gedachtengang, dien wij hierbij zullen volgen , is deze: 1°. Eerst staan we stil bij het feit, dat alle objectieve kennis van God onmogelijk is (en han- delen dus oVer bet criticisme) ; 2^. vervolgens willen we doen zien, dat wij die kennis ook niet- kunnen ver- krijgen door eene bovennatuurlijke openbaring (het supranaturalisme) omdat 3». het godsbegrip voor de speculatieve rede eene transcendentale idee is*

Digitized by VjOOQIC

280

in welke onze rede alleen die eenheid vindt, zonder welke zij niet kan bestaan (het transcendentale idealisme). Daarna gaan wij over tot de meer rechtstreeksche be- antwoording onzer vraag, doordat wij aantoonen, 4o. dat het gemis van objectieve kennis van Q-od geenszins behoeft te leiden tot scepticisme, tot twijfel aan het bestaan van God (het scepticisme), 5^. dat echter de bewering, dat wij daardoor zouden worden gebracht tot atheïsme, tot algeheele ontkenning, tot directe loochening van God's bestaan, te eenen male zonder grond is (het atheïsme); en eindelijk: 6°. dat, behoeven wij in 't theoretische niet te twijfelen, en kunnen we daar zelfs niet ontkennen, wij in een ander nl. practisch opzicht grond hebben om te moeten ge- looven, daar wij in het postulaat der practischo rede een vasten grondslag vinden voor ons godsdienstig geloof in het feit, dat de zuivere rede in hare zedewet ons God doet kennen als de hoogste intelligentie, die de oorzaak is van de harmonie tusschen de zedelijke wereld en de physische wereld, welker eenheid en samenhang het begrip vormt van het Gods rijk. (Wij kunnen hieraan gevoegelijk de benaming geven ethisch rationalisme, daar kant spreekt van een zedelijk rede-geloof, van eenen „sittlichen Vernunftglauben").

De gang van ons betoog is dus in 't kort deze : "Wij kunnen God theorethisch niet kennen, ook niet door eene bovennatuurlijke openbaring, want het Godsbegrip is eene transcendentale idee. Toch behoeven wij daarom aan het bestaan van God niet te twijfelen; en mogen wij zelfs niet ontkennen, maar moeten door den eisch der practische rede gedrongen, de erkenning van God's bestaan hand-

Digitized by VjOOQIC

281

hayen, als in de meest yolkomen overeenstemming met de wetten van het denken.

HET CRinCISME

Door de critische wijsbegeerte van ka.nt, in de drie bovengenoemde hoofdwerken ontwikkeld, en in zijne „Religiën innerhalb der Grenzen der bloszen Yer- nunft" alsmede in zijne andere kleinere en grootere geschriften in toepassing gebracht, blijkt alleen dit, dat alle objectieve kennis van God onmogelijk is.

Yan de vroegste tijden af tofc op den huldigen dag toe heeft men pogingen gedaan, om het bestaan van God te bewijzen, en door sluitredenen te de- monstreeren. Reeds aristoteles heeft uit het begrip van den eersten beweger (to tt^wtov tcivovv axtvyjTov), het eeuwig onveranderlijk zijn, het besluit getrokken tot het bestaan van God (cf. Met. A 7), (men vergelijke de bloemlezing die ons van aristoteles' „prima philosophia" wordt gegeven door ritter et preller Historia philosophiae Graecae et Romanae e fontium locis contexta. Gothae 1878, zesde uitg. pag. 270 288), en nog in den jongsten tijd is een Duitscher Dr. bertling (Die Erkennbarkeit Gottes. 1885) opgetreden met zijn z. g. Cansaliteits-bewijs (een geschrift, dat K., 't zij ter loops gezegd, waarschijnlgk ongelezen ter zijde zou leggen; men vergelijke wat hij over zulk eenen „dogmatischen Vertheidiger der guten Sache" zegt in zijne Kritiek der reinen Vernunft uitg. KERBACH pag. 575). Kant heeft echter met on- weerlegbare argumenten aangetoond, dat zulk een bewijs niet kan geleverd worden.

Digitized by VjOOQIC

282

En waarom nietP het antwoord is zeer een- voudig! Wij behoeven ons hierbij niet in te laten in eene uitvoerige bespreking van die verschillende be- wijzen, waarvan de meest bekende het ontologische, het cosmologische en het teleologisch (of physico-theo- logische) zijn maar onder al die soms inderdaad scherpzinnige redeneeringen plaatsen we ons ,,non liquet^', en wijzen ze af met de enkele verklaring: „het wezen van God valt niet onder het bereik van het menschelgk kenvermogen."

,,Ja, maar^', zal men misschien zeggen „al kunnen we niet weten (men legge den nadruk op het woord „weten") wat God is daarom kunnen we toch weten dat God is!" doch: als men niet ats wettig verkregen conclusie eener zuiver logische sluitreden kan zeggen „God bestaat", omdat God's wezen voor ons onkenbaar is , dan kan men , ''t behoeft geen betoog, ook niet zeggen „God bestaat."

Ook afgezien van het feit, dat indien het bewijs voor God's bestaan mogelijk ware, er van godsdien- stig geloof geen spraak meer kon zijn, omdat men niet kan spreken van geloven waar men iets met mathematische zekerheid kan bewijzen ook afgezien hiervan moet elke poging tot zulk een argu- ment noodzakelijk schipbreuk lijden op de beperkt- heid van ons denk- en voorstellingsvermogen.

Reeds prof. hoekstra leerde "t ons, dat na kant elke verdere weerlegging van de bewijzen voor het be- staan van God als overbodig kan worden beschouwd ; en inderdaad ! het betoog der critiek is zoo overtuigend, dat men er moeielgk iets tegen in kan brengen, tenzij

Digitized by VjOOQIC

283

men zich niet wil laten oyertuigeo, ook door de meest stringente bewgsgronden. In dat geval toch houdt alle redeneeren op. «Wir setzen Leser voraus^' zegt K. (Kr. 573) „die keine gerechte Sache mit Unrecht ver- theidigt wiszen wollen."

Zal ik hier plaatsen aanhalen om mijne bewering te staven P -r- maar dan mocht ik wel beginnen met de halve Kritik der reinen Vernunft uit te schrijven, dan moest ik eerst een overzicht geven van haren inhoud, die de bepaling van 'den om- vang en de grenzen van alle menschelijke kennis ten doel heeft, dan zou ik moeten spreken over de moge- lijkheid van „synthetische kennis a priori"; over de tegenstelling van kennis „a priori" en kennis „a pos- teriori", over die van synthetische, of „Erweiterungs- urtheile" en analytische of „Erlauterungs-urtheile"; dan zou ik moeten spreken over de „Elementaar-leer" en de „Methoden-leer"; over de beide hoofflafdeelingen, waarin de eerste zich splitst, nl. de „transcendentale Aesthetica", de beoordeeling van de zuivere aanschou- wingsvormen van tijd en ruimte, en de „transcenden- tale Logica", welke laatste wederom verdeeld wordtin de „transcendentale analytica" en de „transcendentale dialectica", ik zou dan onder het eerste deel te spreken heb- ben over „de zuivere verstandsbegrippen" categorien ge- naamd, die in de vier hoofdgroepen vervallen van de qnantiteit , de qualiteit , de relatie en de modaliteit en van welke elke groep weder drie ondersoorten bevat; en vervolgens over de grondstellingen van het zuivere verstand , beantwoordende aan de vier hoofd-categorien, en die h^ noemt: de „axiomata der aanschouvnng ," de „anticipaties der waarneming," de „analogien der

Digitized by VjOOQIC

284

erYaring," en de „postulaten yan het empirische denken.'* Voorts hg het tweede deel, de Dialectica, zou ik te handelen hebben over de „transcendentale ideën" der zuivere rede , nl. „de psychologische /' de „cosmolo- gische" en de „theologische'' ideën, waarbij ik zou moeten wijzen op de psychologische „paralogismen /' de cosmologische „antinomie,'* en het theologische „ideaal*' van de zuivere rede , ik zou elk dezer afdee- lingen wederom gesplitst vinden in onderafdeelingen , en zou dan, na aldus onder kant's leiding het geheele gebied van het menschelijk denken in al zgn afmetingen te hebben doorloopen , ten laatste te spreken komen over de dusgenaamde „bewijzen voor het bestaan van God."

Bij deze bewgzen dan zou het ons blijken , dat ze alle neerkomen op het reeds daar even genoemde drietal, nl. het ontologische, cosmologische en teleolo- gische ; of nog nader bepaald op twee, nl. het „trans- cendentale" bewijs , dat de beide eerste omvat, en het „empirische", het laatste ; dan zouden we eindelijk zien, dat dit empirische niet is , wat het zijn wil , daar het niet komt tot een wereld-schepper, maar alleen (sit venia verbo) een wereld-bouwmeester, daar het 't ontstaan van de stof, de materie onverklaard laat, en alleen maar spreekt over de harmonische rangschik- king daarvan, over de orde en schoonheid in het heelal; en zoo zouden we dan ten slotte bevinden, dat het besluit tot de „prima causa ," die zelve niet gecauseerd is, alleen kan geschieden door het eenig ons nog overgebleven bewijs, het transcendentale of ontologische, welk besluit echter voor de vierschaar van het denken niet kan bestaan , daar het een kolos-

Digitized by VjOOQIC

285

sale sprong is , een salto raortale (5) van empirisch op transcendentaal gebied , dat door de geheele critiek , daar even genoemd , is gebleken een voor de men- schelijke rede te eene male ontoegankelijk terrein te zijn 5 en dus (als eene fxeta/Bafft; st; dllo yèvog) in strijd is met eene der hoofdwetten van de logica, welke luidt „in natura nou datur saltus."

Over dit alles en over nog veel , dat ik onaan- geroerd liet , zou ik met de vereischte uitvoerigheid moeten spreken ; maar ik laat het achterwege ; want het resultaat waartoe de Elementaar-leer ons brengt, is zoo doodeenvoudig en daarbij zoo glashelder , dat het door den minst ontwikkelde even goed kan worden ingezien als door den diepzinnigsten geleerde , daar het ligt opge- sloten in de waarheid van het bekende schriftwoord: „God is groot, en wij begrijpen het niet." (Job. XXXVI: 26.) (6)

HET SUPRANATURALISBffE.

Blijkt uit de critiek van kant, dat wij door het denken niet tot eene objectieve kennis van God kunnen komen voordat wij verder gaan met ons betoog, moet eerst de vraag worden beantwoord, of wij die kennis ook op andere wijze, b. v. op eene bovenna- tuurlijke, door eene supranatureele openbaring kunnen deelachtig worden?

Er heerscht ten opzichte van het woord „boven natuurlijk'^ veelal eene schromelijke begripsverwarring Men hoort soms den godsdienst bovennatuurlijk noemen, omdat hij den mensch verheft „boven de natuur,'' het gebied van de mogelijke ervaring, boven de wereld der zinnen en des stofs En voorzeker! ware dit de

XX. 19

Digitized by VjOOQIC

286

beteekenis van het woord „supranaturalisme/' men zou het in den godsdienst kunnen en moeten toelaten; want om maar dit eens te noemen: het godsbegrip zelf is, zooals wij 't straks nader willen ontwikkelen, Yoor het theoretische denken eene „transcendentale idee," welke zich niet anders dan door metaphysische eigenschappen laat bepalen.

Doch dit is het niet, wat men, wil men niet met woorden spelen , onder supranaturalisme mag verstaan ; dat woord beteekent nl, dat de grondslag van het godsdienstig geloof een bovennatuurlijke is. Laat ik trachten, mij duidelijker uit te drukken! Kaar H mg voorkomt, moeten we de onderscheiding maken tusschen een formeel en een materieel supranaturalisme. Het eerste is het geloof in het bovennatuurlijke of hyperphysische, het laatste het geloof (niet in het bovenzinnelijke) maar het geloof, dat het bovenzin- nelijke of metaphysische voorwerp van menschelijke kennis kan zijn. Het eerste, nl. het formeele supra- naturalisme, dat het geloof bevat aan wonderen en goddelijke krachten en eigenschappen van de profeten , van JEZUS en de apostelen omhelst men alleen ter wille van het laatste, ter wille van het materieele, (den vorm alleen om den inhoud) , dat aan de profeten en in de eerste plaats aan jezüs eene transcendentale kennis van God toekent , en dat zich wel het sterkst uitspreekt in Matth. XI : 27, opgevat nl. niet in ethi- sch en, maar in bo vennatuurlijken zin. Alleen, omdat men deze laatste wetenschap bg hen onderstelt, be- schouwt men hen volgens het eerste als wezens van een ander en hooger organisme dan alle overige men- schen, aan welke eene Godsopenbaring is ten deel

Digitized by VjOOQIC

287

gey allen, die van elke andere niet gradueel, maar specifiek verschillend is. Als men overtuigd was van de innerlijke onmogelijkheid van dit supranatura- lisme, dat wij het materieele noemden, en dat niet is het eigen geloof in het boTenzinnelQke, maar de meening, dat zulk eene metaphysische kennis, zulk eene wetenschap mogelijk is van de dingen die tot de bovenzinnelijke wereld behooren dan zou men het formeele supranaturalisme van zelf laten varen.

Die onmogelijkheid nu is voldingend bewezen door de Kritik der reinen Vernunft. Kant heeft op alles afdoende wijze aangetoond, dat objectieve kennis van God voor den mensch onmogelijk is en steeds onmo- gelQk zal blijven ; en dat wij die kennis derhalve ook niet kunnen verkrijgen door 't geloof in Jezus, als den Zoon van God , (niet in zedelgken) maar in suprana- tureelen zin.

Doch voor de meeste lezers van dit tijdschrift behoef ik mij zeker niet verder in te laten in de be- strgding van dit eenzijdig geloof in 't bovennatuurlijke. Nog voor weinig maanden werd het door u. w. thodek VAN VELZEN (lO^e jaarg. 4<*« afl. „Over het symbo- lisme") verouderd genoemd, en er op gewez^i, hoe de benaming 6 vibq 'zov ^eov ontleend was aan de pro- fetische geschriften en oorspronkelgk doelde op het ideale volk Israël. De supranatureele of physieke op- vatting van dien naam wordt door den schrijver met recht als een overwonnen standpunt beschouwd.

Het geloof in jezüs Christus als Zoon van God is alleen van geestelijken aard. Niet zgn lichaam van vleesch en bloed was der goddelijke natuur deelachtig , zulk een grof-zinnelijk anthropomorfisme is met de

19»

Digitized by VjOOQIC

288

beginselen eener gezonde critiek in lijnrechte tegen- spraak! — maar: zijn geest was uit God geboren. Hij was de eerstgeborene onder vele broeders, omdat niemand Toór hem zich zoo geheel kind, Zoon van God gevoelde als hij, maar „in het huis zijns Va- ders zijn vele woningen," want allen, die even als hij gelooven in God als hunnen Vader, en „doen den wil (de grondslag van den godsdienst is ethisch) des Vaders, die in de hemelen is, die zijn zijne broe- ders en zusters." (Matth. XH : 50) (7).

HET TRANSCENDENTALE IDEALISME.

De reden, waarom het hoogste wezen buiten 't bereik ligt van 't menschlijk bevattingsvermogen , is , dat het godsbegrip eene transcendentale idee is, die voor de rede in haar speculatief gebruik (in tegenstelling tot het practische, zie beneden bl. 301) regulatief, en niet constitutief kan worden gebezigd. Wij zijn hiervan eene nadere verklaring verschuldigd; bereiden echter den lezer voor op eene kleine krachtsinspanning zijner hersenen, daar eant's terminologie hier vrij filosofisch is; doch de moeite zal niet onbeloond blijven!

Al, wat tot het gebied van den menschlijken geest behoort, is óf een voorwerp van de zinnen (en vindt een plaats in de transcendentale Aesthetica, afgeleid van aiaBótuen^cct in zijn oorspronkelijke beteekenis^ en niet te verwarren met wat wij „schoonheids-leer" noe- men)'óf van het verstand (behoorende tot de trans- cendentale Analytica) óf van de rede (behoorende tot de transcendentale Dialectica). De zinnen hebben alleen betrekking tot den uitwendigen verschijningsvorm, de

Digitized by VjOOQIC

289

aanschouwing^ het yerstand tot begrippen, de rede tot ideën. Zooals de werkzaamheid van het ver- stand hierin bestaat, dat het al 't menigvuldige der aanschouwing tot één begrip vereenigt , zoo bestaat de werkzaamheid der rede hierin, dat zij het menig- vuldige der begrippen tot eeue idee vereenigt. Het eigenaardig kenmerk nu eener idee (en de eenige ideën, die de rede in staat is te concipieeren , zijn de reeds bovenvermelde psychologische, cosmologische en theo- logische) — haar eigenaardig kenmerk is, dat zij nooit constitutief maar alleen regulatief in het speculatieve denken kan worden gebezigd; d. w. z. dat zij alleen bestaat in het stellen van een regel , in het gev^n eener methode om systematische eenheid tot stand te brengen in de verstandskennis, maar niet in het vormen van een bepaald begrip, waarvan wij ons eene concreete voor* stelling kunnen maken. De psychologische idee nl, is de eenheid van het denkend subject, de cosmologische de alheid der verschijnselen (of de absolute totaliteit in de synthese der phaenomena), terwijl het wezen der theologische idee bestaat in de vereeniging van de ab- solute eenheid, met de alheid. 't Is echter duidelijk, dat de ideën van de absolute eenheid en de alheid zich alleen in abstracto, en niet als mathematische figuren in concreto laten voorstellen.

Door de conceptie der godsidee wordt het al van den Kosmos, het inbegrip van alle verschijnselen, be- schouwd als absolute éénheid. Deze eenheid is de formeele eenheid van alle verstandsbegrippen, zij ver- eenigt de categoriën van de substantialiteit, van de realiteit, van de causaliteit en van de noodzakelijk- heid, de eenige begrippen, waardoor een „bestaan"

Digitized by VjOOQIC

290

wordt te kennen gegeven; en wordt gedacht als eene zelfstandige rede, die de oorzaak is yan de harmonie in het heelal. Zij is een nexus finalis (niet slechts een nexus effectivüs), eene teleologische, doelmatige eenheid.

Wel verre dus, dat men het bestaan van God ontkent, als nlen het Godsbegrip eene regulatieve idee noemt, is veeleer de idee de^er eenheid met het wezen van onze rede onafscheidelgk verbonden. Alleen in haar vindt de menschelijke rede die hoogere eenheid, die zij zoekt, en zonder welke zij niet kan bestaan* 't Blijkt dus ten duidelijkste , dat deze intellectus archetypus (van welke onze rede slechts een zwakke cópie, een intellectuö ectypus is) de grondslag is, waarop de mogelijkheid van het gebruik der menschelijke rede berust. Alle denken toch bestaat in het streven naar eenheid, de hoogste eenheid is de idee van God, ergo: leidt het denken per se tot de erkenning van het bestaan van God.

„Yraagt men dus", zoo besluit kant het eerste deel zijner critiek, „vraagt men dus of er iets bestaat, dat van de wereld onderscheiden, tevens den grond bevat van de wereld-orde en haren systematischen samen- hang, volgens algemeene wetten P dan is ons antwoord: „Buiten allen twijfel!" want de wereld is een som van verschijnselen, en deze moet een trancenden- talen , d. i. voor het zuivere verstand denkbaren grond hebben". (8)

„Also ist ein Wesen aller Wesen", zegt hij („Natur- geschichte des Himmels'\ uitg. eehbbaoh, pag. 131), „ein unendlicher Verstand, und selbststandige Weisheit vorhanden, daraus die Natur, auch sogar ihrer Mög-

Digitized by VjOOQIC

291

Kchkeit nach, in dem ganzen Inbegriff der Bestim- mungen ihren Ursprung ziehet".

Wat wil men meer? en nog bewegen we ons hier eerst op theoretisch terrein! straks op praktisch gebied zullen we hem zijne denkbeelden yan God en Godsdienst nog in een geheel ander licht zien plaatsen(9).

HET SCEPTICISME.

Wij hebben gezien, wat uit de critiek van kant blijkt: er blijkt uit, dat wij God niet objectief kunnen kennen, nóch door het speculatieve denken, nóch door eene bovennatuurlijke openbaring , maar dat het Godsbegrip eene transcendentale idee, on bijgevolg een indemonstrabel begrip is. Thans willen we zien, wat uit de critiek niet blijkt: er blijkt niet uit, dat KANT scepticus is, veel minder nog, dat hij atheïst is; er blijkt niet uit, dat wij aan God's bestaan be- hoeven te twijfelen, nog minder, dat wij het moeten ontkennen.

Vooreerst dus de vraag : of het gemis van objectieve kennis van God leidt tot scepticisme, tot twijfel aan het bestaan van God ?

Lang behoeven wij ons bg die vraag niet op te houden, zoo naïef zal men toch wel niet wezen, om, als KANT zegt, „das erkennen (se. cognoscere, waarvan de zelfst. naamww. ,,Erkenntnisz" en „Erkennbarkeit") das erkennen der Existenz Gottes ist unmöglich'' dit te willen vertalen door „het erkennen (nl. agnoscere of credere) van het bestaan van God is onmogelijk.''

Dat uit de onmogelijkheid van het ,.kennen'* geenszins de onmogelijkheid van het „erkennen"

Digitized by VjOOQIC

292

volgt, kunnen we niet beter in het licht stellen, dan door een bewijs secucdum analogiam. Van de psy- chologische en de cosmologische ideën toch geldt het- zelfde als van de theologische, dat zij nl. met absolute noodzakelijkheid worden geconcipieerd, niettegenstaande ons bevattings-vermogen ontoereikend is, om tot kennis van haar object te komen.

De vermeende wetenschap , die deze kennis voorgeeft te bezitten, heet de „rationale psychologie" en de „rationale cosmologie/' (cf. Kr. der r. V. bl. 288 [R. 269]). Haar doel bereikt zg echter door foutieve redeneeringen, daar zij het zelfde woord in den major harer sluitredenen in een ande- ren zin bezigt , dan in den minor (eerst nl. als een phae- nomenon [Ding in der Erscheinung] , en later als een nou- menon [Ding an sich]), zoodat zij zich schuldig maakt aan eene, gelijk kant haar noemt, „transcendentale subreptie," en dus hare schijnbare syllogismen niet anders zijn, dan „sophismata figurae dictionis."

Het voorwerp van de psychologische idee kunnen we niet kennen, als ware het een ding, dat objectieve realiteit heeft! Met hetzelfde recht als het bekende ^ik heb de geheele natuur doorzocht, maar het god- delijk wezen niet gevonden" met hetzelide recht kan men ook zeggen : „ik heb de geheele natuur door- zocht, maar de menschelijke ziel niet gevonden," want de ontleedkunde leert mij van den mensch niets anders, dan dat hij evenals alle organische en anor- ganische wezens een aggregaat is van koolzuur, stik- stof, waterstof en nog eenige chemische bestanddeelen, die met phosforus vermengd zijn. Niet onaardig ver- gelijkt dan ook bernstein (Natur-wissenschaftliches Volksbuch) het menschlijk lichaam bij een brandenden

Digitized by VjOOQIC

293

kachel. Het geheele physische leven is niets dan een verbrandings-proces : de brandstof is nl. onze spijs en drank, benevens de lucht, die wij inademen, waarvan wij de zuurstof en de overige voedende bestanddeelen opnemen in het bloed en omzetten in warmte; de overtollige stikstof daarentegen verwijderen , gedeeltelijk door ze uit te ademen , zooals een kachel den rook door den schoorsteen laat uitvliegen, gedeeltelgk door ze van het lichaam af te zonderen , evenals de asch , die van het vuur overblijft. Evenmin als het theolo- gische , is ook het psychologische vraagstuk door phy- sische verklaringsgraden tot oplossing te brengen!

Maar al is het bestaan mijner ziel voor mij een onoplosbaar probleem, twijfel ik daarom aan mijn bestaan? De vraag kan niet in mij opkomen, want mijn zelfbewustzgn , dat zich uitspreekt in de zuivere voorstelling : „ik ," sluit het bestaan daarvan in ; het „ik denk" (men denke aan de stelling van CARTESiüS ^Cogito ergo sum") is synoniem met „ik besta denkend (10).

En datzelfde geldt ook van de cosmologische idee, die de absolute totaliteit in de synthese der verschijn- selen bevat. Dat dit eene regulatieve, en geen con- stitutieve idee is , springt in het oog : hoe zou ik mij van het heelal ooit eene adaequate voorstelling kunnen vormen! Haar object valt dus te eenemale buiten het bereik van mijn kenvermogen !

Twijfel ik daarom echter aan het bestaan daar- van? — Dit ware even ongerijmd, als wanneer ik in hetzelfde oogenblik, dat ik mij koester in de ver- kwikkendste zonnestralen, het bestaan der zon voor eene hersenschimmige illusie wilde verklaren vau--

Digitized by VjOOQIC

294

wege mijne onkunde omtrent de chemische stofifen waaruit zij is samengesteld! Het zelfbewustzijn, dat het bewustzijn mijner eigen existentie in zich sluit, gaat tevens gepaard met het onmiddelijk bewustzgn van het bestaan der dingen buiten mij (11). Daardoor dat ik mgn eigen bestaan van andere dingen buiten laij onderscheid, heb ik het „bestaan van die andere dingen buiten mij" onmiddelijk bewezen.

Het resultaat, waartoe dit onderzoek ons brengt, is derhalve ; dat , evenmin als wij het bestaan van ons zelven en de ons omringende buitenwereld in twijfel trekken , omdat wij nóch ons zelven , nóch de wereld zóó kennen , als wg ze zouden kennen , wanneer wij in 't bezit waren van een niet-empirisch , maar „intellectueer' aanschouwingsvermogen (men vergunne mij deze aan de critiek ontleende uitdrukking, hoewel ik mij zeer goed bewust ben , dat het eene contradictio in adjecto is) dat wij evenmin aan het bestaan van God behoeven te twijfelen op grond van het feit, dat het godsbegrip een transcendentale idee is.

Ten slotte vestigen we hier nog de aandacht op het innig verband tusschen de drie transcendentale ideên , daar zij de drie hoofd-momenten bevatten van het godsdienstig geloof. Dat geloof komt nl. in den grond der zaak neer op het geloof in G o d , het geloof in ons zelven en het geloof in de geestelijke en zedelijke wereld, het godsrijk ; of op evangelisch standpunt: het geloof in den hemelvader, het geloof in het kindschap God's, verpersoonlijkt in „den Christus," en het geloof in den heiligen geest, 't gemeenschaps-band van de burgers van het koninkrijk Gods (12). (Men vergelijke hierbij kant

Digitized by VjOOQIC

295 „Eeligion innerhalb der Grenzen der bloszen Vernunft"

uitg. KBHRBACH pg. 158, uitg. ROSBNKRANZ 174—75). HET atheïsme.

Wij zijn thans genaderd tot het zwaartepunt onzer oppositie tegen de stelling, in de boven dit opstel geplaatste vraag bedoeld , want men sla er vooral acht op ! zij behelst geen scepticisme , neen , het is het meest radicale atheïsme, het z. g. empirisch of dogmatisch atheïsme, „das mit stolzer und einge- bildeter Anmaszung seine Einwürfe als Beweise des Gegentheils geitend machen wilF' (cf. „Kr. derr. VrfL" bl. 594 Ros. 602). Kakt wordt hier beschuldigd, dat zijne critiek de erkenning van God's bestaan voor de wetten van het denken kortweg onmogelijk maakt!

Wat echter voor het denken niet kan bestaan, heeft in 't algemeen geen recht van bestaan. Het eenige middel , waardoor wij denken is een Terstands- begrip. Iets , dat tegen al onze verstandsbegrippen indruischt; iets, dat het contradictorisch tegendeel is van al wat wij onder de categorien van de quantiteit, de qualiteit , de relatie en de modaliteit subsumeeren , (cf. „Kr. der r. Vrft." pg. 96, R. 78), zoo iets is eene absolute ontkenning, zoowel in concreto als in abstracto , 't is iets , waarvan het begrip niets is. Iets , waarvan echter het begrip niets is , dat is ook zelf niets, het is een nihil negativum (vgl. „Kr. der r. Vrft.'' pag. 260, R. 287—38).

Wanneer wij nu plaatsen uit kants critiek willen aanhalen, die bewijzen, dat hij juist tot de tegenover- gestelde slotsom komt, dan moeten wij bekennen, dat

Digitized by VjOOQIC ^"^

296

wij in niet geringe verlegenheid geraken. Want dat getal is zoo overstelpend groot , en zijn echt theistische wereldbeschouwing treedt daarin zoo duidelijk aan 't licht , dat wij bijkans niet weten , aan welke men de voorkeur moet schenken.

Bepalen we ons slechts tot de vijf en twintig citaten te vinden onder de aanteekeningen ! (waarbij ik aan de aanhalingen uit kehrbach's uitgave die van rosenkranz wil toevoegen voor hen die niet in 't bezit zijn van de eerste). (13).

Wij leerden door de critiek het godsbegrip kennen als een regulatief principe. De idee der rede wij zagen het geeft door haar regulatief karakter eenen regel, om den regressus der reeksen van het toevallige tot het noodzakelijke te aanvaarden; zij is als 't ware een richtingslijn, die ons tot leiddraad verstrekt bij het denken. Welnu, als zij een richting aangeeft, dan gaat zij niet maar in *t onbepaalde „in indefinitum", maar in het bepaalde, het positief oneindige, „ininfini- tum" (14). De rede zou met zich zelve in strijd wezen (en dit ware niet een dialectische, maar een werkelijke strijd waardoor zij zich zelve vernietigde, vgl. „Kr. d. r. Vrft." bl. 354 tot 381 (R. 338 -365)) indien zij door hare natuur gedrongen werd tot het aanvaarden der reeks van het empirisch-toevallig tot het absoluut nood- zakelijk bestaan, en niettemin de erkenning der exis- tentie daarvan voor haar niet ware te rechtvaardigen. Het „kennen'* van dat wezen, we herhalen het , valt buiten haar bereik, de objectieve wetenschap van het absolute, zou het absolute tot zijn tegenstelling het „relatieve" maken; door een concreet „begrip" daarvan het ligt reeds in het woord zelf daar alle begrijpen

Digitized by VjOOQIC

297

een samenvatten, een bijéén-grijpen en bij gevolg een bepalen en beperken is (men denke aan het latijnsche: cenceptus, comprehensio, definitio) door zulk een begrip maakt men het oneindige tot iets eindigs , en God ware zoo een ,,deus ex machina"; doch het „erkennen" van zijn bestaan ligt reeds opgesloten in dit streven naar absolute eenheid, dat juist het meest essentieele, het meest wezenlijk kenmerk is der menschlijke rede (15).

„Het denkeo" ziedaar kant's resultaat „begeeft ons, als wij God's wezen en Zijn oneindig bestaan willen doorgronden Maar: omdat ons denkvermogen niet toereikend is om op te klimmen tot God, is daarom de erkenning van Zijn bestaan in strijd met ons denken? Als de krachten vau den wandelaar te kort schie- ten , om het hem gestelde doel te bereiken , is dan dat doel met den weg , dien hij gaat , in disharmonie ? Neen , dat doel ligt in de door hem ingeslagen richting, door eene hem in die richting voortbewegende kracht is de bereiking mogelijk.

Dus nog eens : is 's menschen geestelijke gesteld- heid van dien aard , dat hij krachtens eene onver- breekbare wet zijner natuur in den regressus der cos- mologische reeksen nimmer bij eenig verschijnsel kan blijven staan, maar altgd tot een dieper liggende oor- zaak tracht door te dringen en hiermede in 't on- eindige moet voortgaan , daar zijn verstand alleen in de laatste eindoorzaak die eenheid vindt , die het zoekt dan is ook de erkenning dier wereldoorzaak , de er- kenning van God s bestaan met zijn denken in de meest volkomen overeenstemming,

„Man macht Gott die Eegierung der Welt nicht streitig," zegt hij met fijne ironie (Na tur ge se h. des

Digitized by VjOOQIC

298

Himmels, pag. 129) „wenn mau die ursprünglichen Bildungen in den Naturkraften sugt." Volkomen waar! Wanneer de menschelijke geest die wetten tracht na te speuren, en poogt door te dringen tot de diepste diepten van het heelal, wanneer hij de wondervolle schoonheid en harmonie volgens mechanische natuur-noodzakelgk- heid uit den chaos zich laat ontwikkelen dan komt hij hierdoor niet tot het besluit : „er is enkel blinde natuurkracht, en geen God!' maar integendeel: zijne godsdienstige voorstellingen zullen te heerlijker en te verhevener zijn, naar mate hij meer heeft doorgrond van de j3a3'0(; Tz'kovxov /.al (jo^fia^ xai yvwo-gw^ öeov van PAüLü». 't Schenkt dan ook aan hem, die heeft ingezien, hoe ongemotiveerd de arrogante beweringen zijn van het waanwijze atheisme, een inderdaad eigenaardig genot om te zien, hoe kint zijnen „dogmatischen Eigen- dünkel und Vorwitz" aan de kaak stelt. De anders zoo gemoedelijke wijsgeer , die met eene door niets verstoor- bare kalmte zijne filosofische bespi^eliagen voordraagt laat zich tot de meest bitse en felle woorden, tot de heftigste uitvallen verleiden, als hij te spreken komt over het „gif^' en het „onkruid" van de theoriën der godloochening. En geen wonder! De bestrijding daar- van — wij deden het reeds opmerken was h^ doel zijner geheele critiek! „Durch diese'' (nl. de Kr i tik der reinen Vernunft cf. blz. 28 (R. 682) en hij bedoelt natuurlijk eene gezonde critiek in *t algemeen) „kannallein demMaterialism, Fatalism, Atheism, dem freigeisterischen Unglauben, der Schwarmerei und Aberglauben, zuletzt auch dem Idealism (nl. het empirisch idealisme, dat met zijn transcen- dentale idealbme in 't scherpste contrast staat en de

Digitized by VjOOQIC

299

ontkenning hiervan bevat) (16) und Scepticism die Wurzel abgeschnitten werden" (17). Öaan we over tot:

HET ETHISCH RATIONALISME.

Aldus kan men het „zedelijk rede-geloof " of den „sittlichen Veraunftglauben" noemen, 'twelk kant in zijne Kritik der practischen Vernunft heeft ontwikkeld Dit „ethisch" rationalisme staat diametraal tegenover dat rationalisme zijner eeuw , dat in zake van het godsdienstig geloof niets anders wil laten gelden, dan 'tgeen zich voor het z.g. „gezond verstand" be- wijzen laat. (vgl. o. PFLEiDERER Moral u. Rlg. enz. pag. 190 en s. hoekstra f bronnen en Grdsl. enz. pag. 313; vgl. ook wat wij boven zeiden over de „rationale psychologie en cosmologie")

Wat mij betreft hoe meer ik er over nadenk, des te meer wint het mijne sympathie. Doch al heeft men hierover eene andere meening, dat verandert niets aan de juistheid van ons betoog , want onze vraag is beantwoord: „het godsdienstig geloof is volgens de Critiek niet in conflict met de logica." Hoogst waarschgnlijk zou het postulaat nooit zooveel tegen- kanting hebben gevonden, als kant het niet eene enkele maal „het moreele bewijs'' had genoemd, want het is geen bewijs en het wil het ook niet zijn; een bewijs heeft altijd een objectief, dit een subjectief karakter, een bewijs heeft altijd betrekking tot het weten, dit tot het gelooven; „es beweist das Dasein Gbttes nur als Glaubens-sache (res fidei)". (cf. Kr. d. Urtheilskr. 377 en 78 [R. 382 en 83]).

Digitized by VjOOQIC

800

Hij redeneert niet zoo : „Met de deugd moet het geluk in harmonie zijn (major); die harmonie is alleen mogelijk door God (minor) Ergo: bestaat God; maar hij zegt : „Wanneer mijn geweten ge- biedt „G g moet" (se. streven naar het zedelijk levens- ideaal) — dan moet ik ook kunnen; want, zooniet: dan zou mijn geweten niet zeggen : „Gij moet," en in het geloof aan dit kunnen ligt het geloof aan God opge- sloten." Voor hem dus, bij wien het geweten niet spreekt, bestaat ook geen de minste reden om aan God te geloo- ven. Het postulaat is dus voor geen mensch ter wereld, buiten mg zelven, van geldigheid. De ethieo-theologie „der practischen" is gebouwd op het transcendentale Idealisme „der reinen Vernunft,'' zij vindt haar verklaring in het centraalbegrip der critiek, dat van het «noumenon".

Ik kan nl. den mensch beschouwen als phaeno- menon , maar öok als noumenon. Met deze laatste be- schouwing kom ik tot het begrip van het individueele, persoonlijke „ik", tot het begrip van zedelijke vrijheid d. i. eene vrijheid, waardoor de zuivere rede volgens de zedewet geheel uit zich zelve, sua sponte , zonder door iets buiten haar te worden gecauseerd , eene reeks van verschijnselen kan beginnen. Ik kom zoo tot de autonomie van de practische rede, die geen hetero- nomie duldt, onder welken vorm ook; en hiermede tot het begrip van den vrijen wil, die zich zelven eene wet is, en door zijn gebiedenden vorm, door den categorischen imperativus mij tot plicht stelt om te streven naar het „summum bonum", nl. de meest volkomene harmonie van de zinnelijke wereld en de zedelijke wereld {ri ^xaikeia twv ovpavcóv of xov 3^eoD); en zoo tot het postulaat van de practische rede, tot de

Digitized by VjOOQIC

301

erkenning van een wezen, dat door verstand en wil oorzaak is van deze overeenstemming tusschen natuur en zedelgkheid tot het bestaan van God.

IToch langs trancendentalen, noch langs empirischen weg, den eenigen die onsdespeculatieye rede -vergunde, konden we opklimmen tot God's bestaan, omdat wg stuitten op een hiaat, en, wij zeiden het reeds „in natura non datur hiatus'". Hier echter, op zedelijk gebied vindl: geen transcendentale „Erschleichung" plaats; want de mensch, als zedelgk wezen, is een noumenon en behoort tot de inteUigibele orde der dingen en het door de zedelijkheid (men denke aan de onderscheiding tusschen moraliteit en legaliteit , van de yirtus phaeno- menon en de virtus noumenon, die ook werd gemaakt door DE BUBSY in Ethisch Idealisme, cf. voorts Religiën enz. bl. 15 (R. 15) en 49 (R. 53) —ook Kr. der Urtheilskr. bl. 376 (R. 382.)), —het door de zedelijkheid gepostuleerde Godsbegrip is dus niet slechts, zooals elders, transcendent en regulatief , maar tevens immanent en constitutief. Het postuleert nl. God ab noumenon (vgl. reeds aristotblbs de Anim. Hl. 4, 12; cf. Ritter et Preller a. w.) en als schepper der noumena.

Gaarne zouden we hier ^ een overzicht van den inhoud der Kritik der practischen Vernunft laten volgen (18), doch vreezen al te breedvoerig te zullen worden. Ook van eene weerlegging der beden- kingen (19), tegen het postulaat ingebracht, moeten we om dezelfde reden afzien. Alleen hierop wil ik nog gewezen hebben , dat het in de beste verstandhouding staat met den christelijken godsdienst. De geest van de Berg- rede (zegt o. a. prof. van der wyck, Stemmen uit

XX. 20

Digitized by VjOOQIC

302

de Vrije Gemeente achtste jaarg. aflev. 4bl. 119). „De geest van de Bergrede en de moraal van kant zgn niet ver van elkaar verwijderd" en van prof. j. h. GUNKiNG Jr. lezen wij de verklaring (D e Vrije Univer- siteit en de Ned. Herv. Eerk bl. 21): „Het per- soonlek geloof is de gevolgtrekking, waartoe het beginsel der hervorming leidt , en deze groote zielkundige om- wenteling dagteekent van kant." Zelfs door hen , die hem anders meenen te moeten bestrijden , wordt dit erkend , o. a. door bertling (a. w. bl. 8).

En inderdaad! de eersta christen- wijsgeer, de apostel PAULUS , bouwt even als hij den godsdienst op ethischen grondslag; men vergelijke Rom. I: 10 (het yvw(jTÓvToD 5tov (foa^spbv) met Rom. II: 15 (de vó^ixck; ypocKzoq èv Tocïq TtotpSiaK;, 7viiiJL(xpzvpov<r/i<; TYiq cruvet^v^a-gtó?.) Dat 18 paulinisch , dat is ook echt evangelisch f Als ROBERTSON (Serm. I p. 312) zegt „Let him do the WiU and he shall know. God says (door de stem van het geweten) Act make the life true, and then you will be able to believe. Live in earnest, and you wül know the answer to „What is Truth?'* dan denkt hij aan de plaats uit het logos-evangelie: ^Zoo iemand wil deszelfs wil doen (se. ^eov) die zal kennen, yvwo-etat (se. to 3^etov)", Joa. VII: 17.

Ja, reeds in het O. T. wordt het ongeloof als ontkenning eener bovenzinnelijke wereld een on- zédelgke daad genoemd, in het bekende woord van Pa. XIV: „de S^J, de booswicht, zegt in zijn hart: daar is geen God (20)."

Slaan We den blik terug ! dan hebben we gezien, dat het eenige wat uit de critiek van kant blijkt , is : dat wij God niet objectief kunnen kennen, ook niet

Digitized by VjOOQIC

303

door middel vaa een hyper-physisch Supranaturalisme, Aaaj: de Godsidee eene transcendentale idee is; dat wij echter daarom in geenen deele aan God 's bestaan be- hoeven te twijfelen, dat wij veel minder nog het recht hebben om dat bestaan te loochenen, daar integendeel de erkenning daarvan ^Vemunftaothwettdig''i8; terwijl we nog in de laatste plaats een kort woord spraken over bet ethisch rationalisme, dat door de Autonomie van de zedewet het godsdienstig geloof postuleert.

Als resultaat van ons onderzoek plaatden we hier dus met volkomen vrgmoedigbeid de stelling : „dat door de critiek van kant op de bewijzen van het bestaan van God niet de onmogelijkheid is gebleken, om de erkenning van Gods bestaan voor het denk^i te recht* vaardigen --maar: de onmogelijkheid om dit ook slechts met een schijn van grond te beweren."

Tot geloof in God dit is het wat kant met zyne „Moraltheologie" bedoelde komt men niet door redeneeringen, maar alleen langs zedelijken weg ! Niet wie helder is van hoofd , maar wie rein is van hart zal God zien! Alleen wie in zich zelven gelooft, in zgne zedelijke bestemming, kan gelooven in God en in het Koninkrijk Gods, gelijk göthe het zoo treffend juist he^t gezegd :

„War' nicht das Auge sonnenhaft, „Wie könnten wir das Licht erblicken! „Lebt nicht in uns des Gottes eigne Eraft, „Wie könnt' uns Göttliches entzücken!"

A. C. LEENDERTZ. 20»

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Yergl. Kr. der reinen Vernanft uitg. kehabach, bl. 57 (R. = nitg. t. bosenkbanz bl. 39).

(2) Vergl. Kr. der r. V. bl. 209 vr. (R. 773?7.),bl. 401 en 402 (B. 388—90) en bl. 73 en 74 (R. 718 en 19)).

(3) Vergl. Kr. der reinen Vernnnft nitg. kehb- BACH, bl 568 (R. bl. 574) 677, (R. 6«3) en 694 (tt. 602).

(4) Herdbb noemt KAUT een tweeden socbatbs. Humboldt spreekt van hem als van „den onsterflijken filosoof van Konings- berg," en zegt dat hij een der grootste geesten der 18^» eenw was. Vgl. ook 8CHWE6LEB Geschichte der Philosophie pag. 175. „Die Kantische Philosophie gewann in Deutschland bald eine fast unbodingte Herrschaft. Die imponirende Kühnheit ihres Standpnnktes , die Nenheit ihrer Resultate, die Anwen- dungsfabigkeit ihrer Principien , der sittliohe Ernst ihrer Welt- anscbauung, vor Allein der Geist der Freiheit nnd moralischen autonomie, der iu ihr wehte, versohafften ibr ebenso begeisterten als ausgebreiteten fieifuil."

(5) De keerzijde hiervan is de levenssprong , de salto vitale, des geloofs als zedelijke daad, door kamt gedaan in zijn ethisch postulaat (verg. ons laatste hfdst over Ethisch Rationalisme) waarover w. framcken spreekt iu zijn leerrede over Hebr. XII, 2», 7 Juni 86, bl. 9.

(6) De bewijzen en de critiek daarop kan meu vinden Kr. der reinen Ynft. bl. 462 tot 494 (R. 455--490). Vgl. voorts bl. 290 aauu. (R. 271) en bl. 567 vv. (R. 572); Kr. der ürtheilskraft bl 248 (R. 250), 378 (R.383); over het teleologische argument bl. 299 (R. 303), bl. 330 (336). bl. 336

Digitized by VjOOQIC

305

(R. 342), bl. 367 (R. 373), bl 372 (R. 377) en dealgemeene aanmerking op bl. 377—391 (R. 382—395). Re lig ion in-, nerhalb der Grenzen der bloszen Yrft. bl. 196 (R. 218). In ürthlskr. bl. 217 en 218 (R. 218 en 220) wordt ^der Yernnnftbegriff von übersinnlichen Wesen als ein i n d e- monstrabeler Begriff* Voorgesteld. De vraag, die tot leiddraad dient van de geheele critiek is, „boe sjrnthetische oordeelen a priori mogelijk zijn?" De stelling na „God bestaat" is een sjrnthetisch oordeel a priori. Zie Religiën bl 6 (R. 6) en ürthlskr. 150 (R. 151) 253 (R. 255) cf. v. coasiN Conrs d'histoire de la filosofie moderne Lepon VIII pag. 403. Verder over dit onderwerp: s. hoekstaa „Bronnen en Grondslagen ?uu het godsdienstig geloof bl. 50« 63, 73 en 201 e. a., en „Vrijheid in verband met zelfbewustheid, zedelijkheid en zonde'* (de slotsom aan het einde van het werk) . Opzoomeb De godsdienst hfdst. III en Het wezen der kennis § 14 en vooral hfdst. VI pag. 261 de aanm. DoEDES De leer van God en vooral Inleiding tot de leer van God." De bussi Ethisch Idealisme. Inleiding en bl. 144 en 45, en Tiental preeken, over „Qod's onbegrepen grootheid." Mabtensen Cbristliche d o g m a t i k" § 38, bl. 68, „tJeber die formelle Ungültigkeit der verschiedenen Beweise für das Dasein Gottes, als syllogis- tische Beweise, ist man jetzt allgemein einig" „De font is," zegt kant „K r. d e r r. V." 468 (R. 462), „dat men de verklaring van een „woord" verwart met de verklaring van de zaak zelve. De naamverklaring van het „absolnnt-nood- zakelijke" is gemakkelijk genoeg, want het is : „datgene , waarvan het oiet-bestaan onmogelijk is" Maar dit brengt ons geen stap verder, waar het ons te doen is , om de voorwaarden te kennen, onder welke het n i e t-zijn van een voorwerp als absoluut (schleeht- hin) ondenkbaar moet worden beschouwd"

't Verdient aanbeveling, bij kamt's „deductie der zui- vere verstandsbegrippe n" zich in hoofdzaak te houden aan de eerste uitgave van de „Kritik der relnen Vernunft", omdat m. i. de bewering van scqopbnhaueb volkomen juist mag genoemd worden, dat dit gedeelte volgens de eerste uitgave meer in overeenstemming is met het geheele werk.

Digitized by VjOOQIC

306

Miuder juist evenwel is zijn oordeel, als hij (in een brief aan BOSENKBANz) zegt, dat de tweede nitgave met de eerste in tegenspraak is; en het mag op zijn zachtst een zeer ,,pes9imistisoh" vermoeden Tan den groeten pessimbt heeten, als hij meent, dat K. zich van die tegenspraak wel bewast b geweest.

Reeds HABTENSTEiN hecft, aangetoond dat deze oordeelvelling yan schopenhaueb hoogst onbillijk is; en de aandachtige onbe- Tooroordeelde lezer kan niet anders, dan habtenstein ten Tolle gelijk geven. Trouwens, het zon dan ook al in de hoogste mate verwondering moeten wekken, wanneer een renzengeest als die van KANT over eene zaak, die hij volgens zijn eigen getnigenis niet lichtvaardig behandelde, maar in al haar diepte heefk zoeken te peilen (reeds in de eerste uitgave zegt hij, dat hij aan niets zooveel moeite heeft besteed, als juist aan deze deductie der categoriën) wanneer, zeg ik, een man van een scherpzinnigheid als K. over deze zaak, na haar gedurende zes jaren tot een voorwerp van bespiegeling te hebben gemaakt, *niet alleen geen het minste licht had verspreid, maar er zelfs duisternis en ver- warring in had gebracht.

Waar is het dat in de tweede uitgave onderscheidene stukken z^n weggelaten, die zeer schoon zijn, en tot eene heldere voorstelling van het geheel het hunne kunnen bijdragen. Doch dit mag onder geen beding (de zielen-adel yan K.'s persoon strekt ons hiervoor tot waarborg!) aan min zuivere bedoelingen yan de zijde des auteurs worden toegeschreven ; maar eenyoudig, wat hij zelf ook zegt, aan zijn streven, om zijne denkbeelden zoo kort mogelijk samen te yatten.

Nu is het, dunkt mij, zeer verklaarbaar, dat kant, die in zijn systeem natuurlijk door en door te huis was, sommige dingen, by de eerste ontwikkeling yan zijn stelsel door hem neergeschreven, later bij de omwerking meende zonder aan het yerband schade te doen, te kunnen weglaten ; die echter niettemin een ander zeer dienstig kunnen zijn, om hem de toeëigening zijner theorie ge- makkelijker te maken . En dit is inderdaad met bedoelde bladzijden het geval!

Men leze derhalve (en ik voeg er bij : „men bestudeeie") volgens de rangschikking, die wij in de uitgave van kehbbach vinden, eerst de uiteenzetting der deductie van de eerste uitgave, en dUarna de in het aanhangsel opgenomen variant der tweede

Digitized by VjOOQIC

307

nitgaye, en men zal er bij eigen erTaring o?er kannen oordeelen. welk een nieaw licht daardoor over de geheele zaak opgaat.

De beschnldiging echter (de kundigheden van hem die haar te berde bracht, niet te na gesproken, ook al schijnt hij meer Tan 't geen hij heeft gezegd, moeielijk te kannen verantwoorden), de beschaldiging, dat K. in de tweede uitgave in meerdere of mindere mate aan zijn eigen wetenschappelijk beginsel ontrouw is geworden, is geheel uit de lucht gegrepen. Nooit en nergens kan men bij hem er een spoor van ontdekken, dat hij zijne grondstelling van het Idealisme (nl. het transcendentale) verzaakt. Integendeel : in zijne laatste geschriften (en hij schreef nog in zijn vijf en zeventigste levensjaar) evenzeer als in zijne vroegere plaatst hij haar steeds met den meesten nadruk op den voorgrond, en zij is het uitgangspunt van al zijn fiiosofeeren, het fundament» waarop het geheele gebouw van zijn wijsgeerig systeem rust.

(7) Vgl. KANT K rit ik der reinen Vernunft, bl. 193 (R. 174), 457 (R. 451), 540 (R. 540—41), 587—89 (594-96), 606 (615) en 626 (638). Kr. d. Urth Iskr, 371 (R. 376) ook 220 (R. 221).

Religie n bl. 56 (R. 61), 61-66 (R. 69—74), 83-88 (93-98), 91 (100), 93 (103), 98 (109), 107 (121), 127 (142), 131 (147), 180 (201), 194 (216), 197 en 98 (219), 208 (232).

Streit der Facultaten bl. 33 (218), 53 (288), 55 (291) 56 (292), 59 (294).

Zum ewigen Erieden bl. 33 (266) en £r. der practisohen Vernunft bl. 3 (R. 107).

Cf. 8CH0LISK, Leer der Hervormde kerk 3e uitg. bl. 152 : „Indien het wonder geene verbreking der natuurwet is, dan kan de werlusaamheid van Grod daaruit niet meer blyken, dan uit elk ander feit."

Godsdienst en Wijsbegeerte, bl. 174, JLn chbis- TT7S ziet KANT de idé van den Gode welgevalligen mensch, die als zoodanig ook Zoon van God is " Hoekst&a, Ontwik- kei ing van de zedelijke idee in de wereldgeschiedenis, bL 132, 243 vv. en bl. 258. Bronnen en Grdsl. § 140, bl. 330.

A. KU£N£K, Godsdienst van Israël, Dl. I, bl. 5—13. De busst. Waarde en inhoud van de godsdienstige voorstellingen, bl. 23. Lessing's onderscheiding tusschen

Digitized by VjOOQIC

308

„safallige Geschichtswahrheiten" en Moothwendige Vernunftwahr* beitel^" is bekend, zie zijn Br lef e nn mendblssohh.

Het meest oonseqoente formeele snpranataralisme vinden we voorgestaan door ttllmann. Theologische Studiën u. Kritiken, 1836, pag. 602, die het bestaan van God recht- streeks afleidt uit het feit dat jbzüs in bovennatnnrlijken zin Zoon van God is, en stobb, die in zijn Lehrbuch der D o g m a t i k Gods bestaan onmiddelijk bewijst nit de bijbelsche wonderverhalen. Men vergelijke reeds cicbbo, de Oi v. Il, 72 „Ut religio propagauda est sic superstitionis stirpes eiiciendae." „Man mnsz sie mit der Wurzel ausreiszen" zegt ilakt.

(8) Vgl. Kr der reinen V. bl. 639 (IL 638—39).

(9) cf. Kr. der reinen Vrft bl 276 (R. 254), 447 (R. 439), 458 (452), 502-520 (499-518), 537 (537). Kr. der ürtheilskraf t bl. 266 (R. 268), 272 (276), 382 en 83 (286 en 87); Natnrgeschichtedes„Him- me Is' 130 (183) en 133.

(10) cf. Kr. der reinen V rft. pag. 297 (R. 279).

(11) cf. Kr. der reinen Vrft. pa?. 209 (R. 773).

(12) cf. Kr. der reinen Vrft. pag. 313 en 14 (R. 295 en 96), 539 (538), 583.85 (689-91), 688 en 89 (R. 790). Ki. der pr act. Vrft. bL 64 (R. 170) en K r. derürthlskr. bl. 335 (R. 390.)

(13) Kr. der reinen Verunnft bl.28 (R. 681), 438 (R. 430), 481 (R. 477), 489 (R 485), 566 (R. 57 1), 568 (R. 574), 569 (R. 575), 577 (R. 583),586-596(R. 693-604).602(R.610> 6i4-625 (R. 536-537).

Kr. der practischen Vernnnft bl. 100 tot 105 (R. 208 toi 213).

Kr. der ürtheilskraft bl. 284-287 (R. 288-291), 280 (R. 283), 299-304 (R. 303 -309). 306 (R. 311), 312 (R. 316), 354 (R. 359); Religiën innerhalb der Grenzen dor bloszen Vernnnft bl. 54 (R. 59), 142 (R. 159), 169 (R. 190).

Natnrgeschichte des fli mm els bl. 6 tot 11 (R. 43 tot 49), 13 (R. 51), bl. 185 (Supplement).

Streit der FaOultaten, bl. 60 tot 65 (R. 295 tot 300).

Zum ewigen F rieden, bl. 26, de aanm. (R. 259). Men vergelijke hierbij de voorrede van kehbbach, pag. V.

Digitized by VjOOQIC

309

(U) cf. Kr. der reinen Vrft. bl. 415 en 16(R. 404).

(15) Vgl. HOEKSTBA Bronnen en Grdsl. enz. bl. 117, etbymologie van het woord „mensch".

(16) Vgl. Kr. der reinen Vrft. bl. 208(189), bL401 en 402 (388 en 89), 693 (795).

(17) Vgl. Kr. der reinen Vrft. bl. 326 (R. 309), 582 (589), 586-96 (593—604) Naturgesch. des flimmels bl. 184.

(18) Uit de Kritik der practischen Vernanft en de Eeligion (even als uit vele andere zijner geschriften) blijkt ons, dat SANT even ?ast als hij geloofde aan het bestaan van God ook geloofde aan een beter leven hiernamaals. Vgl. o. a., Rlg. 138 (R. 154) de aanm. Kr. der reinen Vrft. 576 (R 582), Naturgesch. des Him ro els bl. 117 (R. 170) Streit derPaoultaten 56 (R. 292), Traume eines Geistersohers bl. 67 (R. 106).

(19) De hoofdbedenking is, dat kant zich op de w e t v a n de causaliteit beroept, welk beroep hij eerst yoor ongel- dig heeft verklaard. Doch 't is de causaliteit vran de natnur- noodeakelijkheid, niet de causaliteit der vrijheid (die met de eerste in scherp contrast staat), welke hij door de logica gedrongen, niet wil toelaten. Dat zijn postulaat, volgens een tweede beden- king, op utilitarianisme, of eudaemonisme zou neerkomen is ons reeds gebleken onjuist te zijn. De categorische imperativns is van zuiver ethiFchen aard.

(20) cf. Kritik der pract. Vrft. bl 32 en 36 (R. 136 en 141), 21-108 (125-217), 124 (234). Kr. der reinen Vrft. bL 75 (R. 720), 274 (253), 440 (432), 626 en 27 (637 en 38), 630 (642). Kr. der Ur thlskr. bl. 337 (343) 339 en 40 (345) 342 (348) 345 de aanm. (351) 347 en 48 ^352 en 53) 359 (364) Definitie van de R e 1 i g i o n : „Moral in Beziehung auf Gott als Gesetzgeber." bl. 371, 373, 74, (377,78,7iU90(395). Religion bl. 5 en 6 (R. 5 en 6),8(R. 8) 47 (51) 52 en 53 (57 en 58) 67 (65), 150 en 51 (166) bl. 181 (203) 197 (219) 199 (221), 201 (223), 216 de aanm. (240). Vooral het hfdst. „Der Begriff eines ethischen Gemeinen Wesens ist der Begriff vou einem Volke Gottes unter ethischen Gesetzen" bl. 102 (R. 116) Zum ewigen Frieden bJ. 37 (270) en 45 (278). Traume

Digitized by VjOOQIC

310

eines Geistersehers b1. 28 (60). Streit der Facul- taten bl. 25 en 26 Voorts: hovkstba .^Grondslag van het besef van onvoorwaardelijken plicht bl. 52 en HOEKSTSA, Bronnen en Grdsl. enz bl. 49, 50 en 51, bl 63, 132 en 33, 185, 220 en 228 e a. De busst Ethiseh idealisme bl. 178 en 248, en het geheele negende hfdst. Cf. ook reeds cicbbo Defin. II. 14, en verder : baumgaetbn CRU8IU8 LehrbnchderChristl. Dogm. ITh. pg. 708 „Man hat mit Unrecht die se r Pbilosophie gerude, nud ihr an sich, eine der Offenbarnng and der positiven Reiigion wider- wartige Riohtung beigelegt." vgl. ookG. W. Stemleb Over het Christelijk levensbeginsel in Theologische Studiën jaarg. 3, afl. 6, bl. 445.

Digitized by VjOOQIC

KUNST EN KERK.

Hoe is de schooue kanst door de Christelijke Kerk voor haar doel gebruikt? Hoe moet zij daarvoor gebraikt worden? Hoe kan zij dit?

Geachte BroedersP (1)

Wij beleven een voor de Kerk en den Godsdienst moeielijken tijd. Eene groote menigte der beschaafden is afkeerig van de Kerkleer, van de Kerk, van den Godsdienst. Zij komt niet meer in de kerkgebouwen, leest niet langer godsdienstige geschriften, en ontwijkt de personen en de plaatsen, waar zg verwacht , dat over God en eeuwigheid zal gesproken worden.

Hoe zullen wij deze jammerlijk afgedwaalden be- reiken P

Op de oude wegen kunnen wij hen niet brengen; welke nieuwe wegen zullen wij banen? Is het Evan- gelie de kracht Gods tot zaligheid, welke is de predi- king des Evangelies, waaraan de beschaafde klassen het oor misschien nog zullen willen leenenP

Zou niet een prediking door de schoone kunst in onzen tijd veel aanbeveling verdienen?

De kunst is in hoogachting in onze dagen , zoodat

Digitized by VjOOQIC

312

velen op haar letten, en luisteren naar hare liefelijke en bekoorlijke stem. Niet het verstand of de rede ontwaken het eerst in den jongen mensch, maar de schoonheidszin,

Teregt zingt schiller van de menschheid:

Nar darch das Morgenthor des Schonen Drangst du in der Erkenutniss Land.

Intusschen heeft de kunst ook gevaren voor de gezonde ontwikkeling des menschen. De oude Grieksche en Romeinsche wereld heeft de kunst vergoed , de kunst in plaats van den godsdienst gesteld, het heilige aan het schoone opgeoflFerd, zelfs over de wellust den glans der schoonheid verspreid. Zóó is de oude wereld van Athene en Rome verweekelijkt en ontzenuwd, en, trots kunst en wetenschap, te gronde gegaan.

Ook de Roomsch-Katholieko kerk heeft op zulk eene overdadige wgze de bekoringen der kunst over den godsdienst uitgestort, dat deze er vaak onder werd bedolven.

Het is niet goed te keuren , doch wel te begrgpen , dat de Hervorming in Zwitserland wegens dit misbruik, ook het gebruik der kunst verwierp, alle beelden en schilderijen uit de kerkgebouwen verbande en de orgels in stukken sloeg, terwgl van het godsdienstig gezang niets werd overgelaten , dan het aanheffen van psalmen, en dit zoo eenvoudig mogelijk.

LüTHER hield alle kunsten in eere, liet orgels en beelden in de kerken en veredelde het godsdienstig gezang door eigene poëtische liederen en muziekale zangwijzen.

Digitized by VjOOQIC

313

Doch ook dit leidde weder tot misbruik. Het kunstlievende Duitsche volk hechtte op den duur vaak te yeel aan schoone yormen en klanken , totdat eindelijk zgn twee grootste dichters, göthe en schiller, de kunst gingen stellen boven don godsdienst, en dezen door gene wilden vervangen , de kerk door den schouwburg.

Tot op onze dagen toe werden kunst en godsdienst niet in de rechte verhouding tot elkander gezet. De kunstenaars achtten veelal den godsdienst niet hoog genoeg, en de theologen stelden de kunst niet op prijs. Om maar één ding te noemen. In de geschie- denis der kunst zweeg men meest over den Gods- dienst, die haar moet wijden, en in de geschiedcDis der Godsdienst van de kunst, die haar moet verheer- lijken.

In dit laatste opzicht is er echter in onzen tijd een groote verbetering gekomen. De geniale karl hase heeft in zijne Kerkgeschiedenis de kunst in hare verschillende vormen, in de onderscheidene eeuwen , bij allerlei Christelijke volkeren met liefde beschouwd en in zinrgke beoordeelingen gewaardeerd. En hij heeft het gedaan met zulk een meesterschap, dat de geschie- denis der kunst nu altijd een onderdeel der kerkge- schiedenis zal blijven.

Evenwel is over de betrekking tusschen kerk en kunst nog veel te onderzoeken. Onze voorzitter (Broe- der francken) sprak voor ettelijke jaren over kunstver- goding en kunstverguizing, als twee uitersten, beide af te keuren , om kunstwaardering als het ware midden te huldigen. Wij moeten elkander helpen om dit ideaal een weinig nader te komen.

Digitized by VjOOQIC

814

Wanneer ik mij veroorloof daartoe eenige gedachten over de betrekking van Kunst en Kerk aan uw oordeel te onderwerpen , zal ik dit niet doen door eerst na te gaan, zooals de vraag luidt: „hoe is de schoone kunst door de christelijke kerk voor haar doel gebruikt ," en daarna: „hoe moet zij daarvoor gebruikt worden /' en eindelijk: „hoe kan zij dit?** Deed ik aldus, dan zou mijne inleiding der beantwoording dezer vraag niet eenige minuten, maar uren lang worden. Ik kan alleen op elke schoone kunst eenige blikken werpen, doch ze zoo veel mogelijk uit de drie gezichtspunten, in de vraag aangewezen, regelen en ordenen.

De oudste der schoone kunstenis de Bouwkunst. Hoe is zij door de Kerk gebruikt?

Toen CONSTANTIJN zich bij de Christenen had ge- voegd, schonk hij voor den dienst der Kerk vele ba- si lik en, keizerlijke gebouwen, waarin beurs en han- delsgericht werd gehouden. Met geringe moeite waren zij voor Christelijke kerken in te richten. Waar geene basiliken waren, vooral in de dorpen, ontstonden kerk- gebouwen, naar haar model, maar gewijzigd; aan deze bouworde, in 't Oostersch keizerrijk algemeen, gaf men den naam van de Byzantgnsche. In het westen had men later eenen anderen bouwstijl, den gothischen of germaan- schen geheeten. Deze stijl was eene navolging van de bos- schen , waarin onze Heidensche voorouders hunne Goden dienden. Wandel op een zonnigen dag in eene eeu- wenoude beuken- of eikenlaan. Zie, hoe de takken boven uw hoofd in scherpe spitsbogen over elkander

Digitized by VjOOQIC

315

gaan , en hoe het zonnelicht door de zich bewegende bladeren flikkert: gij ziet het model voor de spitsbo- gen in de gewelven en aan de ramen der gothische kerken en voor de geschilderde glazen , die een be- weeglijk halflicht in het ruim des tempels verbreiden. Die gothische kerken vindt gij van XJpsala en York , tot Milaan en Burgos. De bij ons bekendste dezer verhevene kerkgebouwen is de onlangs na zes eeuwen arbeids voltooide Dom van Keulen.

Maar die kerken, hoe volkomen geschikt voor misbediening en al den praal der Roomsch-Eatholieke eeredienst, zijn geheel ongepast voor onze Protestant- sche godsdienstoefening. Toch moest deze er wel in gehouden, worden , waar de gemeenten de Hervorming aannamen , en geen geld hadden , nieuwe kerken te bouwen. Zij gebruikten dus de bestaande, haar toe- komende kerkgebouwen, zonder van het koor en de omgangen veel gebruik te kunnen maken. Doch hoe noodzakelijk dit was , de bouwstijl werd er door be- dorven.

De fraaie beschilderde kerkramen , die men had kunnen onderhouden, werden vaak verwaarloosd, en vervangen door vntte glasruiten, en als dan de zon te fel scheen , dan hing men er , o gruwel , groene gordijnen voor.

Vragen wij nu, hoe moet de schoone bouwkunst dienstbaar gemaakt worden aan de bedoeling der Kerk : dan zgn er vele onafwijsbaie eischen te voldoen. Onze kerkgebouwen moeten licht zijn : een vroolijken en plech- tigen indruk maken; in den zomer niet benauwd zijn of kil , in den winter niet koud. Zij moeten naar de regelen der acoustiek zijn gebouwd , zoodat de spreker

Digitized by VjOOQIC

316

gemakkelijk overal wordt verstaan. Zij mogen niet langwerpige loodsen zijn ^ wel voor magazijnen geschikt , maar niet voor heiligdommen. Handel en nijverheid mo- gen zich met loodsen vergenoegen , aan de vereering des Allerhoogsten moet het schoonste en het beste worden

Maar hoe zullen wij dat tot stand brengen? Pre- dikanten kunnen veel daartoe bijdragen, maar moeten er dan ook ernstig werk van maken, vooral bij den bouw van nieuwe kerken Zg moeten beginnen met te besefifen, dat er geene kunst in ons vaderland zoo schandelijk is verwaarloosd als de bouwkunst, en dat met name de kerkbouw vaak wordt overgelaten aan dorpstimmerlieden of aan ingenieurs vau den Waterstaat, die uitmuntende sluizen en bruggen kunnen bouwen, en toch van kerkbouw geenerlei begrip hebben.

