This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project to make the world's books discoverable online.

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the publisher to a library and finally to you.

Usage guidelines

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.

We also ask that you:

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for personal, non-commercial purposes.

+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the use of public domain materials for these purposes and may be able to help.

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.

About Google Book Search

Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web

at|http : //books . google . com/

Over dit boek

Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.

Richtlijnen voor gebruik

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automatisch zoeken.

Verder vragen we u het volgende:

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn.

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.

Informatie over Zoeken naar boeken met Google

Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken

op het web via http: //books .google . com

KdSf

'2f

GROM VAN PRINSTERER EN ZIJN TIJD.

Digitized by

Google

Digitized by

Google

El Hl PRilffi Ei ffl 1.

II.

1857-1876.

STUDIËN EN SCHETSEN

OP HET GEBIED DER VADERLANDSCHE KERKGESCHIEDENIS'

DOOR

Dr. G. J. VOS Az.,

Predikant der AniBterdani»cho Gemeoiito.

„Gedenkt uwer ToorgaDgeren, di«f u bet Woord Gods gesproken hebben ; volgt bun geloof na, aanscbouwende de uitkomst bunner wandeling." (Hebr. 18:7)

->-<0^-<-

DORDRECirr,

J. P. R E V E E S.

1891.

Digitized by

Google

''///"/^^

"^ ^^L*^<£tt ,

*2-U.<

*(/^'"— *-,*<-^«i5ll

'^'-^ -^^^,

VW.

'^»^t/^..

^.

***< /^

?<

C^^.^

7ff)

SNKLPKJWDRUK VAN H. C. A. THIKMK, NIJUKOEN.

Digitized by

Google

(/'^if^

In de Voorrede van het eerste deel, gesteld in de onvergetelijke eerste week van 1886, beloofde ik met bet laatste deel »niet in de eerstvolgende dagen" te komen. Mij dunkt, dat ik woord bield. Docb, na verloop van meer dan vijf jaren, in onze eeuw een buitengewoon lang tijdperk, smaak ik dan ook bet voorrecht deze Studiën en Schetsen te mogen aanbieden met hartelijke dank- zegging voor het vriendelijk oordeel, toen, evenals nu, gevraagd en, soms op verrassende wijze, geveld.

Staat dit deel met het vorige in verband, gelijk beide met mijn Ilandboeh der Yaderlandscke Kerkgeschiedenis^ toch is het, evenals elk daar genoemd geschrift, zelfstandig; en sluit Qroen van Prinsiercr en 0gn Tijd zich bij het Handboek aan, dat onderzoek werd op zijne beurt voortgezet in het Keerpunt

Evenals vroeger heb ik ook nu geene particuliere brieven noch berichten van confidentieele samenkomsten gebruikt; althans niet, zoo ze iemands goeden naam konden schenden. Zoo mogelijk, heb ik mij nog zorgvuldiger onthouden van eenige mededeeling, die niet voor het publiek bestemd was, of die niet publiek werd. 't Was mij te doen, niet om het leven van Groen te beschrijven, allerminst om iemands persoonlek gebrek aan het licht te brengen ; maar, om de door Groen in het publiek uitgesprokene denkbeelden, voor zooverre ze in verband staan tot het nationale en kerkelijke, en dus ook tot het zedelijke leven, te beschouwen, om methoden, principiên, en wat dies meer z^, te beoordeelen ; en derhalve ook, om te verhalen een belangrijk hoofdstuk onzer jongste geschiedenis ; allereerst ten bate van het geslacht, dat gereed staat om het tegenwoordige geslacht te vervangen : immers, in den

Digitized by

Google

VI

regel keot men beter de alleroudste dan de allerjongste geschiedenis, en niet zelden weten de kinderen weinig van de drijfveeren hunner ouders.

't Sprak dus van zelf, dat ik mij niet begaf tot de Archives, dier schat- kamer van leerzame wenken evenzeer als van historische mededeelingen : zij hebben toch geen invloed op den gang van de geschiedenis onzer Natie uitgeoefend; en evenzeer, dat ik geen toegang zocht tot de door Groen gevoerde correspondentie. Ik had bovendien reeds stof te over. Hoogst moeilijk viel het mij, de vaak chaotische en ingewikkelde toestanden en vraagstukken in behoorlijke orde te behandelen.

Ik maak dus geen aanspraak op volledigheid, alleen na jarenlang voort- gezet alzijdig onderzoek eenigermate verkrijgbaar. Doch ik vlei mij ook nieti een werk geleverd te hebben, dat op letterkundig gebied roem verwerft. Indien de duidelijkheid en de juistheid van voorstelling maar niet ontbreken ! Tot het maken van aanmerkingen en het aanbrengen van verbeteringen zal echter de gelegenheid hoogstwaarschijnlijk wel niet ontbreken. In dit geval zal bijv. Mr. D. P. D. Fabius, die voor polemiek en correctie bijzondere talenten bezit, niet nalaten voort te zetten, wat hij alreeds begon, t.w. eene mijner fouten, een geheugenfeil, op advocatenmanier te gebruiken ^). Van het Per/ec- tionisme was ik nooit een vriend, en ik heb geen mantel van schijn volmaakt- heid noodig, om mijne loopbaan te loopen. Gaarne zal ik dan ook bij gelegenheid de mij door br. Schijvliet aangewezene fout in het eerste deel herstellen^ de ^nige, die ik tot hiertoe aangewezen zag, en in 't algemeen gaarne den vriend danken, die mij mijne feilen toont, althans meent dit te doen. Indien men dan ook maar kennis gelieft te nemen van *t geen ik daaromtrent zal opmerken, en niet mijne repliek ongelezen laat, gelijk Prof. S. Cramer a).

Misschien zal Prof. Kleyn hetzelfde van dit geschrift zeggen als van het Keerpunt '). Als men spoedig na aangrijpende gebeurtenissen mededeelt wat er geschied is, zoo oordeelt die geleerde, dan gelooft men van zijnen tegenstander licht het ongelooflijkste. Zoover mij bekend, ben ik in zulk een euvel niet vervallen, en ik heb uit bronnen geput, die voor eiken onderzoeker openstaan. Maar ik deel ook niet zijnen wensch : »Es ist wünschenswerth^ dass die Kenner der Ereignisse jetzt zwar schon ihre Aufzeichnungen machen, diese aber so lange bei sich behalten, bis die Zeit zu einer ruhiger Beurtheilung der Vergangenheit gekommen sein wird'*. Zóó

') Vgl. zijn geschrift: I/e^ Reglement van 1852^ blz. 63.

2) Vgl. Bijblad van de Hervorming van 21 Juli 1888 met de Voorrede van mi/n Handboek lot beoefening en toepassing van het Kerkrecht, •J Evangelisch Reformirler Bldlter aus üstcrreich, S. 1 2.

Digitized by

Google

vit

toch juist ontstaan de onjuiste voorstellingen, de partijdige berichten, de eenzijdige, soms door en door leugenachtige mededeelingen. Want zulk een historieschrijver stelde niet in staat, de zijne tegen te spreken, aan te vullen, te verbeteren. En als hij sterft, is hij zeker niet in staat, zelf retractationes te schrijven. Mij dunkt, men dient de waarheid het allerbest door alle levende personen zelven in de gelegenheid te stellen de gebeurtenissen, waarin zij betrokken zijn, zoo spoedig mogelijk toe te lichten. Zoo men mij dus van lichtgeloovigheid of onvriendelijkheid in dit boek beschuldigt, dan verdien ik minstens hiervoor lof, dat ik tot wederlegging met de stukken er bij ! als uitdaag.

Hoe dit zij, men zal goedkeuren, dat ik alle berekening van den invloed, dien Groen van Prinsterer uitgeoefend heeft, en nóg uitoefent, als 't ware sprekende, nadat hij gestorven is, achterwege liet ; daarvoor brak de tijd nog geenszins aan, en moet hij in elk geval uit meerdere oogpunten beschouwd worden, dan ik deed en doen kon. Mijn doel was geen ander dan dat van een ouderen tijdgenoot, die, onder het uitoefenen van critiek, aan jongeren zoekt duidelijk te maken, hoe het naaste verleden was, waarin het heden besloten lag. Doch, welke aanmerkingen ik mij dan ook veroorloofd heb, en hoezeer mijne gedragslijn in kerkelijke zaken dan ook verschilt van die Groen niet zelden aanprees, wat ik, in het Kerkelph Weekblad van 1871, schreef naar aanleiding van de stemming over het bekende Drietal, herhaal ik ook thans: »Zij, die de ideeën van den heer Groen begrepen hebl)en, zullen haar als zedelHh hp uitnemendheid propageeren en hun geloof aan hare overwinning is een bestanddeel van het algemeen Christelijk geloof, dat waarheid en recht zal triumfeeren" ; zoodat ik gaarne de woorden overneem, waarmede Dr. Bronsveld zijne beschouwing van Groen's overlijden besloot ^): »En wij die nu ook dezen groote missen in ons midden wij zullen in de kracht des Heeren voortgaan. Niet al de voorstellen, maar de beginselen van den heer Groen verdedigd! Hem nagevolgd in ijver, in volharding, in nederige zelfopoffering. De Heer, die ons zoo zwaar kastijdt, wil ons zeker iets uitnemends leeren. Hij geve ons een hart om te verstaan. Hij make onze schreden vast".

Het was mij goed, de geschiedenis van 1857 tot 1876 nog eens te doorleven. Zij is eeoe opzettelyke studie overwaard. Hoogst moeilijk was zij ; doch zouden wij, die reeds des levens hoogtepunt bereikt hebben, niet dankbaar mogen zijn, dat God ons in dezen tijd gaf te getuigen voor Zijne onveranderlijke waarheid en gerechtigheid ?

1) Stemmen^ 1876, bl. 687.

Digitized by

Google

VIII

Wat de naaste toekomst in haren schoot verbergt, wie weet het dan Hij^ die ook de tijden en gelegenheden in zgne eigene macht hield ? Laat onze gedragslijn niet afhankelijk zijn van onzen blik op haar, en ook niet van berekening. Laat ons als Protestantsche Christenen, eene zelfstandige positie innemende, overal en altijd, in woord en daad hulde doen aan de toepasselijkheid en onmisbaarheid der beginselen, waardoor een bloeiende Hervormde Kerk gesticht werd in een roemrijk vaderland !

Amsterdam, 4 Februari 1891. V.

Digitized by

Google

INLEIDING.

Digitized by

Google

Digitized by

Google

Groen van Prinsterer had in 1857 het grootste gedeelte van zijn openbaar leven achter zich.

Sedert zijne bekeering tot den Christus der Reformatie blonk hij persoonlijk schier onafgebroken in engen kring, in het kabinet des konings, in zijn studeer- vertrek, in de Eamenkomsten van geestverwanten : het waren vooral zijne geschriften, die de aandacht op zijne zeldzame persoonlijkheid vestigden ; onder aristocraten in meer dan éénen zin. Wij noemen hier als voorbeelden : zgn optreden in de Dubbele Kamer van 1840, en het houden van zijne redevoeringen over Ongeloof en Revolutie in den winter van 1845 op 1846. Desniettemin openbaarde zich reeds vroeg bij hem de neiging, de drang, de onweerstaanbare begeerte om niet te blijven in het schemerdonker van salon, raadzaal, of studeervertrek, maar om tot xyn volk te spreken, als staande op de markt des levens; vooral nadat, en omdat hij, volgens zijne vaste overtuiging, <len weg gevonden had, die tot de behoudenis van het volk leidt. Niet enkel vaderlandsliefde, niet enkel naasten- liefde ; de hoogste liefde, »de liefde Christi*', zou hem steeds meer dringen tot openlijke behartiging van het hoogste volksbelang.

In 1848 voelde hij zich rijp genoeg, om op te treden als formeerder en leidsman van eene tegen de Revolutie gerichte, uit allerlei bestanddeelen bestaande partij. De tijd scheen er ook rijp voor te zijn. Gelijk hem zelven te Brussel de schrik voor het Liberalisme om het hart geslagen was bij het uitbreken van den opstand tegen ons gezag, alzoo waren velen door de tooneelen van dat jaar met angst vervuld geworden voor de toepassing van 4e schoon schijnende theorieën en welluidende leuzen van denzelfden geest. Verscheidene orthodoxen moesten erkennen, dat Groen goed gezien had : zijn Ongeloof en Revolutie kon het getuigen. Dientengevolge was hij in hun oog

Digitized by

Google

4 INLEIDING.

als leidsman vertrouwen waardig ; zijne volgelingen namen dan ook merkbaar toe in aantal en invloed.

Het waren vooral vrienden uit de hoogere sferen, uit die der aristocratie, der wetenschap, der groote fortuinen ; zij behoorden evenwel in den regel niet tot de heerschende klasse, en tot de reeds in 1848 gewilde partij-formatie kwam het niet. Met die keurbende had hij, op aristocratische wijze, tot 1857, buiten alle volksorganisatie om, voor het behoud van het Christen- dom in de staatsvormen gestreden. Om de aanneming en verdediging van de wet van 1857 echter heeft hij dien weg verlaten, en zich tot het volk gewend.

Van oordeel dat de Staat in dat jaar zich ondubbelzinnig verklaard had tegen het Christendom, sloeg hij een anderen weg in, om de Natie te behouden voor het Christendom, en den Staat weer te brengen onder het Christen- dom. Thans van den Staat neutraliteit verlangende, wapende hij eerst zijn staf, daarna ook zijn legertje met den eisch der neutraliteit, opdat men eindelijk wéér zou aanlanden bij den Christelijken Staat. Dit gaf aanleiding tot velerlei misverstand, en ook tot misbruik van Groens naam en beginselen. Niet genoeg onderscheidende tusschen zijne nooit verloochende belijdenis, en de toen gevolgde taktiek, ging menigeen den eisch der neutraliteit beschouwen als het Schibboleth van Groens politiek, en alzoo onder zijne banier het radicale Liberalisme prediken, hetwelk immers van den Staat eischt zich te onthouden van alle Godsdienst en Zedelijkheid. Anderen kwamen tot het besluit dat men zich dan afscheiden moest van staatsambten en staatsvormen : hoe kan een Christen zich ergens neutraal gedragen ? In de werkelijkheid werd van zulk een separatisme wel niet veel bespeurd. De vrienden, die met staatsambten begunstigd werden, namen die aan en gedroegen zich zonder dat men merkbare verandering, hetzij bij hen, hetzij in de ambtelijke werkzaamheden bespeurde ; maar theoretisch werd toch door menig- een gevoeld, dat er voor den Christen niets anders dan onthouding, dan een Doopersch leven, mogelijk was in den neutralen Staat.

Dezelfde strijd tusschen logische consequentie en tusschen openlijke werk- zaamheid werd ook op kerkelijk gebied merkbaar. Het Reveil, waarvan Groen zoowel een zegenrijk vader als een gezegend kind mag heeten, had een methodistisch-separatistisch karakter. Hij verbond daarmede echter de denk- beelden en de strevingen der Evangelische Alliantie. Aan den eeuen kant zocht hij daar, even als op het staatsgebied, eene afscheiding van de onge- loovigen teweeg te brengen; doch ook aan den anderen kant alle geloovigen te vereenigen op een zoo algemeen terrein als de Alliantie had uitgedacht. Zijn separatistisch streven was dus geen vrucht van enghartigheid; bij een nauw geweten bezat hij een ruim hart en eene ruime opvatting ; zéér spoedig

Djgitized by

Google

INLEIDING. 5

was hem iemand ten broeder in den Heer. Maar wie Christus beleed, moest zich voegen bij de groote menigte van wie zich voor Christusbelijders uitgaven, eene menigte die, volgens eene bepaalde methode, den strijd tegen den vijand strijden moest.

Met dien ruimen eisch won hij de harten van allen, die in de hoogere luchtlagen der kerkelijke wereld aan het Christendom vasthielden ; immers grootendeels nog onder den invloed van het in 1813 ontwaakte godsdienstige leven, zooals het door Dermout en Borger geleid, en door het Reveil van 1825 gezuiverd en versterkt was geworden. Zij hadden, in Evangelischen zin, ruime begrippen; door de liefde ruime harten; door hun fortuin ruime beurzen. Doch voor hunne denkbeelden won Groen niet de kinderen van het echt-gereformeerde kerkelijke leven. Zij waren gansch niet onbedorven. Toch hadden zij te veel van de historische traditie in zich opgenomen, om te kunnen gelooven dat> hoe breed dan ook de opvatting onzer Belijdenis mocht wezen, het schier onbepaalde vereenigingsterrein der Alliantie nationaal mocht heeten, zooals de Reformatie ons nationale leven gestempeld had. Nu had Groen zelf, en terecht, veel sympathie voor den geloofsijver en het krachtig geloofsleven, in e. w. voor het zedelijk en geestelijk karakter van de kinderen onzer Hervorming. £r was met hen iets aan te vangen, en zonder hen was er geene Christelijke volkspartij te verkrijgen. Dus verkeerde hij gedurig in conflict met zich zei ven. Zijne aristocratische vorming en het karakter van zijn geestelijk leven, zoo ook zijne kansberekening, dreven hem telkens naar de oude vrienden terug, aan wie hij bovendien met banden der dankbaarheid verbonden was. Maar zijn ijvergloed, zijn standvastigheid, zijne positie als leidsman, zijn wil om zijn doel te bereiken, misschien wel door eerzucht geprikkeld, dreven hem uit naar den kant van het zoogenaamde Calvinistische volksleven. Het liefst zag hij echter de eersten aan het hoofd der laatstbe- doelde mannen optrekken ; ook in dit opzicht was alliantie langen tijd zijn streven, als middel tot herstel van den Christelijken Staat door alle klassen en rangen van het Protest antsche volk.

Na en door den uitslag der kerkelijke stemming van 1867 kwam het bij Groen steeds meer tot eene beslissing. Zijne oude medestanders op politiek terrein gingen de een na den ander de ruste in ; en zijne oude geestverwanten uit den tijd van het Reveil op kerkelijk gebied toonden zich steeds minder genegen, om met hem mede Ie gaan. Hasebroek, Saussaye, Beets, Doedes, Van Oosterzee, Van Toorenenbergen, gingen eer tegenwerken, dan mede- werken, niet omdat zij een ander ideaal dan Groen najaagden, maar vooral omdat zij zich met zijne methode of manieren niet vereenigen konden. Met een goed geweten konden zij niet onbepaald de banier van het Calvinisme

Digitized by

Google

o INLEIDING.

huldigen, ofschoon zij waarschijnlijk van het eigenaardige leven onzer Her- vormde Natie meer in zich hadden dan Groen zelf. 't Was zulken mannen zedelijk onmogelijk, aan namen, ook aan die benaming, een anderen zin te hechten dan de historische interpretatie aanwijst ; terwijl het volk, »het Cal- vinistische volk", vóór zoover het van Calvinisme iets af weet, daaronder gansch wat anders verstaat dan er onder verstaan mag worden. Groen daarentegen zag er g^en bezwaaf in, steeds duidelijker »het Calvinisme* in zijne banier te schrijven, zonder dat hij telkens verklaarde wat hij er onder verstond, en aldus verwachtingen op te wekken die aan velen teleurstellingen berokkenen, aan anderen afkeer inboezemen, en bij de groote menigte, die zich aldus gestreeld gevoelde het vleeschelijk ijvervuur aanblazen zou, waarschijnlijk wel om haar zelve te verteren. In die dagen uu werd het Groen steeds duidelijker, dat hij waarschijnlijk, zonder al die leidslieden naast hem, zelfs tegen hunne adviezen In, door middel van het zoogenaamde Calvinistische volk dit doel althans bereiken zou : Omverwerping van de school van 1857 en omverwerping van het kerkgenootschap van 1816, door de stichting van scholen en kerkgemeenten, welke het Apodtolisch Evangelie tot basis hadden.

Sedert dien tijd wendt hij zich met stijgende hoop schier uitsluitend tot het volk.

Wel geven vele op den akker van het Christendom werkende broeders en zusters in de burgerklasse gehoor aan zijne roepstemmen. Doch die zich zelven aanzagen als heele Gereformeerden, bleven meest allen van verre staan, of gingen schoorvoetend en tegenpruttelend meê. De groote meerderheid der volksklasse was voor Groen ontoegankelijk. Daar springt echter Dr. A. Kuyper in de gelederen van de orthodoxen. Hij bezit alle talenten en alle deugden , maar ook alle ondeugden, welke noodig zijn, om een godvreezend, maar licht- geloovig ; een eerlijk, maar eerzuchtig ; een verstandig, maar niet geleerd ; een hartstochtelijk, en vaak fijnge voelend, maar uitwendig koel en niet hoffelijk ; een vrijheidlievend, maar weinig vrijheidgevend, volk op te zweepen, zelfs tot din- gen die het eigenlijk niet wil. Met Kuypers aanvaarding van den zoogenaamden veldheersstaf, inderdaad den stok van den drijver, kon Groen gerust zijn emeritaat gaan nemen. Voor bevelhebber scheen Kuyper zelfs veel geschikter dan Groen. Het goede, dat Groen weerhield, was niet bij Kuyper te vinden, en het kwade, dat men daarvoor bezitten moet, was bij Groen niet aanwezig. Maar met het sterven van den edelen vader zou door het heerschen van den onechten zoon, die als hoofd der familie optrad en geëerd werd, de ^antirevolutionaire" partij ontaarden in een instrument van revolutionaire begrippen. ')

i) Reeds toen ik nog predikant te Goes was, heb ik in een schrijven aan den heer Groen een soortgelijk oordeel over Kuyper in betrekking tot dit onderwerp uitgesproken.

Digitized by

Google

INLEIDING. 7

Ziedaar een algemeen overzicht van onze geschiedenis in het derde kwartaal onzer bezwgkende eeuw, voor ons gansche volksleven van zéér groote beteekenis, geschiedenis, die de aandacht van onze tijdgenooten ten volle verdient, en, in breede trekken, op de volgende bladzijden, naar den eisch der waarheid, dat is, zoo juist en oordeelkundig als het mij gegeven werd, te lezen staat. Wij geven aan het tijdvak van 1857 1867 hetzelfde opschrift als aan dat van 1853—1857, Daarvan bevat dit gedeelte het tweede en laatste bedrijf. Voor zoover het zich van het eerste onderscheidt, zou men er een opschrift als dit aan geven kunnen: Ten strijde onderwexen, Aan de jaren van 1867 tot 1876, den aanvang van een nog niet gesloten tijdvak, vo^t het opschrift : Overwinnend.

De strijd om de school, waarvoor Groen zijn leven had gegeven, was een strijd om den Godsdienst, over de diepste en moeilijkste vragen van het godsdienstig gemoed, niet voor of tegen eenig Clericalisme, hetwelk in elk geval buiten onze schoolbeweging bleef. De dwaasheid der stelling, dat Gods- dienst en staatkunde gescheiden zijn, kwam steeds meer aan het licht. Voor Groen was zeer zeker het gebied van godsdienst en van staatkunde steeds onderscheiden geweest; maar de strijd, die op de beide terreinen gestreden werd, was wezenlijk één. Wat hij reeds in 1831 geschreven had, herhaalde hij in 1864: »De opmerking luidt zonderling en is volkomen juist, dat de worsteling, die nog zooveel onheil voorspelt, een religiestrifd is." Gelijk zijne staatkundige beginselen onafscheidelijk samenhingen met zijne godsdienstige dogma's, alzoo was, gel^k wij zagen, het theoretisch Liberalisme een kind van het Rationalisme. Waar dit nu op Modemisme uitliep, daar kwam een Christus- vijandig Radicalisme voor den dag, dat evengoed in de Kerk als in den Staat zyne verwoestingen moest aanrichten. Geen wonder dus, dat de antirevolutionaire leidsman zich niet met de behandeling der louter staatkundige vraagstukken inliet. Ook de Kerk met hare teedere belangen, ingewikkelde toestanden en niet zelden splinterige kwesties trok zijne vruchtbare, en altijd belangwek- kende, belangstelling, en dit wel sterker naarmate het Modemisme stouter sprak.

Evenwel er was daarvoor nog eene andere, zelfs krachtiger drijfveer, dan de logische of wezenlijke eenheid van hoogst gewichtige stellingen.

In de Kerk leefde namelijk het geloof voort, waardoor de staatkunde geheiligd kon worden, terwijl de staatkunde dienen moest om het geloof te beschermen; niet, omdat het niet tegen elke vuurproef bestand ware: het

Hij is wel geschikt, schreef ik, om eene afdeeling in geestdrift te ontsteken en over den Balkan te voeren, doch niet om het beleid over het geheele leger te voeren, 't Was ten tijde van den Russisch— -Turkschen krijg.

Digitized by

Google

8 INLEIDING.

was zelf krachtig genoeg om te overwinnen; maar, opdat het, naar zynen aard en plicht, het openbare leven zou kunnen regelen. Wel meende de zich zelve roemende moderne partij met Renan aan het hoofd, dat er in dat geloof eene bres geschoten was, en wel zoo groot dat de godsdienstigste menschen er slechts een minimum van verlangden: »het bovennatuurlijke*' was als 't ware »een moedervlek geworden"; maar de orthodoxe, die zich zelve voor minstens even godsdienstig hield, ondervond aanvankelijk den dweepzieken haat van dat Humanitarisme, *t welk in haar het meest heillooze beletsel van de ontwikkeling der Menschheid zag, in wier hart dat wou in de praktijk zeg- gen: in eigen hart het de eenige openbaring Gods zag. ^) Het geloof, dat zooveel zegen verspreid had en nog verspreidde, moest, onder de bescherming der Overheid tegen de dwingelandij van het Christus- hatend en kerkverder- vend Humanitarisme, zich vrijelijk kunnen uitspreken en als dienende macht, ten goede van het volk, zich ongehinderd kunnen bewegen.

Voorts werkte in Groen nog iets beters dan het inzicht in de natuur der dingen en in de roeping van kerk en staat. Zijne eigene, inwendige roeping dreef hem tot den arbeid dien hij in kerkelijke zaken verrichtte, tot het betrekken van een gevaarlijken wachtpost »op Sions muren." Door de aandrift van zijn geestelijk leven gesteld tot een getuige van de waardij en het recht des Apostolischen geloofs, zou hij, die aan staatsrecht en historie zijn leven gewijd had, ook in den kerkdijken strijd telkens tegen den vijand waarschu- wen en de vrienden bijeenroepen.

Bij het lezen van dat alles vergete men echter nooit, wat Groens einddoel was. Ook op staatkundig gebied moesten zijne geestverwanten hun geestelijk leven (ook wei kerkelijk leven genoemd) gaan openbaren. Zij behoorden zich van d^t gebied niet af te scheiden ; als Christenen waren zij verplicht, ook dddr hun licht te laten schijnen, de zegeningen van Christus te brengen. Hen daartoe te bewegen, achtte hij zijne schoonste levenstaak ; de Christelijke Staat, de liefde zijner jeugd, bleef het ideaal van zynen ouderdom.

Met Groens algemeene uitgangspniiien stemde elke broeder in, voor zoover hij geene Baptistische beginselen huldigde. Doch de gedachten liepen uiteen, zoodra geantwoord moest worden op de vraag : Hoe wilt gij daartoe komen ? Wat dunkt u van den Staat ? Wat is de Kerk ? Wat verstaat ge onder het

*) Vgl. Renan: Dg Htbreeuwsche leerstoel aan het College de France^ bl. 41 v.v.: „Het gevoel van onbepaalde betrekkingen met het oneindige, van goddelijke verwant- schap, met vurige trekken in ieder mensch gegrift, is hier beneden de bron van alle goed, de oorzaak der liefde, de troost des levens I Jezus is in mijne oogen de grootste der menschen, omdat hij dat gevoel eene schrede voorwaarts heeft gebracht, waarbij geen ander is te vergelijken. Zijne godsdienst sluit het geheim der toekomst in zich.*'

Digitized by

Google

INLEIDING. ü

Evangelie? Daarom eischt de voortzettiog van ons onderzoek eene uiteen- zetting van de verschillende beginselen, die met elkander in botsing kwamen.

Om nu de gebeurtenissen op ons terrein na 1856 goed te kunnen begrijpen, hebben wij ons duidelijk te maken, welk eene verandering er volgeus Groen had plaats gegrepen in de zedelijke natuur van onzen Staat, welk richtsnoer hij volgde, en welke ontkenningen hij bovenal bestreed.

Wij laten de beschouwing daarvan in drie opstellen voorafgaan, waarvan ik de leidende gedachten uitdruk door deze benamingen: de nieuwe krggs- school ; de historische rechtsschool ; de vycmdelijke leerschool, In het 2^« drietal, waarin de bedoelde geschiedenis geschetst wordt, wordt achtereenvol- gens gehandeld over den Strijd om de School en over den Strijd om de Kerk ; terwijl wij besluiten, ook ter voorbereiding van hetgeen 1867 tot 1876 te zien geeft, met de beschouwing van de behaalde zege.

Digitized by

Google

Digitized by

Google

HET E E Y E I L,

III.

De ontwakende Natie.

TI.

1857-1867:

I. DB NIEÜWK KRIJGSSCHOOL VAN GROEN. II. DE HISTORIHCHB RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

III. DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT.

IV. DE STRIJD OM DE SCHOOL. V. DE STRIJD OM DE KERK,

YI. DE ZEGE DER KERKELIJKE BONDGENOOTEN.

Digitized by

Google

Digitized by

Google

1. DE NIEUWE KRIJG86CHOOL VAN GROEN.

De vreesltjke veranderiDg, die de Schoolwet, naar het oordeel van onzen held, teweeggebracht had, betrof vooral de verhouding van den Staat tot de Keik. Dientengevolge overwoog hij langdurig, wat nu te doen, binnen den kring zyner bevoegdheden, om het Christendom onder het volk te verdedigen en te verbreiden. De slotsom van zijne overweging was het inslaan van een voor hem nieuwen weg. Hij voelde ziph verplicht tot het stellen van andere eischen, dan hij vroeger had doen hooren, op staatsgebied, tot het volgen van eene alleen zijnen staatkundigen tegenstander voegzame taktiek; hijging een David gelijken, die den Goliath zijner eeuw met een Filistijnsch slag- zwaard wilde treffen. Hij ging mitsdien eene krijgsschool binnen, die hem vreemd; in elk geval, nieuw was, eene school waarin hij ook zijne volgelingen brengen moest en wilde, en waarin velen gebracht zouden worden, als ware zij de antirevolutionaire leerschool.

Om een en ander goed te verstaan hebben wij allereerst te onderzoeken, welke taak, volgens Groen^ de Staat jegens de Kerk te vervullen had.

De grondwet van 1848 had op velerlei gebied veranderingen aangebracht, doch ook onder die grondwet was de vrijheid der kerk verzekerd; daardoor werd zij zelfs tegenover de wereldlijke macht beschermd. De gewijzigde grond- wet toch beschouwt de Kerkgenootschappen als particuliere vereenigingen, onderworpen aan het gemeene recht. Dus moest alles vervallen, wat naar een jus in soera zweemt, en aan de Kerk toegekend worden wat tot hare bijzondere administratie en hare eigene zaken behoort. O

Wat daartoe behoorde, heeft hij niet bepaald aangewezen. De onafhanke- lijkheid der diaconiên heeft hij zéér stellig daaronder gerangschikt; maar

1) Adviezen 2, 247.

Digitized by

Google

14 DE NIEUWE KRIJGSSCHOOL VAN GROEN.

ook de vrijheid van bijzonder onderwijs, gelijk hij bij die gelegenheid zeide, ofschoon hij bij ecne andere gelegenheid, het onderwijs als een recht der ouders bepleitte, die hij echter, vooral bij dat onderwerp, steeds als leden eener bekende gezindheid aanmerkte.

Evenwel, hoe deze onbepaaldheid ook verklaard moet worden, die corpo- raties hadden mitsdien recht op de besdiermingf welke van Gouvernementswege aan alle personen en aan alle corporatiên in den Staat toekomt, haar te verleenen naar gelang van haar eigenaardigheid, van hetgeen eene Kerk karakteriseert. *) Zoo er dus geschillen in het Kerkgenootschap uitbraken, moest de Regeering onderzoeken, welke partij ais de oude, bestaande gemeente moest beschouwd worden, aan de andere kon vrijheid gelaten worden eene onafhankelijke gemeente buiten bezwaar van den Lande te vormen. ^)

Zoo liet hij zich hooren in zijn Recht der Hervormde gezindheid ^) : „Heeft eene Kerk, op grond van hare belijdenis eenmaal een verkregen regt, dan moet haar, zoolang zij getrouw aan de belijdenis blijft, de toegezegde bescherming, niet enkel tegen aanval van buiten, maar ook tegen inwendige rustverstoring worden verleend. Dan is de Staat gehouden om, wanneer in de Kerk het Kerkgeloof aangerand wordt, onpar- tijdigheid te betoonen in het ondersteunen- van de partij, die gelijk heeft; de Staat is verpligt het regt der Kerk, dat is, der geloovigen, te handhaven; niet als ware de Overheid bevoegd zich in godsdienstgeschillen te mengen, maar omdat de Overheid, in eiken kring (! 1 1) en betrekking, de schutsvrouw van regt en billijkheid moet zijn,"

In zake de afscheiding had de Regeering dat oordeel overgelaten aan de Synode, en dit vond de heer Groen volstrekt niet goed. Het had de Kerk overgeleverd aan de willekenr van het Synodaal beheer *). ^Minister en Synode vereenigden zich in wederzijdsch hulpbetoon. De Minister was de uitvoerende magt der Synode; vice versa de Synode de uitvoerende raagt, het werktuig in de Kerk ter bevordering van onderworpenheid aan het politiek gezag'**). Wij begrepen niet wat verkeerds er in zulk een wederzijdsch hulpbetoon op zich zelf ligt, gezwegen van onjuistheid in de voorstelling der gebeurtenissen. Maar men be.p^^'^'pe wel, dat Groen van zeer gevaarlijke stel- lingen uitging. De Eegeering oi: de Burgerlijke rechtbank zou aldus geloofs- rechter worden in de Kerk! En waarom mocht het Kerkbestuur niet aan- geven, wie hare leden waren? «Eerbiediging der Synode, zoo liet Groen zich

') Adv, 2, 248.

*) Adv, 2, 257, vgl. bl. 265. Met betrekking tot onze Kerk heeft Groen deze stelling ontwikkeld in het Naschrift zxycitx Proeve over de middelen enz., Tweede druk 1858. ■) bl. 67.

*) Adv, 2, 260, 268, 274. ») Adv, 2, 256.

Digitized by

Google

NIEUWE KRIJGSSCHOOL VAN GROEN. 15

hooren, in materieel opzigt, kan welligt gepaard gaan met de overtuiging,' dat een kerkelijk ligchaam, zamengesteld ook uit tegenstanders van de kerk- leer, tot behartiging van de hoogere belangen der Gemeente even onvermo- gend als onbevoegd is." »Al8 administratief ligchaam moge de Synode bestaan, in hoogeren zin heeft eigen lijdelijkheid en ontrouw haar ontzield." ^) Omdat dus de Synode naar het persoonlijk oordeel van Groen bestond uit niet- orthodoxen, daarom had zij geene bevoegdheid voor geestelijke zaken. Hierin schuilen twee grove dwalingen : Het individu vonnist. De ambtelijke bevoegdheid gaat te niet met het geloof. Geen predikant mocht dus ook het Avondmaal bedienen, indien hij niet met zijn hart geloofde. Op grond nu van zulke verkeerde beginselen mocht de Begeering niet door de Synode met de Kerk in aanraking komen, maar moest zij zelve uitmaken, wie de ware leden waren !

Het individualisme, waartegen Groen, voor zoover het in de Ethiscb-ire- nischen heerschte, zoo krachtig zou opkomen, beheerschte hem niet minder, en dat nog wel in deze zoo belangrijke aangelegenheid. Daarmee hing ook samen zijn eisch dat de geloovige predikanten persoonlijk de kerkgemeenschap met de loochenaars van het Evangelie verbreken moesten ^), een eisch die met den objectieven aard van belijdenis en ambt, en met de allereerste begin- selen van welvoegelijkheid en orde in lijnrechten strijd was.

Doch was zulk een ingrijpen in de heiligste zaken, als Groen daarin aan- prees, wel te rijmen met een ander hoofdbeginsel van zijne leer, een beginsel dat ik gaarne onderschrijf, en, dat gelijk van zelf spreekt, bij de toepassing zich richt, niet naar het private oordeel van een regeeringsambtenaar, maar naar de ofQciëele uitspraken van daartoe door het genootschap zelf gekwalifi* ceerden ? Ik bedoel toch uitspraken als deze, waaraan hij tot aan het einde zgns levens ") getrouw bleef: de Kerkgenootschappen eijn ook corporatiên juris p u b 1 i c i. »De Gezindheden zijn corporatiên, vereenzelvigd met den Staat en met de Natie; corporatiên die niet alleen mogen, maar moeten worden gekend in al wat de Godsdienst zijdelings of regtstreeks betreft." *) «Indien ge het regt van de Gezindheden, ter regeling van de openbare instellingen, waar godsdienst te pas komt, niet aanneemt, huldigt ge het revolutionair systeem van den absoluten staat, die eene eigen godsdienst heeft of zich aan ongodisterij overgeeft." *)

ï) I^e^l der Herv. Gez, bl. 78.

«) t. a. p. bl. 83, 84.

■) Nederlandsche Gedachten 1872, bl. 291, 321, 377.

•) Adv, 2, 248, 268.

*j Adv, 2, 250.

Digitized by

Google

16 DE NIEUWE KRIJGSSCHOOL VAN GROEN.

De toepassing van dat beginsel moest toevertrouwd worden aan Ministeriën van Eeredienst. Gtelijk de Ministers van Eeredienst bij de Grezindheden moesten opkomen voor den Staat, moesten zij wederkeerig bij den Staat opkomen voor de Gezindheden, Zij behoorden dus ook in te stemmen met de leer van dat kerkgenootschap, welks belangen zij behoorden te behartigen ^) Wie nu moest over hunne instemming, dus oter hunne benoembaarheid oordeelen ? Blijkbaar toch was Groen niet tevreden met hun lidmaatschap als voorwaarde van benoembaarheid. Men moest verder gaan, onderzoekende of de personen die in aanmerking kwamen wel beantwoordden aan den werkelijken naam, dien zij droegen. Kwam dit onderzoek toe aan den Koning, die de Ministers benoemt? Volgens Groen^ ja; want de Regeering behoorde bekend te zijn met de leer der Kerkgenootschappen, die zij had te beschermen ^). En zoo neen, dan schoot er niets anders over dan eene voordracht, door het Kerk- bestuur in te dienen bij den Koning, ingeval van vacature.

Op de eigenaardigheid van elk Kerkgenootschap kwam het, naar de leer van Groen, aan. Daarin had hij volkomen gelijk. Indien de leer der Her- vormde Kerk maar gehandhaafd werd, zou Groen zich voegen naar den vorm bij het Reglement bepaald ') ; de eenheid der Kerk rustte toch niet op de Reglementen, maar op de leer ''), de kracht der Kerk lag immers in den Bijbel, en in hei Evangelie *). Maar dan kwam ook geenszins de onbepaalde, in allerlei vorm herhaalde, en grootendeels ongegronde, althans sterk over- drevene klacht te pas over een ^opgedrongen" vorm, waarin immers de handhaving der leer een der voornaamste plichten heette?

Evenwel, in den abnormalen toestand waarin hij Kerk en Staat geplaatst achtte, verlangde hij geene toepassing van het recht der Kerk, om zich tot het wereldlijk gezag te wenden ter bescherming van- hare grondwettige vrijheden en rechten. Hij verlangde, ten opzichte van den Staat, enkel vrijheid : want wij zijn nog krachtig genoeg om de Arminianen dood te p^eeken, In dat woord lag z. i. zijn geheele systeem *). Op zich zelf een voortreffelijk woord, maar wat was dan nu de taak van den Minister voor de zaken der Hervorrrde Kerk? Moest deze buiten de Kerkbesturen om bepalen, wat Evangeliepre- diking was ; wie daartoe gemachtigd waren ; wanneer de vrijheid, om de loochenaars dood te prediken, geschonden werd? Werd aldus niet de Regee-

ï) Adv» 2, 252.

«) Adv. 2, 337.

•) Adv. 2, 262 (16 Dec. 1850).

^) t. a. p. bl. 274.

*) t. a. p. 338.

•) t. a. p. 338.

Digitized by

Google

DE NIEUWE KRIJGSSCHOOL VAN GROEN. 17

riDg eene Synode met de grootst mogelijke macht toegerust? Vergat Groen niet geheel, dat juist de ook door hem tijdelijk gepredikte gelijkstelliog der Gezindheden voor den Staat elke inmenging van den Staat, zelfs alle gezag der Regeering over de Kerkgebouwen, in kerkelijke zaken, dus ook in de zaak der Evangelieprediking verbood ?

Voor die gelijkstelling kwam hij reeds in de Dubbele Kamer *) op. Doch hoe? Zich richtende tot zijne »üathoHjke ambtgenooten," hunne hulp inroe- pende, gaf hij den indruk, dat de Roomschen eigenlijk verre boven de Her- vormden, boven de Hervormden van den echten stempel, (gesteld werden. » Worden ook uwe Hoogleeraren door den koning benoemd? Kan er ook bij u geene aanstelling of verplaatsing, zelfs niet der minste kerkelijke overheid, geschieden zonder goedkeuring van het Gouvernement? Heeft men ook uwe gezindheid op eene met hare beginsels strijdige wijs, bij Koninklijk Besluit, tot een Kerkgenootschap georganiseerd? Mogen zy die zich, om gemoedsbezwaar, aan dat Grenootschap, aan die officiëele afperking en omtuining onttrekken, ten aanzien hunner godsdienstoefening, ook bij u geen lofzang aanheffen, geen gebed opzenden zonder voorafgaand verlof van het Bestuur ?'*

De »Catholijke ambtgenooten" zouden daarop hebben kunnen antwoorden : Gij eet nog van de vrucht der Gereformeerde staatskerk, en wij hebbeu geen medelijden met u en uwe vrienden, nu zij u bitter begint te smaken.

In dat geval zou Groen het antwoord niet schuldig gebleven zijn. Ik begeer geen heerscliende Gereformeerde kerk, althans nu nog niet. »Aan de toepas- sing van het Christelijk beginsel, in de tegenwoordige omstandigheden des Vaderlands, den vorm te willen geven eener heerschende Gereformeerde Kerk, zou eene onzinnige proefneming wezen, en men zou aldus hetgeen welligt nog mogelijk is, onmogelijk maken door hetgeen onmogelyk is te willen" ^.

In de toekomst zou het waarschijnlijk zeer verstandig zijn, het Christelijk beginsel in dien vorm toe te passen. Doch »in de tegenwoordige omstandig- heden" was gelijkstelling de eisch der wijsheid.

De Minister van Eeredienst had echter ook tot taak, bij de Gezindheid voor den Staat op te komen. Door den Minister waakte de Staat voor eigen recht, en voor de rechten der Gezindheden onderling, en zorgde hij dat, terwijl openlyke discussie geene belemmering onderging, de eene gezindheid zich niet aanmatigde om eene andere te onderdrukken. Zoo zou de Staat behooren te waken tegen de Roomschgezinden, indien zij gingen vervolgen, of indien

ï) Adv, I, blz. 25. *) Adv, I. bl. 144.

Digitized by

Google

18 DE NIEUWE KRIJGSSCHOOL VAN GROEN.

Groen met zijne vrienden anders dan met geestelijke wapenen Art. 36 der Confessie wilde uitvoeren i).

Groen heeft bij de beraadslaging over de Wet op de Kcrhgenootsehappcn hunne vrijheid tot regeling van hunne inwendige aangelegenheden krachtig bevorderd. Zijne gegevene adviezen zijn niet enkel welsprekende, maar ook echt protestantsche, nog altijd der lezing overwaardige redevoeringen. Wel hield hij de Wet voor eene politieke feil, maar hij kon er toch voor stemmen, o. a., omdat ze, blijkbaar tegen het Ultramontanisme gericht, eene feitelijke verklaring was dat er, ter handhaving van de gelijkheid der gezindheden, ongelijkheid van toezicht en speciale maatregelen tegen het wereldlijke element der Roomsch-Katholieke staatkunde vereischt werden ^).

Nog in eene andere aangelegenheid van practischen aard, t.w. in de kwestie over de betaling van traktementen voor Waalsche kerken, deed hij hooren, wat zijn beginsel scheen te eischeu. »Volgens ons wil Art. 1 GS der Grondwet, dat in de traktementen, van welken aard ook, aan de gezindheden toegekend, geenerlei verandering dan na gemeen overleg met de gezindheden zelve, plaats hebbe, geene eigendunkelijke afschaffing of vereeniging van hetgeen als bezoldi- ging van leeraren, aan de gemeente verleend werd. Volgens onze tegenpartij, worden al de gelden, voor eene gezindheid bestemd, indien ik mij zoo uitdrukken raag, geworpen in een grooten zak ; de Minister staat er bij, en geeft er uit, zoo weinig en zooveel hem goeddunkt; aan den een niets, aan den ander, die meer in de gunst is, het dubbele van hetgeen hij tot dusver gehad heeft ; karig of mild naar welgevallen, indien slechts de geheele som, gelijk te voren, aan de gezindheid besteed wordt'* ').

%* Omtrent het Arrest van den Hoogen Raad in zake de uitkeering van tractementen aan de Waalsche Gemeenten en het K. Besl. v. 23 Juli 1843, zeide hij:

„Met velen verheug ik mij over deze beslissing . . . omdat ik voor willekeur beducht ben ; omdat ik in eene naauwgezette eerbiediging van Grondwettelijke waarborgen belang stel; omdat ik behoud van verkregene regten verlang; omdat, wanneer Art. 192 bepaalt „de Tractementen, van welken aard ook, blijven aan de Gezindheden verzekerd", een Minister (aangenomen zelfs dat de Waalsche Kerk hier te lande geene afzonderlijke Gezindheid uitmaakt) de bevoegdheid niet heeft om over die Tractementen ter bezuiniging voor *s Lands schatkist te beschikken en evenmin om, als eigenwillig negotiorum gestor der Hervormde Gezindheid, naar goedvinden aan sommige Gemeenten te ontnemen wat hij, uit onverpligte gunst, aan anderen geeft *).

') t. a. p. bl. 249.

*) Vgl. t. a. p. bl. 345 ; alsmede over de Aprilbeweging dit werk D. I, bl. 335.

9) t. a. p. bU 263.

^) Richt der Ilerv. Cez. bl. 105, Koot.

Digitized by

Google

DE NIEUWE KRIJO9SCHO0L VAN GROEN. 19

Zulk een overleg is zeer aaDnemelijk. Doch hoe het uitgevoerd zou kunnen worden buiten de Synode, bijv. van de Nederlandsche Hervormde Kerk, om, een kerkbestuur dat Groen niet als echt erkende, is moeilijk te begrijpen. Hetzelfde merken wij op bij zijnen strijd tegen de Suprematie der Overheid over de Hervormde Kerk,

Op welk standpunt dan had hij zich daaromtrent geplaatst ? ^) Dat wees hij niet onduidelijk aan in zijne beschouwing van den wensch, namens GOO Predikanten kenbaar gemaakt door de Synode, naar herstelling van Art. 133 der Grondwet van 1814, waarbij de Souvereine Vorst gehouden was den Hervormden Godsdienst te belijden.

Groen zeide in zijn advies even openhartig, als in zijne Bjldrage tot her- ziening van de Grondwet, dat hij »de teruggave dezer bepaling, indien zij plaats had kunnen hebben, niet onvoegzaam en voorzeker hoogst regtmatig geacht zou hebben.** Maar zij was haast onmogelijk geworden. Waarom ? Be spreker liet deze vraag onbeantwoord. Zulk eene bepaling was voorts vrij onbeduidend. » Wel ken invloed kan zij hebben in een constitutionelen Staat, waar de Overheid, zonder eenige voorkeur ten aanzien eener bepaalde Gezindheid, te werk behoort te gaan?" Was de Staat, zoo vragen wij, in 1814 dan niet constitutioneel, en mag er in een constitutioneelen Staat geenerlei voorkeur aan eenige gezindheid gegeven worden ? Ook dan niet, wanneer eenige gezindheid de grondslag van het nationale leven, het karakter ook van het staatsieven is ? Heeft Groen zelf niet het Protestantsch, Her- vormd karakter onzer Natie genomen tot basis zijner politiek, en moest die bepaling juist van zijn standpunt niei een eisch geweest zijn ? Moet de Over- heid in den constitutioneelen Staat evengoed den aanbidder van den Paus als den dienaar van het eenig Hoofd der Kerk vertrouwen ?

Maar ook in dit geval liet Groen zich blijkbaar door vrees beheerschen. Wat hem het zwaarst woog, was het gevaar, dat hij van zulk eene bepaling duchtte. Men zou zeer licht, op grond der persoonlijke belijdenis van den Koning, de suprematie van den Staat wettigen, voor het minst verontschuldi- gen. »Weg met zoodanig artikel, indien het de koopprijs moet worden der regten en vrijheden van de Kerkl'* *)

De suprematie van de Overheid over de Kerk, zij was thans nog druk- kender, nog gevaarlijker dan in de dagen van de Republiek ; »in den hoogsten graad onregt vaardig, en, in verband met de bepalingen der grondwet, ongerijmd.*'

1) Vgl. D. I, bl. 185 v.v. *) Adv. I, bl. 24.

Digitized by

Google

20 DE NIEUWE KRIJOSSCHOOL VAN QROEN.

»,Zij geeft aanleiding dat de Regering, ter handhaving van dit stelsel, zich, tegen wil en dank, en op de meest ongelukkige wijs, inlaat met theologische geschillen, en dat zij allengskens, hoe ook tot vervolging ongezind, gebragt wordt tot maatregelen, waardoor menigeen, ik mag het niet anders noemen, om der Godsdienstwille wordt vervolgd. Ik neem deze gelegenheid waar, om Z.Exc. den Minister van Justitie te verzoeken zijn veel- vermogenden invloed te willen gebruiken om eene handelwijs te doen ophouden die, sedert zoovele jaren, zóó menig vriend van Vorst en Vaderland ergert en bedroeft "

Eenige dageo vroeger had hij zich ia dezer voege uitgelaten: *♦* „Eigenlijk is de handelwijs der Regering het gevolg van eene staatkunde die, ook in dit opzigt, de toepassing is der heerschende begrippen; eene staatkunde waardoor de wereldlijke overheid elke Kerk, zooveel mogelijk, onder haar beheer zoekt te brengen ; buiten haar bemoeijenissen en op vreemd grondgebied treedt ; met den besten wil om zich buiten theologische geschillen te houden, in de noodzakelijkheid raakt er zijdelings, maar niet te min stellig en willekeurig, over te beslissen ; eene staatkunde waardoor onze Regering, somwijlen met de meest loffelijke bedoeling, zich in België onoverkomelijke zwarigheden heeft berokkend, en ten gevolge waarvan de onlangs overledene Koning van Pruisen, ten aanzien van Protestanten en Roomsch-Calholijken, in een doolhof van wederkeerige aanmatigingen en grieven gewikkeld, aan zijn opvolger een zeer moeijelijke taak achtergelaten heeft.*' *)

Lazen wij goed? Groen wilde dat de Regeering de Afgescheidenen erkennen zou, juist op grond van zijn dogma, dat ze nog behoorden tot de bij de grondwet erkende Hervormde gezindheid ? Dus moest de Regeering juist theologische en kerkrechtelijke geschillen gaan beslechten ? Dus moest de Regeedng eene ondragelijke suprematie tegenover onze Kerk gaan uitoefenen ?

Maar hoe onbegrijpelijk die redeneering ook zij, bevreemdend, zeer bevreem- dend is het, dat Groen zich daarbij verheugd, doch niet verbaasd, toonde over de hulp »door zijne Catholijke ambtgenooten'' hem ook toen ^) verleend, hij deed hulde aan hun gevoel van billijkheid, hetwelk zich hier, in zijne oogen, op zoo schoone wijs vereenigde met hun welbegrepen belang, terwijl hij de verwachting uitsprak, dat dezelfde hulp door hen betoond zou worden, waar het de wegneming of de matiging van een soort van overgezag gold, hetwelk de grondwettige gelijkstelling der gezindheden verbreekt. ') Was zulk een woord niet veeleer eene uitnoodiging, tot hen gericht, om ter wille van hun eigene kerk het sectarisme te bevorderen en, zoo mogelijk, de Hervormde Kerk te vernietigen ? Groen hebbe dit volstrekt niet bedoeld ; doorzag hij

») Ai^v. 2, bl. 285.

•) De bedoelde rede is van 27 Augustus; acht dagen vroeger had hij, gelijk wij later zullen zien, een voorstelletje in 't belang der Afgescheidenen gedaan, waarvoor 24 stem- men (tegen 63) uitgebracht waren ; op de toen geleverde hulp doelt de dankzegging.

») Aifu. I, bl. 25.

Digitized by

Google

DE NIEUWE KRIJGSSCHOOL VAN GROEN. 21

dan wel de taklifk" der Roomschen ? Rekende hij, in zijn optimisme, wel genoeg met hunne arglistigheid, en heeft hij, in 't algemeen, de partijen en de zaken niet te veel beschouwd zonder zich te verdiepen in de roerselen van het hart, zonder de gronden van de door hem bestredene feiten vol- doende te wikken en te wegen ?

Ter juiste beoordeeling van dit historisch en juridisch vraagstuk blijft het geschrift van den toen maligen Referendaris bij het Departement van Justitie, Mr. A, VV. van Appeltere : Het Staatsregt in Nederland, vooral met betrekking tot de Kerk, en de Handelingen der Regering ten opzigte der Afgescheidenen nader toegelicht ('sGravenhage en Amsterdam bij de Gebroeders van Cleef 1837), vooral bl. 74 en ^erv. onmis- baar. Evenmin verzuime men te lezen het boek van P. Boeles :OverStaats- regt, Hervormd Kerkbestuur en Separatismus, naar aanleiding van Groens bovengenoemd geschrift geschreven, en verschenen bij J. Oomkens te Gronin- gen 1838, vooral IH, bl. 208 en verv. De wederlegging, door Mr. C. M. van der Kemp (Beoordeeling van het geschil over de maatregelen tegen de Afgescheidenen^ in twee stukjes, te Rotterdam bij Van der Meeren Verbruggen 1837 en 1838), vooral in het Tweede Stukje beproefd, wierp van Appeltere's pleidooi niet omver. Daarbij verdient de onpartijdige beschou- wing van Prof. H. J. Royaards, Hedendaagsch Kerkrcgt bij de Hervormden in Nederland, Utrecht bij J. Altheer 1834, § 48 en 49, bl. 220 en verv., ernstige overweging. Volgens dezen geleerde droeg de Grondwet aan den Staat op : 1 het recht van toelating van nieuw opkomende kerkgenootschappen, wat derzelver kerkelijk- staatkundig aanwezen betreft (Art. 191); en 2 het recht van Toezicht of Oppertoezicht^wereldlSkopsicht. Dit bepaalt zich vooral tot waakzaamheid voor het belang van den Staat, opdat deze door de Kerk niet benadeeld worde. Van suprematie^ of »overgezag" over de Kerk, wist de Grondwet niets, maar deze werd ook niet uitgeoefend in de vervolging van de Afgescheidenen. Eindelijk vermeld ik nog de even- eens lezenswaardige brochure van Mr. F. Frets, verschenen te Rotterdam bij M, Wijt en Zonen 1837 : *De betrekking van den Staat tot de godsdienst volgere de Grondwet ; met een voorafepraak aan Mr, G. Groen van Prinsterer."

Van al de in die geschriften bijgebrachte gronden en geleverde beschou- wingen heeft Groen, voorzoover mij bekend, nergens eene wederlegging beproefd. Hij stelt eenvoudig wat z. i. de Grondwet eischt ^), en daarmede is het afgedaan. Of achtte htj dat alles voorgoed weerlegd door zyne tegen Thorbecke (?) in *t Journal de la Haye opgenomen tegenspraak ? ^)

») Zie bijv. de brochure over de Maatregelen enz., bl. 54 (3de Druk.)

*; Zie het genoemde Orgaan van 9— 11 Sept , 23 Sept , 7 Oct en 19 Nov 1837.

Digitized by

Google

22 DE NIEUWE KRIJGSfiCHOOL VAN OROEN.

Zoo kon men wel tot onderzoek en tegenspraak prikkelen, maar niet den tegenstander overtuigen.

Bevreemdt ons zulk eene taktiek, ons verwondert evenwel niet de omstan- digheid dat Groen, zelf lid der Kamer geworden, geen voorstel tot wetsver- andering gedaan heeft. Keeds in zijne brochure keurde hij af, dat de Afge- scheidenen zich tot de Tweede Kamer gewend hadden, en niet bij voortduring recht verzochten aan den Koning alleen (bl. 67) : »de Christen houdt in Nederland het oog op het Huis van Oranje gerigt" (bl. 09). Zijne bedoeling was lofwaardig: hij wilde aldus den Koning rehabiliteeren in de schatting van vele trouwe onderdanen^ en dringen tot het nemen van een door hem gewenschten maatregel, opdat Z. M. daarvan de eere en dank bekomen zou. Maar begreep hij ook, dat de Koning veeleer de regeering zou moeten neder- leggen, dan zulk een besluit nemen ? Mocht hij, die de standvastigheid des Konings zoo goed kende, van Z. M. verandering van systeem verwachten ? Zou de Koning eehter niet eerder daartoe gekomen zijn door een eerbiedige poging van de Staten-Generaal ? Moest Groen daartoe het zijne niet gedaan hebben, toen hij zich in de Dubbele Kamer bevond? Immers, verontschul- digde hij Z. M. niet het minst door te wijzen op »de ligchamen, die zich in zekeren zin als bewaarders der Grondwet beschouwen, wier lijdelijkheid hun zegel schenen te hechten aan hetgeen plaats had*' (bl. 70) ?

De grondfout van Groens beschouwing bleef zijne, reeds vroeger *) door mij beetredene, meening, dat de Afgescheidenen nog altijd leden waren van de bij de Grondwet erkende Nederlandsche Hervormde Kerk ; zij hadden zich slechts afgescheiden van het in 181C, zoo het heette, opgerichte Kerkgenootschap. Dies kwamen hun ook de rechten toe, naar hij meende, van de in 1815 erkende Kerk ! Ook van de grondige wederlegging dier dwaze meening, door Royaards *) gegeven, vindt men in de Adviezen van Groen zelfs geen gewag gemaakt, en had hij vroeger of later niet moeten beproeven, diens argumenten te ontze- nuwen voor zijne medeleden? Den 19^^^ Augustus 1840 zeide hij, naar aan- leiding van een verzoek van Afgescheidenen om vrijheid van Godsdienst- oefening: »ik vrees den strijd niet, overtuigd dat hoe meer de zaak aan het licht komt, hoe meer men zal erkennen dat er onregtvaardigheid heeft plaats gehad" '). Welnu, waarom zich dan bepaald tot het hoogst eenvoudige voor- stel, om het verzoekschrift ter Griffie te deponeeren ?

*t Is waar, hij achtte den strijd op dat oogenblik minder gepast ; doch waarom? Wij kunnen bij het licht der Adviezen geen antwoord op deze

.1) i8t« Deel, zie het Hoofdstuk over de Afscheiding. •; In het 2do Deel van zijn Kerkrecht, bl. 410 en v.v. »; Adv, 2, bl. 284.

Digitized by

Google

DE NIEUWE KRIJQS8CH00L VAN GROEN. 23

Traag geven. Oi zou Groen misschien geweten hebben, dat de Koning op een middel tot nadere ordening van die vrijheid peinsde? Doch zoo ja, kon hij dan niet met des te meer hoop op zegen het geschilpunt van alle zijden beschouwd, en dus het oogenblik zéér gepast geacht hebben ?

Hoe dit zij, er kwam een besluit, en wel dat van 9 Januari 1841 i), een besluit dat volkomen billijk, rechtvaardig, christelijk was. Groen echter vond het, den 9 Juli 1850, ongrondwettig, ongrondwettig in erge mate ^). Waai'om ? Om de bepaling, die de verklaring eischt, dat zij nimmer eenige aanspraak zullen maken op de bezittingen, inkomsten en rechten van het Hervormd Kerkgenootschap, of van eenige andere godsdienstige gezindheid. Want de Afgescheidenen zijn roede eigenaren in het collectieve huis, terwijl de Begee- ring aan hen, ten onrechte verdreven uit het huis, de vergunning weigert, indien ze niet voor altijd afstand doen van eigendomsrecht. ^) 't Sprak van zelf, dat Groen, ^ met zulk een blik op de historie, de Afgescheidenen niet tot onderwerping vermanen kon ; onderwerping aan zulk een besluit noemde hij, óók in de Kamer, laakbare zwakheid; zij gaven hun rechtmatig stand- punt in de Hervormde Kerk pr^'s, en ze behoorden zich niet te voegen naar een besluit zoo duidelijk in strijd met de Grondwet.

Zoo iets in de Kamer mede te deelen getuigde van eene vrijmoedigheid die^ in overtuiging geworteld en door onafhankelijkheidsgeest gesteund, enkel naar het plichtsbesef vraagt. Maar wij kunnen niet bespeuren, dat de gron- den, door Groen ftan de Grondwet, naar het scheen, ontleend, veel gewicht in de schaal gelegd hebben, en op welk een stouten toon ze, door anderen, in andere vormen en in een ander verband ook herhaald werden : de argumen- tatie kon geen ingang vinden, reeds om de eenvoudige reden dat ze gelijk staat met geen argumentatie.

Zijne oppositie heeft echter krachtig medegewerkt tot het uitvaardigen van het Koninklijk Besluit, en tot het doen ophouden van de vervolgingen. Even- wel niet zonder medewerking van den revolutiegeest, dien Groen verfoeide.

Die vervolgingen begon men te veroordeelen uit het oogpunt van de vrij- zinnigheid en verdraagzaamheid der eeuw, en als blijken van kortzichtigheid en onstaatkundigheid ^) ; men begon zich te schamen over zooveel inhuma- niteit en kerkdijken ijver. Doch in elk geval bleef men bewaard voor inwilliging van Groens, met zijn eigen beginsel van vrijheid der Kerk reeds onbestaanbaren, eisch, dat de Regeering, buiten de kerkelijke organisatie om,

t) Zie iste, D., bl. 169. ») j4dv. 2, bl. 287. •) A(fv. 2, bl. 287. <) Vgl. Adv. 2, bl. 286.

Digitized by

Google

24 DE NIEUWE ZRUaSBOHOOL VAN GROEN.

zelve beelissende wie de Hervormde Gezindheid in hare eigenaardigheid uit- maken, aan de Afgescheidenen minstens evenveel rechten geven zou als hun die, blijkens hun lid zijn van de Kerk, rechtens de Hervormde Gezindheid voor den Staat en de Rechtbanken en geheel de Maatschappij uitmaken.

Bij de boven besprokene adviezen bepaalt zich al wat Groen in de Kamer over de Afgescheidenen gezegd heeft. Men mag niet zeggen, dat het veel was, noch in den zin van het rntütum, noch zelfs in den zin van het multa. Het hoogste, waarvoor Groen zich gaf, was de ondersteuning, in 1850, van de meerderheid der Commissie over de verzoekschriften om een rekwest van Afgescheidene Ouderlingen en Diakenen ter griffie neer te leggen en aan den Minister te verzenden. Waarom toen niet getracht eene bepaling uit te lok- ken, waarbij Art. 165 der herziene Grondwet, welke toch waarlijk niet bedui- dend verschilt van het voormalige Art. 191 ^), het voornaamste punt in de kwestie, in zijnen geest uitgelegd werd, zoodat de Afgescheidenen als begrepen onder het Hervormde Kerkgenootschap verklaard werden ?

%* Bij gelegenheid van de beraadslaging over het jRecA/ van Vereenigin^ (Art, lo der Grondwet van 1848) sprak Groen ook geenszins van de opheffing van de beruchte Arti- kelen van het Code Pénal, op grond waarvan de Afgescheidenen gestraft waren geworden, of in 't bijzonder voor de vrijheid van godsdienstige vereenigingen. Hij schroomde niet dit laatste onderwerp aan te roeren, loanmer het ie pas kwam. Toen kwam het niet te pas. Hij was toen, bij de verontwaardiging, ook namens de Kamer uitgedrukt, voor vervolgingen van geloöfsgenooten niet zeer beducht, en zou, oök om den schijn van partijdigheid te ontwijken, het onderwerp uil een algemeen politiek oogpunt beschouwen. (Zie Adv, i, bl. 396 vv.) Eerst den 3isten Mei 1854 vond hij de gelegenheid schoon, om van den Minister met aandrang verlossing van die Artikelen te vragen. (Adv, i, 419.) Die gelegenheid kwam wel wat heel laat.

Gelukkig geraakte de Afsclieiding buiten de Kamer. Ingevolge de Wet 01^ de KerkgenooiscJiappen, waarvan de Afgescheidene Kerk ook gebruik ging makeu, verkreeg zij de erkenning die zij, om in rechten te kunnen optreden, behoefde. De verhouding echter van den Staat tot de Kerk bleef nog altijd eeue opene vraag.

Door de Schoolwet van 1857 kwam daarin eene groote verandering. Toen had de Staat zich losgemaakt van het Christendom, en mitsdien van de Kerk. Het beginsel der neutraliteit, in de Schoolwet geschuldigd, zou zelfs hostiliteit worden. Daarom moest de Staat, in het belang der Kerk, zich

1) Art. 191 luidde: „Aan alle godsdienstige gezindheden, in bet Koninkrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend." Ingevolge de herziening werd het : „Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend."

Digitized by

Google

DE NIEUWE KRIJOS30H00L VAN GROEN. 25

feitelijk ook van alle betrekkingen tot de Kerk ontdoen. Aldus oordeelde Groen.

Bij zijn terugkeer in de Kamer, 1862, kwam hij dan ook, berustende in den neutralen Staat, voor den dag met een programma, dat veel verande- ring eischte. ^)

«Scheiding van Kerk en Staat in Christelijken, niet in antichristelijken zin. Scheiding, omdat vereeniging slavernij wordt. Scheiding, tot behoud of herstel van de onafhankelijkheid der Kerk, als een naar den eisch der omstan- digheden gewijzigde toepassing van hetzelfde beginsel."

«Scheiding in de veelzijdigheid der toepassing".

»Nu althans geen missie te Rome; in een roomsch-katholgken Staat wel- ligt passend; in een niet-prot^tantschen, doch ook niet roomsch-katholijken Staat voorzeker onvoegzaam.

»Nu althans geen bestendiging der Ministeriên van Eeredienst op kleinere schaal, waarbij de Staat met het eigenaardige der gezindte in aanraking bl^ft.

»Nu althans geen voortduren der zamenspanning van den Staat met de synodale of reglementaire Hervormde Kerk ....

»Nu althans geene Theologische Faculteiten vanwege den Staat.

«Nu althans op de openbare schooi geen officiële godsdienst ; zoodat van staatswege bf deïsme, 5f het volslagen ongeloof van moderne filosofie of the- ologie, aan de volksopvoeding ten grondslage worde gelegd.

»Nu althans, ook in de overzeesche bezittingen, eenige vrijheid van Evan- gelisatie en geen tegenwerking waardoor het Mahomedanisme bijkans gods- dienst van Staat wordt**.

De Schoolwet van 1857 dwong dan onzen geestdriftvoUen belijder tot verandering van taktiek. Was het hem niet gelukt, den Staat, op het gebied der School, tot erkenning van het Christelijk geloof jin zijne kerkgenootschap- pelijke openbarings vormen te bewegen door bestendig te wijzen op het chris- telijk karakter van ons staatsrecht, op het geloof der Natie, op de kerkelyke eigenaardigheden, en wat dies meer zij; nu zou hij, ter bereiking van het- zelfde doel, het wapen, waarmede hij verslagen wasgeworden, zelf gaan ophef- fen tegen den vijand van den Heiland zijner belijdenis.

Van die verandering heeft hij, in zijn Parlementair Fragment onder den titel: Vrijheid van Ghrisfeïyk' Nationaal onderwijs in verband met scheiding van Kerk en Staat ^), een ondubbelzinnig getuigenis afgelegd. Al bleef zyn einddoel hetzelfde en al was hij in die vijfjaren niet van beginselen veran- derd, hij sloeg, ook om geen toen nutteloos geworden strijd te hervatten •),

*) Pari. Fragm. IV.

*) Amsterdam, II. Höveker 1863; voortaan aangeduid door P. F,

•) T. a p , bl. 2.

Digitized by

Google

26 DE NIEUWE KEUJGSSCHOOL VAN GROEN.

nu een anderen weg in ; hij legde een ander programma voor, dan waarnaar hij tot die jammerlijke ure toe gehandeld had in zijn openbaar leven.

Van waar die verandering ? Naar zijn oordeel had zich, bij en door de schoolwetgeving van 1857, de Staat losgemaakt van de Kerk , van den Godsdienst, van het Christendom. Staatsrechtelijk leefde hij dientengevolge in een godsdienstloozen, in een niet-christelijken staat, een toestand dien hij ook wel de neutraliteit, of de onzijdigheid van den Staat noemde. ^)

De beteekenis van de Schoolwet in de bedoelde artikelen, waarop wij nog wel eens zullen moeten terugkomen, behoeft hier niet opnieuw uiteengezet te worden. Evenwel, de vraag moet thans gedaan worden, of hare aanneming zulk eene omwenteling in het geheel van ons staatsrecht teweeggebracht heeft ? Is er de Grondwet door veranderd in hare ware beteekenis ? Hebben de andere organieke wetten dientengevolge een anderen zin bekomen ? Of werd er om de Schoolwet aan al de volgende wetten een neutraal karakter gegeven ?

In diezelfde dagen sprak Groen evenwel ook van den feUelffk godsdienst- loozen staat. »Wij leven thans, ik zeg niet volgens de Grondwet, maar feite- lijk in een godsdienstloozen staat. Als zoodanig kent de Staat geen godsdienst meer. . . de openbare instellingen hebben het Christelijk karakter verloren*'. ') Tusschen de eene en de andere uitspraak zie ik geene overeenstemming. Bovendien, wettelijk kan eene instelling anders zijn dan zij feitelijk b, en, omgekeerd, eene instelling kan feiteiyk met haar rechtelijk karakter in strijd zijn. En waaruit blijkt, dat zelfs de toepassing der Schoolwet, in den geest waarin deze tot stand kwam, aan de openbare instellingen het Christelijk karakter ontnam?

Doch hoe nu ook de eene zienswijze met de andere te rijmen zij, Groen verklaarde meermalen onder de noodige ^mitsen" in dien toestand te »beru8- ten," maar tevens, dat hij dien onmogelijk goedkeuren kon.

»In 1862 heb ik de parlementaire taak hervat. Gij wilt den ^od^di^s^Zoo^ren staat. Weinul wij berusten in het jammerlijk bedrijf. Mits bevoorregting der Gouvemementsschool niet uitloope op zijdelingschen dwang. Mits de christe* lijke kerk niet aldus aangerand worde binnen den kring van haar eigen pligishetr achting» Mits de wet niet inbreuk make op het familieregt. Mits de legislatieve magt niet aan ongeloofs- propaganda dienstbaar worde gemaakt.

J) T, a. p., bl. II ; Ter nagedachtenis van Stahl^ bl. III, Amsterdam, * II. Höveker 1862. Voortaan aangeduid door Ter Nag,

* Zoo voortaan de naam des uitgevers niet vermeld wordt, is deze altijd Höveker, of Höveker en Zoon,

«) P. /^ 2, bl. 66, 144.

Digitized by

Google

DE NIEUWE KRIJG98CHOOL VAN GROEN. 27

Mits uwe neutraliteit geeu vffandschap, mits uwe godsdiensteloosheid, die straks ia een godloochenend modernisme het nee plus ultra van haar ontwik- keling bereikt, niet een opgelegde godsdienst van staat zij" *).

Maar wat zal hij doen, als die voorwaarden niet vervuld worden ? Mag de berusting in zulk een gewichtig vraagstuk, als de godsdienstloosheid van den Staat, afhankelijk gesteld worden van zulke condities ? Spreekt daarin niet eene afkeurenswaardige politiek der omstandigheden ? Evenwel, Groen wilde, ofschoon hij den niet-christelijken staat aanvaardde, zij 't dan ook met weerzin, *geene verloochening van den christelijken staat, die de overheid van de geboden Gods vrij en aan de willekeur van het souvereine volk onderge- schikt maakt" ^). Dat niet alleen. Ofschoon zich willens onwillens aan het triumfeerend systeem onderwerpend, zou hij zich thans met dat systeem als wapen keereu tegen een nog ergeren vijand, dan de onzijdigheid van den Staat.

Thans was er toch duidelijk te zien eene partij, tegen wier opkomst hij reeds lang gewaarschuwd had, die zich van de beginselen der Schoolwet wilde bedienen om Staat en Kerk en School, om geheel het leven te bezielen met de religie van het ongeloof. Zij moest er dus ook naar streven, om het Chris- telijk beginsel uit de openbare instellingen te weren. Genesteld had het zich reeds in den staatsvorm. Werd nu het Christelijk beginsel er ook nog buiten gehouden, dan was de neutrale staat prijsgegeven aan gansch niet neutrale invloeden, dan werd het antichristelijk beginsel door de staatsmacht gekeerd tegen al wat aan eene Christelijke natie nog heilig en dierbaar is.

Waarin dat reeds in den staatsvorm genestelde antichristelijke beginsel bestond, behoeven wij hem nu nog niet te vragen. Maar, vergelijkenderwijs, was, in zijne schatting, de staatsrechtelijke godsdienstloosheid een voorrecht, »indien er, namelijk, vrijheid is voor den Christeu ; indien de Christelijke veerkracht eener Natie, die, aan haar geschiedenis gedachtig, met den niet- Christelijken Staat nog üiet homogeen is, niet door een opzettelijke en veel- zijdige tegenwerking gesmoord wordt" ').

Die voorwaarden zou hij trachten te verkrijgen. Vooral de Christelijke veerkracht der natie moest opgewekt, versterkt, beschermd! De vrijheid, ook voor den Christen, ter plichtsbetrachting moest verworven I En aldus het Chris- telijk beginsel niet uit de staatsinstellingen geweerd, maar daarin (opnieuw of bij toeneming ?) gebracht worden I Dientengevolge zou dat spreekt van- zelf — de godsdienstloosheid van den Staat weer ophouden, en het Christe- lyk beginsel opnieuw den boventoon bekomen. Onmiskenbaar bleef »deChris-

*) Nederlandsche Gedachten^ ii, i, ï) P. F, II, XXVIII. «) Ter Nag, III.

Digitized by

Google

28 DB NIEUWE KRUGS8CHOOL VAN GROEN.

telijke Staat*' bet bekoorlijkste ideaal, waarnaar bij bleef jagen. Wat bij verloren acbtte, zoebt bij tbans te bereiken langs vijandelijken weg. Had bij in 1857 bet pleit voor bet Cbristelijk karakter der natie verloren, bij tracbtte bet nu te winnen door de afgekondigde neutraliteit te gebruiken.

De opmerking is overbodig, dat bet Groen niet te doen was om den Cbris- telgken Staat op zicb zelven. 't Ging bij bera om de eere van Cbristus, om bet geestelijke en zedelijke welzijn des volks, om de boogste goederen der menscbbeid. Daarvoor nu was »de Cbristelijke Staat,'* nevens de Kerk, de kracbtigste factor. Maar boe dit ook zij, de nieuwe weg, dien bij ging betre- den, was een lange, een gevaarlijke, een moeilijke weg, immers een weg, die bem vreemd was, een vijandelijke, en een ganscb en al onnatuurlijke in 't algemeen. Onzijdigbeid jegens bet Cbristendom is voor wie er raeé in aanra- king komt niet mogelijk, en Groen daarmee werkende, daarvoor pleitende, daarop zijne berekeningen bouwende, was niet ongelijk aan een ridder die zijn vijand moest aanvallen met een wapen, waarvan bij de bebandeling niet leerde, met een wapen dat bij verfoeide.

In elk geval is bet dus, afgezien nog van de groote verandering die Groen te Brussel onderging, zéér betrekkelijk wat de Hoogleeraar Doedes opmerkte : »l)e beer Groen van Prinsterer beeft geen verscbillende jaren. Daar staat bij en bet jaartal doet niet ter zake, zijn verleden is zijn beden. Men weet alzoo, wat men Heeft als men bem noemt, wat men van bem verwachten mag en waarop men niet bij bem beboett te rekenen" ^).

Zelf erkent bij dan ook ingewikkeld wat zeker geen verstandig menscb bem kwalijk nemen zal dat bij, behalve op bet stuk van die veldheers- taktiek, bij vasthouding aan de hoofdgedachten, omtrent wier juistheid zijne overtuiging met de jaren in vastheid toenam, in bijzonderbeden verandering ondergaan heeft ^).

Ongeoorloofd was dat gebruik stellig niet. Wie zou van den Staat niet hebben mogen eischen de uitvoering van eene wettelijke bepaling, al kou zij niet uitgevoerd worden, opdat alzoo bare dwaasheid duidelijk aan bet licht zou komen, en een heilzame verandering zou ontstaan ? Het goede mocht de School niet brengen ; waar bet goede niet komt, komt bet kwade ; derhalve was bet noodig en nuttig, om bet kwade te voorkomen, dat de onzijdigbeid werd gehandhaafd.

Doch wat er dan ook voor of tegen die nieuwe metbode te zeggen viel en nog valt : op bet gebied van bet Staatsrecht, voorzoover bet in de Schoolwet begrepen is, was er voorshands geen ander middel, om ook voor de Pro-

ï) Kerkelijke Bijdragen Jaarg. 187 1, te Harderwijk bij M. C. Bronsveld i87i,bl. 183. *) Zie Proeve over de middelen enz. Voorbericht, 2 Je Druk 1858.

Digitized by

Google

DB NIEUWE KRIJGSSCHOOL VAN GROEN. 29

testantsche Christenen recht te verkrijgen, (d. i. voor wie het Apostolisch Christendom, het Christendom bijv. der vier kanonieke Evangeliën, als het historisch Christendom eeren), en om licht te ontsteken in de donkerheid van het Godsbestuur, alsmede in die van de verschillende beschouwingen en strevingen, die zich in de werkelijkheid lieten gevoelen.

Want donker, zéér donker was de weg, dien God met zijne kerk in ons dierbaar vaderland hield. Hare leden hadden Abrahams afstammelingen gastvrij in de Christelijke, in de Hervormde maatschappij opgenomen, en nu moest, hun ten gevalle, voor de schooljeugd van drie, vier millioen Christenen gezwegen worden van onzen ] Verlosser, hunnen Messias. De Protestanten hadden gelijke rechten geschonken aan de Roomschen, wier knellend dwangj uk zij in de langste en bangste worsteling afgeschud hadden en wier onsterfelijke haat jegens de vrijheid van het Protestantisme, schoon niet vlammend, toch blijkbaar bleef smeulen ; en nu was hun ten believe het eenige wapen, waarmee onze vrijheid werd bevochten, in elke school der Regeering ver- . boden. De antischoolwet vrienden wisten, dat zij nog het meest in overeen- stemming waren met de beste trekken van ons historisch volkskarakter ; doch zij konden nu met hunne kinderen een goed heenkomen zoeken, om huns geloofs wil als verbannen uit de volksschool. Nu mochten zij niet alleen voor eigen geld scholen stichten en onderhouden, maar het ook aanzien dat mede van hun geld paleizen werden gesticht als zoovele bolwerken, waarbuiten^ hun dierbaar geloof gesloten werd, waaruit hun geloof beschoten zou worden door mannen die mede uit hunne beurzen een tamelijk goede bezoldiging zouden ontvangen.

En was die wettelijke uitsluiting van het Christendom niet tot bittere smart voor elk gemoed, dat in het Christendom het van God verordineerde redmiddel voor tijd en eeuwigheid ziet ; was het niet tot groote schande voor eene door het Christendom rijk gezegende natie? Door die misdaad zou een groot gedeelte van het Protestantsche volk vervreemd worden van de harten der godsdienstige vaderen, der vrome moeders, der martelaars en helden ; onbe- kend met de Bijbelsche Geschiedenis blijven ; onverschillig, zoo niet vijandig jegens den Christus worden. En dkt heeft Hij toch niet verdiend I

»Ja, de geest der eeuw" zou zich zelfs van de openbare school trachten meester te maken, om dat satanische doel te doen bereiken. Hij kon daarbij rekenen op zéér krachtige hulp. Zoo hij voor de Schoolwet in de bres sprong, zou hem in dit jsvjn doen schier al wat in den lande aanzien en invloed had ter zijde staan. Denk aan de Tweede Kamer die, op de voordracht van het Ministeriel de Wet aangenomen had met slechts 13 stemmen tegen^ waarvan nauwelgks de helft een christelijk- nationaal onderwijs begeerde, en aan de

Digitized by

Google

30 DE NIEUWE KRIJGSSCHOOL VAN GROEN.

£er6te Kamer die haar met algemeene stemmen, op éene na, goedgekeurd had. Denk aan de Gedeputeerde Staten met de Commis3arissen des Konings aan hun hoofd, en aan de Gemeenteraden, door de Burgemeesters geleid, die, over het algemeen, sterk genegen waren om de openbare school, als hunne school, te doen schitteren, zoodat al de gou vernemen teele kracht ten dienste van het openbaar onderwijs aangewend kon worden. Denk voorts aan den niet geringeu invloed van de openbare onderwijzers zelve die, door het Nederlandsche onderui/sersgenootscliap geleid, door De Wekker aangevuurd, door de machtige Maatschappp tot Nut van 't Algemeen beschermd en gevierd, hunne school als hun eigen leven verdedigden. Voeg daarbij de Predikanten van al de Protestantsche Kerkgenootschappen, waarvan er stellig geen drie- honderd een onderwijs begeerden, zooals Groen onmisbaar keurde, en dus de overgroote meerderheid, gedeeltelijk door den Hoogleeraar Hofstede de Groot onderwezen en gedeeltelijk door zijn ambtgenoot Opzoomer bezield, voor hunne bedoeling met de openbare school optrokken. Eindelijk bedenke men, dat alle dagbladen en alle invloedrijke tijdschriften den voorstanders van de volksschool, zooals die buiten het Christendom stond, tot patronen waren, terwijl ook de aureool van kunst en letteren en wetenschap schier uitsluitend om het hoofd van hare beschermheeren glansde. Zou bij zulk eene gesteldheid van de tegenpartij der Christelijke school de klacht: »Wie zal ons het goede doen zien?" overdreven zijn geweest, en moedeloosheid onverklaarbaar?

%* Zéér juist schreef Dr. J. H. Gunning •) in zijne brochure : Dd Vrijheid der Gitncenic over den toestand (1861):

„Alle machten zijn tegen ons, in het bestuur van Staat en Kerk, in de maatschappelijke verhoudingen van allerlei aard, en vooral ook in de wetenschap. Wellicht twee derden van de Hervormde Gemeenten in den lande zijn liberaal. De publieke opinie, naar hare hoofdzakelijke richting ten onzent, noemt ons dan ook de kleine partij ; en verreweg de raeesten achten ons bekrompen en dom en begrijpen niet hoe men toch zoo halsstarrig voor de eischen der beschaving en de duidelijke uitspraken der wetenschap het oor kan sluiten. Is onder ons toevallig soms een geleerde, wien de openbare meening geene grondigheid van wetenschap ontzegt, of een gevierd dichter, of een smaakvol letterkundige, zoo ziet men dit een en ander met zekere verbazing aan. Men acht het onbegrijpelijk, hoe een man, overigens zoo geleerd, gevoelvol enz., daarbij zulke dwaze godsdienstige beginselen kan hebben ; en men neemt liefst in hem twee menschen aan^ door een wonderbare gril der natuur in één persoon vcreenigd, één, de man der wetenschap en der kunst, met wien te rekenen is; één, de orthodoxe, wiens verbijstering men liefst maar aan hare plaats moet laten."

*) Doch eigenlijk dachten en spraken die machten nog veel slechter over ons, dan Gunning meldt, die in beschaafde taal de onbeschaafde en onbeschaamde oordeelvellingen van die dagen uitdrukt. Wij waren in één woord : óf aartsdom, óf valsch. Was men „knap", en tevens

Digitized by

Google

DB NIEUWE KRIJG3SCH0OL VAN GROEN. 31

„orlhodox", dan was men een huichelaar; was men „orthodox" zonder „knap" te zijn, dan was het den „stakkert" of „stumpert" te vergeven. Evenwel meer dan éénen jonge- ling hebben zulke oordeelvellingen aangespoord, om te zorgen dat zij niet alleen weten- schappelijk werden, maar ook vriend en vijand met opene oogen konden aanzien.

En op welke menschen kon onze richting rekenen ? Op de Boomsche parti) ? Geenszins. Op de Ethisch-irenische vrienden ? Maar hunne vriendschap was nogal luimig, hun ijver om mede te werken niet groot, hunne afkeurende kritiek nogal sterk. Op de kiezers van de antirevolutionaire kamerleden, van Groen, Mackay, Van Foreeat, Van Reede van Oudtshoorn, Van Lynden, en Hoffmann? Ach, een groot gedeelte verrichtte reeds een heldendaad door zulke mannen te stemmen. Op *het volk achler de kiezers'^ ? Maar wat vermocht die schare, al scheen haar geloof warm en sterk ?

Er heerschte ongetwijfeld nog in alle rangen en standen een overblijfsel van het geloof, den heiligen overgeleverd, van den geest der Hervorming, van het geestelijk nakroost der martelaren, »een overblijfsel naar de verkiezing der genade," hetwelk, aanvankelijk ontwaakt, diep verontwaardigd en bedroefd over het het Christelijk gevoel aangedaan onrecht, en tot ijverig en offer- vaardig werken genegen, bij toeneming zijne kracht geopenbaard had. Maar het is alleszins verklaarbaar, dat Groen dikwijls aangemerkt werd als eene partij, waarvan hij schier het eenige lid was, en dat de toorn van menigeen opvlamde, als hij uit naam van het volk sprak. In de weegschaal der vleesche- lijke berekening gelegd, was dat overblijfsel niet noemenswaard.

Er was echter nog eene andere weegschaal. Zich richtende tot het geweten des volks in alle zijne geledingen en tot Hem die alle harten in zijne hand heeft, merkte hij de dingen aan die men niet ziet, en zag hij den vasten berg van het Christendom »vol vurige paarden en wagenen", In de weegschaal des geloofs was, waar alles scheen saam te spannen om het onchristendom, onder de leus der Christelijke deugden, te doen zegevieren op den eenigen troost, beide in leven en in sterven, de almachtige en trouwe liefde aan de zijde van de 7000 die de knieën niet voor den Baal van hunne eeuw bogen.

Als vanzelf begrijpen we, dat er reeds om eene veerkrachtige werkzaam- heid op te wekken en te bestureu veel gedaan ; dat er om de stichting en onderhouding van Christelijke scholen veel gewerkt ; dat de menigte van belijders op het staatkundig gebied bij toeneming gebracht en met wijsheid geleid ; dat er ... op elk levensgebied veel gestreden en geleden en gebeden moest worden. Bij het belangwekkend en hoogst belangrijk schouwspel, dat de geschiedenis ons gaat vertoonen, zullen wij dan ook zéér verschillende too- neelen gadeslaan ; doch wat meer zegt, wij zullen hoe langer hoe meer de

Digitized by

Google

32 DE NIEUWE KRrjGSSCHOOL VAN GROEN.

zege der in 1857 verslagene vrienden zien naderen, om hen, eindelijk tot de overwinning genaderd, te zien wegzinken in de moerassen van Conservatie- ven, Koomschen, en Kadicalen. Ziedaar de bittere vrucht der nieuwe krijgs- school. beschouwd als de Historische Rechtsschool, als de Leerschool der partij.

Onze gedachtengang beweegt zich om de School. Geen wonder dus, dat wij beginnen met de staatkundige School, waarvan Groen een uitstekend leerling was en een voortreffelijk leermeester werd, en daartegenover de School plaatsen die hij beschouwde als de moeder van het door hem bestreden politieke systeem, ja ook als de moeder der moderne richting, wier stoutmoe- dig optreden tegen al wat den Christen het dierbaarst is tot zegevierende krachtsinspanning prikkelde.

Na de meer dogmatische dan historische verhandelingen, die deze onderwer- pen van ons vorderen, vestigen wij onzen blik op den arbeid voor de bijzon- dere christelijk-nationale school, waarvan Groen de vader genoemd mag worden. In dat werk zien wij hem, als eere- voorzitter der »Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs," als lid der Tweede Kamer, en als leidsman dor vrienden bij de politieke verkiezingen, alles geven wat hij geven kon, en dat was niet weinig. Wat hij deed in rechtstreeksche betrekking tot de Kerk, vereischt natuurlijk eene afzonderlijke beschouwing.

Nadere bijzonderheden omtrent de rangschikking der deelen behoeven hier nog niet vermeld te worden. Alleenlijk zij opgemerkt, dat het jaar 1807, wegens de zege door het Kerkelijk Stemrecht op de tegenstanders van het Christelijk geloof behaald, ook van grooten invloed op Groens leven was, zoodat dit tweede deel uit twee hoofdafdeelingen bestaat.

II. DE HISTORISCHE RECHTSSCHOOL.

Beginselen, of leerstellingen, waren bij Groen de wortels van het uitwen- dige leven. Nooit zou hij de, op zich zelf genomen, dwaze uitspraak onder- schreven hebben, dat het er niet op aan komt, wat men gelooft, als men maargoed leeft. Wil men dus zijn streven, ofdatvandeChristelijk-Historische richting goed begrijpen, met welken naam hij ook wel eens *) die school aanduidde, waarin hij een waarborg tegen eiken vorm van ongeloof en revolutie zag, dan is nauwgezette overweging van zijne overtuiging de allereerste plicht. Nog ontbreekt daarvan een volledige en vertrouwbare uiteenzetting. ^) Wat

") Ter Nag, bl. 76.

*) Ik dacht aan Fruin, Heemskerk Bz , Tellegen en anderen, die Groen volstrekt niet begrepen : Zie iste D., bl. 352,

Digitized by

Google

DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 3'Ó

Mr. D. Koorders ') geleverd heeft, was slechts een begin. Evenzoo het overzicht van Nederlandsche Gedachten ^) door Ds. G. Doedes aangeboden.

Groen heeft zijne overtuiging niet »onder stoelen en banken" geschoven. Hij was op élk gebied een confessor. Bij herhaling, soms tot vervelens toe, sprak hij zijne beginselen uit. Gij vindt ze in zijne hoofdwerken breedvoerig toegelicht, en veelal in zijne kleinere geschriften beknopt medegedeeld.

Geenszins om een beredeneerd overzicht van Groen's staatsleer te geven, wat met het oogmerk van dit geschrift niet overeenkomt, maar^ ook ter aan- vulling van hetgeen in het Iste deel, bl. 25—73, voorkomt, laat ik hier eenige karakteristieke uitspraken volgen, wij zouden mogen zeggen Groeni- aansche kenspreuken, spreuken waaruit men den heer Groen terstond proe* ven en smaken kan. Aanwijzing der geschriften, waaraan ik ze ontleende, heb ik daarom te meer niet noodig geoordeeld. Ik ben daarbij echter met groote voorzichtigheid te werk gegaan, ofschoon ik mij de vrijheid veroor- loofd heb, ze over te nemen in de door mij gebruikte spelling.

Beginnen wij met de overdenking van de meest algemeene regelen. Maar bij eiken regel hebben wij voor oogen te houden, dat Groen enkel in het waarachtig-godsdienstige leven kracht zag en zocht voor het volksleven, in overeenstemming met zijn in 1872, omtrent zijne in 1832 voltooide verande- ring, gesproken woord: «Rondziende naar een middel om de heerschende wanbegrippen te kunnen wederstaan, werden wij eindelijk geheel overtuigd dat ook de Staatkunde geen steunpunt en de Staatsman, die het welzijn zijner medemenschen bedoelt, geen kracht dan in den godsdienst bezit.^'

Beginselen.

«Wetboeken moeten, om goed en duurzaam te wezen, de opteekening van het historische recht bevatten."

«Staatsregelingen worden niet door enkelen, noch plotseling gevormd ; zij zijn een vrucht, die, eer ze rijp wordt, tijd ter ontwikkeling behoeft."

«Het geheele weefsel der maatschappij bestaat uit bijzondere belangen ; het algemeen belang is de slotsom van bijzondere belangen, en bijzondere belangen zijn grootendeels verkregene rechten."

«Evenmin als de taal van de willekeur afhangt van hen die ze gebruiken, is het recht aan de willekeur der individuen ondergeschikt; het recht is

') De AntirevoluHonaire staatsleer van Mr. G. Groen van Prinsterer. Eerste stuk, Utrecht, Kemink en Zoon i86o.

') Stemmen voor waarheid en vrede 1871, bl. 1026 w, Ook Mr. D. P, D. Fabius levert in zijn met voorzichtigheid te gebruiken . Voorheen en Thans (^Amslerdam^ Johannes Muller, 1886) eenige bijdragen.

3

Digitized by

Google

34 DB HISTORISCHE RECHT6CH00L EN DB LIBERALE SCHOOL.

verheven boven den individueelen wil, het is eene der uitingen van het volk in zijne totaliteit.''

»Men vindt het recht; men vindt het niet uit."

>0p de natuur en de ervaring der Natie*8, blijkbaar uit hare historie, moet de beoefening van het recht in zijnen geheelen omvang gebouwd zijn/*

»De vrijheid van wetgeving moet beperkt zijn door de bestaande rechten ; rechten van provincies, rechten van gemeenten, rechten van de Kerk, rechten van individus, rechten van corporaties ; de wet mag niet verder gaan dan haar eigenaardigen werkkring.'*

»£r wordt alzoo met nauwgezetheid geëerbiedigd wat een rechtelijk aanwe zen heeft ; ernstig het volksleven van zijn vroegsten o(M*sprong met alle belang- rijke instellingen maar ook met alle bronnen waaruit het ontstond bestu- deerd; behoedzaam, maar krachtig gestreefd naar ontwikkeling van wat blgkens zijne historie, tot het eigenlijke, wezenlijke, goede leven des volks behoort; vandaar dan ook de vermaning, om niet te binden de handen van den Wetgever, waardoor het regeeren naar de behoefte der Natie onmogel^k wordt."

>Het eerbiedigen der natuurlijke verhouding van alle standen behoort tot het eigenaardige van eiken wel ingerichten staat."

>Zelfstandigheid der deelen, bij ondergeschiktheid aan het geheel, is de voorwaarde voor den wel georganiseerden staat."

»Binnen eigen kring moet, zoo men zelfstandigheid begeert, onafhankelijk- heid zijn."

>De volmaking van den mensch kan^ volgens den Bijbel, nooit in bescha- ving en ontwikkeling bestaan. Ontwikkeling onderstelt een onbedorvene kiem ; het Christendom leert een algemeen zedenbederf. Beschaven onderstelt gebrek aan verfijning en uiterlijken glans, en dat de ruwe diamant slechts behoeft geslepen te worden ; het Christendom leert, dat de mensch zich geheel onder de heerschappij der zonde bevindt, en dat alle beschaving, wanneer zij niet door eene volkomene gemoedsverandering voorafgegaan wordt, slechts een vernis over het kwaad, eene bepleistering der graven kan zijn."

»Het onderscheid tusschen het Antirevolutionaire staatsrecht en de Revolutie- leer ligt in bet al dan niet erkennen van wezenlijk gezag."

»Het souverein gezag is altijd één wat het wezen betreft ; schoon het één- hoofdig of veelhoofdig kan z\jn."

»De blijvende onmisbaarheid van een wettig gezag rust op de algemeenheid van het menschelgk bederf."

>Het recht is in Gods wezen gegrond. Grodverzaking brengt reeb tverzaking te weeg."

Digitized by

Google

DE HI8TOBI80HB RECHTSOHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 85

»D6 betrekking op God behoort in de eerste pl^ts tot onzen aanleg.*' ~

»6eweten en zedelijk gevoel zijn flauwe weerklanken van Grods wet; waar dexe wordt ter zjjde gesteld, lost plichtsvervulling zich in hoogmoed en eigen- baat op."

>Er is een overgebleven instinkt der waarheid ; zij heeft een bondgenoot, noem het menschelijk geweten, of menschelijk hart, waarmee zij menigwerf, voor een oogenblik althans^ op de willekeur van het verstand en op het gansche heirleger zijner drogredenen en vooroordeelen, de overhand behaalt."

>Men bedriegt zich zelden, wanneer men, ten koste der eigenliefde, de uitspraak van het hart volgt"

»De reden van ultramontaanschen conscientiedwang ligt in kerkvergoding ; maar het geweten, ook van den Ultramontaan, is principieel onbedwingbaar door eene menschel^ke wet."

»Vragen die het geweten raken, worden, op Nederlandschen bodem, ook door geene onverschilligheid van zeer velen gesmoord.'*

»Er zijn onderwerpen waarin ik aan het oordeel van den geringste veel hecht; maar wanneer de beurs wordt aangesproken, ben ik voor de redenee- ringen van den geringsten burger beducht."

>Iedereen heeft elke belasting lief die door een ander betaald wordt."

»De oorsprong der Reformatie ligt in het streven, niet naar gewetens- vrgheidf maar naar gewetensrust."

»0p Nederlandschen bodem althans behoorde men te weten dat onvooT' waardelUke onderwerping aan den hoogsten Wetgever (tegenover de Wet van Eark en Staat tegel^k) de zinspreuk en de kracht van het martelaarsgeloof was."

»De Antirevolutionairen geven het recht van niet te doen wat de conscientie verbiedt, zooals het in plichtsbetrachting zijn grond heeft."

«Vasthouding aan de waarheid eischt vasthouding van de plichten, naar elks b^'zondere standplaats en betrekking, opgelegd."

»Waar de liefde verloren gaat, is het geloof in levensgevaar."

>De poging om elkander niet te dwingen, maar te overtuigen, is de ziel van het gemeen overleg tusschen Kamer en Kroon."

»Oode gehoorzamen is een waarborg tegen opstand, want God beveelt dat het gezag der Overheid worde erkend; maar Gode gehoorzamen is ook behoedmiddel tegen slaafsche afhankelijkheid en al te Igdelijk verdragen van onrecht."

»Geene hoogachting, geen eerbied, wie ook, zal mij, hoop ik, beletten met vrijmoetligheid af te keuren, wat ik voor afkeurenswaard houd."

Digitized by

Google

30 DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

»Ik wil de geschiedenis, in haren ganschen omvang.'*

»Mededoogen komt in de historiebeschrijving niet te pas."

>Het is voor alle richtingen, voor allen, die eene oprechte politiek verlangen, wenschelijk dat de feiten in hun waren zin en beteekenis blijven staan."

»Het is door den geest der eeuwen, dat de geest der eeuw beoordeeld moet worden.'*

»De praktijk laat zich niet dwingen door de theorie; het is uit de praktijk dat de theorie oprijst.**

»De ordonnantiên Gods zijn, op elk gebied, van staatsrecht zoowel als van volkerenrecht, in de onvoorwaardelijkheid van voorschriften verbod gangbaar."

»Er zijn krachten en wetten, als in de stoffelijke wereld, evenzoo in het rijk der zedelijkheid."

>Het is in den Godsdienst, in de zeden, in de vrijheden, in de dynastie, gelijk dit alles door de vaderen tot ons overgebracht, niet gelijk het door de omwenteling van kracht en leven beroofd is, dat eigenlijk het Vaderland ligt."

»Een volk is, in de eenheid van voorvaderen en nakomelingschap, aan een boom niet ongelijk, die tot in de uiterste takken voedsel aan den wortel ontleent.**

>Omdat wij in de historische Kerk op de telkens weder in het licht getreden geloof seenheid acht slaan, zijn wij niet aan de vormen verslaafd, waarin deze zich geopenbaard heeft.*'

»Het Christendom, historisch, moet ziel der geschiedenis zijn.**

^Christus is het begin en het einde van de jaarboeken der men schheid."

»In de verzoening door Christus ligt het middenpunt der wereldgeschie- denis.** —

»Wij zijn antirevolutionairen, juist omdat wij staan op Christelijk-historisch terrein."

>De antirevolutionaire richting dagteekent van het verloren paradijs. Haar eenzelvigheid en oorsprong ligt, door alle tijden heen, in het geloof aan de toezegging Gods, tegenover de satanische voorspiegeling: »Gij zult als God

»Door hen, die naar boven om redding uitzien en tot overwinnen of sterven bereid zijn, door hen alleen worden de Natiën gered."

«Verklaring van onvoorwaardelijk geloof aan den Bijbel wordt van den Christen verlangd.**

»De Bijbel is de toetssteen." -

>0n voorwaardelijke onderwerping aan de Heilige Schrift ; de Christen neemt

Digitized by

Google

DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 37

ze eenvoudig en kinderlijk aan j de dweper onderwerpt haar aan zijne bevin- ding en de rationalist aan zijn verstand."

»De Bijbel is onfeilbaar.**

»God heefk zich in de Heilige Schrift geopenbaard ; daarin ligt de hoogste waarheid; daarin hebben wij een onbedrieglijken toetssteen. De rede is het werktuig der wijsbegeerte. In de geschiedenis wordt leven en werking der beginselen zichtbaar. Algemeene overeenstemming wijst op de waarheid, al is het dat ze haar niet bewijst."

»Het leerbegrip, in Gods Woord geopenbaard, zij richtsnoer voor het gewe- ten en drgfveer voor het hart."

>Het Gereformeerde volksgeloof, naar de eigenaardigheid der zoogenaamde Calvinistische en PuriteinscJie richting, is, in elk hachelijk tijdsgewricht, de steun van Kerk en Vaderland geweest."

^Ik ben opgevoed in de school van Willem, Prins van Oranje."

»Tot de leer van eene Kerk behoort ook hare organisatie."

»Geen teleurstelling heeft mij ooit de onbedrieglijkheid doen vergeten der beloften, verbonden aan hetgeen ik belijd."

»Oe gangen van Gods oordeelen in de wereldgeschiedenis na te gaan is eene zeer hachelijke taak."

»Een Evangeliebelijder vooral mag niet vergeten dat de overwinning niet is een onbedrieglijke toetssteen van zedelijkheid en recht.*'

>De zaak der Vaderen, de zaak van waarheid en recht, moet in het open- baar, met volledige kennisneming van wederzijde, worden bepleit."

» Voorliefde en weerzin behooren te wijken voor de zucht om de drijfveeren en daden der voorgeslachten in het volle licht ter juiste waardeering te brengen."

>Indien wij niet verlangen dat eenmaal onze nagedachtenis door onverdiende verwijtingen bij de nakomelingschap worde bezwalkt, laat ons dubbel nauw- gezet zijn, wanneer het de eer geldt van hen, die zichzelven niet meer kunnen verdedigen, omdat zij rusten in het graf."

»In een klein land loopt men gevaar onder den invloed, indien ik het dus uitdrukken mag, eener coterie te geraken, waarin men elkander in de gewaande onfeilbaarheid van eigen meening versterkt; en in een soort van zoete bedwel- ming, wat buiten dien kring is, of niet hoort, of, voorzooverre het geen weerklank is, als wanklank beschouwt."

»Niemand is waardig zich met historischen arbeid bezig te houden, wien het aan onvoorwaardelijke, ook op eigenliefde overmachtige waarheidsliefde ontbreekt."

Digitized by

Google

38 DE HI8T0RISCHB RECHT8CHOOL EN DB LIBERALE SCHOOL.

ȣlk6 wetenschap, welbeoefend, legt van de Waarheid der Openbaring getuigenis af; niet welbeoefend, verheerlijkt zij\ door afwijking en wanbegrip, de hoogste waarheid nog tegen wil en dank. Nauwkeurige studie brengt naar de algemeene bron van licht en leven terug."

>Onder den naam van secularisatie, wordt dictatuur der hedendaagsche evangelieverzaking bedoeld.**

>De Christen zou ten onrechte meenen dat hij, met het richtsnoer der Heilige Schrift, de wetenschap niet behoeft. Om met ijver en nauwgezetheid in elke hem aangewezene betrekking werkzaam te zijn, moet ook hij nauw- keurige bekendheid bezitten van den aard en het werk zijner eigene taak."

»De Moderne richting en de Christelijke Kerk sluiten elkander uit."

»De Moderne richting is het laatste woord, het nee plus ultra der Revo- lutie." —

»Niet de uitkomsten der Revolutie, maar het revolutionair beginsel ver- werp ik."

»Tegen het revolutionair tijdperk heb ik alleen in zoover bezwaar alseene verderfelijke richting, ten einde luchtkasteelen te bouwen, de grondslagen van waarheid en recht op stelselmatige wijze omkeert."

»Mijn geheele loopbaan levert, in woorden daad, overvloedig bewijs dat ik de instellingen waardeer, die het Liberalisme begeert en belooft. Maar ik verlang dat ze met Christelgk-historische beginselen worden bezield." >Ik beweer, dat de begeerte niets baat en dat de belofte teleurstelt, zoodra de orde van zaken^ die ook door mij wordt aangeprezen, onder den invloed van den revolutiegeest raakt."

»Hetgeen de liberale leer voorspiegelt, is alleen door de antirevolutionaire staatsleer verkrijgbaar."

»Ik vrees niet dat wij, met onze nationale bedaardheid, eene sabel-regee- ring tegemoet gaan, of dat een ijzeren staf, om ons in orde te houden, ver- eischt wordt; maar wel loopen wij gevaar zachtkeus te geraken onder een looden juk van beperkende wetten, waardoor de vrijheid tot verdwijnens toe zou worden beperkt.*'

»Ik ben een voorstander van orde en vrijheid ; niet gelijk ze als glinste- rende luchtverhevelingen in den revolutionairen dampkring te niet gaan, maar gevestigd op de onveranderlijke begrippen van godsdienst en recht, waarin ook nog ten huldigen dage, menigeen, als Christen en als Nederlander, belang- stelt." —

>Wij vreezen voor het revolutionair alvermogen eeuer meerderheid, waarbij

Digitized by

Google

DB HISTORISCHE RECHT8CHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 39

de rechten der minderheid eigendunkelijk ter zijde worden gesteld." -—

»De afkondiging van het meerderheids-despotisme is, voor elke overmach- tige partij verleidelijk en welgevallig; desniettemin, wel bezien, voor alle partijen, omdat niet altijd dezelfde partij de overmacht behoudt, afkeurens- waard."

»De vrijzinnigheid rust op het vrij zijn van elk hooger dan menschelïjk gezag, en daarom, zoodra er van politische vereenigiog spraak is, op het alvermogen van den volkswil."

»De afgrond der revolutie kan alleen worden gesloten door terugkeer tot die Christelijke beginselen, waarin het fundament van duurzamen bouw ]jgt." ^

»De liberale staat wordt nooit uit het volksleven geboren, altijd door den grondwetgever gemaakt"

>Aan de hedendaagsche vr^zinnigheid mag men althans dit getuigenis geven dat zij, in de hooghartigheid van haar ongunst, de uitnemendste verdiensten niet spaart."

>De eerste voorwaarde van ontwikkeling is behoud; in outwikkeling ligt ook vooruitgang; ligt ook het denkbeeld van verbeteren, van euivereny van wegwerpen van hetgeen verwerpelpk is."

»De bedoelingen der Conservatieven waardeer ik; tegen het vrijzinnig con- servatisme heb ik een onverwinbareo, stelselmatigen, vaderlandlievenden weerzin."

>De Communist voelt zich overal tehuis in een ander zijn huis."

•Revolutie en Reactie zijn twee takken op één stam."

•Frankrijk is en blijft de zetel der Revolutie."

•Fransche beginselen zijn voor Nederland altijd gevaarlijker geweest dan Fransche wapenen."

»Geen uitdrukking zoo scherp, geen ironie zoo bitter, die ik niet gaarne bezigen zou, zoo dikwerf de wanbegrippen der Revolutie te berde worden gebracht."

»Ook den vreesel^ken naam van domper laat ik mij met gerustheid geval* len : ik maak er een eeretitel van ; want ik beweer dat, voor wie zich in het zonnelicht verblijdt, het gebruik van dit nuttige werktuig, ter uitdooving van overtollige en hinderlijke lichtjes, uitnemend te pas komt."

•Was uwe theorie deugdelijk geweest, uwe praktijk zou niet heilloos zyn

geworden."

•Do rampzaligheden der praktijk bewijzen het ongerijmde der theorie." •Het is een algemeen verschijnsel dat, zoodra eene partij meester is van

het bewind, zij afkeerig is van theorieën."

Digitized by

Google

40 DE HISTORISCHE BECHTSCHOOL EN DE LÏBERA.L E SCHOOL.

»HandeIen (in de Kamer) met weiuig voorafgaande discussie is altijd de wensch en leus van elke partij, die, aan het bewind gekomen, hare eigene beginselen niet volgt."

»Indien er ooit een tijd geweest is waarin het niet te pas kwam om met minachting op theorieën neder te zien, is het onee tijd."

»Men regeert noch bij wetten, noch bij besluiten alleen, maar door begin- selen, die weerklank vinden bij het volk." -

«Bedrijvigheid, zonder eenheid van plan en beginsel, beteekent niets."

»Door het beginsel wordt de verdediger overleefd."

»Door invloed brengt men dikwijls meer tot stand dan door macht."

«Sympathie is, in het gebied der geesten, wat men in de stoffelijke wereld affiniteit noemt."

»Eene der grootste dwalingen van Napoleon I is geweest dat hij de volken in hunne dagelijksche gewoonten belemmerd heeft. Het niet ndeer geregeld kun- nen drinken van koffie en thee met de hoeveelheid suiker waaraan men gewoon was, heeft misschien meer invloed op de ontwikkeling der wereldhistorie in die dagen gehad, dan men doorgaans onderstelt."

»Reken op de Natie, op de beginselen der Natie."

>Werp geen blaam op een beginsel, waarin de steun uwer instellingen en de veerkracht van uw volk ligt"

»Wie meester is van de praeraissen kan op de werking van tijd en logica gerust zijn."

»De oorzaak van het kwaad ligt niet in het voertuig, maar in het wezen der valsche beginselen."

>De uitzetting van nationale krachten is nauwelijks voor berekening vat- baar, wanneer zij door groote beginselen in beweging worden gebracht."

«Evenmin als het genie, wekt men de Christelijke veerkracht door geld."

»A1 de rechten, die de Grondwet verleent of erkent, zijn bestemd voor eene agitatie, niet welke de hartstochten van het gepeupel aanblaast, maar die de gestadige gemeenschap van volk en vertegenwoordiging onderhoudt."

»Ook aan het gedeelte der Natie, dat niet mede regeert, moet duidelijk gemaakt worden dat, onder eiken regecringsvorm, de Nederlandsche bevol- king recht heeft bestuurd te worden overeenkomstig haar geloof.'*

»De Natie moet deelnemen aan het overleg der Regeering, aan de behan- deling van de algemeene aangelegenheden van den Staat."

»Het volk heeft recht van zijne vertegenwoordigers te verwachten dat het- geen het wenscht en gevoelt, indien het met waarheid en recht overeenkomt, in de Kamer ter sprake worde gebracht."

>De beste centralisatie is die, waarmee men, door den invloed van een

Digitized by

Google

DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 41

beginsel, over de roersels van het gemoed en over den geest der volken beschikt "

»In de eigenaardigheid van het beginsel ligt het kenmerk van eene partij."

»In een eigen beginsel ligt, al zou iemand alleen staan, de oorsprong en de sterkte eener partij. In een eigen beginsel dat zich, zoodra het noodig is, in een leider belichaamt die zelf door het beginsel geleid wordt."

»Trouw aan beginsels en antecedenten is, ook voor het algemeen belang, eene niet onverschillige zaak."

»Altijd is het van belang voor een Staat burgers te bezitten, die iets over- hebben voor een beginsel. . . Het is altijd gelukkig voor een land, dat er nog zijn die een hooger doel hebben dan eigenbelang en zich voor dit hoogere laten kwellen en verdrijven.'*

»De ervaring van het dagelijksche leven leert telkens dat men, met het jagen naar het volmaakte, het ellendige bereikt."

»Ik zou aan de veerkracht van een volk wanhopen, wanneer elke oppositie verlamd werd door de vrees van geen deel te hebben aan ambten en bedie- ningen, die ter beschikking van het Gouvernement staan.'*

» Wie op de deugdel^kheid van beginselen steunt, weet dat hij bij eiken strijd wint."

»In de sfeer der geesten kan er, voor wie het recht aan zijn kant heeft, nooit spraak van verslagenheid zijn."

>Ik win in kracht naarmate de meerderheid^ die in de Kamer tegen mij is, grooter is."

»Ons ontbreekt al te zeer de vormkracht eener partij, de overgaaf aan eigen beginsel, de geloofskracht eener liefde, voor Vaderland en Kerk, voor natie en gemeente werkzaam."

»Den Christen betaamt het altijd een voorbeeld te geven van geduld en onderwerping. Altijd, wanneer van zijn eigenbelang spraak is. Misken even- wel, waar het op Christelijke plichtsbetrachting aankomt, noch uw eigen recht, noch uw eigen kracht."

«Inzonderheid voor eene richting, die de schoonste leuzen in haar schild voert, is karakterloosheid aan zelfvernietiging gelijk. Ook haar nagedachtenis blijft niet in eere, wanneer zij, aan den triumf van het oogenblik, haar raisoii d'être en allen waarborg voor de toekomst prijsgeeft."

»Zoo men geen stempel kiest, zal men er een ontvangen, het merk der neutraliteit, het minst vereerend in den tegenwoordigen tijd."

«Onpartijdig kan hij alleen zijn, die partij kiest."

Digitized by

Google

42 DE HISTORISCHE RECUTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

»Door de zucht zelve om ODpartijdig te zijn, wordt men vaak tot partijdige voorstellingen verleid."

«Eensgezindheid is verderfelijk, wanneer zij voortvloeit uit ondergeschiktheid aan een zegevierend beginsel» dat men afkeurt."

»In mijn isolement is mijn kracht." ^

»Zoodra wij ophouden exdmief te zijn, worden wij geabsorbeerd,''

«Eensgezindheid, die mij gevaarlijk scheen, heb ik steeds gewenscht te verstoren, om tot heilzame eendracht te geraken."

»Ik hoop mij nooit schuldig te maken aan de eensgezindheid waardoor men, uit moedeloosheid, wanneer men de overwinning der tegenpartij voorziet, zich gaat scharen onder haar vlag."

«Laat ons eendrachtig wezen, en Nederland zal onverwinbaar zijn."

«Het is wenschelijk te doen blijken dat, wanneer de eer en de onafhanke- lijkheid van het Vaderland moet worden beschermd, de verscheidenheid van politieke begrippen in de eensgezindheid der vaderlandsliefde versmelt."

«Eene partij, hoe gering ook, die men in de verdediging van de dierbaarste rechten der Natie laat alleen staan, wordt vroeg of spè, al zou het zijn, gelijk zoo menigmaal gebeurt, door de impopulariteit heen, in Nederland populair."

«In de nederlaag is de kiem der overwinning."

«Eene partij, die vastheid van godsdienstige overtuiging heeft, wint in kracht, naarmate het onrecht dat haar geschiedt aan het licht komt."

«Bekendmaking zelfs der vinnigste aanvallen behoort tot de eigenaardigheid m^'ner taktiek."

«De zedelijke kracht eener partij is met wederzijdsphe hoogachting van leidsman en volgelingen in onafscheidelijk verband."

«Ik wil eene coalitie met iedereen, die het goede wil. Met iedereen . . . Zoodra en in zoo verre hg ter bescherming van geloof en gewetensvrijheid tegen het zuiver Liberalisme (Socialisme en Moderne theologie), dat ons in School, in Kerk, in Staat, bijkans overmeestert, gezind is."

«Tot de eigenaardigheden van mijn standpunt behoort, dat ik de bekwaam- heden en krachten der eene partij tegen de andere behoef."

«Wij, zwakke menschen, hebben tegenkanting noodig, om voor vallen te worden behoed."

«Nieuwe en echte partijformatie is alleen verkrijgbaar door onpartijdige toetsing der groote vraagstukken, die aan de orde van den dag zijn."

«Ik begeer, ondanks de pogingen, die men doet om het tegendeel te bewer-

Digitized by

Google

BB HISTORISCHE RECHT8CHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 43

ken, ook bij de meeste versoheideDheid 'van inzichten en geloof, mei alle mijne landgenooten in goede verstaBdhouding te zijn."

•Verschil van zienswijze niet te verbloemen, is de eerste voorwaarde, al blgft er verschil van inzicht, om elkander te leeren verstaan."

»Elke soort van bestrijding is minder nadeelig dan de taktiek van den doofpot."

»Wanneer men kerkvrede boven kerkgeloof stelt, komt men in een toestand, waarin hoegenaamd geen band van geloof in de Kerk wordt behouden, waar- in alles uitloopt op subjectieve overtuiging, en elke meening, behalve de waarheid, in de Kerk geduld wordt."

»Wij doen het Vaderland ondienst, indien wij, uit vrees voor drift en par. tijschap, over belangrijke vraagstukken zwijgen, en hetgeen onloochenbaar i8, ontkennen."

»Van het verkleinen mijner tegenstanders heb ik steeds, als van een niet enkel ongeoorloofd en bekrompen, maar bovendien dwaas en bedrieglijk overig, een afkeer gehad."

»Ik waardeer gaarne alle verdienstelijke staatslieden die wij bezitten."

»Waar het eerbied voor talenten en verdiensten betreft, ben ik in mijn hart aristocraat."

»In onzen luchthartigen tijd, is men dubbelen eerbied schuldig aan iemand, die gemoedelijk bezwaar heeft tegen het afleggen van een eed; juist van hem, die daarbij met nauwgezetheid te werk gaat, mag men, nadat hij een eed zal hebben afgelegd, getrouwe nakoming verwachten."

»0m verwantschap van theorie en logische aaneenschakeling van begrippen, plaatst men noodwendig op één lijn dengene die, wellicht onwetend, de kiem der theorie omdraagt en hem, die voor de schrikkelijkste gevolgtrekkingen niet terugdeinst."

Tegen de beginselen der Historische Rechtschool kan dus de luiaard en de hoogmoedige en de driftige mensch veel inbrengen. Het onderzoek, dat zij eischt, is enkel voor de grootste geleerden mogelijk. De hooge gedachten, die meïi van zichzelf koestert, en het gezag dat men aan auteurs, die bevielen, en dus aan zichzelven toegekend had, moet men in die school afleggen. Behoedzame, scherpzinnige, alzgdige kritiek is onmisbaar. Zelfonderwerping aan het objectieve gezag der Historie, met name der geschiedenis van Jezus Christus, gelijk die in den Bijbel beschreven staat, is de conditie sine qua nou van het discipelschap.

»De geest der eeuw," die het door den Apostel Paulus bedoelde vleesch is, kon, dit begrijpt men, met geen mogelijkheid behagen scheppen in zulk eeue

Digitized by

Google

44 DE HISTORISCHE RECHT8CH00L EN DE LIBERALE SCHOOL.

Bchool. Maar het is onbegrijpelijk; dat wie zich niet door >het vleesch*' laten regeeren, bij behoorlijk nadenken, eenig bezwaar tegen hare grondslagen hebben kunnen. Want, volgens het door Groen bewaarde woord van den Hoogleeraar Star Nuraan i), die geheel anders oordeelt dan wie haar noemt »eene school van ontbinding, van wegreden eering, van wegcijfe- ring," verdedigt zij de zaak der raenschelijke samenleving, der menschheid, der Christenheid. Dat niet alleen ; maar zij alléén heeft een vasten grondslag, en wel een zoodanigen, waarvan ieder, die het Apostolisch Christendom uit overtuiging huldigt, zeggen moet : er is geen andere basis mogelijk !

De stichter van die school is de menschheid zelve, of liever God, die in de natuur des menschen en in de geschiedenis der menschheid de groote beginselen als met eigen vinger ter neer schreef. Groen had ze gelezen en in zijn hart opgenomen, jarenlang vóórdat hij Stahl, den geschiedschrijver van de historische rechtsfilosofie, bestudeerd, en behoorlijk kennis gemaakt had met von Savigny, dien men den stichter van die school genoemd heeft ^).

Echter het vervolg dezer geschiedenis zal het duidelijk leeren, om de geschiedenis te kunnen zien, moet men oogen hebben, die zien, die goed zien ; van de gesteldheid en het gebruik der oogen hangt de uitkomst der waarneming af; terwijl de vraag, wat is er geschied? eerst goed beantwoord dient te zijn, vóórdat de beschouwing der geschiedenis beginnen kan. Ja, de beginselen dier school kan men huldigen zonder, in de praktische toepassing, te komen tot al hetgeen von Savigoy, Btahl, Groen noodig en nuttig, waar en recht achtten. Nog andere factoren dan beginselen zijn de wortelen der verschillende beschouwingen en handelingen. Men kan zelfs behooren tot de Historische School, en toch een groot stuk Historie zóó als niet geschied beschouwen, dat men meent de geschiedenis van zijnen tijd te kunnen aanknoopen aan daaraan voorafgegane toestanden.

Ik onderschrijf gaarne de algemeene beginselen en de bedoelingen der Historische Rechtschool. Maar zijn we reeds gered door het enkele feit, dat wij hare leerlingen zijn ? Beroept de Eoomsche kerk zich niet evenzeer op de geschiedenis, en meenden de Revolutionairen ook niet, dat zij zich door de Historie lieten onderwijzen ? Wil zelfs de radicale Mr. S. van Houten, al weet hij van de geschiedenis zóó weinig af dat hij »de katholieke kerk'* houdt voor *de zuivere uitdrukking van het theocratische beginsel," en het Protes- tantsch beginsel formuleert als de erkentenis, dat Gods wil slechts in het eigen geweten gelegen is, niet >Liberale politiek op historischen grondslag" ^)?

>) Ter Nag, bl. 99.

•) Ter Nag, bl. II 7.

•) Zie zijne brochure onder dien naam, te Groningen bij J B. Wolters, 1871.

Digitized by

Google

DB HISTORISCHE RÊCHT8CHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 45

Doch laat ons niet bij de verschillende opvattingen van de geschiedenis^ hetzij in haar geheel, hetzij in enkele van hare deelen, stilstaan.

Laat ons bij ons onderwerp blijven, en openhartig eene algemeene aan* merking maken.

Groen vergat nam. te veel, dat de indruk, dien hij van de studie der historie ontving, de gewaarwordingen, die daardoor bij hem opgewekt werden , de gevolgtrekkingen, waartoe hij dientengevolge kwam, in onafscheidelijk verband tot zijne eigene inwendige, zedelijke en verstandelijke gesteldheid stonden.

Zelf wees hij wel eens op zijne te Brussel ondergane gemoedsverandering. Welnu, was de geest, dien hij door Merle ontving, en eigenlijk in beginsel reeds bezat, niet het inwendige licht, waarbij hij de Historie ging lezen ? De geschiedenis geeft mij althans niet een beeld met fotografische, d. i. ook met machinale, nauwkeurigheid voortgebracht. Zij werkt op mijn hart en geest niet met de werktuiglijke noodwendigheid van chemische wetten. Ook afgezien van de vraag, of er geen willekeur in beoordeeling zijn kan, is dit onbetwist- baar, dat hetzelfde feit bij gelijkgezinden, hoeveel te meer dan bij wie ver- schillend gezind zijn, verschillende waardeering vindt. De gesteldheid van mijnen inwendigen mensch, en vooral mijne sympathie of antipathie, dikwerf, althans voor mijn bewustzijn, onafhankelijk van mijne begrippen, maakt mij het spiegelbeeld der historie liefelijk of afschuwelijk. Daarom is het de groote vraag : Hoe zijt gij, die de Historische School binnentreedt als leerling, hoe zij' gy gemind?

Mijne tweede opmerking staat daarmede in nauwe betrekking.

Men weet, dat Groen in de verloochening van het Evangelie, de oorzaak en het begin der Revolutie zocht >) ; dat volgens hem, de revolutieleer is de religie van het ongeloof; dat die leer de souvereiniteit der Rede tot begin- sel. God verzaking en Materalisme tot uitkomst had ^), dat naar zijne opvat- ting (ontwikkeld in zijne, terecht beroemde, t^ Historische voorlezingen*') «sedert de opkomst der Bevolutiebegrippenf de oorzaak der gebeurtenissen in de natuurlgke ontwikkeling dezer heillooze denkbeelden ligt" ').

Welnu, bij de verklaring van dat tijdvak heeft Groen zoo goed als uit- sluitend gelet op denkbeelden, op begrippen, en veel te weinig op persoonlijke drijfveeren, op de gevoelens^ in den letterlijken zin van het woord, bij leids- lieden en menechenmassas, bij vorsten en volken. Bespiegeling leidt bij hem steeds tot beoefening ; nooit de ervaring tot bespiegeling. De Revolutie als

*) 0/t^, en Rev, bl. i66. *) t. a. p. bl. 177. ») l. a. p. bl. I.

Digitized by

Google

46 DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

feit wijt hij niet aan misbruiken in de Staatsvormen, maar het zedenbederf, waarvan hij de grootheid erkent, brengt hij niet in rekening bij de verklaring der Revolutie '). Gelijk de Hervorming volgens hem ontstond uit het dogma van de onfeilbaarheid der Heilige Schriflf alzoo ontstond de Revolutie uit een tegenovergesteld dogma '). Groen kent wei gevoelens, als gevolgen van begrippen, maar geene gevoelens, die begrippen voortbrengen. De revolutie» naire schrijvers noemt hij wel »ook werktuigen van den tijdgeest,*' »tolken meer dan leermeesters der publieke meening*' ') ; doch die tijdgeest was blijk- baar de vrucht van de theoretische verloochening van de waarheden, door de Reformatie weer aan het licht gebracht.

Hetzelfde verschijnsel doet zich voor, als hij spreekt over onze Calvinis- tische voorvaderen. De bron hunner voortreffelijkheid zoekt hij, zeer terecht, in hun ongeveinsde godsvrucht, maar onverwijld verwisselt hij haar met eene groote mate van vertrouwdheid met Gods Woord ^). Is dat juist gezien ? De vreeze des Heeren kan niet zonder de kennis des Heeren, maar is de vreeze de vrucht of de voorwaarde der kennis ? Is het wel waar, dat het verstand het hart bestiert ? Bestiert niet veeleer het gevoel het oordeel ? Heeft Jezus zelf niet gesproken van allerlei in iemands gemoed aanwezige hinderpalen, waarom hij niet tot het licht, niet tot de ware kennis komt, en van in wen» dige zielsbegeerten, die tot de omhelzing van de objectieve waarheid leiden?

Ja, »het ongeloof' is bij Groen een zaak van het verstand, een wereld van begrippen, gevormd door het Intellect, en zulk ongeloof kon niet anders dan de oorzaak der omwenteling zijn.

»Met al haar verscheidenheden van theoretische en praktikale rigtingenen gedaanten, is de Revolutie gevolg, toepassing, ontplooijing van het ongeloof. Door theoretisch en praktikaal ongeloof werd de filozofie en de revolutie der 18* eeuw gevormd. £ene geheele reeks van dwaalbegrippen en gruwelen moest volgen op een reeks van syllogismen, toen eenmaal het ongeloof den boven- toon had" *).

Groen geloofde dus aan onverbreekbare wetten der verstandelijke, intellec- tueele logika ; men zou haast zeggen : aan een historisch determinisme. Maar vragen wij: tcaardoor is eerst verflauwing, daarna verloochening van de heilswaarheden ontstaan ? De moed der Hervormers, zegt hij zéér schoon, waS" ootmoed ; >men heeft te weinig op de gehoorzaamheid, de lijdzaamheid,

») Vgl. t. a. p. bl. 86. *) t. a. p. bl. 357. ») t a. p. bl. 174. *) t. a. p. bl. 134. *) l. a. p. bl. 167.

Digitized by

Google

DB HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 47

de Irjdel^'kheid dezer Ghnstenen gelet*' ^). Zouden nu zulke gezindheden niet ook tot het omhelzen der Evangeliewaarheden gedreven hebben, en dus omge- keerd, hoogmoed, eerzucht, geldzucht, haat, en wat dies meer zij, de Revo- lutie begrippen voortgebracht, aannemelijk en vruchtbaar gemaakt, ja tot betreurenswaardige uitkomsten gebracht hebben ? Wordt Calvijn*s eigenaardige voortreffelijkheid verklaard uit zijn logischen aanleg en zijn geweten, *t welk vervuld was van onbepaalde overgave aan Ood en Zijnen wil ^), is het dan wel juist zijn logischen aanleg den voorrang te geven, en is het nietroensch- kundig, historisch en Bijbelsch, de logika des verstands ondergeschikt te maken aan de overheerschende gezindheid des harten ? Het hart heeft zelfs redenen, die het verstand niet begr^'pt.

En is dat niet waar, hoe komt het dan, dat zelfs de rechtzinnigsten zich schuldig kunnen maken aan de vreeslijkste misdaden ? Hoe kwam het b. v., dat rechtzinnige en bekwame geloovigen met de Revolutie medededen?

Een menigte andere vragen komen alzoo hier te voorschyn, vragen die de geschiedschrijver niet te beantwoorden, slechts, voor het verklaren van zekere verschgnselen, duidelijk te stellen heeft. Want, gelijk menige geloofsgenoot van Groen medegedanst heeft om den vrgheidsboom en zelfs eminente geloo- vigen de Revolutie gehuldigd hebben, alzoo waren er ten allen tijde voor* treffelijke broeders in den geloove die, zonder het Liberalisme, het Rationa- lisme, het Modernisme te willen huldigen, zich ook niet met Groens staat- kundige beginselen of met zijne politieke bedoelingen vereenigden. Toen hij in 1862 opnieuw de Tweede Kamer binnentrad, had hij reeds menigmalen uit den beker der teleurstelling gedronken, hem vooral door hooggeschatte vrienden in den Heer ingeschonken ').

Doch welke steun hem ook ontviel, nooit die der hoop op de zege van zijne beginselen. Hij wist het, ze waren tijdel^'k onuitvoerbaar; niets beters kon h^ doen dan ze aanbevelen, hoogstens slechts gedeeltelijk toepassen. *) Eenmaal zou echter de ure slaan, waarin de Natie wederom hunne zegenin- gen zou genieten. Z^ leefden toch in de Natie, die de schadelijkheid van het Liberalisme zou leeren inzien. Op haar was zijne hoop gebouwd.

»Niet aan het volk was het te wijten, indien het telkens smooren van de volksstem, door al wat in den Staat, in de Kerk, en in de Wetenschap den hoogen toon voert, indien de stelselmatige verloochening van hetgeen met

') t. a. p. bl. 646. *) t. a. p. bl. 649. ») Adv. I, 69; I, IJL *) Adv. I, 17. 47.

Digitized by

Google

48 DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

den zedelijken grondslag ook van wetgeving en bestuur in onafscheidelijk verband is, indien vooral het spelen met de heiligste waarheden en met de edelste gevoelens, ten laatste tot onverschilligheid en onaandoenlijkheid gebragt heeft*' ^). Alzoo pleitte Groen het volk vrij van schuld, en streelde hij het in de natuurlijke eigenliefde, die ieder, maar vooral ons volk, in ruime mate bezit. Doch alzoo deed Groen, wijzende op die onaandoenlijkheid, als vanzelf de vraag aan de hand: Als op zulk een volk uwe hoop gebouwd is, staat zij dan niet op loopend zand? Immers, »eene Natie kan ook vallen," en de heilsbanier in het slijk laten vallen . . . Doch hoe dat zij, Groen hield vast aan de toekomstige zege zijner beginselen door de Natie, die ze zou beschouwen als de hare. Alzoo komt hier dus ook aan de orde:

De Liberale School

Meende Groen dat zijne beginselen strookten met de Nationale en de Chris- telijke, hij vond ze in lijnrechten strijd met hetgeen door hen, die zich als de leidslieden der Natie beschouwden, als ware wijsheid werd opgevolgd en aangeprezen.

Hoe dacht hg dan, of de historische Rechtschool, over het Liberalisme, het begrippenstelsel, dat Groen met al zijne krachten bestreed, en waartegen hij de Natie in verzet zocht te brengen ?

't Was hem eene geheel verkeerde verstandsbeschouwing: de vrucht van het subjectieve Rationalisme ^). Het ontleende al zijne wijsheid aan den enkelen mensch, aan de bespiegeling, bet begrip, de meening van het m(l»t;i(^u, afg^cheiden van het historische volk, waartoe »de liberaar* behoorde, en dus ook van de Kerk, waarvan zulk een individu lid was ; aan het oogenblikke- lijk goedvinden van eene menigte individuen in of onder de macht van anderen, of over anderen gesteld ; aan het souvereine denken van een wijs- geer of van een despoot; aan de individueele toiUekeur, waardoor de 8taat als zoodanig geheel werd losgemaakt van het historische Christendom en de zedelijkheid, die Christus eischt van het gedoopte volk.

Als systeem was dus het Liberalisme, evenzeer als de Revolutie, voortge- vloeid uit Evangelieverloochening en Godverzaking ; ja, Jiet Liberalisme was slechts een andere naam voor de Revolutie als systeem gedacht '). In de praktijk was het bezig de natie te vernietigen door ze in gelijke en vrije

1) Adv. 2, VI.

«) Ter Nag, bl. 98.

) P. F, bl. 86.

Digitized by

Google

DE HISTORISCHE RECHT6CH00L EN DE LIBERALE SCHOOL. 49

individuen op te lossen, waaruit dan het souvereine volk oprijst, hetwelk al wat de Natie dierbaar is bestrijdt, ook Oranjes zelfstandig koningschap sloopt, en de Kerk door staatsalvermogen ondersteunt ^). Hoe jong nog, het was in zeker opzicht, bij de hoogere en meest beschaafde standen, reeds in 1840, afgeleefd, maar het had toch de herziening der Grondwet in 1848 bedor ven *), en nog in 1851/52 zag Groen zich genoopt de onvruchtbaarheid en gevaarlijkheid dier beginselen des te meer in het licht te stellen, naarmate de verwantschap der vrijzinnigen, in de richting hetzij van behoud, hetzij van vooruitgang, blijkbaar werd. Onvruchtbaar heette zij, met het oog op de ware behoeften der Natie; gevaarlgk, om de strekking naar staatsalvermogen, ook in Kerk en School ; blijkbaar bijv. uit de Conceptwetten op het Armbestuur. ^)

Zulk een systeem was antinationaal *) ; en de partij, die het huldigde, ging gestadig achteruit, vooral sedert de opkomst van de Antirevolutionaire partij die, in 1850 gevormd, toen reeds drie van hare leidslieden. Groen, Mackay en van Lijnden, ^) in de Kamer bracht. Eenmaal zou het Liberalisme als leer, en als partij verdwijnen ; ja zelfs voorspelde Groen in 1851, ofschoon hij menigmaal verkondigde dat hij van vele Liberalen een goeden dunk had en niet weinig voor zijne beginselen van hen verwachtte, dat de veerkracht van Thorbecke, dien h^ beschouwde als den machtigsten patroon van het Libera- lisme, zoo deze groote, maar gevaarlijke ^) staatsman schadelijke beginselen in wetten formuleerde, zou breken op de veerkracht van het Nederlandsche volk, gelijk dan ook in 1853 gezien werd, terwijl hij in 1862 onderzocht, of de libe- rale beginselen sedert 1853 bij toeneming in de Natie doorgedrongen waren ^).

Geen wonder dat, wie zich «Liberalen" noemden, straks allen, die »Libe- ralen" genoemd werden, de zondenbokken werden in de oogen van velen, die zich tot Groen aangetrokken gevoelden, of gaarne, om welke redenen ook, gerekend wilden worden tot de tegenoverstaande partij^ »de partij van den levenden God," »de partij van den Christus," d. w. z. tot »de Antirevolutionaire,'* ook wel vereenzelvigd met de Natie, de kern der bevolking, welke bestaat uit allen die, in welke gezindheid ook, op grond der openbaring strijden tegen Rationalisme en Neologie in Kerk en Staat ^).

ï) Adv. I, 115, 40.

*) Adv, I, 121.

») Adv, I, 135, 152, 420 v.v.

*) Adv. I, 135 V.

*) Adv. I, 117, 127.

*) Adv. I. 172.

') P^ F. 57.

») Adv. I, 138, 207, 144.

Digitized by

Google

50 DE HlSTOBISCHfi BECHTSCUOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

Deze partij bestond uit twee deelen ; het ééne, dat de herziening van de Grondwet reeds bedorven en het Christelijk beginsel uit het vigeerend staats* recht gedreven had, streefde op het heillooze pad voorwaarts, »radicaal" wor- dende ; het andere, het conservatisme, stond daarop stil, en had gedurig neiging tot reactie; het eene was het radicale, het andere het conservatieve element.

Wat was nu het oordeel van Groen over de Conservatieven , hun systeem en hun werk ? Het conservatief systeem was het stelsel van hen, die geen stelsel hadden ; het behield zooveel mogelijk, zoolang mogelijk, en eigenlijk behield het niets '). De vele aanhangers er van waren, voor een goed deel, mannen van talenten, verdiensten, vaderlandsliefde, mannen, die het goed meenden, maar van de Uitraas en het Ultra een doodelijken afkeer hadden. Ja, schoon er verscheidenheid van beginsel was, er was, volgens Groen's waarnemingen, in 1852 uitgesproken *), eensgezindheid op gewichtige punten tusschen Conservatieven en Antirevolutionairen.

»Zij hecht, met ons, aan de grondwettige en in 1813 (als voldongen en met de geheele historie in verband staand feit) daargestelde Souvereiniteit van het Huis van Oranje, Zij wil met ons die soort van band tusschen Kerk en Staat, waardoor men heeft, zooals Guizot het uitdrukt, een Êtat laïque, niet een Etat athée^ niet een staat, die de gezindheden als bijzondere corpo- ratiën beschouwt en onderwijs en opvoeding vaneenscheurt ; zij let, met ons, op de historische aaneenschakeling der Katie, zoodat de Wetgever niet uit vroegere tijden ontleent enkel wat hem gevalt, maar zich onderwerpt aan de eenheid, die voor- en nageslacht verbindt.''

Trachtte Groen in 't algemeen de tegenstanders te overtuigen, en zocht hij zyne kracht nooit in transactie met of coalities tusschen verschillende par- tijen, men zou wel met grond kunnen zeggen dat hij Conservatieven zocht te lokken tot het volgen van zijne banier. Werden verscheidene mannen van die richting in 1852 door liberalen exclusief behandeld, de vrienden, die voor hunne verkiezing geijverd hadden, werden door hem in de Kamer gaarne gerechtvaardigd '). Maar tien jaren later in 1862 had hij reeds luide verkondigd, dat de Conservatieve partij was afgedreven en het land aan de wederpartij overgeleverd had *).

Was Groen dus, en wel te recht, afkeerig van het theoretisch Liberalisme, hetzij het zich bij »Liberalen,*' hetzij het zich bij »Conservatieven" vertoonde, zoo is het onderzoek des te noodiger, of Groen zich steeds door zijne eigene

*) Adv. I, 31, 109. «) Adv, I, 153. •) Adv. I, 153. *) Adv, I, 174, 184.

Digitized by

Google

DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL, 51

beginselen liet leiden. Laat ons daartoe een gewichtig vraagstuk stellen en beantwoorden, een vraagstuk, dat ook met het naaste doel van dit geschrift, hoe een Christen zich heeft te gedragen, in nauw verband staat, het vraag- stuk omtrent Groen's verhouding tot de Wetten, met name tot de Grondwet des Lands.

Gedroeg Groen eich steeds naar den eisck zgner beginselen?

Dat men in de Historische Bechtschool diepen eerbied heeft voor het beschreven recht, of voor de wet, behoeft geen betoog. Bij Groen heerschte het streven naar eene goede wet zelfs zóó sterk, dat hij eenmaal durfde betuigen : »Ods is het nooit te doen geweest om omverwerping of instand- houding van een Ministerie, maar om eene deugdelijke wet!**

En waar de wet tot stand gekomen was, moest zij uitgevoerd worden naar hare beteekenis. Wat bij zeide van de Grondwet, gold voor elke wet: »ver- buigen, zoo min als verbreken van eene grondwet, is aan een voorstander van onze beginselen vergund." Wij zijn tot oprechte en eerlijke naleving van de Grondwet door ons systeem zelfs verplicht, omdat we, volgens onze beginselen, aan de bestaande orde van zaken en, met die bestaande orde van zaken, aan hoogere beginselen ondergeschikt zijn."

Doch dan behoorden die »hoogere beginselen** immers ook in de wetgeving te heerschen.

Want niet enkel als Christen, maar reeds als leerling van de Historische Rechtschool, wilde Groen de toepassing van het Christelijk beginsel op alle Btaatsbetrekkingen. Die toepassing is »de eenige waarborg voor zelfstandigheid van het wereldlijk gezag en voor duurzaamheid van wezenlijke vrijheden.*' Maar haar den vorm te willen doen aannemen eener heerschende Gerefor- meerde Kerk, met uitsluiting van andere gezindheden uit waardigheden en ambten, dat zou eene onzinnige proefneming zijn ^). Hij verlangde in dezen enkel de erkentenis van den hoogsten Wetgever en Koning; aflegging der dwaalbegrippen, waardoor Zijn gezag op stelselmatige wijs wordt miskend; vasthouding aan de doorloopende trekken onzer Nationaliteit ').

Men zal mij evenwel toestemmen, dat, hoe goed dit alles ook zij, het niet tot het eigenaardig Christelijke behoort. Maar laat ons verder gaan ! Wij mogen de vraag niet onderdrukken, of Groen's praktijk overeenstemde met zijne beschouwing?

ï) Adv. I, 55. «) Adv. I, 15.

Digitized by VjOOQIC

52 DE HISTORISCHE BECHT8CHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

Uit de Grondwet van 1815 was »het Christelijke beginsel uitgesloten*' >). Beproefde hij nu, als lid der Dubbele Kamer van 1840, hetgeen hij er onder verstond, bijv. de Souvereiniteit Gods, te doen opnemen in de Grondwet? Neen, want de poging zou toch mislukken. Tijdelijk waren zijne beginselen onuitvoerbaar. De nietigheid van hetgeen men vergood heeft ontdekken, de voortreffelijkheid aanwijzen van hetgeen men versmaad heeft, ziedaar wat hij zich voornamelijk opgelegd achtte ; door het leggen van een beter fundament zocht hij de bevestiging van den wankelbaren en reeds bijna wankelenden Staat. »Wat in de nu bestaande gesteldheid der maatschappij mogelijk en pligtelijk is,*' daarop drong hij aan ^).