Er is een nieuwe bouwschool en bouwstijl ontstaan door den bouwraad hase te Hannover , die vele kerken , scholen, stations en andere openbare gebouwen heeft gesticht, even doelmatig en sierlijk, als bevallig, sterk en goedkoop. Ik heb hem voor ruim twintig jaar bezocht en eenige zijner werken , plannen en teekenin- gen bewonderd. In Duitschland spreekt men van deze als de Hannoversche bouworde; ook in Nederland be- gint men op haar te letiien.

Enkele doelmatige en schoone kerkgebouwen heeft men in de laatste jaren bij ons zien verrijzen. Ik noem Helmond , waar een lichte , vroolgke, deftige, niet groote Hervormde kerk in ovalen vorm u bekoort. Ook de kapel te Scheveningen bg het Badhuis is een smaakvol voortbrengsel van gothische bouwkunst voor de Evan- gelische godsdienstoefening. Evenzoo is dit ook

Digitized by VjOOQIC

317

het geval met de nieuwe Westerkerk te Rotterdam.

In sommige kerken, als de Hoogduitsche in den Saag, heeft men ramen van gekleurd, geribd, of mat glas , zoodat er geene gordijnen noodig zgn. Fabrieken van smaakvol en toch niet duur glas voor kerken heeft men bij Aken.

Predikanten kunnen ook den schoonen kerkbouw bij ons bevorderen , in zooverre zij zitting hebben in de kerkbesturen en dan zorgen, dat uit de synodale fondsen geene subsidie wordt gegeven, dan voor smaakvolle gebouwen, die volstrekt niet duurder behoeven te zijn, dan de smakelooze, zooals thans zeer vele nieuwe ker- ken zijn.

n.

Over de tweede schoone kunst, de Beeldhouw- kunst, zal ik zeer kort zijn.

Zij deelde niet in de gunst der oudste Christenen; beelden, met name standbeelden, leidden licht tot beel- dendienst en deze tot afgoderij. In het Oostersch kei- zerrijk had men, gelijk bekend is, eeuwen lang den hevigsten strijd over het al of niet toelaten van stand- beelden in de kerken. Niet zelden verbrak men ze met geweld; die het deden, heetten iconoclasten: beeldbrekers, beeldstormers. Daarvan is eindelijk de uitkomst geweest» dat de standbeelden in deGrieksche Kerk uit de heiligdommen werden geweerd en alleen geschilderde beelden daarin toegelaten.

In de Latijnsche of Roomsche Kerk werden, trots de afkeuring van ka rel den grooten na eenigen strijd, beide, standbeelden en schilderijen, in de kerken op-

XX. 21

Digitized by VjOOQIC

31»

genomen. Doch het geschiedde met dit gevolg , dat de grofste beoldendienst, ja ook wel de ergste afgoderij in die kerk de overhand verkreeg.

De hevigste bestrijder van alle beoldendienst, van sehilderijen zoowel als van standbeelden, was mohambd, die daardoor, evenals door zijne handhaving van Gods eenheid, een groote zegen voor de menschheid, ook voor de Christelijke Kerk, is geworden.

Hevig werd voorts door vele protestanten al wat beeld in de kerken was, bestreden en daaruit ver- worpen. Te Zürich verbrijzelde men de heiligen- beelden als afgoden.

Wij hebben intusschen in onze huizen schilderijen niet alleen, maar ook beeldhouwwerken, die heilige handelingen en personen voorstellen, en we zijn ons bewust, daarmede geene afgoderij te plegen. En als wij ze in onze huizen opnemen, waarom dan ook niet in de kerken? Of zoudt gij meenen, dat stichting der gemeente , die te Kopenhagen in de Lieve Vrouwen- kerk opkomt, wordt verminderd door dat zij thor- WALDSENS meesterstukken, den Heiland en de Aposte- len, rondom zich ziet? Of dat de Westminsters abdij , Leidens Pieterskerk, Delfts Oude en Meuwe kerk mingepast en geschikt zijn voor de evangelieprediking , dewijl zij prachtige gedenkteekenen en beelden te aan- schouwen geven?

Evenwel wil ik de vraag niet opwerpen, hoe de beeldhouwkunst, meer moet en kan dienstig worden gemaakt aan de bedoelingen der Kerk Wij, Protes- tanten, kunnen haar moeielgk beantwoorden. En wij hebben nog zoo veel andere zaken, die behartiging eischen, aan te wijzen, dat wij, mijns inziens, best

Digitized by VjOOQIC

319

doen^ voor de bevordering der belaugen onzer Eerk door de zoo uiterst kostbare beeldhouwkunst nog niet te ijveren.

m.

Even kort als ik over de beeldhouwkunst sprak, even uitvoerig zal ik handelen over de derde schoone kunst, de schilderkunst, van welke wij veel hulp voor de Kerk kunnen vragen.

Ten allen t^e heeft deze de grootste diensten bewezen aan de Eerk. Wel is er niet alleen gebruik, maar ook misbruik van geïnaakt in de Eerk der Grieken en Romeinen ; doch onder hen is er niet verbastering der Eerk gekomen door de aanwending dezer kunst, maar door de verdonkering en verbastering van Gods Woord. Als dit rein en onbelemmerd wordt gepredikt, kan geéüe sichoone kunst aan de Eerk schade, maar aileen voordeel aanbrengen

Treffende proeven bestaan* er van 'tgeen deze kunst alle eeuwen heeft uitgewerkt. Bogobis, koning der Biflgareii , verzocht in de negende eeuw den Griekschen nfónnik méthodiüs een indrukwekkende schilderij voOr zgn volk te maken. Deze koos tot onderwerp het laatste gericht, 'twelk zulk eene vrees in den koning en 2^ volk deed ontstaan, dat zij het Christendom aiannamen. Max hüllëb verhaalt (2), dat toen de zendeUüg tbstéba acht of negen jaar na de verovering van^ M^dco in dat land kwam , hij het onmogelijk vond dB taal der inboorlingen te leeren, waarop hg hen door platen van de bijbelsche geschiedenissen in de hoofdkeringen van het Christendom onderwees. Deze

21»

Digitized by VjOOQIC

320

prenten maakten op de harten des volks grooter indruk dan alle andere door zendelingen aangewende middelen. Evenwel moet men in 't oog houden, dat die platen, waren ze niet door tolken toegelicht, voor de starende menigte der inboorlingen geen zin zouden gehad hebben.

De zendeling van het Nederlandsche Bijbelgenoot- schap, GERICKE, vond in 't midden dezer eeuw bijden Sultan van Madura (het eiland bij Java) een ouden Hollandsehen Bijbel met houtsneden. Daarvan was de sultan zoo bekoord geworden, dat hij wilde weten , wat zij beteekenden; hij had er navraag naar gedaan en de verkregen uitlegging in 't Javaansch er bij geschreven.

Nog trefifender is een ander geval (3). Een hei- densch jongeling in Nieuw Holland, peppeu genoemd, zeventien jaar oud , op wiens bekeering men reeds lang een stille hoop had gekoesterd^ was weder in zijn oude onverschilligheid en zondige zeden teruggevallen. Maar 15 Jan. 18ü0 verklaarde de zendeling spieseee aan hem en zgne kameraden eenige bijbelsche prenten. De voorstellingen van den zondvloed en van 's Heeren lijden in Gethsémané maakten een bijzonderen indruk op hem. Kort daarna bij het verhalen van woorden als: „Ik ben de goede Herder, Ik ben de opstanding en het leven," riep hij uit: „O, dat is schoon ," en betreurde hij het zeer, dat hij geen juiste uitdrukking inzgntaal kon vinden, om het woord gelooven ten volle weder te geven. Op ^n laten avond zag spieseee hem lang alleen bij den haard zitten en hoorde hem zeggen : „Ik heb veel over mijne zonden geweend, en daarover na- gedacht, hoe mijn Heiland den nacht in den hof ging en bad, tot dat zijn zweet als bloeddroppels neerviel, en dit voor mij!" Nu baden zij met elkander en

Digitized by VjOOQIC

321

van toen af waren de sporen van den genade-arbeid des heiligen geestes io peppers hart onmiskenbaar.

Te Bremen hoorde ik 24 Mei 1876 inde Missions- Conferenz Dr. wanöemann verhalen, wat hij zelf van den invloed van bgbelsche prenten had ondervonden. Een woest en wreed stamhoofd onder de kaflfers was onwillig naar de prediking te luisteren; doch hij had eene dochter, die eenig belang er in stelde. Nu gaf Dr. WANGEMANN hem eens een aantal gekleurde bij- belsche plaatjes, met verzoek, die voor zijne dochter mede te nemen. Hg bezag ze en werd nieuwsgierig, vroeg naar de beteekenis en luisterde wel een uur lang naar de Evangelie-verkondiging, welke hij in den vorm van prenten-uitlegging hoorde.

JoifATHAN GOBLE deed in Januari 1880 eene reis door een deel van Japan, waarbij hij als agent van hot Amerikaansche Bijbelgenootschap in logementen, tem- . pels, scholen en schouwburgen, voordrachten hield, en grooten indruk maakte door een tooverlantaarn met fraage bijbelsche tafereelen. Honderden verdrongen zich , om ze te zien (4).

Waartoe meer proeven van de macht der afbeel- dingen in de Heidenwereld? Hebben wij allen niet dezelfde ondervinding bij het huiselijk onderwijs onzer kinderen , bij onze dienstboden , bij alle min ontwikkelden, ja ook bij alle beschaafden? Zien zo niet begeerig naar goede, duidelijke, zinrijke, de nieuwsgierigheid, of de weetgierigheid , of den kunstzin prikkelende af- beeldingen? Worden er niet telkens weder , vaak zeer kostbare prentebijbels uitgegeven ? Versieren wg onze huizen niet met voorstellingen uit de bijbelsche ge- schiedenissen? Met LEONARD DA viNCi's Avoudmaal,

Digitized by VjOOQIC

322

met scheffer's Christus Consolator en Remunerator? met tallooze andere meesterstukken, wstarvoor de Bijbel de stof heeft opgeleverd?

Gewis ^ naast en bij de prediking des Evangelies in woorden, die hoofdzaak is en blgven moet, is de schildering des Evangelies in bedden een krachtig middel ter verbreiding des Chriatendoms overal, in alle standen en in alle tgden. En worden met recht bij de prediking ook boeken, vooral bijbelvertalingen gevoegd: bij deze Bgbels in letters, die onze Bij- belgenootschappen in millioenen leveren, zijn ook Bijbels in afbeeldingen nuttig ^i noodig. Zg spreken tot oog en hart nog anders dan letters; ze zijn geschikt niet alleen, om de aandacht te trekk^ en te boeien, ze zijn, goed gekozen en goed uitgevoerd , ook de beste hulpmiddelen om op de hoofdzaken des Bijbels de aandacht te vestigen en het hart diep te treffen.

Doch ontbreekt het ni^ aan de uitnemendste kunst- werken, om de bijbelsche geschiedenissen levendig, juist, leerzaam, aangrijpend-schoon ons voor te too veren : het is er verre af, dat alle, of ook maar de meeste «childerg^i en prenten, die den Bijbel zullen aanbe- velen, niet zeer verre zouden afdwalen van het ideaal, dat zij kunnen en moeten bereikea. In een boekske van jL. wacBTLER (4) vindt men een overzicht van de geschiedenis der Christelijke beeldende kunst, waaruit men ziet , hoe deze kunst , dusverre als bij den tast heeft beproefd de bgbelwaarheid te dienen , maar zich daarin vaak jammeriijk heeft bedrogen.

Ik wgs op enkele punten.

Hoe ongelukkig is dikwyls de keus van onder- werpen , door de schilders behandeld P In de beroemde

Digitized by VjOOQIC

323

galerij te Dresden heeft men vier of vijf tafereelen van den dronken loth en zijne beide wellustige doch- ters.

Veelal overladen ook de kunstenaars hunne tafe- reelen met veel te veel figuren, zooals schnow von CAR0LBF5l»D, wions prachtige teekeningen door over- lading voor drie vierden schier onbruikbaar zgn.

Betere bijbelsche prenteboeken , dan de dusver be- staande , hebben wij derhalve noodig voor velerlei doel- einden, vooral voor deze drie:

a). Predikanten en godsdienst-onderwijzers kunnen ze niet missen bg hun onderwgs in catechisatiekamer en school, ten einde de aandacht der leerlingen levendig te houden en hen, door het schenken van kleinere afbeeldingen, voor hun vlijt te beloonen.

b). Evangelisten e^ bijbelverkoopers aan de huizen hebben ze noodig, om door het vertoonen en uitleggen van deze en die bijbelsche prenten een aanknoopingspunt voor een gesprek te vinden en onverschilligen er toe over te halei^, dat zij zich zulke prenten, een Nieuw Testament, of een Bgbel aanschaffen.

c). Onmisbaar zijn ze voor zendelingen in de heidenwereld, om ze bij hunne Evangelieprediking in woorden te gebruiken, ten einde voor deze prediking de harten te openen.

Voor deze drieërlei personen zijn twee soorten van bijbelsche prenten noodig, grootere en kleinere; ik zal ze maar eens wandprenten en handprenten noemen, de eersten om aan den wand op te hangen bij 't onderwijs, waartoe zij zóó groot moeten zijn , dat een d^gtal kinderen ze tegelijk goed kan zien, en de laatsten om aan vlijtige leerlingen ten geschenke te

Digitized by VjOOQIC

324

geven. Dat bij beide soorten mondelinge verklaring on- misbaar is, spreekt van zelf.

De grootere en zelfs ook kleinere prenten kunnen echter ook nog voor een ander doel dienstbaar gemaakt worden: voor versieringen in de huizen der geringere klassen. Velen wensehen platen te bezitten , doch hebben geene dan smakelooze en wel eens onzinnige of onkiesche. Goede bijbelsche platen zouden hun welkom zijn.

Voor meer aanzienlijken zullen de door mij bedoelde platen doorgaans niet genoeg aan de eischen der schoone kunst beantwoorden , om ze ter versiering hunner huizen te gebruiken.

Om nu bijbelsche prenten, gelijk hier bedoeld worden, te verkrijgen, mag men de zaak niet langer aan het inzicht, den smaak en den handelsgeest van kunstenaars en uitgevers alleen overlaten. Immers deze hebben veelal hun voordeel op 't oog en ook geen ge- noegzaam ruimen en helderen blik over het vele, wat hiertoe noodig is. De zaak moet dus zooveel mogelgk , door velerlei krachten te vereenigen , op een goeden weg gebracht worden. Het moet er mede gaan, als met de bijbelvertalingen Deze en die geleerden begonnen er mede; maar voortgezet werd het werk door kerkelijke commissiën, die ze verbeterden of wel vernieuwden. Zóó dient er eene vereeniging te ontstaan voor het uitgeven van bijbelsche prenten voor het volk,

IV.

Met weinige woorden zal ik over de toonkunst in dienst der kerk spreken. Wel zou hier veel over

Digitized by VjOOQIC

325

gezegd kunnen worden, maar de mogelijkheid, om daar veel voor te doen , is voor bijna allen , die hier samen zijn, niet zeer groot. Hartverheffond is de ge- vrijde muziek, vooral die door palbstrina in Rome, door swEELLiNK in Nederland, door bach in Duitsch- land is ingevoerd. Er is, dunkt mij, geen hooger godsdienstig kunstgenot denkbaar dan het hooren van een oratorium van HaNOBL , haydn , mbndblssohn en andere meesters. En 't is gelukkig , dat ook w^erelds- gezinde menschen de oratoria op prijs stellen, al is het» dat zij ze alleen als kunststukken v\reten te ge- nieten. Met dat op prijs stellen der oratoria kunnen wij voor de kerk ons voordeel doen. Wij kunnen de opvoering er van bevorderen door beoefenaars en vrien- den der toonkunst er toe aan te sporen , en door er zooveel deel aan te nemen, als ons mogelijk is. !Nu en dan kunnen wij de hoogtijden der Christelgke kerk door het houden van een oratorium verheerlijken. Stich- telijker vierde ik nooit den Goeden Vrijdag dan in 1862 teBremen, toen daar in de stampvolle Domkerk op de voor- treffelijkste wijze de Messias van HaNDEL, het oratorium der oratoria, onder ademlooze stilte van de duizenden hoorders werd uitgevoerd.

Is zulk een genot moeielijk t.e erlangen , vrij kun- nen toch iets er voor doen, door den zin voor muziek op te wekken, door het stichten van orgels te bevor- deren, door muziek en zang bij Christelijke feesten aan te moedigen.

V.

Ik noemde den zang reeds. Geene schoone kunst,

Digitized by VjOOQIC

326

die liefelijker, reiner, dieper, opwekkelijker voor de ]Blerk kan gebezigd worden dan de zangkunst, de meest menschelgke kunst, die den mensch als mensch meer eigen is da^ alle aaidere kunsten. „Alle brayen idogen, alleen de boozeQ gingen ni9t;." G^een kind zoo jong, düt er niet naar luistert.

Wij brengjDn u ien eeregroet,

zongen voor eenige jaren de studenten te Groningen,

Wij brengen a den eeregroet, o Muze, aanminnig, zacht en goed! Die tot het diepst der ziele spreekt, Schoon n de woordentaal ontbreekt.

U huldt alreê 't onnoozel wicht. Dat op den schoot der moeder ligt; Het weent! Daar sluimert het gerust, 't Is door een liedje in slaap gesust.

Gij droogt de traan des weedoms af. En troost aan 't stil en eenzaam graf ; Het roofgedierte , hoe wreed het zij. Eerbiedigt uwe heerschappij.

Dat, als der toonen harmonij. Harmonisch ook ons leven z^l 't Zij aJs een lied, dat elk bekodrt. En door geen wanklank wordt gestoord.

In hooge eere was de godsdienstige zang bij Israël. MozES reeds wijdde de geboorte van Israêls staat in met he*^ volkslied, bij den doortocht door de Boode Zee

Digitized by VjOOQIC

327

door hem gedicht. David tokkelde de harp bij menig lied, „nu stout, dan teeder." Psalmen werden door Israëls profeten gezongen, die in diep en rein gevoel nooit geêyenaard zyn. De apostelen wilden, dat wij met psalmen, lofzangen en geestel^ke liederen den Heer zullen zingen. Ahbrosius voerde den zang der gemeente in en, nadat deze in de middeneeuwen was verdwenen, besefte liUTHER wat het volksgezang kon uitwerken in ide gemeente. „De herleefde hymnen der oude kerk," zegt HASü, „vereenigde hij met de lieder^i van zgn eigen hart tot een stroom van heilige poëzie, waarin de innigste levensklanken der Duitsche natie samen- vloeiden."

De Jezuïeten kenden ook de macht der zangkunst. Toen zij in Brazilië de heidenen wilden bekeeren^ ontvluchtt^i hun de bevreesde inbooilingen, zoodat alle aanknoopdng met hen onmogelijk scheen. Eindelyk be- dachten zij er op , dat ze liefelijke liederen zingende , in schuitjes de rivieren oproeiden. Aan die betoove- rende klanken konden de wilden geen weerstand bieden. Zij kwamen uit de bosschen aan de boorden der rivieren , luisteren , waagden naar de bootjes te zwemmen , lieten toe 9 dat die zangers aan wal kwanuen, en worden op den duur hunne leerlingen.

Ook in Nederland was steeds en is nog de zang- kunst in groote achting. Getuige de menigte vsm zang- schxden en zapggezelschappen , die gelukkig veelal eene godsdienstige strekking hebben. Doch deze wordt ook miskend. Onlangs sprak na de uitvoering van m^^- DJBliSaoHK^s Paulus eene ernstige Dame met eene der zangeressen over dit oratorium, met warme ingenomen- heid, en roemde de overeenstemming der woorden met

Digitized by VjOOQIC

828

de muziek. „Ja, aan de woorden/' zeide de zangster „hechten wg niet."

Wg moeten er op werken, dat de godsdienstige zang in zijne waarde erkend wordt, en ook nieuwe godsdienstige scholen en gezelschappen ontstaan.

Vooral moet er moeite gedaan worden, dat het kerkgezang grondig worde verbeterd. De predikanten kunnen daartoe veel bijdragen door alléén schoone wijzen uit te kiezen en vaak te laten zingen , ook bij beurten.

Wenschelijk ware het, dat er eene herziening tot stand kwame, zoo van de psalmberijming, die nu voor drie vierde ongeveer onbruikbaar is, als van de psalm- wijzen van welke ook de meeste genoegzaam onzing- baar zijn. Maar hoe zal dit in onzen twistzieken tijd tot stand gebracht worden?

De zendingsfeesten, die nu in de open lucht ge- houden worden, waarbij veel wordt gezongen, kunnen ook ter verbetering van het godsdiensig gezang mede- werken (6).

VI.

Van de dichtkunst, ook eene der edelste van de schoone kunsten, kan de Eerk de grootste diensten trekken.

Het oude testament heeft de prachtigste dichtstuk- ken, welke de wereld bezit. De psalmen noemde ik reeds : wie evenaart jbsa ja of job ? Hoe blijven zij al- tijd frisch, treffend, aangrgpend!

Job is metsoPHOCLES beroemdste tragedie koning E dip u 8 vergeleken en in stoutheid en verhevenheid boven haar gesteld (7).

Digitized by VjOOQIC

329

Na de Hervorming is een tal van dichtstukken in 't licht gekomen, waarvan het voortreffelijkst gebruik kan gemaakt worden ter bevordering van godsdienstig leven.

Onder de overige dichters munt shakbspearb uit, die zonder twijfel de grootste dramatische dichter na SOPHOCLES, maar ook een der diepste Christen-dichters is. In Duitschland wordt dit opgemerkt en tot veler stichting aangewezen (8). Dit kan ook bij ons geschieden.

Klopstock is geheel en al Christen-dichter. In vele oden en bovenal in zijn Messias toont hij dit. "Wel is de Messias in zijn geheel onevangelisch en onge- nietbaar; wij kunnen niet meer in zijne hoofdgedachten instemmen en met hem roemen in een God, wiens bliksemende toorn alleen in het bloed van zijn Zoon kon gebluscht worden; maar dit neemt niet weg, dat er overschoone episoden in zijn, vol stichting en kunst- genot.

Een veel van hem verschillend Duitsche dichter is MATTHiAS CLAUDIU8, wious verzen, door de vertaling van TOLLENS zeer populair bij ons zijn en het nog meer worden kannen.

Prachtige poëzie geeft aan de Christelijke wereld onze VONDEL, wiens Gijsbrecht en Lucifer alge- meen bekend zgn.

Da COSTA; de zoon der Oosterstranden , zong ook menig hartig lied. En dat deed ook ter haar , wiens Huibert en Klaar tj e overal wordt begrepen en gevoeld. En wat zal ik zeggen van den liefelijken BEETSP Of van TEN KATE, den dichter der Schepping? Of van den puntigen en gevoeligen de génestetP

O , ze zijn , Gode zij dank I ontelbaar die dich-

Digitized by VjOOQIC

ters, Yol gloed, kracht, innigheid, wier zangen ons in verrukking brengen.

Kunnen wij ze niet meer algemeen dienstbaar maken aan den opbouw der Christelijke kerk, dan dusverre geschiedt P Kunnen wij niet door Voorlezingen tot recht verstand en genot dier kunstjuweelen medewerken? En kunnen er niet nog veel meer declamatoria, dan nu geschiedt , door ons worden gehouden van de schoonste en verstaanbaarste dichtstukken , die het volk kunnen leeren, vermaken en stichten?

VII.

De laatste schoone kunst, waarop ik u wilw^zen, is de Tooneelkunst.

Er zijn wel niet in deze vergadering, die zich verwonderen over de zamenvoeging van het tooneel met de kerk. Mogten er zijn, die zich verwonderen, of misschien , die deze zamenvoeging afkeuren : voor hen merk ik op, dat ik de vele gebreken van het tooneel geenszins voorbg zie of wil vergoelgken, maar geene verwerping er van om die gebreken ge- rechtvaardigd acht; alleen de verbetering van deze noodwendig keur.

De verwerping, de verbanning, debestrgding vitn het tooneel is immers een machtelooze poging. Het too- neel is eene behoefte voor onze menschelijke natuur. Het kleine kind speelt reeds comediCy gelgk men het noemt. Het schikt zgne poppen op , spreekt er mede , vraagt en geeft antwoord. Met andere kinderen spelende ver- deelt het de rdlen : „Nu moet gg moeder wezen , gij meid, ik kom bg u op visite." Het speelgoed wordt

Digitized by VjOOQIC

331

gerangschikt , om eene kaïüör of keuken of winkel te verbeelden. Vóór en in en na jezüs tijd yertoönen de kinderen op de markten bruiloften , waarbij wordt gedanst en gejubeld , of begrafenissen , waarbg men statig wandelt, zucht en weent.

Eïi dit spelen is niet £^een aan de kinderen eigen: bij alle onbeschaaMe volken heeft men vertooningen van denzelfden aard. En bij de ontwikkelde en be- schaafde natiën is het in alle eeuwen en in alle landen evenzoo geweest. Griekenland leverde de meesterstuk- ken van ESCHYLUS , 80PHOCLB8 , EÜRIPIDBS , ARI8T0*

PHANES. Engeland had zgn SHAEESPEAttü , Nederland zijn VONDEL , Duitschland zijn schiller , en welk vdk niet zijne eigene tooneel-dichters !

Met het noemen van deze namen is nu reeds be- weaen , dat er een uitnemend , deugd en godsdienst bevorderend tooneel kan bestaan. Neen , 't is niet enkel genotzucht , niet alleen kunstlieMe , waaraan het tooneel kan voldoen : het kan ook de edelste aandoe- ningen , voornemens , werkzaamheden kweeken , het kan besef van zonde en schuld , behoefte aan vergeving en' heiliging wekken en de edelste aspiraties onzer natuur te getiaoet komen. Neen, ik wraak het niet, dat schilder-, toon-, zang- en dichtkunst dienstbaar worden gemaakt aan het tooneel en schatten van geld er voor worden besteed. Het is eene schoone , edele , veriie- vene taak , die het theater , met name de Tragedie heeft te vervullen.

In het oude Griekenland speelde het theater de rol van de Evangelieprediking in onze eeuw.

IkiCHtLüB en sophoclÉs en ook menig dichter van latere eeuwen hebben hunne tooneelkunst als eene

Digitized by

Google

332

van de goden ontvangene en aan de goden gewijde gave beschouwd en beoefend. Het zgn uitersten , óf met GöTHB en SCHILLER de Kerk te willeo vervangen door het theater , óf met Puriteinen en Piëtisten het theater te willen verwijderen als vgand der Kerk. Beiden zijn onmisbaar , doch de Eerk nog veel meer dan het Tooneel. De Kerk zoeke dus door haren ernst het Theater te veredelen , en het Theater door zijne opgewektheid de Kerk aantrekkelijker te maken : beider streven zg het , al wat menschelijk , humaan , liefelijk en goddelijk is , en dat door God ons is geschonken ter onzer ontwik- keling als Qods kinderen , getrouw en ijverig aan te wenden.

In i^Tederland heeft; het tooneel , gelijk men weet » in de zestiende eeuw zeer veel bijgedragen , om de Kerkhervorming ingang te doen vinden onder het volk. De rederijkerskamers waren vaak geweldige predikers des Evangelies, zoodat Rome alle moeite deed, om ze te onderdrukken.

Van de rederijkerskamers onderscheiden, maar er toch mede verwant, zijn de passiespelen, die eeuwen lang onder de Christenen in hooge eere zijn gehouden , vooral onder deRoomsch-Katholieken. Een enkel grootsch overblgfsel er van is het Passiespel te Oberammer- gau, waarheen om de tien jaar Europa ter bedevaart gaat.

En dat niet met onrecht! Een der devribnds, die dat spel in 1860 bezocht, stelde het de schouw- spelers als een model ter navolging voor. Ik woonde het in 1871 bij, en weende met vele toeschouwers heete tranen , en , 'tgeen meer zegt , de kunstminnende en kunstkennende karl hase zeide mg eens (in 1 862) ;

Digitized by VjOOQIC

333

„Over 't geheel heb ik nooit zoo iets voortreffelijks ge- zien als het Ammergausche Passiespel."

Wat nu kunnen wij doen, om de Tooneelkunst meer in den dienst der Kerk te brengen P

Mij dunkt, wg kunnen de Rederijkerskamers be- vorderen, vooral in dorpen. Het aanmoedigen van het optreden in tooneelcostumes zou ik niet goedkeuren ; dat verleidt tot onnoodige uitgaven en bevordert een ijdelen zin. Op de keuze van stukken kunnen predi- kanten een voordeeligen invloed hebben ; vooral dienen tooneelen uit de vaderlandsche geschiedenis gekozen te worden , die veelal eene godsdienstige strekking hebben. Op de uitvoering kan ook gunstig gewerkt worden, door de spelers in te lichten over de beteekenis van 't geheel en van sommige deelen.

Waarde lezer! ik zal u niet langer bezig houden.

Wat ik gaf is zeer fragmentarisch; 't zijn wenken, voorslagen, gedachten. Misschien dat sommigen onder u er lust door verkrijgen, om op de Schoone Kunst meer te letten, dan velen doen. Ook zij is eene Gods gave, en wij mogen geen^ Gods gave verzuimen!

Groningen. P. HOFSTEDE DE GROOT.

XX.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEK

(1) Deze toespraak is 28 April 18&1 gehouden in de ver- gadering der Evangelisohen te Zwolle. Ik had haar gesteld , doch kon haar niet voordragen; zij werd gelezen door mijn zoon.

(2) Essays D. I. Beytrage znr ve rgleichenden Religions Wissenschaft, Leipz. 1869, 61. 278.

(3) Maandberigt van he t Nederl. zendelingge- Dootschap, 1860, bl. 174.

(i) Zie Evang. Miss. Mag. van Basel, 1880, Bibel- blatter. bl. 49.

(5) Die bildende Kunst als Auslegerin der hei- ligen Schrift. Halle 1880.

(6) Leerzaam over de toon- en zangkunst in de dienst der Kerk, schreef een kort maar rijk betoog Dr. scnoEBERLEiN, Die Musik im cultus der evangelischenEirche, Hei- delberg 1881.

(7) Door VAN HERWEEDEN, Waarh. in Liefde, 1866. nL stuk.

(8) Petri, Zur Einführung Shak espea re 's in die christliche Ifa mille.

Digitized by VjOOQIC

KINDEREN DER VERaETELHEID VAN EEN ONVERGETELIJKE.

Met dien onvergetelijke bedoel ik den man, wiens naam wel terecht door een rouwrand omgeven, in de eerste aflevering van dit tijdschrift en ook elders zoo somber afgedrukt werd.

Waar, waardig, warm schrap geen dezer drie w's werd hij in leven en werken, in spreken en handelen herdacht. Buiten alle kijf schreef franckbn geestdriftig over zijn vriend: de gestorven enthusiast had kennelijk den auteur geënthusieerd.

Wat mij betreft ; ik voelde mij steeds aangetrokken door HENDRiKUS BROUWER, wions in 1877 aangeprezene enkele belijdenisvraag : „Gelooft gij van harte in het Evangelie van jezus Christus P" reeds vroeger, bij het bevestigen van leden, door mij werd gebruikt. Als uit mijn hart gevloeid was de twaalf jaren geleden door zijn vaardige pen geschrevene , echt liberale betuiging : „Ieder, die van den Christus des Evangelies zijn heil en dat der menschheid verwacht, is van mijn richting en hem noem ik mijn geestverwant, hij moge orthodox, of evangelisch, of modern zich noemen."

Eer ook omtrent brouwer bij wien het waar- schijnlijk niet zoo gauw als doorgaans zal geschieden

22*

Digitized by VjOOQIC

336

geldt : „ik ben uit het hart vergeten als een doode" voel ik mij gedrongen, om enkele penne-, ik bedoel geestesvruchten van den ontslapene mede te deelen.

Als kinderen der vergetelheid bestempel ik stich- telijke bladzijden door den mede-redacteur van Geloof en Vrijheid in een tijdschrift geplaatst, hetwelk in 1853 en '64 verscheen, en dus na een levensduur van een paar jaren uit de rij der christelijke letterkunde voor goed verdween. Het droeg ten titel: Christelijk Z o nd agsblad , verscheen bij kwartalen, had j. j. swiers tot redacteur, vermeldde op zijn omslag 35 namen van medewerkers, die op vijf, zes na ontslapen zijn. Onder die personen behoorden velen met mij tot figuranten, doch BROUWER was volyverige medewerker in de daad en in de waarheid.

Onze vriend opende het tijdschrift op dertigjarigen leeftijd in het vierde jaar zijner Oudkerksche Evangelie- bediening met een bijdrage en een vervolg daarop, handelende over een levensbeschouwing en een levens- behoefte. Hij schetst drie wandelaars : luchthartig is de een, zwaarmoedig de andere. Zij drukken beide ineen praatje den indruk af, welken een Nieuwjaarsmorgen op hen maakte. Een derde mengt zich in het gesprek, den eersten waarschuwende tegen wufte lichtzinnigheid en den tweeden tegen sombere gemoedsstemming. Terwijl hij redekavelt, om bij hen „aan te kweeken dien waren burgerzin , die ons als burgers van een eeuwig en heer- lijk vaderland niet mag ontbreken,'* wordt hun samen- spraak afgebroken door het laatste klokgelui voor de openbare godsdienstoefening. Het kerkgebouw binnen- getreden, hooren zij na gebed en lied tot tekst voor- lezen, het op hun morgengesprek passende woord: Ik

Digitized by VjOOQiC

337

ben een vreemdeling op de aarde : verberg uw geboden voor mij niet (Ps. CXIX: 19).

De prediker, zijn mond geopend bebbende, wijst aan, hoe het eerste deel van den tekst aandringt, dat een vreemdeling met zijn gedachten in het vaderland leeft; in den vreemde de bestemming of het genot zijns levens niet zoekt; zijn reize naar het vaderland onaf- gebroken voortzet; alle overtollige beletselen, die zgn reis vertragen, van zich afwerpt en daarentegen alles opzoekt, wat zijn reis bespoedigen kan.

Zulk een levensbeschouwing moest de hoorders op- wekken, om naar bevrediging eener levensbehoefte te verlangen. Uit het tweede lid van het Psalmwoord ontwikkelden zich deze belangrijke stellingen: vooreerst, de reiziger heeft aan een gids dringende behoefte; ten tweede, door het al of niet zoeken van dien gids blijkt , of de reiziger waarlijk het doel van zijn verblijf in den vreemde behartigt ; ten derde , de reiziger zoekt niet te vergeefs naar een gids , hij behoeft toch slechts te wenken, te kiezen, want er zijn er meer dan één geschikt en bereid om hulp te verleenen; ten vierde, kan de reiziger meer dan één goeden gids erlangen , ons, christenen, gaf de Hemelsche Vaderden volmaak- ten Leidsman in Zijnen Zoon , jbzus Christus.

Aan uw billijk verlangen , om met name over dit laatste brouwer's eigen woorden te lezen voldoende, schrijf ik die letterlijk over : „Maar onze tekst spreekt in 't geheel niet van jezus Christus. Het heet daar : ver- berg uwe geboden voor mij niet Het is zoo, maar de dichter , die dat bad , was Israëliet , hij las Gods geboden en de wet. Wij zijn belijders van Christus , en in Christus woonde de volheid der Godheid ligcha-

Digitized by VjOOQIC

338

meiijk; alle Gods geboden z^n in Hem te lezen, die ze alle even getronw volbragt. Wij mogen dns de bede van den dichter aldus overnemen: verberg ons JEZUS CHRISTUS niet; den geloovige is de verhooring van die bede gewis , want jezus Christus, eenmaal aan 't menschdom gegeven ten Leidsman tot God , is dddr , voor allen, die Hem zoeken en blijft, gelijk gisteren en heden , tot in eeuwigheid dezelfde. Vreemdelingen op aarde! Christus is hier beneden voor u eene ver- schijning uit het Vaderland. Hebt gij Hem gevonden , dan is de klove tusschen u, die op a^,rde zijt, enden hemel niet meer zoo groot : dan moogt gij met volhar- denden moed en blijde hope uwen togt voortzetten : want uw geloof ziet daaraan niet slechts een einde , een spoedig einde, maar ook een gezegend einde. En dan* dan is de vreemdelingschap vergeten , en gij , gij zyt in 't Vaderland ! Op die wijze voortgaande , door een blik achterwaarts, een blik opwaarts, een blik binnen- waarts."

Waartoe eigenlijk de eerste dag des jaars moest dringen , bespraken de drie wandelaars , die een enkel woord over den indruk der doorleefde ure , met elkaar wisselden. De een was ernstiger gestemd, dan des morgens vroeg, het was, alsof bij den anderen de woorden: Vreemdelingschap, Vaderland, Gods- geleide, zich in zijn opgeruimder voorkomen afspie- gelden. Den derden „was een en ander niet ontgaan ; hg zag met dankbaarheid en blijdschap in hen, wat hij ook in zich zelven weer bevestigd vond : Gods woord keert niet ledig tot God weder."

Ziedaar een proeve van verhaal- en preektrant, welke den onvergetelijke, zoo als hij sprak en schreef.

Digitized by VjOOQIC

339

voor uwen geest roept. Gij weet wie zijner bekenden zou het niet weten? hoe langdurig, pijnlijk, ja akelig de kranke geleden heeft, eer het yroeger zoo krachtige gestel den tol aan de natuur betaalde. Die hem op dat smartelijk ziekbed zag , of van hem hoorde, heeft wel eens gedacht: hoe komt deze door veel leed en ligchaamspijn gefolterde man aan die geestkracht, gelijkmoedige stemming en rustige overgave?

Het Christelijk Zondagsblad levert in zijn tweeden jaargang bladzijden , waardoor de lijder zelf ons niet in het onzekere laat omtrent den oorsprong zijner eenswillendheid met God, Wiens wijze liefde hem zooveel liet dragen, en leerde christelijk te verdragen.

„Het lijden des levens in het licht des kruises ," dat is het opschrift eener preek over 's Heilands woord Joh. XVI : 32^ : de Vader is met mij.

Hoe het lijden des levens niet onvereenigbaar is met Gods liefde, niet ondragel^k met Gods kracht, niet onvruchtbaar onder Gods genadeleiding , niet ho- peloos bij het uitzicht op Gods heerlijkheid, ontwikkelt BROUWER zoo ovcrtuigend , dat men hem nazegt : „dit zijn zoovele lichtstralen, die het kruis van Christus werpt op het lijden dezes levens."

Geleidelijk worden de genoemde denkbeelden telkens, eerst met den blik op den oversten Leidsman zuiver evan- gelisch, en dan op de hoorders mensch- en zielkundig ont- vouwd en aangewezen. Het zijn christologische en authro- pologische woorden van waarheid en gezond verstand, die onze vriend liet drukken in de lijdensweken van 1854, vroeger uitsprak en zelf maanden en jaren , uren en dagen, in beoefening bracht. Door de verkwikkelijke beschou- wing des groeten Lijders en de praktische levenswen-

Digitized by VjOOQIC

340

ken, werd het ,,door lijden tot heerlijkheid" soms in de regels, doorgaans tusschen de regels gelezen. Daarbij verplaatst men zich in den geest onwillekeurig bij den man, die vele malen en op velerlei wijzen onder Gods vaderlijke kastijding heeft geworsteld, tot dat de tijd zijner ontbinding nabij was en hij den loop had ge- ëindigd. Wat op zijn pijnlijk ziekbed van hem werd gezien en gehoord , of als uit zijn mond voor afwezige vrienden, op zijn verzoek, werd geschreven , het getuigt immer, hoe hij doordrongen was van wat hij drie en dertig jaren geleden aldus uitte: „dat wij vertrekken gaan van hier is geene oorzaak van bekommering; maar wel, hoe wij heengaan, wel de toestand der stem- ming, de bereidheid, waarin die ure ons vinden zal.'* Die woorden zijn ontleend aan een predikatie, welke BROUWER na het hemel vaartsfeest in 1853 aan de pers overgaf. Het is u zeker welkom, kennis te maken met de wijze, waarop door den ontslapene , naar Luk. XXIV : 506 52, de gedachte bepaald werd bij „jezüs' vertrek van de aarde , ten voorbeelde voor ons verscheiden van hier."

Bij het ontleden der opmerking, hoe jez cis' vertrek van de aarde een hemelvaart was, omdat zijn leven op aarde zich door hemelzin* kenmerkte , voel ik mij ge- drongen tot overschrijven, hoe een stervende christen wordt afgeschilderd: „Zijn oog moge breken, zijn aan- gezicht met de doodskleur zijn overtogen : hoe kennelijk wordt hij desniettemin van gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren geest! Vrede ligt uitgespreid over dat gelaat, vrede, als van Hem, die sprak: „Mijnon vrede geef ik u.'' Hoe straalt zijn oog van de vreugde , die hem wacht en wier voor-

Digitized by VjOOQIC

341

smaak reeds gedaald is in zija hart! 't Is , alsof de lichtglans des eeuwigen levens hem alreeds heeft ge- adeld tot een bewoner des hemels. Waarom? Gedu- rende zijn leven waren hart en wandel naar den hemel en het is de hemel, die hem beidt, nu hij van de aarde gaat scheiden."

Klinkt het niet als profetische taal , welke , getuige wat FRANGKEN met eigen oogen heeft gezien (1), na twee en dertig jaren in den spreker zou vervuld worden?

De opmerking in diezelfde preek, hoe jezüs de zijnen tot op het oogenblik der scheiding vormt en leert , was een tweede punt van vergelijking tusschen zijn eo der zijnen heengaan, en wel treffend wordt wat brouwer in de kracht zijns levens uitsprak in zijn sterven be- krachtigd. Oordeelt zelven ! Hij zegt woordelijk dit : „De achterblijvende betrekkingen, de omstanders lee- ren, sterken, troosten, vormen, getuigen van het leven , van den vrede, die in hem is, en van de hope der zaligheid, die hem bezielt, en allen, die hem omrin- gen., alzoo krachtig opleiden tot dat leven, dat naar dien hemel zich rigt en in den hemel uitloopt : ziet, dat is zijne taak, de laatste, die de dienaar van Christus hier op aarde heeft te vervullen."

Als ik verder punt voor punt uit zijn rede wilde ophalen, dan zou ik, zonder tegenspraak te vreezen, zeggen, hoe de ontslapene met den zegen eener liefde sclieidde, die door de scheiding niet zou ver- dwijnen, en er zelfs bij het heengaan de achterblijvende met blijdschap der liefde kan ver\uld worden Onze BROUWER, die na zijn dood daarover blijft spreken, zeide en schreef in vroeger dagen : „Dat menschen , die al hunne hope en vreugde bouwen op het aardsche

Digitized by VjOOQIC

342

leven, geene geestkracht of opgewektheid des gemoeds. kunnen bewaren in het aangezigt des doods, het be- vreemdt ons niet zulks dagelijks te aanschouwen. Men heeft slechts tranen der smarte, als eeu geliefde ons het laatst vaarwel toeroept. En treuriger nog, wanneer onverschilligheid geene tranen doet storten, of*ze spoedig weer doet opdroegen. Maar zoo wij christenen wilden zijn, moest er dan ook geene plaats voor de blijd- schap des geloofs overblijven in 't hart, bij de gedachte : Onze geliefden strijden den laatsten strijd. Na deszelfs einde zijn zij overwinnaars, zij hebben de eeuwige ruste. Om hunnentwil mogen wij ons verheugen en onze smart afleggen bij de blijdschap over hunne zaligheid."

Zoo tracht de prediker „tot een standpunt des geestes te verheffen," waarop men ja en amen zegt op zijn bezielend woord: „En bovendien, het geloof leert ons , dat wij onze geliefden niet hebben verloren ; wij kunnen slechts niet op eene zinnelijke wijze met hen omgaan, nu wij nog in, zij reeds buiten het ligchaam des vleesches zijn ; maar onze geesten blijven eikander toebehooren voor eeuwig ; onze liefde wordt meer ge- louterd. Naar het ligchaam gescheiden, willen wij met elkander voortleven naar den geest. Onze afgestorvenen in den hemel wiUen ons tot hemelsche gezindheid dwingen ; ze zullen de middelen zgn, om onze geestes- gemeenschap met den verheerlijkten christüs te be- vorderen, en eens zullen wij elkander naar ligchaam en geest weder ontmoeten en in heilige, goddelijke, eeuwig ongestoorde liefde met elkander leven.'*

Ziedaar wat ik van beoüwbe uit het vergeetboek

Digitized by VjOOQIC

343

wilde oprakelen. Gedachtig aan het: Ie secret d'en- nuyer c'est celui de tout dire, verzwijg ik, hoe onze yriend yerzamelde gedachten plaatste, die hij aan anderen ontleende , evenals de vervrolijkte woestijn, uit een Engelsch werkje; de sleutel tot het regt verstand van Gods woord, uit de destijds door heel de beschaafde wereld gelezen en be- sproken Negerhut; de moederschoot, eene kweekplaats van het geloof in God, uit The wide, wide world.

Laat ik deze vertolkte stukken onaangeroerd, zooals ik slechts den titel vermeld van Gennesareths meer, de treffende getuige van goddelijke grootheid tegenover menschelijke geringheid (Mark. IV: 37 41), acht ik toch proeven geleverd te hebben tot christelijke waardeering van een vromen getuige des Heeren.

Beschouw als een eenvoudig naschrift op francken's voortreffelijke nekrologie het medegedeelde omtrent een man , die in levens- en lydensschool door mond en pen getoond heeft te weten, „dat de beproeving des geloofs lijdzaamheid werkt."

Den Haag. J. HERMAN DE RIDDER.

AANTEEKENINGEN.

(]) Zie Geloof en Vrijheid, 1886, bladz. i en 5.

Digitized by VjOOQIC

ROMEINEN IX : 5'

Met hetzelfde opschrift als dat, hetwelk ik hier- boven schreef, vinden wij in Afl. 2, 1886 van Theo- logische Studiën een stukje van de hand vanden heer j. h. l. roozemeijer. Hij verdedigt daar de opvatting, volgens welke de woorden: o wv èm ttovtwv Beög evloymóq eiq rou? aimocq, diixiv^ slaan op den on- middellijk vooraf genoemden Christus , welke opvatting ook in onze Statenvertaling van den Bijbel is gevolgd. Het komt mij daarentegen voor, dat de opvatting, die wij o. a. aantreffen in de Synodale vertaling van het N. T., volgens welke die woorden eehe op zich zelf staande doxologie ter eere van God, niet terugslaande op den CHRISTUS zijn, juist is. Daar ik dat gevoelen vroeger in 't openbaar uitsprak, in het E v. Zondags- blad 30 Juni 1878, en thans geenszins door de rede- neering van ROOZEMEIJER overtuigd ben van dwaling in dezen, kan ik niet nalaten hier mijne opvatting te plaatsen tegenover die van R. en eenige bedenkingen tegen zijne verklaring in te brengen. Het wil mij toch voorkomen, dat zijne argumenten niet houdbaar zijn.

In de eerste plaats zegt dan R., dat de rang- schikking der woorden, de taalkundige constructie zijne opvatting 't eenvoudigst aan de hand geefb, ja, dat niemand aan eene andere verklaring zou denken, zoo

Digitized by VjOOQIC

345

niet dogmatische bezwaren hem terughielden van te er- kennen , dat PAULUS zulk een' naam aan Christus geeft.

Ik twijfel niet of R. zelf zal deze opmerking niet een argument noemen. Groote waarde hecht ik aan den inipuk, dien wij bij 't aandaclitig en geoefend lezen dadelijk van de woorden van een' schrjjver krijgen. Daar- door ons echter geheel alleen te laten leiden zal ons zonder twijfel gedurig zeer oppervlakkig maken.

Bovendien heeft R., dunkt mij, lettende eenvoudig op de woorden hier, het slotwoord dfiYiv geheel over 't hoofd gezien. Dat zou hier niet passen als hier enkel eene nadere qualificatie van den Christus werd gegeven.

Ook vergete men niet, dat paülus hier niet kalm nadenkt en wij hier niet eene nuchtere redeneering van hem hebben. In dat geval toch zou hij niet, in vs. 3, hebben kunnen zeggen , dat hij zelf wel van Christus verbannen wenschte te zijn voor zijne broeders , daar dit immers altgd een volstrekt onuitvoerbare wensch is. Paulus is blijkbaar opgewonden. Door zulk eene gemoeds- stemming is eene losse doxologie volkomen verklaard.

Zeer lichtvaardig is het , als R. verder beslist zegt , dat aUeen dogmatische overwegingen ons eene andere verklaring kunnen doen zoeken dan de zijne. Hij noemt zijne opvatting „de oude verÜaring.'* Maar mag ik daartegen even herinneren aan wat de Wette mede- deelt, dat o. a. de oude kerkleeraars ignatius, oriöe-

NES, ATHANASIUS, BASILIU8, eREaORIUS VAN NTSSA de

bedoelde uitdrukking alleen wilden hebben toegepast op God, den Vader, en het een kettersch misbruik noemden dit gezegde op Christus te laten slaan. Het bedoelde dogmatisch vooroordeel stond toch zeker die mannen niet in den weg. Is het bovendien niet zeer

Digitized by VjOOQIC

346

opmerkelijk, dat, gelijk ook door de Wette wordt gezegd, in de Ariaansche twisten van deze uitspraak van PAULUS geen gebruik werd gemaakt? Het is zeker o zoo gemakkelijk den tegenstander toe te voegen: uw dogmatisch standpunt maakt u blind voor de ware opvatting. Laat de genoemde feiten ons echter doen bedenken, dat de dogmatiek niet licht totaal de exegese beheerscht. Wel heeft het dogmatisch standpunt van den exegeet vaak invloed. Ik vermoed dat dat ook het geval is bij R. Het is toch opmerkelijk, dat hij in zgn stukje , dat in 't geheel slechts drie pagina's beslaat aan 't begin en aan H einde beide zoo nadrukkelijk zegt , dat zijn geloof aan de Godheid van Christus niet afhangt van de verklaring van dit woord. Maar hoe dit ook zij, niet zulke verwijten, maar argumenten al- leen kunnen overtuigen.

Volgens R zou nu de doxologie, indien die hier werd gevonden, een' vreemden vorm hebben. Terwijl zij hier toch achteraan staat, zou zij anders altijd aan den naam van hem, wien zij geldt, voorafgaan. Dat zou de constante vorm der doxologie zijn bij de LXX. Bovendien zal dit ook in den aard der zaak zelf liggen, omdat men , zich tot eene lofprijzing gedrongen gevoe- lende, met die lofzegging zelf begint, en eerst daarna den persoon omschrijft, wien de lofzegging geldt.

Ik kan niet nagaan , of inderdaad bij de LXX elke doxologie vooraan staat. Maar al is dit werkelijk het geval, wat bewijst ons, dat paulus daardoor gebonden was , en nooit eene doxologie achter den naam van den persoon, dien zij gold, mag hebben geschreven?

Ja, wat meer zegt, hier is R. in strijd met de feiten bij paulus, en wel in 't bijzonder met paulus,

Digitized by VjOOQIC

347

den schrijver van dezen brief aan de Romeinen zel£ Immers, Rom. 1 : 25 vinden wij ook nadat eerst God, de Schepper, is genoemd: „die te prijzen is tot in eeuwigheid , amen !'^ ITiet anders is het Rom. XI : 36. Nadat paülus daar over Gods wonderbare lei^g van de Heidenen en van Israël met betrekking tot het Evangelie heeft gesproken, gaat hij, nadat hij reeds in VS. 33 vol verrukking Gods wijsheid heeft geroemd, aan 't slot van alles uitroepen: „Hem zg de heer- Igkheid tot in eeuwigheid , amen !" Dat is dus volkomen in overeenstemming met onze opvatting , volgens welke in Rom. IX : 5 ook de lofprijzing aan 't eind van een' gedachtengang staat.

De aard der zaak gebiedt, dunkt mij , ook volstrekt niet, dat eene lofprgzing juist vooraan staat Het tegendeel is veeleer waar. Ja, als men eer men spreekt of schrgft zich tot eene lofprijzing gedrongen gevoelt, dan zal men haar veelal ook aan 't begin plaatsen. Maar zoo gaat het niet altijd. Zonder dat men zich er van den beginne af toe gedrongen gevoelt, kan de redeneering zelf er later onweerstaanbaar toe dringen. Welnu, eene lofprijzing, die daarvan de vrucht is, die daarom los tusschen de redeneering in komt en den gedachtengang een oogenblik verbreekt, staat geheel natuurlijk op hare plaats, als zij wordt ingevoegd, nadat het een en ander heerlijks is gezegd van hem, dien zij geldt, en zou vooraan eenvoudig onmogelijk kunnen staan. Het verband zal ons nu straks aan* toonen, dat in onze plaats de lofprijzing dan ook zeer gepast aan 't einde wordt gevonden.

Ook zou, volgens R., de doxologie hier in den samenhang misplaatst zijn. Immers paülus spreekt

Digitized by VjOOQIC

348

VS. 1 3 zijn diepe smart uit over Israël» verwerping van den Messias, terwijl hij dan in vs. 4 en de motiveering van die smart geeft. Hierop nu zou geen doxologie passen, maar wel een smartkreet, tenzij men hier een „nochtans" invoegen wil, dat echter eene ongeoorloofde, willekeurige inschuiving zou zijn.

Een „nochtans" wil ik niet invoegen, zoodat ik daarover niets behoef te zeggen. Overigens komt het mij voor, dat de samenhang juist zoo ongedwongen mogelijk is^ als hier eene doxologie wordt aangenomen. Dat zal straks van zelf blijken, als ik PAaLUs' ge- dachtengang in zijn geheel weergeven zal. Hier wil ik voorloopig alleen R onder 't oog brengen, dat hij geen recht heeft om de doxologie hier te ontkennen, omdat zij volgens hem hier vreemd en ongepast zou zijn. Immers hij zou het gepast vinden als paulus hier met een' smartkreet eindigde. Maar die is hier niet te vinden. En als E. zijne redeneering nu consequent wilde doorvoeren , dan zou hij moeten zeggen : een smartkreet zou hier passen; die moot dus in deze woorden worden gelezen, al strijden die woorden daar- mede dan ook lijnrecht. Wie begint te zeggen : de schrijver kan gepast slechts dit of dat hebben gezegd , die doet den eersten stap op het pad der inlegging en verlaat den goeden weg der uitlegging.

Nog zouden, naar R., de woorden ro xata o-ajsxa, vs« 5, overtollig en misplaatst zijn, als hier alleen zulk eene doxologie was; de antithese, die hier wordt ver- wacht, is er dan niet. Als Christus, voor zooveel het vleesch aangaat, gezegd wordt uit Israël Ie zijn, dan moet hier immers volgen, wat hij dan is naar hetgeen het vleesch niet aangaat. Zoo paulus geen

Digitized by VjOOQIC

349

tegenstelling in den zin gehad had, waarom zou hij dan achter o xpt(7TÓ<; hebben geschreven to zocxd aapKoc? Dan had dat kunnen worden weggelaten ; nu staat het hier geheel ongemotiveerd.

Ook tegen dit alles heb ik nog ernstige bezwaren. Eene antithese is hier inderdaad van ytazd adpyiix niet; maar is die dan juist noodig? Het zou heel goed kunnen zijn, dat PAULUS die oorspronkelijk in den zin had, maar haar ten slotte niet uitsprak. Maar hoe dit zij is hier de antithese meer noodig dan wanneer paulüs in ditzelfde verband , vs. 3 , vrij wel hetzelfde van zich zelf zegt, als wat hier over den Christus wordt uitge- sproken? Daar zegt hij van zich zelf, dat hij xara orapxa tot Israël behoort; maar de tegenstelling, de opgave van hen , met wie paulus 'nu verwant is xata TTvsüfxa, wordt ook hier te vergeefs gezocht.

Vervolgens wil het mij voorkomen, dat wij met de verklaring van R. ook zelfs niet eene goede anti- these krijgen. Tegenover het „Christus, wat het vleesch aangaat, uit Israël", past b.v. „Christus, wat den geest aangaat, uit God.'' Maar dat staat hier in elk geval niet.

Men lette echter bovenal op het geheel hier. Paulüs spreekt hier over de voorrechten, waarin Israël zich mocht verheugen boven de Heidenen. Wat nu als zoo- danig in VS. 4 en 5a staat is het eigendom van Israël, het oude openbaringsvolk , geheel alleen. Daarom vinden wij daar ook den eenvoudigen genitief: „van wie.' Zoo kon nu niet worden gesproken over den Christus. Die behoort niet alleen aan Israël. Daarom hier ook niet de eenvoudige genitief, niet eenvoudig „van wie." Hier bestaat het voorrecht van Israël alleen daarin,

XX. 23

Digitized by VjOOQIC

350

dat de door God voor alle' volken gegeven Christus, wat het vleesch aangaat uit Israël was. Dat ook dit een voorrecht was spreekt van zelf. Houdt men dit alles nu op het oog, dan acht men ook het x6 y,oczd (7dpy,oc zeer goed gemotiveerd, al heeft het geen uitge- drukte tegenstelling.

Zoo komt het mij dan voor, dat van de argu- menten van R. het „gewogen, maar te licht bevonden" moet worden uitgesproken.

Het is, naar mij toeschijnt, juist het verband, het geheel van paulüs' redeneering , dat ons in de be- doelde woorden eene doxologie moet doen zien. Laat mij, om dit te doen gevoelen, hier nog nederschrijven de omschrijving, waarin ik reeds vroeger paulüs' woorden hier terug gaf.

Paulüs, vroeger een Israëliet, een Farizeër bij uitnemendheid, gevoelde ook na zijne bekeering zijn hart altijd nog warm kloppen voor zijne vroegere mede- Israëlieten, die hij nog openlijk zijne broeders, zijne maagschap naar het vleesch noemt. Ja, hij blijft sym- pathie, liefde gevoelen voor zijne aloude geloofsgenoo- ten, en daarom doet het hem zeer, dat die Israëlieten den CHRISTUS hebben verworpen en nog niet aannemen. Terwijl paulüs zich bewust is van de groote zegenin- gen, die hij in Christus geniet, moest hij groote droefheid en een aanhoudend zieleleed gevoelen hierover, dat zijne broeders, zijne maagschap naar het vleesch, van al dat heil verstoken zijn. Ja, verstoken zgn zg nog altijd van 't heil van Christus en dat zij, die nog wel Israëlieten zijn ! Die moesten toch wel in de eerste plaats het in Christus geschonkene aannemen. Hadden zij daartoe niet de grootste aanleiding P Hadden

Digitized by VjOOQIC

351

zij in huQ Oude Verbond niet de meest oamiddellijke voor- bereiding van het Nieuwe Verbond ? Was bovendien, wat het vleesch aangaat, de Christus niet uit Israël? Ja, met verbazing moet paülüs zich bedroeven over Israëls verwerping van den Christus , als hij bedenkt , dat van die Israëlieten „het zoonschap is en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de eeredienst, en de beloften, van wie de vaderen zijn, en uit wie, wat het vleesch aangaat, de Christus is.*' En ziet, als PAULUS dat nu heeft gezegd, vergeet hij als 't ware een oogenblik dat hij sprak over zijne droefheid over Israëls ongeloof; hij denkt alleen aan wat hij daar noemde ; hij stelt zich een oogenblik het heil in Israël en in den Christus gegeven levendig voor den geest. En hij, die in zoo ruime mate dat heil bezat, zoo goed er de waarde van wist te waardeeren hg kan zich niet inhouden: wetende dat God het is, die over alles 18 en die dus ook al dat heil heeft gegeven, moet hij, eer hij verder gaat, zijn vol gemoed lucht geven en roept hij uit: „Hij, die over alles is, God, zij gepre- zen tot in eeuwigheid, amen !*'

Na al het bovengezegde komt het mij nog voor, dat wij deze verklariog voor de meest ongedwongene en dus voor de ware moeten houden.

Brielle, 4 Juni 1886. K H. DTirïBER.

23»

Digitized by VjOOQIC

VERSCHIJNSELEN DES TIJDS.

Onzekerheid en spanning overal. Onze roeping. Van de boekentafel. Necrologie.

Wie in deze dagen om zich heen ziet in de natuur en de mensehenwereld , yindt overal aanleiding, om met zekere gespannen verwachting de toekomst te gemoet te zien. Na een' langen, afmattenden winter, men zou haast spreken van eene serie van winters, waardoor het verlaijgen naar de lente telkens gewekt en telkens teleurgesteld werd, staat daar in eens de Meimaand vóór ons met onovertrefifelijke heerlijkheid. De natuur prijkt in vollen bruidstooi. Zoele zomerlucht waait ons tegemoet, en wij vragen: „Watzal het zijn, wanneer het goede safeoen zóó voortgaat, als het wordt ingewijd P" Wie weet hoeveel er nog terechtkomt, waaraan wij eene maand geleden begonnen te wanhopen ! Toen wandelden wij door de korenvelden. De zon straalde glansrijk aan den hemel. Een frissche zuivere wind , niet stormend, maar zachtelijk stroomend , deed ons weldadig aan. Maar de aarde was niet liefelijk om aan te zien. Het jonge koren hield zich met moeite staande, zuchtend om zachte luchten, dorstend naar lafenis En die kale plekken, waar men planten zocht, en naakten bodem vond , zouden die

Digitized by VjOOQIC

353

dit jaar nog iots voortbrengen? Zouden de omwonende jonge spruiten nog eenen ongedachten zegen kunnen ontvangen , door milden lenteregen bevrucht worden, en ook hier nog weder de adem des Heeren door volle korenaren ruisehen, en de landmanjuichend eenen rijken oogst in zijne schuren bergen?

Wie weet, hoeveel er nog terechtkomt? Maar wie weet^ ook, hoe die hoop kan verijdeld worden? Bg wijlen worden de sluizen des hemels opengezet. Alles leeft op. De aarde, mild gedrenkt, daarna gekoesterd, ontwikkelt eene volheid van kra^cht , vertoont een' rijk- dom van groei en van bloei, die ons met verbazing, blijdschap en hoop vervult. Dan keert zich het haantje van den toren weer naar het Noorden, weer komt de oude zorg boven : „Wat zal er worden van die koren- velden met hunne onheilspellend-kale plekken?"

Gespannen verwachting, hoop door vrees getem- perd, vrees door hoop verzacht, is het nu bijna overal. Dat nemen wij allereerst in ons Vaderland waar, zoowel op het gebied van de Kerk als op dat van den Staat.

In het vorige No. van dit Tijdschrift (p. 220—249), heeft mijn vriend fra.nceen eenige merkwaardige blad- zijden gewijd aan de „Amsterdamsche Kerkbe- roerten", en de vraag gesteld: „Ontbinding der Nederlandsche Hervormde Kerk?" Deze blad- zijden hebben de aandacht getrokken, die zij verdienden. Men heeft erkend, dat hier eene acte van beschuldi- ging is opgemaakt, die moeielijk te ontzenuwen is , en dat er wonden zijn blootgelegd, die hoogstgevaarlijk zijn, en doodelijk kunnen worden. Dat dit geschiedde was heilzaam, vooral wanneer, gelijk in dit geval, de hand der liefde het doet, ter wille van het Godsrijk,

Digitized by VjOOQIC

Sg4

en niet, gelijk wij het van anderen hebben te vreezen , de hand der baldadigheid, ter wille van eene partij.

Of wij daarom toestemmen, dat „de Nederlandsche Hervormde Kerk haren tijd heeft gehad?'' Indien wg dez^e gevolgtrekking uit de waargenomen feiten mogen matigen, door er in te voegen: „in haren tegen- woordig en vorm'*, dan zeker is daar veel voor te zeggen. Het zou zijn , in herhaling te vallen , wanneer wij alles nog eens gingen opnoemen, wat er aan- gaande onze kranke kerk in het geneeskundig verslag van dezen ervaren' arts te lezen staat.

Indien wij echter deze inlassching niet mogen op- nemen, zonder de eigenlijke bedoeling onzes vriends in de schaduw te stellen, en den zin zgner woorden te verwateren , dan moet daaruit volgen , dat het eene wel- daad voor het Godsrijk zou wezen, aan het bestaan van die kerk, natuurlijk in der minne en ordelijk, maar toch hoe eer hoe beter, een einde te maken. Nog altijd blijft dit in mijne schatting bedenkelijk. Een kranke kan in zeer gevaarlijken toestand verkeeren, zonder volstrekt hopeloos krank te wezen. „Zoolang er leven is, is er hoop*', dit aloude spreekwoord mag hier nog wel eens in herinnering worden gebracht. En zal er niet, ook ten gevolge van het mi bestaande organisme van het godsdienstige leven, dat wij de Nederlandsche Hervormde Kerk noemen , nog veel meer goeds gesticht worden , dan wij in moedelooze oogenblikken wel eens denken ? Zou het Godsrijk in ons Vaderland er zoo door vooruitgaan, wanneer deze verreweg belangrijkste aller kerken in Nederland ophield te bestaan? Ligt de kwaal in het organisme zelf, of in den geest zijner leden ? Mij dunkt , dat het in den geest der leden ligt, en dat, wanneer

Digitized by VjOOQIC

355

die maar beter was of werd , het organisme wel spoedig beter zou werken. Te meer dunkt het mij noodig, hierop nadruk te leggen, omdat nog niemand heeft aangetoond, hoe de stoffelijke moeielijkheden eener ontbinding det Nederlandsche Hervormde Kerk zullen kunnen worden overwonnen. Het komt mij voor, dat wij hier met eene hoogst ernstige zijde van het vraagstuk te doen hebben. Hier vooral moet de vraag zuiver worden gesteld. Van den stofifeljjken kant bezien, is het bezwaar m. i. volstrekt onoverkomelijk, en zal de warmste vriend van het Godsrijk moeten er- kennen, dat eene ontbinding onzer Kerk eene bron van inkomsten en hulpmiddelen zou kunnen doen op- droegen, die geen mozes met zjjnen wonderstaf weder zou kunnen openen. Dat deze gebondenheid der Kerk aan stoffelijke middelen, van Staatswege haar op grond harer rechten verstrekt, niet aan het ideaal haars le- vens beantwoordt , dat andere genootschappen te dezen op opzichte in gezonder toestand verkeeren, moge waar zijn ; maar de werkelijke toestand is niet anders, en wij moeten er rekening mede houden. De belangen van honderden gemeenten, instellingen, personen en huis- gezinnen zijn hier in het spel. !N^aar mijne meening mogen wij geen enkele schrede op den weg van ont- binding doen, zonder de volstrekte zekerheid te bezitten, dat deze belangen even vast gewaar- borgd zijn als nu. Allen, die van eene kerkontbinding eenig heil verwachten, moeten mi. beginnen met de practische mogelijkheid daarvan aan te toonen. Ik voor mij meen, dat die nog niet aangetoond is, en, werd ze al aangetoond, wenschelijk acht ik ze in het geheel niet. Wordt ze doorgezet, welnu, in

Digitized by VjOOQIC

356

het onvermijdelijke moet de mensch zich voegen , en Hij , Die het Godsrijk heeft bestuurd, vóórdat er sprake was van eene Nederlandsche Hervormde Kerk , zal het ook wel blijven doen, wanneer deze onverhoopt mocht komen te vallen. We zouden dan moeten afwachten, wat er in hare plaats zou voor den dag komen, dat meer en betere vruchten voor het volksleven afwerpt, dan zij heeft gedaan en nog voortgaat te doen. Dat de onhebbelijke ruwheden der hedendaagsche kerkberoerders iemand wanhopig maken, ondoen vragen, of een organisme, waarin zulke dingen kunnen gepleegd worden , langer dient te bestaan, is zeer natuurlijk. Vooral wanneer men meent, dat er achter die gepleegde daden van uitsluiting en kerkbe- storming een of ander achtenswaardig beginsel schuilt (ik voor mij heb dien indruk niet gekregen), is het te begrijpen, dat men tot de gedachte komt: „Zij zullen medewerken, om de Nederlandsche Hervormde kerk, die nu uit den tijd is, op te lossen in hare ongelijk- soortige bestanddeelen , evenals attila , de geesel Gods, in weerwil van zijn karakter en zijne hoedanigheid, het middel in Gods hand is geweest, om groote zege- ningen voor het menschdom aan te brengen/'

Al kan ik nog steeds niet instemmen met de mee- ning, dat de Nederlandsche Hervormde kerk „uit den tijd" is, niemand, die eenigszins op de hoogte is van hetgeen er in dit genootschap omgaat , kan er zich over verwonderen, dat ernstige, bekwame, voor het Godsrijk ijverende mannen, tot de gedachte komen: „Zij is on- geneeslijk krank, hot lichaam des Hoeren lijdt gevaar, wanneer zulk een dood lid niet wordt afgesneden.''

Wie heeft niet gehoord van de ergernis, gegeven door bekrompen en gefanatiseerde drjjvers , die, in onze

Digitized by VjOOQIC

357

dagen, predikers des Evangelies durven lastig vallen, ja hen gaarne voor een kettergericht zouden dagen, omdat zij . . . een ingeschoven tekst onecht durven ver- klaren, of weigeren, een vers uit eenen vloekpsalm voor een woord Gods te verklaren? Hoe bedroevend laag is nog het peil van ontwikkeling , waarop duizenden in de Kerk staan, dat zij over zulke zaken zich nog warm maken! Het is de vraag, of zij ten aanzien van hunne kennis van het wezen des Christendoms wel hooger staan dan het vrouwtje , dat met haren takkenbos kwam aan- dragen, om den brandstapel van hüss te vergrooten , en den martelaar deed uitroepen: „O heilige eenvoudig- heid!" Of nu het Godsrijk er veel bij winnen zou, wan- neer deze talrijke klasse geheel aan den invloed van de hedendaagsche blinde leidslieden der blinden werd overgelaten, is zeer te betwijfelen. De tijden kunnen komen, wanrin het volk leert inzien, wie zijne ware vrienden zijn, en dan is ' het spoedig uit met de macht en den invloed der kerkelijke demagogen.

Om die tijden te doen aanbreken willen velen de kerk reorganiseeren. Een modus vivendi zal er ingevoerd, de vorming van afdeelingen in de ge- meente bevorderd, althans mogelijk gemaakt worden. Een uitgewerkt ontwerp, daartoe strekkend, is in over- weging gegeven, en het lot dezer nieuwe poging tot pacificatie wordt binnen weinige maanden beslist. Hoe veel ernst, bekwaamheid en liefde voor de Kerk aan dit plan is ten koste gelegd, behoeft hier niet ver- meld te worden. En dat er in de Kerk der toekomst iets zal worden ingevoerd, dat aan de hoofdgedachte en het hoofddoel van dit ontwerp beantwoordt, lijdt

Digitized by VjOOQIC

358

m. i. geen twijfel. Het is maar de vraag, of dit de wijze, en of het nu de tijd is?

Wat het eerste betreft, aan meer ervaren kerk- juristen, dan steller dezes, zij het overgelaten, dit ontwerp in zijne bijzonderheden te beoordeelen. Alleen zou men kunnen vragen , of het geraden zg een ont- werp te steunen , dat blijkbaar mishaagt aan een aan- zienlijk en invloedrijk deel der Kerk. Een interim kan niet allen, en niemand geheel bevredigen. Dan ware het ook geen interim meer, maar een vre- desverdrag. Maar hoe, wanneer het eenerzijds beslist wordt afgewezen, gelgk hier het geval is? Nu kan men die afwijzing betreuren, men kan zelfis gronden hebben, om die ernstig af te keuren, aan het feit dier afwijzing is niets te verande- ren. Men moet, dunkt mij, daarin berusten, en zien, of men met overtuigende redenen daarin geen veran- dering kan brengen, en voortgaan te zoeken, totdat het gelukt is, den grondslag en de preliminairen van een' oprechten , en daarom duurzamen v r e d e te vinden. Ik denk hierbij evenwel geen oogenblik aan een' vrede met de partij der kerkelijke revolutie. Die kan niet bevredigd worden. Die moet óf bezwijken , óf alles en allen beheerschen Zij kan niet anders. Vrede met haar te zoeken, is eene even groote illusie, als die van Duitscblands grijzen Eeizer, die zich inbeeldt dat Rome tevreden zal wezen, wanneer hij ook nog het allergeringste deel van zijn Staatsgezag in kerke- lijke zaken heeft overgehouden , of liever , zoolang eene proteetantsche dynastie de opperste leiding van Duitsch- land in handen heeft. Men zou zeggen, dat de ge- schiedenis nu al bewijzen genoeg heeft opgeleverd,

Digitized by VjOOQIC

359

dat er geen hiërarchie ter wereld is, noch zijn kan, welk dogma zij ook drijve, en in welken kerk vorm zij zich hulle, met welke de christelijke, en daarom naar vrijheid en vooruitgang strevende geest op een' anderen voet dan dien van oorlog kan zijn.

En of het nu de tijd is , aan de invoering van een interim te denken ? Daarvoor pleit zeker de heerschende spanning» die ook aanleiding gaf, dat een man als wijlen Ds. tinholt met het bekende, daartoe strekkende voorstel te berde kwam. Het in te dienen ontwerp zou echter niet behandeld worden, vóórdat de tuchtzaak der geschorste kerkeraadsleden van Amsterdam was afgedaan. Ware de geheele indiening van het interim-voorstel maar uitgesteld tot na de be&ndiging van dit kerkelijk tuchtproces ! Men heeft er destijds blijkbaar niet op gerekend , dat deze zaak zóó lang zou duren, dat het lot van het interim wel eens beslist kon zijn, eer het kerkelijk oproer in de hoofdstad naar behooren gedempt was , en de aanleggers hunne welver- diende straf hadden ontvangen. Naar mijne meening moet in eene welgeordende maatschappij, hetzij Kerk of Staat, bij het uitbreken vaneen oproer, eerst met krachtige hand de overmoed der rustverstoorders worden beteugeld, en daarna overwogen, welke middelen er zijn aan te wenden, om de gebreken te verhelpen, waarvan de vijanden der orde hebben gebruik weten te maken, om hunne plannen uit te voeren.

Hoe het zij , voor het oogenblik is van den afloop der bedoelde tuchtzaak niet veel te zeggen, evenmin als van de beslissing der Kerk over het interim. Wij moeten vooralsnog blijven wachten en verbeiden. Ook op het gebied des kerkelijken levens hebben wij eenen

Digitized by VjOOQIC

360

langen, droevigen, aftnattenden winter achter ons. Ook hier staan de velden niet veelbelovend. Wat al kale plekken, hoeveel schrale halmen! Toch is de zaak niet hopeloos. Q^ljjk dezer dagen in het rijk der natuur, kan ook in het rijk des geestes de adem des Heeren over de akkers gaan, het onweder den ban der on- vruchtbaarheid ophefifen, en kunnen milde stroomen van regen zegenend op het dorstend aardrijk nederdalen. Nog kunnen de velden wit worden om te oogsten , de halmen uitstoelen, zoodat de mensch niet weet hoe^ en in den dag des oogstes de zaaier en de maaier beiden zich verblijden.

Wat er van deze verwachting worde of niet , dit is zeker, dat de nood der tijden ons allen roept tot zeer ernstige zelf beproeving , of wij zei ven ook hebben ge- daan, wat de bestaande spanning heeft bevorderd, of nagelaten, wat haar had kunnen voorkomen of ma- tigen. Dat zal voor de maatschappg en voor ons zelven heilzamer zijn, dan in gloeiende woorden onze verontwaardiging lucht te geven over handelingen als die wij dezen winter op kerkelijk gebied moesten be- leven, en die door hare eenvoudige vermelding reeds veroordeeld worden. Indien wij meenen oprechte, be- langelooze vrienden van het Godsrgk te zijn , laten wij dan de stem des Heeren hooren, die ook in do kerkelijke onweders tot ons spreekt , en het woord van den ouden profeet in zijne diepste beteokenis ter harte nemen: „Bidt om den vrede van Jeruzalem!"

Onzekerheid en spanning nemen wij overal waar, in ons Vaderland en daarbuiten.

Eer deze regelen het licl^t zullen zien , zal het be-

Digitized by VjOOQIC

361

slist zijn, of er in het staatkundige leven van Nederland eindelijk eene nieuwe periode van gezonder leven zal aanbreken, dan of het eerst nog erger met ons moet worden. Yoor het oogenblik is dienaangaande niet veel met eenige zekerheid te berekenen. De hoop blijft be- staan, dat de clericale coalitie er niet in slagen zal, het vrije Nederland onder haar juk te krijgen. Sommigen meenen dat het wel eens goed kon ziji^, wanneer deze eeni- gen tijd de overhand had, opdat hare onbekwaamheid tot regeeren mocht blijken, de onnatuurlijkheid van dit verbond zijne ontbinding zou doen verhaasten door de zegepraal, en de vr^zinnige Nederlandsche volksgeest in de school der verdrukking heilzame loutering onder- gaan. Mogelijk blijft het , dat het dien weg met ons uit moet , en dan is het te hopen dat de vruchten van zulk eene nationale ramp even rijken duurzaam mogen wezen, als het over ons volk gaande oordeel zwaar zal zijn. Maar dat die coalitie aan het roer kome , wij mogen het niet wenschen. Elke dag, dat zij regeert, is, naar onze meening, juist vier-en-twintig uren te lang.

Onzekerheid en spanning overal. Engeland zit met zijn lersche vraagstuk dood verlegen. Over het al of niet doeltreffende van gladstone's plannen is het voor ons veiliger, geen oordeel te vellen. Toch kunnen wij ons niet weerhouden, den indruk weer te geven, dien ook nu weder de groote staatsman op ons maakt. In weerwil van alles, wat men terecht op zijne leiding mag aanmerken, blijven wij dit in hem bewonderen, dat hij de laatste krachten zijns levens ten beste geeft om het moeielijke vraagstuk op te lossen : hoe de éénheid van het Britsche Rijk ie bewaren, en tevens recht te doen aan het- geen er (bij veel onwaarheid en overdrijving) bülijk is in

Digitized by VjOOQIC

362

grieven en wenschen van Ierland. Wolk eene ge- heel andere figuur dan die van zijnen tegenstander, Lord SALISBURY, die den knoop zou willen doorhak- ken door eenvoudig nog scherper dwangwetten in te voeren, en hun die er niet onder wensohen te leven ^ reisgeld naar Amerika te verschafiFen!

Onzekerheid en spanning overal. Zal het nog lang vrede blijven in het Oosten? En als daar de worsteling weer begint, wat dan? Een zonderlinge glimlach moet er wel spelen om de lippen van den „Groeten Heer '*, wanneer hij ziet hoe de Mogendheden hem helpen, om de Balkan-Staten zooveel mogelijk in hunne ontwikkeling tegen te houden, en het vooruitstre- vende Griekenland te beletten, zijne toekomsiige en rechtmatige heerschappij over den Archipel reeds nu te aanvaarden. Hij weet zeer wel, dat geen zijner beschermers in het voortslepen van zijn bestaan eenig belang stelt, maar dat allen er belang bij heb- ben. Zoo sukkelt hij voort, en speelt „op zien komen." Zal die zonderlinge vrede nog wat voortduren, en misschien de loop der gebeurtenissen de zelfzuchtige staatkunde der Europeesche kabinetten beschamen , den Groeten Heer met zijne pachas, eunuchen, harem „e tutti quanti'' eene vreedzame en voorspoedige reis naar Azië doen aanvaarden , en wat nu nog Europeesch Turkije heet, in handen stellen van zijne wettige eigenaars, de Chris ten- volken , die daar in getal, gehalte, in ieder opzicht, behalve in macht, de meerder- heid uitmaken? Zullen deze volken zei ven, door eeuwen- lange verdrukking gedemoraliseerd , eindelijk eens hun' ouderlingen naijver vergeten, en ophouden, als kemp- hanen op elkander aan te vliegen, zoodra één hunner

Digitized by VjOOQIC

363

er in slaagt , een' stap voorwaarts te doen op den weg zijner nationale bestemming? Wij hopen het; maar niet zonder vreeze.

Te midden van dat alles (en hoeveel meer nog dan hier is aangestipt !) houdt de sociale quaestie overal, zij het ook in zeer verschillende vormen, de geheele beschaafde wereld in spanning. Aangaande den stand van dit vraagstuk , en het daarover uit christelijk stand- punt te vellen oordeel , wensch ik nu niet in bijzonder- heden te treden; maar mij te vergenoegen met de hoop uit te spreken, dat mijn vriend gooszbn spoedig ge- legenheid vinde om gehoor te geven aan den wensch, hem 6 Mei jl. te Utrecht door zijne hoorders ken- baar gemaakt: dat het lezend publiek moge ver- nemen, wat hij dienaangaande heeft medegedeeld. Ik bepaal mij tot het uitspreken van den wensch, dat het meer algemeen worde begrepen en toege- past, in Kerk en Staat, in ons Vaderland en daar- buiten: dat de bron der moeielijkheden en kwalen van onzen tgd niet moet gezocht worden in de wereld zelve, alscrf die niet zóó ware ingericht als voor het heil van het menschdom noodig zou zijn, ook niet in de eerste plaats in de instellingen van het staatkundige en maat- schappelijke leven (hoQveel verbeteringen daarin ook wenschelijk, ja noodig zijn), maar eerst en vooral in ons zelven. Ja ons zelven. In dezen zin, dat wij niet alleen schrijven en zeggen: „Deze en die moest zich verbeteren"; en: „Gij, waarde broeder , moest het ook doen!" Maar vooral: „Ik moet, en, met Gods hulp, wil het doen!" De zonde opzoeken en bestrijden bij ons zelven, en dan met een vernieuwd hart aan den arbeid gaan, om haiar in de wereld te overwinnen,

Digitized by VjOOQIC

364

deden wg dat allen, hoe spoedig zou het er beter gaan uitzien op aarde! Het evangelie leert ons „alleen herstel te verwachten van het veldwinnen der eeuwige beginselen, door jezus christüs gepredikt in woord en daad, de beginselen van waarheid, van rechtvaardigheid , van reinheid, van eene liefde, die gelijkt op, en haren gloed ontleent aan de navolging van de liefde Gods(l)/'

Wanneer wij allen dat doen , ieder in den ons aan- gewezen kring , dan zullen wg wel geen gouden eeuw zien aanbreken, maar toch nuttiger en vruchtbaarder werk doen, dan alleen klagen over den nood der tijden , en ons boos maken op de menschen, die in troebel water visschen. Dat helpt altemaal niets om de zaak terecht te brengen.

Neen, dan slaan wij de hand aan den ploeg , en gaan in christelijken geest aan den arbeid voor het heil des volks. Deze meer rechtstreeks, die middellijk. De een meer met het woord, de ander met de daad. Allen door één beginsel bezield, één voetspoor volgend, één doel in het oog houdend. '

Wij wandelen over den akker der wereld. Vele plek- ken zien wij, die vergeefs bezaaid schijnen te wezen. Maar wij staken daarom den arbeid niet. Nog minder geven wij moed en hoop verloren. Want de Heer des oogsteskan den wind doen keeren, de spanning in den dampkring doen breken, en van zijnen geest uitzenden over de menschen. Ja Hij zal het doen, wanneer wij het onze doen. Het onze is: de spreuk der vaderen te betrachten, die door geschiedenis en ervaring is be- krachtigd: „Ora et labo ra (Bid en werk)!"

Digitized by VjOOQIC

365

Eigenlgk heb ik ditmaal mgne taak slechts ten deele volbracht. Ik had op mij genomen, eenige ons toegezonden werken meer opzettelijk te bespreken. Om- standigheden evenwel van bijzonderen aard, en van mijnen wil onafhankelijk, nopen mij , het ditmaal bij eene vluchtige vermelding te laten , onder dankbetuiging voor do toezending, waarop de Redactie steeds hoogen prgs blijft stellen, al kan zij zich niet onbepaald ver- binden, alles wat haar toegezonden wordt als even- zeer tot haren werkkring behoorende te beschouwen.

Ons werd gezonden:

Het leven van flavius josbphüs , door hem zelven beschreven enz. Uitgegeven onder toezicht van Dr. j. A. GBRTH VAN WIJK. Leiden SIJTHOFF. Afl. 21 30. Deze belangrijke arbeid wordt met dezelfde zorg voort- gezet als door ons vroeger (Geloof en Vrgheid, 1885 p. 189-- 192) is vermeld en gewaardeerd.

De laatste dagen van arie vosbergen, door o. V. D. HOKVEN. Leiden, kousbroek. Eene van die vele goed gemeende lijdens- en ster vensgeschiedenissen (dit- maal van een* op zijn ziekbed bekeerden ITjarigen jongeling), die in piëtistische kringön è:ooveel aftrek vin- den, en daar ook wel nut zullen stichten ; maar die van eene opvatting des Christendoms uitgaan , welke , naar onze meening, niet vrij is van ziekelijkheid, en die wij daarom niet zonder voorbehoud kunnen aanbe- velen.

De Schoolvraag en hare Oplossing. Open- XX. 24

Digitized by VjOOQIC

36«

(bare?) Bdef aan den Oud- Hoogleeraar p. hofstede DB aBOOT , met Voorwoord. Door Jhr. Mr. m. j. schuur-

BSQUE BOEIJE.

Mede-G-etuigenis in zake het Eerkelgk incident te Amsterdam, door j. H. gunning Jr.

Deze beide brochures behandelen de questions brulantes op het gebied yan School en Kerk. De daarin behandelde onderwerpen zijn, evenzeer als de zoo gunstig 'bekende namen der schrijyers geschikt, om de aandacht aller belangstellenden te spannen. Wie deze geschriften nog niet las, make er kennis mee. Het is ongetwijfeld yan hoog belang , te yernemen wat zulke mannen oyer zulke yraagstuk;ken denken.

Het is ons eene aangename taak, de ontyangst te yermeldcn yan den derden jaargang yan het tijdschrift Theologische Studiën. Dat hierin yeel belang- rijks voorkomt (o. a. het begin eener serie G-odgeleerde Brieven van Dr. j, j. doedes ; Dr. f. e. daubanton: De inrichting der wijsgeerige Godgeleerd- heid; Dr. j. j. p. VALETON Jr., Jes. XLH : 67), mogen wij als bekend onderstellen. Ons blijft voor ditmaal alleen over, den wensch te uiten, dat deze „Studiën" veel bijval en steun mogen vinden , en nog lang in staat gesteld worden, onze theologische wereld met rgpe vruchten van den geestesarbeid der geëerde medewerkers te verrijken.

Ten slotte voegen wij een viertal geschriften bijeen , welker inhoud en strekking uit de titels genoegzaam blijken.

Digitized by VjOOQIC

867

H. w. T. TYDEMAN. Het hart omhoog! Gods- dienstige poëzie.

Onbsimüs. 1886. Jaarboekje van Nedeilandsch Mettray. Redacteur: Dr. e. lafrillard

E. V. FEFCHTERSLEBEN , De Macht van den Geest. Gezondheidsleer der ziel.

Sneeuwvlokjes, door c. w. v. d. pot.

Zonder juist alles te onderschrijven, wat in elk dezer geschriften voorkomt, verklaar ik gaarne, dat , naar mijne meening, in elk van dit viertal veel goeds en schoons voorkomt, dat der behartiging overwaardig is, en dat rijken zegen kan stichten.

Een eigenaardig genot gaf mij de lezing van : p. HOFSTEDE DE GROOT: Een dag met willbm Hen- drik SURINGAR (ONESIMÜS bl. 2—8). WaaromP Schrijver en onderwerp trokken mij beide evenzeer aan. De behandeling der stof stelde niet te leur.

Sneeuwvlokjes. Aandoenlijke titel! De alge- meen geachte grgsaard, aan wien wij dit boekje hebben te danken, koos dien niet zonder goede redenen, die men lichtelijk bevroedt, en waarvan hij in het eerste gedicht treflfend rekenschap geeft. Deze „sneeuwvlokjes" van den winter zijns levens zou hg ook gaarne zien strekken „om kiemen van het hoogere in eens mensch^i gemoed voor d' ijzigen adem der wereld te dekken/^ Zóó zij het. Eq lang blijve voor hem nog „de Oude- jaarsavond" des levens uit Nog velen onderwijze hij door woord en. daad in de ware levenswijsheid, gelgk hij 't ergens kort samenvat (p, 8):

24»

Digitized by VjOOQIC

368

HOG TE LEVBK.

Wereldsch te leven bedriegt u eens deerlijk; Rustig te leven is niet onbegeerlijk; Nuttig te leven ja zeker, dat 's heerlijk ; O ode te leven, ddt is onontbeerlijk.

Deze korte aankondiging worde besloten met de vermelding der feestgave, door mijnen ambtgenoot en vriend, Dr. T. CimrEGiETER, aan de Universiteit te Utrecht, bij de viering van haar 250-jarig jubilé, op- gedragen. Het is zijne jongste lettervrucht: „De Taak en de Methode der W^sbegeerte van den Godsdienst". Wie dit werk met de vereischte aan- dacht leest, zal wel met mij overtuigd worden, dat deze feestgave eene waardige is, en dat de schrijver opnieuw getoond heeft, de gave te bezitten, dergelijke wijsgeerige onderwerpen op belangwekkende, leerzame wijze te behandelen. Het komt mij voor, dat er tegen den inhoud van dit merkwaardige geschrift niet veel zal in te brengen wezen, wanneer de wgsgeeren ?an professie den schrijver zullen moeten toegeven, wat hij o.a. dus uitdrukt: „De zoekende geest zelf is ook een feit, een deel der werkelijkheid, in welke toch eenheid, harmonie moet bestaan (p. 20)". Of dit ook is: een als bewezen aannemen van hetgeen nog bewezen moet worden, mogen anderen uitmaken. Ik meen het hierbij te moeten laten, te meer, omdat ik onzen lezers het uitzicht mag openen, dat zij weldra van eene andere, zeer bevoegde hand eene meer gezette b^oordeeling van dit boek mogen verwachten. De schrijver zij met zijne

Digitized by VjOOQIC

369

welvolbrachte taak geluk gewenscht. Er zgn wel eens tijden en landen geweest, waarin men wgsgeeren te veel had. In onze dagen hebben wij er in Nederland ook wel, maar te weinig!

Toen wij hierboven den wensch uitten, dat de grijze dichter der Sneeuwvlokjes nog vèr van zyn' „Oudejaarsavond"' mocht wezen, konden wij niet nalaten, met stillen weemoed te denken aan velen, die, meest allen onverwacht, in den jongst verloopen tijd zgn heengegaan. Ook bij de gedachte aan hen zien wij , evenals op die voorjaarswandeling door de korenvelden , ledige plaatsen, die, indien al, zeker niet spoedig zóó vervuld zullen worden, dat wij met dezelfde blijde hoop als te voren daarop kunnen staren. Wij missen onzen nobelen w. th. van gribthüysen , het sieraad en de steun van vele en velerlei vereenigingen , niet het minst van het Nederlandsche Zendelinggenootschap , den fijnbeschaafden en diep gemoedelijken Evangelie- prediker, die op zeldzame wijze de gezindheid om wel te doen en de wijsheid om het goede wèl te doen, paarde aan de gelegenheid om te kunnen doen, wat hij goed achtte.

Wij missen Mej. krook, de nog jeugdige Directrice van de aanvankelijk zoo heerlgk opbloeiende Meisjes- school in de Minahassa van Menado. Vroom en vroed was zg, als weinigen. Onmisbaar scheen zij in haren schoenen werkkring. Had zij nog maar éónige jaren mogen leven! God heeft het anders gewild. Haar heengaan is ons eene beproeving des geloofs. Dat het niet bezwijke!

Digitized by VjOOQIC

370

Én wat hadden wij gaarne onze gevierde romancière^ Mevr. BOSBOOM toussaint, nog geniimen tijd in otis midden gehouden^ en eerbiedig geluisterd naar hetgeen zij uit hare schatten van hoofd en hart ons wilde ten beste geven ! Dezer dagen nam ik nog eens hare polemiek met büsken huet over den „Terugkeer naar Golgotha" in handen. Daarover zgn nu al 25 jaren heengegaan. Zouden beiden nu alles, wat daarin voorkomt, nog zóó schrijven als toen? Dat wg veel van hetgeen de laatste schreef betreurden , waartoe het verzwegen ? Zullen wij daarom de verdiensten van dezen zeldzaam begaafden criticus miskennen , de edele trekken , die ons van zijn bijzonder leven bekend zgn , vergeten, al kunnen wij daarvan niet in het openbaar gewagen? Neen, als wij naar dat graf in vreemden bodem ons verplaatsen, dan doen wij het met de bede: „8it tibi terra levis (Zacht drukke u de aarde)!''

Wij missen in wijderen kring talloos velen! Nu is de grootste geschiedschrijver van onzen tijd , lbopold VOK RANKE, ous ook ontvallcn. Wel is hg als eeno rijpe schoof opgetast in de schuur. Maar we hadden zoo gaarne zijne ^Weltgeschichte" door hem zelven voltooid gezien. Zal Dr. wiedbmann deze grootsche taak kunnen uitvoeren? Laat ons hopen. Een troost is het, dat wij althans het 7de Deel eeriiang mogen verwachten.

lÊxL y. 80HEFFEL niet meer! Wie zal ze tellen, die hij heeft welgedaan naar geest en gemoed, vooral met zijn „Ekkerhard" en zijn* „Trompeter von Sakkingen"? Eeren wg hem, en allen die ons wat goeds en edels leerden , door alles ter harte te nemen, wat zij, ieder op eigen toon, ons verkondigden!

't Ean zijn, dat er op de kale plekken van den

Digitized by VjOOQIC

371

akker, waarlangs wij wandelden, geen halm meer groeit, en het koom daaromheen niet uitstoelt, wg willen Met morren, noch versagen. Het lied van Jung WBRNER klinkt ons Ie gemoet, en wij verstaan, wat de jTrompeter von Sakkingen" er meê bedoelt :

„Behüet dich Gott! es war' zu «chön gewesen, Behüet dioh Gott , es hat nicht sollen sein !"

ütreoht, 26 Mei 1886. E. H. LASONDER.

AANTEEKENINGEN.

(1) Verdftg ütr. Dagbl. 7 Mei '86^

Digitized by VjOOQIC

KORTE AANKONDIGINGEN.

Het eerste deel van het Archief voor Ne- derlandsche Kerkgeschiedenis is thans com- pleet. De vierde aflevering bevat een stuk over de Reformatie der Kerken in het Graafschap Lingen, door s d. van veen. Naar waarheid zegt de schrijver, dat het opmerking verdient, hoeveel onze Vaderen gedaan hebben tot uitbreiding en instandhou- ding der Gereformeerde Kerk. Maar miader eens zijn wij het met hem, als hij op Lingen wijst als een op- gericht teeken, dat in den vreemde hunne werkzaamheid een ander karakter gedragen heeft dan binnen de grenzen van ons vaderland. Of zijn, wèl bezien, de maatregelen tegen de dissenters hier te lande die ons zoo menigmaal met droefheid en weerzin vervullen, geen uitvloeisels van denzelfden geest , die de , ik beken hot voor 't mee- rendeel tamelijk onverschillige Lingenaars, met behulp der overheid, van roomsch gereformeerdmaakte, en geen noodwendige gevolgen van het geloof waarin onze Yaderen stonden , dat de gereformeerde leer niet alleen de alléén ware , maar ook die leer was, welke men moest ge- looven om zalig te kunnen worden? Hoe dit zij: het stuk van den heer v. V. is, uit de bronnen geput, zeer lezenswaardig , en meteen eene prachtige illus- tratie van de naïeve voorstelling van Lohman-Rutgers

Digitized by VjOOQIC

373

aangaande de bemoeiing van onze overheid met terke- Ijjke zaken vóór 1795.

Mr, w. B. s. BOELES deelt de adviezen mede van de hoogleeraren in de theologie en van de geza- menlijke predikanten te Grom'ngen, betreflfende het doopen van de kinderen der Roomschgezinden in de Gereformeerde Kerken te Groningen. Beide corporatiën vinden het niet slechts hoogst onredelijk , maar ook niet goed-roomsch , dat de Roomschgezinden bezwaar hebben tegen dien doop en liever hunne kinderen door eigen geestelijken wilden gedoopt zien. De hoogleeraren maken het 't bontst , waar zij leeren dat het doopen van kin- deren meer eene zaak van uitwendige orde dan van godsdienst is.

De heer wijbrands geeft ten slotte een Over- zicht van geschriften betreffende deNederlandsche Kerkgeschiedenis over de jaren 1884 en 1885, waarin titel en inhoud van zoodanige werken en ver- handelingen worden vermeld als de belangstelling der beoefenaren van de vadorlandsche kerkhistorie schijnen te verdienen. Dat den laatsten hierdoor een groote dienst wordt bewezen, begrijpt men. Moge ook deze arbeid geregeld worden voortgezet, en het Archief in zijn geheel de plaats vinden in boekenkamer en leesgezel- schap , die het verdient !

DeheerROORDA vaneysinga bezorgde de tweede en derde aflevering van De blijde boodschap. Het schijnt den geachten redacteur ontsnapt te zijn, dat ook door ons, reeds in de eerste afl. van dezen jaar- gang , p. 1 1 i , op zijn tijdschrift de aandacht is gevestigd.

Digitized by VjOOQIC

374

Deze beide afleveringen munten weer uit door een zeer rijken inhoud. Ik wenschte wel eenigzins uitvoerig te kunnen mededeelen de treffende uiteenzetting door R. V. E. van de overeenkomst tusschen de leer van de erfzonde in den oud-kerkelijken zin, en de theorie van het materialisme aangaande de overerving der eigehschappen , of ook de juiste ontleding van het Calvinistisch Godsbegrip met zijn ontzettende gevolg- trekkingen. Maar puntige en leerzame opmerkingen zijn over alle bladzijden verspreid. Wat ten gevolge heeft dat men, in een ledig oogenblik, gaarne nog eens naar de Blijde Boodschap grgpt, ook al is men het in de hoofdzaak met den S. oneens.

De heer R. v. E. toch vertoont zich ook hier weer als de apostel, die vol geestdrift het Spiritisme aanprijst, als de bron van nieuwe waarheden: van „nieuwe waarheden,'' nog wel, „die God ons toezendt tot een toetssteen der gewetens." Aan zijn goede trouw twijfelen we geen oogenblik , en wij kunnen ons be- grijpen, dat hij toomt bg de gedachte aan zoovelen , die spotten met hetgeen hem heilig is. Dat laatste doen wij niet, en hebben we nooit gedaan. Immers blijkt zoo duidelijk mogelijk, dat we staan voor eene zaak die bij hare voorstanders en dat zijn er dui- zenden bij duizenden! eene gewetenszaak is. „Ontmoetten wij het Spiritisme op onzen levensweg,'' wij zouden het ook behandelen als „eene levensvraag," zien of het waar is wat R v. E. zegt, dat het „een vraag is vto zijn of van niet zijn.'' Maar nuP De opmerking moet ons van 't hart : welke wezen- lek nieuwe denkbeelden zijn er dan toch aan het licht gebracht ?

Digitized by VjOOQIC

376

De heer R v. E. geeft hoog op van den geze- genden invloed der Alexandrijnsche wgsbegeerte op het Christendom. Maar daar werd toch wel eena vroeger, en ie wel eens vaker op gewezen door Helleenscb ge- vormde naturen , zooals boorda er eene is En bijaldien RiTSOHL en HARNACK b. V., het Spiritisme beoefenden , zoude dan hun onderwijs van karakter veranderen? Zou het in dit geval mogelgk zijn dat zg vaarwel zeiden de overtuiging, die door hen op den weg van het grondigst onderzoek der bronnen verworven w^d, dat naast de goede gevolgen die het had , een noodlottige in- vloed door het Alexaadrinisme is geoefend , voor zoover het den rechten blik op de Godsidee en de voorstelling van den CHRISTUS benevelde, en het fijne gevoel voor den eigenlijken inhoud van het O. T. verstompte?

Ons dunkt : de openbaringen van het Spiritisme zijn de openbaringen van den geest van den spiritist zelf!

Wij hebben het boek (niet in den handel verkrQg- baar) ter leen gehad, waarvan de heer R. v. E. oj) den omslag van Afl. 2 spreekt. Heeft het hem, den goed ontwikkelden theoloog, ook niet getroffen, dat de daar voorgedragen leer zeer beslist het karakter draagt van eene school, aan wie hij, en wij, en wie niet, veel te danken heeft ? En is het niet opmerkelijk dat de auteur van dat boek de broeder was van een' der stichters van die school?

Er bestaat een grooter bezwaar nog. Wat zullen de gevolgen zijn, ak de eenvoudige, en zich voor allen om zoo te zeggen openende weg verlaten wordt de weg van onderzoek van hetgeen bij iedereen voor de hand ligt, en van ervaring van datgene wat door allen kan en moet worden doorleefd?

Digitized by VjOOQIC

876

Ik vraag zulks met te meer nadruk na neerge- legd te hebben een boekjen Mythen eu Droomen, van BDV^^ARD CLODD, vertaald door j. h. mabonier. Wat wordt in dit geschrift op eenvoudige en over- tuigende wijze aangetoond, welk een verwonderlgke macht in 's menschen leven de verbeelding is : hoe zij de natuur bevolkt met allerlei vriendelijke en liefelijke geesten, maar hoe ze ook de booze geesten in het aanzijn roept, bij de demonen de verklaring zoekt van rampen en ziekten, de toovenaars beschouwt als te «ijn overgegaan in de dienst des duivels en eindelijk de heksenprocessen doet ontstaan. „Er is geen droevi- ger hoofdstuk in de jaarboeken dezer wereld, zegt de schrijver terecht van dit laatste verschijnsel , dan de vree- selgke geschiedenis der heksen-processen. Sprbnöer be- rekent, dat niet minder dan negen millioen men- schen, meest vrouwen uit den geringen stand, om die reden zijn verbrand , slachtoffers van een bijgeloof, dat uit de tijden der onkunde voortleefde tot een betrekkelijk be- schaafde eeuw. Dit bijgeloof werd gesteund door het gezag der schrift (Exod. XXII : 18), door de kerk werd het niet tegengegaan; mannen als luther en wes let twijfelden er niet aan; de schuld der heksen werd door eerlijke getuigen gestaafd, en rechters, tot barmhartigheid en menschelijkheid geneigd, hadden niet het minste ge- moedsbezwaar om het gevreesde vonnis der wet aan de veroordeelden te voltrekken."

Welken waarborg hebben wij, in vredesnaam, dat niet zulke ziekelijke verschijnselen zich weer znllen vertoonen, indien het zenuwleven, bij het Spiritisme zoo vaak en noodwendig overprikkeld, zijn rol gaat spelen, en der onbe- teugelde verbeelding op nieuw vrg spel wordt gegeven?

Digitized by VjOOQIC

377

Ik zie hier wel waar men begint, maar nietwaar men eindigt. Zonder alle beschouwingen van den heer CLODD te deelen, maakt zijne studie in haar geheel op ons een hartverheffenden indruk.

„üit den toestand der diepste onkunde, schrijft de geleerde vertaler, zien wij het mensohdom al tastende en zoekende voortschrijden op de baan der ontwikkeling, en elke eeuw brengt meer en beter ken- nis aan. Zoo wordt ons geloof in de toekomst van ons geslacht versterkt, ons vertrouwen op den goddelijken aanleg der menschelijke natuur bevestigd, en daardoor onze ijver vernieuwd om niet te vertragen in den schoon- sten arbeid, die er in deze wereld is, de verspreiding van licht, de opwekking van leven, de uitbreiding van het Godsrijk op aarde.''

Qaarne vestigen wij de aandacht op een Yraagboekje : de Leer van den Christelijken G-odsdienst, opgesteld door a. e. faebiohs, pred. te OudebildtzijL

Zelden toch kregen we een vraagboekje onder het oog, dat ons meer boeide en gunstiger indruk op ons maakte dan het samenstel van den Doopsgez. Predikant.

De auteur is een echt discipel van Prof. hoekstra, hoewel geen slaafsch volgeling en zeker geen bleeke afdruk van dezen hoogleeraar. Hij is er in geslaagd de beginselen door hoekstra, vooral in de Ontwik- keling der zedelijke idee, Bronnen en grond- slagen van 't godsdienstig geloof, De hoop der onsterflijkheid weggelegd, duideiyk en eenvou- dig te formuleeren en de grootsche grondgedachten van diens theologie tot een geheel te verwerken.

Het zou een afzonderlijke studie waard zijn

Digitized by VjOOQIC

878

om in bet licht ie stellen, waar èe schrijver den weg Tan HOBKSTBA TCrlaat en om welke redenen , als ook om aan te wgzen wat door den heer fberichs is aan- gevuld en verbeterd in de leer van zgn voorganger.

Laat mg nu alleen zeggen , dat in een eerste deel de grond, in een tweede het wezen, in een derde de vrucht, in een vierde de wasdom van den christelijken godsdienst wordt beschreven; dat de auteur in het eerste deel uitgaat van den zin- nelijken- om door de beschrijving van den w et- telgken- heen, ons de geboorte van den geeste- igken mensch te doen aanschouwen; dat hij diepe piëteit toont te bezitten uit zgns meesters school medegebracht! voor de godsdienstige beginselen van de oude dogmen; èn dat hij last not least! van 't begin tot 'het einde de hooge en geheel eenige be- teekenis van het godsdienstig, en meer bepaald christelijk gemeenschapsleven voor het ontstaan en de ontwikkeling van den persoonlijken godsdienst zelf in het oog vat, en voor anderen Hcht er op laat vallen.

Of de indeeling van het vraagboekje in ieder op- zicht onberispelgk is; of, bv. de §§ 7 en 8 niet beter onder dak waren gebracht in het tweede dan in het eeTste deel; of het niet meer een studieboekje is voor den catecheet, dan wel een leerboekje voor den catechisant, onderzoeken we thans niet.

Ik nam,^ na het gelezen en herlezen te hebben, DS aROOT's Natura al en las de §§ XXXTI tot en met XLI. Toen sloeg ik op pareau's Moraal en bladerde Pars II en III nog eens door. En ik dacht: van modernen als de heer fbbrichs er een is scheidt ons slechts een wetenschappelgk stroospier

Digitized by VjOOQIC

379

W|) wUlen dit, hoe ktein het 2^', niet uit don weg schuiven , en ook er niet over heen stappen, 't Is en blgft een schddingslgn: dat het objectieve element in hetgeen te midden en door de Gemeente op ons werkt, de Per- soonlijkheid van den CHRISTUS nameiyk, niet scherp genoeg wordt geteekend, en niet beslist genoeg op den voorgrond wordt gezet. Maar er over heen drukken wij toch hartelgk de hand, die het geheel éénige van het Werk van den christüs, de Stichting van de ware Gemeente, met zoo groote warmte teekent en met zulke flinke trekken schetst. En wij danken den auteur voor de oogenblikken van godsdienstigrzedelijke ver- heffing die zijn boekje ons verschafte, en die het ons later zeer zeker op nieuw geven zal.

Na zijne bloemlezingen uit de geschriften des O. en N. Testaments heeft de heer HllBDERBC^BB, Theol. Dr. en Predikant te Borculo, thans eene Bloemlezing uit de Apocriefe boeken des Ouden Ver- bonds bezorgd.

Hij oordeelde terecht dat die bo^en, allereerst om het historisch belang dat zjj hebben , niet in v^ge- telheid mogen geraken.

Immers was het bekend, maar het is door de ontdekking der Didachè in een nieuw en verrassend licht getreden, dat de Joodsche zedeleeraren, die o.a. het woord voeren in de Spreuken van jbzüs sïRach en in de Wijsheid van Salomo den grootsten invloed hebben gehad op het na-apostolisch Christendom. Terwijl jezus zelf zich alléén sterkt door de gemeen- schapsoefening met de groote profetische geesten, aan wie de menschheid het bezit van boeken als bv«

Digitized by VjOOQIC

380

Qenesis en de Psalmen, van jbsaja en jeremia dankt; terwijl onder de apostelen, bv, paultjs reeds, iets voor den inhoud, veel voor den vorm van zgn theologie aan de joodsch-hellenistische wereld ontleent, gaan de opvolgende christelijke generaties met te groote gretigheid bij die leeraren ter school. Het oorspron- kelgk godsdienstig beginsel leed daardoor schade, de christelijke zedeleer nam verontreinigende bestanddeelen in zich op, en de theologie werd geleid in de richting , die in de schepping der Niceensch-Chalcedonensische half mythologische , half wtjsgeerige leerstukken haar gansch niet onberispelijk meesterstukken afleverde.

Maar ... die boeken bevatten ook menige schoone en stichtelgke gedachte, die niet in vergetelheid mag geraken. Laat mij alleen nog zeggen, dat de verta- ling er van i^ortrefifelijk is; zij werd, met goedkeuring van dezen schrijver, ontleend aan joh^. dyserinck , De Apocriefe boeken des Ouden Verbonds, uit het Grieksch opnieuw vertaald, en met op- schriften en eenige aanteekeningen voor- zien, en ten slotte uog de verzekering mogen geven, dat de heer hbrdersohee bij het kiezen van de stof door een juist oordeel en een gekuischten smaak is geleid.

22 Jniij 1886. ". A. QOOSZBN.

Digitized by VjOOQIC

WAAROM EVENMIN ORTHODOX ALS MODERN, MAAR WEL EVANGELISCH? (1).

De vraag, die mij ter beantwoording is gesteld, en die ik ter kwader ure op mij heb genomen, is een lastige vraag. Lastig, niet omdat het ons aan een beginsel ontbreekt, of omdat we niet kunnen aantoonen, welke de leidende gedachte, en welke de geloofsinhoud bij ons evangelisch en is. Geenszins! Konden we dat niet, we waren, als „richting," geoordeeld. Neen we noemden de vraag „lastig ," omdat het met het oog op den stand der partijen uiterst moeilijk, zoo niet onmogelijk is, om zeer nauwkeurig te zeggen „wat we onder orthodox, en wat we onder modern hebben te verstaan."

Toen ruim 20 jaren geleden , de moderne theologie èn door haar wereldbeschouwing èn door hare toepas- sing van de historische critiek, eene bres schoot in de voorstellingen, die aan duizenden heilig waren, toen ontstond niet de evangelische richting, want deze bestond reeds sints jaren, maar toen sloten de evan- gelischen zich nauwer aaneen. De bestanddeelen , waaruit de toenmalige evangelische richting was saamgesteld , waren echter niet op alle punten overeenstemmend. Sommigen droegen op het punt van historische critiek

XX. £5

Digitized by VjOOQIC

382

een veel behoudender karakter dan anderen. En de een behield meer dan de ander uitdrukkingen , die herin- nerden aan het orthodoxe kamp, dat men verlaten had. Maar als richting vormde men ^een geheel," en bestond zij uit mannen, die beslist gebroken hadden met de toenmaals heerschende orthodoxie, dus, om slechts enkele voorbeelden te noemen , met de door haar geliefde leerstukken, der letterlijke ingeving van de H. Schrift, der drieëenheid, der voldoeningsleer enz., doch die , aan den anderen kant , even beslist de wereld- beschouwing der modernen afwezen. Bg hen had de Kerk- leer wel geschiedkundige waarde, maar geen bindende kracht. De dogma's der Kerk hadden voor hen slechts een betrekkelijke beteekenis. Op ieder gebied was herziening noodig. En dit te meer, omdat men ernst maakte met de persoonlijkheid , inzonder- heid der Apostolische schrijvers, en dus allereerst van een Paulinischen en een Johanneïschen denkvorm wilde spreken, alvorens men sprak van een Bijbelsche, of liever Nieuw Testamentische dogmatiek. Op het ge- loofsleven kwam het aan! Maar omdat het geloofsleven aan God zijn oorsprong en kracht ont- leent, konden zij met den God, zooals de modernen zich dien voorstelden, geen vrede hebben. En omdat het geloofsleven in den gerist as zijn volheid had bereikt , kon men met de Christologie der modernen niet meegaan. Jezus was hun de volledige drager van den Godsgeest, de ware Zoon des menschen , de reine Zoon Gods. Maar dan moest het ontstaan zijner persoonlijkheid ook ver- klaard worden, niet uit een totaal van verschillende eindige menschelijke factoren , waarin God zich immanent bevond, maar uit een wilsdaad van den transcendenten

Digitized by VjOOQIC

383

Ood. Dit laatste konden de modernen niet doen, want dan moesten ze het wonder aannemen, waarvoor in hun wiereldbeschouwing geen plaats meer was.

Hoe is echter, sints dien tijd, alles veranderd! Het minst veranderden de evangdischen. Wel zgn ze minder behoudend gebleven, inzonderheid waar het de, als feiten medegedeelde, verhalen van het O. en N. T. betreft, Dit verschgnsel vloeit echter meer daaruit voort , dat vele ouderen ons door den dood zijn ontvallen, dan dat de jongeren van front veranderd zijn. De laatsten hadden, meer dan de rechterzijde der evangeliscben , gedronken van de wateren der historische critiek, en misten dus de behoudzucht der eersten. Uitzonderingen daargelaten , is de ev. richting aan den eenen kant op critisch gebied meer de linkerzijde opgegaan, terwijl zij aan den anderen kant, meer oog heeft gekregen voor het schoone en ware, dat zich, op zeer gebrekkige wgze, in de kerkelijke leerstukken heeft belichaamd, maar dat toch een werkelijk bestanddeel uitmaakt van het christelijk religieleven. Haar beginsel staat echter nog evei^ vast, als voor eenige jaren. ,;Christocentri8ch" is zij, fliet omdat jezüs het voorwerp is van haar godsdienst, maar omdat Hij het door God gege¥en midden punt (milieu) is, in wien het volle, rijke en reiae geestesleven voor de menschheid is opgetreden En voorts omdat zij Hem erkennende, als de den geest voort- bewegende en verlossende kracht , als de de menschheid heiligende persoonlijkheid, ook die Godsvoorstelling huU digt, welke aan jezüs heilig was , en zonder welke ook Zijn geestesleven, grondslag en inhoud zou verliezen.

Is de verandering der evangelischen dus niet groot te noei]ien , gansch anders is het met de ortho-

25*

Digitized by VjOOQIC

384

doxen en modernen. Er] zijn orthodoxen, tot wie men zeggen zou , wanneer zg hunne geijkte , maar gansch wat. anders dan vroeger zeggende, terminolo- giën laten rusten: „Broeders, gij behoort bg ons! Wat scheidt ons van elkander?" Ener zijn modernen, die^ wanneer zij hunne wijsgeerige beginselen niet voorop- stellen , maar het , door Christus geheiligde gemoeds- 1 even laten spreken , zóó na bij ons staan , dat het ons een genot is hun de hand der gemeenschap te reiken. Maar er zijn ook anderen. Veel meer dan bij ons evangelischen zijn de tegenwoordige orthodoxen en modernen in fractiën verdeeld. Moeilijker dan ooit is het derhalve om te zeggen „wat orthodox is," en „wat „we onder modern te verstaan hebben.'' Wil men daarom de vraag van onze agenda: „waarom evenmin „orthodox als modern, maar wel evangelisch?" goed beantwoorden, dan dient men met de onderscheidene fractiën van deze hoofdrichtingen rekening te houden. Bij de uiterste rechterzijde der orthodoxie , die in Dr. KüYPER haar voornaamsten woordvoerder heeft , bepalen wij ons slechts kort. Wij bewonderen het talent en de uitgebreide kennis van dezen hoofdman, en* niet minder zijn kunst om te stileeren .... maar daarmede is ook alles gezegd. Zijn consequentiezucht maakt hem tot het enfant terrible voor de gematigde orthodoxie, die we in bijbelsche en in ethische kunnen verdeelen. Met het strgdwoord : „wilt gij ortho- „dox zijn , weest het dan zuiver en onvervalscht. Zoo „niet, eigent u dan ook geen naam toe , die u niet toe- „komt ," met dat strgdwoord stormt hij los op de zich orthodox noemende vrienden. Geen wonder, dat hij het bij hen telkens verkerft, en dat hij aan den anderen

Digitized by VjOOQIC

385

kant het hart steelt van het gereformeerde volk. Zijn theologie , die niets anders is dan een teruggang tot de Formulieren van Eenigheid, een enkel bezwaar (gra- vamen) uitgezonderd, is echter niet meer van onzen tijd. Reeds de feiten, dat hij meent, dat het Calvi- nisme volledig beantwoordt aan de waarheid , zoo- dat uitschifting van , in het Calvinisme , overgebleven Roomsche begrippen voor hem ongerijmd is; dat hij de leiding van den Heiligen Geest gedurende de laatste eeuwen op hot gebied van het theologische leven en streven voorbijziet , zoodat onze tijd een rechtstreeksche aanknooping moet wezen aan 1618; dat hij van geen dieper ingaan in de inleidingsgeschie- denis van de Bijbelboeken weten wil , zoodat historische critiek voor hem het werk des ongeloofs is, tenzij dat zij nader opbouwt , wat eenmaal dogmatisch vaststaat : dit een en ander reeds maakt, dat hij als historicus groote waarde kan bezitten, en ook feitelijk bezit, maar dat hij als dogmaticus hoe langer hoe meer op zich zelf staat in de denkende theologische wereld , om alleen door zijn blinde aanhangers, die, evenals hij, in Cal- vinitische boeien geklonken zijn, als een halfgod, als het orgaan des Heiligen Geestes te worden vereerd. Wij weten hoe, om maar één voorbeeld te noemen, zijn inspiratieleer in strijd is met de meest eenvoudige uitspraken van het denken, en, wat het meest zegt, met de uitspraken van de Heilige Schrift. De geschie- denis van den Canon moet vergeten worden; de ont- wikkelingsgang van Israëlitisme tot Christendom moet geloochend worden ; het persoonlijke in de profeten en apostelen moet miskend worden ; harmonistische knoeie- rijen en geestelijke verklaringen moeten te hulp worden

Digitized by VjOOQIC

386

geroepen, om een Schriftbeschouwing te verkrijgen, gelijk die der gereformeerden is. Doch dit , en zooveel meer, daargelaten , de vooropzetting van het onfeilbare en het geweten bindende dogma, vervult ons evange- lischen met tegenzin. Het Christendom is nu eenmaal geen „leer", maar „leven", geen orthodox iütellectua- lisme, maar godsdienstige vrome zedelijke zin, ge- boren uit de bezieling van onzen geest met den geest van CHRISTUS. En van die bezieling bij küyper c. s. geen spoor! Hij verstikt het gemoedsleven in het dwangbuis van dogma's. Men zou zeggen, zelfs zijn beelden wijzen het uit, dat hij meer tehuis is in de arsenalen, dan in den Godstempel. Hij en de zijnen kunnen het volk kneden en opzwepen, maar heiligen kunnen zij het niet. Kwam jezus onder ons en predikte Hij van gereformeerde kansels , de aanhangers van KÜYPER zouden in de voorste gelederen staan om uitte schreeuwen: „weg met dezen, hij verkondigt de „waarheid niet".

Bij de uiterste linkerzijde der modernen bepalen wij ons ook slechts kort. Zij is meer bekend onder den naam van „ethisch modernisme," en wordt zoo ge- noemd in onderscheiding van het oudere meer intellectua- listisch en beslist deterministisch modernisme , waarvan de Hoogleeraar scholteiï de machtige woordvoerder was. Geboren werd zij uit de behoefte, om het feit der zonde meer tot zijn recht te laten komen, en het geweten meer te eerbiedigen. Het determinisme plaatste „het ik" meer onder „de beweegredenen" dan „de be- weegredenen" onder „het ik," en miskende daardoor het principium agens d. i. de handelende en willende persoonlijkheid. Het kon niet anders, of de zelfstan-

Digitized by VjOOQIC

digheid van den mensch moest hieronder lijden, en de zonde moest ^ omdat de menschbeid daartoe gedetermi- neerd was , haar onheilig beginsel verliezen. De ethischen onder de modernen voelden het, en gingen daarom meer uit van het geweten, dan van God. Bij hen was het meer: „ik geloof in den Heiligen Geest," dan wel : „ik geloof in God."* Onverholen werd het uitge- sproken, dat de zinnelijke schepping geen openbarings- vorm was van de alomtegenwoordige liefdemacht Gods. God werd alleen gevonden in de zedelijke wereldorde. Zoo werd godsdienst eigenlijk zedelijkheid „Religieusiteit" en „moraliteit" werden woorden van dezelfde beteekenis. Hoe langer hoe meer verdween de transcendentie Gods , ja ook bij hunne opvatting van de immanentie, die eenig en a 11 e e n in het zedelijke leven werd erkend , moest de voor- stelling van God alspersoonlgkheid worden ingeboet. „God" en „het Ideaal" werden hetzelfde. Godsdienst werd omgezet in „liefde tot het Ideaal," oftot een „zich laten leiden door het Ideaal." En het gebed.... nu ja, dat bleef, maar het was^meer eene verheffing tot „het onbe- wuste zijn," dan wel tot „den zich zelf bewusten God." Dat er onder de voorstanders van deze richting uitnemende mannen zijn, gij weet het. Maar met al den eerbied, dien we hunne personen toedragen, kunnen we onmo- gelijk ijaet hen meegaan. Christendom is voor ons gansch wat anders dan het liefhebben van het zedelijk Ideaal, van het onbewust geestelijk zijn. Godsdienst lost zich voor ons niet op in zedelijk leven en hande- len, ook al is dit er een noodwendig bestanddeel van. Godsdienst is bovenal het volbrengen van Gods wil, het leven naar Gods wil, en het berusten in Gods wil. Wordt God miskend, lost Hij zich op in een

Digitized by VjOOQIC

888

zedelijk Ideaal, wordt m. a. w. ia de groote stoffelijke schepping, de zich zelf bewuste persoonlijke Geest voorbggezien , dan moet van zelf, in ons kleii> stoffelijk wezen, de geest, de persoonlijkheid geloochend worden. En als dat geschiedt, dan gaat natuurlijk het zedelijk leven kwijnen, en wordt het Ideaal, dat men op de bergtoppen van het geestesleven zoekt, naar beneden gerukt , en verstikt in de moerassige wateren van onze eigene zinnelijkheid. Zeker ook wij gelooven aan het Ideaal , maar het Ideaal heeft voor ons werkelijkheid in God, en zal eerst dan werke- lijkheid verkrggen in ons, wanneer wij tot God zijn opgeheven, onder leiding van dien Éénen, die het Ideaal van het geloofsleven en van het liefdeleven in zich- zelven verwerkelijkt heeft, en die het vaandel van het volle Godeleven ontplooide, bovenal toen men Hem nagelde aan een kruis.

Doch het wordt tijd, dat we ook de andere frac- tiën in oogenschouw nemen. Het eerst valt ons oog op de zoogenaamde Bijbelsche orthodoxen, die de Formulieren van Eenigheid, in hun geheel, niet als gezaghebbend willen erkennen, maar deze willen toetsen aan de Heilige Schrift en willen veranderen naar de Heilige Schrift. Zij zijn even confessioneel als de ge- reformeerden , met dit verschil , dat de gereformeerden de belijdenis eens vooral gegeven en beschreven vinden in de Formulieren, terwijl zij de belijdenis vinden in de Heilige Schrift, en slechts gedeeltelijk in de For- mulieren. Deze hier en daar te herzien is hun streven , en kon dit officieel geschieden, dan zouden die herziene belijdenisschriften voor hen „de maatstaf van het Christendom" zijn. Wij weten, wat, in dezen, de

Digitized by VjiOOQIC

389

Hoogleeraar doedes voor eenige jaren gedaan heeft. Aan den een en kant prijzen wij den moed, waarmede hij optrad tegen dwaalbegrippen , een moed, die hem vele vijanden bezorgde , onder zijn eigen leerlingen niet het minst. Maar aan den anderen kant laken wij zijne gebondenheid aan de hoofdgedachte, die in de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en in de Heidelbergsche Catechismus is neergelegd. Had doedes werkelijk „de Schrift'' tot uitgangspunt gekozen, en deze niet beschouwd in het eigenaardig licht, dat de gerefor- meerde, of wilt ge liever, de protestantsche overlevering er over heen heeft geworpen , zijne theologische werken zouden een anderen stempel hebben gedragen, dan nu. Hoe juist hij ook doet uitkomen, dat „BijbeF' en „Gods- woord" twee uitdrukkingen zijn , die niet door elkander gebruikt mogen worden, en hoe sterk hij dientengevolge zich tegen een volstrekte inspiratieleer verzet, toch vinden wij bij hem deze waarheid meer theore- tisch uitgesproken, dan practisch aangewezen. Hij zegt eenvoudig: „de Schrift leert," zonder recht te laten wedervaren aan het feit, dat de een e Apostolische schrg ver andere denkvormen heeft, dan de ander. Bijbelsche theologie stelt hij voorop , in plaats van aan Johanneïsche, Paulinische en Petrinische theologie den voorrang te geven , de punten van overeenkomst op te zoeken en nu in eigen bewoordingen aante duiden: „welke de gemeenschappelijke grondslag en het gemeen- schappelijk beginsel is van het ApostolischChristendom."" Doedes is voldaan , wanneer hij slechts exegetisch nauw- keurig een tekst heeft verklaard en nu kan zeggen: „aldus leert de Schrift." Bij hem en zijn partij treedt voor het op de Formulieren steunend Confessionalisme

Digitized by VjOOQIC

390

Vaa KüYPÊR het Bijbelsch Confessionalisme in de plaats. In zekeren zin is dit een vooruitgang, maar goed beschouwd worden wij er toch niet veel verder door gebracht. Over het feit , dat de Schrift , en wij bepa- len ons nu slechts tot het Nieuwe Testament, niet overal hetzelfde leert; dat de historische mededeelin- gen zeer uiteenloopen, en dus noodwendig aan critiek moeten worden onderworpen ; dat paülus en de overige Apostelen slechts gebrekkige organen zijn van den Heiligen Geest , die alleen in jezüs in volkomen mate werd gevonden , zoodat men zich dan ook op een zeer voornaam punt nl. den tijd en de wijze vanjEzas wederkomst schromelijk vergist heeft: over al die feiten wordt heengegleden, en men doet, alsof ze niet beston- den. Hiermede kunnen de evangelischen geen vrede hebben. Zij erkennen jezus alleen als gezaghebbend, en niet paulus , noch johannes. Zij erkennen , dat men in het N. T. verschillende leertypen heeft. Zg erkennen, dat de historische mededeelingen elkander vaak weerspreken. Hoe zijn, om maar twee punten aan te roeren, de vóórgeschiedenis van jezüs bij mat- THEUS en LUCAS met elkander over een te brengen? En hoe kunnen de opstandingsverhalen tot een wei- gesloten geheel worden gemaakt P Zij erkennen .... maar genoeg. Immers we zijn niet evangelisch omdat we negatief zijn , 'maar juist omdat we positief zijn. En dat positieve ligt hierin, dat we „het Evangelie- „feit zichtbaar in jezüs verschijning, in zijn leven en „werken, in zijn lijden en sterven, in zijn opstandingen ver- „heerlijking tot grondslag, en het Evangeliewoord, „door den mond der waarheid gesproken, tot richt- „snoer kiezen voor ons leven en gelooven en hopen."

Digitized by VjOOQIC

391

Wij gelooven, dat jezüs „do Zooa van God" is, maar plaatsen de menschheid van jezüs er niet theore- tisch naast, om haar in de practijk nooit tot haar recht te laten komen. Neen, wij erkennen die ten volle , en zoeken dus „het Zoonschap Gods'* bij voorkeur „in het zedelijk zijn , in het godsdienstig leven." Indachtig , dat God en mensch principieel niet door een klove zijn gescheiden; indachtig dat de mensch van „Gods ge- slachte" is, doch dat hij door de zonde dien band met God losrafeit; indachtig dat de vertegenwoordigers van Jahveh onder Israëï soms Goden genaamd werden (2), omdat zij op hetzelfde oogenblik, waarin zij in hun ge- moed, het woord van God verstonden, ook het woord vdn God vertolkten, zien wij in jezus „den volko- men zondelooze," die altijd in de heilige diepte van het hart Gods woord hoorde, die altijd op het netvlies van eigen geestesoog , het licht van den Eeuwige zag afstralen, die altijd kon zeggen: „mijn leer is de mijne niet , maar Desgenen , die mij gezonden heeft" .... dus den mensch, die, als drager van het volle leven , waar- achtig aan het beeld Gods beantwoordt , waarachtig van Gods geslachte is, en terecht „de Eeniggeboren Zoon Gods" genoemd wordt.

Wij gelooven, dat de Geest van God, die even eeuwig is als God zelf, heilig is, dat deze echter niet tot het Goddelijke wezen beperkt blijft, zoodat er van „mededeeling^' geen sprake is, iflaar dat deze zich kan belichamen in onzen geest (niet als donum superadditum d. i, als bgkomende of toegevoegde gave , maar als gave , waarvoor onze menschelijke natuur vatbaar is , omdat zij in de vezelen van ons gemoedsleven haar punt van aanraking vindt , en het

Digitized by VjOOQIC

392

gemoedsleven zelf er reects een uiting van is) , zoodat de band tusschen God en ons , tusschen ons en God een hoopvolle en gezegende werkelijkheid kan worden. Maar wij kunnen aan den Heiligen Geest geen per- soonlijken bestaansvorm in het Goddelijk Wezen toe- kennen, indachtig dat geestelijke krachten vaak als persoon worden voorgesteld , en dat de mensch , wan- neer hij den Heiligen Geest bezit, werkelijk bezit, al is het dan ook als een gave, toch op geenerlei wijze deel kan uitmaken van het "Wezen Gods. Het leerstuk der Drieëenheid, of zooals de bijbel- sche orthodoxie het noemt der Drievuldigheid heeft dus, volgens ons, dringend herziening noodig. De kern van waarheid, die er in schuilt, moet eengeheel nieuwe formuleering ondergaan.

Wijgelooven, dat er verband bestaat tusschen de menschelijke zonde, en het lijden en het kruis van den Heer in dien zin „dat jezus zich heeft gegeven aan de wereld, die van Hem niet weten wilde, dat Hij zich in gemeen- schap heeft gesteld met de zonde, dat Hij de ellende heeft gedragen ten einde toe , om door den invloed van zijn on- peilbare liefde en zijn bergen verzettend geloof, om door de Majesteit van Zijne heilige Persoonlijkheid de harten te veroveren , de zonde uit de harten te bannen , en die harten zoo te vormen, dat Gods genade er een aan- knoopingspunt in vinden kan". Was de menschheid niet zondig geweest, jezus zou met Hosanna's begroet zijn. Was jezus niet de reine Gods Zoon geweest, Hij zou zijn taak hebben opgegeven, zijn geloof hebben

ingeboet, zijn liefde hebben verloren en van lijden

en sterven zou geen sprake zijn geweest. Van eene rechterlijke opvatting van het lijden des Heeren,

Digitized by VjOOQIC

393

willen we echter niet weten. God vergeeft de zonde om niet, om zijns naams wil, krachtens de eeuwige barmhartigheid van zijn wezen en niet omdat er eerst aan „zijn rechterlijk opgevatte rechtvaar- digheid voldaan moet worden, door het bloed van zijn Zoon". (3) De orthodoxie staat dan ook verlegen met de vraag „waarom jezcs dit dogma, gesteld dat het het allesbeheerschende dogma was, nooit heeft verkondigd , terwijl toch gedurende zijne driejarige prediking , duizenden van zijne hoorders de eeuwigheid zgn ingegaan ?'' Verlossing van zonde is bij ons hoofdzaak. Verlossing van „schuld" of „vergiffenis" is noodig, en den wil daartoe zien we dan ook bij God in de CHRiSTUS-gave ..... maar die vergiffenis kan eerst genoten, kan eerst ervaren worden, wanneer het hart is vernieuwd, althans vernieuwing ondergaat. En wordt zij genoten, dan, maar ook dan eerst zijn wij met God verzoend. Eene verlossing buiten den mensch om , kennen we niet , en we spreken alleen van eene verlossing , die in rechtstreeksche verhouding staat tot de mate onzer heiliging , en zedelijke vernieuwing. De uitdrukking „vrede door het bloed des kruises", wordt door de orthodoxie als geloofsdogma voorop- gezet, waaruit zich dan het zedelijk leven, als leven der dankbaarheid, moet ontwikkelen. Voor ons echter krijgt die uitdrukking eerst dan zin, wanneer zij niet is een aprioristisch dogma, maar eene poste- rieure ervaring: d. w. z. wanneer ons zondig gees- tesleven , onder den zedelijken invloed van den Groeten Kruisdrager gekomen, feitelijk is ontgloeid, gelouterd en geheiligd, zoodat wij ervaren, dat zijn sterven, als hoogste openbaring van het ware leven, ons leven

Digitized by VjOOQIC

$94

geworden is, en wij zoo tot vredie zjjn gekomen. Het leerstuk der voldoening, dat, verzacht en afgeslepen door de bijbelsche orthodoxen ,,I]iet leerstuk der verzoening" genaamd wordt, maar dat door hen meer wordt gesteld (geponeerd), dai^ wel helder beschreven, en zielkundig verklaard, heeft dus volgens oos dringend verbetering noodig. Onzes inziens is het alleen aanneembaar, als het niet rechterlijk (juridisch), maar zedelijk (etliisch) en ziel- kundig (psychologisch) wordt opgeyat Twee gedachten moeten op den voorgrond staan : vooreerst , dat er vol- daan moet worden aan de zedelijke eischen, die God stelt, en vervolgens dat de Christus , door zgn optraden in een zondige wereld, moest sterven, d. i. het geloofs- leven en het liefdeleven in zijn hoogsten vorm moest openbaren , zouden wjj , door zijn kruis getrokken , allengs aan die zedelijke eischen kunnen beantwoorden, en, verlost en geheiligd , tot vollen vrede kunnen wor4en gebracht.

Wij gelooven doch waartoe meerP Licht zoi;

het den schijn hebben, wanneer wij aldus voortgingen, dat wij naast de Nederlandsche Geloofsbelijdenis van KüYPER en de herziene belgdenis van de bijbelsche orthodoxen, eene evangelische belijdenis wilden plaatsen, en nu van het aannemen van deze de zaligheid der ziel afhankelijk stelden. Dit is volkomen onjuist. Op het punt van confessies zijn we niet kleingeestig. Als maar niet de hartader van ons gemoedsleven wordt afgesneden , dan blijven we niet op een dogma , of de formuleering er van, dood. Hoofdzaak is ons be- zieling met den geest van chïjistüs en uitzuivering der zonde, zoodat ons leven waarachtig geestesleven wordt, dat in gemeenschap met den Yoleinder des gelpofs en

Digitized by VjOOQIC

395

der liefde, bestaat ia „het lief hebben van God bovenal en van den naaste als onszelven.'' Maar met die hoofd- zaak voor pogen, is het duidelijk, dat we voor ons denken en voor ons hart, de voorstellingen trachten te omschrijven (al is het dan ook in gebrekkige vormen), die wij hebben van God, van den mensch, van de zonde, van den cheibtos, van de verlossing, in één woord van het Christelijk leven en zijn.