Doch was het dan niet ^pligtélgh'\ een voorstel te doen ten einde in de Grondwet de erkentenis van den Hoogsten Wetgever op te nemen ? Was dkt ook al onuitvoerbaar ? Of zag Groen geen kans, om zelf van uit dat beginsel eene Grondwet, of het Christelijk beginsel voor eene Grondwet, te formuleeren ? Maar is dan niet zulk eene erkentenis, behalve in zake den eed, op vele andere punten gemakkelijk te vorderen ? Groen heeft zoo menig voorstel gedaan, waarvan hij de afstemming voorzag, waarom dan niet de Kamer opzettelijk geplaatst voor de vraag : Wilt gij al dan niet in de Grondwet de Souvereiniteit Gods erkennen, als grondslag van het Staatsbeleid?

Voor »de Souvereiniteit van het Huis van Oranje" heeft hij niet weinig gedaan, toen hij vreesde dat er aan te kort gedaan werd. Eene nog altijd zéér lezenswaardige rede hield hij over dat onderwerp den 22sten Mei 1849 'j, en grondig betoogde hij, dat »bij de Kroon" in Art. 11 der Grondwet aan de Souvereiniteit gedacht moest worden, ofschoon hij naliet te bewijzen, dat Kroon hetzelfde beteekent als SouvereinileU ; de Koning draagt immers de Kroon op grond der Souvereiniteit in Oranjes huis?

^Getgkmatige toepassing van de Grondwet voor allen'* ^), dat was de wel- gemeende leus, waaronder hij dikwijls optrad. Maar hoe is deze eisch te rijmen met de stelling: »dat de uitsluiting van het Christelijk beginsel, gelijk die in de meeste nieuwere staatsregelingen en bepaaldelgk ook in ome Grondwet plaats gehad heeft^ noodwendig tot geweiensdwang en vervolging van geloovige Christenen leidt" *) ? Ware dan niet de niet-toepassing van de Grondwet eisch geweest, om te komen tot opheffing van gewetensdwang en staking der ^vervolging van geloovige Christenen" ? En moesten dan niet veeleer

') AJv. I, 55.

O Adv. I, 17, 47.

•) Adv. I, 198. Zie voorts de Inhoudsopgaaf.

») AJv. I, 36, 123, 153.

») Adv, I, 55.

Digitized by

Google

DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 53

alle krachten saam getrokken zijn geworden tot opnemiDg van het Christelijk b^insel in de Grondwet; te meer omdat hij zelf de stelling verdedigde : »dat de toepassing van het Christelijk beginsel de eenige waarborg voor de zelfstandig- heid van het wereldlijk gezag en voor duurzaamheid van wezenlijke vrijheden is'* ?

Ik begrijp zijne houding in dezen geenszins, en het verwijt van onbegrijpe- l^kheid, dat hij dikwerf moest faooren, behoeft waarlijk niet uit antipathie jegens zijne persoonlijkheid of zijne beginselen voortgevloeid te zijn. Doch alleszins duidelijk was het, dat hij, ofschoon hij in de Grondwet van 1815 verkeerde beginselen naast vele goede opgenomen en zelfs in 1848 geene principieele wijziging aangebracht zag, hij van de Grondwet op zich zelve geen heil verwachtte.

Redding zou alleen komen door terugkeering tot ^ Ohristelffke, historische, Nederlandsche beginsels'" *). Niet de Grondwet is het plechtanker van onze vrijheden en van ons volksgeluk ; zij is een vorm, niet het wezen onzer vaderland- sche rechten. De waarborgen van de toekomst van Nederland liggen in de vasthouding van Nederlandsche beginselen ; in den godsdienstigen zin der bevolking, in den overgeerfden vrijheidszin ; in de liefde tot het Huis van Oranje, dat het middenpunt onzer eensgezindheid moet zijn ; in de zucht naar eene orde, niet op willekeur, niet op revolutionaire centralisatie, maar op de regelmatige ontwikkeling van alle verkregen rechten gevestigd ^),

Hy bleef zich zelven bovendien niet altijd gelijk in zijne betuigingen van eerbied voor de Wet. Hoe verklaarbaar de uitroep ook was met het oog op de heerschende grondwetvergoding, onvoorzichtig bleef toch in elk geval, wat hij eenmaal in de Kamer uitriep: »Maar die Grondwet is slechts een stuk papier, dat ieder op zijne wijze kan verstaan en uitleggen" '); zelfs zou, »te letterlijke opvolging der Grondwet" worden «overtreding der Grondwet"

Hij hield zich dus »niet aan de letter, maar aan den 0in'' *). De Grondwet moest verklaard worden uit hare, uit de historie ^) Zij behoort toegepast te worden onder de heerschappij der Historische Rechtschool, en niet, gelijk geschiedde, onder de heerschappij van revolutionaire begrippen. Nu schetste den toestand en zijne overtuiging in dezer voege:

»Wij meenen dat, ook door de Grondwetten van 1814 en 1815, ook door den geest van onze Regeering en van ons Bestuur, de Oranjevaan naast den drie-

>> yidv. 1, 15.

«) Adv, f, 4, ", 17, 55-

») Aih'. I, 219.

') Adv, 2, 589.

») Adv. I, 16.

Digitized by

Google

54 DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE 8CHCK>L.

kleurigen revolutie-standaard is geplaatst, wij daarentegen zouden verlangen dat die vaan in haar eigen glans schitteren mocht naast de echt Nederland- sche vlag'* ^).

Maar hoe, als men in 1814 »het zaad eener dubbele interpretatie in de Grondwet gelegd heeft/* en »dit onkruid, ten verderve van het goede gewas, welig opgeschoten is*' '), hoe kan men dan verlangen, dat de Grondwet toegepast worde naar haren zin, dat de Grondwet wortelen schiete, dat zij op hechte grondslagen worde gevestigd ') ?

Of vindt die vraag misschien hare beantwoording in deze waarschuwing^ uitgesproken na de betuiging dat de herziening van 1840 hem onvoldaan gelaten had?

»Zoo men de historische bestanddeelen der Grondwet verloochent ; zoomen, ook bij de gewone wetgeving, geen acht slaat op de historische regten en belangen; zoo men voor de staatsregeling een levensbeginsel buiten het Nationaal levensbeginsel zoekt, dan zal, ook met haar dertienvoudig bijvoegsel van 1840, de Grondwet . . . veel minder lang blijven bestaan dan voor de rust des vaderlands en ons aller welzijn wenschelijk is" *).

Er zijn in 1848 Maartsche buien gekomen. Maar zijn ze gekomen, omdat het nationale levensbeginsel niet gehuldigd werd, of omdat men, door Parijs geleerd, juist het tegendeel wilde? Edoch, heeft men niet in de geschiedenis van ons land, denk bijv. aan de De Witten, onder de algemeene heerschappij van onze beginselen, en in het geloof aan Oranje*s onmisbaarheid, ergerlijke mis- daden zien plegen ? Evenwel, hoe dit zij, zouden wij Groens wenschen niet aldus formuleeren mogen : Toepassing in ondergeschiktheid, niet aan den volkswil, en de volksmacht ^), maar aan den echten volksgeest, den geest der Christelijke Natie; toepassing énkel van datgeen wat in de Grondwet overeenkwam met het vóór de Fransche Revolutie karakteristieke Christelijke leven onzer Natie, en mitsdien verwijdering van al hetgeen de eigenaardige vrucht der Revolutie was ? Zoo ja, dan blijft de vraag toch nog van beteekenis : hoe kon hij dan, hij die in alles waarheid verlangde ^), volgens die beginselen, eene eerlgke toepassing van de Grondwet, die ook in 1848 niet principieel veran- derd was ^), voor allen verlangen, te meer omdat hij de heerschende Kerk

») Adv. I, 17, 5'.

*) Adv, I, 52.

») Adv, I, 53.

*) Adv, I, 53.

*) Adv, I, 195.

•) Adv. I, 103, 104.

*) Adv, I, II o V.V., 216, Adv, 2, 543.

Digitized by

Google

DB HISTORISCHE RECHT8CHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 55

van weleer en de verhouding van de Regeering tot de Kerk vóór 1795 niet terugverlangde, iets wat toch zeer karakteristiek was ?

Doch er is meer, dat opheldering behoeft.

Men weet, ook onder de Grondwet van 1848 nam Groen een werkzaam aandeel in de praktische Staatkunde, ondanks alle zijne grieven tegen Grond- wet en Kieswet . Volgens zijna overtuiging was de eensgezindheid, waarmee het werk der Grondwetsherziening afgedaan was, verderfelijk, omdat de inhoud der aangebrachte wijzigingen afkeuring verdiende; meer nog, omdat men daarbij voet gegeven had aan gevaarlijke wanbegrippen; bovenal, omdat de eensgezindheid zelve van een betreurenswaardig gebrek aan vastheid van beginselen getuigenis droeg ^).

Over meer dan ééne wijziging kon hij zich verblijden, bijv. over de verant- woordelijkheid des Ministers, de ontbindbaarheid der Tweede Kamer, de open- baarheid der Eerste, en den meerderen invloed van de Natie op de keus der vertegenwoordigers. Maar hij keurde vooral af »de ontzenuwiug van het gezag des Konings, de Rechtstreeksche verkiezingen, de vorming eener Eerste Kamer op den aangewezea voet.**

Zijne bezwaren tegen de Rechtstreeksche Verkiezingen waren principieel. »Een kiesrecht, dat enkel op een willekeurig bepaalde mate van geldelijk vermogen gebouwd is, heeft niets gemeen met eene wenschelijke vertegenwoor- diging van de Natie in haar wezenlijke bestauddeelen en organiek geheel" *). Desniettemin bleef hij zich verkiesbaar stellen, en vond hij een aandoenlijk en onverwacht bewijs van achting en vertrouwen in het feit, dat hij in Gorin- chem en Harderwijk kandidaat gesteld was. En werd hij gekozen, dan zou er tusschen hem en zijne Landgenooten, voor zooverre zij dat begeerden wegens overeenstemming van beginselen, een nieuwe band van overeenstemming niet slechts, maar van samenwerking gelegd zijn. »Eu die samenwerking zou plaats hebben, schreef hij '), wanneer ik aan de Evangeliewaarheid, tot bevestiging van wankelend gezag, tot verwezenlijking eener bijkans onbekend geworden vrijheid en tot onbedriegelijk herstel van een veegen Staat, ook in den nieuwen werk- kring getrouwheid betoon ; en wanneer gij uwerzijds aan hem, wien ge, door keus of voordragt, eene tegelijk eer- en moeitevolle taak oplegt, gedachtig zgt voor den Troon Desgenen, die wijsheid en kracht geeft, wiens airaagt zich ook in de zwakheid der werktuigen openbaart, en die zich zoo dikwerf,

') Grondwetherzuning en Eensgezindheid ^ i, bl. 7; voortaan aangeduid met G. en B, *) t, a. p. bl. II, 12, alwaar hij de lijnen eener ware volksvertegenwoordiging trekt,

en aanwijst dat de census de aanvankelijke toepassing is van Ie vote universele en dat

wel van de „ordelooze massa.** >) t. a. p. Voorr, VII.

Digitized by

Google

5G DE HISTORISCHE RECHTSGHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

toen menschelijke berekeniDg faalde en menschelijk vermogen te kort sohoot, het schijnbaar reddelooze Nederland gered heeft/*

Ondanks al zijne prindpieële bezwaren had hij zich dus, onder de door het Liberalisme bedorvene Grondwetsherziening, laten verkiezen tot volks- vertegenwoordiger, mede om die wet toe te passen, door toepassing van eene wet, die hij principieel afkeurde. Hij heeft, dat staat vast, geen overwegend bezwaar gevonden ; anders zou hij niet den eed hebben afgelegd, die van hem gevorderd werd. Doch waarom bleef hij dan niet buiten dien werkkring? 't Komt mij voor, dat zijne liefde tot het welzijn des volks, in verband met zijne begeerte naar het invloedrijke werk van volksvertegenwoordiger, hem over zijne principieêle bezwaren deed heenstappen, een verschijnsel, dat zich in latere dagen wel meer voordeed. Immers door dat ambt zou hij het zekerst zijn einddoel bereiken kunnen, de redding des volks uit de klauwen van het Liberalisme door partijformatie in het volk, of door de vorming van de «Christelijke natie*' tot eene partij. Zoo treft ons dan hier het verschijnsel dat Groen, ten behoeve van zijne goede bedoelingen, zich reeds vóór 18G2 bediende van vormen die hij niet goedkeurde. Doch zoo zijn wij dan ook genaderd tot dit merkwaardige punt :

Groens partij formatie tegenover het Liberalisme.

De gebeurtenissen van 1848 hadden de in Ongeloof en Revolutie ontwik- kelde zienswijze bevestigd. Het iLiberalisme, zelfs in zijne meest uiteenloo- pende takken, had veel van zijn crediet' verloren. Het was onbetwistbaar dat, naarmate de Revolutieleer week, zijne zienswijze veld won i). Hij achtte echter, zou het Liberalisme overwonnen en een mogelijk Radicalisme gestuit worden, de vorming van eene partij op breeden grondslag noodzakelijk. Onmiddellijke vereeniging van allen (?) op deugdelijken grondslag het meest begeerlijke was onbereikbaar. Maar evenzeer wenschelijk als mogelijk was »eene vereeni- ging der fvelgeeinden,'* «uitgaande van vrije werking, een ieder op zijn stand* punt, een ieder naar zijn geloof en inzigt, ten behoeve van Godsvrucht, zedelijkheid, verkregen regten, nationale zelfstandigheid, in één woord, van al datgene waarvan de hooge waarde, tegenover de gedrochtelijke waanwijs- heid van den huidigen dag, door zeer vele verstandigen en braven in Neder- land nog erkend wordt" *).

>) G. en £., 80.

•) t. a. p. bl. 61 ; Vgl. Ongeloof en Revolutie (2de dr.) bl. 435, Noot en bl. 437 Noot. Voortaan aangeduid door O. en R,

Digitized by

Google

DB HISTOKISGHB RECHT8CHOOL EN LIBERALE SCHOOL. 57

Van die partij nu, die instemde met zijne godsdienstige en politieke ziens- wgze, wilde bij de aanvoerder zijn, terwijl hij, behoudens zijn eigenaardig standpunt, in oprechtheid de hand wilde reiken »aan den Roomsche en aan den Israëliet, aan dengene die, conservatief, liberaal of zelfs radicaal is, of meent te zijn"; wanneer hij namelijk reden had om te vertrouwen, wanneer hij «althans geen grond had om in twijfel te trekken, dat zy aan hetgeen, naar het getuigenis der conscientie, goed en waar is, zich wenschen dienst- baar te stellen ; dat het hun te doen is om het welzijn van het vader- land; dat zij, een iegelijk in zijn geloof en naar zijn inzigt, bereid zijn om deel te nemen aan een krijg, waarin het heilig erfgoed der menschheid, door de leugenprofeten van den huldigen dag, met leerstellingen, voorzeker niet aan bovenaardsche wijsheid ontleend, in arren moede bedreigd wordt'* ^).

Een leger, dat uit zulke legertjes bestaat, is zeer schoon op het papier, en in het rijk der idealen. Gemaakt kan het zeker nooit worden, zoolang een iegel^k »in zijn geloof en naar zijn inzigt*' te werk gaat ; voor een oogen- blik kan er zulk eene samenwerking zijn, als een zichtbare nood tot een- dracht dringt, een nood, dien ieder voor zich vreest als den dood. In de wer- kel^kheid zal zulk een leger niet meer doen dan opereeren naar eigen inzicht, en dit zal dikwerf leiden tot bestrijding van het eene deel door het andere. Doch hoe dit zij, Groen zocht blijkbaar zijne eigene geestverwanten tot eene politieke partij te vormen, als bolwerk tegen het Radicalisme, Rationalisme, Liberalisme, tegen de Revolutie.

De vorming der medebelyders tot eene eigene politieke partij was dus reeds in 1848 Groen*s streven. Merken wij daarbij op, dat hij slechts zéér in het algemeen sprak van overeenstemming van beginsels, als grondslag van ver- bintenis, terwijl er samenwerking zou bestaan, wanneer zij voor hem baden en hij aan het Evangelie getrouwheid betoonde. Er kwam alzoo nog niets anders als vormkracht te voorschijn, dan de kracht van een gemeenschappelijk streven naar één doel. Het was de kracht van het geloof, dat de Antirevo- lutionaire beginsels, zooals Groen ze beleed, in overeenstemming waren met de Schrift en de Historie.

Wel heeft hij die ten onrechte gedoopt met den naam van het Evangelie, of van de Evangeliewaarheid, en daardoor aanleiding gegeven tot velerlei misverstand, tot spotternij, ja tot verwijdering van vrienden. Het Evangelie, z^ weten het allen, is de blijde boodschap, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om zondaren te redden van het eeuwig verderf. Dkt kan dus geen onderwerp van prediking in de Kamer zijn, noch beginsel van eene

*) t. a. p , bl. 63.

Digitized by

Google

58 DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL.

politieke partij. Wat daaruit met betrekking tot het t0elpke leven voortvloeit^ dat kaD, en mag, en moet, grondslag en doel van Staatkunde zijn. Het gebied der Staatkunde mag zich dus zelfs veel verder uitstrekken dan dat der tien geboden, zooals Christus ze verklaard heeft; zij hebbe den Christus der Kerk te eeren in het onderwijs der jeugd, in het beschermen van de zen- ding, in het onderhouden van den Chris telij ken godsdienst, in het uitroeien uit het openbare leven van alle afgoderij en bijgeloof. Geen afgevaardigde mag echter in de Kamer doen wat des Evangelisten is, en allerminst het Evangelie gebruiken ter bevestiging van wankelend gezag. En het is dan ook niet te bewijzen, dat Groen in zijne adviezen getrouwheid aan de Evan- geliewaarheid in den echten zin betoond heeft; wel, dat hij beschouwingen uitsprak, die, goed en waar op zich zelve, met het Evangelie niet in strijd, zelfs van den Heiligen Geest vruchten wareo, maar die veelal raetdeBijbel- sche dogmatiek niet in onmiddellijk verband stonden.

Ik weet niet, of reeds in 1848 het streven van Groen, om »de Christenen'* te maken tot eene politieke partij als onchristelijk afgekeurd werd ; althans eenige jaren later, toen het te laat was, heeft men zich daar tegen verzet. Er is veel voor, er is ook veel tegen te zeggen, al naarmate men de eene of de andere uitdrukking opvat. Hielden Groen en* zijne bijzondere geest- verwanten alleen hen, die met hunne staatkundige beginsels instemden, voor »de Christenen," dan ware de onwaarheid van den grondslag en het gevaar om het Christendom, ook van de eigene vrienden, te bederven, zéér groot. Bedoelden zij van de partij een leger te maken, dat zich niet anders beweegt dan naar de bevelen van het legerhoofd, dan handelden zij in lijnrechten strijd met het geestelijk karakter van den Christen, die zich, zonder de tus- schenkomst van eenig menschelijk hoofd, uitsluitend aan de leiding van Christus door den Heiligen Geest volgens het geopenbaarde, door hen zei ven onderzochte en geraadpleegde Woord te onderwerpen heeft; de Apos- telen zagen in de geloovigen wel strijders, maar geen elementen voor legers. Bedoelden de antirevolutionaire hoofden, bedoelde Groen, de samenwerking van allen, die met hunne beginselen instemden, tot één tijdelijk gesteld doel, tot een zichtbaar, concreet doel, bijv. tot de invoering van de verplichte schoolgeldheffing, of iets anders waarbij zij bijzonder belang hadden en waarin zij bijzonder veel belangstelling toonden, wie zou er dan iets onbetame- lijks in mogen vinden? In 't algemeen zijn de deelgenooten van één geloof ook belanghebbenden bij den voortgang van het gemeenschappelijk geloof; en ontstaat alzoo van zelf een partij, eene vereeniging of hoe gij^ulk eene corpo- ratie ook noemen wilt. Waarom zouden de Antirevolutionairen, ofschoon het niet noodig moest zijn, omdat elk lid der Kerk dit van zelf moest doen, zich

Digitized by

Google

DB HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 59

niet gedragen als ééne partij, en dat in den gewonen goeden politieken zin van het woord, ter naleving en voortplanting van hunne beginselen, vooral van dit, dat Christus, ook op staatkundig gebied, de overste Leidsman is en het eenig Hoofd Zijner duurgekochte Gemeente? Waarom zouden zij dan niet, in hunne hoedanigheid van kiezers, zich beijveren, óók door eendrachtige samenwerking, om hun geloof aan den zegen der feitelijke erkenning, bijv. van de oppermacht Gods, uit hunne werken te toonen ? Waarom zouden zij dan niet als een eenig man zich trouwelrjk houden aan plechtig afgelegde beloften, vooral zoo deze den grondslag van gevraagd en geschonken vertrouwen uitmaken ?

Welk antwoord er ook op zulke vragen gegeven werd, Groen zou nog in 1866 *), zou, tot het einde zijns levens, begeeren de eensgezindheid der wei- gezinden in alle partijen, uitgenomen de moderne of radicale; de vorming van eene partij, die slechts vraagt naar hetgeen zonder tegenspraak recht en billijk is, uit den drang der omstandigheden geboren. En, zoo men zijne parlementaire gedragslijn in en buiten de Kamer, voor zooverre zij zijne houding ten gunste of ten ongunste van gekomene of opkomende Ministeries betreft, kenschetsen wil, dan is er hoogstwaarschijnlijk geen beter kenmerk te vinden dan dit, dat hij, ten behoeve van zulk eene partij, onder alle omstandigheden de dwaasheid of de machteloosheid of de ster vens waardigheid van alle Liberalisme op verschillende manieren zocht aan het licht te bren- gen en in de gemoederen zijner hoorders en lezers te gra veeren.

GroerCs christelijk-natlonale Staatsburger,

Doch welke bedenkingen ook tegen Groen*s uitspraken in verband met zijne gedragingen rijzen, het ideaal van den anti-liberalen, den diristelf/k-nat ionalen Staatsburger, dat hem voor den geest zweefde, is bekoorlijk genoeg. Mij dunkt, wij mogen het op de volgende wijze schetsen.

Ieder moet gehoorzaam zijn aan God, zooals hij Hem uit de Schrift leerde kennen. Hij mag niet handelen tegen zijn eigen overtuiging van wat hij voor Gods wil houdt. Geen Paus of Synode, geen Predikant of Pastoor, maar ook geen enkel ander persoon bepaalt wat iemand, wie dan ook, voor Gods wil heeft te houden. Door eigen onderzoek kome men tot geloof De mogelijk- heid daartoe bestaat : God heeft zich in Christus geopenbaard, en de Heilige Geest is in de Christelijke Kerk. Zooals men tot ware keunis komt, alzoo kan en moet men ook in die kennis opwassen, en zich in de verschillende levens-

*) Parlementaire Studiën en Schetsen^ 1866, No 1 1 , bl. 17. Voortaan aangeduid door P. St,

Digitized by VjOOQIC

60 DE HISTORISCHR RECHTSCUOOL EN DB LIBSRA.LE SCHOOL.

betrekkiDgen gedragen. Want van den Heiligen Geest, die in alle waarheid leidt, heeft een Kerkbestuur of de Clerus evenmin het privilegie, als van de Openbaring Gods. Dus kunnen Regeeringspersonen, zelfstandig, naar eigene overtuiging regeerende iets wat op Antirevolutionair standpunt van zelf spreekt , evengoed onder de leiding des Heiligen Geestes verkeeren, als «geestelijke*' beeren, en dat is het geval, als zij behooren tot de Christelijke Kerk, die door den Heiligen Geest nooit verlaten wordt.

Wat men in het private, door het kerkelijk karakter beheerschte leven is, dat behoort men ook te zijn als O verheidspersoon ; onze persoonlijke over- tuiging omtrent de geestelijke dingen zij ook in het ambtelijke gedrag open- baar. Heb ik als menscb behoefte aan het gebed, niet minder heb ik die behoefte als ambtenaar ; voel ik als Christen drang, om Christus te eeren als mijn Koning, dan verkracht ik mijne conscientie, wanneer ik als ambtenaar van Hem moet zwijgen, waar ik als Christen gevoel van Hem te moeten spreken ; wil ik het Protestantisme huldigen als het beginsel der beste staat- kunde, dan kan ik als ambtenaar geen staat dienen, die op het Roomsche^ het Clericale beginsel gebouwd is, het beginsel dat de Clerus ook in politieke zaken besluit, of geraadpleegd, of gevolgd moet worden. De organisatie, waarin ik mij beweeg, mag voor mij dus niet strijden met mijne overtuiging omtrent Gods wil, en ik mag nooit en nergens mijn geloof verloochenen.

't Spreekt van zelf, dat zich, in de geordende maatschappij, in den Staat, in de Kerk, verschillende beginselen doen gelden. Maar het is de vraag, of hg, die God wil dienen volgens zijn geweten, ook in de wettelijke bepalingen beginselen aantreft, die hij als ambtenaar moet, maar als dienaar Gods onmo- gelijk kan uitvoeren.

Volgens Groen 's overtuiging, behoefde dat vraagstuk in Nederland niet aan de orde gesteld te worden. Immers hij had voor zich geen overwegend bezwaar, de eerlijke toepassing der wet te verlangen, te eischen. Doch er was eene partij, die, ter wegbereiding van eigene suprematie, ter invoering van de Godverzaking, voor den Staat godsdienst! oosheid vorderde, en dus de Natie in de openbare instellingen beroofde van haar godsdienst, zoodat dan ook de ambtenaar i) als zoodanig zich van alle openbare erkenning Gods zou moeten onthouden. Tegen die partij was alle geoorloofde strijd noodzakelijk.

Echter, er was ook nog eene andere partij, eene partij, die wel godsdienst wilde, doch zonder kleur, zonder vorm, zonder dogma, zonder de historische lijsten. Niet minder tegen deze deïstische, als tegen de atheïstische, partij moest

^) Ik duid hiermede aan ieder die een publiek ambt bekleedt, dus ook den volksver- tegenwoordiger.

Digitized by

Google

DE HISTORISCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 61

door onzen Staatsburger de strijd gevoerd I «Nederland is een Christelifk land^ waarin eerbiediging van het Evangelie het recht en de pligt van overheid en onderdaan is. De Overheid, Christelijk of niet, is aan deze hoogste Landswet gehouden. Nederland is een Protestantsche staat, waarin bij ruime verdraag- zaamheid, voor het behoud en belang der Chris telijk-Protestantsche Kerk moet worden gezorgd'* *). De Grondwet is zelfs bepaald anti-ultramontaansch *).

:»Maar de Israëliet dan?" De Jood is immers evenzeer als de Christen, tot uitoefening der politieke rechten bevoegd, tot ambten en bedieningen benoembaar? Dit is eigenlijk eene ongerijmdheid uit Christelijk en uit Israêlietisch oogpunt. »In het tijdperk der ongerijmdheden kwam ook deze ongerijmdheid tot stand.*' Evenwel, handhaving van een verkregen recht is passend. Sommige politieke betrekkingen kunnen ze bekleeden, zonder dat de Staat te hunnen behoeve wordt ontkerstend, wat in geen geval geschie- den mag.

Op die wijze kan en moet ieder, die eene openbare betrekking bekleedt, geleid door de Christelijk- historische beginselen, welke hij door het onderzoek van de bronnen der Godsopenbaring in de Schrift en in de volkshistorie leert kennen, zich verzetten tegen de toepassing van de God verzaking en Christusverloochening, en van het Ultramontanisme, en streven naar de ver- wezenlijking van de Christelijk-nationale idealen, die ook de zijne werden.

Alzoo loopt de volgeling der Christelijk-historische richting aan geen enkelen leiband, noch in een partijgareel, opgevat in dien zin dat hij zich naar de uitspraak van één persoon of van eene meerderheid zou moeten gedragen. •Stemmachiues, schreef Groen eens, zie ik niet gaarne, noch in de Krmernoch bij de stembus.** Zijne stem, zijn gedrag, zijne houding is het gevolg van de overtuiging, die de Staatsburger zelf verkreeg door een behoorlijk onderzoek van de kenbronnen der betrekkingen, waartoe hij zich begaf. Bij alle gebondenheid aan Gods Woord, de geschiedenis, de instellingen enz. als kenbronnen, is hij persoonlijk onafhankelijk van anderen ; hij gaat zijn eigen weg, en staat of valt met zijn eigen Heer. Ook voor hem geldt, zelfs tegenover geestverwanten^ de vrijheid zijner aan Christus gebondene vrijheid, de Christelijke conscientie.

En is dus op het terrein der Christelijk-historische beginselen geene vaste partijformatie mogelijk, geen menigte die gehoorzaamt gelijk een leger. Tijdelijk kunnen hunne volgelingen samengaan tot bereiking van een doel^ dat zij daarmede in overeenstemming achten; maar zij kunnen ook in de uitingen van vijanden hunner beginselen nuttige wenken ontdekken ; zelfs

^) Vgl. Bijdrage tot herziening van de Grondwet in Nedcrlandschen zin, 1848. *) Adv, 2, 324.

Digitized by

Google

62 DB H[9T0R[SCHB REXiJHTSCHOOL EN DB LtBBRALB SCHOOL.

gedachten, die zij mogen overnemen ; zoodat er, met name in de wetgevende macht, tusschen deze en de overzijde samenwerking bestaat. De keus staat, bij de noodzakelijkheid van samenwerking met anderen, niet tusschen vrien- den en vijanden van het Evangelie, maar tusschen hetgeen men, na biddend onderzoek en rijp beraad, waar, recht, goed acht te zijn, van welke zijde het ook voorgesteld wordt. Groen zelf heeft altijd naar deze opvatting gehandeld, gelijk hij het geen verzaking, geen wijziging zijner begrippen achtte, wanneer hij, zonder aanneming des persoons, dus ook zonder te vragen, van welken kant iets kwam, overal en altijd voorstond hetgeen hij geloofde recht en waarheid te zijn ').

%* Het spreekt wel van zelf, dat de gevorderde zedelijke zelfstandigheid niet eenheid van inzichten bij het vormen van eene combinatie, bijv. van een Ministerie, verbiedt. De Ministers, vooral die van Binnen landsche zaken en van Justitie, moeten homogeen zijn in de hoofdgedachten der politiek. Hierin ligt de onderlinge band der Ministers. Vgl. Adv. I, 45, 340 v.v.

%* De zelfstandigheid kan halsstarrigheid worden, eigenzinnigheid en wat diesmeer zij. Maar wat Groen onder individualisme en het individualisme van Vinet verstond^ heeft, gelijk wij later hopen te zien, niets te maken met de boven besprokene persoonlijke zelfstandigheid krachtens de eigene overtuiging.

Wij rekenen tot Oroen's zwakke zijde, dat hij zich gedurig beriep op het Cliristelijk beginsel, of op de Christelijke beginselen, zonder nadere omschrij- ving, of ook zonder eene juiste omschrijving van hetgeen hij er onder verstond. Evenwel heeft hij oogeublikken gehad, waarin hij het Christendom heerlijk omschreef en voor zijne geestverwanten alleszins verstaanbaar was, maar voor menigeen in en buiten de Kamer scheen te razen. Beantwoorden wij dus nu de belangrijke vraag naar

Groen' 8 Christendom,

Volgens menigeen toch bedoelde Groen een Christendom, dat rechtmaligen afkeer wekte, bijv. praedestinatiaansche formules en vrome klanken, leerhei- ligheid en formulierenvergoding. Wij weten beter. Doch hij begeerde evenmin het rationalistisch geteem, het »Christelijk" moraliseeren, het vrijmetselaars humanitarisme ^), dat zich als geschikte, voor allen voldoende Godsdienst op school aanbeval; en, omdat schoolautoriteitcn haar voldoende noemden, ook

') Zie o. a. Adv. i, 39. *) Adv, 2, 267'.

Digitized by

Google

DE HISTORISCHE RÈCHTSCIIOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. C3

door ons als voldoende aangemerkt, en straks in de Kerk algemeen moest worden.

Het Christendom, dat Groen begeerde, was een Christendom, ja hoven alle kerkgenootschappen ; evenwel zoo, dat het in ieder kerkgenootschap afdaalt, zich belichaamt, en in verscheidenheid eenzelvigheid vertoont. Maar, terwijl wij later nog wel eens op zijn Christelijk geloof zullen moeten terugkomen, laat ons nu reeds hem zelven hooren, gelijk hij zich den Oden Juli 1857 ') uitsprak :

„Ik bedoel het positive, historische Christendom, niet aan eenig kerkgenootschap eigen, maar aan alle Christelijke kerkgenootschappen gemeen ; een leerstellig Christendom in de onafscheidelijkheid van dogma, historie en moraal, zoodat elk feit een leerstuk in zich bevat en elk leerstuk in een voorschrift zich ontwikkelt, en ieder leerstuk wijst op het groote feit, waaruit dogma en zedeleer ontspruit; het zaligmakende feit; het feit eener „Zaligmakende genade die onderwijst.'* „Het leerstellige, historische, positive Christendom, het licht waarvan elke kerkelijke belijdenis, voor zoover eene Kerk Christelijke Kerk mag worden genoemd, een straal is ; het Christendom, dat aan alle kerkgenootschappen gemeen is, heeft tot middenpunt : Aei Kruis, In dat ééne woord is de gansche leer, die den Christen beide in het leven en in het sterven rust geeft, de leer van zonde, verlossing en dankbaarheid vervat. Neem het weg . . . dan valt ... hei Christendom. En niet enkel het leerbegrip, ook de zedeleer valt weg .... Neem dit ééne woord hei Kruis weg, en wat blijft er in onze schatting? rationalisme, neologie, ongeloof.*' „En het Kruis was het „sacrifice expiatoire," waardoor „la justice et la miséricorde se sont donné satisfaction mutuelle."

Bedroevend, zeer bedroevend waren soms de redevoeringen van zijne mede- leden der Kamer, beschouwd uit het oogpunt van hunne Christelijke kennis. Do een was blijkbaar erg verlegen, als hij zich over het Christendom moest uitspreken : wat wist hij er van ? En toch heette hij een verstandig Christen, een hoog verlicht man, omdat alle verstandige en hoog verlichte geleerden het verklaarden. Een ander had tot raadsman een gemoedelijken onderwijzer van de Groninger theologie. Een derde hield zich op de hoogte van de gods- dienstige literatuur zijner autoriteiten ; doch van de tegenpartij werd geene notitie genomen, dan voor zoover de eigene bladen en tijdschriften haar voorstelden ; en hoe was dit? Wie van de »liberale" woordvoerders, van hen, die alle dingen wilden onderzoeken, om het goede te behouden, had van nabij kennis gemaakt met de geschriften, bijv. van Groen zelven, gezwegen van de ken- bronnen des Christendoms? Welken eerbied heeft het Rationalisme ooit getoond voor de rede en de redenen der Orthodoxen?

Wij begrijpen, dat zijn politieke en kerkelijke tegenstanders Groen niet begrepen, en dat zij vervuld werden met schrik, zij, die »de eenheid der Natie" dienden, »het Nederlanderschap*' vereerden, gaarne dreven op het nationale

ï) Adv, 2, 257*.

Digitized by

Google

G4 DE HISTORISCHB RECHT8CU00L EN DE LTBERALE SCHOOL.

eenheidsgevoel ^), als ze Groen hoorden spreken van afzonderlijke scholenden van afzonderlijke kerkgenootschappen, en van een Christendom, dat zich in kerkgenootschappen, in verschillende kerkgenootschappen belichaamde.

Ja wij begrijpen, dat menigeen in oprechtheid Groen van dogmatisme, van fijngesponnen redeneering, van opzettelijke beleediging beschuldigde; dat men hem zelfs gebrek aan openheid van karakter en kieschheid in de middelen ten laste legde, t.w. in het openbare leven. Immers, een redenaar, zooals hij, kon door de groote meerderheid zijner rationalistische hoorders eenvoudig niet begrepen, en dus allerminst gewaardeerd worden. Het mystieke leven, dat uit hem sprak, het Christelijk leven van het Reveil, was wel het voornaamste, dat den ook met het theologisch gebied vertrouwden pleitbezorger van het Christendom gansch onbegrijpelijk maakte. Had hij nu nog maar een soort van Catechismus aangeboden, een Kort Begrip van dogmatische en ethische stellingen aanbevolen, maar een Christendom , waarvan Jezus* schulduitdeU gend offer de Christenkinderen met van Alphen leerde zingen : »Ach ! was Jezus nog op aarde, aanstonds vloog ik naar hem heen*' ^), dat was toch neen, maar al te dwaas.

Niet jifijn geloof echter, maar het eenvoudige, Apostolische, aan alle Chris- tenkerken gemeene Christelijke geloof, in voorwerpelijken zin bedoeld, dit Christendom begeerde Groen als belijdenis der Natie erkend, door hare leden beoefend te zien, zoodat hij met recht zeggen kou ') : »De vereeniging van Christenen en Israëlieten op dezelfde volksschool, met gelijke rechten is verloochening van het Christendom, gelijk het zich, onder alle verscheidenheid van TcerTceli/ke vormen^ tegen de niet-Christelijke gezindten kenmerkt." Green ^Calvinisme," zooals men zich dat gewoonlijk voorstelt, geen Gereformeerde belijdenis, geene Augsburgsche Confessie, geen Catechismus Bomanus^ evenmin een kerkelijk leerbegrip, als leerbegrippen van Liberalen en Rationa- listen, — mocht beschouwd worden als de uitdrukking van het Christendom. Het Christendom, of de grondslag van alle Christenkerken, dat was het Kruis, doch niet maar als een naam, een leus opgevat, neen als het dogma der voldoening en verzoening, als de goddelijke waarheid, waaruit de ziel leeft, de onderwijzer spreekt, de staatsman zijne kracht put, het volk geloof en zedeleer, geestelijk en zedelijk leven ontvangt, het hart in leven en sterven zijn troost put I

Wij vergeten evenwel niet, dat Groen geloofde aan een leer, die de zielen zalig maakt, en aan een leer, die de zielen doet verloren gaan. Hij zeide bijv.

>) Adv. 2, 257*. «) Adv. 2, 26 r. ») Adv. 2, 26 1*.

Digitized by

Google

DE HI8T0BCSCHE RECHTSCHOOL EN DE LIBERALE SCHOOL. 65

met Newton : »De leer der Godheid vaa Christus en van den Heiligen Geest^ in eenigheid met den Vader, zoodat zij niet drie Goden, maar één God zijn,, is niet blootelijk eene stelling in woorden uitgedrukt, waarvan onze toestem- ming gevraagd wordt. Be hennis daarvan is volstrekt onmisbaar; omdat^ zonder haar, niet eene enkele waarheid, die op de zaligheid betrekking heeft, kan worden verstaan, niet eene enkele belofte met levendig geloof aangeno- men, niet een enkele plicht in een geestelijken en Gode behaaglijken zin vervuld.*'

Deze uitdrukking is in elk geval veel te algemeen; hoe maakt men hei dan met de jonggestorvene kinderen, en de onvatbare, doch heilbegeerige bejaarden ? Ik meende, dat Christus alléén de Zaligmaker is, en dat de mensch in Adam aan den geestelijken dood onderworpen is. Het geloof is, voorze- ker! uit het gehoor der Goddelijke waarheid; maar is het de bedoeling des Apostels, dat het geloof niet in iemands hart kan ontstaan ^dan wanneer hij zelf het woord hoort en verstaat? De logenleer werkt verderfelijk, tenzij God haar gebruikt, gelijk Hij dikwerf doet, tot heil Zijner Kerk en tot stich- ting des geloofs. Zij werkt vooral voor de zedelijkheid schadelijk, en brengt de ingeborene vijandschap tot een beslist, onherroepelijk verwerpen van Chris- tus, de zonde tot den dood ; maar zij heeft niemand doen verloren gaan ; van nature is men immers reeds verloren, en er is geen afval der wedergeborenen ten eeuwigen leven.

Wij vergeten ook niet, dat de betamelijke y ver voor de onveranderlijke waar- heden, tengevolge van het geloof aan zaligmakende leerstellingen, niet zel- den overgaat in een veroordeelen van ieder, die zich anders uitdrukt dan in hare bewoordingen ; dat er aldus een geest kan gaan heerschen, in wiens schatting eigenlijk Paulus noch Petrus rechtzinnig is ; dat men zich lichtelijk tevreden stelt met vormen en klanken, en den Godsdienst laat bestaan in dogmatiek.

Maar och of zij, die van deze gegronde aanmerkingen zich bedienen, om Groen's ideaal verdacht, zoo niet veracht, te maken, toch eens wilden bedenken dat in de aan dat ideaal beantwoordende burgers de beste levenskracht der Natie schuilt Ik voor mij, heeft eenmaal Dr. A. Pierson ^) gezegd, wensch geen anderen geslachtsboom dan bespotte vromen ; welnu, dat waren de vromen, die Groen met al hetgeen hij bezat wilde kweeken, leiden, verdedigen, en mij dunkt, dat hij zich nooit zal behoeven te schamen voor het ideaal dat hij zoo gaarne in den Nederlander verwezenlijkt zag als het Gode welgevallige ideaal, zoodat wij gaarne ons land, de wereld vervuld zagen met zulke Chris- tenen als Groen, ondanks alle berispelijke en gevaarlijke uitingen van

i) Gids, 1883.

5

Digitized by

Google

66 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

bovengenoemden aard, bedoelde, als waarvan hij zelf een der uitstekend- sten was.*)

III. VUANDELUKB LEERSCHOOL EN DE APOLOOEflSCHE SCHOOL TE UTRECHT.

De verbanning van het Christendom uit de volksschool viel samen met het optreden van zijnen meest geduchten vijand op het terrein der Wetenschap en der Kerk, met het uitbreken van het Modernisme.

De kiemen van het Modernisme liggen in de bedorvene natuur van den mensch. In elke eeuw en onder elk volk treft de scherpziende onderzoeker menseben aan, die hunne wijsheid uitdrukken in gelijksoortige stellingen, als het Modernisme aanzag voor stralen van het hoogste licht. Men behoort zelfs aan te nemen dat de Jeruzalemsche priesterpartij, de voornaamste be werkster van den Messias moord, bestond uit mannen, die 't ongelooflijk oordeelden dat God de dooden opwekt (Hand. 23 : 8, 26 : 8). Maar als eene aan^e- prezene richting, maar als eene leerschool, voor en in de Kerk; maar als eene op wetenschappelijke gronden, met een beroep op Christus zelven zich verdedigende, ja stout aanvallende richting had zich zulk een verschijnsel nooit eerder vertoond.

Groen hield het Modemisme voor het uiterste van het Rationalisme, voor de volkomene Revolutie op godgeleerd en wijsgeerig terrein. Is het Rationa^ lisme het systematisch beginsel, dat alle waarheid oorspronkelijk in des menschen ratio, in des menschen rede^ begrepen is, dan heeft, aangezien door het Modernisme het gevoel ook tot de kenbronnen gerekend werd, dit streven in elk geval toch veel moer recht gedaan aan de menschclijke natuur, dan het Rationalisme. Het Rationalisme echter, aan den anderen kant, vond in de erkenning van eenen bovennatuurlijken, en dus tot het verrichten van >wonderen*' in staat zijnden God, niet altijd iets onredelijks, en bracht dus geen besliste verloochening van het bovennatuurlijk karakter van den Christelijken gods- dienst met zich. Wij vinden Groen*8 beschouwing dus niet geheel juist, en evenmin deze uitspraak: >Alleen de Christelij k-historische beginselen... kunnen, juist nu en vooral ook in ons land, ons beschermen tegen den meest geduchten vijand, tegen de Moderne Theologie, tegen een Humanitarisme dat, bij voor- keur onder Christelijke benaming, de geopenbaarde waarheid met Fabel of Legende gelijkstelt en het zaligmakende geloof als kinderachtig en schadelijk

•) De heer W. van Oosterwijk Bniyn, die uit gansch andere klingen nu eene halve eeuw geleden in hunne kringen werd overgebracht, kan dan ook niet nalaten hun gees- telijk leven te roemen, in zijn dit jaar bij C. H. E. Breyer te Utrecht verschenen, en zeer lezenswaardig geschrift : Het Réveil in Nederland, i>» verband met de tergade^ ringen der Christelijke vrienden te Amsterdam; zie bijv. bl. 3.

Digitized by

Google

APOLOOISnSGHE SCHOOL TE UTRECHT. 67

bijgeloof verguist" "). Alleen de persoonlijke Christus beschermt, en vóórdat b^inselen, al heeten zij dan ook, al egn zij dan ook, de Christelijkhistorische, hunne levenskracht openbaren kunnen, moeten zij in de harten warme, diepe, vaste overtuiging zgn. Veel te veel werd door alle zulke uitspraken de waan versterkt, dat, als men den Bijbel maar voor «onfeilbaar" hield, de redding van Kerk en Natie zeker was.

Doch hoe dit zij, de toom der gerechtigheid, die zich in de aangehaalde uitspraak lucht gaf, was maar al te zéér verdiend, al mag men daarbij des Heeren tranen over Jeruzalem niet vergeten, en steeds bedenken dat de onwetendheid de moeder is der Christus verloochening. Er is door bitterheid van toon, door vleeschelijke partijdigheid, door liefdeloos geschrijf veel schuld gemaakt in de kringen der Christus belijders'; zelfs Grroen is niet altijd der kudde een voorbeeld geweest van zachtmoedige wijsheid en ootmoedige bestraf- fing ; hij beschouwde het ongeloof veel te veel als eene hoogstschuldige ketterij en strafbare misdaad, vooral tegenover de menschen, en veel te weinig als eene betreurenswaardige afdwaling en verblinding, waarvoor ook geheel de levende Gemeente aansprakelijk is. Maar men moet dan ook zelf het lijden, dat het Modemisme over de Kerk deed komen, en den smaad, waarmede het alles wat haar dierbaar was, bejegende meé doorleefd hebben om te kunnen verklaren, waarom wij er ons zóó tegen gingen verzetten, als wij gedaan hebben. Al mocht menigeen het verklaren voor een Fata morgana^ en een ander voor een wolkje^ dat spoedig zou overdrijven, wij, die gevoelden wat Groen gevoelde, wij zagen er in den meest geduchten vijand van het Christendom, die juist daarom te meer onzen heftigsten afkeer en den innigsten afschrik in ons wekte, omdat hij tot ons kwam onder het voorgeven van de beste vriend, van de zuiverste vorm, van de diepste opvatting van het Christendom te zijn.

Ik gaf in het bovenstaande opschrift aan het Modernisme eene aan onze verhouding ontleende benaming; de naam, dien het zichzelven het liefst gaf, was die van de school der ervaring, der empirie, der werkelijkheid. Welke andere namen veel beter zouden passen, zal men later overdenken kunnen Genoeg, wij gaan nu eerst den vijand beschrijven, tegen wien wij nu al meer dan vijf en twintig jaren steeds op onze hoede moesten zijn, en onze voorganger op praktisch gebied al de krachten van de laatste periode zijns levens gesteld heeft.

Bonnen wij met eene bladzijde te lezen van zijne geboortegeschiedenis op Nederlandschen bodem.

De historische oorsprong der Moderne Theologie.

Bavid Friedrich Strauss had ter samenstelling van zijn alleen voor god- geleerden bestemd Leven van Jeeus eene betrekkelijk nieuwe methode toege-

») 7>r Nas. III.

Digitized by

Google

68 DE VIJANDELIJK B LEERSCHOOL EN DE

past. Aan de oude en verouderde bovennatuurlijke, en mitsdien ook aan de valschel^'k dusgenaamde natuurlijke interpretatie bracht de zijne den doodsteek toe, maar om het object zelf dood te maken. Immers zijne mythische verkla* ring was de meest willekeurige vernietiging van alle historie, die niet voegde in het kader van zijne wijsgeerige bespiegelingen ; en wat daarin voegde, dat was al zéér, zéér weinig.

Aan het toenmaals zich weérveijongendeSupranaturalismegaf het gerucht- makende, en straks beruchte boek van Strauss beweging, kracht, doel. De talrijke verdedigers van dat standpunt hadden zich achter hunne wallen zelfs sterker en veiliger dan ooit gevoeld ; in elk geval, sterk en veilig genoeg, in het geloof aan de juistheid hunner methode, om niet enkel weinig behoedzaam te zijn tegenover de pogingen van verraderlijke indringers, maar ook om met eigen hand het ééne bolwerk voor, het andere na, aan vernieling prijs te geven. En nu, zie, daar was op eenmaal, zonder dat iemand er op verdacht scheen te zijn, een als Strauss geharnast en gewapend en aanvallend veldheer opgestaan, die met zijne legerscharen tegen de slecht bewaakte, hier en daar reeds half gesloopte, of ondermijnde veste een algemeenen storm ondernam ^). De wachters sloegen alarm, en stootten een noodkreet uit; de bezetting kwam in het geweer, sloeg aanvallen af, en deed uitvallen. De zege kwam aan hare zijde ; het hart bleef ten minste behouden ; het middenpunt van het historische Christendom, de Christus, die bovennatuurlijk ontvangen werd, de Christus, die opstond uit de dooden en zichtbaar ten hemel voer, die Christus bleef algemeen gehuldigd als historische werkelijkheid. Althans, een tiental jaren na de verschijning van dien vijand, hield een der beste verdedigers van het historische Christendom voor de rechtbank van den inwendigen mensch het pleit in beginsel gewonnen ^).

De godgeleerden van het liberale behoud hebben zich voor het historisch geloof, grondslag van alle Christelijke geloofs- en zedenleer, zéér verdienstelijk gemaakt. In plaats echter van op dien grondslag te gaan stichten, wat er reeds op gebouwd was, gingen zij een stelsel verkondigen, dat met de Apos- tolische beschouwingen veelal in tegenspraak was. Zij, die hieraan vasthielden, en toch, al waren zij dan maar alleenstaande >Dilettanten**, goede scherp- schutters tegenover den gemeenschappelijken vijand bleken te zijn, werden, gelijk in het 1»*« Deel beschreven werd, op smadelijke manier behandeld. De kracht van het Reveil kwam dus niet in den dienst d^r godgeleerde weten- schap; en, omgekeerd, de godgeleerde wetenschap voldeed niet aan de vragen,

t) Vgl. Dr. Harting : Nieuwe Jaarboeken van Wetenschappelijke Theologie^ l, 3 v. v. *) Dr. J. J. van Oosterzee: Jaarb, voor Wetenschappelijke Theologie, i, i^ y,y. ^'j v.v.

Digitized by

Google

APOLOaETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 69

die het R?veil wel wekken, doch niet beantwoorden kon. Het Reveil ging, evenals de Reformatie, uit van stellingen die, voor wie ze reeds geloofden, onomstootelijk schenen, doch die alleszins bewijs van noode hadden in de schatting van wie eenigermate over de beteekenis der woorden hadden nage- dacht ; wij rekenen daartoe bijv. de goed bedoelde, maar slecht geformuleerde stelling, dat de Bijbel onfeilbaar is. Gebrek aan goede theologische leiding deed dan ook verscheidene zonen uit familiën, over wie de adem van het Reveil gegaan was, besluiten tot het verwerpen van alle theologie, tot het verloochenen van den Heer, die ook hen had gekocht met zijn bloed. Vooral over derzulken afval juichte de vijandschap jegens de Kerk en het Christendom der voorgeslachten. De diepste deernis echter maakte zich niet zelden meester van de geloovige schare, deernis pver hunne zielen, deernis met de toekomstige gemeenten; deernis met menigen vader, wiens haren ver- grijsden vóór den tijd, met menige moeder, wier harte brak van onbeschrijfelijk zieleleed om den zoon, dien zij zonder de hope des eeuwigen levens zag sterven.

Daarbij kwam, dat het Reveil uit zijn aard subjectief was. Het Subjecti- visme heerschte in de mannen van het Reveil. AI waren velen van die mannen broeders uit de Historische School, daarom waren zij nog niet allen hare trouwe leerlingen, en waren zelfs alle trouwe leerlingen nog volstrekt niet doorgedrongen tot de beteekenis van hare grondslagen. Het historisch karakter van het Christendom was wel een dogma : men erkende daarmede de juistheid van Paulus' opmerking: »Niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is"; doch in de praktijk was dan alléén iets waar, wanneer het subject het geloofde, of ook de waarheid was waarheid, omdat zij ; straks in 000 verre zij beantwoordt aan de ontwaakte behoeften van het menschelijke hart. Het getuigenis des Heiligen Geestes werd veel verder uitgebreid dan Hij zelf, door de heilige mannen Gods sprekende, had aange- duid; ja dan de Confessie (Art. V) had aangenomen. Menigeen, die nog de allereerste beginselen leeren moest, liet zich hooren als ware hij een orakel op godgeleerd gebied, alwaar de bedachtzaamheid geen voet verzet zonder eer- biedig onderzoek; zulk een woordvoerder nam dus in tegen de goede richting. Het water des levens, dat de geloovige deelachtig wordt, zag men in vele >Christelijke" kringen aan voor meer dan voldoende om alle wetenschappelijke twijfelingen weg te spoelen en alle kennisdorst te lesschen. In één woord, zonder het te willen, zonder het te weten, men was daar ontvankelijk voor de Moderne Theologie.

Immers, zij zelve hing onafscheidelijk samen met het Subjectivisme. Onder den invloed vooral van Schleiermacher, dien men met den Koningsberger wijsgeer den vader van de Subjectieve Godgeleerdheid zou kunnen noemen,

Digitized by

Google

70 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

werd aan het ODmiddelIijk godsbewustzijn in den mensch, aan het godsdienstig gevoel, eene van verstand en wetenschap onafhankelpke plaats aangewezen. Dientengevolge werd ja het getuigenis des Heiligen Geestes meer gewaardeerd, ten minste genoemd, en gevoelde men vrijmoedigheid, om langs den weg van inneriyke christelijke ervaring de zaak der waarheid te verdedigen, zelfs blijdschap, daar elke andere weg niet geschikt scheen te zijn. Maardienten* gevolge zou menigeen ook beproeven om, met een beroep op dezelfde vermo- gens en dezelfde kenbronnen, het objectieve wezen van het Christendom op te lossen in subjectieve leugens. Wat De Wette ^) eene der belangrykste ontdekkingen noemde der nieuwe philosophie, dat werd een bron van giftig water, t.w. dat de hoogste, de grondwaarheden niet bewezen, maar (op grond der uitspraak van het onmiddellijk godsdienstig zelfbewustzijn, dat in de borst van lederen mensch is geplant), alleenlijk geloofd kunnen worden, en dat ook in dit opzicht alle kennis van onvoorwaardelijk aangenomene en niet verder bewezene grondbeginselen uitgaan moet. De eenige taak, die men dientengevolge aan de Wijsbegeerte toekende, de aanwijzing nam. dat men zulke waarheden aannemen moet, zoo men waarlijk een redelijk wezen is, werd de taak om te beweren, dat men breken moest met het Christendom, zoo men waarlijk mensch is ; dat men uit den mensch eene religie spon, die men voor de Christelijke religie uitgaf; dat de oorsprong der godsdiensten in godsdienstigen waanzin gelegen was, dat de hoogste uitspraken van Jezus^ zelfbewustz^'n haar oorsprong vinden in onregelmatige zenuwknoopen ; dat »6od** een voortbrengsel van ontstelde hersens is ; dat .... doch da taak van zulk eene wijsbegeerte is nog niet ten einde.

De Hoogleeraar Doedes was van oordeel, dat de moderne theologie overal dezelfde beginselen heeft. Het zou, meende hij, niet licht in een verstandig hoofd opkomen, te meenen dat de moderne theologie in Frankrijk of Neder- land, of waar zij ook optreedt, de vrijheid heeft om leeringen te verkondigen die haar, als zij ze in Duitschland predikte, de beschuldiging van inconse- quentie zou doen verdienen. Moeten wij den Hoogleeraar A. Pierson geloo ven, dan vergiste Doedes zich daarbij tweemaal. In zijn toenmalig privaatdocent- schap ten behoeve van de wijsbegeerte der ervaring stelde Pierson ^) :

„De moderne theologie is geenszins een verschijnsel, bij welks toelichting de geographie niet in aanmerking zou komen. Zij is allerwege geheel zelfstandig ontstaan, in Duitsch- land, in Frankrijk, in de Nederlanden. In elk dier gewesten heeft zij vele resultaten

*) Vgl. Van Oosterzee, t. a p., bl. 23.

•) De oorsprong der Moderne Richting^ Haarlem, A. C. Kruseman, 1862, bl. 8f, v.v.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 71

gemeen^ maar zij heeft toch ook overal een verschillenden oorsprong ; hetgeen natuurlijk in groote mate op hare verdere ontwikkeling van invloed moet zijn Wanneer wij dien verschillenden oorsprong met groote trekken mogen aangeven, dan beweren wij dat de moderne theologie in Duitschland aan de wijsgeerige speculatie, in Frankrijk aan de isagogiek vooral van het N. T., in ons vaderland aan het op den voorgrond stellen der empirische methode haar aanzijn en algemeene verspreiding te danken heeft."

PiersoD stelde, in jeugdige onbezonnenheid en wijsgeerige oppervlakkigheid, methode en grondbeginsel, karakter en kleed, geest en lichaam, kracht en stof gelijk. Waar men zich ook schaarde onder het moderne vaandel, daar deed men het uit ingenomenheid met het beginsel; ten minste, zoo men behoorde tot de koryphaeen, immers de helderste koppen, die ooit gedacht hadden. En welk vak van wetenschap zij ook schenen te beoefenen, de resultaten, waartoe zij kwamen, dragen alle het kenmerk van hun geloof aan het bezitten van de kenbron en den toetssteen der waarheid in zichzelven, inzon- derheid van hun geloof aan de immanentie van een God, die overal en altijd naar onveranderlijke wetten in de wereld der geschapene dingen werkzaam geacht werd. In dat onredelijke dogma is de geboorte van het Modemisme te zoeken. Heeft het, in het algemeen, het Rationalisme tot stamvader, zooals uit de Schtoanelose Schmalnasen de Gorille ontstaan zou zijn ^) ; de bijzondere oorsprong van het species, dat men moderne 'theologie durft noemen, is te zoeken in die onregelmatige ontwikkeling van het denkvermogen.

Veel onderzoek heeft men, om dat te ontdekken, niet noodig. De nieuwe Tubingerschool is om, en in hare kritiek genoegzaam bekend. Zij leidde, gelijk men weet, het ontstaan van de Schriften des Nieuwen Testaments af uit eene reeks van twisten en bemiddelingspogingen van het Petrinische Joden- en het Paulinische Heiden-Christendom. Wat was daarbij nu haar uitgangspunt ?

Zij begon met bepaalde noodzakelijk op elkander volgende onttvikkelings- phasen aan te nemen in de leer, en hield op grond daarvan de Openbaring van Johannes en de 4 groote brieven van Paulus voor echte gedenkstukken uit de Apostolische Kerk; daarbij sloot zich onmiddellijk aan het eerste Evangelie als eene verzameling van apostolische overleveringen. Het oorspron- kelijke Lukas-evangelie zou bij Marcion te vinden zijn, en het vierde Evangelie werd aangezien als eene dograatisch-zinnebeeldige verdichting, waarbij de Synoptische Evangeliën tot bouwstoffen gediend hadden, en die in de laatste helft der 2e eeuw den sedert over de Kerk heerschenden Logos Christus voortbracht, om al de kerkelijke twisten van die dagen te beslechten.

*) Vgl. Beets Kinderlach, Aant , in zijne Madelieven^ 1870. bl. 197.

Digitized by VjOOQIC

72 DE VIJANDELIJKE LEERSOUOOL EN DE

Ter kenschetsing van de genoemde school heb ik mij, voorzichtigheidshalve, bediend van Dr. Karl Hase's algemeen vertrouwd Leerboek van de Geschiedenis der Kerkt en dat nog wel volgens de vertaling van T.C. van der Kulk( 1861). Hoezeer Hase nu ook biyft staan bij de kritische resultaten, die hij op zijne eigenaardige manier noemt, hij verheelt het toch niet, dat er een bepaald dogma aan ten grondslag lag, het geloof aan de heerschappij van de ontwik- keling, een geloof, dat met het bovengenoemde wijsgeerige beginsel onafschei- delijk samenhangt. Slaat men het »epochemachende** boek ^) open van Dr. Ferdiuand Christian Bauer, den wijsgeerig gevormden vader der nieuwe Tubingerschool, wat ziet men dan ook terstond? Dat hij het geloof der Kerk niet als het oog des geschiedschrijvers wil laten gelden. Hij eischt daarentegen, dat deze tot uitgangspunt neemt hetgeen het wezen des Christendoms ^em^en heeft met het algemeene karakter van den tijd zijner verschijning. Zéér natuurlijk heeft zegt hij de geschiedkundige beschouwing er belang bij, ook reeds »das Wunder des absoluten Anfangs in den geschichtlicken Zusam- menhang herein zu ziehen und dasselbe, so weit es überhaupt möglich ist, in seine natürlichen Elemente aufzulösen." * Wonder'* en ^historie** gaan dus niet samen ; het wonder behoort niet tot de historie ; de historieschrijver moet het wonder in het stof der geschiedenis trekken en oplossen in zijne natuurlijke elementen. Het wonder van de nieuwe schepping des Christendoms wordt hem dientengevolge slechts de vrucht van het eedelijk bewustegn des menscJien^ met name de lichamelijke opstanding des Heeren, een feit van het bewustzijn der discipelen, *t welk echter, gelijk alle realiteit, eene geschiedkundige gebeurtenis tot basis heeft.

Wat gaat het ons echter ook aan, of de moderne theologie in elk land zelfstandig, of niet zelfstandig ontstaan is. Dat vraagstuk behoort tot hare algemeene geschiedenis. Met aller* toestemming mag ik echter de opmerking maken, dat zy overal in den naam der historie het kerkelijk Christendom bestreed. Haar dorstte naar de historische werkelijkheid, zooals zij meende. Zij wilde den historischen Christus; die der Kerk was het voortbrengsel van onwillekeurig, straks van opzettelijk bedrog. Alzoo behoorde zij ook in« hare eigene schatting tot de Historische School.

Wij beperken ons tot Nederland, en willen, wat ons betreft, de Nederlandsche vaders en pleitbezorgers van het Modemisme gaarne in den zoeten droom laten, bijaldien zij er nog in zijn, dat zij geheel onafhankelijk van Spinoza en van Hegel en van Kant en van Schleiermacher en van Bauer dddr zijn gekomen, waar wij hen vonden. Zoo zij ons maar toestemmen, dat wat zich als moderne theologie

') Das Chrisienthum und die Christliche Kirche der dr ei er sten Jahrhunderte ; iste uitgaaf in 1853, 2de, opnieuw bewerkte in 1860. Ik gebruik hier de tweede editie.

Digitized by

Google

APOLOGEnSCHB SCHOOL TE UTRECHT. 73

aandiende zijn oorsprong vond in het geloof van hare vaders aan eene onver- brekeiyke, in de natuur aanwezige, en niet van hare krachten onderscheidene causaliteits-wet ; een geloof, dat zij uit hun eigen binnenste te voorschijn brachten, en waarnaar zij alles, met name de historie, afknipten en verknipten ; doch waar- van zij zeiden dat het in beginsel aller menschen eigendom was ; in allen moest worden ontwikkeld door alles, en allen zou verlossen van alle bijgeloof, uitgenomen natuurlijk het bijgeloof aan de onfeilbaarheid der eigene ervaring.

Het lag dus in den aard van dat geloof, zich ook uit te spreken voorde menschen in de taai der menschen. Had Bauer geklaagd over Ewald, dat deze het publiek bekend maakte met zijne (Bauer 's) beweringen, gelijk van zekere zijde de mannen van het Reveil aangevallen werden, omdat zij met hunne bezwaren tegen de neologie zich wendden tot allen, zelfs tot de krui- ers en de theologen zonder baard, niet lang zou het duren, of de moderne theologie, zich hoe langer hoe meer van hare hooge afkomst bewust, zou zich tot nog ruimere kringen wenden. Toen Strauss den grooten akker des Christelijken volks genoegzaam toebereid achtte, zaaide hij daarin zijn Lében Jesu in den bevattelyksten vorm, verdicht volgens een systeem, waarin niets bovennatuurlijks voorkwam, of, om zijne eigene woorden te gebruiken, niets dat als het lood van een onverbrekelijk, blind geloof eischend gezag op de menschheid moest blijven liggen, niets dat aan het Christelijk verleden of aan het Christendom in het algemeen bond i). Zoo werd die godgeleerdheid zonder God gepopulariseerd; doch zoo is de moderne theologie wedergekeerd tot haren oorsprong. Wars van alle apriorisme en van alle blinde inge- nomenheid met zichzelve, gelijk zij voorgaf ^), wenschte zij met de kinderen der menschen hunne zekerheid en onzekerheid te deelen, te dobberen op de golven der menschelijke gevoelens, zelfs den Samaritaan toe te laten tot den tem- pelbouw. Maar z^' deed daarmede niets anders, dan de bedorvene mensche- lijke natuur, waaruit zij was ontstaan, nog meer bederven, in den verschrik- kelijken waan van haar Heiland te zijn.

De oorsprong van het Modemisme bleef ons dus niet onbekend ; spreken wij thans over zijne

Beginselen.

Spreken wij van beginselen in het meervoud, w^ doen dit, om het voor- beeld van Dr. Pierson, die een hoofdstuk aan de wijsgeerige beginselen ') van dat verschijnsel ten beste gaf, te volgen. Maar wij mogen hem niet

ï) Zie Voorrede XV, 1864. «) Pierson: t. a. p., bl. 85 v.v. •) t. a. p„ bl. 5-68.

Digitized by

Google

74 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

uitsluitend als onzen gids beschouwen ; er zijn althans oudere leidslieden op dezen weg, leidslieden, die ontegenzeglijk menigeen tot de moderne theolo- gie gebracht hebben, zooals H. Lang in zijn Versiich elner ChristUcJien Dog' maiik, allen denkenden Christen dargeboten" '^)j en A. Bévillet bijv. in zijne bestrijding ') van Prof, C. Bois.

Een en ander uit hunne uitspraken mededeelende, vóórdat wij overgaan tot de Nederlandsche woordvoerders, kunnen wij tevens doen zien, dat hunne eenheid van beginselen even zeker is, als hun eenheid van oorsprong.

Lang nu omschrijfl het Christendom als de opheffing van het Dualisme : >6od is vleesch geworden" (S. 18) ; Christus' persoon is de uitdrukking van het beginsel: God en mensch één (S. 21). De benamingen Grodseoon en des menschen eoon beteekenen hetzelfde; de mensch, die zich bewust geworden is van zijne wezens- en levensgemeenschap met God en daarom zijnen eindigen individuêelen wil vereenigd had met den volstrekten, goddelijken wil, is Grods Zoon, en juist daardoor de ware, aan zijn idee beantwoordende, tot zijne bestemming gebrachte mensch, de zoon des menschen** (S. 14). God, die de geest is, heeft zichzelven in de harten der menschen uitgestort ; Hij is den mensch immanent, volgens het Christendom, wijl Hj daarin Vader heet, de naam die 's menschen eenheid met God beteekent (S. 14). De bekeering Ib een inkeer van den mensch in zichzelven, zijn uitgaan uit de wereld in zichzelven, in zijn gemoed, waarmede hij in de diepten der Godheid wortelt, zoodat hij daar uit zichzelven, dat is uit God, leeft, en dus het individu als zoodanig verschijnt als een »unendlicher, sittlicher Selbstzweck" (S. 9 en 3), en het zuivere, innerlijke, godsdienstige leven absoluut^ volstrekt \s (S. 9).

Is daarmede de onafhankelijkheid van elk individu uitgesproken in eene mate, die het zelfs losmaakt van elk oorzakelijk verband met de Historie, met de Schrift, met Christus, het is zulks krachtens het beginsel der immanentie Gods, der wezenseenheid Gods met den individuêelen geest, volgens de Spinozistische kosmologie : De wereld is een levendig in een ander zijn van geest en stof; > wereld'' is slechts daar, waar de beide tegenstellingen : geest en natuur, vorm en stof, het »7» sich heeogen sein'' en het »rüumlicker Aus zer skh sein^* elkander doordringen (S. 35).

Bij het aankleven van zulke stellingen hield men echter gaarne vast aan de voorstelling van Gods persoonlijkheid, gedacht als zelfbewustheid van wat

•) Berlin, 1858.

») In de Nouvelle revue de theologie ^ 1861, vertaald in de Bibliotheek van moderne theologe f iste Deel, 1862; deze vertaling heb ik hier gebruikt in goed vertrouwen op hare juistheid.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 75

HLj is, van wat Hij doet, en waarom Hij doet wat Hij doet; van het onder- scheid tusschen natuurwet en zedelijke wet; van het verschil tusschen vrijheid en willekeur. Edoch, het is mij niet gelukt in te zien, dat men iets anders deed dan, onder de vlag van het Monisme, een oud, maar onvermij- delijk Dualisme in een nieuwen vorm te huldigen. Wij kunnen dat opmerken o. a. bij Réville, die het grondbeginsel der immanentie Gods, toegepast op het Christendom^ met echte Fransche klaarheid heeft omschreven »als de ware en regelmatige ontwikkeling van de godsdienstige eieV' (bl. 476), of van de ware menschdffke ziel, of van des menschen geestelijke natuur; zoodat men wel aan de eenheid scheen te gelooven, maar toch altijd zich bleef bewegen tusschen de van God gegevene tegenstellingen, tegenstellingen, die men, als onvermijdelijke uitspraken onzer innerlijke ervaring, zelfs in de meest afgetrokkene redeneering niet ophefEen kan.

Wij hadden ons bijna laten verlokken om de schoone passage over den roem van het Christendom als den godsdienst van den mensch (bl. 475) over te nemen, ten einde nog duidelijker te doen zien, dat hij van dezelfde onderstellingen uitgaat als Lang. Laat ons echter liever aan hem het noodige licht ontleene.n tot recht verstand van de voorstelling, die de moderne theologie geeft omtrent de betrekking van God tot de eindige dingen.

Gods onveranderlijke wil nu is het wezen van al wat bestaat. De krachten der natuur maken het wezen Gods uit, of omgekeerd. Zij zijn het onveran- derl^'ke willen of werken Gods. Dit nu is liefde. Derhalve is de onverander- lijke liefde de noodzakelijke orde der dingen.

Evenwel, de eenheid van den goddelijken wil splitst zich in eene oneindige menigte van bijzondere willen die, in zoover zij bijzonder zijn, niet meer de algemeene wil zijn, waaruit zij voortvloeien, maar die, in zoover zij uit hem zijn voortgevloeid, deel hebben aan zijne noodzakelijkheid.

>De wereld is als *t ware een ontzaggelijk groot concert, waarvan elke noot bepaald wordt door den grondtoon, die de gansche symphonie beheerscht. Elke bijzondere noot is niet zelf die grondtoon, maar deze wordt in elke noot wéér gevonden en maakt haar tot hetgeen zij is.** Geen afzonderlijk wezen openbaart dus God zelven, ieder wezen doet ons slechts een deel van Gods wil, gedachte, wezen aanschouwen, maar wkt ze zijn, dat zijn ze, omdat Gods wil, gedachte, wezen in hen, voor een deel aanwezig zijn. De bijzondere willen zijn natuurlijke en noodzakelijke verschijnselen van den algemeenen wil, die in elk opzicht onveranderlijk is. Dus zijn >wonderen," gedacht als feiten die met de natuurorde in strijd zijn, onmogelijk: God is onveranderlijk.

Men zou hier kunnen vragen : als er in het ontzaglijk groot concert verschillende noten zijn, waarin toch de grondnoot weergevonden wordt ; als er bijzondere willen

Digitized by

Google

76 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

zijn, die wortelen in een en denzelfden wil; als er eene onoverkomelijke klove sch^'nt te bestaan tusschen de cliemische wetten en de zedelijke wetten, en deze toch oorzakelijk één zijn, waarom mogen er dan geene daden van bijzondere willen, met bijzondere wetten, door bijzondere personen verricht, aangenomen worden, welke wij onder een andere categorie brengen, dan andere daden, in het geloof dat zij overeenkomen met den onveranderlijken wil van God, en dus ook hier te bel^'den : >dat, wat God in den steen en wat God doet in de ziel met al het overige samenwerkt tot de verwezenlijking Zijner hoogste gedachten" ^)?

Ook. hier echter staat Spinoza voor ons met zijn Determinisme of Natura- lisme. De verschillende benamingen wijzen niet op verschillende systemen, maar slechts op onderscheidene betrekkingen, waarin hetzelfde beginsel geplaatst wordt. Dit komt vooral uit bij Dr. Pierson, of bij Prof. Opzoomer, wiens geniale, maar jammerlijk getrouwe leerling hij werd.

Bij Pierson, die oppervlakkiger dan Lang en Réville redeneert, komt de geheele moderne theologie neer op dit éëne grondbeginsel : >alles heeft een natuurlijke oorzaak*' (bl. 37). »God is niet te kennen dan uit den mensch en uit de natuur*' (bl. 40.) >Gods werkzaamheid openbaart zich niet buiten de werkzaamheid der natuur." »Een verhaal hangt in de lucht, als het de oorzaak van eene reeks gebeurtenissen in eene bovennatuurlijke oorzaak, een ingrijpen Gods zoekt** (bl. 55); »een bovennatuurlijke oorzaak valt niet binnen het bereik der menschelijke kennis." Dus ook niet de menschel^'ke geest? Of is onze geest niets dan natuur? Waarom dan nog gesproken van geest, en van natuur? Is dan niet alles natuur f Is er dan wel een God, die geest is ? Maar, in dat begrippenspel, is God dan ook niet wezenlijk onder- scheiden van het wezen der dingen. God is persoonlgh immanent, zelfs in het organisme van planten en dieren (bl. 98).

Er zijn echter in de leer van Dr. Pierson twee punten, die hij met bijzondere voorliefde heeft behandeld, t.w. de ervaring en de roeping van den w^sgeer.

De ervaring is hem het Evangelie. »Het is ongerijmd, wanneer men aan zijne ervaring, dat is aan zulk een resultaat als na een voldoend aantal waarnemingen, en in overeenstemming met de voorschriften der empirische methode verkregen is, geen algemeen geldend karakter durft toekennen" (bl. 27). Dit is misschien de duidelijkste uitdrukking van hetgeen hij onder ervaring verstaat. Aan die ervaring kent hij alle goeds toe. Zij geeft wijs- geerige stellingen aan de hand (bl. 23); zij geeft ons algemeene waarheden (bl. 24). De waarnemingen van het voorgeslacht hebben niets te beteekenen ;

ï) RlvilUt t. a. p. bl. 457 v. v.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 77

de ervaring, die zij tot resultaat kregen, beduidt voor onze ervanng niets. Kunnen kinderen en onontwikkelden niet eerlijk en zuiver teruggeven wat zij hebben gezien en geboord, evenmin het voorgeslacht, want het was zoo supranaturalistisch (bl. 37). De waarneming toch van de jongste tijden »heeit ons*' (?) »geleid tot het besluit dat er niets is, waardoor wij gedwongen worden aan het bestaan vau eene bovennatuurlijke, ingrijpende oorzaak te denken/' Aan eigene ervaring en aan die zijner ambtgenooten, niet aan de mijne, en aan die mijner geestverwaaten, ook al zijn zij volgens dezelfde methode verkregen, daaraan moest Pierson, wilde hij niet ongerijmd handelen, een algemeen geldend karakter toekennen. Ja, was dat niet de eisch van geheel het Modernisme? Maar leidde die eisch niet tot de grootste afhankelijkheid van de mannen der ervaring, als de eenige tolken van de goddelijke waarheid ? tot eene nieuwe geestelijkheid ?

En wie moest in die wijsgeerige kerk ais Paus fungeeren ? De wysgeer der ervaring. Aan dien wijsgeer is opgedragen, zich boven de bijzondere weten- schappen te verheffen en uit de wetten, die de wetenschappelijke mannen allen stilzwijgend volgen, de algemeene beginselen op te maken van het men- schelijk denken. Hij moet dus ook uitmaken, of een zeker feit, wonder genoemd, ai of niet dien naam verdient te dragen (bl. 45). »De geschiedenis is niets anders dan een oud handschrift, dat de meestgeoefende onder ons behoort te lezen, met de pen in de hand om door te halen en te voegen en te veranderen ; overeenkomstig het licht, dat hij ontvangt van eene ervaring, die reeds onom- stooteiijke zekerheid voor hem heeft" (bl. 22). Als een der meestgeoefenden stelde Pierson zelf reeds vast (bl. 72) : >De voorstelling van de mogelgkheid van wonderen staat in verband, niet met den zuiver godsdienstigen, maar met den kosmologischen inhoud van het Christel^'k Godsbegrip ;" en : »het Christendom heeft nergens gewild dat zijn kosmologie voor alle eeuwen en geslachten blijvend zou zijn."

Of die uitspraak ook een empirische stelling mag heeten ? Genoeg, dit is vooral van de Nederlandsche moderne theologie het eigenaardige, dat zij den wijsgeer der ervaring maakt tot den leeraar en rechter der waarheid, en dat zij »al de resultaten der ervaring eerlijk en ter goeder trouw opneemt*' (bl. 90).

Zulk een empirisch man kende het sprak wel van zelf geen hooger gezag dan zichzelven, zijn eigen verstand, gevoel, geweten. Dat arrogante Individualisme beriep zich echter het meest op het geweten, en mitsdien op de vrijheid van het geweten.

Volgens de omschrijving van Eéville < ) is de vrijheid het vermogen om met bewustheid te handelen, zonder hinderpalen, overeenkomstig ons oorspron-

>) t. a. p. 1, 402.

Digitized by VjOOQIC

78 DE vijandelijke: leerschool en de

kelijk wezen. Deze bepaling, to^epast op het geweten, gaf voor gewetensvry- heid de volgende definitie: »dat is die vrijheid, waarbij men datgene wat al of niet met de stem des gewetens overeenkomt, kan aannemen of verwerpen ; waarbij men niet vraagt wat uitwendig gezag voorschrijft; waarbij men te rade gaat met de stem, die daar spreekt in ons binnenste, en de inwendige overtuiging des geestes tot richtsnoer des geloofs en des levens stelt" ^).

Het geweten is al het noodige; wij hebben geens dings gebrek voor de aardsche levensreis ^). Bij eiken eisch, dien het ons stelt, gaat het geweten uit van het eeuwig bestand der zedelijke wereldorde '), hetzelfde als de zede- lyke natuur van den mensch. Waarin nu bestaat zij ? Hoe is die zedelijke wereldorde te kennen ? Waaraan te toetsen ? Waarom is moord eene misdaad, overspel overtreding ? Omdat M geweten, omdat de eedelgke wereld' orde, omdat de menschelgke natuur er aleoo over denkt.

Dit was niets dan individualisme in de ergste mate ; bare willekeur zelfs tegenover de invloedrijkste feiten ; beginselloosheid in den volstrekten zin van het woord. Doch zoo verdiende het Modernisme dan ook den naam van Natura- lisme. Men voegde zich echter niet naar de zedelijke natuur boven en buiten den mensch; de aard van het individu, zijn vleesch, zijn hartstocht werd weldra kenbron en maatstaf. Bij menigeen werd misdaad weldaad; overspel bevor- dering der gezondheid; moord, vooral zelfmoord, een reddende daad. Wie kent geene gruwelijke afdwalingen der conscientie? Zelfs bij beroemde leer- meesters? Vooral leerlingen echter, ouder gewoonte, wisten gevolgtrekkingen van dien aard te maken. De leermeesters bleven liefst staan bij de eerste dogma*8, bij uitspraken als deze : wij werden >door de natuur samengekneed uit deugden en gebreken, uit reine driften en uit onreine." De natuur had in Palestina de distel Salome geplant; het lot had den aard van Herodias 4iit andere stof gekneed dan Maria van Bethanie; Herodes was door de natuur gemaakt tot hetgeen hij was. »A1 wat is moet zijn en kan onmogelijk anders zijn, ^al het volgende vloeit met noodwendigheid voort uit het voorafgaande. Nergens, in de reeks der menschelijke daden, zoomin als der menschelijke lotgevallen, is de keten verbroken. Alle schakels zijn aanwezig, overal en altoos en bij allen" ^). God heeft in den samenhang der wereldgeschiedenis nergens, nergens eene eigene plaats. De mensch, en hij alleen, is de midde- laar van de lotgevallen der menschheid. De geschiedenis van ons geslacht, zij is altegader menschenwerk ^)»

') De Nieuwe RichtÏDg enz. 1870, bl. 265.

*) Busken Huet^ Kanselredenen, bl. 190.

») t. a. p. bl. 184.

*) t. a. p. bl. 167 en v.v.

*) t. a. p. bl, 172.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TB UTRECHT, 79

Verscheidene leerliogen vervielen, onder de werking van zulke begrippen, zelfs tot vreeslijke misdaden. Vele feiten der volgende jaren, feiten, die wij bier niet behoeven te vermelden, voorgevallen in standen, die steunpilaren van eerlijkheid, goede trouw, menschlievendheid en waardeering van het leven waren, hebben overvloediglijk bewezen, dat, waar een mensch enkel respect heeft voor de uitspraken van de menschelijke natuur, of van het geweten, de ontzettendste zonden bedreven worden in den dienst van het natuurlijk egoïsme, hetwelk in de werkelijkheid zich als den souverein deed gelden.

Theoretisch werd het zedelijk Determinisme echter niet algemeen, allerminst onbepaald gehuldigd. Goelijk de Modernen nu, niettegenstaande hunne ver- eenzelviging van Kosmos en Theos, toch volhielden dat zij, in den gewonen zin, geloofden in God, hielden zij, volgens hunne verklaringen, ondanks hun geloof aan de wet der noodzakelijkheid, ook vast aan hunne zedelijke vrijheid, althans aan de mogelijkheid, in sommige oogenblikken, om zich te ontscheu- ren aan de wet der noodzakelijkheid, en hun leven los te rukken uit den knellenden greep van hun lot; aan de mogelijkheid, in plechtige en heilige oogenblikken, om het goede of het booze deel te kiezen, oogenblikken waar- van zij de beteekenis lang niet altyd voelden. ^)

Op daarmede onlosmakelijk samenhangende levensvragen gaf het Moder- nisme geen antwoord. Bijv. : In welk een verband staat de zedelyke vrijheid tot de »uit deugden en gebreken saamgeknede menschelijke natuur," tot de wet der noodzakelijkheid? Is dus die vrijheid op zichzelve wel goed te noe- men? Is zij zelve misschien niet een bedrieglijk voortbrengsel dier wet? Wat is goed en kwaad? Bestaat er wel eenig onderscheid tusschen goed en kwaad ? Is er wel een algemeen geldige zedenwet ? Vanwaar de kracht, niet enkel om te kiezen, maar ook om te doen, wat goed is? Doch staken wij zulke vragen ! Laat ons liever vragen : Wat bleef er over van het Evangelie der vrijheid van Gods kinderen, als de Bijbel, gelijk het Modernisme beproefde, ontwonderd werd ? Van de predi- king van het Christendom, zooals het daarin voorkomt ? Van de Kerk, gelijk zij in het feit van Jezus' lichamelijke opstanding gevestigd was? Van den eenigen troost in leven en in sterven?

De toepassing van het Modernisme op het Christendom.

Een ongenoemde, ^) die de wonderen als feiten aannam, waarvan men beweerd, maar nog nooit bewezen had dat zij onmogelijk zijn, nam de proef

>) Busken Huet, t. a. p. bl. 173.

•) J/ef Evangelie van yohannes ontwonderd, Eene consequentie op modern terrein. Te 's Hage bij J. M. van 't Haaff 1861.

Digitized by

Google

80 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

met het Johannes-Evangelie. Wat er overbleef, was niets dan een dor, en naakt geraamte, onzamenhangend, onbegrijpelijk. Velen begrepen, dat van een ontwonderden Bijbel niet veel meer dan eenige zedenlessen en algemeene gods- dienstige begrippen zou overblijven, en aan den anderen kant, dat men, aan- gezien de Bijbel in zijn geheel voor het godsdienstige leven »eene belemme- ring/' ja noodlottig is, ^) het best zou doen eene bloemlezing te maken, en deze als den Bijbel der menschheid aan te prijzen. De Bijbel werd weer lang- zaam in de kast, als weleer in het klooster met stof bedekt ; er begon onder hen die het moderne standpunt toejuichten, onverschilligheid voor den Bijbel te heerschen. Maar er lag toch zooveel schoons en goeds en waars >achter de doode letters/' Dat mocht men niet prijsgeven, en daarom wilde men, ondanks de gehoudene lofredenen van vertrouwde mannen ^) de verschillende hoofdstukken des Bijbels in eenvoudigen vorm zoowel kritisch als uitleg- kundig gaan behandelen '). Wat deze poging opgeleverd heeft, is mij niet bekend; maar, zoo zij geslaagd is, heeft zij niets overgelaten dan het alge- meen-religieuse, dan het algemeen- goede, dan het aigemeen-schoone. Dit is zeker, over den Bijbel heen, die op den kansel lag, werd niet zelden het woord tot Bijbelbestrijding gevoerd; menigeen hield het er voor, dat de Bijbel een wespennest van fabelen was, der uitlegging alléén dan waardig, wanneer zij tot versterking van het ongeloof diende. Vooral de Brieven van Busken Huet over den Bghel^ gaven overvloedig voedsel aan Bijbelverguizing, verguizing, die door eene ernstige Bijbelwaardeering der moderne theologie niet kon worden gestuit

De gemeente werd, naar den aard onzer eeuw, al zéér spoedig van den kansel bekendgemaakt met de resultaten der nieuwe wijsbegeerte. Gelijk men weet, kan geheel haar verschil met de Godgeleerdheid der Schrift en der Kerk saamgetrokken worden in de vraag: Is Jezus al d^n niet licha- melijk opgestaan uit het graf? Volgens eene mededeeling van Prof. Prins werd de gemeente reeds op het Paaschfeest van 1861, naar zijn oordeel vrij ongepast, in die twistzaak gemengd en daardoor in niet geringe mate veront- rust. Greruimen tijd daarvoor en nog eenigen tijd daarna werd zij zooveel moge- lijk in doodsche rust gehouden door verzwijging of verbloeming van de

1) Het godsdienstig geloof en leven van onze dagen, voor het volk geschetst door J. Hooykaas en H. C. Lohr, Predikanten te Rotterdam. Rotterdam, D. J. P. Storm Lotz 1876, bl. 95 97. Volgens Rauwenhof was het een bedenkelijk godsdienstig lees- boek: Bijbelvrund VIII, 16.

■) Prosputus van De Bijbel beschouwd van het standpunt der moderne rigting^ Amster- dam, bij Behrns: 1868.

*) Vgl. Bibliotheek van Moderne Theologie^ verzameld door J. H. Maronier, 1862, bl. 22—95.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 81

ontkenning. Sprekende van eene geestelijke opstanding, of van opstanding in 't algemeen, had menige leeraar zijne hoorders in den waan gelaten dat hij nog het oude Evangelie geloofde. Driestmoedigheid, vooral de beleedigende taal van Renan, aan den eenen kant, en geloo&ijver aan den anderen kant zorgden echter voor algemeene bekendmaking. De loochening van Christus' lichamelijke opstanding, welk droombeeld slechts aan den hartstocht eener hysterische vrouw te danken zou geweest zijn, hing natuurlijk samen met de loochening van zijne godheid, en dus van geheel het Christendom en van alle waarde des christelijken levens.

Jezus was neen, niet een ordinair, alledaagsch mensch ; niemand stak zoo boven allen uit als hij. »Zijn leven en werken is de spiegel eener ziel, zooals er geen tweede ooit in een stoffel^'k lichaam heeft gewoond !" ^) Waarom ? Omdat Hij van Boven was? o neen, hij was »van nature" onze broeder ^), maar omdat hij was »een echt, waarachtig, volkomen mensch.'* Er was dus niets bovenmenschelijks in hem. Men kon hem god noemen, omdat hij zulk een mensch was, omdat hij het zedelijk ideaal, het alleengoddelijke, volledig in de wereld gebracht, te aanschouwen gegeven, op echt natuurlijke wyze verwezenlökt had. Jezus had echter niets en was niets, of wij moeten het ook krijgen en worden : gelijk hij, zoo wij der goddelijke natuur deelachtig worden : gelijk hij, zoo wij één met den Vader : gelijk in hem, zoo in ons de gansche volheid der Godheid lichamelijk wonende. Er zijn er dan ook velen, die hem min of meer nabij komen. Christusaanbidding is mitsdien men- schenvergoding ") ; met Christus te leven zou niets anders z^n dan te leven met een droombeeld ; >Chri8tus met ons," 't was een hersenschim I De »Immanuel" was weggenomen I

't Is dan ook slechts poêzy, dat de lijdende Christus geweest is en nog altoos is het zoenoffer voor de schuldige menschheid. »Niemand, allerminst een onschuldige, kan zich met onze gewetensknagingen belasten of ooit belast hebben." »Ook heeft Christus de zonden der wereld zóó weinig wegge- nomen dat zij integendeel, en nog altoos met hetzelfde gewicht, op den hijgen- den boezem der menschheid drukken. Bovendien leert de ervaring dat God, in weerwil van het evangelie, ons geene enkele zonde kwijtscheldt" *); op vergeving der zonden hopen wij enkel, >omdat God weet, dat wij niet met

') Dg nieuwere Theologie op den kansel. Bloemlezing uit de preeken van Dr. C. Schwarz, opperhofprediker te Gotha, door J. W. Straatman, Doopsgez. Pred. te Groningen, bij J. B, Wolters te Groningen 1860, bl. 157 v.v.

•) Het godsdienstig geloof tm, bl. 1 10 118.

•) B. ff. bl. 76, 81.

*) De geest der nieuwe richting, bl. 22.

6

Digitized by

Google

82 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

boosaardig opzet zondigden, dat de hartstocht ons verblindde en medesleepte eer wij er aan dachten, dat de macht der omstandigheden ons perste, dat wij niet terug konden als toen het reeds ie laat was ;** eigenlijk dus, omdat wij niet slecht zijn in Gods oog. Maar hoe maken het dan de slechte menschen, menschen, die God haten ? Het modern Evangelie der vergevende liefde is alleen voor wie God liefhebben, zoodat zij ,zich de vergeving waardig moesten maken.

De historische beteekenis van de opstandings verhalen is de nietigheid zelve, maar allerheerlykst hun symbolische zin. Dat de Zoon de mensche- lijke natuur aannam, is de handtastelijkste aller onmogelijkheden^ maar zijne gaven zijn onvergelijkelijk. Hoe kwam Jezus aan die gaven, aan die liefde, aan dat zedelijk ideaal ? Hij bezat ze van nature^ is het antwoord der Modernen op hunne aldus gestelde vragen. De natuur had ze hem geschon* ken, de natuur des menschen, de menschheid. >De aarde, brengt zij niet uit zichzelve den grasscheut eerst, daarna de aar, en eindelijk in de aar het volle koren voort? Zoo is ook Christus voortgekomen uit den schoot der mensch- heid. ^) Eerst, toen zij nog slechts eene gedachte was, heeft de joodsche natie Abraham gebaard, daarna Mozes, toen hem." ') Of wat hetzelfde beteekent : God had Jezus geschapen, ten minste Jezus noemde de joodsche menschheid, die hem gebaard had. God. Ja, die vrucht der joodsche menschheid was de menschelijkheid zelve, wier zedelijke natuur zich in hem het heerlijkst uitsprak. ')

Ziedaar dan het probleem der eeuwen verklaard I En vanwaar had men die wijsheid? Slechts enkelen waren haar deelachtig, het waren de uitver- korenen, die Grod geschapen had ^) ; alleen dezen kenden de diepten van den joodschen moederschoot! Welnu, vanwaar hadden de uitverkorenen die kennis? Zij wisten het »van nature." ^) Hunne menschelijke natuur kende van zich zelve den grootsten zoon der natuur; het menschelijke is hun de maatstaf aller dingen, de maatstaf ook van het bovenmenschelijke ; de menschelijkheid van Jezus noemen zij zelfs de openbaring Gods % en die menschelijke natuur droeg op hare beurt weer den naam van geweten, modem bewustzijn, wijsbegeerte der ervaring, en wat dies meer zij. ^)

*) Busken ffuet, Predikant bij de Waalsche Gemeente te Haarlem. Kanselredencn. Haar- lem, A. C. Kruseman i86i, bl. 94.

«) t. a. p. bl. 98.

■) t. a. p. bl. 181, 183.

*) Hel Godsd. geloof enz. bl. 106.

*) Busken Huet bl. 87.

«) B, H, t. a. p. bl. 65.

^) Men zie voorts: Predigien aus der Gegenwart van D. Carl Schwarz, Leipzig, F. A. Brockhaus 1861 ; Godgel. Bijdragen; Tijdspiegel; de volgende jaargangen van de Bibliotheek

Digitized by

Google

Apologetische school te utrecht. 83

Uit het boven aaogehaalde is gemakkelijk af te leiden, wat Het Modernisme aan God had. Nu eens is Hij een Deus otiosus ^), dan weer de »alomtegen- woordige Greest" die alles doet ; in het eene oogenblik : »in de wereld wonend en nochtans niet eenzelvig met haar;" en in het andere: »de natuurkracht, zoodat de geschiedenis van het menschelijk geslacht een deel is van zijn leven *). Schepping, voorzienigheid, menschwording zijn vormen van het goddelijke, maar voor hetgeen den God des Evangelies maakt tot den God van ons vertrouwen, is geen ruimte in het verstand der modernen '); t. w. voor het: »Bidt, en u zal gegeven worden/' *Uw Vader weet wat gij van noode hebt," *Geen muschje valt ter aarde zonder uwen Vader," »De haren uws hoofds zijn alle geteld," » Alzoo lief had God de wereld." Voor de bijzon- dere Voorzienigheid Gods geen plaats; onze persoonlijke behoeften worden niet in aanmerking genomen; wij zijn slechts deelen van de groote wereld- machine, en inzoover God in de machine zorgt voor het geheel, zorgt hij ook voor de stukken en stukjes, voor de scharnieren en spijlen en spijker- tjes, waaruit zy samengesteld is.

Wat is dan de Godsdienst ? Niet : het eeren van God, gelijk Hij, blijkens Zijn in en door Christus gesproken Woord, geëerd wil worden, maar slechts i>gevoél van de natuurlijke betrekking, die er bestaat tusschen den mensch en God *). Het gevoel van die natuurlijke betrekking heeft zijn oorsprong in de mensche- lijke natuur zelve ; de menschelijke natuur is dus de bron van den Godsdienst, die, om deze reden, » onvernietigbaar" is. In den Godsdienst vereert dus de .menschheid zichzelve; alle hulde aan Jezus, den groeten Zoon der mensch- beid, is dus niets dan zelfadoratie der menschheid. Slechts datgeen, wat van rechtstreekschen invloed is op die betrekking niet op dat gevoel, maar, versta wèl ! op die betrekking heeft met het wezen van den Godsdienst, dus met' het gevoel van diezelfde betrekking iets te maken. Derhalve heeft »al het uitwendige, vormlijke en leerstellige, slechts eene zéér betrekkelijke waarde voor den godsdienstigen mensch. En aangezien »d6 mensch als met lederen dag verandert en voortgaat in ontwikkeling, is het noodwendig en noodig dat er ook op *t gebied van 't godsdienstig leven eene voortdurende verandering, eene eeuwige hervorming plaats vindt" *).

dtr Moderne Theologie^ verzameld door J. H, Maronier, Predikant te Leiden, te *s Herto- genbosch bij G. H. van der Schuijt ; De Nieuwe Richting in hei Leven ^ Bladen ter godsdienstige volksontwikkeling enz. Uitgave van S. R. Schaafsma te Uockum, 1868 en volg. jaarg.

') B. H. bl. 70.

•) bl. 73.

•) bl. 71.

•) De nieuwe Richting in het leven, 1868, bl. 6.

Digitized by

Google

S4 DE VIJAMDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

Natuurlijk, dat er altijd eenig geliefd dogma werd vastgehouden, aan welks beoefening de godsdienstige menscb werd herkend. Hoogst verschillend waren, en zijn nog, de daaromtrent uitgesprokene gevoelens ; maar in het algemeen bleef het antwoord op de vraag: j,Wie is waariyh godsdien- stig ?** »hij, die in het gevoel zijner afhankelijkheid van God altijd handelt naar zijn beste weten en dus steeds alles betracht wat goed, edel, waar en rein is."

Zoo kon ieder zedelijk menscb godsdienstig zijn, indien hij zich maar afhan- kelijk gevoelde van iets, dat hij God noemde; zoo kon men zelfs voor het goed recht eener «atheïstische nuance" van Godsdienst en Christendom hoe- ren pleiten door menschen, wier natuur goddelijk heette.

De Kerk, de door Christus* Geest ontstane en onderhoudene gemeenschap van allen, die den naam van Christus dragen en mitsdien verplicht zijn tot gehoorzaamheid aan Christus als hun Hoofd, is, volgens de moderne theolo- gie »niets anders dan eene vereeniging van mannen en vrouwen, die zich ten doel stellen het godsdienstig leven, zooals dat geopenbaard is in Jezus van Nazareth, in zichzelven en bij anderen aan te kweeken" ^). Ofschoon zij dus »de liefde van iederen weldenkende verdient*' ^), is zij in het oog van wie zich de weldenkendsten achten, »het praalgraf van den Christus geworden, een zeer prachtig, schitterend praalgraf, maar toch een graf, met eene reuke des doods, des bederfs" *). Zij heeft »eeuwen lang oppermachtig, onbeperkt geheerscht" ^), maar »*t is waarlijk, of de Kerk het er op gezet heeft, tegen al de eischen van Jezus zoo onbeschaamd mogelijk te zondigen" ^). » Het schoone denkbeeld . van Jezus aangaande het koninkrijk Gods, de gemeenschap van allen, die, omdat zij rein van hart zijn, God hebben gezien, en God boven alles lief- hebben," — dien parel hebben de Modernen, volgens hun eigen zeggen, weder aan het licht gebracht" ^). »De Kerk moet dan ook als kerk ondergaan, om als Gemeente te herleven" ^) ; d. w. z. Zij moet zich in de maatschappij oplossen, waarin vrije samenkomsten met sprekers over den godsdienst aan het hoofd; »de godsdienst in de maatschappij, dat is bij uitnemendheid ons terrein en daarvoor nog het meest zijn wij onmisbaar" ^).

De kerkelijke dienaar ging dus optreden als verwoester van het kerkelijke, en stichter van het maatschappelijke leven. Daartoe moest hij lid worden van alle sociëteiten, bals, kaatspartijen, comedies, concerten, kiesvereenigingen, en ook van de ma9onnerie. Hij moest vooral den Zondag onderhanden nemen, en trachten »een genootschap Zondagsveld in *t leven te roepen, waar

•) De nUuwe richting enz, 1869 bl. 286.

•) Het Godsd, geloof enz. bl. 105, 106, 145, 193.

Digitized by

Google

AP0L0GETI8CHS SCHOOL TE UrRECHT. 85

ieder io zacg, dans, muziekof voordracht, waarin hij uitmunt, iets bijdraagt" ^). De kerkgebouwen werden dan ook leeg gepreekt ; de sociëteiten en kroegen vol. »Jan Rap en zyn maat'* wreef zich alreeds de handen, dat de Kerk spoe- dig voor afbraak zou verkocht worden. Velen riepen dan ook : »wij bidden niet meer!** »wij zweren niet meerl" Wat ze dan deden ? Zij vloekten, en maakten zichzelven rampzalig. Bovendien bedroog men zich verschrikkelijk. De zedelijkheid zou toenemen (zoo meenden de niodeme toongevers), en de wetenschap schoouer bloeien, zoo hunne kerkelijke dienaars slechts zorgden, dat de kerk geheel werd verdrongen, om eindelijk in een vergeten hoek te ster- ven ; ja, het vrijgemaakte volk zou dan ware zedelijkheid in zijne landpalen zien bloeien, de maatschappij zou gered zijn ^) ; want het leven van Jezus, dat, behalve door liefde voor God, zich, in liefde voor de menschen openbarende, door bestrijding van alle kerkelijke vormen en van alles onafhankelijke vrijheid gekenmerkt zou hebben, werd dan immers het leven der maatschappij ?

Hoe een echt-modem predikant te werk ging, heeft ons Busken Huet in de volgende scherpgeteekende schets ') van zijn eigene werkzaamheid geleerd, eene schets die ons een aan Umbreit toegekend woord herinnert : «Humaniteit ohne Religiositat wird zur Brutalitat."

„De Hervormde Kerk als kalvinistisch-protestantsche instelling heb ik nooit van harte liefgehad. Van hare kenmerkende leerstukken kan ik mij niet herinneren er ooit één onvervalscht gepredikt te hebben ; doch wel herinner ik mij in een godsdienstig weekblad te hebben gezegd, dat in de XXXVII Artikelen der gereformeerde belijdenis geene vijf woorden aangetroffen werden, die ik beschouwen kon als de uitdrukking van mijn per- soonlijk geloof. Bij toeneming heb ik mij indertijd tegen die belijdenis aangekant. In de laatste jaren bestond mijn katechetisch onderwijs aan de verstgevorderde onder mijne leerlingen hierin, dat wij te zamen den Katechismus van Kalvijn en de XXXVII Arti- kelen lazen, en ik den aankomenden leden mijner gereformeerde gemeente met de stukken voelbaar maakte, dat het gereformeerd geloofsgebouw op vermolmde schragen rustte, geen enkel fragment daarvan meer bruikbaar was voor den tegenwoordigen tijd, en wij te zamen naar iets stevigers en eerwaardigers hadden om te zien. Vooral aan de bijna volwassen jongens zocht ik in te prenten dat de wapenrusting van Kalvijn eene geheel onvoldoende bescherming tegen de verzoekingen van hunnen leeftijd aanbood. Op dezelfde wijze ging ik met de bijbelsche geschiedenissen te werk. Al de historische boeken van Oud en Nieuw Testament werden gelezen, nagelezen, en, gelijk vanzelf spreekt, onhistorisch bevon- den. Een vragenboekje gebruikte ik niet. Ook geen hand- of leesboek; want Réville's Manuel (f Instruction Religieuse was toen nog niet algemeen verkrijgbaar. Doch ik gaf

1) Zie de Hervorming 1875, No. 31 ; aangehaald door Van Oosterzee, Verspreide geschrif- ten^ Amsterdam, Evangelisch Verbond, 1880, iii, bl. 211.

*) De Middelburgsche courant in hare Nieuwjaarsgroete van 1873. *) Zie zijn Ongevraagd Advies ^ 1866 bl. 34 v v.

Digitized by

Google

86 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

mijn discipelen vragen op, die zij schriftelijk moesten beantwoorden, en die, daags voor de volgende les, tehuis door mij gekorrigeerd werden. Met meer ijver nog dan op hunne taalfouten, maakte mijn potlood jagt op hunne bijbelsche vooroordeelen: zich bedroevend over de onbevattelijkheid van dezen, die maar niet scheen te kunnen begrijpen dat Deuteronomium een ondergeschoven bDek uit de nadagen van Hiskia was; over den onwil van genen, die zich nog altijd inbeeldde dat de verhalen van Jezus* opstanding uit de dooden met elkander overeengebragt konden worden. Mijne openbare prediking was evenredig aan dit godsdienstig onderwijs in de leerkamer. In tien of twaalf jaren tijds lieb ik middel gevonden, van onder het klankbord van een gereformeerden kansel, de gereformeerde dogmatiek hoofdstuk voor hoofdstuk in den ban te doen. Desgelijks bestreed ik beurtelings de echtheid van al de voornaamste verhalen van het Nieuwe Testament, en wederlegde in de week, in eene vrijwillig daartoe ingevoerde en verkeerdelijk aldus genoemde bijbeloefening, de brieven van Paulus. Van mijne prediking moet ik nog aan- stippen, dat geene gelegenheid om iets klemmends te zeggen over de nietigheid van den Doop of het zuiver ceremonieel karakter van het Avondmaal ooit door mij ongebruikt gelaten is. Hoe is het mogelijk, zal men vragen, dat mijne gemeente, met haren kerkeraad aan het hoofd, tien jaren lang zoo iets geduld heeft, en ik zelf ten slotte nog de eerste geweest ben om van- heengaan te spreken? Toch is dat verschijnsel nog zoo onverklaar- baar niet. Er was namelijk ééne zaak die ik waarlijk liefhad, en wier verkondiging mij den weg baande naar het gemoed van al degenen die even weinig op de gereformeerde kerk gesteld waren als ik. Het was een Christendom van eigen mengsel, meer dan van eigen maaksel, zamengesteld uit denkbeelden, niet van Jezus of van Paulus, maar van professor Schollen, van professor Reuss en van professor Vinet. Zonder het zelf te weten, predikte ik het godsbegrip van Spinoza, versierd met het nieuw-testamentisch etiket : „Onze Vader, die in de hemelen zijt." In de christologie was, even onbewust, mijn standpunt dat van la Confession de foi du vicaire savoyard. Langzamerhand is er in mijne denk- beelden over die onderwerpen verandering gekomen, en meer en meer ben ik gaan behooren tot de school van hen die met Jacobi eene volstrekte scheiding aannemen tusschen wetenschap en geloof. Doch in één opzicht ben ik altijd dezelfde geweest : voor geopenbaarde waarheden heb ik nooit iets gevoeld. Het scepticisme van den voor alle indrukken ontvankelijken vrijdenker was toen als nu, ofschoon thans met meer zelfbesef, een beter deel in mijne oogen dan de duurgekochte zekerheid van den klerikaal."

Voor zulk een Individualisme moest nu da bestaande Kerk met hare Instellingen en- Ordeningen pasklaar gemaakt worden, met haren zinrijken Doop, met het Avondmaal ^) van haren barmhartigen Hoogepriester ; met hare Reglementen. Alles, alles moest naar de eischen van het Modemisme gewijzigd worden ; ja, eindelijk moest de Kerk zelve opgelost worden in eene massa individu's, welke zich naar hunne luimen op den Zondagmorgen, voor

1) De vrees voor verontreiniging was bij verscheidene modernen zoo groot, dat zij, volgens de Stemmen uii de Vrije Gemeente, (1878 en volg. jaarg. verschenen bij Scheltema en Holkema te Amsterdam) het gebruik van den Avondmaalsbeker zelfs schuwden.

Digitized by

Google

APOLOaETlSCHE SCHOOL TB UTRECHT. 87

Eoover de dageltjksche bezigheden het veroorloofden, al of niet tot taak wilden stellen, om van een leeraar te vernemen, wat hij alzoo goedvond voor te dragen, eene wijsheid die zij echter ook evengoed, zoo niet beter op eene andere wijze, bijv. uit nieuwsblad of tijdschrift, te weten konden komen.

In één woord, er deugde schier niets van al hetgeen de Christen als goed beschouwde ; zelfs werd van een Christelijken kansel op een Hemel vaartsfeest het feest zelf een schandaal gescholden, en ontving men veel meer goeds van eene flinke regenbui; schier niets van hetgeen de Mozaïsche Jood ge- loofde; — schier niets van hetgeen de menschheid ten allen tijde had beschouwd als grondslag van volkswelvaart. De Moderne wijsgeer en godge- leerde was eindelyk gekomen met dit evangelie, dat niets van dat alles te gelooven, dat hem alleen, dat zich zei ven te gelooven, de weg was tot het grootste geluk, tot het hoogste genot; dat eene tamelijk grondelooze menschenliefde en eene aangename wiegeling van vroom gevoel de godsdienst is.

Ziedaar de leerschool van het Modemisme, de leerscliool, die Groen als de vijandelijke bij uitnemendheid bestreed.

Aan het souvereine denken, gevoelen, willen, aan de souvereineconscientie van moderne individuen Staat en Kerk prijsgeven, dat was, als de toegepaste loochening van een God, die onvoorwaardelijk Heer is in zijne eigene schep- ping en zijne Heilsopenbaring aan eene zondige wereld door wonderen heeft verzeld en verzegeld, noch godsdienstig, noch christelijk, noch echt-protes- tantsch, maar medewerking aan eene radicale verwoesting van den gemeen - schappelijken grond, waarop Godsdienst, Christendom en Protestantisme ^) gebouwd zijn, waaruit onze Staat en onze Kerk opgerezen waren.

Al wie nog eenige liefde gevoelde voor het historisch bestaande moest zich dus door hare drijfkracht tot ééne groote partij vereenigen, tegenover de partij, die, door de wijsgeeren der ervaring geleid, al het bestaande zocht op te lossen. Aanvankelijk was het geschied, steeds meer zou het geschieden ; Natie en Kerk moest zich in twee partijen splitsen. Wel was daar nog een derde, de partij, die met de Christelijk-historische de Bijbelsche geschiedenis als waar erkende, en met de individualistische verwerpers van het Boven- natuurlijke de onbeperkte leervrijheid vasthield ; maar in de praktijk zou zij zich, naar 't geen bij hare leden het zwaarst woog, bij een der beide partijen voegen.

Doch loopen wij ons geschiedkundig onderzoek niet vooruit! Laat ons na die algemeene trekken ons begeven naar Utrecht, waar, op Academisch

1) Vgl. Dr. Van Oosterzee : ChrisUlijk-Kerkeli/ke Opstellen^ bl. 91 v.v.

Digitized by

Google

88 DE VIJANDELIJKB LEEBSCHOOL EN DE

gebied, de leermeesters der beide partijen hunne stellingen verkondigden en verkondigen zouden, naar

De Oefenschool der jeugdige strijders.

Wij zijn dan in Utrecht, de plaats, van waar de Zon der gerechtigheid opging over onze bosschen en beemden, over onze rivieren en poelen, en schrijven 1857 als het jaar onzes Heeren.

Het onderwijs en de persoonlijkheid van den Nederlandschen Stichter ^) der empiristische school trok krachtig aan en boeide sterk. Onderscheidene jonge geleerden en talentvolle mannen hanteeren te haren behoeve houweel en truffel. Door de ervaring wordt de veelszins heerschende vrees steeds meer gerechtvaardigd, dat de wijsbegeerte der ervaring niet zou leiden tot Hem, door Wien de hoop der heerlijkheid Gods niet beschaamt. Menig student is gelijk aan Longfellow's geestdriftvollen, maar onbezonnen jongeling, die »bij d'avondgloor'*, nog laat, op 't steile pad naar den hoogsten Alpentop trekt, om den dood te vinden op het ijsveld *). Zelfs de oude Gids voelde zich gedrongen, het jonge Holland tot een waagstuk van dien aard aan te vuren. Het was zulk een heerlijk ideaal! Mannen der wetenschap, helden van den tijdgeest, dienaren van den Godsdienst te kunnen worden en blijven in eenig- heid des persoons, naar de leer en het voorbeeld van het grootste en bemin- nelijkste genie, dat kinderen liefhadden en wijsgeeren eerden, o het was zoo verleidelijk schoon I Meer dan één ging studeeren, om modern te worden.

Het Materialisme ') was door enkele jeugdige Academieburgers van huis meegebracht Hun geest liet zich aldus kenschetsen ^) :

Wat doet men toch ook in onze eeuw Van stoom, machines en geschreeuw,

Met „hersenschimmige idealen" ! De dichters worden dan ook schaars I Wie kan ook met het mooiste vaers

Een enkele rekening betalen?

') Vgl. Het isto D., bl. 425 v.v.

^ Zinspeling meteen op de vertaling, door zulk een student gegeven in den Utrecht- schen Almanak van 1859, door J. van Loenen Martinet, thans Predikant te Sandpoort en Redacteur van het orgaan der op kerkelijk gebied zich bewegende Modernen : de Hervorming, welke echter het hervormingswerk wel spoedig zal opgeven.

') Vgl. J. H. Scholten, Over de oorzaken van het hedendaagsche Materialisme, Amster- dam, C. G. van der Post ï86o.

*) Utrechtsche Studenten- Almanak 1858, Mengelwerk, bl. 81.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 89

•Zie dan het jonge Holland aan, Dat nu komt stormen op de baan:

Dat zal je wel wat anders leeren ! Op *t tiende jaar een taal vijf, zes ; Op 't elfde reeds bij kaart en flesch;

Op 't twaalfde hoed, lorgnet en beeren I

Hun aantal was evenwel nog niet groot. Bovendien, het Materialisme bekoort geen jeugdig gemoed. In het tijdperk der idealen kan het niet boeien. Maar het Modemisme met zijn nieuwe vormen, vurige geestdrift, schoone toekomst, was als van zelf het aantrekkelijk ideaal van het jonge Holland.

De leeraar ^) der theologischidealistische school had ook aan de Hooge- school van Utrecht als het ware een katheder. Zijne geschriften openden Scholten den. toegang tot kamer en hart. Al wat hij schreef werd gretig gelezen, en op gezag geloofd, maar inzonderheid zijn wegsleepend en bedrieglijk boek over de Leer der Hervormde Kerk. Dat niet alleen. In den veelgebruikten repetitor De Bruin had de Schrijver gevonden een vurigen leerling, die, schoon alt^'d met wijze en bedachtzame inachtneming van den geest der Provinciale Kerkbesturen, waardoor de toekomstige predikanten onderzocht moesten wor- den, zijne formules met talent aanprees en inprentte. Menigeen ging naar de gemeente, om te verkondigen, dat in Christus het plan Gods vleesch geworden was, dat het determinisme hetzelfde was als de praedestinatie, dat ieder mensch potentialiter aan Christus gelijk is, en dit alles in den niet zelden dweepzieken waan dat zulk eene theologie de gezonde ontwikkeling is van de grondbeginselen der Vaderlandsche Kerk. De zoodanige was ja wel geen volgeling, maar toch een geestverwant van den wijsgeer der erva- ring. Keeds toen was dus de leerling van Scholten op weg naar de school van Opzoomer.

De Hoogleeraren in de Godgeleerdheid, zijn voor de grootste helft, oud, en, volgens veler beschouwing! verouderd. Voor Bouman voelt men grooten eerbied om zijne onmetelijke geleerdheid en zijn in de gansche wereld beroemd Latijn. Vinke geniet vertrouwen om zijne hulpvaardigheid en goedhartigheid ; terwijl zijne Bijbeische Dogmatiek, alsmede zijne kritiek van Scholten, het aantrekkelijkste van zijn onderwijs was. Maar onze geleerden wekken geen geestdrift, en maakten over 't algemeen geen blijvenden indruk. In weerwil, en tengevolge van Bouman's Latijn, droeg menigeen weinig meé van zijne colleges, die men daarenboven deels niet volgen kon, deels niet volgen wilde, als al te geleerd en al te vervelend. Vinke liet onbevredigd, geen voldoend

1) Vgl. iste D., bl 325 v.v.

Digitized by

Google

90 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

antwoord op vele tijd vragen gevende; hij stak niet af naar de diepte der Schrift, evenmin als naar de diepte van het menschelijk hart.

Bernard ter Haar is het eenige lid van de Theologische Faculteit, dat de aandacht der warme belangstelling trekt. Hij bleef getrouw aan zijn gloedvol gedicht tegen den apostel des ongeloof s, en ging voort met zijn kerkhistorisch onderzoek in den geest van het boek >), waaraan ons Protestantisme veel goeds, en de Schrijver zijn grootsten roem, zelfs, naar men zeide, het Profes- soraat te danken had, (waarvoor hij, in de plaats van Roijaards, onder het Ministerie der Aprilbeweging (Van Hall— Van Reenen), 2 Maart 1854, benoemd was geworden.

Nog bij de overdracht van het Rectoraat in Maart 1860 zal hij zich verheffen tegen de verachting van het historisch karakter der Christelijke religie. ^)

Evenwel, waarin de drie Hoogleeraren ook verschilden, zij hielden met hand en tand vast aan de feiten van het Christendom, zoodat te Utrecht naar de beginselen van de Historische Rechtschool onderwezen werd. Toch was er tusschen hen en tusschen hare tolken geene hartelijke overeenstemming. Onze Ter Haar en Vinke zochten evenals onze Bouman ') het veilige midden tusschen de zeven Haagsche Heeren en de drijvers eener onbeperkte vrijzinnigheid, tusschen de uitersten van beide zijden. Zulk een zoeken nu gaat met ui tdoo ven gepaard, tenzij het zelf de vrucht is van heilig vuur, en niet, gelijk hier, van kerkelijke, of dogmatische diplomatie, of van eigene onbeslistheid.

Zelfs de pas opgetreden Hoogleeraar, onder wiens leiding wij het Oude Testament bestudeeren moesten, Dr. H. C. Millies, *) wekt geen enthousiasme, dan om hem te plagen ; de manier, waarop hij doceert en de Heeren behandelt, wordt hem een steen des aanstoots in de collegekamer en een oorzaak van angst op de slaapkamer.

Het was eene bedroevende, maar juiste opmerking, »dat zoo dikwijls in de laatste jaren theologanten onzer Hoogeschool hunne beantwoording eener prijsvraag met goud bekroond zagen, het steeds een litterarisch^ geen theolo»

>) Bedoeld is zijne Gesck, der Kerkherv, 1846, zóó gretig gelezen dat reeds ^^ vierde uitgaaf twee jaren later verscheen. Vgl. Doedes* aanbeveling in de Jaarboeken voor Weten- schappelijke Theologie, 2de D., bl. 433.

*) Oratio de historica religionis Chrisiianae indole^ hodie nimium spreta, hand sine gravissimo damno coniemnetida ac negligenda et s. p. Traj. ad Rhenum Kemink et Filius,

•) Vgl. Van Oosterzee, Verspreide geschriften, III: t,Hermannus Bouman,'* bl. 325.

*) Zijne inaugureelc oratie had tot onderwerp : de liiierarum orientalium cum tkeolo' gia Christiana necessitudine.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. .91

gisch onderwerp betrof.*' *) Er heerscht algemeen de geest van ontevredenheid, behalve over de Wijsbegeerte en de Letteren; reformatiezucht uit ontevredenheid over de Professoren, over de Academische inrichtingen, over het gebruik van de Lattjnsche taal, ^) in wier stijfgareel het nationale taalge voel zich niet langer wringen wilde, ja ook over het gemis van veel, dat de partijschap onthield, de rechtvaardigheid eischte, en het belang der Christelijke waarheid vorderde.

Behalve de bewonderaars van Opzoomer en van Scholten en de tevreden leerlingen der Faculteit, vindt men er echter een steeds aangroeiend getal jongelieden, wien de rationalistisch-supranaturalistische godgeleerdheid niet smaakte, die behoefte voelden aan den Christus der geestelijke ervaring, aan scherpe belijning van begrippen, aan een flink uitgesproken, en vurig verdedigd standpunt in den strijd der dagen. Deze derde groep ') werd in den beginne eer bespot, dan meegeteld, door de Studenten, en met angstig wantrouwen aangezien door de Hoogleeraren. De gezelschappen Secor dahar en EUheto namen hen echter grootendeels op. De Heraut van Ds. Schwartz predikte in hunne kringen ; Dr. F. C. van den Ham en Ds. Bösken stonden bij hen in hooge achting; naar Vinet en Monod en Pascal luisterden zij gaarne; Groen bekleedde in hunne sympathieën eene hooge eereplaats. Zij hadden den geest van het Reveil tot vader, en de traditioneele volksvroomheid tot moeder, maar hunne gelaatstrekken en houding verkondigden overigens eene groote verscheidenheid. Uit die groep traden in 1850 als Predikanten en Proponenten bijv. op: J. G. K, Nonhebely Dr. E. IL van Leeuwen, Dr. J. Cramer, Dr, W, Astro, Dr, A. van der Flierj J*. J. Ru^s, Fr, Hage,

Doch daar brak nu eindelijk de tijd aan, dat Bouman zijn ten voile verdiend emeritaat nemen moest; na zes en dettig jaar de wetenschap en de academie trouw gediend te hebben, zou hij den fatalen termijn van zeventig jaar bereiken. En onderwijl velen met de grootste belangstelling vroegen ; wie zal zijn opvolger worden? bereidden hem vele dankbare leerlingen, onder leiding van de HH. Krijt, Van Woudenberg Hamstra, Van Deursen, Petri en Leidbrandt, bij zijn aftreden eene dankbare hulde. Evenwel, vragen, als wie zou zijn opvolger worden ? wie zal het woord uitspreken, waardoor de schei- ding der geesten duidelijk te voorschijn treedt? werden drukker besproken, dan de redenen, waarom Bouman zich verdienstelijk gemaakt had.

De krisis was spoedig daar. De door velen begeerde, doch de ook door velen gevreesde Doedes *) werd benoemd tot opvolger van Bouman. Jö/<a»nc5l^aöft

^) Verslag van den toestand der Utrechtsche Hoogeschoolt in den Utr, St. A/m,v.i^$S

bl. 73.

*) t. a. p. bl. 76.

3) Vgl. iste D., bl. 283 V. V.

*) Vgl. iste D., bl. 281 V. V.

Digitized by

Google

92 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

Doedes had zich in zijn Beckt des Christendoms doen kennen als een uit- stekend toegerust kampioen voor de Historisch- kritische school, bepaald op het gebied der Evangelische geschiedenis, de theologische afdeeling van de schoolj waartoe Groen als Staatsman behoorde. Het wonder was mogelyk; een wonder- verhaal mocht niet als oogeloof waardig ter zijde geschoven worden, omdat het een verhaal van een wonder was. Het vooroordeel wordt op den ^roon geplaatst, als men berichten ongeloofwaardig noemt wegens daarin voorkomende gebeurtenissen, die van den gewonen loop der dingen afwijken, waarvan in het dagelijksche leven geen analogieën kunnen worden aangewezen, ja die geheel eenig in hare soort zijn. Keeds vóór het onderzoek naar de geloofwaardigheid der bronnen, het ongewone, het wonderbare der verhaalde gebeurtenissen, als bewijs tegen de geloofwaardigheid te laten gelden, dat is uitspraak doen vóórdat de getuigen gehoord zijn.

Greheel in overeenstemming met zijne wijsgeerige beginselen wilde Pierson ^) integendeel den regel gevolgd zien: ȣen berigt mag niet als historisch worden aangenomen, hetgeen verhaald wordt mag niet als werkelijk zoo geschied geloofd worden, wanneer het met de bekende en anders overal geldende wetten, volgens welke wij alles zien gebeuren, onvereenigbaar is, indien wij althans aan- gaande omstandigheden, die op zulke wetten eene uitzondering zouden kunnen bewerken, niet volkomen onomstootelijke zekerheid bezitten.''

Dat was, volgens Doedes, de stelregel der ^gekortwiekte ervaring"; een stelregel, die voortvloeide uit een godsbegrip, volgens hetwelk God nooit en nergens op eene andere manier gewerkt had, noch werken kon, dan in het vluchtig oogenblik der waarneming van een enkelen mensch, of van een groep menschen, die echter aangeprezen werd als de slotsom van de ervaring der natuurwetenschap, langs wettigen weg verkregen.

Voor de groote schare, die met Doedes ingenomen was, was dus de 22ste Juni 1859, de dag, waarop Doedes zijne inaugureele oratie hield, de roem der jongste Academiedagen, een dankdag des geloofs en der hope. Zijne, helaas ! nog in het Latijn gehoudene redevoering: »de critica studiose a theologis exercenda"' ^) vermeerderde de blijdschap en de verwachting zijner oude en jonge geestverwanten. Greheel in overeenstemming met zijne bekende gevoelens^ was zij eene oorlogsverklaring aan de kritische methode van de wijsbegeerte der ervaring, de methode van Opzoomer-Pierson.

Welken indruk Doedes op de studenten in de Godgeleerdheid maakte, blijkt

1) Tijdschrift voor Godgeleerdheid en Wijsbegeerte 1857: Historisc h-K r i t i s c h e beginselen. Vgl. zijn opstel in ^t Nieuwe Jaarb, 11,209: „Ligtgeioovigheid 0/ kritiek ?"

*) Bij Kemink en Zoon verschenen.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 93

uit den Studenten- Almanak van 1860, onder redactie van de Heeren H. Vren* denherg Ce.^ E. G. Hesselink, A, W. Bronsveld^ J. van Loenen Martinet en A. van Hoek. In zijne komst, evenals in die van den Hoogleeraar Brill, die den 20sten September 1860 zijne lessen opende met eene rede over de juiste besciiouwing van de geschiedenis des Vaderlands, een groote aan- winst ziende, verklaarde de Redactie: »allen stemmen hierin zeker overeen, dat Z. H. G. zoowel op zijne collegiên, als in zijnen privaten omgang zich welwillend en ijverig voor zijne leerlingen betoont. Dat er overigens verschil bestaat in de beoordeeling van Z. H. Gel. theologisch standpunt, spreekt wel vanzelf. De ütrechtsche jongelingschap zingt in dit geval geen »Ave Ullmanne.'' Maar, terwijl de een dat standpunt voor geheel overwonnen houdt, de ander echter nog op eene verdediging er van door Prof. Doedes teregt hopen blijft, vereenigen zich toch allen in den lof dat Z.H.Gel. zijnen leerlmgen, voor zooveel hij kan, wenscht nuttig te zijn. We wijzen hier bij voorbaat al op Z.H.Gel. privatissimum, ^) en op de afschaffing van het Latijn op zijne lessen."

Maar in wier oogen Doedes ook genade vond, geenszins in de oogen van wie zich de priesters der wetenschap waanden. Zijn standpunt, zijne taktiek, zijne onverschrokkenheid was hun een doorn in het vleesch. Vooral het T^Mihi constaf* was hinderlijk. Bij Opzoomer, Pierson, Huet, mocht vaststaan, dat de wijsbegeerte der ervaring de waarheid voortbracht, maar bij Doedes mocht niets vaststaan, dan hetgeen eff voor vast verklaard hadden. Evenmin als Doedes zelf, zal ik uitweiden over hetgeen men over en naar aanleiding van dat woord in proza en poêzy, en waar al niet, gezegd heeft. Men eert zulke tegenstanders het meest door te zwijgen van die dingen, waarover zij zich zeker thans schamen. Maar dit moet toch geconstateerd worden, dat Doedes enkel en eenvoudig verklaard had wat bij hem vaststond, zonder dat hij het voor iets »a/doends" aanbood. Doch men wilde nu eenmaal lucht geven aan den vergramden boezem, en, tot straf voor bittere teleurstelling, fiolen der gramschap uitgieten *) ; immers de moderne theologie kon uu niet van Bouman's katheder hare uitspraken doen hooren. Er was echter nog grooter oorzaak der gramschap.

»8telt Dr. D., dat zekere historisch-kritische resultaten bij hem vaststaan

ï) Op het Privatissimum *), dat ook ik genoot, werd in mijn tijd de Catechismus besproken. Zijne denkbeelden daaromtrent vindt men in het in 1881 verschenen Tweede deel van de door ZHG. getoetste en beoordeelde Belijdenisschriften der, Ncd, fferv. Kerk; dat omtrent de Confessie ^as in '80 verschenen.

*) Zie De Gids van 1860 : „Een Mi5verstanct\ bl. 777.

*) Hij leidde ook een hoo^ gewaardeerd gezelschap onder den naam van Füalatheia,

Digitized by

Google

04 DB VIJANDELrJKB LEERSCHOOL EN DE

schreef Pierson *), zoo stelt hij daarmede^ dat wij, voor zoover om onderzoek ons nog niet tot zyne resultaten geleid heefl^ óf niet op de hoogte zijn om het punt in kwestie te beoordeelen en dienaangaande tot eene overtuiging te komen, óf hetzij krankzinnig, hetzij ter kwader trouw moeten heeten.*' Dus waren zij door Doedes diep beleedigd geworden: hij achtte hen immers, óf niet knap genoeg, óf krankzinnig, óf ter kwader trouw I Welk een misdaad!!

Maar bij alle deze grieven voegde zich de grief, dat Doedes nog vasthield aan een boven en buiten de priesters der natuurwetenschap bestaand en vast- staand Woord van Grod. Hij had behoorlijk onderscheid gemaakt tussohen hetgeen als Gods Woord is overgeleverd en hetgeen werkelyk Gods Woord is ; het eerstgenoemde hield hij voor object van de kritiek, het laatste niet, naar den aard van het geval, waarvoor kritiek te pas komt^). £r was dus eene Openbaring, volgens Doedes, die gansch onafhankelijk van alle natuur- wetenschap, en van alle ervaring der wetenschap gegeven was, een God, die van de wereld onderscheiden en boven de wereld verheven was, een God, dien Doedes eerde als den God, die ook de wonderen van het Nieuwe Testament doen kon ! i^Modern of Apostolisch Christendom ?'\ dat was de groote tijd- en strijdvraag geworden, en Doedes had zich met zijne vele talenten, groote scherpzinnigheid, strenge logica en fijne dialektiek, met zijne navolgen s waar- dige eerlijkheid, en zijn eerbiedwaardig karakter voor het felbestookte apos- tolische Christendom aan de Utrechtsche Academie, waar Opzoomer menigeen verblindde, in de bres gesteld ! Dat was de grootste misdaad !

Bij de opening zijner lessen in 18C0 gaf Doedes opnieuw een krachtig bewijs, dat hij door de hem toegediende ^mihi-const at pillen" volstrekt niet beter geworden was. Zijne toespraak : Modern of Apostolisch Christendom ? *) had tot resultaat, dat menigeen het laatste koos, of bij het laatste bleef, in zijn geloof versterkt en verzekerd van de eindelijke zegepraal van het Apostolisch Christendom.

Men gevoelt het, er bleven echter, er kwamen echter ook op dat standpunt allerlei vragen van gewicht, die beantwoord moesten worden. Waarin bestond >het Woord van God'*? Wie moet uitmaken, wat Gods Woord is? De Kerk, de wetenschap, de geestelijke ervaring, of het getuigenis des Heiligen Geestes ? Moest eene macht buiten ons, of het vrome subjectivisme hier gehuldigd worden ? Ja, was Doedes niet zelf de subjectiefste kriticus ?

Merkte Prof. Opzoomer') niet terecht het volgende op ter verdediging van

de individueele vrijheid ?

1) Zie de Oratio zelve, p. ii. *) Te Uirecht door Kemink en Zoon uitgegeven.

•) //e/ ieeken des tijds. Redevoering ter opening der academische lessen uitgesproken, Amsterdam J. H. Gebhard en Co. 1859.

Digitized by

Google

APOLOOET18CHB SCHOOL TE UTRECHT. 95

„Nog voor weinige maanden hebt gij het van een uwer nieuwe leeraars gehoord, dat de kritiek er volkomen regt toe heeft" (om ook de Schrift te beproeven) „en in duidelijke taal erkende hij het^ dat er niets aan haar gebied onttrokken is dan het woord Gods. En waar is de mensch, die zich niet buigen zou voor het woord van God ? Wanneer maar niemand onzer medestervelingen zich het regt aanmatigt, om zijn toetssteen ook aan ons op te dringen, en van zijn regterstoel voor ons te beslissen, wat wij als onderscheiding moeten aanzien van Gods eeuwig woord en van het vergankelijke woord van menschen. Zoodra iemand ons voorschrijft, wat wij als Gods woord moeten eerbiedigen, is, in wat nieuwe vormen dan ook, het oude gezag hersteld. Maar heeft alleen ons eigen onderzoek, ons eigen geweten te beslissen, waar de stem des Eeuwigen tot ons spreekt, dan is een onbeperkte vrijheid ons deel, dan heeft het regt van het individu volkomen gezegepraald."

»Eeii oDgenoemde Bchrijver *) vond, dat alles in Doedes' Toespraak leed aan één groot gebrek : tegenstelling van Apostolisch en Modern. Hij had daartoe het recht niet. Hij heeft dat zoeken te doen, door aanhalingen van enkele gezegden op allen toe te passen. Hij heeft op onwaardige wijze den spot gedreven met de heiligste overtuigingen van anderen door hun het recht te ontzeggen den Heer hunnen Verlosser te noemen.*'

Zoo oordeelde de ongenoemde schrijver. >Wij verwachten het heil, dddr waar de geest van Christus meer en meer der mensohheid wordt med^edeeld, waar de menschheid leert worden zooals Christus was, en dan roepen wij gerust de getuigenis der geschiedenis in : wat door of aan den Christus is gedaan, zal wel geen wereld vernieuwende kracht hebben, maar wel wat Cliristus was en sprak. Dr D. echter gelooft nog aan eene alleenzaligmakende rigting, en ontzegt andersdenkenden het regt mede te spreken, door beschul- digingen, als die " ^) Dr. of Prof. Doedes nooit uitgesproken heeft.

Deze schrijver beriep zich op de uitspraak der historie, Prof. Doedes ook. Welnu, zij heeft het reeds gedurende meer dan het een vierde eener eeuw gedaan. Wat is er geworden van de Christelijke levensbeschouwing, van de Christelijke kerk, van den Christusgeest bij de Modernen? En had Doedes, blijkens de ingeroepen uitspraak ongelijk, toen hij een jaar later de moderne theologie kenschetste als *Phraseologie en Inconsequentie" ') ?

Men kon de wonderkwestie ook omzetten in deze vraag: de Christus der

*) „JVüt „Modern of Apostolisch Ckristendom**\ Leiden, Academische Boekhandel van P. Engels, 1861.

*) De zoogenaamde Moderne Theologie eenigszins toegelicht. Openingsrede gehouden bij den aanvang der Academische werkzaamheden in September 1861, te Utrecht bij Kemink en Zoon. Bij die gelegenheid nam hij onderhanden Dr. PoelmarCs onderwijzingen omtrent hetgeen de moderne theologie leert, Groningen 1861,

») bl. 30.

Digitized by

Google

96 DB VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

Schrift dlles, of een godsdienstig genie, in rang gelijk aan eiken godsdienst- stichter, doch stellig niet verheven boven den wijsgeer der ervaring; of in deze: zal een menschenkind zich te reguleeren hebben naar de ordenmgen, die hij vindt, of zal hij, naar eigen luim en willekeur levende, ordeningen gaan maken, waardoor het historische Christendom eerst onderdrukt, straks verbannen wordt ; of in deze : onderwerping van het individu aan de van God buiten en boven hem gestelde machten, of losbandigheid van het indi- vidu, alleen beperkt door de losbandigheid van andere individuen, bij stem- menmeerderheid te bepalen?

Wij zullen, in den loop van ons verhaal, gedurig hetzelfde beginsel, maar in verschillende betrekkingen, en dus in verschillende vormen en onder ver- schillende namen, ontmoeten, en verschillende bestrijders hooren spreken. Maar onze Doedes heeft de groote eer ontvangen, van op Academisch terrein met vaste hand de banier van het Apostolisch Christendom geplant en met de geestdrift der innigste overtuiging jaren achtereen verdedigd te hebben totdat de verdediging, betrekkelijker wijze, overbodig werd.

%* Hoe hij bij de aanvaarding van het Professoraat over den Christus dacht, leert (behalve zijn EvangdUbode^ Avondmaal gids. Hebt gij de kosten berekend? en zijne drie bundels Preken^) 1854, 1858, 1859), zijne den igden Juni gehouden Rede tot afscheid van zijne gemeente. „Ddt is geen Christus, en ddt kan en mag geen Christus zijn, die niet als de eengeboren Zoon van God boven alle schepselen verheven, niet als de Ge- kruisigde en Opgewekte, in de volle kracht van het woord de Behouder en Verlosser van zondaren is. Christus kan en mag niet in dl de Zijnen alles zijn, indien Hij niet door hetgeen Hij persoonlijk is en door hetgeen Hij gedaan heeft, de magt en het regt daartoe bezit. God kan en mag alles zijn in degenen, die Hem liefhebben. God, die al de behoeften van het hart en het leven- der menschen kan vervullen en alles zoo geheel kan innemen, dat Hij juist ddtgene wegneemt, waardoor de eenheid in de liefde gehin- derd wordt. Maar als gij u van geen ijdel woordenspel bedient, zult gij dat niet van Christus mogen getuigen, tenzij gij Hem houdt voor hetgeen Hij waarlijk is! Voor den eengeboren Zoon van God, aan den Vader gelijk, wiens volheid Hij in Zich heeft en wiens leven Hij in de zijnen overbrengt. Wij, die gelooven, dat Hij als de Zoon van God geen schepsel is, gelooven, dat Hij dddrdoor juist in al de zijnen alles kan zijn, en dat Hij in hen ook niets minder dan alles is (bl. 14).

%• Behalve Strauss, Bauer en Renan, komt van de buitenlanders, wat den oorsprong der moderne theologie betreft, vooral nog in aanmerking het geschrift van ^^/Wn^A Za;i^ / Ein Gang durch die Christliche Welt, Berlin 1859, en Zeitstimmen aus der reformirten Kirche der Schweis, waaruit onderscheidene stukken, vertaald, uitgegeven werden onder het opschrift: Moderne Theologie door W. C. van Heusden te *s-Hertogenbosch 1861.

*) Als ik geen naam van den uitgever vermeld, dan wil dat zeggen : bij Kemink en Zoon te Utrecht,

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 97

\* Het komt niet in mij op, den loop, het verloop der moderne theologie te willen schetsen, dan slechts in zooverre zij tot de hoofdzaak van dit geschrift in betrek- king staat. Voor mijne tijdgenooten is hare geschiedenis niet onbekend, en voor het nageslacht zal een uitvoerig werk noodig zijn. Maar het zal in elk geval niet overtollig zijn hier eenige geschriften te noemen die met Utrecht in verband staan.

De hoofdwerken van Prof. C. W. Opzoomer, niet den Nederlandschen Renan, maar den Aartsvader der moderne theologie in Nederland, worden als bekend verondersteld, zooals zijn langzaam verschenen boek over De Godsdienst^ waarin zelfs het objectief onderscheid tusschen zedelijk goed en zedelijk kwaad ontkend wordt. Maar zeker is niet algemeen gelezen zijn „Lessing de vW^urf </<fr wtftfr^«</," welke gold als een model, en zijn Cartesius *), der Utrechtsche Hoogeschool bij de viering van haar 225ste jaarfeest toegewijd. Cartesius was echter de man naar het hart van den redenaar, de „krachtige geest, die geen ander gezag erkende dan de uitsj^raken der vrije rede** (bl. 4). Geen Voetius zou licht meer in den Utrechtschen Senaat zitting erlangen. In plaats van onderwerping der wetenschap aan de kerk, was thans de vrije geest der wetenschap zelve in de kerk ingedrongen, en Opzoomer waagde de voorspelling, dat geen kracht ter wereld er hem meer uitdringt (Voorrede).

Met het oog echter op de hoofdzaak dienen wij nog het een en ander te verhalen.

De twee bovengenoemde openingsredenen van Doedes hadden groote sensatie gemaakt; hier en daar oordeelde men in moderne kringen haar beslissend ten nadeele der moderne theologie. Pierson kon zich over zulk een oordeel niet genoeg verwonderen; hij kon dat alleen aan de oppervlakkigheid, waarmede men leest, aan de traagheid, waarmede men denkt, toeschrijven. Er was dus bij zijne geest- verwanten moedeloosheid, en om die moedeloosheid weg te nemen, schreef hij zijn Oorsprong der moderne rigting ^). *t Spreekt van zelf, dat dit geschrift, waarin hij handelde over Wijsgeerige beginselen, Het Christelgh godsbegrip f Moderne orthodoxie en Moderne theologie, ook in den naasten kring van den op zijne beurt aangevallen Hoogleeraar buitengewone aandacht trok. En 't alge- meen werd pro en contra gepleit; nachten werden besteed aan bestudeering en bespreking. Maar Pierson won het niet bij hen, die niet geiooven konden aan een God, die eigenlijk niets anders was dan het causaalverband. En hoe oppervlakkig in de redeneering en hoe traag in het dogmatische denken Pierson zelf was, kan reeds bl. 99 leeren. Doedes had gezegd, dat de loochenbg der transcendentie, dat de door de moderne theologie geleerde immanentie Qods den godsdienst tot eene illusie maakt, en doet omslaan in zelfadoratie van den in den mensch immanenten God. Daartegenover stelde Pierson :

1) Amsterdam,]}. H. Gebhard en Co. i86l. ■) Haarlem, A. C. Kruseman, 1862.

Digitized by

Google

98 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

> Hiermede is de godsdienst, dien Jezus gevoeld en in beoefening heeft gebragt, tot een illusie en tot een zelfadoratie gemaakt.*'

't Is Pierson te vergeven, dat hij de wetenschappelijke richting, die Doedes volgde, verderfelijk achtte voor alle wijsgeerige studie, en dat hij het opnam voor de Logica, »zooals zij sedert eenige jaren aan de Utrechtsche hoogeschool met zooveel talent wordt onderwezen,'' die het getal van hare echte leerlingen niet uitbreiden kan (nog is het Pierson die hier spreekt), zoolang eene rede- neermethode als die van Dr. Doedes krediet behoudt. Maar uitspraken als deze strekken hem in geen geval tot eere: Doedes heeft geen begrip van hypothesen; Doedes' waarneming mist het heilzame zout der kritiek; licht- zinnig en onwetenschappelijk gaat de Hoogleeraar te werk; Doedes is een Sociniaan en Deïst (vgl. o. a. bl. 80 en 114).

Doedes heeft met zulke beschouwingen zekerlijk gedaan, als de zeeman met het schuim doet, dat op zijn kleed spat. Pierson zou echter ondervinden, dat anderen met gelijke munt betalen wilden.

In naam van toetenschap of wijsbegeerte toch kwam Anastasio ^) of Ds. Barger ^) te Utrecht op tegen de methode, door Pierson aangeprezen, aan- lokkelijk door zijn >onweten8chappelijk schoon luchtig geschrijf maar geenszins bestaanbaar voor het gezond verstand," en nam den jongen man zelven geducht onderhanden.

»Uwe Dissertatie laten wij daar ; wij weten hoe zij gewoonlijk in do wereld komen. Maar de rhapsodie, die gij onder den titel van Bespiegeling, gezag en ervaring hebt uitgegeven, was beneden de kritiek. Mr. Bakker*Korff moge een Hegeliaan zijn, maar u had hij bewezen dat gij de terminologie van de wijsbegeerte nog niet verstondt, toen gij u aan het schrijven over dit onderwerp zette, üw eenig antwoord bestond in de uitgave van een Tijdschrift voor Godgeleerdheid en W^sbcgeerte. Welk een voorhoofd! En wat bevatte het ? .... Daar geeft gij een voorstelling van het gevoelen der Tubingers over de historische Schriften van het Nieuwe Testament, die juist het tegendeel is van hunne ware meening" ....

Pierson kon het er mee doen. 't Was zeker goed gezien van zijn vriend en leermeester Opzoomer, •) dat hij het voor hem opnam. Anastasio had

*) Christendom en Empirisme. Teregtwijzing van Dr. A. Pierson, naar aanlei- ding van zijn geschrift : „De oorsprong der moderne rigting,^^ Utrecht, Kemink en Zoon, 1862.