Vele van onze bezwaren tegen deBijbelsch ortho- doxen gelden tegen de zoogenaamde ethischen niet. Deze toch, en we hebben vooral het oog op de jon- geren, maken ernst met de onderscheiding tusschen „Gods woord'' en „Bijbel''; zijn, op het punt van Bg- belsche geschiedverhalen, vaak vrijgeviger dan velen uit ons midden, en spreken steeds met vrij wat meer eerbied van Professor küenen, die hun geestverwant niet is, dan van Dr. küyper, wiens „Broeder in Christus" ze meenen te zijn. Bij hen een streven om „geloor en „geloofsbegrip" uiteen te houden, daar zij aan het geloof eerst waarde toekennen, als het de persoonlijke gemoedservaring is van het uit Gods geest herboren hart. Bij hen een streven niet om alle verhalen door harmonistische knoeierijen pasklaar te maken, maar om ook in Bijbelsche legenden en mythen vorm en inhoud te onderscheiden en tot de grondgedachte door te dringen. Bij hen een zucht om het menschelijke in jezüs tot meer waarheid, en de vereeniging van het godde- lijke en het menschelijke in den Heer , tot meer klaar- heid te brengen. Bij hen.... maar genoeg. Vaak is het ons , als wij hen hooren , alsof we ons zelf hooren, en meer dan eens zetten wij „Amen" onder een woord , dat door hen geschreven wordt. Toch

Digitized by VjOOQIC

396

kunnen wij niet met hen meegaan. Waarom niet? Omdat zij , die wij vaak kunnen noemen „liberalen van edelen bloede, " zich zelven diets maken dat ze „ortho- dox" zijn. Meerendeels opgevoed in orthodoxe kringen , kunnen ze de eerste liefde van hun hart niet verloo- chenen. Zij omarmen nog steeds de orthodoxie , terwijl zij op ieder punt met haar in strijd zijn geko- men. Geen richting bereidt ons dan ook zoo vele ver- rassingen, als deze. Telkens moeten we de oogen uitwrijven en uitroepen: „lees ik wel goed?' Na eene kloeke door en door liberale Bijbelbeschouwing , hooren we op eens den Bijbel „Gods woord '' noemen. Na een CHRISTUS-beschrijving , die onze sympathie heeft , hooren we op eens van „Drieëenheid'' spreken. Aan de ortho- doxie wordt telkens voet gegeven , b.v. door het voor- lezen der Formulieren in hun geheel , terwijl men toch in zijn leeropvatting telkens van de Formulieren ver- schilt, of door het betuigen van instemming met de twaalf Geloofsartikelen , terwijl men toch , om maar iets te noemen , evenmin als wij , het artikel : „ik geloof aan de wederopstanding des vleesches," onder* schrijven kan. Het geloof der gemeente wordt als „een kruidje roer me niet" beschouwd. Vaak zou men zeggen: „hier is men liberaal met het verstand, maar orthodox met het hart.'' Moeielijk is het dan ook om deze richting goed te kennen. Wij voor ons houden haar voor eene richting, die nog in wording is, en in gisting. Uit het gistingsproces kan echter veel goeds geboren worden , want er zijn uitnemende elementen in haar midden. Hare pretensie van orthodox te zijn, moet zij echter laten varen ! Deze maakt , dat zij verder van ons afstaat dan noodig en wenschelijk is, terwijl

Digitized by VjOOQIC

397

haar overnemen van orthodoxe uitdrukkingen, die voor haar een gansch anderen zin hebben dan voor de vaderen, oorzaak is, dat zij, hoewel volkomen ter goeder trouw, lichtelijk in verdenking komt.

Tot nog toe hebben, in onze beschouwing, de orthodoxe fractiën het leeuwendeel gekregen. Uit het moderne kamp werd slechts een blik geslagen op de ethische fractie. Het wordt tijd, dat we ook de andere fractie, die we „de intellectualistische" kunnen noemen, in oogenschouw nemen. Noem ik deze „de intellectualistische", dan is het meer als tegenstel- ling van de ethische, en niet omdat we beweren, dat bij haar het gemoedsleven zijn warmte verloren heeft, door het meer verstandelijk en critisch streven , hetwelk haar kenmerkt. Zeker, er zijn onder hen mannen van groot verstand , en uitgebreide geleerdheid , maar die ons koud laten , omdat het hun zelf ontbreekt aan teederheid van gemoed en aan warmte , welke uit een wel verzekerd Christelijk geloof is geboren; maar er zijn onder hen ook mannen , van rijk en rein en diepgevoeld gemoedsleven. We hebben, niemand te na gesproken, slechts snellen te noemen, wiens werkje „Werken en wachten", en- kele bezwaren uitgezonderd , ons hart gestolen heeft. Toch kunnen wij ook met de uitnemenden onder hen, en van deze willen wij spreken, niet medegaan. Predi- ken zij dan geen heilig God, die de zonde niet kan dulden, geen liefderijk God, bij wien genade en ontferming is? Hebben zij dan geen eerbied voor de persoonlijkheid van JEZUS , en noemen ze Hem niet „den wegwijzer ten leven en het licht voor het menschelijk hart?'* Hebben ze dan geen diep bewustzijn van de roeping des menschen, om in het heiligdom zijns harten

XX.

Digitized by VjOOQIC

398

offers te ontsteken van vroomheid, gerechtigheid, barm- hartigheid en liefde? Richten ze dan niet het ge- loofsoog naar een andere wereld, waar de mensche- lijke geest een hoogeren bestaansvorm ontvangen zal? Gewis ! De uitnemenden onder hen , doen dat even goed als wij ... . maar , en dit is ons bezwaar , al die levensbloemen zijn niet uit den modernen maar uit den evangelischen akker opgegroeid. Krach- tens hunne beginselen kunnen ze niet zoo spreken 1 Volgens hunne anti-supranaturalistische wereldbeschou- wing, die vooropzet „dat alles wat bestaat , en dat alles wat geschiedt uit één, of uit een vereeniging van eindige oorzaken, waarin God immanent is, moet verklaard worden'* , kunnen zij aan den mensch niet zulk een eereplaats toekennen , kunnen zij de zedelijke volkomenheid van jezüS niet aannemen , kunnen zij de zonde niet als „schuld" opvatten, en moeten zij achter „persoonlijke onsterfelijkheid" en „de eindelijke zege- praal van het Godsrijk" een vraagteeken plaatsen. Volgens hunne praemissen is de mensch „niet gescha- pen door een wilsdaad van God ;" want dan heeft men het scheppings wonder , (en van „wonder" wil de mo- derne niet hooren), maar „ontwikkeld uit een lageren vorm, en wel het een of ander dier.'' Maar hoe dan het verschijnsel te verklaren, hetwelk ook door hen erkend wordt: „dat de mensch soortelijk van alle wezens verschilt, dat hij beademd is met den geest des Eeuwigen, dat er een klove, ja een afgrond bestaat tusschen het meest ontwikkeld dier en den minst ontwikkelden mensch, en dat de laagstgevormde menschensoort godsdienptige adspiratiën heeft, en vermogens bezit, die in aanraking gebracht met den CHRiSTCS-geest, een schoone toekomst

Digitized by VjOOQIC

399

beloven Toor het Godsrijk?" Den monsch uit het dier, d. het zedelgke en goddelgke uit het louter zinnelijke te verklaren, en jezus uit de menschheid, d. i. het volmaakt reine uit het zondige te vorklaren, schijnt ons eene ongerijmdheid toe. Zoo dit gedaan moet wor- den, hoe komt het dan, dat de oorspronkelijke onbe- wuste cel, zich in verloop van duizenden eeuwen, door allerlei veranderingen, eindelijk tot mensch ontwikkelt, en dat de met verstand en rede begaafde mensch, die in staat is om de schatkameren der Schepping te door- zoeken, niet in staat is, om andere schepselen voort te brengen, dan hij zelf is? Hoe komt het dan, dat jëzüs nog nooit, zooal niet overtroffen, dan toch ge- evenaard is, en dat juist de vroomste Christen tegen HeiBi opziet, als den Heros op het gebied van het geestesleven?

Wij zijn geen voorstanders van het wonder quand- même. De wonderen hebben voor ons, daar wij ze thans niet meer zien gebeuren, slechts betrekkelijke waarde. Gaf jezüs aan het wondergeloof slechts een ïagere plaats (4), wij zullen het niet bovenaan plaatsen, en zelfs, geleid door de historische critiek, achter menig wonderverhaal een vraagteeken zetten. Maar dit neemt niet weg , dat wij noch de Schepping , noch het wezen des menschen , noch de persoonlijkheid van JEZüS, noch de zonde als afwijking van Gods wil, noch de hoop op onsterfelijkheid verklaren kunnen, wanneer aan God slechts een immanente en geen trans- cendente werkzaamheid wordt toegekend. Maar dat niet alleen! De natuur, als immanente werkplaats van God, bevredigt oqs niet. Schoon is zij, maar wreed is zij niet minder. Zielaaugrijpend is zij vaak, maar

26*

Digitized by VjOOQIC

400

zielverpletterend is zij ook. Ons hart heeft behoefte aan een God, die, transcendent, de eindige oorzaken doet samenloopen tot een bepaald doel. Teleolo- gisch moge de natuur zijn in haar zelye> maar we hebben ook teleologie noodig in ons leven en ons lot. Wij kunnen niet buiten een God, die met zelfbewustzijn ons leven leidt, en ons lot bestuurt, en aan Wien we ons, als het Wezen der liefde, als den Yader in de hemelen, als den God der genade kunnen overgeven. Welnu, we willen evangelisch zijn, omdat het Evangelie ons zulk een God predikt. We willen evangelisch zijn, omdat we in jezüs „den reinen Gods- zoon" aanschouwen, wiens loven en werk een afspie- geling is van den geest des Eeuwigen: „den reinen Godszoon", die ons is gegeven om ons hart fe verlossen van zonde, om het geestesleven in ons tot ontplooiing te brengen, om ons oog te ontsluiten voor Godsliefde en genade , en om ons , door deze zichtbare schepping heen, te leiden tot een onsterfelijk leven.

Evangelischen zijn we, en blijven we. Wil dat zeggen , dat wij stationnair moeten blijven ^ en dat we , als lieden , die voldaan zijn en die niets meer te vragen hebben, als „gens satisfaits", zooals men ons wel eens genoemd heeft , ons moeten opsluiten binnen onzen eigen gedachtenkring P Geenszins! Be- driegt niet alles mij , dan doorloopen ook w ij een crisis. Van rechter- en linkerzijde hebben wij veel ge- leerd en kunnen wij nog veel loeren. Geen enkele richting is volmaakt. Ook de onze niet.

Als het mij vergund is, den weg aan te wijzen, dien wg moeten volgen, dan zou het deze zijn.

Digitized by VjOOQIC

401

We moeten, omdat iedere Yoorafgegaaa worden door 4 Een van ons hart, uitgaan y8 zelven nemen wij geest 's 1, geweten. Zelfs de diep niet aan zichzehen ontzonk t hij zich eerst mensch voelt rin hij rein handelt , waarin l t/' Die geestelijke lichts traa de gedachte in de stoffe :ker wijst) op een licht b ro 'aling is, dus op den Eeu lelt nu de mensch, in de bef » en reinheid hem alleen U noet k plus forte raison Goc Q-eestesle ven , d e reinheid , z^'n. Immers de lichtstraal an de bron , waaruit hij vo( Wel kan hij onzuiverder zjji lept worden. En dat word h kent onzalige uren, waar 1 het geestelijk leven verduie 1 God hem vervolgt in de o )an ziet hij de liefde van G b onverbiddelijke: „Gij zijt i Heeft hij in die uren niet noodigP Gewis! JuIé fu wijst de historie op Èé ioor de zonde werd beneve reine lichtstraal van den kte, en die daardoor erve m Eeuwige «Liefde'' is, en

Digitized by VjOO^LC

é02

van de gewetenswroegingen , waarmede Hij den ^ensch vervolgt, neen, sterker nog: juist daardoor, „Vader" is en „Vader" blijft. Hij zag de lieföe Gods, welke wij slechts in de beste oogenblikken kunnen ervaren, maar in de duizende zondige oogenblikken niet kun- nen ervaren , voortdurend. Jezus ziel was altijd bij God, was geboren uit God, en daarom zag Hij God ook volkomen. In gemeenschap met den Christus te leven, onder den invloed van den Christus te komen, wiens leven en sterven de openbaring is van het volle leven Gods, dat is voor ons de weg om beademd te worden met Gods Geest, om verlost te worden van onze onreinheid, en (wat buiten jbzus onmogelgk is) inwendig te ervaren wat God is, en wat God is voor ons. Dit doel wordt óp aarde nooit volkomen bereikt , maar wat uit God, den Eeuwige is, dat heeft ook een eeuwigheid voor zich, en dat zal zich, in het leven der toekomst, schoener ontwikkelen en krachtiger ontplooien.

Gij bemerkt, mijne Broeders, dat we in ons schema niet eerst den eenen, en dan den anderen locus der Dog- matiek afhandelen. M^'ns inziens gaat dat niet. Ons gemoedsleven, door de Christelijke religie geheiligd, is geen loketkast, waarvan iedere lade op zichzelve staat, maar veeleer een raderwerk, waarvan het eene rad grijpt in het andere. Welnu met den mensch be» ginnen we, als zedelijk en godsdienstig wezen ter eenre, en als zondig wezen ter andere zijde. Daardoor krijgen wij een gedeeltelijke leer van den mensch, van God, vanden Heiligen Geest, en de leer der zonde in haar geheel. Van hier komen we op

Digitized by VjOOQIC

403

de Christologie, waaruit zich een volkomene leer van den mensch, van God, van den Heiligen Geest ontwikkelt. Dit leidt ons tot de Heilsleer, deleer van het Koninkrijk Gods in zijn ideaal, en in zijne ont- wikkeling, en eindelijk tot de leer van het toeko- mende leven.

Vergeeft mij, dat ik u met deze, uit den aard der zaak, slechts zeer vluchtige, schets vermoeid heb. Het was mij bovenal te doen, om te doen uitkomen, dat het ethisch beginsel, ook bij ons, meer op den voorgrond moet worden geplaatst.

Dat onze richting eene toekomst heeft , daarvan ben ik vast overtuigd. Onze „voorstellingen'' mogen gewijzigd worden, onze „beginselen' zullen blij ven. De voorteekenen zijn gunstiger, dan eenige jareu ge- leden. De rechterzijde der modernen voelt meer dan vroeger, dat de mensch niet van critiek kan leven, en dat het gemoed den levenden God niet missen kan , en de linkerzijde der orthodoxen , wier oog thans meer dan vroeger geopend is voor het drijven van het geestdoo- dend, vrijheid vernietigend en kerkverwoestend con- fessionalisme , betoont zoo al geen sympathie, dan toch niet meer die besliste antipathie van voorheen. Om den triomf van onze richting moet het ons niet te doen zijn, wel om den triomf van onze beginselen, of nog liever om den triomf van de waarheid. Scharen we ons dan rondom jezus, die als de vlekkeloos reine Godszoon, als de volkomen ethische Persoonlijkheid, Gods woord verstond, ja, het Godswoord bij uitnemend- heid was. Scharen we ons dan rondom JEZüS,diedat Godswoord voor de menschheid vertolkte in woord en

Digitized by VjOOQIC

404

daad, en die ons daardoor den Yader in de Hemelen heeft doen kennen. Nog eens, scharen we ons rondom JEZUS, naar wiens beeld wij moeten vervormd worden van heerlijkheid tot heerlijkheid , en die elk hart, dat zich op Hem richt en aan Hem geeft, meer en meer vernieuwt en heiligt, en zoo den mensch aan zijn bestem- ming doet beantwoorden.

Amersfoort. D. P. M. GRASWINCKBL.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Dit relaas is gehoaden te Leeuwarden den 15e April 1885 in de samenkomst yan „predikanten en gemeenteleden der Evangelische richting." Aan den door velen uitgesproken wensch, om het voor de pers aftestaan, heb ik gevolg gegeven.

(2) Het is bekend, dat in het O. T. de uitdrukking „Zoon yan God" vaak wordt gebezigd. Nu eens werd de Israëlitische overheid met dien naam betiteld (Fs. LXXXII: 1,6). Dan eens werd hij aan den Koning gegeven (2 Sam. VIT: 14; ?s. Il: 7, 12; Ps. CX: 1). En dan wederom werd het gansche volk zoo genoemd (Exod. 17: 22; Deut. Xiy;,l; Hosea XI: 1; Jer. XXXI: 20). In hoe verre verdienden zij dien naamP In zooverre zij met den Qeest des Heeren gewijd waren. Xoningen, Priesters en Profeten regeerden en spraken namens God, maar altijd voor zoover God in hen sprak, en zijn Heilige Geest de beweegkracht was van hunne woorden , gezind- heden en daden. Bezaten zij dien Geest niet, dan waren zij afvallige kinderen, dan waren zij ontrouwe koningen en valsche profeten. Het bezit des Heiligen Geestes was derhalve het criterium. Bezaten zij dien, dan waren ze zonen Gods, ja dan werden ze zelfs, als uitsprekers van Gods wil, als verkondigers van het woord Gods, dat ze gehoord hadden voor „vertegen- woordigers" van God gehouden en „Goden" genoemd. Hierop beroept jezüs zich in Joh . X : 34 36 . De bedoeling van jbzüs is : „indien zij, die bet woord Gods hoorden (dus in de allereerste plaats de profeten , de met Gods geest gezalfden) „Goden" worden genoemd, (niet omdat zij het wezen Gods, maar den geest Gods in zich omdroegen), zou i k , dien de Vader geheiligd heeft, dan geen recht hebben, om mij te noemen „Gods Zoon?"

Digitized by VjOOQIC

406

(3) Men beweert wel eens, „dat de evangelischen eenzijdig drukken op Gods liefde, en niet genoeg recht laten wedervaren aan Gods recktyaardigheid." Dit is onjuist ! Wel is het waar dat zij eene andere opvatting hebben van Gods rechtyaardigheid. Er is namelijk eene juridische en eene ethische. De voortvluchtige oneerlijke zal , als hij tot berouw en volledige bekeering is gekomen, bij zijn terugkomst in het vaderland, de armen van zijn rechtvaardigen vader geopend vinden, en over het vroeger gebeurde, zal, voornamelijk van de zijde des vaders, het stilzwijgen worden bewaard. De rechtvaardige politie daaren- tegen zal het gebeurde niet vergeten kunnen , en op den terug- gekeerde de kerkerstraf nog moeten toepassen. Onzes inziens is de rechtvaardigheid Gods te vergelijken bij die van den vader, en niet bij die van de politie. In de bekende gelijkenis, is de oudste broeder de vertegenwoordiger van de juridische en de vader van de ethische rechtvaardigheid. Rechtvaardigheid en liefde strijden dan ook niet in God. Zij vullen elkander aan. Omdat God liefde is, is Hij rechtvaardig. En omdat Hij rechtvaardig is, is Hij liefde.

(é) Toen PET&üs zelfstandig erkende, „dat jbzus , de chbisius was," toen was zijn hart getroffen door jezus woord . . . . en hij werd zalig gesproken. Toen nicoDeicüs tot jbzus kwam met de betuiging „gij zijt z^ker van God^ want niemand kan teekenen doen, gelijk gij doet,'' toen was zijne verbeelding getroffen door jezus wouderen, maar zijn hart was doof gebleven .... en hij hoorde het woord „de mensch moet van boven of wilt ge, weder .geboren worden , om het Koninkrijk Gods in te gaan." In de Evangeliën vinden we nog tallooze voorbeelden, die onze stelling staven. We denken slechts aan het wouderzuchtige volk, aan de schare, die van de brooden had gegeten, aan tuomas enz.

I

J ^, ,

l

\

Digitized by VjOOQIC

VERDOEMENIS OP LOUTERING?

Slechts kortelgk en als ter inleiding voor eigene of ook gemeenschappelijke beschouwing willen we hier de vier verschillende hoofdopvattingen nagaan, die aan- gaande 's menschen lot na den dood bij de voorstanders der verschillende kerkelgk-godsdienstige richtingen be- staan (1).' Vier onderscheidene hoofd-voorstellingen of theoriën toch hoort men nopens het genoemde punt voordragen, of ziet men in geschriften van practisch- godsdienstigen aard op verschillende wijze betoogd.

De eerste dier voorstellingen neemt nevens de zaligheid der goeden, de eeuwige rampzaligheid der boozen, d. i. der onbekeerd gestorvenen aan. De tweede wil aan eene eeuwige zaligheid terstond na den dood voor allen, boozen zoowel als goeden hebben gedacht. De derde leert eene slechts voorwaardelijke (condi- iioneele) onsterfelijkheid, d. i. eene eeuwige zaligheid voor de goeden, Maar vernietiging, hetzij terstond bij, of eenigen tijd na den dood van de in besliste liefde tot de zonde ontslapenen. Terwijl eindelijk de vierde van eene langere of kortere rij van verschillende louterings- perioden gesproken wil hebbon, die zoowel door goeden als boozen doorloopen moet worden , en waarbij slechts voor zeer enkelen, nml. de meest gereinigden en ge-

Digitized by VjOOQIC

408

heiligden aan een onmiddellgken overgang naar of tot de hoogste gelukzaligheid te denken zij.

I. Eene eeuwige rampzaligheid der boezen nevens eene eeuwige zaligheid voor de goeden. Ziedaar eene leer, die tot het domein der traditioneel rechtzinnige kerkleer gerekend wordt, en buiten welks grenzen men door hare „zuilen" verklaard wordt te staan, zoodra men die leer ontkent, al aanvaardt men overigens ook menige stelling tot bedoeld domein behoorend.

Eene eeuwige rampzaligheid of straf die uitdrukking heeft; een bepaalden, verklaarbaren zin, bijaldien het „eeuwig" zóó wordt verklaard dat men daaronder alléén verstaat: tot de andere eeuw (aïtóv) of bedeeling, m. a. w. tot het leven aan gene zijde des grafs behoorend. Vat men daarentegen dit „eeuwig" op in den zin van „eeuwigdurend, dan ligt er in die beide woorden „eeuwige rampzaligheid" een innerlijke tegenspraak (contradictio in terminis). Immers, gelijk lijden, pijn of smart ondergaan het lichaam doet afnemen en minder worden , en alzoo aan een langer of korter durende slooping doet denken , zoo kan onmogelijk aan een eeuwigdurend voort- bestaan hiernamaals van eenig redelijk-zedelijk wezen worden geloofd , tegelijk met een willen handhaven van de stelling, dat de zulk een wezen aldaar kwellende pijn nimmer van hem aflaten zou. Waar toch pijn is en lijden, daar is tegelijk een kanker, die knaagt; een gloeiing, die inwendig doet afnemen , ook , ja , en vooral bij toenemende kleur op de kaken; daar is een invre- tende verrotting, die van binnen naar buiten vermol- men, doet afbrokkelen. Pijn lijden alzoo, hoe lang

Digitized by VjOOQIC

409

't ook dure 9 kan op den duur niet blijven bestaan, wijl beiden, ten nauwste één en verbonden, hun voor- werp van lieverlede verteren!

Laat ons zien, wat al zoo zou moeten gebeuren, bijaldien men met goed recht van eene „eeuwigdurende verdoemenis*' zou mogen spreken. Dan moest de pijn altijd pijn en wel dezelfde pijn, het lijden altijd lijden en wel hetzelfde lijden blijven, zoodat God, de Almachtige, er in dat geval voor zorgen moest, dat het inwendig afgeknaagde aan en in den in de eeuwigheid gestrafte telkens weer . aanwies ; het ver- kankerde telkens weer gezond werd ; het vermolmde telkens weer nieuw werd; het ver- en afgebrokkelde telkens weer in zijn geheel raakte, om in alle eeu- wigheid, alzoo telkens op nieuw, onafgebroken te kuimen worden afgeknaagd , verkankerd , vermolmd , gebroken (2) ! Gevoelt men niet , dat men bij zulk eene voorstelling, waartoe de leer eener „eeuwige verdoemenis'' doemt, Gods liefde en barmhartigheid, al is 't dan onwetend, niets minder dan lasteren moet? Of wie zou 't moeten zijn, die de „verlore- nen" na den dood maar immer in wezen hield, met geen ander doel, dan om hen tot in alle eeuwigheid, eeuw in eeuw uit, eindeloos alzoo, pijn en smarten te doen lijden ?!.... Gevoelt men niet , dat zulk een aan god immers niemand anders, dan Hij de Almachtige kan bij zulk eene voorstelling de bewerker zijn ! toegeschreven zorg en macht het alléén voor aardsche duivelen onbereikbaar ideaal van eeuwig te kunnen martelen zijn zou P Iemand te straffen door tuch- tiging . lijfstraffelijke rechtspleging alzoo, totdat er de dood op volgt, is streng, maar deze straf als geëvenredigd

Digitized by VjOOQIC

410

aan de misdaad van moedwilligen doodslag of lang van te voren beraamden moord is o.i. volkomen recht- vaardig, te meer immers daar en wanneer de mis- dadiger vooruit wist , dat zulk een straf op een dergelijk misdrgf in de wetten des lands is gesteld. Men moge dit in onze tuchtelooze , zelfs van alle straf begrip afkeerige eeuw zooveel en zoo dikwijls willen weer- spreken als men slechts kan , wij voor ons blijven dan met vele anderen van den geest onzer eeuw ook in dit opzicht verschillen. Mddr: iemand te tuchtigen met marteling op marteling, zoodat hij telkens dreigt te bezwijken, doch gedurig weer tot nieuwe, versche krachten teruggeroepen wordt, om toch maar telkens op nieuw dezelfde smarten op even pijnlijke wijze te kunnen gevoelen tot in het oneindige let wel! tot in het oneindige toe wie, die wil en kan na- denken, gruwt niet terug van een kerkelijk leerstuk, dat voorgeeft zulk een' tot in alle eeuwigheid „martelenden" God te aanbidden, en daarbg aan zulk een gefingeerd wezen dan nog de eigenschappen van „liefde'* en „barmhartigheid" wil toekennen!

*t £an geenszins bevreemden, dat dit leerstuk alléén meerdere z. g. ongeloovigen gemaakt heeft dan alle mogelijke andere ongeloofsstellingen te zamen. „Liever geen God dan zulk een God!'* Is het wonder, dat zulk een taal door een dergelijk leerstuk velen op de lippen gebracht is?

Men zal zeggen: maar is dit niet zeer bout en zeer stout gesproken? Moet eene dergelijke gedachte- uiting der z.g. philosophie van het materialisme niet koren op den molen brengen, vooral als men bedenkt, dat de Schrift eene „eeuwige verdoemenis" der onbekeerd

Digitized by VjOOQIC

411

gestorvenen leert? Ons antwoord is dit: indient de Schrift eene „eeuwige verdoemenis", een tot in alle eeuwigheid gepijnigd worden der onbekeerd gestor- venen leerde en van hoe vele of liever, van hoe weinige kan een in volle waarheid en werkelijkheid bekeerd-zijn vóór hun sterven worden erkend P dan van tweeën één : moet óf de verklaring in dien zin der hier bedoelde schriftwoorden valsch zijn, óf wij nemen aan, dat ten aanzien van de bedoelde teksten en uitspraken als waar aangenomen worden moet , wat zelfs eene „geloovige" theologie bij monde van eenige uitstekende, zelfs zeer strenge woordvoerders leert en geleerd heeft , nl. dat de oorspronkelijke tekst der Schrift niet in alle deelen zuiver, niet op alle punten onge- schonden tot ons gekomen is. Zeer juist en waar wordt door een Engelsch schrijver, die zelf zeer beslist op Bijbelsch standpunt verklaart te staan , gezegd : „Happily, men in general are so constituted that they do not, will not, cannot believe it (eternal punishment). Such doctrine, they feel instinctively , casts mercy and pity to the winds. If it be in the Bible, they will reject the Bible" (3).

Een God van genade, die naar de Schrift Zijne barmhartigheid zoover komen laat, dat . Hij Zijn' Eeniggeborene in een wereld van zondaren zendt, en een christüs , die geheel vrijwillig tot zulk een wereld afdaalt, zich daarop martelen en ter dood brengen laat hoe rijmt men deze gedachten , neen , deze feiten met de monsterachtige leer eener „eeuwige verdoemenis"? Hoe is het „Eere zij God in de hoogten ; vrede op aarde ; in menschen een welbehagen !" overeen te brengen met tot in alle eeuwigheid zich voorgestelde angst- en smart-

Digitized by VjOOQIC

412

kreten der eindeloos, let wel: eindeloos gemartelde onbekeerd gestorvenen?! Tegenstellingen o i. die zich te minder met elkaêr laten rijmen , zoodra men bedenkt , dat tot zulk een eindelooze pijniging moeten heeten te worden bestemd niet maar enkel verstokte en verharde booswichten, maar ook alle diegenen, die in onwetend- heid opgroeiden; die onder het dagelijksch zien van slechte voorbeelden hebben geleefd ; die meer verleid zijn geworden, dan dat zij anderen hebben ver- leid; die anders en beter geworden zouden wezen, bijaldien zij onder andere omstandigheden waren ge- boren, hadden geleefd, en die gestorven zijn, zonder dat hunne omgeving, zonder dat de zedelijke woeker- planten, die zich aan hun wezen hadden vastgehecht, hun tijd lieten tot bezinning te komen. Zeer te recht zegt een talentvol man (4), die den moed zijner over- tuiging ook in andere opzichten toont: „het door God zelf in den mensch gelegde bewustzijn van recht en onrecht zegt , dat er geene verhouding is tusschen een leven, al is het nog zoovele jaren, zelfs in de erger- lijkste zonden doorgebracht, en eene eeuwigheid, eene eeuwigheid, eene eeuwigheid van lijden I" Vol- komen te recht! Daarbij komt ook dit: alles, alles, ook zelfs straf moet een doel, en wel een heilig doel hebben. Welnu, dat doel is rechtvaardige weder- vergelding voor wat de overtreder in een of ander opzicht zijn slachtoffer gedurende langoren of korteren tijd heeft doen lijden, alsmede voor het feit, dat hij Gods liefde miskend heeft, en in verschillende op- zichten voor Gods roepstem doof is geweest. Wij vragen nu echter aan hen, die aan eene „eeuwigdu- rende verdoemenis'* voor de onbekeerd gestorvenen

Digitized by VjOOQIC

413

zeggen (5) te gelooven: welk doel eene tot in alle eeuwigheid herhaalde straf voor de gestraften en voor Hem, die aldus eeuwigdurend straffend gedacht wordt, wel mag en mocht hebben? Verbetering der aldus gestraften? .... Maar immers, de leer der „eeuwige yerdoemenis" sluit alle gedachten {tan de mogelijk- heid der verbetering of bekeering van de onbe- keerd gestorvenen buiten! Eindelijke erkenning van Gods heiligheid onrechtvaardigheid?.... Maar welk aldus gestrafte zou bij een tot in alle eeuwigheid aanhouden der helstraffen het besef van Gods heilig- heid en rechtvaardigheid in zich voelen of heb- ben kunnen voelen opkomen of toenemen? Een besef van wreedheid en hardvochtigheid dèt ja, maar geen ander zou in zulk eenen bij de gedachte aan een eeuwig- durend straffend God kunnen opkomen! Hoogere en diepere vereering van Gods wezen dan wellicht aan de zijde der bekeerd gestorvenen en eeuwig zali- gen?,... Maar gesteld al, dat velen dezer laatsten bij hun leven op aarde de persoonlijke slachtoffers der aldus hiernamaals gestraften waren geweest, zoo zou- den zelfs dezen eindigen met te zeggen, dat eene eeuwigheid van pijnen en smarten hiernamaals buiten alle verhouding met of tegenover een zon- dig leven op aarde, zij 't zelfs van 70 of 80 jaren moet worden geacht. Geen enkel redelijk doel, veel minder alzoo nog een heilig doel zou met de eeuwigdurondheid der straffen hiernamaals voor of in de onbekeerd gestorvenen worden bereikt! Grenzen- looze wraak, grenzenloos in den meest letterlijken zin, ziedaar! de éénige gedachte, die op den bodem van de leer eener „eeuwige verdoemenis'' ligt! Noch XX. 27

Digitized by VjOOQIC

414

verbetering der gestraften, nooh op te wekken of te vermeerderen besef van Gods heiligheid bij de ver- losten , noch verhooging of bevordering van der laatsten geluk hiernamaals niets , niets van dit alles, noch wat ook maar zgdelings hierop betrekking heeft, zou door eene eeuwigdurende rampzaligheid der onbekeerd gestorvenen kunnen worden bereikt. Wat dit laatste aangaat, moeten we bovendien dit zeggen, dat in- dien de verlosten zich gelukzalig konden gevoelen bij de gedachte aan een nimmer eindigend Ijjden hunner onbekeerd gestorvene bloedverwanten en bekenden, die verlosten alsdan nog minder liefde en barmhartig- heid in de oorden der gelukzaligheid zouden moeten gevoelen dan zelfs menige grove egoïst, menige ruwe zondedienaar op aarde bezat, die, hoe slecht overigens zijn leven mocht geweest zijn, toch nog meestal te veel, noem bet gevoel of iets anders heeft bezeten, dan dat hij zonder einde iemand zou hebben kunnen zien tuchtigen en pijnigen. Of zou men zulk eene uit kracht der consequentie uit zoodanige leer met nood- zakelijkheid voortvloeiende ongevoeligheid en liefde- loosheid bij de verlosten willen wegredeneeren door te beweren,, dat bjj die gelukzaligen alle herinnering aan hunne tot in alle eeuwigheid gemartelde bloedver- wanten en bekenden vervlogen zal zijn? Maar wie gevoelt niet, dat zulk een middel, om hier uit de moeielijkheid te willen geraken , door de voorstanders der hier besproken leer niet geloofd worden kan! Immers welk eene willekeurige stelling ! In elk ander opzicht zal men moeten gelooven aan 's menschen blijvend herinneringsvermogen; alleen daar échter, waar het vroegere betrekkingen geldt met dezulken , die men zich

Digitized by VjOOQIC

415

zou moeten yoorstellen als ^eeuwig verdoemd/' zou alle herumeringsvermogeii bij den dood aan weers- zijden plotseling mtgebluscht zijn?!.... Wanhopig redmiddel inderdaad tot handhaving eener leer, over wier grondgedachte , wat wreedheid aangaat , zelfs menig redeloos dier, zoo het kon spreken, zich met afkeer zou moeten verbazen I

Genoeg, al stond er ook geen enkele letter, geen enkel woord in de Schrift, waaraan ook zelfs een „ge- loovige" kritiek het epitheton „goddelijk'' d. i. „onfeilbaar" ontzegt, en trouwens ontzeggen moet, dan nog zou op volmaakt rechtmatigen grond die kwalificatie onthouden moeten worden aan eiken Bijbeltekst , die alleen op den klank af of inderdaad de „eeuwige verdoemenis'* der onbekeerd gestorvenen leerde!

Nog eens, zoo lang ook zelfs van „geloovige" zijde gelijk men gewoon is te zeggen erkend wordt en erkend worden moet, dat de oorspronkelijke tekst van 'sHeeren en Zijner apostelen woorden, ja, van de Bijbelschrijvers in 't algemeen niet in alle onderdeelen, niet in elke bijzonderheid geacht kan worden geheel zuiver en volkomen ongedeerd tot ons gekomen te zijn zoo lang mede meenen wij recht te hebben de leer eener „eeuwige verdoemenis" voor de onbekeerd gestorvenen te ver werpen ^ ook dan te verwer- pen indien alzoo een of andere tekst werkelijk die leer leerde (6). Nu we echter dit laatste ontkennen, verwerpen we alzoo nog te meer die leer als onschriftuurlijk , als in strgd zijnde lo. met Gods liefde en barmhartig- heid, 2o. met Gods heiligheid en rechtvaardigheid, 3o. met Gods wijsheid en wijze oogmerken^ met welke laatste vooral de voorstelling eener „eeuwigdurende

27*

Digitized by VjOOQIC

416

pijniging der onbekeerd gestorvenen" als volstrekt doel- loos en nutteloos zich onmogelijk laat rijmenl

n. De tweede voorstelling betreffende den toe- stand der ontslapenen na den dood, straks door ons genoemd, is : eene eeuwige zaligheid terstond na den dood voor allen, zoowel boozen als goeden.

Niet minder onwaar dan de straks besprokene leer of theorie is te heeten , kan en moet zulks van deze voorstelling worden gezegd. Het begrip toch van liefde en waarmede wg hier in de eerste plaats te doen hebben : van Gods liefde , moet wel zeer opper- vlakkig en vaag zijn, en van volslagen miskenning va|i Gods heiligheid en rechtvaardigheid getuigen, om van geen straf hoegenaamd hiernamaals voor onbekeerd gestorvenen, bepaaldelgk voor wie zich aan deze zijde des grafs moedwillig hebben verhard, te willen weten! Wie toch in het wezen Gods niet tevens de eigenschappen van heilige gestrengheid en straf- eischende gerechtigheid tot haar recht wil laten komen tegenover verstokte zondaars en zondaressen, schepselen , die op allerlei wijze en in allerlei vormen hunnen naasten , vaders en moeders , broeders en zusters , vrienden en bekenden of ook vreemden tot kwelling en verdriet , tot ergernis en aanstoot , of ook tot verleiding en afval dagen, weken, maanden, somsjaren lang zijn ge- weest , die vernietigt men zie dit toch vooral niet voorbij! Gods liefde voor het bewustzijn dier ge- plaagden, verdrukten, vervolgden, mis- en verleidenl Een God toch, die het schandelijk onrecht door aanzienlijke en onaanzienlijke onrechtplegers begtian aan dezen niet straft, houdt van zelf op een God van liefde voor de verdrukten te zijn ! Een vader , die

Digitized by VjOOQIC

417

zijn' schuldigen knaap niet straft, en met het schuldige op eenerlei wgze als met het in een of ander oprecht onschuldige kind handelt, en handelen blijft, verliest evenzeer op den duur alle ontzag bij den jeugdigen overtreder, als dat hij ophoudt voor het gevoel van het beter gezinde kind een vader van rechtvaardige liefde te zijn. Zoowel voor den een als voor den ander ontbreekt „de liefde" in dien vader, want „zwakheid" heet zij voor den eerste, „onrechtvaardige partijdigheid en beginselloosheid" voor den ander. Aan beide zijden alzoo hield de overtuiging aangaande 'sYaders liefde op, wel te verstaan, indien zij ooit bij beiden of één hunner bestond. Liefde toch zonder rechtvaardigheid, en barmhartigheid zonder, waar 't pas geeft, billijke en rechtmatige gestrengheid doet eenigermate denken aan een vrucht, die nog wel kleur en vorm heeft, maar geur en smaak beide mist. Geen onverdragelijker en twijfelachtiger soort vromen, dan die met den gloed van het fanatisme op de kaken , of met beving van nijd en sekte-ijver in hun heesch geworden stem het harnas gedurig aangespen , om te strijden voor de leer eener „eeuwige verdoemenis" van alle onbekeerd gestor- venen, en die in en door den toon en wijze van het voeren van hun heilloos pleidooi op billijken grond een onbevooroordeeld hoorder aan hun eigen bekeerd zijn doen twijfelen (7). Maar aan den anderen kant ook geen oppervlakkiger soort wijsgeeren, dan die in naam van let wel! van Gods liefde de grootste en laaghartigste naastenkwellers , de onverbeterlijkste menschenplagers zoowel als de edelste menschenvrienden allen te gader, als behoorden zij bij elkander, één en hetzelfde oord der gelukzaligheid terstond na hun

Digitized by VjOOQIC

418

dood in hunne voorstelling willen doen binnengaan. Immers wal er van die zijde tot aanvulling van leemten in hunne redeneeringen, en tot afsnijding van tegen- werpingen aangaande „de straf der zonde reeds in en gedurende dit leven'* gezegd wordt, zoo weet toch een ieder, die kan en wil denken, hoe menige dienaar en dienares van boosheid en liefdeloosheid aan de straf, althans aan een aan zijn misdrijf of zonden ge- ëvenredigde straf hier op aarde ontkwam, terwgl omgekeerd de rechtvaardige zaak van menigen verdrukte on vervolgde bleef miökend en vertreden. Ja, bleef mis- kend en vertreden , bedekt en verborgen, totdat het in zekeren zin, althans voor het aardsche leven van den miskende en vervolgde te laat was, toen er licht in de zaak van den.... inmiddels gestorvene kwam! Straf alzoo zegt men volgt de zonde reeds hier op den voet. Dat zulks in sommige en vele gevallen, maar dan toch altijd slechts zeer ten deele geschiedt, zullen en kunnen we geenszins ontkennen ; ofschoon dit punt toch meestal het sterkst .... in romans alleen tot zijn recht komt. Edoch, dat dit regel zou wezen, en overal en in elk opzicht waar , wordt eenvoudig maar afdoend door de feiten weer- sproken. „Den goddeloozen groeien de rozen op de schoenen'' is een spreekwoord, waarvan de waarheid, voor- waar! niet in de hoofden vaneenige suffers of dweepers op is gekomen, maar 'twelk dag aan dag de ervaring bewijst ; terwijl daarentegen zij , die eerlijk en trouw , al 't dan ook niet zonder struikelingen en tekortko- mingen soms , leven voor God en de menschen, meestal met tegenspoed op tegenspoed te worstelen hebben , en gedurig ten prooi zijn aan bedriegers en boezen van

Digitized by VjOOQIC

419

allerlei slage Verder, moge men tot redding of hand- having van de stelling, dat „de zonde zich zelve hier op aarde reeds strafb", zich op de beschuldigende stem des gewetens willen beroepen, als die zich alzoo wrekend en beschuldigend in den zondedienaar laat hooren we zullen dan de laatste zijn , die zulks ontkennen. Mkhr, indien die beschuldigende en alzoo wrekende stem des gewetens (behalve eenige natuurlijke gevolgen, uit de zonde zelve voortvloeiende) de eenige let wel! de eenige straf voor der boozen ongerechtig- heden zijn zal, waardoor men de theorie van de alleen op aarde zich te realiseeren zondestrafin 't eind poogt te redden dan vrage men eens, hoe. vaak in drink- gelagen en feestgedruisoh die stem zoo al niet geheel vernietigd wordt , dan toch tijdelijk gesmoord of verdoofd, terwijl daarentegen de weeklachten en tranen der ver- volgden , geplaagden , verdrukten door niets van tijdelij- ken aard worden vergoed en getemperd ! Door niets van tijdelijken aard, zeiden we. Wel zou het bewustzijn van op dit of dat punt geheele of gedeeltelijke onschuld, alsmede de hoop op een beter leven aan gene zijde des grafs hier als verzachtings- of vergoedingsmiddel kun- nen worden genoemd, het beste zeker waaraan herin- nerd kan worden ! wij hebben hier echter het oog natuurlijk alleen op aardsche vergoedings- of ver- zachtingsmiddelen , gedacht in tegenoverstelling van de straks genoemde verstrooiings* of verdoovingsmiddelen in dienst bij de kinderen der boosheid, om hunne con- scientie te smoren, en hun afleiding te geven. Bij zijn leed mist de verdrukte elk aardsch of stoffelijk troostmiddel meestal, terwijl de verdrukkers en onrecht- plegers nog veelal het goede dezer aarde in over-

Digitized by VjOOQIC

420

vloed genietend, zich vrienden en dienaren weten te maken uit of met den ,,onrechtvaardigen mammon". Waar blijven alzoo na het een en ander hier gezegde de straks bedoelde philosophen met het bewijs voor hunne stelling , dat , wel verre dat er hiernamaals aan straf voor de zonde te denken zou zijn, die straf enkel en alleen hier op aarde in de zonde zelve in de wroegingen des gewetens enz. gezocht worden moet? De zonde hare straf met zich voerende wij willen en kunnen trouwens 't spreekt van zelf die stelling niet geheel en al ontkennen, 't Was slechts onze bedoeling te doen gevoelen , dat in hare overdrij- ving d. w. z. al te eenzijdige opvatting of toepassing eene onwaarheid, een gevaar ligt. Een gevaar nml. voor wie daardoor tot volkomen zorgeloosheid ten op- zichte eener toekomstige verantwoording na den dood , waarop de Christus heeft gewezen, zouden kunnen geraken , maar aan den anderen kant , eene onwaarheid, als zou de straf op aarde in zekeren zin aan de zonde verbonden , aan den aard en de grootheid der misdaden en overtredingen geëvenredigd kunnen heeten. Er zijn ja , bepaalde zonden en ongerechtigheden , wier schreden als 't ware allerlei donkere en smartelijke schaduwen volgen, zouder dat echter hiermede de mis- of euveldaden aan anderen gepleegd, door dezen verzoend of vereffend kunnen worden geacht Maar toch niet van alle zonden en overtredingen kan het zelfde in eene zelfde geëvenredigde mate worden gezegd. Er zijn van die zonden, die hoewel in Gods oog uit één en dezelfde bron, nml. die van opstand en afkeer van Zijne geboden voortkomend, en daarom gelijk (vergel. Jac. II : 10), nochtans veel gerin-

Digitized by VjOOQIC

421

geve schaduwen na zich slepen , ja , die vaak een zoo zeer dubbelzinnig karakter vertoonen , en waar tusschen de grenslijn, die deugd van ondeugd, opzettelijke boos- heid van natuurlijke zwakheid scheidt , zoo weinig merk- baar is , dat èn door de bedrgvers zelve èn door anderen de „daaraan verbonden straf', soms nauwlgks ge- voeld , aan allerlei bijkomstige omstandigheden , niet aan eigen zonde en schuld toegeschreven wordt. Met zulke zonden en overtredingen kan men als „maatschappelijk onberispelijk en deugdzaam" mensch leven en sterven in de oogen der menschen ! Daarom en met het oog daarop is de stelling, zoo in het algemeen, en zonder eenige beperking uitgesproken , dat buiten de straf, in de zonde zelve gelegen, aan geene latere straf tenzij de zondaar hier tot boete en bekeering komt ! te denken zou zijn, valsch, wijl zij ten eerste het getuigenis in dit opzicht van den Christus weerspreekt, maar vervolgens de noodzakelijkheid en billijkheid van eenige toekomstige, meer geëvenredigde straf naarden eisch ook onzer rede , buiten zou sluiten. Bij die over- legging of overweging moet het den denkenden geest alzoa duidelijk zijn, dat zoowel de handhaving van het recht des eenen, als vooral straf voor het door den ander gepleegde onrecht aan dezen in eene andere, niet in deze wereld verwacht worden moet!

Hierbij mag geenszins worden voorbijgezien, dat de nleeste voorstanders der hier besproken en door ons verworpen voorstelling met hunne rekbare en onhoud- bare liefdebegrippen , op 't punt van strafenstrafwet enz , volkomen in botsing komen, zoodra de een of ander ook maar in het minst hun z. g. eergevoel, bijv. in discussie of debat, of. hun eigenbelang bij het doen

Digitized by VjOOQIC

422

van zaken wondt of door hen verondersteld wordt te wonden. Al hunne liefde-theoriën en liefdebegrippen verdwijnen dan op eenmaal als nevelen voor den wind, en wraakgierigheid, hatelijkheid, enz., doen duidelijk zien , dat al dat geredeneer en al dat gephilosopheer, als met een profetenmantelom, tegen „straf voor de zonde van Gods zijde'* als met Zijne liefde in strijd, meer in persoonlijken afkeer van de door hen en de hunnen wellicht bij zulk eene mogelijkheid te dragen , en waarlijk niet zonder reden gevreesde straf is gelegen, dan in eene waarachtige overtuiging betreffende het door hen zichzelven en anderen opgedrongene „Gode-onwaardige*' van elke door Hem hiernamaals op te leggen straf!

Straf zou wraakzucht moeten heeten, gelijk van die zijde meermalen op bot-verstandelijke , stompzinnige wijze beweerd wordt? Zóó, ja, zou straf kunnen heeten, maar dan alleen, wanneer de beleedigde, de benadeelde, de belasterde zijn eigen rechter tegenover den beleediger, den benadeelende of lasteraar ware. Zóó echter kan straf niet , nimmer heeten , wanneer een rechtvaardig god aan den een op Zijne, d. i. vol- maakt rechtvaardige wijze hiernamaals zal vergelden, wat deze in een of ander opzicht anderen deed lijden, en waarin hij, door doen en laten, tegenover zijne naasten zich aan Gods wil en wetten vergreep.

Wordt alzoo bij den voorstander van de leer eener „eeuwige verdoemenis*' Gods heiligheid tot wreed- heid, Gods rechtvaardigheid tot martelzucht gemaakt, bij dien van de leer eener „onmiddellijke zaligheid na den dood voor allen", verdwijnen ten oenen- male de eigenschappen van heiligheid en rechtvaardigheid uit Gods wezen , terwijl liefde beginsellooze goed-

Digitized by VjOOQIC

428

hartigheid en flauwhartigheid wordt, door de boozen bespot en geminacht, door de goeden als zwakke toegevendheid en partijdigheid jegens de boozen be- schouwd !

HL De derde voorstelling of theorie , door ons be- doeld, is de aldusgenaamde „conditioneele onster- felijkheidsleer", waarmee aangeduid wordt, dat alleen den goeden, d. i. den bekeerd gestorvenen een eindeloos voortbestaan, en wel, een eindeloos zalig voortbestaan hiernamaals vergund is , terwijl daarentegen de boozen , d.i. de onbekeerd van hier heengeganen, hetzij onmid- dellijk bg. hun dood, of liever na gedurende langoren of korteren tijd n a hun' dood strafifen te hebben onder- gaan, ten slotte aan de vernietiging prijs zullen w^orden gegeven (8).

Deze voorstelling heeft op het eerste gehoor, gelijk men zegt , veel voor zich. De Schriftuurplaatsen toch om dit in de eerste plaats hier te noemen! welke tot dusverre vrij algemeen van eene „eeuwigdurende rampzaligheid'^ der onbekeerd gestorvenen werden ver- staan , laten zich daarmede overeenkomstig voor verreweg het meerendeel zeer goed verklaren. Blijven we echter eenigen tijd hierover doordenken, dan vermogen noch die teksten noch hunne verklaring in dien geest ons op den duur te bevredigen. Immers al vindt men in deze leer in veler schatting een gelukkig midden (z.g. juste milieu) tusschen de „eeuwige verdoemenis- leer' en de leer, volgens welke allen, boozen zoowel als goeden, terstond na hun sterven het oord der gelukzaligheid zullen binnengaan, zoo is dan toch dit de slotsom, dat de overgroote meerderheid van het

Digitized by VjOOQIC

424

redelijk schepselendom, na, wij mogen wel zeggen, voor de eeuwigheid mislukt te zijn gebleken, nu ook als bedorven of mislukt werk door God, hunnen Schepper , moet worden geacht der vernietiging prijs ge- geven te zijn.

Welnu, laat zich bijv. deze gedachte: negen van de tien hopeloos, alzoo voor eeuwig mislukt voor het doel, waartoe de Almachtige Oorsprong van alle bestaan ook hun het aanzijn gaf laat , zeg ik , deze gedachte met een van zelf aan God toe te kennen oor- spronkelijk wereldplan zich rijmen ? . . . . Vermag de gedachte: God heeft, gelijk sommigen stellen ter Zijner zelfverheerlijking, öf, gelijk meerderen met ons beweren, tot heil der door Hem te scheppen redelijke wezens Zijn wereldplan gevormd, en dientengevolge menschen gescha- pen — vermag, vragen we, deze gedachte zich te ver- dragen met die andere, dat nl. de over-, overgroote meerderheid dier redelijke wezens der vernietiging prgs gegeven moet worden geacht, nadat zij, die meerder- heid , vooraf na den dood straf voor hare overtredingen ondergaan hebben zal ? ... . 't Wil zich bij nadere overweging, ook bij de meest oprechte erkenning van de gebrekkigheid en onvolkomenheid van ons menschelijk denken , zich o. i. toch maar niet blgvend aanbevelen hoezeer we vroeger, wat onszelven betreft de „condi- tioneele onsterfelijkheidsleer" voor de meest redelijke voorstelling hielden (9) te meenen, dat Gods wereldplan ten aanzien van zoovele millioenen rede- lijke wezens als mislukt, onherstelbaar mislukt zou moeten worden beschouwd!

Dat menschen werk voor het meerendeel op of

Digitized by VjOOQIC

425

tegen het einde in een of ander opzicht gebrekkig of mislukt blijken moet, lijdt geen twijfel, dewijl onvol- maakte oorzaken geene volmaakte gevolgen doen zien. Dat in de natuur een grooter getal boomvruchteu on- voldragen afvalt, dau er tot rypheid toe hangen blijft, hierin 'ziet de natuurkundige niets vreemds , en hiervoor geven ons tuinbouw- en in 't algemeen kruidkundigen alleszins voldoende verklaring. Mdar dat GODSwe- reldplan, het plannl. om redelijke schepselen, hetzij dan tot Zijne verheerlijking; of tot hun geluk, of ter bereiking van beide doeleinden het aanzijn te gevea, in de overgroote meerderheid (= het geheel minus een betrekkelijk zeer klein gedeelte!) schipbreuk zou hebben geleden en verder zou lijden, ziet! dat kunnen wij bij nadere overwegingen onmogelijk geloo- ven van een' öod, die onmogelijk mistasten of zich vergissen kon!

Wèl heeft de Zoon Gods hier eenmaal op aarde verklaard, dat „velen geroepen, weinigen slechts uit- verkoren zijn", de zin hiervan echter voor wie nog verklaring mochten behoeven, kan wel geen ander dan deze zijn, dat hier „roeping" en „verkiezing" met zaligheid en rampzaligheid hiernamaals , en met een al of niet hiernamaals blijven voortbestaan ganschelijk niets van doen hebben; maar dat door den Heer hier alleen op eene meerdere of mindere voorname, belang- rijke plaats of levensroeping in het Godsrijk op aarde, op de vervulling eener meer of minder omvangrijke levenstaak hier beneden gezinspeeld wordt. M. a. w. velen zijn geroepen uit de meerderen als die tot Joden- en Heidendom behoorende nog moeten worden geroepen , om van God en Zijn' Zoon tegetuigen, maar

Digitized by VjOOQIC

426

de een is „uitverkoren", om het bijv. als gemeentelid, een ander om het als prediker ; de een om het in een stil, bijna verborgen, de ander om het in een openbaar, op den voorgrond tredend leven ; de een om het zonder vele gaven en talenten, de ander om het in en bij het bezit, ja, juist door middel daarvan te doen; de een, om van Beide te getuigen onder en bij de vervulling eener uiterst eenvoudige dagtaak zonder vele zorgen , de ander bij en te midden van groeten levensstrijd, moeiten en smarten!

Alzoo aan het mislukt zijn van eenig menschen- bestaan, veel minder dus nog aan het gedeeltelijk mis- lukt zijn van gods vrereldplan kan bij evenbedoelde uitspraak van den Christus niet worden gedacht. Waar echter van de „conditioneele onsterfelijkheidsleer" sprake is, daar ontkomt men niet aan den ijzeren, knellenden greep der gedachte: mislukking in twee- voudigen zin. Het baat immers niet , of men er al tot verdediging der „conditioneele onsterfelijkheiisleer'' op mocht vnUen wijzen, dat die mislukking van Gods wereldplan, althans wat „de overgroote meerder- heid van het redelijk schepselendom aangaat,*' aan de

EIGEN SCHULD DER VERLORENEN geWCtcn mOOt WOrdcU.

Daarmede toch zou het (veronderstelde) feit zelf geenszins te niet gedaan zijn ! Wij zien toch , d. i. ook bg vol- komen erkenning van 's menschen schuld als oorzetak van zijn (verondersteld) mislukt zijn voor de eeuwigheid waar wij ons hier nml. op het standpunt der be- schouwing volgens de „conditioneele onsterfelijkheids- leer" plaatsen niet in, hoe de Almachtige God bij de onmogelijk Hem te betwisten voorwetenschap, dat dit alles volgens de hier bedoelde leer zóó

Digitized by VjOOQIC

427

uiiloopen moest, met de ten uitvoerlegging van Zijn wereldplan dan nog een aanvang heeft kunnen willen maken !

Welk een vreemd, zonderling licht wat zeg ik: welk een vreemde schaduw en nevel werpt, welbe- schouwd , ook zelfis de „conditioneele onsterfelgksheids* leer" al is zij dan ook op verre na zoo donker en zwart niet als de eeuwige-verdoemenis-leer ! op die woorden te lezen in het begin des Bijbels : „Laat ons Menschen maken, een beeld naar onze gelijkenis!" enz. Ach! roepen wij uit: een oogenblik op het standpunt van de voorstanders dier leer ons plaatsend hoe treurig, dat, verreweg het meerendeel dier gescha- pene beelden, God e oorspronkelijk gelijkvormig, later der vernietiöikö peijs moesten worden gege- ven! Had de boosheid dan de macht, om Gods wereldplan in zooverre te verstoren, dat zij de groote meerderheid dier geschapene beelden Gods aan Dezen als haar prooi vermocht te ontrukken, waartegenover de Schepper zelf .volkomen machteloos wezen zou ? . . . . Welk een wonderlijke, of liever gedrochtelijke voor- stelling moet men zich ook op ddt standpunt maken van Gods macht, nog wel ALmacht geheeten, tegen- over de veel grootere macht, welke dan ook volgens die leer, althans met betrekking tot de gemaakte en verder te maken slachtoffers, de Boosheid in dit en voor het volgende leven in de Wereld ontwikkelt!

Maar ook dit nog. De „conditioneel e on- sterfelijkheidsleer" is eene leer, die ons zeker niet de hoogste en verhevenste voorstelling van Gods macht kan geven. Is het toch reeds in een mensch grooter, verhevener macht te achten, eens anders wil

Digitized by VjOOQIC

428

te kunnen buigen, dan iemand met de kracht van zijn vuist neder te vellen, dan moet het bij opklimming ons ook in God grooter en verhevener macht toeschij- nen, zoo Hij, instede van onbekeerd-gestorvenen na langer of korteren straftijd hiernamaals te vernietigen, integendeel eenmaal hunnen wil, alzoo aller onbe- keerd-gestorvenen wil voor den Zgne vermag te doen bukken. Of heeft ^God zelf niet reeds het beginsel der hoogste Macht uitgesproken of laten spreken in de Schrift, eji wel in dat woord: „niet door kracht noch geweld, maar door mijnen G e e s t zal het geschieden" (Zach. 4 : 6)P En wordt ook in I Cor. 15 : 24—28 wel iets anders geleerd, dan dat het aan zich onder- werpen van aller menschen, aller machten wil boven het vernietigen van sommiger en veler uit- en in- wendig bestaan hiernamaals, is verheven te achten? Is toch iets, wat gebrekkig of bedorven werd , te v e r- nietigen veel lichter dan dat zelfde te verbeteren, dan staat ook hij hooger, diedatbedorvene of geschon- dene weet en gezind is te herstellen, dan een ander die vernietigt, wat hij óf niet kon óf niet wilde verbeteren, vernieuwen!

Waar we nu de zelfde gedachten overbrengen van de menschen op God , daar is ook de gedachtengang ge- heel de zelfde .... Vernietigen toch zou het moeten heeten, volgens de „conditioneeleonsterfelijkheidsleer'', zoo God alle onbekeerd-gestorvenen na hunnen dood na langer of korteren straftijd tot het Niet deed terug- keeren , waaruit Hij hen vóór hunne geboorte of liever ontvangenis in de moederschoot, om zoo te zeg- gen, in het aanzijn riep. Nu kan bijv. van 1 Cor. XV VS. 24 28 wel niet dit de zin zijn, dat het van

Digitized by VjOOQIC

429

Gods zijde eenmaal (wanneer zegt de apostel niet; alleen met „het einde" dnidt hij zeer in 't algemeen dit tijdstip aan) te niet doen yan „alle (tegen Hem vijandig zich stellende) heerschappij en alle overheid en macht," zou moeten worden verstaan van de ver- nietiging van het bestaan-zelf dier Gode-vgandige machten. Alleen op deze wijze meenen wg de woorden des apostels te moeten verklaren, dat onder dat „te niet doen enz" (1 Cor. XV vs. 24) te verstaan zij het paal en perk stellen kkn, het breken vè,n allen tegenstand en verzet tegen Hem en Zijnen wil. De grootheid en Majesteit van het wezen Gods verbieden ons dit „leggen van al Zijne vijanden onder Zijne voeten" (vs. 25) te verstaan van eene absolute vernietiging van der zulken bestaan hiernamaals. Neen, het breken van den innerlijken tegenstand inde harten dier vjjanden, het omzetten van hun zin en wil, het hen tot erkentenis brengen, dat Hij, de Al- machtige alleen wijs, heilig en goed is, en elke zich tegen Hem vijandig overstellende Macht klein, dwaas en dwalend moet heeten die voorstelling van de wijze, waarop God van Zijne macht tegenover zijne vijanden gebruik maakt en maken zal, doet ons Hem Hoog en Heilig achten.

Verder , welk een wonderlijken zin zou het aan PAULUS' woorden (1 Oor, XV vs. 26): „de laatste vgand, die te niet gedaan wordt, is de dood," moeten geven, bijaldien men zich alle onbekeerd gestorvenen, alzoo de overgroote meerderheid der geschapene, redelijke wezens door God eenmaal der vernietiging (= den eeuwigen Dood) prijs gegeven moest achten! Of zou ddt voor een „te niet ge-

XX. 28

Digitized by VjOOQIC

430

daan worden van den dood" kupnen worden gebonden, indien wij overeenkomstig de conditioneele onsterfelijkheidsleer, ons de zaak zoo voorstelden, dat hij, de dood nml, het grootste gedeel(;e van Gods redelijke wezens zich als prooi toegewezen zag , en zich verder zou zien toewijzen? Het tegendeel, dunkt mij, is waar! Een volkomen „te niet gedaan worden van den dood'' bestaat o. i. hierin, niet alleen dat alle slachtoffers van Eijne (des doods) vroegere macht aan die macht worden onttrokken, maar ook dat hij voor het vervolg geene slachtoffers hoegenaamd meer zal kunnen maken. ,»Alle macht aan den Dood ontnomen*' beteekent, dat nergens vernietiging als gevolg zijner (des doods) macht meer is waar te nemen , noch ooit meer waar te nemen zal zijn !

Eindelijk zouden de woorden „alles aan Hem onder- worpen' (vs. 27), vooral dit laatste woord niet te pas komen, bijaldien wegens een „teniet gedaan/' d. i. gedood zijn van elke Gode vgandige macht, ook aan geen tegenstand of verzet tegen Hem, den Almach- tige, meer zou zijn te denken. Alleen dan echter zijn die woorden op hunne plaats, wanneer een of andere per- soonlijke macht of heerschappij, hoewel blijvendein wezen, zich ondergeschikt z= onderworpen verklaart efi moet zijn aan eene a^dere Macht, d.i. hier aan God.

Nog eens: God te erkennen als Schepper van al wat mensch heet, en aan den anderen kant dttarbij aan te nemen, dat alle menschen op bëtbekeblijk WEINIGEN KA in 't eind' der vernietiging prijs zouden worden gegeven; door Hem prijs zouden worden ge- geven, die hen eerst heeft geschapen, dit laat zich in eeuwigheid voor ons denken niet met elkaar rijmen! -

Digitized by VjOOQIC

431

IV. De vierde door ons bedoelde vooretelling of theorie is, eindelgk, deze, dat goeden zoowel als boezen de laatsten echter meerdere sferen of kringen van toenemende ontwikkeling of loutering na den dood hebben te doorloopen^ Niets toch gaat met sprongen, op geen enkel terrein! Bijaldien die stelling op een of ander punt door de feiten geloocbenstraft scheen, was en is het toch niet anders dan schijn. En op het gebied van het enkel lichamelijk (dat bijv. van zui- gelingen), èn opdatvanhet zich-zelf-bewuste, èn op dat van het geestelijk of verstandelijk, het allermeest echter op dat van het spirituëele of geestesleven gaat alles trapsgewijze, schrede voor schrede. Lichaam, ziel en geest, elk dezer drie ont- wikkelt zich slechts geleidelijk. En mocht het soms schijnen, déit datgene, wat bij het algemeen zeer dui* delgk merkbaar geleidelijk plaatsvindt, bij den een of ander zich somtijds in één ondeelbaar moment of wei- in enkele oogenblikken voordoet, dan is dit, gelijk gezegd, niet anders dan schijn. Immers, wanneer wij denken bijv. aan den moordenaar aan het kruis, aan siULüS van Tarsen , en aan zoo menigen anderen bekeerling van vroegeren en lateren tijd welnu, dan heeft zich bij dezulken in één enkel oogenblik soms al datgene saamgetrokken (geconcentreerd), wat in andere? innwlgke ervaring en uitwendig leven zich uitstrekt over dagen en weken, soms maanden en jaren.

Men zegt, dat een drenkeling, zoodra hij in het

water valt,^ of een ander, die plotseKng in een groot

gevaar verkeert, in één enkel oogenblik de voornaamste

momenten, goede en slechte, blijde en droeve als in

. één beweegbaar panorama voorbij zièh he^trekken

28*

Digitized by VjOOQIC

432

ziet, als doorleefde hij ten t^eedemaal, en dus op nieuw, wat hij vroeger ervoer, deed of misdeed. Wehiu,zoo eenigszins gaat 't hem dan echter niet als in her- innering aan 'tgeen achter hem ligt, maar als op het- zelfde oogenblik, waarop de ommekeer plaats heeft, de dingen gevoelend en belevend, alsmede met het oog op 'tgeen verder doorhem in de toekomst doorleefd worden moet die gezegd wordt tot bekeering geko- men te zijn. Inderdaad toch was en is de bekeering bg zulkeen reeds lang voorbereid, al was het dien aanstaanden bekeerling zelven niet altijd even duidelijk, ja , meermalen zelfs geheel of ten deele verborgen. Op den bodem zijns harten, alsmede in zijn hoofd had er eene geestelijke werking of aanvankelijke ommekeer plaats, die eerst later in de gevolgen op eenmaal voor zijn eigen bewustzgn voelbaar, en van lieverlede in allerlei vormen en openbaringen = woorden en daden merkbaar, zicht- en hoorbaar werd.

Men kan derhalve gerustelijk stellen, dat niets, volstrekt niets plotseling, met rukken of schok- ken geschiedt, allerminst op het gebied van het hoogere, geestelijk leven. Nog eens, alles gaat geleidelijk I Yandaar dat zoogenaamde „plotselinge" bekeeringen slechts bekeeringen schijnenl Op hoe menig ziek- en sterfbed toch werd , door angst en vrees voor een „onbe- kend hiernamaals" en voor heimelijk geduchte straffen, een schuldbelijdenis gedaan; zijn beden om vergiffenis ontboezemd en verklaringen betreffende een vorig, en op- gevatte voornemens, met het oog op een van nu af aan ingeval van herstel te leiden leven gedaan , al welke verklaringen enz. in rook opgegaan of als 't ware ingetrokken zouden zijn, bgaldien de dood toen

Digitized by VjOOQIC

433

eens niet ware ingetreden! Ja , in en van hoe menigen stervende of gestorvene heeft men dat alles ofschoon ten onrechte! voor bewijzen van bekeering ge- houden !

Niemand late zich toch door begrippen, die soms den schijn hebben van Schriftuurlijk en zeer rechtzinnig te zijn, misleiden. Nadat dezulken , d. i. hunne licha- men waren bezweken, moest nog eerst door den van het lichaam bevrgden geest al het oude afgelegd, en een waarlijk nieuw leven aangevangen worden. Maar voorwaar! niet enkel bij al dezeschijnbekeerdenwas en is dit het geval. Neen , ook waar het berouw waar- achtig, de schuldbekentenis oprecht gemeend, en de vurige wensch van na een mogelijk herstel reiner en beter te leven, ontwijfelbaar echt was, ook dan toch is de mensch onmiddellijk aan de andere zijde van het graf niet anders en beter, dan hij zeer kort vóór den dood was in dit leven. Niemand toch sterft zondaar, al is 't zelfs als berouwhebbend, om onmiddellijk als engel of volkomen gezaligde na den jongsten doodsnik uit bewusteloosheid te ontwaken. Indien dit met zéér enkele toonbeelden van Godsvrucht na hun dood anders is geweest enzalzyn, die evenals de door den Heer toegesproken boetvaardige medekrui- seling terstond in het „paradgs*' met Hemen bij Hem mochten wezen en zullen zijn, dan zijn dit zeker uit- zonderingen, maar uitzonderingen , die den regel te meer bevestigen. En viel er in 't geheel aan geene werkelijke of schijnbekeering op of vóór het sterfbed te denken, m. a. w. leefden en stierven de menschen hier zonder eenig levensteeken , in hoogeren zin verstaan, ooit of immer gegeven te hebben , welnu , dan nog zoo-

V

Digitized by VjOOQIC

4g4

veel te meer gold en ^Idt de stelling , volgens deze theorie of voorstellmg^ dat het „wedergeboren" worden evenzeer vele voorafgaande geboorte-weeen ver- onderstelt, als waardoor de geboorte, in lichamelgken zin letterlijk verstaan, voorafgegaan wordt. Is nu die eisch der wedei^eboorte de onvermijdelijke eisch of voorwaarde , om het Godsrijk hiernamaals , d. i. de oorden der gelukzaligheid binnen te gaan, overeen- komstig 's Heeren eigen woord: „tenzij iemand van nieuws worde geboren, zoo kan hg het hemelrijk niet binnengaan," dan moet hiernamaals nog mogelijk zijn, wat hier op aarde zelfs in de besten nog maar gebrekkig indien al niet enkel maar aangevan- gen, dan toch slechts onvolkomen voortgezet, i^erminst echter naar behooren voltooid werd.

En ziehier nu den deugdelgken grond, of wil men, de gronden voor de voorstelling of theorie , volgens welke men aanneemt, dat de gestorvenen, alle, goede zoowel als booze, eene langere of kortere rij van opeenvol- gende sferen of kringen van toenemende „loutering" door moeten gaan, voor het Imn deel zal, kan zijn de oorden der gelukzaligheid hiernamaals binnen te treden.

Wie alzoo eene „eeuwige verdoemenis" der onbekeerd gestorvenen of der niet-wedergeborenen niet aanneemt; wie de leer der onmiddelljjke zaligheid van boozen zoowel als goeden terstond na den dood, verwerpt; wie eindelijk de leer voor zichzelven af- wijst, volgens welke de overgroote meerderheid van het zedelijk schepselendom door den Almachtige hetzij terstond bij, of betrekkelijk kort na den dood der vernietiging prys gegeven zou en zal worden:

Digitized by VjOOQIC

435

de zoodanige gevoelt sdch yan cille aijd^i gedtongen deze yierde besehonwing als de eenig. mogel^ke, de eenig houdbare te aanvaarden.

Wellicht dat de een of andere lezer hier zegt of denkt : maar deze laatste voorstelling nadert zeer dicht tot die , of liever is in den grond d ez elfd e , welke door het Spiritualisme wotdt gegeven. Ons antwoord hierop is dan dit, dat deze opmerking, bgaMien zij enkel het ka- rakter van bekendmaking draagt, overbodig kan heeten, wijl zulks bg een' ieder, die in onze hedendaagsche literatuur geen vreemdeling is , als bekend verondersteld worden mag. Moet daarentegen de zwakheid of onhoud- baarheid dier leer ofbeschouwing uit deze „herinnering" blijken, dan mist laatstgenoemde stellig baardoel. Im- mers al ware er van het Spiritualisme nooit sprake geweest, of al ware het Prof. wxtndt c. s. gelukt te bewgzen, dat de zaak door dat woord aangeduid slechts een andere naam is voor hallucinatie, „on- bewuste zenuwwerking", en meer dieïgelijke mogelijke of onmogelgke' verklarings-hypothesen , (die intusschen in wijlen den beroemden Leipziger Hoog- leeraar Dr, zöLLNER gezwegen van anderen haren afdoenden bestrijder hebben gevonden), dan nog zou deze vierde beschouwing van der doeden toestand aan gene zgde des grafs als geheel intact kimnen worden beschouwd. Om haar zelve en op zich zelve zou zg kunnen en moeten worden beoordeeld, en daarna aangenomen of verworpen. Wat zij toch boven de drie andere hoofd-voorstellingen of theoriën voor heeft, hebben wij in enkele regels, zoo beknopt mogelijk alzoo gepoogd te doen opmerken zonder noodelooze uitstalling van citaten, of schijnbaar geleerde en quasi-diepzinnige

Digitized by VjOOQIC

436

begripsontlediogen en excursen , die tot de kwestie meest- al zelve weinig of niets afdoen> en niet zelden meer aan vertoon dan aan betoog den lezer doen denken.

Nog eens: boven de drie andere hier kortelgk besproken hoofdbescbouwingen betreffende de bekende kwestie verdient laatstgenoemde o. i. de voorkeur. Geene noodelooze en doellooze wreedheid duldt zij in de voor- stelling van het wezen Gods, maar ook door geene flauwhartige en kleurlooze begrippen van liefde en barm- hartigheid vernietigt zij in Gods wezen de niet minder noodige eigenschappen Zijner heiligheid en reehtvaar- digheid, terwgl zij zich eindelijk vrij houdt van de stelling in de leer der „conditioneele onsterfe- lijk h ei d^'opgesloten, dat Gods scheppings- of wereldplan in verreweg de meerderheid zijner redelijke schep- selen schipbreuk zou hebben geleden en verder zou Igden.

Willen we thans ten slotte in een drietal voor- beelden, ontleend aan een voor een oogenblik drievoudig veronderstelde betrekking tusschen aardsche ouders en hunne kinderen, duidelijk eensdeels het verschil, anderdeels het alles behalve aanbevelens- waardige der drie door ons afgewezen hoofdbeschou- wingen in het licht stellen , dan krijgen wij :

voor de eerste voorstelling of hoofdbeschouwing het voorbeeld van een' aardschen vader, die honderd en meer, zegge: 100 en meer jaren zijn kind straf lijden Iaat voor één enkelen dag of week, door- gebracht in ongehoorzaamheid èAn , en weerspannigheid tegen zijn vaderlijk gezag en voorschriften;

voor de tweede voorstelling het voorbeeld van

Digitized by VjOOQIC

437

een' vader, die in belooning en de bewgeen zijner z.g. goedheid en tevredenheid geen het minste onderscheid tusschen de kwaad- en goedgezinden zijner kinderen gelden laat, waarbg van berispingen straf nauwlijks of zoo goed als in 't geheel geen sprake is;

terwijl eindelgk voor de derde voorstelling het voorbeeld kan dienen van een' vader, op wiens opvoed- kunde en overleg , op wiens menschen- en karakterkennis , alsmede op wiens vaderlijk geluk moeielijk valt te roemen bij het veronderstelde feit, dat hij van zijne 10 kinderen slechts -één, op zijn hoogst twee mocht zien slagen, terwgl al de overige voor hunne bestemming volkomen, reddeloos mislukten.

Wij besluiten deze regelen met nogmaals te her- halen» dat de meest Godewaardige voorstelling, waarbij Gods heiligheid en Kechtvaardigheid met Zijne liefde en barmhartigheid waarlijk harmonisch verbonden te denken zij, deze is, dat zeker lederen zondaar of zondares na dit leven een langere of kortere straf wacht, geëvenredigd aan wat hij of zij tegenover God en de naasten misdeed, óf ook tegenover beide ver- zuimde, maar dat nochtans niemand met het oog op de eeuwigheid behoeft te wanhopen, noch de zondaar aan zichzelven, noch ouders, betrekkingen en vrienden aan hunne gevallene, dwalende kinderen, broeders, zusters, vrienden, bekenden, aangezien loutering (verlossing, uitredding, bekeering) ook hiernamaals nog mogelijk is voor wie zich daar tot God en Zijn' Zoon wil bekeeren!

Wil iemand deze leer soms gevaarlijk heeten (10), ons antwoord is dit, dat wij niet inzien, hoe iemand,

Digitized by VjOOQIC

438

die 6f aan „eeuwig duren de 'straffen" gelooft, 6fin 't geheel aan geene straffen hiernamaals gelooft, óf verreweg het grootste gedeelte van het redelijk sch^- selendom door den Almachtige in zijne voorstelling der vernietiging prgs geven laat,

uit kracht van dit zijn geloof of begrippen alleen,

indien zelfe met dit geloof en met die b^rippen I

beter zou moeten zgn, gelukkiger zou kunnen z^n, liefdevoller zou willen zgn, en hemelsgezinder zich zou gevoelen, dan wie in de laatstbedoelde voor- stelling, om zoo te zeggen, alle mogelijke éidohen van het Evangelie gelijkelijk tot hun recht komen laat.

Wat ons en velen met ons aangaat erkennen wij in de laatstgenoemde voorstelling ot beschouwing zulk eene, die de Wanhoop ter eenre, de Zorgeloos- heid ter andere zijde voorbijgaat, en zich door de Hoop, vergezeld door het Geloof, den weg door dit leven laat wijzen, dien w^ (Joh. XTV* vs. 6), die door de hoogste Liefde, den Christus GODS,in Zgn eigen persoon is gelegd en gebaand.

H. ERNST Jb.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) De lezer zie dit : „slecitts kortelijk" en „als ter inleiding/' niet voorbij, waar hij in röórstaande en rolgende regelen niets anders dun een zeer beknopt oyerzicfat en korte bespreking heeft te yervaohten van wat de vier hoofdgroepen in de christelijke keik aangaande 's menschen, inzonderheid des onbekeerd ge< storvenen lot na den dood gelooven en belijden. Hieraan nu eene meer of min ttitvoerige bespreking der verschillende Nienw^ Testamentisohe nitspraken te verbinden, waarop ieder dier hoofd- groepen zich elk afsonderlijk voor haar eigen gevoelen pleegt te beroepen, daartoe ware minstens de ruimte eener géheele afle- vering van dit tijdschrift noodig. Bovendien, volstrekt nood- zakelijk oordeelden we voor e?engenoemd doel het laatstgenoemde niet. flebben toch de voorstanders van het gevoelen in afd. Il van ons opstel genoemd nanwlijks een enkele plaats te noemen, waarop ook maar met eenigen schijn van recht hnn gevoelen zich grondt; ligt verder verdediging en handhaving van de vierde of laatste beschonwing, welbesehonwd meer in inhond en gelest van geheel het N. T. dan in een paar atomistisch bekeken teksten, dan zonden strikt genomen alleen die nitsprakeh van den Heer en Zijne apostelen voor de bedoelde bespreking in aanmerking komen, op welke de voorstanders van het gevoelen in d(i 1* en afd. vermeld en besproken, zich plegen te be* roepen. Hebben we nu echter ter loops in noot 6 een paar teksten besproken, waarop zich o. i. ten onrechte de aanhangers der eenwige v.erdoemenisleer, alsmede op hunne wijze de voorstanders der conditioneel e onsterfelijkheid si e er ieder afzonderlijk plegen te beroepen, teksten die alle andere» in kracht van bewijs o. i. achter zich laten, dan mochten wij

Digitized by VjOOQIC

449

aldus luidde onze overweging onderzoek en vergelijking van alle verdere op ons onderwerp beirekking hebbende N. Tesfsohe schriffcaurplaatsen aan den oordeelknndigen lezer zelven overlaten. Slechts een enkel woord over de gelijkenis van „den rijken man en den armen laza^rus" (Lno. XVI : 22—31), welke gelijkenis als niet het zwakste bewijs voor de leer eener eeuwige verdoemenis der onbekeerd gestorvenen aangehaald worden kan. En tooh wanneer we, wat dit laatste betreft, kern en inhoud dier ge- lijkenis scherp van elkander scheiden, dan blijkt dit, dat niets ons verhinderen kan aan te nemen, dat de „groote kloof' (x«7/Aa /Aéya) , die hier de verblijfplaats van den Rijke van die des Armen gescheiden houdt, slechts zoolang bestaan zal als de onbekeerde toestand van den geest des eersten zal duren. Geen uitlegger waarop het hier voor ons aankomt kan bewijzen, dat „de kloof', in de gelijkenis genoemd, per se als eeuwig- durend beschouwd worden moet. Mocht hiertegen iemand opmerken, dat de „rijke man" toch wel „bekeerd" geacht gorden mag van het oogenblik af, waarop hij bij abraham de bekende hulp voor zijne nog op aarde zijnde broeders inroept» terwijl in weerwil daarvan toch „die kloof" blijft bestaan, dan is ons antwoord: het verzoek of de bede van den „rijken man" doet veeleer denken aan list, om zonder vooraf- gegane persoonlijke schuldbekentenis en verootmoediging abrahams hart te vermurwen , nml. door geveinsde belangstelling in het lot zijner broeders. Onmogelijk toch kon reeds zoo spoedig na z\in gekomen zijn in die plaatse des jammers, gelijk de gelijkenis meldt, de zelfzuchtige, die zich op aarde om anderen, tot zelfs om ongel ukkigen toe, niet had bekommerd, op een- maal zulk een groote bekommernis gevoelen wegens zijne achter- gebleven broeders. Zulk een inderdaad verheven standpunt om zelfs te midden van eigen smart zich nog om anderer aanstaand droevig lot te beangstigen, was en is ondenkbaar in een' man, die integendeel met zijn nog onmogelijk afgelegd egoïsme veeleer naar het gezelschap zijner broeders in die zelfde plaats der smart moest verlangen, om elkander het lijden door weder* keerige opbeuring enz. te helpen dragen. List en geveinsd- heid alzoo, geen staat van aanvankelijke bekeering deed hem aan abraham voor zijne broeders zoo vragen, en zoolang

Digitized by VjOOQIC

441

na deze laatste uitbleef, en vooreerst nog wel uitblijven zou, viel er aan geene verademing, rust, vrede en blijd- schap (voorgesteld onder het beeld der gevraagde bevochtiging zijner tong en lippen , vs. 24) te denken. Het gevestigd zijn (i<mf}y9(xrM) der „groot e kloof' dit moet naar onze bescheidene meening hier de gevolgtrekking zijn hebben we, in onze voorstelling, zoolang te laten duren, alsook hiernamaals de onbekeerde toestand van den hier ontslapene aanhouden kan, maar niet noodwendig moet. Immers o. a. ook in I Petr. III : 19 en in wat daaruit volgt, ligt grond voor dit laatste.

En wat hier van die „k 1 o o f' geldt , is o. i. mede toepas- selijk op de scheiding (tijdelijke, hoe langdurig ook op zich zel^ tusschen goeden en boozen (Matth XXY : SS) waarbij het cd<i>vioi = eeuwig in vs. 46 niet in den zin van eeuwigdurend, maar als tot de toekomstige eeuw of bedeeling (oduv) behoorende verklaard worden moet.

(2) Wat we hier aanvoerden, konden wij natuurlijk aller- eerst slechts van een tot in alle eeuwigheid martelen en gemar- teld worden van in stoffelijke, aardsche lichamen levende redelijke wezens verstaan. Waar we echter op het standpunt van de voorstanders der „eeuwige verdoemeni s-leer" ons voor een oogenblik plaatsen, en alsdan denken aan het voortbestaan van den geest der „onbekeerd-gestorvenen" d. w. z. aan hun daar eindeloos gepijnigd worden, daar past deze zelfde rede- neering volkomen, slechts met dit underseheid of verschil, dat de lichamen diir anders bewerktuigd maar dan toch bewerktuigd! zijn dan die, waarin de ver- schillende redelijke wezens hier op aarde leven.

(3) Kev. THOiCAS Di.Yis, M. A., in een geschrift, getiteld Endless sufferings not the doctrine of scripture. London, longemans, gbben & co., 1867.

(4) Ds. p. HX7ET in zijn tijdschrift het eeuwige leven, jaargang 1886.

(5) „True, men persuade themselves that thej perform it (nmL Qod prijzen en verheerlijken ook bij het geloof aan eene „eeuwige rampzaligheid" der onbekeerd gestorvenen), but they profess to believe a frigbtful dogma: theiy honestly think that they do believe it; but the very fact that they

Digitized by VjOOQIC

442

will not think of it» that thej find it ioo dreadftül to tbink of, and still more, that not a few of them can eat, drink and 'sleep, and be merry all this is. to me a proof that with the lips the dootrine is admitted, bxtt in the depths ofthe soul it is rejected. „Endless snfferings" etc.

(6) Gelijk wg hier ter loops herinnerden, worden er som- mige teksten in de Schrift gevonden , waarin een« „eeuwige rampzaligheid" schijnt geleerd te worden. Neemt men eehter hi^bij in aanmerking, dat de „sterkst m o g e 1 ij k e beelden, waaronder aan die rampzaligheid te denken wordt gegeven, bijv. het „vunx", wat niet njtgeblnscht wordt, en de „worm", die niet sterft (Mare. IX : 43<r en 44), op zichzelve reeds aan eindigheid dwingen te denken, dewijl geen enkele eenigszins denkende bijbellezer aan het geslacht der wormen, dus ook aan géén enkelen worm a&OBderlijk , evenmin als aan vuur, onsterfelijkheid of oneindigheid toekemien zal, dan kan welbeschouwd de zin van al dergelijke beeldsprakige uitdrukkingen ook geen andere dan deze zijn, dat hét vuur van, smarten en ellende zoolang aanhouden , en niet eer gebluseht worden zal dan nadat dat de worm van wroeging en na- berouw niet eer met knagen ophouden zal dantotdat a He zondelust, alle tegenstand tegen Qod en Zij ne gebodeü ik den hiernamaals gestrafte, om zoo te zeggen, „u i t g e b r a n d", „weggeknaag d", m. a. w. vernietigd zal zijn , zoodat God dan ook eenmaal in dezulken allss in ALLEN zal zijn (1 Oor. XV: 24—28). Wie deze hoofdgedachte op alle Sohriftuurplaatsen, waar een „eeuwigdurende verdoemenis" schijnt geleerd te worden, toepast, met strenge onderschei- ding tusschen vorm of inkleeding en wezen der gedachte, zal tot zijne verrassing bespeuren, dat men, zelfs zonder de Schrift geweld aan te doen, bedoelde teksten in dezen zift zonder ge- dwongen in- of^uitlegkunst vermag te verklaren.

Ook waar we 's Heeren uitspraken nagaan ,»in den vurigen oven geworpen worden" (Matth* XIII: 60), „verdorren' (Matth. XXI : 19; Mare. XI : 21), „verderven" (Mare. XH : 9; Luo. XX : 16), „in stukken houwen'* (Luc. XII : 46), „uitbouwen" (Luc. Xm : 9), „verpletterd worden", „vermorzelen" (Luo. XX : 18) hebben we die uitdrukkingen evenzeer behalve in oneigen-

Digitized by VjOOQIC

443

lij ken ofo?erdraolit<elijken zin boTendien nog in dien zin te verstaan* dat door straffen van langeren of korteren dnnr itiemamaals niet het „ik" zelf der onbekeerd. afgestorvenen, maar het zondige, aan God en Zijn Zoon vijandige bestaan van dat „ik" moet en zal worden gebroken, vernietigd, uit'^ gehouwen, verpletterd, vermorzeld enz., opdat en zoodat een nienw leven van bekeering en heiligmaking in deznlken (zie afd. IV) aanvangen, zaL Voor. zoover de verklaring dezer plaatsen strekken moei, om de leer eener „eeuwige verdoemenis" in hare onhoud- baarheid aan te toonen, verwijzen we naar Dn jonkeb's weten- schappeHjken arbeid in noot 8 genoemd.

(7) Be ijver, waarmede zeer velen strijd voeren voor de leer eener „eeuwige verdoemenis" , doet aan een nog veel heil* loozer hartstocht denken dan aan die, waarmede eenmaal de Tooxmalige „zQnen des donders", johanitbs en jacobus , den Heer baden vuur van den hemel te doen nederdalen op de hoofden* der bewoners van het beruchte vlek der Samaritanen. Het bestraffend antwoord des Heeren : „Qij weet niet van hoedanigen geest gij z^t!" verdienen dezulken bij hun evengenoemden ijver nog meer dan die „zonen des donders" te hooren (Luc. IX : 5é, 55).

(8) Een hoogst verdienstelijk stuk is over deze leer geschreven door Br. ▲• th. jonksr, en in vier afdeelingen geplaatst in de Theol. Studiën, jaarg 1883 en 188é.

(9) Blijkbaar uit een opstel, door ons geplaatst in de Kerke 1. Courant van 17 Maart '83, getiteld: „Heeft jBzus e ene eeuwigdurende rampzaligheid der onb.ekeerd-g e sterven en geleerd"? Hwelk mede de strekking had op het door Br. jokksa te behandelen onderwerp de aandacht te vestigen. Hierop werd mede terzelfder plaatse (zie nummer van 14 April 1883 der K. C.) een vervolg door ons ingezonden, getiteld: „Nog iets over Mare. IX: é3(7 en 44", waarin wij kortelijk de bezwaren, aan dezen tekst tegen de „cond. onsterfelijkheidsleer" ontleend, poogden te weerleggen.

(10) Er zijn inderdaad velen, die openlijke ontkenning en bestrijding van „de eeuwige straffen voor de onbekeerd gestor- venen" verderfelijk noemen, wijl zij meenen of vreezen, dat zorgeloosheid, lichtzinnigheid daaruit bij de menigte zal worden geboren. Hieruit zou volgen, dat wat o. i. een dwaal begrip

Digitized by VjOOQIC

444

is, meer nog dan de u^aarkeid, noodzakelijk en bij machte is om op de menschen een' invloed uit te oefenen, welke deze laatste niet voor hen schijnt te kannen hebben. Inderdaad echter is deze meening eene even groote dwaling te noemen, als wanneer men zou meenen, dat in die landen het aan- tal misdaden en overtredingen het minst of geringst is, waar de straffen het strengst en het scherpst zijn. Wat leert de ervaring veeleer? Dat daar, waar de harten niet werden ver- teederd door het geloof aan de reddende liefde Gods in ohrist as, geene leerstukken of theorién betreffende „eeuwige straffen'' de menschen tot God vermogen te leiden. „De ondervinding heeft mij geleerd zegt de heer hüet in zijn „het eeuwig leven", jaarg. 1885, afl. 4, waarop eene dagelijksohe ervaring hetzegei drukt dat in die plaatsen, gelijk er in ons land zoovele zijn,' waar men algemeen in de eeuwige verdoemenis gelooft of zegt te gelooven en iedereen er over spreekt, de onverschilligheid en de hardheid des harten en de zondedienst dikwijls het grootst zijn. Ja, ik ga verder: de leer van de eeuwigheid der straf is zoo vreesselijk, dat men eigenlijk er toch geen werkelijk geloof aan hecht, anders zou men er zoo gerust niet bij voortleven; dat men zich vleit met de gedachte dat het toch wel zoo erg niet zijn zal en om die reden het zoo zwaar niet opneemt, flet is zooals de Zwitsersche professor pétavel in zijn boekje „La fin du mal'* zegt: „Het is met deze leer der eeuwige straffen gelijk met een renbaan, waarin paarden over een gespannen lijn hebben te springen, en waar men de lijn zoo hoog stelt, dat zij inplaats van er over heen te springen er ond er doorloopen." Neen, wie de zonde liefheeft, wordt door geene leer, hoe streng hoe vreesselijk ook tot inkeer gebracht."

Digitized by VjOOQIC

EEN PALIMPSEST.

Een Palimpsest is een oud Handschrift, waarvan de letters zijn uitgewischt en dat gebruikt is, om daarover heen wat anders te schrijven dan het oor- spronkelijke. Dit is een Palimpsest in eigenlijken zin. Doch in oneigenlijken zin is een Palimpsest een ge- schrift, waarvan de oorspronkelijke zin uitgewischt en door een anderen vervangen is. En zoo iets mag men ontwaren in den len Brief van johannes.

Hoe toch is het hiermee gegaan? M. i. aldus (1),

JoHANNES schreef zijn len Brief zóó dat die in den eersten tijd recht verstaan werd , waarvan blijken zijn te vinden in barnabas en poltcarpüs (2).

In de 2e eeuw waren de Gnostieken degenen, die het eerst werk maakten van het uitleggen der H. 3. Vooral maakten, zij gebruik van johannes' Evangelie, inzonderheid van de Inleiding Joh. I: 1 18, en met dit Evang. hangt de Brief nauw te samen. Zij deden dit zóó dat zij, om aan hun philosophie een Christelijken schijn te geven en hun theosophische bespiegelingen bij de Christenen ingang te doen vinden , steun zochten in bij de Christenen gezag hebbende apostolische ge- schriften. Basilides , algemeen het eerste en voor- naamste hoofd der Gnostieken genoemd, schreef reeds

XX. 29

Digitized by VjOOQIC

446

vóór 135 zijne 24 Boeken, Uitleggingen over het Evangelie. Heracleon , ook een Gnostieker , schreef e. 150 Verklaring van Joh. Evang. (3)

Eerst in de 3e eeuw kwamen Kerkvaders er toe om de H. S. te verklaren. ORiaENES (f 254) was onder hen een der eerste schriftuitleggers. De kerk- vaders nu bestreden wel de Gnostiek maar zij , opge- voed onder den invloed der philosophie van hun tijd, vonden er geen bezwaar in om sommige dingen, even zoowel als de Gnostieken, door allegorische uit- legging , willekeurig te verklaren op hunne wijze , en zoo kregen uitdrukkingen als : het Woord , vleesch geworden, in 't vleesch gekomen enz. eene andere beteekenis dan ze vroeger hadden gehad. Zoo had jüSTiNüs (f 1,66) die, eer hij Christen werd, een vol- geling van verschillende philosophen was , ook al over JEZUS als den mensch geworden Logos gesclireven, en was hij een voorlooper van de kerkvaders. Men ver- loor zoo samen den oorspronkelijken zin van een en ander uit het oog , en eene beschouwing werd alge- meen , die traditioneel als de ware werd geoordeeld , waarbij de oorspronkelijke zin van den inhoud een geheel andere werd.

Naar aanleiding van de Gnostische philosophie ver- duisterde zoo de kerk onwillekeurig het oorspronkelijk geschrift van johannes , wischte dit als 't ware uit, en, al bleef de letter dezelfde , datgene wat voor het oorspron- kelijke in de plaats werd gesteld en gelezen , was werke- lijk iets anders dan hetgeen de apostolische Schrijver had bedoeld. Hetgeen geschreven stond werd üaar de tijdelijk heerschende wetenschap opgevat , en opdat het geschrift met die opvatting zou overeenstemmen werd

Digitized by VjOOQIC

447

het schrijven vaa johannes voorgesteld als in het laatst der 16 eeuw vervaardigd en als tegen de Gnostische dwaling gericht voor Christenen uit de heidenen, ter- wijl JOHANNES zelf werd voorgesteld als een grijsaard.

Zoo werd 1 Joh. een Palimpsest.

Een gevolg daarvan is , dat de uitleggers in de opgave van den hoofdinhoud veel minder overeenstem- men dan in die van eonigen anderen Brief , ja dat alge- meen de verdeeling niet wordt opgegeven , of de Brief als eene bijeenvoeging van onsamenhangende stukken wordt beschouwd, zoo niet in de ordeloosheid zelfs behagen wordt gevonden.

Is er evenwel orde in te vinden en de oorspron- kelijke zin te herstellen? M. i. ja, indien de Brief zelf geraadpleegd wordt en geplaatst in zijn historisch verband, als geschreven naar aanleiding van de gerechtelijke vervolging, die de Apostelen ondervonden volgens Hand. V (4).

Beschouwen wij den Brief als geschreven naar aanleiding daarvan, dan vinden wij den inhoud in treffende overeenstemming met de omstandigheden , waarin de Apostelen en de andere Christenen te midden van de Joden als ongeloovigen , te Jeruzalem vooral , leefden. Dan vinden wg den Brief als bevattende eene uitbreiding van hetgeen ï»etru8 reeds sprak tot den Joodschen Baad. Opdat het voor elk zichtbaar zij , dat er genoegzame grond is om dit aan te nemen , vergelijke men slechts de toespraak des Hoogepriesters en het antwoord van petrus namens de andere Aposte- len — met het schrijven van johannes zooals het beloop daarvan hierbij kortelijk opgegeven wordt.

29*

Digitized by VjOOQIC

448

18 ER VERBAND TÜSSCHEN HAND. V

De Hoogepriester

Hand. V : 28.

Wij hebben u nadrak- kelijk geboden in dezen naam niet te leeren;

En zie, gij hebt met uw leer Jeruzalem vervuld en wilt het bloed van dezen mensch op ons brengen.

Het doel des Hoogepriesters is de Gemeente te vernietigen*

Petbus' Antwoord

Hand. V : 29-33.

29. Wat uw gebod betreft om in dezen naam niet te leeren volgen wij, van God tot getuigen gesteld, VS. 32, den regel : M e n moet Gode meer gehoor- zamen dan mensohen.

30, 31. Tegenover dit verder- felijk leeren wijst petrus er op dat dit niet anders inhoudt dan hetgeen werkelijk gebeurd is èn door God èn door de Joden ten opzichte van jezus, verhoogd om aan Israël te geven bekeeringen vergeving van zonden, dat is het beloofde heil, het eeuwig leven.

32. Tegenover dit doel wijst PETBUS op de apostolische roe- ping en de heerlijke vrucht daar- van bij allen, die met hen veree* nigd, niet aan mensohen maar aan God gehoorzaam zijn. En wij zijn zijne getuigen van deze dingen, en ook de H. Geest, dien God ge- geven heeft hun, die Hem gehoorzaam zijn.

Digitized by VjOOQIC

449

EN J0HANNB8' EERSTEN BRIEF?

JoHAMNEs' Brief.

JoHANKES betuigt dat de Apostelen van Godswege het W o o r d des levens verkondigen (en wel als oor- en ooggetuigen van de dingen, die op jbzus chsistüs betrekking hebben I : 1) I: 5— II : la. Tegenover het gebod van den Raad wijst johannes op der Apostelen gehoorzaamheid aan God. II : 1^—12. En hij vermaant de Christenen tot waakzaamheid tegen de ongoddelijke en antichristelijke wereld. II : 13 --94.

JoHANNES stelt in het licht dat de Apostelen het beloofde eeuwige Ie ven hnn in jezus geopenbaard verkondigen 1 : 3, hetwelk de vervulling is van Gods belofte zoodat de Christenen als JEZüs' zalving deelachtig, kinderen van God, hier reeds als JEZUS leven in reinheid, gerechtigheid en liefde, en met vrijmoe- digheid het oordeel ^an God verwaiphten. II : 35 ^III : 22,

JoHANNEs beijvert zich om de gemeenschap te ver- sterken en stelt de uitnemendheid daarvan in 't licht I : 3, in welke gemeenschap zijne lezers deelen, levende in gehoorzaam- heid aan God, die geloof in jezus chbistus en onderlinge liefde gebiedt^ blijkens den Geest, dien God ons gegeven heeft, m : 23-V : 12.

Schrijft JOHANNES ter vervulling van hunne blijdschap 1:4, bij wijst zijne lezers hiertoe nog op een en ander, dat hiertoe dient, V : 13-21.

Digitized by VjOOQIC

450

Beschouwen wij den Brief als geschreven naar aanleiding daarvan, dan vinden wij dmdelgfc geen herhaling van hetzelfde, noch terugkeeren tot iets dat vroeger gezegd was , zooals wel aan grijsaards eigen is, maar de drie bedenkingen, die de Joden in den eersten tijd tegen de Christenen inbracht^ii gedurig behandeld. Het waren n.1. deze drie : Gij verdient ver- oordeeling als volgelingen van jezüs. Immers lo, jezus is niet van God gezonden en dus een valsche Messias; 2°. jBZüsis een boosdoener en daarom terecht veroordeeld; 3^. JEZUS is een smader van ons , het volk Gods , omdat bij onze voorrechten ook aan anderen dan abraham's kinderen ; verschaft. Deze drie bedenkingen komen ge- durig terug en worden door johannes ontzenuwd , terwijl hij de Apostelen in hunne prediking als oor- en ooggetuigen van het Woord des levens verdedigt en zijne lezers in het christelijk geloof levende versterkt. De behandeling dier drie bedenkingen geeft ook licht aan vele tegenstellingen , waarvoor anders geen reden is op te geven , terwijl het voorbijzien daarvan , den Schrijver soms met zichzelven in tegenspraak brengt.

Eene enkele proeve daarvan moge dit ophelderen. I: 6, 7: Indien wij zeggen.... maar indien w ij . . . . JOHANNES begint hier de Christenen te waar- schuwen tegen de zonde, die ze zouden begaan door het toegeven aan de verzoeking tot afval van de Apos- tolische prediking II : 1^. eene prediking , welke aan de Apostelen (als oor- en oo^etuigen van het Woord des levens I: 1) van God opgedragen is en welke zij behartigen, al wordt het hun door den Raad verbo- den 1 : 5. Hij stelt in vs. 6 en 7 , Joden en Chris- tenen tegenover elkander , in hun beweren , zoo als

DJgitized by VjOOQIC

451

op gelgksoortige wijze vs. 8,9, eu nogmaals vs. 10 voorkomt: Indien wij z.eggen.... Van vs, 6, 7 wordt in het boekske eene omschrijving gegeven nadat VS 6 10. in 't geheel beschouwd is en eer nog som- mige bijzonderheden in vs. Q, 7 voorkomende, worden in 't licht gesteld. Die onwchrijviDg, p. 35, 36, zij hier medegedeeld. „I: 6. Indien wij, op hoogen toon beweren, zeggen, dat wij gemeenschap iqet Hem, God, hebben, vrienden van God zijn, ver- bonden zijn aan God , aan wien . wij onze offeranden brengen volgens zijne instdling door mozes ter verzoe- ning onzer zonden, en, terwijl wij dit met woorden getuigen toch het tegenovergestelde doen, in de duis- ternis wandelen, ons zoo gedragen , dat wij in onze daden toonen, dat wjj op den weg, dien wij gaan, geen gebruik maken van het l^ht dat God zond en zonder de kennis van Hem zijn, wat is dan over ons te oordeelen? Dan liegen wij, met dus te spreken , en doen de waarheid niet^ betrachten de op- rechtheid niet, en hebben wij Gods veroordeling te ondervinden".

„I: 7. Maar, integendeel, indien wij in het licht wandelen, ons zoo gedragen, dat wij toonen te leven in de kennis van God, als volgelingen van JEZUS, die God ala den Yader heeft geopenbaard en ons tot Hem heeft geleid; te leven in vereeniging met Hem, die het licht is (Joh. I: 6) dat God volgens de profetie zond, te lev^n als vrienden van jezüs, gelijk Hij, God, in het licht is, een vriend van JEZUsen in vereeniging met Hem is, vroeger op aarde , later in den hemel, welk voorrecht hebben wij dan? Dan hebben wij, die in het licht wandelen, in Hem ge-

Digitized by VjOOQIC

452

meenschap met elkander als rondom het kruis, waarop Hij verhoogd is. En wat is dan ons voorrecht? Wij hebben als vrienden van Hem , die van Godswege het N. V. stichtte , de ervaring van wat beters dan alle offers des O. V. aanbrengen; immers het bloed van jB^s, van wien God getuigde als zijn' Zoon, zgn bloed, dat de liefde van God openbaart en waarborgt voor ons die haar niet hadden verdiend, reinigt ons» geloovigen , niet alleen ievietisch van sommige maar ook zedelijk van alle zonden, zoodat wij steeds meer van alle verwijdering van God vry worden."

En nu mag men wel vragen: Is niet deze betui- ging, ten bewijze dat johannes c. s. terecht jezus als den Zoon van God aan zijne lezers verkondigen, meer gepast voor Christenen uit de Joden die door de Joden, ijveraars voor het O. V. en de dienst van God in den tempel te Jeruzalem , ongeloovig ja vijandig omtrent de apostolische verkondiging, werden gedrongen tot afval van den stichter des N. V. dan voor Christenen uit de Heidenen, al was de prediking van jbzus den gekruisigde ook aan dezen geworden? Bg de Joden was het bloed dat de Hoogepriester in den tempel bg de dienst van God bezigde eene levenszaak, bij de Heidenen, vooral Gnostieken, iets onbelangrijks, maar bij de Christenen kwam het op het bloed van jezus CHRISTUS aan als behoorende tot het N. V. der ver- zoening, gelijk de Apostelen van Godswege verkondigden.

Stond dit nu op zichzelf, dan zou het niet van zooveel belang zijn te achten , maar het gaat zoo den ganschen Brief door. Dat de hulp der Gnostiek bij de uitlegging er van onaannemelijk is blijkt bij de behan- deling van vele plaatsen, waaraan zij is toegediend.

Digitized by VjOOQIC

453

Dat JOHANNBS aan Christenen uit de Joden schreef, daarvoor is een negental aanduidingen, aan den Brief ontleend, te vinden bladz 6, 7, en zulke komen ook elders in mgn boekske voor.

Wordt de oorspronkelijke zin van den inhoud naar zijn historisch verband hersteld, dan vinden wij een verwonderlijken samenhang in den Brief, en wel zoo dat de Inleiding I: 1 4 in geleidelijke orde het thema behelst van den geheelen Brief (5).

Dat dit werkelijk zoo is, blijkt wanneer de Inlei- ding onbevooroordeeld vergeleken wordt met den inhoud , zooals daarvan een tabellarisch Overzicht gegeven is aan het einde van het stukje, waarin achter elk vers van de Inleiding in de kolom volgt waar dit is uitgewerkt. Daarna wordt in de kolom gewezen op het vers dat de hoofdgedachte der ontwikkeling opgeeft ; in de kolom opgegeven de hoofdinhoud in weinige woorden ; verder de ontwikkeling der onderdeden ; in de laatste kolom het besluit van elk stuk door johannes kernachtig uitgedrukt.

Mij is geen uitlegger bekend die van johannbs' Brief den inhoud heeft opgegeven in geleidelijke orde, zoódat de samenhang van de Inleiding met den verderen inhoud niet slechts betuigd maar ook getoond wordt, of ook de samenhang van den inhoud op zich zelf blijkt. Om dit na te gaan moge men dit Overzicht eens vergelijken met de opgave van den inhoud die in de Synodale Vertaling, hoe uitnemend in vele opzich- ten, in de Inleiding en boven de Hoofdstukken geplaatst is , en ik twijfel niet ot die in mijn stukje achteraan ge- voegd is zal blijken niet onaannemelijk te zijn, terwijl toch de Synodale Vertaling nagenoeg (6) in haar ge- heel gevolgd is, die ik in mijn boekske heb laten af-

Digitized by VjOOQIC

454

drukken doch zóó dat de Hoofd- en Onderdeelen in het oog vallen.

Wanneer nu in elk vers van de Inleiding ééne uitdrukking wordt bevonden welke dat vers bijzonder kenmerkt, n.1. in vs. 1 het Woord des levens, in VS. 2 het eeuwige leven, in vs. 3 de gemeenschap, dan zal het ook den lezer niet verwonderen als deze drie gezegden den Apostel bij de ontwikkeling der Inleiding voor den geest stonden en hij deze in drie stukken behandelde. Zoo ia b. v. het Woord des levens het eerst na de Inleiding behandeld, niet „be- paald en alleen" (7) maar toch behandeld, in 1 : 5— II: 24. Dit blijkt te meer als men opmerkt, dat de uit- drukking het Woord in dit stuk vijf of zes maal voorkomt en in het verdere gansch niet weer. En zoo is het ook met de uitdrukkingen het eeuwige leven en de gemeenschap, gelijk uit het Over- zicht blijkt.

De Hoofd- en Onderdeelen zijn in dat Overzicht duidelgk opgegeven zooals ze mij voorkwamen voor het geheel meest gepast te zijn. Ik zou mij echter dood schamen, indien deze verdeeling door mij „met beslistheid als de eenige ware was aanbevolen (8)." Ik heb te vaak zelf wijziging daarin aangebracht en andere verdeeling beproefd dan dat ik mjj zoo verstou- ten zou. Ook zou ik dan in strijd zijn met het slot van het boekske: p. 163, 164. „Wordt deze Brief zoo „ijverig gebruikt als de Brieven van paulüs, dan zal „nog een groote zegen daarvan de vrucht zijn. Is in „het vorenstaande eene bijdrage hiertoe geleverd , moge „menige vriend van johannes helpen tot eene volko- „mene opvatting van den uitneraendsten vriend van

Digitized by VjOOQIC

455

„CHRISTUS en zijn doel daardoor te meer bereikt wor- dden tot blijdschap van hem, tot eer van jezus „CHRISTUS, tot verheerlijking van God!'' Moge Br. FRAiïCKBN, mijn Criticus e. a. daartoe naar vermogen medewerken, al schijnt dit nu nog een „onbegonnen werk (9)." De dankbaarheid voor het „inderdaad veel goeds, dat het boekje behelst (10)" geeft hierop eenige hoop Evenwel denk ik, dat vooral jonge Theologen en andere onderzoekers , die ' niet over johannbs heb- ben geschreven, gemakkelijker er toe zullen komen mijne ongewone voorstelling aannemelijk te vinden dan anderen. Ik zal mij echter gaarne van dwaling laten overtuigen door bewijzen niet aan latere schrijvers maar aan johannes zelven ontleend.

Is een Palimpsest meermalen een aanwinst geweest voor de kennis der oudheid, ook als hier van geen Palimpsest sprake mag zijn, moge mijn schrjjven over JOHAiJNEs' Brief winst opleveren voor de kennis, be- hartiging, verbreiding van het Evangelie van jezus CHRISTUS den Zone Gods, onzen Heerl

Hallum. S. J. RÜTGERS.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Schrijver dezes heeft aitgegeven twee stukjes over de Inleiding van johahnes' eersten Brief en is dankbaar dat hem door de Redactie vergund b hier een Anticritiek te mogen plaatsen op hetgeen zijn vriend Dr. tan lobnen als eriticus welwillend daarover geschreven heeft in Geloof en Vrijheid 1885 V p. 507—616 en 1886 II p. 257—262. Hij meende dit zoowel als zijn Criticus in het belang der waarheid te moeten doen, al is het ook een moeilijk werk om over zich zelven te spreken. De 2 hoofdbedenkingen te behandelen zij genoeg.

(2) Gelijk in mijn boekje p. 162 noot, verwijs ik hier op proeven daarvan in mijnen Inleiding van Johannes-Evangelie I bl. 63.

(3) Verg. hierover eenige doorwrochte Verhandelingen van P. HOPSTEBE DB OBOOT in Waarheid en Liefde, 1866.

(4) Hierin schuilt bovenal mijn fout volgens den Criticus, Geloof en Vrijheid 1885, V. p. 515 (zoo in plaats van 155) waar staat: „Voor deze onderstelling is, voor zoover ik zien kan, hoegenaamd geen grond."

(5) Hierin schuilt mede de fout volgens den Criticus, Ge- loof en V r ij h e i d, 1885, V. p. 515. (zoo te lezen in plaats van 155).

(6) B.v. I: 1. Hetgeen van den beginne was is hetgeen wij.... I: 5 want God is licht, als dienende dit voegwoord tot adstructie van het voorgaande, evenals IV: 8: Want God is liefde, al wordt dit veroordeeld in Geloof en Vrijheid» 1885, V p. 513.

(7) „Bepaald en alleen" is niet van den Schrijver maar van den Criticus Geloof en Vrijheid, 1886, p. 259.

(8) Geloof en Vrijheid, 1886. p. 261.

(9) Geloof en Vrijheid, 1886, p. 260, 261.

(10) Geloof en Vrijheid, 1886, p. 261.

De Redactie plaatst deze antikritiek gaarne, maar herinnert bij deze gelegenheid dat niet zij, maar de Onderteekenaars van dein Geloof en Vrijheid opgenomen stukken voorden inhoud er van verantwoordelijk zijn. de Red.

Digitized by VjOOQIC

„GELOOF" VOLGENS HET NIEUWE TESTAMENT.

li-*

Der Glaube im Neuen Testament. Sine Untersuohang sar Neatestamentliohen Theologie* Eine von der Haager Qesellschaft zur Vertbeidigung der christllchen Heligion gekrönte Freissohrift von a. schlatter, Lic. Theol. Dozent in Bern. Te Leiden bij e. j. bbill. 1886.

,Dör Glaube im N. Testament" van Lic. schlatter verdient de ernstige overweging van allen, die belang stellen in de beoefening van de Theologie des N. Testa- ments, zoowel om zijnen inhoud als om de wijze, waarop het gekozen onderwerp daarin is behandeld.

Om zijnen inhoud verdient het deze. De vraag naar de beteekenis der woorden ,,geloof * en ,,gelooven" in het N. T. is belangrijk en actueel. Het was een goede gedachte van de Bestuurders van het Haagsche Genootschap om door het uitschrijven eener prgsvraag hierop bepaald de aandacht te vestigen. Maar deze bekroonde verhandeling verdient die aandachtige over- weging ook om de wijze, waarop haar auteur de hem aangewezen stof heeft bewerkt. Hij heeft zijn onder- werp grondig bestudeerd, ruim opgevat, veebsijdig besproken. Zoowel wat er rechtstreeks als wat er zijdelings meê in verband staat heeft hij binnen de grenzen van zijn onderzoek getrokken en opgenomen in de beschrgving

Digitized by VjOOQfë

458

van de geschiedeuis des ^geloofs" gedurende het tijdvak des N. T. En het is hem meer dan eens gelukt op toestanden en denkbeelden een helder licht te werpen.

Daarmee is echter niet gezegd, dat dit boek geen gebreken heeft. Het heeft deze ongetwijfeld. De stijl is verre van fraai. De lange , zeer ingewikkelde , soms zeer gewrongen volzinnen maken de lectuur tot een afmattend werk. Meer dan één gedeelte zou bij be- langrijke bekorting ongetwijfeld hebben gewonnen. Duidelijke samenvattingen van de verkregen resultaten ontbreken geheel. Toch aarzel ik niet dit boek een verdienstelijk werk . te noemen. Immers, het brengt ondubbelzinnig getuigenis van des schrijvers veelom- vattende geleerdheid.

Bij aandachtige lezing van het lijvige boekdeel bleek mjj echter allengs duidelijker, dat het onmogelijk is van dit werk in eenige weinige bladzijden een eenigszins volledig verslag te geven. Ik zal dit dan ook niet beproeven, maar alleen een bescheiden poging wagen om de in- richting van het werk in korte trekken te schetsen en zijn hooidinhoud mede te deelen. Ik zal dan ongezocht aanleiding hebben om de aandacht op de hoofdresul- taten van het ingestelde onderzoek te vestigen , en ook wel gelegenheid om een enkele opmerking over hetgeen de schrijver gaf of niet gaf in het midden te brengen.

Na een korte inleiding, waarin aangewezen wordt, dat de vraag naar het wezen en de kracht van het „geloof* eerst dan naar waarheid beantwoord kan worden wanneer historisch onderzocht wordt, hoe en waardoor het woord „geloof' een zoo belangrijke plaats in het geestelijke leven der menschheid verkregen

Digitized by VjOOQIC

459

heeft, en dat dan bovenal bet oog moet worden geves- tigd op den inhoud van de schriften des N. T., be- handelt de auteur in het Eerste Deel (Der Glaube vor jësus) in twee hoofdstukken de beteekenis, die het woord ,, geloof" heeft gehad, en de ontwikkeling, die het begrip „geloof" heeft ondergaan in de vóór- christelijke tijden. In het eerste hoofdstuk (Der Glaube in der palaestinensischen Synagoge, bl. 11 54) bespreekt hij de geschiedenis van het „ge- loof' onder Israël; in het tweede (der Glaube bei denGriechenund in der griechischen Synago- ge, bl, 55 105) vestigt hij de aandacht op de beteekenis, die de woorden „geloof" en „gelooven' met hunne af- leidingen en synonymen onder de Grieken bij homerus en PLATO , vooral bij polybius , gehad hebben en wijst aan, hoe het begrip, aan deze woorden gehecht, zich in de Septuaginta, bij josbphos en philo heeft ontwikkeld.

Uit deze linguistisch-historische inleiding blijkt zeer duidelijk, dat het woord „geloof" reeds een geheele geschiedenis achter den rug had, toen het door jezus en zijne apostelen op de lippen werd genomen. Wij hebben den óchrijver vooral dankbaar te zgn voor deze inleiding, die ondubbelzinnig getuigenis aflegt van zijne zeer groote kennis op taalkundig gebied, en die zeer duidelijk in het licht stelt, hoe de beteekenis van het woord „geloof' zich allengs heeft gewijzigd zoowel in de joodsche als in de grieksche wereld, al laat de vraag zich moeilijk terugdringen, of niet veel van hetgeen hier ter sprake gebracht wordt, hoe juist en alleszins wetenswaardig ook op zichzelf, in een boek als dit zonder schade voor het geheel kon worden

Digitized by VjOOQIC

460

gemist. Duidelijk is echter aangewezen en dit ia de groote verdienste van deze inleiding , dat de grond- beteekenis van de woorden „geloof' en „gelooven" in het Hebreeuwseh is: „honden, dragen, vaststaan, zeker zijn," terwijl in het Grieksch daaraan de beteekenis van „binden" en verder „vertrouwd zijn, zeker zjjn, zich op iets verlaten" ten grondslag ligt, zoodat het woord „geloof' (Gr. pistis) èn de vertrouwbaar- heid eener zaak, èn de zekerheid van het ver- trouwen des gemoeds, èn de trouw die hulp be- wijst, èn het vertrouwen dat zich op het zeggen en doen van een ander verlaat, te kennen geeft. Tevens komt helder aan het licht, èn dat in Israël het geloof was een zich verlaten op God, een trouw houden aan God en zgne Wet, een zich overgeven aan God, totdat onder den invloed van de theologie der Rabbijnen het geloof tegenover de werken op den achtergrond werd gedrongen en tot een geheel passieve zaak terugzonk, èn dat in de Grieksche wereld het woord „geloof' voor zooverre het op godsdienstig levensgebied werd ge- bruikt, altijd gebruikt werd in den zin van vertrou- wen op, overgave aan God, wat natuurlijk de verstandelgke overtuiging omtrent de zekerheid van Gods bestaan in zich sloot , totdat in de Grieksche Synagoge onder philo's in?loed het woord meer intellectualistisch in den zin van „overtuiging" werd opgevat en het bezit van den schat des geloofs geacht werd alleen ver- kregen te kunnen worden door philosophische verheldering van het denken en ascetische reiniging van het begeeren des harten.

Op deze inleidende beschouwing volgt nu de tweede Afdeeling van het boek (Der Glaube

Digitized by VjOOQIC

461

in den Worten jesü bL 106— 232). Wij vinden hier in het derde Hoofdstuk (johannes der Taüfer bl. 106 110) de aanwijzing, dat de groote wegbereider yan den Christus geen yermaning tot geloof, maar enkel een zeer ernstige prediking van boete en bekee- ring hoeren deed. In het hierop volgende vierde Hoofdstuk (Die Worto jesu über den ölauben in den Synoptikern, bl. 111 164) komen wij eigenlijk eerst in het hart van de vraag , waaraan het onderzoek is gewijd. Wat het woord ^geloof' in den mond van jezüs beteekent, en ook wat hij gezegd heeft over den oorsprong, den grond, het wezen, de kracht des geloofs, dat is de vraag, waarop hier door den auteur het antwoord gezocht, gevonden en gegeven wordt. De slotsommen van zgn uitvoerig en nauwlettend onderzoek zgn deze, dat het geloof naar zijn wezen is onbepaald toeverzicht, onvoor- waardelijk vertrouwen. Het maakt geen onder- scheid of de geloofsdaad zich richt op God (geloof in God) of op CHRISTUS (geloof in christüs). Het ka- rakter, het wezen des geloofs ondergaat daardoor geen verandering. Het is en blijft: Vertrouwen, onvoorwaar- delijk vertrouwen Het eenige verschil bestaat hierin, dat bij het geloof in chbistüs, christüs de onmidde- Igke, rechtstreeksche gever, beter nog: de middelaar is der verstrekte hulp. Grond des geloofs is de onein- dige goedheid Gods; zijn oorsprong kennis van God, ervaring van Diens grenzenlooze goedheid, en waai?- neming van christüs, waarbij niet uit het oog mag worden verl.Ten, vooreerst, dat geloof in cHrïötus on- derstelt eene besliste overtuiging omtrent zijne geheel eigenaardige betrekking tot God, bij de Joden dus de XX. 30

Digitized by VjOOQIC

462

erkenning van zijne goddelijke zending en messias- waardigheid; vervolgens, dat de zedelijk verdorvene toestand der menschen noodzakelijk maakt, dat bekee- ring zeer beslist als voorwaarde des geloofs wordt ge3teld; en eindelijk, dat dit geloof ook in zijn ontstaan rust op een goddelijke werkzaamheid, waardoor in den niiensch, die den Yader niet kent, ontstaat een zich wenden tot God, dat oprecht vertrouwen in zich be- vat Als vruchten des geloofs leeren wij kennen het gebed en de gebedsverhooring , maar ook de er- varing en betooning der liefde , en eindelijk den ingang in of het deelgenootschap aan het Godsrijk.

Evenals bij de Synoptici is in het vierde Evangelie (Hst. 5, bl. 165—208 heeft tot titel: „Der Glaube im vierten Evangelium") door JEZUS het „geloof* in het centrum van der menschen leven geplaatst. Het behoort daar tot de weinige be- grippen , waarin johannes het woord van jbzüs terug- geeft. En daaronder is het een telkens terugkeerend hoofdbegrip. Wat het geloof dan volgens het vierde Evangelie is? Het geloof is ziehier de korte samenvatting van de door den schrijver verkregen resultaten het erkennen van jezus in zijne messi- aansche waardigheid; het zich aansluiten aan Hem als den CHRISTUS, den Zoon Gods; het onvoorwaardelijk vertrouwen op Hem. Maar dit geloof ontwikkelt zich dan ook verder tot eene levensvolle werkzaamheid, tot „het werk,*' door den mensch voor God te verrichten.

Dit geloof ontstaat door de aanschouwing van JEZUS in zijn geheel eenig , heerlijk leven ; door het hoeren van zijn woord én het zien zijner werken. Daarin toch staat Lij voor der menschen oog als de

' Digitized by VjOOQIC

463

van God uitgegane Redder en Koning der wereld. En het hieruit geboren geloof wordt versterkt door het getuigenis van johanneb den Dooper en de uitspraken der Schrift, versterkt ook door den kruisdood op Golgotha, die in het licht van de opstanding uit de dooden een ,, heengaan tot den Vader" wordt, in waarheid een ,, verheerlijking" van den Heer en het middel om ,, allen te trekken tot Hem/'

Opmerking verdient, dat naar jbzüs' woord in het vierde Evangelie het geloof zeer bepaald het gevolg is van eene rechtstreeksche werking Gods op den mensch. Niet alleen is de zending van jezus Gods werk ; maar ook de werking , die van jezus op de wereld uitgaat, is gebonden aan de voorwaarde van goddelijke inwerking op haar. Niemand komt tot jezus dan door den Vader (tenzij de Vader hem trekke). Daar is dus een oorspronkelijke, aan het geloof voorafgaande betrekking tusschen God en den mensch , waardoor het oog voor de waarheid on heer- lijkheid van JEZUS geopend is en het geloof in Hem voorbereid. De Vader leidt ze tot jezus , deze neemt hen tot zich en brengt het geloof in hen tot volle ontwikkeling, zoodat het in het bezit stelt van ware en innige gemeenschap met God, van eeuwig leven. In deze inwerking Gods , die den geheelen gang van het leven des geloofs beheerscht , is echter niets me- chanisch. Zij is van zuiver ethischen aard. „Geloof' en „ongeloof' hangen ten slotte af van *smenschen handelen, of liever van zijn zedelijken toestand. De vraag is, of het oog geopend is voor de waarheid, of er liefde is voor het licht , of het hart zich neigt tot des Vaders wil en de dingen des hoogeren levens.

30*

Digitized by VjOOQIC

464

Vragen wij naar de vrucht van het geloof, daö vernemen wij , dat deze vrucht geen andere en mindere is dan die welke bestaat in verhoogde kennis vanG-od en het aanschouwen van Gods heerlgkheid, in levens- gemeenschap met CHRISTUS, in eeuwig leven.

Reeds bij eene oppervlakkige beschouwing van de tot dusverre verkregen resultaten valt het in het oog, dat er verschil maar ook overeenstemming bestaat tusschen het geloof, volgens de Synoptici door jezüs van zijne volgelingen geêischt, en het geloof, dat naar het woord des Heeren in het vierde Evangelie de on- misbare voorwaarde is voor de levensgemeenschap met Hem en voor het bezit van het ware, eeuwige leven. Voortgezet onderzoek brengt echter duidelijk aan het licht, dat de overeenstemming veel grooter is dan het verschil, Wel beschouwd is het laatste enkel van fwr- meelen aard. De grondgedachten over het wezen, den oorsprong, den grond, de ontwikkeling, de vrucht van het geloof, welke in de Synoptische Evangeliën aange- troffen worden', komen zonder onderscheid in het vierde Evangelie terug, gewijzigd naar het zeer uiteenloopend gezichtspunt, waaruit het leven van jezus door de Synoptici aan den éénen kant en door den vierden Evangelist aan de andere zijde is in het oog gevat en behandeld. Terwijl in de drie eerste Evangeliën de persoon van jezus als op den achtergrond wijkt voor het door Hem gepredikte en gestichte koninkrijk Ghxls en dientengevolge erkenning van Hem als den van God gezonden Christus en geloof in Hem wel als noodzakelijk worden ondersteld, maar niet onomwonden geêischt, beweegt het geheele vierde Evangelie zich van het begin tot het einde om den persoon van Hem ,

Digitized by VjOOQIC

465

die door den Yader gezonden den Vader verklaart en den zgnen het leven geeft, en is geloof in Hem de ondubbelzinnig gestelde eisch, ongeloof ten aanzien zgner zending en werkzaamheid zonde, ja! de zonde by uitnemendheid.

De aanwijzing van dit verschil en deze over- eenstemming vormt den inhoud van een a&onder- lijk hoofdstuk (Zusammenstellung der beiden Evangelischen Berichte, bl. 209— 232). Ik las het met belangstelling en grootendeels met in- stemming. Het maakt echter een vreemden indruk ^ hier mét geen enkel woord te zien wijzen op den arbeid en de resultaten der historische kritiek. De wording der Evangeliën, de verhouding der Synoptici tot het vierde Evangelie, de authenticiteit van het laatste , zg worden zelfs niet genoemd. Ik acht dit een bepaald gebrek in dit boek. Ik begrijp volko- men, dat de auteur, die de schriften des N. Testaments ongetwgfeld zeer grondig bestudeerde en de kritische vraagstukken dus gedurig weer op zijnen weg ont- moette en ze zeker ernstig onder de oogen zag, bij het schrijven van dit werk aarzelde den voet op dit zeer uitgestrekte gebied te zetten. Terecht zich bewust, dat er geen sprake kon zijn van eene principiëele be- spreking der vele vraagstukken, die hier aan de orde zjjn, heeft hg het het beste geacht zich van iedere be- spreking dezer vragen te onthouden. Dat is echter m. i. verkeerd gezien en gehandeld. Uit meer dan ééne uitdrukking kunnen wij opmaken, dat de authen- ticiteit van het Evangelie van johannes wordt vast- gehouden. Uitnemend. Ik sta in dit oordeel geheel aan zjjne zgde. Maar hij had dit oordeel moeten mo-

Digitized by VjOOQIC

466

tiveeren zoo beknopt, zoo duidelijk, zoo afdoende als hem dat mogelijk was. Zoo had ook de -verhouding van de Synoptici tot johannes ter sprake moeten komen. Menig punt zou dan als van zelf in helderder licht zgn getreden , en menig onderdeel van het nu zeer uitvoerig betoog zou aanmerkelijk bekort hebben kunnen worden. Had de auteur kunnen goedvinden om bij den aanvang van deze Tweede Afdeeling van het boek zijne inzichten aangaande de onderlinge verhouding der Evangeliën duidelijk uit te spreken , en dan voorts bg ieder eenigszins belangrijk deel van zijn onderzoek johanneb te plaatsen tegenover of naast de Synoptici, het werk zou er veel bij hebben gewonnen. Hieraan toch meen ik het , althans voor een goed deel, te moeten toeschrijven, dat dit eerste , zeker niet het minst belangrijke gedeelte van BCHLATTERS werk , niet geheel bevredigt. Het mist die helderheid van voorstelling, dio duidelijkheid van dictie , dat geacheveerde , dat aan het einde van een hoofd- stuk of afdeeling gekomen, zeggen doet: zie, dat is nu degelijk onderzocht, duidelijk ontwikkeld , in helder licht geplaatst. De schrgver geeft wel menige juiste opmer- king, zijn exegetisch betoog brengt wel gedurig getui- genis van zgn scherpen blik, maar hij verliest zich gedurig weer in exegetische ontwikkelingen en bespie- gelingen. En wat zijn boek daardoor aan uitvoe- righeid heeft gewonnen , heeft het aan duidelijkheid en schoonheid verloren.

Nadat het geloof volgens de woorden van jezus , gelijk ons deze in de vier Evangeliën bewaard zijn, be- sproken is, onderwerpt de auteur de overige schriften des N. T. aan een nauwlettend onderzoek. Hij wendt

Digitized by VjOOQIC

467

zich tot de schrijvers dezer oorkonden met de vraag: ^wat is volgens u geloof, het christelijk geloof?" en deelt het antwoord mede , dat hij van hunne Uppen meent vernomen te hebben. De laatste (derde) Af- deeling is dus aan de beschouwing van het geloof in de gemeente van het apostolisch tgdvak (Die neue Gemeinde der Glaubenden) gewijd. Eerst ( in Hst 7 , bl. 233— 304, wordt „die Glaubensstellung der apostolischen Gemeinde'* behandeld ) wordt het oog gevestigd op de namen, waarmee de christenen zichzelven aanduiden. Het ,, discipel" van den eersten tgd wordt vervangen door „knecht van God" of ^van CHRISTUS", later door „heiligerf", totdat eindelijk de naam „g el o o v i g e n** alle anderen verdringt en constant wordt gebruikt ter aanduiding van hen, die door hun geloof aan het Evangelie, door hun geloof in Goden in CHRISTUS een bepaalde en scherp begrensde tegen- stelling vormen met de „ongeloovigen'*, d i. met allen joden en heidenen die dat geloof niet hebben en ( want dit is vooral het kenmerkend karakter van het „ongeloof ) zich daartegen met beslistheid ver- zetten. Deze naamgeving toekent. Zij wijst zeer duidelijk op een bepaalde strooming van gedachten, motieven, beginselen in de gemeente. Zij brengt ondubbelzinnig getuigenis van dit feit, dat de christelijke gemeente het „geloof' beschouwde als het hoofdmoment in haar verhouding tot God, en ook in haar verhouding tot de wereld. Dit leert echter niet alleen de naam, dien de christenen voor zich vragen; evenzeer wordt dit duidelijk uit den inhoud van al de brieven en geschriften, die in het midden der gemeente ontstonden. Wanneer er sprake is van vroomheid , van christendom , van het

Digitized by VjOOQIC

468

lidmaatsplii^p der gejneente, dan wordt dit gedurig wqer aangeduid door het woord ^geloof," De gemeente was (en volle en met volkomen bewustzjjn een „gemeente der geloovigen', Van datz;elfde bewuafapijn spreekt verder nog de wjjze, waarop deze en gene vra^g in den kring der gemeente ter sprake gebracht enbehanr 4eld wordt. Jmmers allerlei quaesties komen vóór en n& aan de orde; maar muurvast staat de volstrekt ajgemeene overtuiging, dat „geloof geëischt wordtin ieder , die aanspraak zal mogen maken op den christen- ^aam. Eu dat?:elfde bewustzijn wordt o^s eindeljjk nog kennelijk uit het gebruik , dat de christenen maken van de Schriften des O. T. Met bepaalde voprliefile wordt elk woord of deel van die Schrift, waarin van , geloof ' gesproken wor^t, in herinnering gebracht ; en wat recht- streeks of zijdelings dienen kan tot staving van het geloof wordt na^uwlettenji verzameld en in helder licht

Maar wat is nu dit geloof, dat de Christelijke Ge- meente als haar bgzonder bezit noemt ra roemt, dit geloof, dat haar kenmerkend onderscheidt van Sy- nagoge en Heidendom P SohIiATTER treedt in een uit- voerig onde]:zoek naar hot wezen van het geloof, zooala dat i^ de getuigenissen, die uit de oudste gemeente tot ons kwamen, genoemd en beschreven wordt. En dat onderzoek leidt hem tot het resultaat, dat dit geloof in s^eker^ ^ een tweevoudig karakter heeft. Set i^ eenerzijds erkenning van de in en door Christus ge« openbaarde waarheid ei;L van de waarachtigheid zgner goddelijke zending, anderzijds vertrouwen , onvoorwaar- delijjk vertrouwen op God, die de ervaring schenkt van zijn liefde, trouw en hulp. Die erkenning der wa^beid

Digitized by VjOOQIC

469

gaat het vertrouwen des harten bestendig in tgdsorde YOQraf, Onderscheiding is dus mogelijk en geoorloofd. Maar scheiding niet. Het eerste is de voorwaarde van liet tweede; het tweede van het eerste het onvermgde- m.k gevolg. In beginsel en uitwerking zijn beiden één. De schrijver zegt er van: De gemeente is geplaatst „voor de volle werkelijkheid (Realitat) van God en zijnen ^ CHRISTUS, welke als waarheid erkend en beleden wor- j^den moet, maar daajrmeêziet zij zich tegelijk geplaatst , tegenover de hulp en de g$ive van God, waarop zij „kan en mag vertrouwen. De in zijne waarheid erkende „God is in zgne helpende macht aangenomen, en in „CHRISTUS is tevens de helper en redder gevonden. De „gemeente maakt geen scheiding tusschen de wg^arheid „en de goedheid van God, tusschen j[ezu8' koninklijke „waardigheid en verlossende werkzaamheid. Daarom is „het geloof overal een daad van toestemming zoowel „als van vertrouwen" (bl. 266).

De schrijver wijst aan, dat dit geloof naar oor- sprong, wezen, inhoud en doel geheel hetzelfde is als het geloof, dat wij uit de woorden van JtEZUS in de vier evangeliën hebben leeren kennen. Het is geloof in God den Vadejr. Maar gewekt en versterkt door Chris- tus , lyordt het tevens genoemd „geloof door chbistus ," en wijl CHRISTUS voor het oog der gemeente , d. i. voor den geest van lederen geloovige, staat als de loerende, de reddende, de richtende, en als Deg^e, die wat hij is en werkt en schenkt, dit is en doet kre^ohtens zijn VQÜe, innige, onverbroken eenheid met den Vader, daarom wordt het geloof in den vollen zin des woords „vertrouwen op, geloof in Christus."