*) Vgl. iste D., bl. 277, en v.v.

•) De wijsbegeerte der ervaring en de moderne Theologie, Open brief aan Anastasio^ Amsterdam. J. H. Gebhard en Co. Dit geschrift heeft geen enkelen datum; evenwel, het verscheen in 1862.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TB UTRECHT. 99

eigenlijk den leermeester aangevallen. »Gij moest mijne leer aanvallen, omdat gij in haar den oorsprong ziet eener theologie, die naar uwe schatting »Cbris- tus verguist" en >het Evangelie der zaligheid verwerpt." Maar hoe was nu »het boekje" van Anastasio? »Uw boekje is vol bedrog, een toonbeeld van kwade trouw. Oij hebt, ik zal die harde aanklagt staven, gij hebt het goed gevonden, achter uw schild der naamloosheid de rol van den leugenaar, den lasteraar, te spelen." Welk een bewijs van de philosophische »kalmte,*' waar* mede de Hoogleeraar der empirische wijsbegeerte, in 't zelfde verband, ver- sekerd had te zullen bewijzen I En hoe was zulk eene exegese te rijmen met zijne omschrijving van den geest der nieuwe richting: >) »In de plaats der valscbe, bijgeloovige voorstellingen, die overal een ingrijpen der voorzienigheid aannemen, tracht hij een beschouwing der geschiedenis te brengen, die op alle punten euiver natuurlek en menschel^k is, en nergens iets anders onder- stelt dan de werking van eindige oorzaken, psychische zoowerals physische*' ? Leugen en laster behooren alzoo tot het zuiver natuurlijke, tot het men- «chelijke ?

Van de verdediging zijner methode hing veel af voor de wijsbegeerte van Opzoomer, en het is niet te verwonderen dat hij fel optrad tegen Anastasio. Maar deze antwoordde nog hetzelfde jaar, voor hij de baden ging gebrui- ken. Zichzelven zou hij niet verdedigen; zijn tegenstander had zich, door het uitgeven van dien brief eigenhandig reeds gebracht in den niet beny- denswaardigen toestand van koning Pyrrbus in Italië, die zeggen moest: »Nog een dergelijke overwinning en ik ben verloren 1" En ook nu concludeerde onze pleitbezorger: > Wanneer gij de Logica en de wijsbegeerte, die hare empirische methode aan de Moderne Theologie in Nederland heeft overgedaan, 2ult gehandhaafd hebben tegen de bezwaren, die wij én nu én vroeger tegen haar hebben iugebragt, zullen wij wederom met u handelen. Tot zoolang houden wij uw beginsel voor vernietigd.'' Anastasio had het bewijs geleverd, dat de stelling »wonderen zijn onmogelijk," in geen geval ooit of immer ontspruiten kan uit de empirische wijsbegeerte, maar eene zuiver speculatieve stelling is, »die bij Hegel te huis behoort, tegen wiens wijsbegeerte de uwe diametraal overslaat. Hebt gij iets gedaan om dit te ontzenuwen ? Neen. Maar het was toch duidelijk, dat dit uw geheele histoiiscbe kritiek, die in deze stelling als in haar laatste bolwerk schuilt, den bodem insloeg. Ik neem er acte van dat gij het slechten van deze verschansing werkeloos hebt aan- gezien." (bl. 65).

t) Zie zijne /Redevoering' onder dat opschrift, bij denzelfden uitgever, bL 7, 1862.

Digitized by

Google

100 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

Maar nog van een anderen kant werd Pierson aangevallen. Doedes, de man van de historisch-kntische school, had zich laten hooren, enAnastasio, de voorstander der juridisch- confessioneele beginselen. Ook de woordvoerder der Ethische partij hier te lande trad zelfstandig, met een eigen wapen tegen Pierson in het krijt, zonder Doedes te steunen, ja zijdelings Doedes bestrijdende. ')

Saussaye nu had geen eerbied voor de moderne theologie.

\* „Ik heb tot op zekere hoogte eerbied voor de kritiek der tubingsche school, althans voor haar beginsel, minder voor hare praktijken. Maar eene kritiek, die evenmin door een godsbegrip geïnspireerd, als door objectieve beschouwing der geschiedenis gege- ven is, maar die eene zeer problematieke natuurtheorie, die zelfs niet ontstaan is op het gebied van natuurvorsching . . . aanwendt tot loochening van de grondslagen, waarop zoo ontzaggelijke realiteit, als de Christelijke Kerk is, rust; die daarbij den moed der consequentie in die loochening niet heeft, maar het geloochende straks wil laten gelden als subjectieve religieuse voorstellingen en er eene moraal op bouwen . . . wie kan daar eerbied voor hebben ?'* •}

Maar, zoo moet men hier vragen, werden de Modernen door hun godsbe- grip niet beheerscht bij de loochening van de mogelijkheid der wonderen ? Zag Saussaye hier wel diep genoeg? Doch hoezeer wij ook anders moeten antwoorden, dan Saussaye aangenaam geweest zou zijn, zijn Woord van toelichting zelf behoort tot de best geslaagde apologetische proeven, ofschoon er nogal eenige bezwaren tegen ingebracht moeten worden.

Bij Saussaye is het goddelijke leven niet te begrijpen onder het mensche- lijke, maar toch ook niet heterogeen aan het menschelijke (bl. 13): wat beteekent dat?

»Het is aan het Christendom, stelt Saussaye, om de wonderen, niet aan de wonderen, om het Christendom te regtvaardigen." Wat is hem dan >Chris- tendom ? * >Leven, zedelijk godsdienstig leven," het leven, zooals het zich in de Christelijke Kerk openbaart, of de ethische immanentie Grods.

Op dit standpunt wordt alles wat in de geschiedenis der menschen fatali- teit schijnt te zijn, openbaring van geestelijk leven, teekenen van Oodsrege- ring, oordeelen en verlossingen Gods. Houdt de menschheid op te zijn het door onbepaalde en onbeschrijfelijke behoeften naar eene hoogere ongekende wereld strevende geslacht, dan wordt zij zelve het voorwerp en haar wereld het tooneel eener persoonlijke, alles omvattende werkzaamheid ecDS persoonlij- ken Gods."

') £e/t woord van toelichting naar aanleiding der recensie van Dr. A. Pierson (in de October-aflevering van de Gids, 1859: ^^Een programma van theologisch onderwi/ 5 ^'^ over de inaugureele oratie van Dr. J, J. Doedes. Leyden De Breuk en Smits 1859,

2) t. a. p. bl. 75.

Digitized by

Google

APOLOaBTISCHE SCHOOL TE ÜTBECHT. 101

»Dat leven nu is uitgegaan van een feit, derhalve is dit feit waar: van de opstanding van Christus, derhalve is de opstanding'geschied." Wg zouden zeggen : dat leven nu is de uiting van het geloof aan de opstanding als geschied; bewezen moet dus worden, om het opstandingsgeloof der Kerk te rechtvaardigen, dat dit geloof niet ontstaan is door eenige andere oorzaak dan door de historische waarheid zelve van het geloofde feit.

In zijne bewijsvoering volgt Baussaye de inductieve methode, de methode waardoor aller historische waarheid verkregen wordt, de methode der opklim- ming van het bekende tot het onbekende, die der historiographie. Hij wijst dus op de geschiedenis zelve, als op de beste, ja, ten slotte, eenig mogelijke, maar ook toereikende apologie van het Christendom. Daarin is het Heiden- dom een zéér belangrijk verschijnsel, hetwelk hij aldus omschrijft:

„Het Heidendom heeft zich in hetgeen het grootst en edelst had, in die behoeften aan God en waarheid, die zich in zijne godsdiensten en wijsgeerige scholen openbaarden, niet geërgerd aan het Christendom. Het heeft in den historischen Christus de vervulling gevonden van zijne behoefte aan verzoening, aan een verzoening, bestaande in het weg- nemen der tweespalt, zoowel in de tweespalt des harten zich openbarende, in de vrees voor de fataliteit, die men in de natuur meent te aanschouwen, als in de tweespalt des verstands, hetwelk niet kan berusten in de tegenstelling van natuur en geest. De Chris- telijke kerk is alzoo geworden de kerk der volkeren, een heidenkerk, ontstaan uit de zamentreffing van het Woord, uit Israël gesproken, met de behoeften, strevingen, voorge- voelens der Heidenen."

Ik vraag u, waarin bestaat nu het principiêele verschil van methode tus- schen Pierson, Doedes, Saussaye ? Pierson beroept zich op de waarneming, ten onrechte ervaring genoemd, in de kringen der natuurwetenschap gedaan, Doedes beroept zich op de waarneming ook van de eerste eeuw ; Saussaye roept bovendien de historie van het Heidendom op tot getuige ; zeker, er is verschil, groot verschil in maat, maar niet in beginsel. »De empirie" zal overal en altijd zijn grondslag van hetgeen men geloof lijk acht ; de vraag is maar : welken maatstaf legt gij aan ? En al zoekt gij uw maatstaf in het voorwerp zelf uwer kritiek, eilieve is het toch wederom niet uwe eigene waar- neming die gij volgt ; die gij op grond van uwe ervaring, met uw eigen ver- stand, oordeel enz. ; hebt gedaan ? Dus, zoo gij wilt, is het altgd de empirie, doch door verschillende dogma*s beheerscht. De vraag is : Moogt gij uwe waarneming van de werking der tuberkels, der dynamiet-patronen, der zonne- stralen» overbrengen op het gebied der logische wetten, der zedelijke gevoe- lens, der ideale wereld ? Moogt gij, omgekeerd, uwe waarneming dat gij inner- lijk een nieuw mensch zijt geworden in één punt des tijds als regel laten gelden voor uwe beschouwing van de ontwikkeling der kip uit het ei, der

Digitized by

Google

102 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DB

plant uit den wortel, der tarwe uit het zaad? M. a. w. geldt dezelfde wet voor het inwendig leven des roenschen als voor het onbezielde, gevoellooze, mechanische in de natuur? Of is er daarentegen in menschen »eene ethisch- dynamische werking,** die zelfs in den gang of in de wetten van minerale stoffen zóó optreden kan, dat zij op eenmaal voortbrengt wat daaruit door ons niet verklaard kan worden? Men bedriege zich niet! Dynamisch is hier niet eigen aan de werking van geestelijke kracht, maar aan de natuur. Het wonder zegt Saussaye bl. 62, is eene »ethisch-dynainische werking," «ethisch, als eene werking die openbaring is van geestelijk leven en geestelijke kracht, dynamisch als openbaring van de vatbaarheid der natuur om geestelijke invloeden te ondervinden/' Maar dat geestelijk leven is op bl. 66 zedelijk leven, en om den ethisch-dynamischen aard der wonderen te reproduceeren op middellijke wijze is niets meer noodig dan de heiligmaking, doordringing van het gansche zinnelijk gebied met den Heiligen Geest.

Was dus het gebied, waarop Saussaye zich bewoog, hetzelfde als waarop zich Piersou en Doedes- bewogen, maar veel grooter, ook de vermogens, waarmede Saussaye waarnam, waren meerdere in aantal. »Tot de kennis van het Christendom wordt vereischt de werkzaamheid van alle vermogens der menschelijke natuur, bovenal der zedelijke.'* Pierson gebruikte alleen zijne rede ; het geweten behoorde bij hem tot de empirische stof. Saussaye liet ook het geweten spreken, zonder welks oordeel, uit zijn aard zedelijk, »de hoofd- zaak in de Christologie," »de heiligheid van Jezus" onmogelijk gesteld kan worden.

«Waar nu de heiligheid van Jezus niet erkend wordt, daar is geen maat- staf aanwezig tot beoordeeling van hetgeen omtrent zijn magt en werkzaam- heid, als zijne eigene uitspraken of als uitspraken van anderen over haar, is overgeleverd "

Zoodat ten slotte het geloof aan de opstanding des Heeren als een eisch des gewetens, als eene zedelijke noodzakelijkheid werd voorgesteld ; en dus het besef mijner zedelijke verplichting, de waarneming, de ervaring daarvan, uitspraak gaat doen ten voordeele van het geloof aan een feit dat, zeker I niet geschied zou zijn zouder 's Heilands volkomene zedelijke reinheid, maar toch tot een gansch ander gebied van verschijnselen behoort ?

Saussaye, het hoofd van de ethische school, heeft vele goede, vruchtbare gedachten uitgesproken. Beets zong terecht bij zijn open graf (18 Febr. 1874): »Een geest op *t hoogste doel gericht, Aan kennis rijk en rijk aan krachten. Vol van diepzinnige gedachten, En door een hooger geest verlicht" Maarzij gingen gepaard met zéér bedenkelijke uitdrukkingen : Bijv. De Wedergeboorte was hem het zelfbewuste leven uit Ood en de in dat zelfbewustzijn verwezen-

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 103

Igkte yerzoening raet Grod (Bijbelstudiên, 2, 10) ; het beeld Gods, is onver- nietigbaar, waaronder hij niet des menschen geest, maar zedelijke eigenschappen verstond, (als boven 2, 47; 2, 137, 148); bidden is de wortel der Christelijke belijdenis (1, 183) ; het geweten is de bron van alle historische godsdiensten (1, 94; 2, 133, 146, 217; 3. 25), zoodat hij dan ook de bekende brochure van Dr, Hugenholz met warmte aanbeval; de verkiezing was eene mede- deeling van Christus' eigene verkiezing (2, 47) ; scheppende en verlossende werkzaamheid waren in Christus één (2, 53) ; de Heilige Geest was het »eigen wezen'* van Christus (2, 150); het Nieuwe 7cr&one? was gesticht omdat de wetgever en de zondaar als zoodanig beiden sterven (2, 159) ; Jezus bezat geloof (3, 102).

Door het geweten verstond Saussaye {Chr, Stemmen^ Sept. 1861, bl. 172) : »de waarachtige persoonlijkheid, het waarachtige ik, de door de zonde niet gedeelde, niet disharmonieerende persoonlijkheid.' Deze moest uitspraak doen bij de niet-geloovigen, als wij hen, niet op Jezus* wonderen, niet met eenig gezag, niet door methodistische middelen (gebed en Evangelisatie), maar op Jezus* woorden als op de uitdrukking en openbaring Zijner persoonlijkheid wijzen. (B^blad, Bijbelst. 3, 11). Doch op andere plaatsen geeft hij weer andere definitie's.

Bekend met de beginselen der Historische Bechtschool, begrijpen wij dus wel eenigermate, dat Saussaye beurtelings werd aangetrokken tot, en afge- stooten door Groen. Saussaye behoorde ongetwijfeld tot de groote wolke van getuigen voor de historische heerlijkheid van den^ Christus, tot de belijders van het objectieve, tot diegenen die zich door het den heiligen overgeleverde geloof lieten beheerschen. Maar, terwijl Groen die historie vooral op zijn jogika, op zijn denkvermogen, op zijn sterk ontwikkeld rechtsgevoel, liet inwerken en dientengevolge allerlei dogmata als levensbeginselen vaststelde, liet Saussaye haar spreken tot zijn gevoel van zedelijke reinheid ; Groen ontleende aan de geschiedenis, inzonderheid aan de Schrift, den toetssteen ter beoordeeling van wat recht en waar was, Saussaye dorst zelfs aan het eigen binnenste den maatstaf ter beoordeeling van wat de Schrift behelst te vragen ; Groen streefde naar belichaming van zijne ideeën, Saussaye had genoeg aan den geest, aan het individueele, aan de mystiek van het vrome gemoed. Zonder dat die voortreffelijke leeraar het wilde, lag er tusschen hem en Opzoomer een brug, de brug der conscientie, gedacht als rechter der waarheid. Wij zullen^ meer dan ons lief ia, vaak in de gelegenheid zijn, om op te merken, hoe die krachten van aantrekking en afstooting gewerkt hebben. Groen weet het bestrgden, het niet-volgen van hem door de ethischirenischen, gaarne aan onvoldoende

Digitized by

Google

104 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

Studie van zijne geschriften. Gedeeltelijk is dat juist; hij werd zelfs vaak misverstaan. Aan het Individualisme kende hij ook, en terecht» een deel van hunne jegens hem vooral als politicus heerschenden weerzin toe. Bovendien zag hij niet voorbij, dat zijne vaak uit een diep geroerd gevoel en hartstoch- telijke liefde tot Kerk en Natie voortgevloeide scherpheid en felheid zéér schadelijk werkten. En ook dit was eene reden : men moet in Nederland altijd »lief*' zijn, wil men gevolgd worden. Doch de grootste oorzaak misschien wilde Groen die liefst niet zien, noch minder noemen, was daarin gelegen dat zij die Saussaye's beginselen begrepen, toch eigenlijk niet konden meé gaan, omdat zij, tengevolge van een ander uitgangspunt, een anderen weg op moesten.

* ^ * Piersons antwoord aan Saussaye vindt men in zijn Oorsprong der Moderne richting^ bl. 157 v.v.

* ^ Dat de Groninger School in hare niet afvallige leeraars en kweekelingen de moderne theologie met kracht bestreed, [behoeft wel niet gezegd te worden. Er waren inderdaad afvalligen ; ten voorbeelde wijs ik op Prof. W. Huurling: de regie ver- houding van den Student in de Godgeleerdheid tot de Moderne Theologie, Toespraak bij de opening der lessen in Sept. 1861. Te Groningen bij J. B. Huber; en Resultaten van onderzoek en ervaring op godsdienstig gebied 1867, en Dr. L. S. P. Meyboom *) : Het geloof aan jfezus^ opstanding uit de dooden in zijnen oorsprong^ zijne beteekenis^ geschied- kundige en leerstellige waarde beschouwd, Amsterdam, Gebrs. Kraay, 1865. De bejaarde Hofstede de Groot echter, die van 1835 af tegen Strauss gesl reden had, hield met anderen kloekmoedig op het bolwerk der Evangelische historie stand. Waarheid en Liefde kan er van getuigen. In 1870 stelde hij De Moderne Theologie in Nederland, volgens de hoofdwerken harer beroemdste voorstanders, in het licht. *) Eerst gaf hij te hooren en te zien ^) de Grondstellingen dier Moderne Theologie op geschiedkundig, op wijsgeerig en op leerstellig gebied, en daarna de uitwerkselen: overmoed, afscheiding, weggaan.

* ^ Dr. J. J. Prins waagde het in 1861 een geschrift uit te geven onder den titel j De realiteit van *s Heeren opstanding uit de dooden kritisch onderzocht, historisch geTvaar' deerd en dogmatisch beoordeeld (Leiden, Academische Boekhandel van P. Engels). Zijn slotsom bevredigde niet velen. „Ons christelijk geloof, zoo het van den echten stempel is, rust op betere gronden dan op het bloot historisch feit van 's Heeren zigtbare opstanding uit de dooden. Hij zelf, die stervende den dood overwonnen heeft, maakt van dit geloof den waren grondslag uit, evenals Hij er het groote voorwerp van is. Het komt er slechts op aan, dat wij Hem, onzen Vooi^anger en Leidsman ten eeuwigen leven, regt kennen in Zijne heerlijkheid en door Hem in waarachtige geloofsgemeenschap

*) Terecht werd over zijne snelle verandering groote verbazing uitgesproken in de Stemmen voor Waarheid en Vrede, 1865, bl. 789.

5) Groningen. P. NoordhofT, 1870.

3) Oorspronkelijk was zij eene rede in eene vergadering van Duitsche en Hollandsche predikanten gehouden (zie het Voorberigt).

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 105

staan met Zijnen Vader en onzen Vader, Zijnen God en onzen God. Maar ontbreekt ons door Gods genade die zaligmakende kennis en daardoor ook dat gelooven niet, dan blijft dat historisch feit toch voor ons nog altijd hoogst belangrijk, vanwege de schoone beeldspraak die het bevat."

^ * De Hoogleeraar Scholten behoort, door den grooten invloed dien hij in wijden kring uitoefende, gewoon zijne buitenlandsche leermeesters te volgen, tot de vruchtbaarste vaderen van het Nederlandsche Modemisme. Toen wist, volgens hem, de wetenschap niets, en kan zij ook niets weten van eene orde der dingen, die buiten en boven de natuur ligt. Doch hij wist, dat de natuur de vorm was dien de absolute geest zich zelven gaf: de orde of het leven is, zooveel als de natura naiurans\ de zichtbare zijde de natura naturata van Spinoza ; ') alzoo leerde hij een Monisme^ dat veel op een Dualisme geleek, een pantheïsme^ dat na zijnen overgang (tusschen 1861 en 1864') even goed Materialisme genoemd kon worden.

Het Supranaturalisme was dus onwetenschappelijk; alleen het Naturalisme grondslag van de wetenschap. Dat reeds was hem voldoende om voor het Modernisme te pleiten, waarbij hij met zijne gewone takiiek het Supranaturalisme deed eischen „dat men, ofschoon overtuigd dat bijv. Jezus wandelen op de zee met de natuur of de erkende wereldorde in strijd is, het nogtans gelooft, als behoorende tot eene orde van dingen, waar gansch andere wetten heerschen, dan de natuurkunde en psychologie ons leerden kennen" ')

Spoedig echter ontving Prof. Doedes eene hoog gewaardeerde hulp in het optreden van Dr. J. J. van Oostereee^) als zijn ambtgenoot in dezelfde faculteit.

Reeds lang waren veler oogen gevestigd op Van Oosterzee als een toekom- stig Hoogleeraar: hij had zich niet enkel als een zéér welsprekend kanselre- denaar doen kennen, maar ook als een zéér bekwaam en onbekrompen Godgeleerde van behoudende richting, met klimmende sympathieën voor het leven en streven der mannen van het Reveil. Maar zoowel het een als het ander stond zijne bevordering tot het Hoogleeraarschap in den weg.

Te Amsterdam begeerde het Curatorium hem voor te dragen. Een dame echter, tot voor een korten t^d zéér ijverig in Christelijke bewaarschoolzaken aldaar werkzaam, had hem ten huize van een zijner vrienden te Rotterdam op ironische wijze het misbruik, dat onderscheidene vromen van onderscheidene teksten maakten, hooren bestrijden ; zij had zich daaraan zéér geërgerd. Zoodra zij nu van een der curatoren vernam, wat hun voornemen was, verzette zij

1) Zie zijne brochure over het Materialisme.

J) Vgl. de voorrede van den 4dön druk (1861) zijner Leer der Herv, Kerk met die van zijn Evangelie naar Johannes (1864.)

ï) Vgl. zijn Supranaturalisme in verband met Bijbel'Christendom en Protestantisme Leiden, Acad. Boekh. van P. Engels 1867, bl. 55.

*) Vgl. I8te D., bl. 281 vv.

Digitized by

Google

106 BE VUANDELTJKC LEERSCHOOL EN DE

zich daartegen met al de heftigheid van hare vrouwelijke verontwaardiging ; het gevolg was, dat van Oosterzee gepasseerd, dat integendeel Moll benoemd werd. Zoo bad ook bier orthodoxistisohe bekrompenheid den weg gebaand voor het afbrekend Liberalisme, straks het verwoestend Modemisme.

Leijden daarentegen heeft Van Oosterzee door zijne verdediging van eer- lijkheid en goede trouw verspeeld.

Be Leer der Hervormde Kerk in hare grondbeginselen van Schol ten had het licht gezien. Van Oosterzee ging dat boek vrijraoediglijk beschouwen ^) vooral ter beantwoording van de beide vragen, die op veler lippen zweefde^. »welk is het dogmatisch standpunt van den Hoogleeraar op zich zelf; wat in betrekking tot de leer der Hervormde Kerk?" Het was van Oosterzee zoo klaar als de dag geworden, dat het genoemde boek zoowel met de leer der Heilige Schrift als met de kerkelijke Symbolen in sterke wederspraak was. Op hooggestemden toon prijzende wat te prijzen was, in den zoeten waan dat den Hoogleeraar gemotiveerde tegenspraak welgevallig zoude zijn, vooral nu zij kwam van een persoonlijken vriend, gaf van Oosterzee zijne bedenkingen. Maar zij hadden een geheel anderen uitslag. Scholten verhief zich in grimmigheid tegen zijnen vriend en zocht hem, onder de leus van verdediging der Evangelische vrijheid, wetenschappelijk en zedelijk te dooden ') vooral door zijne gevoelens als pseudo- orthodox te kwalificeeren. Het slot dier karakteristieke brochure luidt:

„Mogt de zich noemende „Antirevolutionaire partij" in ons vaderland goedvinden, ook na de na bekomene inlichtingen zulk eene pseudo-orthodoxie als die van V. O. aanne- melijk te vinden, zij zelve moge dit verantwoorden. Is zij echter, gelijk wij verwachten mogen, daartoe te nauwgezet en te verstandig, dan beklagen wij V. O., die weldra door beide partijen in de kerk gewantrouwd en verlaten, zichzelven den weg zal zien afge- sneden, om voortdurend dat nut te stichten, dat wij hem, in zijnen belangrijken werk- ksing zoo gaarne zouden toewenschen.'*

Die laatste gaf genoeg te verstaan. ȣ}ene nominatie, berichtte van Ooster- zee zelf, waarop mijn naam als Hoogleeraar in de godgeleerdheid van de toen bestaande vacature te Leiden geplaatst was, werd door Heeren Curatoren teruggenomen; ja, zoo hevig was de haat, dat straks een predikant uit een ander kerkgenootschap, die op een ander gebied tegen mrj in het str^'dperk was getreden, vooral aan deze zijne heldendaad het Doctoraat ^Jionoris causa**

1) yaari. v. W. Th,, 8rt« D., bl. 717.

•) Dr, y, y. van OosUrzeis beschouwing van het werk : De Leer der Her v. Kerk in hare grondbeginselen enz. beoordeeld door J. K. Schollen enz. Te Leiden, bij P. Engels, 1851.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 107

in de godgeleerdheid aan de Hoogeschool te Leiden te danken had." »)

Onder het voorgeven dat van Oosterzee's benoeming aan de bevordering van Oroeniaansche partij bedoelingen dienstbaar zou zijn, ging men iemand benoemen, van wien men voor de eigene partij de grootste winst verwachtte." *)

Er was ongetwijfeld altijd iets zwevends in de Theologie van Van Ooster- zee. Hij geleek niet zelden aan dat geliefde vogeltje, dat zijn kunstig nestje bij Gods altaren bouwt, doch met sierlijke en vlugge beweging over de opper- vlakte van het water en de graabloemen henen zweeft, om voor zijn jongen iets te vinden, in plaats van te zoeken in de diepte, gelijk de deftige ooievaar. Maar schiep God in elk schepsel een bijzonderen aard, en is het allerraad- zaamst, dat elk naar zijnen eigenen aard leeft, alzoo heeft ook van Oosterzee zéér terecht en tot groote winst voor Kerk en Theologie zich zóó getoond als zijn karakter, gaven en gemoedsrichtingen, in verband tot de gesteldheid van Kerk en Theologie beide, van hem eischten.

Van Oosterzee's richting was bij uitstek Apologetisch ten behoeve van de historische gronden voor de waarheid des Christelijken geloofs. Zijne Apolo- getiek bouwde die gronden op innerlijke ervaring, en staafde de onbedriege- lijkheid van deze laatste door eene, volgens hemzelven beter begrepene, leer van het getuigenis des Heiligen Geestes. Die ervaring vond hij gerechtvaar- digd in de historische bewijzen, die voor het Christendom spreken en alzoo de onredelijkheid des oogeloofs in het helderste licht stellen. £n dus kwam, meende hij, het alzoo op in- en uitwendige bewijzen gebouwde geloof tot heldere zelfbewustheid van zijnen inhoud en zijne waardij, door middel van de Christelijke wijsbegeerte •).

Waarschijnlijk was hij nooit tot Hoogleeraar benoemd geworden, zelfs niet door Antirevolutionairen, indien hij de waarheid van het Evangelie scherper geformuleerd had. Vooral in die dagen heerschte er een sterke afkeer van het bepaalde en van het bepalen. De mannen van het Reveil hadden veelal genoeg aan gevoelsaandoeningen, en leden geenszins aan Dogmatisme; en het weinigje Dogmatiek, dat zij leerden kennen door hunnen omgang met som- mige predikanten en mannen uit het volk, zag er niet bijzonder helder uit. Hoe dit zij, oordeelden slechts enkele deskundigen, om partijbelang en per- soneele redenen, van Oosterzee ongeschikt voor een Theologischen Leerstoel,

') Uit mijn Levemboek^ bl. 69 70; zie vooral de Noten.

*) Vgl, De Nederlander van die dagen.

•) Jaarb, v. W. TA. iste D., bl. 69; Vgl. zijn opstel over de Gettdgenis des Heiligen Geesiesy 3de D., bl. 53, waar hij (N.B. I) op bl. 64 den H.G. beschrijft als „een levend en werkzaam beginsel in God," en bl. 69 voorstelt, dat in den geloovige de Goddelijke en de menschelijke geest in de werkelijkheid één geworden zijn.

Digitized by

Google

108 DB VIJANDELIJKE LEERSCHOOL £N DE

de billijkheid, die aan Utrecht de Orthodoxie, gelijk aan Leijden het Moder- nisme, en aan Groningen het Liberale Behoud, gunde, zegepraalde onder het bestuur des Heeren, die veler gebeden, nu evenals vroeger bij de benoeming van Doedes, verhoorde. Van Oosterzee aanvaardde den SOsten Januari 1863 zijn Professoraat ,m den naam van Jezus Christus, den Heer der Gemeente,"

Zijne inaugureele Oratio de ScepticismOt hodiernis Theólogis cautevUando (ook in het HoUandsch vertaald) is nog niet vergeten. Het Scepticisme van onzen tijd was de ziekte, waartegen hij streed. Het ontzegde aan de Chris- telijke Godgeleerdheid haar voorwerpelijk, heilig, eeuwig karakter, en hield haar voor niets meer dan voor een altijddurend en nietig spel van zuivere subjectieve meeningen, waaraan elk vast fundament geheel ontbrak. Het was niet lichtzinnig, gelijk Mephisto, maar ernstig, zedelijk, bijna had de redenaar gezegd, godsdienstig gelijk Faust ^), en had eensdeels de volstrekte Imma- nentie Gods tot basis, ten gevolge waarvan alljB wonderen verwezen werden naar het gebied der kindersprookjes en oudwijfsche fabelen, en andersdeels eene historische kritiek, die het grootste deel van den Bijbel voor volstrekt ongeloofwaardig verklaarde. Het plaatste zelfs achter den inhoud van het Evangelie, het voorwerp des geloofe, Christus zelven *) een groot vraagteeken.

De lijders aan die ziekte wilde hij niet door het kerkelijk gezag uitgeroeid zien, maar genezen door het betamelijk gebruik van de wetenschappelijke vrijheid, het onbeperkte recht, om te getuigen van de waarheid, in Christus geopenbaard; aan God en aan de werking der waarheid zelve dit overlatende, dat het volle en onveranderlijke Evangelie van Christus zichzelven den weg tot de harten en de gewetens der menschen ontsloot. Hij wilde op denzelfden eeuwigen en onveranderlijken grondslag, als waarop het kerkelijk stelsel der zeventiende eeuw gebouwd was, een nieuw systeem vestigen, dat aan het woord Gods, aan de grondbeginselen der kerk en aan de behoeften des tijds, beter dan het oude beantwoordt, een systeem, dat hij aldus omschreef : ^Evan^ ffelisch'Bpbelsch, geschiedktmdig-tDgsgeerig, irenisch-practisch/* ')]

»Zoowel mijne Oratie, als mijne Intreepreek," getuigt van Oosterzee, *) »lok- ten scherpe beoordeeling uit, waarbij het kennelijk op niet minder, dan op

') Eene omgekeerde voorstelling van den geest van het Sceplisme vindt men in de Toespraak, 2 jaren later gehouden: „Zullen wij nog Theologie studeeren of niet?'* bl. 14.

•) Welken Christus hij beleed? Zie zijne Toespraak ; Welke Theologie is in staat enz. bl. 2$ en v.v.

') Vgl. p. II en 45 etqs. De Oratio verscheen te Rotterdam bij Verbruggen en van Duym, Vgl, Uit mijn Lcvensboek^ Utrecht Kemink en Zoon 1883, ^n De Hoogste Weten* schap^ Leerredenen, D. XI, bl. 194 v.v.

*) Uit mijn Levensboek, bl. I02.

Digitized by

Google

APOLOOETISCHE SCHOOL TE UTRECHT. 109

verDedermg van mijn persoon en vernietigiDg van mijn invloed werd aan- gelegd.'»

£n zoodra had hij niet zijne voorlezingen met eene toespraak over de Theologie als wetenschap des geloofs geopend, of ook in de studentenwereld werden geesten en harten verdeeld. Eén der moderne studenten trad nog die- zelfde week, onder het voorzitterschap van een zijner ambtgenooten, in een theologisch dispuut, ter handhaving van tegenovergestelde beginselen op, en het verslag van den toestand en de lotgevallen der Utrechtsche Hoogeschool van 1 dec. 1862 tot 1 dec. 1863, voorkomende in den Studenten* Almanak, toonde zich alles behalve met den nieuwen Hoogleeraar ingenomen.

,,Zoowel op den kansel als in de kollegekamer worden modernen, pantheïsten, atheïsten, deterministen, dageraadsmannen, in één woord alle antikerkelijk regtzinnigen als één man beschouwd, die dan gemakkelijk bespottelijk is voor te stellen, en met zijne eigene wapenen dood te slaan. Tegenover dat monster, ook vaak genoemd de wereld^ staat een bergenverzetlend (li«ver bergennegerend) geloof, waarmede in den oogmerk, om slechts iets te noemen, de echtheid wordt gestaafd van al de N. Testamenlische Schriften. Waar anders het verstand pleegt te werken, worden nu alle functiön vervuld door „de herse- nen van het hart.** Wij onthouden ons intusschen van eene beslissing in hoeverre som- migen regt hadden te beweren, dat de degelijkheid van de colleges gelijk is aan „het kleine, weinig beteekenende landschap in de zwaar vergulde lijst." *'

Tegenover dien weerstand verhief zich ook in dezelfde wereld eene niet zelden krachtige weerspraak. *) Jammerlijk was echter dit, dat noch zijn vroegere Rotterdamsche collega, Chantepie de la Saussaye ^) zich met zijne wijze van bestrijding van het moderne Naturalisme, noch zelfs zijn ambt- genoot Doedes zich met zijne poging tot opheffing van »het Dualisme tusschen het weten en gelooven** vereenigen kon. Doch hoe dit zij, Van Oosterzee heeft tot den einde toe met veel talent en grooten ijver en krachtigen invloed zijne overtuiging, het Apostolisch Christendom, gehandhaafd.

Zoo hebben wij dan kennis gemaakt met de tweq scholen, wier leerlingen elkander met kloeken moed bestrijden zouden. Naar den mensch stonden de krachten volstrekt niet gelijk. Aan den kant

1) Vgl. De Utrechtsche Theologie beoordeeld door Misanthropos. (G. J. Noomen, Theol. Stud.) Utrecht, F. de Bruyn 1864.

*) V. O. had zich op Renan*s vie de Jésus geworpen als een leeuw op een tijger y. Historie of Roman ?^^ Kemink en Zoon te Utrecht 1863. Naar aanleiding daarvan gaf Saussaye zijn : Hoe moet het modern Naturalisme bestreden worden f en idem door van Oostertee»

Digitized by

Google

110 DE VIJANDELIJKE LEERSCHOOL EN DE

der Modernen waren veel meer talenten, geestdrifkvolie jongelieden, geldver- dienende en nijvere mannen; velen wien de moderne theologie om meer dan ééne reden bijzonder welkom was ; alsmede vele leidslieden van de liberale politiek. Aan onze zijde bevond zich een groot gedeelte van den ouden adel, van de patricische families der voormalige Oranjepartij, en van de kleine degelijke burgerij, aan wie onze theologie, in hun mystiek geloofsleven, bij het bezit van een gezond verstand, in algemeene trekken voorkwam de redelijke godsdienst te zijn.

De vlottende menigte, die zich achter de burgerij bevond, had nog geene keus gedaan. De strijd was nog niet tot haar doorgedrongen. Voorshands hield zij zich, voor zooverre zij belang stelde in den godsdienst, bij de ofB- cieele vormen.

Onze kracht bestond middellijk in de voldoening onzer belijdenis aan de behoeften van het ontwaakte schuldbesef, en aan zekerheid in de continuïteit der historie; in de gehechtheid aan het bestaande, in den eerbied voor het martelaarsgeslacht ; in het menschelijk denkvermogen, hetwelk uit zijnen aard geen aan zijn eigen werk gebonden God denken kan. Maar aangezien verreweg de meeste menschen, om ons te bepalen bij onze voornaamste machten, geen behoefte aan die voldoening voelden, scheen het ons volstrekt niet onmogelijk dat eene groote, eene overgroote meerderheid de banden van Christus ging verscheuren.

Daarbij schenen de modernen één van hart te zijn. Saussaye ^) merkte wel op, dat mannen van tegenovergestelde beginselen, zooals Kant en Rousseau, Lessing en Schleiermacher, Hegel en Vinet, onder de gemeenschappelijke étiquette van modern voor den volke paradeerden, maar zulke fijne opmer- kingen bleven zelfs aan vele aanvoerders onbekend. En de gunstige indruk, dien hun legertje door zijne schijn van eenheid maakte, werd in groote mate verhoogd door het bazuingeschal over de voortreffelijkheid van eigene pro- ducten, dat het algemeen reeds in die dagen gaarne hoorde.

Wij daarentegen , zeker er heerschte onder ons een krachtig besef vaneenheid in het noodige. De verschillende aanvoerders waren belijders van het Apostolische Evangelie, uitstekende leerlingen en leermeesters in de Historische School, met zeldzame talenten en groote toewijding bevoorrecht. Maar eenheid van methode, van weg, van taktiek was niet bij hen te vinden. Zelfs gingen ze in het openbaar over een en ander twisten, en verschaften ze aan den vijand het verkwikkelijk schouwspel, dat ze niet zelden tegenover elkander stonden, en slaags raakten. Doedes verschilde van Van Oosterzee, denk bijv. aan de vraag

1} Bi/b/,, Bijbelst. 3, ii v.v.

Digitized by

Google

APOLOGETISCHE SCHOOL TB UTRECHT. 111

omtrent de verhouding van de wetenschap tot het geloof. Sauasaye keurde niet weinig af van hetgeen die mannen uitspraken. Groen vond nog bij Van Oosterzee de meeste instemming; bij de Ethisch-irenische partij echter veelal tegenwerking bij persoonlijke hoogachting en broederlijke toegenegenheid. De Antirevolutionaire partij zelve liet bovendien haren aanvoerder wel eens alleen staan, en hare leden waren, ook zoo zij de lessen van zijne nieuwe krijgsschool volgden, ook wel eens in strijd met zijne grondbeginselen. Alles liep zoo, dat, als ooit de orthodoxe partij de overwinning behaalde, de historieschrgver wel gedwongen moest worden, om te erkennen dat de hoogste macht zich daardoor op schitterende wijze deed kennen in de zwakheid van hare aanbidders.

Bovendien scheen er ook verwantschap te bestaan tusschen Modern en Orthodox. Beide partijen spraken luide van het Christendom boven geloofs- verdeeldheid; elke partij offerde aan de algemeenheid; terwijl ieder haar Christendom voor het Christendom uitgaf, het Christendom der geschiedenis; als hoogste scheidsrechter de Heilige Geest werd aangewezen, en de wet der liefde gepredikt. Eindelijk begreep menigeen de wijsgeerige beginselen, waarvan de twee scholen uitgingen, niet, als boven zijne bevatting, en achtte hij dus allen strijd tusschen die beide partijen een woordenstrijd.

Alzoo zou in den middellijken weg de zege door die partij behaald worden, wier Godsbegrip en manier van werken zich het meest aanbeval aan het gemoed, het verstand en de verbeelding, alsmede aan het eigenbelang dergenen, in wier hand men de beslissende macht op het gebied van Kerk en Staat zou leggen. De meerderheid van steromen maakt nooit uit wat waarheid is; maar zij zou toch uitmaken, welke partij den scepter zou ontvangen. De empirie der groote menigte zou den doorslag geven.

W^ weten, welke richting in 18G7 zegepraalde. De zege werd toen slechts op één gebied behaald, n.1. op het kerkelijke. Eerst een twintigtal jaren later zou er aanleiding zijn, om te zeggen, dat de partij van Groen ook op staatkundig gebied de zege behaald had. Doch hoe dit zij, betrekkelijk dit punt kunnen wij voorshands niet verder gaan, dan datgeen schetsen wat tot die zoogenaamde zege leidde.

Wij onderscheiden » Slaat'* en ^Kerh'\ Politiek en Godsdienst, Liberalisme, Modemisme, Orthodoxie. In de werkelijkheid echter waren veelal Staat en Kerk, politiek en godsdienst één in de personen van liberalen, modernen, orthodoxen. De strijd in de staatkundige wereld had hare echos in de kerk; de kerkelijke strijd werd niet zelden in den politieken voortgezet. De School bleek nog altijd tot de Kerk te behooren, en de kerk plukte vruchten, hetzy dan goede, hetzij dan kwade, van den schoolstrijd. De kerkelijke zege was

Digitized by

Google

112 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

zelfs voorspel en onderpand van de zege, die op politiek gebied behaald had kunnen worden.

Toch is het geraden bij de behandeling der verschillende onderwerpen, waartoe wij nu, na onze kennismaking met de tegenstrijdige scholen, die wij binnentraden, genaderd zijn, en op wier behandeling wij voorbereid mogen heeten, het ééne gebied van het andere te scheiden. Aangezien nu op het staatkundige Be School het middenpunt was, waarom zich de strijd bewoog^ ontleenden wij daaraan het opschrift en aangezien die strijd ouder is dan de stryd ter verovering van kerkelijke ambten, op kerkelijk gebied, moet dat punt het eerst behandeld worden.

IV. De Strijd om de School.

De met dat opschrift aangeduide diepgaande beweging in ons volksleven bespreken wij, voor zooverre Groen haar leidde. Alzoo in drieërlei ver- houding.

1^ Tot het onderwijs zelf, zoodat wij de Vereeniging van Christélyh- Nationaal Schoolonderwifs bespreken, of tot »rfe praktpk'\ 2^. Tot de Volks- vertegenwoordiging, of in het Parlement. 3^. Tot de Kiezers of bg de Stembus.

iste AFDEELING.

De Vereeniging voor Chrlstelgk Nationaal Schoolonderwgs.

Den 208ton Juli 1857 was de nieuwe Schoolwet door de Tweede Kamer aangenomen. Den 30^^" der voorgaande maand had hij gezegd: »Ik ben steeds voorstander geweest van het openbaar onderwijs; het bijzonder onderw^'s is voor mij surrogaat ; ik wensch dat de school, in den regel, eene instelling van den Staat zij." i) Maar, ofschoon hij de nederlaag geleden had, ging hij, practisch afó zijne natuur was^ terstond overwegen, hoe nu het surrogaat, waarvoor de Wet vrijheid verleende, dienstbaar aan het geestelijk welzijn der Natie en dus aan de zege der toekomst gemaakt kon worden. Reeds den 248ten der volgende maand schreef hij aan Wormser *) over de wenschelijkheid ter samentrekking van geldelijken en vooral van zedelijken invloed^ waarbij

1) Alzoo blijkt reeds nu ontegensprekelijk de onjuistheid van Dr. Kujrper's mededeeling {„Om Program" of St. v. 25 Mrt. *75): „De Staatsschool is steeds door de Anti- revolutionaire richting bestreden, omdat ze school is van den Staat, en de Staat noch in hoogeren zin onderwijzen, noch opvoeden kan."

*) Brieven van Wormser ^ 2, 217, 301.

Digitizexd by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 11 B

hij ook dit zïjn woord ^) voor oogen hield: »Overal waar het kind opgevoed wordt, heeft de Kerk, volgens aanspraken hooger dan de Grondwet, toezigt." Immers in den brief van 10 September *) was het: »Ik hecht nog altijd veel aan het denkbeeld eener Maatschappij tot ondersteuning van het bijzonder onderwijs, waarbij het kerkelijk standpunt in positieven en onbekrompen geest zou worden gehandhaafd.'* En toen het najaar zijne schoone herfsttinten te zien gaf, had er over dat onderwerp eene gedachtenwisseling plaats ten huize van den Heer Jozua van Eik te Amsterdam, profetie van eene schoonere lente.

Die bespreking zelve leidde echter tot niets, tengevolge van de vele gerezene bezwaren ; vooral vele toongevende vrienden maakten Wormser, niet het minst Groen zei ven moedeloos. Maar ziet, hij was nader bij het doel, dan hij ver- moedde. Niet lang meer zou het duren, of de ure was geslagen van de Stichting der Vereeniging voor Ghristél^lc- Nationaal Schoolonderwgs.

Eenige vrienden stichtten eene vereeniging in het belang van inwendige zending; zij werd de moeder van die Vereeniging, doch de moeder zou kort na de geboorte van dit haar eenig, doch zeer merkwaardig, kind sterven.

Op hare vergadering van 28 October 1859, waaraan slechts 33 vrienden deelnamen, werd, na eene gedachtenwisseling, die tusschen Groens krachtigen medestander Mr. W. baron van Lijnden en den heer N. M. Feringa, den toekomstigen ijverigen en waardigen Secretaris plaats had, aan laatst- genoemden broeder opgedragen, aan de vergaderden een plan tot samen- werking aan te bieden. Aan die opdracht voldeed hij, bij afschrift, ') den 12^®» April 1860. Hij werd nu toegevoegd aan het bestuur, dat uit de heeren Mr. J. de Neufville, P. van Eik, J. A. E. Simon Thomas en Mr. P. J. Teding van Berkhout bestond, om als commissie gezamenlijk het plan te overwegen en van de overweging verslag te geven aan de vergadering. Vele vrienden, wien inmiddels het plan ter beoordeeling toegezonden was, spraken er een ongunstig oordeel over uit; Saussaye bijv. wilde dat men de belijdenis als grondslag zou aanvaarden. Groen vond het dientengevolge ongeraden; niet zijn hart evenwel, maar zijn verstand aarzelde, ziende op het ideaal zijner overtuiging, en vreezende den sterken tegenwind, die vooral van de zijde der Ethisch-irenische broeders opstak. Den 2l8ten ybu Herfst- maand (1860) kwam het evenwel tot eene eerste samenspreking der Commissie met Groen; doch, ofschoon terstond tot eere- voorzitter benoemd, hrj bleef aarzelen. *Mr. De Neufville moest op zijne medewerking krachtig aan-

») Adv, 2, 237. «) t. a. p.

3) Drukken £cheen volstrekt niet noodigj zoo klein acMe men de belangstelling.

8

Digitized by

Google

114 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

driogen, en werd later zelfs in vereeniging met den heer P. van Eik naar Groen afgevaardigd, vooral om hem op de stelligste wijze te verzekeren dat de Commissie, wat er ook gebeuren mocht, tot voortgaan vast besloten was. Eindelijk gaf Groen zich gewonnen; hij zou niet als medeoprichter, niet als medebestuurder, maar toch als medewerker optredeur doch ook alzoo de ziel en het hoofd worden; terwijl de eigenlijke vadw, Nicolaas Mattheus Feringa^), als de rechterhand zou zijn, wier nimmer moede pen raad en voorschrift gaf.

Den SOsten October werd de vereenigiog gesticht. Alles had echter nog slechts een voorloopig karakter. Het Reglement werd den 23sten April 1861, op de eerste algemeene vergadering, vastgesteld, en den 13den Mei van het volgende jaar het eerste definitieve bestuur gekozen; den 24*^° April van dat jaar stierf de moeder, de Vereeniging voor Inwendige Zending, Groen bleef Eere-voorzitter, de Neufville werd Voorzitter, Feringa Secretaris, Van Eik Penningmeester ; De overige leden waren de heeren ÜÈf. Mr. M. Bichon van IJsselmonde, Jr. Mr. M. M. van Asch van Wijck en J. A. E. Simon Thomas. ^) Bij Koninklijk Besluit van 12 Januari 1864, No. 72, werd de Vereeniging als rechtspersoon erkend.

Het Reglement, zooals het nog in 1887 van kracht was, terwijl het, behalve in het 4de Artikel, geene wijzigmg van eenig belang onderging, luidde als volgt:

Art. I. De Vereeniging, gegrond op de onveranderlijke waarheden, wier levenskracht zich in het tijdperk der Reformatie, ook hier te lande, voor kerk en school, met zegen- rijken luister geopenbaard heeft, is gewijd aan de bevordering van Christelijk-Nationaal schoolonderwijs, en gaat daarbij van de volgende hoofdgedachten uit :

a. De richting der openbare school voor Roomschgezinde en Protestant, voor Israëliet en Christen, gelijk de wet van 13 Augustus 1857 (Art. 16 en 23) ze voorschrijft, is voor de behoeften van eene Christelijke natie, en althans van den Protestantschen Christen, geheel onvoldoende.

ó. Zondags- en Bijbelsche leerscholen, hoe wenschelijk ook, kunnen niet anders dan een tijdelijk en gebrekkig hulpmiddel zijn.

c. Geen wezenlijk redmiddel dan in de bijzondere school, gelijk ze burgerlijk en godsdienstig onderwijs samen omvat.

</. Verplichting van elke Christelijke, en dus ook van de Hervormde Kerk om hierin te voorzien.

e. Verplichting der gemeenteleden, in overleg, zooveel doenlijk, met Herders en Leeraars, om die taak over te nemen, waar de Kerk, in haar reglementairen vorm, werkeloos blijft,

*) Vgl. iste D., bl.. 123 v.v.

>) Vgl. El/de jaarL Verslag 1871, bl. 3; Gedenkboek van het Volkspetitionnemeni 1878; Christelijke Schoolbode 1885, No. 2, en Neerlands Hope 1885, No. 22.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 115

ƒ. Oprichting van scholen, waarin, bij onbelemmerd en doeltreffend gebruik der Heilige Schrift en trouwe voorstelling der volkshistorie, het onderwijs in nuttige kundigheden aan Christelijke opvoeding wordt dienstbaar gemaakt.

g, Verleenen van geldelijke tegemoetkoming, inzonderheid waar eigen belangstelling en veerkracht openbaar zijn.

Art. 2. De Vereeniging is zooveel mogelijk werkzaam :

a, tot ondersteuning van scholen;

b, tot opleiding van onderwijzers;

c, tot opwekking van gemeen overleg en samenwerking omtrent al wat verder tot de belangen van de Christelijke school behoort.

Art, 3. Het Lidmaatschap wordt verkregen door eene jaarlijksche contributie van minstens vijf gulden. Ruime giften worden verebcht, en ook de geringste bijdrage zal aangenaam zijn.

Art. 4. Het bestuur is opgedragen aan :

a, eene Hoofdcommissie van hoogstens elf leden.

b. Districtsraden, benoemd door de Hoofdcommissie, waar zij dit noodig acht. Door de leden worden Hulpvereenigingen gevormd, die zich met den Districtsraad in ver- binding stellen.

Leden in onderscheidene plaatsen kunnen zich tot eene Hulpvereeniging aaneensluiten. In elke plaats kan slechts ééne Hulpvereeniging gevestigd worden. Het reglement der Hulpvereeniging behoeft de goedkeuring der Hoofdcommissie.

De Hoofdcommissie wordt gekozen door de stemgerechtigden (Art. 7). Het getal van 10 tot 25 Leden en voorts van ieder 25tal daarboven geeft recht tot afvaardiging van «en Lid tot de Algemeene Vergadering. Kosten door Districtsraden of Hulpvereenigingen, na overleg met de Tloofdconmiissie gemaakt, worden op aanvrage vergoed.

Art 5. Op voordracht der Hoofdcommissie worden door de Algemeene Vergadering Adviseerende Leden benoemd, bevoegd ter bijwoning van de vergaderingen der H oofdcommissie.

Art. 6. De Leden der Hoofdcommissie hebben zitting zoo vele jaren als de Hoofd- commissie Leden telt. Telken jare treedt één af, volgens rooster.

De Leden der Districtsraden worden benoemd voor zooveel jaren als de Raad leden bevat.

Al de aftredenden zijn dadelijk herkiesbaar.

Art. 7. Jaarlijks wordt er eene Algemeene Vergadering gehouden. Telken jare wordt er in de Algemeene Vergadering bepaald, waar en wanneer de volgende zal plaats hebben. Alleen de Leden der Hoofdcommissie, de Adviseerende Leden en de Afgevaar- digden der Hulpvereenigingen hebbei) stemrecht

De Hoofdcommissie roept buitengewone Vergaderingen bijeen, waar en wanneer zij dit noodig acht. De Algemeene Vergaderingen zijn voor al de Leden toegankelijk.

Art. 8. De Hoofdcommissie regelt den tijd van hare vergaderingen, de verdeeling der werkzaamheden en geheel het inwendig beheer bij huishoudelijk reglement.

Art. 9. De fondsen, uit contributiön, giften, erflatingen enz. samengebracht, zijn voor

Digitized by

Google

116 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

alles, wat ter bevordering van Christelijk schoolonderwijs kan strekken, beschikbaar, en staan onder het beheer van de Hoofdcommissiei die telken jare in de Algemeene Vergade- ring rekening en verantwoording aflegt.

Art. lo. Belanghebbenden bij de oprichting of het onderhoud van eene school wenden zich tot den Districtsraad. Deze doet onderzoek en geeft aan de Hoofdcommissie verslag. De Hoofdcommissie bepaalt of, en zoo ja, welke ondersteuning verleend wordt.

Art. II. De jaarwedde van den hoofdonderwijzer aan eene door de Vereeniging ondersteunde school, zal niet lager worden gesteld dan f 800, benevens vrije woning, of bij gemis daarvan eene billijke schadeloosstelling. Bijzondere gevallen ter beoordeeling der Hoofdcommissie uitgezonderd.

Art. 12. De Hoofdcommissie is bevoegd om onderwijzers, welke door ijver en geschiktheid zich die onderscheiding waardig maken, door gratiHcatiën verder aan te moedigen.

Art, 13. Alle scholen, die vanwege de Vereeniging ondersteund worden, of bij haar zijn aangesloten, zijn ten allen tijde toegankelijk voor de leden der Hoofdcommissie en voor die van den Districtsraad.

Art. 14. Art. i en 2 van dit Reglement kunnen niet gewijzigd worden. Geene veranderingen worden in de overige artikelen gemaakt, dan op eene Algemeene Vergadering en met goedvinden van minstens 2/3 der aanwezige Stemgerechtigden en onder voorbehoud en goedkeuring des Konings.

In alle andere gevallen worden in de Vergaderingen besluiten genomen bij volstrekte meerderheid.

Voorstellen tot wijziging van het Reglement worden minstens ééne maand te voren aan de Hoofdcommissie schriftelijk ingezonden. Voorstellen van anderen aard, welke niet minstens 14 dagen vóór de Algemeene Vergadering schriftelijk bij de Hoofdcommissie ingezonden zijn, worden niet dan met goedvinden van 2/3 der aanwezige Slemgerechtigden in behandeling gebracht. -

Art. 15. De Vereeniging is opgericht den 30 October 1860, voor den tijd van 29 jaren,

Haar wettélifh uitgangspunt en dogmatisch standpunt.

De VereeDigiog ging uit van de stelling dat de openbare school, volgens de Wet, onchristelijk is. De naam gaf mitsdien de reden van haar bestaan, het doel van haar streven aan. „Christel^ of nationaal onderwijs mag er op de openbare school niet zijn ; niets van wat tot de eigenaardigheid eener Protestantsche, eener Christelijke natie behoort. Juist hierom is de Vereeni- ging gevormd. Zij verlangt in dezen kerk- en volksnood, eenigermate althans, door te geven wat de openbare school niet geeft, dat is door Christel^- nationaal schoolonderwijs, te voorzien.*'

IJverige gebruikmaking van de verleende vrijheid, om uit eigene middelen Scholen, naar eigene overtuiging, op te richten en te onderhouden, d^t was, ter voorziening in dien nood, de onafwijsbare eisch. De Overheid had

Digitized by

Google

DE BTKTJD OM DB SCHOOL. 117

wel de goed'ieid gehad, om het geven van onderwijs in den godsdienst over te laten aan de Kerkgenootschappen, en daarvoor de schooUokalen buiten de schooluren ten behoeve van leerlingen, die er ter school gaan, beschikbaar te stellen. De godsdienstleeraar mocht, als de kinderen vermoeid waren van het leeren, en hongerig, en vol lust om eens te springen in de vrije en frissche lucht, als >) nagerecht van het onderwijs opdragen een schoteltje met eenige dogma's en historische verhalen, ook omtrent Hem, die de kinderkens wel zegende, maar ze nooit gekweld heeft met de onmogelijke eischen van een onmenschkundig Liberalisme, en ze zeker veel liever ziet klauteren en klimmen op boomstam en muur, dan hunne nagels afbijten van verdriet en wanhoop tengevolge van der menschen onbarmhartigheid en dwaasheid.

Bovendien, welk eene voorstelling van den godsdienst I Alsof deze niet het zout moet zijn in de spijze! Alsof de Christelijke waarheid niet het paedagogisch middel, en dus in het onderwijs opgesloten, verwerkt, elk oogenblik aange- wend moet worden. Wij zw^'gen van de onmogelgkheid voor de godsdienst- leeraars, bij den besten wil ter wereld, om, gelijk, zou het iets beteekenen, bepaald noodig zou zijn, élken dag het zout des £vangelie*s te komen aan- brengen. Geheel die voorstelling, hun betreffende, gaat uit van de meening, dat eene Christelijke schoolles niets anders is dan een lesje zooals Pastoor en Rabbi dat laten opzeggen, en dat de Predikant niets anders te doen heeft dan, hoogstens elke week, een preekje te maken en een paar catechisatie's te houden. En waarom zou, wie het doen kan, ook die gelegenheid niet waarnemen tot het uitstrooien van het goede zaad? Maar wij moesten haar volstrekt afwijzen als onvoldoende; óok de trouwste waarneming kon het gemis van een Christelijk en Nationaal schoolonderwijs, zooals wij het begeer- den, geenszins vergoeden. *)

Het contrast nu gaf den titel aan de hand. ') Mitsdien was het dogma- tisch, of het kerkelijk standpunt: het Apostolisch en Reformatorisch Evan- gelie, het Evangelie boven de kerkelijke verdeeldheden, omschreven in het Adres aan de Synode van 1842, de verklaring van 18 Augustus 1848 en het Programma van Ernst en Vrede in 1854. *)

*) Het zou echter ook als ontbijt kunnen aangeboden worden, bijv. eiken morgen om acht uur, waarvoor dan in zeer vele plaatsen de ouders eiken morgen reeds om zes uur hunne kleintjes zouden moeten gaan wekken.

*) Hoe zelfs welmeenende en tot onpartijdigheid genegen Liberalen nog het een en ander niet begrijpen, blijkt bijv. uit „Ons Staatkundig A, B, C." in hei Handelsblad \zil Zond. 5 Oct. 1890.

•) Berichten der Vereeniging i, i.

*) t. a. p. 1, 14.

Digitized by

Google

118 STRIJD OM DB SCHOOL.

Maar ofschoon de Vereeniging zich alzoo aan een vroeger beleden gemeen - schappelijk standpunt aansloot, zoo bood toch de belijdenis (in het 1"^ Artikel) van onveranderlffke waarheden aan leden van Ernst en Vrede gelegenheid, om de Vereeniging te verdenken van dogmatisme, van formalisme, van doode orthodoxie; ^) terwijl daarentegen andere medebelijders, als wier tolk Ds. A. P. A. du Cloux optrad, dat dogmatisch standpunt te algemeen vonden *) .

Al is het ook waar dat er veel te veel over standpunten geredeneerd werd, en nog wordt, en men niet zelden met «standpunten'* dood steekt, voor den geschiedschrijver, die zijne taak goed opvat, is het enkel de vraag, wat de geschiedkundige waarheid te zien of te hooren gaf, zelfs bij twisten waarbij het zien en hooren verging. Zoo ergerlijk ging het nu, in dien tijd, wel niet toe; de twistenden bleven zelfs fatsoenlijk, en meestal kalm. Het verschil was echter groot genoeg, om door ons van nabij beschouwd te worden.

Het oude schoolprogram is bekend. De herinnering er aan is evenwel om meer dan ééne reden noodig.

»1®. Vrijheid van bijzonder onderwijs, volgens de Grondwet. 2®. Eene welingerichte openbare school in den regel tegen de concurrentie der bijzondere scholen bestand.

3®. Waar het mogelijk is, afzonderlijke scholen van Staatswege voor Pro- testanten en Roomsch-Eatholijken.

4®. Geene Qodsdienstlooee school, die door terzijdestelling van den Bijbel en volkshistorie voor de behoefte der Protestantsche jeugd niet voldoende is."

Tegenover den spot nu, die met zulke gezindheidsscholen gedreven werd, verklaarden «de vrienden** onophoudelijk, dat ze geene sektescholen, maar slechts afzonderlijke inrichtingen voor Protestanten en voor Boomschen wilden. Zij waren toch niet van plan, om de school te maken tot eene Catechisatiekamer, waarin elk, ook het kleinste, onderscheid tusschen de onderscheidene kerken verklaard en verdedigd werd. Zij wilden voor de kinderen geene van-bui ten- leering der dogmatische formulen, geene uitlegging der kerkelijke formulieren, of der Catechismusvragen, als de Christelijke opvoeding beschouwd hebben.

Zij meenden: «Is onderwas en opvoeding onafscheidelijk één, geene Chris- telijke opvoeding op de scholen is denkbaar zonder onbeperkt maar verstandig B^belgebruik ; geene Nederlandsche opvoeding zonder trouwe en heldere voorstelling der Nationale historie.'* Zij wilden dit : »Het besef van Gods hei' ligheid, het gevoel van zonde, de behoefte aan eenen Verlosser, de dank- baarheid aan Hem, die zich voor ons in den dood heeft overgegeven, de zucht om Hem te belijden en te dienen, de onmisbaarheid eener verandering

») t. a. p. I, 41-45. ï) t. a. p. I, i6, 63.

Digitized by

Google

Dfi STRIJD OM DE SCHOOL. 119

Tan het booze hart, de onmogelijkheid om zonder liefde tot den Heer in Zijn koninkrijk te worden opgenomen, de zekerheid eener eindelooze straf voor degenen, die Hem versmaad hebben ; ziedaar, wat naar ons inzien (onder gemeenschappelijk aanroepen van Grod, in Christus* naam, om den bijstand des H. Geestes), ook in het jeugdige, ook in het kinderlijke verstand en hart, kan en moet worden ingeprent/' ^) En dat wel onder telkens herhaalde verzekering: >Niemand kan meer dan wij afkeerig zijn van doode regtzinnig* heidy van overdrijving, waarbij het wijs zijn tot matigheid voorbijgezien wordt; van overlading van het geheugen met onverstaanbare klanken van eenen Godsdienst tot dorre stelselzucht beperkt; van het opwekken eener lafife gevoeligheid, welke voor waarachtig godsdienstig gevoel verderfelijk is.*'

Evenwel, al schuilde bij menigeen, die het dogmatisch standpunt als te dogmatisch veroordeelde, onder de vrees voor het dogmatisme de afkeer van de bedoelde dogmen, te ontkennen valt het niet dat onder Groens volgelin- gen, met name onder de Afgescheidenen, wier pleitbezorger hij geworden was, en bleef, een dogmatisme heerschte, waarvoor zelfs vele dogmatiseerende man- nen van het Reveil sidderden. De spreuk is onbillijk, die beweert dat iemand kenbaar is uit zijne vrienden ; maar toch, begon men met Groen te werken, dan kwam men ook in het gezelschap van zijne vrienden, en deze stonden voor een goed deel in een slechten reuk bij hen, die anders gaarne dat schoolwetpro- gramma onderschreven. Bovendien waren die volgelingen gehecht aan vormen en namen. Ook al gaafl gij iets beters dan Catechismus en Kort Begrip, het werd maar half vertrouwd en slechts met den mond goedgekeurd. Doch, prijkten deze leerboekskens op de schoolbanken, dan was het onderwijs voor- treffelijk. En van zulk een formalisme waren de vrienden terecht afkeerig. Ook bedoelden z^' iets ionigers dan de Dortsche Synode van 1618 met hare welbekende regelen voor het School-onderricht, ofschoon ook deze veelszins miskende het wijs zijn tot matigheid volstrekt niet voorbijzag, en hare goede bedoelingen nog altijd ter harte genomen dienen te worden. De Synode maakt er te veel een geheugen werk van; eene leerstof naast de andere leerstoffen; geen bezielend en regelend element, geen zout in geheel het onderwijs. De vaders van de bijzondere Christelijke School echter wilden een onderwijs^ waarvan de in den Catechismus en het Kort Begrip beledene waarheid was als het zout voor de spijs, als de ploeg voor den landman, als de roede voor den rechter, als het licht voor de oogen, als de hand der liefhebbende moe- der, terwgl de Heilige Geest, in kinderen en onderwijzer heerschend, het geheele onderwijs bezielen moest door den levenden Christus tot heerlijkheid Gtods des Vaders.

*) Mr. G. Groen van Prinsterer in 1840.

Digitized by

Google

120 DB STRUD OM DE SCHOOL.

Van zulk eea meer dan 25 jarig streven was de Vereeniging, op het gebied der paedagogie, de zegenrijke voortzetting, ^y

»Zij begeert eene Hervormde school, om voor het Christelijk onderwijs een onwrikbaar steunpunt te kunnen hebben ; eene Evangelische school, naar den eisch der Hervormde kerk, niet ingerigt op eene voor Christelijke mede- Protestanten ergerlijke wijze ; op een voor geloovige ouders uit Luthersche, of Afgescheidene of Doopsgezinde gemeenten aanstootelijken voet. Zij wil de onveranderlijke waarheden, wier levenskracht zich in het tijdperk der Refor- matie, ook hier te lande, voor kerk en school met zegenrijken luister heeft geopenbaard." Het is haar te doen, niet om hetgeen de Christenen verdeelt^ maar om hetgeen hen vereenigt ^), gelijk het geloof, ook der Gereformeerde kerk zich in de harten der geloovigen, in de negentiende als in de zestiende eeuw levendig betoont. ')

Na de officieêle toelichting van het standpunt der Vereeniging moest ieders geweten beslissen, of hij al dan niet toetreden kon. Geene geformuleerde instemming met het program der Vereeniging werd gevorderd; zelfs werd er, zoover ik weet, nooit een enkel woord over gerept. Ieder moest voorzichzel- ven alleen weten, of hij lid worden kon van de Vereeniging. »Juridi8ch-con- fessioneel'* was zulk een gedrag geenszins, en volstrekt niet zonder gevaar ; in den grond is het een beginsel van het Modernisme, hetwelk ook de toe- treding tot het Heilige Avondmaal uitsluitend aan ieders oordeel over zich- zelveu overlaat.

Het KerJceüpk Standpunt.

En zoo hebben wij ons den weg gebaand, om afzonderlijk stil te staan by het Kerkelgk Standpunt der Vereeniging. Niet zelden komt bij Groen ^) onder

1) Vgl. Ber. I, 90» 91.

*) Hf/ doel der Vereeniging enz. door G. J. Vos Az., uitg^even door de Vereeniging, Am^erdam, 1863.

•) t. a. p. bl. I en vv.

'•) %* »iDat elk werk van Christelijke liefde, in hoogeren en geestelijken zin, geschiede -op kerkelijk terrein ; dat is, als uitvloeisel der belijdenis des harten van het geloof, dat onze kerk als eenigen grondslag der hoop en als eenige bron van een Godegevallig liefde- betoon beschouwt ; opdat ieder werk aldus .... als dankoffer voor het zoenoffer des Heeren worde gekarakteriseerd .... opdat het aldus de meest krachtige prediking zij van het Evangelie onzer belijdenis omtrent den grooten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus, die zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongeregtigheid en zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken,*' {Recht der H. (7., bl. 79. Noot).

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 121

'dien naam het «dogmatisch** voor. Een bron van velerlei verwarring was deze vaak voorkomende vereenzelving van dogmatisch en kerkelijk standpunt Die naam komt echter ook voor in zijn eigenlijke beteekenis, ter aanduiding namelijk van de verhouding tot de Kerk als instelling, tot de Kerk als Kerk- genootschap. Daaromtrent nu werden de gedachten uit verschillende harten openbaar.

Ds De Liefde en de onderwijzer Lemkes keurden de verhouding af, welke in Art. 1 e aangeduid werd, terwijl ik zelf al spoedig ondervond dat het veel gemakkelijker viel, zulk eene bepaling neer te schrijven dan haar in de Ver- eeniging zelve te doen huldigen. Immers, hare vurigste voorstanders streefden, gelijk ik vroeger reeds opmerkte, eigenlijk naar eene vereeniging van alle >Geloovigen," zoo ongeveer eene kerk der Toekomst, als geidealiseerd werd in deze woorden van Ten Kate, doch wier plaats ik niet meer weet aan te wijzen: »eene Johanneskerk der liefde, waarin de Paulua-kerk des geloofs tot hare volle ontwikkeling zal komen, en de valsche Petrus-kerk des onge- loofs zich zal oplossen.*' Dientengevolge werd niet zelden het eigenaardige van kerk en volk terzijde gesteld, en berokkende men zichzelven en der kerk, wier bloei men bevorderen moest, allerlei schade en oneer.

%* Welk een kerkelijk en nationaal latitudinarisme er heerschte, bleek mij al spoedig, en dat wel uit eene correspondentie tengevolge van mijn opstel in het Kerkelijk Maandblad (6de Jaarg. No 17 en 18, Bijblad). Het verschil nu, dat tusschen de brochure, die door de Vereeniging werd uitgegeven onder het opschrift : Chris lelijk- Nationaal Schoolonderwijs en het genoemde opstel bestaat, geeft een niet onbelangrijk verschil tusschen hare en mijne beschouwingen te kennen.

Doch van welk eene kerk der toekomst onderscheidene vrienden in hun privé dan ook droomden, de Vereeniging als lichaam veronderstelde dat iedereen, boven de openbare school, zeer verre eene Christelijke school ook van eene kerkelijke richting waartoe hij zelf niet behoorde, wenschelijk rekende; dat iedereen op onderlinge billijkheid, niet op wederzijdschen na^ver, vooral niet op overheerschen van de algemeene kleur, op het meesterschap van eigen schakeering bedacht zij ; dat de leden hunne kinderen, niet tot Gerefor- meerden, Lutherschen of Doopsgezinden, maar tot Christenen gevormd wilden zien. Evenmin eischte zij pri/sgeving van het eigenaardig kerkelijk standpunt, zooals het in de kerkelijke werkelijkheid buiten de Vereeniging om bestond. Ja, zij verlangde zelfs binnen hare grenzen medewerking krachtens het kerke- lijk ambt en met kerkelijke fondsen, inzonderheid van de Nederlandsche Hervormde Kerk^ indien het onderwijs zelf maar in den uitgesproken geest der Vereeniging gegeven werd. Tot het ideaal behoorde dan ook de oprichting

Digitized by

Google

122 DB STRIJD EN DE SCHOOL.

van kerkgemeentelijke scholen, zoodat de kerkelijke school te Zevenbergen terstond met een renteloos voorschot van f 4000 geholpen werd. ^) Hjet werd dus onomwonden uitgesproken, dat het verband tusschen kerk en school op den voorgrond gesteld was ; en dat wel inzonderheid van de Hervormde Kerk gewag werd gemaakt, die, door haar luisterrijk verleden, getalssterkte en invloed hier te lande nationaal is en blijft ^), en dat de oprichting van Jcerkgemeentelpke scholen, het meest natuurlijke en eenvoudige gevolg van kerkelijk bewustzijn en Christelijk plichtbesef was. Waar dus, al was de Kerkeraad niet in beslist geloovigen geest, eene daartoe strekkende poging aangewend werd, zag zij hare denkbeelden op dat punt toegepast. ') ,0p grond van regt en pligt der Gemeente, behooren bij de kerkeraden soortge- lijke aanvragen te worden gedaan, te worden ondersteund ; waar ze afgewezen zijn, te worden herhaald. Welligt kan de Hulp-Vereeniging, als middenpunt en kern der belangstellenden, hieraan mede dienstbaar worden gemaakt." ^)

Groen bleef aan dat standpunt getrouw tot aan den dood. Nog in 1871 verklaarde hij: de Vereeniging heeft >een zeer beperkt kerkelijk doel: Om in overleg, zooveel doenlijk, met Herders en Leeraars, de taak der kerk over te nemen, toaar de kerk, in haar reglementairen vorm^ de heilige roeping van de Kerkeraden voorbij ziet en, dientengevolge, werkeloos blgff,'* Derhalve moesten de Opzieners der Christelijke Gemeente, gelijk de laatste stelling van Ds. J. G. Verhoeff op de in datjaargehoudene Hervormde predikanten- vergadering luidde, ^alleen door de oprichting van kerkelgke gemeente-scholen beantwoorden aan hunne heilige roeping,'* om de kinderen te onttrekken aan den schadelijken invloed der Volksschool. *) Geene »Vrije School*' dus, geen school der ouders als zoodanig, zelfe geene scholen der Vereeniging, maar Kerkeraadsscholen binnen het verband van en ten behoeve van de Neder- landsche Hervormde Kerk, ziet daar, wat Groen in de gegevene omstandig- heden het wenschelijkst achtte. Daar, waar de Kerkbesturen nog niet goedgezind waren, d^ was veeleer het arbeidsveld der Vereeniging, en bleek, helaas! hare financiêele kracht op verre na niet toereikend. ^) Zulk eene Kerke- raadszorg behoorde zelfs tot hare eigenaardige roeping. ^)

ï) Ber. I, 24, 109.

«) t. a. p. bl. 25.

») VgL Ber, bl. 43, 100, 391. ♦)

♦) t. a. p. bl. loi.

«) Nederlandsche Gedachten 1871, bl. 318.

«) t. a. p. bl. 307.

^) t. a. p. bl. 144 en 376.

*) Eindelijk begint men in „de Christelijke pers** op dat in 1887 officieel verloochende karakter der Vereeniging te wijzen. Zie De Gereformeerde Kerk 1890, No, 107 en 112.

Digitized by

Google

DE STRIJD EN DB SCHOOIi. 123

Derhalve mocht de Vereeniging allerminst eene vijandige houding jegens het Kerkgenootschap aannemen ; zelfs eene vriendschappelijke, eene hoogst waardee- rende erkentenis van het Kerkgenootschap spreekt uit die officiêele verklaring; de Kerkeraad is toch het Bestuur der plaatselijke Gemeente, de Kerkeraad een deel van het geheel, en dat alles volgens het Algemeen Reglement van 1852, of wil men, volgens de »opgedrongene'* organisatie van 1816.

Beviel dit niet aan de geestverwanten van De Liefde, de Afgescheidenen van dien tijd achtten zich miskend. Zij hadden toch 21 dergelijke scholen, en er was zelfs niet op gelet! Terstond bedankten onderscheidene voor hun lidmaatschap, ofschoon Groen alle reden had om te schrijven : »Ik dacht niet dat, na de wijs waarop ik mij 25 jaren lang, 5f in 't openbaar over de Afgescheidenen heb uitgelaten, öf ook tot onderhandsche ondersteuning in kerk en school, mij bereid heb getoond, de mogelijkheid van een opgeitel^k verevDpgen en van een voortdurend ignareeren zou worden ondersteld." ^)

De hotiding van vi/anden der Hervormde Kerk.

De Afgescheidenen hadden tot dien tijd toe de Vrienden al zeer weinig ondersteund ; zij zouden nooit veel bijdragen. Eene eerste proeve van hunne gezindheid ondervond ik zelf als Agent der Vereeniging bij de oprichting van de Christelijk-Nationale school te Bergum. De Hulpvereeniging Bergum, in 1863 opgericht, bestuurd door den Afgescheiden predikant als Voorzitter en een Afgescheiden lid als Secretaris, en door twee andere niet- Afgescheidene, maar toch bij ZEerw. ^kerkende" vrienden, begeerde eene Christelijke school op te richten. Ofschoon ik den muur der Afscheiding zoover afgebroken wenschte te zien, dat de belijders van denzelfden Christus voor de schooi elkander de hand konden reiken, zoo werd ik al spoedig op de hatelijkste wijze als Agent gewantrouwd, vooral omdat ik, in openbaar geschrift, de Afscheiding betreurenswaardig genoemd had. En de Hoofdcommissie werd op eene wijze beoordeeld, die geen karakteriseering gedoogde. ^) Het bleek dus al spoedig, dat het kerkelijk standpunt, hoe schoon én nuttig ook, in de praktijk tot veelvuldige moeilijkheden aanleiding geven zoude. De Afgescheidene vertrouwde den Hervormde niet, en de Hervormde ondervond maar al te zeer, dat het in den grond slechts om zijn naam en zijn geld en zijne positie

«) Ber. bl. 167, 168.

*) Zie den door den heer Baron bij O. L. Schildkamp in 1866 uitgegeven Open Brief aan den Heer A, A. Kingma te Birdaard, en het antwoord daarop van den veel- zins miskenden Penningmeester, den Heer F. H, van der Veen, gedrukt te Sneek bij J. Campen.

Digitized by

Google

124 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

te doen was, niet ten behoeve van de School, maar van de Afgescheidene Kerk, als de Kerk, als den Tempel des Heeren. De vrienden van het Reveil meenden het goed, goed ook met de Vaderlandsche Kerk, wier welzijn zij van harte wenschten uit het oogpunt der nuttigheid. Maar zelve niet aan haar gehecht, voor een deel niet tot haar behoorende, veelal hoogst beschaafd, van geestelijken adel, door en door ter goeder trouw, begrepen zij niet, dat de Volkskerk ook om haar zelve de liefde van duizenden waarheidsvrienden bezat, en dat een bijzonder kerkelijk standpunt, vooral als men er veel voor gedaan of voor geleden heeft, zich niet laat verloochenen, noch ter zijde geschoven kan worden, en dkn zeker niet, als men ontwaart dat liefde tot het Cbristelijk Onderwijs boven kerkenverdeeldheid gepaard gaat met het ver- langen om de Volkskerk omver te werpen, ten einde zelf in de hoogte te gaan.

Niet alleen toch zocht menigeen voor de School en door haar voor zijne kerk af te halen van onze kerk wat hij kon, maar het kwam ook soms aan het licht dat men onder de leus van Christelijk Onderwijs de bestaande kerkelijke ordening omver wilde werpen tot eigen glorie.

Omtrent dat pogen ontstak de reizende agent der Vereeniging G. van Emme- rik niet weinig licht, toen hij uitsprak wat in het hart van menigeen, vooral in Amsterdam, leefde. Hij vraagde nam. den bovenbedoelden secretaris (Afge- scheiden), om Evangelist te Winterswijk te worden, en voerde o. a. deze gron- den aan: »De Hervormde kerk moet worden onderwroet, totdat ze op hare grondvesten waggelt ; totdat de leden daar allen uitloopen en den predikant alleen laten staan. Dan zal uwe eerzucht bevredigd kunnen worden, want dan hebben wg eene geheele omkeering van eaJcen, en onze i/verige Evangelisten worden dan tot predikanten geordende ^)

Geen wonder dus, dat de weinige vrienden van onze Kerk, ook al namen zij voor de School het standpunt der Vereeniging in, bedachtzaam werden ! Het bleek hun steeds meer en meer, dat men zich van het standpunt der Vereeniging bedienen wilde, om onze Kerk omver te werpen, eene nieuwe Kerk te stich- ten, en zichzelven met het predikambt in die nieuwe gemeenschap te beklee- den, of te doen bekleeden.

De kwestie van het kerkelijke standpunt kwam dan ook nu en dan nadruk- kelijk ter sprake op de vergaderingen der Vereeniging, bijv. in 1867 te Leeuwarden. De Hulpvereeniging Kampen gaf toen in overweging het voorstel, toegelicht door Ds. A. Brummelkamp : »a ter wegneming van sommige bezwa- ren verklare de Vergadering, dat de plaatselijke aanneming van de belijdenis- schriften en der Gereformeerde kerk in Nederland, als leidend beginsel voor

^) Open brief enz. bl. 14.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DB SCHOOL. 125

het Godsdienstig onderwijs, niet verhindert dat zoodanige scholen, indien er anders geen bezwaar bestaat, ook vanwege de Vereeniging worden gesub- sidieerd; — b. aan de Algemeene Vergadering wordt in bedenking gegeven, of het gebruik maken van door de Vereeniging gesubsidieerde scholen tot Evangelisatie, niet te veel aanleiding geeft om zoodanige scholen te beschouwen, als tot eene bepaalde kerkelijke kleur te behooren." ^)

Het eerste punt werd door den Eere- voorzitter, die, ofschoon zwak, toch een zéér diepen indruk van zijne voortreffelijkheid op de gansche vergadering, vooral bij de bespreking van het voorstel De Brauw, maakte, beantwoord, zooals te verwachten was. De vraag was niet: »Zijt gij streng Luthersch of streng Gereformeerd? Onderschrijft gij al dan niet de leerregels van Dor- drecht? Dit gaat de Hoofdcommissie niet aan; maar: brengt gij uw speciaal kerkelijk standpunt op zoodanige wijze in de school, dat uw onderwijs 5f polemisch met andere Christelijke Protestantsche gezindheden, 5f met alle regels der opvoedkunde in strijd is ?" Het laatste werd door Feringa behandeld. Er moest naar de locale toestanden worden gehandeld. Wordt de school voornamelijk door Afgescheidenen bekostigd, dan geen Evangelisatie in het lokaal op denzelfden tijd dat er in hunne Kerk te dier plaatse gods- dienstoefening gehouden wordt ; door niet-gescheidenen, dan zoude het hoogst onbillijk zijn de Evangelisatie in de school te willen belemmeren. Ds. Brummel- kamp, die zich door het gesprokene bevredigd verklaarde, trok nu zijn voorstel in.

Doch een en ander maande tot groote behoedzaamheid. Het werd hoe langer hoe duidelijker, dat de vrienden onzer Kerk, ook betrekkelijk de Vereeni- ging, hadden te waken. Welken weg zij, m. i., hadden in te slaan, gaf de stichting van Schoolhulp te kennen (18G7).

Zij moest, vooral ten behoeve van kerkelijke scholen, steun verleenen aan de opleiding tot onderwijzer van jongelieden, die leden waren van onze Kerk. Onbegrijpelijkerwijs voor menigeen vond die poging geen steun bij de mannen, die de Kerkelijke School, die een kerkelijk onderwijs wilden. Mij is het althans niet mogen gelukken, het verband tusschen het een en het ander gevoelen te vinden. ^) De gevoelens moesten ophouden vloeibaar te ^ijn. Er diende scheiding te komen tusschen hetgeen kerkelijk niet vereenigd was. Zulk een gevolg had Schoolhulp aanvankelijk in Friesland. Zij gaf aanleidiug, zoo het heette, (de Vereeniging van Christelijk Nationaal schoolonderwijs was bij vele Afgescheidenen als »een net, een strik" •) voor hunne kerk) tot

») ffer. D. 2, No. i, dl. 12 v.v.

*) Vgl. Kerkelijk Weekblad (uitgegeven door H. Bokma te Leeuwarden) 1867: No. 19, 3ï, 33i 39, 48; 1868: No. I, 2, 3, 5, 8, 20, 25, 29. ') K, W. No. 17.

Digitized by

Google

126 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

het stichteo vao de Vereeniging der Afgescheidenen voor Gereformeerd school^ ondencffs, waaromtrent men o. a. zie de circulaire der Hoofdcommissie Nov. 1868.

%* Ook LtUkersche scholen konden op den grondslag der Vereeniging opgericht wor- den. De Lufherschen gingen echter veeleer hunne scholen opheffen, dan nieuwe stichten. Dit laatste te willen, noemde Ds. K. Scharten, later lid der Hoofdcommissie, nog in 1874 een onbezonnen werk. Zie Berichten van het Nederl, Luth, Genootschap voor In- en UUwendige Zending No. 4 en 5, 1874; eerst in den allerjongsten lijd werd eene Luthersche school opgericht, nam. te Amsterdam.

Yerband met de Hervormde Kerk, en Kerkélyhe sciwlen in dienst van het openbaar onderwf/s.

De verbinding van de Christelijk-Nationale school met de plaatselijke kerkgemeente ging dus blijkbaar niet gemakkelijk. Vele vrienden hadden geen geloof aan hare toekomst, het was althans onzeker wat er van haar, en mitsdien van hun school worden zou. Anderen wilden liever zelven regee- ren, dan zich in ietwat afhankelijke betrekking van den Kerkeraad, of van de Kerkvoogdij stellen. Onderwijzers, die allicht tegenover de Predikanten eene soort van jaloezie de métier voelen, zoo niet voeden, waren bang om onder den »dominé'' te komen. Van het reglementaire verband begreep men niet veel; en in het algemeen had men weinig verstand van reglementen maken, zoodat onderscheidene plaatselijke reglementen alleszins geschikt waren, om twisting voort te brengen, aan handige vrienden gelegenheid tot inbezit^ neming te geven, en rechtskundige raadsmannen veel geld te laten verdienen. In elk geval, de heer Mr. A. J. van Beeck Calkoen gaf in 1871 eene door Groen geprezene bijdrage *) uit ter beantwoording van de vraag: f, Heeft de Chrisfelgke Kerk de roeping om eich aan het onderwas te laten gelegen liggen?"^ Bij de bevestigende beantwoording van die vraag, gaf hij den raad, dat de Kerkeraad niet zelf de school zou besturen, maar toezicht op den gang van het onderwijs oefenen; terwijl, in den regel, de kerkelijke fondsen er niet voor aangesproken, noch kerkelijke belastingen voor geheven konden worden. Groen vond die bijdrage ^bijzonder opmerkenswaard." ^)

Maar hoe moeilijk ook, bij gunstige stemming van Kerkeraad^ Kerkvoogdij en Gemeente, en, niet-tegenwerking van het Classicaal Bestuur, was er wel eene Christelijk-Nationale School te plaatsen in het kerkelijk verband, zelfs met geldelijke ondersteuning uit de kerkelijke en diaconale fondsen. Alzoo dreef de beweging voor zulk onderwijs en zulke scholen als de Vereeniging

*) Bij Kemink en Zoon.

*J N. G. 1871, bl. 104, 144.

Digitized by

Google

DE STRUD OM DE SCHOOL. 127

begeerde ook tot herstel van de Kerk in het Kerkgenootschap aan, d. w. z. tot het benoemen van mannen tot bestuurders, die overeenkomstig de bestaande Keglementen het geloof der Kerk bevorderen wilden.

Er waren echter ook onderscheidene scholen in den dienst van het wettelijk- neutrale onderwijs, welke aan de kerkelijke gemeente toebehoorden; ja zelfs onderscheidene kerkelijke goederen afgestaan ten bate van het openbare onderwijs; vooral was dit in Friesland het geval, alwaar niet minder dan 239 van kerkdijken oorsprong waren. Aan dien misstand, aan dat misbruik moest een einde gemaakt worden. Wij maakten ons dus op, om te herwinnen wat aan zijne bestemming onttrokken was.

Ten voorbeelde van het eerstgenoemde punt wijs ik op het kleine, nietige, maar door den school- (helaas! in 1886 ook door den kerk-)strijd onvergetelijk geworden Wons. Den 12^0»» Februari 1867 besloten de Hervormde Floreen- plichtigen van de dorpen Wons en Eogwier het schoolgebouw en het school- huis te Wons, als eigendom der Kerkvoogdijen van de genoemde dorpen, niet langer af te staan voor het openbaar lager onderwijs, maar daarentegen te Wons eene kerkelijke bijzondere school te stichten, daarvoor die gebouwen te bestemmen en wijders uit de kerkvoogdij beurzen, geen subsidie of toelage meer te verleenen voor het openbaar lager onderwijs, doch daarentegen het kerkelijk bijzonder onderwijs uit die kerkefondsen te bekostigen. Alle manshoofden van huisgezinnen verklaarden vervolgens (18 April 1867) dat zij hunne kinderen zouden zenden op die kerkelijke school; slechts eene enkele weduwe gaf aan het openbaar onderwijs de voorkeur/ Het besluit werd uitgevoerd; doch de Gemeenteraad, gesteund door Gedeputeerden, meende te Wons ook eene school te moeten stichten eene school, die geen noemens- waard getal leerlingen verkreeg, en het systeem der overalomtegenwoordigheid van het openbaar onderwijs (Art. IC) bespottelijk maakte. *)

De verdere behandeling van dit punt zou ons te ver van den heer Groen zel- ven afvoeren. Wij verwijzen daarvoor naar het KerJcét^h Weekblad^ en naar de Verslagen der Vereeniging, waarin verschillende raadgevingen voorkomen omtrent het verband, dat er tusschen de school en de kerkelijke gemeente diende te bestaan. Ook werd dientengevolge reeds in 18C5 {Kerk, Weekbl. No 1) de aandacht gevestigd op de omstandigheid dat vele kosterijgoederen, nu gebruikt voor het openbaar onderwijs, zooals te Holwerd, Waaxens en Brantgum

*) De officieele stukken werden uitgegeven onder het opschrift: Schoolzaak te Wons^ bij G. van Peursem te Amsterdam. Bij besluit van 22 Nov. 1884 werd de openbare school opgeheven, nadat zij sedert hare stichting gekost had / 25 369. (Vgl. de Chr. Schoolbode van 12 Dec. 1884).

Digitized by

Google

128 BE STRIJD OM DE SCHOOL.

behoorden aan de kerkelijke gemeente en aan het kerkelijk dogmatisch onder- w^'s. Deze kwestie werd eindelijk in eenen voor onze opvatting gunstigeo zin door den Hoogen Raad beslist. ^)

Vooruitgang der Yereeniging.

Ondanks al het wantrouwen en tegenwerken, dat, verdiend of onverdiend^ ontstond uit bet verschil van kerkelijk standpunt, of ook om andere gevoelens omtrent de godsdienstige waarheid, ging de Vereeniging toch goed vooruit onder Groens voorbeeldige en in élk opzicht krachtige medewerking.

In Juni 1861 telde zij 800 leden, en had zij in dat jaar aan beloofde bijdragen en giften ontvangen de som van ruim ƒ 18,000. Op de presentielijst van de eerste vergadering der geconstitueerde vereeniging vinden wij bovenaan Ds. Heldring, die onverwijld toegetreden was. Eene keurbende van vrienden sloot zich terstond bij het bestuur aan, zooals Mr. C. A. Chais van Buren ^ ), Mr. H. J. Koenen, Mr. G. H. de Marez Oyens, Mr. J. J. Teding van Berkhout, J. A. Wormser, Dr. I. Capadose, A. E. Baron Mackay, Ds. Gilde- meester, J. C. Groenewegen, S. Tromp Az., C. Arent Bz., J. Esser, Ds. C. Schwartz, en Ds. C. J. Brijce, als afgevaardigde van de Vrienden der Waar- heid in Friesland.

Op de vergadering te Leeuwarden in 1867, de luisterrgkste, die de Ver- eeniging ooit hield, deelde de Penningmeester, wiens verslag altijd boeide, en niet zelden met christelijk- attisch zout smakelijk gemaakt werd, mede dat zij in 862 plaatsen 3557 leden en 1031 begunstigers telde, gezamenlijk bijdragende f 21,870.15, terwijl zij aan giften voor eens sedert October 1860 ontvangen had f 43,675.99^, terwijl zij gedurende het laatste boekjaar 62 scholen geldelijk gesteund had.

Dien groei had zij niet het minst te danken aan het uitgeven en versprei- den van geschriften, welke het streven der Vereeniging toelichtten en verdedigden.

Deels werden zij door de Vereeniging slechts verspreid. Daartoe behoorden : de Woorden van Mr, M, Bichon van IJsaelmonde, 1862, No. 1—4, en evenzoo in *66 ; de Ver. v, C. N. O. in naam van Kerk en Vaderland aanprgeensivaard ; Eedevoering na de Tweede Algemeene Vergadering op 13 Mei 1862 te Amsterdam^ des avondSt »» de Zuiderkerk^ door G. J. Vinke, Th. Dr. en Pred. der Nederd. Herv. Gremeente aldaar ^ te 'sHage bij Gebr.

•) Zie Van Alphen^s Nieuw Kerkelijk Handboek van i888, bl. 142 v.v. en over der Staten Resolutie van 1580 1 K, W, 1867 No. 12.

*) Vgl. over dien achtenswaard igen broeder : Levensberichten enz. van de Maatschappij der Neder landsche Letterkunde 1889, bl. 71.

Digitized by

Google

1>£ STRfJD OM DE SCHOOL. 129

van Cleef ; Een Woord tot de Ohristelgke Gemeente over School-onderwils door J. H. Gunning Jr., 'sQravenh. M. J. Visser, 1863; HetChristel^ Nationaal Schoolonderwfls, Rede in de eerste openbare vergadering der Hulp- vereenigiDg voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Sappemeer uitge- sproken door J. J. P. Valeton, Hoogleeraar te Groningen ; G. J. Reits aldaar, 1864 ; Be Roeping van Chrisieli)ke ouders in de opvoeding hunner kinderen, voorgesteld door Paulus in Efeze VI vers 4; ontwikkeld door J. J. A. Ploos van Amstel, Pred. te Reitsum ; uitgesproken in de Hervormde kerk te Bergum en uitgegeven ten voordeele der Christelijke School aldaar ; Amsterdam H. de Hoogh, 1864 ; Wat mllen de voorstanders van Chris^ teli/k onderwas ? Open Brief aan den WelEerw. ZeerGel. Heer A. M. Cramer, Predikant te Middelburg, naar aanleiding van zijne brochure: Weest toch onpartijdig, door F. W. Merens, Pred. te Vlissingen; bij P. G. de Vey Mestdagh aldaar 1866; Roeping der Christenen^ om door openbaring aUes goeds kun gemeenschappelgk geloof krachtig te doen zgn ter eere van Christtis Jezus) uitgegeven ter verwekking van deelneming in Christelijk Nationaal Schoolonderwijs en ten voordeele eener op te rigten school te St. Anna-parochie, door W. H. J. Baart de la Faille, Pred. te Deinum ; Amsterdam H. de Hoogh 1869.

Tot de eerstgenoemde behooren, behalve de door Groen zelven gestelde Bgdragen en Berichten en een paar geschriften van mijne band, de beide Toespraken, welke Ds. A. Brummelkamp en Ds. J. P. Nonbebel, bij gelegen- heid van de jaarvergadering van 1867 te Leeuwarden hielden. De laatst- genoemde predikant was reeds in 1865 met de uitgaaf van Stemmen voor Chr, Nat. Schoolonderwgs begonnen, Middelburg bij K. van der Gijp, 1862 66.

^ * Dat Ds. Schwartz in de Heraut en dat het Kerkelyk Maand- later Weekblad het Christelij k-Nationaal Onderwijs voorstonden, behoeft niet uitdrukkelijk vermeld te worden. En het zou een lange lijst worden, indien ik wilde vermelden al de Toespraken, Brochures, Blaadjes, die gedurende de eerstvolgende jaren voor dat groote doel het licht zagen. Maar niet onvermeld mag hier blijven het geschrift, dat op verzoek der Vereeniging is opgesteld: Leiddraad en eerste bouwstoffen voor eene Boekenlyst^ door M. D. van Otterlop, H. J. van Lummel, J. P. Schaberg en H. A. Gerretsen, verschenen bij Kemink en Zoon 1865. Uit dat officieel geschrift kan men den geest van het begeerde onderwijs nader leeren kennen. Ook de veel gebruikte BijbeUche Geschiedenissen (naar het Hoog* duitsch vap Zahn), gedrukt bij Is. Roering te 's Ilage, mogen als kenbron dienen.

* ^ * Eene afzonderlijke ytTm^óxtigytxéitiitYïti Maandschrift voor Christelijke opvoedt»^ in school en huisy onder redactie van M. D. van Otterloo, veel te weinig gelezen, misschien wel, omdat het hoogst voortreffelijk was.

9

Digitized by

Google

130 DE STRIJD OM DB SCHOOL.

* ^ * De Vereeniging had geen ander eigen orgaan dan hare Berichten, Een „Christelijk" dagblad was er niet meer. De enkele organen der vrienden spraken slechts éénmaal per week, en, ofschoon zij zich gaarne voor de Vereeniging leenden» zij waren toch niet uitsluitend, zelfs niet hoofdzakelijk aan hare belangen gewijd. Alzoo moest een nieuw orgaan in die leemte voorzien : Ve Hoop des Vaderlands verscheen (1868).

♦Onder »de Vrienden," d. w. z. de vaders en de kinderen van het Reveil, vond het Christelijk onderwijs veel steun. Maar zijne uitbreiding werd ook zijdelings bevorderd door gevallen, waarin het onzijdig karakter gehand- haafd werd van de Schoolwet, die, gelijk Mr. A. de Pinto terecht begreep, noch den naam van Jezus in een schoolboek, noch de Bijbelsche Geschiedenis op de school veroorloofde. *) Het geval echter met den Hoogleeraar Hofstede de Groot opende aan velen de oogen. Als Schoolopziener had hij den onderwijzers toegeroepen: »Geeft onderricht in de Bijbelsche Geschiedenissen; verhaalt bij de hooge feesten Jezus* geboorte, opstanding, hemelvaart, kerk- stichting ; laat opstellen daarover maken, en liederen daarover zingen ; behandelt de Israëlieten met eerbied, zonder hun iets van dat alles op te leggen, maar toch ook als eene overkleine minderheid, die zich naar de overgroote meerderheid moet schikken." Maar de hoofd leeraars dier overkleine minderheid wendden zich tot den Minister, waarvan het gevolg was dat de man, die jaren lang voor het openbaar onderwijs geijverd had als een voor* werp van de voornaamste eorg der Natie, waartoe hij zelfs »niet weinige Israëlieten" rekende*), eerst terechtgewezen en daarna ontslagen werd*). Zelfs trad Dr. A. Pierson (en andere modernen) met kracht op voor eene eerlijke toepassing en tegen de oneerlijkheden der tegen de Christelijke school gerichte praktijk *).

Be toepassing van de Schoolwet*

Hoedanig was dan de praktijk, die onderscheidene eerlijke mannen veront- waardigde ?

Zwijgen wij van schandelijke pressie om kinderen in de Openbare school te brengen. Hier werd bijv. aan wie hunne kinderen naar eene Christelijke school zonden tijdelijk voordeel ontnomen of onthouden : aan armen de bedeeling, aan arbeiders werk, aan huurders eene woning ; daar werden allerlei niet te versmaden dingen aangeboden, zooals aardappelen, boter, geld, indien de kinderen de Openbare school gingen bezoeken.

1} Ber. I, 21, 75.

*) Zie zijne onder dat opschrift bij J. J. Tijl te Zwolle in 1853 verschenen Rede, bl. 22 v.v.

») Ber. I. 76, 136.

*) De Liberale partij op Staatkundig gebied ^ Arnhem, D. A. Thieme, 1868,

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 131

Doch andere middelen mogen niet worden verzwegen, wijl zij bepaald in strijd waren met de wet. Op de Openbare school werd Gereformeerd dog- matisch onderwijs gegeven, zooals te Zuid-Beierland, zelfs tegenover de Bijzondere school, als er de Gemeente genoegen mee gedaan werd. ^) Waar de Bijbel op de school was, werd hij gelaten, en was er, zooals te Doornspijk, eeue Christelijke school in aantocht, dan werd hij er gebracht. Het school- geld werd afgeschaft, zooals te Lemmer, na de opening eener Christelijke school, of zeer laag gesteld. De Floreenplichtigen van Abbega maken van bun dorpsschool eene bijzondere; het Gemeentebestuur sticht dacurtegenover eene openbare te Westhem, waarvoor de ingezetenen van dat stoute dorp uu de helft betalen mogen. Voor het geld van allen worden algemeen de trak- tementen der openbare onderwijzers verhoogd. *) Hare verdedigers werden voorgesteld als strijdende met de wapens van list, veinzerij, geestelijken hoogmoed en verdachtmaking *) ; terwijl men niets begreep van «godsdienstig natuuronderzoek," «godsdienstige chemie," «godsdienstige werktuigkunde^' en «godsdienstige driehoeksmeting" *).

Maar die tegenwerking, voor een deel, gelijk wij later hopen aan te duiden, uit de Wet en hare verdediging in de Kamer te verklaren, miste haar doel : het verzet werd dientengevolge zelfs krachtiger en dieper. Evenwel, niets overtuigde meer van de noodzakelijkheid der bijzondere Christelijke school, en der neutraliteit in het onderwijs zelf, dan de uit vele voorbeelden sprekende toeleg van het Modernisme, *) om de Openbare school te maken tot een zaai- veld van moderne godsdienstigheid. Mannen, die in nauwe betrekking stonden tot het openbaar onderwijs, zooals Beyma Thoe Kingma, Lenting, Sifflé ^), kwamen in geschrifte voor hun Modernisme uit, en onderscheidene onderwij- zers, gezwegen van sommiger zotheid, om den aap voor te stellen als den «urmensch" ^) of slecht lezen op de school te verklaren uit het Bijbellezen in huis ®), bogen zich diep voor die opgaande zon, met bitteren haat in het hart en op de lippen tegen de orthodoxen en hunne begrippen. Zoo was, volgens den heer van Blom *) in de Provinciale Staten van Friesland, de openbare

ï) Vgl. K, W. 1867, No. 40, 46, en 1868 No. 35.

ïj Kerk. WeekbL 1865, No. 23.

3) Kerkelijke Courant van 2 Sept. 1865.

*) Zie de Friesche Courant van die dagen of het Kerkel, Weekbl, 1865 No. 13.

Sj Vgl, Zelfstandigheid herwonnen^ bl. 19.

•) Ber, I, 248. - Tweede Pari, Fragm, 47, 68-70, en elders.

7j Vgl. Chante^ie de la Saussaye: Leven en Richting, bl. 148.

«) K. IV, 1866, No. 15.

•; K. W. 1866. No. II.

Digitized by

Google

132 DE STRUD OM DE SCHOOL.

school de levenlustige dagvlinder, de bijzondere »gelijk de sombere nachtkapel ^ die de schemering liefheeft en onvermoeid bezig is met kleine wolkjes te blazen in de hoop dat die zich zullen samenvoegen en als een groote wolk onder de zon drijven om den dagvlinder het leven te benemen.**

Van zulk eene levensbeschouwing mocht echter op de Openbare school niets blijken.

De Openbare onderwijzer mocht niet raken aan de plant des geloofs, elders gezaaid, gekweekt, gevoed; hij moest haar ontzien en geenszins schaden. Maar onderwijzers, die in hun hart geen eerbied hadden voor hetgeen van der Brugghen van harte eerde, zedelijk gesteund door Schoolautoriteiten en invloedrijke Predikanten, hebben zich aan de bedoeling van den Wetgever volstrekt niet gestoord; niet zelden op ruwe wijze, zelfs wanneer een kind eerbiedig en in stilte den zegen vroeg op het bescheiden deel spijze, dat het gebruiken zou, gespot met de kinderlijke openbaring van het elders geplante geloof, ja hun onderricht dienstbaar gemaakt aan de bestrijding er van.

En hoe gedroegen zich tegenover die wetsverkrachting de Schoolautoriteiten ?

Een 12jarige jongen uit Israël had op de school tot een Gereformeerd jongentje gezegd '), dat er nimmer een Jezus bestaan had. Daarop had deze knaap geantwoord : »Er is wel een Jezus geweest ; maar gijlieden hebt hem gekruisigd.*' Het CJiristenkind werd gestraft, omdat, zooals de meester aan de moeder schreef, »het een onbetamelijk en niet kinderlijk gesprek gevoerd had met een Israëlitisch kind."

De onderwijzer van de Openbare school te Oosterlittens leerde bij zijn onderwijs dat al wat in den Bijbel staat geenszins waarheid is.

De heer 8. J. van Buren, koopman aldaar, vader van kinderen, die op de genoemde school gingen, klaagde over dat feit ter bevoegder plaats. Het ant- woord was, dat de onderwijzer voor niet schuldig aan wetsovertreding werd verklaard ^) bij besluit van het Gemeentebestuur, dd. 11 Mei 1865.

Doch er gebeurde te Oosterlittens nog meer. Wij zullen het feit eerst mededeelen, zooals de Openbare onderwijzer, de heer M. van Braam, het zelf beschreef. ')

„Op den 31 Julij 1.1. was bij de 3e klasse der leerlingen in de school te Oosterlittens het maken van opstellen over onderwerpen naar vrije keuze aan de orde, en 't was toen dat Oepke de Roos, zoontje van Jan de Roos, lid der commissie tot oprichting van eene secte-school, er een vervaardigde, waarin de duivel, als de verleider tot zonde, de hoofdrol speelde. De onderwijzer, dat opstel lezende, zegt daarop met voorbedachten rade en

*) Heraut van 5 Febr. 1864.

•) Vgl. Het Kerkelijk Weekblad, elfde jaarg. 1865, No. 26.

') Zie het Blaadje: Volksonderwijs, overgedrukt uit de Prov. Friesche Courant.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 133

•woordelijk : „z^ wil met U niet spreken of er al dan niet een persoonlyke duivel tij ;" maar stelt den jongen de vraag : „wanneer gij stil in meesters kruisbessen gaat (waarvan sprake was), zou dan de duivel of uwe eigene begeerte u hebben verleid ?" waarop een hartelijke vermaning om toch te strijden tegen eigen booze lusten en neigingen besloten werd met den last : „Aia/ me nu voortaan dien Duivel buiten de school j hoorT Diezelfde jongen van Jan de Roos nu, levert op den 14 Augustus, precies 14 dagen later, bij gelijke gelegenheid een opstel over de duivelen in *t land der Gadarenen, die in de zwijnen voeren, en, toen zijn meester zegt : „gij wawelt al weer „van duivelen, waar anderen alleen aan krankzinnigen denken," daarop des knaaps opstel uitwrijft en hem gelast een ander te maken, durft die jongen op zijn lei schrijven en zijn meester laten lezen : „Meester mag Gods woord niet verkorten of verdraaien ; want de Openbaring zegt: al wie enz.** Neen l die brutaliteit heeft een isjarige knaap, in «en school, waar orde en tucht heerschen, die brutaliteit heeft bok de jongen vaii Jan de Roos niet uit- en door zich zelven I Die duivelen zijn voorbedachtelijk en arglistig ■de school binnengehaald ! Zietdaar het feit.**

Daaroa, zooals het door den betrokken knaap zelven onmiddellijk na het gebeurde op schrift gesteld werd.

„Oosterlittens, den 14 Augustus 1866.

In onze School te Oosterlittens is het eene gewoonte dat wij als kinderen een opstel •doen moeten, hetzij dan naar eigen willekeur of ook zoo de meester ons een opgeeft. Zoo mogten wij dan ook op Dinsdag den 14 dezer een opstel naar onze keuze.

Daar ik nu des morgens voor schooltijd een Kapittel uit de Bijbel en wel uit Markus 5 geleerd had, zoo dacht mij goed dat ik daarvan in de School wel een opstel kon maken, waarvan hier het opstel nog is :

Eens toen Jezus met Zijne discipelen in het land der Gadarenen kwam, ontmoette hem een man, die van de duivel bezeten was en welke zijn woning in de graven had en was met geene ketenen te binden.

Maar toen hij Jezus zag, viel hij neder en aanbad Hem; en met eene groote stem roepende, zeide de Geest, wat heb ik met U te doen Jezus, Gij Zone Gods, ik bezweer U bij God, dat gij mij niet pijnigt en Jezus vroeg welk is Uw naam, en hij zeide, mijn naam is Legio, want wij zijn velen, en hij bad Hem zeer dat Jezus hun buiten het land wegzond. En op de bergen was eene kudde zwijnen weidende, en al de duivelen baden Hem, dat zij in de zwijnen mogten varen en Jezus liet het hun terstond toe en zij dan uitgevaren zijnde, voeren in de zwijnen ; daarop storten de zwijnen in de zee (er waren omtrent 2 duizend.)

Die de zwijnen hoeden, vlugten en vertelden wat er geschied was en die het hoorden gingen uit om het te zien en zij kwamen tot Jezus en zagen de bezetenen, zittende gekleed en wel bij zijn verstand en zij werden bevreesd.

Hierop gaf ik het opstel den meester over, opdat die er nader de fouten zou uitzoeken. Toen hij nu het opstel nagezien had, was hij er niet mede tevreden en maakte er wel

Digitized by

Google

134 DE STRIJD OM DB SCHOOL

deze opmerkingen op dat de man, waarvan in Markus 5 sprake b, dat die niet van den duivel bezeten, maar dat krankzinnigheid was en hij zeide ook tegen mij dat ik het altijd met den duivel te doen had en altijd met hem omspeelde en het beter was dat ik maar wat meer met onzen lieven Heer omspeelde dan dat te doen.

Hierop zeide meester dat ik maar een ander opstel doen moest, want daar er toch ook geene leering voor mij in was.

Toen begon ik weder te schrijven en wel deze woorden (in plaats van een ander opstel) : Meester mag Gods woord in de School niet te kort doen, want Openbaring zegt en terwijl ik nu nog verder schrijven wilde, kwam meester bij mij om te zien wat ik gedaan had en las de woorden, waarop hij in toorn ontstak en verweet mij, na de woorden hard op door de School te hebben geroepen, dat ik was van den duivel bezeten en ik had de duivel in mijn hart en meester zeide ook, zult gij mij leeren en hij had linialen in de hand waarmede hij mij sloeg en stompte en joeg mij op het laatst de School uit en gaf toen in het weggaan nog een schop."

Onderwijl deze zaak voor den Gemeenteraad hing, werden door den onder- wijzer op »zeer triompheerende wijze** blaadjes en geschriften ia druk aan de schoolkinderen in de school verspreid. In welken geest die geschreven waren, en de kinderen dus onderwezen moesten worden, leert de volgende passage uit het brutaal weg, zelfs onder de leerlingen, verspreid blaadje het Bggeloof des Duivels oorkussen,

„Nu komt die wijsneus van een jongen veertien dagen later, *t was hem ongetwijfeld ingestoken met een heel legio duivels de school binnen. Was zulk een verzet tegen orde en wet te gedogen ? En toen nu die bengel meester eens wou leeren, wat de openbaring wel zeide, wat had meester toen moeten doen ? Natuurlijk zijne ziele in lijdzaamheid bezitten! Och, of men al die scheurmakers van orthodoxe predikanten (en ze hebben hier ook weer de hand in het spel) toch eens aan het verstand kon brengen wat tot hunnen wezenlijken vrede dient ; maar oogen hebbende om te zien, zien ze niet, en ooren hebbende om te hooren, hooren ze niet.

"Wij zeiden daareven, dat het geloof in een satan, een duivel, geen godsdienstig begrip is. Waar lees ik in de confessionele stukken der gereformeerde kerk, dat ik moet geloo- ven in „uws maet" of Haanljepik?

Er zijn nog velen, die gelooven aan spoken, „tjoensters," voorgespuis en dergelijke dingen meer. die in den Heidelbergschen catechismus met den algemeenen naam van „superstitie ofte bijgeloof' worden bestempeld. Tot die cathegorie van zaken behoort ook sinjeur de duivel. Zelfs de regtzinnige Bilderdijk geloofde niet aan een persoonlijken duivel, anders had hij zijn „vloek" niet geschreven.

Wij willen toch niet hopen, dat ds. Vos en zijn kornuiten bang zijn voor zoo*n „baarlijke duivel ?" Zijn er dan geen duivelbanners, die hem kunnen bezweren ? Jacob Cats deed zijn best reeds in zijne dagen om het geloof aan heksen (of menschen, die een verbond met den duivel gesloten hadden) voor de balie te bestrijden, en hij heeft meer dan één menschenleven gered. En predikanten van den jare onzes Heeren 1866

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 135

zouden het geloof aan den duivel willen laten gelden als een godsdienstig begrip? Ze moesten zich schamen! Men kan iemand zedelijk niet beter vernietigen, dan door hem te negeren. Wij, mannen van onzen tijd, willen aan het rijk des duivels een einde maken: wij ontkennen zijn bestaan.

En wat is het geloof aan een duivel een schande voor Friesland! Reeds vóór meer dan honderd jaren heeft de groote Balthazar Bekker, ook een predikant, maar die zijn roeping begreepy in zijne Betoverde wereld het bestaan des duivels grondig bestreden en wederlegd. Triomfantelijk riep hij uit: „Ik heb- den duivel vastgeketend; wie zal hem weer losmaken?" Zult gij, ds. Vos, zeggen: „Ikl?" Wij willen er het beste van hopen.

Komaan, gelooft voor een oogenblik in de wetenschap en laat het gezond verstand een weinigje plaats over! De groote Cuvier, de zoöloog, ontmoette op den weg van Parijs naar St. Germain een gehoornd en zeer vreemd geschoeid persoon, die hem zeide : „Kniel voor mij, en ik zal u de koningrijken der aarde toonen, dan kunt gij daarvan één voor u uitkiezen." Cuvier antwoordde: „(7iy hebt geen magt meer over koningrijken en staten." De vreemde hernam: „Kniel, zeg ik u, of ik verslind u!" Cuvier trad een pas achter- waarts, mat het monster met een wetenschappelijke!! blik en sprak op beslissenden toon : „Hoorndragend, gespleten hoeven, ergo : herkaauwend. Wat herkaauwt vreet geen vleesch; uitgerukt, marsch!" En de satan week van hem *),

Een adres van beklag werd door den vader, die in de Vrov, Friesche Courant werd voorgesteld »al8 een wolf die zich sinds jaren in een schaaps- vacht had gehuld en nu voor het eerst den waardigen onderwijzer het leven trachtte zuur te maken" *), opgezonden. Wij deelen dit hieronder mede ter kenschetsing van onze beginselen op dit punt.

„Aan het Edel Achtb, Gemeente- Bestuur van Baarderadeel.

De ondergeteekende Jan Willems de Roos inwoner van de Gemeente Baarderadeel bepaaldelijk van het dorp Oosterliltens vader van Oepke Jans de Roos oud 13 jaren, welk kind tot voor eenige dagen school ging op de openbare school ter dezer plaatse, neemt de vrijheid, zich met verschuldigden eerbied tot UEd. Achtb. te wenden in eene zaak die zijne Godsdienstige overtuiging diep krenkt en wel met dringend verzoek dat hem regt geschiede naar de wetten van ons land. Die zaak is namelijk deze :

De schoolonderwijzer H. van Braam heeft zich, den 14 Augustus j. 1. bij het geven van zijn gewoon onderwijs, schuldig gemaakt aan de overtreding van Art. 23 al. 2 der vigerende wet op het lager onderwijs.

*) Dit blaadje werd, nat van de pers, rondgedeeld op eene vergadering van predi- kanten te Leeuwarden, op *t zelfde oogenblik dat ik er, op verzoek van het Moderamen, een referaat over 't Chr. onderwijs geven zou. Ziedaar een staaltje van de humaniteit der Friesche Liberale Predikanten!

>) Zie het Volksblaadje : De Redacteur van het Kerkelijk Weekblad voor de rechtbank der publieke opinie.

Digitized by

Google

136 DB STRIJD OM DE SCHOOL.

Wat ZEd. misdaan beeft wordt UEd. Achtb. in nevensgaande bijlage gemeld, welk stuk door den mishandelden knaap zelven, terstond na het gebeurde, is opgesteld gewor- den zonder daarin door mij geholpen te zijn.

Deze bijlagen ingezien hebbende zullen UEd. Achtb. mij volgaarne toestemmen, dat gemelde hoofdonderwijzer geleerd en gedaan heeft wat strijdig is met den eerbied ver- schuldigd aan de Godsdienstige begrippen van andersdenkenden.

Ik vraag de handhaving van mijn goed regt niet omdat mijn zoontje door dien onder- wijzer is gescholden, geslagen, geschop en weggejaagd, maar om dat dit geschied is ten gevolge van enkele woorden, die de knaap op zijne lei geschreven had. Deze woorden toch drukken mijne geloofsovertuiging uit met betrekking tot het geopenbaarde "Woord Gods; en heeft de onderwijzer gelijk blijkt, daarom mijn kind mishandeld, zoo heeft hij zich hierdoor metter dat vergrepen aan den eerbied verschuldigd aan mijne Godsdien- stige begrippen.

En wordt door UEd. Achtb. misschien aangemerkt dat het kind die les aan den meester niet geven mogt, zoo wijs ik u daartegenover niet alleen op het gegeven verlof om een opstel naar eigene verkiezing te mogen maken, maar ook en wel vooral op het feit dat die kinderlijke les voortgevloeid is uit de leering van den onderwijzer zelven.

En hiermede kom ik tot een tweede aanklagt. De onderwijzer toch heeft openlijk en bestraffend gezegd dat de duivel bezetenen, in Mare 5 vermeld, slechts krankzinnigen waren, terwijl ik de waarheid geloof van het berigt hetwelk meldt: En al de duivelen baden hem zeggende enz. ziet Mare 5 : 12.

Mitsdien heeft de onderwijzer ook iets geleerd wat strijdig is niet alleen met den eerbied verschuldigd aan, maar ook met den inhoud zelven van mijne Godsdienstige begrippen.

Dien tengevolge vraag ik van UEd. Achtb. eene, met Uwe wettelijke roeping overeen- komende bemoeijenis als waardoor voortaan alle Godsdienstig onderwijs op de openbare School ter dezer plaatse verboden worde, opdat ik wederom van die School, ook voor mij ten dienste gesteld, ook door mijn geld onderhouden voor mijn kind gebruik maken kan, en elke krenking van mijne Godsdienstige gevoelen belet worde.

Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer te zijn

EklelAchtbare Heeren.

UwelEd.Achtb, Dienaar, i^ei.) J. W. DE ROOS."

Volgens schrijven van den 13den December 1866 hield de Gemeenteraad den onderwijzer de hand boven het hoofd : het achtbaar college kon »iii het gebeurde, uit aanmerking van de zijde, vanwaar de eerste aanleiding en aanstoot is gegeven, niet zien eene strafbare overtreding der Wet van 13 Augustus 1857."

Nu dat was de vraag niet; de vraag was slechts, of (onverschillig wie de eerste aanleiding gegeven had) de Wet geschonden, dan wel of zij gehouden was, en dat wel door den onderwijzer, die, volgens Jiet oordeel van den

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 137

Gkmeenteraad, wel gerecHtigd scheen, om de Godsdienstige overtuiging van anderen aan te randen, en dit als strafmiddel te bezigen.

Aangezien nu een verzoek der Hoofdcommissie, ^) om mededeeling van het verspreiden dier blaadjes aan de Hooge Regeering te doen, opgevolgd werd, kwam de zaak onder hare aandacht. In de Kamer werden zij als wet- tige verdediging van de Openbare school beschouwd; de Minister Heemskerk oordeelde echter anders. Bij besluit van 14 Januari 1 867 No. 363 werd aan de adressanten te kennen gegeven, dat den Heer onderwijzer het verkeerde zijner handelingen onder het oog was gebracht en dat hij zich voortaan daar- van volgens zijne beloften zou onthouden. *)

^) In een schrijven aan mij van den volgenden inhoud :

„Amsterdam, 13 November 1866. WelEerw. HeerI

Derer dagen ontving de Hoofd-Commissie der Verecniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs de twee bijdjnde blaadjes. De inhoud daarvan is ergerlijk; maar meer ergerlijk nog zou het zijn, indien ze werkelijk op de openbare school aan de kinderen zijn uitgedeeld. Blijkens de aanteekeningen op de bl. wordt dit evenwel vanheteene vermoedelijk^ van het andere stellig beweerd.

De Hoofd- Commissie acht dit feit, indien het voldoende bewezen kan worden, van zoodanig gewigt, dat de mededeeling daarvan aan de bevoegde autoriteit, haar zeer wen- schdijk voorkomt.

Zij neemt alzoo de vrijheid U bij dezen beleefdelijk uit te noodigen op de plaats zelve (Oosterlittens) een zoo veel mogelijk naauwkeurig onderzoek in te stellen naar aanleiding van de volgende vragen ;

1. Is het waar, dat de bedoelde blaadjes of één daarvan door den openbaren onder- wijzer te Oosterlittens aan de schoolkinderen zijn afgegeven?

2. Kunnen er ouders met name genoemd worden, die zich bereid verklaren, des noo- dig, met eede te willen bevestigen, dat hunne kinderen die blaadjes uit de school te huis gebragt hebben?

Kunnen deze vragen bevestigend beantwoord worden, dan behoort door één of meer der belanghebbenden eene aanklagt wegens overtreding van Art 23 der Wet van 1857, te worden ingediend aan den minister van Binnenlandsche zaken met afschrift daarvan aan de kamer der Staten Generaal, waarbij dan tevens exemplaren van de bijzijnde blaad- jes, die in Friesland wel zullen zijn te bekomen, moeten worden overgelegd.

Zeer aangenaam zal het der Hoofd- Commissie zijn, zoo U zich zou willen belasten

ï) Vgl. Bericht 11, UI; Kerk, Weekblad^ 1866, No. 14 en v.v.; en de Prov, Friesche Cour. van die dagen ; alsmede het Volksblaadje : De Redacteur van U Kerkelijk Weekblad voor de rechtbank der publieke opinie^ die van „vossentaktiek" beschuldigd werd.

Digitized by

Google

138 DE STRIJD OM DB SCHOOL.

met aan de belanghebbenden te Oosterlittens de noodige raad en leiding te geven. Wor- den ze aan zich zelven overgelaten, dan zal er ongetwijfeld niets van komen, of de zaak zal een verkeerden loop nemen.

Reeds dikwijls werd door de Regeering de vraag gedaan naar feiten ; te weinig, veel te weinig werd aan die vraag voldaan.

't Is meer dan tijd, dat men in zulke gevallen spreke.

Met belangstelling heeft de Hoofd-Commissie kennis genomen van Uwe jongste missive.

Het is haar aangenaam U te kunnen mededeelen dat het Kerkelijk Weekblad, en in- zonderheid de opstellen over het Christelijk onderwijs daarin, met genoegen door haar worden gelezen. Geve de Heer U wijsheid en krachten om steeds voort te gaan met die hoogste volksaangelegenheid op waardige en krachtvolle wijze te bepleiten.

Aangenaam zal het ons zijn, de bijzijnde blaadjes, na gebruikt te zijn, terug te mogen ontvangen.

De Hoofd-Commissie voornoemd en namens haar ;

N. M. FERINGA. Lid' Secretaris ^^

De Strijd voor en itgm werd, mede tengevolge van dien strijd en van de ministeriële beslissing, algemeen en zéér heftig; predikanten ontzagen zich zelfs niet ambtgenooten, die voor het Christelijk onderwijs spraken, y,gemeen" te behandelen, ook indien deze er namens hun kerkeraad toe uitge- noodigd waren. Van de geschriften, onzerzijds toen uitgegeven, noem ik slechts, ook om meteen een paar geduchte tegenstanders te noemen : van K. de Beyl, Hoofdonderwijzer aan de Chr. school te St. Anna-Parochie : ,I5 het openbaar onderwas in Nederland Godsdienstig en Nationaal? Een woord ter toetsing der brochure: »het openbaar onderwijs in Nederland is gods- dienstig en nationaal,** van den heer Jansen: Terechtwijeing en Uitnoo- diging. Een woord aan Ds. de Haas, Pred. te St. Jac.- Parochie, en Meester Jansen te Harlingen; beide geschriften te Leeuw, bij Bokma, 1869.

^ * De strijd te Oosterlittens bracht weer de kwestie van het bestaan des Duivels ter sprake. Groen was van oordeel dat met het wegvallen van het geloof daaraan ook het geloof aan ^het Bijbelsch Christendom wegviel. Zéér terecht. Maar ook mannen als Doedes en van Oosterzee toonden nog geloof te hechten aan den Booze. Dat maakte de verontwaardiging en spotlust gaande van den ouden rationalistischen Doopsgezinden Visscher, zoodat hij schreef: „^r. Groen van Prinsterer, c. s, en de Duivet\ Utrecht bij H. A. Manssen 1871, en „Alweder een tt^dvocatus DiaboW^ in den persoon van den Utrfechtschen Hoogleeraar Dr. J, J. van Oosterzee. Contra-pleidooi; Purmerende bij J. Schuitemaker 1871. In Utrecht toch scheen de vrees voor het geloof aan den Duivel erg te heerschen. Immers onder mijne aanteekeningen van 1855 vond ik een Adres aan den Gemeenteraad^ \ welk ik echter nu geneigd zou zijn voor een studenten « grap aan te zien, maar hier toch vermelden moet als een teeken van dien tijd.

Digitized by

Google

DE 8TRIJD OM DK SCHOOL. 139

„De adressanten zeggen nam., dat Utrechts burgers, na eeuwen lang in den gelukkigen waan verkeerd te hebben, dat de persoon des duivels uit hun midden was weggetogen, thans weder met angst en beven uit den mond van een der Utrechtsche predikanten van den kansel hebben hooren verkondigen, dat de duivel werkelijk weder bestaat Dat maakte hen echter niet bezorgd, maar wel de herinnering aan hetgeen die heer de duivel hier ter stede, in vroegeren lijd heeft verricht, namelijk, dat hij met zijnen knecht een spelletje gespeeld heeft, dat nog al lastig was voor de burgerij, door den steen, die tegen het huis van den heer R. Pelletier ligt, van Volderbrug tot de Geertebrug elkander loe te gooien, of langs de straat te rollen, waarom de toenmalige vroedschap besloot, den steen aan een stevigen ketting vast te leggen en zoo signor te beletten, zulk een duivels leven te maken. Dit hielp, en aangezien adressanten vreezen dat hij weer in zijne oude streken lust krijgen zal, verzoeken zij den raad, eerbiedig ende ootmoediglijk de kettingen van den gesloten steen te laten nazien, of dezelve nog wel stevig en goed zijn, en daarbij het oordeel in te winnen van den dierbaren en verlichten bedoelden predikant, die zich schijnt te moeten verheugen in de bijzondere kennis van zijne Zwarte Majesteit."

De VereenigiDg deed echter veel meer dan ijveren tegen school wetovertre- ding of -ontduiking. Zij heeft voor het Christelijk Nationaal schoolonderwijs zelf veel mogen doen, en vooral door haren arbeid werd in den lande het hooge belang van zulk een onderwijs bij toeneming gevoeld, terwijl hare leden over 't alge- meen ook voor de politiek van Groen bijzonder ijverig werkzaam werden. Maar zij kon het niet verder brengen dan, wat de subsidieering van scholen betrof, tot 200, bezocht door ruim 34100 leerlingen, die zij, volgens het jaar- verslag van 1887, met een gezamenlijk bedrag van ƒ 38,100 subsidieerde; bovendien sloten zich 27 niet gesubsidieerde scholen bij haar aan ; terwijl zij in dat zelfde jaar nog f 15,750 uitkeerde voor de opleiding van onder- wijzers. Maar op de in dat jaar te Amersfoort gehoudene Algemeene Ver- gadering werd door de meerderheid der Afgevaardigden haar verband tot de Nederlandfiche Hervormde Kerk verloochend tengevolge van de uitgebrokene doleantie, de groote macht der Vereeniging gespeeld in de handen van wie er volstrekt niet in heerschen mogen, en mitsdien op de brutaalste wijze gebroken met hare Statuten. Sedert dien tijd gingen de inkomsten, die toch al niet in een bloeienden staat verkeerden, zóó achteruit, dat de subsidies aan de scholen verminderd moesten worden. Zij lijdt blijkbaar aan de tering.

%* De Vereeniging, die op de genoemde vergadering in beginsel gebroken had met de in hare Statuten en Geschiedenis uitgedrukte bedoeling, om nam. met de Nederlandsche Hervormde Kerk, zooveel mogelijk, saam te werken aan het geestelijk welzijn van hare jeugdige leden, heeft door tegen haar kerkelijk standpunt gerichte handelingen van de Hoofd-Commissie, op de jaarlijksche algemeene vergadering niet af-, doch veeleer goed te keuren, getoond op den ingeslagen slechten weg voort te willen gaan.

Digitized by

Google

IdO DE STRIJD OM DE SCHOOL.

Dientengevolge hebben eenige vrienden van die Kerk den 238ton October 1890 te Rotterdam eene nieuwe Vereeniging gesticht. Zij hebben aan de denkbeelden van de stichters der oude, zoowel wat het onderwijs zelf als wat de verhouding tot de genoemde Kerk betreft, een zuiverder uitdrukking gegeven, dan bij hare stichting mogelijk scheen. Immers, hare drie onveranderlijke artikelen luiden :

„Art. I.

De Vereeniging voor Christelijk Volksonderwijs, gegrond op Gods Woord als het eenig richtsnoer voor geloof en wandel, stelt zich ten doel : de oprichting en instandhouding van scholen, waar de jeugd onderwezen en opgevoed wordt, overeenkomstig de paeda- gogische beginselen, neergelegd in de H. Schrift, en gaat daarbij van de volgende overwegingen uit :

a, dat bij de tegenwoordige inrichting van het Openbaar onderwijs in ons Vaderland, behoefte bestaat aan eene blijvende milde ondersteuning voor de Christelijke bijzondere Scholen ;

ó, dat de Doopgelofte, door Christen -ouders afgelegd, hen verplicht om voor hunne kinderen ook een onderwijs te zoeken, waarbij het paedagogisch gebruik der H, Schrift eene eerste voorwaarde moet wezen ;

c, dat de bestaande Christelijke scholen aan het gevaar bloot staan, om óf in secte- scholen te ontaarden, óf dat, door verzwakking van het Christelijk beginsel, haar karakter zal verloren gaan;

d, dat de gemeenteleden verplicht zijn, om, waar de kerkelijke gemeente hierin te kort schiet, in de behoefte aan Christelijk onderwijs zelven te voorzien ;

e, dat het wenschelijk is, de Christelijke scholen zoo- mogelijk in verband te brengen met den Kerkeraad der plaatselijke gemeente van de Nederlandsche Hervormde Kerk,

Art. 2.

De Vereeniging heeft als grondslag van samenwerking het Apostolisch Christendom, uitgedrukt in de Twaalf Geloofsartikelen, en belijdt deze in den zin, die door de Kerk onzer Vaderen, blijkens hare Belijdenisschriften, daaraan gehecht is.

Art. 3.

Haar is het onderwijs middel en de opvoeding doel, en waar zij het laatste in Chris- telijken zin voor de kinderen onzes volks zoekt acht zij het zich ten plichtdoor alle geoorloofde middelen, de belangstelling in het Christelijk onderwijs op te wekken en te wijzen op de verplichting om zedelijk en stoffelijk dit pogen te steunen".

Met het idee, om zulk eene Vereeniging te stichten, betuigden terstond een 300tal vrienden van onze Kerk en onze School hunne instemming.

Ter kenschetsing van haar karakter diene ook nog dat het Hoofdbestuur bestaan moet uit lidmaten van de Ned. Herv. Kerk, en dat ook zedelijke lichamen, die haren geeste- lijken bloei bedoelen, als stemhebbende medewerkers kunnen worden toegelaten.

Als eerste bestuursleden werden benoemd, op de tweede vergadering, 27 November 1890, de Rotterdamsche Predikanten: H. Malcomesius, G. J. Vos Flz , H. van de Hagt en Dr. J. Th. de Visser; voorts de Predikanten Dr. G. J, Vos Az. te Anisterdam en W. de Lange te Charlerois, eindelijk de broeders C. W. van Bentveld, Onderwijzer 'en

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 141

redacteur van De Nieuwe Sprokkelaar, te Rotterdam, Baron van Lijnden van Hemmen, te Hemmen, en Dr. J. H. Gunning, Conrector te Zwolle.

't Spreekt wel van zelf, dat de Vereenigiog met groote belangstelliDg en vurigen ijver werkzaam was op het paedagogisch terrein. Verwaarloozing van de opvoeding der toekomstige opvoeders zou onverantwoordelijk, zou een zelfmoord geweest zijn. Daarom hier ook een enkel woord over de

Opleiding tot Onderwgaers.

Er waren (behoeft het bepaald gezegd te worden ?) nog onderscheidene Openbare onderwijzers, die eene gaosch andere taal voerden, dan hunne open- bare tolken en pleitbezorgers, onderwijzers die, in de vreeze des Heeren wandelende, in en buiten de school ein voortreffelijk voorbeeld gaven, ja die zelfs een voortreffelijk Christelijk onderwijs bleven geven uit overtuiging, en met goedvinden van den Gemeenteraad. Maar de Vrienden hadden toch wel goed gezien, toen zij de handen aan het werk sloegen tot oprichting van de Christéli/ke Normadlschool te Nymegen ^), van oordeel dat de booze tijdgeest zich vooral van de onderwijzers zou meester maken en bedienen, en dat niets op het terrein der school zoo noodig was als de vorming van Christelijke onderwijzers, een werk dat onder allen strijd, ook der vrienden onderling, door niemand van hen verwaarloosd, maar met grooten ijver en zegen, mede door de Vereeniging als zoodanig, behartigd werd. Daarenboven waren volstrekt niet alle goedgezinde openbare onderwijzers genegen of in staat (denk aan Groens medewerker van Otterloo !), zooals J. M. Stroes en enkele anderen deden, over te gaan tot het bijzondere onderwijs. Alzoo was zulk een school eene voortdurende levensbehoefte.

* ^ * Die moeder is dan ook zéér vruchtbaar geweest. Toen zij, in Mei 1886, veertig jaren bestaan, gewerkt had, had zij 283 kweekelingen opgeleid. Daarvan zijn er door den dood 41 aan het onderwijs ontnomen, en hebben er 35 het onderwijs verlaten, deels echter om in het Evangelie werkzaam te blijven. Den isten Maart 1889 telde zij nog 31 leerlingen. Maar hare inkomsten waren afgenomen, èn door den dood van vele oude vrienden, èn door het bedanken van „vele doleerenden." Zij legde den meesten nadruk op het Christelijk leven. „De geest, die van den Christen-man uitgaat is meer dan het Christelijkst Program, dat men hem voorlegt en door hem met de uiterste nauwgezetheid zal worden gevolgd." De Directie bestond toen uit de Heeren J. A. Stoop, Voorzitter, Mr. M. Crommelin, Mr. O. W. Star Numan, J. G. Sillem, Jr. Mr. C. C. G. de Pesters, Secretaris; terwijl als eereleden blonken: Dr. N. Beets en Jr. Mr. J. A. Singendonck.

De Normaalschool is door meer dan ééne gevolgd, deels ook nagevolgd (in goeden sin), aan het hoofd waarvan kweekelingen van haar kwamen te staan; bijv. J. van Bruggen, hoofd der Normaalschool gevestigd in De Nederlanden te Franeker, goedge-

ï) Vgl. iste D. bl. 267 v.v.

Digitized by

Google

142 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

keurd bij K. B. van 22 Aug 1883, gesticht op den grondslag der beginselen van Christel ijk- Nationaal, Art. i, en begonnen met 10 leerlingen, en P. Bijleveld, Directeur van de Gereformeerde kweekschool te Amsterdam (zie Het Keerpunt bl. 194 v.v.), en P. H. Moora aan de opleidingsschool te Doetinchem (Groen van Prinstererschool).

Voorts werd gezorgd door Opleidingsklassen en Normaallessen, zooals te Utrecht onder de leiding van den verdienstelijken H. J. van Lummel, ') voor de aankweeking van goed onderwijzend personeel. De Vereeniging voor Chr. Nat. Schoolonderwijs gaf voor zoodanig onderricht belangrijke subsidies ; toen haar koperen feest zou komen, gaf zij er ruim/ 3,496 voor uit, en bij de nadering van het zilveren was dit bedrag geklommen tot ruim ƒ11,600.

Geen wonder dan ook, dat de ^Christelijke onderwijzers" sterk vermenig- vuldigden. Tegenover het Nederlandsch Onderwijzersgenootschap was door hen (14 October 1854) gesticht eene Vereeniging, waarvan de naam zou wezen : >Vereeniging van Christelijke onderwijzers en onderwijzeressen in Nederland* ; de grondslag »het Woord Gods," in het geloof, »dat de Heilige Schrift ook in de opvoeding moest zijn de eenige, genoegzame en onfeilbare regel van al haar doen en laten, dewijl al de elementen eener waarachtige opvoeding in haar nedergelegd zijn"; de beginselen, zooals Groen die begeerde voor het onderwijs.

%• Zij telde in 1888 over de elf honderd twintig leden, waarvan 435 hoofdonderwijzers van Christelijke Scholen ; hare Vereenigingen Barnabas en Johannes bewijzen aan Weduwen en Weezen en Ouden van dagen weldadigheid, binnen de grenzen van de Christelijke onderwijzerswereld.

%♦ Tot opleiding van onderwijzers zou ook dienen het Groen van Prinslererfonds^ op mijn voorstel ter zijner gedachtenis gesticht door de Vereeniging. *) Zij kon haar kapitaal niet hooger brengen dan tot f 61,000; wijlen de heer y. Voorhoeve H, Czn, heeft er zich zeer voor beijverd. De circulaire, die van de Commissie tot vorming van het fonds uitging, werd gesteld door Jr. Mr. A. F. de Savornin Lohman, daarvoor dringend aanbevolen door den Hoogl. Gratama.

%♦ De stichting van de Groen van Prinstererschool (i November 1878) was de vrucht van een zelfde gedachte. Gedurende de eerste drie jaren van haar bestaan werden er 40 kweekelingen opgenomen. Zij was te danken aan den ijver van den Heer J, van Dijk Mz., die in 1862 te Doetinchem als voorganger van de Afgescheidene, later op zichzelve staande, gemeente werkzaam, reeds op 31 Jan. 1865 eene Christelijke school te Doetinchem geopend had. Wij hopen hem als voorganger van de bij Koninklijk besluit van 29 April 1872 als rechtspersoon erkende Ned. Herv. Zendingsgemeente in eene andere voor onze Kerk zéér gewichtige werkzaamheid wederom te ontmoeten.

') Vgl. K. W. 1867, No. 23.

«) Zie Zeventiende Jaariijksch Verslag^ bl. 7.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 143

De strgd om de School, gelijk die door de Vereeniging tot aan het einde yan 1867 gestreden werd, bleek dus grooten bijval te vinden. Men mag gerust zeggen, dat allen, die vasthielden aan het Apostolisch Evangelie, al werden niet allen leden, al bleef menigeen van verre staan, het streven goedkeurden, voor zooverre het althans op het verstrekken van Christelijk Nationaal onderwijs en de opleiding tot Christelijke onderwijzers gericht was. In latere dagen zou de politieke en de kerkelijke kwestie groot nadeel toebrengen ; de verschillende beginselen waarop de Vereeniging gebouwd was, op het papier wel broederlijk verbonden, konden niet anders dan eerst botsing, daarna verwijdering veroorzaken. Voorshands echter vond zij toenemenden bijval. Die bijval had het sprak van zelf ook de aandacht der Staatkundigen in toenemende mate getrokken; in 1866 vooral openbaarde zich eene merk- waardige verandering onder hen. De hefboom, dien Groen daartoe bezigde, was de Vereeniging. Maar zij zou in dat opzicht geen invloed uitgeoefend hebben, indien Groen niet, allereerst in het Parlement, was gaan beproeven om met zijn moker het heerschende schoolsysteem te verpletteren. Slaan we hem dan nu in dien werkkring gaandel

2de AFDEELING. In het Parlement.

De strijd om de School hield ons reeds bezig, gelijk hij in de praktijk door de Vereeniging voor Christelijk-Nationaal schoolonderwijs, onder de bezielende leiding van Groen, gestreden werd, en dat wel hoofdzakelijk tot 1867, als wanneer de ministeriêele beslissing in de Oosterlittenser schoolkwestie duidelijk aan het licht bracht, hoe noodig en nuttig het pleiten was voor de door de Wet geêischte onzijdigheid van het Openbaar onderwijs, zoodra althans de vijandschap tegen Christelijke denkbeelden daarin zich vertoonde. Nu zuUen wij ons begeven naar de Tweede Kamer, om te zien hoe Groen inhet strgd' perk van het Parlement zich omtrent het onderwijs gedroeg.

Daarop volge dan eene beschouwing van zijn gedrag bff de Stembus, ten behoeve van eene door de onderwijskwestie bepaalde politieke partij.

Met dit opstel sluiten wij dit ons eerste gedeelte, voorzoover het in verband staat tot de School, om daarna Groen te gaan beschouwen in betrekking tot de Kerk.

Groen dan keerde in 1862 tot het parlementaire leven, dat hij in 1857 had verlaten, terug, 't Was een daad van groote beteekenis.

Door het vertrouwen der Hollandsche Staten was hij in 1840 lid van

Digitized by

Google

144 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

de Dubbele Kamer geworden; de Adviezen, in die hoedanigheid gegeven, gaf hij, ten blijke van waardeering, uit als een vrijwillig verslag aan zijne kie- zers; zij bezaten een zedelijk recht, van hem zelven te yememen hoe hg beantwoord had aan het in hem gesteld vertrouwen ^ ).

Hij achtte zich verantwoordelijk, en zocht aldus met hen in nadere ver- binding te komen.

Hij was, ofschoon nog geen volksvertegenwoordiger, slechts »alB politieke curiositeit, die men, na afloop der tentoonstelling, in de kast sluit" ^) afge- vaardigd, voor de groote volksbelangen met kracht opgekomen. Hij bracht de belangrijkste punten van het onderwijs en van de gewetensvrgheid ter sprake; toonde de nadeelen aan van de centralisatie en van een bloot admi* nistratief beheer; de onmisbaarheid van een Ministerie, de wenschelijkheid van veerkracht bij de Staten- Generaal, den aard eener stelselmatige oppositie, en de noodzakelijkheid ecner behartiging van de ware belangen van het Nederlandsche volk. Hij trachtte te doen opmerken dat het Vaderland, tot dien tijd toe, naar dezelfde revolutionaire begrippen bestuurd is geworden, welke, met het meest heillooze gevolg, sedert de Franeche omwenteling, ten grondslage van Staats- en Volkerenrecht gelegd zijn ; dat, door deze begrippen^ ook hier te lande, onvermijdelijke tweedracht, willekeur, en veelsoortige ellende is ontstaan, en dat, zoolang er geene terugkeering tot Christelijke, historische en Nederlandsche beginselen is, elke poging tot wezenlijke verbe- tering van onzen toestand, öf meerdere verwarring, 5f meerderen dwang teweeg- brengen zal. Tegenspraak en berisping maakte hij ten nutte om misverstand weg te nemen ten aanzien van zijne bedoelingen, en hij toonde tevens aan dat getrouwe handhaving der Grondwet en vereeniging der partijen alleen langs dien weg mogelijk was ').