Opmerking in dit hoofdstuk verdient de duidelijke

Digitized by VjOOQIC

470

aanwijzing , dat en waarom de vraag naar de verhouding .tusBchen „geloof' en „werken" in de oudste gemeente niet ter sprake kwam. Die vraag was toeu nog niet aan de orde. Jezus zelf schafte voor de zijnen de Wet niet af, maar wees op den geest der Wet, op haar diepere , goddelijke beteekenis. Hij leerde hen onder den uiterlijken , tgdeljjken vorm der geboden hun inner- lijk , eeuwig wezen aanschouwen. Daarmee gaf hij . aan die geboden werkelijk een nieuwe beteekenis, een anderen inhoud. Hij leidde zijn volgelingen op tot innerlijk vrije vervulling der Wet. In overeenstem- ming daarmee was de christelgke prediking dan ook een prediking , die evenmin naleving van de geboden der Wet eischte als zij op afschaffing van de Wet aan- drong. Zij was eenvoudig prediking van geloof. Door de van Jeruzalem uitgaande prediking ontstonden alzoo in de heidenwereld christengemeenten, die vrij waren van de Wet. Twee groepen van geloovigen traden dus in het leven. De geloovigen der ééne groep ge- hoorzaamden de Wet in eeredienst en leven. De ge- loovigen der andere groep stonden geheel vrij tegenover de Wet , omdat de eenige eisch , hun ter vervulling gesteld , vervat was in het woord : „gelooft in den Heer JEZUS CHRISTUS en door Hem in God den Vader!'*

Maar het ontstaan en naast elkander bestaan van deze twee groepen geloovigen of van deze tw^e afdee- lingen der gemeente bracht eerlang als van zelf het vraagstuk ter sprake naar de verhouding van geloof en wet , van geloof en werken , van geloof en be- keering.

Deze vraag is veelzijdig besproken en afdoende beantwoord door paülus. Wij worden hierop gewezen

Digitized by VjOOQIC

471

in het nu volgende achtste hoofdstuk (Die Paulini- sche Glaubenspredigt, bl. 305— 393). Dit hoofd- stuk behelst ongetwijfeld menige weigeschreven bladzijde. Wij vinden hier eene duidelijke uiteenzetting van paülus' denkbeelden over het wezen van het geloof, hetwelk ook hem is een aannemen van wat Qod in Christus schenkt en een vertrouwen op Hem; over den grond, het karakter, de vrucht, de kracht des geloofs, en over het verband tusschen, geloof en werken, geloof en wijs- heid enz. Naar waarheid is gezegd, dat paulus vooral degene is, die het geloof heeft gepredikt als een Evangelie. Liever nog zou ik gezegd hebben, dat PAULUS bovenal is prediker des geloofs. Hij toch heeft het geloof geplaatst in het centrum van 's menschen denken, gevoelen, willen en leven, zoodat op het geloof alles aankomt; zoodat dit de hoofdzaak is in des christens geheele zijn en doen. De opmerking moet mij echter uit de pen, dat dit ge- heele hoofdstuk eigenlijk is de ontwikkeling van oen gedeelte van het - paulinische leerstelsel en dat het veel behelst dat, hoe goed en juist ook op zich zelf, zonder schade voor het hier in te stellen onderzoek achteiwegehad kunnen blijven. Wat te veel is schaadt, vooral bij een onderwerp ab dit. Behelst dit hoofd- stuk in één opzicht te veel, in een ander opzicht be- helst het te weinig. De vele vragen van historisch- kritischen aard, die hier aan de orde zijn, worden met volkomen stilzwijgen voorbij gegaan. De schrijver handelt, alsof er nooit eenige twijfel omtrent een op den naam van paulus gesteld geschrift geopperd is. Dit is zgnen arbeid echter niet ten goede gekomen. Had hij bij den aanvang van dit Hoofdstuk de chrono-

Digitized by VjOOQIC

472

logische orde van de geschriften, die hem de stofvooi zgn betoog jsouden leveren , althans in hoofdlijnen vast- gesteld, het zou hem gemakkelijk gevallen zgn om de gesphiedkundige ontwikkeling van bet woord „goloof" en van 46 denjtbeelden , waarvan di^ woord allengs de drager is geworden , duidelijk in het oog te vatten. Veel, wat nu hier en daar en als in het voorbijgaan besproken werd, zou tot eenheid zijn gebracht, de geheele ontwikkeling der denkbeelden zou duidelgker zjjn geworden. De auteur houdt alle aan paulus toe- geschreven brieven, voor paulinisch van oorsprong. Meer dan ééne uitspraak op deze bladzijden leert ons dit. En de heer soHIiATTER heeft ongetwgfeld het recht deze overtuiging te bezitten. Maar zij diende tocb eenigszins gemotiveerd te worden. Nu maakt bet, op zgn zachtst uitgedrukt, een vreemden indruk, pro- miscue plaatsen aangehaald te zien uit den eersten brief aan de Thessalonikers , uit dien aan de Romeinen, de Efeziërs , titus en timotheüs , ten einde aan te wgzen wat naar PAUiiUS' zienswjjze hét, wezen, de kracht en de vrucht des geloofs is geweest.

Na PAüLUS' denkbeelden over het geloof ontwikkeld te hebben, wordt het oog gevestigd op de beschouwingen van JAKOBUS, petrus en johannbs over deze za^ak. (Hoofdst. 9: Die Palaestinenser, bl. 394—451). Wat jakobus, den broeder des Heeren , betreft , wiens geschrift l^et eervol getuigenis ontvangt, dat het, hoewel moeilijk te verstaan wegeps de ons vreemde methodiek van eene zuiver joodsche gedachtenvorming , rijk van inhoud is en veel theologie behelst de auteur getuigt van hem, dat hjj door zijn geschrift de christelijke gemeente heeft willen leeren het geloof te stellen op den

Digitized by VjOOQIC

473

rechten prijs. Immers, de gemeente zijner dagen verheft het geloof hoog, schat het zelfs te hoog als rechtsgrond voor den ingang van het Godsrijk. Daarom wgst hij aan, dat het geloof, wanner dit alleen een zaak van het bewustzijn blijft en zich alleen in woorden openbaart, geen waarde bezit, iets abnormaals is, een „dood geloof" heeten moet. Maar diezelfde gemeente ziet laag neer op het geloof inzooverre dit niet ontheft van Igden , ja ! in sommige gevallen zelfs oorzaak van lijden wordt Daarom verheft hij het geloof hoog en toont aan , dat dit alleen in waarheid rijk maakt en het lijden in vreugde herschept. Het geloof is voor JAKOBUS de erkenning van God, en dientengevolge een verbond met God. Want dit geloof moet ééne, onverdeelde daad zgn. Dè,n openbaart het zich in en volmaakt zich door de werken. Petrus vat niet zoo zeer het geloof zelf, als wel de vrucht van het ge- loof in het oog. En als zoodanig noemt hij niet, zooals JAKOBUS, het werk der liefde en des geestes, maar de hope. Het geloof is hem de grondleggende handding des behouds, het verbindende lid tusschen het tegen- woordige teven en de toekomst der gemeente, dat wat haar in de openbaring van Christus erkenning en zalig- heid bezorgen zal. Want Christus de Heer zoekt dit en hij kroont het met de gave des levens. Ook bij JOHANNES is het geloof de aanvang van het leven met God en Christus; de grondslag, waarop het geheele gebouw des heils is opgetrokken. Maar uit dit geloof wordt geboren de liefde, en dit geloof geeft kracht tot overwinning der wereld en doet zonder tegenzin of moeite de geboden Gods volbrengen.

Volkomen juist gezien en goed gezegd. Toch kan

Digitized by VjOOQIC

474

ik de vraag niet weerhouden , of niet bij de bespreking der Johanneïsche schiiften bepaald had moeten zijn aangewezen, dat het geloof, gegrond op de aanschou- wing van CHRISTUS, leidt tot de erkenning van God, en tot dat leven in gemeenschap met den Vader en met den Zoon, dat zoo eigenaardig heet „het ware, eeuwige leven/'

In een geheel anderen kring van gedachten brengt de Brief aan de Hebreen, waarop de schrijver vervolgeas het oog zijner lezers vestigt. (Der He- braer brief, bl. 452 475). Hij wijst aan, dat wij hier overgebracht zijn naar het gebied der apologie van het christelijk geloof. De christenen van joodsche afkomst, tot wie dit schrijven gericht is, loopen gevaar te ver- vallen tot ongeloof, wijl de gedachte bij hen post gevat heeft , dat dat alles , wat in de christelijke gemeente de plaats vervangt van mozes, AaRON, priesterschap, offers, heiligdom enz. van geringe waarde is. Immers tegenover dat alles staat jezus, Hij alleen, en onzichtbaar. Hij is gestorven, c!at hebben zij gezien. Hij is verheerlijkt, maar nu dan ook verre van hea. Bovendien is lijden en verdrukking hun deel om den wille van hunne christelijke belijdenis. Maken zij zich van jëzus en de gemeente los , dan zien zij zich weer in het bezit van de schatteu , die de vaderen rijk en gelukkig maakten.

In de kennis van dezen toestand , waarin de lezers verkeeren, ligt de sleutel der kennis van den inhoud des briefs. Naar de behoefte zijner lezers voert de auteur een ernstig pleidooi voor den hechten grond vau het christelijk geloof. Hij stelt een vergelijking in tusschen de personen en middelaars van het O. en

Digitized by VjOOQIC

476

het N. Verbond, maar ook tusschen de subjectieve, persoonlijke verhouding van de gemeente in Israël tot haren God en die van de christelijke gemeente tot haren Vader. En dit alles ten einde de overtuiging te wekken en te versterken, dat het geloof van den christen dat van MOZBS* volgelingen verre overtreft in verhevenheid^ van karakter en in levenv^ekkende kracht.

Zoo wordt het bestaansrecht van het geloof aan- gewezen , maar nu ook in een korte formule het wezen van dit geloof beschreven. Deze bekende formule, Hst. XI: 1, is door den schrijver minder juist vertaald in de woorden ; „Der Glaube ist Bestehn bei Gehofiftem, Ueberführung von nicht gesehnen Dinge," welke ver- taling gevolgd wordt door een verklaring, die weinig lichtgevend is en den zin der woorden geweld aandoet , daar de beide Genitivi opgevat worden als Gen. subjecti , terwijl ze, als Gen. relationis opgevat aan de woorden een eenvoudiger en beter beteekenis schenken of laten behouden. „Geloof is een zich verzekerd houden van de dingen die men hoopt, een vaste overtuiging aan- gaande de dingen, die men niet ziet,'' zoo vertaald stemmen zij geheel overeen met den kring van gedachten , waarin zij door den schrijver vanden brief zijn geplaatst.

Opmerkelgk is, dat in dezen brief, waarin de persoon van Christus met zoo groeten nadruk op den voorgrond gesteld wordt, nergens gesproken wordt van geloof in Hem. De schrijver merkt terecht op, dat het oog vooral gericht wordt op hetgeen Hij de ge- meente geschonken heeft, schenkt en schenken zal. Geloof is dan ook de kracht, die den mensch hier- mee in verband brengt. Geloofsdaad is de toeëigening , de erkenning hiervan. Jezus is door persoon, woord,

Digitized by VjOOQIC

476

werk de Aanvanger en Voleinder van dit geloof. Het geloof is dus een vertrouwen op God, die het bezit dier goederen in de toekomst schenkt en nu reeds dit bezit verzekert.

Van geheel anderen aard weer is de verdediging en aanbeveling van het geloof, die wij in eenige der jongste geschriften van het N. T., dez. g. Pastoraal- brieven, aantreffen (Hst. 11, Der Glaube und die Gnosis bl. 476 488). De invloed van het op- komend en zich ontwikkelend Gnosticisme doet zich ook in den boezem der christelijke gemeente gevoelen , en „de auteurs" dezer brieven hebben zij dus naar het gevoelen van den heer sceLATTBR niet paülüs alleen tot schrijver? verheffen daartegen wel liiet rechtstreeks, maar toch zeer kennelijk hunne stem. Zg plaatsen zich hierbij op praktisch-ze delijk standpunt, en bestrijden de Gnosis als lust tot zonde; Tegenover de ijdele speculaties,* waarin men zich dreigt te verliezen, plaatsen zg als gebiedenden eisch het geloof, verbonden met ethische vorderingen , en leggen er nadruk op, dat een voortreffelijk leven een dienen des Heeren is en zaligheid werkt. Maar ook theoretisch nemen zij positie tegen de gnostische ideën. Eerst stellen zij kennis tegenover kennis, de ware tegenover de valsche gnosis (zoo 1 Kor, Kol.); later, als het streven der kennis van dien aard wordt, dat het geheele christelijke standpunt daardoor in ge- vaar zou komen, plaatsen zij tegenover de kennis het geloofd En dat «geloof , dat naast de waarheid en de kennis zijn plttats heeft, is vertrouwen op God, nauwe aansluiting aan OHRrsTUS, opneming van

Digitized by VjOOQIC

477

waarheid, die in christüs aan de gemeente gegeven is, innerlijke toeëigening dier waarheid.

Met een verdienstelijk hoofdstuk wordt het werk besloten. (Die Besultate der apostolischen Predigt, bl. 489-535). In korte trekken wordt hierin aangewezen, dat met de christelijke gemeente iets geheel nieuws in de wereld is opgetreden, en dat het grondbeginsel, waaruit dat nieuwe ontstond en waardoor het in zijn geheele zijn en leven beheerscht wordt, is het geloof. „Uit geloof ontstaat de apos- „tolische gemeente met haar leervormen, haar nieuwe „Schrift, haar inwendige en uitwendige organisatie, „ziedaar een feit, dat licht geeft; aan ieder die geloof „zoekt, maar ook aan ieder die het om wetenschap te „doen is," met deze stelling vangt de schrijver zijne op den afgelegden weg terugziende beschouvdng aan. En hij licht ze toe met het woord: „Schrift, symbool, ^dogme, kerkelijke regeling, christelijke zede, dat ^ alles is secundair. Het primaire en boven alles vrucht- „dragende is de geloofsdaad, op jezus gericht.'* Door dit geloof is alles in den mensch tot nieuwe, rijke werkzaamheid gebracht. Dit geloof is de naar alle richtingen des denkens en levens kracht ontwik- kelende daad

Tegenover en boven de Synagoge, waarin het geloof niet tot zijn volle ontwikkeling komt, omdat daarin te kwader ure een moment van zelfbeschouwing en zelfverheflSng is opgenomen, staat de gemeente van JEZUS, die de Wet als verbindingsmiddel (Mittelbegriff) tusschen den mensch en God vervangen heeft door den middelaar jezus Christus, en in de liefdedaad Gods, waardoor Hij den christüs aan de wereld gaf, XX. 31

Digitized by VjOOQIC

478

een vasten boflem bezit , waaruit de geloofsdaad opwast , het geheele leven omvattend en beheerschend. Tegenover en boven de Synagogale Theologie , die scheiding maakt tusschen praktijk en theorie , tusschen de onderscheidene geboden der wet, tusschen innerlijk motief en uitwendige daad, tusschen handelingen jegens God en jegens de menschen , staat de Theologie van een jakobus , een PAULUS , een johanjnes , bij wie alles beheerscht wordt door ééne grondgedachte; bij wie alles teruggebracht wordt tot de gedachte, tot het beginsel des geloofs. Het Paulinisme met zijn sterke tegenstellingen tusschen wet en genade, geloof en werken, met zijn eisch van gdoof en van dit alleen, vindt zijn verklaring in de levensgeschiedenis en levenservaring van den Apostel der Heidenen. Daaruit is te verklaren zoowéL zijn totaal loslaten van gerechtigheid , werk, wet, eigen persoon en verdienste als zijn zich vastklemmen aan JEZUS , die als de Gekruisigde hem van zonde over- tuigt en als de Opgewekte hem eeuwig leven schenkt, die hem roept in zijn dienst en opneemt in zijn rijk. Maar ook bij jakobus geeft de geschiedenis van zgn leven den sleutel tot de verklaring van die beschouwing des geloofs, die het oog vestigt op de toekomst en roe- ping der gemeente , en die dus niet ziet op hetgeen God heeft gedaan en op de verhouding waarin Christus tot de geloovigen staat, maar op het werk, op de daad, op het leven, waarin zich het geloof openbaart en waardoor het geloof zich tot de hoogste volkomenheid ontwikkelt. En eindelgk ook bij j(5hannes, die in meer dan één opzicht een standpunt inneemt, dat lig^ in het midden tusschen de beschouwingswijze van paulus en die van jakobus, heeft de leiding van lot en leven

Digitized by VjOOQIC

479

gevoerd tot die eigenaardige en verhevene beschouwing, die van uit de hoogte der inaige levensgememiscbap met CHRISTUS de wereld buit^ chbistüs ziet in duis- ternis TerzQoken, door den leugen beheersofat, van het leven verstoken; maar die nu dan ook, ziende op jëzus, op de totaliteit zijner verschifning wijst, en ziende op het geloof, dit in al den omvang van zijn ontstaan en bestaan teekent in het woord: het geloof is de kracht, die de wereld overwint Deze en andere vof- men d®p apostolische prediking wortelen echter alle in het woord van jezüs. De auteur wijst dit duidelijk aan in de woorden: „Hg (jbzus) sprak het woord: „geeft Gode wat Godes is," waartegenover hQ ioder ander belang op den achtergrond doet treden , ^en hij bepaait den eisdi van dat geven nader door ^het ééne gebod der liefde, dat hij den zQnen oplegt. „De ontwikkeling hiervan is het geloof van jakobus, „dat slechts naar dit ééne verlangt om öode het werk „der lieËle te geven gelijk abraham en rachab het „deden. Hij sprcdc het woord: „Komt allen tot „M|j", dat allen het vooruitzicht opende op kennis van „God, vrede en leven in Hem. Daaraan beantwoordt het „JohanneïBch geloof, dat zich, wijl het aan JEZUfl zich blijvend hecht (erfassend) , het bezit van het leven „Gods in Hem ontsloten weet. Hij boog zich tot den „zondaar ter neer krachtens een genade, die dezen tot ^het gdoof en door geloof tot het deelgenootschap „.aaïi het Godsrijk verhief. Deze handelwijze van jezüs ^draagt in de Paulinische prediking van het geloof „haar beteekenisVolle vrucht. Hij wees op de toe- j„ komst, die nog niet wordt gezien, als het doel, „waarop zgn discipel te wachten en waarvoor hij zich

31»

Digitized by VjOOQIC

«

n

480

„met onverbroken blijdschap voor te bereiden heeft. „Zoo beschrijft de Brief aan de Hebreen het geloof als „den band, die de gemeente verbindt met den schat, „waarop zij hoopt en dien zij met ijzeren volharding „bewaren moet. Zoo concentreeren zich alle geloofs- ^ vormen van den apostolischen tijd rondom jbzus en jjzijn woord als ontwikkeling van de door Hem in „den grond gelegde kiem. Hij droeg in zich als één ,^geheel wat zij ontwikkelden in afzonderlgke richtingen.'*

Met een korte aanwijzing, dat jezus alzoo han- delde ten einde daardoor alle denken, willen, streven, werken alleen op God te richten en de superioriteit van God ten volle te doen erkennen; ten einde op den weg der zelfwerkzaamheid en der vrijheid te voeren; ten einde tot het bezit van het Zoonschap Gods de zijnen op te leiden, eindigt de schrijver zijn werk.

Dit werk, ik herhaal het, getuigt ondubbelzinnig van ernstige en degelijke studie der If. Testamentische schriften, van groote exegetische bekwaamheid, van de gave ook om door te dringen in den gedacht^ngang der verschillende auteurs. Het behelst menige licht- gevende bladzijde en laat voor den aandachtigen lezer zeker weinig twgfel over ten aanzien van de beteekenis, die volgens de schriften des N. T. aan de woorden „geloof' en „gelooven" te hechten is.

Hierin ligt zijn groote verdienste. Schla.tteb'8 Der Glaube im Neuen Testament is een actueel boek, een boek ook, dat niettegenstaande zijne gebreken waarde heeft voor onzen tijd. De hierin neergelegde resultaten van een nauwlettend en in hoofd- zaak ongetwijfeld juist onderzoek brengen duidelijk aan het licht , dat „geloof' volgens jezus en zijn Apostelen

Digitized by VjOOQIC

481

niet is geloof aan de eene of andere leer; maar evenzeer, dat „geloof' niet is het vasthouden van het een of ander ideaal; het richten van den geest op de hoogere, bovenzinnelgke dingen; het vast ver- trouwen op de zege van waarheid, schoonheid, ge- rechtigheid. Het bewijs is geleverd , dat volgens jkzüs en de Apostelen „geloof' is „geloofin God'', d. i. onvoorwaardelijk en volkomen vertrouwenop Hem en op JEZUS, den door Hem gegeven Heiland der wereld; een vertrouwen, dat verstand en hart en geest volkomen beheerscht, dat den zondaar herschept in een kind van den hemelschen Vader en het leven verheft tot een leven met God en in God; het bewijs, dat „geloof' is de erkenning van, het vertrouwen op, de onderwerping aan, het leven bg de liefde Gods, die als gegrond op Zijne trouw door en in jezüs is ge- openbaard en voor allen, die Hem volgen, de kracht ten leven en de bron van ware en eeuwige vreugd is geworden.

Het boek, waarin dit bewijs, met overlegging der stukken, aan de authentieke documenten ontleend, geleverd is , vinde zijnen weg en oefene invloed uit in ruimen kring.

^Vv^!cV'^^' Dr. J. VAN LOENEN. L.Lzn.

Juli 1886.

Digitized by VjOOQIC

VERSCHIJNSELEN DES TIJDS.

TaOEBSLBN op MAATSCHAPPULIJK fSN KERKELIJK

aBBiBD* Mislukte interpellatie.

YbrKIETIGDE REOHTS0BLBBRDE AD- ViEZGK. BoBKBBSOHüüWING.

Met diepen weömoed vestigt elk , die zijn Vaderland en de Vaderlandsche Kerk lief heeft, bet oog op de zeer dfoevige verschjjnfielen , die in de laatste week der iriawd Juli alle weidenkenden en ordelievenden in Nederland met ontzetting en droefheid vervulden» Welke de gevolgen zijn van geestdrjjvende opzweeping ^ zoowel op maatschappelgk als op kerkelijk gebied, getuigden de bloedige tooneelen van 26 Juli te Amsterdam en de jammerlijke Zondagsontheiliging, waarvan op 25 Juli Leiderdorp getuige was. Ontzettende verantwoording, die op de stelselmatige ophitsers, hier op mannen als

DOMELA MEÜWENHUIS, VAN DER STADT, FORTÜYlf e. a.,

daar op kuyper , rütgers , db savornin lohman e. a. rust! Welsprekend, zwaar beschuldigend is het woord, door vele Jordaanbewoners per briefkaart tot de ge- broeders mens uit de Willemstraat gericht, die den moed hadden om de roode en zwarte vlaggen van de Zaterdagsche brug af te rukken: „zoo de ongelukkige

Digitized by VjOOQIC

483

^opgeruide menigte toch maar wilde inzien, dat domrla. ,,Ni6UWENHUis een groote lafaard is , die zich stil terug- strekt, terwijl zijne arme volgelingen in bloedigen strijd „zijn. Op zijn hoofd komen (komt) al dit onschuldig „bloed."

Hoezeer kerkelijk ijveren aan staatsmanswijsheid parten speelt, het gevoel van kieschheid verstompt en het decorum uitdooft, daarvan getuigt de droevig merk- waardige interpellatie, op 29 Juli door Mr. de savornix LOHMAK in de Tweede Eamer met betrekking tot het gebeurde te Leiderdorp tot den Minister van Binnen» landsche Zaken gericht. Zoo ooit eene interpellatie volslagen fiasco maakte ten gevolge van de kalme, naar de betuiging van den interpellant zelven, ware uiteenzetting van het gebeurde door den Minister, dan was het die van 29 Juli. Eere aan de ridderlijke be- straffing door den heer beelaerts van blokland, op politiek gebied partijgenoot van den interpellant, aan dien medeafgevaardigde toegediend. „Eerder dacht hij*' zoo luidt het verslag in de dagbladen gegeven „dat de heer lohm an met het oog op het voorgevallene „te Amsterdam aan de regeering zou vragen of zij ge- „noegzaam middelen had om het gezag te handhaven. „In plaats daarvan introduceert de heer L. de kerkelijke //troebelen in de Kamer. Het wordt veeleer tijd, de „Nederlandsche ingezetenen aan huune plichten teher- „inneren." In eene van zijne verlegenheid maar al te zeer getuigende repliek, waarin de Amsterdamsche kwestie en Dr. koypeb er met de haren werden bijge- sleept, werd die rechtmatige bestraffing met een on- waardigen schimpscheut beantwoord. Naar waarheid zegt de N. Rotterdamsche Courant dat het doel

Digitized by VjOOQIC

484

van den interpellant was „om over Leiderdorp naar Amsterdam te reizen," en voegt er bij : „dit is zeker, dat de afgevaardigde uit Goes in erg gehavend kostuum van deze weinig opwekkende reis is teruggekeerd.'* De heer DE S. L. wordt meer en meer Tenfant terrible van de anti- revolutionaire partij onder onze Volksvertegenwoordigers. In de tegenwoordige kerkelijke beweging , waarbij enkele kerkeraden of de meerderheid hunner leden met den predikant aan het hoofd zich losmaken van het Synodaal verband, acht ik het een merkwaardig ver- schgnsel, dat niet is voorbij te zien, dat dit, althans tot hiertoe, alleen in gemeenten met één predikant plaats vindt. Het is mij een bewijs, dat die daad van afscheuring vooral van enkele predikanten uitgaat, die, als zij het rijk alleen hebben, van hun invloed, menig- werf ook van de onkunde in kerkelijke zaken hunner kerkeraadsleden, misbruik maken om de vaan der revolutie in de Kerk op te steken. . Zoolang zij één of meerdere collega's naast zich hebben, die van die afscheuring niet willen weten , blijven zij in het kerkelijk verband. Zij gevoelen dat het al te dwaas zou wezen en zij het heerschzuchtig doordrijven van eigen inzichten al te zeer zouden blootleggen, indien zij het uittreden uit het kerkelijk verband van de geheele gemeente proclameerden, bijaldien hun ambtgenoot daarin niet deelde. Van hetgeen ik hier opmerk, levert de handel- wijze van den heer vlug te Leiderdorp een sterk sprekend bewijs op. Zes jaren lang is hij te Nijkerk op de Veluwe predikant geweest. Hij stond er naast een man, die jaren lang praeses van het Classi- caal Bestuur van Harderwijk was , en die , hoewel volstrekt niet instemmende met menige synodale ver-

Digitized by VjOOQIC

485

ordening van de laatste jaren, nogtans afkeerig is yan het zich losmaken van het synodaal verband. Nog in den allerlaatsten tijd van zgne werkzaamh eid te Nijkerk onttrekt de heer VLUa zich ter elfder ure , uit vrees voor de gevolgen, aan de toegezegde beves- tiging van zijn zwager, den onwettig beroepen predi- kant van Eootwijk, om in zijne plaats die taak door den emeritus predikant van lingbn te laten vervullen, en nauwelijks is hij eenige weken als éénig predikant in de gemeente te Leiderdorp opgetreden , of hij zendt aan de Synode eene door hem en de meerderheid van de kerkeraadsleden geteekende verklaring in, dat zij zich van het synodaal verband hebben losgemaakt en een afzonderlijk „kerkgenootschap" (lees: gemeente) heb- ben gevormd. Terecht merkt de Minister van Binnenl. zaken in zijn antwoord aan den interpellaut , die daarop het antwoord schuldig blijft , op : „dat zij dit deden „namens de lidmaten der gemeente is niet gebleken.' . Nu moet men toch al zeer zonderlinge denkbeelden hebben van de betrekking, waarin de predikant tot de geheel e gemeente staat, en van de verplichtingen, die met betrekking tot haar op hem berusten; mw moet al zeer door hiërarchische heerschzucht en eigenwaan verblind zijn, indien men waarlijk meent, dat tenge- volge van een besluit, hetwelk de predikant met een zestal kerkeraadsleden neemt, de geheele gemeente, zonder daarin gekend te zijn , geacht moet worden zich van het Synodaal verband te hebben losgemaakt. De Heer de savornin lohman moge indien men ten minste het verslag in de N. Rott. Cour. vertrouwen mag bij zijne interpellatie met heel wat geleerdheid aan tweeërlei rechtsbeschouwing in de hervormde kerk

Digitized by VjOOQIC

486

gesproken hebben; de eene, Tolgens welke het kerk- genootaehap op den. kerkeraad, de andere, volgens welke de kerkeraad op het kerkgenootschap berust, en op deze alles behalve duidelijke grondredeneering hebben voortgebouwd ; ontvirgfelbaar aeker ia het toch , dat elk, die alle betrekking tot en gehoorzaamheid aan de in de Nederl. Hervormde kerk wettiglijk vastgestelde besturen afsnijdt en opzegt , zich zelven geheel vrijwillig van haaj* afscheidt, en dat dus waar een predikant zulks doety hij als eerlijk man zjjne betrekking moet neerleggen en door die daad zelf zijne gemeente, die eeo. deel uitmaakt van de Nederl. Hervormde Kerk, vacant maakt. Niemand aal hem deswege van „schan- „delgk vergrijp tegen de overheid, ja verzet tegen de „gestelde machten" beschuldigen. Elk weldenkende zal zgne overtuiging eerbiedigen; te meer, wanneer hjj om deze te volgen zijne betrekking, zijne tijdel^ke welvaart opoffert Maar wil hij niettegenstaande zijne afscheiding zijne bediening in eene gemeente der Nederl. Hervormde Kerk blijven voortzetten, zich gedragen alsof hij genoemde v^klaring niet had afgelegd, begaat hij die dwaze in- consequentie en volhardt hij in deze , dan is het onge- twijfeld de plicht van de besturen der Nederl. Herv, Kerk om, na een nauwkeurig onderzoek te hebben gedaan of de geheel e gemeente al of niet in die af- scheiding instemt, bijaldien het mocht blijken dat een grooter of kleiner deel der gemeente daarmede met instemt, die gemeente als vacant te verklaren. Blijkt integendeel, dat alle lidmaten dier gemeente met die afscheiding instemmen, dan worde die gemeente ver- klaard als niet meer te behooren tot de Ifederl. Herv. Kerk. Nu weet ik niet, ik zou het haast betwijfelen

Digitized by VjOOQIC

487

om den spoed i waarmede de Leiderdorpsche quaestie is behandeld of dat, naar m|[n inzien , onmisbaar onderzoek door de Besturen is ingesteld. Het festin a lente is in zaken als deze zeer ter harte te nemen. Der goede zaak van recht en orde wordt minder schade toegebracht door het gedurende enkele weken, zij het ook maanden, onrechtniati ge optreden yan den heer VLUG, die in elk geval opgehouden heeft lid en ^ius a fortiori leeraar te zijn in de Nederl. Herv. Kerk, dan indien later mocht blijken, dat. er geene Nederl Herv. Gemeente meer te Leiderdorp bestaat, doordien alle lidmaten als één man met die verklaring van los- making hebben ingestemd» Nu geloof ik wel niet, dat zulks blijken zal; maar eer men tot zulk een krachtig optreden, als op 25 Juli te Leiderdorp plaats had, overgaat^ moet men nevens die officiëele verklaring van losmaking , door den heer vlug c* s, aan de Synode toegezonden , eene evenzeer ofBciëele verklaring inwinnen van die lidmaten der Leiderdorpsche gemeente, die met die verklaring van losmaking niet instemmen. In dagen van revolutie op kerkelgk gebied, gelijk onze Vaderlandsche Kerk die thans beleeft, moet het zonneklaar blaken aan welke zgde men zich aan het Schriftwoord houdt ^ dat te recht door mijn onvergo* telijken leermeester royaards aan het hoofd van zijn Hedendaagsch Kerkregt bij de Hervorm*^ den in Nederland^ als een de^ drie Beginselen van Christelijk Kerkregt wordt vooropgesteld? „Laat alle dingen eerlgk en met orde geschieden." Of zulks wat vroeger of later blijkt, doet minder ter zake. Maar men zie ernstig toe, dat niet* door over-^

Digitized by VjOOQIC

488

ijld handelen de zaak yan recht en orde benadeeld of in een verkeerd daglicht gesteld worde.

Dat een valsch licht wel een tijd lang schijnen en menig oog verblinden kan, maar toch, zoodra het ware opdaagt, geheel zijn efifect verliest, is in de Amsterdamsche kei'kelijke quaestie in de laatste dagen ten duidelijkste gebleken. Toen voor een paar maanden de beide rechtsgeleerde adviezen in zake het kerkelijk conflict te Amsterdam het licht zagen, waaruit bleek dat notabiliteiten in de Rechts- wetenschap: de als liberaal bekende Mr, farkcombe SANDERS en een der sieraden van de anti-revolutionaire partij Mr. Bar. de geer van jutpaas geheel eenstemmig en nagenoeg op dezelfde gronden de handelingen van het Classicaal Bestuur scherp veroordeelden, en dat Bestuur van de verregaandste onkunde, ja, bij monde van den twee- den adviseur, zelfs van „verkrachten of vertrappen van het recht" betichtten; toen was menigeen, ook al bleef hij het geweldadig optreden van kutpbr c.s. in de Nieuwe Kerk ten sterkste veroordeelen , geneigd om dat vonnis der veroordeeling van het Class. Bestuur als geldig te er- kennen. ITet bleek weder duidelijk, dat wetenschappe- lijk autoriteitsgezag nog groeten invloed heeft op het beoordeelen van zaken en handelingen. Mannen, zoo meende men, zoo uitnemend van rechtskennis en daarbij zoo uiteenloopend in richting, zouden het toch wel bij het rechte eind hebben, als zij op zoo beslisten toon hun eenstemmig voor het Class. Bestuur zoozeer ongunstig advies wereldkundig maakten. Wat van kerkelijke zijde, z. a. in de Kerkelgke Courant daartegen geschreven werd, nu ja, dat was een strijden pro aris et focis, maar dat sneed toch geen hout

Digitized by VjOOQIC

489

tegenover de adviezen van zulke juridische notabiliteiten. Wel hoorde ik al spoedig, dat eenen mij van ouds bekenden, uitnemenden rechtsgeleerde de handen jeuk- ten om tegen de geheel onjuiste redeneering dier adviezen in geschrifte op te komen"^ maar dat hg, die als rechterlijk ambtenaar vermoedelijk in een der aan- hangige kerkelijke geschillen mede uitspraak zou hebben te doen, zich daarvan diende te onthouden.

Hoe veranderde plotseling der meesten oordeel , toen de voorlichting der rechtsgeleerde adviseurs door Mr. LEVY in zijne brochure: de Amsterdamsche Kerk-tuchtzaak naar Rechten, als dwaallicht kenbaar gemaakt werd. Zelden las ik eene meer doel- trefifende , inderdaad verpletterende bestrijding van eenig geschrift, dan die, van welke de zoo boud sprekende adviezen de ongelukkige slachtoffers zijn. Glashelder, zonder eenigen omhaal van geleerdheid , toont Mr. levy aan, dat beide adviseurs de „reusachtige begripsver- , warring van strafen tucht tot doorgaanden grond- „toon van hun betoog maken.'' En inderdaad hij zegt niets te veel , wanneer hij , na dit te hebben aangetoond, op de vraag: „en wat is gebleken?" ten antwoord geeft: „dat geheel dit kaartenhuis door de beide heeren „Adviseurs met inspanning opgetrokken, reddeloos in- „eenstort door ééne enkele nuchtere opmerking, die „hunne aandacht is ontsnapt. De opmerking namelijk, „dat wij hier niet te doen hebben met Straf, niet te „spreken over Straf, maar te denken aan Tucht „en te handelen over Tucht. Dat nu een leek Tucht „en Straf met elkaar verwart , omdat Tucht en Straf „op elkaar lijken, of wel omdat Tucht en Straf beide „zeer doen zie, dat weet ik. Maar, hoe tweeju-

Digitized by VjOOQIC

490

^risten, van gevestigd en verdiend gezag, opzettei^ „als zoodanig geraadpleegd, met volle zeilen en zonder „ommezien in deze reusachtige begripsverwarring ste- venen, daaruit allerld gevolgtrekldngen maken, „klachten aanheffen, verwijtingen doen, dat te „verklaren, mogen anderen beproeven.'* Hij toont verder aan, dat het Classikaal Bestuur zich aan geen machtsoverschrijding schuldig gemaakt , maar zijn plicht vervuld heeft door te zorgen dat de kerkelijke goede- reu in statu quo bleven, daar de gemeente jmst omdat de kerkeraad, als bestuurscollege aan het toezicht van hoogere colleges onderworpen is , aan dezen het beheer over die goederen opdroeg. „Bij den ker- „keraad bestond alzoo een toezicht, dat de gemeente „niet behoefde te scheppen.'' Met een beroep eindelgk op art. 3 van de „Wet van 10 Sept. 1853, regelende „het toezigt op de onderscheidene Kerkgenootschappen" stdt hij duidelijk in het licht, daarbij vooral den heer SANDERS, die blijkens zijne redeneering die Wet niet schijnt te kennen , duchtig onder handen nemende, dat beide Adviseurs „de ten onzent wettig bestaande ker» „kdijke jurisdictie in hare gevolgen eenvoudig hebben weggeredeneèrd. ' *

Heeft Mr. lbvy door zijn ongevraagd advies een uitnemenden dienst bewezen aan de zaak van waar- hdbd en recht; elk, die met Schr. dezes reeds jaren lang walgt van het, geene middelen, hoe onheilig ook, ontziende stoken en drijven van die partij, die zich onder aanvoering van kuypbr de Gereformeerde bg uitnemendheid noemt, en de ontzettende verwoes- tingen diep betreurt, die daardoor op het gebied van hot christelijk-godsdienstig leven warden aangericht,

Digitized by VjOOQIC

491

brengt den heer levy een woord van hulde en dank toe Toor de strenge, maar ten volle verdiende be. straffing, in de laatste bladzyden van zijne brochure aan den heer sanders toegediend, die zij het dan ook in oratorische wendingen op do handelwgze van het Clasaicaal Bestuur de verdenking had geladen , dat zij het uitvloeisel is van hiërarchische heerschzucht, de uiting van den caesaropapistischen geest, die dat Bestuur bezielt. Zulke „verdachtmakingen nu ," schrijft de heer lbvy, „zij mogen de vrucht zijn van opzet, „of de uitkomst van geleerde ijdeltuiterij , behooren aan „flarden te worden gescheurd." En hij heeft ze aan flarden gescheurd. Zijn betoog, tintelend van heilige verontwaardiging en uitmuntend door welsprekendheid , stdt duidelijk in het licht dat de beschuldiging, door Mr. SANDERS tegen de kerkelgke besturen gericht, veeloOT van de partij geldt, wier zaak Mr. Sanders è, tort et è, travers verdedigt. Hoe waar zyn niet zijne woorden, die wij ons veroorloven hier in herinnering te brengen? „De heer Sanders tracht, bij zijne toe* deeling van licht en schaduw, het zóó ia te richten, dat het Classicaal Bestuur aan de Roomsch-Katholieke , en de geschorste kerkeraadsleden aan de onvervalscht- Protestantsche zijde komen te staan. Dit is een fijne ironie van het lot, waarop zeker niet licht iemand bedacht zal zijn geweest Voor zoover woorden en daden tot oordeelen rechtigen, zou men anders de tegengestelde indeeling als de ware beschouwen. Nooit gaapte dieper klove tusschen zonen van één land, tusschen lidmaten ééner kerk Nooit werd met kwistiger hand het zaad der verdeeldheid, der bla- kende tweedracht gestrooid. Nodt ward met roeke-

Digitized by VjOOQIC

492

loozer bedrijf de kerkelijke hartstocht opgezweept. Nooit werd het dogmatisch gareel vaster met voorbedachten rade in arren moede gesmeed. Nooit werd een alleen zaligmakend credo onverbiddelijker van allen gevergd. Nooit werd geestestyrannie driester geoefend. Nooit werd stouter gepredikt de rampzalige leer, dat het scheidings- beginsel doorwerken moet doorwerken, tot zoolang het gansoh ons volk in al zijne levensuitingen door- dringt. Nooit werd op dien voet een niets en niemand ontziend kerkelijk zuiveringsproces feller ondernomen , of halsstarriger uitgevoerd. Nooit werd aan uitsluitings- zucht en ketterjacht vrijere teugel gevierd. Nooit werd grooter vergrijp gepleegd tegen den wereldbistorisch milden geest der Hervorming, wier onvergankelijke beteekenis, wier eeuwentartend gehalte, wier trotsch en wier glorie is, het heilige, onaantastbare recht op de eigen overtuiging te erkennen en te eerbiedigen. Aan dien noodlottigen keer, aan die kentering in den zin en het gemoedsleven van een deel van ons volk achtte men nu juist <ot dusver de bestaande kerkelijke autoriteiten niet bij voorkeur medeplichtig. Veeleer zou men den blik hebben gewend naar de zijde , waar eerst een Vrije Universiteit met haar formulier van eenigheid, noodig, en straks een kerkelijk conflict onvermijdelijk geoordeeld werd. Intusschen de heer sandbrs heeft anders beslist Het staat hem vrij Niet vrij echter staat het hem te verstaan te geven, dat in de handelingen van het Classikaal Bestuur een caesaropapistische geest doorstraalt, zonder die zwaarwichtige aantijging te bewijzen. Deze aanmatiging, die èn feit èn recht gelijkelijk in het aangezicht slaat, behoort ondubbel- zinnig te worden gewraakt. Gewraakt des te ernstiger,

Digitized by VjOOQIC

493

naarmate zij meer verholen is achter het schijnbaar onschuldige masker eener oratorische wending."

Onberekenbaar groot is het kwaad, dat in dezen tijd, waarin het monster der anarchie met toenemende felheid de steuusels der maatschappij met ineenstorting bedreigt, door hen wordt veroorzaakt, die in de Kerk de vaan der revolutie hoog opsteken en de wettige verordeningen met de voeten treden. Ontzettend zwaar de schuld, welke de aanvoerders en opzweepers tot fanatisme tegenover Kerk en Staat op hunne hoofden laden. Gelukkig, dat er in de Vaderlandsche Kerk onder voorgangers en gemeenteleden van verschillende richtingen nog eene krachtige phalanx bestaat, die zich nauw blijft aaneensluiten tegenover den gemeenschap- pelijken vijand, die het op den roof van onze Protes- tantsche, van onze Christelijke vrijheid toelegt en ons in de slavenboeien van eene Kerkleer wil kluisteren, die hij met uitzondering van de voor hem daarin aan- wezige gravamina voor onfeilbaar houdt; die de uitdrukking Gods woord" voortdurend tot partijleus gebruikt ; maar tegen den inhoud en den geest van het „Godswoord" even dikwijls zondigt; voor wien het Schriftwoord : „het Koninkrijk Gods is . . . rechtvaar- „digheid en vrede en blijdschap , door den Heiligen „Geest" (Rom. XIV: 17), blijkens zijne handelwijze in de Vaderlandsche Kerk , niet geschreven staat , ter- wijl hij met het reeds zoo vaak voor eene kwade zaak misbruikte Schriftwoord: „men moet Gode meer ge- hoorzaam zijn dan den menschen'' (Hand. V: 29), zijn heerschzüchtig streven als gehoorzaamheid aan God wil doen doorgaan.

XX. 32

Digitized by VjOOQIC

494

Onder het beschrijven en beschouwen dezer zeer treurige Verschijnselen des tijds brengt mij de post den ditmaal zeer schralen aan de Redactie toe- gezonden oogst ter Boekbeschouwing of voor de Eorte Aankondigingen. Geheel uit mgn hart gesproken is de Toespraak van Ds. d p. h. gras- wiNCKEL, bij gelegenheid van zijne 25-jarige Evangeliebediening, opgedragen aan de Ge- meenten Zalk ca., Zierikzee en Amersfoort, uitgegeven ten behoeve van de Anna Pau- lowna Bevïraarsohool te Amersfoort. Met PAULUS (1 Kor. ni: U) beschouwt hy jbzus chbistus als den grondslag van den Godstempel. Niet alleen heeft jezus door geheel zijne verschijning ,bet fundament gelegd van den Godstempel, neen, sterker nog Hij is het fundament zelf," en dat fundament is „voldoende" en „onwrikbaar." Bij de flinke ontwikkeling van deze leidende hoofddenkbeelden geeft hij met vrijmoedigheid rekenschap van zgne werkzaamheid als Evangeliedienaar, van de wijze, waarop hij opdat ftindament heeft gebouwd. Wel hem , die na 25-jarigen arbeid in de Yaderlandsche Eerk vrgmoedig kan be- tuigen — en wie oraswinokel in zjjn persoon en zijne werkzaamheden kent, weet dat die woorden enkel waar- heid bevatten : »Mijn streven is het altijd geweest, „om de Eerk bijeen te houden, en om geen enkele „richting het leven onaangenaam en onmogelyk te „maken. Dat ik mijne denkbeelden heb, die zoowel „aan studie als aan gemoedservaring hun ontstaan hebben „te danken , dat weet gij ; maar ik hoop steeds bewaard „te blijven voor de hoogmoedige meening „dat ik „„alleen de waarheid heb, en dat iedereen juist zoo

Digitized by VjOOQIC

495

„moet denken als ik."" Was ik een Catholiek priester , „ik zou anders spreken en ook anders maeten „spreken. Maar nu ik Protestant ben, nu erken ik, „dat geloof staat boven geloofsverschil, dat religie staat „„boven geloofsverdeeldheid."" „Slechts twee vijanden ^kan ik in het Protestantisme. De e ene vgand is „hg, die de Prot. Kerk weer tot een Catholieke „wil maken en vo<» den onfeilbaren Paus, de onfeil- „bare Kerkleer kiest... want deze vijand ontrooft „mij mijne Protestantsche vrijheid, en wil mjj in leer- stellige slavenboeien doen loopen. En de andere „vijand is hij, die den ondergrond van het Christelgk „godsdienstig leven ondermijnt, en die den Christen „wil losscheuren van den Christus, want die vijand „vernietigt het licht, waarbij ik alleen kan zien, het leven, „waardoor ik alleen kan ademhalen , de kracht, waardoor „mijn geestelijke mensch alleen kan bloeien en vruchten „dragen". Aan zulke mannen heeft onze Yaderlandsche Kerk ten allen tijde, vooral in deze donkere dagen van heftigen, niets ontzienden strijd dringende behoefte. VervuUe de Heer der gemeente aan hem, dis, gelijk ik er zeK getuige van mocht wezen, bij de verschil- lende partijen in z^ne gemeente en elders in hooge achting staat , en wiens catechetisch onderwijs , waaraan hij zijne beste krachten wijdt, hoogelijk gewaardeerd wordt, nog voor langen tijd denwensch, waarmede hij zijne toespraak' tot de Amersfoortsche gemeente besloot: „ik verlang om bij u te blyven, opdat ik u eenige „geestelijke gave mocht mededeelen, teneinde gij ver- sterkt zoudt worden, dat is om mede vertroost te worden „onder u , door het onderlinge geloof, zoo het uwe , als „het mijne", het nu eeuigszins gewijzigde Schriftwoord

32»

Digitized by VjOO^IC

496

(Rom. I: 11, 12), waarmede hij voor 25 jaren zijne evangeliebediening te Zalk aanvaardde.

Eene schoone, con amore afgewerkte karakter- schets van den ontslapen Nijmeegsehen leeraar johs. HOOTKAAS HERDERSCHEE, op grond van persoonlijke herinneringen en ervaringen ontworpen, biedt ons Dr. B. TER HAAR BZ. aan, die 25 jaren lang zijn ambtge- noot was. Een warm vriendenhart maakt den ontwerper dezer schets welsprekend, als hij ons herderschee voor oogen «telt, als een man des geloofs, als een man der liefde en als in vollen nadruk een man der hoope. Nog herinner ik mij levendig, hoe in mijne laatste studie- jaren aan de Utrechtsche hoogeschool menigmaal de naam van herderschee genoemd en geroemd werd als van een der uitnemendste , ja van den uitneöiendsten der toenmalige theologische kweekelingen van de Leidsche hoogeschool. Bij de ontmoeting, die mij vooral in de eerste jaren mijner bediening meer dan eens te beurt viel , werd de hooggespannen verwachting alles behalve te leur gesteld. Die fijne trekken zijns gelaats, die scherpzinnigheid, die uit zijne oogen sprak, die wel- willendheid van bejegening hebben bij mij altijd een onuitwischbaar gunstigen indruk van zijne persoonlijkheid ingeprent. Ook bij het grootste verschil van inzichten stond herderschee mg altijd als eene bij uitnemend- heid nobele figuur voor den geest. De necrologie van zijn geestverwant en vriend, die, bij de innigste waar- deering en vereering toch het oog niet sluit voor enkele menschelijke zwakheden , „afdwalingen eener edele zieF'; de woorden, door heofi , door Ds. joosting, namens de voormalige ambtgenooten des ontslapenen in den ring „Nijmegen'^ en namens de Doopsgezinde gemeente te

Digitized by VjOOQIC

497

Nijmegen, welke herderschee „menigmaal stichtte door zijn woord en telkens weer door zgne stiehtelgke verschijning in hare samenkomsten" door Ds. feenstra j'. op 19 Maart bij zijn graf gesproken, zijn eene waar- dige, welverdiende hulde toegebracht aan de nage- dachtenis van eenen man, op wien de bij het graf aanwezige ringbroeders met vol recht door joosting werden heengewezen met de woorden : „moge ons leven „en werken steeds meer openbaren van die oprechtheid „en waarheid, van dien ernst en dien ijver, van dien „vrijen en tegelijk zoo innig vromen geest, waarin hij „hier op aarde gewandeld heeft."

Vragen van den dag op elk gebied leveren eene onuitputtelgke bron op, om aan hare beantwoor- ding een Tijdschrift te wijden. Om ze op populaire wijze juist te beantwoorden, wordt vooral niet min- der kennis van elk gebied der wetenschap , waartoe zij behooren, vereischt, dan om voor mannen van het vak die vragen te bespreken. Hoogst moeilgk is daar- om de taak , welke de Heeren Dr. H. BLDfK en a. wiHKLBR PRINS aanvaarden door de hoofdredactie op zich te nemen van een bij maandelijksche afleveringen van 8 è. 9 vel verschijnend „Populair Tgdschrift op „het gebied van Staathuishoudkunde en Staatsieven , „Natuurwetenschappen , Uitvindingen en Ontdekkingen , „Aardrijkskunde, Geschiedenis en Volkenkunde, Kolo- „niên, Handel en Nijverheid enz." Inderdaad het enz. nog buiten rekening gelaten een ontzettend uitgebreid gebied ! Mogen de medewerkers , wier namen , voor zooverre ze mij bekend zijn , een goeden klank hebben, hen krachtig steunen. Bepaalt ieder zich tot de bespreking van vragen , diQ tot dat deel van het

Digitized by VjOOQIC

498

uitgebreide gebied behooren, waarop hij zich tengevolge van degelyke vakstudie geheel te huis gevoelt, dan mogen we dat nieuwe tgdschrift als eene deugdelijke ,,doorloopende encyclopedie" begroeten , „waarin de „artikelen niet naar de letters van het alphabet, maar „naar de eischen van het oogenblik öp elkander vol- gen." Het „openen van eene vraag bus voor allen, „die omtrent gewichtige aangelegenheden of zaken- „meer licht begeeren " acht ik een gelukkig 'denk- beeld. Daardoor „wordt de gelegenheid gegeven tot „wetenschappelijke en toch bevattelijke correspondentie „voor allen, die belang stellen in de ontwikkeling van „staat en maatschappij , van wetenschap en kunst." Ik bepaal mij , na de lezing van de keurig uitgevoerde eerste aflevering , die veel wetenswaardigs in aange- namen vorm aanbiedt, omdat zij geene vraag behan- delt , over wier meer of min juiste beantwoording i k . mij een oordeel aanmatig, tot den wensch dat dit Tijdschrift niet weinig moge „bgdragen tot bevordering „van gezonde staatkundige ontwikkeling des volks en „van de algemeene maatschappelijke belangen,"- Is het waar , wat Dr. blink schrijft in het artikel , dat in de eerste aflev. voorkomt over den invloed van de betrekkelijke, vochtigheid der lucht op den menS'Ch: „Het Nederlandsch phlegma, de koel- „heid en meer dan natuurlijke onverschilligheid ten „opzichte van vele zaken bij ons volk , voorzeker vin- „den ze hun grond voor een groot gedeelte in het „vochtige klimaat en den grauwen hemel. Tot levendige „belangstelling is het Nederlandsche volk zelden te „brengen, de schaduwen des hemels vinden hunne af- spiegeling in de schaduwzijden van het vaderlandsche

Digitized by VjOOQIC

499

, volkskarakter/' Is dat waar, dan verheug ik mij heden, 6 Augustus, over den grauwen, zeer grauwen hemel en den neervallenden dichten motregen , in de hoop , dat het Nederlandsche volk^ dat zich in den laatsten tijd alles behalve phlegmatiek , maar voor groote opwinding maar al te zeer vatbaar betoont, tot kalmte weder- keeren moge, zoowel op staatkundig als op kerkelijk gebied meer phlegma aan den dag moge leggen tegenover fanatieke^ opzweeping, en dat elk met kloeken, door den Godsdienst geheiligden zin zich zijner plichten kwijten moge als Staatsburger en als Lid van de Nederl. Hervormde Kerk, wier verordeningen hg eenmaal be- loofde te zullen opvolgen.

Zotphen, 6 AngQstns 1886.

Dr. T. K M. VON BAÜMHAUER.

Digitized by VjOOQIC

PROMOTIE HONORIS CAUSA

BIJ HET

UTRECHTSCHE AKADEMIEFEEST

IN 1886.

De Senaat der Utrechtsche Hoogeschool bood tegen de viering van haar tweehonderdvijftig jarig bestaan aan vijftien mannen het Doctoraat honoris causa aan: gelijkelijk over de vijf faculteiten verdeeld. (1) Onder die Vijftien zijn er twee, sinds de oprichting van Geloof en Vrijheid in 1867, mede-redacteurs er van (2).

Dit geeft mij vrijmoedigheid om hier de woorden te laten drukken, waarmede namens genoemde vijf- tien op den 22en Juni 1.1. de Senaat werd toegesproken , nadat de Promotie bg monde van vijf hoogleeraren, uit iedere faculteit één, had plaats gehad: de heeren

MOLSTER (Litt. F.), POLS (Jur. F.), KOSTER (Med. F.), VALETON (Th. F.) en RAüWENHOPgPhil. F). Mochten deze laatsten nog terugkomen op hun besluit, om hunne toespraken niet te laten drukken, dan zou het mij eene eer zijn, daarop ook deze woorden te zien volgen. Overigens wordt de reden, waarom juist ik sprak, in de toespraak genoemd. Ik geef haar naar mijn handschrift. Daar ik dit niet vóór mij had , kan ik bij

Digitized by VjOOQIC

501

het uitspreken er iets hebben bijgevoegd of iets uit hebben overgeslagen: van wezenlijk belang is dit niet.

Curatoren, Rector Magnificus, Hoog- leeraren der Rijksuniversiteit vanUtrecht!

Yergunt mij enkele woorden tot u te spreken , zoo voor mg zelven , als in naam der veertien andere gedoc- toreerden Want bij de eer mij van uwentwege aan- gedaan , kwam van hunnentwege de eer der uitnoodiging, om hun woordvoerder te zijn. Den last, neen laat mij zeggen de taak , aan die eer verbonden , had ik liever op de schouders van een ander zien gelegd : van den Minister van Koloniën, die weet te waardeeren, wat er , bij den titel van Excellentie , voor een Neder- landsch Staatsman in den bescheiden doctorstitel schuilt, door een Nederlandsche Universiteit bij haar tweehon- derdvijftig jaar verleend. Of, de aangewezene om hier te spreken was , ik mag met het oog op de geschiedenis des vaderlands zeggen, was onze robert früin, wiens naam als aan Leiden verbonden , hier het opgerichte teeken is , dat Leiden en Utrecht vruchtdragende takken zijn aan denzelfden boom.

Maar de eerste werd door bigde levenservaring verhinderd ; en den andere (eene onpartijdige geschied- schrijving doodt bij geen ranke en fruin de bewegingen des gemoeds !) hem was het te veel , hier tegenover zich te missen zijnen broeder, jaren lang eene eere der Juridische Faculteit (3).

Zoo kon en mocht ik niet weigeren als oudste der gedoctoreerdeu ; maar wilde ook niet, als met onver- sleten banden aan Utrecht en de Utrechtsche Hoogeschool

Digitized by VjOOQIC

502

verbondeffl. Studeerde hier mijn vader niet in de dagen der Napoleontische overheersching , later jaren lang hiet evangeliedienaar, met open zin voor de wetenschap? Was met mgn medestudent mgn broeder, altoos moedig en wakker vertegenwoordiger van degelijke studie der Classieke Letteren, sinds jaren daarin hoogleeraar , eeifst te Groningen, later en nog te Utrecht (4) P Geniet niet een mgner zonen op het gebied der Natuurwetenschap de leiding van Utrêchtsche hoogleeraren ? En mij zelven , de toönmalige Theologische Faculteit heeft mij als student (1839 —1845) niet verhinderd, schröder ttoXXwv cKVxa^ioq dlltóv bezield , om te staan naar zelfstandig- heid, naar vastheid in 't geloof bg vrijheid in de

't Is mij goed , de eere van het doctoraat uit de hand der Theologische Faculteit van Utrecht te hebben ontvangen: al ben ik daarbij even oud als johan al- BRBCfiT BEKaBL , wien ik wel wilde ook in andere opzich- teli meer te gelijken (5). Op het oudste lid der Faculteit heb ik door Eotterdam oude betrekking: de scherp- zinnige en geleerde criticus werd mij een hartelijk vriend. En die mg promoveerde , zegen op zijne studie van Israëls Letterkunde, maar niet minder op daden, als waardoor hg zijnen naam in de laatste dagen heeft geëerd! (6)

Doch reeds behoef ik de verschooning mijner mede-gedoctoreerden. Ik spoed mij tot het spreken in hunnent naam. Wat kan dit anders zgn, dan als een eenig man den Senaat van de Rijksuniversiteit Van Utrecht van harte te danken, dat hg ons bij het tweehonderdvijftigjarig feest van het bestaan der Academie, honoris causa doctores heeft gemaakt?

Digitized by VjOOQIC

503

Honoris causa ! Hier is eene wezenlgke eer , door ons van groote beteekenis geacht , omdat zij be-v^ezen is door eene vergadering van mannen, wier namen op het gebied der Wetenschap, zoo wgd en in telkens meer provinciën ingedeeld, zulk een goeden klank hebben: waardige opvolgers van wie hier bij het tweede eeuwfeest leefden: mannen als v. hbijsde,

SCHRÖDER, HERINGA, MULDER, VAN REES, HOLTIUS.

Ja ! deze eer is ons eene eer , omdat wij de Weten- schap eer en-, en omdat het ons goed is te ervaren, dat wij volgens hun oordeel niet geheel onwaardig, naar de mindere of meerdere ons toevertrouwde ta- lenten en de verscheidenheid onzer levensroeping, de Wetenschap hebben gediend: gediend, niet het minst, doordat wij hetgeen zij ons leerde voor den Staat, de Maatschappij, de Kerk, voor de Kunst, voor de lijdende Menschheid hier of in onze Koloniën trachtten in toe- passing te brengen.

Onze groote kerkgeschiedschrijver moll hebbe ons geleerd , dat Universiteit in de Middeleeuwen iets anders aanduidde, hij allerminst zou het gewraakt hebben, dat wij met dat woord universiteit voor den geest, in weerwil van alle diversiteit in jaren , studievakken , levensroeping, ook in levens- en wereldbeschouwing, ons één gevoelen. Eén , waardoor ? Mijne Heeren 1 wat u samenbindt, verbindt ook ons. Het is dat, wat aan schleiermagher het koninklijke, bgna te idealis- tische woord ingaf: „Hier kennen wij geen vganden, slechts medestrijders !" wat mulder zoo warm deed pleiten voor het Studium Generale , en wat van hbusde deed dweepen met het Studium Humanitatis. U ver- bindt en ons verbindt hier één geloof, ééne liefde , ééne

Digitized by VjOOQIC

504

hoop: geloof aan eenzelfde object, dat als met geen oog te zien en met geen hand te tasten voor het pro- fanum vulgus niet bestaat, maar voor ons realiteit heeft : waarop wg vertrouwen als bjj benadering ja ! maar toch zeker te vinden; niet als eene godin, maar toch als eene der Machten te eeren, die niet van be- neden, maar van Boven zijn. Dit object ia de Weten- schap. Zij heeft uw geloof en uwe liefde, ook ons geloof en onze liefde. Daarom, al zijn er onder ons misschien nog anderen behalve den spreker, die levendig gevoelen, dat zij te weinig voor haar hebben kunnen doen, toch, ja! juist daarom achten wij het een voor- recht, dat zij bij monde harer hoogepriesters ons zeide : „Gij hebt gedaan wat gij kondet", en leenen haar het oor, als zij vervolgt: „Blijft dat doen naar de vermo- gens, die de hemelsche Voorzienigheid u gegeven en naar de plaats, die zij u in het leven aangewezen heeft,"

En gelijk gij , mijne Heeren ! blijven wij ook op haar, niet als op de macht, maar toch als op eene der grootmachten hopen : dat zij, volhardend gezocht, op ieder gebied van menschelijke kennis zich meer en meer ontsluieren zal ; dat zij de nevelen , waarmee zg wor- stelt, meer en meer overwinnen, en haar licht, tel- kens als het doorbreekt schijnbaar te scherp voor de oogen , koesterend zal laten uitstralen over ieder levens- gebied, der menschheid en het vaderland ten zegen.

De menschheid, het vaderland : een rhetorische fout, een anti-climax! En toch hier en nu geen fout. Mint hij de menschheid niet, die niet zijn vaderland bemint, wie in de dienst der kosmopolitische Wetenschap zijn vaderland mint, mint ook de stichtingen der vaderen. Zij gaven ons de Akademiën, ook de ütrechtsche , over:

Digitized by VjOOQIC

505

^ niet om bij hunne woorden te zweren , niet om ons bij hunne uitkomsten neder te leggen , maar krachtens hunne overtuiging, dat de Wetenschap, recht beoefend en toegepast, behoort tot het cement, dat een volk samen- houdt, en een klein volk zgne vaste plaats tusschen andere volkeren verzekert. Wee het kleine en rijke volk, dat zijn voortbestaan en zijn bloei zou gaan wachten van de beknibbeling op de dure maar diere eischen der Wetenschap.

Met dat de Wetenschap alles zou vermogen : zg kan het niet, omdat zij niet alles is. 't Mag moeilijk, misschien onmogelijk zijn, hare grenzen te bepalen, ootmoed en geen overmoed siert als de newtons hare verhevenste beoefenaars. Maar wie om de beperktheid van ons weten, om de botsing, waarin het weten tel- kens komt met het bestaande, om de vele raadselen, die nog onopgelost of onoplosbaar zijn , het licht , dat de Wetenschap reeds ontstoken heeft, zou willen loochenen of bedekken, zie toe, of hij niet het Godsdienstleven der stiklucht of verterende vlammen prijsgeeft, den Staat van de lessen der geschiedenis berooft, de Maat- schappij het slachtofier maakt van holle phrasen, der Kunst, den Handel, der Industrie onberekenbare schade doet, en eene der heerlijkste roepingen van den men- scheljjken geest verloochent, de gangen des Eeuwigen na te denken en zoo te leeren heerschen over de werken van Diens handen.

Nog twee woorden ! Het eerste : dat Gij van ons iets anders dan woorden verwacht en recht hebt te verwachten. Het adelmerk der Wetenschap verplicht tot daden. Leeftgd, levenskring, levenswerk mogen niet ieder in staat stellen , om voor de wetenschap te

Digitized by VjOOQIC

50Ö

doen, wat hij zou willen haar blijven eeren en lief- hebben, haar blijven beoefenen zooveel als in ons is,* haar blijven bevorderen en met hare uitkomsten in het leven winste doen, dat willen wg, dat zullen wg.. Over geen' onzer hebbe de Utrechtsche TJnivar- siteit zich te schamen.

De Utrechtsche Universiteit haar gelde ons laatste woord, 't Zijn schoone feestdagen, die zij be- leeft: mogen het voor haar en het lieve Vaderland moedgevende en moedsteiiende dagen zijn. Geen ernstig man ontveinst zich , dat boven ons Vaderiand de hemel van wolken zwart is. Het onweder bezweren, als het losbarsten moet, kan geene Universiteit, kan ook de Wetenschap niet. Nogtans , saevis tranquilla in undis , sta de Utrechtsche Universiteit voor haar deel pal voor waarheid , gerechtigheid , vrijheid.

Plutót mourir staat op een penning van 1580, die op de keerzijde het borstbeeld vertoont van den man der Unie van Utrecht , johan van nassaü.

Ik stel u voor, allen van onze zitplaatsen op te rijzen, en met ge wijden ernst in te stemmen in de oude trouwhartige woorden:

Vivat, floreat, crescat Academia Eheno-Trajec- tina, eamque illustrare per^at Sol Justitiae.

W. FRANCKEN Az.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Het zijn s. s. 1. 1. de heeren p. ±. tiblb (Nederlandsohe Letterkunde); H. was (Wijsbegeerte); a. g. yan hamil (Neder- landsche Letteren); w. p. btiusch, p. c. pltioox, j. «. yan dbk MBULSN (Geneeskunde); p. e. baubamton, w. pbahcksn Asa., £. H. LASONDBB (Godgeleerdheid); j, p. spbbnoeb yan bucc, B. PBX7IN (Reclitswetensohap); b. p. mees B.Azn. (Staatswetenschap); p. j, YAN DEN BEB& (Wis- en Natuurkunde) ; k. w. yan gobkom (Artsenij bereidkunde) ; p. J. h. cutpbbs (Wis- en Natuurkunde).

(2) Onder het nazien der proef, komt het bericht, dat één. Prof. E. h. lasondeb, heiaas! overleden is,

(3) Bedoeld is de hoogleeraar in de Eechtsgeleerdheid J. A. PRTJiN, in 1883 oYerleden.

(4) Mijn vader ahasüebos fbangkbn studeerde te Utrecht 1808—1812, en was er van 1826— 18Sé predikant. Hij overleed 1857. Mijn broeder c. k PBANCBBN,Yan de zeven tesrenwoordige professoren in de Faculteit der Letteren aan de Utrechtsche Universiteit de eenige , die aldaar zelf gestudeerd heeft , pro- moYcerde in 1845, werd 1856 te Groningen, in 1877 te Utrecht hoogieeraar.

(5) Bbnoel, die den 2*^^ NoYember 1751 stierf, 65 jaar en Yier maanden oud, was in het begin van dat jaar door de Aka- demie van Tübingen tot Doqtor benoemd. De woorden , waarmede hij daarvoor zijnen dank uitsprak, staan o. a in hbbzoo's Aealencyclopadie i. y.

(6) Met den hoogleeraar doeoes was ik te Rotterdam Yan 1850—1858 werkzaam , en de daad van Prof. yalbton bij de verkiezingen van dit jaar ligt nog Ycrsoh in de gedachte.