Het parlementaire leven had zijne liefde. Hij hield van den parlementairen strijd, als de salamander van het vuur, gelijk hij zelf eenmaal opmerkte; als de ridder van het toumooy; als de krijgsman van een veldtocht. Zijn parlementair gedrag was hem mitsdien een zaak van teedere zorg; ook ter toelichting daarvan gaf hij zijne geschriften uit^). Zijne opvatting van de parlementaire waardigheid eischte veel. »Wij moeten, wat onze personen betreft, de meeste bescheidenheid en verdraagzaamheid in acht nemen; doch» als leden der Staten-Generaal, als vertegenwoordigers der Natie, moeten en mogen wij niet vergeten dat ook wij eene waardigheid bezitten, welke door

J) Adv, I, 56, Voorrede^ lll.

•) Adv, I, 404.

•) Adv, I, 56; 1—48; 2, 283-290.

•) Adv, I, IV, 95.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM SCHOOL. 145

niemand, ik zeg, door niemand, wie iiij ook zij, mag worden miskend." Sprak hg reeds zoo in de Dubbele Kamer, 2 September 1840 ^), bij den aanvang yan het nieuwe kamerleveo, onder de Grondwet van 1848, liet hij zich aldus hooren *) : »Ik sta hier als Volksvertegenwoordiger, bij regtstreeksche ver- kiezing, mede-vertegenwoordiger eener partij, vertegenwoordiger van het geheele Nederlandsche volk, in den betamelijken zin der uitdrukking, als iemand die de belangen en regten van alle Gewesten en Gezindheden met billijkheid en onpartijdigheid verdedigen wil ; niet naar de ongerijmde uitlegging, als iemand zonder eigen woonplaats, zonder eigen geloof, zonder eigen beginsel. Ik ben afgevaardigd welligt door eene godsdienstige partij; tevens behoor ik tot eene politieke partij, die in alle landen en onder alle Gezindheden aan- hangers heeft. Deze partij oordeelt dat, in de laatste zestig jaren, in Europa en ook in ons Vaderland, verkeerde beginselen zijn gevolgd en dat deze grondtoon der eeuw geen harmonie, maar, nog in 1848, wanklanken voort- gebragt heeft." Hij had dan ook met dankbaarheid en met diep gevoel van zijne verantwoordelijkheid de benoeming voor Harderwijk aanvaard; en, zou hij een afgevaardigde van groote beteekenis worden, hij zelf zou het zich reeds eene groote eer rekenen, indien hij immer den naam van een echt Nederlandsch staatsman verdiende.

Groen had dus in 1862 reeds eene hoogst belangrijke periode van zijn parlementair leven achter zich; hg had er geschitterd als een ster van zeld- zame grootte en liefelijken glans. Volgens het bestek van dit geschrift treden wg niet in bgzonderheden ; wij mogen slechts algemeene tiekken maken, vooral in verband tot ons hoofddoel; doch die hier dan ook niet ontbreken mogen.

GroetCs parlementaire vormen.

Buitengewoon geleerd en welsprekend, geestig en gevat, ironisch, zelden sngdend, en toch zacht van gemoed wist hij dikwerf door zijne, soms wel wat »kunstige" kritiek, de geesten te prikkelen, en niet zelden machtige vijanden, maar die in zwijgen sterkte zochten, tot een spreken te dwingen, dat aan hunne beginselen schadelgk zou zijn. Omgekeerd maakte hij van elke gelegenheid gaarne gebruik om zijne beginselen aan te bevelen. Zoo geraakte hij dikwijls »buiten de orde**; en wist hij, nagaande wat buiten de orde geacht was, nauwelijks wat »in de orde" zou zijn.

Fijn beschaafd, niet het minst tengevolge van zijn geestelijk leven, en dus steeds »beleefd'* en bescheiden, was hij altijd bevreesd personen te beleedigen.

») Adv, I, SI. ') Adv, I, 404.

10

Digitized by

Google

146 PB STRIJD OM DE SCHOOL.

Nooit verlangde hij door persoonlijke miskenning te kwetsen: het was niet parlementair, het kwam niet overeen met zyn geloof, het was niet in zijn hart; wat hij zich zei ven daaromtrent wel ietwat verweet in de voorrede der l«ie uitgaaf van zijn geschrift: Proeven over de middelen waardoor de waarheid wordt gekend en gestaafd (1834), dat is ook van toepassing op zijn parlementair leven. Voor den goeden naam, van wien ook, op te komen deed hij met lust en ijver; van lichtvaardige beschuldiging, vooral zoo zg een publiek persoon, zooals een Minister, gold, had hij een diepen afkeer i).

Hij gevoelde zéér diep en snel; zijn gevoel was alzijdig ontwikkeld. Zulk een man kon niet koel spreken, vooral niet als hij spreken moest over miskenning van wat hy voor de heiligste levenszaak hield. Daarom te meer is de kalmte en bezadigdheid te bewonderen, die hij doorgaans wist te bewaren in de Kamer, in de hitte van den strijd, veelal slechts als alleen staande tegenover eene vast aaneengesloten meerderheid, wier woordvoerders lang niet altijd de betamelijke vormen in acht namen.

Daarby was hij gedachtig aan de eischen van den Christennaam en van de broederlijke liefde ; vooral aan den gemeenschappelijken vijand betuigde hij geen leedvermaak te gunnen, als hij soms strijden moest tegen mannen met wie hij gaarne aan de Tafel des Nieuwen Testaments aanzat.

Daarom wilde hij in de gewichtigste en pijnlijkste iu*e zyns levens geen philippica richten tegen den Minister van Justitie ^).

„Ik ben overtuigd dat buiten deze Kamer velen niet ongaarne een voor hen vermakelijk en voor ieder welgezinde bedroevend schouwspel zouden hebben gezien; namelijk dit, dat door mannen, vroeger te zamen in het verdedigen van Christelijke beginselen werkzaam, thans in de toepassing niet slechts verschil van inzigten, maar terzijdestelling van Christelijke liefde openbaar wierd. Die vreugde zal hun niet worden vergund. Hier- omtrent, al mogt ook eenige hartstogtelijkheid nu en dan onvermijdelijk zijn, ben ik van den Minister van Justitie zeker, en, ook wat mij zei ven betreft, niet ongerust."

De aldus opgewekte verwachting heeft Groen niet teleurgesteld. Ik weet het, van der Brugghen was er allesbehalve meé tevreden. Oroen had hem, meende hij, hem, den Minister des Konings^ in de Kamer belachelijk en in het oog der Natie verachtelijk willen maken, hem smart en pijn willen ver- oorzaken, hem grieven. Ik weet het, Groens redeneer ing was een tweesnijdend zwaard gelijk ; doch van zulk een boosaardig opzet, zelfs van kunstmatigen toeleg, vertoont zij geen spoor. Zijne toen gehoudene redevoeringen ontspron- gen uit diepgevoelde verontwaardiging over den hoon, dien men der Protes-

>) Adv. 2, 436, 464, 467. *) Adv,, 2, 229*.

Digitized by

Google

DR STRIJD OM DB SCHOOL. 147

tantsche natie en den Chris telgken naam zou aandoen, uit groote vrees voor de wellicht onherstelbare schade^ die men den allerhoogsten belangen zou berok- kenen, uit vurige liefde jegens het Christendom en des Christens rechten.

Er zat blijkbaar iets tuflschen die beide mannen, wier oprechtheid en moed om de waarheid te zeggen door niemand geloochend zal worden i). Van der Brugghen had zich in de Kamer den l^^^^ December 1853 verklaard voor de facultatieve splitsing^ dus tegen de verplichte gemengdheid der scholen, niet- tegenstaande hij, ofschoon door Groen gaarne voor orthodox en antirevoJu- tionair aangezien en bij zijne partg ingelijfd, in die dagen reeds aan zijne politieke rechtzinnigheid twijfelde. Hoe dit zij, evenals Groen was hem de gemengde school van staatswege hei groote bezwaar 3). Groen had dus geen ongelyk, als hij Van der Brugghen van ontrouw aan beginselen beschuldigde. Daarentegen was Van der Brugghen verontwaardigd over de onweerstaanbare -en on wederlegbare oppositie van Groen, van wien hg gansch andere dingen had gehoopt.

Vanwaar die verontwaardiging? Laat ons, om eene bgdrage ter verkla- ring te geven, het volgende opmerken : Vooreerst was Van der Brugghen optimist, en hechtte hij niet bijzonder aan uitgesprokene leerstellingen. Voorts, ^aren Van der Brugghen en Groen niet vrienden en broeders in den Heer ? Einde- lijk, Groen kon immers met de subsidie en de vrijheid zooveel uitrichten, en -dus recht dankbaar zijn ? Groen had wel aan Van der Brugghen bepaald gezegd, dat hij zijnen vriend steunen zou, voor zooverre zijne beginselen dit toelieten^ maar Van der Brugghen heeft waarschijnlijk gedacht, dat Groen «Heen die beginselen zou volgen, die Van der Brugghen in dit geval verkies- Igk achtte. Groen bleef echter nu uitsluitend gedachtig aan de verplichting van den Christelijken Staat om Christelijk onderwijs te verschaffen aan de Ohristenkinderen met inachtneming van de bestaande confessioneele verschil- len ; terwijl hy het voor een voorbeeldeloos feit en eene voorbeeldelooze feil hield, dat Van der Brugghen, medeonderteekenaar der petitie van Februari 1856 en door den invloed der antirevolutionairen aan het bewind gekomen, voor hun systeem eigen inzichten in de plaats stelde. •)

^ * Dr. Raabe meent, dat ook ik, in het iste Deel, Groen verdedigd heb „ten koste van Van der Brugghen" (bl. 171). Ik heb het bedoelde hoofdstuk, het laatste, uit -dat oogpunt gelezen, heilezen, met hetgeen mijn oude vriend zelf van zijnen held schreef

I) Vgl. fste D., 401, 437.

«) Vgl. Dr. A. H. Raabe: Mr, J, J, Z. van der Brugghen herdacht^ bi/ de Firma H. ten Hoet 1887, bl. 173, en Groens Adv, 1,248. . *) Adv. 2,285'.

Digitized by

Google

148 DB STRIJD OM DE SCHOOL.

voor oogen, maar ik kan de juistheid zijner opmerking niet inzien. Mij dunkt, dat hij het voor Van der Brugghen zelfs niet beter gemaakt heeft. Volgens Raabe toch had Van der Brugghen verzekerd, dat hij geene andere wet dan Van Reenen zou kunnen geven (bl. 11$). Toch neemt hij de opdracht van den Koning aan, ten einde te beproeven „om aan den geopenbaarden volksgeest voldoening te geven" : dus, aan het ééne deel, dat facul- tatieve splitsing wilde, en aan het andere, dat de opleiding tot Christelijke deugden voor de school zelve behouden wilde. En toen hij de wet voordroeg, voldeed hij noch aan des eenen noch aan des anderen verlangen, terwijl hij evenmin het denkbeeld van Van Reenen voordroeg, die van geene „Christelijke" deugden in zijn ontwerp had willen weten. Alleenlijk het bezwaar (bl. 30), voor hem gelegen in dat ontwerp, het bezwaar dat de vrijheid voor de Bijzondere scholen niet geregeld werd, heeft hij getracht uit den weg te ruimen, vooral door subsidie aan gezindheidsscholen in zijn voordracht op te nemen.

De oplossing, ook van hetgeen Dr. Raabe zelf een raadsel genoemd heeft, heeft hij m. i. aldus aangeduid: „Van der Brugghen maakte het zichzelf niet lastig door er een stel van beginselen op na te houden. Hij had er aan één genoeg aan de liefde: liefde tot God, liefde tot den naaste . . . Juist, opdat hij in niets, en door niets aan de naleving van dit beginsel zou kunnen verhinderd worden, wilde hij van geen andere, zelfs van geen kerkelijke, geen confessioneele banden weten. Hij stond op het hooge standpunt, van niets te doen of te laten, omdat het geboden of verboden was: (dit was hem het wettische standpunt), maar omdat de liefde hem dreef: -„Zijt elkander niets schuldig dan de liefde."

Maar, is die schets juist, dan moest Van der Brugghen nooit iets zijn geworden : geen Rechter, geen Kamerlid, geen Minister; noch 'lidmaat eeniger Kerk gebleven zijn. 't Is in hem te prijzen dat hij den moed en de kracht had op zichzelven te staan, maar zulk een loszijn van beginselen is gansch wat anders dan zelfstandigheid. Vgl. voorts Groens opstel in Studiën en Schetsen ter schoolwetherziening (1865); „Z<w niet ook Van der Brugghen een bondgenoot tegen de wet zijn?^^ Met het oog op zijn (volgens Raabe) eenig beginsel der liefde, was zijn bondgenootschap tegen zijn eigen maaksel denkbaar, en mogelijk; vooral, indien het waar is, wat Raabe zegt, dat hij zich vooral door de liefde tot de Normaalschool liet besturen. Maar Van der Brugghen had te vasle beginselen omtrent de verhouding van Staat en Kerk^ naar waarheid door Raabe geschetst, dan dat hij zelfs wat Groen meende dat hij zou hebben kunnen zeggen (bl. 32) zonder radicale verandering, ooit op zijne lippen zou hebben mogen nemen: t%deze wet is erger dan de afgekeurde^

De Minister behoorde m. i. zelfs daokbaar te zijo, dat hij niet een opposant van grover maaksel tegenover zich had staan. Een man van zoo 6jne vormen en van zulk een kiesch gevoel als Groen was, kon aan het diepgekrenkte geweten voldoen en tevens aan de eischen van het Christendom ^). Gezegend

^) In de oogen van vele volgelingen van Groen was Van der Brugghen niets minder dan een Godloochenaar geworden. Zie den bij Kemmer te Utrecht uitgegeven Open Brief aan V. d. Brugghen in antwoord op diens schrijven aan de Kerk.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 149

de ODtrouwe broeder, die geslagen wordt met de tuchtroede door Groen gebruikt, doch niet minder de tegenstander, hetzij die bekwaam is of niet.

Groen moest zich vaak ergeren aan de dwaasheden en zwakheden van medeleden, van mannen der pers^ van jongelieden, allen beheerscht door den waan van de onfeilbaarheid der »liberale" wetenschap, uit de hoogte op hem neerziende, zonder behoorlijk onderzoek hem veroordeelende, alsof hij er niets van wist. Doch hetzij hij zich ergerde, hetzij hij zich in eene gloeiende poli- tieke atmosfeer bevond, hij gedroeg zich waardigl^h. Hij had veelal, bij eene mengeling van Fransche geestigheid en Hollandsche goedhartigheid, in zijne ironie, nu eens pijnlijk, dan eens een glimlach wekkend/eene hooggewaar- deerde veiligheidsklep voor zijne gevoeligheid, en in zijn Christelijk geloof de noodige kracht, om te dulden en te vergeven.

Groens zedéliflc karakter.

Groen hield zich niet altijd onafhankelijk van zijne omgeving, doch wel van partijen en volk. Hij wilde zeer zeker gelet hebben op, geregeerd zien naar de groote beginselen, die in de Natie leefden, maar hij was afkeerig van alle vleierij des volks, dat, evengoed als iedere souverein, ook zoodra het als souverein aangemerkt werd, zijne vleiers krijgt. Hij betreurde het, dat, in den regel, zelfs door staatslieden, op wier oordeel de natie, om ondervinding en begaafdheid, hoogen prijs stelde, een diep stilzwijgen over de hoogste volks- belangen in acht genomen werd, zoodra zij buiten officiêele betrekking geraakt waren ; maar het spreken tot het volk mocht nooit geschieden, om zich te laten leiden door de publieke opinie, of door de besluiten van zoogenaamde volks vergaderingen. Zelfs stelde hij in 1869 als beginsel : »Eene volksverte- genwoordiging miskent het schoonste gedeelte van haar gewigtige roeping, wanneer zij, in kritieke tijdsgewrichten, de volksleiding aan de journalistiek, hoe voortreffelijk ook, overlaat, zichzelve aldus mede stelt onder haar voogdij- schap, en geenerlei licht of terechtwgzing geeft aan het land." Allerminst was hg bang voor >vrijzinnige vergaderingen"; zij waren, tegenover wie ze aandurfde bij uitstek zachtzinnig, tegenover een niet weifelend gouvernement bij uitstek gouvernementeel. Daarom te meer moest de Regeering leiden, en de volksvertegenwoordiging een zelfstandigen invloed naar buiten uitoefenen. Alzoo achtte hij het geene verzaking, geene wijziging zijner begrippen, maar integendeel eisch zijner roeping, wanneer hij, zonder aanneming des persoons, overal en altijd, voorstond hetgeen hij geloofde recht en waarheid te zijn.

Niet gewoon te beantwoorden, wat zijne eigenliefde getroffen mocht hebben, ofschoon hij steeds de eerbiediging van de eerlijkheid zijns karakters eischte

Digitized by

Google

150 DB STRUD OM DB SCHOOL.

(»d6 pgniykste verdenkiDg, zeide hij eens, raakt de oprechtheid yan het karakter*' ^), zocht hij eerlijk en standvastig de waarheid, bij welke partij z$ dan ook ware, en welke offers, zoowel het vinden, als het zoeken en uit* spreken, kosten mocht. Het moge waar zijn, dat Groen wel eens onmensch* kundig geestverwanten prees % het is ontegensprekelijk^ dat, wat hij als geschiedschrijver ten doel had, hij ook als volksvertegenwoordiger voor oogen hield.

>De waarheid, niets dan de waarheid, de waarheid geheel voor eenen biermede niet overeenkomenden eisch terug te deinzen, zou miskenning zijn yan hetgeen, door geweten en goede trouw, als de eerste onzer plichten voor* geschreven wordt." Leverde zijn onderzoek uitkomsten op, die volksvooroor- deelen of familieafgoden omverwierpen, hij zocht ze niet te beman telen; en van vergoelijken, goed heeten bij dengeen wiens verdediging men op zich nam, wat men in een ander kwaad zou noemen, koesterde hij een behoor- lijken afkeer^ de historieschrijver was geen advocaat, maar een rechter. H^ stelde den hoogsten prijs op den lof van waarheidsliefde en onpartijdigheid, oprechtheid en goede trouw. Zonder schroom hoopte hij steeds voort te gaan met hetgeen hij als waarheid erkende, als waarheid te belijden; en hij wenschte, wanneer hij miskend werd, niet te vergeten dat miskenning, ook op het veld der wetenschap, van getrouwe plichtsbetrachting doorgaans onafscheidelijk geweest is.

Welnu, zulke eerbiedwaardige beginselen •), welke hem als historieschrijver bestuurden, bracht hij ook in de Tweede Kamer, naar den aard zijner roeping als volksvertegenwoordiger in beoefening, in het levendig besef van gebon- denheid aan den eed, dien hij gezworen had. Dat was de diepste reden van zijn afkeer van alle reactionair pogen, zooals dat bijv. door het Goudsche Kronyhske *) werd voorgestaan ; de grond van zijne niet zelden »terribele*' vrijmoedigheid; het steunpunt bij alle teleurstelling en in alle zwakheid. Aan Ood gebonden, en dus onafhankelijk van menschen, maar ook vol vertrouwen op den God der waarheid, der trouw, en der gerechtigheid !

Groen bezat dus een niet gering deel van de voortreffelijkste hoedanigheden onzer natie, hij was, in vele opzichten, haar geweten ; maar, of htj voldeed aan het ideaal van het ge^^d^ie nationale leven ; of ons volk in dien verte-

^) Vgl. Adv. I, 53, 87, en voorts passim. *) Raabe, t. a. p. bl. 123.

•) Zie daaromtrent vooral zijn Antwoord aan Mr, M, A, van Hall enz. Leiden S, J. Luchtmans 1844. *) Adv. I, 125.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 151

genwoordiger zïchzelve wedervond, meen ik sterk te moeten betwijfelen. Wat dunkt u toch van deze verschilpunten?

Groen geloofde dat het middel even goed moet zijn als doel en beginsel ; »opdat het goede er uit voortkome, mag het kwade niet worden verricht.*' Ons nationale vrome volk in dat opzicht nog altijd onder de heerschappij van het Jezuïtisme is volstrekt niet afkeerig van een slecht middel voor een goed doel. Groen streefde naar gehoorzaamheid aan de Wet, uit eer- bied voor de Wet, in 't geloof dat God ook door slechte constituties regeert ; nationaal is daarentegen wetsontduiking of -verdraaiing, al naardat het nut- tig sch^nt; wij maken vaak bepalingen, om ze niet uit te voeren, als de werkel^kheid hare uitvoering moeilijk maakt, of als sympathie voor een per- soon of zaak daartegen opkomt. Groen eerbiedigde de vrijheid van anderen, omschreven of uitgedrukt in wetten en instellingen ; wij hebben de persoon- lijke vrijheid lief, om te kunnen doen, ook wat wij niet willen dat ons geschiedt. Abraham Heydanus i) zeide het reeds in zijn tijd, en het is nog niet beter : »in qua quod cuique lubet, liceat^ et quod licet, audeat, et quod audet, possit, et quod po test, faciat, en quod facit, impune illi sit." Dat wil zeggen : elk doet in Nederland straffeloos wat hem goeddunkt.

Groen liet zich besturen door zijne beginselen, zijne dogmata ; wij laten ons regeeren, behalve door eer- en geldzucht, door vroom gevoel, door subjectieve, vooral door persoonlijke consideraties, door hetgeen onze eigenheid streelt; »weerzin tegen den persoon wordt dikwerf vooroordeel tegen de zaak.*' Daarom z^n wij ook bang, teedere zaken aan te raken, iets waarvoor Groen niet bang was. Groen zocht principieele oplossing van moeilijke vraag- stukken, wij hebben er geen lust in ; in de wijs van behandeling, niet in het ontwijken van teedere vraagstukken, zag hij het middel om verbittering te ontgaan; en wij laten ze staan, totdat zij voor eene krachtige beweging op eens beslist worden, d.w.z. totdat de knoop doorgehakt wordt. Ons volk is eene stille, rustige, trouwe natie; zij heeft gevoel voor hetgeen goed, waar en recht is, maar heeft afkeer van onrust, vooral van onruststokers. Ons volk leeft van den handel, en zijn handelsgeest begeert, in den regel, neutraliteit, ook op geestelijk terrein, uit winzucht en eigenbelang; doch Groen hield niet van doodsche rust, hij was een kind van het Reveil, en, in goeden zin, een reveilmaker, terwijl hij, bereid tot groote geldelijke opofferin- gen, niet enkel voor het Christendom, maar ook voor de goede verdediging, de waardigheid en de onafhankelijkheid des lands, de zuinigheid van den

') Zie de Dissertatie van Dr. J. A. Cramer over dien geleerde en zijn Cartesianisme, 1889, bl. 51.

Digitized by

Google

152 Dfi STRIJD OM DE SCHOOL.

gewonen burger, door Thorbecke vertegenwoordigd, met bijlenden spot wist te treffen ^). En vond niet elke Regeering, voor zooveel zij aan die eigenaar* digheden der Natie beantwoordde, daarom dikwerf bestrijding bij Groen ? Groen betoogde telkens de onmisbaarheid van een homogeen ministerie, van samenstemming en samenwerking der hoogste ambtenaren, op eenheid van beginselen en inzichten gegrond ; en was er in de Regeering niet veeleer tweedracht, gekibbel, doordryvery van eigen zienswijze, vermenging van onge- lijksoortige bestanddeeien, zooals ook onze geschiedenis maar al te vaak leert ? Wg houden niet van Ultra's, Groen was »een Ultra," d.w.z. iemand, die zijne beginselen doorvoerde, zelfs zóó, dat hij nooit eene aanzienlijke betrekking van Staatswege bereikt heeft *). W^j zijn verdraagzaam, zoolang wij voor ons zei ven niets onverdraaglijks vinden. Groen verdroeg persoonlijk veel onverdraaglijks en verlangde verdraagzaamheid jegens alle personen van andere politieke en kerkelijke beginselen. Ironie verstaan wij niet ; fijne zetten voelt ons volk niet ; grofheid bevalt de menigte, en aan vele vromen behagen ongenietelijke beelden en krachtige scheldwoorden zelfs in die mate, dat ze er vrij wat geld voor over hebben. In deze opzichten was Groen stellig niet nationaal.

Aan het nationale karakter, zooals het zich doorgaans openbaart, of aan den nationalen geest in gewone tijden, beantwoorden veeleer en veel meer de Conservatieven, welke Groen echter zocht te werven voor zijn vaandel. Thorbecke boezemde afkeer in, omdat zijne figuur niet sympathiek was, en zijne denkbeelden en begrippen in strijd schenen met de traditioneele Oranje* liefde en den dogmatischen ondergrond van het Hervormde leven, m. a. w. omdat hij beschouwd werd als de vijand van Oranje en van Christus. Maar hoeveel vertrouwen ook aan Groen, om tegenovergestelde motieven geschonken werd, hij bezat in zijn karakter te veel van het goede van den Franschen en Griekschea geest; in zijne staatkundige beginselen te veel van den nieuwen tijd; in zijn leven te veel van het Christendom, om een lieveling onzes volks te kunnen zijn, om nationaal te kunnen genoemd worden volgens de heerschende gevoelens en de meest in het oog vallende karaktertrekken zelfs van dat volk, waarvoor hij onafgebroken arbeidde, en waardoor hij niet zelden veel leed. In de kringen, die geestelijk en maatschappelijk aan den zgne grensden, werd hij werkelijk hoog gewaardeerd en werkelijk hoog geacht, een verschijnsel, dat zeer krachtig voor hem pleit. Maar daarbuiten was hg >noblement impopulair" ; hg was te zedelijk van karakter, en dus ook te fijn»

>) Vgl. Proeve enz. 2de uitg. bl. 9. Aéu, 1,407. Adv, 2, 388. *) Adv. I, 149.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 153

om aan de Grereformeerde menigte, doch vooral om aan de overige leden van het grondwettige volk te kunnen behagen.

OroeWs tahtiek.

Groen had reeds met eene volharding, de hoogste zaak waardig, in de Kamer trouwlijk pal gestaan voor het Christendom, gelijk het in zijn hart en in het hart der Natie leefde, vooral in zijne Oostindische dienstjaren, waarvan 1857 het campagnejaar bij uitnemendheid was. Daarbij rijst als vanzelf de vraag : Heeft Groen daarbij de beste taktiek gevolgd ? De beantwoording van eene vraag als deze, die bescheidenheid in het beoordeelen, doch vooral grondige kennis van de omstandigheden eischt, is hoogst moeilijk, doch niet te vermeden.

Wij moeten onderscheid maken tusschen het laatste en het naaste doel van Groen. Het laatste was ongetwijfeld de heerschappij van den Christus in het leven van Staat en Natie ; daartoe was noodig de opwekking van den volksgeest, de prediking van zijne beginselen, de aanwijzing van de droeve vruchten van het Liberalisme, en wat dies meer zy. Behalve door doeltreffende geschriften, bijv. over het Ontwerp van Wet in 1857, heeft hij vooral de Kamer gebruikt als de plaats, van waar hij zijne beschouwingen voor het volk uitsprak, als een akker, waar hij het zaad, niet in de eerste plaats voor zijne medeleden, maar voornamelijk voor de Natie met milde hand uitstrooide, veel minder ziende op hetgeen vóór hem lag dan op hetgeen achter hem stond.

Men behoort in een buitengewoon man wel eens wat over het hoofd te zien ; er zijn afdwalingen, die aan eene bijzondere roeping verbonden schgnen te zijn. Wie zelfgenoegzaam of onverschillig daar nederzit, zal zeker niet struikelen, maar wie zijne handen uitsteekt tot redding, vooral van eene gansche natie, te midden van allerlei hinderniBsen, zal èn menigmalen mis- grijpen èn zich zei ven bezeeren ; maar het is zijne eer, dat hij het kon, al verontschuldigt de schoonheid van het pogen nooit het af keurens waarde in het pogen. En tot het begaan van zulke fouten vervalt men allicht, als men niets anders dan het hoogste, heerlijke einddoel ziet Men behoort ook acht te slaan op het naaste doel,. op hetgeen voor de hand ligt, op hetgeen uit den weg geruimd moet worden, en op hetgeen met de waardigheid, die men bekleedt, overeenkomt, op hetgeen uit het ambt, dat men te vervullen heeft, onmiddellijk voortvloeit.

't Komt mij voor, dat Groen te veel, veel te veel zich naar het einddoel richtte, en zich veel te veel liet beheerschen door de veronderstelde stemming der Kamer, als die toch het eene of het andere voorstel niet zou aannemen.

Digitized by

Google

154 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

Hij vreesde de vruchteloosheid te veel, en was daardoor niet zoo vruchtbaar als hij had kunnen zijn ; hij bezat vaak eene schrikbarende vr^'moedigheid, doch hij had somtijds de »brutaliteit" te hulp moeten roepen. Zijne beleefdheid^ ook jegens zich zelven, stond hem dikwijls in den weg, zoowel tegenover afvallige vrienden, als tegenover overmoedige vijanden.

Neem zijn gedrag t^enover het wetsontwerp van 1857 in oogenschouwl Zou men niet verwacht hebben, dat hij in een amendement zou uitgedrukt hebben waarvoor hij altijd gestreden had ? Was hij het reeds niet aan zich zelven verplicht geweest? En zou niet door de verwerping ontegensprekelijk zijn geconstateerd, wat Kamer en Ministerie niet wilde? Maar geen voorstel werd gedaan tot handhaving van het Christelijk karakter van de volksschool, noch een tot facultatieve splitsing tusschen Boomschen en Protestanten, noch zelfs eene motie ter bepaling van den zin van Christelijke deugden, evenmin als eene poging ter weglating van de toegankelijkheid voor allen.

In den oorlog is men gewoon den toegang tot het hart des lands allereerst te forceeren, of te beveiligen, al naardat men aanvaller of verdediger is. Tot Art. 22 moest Art. 16 den weg banen ; Groen zelf noemt dit artikel het hoofdbeginsel ; zoo de openbare school voor alle kinderen, zonder onder- scheid van godsdienstige gezindheid moet toegankelijk zijn in dien zin, dat elk het recht van veto heeft, dan kan het onderwijs onmogelijk Christelijk zijn, en moet in Art. 22 het woord ChristelffJcey minstens, een zinledige klank zijn. Bij dat punt moest dus, in beginsel, de beslissing vallen. Hierbij mocht niet ontbreken 6f het welbekende voorstel 6f een amendement waarbij (gelgk noodig was) het Christelijk en Protestantsch karakter der gesubsidieerde school bewaard bleef. In plaats nu van zoo iets kwam er slechts een amen- dement van den heer Elout van Soeterwoude ter ontsluiting van de mogelijkheid om openbaar onderwijs aan Israëlieten op eene afzonderlijke school te geven. Alzoo had hij zéér stellig reeds de gemengde school voor Protestanten en Roomschen, de hoofdmacht, er doorgelaten. Wat doet nu Groen ? Met het oog op de waardigheid der Vergadering kwam hem, tegenover het zwijgen der Regeering, nadere overweging wenschelijk voor, en hij hield eene rede over de beteekenis, die aan de voorloopige Sanctie des Konings, welke gebleken zou zijn uit het inzenden van het Wetsontwerp, gehecht werd en gehecht zou moeten worden, eene rede, die zeker bedoelde de Vergadering te bevrijden van het denkbeeld, indien het haar beheerschte, het wetsontwerp te moeten aannemen, omdat de Koning het wilde, en den Koning niet te laten, in de oogen van de Natie, onder den schijn alsof Z. M. niet anders gewild had en slechts voor den drang der omstandigheden zou zwichten, eene poging, die in dien zin lofwaardig is, maar die hem toch eene onaangename discussie

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 155

niet den Voorzitter berokkende, en eene pijnlijke nederlaag bezorgde. En eenmaal zoo gestoord, ondersteunde hij slechts flau weiijk het amendement van zijn vriend. Door zgne eigene schuld had de strijd bij den ingang geen ander resultaat, dan dat de gemengde school, met gelijk recht van veto voor Christen en Israëliet, verbazenden opgang gemaakt had ^). Onbelangrijk was dit resultaat niet; maar was dit nu de hoofdgedachte geweest van den jarenlangen parle- mentairen strijd?

Neem nog een voorbeeld! Ik ga voorbij, dat Groen zelf in Art. 16 het hoofd- beginsel zag, en eerst bij Art. 22 (later 23) den beslissenden slag zou leveren *^). Deze nu betrof de weglating of het behoud van het woord ChrisUlgJce. Niet ten onrechte heeft hij het gebruik van dat woord, zooals het door menigeen opgevat werd, in het verband, waarin het stond met Art 16 en de volgende bepalingen, gebrandmerkt. »De verloochening van het Christendom, in Art. 16 gepleegd, wordt in Art. 22 verbloemd. Art. 16 is ontheiliging, Art. 22 is heiligschennis" '). Maar moest die opvatting niet gedrongen hebben tot het indienen van een amendement, bedoelende hi de schrapping van dat woord óf de bepaling van den zin, dien de Kamer zelve daaraan hechtte? Doch neen! En toen hij op zijne nalatigheid in dezen gewezen werd, was zijn antwoord: »met welk doel zou de kleine minderheid dit hebben kunnen doen ? ter betere toelichting van hetgeen dezerzijds verlangd wordt? maar dit is wat de hoofdtrekken aangaat, èn vroeger menigmaal èn . . . dezer dagen geschied ; of om inderdaad verbetering in de wet te brengen? doch al wat aan de groote meerderheid* van 1856 misvalt, heeft dit is juist de vrucht uwer (Ministeriêele) politiek in deze Kamer geenerlei kans, ik »eg niet op aan- neming, maar eelfs op ernstig overleg'' *).

Doch er waren immers nog andere, nog hoogere gezichtspunten, dan toe- lichting van eigen gevoelen en verbetering van de wet ? De Wet moet nage- leefd worden, gelgk Groen zelf erkende, en ter naleving van zulk eene wet vooral, moest de Wetgever zelf den zin van het zinrijkste woord omschreven hebben. De heer Van der Brugghen heeft wel de opvatting van Thorbecke als de zijne erkend, in eene verklaring, die aan duidelijkheid niets te wenschen overliet en in zedelijken zin de stemming der Kamer bepaalde over het toen als Art. 22 genummerde. Maar wettelijk werd van hare opvatting niets geconstateerd. De voorstemmers hebben meestal geen rekenschap gegeven van den zin, dien zij aan Art. 22, aan het woord Christelijke, gehecht

t) Adv, 2, 225*.

«) Vgl. t. a. p. 2, bl. 250*, met hl. 257*.

») Adv, 2, 274.

*•) Adv, 2, 279*.

Digitized by

Google

156 DE STRIJD OM DB SCHOOL.

hebben. Vandaar dat men later met schijn van recht zich op dat Artikel kon beroepen ter verdediging van het Christelijk karakter der school. En of Groen nu al bij de behandeling van dat Artikel betoogde, dat de aanneming van Art. 16 onvermijdelijk leidt tot volkomen neutraliteit, en, in dien zin en geest, tot de godsdienstlooze school ; dat die neutraliteit, waardoor het onmo- gelijk werd Christelgkf zonder dat het eene bedrieglijke leus was, in de wet te brengen, met de Grondwet streed; dat nu althans de zuiver neutrale school door de Regeering gegeven, en tegen de dienstvaardigheden der prak- tijk een dam opgeworpen moest worden, het kon niets voor de wettelijke beteekenis baten, zoolang de Kamer, en zoolang de geheele Regeering er zich niet bepaaldelijk over uitgesproken had. En was het aan de kleine minderheid niet vergund, door het woord Christelgk een steunpunt of voorwendsel te geven aan de drie aanvallen op de neutraliteit (: vrije werkzaamheid van den Christelijken factor, Christelijkheid der zedenleer, invoering van een onchristelijk christendom), welnu, was dan de poging niet plichtmatig geweest, de mogelijkheid daarvan te voorkomen door eene stemming over eene motie, of een amendement, bepaald over dat punt uit te lokken ?

In plaats van eulk eene poging te doen, ging Groen zichzelven en zijne vrienden verdedigen tegen het verwijt van ondankbaarheid, en het politieke gedrag van den Minister van Justitie ontleden, vooral met het oog op den schadelijken invloed, dien zijne ontrouw reeds uitgeoefend had en nog verder uitoefenen zou op de belangstelling der Christelijke Natie in hare hoogste aangelegenheden. Waarom? Omdat hij van zulk eene verdediging goede vrucht verwachtte, geiyk hij in de geledene nederlaag zelve de kiem reeds der toekomstige overwinning zag. Maar dan hebben wij hier ook in anderen vorm hetzelfde, als wat hij aan den Minister ter rechtvaardiging van zijn niet-amendeeren der wet gaf. H^' liet zich namelijk veel te veel beheerschen door zijn inzicht in hetgeen op een gegeven oogenblik bereikbaar en voor de toekomst tot winst voor de Christelijk-historische partij zou zijn. Vandaar ook, dat hij er toe komen kon, om telkens te berusten, gelijk nader blijken zal, in hetgeen hij afgekeurd had, en zelfs datgeen wat hij bestreden had te gebruiken tot bereiking van zijn hoogste levensdoel, de weéropleving van de Christelijke Natie, of het herstel van de Kerk, genomen in zijnen zin.

Doeltreffend kan zulk eene taktiek zijn, maar is zij niet gevaarlijk? Maar leidt zij niet tot onzedelijke middelen ? Maar brengt zij niet, losgemaakt van den Geest der waarheid, tot eene partijzucht, die ten slotte de slechtste mid- delen niet te slecht acht, om de belangen der partij te behartigen? Maar wordt zij aldus niet kansberekening in den zin van speculatie met zaken, personen, beginselen?

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 157

Groen zelf was tegen zulke dingen beveiligd door zijn diep zedelijk gevoel ; maar wat kon er niet gebeuren, indien anderen, van zedelijk karakter ontbloot, dat voorbeeld gingen volgen? Doch er is nog iets van dien aard, waarop ik de aandacht moet vestigen.

Hij liet zich volgens de Kieswet verkiezen, en nam de benoeming aan, en zou krachtig met de Stembus gaan werken. Maar, hoe dacht hij nu over de Kieswet zelve?

Bij de herziening van de Grondwet hadden, volgens Groen, twee partijen eene transactie aangegaan : de partij van het behoud en de partij der Staats- commissie van 17 Maart, aan wier hoofd, in en buiten de Kamer, de Minister (de heer Thorbecke was Minister sedert 1 November 1849 Groen sprak de rede, waaraan dit citaat ontleend is, den O^^^^ Maart 1850 uit ^) gestaan heeft. Do geest der transactie was, dat de eene partij zich aan de recht- streeksche verkiezingen onderworpen heeft, met tegenzin, als aan een gedeelte van de Grondwetsherziening, en als aan een staatsvorm, zonder toe te geven het beginsel van algemeen stemrecht en staatsburgerschap, zooals het door de tegenpartij geïdealiseerd werd. »1F^ laten ons dit kiesrégt, als gewijzigden kiesvorm, ter goeder trouw gevallen ; tog ufUlen het eien uitgebreid over een aanmerkelgk deel der bevolking; doch wij willen niet toegeven, en dit heeft de eene partij in de Tweede Kamer nooit willen toestaan, dat het zich oplosse in de volkssou vereiniteit." Tot deze partij behoorde Groen zelf ook. *)

Nu de Grondwet ze aangenomen had, had hij tegen de rechtstreeksche verkiezingen niets toat den vorm betreft. Nu ze eenmaal ingevoerd waren, zou hij zich omtrent den census niet kleingeestig betoonen. »Ik vrees niet eene betamelijke uitbreiding van het kiesrégt. Ik ben niet wantrouwend omtrent onzen burgerstand. Ik zou wel durven aannemen, wanneer het daarom te doen is, altijd nog één gulden te blijven beneden den Minister vau Bin- nenlandsche Zaken." *)

Toch was hem, bij de beraadslaging over de Wet, de census van ƒ 20 te laag; vooral daarom gevaarlijk, omdat men te laag afdaalde. »Eenmaal het systema aangenomen zijnde, bevinden we ons op een hellend vlak. Op den duur kan geenerlei limiet worden gesteld. De census is niet alleen . . . een noodzakelijk kwaad, maar, in het liberale systeem, een ondraaglijk onregt. Voor den vrijen staatsburger moet het niet van de willekeur der medeburgers

') Adv. I, I02.

*) Vgl. Adv, I, 303, waar hij zich zelfs veel sterker uitdrukt.

») Rede van ii Dec. 1849, Zie Adv, i, 88.

Digitized by

Google

158 DB STRIJD OM DB SCHOOL.

afhaDgeD, of hij al dan niet geschikt worde gekeurd tot het uitbrengen zijner Btem." *)

Ja, Groen maakte zich omtrent die wet zoo bezorgd, dat hjj, 14 Juni 1850, sprak: j^indien de beginselen, waarop ook deze wet rust, bij voortduring worden gevolgd, is het verderf van het Vaderland onvermijdelijk." '^)

Geen wonder dan ook, dat Groens geestverwanten zich slechts uit afge- matheid aan de rechtstreeksche verkiezingen onderwierpen.

»Een aanmerkelijk gedeelte der Natie is niet ingenomen met de begrippen, welke daarmede in verband worden gebragt: zeer velen zijn verontwaardigd over de stoutmoedige verkondiging van wanbegrippen, waarmede geenerlei gouvernement kracht en duurzaamheid kan bezitten.** ')

Welnu, had hij, bij zulk eene gesteldheid van de zaak, niet telkens, en duidelijk, en krachtig voor de ooren van alle kiezers moeten uitspreken: »De vorm der verkiezingen, de stembus als zoodanig, baart mij geen bezwaar, maar ik wil liefst niet gekozen, allerminst beschouwd worden als een vriend van het heerschend systeem der verkiezingen*' ? »lk neem slechts onder protest aan de stemmen der kiezers van /'20, maar alle census is verkeerd, een noodzakelijk kwaad ; du8 zal ik doen wat ik kan, om u, o kiezers, daarvan zoo spoedig mogelijk te verlossen*'? Doch eenmaal op den weg der nuttigheidsberekening wandelende, stond hij en zijne partij krachteloos tegen- over eene voortgaande verlaging, en zou alweder om dezelfde berekening zelfs het algemeen stemrecht kunnen toejuichen. De invoering van een ander kiesstelsel eischen, en, ter voorbereiding daartoe, verlaging van den census ^), dat is het kwade doen, opdat het goede er uit voortkome.

Op Groens standpunt was zijne toegeeflijkheid, zijne berusting, zijn mee- gaandheid, ofschoon met tegenstribbeling gepaard, eene zwakheid, eene feitelijke huldiging van den heerschenden geest. Zeker, wie blijft er in een dampkring vol smetstof onbesmet; maar hoe slecht heeft dit zijn voorbeeld niet gewerkt ?

Vindt gij evenwel zoo iets ook niet in zijn strijd voor het Bijzonder onder- wijs? — In zijn aandringen op »ge wetens vrijheid'* in de zaak van het onderwijs, dat groote volksbelang?

Onder »Bijzonder onderwijs** verstond Groen »onderwijs gegeven zonder hydrage van den Staar *) ; gesübsidieerdy uit de schatkist ondersteund, onder- wijs, zou hij dus gerekend hebben tot het niet-bijzonder, tot het Openbaar

1) Adv, I, 305.

*) Adv. I, 327.

•) Rede van 4 Juni 1850, Adv, i, 308.

•) Art. 1 1 van Het Program,

•) Zie Adv, 1, 21.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 159

onderwijs. £d, ofschoon de Staat het niet geldelijk steunde, zoo behoorde de Hegeering toch toe te zien op dat onderwijs, en waarborg van kunde en goed gedrag te eischen. De vrijheid voor zulk bijzonder onderwijs kon op den <iuur niet geweigerd worden, de gedwongene vereeniging op de gemengde «chool was hem toen reeds onhoudbaar gebleken. Zij streed met het ouder- lyke recht.

„Ouders die, met of zonder genoegzamen grond, in gemoede overtuigd zijn dat de strekking van het onderwijs op de bestaande scholen onchristelijk is, moeten niet, regt- streeks of zijdelings, worden verhinderd aan hunne kinderen zoodanig onderwijs te geven als zij meenen te kunnen verantwoorden voor God. Die dwang, ik zeg het ronduit, is ondragelijk en behoort een einde te hebben. Het is eene aanmatiging, ontsproten uit de Tevolutieleer, welke, met voorbijzage van de regten der ouders, de kinderen beschouwt als het eigendom van den Staat. Onverschillig is het of die aanmatiging plaats heeft door <ie centrale Regecring, door gewestelijk of plaatselijk gezag : eene wijziging te dien opzigte neemt het onregt niet weg" i).

Het recht van opvoeding behoort aan de ouders, en geenszins komt den Staat de bevoegdheid toe om zich, in het algemeen belang, boven alle belan- gen niet slechts, maar boven alle rechten te stellen ^). Zoo sprekende sprak <5roen veel te veel in de vormen der Revolutieleer. Veel beter is het te spre- ken van plichten^ dan van rechten: althans de Christen, die begrijpt dat genade de zwaarste plichten oplegt, zal, ook tegenover een hem tot verhin- dering van zijne plichtsbetrachting aangedaan oniecht, klagen over het gemis der gelegenheid om zijn plicht te doen ; het is den Christen leed, zoo hij niet kan of mag doen, wat hij moet doen.

In latere dagen heeft Groen dan ook terecht den nadruk gelegd op de €isch van zulk eene vrijheid als ter Christelijke plichtsbetrachting onmisbaar scheen. Maar, als hij reeds in die dagen zich alzoo uitgedrukt had, zou hij dan niet met meer vrucht getuigd hebben ? Klagen heeft altijd meer invloed dan eischen. Bovendien, mag men »de rechten der Ouders'* stellen tegenover »de rechten van den Staat"? Vertegenwoordigt de Staat niet de Ouders in velerlei opzicht, en is de Staat niet het centrale, geconcentreerde, nauwkeurig omschrevene ouderlijke gezag? Is de Overheid niet de spits van het ouder- lijke gezag, is men niet gehoorzaamheid aan Staat, Regeering, Overheid verschuldigd, omdat God sprak: >Eert uwen Vader en uwe Moeder'*?

En wat nu te denken van »cle gewetensvrijheid?'* Groen verfoeide allen gewetensdwang *), en pleitte vurig voor gewetensvrijheid. Uitstekend, zoo

») t. a. p. 22.

*) Adv, 141.

•) t. a. p. I, 55.

Digitized by

Google

160 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

daarbij, gelijk hij vóór 1862 krachtig deed, het geweten der burger? beschouwd wordt bij het licht van hunne kerkelijke belijdenis. Hij bedoelde toen zulk eene vrijheid van spreken en handelen, als overeenstemde met het erkende, althans bekende karakter van de Kerk, waartoe de burgers behoorden. Maar zoodra nu het beginsel der gewetensvrijheid wordt losge* maakt van dat karakter, wat wordt het, dan een revolutionair beginsel^ een voorwendsel om alles te zeggen en te doen wat men zelf goedvindt^ dan de wortel der onafhankelijkste en willekeurigste zedenleer, en des oproe- rigsten levens ? Groen was en bleef daarvan afkeerig. In elk geval stelde hij, als het coroUarium der ge wetens vr^heid, den eisch, dat de ouders noch rechtstreeks noch zijdelings verhinderd zouden worden, om hunnen kinderen Christelgk schoolonderwijs te verstrekken; zelfs zou die eisch op den duur geenszins geweigerd kunnen worden. En zoo nu het Openbaar onderwijs, vaz^ Gouvemementswege bekostigd, zich tegen dat soort van mededinging niet zou kunnen handhaven, dan zou dit onvermogen wel 't krachtigste bewijs wezen dat men, in plaats van op de Gouvemementsscholen in het aangenomen stel- sel te volharden, beter zou gedaan hebben in tijds aan de geheele of gedeeU telijke wegneming van een radicaal gebrek gedachtig te zijn ^), het gebrek namel^k der gemengde school, waarbij niet gelet was op het Christelijk, hetzij het Protestantsche, hetzij het Roomsche karakter van de inwoners des lands»

Die gebondenheid, en verplichting om geboiiden te zijn, aan het Christelijk karakter der natie, vrucht niet maar van koele staatsmanswijsheid of historisch wijsgeerige bespiegeling, maar vooral van vurige liefde voor Christus en het Christendom, was een der onveranderlijke punten van Groen's politiek pro- gram. In dat opzicht is de opmerking van den Hoogleeraar Doedes ^) juist : »De heer Groen van Prinsterer heeft geen verschillende jaren. Daar staat hij en het jaartal doet niet ter zaak. Zijn verleden is zijn heden." Die opmerking^ mag ook voor zijne taktiek in den schoolstrijd gelden.

In zijne redevoeringen, bij gelegenheid van de behandeling der Schoolwet van 1857 gehouden, vindt men dan ook reeds de aanduiding van de gedrags- lijn, die hij na 1857 volgen zou. Er zou, zoo sprak hij den 30sten Juni, een strijd tusschen bijzonder en openbaar onderwijs op leven en dood ontstaan.. Met de bedoeling om zulk een strijd te doen ontstaan, mocht niemand de wet aannemen; maar werd ze aangenomen, dan mocht en moest men, steu- nende op de veerkracht van hen wien het om Christelijk onderwijs niet enkel in naam te doen is, zoodanigen strijd organiseeren, een strijd die, op politiek

*) Adv, I, 22. Grocn's voorliefde vooi de Staatsschool spreekt zich ook uit: Aév, 2^ 54, 6i, 87 en passim, vooral 226*, 239* en 247*.

*) Zie zijne Kerkel, bijdr, of Groen's Ned. Ged. 2de D., bl. 187,

Digitized by

Google

DK STRIJD OM DE SCHOOL. 161

gebied, reeds den 9 Juli daaraanvolgende in 't algemeen afgebakend wf rd niet de woorden, waarin Groen de hoofdzaak zijner bestrijding van het ontwerp aanduidde :

•Vooreerst, uw systeem, waardoor het nu onmogelijk wordt CAm^eZ^A;, zon- der dat het eene bedriegelijke leus zij, in de wet te brengen, is in strijd met de Grondwet. Ten tweede, geef ons nu althans het systeem in zijne logische juistheid, de netUrale school. Eindelijk, laat ons opkomen tegen de pogingen, die zich reeds in deze Vergadering geopenbaard hebben, om het hoofdbegin- sel te vernietigen in de pract^" *)

Maar, wat hij ook zelfs in dezen gewijzigd hebbe, van zijne politieke eischen bleef de gebondenheid aan het Christelijk, aan het Protestantsche karakter der Natie, zéér stellig onveranderd.

Doch was de eisch der aldus omschrevene gewetensvrijheid begrijpelijk, toepasselijk, uitvoerbaar? Immers er ontbrak het concrete, het vormelijke, het historische aan. Had hij gewenscht een onderwijs, zooals het vóór 1705 geregeld was, men had het begrepen. Had hij gewezen op kerkelijke mach- ten als beslissende wat Christelijk en wat niet Christelijk was, het was uit- voerbaar geweest I Thans moest natuurlijk elke wetgever zelf uitmaken wat Christelijk was, en dus zijn eigen geweten volgen en opleggen aan het volk !

Maar bleef hij nu in dat eischen zelf getrouw aan zijne voorstellingen van wat Christelijk, onchristelijk, anti* christelijk was? Heeft hij in zijne laatste krankheid herstelling begeerd, om, nog beter dan te voren, getuigenis te geven in de juiste woorden en uitdrukkingen^ wij moeten bekennen, dat juist van wat de hoofdzaak zijner richting, zijns werkens, zijns levens was, de Toorstelling veel juister had behooren te zijn. Wat wij boven als het begeerde karakter van de Christelijk-nationale school mededeelden, is stellig aan het eigenaardige van de Christelijke leer en het Christelijk leven ontleend ; doch waarbij in de Kamer op de vraag naar den wortel der Christelijke deugden verwees naar het 648*« Antwoord van den Heidelbergschen Catechismus, had juist de uitdrukking waarop het aankomt: »door een waarachtig geloof* de duidelijkste omschrijving van noode, zou men niet in de grootste onzekerheid blij- ven. Werd daar toch bijv. bedoeld : geloof als levensbeginsel, door den Heiligen Geest in de wedergeboorte gewerkt, zoodat ook de kinderen der bondgenooten geacht worden in Christus te zijn, of het geloof als vertrouwen ten gevolge van leerstellige kennis? ^Onchristelgk'* was hem het onderwijs onder de wet van 1806, >omdat zij een beginsel ingevoerd had, ten gevolge waarvan de Bijbel, öf niet, óf enkel behoudens goedvinden van den B. C. geestelijke, gelezen mag worden", alsof er geen Christelijk onderwijs zonder Bpbelleeing

>) Adv, 2, 263*.

11

Digitized by

Google

1G2 DE 8TBIJD OM DE SCHOOL.

denkbaar ware. >0/2chri8telijk," was het, omdat men, »door de afscheidiDg van hetgeen onafdcheidelijk is, niet slechts de leer des Bijbels ter zijde gesteld, maar ook de geschiedenis des Bijbels van ziel en leven en waarheid heeft beroofd." Alzoo werd de voordracht der Bijbelsche geschiedenis, om de gedwon gene vereeniging onbezield, levenloos, zouder subjectieve waarheid, ofschoon naar waarheid, reeds daardoor onchristelijk ?

Zeer terecht merkte Groen op : „Menigeen verkeert, ter goeder trouw, in het dwaal- begrip dat er Bijbelsche geschiedenis kan zijn zonder Bijbelsche leer en Christelijke zedekunde zonder Christelijk geloof; dat het voor de opvoeding der kinderen genoeg is, wanneer zij eenige voorschriften van het Evangelie leeren kennen, zonder iets te weten van het gezag waarop zij rusten, van het beginsel waaruit ze zijn ontleend, van het doel naar hetwelk zij wijzen, en van de kracht waardoor ze ten uitvoer kunnen worden gelegd ; dat ieder schoolboek, waarin de naam van Christus aangetroffen wordt, Christelijk is; dat, vermits er, gelijk men teregt aangemerkt heeft, geen verband tusschen arithme- tische tafels, of tusschen de vormleer en het Evangelie bestaat, het onverschillig is, naar welke beginsels de kinderen in de school opgeleid en door welke drijfveeren zij worden bestuurd, dat, in elk geval, het onderrigt van Predikant en Catechiseermeester tegen den gestadigen invloed van een tegenovergesteld school-onderwijs en opvoedingstelsel opwe- gen kan."i)

Evenwel nog juister was de voorafgaande opmerking: >Men heeft mij uitgetart één schoolboek aan te wijzen, hetwelk niet Christelijk is. Ik zou bijna, althans wat de meest in zwang zijnde schoolboeken betreft, bijna zeg ik, de vraag omgekeerd, tot hem, die ze mij deed, kunnen richten. Maar wat zou het ons baten, al brachten wij hier alle schoolboeken bijeen, wp zouden ons immers ten aanzien der beteeJcenis van het woord Christelgk niet verstaan V

Was hij nu, reeds op dat punt, niet duidelijk, althans niet begrijpelijk, dan voor wie het met hem eens was, niet heter maakte hij het bij het gebruik van het woord ^anfichristeli/k'\ In 1844 schreef hij aan Mr. Van Hall ^) »De uitdrukking van Antichrist hoop ik altijd af te keuren, wanneer zij niet, gelijk onze vaderen deden, ter pligtmatige en Schriftuurlijke kenschetsing eener onverdraagzame afgevallene kerk gebruikt wordt." Doch het bijvoeglijk naamwoord ^antichristelgk'' gebruikte hij vroeger en later in een anderen zin. In 1840 ') was, in zijne schatting, het onderwijs antichristelijk, omdat, terwijl het leerstellig onderwijs in schijn uitgesloten wordt, men inderdaad een ander leerstellig onderwijs geeft; het was antichristelijk, omdat men,

1) Aiiv, I, bl. 33. •) t a. p. bl. 28. ^) Zie Adv. i, 33, ook voor de bovenaangehaalde uitdrukkingen.

Digitized by

Google

DB STRFJD OM DE SCHOOL, 163

met voorbijzage van den eeDigen Middelaar, een algemeeuen Vader der men* schen verkondigt; het was antichristelijk, omdat men aldus aan het jeugdig gemoed een God predikt, die een droombeeld is van menschelijke wijsheid; een afgod, die, met verloochening van den levenden God der openbaring, opge- richt wordt. Deze indrukmakende passage, naar de historische exegese opgevat, moest den indruk maken, alsof de Roomsche Kerk door rationalistische wijsheid regeerde in de Volksschool. Bedoeld werd, evenwel geheel in strijd met de historische beteekenis van het woord, de theologie van het Rationalisme, en ontving dit dus een etiket, waarvan het niets begreep dan dan het hatelijk was. Was hier dus eene jammerlijke afwijking van den weg der historie en van het taalgebruik des Gereformeerden volks, bijzonder opmerkelijk is het dat Groen, in 18G2, in Rome niet den Antichrist, maar in het Ultramonta- nisme slechts eene antichristelijke richting opmerkte, i)

Doch welke onbepaaldheid, en zelfs verzwakking van den afkeer van het antichristelijke Rome Groen ook voor zijne rekening hebbe, stellig mogen wij de algemeen ontwaakte begeerte naar een behoorlijk antwoord op de levens- vraag: nWat dunkt u van den ChrisiusT* rekenen tot de velerlei vruchten van zijn met zelfverloochening gepaard, vrijmoedig gegeven, tot zijn dood herhaald getuigenis voor de waarheid en waardij der Christelijk- historische beginselen, en inzonderheid tot de goede gevolgen van zijne, ofschoon volstrekt niet altijd onberispelijke, taktiek,

Wat hij nog in zijn laatste levensjaar, als oorzaak onzer staatkundige vrijheden tegenover Motley zegevierend aanwees '), dat bleef onder alles ook bij hem, zelfs van zijne verandering in het strijd voeren en van zijne incon- sequenties, de onmiskenbare dr^fveer: t.w. de vurige begeerte, om van den Christus, als de bron, ook van volksheil, te getuigen. En waar hij in de oogen van anderen te veel naar »het Calvinisme'* zich o verboog, daar was het, omdat hij, niet van de opwekking van het oude Calvinisme in den vorm vnn vervlogen tijden gunstige verwachting koesterde, maar van het daarin te voorschijn getreden geloofsvertrouwen van Calvijn en van de wolke der getuigen door alle tijden heen, het geloof aan het eeuwig Evangelie^ het geloof in den Vorst des Levens ^).

Wederkeer in de Kamer,

Met zijn wederkeer in de Kamer, y^de Kamer van 1857" werd zijne taktiek wel gewijzigd, doch niet verbeterd. Kon *t ook anders, nu hij zich geheel

1) Tfr Nag, bl. 58.

«) Maurice et Barnevelt, 1875

5) Ned, Ged, 1874, bl. 399. Reeds in 1865 Aan de Kicurs verklaard.

Digitized by

Google

164 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

de wapenruBting van Goliath had aaDgedaan? Staan wij daarbij nu opzet- telijk 'Stil.

In den herfst van 1862 verscheen de zestigjarige strijder met een zwak gestel, onderhevig aan wederkeerende ongesteldheid, bij vernieuwing op het zanderige en winderige slagveld van ons Parlement, 't Was eene gebeurtenis^ waarin velen belang stelden, waarvoor vele oprechte vromen den zegen Gods geduriglijk afbaden, zonder dat zij het aankondigden, zonder dat ze er om verzocht waren, zonder dat zij als >bidders" aangemerkt werden. Het was eene gebeurtenis van groot belang : een man als Groen moest in en door de Kamer beduidenden invloed uitoefenen. Ja, de daad was voorbeeldeloos moedig en in den strijd der geesten zeldzaam. Wie had ooit gezien dat iemand om dezelfde reden, als waarom hij de Kamer io heilige verontwaardiging verlaten had, met gebleven ijver, ondanks verminderde lichaamskracht, en met geklommen werkkracht in dezelfde Kamer wéér verscheen, terwijl elke richting, waarte- gen hij gestreden had, triomfeerde *) ?

De voornaamste drijfveer was, gelijk ieder begrijpen kan, in zijn Christe- lijken weerzin tegen de rampzalige Schoolwet gelegen. Nu echter niet hoofd- zakelijk om haar te bestrijden, door veranderingen in haar voor te stellen, maar om voor eene eerlijke naleving van de Wet te pleiten. Berustende in hetgeen hij godsdienstloosheid noemde '), had hij daartoe het lidmaatschap der Kamer weer aanvaard.

Eerlpke naleving van eene slechte wet:* »Werd zij dan niet nageleefd ? * Menigeen moet zich verwonderen over ons volkje: het twist over eene wet- telijke bepaling dagen, maanden, jaren achtereen, soms met de hartstochtelijk- ste en bitterste woorden ; en als de bepaling tot Wet gemaakt is, stoort er zich bijna niemand aan ; zelfs niet de macht, die haar uitvoeren moet, althans zoodra zij met eigen zin en wil in botsing komt, of hare uitvoering aan de tegenpartij van nut kan zijn. Niet alleen aan »de Liberalen" is zulk eene tak- tiek eigen, ook »de Orthodoxen" staan, en stonden er schuldig aan : het is eenvoudig de eisch der zelfzucht, in den vorm van partijbelang, die in den dienst eener religieuse overtuiging, en ter bevordering van het goede, niet gelooft aan de geschiktheid van de wapenen des lichts; het is het Jezuïtisme van het natuurlijke hart. Tot de wapenen des lichts nu behoort ook de eer- lijke naleving van eene wet : deze stelling laat men toe. »Maar als die wet dan slecht is?" Zeker, men kan allerlei dwaze vragen stellen, en er zijn wetten, die evenmin uitgevoerd mogen worden, als gemaakt, maar dan moet de uitvoering verboden worden door de bevoegde macht, en dat is niet de

ï) Vgl. Ter Nag, IV. Pari, Fragm, il. Jj P, F. III. en v.v.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 165

uitvoerende macht zelve, of de personen zelven, met de uitvoering belast ; die daartegen gewetensbezwaar hebben, behooren dan ridderlijk hun post neder te leggen, indien de bevoegde macht hunne bezwaren niet opheft. Maar velen, die de Schoolwet moesten uitvoeren, omdat zij zich zelven vrijwillig tot de uitvoering verplicht hadden of zich hadden laten verplichten, zij waren voor de wet, zij vonden haar goed, zij prezen bijv. Art. 16 en Art. 23 als vruchten van waarachtige Christelijke verdraagzaamheid : eerst hare toepassing zou den nacht doen verdwijnen en den dag des heils over gansch het volk doen komen : één kudde zou het zijn onder één herder, den allerbesten I

Maar zij hadden de Wet eenvoudig niet uitgevoerd ; men had den toestand gelaten, gelijk de Wet hem gevonden had. Het vervlogen vijQarig tijdvak was, geiyk Groen reeds gevreesd ') had, een onwraakbaar getuige van eene oneerlijke, alleszins onverdraagzame praktijk geweest. In plaats van de wet- telijke neutraliteit, en daardoor van bevordering der verdraagzaamheid, had de vijandschap tegen het Christendom der Natie, daar waar het zonder veel gevaar voor andere belangen geschieden kon, zich meester gemaakt van de Wet, van de School,' van het Onderwijs, om alzoo dat Christendom uit te roeien, onder den naam van Christendom ; en dat voor het geld van de Chris- telijke Natie zelve.

Dat schreide ten hemel, en dus, omdat zulk eene oneerlijke naleving van de slechte wet slechter was dan de eerlijke naleving, met nog meer geboden Gods streed, daarom was het eisch der zedelijkheid, voor de naleving op te komen.

Dit dan het hoofddoel van Groen's terugkeer in de Kamer zijnde, wijzigde hij zijn program. Van oordeel, dat de Schoolwet ons in een staats- rechtel^k of feitelijk godsdienstloozen staat deed leven, meende h^, niet dat terugkeer tot den toestand vóór 1857, tot den staatsrechtelijk of feitelijk Christelijken staat terstond op het gebied der wetgeving beproefd moest wor- den, maar dat het aangenomen beginsel wij spreken nu enkel van de schoolt in elk opzicht toegepast moest worden. Wat hij daaromtrent dacht, heeft hij aldus uitgedrukt:

yjn 1857 deed een hooggeacht staatsman, die met weerzin voor de wet gestemd heefl, een beroep op Christelijke, op verdraagzame praktijk." Zoo het niet baatte, zou welligt herzUnmg van art. 194 der Grondwet onvermijdelijk zijn.

In 1862, na vijfjarige alleszins onverdraagzame praktijk, heb ik herhaald: „eerlijke handhaving is het eenige middel om aandrang tot wetsherziening en ook, voeg er dit gerust bij, om herziening van art, 194 der Grondwet te ontgaan.

') Zoo liet Groen zich na de campagne hooren: P, F. IX (6 Aug. '63).

Digitized by

Google

166 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

En, in 1863, is het, na zooveel leerrijke teleurstelling, niet twijfelachtig waarheen, als naar het welligt alleen genoegzame redmiddel het oog moet worden gerigt.

Art. 194 der Grondwet, indien het (wat dezerzijds ontkend wordt) in den zin van art. 16 der wet mo€t worden opgevat, zou niet enkel met de vrijheid van onderwijs, maar ook met de scheiding van Kerk en Staat in strijd zijn,

Aan het openbaar onderwijs gaven wij, zoolang er van gemeen overleg met de Kerk spraak was, de voorkeur. Doch, nu dergelijke verstandhouding wegvalt, nu de Staatsschool geheel buiten verband tot de Kerk is, nu moet er eene gewijzigde, eene omgekeerde verhouding tusschen openbaar en bijzonder onderwijs zijn. Nu moet aan de neutrale school geen voorrang worden verleend. Nu moet het volk niet in de noodzakelijkheid worden gebragt gebruik te maken van dergelijk een school. Nu moet concurrentie toch bijkans onmogelijk zijn. Nu moet het financieel en zedelijk overwigt van den Staat niet ter opzettelijke versmooring van al wat met de neutrale school niet homogeen is, worden misbruikt. Nu mag de neutrale school niet zijn het ideaal, het model, waarvoor de gemeente haar financiën uitput; zij moet, in het welbegrepen belang ook van den Staat, door het bijzonder onderwijs, zooveel doenlijk, overtollig worden gemaakt. Nu komt het hulpbetoon van den vStaat eerst te pas, wanneer elk ander en beter middel te kort schiet.*'

Vergeten wij echter niet, dat Groen in de Kamer zelve, bij den eisch van eerlijke naleving, zich veel meer tegenover het Moderne, dan tegenover het Roomsche en Gereformeerde misbruik der school gesteld heeft.

Gansch niet overal werd de Wet ontdoken om het Christendom, hetzij dan In den Confessioneel-Roomschen, hetzij dan in den Confessioneel-Protestantschen vorm, te bestrijden. In het Zuiden, in het Noorden, in het Centrum des lands, ja waar niet,' bracht de Schoolwet geene verandering te weeg in den feitelijk bestaanden toestand; bijna overal bleef alles bij het oude. En hoe was die toestand ? Och, op Roomsche scholen was een Roomsch, en op de Protes- tantsche scholen een Protestantsch onderwijs; er waren zelfs vele scholen, waar een kerkelijk-goed onderwijs gegeven werd. In plaats nu van de Wet uit te voeren, bleef de Roomsche school Roomsch, de Gereformeerde Gere* formeerd.

Het was Groen's streven niet, om voor dlle scholen eene eerlijke naleving der wet te verkrijgen; althans over het feit, dat in de Roomsche streken de Schoolwet openlijk verkracht werd, heeft hij zich niet beklaagd. Ook heef t hij zich niet in 't algemeen streng uitgelaten over het gebruik van den Bijbel op school, dan in eooverre dat strekken moest om voorziene, of reeds geble- kene pogingen ter oprichting van eene bijzondere Christelijke school in de eigene plaats te verijdelen.

Groen's streven was dus zéér beperkt. Was hij vroeger een voorstander van het historisch Christendom, een pleitbezorger van dller belangen volgens het kerkelijk standpunt, dat zij innamen, thdns trad hij slechts op voor de belangen

Digitized by

Google

DE STRIJD CM DE SCUOOL. 167

van de parti}, die de b ij z o n d e r e Christélpke school begeerde. Hij sprak wel uit naam van duizenden, uit naam van het eerbiedwaardigste en eigen- lijk ook invloedrijkste deel van het volk, maar het was en bleef toch slechts een deel, en wel een deel, dat zich gedrongen voelde het bijzonder Christelijk onderwijs te bevorderen, vooral omdat de Wet het Christendom buitensloot, terwijl andere Christenen anders over die wet dachten. Dientengevolge ver- kreeg zijn optreden, en dat wel hoe langer hoe meer, een voor velen onaan- genaam karakter, het karakter van partijdigheid, en moest hij wel het hoofd worden eener partij, die alles zou gaan beschouwen in het licht van haar schoolbelang, terwijl diegenen, die er niet toe behoorden, geenszins met het Christendom van staatswege, voor zoover het nog bestond, gezegend mochten worden. De terzijdestelling van het systeem der afzonderlijke staatsscholen heeft dus de Natie gesplitst in twee politieke legerkampen, echter zonder dat zij te herkennen zrjn aan de leus : voor of tegen het Evangelie.

Groen zelf liet zich beheerschen door zijn inzicht in de hoogste belangen der Natie. Hij zag geen ander redmiddel voor het volk, voorshands althans, dan de hpeondere Christelijke school aan de eene zijde; en aan den anderen kant de volstrekte neutraliteit van de Openbare school, voor zooverre .deze het Modernisme scheen te bevorderen. Doch vergeten wij niet, dat de ouzijdigheidseisch samenhing niet met onveranderlijke waarheden, maar met veranderlijke toestanden, die evengoed konden weggaan, als dat zij gekomen waren. Groen heeft, en terecht, in deze jaren aan z^nen ouden vriend Thor- becke eene actualiteitspolitiek verweten ; maar zijne eigene staatkundige eischen richtten zich in dienzelfden tijd ook naar de omstandigheden ; al waren deze van ietwat anderen aard, dan die Thorbecke tot richtsnoer dienden, zij bleven toch voorbijgaande verschijnselen.

Groen richtte zich dan krachtens zijn Christelijk beginsel, tegen thet veld'- winnend ongeloot\ het ongeloof, »dat alle geopenbaarde waarheid verloochent en verguist." En hij zeide volkomen juist: » Wanneer onder het rijks- of gemeentelijk schooltoezigt mannen zijn, die dergelijke rigtingen patrocineren, die daarvoor uitkomen, die openlijk Bijbel eti Evangelie belagchelijk maken; dan mag ik, dunkt me, als zeker stellen, al zou ik geen enkelen ongeloovigen onderwijzer kunnen of willen noemen, dat het aan schoolmeesters-philosophen niet ontbreekt, of weldra niet zal ontbreken, tegen wier verderfelijk proselj- tisme men, althans zooveel mogelijk, door strenge handhaving van de neu- traliteit, van de godsdienstloosheid der openbare school, moet worden behoed" ^). Maar moest om die reden overal het nog bestaande Christendom

*) Tweede Parlementair Fragment: De Tweede Kamer en de Volksopvoeding in 1863. 'sGravenhage, H. J, Gerretsen 1864, bl. 46.

Digitized by

Google

168 DE STRIJD OM DB SCHOOL.

wijken voor de verplichte onzijdigheid? Neen. De eenige voldoende grond was te vinden in de zedelijke verplichting om de wet, nademaals eij wet toas, te handhaven. Groen heeft daarvan niet gezwegen, en het is hèm niet te wijten dat er niet meer eerbied voor de Wet in 't algemeen bestaat.

Hij bracht evenwel, hoor ik zeggen, onophoudelijk de eerlijke naleving van de wet in verband met de belangen van het Christendom tegenover het veldwinnend ongeloof.

Het is zoo^ en dus kwam men allicht tot de gedachte, tot de stelling, tot den gedragsregel dat, als de School bevorderlijk was aan hetgeen men voor het Christendom hield, de handhaving der wet wel achterwege blijven kon. De Roomschen althans, die reeds voor de wet van 1857 gestemd had- den, volgden dien regel getrouwelijk op. De wet was, volgens Groen ^), ook voor hen een ramp en een noodzakelijk kwaad ; maar zij hebben zich aan hare schadelijke eischen niet gehouden, zich van hare voordeelige bepalingen bediend, zich groote winst uit schijnbaar verlies bereid, in e. w. met de Wet en onder de Wet en tegen de Wet gewoekerd voor hun partijbelang, en lieten Groen redeneeren, die, ja tot zulk een gedrag aanleiding gaf en zelf voor partijbelang ging ijveren, maar toch altyd grooten eerbied voor de Wet bleef behouden en eerlijk betoonen.

Doch moest nu uit het oogpunt van den staatsrechtelijk of feitelijk godsdienst- loozen staat gemanoeuvreerd worden ? Was het goed, dat men zich, als was het gedwongen, aan het heerschende systeem ging onderwerpen ? En zoo ja, was dan de leus : Byeonder onderwijs regel, openbaar onderto^s aanvulling^ de leus die Groen toen in zijn vaandel schreef, daarvan het noodzakelijk gevolg? En hoe hing ze samen met zijn drieledig voorstel ? Wij stellen die vragen hier slechts pro memorie. Maar op de vraag, of die toestand verkrijgbaar was, geef ik reeds terstond het antwoord met zijne woorden : Indien de Christen eich gedraagt naar de verplichting die hg bij den Doop aanvaardde. Doch dan gebeurt er ook meer.

De «Christelijke bevolking" zal dan gevoelen, dat zij »aan een onverdragelijken band'' gelegd is, door eene wet, die, onder de leus der scheiding van Kerk en Staat, naar scheiding van Staat en Godsdienst, naar scheuring van Kerk en School gerigt is, en die, onder de vlag van non-interventie, aan de Kerk, door zich uitsluitend meester te maken van haar eigenaardigen werkkring, de uitoefening van haar regten en het nakomen van haar pligten belet'* *).

En wat dkn? Wat, zoo de onverdraagigkheid yslu dien hmd gedoeld vrordt? Die wet laten bestaan ? Immers neen, en nogmaals neen I Dan eeoe wet

>) t. a p. bl. 49 *j P. F. XI.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 169

gemaakt, die in overeeDstemmiDg met het nieuwe tijdperk is, het tijdperk, waarin de ontwaakte veerkracht der Christelijke Natie de onverdraagl^'kheid •eener wet aan het licht bracht, welke voor het Christendom een hnip was. ^Bijeonder ondertcgs regel, openbaar onderwas aanvulling,'* kan dus nooit gelden voor hei shibboleth van Groen, als ideaal van zijn heroïsch streven l Doch genoeg van Groen's taktiek I Vragen wij thans naar

Qroen'8 arbeid in hope.

Met welk eene verwachiing was Groen thans opnieuw in de Kamer opge- treden ? Thorbecke was weder, in den meest eigenlijken zin, hoofd van het Kabinet geworden. Want, ofschoon die eminente staatsman de eigenlijke vader van de Schoolwet in hare verderfelijkste strekking was, ofschoon hij de neutrale fichool voor de iNationale en de Christelijk- nationale volksschool voor eene secteschool hield, zoo was er, volgens Groen, toch »geen reden om partijdige slapheid, ten onzen nadeele, te verwachten van iemand die,** tegenover het «treven van de zoogenaamde groote Protestantsche partij, »tot het brengen van vrijheid van onderwijs in de Grondwet krachtig heeft medegewerkt; die het onderwijs niet als 'eene taak van regeering beschouwt; die het publiek onderwijs, vooral omdat bijzondere personen gewoonlijk tekort schieten, ver- langt; die, in 1848, geenszins de verpligting van den Staat, om in elke gemeente eene school op te rigten, gewild, en, in 1849, ten minste iets ter inuiking van kleingeestige onverdraagzaamheid beproefd heeft" ; ja volgens Thorbecke moest de Natie, in de keus van het onderwijs, vrij zijn ^).

Was dus het vooruitzicht niet ongunstig, ook het volk had in de aan- bieding van een * Pracht- BgbeV' aan den Koning, reeds zoo treffend door het geschenk zelf, door het daarop aangewezen verband van Nederland, Oranje 'en Heilige Schrift, door de wijs, waarop dit liefdeblijk overhandigd eu aanvaard werd, aan den Koning, die met het volk geworsteld had tegen het tot stand komen eener wet, die op de Openbare school het gebruik van den Bijbel verbiedt, getoond dat het nog altijd den strijd voor het Christelijk- nationale onderwijs wilde voortzetten, en aldus hoop gaf op vernieuwing zijner veerkracht.

Werd Groen's gunstige verwachtiog ook vervuld ? Het volgende jaar was nog nauwelijks voor de helft vervlogen, of hij voelde zich tot de smartelijke bekentenis gedrongen : »meer en meer ontwaar ik dat mijn ideaal hier te lande op Ulusie uitloopt,'* eene bekentenis, die niet enkel zijne naaste omge- ving gold.

>) BerichUn, bl. 156, niet bl. 115, gelijk Groen aanteekent P, F, II, Noot. bl. 158.

Digitized by

Google

170 DE STRIJD OM DB SCHOOL.

In den Minister onmoette Groen geen bondgenoot, maar een wederpartijder, zelfs waar hij op diens eigen antecedenten een beroep deed. Had Groen dus eerst het optreden van heC tweede Ministerie Thorbecke met welwillendheid bejegend, na zulk eene ervaring, na de ervaring dat Thorbecke »het Christendom boven geloofsverdeeldheid" beschermde, werd Groen opposant, opposant, zooals altijd, in zachtmoedigheid en beleefdheid. ^)

De Kamer nam een hardnekkig stilzwijgen in acht op alles wat Groen sprak. De Thorbeckiaansche meerderheid vond zijn spreken, opzijn zachtst genomen, tijdverspilling, en bij de toen niet langer onaanzienlijke minderheid vond hij, wat hem bovenal ter harte ging, doorgaans weinig weerklank of bijval. »Niet de geringste medewerking of aanmoediging viel mij ten deel" ').

En het volk? Beklagenswaard was de lauwheid en flauwheid van de meesten zijner Christelijke vrienden ; van herders en leeraars, van wie menigeen hem, bij alle geloofsgemeenschap, verkeerd beschouwde ■) ; van d^t gedeelte zelfs des volks, welks goede zaak hij bepleitte; niet noemenswaard was, ook in die zitting, die hij doorworsteld had, de deelneming der Christenen in de hoogste volksbelangen *),

Daarom was dit de slotsom van zijne ervaring, dat de Christen het Kies» recht^ tengevolge waarvan de meerderheid der Tweede Kamer het Land, ook waar zij Kerk en School regeert, volstrekt niet ongebruikt mocht laten. Dit was »een inzonderheid voor den Christen onverantwoordelijk verzuim." ^Daarom, 000 mgn raad iets hy rnffne gdoofsgenooten vermag^ eal voortaan niet ligt iemand hunner eich aan de stembus onttrekken ; eai voortaan niet ligt, om welke reden dan ook, iemand^ die evangelische volksopvoeding lief- heeft, effne stem geven, zonder genoegzamen waarborg dat ggn kandidaat ter bescherming van het Christelük-nationaal SchoolonderwgSf uit overtuiging bereid is.'*

Wij zien, waarop hij zijne laatste krachten bij voorkeur richten zou. De anti-revolutionaire partij, die als politieke partij een eigen bestaan bleek te hebben, sterk was door dat isolement, in een talrijk en achtenswaardig deel der bevolking wortelde, en daardoor somtijds een grooten invloed had, moest als zulk eene partij versterkt en aangevoerd worden. Zooveel hij kon, zou hij zich zelven met die taak, ook buiten de Kamer belasten.

Bij dit punt staan wij later opzettelijk stil. Thans gaan wij vragen, wkt

ï) P, F. XXXVI.

«) P, F, VI.

«) P. F XXIX.

*) P, F XXIII v.v.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 171

Oroen alzoo in de Kamer van de Regeering verlangde. Wij geven nogmaals de hoofdzaak in zijne eigene taal, in zijn eigen resumé ') :

„Tn den feitelijk godsdiensilooxen Staat zijn Christenen, voor wie ik regtens de vrijheid ter Christelijke pligtbetrachting vraag.

Scheiding van Kerk en Staat in Christelijken, niet in anti-christelijken rin. Scheiding, omdat vereeniging slavernij wordt. Scheiding, tot behoud of herstel van de onafhanke- lijkheid der kerk, als een naar den eisch der omstandigheden gewijzigde toepassing van hetzelfde beginsel.

Scheiding en de veelzijdigheid der toepassing.

Nu althans geene missie te Rome ; in een roomsch-katholijken staat welligt passend ; in een niet-protestantschen, doch ook niet roomsch-katholijken staat voorzeker onvoegzaam.

Nu althans geene bestendiging der Ministeriën van Eeredienst op kleinere schaal, waarbij de Staat met het eigenaardige der gezindte in aanraking blijft.

Nu althans geen voortduren der zamenspanning van den Staat met de Synodale of reglementaire Hervormde Kerk. Nu de tijd eener heenchende Kerk in Nederland lang voorbij is, laat nu althans de Kerk vrij zijn, en laat, behoudens algemeen toezigt ter bewaring van rust en orde, de Regering zich niet langer vernederen tot werktuig eener kerkelijke, of laat ons juister zeggen, anti christelijke partij.

Nu althans geene Theologische Faculteiten vanwege den Staat.

Nu althans op de openbare school geen officieele godsdienst; zoodat van staatswege of deïsme, of het volslagen ongeloof van moderne filosofie of theologie, aan de volks- opvoeding ten grondslag worde gelegd.

Nu althans, ook in de overzeesche bezittingen, eenige vrijheid van Evangelisatie en geen tegenwerking waardoor het Mahomedanisme bijkans godsdienst van staat wordt.

Nu althans, nu bovenal vrijheid van onderwijs."

Het laatste punt is nu aan de orde: ^nu althans^ nu vooral vrijheid van onderwas'' ; de overige punten bespreken wij ter bekwamere plaats.

»Vrijheid van onderwijs*' in den zin van: ^gewetensvrijheid in het lager onderwijs, gewetensvrijheid voor allen, door wie, naast de neutrale school, ChristelpJce volksopvoeding verlangd wordt'* ^), voor »de uitoefening van de vrijheid ter Christelijke pligtbetrachting onmisbaar.*' »Hebben de openbare instellingen het Christelijk karakter verloren, daarnaast moet volkomen vrij- heid ter ontwikkeling van individueele veerkracht voor een iegelijk bestaan.** Daarom, zoo ik in de wet op het onderwijs berust, ik verlang eerlijke, nauw- gezette, onpartijdige tenuitvoerlegging. De neutraliteit van den Staat moet niet straks vijandschap zijn."

Onder bescherming van de Wet toch werd indirecte dwang uitgeoefend. Volgens da Grondwet moest overal van overheidswege voldoend openbaar

») P. Fr, IV.

») P. F, XL II.

Digitized by

Google

172 DE BTBIJD OM SCHOOL.

onderwijs zijn. Dat niet alleen, maar alle subsidie aan bijzonder, niet neutraal onderwijs was verboden. Voor de Openbare school moest ieder bijdragen, ook die er geen gebruik van konden maken, en uit eigene beurs hunne scholen bekostigden. De Regeering prees hare school bovendien aan, en overheids- personen kreten de Ghristelijk-nationale scholen uit als goddelooze broeinesten van kerkelijke en wereldlijke twisten. Vooral met het oog op de zoo noodige eendracht, is zulk een indirecte dwang, als leidende tot scheuring en twee- dracht, onstaatkundig.

Bovendien, de meeste Kamerleden de godsdienstlooze school beschouwende als een noodzakelijk kwaad, hebben gewenscht dat het openbaar schoolwezen, zooveel mogelijk, door het bijzonder onderwas zou worden beperkt. Door de praktijk zouden de gebreken der theorie en van het wettige voorschrift gele- nigd worden. Doch hoedanig was nu de praktijk ? De bepaling, dat de school neutraal was, was gebraveerd geworden, dat kon de Regeering natuurlijk niet dulden; maar het ontduiken werd van overheidswege geduld, beschermd, geleerd.

Daarbij kwam een zéér gewichtig beginsel in het spel. Zij, die hun Christendom in de volksschool houden of brengen wilden, klemden zich vast aan het woord Christelijk in het bestaande artikel ; het ging hun niet aan, zeiden zij, in welken zin de Kamer, blijkens de discussies, het Artikel aangenomen had, zij hielden zich aan de letter, om er hun eigen opvatting te kunnen inleggen, om hun eigen Christendom te kunnen opleggen. Zoo werd ieder wetgever.

Met het oog daarop schreef dan ook Groen ') : „Is hier eenige twijfel denkbaar ? Wanneer veeljarige beraadslaging geen ander doel of uitkomst gehad heeft dan om wèl te doen uitkomen dat het woord Christelijk in de wet de gebruikelijke beteekenis niet heeft, zal men ook dan nog zich op dat woord mogen beroepen ter omkeering van de hoofdgedachte der wet? Zal men, ook in zoodanig geval, beweren dat op de meest plegtige verklaring der Regering niet behoeft te worden gelet? Zou een dergelijk gebrek aan goede trouw niet met wegcijfering van het gemeen overleg, waardoor eene wet tot stand komt, gelijk staan ? Zou het niet verkieslijk zijn geene volksvertegenwoordiging te hebben, indien het geoorloofd ware ze van Gouvernementswege om den tuin te leiden en aldus ten speelbal te .maken van een onverantwoordelijk bedrog?"

Zoo zocht . Groen de Regeering, daar de zin der wet, naar zijn oordeel, bepaald was, te eeren, en boezemde hij eerbied voor het gezag in! Hem is niet te verwijten, dat «Antirevolutionairen'* op rechtbanken schelden en met reglementen den spot drijven! Maar zijne tegenstanders op dat punt, voor

') Berichten f bl. 96.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL 173

een deel medestanders voor het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd, hehben de snelle en onheilspellende afneming van de gehoorzaamheid aan de gestelde machten voor hunne rekening I

Dat soort nu van ontduiking was het voornaamste middel, waarmede indirecte gewetensdwang uitgeoefend werd. Andere middelen noemde hij slechts j bijv. : ^uitbreiding van het openbaar onderwijs, buiten alle verhouding tot de wer- kelijke behoefte en met ongekenden luister; kosteloos onderwijs; het besteden der A;o5^èr^goederen aan de openbare school; het opdragen van kerkelijke bedieningen aan den openbaren onderwijzer ; de verpligting, ook op de bijzon- dere school tot vaccinatie." ^Gewetensdwang" was wellicht een onjuist, in elk geval te zwak woord voor die zonderlinge concurrentie. >Verleiding is erger dan dwang." De tegenstelling voor vele ouders waa: »pligtbetrachting met opoflTering, pligtverzaking met winst."

Ja, de liefde tot de Openbare school stond met de eerzucht in onafscheidelijk verband. Bracht eene uitnemende bijzondere school het leven eener openbare in gevaar, wat zou dat grievend zijn?

„De prachtige, maar ledige school maakt een belagchelijk figuur ; de bijzondere school moet dus coüte qui coflte, in den eigehaardigen zin der spreuk, zwichten in dezen wedstrijd. Straks wordt zelfs het fabelachtige realiteit. Misschien is het een sprookje, dat men, bij concurrentie van meer materieelen aard, na kosteloos vervoer, ook nog ^ra/is onthaald werd. Maar, wanneer het volksonderwijs in die rigting vooruitgaat, dan zal men inder* daad in Nederland niet slechts van schoolgeld vrij zijn, maar er zal van overheidswege schoolgeld betaald worden voor de leverantie van ieder kind.*'

Niet te scherp was deze satyre. Inderdaad, de vijandschap tegen de Chris- telijk-nationale school was soms erg bespottelijk. Neen, zij was diep treurig, want zij was gericht tegen ons geloof. Dit werd als overrechtzinnig uitgekreten, vooral omdat >die overregtzinnigheid aan een Christendom boven geloofsver- deeldheid (dat Christendom en Jodendom en Heidendom en alle denkbare godsdiensten, en oude en vooral moderne theologie omvat) nog niet genoeg heeft.»'

Onpartijdige tenuitvoerlegging, d. i. eene zoodanige, waarbij men, al wilde men geen Christelijken staat meer, in het oog hield dat er nog eene Chris- telijke natie was, »zoodat er, ook volgens de Grondwet, in de openbare instellingen, met gelijk regt der gezindheden, op het geloof der Natie" werd gelet ^) onpartijdige tenuitvoerlegging zou aan het licht brengen, of de proef- neming van 1857 heilzaam, dan wel verderfelijk was. Doch zoo men geen handhaving wilde van de twee hoofdbeginselen, waarop de Wet rustte, »vol-

') F. F. XXXVIII.

Digitized by

Google

174 DB STRIJD OM DE SCHOOL.

strekte neutraliteit van de openbare school en eenige vrijheid van onderwijs/* dan zou herziening begeerd worden. >Herziening der wet, om het misbruik van art. 33 omtrent het schoolgeld te doen ophouden, en om uit art. 23 het woord Christeïi/k^ het woord, dat alddér eiken Christen ergert, te doen wegvallen. Herziening van art. 194*' (indien nam. Art. IG in Art. 194 wortelt) »opdat er, in waren en onbekrompen zin, vrijheid van onderwijs, vrijheid der natie in de keus van het onderwijs zij."

Ziedaar de beginselen van het beroemde drieledige voorstel!

Zoo sprak Groen in de zitting van 22 September 18G2. In die van 20 November had hij gelegenheid om op het onderwerp terug te komen, klagende over de officieêle tegenwerking i), verkreeg hij van den Minister de verzekering dat er door zijn toedoen, geen inspecteur of schoolopziener benoemd zou worden die, bij zijn weten, tegen het bijzonder onderwijs ingeno- men was, maar tevens, dat de Minister niet dacht, tot herziening van de wet vooreerst het initiatief te zullen nemen.

Hoogst merkwaardig was de uitspraak van den Minister betrekkelyk de vraag van Groen, of hij niet eene verklaring wilde afleggen in dezen zin : »op de openbare school moet niet alleen het dogma, maar alle vereenzelvi- ging van dogma met geschiedenis en moraal worden geweerd.' Zij luidde aldus :

»Het dogma, zooals mijn vriend het verstaat, behoort tot zoodanige bijzon- dere ontwikkeling van den algemeenen stam van het Christendom, die mijns inziens op de school niet te huis behoort. Maar een voorschrift, zooals hij het verlangt, zal, geloof ik, niet te geven zyn, omdat ieder individu een indimdueel Christendom zal hebbent hetgeen, ook gijns ondanks, daar waar van zedelijkheid, van geschiedenis, van de maatschappij sprake is, op zijn onderwas van invloed zal wezen."

Zeer juist! Maar daarom te meer is het wettelijk voorschrift, om geen andersdenkende door zijn onderwijs te ergeren, de vrucht van eene leugen* achtige abstractie, en alleen ddn uitvoerbaar, wanneer de Wet de erkende en bekende gezindheden, bekend door hare belijdenisschriften, bekend aan den Onderwijzer, erkend door den Staat, bedoelt, en wel in dien zin dat hij niet de dogma's, waarin de gezindheden verschillen, gaat afkeuren, maar zich bij zijn onderwijs beweegt op dat dogmatisch gebied, bijv. de Apostolische geloofs- belijdenis, dat aan alle gezindheden (Christelijke!) gemeen is.

Doch ook ddt gemeenschappelijk grondgebied was uitgesloten. Thorbecke dacht zich, naar het schijnt, het Christendom slechts »als een algemeen levens- element onzer tegenwoordige maatschappij, gelijk aan de lucht die wij inade- men." Derhalve, hetgeen oudtijds genoemd werd : de algemeene werking des

ï) Bewijzen van tegenwerking vindt men bij hem: P, F, hl. ii*>, 123, XXVI.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 175

Heiligen Geestes, en wel zóó, als die zich in de Maatschappij, waartoe ook de ODgeloovigste geesten behooren, openbaarde, dus de heerschende wellevend- heid, eerlijkheid, barmhartigheid, rechtvaardigheid en wat dies meer zij, ddt was op de school toe te laten, dat mocht niet geweerd worden, dat sprak zich ook in den onderwijzer, zelfs dogmatisch, uit. Derhalve werd de School, volgens Thorbecke, dogmatiseerend op het gebied der moraliteit.

\* Hoe Thorbecke en Van der Brugghen op dat punt gelijk dachten, behoeft niet aangeduid te worden.

%* Thorbecke omschreef het Christendom van Groen „als een geloofsleer in individtiële gestalte" Treffend, en zéér karakteristiek voor Groens onveranderd gevoelen, was zijn antwoord : „Eilieve, dan voorzeker hebben wij van geen publiek of privaat regt der gezind- heden eenigen last meer. In die definitie gaan alle gezindheden, alle kerken te niet. Wan- neer iemand zijn kerkgeloof belijdt en voorstaat, dan ontvangt hij ten antwoord : ik zie in u slechts een Christendom in individuele gestalte^'

%♦ Zéér gewichtig was voorzeker de stelling des Ministers, dat het Christendom de ziel is der hedendaagsche maatschappij ; zéér voordeelig ook, want de bevolking wilde, in elk geval, nog gaarne Christelijk heeten. Groen moest erkennen, of dat hij „dat Chris- tendom** niet beleed, of dat de Minister wanneer men den toestand van Europa nagaat (waarom bepaalde Groen zich niet tot Nederland ?) sterk optimist is. 't Komt mij voor, dat de beide groote staatsmannen alleszins blijken gaven van theologisch onvermogen. Nooit was „het Christendom*' de ziel ; „Christendom" is óf het geheel der verschijnselen die, blijkens de oorkonden, de verschijning van Christus karakteriseeren, óf als historisch ensemble der „Christenen" gedacht. Volgens Thorbecke is „het Christendom** zooveel als de geest der liefde, en dus des rechts, zooals die door de werking der Kerk leeft in het volk. Volgens Groen is het een gemeenschapsoefening met den Christus der Schrift, of der Kerk.

Het voorstel, in de zitting van 24 November voorgelezen, zag er echter ietwat anders uit, dan men had mogen verwachten. Want al berustte Groen in de neutrale staatsschool, zoo behoefde toch nog niet »in élke gemeente lager onderwijs gegeven te worden in een voor de bevolking en de behoefte voldoend getal scholen,** zooals Art. 16 voorschreef. Daar hij zelf twijfelde, of deze bepaling wel met de Grondwet strookte, behoefde hij uit dat oogpunt niet te aarzelen, en kon hij althans onderzocht hebben, hoe de Kamer over het verband van Art. 16 tot Art. 194 dacht. Misschien kwam echter de dwaasheid dier bepaling nog niet genoeg aan het licht, en moest er eerst gezorgd worden voor de vermeerdering der Christelijk-nationale scholen door opwekking van de veerkracht der Christelijke natie.

Daarvoor nu was het werkelijke voorstel zéér dienstig. Het luidde: »Art. 1. In art. 23 der Wet valt het woord Christdijlz weg/* Art. 2. Bij

Digitized by

Google

176 DB STRIJD OM DE SCHOOL.

art. 24 wordt gevoegd: Kerkelijke bedieningen zijn met het openbaar onder* wijzersambt onvereenigbaar. Art. 3. De eerste alinea in art. 33 wordt aldu» vervangen : Ter tegemoetkoming in deze kosten wordt eene bijdrage geheven voor ieder schoolgaand kind."

De uitdrukkingen lieten te wenschen over; doch de beteekenis was duide» lijk. Het woord Christelgk, in art. 23 der Wet voorkomende, moest daaruit verwijderd worden. Met het ambt van openbaar onderwijzer scheen eene kerke- lijke bediening onvereenigbaar. Van de ouders der schoolgaande kinderen^ natuurlijk de onvermogenden uitgezonderd, moest eene bijdrage geheven wor- den. Wat met dit laatste verlangd werd, was billijk. En de billijke eisch wa» tegelijkertijd een kort en krachtig protest tegen de Wet ; de voornaamste bezwa- ren tegen de Wet waren in weinige, alleszins en voor allen verstaanbare woorden saamgevat. Alzoo was het ter opwekking van den volksgeest een zéér doeltreffend, en een waarschijnlijk daarvoor hoofdzakelijk bestemd middel.

Oók om deze reden behoefde Groen geen haast met de indiening te maken. Bovendien, hij wilde zich niet overhaasten. Openhartig had hij in de laatste weken zijn oordeel medegedeeld over hetgeen Wenschelyk, over hetgeen doen- lijk is. Nu verlangde hij het oordeel van anderen te vernemen.

„Ik verlang met mijne medeleden te raadplegen, de opinie van het deskundig publiek: te weten; vooral ook begeer ik na te gaan in hoever ik met mijne vrienden homogeen ben .... Bij toeneming wordt ons streven door kerkleeraars door sommigen met grooten ijver ondersteund; evenwel het kerkeli/k bewmtzijn, de kerkeiyke veerkracht is lang niet algemeen ontwaakt, de behartiging van het schoolwezen wordt nog veel te weinig, als pHchi bij uitnemendheid voor de Kerk^ erkend en betracht" ^).

Dat voorstel nu werd, tot aan 1867, algemeen door zijne geestverwanten beaamd. Eerlijke naleving van de wet werd aldus telkens weer het program van onze richting. Het voorstel vond reeds in 1863 in de bijeenkomst van

^) Beter geredigeerd luidde het later :

„Art. I. In art. 23 valt (uit de woorden opleiding tot alle Christelijke en maatschap- pelijke deugden) \it\. woord Christelijke weg.

Art. 2. Bij art. 24 wordt gevoegd : „Kerkelijke bedieningen zijn voortaan met het onderwijzersambt onvereeenigbaar."

Art. 3. De eerste alinea in art. 23 („Ter tegemoetkoming in deze kosten kan eene bijdrage voor ieder schoolgaand kind worden geheven'*) wordt aldus vervangen: „Ter tegemoetkoming in deze kosten wordt eene bijdrage geheven voor ieder schoolgaand kind, Aan minvermogenden kan van deze bijdrage vrijstelling worden verleend." Zie Tweede Parlementair Fragment , bl, i.

') Ik onderstreepte. Zie. P. F, bl. 135

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 177

Christelijke onderwijzers te Utrecht bijkans eenparigen bijval. In de verga- deringen van Christelijk-Nationaal schoolonderwijs werd het gepopulariseerd ; alsmede door de drukpers. Bij de verkiezingen in 18G4 werd het zelfs als schibboleth, en niet te vergeefs gesteld. Vooral vond het uit eigen ervaring weerklank bij het Christelijk gezinde volk, dat in zijne worsteling om Chris- telijk onderwas ondervond^ hoe al die bepalingen gebruikt werden. Maar, gelijk wij later zullen zien, door de indiening van het voorstel De Brauw en bij gelegenheid van de vergadering te Leeuwarden werd de tweedracht open- baar, die er onder de vrienden begon te heerschen en die op de vergadering te utrecht in lichtelaaie uitbrak.

Laat ons om die reden niet het minst^ het drieledige voorstel thans van nabij beschouwen.

Vragen wij dan allereerst naar de beteekenis van Art. 23, vooral in ver- band tot het woord „Chrlstelpke.''

De wet van Van der Brugghen sloot evenals het wetsontwerp Van Reenen alle positief-Christelijke waarheid stelselmatig buiten, en hetgeen er nog was, dat was contrabande. Maar evenzeer dlle godsdienst. De hoofdontwerper liet zich in zijnen bekenden brief aan Chantepie de la Saussaye ^) aldus over dit punt uit: »Oneerlijk is het, in weerwil van de uitdrukkelijke en duide- lijke verklaringen der Regeering, bij de behandeling der wet, toch nog een Christelijk godsdienstig onderwijs en daarmede eene voor alle genoegzame en voor niemand ergerlijke, met den naam van Christelijk gedoopte school-gods- dienst aan de wet van 1857 te willen opdringen : en door dit te doen maakt men hare toepassing onmogelijk."

Men beriep zich, gelijk ik reeds berichtte, op het woord Christelyhe in de Wet, om allerlei christelijkheid te verdedigen als stof of als geest van het onderricht der school. Van der Brugghen noemde dat verdraaiing van de wet, eerst troebel water te maken, en dan over onklaarheid en dubbelzinnigheid klagen ; hij voelde zijn eerlijkheidsgevoel ten diepste beleedigd door zulk eene handelwijs. Hg hoopte dan ook, dat elke regeering, zoolang zijne wet bleef, »aan alle dergelijke pogingen, om onmogelijk te maken, en dan als onmogelijk uit te kr^'ten, hetgeen duidelijk en klaar is, met alle kracht wederstand zou bieden."

En toch was hij ook volstrekt niet met het voorstel van zijnen nog altijd voormaligen en toekomstigen vriend ingenomen. Groen noemde het gebruik van het woord Christelgke o. a. een oneerlijk woordenspel; en wist met bewonderenswaardige verscheidenheid van uitdrukkingen steeds lucht te geven

^) Bijbehtudiën, II, Bijblad bl. 55.

12

Digitized by

Google

178 DE STRIJD OM DB SCHOOL.

aan hetgeen hij bedriegerij met het heiligste achtte. Maar ook Van der Brugghen voelde zich sterk, ais hij opkwam tegen dergelijke kwali&catie van sijne uitdrukking, bedoeling, schepping. De Wetsontwerper en verdediger had het oog op alle Christelijke en maatschappelijke deugden in den echten goeden sin des woords, gelijk die buiten de school gekweekt werden in den schoot der Kerk, aan den haard van het huiselijk leven, door de Christelijke samen- leving.

Aan deze opleiding moest het schoolonderricht, onder het aanleeren vaii gepaste en nuttige kundigheden dienstbaar gemaakt worden. Van die kundig- heden was alles, wat tot het Christendom behoort uitgesloten ; ook alles, wat den eerbied aan de godsdienstige begrippen van anderen verschuldigd krenken kon. Derhalve waren niet enkel die kundigheden uitgesloten, welke, als alleen voor de opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden gepast en nuttig, daaraan dienstbaar kunnen zijn. Toch moest de onderwijzer altijd zóó influenceeren, en dat wel onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, dat zijn onderwijs aan die opleiding dienstbaar was. Evenwel, daarbij had Van der Brugghen zich niet bepaald. Zelfs*de opleiding, de recht- streeksche opleiding tot Christelijke deugden, moest op de volksschool geschie- den ; ja, al was het niet opzettelijk, de onderwijzer zou >de harten der kin- deren voor het koninkrijk Gods winnen kunnen ^).

Wij kunnen ons moeilijk voorstellen, wat, volgens van der Brugghen, des onderwijzers taak was, en menige gemoedelijke onderwijzer werd schier wan- hopig, wat te doen of te laten, te zeggen of te zwijgen ; maar w^ kunnen toch begrijpen, dat, in de voorstelling van den eerlijken ontwerper en ver- dediger der Wet, het woord Christelgke volstrekt geen ijdel woordenspel, noch zinledige klank was. Die voorstelling werd evenmin door den scherp- zinnigen Groen begrepen ; maar hij kon zich ook Van der Brugghen 's illusie niet verklaren. En dat is mij onverklaarbaar. Nog in *G3 noemde hij Van der Brugghen's vasthouding aan de voortrefTelijkheid zijner Wet boven die van Van Reenen raadselachtig ^). Maar Van Reenen hield immers volstrekt geene rekening met het Christendom ; Van der Brugghen daarentegen wilde eenc volstrekte neutrale school, maar welwillend jegens, mede werkzaam voor de Christelgke deugd : »eene neutraliteit met sterk geprononceerde sympathie" voor Christelijke deugden, doch zonder die sympathie door iets anders te toonen, dan door neutraliteit, niets belijdend Christelijk geloof, sprake- looze Christelijke deugd, onderhandsehe bevordering van wat Kerk en Gezin leerden.

*) Vgl. zijne rede, voorkomende bij Dr, Raabe, bl. 286. «) Tweede P. F. bl. 24.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 179

Dat ideaal was stellig eene illusie. Doch hoe dit zij, Groen liet zich door bet misbruik, dat van de Wet in dat opzicht gemaakt werd of zou worden, beheerschen, om aan het artikel een zin toe te schrijven, dien het volgens den Minister niet had. Volgens de subjectieve opvatting, die de onderw^'zer van het Christendom had, mocht en moest de school zoo Christelijk zijn, als de Minister bedoelde, en men beriep zich daarvoor op het woord Christel^ke. Menige onderwijzer had echter eene opvatting van het Christendom, die Van der Brugghen zelf als onchristelijk verwierp. Mocht dan nu de school van eene Christelgke Natie dienstbaar gemaakt worden aan de bestrijding van hetgeen eene Christelijke Natie dierbaar is?

Voor zooverre zich die misdadige toeleg vasthechtte aan het woord Chris- ttlgke in het artikel, was de tegenstand van Groen volkomen gewettigd, al werd daarbij de bedoeling van Van der Brugghen volkomen mbkend zoowel <ioor zijne geestverwanten als door hun gemeenschappelijken vijand.

De beste toongevende autoriteiten onder de ongeveer 4500 openbare onder- wijzers wilden wel een gemoedel^k Deïsme, doch geene rekening houden met het Bijbelsche Christendom ; wel eene Christelijke deugd, doch die buiten Christus om werd beoefend.

^ Wat zij wilden kan men, zonder veel moeite, ontdekken. Men leze slechts : Het 4>^enbaar onderwijs in Nederland is Godsdienstig en Nationaal, Een woord naar aanlei- ding van het mandement der R. C. Bisschoppen! De brochure uit de welversneden, dik- werf echter in gal gedoopte en al te scherpe pen van den invloedrijken onderwijzer J. F, Janssen *) te Harlingen gevloeid. Hij betoogt daarin, dat de Openbare school geeft wat in alle Christelijke religie's het hoogste is, t.w. de praktijk, als door God gewild «n geregeld. Hij haalt als voorbeeld o. a, dit versje aan;

„Die hier den Schepper vroeg leert vreezen,

Gehoorzaam is aan zijn gebod, En op zijn goedheid blijft vertrouwen.

Smaakt hier gewis een heilrijk lot. Die let op de inspraak van 't geweten, En handelt naar der oud'ren wensch. Wordt zeker eens, in later jaren,

Een wijs, een braaf, een nuttig mensch. Gerust kan zulk een kind zijn oogen

Op God en op zijne oud'ren slaan;

Te laat berouw zal *t nooit doen weenen.

Als *t later bij hun graf zal staan."

*) In 1 868 schreef hij : Opwekking aan alle openbare onderwijters in Nederland voor <le verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 22 Jan. i868. Bedrieg ik mij niet; dan was hij jaren lang Redacteur van de Friesche Courant.

Digitized by

Google

180 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

Geen wonder, dat zelfs welmeenende mannen ons niet begrepen hebben I Wij waren tegen hunne school, omdat er de Christus uit weggenomen wasi Zij was volgens de Wet en op vele plaatsen als het ledige graf van Jozef, waarbij men Ps. 19 zong. Hoe goed toch dat schoone lied op de heerlijkheid van Qod in de Natuur en in de Wet ook zij, onze kinderen hebben ook behoefte om te hooreu, hoe die God verlost van de ellende onzer natuur en van den vloek der wet. Kundigheden, die den Verlosser niet kennen; onderwijzers, die niet spreken mogen over den Verlosser; scholen, die voor den Verlosser gesloten zijn, voor Hem, die ons dierbaarder is dan ons leven, reeds onze verbintenis met Hem zegt ons, dat wij er geen gebruik van mogen maken. Zoo men nog van Jezus zou moeten spreken als van eene historische persoonlijkheid, zou het slechts met neutraliteit, met onverschilligheid, met althans volstrekt niet merkbare aandoening geschieden mogen. Maar, wanneer bovendien zijn naam gebruikt wordt, om hetgeen Hij verfoeit binnen te smokkelen, om het zaad van de lasteringen der Joden, tengevolge waarvan ze Hem kruisigden, in de harten der kinderen te zaaien, om van allen godsdienst af keerig te maken, dan is het eisch der Christelijke plichtsbetrachting om te roepen: »Weg met die vltigV* ^Carthago delenda!" *)

Mij dunkt, ook b^' verschil van inzicht en middel was er thans eenheid van doel bij Groen en Van der Brugghen. Beiden wilden nu eene zuiver-neutrale school als eisch der wet, ten behoeve van het Christendom. £n toch is het duidelijk, dat, toen eenmaal die zielekreet zijn dienst gedaan had, toen het misbruik en de neutraliteit der wet aan het licht gebracht was, men had behooren te arbeiden in deze richting:

De opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden heeft elders plaats. De Staat verricht geen predik- noch catechisatiewerk, en vervangt ook niet de plaats der ouders als opvoeders hunner kinderen.

Maar de Staat eert die opleiding. Hij is als Christelijke Staat verplicht, daaraan, naar de mate en den aard zijner roeping dienstbaar te zijn, in da eerste plaats door het onderricht der School, waarin het volk der toekomst de leerjaren grootendeels doorbrengt.

Daarom zullen er voor dat doel gepaste en nuttige kundigheden geleerd worden. Deze zijn: de kennis van de Bijbelsche Geschiedenis, en mitsdien van Christus, zooals de Evangelisten en Apostelen Hem voorstellen, van die der Kerk, en des Vaderlands.

Om nu geen ergernis te geven aan leden van verschillende kerkgenoot-

ï) Vgl. het onder dat opschrift in de Stemmen van 1865, bl. 767, voorkomend voor- treffelijke opstel van wijlen Ds. Tinholt

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 181

Behappen, worden er van overheidswege, zoo mogelyk, afzonderlijke scholen voor Roomschen, Protestanten, Israëlieten gesticht.

Ten einde tegemoet te komen aan wie uit af keer van de gezindheidsschool bijzondere scholen oprichten, wordt, onder nader te bepalen voorwaarden, restitutie verleend.

Groen echter vond toen ter tijde de uitvoerbaarheid van zulke denkbeelden, helaas! onmogelijk ^). Toen eischte, volgens hem, de Grondwet de volstrekte onzijdigheid ^),

Doch keeren wij tot de historie zelve terug. Bij de discussie op 30 Novem- ber 1863 liet Jhr. De Brauw duidelijk blijken, dat hij, eenigermate althans, begreep wat de zin der wet was: Geen onderricht in die deugden, geen Evangelie, dat aan allen aangenaam was, maar, >wanneer gij het kind op school laat lezen en schrijven, wanneer gij er op school mede spreekt, wanneer gij het op school iets laat doen of voordoet, laat dón al uw streven daar- heen gerigt zijn, dat de deugden, die de vruchten zijn van het Christendom en die in de maatschappij noodig z^'n, aan het kind worden voorgehouden** '). Wij hebben hier dus de zijdelingsche aanprijzing van de Christelijke deugd door het voorbeeld van den onderw^zer, door zijn leven, zijn spreken, door den geest van zijn onderwijs, waarbij, gelijk van zelf spreekt, geen ander dan neutraal spreken zou mogen geschieden; alzoo een winnen voor die deugden door den wandel van den onderwijzer, als onderwijzer in de school, zonder eenig Christelijk woord, zonder eenige Christelijke uiting, zonder eenig bl^k, hoe ook genaamd, van de eigenaardigheden des Chrietendoms, maar ook zonder eenig woord, zonder eenige uiting, zonder eenig blijk, hoe ook genaamd, van iets, dat den Christen zou kunnen ergeren ; integendeel, w^t hij van den Onderw^zer te zien of te hooren kreeg, dat moest den Christen stichtelijk wezen.

Dat was, gelijk wij weten, ook het denkbeeld van Van der Brugghen. Maar was het ook de meening der Kamers ? Was het ook de opvatting des Konings ?

Op dit gewichtige punt moeten w^ nog eens terugkomen. Het verdriete ons niet!

Het ontwerp Van Reenen was geheel in strgd met den wil des Konings: volgens dien staatsman mocht er hoegenaamd geen verband zijn tusschen de Bchool en het Christendom ; ce Wet Van der Brugghen daarentegen bedoelde

Bijdragen der Vereeniging v. C. N. O., bl. 34. *) Tweede P, F., bl. 108.

>) Men vindt zijne rede o. a. in Grocn's Tweede Pari, Fragm, bl, 91 v.v. ; de aange- haalde passage staat daar op bl. 94.

Digitized by

Google

182 DB STRIJD OM DB SCHOOL.

haar dienstbaar te maken aan de opleiding tot alle Christelijke en maat- schappel^'ke deugden. Mocht men nu nog zeggen, dat de Wet met vruchteloozen weerzin van Z. M. tot stand gekomen was ? Groen hield dit beweren staande» Misschien wist hij zulks door persoonlijke betrekkingen; maar, indien hij geene betere gronden voor die bewering had, dan die hij in de Kamer bijbracht ^), t.w. deze : >De Wet van 1857 is in de hoofdgedachte, in de oorzaak van 's Konings weerzin, dezelfde Wet; ja, erger nog," zoo zal hg niet van eene zekere oppervlakkigheid vrijgepleit kunnen worden : Waarom kon ook de Koning niet die Wet beter, veel beter vinden, gelijk Van der Brug- ghen zelf?

Wat Qroen zag, zag dat de Koning ook ? En wat Groen meende, was dat ook des Konings meening? Groen was toch van oordeel, dat het woord ChristelgJee in de Wet gebracht was^ om te misleiden, en dus ook geenerlei jegens het Christendom vriendschappelijke bedoeling had.

„Waarom zoo geijverd voor een woord, voor eene leuze, welke om den aard dezer wet geene beteekenis heeft, en dus aan deze wet niet voegt ?

Daarom juist, om de leuze.

De Regeering maakt zelf het geheim openbaar. Zonder het woord Christelijk „zal de wet door een talrijk en aanzienlijk deel der Natie met tegenzin worden ontvangen,"

Doch indien, omdat anders de wet al te impopulair zijn zou, de naam Christelifk aan den onchristelijken inhoud getoetst wordt, is de benaming dan niet een vlag, die contrabande dekt? een vrijgeleide om op Nederlandschen bodem te brengen hetgeen, indien de Natie met den eigenlijken aard en het wezenlijk doel van de wet bekend was, onbedwingbaren tegenstand zou ontmoeten bij het Nederlandsche volk?

Mag dit?

Is het vereenigbaar met de opregtheid, die ook, die bovenal, den wetgever betaamt ?

Is het niet een politiek vergrijp, aan eene trouwhartige bevolking diets te maken dat cij met den heiligen naam de zaak behoudt, terwijl de wet weren van alle positieve Christelijke waarheid ten doel en, bij de tegenwoordige verhouding der gezindheden, tot een onvermijdelijk gevolg heeft ?*'

Dat was en bleef *) de opvatting van Groen, en men voelt het, er sprak uit hem geene gemaakte verontwaardiging, geen politieke kansberekening^ maar heilige toorn over hetgeen hij een schandelijk misbruik van denheilig- sten naam achtte. Maar bestond er zulk eene perfide intentie bij den Wet- gever 7 Haar te veronderstellen was reeds diep beleedigend ; haar op hechte gronden te betcgzen, onmogelijk, daar de Kamers wel n^ de verklaring van

>) Tweede P. F„ bl. 157, 171.

•) Het citaat is ontleend aan zijn geschrift Over het ontwerj^ van Wet (1857), bl. 20 en staat nog als zijn vast gevoelen aangehaald in het Tweede Pari, Fragm,, bl, 178.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DB SCHOOL, 183

Gkxlefroj, Thorbecke en den Minister, Art. 23 aangenomen hadden, doch aan die verklaring zelve niet haar zegel gehecht hadden. Hoe dit zg, van het bestaan dier misdadige intentie overtuigd, voelde Qroen zich verplicht aan de Kamer, die het misdrijf begaan zou hebben, de Kamer van 1857, haar schuld duidelijk te maken. En dit, is het niet eene der moedigste daden, die de geschiedschrijver opteekenen mag ? Welke prediker der gerechtigheid stond ooit voor een onwilliger gehoor?

Groen heeft, gelijk men weet, aan dat gevoel van plicht geduriglijk voldaan ; staat daar in de Kamer van 1863 voor ons oog als een boetprediker, ja» doch veel meer als een martelaar, die verteerd wordt, door zijn eigen vuur vooral, doch ook door de taktiek zijner tegenstanders, die geen tegensprekers wilden of durfden zijn. Zoo kwamen wij tot eene van Groen*smeestbekende motief.

%* Wat is eene motie, volgens zijne leer?

„Eene motie van orde strekt enkel ter openbaarmaking van het gevoelen der leden van de Kamer.

Zij is het eenige middel waardoor, over een onderwerp, dat niet aan de orde is, het gevoelen van ieder lid, zonder dat iedereen een redevoering behoeft te houden, gecon- stateerd wordt.

Zij verbindt niemand, zij maakt ieders meening, op een gegeven oogenblik, bekend.

Iedereen is, zoo hij van dwaling overtuigd wordt, tot herroeping vrij.

Zij heeft geenerlei staatsregtelijke beteekenis dan haar zedelijke kracht.

Zij laat, behoeft dit te worden gezegd? het regt der Eerste Kamer, het regt der Kroon, onverlet.'* *)

De bedoelde motie, door Groen in de zitting van 30 November voorgelezen, en geheel op eigen verantwoordelijkheid ^) gedaan : luidde : >De Kamer, van oordeel dat, in art. 23 der Wet op het lager onderwijs, het woord Christélgke in de meest volkomen onzijdigheid, grondwettig kenmerk en hoofdbeginsel van de algemeene staatsschool, geene verandering gebragt heeft, gaat over tot de orde van den dag."

Hoe het te rijmen is met Groen*s vroeger uitgesprokene denkbeelden, dat hij nu de meest volkomen onzijdigheid een grondwettig kenmerk noemde, begrijp ik geenszins. Doch wel begrijp ik, dat de motie, reeds om haar doel, geen gun- stig onthaal vinden kon. »Immers het doel was, den meest onwillige te dwin- gen tot de erkentenis, dat de Kamer, in 1857, om der omstandigheden wil^ zich van een woordenspel bediend heeft, vermits artikel 23, terwijl het oplei- ding tot Christeïi/ke deugden voorschr^'ft, al wat, in den sedert achttien eeuwen

>) Tweede, bl. 139, *) Tweede, bl. 154.

Digitized by

Google

184 BTBUD OM DB SCHOOL.

gebruikelijken zin, Christélijlc is^ verbiedt." ^) Want, veronderstel dat zulk een woordenspel door de leden der Kamer plaats had gehad, waren er eenige blyken van berouw ; en, zoo neen, was dan de aanneming der motie waar- schijnlijk, wenschel^k ? Het zg waar, wat Qroen zocht te bewezen, dat het stemmen voor zijne motie in het belang lag van de beide richtingen (met uitzondering evenwel van eenige leden) *); eftinenschkundig was bet, indien hij geene doorslaande bewijzen van de boetvaardigheid der Kamer had, eene motie met zulk een doel te stellen; verklaarbaar dat meer dan één lid ver- ontwaardigd werd en zelfs andere leden, schoon vóór den inhoud der motie, toch tegen haar wilden stemmen *); voorzichtig dat eene exceptie van niet- ontvankelijkheid ^) opgeworpen werd. De Kamer zou, dus sprak men, door voor de motie te stemmen, hare bevoegdheid te buiten gaan, revolutionair worden: zij zou de Wet expliceeren, en de Regeering zou toch niet aan de explicatie gebonden zijn ^). Dat zij zoo, doch waarom mag de Kamer ten behoeve van anderen, dan de Regeering, niet uitspreken, welken zin zij hecht aan eene uitdrukking, die mede door haar arbeid van kracht werd in eene zaak, waarmede de Kamer zelve jaarlyks te maken heeft, vooral wanneer verschil van opvatting oorzaak wordt van onrust onder het volk ? Doch hoe wij nu ook verder over de motie te denken hebben Groen vond dat argu- ment >een uit de lucht gegrepen verwijt" •) : de motie werd door den voor- steller ingetrokken, toen ze gediend had en uitgediend had.

Er waren belangrijke redevoeringen uitgesproken, en Groen had bloot gestaan aan een heftig vuur. Dat hij ongedeerd er weer uit te voorsch^n kwam, durf ik niet verzekeren. Vooral een gedeelte van de rede des Heeren Van der Linden was raak. Groen had nam. ook van den vruchteloozen weer- zin des volks gesproken. Eene onjuiste uitdrukking! Ook »de Natie" had zich niet tegen de Wet verklaard. Alléén een gedeelte van wie in de Protestantsche Natie aan het Christelijk onderricht op de School gehecht waren, had er zich tegen verzet. Nu stond het natuurlijk vrij, de petitionarissen te beschouwen als het beste deel, als de kern, als het ideaal der Natie, als de ideêele Natie, zelfs te profeteeren dat zij het geheele volk zouden overtuigen, maar zij waren toch nog geenszins >de Natie," allerminst »het Volk." Groen heeft dan ook in zijn antwoord de met groote hartstochtelijkheid gemaakte aanmerking zelfs

t) Tweede, bl. 173.

«) Tweede, bl. lil v.v.

', Bijv, K Nissen van Sevenaar, Groen vond zijn gedrag onbegrijpelijk. Tweede, bl. 43.

•) Tweede, bl. 139 v.v.

*j Tweede, bl. 141.

*; t. a. p. bl. 152,

Digitized by

Google

DE STUUD OM DB SCHOOL. 185

Diet geDoemd ^). En dat hij winste behaald heeft naar de kracht van den aanval, of dat de moeite evenredig beloond werd, durf ik evenmin verzekeren. Zelf was hij wel van oordeel dat de Kamer het verlangde vonnis geveld had, in zooverre dit zonder al te rechtstreeksche zelfveroordeeling mogelijk was ^) ; maar of dat oordeel geheel juist was, is eene andere vraag. In elk geval, êe motie had toch dezen dienst bewezen, dat niemand Wetsontduiking, aller- minst Wets verdraaiing had verdedigd.

Wy gaven in de behandeling den voorrang aan hetgeen Groen het naast aan het hart lag en hem het meest ter harte ging. Spreken wij uu over de beide andere leden van het voorstel.

Kosteloos onderw^

Over de schoolgeldhefBog kunnen w^ kort zijn. De Wetgever had haar facultatief gelaten, doch niet om den Gemeentebesturen vrijheid te geven door kosteloosheid of onkostbaarheid van het staatsonderwijs de Bijzondere school tegen te werken. En toch nam men de vrijheid om zulk een misbruik van de Wet te maken. Groen's verzet daartegen was eene toepassing van een zedelijk beginsel, en zijn voorstel, om de bepaling imperatief temaken, alles- zins aannemelijk ^).

Kerkelffke bedieningen.

Het voorstel tot verklaring, dat kerkelijke bedieningen onvereenigbaar zouden zijn met het openbaar-onderwijzersambt ^), eischt langduriger en veel- zijdiger beschouwing.

Groen deed het voorstel, omdat de vereeniging steun gaf aan het Openbaar onderwijs en den geldelijken grondslag voor kerkgemeentelijke scholen wegnam, terwijl hij eenige feiten van het gebruik van kerkelijke fondsen voor het openbaar onderwijs aanvoerde ^). Ik had ze hem gemeld, en zou ze met vele andere voorbeelden vermeerderd kunnen hebben. Thans behoeven wy ze niet langer te vermelden. Ook behoeven wij hier niet te herhalen, dat de Recht-

>) Vgl. bl. 171 met bl. 159.

*) t. a. p. bl. 176.

') Om welke redenen de Kamer toen niet op zijn denkbeeld inging: Zie 7\oefde, bl. 17, 63, 80.

*j De redactie is niet juist. De bedoeling was : aan den persoon van den openbaren onderwijzer wordt verboden de betrekking van enz. waar te nemen, gelijk Groen het vraagstuk op bl. 78, Noot, T\veede P, F, juist geformuleerd heeft.

») Tweede, bl. 43; vgl. ook bl. 79.

Digitized by

Google

186 DE STRIJD OM DE 8CHCOL.

banken ten gunste van onze opvatting beslist hebben. De Heeren Ten Bruggen Hugenbolz en De Meester ^) maanden wel tot voorzichtigheid ; een goede raad op zichzelf, omdat ook beweerd werd dat de Kerk ten onrechte aanspraak op het eigendomsrecht maakte; maar een raad, die ons toch niet weerhouden mocht, om volgens onze overtuiging te gaan spreken en werken. Dit alles laten wij echter verder rusten. Maar de vraag bleef bestaan, of de Staat de Kerk verhinderen mag, om aan personen, die zij daarvoor geschikt acht, ook al zijn ze buiten de kerk openbare onderwijzers, en in deze hoedanigheid staatsambtenaren, eene kerkelijke bediening op te dragen? Is dat geen ingrijpen in de rechten van de Kerk ? En mag de openbare onderwijzer door den Staat verhinderd worden, om lidmaatsrechten uit te oefenen, en dus geen kerkelijk ambt te gaan bekle$den ?

Deze vraag hangt samen met eene andere, met deze: hoever gaat de ambtsplicht van den openbaren onderwijzer, en in 't algemeen van den staats- ambtenaar? Bijv. de Heeren Lenting, Sifflé en Beyma thoe Kingma, in ver- schillende betrekkingen bij het onderwijs betrokken, hadden zich, maar niet in de uitoefening van hunne betrekking, zéér ongunstig over Bijbel en Christendom uitgelaten. Het was ontwijfelbaar, dat hunne meening niet met die der Wet overeenkwam, en schadelijk op den geest der school zou inwerken. Doch waren zij om die reden strafbaar? Groen gaf een bevestigend ant* woord ^) ; Thorbecke oordeelde anders ; en terecht : zij hadden niet aldus gesproken als ambtenaren, gelijk wel het geval was geweest met Hofstede de Groot.

Anders was door de hoogste autoriteit geoordeeld in het geval van den onderwijzer te Loosduinen. De gelijktijdige waarneming der betrekking van onderwijzer in het koraalgezang en bijbellezen, namens de Hervormde gemeente, moest met die van openbaar onderwijzer, in strijd met de beginselen der Schoolwet worden geacht ').

Wij behoeven de gansche geschiedenis niet te verhalen. Laat ons echter uitschrijven wat haar en den heer Groen karakteriseert.

„Zeer karakteristiek voor den geest der Wet van 1857 is de opmerking van den schoolopziener in Zuid-Hollands eerste district; namelijk, dat den schoolmeester het onderrigt niet moet vergund worden in vakken, zoo na verwant aan hetgene hij op de openbare school moet onderwijzen, omdat hij daardoor zoo ligt aan zijn onderwijs op de openbare school eene rigting zou kunnen geven in strijd met de bedoeling der

1) Tweede^ bl. 59, 75.

•) Tweede, bl. 68, 47 ; zie voorts Ber. Ver, C. N, O, bl. 247. •) t. a. p. bl. 77. Zie Ber, Ver, v, C, N, ö., bl. 243, alwaar men de geschiedenis verhaald vindt.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 187

wet, terwijl, al deed hij dit ook niet, het voorzeker geene houding zou hebben, dat de onderwijzer onmiddellijk na het sluiten der openbare school in hetzelfde lokaal zou kannen doen, wat in art. 23 der wet uitdrukkelijk verboden was." Inderdaad, de schoolopziener heeft geen ongelijk. Door den onderwijzer, zoo even uit de Christelijke atmosfeer gekomen, zou de 'openbare school zeer ligt met ietwes uit dien heterogenen dampkring kunnen worden besmet. Doch men zal, om tegen dit gevaar veilig te zijn, verder moeten gaan. De Christen is Christen aliijd en overal, en het heeft voorzeker geen houding de leiding van een openbare school op te dragen aan iemand, die zich van eene, met den eisch eener voor allen toegankelijke school strijdige, eigenaardigheid niet kan ontdoen. Derhalve mag, naar de juistheid der redeneering, de openbare onder- wijzer, aan hel hoofd der neutrale school, geen Christen, hij moet een neutraal persoon en van elk godsdienstig vooroordeel vrij zijn. Jammerlijk is het, maar het is zoo; noch hraveeren^ noch ontduiken van de wet mag worden vergund."

Met uw verlof! Die redeneering is niet juist Wat zou kunnen gebeuren, is de vraag niet in het algemeen. In het onderhavige geval er geschiedde een beroep op Art 24 had de autoriteit te beoordeelen, of hier sprake was van een ambt, bediening, beroep; en, zoo ja, of het bekleeden of beoefenen daarvan schadelijk voor het onderwijs zou kunnen zijn. Gedeputeerde Staten hadden terecht geoordeeld, dat zoodanige werkzaamheden, als aan den onder- wyzer waren opgedragen, geen ambt of bedieniog uitmaakten. Voor den Staat is het de vraag : hot de onderwijzer zijn werk waarneemt ; niet wat hij persoonlijk is, maar wat hij doet in e^ne school voor zQn onderwijs ; ofschoon het in *t afgetrokkene volkomen juist is, dat een neutraal onderwijs ook een neutraal persoon eischt. Edoch, zulk eene persoonlijkheid was nu juist door de Wet niet gewild.

Deze kwestie nu, in verband gebraeht tot de kwestie, die wij thans beban« delen, die omtrent de vereenigbaarheid van eene kerkelijke bediening met het onderwijzersambt, op de vergadering der Vereeniging voor Christelij k-Natio- naal schoolonderwys, te *s Hage gehouden den 21^^^ April 1863, gaf aan- leiding tot de volgende motie (welke aangenomen werd) :

»Dat de Vergadering het verbod aan den openbaren onderwijzer, om, namens den Eerkeraad, in afzonderlijke uren bybelsch onderwijs te geven aan Protes- tantsche kinderen, beschouwt (gelijk vroeger het aan den schoolopziener Hofstede de Groot verleende ontslag), als een merkwaardig bewijs der onver- biddelijke gestrengheid, waarmede de schoolwet, uit kracht van haar beginsel, in toepassing zal *) worden gebragt, en dat, bij zoover gedreven *) afkeer

*) Zal? Waarom ook nu niet : moetl

*) Is dat niet in af keurenden zin gezegd? En de Wet eischte de verbanning van het Christendom ? Bijzonder oprecht kan ik deze uitdrukkingen niet vinden.

Digitized by

Google

188 I>£ STRIJD OM DE 8CH00L.

van al wat naar kerkelijken invloed zweemt, des te meer, althans van de kerkbesturen, mag worden verwacht, dat aan de bekostiging van de staatsschool uit kerkelijke fondsen, of door vereeniging der kerkelijke betrek- king van koster en voorzanger met die van openbaar onderwijzer, een einde worde gemaakt. Vooreerst, omdat door dergelijke geldbesteding kerkberooving gepleegd wordt; ten andere, omdat daardoor in vele gemeenten de oprigting van kerkgemeentelijke scholen, die anders zeer doenlijk zijn zou, onmogelijk wordt."

De vergadering was op den goeden weg : de geheele vraag gold Kerkbesturen, en niet den Staat, die toch waarlijk over Lidmaten en Eerkeraden niets te zeggen heeft. Zéér terecht is de Regeering dan ook niet in Groen's voorstel getreden. Zoo het ware aangenomen, was de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk opgeofferd geworden aan de belangen van het bijzonder Christelijk onder- wijs. Het is dan ook niet te verwonderen, dat Christelijke onderwijzers, over 't geheel weinig met de rechten der Kerk bekend en met hare vrijheid inge- nomen, dat voorstel van harte toegejuicht hebben. Uit dit oogpunt beschouwd, was de discussie zeker niet on vruchtbaar ^ ).

Het sprak echter vanzelf, dat Gremeentebesturen niet mochten rekenen bij de bepaling van het traktement op hetgeen eene kerkelijke bediening opbracht, allerminst op eene eventueele benoeming daartoe, gelijk dikwerf geschiedde op eene wijze, die aan de meest intieme vereeniging van Kerk en Staat deed denken. Doch hoe dit zij, van die vergadering mocht ik hier niet zwggen. Wat Groen in de Vereeniging sprak, of daar goedkeurde, stond in onaf- scheidelijk verband tot zijne parlementaire gedragslijn, en zijne betrekking tot de Christelijke natie.

De parlementaire campagne van 1863 nu liep met de discussie*s over het bekende voorstel af. Met welke gevolgen ? Op wetgevend gebied was zij onvrucht- baar gebleven. Thorbecke had hem teleurgesteld, en menige vriend had hem teleurgesteld. Indien Groen in ernst veel goeds verwacht had van die Kamer, dan is hij niet vrij te pleiten van oppervlakkig optimisme in het beoordeelen van menschen, dan was zijne karakterkunde en menschenkennis niet geêvenre- digd aan zijoe veelomvattende geleerdheid en bewonderenswaardige scherp- zinnigheid. Maar in andere opzichten bleef zij niet zonder belangrijke gevolgen. De waan, dat door de Wet van 1857 niets veranderd was, werd hoe langer hoe minder, zoodat de groote Protestantsche partij, die voor de School in Be Wekker haar orgaan had, gestadig terrein en vertrouwen verloor. De onuit- voerbaarheid en de ellendige toepassing der wet kwam steeds meer aan het

') Zie Tweedi, bl. 78.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 189

licht. Het werd duidelijk, dat het Modernisme zich van de Staatsschool evenzeer als van den kansel bedienen wilde tot voortplanting van zijne Christus-verloochening. In de Christelijke onderwijzers vond Qroen bij toe- neming zijne officieilsn; voor zooverre zij streefden naar persoonlijke en ambtelijke onafhankelijkheid van de Kerk, zagen zij in hem hun bijzonder orgaan. De meeste vrienden van de bijzondere Christelijke school eerden in Qroen hun welsprekendsten en kundigsten en moedigsten en uitstekendsten tolk : op zulk een man mochten zij roemen. De hechtste banden werden dus gelegd, en Groen als van zelf de uit sympathie, door een in kracht en aantal groeiende keurbende, gaam gevolgde veldheer.

Maar er kwam ook aan het licht, hoeveel de Kerk zou kunnen doen, niet alleen op geldelijk en rechtskundig terrein, óok door hare besturen om te zetten. Er moesten mannen in de Besturen gebracht worden, die het Evan- gelie des Kruises liefhadden, en daardoor de Christelijke school bevorderden. Zoo kon er een tijdlang samenwerking zijn tusschen de kerkelijke en onker- kelijke vrienden van de bijzondere Christelijke school.

Oeen wonder dus, dat bij zulk een parlementair leven, al zag men er voors- hands in het Parlement zelf weinig vrucht van, aan Groen, bij alle onder- vondene teleurstelling, de hoop niet ontzonk, de hoop die doet leven, en volharding werkt. Nooit was hij een staatsman in ruste; op hoop tegen hoop arbeidde hij, en, gelijk de geschiedenis leert, met toenemende vrucht. Ondersteund door onderwijzers en predikanten, wier overtuiging wezenlijk dezelfde was als die Groen bezielde, en wier aantal bestendig vermeerderde, had hij, reeds in dien steun, goeden grond om te hopen dat zijn arbeid in de Kamer niet onvruchtbaar zoude zijn, en dat de Stembus ook steeds meer ten gunste van zijn streven zou gaan spreken.

3dö APDEELING.

Bg de Stembus.

Als eene politieke partij werkten reeds langeenigemannen van éénen geest; maar zij was, zelfs in Groen*s eigene schatting, onbeduidend. Onbeduidend in organisatie en invloed, in de Kamer en in de periodieke drukpers ; ja hare kiesvereenigingen, veelal onder den naam van Nederland en Oranje, kwijnden en stierven weg ; terwijl hare theorie onder de leidslieden des volks bijkans niet bekend was, dan als caricatuur. Stellig was Groen niet de vader der richting, nauwelijks het hoofd der partij *). Bovendien waren hare meeningen

>) Aan de Kiezers^ No. 3, bl. 15; No. $, bl. 11 ; No. 6, bl. 9.

Digitized by

Google

190 DE BTRIJD OM DE SCHOOL.

te ylotteod, dan dat zij aangemerkt kon worden als eene partij, die wist wat zi) wilde. De strijd evenwel tegen de gemengde school, alsmede die tegen het Liberalisme van 1853, liet aan duidelijkheid niets te wenschen over. Had zy dus wel een eigen leven, zij kende het echter slechts ten deele. Haar doel was even onbepaald als haar weg; zij wilde niet de Kevolutie, niet het Liberalisme, doch wat wilde zij dan wèl ? Zij was antirevolutionair, omdat zij Christelyk- historisch was. Doch wat verstond zij daaronder, en hoe wilde zij voor het Christelijk-historisch karakter blijven strijden, vooral na de nederlaag van 1857 ?

Aan dien vlottenden toestand zocht Groen een einde te maken. Li 1862 zou hij ook zijn mandaat van Volksvertegenwoordiger beginnen dienstbaar te maken aan de oefening van zijn legertje, om het onder een aan den strijd om de School telkens ontleend schibboleth, tegen het Liberalisme en Modernisme, 't welk ook met Socialisme en Caesaropapie in verband stond, ja, op politiek gebied, het Socialisme zelf was ^), als tegen den ouden vijand in een nieuwe wapenrustiog, in het vuur te brengen, maar om het aldus ook te bevrijden van hinderlijke bondgenooten. Van zijn eigenaardig leven bewust, moest het zich ook naar dat leven gedragen.

De eigenaardigheid en mitsdien de zelfstandigheid der antirevolutionaire, of der Christelijk' historische partij op politiek gebied, heeft Groen steeds verdedigd; zelfs tegen vrienden moeten verdedigen.

Den naam van antirevolutionair gaf hij nooit prijs. Tevens keurde hij af, dat iemand zich wel Christelgk-historisch, doch niet antirevolutionair noemde. Het kenmerk der Christelijk- historische richting was de bestrijding van het Revolutie-beginsel, de verloochening van de hoogste waarheid; de kracht der antirevolutionaire partij lag in haar Ghristelyken en hiatorischen grondslag. In beginsel was elk Christen antirevolutionair. »Alleen wanneer hij op politiek terrein zich in den aard en de verhouding der partijen vergist, kan de Christen aan het Liberalisme de hand reiken en voor het evangelisch beginsel, in den (door de Revolutie in het leven geroepen) antirevolutionairen vorm, beducht zijn!"

Des te meer achtte hij zich verplicht tegen die onderscheiding op te komen, omdat »de schadelijkheid van het vooroordeel t^en het woord antirevolu-^ iionair telkens in de bestrijding van het liberalisme onberekenbaar" was» In 1856 waren vrienden door dat vooroordeel bezweken; in 1866 zou het wederom openbaar worden ^).

Vreemder nog dan de bangheid voor den antirevolutionairen en de voor- liefde voor den Christelijk* historischen naam, was de onbekendheid van het

1) Pari, Fragm, XL. Aan de Kiezers, No. 4, bl. 15.

i Vgl. N, G. 1869, bl. II, '71, bl. 188.

Digitized by

Google

DE STRUD OM DE SCHOOL. 191

«i^enl^k karakter der partij. Terwijl de een haar verklaarde voor eenegods- <lienstige, kerkeiyke, theologische partij, verklaarde haar een ander, zooals de Hoogleeraar Doedes in 1871 zou doen ^), voor niets dan eene politieke partij. In die onderscheiding berustte Groen geenszins. H^ had het Christelijke in de politiek nooit verleerd ^). In zulke eene signatuur zag hij de ontzieling van zijne partij '), die toch juist krachtens de godsdienstige of de dogmati- sche beginselen van hare leden zich op politiek gebied liet gelden, en zich behoorde te laten geldeo, eene vrucht van hoogst schadelijke politicophobie.

* ^ * Er ligt evenwel eenige waarheid in de opmerking van den Hoogleeraar Doedes, Degenen, die' zich „Christelij k-historisch" mogen noemen, behooren niet als zoodanig reeds tot eene politieke partij, d. w. z. tot eene partij, die betrekkelijk punten van staats- beleid, of vraagstukken van den dag eene bepaalde opinie voorstaat, zooals dit geschiedde bijv. in het April-program van 1871, 't welk aldus luidde, en hier reeds hij voorbaat medegedeeld wordt:

„tf. Handhaving van de zelfstandigheid onzer rigtingy gel ij k die gcöischt wordt •door de erkenning van Gods Woord, ook als beginsel van Staatkunde, en van Gods leiding, in onze volksgeschiedenis^ als regel van ons volksleven.

„5. Handhaving van gewetensvrijheid hij het volksonderwijs ^ door den eisch dat^ in aansluiting aan het Program van 1869 de vrije school regel^ de Staatsschool aanvulling loorde,

„c. Handhaving van het recht der minderheden^ door den eisch dat een beter kiesstelsel ingevoerd^ en, in a/wachting daarvan, de census verlaagd worde."

^ * Doedes keurde vooral deze (formeel min juiste) uitdrukking van het Kerkelijk Weekblad (y. 18 Nov. 1870 N®. 2 1) af: „De Christelij k-historische partij gaat gebukt onder

-een zwaar kruis. Gelukkig, dat het haar niet buiten haren Heer opgelegd is." Ik behoef wel niet te zeggen, dat ik den Heer (Jezus Christus) niet hield voor een partij hoofd, noch de Chr. hist. fartij als zoodanig voor de Gemeente des Heeren, of voor een deel •daarvan. Maar ik meen nog, dat zij, die „Christelijk historisch" zijn, ook op politiek gebied Hem als den Heer belijden moeten, Wien zij toebehooren „met lijf en ziel**, en Wiens regeering zij ook dddr te eeren hebben.

De zoodanigen nu, die zich ook op staatkundig gebied willen gedragen volgens de hun bekende eischen van hun eigen kerkelijk leven, dezen nu, zijne geestverwanten, wilde Groen bij en door de Stembus zelfstandig maken. Doch hij heeft ook in dit opzicht de juistheid van de spreuk overvloedig ondervonden : »alle beginselen zijn moeilijk." De eerste pogingen liepen zelfs op teleurstelling uit. Eerst in 1869 kon Groen op duurzame zelfstandigheid rekening maken, maar was dan ook zijne dappere schaar wel ietwat van

>) Kerkelijke Bijdragen, bl. 182.

«> N. G. '71, bl. 265-271.

•j N, G. '71, bl. 186.

Digitized by

Google

192 DE STRIJD OM DB SCHOOL.

karakter veranderd en op een ander terrein gebracht, dan menige voortreffe- lijke belijder noodig of nuttig achtte. Tot aan het einde van 1867, of wilt gij tot aan de Stembus van 1869, bleven zijne vrienden, na de aanvankelijke vereeniging, die in 1864 plaats vond, uiteengeslagen, en scheen hij niet zelden een veldheer zonder leger. Men zou deze jaren de vormperiode der anti- revolutionaire partij kunnen noemen. Welke methode paste Qroen dan toe ?

Verbintenis aan een program.

Het Modernisme had, op politiek gebied, de scheiding van Kerk en Staat tot leus genomen, om Kerk en Staat beide met de religie van het ongeloof te bezielen. Had Groen op het parlementaire gebied hetzelfde beginsel ter hand genomen, om de bedoeling van het Modemisme te verijdelen, de belijders van den Christus naar de Schriften, »van het Christendom der Apostelen en Profeten" buiten de Kamer, ontvingen nu door zijn reeds besproken drieledig voorstel ook een gelijksoortig schibboleth, doch toegepast op en ten behoeve van het volksgeloof, zooals het zich in »het geweten*' van zijne mede* belijders werkzaam betoonde. Door het ophefien van die banier, als eigen banier, moesten de kiezers, ofschoon het verband tusschen de algemeene beginselen en het program niet bleek, getuigenis geven van de onmisbaarheid en zegenrijkheid der beginselen, die de Cbristeiyk-historische richting belijdt. Dat voorstel was, bij de verkiezingen van 1864, het uiterst bescheiden mini- mum harer eischen, dat evenwel niet behoefde beschouwd te worden als het tiec plus tütra voor de redding des Vaderlands.

Daarenboven verlangde Groen, door, bij de Stembus, met dat voorstel instemming te betuigen, goedkeuring van zijne parlementaire gedragslijn ; tevens moest blijken dat hij, naleving van de Schoolwet in den geest, waarin zij tot stand gekomen was, verlangende, niet uit naam van eene miniatuur- partij, maar als veler tolk sprak. Alzoo werd het kiesrecht gebruikt tot het houden van een plebisciet voor de individueele vrijheid, voor zoover zij zich door het Protestantsche karakter van het nationale volksleven gebonden achtte; het stemmen werd verheven tot het uitspreken van eene zedelijke overtuiging, van het Christelijk geweten, voor zoover het zich op staatkundig gebied, in den strijd om het behoud van het Christelijk geloof openbaren kon. De Stembus werd aldus gesteld in den dienst van het Evangelie. Evenwel roet berusting in de door de Schoolwet, naar hij meende, ingevoerde gods- dienstloosheid van den Staat >).

Toen nu de verkiezingen zelve zouden plaats hebben, ontwikkelde Groen met veel beleid en veerkracht, zijn plan in hoogst gewichtige, nog altijd lezens*

1) Aan de Kiezers ^ No. 3, bl. 12, No. 4, bl. 14,

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE 80H00L. 193

waardige brochures aan de Kiezers^ even aangrijpend geschreven als helder gedacht : een werk, dat op zichzelf reeds groote inspanning en vastberadenheid eischte, doch voor menigen kiezer verklaard diende te worden. Vooral moest de afkeer van het stemrecht als liberalistisch, als revolutionair overwonnen wor« den. Menigeen begreep het onderscheid tusschen den vorm en het beginsel geenszins; evenmin dat, als twee hetzelfde doen, zij daarom nog niet hetzelfde doen. Het vraagstuk, of men het goede mag doen door een kwaden vorm te gebruiken, of men den schijn van het kwaad mag aannemen, of men den rok niet behoeft te haten, die van het vleesch besmet is, maakte vele gemoedelijke Christenen afkeerig, althans schroomvallig, om de Stembus voor Christus te doen spreken. En daar Groen zelf het stemrecht niet in zijn tegen woordigen vorm goedkeurde, gezwegen van het beginsel, dat de Liberalen er mede verbonden, moest hij aan dat punt veel zorg besteden ^).

Met het plan stemde het antwoord overeen, dat door hem onveranderd gegeven werd op de vraag, welke personen de kandidaten zijner geestverwan- ten mochten zijn. De vraag is, of wij genoegzamen waarborg ontvangen dat onze kandidaat ter bescherming van het Christelijk-nationaal onderwijs, uit overtuiging, bereid is. Liberaal of Conservatief? dat is voor ons de vraag niet Onze keus worde gevestigd, in elk dbtrict, op eigene kandidaten, met open vizier aanbevolen 1

„Neem dan een eigen kandidaat, zelfs waar gij geheel onbeduidend in getal zijt.

Gij wilt uwe stem niet verloren laten gaan.

Welnu, zij gaat minstens verloren, zoo ge u bij een der onderdeden van onze tegenpartij voegt.

Zij gaat niet verloren, wanneer gij door uwe stem, al «ou het de eenige zijn, ten gunste van onze rigting, belijdenis aflegt ....

Of men de benoeming aanneemt, is, zoolang het niet gevraagd wordt, onzeker. En ik voeg er bij : het vragen is onraadzaam ....

Wees voor verdubbeling van moeite en kosten ook niet al te beducht ....

Herstemming moet u thans niet een last, maar een lust zijn. Bij herstemming tusschen Liberaal en Conservatief zal de beslissing doorgaans in uwe hand zijn.

Aldus vooral kan het ditmaal, zoo er pligtmatige veerkracht betoond wordt, uit de aanstaande verkiezingen blijken dat ge, bij politieke becijfering, nog mede in tel zijt ; dat er wel reden is om u in het vervolg te ontzien; om althans onderzoek te doen naar de gegrondheid van uw beklag."

Aan de betamelijkheid van die raadgevingen valt niet te twijfelen. Is het niet eeriyk, dat iemand op zijn stembiljet ook uitdrukt van welke beginselen h^ heil verwacht? Is het niet in den regel af te keuren, dat men gaat stemmen op een politieken tegenstander, in 't algemeen op iemand wiens levensworte* len men zou willen uitroeien?

I) Aan de Kiezers^ No. x.

13

Digitized by

Google

194 DE STRIJD OM DB SCHOOL.

Het gehoor geven aan dien raad bracht afscheiding te weeg ; er ontstond eene krisis; er moest met menige echt Nederlandsche overweging gebroken worden ; doch, waar van het beginsel alle heil verwacht werd, bracht het aan de zedelykheid een groot gewin toe.

Maar ook met het oog op de houding der R^eering was zulk een plebisciet noodig. De uitvoerende macht was evenals de wetgevende partijdig jegens de Christelijke school gestemd; wij waren niet in tel, wij werden als paria's behandeld. Zij hoorde ons nauwelijks aan ; zij moest dus genoodzaakt worden haren plicht onpartijdig te vervullen.

Evenzoo was het ter zijde schuiven van vele Conservatieven *) een welver- diend loon. Dezen hadden zoo goed als geen belangstelling in hetgeen ons ter harte ging getoond: hoe zouden wij hen dan van harte kunnen steunen? En wat men niet van harte kan doen, blijve liever niet gedaan.

Groen's raad gaf ergernis, meestal echter aan de Conservatieven alleen ; kon het anders? Zij zouden zich niet langer van ons bedienen kunnen, en in hunne zwakheid openbaar worden. Maar vooral de raad: »6eef, ook bij de herstemming, uwe stem alleen na genoegeamen waarborg dat men, uit over- tuiging, u voortaan tegen een onverdraagzame en oneerlijke toepassing van de Schoolwet beschermt.'* Zoo niet, dan onthouding, of liever nog : »een blanco biljet, opdat het blijke dat men, in deze dagen, tegen de moeite der herstem- ming niet opziet."

De uitkomst der eerste poging tot afzondering.

Groen's ijver en vastberadenheid werd op hoogen'prijs gesteld ; onze kiezers gaven (14 Juni 1864, en later bij de herstemming) een ondubbelzinnig blijk van goedkeuring aan zijne gedragslijn en houding, zooals reeds in het Kerke- Ipk Maandblad van 18 Februari door Ds. J. W. Felix, een van Groen 's invloedrijkste medewerkers onder de Predikanten, voorspeld was; de anti- schoolwetpartij verscheen als een talrijk en moedig legercorps op het slagveld. In Sneek 527; in Dordrecht 443; in Goes280; inDokkum517; in Gorkum 513; in Middelburg 511; in Leeuwarden 315, doch w^ gaan niet verder roet de telling, waaraan altijd eenig gevaar verbonden is. Genoeg de weg, dien Groen reeds in 1831 *) had aanbevolen, werd bewandeld, door hem zelven in de eerste plaats en door vele mannenbroeders onder z^ne leiding.

»De partij van het Evangelie" was gevormd ; ze had gesproken, zuiver en in afgescheiden staat; niet geholpen door Conservatieven, en ook niet door

*) t. a. p. No. VI Vgl. Het Haagscke Dagblad van 31 Mei, en latere Ns. ^) t. a. p. No. VI, bl. 10.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 195

Roomschen ; zij was zelfs niet door Thorbeckophohie aangevuurd. Groen toonde zich over de uitspraak zéér verblijd *). Niet maar op duizenden in den lande, neen, op duizenden kiezers kon hij thans als op zijne kiezers wigzen, ofschoon er niet één der eigene kandidaten in de Kamer gebracht was. Dien- tengevolge zou hij blijven in de Kamer, die hem met stilzwijgen had beant- woord ; de mogelijkheid der zege in onderscheidene districten was aan het licht gebracht; en werd de onderwijskwestie sedert 1857 met hardnekkigheid geignoreerd, zij was thans verheven tot den rang eener levenskwestie voorde Kamer en voor het Qouvernement. Ja, hij zag in die stemming een teeken en voorteeken, dat, ook al zou hij het zelf wellicht niet beleven^ ^evangelische volksopvoeding'' »de kabinelsquaestie" zoude zijn, gelijk de Hoogleeraar Fruin dan ook profeteerde dat de orthodoxie, als de sterkste partij, zekerlijk over- winnen zou. En 't spreekt wel van zelf dat niet enkel Groen's welgemeende illusie, maar vooral Fruin's openhartige verklaring de kracht der partij ver- grootte. Besef van eene nakende zege verhoogt steeds de kans op zege; niets bevordert eene nederlaag beter dan toenemend gevoel van verzwakking. Maar diezelfde geleerde beschuldigde Groen van politieke immoraliteit AJzoo moeten wij hier spreken over:

De beteékenis eener politieke confessie.

Het vragen om verklaring van beginselen achtte Fruin in strijd met de Grond- wet, die rt^^^espraak met de kiezers verbiedt; achtte hij corruptie van volksvertegenwoordigers door stemmen-leverantie op beding. Die beschuldiging berokkende Groen pijnlijke dagen, ofschoon zijn geweten hem een goed getui- genis gaf. Zijne gedragsl^n kwam overeen met den aard van een constitutioneel gouvernement, openbaarheid, strijd der partijen, veredeld door een onbewim- peld uitkomen voor wederzijdsche beginsels ; het ongewone, het, tegenover de legermacht der naamloozen, onva-saagde zijner houding, stak, bij den inge- slopen slenter en de velerlei kunstgrepen der verkiezingstaktiek, zéér gunstig af. Maar zij verschafte aan vele erg teleurgestelde liberalen eene aangename «n. vruchtbare bezigheid. Zij konden, nu het legertje der anti- revolutionairen veel sterker bleek dan zij gedacht hadden, zichzelven troosten, eigen leger- macht versterken en die der tegenpartij verzwakken door, op het gezag van den onpartijdigen en bekwamen beschuldiger, met sterk trompetgeschal den volke te verkondigen : »De heer Groen heeft zwaar gezondigd èn als staats- man èn als mensch."

') t. a. p. N. VI, bl. 19 en No. VU.

Digitized by VjOOQIC

196 DE BTAIJD OM DE SCHOOL.

Zij gingen daarbij niet edel te werk. Een goede naam was vooral Groen meer dan goud waard. Hij had er behoefte aan voor zijnen strijd ; veelal was het vertrouwen der kiezers gegrond in de hoogachting van zijn karakter en de deugdelijkheid zijner zedelijke beginselen. Nu is het voorstaan van iemands goeden naam iedereen ten plicht gesteld. Allerminst mag men enkel de beschuldiging vermelden, en verzwijgen de gronden der verdediging. In dit geval echter bazuinden zij uit wat Qroen misdreven zou hebben, zonder ook maar te berichten dat hij onverwijld de gronden zijner verdediging vermeld had. Wel een bewijs, hoe laaghartig de partijzucht wezen kan. Of zagen die liberalen in de beschuldiging meer een advocaten-argument voor de rechtbank, dan een ernstig verwijt van een ernstig man ?

Hoe dit zij, Groen mocht op zulk een aanval niet zwijgen ; reeds de aan- randing van zijn zedelijk karakter vorderde de zorgvuldigste, maar ook eene forsche behandeling.

Er bleek gelukkig al spoedig, dat er geen wezenlijk verschil tusschen de beide geleerden bestond. Fruin evenwel, doordrongen van het liberalistische vrij-zijn van elk antecedent, van allen zedelijken band, wilde een volksver- tegenwoordiger, die, zonder bepaalde gronden, elk oogenblik stemde naarden indruk,- dien hij elk oogenblik ontving, en dus ook geene rekening hield met hetgeen hij in vroegere dagen gezegd had. Groen daarentegen, even wars van beloften en lastgevingen als. Fruin, wilde geen volksvertegenwoordiger van volslagen willekeur, geen echo van momentaneele indrukken, maar een zoodanigen die, zoolang hij niet van zijne voor hem op voldingende gronden gevestigde overtuiging veranderde, zich getrouw betoonde aan die overtuiging, waarvan hij bekentenis gedaan had in de gewichtige ure zijner verkiezing.

Wij zouden zeggen : dat sprak van zelf, hoe kon men er anders over denken ? Men gevoelt : het verschil wortelt in het verschillend antwoord op de vraag: In hoever is iemand aan zichzelven gebonden? £ene vraag, die en daarom werd dat punt hier ter sprake gebracht het zedelyk leven van nabij raakt, het zedelijk leven der vertegenwoordigers niet alleen, maar ook der leden van een club, door leden der Kamer gevormd. Volgens Groen was »de onderhandsche en geheime afspraak en belofte, krachtens welke, in afzon- derlijke bijeenkomsten der afgevaardigden van ééne rigting, somtijds 'de minderheid gehouden is, in de Kamer, het votum uit te brengen, waartegen zij zich, in het vriendenkraneje, verzet heeft, veel meer afkeurenswaardf dan een voorschrift waaraan, bij de stembus, de overtuiging gebonden werd" ^). Zulke afspraakjes waren toen, naar het schijnt, de regeermiddelen van het Liberalisme ; Clubisme en Societeitsleven beheerschten de Kamerstemming en

O t. a. p. No. VTII, bl. 14.

Digitized by

Google

DE STRFJD OM DE SCHOOL. 197

het Land. Boven zulk een handelwijs verkoos hij voor zich dan veel liever datgeen waarvan men hem beschuldigd had. Maar nog eens, zelfs zulk «ene minder lakenswaardige verbintenis bedoelde hij niet. uitspreken van «igen overtuiging, bij de Sterobus, over onderwerpen die aan de orde van den dag waren, dat achtte Groen, en zéér terecht, onmisbaar in het belang der zedelijkheid, allereerst van de kandidaten zelven, straks misschien volks- vertegenwoordigers. Aldus werd aan velerlei ingeslopen misbruik èn bij de Stembus èn in de Kamer paal en perk gesteld ; doch niet gewaakt tegen een mogel^k misbruik der taal om veel meer voor te spiegelen dan men ooit van plan was te ondersteunen. Groen heeft op eene wijze i), die zijn verstand en hart en gevoel van waardigheid alleszins vereert, het pleit gewonnen ^), en ook aldus niet weinig bijgedragen tot verhooging van het peil der openbare zedelijkheid ; maar zijn zege heeft niet verhinderd dat bij de Stembus door wie met zijnen naam wimpelen verklaringen gedaan werden, waaraan zij zich niet dachten te houden, en in de binnenkamer afspraken gemaakt om, op straffe van uitbanning, niet anders te stemmen dan het denkend hoofd zou aanduiden '), of in de Club bepaald was.

Groen zelf heeft zich althans niet gebonden gevoeld aan het voorstel, waaraan adhaesie gegeven werd. Hij begaf er zich buiten. Hij wilde geen half werk verrichten. Reeds den 12^»" September kondigde hij den kiezers aan, dat de indiening van dat voorstel hoogstwaarschijnlijk onraadzaam zijn zou, maar dat, aan de herziening van de Schoolwet, herziening van art. 194 der Grondwet zou moeten voorafgaan. Daaruit zou moeten wegvallen : »Er wordt overal in het Rijk van overheidswege voldoend lager onderwijs gegeven." En zestien dagen later hield hij eene rede^ als eene voorloopige memorie van toelichting op een voorstel ter aangeduide wijziging van dat artikel. Zijne poging scheen aan velen, ook onder zijne vrienden, vermetel en dwaas; hemzelven was zij hachelijk. Hij zou daarom genoegen nemen met een uitstel, mits men dat punt maar ernstig onderzocht en de Schoolwet zelve eensgezind en veer- krachtig bestreed *). In elk geval rekende hij op hooger zegen ; hij wanhoopte niet aan overgebleven godsvrucht en vrijheidszin bij het Nederlandsche volk %

I) Ook nu, vijf en twintig jaren later, kan ik niet instemmen met het oordeel van Prof, Vissering, die al spoedig, in Gids, Groen van misdrijf vrijsprak, dat, als men die blaadjes achter elkander doorleest, Groen van eene alles overtreffende wispelturigheid blijk gaf. Integendeel, Groen bleef zich in dezen volkomen gelijk,

*) Zie Aan de Kiezers VII- X.

•) Vergl. voorts Aan de Kiezers^ No. XI, bl. ii— 15.

*) t. a. p. No. XVIII, bl. 7.

*) Voorrede, 5 Oct. 1864, van het toen gegeven Parlementair Advies: Het Lager Onderwas en Art, 194 der Grondwet, 's Hage, bij de Gebroeders Van Cleef, 1864.

Digitized by

Google

198 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

^ * Groen werd in 1864, niettegenstaande zijne spoedig ondervondene teleurstelling .-n , bereidvaardig en naar vermogen gesteund door de Heraut^ het Kerkelijk Maandblad^ de Nederlandsche Gedachten^ en het Christelijk Weekblad^ zijdelings door het Nieuw Dagblad van V Gravenhage^ het orgaan der Conservatieven, die veel op de daden van het Ministerie Thorbecke in verband tot de beginselen van dien staatsman aanmerkten,, (Zie d^ Nos. van 20, 22, 23 en 24 Nov. 1863 artikelen, die bij J. J. H. Kemmer te Utrecht in datzelfde jaar afzonderlijk verschenen ,) en in de schoolkwestie blijk gaven van toenadering. De toeleg, om zich weer van het bewind meester te maken, kwam echter, bij het Adres van Antwoord, duidelijk aan het licht. Zie daaromtrent Groen*s Toespraken aan de Kiezers, XI, 20 en verv,

* ^ * Hoe humaan de tegenpartij was, kan bijv. de Friesche Courant van 23 Januari 1865 leeren.

TtUursitUing.

Groen zag den toestand donker in. Nederland stond voor een afgrond. Het Liberalisme had, in Staat en in Kerk, naar het Radicalisme geleid, naar de uiterste gevolgtrekkingen van het Liberalisme, die medebrachten : «Vooreerst, dat het geenerlei zelfstandigheid van gezag, tegen of naast de volksoppermagtf toelaat; ten tweede, dat het, ter staatsbezieling, ook in den godsdienst, naar een algemeenheid streeft, tegen het Evangelie, als sektarisch en eenheidverbrekend, gekant; ten derde, dat het ook in de Kerk steun geeft aan een gelijkstelling van geloof en ongeloof, waarmee het wezen van Kerkgemeenschap wegvalt" ^).

Het was hem niet vergund, in de Kamer daartegen te strijden. Nauwelijks had hij over de herziening van Art. 194 der Grondwet gesproken, of de zegevierende partijformeerder moest ondervinden dat God beschikt, al wikt de mensch, en al maakt hij nog zulke vaste plannen. Eeue ernstige onge- steldheid dreef hem zelven naar zieke- en studeerkamer. Desniettemin leverde hij, in zijne Toespraken aan de Kiezers, de duidelijkste bewijzen dat hij, zoo mogelijk nog meer dan vroeger, al zijne kracht in den dienst van Kerk en Staat besteedde. Maar bij die ééne teleurstelling kwam nog eene andere, des te grievender, naarmate hij met meer grond had mogen hopen op vol- doening. Diep smartte hem, dat er in de Kamer niet gelet werd op onze klachten *) ; en, toen er 8 en 9 December over het onderwijs, vooral door Graaf van Zuylen van Nijevelt, gesproken was geworden, toonde hij zich wel dankbaar, maar tevens onvoldaan ^). Er was veel in, dat hem tot blijdschap

1) Aan de Küzers, XIV, 9. «) t a. p. XV, 8 v.v. 5) t. a. p. XVI, i v.v.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 199

stemde en hem goede verwachting inboezemde, maar de Wet was geprezen als verzoenend; op een ongepast verwijt had men te zacht geantwoord ; onge* noegzaam was wat aan de Regeering verzocht werd, t.w. aan de Gemeente- raden de beleekenis van Art. 83 duidelijk te maken; m. e. w. de ijver, die hem verslond, werd niet door zijne geestverwanten gedeeld, en hunne taktiek en bedoeling scheen wel ietwat anders te zijn.

Verder dan hetgeen Van Zuylen gezegd had, strekte zich evenwel het denkbeeld uit van den heer Mijer, door den heer De Brauw beaamd : » Wets- herziening, ter wijziging van art 3 der wet. Opdat er mogelijkheid zij van subsidie aan een bijzondere school, zelfs wanneer ze Cbristelijk-nationaal is. Met deze wetsverbetering, met dergel^k een opvatting van art. 194, zouden gebaat zijn. Dit zou kunnen leiden tot eerbiediging van grondwettige en nationale gewetensvrijheid. Dit zou van lieverlede, door meer vrije volkskeus, het overwigt kunnen geven aan de evangelische volksschool. Aldus zou er een middel zijn van bedacbtzamen overgang tot hetgeen ook mij, nu het publiek onderwijs van het Evangelie gezuiverd moet zijn, wenschelijk voor- komt. Tot hetgeen de Minister (hierin met de Roomschgezinden homogeen) principieel voorstaat. Tot een openbaar onderw^'s, alleen voor zoover bijzonder of kerkelijk onderwijs te kort schiet"

Evenwel, één ding was slechts jammer, t.w. dat er, om die wetsherziening aldus te verkrijgen, geen de minste kans bestond, meende Groen ^), Waarom dan geene adhaesie aan de hoofdgedachte van zijn drieledig voorstel? Nu althans achtte hij de indiening er van beleedigend voor het Christelijk gevoel. En voor het voorstel tot herziening van art. 194 der Grondwet bleek Van Zuylen De Brauw— Mijer, dit veelszins voortreffelijk driemanschap, geen hart te hebben. Geen wonder dus, dat Groen zich diep teleurgesteld voelde. Aldus toch werd zijn ideaal streven tegengewerkt door het voorspiegelen van eene aalmoes.

Deze ervaring, gevoegd bij de uiterst geringe belangstelling der Kamer en zijne eigene zwakheid, bracht hem tot de overweging om zijn lidmaatschap neer te leggen ; in elk geval tot het besluit, dat de indiening van zijn drie- ledig voorstel in de zitting der twee eerstvolgende jaren onraadzaam was, en hy het dus achterwege liet*). Met verlangen zag hij uit naar de opvatting, althans naar het deelgenootschap der taak door jeugdiger krachten, en werd h^' zéér geneigd te gelooven, dat de tijd van doen door laten voor hem aan- gebroken was ; dat hij althans aanspraak op emeritaat mocht doen gelden.

ï) Aa/t di Kieters, XVII, ii v.v. «) t. a. p. XVII, i8, XVIII, 24.

Digitized by

Google

200 DB STRIJD OM DE SCHOOL.

Zijne zwakheid maakte hem waarsch^nlijk zwaartillender dan geoorloofd was; zg werkte in eik geval krachtig mede om, nu zelfs in den kring zijner Christelgke vrienden, gelijk later bleek, zijn voorstel tot oplossing der schoolkwestie geen on verdeelden bijval vond ^), de Kamer te verlaten en langs den constitutioneelen weg buiten de Kamer tegen de Kamer kracht te zoeken. Alzoo zocht hg heil in »volksagitatie."

%* Laat ons zijne billijke gronden hier mededeelen ! ,,Neen, zooals de Kamer thans is, mogt ik er niet in blijven. Dit behoeft geen betoog. Door vriend en vijand, het hoofd der antirevolutionaire rigting genoemd, mogt ik haar niet langer, in mijn persoon, bloot- stellen aan de behandeling, niet altijd welwillend en voegzaam, die ik, naarmate mijne volharding tot last en ergernis werd, bij toeneming, hetzij van leden der Kamer, hetzij van leden van het Kabinet, ondergaan heb. In 1862 terugkeerend, voor eene j/^^to/^ taak, voor de eerlijke naleving of voor de doeltreffende wijziging der Schoolwet, mogt ik een parlementair leven niet meer levenswaard achten, nadat ik wat mij doenlijk scheen verrigt of beproefd had; zoodat mijne verhouding tot de Kamer, hetzij ik sprak of zweeg, met het gewigt der volkstaak, die ik voorstond en met de verwachting en het vertrouwen van zoovelen mijner land- en geloofsgenooten niet meer overeenkwam."

Plichtmatige Schoolwet-agitatie en Transformatie der partgen.

Met het verlaten van de Kamer verliet Groen echter geenszins het strijdperk; zijn tijdeiyk verlaten van de parlementaire was volstrekt niet een definitief verlaten van de politieke loopbaan. O neen, reeds eenige dagen, nadat hij de Kamer verlaten had, kwam hij voor den dag met een plan de campagne voor den aanstaanden veldtocht, de verkiezingen van 18GG. Het vorig beroep op het volk had groote bate opgeleverd: de winst van het aanstaande zou waarschijnlijk nog grooter zijn, en hierin bestaan dat het oor der Kamer meer geopend werd. In elk geval, de vrienden der openbare school en de vrienden van den valschen vrede zouden meer van Groen's arbeid hooren dan hun lief was, en wel gedwongen worden tot een »serieus*' onderzoek. Hij zelf zou echter wederom uit den beker van smartelijke teleurstelling moe- ten drinken.

Schoolwet-agitatie en religiestrgd *) werd nu als plichtsbetrachting voorgesteld.

1) t. a. p. XVIII, 7; XIX, 21.

•) Aan (fe Kieurs XIX, 27, en No XX. Sttidiin en Schetsen ter Schoolwethertienmgp bl. 97, Noot.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 201

*^* In welken zin? Laat ons zijne eigene, veelszins miskende woorden, hier over- nemen!

„Namelijk in den telkens door mij aangedoiden zin en geest, niet omdat ik een antire- volutionaire demagoog ben, maar omdat ik op nationale en grondwettige regten, op constitutionelen vooruitgang en modem staatsbegrip, niet enkel met tbeoretischen ophef, maar in de praktische toepassing, prijs stel.

Agitatie, Als men de Schoolwet niet in de hoofdgedachte herziet, zal er. zoolang er Christelijk geloofsleven is, geen rust in het land zijn.

Agitatie, Ik deins voor dat woord niet terug. Al de regten, die de Grondwet verleent of erkent, zijn bestemd voor een agitatie, niet welke de hartstogten van het gepeupel aanblaast, maar die de gestadige gemeenschap van volk en vertegenwoordiging onder- houdt. Ik wensch dat eenmaal hier te lande op eene regeling van het onderwijs, over- eenkomstig met de diepgevoelde behoefte der Natie, toepasselijk zij, wat Macaulay van Engeland verklaarde: „Aan agitatie hebben wij eene lange reeks van weldadige hervor- mingen te danken, die langs geen anderen weg verkrijgbaar waren geweest.'*

Religiestrijd, Behoeft het betoog dat de strijd over Christelijke volksopvoeding den gods- dienst betreft? in verband met scheiding van Kerk en Staat, en terwijl materialisme en ongodisterij veld wint.

Van dezen religiestrijd heb ik gunstige verwachting. Niet omdat ik opwekking van het oude Calvinisme *) in den vorm van vervlogen tijden te gemoet zie, maar omdat ik het geloofsvertrouwen van Calvijn en van de wolke der getuigen, door alle tijden heen, het geloof aan een eeuwig Evangelie, het geloof aan het eeuwig leven, het geloof in den Vorst des Levens, op dezen rijkgezegenden en lang gespaarden martelaarsbodem nog niet voor uitgedoofd houd."

„/Religiestrijd is van schoolwet-agitatie het onvermijdelijk gevolg ; juister nog, de oorzaak en de omschrijving. Want de schoolwet- agitatie strekt om de ontnomen vrijheid van godsdienst te verkrijgen, om tegen de staatsreligie der ongeloofseenheid te worden beschermd."

De voorteekeDen waren gunstig. Al schold de Arnhemsche Courant ons voor »antirevolutiouaire septembriseurs," en al sprak de Nieuwe EoUerdam- scïie Courant van ons spelen met gevaarlijk vuurwerk, en al schetste het Volkshlad Groen ook als een waren fanatieker, de Hoogleeraar Buys sprak, in de Gids, een goed woord voor Qroen's streven, dat ook bij andere libera- len sympathie zou vinden *). Vele ethischirenische vrienden betoonden thans vruchtbare toegenegenheid voor het Christelijk onderwijs; de Eerste Kamer wilde geen eerekrans vlechten voor het Openbaar lager onderwijs; in de Tweede gingen thans van de Heéren Van Zuylen stemmen op tegen de strekking van het laatste, voor de noodzakelijkheid van het eerste; zelfs onderscheidene

1) Vgl. XIX,^8.

«) Pari, St. en Sch, No. 3, bl. 6.

Digitized by

Google

202 DE STRIJD OM DE SCHOOL,

predikanten uit de Groninger school kwamen tot betere inzichten. ') Ja, ook de Roomschen, wier houding raadselachtig geweest was, kwamen, nu hunne Kerk begon te spreken, voor den dag, en wel met den eisch van subsidie voor de hgzondere school, met den eisch, dat het Bijzonder onderwijs regel, het Openbare supplement moest zijn. ^

Groen achtte eene transformatie der partijen noodzakelgk, en hij zag haar ook reeds ontstaan; er moest en zou komen eene partij, uit verschillende bestanddeelen samengesteld, die eendrachtig zich verzette tegen kerkelijk en politiek radicalisme, eene partij, zooals hij reeds sedert 1831 begeerde. Doch al bleek ook dit ideaal eene illusie, het Christelijk Protestantisme zou, bij herleving van het geloof, toch sterk genoeg zijn ter verkr^'ging van Begt voor allen, zelfs tegen allen. ')

Indien nu maar de eigene geestverwanten ernst met den strgd maakten ! Hun gebrek aan ernst was de oorzaak van den droeven toestand 1 »Was er ernst bij de orthodoxen geweest, we zouden niet zuchten onder de wet op het Lager onderwijs; de wet op het Middelbaar onderwijs ware niet tot stand gekomen, zonder dat het Christelijk publiek er acht op gaf; de gren- zenlooze leervrijheid zou niet, door eigen napratery, gemaakt zijn schier tot een kerkelijk axioma, waarmee men straks de geloovige gemeente uit de kerkgebouwen verdrijft; vijf en twintig jaren zou men niet in de academische opleiding der predikanten door leeraars van het ongeloof berust hebben ; niet elke stem, die zich tegen stelselmatige kerkverwoesting verhief, ware (door het »koud noch heet" blijven der meesten en hun onverantwoordelijk vrede- geroep) een stem geweest in de woestyn."

Ja, dat was wel »openhartige kritiek over eigen huis en huisgezin." Ik behoef er mij niets van aan te trekken; maar daarom te meer mag ik zeggen : Zij is onbillijk in hare algemeenheid, en verwachtte veel te veel van de middelen, van een indrukmakend optreden, van een luid getuigenis geven ; de held van het Reveil vergat te veel, dat het Koninkrijk Gods ook als een zuurdeesem werkt. In elk geval, zoo iemand klagen mocht, hg mocht het doen, want hy heeft gedaan, wat hij kon, naar het hem geschonken licht om de geloovigen als een leger in het veld te brengen tegen de macht des onge- loofs; hg verweet anderen geene onverschilligheid, terwijl hij zichzelf schuldig maakte aan een onbetamelijk laisser- faire ; hg leefde voor hetgeen hij van anderen verlangde ; hg had voor zichzelven geen genot van het ontstoken vuur.

>) Vgl. bl. lo.

•) Vgl. t. a. p. No. I en de bovengenoemde Studiën en Schetsen ter Schoolwcth, passim.

3) Pari, St. en ScA, No. i, bl. 21—24.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 203

Wat hy aan de orde zou Btellen, wenschte hij den 283ten Juli (1865) nog niet bepaald te zien ; hij wenschte dat men in de vaststelling niet voorbarig, vooral dat men niet achterlijk in het overleg zou zgn. Inmiddels had hij zelf, ter voorbereiding gereed gemaakt: Studiën en Schetsen ter Schoolwether s le- ning '), welke, met eene voorrede van 4 October, nog in datzelfde jaar het licht zagen. En nauwelijks van Zwitserlands bergen, werwaarts hij zich tot herstel van gezondheid begeven had, wedergekeerd, besteedde hij zijn tijd en zyn kracht, zijn ijver en zijn geld opnieuw aan de taak zijns levens, thans ter voorbereiding van de aanstaande verkiezingen. Hierbij nam hij het, ouder- gewoonte, voor zichzelven en zijne lezers veel te druk op ^) ; en laat mij er aan toevoegen, voor velen ook veel te edel.

Hij wilde toch de kwestie niet verlaagd zien tot partij kwestie, of tot kabi- netskwestie; zij behoorde, na ernstige discussie, die dezerzijds in bladen en tigdschrift en brochures bij toeneming gevoerd werd '), door natioualen by val te worden beslist. »Niets zou schadelijker zijn dan eene plotselinge verande- ring van kabinet, als partij triumf en voorbarig incident;'* terwijl de ontbin- ding van de Kamer, immers de Kamer, die de Wet gemaakt en den Koning en den Protesteerenden opgedrongen had, noodzakel^k was om eene doeltref- fende herziening van de Schoolwet te kunnen verkrijgen.

*^* Het Kerkelijk Weekblad (zie o. a. het No. van 3 November en 9 December 1865) ondersteunde naar zijn kracht Groens pogen. Ik mag tevens niet nalaten de aandacht te vestigen op dezen volzin : „Wat wij begeeren, het is, dat het Christelijk geweten van ons volk zich zoo luide, zoo ernstig doe hooren, dat de volksbehoefte aan godsdienst en vrijheidszin zich zoo duidelijk uitspreke, dat geen ministerie van welke staatkundige rigting overigens zich zonder de bevrediging van die behoefte zal kunnen staande houden."

Groen schreef onvermoeid, om de aandacht wakker te houden en te maken, wakker en warm met betrekking tot zijn drieledig voorstel. Bij de begroeting in November werd er zelfs door de coryfeeën der Conservatieven in de Tweede Kamer veel goeds gezegd ten behoeve van den aangebonden strijd. Maar zij bepaalden zich tot redevoeringen, hoogstens tot het uitspreken van een denk- beeld, het Boomschey om subsidie aan de bijzondere scholen te verleenen, een denkbeeld, dat Groen, alleen in verband tot de Christelj/k' Nationale scholen, uitmuntend vond, maar geenszins voor legislatieve behandeling rijp achtte. *) De Hoogleeraar Buys (in de Gids) vond den aanval der Conservatieven

1) 's-Gravenhage, bij de gebroeders Van Cleef.

2) Pari. 5/. e/i Sch, No. 2 bl. 18. ») Vgl. l. a. p. No. 3, bl. 19.

*) Pari. Si, en Sch. No. 6, blz. 6.

Digitized by

Google

204 DE BTRIJD OM DE SCHOOL

slechts comediespel ; Groen yond dien niet ernstig genoeg, al was het reeds omdat er geen voorstel op volgde; blijkbaar zag hij er niet veel meer in, dan eene poging tot vermeestering van het bewind. ^) Doch zie, daar kwam »de Lim- burgsche Quaestie,*' een droevig en voor de geregelde behandeling der onderwijs quaestie veel meer dan het koloniale vraagstuk, storend incident ; daar kwam vooral de Koloniale Wet •), en het Tweede Ministerie Thorbecke viel *), waarmede Groen de hoogstbelangrijke rol van Thorbecke afgespeeld en de Liberale part^, tenware in het Radicalisme, in het Moederland als verslagen aanzag ^) ; waarin de tegenstelling tusschen Radicalisme en Antirevolutionaire politiek duidelijker aan het licht trad, doch waardoor evenwel de tijd voor een radicaal bewind of voor een nationaal Ministerie, zijns inziens, nog niet gekomen was. ^) Onafhankelijk echter van deze vragen, diende de Kamer ontbonden te worden, waarbij »meédoogenlooze uitoefening van het kiesregt aan eene niet onbeduidende verversching dienstbaar gemaakt*' behoorde te worden •) ; terwijl Kamer en Natie recht had om nauwkeurig te weten, waarom Thorbecke, tegen wiens persoon jongere liberalen in verzet gekomen schenen, tot het nemen van zijn ontslag gedrongen was geworden. Zonder de zoo noodig gekeurde verklaringen bleek het echter alras, dat het nieuwe kabinet, onder de leiding van Franssea van de Putte, die, naar men achtte, zijnen ouden ambtgenoot uitgedreven had, zelfs in de onderwijskwestie het echt Thorbeckiaansche spoor volgen wilde. ^)

Inmiddels hadden Roomsche en Conservatieve personen bespeurd, dat er kans bestond op de vorming van een bewind, uit hunne kringen voortgekomen. In de schoolkwestie werd van die twee verschillende kanten toenadering op dat punt getoond. In de Kamer werd zelfs begunstiging van het Bijzonder onderwijs begeerd, gezwegen van den eisch om de neutraliteit der Staatsschool strengelijk te handhaven, zelfs gewezen op de leemten in de artt. 23, 24 en 33, ter voorziening waarin de opposanten ook voor hunne eigene toekomst ongelukkigerwijs van den Minister het initiatief vorderden. Bovendien, in Graaf van Zuylen van Nijevelt scheen een erfgenaam van Qroen's politiek

1) T. a. pi. No. 7, bl. 7—20. Vgl. No. 8, bl. 14.

») T. a. pi. No. 5, bl. 28, No 6, bl. 26, No. 9, bl. 8.

») T. a. pi. No. 9.

*) T. a. pi. No. 9, bl. 5, 17; No. 10, bl. i. T. a. pi. No. 8, bl. i.

•) T. a. pi. No. 9, bl. 4 : het beste scheen dus „een zoogenaamd liberaal kabinet, dat de loopende zaken afdoet, en de beginselen prijsgeeft."

•) T. a. pi. No. 9. bl. 30.

') T. a. pi. No. 12, bl. I, (28 Febr. i865), en No. 13. Groens vragen aan den Minister Pü^é vindt men No. 12, bl. 22.

Digitized by

Google

DK STRIJD OM DE SCHOOL. 205

opgestaan te z^o, die niet enkel door zijn spreken in de Kamer maar ook^ maar vooral door zijne brochure: Agitatie ia plichtsbetrachting veel van zich te verwachten gaf. Maar het drieledige voorstel van Groen werd door niemand ter tafel gebracht ; het orgaan der Conservatieven ging zel& in het aangezicht van de Stembus niet verder dan tot de erkentenis »dat de Wet »in enkele opzigten" verkeerd werkt en behoort te worden herzien/* en de Tijd was het blijkbaar enkel om eenige zilverlingen te doen. Subsidie voor de Christel^k- Nationale school, ja het zou billijk zijn; edoch, zijn voorstel, vooral eene ^degelgke Schoolvoeisherziening"' met Grondwetsherziening op het welbekende punt, dikt was eisch van recht en billijkheid, dïki was de eisch van het oogen- blik, naar de overtuiging van Groen.

Hij mocht dus niet hopen, dat . aan zijne begeerte voldaan zou worden door de uitkomst der Stembus. Niettemin hij hoopte op hoop tegen hoop. Het Ministerie stond van den beginne wankel : »het jongske'* had geene levenskracht; het had zich te vroeg van Vader Thor becke losgemaakt Ja hem zelfs voor uitgediend verklaard. Na zijne tegenwerking nu hg was wéér in de Kamer gekomen als vertegenwoordiger voor Groningen achtte de Minister zich tot intrekking van de Wet verplicht (eene Wet die uit haren aard en door de gevoerde discussies ook voor onze Indien de kwestie van het Christelijk beginsel op den voorgrond schoof), en het Ministerie zich tot heengaan gedrongen ; zoodat, naar het oordeel van Groen, de kiezer op 12 Juni (1866) bedenken moest, dat zoowel in het koloniale vraagstuk als in den eisch van Schoolwetsherziening de strijd eenzelvig was. Mocht de kiezer eene politiek ondersteunen, die zich in het koloniaal vraagstuk, nu vooral, als radicale^ in de onderwijskwestie, nu vooral, als anH-chriatelSke politiek openbaart 7 ^) £n moest er niet gevormd worden een nationaal kabinet; anti-radicaal en anti-modern, en, op broeden Christelgk-historischen grondslag, inderdaad antirevolutionair en conservatief?

Doch hoe was ook de uitkomst ?

* ^* Over Keuchenius Zie : Memorie over de Evangelisatie op Java. ParL St, en Sch, 2, 253» 191.

Een beker der smart.

Groen schepte weer moed. Hij bevorderde zijnerzijds de gewenschte samenwer- king, samenwerking voor een bepaald doel : »doeltreffende Schoolwetherziening*' moest het Schibboleth der nieuwe partij zijn. Dat doel was echter niet bepaald

») Pari, Si. en Schets, No. 21, bl. I, 28.

Digitized by VjOOQIC

206 DE STRIJD OM DE SCHOOL.

genoeg. Met behoud van politieke eerlgkheid kon menige staatsman er zich naar richten, en toch aan Groen groote teleurstelling berokkenen. Hoe dit zij. Groen ijverde voor gemeenschappelijke operatie ; en, had hij, bij de vorige verkiezing, tot afzonderlijkheid, minstens b^ de eerste stemming, geraden, thans kon er reeds bij de eerste stemming samenwerking zijn.

Over kandidaturen begeerde hij volstrekt niet geraadpleegd te worden ; alzoo bond hij zichzelven geenszins. Maar hij gaf toch eene aanwijzing. Den I4deii Maart was eene poging beproefd geworden, om af te keuren dat aan vermogende gemeenten, die kosteloos onderw^'s verstrekken, een voorrecht verleend werd. De twintig kamerleden, die daar voorgestemd hadden, mochten in aanmerking komen, 't Waren de Heeren Simons, Van Foreest, Andreae, Kien, Luyben, Du Marchie van Voorthuysen, Van Heiden Reinesteiu, Schimmel- penninck, Hollingerus Pijper, Dirks, Wintgens, Lyclama k Nijeholt, Mijer, De Brauw, Van den Heuvel, Hoffmann, Van Zuijlen van Nijevelt (voor Arnhem), nog een Van Zuylen van Nijevelt, Begram en de Voorzitter. De'Roomschen hadden met de Liberalen tegengestemd. Waren dus b^ Groen, in 18G4, de Conservatieven weinig in tel; thans, nu ze eene fractie schenen van de zich vormende anti-radicale partij, werden hunne aftredende vertegenwoordi- gers door hem, zooveel zijne voorzichtigheid en beginselen zulks gedoogden^ openlijk gewaardeerd. Hij had zelfs van onderscheidene Liberalen buiten de Kamer goeden dunk i).

Het gevolg was het optreden van een conservatie/ Ministerie, het Ministerie Heemskerk^ Mijer; Graaf van Zuylen, voor Buitenlandsche zaken, had er óók »als hooggewaardeerd lid der Ghristelijk-historische richting'* zitting in genomen. Aanvankelijk had Groen veel verwachting van het Ministerie '). De intrede in de Eerste Kamer viel dien scherpzinnigen en scherpzienden wachter al terstond niet meé. Het Ministerie deed niet, wat hij, geraadpleegd zijnde, zou hebben verlangd; ook niet, wat men, in verband met den loop der omstandigheden en de verhouding der partijen, billijkerwijs te gemoet zag. Kamerontbinding had er ook niet plaats. Wat het onderwijs betrof, ging het Mbisterie evenwel zoo ver als collectieve verantwoordelijkheid vergunde •).

Reeds een paar dagen na de eerste verschijning der Minieters waarschuwde Groen terstond met behoedzame oprechtheid, zachtmoedig, waardeerend, nog altijd iets hopend, steeds de onderwijskwestie voor oogen houdend en bren- gend, in het gezicht van de Stembus. Hij waarschuwde voor misrekening

*) Par/. St, en Sch. bl. 8, 31, 74. *) t. a. p. bl. 215. ') bl. 90, 177.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 207

€D teleurstelling. Het Ministerie was volstrekt niet antirevolutionair ; het zou de antischoolwet-coalitie volstrekt niet leiden ; het zou voor de b^nselen der Schoolwet pal staan. Door Mr. J. Heemskerk Az., die het werpen van een smet op dat pronkjuweel verboden had, was de dictatuur aanvaard ; vele vrienden zouden zich onderwerpen ; de Liberalen kwamen met den schrik . vrij. »Dit kabinet wordt aldus, in de onder wljskwestie, het orgaan der overbekende, noem ze oud- conservatieve, of liberalistischei of moderne rigting."

Alzoo werd Groen in smartelijke verlegenheid gebracht '). Vele andere dingen vraagden bovendien om een deel van zijne gevoelens en gedachten. De Cholera begon in ons land hare offers te eischen, zoodat de vergadering der Vereeniging voor Christelgk Nationaal Schoolonderwijs uitgesteld werd. De breuk tusschen Oostenrijk en Pruisen vorderde groote belangstelling ^), Desniettemin , misschien moet ik zeggen: dientengevolge: want was het toch eigenlijk geen grondeloos optimisme ? bleef hij vasthouden aan zijnen goeden dunk van de individueele opinie der onderscheidene ministers, ofschoon het Ministerie als zoodanig voor de part^wet van 1857 tegen ons partij gekozen had.

Groen kwam den 12^«» Juni als volksvertegenwoordiger uit de Leydsche stembus (met 793 tegen 495); tevens waren verkozen Hoffmann, Van Asch van Wijck, Eeuchenius; Van Londen van Sanden burg kwam in herstemming. De liberale partij verkondigde, dat Groen eene >eclatante nederlaag*' geleden had ; de waarheid was, dat er toen veel meer stemmen dan in 1864 op zijne kandidaten uitgebracht waren '). Hij had zich niet tot aanneming van een mandaat verbonden. Evenwel, hij nam het aan. Maar onder eene zeldzame, voor afkeurende beoordeeling niet ongeschikte, doch redelijke, voorwaarde, om, zoo hij het noodig achtte, tot het handelen naar omstandigheden vrij te blijven : »m de Kamer^ zoo op doeltreffend parlementair initiatief kans is ; buiten de Kamer, zoo ik van het tegendeel overtuigd ben'**).

Groen gevoelde zich verlaten. » Verlaten ben ik, toen het oogenblik van wederzijdsche ondersteuning daar was ; verlaten door mijne strijdgenooten, oorlogzuchtig, als leden der Kamer, plotseling vredelievend, als leden van het Kabinet. Verlaten, namelijk in zoover op hen, als bondgenooten niet slechts, maar nu als leidslieden, ter opening van den veldtogt voor vrijheid van onderwijs, rekening gemaakt werd. Pijnlijk is deze verlatenheid; zeer

ï) t. a. p. bl. 119, 147.

5) t. a. p. bl. 196, 201, 208, 287, 313, 315, 382, 390, 416, 419.

■) t. a. p. bl. 126.

*) t. a. p. bl. 146.

Digitized by

Google

208 DB STRIJD OM DE SCHOOL.

pijniyk." Hij bleef echter het beste hopen, dat zich denken liet. »Evenwel ik^ houd my overtuigd dat ditmaal niet, als in 1856, het meerendeel onzer geestverwanten zich scharen zal rondom de kabinetsvlag. Bovendien vlei ik mij, ook thans nog, dat wy niet, als in 1856, door een vijandige houding van het ministerie tot een onvermijdelijke polemiek, die naar een broederkrijg zou geiyken, zullen worden gebragt.*'

Er was nog meer, dat hem griefde. Eene uitnemende positie was verspeeld^ de positie tegenover het Liberalisme; uit vrees voor dien vyand waren de vrienden zelven bgkans liberaal, althans zéér conciliant geworden. Desniette- min wenschte hy vrede met zyne vrienden. »Indien zy, ter bescherming van de hoofdgedachte der schoolwet, zich scharen in het vyandeUjk gelid, dan, ja dan is het polemiseren^ ook tegen hen, met pligtbetrachting synoniem ; maar^ gaat het verlaten niet verder dan dat men ons tegen de wederpartyders alleen laat staan, hierin kunnen wy misschien berusten. Hard voorzeker is het,, doch het zy zoo."

Echter, het duurde niet lang, of hy schreef: »Het misdrijf van 1856 wordt ten tweeden male gespeeld.** Zyne kritiek zou scherp zyn ; tegen het verwyt van mystificatie en comediespel kwam hy evenwel van harte op. Zyne ver* ontwaardiging zou zelfs beheerscht worden door weemoed, »den weemoed eener gedachte over het zonderlinge myner lotsbestemming, die evenwel niet uitsluit, noch dankbaarheid over de taak die my ten deel viel, noch verootmoediging over het gebrekkige myner pligtbetrachting. Wanneer ik hetgeen my, in den stryd op politiek en kerkregteUjk terrein, wedervoer naga, dan is het, dunkt me, onloochenbaar dat myn levensloop in een reeks van teleurstellingen^ doorgaans in het meest gunstig tffdsgetorieht door vrienden verooraaaktf. bestaan heeft.*'

Deze smartvolle beker was echter niet geheel onverdiend. Groen had te goede gedachten van de geloovigen. Hy redeneerde enkel uit de theorie, en eischto voor hun gedrag hunne onderworpenheid aan de uitspraken zyner logika. Groen's taktiek en polemiek droeg niet altyd de goedkeuring van de edelsten zynev eigene party weg ^), eene reden te meer waarom zy hem gingen teleur- stellen. In politische polemiek was Groen byzonder sterk. Doch zy, die moesten regeeren, hadden ook nog om andere belangen dan om die der Christeiyke school te denken. Hy bleef zonder portefeuille, en had slechts met de bespiegeling te doen. Zy moesten rekenen met de werkeUjkheid, met ambtenaren, met gemeentebesturen, met geheel het staatsieven. Groen beschouwde de menschen veel te veel, alsof ze onafhankeiyk waren, als.

1) t a. p. bl. 227.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 209

vrijwerkende wezens, als steeds in staat om te doen, ora te zeggen wat zy denken en willen, als steeds bereid om rekenschap af te leggen van hun streven. Groen was in deze beschouwing niet Apostolisch; zijn zedelijk bestaan kon zoo moeilijk eindigen in het: *Dixi et salvavi aminam,'*

Daarbij kwam nög eene reden.

Groen hield op hoop tegen hoop vast aan de kracht van de Christelijke gezindheid der natie. Maar had Groen in die jaren nooit gelezen^ dat er evenmin op de Gemeente van Christus als op Prinsen vertrouwd mag worden ? Nooit overwogen, dat zelfs een volk als het Nederlandsche van nature niets beter is dan het Poolsche? Nooit bedacht, dat men, ook voor eene staat- kundige loopbaan, zijn vertrouwen enkel en alleen op God bouwen mag, en dus op diens Woord, diens Christus, diens Geest? Nooit zichzelf verweten dat hy, aldus het volk van schuld vrijpleitende, wel toejuiching bij het volk vond, maar het stijfde in zijn Farizeeisme, in dat onmiddellijk met den zondeval ingetreden streven naar zelfveren tschuldiging en beschuldiging van anderen? Nooit opgemerkt dat, volgens de doorgaande leer der Heilige Schrift, de voornaamste oorzaken van de nlgemeene ellende te zoeken is bij de Gemeente van Christus, datzelfde volk, waarop Groen rekende? Waren er in de Christelijk-gezinde natie gcene andere beletselen in dezen dan gebrek aan ernst en aan bekend- heid met de brandende vraagstukken?

Ik geloof met hem, dat onze Natie, of wat hetzelfde is, onze Kerk weder- keeren zal tot den levenden God, en mitsdien ook tot die staatkunde, die uit de toepassing van het Christel^k geloof voortvloeit. Maar dat geloof is de slotsom van jarenlange waarneming der leidingen G^ds in onze historie, van de beschouwing van het verbond der genade, dat God gemaakt heeft met dat volk. Zulk een geloof is ook bij Groen de ondergrond van zijne hoop geweest, al drukte hij zich wel eens onbetamelijk uit. Want, *t is uit alles blijkbaar, de geest, die Groen bezielde en sterkte, was niet partijzucht noch volksgunstbejag, maar de geest des geloofs, van dat geloof, dat zich op het Woord, dat zich op God verlaat *). Doch waarom dan zoo vaak heil verwacht van menschen?

Dit nu echter daargelaten, was zulk een geloof en hoop de vrucht der studie van de historie in haren ganschen omvang, en in haren samenhang, den waren leerling van de Historische Rechtschool eigen, in zeldzame mate bij Groen te vinden, zoodat hij telkens troost vond, waar die te vinden is, en hij zich na elke teleurstelling weer vol hoop oprichtte tot het beantwoorden van de vraag:

i) Vgl. Ter G. 71 'v.v.

14

Digitized by

Google

210 DE 8TRUD OH DE SCHOOL.

»Wat nu te doen?''

Het Ministerie moest nu maar niets doen voor het onderwas. Het had zidi nergens toe verbonden, dan om al de bezwaren te overwegen. Voorts zou het zien of het mogelijk ware om ze »met de bestaande wet op te heffen," Eindelyk stelde het in uitzicht om, »zoo die bezwaren inderdaad zoo gewigtig zijn dat het volk daardoor in zgne teederste belangen zou moeten lijden, te sff/ner i0 eene wijziging der Wet voor te dragen.'* Deed het er dus niets voor, dan bleef het in zgn geheel ; Groen zou het laten begaan, maar wilde zelf ook voortgaan met zgne agitatie als met zijne onafwijsbare plichtsbetrachting. Van halve maatregelen toch bleef hij liefst verschoond. »Door een onbeduidend medica- ment, als slaapmiddel, zou menigeen tot berusting en plichtverzuim worden verleid."

»Aan de waardigheid èn van het Christelijk volksbelang, èn van de »bg uitnemendheid nationale" rigtbg, waarvoor wij opkomen, gedachtig, b het ons niet te doen om aftroggeling van een aalmoes. Wij vragen aan de Kamers en aan de Kroon, niet als gunst, maar als regt, het handhaven der dier- baarste vrijheden, eigendom der Natie, met het bloed der voorvaderen betaald, in onze volkshistorie met onuitwischbare letteren gegraveerd, en daaruit, als onvervreemdbaar, overgeboekt in de Grondwet/' ziedaar zgne leus!

Groen mocht dan ook niet in de Kamer terugkeeren, tenzij het hem bleek dat hg in de Kamer vruchtbaarder dan buiten de Kamer werkzaam zgn kon. De Liberalen hadden zijn wederkeer, uit eigenbelang, gaarne gezien; de bevriende bladen waren van oordeel, dat het niet voegda Den 25b^<'i* Augus- tus diende hg zijn ontslag in. «Tengevolge der verklaringen van het Kabinet, nader in de zitting van 23 Augustus bevestigd, b^ ik nu volkomen over- tuigd dat mgn terugkeer in de Tweede Kamer voor hetgeen ik beoog doelloos, zoo niet sdiadelijk zijn zou." Het Kabinet had ontegenzeglgk partij gekozen t^en de veeljarige wenschen der, ik zeg niet antirevolutionaire, maar Chris- telgk- historische richting. Zelfs hare vrienden onder de Ministers hadden hunne eenstemmigheid met den Minister van Binnenlandsche Zaken uitge- sproken. Als censor buiten het Parlement van Ministerie en Parlement zou hg zich doen gelden onder veel, dat hem diep smartelijk was. Er zouden echter nog smartelgker dingen gebeuren. Had hg lange gearbeid aan de vorming van eene eigene partg; pas met groote moeite bijeengebracht, werd

Het jonge legertje verstrooid.

Zéér verschillend werd Groen*s bedanken beschouwd. Vele vrienden hadden hem met hoogen ernst en met herhaalden aandrang om het tegendeel ver-

Digitized by

Google

DE STBIJD OM DE SCHOOL. 211

ïocht. DesniettemiD bleef hij bij zijn besluit, 't welk voor de goede ODderlinge Terstandhouding der Orthodoxen, inzonderheid voor de Ministers eene groote i?eldaad| om Groen*8 gezondheid noodzakelijk, en ten behoeve van de onder- was-kwestie zeer vruchtbaar was; maar alleen dan volkomen ^) gerecht- vaardigd kan worden, wanneer Groen's gezichtspunt juist was. Dit toch had hem reeds in 1862 vergund, alleen ter bestrijding van de Schoolwet een mandaat als volksvertegenwoordiger aan te nemen, maar het gaf aan de tegenpart^', inzonderheid aan de omgekeerde vrienden in en van het Kabinet, aanleiding om, ter geruststelling van hunne consciêntie, een hoogen toon t^en hem aan te slaan.

Mr. L. H. W. Keuchenius nam het voor Groen op; nu was deze broeder, ofschoon pas uit Indiê en uit een gansch anderen werkkring in het moeder- land teruggekeerd, de erfgenaam zijner politiek ^); Graaf van Zuylen toch was ontrouw geworden. In de Kamer zou Keuchenius optreden, buiten de Kamer zou Groen blijven opereeren : »A1 kom ik in de Kamer niet, de wapens leg ik niet af.'* Doch zoo hij eenigermate deelnam aan het debat, het 20U zijn, vals medeburger, als vroeger medelid, zonder mij dwaasselijk aan te matigen eenig regt van censuur of kritiek en vooral zonder leidsman te willen apelen" '). Doch zie, nauwelyks waren deze woorden gedrukt, en zijn neef €. Baron van Waaaenaer-Catw^ck, te I^yden in zijne plaats met groote meerderheid verkozen, of daar noodzaakt hem de beroemde Motie- Keuchenius, hem waarschijnlijk reeds den 20sten September bekend ^), om als een censor en leidsman op te treden, zooals nog zelden gezien was, en om dientengevolge, fiohoon onder de toejuichbg der Liberalen, ja vooral daarom, schier geheel ^een en tegen bjfna alle ei/ne vrienden een verschrikkelijken str^'d te strijden.

^ De motie luidde : „De Kamer, de gedragslijn van het Kabinet ten opzigte van de uittreding van den Minister van Koloniën, Mr. P. Mijer, afkeurende, gaat over tot de orde van den dag." Zij stond in onafscheidelijk verband met de benoeming van den heer Mijer tot Gouverneur- Generaal van Neerlandsch Oost-Indie. Zij werd 27 September aan- genomen, en dienzelfden dag reeds stelde het Ministerie de ontbinding der Tweede Kamer voor. Den 30sten üctober had de stemming plaats. Als eene afkeuring en berisping van die koninklijke daad, en dus als een treden op het gebied van de uitvoerende macht, -werd de motie en de stemming daarover van ministerieële zijde voorgesteld.

Keuchenius werd, gezwegen van alle andere schildergtjes, afgeschilderd als iemand, die inbreuk gemaakt had op de rechten der Kroon. De vraag, of hij zich

1) P. Si. Sch. 397. 435- ^) t. a. p. 363, 8 en 485. ») t. a. p. 407- -•) t. a. p. bl. 417.

Digitized by

Google

212 DE STRIJD OM DB BCHOOL.

niet door gekrenkte persoonlijke gevoelens tot het indienen van de motie liet leiden, door zijn medelid uit Arnhem, Van Lijnden van Sandenburg, ontken- nend beantwoord, moet ik onbeantwoord laten. £r is in het gansche optreden van den Heer Keuchenius, al bleef bij Groen naar *t schijnt getrouw *), veel dat mij duister bleef.

Groen heeft de motie van zijnen tweeden «erfgenaam", uit een con- stitutioneel oogpunt met allen ^'ver verdedigd. Die verdediging strookte geheel met de beginselen, die hij jaren te voren had verkondigd, en met zijn eigen parlementair gedrag. Steeds, vooral sedert 1862, had hij gestreden tegen eene minister iëele dictatuur^ die, meestere» van hei praerogatief der Kroon, niet ongaarne de volksvertegenwoordiging, zijns inziens volksorgaan, zou doen ontaarden in een legislatief college, zoo niet in een regeeringsinstrument. Vandaar bijv. de uitdrukking, ziende op de Liberalen, die voor de Motie gestemd hadden: «Ditmaal zeilen de Liberalen onder antirevolutionaire, onder anti-Thorbeckiaansche vlag" *).

De spanning, door een en ander verwekt, werd schrikbarend groot, vooral toen een maatregel toegepast werd, dien Groen had aangeraden, maar enkel in het belang van het onderwas, t.w. ontbinding van de Kamer en een per- soonlijk optreden van Oranje, maar die nu dienen moest om hem met alle Christelijke volksbelangen in Nederland te écraseeren ten dienste van conser- vatieve hebzucht. Groen daarentegen werd beschuldigd uit piquanterie en gedupeerdheid Keuchenius, die door lage motieven gedreven zou zijn, de hand boven het hoofd te houden. Zijne taak was zéér zwaar. Doch hij stond pal voor zijne overtuiging, en bleef de kiezers, zooveel mogelijk, bepalen bij het noodigste dat, voorzeker, niet bestond in het agiteeren voor de firma Heemskerk onder de leus van Oranje Boven !^ maar wel in de bevordering van de Chris- telijke volksbelangen, niet in het bijstaan van conservatieven, die niets conser- veeren, maar wel in het verdedigen van de constitutioneele zijde der Motie.

Groen heeft vooral in die dagen getoond, dat hij een ridder zonder vrees en een vreeslijk ridder was. Bij het herlezen van zijne brochures uit die

*) Ik dacht o. a. daarbij aan zijne in de zitting van 23 Augustus 1866 afgelegde verklaring : „Ik zal de taak van het kloppen van de H. H. Mijer en Van Zuylen, de vroegere afge- vaardigden van Zwolle en van Arnhem, overnemen; ik zal mij stellen naast den heer Groen, die reeds tien jaren geklopt heeft, en ik durf het verzekeren, al zou het aambeeld met fluweel worden overtrokken, onze hamerslagen zullen gehoord worden. Elk kat)inet zal vallen, dat niet aan den eisch van schoolwetherziening voldoet."

') t. a. p. bl. 453.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE SCHOOL. 213

onvergetelijke dagen, gevoelde ik opnieuw, hoe bewonderenswaardig zijn gedrag ^) was, al prees hij dan ook Keuchenius te hoog, en al was hij zelf hier en daar te fel. Doch blijf eens onberispelijk kalm, als een groot deel van uw leger afvallig wordt, bijna al uwe officieren tegen u opstaan, als schier alle uwe vrienden, jonge, oude, niet beweldadigde, maar ook krachtig ondersteunde vrienden u verwerpen, en zich, uit onkunde, doch met vermetelheid, op u tegen u beroepen, ja het voor een Christelijk gevoel snijdenst argument gebruiken, dat de duivel van uwe geschriften gebruik maakt, om verdeeldheid onder de Christenen te brengen.

't Waren voor den veldoverste dagen van buitengewone inspanning en grievend leed, doch ook van grooten zegen: in de schatting van alle bedaarde des- kundigen won hij, zelfs bij schijnbare nederlaag, den stryd voor het staatsrech- telijk beginsel der Motie, hetwelk hij zelfs boven de eendracht zijner partij gesteld en zonder één »liberaal" aan te bevelen, verdedigd heeft ^).

De toestand was treurig. Hij werd in die dagen zelven aldus beschreven : »Wij beleven hoogst ernstige en onheilzwangere tijden. In het gansche land is eene zorgwekkende gisting. Het ongeloof wordt driester. De klagten over het openbaar onderwijs zijn vele. De ontevredenheid over de afmaking van ziek en gezond vee, het schorsen van de veemarkten en de stilstand van den handel, vermeerdert bij den dag en doet iets ergers vreezen. De laagste stand wordt opgeruid, ten gunste, zoo het heet, van Oranje's regt. Velen zoeken, zelfs uit liefde tot de waarheid, maar in onwetendheid omtrent den aard van onze wetgeving, die als zoodanig niet antichristelijk is en het Christendom op de school niet belety omkeering van den bestaanden regeeringsvorm '). Onder de echte vrienden van Oranje en den Bijbel bestaat tweestrijd, en bij hen zijn vele trage handen en slappe knieën.*'^)

De uitslag der stemming was evenwel deels verblijdend. De vrienden der Christelijke school hadden zich aan Groen*s raad gehouden en ijverig gestemd ; het conservatieve Ministerie had eene krachtige afkeuring ontvangen ; maar de radicale partij had ook in invloed gewonnen.

Groen hield zich vooreerst stil, hij had eene afwachtende houding aange- nomen op politiek gebied. Later evenwel bleek het, dat onze richting, zooveel

*) Waarom hij voor Keuchenius opkwam, moet door ieder, die iemands goed gerucht wil voorstaan, goedgekeurd worden. Zie Groen 's karakterstudie van Afr, Keuchenius en Mijne IVederpartijders in 1869, vooral bl. 55, in Zelf standigheid herwonnen : verzame- ling van geschriften uit dat jaar.

•) ParL St, en Sch, 2. 417 v.v. en het 3e D., bijv. bl. 125.

5) Dit ziet op de Nieuwe Goessche Courant of op de populaire Utrechtsche Blaadjes.

*) Zie Het Kerk. Weekbl.

Digitized by

Google

2i4 DB STRIJD OM DE SCHOOL.

van hare Eamerleden afhing, verdween in de ministeriêele partij ^). De antirevolutionaire was uiteengeslagen ; de arbeid, aan de partijformatie besteed, scheen vruchteloos geweest te zijn ; Groen had zich vele machtige vrienden tot vijanden gemaakt; hij stond schier geheel alleen.

*^* Wij behoeven hier over de Motie, of over den persoon van Keuchenius, of over de politieke gevolgen niet nader te spreken. In het 3de deel van Groen's Parlemen^ taire Studiën en Schetsen en /// zelfstandigheid herwonnen^ Amsterdam. H. Höveker 1869 iste stuk; Vde : Conservatieve journalistiek; VIII, bl. 21, vindt men aanwijzingen in overvloed om een en ander te bestudeeren. Evenzoo in Dr. A. van der Linde's ; De ontbinding van de Thveede Kamer in 1866, Utrecht J. J. H. Kemmer 1867. Vergelijk de Stemmen voor Waarheiii en Vrede, uit die dagen, en het Kerkelijk Weekblad, voox^X het nommer van 26 October, 9 Nov., 16 Nov. 1866, 8 Maart 1867. Ds. L.Tinholt, de Redacteur der Stemmen, had zich aan Groen*s zijde geschaard : Zie de brochure van Een Kiezer, die tevens orthodox predikant is, onder den titel : „Kiezers ! Laat u niet vervoerend Amsterdam bij W. II. Kirberger: 23 October 1866.

Handhaving van eelfstandigheid.

Groen had zijne zelfstandigheid behouden. Wel was zijn legertje zéér klein geworden, en waren verscheidene officieren getreden in den dienst van andere beginselen, de veldmaarschalk had de eer der banier gered. Dat hij niet van voornemen was zijne positie te verlaten, kwam ook in 1867, het jaar dat hem zooveel verzoekiagea bracht, duidelijk aan het licht.

De vergadering der Vereenigiag voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs om het heerschen der cholera ten vorigen jare niet gehouden, had, in dat jaar, met veel opgewektheid te Leeuwarden plaats. Honderden vroede Friesche mannen en vrouwen betoonden ondubbelzinnig eene warme belangstelling in den persoon en den arbeid van Groen, die als eerevoorzitter de vergadering bywoonde.

Op die vergadering werd ook het bovengenoemde voorstel De Brauw besproken.

Deelen wij er hier Groen*s opinie over mede, vooral omdat het de grond- gedachte van de Wet-Mackay bevat, en Groen*s zelfstandigheid opnieuw doet uitkomen.

De Hoogleeraar Gratama juichte in een belangrijk praeadvies ^) de hoofd* gedachte: subsidieering, van harte toe. Doch hij had vier grieven, waarvan het facultatieve der subsidieering de voornaamste was. De docent Brummel- kamp deed eene waarschuwende stem hooren : men moet voorzichtig zijn, als de vijand geschenken aanbiedt ; hij bracht het Trojaansche paard in herinnering;

*) Vgl.: JVat dunkt u van het voorstel De Brauw? II, bl. 21 —39. ') Berichten, 2, bl. 150.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DB SCHOOL. 215

de Staat mocht geen Schoolmeester zijn; allerlei tegenwerking zou het gevolg zijn.

Groen vond in het voorstel als hoofdgedachte: »regt voor allen, bovenal waar het de vrijheid van godsdienst en geweten betreft/* welke gedachte door hem met ingenomenheid begroet werd. Het facultatieve der subsidieering vond hij, evenals Gratama, hoogst bedenkelijk. Voorts, v^nschende dat er in de Wet drie gewichtige veranderingen gemaakt zouden worden, gelijk wij reeds vermeld hebben, zag hij de voornaamste, wegoeming van het woord Christelijke, niet door De Brauw opgenomen. Eindelijk had hij bezwaar tegen den ganschen inhoud van het voorstel. »Het omvatte te veel. Het vereenigt wat reeds in staat van tvgeen gebragt is, wat reeds sedert lang had kunnen en moeten worden beslist, met hetgeen buiten eenigen twijfel een onderwerp van langdurige beraadslaging zijn zal."

Merkwaardig is hetgeen Groen tot ontwikkeling van dat hoofdbezwaar opmerkte. Het geeft met enkele woorden een juist begrip van zijne taktiek. »Twce termijnen van wetherziening heb ik steeds verlangd. Den eersten, om althans de wet niet tegen ons nog te laten verscherpen, om ze te doen uit- voeren in den geest, waarin ze tot stand kwam. Sedert tien jaren ontzegt men ons zelfs de eerlijte naleving eener verderfelijke wet! Tevergeefs werd, jaar op jaar, de wegneming begeerd van dubbelzinnigheden, waarvan, tegen de bedoeling van den wetgever, te onzen nadeele misbruik gemaakt wordt. Die wegneming kan onverwijld geschieden. Dit was, in mijn en veler oog, de eerste termijn. Daarna, wanneer men eindelijk zal hebben gedaan wat nu reeds doenlijk is en te lang verzuimd werd, komt de tweede vraag ter sprake. Hoe zal er, door dergelijke wetherziening, wezenlijke vrijheid van onderwijs zgn voor het volk ; voor elk, die, al ontbreekt hem geld. Christelijk geweten en pligtbesef heeft" ')

Groen zag volkomen juist, dat pas de eerste termijn rijp voor behandeling was, maar dat alle gunstige kansen verspeeld werden, indien men nieuwe punten aan de orde stelde. Er was vooral door zijn rijk ^ezegenden arbeid een merkwaardige ommekeer in de beoordeeling der Schoolwet, ten gunste zijner beginselen, vooral onder den verderfelijken invloed der meer en meer geopenbaarde moderne richting, in de laatste vijf jaren ontstaan. Graaf van Zuylen van Nijevelt had eene zeer goede gezindheid in de school vraag getoond;

•) Een en ander heeft Groen ontwikkeld in zijn geschrift: „f^a/ duni/ u van het voorstel De Brauw? Amsterdam H. Höveker 1867. Daarin vindt men ook de door Groen tot de vergadering gehoudene rede, welke een diepen indruk maakte; alsmede Gratama's praeadvies.

Digitized by

Google

216 DB STRIJD OM DE SCHOOL.

Baron van Zuylen had met zeldzame cordaatheid de Schoolwet veroordeeld; Jhr. de Brauw, die met bekwaamheid en volharding de gemengde school voor- gestaan had, was thans met dat voorstel opgetreden, toegelicht door eene memorie, die grootendeels als uit zijn hart geschreven wasi '). Was het dus raadzaam, om naar het veel meerdere te grijpen, op het gevaar af van het mindere te verliezen; en niets te' krijgen ?

Maar hield Groen niet al te sterk vast aan het voorstel, om »Chri8telijke** uit art. 23 te schrappen ? Had hij niet kunnen oordeelen, dat het kon blijven in verband met de door Elout van Soeterwoude hernieuwde poging om de Staatsgezindheidschool wederom aan de orde te stellen ? Indien de Natie toch af keerig bleef van de Staatsschool als moderne secteschool, of als neutrale school, behoorde dan niet in de Schoolwet het fatale .Art. 16 in dien zin gewijzigd te worden ?

Immers, hoeveel bijval Groen ook vond, in 1867 was liij tot de ontdekking gekomen, dat de eenstemmigheid niet meer bestond, die hij bij de vrienden vijf jaren achtereen opgemerkt had, in deze hoofdgedachte, in Mei 1861 ui^ gesproken : »Als het Staatsonderwijs neutraal, zoo niet erger dan neutraal is, dan moet er, en dit is mijne hoofdgedachte, eene gewijzigde, eene omge- keerde verhouding tusscben Openbaar en Bijzonder miderwijs zijn." Op die vergadering sprak hij zijne ontdekking aldus uit : »Zonder dat er, onder mijne vrienden, over mijne denkbeelden de door mij zoozeer gewenschte discussie plaats heeft gegrepen, ontwaar ik,, sedert eenige weken, dat de verscheidenheid van inzigten groot is. En hier wijs ik u terstond op het gevoelen van iemand, aan wiens oordeel ik een buitengewoon gewigt hecht, mijn veeljarigen geliefden medestrijder, ons Adviserend lid Elout van Soeterwoude, dien wij zoo gaarne in ons midden zouden gezien hebben, wiens voorstel en memorie van toelich- ting den stempel zijner kernachtige scherpzinnigheid draagt, en die naar het door mif verlaten systeem van facultatieve splitsing, door de opinie van den tegenwoordigen Minister bemoedigd, terugkeert. Evenzoo levert onze vriend Van Toorenenbergen, wiens langdurige en gewigtige diensten aan het Christelijk onderwijs *) ik steeds met dankbaarheid herdenk, eene bijdrage ter School- wetherziening, waarbij, wie zou het vermoed hebben ? op het behoud van het

I) Ber. 2, 144.

•) Vgl. o. a. zijn Brief aan den heer D. Uyltenhooven, voorzitter der plaatsel. schoolc. te Vlissingen over De wftiigheid en noodzakelijkheid der bijzondere Christelijke schoolt Middelburg 1862, de Boekzaal der geleerde Wereld^ waarvan hij redacteur was; of in *t kort wat hij op de Vergadering, die de Confessioneele Vereeniging stichtte, in 1864, haar voorstelde, den heer Groen te brengen*).

*) Verslag enz., bl. 36; Utrecht Kemink en Zoon 1864.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE SCHOOL. 217

woord Christeli/he in art. 23 prij? gesteld wordt. Voeg hierbij de voorstellen van den Heer De Brauw en van onzen vriend Gratama ').

^ * Doch hoe verschillend de leden der Vergadering ook gedacht mogen hebben over weU wijzigingen, eenparig, geheel eenparig dacht zij over de poging om het te geven onderwijs, zooveel mogelijk, te doen beantwoorden aan Art. i van het Reglement ; daartoe toch moest de in te stellen commissie voor het zoogenaamde Na-examen strekken, eene commissie*) die, ontegenzeglijk, veel goeds heeft, gedaan aan de Christelijke school.

Daar Groen nu zelf zéér goed wist, welk verschil onder de Vrienden bestond, vragen wij nog eens : Hield hij niet al te stijf aan de wegneming van het woord Christelgke vast ? Wij zullen in het volgend deel opzettelijk bij den strijd, die in 1869 uitbrak, stilstaan, gekenmerkt door het ^Plichtmatig"* of ^Misdadig.**

Doch hoe verschillend men ook denke over Groen's vasthoudendheid, hij heelt, ook in zijn beroep op de Stembus, in zijne poging om de zijnen te bewegen tot het inslaan van het door hem gebaande spoor, eene zedelijkheid geopenbaard, die tot heilige jaloerschheid mag .opwekken, vooral in een tijd, waarin partijhoofden zich gedragen als golden voor hen de geboden Gods slechts als middelen om de schare op te zweepen tegen al wat hen niet volgt, en de bejaarden^ die z^n iijd doorleefd hebben, doet doleeren over slechte manieren en boozen geest, maar vooral over het verloochenen van de begin- selen, waaraan de stichter van de partij, die zij thans leiden, met zooveel zelfverloochening en zoo groote krachtsinspanning vasthield.

Zijne onverzettelijkheid droeg echter niet terstond de gewenschte vrucht, maar de zwakheid van zijn legertje bracht ook aan het Ministerie-Heemskerk geen heil.

Ofschoon de antirevolutionaire partij scheen opgelost in de ministeriêele, leidde evenwel het Ministerie Heemskerk een sukkelend leven. Van den toenemenden afkeer van de Schoolwet, dien steeds meer orthodoxen, in 1867 zoo talrijk gebleken, koesterden, maakte het tot herwinning van krachten geen gebruik; enkele wetsbraveeringen echter bleven niet onberispt; en de poging tot subsidie, het voorstel De Brauw, wekte niet veel sympathie. Er werd een jaar lang geadministreerd ; zelfs zag men de Ministeriên van Eeredienst hersteld : Van Lijnden van Sandenburg kwam zorgen voor de belangen van den Staat bij de Nederlandsche Hervormde Kerk. De Wet op het Hooger Onderwijs werd onderhanden genomen. Maar krachtig leven was er niet.

Tegen het einde des jaars achtte zich de liberale oppositie dan ook sterk genoeg, om weder eene poging tot vermeestering van het bewind te onder*

1) Ber, 2, 140.

•) Zie daaromtrent Bcr, 2, bl. 119, 167, en volgende verslagen.

Digitized by

Google

218 DE BTRTJD OM DE SCHOOL.

nemen. Het politieke beleid van den Minister van Buitenlandsche zaken, in zake Luxemburg en Limburg, werd, op deloyale wijze, aangevallen, en zijne begrootiDg afgestemd. De Koning handhaafde m. i. geheel naar den eisch der Constitutie en der billijkheid, zijnen Minister en al de andere Ministers ; deze toch hadden zich roet Graaf van Zuylen homogeen verklaard. Daarop volgde dus weer eene Kamerontbinding; den 12den Januari 1868 konden de kiezers onder sneeuwvlagen en over vuile wegen opnieuw ter stembus opgaan >). De Liberalen behaalden opnieuw de zege.

't Waren dagen van hartstochtelijke opwinding en grenzenlooze verwarring, maar ook van zoet gefluit. De Conservatieve pers zocht é\ de volgelingen van Groen in te lijven. De toeleg gelukte ten deele. Ofschoon hij de kandi- datuur aanvaardde, werd hij niet gekozen. Hij mochtzich niet bij de Conservatieve partij aansluiten ; hij handhaafde met vaste hand het beginsel van de zelf- standigheid der Christelijk-nationale partij ; hij bleef de banier van degelijke Schoolwetsherziening omhoog houden. Om zulke redenen werd hij niet gekozen, en verkreeg hij, ondanks zijn verlangen, dat de vrienden in onderscheidene districten op hem zouden stemmen, vrij wat minder stemmen dan waarop hij had mogen rekenen.

Evenwel er lag, noch in den ongunstigen afloop der verkiezingen, noch in een waarschijnlijk aanstaande verandering van Ministerie, genoegzame grond voor mismoedighcid. Omtrent hemzelven behoefde niemand zich te bekommeren, hij bevond zich nog al wel. De nederlaag was voor hem zelven een les en een uitkomst, en hij betwijfelde of ze voor zijne partij een verlies was. De Evangelisch-orthodoxe richting, bij uitnemendheid nationaal, bij de Kerkelijke Stembus zoo machtig gebleken, was zeker het sterkst, en zou overwinnen als zij zich hare volle kracht bewust werd *).

In 1869 werd het blijkbaar anders. De krisis van de drie voorafgaande jaren had, betrekkelijk, heilzaam gewerkt. Groen had het Conservatisme van zich afgeschud, en de voornaamste Conservatieven van zich vervreemd, maar de zelfstandigheid zijner partij, hoe klein dan ook geworden, met onuitwisch- bare letteren in het hart van onbaatzuchtige leerlingen geschreven. Ook had hij in hunne oogen, gelijk wij later zullen zien, eene ondubbelzinnige positie tegenover het Ultramontanisme ingenomen. Maar tevens waren vele gegevens aanwezig tot vervreemding van die broeders, die een anderen weg wilden inslaan ;

1) Wie een kort begrip van der Conservatieven oordeel over de politieke kwestie wil lezen, kan dat vinden in de brochure van A. Bujrs : I/e/ Regeeringsbeleid van Graaf van Zuylen enz. Utrecht J. J. H. Kemmer i868. Het Kerkelijk Weekblad sprak in gelijken zin, doch bleef boven alles de onderwijskwestie in 't oog houden.

') Zie Groen 's Geschrift: Februari i868j Amsterdam H. Ilöveker.

Digitized by

Google

DB BTRTJD OM DE KERK. 219

tot vereenzelviging van kerkelijke orthodoxie en anti revolutionaire politiek ; tot ontaarding van de oorspronkelijk zoo fiere en edele partij in eene radicaal- demagogische volkspartij, welke zich zelve zou uitgeven voor de partij van den levenden God. Aldus zou er van Groen's oorspronkelijk streven niet veel overblijven !

V. DE STRIJD OM DE KERK.

Toen Groen wéér in de Kamer verscheen, begon het Anti-supranaturalisme in de Kerk het hoofd geducht op te steken. Vele woordvoerders beschaamden wel de spotternij met den godsdienst en de lichtzinnigheid in ernstige dingen bij vele napraters, maar zij konden den afloopenden wagen onmogelijk tegen- houden : hunne >bergopwaartsche'* richting ging kennelijk naar den afgrond ; door ernst en pieusheid is geen leugen tot waarheid temaken. De gemeenten bleken dan ook afkeerig te zijn van het Modernisme. Onderscheidene achtens- waardige gemeenteleden »eenvoudige*' menschen toonen dikwerf gezonder verstand, dan »modeme" koppen , kwamen in krachtige tegenspraak met het grondeloos geredeneer van hunne ambtelijke voorgangers. De orthodoxe richting won dagelijks in krachten. Zelfs de Algemeene Synodale Commissie moest het in haar rapport van 1862 erkennen : »Wij behoeven U slechts te wijzen op de nominatiên en predikantsberoepingen, niet slechts in de platte- landsgemeenten, maar ook in de aanzienlijkste steden van ons vaderland. AVaar predikanten van eene andere rigting beroepen worden, blijft toch een groot gedeelte der gemeente eenen orthodoxen prediker verlangen."

Steeds meer was het volk, in zijne verschillende kringen, zich met de godgeleerde en kerkelijke vraagstukken gaan bemoeien. Tijdschriften en dag- bladen zelfs schonken hunne voorname aandacht soms aan godsdienstige verschilpunten. Brochures voor en brochures tegen vonden gretige lezers ; de uitgevers maakten goede zaken.

Toch begon zich de strijd steeds meer saam te trekken op De Kerk, Niet omdat »de Kerk**, het begrip van »Kerk**, middenpunt, of drijfveer was. Bij menigeen was »de Kerk" ongetwijfeld de as van zijn zieleleven, de beweeg- kracht van zijn arbeid, doch bij verreweg de meeste orthodoxen was de vraag om geestelijk voedsel, naar eigen smaak, het hoofddoel. Maar omdat de vraag : y>Wie eal >de Kerk'' hébben?'* Wie mag »de Kerk" hebben? Wie mag er in egn, er in komen j er in bleven f de overheerschende vraag werd. Welke partij zou door den kerkvorm, en dus door de onberekenbare macht van het kerkelijk organisme, van het kerkelijk geld, van den kerkdijken naam, van het kerkelijk ambt, hare leer den volke inprenten, en dus ook

Digitized by

Google

220 DE STRIJD OM DE KERK.

in den Staat tot heerschappij komen ? Die Traag betrof echter niet uitsluitend de twee groote, tegen elkander overstaande legers; zij zou ook gedaan worden met betrekking tot de onderscheidene regimenten, waaruit het in 1867 over- winnende leger bestond, 't Spreekt van zelf; want zelfs ieder, die eene hem dierbare overtuiging bezit, arbeidt voor haar zegepraal. Zelfliefde, niet zelden zelfzucht en hoogmoed, gaat in dat opzicht gepaard met het geloof, dat men belijdt. Iemand kwalijk te nemen, dat hij ijvert voor de zege zijner beginselen, is onmenschelijk.

Voorshands hebben wij nog niet te doen met de na 1867 zich van elkander afscheidende broedera. Nu hebben wij slechts te doen met de onderscheidene beginselen, die in de broederschap leefden. Zij werden telkens openbaar ; doch inzonderheid, wanneer de vraag beantwoord werd: »Wat moeten wij doen, mannen broeders 1 om de Kerk te brengen onder de zegenrijke heerschappij van ons geloof?" De roeping der geloomgen in het Jcerkelgke leven, dat was het hoogstbelangrijke punt van onderzoek. £n bij alle eenheid van bedoeling, waren de antwoorden op die vraag zéér verschillend.

Trachten wij de kerkelijke geschiedenis van onzen leeftijd te verstaan, door die antwoorden te begrijpen; het tienjarig tijdvak (van 1857— 1867), waarover deze onze beschouwing loopt, zal wel eenige inspanning van ons eischen. Allereerst vestigen wij onze aandacht op

1. QROEN*B STREVEN BINNEN HET KERKGENOOTSCHAP. .

Het Reveil was separatistisch van natuur. Het ging uit van de onbewijs- bare, onverdraaglijke, en onbarmhartige stelling, dat wie er niet mede inge- nomen waren bezwaarlijk als geloovigen erkend konden worden. De vaders van het Reveil, en hunne echte kinderen, stonden tegenover de massa, d. w. z. tegenover de gemeente, als het licht tegenover de duisternis. £r was geene Kerk, waarin de Heilige Geest leefde; de Heilige Geest was slechts in de gemeenschap van het Reveil. Het geestelijk lichaam des Heeren bestond uit niets meer dan uit de kringen, die| zij vormden. De reveilpredikers plaats- ten zich tegenover hunne eigene gemeenten als tegenover eene verzameling, van individuen, waarin zij het geestelijk leven moesten overleiden, waaronder zich misschien eenige bekeerden bevonden, doch waardoor in geen geval »het Huis des Heeren" werd gevormd; over het algemeen bevonden zij zich in de vallei der doodsbeenderen. De onbekeerden vulden de kerkgebouwen, zelfs in de schatting van Adolphe Monod (overl. 6 April 1856), als hij optrad')

>) Zie SermonSy Pr. Série, Paris i86o, p. 343. Verg. over dezen zegenrijken en ook in ons land invloedrijken prediker: Van OosUrzee^ Bijblad van den Referent, April 1856;

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. 221

en bijaldien eene groote menigte belang in eenigegeestelyke zaak ging stellen, dan rees allicht de vraag, of zij wel Christelijk was; het waren toch maar weinigen, die zalig werden, en klein was het kuddeke der inwendig verlichten.

Dientengevolge moest er afscheiding plaats hebben, afscheiding der geloo- vigen, alsmede organisatie tot een van de bestaande zichtbare Kerk onder- scheiden vereeniging, hetzij men zich daarvan formeel afscheidde, hetzij men er in bleef, ten einde haar des te beter te kunnen bestrijden. Doch die afscheiding moest plaats hebben op een breeden grondslag, rond een algemeen Christelijke banier.

Bij een groot gedeelte onzer opgewekten was »de Synode" de groote zondebok. De Kerkbesturen in het algemeen waren de bronnen van het kwaad, dat over de gemeenten vloeit en door de Gemeente heenstroomt. De Regle- menten waren uit den Duivel. En de broeders, die zoo oordeelden, hielden zich zelven voor de kinderen Gods, en zonder twijfel allen, die hun bijval schonken.

Groen heeft vóór 1848 zich nog al tamelijk kalm uitgelaten over het >Kerkgenootschap.'* Men weet, dat hij, zelfs aan >de Synode" adressen zond, een werk, dat toen reeds door menigeen met weerzin aanschouwd werd. Zy was, z. i., nu eenmaal het Bestuur, al was haar oorsprong onwettig, en zij kon veranderd worden. »De omvang van een rechtmatigen eisch moet niet worden uitgebreid of beperkt, naargelang der beginselen en bedoelingen, welke men bij den rechter onderstelt; eene regtbank is de plaats niet om te loven en te dingen over datgene, waarop men aanspraak meent te hebben, en ook de regtsweigering is eene winst als slechts de billijkheid der regts vordering blijkt.'* Doch in latere dagen werd Groen gansch anders van toon, en bezigde hij in zijne, uit bij toeneming gekrenkt gevoel voor eerlijkheid en goede trouw en uit toegenomen liefde tot het volk, voortdurend gestegene verontwaardiging ^ ), niet enkel uitdrukkingen, waarvoor hij zijne pen te goed had moeten achten, en waardoor hij zich openbaarde als niet geheel vrij van demagogischen aanleg, maar deed hij ook zedelijk onmogelijke voorstellen.

Zoo vereenigde hij zich met Dr. Capadose's bede in 1854 *), dat »wuaZ^Aans'*

Hasebroek Christelijk Maandschrift 1856 ; A, Pierson Chr. Volksalmanak 1856 ; de Arcki- ves du Christianisnu en Le Lien van hetzelfde jaar. Doch vooral vergete men niet zijne eigene geschriften, zijne preeken en zijn Laatst Vaarwel^ waarvan de eerste Hollandsche uitgaaf in 2200 exemplaren spoedig uitverkocht was. Ook in de preeken van Nederlands Kanselredenaar, Van Oosterzec, wordt hetgeen zich buiten de geloovigen in de kerkge- bouwen bevindt niet zelden „de wereld* genoemd.

>) Vgl. Kerk. yVeekbiad van Aug. en Sepl. 1872. .V. (7. '72» bl. 334, 335, en '78 bl. 20.

*) Vgl. De Nederlander van April.

Digitized by

Google

222 DE STRIJD OM DE KERK.

de getrouwe Leeraars zich zouden losmaken van de kerkgenootsehappelijke banden, en ondanks de Regiementen kinderen uit andere gemeenten zouden duopen. Zoo schetste hij de handhavers van de Reglementen als menschen, die de gemeenteleden als li/feigenen, in geestelijken zin, der Predikanten beschouwden. Zoo scheen, volgens hem, de Synode alleen te bestaan om de Gemeenten kerkelijk te gronde te richten. Kerkverwoesters waren hem, die de Synodale Organisatie steunden, die getiouw wilden zyn aan hunne beloften, die den weg der Revolutie niet op mochten, omdat hun geweten het hun verbood, die verbreking van het vrijwillig aanvaarde verband in strijd achtten met het Evangelie en de blijvende behoefte aan het Evangelie.

Dat de handelingen van vele Kerkbesturen en Synodale Vergaderingen tot aan 1857 prikkelden tot het uitbrengen van zulk een onrechtvaardig en schadelijk oordeel, behoeft, hier althans, geen betoog, en dat het er, na het uitbreken van het Modernisme, niet beter op werd, zal wel blijken. De opgang, dien het maakte, scheen de Synode minstens onverschillig te laten. Zelfs de Provinciale Kerkbesturen kwamen van lieverlede in de macht van modern^i ; de geest 1), die io 1855 aanraadde om aan Ds. J. G. Verhoeff de tuchtroede der Kerk te doen gevoelen, omdat hij in eene gedrukte preek de adressanten tegen Meybooms beroeping »de kern der Kerk" genoemd had, werd gedurig driester. Kerkeraden gaven verlof, om op de feestdagen niet over de feeststoffen te prediken. Op het Paaschfeest werd nog wel gejubeld, maar het ging volstrekt niet van harte: het was toch slechts een feest der onsterfelijkheid, en voor menigeen waren de Paaschklokken niet veel anders dan de graf klokken over een gestorven geloof '). De Zondag werd een dag voor vermakelijkheden en buitensporigheden. Voor de Zending hadden de modernen weinig geld over; terwijl te Utrecht op het Pinksterfeest van 1865 ruim f 523 voor dien arbeid des geloofs werd ingezameld, bedroeg de inzameling ten zelfden tijde te Leyden slechts f 20.40.

De toongevende mannen in de Organisatie gedroegen zich als Gailio, zelfs tegenover al het dwaze en onheilige geschreeuw, dat moderne predikanten soms konden aanheffen tegen Paulus, en deji Christus van Paulus, en waren niet zelden voorgangers in het verwoesten van het kerkelijke leven.

En hoedanig was de vrome menigte, die zich bij de Kerk hield? De invloedrijksten werden van liberaal modern, werden hatelijk en boosaardig tegen de Groenianen, of de mannen van het Reveil. »Bij het volk was de sleutel der wezenlijke kennis verloren gegaan, en de belgdenis der Hervormde

') Zie GodgeL Bijdrage van 1855, bl. 397. *j Van Oosterzcc, Featbundel^ bl. 167.

Digitized by

Google

DE STRUD OM DE KEBK. 223

Kerk was meer een klank, uit vroeger dagen overgeleverd, dan een krachtig levensbeginsel; zij werd door verreweg de meesten bijgeloovig vastgehouden, door zeer weinigen opregt geloofd. Daardoor stond ons volk in onze eeuw, trots aUe hooggeloofde verlichting en beschaving, eigenlijk tegenover het Woord Gods weer op eene lijn met de volken in de dagen der Hervorming. En naarmate de overlevering uitslijt, wordt het bij toeneming openbaar, dat ons volk jammerlijk ontbloot is door het langdurig gemis van profecy. Op •dorpen en in steden staat men bij het binnentreden van de meeste huizen verbaasd over de allerdiepste onkunde en daardoor ook over de verregaande onverschilligheid van het zoogenaamd Gereformeerde volk, zoodra er sprake is van de orde des heils, waarin God door Christus den zondaar zaligmaakt. Zelfs in de aanzienlijkste en meest geletterde standen is geen boek ter wereld zoo weinig bekend als de B^bel. Zij, die zich rechtzinnig achten, verstaan even- min den regten zin van de belijdenis onzer Kerk als degenen, die de belijdenis lasteren zonder haar te kennen, Het volk van Nederland behoorde leermeesters Ie zijn naar den tijd ; zij zijn (wij spreken natuurlijk over de groote meer- derheid) nog niet eenmaal kinderen ; er moet weder behoefte bg hen geboren worden, om begeerig te worden naar de redelijke, onvervalschte melk van <le woorden Gods . . . ." ^)

Desniettemin was het vooruitzicht niet ongunstig. De bew^ing had blijkbaar vasten voet, ook onder dat volk, gekregen. De leidslieden waren mannen van groot, van velerlei vermogen. De hoogste standen toonden steeds meer neiging, om tot de oude paden terug te keeren. Zel& de Koning en de Koningin, berichtte men, gingen, in 18G5, ter voorbereiding van het Heilige Avondmaal <le Kloosterkerk, waarin een Moderne prediken zou, voorbij, om zich door Dr. Lamers in de Groote Kerk te laten stichten. Geen wonder dus dat Groen, die de Scheiding van *34 altijd als ontijdig afgekeurd had, thans <]en tijd gekomen achtte om de scheiding, die hij voorshands begeerde en <]ie aireede bestond binnen het Kerkgenootschap, te organiseeren. Schei- ding moest er komen, op de eene of op de andere wijze, scheiding tus- Bchen geloof en ongeloof, scheiding tussohen de Kerkverwoesters en de Kerk- stichters *).

Groen had de onjuiste tegenstelling aanvaard, die er ligt in de vraag of de «enheid der Kerk berust op de Leer of op de Reglementen. Wordt het vraagstuk zóó gesteld, dan is er voor hen, voor wie de onmisbaarheid der leer vaststaat, ^een ander stelsel mogelijk, dan dat, volgens hetwelk de Kerk berust op de

1) K^rJk, WeekèL 1865, No. 7.

*) Zie Verslag aan de Hei vormde Gemeente enz. Utrecht, 1864, bl. 20.

Digitized by

Google

224 DE STRIJD OM DE KERK.

leer ^). DienteDgevolge had hij steeds getracht alle geloovigen te vereeuigeu op een leerstelligen grondslag. Evenwel niet op den grondslag der Formulieren, zooals zij daar lagen, noch op de daarin vervatte leer of belijdenis (tegen zulk eene poging kwamen de meeste vrienden in krachtig verzet), maar op de basis van hoofdzaak en wezen. Herleving van het kerkelijk bewustzijn^ van het besef dat er, op onveranderlijken grondslag, eene Hervormde Kerk bestaat, die recht heeft op de verkondiging van haar geloof en op de verwijdering van hen, die het bestrijden, hield hij voor de voorwaarde van kerkherstel, van vruchtbaar leven, van heilzaam licht Op dien deugdelijken grondslag moesten de vrienden opkomen »tegen wanbegrippen, waardoor de zaligheid der zielen in gevaar gebracht wordt," tegen de heerschende spraakverwarring alsof zij eene alleszins geoorloofde openbaarmaking der verscheidenheid van inzichten ware, tegen het gevaar, dat de aldus aanvaarde gelijkstelling van waarheid en leugen uitloopen zou op vervolging van de waarheid, op afschei- ding dergenen, die haar liefhebben, op verlating van een land, waarin zij geene vrijheid van praktikale belijdenis heeft, op ontzenuwing van al wat aan de verkondiging van het Evangelie invloed en levenskracht schenkt, en alzoo op wegneming van den eenigen waarborg, waardoor Nederland, te midden van de verderfelijkheid der wanbegrippen en van de donkerheid der tijden^ tegen een volkomen ondergang zou worden behoed ^).

Gemeenschappelijk Protest als uiting van het rechtsgevoel was derhalve plicht. Het Adres aan de Synode van ldi2; de verklaring van 18 Augustus 1848, en het Programma van Ernst en Vrede in 1854 waren hem kostbare documenten, ja een stuk van dien aard was wellicht »Ie germe de TEglise améliorée" *).

Groen begreep zéér goed, dat met zulk een papier de Kerk niet stond en niet viel. Zij was er toch vóór het formulier; elke geloofsbelgdenis, geschre- ven, of ongeschreven, bewijst dat zij,bestaat. Hij bedoelde, door gemeenschap- pelijke heli/denis van het gemeenschappelijk geloof, het geloof te wekken, de eenvoudigen te waarschuwen, de afgedwaalden tot hunnen Heer en Heiland terug te brengen, verlevendiging van kerkdijken zin te bewerken, en voor de Gemeenten duidelijk te maken »wat met het wezen der Kerk overeenstemt en wat daartegen in strijd is, opdat zij het eerste leeren zoeken en het andere haten en m^'den" ^), en alzoo de Kerk te doen spreken en handelen binnen het Kerkgenootschap, hetwelk dan maar, 6f buigen, 6f breken moest.

<) Adv. 2, 274.

*) Vereeniging : Cf:r, Stemmen, 3de D., bl. 648.

*) Vgl. Kegt der Herv, Genndheid bl. 192. Berichten enz. i, 14.

*) Regt, tnz. bl. 90.

Digitized by

Google

D9 STRIJD OM DB KBRK. 225

De onkerkelffke richting.

Komt daarbij als vanzelf ten sprake. De aan Groen ontleende benaming is ecbter niet geheel duidelijk en niet geheel juist : ook de zijne zou met even- veel recht dien naam kunnen dragen. Hij bedoelde er mede de Ethisch-irenische^ en deze voelde volstrekt geen roeping, om Groen op dien weg te volgen, en allerminst naar zulk een einddoel ^).

Het was zijne partij te doen >om leer zonder leven, om dorre dogmatiek, om doode orthodoxie, om de letter der belijdenisschriften, om bestrijding van alle vrijheid en vooruitgang, om letteijagt en inquisitie." Om zoodanige spookverschijning wij gebruiken Groen's eigene woorden! te ontwijken, was het dus geen wonder, dat men tot de ongerijmdheid eener kerkgemeen- schap enkel van reglement en traktement yexviA^ evenals de bedrogen Fransch- roan in de dagen der omwenteling, door de vrees voor V ancien régime^ in dQ strikken van het Jacóbinisme geraakt is. Zéér terecht zou hij, bij de her- vatting van den strijd, in 1 8G2, niet onderzoeken bij wie de schuld dier mis- vatting lag, en zelfs al het personeele ter zijde laten, zonder eenige vrees evenwel dat zijne geschriften eenigermate de juistheid dier teekening bewijzen zouden. Maar hij begeerde op de basis van hoofdzaak en wezen een occasioneel en actueel verzet der geloovige gemeente tegen 't geen het fundamenteele van haar troost in leven en in sterven sloopt of ondermijnt.

Niettemin, gaf men die basis prijs, was de leervrijheid normaal, dan, zoo beweerde Groen zeer terecht, waren de geloovigen zelfs tegen de nauwelijks meer verbloemde godverzaking zonder verweer ; dan was het recht der gemeente voor het subjectivisme van predikanten en kerkeraden verruild ; dan gaf hij de Moderne Theologie gelijk, dat zij tegen elk kerkelijk protest uitvoer, als tegen ouderwetsche onverdraagzaamheid, dan zou zelfs uit de kerk der leer- vrijheid, uit het pantheon of pandaemonium der algemeene kerkelijke vrijheid, gel^kheid en broederschap, het Evangelie als rustverstoreude eenzijdigheid verdreven moeten worden.

Groen was mitsdien niet afkeerig van kerkrechtelijke procedures, wel te onderscheiden van hetgeen waarmede men zulk een weg verward heeft, van dien des gewelds. Geweld bracht niemand tot eiene andere overtuiging; wat Luther in 1521 zeide, dat was ook bij Groen de hoofdzaak: ,^Summa sum- marum, prediken wil ik het, zeggen wil ik het, schrijven wil ik het, maar dmngen met gewéld wil ik niemand*'. . . . Dat stond ook in de ziel van Groen geschreven, en is bevestigd door gansch zijn leven. De weg van rechten nu is

1) Vgl. Het programma van het in 1853 gestichte Maandschrift van dien naam.

15

/Google

15

Digitized by '

226 DB STRIJD OM DB KERK.

juist het tegendeel van dien des gewelds. Neen, de kwestie van juridisch of etbisch lag veel dieper, dan de vraag naar de doelmatigheid van dien weg; zij betrof de vraag naar de verhouding van het individu tot het historische en reglementaire leven der kerk, waarin het zich bevond, tot de bestaande orde der dingen.

Beproeven wij dus het Individualisme^ zooals het zich op kerkelijk gebied in de ethisch-ireniscke vrienden vertoonde, duidelijk te maken, allereerst door een blik te slaan op den man die ook in 1857 tegenover Groen had gestaan.

»Van der Brugghen was de man, voor wien het geweten, dat hij zich steeds beijverde, door bepeinzing der Schrift, teederder te maken, alles gold. Hg vroeg niet of iets hem aangenaam was of niet; niet of het op zijnen weg lag .. ., maar of iets goed was .... Hij maakte het zich zelf niet lastig door er een stel van beginselen op na te houden. Hij had er aan één genoeg aan de liefde: liefde tot God, liefde tot den naaste... . Van der Brugghen kon geen banden verdragen dan banden der liefde, maar juist deze, verre van te knel- len, zetteden zich steeds meer uit. Zijne antecedenten hinderden hem niet . . ." *).

Ziedaar een type van het beminnelijkste individualisme! Geen anteceden- ten, geen banden, geen beginselen, slechts een individueel leven met God, een leven der liefde, een leven, waarvoor niets bestaat dan God en menschl Subjectieve oprechtheid is hier de eenige deugd in Maatschappij en Kerk! Daaraan moet dan het bestaande maar onderworpen zijn!

Van der Brugghen heeft zijne godgeleerde denkbeelden, naar hij meende, verkregen door de Schrift, zooals zij sprak tot zijnen inwendigen mensch, die echter reeds veel van Plato en Van Heusde in zich opgenomen had. Zijne overtuiging was bij hem »de vrucht van niets anders dan van een gestadig, jarenlang voortgezet bestudeeren met de pen in de hand, van een kauwen en herkauwen der Heilige Schrift: iets waarvan stapels van schrifturen na mijnen dood, aan mijne erfgenamen, misschien tot hun groot verdriet, het bewijs zullen leveren" ^). Maar reeds bij zijn leven liet hij vele van zijne beschouwingen niet ongedrukt.

•^ * In 1846 gaf hij uit : Aantetkeningen van een yurisr op Romeinen IV; in 1851 : Christelijke Tijdvragen door eenen Jurist : No. i , enz. Zie over een en ander Dr. Raabe, bl, 70 en v.v.

Wij onthouden ons noode van kritiek zijner godgeleerde denkbeelden, ofschoon hij vele goede dingen uitsprak, vooral tegenover de afscheiding der geloovigen van de wereld. Wat toch te zeggen van stellingen als deze:

*) Mr, y, y, Z. van der Brugghen herdacht door Dr. A. H. Raabe, Nijmegen, Firma H. ten Hoet 1887.

•) Open brief aan J. H. Gunning Jr., bl. 36.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 227

Wet en Evangelie zijn twee sirgdige elementen ; die te willen doen harmo- nieeren, staat gelijk met het willen doen harmonieeren van water en vuur. »De Wet is voor den Staat, het Evangelie voor de Kerk'*; —i^enaiuur van den Bijbel is mensehelijk, de geest van den Bijbel is goddelijk"; Maar wat wij ook nalaten, geenszins de vermelding zijner geestige en leer- zame brochures over de kerkrechtelijke zijde van Groen's beginselen.

Wilde deze alle partijen, die het Apostolisch Evangelie liefhadden op juridischen grondslag vereenigen tegen het Modernisme, Van der Brugghen gaf Pleidooien in ealce de orthodoxe en gevoegde parti/en tegen de moderne Theologie '). Als partijen traden dus: De Orthodoxie, het oude Supranatura' ïisme en de Groningsche ScJiool, tegen de Moderne Theologie bij de Rechtbank op. Volgens den pleiter voor de partij der Orthodoxie, had deze echter niets gemeens met de gevoegde partijen: er was geen schijn van gemeenschappelijk belang. »Want ons belang is allereerst dat der Cbristelijke waarheid, en, in noodzakelijk verband daarmede, in tweede linie, dat der Gereformeerde of Hervormde Kerk in Nederland, zooals die Tanouds op hare belijdenisschriften gevestigd en daaruit bekend is ... . Wij alléén zijn daartoe in het bezit van een dubbelen titel." En wat eischte zij dan nu? Erkenning dat de Moderne Theologie en hare aanhangers geen recht op de Kerk hadden.

De conclusie van den ambtenaar kwam hierop neer, dat het geen zaak des rechts en des gezags, neen, eene zaak des geestes en des gewetens was. De Moderne Theologie mocht uitspreken wat zij voor waarheid hield, maar mocht niet blijven vergeten, »dat, zal er subjectieve waarheid, oprechtheid, krachtige liefde voor waarheid in ons zijn, eene genezing moet voorafgaan, ecne verlossing van die ten onder houdende ongeregtigheid, opdat de waarheid in ons door »de waarheid," door de objectieve waarheid, buiten ons, door den Zoon worde vrijgemaakt, die zelf >de Weg, de Waarheid en het Leven is.'*

Doch neen, merkte Tyrus (Ds. Hooykaas Herderschee te Nijmegen?) den Jurist op in zijn Pleidooi buiten JRegten ^), dat is juist het teeken onzer verlossing, dat wij vrijmoedigheid hebben om als waarheid uit te spreken wat zich als waarheid in onze zielen voordoet. Jezus heeft in zijne menschelijke natuur het echt menschelijke beginsel gevonden, dat leven is wederliefde tot God, Die van eeuwigheid de liefde is. Daarmede is de Wet opgeheven. Nu is de mensch en de menschelijke natuur vrij. Nu mag hij in die menschelijke natuur zien wat God wil dat hij, mensch, doen zal. Dus mag ieder uitspreken wat hij daarin ziet. Vrijheid voor ieder moet er zijn ; en zij heeft slechts ééne restrictie, namelijk de vrijheid van anderen.

ï) Nijmegen, H. C. A. Thieme 1862. *) Bij den zelfden Uitgever, bl. 20.

Digitized by

Google

228 DE STRIJD OM DE KERK.

Wij zouden met betrekking tot die beperking kannen opmerken, dat daarin juist het beginsel van de Confessioneelen, van Groen gelegen was. Genoeg, Tyrus bedoelde enkel, dat geene richting heerschappij voeren mocht. Zoover mij bekend, heeft de Jurist dien aldus toegebracht^ slag niet afgeslagen. Wel gaf hij een Open Brief aan Ds. Guoniog over een pleidooi van Tyrus bij denzelfden uitgever, nog in hetzelfde jaar, uit; maar hoeveel goede denk- beelden hij ook uitsprak, hij gaf, zelfs toen hij sprak over de noodzakelijkheid der verlossing (bl. 62 v.v.), niet te verstaan dat wie voor zijnen eisch om subjectief oprecht te zijn zich beroept op zijn verlost zijn door de waarheid, daarom nog niet ontvankelijk verklaard mag worden. Doch wat zou Van der Brugghen er van zijn individueel standpunt ook tegen hebben kunnen inbren- gen ? Daarop past alleen het ergerlijkste inkwisitoriaal onderzoek, na de beleedigendo beschuldiging: Gij zijt nog niet verlost door de waarheid. Alzoo komt men tot de stelling, dat de vromen alles mogen zeggen en doen, wat zij voor goed houden, juist omdat zij zich vroom achten.

*^* Een Kluizenaar^) (Dr, A. van der Linde?) ging zich nu ook in den strijd mengen. Op eene fijne en beschaafde manier werd de Kluizenaar terechtgewezen in den Brief van een jurist die een kluizenaar is aan een kluizenaar die ge :n jurist is (1863, ook bij Thieme}. Gunning echter, die door zijnen juridischen vereerder er bijgeroepen geworden was, achtte zich in zijn „Andwoord* onbevoegd, aan diens verlangen gevolg te geven. Hij behoorde niet tot het wetenschappelijk publiek; zijn geloof is hem het hoogste en waarachtigste leven; dit geeft als Adam namen aan het leven der wetenschap.

^ * Formeel heerschte dus hetzelfde beginsel bij Van der Brugghen en zijne partijge* nooten, als bij de Modernen en Liberalen, die dlle gezag verfoeiden, en onbepaalde vrijheid voor het uiten van hun gemoedsleven verlangden; zij allen waren de mannen van het inwendige woord •). Behalve op het punt van het Schriftgezag, zou de onkerke- lijke richting deze schets van Ds. J. W. Felix {Kerk, IVeekbl, 1865, No. 19), kunnen onderschrijven :

„Geen gezag ^ maar vrijheid ^y^

„dat is de leus, het wachtwoord van onzen tijd. Geene belijdenis in de kerk als uit- drukking van wat zij geloofde en gelooft, als band waardoor haar eertijds en verleden met haar tegenwoordig bestaan verbonden is, want dat is formuliergtzsig, Geene onder-

') Amsterdam, P. M. van der Made 1862.

*) Vgl. daarover J. H. Maronier ; Benige bladzijden uit de geschiedenis der Hervorming^ Amsterdam Tj. van Holkema 1890.

•) Met eene verhandeling over Gezag en Vrijheid begon D. Chantepie de la Saussaye zijnen arbeid aan Ernst en Vrede, eene verhandeling, die wel het goede bedoelt, maar voorbijziet dat „de autonomie van het geweten" niet gered mag worden, en dat met haar de inhoud van het Christelijk geloof niet vastgehouden kan worden.

Digitized by

Google

DE BTBIJD ÖM DE KERK. 229

werping aan een Woord als openbaring Gods, al draagt het de getuigenis der eeuwen, de kracht van een nieuw leven, de bevrediging der innigste zielsbehoefien, de heerlijkheid eener herscheppende hope in zich, want dat is ScMffgezag. Geene hulde aan wat de historie huldigt, geen eerbied voor de namen, die zij met eerbied noemt, voor de geslach- ten, aan welke God in haar eene eerste plaats deed beslaan, geen ontzag voor de lessen der geschiedenis, voor de bedreigingen, welke haar vinger onder de dwaasheden, de zonden, den afval der volkeren heeft geschreven, want dat is gezag der overlevering, Geene erkenning eener hoogere wijsheid dan die van den mensch, geene gehoorzaamheid aan een anderen M'il dan dien des menschen, geene majesteit dan van het genie onzer dagen, geene opperheerschappij dan bij den geest van onze eeuw, 'want de staf van het Goddelijk recht en de scepter van het Goddelijk oppergezag zijn voorgoed verbroken. Geen gezag dus, maar vrijheid.**

Zou dus volgens de onkerkelijke, beter genoemd de individualiseerende, en in zooverre kerkontbindende, richting, gel^k zij door Van der Brugghen werd vertegenwoordigd, de roeping der geloovigen hoofdzakelijk daarin bestaan, dat deze uitspraken, wat zij voor waarheid hielden, zijn geestverwant, wiens naam ik reeds bij herhaling heb genoemd, de heer J, H. Gunning Jr., Predi- kant te 's Hage, omschreef als zijne roeping en lust : »het leven Gods, dat in de gemeente is en dat ik aanvankelijk ook in mij gevoel, te beschrijven en te verklaren, opdat het zijn licht werpe over de vraagpunten, die door de zich modern noemende theologie worden behandeld of ten minste besproken** ^). Oogenschijnlijk was Gunning dus zoo objectief mogelijk. Maar in zijn boekske over De Vrgheid der Gemeente ^) had hij reeds uitgesproken dat zijne over- tuiging als voornaamsten eisch met zich bracht *den eisch van vrijheid voor allen en in alles," Vrijheid der Gemeente was hem het vermogen, om zich te ontwikkelen volgens den aard en de wetten van zijn eigen wezen : Christus is haar wezen, Christus de Waarheid. De Gemeente is het volk buiten, onder, zonder de kerkelijke besturen (bl. 14), de Gemeente der wedergeborenen, in wier harten de Heer, door Zijnen Heiligen Geest woont (bl. 9). Moest dit haar leven beschreven worden, was de verklaring van dit haar leven de leer, er moest echter ook voor de dwaling, voor elke leer, die in gemoede beweert de juiste verklaring van Jezus te wezen (bl. 61), vrijheid zijn om ztch te ontwikkelen en tot haar oordeel te rijpen : elke dwaalleer was de uitspraak eener gegronde behoefte; vrijheid des gewetens was een eisch van de recht- vaardigmaking des geloofs. Alle confessioneele banden moesten zelfs losge- maakt worden, en aan elk kerkbestuur mocht niets meer dan de administratieve leiding van uitwendige aangelegenheden toevertrouwd worden. Daarom te meer

M Antwoordt bl. 9.

*) Utrecht, C. van der Post Jr, 1861.

Digitized by

Google

230 DE STRIJD ÓM. DE KERK.

behoorde de kerkelijke macht «aan de Gemeente haar rechtmatig aandeel aan hare eigene vertegenwoordiging en besturing in handen te geven," Wat de Kerk gelooft, staat in hare belijdenis; wie dat niet gelooft behoort niet tot de Kerk; het hoogste recht der gemeente is de prediking der waarheid, dat wil zeggen, haar bewust te maken van hetgeen zij als het lichaam van Christus belijdt. Maar het stemrecht worde haar toegekend, opdat, ook als gevolg van die vrijheid, de Gremeente, het geweten der geheele gemeente , uitspraak doe tusschen de waarheid en de dwaling. In het algemeen dus de grootst mogelijke yrijheid, vrijheid des geloofs, der wetenschap, der prediking, der gemeente.

„Deze maakt al voortgaande en levende, eene g.estadige scheiding tusschen de ware en de valsche ontwikkeling der waarheid: tusschen zulk eene ontwikkeling, die waarlijk de kern des levens vasthoudt en versterkt, en zulk eene, die met afbreken gelijkstaat. Welnu, daarom wil ik vrijheid der prediking^ vrijheid voor rechtzinnig en vrijzinnig evenzeer, opdat de stem der gemeente beslisse. Vrijheid voor waarheid en leugen, niet uit gelijkstelling van beide, maar omdat deze de eenige weg is, waarop de waarheid kan zegepralen*' (bl. 66).

Gunning heeft alzoo eene veelszins vergetene waarheid wederom met kracht op den voorgrond geplaatst: in de gemeente woont de Heilige Geest. Hoe daarmede te rijmen is zijne stelling, dat de Staat het gebied der Wet is, gescheiden van de Kerk, als het gebied des Heiligen Geestes, aangezien toch de leden der Kerk, in wie de H. Geest woont, ook leden van den Staat zijn, en bij hem de H. Geest niet zetelt in een vorm, noch in een titel, noch in een ambt, maar in de harten, kunnen wij niet inzien. Maar evenmin, waarom de H. Geest niet evengoed spreken kan in kerkbestuurders en door kerk- besturen, als in de gemeente, gedacht als vergadering van niet-kerk besturende leden. Hoe dit zij, eene volstrekte desorganisatie zou het gevolg zijn van de vrijheid, door Gunning geëischt, eene vrijheid van het vrome volk zonder eeuigen anderen band, dan in de individueele conscientie, eene vrijheid van de Predikanten zonder eenigen anderen band dan in hunne oogenblikkelijke overtuiging, eene vrijheid van allen tegen allen. Ja, hij stelde de tweeledige vraag : »Mag hij, die het tegenwoordige synodale bestuur tyranniek acht, den omvang van dat bestuur voor zichzelven beperken tot de grenzen, welke zyne overtuiging hem voorschrijft, 6f is er tot bevrijding der Gemeente geen andere weg meer over dan de Synode gansch en al gehoorzaamheid te weigeren?'*

Stelde Gunning aldus het individueele geweten tegenover de Synode, hij stelde het in beginsel t^enover de geheele organisatie, tegenover de Kerk zelve, zooals zij zich op hare Classicale Vergaderingen en door haar bestuur

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. 231

uitsprak, een bestuur dat, volgens hem, alle zelfstandigheid der Oemeente belemmerde, en zoo eene doodelijke onverschilligheid in de hand werkte.

Zulke oordeelvellingen over het Bestuur werden gaarne vergeven. Want de verlangde leervrtjheid was geheel in overeenstemming met de genomene leervrgheid. Het Individualisme van een Gunning strookte als principe geheel met het Individualisme van een Zaalberg. Voor geen van beide partijen bestond eene Kerk met haar verleden, haar karakter, hare vaste ordeningen : was slechts een plaats om uit te spreken wat men goed achtte. Geen wonder dan ook, dat naast de leervrijheid de valschelrjk dusgenaamde hoor- vrijheid werd gehuldigd ; dat nevens de vrijheid der predikanten om niet over den Catechismus, zelfs tegen den Bijbel in, te prediken, kwam de vrijheid, door orthodoxen verlangd, om elders te laten doopen en belijdenis af te leggen ; ja, dat met allen nadruk geêischt werd het gebruik van het recht tot verkiezing van Diakenen, Ouderlingen, Predikanten, een recht, dat (gelijk wij opzettelijk hopen te bespreken) eindelijk in werking kwam.

Groen zou zich tegen die kerkverwoestende richting (naar aanleiding van een Protest van Fransche Pred. enz. ^) ) wederom aangorden ; doch met vast- houding aan zijn oogmerk om tot eene afscheiding der geloovigen te geraken. ^Leervrpheid of KerJcbewusfzffn T' met dat dilemma wierp hij zich in 1864 opnieuw in het strijdgewoel. Doch voordat wij dit belangrijk voorval behan- delen, moeten wij onze aandacht op andere, daarbij betrokkene, personen vestigen.

De EoangeUsch-Confessioneele Predikanten-Vereeniging.

Tengevolge eener vraag van Ds. O. G. Heldring *) en eener in de Haar- lemmer geplaatste oproeping, kwamen den 3lsten October 1861 te Rotterdam een vijftal broeders samen •), om den nood der Kerk te bespreken. Dienten- gevolge werd, vooral onder de leiding van Dr. J. C. Verhoeff, predikant te Utrecht, tot orthodoxe predikanten eene noodiging gericht tot eene verga- dering, ten einde gemeenschappelijk in dien nood te voorzien.

Den SOsten April 1862 vereenigde zich onder den naam van JDe Evan* gélisck'Confessioneele predikantenvereeniging, te Utrecht een aanzienlgk getal predikanten, uit verschillende streken van ons vaderland, op den grondslag eener onbekrompene en ondubbelzinnige erkenning der belijdenisschriften onzer

») Zie /sTerk. Maandbl. 1864, No. 2.

») In de Chr, St. v. 1860.

■) Verslat^ aan de Hervormde gemeente van het voor hare belangen gesprokene en ver- richte in eene Vergadering van leeraren en leden der Hervormde Kerk, gehouden te Utrecht den I2en October 1864. Utrecht Kemink en Zoon, 1864, bl. 33.

Digitized by

Google

232 DE STRIJD OM DE KERK.

Kerk. Door dit feit hunner vereeniging spraken zij hunne gezamenlijke erken- ning van de nog altijd bestaande belijdenis uit; zochten zij de banden van vriendschap en vereeniging nauwer toe te halen ; begeerden zij, onder biddend opzien om 's Heeren leiding, zich te beraden over den toestand der Christelijke, bepaald der Nederlandsche Hervormde Kerk, en alzoo tot helderder inzicht te komen van wat zij, tegenover de ontzettende openbaring des ongeloofs en der lichtzinnigheid, te doen en te laten hadden. Want al werd zij niet lang daarna door den invloedrijken Van Oosterzee geschetst als een wolkje, dat spoedig overdrijven zou, en al geloofden die predikanten dat het licht uit de duisternis rees, zij zagen daarin toch eene zóó groote en booze macht, dat zij levendig beseften, zich met alle kracht tegen haar in het strijdperk te moeten begeven.

%* Ter kenschetsing van het ingenomen standpunt, nemen wij de woorden over van den Voorzitter der derde vergadering, den geleerde, die op de vergaderingen van die dagen een overwegenden invloed had, Dr. J. J. van Toórenenbergen :

„Wij wenschen, zeide hij *), de belijdenis van de gemeente, die wij dienen, als de onze te handhaven in ondergeschiktheid aan het Evangelie, welnu, laat het dan ook zijn in gehoorzaamheid aan de eischen van het Evangeliewoord zonder om te zien. Laat ons vooral ons recht van spreken en handelen dddrin openbaren, dat wij de zaligmakende waarheid met al den ernst onzer verantwoordelijkheid toonen te behartigen. In een tijd, waarin het recht der gelegde grondslagen in de gemeente zoo geheel wordt miskend, moeten wij ons >echt veroveren door de betooning van de kracht der waarheid, die in ons is. Ons plichtbesef moet ons leiden : zóó zullen wij bij ons zelven en bij hen, die tegen ons zijn, het gevoel van het recht der waarheid verhoogen.

Wat nu verder onze aangevangen werkzaamheden betreft, de leden dezer Vereeniging hebben in de eerste plaats tegenover de leervrijheid, die der Kerk wordt opgelegd, op gewetensvrijheid aangedrongen; dit kan niet beteekenen, dat zij eene kerk met leervrij- heid en hoorvrijheid daartegenover als normalen of wenschelijken toestand zouden beschouwen. Voorzeker neen, maar om tot eene onthulling van de gedaante des ongeloofs en tot openbaring van de kracht des geloofs te komen, moeten de gewetenseischen der geloovigen worden ingewilligd; zóó zal de scheiding tusschen geloof en ongeloof eerst op geestelijke wijs d. i. in waarheid tot stand komen.

Allermeest moet door ons voor eene overvloedige Evangelisatie worden gezorgd ; daarin mogen wij ons niet langer door kerkelijke banden, die zóó worden misbruikt als wij voor onze oogen aanschouwen, laten belemmeren. Onze beraadslagingen en besluiten mogen nu vooral de blijken dragen van deze onze overtuiging.

En voorts men heeft gevraagd van meer dan ééne, van hooggeachte zijde: hebt gij alleen individueel plichtbesef en geen bewustzijn meer van de verplichtingen, die eene kerkgemeenschap opleggen? Die vraag is zóó dringend, zoo aan de orde, niet slechts

') Verslag fnz. bl. 9.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 233

van den dag, maar van het oogenblik, dat eene onverwijlde beantwoording om der gemeente, om des Heeren wil, onmisbaar schijnt. Wij hebben immers elkander de vraag reeds meermalen gedaan, en ook nu werd zij weder met aandrang vernomen: hoe zullen wij verder nog lijdelijk toezien dat de handen tot den Evangeliedienst worden opgelegd aan degenen, die het Evangelie in zijn wezen verloochenen? hoe als kweekefingen der gemeente behandelen en straks als lidmaten inzegenen, die stellig worden opgeleid in de leeringen des ongeloofs? Wat zullen wij doen. Broeders?"

De eerste daad, waarin de Vergadering hare overtuiging nu ging uitspreken, vooral op dit punt »dat op den duur kerkelijke gemeenschap ongeoorloofd is met hen, die het bovennatuurlijke in het Christendom ontkennen**, bestond in eene adhaesie aan den Conseil presbytéral der Hervormde Gemeente te Parijs, als die den Heer Ath. Coqnerel fils niet had herkozen. De Vergade- ring werd vervolgens moeder der nader te bespreken Confessioneele Ver- eeniging ^).

* ^ * Coquerel was hulpprediker van Martin Paschoud; beiden waren modern. De herbenoeming van den hulpprediker, wiens dienst in 1864 verloopen was, werd door den Kerkeraad niet goedgekeurd. Daarop doelt het bovengenoemde besluit.

De Kerkeraad verzocht voorts den Minister Baroche om Paschoud, niet in staat zijn dienst zelf waar te nemen, te ontslaan en te pensioneeren. De regeering weigerde, en nu ging de Kerkeraad Paschoud afzetten om de uitgedrukte reden dat het des Kerke- raads roeping was het ongeloof te weren. Vgl. Kerk. WeekbL v. 13 April '66.

Vele Moderne predikanten hebben daarna een adres van deelneming aan Paschoud gezonden, waarin die afzetting werd voorgesteld als bijna algemeen in Nederland veraf- schuwd. Op de Vergadering der Confessioneele Vereeniging in 1866 ging van haar, op voorstel van Keuchenius, eene tegen verklaring uit. Het vertaalde stuk en het daarop ontvangen vertaalde antwoord vindt men in het Kerkelijk Weekblad van 8 Juni en van 3 Augustus 1866, sinds i Juni 1866 voor een bepaald beschikbaar gedeelte orgaan der Vereeniging, door mannen als Ds. L. Tinholt zéér aanbevolen *) ook als tegenwicht tegenover de Heraut van Ds. C. Schwarz.

De Predikanten-vergadering werd steeds talrijker bezocht; van 74 in 1864 klom het aantal tot 200 ^ BOO. Over verschillende vraagstukken werd gesproken, veelal over die den heerschenden kerkelijken strijd betroffen. Bij het 25jarig jubilé gaf de hooggewaardeerde Voorzitter J. C. VerhoefF een belangwek- kend overzicht van de besprokene onderwerpen •).

Voor de kennis van de aanhangige, vooral van de kerkrechtelijke vraag-

') Zie daarover ook Ds, J, G, Verhoe ff ^ Pred. te Bodegraven, in De Gereformeerde Kerk^ 1889, N^ 92 en volg. Nrs.

*) Zie bijv. zijne Stemmen^ 1866, bl. 793, Noot.

3) Zie die Stemmen {voor Waarheid en Vrede) ^ jaarg. 1887.

Digitized by

Google

234 DB STRIJD OM DE KERK.

Stukken, voor de bevorderiDg der eensgezindheid onder geestverwanten, voor de stichting des geloofs, en dus voor den opbouw van Gemeente en Kerk heeft aij, in de bange jaren, die wij doorleefden, veel goeds mogen doen^ terwijl Van Toorenen bergen op historisch gebied de verhouding tot de For- mulieren tot veler tevredenheid bepaalde *). Over het algemeen had de geest van het tweetal Utrechtsche professoren er op godgeleerd gebied de overhand.

Wien van hen beiden ik het eerst moet noemen, weet ik niet. Doedes vond veel bijval, en Van Oosterzee werd gaarne gehoord. Het verschil over het verband tusschen gelooven en weten, dat in de godgeleerdheid van die twee broeders heerschte, verdeelde de Vergadering even weinig als het hen zelven van elkander vervreemdde. Het Ethiclsme echter, gelijk het door Saussaye Sr. en zijnen geestdriftvollen leerling Gunning vertegenwoor- digd werd, vond er geen vruchtbaren bodem. Evenmin het Confessionalistne^ gelijk het door de Nederlandsche Vereeniging van Vrienden der Waarheid voorgestaan werd. Afkeerig »van alle uitersten, en zelfs bezorgd dat, als jfConfessioneeV* niet verzacht werd door „Evangelisch^^ alsof de CJonfes- sioneele richting niet evangelisch was in den zin van het eeuwig Evangelie des Nieuwen Testaments ! mag men wel aannemen, dat zij in hare eerste vijf en twintig jaren, uit een theologisch-kerkelijk oogpunt vrijwel beantwoordde aan Van Oosterzee^s ideaal : persoonlijk geloof het beginsel ; het Evangelie der Schriften de grondslag ; de historische Christus het middelpunt ; het verlicht geweten de steun ; waarachtige vooruitgang de leus ; de belijdende gemeente het doel ; het Christelijk leven de kroon ^).

Volgens haren aard werkte zij niet veel op »practisch" gebied. Behalve de Confessioneele Vereeniging riep de Vergadering, echter ter voorziening in den klimmenden Predikanten nood, Kerkhulp in het leven, eene beurs voor waarheidlievende, maar onvermogende kweekelingen voor het predikambt. Immers toen reeds begeerden minstens ^/j der vacante gemeenten tever- geefs een prediker van het Evangelie. Menige vriend en vriendin ondersteunden reeds lang in het geheim. Doch die beurs droeg veeleer het karakter van de Friesche. Immers reeds in 1855 was door Ds. Feiix in Friesland eene stichting van dien aard, onder den naam van Zaak des lleeren, in 't aanzijn geroepen : in 1866 werden uit deze beurs 15 k 16 jongelieden met f 250 ieder ondersteund. Voor Kerkhulp nu nam Ds. F. P. L. C. van Lingen te Zetten c. a. het initiatief. Later werd zij van de moeder losgemaakt, en kwam zij in nauwe betrekking tot de Opleidingsschool, die te Zetten gesticht

1) Vgl. Siemmen, i868, bl. 587.

J) Welke Theologie is in staat, de stormen van dezen tijd te verduren? 1866, bl. 37.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DB KERK. 235

ZOU worden en reeds 21 October 1865 25 leerlingen telde *), waarvan het Reglement den 16 September 1867 vastgesteld werd door het Curatorium onder het Voorzitterschap van Jhr. Fabricius van Leyenburgh, en het Secretariaat van Bar. Van Lynden van Hemmen, terwijl zij rechtspersoon- ligkheid had verkregen bij Kon. Besl. van 5 Mei 1867.

* ^ * Met de Vereeniging Kerkhtdp wUde het niet recht vlotten. In 1865/66 werden 16 studeerenden ondersteund, in 66/67 slechts een zevental ; de ontvangsten bedroegen in dat boekjaar nog geen f 440. Het GymnasiwH is, in de eerste twintig jaren van zijn bestaan menigen jongeling, tot eene voor den dienst in de Vaderlandsche Kerk, zéér nuttige oefenschool geweest,

* ^ * Bij den aanvang van die werkzaamheden werkte de Heer Van Lingen „voor de breuken van de Nederlandsche Hervormde Kerk", in het geloof „dat er betere tijden voor onze Hervormde Kerk naderen"*). In 1885 echter was in zijne schatting zelfs de Utrechtsche Theologische faculteit zoo verre weggezonken, dat niemand, die de belijdenis der vaderen liefheeft, daarheen zijn zoon zenden kon. Die de school verlaten mochten, vertrokken dan ook allen naar de Vri/e Universiteii^). Doch, terwijl toen nog onder- scheidene Kerk-behoudende predikers van de Waarheid Correspondenten waren, hield dit om Van Lingens onmiskenbare sympathie voor het doel der revolutie van 1886 van lieverlede op. Zij zal nu spoedig als „uitgediend" verdwijnen. Vgl. De Chr, Schoolbode van 8 October 1886, en denk aan de stichting van een „Gereformeerd" Gymnasium te Amsterdam I

Dat Groen aan zulke werkzaamheden als de Predikanten-vergadering bedoelde, gaarne zijnen steun gaf, behoeft niet met zooveel woorden gezegd te worden; en al ondersteunde hij juist niet alles, toch had hij evenzeer voor den medischen als voor den juridischen weg tot Kerkherstel, voor «kerkelijke" èn voor «onkerkelijke" Evangelisatie een warm hart en eene milde hand. Daarom past het ook zoo geheel in het kader van zijne werkzaamheden, dat wij hier spreken over

Be Evangelisatie.

Op de bovengenoemde derde vergadering der Evangelisch -Confessioneele Predikanten- Vereeniging kwam een voorstel van Ds. J. H. Gunning Jr. tot stichting van een Evangelistenschool in behandeling. Over dat onderwerp had hij eene belangwekkende brochure geschreven, en zou eene commissie

1) Zie de mededeelingen in de CAn St.

*) Verslag der Vereeniging „Kerkhulp" over i Jan. 1866 i April 1867 enz. Amster- dam, H. de Hoogh 1867, bl. 5.

') ThuüttigsU Jaarverslag enz., Leeuwarden A. Jongbloed, bl. 7. De Verslagen zijn niet in den handel.

Digitized by

Google

236 DE STRIJD OM DE KERK.

bestaande uit de HH. Jhr. A. Klerck, O BaroD van WasBeDaer-Gatwijck, O. G. Heldring en G. Barger, met den voorsteller als adviseerend lid der commissie, daarover rapporteeren. De vele bezwaren echter, aan de uitvoering van dit schoone denkbeeld verbonden, scheen men echter niet te kunnen wegnemen. Desniettegenstaande werd de Evangelisatie toch met kracht voortgezet.

Onderscheidene vereenigingen ; zooals de Nederlandsche Evangelisch' Protes- tantsche^ die in 1865 op zestien stations het Evangelie verkondigde en terugweek waar het tengevolge van hare werkzaamheid wéér op den kansel kwam, en de Vereeniging van Vrienden der Waarheid, die ook door Waar- heidsprediking herstel der Kerk zocht; hadden met dien arbeid reeds een aanvang geinaakt. De Confessioneele, wier stichting wij gaan vermelden, zou ook het hare in dezen doen. In het najaar van 1866 werd de Heer IL J, Hej/nes als Evangelist naar de Smilde gezonden, en de Heer J. Aartsen naar Haring- carspel; terwgl in het begin van '67 de Heer W. J. Eger naar Gorredijk trok.

Hare Evangelisten moesten, zoo zij nog geen examen als Godsdienst- onderwijzer gedaan hadden, minstens zooveel kennis hebben, als billijkerwijs van een Catechiseermeester gevorderd mocht worden. Zij geloofden niet alleen de waarheden, in de Confessie vervat, maar ook aan het recht der Confessie, »om eenige regel te zijn van wat in de Kerk wordt gepredikt of geleerd." Afhankelijk van en verantwoordelijk aan het Hoofdbestuur werkten zij onder de onmiddellijke leiding van een naburigen confessioneelen predikant. Zij hadden te zorgen, geene dienstknechten van menschen te worden, of zich geene vormen te laten opleggen, welke door Gods Woord niet voorgeschreven waren ; vooral moesten zij zich wachten voor den schijn, alsof zij kerkelijke personen waren. Zij mochten de zonde niet verschoonen, de wereld niet af stoeten, de geloovigen niet ergeren en moesten zich met geloovigen van andere kerkgenootschappen, op het gebied van hunne bijzondere opvattingen, zoo weinig mogelijk bezighouden. En daar zij uit den aard der zaak op vele plaatsen tegenstand wekken zouden, behoorden zij steeds te bedenken, dat zij niet kwamen om tegen leeraren en kerkeraden te ijveren en redenen van afkeuring en smaad te gebruiken, maar om Jezus Christus, ware het mogelijk, aangenaam te maken aan alle conscientiên. Vooral door hun bezoek, Catechisatie, Bijbellezing, en het houden van Zondagsscholen waren zij geroepen te arbeiden in het Evangelie. Uit de kas van het Hoofdbestuur werden zij bezoldigd ^),

') De Instruciif^ M'aarvan ik de hoofdzaken mededeelde, is in haar geheel te vinden in de Blaadjes der Con/essiofuele Vereeniging^ 1868, No. 6. Wat zij in dezen deed,

Digitized by

Google

DE BTBIJD OM DE KERK. 237

In 1875 telde de Vereeniging een elftal van zulke arbeiders : J. Aartsen te Emmen, H. de Moor te Gorredgk, P. H. R. Huygens te Witmarsum, P. J. Nauta te Blokzijl, W. J. Eger te Krim, W. Schock te Helder, J. van *t Land te Bergen- op-Zoom, H. J. Hazelhoff te Domburg, M. OziDga te Noord- Schar woude, P. Huyssoon te Hillegom, en P. Jellesma te Varsseveld. Bovendien had zij toen als reizende Evangelisten de broeders T. de Bruin, H. J. Heynes en K. van der Gijp.

Door hunne werkzaamheid werd menige ziel tot Christus gebracht, en menigeen voor ODze Kerk behouden of gewonnen ; ja zelfs in meer dan ééne gemeente het Evangelie wederom op den kansel gebracht. Op meer dan ééne plaats echter werd zij dienstbaar aan afscheiding, ea voorbereiding tot de ^doleantie" van 1886. Daar nu zoo iets van den beginne af door menigeen gevreesd werd, ontving deze arbeid geenszins den noodigen zedelijken en geldelijken steun. De kas der Vereeniging ging na 1872 sterk achteruit. Er werd zelfs op de vergadering van '75 een voorstel gedaan, om de ont- binding en liquidatie der Vereeniging voor te bereiden, althans om de Evangelisatie op te heffen. Dit geschiedde wel niet, zoodat zij bleef voortgaan ; maar geldgebrek bleef toch heerschen, en dwong tot inkrimping; evenals de Vereeniging zelve, leed zij aan de tering.

Doch ook onderscheidene Predikanten voelden zich genoopt, om 9in hulp- behoevende gemeenten'* het werk van een Evangelist te doen, naar de aanwijzing van het Hoofdbestuur. Aan de afdeelingen werd bericht dat daartoe zich ^bereid verklaard hadden o. a. de Predikanten : H. V. Hogerzeil, A. W. Bronsveld, J. G. Nahuys, J. W. Vliegendhart, A. van der Flier, H. J. Immink, J. J. A. Ploos van Amstel, J. J. Dermout, J. C. Segers, W. Callenbach, L. J. van Rhijn, W. Mense, F. L. Merens, I. J. Ippius Fockens, J. C. Verhoeff, J. J. Eigeman, A. Couvee, W. F. Trip van Zoudt- landt, H. E. Faure, F. W. Smits, J. C. K. Nonhebel, J. P. Nonhebel, F. J. P. Moquette, J. Drost, J. E. van Toorenen bergen, J. Montagne, F. C. Magendans, J. H. Klomp, H. van Broekhuyzen, C. H. ten Harmsen van der Beek, Predikanten alzoo, die in kerkelijk en leerstellig opzicht wel wat verschillend gekleurd waren, en bleven, zelfs niet allen leden dier Vereeniging werden, maar die toch veel, zéér veel waagden om met het brood des levens tot hongerigen te komen op eene wijze, die het kerkverband en de wettige orde verloochende.

Zelfs werd een »reizend Predikant" door de Vereeniging aangesteld, om

vindt men, behalve in die blaadjes, in hare jaarlijksche verslagen en in het Kerkelijk Weekblad^ In plaats van blaadjes verscheen in 1877 bij C. van Bentum te Utrecht als haar orgaan : Guido de Bres,

Digitized by

Google

238 DE STRIJD OM DE KERK.

vooral io plaatsen, waar afdeelingen gevestigd waren, het' Evangelie te verkondigen. Waar het werd vergund, moest hij dat doen van den officieelen kansel, als »de meest geordende en nuttigste plaats;" doch waar de kerk geweigerd werd, zou hij van elke andere geschikte plaats gebruik moeten maken. Het Avondmaal mocht hij bedienen, den Doop niet; ook geene belijdenis afnemen. Uitgezonden door de Vereeniging, was het tevens zijne taak hare belangen te behartigen, op de Evangelisten toezicht te oefenen en, in 't algemeen, van zijne bevinding verslag aan het Hoofdbestuur te doen.

* ^* Naar aanleiding van een belangrijk rapport van ]hr. Mr. J. W. van Loon. op de vergadering van 1867 uitgebracht, stelde de Vereeniging de Instructie voor den reizenden predikant principieel vast. Zie hel verslag van dat jaar, bl. 29. Vgl. Stemmen voor Waarheid en Vrede, 1868, bl. 591.

Ds. P. Huet 1), in 1853 als candidaat in de Theologie naar Zuid -Afrika getogen met een van allen godsdienst en van het predikambt volslagen afkeerig hart, maar in 1855 te Paarl bij de Kaapstad gevonden door Hem, die kwam om het verlorene te behouden ; in 1857 in de Transvaal geordend tot kerkelijk leeraar om de afgelegene gemeenten te bezoeken ; daarna herder en leeraar van de gemeente te Ladysnuth en te Pietermaritzburg ; terstond door zijnen voorganger op de laatstgenoemde standplaats, Dr. Faure, thans predikant te Doesburg, genoemd om in stede van hem zelven (wien het werk het eerst aangeboden was) in aanmerking te komen, en weldra door menigeen, vooral om zijne Afrikaansche gedichten, geliefd, werd, nadat één broeder, een broeder die veel kon doen en veel wilde doen, en veel deed, uit zijne eigene beurs voor hem als reizend predikant zorgen zou, den lO^en Qctober 1867 in de Domkerk te Utrecht ^plechtig ingezegend" door Ds. J. W. Felix, den Secretaris der Vereeniging, ingevolge zijn bevestigend antwoord op de drie volgende vragen :

„Houdt gij de Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments voor het eenige "Woord van God en de volkomene leer der zaligheid, en verwerpt gij elke leer, die daarmede in strijd is ?

„Verbindt gij u van ganscher harte aan de Hervormde Kerk van Nederland, en belooft gij te zullen leeren en prediken overeenkomstig den regel van het geloof, hetwelk 7.ij op grond van Gods woord altijd heeft beleden en nog belijdt, en alle gaven en krachten u van God geschonken te zullen aanwenden tot haren geestelijken wasdom ?