Digitized by VjOOQIC

I EGBERT HEIMERICH LASONDER. 1

Ach! weder een rouwrand om dit nommer. Want onze .goede, trouwe vrieqd lasonder is van ons ge- gaan. Woensdag 18 A.ug, in den vroegen morgen ontsliep hij. Brouwer in Nov. '85, lasonder in Aug. '86 ieder, die Geloof en Vrijheid kent, weet wat de Redactie verloren heeft in die twee. En ïiASOnder'8 verscheiden was zoo tragisch, omdat zijne ziekte juist op den dag der Promotie Honoris Causa, die hij niet kon bijwonen, een zoo bedenkelijk karakter aangenomen, en de uitgave van thorwald kodransson's Sage, opgedragen aan de Utrechtsche Universiteit, juist had plaats gehad. Niet in staat, om mi reeds in dit nommer hem uitvoeriger te teekenen, verwijst de Redactie naar het verslag omtrent zijne begrafenis, voorkomende in de Utrechtsche Courant van 21 Aug. Het deed ons zoo goed, onzen vriend bij die begrafenis geëerd te zien en te hooren prijzen door Utrechtsche hoogleeraren en Utrechtsche studenten, ook door vertegenwoordigers van de gemeente van Leeuwarden. Zooals hij daar geteekend werd, kenden wg hem twintig en meer jaren : een doorgeleerd , een bescheiden , een humaan , een braaf, een vroom man, en onze vriendschap had haar cement in het Evangelie, dat hg liefhad met geheel zijn hart.

27 Aug. 1886, De Redactie.

Digitized by VjOOQIC

EEN LICHTSTRAAL IN DE HEL,

(Luc. XYI: 27. £u hij zeide: ik bid u dan, ?ader! zend hem naar mijns Taders huis, enz.

* Het hoofddenkbeeld der verhandeling van den heer ERNST in het vorige nommer van Geloof en Vrijheid, getiteld iVerdoemenis of loutering, had reeds vóór veertig jaren mijne sympathie : onder één voorbehoud. Ik schreef toen : „Mijn hart evenzeer als mijn verstand komt , bouwend op christelijke begrippen aangaande God en den omvang van het werk der verlossing , tot de gevolg- trekking eener (eindelijke) overwinning der deugd in alle menschen tot zaligheid". Ofschoon ik er bg voegde : ,,maar enkele woorden van jezus en zijne Apos- telen zgn daarmede nog in disharmonie". Ik plaatste naast elkander: Rom.V:12, XI: 32— 36, ICor.XV: 22,28, PhUip.n:10,ll, ITim.II: 4,Matth.XXV: 46, Joh. V: 29, 2 Thess. 1: 9. (1) Met de jaren ben ik steeds vaster geworden in mijne^ hoop op de apokatastasis, daarin versterkt door de opmerking, dat door de eeuwen henen zoovele der vroomste en beste Christenen, al durfden zij het niet of nauwelgks uitspre- ken, in het diepst van hun hart die hoop koesterden. Zoob.v. TERSTEBöB (f 1769), de vrome liederen-dichter, XX. 33

Digitized by VjOOQIC

510

o. a. yan ons schoone: „Komt! laat ons voortgaan, kinderen" (Vervolgb. Gez. 274). Gefraagd wat hij toch van de eindelijke terechtbrenging van allen ge- loofde, gaf hij ten antwoord: ^Ik ben Gods kind, niet zijn geheimraad." En de dichteres van Gez. 50, j, E. VAN DE VELDB-HBLMCKB moot iemand, die be- denking had tegen de regels: „Ja, Qg zult in 't groot heelal 't Eijk der duisternis beschamen, Tot het niet meer w e z e n zal , ' ' met waren humor geantwoord hebben : ,ylf u , zing dan : „Tot het niet meer h e e r s c h e n zal/' " Toch is er in genoemde verhandeling , wat mij tot be- denking aanleiding geeft. Men herinnert zich, de auteur verwerpt met beslistheid de voorstelling van eene eeuwige, eene steeds voortdurende rampzaligheid. Vroeger heenneigende naar het door Dr. jonker ontwikkelde denkbeeld eener conditioneele onster- felijkheid, verwerpt hij dit nu, en wel op grond, dat bg eene eindelgke vernietiging der boozen, Gods we- reldplan met zoovele naar zijn beeld geschapen wezens moet gezegd worden te mislukken. Zijne eigene voorstel- ling is deze : „dat goeden zoowel als boozen de laatste echter meer sferen of kringen hebben te doorloo- pen voor hei hun deel zal, ja! kan zijn, de oorden der gelukzaligheid binnen te treen."

Om met het laatste te beginnen, ofschoon ook ik hoop, dat de Almacht van Gods liefde ten langen leste den slechtste trefifen , verteederen, totberouw en bekeering, tot geloof en liefde zal brengen , meen ik, dat de auteur althans den schijn aanneemt van tusschen boozen en goe- den , tusschen die in den Zoon gelooven en die den Zoon ongehoorzaam zijn, slechts een gradueel onderscheid te «tellen, en den heiligen ernst te verzwakken van ^s Heilands

Digitized by VjOOQIC

511

ontzaglgk woord : „Die mij verwerpt en mgne woorden niet aanneemt, ik oordeel hem niet, maar hij heeft die hem oordeelt: het woord, dat ik gesproken heb, dat zal (als door hem weerstaan) hem oordeelen ten laatsten dage/'(Joh. XII : 47, 48). Een verklaring van jezus, beter dan door vele geleerde exegeten in het rechte licht ge- steld door Mevr. bbbcher— stowb , als zij, in „de Ne- gerhut", dèn woesteling legreb een haarlok van zijne door hem vertrapte moeder laat in handen vallen. Dit brengt hem het beeld dier moeder voor den geest , en hare versmade liefde jaagt hem de hel in het hart. Niet zij veroordeelde hem, maar toch werd het woord, dat zij, de moeder knielend voor haren zoon, tot hem had gesproken, juist omdat het een woord der innigste liefde was, hem tot een oordeel. Gelijk legree's en judas* gewetenswanhoop be- wijst, dat het menschelgke, aan God verwante niet ten eenenmale dood was , zoo stel ik mij het begin der bekeering voor, ook aan gene zijde des grafs. Der bekeering, daarop leg iknadruk, omdatlou- tering eerst kan intreden, waar het diepst van eens menschen wezen niet langer afgekeerd van, maar toe- gekeerd is naar God. Classiek is hier jezus' bekende woord, waarmede hij de Elve, in weerwil van hunne tekortkomingen en behoefte aan reiniging, rein ver- klaart, omdat de kern van hun wezen zijn woord in zich opgenomen had en zg in hem waren. Maar één was niet rein (Joh. XO: 10. XV: 2 4.) Dttarop, meen ik, dat wij met allen nadruk hebben te wgzen, om te voorkomen, dat de lichtzinnigheid, oppervlak- kigheid en zondeliefde het geloof aan de eindelijke overwinning van de Almacht van Gods liefde misbrui-

33*

Digitized by VjOOQIC

512

ken. Schreef ik een leerrede , ik zou dit verder ontwikkelen, hier behoeft het niet.

Mgne tweede bedenking is, dat de voorstelling eener conditioneele onsterfelykheid niet op zich zelf be- hoeft te leiden tot de gevolgtrekking , dat „de groote meerderheid der naar Gods beeld geschapen redelijke wezens tegen Gods wereldplan in, der vernietiging prgs zouden worden gegeven", en diensvolgens „dat wereld- plan mislukt^' zou moeten genoemd worden. Immers dat wereldplan, indien wij mogen stamelen, is niet om alle menschen zalig of gelukkig te maken, maar om ze zalig te maken door heiligheid. Maar heiligheid kan uit haren aard d. i. naar Gods wil, alleen tot stand komen door zeifge wilde, niet-afge- dwongen beantwoording van Gods liefde, zelfgewilde, niet-afgedwongen gehoorzaamheid aan zgnen wil. Dit is ook eene der heerlijkheden Gods, dat zijne Almacht den mensch geeft, en ook den diepstgezonkene nog laat en onderhoudt de macht of het vermogen, om zich zelf te bepalen , zich zelf toe te keeren tot, of af te keeren van het als goed gekende en erkende. Deze betrekkelijke vrgheid behoort ook tot het beeld Gods: dat bij hare verdwgning zou wegvallen. Op die betrekkelgke vrijheid steunt iedere Evangeliepredi- king, wat zeg ik? geheel de wijze, waarop de liefde Gods zich in Christus heeft geopenbaard en in Christus tot ons komt. Yergis ik mg niet, dan gaat de leer der conditioneele onsterfelijkheid hiervan uit, dat de mensch (altoos, daartoe in staat gesteld door God) zich eene eigene persoonlijkheid , een waarachtig , zelfstandig persoonsleven op de zinnelijkheid, de zelfzucht, de zonde veroveren moet en ook kan; dat de eeuwige

Digitized by VjOOQIC

513

liefde Gods hem daartoe tegemoet komt, ja! ook den diepstgezonkene, allereerst door den prikkel van de ellende, verbonden aan het zedelijk kwaad, en dan door zijne genade opwekt; maar dat de vloek der voortgezette weigering van het leven uit God en in God, bestaat in de telkens verdere verwgdering van God, d. i. van het Leven: welke verwgdering tot haar uiterste ge- bracht, do opheffing des levens ten gevolge heeft. Zoo heeft AUGüSTiNCS reeds iedere zonde eene vermindering des zijns genoemd , en zou dus de voleindigde zonde den dood moeten baren, den dood, dat is hier : de opheffing des zijns. Volgens de leer der conditioneele onsterfe- lijkheid zal die opheffing des zijns eerst dan intreden, als de mensch, onmiskenbaar in aanraking met en onder de inwerking van Gods heilige liefde en Gods heiligen liefdewil gebracht, met bewustheid die aanraking afstoot, met bewustheid dien indruk wegwischt, toestemt met bewustheid in het verschrikkelijke woord , dat , zonder volkomen te weten wat zij deden, door Parjjsche werklieden werd toegejuicht: Dien, c'est l'ennemi. Ik kan niet inzien , dat bg de vernietiging van die enke- len , die om het met één woord te zeggen de zonde tegen den Heiligen Geest begingen, (welke zonde buiten de aanraking met Gods liefde in Christus jezus eene onmogelijkheid is), van eene mislukking van Gods wereldplan zou behoeven sprake te zgn. O! zeker, waren het niet slechts enkelen , maar het grootste gedeelte van het menschelijk geslacht ^ dan had men recht van mislukking te gewagen, omdat de weg langs heilige» heid tot zaligheid zou blijken een slechts voor weinigen toegankelijke en begaanbare weg te zgn. Maar de ervaring leert, vooral dickens heeft het doen

Digitized by VjOOQIC

5U

gevoelen dat het menschelgke in den mensch d. i. de Tatbaarheid om liefde te ontvangen en liefde te betoonen , wel 700 ontzettend diep kan wegzinken in den af- grond van zonde, dat het niet meer te vinden schijnt, maar toch zich weder, vaak onverwachts, komt ver- toonen. Daarop voortbouwende, zal de voorstander der conditioneele onsterfelgkheid in de hoop leven de hoop, wier voorwerp niet gezien wordt: dan ware het geen hoop , dat de Almacht van Gods heilige liefde zich zal kunnen verheerlgken in de zaligheid door hei- ligheid van het verreweg grootste gedeelte van bet menschelijk geslacht.

Toch is de hoop veel schooner, dat God alles eens zal zijn in allen, en gelijk Hij zich ontfermd heeft over allen, die ontferming in allen de overwinning ter eeuwigen levei^ behalen zal. De onmogelijkheid hiervan KOU alleen kunnen volgen uit het aannemen der mo- gelijkheid, dat in een mensch het laatste spoor van het menschelijke verdwgnen, de laatste trek van het .aan God verwante zou kunnen uitgewischt worden. Die mensch zou dan geen palimpsest kunnen worden, waarop het oorspronkelijke weder voor den dag gebracht en lees- baar wordt. (ViNET.) Dit nu betwijfd ik', en wel juist op grond van het vertrouwen , dat God zelf getoond heeft (ik weet, dat ik menschvormig spreek) op het onverwoest- baar menschelijke, aan hem verwante^ dat het uit de boeien der zonde kan verlost worden. God heeft dit getoond door de zending zgns Zoons en toont dit voort- durend door deEvangelieprediking. Ikkan niet inzien, wat ons recht geeft> om terwijl wij hier aan de mogelijkheid van bekeering ook van den verhardste , op den indruk van Gods genadige liefde gelooven, die mogelijkheid

Digitized by VjOOQIC

515

met het intreden des doods opgeheven te denken > en de almacht van Gods eeuwige liefde een perk en grens te stellen.

Maar nu juist daarom is in de Gelijkenis van ^de Bgke Man en lazarus*' die trek van zoo groote waarde, dat de eerste, zgnde in de pijn, abiia.uam bidt om LAZARUS tot zijne vijf broeders te zenden, opdat zij zich bekeeren en niet komen in die plaats der pijn. (Luc. XVI: 28, 30) Van overlang daarin hebbende gezien een' lichtstraal, dien jezus laat vallen in de hel, werd ik, juist niet aangenaam, verrast van ook bij den heer ernst juist de tegenovergestelde opvatting te vinden. „Hetverzoekof de bede", zegt hij, „van den Rijken „Man doet veeleer denken aan list, om zonder vooraf* „gegane persoonlijke schuldbelgdenis en verootmoediging „ABRAHAMS hart te vermurwen: namelijk door geveinsde „belangstelling in het lot zijner broeders" (a. p. 440). Bijna zou ik denken, dat ernst, voor wien eene juist tegenovergestelde opvatting zoo groote waarde zou hebben, zich door prijzenswaardige liefde tot onpar- tijdigheid te veel gesteld heeft onder den invloed der exegese b, v, van stier, die ik weet niet welke lee- Igke. dingen in 's mans bede weet te ontdekken, 't Is psychologisch niet onmerkwaardig, dat v. oosterzbe (in langb's Bibelwerk) die hardheid van stibr's oordeel niet geheel overneemt, maar toch wel voor de helft. H Zou niet de eenige maal zijn, dat de dogmatiek (hier met hare eeuwigheid der straffen) met het hart in strijd kwam, en de eerste de overwinning be- haalde, maar eene overwinning van zeer twijfelachtig gehalte. Toch had reeds THEOPHYLACTüs(ll®eeuw) aan- geteekend: „Merk opi, hoe hjj, deRgke, door straf tot

Digitized by VjOOQIC

516

medelijden is gekomen (3) !" Hugo de groot glipt er over- heen en trekt zich achter een oyerigens schoon woord van SOPHOCLBS terug : „Het goddelijke , als de Goden het verbergen, zult gg niet leeren kennen, of gij ook alles doorvorscbt (4)." En bengel, de uitnemende, laat vermoeden wat er in zijn eigen edel harte omging door aan te teekenen : „De doorbrenger , vroeger onbarm- „hartig , toont nu barmhartigheid , maar niet in overeen- „stemming (?) met de goddelgke barmhartigheid : slechter „te midden van de overdaad, dan in de martelingen „der hel (5)." Laat mij nog den commentaar aanhalen van een man, die in zgne exegese van de Evangeliën niet altgd grammatisch nauwkeurig was, maar bg haar des te meer een warm en diep christelijk gemoed laat spreken: Olshausen (f 1839). Hij zegt: „In deze gelijkenis kan dddrom van eene eeuwige ramp- zaligheid des Bijken onmogelijk gesproken zijn, omdat zich de kiemen van liefde en van geloof aan liefde duidelijk in zijne woorden vertoonen , en zonder twijfel het geheele standpunt der gelijkenis ons plaatst in den tgd vóór de opstanding van christxts. Abraham komt hier voor als de Bestuurder (Inhabor) van het Paradgs en de vertegenwoordiger der Wet. Krachtens die Wet bevond zich de Bijke in de pijn; maar de barmhar- tigheid kon zich zgner ontfermen, daar in zgn hart zekere Ankl&nge er voor niet ontbraken." En wat zegt VAK KOETSVELD iu Zijn book ovcr de Gelgkenissen, dat steeds als een opgericht teeken van volledigheid, nauwkeurigheid , zaakrijkheid zal bigven genoemd wor- den P „Ik zie niet ééne reden om hier een zoo boos opzet (als vooral stier in des Bgken mans vraag inlegt) te verdichten; en weder roep ik de kinderkens en

Digitized by VjOOQIC

5Ï7

eenvoudigen tot getuigen, die van dit systematisch denkbeeld eener volstrekte zedelgke verdorvenheid en onmogelijkheid van eenige goede gedachte in de ver- doemden niets weten. Nog nooit werd mij in meer dan dertig jaren door één hunner gevraagd, hoe de rijke man in de pijnen nog medelyden hebben kon. Zij vonden dit hoogst natuurlijk. Ieder mensch toch heeft zgn naasten kring , waarop hij betrekking gevoelt. Dit is geen deugd, maar onze natuur. Zelfs gij, die boos zijt, zeide de Zaligmaker , weet uwen kinderen goede gaven te geven (6)." Wat van koetsveld hier zegt werd mij bevestigd , toen ik in een gezel- schap van wel ontwikkelde gemeenteleden vroeg naar den indruk , dien die vraag des Rijken op hen maakte, en zij hunne ooren niet gelooven konden , dat sommige godgeleerden iets zoo leelijks in die vraag hadden ge- vonden of liever ingelegd.

Wij hebben, meen ik, wel te onderscheiden tus- schen de vraag, met welke bedoeling jezus den Bijke die woorden in den mond legt en herhalen laat, en de vraag wat de mogelgkheid van zulke woor- den bij den rampzalige in de pijn onderstelt, 't Zg zoo, dat JEZUS niet bedoelde eenig uitsluitsel te geven omtrent den zedelijken toestand van des Rg- ken gemoed, 't Zij zoo, dat de vraag de inleiding is tot het laatste gedeelte der gelgkenis, dat in het licht stelt, hoe mozes en de Profeten toereikende zijn, om den eisch van bekeering tot het geweten der Israëlieten te brengen , en hoezeer de Israëliet , die aan mozes en de Profeten geen gehoor geeft, dit ook niet zou doen aan eenen, die uit de doeden opgestaan hem verscheen. Men kan dan tot op zekere hoogte zeggen , de

Digitized by VjOOQIC

518

vraag van den Bijke omtrent zijne broeders behoort tot het bijwerk der gelijkenis, of met eene uitdrukking aan de schilderkunst ontleend, tot de nevenfiguren. (7) Maar de nevenfiguren zijn van geen kleine beteekenis, en , zullen zij de hoofdfiguren goed doen uitkomen , dan moeten zij goed en w a a r geteekend zgn. Zonder twijfel heeft JEZU8 denHades (de onderwereld) met zijne twee af- deelingen, de Hel (ykvm) en het Paradijs, geschilderd met de kleuren , die hem de voorstellingen zijner tijdgenooten leenden. Nauwelijks zal het bij iemand van eenige ontwikkeling en nadenken opkomen , om alles wat hier voorkomt klakkeloos voor werkelijkheid aan te nemen. Het woord accommodatie hebbe een leelijken bijklank gekregen door het misbruik, dat het rationalisme der vorige eeuw er van gemaakt heeft, wie zal loochenen , dat de geheel eenige paedagogische wgsheid vanjEZüS zich o. a. hierin betoonde , dat hg de vormen en voor- stellingen zgns volks overnam en gebruikte , maar zoo overnam en gebruikte, dat hg er een nieuwen inhoud in legde , die , als die vormen en voorstellingen weg vielen, toch zou blijven. Maar eerbied voor jezus verbiedt, om te onderstellen, dat hij in eene neven- figuur , ofschoon geschilderd met de verven zijns tgds , eene onwaarheid, altoos uit het oogpunt van gods- dienst en zedelijkheid, zou hebben gegeven. Toegepast op de dringende vraag in het belang zijner broeders , doet ons deze overweging zeggen : indien de rampza- ligen aan de andere zgde des grafs voor het opkomen van betere gevoelens onvatbaar waren en de moge- lijkheid van bekeering hun moest worden ontzegd, dan had jezus , al was het ook in 't voorbijgaan, bijna zeg ik onopzettelijk, den Bgke niet dat ontwaken van

Digitized by VjOOQIC

519

dat betere gevoel en het bij herhaling uitspreken daarvan toegeschreven , dat ons te gemoet komt in de vraag : „Ik bid u dan (ouv: namelijk, indien mijne tong niet ge- laafd kan worden door lazarus) zend hem naar mijns vaders huis ; want ik heb vijf broeders : dat hg hun getuige, opdat ook zij niet komen aan deze plaats der pijn !" En dan, als abraham kortaf geantwoord heeft : „Zij hebben mozes en de Profeten: dat zg naar die hooren !" afgebroken , hartstochtelijk , drin- gend: „Neen! (d. i. zeg dat niet!) maar als iemand van de dooden tot hen gaat, zoq zullen zij zich bekeeren !"

De eenige grond , die een schijn van waarheid heeft voor het gevoelen , dat hier „list en geveinsdheid' ^ zouden spreken, namelijk „geveinsde belangstelling in het lot zijner broeders, om daardoor abrahams hart te vermurwen ," is „dat de zelfzuchtige , die zich op aarde om anderen, tot zelfs om ongelukkigen niet had be- kommerd , onmogelijk op eens zulk eene groote bekom- mernis zou gevoelen wegens zijne achtergebleven broe- ders." (Ernst). Merkwaardig , terwijl de een hier door- trapte en geslepen boosheid vindt, de andere met v. koets- veld zegt : „dit is geen deugd maar onze natuur," (8) vindt een derde „liefde en geloof aan liefde" (olsha üsbn). Want geen anderen naam dan doortrapte boosheid ver- dient die onderstelde listige geveinsdheid. Voor welke „veinzerg en leugenachtig vertrouwen" calvyn dan ook, echt Calvynsch, abraham met een ironisch (waarom niet sarkastisch?) kind! den ongelukkige als met een „brandijzer" laat bestrafifen. (9) Maar is het reeds op zich zelf waarschijnlijk, dat jezus eene zoogeraflS- neerde boosheid, die meelijden huichelt, met geen enkel

Digitized by VjOOQIC

520

woord bg monde van abbahah in hare afschuwelgk- heid zou hebben blootgelegd P Maar vooral , ofschoon zelfzucht in iedere zondegestalte aanwezig is, heeft J£zus bij den Bgken man geen onbarmhartigheid, wreedheid, menschenvertrapping op den voorgrond ge- steld, maar de ongebreidelde wereldlust en wereld- dienst, die zwelgen in overdaad en er eenvoudig nie aan denken, dat er voor de Lazarussen, die aan de voorpoort liggen, iets te doen is, ja nauwelijks weten dat zg er liggen. Als abraham tot den rampzalige zegt: „Eind! gedenk, dat gij uw goed in uw leven hebt ontvangen,'' dan ligt in dat eerste uw (in plaats van het) niet alleen eene weerlegging van Ebionitische rijkdom verachting en armoedeverheerlijking, maar ook de teekening van het karakter van *s mans zondig bestaan. Dat is dit, dat hij in genieten, brassen, weelderig zingenot zgn goed, zijn hoogste goed heeft gezocht. De wereldliefde in dezen zin is zonder twijfel de moeder van onaandoenlijkheid voor het ongeluk van den mede- mensch. Maar is daarom het menschelijke in dien mensch, het natuurlgke gevoel van betrekking op bloedverwanten onherroepelijk doodP of kan niet, wan- neer de roes der wereldvreugde voorbij, het genot ge- noten, het weelderig leven weggevallen is en de nu bedelarme, die zijn goed geheel verloren heeft en zich, ver van God, diep ellendig gevoelt, juist dan en daardoor het medegevoel voor anderen, wie soortgelgke ellende dreigt, in één woord: iets van liefde gaan ontwaken P Nu ja, hier is in schijn „een sprong" in de zedelgke ontwikkeling, waar- voor ERNST zoo bevreesd is. Maar de buiten haar eigen weten voorbereide oogenblik, dat zich de eerste

Digitized by VjOOQIC

521

letters van het palimpsest der menschelijke aan God verwante ziel gaan toonen, is ook een sprong. De vraag van den Bijke herinnert my den ongeloovige, die zich diep ongelukkig gevoelde iu zijn ongeloof en zich zelf niet terug te brengen achtte tot het geloof, maar tot een evangeliedienaar, vvien hij zyne kinderen toevertrouwde, sprak: „Ik bid u, maak ze anders dan ik ben/' Moet ik er bijvoegen, dat de ervaring leert, dat het natuurlijk gevoel van betrek- king op ouders, kinderen, bloedverwanten, helaas! al te vaak door de macht der ongebreidelde zondedienst ten eenenmale schuil gegaan, en schijnbaar dood, op het onverwachtst zich soms vertoont, gelgk lavatbr op het gelaat van gestorven boosdoeners de trekken hunner schuldelooze jeugd weder meende te zien opleven? Zoo meen ik recht te hebben, om te spreken van een lichtstraal in de hel. Al zeg ik ook met v. KOETSVELD: „Hier is geen deugd, maar onze na- tuur," m. a. w. al heeft jbzüs ons hier geen volledige bekeering aan gene zgde des grafs geteekend, hij onderstelt toch dat 's menschen natuur, zijne oorspron- kelijke, aan God verwante, op liefdeservaring en liefdesbetooning aangelegde natuur, ook in de hel niet dood is, maar opleven kan, te voorschgn treden, zich doen gelden. Wie naar de stem van mozes en de Profeten, wie ntiar de stem van christüs niet gehoord heeft en de stemme Gods, die door bemiddeling des gewetens sprak, heeft van zich ge- wezen , moge reeds hier , en vooral aan gene zijde , des grafs, waar de sluier van het zelfbedrog en de zelf verblinding wegvalt, de ontzaglijke gevolgen der zonde ervaren, God alleen weet hoe en hoe

Digitized by VjOOQIC

5d2

lang! in die gevolgen kan en wil de Almacht van Gods eeuwige liefde dezen zegen leggen, dat zy de aanleiding worden tot bekeering , wier oorzaak ligt in de samenwerking van Gods in Christus betoonde genade en het onverwoestbare van 's menschen zgn van Gods geslacht.

Maar ,,tasschen ons en u/' zegt abraham is eene groote kloof gevestigd , opdat (of zoodat ? ottw; , niet iva) die van hier tot u willen gaan niet kunnen , en die van daar niet tot ons oversteken P" Ja ! dat heeft abraham gezegd, of wilt gg, dat heeft jbzüs abraham laten zeggen. Wil men hier de letter drukken en in datgene wat abraham zegt de afdoende beslissing vinden op de vraag, of na den dood overgang mogelijk is van uit den staat der rampzaligheid altoos door bekeering , dan is de zaak afgedaan, en het gebruik van des Predikers woord :„Zooals de boom valt, blgfk hg liggen" is geen misbruik meer. Van dat verschrikkelijke heeft erkst veel, maar niet te veel gezegd. In welk eene verwarring men geraakt door aldus te doen, kan reeds hieruit blijken, dat zg die hier de letter drukken, straks als zg de woorden van een gewgd schrijver (1 Petr. III: 19) ontmoeten, weder niet lezen of aannemen wat er staat. Maar vooral , honderdmaal moge het worden overgeslagen of verminkt, het blijft geschreven: van jbzus: „opdat ook „de wereld geloove, dat gg mg gezonden hebt;" en van PAULUS : „opdat alle knie in den naam van jezus zich „bttige dergenen, die in den hemel en die onder de aarde „en die op de aarde zijn , ën alle tong belijde, dat jezus „CHRISTUS Heer is tot heerlijkheid Gods des Vaders" ; en wederom : „Dan zal ook de Zoon onderworpen worden aan „Hem , die hem alle dingen onderwierp, opdat zij God alles

Digitized by VjOOQIC

523

„in allen" en wederom : „God wil, dat alle menschen be- „houden worden." (Joh. XVII: 21;PhUipp.n: 10, 11; 1 Cor. XV : 28 ; 1 Tim. H : 4.)

Doch zulk eene yerwachting des geloofs , der hoop , der liefde laat zich niot ontkennen of beves- tigen met eenige teksten. Hoe hoog wij de Nieuw- Testamentisohe Schriften stellen, ddar waar, gelijk op dit punt, in die Schriften twee voorstellingen zijn , daar moet naar jbzös' eigen belofte, de Hei- lige Geest in de gemeente, uitgaande van het grooto, in chbistüs gegeven Verlossingsfeit dat allen bedoelt > onderzoeken en uitspreken wat op grond van Gods eeuwige liefde het christelijke hart in de beste oogenblikken hoopt met de hoop der liefde. En die Heilige Geest heeft, gelgk ook somtgds in het Nieuwe Testament, exegetisdi misschien onnauwkeurig, en zeker tot ergernis van de in hunne kerkelgke Dogmatiek verstijfden, bij monde van olshausen gezegd: Gij Farizeeën, zult, als de Bijke Man bg lazabüs, zoo hulpe zoeken bij hen, die gg hier veracht. Maar juist naar den maatstaf van dien HOZ£S , op wien gij u verlaat (Joh. V:. 45 v.v.) zult gij af- gewezen worden; alleen die genade kan zich over u ontfermen, die niet kwaad met kwaad, maar met goed vergeldt.'' Of bij monde van van koetsveld : „Dat bij die onmogelijkheid vs. 26 de Godheid buiten aan- merking gelaten, en in geheel de parabel niet eens genoemd wordt, dit is eene waardigheid in de voor- stelling, die ons gevoel weldadig aandoet. HadJEZUS den Bijken Man Gods barmhartigheid doen aanroepen, daar zou de weigering te harder geweest zgn, omdat wel bij ABRAHAM , niet bij God iets onmogelgk is" (10).

Digitized by VjOOQIC

624

Of 18 het, blijvende in die beeldspraak van die kloof, te veel gezegd, dat Hg, in wien God de wereld met zich verzoend en , wat der Wet onmogelijk was, zonde en dood ten doode opgeschreven heeft^^ die klove met zijn kruis overbrugd heeft?

Ik had het voorrecht in de Sixtijnsche Eapel van het Yaticaan te Bome met eigen oogen te aanschouwen het wereldberoemde Laatste Oordeel van michel ANGELO. De hemel beware mij , om iets af te doen aan de onovertroffen kunstwaarde van die op jezüs' verschoning omlaag stortende , als in een kluwen ineen- gewarde rampzaligen. Maar zouden de verwrongen gelaat- strekken dier verdoemden, van de honderden en duizenden toeschouwers niet veel meerdere totheilzamen inkeer bren- gen , indien de ernst niet als te loor ging in de overweging , dat die kolossale , toornende , geen barmhartigheid ken- nende CHRISTUS, die, zelfs niet verbeden door zijne moeder, daar als een reusachtige napoleon zich vertoont , de ware Heiland niet is. Geene naschemering zelfs van die aan- trekkingskracht, van welke Hij heeft geprofeteerd (Joh. Xn : 32). Maar dat is niet de Christus, zooals HiCHEL ANGELO zolf hem , zij het ook in den dood, gebeeldhouwd heeft, na de afneming van het kruis rustende op den schoot zijner moeder; dat is niet de christüs des Evangelies, maar als een tweede HOZES, verheven, vol kracht , de majesteit van het onkreukbare recht op de harde, voor zachtere aan- doeningen onvatbare gelaat , gelgk michel angelo den den eersten mozes huiveringwekkend heeft uit mar- mer gebeiteld. (1 1) Drie-en-dertig jaren geleden heb ik voor het eerst gezien helaas ! niet de schilder^ , maar dan toch de gravure der schilderg van aby scheffer:

Digitized by VjOOQIC

525

CHRISTUS Remunerator. Bij wien komt het op, om scHEFFER met MiCHEL ANOELO op ééne lijn te plaatseu ? Maar als uitdrukking der verheven christelijke ideeën , uit- gesproken JohJII: 19 21 en XII: 44-50 staat s^heffeus opvatting veel hooger. Bg de aanschouwing van dezen heiligen Christus, maar die niet komt om te oordeelen , voelt gij 9 dat in het licht dezer zaligheid de boosheid niet doelen kan en hare rampzalige duisternis maar te rampzaliger wordt. Nogtans, de drie figuren op den voorgrond: de verloren zoon, de boetvaardige zondares , en SAULU8, door jbzus' hand uit de duisternis overge- bracht naar de zalige kinderen des lichts, zijn de profetie, dat tegenover het: „Wie kan behouden worden P" eeuwig van kracht blgft: „Wat onmogelijk is bg men- schen, niet onmogelijk bij God*', niet onmogelijk voor de Almacht dier eeuwige Liefde, die ons in Christus is geopenbaard (12).

W. FRANCKEN Az.

XX. u

Digitized by

Goosie

AANTEEKENINGEN.

(1) BrieTen over het Wezen der Deugd volgens 't Evangelie enz Utrecht kemink, 1849^ bl. 242, 243.

(2) Geloof en Vrijheid 1886 bl. 407-445.

(3) Bij MEIER i. 1. : "Opoc TTwj urri r/a :K.o).Mt(ai fc; vwedv^viv ^X^iv,

Had hij het van chbtsostomus, die (zonder er iets verder uit af te leiden) Zt gt : t>pcc ttw» fd^v^punoi xaè ^fj^tpoi ytyoviv \md rijj noXuvioti {-hp^ipoi = getemd, zachtmoedig).

(4) Sicut autem post christi mortem piis animis multam. boni accessise et pie et rectecreditur,itautriusqaesortis gradus, momenta, loca describere vereor ne curiosae nimis sit audaciae. Placet hio mihi illud Sophocleum.

*AXX* öv yap av ra 3"Sta Xyow^rrovrwv 0ïdiy

Divina numquam discere est, si Dii velint Celare, non si ouncta scrutando eruas Naar een mededeeling mijns broeders is het een fragment uit een onbekende tragedie.

(5) In Gnomo : Heluo antea immisericors , nunc miseri- cordiam, sed divinae non correspondente m , exserit. Pejor in voluptate , quam iu cruciatibus inferni.

(6) De behandeling vun de Gelijkenis door van koetsveld (De Gelijkenissen van den Zaligmaker. Twee Deelen, bij van MOOTEN te Schoonhoven: zonder jaar. Il: 21 53) noem ik gerust een meesterstuk. Mocht de hoogbejaarde schrijver nog vreugde beleven van de nieuwe, met het oog op de gemeente ver- korte uitgave, die dezer dagen b aangekondigd: welke intus- scben de oorspronkelijke bij theologen niet verdringe.

Digitized by VjOOQIC

527

(7) Zoo o. a. BULLiNOBB ! ld auteiQ totam tribnimus para- bolae, ut eo commodias inferatur, quod Inteuditar: Scripturae commendatio . Naïef is wat hij laat volgen: Dabium prae- terea, an damnati quicqaam de salute yivoram cogitent.

(8) fili, reoordare. Nomen f i 1 i i videtur ironioe positnra, ut sit acris exprobatio ad pangendum divitem, qui falso gloiï- atus est in vita, se unam esse ex filib ab&ahae. Nam quasi cauterio inflioto valneratar e jus animus, dum sua bjpocrisis mendaxque fiducia illi objioitnr ante oculos.

(9) Ook A LAPiDE, beroemd Roomsch-Eatholiek exegeet (f 1637) zegt : Actus est naturae , non virtutis ; maar voegt er juist niet verheffend bij : ut faciunt animalia suos foetus nu- triendo. Hij zegt dit ?an cHBTSOSTOKas te hebbeu: wat ik betwijfel. Maar van hem zelf is: Epulouem non tam fratribus, quam sibi voluise cousulere. Nam (!; damnatio ejus tormenta auxisset.

(10) Olshausbn o. 1. S. 693. V, koetsveld a. w. bl. 37, maar door mij eenigszins gewijzigd.

(11) Zie over michbl anoelo o. a. hübi: Van Napels naar Amsterdam. D& marmereu groep Pièta genoemd: kabia met het l^k des Heilands op haren schoot» staat in de St. Pieters- kerk te Rome. Dat is geen marmer meer! De ontzaglijke, verpletterend grooische hozes staat desgelijks te Rome in 8. Pietro in Vincoli.

(12) In het museum te Dordrecht bevindt zich bedoelde schilderij in doodverf. Waar het afgewerkte oorspronkelgke zich bevindt, weet ik niet. De chbistus Consolator is te Am- sterdam in het Museum podob.

Overigens gaf ten katb (Haarlem 1852) een schoon gedicht over den chbistus Remunerator ; terwijl ik in 1855 (Rotterdam) uitgaf eene voorlezing: Abt schbffebs Oh. Rem. als type van de verheerlijking des Ghristendoms door de Kunst, later opgenomen in mijn Bijwerk op 't gebied van Kunst en Geschiedenis. (Rotterdam , 1861 oldenzbbl) bl. 67-87.

34*

Digitized by VjOOQIC

Dr. EGBERT HEIMERICH LASONDER.

„Hij was een goed man, en vol des Heiligen Geestes en des geloofs".

Den 6den Julij van het jaar '84 genoot ik het voorregt een mijner vrienden voor mij te zien optreden en eene predikatie te hooren, die niet ligt uit mijn geheugen zal verdwijnen. De tekst was Hebr. XI : 4c : „En door hetzelve spreekt hij nog, nadat hij gestorven is. Zes dagen daarna zou het de sterfdag zijn van Prins willem I, en met het oog daarop be- paalde de prediker ons bg den Vader des Vaderlands , sprekende nadat hij gestorven is. Onder andere schoone gedachten, door hem ontwikkeld, trof mij ook deze, die ik hier laat volgen in den zelfden vorm, waarin hij ze ons ter overweging aanbood: De gestorve- nen spreken. Indien het u gaat als mij, en mij dunkt, dat moet wel zóó zijn, want hier roeren wij de snaren aan van een algemeen menschelgk gevoel, dan doet deze gedachte u diep-weemoedig aan. Die stemmen der ontslapenen hadden eens, misschien in reeds lang vervlogene , schoone dagen , den vollen , blij- den klank des levens. Nu hoort gij hen spreken; het doet u wel goed, meer dan gij zeggen kunt; maar het

--Dtgitized by VjOOQIC -

529

hart krimpt u van rouw ineen, en een stille traan on t- vloeit aan uw oog,^ nu het die geliefde gestalte ziet oprijzen uit het graf des verledens. Neen, gij beweert niet, dat hun heengaan voor de menschheid, voor het vaderland, of zelfs voor de stad uwer inwoning de beteekenis had van het sterven van den Vader des Vaderlands, dat geheel Nederland deed weenen, en nog na drie eeuwen met diepe aandoening wordt her- dacht. Maar voor u werd in uwen vader, uwe echt- genoot, uw lief, eenig kind, alles verloren wat de hoogste waarde aan uw leven gaf; 't wasu, alsof uw leven geen leven meer was! Ween dan vrg, alsgg die stenmien uit eene hoogere wereld verneemt. Maar ween niet als dezulken, die geen hoop hebben! Uwe dierbare ontslapenen zgn ingegaan tot het leven der onverderfelijkheid. Wat hun zei ven betreft, is er geen reden om hun de rust en de heerlijkheid te misgunnen van dat eeuwige leven, dat een eeuwig werken is, in hoogere wereldorde, aan de verwezenlgking der bedoe- lingen Gods, een leven van heiligheid en zaligheid in de liefde. Wat u zei ven aangaat, „het huis des Vaders met de vele woningen" staat ook voor u open» Jezus CHRISTUS leeft, die voor u, even als voor uwe vroeg gestorven vrienden, eene plaats heeft bereid. Zorg maar dat gij doet, met gemoedelijke trouw en blijmoedigen ernst, wat zij u komen zeggen in de uren, waarin gij de stemmen der gezaligde geesten verneemt, en het zal u y telkens meer , een heilig zielsgenot zijn , hen te hooren spreken nadat zij gestorven zijn."

Die zoo sprak was ëgbert ueimbrich lasonder. (1) Wie kon denken, dat wij zóó kort daarna reeds van hem zouden moeten spreken als van een dierbareii

Digitized by VjOOQIC

330

ontslapene , en bg zijn graf den troost zouden behoeven , dien hij ons had aangeboden ! Gelukkig dat die troost er is en wg er ons aan kunnen ophalen, terwijl wij met een treurend hart ons zetten tot het yeryullen van de taak, om aan deze plaats een woord te spreken tot nagedachtenis van hem, in wien aan velen zooveel ontviel.

In den vroegen morgen van den 18 Augustus 11. is de man ontslapen, van wien ik zeggen durf: de gemeente verioor in hem een ijverigen dienstknecht; de wetenschap een degelijk beoefenaar; het vader- land een trouwen zoon en wg een voortreffelijken vriend.

Den l»*«o Januarg 1854 als hulpprediker te Heus- den opgetreden, werd hij den 28»*eii October van het volgende jaar als predikant bevestigd te Loenen op de Velu we, waar hij drie jaren bleef. Bijna negen jaren diende hij daarna de gemeente te Loenen a|d. Vecht, vanwaar hij in Mei 1867 naar Leeu- warden vertrok, om den 298ten Mei 1878 het ambt van Kerkelijk Hoogleeraar aan de Utrechtsche Universiteit te aanvaarden. Uit vele getuigenissen, bij verschillende gelegenheden door hem afgelegd , blijkt, wat hij onder de bediening van het Woord verstond. Bij zijn vertrek van Loenen a/d. Vecht kon hij verklaren , dat hg der gemeente niet anders had willen brengen dan het Evangelie des geloofs, der hoop en der liefde. Wars van alle partijzucht, dus sprak hij, heb ik u zelden of nooit met schoolsche twisten en diepzinnige leerbespiegelingen bezig gehouden , maar geijverd voor een levend Christendom, dat zgne diepte, zuiverheid en klacht in een reinen wandel openbaarde.

Digitized by VjOOQIC

531

OngeloovigeQ, riep hij uit, ziet toch hoe arm en el- lendig gg zyt met allen rijkdom, alle wetenschap en ingebeelde deugd , wanneer gij den band der gemeenschap mist, die u yerbioden moet aan den levenden Qod en den Heüand uwer zielen I Aardsgezinden, geeft toch acht op de gedenkteekenen der wisselvalligheid van het ondermaansche , bedenkt, hoe gij hier wandelt over graven en leert de dingen zoeken die boven zjjn ! Stelt dan uwe hoop niet op de ongestadigheid des rgkdoms , maar op den levenden God , die u alle dingen rijkelijk verleent om te genieten (1 Tim, YI: 17). Leert erf- genamen te worden van het onverderfely k , onbevlek- kelijk en onver welkelijk deel, dat in den hemel wordt bewaard, ook voor u! Liefdeloozen, die uw koudo har- ten tot heden niet wildet openen voor den warmen adem van den geest van chbistus, laat mij het u nog één- maal zeggen: als u de liefde ontbreekt, dan zyt gij niets. Gij hoort het misschien niet gaarne (de waarheid vindt geen herberg !), 't is toch de waarheid: geen ijver voor vormen, geen aankleven van begrippen, geen roep van godzaligheid kan het gemis van den geest van CHRISTUS vergoeden. Zonder dien geest der liefde zijt gij klinkende cymbalen en luidende schellen (2). Het ver- kondigen van CHRISTUS , door wien ons geloof on onze hoop op Qod mag zijn , achtte hij de roeping van den Evangeliedienaar, gelgk hg dat ontwikkeld heeft inde rede, met welke hij den 25sten Mei 1873 zgn broeder Dr. B. A. LASOKDEU te Hengelo bevestigde (3). Daarin achtte hy de heerlijkheid dezer bediening gelegen. Wat is het heerlijk, riep hij uit, een Evangelie te mogen verkondigen, dat den mensch zóó kan aangrijpen en bezielen voor eene grootsche taak; want die taak is

Digitized by VjOOQIC

532

geen mindere dan de aankondiging en aanprijzing van de hoogste liefdedaad Gods in de zending en overgave zgns Eengeborenen, die gekomen is als de waarachtige en volkomen mensch, de volmaakte Zoon van God, het vleeschgeworden Woord, de verwezenlgking der eeuwige üodsgedachten , het beeld des onzienlijken Gods, in welken ieder voor zich vindt wat hij behoeft als zon- daar, als wereldburger, als sterveling, als toekomstig hemelbewoner, opdat allen te zamen in christüs ver- eenigd worden tot die heilige gemeente Gods, die het einddoel is van den hemelschen Vader. Dit werk vraagt, dus oordeelde hij , de toewijding onzer gansche persoon- Igkheid. Voor dezen arbeid mogten niet anders worden aangewend dan geestelijke middelen. Die er zich aan wijdde, werd gedragen door een verheven geloof aan den goddelijken oorsprong en de verhevene bestemming der menschelijke natuur, aan de alles overwinnende magt der waarheid en der liefde Gods, en aan de ge- trouwheid van onzen Zender, die gister , heden en eeuwig dezelfde is. En zijne broeders in de bediening wekte hij bij die gelegenheid met deze woorden op: „Toonenwij het in dezen tijd van verslapping, dat het Evangelie ons heeft aangegrepen met eené heilige bezieling ! Laat ons getrouwe uitdeelers zijn van den onnaspeurlijken rijkdom der goddelijke genade in Christus, de Hoop der heerlykheid. Geven wij blijmoedig tijd, gaven, alles, om een iegelijk mensch volmaakt te stellen in Christus! Dan beantwoorden wij aan ons levensdoel. En 't zij we vroeg of spade ingaan in de rust des Heeren, het zal van ons heeten: „Hg heeft wel geleefd, en die wel heeft geleefd , leefde lang genoeg."

Digitized by VjOOQIC

533

Aandoenlijk is het dit te lezen en te bedenken, dat het zijn grafschrift zou kunnen zijn, want waarlijk! alzoo heeft hij gedaan. Nog in het begin van ditzelfde jaar, waarin hij stierf, heeft hij in een opstel over het Ambt der Evangeliebediening in wetenschappelyker vorm dezelfde gedachten herhaald en ontwikkeld. Met klare woorden heeft hij uiteengezet (4), dat het ambt der Evangeliebediening den grond van zijn bestaan, de wijding van zijn arbeid, het rigtsnoer van zijn streven, en de waarborg zijner verwachting heeft in het Evangelie van de in christub geopenbaarde liefde Oods, en van den raad zijns willens om in Hem alles tot één te brengen, wat in de hemelen en wat op do aarde is (Ef. I : 9 14). Maar ook hier staat voorop, dat dit ambt aUes van een mensch vraagt, wat hij heeft. Wat de Franschen zeide hij, zoo eigenaardig, met hunne gewone juistheid en keurigheid noemen: „payer de sa personne", dat doet de Evangelie- dienaar in den diepsten zin van het woord. Hij geeft zich zelven, geeft het beste wat iemand geven kan: de toewijding zijner geheele persoonlijkheid, met alle gaven , krachten , middelen , waarover God hem de be- schikking vergunt.

Van dit ambt was in zijne schatting het cateche- tisch onderwijs een zeer belangrijk deel , waaraan niet ligt te veel zorg besieed kon worden. Bij herhaling heeft hij zijne denkbeelden dienaangaande geopenbaard, voortdurend heeft hij zich beziggehouden met het zamen- s'tellen van een handboek, dat ons bij het godsdienstig onderwijs zou kunnen dienen. Eene volledige schets van zulk eene handleiding gaf hij reeds in '74 (5) , en acht jaren later deelde hij op nieuw allerbelangrijkste

Digitized by VjOOQIC

534

wenken mee aangaande de catechese over het Oude Testament, naar de behoeften van onzen tijd (6).

Niets was noodiger dan het opkomend geslacht te doordringen met de levensbeginselen van het Chris- tendom. Van alle verouderde voorstellingen losgemaakt, moet het de onvergankelijke kern der waarheid, die er in besloten is , leeren bewaren als eenen heiligen schat. En dit geldt met name ten aanzien van het Oude Testament, opdat het niet ter eener zijde totbijgeloo- vige lettervergoding vervalle, of aan den anderen kant de waarde van dit kostelijk juweel miskenne, omdat het niet naar hedendaagschen trant is geslepen. Onze jeugd, dus ging hij voort, moet eene voorstelling van de Christe- lijke waarheid ontvangen, die zij behouden kan, al maakt zij den geheelen ontwikkelingsgang van onzen tijd mee, en al eigent zij zich alles toe, wat daarvan de vrucht is, niet als hypothese van den dag, maar als vaststaande slotsom van echt wetenschappelijk on- derzoek. De eenheid des inwendigen levens is verbroken , ware vrede der ziel onmogelijk, de godsdienst zelve in hare edelste werking verlamd , waar de mensch een dubbel zelfbewustzijn meent te kunnen bezitten, en als man van wetenschap voor waar houdt, wat hij als Christen ontkent, of omgekeerd. Het klinkt wel fraai in veler schatting om, evenals jacobi, met het verstand een heiden, met het hart een Christen te zijn, maar het is ongerijmd. De „inwendige mensch" is het een of het ander, niet beiden tegelijk. Ons geslacht heeft behoefte aan diepen, heiligen ernst, aan een krachtig geloof, aan vastheid van karakter, aan een hoogen, idealen zin, die niet meer vraagt of

Digitized by VjOOQIC

535

het ideaal wel bestaat, maar die het aanschouwt, helder en heerlijk , gelijk wij de zon aan de hemel zien. En dat hij het met deze beschouwing van zijn ambt als dienaar van het Wooi*d ertistig heeft opge- nomen , wie weet het niet , die hem heeft gekend ? Zij , die jaren lang getuigen waren van zijn arbeid in het midden der gemeente , hebben de getrouwheid geroemd , waarmee hij het Evangelie verkondigde, honderden leerlingen den weg ten leven wees, en als een deel- nemend vriend met raad en daad velen ter zijde stond in de moeielijke uren huns levens (7). Alles wat dienen kon om den zegen van het Evangelisch geloof in eiken kring van het menscheljjk leven te brengen, had zijn hart. Voor de zaak der inwendige zending had hij een open oog, en hij ondersteunde ze naar zijn vermogen. De meesten zijner geschriften zijn uitgegeven ten voordeele van eene of andere inrigting. Boven alles heeft hij geijverd voor de uitbreiding van het Godsrijk in de heiden wereld. Voortreffelijke dingen heeft hij bij verschillende gelegenheden over de zaak der zending gezegd. Ik noem vóór anderen zijne rede over Ef. IV : 7—13: „de heerlijkheid der CHRISTUS-regering, eene drangrede tot zendingsij ver" (8), en die over Joh. XVII: 21: „de bede om de eenheid der geloovigen, den zendingsvriend bij uitnemendheid waardig" (9). Op ruimer veld bewoog hij zich in zijne uit- stekende verhandeling over het wederkeerig belang der zending en der taal-, land- en volken- kunde (10), die hij den 16 Febr. 1876 in eene „Zendings-conferentie" te Leeuwarden hield. Zending en wetenschap hebben , het zijn zijne eigene woorden ,

Digitized by VjOOQIC

536

haar eigen gebied, werkkrachten, hulpmiddelen, levens- doel. Zij hebben groot belang bij elkanders bloei. Zij moeten, elkanders grondgebied zorgvuldig ontziende, elkander leiden, steunen, aanbevelen. Zij moeten haar doel niet in zich zei ven , maar in de menschheid vinden : de eene om haar godsdienstig-zedelijk, de ander om haar stoflFelijk en verstandelijk welzijn te verhoogen. Beiden moeten één hoofddoel willen: licht, liefde en leven te doen heerschen op aarde. Maar hoog zet hij toch den dienaar en verkondiger van het Koningrijk Gods. De zendingsgeest , dus schreef hij , is gelijk een mijngraver, die kostelijke steenen uitbouwt en bijeen- brengt voor den tempel der wetenschap. Hij is meer , want hij is een bouwmeester, die dezen tempel helpt oprigten naar een grootsch bestek , dat de eeuwige wetten der schoonheid dienstbaar maakt aan het ver- heven doel des gebouws. Ja nog meer is hij; hij is een priester, die het heiligdom binnen gaat om aan de scharen der aanbidders de heerlijkheid Gods te ver- kondigen, en hen voorgaat in het heilig koorgezang, waarmede zij eenstemmig den lof des Eeuwigen ver- melden.

Maar ik moet ook de aandacht vragen voor zijn belangrgk opstel over de vraag, wat er voor de zending te hopen was van de werkzaamheden van het Aardrijkskundig Genootschap, dat in 1873 te Amsterdam is opgerigt (11). Het was een woord ter inleiding van een ^punt ter bespreking" in de jaarvergadering van het Nederlandsch Zendeling-ge- nootschap, op 19 Juli 1877, maar ik geloof niet, dat iemand op die vergadering er iets van belang heeft kunnen bijvoegen. De Geschiedenis der

Digitized by VjOOQIC

537

Christelijke Zending, een belangrijk onder- deel der Christelijke Theologie, was, zooals men weet, de inhoud van de redevoering, met welke hij den 29 Mei 1878 zijn ambt als Hoogleeraar aan- vaardde. Van deze Redevoering was spoedig een tweede druk noodig. In 1884 gaf hij voor een broederen kring van lezers de toespraak ten beste, met welke hij zyne colleges voor dat jaar had geopend (12). Zij handelde over de beteekenis van de idee der Zending voor de beoefening der Theologie, en die beteekenis, oordeelde hij, werd ons duidelijk, wanneer wij letten op het licht, dat zij verspreidt over het geheele gebied der theologische wetenschap ; op den invloed, dien zij uitoefent op den theoloog in de op- vatting van zijn levenstaak, en op den weg, dien zij hem wijst ter bereiking van zijn verheven doel. Een schat van treffende opmerkingen heeft hij hier aan zijne leerlingen en alle vrienden der Zending voorge- legd. Maar hoe zijn hart van ijver blaakte voor alles wat betrekking had op de uitbreiding van het Gods- rijk, is nergens sterker openbaar geworden dan in zijn laatste werk, de schoone vrucht van een onderzoek van vele jaren en van eene zeldzame volharding, de Saga van Thor wal dKodranss on den Bereis de. Eene bladzgde uit de geschiedenis der Christe- lijke Zending in de tiende eeuw. In dit boek heeft hij getoond, wat hij kon , maar ook hoe hg ver- vuld was van eene vurige belangstelling in deze heilige taak. Nu ik mij herinner, hoe hy met een steeds verzwakkend ligchaam voortging om zijne gansche ziel er op te zetten, word ik indachtig, dat er ge- schreven staat: „de ijver van uw huis heeft mij

Digitized by VjOOQIC

538

verteerd," en wederom: „mijn ijver heeft mg doen vergaan." ^

Hoeveel heeft de gemeente in hem verloren, die haar zóó trouw heeft gediend, en hoeveel ook de wetenschap, die hem onder hare degelijke beoefe- naars mogt tellen! Onder leiding van zijnen vader, Dr. L. LASONDER, Roctor te Groenlo, heeft hij zich voorbereid voor de Academie, oorspronkelijk met het plan om in de Medicijnen te gaan studeren. Na het scaatsexamen , dat in dien tijd het schrikbeeld onzer dagen" heette, met goed gevolg te hebben afgelegd, vertrok hij eerst naar Deventer, waar joi/eulo bat hem vooral aantrok, wiens coUegie's in het Midden- Nederlandsch hij met opgewektheid volgde. In 1849 Student geworden, deed hij reeds een jaar daarna zijn propaedeutisch examen te Utrecht, waar hij v^der in de Godgeleerdheid studeerde. Dat een der Professoren, die erin dien tijd onderwezen, bijzonderen indruk op hem maakte , heb ik nooit kunnen ontdekken. Hij was, naar het getuigenis van zijne tijdgenooten , een ijverig student. Hij was een trouw bezoeker van de lessen, werkte veel voor zichzelven, en had het voorregt in den eersten tijd althans te Utrecht dagelijks den omgang te mogen genieten met den vriend zyner jeugd, den later zoo beroemden H. kern, met wien hg ook te Groenlo op de schoolbank had gezetenen naauw verbonden bleef tot den dag van zijn dood.

Allen die lasonder hebben gekend, zullen mg getuigenis geven als ik zeg, dat zijne kennis even veelomvattend was als naauwkeurig. In Lai^n en' Grieksch was hij zeer ervaren, niet minder in het Hebreeuwsch. Alle d^^en was hij gewoon uit Ouden

Digitized by VjOOQIC

639

Nieuw Testament een hoofdstuk in de oorspronkelijke talen te lezen, en hij deed 't met het grootste gemak. Met de Hoogduitsche letterkunde had hij van zijne jeugd af veel op. „Ik herinner mij nog levendig/' schreef Prof. kern mij , „hoe hij mij , toen ik nog een jongen van 10 jaar was (lasonder was toen 12), op onze wandelingen den inhoud verhaalde van de tooneel- stukken van schiller, die hij op de Fransche school bij meester van den bold gelezen had. Die liefde voor de Duitsche schrijvers , wier idealisme hem aan- trok, is hem tot het laatst toe bijgebleven. Herder las hij in zijn studententijd gaarne; in veel later tijd was hij het, die door zijne ingenomenheid met den Ekkehart van scheffel mij bewoog met dat werk kennis te maken.'' Hoeveel hij met herder op had^ bleek ook later. In 1863 verscheen van zijne hand Bloemen en Bladen uit herder's Gaarde, ver- zameld en overgebragt door E. L. (13). Inden Volksalmanak, uitgegeven door de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, voor het jaar 1868, deed hij in enkele proeven zien, hoe de Cid door herder was bewerkt En vele jaren daarna bleek het, dat oude liefde nog even krachtig was, toen hy, in eene vergadering van de gewestelijke vereeniging Utrecht van het Nederlandsoh Onderwijzersgenootschap, de aandacht vroeg voor Stemmen uit herdbr's Sophron, als van het hoogste belang voor de zonen en dochteren van onzen tijd (14). Ook met de Engel- sche literatuur was hij goed vertrouwd , gelijk voldoende bleek uit de bladzijden, waarin hij j^The Divine Tragedy" van longpellow heeft besproken en van sommige gedeelten van dat meesterstuk eene gelukkige

Digitized by VjOOQIC

540

vertaling gaf (in Jaargang 1872 van dit Tijdschrift , op bl 489 vv.). Voorts had hij van geschiedenis en aard- rijkskunde eene meer dan gewone kennis, en verbaasde hij ons niet zelden door zijne bekendheid met kleine bijzonderheden. Over welke gaven hij kon beschikken om een historisch onderzoek op touw te zetten en af te werken, heeftzijn boek over de Thorwalds-Saga voldingend bewezen. Maar ook op het gebied van het afgetrokken denken bewoog hij zich zonder moeite. En hier beroep ik mij op de klare en duidelijke manier, waarop hij in den eersten en tweeden jaargang van dit Tijdschrift (15) een overzigtgafen eene beoordeeling van de nieuwste wijsgeerige voorstellingen omtrent God, in Frankrijk, naar aanleiding van caro's LI e de Dieu et ses nouv^aux critiques, waarvan toen kort geleden een derde druk was verschenen. Het is een model van een verslag ; en hij alleen , wien de zaken helder zijn, kan zoo helder spreken en zoo klaar on- derwijzen, als hij in die bladzijden heeft gedaan. En ditzelfde geldt van zgne beschouwing van den A 1 e x i s" van HEMSTERHUis, die eindigt met in het licht te stellen, waarin toch de grond ligt van het onbevredi- gende in de redeneringen van hëmstërhuib , gelijk van zoovele andere ernstige en edele denkers (16). En het antwoord op die vraag mag eindigen in den blijden roem , waarin nog eens het geloof van zijn hart spreekt: „Wanneer wij bedenken, dat wij in de schriften van HEMSTERHUIS de gowrochteu bezitten van eenenedelen, eerbiedwaardigen man ; dat wij daar nergens den hatelij- kenlach hooren, waarvan de lafife spotter uit Fernay geheel Europa deed weergalmen; dat wg hier niet de taal hooren van het ligtzinnig ongeloof maar van eene

Digitized by VjOOQIC

341

ernstige lieiSae tot de waarheid; zien wij dan hier geen nieuw en sprekend bewijs, hoe onbevredigend alle menschelijke redeneringen zijn, die buiten het „Licht der Wereld'' omgaan P Al spreekt een wijsgeer met achting van het Christendom ; al wil hij „woorden van jEZüs" mede opnemen onder de schoonste paarlen der menschelijke wijsheid ; in den „tempel der toekomst" hem de eereplaats gunnen boven socbates, zoroaster, SPiNOZA,ja zelfs boven den in onze dagen tot vervelens toe opgevijzelden gAKTAMOUNi , hij zal geen wegwijzer der toekomst worden, wanneer hij voor het geheel éénige van 's Hoeren persoonlijkheid als Heiland der wereld en Koning van het Godsrijk geen oog en geen hart heeft, wanneer hij niet gevoelt, hoe in hem „de blijde ontknooping is der raadselen en vragen, van 's werelds aanbegin gezocht."

De wetenschap te beoefenen tot grootere eere Gods , door ze dienstbaar te maken aan al wat waar en goed is, dat was zijn ideaal op dit gebied. Ik herinner mij, met welkeene belangstelling hij de nieuwe, zesde uit- gave ontving van max müller's Lectures on the Science of Language, en hoe hij zich haastte anderen daarmee bekend temaken (17). Het was hem niet te doen om de taal alleen, maar het deed hem goed aan zijn hart er op te mogen wijzen, dat onder de vorsten der wetenschap velen er eene eer in stelden, de zaak van godsdienst en Christendom te dienen, en dat MAX MULLER één van dezen was. Dat heefb hij zelf ook gedaan, naar de mate zijner krachten en met de gave hem verleend. En als hij op het laatst van zijn leven zich de verbazende inspanning heeft getroost om het Oud-IJslandsch te leeren verstaan, hetgeen

XX. 35

Digitized by VjOOQIC

542

hem zoo goed is gelakt, het was om die scboone bladzijde uit de geschiedenis der Christelijke zending te kunnen beschrijven, waarop te lezen staat, hoe de zon der goddelijke liefde, in jëzus Christus geopenbaard als een bron van licht en leven, verrees over het grensland der Noordelijke poolge westen , zoodat zij, die vroeger den gestorven Lichtgod balder troosteloos hadden beweend, nu leerden blijmoedig op te zien tot den verrezen christds, hun Heer en hunne hoop (18).

Zulk eenmandenrang van Doctor Theologiae honoris causa toe te kennen, was eene hulde, waar- mee de Senaat der ütrechtsche Universiteit zich zelven heeft geëerd (19).

En dat het Vaderland in hem een trouwen zoon bezat, is niet minder waar. Met eerbied en dank- baarheid zag hij altijd tot zijn Yader op, getuige de woorden, met welke hij in 1862 een Drietal Leerredenen aan hem opdroeg (20). Maar onder het vele, dat dien Yader aanspraak gaf op zijn hart, behoorde ook^ dat bij door hem van zijne vroege jeugd bezield was met liefde voor zijn geboortegrond. „Nog zien en hooren wij hen," zoo sprak hij in 't openbaar (21), „alsof wij weer kinderen waren: eerbiedwekkende grijsaards met de zilveren eerekroon om de slapen, en achtbare mannen in de volle kracht van hun leven , onze groot- vaders en vaders, met elkander sprekend over de groote belangen van staat en kerk, en over de heilig- heid van den plicht, om ieder het zijne te doen en ten ofifer te brengen voor het heil van 't lieve vader- land. Als knapen om hen heen spelend, staken wij ons spel. Wij luisteren naar die woorden. Wij worden, al is het dan ook op knapen-manier, toch in

Digitized by VjOOQIC

548

volle oprechtheid, bezield met geestdrift voor hetalge- meene welzijn, en leggen de g^(^bfia af om ook zóó te doen, als wij groot zullen zijn".

Zoo was hg ook in dit opzigt in eene voortrefifelgke school geweest, en dat dit onderwijs ook vruchten bij hem droeg, bleek bij herhaling. Met welk eene wel- sprekende verontwaardiging trok hij te velde tegen den Abt BBOüWËRS, en hetgeen die in zijne rede: ,yDe Nederlanden en de gevierden te Heiligerlee'* had durven zeggen (22) ! Die rede , riep hij uit , over- treft alles, wat er van dien aard tot dusver is gehoord. Zijne heiligste overtuiging kwam er tegen op , dat men de helden van Heiligerlee durfde brand- merken als oproerstokers , majesteitschenders en land- verraders; dat men de edelste figuren uit een der roemwaardigste gedenkdagen onzer landshistorie dus misvormde en op onbeschaamde wijze onze geschiedenis vervalschte. Maar niet minder krachtig weeshy erop, wat wij als Protestantsche Nederlanders hadden te bedenken, zou het goed kunnen gaan met land en volk. Een godsdienstig leven, dat gevoed werd door den Bijbel; een eendragtig zamenwerken tot bevordering van het gemeene welzijn; een eerbiedig zoeken en wachten van hoogere hulp, en een ernstig streven om de liefde tot het Vaderland aan te kweeken bij het opkomend geslacht , was al te gader in zijne schatting onmisbaar, zou dat vaderland wel varen.