„Gelooft gij, dat gij van God zelven geroepen zijt tot deze heilige dienst, u door ons opgedragen, en verbindt gij u onder afbidding van Gods genade om niet slechts een leeraar maar ook een goed voorbeeld der kudde te zijn?**

J) Zie K. W. 1867, No. 28. En in zijne ^/ri^a^zwr^^ Gedichten: No. 1—5, XIII— XXV, XXXV en XXXVI.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 239

Huet sprak ^) veel en goed ; van 1 Sept. '67 tot 27 Mei '68 niet minder dan 135 malen op de meest verschillende plaatsen, in Zierikzee, te Appelscha, op den Uithoorn even goed als te Leiderdorp ; hij verkondigde met de innige warmte van een jeugdig geloof; niet zonder dichterlijke gedachten en geniale vonken ; in vrije vormen ; meer tengevolge van zijne gevoeligheid echter, dan van eene op wetenschappelijke gronden rustende overtuiging gehecht aan de leerstellige waarheid ; onder kennelijken zegeü het Evangelie der zalig- heid, over het algemeen aan wie reeds geloofden.

Dat hij, bij alle liefs, door vrienden hem aangedaan, en bij alle belangstelling, die zijne prediking ondervond, toch vele onaangename ervaringen opdeed, behoeft niet bewezen te worden. Smartelijk was hem de indruk dat, terwijl er op zoovele plaatsen prachtige Roomsche kerkgebouwen verrezen, vele van onze eerwaar- dige kerken, waarin vroeger de volle raad Gods verkondigd werd, slechts voor verzwijging of bestrijding van het Evangelie openstonden ; vooral de indruk, dien Noord-Holland, »het paradijs der Modernen" op hem maakte: »men heeft daar waarlijk in onze Hervormde Gemeenten, als ware het in een Roomsch land, een onbekend Evangelie aan vijandige gemoederen te verkon- digen." Hij zelf had niet veel van de moderne humaniteit te verduren ; maar telkens vernam hij dat op sommige plaatsen zijne hoorders wel eens aan vrij wat smaad, verachting, bespotting, benadeeling blootstonden ; bij een Evange- list waren meermalen de glazen ingeslagen, aan een dienstmeisje was de dienst opgezegd, omdat ze bij hem ter kerke geweest was; aan een armen man, die wekelijks van drie rijke lieden te zamen 8 centen ontving, werd door hen die bijdrage onthouden, wijl hij zijn zielevoedsel niet bij den dominee zijner gemeente zocht Dat was »de liberaliteit der liberalen, de godsdienstvrijheid door modernen aan anderen gegund 1"

^ Als een staal hoe het in menige gemeente toeging, diene het volgende : „Tn Mei i866 ging de heer W. Lubach, in i86o door het Classicaal Bestuur van Heerenveen toegelaten als godsdienstonderwijzer, naar Emmen, om aldaar het werk van een Evangelist te doen. Hiertegen openbaarde zich eene bittere vijandschap, die te heviger werd naarmate zijne werkzaamheden in bloei toenamen. Toen in '67 Ds. Gooszen aldaar als Predikant optrad, ontving de kerkeraad van een loolal leden het verzoek, om aan Lubach „het houden van godsdienstoefeningen en catechisatien" te verbieden. Lubach sloot zich dien- tengevolge, tot versterking van zijne positie, bij de Confessioneele Vereeniging aan. Nu echter volgde er nog grooter losbarsting van woede. In December werden hem de glazen ingeslagen, en op een anderen dag moest hij onder een regen van keisteenen den weg naar zijne woning vervolgen. Dat deed het gepeupel. Doch wat de Kerkeraad? Dit

1) Zie zijne Verslagen in het K, JV. van 27 Nov. 1867 en v.y.

Digitized by VjOOQIC

240 DE STRIJD OM DB KERK.

college zorgde, dat zijne acte werd ingetrokken, en hem de uitoefening zijner lidmaats* rechten ontzegd werd; doch, bovendien, dat tegen het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging eene aanklacht inkwam bij het Classicaal Bestuur, omdat zij zich, door Lubach te steunen, zou hebben schuldig gemaakt aan verstoring van orde en rust. De Kerkeraad had nam. aan het Hoofdbestuur verzocht, dien ste^m in te trekken ; het had dit verzoek echter afgeslagen. Voor Utrecht, Classicaal en Provinciaal, werd de Kerkeraad afgewezen; doch de Synodale Commissie vernietigde het vonnis. Echter was zij van oordeel, dat niet het onbekende Hoofdbestuur, maar wel Ds. Felix, als onderteekenaar van het stuk, in aanmerking moest komen. Het Kerkbestuur van Noord-Holland, waarheen zij de zaak verwezen had, verklaarde echter de klagers, wegens een gebrek in den vorm, niet ontvankelijk. Zoo werd het Evangeliseeren noch erkend, noch veroordeeld. Het bleef eene opene kwestie.

Doch ook bij ^vrienden der waarheid" gezwegen van hun vitzucht, klaagzucht en geldzucht, ontdekte Huet veel eigenzinnigheid, verwarring en verdeeldheid, veel getwist over Ethisch of Confessioneel, afgescheiden of niet afgescheiden, algemeene of bijzondere verzoening, enkel psalmen, of ook gezangen zingen ; de staf der samenbinding lag verbroken ! Aan dogmatisch, niet zelden tegenstrijdige, veelal verschillende invloeden prijsgegeven; vaak diep gekrenkt in hunne teederste gevoelens; verbitterd over het hun door Schoolwet en Modernisme aangedaan onrecht, vooral om het ook hun opgelegd onderhoud van de Openbare school; niet zonder arrogantie en heerschzucht ; wel »voor de Waarheid", doch dikwijls zonder waarheid in het werkelijke leven, zonder medelijden met de dwalenden, zonder hartelijk gebed voor de bekeering der vijanden ; klagende over onderdrukking, maar niet ongezind om, de vrij- heid misbruikende, eigen zin door te drijven en het recht tot eigen voordeel te buigen, moesten zij met groote behoedzaamheid geleid worden, zouden zij niet tot allerlei verkeerde daden overslaan ^).

* ^ * Ds. J. W, Felix bezat daarvoor eene zéér groote gave. Niet alleen met voortreffe- lijke spreekgaven en pastorale wijsheid toegerust, maar ook voorzien van eene goede pen,, heeft hij, ofschoon hij, naar het voorbeeld van Groen, niet zelden lofwaardige vrienden te veel lof toezwaaide, door het Hoofdbestuur en de Vereeniging langen tijd veel nut gesticht, in het belang van het geestelijk welzijn, en van het uitwendig behoud onzer Kerk, en daar niet het minst waar de Confessioneele Vereeniging hare afdeelingen had. Door zijne toetreding echter tot de Vrije Unwersiteit^ vooral door zijne optreding als President-Curator, heeft hij van 1880 tot '87, tegen zijnen wil, tengevolge van onbeslist- heid en meegaandheid, eene groote scheur helpen bevorderen. (Vgl. De Geref, Kerk van 13 Nov. 1890).

ï) In de Verslagen^ en zeker nog meer in het Archief der Confessioneele Vereeniging, vindt de toekomstige historieschrijver onzer Kerk hoogstbelangrijke bijzonderheden van den toestand veler gemeenten en personen.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KSRK. 241

* ^ * Ds. Huet heeft zijnen arbeid echter spoedig moeten opgeven, vooral wegens zwak- heid; hij nam in 1870 eene beroeping aan naar Veenendaal. Na een vergeefsch beroep, op Ds. G. van de Wall te Bloemfontein uitgebracht, trad F. Lion Cachet, uit het Jodendom afkomstig, in 1873 uit Afrika, alwaar hij door zijne rumoerige zucht naar vormen- reformatie reeds veel kwaad gesticht had '), overgekomen, als reizend predikant in den dienst der Vereeniging, om haar echter in September 1874 wederom te verlaten, als beroepen predikant van NieuwLoosdrecht, Sedert werd de vacature niet weer vervuld. Thans dient Gichet de doleantie.

Na aldus een blik geslagen te hebben op den Evangeliseerenden arbeid der Confessioneele Vereeniging, wordt het meer dan tijd, hare oprichting, haar kerkrechtelijk standpunt, en hare andere werkzaamheden in oogenschouw te nemen. Wij zullen dit nu meer geregeld kunnen doen, en wel als hoofd- zaak, waarbij immers de eigenaardige zienswijs van den hoofdpersoon van dit geschrift weder op den voorgrond treden kan. Zal dit geschieden, en zullen wij den arbeid der Confessioneele Vereeniging goed begrijpen kunnen, dan dienen wij echter onze aandacht vooraf te vestigen op een mensch van gansch andere beginselen, op een onrustigen antipode van Groen, op den beruchten Dr. Zaalberg, als

een voorbeeld en slachtoffer van het Modernisme.

Het kerkelijk Liberalisme ^), zooals het in vele Besturen onder de Synode zetelde, handelde t^en de Reglementen, als het orthodoxe leden ging uitwerpen, althans onschadelyk maken, omdat ze orthodox waren; en eveneens, als het de bestrijders der waarheid tegenover gegronde aanklachten wilde handhaven. Het wist evenwel veelal iets te vinden, om recht en gerechtigheid te verdraaien ten eigen bate. De kwestie— Meyboom had het geleerd op eene opzienbarende wijze; ook Dr. J. C. Zaalberg Pz. was, tengevolge van zulk Liberalisme, in 1854 als leeraar der Haagsche gemeente opgetreden. Zijne beroeping had in den Eerkeraad zelven ergernis gewekt. Drie predikanten, zes ouderlingen en drie diakenen hadden protest aangeteekend, hoofdzakelijk omdat zij den beroe- pene, in den tegen woordigen toestand van spanning in de gemeente, wegens zijne vrijzinnige richting niet verkieslijk vonden. Baatte dit protest der begin-

*) Ik dacht hier aan de onder onze heldhaftige Transvaalsche neven, onder den schijn van vereeniging, gestichte kerkelijke wanorde, waaromtrent men o. a. zie: De Kerk* kwestie, «iV/ rrn leer- maar een levensLwestie . . , , door 11 J, Goddefroy, Predikant ^/^ van de Nederduitsch-Hervormde Kerk in de Zuid-Afrikaansche Republiek; alsmede: Notuien van de Algemecne Kerkvergadering dier Kerk... op 25 Mei 1890, A. D. ea volg. dagen. ~ Beide stokken gedrukt te Pretoria.

») Zie het iste Deel, bl. 354 v.v.

16

Digitized by

Google

242 DE STRIJD OM DE KERK.

sellooze vredelievendheid Diets, al even weinig baatte de op touw gezette pro- cedure. Adressanten werden vooral daarom afgewezen, omdat zy verzuimd hadden, »de door hen aangevoerde bewijsplaatsen der Heilige Schrift door verklaring in het licht te stellen,** en omdat Zaalberg in het door hen aan- gehaalde geschrift 9betamende achting voor Gods Woord en de formulieren betoonde."

Met niets sparenden moed, met brutalen overmoed, met Saulus-ijver, en met veel talent,* trad hij als bestrijder van de kerkleer op ; zijn gang door de kerk was een zegetocht geweest; ook in Den Haag bracht hij »het wonder ver"; hij werd zelfo ^op de hoogste sport van de ladder der kerkelijke eer" verheven '). Bij zulke zelfgetuigenissen kon hij ook nog deze voegen *):

»OmdsLt ik geloofde, sprak ik. Nooit predikte ik iets, wat ik niet geloofde. Zelfs aan geen verbloemen der dingen maakte ik mij schuldig. Wat zich als waarheid aan mij opdrong beheerschte^ met hoofd en hart, ook mond en pen, niet alleen den andersdenkenden vrome, niet alleen den vrijgeest en godverzaker, niet alleen den oneerlijken knoeier en onzedelijken mensch, maar dikwerf ook mijne geestverwanten ... tot aanstoot en ergernis."

Zaalberg was dus een man naar het hart van Busken Huet '), dien groot- roeester der radicale modernen ; een man uit één stuk, een man van karakter, een man, die niets ontzag, als hij maar kon uitspreken wat hij dacht. Hg was geen man, die onbesproken kon blijven en in stilheid zijn weg gaan ; hij was een man van storm, aardbeving en vuur. Had hij reeds vóór zijne beroe- ping te 's Hage vele Protestantsche gemoederen tegen zich in het reglementaire harnas gejaagd, niet lang na zijne overkomst, den 31^^^^ October 1855, hield hij, ter gedachtenis aan de Reformatie ^), die hij misvormde, eene rede, welke twee priesters, den Heeren A. Frentrop en J. C. H. Muré, de beschuldiging in de pen gaf, dat Zaalberg schuldig stond aan Godloochening en God- ij Ifet eerste Woord eens nieuwen levens, Alkmaar P. Kluitman, i868, bl. 8.

•) Afscheidsgroet^ 4de Duizend, *s Hage M. M. Couvée, 1867.

•) Vgl. diens geschrift aan y. H, Gunning Jr, Zulk een man wilde ook zijn de „Doopsgezinde" voorganger te Groningen, de Heer J. W. Straatman: Zie zijn A/scheidS' woord naar Gal. 4 : 12 b, Groningen 1868 bij L. v. Giffen; de Stemmen van dat jaar, bl. 209, en Kritiek van een Leek^ vooral de daarbij gevoegde bijlage, Groningen, bij Gebrs. Hoitsema 1868.

*) Dr. A. Capadose heeft de Hervorming verdedigd in een Open Brief aan Frentrop; terwijl hij in een afzonderlijk schrijven den heer Muré toejuichte^ terechtwees Gti weerlegde, 's Gravenhage, H. J, Gerritsen 1856. Door een lid der Vereeniging \zxi Vrienden der Waarheid, afd. 's Hage, werd ^^Zaalbergs leer"** voorgesteld als in „lijnregte tegenspraak met de leer der Hervorming," afgeleid uit zijnen strijd met de genoemde priesters. Bij denzelfden Uitgever 1856.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. . 243

lastering. Zich daartegen in Brieven verdedigende, schreef hij o. a. : »rfe eere aan Christus toe te kennen, dat Hij gelf God is, is eene onevangelische meening"; »Jacobus zegt: >God kan niet verzocht worden:" »Die Christus, met de Roomsche Kerk, voor God eelven houden, zijn op een onevangelisch dwaalspoor;" >De leer der Drieëenheid heb ik, waar 't pas gaf, in hare onhoudbaarheid doen kennen. Hare vaststelling is eene grove onwaarheid.** Hij behoorde toen nog tot de Arianen, en zou zich tegen het monster van het Naturalisme >lijf om lijf en leven om leven dood vechten willen." Doch reeds na een zestal jaren annonceerde hij, op de meest brutale wijze, als 't ware een cursus in de ongeloo&leer ; de basiliscus- eieren waren uitgebroed. Verscheidene van die aldus door hem gehoudene toespraken ^) liet hij drukken, toespraken, welke Groen «schotschriften tegen Christendom en Bijbel*' noemde. Hij deed alles zoo onomwonden mogelijk en als met de Turksche trom.

Hij had gehoopt, dat hij niet weinigen van al die kunstenaars en gelet- terden, van al die officieren en rechtsgeleerden, welke de Haagsche wereld vervullen, en versieren, zou winnen voor den godsdienstzin van Jezus. Doch hoe meer hij zich uitsprak, des te grooter werd steeds de schare, die geërgerd heenging.

Ook hij ondervond de bittere teleurstelling, die het streven verwekt, om het Christendom te ontkerstenen ten behoeve van een zoogenaamd godsdienstig gevoel, of, in 't algemeen, om eenige waarheid smakelijk te maken aan de lichtzinnfgbeid. Wil men, gelijk welmeenende modernen beproefden, het Christendom herscheppen naar den mensch, men ondervindt, dat de menschen zich toch niet door zulk een Christendom laten herscheppen. Hun streven bleek al spoedig eene illusie te zijn ^), en wekte bij ernstige ongeloovigen, bijv. bij prof. Van Vloten, spot en ergernis.

Dat steken van de krijgsbazuin, op den kansel, tegen den Christus, aan Wien de kansel gewijd was, deed eene groote ontroering, vooral in de Haag* sche gemeente, ontstaan. Een van hare jongste en werkzaamste predikanten, Ds. Gunning, dien wij reeds menigmalen aangetroffen hebben, ^) en die de Haagsche Gemeente reeds zag bewegen in kerkrechtelijke verhoudingen ^),

*J Toespraken over den godsdienst van Jezus en de Moderne Richting.

*) Vgl. De illusie der moderne richting. Een woord van Dr. J. Cramer, Predikant te Amsterdam. Aldaar bij W. H. Kirberger 1867; bijv. bl. 56, 57. -

') Zie, om den geest zijner prediking te leeren kennen, zijn boekske over Het Kruis des Verlossers, en Blikken in de Openbaring,

♦) Opmerkingen naar aanleiding van eene Avondmaalsviering op Palm Zondag j86j.

Digitized by

Google

244 DB STRIJD OM DE KERK.

deed haar de vraag: ^Waartoe verwonderd f* bewerende, »dat de moderne theologie slechts eene ontwikkeling is der gegevene toestanden, zoo natuurlijk, zoo onvermydelijk, dat ze sedert jaren voorzien en voorspeld werd. Even goed als de moderne theologie was het rationalistisch supranaturalisme de vrucht der «voorstelling van het ongeheiligd verstand, ten onrechte Rede genoemd, om aan dezen maatstaf het Woord en de Waarheid Gods te meten." Hij daarentegen ging uit »van den Mensch in zijne betrekking tot God als zedelijk-godsdienstig wezen: derhalve" (zoo meende hij zelf in alle oprechtheid) »van Christus den Godmensch, als dengene in Wien Godheid en Menschheid niet naast elkander gesteld, niet in elkaar opgelost, maar tot volkomen eenheid gekomen zijn'* ^).

Ook de Heer Groen verwonderde zich niet. Hij begreep het zelfs, waarom

Gunning wellicht beweerde dat er juichensstof is te midden der smart

»Omdat nu, bij het volle licht, veel, zeer veel dat de gewetens in verwarring bragt, wegvalt. Omdat de Conservatieven niet kunnen voortzingen het ver- derfelijke lied: Vrede, vrede, en geen gevaar! Omdat de Modernen er thans voor uitkomen, dat er tweederlei godsdienst is, de eene voor de bijgeloovige schare, de andere voor den dichterlijken en aesthetischen wijsgeer .... Omdat ten langen leste de nevel scheurt, waardoor het onderkennen van vriend en vijand belet werd." Maar desniettegenstaande meende Groen te moeten ant- woorden met de wedervraag: „Is er geen oorzaak?'* ^) Is er geen oorzaak^ dat de Gemeente, diep verontwaardigd, vraagt: „mag dit?" »Dat een leeraar der Christelijke Kerk een cursus van het ongeloof houdt Met voor- bedachten rade. Dat hij deze antichristelijke vertooning annonceert, afficheert, en, week op week, het geloof der Gemeente in den historischen grondslag aan- randt.*' »Hier is wezenlijk of voorgewend misverstand niet denkbaar. Met opzet, met blgkbaar welgevallen, snijdt de Evangelie- verloochen aar alle uit- vlugten af. Het is eene uitdaging aan de Gemeente. Gij zult het iijdelyk aanzien dat ik, in uw midden, met smaad overlade al wat u heilig en dierbaar is; dat ik met uw kerkgeloof, met uw hoop, uw steun, uw troost, uw barm- hartigen Hoogepriester en uw anker der ziele den spot drijf, in uw eigen Kerk. In Bijbeltaal heet dit een hoonen van de slagorde des levenden Gods.*' ^Mag dit? Moogt gij, ligtzinnige en onbesuisde spotter, leeraar zijn van die Kerkr*

ff V Gravenha^e, Vorm en Geest. Geloof en Kerkvonn^ dit laatste mede in antwoord op Capadose's Geest en Vorm ; Eene Vraag aan Dr. J. C. Zaalberg.

>) BI. II. Ik gebruik den Tweeden Druk dier brochure. Daarin vindt men ook een woerd aan de Gemeente, naar aanleiding van „Cd. Busken Huet aan J. H. Gunning.**

*, 'sGravenhage, \\, J. Gerritsen 1864.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DB KERK. 245

»Moogt gij de onmetelijke, zedelijke voorregten, aan de ambtsbediening in die Kerk verbonden, genieten en daarvan gebruik maken tot bestrijding en ondermijning van hetgeen z^' bel^'dt, van haren historischen grondslag ?"

Wat nu moesten de geloovigen tegenover euLh een Modemisme doen?

Volgens Chantepie de la Saussaye ^) moest Zaalbergs geweten daarover oordeelen. »Maar, vraagde Groen zeer terecht, wanneer de leeraar deze (naar de consciëntie der Gemeente) gewetenlooze daad als plichtbetrachting beschouwt waarop hij roem draagt, wat dan?" Predikatie tegen predikatie? of nog iets binders 9

Dat was de vraag van het oogenbliki

Wat is tegenover zulk een gedrag de bevoegdheid en de plicht van den Kerker aad, van de Ouderlingen?

Is er nog eenige geloofseenheid der Kerk? Strekt het Individualisme zich uit tot de prediking van het: 9Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij ?" Valt zelfs het rechtsbeginsel niet, het beginsel dat de Gemeente recht heeft •op de verkondiging van haren eenigen troost in leven en in sterven? Heeft ^le Kerkbelijdenis geenerlei verbindende kracht, zelfs niet in haren grondslag ? Zoo neen, geeft men dan geen voedsel aan den ingeslopen waan, dat aan de Gemeente geenerlei onrecht geschiedt, omdat zij geenerlei recht zou hebbeu ? Is er tegen het ongeloof der afvalligen niet dan een «geestelijke strijd" ? Is voortdurende kerkgemeenschap met dwaalleeraars, zooals Zaalberg, door den i;oeden Herder en zijne Apostelen vergund?

Ziedaar tevens wat Groen verlangde : in zijne vragen waren zijne wenschen en wenken opgesloten ^). Wij weten, dat de » onkerkelijke" partij alleen den zoogenaamden «geestelijken strijd", predikatie tegenover predikatie, protest desnoods tegenover protest, vrijheid tegenover vrijheid, dus eene Kerk, die ^eene Kerk was, als eisch des Heeren begeerde. Op eigen gezag oefende zij echter de strengste tucht uit Gunning verklaarde bijv., dat hy Zaalberg niet langer als Christen-leeraar erkende, en wilde dus ook zijne leerlingen niet bevestigen. Terwijl Groen van het on wederlegbare beginsel uitging: «geloofseenheid is voorwaarde van kerkgemeenschap; de regel, de wet, door wier handhaving de Gemeente tegen gewetensdwang moet worden beschermd," deed de «onker- l[elgke'* partij, bij monde van Gunning, als grondslag van kerkelgke werk- zaamheid, den schijnbaar vromen, doch wezenlijk anti-schriftuurlijken, eisch

1) De Stryd der Gemeente y bl. 20.

*) Is er geen oorsaak? bl. 20, en Leervrijheid of Kerkbewusttijn ? 'sGravenhage bij Gerritsen 1864, bl. 12,

Digitized by

Google

246 DE STRIJD OM DE KEBK.

der wedergeboorte hooren * ), door Oroen terecht beschouwd als eene schrome- Igke verwarring van kerkelijke geloofseenheid en individueelen zieletoestand % Gunning eischte bovendien voor de uitoefening der kerkelijke tucht een kerk- bestuur, dat zelf met het geestelijk leven vervuld en door eene geestelgke meerderheid in de Kerk erkend en gevestigd was geworden >).

Het verschil tusschen de ethiscli-irenischen en de juridisch-confessioneelen was dus nog volstrekt niet opgeheven ; door den loop der geschiedenis kwam het zelfs duidelijker aan het licht. De vrees der eersten voor de laatsten was groot. »Het juridisch-confessioneele moet altijd de geheele hél^denis handhaven als ontw^felbaar gegrond op het ontwijfelbare Bijbelwoord." *A\b de recht- zinnigheid de overhand kreeg, zouden zelfs de Haagsche vrienden door de logica van de kerkelijke Bergpartij worden medegesieept." Velen van haar werden beschouwd en behandeld als »de Nachtschool/' door Groen geenszins in bescherming genomen, maar bevoorrecht met het oog en het hart en de hand van den medicuSf die zich echter waarschijnlijk wel wat vergiste, toen hg dit woord van Wormser tot het zijne maakte: Die partij de Nachtschool «bestaat voor verreweg het grootste gedeelte uit ware godvruchtige menschen, en was met anderen de getrouwe, standvastige, en zich zelve opofferende bewaarster der goddelijke waarheid, gedurende de tijden van diepe en algemeene afwijking, die over ons land zijn heengegaan." Van die »dui3terlingen'' met afkeer vervuld, welke sterk gevoed werd door de persmanieren ^) van Ds. Schwartz, veelal de meest krasse denkbeelden van Groen aanprijzende in eenen onbetamelijken geest jegens de orthodoxe predikanten, werden vooral zg bang voor Groen *s streven, *twelk inzonderheid door die partij sterk toegejuicht werd. En zelf had hij de bittere pil moeten slikken, dat de Predikanten- Vereeniging zich genoemd had : de ^ra^t^e^i^c^-Confessioneele, alsof zij, wien men den »onbevalIigen" titel van juridisch-confessioneel gegeven had, in hun kerkrechtelijk standpunt, zelfs in hunne belijdenis niet evangelisch waren I ^).

Zoo werden vele broeders ireni^c^ jegens vijanden, po/emi^c^ jegens vrienden, doch werd tevens ook de dwaze, met Gods wet strijdige eisch gesteld van eigen- machtige, het kerkverband verbrekende, uitoefening van de kerkelijke tucht I

1) Beginsel of behoudzucht ? 's Hage, bij M. J. Visser, 1864, bl. 12.

«) Natuurlijk 0/ ongerijmd? bij denzelfden Uitgever 1864.

3) Eén doel^ twee wegen. Antwoord op de wedervraag : Is er geen oorzaak ? Ook bij M, J. Visser verschenen in 1864.

*) "Wie eenige staaltjes van Schwartz's manieren in 1866 begeert te zien, vgl. Heraut No. 13, en K, IV, No. 43; Zier, v. 30 Mrt. en /(T. IV. No. 47; Her. No. 30, en A: W^. (1867). No, 10, 24 en 36.

*) Natuurlijk of ongerijmd, bl. 17.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 247

Doch akoo werd ook de vraag aller vragen: Wat is de Kerk? Groen 's hoofdvraag op politiek terrein, steeds moeilijker te beantwoorden, de vraag: welke Kerk wil het Gouvernement vrijmaken: »de Kerk in haren nieuwer- wetschen synodalen kerkvorm, of de Kerk op geschiedenis en belijdenis gegrond ?'*

* ^ * Evenwel, niet enkel Groen's weêroptreding als Kamerlid, nochZaalbergs ruw en rauw hoonen van den Christus en zijne Gemeente, maar ook, maar vooral eene gebeur- tenis te Parijs had Groen opnieuw in den kerkrechtelij ken strijd gebracht. In eene ver- gadering voor Evangelisatie en Chrislelijke liefdadigheid aldaar gehouden, hadden i6o predikanten en ouderlingen van de 200 aanwezigen op de door Ds. Dhombres en Bersier ter tafel gebrachte vraag, of grenzenlooze vrijheid van godsdienstig onderricht met het aan- zijn van eene Kerk en met het recht der geloovigen bestaanbaar was, geantwoord dat de verzaking van de grondwaarheden der liturgische schriften misbruik van macht en eigendunkelijke dwang van predikanten was. Dat niet alleen. Daarna werd op eene tweede bijeenkomst het volgende, door Guizot gestelde en toegelichte protest aangenomen tegen de gronddwalingen der Modernen, en tegen de leervrijheid, daarbij uitsprekende dat hunne Kerk in hare lagere kerkbesturen (consistoires et conseils presbytéraux) wettige mach- ten heeit, die, binnen de grenzen van de staatswetten en van hare eigene tucht, het recht hebben en verplicht zijn hare beginselen te handhaven.

Bovendien hadden drie Arasterdamsche ouderlingen geprotesteerd, krachtens hunne ambtelijke verplichting, tegen de tegenwoordigheid van den heer Réville op den kansel hunner (Waalsche) Gemeente, „naardien zijne uitgegevene geschriften'* bewezen, dat hij zich in tegenspraak bevond met de hoofd waarheden van hare belijdenis. Dit protest ont- lokte aan dr. Pierson zijne hooghartige „0/tverdraat;zaam/tad^** een geschrift, dat door Ds. Schwartz, op warmen toon flink bestreden werd in ttOnverschilligheid^ (verschenen bij H, de Hoogh, 1864). Toen later Dr. Réville in die gemeente beroepen werd, werd daartegen geprotesteerd o. a. door. Ds. F. H. Gagnebin, een van hare leeraren: zie zijne Kor ie verklaring aan de leden der Waalsche Gemeente U Amsterdam^ uitgegeven voor rekening van den Vertaler door H. de Hoogh 1869, evenzoo tegen de beroeping van H. C. Vales op 4 Febr. 1869: zie Chr, Si. D. XXIV, bl. 102.

De historische Kerk moest, ter beantwoording van die vraag, wéér te voorschijn treden. Om nu dit doel te bereiken, had de Haagsche Kerkeraad, volgens Groen, den Heer Zaalberg onverwijld moeten schorsen, en van deze daad kennis geven aan hooger kerkbestuur ; iedereen, meende Groen, vzelfs de meest felle wederpar- tijder, zou daarvan gezegd of gevoeld hebben : da^ is rec/»^/" (Het A;erA;recht zou echter gezegd hebben : ^at is onrecht!) En indien nu het hoogste Kerk- bestuur zich tegen dien maatregel van kerkelijke policie verzet had, en indien dan de Kerkeraad van 's Gravenhage, als orgaan eener Christelijke Gemeente, van het eenmaal ingeslagen spoor niet was afgeweken, maar »in den naam van den Heer der Gemeente, den kerkbeetrijder van den kansel geweerd had,*'

Digitized by

Google

243 DE STRIJD OM DE KERK,

dan zou »het evangelische van dit gedrag den Kerkeraad tot middenpunt en vertegenwoordiging der Gemeente hebben gemaakt.*' »Over het gansohe land zou eene warmte van belangstelling zich hebben geopenbaard, onver- mgdelijk, wanneer in een algemeenen strijd de eindbeslissing genaakt, en langer uitstel . eener regeling naar regt en waarheid ongerijmd wordt. Eén daad, waarin het lang weersproken beginsel werd uitgesproken en gehandhaafd, zou aldus het begin van het einde geweest zijn. De vrijheid eener Christelgke Gemeente ter pligtbetrachting zou over den geestverdoovenden synodalen toestel, onder dankbare blijdschap van elk, die het Evangelie liefheeft, de overhand hebben behaald" *).

Welnu, voor zulk een einddoel wenschte Groen

Be stichting van de confessioneele vereeniging.

Den 23"^^i* Juli verlangde Groen »onmiddellijke zamenkomst der Predikan- ten-Vereeniging met adjunctie van leeken** (sic!). »ter opzettelijke overweging van de vraag, waarop, in de tegenwoordige omstandigheden alles neerkomt: Is de Hervormde Kerk al dan niet ontbonden ? Is zij opgelost in een louter reglementaire Kerk ?" Den 3^«° September had hij vernomen, dat er uitzicht was op zulk eene samenkomst. Den 12^^** October.had zij plaats te Utrecht in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen. Het Moderamen der Pre- dikanten-Vereeniging was in staat zich te kwijten van den opgedragen last ter voorbereiding van het tot stand brengen der Vereeniging tot hulp en leiding van gemeenten en personen in de Nederlandsche Hervormde Kerk, die om des geloof s wil in nood verkeeren. Behalve de leden der Predikanten- Vereeniging waren een 70-tal van de meest geachte en invloedrijke Ouder- lingen, Oud-Ouderiingen en leden uit verschillende gemeenten genoodigd. Blijkens de presentielijst waren bijna 70 predikanten aanwezig, en ruim 50 niet-predikanten.

Tot het stichten van zulk eene vereeniging was op de Predikanten-Ver- gadering van 27 April in beginsel besloten. Dientengevolge meende het Moderamen, en de constitueerende vergadering deelde die meening, dat er geene discussie gevoerd mocht worden over de 1'^ alinea van het concept-besluit: 9dat zij aan geene poging tot herstel of hulpbetoon in den nood der Kerk de hand leenen kan, die niet uitgaat van eene onbekrompene en ondubbel- zinnige instemming met den grondslag der Kerk, in hare belijdenisschriften nedergelegd."

De discussies, onder het voorzitterschap van Ds. Heldring (de predikanten Tinholt, Barger en Felix namen het Secretariaat waar), die over het

'j Confessioneel of Reglementair^ bl. 3 v.v. 1864.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 249

concept gevoerd werden, waren zéér belangrijk, doch liepen ook nog al uiteen. Groen nam een levendig aandeel in de bespreking; en, in overeenstemming met zijn, nu laatstelijk in zijne jongste brochures ontwikkeld standpunt, werd, terwijl een achttal leden zich met al. 2 en 3 niet vereenigen konden, na eenige wijziging het concept betrekkelijk grondslag en doel der vereeniging <]oor de vergadering vastgesteld. Zij zou dus kunnen zijn »de kern en kiem der herlevende Hervormde KfirkJ*

* ^ * Zooals de grondslag en het doel der Vereeniging daar vastgesteld werden, bleven zij. De bepalingen omtrent de leden, de algemeene inrichting en het bestuur, de werkzaam- heden en de geldmiddelen werden op de Algemeene Vergadering van 27 April 1865 aangenomen, zoodat de Vereeniging ging werken volgens deze bepalingen :

A. Grondslag en doel der Vereeniging.

De Vereeniging gaat uit van de volgende bepalingen ;

1®. dat zij aan geene poging tot herstel of hulpbetoon in den nood der Kerk de hand leenen kan, die niet uitgaat van eene onbekrompene en ondubbelzinnige instemming met den grondslag der Kerk, in hare belijdenisschriften nedergelegd ;

2**. dat zij op dezen grondslag den geloovigen van vroegeren en lateren tijd de hand wenscht te reiken op het terrein der belijdenis van de algemeene Christelijke Kerk, nu bepaaldelijk aangaande Jezus Christus, den Verrezene uit het graf, die alzoo krachtiglijk bewezen is de Zoon Gods te zijn en de Verlosser van zondaren, in den zin, dien de Kerk daaraan altijd gehecht heeft;

3*^. dat de belijdenis der Kerk boven allen kerkvorm en ieder reglement als voorwaarde der kerkgemeenschap behoort te worden geëerbiedigd, en bijgevolg geene bepaling, die aan de handhaving van dit hoogste goed der Kerk in den weg staat, voor hare voorgangers en leden verbindend mag worden geacht.

4®. dat, daar geen kerkbestuur de macht heeft of hebben kan, om den grondslag der Kerk prijs te geven, ook de bepalingen van de tegenwoordige inrichting der Nederlandsche Hervormde Kerk, die de handhaving van hare leer voorschrijven, het kerkbestuur verplichten tot het weren van het ongeloof, dat zich in d^zen tijd openbaart in de ontkenning van het bovennatuurlijke in het Christendom ;

5<>. dat, als het blijkt, dat de reglementen der Nederlandsche Hervormde Kerk de wering van het radikale ongeloof, dat heden ten dage in die Kerk gedreven wordt, tegenhouden, hare geloovige voorgangers en leden verplicht zijn, met terzijdestelling van die kerkorde, hunne geloofsovertuiging te handhaven. Zij mogen, om de kerkorde, niet aan kerkverwoesting medeplichtig zijn, niet als voorgangers erkennen hen, die de Apos- tolische getuigenis van den Christus verwerpen, niet langer den geloofsgenoot prijs laten aan de door het reglement beschermde willekeur van den bestrijder;

60. dat bij de waardeering van individuCele getuigenissen met woord en daad tegen ^e Christusverwerping, die voor onze oogen plaats heeft, de gemeentelijke band, die de

Digitized by

Google

250 DB STRIJD OM KERK.

leden der Kerk door denzelfden Doop en door de gemeenschap des Avondmaals verbindt^ evenzeer moet worden erkend in zijne beteekenis, welke eischt, dat het verzet der gemeente tegen het ongeloof gesteund worde overal, waar geene onzuivere beginselen zich daarbij openbaren ;

70. dat, daar van alle pogingen tot herstel de verwekking en bevordering van Evan- gelisch geloof en godzaligheid, levensvoorwaarde der Kerk, de voornaamste is, in dezen toestand der Hervormde gemeenten, nu de kansel niet zelden tot evangeliebestrijding overweldigd wordt, geene bedenking, aan kerkorde of opgedrongen ambtelijk gezag ontleend, ons mag terughouden van de behartiging van den plicht der Evangelisatie in de gemeente, waarbij de zucht tot erkenning van den Evangelie-arbeid van geloovige leeraren, evenzeer als van hetgeen door anderen in evangelischen geest ten dezen verricht wordt, ons moet bezielen.

Op deze gronden en in de overtuiging, dat onderling hulpbetoon niet minder door den uitgedrukten wil des Heeren, dan door den nood der tijden geboden wordt, besluit de Vergadering tot de vestiging van eene Vereeniging, waardoor de belangen der Hervormde gemeenten in haren tegenwoordigen strijd kunnen worden behartigd, door middel van

het wekken en versterken van een levendig geloof in den kring der gemeenten;

het verschaffen van raad, leiding en hulp aan gemeenten en personen, die door kerkelijke bepalingen, of door gebrek aan vervulling van hunne geestelijke behoeften in nood verkeeren ;

het verkrijgen, in den wettigen weg, van de wegneming uit onze kerkorde van al zulke bepalingen, die niet in overeenstemming zijn met den toestand, waarin de Kerk door de leervrijheid in onze dagen verkeert.

B, Leden^ algemeene inrigting en Bestuur,

Art. I.

Leden der Vereeniging kunnen zijn lidmaten der Nederlandsche Hervormde Kerk, die hunne instemming met de voorop gezette beginselen betoonen, en jaarlijks minstens één gulden bijdragen tot het fonds, waaruit de Vereeniging de kosten harer M'erk- zaamheden bestrijdt.

Die jaarlijks vijf gulden of meer bijdragen, worden als Donateurs aangemerkt, en ontvangen kosteloos alle gedrukte geschriften, die namens de Vereeniging worden uitgegeven.

Art. 2.

De Vereeniging bestaat uit plaatselijke afdeelingen, die in iedere provincie worden verbonden onder eene provinciale Subcommissie.

De provinciale Subcommissiün zijn in onmiddellijke betrekking met het Hoofdbestuur.

Art. 3. Tot het vestigen van eene plaatselijke afdeeling wordt een aantal van minstens vijf en twintig leden vereischt. Waar dit getal niet bereikt wordt, behooren de leden tot eene

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. 251

nabij gelegene afdeeling, tenzij deze Ie verre verwijderd zij, als wanneer ook uit minder leden eene afdeeling kan worden gevormd, met toestemming en ter beoordeeling van het Hoofdbestuur. Schikkingen hieromtrent worden, zoo noodig, gemaakt door de Sub- commissie en aan het Hoofdbestuur voorgedragen.

Art. 4.

Elke afdeeling wordt bestuurd door minstens vijf leden ; voor elk vijftigtal boven de vijf en twintig wordt het Bestuur met €tn lid vermeerderd, indien de leden der afdeeling zelve dit wenschen. De leden der afdeeling verkiezen hun bestuur, en wijzen daarbij aan, wie zij tot Voorzitter (Voorzitters), Secretaris (Secretarissen) en Thesaurier verkiezen. Het Bestuur wordt zooveel mogelijk uit predikanten, ouderlingen of oud-ouderlingen verkozen, en treedt jaarlijks bij tweetallen af volgens rooster, doch is herkiesbaar.

Art. 5.

De provinciale Subcommissifin bestaan uit afgevaardigden van zeven afdeelingen in de provincie, uit elke afdeeling één, voor drie jaren uit de afóeelingsbesturen door de leden der afdeeling benoemd. Het Hoofdbestuur roept, zoodra zeven afdeelingen in eene provincie gevormd zijn, deze op tot het benoemen van afgevaardigden, en regelt de *^ vestiging van de Subcommissie. Zoolang geene zeven afdeelingen in een provincie beslaan, staan de bestaande afdeelingen onder onmiddellijk toezicht van het Hoofdbestuur.

De Subcommissie ontvangt kennis van de vorming van nieuwe afdeelingen, en maakt een rooster van deze tot regeling van de afvaardiging, alsmede van de beurten van aftreding zijner eigene leden.

Art. 6.

De Vereeniging wordt geleid en vertegenwoordigd door een Hoofdbestuur van twaalf leden, voor de helft predikanten, die door de algemeene vergadering van afgevaardigden der afdeelingen benoemd worden, en jaarlijks bij tweetallen, volgens een door dat Hoofdbestuur te maken rooster, aftreden. De algemeene vergadering verkiest uit het voltallig Hoofdbestuur een Voorzitter en Onder- Voorzitter voor e/rie, een Secretaris en een Thesaurier voor stes jaren.

Art. 7.

De algemeene belangen en werkzaamheden der Vereeniging worden geregeld door eene jaarlijksche Algemeene Vergadering, welker leden worden afgevaardigd door de afdee- lingen, die het recht hebben als zoodanig elk één lid, en voor elk vijftigtal boven de vijf en twintig nog een lid af te vaardigen.

Deze Algemeene Vergadering wordt in den regel in het laatst der maand April te Utrecht gehouden.

Het Hoofdbestuur heeft het recht, en is op uitnoodiging van drie afdeelingen uit verschillende provinciën verplicht, eene buitengewone Algemeene Vergadering te beleggen.

Digitized by

Google

252 STRIJD OM DB KERK.

O. Werkzaamheden,

Art. 8.

De afdeelingen voorzien uit eigen middelen, en zooveel noodig en mogelijk ondersteund door de Vereeniging, in de behoefde aan Evangelisatie binnen den kring der gemeenten, waartoe hare leden behooren, doen de belangen der gemeente gelden bij den plaatselijken kerkeraad, en trachten een wettigen invloed der gemeenteleden, in den geest der Vereeniging, te bevorderen bij de verkiezing van kerkeraadsleden en predikanten.

Art. 9.

De personen, die eene afdeeling als Evangelisten gebruikt, moeten na afgelegd examen eene toelating tot hunne werkzaamheden verkregen hebben van de Subcommissie, waaronder de afdeeling behoort.

Bij voorkeur worden personen aangesteld, die, behoudens verklaring van instemming met de beginselen der Vereeniging, eene kerkelijke aanstelling of acte van toelating als Godsdienstonderwijzer hebben verkregen. Deze zijn van gemeld examen vrijgesteld.

Art. 10.

In de behoeften aan Evangelisatie op plaatsen, waar geene afdeeling gevestigd is, wordt door de Subcommissien, voor zooveel hun ressort betreft, zooveel mogelijk voorzien, desnoods met hulp uit de algemeene kas, die daartoe door haar bij het Hoofdbestuur wordt aangevraagd, en door dit laatste verleend in verband met den bestaanden nood en de krachten der Vereeniging.

Art. II.

Bij het ontstaan van gewetensbezwaren door eene belemmering van de vrijheid der gemeenteleden wegens verplichting, krachtens de kerkelijke reglementen, tot het gebruik maken van den dienst van predikanten, die de hoofdzaak en het wezen van den inhoud der belijdenis verwerpen, raadpleegt de afdeeling met de Subcommissie in hare provincie. Deze neemt de zaak ten spoedigste in overweging, dient de afdeeling van goeden raad over de middelen tot wegneming van het bezwaar, en leent hiertoe zelf, indien het dienstig geoordeeld wordt, de hand; zoo zij dit wenschelijk acht, kan de Subcommissie in moeijelijke gevallen het Hoofdbestuur raadplegen.

Van deze gevallen en het daarin verrichte wordt door de Subcommissie kennis gegeven aan het Hoofdbestuur^ hetwelk jaarlijks een rapport omtrent al deze gevallen aan de Algemeene vergadering doet, welk rapport daar een punt van beraadslaging uitmaakt.

Art. 12.

Aanvragen tot ondersteuning uit de algemeene kas en aanbeveling daartoe voor zaken of personen worden steeds bij het Hoofdbestuur ingezonden door tusschenkomst van de Subcommissien, die daarbij hunne consideratiGn voegen tot voorlichting van het Hoofd- bestuur.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK, 253

Art. 13.

Wat door eene afdeeling of eene Subcommissie wordt wenschelijk geacht in het belang der geheele kerk, en leiden zou tot eene poging bij de Synode of hare Com- missie, wordt aan het Hoofdbestuur kenbaar gemaakt, hetwelk bij spoed vereischende zaken de noodige stappen doet, en overigens daarvan een punt van beraadslaging maakt in de Algemeene Vergadering.

Art. 14.

Predikanten, leden der Vereeniging, die zich verplicht achten tot het vcrleenen van geestelijke hulp in andere gemeenten, kunnen in deze gevallen raadplegen met de Subcommissie hunner Provincie, en met de afdeeling, waartoe zij behooren. Alleen na een schriftelijk advies van de eerstgenoemde en bij overeenstemming hiermede kunnen zij rekening maken op de ondersteuning der Vereeniging. Het genoemde advies wordt door de Subcommissie onmiddellijk in afschrift aan het Hoofdbestuur medegedeeld, hetwelk, wanneer het verschilt van de meening, in het advies uitgedrukt, hiervan kennis geeft aan de belanghebbenden, en dit verschil, indien het blijft bestaan, ter beoordeeling aan de Algemeene Vergadering onderwerpt.

2>. Geldmiddelen, Art. 15.

De Afdeelingen kunnen over de helft harer inkomsten tot de werkzaamheden, in Art. 10 vermeld, beschikken. De wederhelft dier inkomsten wordt met het ongebruikt geblevene der beschikbare gelden jaarlijks gestort bij den algemeenen Thesaurier, die daar- van en van al de uitgaven van het Hoofdbestuur, verantwoording doet aan de Algemeene Vergadering.

Tot het nazien van de rekening en van de kas van den algemeenen Thesaurier wordt door de algemeene Vergadering eene Commissie van drie leden benoemd buiten het Hoofdbestuur. Deze Commissie vergadert met den Thesaurier den dag vóór de eerstvol- gende Algemeene Vergadering, en brengt in deze laatste haar advies uit tot goed- of afkeuring na het afleggen van de rekening van den Thesaurier.

Bij ontstentenis van de door de Algemeene Vergadering benoemden, noodigt het Hoofd- bestuur andere personen hiertoe uit, liefst uit degenen, die in vroegere jaren benoemd zijn geweest.

Art. 16. Het boekjaar der Vereeniging loopt van 1 Januarij tot 31 December.

Art 17.

Het Hoofdbestuur kan den algemeenen Secretaris een* Amanuensis toevoegen, die eene bezoldiging geniet, door dat Bestuur te bepalen, behoudens de vergoeding der door het Hoofdbestuur goedgekeurde verschotten.

Digitized by

Google

254 OB STBTJD OM DE KEEK.

Art. i8. De geldmiddelen der Vereeniging worden gevonden uit bovengenoemde jaarlijksche bijdragen der leden, uit giften van belangstellenden, enz. (terwijl ook, bij besluit der Algemeene Vergadering, inzamelingen op de Vergaderingen kunnen worden bepaald).

De Vereeniging trad het strijdperk binnen onder het bestuur van de broe- ders: G. Barger, predikant te Utrecht, als Voorzitter; Prof. B. J. L. Baron de Geer van Jutfaas, Ficd- Voorzitter ; J. W. Felix, pred. te Utrecht, !«*«" Secre- taris; Mr. J. A. Grothe, te Utrecht, 2den Secretaris; Mr. C. Th. Baron van Lijnden van Sandenburg, Penningmeester; H. J. R. G. Theesing, pred, te Eotterdam; O. G. Heldring, pred. te Hemmen; F. P. L. C. van Lingen, pred. te Zetten ; L. J. van Rhijn, pred. te Wassenaar ; Jhr. Mr. J. W. van Loon, en Mr. J. J. Teding van Berkhout, beiden te Amsterdam, en J. Voorhoeve HCz. te Rotterdam.

, Ter kenschetsing van den weg, dien het Hoofdbestuur insloeg, is het niet ondien- stig, zijne circulaire, die met de statuten verzonden werd. d.d. 30 Mei 1865, hier te laten volgen:

Geliefde Broeder in oneen Heer e Jezus Christus!

Wij zenden u eenige Statuten der Vtr leniging van leeraren en leden der Ned. Herv* Kerk, lot verschaffing van hulp en leiding aan gemeenten en personen in de Nederlandsche Hervormde Kerk, die om des geloojs wil in nood verkeeren, welke wij kortheidshalve voorloopig de Confessioneele Vereeniging zullen noemen.

Die Vereeniging is opgerigt met het oog op de schrikbarende verwoestingen, welke het ongeloof allerwege rondom ons aanrigt, op het onregt aan de Ned. Herv. Kerk siuts lang aangedaan, op de in die kerk ontwaakte behoefte aan de prediking der Waarheid van welke zij de levende getuige is, en aan herstel van het onregt jegens haar gepleegd. Die Vereeniging is opgerigt, door een groot aantal leeraren en leden van die kerk, welke onbekrompen maar ondubbelzinnig vasthouden aan hare belijdenis^ en die gelooven dat het prijsgeven van het regt dier belijdenis, met feitelijke slooping van de kerk zelve gelijk staat.

De ondergeteekenden in de algemeene Vergadering van 27 April te dezer stede tot leden van het Hoofdbestuur benoemd hebben hunne taak aanvaard met een diep besef van de bezwaren, maar toch ook van het gewigt daaraan verbonden.

De bezwaren zijn velen. Sints 1830 en zelfs vroeger zijn verschillende roepstemmen gehoord^ die tot kerkherstel opwekten, en door allerlei pogingen om te herstellen werden gevolgd. Beurtelings heeft men zich gewend met petitien tot de Landsregering, met adressen tot de kerkbesturen, met een beroep op het geweten tot de leden der kerk zelve. Naarmate de toeleg duidelijker werd, om voor de belijdenis der kerk als band van eenheid reglementen in de plaats te stellen, en het onregt op die wijze, in den vorm althans te wettigen, begon men hulp te zoeken bij eon zoogenaamd medisch stand- punt, dat wil zeggen i men achtte zich genoodzaakt, het regt der kerk prijs te geven, en

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DB KERK. 255

poogde hare krankheid door inwendige zending te genezen. Verre is het van ons, dat wij alle deze werkzaamheden onvruchtbaar zouden noemen; maar zooveel is zeker, dat plaat- olijke btlangen daardoor zwaarder begonnen te wegen, dan de algemeene behoeften der kerk dat verschil in meening de leden der kerk allengs van elkander verwijderde, dat vooral het bewustzijn van de eenheid der kerk, en van hare regten en verpligtingen beide begon te kwijnen, en plaats maakte voor een streven naar individualisme, hoogstens van congregationalisme *). Als men met die geschiedenis achter ons bedenkt, dat de tegenstand niet minder, het terrein waarop gestreden moet worden niet gunstiger, ■en de geestelijke toestand der Ned. Herv. Kerk, oogenschijnlijk allhans niet bloeijender is, dan verklaart het zich, waarom het benoemde Hoofdbestuur zijn taak bezwaarvol acht.

Toch deinst het voor die bezwaren niet terug, omdat het de leiding en aanwijzing des Heeren zoo duidelijk, de behoeften der kerk zoo onuitsprekelijk groot, en de tegenwoordige tijd zoo beslissend oordeelt, dat het met het oog op de bedoelingen der Vereeniging voor de leden van het Hoofdbestuur althans waarheid is : „nu of nimmer". Naarmate de geesten zich meer openlijk uitspreken, naarmate de gedachten «it veler harten openbaar worden, mengelen de onderscheidene rigtingen zich door elkander, en de tijd is misschien niet verre meer verwijderd, waarin de Ned. Herv. Kerk slechts twee partijen bevatten zal, zij die zich scharen rondom hare belijdenis, en zij die door de volkomene verloochening van den levenden, persoonlijken God en van Zijnen Christus, haar willen veranderen in een genootschap tot bevordering vari volksbeschaving. Zeker althans is het, dat, indien de prediking van den gekruisten Zaligmaker, indien het Christelijk onderwijs voor onze kinderen ons eene levensbehoefte is geworden, indien wij de toekomst van ons land en van ons volk afhankelijk achten van hetgeen Christus voor ons en voor het opkomend geslacht wezen zal, dat alsdan alles op het spel staat ; en wat Christus in de volgende dagen voor Nederland wezen zal, dat moet wel grooten- deels afhangen van hetgeen er van de Ned. Herv. Kerk worden zal, omdat Christus zich door eene heilrijke geschiedenis van drie eeuwen met die kerk op het nauwst heeft vereenigd.

In deze overtuiging vindt het Hoofdbestuur zijne verontschuldiging, wanneer het optre- dend in de plaats van de voorloopige Commissie door wie het moeijelijk werk is aan- gevangen, de hand aan den ploeg slaat, en dat werk tracht voort te zetten. De Vereeniging die zich voor het aangezicht des Heeren plaatst met de bede : „Zoo daar gedachten van ,,ontferming over Nederiand in Uw hart zijn, zeg dan Heere wat wij doen zullen, uwe knechten willen hooren," die Vereeniging bestaat, maar zij moet wortelen schieten in de gemeente, zij moet hulp, kracht, gebed in de gemeente ontvangen, om gezegend en zegenend op de kerk te kunnen werken. Daartoe moeten allen, die zich met ons om de belijdenis der kerk scharen, met de Vereeniging worden bekend gemaakt, en zich als leden der Vereeniging bij haar aansluiten, opdat alzoo elke plaats, elke afdeeling, elke provincie hare afgevaardigden, hare besturen benoeme en de Vereeniging een georganiseerd lichaam worde. Broeder! Wij weten, dat gij ons kunt, wij vertrouwen dat gij ons zult helpen. Dat gij om des Heeren wil de taak zult op U nemen, om allen die in uwe plaats belang stellen in het heil der kerk, gelegenheid te geven tot kennis*

') Verbrokkeling der kerk in opzichzelve staande personen of gemeenten.

Digitized by

Google

256 DE STRIJD OM DE KEBK.

neming met onze Vereeniging, en om te kunnen toetreden als leden, indien zij zich met hare beginselen en bedoelingen vereenigd gevoelen. Wij verzoeken U daarbij dringend, de vrucht uwer bemoeijingen zoo spoedig mogelijk te willen mededeelen, aan Ds. J. W. Felix te Utrecht, Secretaris van het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging.

Indien niet uit alle provinciën van ons Vaderland, duizende leden zich aan de Con- fessioneele Vereeniging aansluiten, dan achten wij haar magteloos om iets te kunnen verrigten. Versta ons hierbij wel, Geliefde Broeder! Wij verwachten het heil niet van de menigte des volks, omdat wij weten dat het herstel, evenzeer als de stichting der kerk, uitsluitend het werk is van den éénigen Koning Je^us, door den Geest des geloofs en der wedergeboorte; maar zal de kerk hersteld worden, dan moet het individualisme (de verbrokkeling) worden tegengegaan, dan moet het bewijs geleverd worden, dat de Ned. Herv. Kerk niet slechts nog bestaat op het papier dat hare belijdenis bevat, maar ook in de harten van duizenden die hare belijdenis liefhebben, dan moet de kerk in één woord bewijzen, dat zij er nog is, want alleen dat wat is, hoe krank ook of onderdrukt, is vatbaar voor herstel en genezing. En het is juist dal bewijs, hetwelk wij ook door uwe tusschenkomst vragen, wanneer wij de behartiging van de belangen onzer Vereeniging in uwe woonplaats en hare omstreken aan U opdragen.

Wat wij dan toch eigenlijk doen willen? Zoo vraagt gij ons welligt. Laten wij niet ons werk op den voorgrond stellen, maar liever dat, wat wij van ganscher harte, door Gods genade, gelooven. Wij gelooven, dat wij leeraren en leden eener zwaarge- tuchtigde kerk, door onze traagheid, aardschgezindheid en ongeloovigheid, mede deel hebben aan de schuld die op de kerk ligt, aan den afval die in onze dagen openbaar wordt. Wij gelooven dat God niet onrechtvaardig is, wanneer hij toom over ons brengt, en dat elke poging tot bevrijding van het juk hetwelk wij dragen, noodzakelijk moet beginnen in onze eigene binnenkamer, door verootmoediging voor *s Heeren aangezicht, door oprigting onzer trage handen in Zijne kracht. Wij gelooven aangezien Jezus Christus eigenlijk al ons werk moet verrigten, dat wij ons werk aan de voeten van Zijn kruis moeten afdoen, omdat onze barmhartige en getrouwe Hoogepriester onze eenige Hope is, tegenover alles en allen, die ons en de kerk welke wij liefhebben bestrijden. Maar juist daarom weten wij, dat niets ons minder betaamt, dan moedeloos ter aarde liggen; dat gemeenschap der belijdenis en der verootmoediging, gemeenschap van liefde en van overleg, gemeenschap in het dragen van elkanders lasten en in het biddend opdragen van elkanders behoeften, de eenige weg is, waarin Jezus ons zal kunnen zeggen, wat Zijn wil is, de eenige weg ook, waarin wij kracht en getrouwheid zullen kunnen ontvangen, om Zijn wil te doen met gehoorzaamheid en zelfverloochening.

Onze Vereeniging is in de eerste plaats niets anders dan eene openbaarmaking van de gemeenschap dergenen, die geroepen zijn gemeenschap te oefenen voor het aange- zicht Gods en der menschen. Daarom, Geliefde Broeder! doe in dezen, wat uw hand vindt om te doen met magt, en de Heere geve U daartoe wijsheid en heiligen ijver.

Het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereenigingi G. BARGER, v. l». m. te Utrecht, Voorzitter, J. W. FELIX, V. D. M. te Utrecht, Secretaris.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 257

Het eerste jaarsverslag maakte melding vaD 885 leden, waaronder 62 vrouwelijke, een cijfer dat, schoon het volgende jaar bijna verdubbeld, ook in die verdubbeling niet bijzonder moedgevend was ; Utrecht, Rotterdam en Leyden telden de meeste leden. Het ledental heeft nooit eene hooge vlucht genomen, in 1867 beliep het 3000 ; de Vereeniging vond zelfs nooit algemeene deel- neming of belangstelling onder de belijders van de Waarheid.

Verschillende oorzaken werkten daartoe saam. Ik zwijg van de antipathie tegen dit of dat lid van het Hoofdbestuur, ofschoon persoonlijke neiging, vooral in Holland, eene groote historische macht is ; de toekomstige geschied- schrijver zal er zeker meé rekenen. Doch wat ieder weten kan, uit gedrukte geschriften, mag ik toch wel opmerken ? Vooreerst dan waren, gelijk wel van zelf spreekt, de Ethisch-irenische vrienden niet ingenomen met het Confessio- neele standpunt der Vereeniging, en bleven dus van verre staan, niet altijd zwijgende, veelal haren arbeid veroordeelende. Verder de Provinciale Friesche Vereeniging^ die haar het meest geleek, had reeds haren band om de Vrien- den in de groote Hervormde wereld van Friesland gelegd; zij kon zich niet in de Confessioneele oplossen ; slechts zusterlijk samengaan was mogelijk. De Vereeniging tot handhaving der Waarheid en Rechten (»de Vrienden der Waarheid"), die in het midden des lands reeds vele leden telde, zag met wantrouwende blikken op haar programma en arbeid neer. Eindelijk voor degenen, die zich nog niet verbonden hadden, was de Vereeniging óf niet kras 5f niet klaar genoeg.

De »onbekrompenheid" immers, waarmede men met de belijdenisschriften moest instemmen, schikte zich niet naar hen, die zulke geschriften *) beschouwen als een burgerlijk wetboek, waarvan tittel en jota rechtsgeldige kracht bezit, of zich slechts ten behoeve van hunne fantasie beroepen op de leer der Kerk,

*) »»WÜ achten dat elke kerk eene leer moet hebben en zich rekenschap kunnen geven van haar hoop en van haar geloof, en dat de Nederlandsche Hervormde Kerk, eens zoo beroemd en zoo getrouw, geen onbeperkte vrijheid van onderwijs zal mogen afkondigen, zonder hare belijdenis, haar geloof, haar geschiedenis te verloochenen, en zonder de ban- den te verbreken die haar verbinden aan de Reformatie der zestiende eeuw en aan de geheele Heilige Kerk." Zoo sprak Groen bijv. in Lf parii antirévoL enz. bl. IX, en wij, „confessioneelen," beaamden die stelling gaarne, ook met toepassing op de aangenomene P'ormulieren van Eenigheid, Doch evenmin als Groen zelf verwachtte Felix, of ik, kerk- herstel van eene bloote bekrachtiging der Formulieren; „de binnenkameren" waren „de eerste en voornaamste plaatsen van werkzaamheid en strijd: Kerk. Maandbl. No i erv Kerk. Weekbl. No. i. Zelfs sprak ik veler confessioneelen gevoelen uit, toen ik (A'. W, i866, No, II) de stelling verdiedigde dat de Kerk, gelijk zij bestond vóór de Formulie- ren, waarin zij haar geloof had geformuleerd, ook na eene factische en juridische opheffing der Formulieren feitelijk zou blijven bestaan, zoo zij slechts hetzelfde geloof bleef belijden.

17

Digitized by

Google

258 DE STRIJD OM DE KERK.

zoDder rekeniDg te houden met de toestanden, waarin zij verkeert. Groen, die, by al zijne beginselvastheid, toch in groote mate de kansberekening toepaste, en zich dikwerf door zijn blik op de omstandigheden liet leiden, had terecht ingezien dat de vooropstelling, in die dagen, van het artikel van de lichame- lijke opstanding des Heeren een eisch was van doeltreffenden strijd. Onder zijne geestverwanten waren velen van die onbekrompenheid afkeerig: alzoo kon toch én Groninger én Ariaan medegaan; zij moesten zorgen, dat deze ketters, die er niet in hoorden, evenmin als de Modernen, hunne gemeenschap niet verontreinigden.

Aan den anderen kant leed het »ondubbelzinnig/' in verband tot het onbe- krompen*' aan onbepaaldheid. Daar kon men zich geen helder denkbeeld vormen van het standpunt. Doch vooral niet, hoe de in de tweede en derde alinea beledene kerkrechtelijke beginselen toegepast zouden moeten worden, al kon men zich in theorie er mede vereenigen.

Gemakkelijk bijv. ging het alle gemeenten, waar »moderne*' predikanten stonden, voor vacant te verklaren ; doch hoe die verklaring toe te passen, en dat wel met behoud van het kerkelijk verband?

Er waren er, bij wie de raad van Groen in goede aarde viel. Zoo vermaande Van Lingen: »Geen modern prediker worde meer toegelaten op den kansel, noch door een geloovig predikant om eene liefdebeurt te vervullen, noch door een geloovigen kerkeraad in eene vacature. In weerwil der Synodale regie- menten voor hen de kerk gesloten! De bevestiging tot predikant door een moderne bepaald geweigerd, en evenzoo de bevestiging van een moderne, al riep het Reglement iemand onzer als Consulent daartoe. Geen doop, onderwijs of aanneming tot lidmaten van kinderen, door moderne predikanten onderwezen! Geen avondmaal houden, waar een moderne het bedient! Geen geloovig pre- dikant late tot de Sacramenten of de aanneming toe, die hij als ongeloovigen kent!" O

Doch, wie wees hen als zoodanig aan? Doch, waarom alleen zulke Gemeen- ten? Doch, als de Gemeenten vacant verklaard waren, dan waren er ook geene Predikanten, en met dezen moesten andere predikanten ambtshalve rekenen in alle gevallen, waarin zij met hen in aanraking kwamen. Doch, dan moesten dezen ook in hunne Gemeenten komen bijv. niet enkel om het Avondmaal te bedienen, wat (hoezeer ook in strijd met het idee van Gemeente) geene schade, noch censuur, dreigde te berokkenen, maar ook om de kinderen te doopen, en dus de Gemeente opnieuw te formeeren. Maar dit wilde de Con- fessioneele Vereeniging geenszins; verbreking van het kerkverband was niet haar oogmerk, al gaf er de Grondslag (A 5®) recht toer

») JC. W, 1866, No. 2.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. 259

Zoo kwam het, dat zij door de vrienden schaar niet onbekrompen en door eigene leden niet ondubbelzinnig gesteund werd. Niettemin, zij heeft, behalve door de reeds besprokene evangelisatie in wijden kring, door hare bijzondere correspondentie, door hare circulaires en adressen, door hare mededeelingen en beschouwingen in het Kerkelgk Weekblad, in den beginne veel toegebracht tot houden en stichten van »de Hervormde Gezindheid^' binnen de grenzen van de Nederlandsche Hervormde Kerk, al dwaalde zij later, vooral in 1886, bij hare sympathiebetuiging aan de geschorsten deerlijk. *)

Eene van hare eerste daden bestond in de uitvaardiging van eene circu- laire *), op voorstel van Ds. Voorhoeve te Delfshaven, waarin met krachtige redenen en waardiglijk betoogd werd, dat »de moderne predikanten*' geen recht hadden om het leeraarsambt in onze Kerk te bekleeden, en de lezers werden vermaand, van hunnen dienst hoegenaamd geen gebruik te maken. Voorts gaf zij over de aan de orde zijnde onderwerpen, waarover wij later zullen han- delen, veelal belangrijke adviezen; steeds aandringende op het behoud van wat in de Reglementen de leertucht voorschreef, op het bezetten van open- vallende plaatsen in de Besturen, op het bewandelen van den reglementairen weg, ^n op het blijven bij de Kerk, zoodat zij dan ook niet den weg opging, dien Groen aanried, noch dien Dr. A. Kuyper, predikant te Utrecht, in zijne geruchtmakende KerhvisUatie meende te moeten aanbevelen.

Doch hoeveel goeden raad de Confessioneele Vereeniging ook gaf en hoeveel hulp zij de ^Hervormde Gezindheid" ook aanbracht,, *de kiem", of »een kiem der herlevende Kerk", werd zij niet. Zij heeft zelfs aan haar eigen streven nadeel berokkend. Om des geloofs wille, ja, maar toch met een ver- keerd inzicht, heeft zij medegewerkt aan de individueele^ eigenmachtige, willekeurige terzijdestelling van de ambten en bedieningen in de Kerk, voor zooverre men ze in den dienst van het ongeloof achtte. Dit beginsel verliep bij menigeen van een oordeel over de leer in een oordeel over het hart van den prediker, zoodat menige ^Confessioneel" verdronk in de wateren, waarop Gunning met zijne vrienden dobberde, en zelfs Groen kon leeren dat de door hem sterk begunstigde, zoo niet veroorzaakte beweging tot scheiding in het

1) De brief van Ds. J. W. Felix, in de Ger. Kerk van 2 Oct. 1890, bewijst (voorde hoeveelste maal?) dat een schrander man zonder behoorlijk onderzoek een geheel onjuist oordeel over eene publieke zaak uitspreken kan. Daar heet het toch, ter vergoelijking van bovengenoemde daad, dat het Cl Best. v. Amsterdam ^yVolkomen onwettig'^ gehandeld heeft „in zijn schorsen, in het doodmaken (sic!) van de attesten kwestie, in het toekennen van vijf en zeventig geldige stemmen aan «(/«(!!) voorzitter ^«2.** (wat nog meer?). Of moesten die groote woorden dienen als een pleister op de wonde der geschorsten?

*j De Moderne Predikanten en hti Leeraaramht. Utrecht, Kemink en Zoon, 1866

Digitized by

Google

260 DE 8TRUD OM DB KERK.

Kerkgenootschap geene krachtige vereenigiDg op confeesioDeelen grondslag voortbracht, maar veeleer slechts het tegendeel van hetgeen hg wilde, t. w. ontbinding der gelijkgezinden door toepassing van den individueelen geloofs- maatstaf.

* * * Vg^' Chantepie de la Saussaye's De iVjoJ det Ketk^ Tweede uitgave (met eea blief en een naschrift aan Groen gericht), bl. 7 v.v. Rotterdam, E. H. Tassemeyer 1865.

* ^ * Door de scheiding van 1886 kwam de zwakke in groot levensgevaar. Zij bleef echter gespaard, ja nam in krachten weer merkelijk toe. Den 2i»fc*?o November 1887 werd door het Hoofdbestuur, onder het praesidium van J. G, VerhoefF, Pred. te Bodegraven, de trouwhartige en ijverige Godsdienstonderwijzer, N. Bakker te Rotterdam, reeds spoedig na zijn ontslag uit de Vereeniging van Vrienden der Waarheid, gegeven omdat hij niet, zij wel met de Kerk wilde breken, door haar tot Evangelist aangesteld, met de behartiging der financieele belangen belast. Daarvoor heeft hij niet weinig gedaan: vele leden mocht hij voor de Vereeniging winnen, hetzij voor het eerst, hetzij bij vernieuwing. In het Maand- blad „Reformatie door Evangelisatie^'* onder zijne redactie, en met toezicht van den WelEerw, Heer G. J. Vos Flz, Pred. der Ned. Herv. Gemeente te Rotterdam, vindt men, sedert Januari 1888, de op zijnen arbeid betrekking hebbende berichten. In het (nieuwe) Kerkelijk Weekblad kreeg de Vereeniging eene officie^le plaats voor hare ftiede- deellngen, welke, na de staking van dat blad, thans verschijnen in De Gereformeerde Kerk,

Groen toch, verhinderd de vergadering van 26 April 1866 bij te wonen, zou gaarne zelfs gedachten als de volgende aan haar oordeel onderworpen hebben:

„a. De Vereeniging, op confessioneelen grondslag, is niet een orthodoxe coterie in een reglementair kerkgenootschap, maar bewijs en kiem van herleving in de historische belij- deniskerk.

„b. Voor praktische werking naar buiten ligt, om doel te kunnen treffen, haar steun- punt in de kern der belijdenisschriften, gelijk ze, zelfs nu, voor elk onbevangen en eerlijk gemoed, vriend of vijand evident is.

„c. Het voornaamste en het eerste, dat aan de Vereeniging te doen valt, is kerkregte- lijke uitdrijving van de Alodernen.

„d. Middel hiertoe : ethisch-polemisch strijden op dezen regtsgrond. Vooral in de kerk- besturen, hoog en laag.

„e. Onder de leus van scheiding van Kerk en Staat, geen bevestiging van het opge- drongen caesaropapistisch kerkbeheer. Of zal de Kerk,- los van den Staat, bij voortduring worden gekneld in boeijen, door het Staatsgezag gesmeed?

„f. Geen kerkelijke organisatie ontheft een Kerkeraad van de verpligting om eene godlasterlijke prediking onverwijld te beletten. Zoo het Hervormde Kerkgenootschap, in 1816 of daarna, gegrond ware op slaafsche afhankelijkheid der gemeenten, zelfs in het verloochenen of belijden van den Heer, dan zou de Kerkeraad zich van den kerkvorm behooren los te maken, om de Gemeente te beschermen tegen een, zelfs in het oog van

Digitized bv VjOOQIC

DE STRIJD OM DE KERK. 261

eerlijke Modenen, oneerlijk bedrijft eene mystiJicatU, een guet-apens^ waardoor ziele- moord gepleegd wordt.

„g. Het blijven in eene feitelijk reglementaire kerk is ongeoorloofd, zoo men niet een strijd aanbindt, die op overwinning kans geeft.** *)

Tegen de eerste twee gedachten bestond zeker bij geen enkel lid der ver gadering overw^end bezwaar. Voorts, wat de kerkrechtelijke uitdrijving der Modernen betreft door middel van een in en door de Kerkbesturen aange- bonden str^d, dit punt stond reeds b^ menigeen op het programma; dus ook het derde vond veel bgval.

Het Liberalisme en Modemisme toch was oppermachtig in de Kerkbesturen. Het besturen kreeg veel van administreeren der geldzaken en defendeeren der ongeloofsbelangen. Treurig was de ervaring van allen, die bij de kerkelijke Besturen hulp gezocht hadden tegen de verwoesting en losbandigheid der Evangeliebestrijding, en vandaar bescherming verlangden op grond van het recht der Gemeente, of medewerking voor eenige Christelijke zaak. Vaak werd hun verlangen echter langs een verkeerden weg openbaar, of aan een verkeerd adres gezonden ; zelfs de Synode kan niet treden buiten hare betrekkelijk kleine macht. Aan den Kerkeraad en de Classicale Vergadering, niet aan eenige andere corporatie, is aanbevolen de zorg voor de uitbreiding van het Konink- rijk Gods. Maar hoeveel ook van de treurige ervaring der Confessioneelen op rekening van hunne onbekendheid met het Kerkrecht geschreven moet worden, dit is zeker dat zij, die in de Besturen zaten, over het algemeen bezield waren met haat jegens de Confessioneelen, met afkeerigheid van de bel^'denis der Kerk, met de zucht om allee zooveel mogelijk te regelen naar de eischen van eigene part^, naar die van de vr^heid der niet- orthodoxe^ predikanten.

Dat mocht zoo niet blyven. Onze vijandschap tegen de Besturen als macht, minstens onze onverschilligheid, moest wijken voor belangstelling. Zou onze Kerk niet uiteenvallen, dan moesten de Kerkdijken de zware taak op zich nemen om de zetels in de Kerkbesturen te gaan veroveren, en met zichzelven te gaan bezetten, om alzoo doar de Organisatie met de Synode aan de spits, en dus reglementair, de Kerk te bewaren voor algeheele ontbinding, en het Christelgk leven te bevorderen. Andere bedoelingen hadden wij niet.

In dien geest was reeds een enkele met goed gevolg bezig. Zoo werden in 1865 de rechtzinnige leden der Classicale Besturen met zeven broeders vermeerderd : voor Utrecht werden gekozen Felix en Gildemeester ; voor Mid* delburg: Merens, De Vijver, enBoomer; voor Wijk: Geselschap, enSgpkens. Door de opwekking nu der Confessioneeie Vereeniging, die het volgende jaar

1) ParL St en Sch, No. 17, bl. 21.

Digitized by

Google

262 DE STRIJD OM DB KERK.

geschiedde, werd er wel met toeDemende kracht voortgearbeid, doch in den- zelfden milden conservatieven en medischen geest ^).

Er is niet veel kennis van Groen*s bedoeling noodig, om te begrijpen dat zulk een geest hem niet bijzonder behaagde. Immers zy, die dat programma volgen wilden, moesten ter goeder trouw de bestaande organisatie kunnen eeren. Zij konden dus niet instemmen met Groen*s beschouwing, alsof zij verwerpelijk was, en allerminst toestemmen dat zij bestond uit boeien, door het Staatsgezag gesmeed, waarvan zij trouwens niets voelden ; en zou niet juist hun treden in de Besturen eene bevestiging zijn van het valschelijk dusge- naamde »caesaropapistisch kerkbeheer" ? Ook zou geen predikant in die dagen het oneerlijk bedrijf bestaan, om met verbreking van de kerkorde, die hy op zich genomen had te handhaven, eene moderne prediking te beletten, gezwegen van de onchristeHjke meening dat iemand, die den Christus ver- volgde, voortgaan moest ^ met Hem te vervolgen, immers de eenige reden, waarom men zulk een dienaar van den kansel weren mocht?

Groen*s gedachten waren met elkander, en de voornaamste van die met de allereerste beginselen van eerHjkheid, in strijd ; zonder dat hy het zich bewust was, gaf hy aanleiding, hem te verdenken, alsof hy zelf een guet-apens voor ons maakte.

En welk een indruk maakte de toon, waarop hy sprak, in zulk een advies?

Groen heeft evenmin by zyne kerkelyke, als by zyne politieke tegenstanders vleeschelyke dryfveeren, of onzedelyke bedoelingen, verondersteld; hy stond verre boven de menigte die, anderen naar zichzelve afmetende, allicht aan eigenbaat toeschrijft wat het gevolg is van convictie.

Toch was er in zyn toon en zeggensm^nier wel het een en ander dat wrevel tegen hen opwekte. Hy behandelde hen als independente wezens, voor wie geene verontschuldiging hoegenaamd van hunne verkeerde richting gold. Zyn gansche leven was een gestadig protest tegen de lydelykheid, een onop- houdeUjk arbeiden om hen tot betere gedachten te brengen, doch zóó, alsof het maar lag 'aan hunnen vrijen wil om zich te bekeeren. Van het Deter- minisme begreep hy praktisch niets, van het Praedestianisme had hy om meer dan ééne reden een diepen afkeer; zelfs de gezonde praedestinatieleer liet hy bereidvaardig ongebruikt. Hy beschouwde hen echter veel te veel als individuen; als onafhankelyk van de toestanden, waarin zy verkeerden; als buiten verband van een Godsgericht, dat over hunne zielen ging ; als menschen, die Jezus* tranen over Jeruzalem niet verdienden. De Jehü's yver werd dientengevolge sterk gaande, en veler gemoed sloot zich in dat opzicht voor den Heiligen Geest, die in den lydenden Christus leert, hoe de Kerk onder

O Zie De Circulaire in het K IV. 1866, No. I.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERE:. 263

een kruis, van ^dieven en moordenaars'' opgelegd, zich tegenover de zooda- nigen te gedragen heeft.

* ^ * Of wat dunkt u van eene taal ^) als Ds. Van Lingen deed hooren ?

„De Petrus ijver doet den Heer zoo dikwerf moeite aan; niet tot wachten, hooren of volgen gezind, wil men tabernakelen bouwen, of gaat men visschen. Och, of men leerde geloovig wachten I . . .

„Ik haat (als de afgescheidene broeders) de leer der Nicolaïten en kan zoo moeijelijk de personen van de leer afscheiden, doch dit heb ik tegen hen dat ze dien Nicolaïten zooveel willen overgeven, in plaats van hun niet het minste te gunnen. De geloovige mag niets gering achten; zijn ligchaam niet want het is een tempel des Heiligen Geestes , geld en goederen niet want zij zijn des Heeren, . . . tot het laatste toe, hoop ik door Gods Genade die kerkgebouwen, die kerkelijke goederen te verdedigen tegen den diefstal der ongeloovigen. Zij zijn de mijne niet, maar des Heeren, zij zijn de waarheid, en daarom niet één steen, niet één voet gronds overgegeven, opdat niet het ongeloof daarmede zijn voordeel doe.

Maar er is meer dan het stoffelijke. Er zijn zoo vele zielen, die nog niet wakker geschud, zich ten verderve laten voeren. "Wie er ook scheiden, zij zullen blijven .... Met die kerken zouden wij duizende en duizende zielen aan het ongeloof overgeven ....

Onze gemeenschap is niet de waarheid, b niet de belijdenis, is niet de geloovigcn .... Dieven zijn de modernen, want zij stelen de goederen der Kerk; inbrekers, want door magt hebben zij zich meester gemaakt van vele kansels; moordenaars, want zij vermoor- den de zielen. Gemeenschap met dezulken? Nooit! Maar dan voor hen afwijken, alles hun afstaan wat zij begeeren ? Evenmini Nooit I"

Van meer belang echter dan die taal, waarnaar de heer Van Lingen zich evenmin gedragen heeft als velen die haar toejuichten, is het onderzoek, hoe de Synode over de genomen leervr^heid dacht. Haar oordeel was van groote beteekenis. Maar het werd gewoonlijk te hoog aangeslagen. Immers, al veroordeelde zij, hetzij de Orthodoxie, hetzig het Modernisme; al verklaarde zij de leervrijheid voor wettig, daarmede had de Kerk zelve zich nog niet uitgesproken; de eene Synodale vergadering kon te niet doen wat eene andere had verklaard of uitgevaardigd ; alleen eene wettelijke wijziging van de Reglementen zou het oordeel van de Kerk doen kennen. Niettemin kwam de vraag, of de leervrijheid wettiglijk bestond, ter Synodale tafel.

Be Synode en de Leervrgheid.

In de verwarringvolle dagen toch, waarin de Confessioneele Vereeniging geboren werd, bleef *de Leervrgheid" de spil waarom de strijd, op kerk- rechtelijk gebied zich steeds duidelijker bewoog, vooral tengevolge van Groen's werkzaamheid. Wel namen onderscheidene predikanten vrijwillig hun ontslag,

') nr. w, 1866, No. 2.

Digitized by

Google

264 STRIJD OM DE KBRK.

zooals BuskeD Huet en A. Pierson, om enkel de meest geruchtmakende gevallen te noemen, terwgl verscheidene Theologische Studenten zich van de Godgeleerdheid afkeerden, om zich te bekwamen in andere vakken, vooral in die, welke aan de jeugdige Hoogere Burgerscholen onderwezen moesten worden ; maar menigeen bleef, althans voorloopig, van oordeel tot het blijven bevoegd en verplicht te zijn *).

De modernen, die bleven, zouden eene Conservatieve partij gaan vormen, roet het bepaald uitgesproken doel om de Kerk naar hare beginselen, immers de echt-Christeltjke en echt-Hervormde, te vervormen. Doch daarvan afge- scheiden, moest de Synode zich met dat vraagstuk in *t algemeen ernstig bezighouden. Onderscheidene adressen waren bij haar ingekomen om beteuge- ling der losbandigheid, om verklaring van de onderteekeningsformule, om invoering van eene, die duidelijker sprak en sterker bond, of ook om schrap- ping van alle op de handhaving der leer betrekking hebbende bepalingen. De vergadering van 1864 besloot met eenparigheid van adviezen en stemmen, dat de vrijheid, om Christus als den eenigen en algenoegzamen Zaligmaker te verloochenen, geenszins door de onderteekening van het bedoelde formulier gewettigd was; dat zij «volstrekt onbevoegd'* was, daarvan eene officieele verklaring en uitbreiding te geven ; dat zij alles zou laten, zooals het was, en hen, die de bestaande leervrijheid misbruikt achtten, te verwijzen naar de Kerkelijke Besturen.

Het volgende jaar kwam »de Leervrijheid** wederom ter tafel van de Synode. Hare vergadering ontkende ten stelligste, dat de onbeperkte leer- vrijheid gewettigd was: »eene zekere leervrijheid is alleen als feitelijk bestaande erkend." Het stond bij haar vast, »dat geene grenzenlooze leervrijheid mag gewettigd worden, dat die niet gelooft aan Jezus Christus, geen Christel^k godddienstleeraar, die niet tevens vasthoudt aan het Evangelie van Chds

J) Vgl. daaromtrent de belangrijke geschriften van : Dr, Pierson : „Aan %ijne laatste Gemeente^*, Arnhem, D. A. Thieme 1865 ; Réville : W^y ^/i/W«," Brief aan Dr. Pierson naar aanleiding van dat schrijven; Pierson: „De Moderne Richting en de Christe- lijke Kerk,'* antwoord aan Réville; Réville: „Ons geloof en ons regt^' laatste woord ter beantwoording van Pierson. welke geschriften alle bij den boven genoemden uitgever verschenen. Voorts van Prof. Kuenen : „Het goed recht der Modernen^* Leyden, S. C. van Doesburgh 1866, en van D. C. de Haas, pred. te St. Jacobi-parochie : W^y ivijken niet, maar handhaven onte vrijheid"'; bij J. Kuiken Jr. te St. Anna-parochie 1866; Supranaturalisme^ in verband met Bijbel, Christendom en Protestantisme door J. H. Scholten, Leyden, Academische Boekhandel van P. Engels 1867; Naturalisme tegenover J. H. Scholten enz., door F. J. Domela Nieuwenhuis, Amsterdam, J. H. Gerhard en Co. 1867 ; Gods wonder macht en ons geestelijk leven, door A. Pierson, Arnhem, D. A. Thieme 1867,

Digitized by

Google

DE STRrJD OM DE KBBK. 265

genade in Christus, niet te huis behoort onder de predikers in eene Evan« gelische of Hervormde Kerk, en die niet vasthoudt aan de vrpheid van onderzoehy niet te huis behoort onder de leeraren eenerProtestantsche Kerk.'* Doch hoe nu de Synode die grondslagen anders zou kunnen handhaven, dan zij gedaan had, dat begreep zij niet. In het kort, zij moest het uitspreken : ^W^ hunnen niet, immers niet op de wegen, waarop men ons wil leiden, den toestand der Kerk reinigen en hare leer handhaven. Dat is boven de magt der Synode en boven alle menschelijke magt. De toestand van onder* wijs, maatschappij en Kerk is nu eenmaal zóó.**

Daaraan had zij volkomen gelijk. £r is door de orthodoxe part^* telkens van de Synode gevraagd, wat zij niet geven kon. In hare antwoorden komt wel voor, dat zij bijv. het Modernisme, alsmede de Leervrijheid veroordeelt, Maar dit is ook de eenige goede vrucht. Voor hare tegenstanders was bijna elk antwoord verwerpelijk ; het was olie in het vuur der ontevredenheid. Doch te prijzen is de Synode dat zij zich, ondanks allen aandrang, zich niet tot het overschrijden harer bevoegdheid heeft laten verleiden.

* * * Vgl. over dit onderwerp : De Synode der Neiierlandsche Hervormde Kerk en de Leervrijheid, Volledige verzameling van officieele bescheiden deswegens uit de Synodale Handelingen i8 16 1864. Uitgegeven door H. M. C. van Oosterzee, Predikant te Oirschot. Bij H. A. M. Roelants te Schiedam en S. C. van Doesburgh te Leyden 1865. Rapport ter zake der Adressen betreffende de Leervrijheid enz., in de Synodale Vergadering uitgebracht 1864, en het Rapport van 1865, beide bij A. van Hoogstraten en Zoon te *s Hage; Adres aan de Synode enz. door T. C. R. Huydecoper enz., 's Hagc bij W. P. van Stockum 1864; Hel Nijmeegsch Protest, Een slrijdschrifl tegen de Moderne Theologie door Dr. A. van der Linde enz. Utrecht, J. J. H. Kemmer 1865; en alsmede in 1 865 verschenen bij Kemink en Zoon te Utrecht : Doedes : Oratio de libertate rum Theologiae^ turn etiam Ecclesiae Christianae^ strenuevindicanda (onderden titel: Het r egt der vrijheid enz., vertaald in de Bibliotheek voor Chr. Theologie en Letterkunde^ verzameld door Dr. A. W. Bronsveld en Ds. H. V. Hogerzeil, isle stuk, Rotterdam, E. H. Tassemeyer); De gelijktijdige eerbiediging van de welbegrepen vrijheid der Theologie en der Kerk ; en De Leervrijheid in de Kerk eene kerkelijke absurditeit^ leidende tot vernietiging van de vrijheid der Kerk. Openbare brief aan Dr. W. Muurling, Hoogleeraar te Groningen.

Zéér terecht achtte de Synode zich ook onbevoegd tot eene verklaring van de onderteekeningsformule : dit is een werk der geheele wetgevende macht. Doch dat zij zéér goed wist, welke gevoelens en gezindheden de kenmerken zyn van een levend Christendom, en dit ook durfde uitspreken, blijkt uit hare voorrede van den Vervolgbundel der Evangelische gezangen (een bundel die luide getuigt van de stichtelijke macht van het ouderwetsche Christelijke geloof), d.d. 19 Juli 1866, dien zij aanprees als de getrouwe uitdrukking

Digitized by

Google

266 DE STRIJD OM DB KERK.

daarvaD, zoodat zij, op die wijze, toch eene verklaring gaf van ^hoofdzaak en wezen."

In den persoon van Zaalberg verscheen echter de leervrijheid voor de Synode, alsof zij mensch geworden was. Laat ons dus zien, wat er verder met hem gebeurde, en welk gedrag Groen en welk gedrag de ethisch-irenische Kerke* raad van Den Haag volgde in deze bitter treurige zaak. Wij verschuiven hare behandeling echter om goede redenen tot het volgend gedeelte. Nu echter kunnen wij reeds stilstaan b^* het gebeurde in

het Nederlandsch Zendelinggenootschap,

dat zich om Zaalberg beweegt, en duidelijk doet zien, welke leervrijheid de toongevende machten verlangden.

Op zijne jaarvergadering van 1862 had het Genootschap hem tot feest- redenaar voor de volgende vergadering gekozen. Daarna had hij een begin gemaakt in de Kerk met zijne uitvallen op het Christendom der Kerk. Het Genootschap was toch al hard achteruit gegaan, en nu deed het door die benoeming vermeerderd wantrouwen de financiën dagelijks verminderen. Daarbij kwam dat de Directer Voorhoeve, ofschoon bij menigeen om zyns werks en geloofs wil hoog geschat, door Modernen werd beschuldigd van Dogmatisme. Van verschillende zijden drong men er op aan, dat Zaal- berg door het Hoofdbestuur bewogen zou worden om af te zien van het optreden. Een besluit der Algemeene Vergadering mocht niet door het Hoofd- bestuur krachteloos gemaakt worden ; sommigen wilden echter dat het Zaal- berg het optreden zou verbieden. Dat geschiedde niet, maar wel gelukte de poging tot vrijwilligen afstand. >0m der wille van het Genootschap, geheel uit eigen beweging," deed hij afstand »van een wettig verkregen en onver- vreemdbaar regt*', gelijk Zaalberg zelf schreef.

Doch daarmede was de kwestie, of het Genootschap als zoodanig ook het Modernisme b^reep »onder het Christendom, zooals het in de boeken des Ouden en Nieuwen Tectaments is vervat, en in de Twaalf Artikelen der Alge- meene Christelijke Geloofsbelijdenis is uitgedrukt," nog niet uitgemaakt. De Vergadering van *64 moest daaromtrent beslissen naar aanleiding van de ingekomene voorstellen. Deze wenschten niemand uit te sluiten door dwang, noch een geloofsonderzoek in te stellen om hem uit te werpen, maar toch ook de bevoegdheid te hebben om een beroep te doen op ieders waarheidszin en geweten met behoud van het Christelijk karakter des Genootschaps. Met 63 tegen 35 stemmen werd daarop besloten tot de onbeperkte vrijheid, en, tot verklaring van het genomen besluit, Dr. Zaalberg, zelfs in tegenspraak

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. 267

met de Haagsehe afdeeling, herbenoemd tot Directeur. Alzoo kon niemand, die zelf verklaart te willen medewerken, nocfa als Directeur, noch als Hoofd- bestuurder, noch zelfs als Directer of Adjunct-Director rechtens worden geweerd, en geen Zendeling om die reden tot uitzending ongeschikt worden verklaard. De vergadering wilde zelfs niet verklaren dat het Genootschap nog op den ouden grondslag stond.

En het gevolg was, dat vele mannenbroeders het Genootschap verlieten ; het verloor in 1864 alleen in Den Haag 345 leden en begunstigers ; en het leed dientengevolge, meer dan ooit, aan verval van krachten.

* « * Vgl. I8te D., bl. 290. De Jaarvergadering van het Nederlandsch Zendeling- genootschap in 1864 enz. door J. Moll JacZn. enz. Te Rotterdam bij E. H. Tassemeyer 1864. Saussaye*s Verantwoording aan zijne Gemeente; Groen's Confessioneel of Regle- mentair ^ blz. 34 en v.v. Noot, waar hij den spot drijft met het verlaten van een genoot- schap om het doen reeds van zulk een voorstel, en Ds. H. V. Hogerzcil in het Maart-N •, van het Orgaan der Nederl. Zendings Vereeniging 1867; en K, IV, 1867, N". 50.

Tegenover de ontbindende macht van Liberalisme en Modemisme en Separa- tisme bleef echter, onder Groen's bezieling en voorbeeld, de zucht naar ver- broedering en streven naar vereeniging van alle gelijkgezinden heerschen 1). Over degenen, die meenden, dat ze in Christus eensgezind waren, doch kerk- genootschappelijk verschillend, werd aldus de staf samenbinding steeds verder uitgestrekt. In allerlei vormen en voor allerlei bedoelingen breidde zich uit de verachting van de bestaande vormen, de feitelijke uitwissching van kerk- genootschappelijke grenzen, de afscheiding uit het bestaande leven, tot ver- eeniging op eenige dogmatische grondslagen, meestal Christelijk klinkende algemeenheden, tot bekeering van het booze en verkeerde geslacht, waaronder wij leefden. Dat gold als een ander deel der Christelijke roeping. Op eenige verschijnselen van dien aard wenschen wij thans opzettelijk de aandacht te vestigen. Vroeger hebben wij soortgelijke verschijnselen reeds bij herhaling ontmoet. W^ geven aan dit gedeelte het zeker niet ongepaste opschrift:

2. HfiT Evangelisch Unionisme van Groen.

Met eene oude vriendin beginnen wij deze onze voortzetting van het in het Eerste Deel begonnen Hoofdstuk. Ik bedoel met

De Evangelische AUiantie,

De betrekkingen ^) met de Buitenlandsche broeders en zusters bleven onderhouden; voor hunne werkzaamheden en hun strijd hield Groen zijne

O Vgl. iste b. bl. 328 v.v. *) Vgl. I8t« ü., bl 310 v.v.

Digitized by

Google

268 DB STRIJD OM DE KERK.

oogeD, zijne beurs, zgn hart open. Het Christelijk geloof ^ dat hy beleed, was internationaal; in Christus was noch Duitscher, noch Franschman, noch Nederlander ; de nationale verscheidenheden waren geen muren des afscheid- sels; zij moesten als ordeningen Oods (Hand 17 : 26) blijven bestaan, maar door Christus bevorderlgk zgn aan de verheerlgking Oods. Dat vormde een dam in den stroom van het Individualisme!

Groen bleef mitsdien uit Christelijke Katholiciteit, of uit Evangelisch Unionisme, ook aan den bgzonderen band gedachtig, die hem met de volgelingen van dezelfde staatkundige en kerkrechtelgke inzichten in andere landen verbond.

Wij zagen reeds, dat hij zich zijne principieele eenstemmigheid met Stahl niet schaamde. Vandaar, dat hij zich gedrongen voelde bij de Buitenlaudsche broeders voor de Antirevolutionaire part^ te pleiten, en voor de miskende begin- selen van Stahl op te komen. Het eerste deed hg in zijn geschrift: Leparti anii-révolutionnaire et confessionnd dans léglise réformée des Pays^bas, overeenkomstig de bestemming daarvan uitgegeven te Amsterdam, te Para's, en te Genève, in 1860.

De Waalsche predikant in Den Haag, de heer M. Trottet, had in den Chrétien Évangélique du 19« Siècle van 25 October 1849 *Queiques mots sur Vétat rdigieux de Ia HoUande*^ geplaatst. Het tafereel, dat Trottet daarin ophing van Groen's partij, was niet vleiend.

„L*esprit des canons de Dordrecht anime toujours les fracüons ultra-orthodoxes de TEglise comme celle de la communauté wallonne de La Haye, qui, demeurant fermée k tout element de progrès, s'isole de plus en plus du peuple et se privé des moyens d 'exercer quelque action sur lui. Ainsi prend naissance cette piété de salon, ce christianisme A l*eau de rosé, dont les fruits ne sont que trop des Xruits de serre chaude. C'est que ce parti» car c*en est un, se refusant k Texamen des questions qui se posent, pour n*ètre pas troublé dans sa douce quiétude, appuie moins sur la vie ou la foi que sur Ie dogme traditionnel ou la croyance. L'important é. ses yeux, semble-t-il, c'est de réciter sans rature son credo; et il n*est pas si rare de voir qu'on préféré Torthodoxe tranchant sans amour au chrétien pieux que ni l'Evangile, ni sa conscience n'autorisent k signer Télroit formulaire.**

Aan z^n doel nu, om de broeders in het Buitenland goed in te lichten omtrent de beginselen en de werkzaamheden van zijne partij, danken wg het bovengenoemde geschrift, dat men gerust een van Groen's best geslaagde apologieën kan noemen, een geschrift, waarop hij zich ook gaarne beriep. In drie hoofdstukken handelt hij, in een levendigen stijl, over de natuur en de bedoelingen der Confessioneele partij; over het antirevolutionaire beginsel in zijne betrekking tot het Evangelie, en over de parlementaire oppositie der Antirevolutionairen van 1849 tot 1857. Voor ons echter, die met een en ander

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DB KERK. 269

reeds bekend zijn uit zijne andere geschriften, bestaat geene noodzakelijkheid, dit gesohrifl van naderbij te beschouwen : Groen bleef zich zelven ook daarin gelijk.

Wijzen wij liever op iets anders. Bij gelegenheid der herdenking van Calvijn's driehonderdjarigen sterfdag (27 Mei 1864), die te Genève zou plaats hebben, uitgenoodigd om Nederland aldaar te vertegenwoordigen, doch ver- hinderd om derwaarts te gaan, zond Groen een open brief aan de aldaar vereenigde Christenen, onder het opschrift: ,Xa Hollande et Vinfluence de Calvin'* ^). In dezen brief ontwikkelde hij de gedachte, dat het beginsel onzer kracht in onzen oorsprong ligt. Voortgekomen uit het Genève van Calvijn, ^issus de Calvin^'" hadden wij dus onze kracht te zoeken in hetzelfde leven. Ik zeg in hetzelfde leven. Wat toch prees Groen aan? Niet een afgetrokken dogma, allerminst de uitspattingen van het Calvinisme en Puritanisme, maar de eigenaardige strekking van het Puritanisme^ ,fn eijne nauwgezette en veerkrachtige werkzaamheid^ geleid door eene onbegrensde^ onvoorwaardelj/ke gehoorzaamheid aan Gods onfeilbaar Woord" ').

Wat hij deed voor de door buitenlandsche vrienden miskende beginselen van Stahl, geschiedde bij gelegenheid van den oorlog van 1866. Ondanks al den binnenlandschen strijd, dien hij te voeren had, bestudeerde ') hij die ingewikkelde gebeurtenissen in het Buitenland. Hij kreeg den indruk, dat zijne Berlijnsche vrienden medegingen met de politiek van Von Bismarck; in dit geval zou de antirevolutionaire partij te Berlijn volledig ontbonden zgn, tenzij zij misschien de beginsejen van Stahl wisten overeen te brengen met die van den genoemden staatsman. Zijn Evangelisch Unionisme kon geene scheiding van de Berlijnsche vrienden verdragen.

*) Uitgegeven te Parijs te Genève, en te Amsterdam.

•) Van Oosterwijk Bruyn heeft in zijn reeds genoemd geschrift over het Reveil oók Groen*s opvatting van het Calvinisme goed omschreven, in deze woorden (bl. 114): „A Heen het groote beginsel : tegen de leugen en voor de waarheid ; tegen gewetensdwang en voor de vrijheid; tegen Rome en voor den Bijbel, is inderdaad de kracht geweest van ons volksbestaan ; eene kracht, die zich eerst in martelaarschap, toen in verzet, eindelijk in organisatie van een vrij gemeenebest heeft geopenbaard, niellegemtaande de treurige toestanden, waarover in alle tijden is geklaagd op kerkelijk, godsdienstig, ja, op elk gebied;.... En in dien tijd, niet in zijn begin, maar vooral onder Maurits, Frederik Hendrik, Willem III, was het ongetwijfeld vooral de calviniï>tische kern onzes vollc'5, volhardende in de leer en het geloof der reformatie, die onder Gods bestuur ons behoud werd, zoodat op deze fondamenten voor een goed deel de Nederlandsche Staat werd gebouwd.**

») Zie Pari, S/. en Sch., D. i., No. 15, bl. 27, No. 17, bl. 24 en 2de D., bl. 193, 287, 3»5» 382, 390, 4»5, 423.

Digitized by

Google

270 DE STRIJD OM DE KERK.

* ^ * In de bismarcksche politiek komt mij, schreef Groen, onverdedigbaar voor : a, de wijs der vermeestering van Sleeswijk Holstein; b, het streven om scheiding tusschen Oostenrijk en Duiischland te bewerken; c. het tractaat met Italië; d. het zoeken van ruggesteun te Parijs; e. het spelen met het revolutionaire stemregt; f. bovenal, naar alles het aanduidt, met voorbedachten rade ontsteken van een burger- en broederkrijg.

Daarbij was het hem ook te doen, om de meeningen der Duitschers omtrent de gezindheid der Nederlanders jegens die stamverwanten t^en te spreken; de KreuzeeUungf het welbekende blad der Stahlpartij; had zich daarvan ten tolk gemaakt. Dat wy de allerzonderlingste kostgangers van onzen lieven Heer waren, en dat het constitutioneele partijwezen bij ons geheel en al »verhaarzakt*' en »verstaartpruikt*' was, daarmede had het buitenland niets te maken. Maar te meenen dat wij een haat jegens Pruisen toonden, die »aan de blinde woede der maleische amokmakers'' herinnerde, ddt was gevaarlijk en moest bestreden worden. Bovendien was, volgens dat blad, slechts in de nauwste aansluiting aan Pruisen »het niet te versmaden overschot »van Neérlands nationale eigenaardigheden te redden.*'

Daarover nu handelt zijn niet alleen te Amsterdam, maar ook te Parijs en te Génève uitgegeven geschrift: La Prusse et les Pays-bas, gericht A mes amis de Berlin. Met groote liefde tot den vrede gaat hij een en ander na, wederleggend, vermanend, verzachtend : en de slotsom is ? In dat opzicht gelukkig geen Unionisme. Evenmin geannexeerd als geêxstirpeerd, ziedaar Groen's leus. Hij eerde onze nationaliteit als eene zelfstandige, als een met éene andere niet verbind baar element der historie.

De vrienden te Berlijn maakten 5f geene melding van dat geschrift, óf beklaagden er zich over dat het beleedigend was voor Koning en Kanselier, en dat het eene hartstochtelijke bestrijding was van den weg, dien de R^eering vooral sinds de dagen van Königgratz bewandelde.

Hun misnoegen klom echter ten top, toen Groen de voorstelling ^) van een zijner correspondenten, alsof de Pruisische Staat de Antichrist was, scheen te beamen. Pastor Rinck te Ëlberfeldt trok daartegen zelfs in eene preek te velde. Naar aanleiding van die opvatting schreef Groen zijn Jj*Empire Prussien et VApocalypse^ aan dezelfde vrienden gericht.

Groen heeft in die brochure veel kennis getoond van het mcnschelijk hart en van de zedenwet. De Pruisische G)nservatieven offerden, zeiden zij zelven, alles aan het Vaderland, alles, behalve het geweten. »Ook van de revolutie hebben wij ons bediend, maar omdat God het wildé'\ dat wil zeggen : omdat het nationale eigenbelang het vorderde. »Wij hebben half Denemarken, Hannover, Saxen enz. niet aangehecht, maar wij hebben die landen veroverd.'*

') Zie het bedoelde merkwaardige stuk, in de Pari Si, en Sch., 424, inzonderheid blz. 42S.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 271

Groen nu wees aan, niet enkel dat het nationale eigenbelang niets dan vleeschelijk egoïsme is, maar ook dat zij met hun geweten waren afgedwaald.

Omtrent dit laatste punt haalt hij de schoone woorden van Vinet aan, te schoon om ze hier niet over te nemen : >Het geweten is de naaste buurman van het eigen ik, d. w. z. : van alle onze aandoeningen en belangen. Rechtens is hij de bewaker, dien wij op onze kosten herbergen^ om het oog op onze daden te houden en er rekenschap van te geven, maar wij trekken hem af van zijnen plicht, en maken hem ondergeschikt aan onze belangen ; wij zetten hem met ons aan tafel, ontrimpelen zijn streng voorhoofd en doen hem met ons drinken uit den beker der bedwelming. Zoo vereenzelvigt zich onze gast met onze hartstochten, en maakt onze zaken tot de zijne. Eenmaal gerust- gesteld, houdt hij de dwaling vast, want hij is traag, slaapt gemakkelijk in, wordt met moeite wakker, en om hem uit de sluimering te doen opstaan, is er niets minder noodig dan het gebruik der golven en zeeën van des Heeren toom."

Doch niet het vluchtigst staat Groen stil bij de meening dat Pruisen de anti- christ zou zijn. Reeds in 1860 had hij in zijn geschrift Le parti antirévolU' iionnaire enz., bl. 61 en v.v. gezwegen over het antichristelijk karakter van het Pausdom; nu brak hij met de reformatorische beschouwing. „L' opinion des Reformateurs . . . n*est plus la nótre. L'Aütichrist, pour eux, était l'Eglise de Rome, la Papauté; aujourd'hui cette définition me parait un anachronisme." »Een anachronisme?" dat is de kwestie niet! De vraag is geen andere dan deze: in welken zin komt die uitdrukking bij den Apostel, dien Jezus liefhad, voor? Doch in vroegere dagen had hij zelf de reforma- torische meening gedeeld; daarna had hij in de Roomsche Kerk slechts eene antichristelijke strooming gezien. Thans in 1867^ is de Antichrist de vijand, ook van de Roomsche Kerk; ja hij is de gemeenschappelijke vijand van alle Christenen. Doch waarom hij op dit punt van meening veranderd is, heeft hij, voor zooverre mij bekend, nergens gezegd.

In elk geval, Groen*s oppervlakkige bekendheid met de dogmen-geschie- denis der Kerk komt hier zeer duidelijk aan het licht Het Pausdom als instelling daaraan dachten onze vaderen, als zij spraken van den Anti- christ 1 zou niet voortgekomen zijn uit denzelfden wortel, als waaruit het Modemisme is ontstaan ! Of maakte die geest den Paus niet evengoed aan God gelijk, als den mensch, die tot devies had: «Eritis sicut Deusl" Boven- dien: stelde het Modernisme wel iemand of iets in de plaats van Christus?

Doch hoe dit zij, volgens Groen was niet Parijs, niet Pruisen, niet Rome de antichrist; maar »2a Scepticisme philosophique'* »I1 sape le christianisme, il détrait la religion. Dans le naufrage de la foi et le chaos de la pensee il

Digitized by

Google

272 DB STRIJD OM DE K£RK.

fait disparaitre jusqu' k la croyance en Dieu." Op de boot van dezen anti- christ nu, met vlaggen en wimpels versierd, had de Christelijke partij in Pruisen zich ingescheept; de partij van Stahl werd door Stahl zelven ver- oordeeld.

In geheel dat beoordeelen van wat Pruisen deed, was bij Groen, gelijk in geheel zijn optreden, nog iets beters dan verdediging van Stahls beginselen tegen Stahls volgelingen, en eene eerlijke politiek de hoofdzaak. »In de goed- keuring van het onregt, door hen, die de kruisbanier omhoog heffen, in hun bewonderend kniebuigen voor zegevierend geweld en revolutionaire taktiek, ook in hun lijdelijkheid en voorzigtig zwijgen, is meer dan de eer der pruis- sbche natie, is de eer der Christelijke belijdenis op het spel." Op de aan- staande vergadering der Evangelische Alliantie zouden de pruisische geloofs- genooten zich niet laten vinden. Evenwel behoorden allen, dus ook zg, gedachtig te zijn aan hetgeen op de vorige bijeenkomst, in 1861 te Oenève, gehoord was, o. a. aan dit woord van den voortreffelijken Naville: »Ah! lee chefs des nations ne savent pas Ie mal qu'ils font k l'espèce humaine, lorsqu* ils foulent aux pied les principes les plus élémentaireSf dans ces grands actes qui font la préoccupation universelle des hommes." Alzoo bezorgd over het welzijn van buitenlandsche broeders en aanverwante natiën, deed hij wat zijne hand vond om te doen tot bevordering van de eenigheid des Geestes. Gelijk Nederland, door Christelijk-historische eensgezindheid, zijne zelfstan- digheid kon behouden, alzoo moesten de Christelijke vrienden van alle natiën, door zich gemeenschappelijk vast te houden aan het Kruis, hun zegen- rijk geloof tegenover de wereld behouden.

Doch op de bedoelde vergadering zou Groen inzonderheid zijne historiekennis en welsprekendheid gebruiken om de onmisbaarheid en heilzaamheid van het Christelgk geloof voor de volkeren, ook te hunner verbroedering, te beplei- ten. Zij was te belangrijk om er niet afzonderlijk bij stil te staan.

Wij kennen reeds den dogmatischen grondslag der Evangelische Alliantie '). Maar dat verbond had ook een zéér bepaald, en wel een zéér irenisch doel. Het werd opgericht, om te midden van verschillende kerkgenootschappen de verbroedering der geloovigen te bevorderen, en de heilige algemeene Christe- Igke kerk op aarde, eenigermate althans, aanschouwelijk te maken. Het ver- loochende echter de verschillende belijdenissen niet, en trachtte volstrekt niet de scheidsmuren tusschen de kerkgenootschappen omver te rukken; integen- deel het handhaafde het goed en blyvend recht der belijdenis voor elke kerk. Maar het zocht een onzijdig gebied in te nemen, waarop de geloovigen kon- den samenwerken en samenbidden, en stelde tegenover den verwoestenden

«) Zie isko bl. 314. Vgl. de SUmtnen 1865, bl. 303.

Digitized by

Google

DE BTRIJD OM DE KERK. 273

Btroom vaa het ongeloof aan allen, die zich wilden vereenigen, slechts de voor- waarde, dat zij van ganscher harte de opgegevene geloofspunten omhelsden. De Alliantie had een profetisch karakter, en wilde een voorsmaak geven van de toekomstige unie der geloovigen, door te doen uitkomen dat alle geloovigen reeds nu in beginsel één zijn. In de werkelijkheid vond zij den grootsten steun bij die geloovigen die, gelgk Dr. Capadose, zoowel tegenstanders van de officieele volkskerken waren als voorstanders van Christelijke werk- zaamheden buiten verband tot hare vormen en besturen.

Van de in 1861 te Oenève gehoudene vergadering was zelfs het denkbeeld uitgegaan om aldaar, ter gedachtenis aan Galvijns verscheiden, uit gaven van Christelijke vrienden aller Protestantsche natiën een gedenkteeken te stichten.

Een Caïvinium ^) werd er dan ook den 26^«° September 1867 geopend. Het gebouw behoorde aan de groote waarheden, welke alle kerken gemeen hebben, en aan eene, daarvan uitgaande, Evangelisatie voor wie den eeredienst der Kerk niet bijwoonden. Ofschoon nu aan Calvijn geen irenisch en unio- nistisch streven ontzegd mag worden, zoo is het toch zéér twijfelachtig, of met de stichting van zulk een gebouw wel in zijnen geest gehandeld werd. In elk geval hebben aldus de mannen van het universalistische Reveil zelven den weg gebaand tot de nu heerschende dweperij met het »Calvi- nisme,'* d. w. z. met een Calvinisme dat even zuiver is als moeras- water. Zijn sterfdag was zelfs door mannen als Hasebroek en Vinke^) te Amsterdam bepaald herdacht, en de eerstgenoemde had in een aanprijzende voorrede bij de vertaling van F. Bungener*s werk over Calvijn *) op zekeren toon uitge- sproken, dat zich in het karakter der Hervorming en der Hervormden hier te lande de Calvinistische stempel diep heeft ingedrukt. Zoo leidde men in elk geval ook wéér naar het Particularisme en Exclusivisme^ verschijnselen waartegen de Evangelische Alliantie zich met kracht wilde verzetten.

Van de stad van Calvijn wilde men trekken naar het zoogenaamde Cal-

I) Vgl. Stemmen, 1866, bl. 52 en 737, 1867, bl. 845.

*) Ter herinnering aan Calvijns drie honderdjarigen sterfdag^ Amsterdam II. de Hoogh 1864.

5) Amslerdam, bij D. Centen; zonder jaartal; Hasebroek's voorrede is van November 1862. In welken zin deze geliefde prediker zichzelven een zoon van Calvijn noemde, leert bl. 191 van zijne in 1884 verschenen Gedachtenis. De vrije, persoonlijke uitver- kiezing ter eeuwige behoudenis is mij even dierbaar als zij den historischen Calvijn was, maar die waarheid te maken tot het kenmerk van Calvijn's streven en leven, van Calvijn's leer en voorbeeld, dat mag de historieschrijver niet onweersproken laten. En wat men te onzent door Calvinisme verstaat, is zulk een zonderling mengsel, dat Calvijn zelf er een der sterkste bestrijders van is.

18

Digitized by

Google

274 DB BTRUD OM DB KERK.

viDiBtiflche volk, naar Nederland. Op den aandrang van buitenlandsche broeders werd dit bepaald. De beroemde Staatsman Guizot schreef zelfs : »Ik draag aan de Hollandsche natie eene hartelijke bewondering toe; geen' volk heeft zijne godsdienstige en staatkundige vrijheden duurder betaald en met grootere wisheid toegepast. Een van mijne schoonzoons draagt een der beroemdste Hollandsche en Protestantsche namen (De Witt). Het zal voor mij een innig genot wezen, eenige dagen door te brengen in het Vaderland van Willem van Oranje en van Jan de Witt." Die vergadering zou plaats hebben in 1866, maar kon w^ens de buitengewone tijdsomstandigheden niet gehouden worden. De moeitevolle regeling werd toevertrouwd aan eene hoofd- commissie, waartoe o. a. behoorden O. baron van Wassenaer-Catw^ck, Voorzitter, Jhr. Mr. J. W. van Loon, Vice-voorzitter, en de predikanten Gohen Stuart en Tinholt, Secretarissen. Eindelijk sloeg dan de lang ver* beide ure; het schoone en gastvrije en rijke Amsterdam ontving met opene armen de vrienden van heinde en verre in de tweede helft van Augustus 1867. Van Oosterzee opende haar met eene voortreffelijke prediking in de Nieuwe Kerk over de Qemeenschap der Heiligen ') ; de belangrijkste tijd vragen wer- den er besproken; met een gemeenschappelijke Avondmaalsviering werd zij besloten *).

* ^ * Groote moeilijkheid baarde de vraag, of de Hoogl. Hofstede de Groot al dan niet door inquisitie of exclusivisme , of door eigen houding en gedrag, verhindeid gewor- den was om mede te werken. Eene recensie van Tinholt in de Stemmen van 1867, bl. 349, kan wie dat vraagstuk onderzoeken wil den weg wijzen.

De vergadering werd goed bezocht; de groote tentoonstelling, die in de voorafgaande maand te Parijs gehouden werd, bracht daartoe niet weinig bij; aldaar hield de Voorzitter, O. baron van Wassen aer-Catwijck zelf eene voordracht om de buitenlandsche broeders in te lichten omtrent alles wat verricht was om hun eene goede ontvangst in Holland te bereiden; zij was dan ook uitmuntend, en strekte zéér tot lof van onze Christelijke gastvrijheid. Het bezoek was wel niet zoo talrijk als op de vorige samenkomsten, maar zij gaf het aan hare voorgangsters in belangrijkheid en zegen niet gewonnen.

*) Zie zijne Leerredenen^ D. XII, N* i, uitgaaf van H. A. M. Roelants te Schiedam, 1876.

^) Zie Dr. Cohen Stuart's Gedenkboek der vergadering. Inzonderheid deze broe- der heeft zich voor de Alliantie verdienstelijk gemaakt. In Bloeimaand van '66 maakte hij er ook een reis voor naar Londen ter bijwoning vari haar anniversary. Zijn comité gaf daarvan een in grooten getale verspreid verslag. Vgl. St.v. IV, en V, 1865: bl. 674; 1866: 73, 180; 1867: 412; 1868: 859, II 10, en elders. Vgl. voorts Van Oosterzee's Christelijk- Kerkelijke Optellen (1880) over Martinus Cohen Stuart, bl. 435.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 275

^ Edmond de Pressensé bijv. getuigde er van : „De bijeenkomst te Amsterdam is boven alle verwachting goed geslaagd. Geen land was daartoe zoo geschikt als deze heilige bodem van het Europeesch Protestantisme, ten koste van zooveel worsteling en smart veroverd op de van top tot teen gewapende dwingelandij. . . , De- zittingen,'die inet even fijnen smaak als met groote bekwaamheid door den Voorzitter baron van Wasse- naer Gitwijck en zijne ambtgenooten in het comité werden geleid, zijn altijd geopend en gesloten met psalmen en gezangen, die in vier talen werden gezongen. Ook de gebe- den hadden beurtelings plaats in het Hollandsch, Fransch, Duitsch en Engelsch Altijd was het één geloof, sprekende zijn eigene, onnavolgbare taal in de aanroeping van God, door den eenigen Middelaar Jezus Christus. De wezenlijke eenheid der Evangelische Chris- tenen is opnieuw gebleken en bevestigd .... Inderdaad, een adem van 'zich wijd uitstrek- kende, veelomvattende broederlijke liefde werd over de vergadering geblazen. De belang- rijkste theologische vraagstukken zijn uit verschillende oogpunten behandeld, maar de harmonie werd er geen oogenblik door afgebroken'* ').

Id eene dier gedenkwaardige zittingen nu werd Groen op de vergadering, waartoe vele beroemde vreemdelingen behoorden, voorgesteld; als een eenig man rees zij van hare zitplaats op. Het was een onvergetelijk schoon oogen- blik in het leven van den veelszins miskenden man. Maar nog schooner was de ure van den 22«*^° Augustus waarin hij, ex improviso (?), de rede hield, die wel bewees dat hij terecht het meest gevierde lid der vergadering was, en waarvan diezelfde bevoegde beoordeelaar schreef: »Niets is in staat de ontroering te schetsen, die zich van de vergadering meester maakte, toen de beToemde geschiedschrijver Mr. Groen van Prinsterer eene redevoering uit- sprak, die meer eene daad was dan een woord, waarin hij zijne geheele ziel uitstortte. In die rede bezwoer hij de geloovigen om met alle middelen, die met onzen tijd in overeenstemming zijn, nu in de negentiende eeuw den strijd vol te houden, welken hunne vaderen vroeger in verschillende landen hadden aangebonden voor de rechten van het geweten en de zegepraal der waarheid. Indien de Christelijke maatschappij moet sterven, zeide hij met Stahl, laat het dan ons ongeluk zijn, maar nooit onze schuld^'^

Zij had tot onderwerp: '^La NationalUé religieuse en rapport avee la Uol- lande et Valliance évangélique"' ^.

Onze nationaliteit heeft, evenals die van Genève, een exceptioneel karakter. Zij was godsdienstig in al de kracht van het woord; zij is, eenig en alleen, de vrucht van het geloof. Onze Staat heefc geen andere reden van bestaan dan den godsdienst. Hij is de zoon der Hervorming. Hij is eene schepping van het Evangelie in den strijd tegen een afgodischen eeredienst. Dat bleek uit

>) AT. W. 1867, N«. 17.

*) O. a bij Höveker te Amsterdam verschenen.

Digitized by

Google

276 DE STRIJD OM DB KERK.

den oorsprong, de ontwikkeling, de grootheid van ons land. In het kort: ons Bolland is de vn^ckt van de Evangelische alliantie der verledene tgden.

Is het wonder, dat ook in die aangrijpende rede zijn uit innige vroomheid geborene, maar niet zuiver gedachte bedoeling te voorsch^'n trad, in deze hartroerende vermaning : »6roeders en Zusters, wanneer gij in uw land terug- gekeerd zult zijn, bidt, bidt voor Holland, bidt opdat zijne Kerk, die Kerk, eertijds zoo getrouw, eertijds zoo beroemd, het juk van die gekunstelde en onvrome eenheid afschiidde, waarin de godslastering het Evangelie verdraagt, op voorwaarde dat het Evangelie de godslastering verdraagt.'* En behoeft het nog gezegd te worden, dat hij denzelfden steun begeerde voor den school- strijd en den strijd tegen het Modemisme, »t^elijk verwaand en slim zijnde om zich Christelijk en nationaal te noemen, èn Kerk èn School èn Staat aan zich gelijk te maken"?

In het tweede gedeelte sprak Groen eenige denkbeelden uit over de gods- dienstige nationaliteit in hare betrekking tot de taak van de Evangelische Alliantie in onze dagen. Het beginsel der nationaliteiten was op den voorgrond getreden. Maar welk eene nationaliteit bedoelde men ? Eene godsdienstige ? Neen, eene nationaliteit, welke van het Evangelie verlost was, en waarvoor men, als band, de natuurlijke grenzen of do gemeenschap van taal in de plaats stellen wilde. De Evangelische Alliantie behoorde dien draaikolk van stelselmatige goddeloosheid te weerstaan, de waarachtig Christelijke nationaliteit onder de verschillende volken te versterken. En hij besloot met deze krachtige confessie en vermaning: »Ik heb volkomen vertrouwen in de zaak van het Christendom ; maar de menschen zijn de werklieden Gods ; 't is door het geloof en den arbeid der eerste Christenen, dat G^d den Christelijken godsdienst heeft gesticht; 't is door het geloof enden arbeid der hedendaagsche Christenen, dat hij verdedigd moet worden ... In den strijd, dien wij voeren, zijn wy de voorhoede van de geheele Christenheid . . . Dat wij toonen op de hoogte te zijn van deze groote taak, en vast besloten om haar te vervullen I"

Ziedaar het Unie-stelsel, dat Groen met volle overtuiging als het genees- middel voor Natie en Kerk aanbeval, en steeds door zijn eigen luisterrijk voorbeeld aanprees. Daarmede hing dan ook oorzakelijk saam de werkzaamheid, die zich kenmerkte door de leus:

„Allieeren door alliantie*'

Hoeveel zegen deze stem, en in het algemeen, de samenkomst der Evan* gelische Alliantie, met name aan de Nederlandsche Hervormde Kerk, aange- bracht heeft, is onnaspeurlijk. Maar dat zij haar ten rijken zegen strekte.

Digitized by

Google

DB 8TRUD OM DE KERK. 277

blijkt reeds genoegzaam uit het feit dat dieo tengevolge bet streven van den heer Jan van Dgk MeUeseoon eene zeer groote uitbreiding verkreeg.

De verhouding van de Afgescheidene broeders was over het algemeen niet broederlijk jegens de aan hunne beloften getrouwe broeders in de Nederlandsche Hervormde Kerk, en daartegenover waren deze soms allesbehalve vriendelijk jegens hen gestemd. Afgescheidenen beschuldigden de rechtzinnige predikanten in het algemeen, dat zij slechts uit gemak- en geldzucht in ons Kerkgenoot- schap bleven, en Hervormden waren onder den indruk dat de Afgescheidenen ook door middel van hun geld en hunnen arbeid slechts voor de uitbreiding van hun Kerkgenootschapje werkten en met een nijdig oog de verbetering van ons kerkelijk leven gadesloegen ^). Voor hunne erkenning als leden der Hervormde gezindheid, gelijk Groen wilde, bestonden bij ons geene gronden noch begeerten, zoodat dan ook twee overigens geachte leden van de Afge- scheidene Kerk, welke om bijwoning van de vergadering der Confessioneele Predikanten-vergadering in 1866 verzochten, afgewezen werden.

Eén van die twee was de reeds genoemde broeder Van Dijk, leerend ouderling b^* de Afgescheidene- Gemeente te Doetinchem. Doordrongen van Groen *s gedachte, dat de Afgescheidenen nog leden der Hervormde gezindheid waren, zocht hij »de geheele gemeente'' te dienen, en alzoo het ware kerk- bewustzijn van ééne heilige algemeene Christelijke Kerk, »zelfs in alle genoot- schappen op te wekken, en zich gezamenlijk rondom Christus te scharen." Zoo ging hij dan ook bidstond houden voor leden onzer Kerk, in eene plaats, waar eene Afgescheidene Gemeente bestond, en dat in strijd met Art. 84 der door de Synode zijns Kerkgenootschaps in 1863 genomene besluiten *).

Met de moeilijkheden, die hij dientengevolge ondervond van den kant zijner kerkbestuurders, welke zulk een handeling niet goedkeuren mochten, behoe- ven wij ons hier niet in te laten. Maar dat de vergadering der Evangelische Alliantie hem bijzonder welkom was, behoort door ons opgemerkt te worden. Hij noemde zich een Alliantie-man bij uitnemendheid. Het was hem een groot voorrecht, op Zondag 11 Augustus 1867 in een der kerkgebouwen van de Amsterdamsche Gemeente op te treden. Dat niet alleen, maar hij greep de grootsche gedachte der Alliantie aan, om op haren grondslag steun te vragen voor het door hem ondernomen werk ^).

*) Vgl. UT. W, 1856, No. 16, en verscheidene volgende Nos.

*) Zie zijne brochure: „Is mijn werk en streven verzet tegen het Afgescheiden Kerk'

genootschap f Of is het streven van velen in de Afgescheiden Kerk verzet tegen het heen-

streven naar het Apostolisch standjntnt enz. Eene vraag aan de Christenen in Nederland.

Doesborgh, J. V. Schaltenkerk, 1866. Vgl. K, W, 1867, No. 38.

. •) Allieeren door Alliantie, Onze kerkelijke toestanden en wat daaraan te doen, in deze

Digitized by

Google

278 DE STRIJD OM DE KERK.

Er was door hem reeds eene Vereeniging gevormd tot bevordering van Inwendige 2knding te Doetinchem, bedoelende de opleiding van jongelingen tot predikanten. Zij was in 1866 ontstaan met ééDJongeling, die oprecht begeerde predikant te worden, doch die, gelyk zoo menigeen, daarvoor niet de middelen bezat. Spoedig volgden er nog twee. Tengevolge nu van dat geschrift begon hij het jaar 1868 met 10 kweekelingen, waaronder ook een vijftal, die voor eigene rekening studeerden. De Vereeniging verkreeg toen hare eerste stich- ting, Euimzicht genoemd; in 1874 had ze plaats voor 60. Na den 26»^» Juli 1868 als rechtspersoon erkend te zijn, werd de Vereeniging gesteund door mannen als Jhr. Mr. J. W. van Loon, Jhr. A. Klerck en Dr. L. R. Beynen; terwijl zij in 1869 een tweede huis te Utrecht stichtte, bepaald voor wie daar reeds studeerden ^). Deze onderneming heeft reeds vele goedgezinde predikanten aan onze Kerk, doch niet één (zoover mij bekend) aan de Afge- scheidene Kerk, bezorgd ; enkelen hunner werden door de Doleantie ontrouw aan het doel hunner opleiding, aan onze Kerk. Wat de liefde sedert 1866 voor dien arbeid gaf, maakt een zéér groote som. Het jaar 1887 b^on Van Dijk met 200 kweekelingen.

De Afgescheidene Gemeente onttrok zich met haren leeraar aan het kerk- verband waartoe zij behoorde. Onder den naam van Nederlandsche Hervormde Zendingsgemeente nam zij een eigen standpunt in ; den 29^^ April 1872 verkreeg zij rechtspersoonlijkheid. Het sprak vanzelf, dat Van Dijk niet bij de Afgescheidenen kon blijven, maar ook dat zijn werk, aangezien het afgescheiden gedacht van z^'n alliantie-standpunt, alleen door de vrienden van het Evan- gelie in onze Kerk gesteund werd, haar ten goede kwam.

Dat standpunt, hoe nuttig ook ter waardeering van de onzichtbare gemeen- ' schap der geloovigen, is, in de gevestigde rechtsverhoudingen, welke niet met gemoedswerkingen of met gezindheden, doch enkel met waarneembare ver- sch^nselen te rekenen hebben, ganschenal onbruikbaar. Qoed is het mede ter beteugeling van een kerkisme, dat het deelgenootschap aan Christus afhankelijk maakt van het lidmaatschap eener belichaming van het geloofs- leven in den vorm van een kerkgenootschap, maar het heeft schadelijk gewerkt voor het welbegrepen zedelijk en stoffelijk belang onzer Kerk, tot welks behartiging elk lid, reeds zonder bepaalde belofte, verplicht is. De

ernstige tijden. Voorgesteld aan mijne geloovige landgenooten. Opgedragen aan de Evan- gelische Alliantie enz. Amsterdam H. de Hoogh 1867. Dit geschrift gaf hij „omge- werkt" in 1869 opnieuw uit bij J. P. van Dijk te Zwolle.

Vgl. //ff Kerkdijk Streven van Ds. 7. van Dijk Mi. enz door G. Hemkes, pred. te Leek, Kampen, G, Ph. Zalsman 1868, (2de druk verbeterd en vermeerderd),

*) Een Hoer,/ aan de Kerkvoogdijen der Herv. Kerk in Nederland door J. van Dijk Afz,

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 279

Gemeente heeft hare kerkgebouwen, hare armen, hare leeraars; verzuim van de waarneming harer openbare godsdienstoefening, om elders het Woord te hooren of te prediken, vermindert of verhindert haren bloei, en alle verlies van leden, dat zij lijdt, bepaalt zich nooit tot die leden zelven ; met hen verliest zij ook veelal hunne kinderen, hunne kindskinderen, hunne achter- kleinkinderen enz., met al de krachten van geloof en liefde en geldelijke bijdragen, die dezen konden bijbrengen. En voor henzelven staat afzondering van de volkskerk veelal gelijk met afr^cheiding van den nationalen en geeste- lijken levenshaard, met verstijving en versteening, met vergoding van den eigen, niet zelden engen vorm, waarin zich de reden van hunne afzondering uitdrukt.

Zoover mij bekend, staat Van Dijk nog altijd op dat geheel eenige stand- punt. Hij werkt voor de Hervormde Kerk, of liever voor het Evangelie in de Hervormde Kerk, terwijl hij zich met zijne gemeente te Doetinchem naast de Hervormde gemeente van Doetinchem en buiten verband tot de Neder- landsche Hervormde Kerk bevindt. Doch hoe dit zij, de vrucht van zijnen arbeid heeft menigeen, zooals Dr. Bronsveld, wiens afkeuring van 1868 ver- vangen werd door eene lofrede, verzoend met, althans stilgemaakt tegenover zijnen arbeid.

* ^ * Van Dijk werkte bovendien zéér ijverig voor het Evangelie door Evangelisatie, Christelijke scholen, enz. Daaromtrent zie men zijne Verslagen, Dat zijn streven door menigeen afgekeurd werd, en dat hij persoonlijk ook velerlei aanvallen te verduren had, is te begrijpen. Men zie omtrent een en ander de volgende geschriften van zijne hand: Eerste en Tweede Woord aan de Christenen in mijne omgeving, Amsterdam H. de Hoogh 1866. Toespraak naar aanleiding van Zondag XXXVIU Mijn drie- jarig zijn te Doetinchem herdacht in verband tot het Chr. Nat, Schoolonderwijs enz. Bij denzelfden uitgever 1866. Een woord over mijne verhouding tot mijne tegenstan- ders en tot onze Inrichtingen enz. Zwolle J. P. van Dijk. Eenige mededeelin^en over de beschuldigingen tegen en het verdacht maken van de Stichtingen te Doetinchem en te Utrecht en van haren Directeur J. van Dijk Afz. door het Bestuur van de Vereeniging enz. Bij denzelfden uitgever 1879. Deze twee laatste geschriften zijn voor de kennisma- king met personen en zaken van groot belang.

Slaan wij nu nog den blik op

andere toerkzaaniheden van unionisHschen aard.

Het voorbeeld der ouden werkte met groote kracht op de jeugd. Voor de toekomstige mannen en vrouwen des lands moesten ook gesticht worden vereenigingen van Christelijken aard, doch zonder inachtneming van haar kerkelijk karakter. Men stichtte dus

Digitized By

Google

280 DE STRIJD OM DE KERK.

Vereenigingen van jongelingen en van jongedocMers,

Over *t algemeen hadden ook aan de daaruit sprekende behoeften de Kerke- raden niet gedacht. Zelfs van het liefelijkste huisgezin begeeren de jeugdige leden wel eens afzonderlijk saam te komen. En vooral in groote steden moet de gaping, die er bestaat in het leven tusschen het verlaten van de School en den Trouwdag op eene betere wijze aangevuld worden dan door het cate- chiseeren geschieden kan. In de dan vooral zoo noodige behoefte aan leiding trachtte de geest der Evangelische Alliantie mede te voorzien.

De Jongelingen moesten zich oefenen door Bijbelbespreking, voordrachten, zingen, gezellig verkeer, en wat dies meer zij; velen van hen gingen ook Zondag- school- onderwijs geven. De Jongedochters deden deels hetzelfde, deels wat zij alleen konden doen : vooral de éénoogige dienstmaagd, de naald, hanteeren ten behoeve van Christelijken arbeid. Ofschoon haar getal legio werd, vielen deze vereenigingen toch niet bijzonder in den smaak. De Jonge- dochters gedroegen zich in den regel bescheidener dan de Jongelingen, onder wie de geest van domineetjespelen niet zelden sprak, en het verdeelde kerkelijk en politiek leven veelal verdeeldheid teweegbracht. In 1868 telde men als aangesloten bij het Nederlandsche Jongelingsverbond, in 1854 met 7 Ver- eenigingen gesticht, 68 Vereenigingen met ongeveer 3000 leden, en daarbuiten 70 Vereenigingen *).

Vereeniging van Christelpke Zondag-scholen,

Ook de zeer in aantal toegenomene Zondag- scholen poogden eenige wakkere broeders, de heeren C. S. Adama van Scheltema, Dr. Ph. J. Hoedemaker, Jhr. E. van Weede van Dijkveld en T. M. Looman, door de vaststelling op den 9^«" Augustus 1867 van een Algemeen Eeglement, te vereenigen. Hun orgaan zou de reeds gestichte Chriatelffke Familiekring zijn. Hun doel was »de verbreiding van evangelische bijbelkennis en liefde voor geloofswaarheid onder de jeugd, door middel van »Zondag- scholen** niet alleen, maar ook de onderwijzers, zonder zich in het bestuur hunner scholen te mengen, tot elkander in nadere betrekking te brengen tot onderlinge voorlichting en opwekking ^). Om deze schoone gedachte te verwezenlijken, werken de broeders Schel tema en Looman nog altijd met jeugdige kracht en grooten ijver.

') Vgl. Stemmen l868, bl. 167 (vooral het daar aangehaalde werk van S. II. Serné : de Chr. Jong.-Vereeniging, hare geschiedenis, werkzaamheid en vruchten, vooral met betrekking tot Nederland), en bl. 673.

*) Men vindt het Reglement o. a. in het fC. W. van 13 Sept. '67.

Digitized by

Google

DE BTRIJD OM DB KERK. 281

Maar nog op een ander verschijnsel van gelijken aard, ofschoon nu hoofd- zakelijk bepaald binnen de grenzen onzer Kerk, moeten wij de aandacht vestigen. Ik bedoel de poging tot

Vereeniging van Zendingsgenootschappen ^).

Waren de vele orthodoxe Zendingsvrienden in verschillende genootschappen verdeeld, onderscheidene broeders waren tot het inzicht gekomen dat zij, slechts om b^'zaken verdeeld, niet gescheiden mochten blijven, en dat deze scheiding in meer dan één opzicht zéér nadeelig werkte *). Gaarne ondersteunde ik de poging om althans de Vtrechtsche en de nieuwe Botterdamsche Vereeniging, op grond van hare eenheid, te maken tot één lichaam ^. Behalve aanzienlijke gemeenteleden gaven zelfs een 40tal predikanten hunne instemming met het ook door onderteekende adres te kennen ^). Eene commissie uit de beide bestu* ren tot voorbereidend onderzoek werd door ons noodig geacht. De Nederland- schc Zendings vereeniging had aan zulk een wenk gevolg gegeven. Doch de Utrechtsche niet. Op hare in April gehoudene jaarvergadering werd het denkbeeld zelf uitvoerig bestreden en verdedigd. De meerderheid scheen de unie te wenschen. Maar, daar zij geen stemrecht bezat, moest het aan het inzicht van het Bestuur worden overgelaten. Tot nu toe heeft dit onoverkomelijke bezwaren in de uitvoering er van gezien. Nog altijd werken alle genootschappen onaf- hankelijk van elkander. Doch is dit eensdeels schadelijk, anderdeels werkt het, zoolang men onderscheidene formules en vormen noodig acht, zéér goed.

Doch niet alleen van Nederlandsche Genootschappen, ook van Neder- landers zelven zochten, ten behoeve van Indië, onze geestverwanten samen* trekking van krachten. Éene Maatschappif tot bevordering (mei: Van het Nut van den Javaan *), maar der Chrlsielpke' belangen in Nederlandsch-Indië werd in eene door de H.H. C. W. J. van Boetzelaer van Dubbeldam, J. J. van Toorenenbergen, E. van Weede van Dijkveld en L. VV. C. Keuchenius onderteekende Memorie *j voorgeslagen. Zij vestigde met sterken nadruk de aandacht op de verwaarlooziog der meeste Christen-kinderen in Indiê. Door de uitzending van bij uitnemendheid geschikte personen wilde men het Chris- telijk Onderwijs behartigen, hetwelk dan ook verstrekt zou worden in kweek -

1) Vgl. isto D., bl. 291.

*) Vgl. Stemmen, r868, bl. 256, 381, 502, 585.

») K. W. 1868, No. 43, No. 47.

*) Het Adres is o. a. te vinden in de Stemmen van dat jaar bl. 247.

•) Deze maatschappij werd van liberalen kant opgericht.

«) Verschenen in 1866, bij Kemink en Zoon te Utrecht.

Digitized by

Google

282 DE STRIJD OM DE KERK.

scholen van onderwijzers en godsdicnstleeraars uit de afstammelingen van Europeanen en de tot het Christendom bekeerde Mohammedanen en Heide- nen. Zij werkte daarb^' sterk op waarachtig eigenbelang. Want als Christus ver- loochening en Evangeliebestrijding toenam zouden, onder elk stelsel van bestuur, het Vaderland en de Koloniën hunnen ondergang te gemoet gaan.

De Maatschappij heeft geene mij bekende teekenen van leven vertoond, ofschoon Groen op haar de aandacht vestigde in zijne Parlementaire Studiën en Schetsen ^) en Ds. H. C. Voorhoeve haar in de Stemmen *) krachtig aanbeval. Doch niet vruchteloos bleef het met die poging, vooral in den steller van het ^Voorwoord*' der Memorie, den Heer Keuchenius, samenhangende adres der Confessioneele Vereeniging '), ter uitzending naar Indiê van predikanten, die den vollen raad Grods tot behoudenis van zondaren verkondigen. Nadat toch vanwege den toenmaligen Minister Van L^'nden door Ds. Van Rhijn, van Wassenaar, minstens de schrijver dezes gepolst was geworden, werd de Luthersche ambtgenoot J. A. Schuurman benoemd, een uitnemend prediker en voortreffelijk Christen, die, met veel zegen, te Batavia staande, ook door de oprichting van het Seminarie te Depok, voor geheel Indiê, betrekkelijk lang, werkzaam mocht zijn; een benoeming, die door onderscheidene andere van gelijke strekking gevolgd is geworden. De unie ging later daarbij echter zóó ver, dat er zelfs een Afgescheiden Predikant benoemd werd om in de Pro- testantsche Kerk van Indiê zijn licht te laten schijnen. In elk geval werd dientengevolge de liefde der Christenen in Nederland tot den Javaan groote- lijks vermeerderd. Zelfs vroeg J. van Dijk Mz. bij confidentiêele circulaire van Juni 1890, een millioen, ten einde daarvoor Honderd Zendelingen en Honderd Artsen te doen opleiden en naar Indiê te zenden.

Eene andere poging tot vereeniging had echter veel betere gevolgen dan die der Zendingsgenootschappen. Ik bedoel

Het Algemeene Evangelisch- Nationale Zendingsfeest.

Sedert eenige jaren had het Zendingsfeest der Broedergemeente, dat jaar- lijks des zomers in het stille en schoone Zeist gevierd wordt, vooral door het vergemakkelijkt en versneld reizen, eene steeds grootere schare van zendings- vrienden derwaarts getrokken. Vooral in 1862 was dit het geval ; de in de open lucht opgerichte tent bleek te klein, en de Broeders werden overstelpt met feestgangers, die evenwel niet enkel door de Zending derwaarts gelokt

») XIX, bl. 21.

2) i866. N«. 793.

3) Zie A'. W, 6 Juli i866.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DB KERK. 283

waren. Dit gaf te denken I Het bleek, dat m^n natuurgenot en belangstelling in de Zending vereenigen wilde. Het was dus raadzaam naar middelen om te zien, ten einde een Nederlandsoh Zendingsfeest, waarop zoo mogelijk alle Zendingsvereenigingen in Nederland zouden vertegenwoordigd worden, in Gods vrije natuur te vieren. In Duitschland en Engeland had men reeds zoo lang zulke feesten gehad, waarom ook niet in Nederland? Aan de broeders O. G. Heldring, S. H. Buitendijk en T. M. Looman werd het gegeven zich die zaak aan te trekken. Met de broeders P. A. H. Koentgen, leeraar van de Broedergemeente en E. R. Verbeek, beiden te Zeist, kwamen zij in April 1863 voor de eerste maal bijeen om de grondslagen te bespreken en te leg- gen. Het gevolg was dat den 6^®" Augustus 1863 voor de eerste maal zulk een zendingsfeest werd gehouden, en dat wel te Wolf hezen op het landgoed van Mevr. de Baronnesse van Brakell Doorwerth ^).

Deze samenkomsten vielen zéér in den smaak van duizenden, en de dui- zenden verdubbeld, zoodat er zelfs een Zuider- en een ^oorefer-Zendingsfeest noodig werd geoordeeld. Voortreffelijke denkbeelden en leerzame berichten werden daar uitgestrooid, gelijk als de landman met kwistige hand zijn zaad in de voren werpt. De stemming bleef over het algemeen zéér goed, en inzon- derheid de geloofseenheid beoefend. Buitendijk en Looman smaakten het genoegen, hun vijfentwintigjarig jubilé te kunnen vieren ^). Dit geschiedde in 1888, maar sedert werd er menigeen gemist omdat hij zich niet in gebed en gezang vereenigen kon met »de Synodale wolven."

Eindel^k hebben wij nog te wijzen, ofschoon wij daarmede misschien te veel vooruitloopen, op eene allerjongste, misschien wel de allerlaatste, stellig de meest grootsche openbaring van denzelfden geest In de

') Verg. bet V/rslag daarvan, uitgegeven vanwege de Commissie bij G. R Poesch- mann te Rotterdam 1863.

■) Vgl. Het vijfentwintigjarig bestaan van het Chr, Nat, Zendingsfeest^ door S. H. Buytendijk. Arnhem, II. B. Breijer 1888, Men vindt er achteraan een lijst der op de vergaderingen gesproken hebbende broeders: 216 sprekers, meestal tot onze Kerk behoo- rende, vervulden 45 1 beurten. Dqw eenigen keer, dat ik er sprak, in '83, behandelde ik de Zending van Oud- Holland *), wijl zij, belaas gewoonlijk, door onze tegenwoordige Zendingsvrienden genegeerd wordt. Gelukkig dat de heer Mr. J. A, Grothc, Penningmeester der ütrechtsche Zendingsvereeniging, datzelfde euvel om der waarheids wille betreurende, sedert 1884 een met ontzaglijk veel moeite en groote nauwkeurigheid bijeengebracht i^r^/iiV/ voor de geschiedenis der oude Holiandsche Zending (te Utrecht, bij C. van Ben turn) uitgeeft.

•) Zie de berichten der Utr. Vereeniging van dat jaar.

Digitized by

Google

284 DE 8TRIJD OM DE KERK.

Algemeene Samenkomst voor Inwendige Zending^

georganiseerd door den Bond der Vereenigingen ter Verbreiding der Waarheidf het eerst op 3 September 1874, in de Parklokalen te Amsterdam gehouden, bereikte het Evangelisch Unionisme voorshands ten minste ztjn toppunt. In 17 Sectiën met 4 onderafdeelingen werden vooraf aangegeven onderwerpen en vraagstukken behandeld, en ontving men een overzicht van wat er in ons land op het gebied der Inwendige Zending werd verricht, ter- wijl de gewichtige handelingen van dien dag besloten werden met twee, later in druk gegevene Toespraken, door Van Oosterzee {^Wat efln deze onder zoo velen?", en Cohen Stuart (over de Roeping en Beteehenis dlr Inwendige Zending) gehouden. Zoo konden de verschillende en toch één zijnde arbeiders elkander persoonlijk leeren kennen en waardeeren; elkander voorlichten en bemoedigen; de gemeenschap der Heiligen smaken. En de vrucht bleef in de praktijk des Christelijken levens op het groote gebied van Evangelisatie^ Onderwas en Philanthropie niet achterwege. Van dit laatste getuige bijv. Mirjam^ Vereeniging tot Christelijke opvoeding van onbeheerde weezen, bij voorkeur in het Huisgezin. De 7^® samenkomst had den 7^*'° Mei 1890 plaats. Ook van die samenkomsten was en bleef de onvermoeide T. M. Looman het besturend hoofd en de vurige ziel.

VI. DE ZEGE DER KERKELIJKE BONDGENOOTEN.

Eindelijk zou dan het beroemdste Artikel van het Algemeen Reglement ^) (Art. XI is het beruchtste) in toepassing gebracht worden, die vrucht van een herlevend kerkelijk bewustzijn, doch in de wereld gekomen onder den invloed der staatkundige gebeurtenissen van 1848.

Men bedriegt zich, als men Art. 23 houdt voor eene toepassing van de lessen uit Parijs. Immers, reeds lang vóór de aankomst daarvan hadden zich in onze Kerk verschijnselen voorgedaan, die eene verandering voorspelden. Ik zwijg hier van hetgeen de Vrienden onder leiding van Groen wilden. Ik doel hier op hetgeen de voorgangers der Gemeenten openbaarden. Van lieverlede ontwaakte toch bij hen het besef, dat de kerkvorm anders worden moest. Had het Reglement van 1816 de Provinciale Synoden afgeschaft, de Predi- kanten waren begonnen, zelfs in strijd met het advies der Algemeene Syno- dale Commissie {Syn. Hand. 1847, bl, 45 v.v), zooals in Gelderland en Groningen, zich Provinciaal te vereenigen j en uit hun midden, d. w. z. uit

>) Vgl. iste D., bl. 395—399.

Digitized by VjOOQIC

DE STRIJD OM DE KERK. 285

den kring der zoogenaamde kerkelijke liberalen gingen krachtige stemmen, zooals die van Hooyer, in i^ue KerkeJgke Wetten (ISiQ) en 'm De Hervorming tot verbetering op. In de hoogere Kerkbesturen echter zetelde de geest van het behoud op eene stuitende wffs. (Zie het adres der Alg, Syn. Comm. v. d. 18 Mei *48 aan Z. M. den Koning over het ontwerp van gewijzigde Grond- wet, en Antwoord op Mr. Isaac da Costa's Protest tegen eene zinsnede in dit adres (Amsterdam bij Ten Brink en De Vries. 1848).

Die Kerkbesturen toonden natuurlijk op eigen gebied hunne behoudzucht het meest. Overtuigd dat zij het allerbeste voorhadden, en dat het aller- slechtste te vreezen was van de schare, die de Wet niet kende, omdat zij ze niet geleerd had van hunne personen, verdedigden z^* zich zelven met alle kracht, en hunne verdediging trof des te zekerder doel, omdat hunne toestemming tot verandering noodig was. De strijd had dan ook bijna twintig jaren geduurd, en dat met wisselende kansen. Eindelijk, het was in 1866, hadden verreweg de meeste Classicale Vergaderingen gunstig geadviseerd, en in den Herfst van hetzelfde jaar de meerderheid der Provinciale Kerkbesturen zich verklaard voor de vaststelling van het voorloopig aangenomen organieke reglement.

Laat mij hier uit mijne herinnering een staaltje geven van de belangstel- ling, die het onderwerp vond. Reeds in 1854 werd het te Harderwijk druk besproken in de kringen der in de Kerk belangstellende jongelieden, en toen ik Theologisch Student was (1858—1861) verordineerde prof. Vinke een dis- puut er over, te houden voor het forum van zijne leerlingen, tusschen een der liberaalste studenten, die tegen pleitte, en mij, die het beginsel verdedigde.

De tegenstand was, gelijk te begrijpen is, slechts langzaam overwonnen. Ds. Van Rhijn, die van den aanvang af, op zijne^Classicale Vergadering met warmte gestreden had voor de uitvoering, getuigt: »E^rst stond ik alleen; allengs kreeg ik medestanders; eindelijk hadden wij de meerderheid" *).

Bijna twintig jaren dus was daarvoor, en w^ daartegen met klimmende belangstelling gestreden.

Het was echter geen strijd geweest tusschen »rechtzinnigen,*%liberalen,*' en »modemen." 't Waren niet de orthodoxen als zoodanig, die de uitvoering voor- stonden, of de niet-orthodoxen , die haar tegenhielden, 't Was een strijd tusschen conservatieven en kerkelijke hervormingsgezinden, onder alle theo- logische partijen % Toch stond het zoo, dat tot de kerkelijke hervormings- gezinden de meeste orthodoxen, zéér vele modernen, maar slechts enkele

1) Chr, St. XXI. 737, 783-

*) Vgl. Dr. J. I. Doedes: /tan de Stemgerechtigde leden der Nederl, Herv, Gemeenten, Utrecht, Kemink en Zoon, bl. 8.

Digitized by

Google

286 DB STRUD OM DE KERK.

liberalen behoorden ; de liberalen van Koning Willem'B bloeitijd en van het Groninger merk, waren veelal tegen.

Dit geslacht was zóó ingenomen met zijn eigen werk dat het soms, uit vrees voor eene nederlaag of voor eene terechtwijzing, geene discussie over het concept- reglement toestaan wilde, gelyk het Moderamen der Classicale Vergadering van 1866 te Franeker te aanschouwen gaf, en in 't algemeen de orthodoxie en de orthodoxen voor erg besmettelijk hield.

Laat ons dus de vraag beantwoorden:

i€at er aJzoo verwacht werd van Art 23 ?

Vele modernen waren er gunstig voor gestemd, dewijl zij hoopten dat de Gemeenten aldus een openlijk getuigenis aan hunne beginselen zouden geven, terwijl het hun niet twyfelachtig scheen, of de haar vertegenwoordigende stemgerechtigden zouden, zelfs bij groote meerderheid van stemmen, voor het Modemisme partij kiezen.

En wat de orthodoxen betreft , er heerschten onder hen verschillende drijfveeren en bedoelingen. Onder hen waren er, bij wie, vooral tengevolge van gebrek aan dogmatische vastheid, vooral in den Locus de ecclesia open- baar, nog al eenige verandering viel waar te nemen i), en die er, uit vrees voor schade, geenszins mede ingenomen waren ^). Van de zoodanigen zwijgen wij liefst. Buiten hen dan waren de orthodoxen te onderscheiden in drie klassen :

1^. die er in zagen het in de vormen dezes tyds gebrachte en naar de toestanden onzer gemeenten ingerichte, bij de Reformatie dezer landen toe- gepaste, doch door het oligarchisch-aristocratisch Sjnodalisme van de door de democratie in 1566 verschrikte leidslieden der Kerk zooveel mogelijk afge- schafte, doch door de Apostelen zelven ingevoerde beginsel der Gemeente- formatie, zoodat het facultatieve dan ook vermeden diende te zijn, en men den Kerkeraad niet behoorde te machtigen ').

20. die het begroetten als een noodzakelijk kwaad, »als corollarium van

ï; Vgl. Chr, Siemm. XXI, 825 ; Gunning*s Vrijheid der Gemeente^ Utrecht, C. C. van der Post Jr. 1861, bl, 14, 15, 25, 62, 74, en zijne Zestien stellingen betrekkelijk het stem- recht der Gemeente^ Amsterdam H. Höveker 1867, inzonderheid de 7de, 8ste en 14de stelling.

«) Chr, St. XXI. 442.

•) Tot de verdedigers van die overtuiging behoorde ik zelf. Zie het /i^erk. Weekblad van die dagen. Zie voorts Dr. J. Crameri Het Recht der Gemeente^ Leerrede over 1 Joh. 2: 20, Amsterdam, H. Höveker, 1867, en Mr. H. J. Koenen, Stemmen 1867, bl. 435. Waarschijnlijk ook Doedes, die in de toepassing althans zag de emancipatie, de mondig verklaring der Gemeente, en er in de Synode met kracht voor geijverd had. Zie zijn boven aangehaald Woord,

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. 287

de voor het tegenwoordig kerkbestuur onvermijdelijke leervrijheid". «Is het Kerkbestuur niet meer bij machte de Kerk op te heffen uit dien chaotischen toestand; dan blijft slechts over dat de Gemeente zich zelve doe kennen in hetgeen zij is en ggn mV' *). Op de lijn van die gedachten lag de wensch dat aldus »de vrijheid zou georganiseerd worden" (! !), alsmede de verwachting, dat er ook eene zuivering zou ontstaan; kwam er een plebisciet, dan zou de toestand zuiver worden, hetzij dat de bestrijders, hetzij dat de belijders er uit moesten.

3^. die, ofschoon zij de nieuwe organisatie niet konden beschouwen als in strgd met de idee der Kerk, zij gehoorzaamt toch den Heiligen Geest, die de i^Yox popuW al meer tot eene vox Bei weet te stemmen haïir verwierpen als »normalen toestand*', maar als «abdicatie van een onwettig kerkbestuur", ten einde, »zonder revolutie, het weeroptrekken van het inge- storte kerkgebouw te beproeven", en dus ook de uitoefening van het stem- recht zichzelven wilden voorbehouden *).

* ^ * Zóó mocht het toch niet blijven! meende menigeen. Leest toch, wat er al zoo gepredikt werd. Wat een buitenlandsch, onze taal machtig theologant, schreef aan Heldring, als door hem, den Qden Juni 1864, in Den Haag gehoord, dat was in substantie veler taal.

„Zooals Gij mij mededeelt, waarde vriend, zijt Gij op uwe reis in Rijnpruissen bevestigd in de overtuiging dat onze pogingen tot herstel onzer kerk kerkelijk zijn moeten. Maar helaas! wat is er van de Nederlandsche Kerk geworden? die Kerk der Belijders en der Martelaren, dit Sion des Heeren ! De heidenen zijn er ingetreden, zij hebben het heiligdom verwoest en Jeruzalem tot een puinhoop gemaakt. Eene Kerk, die de schandalen duldt, waarvan men hier getuige is, kan slechts den vloek des Heeren op zich laden. Eene Kerk waar zulk eene ontheiliging straffeloos geschiedt, geeft zich zelve den doodsteek.

E^ne taal, zooals ik gisteren in eene der grootste kerken hoorde, is eene God tergende taal. Al wat den Christen heilig en dierbaar is werd in eene gemeene taal, die zich een

') Zooals de Hoogleeraar J. J. van Toorenen bergen : Aan Dr, J. /. Doedes bij de uitvoering van Art, 23 enz., Utrecht, Kemink en Zoon, 1867 bl. 6.; Ds. O. G. Heldring in zijn Brief aan zijne niet- Moderne medebroeders enz. Utrecht, Kemink en Zoon, 1864, en Saussaye {Crisis bl. 36), die wenschte: „uit de toepassingen van het algemeenc stem- recht ontsta een kerkgenootschappelijke vorm, die zoo min mogelijk bindt en klemt, die de ontwikkeling des geestes in de kerk vrijlaat, de wetenschap vrij, de evangelisatie vrij, de gemeentelijke werkzaamheid vrij, die niets anders zij dan de organisatie der vrijheid."

*) Dr. A. Kuyper: IVat moeten wij doen: het stemrecht aan ons zei ven houden of den Kerkeraad machtigen? bij A. J. Blom, te Culemborg 1867 Vgl. Prof. Ds. Chantepie de la Saussaye, Chr, 5/. XXI, 664, die het eerst in het publiek zijne hand legde op het hoofd van Dr. Kuyper, welke, al was het maar uit dankbaarheid voor de sym- pathie, die hij bij zijne intree ondervond van de Ethische broeders, jegens hen wel wat bescheidener had mogen zijn.

Digitized by

Google

288 DE STRIJD OM DE KERK.

beschaafd mensch zoude schamen, belasterd en bespot ; de Heilige Schrift werd op ééne lijn gesteld met den Koran, met de gedichten der Grieksche mythologen.

De wonderbare en zuivere geboorte des Heeren werd gelijkgesteld met de onzedelijke en al te natuurlijke geboorte der goden en godinnen van Griekenland en Rome; en onder het gestadig aanroepen van den naam van God werd er uitgeroepen, dat indien ook Jezus in zijn leven blinden had genezen of zieken had gezond gemaakt, dit ons niets kon baten, daar Hij hen, die dood waren, dood liet, die ziek waren, ziek liet, die ongelukkig zijn, nu toch niet meer gelukkig zoude maken.

Het was walglijk om aan te hooren. Sallustius zegt, dat er te Rome waren: „homines perditi, rerum novarum cupidi, ad seditiones parati." Of er zulken in Den Haag zijn weet ik niet ; evenwel men zag zulke vreemde gezichten, de kerk was stoppend vol, en men zoude gezegd hebben dat wij in oproertijden op de markt een barrikaden orateur hoorden spreken. Voeg er bij het gedurig uitschelden van de Christenen, die aan wonderen gelooven, als zinnelijke, vleeschelijke, wellustige, goddelooze menschen, een boos en over- spelig geslacht, en dan ten slotte nog wat pantheïstische religiositeit en daar hebt gij den man.

Hoe de stemming hierover is?

De menschen die voor al wat edel en Christelijk is een oog hebben zijn verontwaardigd; die tot hiertoe tusschcn God en Belial gewankeld hebben zijn misnoegd, daar men nu gedwongen is partij te kiezen; velen vragen-: wat is dan' toch de waarheid? en de groote menigte : zij eten en drinken, koopen en verkoopen zooals ten tijde van Noach."

Er waren evenwel groote bezwaren tegen het gearresteerde reglement.

Vooreerst stond bet facultatieve menigeen tegen, gelijk ik reeds te kennen gaf. Daardoor, meende men, kwam voor de eenbeid der kerk een getal van circa 1500 kleinere of grootere gemeenten met een bloot administratieven band in de plaats. Van dat bezwaar begrijp ik nog heden ten dage niets. O&choon gestemd voor het zooveel mogelijk rechtstreeks stemmen van de Ouderlingen en Diakenen en voor het verkiezen van de Predikanten door den Kerkeraad, zag ik toch in de vraag: Zullen toff den Kerkeraad machtigen, of zelve stemmen ? (natuurlijk onder de door het Reglement vastgestelde beper- kingen) slechts eene vraag van geringe kerkrechtelijke beteekenis. Immers wat de Gemachtigden, hoe zij dan ook reglementair heeten, doen volgens de lastgeving der Kerk, dat doet de Kerk zelf; terwijl ook tegen zulk eene niet verantwoordelijke commissie geene redeneering uit Gods Woord ontleend kan worden, in die dagen althans niet gehoord werd. Alléén het nut dat voortdurende belangstelling van gemeenteleden in kerkelijke zaken teweeg brengen kan, pleitte m. i. tegen het machtigen van den Kerkeraad.

Maar ook tegen het artikel, dat de stembevoegdheid regelde. Art. 2, beston- den nog al groote bezwaren. Dr. Kuyper heeft ze aldus saamgevat (ofschoon ze niet alle door dezelfde personen werden gedeeld) : »kan dat reglement ons

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 280

met het artikel" (Art. 23) »zelf verzoenen ? Zocht het de buitensporigheid er van te temperen ? Is er een streven in zichtbaar, om den onkerkelijken geest van art. 23 op de baan der kerkelijke ontwikkeling terug te leiden? Meu oordeele zelf. »De stemming der Gemeente wordt facultatief gemaakt.^' Maar dat is kerkontbinding, dat voert ons den weg van het congregationalisme op. Zulk een vrijheid op kerkelijk gebied, ivaar de usance zoo taai is, dat is de teugels laten glippen. Daar is meer. Art. 23 geeft het stemrecht aan de gemeente, en het reglement vindt goed die gemeenschap voetstoots te halveeren door alle zusters uit te sluiten, en schrapt uit de resteerende helft nog de onmondigen, de gecensureerden, de bedeelden en die onder curateele staan. Moet ddt een aristocratische zuivering in kerkelijken zin heeten 7 Maar ik vraag, zijn in doorslag de vrouwen niet juist het puik, de kern, de aristoi der gemeente? Kan men voorts niet arm en toch een aristos in kerkelijken zin zijn ? Waartoe die grens van 23 jaar ? Is de jongeling, dien ge eerst in staat hebt geacht over uw belijdenis te oordeelen, nu weer te onzelfstandig om meé te stemmen over een kerkeraadskeuze ? Eerst he.t volle burgerrecht geven in uw kring en het nu weer beperken ? De gecensureerden sluit ge uit. Volkomen juist Die zijn kerkelijk geschorst! Maar waarom ook die onder curateele staan? Wees dan consequent en weer elk, die een burgerlijk vonnis heeft Maar neen, doe dat niet : blijf liever uit eigen oogen zien, en neem nooit het oordeel van een onkerkelijke macht tot basis en maatstaf voor een kerkelijke beslissing. Wilt gij ze weren, suspendeer ze dan zelf» mits na eigen onderzoek."

De tegen de uitsluiting der onder curateele gestelden en der mannelijke lidmaten beneden de 23 jaar aangevoerde gronden, zijn onwederlegbaar. De uitsluiting der zusters is echter krachtens een zuiver gereformeerd, ja Christe- lijk beginsel geschied ; terwijl die van de bedeelden ook goedgekeurd moet worden met het oog op eene mogelijke pressie, die hunne verzorgers op hen als onzelfstandige en afhankelijke kinderen konden uitoefenen.

Het grootste bezwaar werd echter door Dr. A. Kuyper niet besproken. Aan de aldus omschreven stemgerechtigden werd in den middellijken weg de toekomst der Kerk toevertrouwd. Doch hoe waren zij nufeiteligk? Eensdeels waren zij bewerkt geworden in modernen geest: zou door hen niet het Modemisme triumfeeren ? En zoo ja, waar moesten dan de ^getrouwe'' belij- ders heen ? Mocht men den veelal lichtzinnigen leerlingen van de Moderne predikanten het stemrecht in handen geven ? Bij al hun hartstocht voor de werkelijkheid hadden zij ook dit, dat zij de Orthodoxen verachtten en gaarne over de gewetens dier menschen door het opgebrachte geld dier menschen zede- lijke macht uitoefenden. Anderdeels behoorden zij immers tot de leerlingen der

19

Digitized by

Google

290 DB STBIJD OM DE KEBK.

GroniDger School, die nog erger dan de Modernen op hen gebeten waren.

En de partij zelve, die voor de Orthodoxie streed, hoe was die gesteld? Door velen werd de Schrift onderzocht, niet om de waarheid te leeren kennen, maar om de eenmaal aangenomene begrippen daaruit te bevestigen *). Als getuige voor eigene leerdeugdzaamheid lieten zij haar optreden, en niet zelden ter verontschuldiging van zedelijk kwaad. Bij menigeen gold echter een gezegde van den »grooten Johannes Owen" of van den «godzaligen Comrie" meer dan eene uitspraak van den discipel, dien Jezus liefhad ; en er waren in den Bijbel remonstrautsche teksten, waarmede een Gereformeerd man zich nooit inliet. De oude schrijvers, wier herdruk eene stagende bate voor de uitgevers afwierp, goed te kennen scheen het toppunt van Christelijke kennis. Men wilde wel den Bijbel op den Kansel en op de School, maar ging niet bij den Bijbel ter school, ofschoon er duizenden exemplaren van verspreid en, in oude spelling vooral, denk aan de uitgaaf van Van Velzen, verkocht wer- den. Mysticisme en Separatisme bloeiden. Zelfs de verstandigste vrienden slin- gerden tusschen Goiparus en Arminius >). Het kerkelijk leven leed aan algemeen- heid, aan achteruitgang, aan flauwhartigheid, aan maagkanker ; men ging niet meer ter kerk, maar naar een persoon, om het Woord te hooren ; vooral van het Avondmaal werd steeds minder gebruik gemaakt, niet het minst in orthodoxe kringen en gemeenten, waar, zooals bijv. te Arnemuiden, soms niemand der lidmaten, zelfs niet als zij eene preek hoorden naar hun hart, ter Tafel naderden.

De aan de Kerk getrouwen, getrouw uit kracht hunner belofte, waren weinigen in den lande. In het algemeen had »de aannemerij" der laatste eeuw, en dat was een der grootste oorzaken van vrees, veel dat onrijp, veel dat kwaad was onder de lidmaten gebracht, en moest nu aan dien chaos zulk eene macht toegekend worden ?

Wij geloofden aan de werking des Heiligen Geestes in »de massa*', d. w. z. in de Kerk ; aan de overeenstemming onzer beginselen en bedoelingen met de waarheid, die Hij leert. Doch was er evenwel geen middel te vinden om, wie zedelijk niet medestemmen mochten, te weren ? Moest hun niet eerst eene

♦) „Geheel toepasselijk schijnt mij hier de merkwaardige ontboezeming, die een man, oprecht en vroom als Bunyan, een onzer scherpste denkers, behoorende tot de bijzondere vrienden van onzen Groen van Prinsterer, aan een mijner vrienden deed. Hij zeide: „Voor eenigen tijd besloten wij het lezen van oude boeken op te geven, en ons alleen tot den Bijbel te bepalen, maa- wij konden het niet volhouden, wij raakten alles kwijt !"

Zie C. S, Adama van Sckeitema : John Bunyan enz. Nijmegen, P.J. Milborn (1890), h\. 67, Noot.

O Vgl. W. van Oosterwyk Bruyn, t. a. p., bl. iii.

Digitized by

Google

DE 8TRIJO OM DE KERK. 291

beknopte geloofsbelijdenis ter onderteekening voorgelegd worden ? Of het hun niet op het hart gedrukt worden, dat zij behoorden terug te blijven? Was zelfs de Kerkeraad niet verplicht alle loochenaars van het Apostolisch Evangelie te censureeren, en alzoo van de Stembus te weren ? Ja, waren de Eerkeraden zelven wel tot dat liefdewerk bevoegd ?

^ Welke gemeenschappelijke loe?tanden men niet zelden vond, doch ook welke veranderingen gewerkt werden, doet ons het volgende verhaal (A'. fi^, '66, No. 5) als in een helderen spiegel zien:

Te Dubbeldam bij Dordrecht werd in 1 864 een broeder tot ouderling benoemd, ofschoon hij nooit bij zijn Predikant ter kerke kwam. Evenwel, na veel strijd en gebed, nam hij de benoeming aan, denkende: '„Welligt wil de Heere mij hier gebruiken tot zijn werk." Alras begon hij nu met den hoogsten ernst huisbezoek te doen; vond groote onkunde, 500 personen die geen belijdenis gedaan hadden en slechts 80 kinderen die alleen de winters één uur catechisatie ontvingen. De Gemeente telde ten minste 1600 zielen. Aan het ontstaan verlangen naar Bijbellezing werd voldaan in eene schuur die 300 è 400 personen kon bevatten, en een lootal kinderen gingen eene Zondagsschool te Dordrecht bezoeken. De Burgemeester werkte tegen door zich te houden alsof de Vergadering in de schuur onwettig was, en de Predikant door zijne aanklacht van den broeder- ouderling, alsof deze onbevoegd was tot hetgeen hij deed. Het gevolg van een en ander M'as, dat er niet lang daarna een rechtzinnig predikant het Evangelie verkondigde.

De raadgevingen waren legio '). De Kerkeraden echter, ook de meest con- fessioneele, hebben zich strikt gehouden aan het Reglementaire Kerkrecht; noch voorwaarde werd geteekend, of geeischt; noch censuur uitgeoefend. En alle orthodoxe broeders zijn over alle hunne bezwaren heengestapt, in het geloof en met de bede dat de Oeest Gods over de wilde wateren van den gemeenschappelijken chaos zwevende daarin heerschen zou door Zijne levend- makende kracht.

En lettende op velerlei teekenen grepen wij moed. In onze kringen niet alleen, maar ook in vele andere, werd gevoeld, wat Strauss ^) eerst aan den avond zijns levens openlijk uitsprak, dat zijne geestverwanten, evenals h^ zelf, niet enkel met het Christendom, maar met allen godsdienst gebroken hadden. Denzulken zou de groote meerderheid toch niet de Kerk in handen geven of laten. De vraag naar »de oude paden'' werd steeds algemeener, en ^vaar, een kwarteeuw vroeger, geen uitgever voor was te vinden^ dat werd nu verslonden '). In onderscheidene steden kwamen predikanten onzer richting.

«) Vgl. A: W, 1866, NO. 34, Bijblad, N«. 40, 42, 44- ^) Der aiie und der neue Glaube^ ein Bekenntniss.

') Zoo deelt Scheltema (in zijne zoo even genoemde Beschouwing van Bunyan, voorrede) mede dat hij, bij zijne voorbereiding tot het predikambt eene nieuwe vertaling van

Digitized by

Google

292 DB STRUD OM DB REBK.

Van onderscheidene zijden werd erkend, dat de rechtzinnige opvatting van de hoofdwaarheden het meest met den Bijbel en de Historie en de Ervaring overeenkwamen. Wij droegen de overtuiging in ons om, dat wetenschap, grondig beoefend, de huldiging van het Apostolisch Evangelie eischte. Er was bij ons een Halleluja in het voorgevoel onzer toekomstige zege ').

* ^ Die ommekeer werd grootendeels bewerkt door de verspreiding van goede Christelijke lectuur, vooral door de in 1844 gestichte Vereeniging ter bevordering daarvan, onder 't voorzitterschap van den heer J. van Eik, terwijl de heer H. Höveker de Uitgever was. -

Wie dezen belangwekkenden, ook reeds overleden broeder, nader wil leeren kennen, leze, behalve zijne opstellen in de Vereeniging Christ. Stemm. onder de initialen H. H., en zijne geschriftjes over het Ouderlingschap, zijn boekske bij gelegenheid van zi/n $ojarig boekverkoopersjubileey Nahustan, 1882, Gideons Ephod^ '83, de Macht van den Vrede* maker '85, Het Leven, het Licht '87, De Eeuwige Naam '88, y.Wij weten'* '89. Hij stierf op weg naar het Kiescollege, ten einde, zoo mogelijk, te verhinderen dat Dr. Hoe- demaker, een zijner aanverwanten, te A. beroepen werd. Zéér waarschijnlijk is door dat sterfgeval de terugkomst van Dr. H. bewerkt, die toch slechts met eene enkele stem meerderheid beroepen werd.

Zagen zelfs de niet-orthodoxe Kerkbesturen met de Synode aan het hoofd zich niet genoopt tot het ontzien van de orthodoxen, zoowel als van de modernen 9 Vonden de laatsten bezwaar in het prediken over den Catechismus, velen van de eersten vonden in het verplicht opgeven van Gezangen een steen des aanstoots. In '64 was mitsdien de dwaze vr^heid van den indivi- dueelen Liturg vastgesteld (Art. 22 Syn. Begl. Kerkeraden). Toch duurde het niet lang of de Synode gaf nevens eene aan orthodoxen niet welgevallige Bijbelvertaling een bundel gezangen uit (1866), waarin hun geloof krachtig en liefelijk gehandhaafd wordt Predikten de niet-orthodoxen allerlei door het Kerkrecht veroordeelde dogma's, tengevolge waarvan vele orthodoxen zich gedrongen gevoelden óf elders, óf in 't geheel geene belijdenis af te leggen, en öf elders hunne kinderen ten doop te houden, óf ze ongedoopt te laten, de wetgevende macht stelde vast (66) de zoogenaamde belijdenis* en doop- vrijheid. En terwijl meer dan één modem Predikant zich bij het toedienen van het Sacrament des Doops bediende van verschillende niet- karakteristieke formules, kon de Synode zich, door den van orthodoxen kant opgestoken

Bunyan's Christenreis gemaakt hebbende, geen uitgever kon vinden die het handschrift zelfs ten geschenke wilde hebben, terwijl vijf en twintig jaren later meer dan ééne uitgaaf van dat boek gretig werd gekocht en gelezen.

') Is er blijdschap bij de Christenen over de nederlaag der Modernen"^ door J. H. Gunning Jr. 's Hage bij M. J. Visser, 1866.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 293

Storm gedwoDgen, wel oiet anders dan de wenschelijkheid van het eenparig gebruik der gebruikelijke Doopsformule uitspreken (*68)| een strijd, waarover ik nader spreken moet.

Alzoo ontstond er als hoogstnoodig eene

samenwerJcing van geJ0geeinden, althans eene toenadering van wie het Apostolisch Evangelie liefhadden.

Eendraehtigheid onder de leidslieden toch was ver te zoeken. Op hunne verschillende beschouwingen van Art. 23 en het Eeglement ter toepassing daarvan wees ik reeds. Maar er zaten ook grieven, groote grieven.

De leden van Ernst en Vrede hadden onder aanvoering van Beets en Saussaye een eigen standpunt ingenomen. Op de 20o^S op de laatste verga- dering der Christeiyke vrienden te Amsterdam, gehouden 25 October 1854, was veel kwaad bloed gezet ^) tengevolge van den over de Kerk tusschen Saussaye en De Liefde ontbranden strijd. De toen op het papier gestichte Vereeniging van leeraars en leden der Hervormde Kerk trad niet in 't leven. De adhaesie aan het Amsterdamsche Eindprotest ^) oefende geene kracht uit. De schoolstrijd van 1857 verwijdde de breuk. En Groen's staatkundig optreden na *62 deed veler wantrouwen toenemen. Doch zwijgen wij voorloopig althans van de beide laatste punten, om even bij de vergadering van 1854 stil te staaq.

Op die vergadering toch had De Liefde zich, in bitteren afkeer jegens hun Kerk èn het Evangelie beide vasthoudende predikanten '), op eene beleedi- gende w^'ze uitgelaten. Tegenover de stellingen van Saussaye stelde hij o. a. :

1^, De voorlaatste spreker heeft tot zachtmoedigheid aangemaand. Zacht- moedigheid als Christelijke deugd is ten allen tijde aanprijzenswaard. Een Kerk evenwel, die onder een leugenachtige en tegen Gods Woord vijandige Synode rustig verblijven kan, heeft niet zoozeer vermaning noodig tot zacht- moedigheid^ als wel tot stoutmoedigheid.

2^, Terecht noemde de voorlaatste spreker de Gereformeerde Kerk bij uit- nemendheid de Kerk der martelaren. Predikanten evenwel, die aan de Synode, zooals zij zich nu openbaart, zulk een ontzag betoonen, dat zij zich van alle protest, onderteekening of adhaesie onthouden, loopen langs dezen weg geen gevaar van martelaren *) te worden.

1) Vgl. W. van Oosterwijk Bruyn t. a. p. bl. 172 v.v.

*) Vgl. iste D., bl. 374 v.v.

') Vgl, over dien strijd : De Vereeniging van dat jaar bl. 382 v.v., en Burger en Boer, het tijdschrift van De Liefde.

*) Alsof men geen martelaar kan zijn zonder afzetting of schorsing, en zonder protesten ! I

Digitized by

Google

294 DB STRUD OM DB KERK.

Groen was van oordeel, dat de door De Liefde beatredene broeders zich al te gekrenkt betoond hadden. Ja, schreef, h^, na De Liefde*s dood (9 Nov.), 16 Dec. '69 % zij die die vergadering hadden bijgewoond, zoaden misschien, met hem, van oordeel zijn, dat de toestand der Hervormde Kerk nu gunstiger zou zgn, indien men toen minder ligtgeraakt geweest was, onder den ietwat p^nlijken indruk eener zich onbewimpeld uitsprekende veerkracht, die met pligtbesef en geloofsvertrouwen in verband stond.

Indien nu nog op het einde van 1869 die lichtgeraaktheid zoo schadelijk was, hoe dan wel niet in 1866? En deelde niet menig lid der Kerk het gevoelen van De Liefde?

Daarom, zou er iets komen van eene door de orthodoxe partij in haar belang te geven doorslag, zoo merkte Dr. Kuyper te recht op »dan moest er bij gelijkgezinden," (en wel in de eerste plaats bij de leidslieden) «onderling vertrouwen zijn en geneigdheid om samen te werken tegen den gemeenschappelijken vijand. Men moet dan in den broeder geen tegenstander en in den sterkst gekleurden voorvechter niet altijd den besten en standvas- tigen strijder zien. Men behoorde dan vóór alles op het noodgetij te letten, dat op de kust staat en in het verzetten der bakens geen prijsgeven zien, van wat schip en lading redden kan.*'

Evenwel er was reeds veel vroeger eene aanvankelijke eensge^ndheid van invloedrijke predikanten en gemeenteleden onzer fterk betrekkelijk die punten, die nu in werking traden, verkregen.

Den 18*^° Augustus 1848 had er in het Odéon te Amsterdam onder het voorzitterschap van Groen eene bijeenkomst plaats gehad van 33 predikanten en 288 leden der Kerk uit verschillende oorden des lands, en van verschil- lende kleur; men vond er bijv. Ds. Hasebroek, die de vergadering met dank - zegging sloot, terwijl Ds. Sanders haar met gebed geopend had; Heldringen Krayenbelt, Callenbach en Osti, Felix en Du Cloux ; de gemeenteleden Bechtold en E. van Beek Galkoen, H. Baggelaar en N. H. de Graaf, J. Dolman en J. P. Eringa, J. Hoedemaker en P. J. Elout, P. M. Looman en Tinhol t, S. Tromp en A. Montagne, H. J. Koenen en J. A. Singendonck.

Naar aanleiding toch van een voorstel van Ds. Heldring, den 4'^«n Mei daaraan voorafgaande door eenige leden en predikanten onzer Kerk overwo- gen, «strekkende om pogingen aan te wenden, tot herstel van den zuiveren Presbyteriaanschen kerkvorm, inzonderheid met toepassing op dezamenstel- ling van klassikale Besturen," had eene nadere byeenkomst, den 17^«»» Mei te 's Hage gehouden, tot overeenstemming van alle de aanwezigen geleid op de navolgende punten:

') JV. G, bl. 128. Vgl. Kuyper in De Heraut van 10 Dec. '69.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DB KERK. 295

«,Dat door de thans bestaande kerkorde een toestand van onwaarheid en van onregt in de Gemeente ontstaan is, welke niet langer mag worden geduld, omdat zij zoowel open- baar als op de Synode en het Gouvernement eene zware schuld doet rusten.

„Dat de Kerk geene heerschappij erkent nevens die van haar eenigen en eeuwigen Koningf Christus, die door Zijn Woord en Geest over Zijne Gemeente gebied voert.

„Dat de Gemeente op zelfbestuur, in overeenstemming met Gods Woord en onder de leiding van Zijn Geest, een onvervreemdbaar regt heeft.

„Dat dit regt, bij de bestaande organi.satie geheel ter zijde gesteld zijnde, het meer dan tijd is de handhaving daarvan niet langer te verzuimen, maar veeleer alle gepaste middelen aan te wenden tot een volledig herstel.

„Dat eindelijk, bij eene poging tot herstel van de regten der Gemeente met betrekking tot de regeering der Kerk, men de handhaving van de groote heilswaarheden der Open- baring, waaromtrent de getrouwe leden der Kerk eensgezind zijn, nimmer uit het oog verliezen mag."

Van die samenkomst was de vergadering van 18 Augustus het gevolg. Zij had plaats tengevolge eener Noodiging aan Leeraars, Opzieners en Leden der Nederlandsche Hervormde Kerk^ algemeen bekend gemaakt, en uitgegaan van de Heeren O. 6. Heldring, J. C. J. Secretan, J. J. van Toorenenbergen, G. Groen van Prinsterer, A. Capadose, Is. da Costa en A. Mackay, als Com- missie van uitvoering der besluiten van 17 Mei werkzaam.

De Commissie, sprekende door Groen, beoogde geene „afscheiding van het Kerkgenootschap'* (de teedere vraag omtrent het geoorloofde en pligtmatige eener afscheiding zou eerst dan in aanmerking komen, wanneer, hetgeen niet mag worden ondersteld, de toestand, feitélifh in het Kerkgenootschap aanwezig, als legaal wierd bevestigd) ; »geen revolutie in het Kerkgenootschap ;'* »geen formulier dwang ^'* maar samenwerking op grond van de gemeenschap- pelijke aanneming der waarheden, welke ten allen tijde als de kern van de leer der zaligheid werden beschouwd ; geene overweging van een ^Ontwerp eener Kerk-organisatie, maar eenstemmigheid in de algemeene beginselen, waaraan elke organisatie ondergeschikt is.

De beoogde eenstemmigheid werd gemakkelijk verkregen. De vergadering kenmerkte zich »door orde, eendracht en broederlijke liefde,** en bleef in gezegend aandenken, voor elk die in de herleving van het geloof en in de hervorming der Kerk belang stelde.

De schriftelijke belijdenis der regelingscommissie was in den geest der Evange- lische Alliantie. Zij legde, in overeenstemming met eene in eene bijeenkomst van Christenen, gehouden 21 October 1847 te Amsterdam, afgelegde verkla- ring ^), den nadruk op deze leerpunten : »Ingeving der H. Schrift van Oud

>) Zie: CAr, S^. 1847, Nov.

Digitized by

Google

296 8TBIJD OM DB KERK.

en Nieuw Testament, Drieêenheid, Erfzonde, Voldoening door het bloed dee kruises, Regt vaardiging door het geloof alleen, Wedergeboorte, Heiligmaking en Vrije genade*'; in dit laatste punt achtte zij de niet genoemde Predesti- natie begrepen. Men mag gerust aannemen, dat de geheele vergadering op dien grondslag hare verklaring de wereld inzond, eene verklaring, die om hare buitengewone belangrijkheid hier in haar geheel volgt.

^Dat het punt der Kerkelijke Organisatie in de tegenwoordige omstandigheden, bij voorkeur moet worden behartigd, niet slechts omdat het tot alle aangelegenheden van de Kerk betrekking heeft, maar ook omdat de herziening der Kerkelijke Reglementen thans algemeen wordt begeerd en overwogen, en het daarom dengenen die aan de Kerkleer gehecht zijn betaamt, in woord en daad, te doen blijken dat er, bij gelijk- soortigheid van aanvraag, geen gemeenschap is van bedoeling of van beginsel ; dat men hunnerzijds geen radicale omverwerping, maar Evangelisch herstel en Chrislelijken opbouw verlangt.

„Dat volledige en onvoorwaardelijke onderwerping aan het hoofd der Gemeente, die haar door Zijn Woord en Geest in stand houdt en regeert, de grond is van al hetgeen, ten aanzien van GeïoofsluTy Eigen Wetgeving der Kerk, en Vrijheid der Gemeente, in eene Kerkelijke Organisatie door hen als onmisbaar beschouwd wordt.

Dat wat de Leer aangaat, Gods Woord een onveranderlijk fundament doet kennen : leerstellingen oud en nieuw, omdat het eeuwige waarheden zijn, een geloof dat den heiligen eenmaal overgeleverd werd, en dat daarom, wel voor steeds nieuwe ontwikkeling uit zich zelve, maar nimmer voor veroudering of verandering vatbaar is. Dat eene Kerkelijke organisatie onaannemelijk is, wanneer zij deze geloofseenheid der Christelijke Gemeente niet erkent; wanneer zij niet de voortduring beoogt der historische Kerk, bij vernieuwing en vooruitgang : vernieuwing met behoud van hetgeen ten on veranderlijken grondslag van de Kerk gelegd is ; vooruitgang in de rigling welke door het eenmaal gekozen punt van uitgang en den reeds afgelegden weg aangewezen en bepaald is.

Dat vrije verkondiging van elke leer in de Nederlandsche Hervormde Kerk met de slooping dezer Kerk gelijk staat. Dat haar bestaan onafscheidelijk is van de handhaving der waarheden waarop de Christelijke Kerk ten allen tijde gerust heeft, en dat deze eigenaardige ondergeschiktheid de voorwaarde van Christelijke vrijheid en van Christelijke wetenschap is.

Dat de leer der Nederlandsche Hervormde Kerk uit haar Levensgeschiedenis en Belijdenis- schriften overbekend is, en dat haar leden, op dien grond, regt hebben de erkentenis en handhaving te vragen der kenmerkende waarheden, door wier verloochening de eigen- aardigheid van haar bestaan, als Hervormde, Protestantsche, Christelijke Kerk, te niet gaat

Dat de handhaving van deze niet twijfelachtige Kerkleer in de Kerkelijke Organisatie op den voorgrond behoort te staan en dat haar belijders daarom bij voorbaat moeten protesteeren tegen eene weglating van hetgeen den inhoud uitmaakt van Art. 9 van het Algemeen Reglement, eene weglating waardoor de losbandigheid welke nu feitelijk bestaat, in haar ganschen omvang als legaal zou worden erkend.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 297

Dat, wat de eigen Wetgeving {Auionomu) der Kerk betreft, het Woord Gods over de kerk in haar eigenaardigen werkkring geencrlei gezag van wereldlijke Overheden erkent; en dat de leden der Nederlandsche Hervormde Kerk uit dien hoofde, om niet onder wereldlijken invloed te staan, eene geheele verandering behoeven der Kerkelijke Organi- satie van i8i6, waarbij dit beginsel ten eenenmale voorbijgezien en aan het Gouvernement, in menig opzigt, een daarmede on vereen igbaar regt van tusschenkomst en beschikking toegekend is. Dat, onder eiken regeeringsvorm, eene Kerk vrij behoort te zijn in haar geloof, bepaaldelijk in de vorming en keus der leeraars en in de inrigting van opvoeding en onderwijs ; maar dat, waar de Staat geen belijdenis heeft, de betrekking tot de Gezind- heden onder het gebied der algemeene regels van de gewone wetgeving valt. Zoodat, dienovereenkomstig, de Nederlandsche Hervormde Kerk vorderen mag en moet de onaf- hankelijkheid waarop door de Kerkelijke Organisatie van i8i6, en door de verordeningen op het Hooger en Lager Onderwijs zoo velerlei inbreuk gemaakt is; en in 't algemeen de bescherming, overeenkomstig haar oorspronkelijk en eigenaardig beginsel, waarop elke corporatie, dus ook de Nederlandsche Hervormde Kerk, een onloochenbaar maatschap- pelijk regt heeft.

Dat, den aanzien van de vrijheid der Gemeente het Woord Gods, terwijl het de aan- stelling van Opzieners en Diakenen voorschrijft, -van het goeddunken ook der geheele Gemeente gewag maakt en het heerschappij voeren over het erfdeel des Heeren verbiedt , en dat de leden der Nederlandsche Hervormde Kerk daarom de verwerping moeten vragen van den tegenwoordigen Aristocratischen of Oligarchischen Kerkvorm, opgedrongen door de wereldlijke magt, strijdig evenzeer met de voorschriften van den Bijbel als met de Presbyteriaansche herinneringen der Kerk, en waardoor men, onder een schijn van vertegenwoordiging, een revolutionair alvermogen, ter verdooving van alle levenskracht, ter begunstiging van dwaal begrippen, ter verdrukking van de kern der Gemeente, in naam en onder het schild der Regering, aan eenige zeer weinigen in handen gegeven heeft. Dat, bij het ontwerpen van eene nieuwe kerkelijke organisatie, de gelijkheid der geloo- vigen, onder den eenigen Koning der Kerk, en het regt der Gemeenten om deel te nemen aan de verkiezing van Leeraars en Opzieners niet mag worden miskend.

Dat gemeen overleg op kerkelijk gebied, omtrent al hetgeen, in een regelmatigen toestand der gemeente, tot haar werkzaamheid behoort (Hooger en Lager Onderwijs, Armwezen, Bijbelverspreiding, Zendelingzaak en wat dies meer zij) een pligt is, dddr sedert veel te lang, tot groot nadeel der' Gemeente verzuimd, en waarvan het hoog belang, in deze zorgvoUe dagen, met een dubbel gevoel van verantwoordelijkheid, ingezien wordt."

Dit manifest, dat, zoo niet rechtstreeks uit Oroen's pen, dan toch uit zijn geest voortgekomen is, werd met eene betamelijke missive gezonden aan de Synode, »een ]igchaam, ten aanzien waarvan, bij de meeste verscheidenheid van inzigten, bijkans iedereen erkent dat het, welligt feitelijk en fictief, maar voorzeker in geenen deele regtens, een vertegenwoordigend karakter bezit *),"

') Da Costa voelde zich zelfs gedrongen tot een Protest (bij H. Höveker 1848) tegen zulke eene in het Adres der Alg. Syn. Commissie aan Z. M. den Koning in zake het

Digitized by

Google

298 DE STRIJD OM DE KERK.

en aan den Koning wien zij verzochten »niet als wettig te erkennen een, enkel door overleg van het Kerkbestuur, zonder voorafgaande en behoorl^'ke kennis- neming der gemeente'* (waarop z^ bij de Synode hadden aangedrongen) »tot stand gekomen Algemeen Reglement; veel min, op het voetspoor van het- geen vroeger heeft plaats gehad, zelf eene organisatie aan de Hervormde Kerk te geven, of zoodanige organisatie te erkennen, waarin opnieuw aan het wereldl^'k Bestuur regten over de Kerk zouden worden toegekend met haar vrijheid en onafhankelijkheid onbestaanbaar."

De verklaring der Vergadering had reeds vooraf menigvuldige adhaesies ontvangen. Groen wilde, dat ze nu aan anderen voorgel^d zou worden ter verkr^'ging van instemming. »De verklaring kan misschien, gelijk zij nu reeds door Kerkeraden beaamd is, ook verder aan de begeerte van Kerkelijke Col- legiên om hun gehechtheid aan de Kerkleer te openbaren, dienstbaar worden gemaakt. Zij kan ten grondslag worden gelegd voor het gemeen overleg van getrouwe kerkleden in elke Gemeente, om in dezen tijd positie te nemen, en tegenover niet-getrouwe Kerkeraden, ten aanhooren der gansche Gemeente te verklaren, dat aanneming der leer het middenpunt van vereeniging blijft; dat deze voorwaarde alles beheerscht ; dat het niet om bijzaken te doen is, maar om de groote grondwaarheden ; dat de Gemeente een onbetwistbaar en verkregen regt daarop heeft, hetwelk in den aard der zaak ligt en ten overvloede door Art. 9 van het Algemeen Reglement is bevestigd" >).

De latere geschiedenis dezer verklaring ligt niet op onzen weg ^). Maar daaruit blijkt genoegzaam datgeen, wat wij hier te vermelden hebben, dat zij zéér veel bijgedragen heeft tot de voor de stemming van 18G7 zoo noodige eensgezindheid van vele vrienden, die jaren achtereen door hare strekking geleid werden."

Doch ook bij de volgelingen zelve was samenwerking, althans vertrouwen, noodzakelijk. Immers, beantwoordde nog vele jaren achtereen de werkelijkheid aan de teekening, die Ds. Huet in het Kerkéli/h Weeklad van 27 Maart 1868

ontwerp der Grondwet voorkomende uitdrukking. Waarop een Antwoord te Amsterdam bij Ten Brink en De Vries gegeven werd door eenen ongenoemden, doch blijkbaar con- servatief-synodalen Predikant.

') Zie Verslag aan de Hervormde Genuenie van de Bijeenkomst te Amsterdam op i8 Augustus 1848. Amsterdam, H. Höveker 1848.

*) Men zie daarvoor o. a. Bijblad bij de Chr, Sl.j No. 12, 1848; Kennisgeving aan den Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde Gemeente^ aldaar ter boekdrukkerij van J. Roering 1848; het Adres aan den Eerwaarden Kerkeraad der Ned. Herv. Gem. te Amsterdam, ingeleverd 7 Dcc. 1848, door H. C. Hooft Graafland, G. H. de Marez Oyens, J. Bechtold enz.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. 209

van de veelal uit onkunde en de zucht om iets te worden, voortgevloeide verdeeldheid gaf: »Terwijl ik gewoon was in liefelijke samenwerking te arbeiden met Christenen van allerlei Kerkgenootschappen, Presbyterianen, Independenten, Wesleyanen, Darbisten, Baptisten, en terwijl over de geheele wereld de behoefte aan toenadering en aaneensluiting van levende Christenen van allerlei gezind- heden zoo krachtig wordt gevoeld en zich zoo lieflijk openbaart, zie ik iu ons Vaderland, behoudens enkele uitzonderingen, eene ontelbare menigte van Kerken en Kerkjes, predikers, evangelisten en oefenaars, allen op denzelfden bodem van erkenning van den Heer Jezus staande en allen zich houdende aan de Gereformeerde Confessie en desniettegenstaande tegenover elkander gesteld of althans zich van elkander vreemd houdend/'

Men meene echter niet dat de geblekene eensgezindheid der orthodoxen eene verzoening was, of ook maar een vergeten van hunne verschilpunten. Ze konden elkander niet missen, ziedaar de voornaamste kracht tot samenbinding, en in elk geval was de ethisch-irenische dan toch beter dan de moderne, en de Hardestaak ^) boven den Liberaal te verkiezen. Begonnen zich dan reeds onder de Orthodoxen, of onder de Coofessioneelen binnen de grenzen der Kerk, binnen de grenzen vooral der groote stadsgemeenten afzonderlijke par- tijen te vormen, bijv. te Rotterdam, waar eene van de ethisch-irenischen onderscheidene partij van broeders onder den naam van Guido de Brés mede in het krijt trad, over *t algemeen deed men als te Amsterdam. Aldaar werkten de leden van de Vereeniging tot handhaving van de belijdenis en rechten onzer Kerk mede met de vrienden van de Verbreiding der Waarheid 2), zelfs met de ethisch-irenischen onder leiding van Dr. J. Cramer en br. J. H. van der Linden. Evenwel, hoe groot de verscheidenheid ook zij welke men kan opmerken, hiervoor zorgden alle belijders van het Apostolisch Evangelie, dat zij duidelijk te onderscheiden waren van de Groningers, die zich van de schoonste en zinrijkste, doch in hun systeem bedrieglijke leuze, de leus van Evangelisdi bedienden, terwijl de conservatieve modernen, die modernen die »de Kerk" als het beste middel tot propaganda van hun kerkverwoestend geloof wilden in stand houden, veelal optraden onder betuiging, dat zij Recht voor Allen wilden.

>Recht voor allen* werd voorgesteld als de voortzetting van een altijd gevolgde gedragslijn. De Liberalen hadden de Orthodoxen immers steeds zoo

1) Ik zinspeel hier op de in de Stemmen voorkomende treffelijke brieven van den Brahmin, De benaming Gereformeerd was toen nog geen partijnaam, en slechts weinig in gebruik.

J) Vgl. i^te D.

Digitized by

Google

300 STRIJD OM DE KERK.

lief en vriendelijk behandeld. De Liberalen hadden steeds gezorgd dat ook de Orthodoxen in de groote Kerkeraden kwamen te zitten, en dat zij in hunne kerkgebouwen Predikanten naar hun hart konden hooren! De Libe- ralen waren toonbeelden van onpartijdigheid en verdraagzaamheid geweest! Immers, in de laatste maanden was in eene enkele groote gemeente, vooral ten behoeve van de armen, een orthodox predikant beroepen : Gunning en Lamers in Den Haag, J. Cramer te Amsterdam, Oerth van Wijk te Kampen, Gunning te Sneek, Molenaar te Leyden, Roozemeijer te Middelburg, Bervoets te Groningen. Hoe dankbaar moesten de Orthodoxen dan niet zijn, en hoe gerust konden zij hunne belangen niet toevertrouwen aan de erfgenamen dier liberale kerkpolitiek, de Modernen met hunne wat wilde men nog meer? schoone belofte: y, Recht voor allen?'' ^). Evenwel, hoe schoon die belofte ook klonk, zij ging uit van eene veronderstelling, die geen enkele Orthodoxe toestemmen kon, t. w. dat alle gevoelens in de Kerk van Christus »recht van bestaan" hebben! Zoo moesten de »Orthodoxen" het door eigen kracht winnen! Doch door dit besef geprikkeld, namen onderscheidenen hunner leidslieden dan ook nuttige

Voorjsorgsmaatregelcn.

De Liberalen (de Groningers en de Modernen) hadden zich verzekerd gehouden dat zij bij de groote meerderheid van stemgerechtigden onverdeelden bijval zouden vinden. Over 't algemeen verzuimden zij, in de zekerheid der overwinning, voor te lichten en vooral op te jagen hen, die wel met nijdigheid jegens de Ortho- doxen vervuld waren en met ingenomenheid jegens het nieuwe licht^ maar zich het allerliefst bij koopmanschap, en akker, en vrouw bepaalden. Wel had- den in Mei en Augustus '65 eenige dragers van dat licht, ^theologen," beraadslaagd over het houden van jaarlijksche bijeenkomsten, waarvan de eerste in '66 gehouden werd; maar zij hebben, voorzoover bekend, niet gehan- deld over de vraag : hoe zullen wij onze kiezers in het vuur brengen ?

De Orthodoxen daarentegen, overtuigd van het hooge gewicht der zaak, behandelden in samenkomsten en geschriften het vraagstuk, en trachtten ook

') Als een bewijs van de onpartijdigheid der Liberalen (Modernen) kan dienen, dat te Amsterdam onder hunne (270) candidaten voor het Kiescollege slechts 21 „orthodoxen" voorkwamen. Vgl. Dr. Cramer, Stemmen ^ 1868, bl. 471. Toen in 1887 de moderne partij weer de hoop op zege begon te koesteren, vertoonde zich onder gelijksoortige leus een zelfde verschijnsel. Laat ons maar zeggen, dat de modernen andere menschen orthodox noemen, dan de orthodoxen zelve 1 Gewoonlijk bevelen zij zulke orthodoxen aan, als van wie zij voor zich zelven genoegen en voorspoed verwachten.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 301

te geraken tot het volgen van eene zelfde gedragslijn. En over 't algemeen kwamen hunne bedoelingen gelukkig op hetzelfde neder.

»En die waren?" Om daar, waar de Kerkeraad het vertrouwen der Orthodoxen bezat, den Kerkeraad te machtigen, doch om daar, waar zulks het geval niet was, te stemmen voor^de uitoefening van het stemrecht door de stemgerechtigden zelven, hetzij rechtstreeks, hetzij door middel van een kiescollege. Zoo is het althans geschied. Blijkbaar was het hun te doen niet om een kerkvorm, of om eene kwestie van kerkrecht; het was hun te doen om de prediking van het geloof in den Heere Jezus Christus. Ja, blijkbaar werden, hoe donker het menigeen ook scheen,

de omstandigheden gunstig.

Door hun eendrachtig optreden werd menigeen wakker, die niet tot de Orthodoxen gerekend was. Bovendien waren reeds velen gekomen tot het besef, dat de Orthodoxen de trouwste bewakers waren van den schat der godsdienst, en der nationale herinneringen, zonder dat die mannen zelven van de waar- heid der Orthodoxie overtuigd waren.

Het bange jaar 1866 had toch goede vrucht doen wassen of rijpen. De heerschende cholera noopte menigeen tot het gebed, dat hij verleerd had. De runderpest veroorzaakte groote schade, maar deed vragen naar de bron van alle goeds; de afmaking van ziek en gezond vee, door vele liberalen verde- digd, maakte velen van het Liberalisme afkeerig. Het Modernisme, dat voor die maatregelen in de bres sprong, zich steeds driester tegen de dierbarste gevoelens van de Christenen uitsprak, en zelfs in sommige toongevers met het houden van bidstonden den spot dreef, vond afkeuring bij allen, die nog aan een levenden God geloofden. Steeds duidelijker werd men zich in hunne kringen bewust, dat het Modernisme onvereenigbaar was met het wezen der godsdienst ').

») Vgl. Eenige bladzijden over de Runderpest door A. J. Janné, Utrecht, Kemink en Zoon 1865, waar men op bl. 53 de beste, later gebruikte middelen van voorzorg vindt. Geen ware godsdienst zonder loare Godskennis: G. J. Vos aan Y. Radersma : „wat gelooft gij nu eigenlijk en waarom gelooft gij het?'* H. Bokma, Leeuwarden 1868. F. A. Hartsen: De wijsbegeerte van Prof, J, H, Scholten getoetst, Amersfoort A. M. Slothou- wer 1867. Geloof looze wetenschap is blind bijgeloof door J. H. Gunning Jr. Amsterdam H. Höveker 1868. Dr. R. Kruizinga Homan: Christus of Spinoza; en openbaring oi wijsbegeerte? Beide bij H. Bokma te Leeuwarden. Waarom niet modem P Gonnchem bij G. F. Gezelle Meerburg 1868. Komen de leeringen van Modernen overeen, met hetgeen God^ in zijn woord^ zegtt Oplaag 10,000 Ex. Wageningen, H. van Tussen- broek 1869,

Digitized by

Google

302 DB STRIJD OM DE KERK.

Het volk zag zijne liefste betrekkingeD wegrukken en zijn vee afmaken; zijne kerkhoven vullen; zijne geneesheeren machteloos, zijne raadslieden rade- loos; maar het zag ook dat het Modemisme geen hand, geen vinger had, zelfs geen lust, om zijne tranen te drogen. Menigeen leerde daarom dit woord betrachten: »De moderne Godsdienst is goed, zoolang ik lagchen kan; zij ontvalt mij, zoodra ik begin te weenen ; zij behoort dus niet te huis op eene aarde, die men weenend betreedt en onder tranen verlaat.'* Bovendien gevoelde menigeen een instinktmatigen afkeer van de leer, waartoe het Modemisme hun toescheen te moeten komen, de leer dat de mensch is een vormsel van de stof, onder den invloed van de eene of de andere kracht ontstaan als mgt, voorts achtereenvolgens ontwikkeld tot kikvorsch, ooievaar, dolfijn, aap, wil- deman, ruw mensch en eindelijk beschaafd mensch, om te worden opgelost in zuurstof, stikstof, koolstof, waterstof, kortom in alle stoffen tot den mest- hoop bekwaam. Het Zaalbergsche schandaal maakte het Modernisme en de Modernen verachtelijk in de oogen der schare; immers niet onderscheidende personen en beginselen en veelal beheerscht door sympathie en antipathie. En waar het zich niet aan het gemoed noch aan het fatsoen onaangenaam maakte, daar kreeg het Modernisme niet zelden een afkeurend votum der wetenschap. Wetenschappelijk toch vond het, zooals onze tijdschriften en bladen niet nalie- ten te berichten, vooral in de oogen van de grootste natuurkundigen, geen genade; naar hun hart sprak Alexander von Humboldt, toen hij schreef: »Wat mij in Strauss niet bevallen heeft, is zijne lichtzinnigheid in natuur- historische zaken, zoodat hij in het ontstaan van bewerktuigde uit onbe- werktuigde wezens, ja in de vorming van den mensch uit oud Chaldeesch slijk geene zwarigheid maakt."

Voorts wekten vele beweringen, zooals die van prof. Dozy *), volgens wien Abraham een steen en Sara een hol geweest was, veler spotlust, gelijk de vereering van Voltaire en Kenan ergernis. Onderscheidene modernen *), zooals Pierson, en Busken Huet, hadden door woord en daad geleerd, dat het Moder- nisme niet in de Kerk thuis 'hoorde, en dat zijne aanhangers haar gebmikten om haar te verwoesten. Vele modeme lidmaten het daarmede eens z^nde, zagen dan ook de Kerk veel liever in orthodoxe, dan in modeme handen. Prof. Scholten had wel beweerd '), dat den antisupranaturalisten hunne plaats in de Hervormde Kerk alleen door kerkelijke partijschap ter eene, door

') De Israëlieten te Mekka, beoordeeld door Dr. K. H. Graf. Uit het Hoogduitsch vertaald door II. A. Leenmans. Utrecht, Kemink en Zoon, 1866.

*) Vgl. Tijdspiegel April 1865; Kerk, Weekb, van dat jaar No. 25, 27, 29, 30.

•) In zijn Supranaturalisme in verband met Bijbel^ Christendom en Protestantisme, VgU Dr. A. Pierson : Gods Wondermachi en ons geestelijk leven.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DB KERK. 303

Sc^ticisme en afkeerigheid van de godsdienst ter andere z^de betwist kon worden. Maar vele gemeenteleden, meer hun gezond verstand raadplegende dan de sofismen van Scholten, of ook het W^ Blpven van Réville, geloovende, achtten met Pierson het Naturalisme eenvoudig onbestaanbaar met Chris- tel^k-Protestantsche vroomheid. En Jan Rap zeide: »Zaalberg, Meyboom, Muurling, zijn, zonder twijfel, knappe mannen, maar met eene even sterke overtuiging heb ik hen dezelfde zaak hooren verdedigen en bestrijden i). Mitsdien lieten zij de Kerk liever over aan de orthodoxen, die zij wel met groote verachting als achterblijvers en weetnieten aanzagen, maar die dan toch de verdienste hadden dat zij consequent doorredeneerden en met de oude beiydenis-schriften van de vaderen der Kerk instemden; hün kwam, zoo er van recht sprake was, de Kerk toe, niet den Modernen of Liberalen 1

Zoo sprak bijv. prof. Van Vloten het volgende bij het ^.overdragen van zijn rectoraat: »Er moet eenmaal een einde komen aan al die maatschappe- lijke huichelarij. Woest in gemoede geloovig^ onverschillig tot welke kerk of kerkgezindte gij behooren moogt, en ik zal de eerste zijn, om de eerlijke uiting van uwe ongeveinsde godsvrucht te eerbiedigen; maar erkent gij u eenmaal dat geloof ontwassen, waant dan ook niet dat ik u ongestoord der goê gemeente een kerkelijk rad voor de oogen zal laten draaien; ik zal integendeel voort- gaan, steeds, onbeschroomd, openlijk den draak met u te steken. Ik wil den tempel Gods niet tot eene knollenmarkt zien ontwijden. Ik heb inderdaad te veel eerbied voor dat heiligdom onzer voorouders dan dat ik er onze mensch- heids- en sinterklaaskristenen ongestoord hunne onwaardige doopkluchten wil zien opvoeren, of haar, door onze nieuwmodische »6odsgezanten*' als een doeltreffend hulpmiddel van wereldlyken welstand en stoffelijken vooruitgang hooren aanpreeken."

*,* Van Violen, die, gelijk vooral in lateren tijd bleek, uit veler naam sprak, gaf zelfs in de Zaalbergsche kwestie (Zie A!". IV, van 2 Oct. '68) den volgenden raad:

„De geloovige leden moeten overal, in alle gemeenten, waar zij zich daartoe sterk en talrijk genoeg weten, naar den voorslag van Mr. Groen van Prinsierer aan de Haag- sche, hun non-^ossumus laten hooren, en niemand op hunne kansels toelaten, die zich, gelijk Zaalberg en zoovele anderen, buiten de gemeenschap der Christelijke kerk gesteld hebben. Willen deze en hunne handlangers nog verder kerkje blijven spelen, men late hun daar, in dezen vrijen staat, volkomen de vrijheid toe, met al die formaliteiten, die zij zei ven daarbij noodig zullen achten. Maar men dulde niet langer dat zij daartoe de bestaande kerk misbruiken. Het zal dan van zelf kunnen blijken wat zij, al dan niet, ook stoffelijk voor hunne begrippen over hebben. Thans teren zij, even onkiesch als onwaardig, op de geldelijke middelen eener Kerk, die zij onmiddellijk hadden moeten vaarwel zeggen, toen zij in hare leerstellingen niet meer deelden."

') f,Hce/t Pierson ongelijk?'*

Digitized by

Google

304 DB STRIJD OH DE KERK.

Daarbij mag niet uit het oog verloren worden, dat de Modernen en Libe- ralen weinig hart toonden voor den nationalen geest in verband tot de groote feiten onzer historie en de zondagsviering. In 1863 had men de ver- lossing van het Fransche juk en de terugkomst van Oranje gevierd; in '65 de overwinning van Waterloo herdacht; in '66 dankbaar stilgestaan bij de Hagepreeken '), en het kloeke optreden van Luther op 31 October 1517 zou op den 300 jarigen gedenkdag door ons niet vergeten worden '^). En hoe gedroeg zich tegenover zulke, het hart der Protestantsche natie verkwikkende feiten de geest, die in kerk- en staatsbestuur voorzat? Hij wilde, om slechte één voorbeeld te noemen, geen Waterloofeest; wel de instelling der militaire Willemsorde met muziek en spel en dans, en dat nog wel op een Zondag, vieren, terwijl vrge en vroede burgers te Dokkum gedwongen werden door het Openbaar Qezag, om niet des Maandags, maar des Zondags hun optocht te houden.

^ * Op ingediende adressen heeft de Regeering dat feest verzet op Dinsdag 27 Juni, zie K, W, 1865, No. i, en volg. Ns.

De Oranje- en Vaderlandsliefde, weinig opgemerkt bij de tegenpartij, werd alzoo, in verband tot haar gebrek aan ernst en godsdienstzin, een sterke prikkel om de Kerkeraden te veroveren, terwijl door den strijd voor de Chris- telijke Nationale School onder hare vrienden het groote belang van de ker- kelijke zege ook voor haar, en aldus ten behoeve van Koning en Vaderland zelf, duidelijk gevoeld werd.

Eindelijk worde niét vergeten, als machtige factor der verandering, de betere dunk dien men in onderscheidene kringen zich had gevormd van de Orthodoxie. Blijkens hare werken was zij toch lang zoo slecht niet, als het Liberalisme haar voorgesteld had. De arbeid van Heldring was niet onop- gemerkt gebleven, en die van J. van 't Lindenhout begon de liefde des volks te trekken*). Onze offervaardigheid voor de Christelijke School dwong der conscientie achting af. De afschaffing van de slavernij was ook door de krachtige medewerking van Groen zéér sterk door ons bevorderd gewor-

♦) Den i9*<ïo Mei 1867 had hij toch in zijn huis te Nijmegen vijf-en-tachtig weezen, en werd er te Neerbosch geopend een gesticht, dat tweehonderd kinderen kon bevatten, terwijl een jongensweeshuis in aanbouw was. Het ontbrak hem niet aan het noodige, ofschoon hij geene vaste inkomsten had. Een en ander getuigde, dat de God, die won- deren doet, nog leeft. Zie over zijn arbeid deze Ns. van J/et Oosicn: 14, 28 Maart, 4 April en 17 Oct, 1883; alsmede ter aanvankelijke kennismaking met de uitbreiding die de Weezen-zorg nam builen Neerbosch: het Nr. van 30 April *84. -

1) Vgl. Doedes: De Hage^reek herdacht enz.

«) Zie bijv. Stemmen^ 1867, bl. 735.

Digitized by

Google

STRIJD OM DB KERK. 305

den. De Christelijke naai-, en brei-, en bewaarscholen gaven evenzeer een ondubbelzinnig getuigenis, als de zich allerwegen vermenigvuldigende Evan- gelisaties. Ook het gebied der uitwendige zending bleef volstrekt niet onbewerkt: ons uittreden uit het oude Genootschap was haar tot groot gewin. Er werd zelfs eene Vereeniging voor de Christel^ke belangen van JSederlandsch'Indiê gesticht, ja reeds in 1856 was te Batavia eene Chris- telffJce Anibachtsschool opgericht, eene stichting die, aangezien de Christe- nen in Indiê, met de Regeering aan het Hoofd, op de weldaad van het Kruis minder acht sloegen dan op den prijs van muscaatnoten en kruid- nagels, vooral door belangstelling in het Moederland gesteund werd. Zelfs vergaten wij, ondanks den grooten nood der eigene Vaderlandsche Kerk, niet de behoeften der Indische dochters. Op eene te Utrecht den 26»*«" April 1866 gehoudene, ruim door 600 broeders bijgewoonde Vergadering werd eenparig beslo- ten, aan den Koning te verzoeken om de Commissie voor de Protestantsche Kerken in N. O.- en W. L, voor zoolang in de bestaande inrichtingen aldaar geene verandering gebracht zou zgn, zoodanig saam te stellen, dat het Christendom in Neerlandsch-Indiê tegen ondermijning van de z^de dergenen die geroepen z^n aldaar het Evangelie te verkondigen, gewaarborgd zoude zijn.

Geen wonder dus, dat zich allereerst in groote steden eene kentering ten goede openbaarde, ten gunste van de Orthodoxie, bij ontwikkelden evenzeer als bij niet-ontwikkelden. Wat de toekomst zou aanbrengen ^bleek echter het duidelijkst uit het bezoeken van de Theologische lessen. Er was in het algemeen wel eene sterke vermindering van het aantal studenten in de Godgeleerdheid waar te nemen, maar Leyden, het beroemde Leyden leed daaronder het meest : Leyden telde in 1866 : 52 tegen 157 studenten in 1856, Utrecht daarentegen : 186 t^en 230 in 1857. Doch genoeg, het was onloochenbaar, dat de Ortho- doxie bij de Kerk bleef, en dus te verwachten dat zij de Kerk heroveren zou.

De vrienden van het Evangelie der Kerk verheugden zich dus, al was het soms met beving, met goeden moed, en in een eendracht, die niet weinig verhoogd was door de zedelijke kracht die er van de voorgenomene vergadering der Alliantie bij aanvang reeds uitging; allieerden zij zich, zij sloten de gelederea en trokken op tegen het Modernisme; zij begrepen: de Kerk is voor ons, die haar bouwen, niet voor hen, die haar verwoesten. Zij wierpen den teerling. Zij trokken den Rubicon over.

En wat was nu

de uitslag?

De belangstelling van de stemgerechtigde leden in het algemeen bleek niet groot te zijn. Niet eens de helft sprak zich uit over de gestelde vraag ; op sommige plaatsen bepaalde zich de opkomst tot een derde, hier en daar

20

Digitized by

Google*

306 DE STRIJD OM DE KERK.

slechts tot een vierde deel van wie stemmen mochten. In die gemeenten echter was de opkomst het getrouwst en de strijd het hevigst, waar de orthodoxen ontevreden waren met de prediking en de liberalen (Qroningers en Modernen) hunne valsohe positie wilden verdedigen.

Er waren vele gemeenten, in wier boezem de strijd der b^nselen nog niet ontstoken was. Waren zij »liberaal", zooals te Zwolle, of waren ze »orthodoz*', zooals te Utrecht, zij machtigden den Kerkeraad tot het werk der beroeping van predikanten en der benoeming van ouderlingen en diakenen; in door- snede genomen gaf echter de grootste helft der gemeenten een blijk van wantrouwen aan den Kerkeraad door te verklaren, dat zy het stemrecht zelve wenschte uit te oefenen.

Dit geschiedde in bijna alle groote stadsgemeenten, waar het Liberalisme in den Kerkeraad oppermachtig regeerde. In het Leydsch Atheen werd zijne voortdurende heerschappij met eene verpletterende meerderheid veroordeeld. De Qroningsche richting zag zich in hare eigene vaderstad verworpen. De Amsterdamsche Kerkeraad, die nog wel aan een paar orthodoxe predikanten een beroeping geschonken en aan een paar orthodoxe heeren het lidmaatschap van den Kerkeraad verleend had, bezat ook blikbaar ge^szins het vertrou- wen van de groote meerderheid -der opgekomene kiezers. De liberale partij stond als versuft en verplet; de orthodoxe zag dankbaar ten hemel op naar dien God, die het gebed hoort en verrassingen werkt.

Maar de orthodoxe part^ mocht zich nog niet beroemen als e^i die den gordel losmaakt, omdat hij de zege behaald heeft. Immers de veroordeeling van het liberale beleid der stadsgemeenten was wel uitgesproken geworden, doch hoe zou de uitslag z^n der stemmingen die nu gehouden moesten worden voor personen die aftraden, voor vacaturen van predikanten ? Hoe zouden de veroordeelde Kerkeraden en hunne helpers in de Besturen zich gedragen met betrekking tot de R^lementen die gemaakt moesten worden? Was de z^e wel zoo zeker, en zouden niet allerlei beletselen opgeworpen worden ?

Weerzinwekkend zijn dan ook de t^enstribbelingen der verliezende party geweest Zij beproefde, na het verliezen van den slag, nog eenige officieren en manschappen van het overwinnend leger dood te schieten, of de peezen af te snijden. Laat mij hier slechts een paar voorbeelden van dien aard vermelden ; het Kerkelgh Weekblad ^) van die dagen heeft vele van die staaltjes opgeteekend. In Harlingen by v. zocht de Kerkeraad nog een predikant in zijnen geest, Dr. Duker, te verkrijgen vóórdat de Gemachtigden der gemeente konden

*) Zie omtrent Harlingen: het No. van 13 Dec. '67, en later; Leyden : dat van 30 Dec.; Groningen: 6 Dec. '67 en 3 Jan. '68; Schiedam: 3 April '68; Deventer: 20 Mrt. '68; en omtrent Arnhem: de Stemmen van 1868, bl. 169.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DK KERK. 307

optreden; in de daarop gevolgde procedure heeft echter het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland eene schoone les in de rechtvaardigheid gegeven. Fa hoe ging het te Leyden? Zoo laat mogel^k en als met overrompeling zijn daar de manslidmaten tot de stemming voor of tegen den Kerkeraad opgeroepen. Toen de uitslag in zijn nadeel bleek, heeft de Kerkeraad zoo lang mogelijk met het ontwerpen van een reglement voor het Kiescollege getalmd. Eindelijk ging het in October naar de hoogere Besturen. Intusschen komt onverwacht het verzoek van den oudsten predikant, Ds. Fangman, om emeritaat. Nadat h^ dat verkreeg, wendt zich de Kerkeraad tot het Classicaal Bestuur, met de vraag of hij, aangezien het Kiescollege nog niet is gecon- stitueerd, met het beroepingswerk kan voortgaan en tevens de leden van den Kerkeraad, die met Januari '68 moeten aftreden, voor een jaar in hunne betrekkingen kan bestendigen. Het Classicaal Bestuur, waarvan een der Leydsche predikanten Voorzitter is, vindt die vraag zóó gewichtig, dat ze opgezonden wordt aan het Provinciaal Kerkbestuur, waai'van een ander Leydsch predikant Secretaris is. Dit bestuur antwoordt in den door de vragers gewenschten zin. £n het gevolg is dat de heer Knappert van Deventer zoo spoedig mogelijk beroepen werd, die dan ook zijne geestverwanten met de aanneming van het niet eervolle beroep verbl^'dde.

Een en ander was echter niet geschikt, de fondsen van het Kerkelgk Liberalisme te doen rgzen. Doch vóórdat wg verder gaan met den feitelijken uitslag te verhalen, moeten w^ stilstaan b^ een zéér voornaam kerkrech- tel^k punt.

Kerkrechtelijk hadden allen, die hunne stem uitgebracht hadden, gestemd als belijders van den Christus ; bestrijders of verloochenaars van het Hoofd der Kerk éent het reglement niet; als niet-censurabele leden waren zij opge- roepen en verschenen. Er is evenwel meer. Hadden Predikanten, Ouderlingen en Diakenen met woord en daad de organisatie van 1816 en die van 1852 als wettig aanvaard, door dat stemmen erkenden de stemgerechtigden, in deze hunne hoedanigheid, op de ondubbelzinnigste wgze de wettigheid der vigeerende organisatie. Niet alleen dat er hunnerzijds geen protest werd ingediend, maar reeds de feitelijke deelneming aan de stemming was hunnerzijds eene wettiging van de bestaande kerkinrichting, en dat wel in haren geheelen omvang; het d^betreffende organieke reglement was gegrond in en gegeven volgens het Algemeene Reglement van 1852. Zoo zij ooit eenig recht bezeten hebben , om haar te wraken, dan hebben zij door te stemmen zonder eenig protest daarvan voor goed afstand gedaan. Gehoorzaamheid aan verkeerde, met Qods wil strydige bepalingen, bijaldien zij in de organisatie voorkomen, mag en moet steeds om Gods wil geweigerd worden. Maar tot verbreking van het

Digitized by

Google

308 DE STRIJD OH DE KBBK.

Kerkverband bezaten die stemgerechtigden, zoo ooit, sinds dien tijd volstrekt geen recht meer. Feitelijk gaven zij hunne sanctie als 't ware aan de Orga- nisatie, en deze had voortaan in de gehoudene stemming haren diepsten en meest vasten grondslag. En, hetzij de Kerkeraad gemachtigd werd of niet, voortaan klom het Kerbestuur op uit het midden en door middel van de Stemgerechtigden, en alzoo uit en door de Gremeente. Wie zich of anderen dan ook voorgesteld heeft dat er aldus eene weéraanknooping aan het Reformatische tijdvak zou plaats hebben, of dat aldus aan de gehate Synodale macht en aan de «onwettige/* opgedrongene organisatie een einde gemaakt zou worden, die heeft eenvoudig zich zelven of andoren bedrogen. Feiten zijn niet weg te nemen, en hunne beteekenis is voor het recht reeds dddrom van groote waarde, omdat ze geschied zijn en geschied blijven.

Hoedanig nu ook de uitslag der Kerkelijke Stembus zou zijn, zoodra zij ter benoeming van personen geplaatst werd, de beteekenis van het voteeren omtrent de gestelde vraag bleef onwrikbaar staan, déze nam., dat de stem- menden, en in hen de Gemeenten, de organisatie met woord en daad, óók in haren onverbreeklijken samenhang met de voorgaande organisatie, als wettig aanvaardden, en de besturen zouden voortbrengen.

»Doch wat was nu de materieeïe uitslag?' Voor het geestelijk leven der Gemeente gold die vraag bovenal. Wat verkoos de groote meerderheid van hare stemgerechtigden blijkens de bekende gezindheid van de tot Gemachtigden geko- zene personen ? Voor de geallieerde broeders was de uitslag boven verwachting gunstig. »Het was een kerkelijke veldtocht, niet ongelijk aan Pruisens krijg in '66: een aaneenschakeling van glorierijke overwinningen, schier zonder inspanning en met de grootste ongelijkheid van wederzijdsche verliezen bevochten"^). Utrecht bleef behouden; Groningen ging over; Leyden werd met één stormloop ingenomen ; de hoofdstad kwam in hunne handen, even goed als de hofstad. De middenpunten van het maatschappelijke en weten- schappelijke, van het nationale en van het kerkelijke leven zouden nu onder den invloed van de waarheid komen door middel van het Kerkelijk Organisme. Maar het ergste in de schatting hunner clericale tegenstanders, dat was, dat »die lui" »op het kussen*' zouden komen. Die orthodoxen, door hen als Paria's, soms als ezels ') behandeld, althans aangezien, hadden

1) Dr. A. Kuyper, CAr, S/. XXIII, 513.

'j Laat mij met dat enkele woord volstaan ter teek en ing van de verachting die toen vooral over ons uitgegoten was door de mannen der „humaniteit." In 1848 werden zij in het boven reeds genoemde Antwoord op Da Costa's Protest aangeduid als „Scheur- makers, geestdrijvers en weetnieten" (hl. 25, Noot); twintig jaren later overwinnaars geworden, waren zij des te meer verachtelijk en te baten.

Digitized by

Google

DB STRIJD OM DE KERK. 309

blijkbaar dea zegewagen beklommen. Een ontijdig en haastig victorie roepen was zeker onbetamelijk ; maar dat de Orthodoxen welhaast eene ondubbel- zinnige zege voor de Kerkeraden zouden behalen, en dus van lieverlede in de Kerkbesturen zouden zetelen, dat liet zich op grond van onloochenbare cijfers voorspellen.

Doch welke partij van de orthodoxen zou nu de sterkste blijken ? Want dat zij onderling aan het twisten zouden gaan, kon met bijna wiskunstige zekerheid verwacht worden. Zou het zign de Ethische, die daarom|de waarheid als waarheid erkent, omdat zij voldoet aan de diepste behoeften van het menschelijke hart, zooals zij dat verstaat, en de wedergeboorte als het onmis- baar vereischte tot waarheidskennis eischt? Of de Confessioneele, die in Historie en Recht haren objectieven grondslag heeft, de partij die in 1867, zonder een Tsmaêl te zijn^ aller handen tegen zich kreeg ? ^) Of zou het zijn de Intellectualistische, radicale, de historie van één, twee, drie eeuwen negee- rende orthodoxie, die orthodoxie die met Dr. Kuyper sprak : »de letter der belijdenisschriften moet geheel en al vastgehouden worden;" »wijkt men van de letter af, men opent den weg tot alle willekeur;" xhet eenige ware red- middel is : er moet in elke Kerk eene belijdenis zyn, die niet aan de handen ontglipt, maar die de Kerk op 7ia ar i^node heeft te toetsen aan de Schrift" ^).

Terecht waarschuwde daarom reeds spoedig *) de waardige J. C. Verhoeff tegen den ramp van reactie, even goed als tegen het orthodox worden zonder van harte orthodox te z^n, een gevaar dat met terugkeer tot verouderde vormen als van zelf samenhing. Nu het geloof der Kerk wederom erkend was als het roer en als het zout der Kerk, nu vooral behoorde men op zijne hoede te zijn tegen eene aangenomene orthodoxie, tegen het gdel geklank van orthodoxe termen, tegen eene geld- ofeerzuchtige speculatie op de begeerte van onsterfelijke zielen naar het brood des levens, tegen een onberaden en verdervend gebruik van de kerkelgke tucht ; groote wijsheid was er van noode, zou de behaalde zege tot rijken zegen gedijen ').

Het spreekt echter vanzelf, dat er nog veel meer gevolgen uit voort- vloeiden. Er werd aan de verschillende partijen aangewezen eene bepaalde taak. Op staatkundig gebied maakte Groen van den uitslag gebruik, gel^k te begrijpen is, om met grooteren nadruk te wgzen op de macht zgner partij, en mitsdien op de ergerlijke onbillijkheid, waarmede zij door de Begeering behandeld werd, zij die mettertijd de regeerende part^' zou wezen; terwijl

*) Vgl. /^, W, 18 Juni 1869, wat de Modernen aangaat; wat de Ethischen en Gronin- gers betreft, dat behoeft niet bepaald aangeduid te worden. «) Vgl. Stemmen, 1868, bl. 587 ; t. ^. p. bl. 566. ») JC, W, van 8 Mei *68.

Digitized by

Google

310 DE STBTJD OH DE KERK.

helderziende liberalen begonnen in te zien, dat het Bterfuur hunner opper- macht aanbrak, en zij dus water in hunnen wijn moesten doen. Op het terrein der kerkélgke tegenstanders scheen het organiseeren van tegenweer, vooral tegenover de gevreesde actie van de valschelijk dusgenaamde gerefor- meerde partij ^), eisch van hun eigen belang ; men moest door het opwerpen van verschansingen, of ook door het wegbreken van de reglementaire forten der confessioneele partij, zich gaan dekken ; de jeugdige Protestanten-hond met zijn onzinnigen eisch van volslagen gewetensvrijheid werd de kern van de anti-confessioneele modernen. Bovendien vergalde verbeten woede en ver- kropte spijt niet zelden hunne stemming ; en, rees onze borst wel eens veel te hoog, hun hoogmoed en nijdigheid wreekte zich dikwerf op armen en kerkgebouwen, niet zelden door een kerkelijken zelfmoord. Alzoo kwam bijna alle zorg voor de verdediging en het onderhoud op onze schouders.

Op ons eigen terrein viel ook veel te doen. Wij zwijgen van de partij der tevredenheid, die tot werkeloosheid overhelde. Immers, zij had verkregen, althans in de profetie der historie, wat zij had gezocht : een prediker die van den kansel aan de (remeente den weg wees naar het Woord der waarheid. Meer had zij niet begeerd, meer was er in hare schatting niet van noode.

Anderen dachten er echter anders over. Zij beschouwden den heuglijken ommekeer slechts als een basis van voortgaande operaties, om te komen tot eenen door hen gewenschten Kerkstaat. Tot hiertoe hadden zij zich in hunne conventikels verscholen, en zoo weinig verstonden zij van het kerkel^ke leven dat zij, b^' hunne eerste verschijning op het kerkelijke slagveld, nog de eerste handgrepen moesten leeren. Deze partij nu zou door de behaalde zege der verbondene broeders van groote beteekenis worden onder de leiding van Dr. Abraham Kuyper^ die, reeds op wetenschappelijk gebied zéér ver- dienstel^'k, ook op kerkelijk gebied door de werking van Art. 23 op den voorgrond geschoven werd. Het is hier dus de plaats om te vermelden wat die machtige geest in zijn schild voerde.

Door kerkelijke opvoeding was Dr. Kuyper wel van nabij met het kerkelijke leven bekend, maar, vooral door den vorm waarin zich dit in de plaats z^*ner opvoeding en wetenschappel^'ke vorming, te Leyden, voordeed, eer vijandig dan welgezind geworden jegens de Kerk, gedacht als leidende macht van het geestel^ke leven, als gereglementeerd bestuur. De denkbeelden en de methode van zgn leermeester Scholten had hy ingezogen, en, zonder vervallen te zijn tot positivisme en ongodisterij, had hij van den ouden schat des overgeleverden

') Uit haar midden te Amsterdam werd reeds in Mei '68 eene klacht wegens bestrijding van den Christus op den kansel ingediend, waarmee 23 ouderlingen instemming betuigden. Later zullen wij dit punt nader behandelen moeten.

Digitized by

Google

DB 8TRIJi> OM DE KBBK. 311

geloofs niets behouden ^), Voor het »Kerkelijk Vraagstuk*' ontbrandde hij echter in vurige liefde tengevolge van z^ne, met den eereprtjs bekroonde, poging om de door de Qroninger Theologische Faculteit betrekkelijk è, Lasco uitgeschrevene prijsvraag te beantwoorden. Bij het zoeken naar de noodige bronnen zag hij, voor het eerst in zijn leven, »den vinger Qods'*, zoodat hij big ervaring leerde gelooven aan den levenden, werkenden, bestierenden God. Hoedanig eene Kerk hg nu gaarne werkzaam zag, dat leerde hem niet Calvijn of Lasco, maar Miss Tounge en haar beroemde roman : *The Heir of Bedelde'*, eene Kerk die, als eene moeder, onze schreden van der jeugd af leidt door hare vaste vormen van huiselijken en openbaren eeredienst, door indrukwekkende liturgie, door sacramenten, en organisatie; terwijl voor z^n geestelijk leven voedsel vond in een kleinen kring van door hemzelven als Calvinisten gedoopte vrome leden zijner eerste gemeente (Beest). Van dat verschijnsel, dat Calvijn nog in die eenvoudige Betuwers inzat, zooals hij meende, wist hij maar ééne verklaring, deze, dat Calvijn eene kerk had gesticht, en door dien vasten kerkvorm zegen en vrede weten te verspreiden onder alle natiën van Europa en over zee, in stad en vlek, tot bij den arme en den man die niets was.

De vraag mag hier gesteld worden: Als de Kerkvorm zooveel vermag, waarom heeft de Luthersche Kerk in Duitschland en elders, waarom heeft de Episcopaalsche Kerk niet te wijzen op gelijke uitkomsten, en waarom is er in de geschiedenis onzer Kerk al^d dan zoo weinig van een vasten kerk- vorm te bespeuren? En ook deze: waarom heeft Christus hem dan niet verordineerd ? Doch, welk antwoord op zulk eene vraag ook past, Dr. Kuyper had voor zich, als de eenige Predikant van eene kleine gemeente door middel van den Kerkeraad, dien h^ als de eenige wettige macht erkende, als zgnde »de Qemeente, sprekend in haar wettig, geestelijk, door het gebed geheiligd orgaan" >), zonder dat eenige verandering van eenig reglement noodig geweest ware, en zonder dat hij eenige vrees voor »de Synode" had behoeven te hebben, aldaar eene »Kerk" kunnen verkrijgen zooals hg haar b^eerde. Maar neen, dat voldeed niet aan zijne idealen. De»ma8sale Volks- kerk*' moest uiteengetrapt worden. Dat er ook op plaatsen waar enkel geloovige leeraars werkten veel doodigheid heerschte, dat lag «uitsluitend aan de Organisatie, uitsluitend aan de Volkskerk** •). Zonderling verwart de jeugdige held Organisatie en Kerk, of stelt beide op ééne lijn. Het in Christus geheiligde volk, is de Kerk; de reglementaire ordening van de

1) Confidentie^ Amstei'dam, Höveker en Zoon 1873, bl. 35, en v.v. «) t. a. p. bl. 98. ») t. a. p, bl. 103.

Digitized by

Google

312 DE STRIJD OM DE KBBK.

diensten die het ontvangt, dè.t is de Organisatie. De Organisatie vernietigen, dat zou dus hetzelfde zijn als de Gemeenten verscheuren, als de families verscheuren ; als het volk, de natie in hare teederste banden, verscheuren ; de Volkskerk oplossen, dat is Oud-HoUand oplossen. Maar tot zulk eene taak achtte zich de Lieydsche Herostratus gedrongen.

Evenwel, hij wilde maar niet vernietigen, om bij de puinhoopen te big ven staan. Neen, zoo dwaas liet hij zich niet uit. Onder den naam van »Gere- formeerd" in dien naam toch lag »een ongemeene kracht**, »de invloed van onze kerk op ons volk**, »dat zelfs nu nog tot in zijn Moderne, Gronin- ger, Luthersche en Roomsche kringen Gereformeerd is ^) moesten, wie waarlijk Hervormd waren, op den grondslag der meest volledige democratie onder zulk eene het gansche leven regelende kerkorde zich tot eene nieuwe kerkgemeenschap vereenigen, welke dus volstrekt geene volkskerk zou zijn, maar, naar den trant van Baptisten, Labadisten, Wederdoopers, eene gemeen- schap van Heiligen. Immers : «Eerst Rome heeft van de Christelijke Gemeente een Volkskerk gemaakt. Onze Gereformeerde Kerk is oorspronkelijk het tegendeel van een volkskerk geweest en eerst door Staatsche ontaarding geworden, wat de onhistorische lofredenaar thans in haar roemt. Een Volks- kerk is tegen de analogie des geloof s en weerspreekt de groote tegenstelling tusschen Christus en de wereld, die van Genesis drie tot Openbaring negentien de hoofdgedachte der Schrift vormt.^*

Wij zouden hier vragen : En Israël dan ? En dan het onwraakbaar bevel des Heeren Mtth. 28 : 19?

Gaan wij liever voort met beschreven. Waarom vooral zocht hij dan de oplossing der Volkskerk? Wgl n^e strooming der geesten"' haar scheen te verlangen. »Blijkt nu dat deze al meer den weg der verbizondering, der differenceering, der individualiseering opgaat, dan eischt de denkwet ook een toekomst, waarin öf alle kerkgemeenschap ophoudt óf elke geesteskring een kerk vinde naar de behoefte van het hart. Welke van deze twee ook kome, de volkskerk valt weg, en niet zoozeer van onze geloovige schare, minder nog van den ijver onzer enthousiasten, allerminst van eigen arbeid, maar uitsluitend van de ontwikkeling onzer toestanden wacht ik de splitsing in vr^e kerken, die alleen oplossing geeft aan het probleem" ^).

De toekomstige leider zou zich dus laten leiden door de strooming der geesten ; hy zou dus geduldig afwachten : de splitsing zou toch stellig komen ? O neen, hij zou met al zgne kracht zijn ideaal in het leven gaan roepen. Daarvoor kon hij niets ontzien, mocht hij niets sparen; van kijken of toe-

') t. a. p. bl. 66, 69. «) t. a. p. bl. 84.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 313

geven kon z^erztjds geen sprake zijn, tenzij hij met bewustheid zondigen wilde. »De prijs is te schoon, om zelfs voor de liefste sympathie van menschen van den wedloop af te zien, waarin hij geboden wordt. Verdacht te worden is hard, de pijl van den laster in het vleesch te voelen doet zeer, van lieve broeders vervreemd te raken is nog pijnlijker, wijl het door het bloed der ziel gaat, maar dit alles moet ik het zwijgen opleggen, waar plichtbesef onweerstaanbaar dringt. Alles is te herwinnen, maar nooit een ideaal dat men moedwillig prijsgeeft** ^).

Breken en maken, om het omschreven doel te bereiken, dat zou dus de dagelijksche arbeid z^'n van den man die geloofde dat hij te Beest den Christus gevonden had; die daar althans Calvijn, den Calvijn zijner fantasie, den door de traditie misvormden Calvijn gevonden had. Maar door welke middelen, langs welken weg ? Hg was Predikant en bleef Predikant. In die betrekking had hij zichzelven tot gehoorzaamheid aan de Organisatie verplicht. Die organisatie kon hij niet breken zonder er zich in te bewegen. Derhalve moest hij door oneerlijke middelen zgn doel najagen; hij woest^ ook zonder dat hij het besefte, eene vdlsche rol spelen^ geheel in overeen- stemming met den oorsprong van het ideaal dat hem voor oogen zweefde; wat hig meende dat God hem gezegd had, was integendeel gekomen uit des Satans mond. Maar zoo moest dan ook eindelijk het vraagstuk aan de orde komen : Eff o{ Zg gebroken ? Wat zal het zijn ?

't Is hoogst waarschijnl^k, dat Dr. Kuyper zulke idealen te Beest opgedaan heeft in de kritieke dagen van 1867 en '68. Onder de machtige werking van Art. 23 zijn wel veel zwakkere geesten, ziende wat de uitslag zou zijn, plotseling op een gansch anderen weg getreden. Doch daarmee kwam men nog niet tot andere gedachten, tot betere gevoelens. Dr. Kuyper althans heeftdaarvan nooit vele blgken gegeven. In den eersten tgd verblijdden zich vele broeders, inzonder- heid de leidslieden der Ethische vrienden, over zijne toetreding tot de orthodoxe partg ; met ongeveinsde blijdschap zagen zij zulk een voortreffelijk toegerust strg- der in hare gelederen plaats nemen ; zijne eerste reeds door ons aangehaalde brochure ontving hunnen uitbundigen lof, naar het voorbeeld van Chantepie de la Saussaye Sr., gelgk ik boven reeds aanteekende. Maar wie van hen tot de koelbloedigen behoorde, en volstrekt niet om partgbelang wilden aantrekken, hielden zich kalm en op eerbiedigen afstand. Ten minste zijne te Utrecht gehoudene intreépreek de intree had evenals de bevestiging den 10*^®*^ November 1867 plaats gaf hun volstrekt niet den indruk dat zijn hart gewonnen was voor den Christus der Schrift. Veel was er in die preek, dat

*) t. a. p. bl. 105.

Digitized by

Google

314 DE STBIJD OM DB KERK.

zij beaamden, en geloofden dat hg de waarheid wilde verdedigen; maar blijkbaar was de grond van zijn dogmatisch stelsel nog altgd »Scholteniaan8ch'' ; reeds het thema:- »de menschwording Gods *), het levensbeginsel der kerk van Christus'' was onbijbelsch en ongereformeerd, terw^l de redenaar aan dat alleronmogelijkste begrip ophing de eisch van de vastheid en bestendig- heid van een kerkvorm, met volstrekt voorb^'zien van het onloochenbare feit dat de historische Christus geen vasten '^kerkvorm gesticht, of geeischt heeft, en dat dan tóch eigenlijk de Roomsche Kerk de goddelijke toevlucht is van alle zielen die naar zulk eene vastheid dorsten. En dat moest nu ^Gereformeerd" heetenl

Van stonde aan keerde zich de strijdbare held tegen de »Satisfaits", in het belang der «onrustige vrijscharen", wier aanvoerder hij wilde zijn. Die tevredenen, och, zij waren op zichzelven niet kwaad, maar de Kerkeraad maakte hen kwaad. jpHet is of de kerkelijke atmosfeer ook hun allengs het verdoovende Clericale gif in de aderen druppelt, en niet lang meer of ze ver- oorloven zich tegenover de partij van actie dezelfde tjrannie, dezelfde onver- draagzaamheid, die zy bg monde en geschrifte zoo vloekten en veroordeelden, toen het geestelijk woord van »actie*' nog in hun eigen vaan geschreven stond'' ^). Niet lang zou het duren of die tevredenen zouden door wie op hen ontevreden waren, onder hoongelach, er uit gestemd worden, zeker opdat het clericale gif hen niet langer bederven zou.

Wij begrepen echter zeer goed, dat de doorwerking van Art 23 niet vol- doende was, doch ook dat valschheid, meineed, noch Jezuïtisme dienst mocht doen. Wy begrepen dat de Heilige G^eest moest doorwerken, en dat wel door middel allereerst van het woord, in kerken en op scholen ontvangen.

Herstel langs den medischen weg, al werd de juridische niet uitgesloten, dat was der Confessioneelen program, een program dat alle verbreking van de Organisatie buitensloot, en zich aan de, ook aan de jongste historische gegevens aansloot. Eendracht der bondgenooten bleef dus voortdurend noodig. »Nu is het niet enkel onze taak weer te veroveren, wij moeten thans ook een veroverd gebied verdedigen en euiveren. En dat zullen wij niet kunnen doen, tenzy de verschillende sohakeeringen der orthodoxen, met wederkeerige verdraagzaamheid en hoogachting jegens de personen, en zoo gering moge- lyke polemiek tegen de dogmatische broederverschillen welke het geloofa-

1) De preek verscheen onder dien titel bij J. H. van Pcursem te Utrecht. Vgl. S/^m- men '68, bl. 130, en ^. ^. 13 Mei '67.

*) De werking van Art, 23: Chr, S/. XXIII, 531.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DE KERK. 315

leven niet schaden^ zich nauw aaneensluiten» onder het gemeenschappelijke Hoofd aller geloovigen, ... ter hernieuwing Zijner genadeheerschapp^ over onze Kerk, en door haar over ons volk" ^).

Onder bestrijding van het Individualisme, nam Dr. Kuyper echter ook een individualisme tot uitgangspunt, maar een individualisme dat veel gevaarlijker was. Hij maakte de cijferkunst tot grondslag van operatie; om eene betere kerkeninrichting te verkrijgen, ging hij de neuzen tellen; de op het gebied des gelooft en der historie ontstane organismen voerde hij naar de plaatsen waar de meeste stemmen gelden, om te laten uitkomen, welke kerkvorm de juiste is. Dit door en door wereldsch systeem maakte een groot deel der orthodoxen als kerkelijke partij tnaterialistisch. Van die ure af aan dateert de corruptie en verleiding van verscheidene mannen-broeders, en werd het onze taak een vast standpunt tegen hen in te nemen en te verdedigen, en zoo mogelijk hen tot betere inzichten te brengen.

Immers om iets van dat verleidelgke en bedervende nu reeds te laten zien Kuyper vond het onrechtvaardig, dat op de Classicale vergadering een dorp van 100 zielen twee stemmen, en eene stad die 35 maal zoo groot is, slechts tienmaal zooveel stemmen uitbrengt: alzoo de organische historische samen- stelling van het Kerkverband bestrijdende.

Op grond van een en ander stelde hij dus als program van actie het volgende :

„Dat men in naam der rechtvaardigheid en van den kritieken toestand onzer Kerk, de Synode verzoeke, in het Algemeen Reglement onzer Kerk zoodanige wijziging te brengen, waardoor

I®. De Kerkeraden de macht ontvangen om ter Classicale Vergadering te deputeeren, wie hun goeddunkt, met opheffing van het vaste mandaat der predikanten.

2*. Aan elke Gemeente of kring van Gemeenten ter Classicale Vergadering zoodanige invloed worde verzekerd als met het zielental dier Gemeente in evenredigheid is.

3^ De afvaardiging ter S)mode in dier voege te wijzigen, dat elke stem daar uitgebracht representeere een zoodanig deel der Gemeente, als het zielental onzer gansche Kerk bedraagt, gedeeld door het aantal stemhebbende synodale leden.

4^ Dat den afgevaardigde der O. I. Commissie zijn mandaat ter Synode als stemheb- bend lid ontnomen worde." •)

Met dat programma betuigde Qunning ^ broederl^'ke instemming; hij deelde Dr. Kuyper^s beschouwing van Art. 23 van ganscher harte. Het is mij echter niet gebleken dat zijne instemming verder ging dan het opschrift

i) A: fV. 20 Mei '68.

«) t. a. p. bl. 541.

•) In de CAr, 5"/., boven genoemd.

Digitized by

Google

316 DE STBIJD OM DE KERK.

te kennen gaf: ^Laai ons één ei/n met elkander^ een wensch dien wij allen koesterden." ^) Dat was en bleef de innige bede en het hartelijk pogen van yele leidslieden, wien bet ging om het heil der Kerk. De werkelijkheid zou hen echter spoediger dan men zelfs dacht gaan ontnuchteren. Wilde Dr. Euyper het bestaande kerkgenootschap in duizenden splinters slaan, hg kloofde dien- tengevolge de orthodoxe bondgenooten in minstens twee partijen, die der revo- lutionaire en die der behoudende, der radicale en der historische, de partij der c^ferkunst of der revolutionaire basb, en die des geloofs aan het Verbond Gods, aan den Heiligen Geest als de heerschende macht in en door de volks- kerk, van menschelijken kant bestuurd en beschermd door de reglementaire organisatie. De Stembus heeft Dr. Kuyper, in numërieken zin, gebracht in de gelederen der bondgenooten, maar hen alzoo wéér uiteengeslagen.

Alzoo werd de conservatieve, de reglementair- confessioneele partij voor de eware taak geplaatst, om

1^. het veroverd terrein voor de Waarheid te behouden;

2^. hetgeen nog in de macht der vijanden was te veroveren;

3^. het Kerkgenootschap, vooral voorzoover het confessioneel was, ^te hand- haven tegenover die Modernen, die wilden blijven en het voor zich pasklaar maken en die Orthodoxen, ^Gereformeerden," die het wilden vernietigen, en

4^ zich zelve te behoeden voor annexatie door en afdrijving met den stroom van hun leven. Van lieverlede toch rees deze vraag:

Welke van die beide partijen zal het winnen ? De partij die zich in den Kerkvorm wierp om den Kerk vorm te verwoesten, of de part^', die den Kerk- vorm gebruikt als voertuig van het Evangelie ten behoeve van de kerkelijke gemeente? Het begin van het einde der crisis, door de Stembus aangewezen op het gebied van den strijd tusschen het Liberalisme en de Orthodoxie, werd tegelijk de aanvang van de scheiding tusschen de onrustige vrijscharen en de ordelijke hervormers.

Met den aanvang van 1886 b^on God in de Geschiedenis het antwoord te geven.

* ^ * En niet alleen op kerkelijk gebied zou Dr. Kuyper de grootste tweespalt wekken. Ook op Staatkundig en Schoolgebied zou hij eene ontzettende verdeeldheid te weeg brengen. Een en ander hopen wij, of liever zijn wij genoodzaakt, te beschrijven. Daarom te meer is het jaar 1867 een keerpunt in de geschiedenis van Kerk en Natie.

^ Tot de geschriften waaruit Dr. Kuyper*s streven kennelijk is, behoort (behalve de beruchte Kerkvisitatie te Utrecht, waarover later): De Vrijmaking der Kerk (over-

1) Mijn intreetekst te Amsterdam 11 Mei '75 was zelfs nog over de in Hand. 2: i vermelde eendracht, als het ideaal waarnaar alle geloovigen streven moesten. Ik kwam in de vacature- Kuyper.

Digitized by

Google

DE STRIJD OM DIS KBRK. 317

gedrukt uit de Heraut) \ Eenvormigheid, de Vloek van het Moderne leven; Conservatisme en Orthodoxie (Afscheidsrede te Utrecht prehouden 21 Juli 1870); Geworteld en gegrond (Intreerede te Amsterdam, 10 Augustus 1870); De ^^Nuts*^ beweging 1869, en vooral niet te vergeten : tM^t beroep op hit Volksgeweten^' Rede ter opening van de Algemeene Vergadering der „Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs'* gehouden te Utrecht, den 18 Mei 1869. Daarin komt de volgende beleekenisvolle passage voor: „En daarom wenden we ons dus tot het yolksgeweten, opdat ons volk, niet meer als onmon- dige geleid, maar tot zelfbewustheid ontwaakt, de sympathie voor ons beginsel uitspreke, voorzoover het die draagt in het hart. Door een beroep op dat geweten willen we alle zonen onzes volks om ons vergaderen, wier leven met het onze op een zelfden wortel bloeil** (bl. 25). En wat was die wortel andei's dan hetgeen hij onder Calvinisme y^rsionó,! D4t was hem „de hoofdfactor onzer landshistorie;'* de ^^oorsprong en waarborg onzer consti- iutioneele vrijheden''' (titel der beroemde in 1874 verschenen „Nederlandsche gedachte*'). Doch was nu Dr. Kuyper*s Calvinisme het Calvinisme der geschiedenis?

* ^ * Dr. Kuyper's Toespraken ter bevestiging van Dr. Ph. Sam. van Ronkel, 23 Maart 1873, en ter bevestiging van Ds. P. van Son, 31 Aug. 1873, beiden te Amsterdam, had- den tot thema, de eerste Vrijheid^ en de tweede Eenheid,

De Kerkelijke Stembus had het zegel gezet op Groen *& telkens uitgesprokene overtuiging, dat de partij die hy vertegenwoordigde zéér sterk was. Aan van- kelgk was het hem gelukt, haar zelfstandig te maken. Hare neiging tot afzonderiykheid stemde met zijn streven om haar, op Kerkelijk gebied, tot verzet tegen de Synodale Kerkinrichting te prikkelen, naar men meende, overeen ; terwijl eteeds meer de overtuiging veld won, dat waarheid en leugen niet als zusters konden samenwonen.

Door allerlei gebeurtenissen werd dat streven bevorderd; de kwestie van de Kerkelijke Goederen bgv. scheen ter goeder ure ten behoeve van de Vri/mahing der Kerk ontstaan. Deze leus, eene der bekoorlijkste leuzen, welke uit den strijd tegen het liberale Synodale Kerkbestuur geboren waren, betee- kende echter verbreking van het Kerkverband, afscheiding der geloovigen van het lichaam der Hervormde Kerk, ontrouw aan eenmaal afgelegde beloften. Daarbij kwam, dat de Roomschen niet ongenegen bleken, zich in schoolzaken te voegen bij de Antirevolutionairen.

Maar in hun eigen kamp ontstond steeds meer afkeer en verdeeldheid omtrent de gedragslijn die zij jegens de Schoolwet hadden te volgen, en vrees voor eene eenzijdige toepassing van Groen's beginselen. Had hij de neutraliteit tijdelijk aanvaard, onderscheidene volgelingen, zooals zij zich noemden en zooals zij velen ook schenen te zijn, maakten daarvan het uit- gangspunt hunner politieke strevingen. Eene nieuwe kerkgemeenschap.

Digitized by

Google

318 DE STBUD OM DE KERK.

beetaande uit de Qereformeerden, moest gesticht worden in eenen neutralen Staat. Dit streven vond in de stichting van de vrge Universiteit zijne uit* drukking en zgn middenpunt, welke stichting Groen echter niet beleefde, en in de Doleantie haar eindpunt, voorzoover het onze Kerk betreft.

Alzoo gaan we thans over tot de behandeling van de jaren 1867 —1876 het laatste gedeelte van onzen arbeid.

Digitized by

Google

HET REVEIL.

III.

De ontwakende Natie.

UI.

1867-1876:

I. VRIJMAKING VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN.

II. POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. III. TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. rV. VERHOUDING TOT DE ROOM8CHEN.

V. HOOGER ONDERWIJS. VI. MISLEIDING VAN DE CHRISTELIJK-HISTORISCHE PARTIJ.

Digitized by

Google

Digitized by

Google

1. DE VRIJMAKING VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN.

Wij zouden dit tweede gedeelte opeDen met eene beschouwing van dewijze waarop men de Kerkelijke Goederen poogde vrij te maken van elke Synodale of met den Staat, naar het scheen, verbondene organisatie.

Om dit pogen goed te begrijpen, is eenig inzicht in de beheerskwestie onmisbaar. Daartoe is een overzicht van hare geschiedenis een eerste vereischte.

Beginnen wij dus met in algemeene trekken te schetsen

Den Bechtstoestand der Kerkelpke goederen vóór 1866,

De Kerkelijke Goederen, onder welken naam ik hier nu voorloopig versta alle goederen die voor den Eeredienst of voor het wonen en het onderhoud van den Pastor en den Custos bestemd waren, stonden na en uit kracht van de verovering des lands voor de Gereformeerde Religie onder het beheer van de Gereformeerde Overheid. De revolutie van 1795 keerde ook op dat gebied de ver- houding om. Elders heb ik die omkeering geschetst ; thans verwijs ik er naar * ), en herinner alzoo ook aan de proe&emingen van dien chaotischen tijd. Hier volsta ik met de opmerking, dat, volgens deStaatsregeling van 1801, Art. 13, elk Kerkgenootschap ^onherroepelijk** bleef in het bezit van hetgeen met den aanvang dier gelukzalige eeuw bezeten werd. Deze bepaling bleef zelve onveranderd. Zij vormt dus een vast punt van uitgang. Daarbij komt dan nog het decreet van 2 Augustus 1808. Het bevatte o. a. de bepaling dat de Predikanten van den Hervormden Godsdienst in het genot zullen blijven van hun tractement en hunne inkomsten, behoudens latere schikkingen ten opzichte der Predikanten die later in functie zouden treden; dat Roomschgezinde en Luthersche geestelijken in het genot hunner geldelyke voordeelen zullen gehandhaafd worden, en dat de geestelijken van die gezind- heden, welker eeredienst, tot nu toe, niet van Staatswege bekostigd werd, in *t vervolg betaald zullen worden, welke betalingen uit de publieke

') Handboek Kerkgesch. 2de D,

21

Digitized by

Google

322 DE VRIJMAKWG VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN.

schatkist moesten geschieden. Ingevolge deze laatste bepaling bepaalde het decreet verder, dat alle kerkelijke goederen en fondsen, voor zooverre zg onder publieke beheering stonden, naar de publieke schatkist overgebracht moesten worden. Zeer krachtig is in dat decreet de redeneering der revolutio- naire rede, dat die goederen en fondsen, omdat ee stonden onder publieke héheeringj geen particulier eigendom waren. Kosters, voorlezers, voorzangers, organisten, catechiseermeesters, enz. mochten, met den ingang van 1810, geen soldij meer uit de publieke kassen ontvangen. Eindelijk bepaalde het decreet, dat men, ten aanzien van de Kerken en Gebouwen tot den openbaren eere- dienst geschikt, terstond tot schikkingen tusschen de onderscheidene gezind- heden zou overgaan, en dat, zoodra die schikkingen getroffen waren, het onderhoud der Kerken en andere Eeredienst-gebouwen zouden komen alleen ten laste van de godsdienstige gezindheid in wier gebruik en bezit zij zouden zijn. Wat nu die schikkingen aangaat, *t was Lodewijks meening niet, volgens zijne beslissing van 23 September 1808, dat zij betroffen de kerken in alle steden en plaatsen, veel minder reeds gemaakte schikkingen, of uit gemeen- telijke fondsen gebouwde en onderhouden wordende kerken, maar alleen die plaatsen, waar reeds geschillen over het bezit der kerken bestonden, of billijke bezwaren en klachten deswege ingebracht waren. En ten slotte voege men daaraan toe het decreet van 18 Mei 1810, waarbij bepaald werd, dat alle pastoriên of vaste woningen van kerkelijke leeraars, zonder onderscheid van gezindheid, die aan steden of dorpen toebehoorden, en door deze onderhouden werden, met den aanvang van dat jaar geacht zouden worden in eigendom, beheer, en onderhoud te zijn overgegaan aan de kerkelijke gemeente ter plaatse.

Ingevolge het decreet van 2 Augustus 1808 verviel de bestaande beheers- regeling met 1 Januari 1810. De goederen of fondsen, waarop de Hervormde Gemeenten aanspraak hadden, en die haar zouden toegewezen worden, werden overgelaten aan hare zorgen, en deze hadden zelve daarop de noodige orde te stellen. Na dien tijd kwamen dan ook in onderscheidene gemeenten reglementen op het beheer tot stand, bijv. te Amsterdam door de zorg van den Breeden Kerkeraad, welke het ontworpen reglement aan het oordeel van manslidmaten onderwierp, door hun te vragen om het inleveren van hunne aanmerkingen, indien zij ze hadden, en daarna het vaststelde, als zijnde de eenige daartoe bevoegde macht *).

Aan den bij Lodewijks aftreding (31 Maart 1810) bestaanden toestand verbond de koninklijke hervormer van Nederland zijne regeling. Niet slechts op

1) Vgl. mijne geschriften in zake He: Conflict: Waarom er te Amstej^dam tachtig Ker' keraadsleden geschorst werden, en Het Keerpunt ; en zie : Dr. Cramer in de Stemmen van '75, hl. 539.

Digitized by

Google

DB VRIJMAKING VAN DE KERKBLUKB GOEDEREN. 328

grond van het uit zijn souverein gezag voortgevloeid Algemeen Reglement van 181G, maar oorzakelijk op grond van datzelfde gezag trad de Koning op als de opperste beheersmacht hebbende. Wat aan de Amsterdamsche Classe in 1816 in zake het bestuur geantwoord werd, dat gold volstrekt onbestreden voor het beheer : de Souverein dezer landen bezat het recht van Kerkbestuur en dus ook van de uitwendige belangen. Voor zooverre de plaatselijke goederen en fondsen niet tot de geestelijke kantoren gebracht, doch onder de plaatselijke Overheden gebleven waren, onder welken naam ook, werden zij, bij onderscheidene besluiten, (het eerste was voor Zeeland: 13 Februari 1819, het laatste voor Friesland : 12 December 1823,) onder eene administratie gebracht, welke gevoerd werd door Kerkvoogden, gekozen door Notabelen of door Floreenplichtigen, en waarin de Overheid nog al veel te zeggen had, en waaraan vele bepalingen ontbraken. Onderscheidene gemeenten, vooral zij die zich reeds georganiseerd hadden, zooals de Amsterdamsche, daartegen protesteerende, kwamen, krachtens koninklijk welbehagen, niet krachtens eigen goedvinden, buiten die reglementen te staan ; zij werden door den Koning gedis- penseerd van het Reglement, dus zóó, dat als het Reglement verviel ook de dispensatie wegviel. Doch hoe dit zij, tengevolge van des Konings goede zorgen kwam de Beheerskwestie tot rust, en ging het met de geldmiddelen best.

* * * Vgl , behalve Hooijers arbeid. Van der Tuuk : Handboek III ; Van de Poll : Verzameling van Neder landsche Weiten en Besluiten; Ypeij en Dermont IV, 379; Dr. H. G. Klein : Algemeene Kerk en Plaatselijke Gemeinten, Dordrecht C. Morks Jzn. 1888, bl. 262 v.v. Mr. W. Heineken: De Rechtstoestand der Kerkelijke goederen biJ de Hervormden, Amsterdam J. C. Loman Jr., 1873: bl. 41 v.v., De Kerkgebouwen van de Gereformeerde {Hervormde) Kerk in Nederland dioot W. H. de Savomin Lohmao Az. 1888, bl. 180 v.v.; De bevoegdheid tot regeling van het bekeer van de Kerkelijke goederen enz. door Dr. T. Cannegieter, Utrecht C. H. E. Breyer 1890, bl. loenvv. ; Royaards : Hedendaagsck Kerkregt, I, 157 v.v.; H. R. Warmolts : Kerkbestuur en Kerkelijk Beheer enz. bl. 34 v.v, Groningen, J. B. Wolters 1888.

Andere begrippen dan Willem I toegepast had vonden van lieverlede ingang bij den drager van het koninklijk gezag. Het Koninklijk Besluit van 1 Juli 1842 betrof niet enkel het bestuur van de Kerk, maar ook het beheer van de kerkelijke goederen. Er was geenerlei grond voor het betoog, dat het met de veiligheid en de rust van den Staat wel zou strgden, dat de Hervormde Kerk de vrijheid had om de administratie harer goederen te regelen en het toezicht daarop te houden ; want dan zou het ook met de veiligheid van den Staat strijden, dat andere gezindten, bijv. de talrijke Roomsche, die vrijheid hadden^). De daarin voorkomende beschouwing, dat de plaatselijke goederea

1) C. Hooyer: Kerkel'Jke Wetten, bl. 197.

Digitized by

Google

324: DE VRUMAKING VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN.

behoorden aan de Hervormde Kerk was geheel in overeenstemming met die in de ministerieele beschikking van 27 November 1834 heersoht, waarbij door den Minister van Eeredienst verklaard werd, »dat de kerken en kerkelijke goederen te Doeveren en (ïenderen behooren aan het Hervormd Kerkgenoot* schap, en dat »de adressanten*' zich van dat Genootschap afscheurende, alle aanspraak van regt daarop verliezen." Dat wil dus niet zeggen, dat de Hervormde Kerk, voor zooverre zij bestuursinrichting is, den eigendom der plaatselijke goederen zou bezitten, maar dat deze moeten dienen voor datgeen wat de Hervormde Kerk, als godsdienstige instelling, bedoelt, in dien zin dat de Gremeenten, bij wie de eigendom berust, voor dat doel daarvan het gebruik en genot hebben, zoolang zij of hare leden zich in organischen samenhang met de Kerk bevinden, door wie zij zijn wat zij zijn. In dien geest begon men te werken voor

De Nieuwe Beheersregeling.

In 1861 begon Mr. J. A. Jolles als Minister van Eeredienst de Regle- menten op het Beheer ijverig te herzien. Maar dat Departement werd het volgende jaar onder Thorbecke opgeheven. De Minister van Justitie, Mr. Olivier, kreeg er nu onze kerkelijke zaken bij. Het onderzoek werd niettemin voort- gezet. In 1864 was de Regeeriug zoover gevorderd, dat aan de Proviuciale College's van Toezicht een ontwerp-besluit *) ter fine van advies gezonden werd, opdat »in het belang der Hervormde Kerk, bij het vervallen der regt- sfreeksche tusscbenkorost van den Staat, aan het beheer der kerkelifke goede- ren orde en regelmaat verzekerd zou worden" %

Om welke redenen dat ontwerp iugetrokken werd, is mij niet bekend. Genoeg, daar kwam een ander besluit, en wel als uit de lucht vallen. (1 4 Febr. 1866, genomen 9 Febr., zie Staatsblad No. 10), een besluit, waarover dui- zenden hunne handen ioeensloegen van verbazing en tienduizenden in beroe- ring kwamen, een besluit dat, in verband tot de Kerkelijke Stembus van 1867, van de grootste beteekenis voor de geschiedenis onzer Kerk zou worden.

De Koning had zich bij de uitvaardiging der Provinciale Reglementen het recht tot veranderiog daarin voorbehoudeo. »Geene veranderingen kunuen in dit Reglement gemaakt worden, dan door den Koning. . . .** Zoo luidde hunne slotbepaling. Van dit recht gebruik makende, na gedaan te hebben waartoe Z. M. zichzelve had verplicht, t. w. na de gedachten van de Provinciale

*) Men vindt het o. a. bij Mr. C. H. Gockinga: De Regeling van hei Toezicht op hel BJieer enz,, 's (Jravenhage, bij de Erven Thierry en Mensing 1867, bijlage. «) Vgl. Hand. (ter Synode. 1865, Bijbl. B., bl. 27.

Digitized by

Google

DE VRIJMAKING VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN. 325

Colleges iDgjwonnen te hebben, maakte de Koning, bij dat Besluit, in de bedoelde reglementen de noodige wijzigingen om zijne bedoeling te bereiken. Deze waren van onderscheiden aard.

De Commissarissen des Konings en de leden van Gedeputeerde Staten, die als zoodanig zitting hadden, vervielen; de openvallende plaatsen moesten de leden dier Colleges bij volstrekte meerderheid van stemmen uit de leden der Hervormde Kerk zelve aanvullen; enkel »voor ditmaal'* hield de Koning de benoeming nog aan zich. Zij die er alsjeden der Provinciale Kerkbesturen in zaten, zouden alleen door die Besturen voortaan benoemd worden. De leden der Plaatselijke Besturen vielen als zoodanig ook weg uit de Kerk- voogdijen ; de daardoor openvallende plaatsen moesten op de gewone wgze, d. i. door verkiezing der Notabelen, uit de leden der kerkelijke gemeente wéér bezet worden. De benoeming van Voorzitters en Secretarissen der Provinciale Colleges moest door hunne leden zelven geschieden, en uit die Colleges moeat door de aanw^'zing van een bepaald aantal leden een Alge- meen College van Toezicht oprijzen.

Volgens de beteekenis van het besluit bleef de door den Koning sinds 1816 in het leven geroepen Organisatie bestaan, doch bevrijd van de Staatsamb- tenaren en van de inmenging des Konings. En de Koning hief de recht- streeksche tusschenkomst van den Staat niet op zonder gezorgd te hebbeu voor de aanwijzing der macht welke den staatsinvloed zou vervangen. Met de uitvaardiging van dat besluit had de Koning zijn laatste woord gesproken, doch er bestond dan ook een goed georganiseerd beheer en toezicht daarop.

Aan het Algemeen College was geen recht tot benoeming toegekend, daarvan had de Koning afstand gedaan ten behoeve van andere colleges en personen. Maar de Koning vermaakte, na een en ander geregeld te hebben, aan dat College : >de bevoegdheden, welke bij besluiten of reglementen, ten aanzien van het beheer der kerkelijke goederen of van het toezigt daarop, aan Ons zijn voorbehouden of aan een onzer Ministers zijn toegekend." Alzoo trad, öp het gebied van beheer en toezicht, het Algemeen College op in de plaats des Konings of des Ministers. Indien men bijv. vaste goederen of effecten des Lands verkoopen wilde, dan had men de authorisatie van het Algemeen College noodig. Maar tot die bevoegdheden behoorde ook die om verdere wijzigingen in de Provinciale Reglementen te maken, ten einde des Konings bedoeling uit te voeren. Het eerste lid van den Considerans had Z. M. zelve uitgevoerd, wijl alleen hij dat vermocht, t. w. om >de regtstreeksche tusschen- komst van den Staat bij het beheer der goederen van de Hervormde Kerk te doen ophouden." Doch het tweede was nu voorts de duidelijk-aangewezene taak van het Algemeen College, 't welk aldus oprees uit den boezem der

Digitized by

Google

326 DB VRIJMAKING VAN DB KBRKBLIJKB GOEDBRBN.

gezuiverde Provinciale Colleges, »en te dien aanzien aan die Kerk gelijke vrijheid te verzekeren, als door andere gezindheden genoten wordt." Immers, nu waren er geen andere Kerkvoogden of Notabelen, of leden van de Colleges, dan die leden der Hervormde Kerk waren. De Koning mocht zich dus overtuigd houden, dat hare vrijheid ten aanzien van haar beheer thans ver- zekerd was. Eu wat daartoe verder noodig ware, het Algemeen College zou het doen, het College dat bekleed was met de bevoegdheden welke de Koning, aan het slot van zijn besluit, volgens besluiten of reglementen alsnog aan zich behouden had, maar die Z. M. door de laatste daad van zijne souvereine macht in goed vertrouwen aan het, volgens dat besluit, geconstitueerd Alge* meen College overdroeg.

Ook in dat Statuut zijn de goederen der plaatselijke gemeenten goederen der Hervormde Kerk ; aan de door die Kerk beledene gezindheid behoort dus, volgens den Koning, het kerkelijke goed, waarvan het beheer bij die gemeenten berust op wier naam zij staan. Zij kunnen er niet meé dóen wat zij willen; hunne bestemming is de ware eigenaar, en deze wordt aangeduid door den naam van Hervormde Kerk. Doch beheeren is het recht en de plicht der Gemeenten.

Den 1*^*" April 1866 trad het besluit in werking, en mocht slechts een levensduur van drie jaren hebben. Op datzelfde tijdstip zouden tevens alle koninklijke reglementen en besluiten vervallen. In die drie jaren moest dus het Algemeen College, door de noodige wettelijke wijzigingen aan te brengen, zorgen dat de bestaande regeling van het beheer rechtsgeldig werd. Dat College moest onderzoeken, wat ter verzekering van de vrijheid der Kerk ten aanzien van het Beheer verandering of handhaving noodig had, en de alzoo gehandhaafde of verbeterde regeling met zijn goedvinden bekrachtigen, gelijk ook de Algemeene Synode geroepen was tot vaststelling van wettelijke bepalingen.

Doch het Algemeen College kende zich de wetgevende macht niet toe. Immers, zoo redeneerde het, die bevoegdheden raakten slechts het beheer of het toezicht daarop. Maar nu beheerde de Koning zelf niet, en ook hield de Kroon geen rechtstreeksch toezicht; welke bevoegdheden had zij daarom- trent aan zich behouden, indien uitgenomen die omtrent de authorisatie ze niet de wetgeving betroffen? Maar hetzij terecht, hetzij ten onrechte, dit is in elk geval een feit, dat het College om zijn mandaat zich in groote verle- genheid bevond. Op zijn herhaald schrijven aan den Minister van Justitie kwam zelfs geen antwoord. Eindel^k verklaarde de Regeering, bij ministe- riêel schrijven van 22 Juni 1868, >het uiterste gedaan te hebben, wat zij binnen de grenzen harer bevoegdheid kon doen, met nog gedurende een drietal jaren een toestand van overgang te gedoogen, welke aan de belang- en

Digitized by

Google

DS VRIJMAKING VAN DB KERKELIJKE GOEDEREN. 327

rechthebbenden de gelegenheid moeet laten, om eene definitieve regeling van het kerkelijk beheer én van het toezigt daarop tot stand te brengen, of voor het minst haar voorbereiden.** De Minister voegde daarbij ook nog dit, dat z. i. de regeling, naar grondwettige beginselen niet van den Staat, maar van de Kerk of Kerkel^ke Collegiën en autoriteiten behoort uit te gaan" ^).

Was er bij die collies gedacht aan de Synode? Geenszins. Art. 65, al. 2, Regl. van 1852 lag nog altgd onder de klem der tweede reserve. Wou de Synode >nadere bepalingen ontwerpen'', och, dat moest zij weten; doch de Begeering verklaarde haar, dat de Regeering met tle goedkeuring van het Reglement volstrekt niet erkende dat zij eenig recht tot vaststelling bezat. Bovendien, niet aan de Synode, of aan eenig Kerkbestuur, had de Koning zijne bevoegdheden in dezen overgedragen; Z. M. hadzelfe eengansch ander college geroepen tot de eervolle, schoon moeitevolle, taak, om aan de Hervormde Kerk de omschrevene vrijheid te verzekeren. Derhalve, zoo onder die kerkelijke colleges en autoriteiten verstaan worden kerkelijke besturen en kerkelijke personen, in den zin van het Reglementaire Kerkrecht, dan kunnen daarbij aan geene andere dignitarissen gedacht worden dan aan Provinciale Kerkbestuurders, Kerkeraden, Stemgerechtigden. Waarschgnlijk echter dacht de Minister aan de met het beheer en toezicht belaste Colleges en voor het beheer aangewezene kiezers. Derhalve aan de Organisatie zelve, door den Koning in het leven geroepen en tot April 1869 in het leven gehouden ?

De Regeering had zich van de lastige kwestie afgemaakt. >Zij had een- voudig alles wat haar van vorige tijden overgebleven was, bij elkander gepakt en, na er voor gezorgd te hebben dat het bij elkander bleef, op een schuit gezet; zij had die schuit losgemaakt en haar een stoot gegeven, die haar van wal deed gaan. Zij zelve was nu vrij; wat er verder met de schuit en haren inhoud gebeurde, laat haar ten eenenmale koeP' ^). Het eenige wat van de Regeering verkregen werd, was, dat de fatale termyn van 1 April 1869 met een half jaar verlengd werd.

Het Algemeen College beschouwde zich, ten gevolge van zijne opvatting, slechts als voorloopig, als een maatr^el van overgang, als ten doode gewijd. Aan eigen bestaan zou evenals aan het geheele beheer, zonder eenige uitzon- dering, met 1 Ociober 1869 alle rechtsgrond ontzonken zijn. Ja, dan zou

<) Zie: Aan de Administratie n der Kerk. goederen^ No. 41, d.d. 31 Oct. 1868, door het Algemeen College. Mr. A. van der Laan: De scheiding van Kerk en Staat in haren overgang^ Leeuwarden, H. Kuipers; Mr. W. B. S. Boeles: Scheiding van Kerk en Staat^ Groningen, J. B. Wolters; Mr. C. H. Gockinga, in 't bovengenoemde geschrift

*) Heineken, t. a. p., bl. 164.

Digitized by

Google

328 DE VRIJMAKING VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN.

zelfs het plaatselijke beheer volslagen heerloos zijn. Anderen echter, zooals de Hoogleeraar Stufifken ^), waren van oordeel dat de Oemeenten, met het wegvallen der regeling van 1816, terugkeerden tot den toestand dien de Koning gevonden had, dus tot den door Lodew^k Napoleon en de Grondwet van 1801 geschapen toestand. Wederom anderen, dat alsdan ook de 2**^ reserve van het Algemeen Reglement van 1852 vervallen zou zijn ^). Hoe dit zij, het College gedroeg zich nu als negotiorum gestor. Hiervan is echter in het Koninklijk Besluit geen spoor aanwezig. Het ontwierp zelfs eene geheel nieuwe regeling, van oordeel dat zij, als gemaakt in het belang der Kerk, volgens de bepalingen van het butgerlijke recht (Art. 1390) voort- aan verbindend zou zijn, indien zij door haar vrijwillig zou zijn aangenomen. Het behield mitsdien voorloopig den bestaanden toestand, doch met voorloo- pige aanneming van een anderen grondslag, de stemgerechtigheid namelijk voor het bestuur, zooals die door de wetgevende macht der Kerk vastgesteld geworden was. Het ging dus uit van de stelling, dat de bedoelde stemge- rechtigden de gemeenten, waaruit de Kerk bestaat, óók voor het Beheer ver- tegenwoordigden. Maar daartoe had de wetgevende macht der Kerk hen nooit geroepen, en zij werden er door haar niet toe verplicht. Het College riep uit eigene beweging hen op, zonder zich daarbij op een vorigen toestand te kunnen beroepen, en de stemgerechtigden kwamen op zonder een anderen rechtsgrond te kunnen aanvoeren dan de oproeping door een ontwerpbesluit van een in eigene schatting niet wetgevend, voorloopig, verdwijnend college tot hen gericht. Het riep hen op, om te stemmen voor Notabelen, krachtens een besluit dat geene kracht bezat, en eigenlijk slechts een verzoek was, een ontwerp dat kracht bekomen zou door dat stemgerechtigden, eigener autoriteit, daaraan kracht verleenden. Want hadden zij dientengevolge Notabelen gekozen, dan zouden de Gemeenten, dan zou de Kerk gerekend worden, het concept- besluit door de uitvoering aangenomen te hebben, eene redeneering die verre van logisch is. De gekozene Notabelen zouden nieuwe Kerkvoogden verkiezen, en Notabelen en Kerkvoogden te zaam moesten benoemen afge- vaardigden en deze op hunne beurt de leden der Provinciale Colleges, welke de leden van het Algemeen College zouden aanwijzen. -— Een en ander moest geschieden doch van een moeten mag hier eigenlijk niet gesproken worden onder leiding der funge^rende titularissen. Het fungeerend Algemeen College, van die benoeming kennis bekomen hebbende, zou, zoodra mogelijk, de benoemden te *sHage bijeenroepen, ten einde zich te

*) Zie zijn Brief aan Boeles, P. Engels te Leiden. *) Warmolts, t. a. p. bl. 62.

Digitized by

Google

DB VRIJMAKING VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN. 329

coDstitueeren. In deze vergadering zoo luidt Art. 22 van het concept- besluit letterlijk draagt eene commissie uit het aftredend Collegie, door de Hooge Begeering daartoe (expresselijkl) ^gemachtigd, namens den Staat, onder overgave van alle onder het Collegie berustende bescheiden, de zorg voor het beheer der kerkelijke goederen en fondsen en het toezigt daarop aan het nieuw optredend Collegie plechtig over.**

Op aanschrijving nu van dit aldus voortgebrachte College móesten ook de aftredende Colleges hunne taak, en de Kerkvoogden hunne administratie met al hetgeen daartoe behoort aan hunne opvolgers overdragen. Daarop zou art. 24 uitgevoerd worden: »Eene nadere regeling van het beheer wordt, zoodri^ mogelijk, ontworpen door het nieuw Algemeen Collegie, maar niet vastgesteld dan nadat de Provinciale CoUegiên op dat ontwerp zijn gehoord en het Algemeen Collie zal zijn verdubbeld door de benoeming van één stemgerechtigd afgevaardigde uit elke provincie, te kiezen door de Provin- ciale kies vergadering . . .*•

Bij dit alles zouden ook Afgevaardigden [der Synode en der Waalsche Commissie tegenwoordig en werkzaam zijn. Inmiddels moesten de nieuwe Colleges zich gedragen naar de Reglementen en Besluiten^ van de Regeering uitgegaan, voor zooverre met haar jongste besluit bestaanbaar.

Twee feiten mogen daarbij niet onvermeld blijven. Het eerste is dit. In het voorjaar van *G9 verklaarde de Regeering in de Kamer, dat alle gemeenten van Nederland volkomen vrij waren, om het ontwerp- reglement van het Algemeen College al of niet aan te nemen, en dat Gemeenten, die vrij beheer kozen, niet zouden achterstaan bij het vragen om subsidie, mits hare regeling maar eene zoodanige ware, dat de Regeering behoorlek kan ingelicht worden van haren toestand. En het andere, dat ten allerleste het »Voorloopig** Algemeen College aan de Stemgerechtigden, boven genoemd, nog de vraag voorlegde, of men zich zou willen aansluiten aan het, door die commissie ontworpen, voorloopig reglement, dan of men eigen onafhan- kelijk beheer meer verkieslijk achtte

En alzoo is een en ander dan ook geschied. De groote meerderheid sloot zich aan de uitvoering van dat concept-besluit aan, namelijk 947 van de 1518 gemeenten, d. w. z. van de meerderheid der daarin gecreëerde stemge- rechtigden; 403 >gemeenten*' namen eene afwachtende houding aan; slechts 168 weigerden tot die uitvoering mede te werken.

* ^ Hoe het definitieve Algemeen College over dien uitslag dacht, blijkt uit zijne 1 ste Circulaire, d d. 5 October 1 869, Aan de Hervormde Gemeen/en in Nederland^ de ColUgiën van Kerkvoogden en Notabelen of andere Beheerders van de Kerkelijke Goederen dier Gemeenten^ waarvan de hoofdinhoud aldus luidt :

Digitized by

Google

330 DE VRIJMAKING VAN DE KERKEIJJKB GOEDEREN.

Het is eene heugelijke gebeurtenis, dat zoo velen de goede bedoeling van Z. M. den Koning en van het nu afgetreden Algemeen Collegie gewaardeerd en kennelijk het gewigt van aaneensluiting en dat van een wettig geordend toezigt begrepen hebben. Wanorde wordt daardoor voorkomen en aan het geheel de noodige kracht gegeven om in alle tijden en onder alle politieke omstandigheden te kunnen waken voor de instandhouding der voor iedere Hervormde gemeente noodige inkomsten, hetzij uit hare eigene fondsen, hetzij uit de Staatskas.

Op het Algemeen Collegie rust thans, naar art. 24 van het besluit van 12 October 1868, de belangrijke maar moeijelijke taak om eene nadere regeling van het beheer te ontwerpen. Het wenscht daarbij zijnen oorsprong niet te verloochenen.

De voorloopige organisatie, waarbij het in het leven werd geroepen, had reeds de meest ondubbelzinnige erkentenis van de autonomie der gemeenten tot grondslag; want, hoezeer in den vorm van een besluit gekleed, werd zij van de vrijwillige toetreding der gemeenten afhankelijk gesteld en kon zij niet anders dan door die toetreding levens- vatbaarheid verkrijgen. En zoo is 't het ernstig voornemen van dit Collegie, bij het ontwerpen van een nieuw Reglement op het beheer der kerkelijke goederen, niet slechts op den wensch van belanghebbenden, die het met hunne consideratiön willen vereeren, gemoedelijk acht te slaan, maar tevens als beginsel aan te nemen, dat de vrijheid en de zelfstandigheid der gemeenten ten aanzien van dat beheer, zooveel mogelijk, moet worden geëerbiedigd; dat hooger toezigt alleen daar moet tusschen beide treden, waar dit om misbruik voor te komen volstrekt noodzakelijk is; dat elke gemeente bij het rustig bezit van hare goederen en fondsen moet worden gehandhaafd; dat geene oplossing van den bijzonderen eigendom der gemeenten in een algemeen bezit der Hervormde Kerk zal toegelaten worden.

Ingevolge art. 24 van het Besluit van 12 October 1868 is de vaststelling van het ontwerp der regeling van het beheer slechts aan het Algemeen Collegie opgedragen, nadat het zal zijn verdubbeld en vooraf de Provinciale Collegien van toezigt daarop gehoord zullen zijn. Doch buitendien wil het Collegie, overeenkomstig de bovengenoemde begin- selen, aan de Provinciale Collegien opdragen, de Kerkelijke Administratiön van alle toe- getreden gemeenten op het ontwerp te hooren. Alle deze Collegien, uit den boezem der gemeenten voortgekomen, bekend met hare belangen en bijzondere omstandigheden, zullen dus gelegenheid hebben dwalingen aan te toonen en verbeteringen voor te stellen ; en zij kunnen verzekerd zijn, dat hunne bedenkingen met belangstelling zullen worden gewikt en gewogen.

Door deze beginselen en bedoelingen geleid mag het Collegie gerust op de verdere medewerking der toegetreden gemeenten vertrouwen. Hier kan immers van opdringen eener regeling van het beheer geen sprake zijn, daar aan de autonomie der gemeenten, behoudens het vereischte toezigt in haar eigen belang, haar volle regt zal wedervaren, zoo zelfs, dat het aan Kerkvoogden vrij en onverlet blijft om, wanneer zij het wenschelijk of noodig mogten achten, zich nog nader te vergewissen van de zienswijze hunner gemeenten. Het Algemeen Collegie meent dus de verwachting te mogen koesteren, dat van lieverlede alle Hervormde gemeenten in Nederland de overtuiging zullen ver-

Digitized by

Google

DB VRIJMAKINa VAN DB KERKELIJKE GOEDEREN. 331

krijgen, dat zij zoowel hare individuele belangen als die van de aan ons alle dierbare Nederlandsche Hervormde Kerk het best zullen behartigen, door zich bij de meerder- heid aan te sluiten.

Het Algemeen Collegie van ioezigt voornoemd :

A. VAN DER Laan, Voorzitter, J. J. I.OKE, Onder-Voorzitter i

B. Ph. van Verschuer. R. J. C. Metelerkamp. E. A. Jordens.

C. M. van Visvltet. J. Fr. Wet IER.

G. ROIJER.

J. LOHMAN.

W. B. S. BOELES.

J. W. SüRINGAR.

J. Witkop.

G. Molenkamp.

C. E. van Koetsveld.

J. II. Gerlach.

S. F. VAN Hasselt, Secretaris/

De tegenwerking van orthodoxe z^de.

Wij zullen maar niet gaan onderzoeken, hoevele Qemeenten volslagen onbekend zijn gebleven met die vraag, en welke Gemeenten in lateren tijd nog gestemd hebben over die vraag. Doch wij behooren wel op te merken dat, zoo tengevolge van het bevestigend antwoord aan de bedoelde organisatie een behoorlijke rechtsgrond verstrekt werd, dit waarschijnlijk te danken is aan de krachtige bedenkingen, door hooggeleerde juristen van orthodoxe belij- denis ingebracht. De Hoogleeraar de Geer van Jutphaas gaf daarbij den toon aan. Hij betoogde op eene indrukwekkende wijze in heXKerkel^h Weeh- hlad ^), en daar buiten % dat het besluit der Algemeene Commissie niet mag en niet moet uitgevoerd worden, omdat het van een onbevoegd College uitging, op een onrechtmatig beginsel rustte, en een onlijdelijk juk dreigde te scheppen. Dit vooral werd met zwarte kleuren afgeschilderd. De nadere regeling, die het A.]gemeene College beloofde, zou alles bepalen wat het toe- zicht betreft; die nadere regeling zou alles naar willekeur kunnen inrichten,

*) Zie het No. van i Jan. '69 en volgende Ns; ook dat van 21 Mei, en daaraa.

*) Bijv, in de bij Kemink en Zoon gedrukte brochure : Het beheer der Kerkelijke goe- deren enz. En in Ontwerp-reglement op het Beheer der Kerkeiyke goederen, Utrecht Kemink en Zoon 1869.

Digitized by

Google

332 DE VRIJMAKING VAN DE KBKKBLIJKE GOEDEREN.

het juk voor de gemeente zoo knellend maken, als men zou willen, de Kerk- voogdijen maken tot poppen en marionetten, en dat alles zonder dat de Gemeenten eenigen invloed op die regeling zouden uitoefenen, of zouden gehoord worden, zonder dat de Kerkvoogdijen er iets van zouden weten, door eene Commissie, waarin Synodale leden en Waalsche leden en enkele Provinciale afgevaardigden de meerderheid vormen. Die vrees, al was ze wel wat over- dreven, was niet ongegrond, en haar uit te spreken was een krachtig middel om ook voor de toegetredene Gemeenten de band zoo los mogelijk te maken Maar het uitgedrukte doel van die schildering was toch gelegen in de zucht om vooreerst de zelfstandigheid der Gemeenten in sake het beheer te hand- haven, al stelden zij zichzelve later dan ook onder een door haar zelve voort- gebracht toezicht.