Bij de dagen, waarin de grondvesten van onze vrijheid werden gelegd, vertoefde hij met groote voor- liefde. Die grondlegging was in zijne oogen „eene waardige stof van* Christelgke en nationale feestvie- ring" (23). In eene Peestrede met dat opschrift, door

35*

Digitized by VjOOQIC

544

hem den Isten April 1872 te Leeuwarden in de Groote Kerk gehouden , gaf hij wederom aan deze ge- voelens lucht Wanneer een volk , dus klonk zijn ernstig woord bij die gelegenheid, niet meer in geestdrift kan geraken en zich niet meer tot verheerlijking van God laat vervoeren, door de herinneringen uit zijn eigen verleden, dan is het ook gedaald tot een peil van ver- val, dat eenen onherstelbaren ondergang profeteert, tenzij dat dagen van louterende beproeving het weer ophefifen. Laat ons feest vieren, zoo ging hij voort, want zoo worden Gods groote daden in herinnering gehouden; zoo wordt ons een krachtige spoorslag ge- geven tot de edelste vaderlandsche en Christelijke deugden, en zoo wordt ons vertrouwen op God versterkt onder al wat ons vaderland, onszelven en de onzen kan treffen. Het deed hem goed, bij die gelegenheid nog eens te mogen ontwikkelen, hoe wonderbaar de om- standigheden door God waren geleid, en hoe Hij te regter tijd de mannen had verwekt, die de uitvoerders zouden zgn van Zgnen raad. En onder die mannen stond ook voor hem Prins vfiLLEM i vooraan, als de Vader des Vaderlands. Hoeveel moeite hy zich heeft getroost om dien grondlegger onzer onafhankelijkheid te helpen huldigen, zal niet ligt vergeten wordendoor hen, die hem van nabij aan het werk hebben gezien om den Willemstoren te Dillenburg te doen verrijzen. Hij heeft gedaan wat hij kon (24) om aan de zgde van fbancken en andere warme vaderlanders dit werk tot stand te brengen „tot gedachtenis van WILLEM van Oranje , den groeten Staatsman en Volks- vriend-', en het was hem eene oorzaak van hoogge- stemde vreugde, toen het onder den goddelijken zegen

Digitized by VjOOQIC

545

eindelijk tot zgne Yoltooijing was gekomen. Maar nooit toch heb ik hem vuriger hooren spreken over den Vader des Vaderlands, dan toen hij hem den 6den Juiij 1884 herdacht in de leerrede, die ik reeds heb vermeld. Dit hoorde hij Prins willem zeggen tot de kinderen van dezen tijd: de staatkundige en godsdienstige vrijheid, in hare mildste opvatting ver- staan, is eene van de grootste zegeningen Gods voor een volk, en overwaard, dat wij goed en bloed daarvoor ten offer brengen; het kan met Nederland niet wel gaan dan wanneer de levensbeginselen •van het Christendom de harten aller burgers be- heerschen, en zij, op dien grondslag, eendragtig zijn in lief en leed; en eindelijk, waarNeerlands volk zich houdt aan het verbond, door mij ge- sloten met den Potentaat der Potentaten, daar moge de hoop vergaan, die op menschen gebouwd werd, de Heer zal uitkomst geven te zijner tijd en op zijne wijze. En onder den indruk van die laatste gedachte, gaf hij ons deze schoone woorden ten beste: „Wat andere volken hebben te verhalen van de daden Gods Hij is aan allen goed! laten die het vermelden! Wij willen roemen in hetgeen ons wedervoer. Laat de vreemdeling, die Gods daden met Nederland bewonde- rend beschrijft, den landgenoot niet beschaamd maken , die ze onopmerkzaam voorbijziet , indien al niet vervalscht , omdat hij de beginselen niet erkent, die de drijfveeren van onzen groeten worstelstrgd zijn geweest. Laat geen ongeloof, geen overzatheid van weelde, geen verweekt- heid door al te gemakkelijk verkregen overvloed, den krachtigen geest der Christelijk-vrome vaderlandsliefde verstikken ! En wat de oorzaak van den nationalen

Digitized by VjOOQIC

546

rouw onzer dagen betreft, mijn Vaderland, wees niet versaagd ! Ween vrij over de rampen van uw zwaar beproefd en ernstig bedreigd Vorstenhuis, dat eeuwen lang met u één was in lief en leed , en God geve 't blijve, als een feniks uit zijne asch herrijzend 1 Maar vóór en boven alles, wat er blijve of verga , houd vast. aan Hem, die eeuwig dezelfde is, in wien de grondlegger uwe vrijheid bij zijn leven geloofde, en aan wien hij u stervend heeft opgedragen! Wat er gebeure, dan zijt gij veilig. Geheel nieuwe toestanden mogen zich voordoen, die niemand vooruit kan bere- kenen , en die ons geenszins begeerlijk schijnen , het zal u dan altijd goed wezen, gij nabij God, en God met u!'' Zoo heeft hij van zijne jeugd tot zijnen dood het lieve Vaderland op het hart gedragen, en zoo spreekt ook hij, nadat hij gestorven is. Bij zijn graf gedenken wij nog eens aan hetgeen hij zeide van de ware vromen (25), die , wanneer hunne aardsche levens- taak is afgeweven, een blijvend spoor achterlaten , dat geen magt der zinnelijke wereld kan uitwisschen. „De roepstemmen der eeuwen," zeide hij, ^die ons verhevene lessen verkondigen, dat zijn de stemmen van hen, die spreken door het geloof, ofschoon zij gestorven zijn. Zij spreken niet alleen in diepzinnig geschreven werken, of hartverheffende lierzangen en grootsche heldendichten , maar ook in weldadige stich- tingen, wijze wetten, kloeke daden. Bovenal in reine belanglooze karakters, die hunne omgeving en hunnen tijd beheerschten door de magt hunner persoonlijkheid, zoodat zij de zwakken steunden , de aarzelenden vast- beraden maakten, de reeds terugdeinzenden deden stand- houden en hen aanvuurden tot edele bedrijven. Zelven

Digitized by VjOOQIC

547

helden des geloofs, hebben zij eene geestelijke nakome- lingschap van helden geteeld."

Blijkt hieruit duidelijk, wat bij hem het hoogste stond en wat hij daarvan verwachtte, hij heeft het bij woorden niet gelaten. Als gij hem zei ven hadt gevraagd , zou hij ernstig hebben verzocht om niet te vergeten, dat hij niet anders was dan een gebrekkig en zondig mensch. En wij vergeten het ook niet, hoe in zijn hart de belijdenis leefde van den Psalmist: „Zoo gij, Heere, de ongeregtigheden gadeslaat, Hee- re, wie zal bestaan?" Wij willen geen heilige van hem maken. Maar wij achten ons toch geroepen, hulde te brengen aan die beminnelijke hoedanigheden van zijn karakter, door den H. Geest ontwikkeld en gevormd, welke ons in hem een voortreflfelijken vriend doen betreuren. Laat hier een vriendenhart spreken , het is dat van den Hoogleeraar kern, den vriend zijner jeugd en zijner mannelijke jaren , gelijk ik reeds zeide. „De deugden", schreef hij mij, die L. later sierden, bezat hij reeds als kind ; zijn hoofdkenmerk was eene blankheid en argeloosheid van gemoed, zooals ik bij niemand anders in die mate heb aangetroffen. In 't algemeen kan ik zeggen dat hij van den beginne af zóó geweest is , als hij in de laatste jaren zijns levens was: vroom, deugdzaam, vriendelijk, argloos zoo zelfs dat menigeen er misbruik van maakte belang- stellend in alles wat goed en schoon is, eenvoudig, hulpvaardig, bescheiden, ernstig. Zelf rein, zeldzaam rein van gemoed en in zijne handelingen, kostte het hem moeite onzuivere bedoelingen in anderen te onder- stellen. Zóó heb ikBöBEET lasonder gedurende 43 jaren gekend. Met hem is mijn oudste vriend heengegaan ,

Digitized by VjOOQIC

548

maar zijn beeld , zooals ik het voor 't eerst zag , toen hij als knaap in zijne bruine kiel voor mij stond , zal mij nooit uit het geheugen gewischt worden; zijne nagedachtenis zal mij vergezellen tot den einde". Wil men nog eene getuigenis ? Bij zijn graf gaf ook de Hoogleeraar canne- aiETEB, acht jaren lang zijn ambtgenoot, lucht aan zijn gemoed. Hij was dankbaar om het bezit van dezen man, met een hart vol geloof en liefde, wiens omgang hem tot een zegen was geweest en die hem als een vriend, in den waren en vollen zin van het woord gesteund had en bemoedigd en bewaard voor veel wat niet goed was. En ook voor hem zouden zijne ernstige toewijding, zijne onverflaauwde welwillendheid, zijne beminnelijke beschei- denheid en warme liefde onvergetelijk zijn.

Zij zijn het ook voor mij , die hem meer dan twintig jaren kennen en met hem zamenwerken mogt. „Een man met een hart" heeft Prof. valeton hem genoemd , en dat was hij. Daarom hebben wij zooveel in hem verloren, die ons een deel van zijn hart had willen geveo. Met weemoed zag ik, hoe zijn stoffelijk over- schot aan den schoot der aarde werd toevertrouwd. Met stillen dank hoorde ik, wat tot zijne eer werd gezegd, en een traan welde op in mijn oog; hij was voor mij zooveel geweest! Ook nam ik aan, wat tot vertroosting werd gesproken van de hope des eeuwigen levens en van een wederzien. En terwijl ik weder- keerde van de rustplaats van Gods dooden, was in mijn hart het biddend woord van claudiüs:

Friede Sey nm diesen Grabstein her!

Sanfter Friede Gottes! Ach, sie haben Einen guten Mann begraben,

ünd mir war er mehr.

Utrecht, 1 October 1886. Dr. J HARTOG.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) De Vader des Vaderlands^ sprekende nadat hij gestorven is. (Hebr. XI: 4c). Leerrede, nitgespro« ken in de kerk der Doopsgezinde Gemeente te Utrecht, den 6 Juli 1884. Zie bl. 27.

(2) Geloof, hoop en liefde blijven. Afscheids- woord aan mijne hartelijk geliefde gemeente te L o en en a/d. Vecht. 1867. (Niet in den handel).

(3) Deze 'leerrede over Col. I: 28 is uitgegeven te Leeu- warden, bij A. JONGBLOED. Vg. bl. 11 CD 14 VV.

(4) In Geloof en Vrijheid, 1886, bl. 27 vv.

(5) In Geloof en Vrijheid van dat jaar gaf hij in den vorm van eenen brief zijne „Gedachtea over een e hand- leiding bij het Godsdienst-onderwijs." Zie aldaar bl. 234—260.

(6) In Geloof en Vrijheid, jaarg. 1882, bL 418—444.

(7) In dien geest sprak Ds. klinkenbbbg, namens de gemeente te Leeuwarden, bij zijn graf. Zie het verslag van de begrafenis in de Utrechtsche Courant van 22 Aug. 1886.

(8) Uitgesproken te Harde g ar ij p, den 2l8ten Mei 1868, en uitgegeven te Leeuwarden, bij j. swabts.

(9) Opgenomen in Geloof en Vrijheid, 1875,bl. 61 vv.

(10) Geplaatst in Geloof en Vrijheid, 1876, bl. 285 vv.

(11) In Geloof en Vrijheid, 1877, bl. 538 vv.

(12) In Geloof en Vrijheid, 1884, bl 566 vv.

(13) Te Utrecht bij L. E. bosch & zoon, 1863.

(14) In Geloof en Vrijheid, 1885, bl. 570 w.

(15) In den eersten jaargang, bl. 158—185, 320-358; in den tweeden, bl. 23—58 en 201—260.

Digitized by VjOOQIC

550

(16) In Geloof en Vrijheid, 1872, bl. 39 vv.

(17) In denzelfden jaargang, bl. 469 yv,

(18) Zie zijn: De Thorwalds-Saga vertaald en toe- gelicht, op bl. 137.

(19) Ter gelegenheid van het 250-jarig bestaan der Utrecht- sche Hoogeschool werd hij tot die waardigheid bencjremd.

(20) Een steen voor Enschedé. Drietal Leerre- denen met een Toorwoord: Van Eibergen naar En- schedé. Utrecht l. e. bosch & zoon, 1862

(21) In de boven aangehaalde leerrede over Hebr. XI: 4c op bl. 30.

(22) In „1568-1868. Toespraak gehouden te Leeu- warden den 31 October 1868. Te Leeuwarden bij H. küi- FEES, 1868. Zie aldaar op bl. 20 vv.

(23) Zie „De grondlegging van Neerlands vrij- heid, eene waardige stof van Christelijke en natio. nale Feestviering. Te Leeuwarden bij h. kuipers, 1872,

(24) O. a. in de zooeven genoemde Feestrede , waaraan voor- afgaat „Een avond op de ruine te Dilienburg"; en in: De eerste steen van denWillemstoren te Dillenburg gelegd. Herinneringsbladen door E. h. la.sondbb. Lid der Commissie van Uitvoering in Nederland voor genoemden Torenbouw. Te Rotterdam bij m. wijt en ZONEN, 1873.

(25) In de leerrede over Hebr. XI: 4«, op bl. 9 en 10.

Digitized by VjOOQIC

VERSCHIJNSELEN DES TIJDS.

De trek naar het geheimzikkige. Eenb episode üit onzen kerkelijken strijd gedramatiseerd.

JaARLIJKSCH BERICHT AANGAANDE DE THEOLOGISCHE LETTERKUNDE. TbR LAATST GEHOUDENE GRO- NINGER PREDIKANTEN-VERGADERING. GE- SCHIEDENIS, VOORAL VAN HET OUDSTE, CHRISTENDOM.

Ten jare 1827 maakte Mr. jacobus scheltema in zijne belangwekkende Geschiedenis der Hek- senprocessen ten aanzien van Duitschland de op- merking, dat er, „na de groote bewegingen waarin de oorlog en . de staatkunde der menschen oogen tot zich trokken, de lust voor het wonderbare tot het uiterste gerezen was," en dat er daarom „zoovele verhalen over en voor en tegen de tooverg , de leer der geesten en hetg^[ie hier aan verwant is" mondeling en gedrukt in omloop kwamen. De man die er aUes van weten kon zegt: „Of deze lust voordeelige of na- deelige gevolgen zal hebben is niet uitgemaakt. Ik vrees het laatste, omdat verscheidene dier werken overhellen tot het mystieke, en de mensch hier bij al kleiner en kleiner wordt.''

Ten jare 1886 komt men in verzoeking om weer van een lust te gaan spreken, die te midden van de

Digitized by VjOOQIC

552

geweldige staatkundige, maatschappelijke en kerkelijke beroeringen, wellicht mede als een gevolg er van, zich begint te vertoonen, en die zeer zeker ten nauwste verwant is met de neiging die Mr. scheltema be- schreef, namelijk de trek naar het geheimzin- ni g e. Vier Nederlandsche , vier Belgische , vier Duitsche tijdschriften worden op den omslag van roorda's van EiJSiNöA De blij de boodschap, Afl. IV, vermeld. En men weet dat het getal van Fransche , en vooral van Amerikaansche tijdschriften nog beduidend grooter is. Alle houden zich bezig met wat zij noemen „boven- zinnelijke feiten''. Magnetisme, somnabulisme , mesme- nisme, spiritisme en spiritualisme zullen zijn „openbaringen van den Geest Gods;" en aan de beide laatste wordt zelfs een bijzonder gewicht toegekend , omdat zij wijzen op „de feiten, waardoor God in onze dagen het bestaan der geestenwereld en haar betrekking tot de menschen- wereld tot stellige wetenschap heeft gemaakt.''

Te Parijs verdrong men zich onlangs om den Amerikaan sladb, het bekende medium, met wien Prof. zöLLNER indertijd de proeven nam, waarop hij als op zoovele stellige bewijzen eene geheel nieuwe theorie aangaande eene vierde dimensie bouwde. In Enge- land legde SLADB het kort daarna bedenkelijk af, ja, hij werd door de Daily News vervolgd, en door de recht- bank als bedrieger veroordeeld. Hij ging toen naar Amerika, maar was in het land zijner vaderen al even ongelukkig. DeSphinx ten minste, mee het beste Duitsche spiri- tistisch tijdschrift, deelt in de Juni-aflevering een bijdrage mede van den meest bekenden goochelaar in Duitschland , den heer M. hermann, ter beantwoording van de vraag : Mediumisme of GoochelarijP In dit artikel wordt

Digitized by VjOOQIC

553

een bericht aangehaald uit de Boston Herald van 2 Febr. IL, met het opschrift:

„Ontmaskering van een schrijf-medium." „De beroemde dr. sla de komt te Grief in Wes- ten, "W. Ya , schrijft op de leien die op zgne knie onder de tafel liggen,

„En beweegt tafel en stoelen met zijne teenen." Volgt het verhaal van slade's manier van handelen, die de heer hermann zeer vernuftig noemt, en voor een oningewijde bijna niet na te gaan , waarom te meer eere verdient te worden toegebracht aan de wakkere Yankees , die hem zijn kunstjes afzagen. Welnu, deze SLADE is naar Europa teruggekeerd en te Pargs, alsof er niets was gebeurd, weer opgetreden als een profeet van het fakirisme zooals de Pransche bladen het spiritisme noe- men: „een woord dat gevormd is,zoolazen wij ergens, van den naam dier Indische monnikken (fakirs), die schijn- baar tegennatuurlijke dingen met de grootste handighied verrichten en zelfs, zooals onlangs werd medegedeeld, zich eenige dagen laten begraven, om vervolgens uit den schijndood te herrijzen, alsof dit de natuurlijkste zaak ter wereld ware/'

Behalve met slade hielden de vrienden van het ge- heimzinnige te Parijs zich bezig, volgens een correspon- dentie in de N. R. Ct., met het zeer oneigenlijk aldus genoemde Bouddhisme, De adepten hier- van beweren, dat zij dagelijks in voortdurende ge- meenschap en gedachtenwisseling leven met priesters in Hindostan. Deze sekte van lieden want het is eene sekte hebben het grootste vertrouwen in hetgeen zij voor ernst opdisschen. Zij spreken over hun geluk en hunne tevredenheid met zooveel ingeno-

Digitized by VjOOQIC

554

menfaeid, dat men het niet van zich kan verkrijgen hen van kwade trouw of van fopperij te verdenken. De geesten vliegen heen en weder van Indie naar Parijs , alsof er geen telegraafkabels ooit waren uitgevonden. Jammer slechts, zoo werd terecht opgemerkt, dat die lieden de tijdingen niet schijnen over te kunnen bren- gen , die de telegraaf nog altijd aan Frankrijk en de overige koloniale mogendheden, soms nog traag genoeg , bezorgt l Èn dat de- somnambulen , die de meest verborgen zaken aan het licht brengen, nooit schgnen te kunnen zeggen wat op eens en voor goed haar gezag vestigen zoude, b. y. den schuldige aan diefstal of moord aanwijzen, of raden welk nommer den hoogsten prijs in eene loterij zal trekken !

Te 'sGravenhage trad donato op, zich zelf' in het Handelsblad noemend „directeur van de Re- vue des Sciences phjséo- psychologiques". Zijne seances werden druk bezocht, en de vrienden van het geheimzinnige zagen er V proeven , van onderwer- ping op personen in wakenden toestand; proeven, in het biologeeren van personen, welke inonbewusten toestand zijn gebragt, en 3** verschijnselen van geest- verrukking en buitengewone gevoelloosheid. „In de eerste afdeeüng, veriiaalt een ooggetuige, toonde de heer donato zijnen invloed op zijne patiënten door hen , geheel naar zijnen wil, verschillende lichaamsdeelen te doen bewegen. Zelfs ook op de organen deed zich de magnetische invloed gelden. Door een jongmensch werd o. a. zijn naam luide aan het publiek medegedeeld; op verzoek van den magnetiseur nog luider herhaald, doch plotseling scheen het sujet als met stomheid ge- slagen en kon, ondanks de lachwekkende uitnoodiging

Digitized by VjOOQIC

555

„kom, maak nou maar geen omslag'', van q&ol der toe- schouwers geen woord meer uitlwreDgen. De tweede afdeeling gaf de zotste tooneelen te zien. Als levende machines bewog^i zich de patiënten. Naar verkiezing van den magnetiseur gevoelden zij ondragelijke hitte of snerpende koude , zoodat men hen het eene oogenblik alle overtollige kleedingstukken zag wegwerpen om zich het volgende oogenblik te dekken met aUes wat zij vangen of grijpen konden. Ook de zwempartij op de planken wekte aller lachlust. In de derde afdeeling trokken niet alleen de standen, maar vooral het vol- houden daarvan de aandacht. Men zag o. m. een der sujetten 17 minuten met half zijwaarts gestrekten arm staan, eene oefening, die menig geoefend gymnast niet zal nadoen."

Amsterdam aanschouwde in de laatste dagen een her- haling van deze „fascination donatique/' met dezelfde uit- komsten, maar onder een nog grooter toevloed van men- schen. Gelukkig echter verheft zich in de hoofdstad meer dan eene stem tegen de voortzetting van die voorstellingen. Want staan we hier voor eene waarheid, eene groote maar miskende waarheid ,die een wetenschappelijk belang heeft en een zegen kan afwerpen voor de menschheid, dan neme men proeven binnenskamers, voor tot oordeelen bevoegde toeschouwers. Maar donato treedt op als een gewoon kunstenmaker, die geld wil verdienen met zijn talent of gave. Onzedelijk noemen wij in ieder geval de speculatie op den trek naar het geheimzinnige bij het groot publiek; men schout eerend dat biolo- geeren, fascineeren, paralyseeren, een hoog spel ge- speeld met menschen, waarbij dezen hun wil zien ge- broken, en gedwongen worden als redelooze enkrach-

Digitized by VjOOQIC

556

telooze wezens te bukken, niet voor de zedelijke, maar eenvoudig voor de physieke meerderheid van een hun wild vreemd persoon; en in de hoogste mate ge- vaarlijk voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van de in slaap gemaakte geheel gehoor,- gevoel,- ge- ziehtlooze, of onder een magischen invloed de dolste dingen verrichtende jonge lieden. Met ons geheele hart juichen we daarom het protest toe van Dr. van ebden, te Bussum, die o. m. schreef:

„Alle hypnotische toestanden zijn ziekelijke toe- standen. CHARCOï noemt het hypnotisme: une né- vrose expérimentale een kunstmatig zenuw- lijden. Het opwekken daarvan tot wetenschappelijk onderzoek is reeds bedenkelijk en door velen veroordeeld , tot amusement en als broodwinning is het eenvoudig schandelijk en onverdedigbaar. Dat de meeste personen éénmaal zonder nadeel gehypnotiseerd kunnen worden, zegt niets. Bij herhaling is het altijd schadelijk, —en het influenceeren op den wil of de persoonlijkheid van anderen is zulk eene ernstige en gevaarlijke zaak, dat het veel eerder nog dan vivisectie gerechtelijk toezicht vereischt opdat onbevoegden er geen misbruik van maken. En het feit dat dergelijke proeven moeten die- nen om een groot en zelfs beschaafd publiek te laten lachen en den heer dokato aan den kost te helpen, schijnt mij even ergerlijk, als het voor geld laten zien van krankzinnigen, zooals dat in vroeger eeuwen ge- beurde."

Ik kan dan ook niet medegaan met den heer ROORDA VAN EY8INGA, waar hij in de Blijde Bood- schap, lY, het magnetisme, etc. rangschikt onder ,)de Openbaringen van den Geest Gods/' Ik word hoe

Digitized by KjOOQIQ

557

langer zoo meer bevreesd, dat de trek naar het geheim^ zinnige en de noodwendig , nu gelijk vroeger er uit voortkomende zucht om .er een stuk brood , en wat meer nog , aan te verdienen , nadeelige gevolgen zal hebben en ons verder dan ooit voorheen van den rechten weg zal voeren. Wij hebben genoeg aan alles wat van Gods Wil en Weg en Liefde openbaar is geworden en openbaar wordt in de Geschiedenis der menschheid , en in het Geweten des menschen.

Zoo hebben geen geesten, maar mannen , die grondig hebben onderzocht , die fijn gevoelen en de kunst verstaan om de dingen niet op alledaagsche wijze te zeggen , de stukken geschreven in de genoemde B.B., IV, die getiteld zijn: Alexandrie en Eome, Oorsprong en ka- rakter der leer van Gods souvereiniteit, en Is de natuur een moordholP Men geniet onder het lezen, soms glimlachend over de niets ter zake doende introductie van het lievelingsidee, het spiritisme , en , wat nog meer beteekent , . men wordt er beter van. Hoe wordt o.a. de oud-kerkelijke en calvinistische voorstelling der souvereiniteit Gods, in al hare afgrijselijkheid door een- voudig ze te teekenen , ten toon gesteld , en de noodwen- dige maar noodlottige invloed van die leer op de zedelijk- heid te gelijk in het scherpste licht gezet! En wat sner- pende en niet geheel onverdiende slagen worden aan onze Universiteiten , door R. v. E. , niet gehoorzamend aan een buiten hem staand medium , maar buigend voor zijn gevoel voor de waarheid, toegediend op de bladzijden waar hij o. a. zegt: „Onze universiteiten zijn geen leeraars der menschelijkheid , maar kolossale verstandsfabrieken!"

Maar genoeg , al schreven we gaarne nog de vriende- lyke woorden over, die de redacteur, naar aanleiding

XX. 36

Digitized by VjOOQIC

558

vftn de aankondiging door ons van zijn tijdschrift , richt aan ons adres; aan dat van de Groninger school de school, „in welke hij den weldadigen adem van het Christendom op de meest harmonische wijze heeft ge- voeld "; aan dat van hofstede de groot, „den ongeë ven- aarden schrijver van: de Opvoeding des Mensch- doms door God, den leermeester en weldoener zijner jongelingsjaren." Ik heb geen volmacht om namens die school indien zij er dan is, wat altijd werd ontkend,

te antwoorden op zijne vraag : Welk standpunt neemt de Groninger school in tegenover de albeheerschende wondervraag ?" Ik kan alleen zeggen, dat dit Tijdschrift ten allen tijde het Naturalisme heeft bestreden, en, de Transcendentie Gods belijdend, de mogelijkheid en de wer- kelijkheid van het Wonder heeft geleerd. Maar let wel !

van het waarachtige Wonder, dat God , op Zijn tgd, naar der menschen behoeften doet. En dit is toch iets anders dan het zoogenaamde Wonder, dat de menschen gansch willekeurig , op hun avond-bijeenkom- sten in magnetiseerende en spiritistischeseances, maken?

Agricolantrum of de val der vrije uni- versiteit; Exodus of de uittogt der kinde- ren Israëls uit Egypte: zoo zijn twee bij elkander behoorende boekjes getiteld. Het eerste heet een Voor- spel, het tweedeeen Drama. In beide wordt op meer of minder satirieke wijze den draak gestoken met dr. KüYPER en zijn aanhang : iets wat op zich zelf natuur- lijk volkomen geoorloofd is, en waartoe de personen in kwestie prikkelende stof te over verschaffen. Of is er niet, van de ellende die zij aanrichten voor een oogen- blik afgezien, iets bizonder lachwekkends in het op-

Digitized by VjOOQIC

559

treden van küyper; in zijn zich opwerpen tot redder van vaderland en godsdienst; in het contrast van de verheven taal die wordt gevoerd , en de alledaagsehe middelen die worden gebruikt ; niet minder in de tegen- stelling tussehen de vervolging en het kruis waarover de leider praat, en de toestanden waarin hij zich werke- lijk beweegt; in de drommen die hem omringen en aanhangen en die met stomme bewondering hun hoofd aangapen: schapen die zich laten scheren, tot op de huid! Wij kunnen het ons voorstellen, hoe iemand,, ook met een half dichterlijk talent, den geest vaardig over zich voelde worden , en op het denkbeeld kwam om een deel uit onzen kerkdijken strijd te bezingen, te dramatiseeren zelfs, en al lachend de waarheid te zeggen. Ik wil daarom ook niet vallen over het kreupelrijm en den alles behalve vloeienden versbouw van den dichter.

Mijn bezwaar tegen hem is van een anderen aard. Ik betwijfel of het goed mag worden gekeurd , dat de schrijver, behalve in het voorspel, hetwelk, zeer buitengewoon , misschien wel geheel eenig in dezen ! afgebroken villaas een gesprek onderling laat houden, zijn drama in het kleed der bijbelsche ge- schiedenis hult, en voor zijn hoofdpersoon den naam van den groeten aartsvader kiest. Een gedeelte van ons volk, dat met den Bijbel toch al op gespannen voet staat, zal er hem zeker niet hooger door gaan schatten en het voorbeeld , hier gegeven al licht gaan navolgen. Aan een ander gedeelte van dat volk daarentegen be- zorgt de auteur onnoodige ergernis.

Ik heb evenwel een grieve, die zwaarder weegt. Ik durf er bijna niet mede voor den dag komen,

36*

Digitized by VjOOQIC

560

omdat men mij er kleingeestig, misschien wel kleinzielig om zal noemen. De schildering, Job 1 en 2, van de raadsvergadering in den hemel, met een weddenschap tusschen Jahveh en Satan eindigend, trok mij nooit het meest aan in het treffende boek. En de navolging hiervan door goethe heeft mij meer dan eens gehin- derd in den diepzinnigen Faust. Wijzen mogen God zelf eene rol laten spelen in hun gewrochten : Profeten zouden het, op die manier, nooit hebben kunnen doen. God is te hoog boven ons en onze wereld verheven dan dat diepe eerbied voor Hem ons niet zou moeten tegenhouden om zijn Persoon , als een medespeler in een drama, ten tooneele te doen verschijnen. En de dichter der Jobeïde bleef bij de door hem gegeven voorstelling nog binnen zekere grenzen: Jahveh is er God. Goethe overschreed reeds die grenzen, o. a. toen hij mephis- TOPHELES tot den Heer liet zeggen dat Deze zich het lachen had afgewend. Maar bier, in eene satyrieke klucht ? De schrijver vergeve het mij ; maar ik vind de voorstelling profaan, zoowel daar, waar de Heer aan mefibtofeles vraagt:

„Sloegt gij bij uwe visitatie.

„Der Kerken 'toog ook op de natie,

„Die zich ontworstelde aan de zee F

als waar mbfistofeles zegt:

„De Heer was thans bijzonder mak"...

Om nu maar geen meerdere aanhalingen te doen.

Ik betreur, dat de onbekende auteur geen anderen en beteren vorm heeft gekozen om wat hij te zeggen had, niet alleen onder het oog, maar ook onder het nadenken van de menschen te brengen. Want zijn

Digitized by VjOOQIC

561

drama levert op iedere bladzijde de bewijzen dat hij de toestanden kent die hij beschrijft; dat hij de be- weegredenen doorgroadt, waardoor sommigen worden gedreven, maar ook de krankheden, waaraan anderen lijden. Ten bewijze voor 't laatstgenoemde zouden we ons kunnen beroepen op zijne uiteenzetting:

„Zij werpen alles door elkander „Het oude en nieuwe Testament

op zijne inderdaad geestige beschrijving van een door een Kuyperiaan voor een gemengde commissie afgelegd examen; op de niet minder aardige indeeling door den examinandus van de geschiedenis van „CristiKerke" in vijf perioden , van adam tot noach , van noach tot

ABRAHAM, VaU ABRAHAM tot MORDECHAI , Vau MORDE- CHAI tot CALVIJN, vau CALVIJN

„Tot aan Godsmajesteitsbestorming „Door der modernen ongeloof iiEn dat der nieuwe Sorinianen, „Baptisten en Arminianen „Dat nitgaat thans op zielenroof ;

of ook op de treffende opmerking :

„Zij bidden veel , maar 't is slechts kermen „Om Qw genade en aw ontfermen".

Maar ... de lezer onderzoeke zelf en oordeele !

De Theologischer Jahresbericht, in vier jaargangen onder redactie van Prof. pünjer te Jena verschenen, wordt na diens dood voortgezet, onder

Digitized by VjOOQIC

562

redactie vanfrof. R. a. lipsius. De vijfde heeft on- langs het licht gezien. Hij bevat een overzicht van de Theologische letterkunde van het jaar 1885, die in boeken en tijdschriften werd vervat, niet alleen van Duitschen, maar ook van Nederlandschen , Franschen, Engelschen en Araerikaanschen bodera.

De volgende rubrieken komen er in voor: Het Oude Testament, bewerkt door c. sieg- FRiED. Hoogl. te Jena, p. 1 93; Het nieuwe Testament, door h. holtzmann, Hoogl. te Straats- burg, p. 94—128; Kerkgeschiedenis tot het Niceensch concilie, door h. lüdemann, Hoogl. te Bern, p. 129— 152; Kg. van het Niceensch concilie tot de Reformatie, door p. böhrin- GER, Pred. en Docent te Basel, p. 153 190; Kg. van de Reformatie tot 1700 en „Intercon- fessionelles", door f. nippold, Hoogl. te Jena, p. 192—275; Nieuwe Kg. door a. werner, „Ober- pfarrer" te Guben, p. 276 818 ; Godsdienstge- schiedenis, door K. PURRER, Pred. te Znrich, p. 319—331; Encyclopaedie, Wijsbegeerte van den godsdienst, apologeliek, symboliek en dogmatiek, door den redacteur zelf; p. 332—389; Ethiek, door J. marbach , superintendent te Eisenach > p. 390 399; Praktische theologie, doorEHLERs, consistoriaal-raad te Frankfort a/M. p. 401 421; Kerkrecht en kerkbestuur, door r. seyerlen, Hoogl. te Jena, p. 422 466; Kerkelijk vereeni- gingswezen (Zending , enz ) door a. kind , garnizoens- prediker te Jena, p. 482 502; Preeken en stich- telijke lectuur, door o. dreter, superintendent te Gotha, p. 503 517, en Kerkelijke kunst, door

Digitized by VjOOQIC

563

HASENCLBVER, Pred. te Brunswjjk. H. lisco geeft bo- vendien een ^Todtenschau/' van p. 518—529, terwijl een uitvoerig register van namen van p. 530 566 het lijvige en eompres gedrukte boekdeel besluit.

Redacteur en medewerkers blijven hun program getrouw; ieder boek- en tijdschrift-artikel te vermelden, en meestal, wat meer of minder breed, te kenmerken. Zg doen dit met bewonderenswaardige trouw en met prijzenswaardige onpartijdigheid. Alléén bij de offici- ciëele, de z. g. hofprediker-theologie, en bg de vermel- ding der school van ritschl meende wij wel eens een weinig animositeit te bespeuren. Op fouten laten de bewerkers zich niet licht betrappen. De heeren saüssaye , vader en zoon, worden evenwel ten onrechte naar Utrecht verplaatst , en de heer lüdemann zag, de litteratuur over de Didachè vermeldend, des ondergeteekenden:Het oudste ons bekende. Christelijk leer- en Kerkelijk handboekje, Q. en V., 1885, p. 459—506, over het hoofd.

Men neemt er geen aanstoot aan, waar zoo veel en velerlei, op een zoo degelijke vnjze ons gegeven werd.

Deze bibliographie verdient niet aUeen gekocht, maar ook gelezen en voortdurend gebruikt te worden.

Leesgezelschappen kunnen het boek in vier afdee- lingen doen innaaien: exegese, geschiedenis, systematische en praktische theologie.

Mogen de bewerkers met volharding den niet gemak- kelijken arbeid voortzetten, en hun Jahresbericbt naar hun eigen wensch, zien aangroeien tot een lang gewenscht en volledig Repertorium der theologi- sche letterkunde in haar geheelen omvang. De koningin der wetenschappen moge de theologie

Digitized by VjOOQIC

564

dan al niet meer zijn; dat zij een waardige plaats be- kleedt in het midden van hare zusters, zal door zulk een beredeneerd verslag, van hetgeen zij, alléén op haar gebied , denkt en werkt ten duidelijkste worden bewezen.

Men hoort somtijds de klacht, dat de Predikanten- vereenigingen er niet op vooruit gaan. „Haar getal is geslonken ; weinige predikanten nemen er aan deel , en het werk dat door haar verricht wordt is minder degelgk dan voorheen," zoo zegt men. Ons schijnt die klacht wel wat onbepaald te zijn, en zeer zeker onge- grond, wat den wetenschappelijken arbeid betreft, als we ons herinneren wat af en toe van het leven en werken dier vereenigingen , b.v. in Zuid- en Noord-Holland , in Noord-Brabant en Groningen bekend wordt gemaakt. Bizonder belangwekkend ten minste is het Verslag van de acht-en-zeventigste Predikanten- Vergadering in de Provincie Groningen, ge- houden op Dinsdag den 8«n Juni- 11., al was het alleen om de stelling die er werd behandeld:

„Ten onrechte wordt beweerd, dat de aanvaarding der hypothese „örap-kuenen-wellh\usen" over het ontstaan van den Hexateuch des O. T. noodwendig leidt tot de toepassing der evolutieleer op de geschie- denis van Israëls Godsdienst."

Prof. wiLDEBOER leidde de bespreking van deze inderdaad brandende vraag in. Hij begon met te zeggen , dat door het historisch-kritisch onderzoek naar het ont- staan van de boeken des O. V. een triomf was behaald op de handhaving der traditie en de huldiging der scolastiek, en liet verder niet ondubbelzinnig uitkomen, dat hij voor zich, hoewel „een theoloog der rechterzijde,"

Digitized by VjOOQIC

565

de wettigheid der bovengenoemde hypothese aanvaardde. Spreker zeide er tot toelichting het volgende van: »Met de aanduiding ^GRAF-KUEiïEN-wELLHAUSBN''geefik de lijn aan, waarlangs de nieuwe hypothese zich be- woog. Zij bevat in 't kort de posterioriteit der Priester- Wetgeving. De geschiedenis van Israël en zijn godsdienst verzetten zich tegen de aanname van het bestaan der Priesterwet aan 't begin dezer historie. En deze ge- schiedenis wordt het best verklaard , wanneer wij aan- nemen , dat de Pentateuch (of juister de Hexateueh) een bijeenvoeging is van drie verschillende bestand- deelen: de profetische, de Deuteronomische en de pries- terlijke deelen. Bij de profetische deelen, waarvan de opteekening reeds in de 9e eeuw of in 't begin der 8e vóór Chr. begon, behoort voornamelijk het Bond s- boek (Ex. XX, XXm— XXIH: 33), de Bonds- woord e n (Ex. XXXIV : 1 0 vlg.) en de oudste redactie van den Dekaloog. In de tweede plaats de Deu- teronomische wetgeving, onder josia tot rijks -wet verheven, doch waarschijnlijk onder manasse reeds gecodificeerd. En eindelgk de Priesterwet, die door EZRA is ingevoerd en na hem nog eenigszins uitgebreid. Vooral bij de eerste en derde rubriek behooren ver- halen, en in de jongste stukken loopen verhalen en wetten zeer nauw in elkander."

„Men verliest alzoo," zoo ging hij voort, „aan 't begin van Israël's geschiedenis dat uitgewerkte systeem van moreele , ceremoniëele en burgerlgke wetsbepalingen benevens de meeste verhalen, die wij nu in den Pen- tateuch bezitten. Wij verkrijgen een andere rangschik- king der deelen van den Hexateueh en als natuurlijk gevolg daarvan ook een gewijzigde beschouwing van

Digitized by VjOOQIC

566

IsraëPs geheele geschiedenis. Een gansch andere rang- schikking van feiten ea beschouwingen komt ons voor oogen. Wij zien over een geschiedenis van eeuwen ver- deeld, wat de traditie „fix und fertig" aan 't begin, namelgk in deij tijd van mozbs, plaatste. Wg zien een voortgang van lager tot hooger. Met aanstonds ontdekken wij nu in Israël's godsdienst het zuiver ethische monotheïsme , dat het bestaan der andere goden volstrektelijk loochent. Zelfs in Deuteronomium , dat in de eeuw naar zijo hoofdinhoud werd gecodificeerd, treffen wg wel monotheïsme aan; de auteur zelf huldigt het monotheïsme , maar hij formuleert dit op eene wijze , dat hier en daar blijkt, hoe hij 't bestaan der andere goden daarom niet loochent. In de vóór-Deuteronomische stukken komt dit nog vaker uit "

Maar, en ziehier nu 't verschil tusschen graf-

ÏCUBNEN-WELI^AUSEN OU WILDEBOER, terwgl door

de eerstgenoemden geleerd wordt, dat op dien grondslag alleen past een geschiedenis van Israël's godsdienst naar de moderne opvatting van spontane ontwikkeling, zóó dat uit het lagere geregdd, naar vaste wetten , het hoogere voortkwam, wordt door wildeboer beweerd, dat de feiten, zooals zij uij; de ook naar de nieuwere kritiek gerang- schikte boeken worden gekend, zich tegen deze evoluti- onistische theorie verzetten. „Als openbaring, zoo sprak hij, niet is eene mechanische mededeeling van een leer, in paragrafen verdeeld, van opschriften voor- zien , en zonder verband met den historischen toestand aan het begin van IsraëFs geschiedenis geplaatst ; maar als openbaring ook nog kan zijn een mededeeling van leven , een verhelderen van 't oog, een blik geven in Gods raad , gelijk Amos 't voorstelt , ja , een ontmoeten van God zelf.

Digitized by VjOOQIC

567

en men dat alles geen fraaie woorden, geen phrasen of beelden, maar werkelgkheid acht dan past de waardeering „voorgaande openbaring" op alle feiten even goed als de aan een naturalistische levenbeschou- wing ontleende dogmatiek, die hier evolutie ziet".

In twee bijzonderheden liet de heer wildeboer ten slotte zien , dat de door hem voorgestane beschouwing der voortgaande openbaring van God onder Israël meer grond heeft in de óók kritisch gerangschikte, O. T, berichten dan de ontwikkelingstheorie :

1 ^ Het polytheisme, blijkens de verhalen zelven, die laten zien dat het onder Israël bestond, is in den Jahveh-dienst nooit legitiem geweest. „Want, zeide hij, van den aanvang af heeft het gegolden: Wie Jahveh dient, diene geen andere goden! Gij zult 'geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben, spreekt Jahveh. Wij zien Jahveh onder de goden niet^ al hooger en hooger rijzen, totdat Hij do hoogste en eindelijk de E enig e wordt Hij eischt van den aan- vang af van Zijn volk, dat het Hem diene en Hem aUeen. Men kent (aanvankelijk slechts) maar men kent den waarachtigen God , en al meer en meer verbleeken de goden der volkeren voor Zijne majesteit, totdat Israël eindelijk beseft, dat ze in 't geheel niet zijn dan gewrochten der menschelijke verbeelding."

2^ Is het, volgens Prof. wildeboer, op litterarische kritische en op theologische gronden beide aannemelgk , datde Wet der tien geboden niet het einde is van eene ontwikkelingsreeks, maar integendeel het begin van een opwekking des godsdienstigen levens, die met recht wordt vastgeknoopt aan den naam van mozes. „Het optreden van de profeten der 8ste eeuw en het

Digitized by VjOOQIC

568

opteekenen, toen, van den dekaloog is, volgens hem, niet oorsprong van een hoogere ontwikkeling, maar vrucht van een geestelijke opwekking, die terugkeer tot de oude beproefde beginselen bedoelde , al nam men onbewust nieuwe denkbeelden op en al werd het oude beginsel in den strijd gelouterd en versterkt."

De heer wildbbobr eindigde als volgt : „De groote vraag is : Uit God of uit den mensch? Ik wil niet gaarne misverstaan worden. Ook de Leidsche Hoogleeraar erkent en betuigt, o, a. in zijn Profeten en Profe- tie onder Israël, dat hij met Paulus belijdt : alles uit God en wij in Hem ! Maar toch uit God , zooals ook het natuurlijke leven uit Hem is , zooals elk gods- dienstig bewustzijn bij iederen mensch, bij alle volk in Hem zijn grond heeft. M. a. w. alle specifiek ver- scTiil tusschen IsraëFs godsdienst en dien der Goiim valt weg. Het is dus ten leste een ontwikkeling van het echt menschelijke , zooals dit , gelijk alles , van den Schepper afkomstig is.

„Wij gelooven niet in zulk een vruchtbaarheid van die oorspronkelgke kiem, omdat wij weten y dat deze kiem, dat oorspronkelijk besef van God, verduisterd is door de zonde, en dat er geen waarachtige aanraking, geen levensgemeenschap met God is, dan wanneer God zelf naderbij treedt en Zijn licht doet schijnen.

„Wij gelooven daarin niet, omdat de geschiedenis 't weerspreekt. Geene enkele godsdienst, ook niet van volkeren, veel hooger in ontwikkeling dan Israël, is opgeklommen tot iets, dat met recht met *t Christendom of zelfs met Israël's godsdienst kan vergeleken worden.

„Wij gelooven daarin niet, omdat geen enkele ' godsdienst ons kan vertoonen een planmatigen voort-

Digitized by VjOOQIC

569

gang, gelijk zich in Israël openbaart. Dddr zie ik een werk van Jehovah, en dat blijkt meer en meer te zijn 't werk van den God van hemel en aarde. Ik zie dien schat gegeven aan een volk , dat den rijkdom er van niet verstaat noch waardeert. Toch zie ik dat plantje groeien , door God beschermd. Ik lees van profeten , die in Gods raad een blik slaan, en die naar een vervulling van Gods* plannen verlangend uitzien. Ik zie Gods zaak op aarde wonderlgk bewaard... en alles heenwijzen naar en vervuld worden in Hem, die de Beloofde aan de vaderen was, en de openbaring van het ware Israël, de zone davids, en te gelijk de waarachtige profeet, een mensch uit de menschen, maar die ook was de zoon des levenden Gods. Hij is niet de exponent der hoogste ontwikkeling van Israël's godsdienstig leven ; maar in hem kwam God , die tot de profeten kwam en sprak vele malen en op velerlei wijzen , zelf geheel tot ons, en zoo werden al Gods beloften vervuld in JEZÜS CHBiSTüS, in Wien zij Ja en amen" zijn."

Al had de heer wildeboer niet gezorgd om zelf het te zeggen, dan zou het uit dit slot van zijn betoog duidelijk geworden zijn, dat hij „het standpunt der empirie en der liter arisch-historische kritiek" inneemt, waar hij de bronnen der O. T. geschiedenis in hare volgorde opnoemt en rangschikt ; maar dat hij bij de hieraan zich voegende beoordeeling en verklaring der historische feiten de dogmatiek aan 't woord laat komen. Dit mag niet tegen hem getuigen, want, gelijk hij opmerkt, zijne tegenstanders doen eveneens. Van evolutie toch spreekt men niet tenzij waardeerend , tenzij beoor- deelend en verklarend meteen. Theologische praemissen geven bij de eerste en bij de tweede opvatting beide

Digitized by VjOOQIC

570

den doorslag ; de beschouwing namelijk die de waar- deerende persoonlijkheid is toegedaan over God en den mensch, over God en de wereld, over de zonde en de verlossing, over het einddoel dat der mensehheid werd gesteld. Yolkomen juist is wat wildbboer van dit punt zegt: „het eene oordeel is even wetenschappelijk als het andere, mits het met de historische rangschik- king der feiten rekening houdt. Waar A zegt : „evolutie", heeft B , die rekening houdt met de zonde en ue schei- ding door haar tusschen God en mensch ontstaan, die, i. é. w. een geheel andere voorstelling heeft van de verhouding tusschen God en mensch, en wat daaruit volgt, heeft B even volkomen recht te zeggen: „'t is voortgaande openbaring.'*

Op 't gebied van de verstandelijke beschrijving samentreffend , loopen, gelijk zoo dikwijls, op 't gebied der waardeerende beschouwing de wegen, zelfs van de beste vrienden, uiteen.

Eene overeenstemming, gelijk zij op het gebied der O. T. geschiedenis tot stand is gekomen tusschen de aanhangers van zeer uiteenloopende godgeleerde ziens- wgzai, en wel wat de groepeering der bronnen , en , tot op zekere hoogte, de rangschikking der feiten betreft, zal zioh, naar het schijnt in ons vaderland ten minste, wat de geschiedenis van het oorspronkelijke Christendom aangaat, nog wel eenigen tijd laten wachten. Immers zullen een paar onlangs verschenen geschriften: een herdruk van Eene wandeling door de Christe- lijke wereld. Brieven aan eenleek doorHEiN- BiCH LAifa, en de tweede en vermeerderde druk van eene Geschiedenis van het Christendom,

Digitized by VjOOQIC

571

geschetst door Dr. m. a. n. rovers bij sommigen de voorstelling vestigen of levendig houden , die aan den naam der Tübinger School verbonden is , en bij anderen het verzet verlevendigen dat, sinds vroegeren of lateren tijd, door hen tegen de door de genoemde school voor- gestane opvatting van het beloop der historie van het oudste Christendom bestond.

Laat mjj beginnen met te zeggen, dat het jammer wezen zou , indien men deze boeken ter zijde legde , alleenlijk, omdat zij in den aanvang de Tübinger voor- stelling huldigen. Want „in weerwil dat LANo'sboek wat zijne negatieve zijde betreft , moet gerekend worden tot hetgeen men in de staatkunde de uiterste linkerzijde pleegt te noemen, is dit ontkennende echter geenszins zijn eigenlijke geest:" zoo schreef cd. busken huet, den 1 October 1859, niet geheel onjuist, in de voor- rede voor den eersten druk der hollandsche vertaling. Niemand die, in hoevele opzichten hij overigens van LANG verschilt, niet bezield zal worden door zijn geestdrift, en niet loeren uit het vele voortreffelijke dat de auteur zegt, met name over de Zaligsprekin- gen, over hetKatholicisme, over de Kerkelijke Eechtzinnigheid der zeventiende eeuw, over het tijdperk der Verlichting, en niet het minst over zijn lievelingsonderwerp: De nieuwere philosophie.

Ditzelfde geldt van de Schets van rovers. Zij heeft inderdaad, niet slechts als leer-, maar ook als lees-* boek veel, dat haar aanbeveelt. In een levendigen, bevattelijken stijl maakt zij op eene aangename wijze bekend met een tal van feiten en personen op het gebied van het Christendom , die niet straffeloos in het donker verscholen blijven. Aan de beschrijving van Eere-

Digitized by VjOOQIC

572

dienst en leven wordt in ieder tijdvak gedacht, en aan Pietisme en Zending de plaats ingeruimd die ze onder de levensteekenen van het Christendom ver- dienen in te nemen.

Des te meer betreuren we, over lang, den afgestorvene een beklag in te dienen , baat niet , dat de heer rovers heeft kunnen goedvinden eene beschrijving te geven van het Oudste Christendom, die, naar het ons voorkomt, minder dan ooit vroeger verdedigd kan worden

In -t voorbggaan slechts stip ik aan, dat zijne voor- stelling van de persoonlijkheid van jezüs van Nazareth" mij in de eerste plaats geheel onbevredigend voorkomt , omdat zij het ontstaan en het blijven bestaan van het Christendom niet verklaart. De invloed van lederen mensch hangt af van het beroep dat hij zich koos, en van de wijze waarop dit beroep door hem werd vervuld. De waarde van jezus van Nazareth wordt bepaald door zijne betrekking tot het Godsrijk. Dit Godsrijk heeft Hij aangedurfd, geroepen als hij zich wist door God Almachtig om het te prediken en te stichten. Het tragische in zijn lot staat hiermede in onlosmakelijken samenhang: zijn strgd met zich zelf, met de zijnen , met zijn volk. Eu als er iets vast staat Dr. rovers beweert dat wij moeilijk kunnen opmaken uit de be- richten omtrent ,de zoogenaamde instelling van het Avondmaal" wat door jezüs toen is gesproken! dan is het dit: dat jezus zijn tragischen dood in be- trekking heeft gesteld met de verwezenlijking der diepste gedachten van het O. T. over eene nieuwe godsdienst, en met het in het leven roepen van de niet langer denk- beeldige, maar voortaan waarachtige heerschappij van God op aarde. Uit eene persoonlijkheid die zulk een

Digitized by VjOOQIC

573

beroep aanvaardt en vervult, kan zoowel worden verklaard het ontstaan van een kring , met een geloof zoo gloeiend als het in de Openbaring zich uit, als de wording van een gemeenschap, die ^kalmer, maar even vast in hare overtuiging , de toekomst van den Messias met den JACOBüS-brief verwacht.

Maar ik begrijp niet, hoe dr. rovers, na den ar- beid , vooral in de laatste tien jaar aan dit deel der historie ten beste gegeven, na de nieuwe bewerkingen van de oudste christelijke letterkunde, na het verschijnen van het meesterlijk geschrift van hatch over de In r i ch- ting der Christelijke Kerken in de Oudheid; van voN enöelhardt's boek over jüstinus marttr enzijn tijd; van harnacks's studiën over de Leer der Apostelen, om niet meer te noemen; ik begrijp niet, hoe hij nog kan herhalen de bewering van een strijd tusschen het Joodsch-Christendom aan deneenen kant, en het Paulinisme aan den anderen kant: een principiëele strijd, die zoo lang zou hebben geduurd, dat een breede reeks van verzoeningsgezinden hebben moeten optreden om de geslagen breuke te heelen en de eenheid onder de oude Christenen te herstellen.

Het komt niet in ons op de groote verdiensten te mis- kennen, die de Tübinger school zich heeft verworven, door het ernstig pogen om een werkelijke geschiedenis van het oudste Christendom te schrijven, en hiertoe een einde te maken aan den meer dan afgodischen eer- bied die werd gekoesterd voor den canon der N. T. geschriften, als mocht deze er niet op worden aange^ zien of hg met recht zijn inhoud als voortbrengselen der oudste overlevering , en ... . die voortbrengselen onder haar waren naam aanbood. Doch oVerigens ? Zij XX. 37

Digitized by VjOOQIC

574

faeefi; het bekende T^*sckiltu98dieQP£TBüsenPAüLUSte breed idtgemeten ^i de g^neemchap tasschen dezen laat- Htèö. en de Gemeente van Jeruzalem te laag geschat Ook werden de leerstdlingen yan den apostel fajjïajs ia hare beteekenis Toor het aloude Christendom zeer z^ier door hietar te hoog aangeslagen. Treffi^d ze^ harnaoe in de Proleg^oïnena bg de Didachè, p. 64: ^De kritiek moest de overtuiging opdoen, dat «ij van paulüs uit- gaande, haar standpunt had ingenom^i op eene hoogte, vanwaar men het geheele gebied van het «oorspron- kelijk Christendom niet eens kcm overzien, ktat staan dan, werkelgk kon leeren kennen." Die school heeft voorbij geriöQ , dat de Openbaring voor het jaar 70 reeds, ende Leerder Apostelen nd 130, de eerste Waarschijnlijk door een geboren Jood, de laatste zeer ^eker door een geboren Chrtstm geschreven., beide even besUst afgedaan hébben met „de Synagoge des Satans", met ^de Joden-huichelaren." Niet het nationaal-begrensde Joden-Christendom, maar het Hei- den-Christendom bepaalt , reeds in bet laatst van pa.ulus' Je ven, en voor goed na den dood van jacobus den Bechtvaardige , de (mtwikkeüng van den christelijken godsdienst, van zijn leer, en zgn leven. En dat dit Heiden-christendom, hier meer daar minder, judaaseert: wien kan het bevreemden^ die in het oog houdt, en adch doordringt van het gewicht van het ééne feit alleen, dat het Oude Testament eeuwen laag was en bleef H£t HEILIGE BOEK, DE HEILIGE SCHRIFT voor do gehode chris- tenheid ? Om nu van and^e oorzaken die dit Judaïseeren verklaren, maar niet te spreken.

In Duitschland komen, gelukkig, de partgen elkander steeds nader. Met diepeii eerbied wgs ik, als

Digitized by VjOOQIC

575

een teeken hiervan op het Lehrbuch der Dogmen- geschichte, van Dr. adolp harnack, I, die Ent- stehung des kirchlichen Dogma's, en opDas Apostolische Zeitalter der christlichenEirche van CARL WEizsacEER. Mgn plan was geweest die beide boeken > in de zomervakantie ^ gezet bestudeeren en de er in weggelegde resultaten aan de lezers van dit tijdschrift mede deelen. Allerlei , meest droevige om- standigheden, hebben mg toen en tot nu toe verhinderd aan dit voornemen gevolg te geven. Ik heb mij moeten veï^üöegeii met öfenè gezette , Vöórioöpige lezlüg ^t van. Maar dit mag ik, ^i^onder eenige Vrees van iveer- sptöken worden, toch wel Sseggen: fiARNAOit, de hoögleeraar te Giesseü , vriend van RlïsööL , en wbIZ- söcKER, de Tübinger opvolgei! van baür, staan niet principieel tegenovet elkander. Httn verschil is goed- deels een verschil in de keüs der woorden. Beiden laten ons zien beter dan ooit voorheen is geschied harnack leverde een studieboek méér voor den geleerde bestemd, WfilZsftOKÉR gaf een werk dat, helder in ss^n voorstelling en puntig in zijn stijl, éen leesboek verdient te worden wat alle christenen samenbracht en samenhield: het geloof in SEtXi^ alö den grond des heils, de hope óp verwezenlijkinê vatt het Godsrijk , en de liefde tot Ööd , te midden van een naai* reinheid stifevend geüieenschaps- teven, doör de lieMe jegens allen haaf triomf vierend.

Digitized by VjOOQIC

GEDACHTE OVER: ^HEB UWEN NAASTE LIEP, ALS U ZELVEN".

Onlangs schreef ik eene leerrede over Matth. XXTT : 35 40 en Luc. X: 28: met het laatste woord er op wijzende, dat jezüs omtrent de twee geboden: „Gij zult liefhebben den Heer uwen God" enz. en: „Gij zult liefhebben uwen naaste als u zei ven", gezegd heeft: Doe dat en gij zult leven. Dit: „gij zult leven'* immers is karakteristiek, omdat de vrager had gespro- ken van „beërving van het eeuwige leven", dus van iets, dat van buiten af, hem mocht worden toegevoegd; maar jezus spreekt kort af van leven, als het natuur- lijke gevolg van dat doen. Jezus heeft dus aan het liefhebben van den Heer uwen God met geheel het hart en ziel en kracht en verstand (1), de grootste waarde toegekend; maar ook en evenzeer aan het liefhebben van den naaste als u zelf'.

Gaat het nu aan, om te zeggen dat jezus met dat „als u zelve n" zich op het Oud-Testamentisch standpunt geplaatst, en dit later voor goed verlaten heeft, toen hij sprak van een nieuw gebod (Joh. Xni : 34) P Men zegt dan : de Oud-Testamentische Wet eischte liefde tot den naaste als, jezus liefde tot den naaste meer dan tot u zelf: gelijk reeds

Digitized by VjOOQIC

577

een exegeet der twaalfde eeuw heeft gezegd (2). Dat meer dan is m. a. w. dat de liefde zelfopofferend moet zijn , gelijk jezüs aldus heeft liefgehad (Joh. XIII : 34b).

Mij dunkt, hier hapert iets. Is van dat liefhebben als u zelfhet bestanddeel van zelfopoffering uitgeslo- ten, hoe kan JEZÜS aan deze gekortwiekte liefde en hare beoefening het leven toeschrijven? En weerkeerig, heeft JEZUS in zelfopoffering een der onmisbare bestand- deelen der ware liefde gevonden, moet hij dan niet, althans in kiem, in dat Oud-Testamentische : als u zelf, dat zelfopofferende gevonden hebben?

Dit laatste is mijns inziens werkelijk het geval. Niet gekomen om de Wet (en Profeten) te ontbinden, maar te voleindigen: d. i. om hare beginselen tot vol- komen ontplooiing te brengen, heeft hij dat: als u zelf des O. V. behouden, maar het object der zelf?- liefde, namelijk ons zelf, zoo leeren opvatten, dat in zelfliefde het bestanddeel der opoffering niet ontbreekt.

Ik zet op den voorgrond, dat in het N. Testament en dientengevolge in ons spraakgebruik op ethisch- religieus gebied het woord zelf in tweeërlei zin wordt gebruikt. Nu eens wordt zelf van 's menschen ware zelf, van de hoogere, aan God verwante zijde zijns wezens gebruikt, waardoor hij de vatbaarheid heeft om tot het eeuwige leven te komen. Zoo , als van den Verloren Zoon wordt gezegd, dat hij tot zich zelf kwam (Luc. XV: 17); zoo, als jezus vraagt: „Wat baat het een mensch, als hij de geheele wereld wint en zich zelven verliest of er bij inboet?'* (Luc. IX: 25) (3). Zoo min als God zich zelf' kan verloochenen (2 Tim. Il: 13), zoo min mag een mensch zijn ware zelf verloochenen: wat bij een Christen zou

Digitized by VjOOQIC

578

zjjii hoteelfde als v^rloocheiien yw ziJA geloof (Openb. II : 13), het ontrouw vorden ajm zijn hoogeren, betoreu, uit God herboren moösgli. Yatteu w^ dit zolf in die hoogore betJBokenis op, dan kunneu wij vau simon PETRUS evengoed 2;eggen,d^,tbij zichzelf, alg dat hij den Heer, op ^m bianenbof jm kajafa.8 en later te Au- tiochië, verloQcheud heeft. M9.ar, bet spraakgebruik is nu eenmaal een tirau. Volgens dat spraakgebruik be- grijpt ieder het als iets verkeerds , wanneer ik zeg : petrus vergat zich ?elf, terwijl zelfverloochening alleen in den zin van iets goeds wordt gebezigd. Toch vraag ik de vrijheid , oni, dewijl zich zelf vergeten niet sterk genoeg is , nu althans te zeggen : zijn h o o g e r 55 el f mag de mensch, ?ijne in Christus jezüs uit Gods Gee§t herboren persoonlijkheid mag de Christen ter wille vp,n nieniand ter wereld, ook niet ter wille van z:^*n lager zelf, ter wille van zijn bezield-lichamelijk bestaan verloochenen: b,v. om met £^lle menecben vrede te houden, om niemand zeer te doen, om iets onaangenaams , eene verguizing of miskenning te ontloopen , te ontloopen den spotlacb of de veroordeeiing der wereld. Zoo heeft PAULUS zgn hooger-zelf terecht niet verloochend, toen bij , hoe smartelijk het hem moet gev^-Uen zgn , ^Ijnen niede-apostel petrus in het aangezicht wederstond; en evenzeer heeft pprpetua haar hooger-zelf niet ver- loochend, toen ?g in weerwil vanhaar kind en de bede haa^s vaders, weigerde haren Heiland te verloochenen en af te zweren.

Doch, gelijk gezegd, zelf, vereenigd met verloo- chening en verloochenen, wgst op het lagere, bezield lichamelijke of zinnelijke, 't Is nauwlijks noodig te wazen op Matth.XVI: 24, Mare. VIII: 34, Luc.IX:

Digitized by VjOOQIC

579

23; maar wel is het van belang, dat wij bij dat zelf, wat wij moeten verloochenen, niet hebben te denken aan iets in en op zichzelf zondigs ^ maar aan iets lagers, dat alléén dau zondig wordt, als men het den boventoon geeft en laat heerschen, en dat men om het hoogere te bereiken moet weten te verliezen. Verliezen zeg ik, en herinner daardoor aaudewon- derepreuk van jezus, waarin hij deze waarheid meer dan eens gekleed heeft: „Wie zijn leven vindt, of liefheeft, of zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zyn leven verliest (om mijnentwil), of zijn leven haat in deze wereld, zal het vinden of bewaren ten eeuwigen leven (Matth. X.: 39. XVI: 25, Luk^XVÜ: 33 , Joh. Xn : 25) (4). Dit verloochenen van ons zelven is een kruis dragen, omdat het niet gaat zonder lijden en strgd, laaa-r een kruis, dat wij moeten opnemen, om achter jezus te gaan. En „achter hem" heeft het hierin zijn toppunt, dat wij liever sterven, dan ontrouw worden aan waarheid, gerechtigheid, overtuiging, ontrouw worden aan ons hooger zelf, aan God in ons, 'Passen wij het gevondene toe opdat: „Heb uwen naaste lief als u zelf!" Alles hangt af van den zin, dien wy aan dat zelf in: „u zelven" hechten ; m. a. w. aan datgene, wat wij in ons zelven liefhebben. Vat men het op in lageren zin en denkt men daarbij aan ons zinnelijk wel^n , onze liefde zal zich niet verder uitstrek- ken dan tot ook des naasten zinnelijk welzijn, en wij zuUen, meêljjden hebbende met zjjn zinneljjken nood, daarin verandering trachten te brengen. De welda- digheid hg strenge winterkou, overstroomiag, volks- ziekte wordt daaruit geboren : weldadigheid , die wjj

Digitized by VjOOQiC

580

niet verachten, omdat er het bestanddeel van medelijden in is en zij om zoo te zeggen het substraat is van hooger liefdebetoon. Toch, indien gij dat u z elven, (dat uw zelf) opvat in geestelgken zin , zoodat gy uwen geest met kennis en beschaving begeert te verrijken en het hooger menschelijke in u zelven zoekt en eert, dan zal uwe liefde behalve des naasten zinnelijk welzijn, ook zijne verstandelijke en moreele verbetering zoeken. Maar eerst waar gij uw ware zelf in God hebt gevon- den , uw ware zelf hebt leeren liefhebben als het uit God geborene, aan hem verwante, hem gelijkvormige, zult gij in uwen naaste dat hoogere gaan zoeken, en om het in hem te redden, te verbeteren, te vol- maken u aan hem toewijden en, moet het, voor hem opoflferen.

Wat zelfverloochening is met betrekking tot ons zelven, verloochening van ons lagere voor ons hoogere zelf, dat is zelfopoffering met betrekking tot den naaste, opofiEering van ons genot, onzen tijd, onze krachten, als het moet van ons zinnelijk leven tot zijn heiL In jezüs' aanschouwing lag in dat als u zelven de toewijding tot zelfopoffering toe, omdat Hij des menschen hoogere zelf kwam ontboeien en tot wasdom brengen.

Zegt men nu, dat jezus dan toch van een nieuw gebod heeft gesproken (Joh. XII: 34). Zeker! Maar nieuw is zoo betrekkelijk. De eik is ook iets nieuws» vergeleken |bij den eikel, de bloem, vergeleken bij het onaanzienlijke zaad. Zoo kon jezüs datgene, wat hij in dat „Heb lief uwen naaste als u zelven '' gelegd , of liever er uit te voorschijn gebracht heeft, gerustelijk

Digitized by VjOOQIC

581

nieuw noemen: namelijk het zelfopofferende der

liefde. Maar vooral nieuw, «dewijl jbzüs hier der

„onderlinge liefde zijne eigene volkomen liefde tot ,, voorbeeld en drangreden stelde.'' (vissering).

September 1886. W. FRANCKEN Az.

Digitized by VjOOQIC

AANTEEKENINGEN.

(1) Das niet, gelijk zelfs beuss Theolog. d. N. T. heeft: „Heb God lief boven alles", maar : „heb lief den Heer uwen God met geheel uw hart enz." "Wil men: alles behouden, zeg dan: Heb God in alles en alles in God lief.

(2) EDiHYinus ziGABENüs zegt: „Hierin bestaat het nieuwe : het oude geboa (Lev. XIX: 18) beval: den naaste te beminnen gelijk zich zelf' (<u$ éauriv) het nieuwe: zelfs meer dan zich zelf xai uTcèp éawTóv. Want CHBiSTUs heeft ons zoo lief gehad, dat hij zelfs zich zelf niet spaarde, maar voor ons stierf' aangehaald bij lücke ad. 1.

(3) Zie mijn stukje : Zioh-zelf verliezen in Geloof en Vrijheid 1873, bl. 1—24.

(4) Men merke op, dat er wel van „een verloren geven", en een „niet liefhebben" van ^»x^> niet van ^oirj kan sprake zijn. Jezus legde wei rvjv Yox^v af voor zijne schapen, maar niet t^v ïoiYiv (Joh. X : 11 vg. 1 Joh. in : 16). 't Is jammer, dat in onze Nederlandsche vertaling ^^x^ en |u)7 beide door leven moeten weergegeven worden. (Zie de plaatsen aangehaald boven blz. 520). Alleen da^r, waar Yux>i staat tegenover <rwAia of in het meervoud, Yw^at vindt men ziel. (Matth. X' 28, XE: 29. Luo. IX: 57). En wie heeft gelijk, onze Statenvertaling, die Matth. XVI: 25 Yi»x>7 door leven en vs. 26 door ziel vertaalt; of yissebino, die in beide verzen leven teruggeeft? Mij dunkt de laatste. Maar de plaats is moeilijk, omdat er in jezus' woorden opzettelijk eene dubbelzinnigheid is, wat het gebruik van Yüx>ï betreft. Bij johannes is het verduidelijkt: é/wawy t^v Yüx>ïv

awTou sif Jw;qv oddtviov fvX&^u auT>iv. (Joh ^TT : 26), Meikwaar*

dig is bij Lucas XVII : 33 : èj è«v anoXiiXYi rijv Yw^^v , $&>oyoviQffetawT>jv.

Digitized by VjOOQIC

BERICHT.

In plaats van de Heeren H. BROUWER en Br. £• H. LASONBER , ons door den dood ontrallen , zQn als Leden der Redaetie opgretreden de Heeren W. I. LEENDEBTZ, Predikant bQ de Boopsgre- zinde Gemeente te Teenwonden, en Br. J. OFFBR- HAUS Lzn.9 Kerkeigk Hoogrleeraar te Leiden.

Het Secretariaat der Redaetie is door Prof. M. A. GOOSZEN orergredragren aan Br. J. VAN IiOENEN L.Lzn., Predikant te HardegrarQp.

DE REDACTIE.

Digitized by VjOOQIC

DigitizedbyCjOOQlC 1?

Digitizet

dÊy Google

Digitized by VjOQQIC

I

Digitized

ipGoogle

r'

Digitized by VjOOQIC

I'

V

Digitized

p€öog

Ie

Digitized by VjOOQIC

Digitizedi

ifcT^ÖOglc

;■

Digitized by VjOOQIC