Ook andere orthodoxe broeders lieten zich weldra over de onderneming, die het Algemeen College op touw zette, hooren ; zooals Ds. D. H. Teljer en Ds. S. Buitendijk ^); ik zelf stelde bij den aanvang van 1869 tot wachtwoord: afwachten *), ofschoon ik aanvaardde het stemrecht der manslidmaten ; het instellen van een College dat niet enkel wetgevend zou zijn, maar ook in staat om verduistering te straffen en te voorkomen; het houden der goede- ren uit de handen van de Predikanten en de Kerkeraden; en het berusten van het beheer bij de kerkelijke gemeenten, wier eigendom de goederen zijn, binnen het verband en ten behoeve van de Hervormde Kerk. Het Hoofdbe- stuur der Confessioneele Vereeniging, waarin de gevoelens verdeeld waren, vaardigde eindelijk eene circulaire uit ^), om de Gemeenten aan te sporen tot het onmiddellijk benoemen van bestuurders harer kerkegoederen, het bestuur daarvan aan zich te houden, zelve reglementen op te stellen en vast te stel- len, en zich, voorloopig althans, verre te houden van eenige aansluiting aan het Algemeen College.

Intusschen werd ook een aanvang gemaakt met de vorming van een toe- zicht voor gemeenten die dit, zonder aansluiting aan het Algemeen College, begeerden; bijv. op de Veluwe *) was men daarmede bezig. Door den Ker- Iceraden-bond werd evenwel tegen 7 Juli eene algemeene vergadering van zulke gemeenten saamgeroepen te Utrecht. Daar werden allerlei vragen, het bestuur dier goederen betreffende, voor verschillende gevallen besproken en beantwoord, en een Centraal Comité met eene uitvoerende commissie gekozen

»j /ir. W. 1869, No. 32 en volg. N.

Zie vooral No. 36 en 38. •) Zie A'. IV. van 1 Juli 1890. V^. Blaadjes der ConfessioneeU Veree/ii^in^f'No, ^, iSjo. *) /T. IV. 30 Juli *69, al waar het Reglement in substantie voorkomt.

Digitized by

Google

DB VRIJMAKING VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN. 333

Ier verdere behartiging van die belangen onder leiding van prof. De Geer. Die commissie gaf haar Advies ') voor allerlei gevallen, en stelde een regle- ment op, hetwelk den 298ton Maart 1870 door de afgevaardigden der toege- tredene gemeenten voorloopig vastgesteld werd, en door elke gemeente de- finitief gearresteerd moest worden.

* ^ * De Commissie bestond, behalve uit den Voorzitter, uit R. van Meerlant, Secre- taris, Jr. Mr. y. C. C. van den Berch van Heemstede, Thesaurier, Jr. Mr. M. van Asch van Wijk, Mr. G. Groen van Prinsterer, Jr. Mr. J. J. Teding van Berkhout, Dr. A. Kuyper, en O. Baron van Wassenaer van Catwijck; terwijl met hen het Centraal- Comité gevormd werd door de Heeren: Jr. Mr. L. H. van Asch van Wijk te Wijk bij Duurstede; Mr. M. Bichon van IJsselraonde, te Rotterdam; Ds. C. Budding, te St. Oedenrode; Jr. Mr, E. Fabricius van Leijenburg, te Den Bilt; Mr. F. J. J. Baron van Heemstra, TerLeede Sassenheim; Graaf Mr. H. van Hogendorp, te *s Graven hage; Jr. Mr. J. L, de Jonge, te Zierikzee; W. A. Laurense te Fijnaart; Mr. J. C. de Mol Moncourt, te Groningen; W. M. Oppedijk, te IJlst; S. Tromp, te Harlingen ; Dr. J. II. Schuurmans Stekhoven, te Harderwijk, en Jr. G. J. G. de Vidal de St. Germain, te Heino.

Doch Groen stond tot die vraagstukken in nog nadere betrekking dan door zijn lidmaatschap van en door zijne opmerkingen in het Centraal Comité. Hij was, met onderscheidene andere broeders, den 288*on Januaril869 tot Notabel van de Haagsche Gemeente benoemd geworden. De oproeping, daartoe van de fungeerende kerkvoogden uitgegaan, had echter in de grootste stilte plaats gehad, en dat wel volgens den bij Art. 19 en volg., van het Beglement op de adminisiratie van Zuid-Holland 1819 bepaalden maatstaf, tengevolge waarvan men de eigenaars van zitplaatsen liet gelden als de stemgerechtigden der Gemeente. Alzoo kon hij met allen grond beweren, dat de Gemeente, in wettigen zin, niet was geraadpleegd geworden. Met 13 vrienden verlangde hij in zijne kwaliteit van Notabel, dat Kerkvoogden de Gemeente alsnog in de gelegenheid zouden stellen, van haar gevoelen over de allereerste vraag te doen blijken, of zij, al dan niet, onafhankelijkheid en eigen beheer ver- langde?

De weg, dien de Kerkvoogden ingeslagen waren, was niet te verdedigen ; doch evenmin de houding van Groen en zijne vrienden. Zij waren benoemd geworden om Kerkvoogden te benoemen, en zij hadden de benoeming aan- genomen; als Notabelen hadden zij niets anders te doen. Keurden zij de manier af waarop zij benoemd waren, dan moesten zij öf de benoeming niet aangenomen hebben öf zoo spoedig mogelijk den op zich genomen last weer

ïj Het werd gedrukt bij Kemink en Zoon, en gedateerd 6 Sept. 1869. Zie voorts AT. W. 24 Sept, 15 Oct., 22 Oct., 29 Oct, 5 Nov.; K. IV. 1$ April ^70. «) Vgl. N. G. '69, bl. 16 en 32.

Digitized by

Google

334 DB VRIJMAKINQ VAN KERKELIJKE GOEDEREN.

afleggeo. Maar in hunne kwaliteit van Notabelen niet doen, waartoe z^' ver- kozen waren, spaken in het wiel steken, en zelfs op de behandeling van de prealabele kwestie te gaan aandringen, d^t was onbetamelijk.

Het Provinciaal College van Toezicht achtte het stellen van die vraag helaas! niet noodig, doch drong terecht aan op de uitvoering van het vrij- willig aanvaard mandaat. Groen en zijne vrienden namen daarop den 29**^^ April hun ontslag als Notabelen. Hadden zij alzoo willen dwingen tot het stellen van die vraag, omdat door het niet benoemen van Kerkvoogden de Gemeente in een toestand van onmiddellyk zelfbeheer zou komen, er geschiedde wat hun onmogelijk dacht: de acht overgeblevene Notabelen benoemden nu, zon- der de Veertien die aan het getal ontbraken, doodeenvoudig Kerkvoogden *).

Het Algemeen College had natuurlijk ook behoefte aan geld, en daarmede ging het niet erg voorspoedig. Het Ministerie had er ƒ 7000 voor uitgetrokken *).

Groen vond dat erg onrechtvaardig. »Aan het Haagsche CoUegie wordt officieele erkenning en financieele hulpbetoon verleend. Bij kabinetschrijven en door een post van f 7000 op de begrooting. Aldus, wordt de autonomie der Gemeenten, door den Koning in Februari 1866 erkend, weder miskend, ten behoeve van een CoUegie, dat, langs een omweg, weder bevoorregte kreatuur wordt van het gouvernement. Evenals de vrpe school, wordt ook de vr$fe gemeente, niet met het officieele merk voorzien, het stiefkind. Wat in de reglementaire organisatie is opgenomen, wordt begunstigd en gevoed en gedtüd" •). Ik kon daarin niets onrechtvaardigs vinden, eenvoudig omdat de Staat geene andere gemeenten mag erkennen dan langs den weg van de Organisatie die zij hebben, en omdat de Staat verplichtingen had jegens zijn kind, het Alge- meen College. Anderen waren echter van dezelfde opinie als de heer Groen.

Op voorstel van Van Lijnden, die beweerde dat de colleges van dien aard geen Staatscollege's meer waren^ en er dus geen aanspraak meer op hadden, stemde de Tweede Kamer dien post af ^). Maar op sterken aandrang, vooral van uit de Eerste Kamer, werd de som, althans voorloopig, wéér toe- gestaan. Doch veler bezwaar tegen de organisatie van het beheer door het Algemeen College werd opgewogen door de vrees,' dat de scheiding, op dat gebied uitgesproken, en de organisatie, door het Centraal-Comité ondernomen, zou leiden tot cene scheiding op het gebied van het kerkelijk bestuur; dat

*) Aan de Stemgeregtigden dtr Neder duitsche Hervormde Gemeente te *s Grai'enhage, Bij H. J, Gerretsen 1869, aldaar.

•) Vgl. K, W. van 17 Dec. '69; en No. 26, No. 39, '70.

») N. G, '69, bl. 76.

*) Vgl. N, G, *70, bl. 112.

Digitized by

Google

DB YRIJMAKINO VAN DE KBRKBLTJKB GOEDEREN. 335

er aldus zou ontstaan eene nieuive Kerky dus eene afgescheidene. Kuyper toch, die zooveel invloed uitoefende, in het Centraal-Comité, begon steeds meer zijne bedoelingen uit te spreken ^). Daartoe wilde Kuyper in aansluiting aan Groen^ dat de Staat de geheele Synodale organisatie bij Koninklijk Besluit zou terugnemen, en dat dit een eisch der Gremeenten worden moest. Het moest overal verkondigd worden : ' Niet maar, dat de Synodale organisatie onze kerk ten val gebracht heeft. Niet maar, dat die Synodale organisatie onwettig is. Dit toch wisten ze reeds, en scheen bij velen diepe overtuiging. Maar ook en vooral : dat de onwettigheid van deze organisatie meer algemeen erkend worde. Dat de Staat een beginsel heeft aanvaard, dat noodzakelijk tot opheöing dezer noodlottige organisatie moet leiden. En eindelijk, dat thans de ure is gekomen, waarop de volksstem zich slechts krachtig behoeft te doen hooren^ »om den bijl aan den wortel te leggen van dien gestegen, exotischen boom, die al het levenssap uit onze Kerk wegzoog, en daarom het geestelijk leven onzer Gremeenten deed verarmen."

Reeds lang had menigeen vrees gekoesterd voor het kerkelijk streven van Groen. Had hij zich niet afgescheiden, omdat hij de Vaderlandsche Kerk niet reddeloos achtte, en zich niet bij de Afgescheidenen gevoegd, omdat zij de erkenning van den Staat gevraagd hadden, zijne overtuiging dat de Kerk even goed buiten als binnen de Synodale organisatie bestond, dat de Gemeenten, als uit de Kerkleer geboren, de Kerk zijn, eonder liet reglementair verband in aanmerkig te nemen, en zijn streven om daarmede te doen breken, gevoegd bij de dikwerf allerzonderlingste denkbeelden over de Kerk van een Heldring, van Rhijn, Saussaye, verkreeg door de zoogenaamde vrijmaking der Kerkelijke Goederen een hoogst bedenkelijk en uiterst gevaarlijk streven, te meer omdat DU velen, van wie dit bevorderden, Kerkeraadsleden waren geworden en straks Kerkvoogden zouden zijn. Dientengevolge kwam er steeds grooter

Scheiding onder de vrienden op kerJcelgk gebied.

Van dien tijd af aan vormde zich zonder eenige afspraak en zonder eenig program eene kerkelijk conservatieve orthodoxe partij, welke geene bepaalde dogmatische kleur had, maar zoowel uit »Confessioneelen," ^Gereformeerden" als uit »Ethischen'* en »Irenischen'' bestond en geene partij wilde zijn. Wat ik schreef van mij zelven (in No. 32 van den 14^^" Jaargang, IJan. 1S69), dat mocht van menigeen gezegd worden: «Partijman ben ik niet; noch volgeling, noch hoofd, noch woordvoerder van eene duidelijk begrensde schakeering onder de orthodoxen. Ik begeer althans niets van dat alles te zijn en moet er daarom ook op aandringen dat men ophoude mijn naam te gebruiken ter kenschetsing

>) Zie Heraut^ No. 46, 1869, en K, W, van 3 Dec.

Digitized by VjOOQIC

336 DE YRIJMAKINO VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN.

eencr richting. Maar waarheid is waarheid en recht is recht, maar leugen is leugen, en onrecht is onrecht; onverschillig van welke zijde zij komen. Hieraan hoop ik altoos en overal gedachtig te zijn."

^ * Zoo schreef ik {fC. W, 24 April 1868) omtrent de geldelijke verplichtingen van den Staat, waaraan ook al getornd werd, vooral door de Dissenters:

„Wij mogen niet vergeten dat de Staat vele geldelijke en wettig erkende verplichtingen aan onze Kerk heeft; wij kunnen den historisehen grond niet voorbij zien, waarop de uitkeering der geldsommen gebaseerd is. Onze tractementen van landswege vloeijen voort uit die verplichtingen, en geenszins uit het revolutionaire beginsel dat alle burgers voor alle godsdiensten moeten opbrengen. Moeten sommigen, zeg : enkele duizenden in de belastingen toch bijdragen voor onze Kerk, ofschoon zij er niet toe behooren, dit ver- wekt bij ons geen het minste gewetensbezwaar, omdat zij, direct of indirect, zij zei ven of hunne voorouders, veel meer profiteerden van den roof, aan onze Kerk gepleegd, dan zij nu voor de beroofden moeten opbrengen. Hunne bijdragen zijn billijke restitutus^

* ^ * Met ongemeene blijdschap heeft die partij den uitslag van den sedert 1886 voor d^ Rechtbanken gevoerden strijd over de rechtsgeldigheid van de tegenwoordige organi- satie begroet, wier positie, op rechterlijk gebied, nu onoverwinnelijk schijnt te zijn. Ook met betrekking tot de uitkeering van de Predikants- traktementen heeft de Hooge Raad onlangs zoo beslist, als wij altijd beweerd badden, t. w. dat er voor de vertegen woordi- gers der onderscheidene godsdienstige gezindheden cene schuldvordering^ tegenover den Staat, bestaat, tot het bekomen der toegezegde traktementen, pensioenen en andere inkom- sten. Zie het desbetreffende Arrest in de Kerkelijke Courant van 3 Januari 1891.

Ook Dr. Bronsveld heeft in zijne Kroniek^ met kracht en talent, het behoud van de Kerk steeds voorgestaan, en ik heb mij in het Kerheiyk Weekblad *), meer dan ooit te voren, tegen hare ontbinding verzet.

Dit verzet was des te noodiger, omdat Groen's schoonschijnend streven ^) door het machtige demagogische talent van Kujper krachtig bevorderd werd.

In >Yrg Beheer y^^ zoo floot de vooglaar, lag de profetie en kiem eener betere toekomst. i^Yri/ Beheer'' was voorwaarde van de «vrijmaking der Kerk,'* T^Yrij Beheer'' was niets anders dan het wettig streven om te voorkomen dat de eigendommen der Gemeenten door >de zestien heeren in den Haag*' tergend misbruikt werden tot tyranniseering van de Gemeenten. i^Yrij Beheer*' was de worsteling van den eigenaar tegen het geweld van den roover.

Met evenveel recht kon men aan zulk een voorvechter van het Vrij Beheer te laste leggen, dat het hem te doen was om door zijne vrijscharen te heerschen over gewetens en beurzen beide. Doch hoe dit zij, dezelfde schrijver verstond zoo slecht, naar het schijnt, de Hollandsche taal dat hij

*) Zie bijv. No. 23, 25 (bijvoegsel) van 1869; No. 39 en 43 van 1870. «) Zie bijv. N, G, '69, bl. 120.

Digitized by

Google

YRIJMAKINQ VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN. 337

in de Heraut mij als zijn bondgenoot voor »cle vrijmaking der Kerk'' voorstelde.

Wat Kuyper wilde laat mij het zeggen, met zijn program van Sep- tember 1874 ^) ; daarmee leg ik tevens getuigenis af dat hij op dat punt in 1867 niet anders dacht : «Intrekking der Koninklijke Besluiten van 1815 en 1852. Opheffing der godgeleerde faculteiten aan de Kijks hoogescholeu en stedelijke Athenaea. Vrijlating van het Kerkelijk huwelijk. Dienstplichtigheid van aanstaande theologen. Verkiesbaarheid van dienaren der Kerk voor Staats-coUegiën. Afschaffing van het exceptioneel strafrecht voor dienaren der Kerk. Herziening van art. 158 der Grondwet. Wijziging van de Wet van *53 op de Kerkgenootschappen. En voorloopig een organieke Wet op art. 168 der Grondwet."

Hoever ik van oordeel was, dat daardoor »de vrymaking der Kerk" zou ontstaan, bl^kt uit de volgende door mij in het Kerkelffk Weekblad verdedigde stellingen :

»1^ De intrekking der Koninklijke Besluiten van 1816—1852, betrekkelijk onze Kerk is zéér goed te keuren. Indien wij ons bepalen tot dit punt, zullen w^ eendrachtig samenwerken. 2^ Met de intrekking van die besluiten vervalt niet de tegenwoordige Kerkelijke Organisatie. Zij rust op onze belof- ten ; het Kerkgenootschap rust, na 1852, op de Kerk. 3®. Men hebbe de goedheid te beureen, dat de regeering het recht en de macht heeft om het bestuur onzer gemeenten te des- en te reorganiseeren. Principieel is dit even af keurens waard, als het Koninklijk Besluit van 1816. Wij zouden ons daaraan niet mogen onderwerpen. 4^. Waar leest men eenige bepaling die het Kerk- genootschap bindt aan den Staat als stuurman?"

Naar mijn oordeel zou de ook door mij gewenschte intrekking van de bekende elf reserves, die onmiddellijk, 22 Juli, plaats had na de definitieve instelling van het Algemeen College, 21 Juli 1870, dan ook geen de minste verandering brengen in den rechtstoestand van de Kerkelijke Organisatie ^).

^ De zooeven genoemde Reserves van het Alg. Regl. van 1852 luiden aldus : 1®. Dat, in verband tot de in het reglement voorkomende bepalingen omtrent de macht, bevoegdheid of roeping der Synode en Synodale Commissie, of van andere Collegien van Kerkelijk bestuur, Onre bekrachtiging niet zal kunnen worden opgevat als eene erkenning van het recht des Kerkbestuurs tot eenige uitbreiding van gezag of bevoegdheid, welke niet zou kunnen worden overeengebracht met het beginsel, tot grondslag van het herzien ingswerk gelegd;

20, dat bij name het vaststellen van bepalingen omtrent de administratie der bijzondere

O Zie De Heraut van die dagen.

*) K, IV. No. 29, 1870; No. 31, Bijvoegsel.

Digitized by

Google

338 DR VBIJMAKINQ VAN DE KBRKELIJKB GOBDBRBH.

kerk-, pastorij-, kosterij- en andere gemeentefondsen en goederen, niet kan geacht worden daardoor als eene bevoegdheid der Synode te zijn erkend ;

3®, dat onze bekrachtiging van dit Algemeen Reglement niet zal kannen worden opgevat in zoodanigen zin, alsof zij op zich zelve en buiten verband met andere veror- deningen, geacht zou kunnen worden eenige bepaling van dit Algemeen Reglement of van speciale reglementen of Kerkelijke voorschriften, in het vervolg, buiten onze goed- keuring vast te stellen, buiten de Kerk verbindend te maken, hetzij ten aanzien der Regeering- of der Staats-ambtenaren, hetzij ten aanzien der tot de inrichting van den Staat bchoorende besturen en collegien ;

4*. dat uit het voorkomende aan het slot van art. 4 niets zal' kunnen worden afgeleid ten aanzien der bevoegdheid van de Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, tot regeling der belangen en betrekkingen van de protestantsche Kerken in Neèrlandsch Oost- en West-Indie, waaromtrent wij ons voorbehouden de bestaande bepalingen, zoo noodig, te wijzigen, in verband tot de behoeften en belangen dier Kerken, de rechten van den Staat en de aanspraken, welke, naast de Hervormde Kerk, ook de andere daarbij Jjetrokken Kerkgenootschappen kunnen doen gelden;

5*. dat alle eventuCele veranderingen, hetzij in het thans bekrachtigde Algemeen Reglement, hetzij in andere reglementen of reglementaire bepalingen, mitsgaders alle nieuwe reglementen en reglementaire bepalingen, dadelijk ter kennis van de regeering zullen worden gebracht, door het coUegie van Kerkelijk bestuur, 't welk die veranderingen, reglementen of reglementaire bepalingen vaststelt, of, zoo daarop goedkeuring of bekrach- tiging van hooger kerkelijk bestuur wordt vereischt, door het coUegie van bestuur 't welk de goedkeuring of bekrachtiging verleent;

6*. dat mede van alle benoemingen en veranderingen in het personeel der besturen boven den Kerkeraad, dadelijk aan de regeering zal worden kennis gegeven, door het collegie hetwelk de benoeming heeft gedaan of waarin de verandering van personeel heeft plaats gehad ;

7*. dat geene verandering van jurisdictie of begrenzing, hetzij van Kerkelijke besturen, hetzij van Kerkelijke gemeenten zal kunnen worden tot stand gebracht zonder Onze goedkeuring;

8*. dat de artikelen van het Algemeen Reglement, welke van invloed zijn ten aanzien der betrekking tusschen Staat en Kerk, niet zullen kunnen worden veranderd zonder Onze bewilliging;

9*. dat alle bestaande verordeningen verbindend blijven, zoolang zij niet op wettige wijzen zij n^ vervangen of afgeschaft;

10. dat uit art. 24 niets zal kunnen worden afgeleid, ten nadeele der rechten van coUatoren en floreenplichtigen ;

II®. dat Onze bekrachtiging van het Algemeen Reglement geen grond zal kunnen opleveren, om van Staatswege voorziening in te roepen in de meerdere kosten, welke het Kerkbestuur, hetzij door meer talrijke vergaderingen van de Synode of anderzins mogen vorderen.

Ofschoon dus niet met het Algemeen College meegaande, maar, zooals te

Digitized by VjOOQIC

DE YRUMAKINQ YAH DE KERKELIJKE GOEDEREN. 389

Goes, het Vrij Beheer steunende ^ ), was ik, met het oog op hetgeen alzoo gewenscht werd, niet zonder groote vrees. Evenwel, daar ook het Vr^ Beheer zich fiindeerde in de stemgerechtigheidy zooals die door de wetgevende macht in de Kerk was geregeld^ dus in een radicaal door het Kerkgenootschap verleend, was ik onbezorgd voor verduistering of vervreemding, ten behoeve van eene afgescheidene Kerk, welke nooit dan met openbare en strafbare recht-schennis tot stand komen kan. Inmiddels bleef ik inzonderheid voor de opheffing van het Floreen-recht arbeiden, óók om aan de stemgerechtigde mans- lidmaten in Friesland het beheersrecht en het recht op het medebestuur der K^k toe te vertrouwen. En zoo vinde hier de bespreking plaats van

De Floreenplichtigen als Kerkélgke macht.

Tot recht verstand eerst eenige historische toelichting! Sedert de invoering van het Christendom berustte het recht der benoeming van hare geestelijken in Friesland bij de Gemeente. Daarmee had zich noch Paus, noch Keizer, noch Legaat te bemoeien ^). De Stemgerechtigden waren de schotschietende huizen of ploeggangers in het kerspel, bezitters van boerderijen, enz. ; hunne stem was »fundo inhaerens," eene bezitting van den grond, een sequele van den grond, en daarvan op geenerlei manier te scheiden ; de bezitter van dien grond was dus de stemuitbrenger. Dat recht nu, óok toegepast op burgerlyke zaken, het kerkelijke èn het politieke stemrecht dus in de provincie, werd door den storm van 1795 weggeblazen, en nooU hersteld.

Ku waren er in Friesland óok andere belastingschuldigen onder den naam van Floreenplichtigen. Deze titularissen hadden hun ontstaan te danken aan Hertog George van Saksen, Potentaat van Friesland, in den aanvang der zestiende eeuw. Hij toch liet de huurgelding opnemen van alle landen in Friesland, naar goudguldens (Florins) berekend. Op de waarde van lederen florin huurwaarde legde hij belasting, naar gelang van omstandigheden en behoeften, te betalen door den huurder of door den eigenaar.

De afschaffing van het oude stemrecht bracht, gelijk te voorzien was, groote verwarring in de Friesche Gemeenten teweeg. Om daaraan een einde te maken, bepaalde het Departementaal Bestuur van Friesland, 27 Juni 1804, dat »tot het opnemen der kerkerekeningen en tot het stemmen van nieuwe kerkvoogden, ten platten lande, moeten worden opgeroepen de floreenpligtige ingezetenen van de hervormde godsdienst en daarvoor gehouden moeten

1) Wie over een en ander meer begeert te lezen, verwijs ik naar het Hoofdstuk: Een bandeloos^ onder den naam van vrij bekeer^ in Het Keerpunt, j; Char iet boek van Friesland, D. I, bl, 635 v.v.

Digitized by

Google

840 DE YBIJMAKINO VAN DE KERKELIJKE OOEDEREN.

worden allen die in de Hervormde Kerk gedoopt zgn en tot geen ander Kerkgenootschap zijn overgegaan.

Tevens werd hun de last opgelegd om, » wanneer de fondsen tot onderhoud, herstel of vernieuwing van pastorie's tekortschoten, dit ontbrekende te hoeden en aan te vullen, naar evenredigheid van de floreenlasten op hunne goederen gelegen.** De Heerenveensche Synode (van Juli 1804) gaf hun daarop het recht van predikantsberoeping. Haar Wetboek en Kerkenorde werd 26 Augustus 1805 door het Staatsgezag bekrachtigd. Het Reglement van 14 September 1833 verleende hun het recht van verkiezing of benoeming van Predikanten uitgezonderd, zooals vroeger ook het geval was geweest, waar eene andere wettige wijze van benoeming plaats had. Omtrent het beheer der kerkelijke goederen, werd hun, bij het Reglement van 12 Dec. 1823, >het toezicht op de kerkelijke administratie** toegekend, en alzoo de attributen, welke elders de Notabelen bezitten.

Derhalve was in Friesland, ten platten lande, de grootste invloed op het kerkelijk en geestelijk leven verzekerd aan belastingplichtigen, juist omdat zij, eo voor zooveel zij zekere lasten opbrachten, waarbij het niet eenmaal noodzakelijk was dat zij belijdenis des geloofs gedaan hadden. Indien zij maar door den doop in de gemeenschap der Kerk opgenomen waren, of door geboorte uit Hervormde ouders, of door den overgang van hunne ouders tot de Hervormde Kerk in betrekking stonden tot eene bijzondere gemeente (Art. 2 Alg, Begl.),

Reeds lang had men de onbiilijkheid van die verordeningen in enkele kringen gevoeld. Vele Floreenplichtigen bezorgden gansch andere predikanten, dan de gemeenteleden begeerden. Voor het onderhoud van Kerken of Pasto- riên, of Predikantstraktementen droegen zij luttel bij ; veeleer haalden zij van de kerkelijke goederen wat er van te halen was voor straatwegen, scholen, herbergen, vroedvrouwen, algemeene- armen, voor alle zoodanige posten als die zij anders in hunne kwaliteit van burgers zouden moeten voldoen. In *t kort, niet alleen de geestelijke behoeften werden grovelijk miskend, maar ook de allereerste beginselen van eerlijkheid en goede trouw op schandelijke manier met voeten getreden ; er was veeleer kerkroof dan kerkvoogdij tenge- volge (wij willen het geloovenl) van historische en juridische dwalingen.

Van 't misbruik der goederen zal ik maar geen bewijzen bijbrengen. Doch hoe het ging bij Predikantsbenoemingen ? - Wij zullen één uit vele gevallen berichten ; juist omdat wij voor de waarheid kunnen instaan.

Door het vertrek van Ds. Voget naar Oost-Indië kwam de Hervormde Gemeente van Oudwoude en Westergeest (Classis Dockum) vacant. Dientengevolge deden velen in de laatstgenoemde plaats de moeite, om haar, ruim 1200 zielen tellende, tot eene afzonder- lijke gemeente te verheffen. Maar toen zij daarover spraken met den voomaamsten

Digitized by

Google

DE VRIJMAEING VAN KERKELIJKE 9OEDEREN. 341

floreenplichtige, baron Heemstra van Veenklooster, lieten zij hun voornemen varen, omdat hij hun beloofde, „wel niet een ultra-orthodoxen, maar een gemat igd-rechtzinnigen" ; zoodat de beide gemeenten gecombineerd zouden blijven. Daartoe viel zijn oog op den heer Greeve, later predikant te Dockum; edoch eene commissie uit den boezem der Gemeente die hem ook ging hooren, vond in Z.Eer^v. volstrekt niet wat zij verlangde. Toen haar nu werd toegestaan om mij, candidaat tot den Heiligen Dienst sedert October 1861, uit te noodigen tot eene predikbeurt, en ik daaraan voldaan had, verklaarden zich slechts vier personen tegen mijne prediking, en verzochten den volgenden dag een veertigtal leden den heer H. schriftelijk om mij te stemmen. Desniettegenstaande bracht hij met. nog drie anderen op den heer G. zijne stemmen uit.

De stemmen van deze vier floreenplichtigen bereikten het cijfer van 326; vierentachtig stemgerechtigden brachten op mij 327 uit. Maar de heer Heemstra teekende protest aan tegen eene schrijffout, een stembiljet, en een stemmer, als zijnde slechts vruchtgebruiker der vastigheden, waarop zijne uitgebrachte stemmen lagen. Daarop werd er van zijne tegenpartij protest ingediend tegen de wettigheid der geheele stemming, omdat, en 'dat wel door den Consulent zelven, de kerkdeur geopend werd vóór den uitslag, om den koster uit te laten, ten einde kaarsen te halen.

Die daad was strijdig met het Reglement naar het oordeel van het Classicaal Bestuur, 't welk dan ook de gedane benoeming vernietigde, doch ook de winnende parlij tot betaling (voor de helft) van kosten veroordeelde.

Bij de nieuwe stemming, op 27 Mei 1862, werden door negen en zeventig stemge- rechtigde ingezetenen 359 stemmen uitgebracht, terwijl de Heer Heemstra liet uitbrengen 455 stemmen op den heer Huber, toen Predikant te Sebaldeburen; de heer G. had bedankt verder in aanmerking te komen. Al die stemmen waren echter niet van den Heer Heemstra zelven; bij procuratie stemde hij voor menigeen die buiten de gemeente woonde.

Nieuwe protesten waren het gevolg. Allereerst tegen sommige stemcedels, als waarop, in strijd met Art. 11, de florenen van verschillende personen gecumuleerd waren. Voorts tegen al de stemmen van den heer Heemstra, die buiten medeweten van den Kerkeraad ter tafel gebracht en door den Consulent, en dat wel zonder procuratie, uitgebracht waren; dit achtten de protesteerenden in strijd met Art. 36. Daarbij kwam, dat de Consulent in het proces- verbaal der stemming, na de onderteekening, iets doorhaalde en veranderde, volgens burgerlijk recht een strafbaar feit.

Evenwel de Heer Huber werd als benoemd en beroepen verklaard; de kosten bedroegen voor de rechthebbende, doch verliezende partij ƒ94.63.

En wat volgde nu?

Het behoorlijk verzet der gemeente werd zooveel doenlijk door den voornaamsten Floreenplichtige gestraft met onttrekking van zijne gunst; ja zelfs moest een grijsaard (Vaalstra), omdat een zijner zonen zich schuldig gemaakt had aan die misdaad, de hoeve verlaten die hij van den heer Heemstra gepacht had. De leeraar, die alzoo der gemeente opgedrongen werd, vond bij haar niet de minste welwillendheid. Geen 50 personen van de 2000 leden gingen in de eigen bedehuizen op; van al de sedert geborene kinderen werd geen derde deel gedoopt ; schier niemand deed er belijdenis des geloofs. £n moest

Digitized by

Google

342 DE VBIJMAKINO VAN DB KERKELIJKE QOEDSRBF.

de Leeraar in die dagen nog vrijheid geven om elders belijdenis af te leggen of ten doop te houden, hij vond daartoe ook geene vrijheid ()

In ruimen kring heeft dat geval niet veel aandacht getrokken. Doch de Deinumer kwestie hield een poos lang de belangstelling der geheele Kerk gaande, juist omdat zij ongeveer samenviel met het Koninklijk Besluit omtrent het Beheer. Te Deinum dan ^) werd hoofdzakelijk door buitenfloreenplich- tigen gestemd de heer F. Lieftink te Kimswerd, die zich als »modem^' in de publieke opinie had laten inboeken. Q^teund door ^j^ der manslidmaten weigerde, op grond van het BevestigmgsiorvtivWet^ de Kerkeraad de benoe- ming te veranderen in eene beroeping. Daarop deed het Classicaal Bestuur wat des Kerkeraads was. De daad van den Kerkeraad werd toegejuicht door onderscheidene mannen van name, door vele Kerkeraden, en door het Bestuur der CJonfessioneele Vereeniging. De Kerkeraad verzocht den beroepene te bedanken. Hij verzocht wederkeerig den Kerkeraad, hem met dusdanig geschrijf niet lastig te vallen. Het slot was echter, dat hij bedankte; evenwel slechts ingevolge huislijke omstandigheden; wat Z. £}erw. erg speet.

Ook dit lijdelijk verzet heeft het naaste doel niet bereikt; er kwam later toch een predikant van gelijke richting. Van de schromel^ke, niet ie bereke- nen gevolgen (alsof de gevolgen in andere gevallen wel te berekenen waren), waarvan menigeen in die dagen sprak, is ook weinig te bespeuren geweest. Maar die geschiedenis heeft menigeen de oogen geopend voor de verfoeilgke onbillijkheid van het Floreenstelsel in de Kerk. De heer B. Bolleman van der Veen, predikant te Ëemewoude, wekte het verzet er tegen krachtig op, des te invloedr^ker, omdat hy niet behoorde tot die »nieuwe lui," die men ortho- doxen noemde. Zijn boekske over De Florempligtigen en de Gereformeerde Gemeenten ten platten lande in Friesland in weder sgdsche betrekking^ beleefde eene tweede vermeerderde uitgaaf, en zijn Adres van Augustus 1866 aan de Hervormde Gemeenten voornamelijk in de Provincie Friesland *), vond goeden ingang, uitgezonderd bij eigenbatige floreenplichtigen.

Kaar mijn oordeel viel met het Koninklijk Besluit van 1 April 1866 ook de rechtsgrond der Floreenplichtigen als kerkelyke macht weg. Aan de wet- gevende macht in de Kerk stond het, hun het recht van benoeming te ont-

>) Vgl. K. W. No. 1, 1865.

In latere dagen, na het vertrek van den heer H., is de gemeente gezegend met een predikant naar haar hart. Zie voorts I2den jaarg. No. 18, 30, 38; i3deD: No. 16; I4den: No. 4, 6, 7, 43, 46; isden. No. I. -

«) Zie het K, IV. 12de j. No. 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11, 14, 16, 17, i8, 19, 20, 24,28, 37, 38» 45i 46, 52.

') Beide geschriften verschenen bij H. Proost te Leeuwarden.

Digitized by

Google

DE VRIJMAKIKO VAN DK KERKELIJKE GOEDEREN. 343

nemen, vooral na de intrekking van de tiende reserve. De Algemeene Synode van 1873 erkende wel het recht en de billijkheid, maar zij durfde niet, uit vrees voor de wraak der Floreenplichtigen ; maar »door den Kerkeraad van Eemewoude" werden de redeneeringen glansr^'k weerlegd <). Evenwel, ondanks al het verzet van invloedrijke Floreenplichtigen behaalde degerech* tigheid een schitterenden zege: den !■*•» Januari 1875 waren de Floreen- plichtigen als gemachtigden ter predikantsbenoeming dood.

Doch daarmede waren zij nog niet van het gebied des beheers verdreven. Van rechtswege bestonden zij wel niet meer na 1 October 18G9, maar zij hielden nog de koorden der geldbeurs, die op vele plaatsen in de eigen beurs uitliep. Eenige kloeke mannen stichtten in October 1875 een anti- floreen- verbond, onder het bestuur van de Heeren: Ds. F. J. P. Moquette, Vooreitter^ A. Miedema Secretaris, W. M. Oppedijk, Penningmeester; De. S. S. de Koe, R. K. Okma, C. J. de Bordes, Ds. M. Sjoers, Ds. H. van Broekhuizen, Ds. L J. Ippius Fockens, J. Campen, J. C. Sleeswijk Visser, Ds. G. A. Kade- maker, J. C. Tj^ssinga en G. Oberman, voorgelicht door de rechtskundige adviezen van de Hoogleeraren Gratama en de Q^r. Opnieuw waren vele harten bewogen geworden door gepleegde ongerechtigheden, zoo als te Berli- kum, Wirdum, Oosterend en Buitenpost, gevallen waarop Ds. 8. 8. de Koe in de CkristelffJce Stemmen van 1874, onder het opschrift van De Gevangen* schap der Friesche Kerk^ de aandacht gevestigd had. Onder den titel van De vrgmaking der Friesche KerJe werd een deugdelijk ondergoek ingesteld naar recht en roeping der Friesche Gemeenten, <e^c«ot;cr»de Floreenplichtigen van den Hervormden Godsdienst", in zake het beheer der Kerkelijke goederen en inkomsten" *), in het begin van 1875.

Te Oosterend werden daarop de eerste stappen gedaan tot verwijdering van de onrechtmatige beheerders. Den 29»*«° December 1876 werden allen die, naar de ruimste opvatting van het begrip tot de plaatselijke gemeente (Art. 2 Alg, Begl), zelfs de pasgeborene kinderkens, behoorden opgeroepen om te beslis- sen over de vraag, of de leden der Gemeente goedvonden, dat in zake het beheer der Kerkelgke goederen voortaan het stemrecht namens de leden der Gemeente zouden worden uitgeoefend door hen die, volgens Art. 1 van het Synodaal Reglement op de benoeming van Ouderlingen en Diakenen Stemrecht hebben in de zaken van het Kerkbestuur, Deze vraag werd met 392 van de 396 uitgebrachte stemmen bevestigend beantwoord (ook door de pasgeborene

^) „ff et reeds veel te lang gekrenkte regt der Hervermde Gemeenten ten platten lande in Friesland, Adres aan de Algemeene Synode enz." Te Leeuwarden bij J. Swarts 1874.

•) Flet geschrift is uit de pen van Ds. De Koe gevloeid; daarbij worden gevoegd de rechtskundige adviezen van Gratama en de Geer. Het verscheen bij J, J. Wiarda te Sneek,

Digitized by

Google

344 DE VRUMAKINO VAN DE KERKELUKB OOEDERBH.

kinderkens!). Verbolgens werden de stemgerechtigde manslidmaten opgeroe- pen om over eenige gewichtige vragen te beslissen. Toen deze beslissing in gunstigen zin was uitgevallen, werd door hen een reglement vastgesteld, en werd aan de Kerkvoogden van Floreenplichtigen, welke het Beheer niet wil- den overdragen aan de Kerkvoogden der Gremeente, een proces aangedaan. Particulieren te Oosterend brachten uit eigene beurs voor de onkosten bijeen f 2500 ; anderen brachten ook van het hunne bij ; de leden van het Anti- florenen verbond, hetwelk de procedure zou steunen, verbonden zich ieder tot eene jaarlgksche bijdrage van f 2.50.

* ^ * Aangezien soorigclijke vragen op vele plaatsen gedaan zijn, zullen wij ze hier laten volgen :

I . Zal de beschikking over het beheer van de goederen en fondsen der Nederduitsche Hervormde Gemeente te Oosterend worden geregeld bij en in het vervolg gevoerd worden volgens een Plaatselijk Reglement, vast te stellen door de stemgerechtigde leden der Gemeente ?

2 Zal eene Commissie van vijf leden, door en uit de stemgerechtigden te benoemen op te na te melden wijze, gemachtigd zijn om in naam van en voor de Nederduitsch-Her- vormde Gemeente te Oosterend alles te verrichten ter zake van het beheer der kerkelijke goederen en fondsen, wat vóór de invoering van genoemd Reglement door haar nood- zakelijk mag worden geacht, tot bewaring van de rechten der Gemeente op hare goederen en fondsen?

3, Zal hel ontwerpen van gemeld Reglement door de stembevoegden worden opge- dragen aan gemelde Commissie, die in last zal hebben het ontwerp gedurende 14 dagen ter kennisneming voor te leggen, de gedurende dien tijd ingekomen aanmerkingen over- te nemen of te verwerpen, het door haar alsdan voorloopig vastgestelde Reglement in zijn geheel in stemming te brengen, en, bij aanneming door de stemgerechtigden, in te voeren; voorts alles te verrichten wat tot de verdere uilvoering van het Reglement door haar zal worden noodig geacht tot aan het optreden der personen in het Reglement aan te wijzen?

4. Zullen de leden der Commissie worden benoemd bij stenmiing, met dien verstande dat daarbij de volgende regelen gelden:

10. de leden worden benoemd met volstrekte meerderheid van stemmen dergenen die aan de stemming deelnemen;

ingeval bij eerste stemming niet door vijf personen de volstrekte meerderheid ver- kregen is, er later eene herstemming zal gehouden worden tusschen het dubbeltal der nog te benoemen leden, te vormen uit hen die bij de eerste stemming de meeste stemmen op zich vereenigd hebben;

3<*. ingeval meer personen een gelijk aantal stemmen op zich vereenigen, zullen die allen voor de herstemming in aanmerking komen;

4«. ingeval meer dan vijf personen de volstrekte meerderheid verkrijgen, zullen die vijf personen zi^n gekozen die de meeste stemmen boven de volstrekte meerderheid op zich hebben vereenigd;

Digitized by

Google

DE VBIJMAKING VAN DE KERKELUKE GOEDEREN. 345

5». bij gelijk aantal stemmen boven de volstrekte meerderheid, zal tusschen hen eene herstemming worden gehouden bij meerderheid van stemmen.

Onzerzijds werd het procedeeren toevertrouwd aan den bekwamen Mr. Huber. De uitslag bekroonde ons streven; het was een volslagene overwinning op alle machten en krachten van de Florenenpartij. Alzoo werd aan Friesland verzekerd een kerkelijk beheer van de kerkelijke goederen en een kerkelijk beroepingswerk, en dit ergerlijk overblijfsel van Caesaropapie en plutocratie opgeruimd, 't Is opmerkelijk, dat Groen zich over die kwestie niet warm maakte^ en dat Kuyper er geen belang in scheen te stellen.

* * Wegens de hoogst belangrijke overwegingen van den Hoogen Raad en het aanzien van dat rechtskundig College, is het noodig en nuttig, zijn Arrest goed tebestu- deeren. Behalve in de Heraut van 5 Juni 1881 vindt men het o. a. in van Alphen's Kerk, Handboek.

* ^ * Ook in Leyden hing lang eene kwestie over het Beheer \ Zie eene Circulaire van de Gemeente- Commissie aan de Leden der Gemeente te Leyden, d.d. 28 Febr. 1863; de Leydsche Courant van 25 en 27 Mei en 17 April daaraan v.; Het Kerk, Weekblad 13de jaarg. No. 10, 17 en 14de j. No. 4; en Het Handelsblad van 20 Jan. 1886.

W^ kunnen dit opstel echter nog niet eindigen. Er blijft nog één punt ter bespreking over, een punt waarin Groen's kerkelijke geest zich wel bijzon- der en eigenaardig uitsprak. Ik bedoel

De Syiiode en het Beheer,

Van den aanvang der vestiging onzer Kerkreformatie was het Beheer afge* scheiden geweest van het Bestuur. Toen echter de Koning afstand wilde doen van het Beheer, ging de Algemeene Synode overwegen om ook het Beheer aan het Bestuur toe te vertrouwen ^). Mislukt elke, ook de beste, poging van dien aard, bijv. dat de Administrateurs der Kerkelijke goederen rekening aan den Kerkeraad doen zouden, sedert de organisatie, die in 1852 haar beslag kreeg, heeft het wederom niet ontbroken aan pogingen om het beheer van de Kerkelijke Goederen te regelen door de wetgevende macht der Kerk met het bestuur te verbinden.

Langen tijd geleek dat pogen op een loopen met het hoofd tegen den muur. Art. 65 van het Algemeen Reglement, dat de Koning den 23"^ Maart 1852 bekrachtigd had, schreef niets anders voor dan : »Omtrent de admini- stratie der bijzondere kerk-, pastorij-, custorij- en andere Gemeentefondsen, en de betrekking tusschen derzelver bestuurders en de Kerkeraden, zullen nadere bepalingen worden ontworpen." Beteekent deze bepaling niets dan het ontwerpen van eene regeling van bijzonderheden, welke zich aansluit bij

>) Vgl, mijn Handboek tot Beoefening en Toepassing van het Kerkrecht^ bl, 5 en v.v.

Digitized by

Google

346 DE VRIJMAKING VAN DE KERKELIJKE OOEDBREN.

de bestaaode beheersregeling, de koninklijke bekrachtiging was, gelijk bekend is, niet verleend geworden zonder eene desbetreffende reserve, eene reserve welke den Synodalen lust tot eene algemeene beheersregeling tamelijk vast meerde; zy luidde toch: »dat bij name het vaststellen van bepalingen omtrent de administratie der bijzondere kerk-, pastorij* kostorij- en andere gemeente* fondsen en goederen, niet kan geacht worden daardoor als eene bevoegdheid der Synode te zijn erkend."

Zoolang nu die reserve van kracht was, welke immers het vaststellen van elke bepaling, hoedanig zij ook ware, verbood, moest elke poging tot eenige regeling vruchteloos heeten; wat men ook redeneerde omtrent de bevoegd- heid van Kerkbestuur of Kerkelijke wetgeving of omtrent de zelfstandigheid der Kerk en de eenheid in haar beheer, of omtrent de rechten en belangen, zoo van den Staat als van de bijzondere kerkelijke Gemeenten '), het was altemaal te vergeefs; dezelfde macht, die ook de reglementaire bevoegdheid der Synode van kracht gemaakt had, had haar geene macht tot vaststelling op het gebied van het beheer toegekend.

Doch zoodra nu die reserve ingetrokken was, geraakte de tweede alinea van art. 65 vrij. Dat geschiedde onverwijld (23 Juli 1870) na de sanctie van het Algemeen College van Toezicht (21 Juli). De Regeering wilde daarmee zeggen : Nu kan de 2^® reserve vervallen, omdat er nu juri- disch en factisch hoegenaamd geen grond bestaat voor eene vaststelling van beheersbepalingen door de Algemeene Synode, te meer omdat zij zich had laten vertegenwoordigen in dat college.

Onderscheidene leden der Synode waren echter van eene andere meening. In 1871 (den 7^®° Augustus) besloot zij, zich daartoe bevoegd achtende, naar aanleiding van bij haar ingekomen adviezen, die op den toenmaligen toestand der administratie betrekking hadden tot het nemen van zulke maatregelen als die tot eene regeling van het beheer langs kerkdijken weg zouden kunnen leiden; het volgende jaar bood de Synodale Oommissie haar een concept- reglement aan.

.In . dat streven zag men een conspiratie tegen het Vrij Beheer. Gelukte het, dan zou de geldkist der Kerk hermetisch voor het Ohristelijk Onderwijs gesloten worden. Het was «pretentieus'* en het dreigendste wat de vrienden van het Christelijk Onderwijs in twintig jaren benauwd had. Nu, deze mannenbroeders werden wel wat heel schiel^'k benauwd. De vrees, zoowel voor de Synode als voor de Politiek en de Orthodoxie, is een machtige factor onzer jongste historie geweest. Groen zelf heeft daaraan geleden, en

1) Vgl. Syn. Hand. 1853, Bijl. B.

Digitized by

Google

DE YBIJMAKING VAN KERKELIJKE GOEDEREN. 347

haar niet weinig versterkt. Beginselen beheerschten hem in dit opzicht niet slechts bedoeling^i, door vreesopwekking en schrikaanjaging in veler hart geschreven.

Om aan de moderne richting haar steunpunt te ontnemen, achtte hij noodig niet alleen degel^ke Schoolwetherziening, maar ook «vrijmaking van de Hervormde Kerk, door opheffing van caesaro-papistischen dwang," welke alleen te verkrijgen scheen door opheffing van de «caesaro-papistische organi- satie van 1816 en 1852.*' Daarom, zich in *t algemeen aan de Heraut op het stuk van »de Vr^'making der Kerk" aansluitende, verklaarde hij zich b^'zonder ingenomen met deze woorden van dat blad: >Men moet gedurig en met kracht de Gremeenten waarschuwen tegen den toeleg der Synode, om in het geldelijk bezit onzer Kerk een hefboom aan te grepen, tot uitbreiding harer tyrannie en dooding der gemeentelijke vrijheid" ^).

Tegenover zulk eene redeneering plaatste men met recht de opmerking, dat, als de meerderheid der Synode orthodox zou geworden zijn, gansch andere maatregelen zouden te verwachten zijn. De tyrannie der Synode en de dooding der gemeentelijke vr^'hdd was slechts een vogelverschrikker, ten einde het kerkverband te kunnen vernietigen met behoud van het bg dat verband behoorende kerkegoed. Reden te over voor de kerkelijk- conservatieve vrienden van het Evangelie, hoe bevreesd ook voor tyrannie der Synode en dooding der gemeentelijke vrijheid, om, in zake het vrij beheer en het streven van Groen, met groote behoedzaamheid te werk te gaan. Zij hadden den Kerkvorm evenzeer tegen hunnen vriend Groen als tegen den gemeen- schappel^ken vijand te verdedigen.

* * Ongelukkig bevorderde het in 1874 voorloopig vastgesteld Reglement op het Beheer wel eenigermate de vrees, dat er uit „Kerkefondsen" geen geld voor het Christelijk Onderwijs beschikbaar gesteld zou worden. Het stuitte evenwel op nog krachtiger tegen- stand dan die vrienden in het leven riepen. Het werd dan ook weer ingetrokken.

't Komt mij voor, dat de Synode te veel wil hebben. Ik ben het volmaakt eens met het bij^ de Synode van 1889 ingekomen advies ^) : »1®. De Synode kan de bevoegdheid tot de vaststelling van eene alle gemeenten bindende regeling van het beheer niet ontleenen aan de organisatie vaa 181 6.'^ »2^. Even- min bezit zij die bevoegdheid uit kracht van de organisatie van 1852." »3^. Zij heeft die bevoegdheid ook niet door eene overdracht van macht door den Koning ontvangen." »4®. Ook de Kerk heeft haar die bevoegdheid nooit gegeven." Ik voeg er aan toe: De Kerk, d. i. de wetgevende macht,

>) N. C. 1871, bl. 374 (No. van 18 Nov.). *) Hand bl. 623 en 632.

Digitized by

Google

348 VBIJMAKINO VAN DE KERKELIJKE GOEDEREN.

zooals die thans georganiseerd is, mag haar die bevoegdheid nooit geven. Hare macht is geene andere dan om, nadat z^ »onttvorpon*^ heeft veranderd in vastgesteld, »nadere bepalingen" vast te stellen, bepalingen welke zich aansluiten bij die van het Algemeen College en Vr^ Beheer, ter uitvoering mede van Art. 21 Algemeen Beglement, opdat de bedoelde verschillende goederen, naar hunne bgeondere bestemming^ worden beheerd en gebruikt.

* ^ * Ik ben zoo vrij te verwijzen naar mijne in de Stemmen van 1890 voorkomende beoordeeling van Prof, T. Ginnegieter's geschrift, over De Bevoegdheid tot regeling van het Beheer van de kerkelijke goederen der Hervormde Gemeenten. Utrecht C. H. E. Breyer 1890, en voorts naar hetgeen over het onderwerp voorkomt in onderscheidene jaargangen van het Kerkelijk Weekblad, Het pas verschenen Tienjarig Register van de Syn. Hand, 1871 tot 1880, heeft de studie ook van dat onderwerp veel gemakkelijker gemaakt.

2. POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

Onze kerkelijke toestand scheen onhoudbaar geworden.

Tengevolge van de velerlei kerkelijke vraagstukken, die veelal in modernen geest door de Synode behandeld werden, inzonderheid van de heerschende ontevredenheid over de rechtmatige afkeerigheid van het Modernisme in de Kerk, was er van blijmoedige werkzaamheid in het reglementaire Organisme of in het Kerkgenootschap (te onderscheiden van de Kerk als die r^lemen- tair uit de Gemeenten en wezenlijk uit de historische gemeenschap van de belijders binnen het kerkverband ^) bestaat) geen spoor, en van ongeschokt vertrouwen in de toekomst daarvan geen spraak. Zijne gesteldheid belem- merde, op onrustbarende wijze, zelfs de theologische studiën, onderdrukte de begeerte naar het predikambt, werd eene overvloeiende bron van dagelijksche kwelling en verdriet, van hartstochtelijke verguizing en persoonlijke verbit- tering, en verhinderde de dienende macht der Kerk om, naar eisch en lust, de steeds dieper zinkende maatschappij tot opheffing uit het praktisch materi- alisme, zoo zedeloos als troosteloos, krachtig de hand te bieden.

De diepste oorzaak van die gesteldheid achtte men steeds algemeener gelegen in het kerkgenootschappelijk samenzijn, van wie elkander onmogelijk als Christenen erkennen konden. Scheiding werd dus de leus; scheiding, maar hoe? De een ried tot vrgwillig heengaan, een ander om zóó te handelen dat de Synode tot uitwerping overging, alzoo tot gedwongene verwpdering, een derde tot wetteli/he losmaking van wat nog samenbond, en alzoo tot het organiseeren der verschillende partijen ten einde verschillende genootschappen binnen één en H zelfde kerkverband te verkrijgen.

1) Vergelijke men de tegen afscheiding gerichte, door mij gestelde en door de Frieschc Vereeniging bij H. Bokma te Leeuwarden in 1867 uitgegevene brochure Scheiden?

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 349

Hoogst moeilijk is eene ordelijke beschrijving van den kerkelgken toestand die vooral in de overgangsjaren (1866, '67, '68) zich vertoonde. Wie kan een chaos ordentelijk voor oogen stellen? Ik meen echter onder die opschriften de verschillende gebeurtenissen het duidelijkst te kunnen voorstellen. Vooraf ga echter tot beter verstand meer dan één karakteristiek feit. Allereerst hebben wij dan te handelen over

De leervrgheid in den persoon van Dr, Zaalberg,

De houding en het gedrag der leervrijheidsmannen iii het Nederlandsche Zendelinggenootschap gaf overvloedig te verstaan, wat men van hen te ver- wachten had in de Kerk. En verloor het dientengevolge alle vertrouwen bij schier allen, die nog vasthielden aan het recht van het Evangelie binnen zijn eigen gebied op de uitsluitende heerschappij, de weerzin dien men tegen Zaalberg koesterde, klom mede daardoor tevens bij den dag.

Laat ons dan nu, tot hem als de geïncarneerde leervrijheid wedergekeerd, zien wat er kerkrechtelijk met hem te ^s-Gravenhage gebeurde.

In 1866 werd hij aangeklaagd bij het Classicaal Bestuur; de aanklacht werd echter afgewezen ^), waarop een negental leden van de sterkgedunde Classicale Vergadering te 's Hage in 1866 van haar bestuur verlangde, om niet langer openlijk op de kansels onzer Kerk vreemde en onchristelgke leer te dulden ^.

Dat verzet werd gesterkt door zijne taal, manieren en hoogmoed. Althans de antipathie tegen hem steeg zoo hoog, dat hij zich »doodgelasterd" voelde. Niet van de zijde der orthodoxen, welke, ondanks alle bestr^'ding van zijne leer, hem persoonlijk niet zelden deernis betoond hadden. Maar van den kant der «Libertijnen", »schandelijkheden*', «onhandige, onbetrouwbare en hartelooze vrienden."

Als een wanhopige; zich levendig en pijnlijk bewust van de breuk tusschen zijne overtuigingen en de ordeningen eener Kerk, die, door en door Christo- logisch, supranaturalistisch en schriftuurlijk in haren historischen oorsprong, hare ontwikkeling, haar eeredienst, hem niet dan noode op hare kansels kon dulden ; doch met woeste liefde jegens haar vervuld, nam hij den 22"*®» Octo- ber 1867 afscheid van zijne vrienden, van zijn ambt, van zijn verleden '), na weken achtereen het daartoe strekkend besluit overdacht te hebben, verliet, zonder in zijn dienstwerk te hebben voorzien (Art. 35 Eegl. vacaturen) dienstwerk en gemeente, en ging naar Utrecht, om in de rechtsgeleerdheid te

i) Biaadjes der Conf, Ver, 1867, bl. 79. «) K, W, 20 Juli '66. »} t. a. p. bl. 28.

Digitized by

Google

350 POGINGEN TOT OPLOSSmO VAN KBBKBLIJKB YÊRWARBING.

Studeert en alzoo langs dien weg »zijn brood*' te «verdienen" niet alleen, maar ook een man des vrijen woords >te blijven." Bovendien bood zijn woonhuis te huur of te koop aan.

* ^ yyDaal ik vermoeid van den kansel af^ waarop ik mij niet meer zoo als weleer tehuis gevoelde, mijn hart bloedt er onder; maar wat nood? De godsdienstige geest vindt overal harten en woorden. Aan teksten ontbreekt het nooit in het menschelijk leven en aan geen kansel ook in Gods grooten tempel, die zonderlinge menschenwereld met haar licht en donker, haar rijkdom en armoede, haar geest en geesteloosheid, hare ver- hevenheid en diepe, diepe ellende ....." En het afscheid in zijn geheel besloot hij met den eed: „Zoo waarlijk helpe mij God AlmachligT'

Doch met dat heengaan was de Haagsche Gemeente niet voor 'goed gebaat Haar zou nog dieper vernedering wachten. Het laatste bedryf zou het aller* treurigste worden.

Want ziet, wat gebeurt er ? Na eene afwezigheid van een drietal maanden, komt hij in den Haag terug, om er op Zondag 2 Februari weer als Predi- kant bij de Nederduitsche Hervormde Gemeente op te treden. De preek, die h^ houden zou, was reeds ter perse, en aan het Ministerie van predi* kanten had hij van zijn voornemen behoorlijk kennis gegeven. Maar dat was gerekend buiten het diep gekrenkt zedeliyk gevoel van den Kerkeraad om I Deze had zich met algemeeue stemmen (zijn geestverwant Ds. Hoevers hield zich buiten stemming) verklaard tegen %ijn wederoptreden; terwijl aan Ds. Gort de vervulling van die beurt opgedragen was. Den 4^®» Februari daar- aanvolgende besloot de Kerkeraad met een gelijk aantal stemmen: »De Kerkeraad vernomen hebbende het voornemen van Dr. J. C. Zaalberg, om de dienst te hervatten, zonder van het in druk gegeven Afscheidswoord een woord te herroepen, acht dit zoowel voor den persoon van Dr. Zaalberg, als inzonderheid voor de Gemeente van 's Hage hoogst onraadzaam en gevaarlijk, en verzoekt daarom de overige predikanten de beurten te blijven waarnemen, gelijk zij tot nu toe naar de eigene meening van Dr. Zaalberg hun als vakatuurdienst waren opgelegd, en zulks tot zoolang door hoogere kerkelijke autoriteit, waartoe de Kerkeraad zich inmiddels wenden zal, hieromtrent zal worden beslist."

Wat de oorzaak was van zijn wederkeer, heeft Zaalberg zelf, na betuiging van z^n geloof aan de bijzondere Voorzienigheid Gods aldus beschreven: 9 Mijn God! Wat zijn er boosaardige en vuilaardige wezens onder uwe men- schenkinderen, maar ook wat zijt Gij goed en groot. Hier, hier in 't onvrien- del^'k 's-Gravenhage zelf, heeft mij de boosaardigheid, die my bijna gedood had, ten nieuwen leven opgewekt Hier heeft zich met den godsdienstigen geest in mij de goddeloosheid der menschen tegen mij vereenigd. Na eenen

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 351

nacht, in heftige gemoedsbeweging doorgebracht, stond ik ^ier, heden ^) voor drie weken, gesterkt in God, uit mijne vernedering op. Had mij eerst de gods- dienstige geest gedreven tot het blijven leven voor de hoogste belangen der menschen, hier gebood mg de persoordgke eer om dan ook eenvoudig de vrije profetie^ die ik toenschte, te verlinden aan de ioederaanvaarding van mgn verlaten ambt'' %

Een en ander maakt ook nu nog op het zedelijk gevoel een diep treurigen indruk. Zijne persoonlijke meening is de eenige macht die hij gehoorzaamt. »De vr^e profetiCy** die hij buiten de Kerk had gezocht te dienen, wil hij daarom maar eenvoudig verbinden aan de weer uitoefening van het heilig, eenmaal verlaten ambt. Daaraan moeten dan nu maar de hoogste belangen der menschen, der Gemeente, der Kerk, ondergeschikt zgn ! Indien ooit eene gemeente te klagen heeft gehad over mishandeling van dienaren, dan was het wel de Haagsche, en dat nog wel onder de plechtige verzekering, aan wier oprechtheid ik niet, doch aan wier juistheid ik wel twijfel, dat hij, »als een wedergeborene'' tot haar wedergekeerd was. Om den staat z^ner gezond- heid, om zijn afkeer van de ongodsdienstigheid en zedelijke lafheid zijner omgeving, om den bitteren hoon die zyn leven vergiftigde, om gemoeds- bezwaren eindelyk betrekkelijk zijne verhouding tot de Kerk heengegaan, schijnt het onbegr^pelijk, waarom hij is wedergekeerd, want, al was zijne gezondheid veel, zeer veel verbeterd, al was hij zel& genezen van de »hersen- koorts," waaraan hij meende geleden te hebben, de twee volgende redenen waren toch immers big ven bestaan, en de Kerk was immers niet veranderd ? Neen ; maar hij achtte thans, ingevolge de toepassing vaü Art. 23 Algemeen Reglement, »de oude huishouding tot op den grond toe veranderd." Daaruit leidde hij de vrijheid af, om het kerkelijk ambt te bekleeden zonder aan de overlevering der Kerk gehoorzaam te wezen. In het kort, hij zeide: »Vrij ben ik als te voren, godvruchtig niet minder, eerbiedigende uwe gebruiken, maar alleen voor zooverre zij de geesten niet binden. De geest dringt mij. De eer dwingt mij. De nood is mij opgelegd ... In doop en in menig ander ding voel ik mij gewis niet meer thuis ... In den naam van God zal ik doopen wie ter doopvont gebracht wordt Op de Paasch- en Hemelvaarts- feesten zal ik de heerlijkheid van Jezus en de kracht des eeuwigen levens verkondigen. Door hooger aandrift gedreven leg ik den ban op vroegere bezwaren en mijn geweten geeft mij getuigenis dat de nood mij is opgelegd en dat ik in

■) d. w. z. 2 Februari,

•) Een verboden preek. Na weigering van kansel en spreekzaaly te *s-Graven- hage met een toelichtend schrijven uitgegeven door J. C. Zaalberg Pz. Theol. Doet, en Pred. te *s-Gravenhage. Vijfde Duizend, Alkmaar P. Kluitman, 1868.

Digitized by

Google

352 POGINGEN TOT 0PL08SIKG VAN KERKELIJKE VERWARRING.

dezen recht doe voor Qod'*^). Een raadsel is Zaalberg op zielkundig en zedelijk terrein, een slachtoffer van moderne godsdienstigheid, eigenzinnigheid en zenuwachtigheid in onderling verband en wederkeerige werking. Maar, wat hij ook was, dit is zeker : hij deed juist zooals hy zelf wilde, en zeide metterdaad tot Gemeente en Kerk : ik zal met u doen wat ik wil en ik zal zeggen wat bi) mij opkomt! Gij zult dat alles moeten verduren en verduwen 1 Want tA; wil het alzoo!

De algemeene verontwaardiging, die zich openbaarde, was een verbiedend verschijnsel. En ten volle moet beaamd worden, wat Dr. Lamers bij de beraadslaging in den Kerkeraad verklaarde, nam. dat het wederoptreden van Dr. Zaalberg in de gegevene omstandigheden, »eene zedelijke onmogelijkheid en eene bespotting en verguizing der Gemeente*' was. Maar de gunstige gele- genheid voor eene poging om dat te verhinderen, zelfs buiten de kwestie der leertucht om, had de Kerkeraad naar het schijnt, voorbij laten gaan. Onver- wijld na de verschoning van Zaalberg's afscheidswoord had de Kerkeraad zich tot het Classicaal Bestuur van 's-Gravenhage moeten wenden, volgens Art. 35, al. 1, Begl op de Vacaturen, Dat bestuur was dan in de gelegenheid gesteld geworden, om hem te tuchtigen wegens verzuim in de waarneming van zgn ambt. Zoo het niet ook om den geest en de beginselen van zijn Afscheidstooord getuchtigd zou hebben en om zijne standplaats als vacant te doen behandelen ^), De beurten echter, die de predikanten hebben waar- genomen in de plaats van Zaalberg, hebben z^, volgens hun schrijven, aan- gemerkt als bejswaarbeurten^ ofschoon het volstrekt niet blijkt dat Zaalberg om ongesteldheid of langdurige afwezigheid bezwaard had : ja, zelf geeft hij toe dat de Predikanten zijne beurten, in de gegevene omstandigheden, terecht als i;aoa^tiurbeurten beschouwd konden hebben, »bij de zekerheid, waarin men leefde, dat ik toch nimmer terugkomen zou*' '). En of de Kerkeraad die thans al ging aanmerken als vacatuurbeurten, dat baatte niet, want zij waren het niet, en zij werden het niet door die eigenmachtige verklaring des Kerkeraads. Had het Classicaal Bestuur bijv. verklaard, dat Zaalberg van zijn dienst afstand gedaan had, en van die verklaring afschrift aan het Ministerie van Eeredienst doen toekomen, dan had de Kerkeraad, die immers van Zaalberg geen schrijven had ontvangen volgens Art. 7, zulk een missive aan Zaalberg mogen richten, en tot eene nieuwe beroeping moeten overgaan. Maar Zaalberg had eerst emeritaat en pensioen aangevraagd ; den 22'^^ g^p-

1) T. a. p. bl. 19-28.

*) Onjuist is de meening van Tinholt, dat Art i van het /?/r^/, 0^ de Vac, wijziging in dien zin had moeten ondergaan {^Stemmen 1868, bl. 852). ») Een verboden preek, bl. VII, XIII.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 353

tember was van zijne aanvraag om emeritaat kennis gegeven aan de Haagsche Gemeente *), wier Kerkeraad hem den 278'ön een getuigenis gaf van onberis- pelijk zedelijk gedrag en gezette waarneming zijner predikdienst. In die aanvraag schuilt misschien het antwoord op de vraag, waarom Art. 35 niet werd toegepast ; ten minste de reden, waarom hij zich nog altijd als Predikant van den Haag beschouwde. En zoodra hij nu die aanvraag introk, was hij reglementair weer dezelfde als vóór de aanvraag. Eigenlijk was voor Zaal* berg's gedrag, naar zijne eigene voorstelling, het niet tijdig verkrijgen van het gewenschte pensioen, al was het hem niet om het geld zelf te doen geweest, beslissend geweest *). Ja, ook voor Kerkeraad en Provinciaal Kerk- bestuur was de aanvraag, voor het eerst of bij vernieuwing^ om emeritaat datgeen wat gewenscht werd boven alles.

De Kerkeraad ging recht zoeken, en beriep zich óók op het feit, dat hij om zijnen openbaren strijd met den geest en de beginselen der belijdenis was heengegaan. Het Provinciaal Kerbestuur was, op grond van Art. 37*, van oordeel dat Zaalberg behoorde te worden ontslagen. Deze kwam in hooger beroep. De Synode sprak evenwel een ander oordeel uit, maar veroordeelde hem tot vier weken schorsing en in de kosten wegens vergrijp in zijne- kerkelijke betrekking; dus, evenals het Provinciaal Kerkbestuur met groote zorgvuldigheid de leerkwestie er buiten latende.

* ^ Hoe het nu verder ging, is voor ons hoofddoel tamelijk onverschillig.

Dr. Lamers ') onderwierp de Synodale uitspraak aan eene waardige beoordeeling. Toen de aanvraag des Kerkeraads om herziening door de volle Synode geschied was, verscheen van zijne hand : De buitengewone Synode van 1868, waarin men een helder overzicht van den gang dier jammerlijke historie vindt (Dr. Lamers was Scriba des Kerkeraads !) Zaalberg zelf gaf de processtukken uit, doch, volgens Lamers, was de uitgaaf niet geheel correct. Ook de Memorie des Kerkeraads bij het verzoek om herziening zag het licht. De Synodus J>lena echter bevestigde 7 üctober de reeds gedane uitspraak (Zie Hand. der Synode van 1868, bl. 207 en bl. 235).

Zaalberg had het plan opgevat, om, toen hij Voorzag dat de Syoode beslissen zou, gelijk zij beslist heeft, zijn kerkelijk ambt vrijwillig prijs te

J) Stemmen 1867, bl. 719.

*) Een verboden preek ^ bl 6.

■) Ook Dr. Bronsveld liet zich in zijne Kroniek nogal breedvoerig over dit onderwerp uit, en dat in den geest van Lamers ; Zie Stemmen 1 868, bl. 880, 946.

Het denkbeeld, dat scheiding van de Kerk op zich zelve niet misdadig is, maar eene daad van plichtsbetrachting wezen kan, had toen zelfs den Kroniekschrijver overmeesterd. Gelukkig wilde hij echter ook geen kerkherstel door revolntie^ bl. 948.

23

Digitized by

Google

354 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

geven. Daar echter niet voldaan werd aan de voorwaarde, die hij bij zich zelven gesteld had, t.w. dat hij zekerlgk zou kunnen beschikken over eene goede en ruime spreekzaal, bleef hij in zijne betrekking i). Toen h^ zoo spoedig mogelijk na die uitspraak eene openbare rede wilde houden, kon hij geen ander lokaal verkrijgen dan een café dansant^ de zaal Frascati. Aldaar zou hij met laurierbladen bekransd zijn geworden, en hem zijn toe* gezongen : »Ja hij komt, bedekt met wonden, zegevierend ! Ja, hy komt ! Schoon de vuige lastermonden Nog niet moedeloos zijn verstomd."

Omdat die zaal slechts een 600 menschen kon bergen, moest hij twee avonden achtereen dezelfde toespraak houden, hier onder vermeld.

Nieuwe pogingen om hem het optreden kerkrechtelijk te verhinderen, hadden geen gunstiger gevolg; de nieuwe aanklacht des Kerkeraads werd voor niet ontvankelijk verklaard. Gunning had gewild, dat de Gemeente, zonder zich van de Synode en het Kerkverband los te maken, zou weigeren den heer Z. als leeraar te ontvangen en toe te laten % De Kerkeraad echter verklaarde, den 4^®° November, hem, echter niet dan onder krachtig protest zijnerzijds. »te dulden als aan de Gemeente opgedwongen, in al de betrekkingen waarin hg als predikant tot haar staat." De Ouderlingen achtten zich tegenover hem ontheven van de verplichting welke zij bij hun optreden als zoodanig tegen- over hem op zich genomen hadden, en de Diakenen zouden niets anders doen, dan liefdegaven onder zijne prediking inzamelen 'j.

Tengevolge van de verklaring der Ouderlingen kon hij geen catechisanten meer aannemen, geen huwelijk inzegenen, geen Heiligen Doop bedienen, en bij zijne bediening van het Heilig Avondmaal was niemand van hen tegen- woordig; terwijl er bij Diakenen al meer en meer bezwaar ontstond om in zijne beurten te gaan collecteeren %

Hierbij dient nog te worden aangeteekend, dat zijn insgelijks moderne, doch door allen hooggeachte, ambtgenoot Hoevers met goedvinden van den Kerkeraad ging aannemen, nadat al de Ouderlingen beleefd bedankt hadden om bij de aanneming zijner leerlingen tegenwoordig te zijn, in tegenwoordig- heid van gemeenteleden en dat met goedvinden (van de meerderheid) des

*) Hft eerste woord eens nieuwen levens^ bl. i6. Toespraak na herstelling in eer en ambt.

•) Bltischt den Geest niet uit. Voorrede VI.

5) Een woord tot de Gemeente bi/ de herstelling van Dr, J, C, Zaalberg Pz, in z^'n kerkelijk ambt»

*) Adres aan de WelEerw, Meeren leden van het Classikaal Bestuur van 's Graven- hage in 1869.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 355

Kerkeraads ^). Later sloegen sommigon echter eenen beteren weg in. Zie: W. Hoevers : Bt Levenskwestie der Nederlandsche Hervormde Kerk. Proces tusschen hem en den 's Gravenhaagscben Kerkeraad 187J, en: Protest van eenige leden van den Kerkeraad enz., in zake de aanneming van Lidmaten door den Predikant W. Hoevers, Februari, 1872.

, Vele andere lezenswaardige beschouwingen heeft deze kwestie te voorschijn geroe- pen, bijv. Een ontruimde kansel of wie heeft hier schuld^ door een Evangeliedienaar, Haarlem M. J. Kat, 1867.

Gelfjk zich begrijpen laat, was Groen volstrekt niet ingenomen met de manier, waarop de Kerkeraad de kerkrechtelijke zijde van het wederoptreden behandelde; terwijl hij het vonnis der Synode op het door den Kerkeraad ingenomen standpunt wettig en billijk vond. Dit college had geene revisie mogen vragen, maar het was zijne roeping geweest te verklaren, »geen persoon op den kansel te kunnen toelaten die zich, door zijn lastertaal, buiten de gemeenschap der Christelijke Kerk gesteld*' had; want hij was geen lid, en dus geen leeraar meer. Ofschoon hij liever z^ne krachten onverdeeld aan de verdediging van den voorvaderlijken roem tegen Eoomsch-Catholieken over- moed wijdde, moest hij toch, vooral nu hij zelfs op de Gemachtigden der Gemeente een groeten invloed verkregen had, zijne stem doen hooren.

In een zevental Bedragen voor Kerkgemeentelgk overleg ^) bezag hij de aan de orde zgnde vraagstukken van meer dan een kant op eene wegslepende en aangr^pende wijze ").

Blijkbaar was het hem ook nu te doen om zulk eene feitelijke afscheiding door vereeniging van alle geloovigen op confessioneel standpunt, als waardoor zij »een wederregtelijk opgedrongen kerkvorm'' van zich zouden afwerpen. Zulk een verklaring toch zou eene daad zijn, een begin van wenschelijke agitatie, »ter verbreking van den rcglementairen tover cirkel, die telkens meer de Gemeente onder de slavemy van het ongeloof brengt**

* ^ * „Indien de Kerkeraad gedaan had wat in 1864 iedereen verwachtte; indien onverwijld, met gelijktijdig bezwaarschrift aan het klassikaal Bestuur, de kansel aan Dr. Zaalberg ontzegd was ; indien aldus het nee plus ultra van den overmoed der modernen ten langen lesten weerstand ontmoet had, indien de vijand, in de hoogere Kerkbesturen genesteld, voor dergelijk een fait accompli had gestaan, pligtmatige naleving van art. 1 1 had het begin van het einde, had het keerpunt kunnen zijn. Door het onloochenbare

^) Tiveede Adres aan de WelEerw. Ileeren ledenvan het Cl, Best. v,^s Gravenhage, 1869. *) 's Gravenhage, H. J. Gerretsen 1868.

•) Ter beoordeeling van de wijze waarop andere vrienden over dit Kerkelijk schandaal dachten, vgl. onderscheidene oordeelvellingen ook in de Chr, Stemmen,

Digitized by

Google

356 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KBBKELUKB VERWARRING.

van het veeljarig onregt, door het losbarsten van een te lang gesmoorde conscientiekreet der vaderlandsche kerk, zou men genoodzaakt zijn geweest te erkennen» èn de onverdra- gelijkheid eener opgedrongen organisatie, èn het regtmatige eener terugkeering, met mede* werking van het Gouvernement tot het in i8i6 door gouvemementale willekeur miskende kerkregt, tot den presbyteriaamchen^ in de geschiedenis gewortelden en aldus eigenaardigen kerkvorm."

Gelukkig, dat »€le geloovigen/' vooral in den Haagschen Kerkeraad, hunne roeping anders begrepen, al zijn de genomene maatregelen ook afkeurenswaar- dig uit andere oogpunten. Zij waren tot gehoorzaamheid aan de Reglementen verplicht. Greene overwegingen van nut maken eigen belofte krachteloos. Aldus de historische lijn afbrekende, werd Groen, die op staatkundig gebied de door de Revolutie tot stand gebrachte veranderingen niet omverwerpen wilde, op kerkelijk gebied ontrouw aan zijne beginselen: want ook de opgedrongen, de wederrechtelijk opgedrongen kerkvorm behoorde tot de geschiedenis, tot de overal heerschende feiten, die de geloovigen vrywillig hadden aanvaard, en die ze zonder loochening van den God der Historie niet van hunne rèchtelgke beteekenis voor zichzelven losmaken konden. Hoe lofwaardig de bedoeling, om den ouden kerkvorm (maar dan toch altijd zonder den daarbg behooren- den invloed der Overheden!) te herstellen, ook moge geweest zijn: het doel heiligt de middelen nooiil

Doch toen nu eene nieuwe actie tegen Zaalberg ingesteld zou worden, stelde Groen voor, dit te doen *), op beteren grond, volgens het Reglement. Bij het Classicaal Bestuur, volgens het Reglement. Ter handhaving van de leer, volgens het Reglement, De Kerkeraad moest thans met de welbekende vraag de geheele reeks der Kerkbesturen, zoo noodig, doorloopen. Bij niemand verlangde Groen, ter bereiking van het hoofddoel der Kerkregeering, in naleving der regle- menten achter te staan. Hoe deze gedragslijn te rijmen was met Groens vroe- geren raad, en zelfs met zijne stelling dat de Synode, »sedert lang en thans meer dan ooit, tot een oordeel over de Kerkleer onbevoegd" was, ik kan het nu evenmin, als vroeger ^) in die dagen zelven. Doch dit is duidelijk: Groen

«) bl. 52.

* * »»^P ^^^ September, in eene vergadering van het Kiescollegie te 's Gra- venhage, vond dit denkbeeld eener nieuwe aanklagt, op grond der onvereenigbaarheid van evangeliebestrijding met het leeraarambt in de Hervormde Kerk, vond dit />/an de campagne merkwaardigen bijval" let wel op het reglementaire terrein. *t Is Groen zelf, die dit bericht op bl. 53.

*) Vgl. de door mij gestelde en door de Friesche Vereeniging bij H. Bokma te Leeu- warden in 1867 uitgegeven brochure Scheiden? Waarover men zie het K, f^, van '67 No. 12. Vgl. over dat onderwerp ook de Sleminen van 1868, bl. 1034.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 357

^ilde van Zaalberg maken het breekijzer voor het genootschap en den prik- kel tot de stichting van eene Kerk der geloovigen, thans door^ gelijk in eene vroegere phase van den str^d zonder, de Reglementen.

* ^ * Men ging in die dagen zelfs zoover, dat men de formatie van wijk gemeenten op grond van wezen en hoofdzaak der geloofsbelijdenis voorstelde; zie Heraut van 1868, No. 6.

* * * Vg^' voorts bij dit onderwerp : Dr. Chantepie de laSaussaye: De Crisis, bij W, Wenk te Rotterdam 1868, bl. 17 en v.v. Gunning: Waarschuwing tegen de kwade trouw der Afoderne leer enz, 's lïage bij M. J. Visser *66; Dr. Capadose: Of scheidend/ se hei- ding, een woord aan leeraars en gemeenten, 's Hage bij J. van Golverdinge *66, Gunning: Bluscht den Geest niet uit. Toespraak den 2den Augustus 1 868, na de uitspraak der Synode in zake Dr. J. C. 2^aalberg Pz. enz. 's Hage bij A van Hoogstraten en Zoon 1868. Eene stem uit de Neder d,- ff erv. Gemeente van 's Gravenhage op de recht-' matige klacht van h,b. Diakenen in hun Open Brief d. d. 28 Maart 1868, aldaar bij H. J. Gerretsen 1868. Brief van een buitenman aan den Heer J^ ff. Gunning Jr, over de diepe onzedelijkheid onzer kerkelijke toestanden. Schoonhoven bij S. en W. N. van Nooten 1867; Bedenkingen tegen de bijdragen enz. van Mr. Groen van Prinsterer. Door een Calvinist, 's Hage bij M. J. Visser 1868.

Wij hebben het laatste bedrijf der Zaalbergsche tragedie niet bij het tijd- vak dat met 1867 gesloten werd gevoegd, wijl het van groeten invloed was op de heerschende verwarring en de gedachten omtrent de Kerk. Inmiddels toch zagen wij, dat aan den eenen zoowel als aan den anderen kant de Kerk met hare ordeningen ter zijde geschoven werd; zoowel bij orthodoxen als by niet-orthodoxen begon men steeds meer te doen wat men, onafhankelijk van de Reglementen, in het belang van eigene overtuiging goedvond. Alzoo waren de orthodoxen in het belang der orthodoxie evengoed individualistisch, wille- keurig, tot velerlei kwaad genegen, als de liberalen en modernen tengevolge en ten behoeve van hunne denkbeelden en belangen. Onverschillig in wiens dienst het Individualisme is, het is en blijft verwerpelijk, omdat men, hetzij als Lidmaat, hetzij als Kerkeraadslid, de vrijwillig aanvaarde orde verbreekt, opdat eene betere orde er uit voortkome, kwaaddoende om het goede, om wat men zelf voor goed houdt, te bevorderen. Wat Jezus in Gethsemané, verra- den en gebonden, zeide tot den moedigen, doch eigenmachtigen Petrus, toen deze het zwaard ophief tegen de zekerlijk, ook wederrechtelijk opgedrongene, politiemacht van Overpriesters en Romeinen, dat geldt nog voor alle zijne discipelen! Dit voorschrift te overtreden is om geen enkele reden geoorloofd ; Maar menigeen wilde liever, als Simon, met den zwaarde slaan, das, als de Heer, door lijden overwinnen.

Digitized by

Google

358 FOOINOBN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRINO.

Aan het individualistisch optreden van Zaalberg kunnen w^' gevoegelijk de bespreking verbinden van een niet minder geruchtmakend verschijnsel van denzelfden geest. Ik bedoel

Be liturgische vri/heid hg hei doopen.

De liturgische vrijheid, den Predikanten gegeven, werd zóó ver gedreven, dat, bij meer dan ééne Doopsbedieniug, de Bedienaar niet langer verklaarde dat hij doopte in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen G^estes. De een doopte »tot geloof, hoop en liefde*', een ander »tot inwijding in het Christendom", een derde »in naam van Vader, Zoon en de in Christus gehei- ligde menschheid", een vierde alleen in den naam des Vaders. Bekendheid met zulke doopsbedieningen deed de Friesche Vereeniging* door mij, op de in 1868 gehoudene, gewone Vergadering van de Confessioneele Vereeniging de volgende vraag stellen : »Hoe moeten wij ons gedragen, zoo eenig Kerkbestuur, inzonderheid de Synode, eene uitspraak doet, dat eene aanraking met het doopwater, zonder het uitspreken van de doopsformule, toch de Christelijke Doop is?"

Na eene korte, doch ernstige discussie, waarin aangetoond werd dat aan een Kerkbestuur nooit kon toegekend worden het recht om ontslag van »een zoo uitdrukkelijk woordelijk bevel van Jezus'' te verleenen, werd aan het Hoofdbestuur de verdere behartiging dier zaak opgedragen, en voorts den Predikanten aanbevolen, om op de aanstaande Ciassicale Vergadering dit onderwerp ter sprake te brengen i).

Ter voldoening aan die opdracht zond het Moderamen een adres aan de Synode, waarin het zijn diep leedwezen over de aangeduide losbandigheid uitdrukte, op de waarschijnlijkheid wees dat niet met de gewone formule gedoopten als ongedoopten behandeld zouden worden, daardoor den laatsten band met de andere Christelijke Kerkgenootschappen onzerzijds afgebroken achtte, en verlangde dat de doopsbediening in onze Kerk naar Christelijke inzetting door de Synode verplichtend gesteld zou worden. Onderscheidene Ciassicale Vergaderingen begaven zich met gel^ksoortige adressen tot de Synodale Vergadering ^).

De Synode was van oordeel, dat de woorden der doopsformule nog altijd behelsden de hoofdzaken der Christelijke belijdenis >als wijzende op onze heilige en heerlijke roeping en verpligting om te leven in de gemeenschap met God, als Vader, in de gemeenschap met Jezus als Gods Zoon, in de

O Zie Blaadjes enz., 1869, bl. 91.

*) Men zie het /T, fV, van die dagen ; het adres der Conf. Ver. staat in het No. van 12 Juni; alsmede de Handelin^in der Synode van dat jaar, bl. iio v.v.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KEBKBLIJKE VERWARRING. 359

gemeenschap met den in de Gemeente van Christus levenden en werkenden Heiligen Geest."

De Synode besloot dan ook ter algemeene kennis te brengen, »dat zij» ofschoon nieuwe bepalingen te dezen opzigte onraadzaam achtende en dan ook zich onthoudende van het doen van uitspraak over de wettigheid of onwettigheid des doops, die met afwijking van bestaande gebruiken geschied zou zijn, elke willekeurige afwijking, die aan den Doop zijn eigenaardig karakter ontneemt, ernstig afkeurt, en het niet slechts wenschelijk, maar zelfs in de gegeven omstandigheden noodig verklaart, dat de Doopsbediening voortaan met de vereischte eenparigheid naar de gebruikelgke formule geschiede."

De vraag der Friesche Vereeniging was blijkbaar gedaan naar aanleiding van eenen te Workum op 19 Februari 1868 zonder eenige formule aan twee bejaarden toegedienden doop, eene historie waarin haar eerste beschrijver, Ds. L. Tinholt te Koudum, van nabij betrokken werd, doordat hij een van die twee op haar verlangen, en naar zijne meening, gedoopt heeft, van oordeel dat, aangezien bij haren »doop*', de gebruikelijke verklaring niet gedaan was, zij als niet gedoopt beschouwd moest worden ^). Ofschoon het gedrag van Ds. Tinholt door mij niet verdedigd kon worden, gebruikte ik dit geval als eene aanleiding, »om te beproeven de bekende formule te verheffen in de praktgk tot den eindpaal der moderne kerkverwoesting, tot het tot hiertoe en niet verder voor het bandelooze Subjectivisme in het Kerkgenootschap" 3). £n ofschoon de Synode zéér terecht over de wettigheid en onwettigheid van eene met eene andere formule toegedienden doop geene besliste uitspraak deed, en zelfe de formule niet als reglefnentair-YerpUchienA aan de Kerk wilde voordragen, zoo werd toch feitelijk dkt doel bereikt: de Synode wees er in hare verklaringen en beraadslagingen op, dat de doopsformule het nog altijd geldig kort begrip der Christelijke belijdenis is.

Niet over de kronkelende politiek der Synode •*), wel over haar zwggen wat de rechtskwestie aangaat, heeft men zich in die dagen zonder grond geërgerd. Immers, de Synode had er geene reglementaire bevoegdheid toe; het doopen met eene andere formule zou, in een concreet geval, als eene zaak van leertucht, eerst ter laatste instantie door haar behandeld kunnen worden. Ouder gewoonte, schreef men ook nu aan de Synode veel meer macht toe dan zij bezat en gebruiken mocht. Tengevolge van dat misverstand werden

*) Zie : Christelijke Doop of Spotdoop ? enz. Alsmede : Doop of Herdoop ? Beide door Tinholt, bij W. H. Kirberger te Amsterdam. Zie voorts Dr. Niemeijer*s Open Brief aan Ds. L. Tinholt in deze zaak (Te Sneek, bij Van Druten en Bleeker).

*) A'. IV. 3 Juli '68.

3) Vgl. o. a. de Stemmen^ '68, bl. 877.

Digitized by

Google

3G0 POOIMGBN TOT OPLOSSING VAN KEBKBLIJKE VERWABBING.

allerlei verkeerde gevolgtrekkingen gemaakt, en de Kerkeraden opgeroepen, door de Gonfessioneele Vereeniging in de eerste plaats '), om zelve over de wettigheid of onwettigheid uitspraak te doen en te verklaren welk een doop zij voor den Christelijken doop hielden, een raad die, hoe goed gemeend ook, volslagen onuitvoerbaar was.

De slappe houding der Synode met betrekking tot den Doop gaf voorts aanleiding tot de vorming van een Kerkeraden-bond. De Kerkeraad der Utrechtsche Gemeente zond eene noodiging daaromtrent in het lieht. Eén honderd drie en veertig Kerkeradén gaven een toestemmend antwoord; daar- onder waren er 122, die zich, met of zonder voorbehoud, ook ter verdere samenwerking wilden vereenigen. Den 28'^»" April 1869 des avonds, dus nadat des morgens de Predikanten vergaderd waren geweest, had de con* stitueerende vergadering plaats. Behalve de bespreking van die kwestie, voor zooverre zij niet tot Tinholt in betrekking stond, werd aan de orde gesteld: »het formeeren van eene centrale Kiesvereeniging voor kerkelgke besturen boven den Kerkeraad.*' En alsof men vreesde dat een geheime toe- leg menigeen verre zou houden, werd uitdrukkelijk bepaald dat de aldaar vertegenwoordige kerkeraden in elk geval volkomen vrij bleven, om zich al dan niet naar de genomene besluiten te gedragen. De Commissie van gevol- machtigden van den Utrechtschen Kerkeraad bestond uit de Heeren A. Kuyper, voors.^ M. M. van Asch van Wijck, Secretaris, R. van Meerlant Thes., B. J. L. de Geer van Jutphaas en A. R. Falck *).

Er moest iets anders, er kon iets beters gedaan worden, dan de Gonfessio- neele Vereeniging ried. De Synode moest geprovoceerd worden tot eene beslis- sing. Ophouden moest het schandaal van doopsbedieningen, waarbij Christus' naam zelfs verzwegen werd. Het Modemisme kwetste dagelijks ons fijnste gevoel, en wij werden dat tarten moede. Onder »den doop" verstond de Kerk nooit een anderen doop dan die plaats had onder het uitspreken van de bekende woorden, ofschoon men zelfs in de dagen van het onbestreden gebruik gaaf toestemde dat ook eene andere uitdrukking, bijv. in den naam van Jezus, gebezigd zou kunnen worden ; doch de Kerkorde, de bekende for- mule voorschrijvende, werd overal opgevolgd, en op dezen historischen toe- stand was het Reglement gebaseerd. De verklaring der Synode had deze opvatting niet bevestigd, wel verzwakt. Daarom werd met name door het Provinciaal kerkbestuur van Utrecht aan de Synodale Vergadering van '69 voorgesteld, onderwijl een storm van verontwaardiging zich liet hooren ook in adressen aan de Synode, om in Art. 14, al. 1. Regl. Kerker aden, de bepa-

«) A'. ^. 4 Sept. '68. *) K, W, 23 April '69.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT 0P£X>8SING VAN KERKELIJKE VERWARRING, 361

ling op te nemen: »met de gebruikelijke formule (Matth. 28: 19)." Onderden invloed van Prof. 1. J. Doedes, die daaromtrent een belangrijk rapport uit- bracht, werd door de Synode in dien zin besloten ').

Dit voortreffelijk voorloopig besluit deed echter in den tegenoverliggenden hoek een geweldige beroering ontstaan. De voorstanders der leervrijheid begon- nen groote vrees te koesteren voor beperking van hunne willekeur. Evenwel spraken velen van hen slechts hunne bezorgdheid uit, dat men aldus aan de woorden een bijgeloovigen eerbied zou betoonen. Genoeg, de Synode van 1870 trok, niettegenstaande de* meerderheid der Classicale Vergaderingen er gunstig voor gestemd was, naar de adviezen van de meerderheid der Provin- ciale Kerkbesturen, het voorloopig aangenomen besluit wéér in.

„Overwegende vooreerst^ dat, aangezien de Nederlandsche Hervonnde Kerk, van haren oorsprong af, geen anderen Giristelijken doop gekend heeft dan die op de ook thans nog meest gebruikelijke wijze geschiedt, eene nadere wetsbepaling daaromtrent in onze Kerkelijke Reglementen voor overbodig mag gehouden worden;

ten andere f dat de willekeurige afwijkingen van de aan Matth. 28 : 19 ontleende formule bij de doopsbediening, waartegen voorziening bij de Wet verlangd wordt, zooveel haar bekend geworden is, te weinige in getal en te onbeduidend zijn, om zulk eene nadere wetsbepaling te wettigen ;

ten derde, dat de bedoelde wetsbepaling ook daarom overbodig is, omdat gezegde over- oude, door hare oudheid eerwaardige en in de Algemeene Christelijke Kerk tot dusver vrij eenparig gebezigde formule, ofschoon verschillend opgevat, bij mannen van de meest uitéénloopende richtingen op den duur voorspraak en goedkeuring vindt, en zelfs zij, die tegen de vaststelling eener wetsbepaling ijveren, van die formule niet alleen zelve getrouw gebruik maken, maar ook prijs stellen op het behoud der verlangde eenparigheid ;

eindelijk^ dat ook onder de thans bestaande kerkelijke wetgeving de gelegenheid niet ontbreekt, om, waar dit onverhoopt noodig zijn mocht, tegen elke doopsbediening, die op eenigerlei wijze niet beantwoordt aan het Christelijk karakter, de hooge beteekenis en het heilig doel dier plechtigheid, bij het bevoegde Kerkbestuur in verzet te komen «n haar voor het vervolg te weren"*).

Dat rapport en besluit, waarop mannen als Prins en Douwes den grootsten invloed uitgeoefend hadden, deed de ontevredenheid der orthodoxen in groote mate toenemen, ook omdat zij het recht der Provinciale Kerkbesturen geschon- den achtten '). Het Hoofdbestuur der Confessioneele Vereeniging schreef,

ï) Syn. Hand. bl. 182, 207.

*) Syn, Hand, bl. 112. Het Rapport kwam ook afzonderlijk uit.

•) Zie daarover eene belangrijke discussie tusschen A. van Toorenenbergen en Doedes ter eene zijde, en J. Douwes ter andere zijde. A. v. Toorenenbergen beschuldigde in de Kerkelijke Courant en in de Chr, St, (XXV, 313) de Synode van wetsovertreding. Doedes, in de Kerk. Cour. en in zijne Kerkelijke Bijdragen II, bl. 10 1, ondersteunde

Digitized by

Google

362 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

bij Circulaire van 5 Augustus 1870 aan de Kerkeraden onzer gemeenten , dat aldus de band tusschen de Algemeene Christelijke Kerk en de Neder- landsche Hervormde Kerk verbroken werd; dat de oplossing van het Kerk- verband nu aanving; en dat de Synode haren lastbrief verscheurd had en den laatsten scheidsmuur tusschen het heilige en het onheilige, tusschen de gemeente en de wereld had doen vallen. Mitsdien moest nu de Gemeente hare vrijheid en hare autonomie tegenover de Synode handhaven, en overal toezien dat zij *geene schade leed door ontheiliging van Gods Verbond. Daarom noodigde het Hoofdbestuur de Kerkeraden dringend uit, »om te besluiten dat geene doopsbediening als wettig door u erkend zal worden, wanneer die niet heeft plaats gehad in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; om kennis te geven van misbruiken die bij u of in uwe omstreken bestaan of ingevoerd worden in de bediening van den Doop; * om (indien gij liever niet zelve de noodige openbaarheid hieraan geven wilt) aan het Hoofdbestuur kennis te geven van de namen der predi- kanten, die de woorden der instelling van onzen Heiland weglaten of veranderen en der Kerkeraden die door hun stilzwijgen zoodanig misbruik wettigen."

Een dertiental broeders, onder leiding van Prof. Doedes. spraken echter vrij wat kalmer. In een schrijven < ) aan de leden onzer gemeenten gingen zij niet verder dan tot het geven van dezen raad: 1^ hun misnoegen over dat besluit ondubbelzinnig op passende manier uit te spreken; 2^, duidelijk, waar het behoort, te verklaren, geen anderen Doop dan die met de bekende woorden toegediend was te erkennen ; 3^. tegen eene doopsbediening door andere Predikanten, dan die hun gebruik getoond hadden te willen, te waar- schuwen ; 4^. op den voorgrond te plaatsen dat zonder het gebruik der formule, die volstrekt niet als eene geheimzinnige spreuk beschouwd mocht worden, de Doop niets beteekende.

Zie over de kwestie zelve : A. van Toorenenbergen : </<f Synode der Hervormde Kerk in 1870 en de Doopsformule, Advies in de Groninger Predikanten- Vereeniging den 31 Mei 1870, bij P. Noordhoff te Groningen; en: „//^/ rapport en besluit van de Synode van 1870 enz., bij Höveker en Zoon, 1870, te Amsterdam. Dr. Ph. J. Hoedemaker:

hem. Douwes verdedigde de intrekking in een Open Brief aan v. T. En deze repliceerde in een Antwoord aan Douwes. De Synode had zich ongetwijfeld menigmaal vergist, en van Toorenenbergen had gelijk. De betere thans (na ^75) vigeerende redactie is zeker van dien strijd de vrucht. -

J) Te Harderwijk, bij M. C. Bronsveld 1870. Dit manifest was mede onderteekend door Groen van Prinsterer, Gunning, Hoedemaker, Heldring, Kuyper, van Oostcrzee en mij zelven.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 363

fVa/ staai ons ie doen? Amsterdam, bij Höveker, 1868, en: Het Synodaal voorstel tot verpligt gebruik der Doopsformule, Amsterdam, Höveker en Zoon, 1870; J. J. van Oosterzee, praeadviserend lid der Synode ; Advies in zake de Doops/ormule^ 's Gravenhage bij M. J. Visser, 1870; W. J Jorissen Mzn : Eén Doop, Toespraak tot de Gemeente enz., 2de Duizend, Rotterdam, bij J. Meulenbelt, 1868; Dr. L. W. E. Rauvvenhoff: De aclualiteitspolitiek van de Synode der Ned. Herv, Kerk in het jaar 1870, Leiden, bij S. C. van Doesburgh 1870; G. Breunissen Troost: De Concept-Wetsbepaling betreffende de Doopsformule enz., Tiel, bij de Wed. D. R. van Wermeskerken, 1870; W. de Meijier: Het Synodaal voorstel van verplicht gebruik der Doopsformule, Krommenie, bij I. de Haan, 1870; H. de Cock: Welke Doop kan als de Christelijke worden beschouwd? Kampen, bij G. Ph. Zalsman, 1871,

* * * Vgl. voorts de Stemmen van die jaren, inzonderheid de At**? wV>&, en de C>4rw/^/^'X'/ Stemmen, XXIV, 799, XXV, 19, 32 en volgende bladzijden; XXVI, 185 en volg. bl.

Aan het gezag der Synode heeft dat geven en nemen groote schade toege- bracht. Hebben velen haar veel te groote macht toegekend, hare bescheiden- heid en haar rechtsgevoel wilde daarvan niets weten, en wij prijzen deze afwijzing in haar. Doch wat wij nooit prijzen mogen, het is hare zelfverlaging door gebrek aan beslistheid, door vrees voor de kerkverwoesters, door vijand- schap jegens en minachting van de Confessioneelen. Evenwel, die karakter- loosheid was geene eigenschap der Synode als instelling, noch een gevolg van de Reglementen die zij had op te volgen, noch eene hebbelijkheid vanhaar personeel ; het was eenvoudig het gevolg van personeel- verandering, inzon- derheid onder de prae- adviseurs. Het beteekende veel, of Kuenen, dan of Doedes, of Scholten, dan of Hofstede de Groot, hun licht in de Willemskerk lieten schijnen. De »actualiteitspolitiek^' der Synode vloeide voort uit de verschillende luchtstroomingen van den overgang uit den Winter in den Zomer.

Andere Kerkgenootschappen moesten zich ook bij die kwestie betrokken gevoelen, bijv. het Afgescheiden en het Roomsche. Van den kant van dat eerstgenoemde, leerheilige, op het gebied van de leer schijnheilige genootschap meende men nu des te meer grond te hebben om onze Kerk te verklaren voor eene onchristelijke, voor eene anti-christelijke; doch kwam men tevens in groote ongelegenheid. Immers, als leden onzer Kerk tot dat maaksel van menschenhanden wilden overgaan, en zij waren niet gedoopt, zooals het behoorde: wat dan? Ze zagen toch nog al op tegen de omstandigheid, dat ze, hetzij dan om wat reden, nog eens gedoopt zouden worden. De Afgeschei- denen zei ven waren af keer ig van den herdoop. Derhalve ? . . . Zoo iemand dit scheen nog de beste oplossing te zijn, doch ik weet niet of zij namens hen kerkrechtelijk vastgesteld werd bij hen belijdenis wilde doen, die moest verklaren »dat hij gedoopt was door een predikant, die niet bekend stond als

Digitized by

Google

364 POÖTNOBN TOT OPLOSSING VAN KËRKELTJKB VERWARRING.

een ODgeloovige, en dat de doop aan hem was toegediend in den naam dee Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes** ^).

Wtj zwijgen maar van de grove ketterijen die in dezen raad schuilen, ook van de ergerlijke slordigheid waarmede er des Heeren woorden in aangehaald worden. Doch wij mogen niet verzwijgen, dat de RoomscheKerk, wel niet altijd ^), doch veelal eenzelfden weg volgde, en steeds meer volgde. Wie den doop ook hebbe toegediend, hij is goed, mits hij toegediend werd, o. a. met het uitspreken van de formule: »in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Greestes". Daardoor wordt de waarde van den Doop gesteld, niet in zgne objectieve beteekenis, maar in de subjectieve intentie van dengeen die den Doop bediende; terwijl het Gereformeerd, Hervormd, Christelijk is, bij het onderzoek van een doop, uitsluitend te vragen naar het karakter en de verordeningen van de gemeenschap, waarin hij toebediend zou geworden zijn. Zelfs meenden vele Roomsche pastoors tot herdoop te moeten overgaan, by het overbrengen van in onze Kerk gedoopte kinderen, tenzij een voor hen geldig bewijs overgelegd kon worden, dat ze o. a. onder het uitspreken van de welbekende woorden gedoopt waren ').

Zakte menigeen aldus van lieverlede naar de Roomsche leer, anderen zagen zich gedrongen en dat mag stellig voor een goede vrucht der Doop- agitatie gelden uitlegkunde, geschiedenis en leerstelsel beter te gaan onder- zoeken. En het getuigde niet van juiste opvatting, dat men in soms ging vervangen door tot (den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Greestes), hoe groot het gezag van de geleerdheid van sommige voorstanders ook ware. Aan den anderen kant was het echter zéér dwaas, dat men in Kerkeraadsvergaderingen ging vechten tegen het voorzetsel tot, als zoude daardoor de doop geen Christelijke doop zijn. Immers, wie doopt tot de belijdenis van den Vader en van den Zoon en van den Heiligen Geest, die verklaart immers daarmede ook, dat hij opneemt in hunne openbare gemeen- schap ? Maar kre^ aldus de zoo ernstig gemeende strijd een lachverwekkend verloop, het gevaarl^'kste daarin was wel dit, dat de Synode, door hare onbeslistheid, onbevoegden in de verzoeking, in de noodzakelijkheid bracht om eene macht uit te oefenen die aan de Kerk in haar geheel toekwam ; den voorstanders van gemeentelijke autonomie koren op hun molen aandroeg,

') H. de Cock, t. a. p , bl. 23.

*) Vgl. bijv. F. W. Smits: //f/ driemaal gedoopte k'nd^ Kampen bij G. Ph. 2Uilsmaii, 1868, of Chr, S/. XXII, 556.

•) In Amsterdam werd het hunnerzijds aan de Kosters gevraagd ; doch het antwoorden is hun verboden geworden door den Kerkeraad.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 365

en ia de gaDsohe Kerk een gevoel opwekte, alsof zij zelve ontbonden was, en' elk nu maar moest zien te redden wat hij redden kon.

Evenwel om terug te keeren tot de kwestie zelve , zoover mij bekend is, kwam sedert de Synodale Verklaring van *70 geene afwijking van betee* keuis meer voor, en kon ten minste geen kerkelijk bestuur toonen dat de Doop moet toegediend zijn, zal hij als Christelijke doop erkend worden ; terwijl zij bij de Orthodoxen de overtuiging versterkte dat door eendrachtige samenwerking aan zulk een schommelende, genaamd : wetgevende en bestu- rende macht, langs den ordelijken weg een einde gemaakt moest worden.

£n zoo kwam dan menigeen voor de vraag te staan:

Yri/willig heengaand

Al die beroeringen toch waren zéér voordeelig voor de Afgescheidenen allereerst. Onze Kerk verloor menig goed gezind lid, dat in >zoo*n Babel' niet blijven wilde. De bazuin van de scheiding gaf in die dagen allerminst een onzeker geluid.

Doch ook in andere genootschapjes konden de ontevredene en ongeduldige vrieüden geholpen worden.

Bij de oude voegden zich zelfs nieuwe groepen. Allerlei ondernemiDgen werden op touw gezet, alle met een anti-synodaal doel, doch niet altijd zonder zelfzuchtige neven bedoelingen en in geen geval volgens schriftuurlijke gronden en de leeringen der Historische Rechtschool.

Laat ons van die nieuwe scheppingen thans een beknopt overzicht beproe- ven te geven I

Vrge Evangelische Gemeente.

De zoon van den koster der Doopsgezinde Kerk te Amsterdam, Jan de Liefde^ verdient hier aan het hoofd geplaatst te worden.

Wilde Groen de toevergadering der geloovigen, ten einde de bestaande bestuursinrichting omver te werpen en zich aldus te verlossen van den schepter des ongeloofs, de Liefde *) zocht uit de Kerk zelve de bekeerden uit te leiden en te verzamelen tot Vrge Gemeenten^ wier leden en leeraars alsdan op hunne omgeving het licht der waarheid zouden laten neérschijnen tot door- dringing van het Protestanlsche volk met het ware leven. Het Mennonietisch begrip, dat do Gemeente enkel uit bekeerden moet bestaan^ op den voorgrond plaatsende, en van oordeel dat onze Kerk eigenlijk een massa perditionis was, Kerkbestuur, Kerkvorm en Kerk onophoudelijk verwarrende, en zelfs niets verstaande van de betrekking die er bestond tusschen Kerk en Staat, voerde De Liefde met ijver en talent den strijd »tegen de Dordsche Staats- i) Vgl. iste Dl. bl. 295.

Digitized by

Google

36G POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

kerk en hare voortzetting in de hedendaagsche Overheidskerk ; niet tegen de Christelijke Afgescheidene gemeenten hier te lande, die wij veel meer als vrije gemeenten wenschen te begroeten, maar tegen haar Dordsch Kerkverband, waardoor zij de gemeente des Heeren tot de reeds lang bankroet verklaarde kerkpolitiek van 1618 tracht terug te brengen; niet tegen de grondwaar- heden van den Heidelbergschen Katechismus, maar tegen dat boek als Staatsproduct, op last van eenen Staatsman opgesteld, en straks van Staats- wege der kerk als grondwet afgekondigd." Ja, indien alle die >verfoeiselen' ' wierden opgeheven, het Nederlandsche volk zou toch geene schrede van zijne historische lijn zijn afgeweken, dat historische bestond enkel in de dagen van 1530, de dagen der Anabaptisten, der woelingen, der gisting, der schemering en nevelen. Dat was de Kerk, waarvoor onze vaderen hun martelaarsbloed gestort hadden 1 ').

Onze Kerk heette eene politieke Kerk, eene overheidskerk, een insirumen- turn regi. »Hare predikers zijn redenaren, maar geene eigentlijke leeraren ; geesteiyke zaakbezorgers, maar geene herders ; ambtenaren der politiek - geestelijke bureaucratie, maar geene mannen des volks." Dit kon, meende De Liefde, zelfs niet anders zijn. >Zoolang uwe predikers ambtenaren van de politieke Kerk zijn, zullen zij de klove tusschen zich en het volk gevestigd houden. Men zal bijeenkomsten op een vrij gebied houden, zij zullen er niet verschijnen. Men zal adressen en petitiën tot meerdere vrijheid opstellen, zy zullen er niet op teekenen. Het volk moge dit afkeuren en er over klagen wat nood ? Zij ontvangen immers hunne magt *) niet van het volk, maar van de overheid. En de overheid ? Z^' is verzekerd dat niemand dier leeraren het volk tot eenen geest van vrijheid opwekken zal, die met de politieke inzigten niet strookt."

De moedige, doch den vijand waartegen hij streed niet kennende kampioen heeft, om hier te aanschouwen hoe onjuist hij zag, niet lang genoeg geleefd in het strijdperk. De geschiedenis heeft overvloedig doen zien hoe, zonder dat de organisatie, of de bestuursinrichting, of de reglementeering veranderd werd, vele predikanten van die met vuile voeten getrapte ^Staatskerk" nog vrg wat meer straffeloos deden dan waarvoor De Liefde hun de reglementaire macht ontzegde: men denke slechts aan het volkspetitionnement en de ver- kiezingsagenturen I Misschien zou hij dan ook met schaamte en smart de onjuistheid van zijn standpunt hebben ingezien, of, om een zijner eigene

ï) Zie zijn 0/>enbaar antwoord aan Ds. J. II. Gunning Jr., Amsterdam K. Klijn i86o^ bl. 30 v.v. 18 v.v.

*) Eigenlijk is hier een woord in De Liefde's pen gebleven : „en hun brood*' moest gevolgd zijn.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 367

uitdrukkiogen te bezigen, het voor een ^Zinkpunt" verklaard hebben, t.w. dat de Nederlandsche Hervormde Kerk hardnekkig, onbekeerlijk was. Zij ioüde geene zuiverheid, ja, zij was >eene hardnekkig onbekeerde Kerk, die niet alleen onzuiver is, maar ook de zuiverheid haaV

Zoover ging bovendien de vrijmoedigheid dier vrienden, dat zij zelfs predikanten uit die duivelsche Kerk zochten te trekken.

Op hun standpunt was de beroeping te prijzen, door de Ouderlingen der Vrye Evangelische Gemeente te Amsterdam, uitgebracht op J. H. Gunning Jr., Predikant der Hervormde G^emeente te Hilversum. Immers, zij meenden in hem een man te zien, die hunne beginselen dienen kon, en hun doel bracht mede, de Nederlandsche Hervormde Kerk af te breken. Uit dien zoeten droom werden zij wakker geschud door Ounnings antwoord, eene afwijzing, in zijn Openbare Brief aan de aangeduide ouderlingen gericht i), gegrond in deze niet krachtige overweging : >Het goede waardoor uwe Kerkgemeen- schap zich van de Nederlandsche Hervormde Kerk onderscheidt, kan naar mijne overtuiging ook in den boezem der Nederlandsche Hervormde Kerk door de werking des Heiligen Greestes langzamerhand tot stand komen: en dat het er niet is, ligt niet aan den uitwendigen Kerkvorm, maar aan de ontrouw van ons leeraars, vertegenwoordigers en leden der Gemeente." £n dat goede was : »de vrijheid der Kerk van den Staat, de meerdere vrijheid aan alle Christenen, ook den nie^geordenden, gegeven, en de strengere hand- having der gemeentelijke tucht."

Het is bepaald een wonderlijke bestiering van het Hoofd der Kerk, dat onze Kerk ondanks èn door zulke aanvallen en zulke verdediging haar leven behield, en dat zij hare levende leden bestendig in aantal en blijmoedigen arbeid zag vermenigvuldigen. Want, als dat (weinige) goede bij ons niet te vin- den was tengevolge van onze ontrouw, welnu, getrouw moet ieder^ vooral een Christen, zijn, dan was er geen andere weg, dan breken met het kerkver- band, dan breken met de Kerk, dan doen wat De Liefde had gedaan en nog deed, persoonlijk en door medearbeiders I

Een zijner beste leerlingen en behulpsels was de heer K. Helleman. Onder zijne leiding werd het Noorden des lands bearbeid, Friesland, Overijssel, Drenthe, Groningen. Helleman zelf had zijn station te Leeuwarden ; C. C. L. A. John arbeidde onder de turf werkers en grasmaaiers ;D. de Gilde werkte op en van uit Steenwijk; J. F. van Meerloo had zijne tent te Sneek opge- slagen. Spreken, Zondagsschool en Traktaatjes waren de voornaamste midde- len die zij gebruikten. De brs. M. Wiegand te Amsterdam, L. J. Luyks,

1) Utrecht, C. van der Post Jr.

Digitized by

Google

368 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWAREING.

R. T. Rosenstok te Rotterdam, J. Wolbers te Utrecht, J. G. Muhring en D. Molenaar te Haarlem, L. W. SiUevis te 's Hage en W. de Liefde te Gbes hadden zich gaarne met de ontvangst van liefdegaven belast, die in 1867, blijkens het negende jaarverslag tegen eene uitgaaf van f 3128.25, bedroeg f 2037.49, waarvan >uit den vreemde" f 1216.75. Nu die onkerke- lijke Evangelisatie viel dan ook niet in het hart, allerminst der Friezen. Het verslag van 1864 zegt van Franeker, (alwaar ik vier jaren later als vrucht der stemgerechtigheid Ds. H. Malcomesius tot zijn arbeid mocht inleiden): »Het te Franeker gehuurde lokaal ^dt Korenbeurs* kan duizend menschen bevatten. Vijfendertig toehoorders was het grootste auditorium en nog onlangs sprak ik" (Helleman) >voor twaalf menschen." £n van Harlin- gen waar nög als gevolg van het ingevoerde stemrecht het Evangelie van den kansel gehoord wordt »ook deze plaats heeft voor een geloovig hart iets kelderachtigs het is er, in betrekking tot het geestelijk leven, kil en duf.'*

* , * De Liefde heeft echter nog lang genoeg geleefd om te zien, hoe de groote meerderheid zich in 1867 voor het Evangelie verklaarde. Het stoffelijk overschot van dezen merkwaardigen man werd aan den schoot der aarde toevertrouwd in de tegen- woordigheid van eene groote belangstellende schare i). Behalve aan zijne vele geschriften heeft onze Kerk ook aan zijne oppositie en aan zijn idee van Evangelisatie veel te danken. Althans menig lid onzer Kerk heeft, zonder eenige afkeuring van het Kerkbestuur, gear- beid onder de Miiiiairen (Zie K. li^, 13: 23, 41, 45; 14: 14), onder de Polderjongens (K. py. 15: 15, 19, 22), op Walcheren {/C, IV, 15: 8, <))\\n6.tn GeUerschen Achterhoek (AT, fT. 13: 39), in S/aa/s- Vlaanderen (K, W, 14; 27, 37), op Kermissen {K, ^.14: 18; 15: ri, 13, 18), onder Fabrieksarbeiders (A'. W, 13: 37, 51), Roomscheni^K. W, 12: 20, 35; 13: 22,44; 14: "3)» Blinden {fC. IV, 13: 8); te Schiedam, it Afaastriclil^ te Bergen-o/f Zoom, en op vele andere plaatsen, gezwegen van de Evangelisatie van Ver- eenigingen als de Confessioneele^ de Friesche^ die van de Handhaving der Rechten enz.; tijdelijke verschijningen als van Lord Radstock (K, W \^i 26).

Wilde men nu niet in de Vrije Evangelische Gremeente vluchten, men kon wel* haast ook gaan schuilen onder eene pseudo-Roomsche Kerkinrichting. £n had onze Kerk van De Liefde's streven nog eenig geestelijk voordeel, van dien kant ondervond zij niets dan schade, al is zij tot hiertoe niet bijzonder groot. Ik bedoel het

Irvingianisme^

't welk zijn naam ontleent aan Ëduard Irviug, Schotsch leeraar in de Pres- byteriaansche Kerk, sinds 1822 Predikant bij de Caledonische Kapel te

1) Vgl. W. van Oosterwijk Bruyn, t. a. p. bl. 93 100.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING. VAN KERKELIJKE VERWARRING. 369

Londen en in December 1834 overleden, na om zijne dwaalleer van zijn ambt ontzet te zijn. De Kerk is in dat systeem de vaste, zichtbare of tast- bare organisatie, bestaande in vier anbten, die der apostelen, der profeten, der evangelisten, der herders en leeraars, ambten welke de Heer voor altijd verordineerd heeft en door welke Hij Zijnen zegen aan de zielen geeft. De Apostelen bekleeden de eerste plaats; zij zijn als des Heeren hand, waardoor de Heilige Geest krachtens de handoplegging medegedeeld wordt. De Profeten openbaren Gods verborgen wil, en wijzen de Apostelen aan, doch deze bepalen, wat ware en wat valsche profetie is, en wat tot de zui- vere leer behoort. Onder de Apostelen en de Profeten staan de Evangelisten en de Herders; de eersten vestigen eene Gemeente, de anderen maken het geestelijk bestuur der gevestigde gemeente uit. Aan het hoofd van iedere gemeente staat een engel^ wien zes Ouderlingen zijn toegevoegd, om de (Gemeente te dienen, voor hare geestelijke belangen te zorgen en den Engel in moeilijke gevallen raad te geven. Daarbij komen nog zes helpers, die ook ouderlingen behooren te zijn, en hulpe betoonen in geval van krankheid of afwezigheid. Iedere goed georganiseerde gemeente moet dus een personeel van dertien geestelijken hebben, eene afbeelding van de geheele Kerk onder Christus en de twaalf Apostelen. Zij maken uit het priesterschap en het herdersambt der Gemeente. Eindelijk zijn er nog diakenen, diakonessen en subdiakenen. Onder de diakenen bekleeden de zeven «verzorgers" de eerste plaats. De engel, de priesters en de verzorgers vormen te zaam den Kerkeraad. De hoofden der familie kiezen de Diakenen; de Priesters en de Engelen worden van boven aangesteld. Tot onderhoud van een en ander worden tienden opgebracht. De Eeredienst is even als de Organisatie Roomsch. Haar middenpunt |is de eucharistie van het heilig Avondmaal. Er is in hunne bedehuizen een altaar, daarop ligt een offer; dat offer is Christus, die dan ook als een offer gedu- rig Gode toegebracht wordt door den Priester *).

Reeds in 1851 had een Apostel en een Evangelist, Mr. King Church en Mr. Symes *), er voor gewerkt in ons land; doch met de komst van den heer Von Pochhammer werd er in 1867 in den Haag eene Kerk gesticht, waarbij zich onderscheidene gegoeden, met name Mr. Is. Capadose aanslooten.

*) Zie J. Esser: De livingumen te *s Graveuhage: volgens het Liturgieboek der Kerk. Aldaar hij H. J. Gerretsen 1890. Chr, Stemmen: 11, Bijbl. 260. En vooral het Academisch Proefschrift van Dr. J, N. Kohier ('s Hage bij Mensing en Visser 1876), beoordeeld in de Stemmen^ van dat jaar, bl, 497, 580.

•) Dr. Philipp Schaff^ Duitschlandy %ijne hooge scholen enz. In de godgel. Bibliotheek, 1858, bl. 94. 105. - IC, W, 12: 50, 13: 7, 14, 15.

24

Digitized by

Google

370 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KBBKBLTJKB VERWARRING.

* ^ * Deze Capadose was de veelbelovende zoon van Dr. A. Capadose, wiens gast- vrijheid hem op dat zedelijk verlies kwam te staan. Hij schreef eenige werkjes over zijn ideaal, zooals Eeue Bladzijde uit de geschiedenis der Kerk van Christus (Leyden bij De Breuk en Smits 1869), en vertrok later naar Engeland, waar hij op liefelijke wijze als engel dienst doet.

Deze kerkinrichtiDg, ook wel de Apostolische genoemd, heeft navolging gevonden in

De Apostolische Zendinggemeente van den stam Juda te Amsterdam. In 1864 kwamen namelijk eenige Duitschers te Amsterdam, welke, in het lokaal der Maatschappij voor den Werkenden Stand, door mishandeling van de Openbaring, een handvol menschen zulke gevoelens ingoten. Onder die leeraars was een zekere heer Schwartz de voornaamste. Op het Prinseneiland komen thans, in een eenvoudig en net lokaal. Zondags een 150 personen, uit den kleinen burgerstand, bgeen, om zich in hunnen godsdienst te oefenen. De eeredienst verschilt aanmerkelijk van die der Irvingianen: zij hebben geen altaar en zingen veel uit onzen psalm- en gezangbundel, maar het gronddenkbeeld van hunne organisatie is hetzelfde, ofschoon zg, voor zooverre bekend, geen engel en geen priester hebben. Echter onderscheiden zij zich vooral door de profetieën, waarin de grootste aantrekkelijkheid hunner samen- komsten gelegen schijnt. »De persoon die »de drijving*' zal ontvangen, geraakt in een toestand van zenuwachtige overspanning. Het lichaam begint te beven, waarbg sommigen een sissend geluid, dat langzamerhand sterker wordt, doen hooren ; anderen hevige hartklopping gevoelen. De gelaatskleur is bleek ; de oogleden zijn zoo goed als gesloten; de lippen trillen, en, indien de patiënt niet blijft zitten maar opstaat, beweegt hij zich rusteloos en schijnt telkens te zullen vallen. Volgens ontvangen inlichting schenkt deze drijving, b^* een galvanischen stroom vergeleken, een heerlijk genot, ja hemelsche zaligheid. Hij, die iemand in dezen toestand ziet, zou dat niet vermoeden, omdat het lichaam in zeer groote spanning is, en de woorden, die worden uitgesproken, dikwijls met moeite uit de keel schijnen voort te komen" ^).

Waarom die gemeente niet behoort tot de Irvingianen, blijkt uit de geschie- denis dezer wargeesten niet duidelijk. Want het is merkwaardig, dat Schwartz in den b^inne ook een wit priesterkleed droeg. Later droeg hij echter »een lange bruine jas, met een rij knoopjes van den hals tot de voeten, die veel overeenkomst had met het kleed waarin men Menno Simonsz afgeteekend ziet ; »deze jas of rok moest daarom bruin zijn, zeide Schwartz, omdat bruin de kleur van het purper is en van purper het gewaad der uitverkoren

*) Zie: De Hervorming No, 2 en 3, 1884, waarin de heer J. A, Tours, em.-pred., zijne indrukken van de vergadering mededeelde.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KBRRBLIJKE VERWARRING. 371

gemeente Oods behoort te zijn" ^). Alsmede dat er alles aankomt op het geloof in de . inrichting van de Kerk. Die nieuw aankomt belijdt o. a. te gelooven^ dat de Heer Jezus het apostel-, evangelisten-, profeten- en diaken- ambt ingesteld heeft, en dat die ambten altyd moeten blijven bestaan ; dat de man die vóór hem staat (Schwartz) door den Heer tot het Apostelambt uitgezonden is, en dat hij hem als zoodanig erkent; dat Schwartz als Apostel de macht heeft om de geloovigen door de handoplegging met den Heiligen Geest te verzegelen.

Van de buiten Amsterdam gevestigde afdeelingen, die gemeenten van Efraïm genoemd worden, is weinig te verhalen. Een zekere Menkhoff, ook al een Duitscher, werkte te Ouderkerk aan den Amstel; hij heeft in ons land echter geene eervolle herinneringen achtergelaten. De heer G. F, Lankamp die in het in zooveel secten verdeelde Enkhuizen ^) eene Christelijke school hield werd, evenals een zekere hulponderwijzer Lepping, tot profeet gewijd ^).

Ook

het Baptisme

breidde zijne reddende armen uit naar onze vluchtelingen. De Kinderdoop is den Baptisten, gelijk men weet, de doop van een ongeloovigen, van een onkundigen heiden. Alle bestaande Kerken zijn hun daarom een gruwel. Te Breda werd in 18G6 eene gemeente gesticht; de herdoop in den vorm van onderdompeling geschiedde in de rivier de Mark, voor zulk eene plechtigheid zelve herdoopt in Jordaan. Zelfs eenige voorname dames von- den de onderdompeling begeerlijk. *t Geschiedde onder de opperste leidiog van den heer Groenewoud. Hij was in 1866 uit de Kaapkolonie, alwaar hij in de zending gearbeid had, in ons land gekomen, en wist zich bij sommige godvreezende lieden, vooral door zijn gemoedelijk spreken tijdens het heer- schen van de cholera, in te dringen. Deze Jezuietische dweper wist Breda te maken tot basis zijner operaties. Hy en anderen werden ook naar Zwitserland gezonden. Doch daar klonk opeens de roepstem, dat Jezus zijne bruid in Zuid-Ai&ika wilde verzamelen en toebereiden. De geloovigen werden dan ook opgewekt derwaarts te gaan: Wellington en de Kaapstad zouden de grootste eer ontvangen. Een van Groenewouds eerste volgelingen, zekere Betief, zou lichamelijk ten hemel varen. Men beklom in den vroegen morgen een berg in de nabijheid van Wellington, alwaar men een vuur ontstak, van waaruit

ï) Y. Smit: Vy f jaren in de Gemeente der ^^Apostolische Zending'' te Amsterdam door een voormalig diaken dier Gemeente; aldaar bij J. F. Vissers 1869; waardoor men ook de waarde dier zenuwkreten „profetieën" leert verstaan.

•) Vgl. Stemmen^ Mei 1868.

•) Vgl. K, W. 15 : 7, 9.

Digitized by

QiOo^'^

372 POGINaEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VBRWARRINO.

Retief, in wit laken gehuld, ten hemel zou varen. In plaats hiervan dwongen hem de brandwonden weer van den berg af te dalen op de zondige aarde. In afwachting van 's Heeren wederkomst verkochten de aanhangers hunne goederen, leefden uit de gemeenschappelijke kas, waarin zij de opbrengst stortten, hadden niet zeldeu ook de vrouwen gemeen, en bedienden zich zelfs van de naaktlooperij, om hunne denkbeelden uit te drukken. Gelijk elke vlaag van razernij ging ook deze voorbij, doch niet dan nadat aan menige ziel groote schade aangebracht was.

* * * Vgl. K, IV, 12: 26, 29, 13: 39, 14: 5, 42, 5$; 1$: 12. De Afgescheidene predikant H. J. Pieters te Franeker achtte zich verplicht een dik boek tegen //<r/ Baptisme te schrijven ; het verscheen bij T. Telenga te Franeker 1866. Nicolaas Pos : Eene stem uit Zuid'AJrika^ Breda, P. B. Nieuwenhuis, 1868. Een schrijven van IV, August Schoch en Georg Eberhard van 8 Jan., uit Breda '69, aan alien die Jezus \UlUn navolgen in de 'oedcrgeboorte enz. en onder 't zelfde adres, van dezelfde aanvoerders, doch vermeerderd met Ernest Schoch uit Wellington, i Nov. '68.

Ret Darlpsme

ontnam ook al goede krachten, doch is van veel beter gehalte. In alle kalmte werken de broeders en zusters aan hunne onderlinge stichting, en trekken stille vromen gaarne tot zich. Zij blijven echter lidmaten der >groote" Kerk, en willen haar soms ook nog wel dienen, evenwel niet in de kerke- lijke ambten. Ze staan hier dus slechts >pro memorie." Met het Darbysme is zeker het verschijnsel, dat ik nu ga aanduiden, volstrekt niet eens geestes :

Het Mormonisme toch brak ook al in onze Kerk in. In Amerika verwekte het, gelijk men uit de tegenwoordige algemeene geschiedenis weet, veel tegenstand in groote afmetingen. Van uit de nieuwe wereld nu ging dat monster zich op de oude wereld en ons vaderland werpen. Te Parijs bevond zich in 1867 als hoofd eener missie B. Young, de 30jarige zoon van den Opperpriester, die zich, bij zijn vertrek, verblijden mocht in het bezit van 10 broeders en 23 zusters, en van 9 kinderen en 2 vrouwen. In betrekkelijk korten tijd vertrokken toen 1000 Europeanen van beiderlei sekte uit Liverpool naar den Staat der Mormonen. Op de meest listige wijze maakten zij ook en maken zij nog in Nederland aanhang. Zij verbergen hunne eigenlijke gevoelens. Te Amsterdam althans hebben zij eene gemeente, van waaruit geschriftjes ver- spreid worden als: An Epistle of The First Presidenqf to the Church of Jesus Christ of Laiter-day Saints, in General Conference Assemhled .... Sak Lake Cily, Utah, The deseret news Compagny, Printers 1886. Een woord tot verdediging; Goddelgke roeying, of de vraag: ujos Joseph Smith . . .

Digitized by

Google

POOINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 373

tan God gezonden? beantwoord; Merkwaardige verschoningen aan deii Profeet Joseph Smith Jr.y welke gedrukt zijn op last van P. J. Lammera, zendeling der voormelde Kerk. Van gansch anderen aard waren

de volgelingen van Budding^

om maar van Ledéboer te Benthuizen, Hoksbergen in Overijsel, Van den Oever en Van den Broek in de Hollanden, en Van Dpke op Walcheren maar te zwijgen. H. J. Budding dan, eerst in onze Kerk te Biggekerke, was met de eerste afscheiding medegegaan. Doch hij kon zich met zijne gemeente niet laten erkennen door den Staat. Veel geld en gevangenisstraf kostte hem zijne stand- vastigheid in verhand met zijn lust om te prediken. Te 6oes had hij zijne schuur, alwaar hij velen stichtte, ondanks allerlei vreemdsoortige denkbeelden en handelingen. In 1867 ging hij zich echter onverstandig over den Heer uit- spreken : hij was een Ariaan geworden. Wouiherus Bekker, die er ook al voor eigene rekening een «aanspraakplaats" in de Barndesteeg te Amsterdam op nahield, zond Budding van den Huize Nazareth onder Nieuwer Amstel, hoe dan ook in zijn bezit gekomen, daaromtrent een Open Brief en uit* daging f verkrijgbaar voor 40 cent aan zijn kerkgebouw Nazareth. De heer Bekker, die zich Semper Idem achtte, Budding in de gevangenis had bezocht, en ook met Ledéboer in betrekking stond, en »de geestelijke schei- kunde*' geleerd had, kon het karakter van Budding niet uitstaan, en vond dat hij op het punt stond om de zonde tegen den Heiligen Geest te begaan, ofschoon deze toch zijn broeder bleef.

* ^ * Zie verder over Budding : Dr. J. H. Gunning Jr. Predikant te Wilhelminadorp, thans te Gouda; H. J. Budding : Wai ik geloof? enz. Gorinchem bij G. F. Gezelle Meerburg 1867. Bundelt Je Lofzangen en Geestelijke liederen tof gebruik in huisgezinnen en scholen; bij denzelfden uitgever. .

Ook mag ik niet ganschelijk zwijgen van

Witteveen^s arbeid,

H, TT. Witteveen^ zoon van een predikant, die o.|a. de Harderwijksche gemeente had gediend ; in zijne jeugd om loszinnigheid militair geworden ; na zijnen vrijwilligen dienstijd volbracht te hebben, van ganscher harte zich aan de Evangeliebediening te Ermeloo wijdende; door het Classicaal Bestuur van Harderwijk gecensureerd om onbetamelijke uitoefening van de censuur en eindelijk afgezet ; een Fries van geboorte en karakter, maar een Johannes met de manieren van een Duitschen pastor, werkte, op algemeen-Christelijken grondslag, buiten, doch niet vijandig tegen de Kerk, door Zendelingen bui ten s-

Digitized by

Google

374 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

lande, door Evangelisten binnenslands, door instellingen van barmhartigheid in Ermeloo zelf, onder gestadigen geldnood, tot stichting van feitelyk afge- scheidene, doch Christelijise groepjes. Zijn orgeianiveiB Het Ermeloo's Zendings- blad. Hij stierf 5 Mei 1884. Eigenlijk was hij de eerste, die beproefde om krankzinnigen te brengen onder de Christelijke verzorging van particulieren. Alzoo werkten verschillende geesten, wel een iegelijk voor zijn eigen huis, maar toch tot één resultaat, t.w. om godvreezende menscheu tot het verlaten van onze Kerk te bewegen; >goddeloozen** en »ongeloovigen*' wilden al die zich voor de ware Gemeente uitgevende secten wel goedgunstiglijk overlaten aan onze Kerk. Doch hoezeer in elke fuik wat liep en elke hengelaar wat ving, de kern der Natie ging evenmin de Kerk verlaten als de massa: vrijwillig heengaan bleef nog altijd afkeurenswaardig ; het vluchten liet men over aan lafaards.

Welnu, geen vrijwillig heengaan, het zg zoo ; maar wat dan ? »Qetrouw zijn!*' Doch zóó getrouw zijn, dat er ontstaan zou:

Qedwongene Terwgdering,

Veeleer achtte men zich dus verplicht tot het verrichten van daden, die men getrouw achtte, doch die het Kerkbestuur zouden nopen tot afzetting van wie ze verrichten, opdat er alzoo eene verbreking van de ^Oaesaropapistische*' organisatie, en mitsdien eene verlossing der Kerk zoude ontstaan.

De houding der Synode in de kwestie der Doopsformule en in de zaak van Zaalberg maakte in veler oog de maat van hare ongerechtigheden vol. Met het oog op de Reglementen was ze wel geen onwettig kerkbestuur, maar zij was toch zedelijk onbevoegd, den naam van Kerkbestuur te dragen ; althans de meerderheid van hare leden had bewezen, geene gemeenschap des geloofs en der zedelijkheid met de Hervormde Kerk te hebben. Ds. Felix meende zelfs, »dat de eenvoudigste verklaring van den kleinsten kerkeraad in ons vaderland voldoende zou zyn, om de Synodale zetels om te werpen'* i).

*t Was een bange tijd, vooral voor hen die, schoon afkeerig van het Modemisme en van het Separatisme beide, omdat zij het een zoowel als het ander, bij alle verschil van soort en graad, in strijd met Gods Woord bevonden, zich niet wilden laten verleiden tot het doen van veroordeelenswaarde stappen. De partij van actie in de Kerk drong tot eigenmachtige handelingen, en die buiten de Kerk, met name de Afgescheidene, schold dezulken voor »laffe,

«) A; IV., 14 Aug. '68.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRfNO. 375

clubbelhartige plannenmakers*', »amphibieön*', >dienaar8 van vleesch en bloed" i). In 't algemeen pleegde zij aan de Orthodoxie en hare vertegenwoordigers het schreeuwendst onrecht, zag stilzwijgend hunne verdiensten voorbij, bleef schier uitsluitend bij hunne menschelijke onvolmaaktheden stilstaan, onderstelde bij hen de onedelste beweeggronden, en bezoedelde hun karakter op alle mogelijke wgzen ^), Wij, die niet zonder licht durfden wandelen en geen licht hadden omtrent iets bijzonders dat wij zouden moeten doen, wij konden niet beter doen, dan, gebruik makende van de behaalde zege ter bezetting van de Kerk- besturen, met een biddend gemoed afwachten wat de Heer ons zou gebieden '). De aggressieve partij echter liet, terwijl het Zaalbergsche schandaal en de Doop- agitatie nog in vollen gang was, niet op zich wachten. Onze aandacht wordt dan allereerst gevraagd voor

De Utrechische Kerkvisitatie.

De Kerkvisitatie was menigeen een doorn in het oog, een ijdele vorm, een ergerlijke nieuwigheid, een Synodale inkwisitie, een openbare leugen, eene handeling in str^d met de bedoeling, 't Was de vraag, of een Kerkeraad voor goede munt mocht, ja moest opnemen een kerkvisitatie die, door de houding der Synode, slechts een middel te meer ter ontduiking van Art. 11, slechts een dekmantel der ongerechtigheid werd. Zoo formuleerde Groen zelf het vraagstuk ^).

Er was wel gegronde reden tot ergernis.

Hoe dwaas toch sommige Kerkvisitatores handelden, blijkt uit de volgende proeve, ons door Barger te Utrecht uit den aanvang (1857) zijner bediening te Utrecht bericht ^) : »De beide afgevaardigden van het Klass. Bestuur traden de Domkamer binnen, en nadat een van hen den voorzitterstoel had inge- nomen, heropende hij de reeds geopende Vergadering met een plegtig gebed en hield daarna eene toespraak, waarin hij ons met nadruk op *t hart legde, dat wij op de vragen, die ons zouden worden voorgesteld, te antwoorden hadden met de meeste nauwgezetheid en als »in de tegenwoor- digheid Gods" ! Men lette hierop wel I Toen nu de eerste vraag aangaande de onberispelijkheid in belijdenis en wandel van de Ouderlingen door hem gedaan werd, nam ik de vrijheid de wedervraag te doen, »welke belijdenis hier bedoeld werd." Het antwoord luidde in dezer voege: »wanneer br.

1) Bazuin JVo, 30.

•j /C. IV. 30 üct *68.

') Beide partijen heeft Felix zéér goed geschetst in het /C, IV. van 30 Oct. '68.

*) Bijdrage voor Kerkgemeentelijk Overleg^ IV, bl. 48.

*) Qu: Stemmen^ Oct *68, bl. 246 v v.

Digitized by

Google

376 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

B. mijne particuliere opinie hieromtrent verlangt te weten, wil ik hem die gaarne mededeelen, maar mogt hij eene o/j/tcieële interpretatie verlangen, dan kan ik hem die niet geven.*'

Op dit antwoord, even dwaas als de vraag zelve, verklaarde Barger, dat hier uit den aard der zaak geene andere dan eene o/)$cieéfZe interpretatie gelden kon. Toen nu de Voorzitter der Kerkvisitatores betuigde dat hij die niet geven kon, deed Barger op zijn verkeerd standpunt nu terecht het voorstel: »dat de Vergadering deze beide Heeren, die ons hier vragen komen voor- leggen, welken zij zelve niet verstaan, zou terugzenden tot hunne Commit* tenten, totdat zij zich op dit punt het noodige licht verschaft zullen hebben."

Bargers voorstel werd afgestemd, en wij begrijpen de billijkheid van zijnen afschuw van het onwaardig spel dat hier met de heiligste dingen gedreven werd, en dat onder plechtige betuiging dat wij te meten, te keuren, te wegen hadden, »als in de tegenwoordigheid Gods'', onder de schaamtelooze of onnoozele toevoeging: >maar daar is geen el, geen toetssteen, geen gewigt". Maar wij begrijpen ook, dat als aan Barger gevraagd was geworden: Weet gij niet wat de toetssteen is der Kerk, gij Confessioneel man? Acht gij uzelven niet bekend met de Confessie? Moet gij die niet aanleggen bij uwe beoordeel ing ? Dat hij dan zeker ook zichzelven zou hebben veroordeeld, als te hebben ingenomen tegenover de Kerkvisitatores een vijandig, en althans tegenover zichzelven een oneerlijk standpunt. Zéér onbillijk was in elk geval de eiscb, dat de organen zouden verklaren wat de eerste vraag beteekent. Dat moest de Kerk zelve doen. En zoo nu eens aan alle leden der Classicale Verga- deringen die vraag voorgelegd was geworden, wat zou het antwoord zijn geweest? De Synode heeft toch niet alleen de macht om vast te stellen wat de reglementaire bepalingen beteekenen. Zij is geen college van interpretatie buiten de andere deelen der Kerkinrichting om. En heeft Barger bijv. bij de Kerkvisitatie alzoo de leer gehandhaafd, wier handhaving hij van de Besturen eischte?

In allen gevalle, er scheen een punt ontdekt, waarop de aanval met goed gevolg gericht kon worden ; terwijl de noodige voorbereiding en rijpheid niet ontbrak, te meer omdat de Gemeente den Kerkeraad vertrouwde.

Bij de schriftelijke Kerkvisitatie in 1867 verklaarde evenwel de Utrechtsche Kerkeraad niet op de vraag naar de belijdenis zijner leden te kunnen ant- woorden, omdat zij voorgesteld werd uit naam van een lichaam, dat zelf zijne roeping tot handhaving der belijdenis ten eenenmale verwaarloosde. Werd met dat lichaam de Synode bedoeld, de Synode moest, in de schatting van menigeen, 6f haar reglement hebben gehandhaafd door gehoorzaamheid te eischen en desnoods de toevlucht te nemen tot dwangmiddelen, óf berusten

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KBRKBLIJKB VERWARRING. 377

in het verzet, d. w z. stilzw^'gend erkeDnen dat ztj het bindend gezag van het Reglement voor Kerkvisitatie opgaf.

Van de zijde der Synode, of der Kerkbesturen, geschiedde daar niets tegen. Nu waren z^ gewend aan ontwijkende antwoorden. Menige orthodoxe Kerke- raad bijv. had, in plaats van de Kerkvisitatie tot waarheid te maken, geant- woord dat hij daarop niet antwoorden kon, omdat hij niet wist wat de Synode onder de belijdenis verstond. Zulke antwoorden waren onzinnig. De Kerk- visitatie dient om te waken voor de zuiverheid der leer, in confessioneeleu zin, bg plaatselijke gemeenten. Het Kerkgenootschap is daartoe ten duurste verplicht. Vervulling van dien plicht in alleen mogelijk door een »orgaan", of «centraal gezag", 't Is toch de Kerk, als lichaam gedacht, die de Kerk in hare leden visiteert; 't is de Kerk, die de vragen doet, die het doen der vragen regelt, die de antwoorden ontvangt; 't is dus ook de Kerk, niet de Synode, in wier naam het orgaan handelend optreedt. Dit treedt niet op in z^n eigen naam en niet met zijn eigen reglement, en oordeelt niet op zijn eigen gezag. Antwoord weigeren op de gestelde vraag, 't was een misstap, een stap op den weg die tot kerkontbinding leidde; opstand van een lid tegen het geheele lichaam ; verscheuring van den band die de plaatselijke gemeenten verbindt; bevordering van het streven der eeuw om de verbindbaarheid van elke belijdenis op te heffen ').

En nu in 1868 zie, het stilzwijgen op de weigering van 1867 gaf immers recht tot het doen van den bsslissenden stap? Toen toch verklaarde de Utrechtsche Kerkeraad geen antwoord te kunnen geven, omdat er tusschen hem en de tegenwoordige tcaardigheidsbekleeders der Synode geene gemeenschap des geloofs en der helgdenis bestond.

Zoo achtte men een conflict in het leven geroepen, dat tot afschei- ding leiden zou. Een kerkeraad onttrok zich aan de organisatie der Kerk, en Groen achtte evenals Saussaye in de trouw der Kerkeraden de kracht der Kerk gelegen % omdat men de leden der Synode eigendunkelijk ging verklaren voor ongeloovigen. Die partij had Dr. Kuyper tot aanvoerder bekomen; hij verdedigde dan ook het besluit van den ütrechtschen Kerke- raad (waartegen alle predikanten, behalve hij, gestemd hadden) in het bekende geschrift: Kerkvisitatie te utrecht in 1868, door J. H. van Peursem te Utrecht uitgegeven. Ofschoon toegestemd moest worden, dat er in de Kerk veel leugen heerschte, ging echter de Orthodoxie volstrekt niet met Kuyper, wel met de tegen gestemd hebbende Predikanten mede, wier houding o. a. door Dr.

1) Vgl. A'. IV. van ï6 en 30 Oct. '68; alsmede dat van 12 Juni. *) By(fr. V, 113.

Digitized by

Google

378 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELfJKB VERWABBINO.

Bronsveld op voortreffelijke wijze verdedigd werd ^). Zulk een stap was door en door onschrif tuurlijk, ongereformeerd, eigenzioDig, hoogmoedig» Labadistisch ; doch ook eene grove misrekening, omdat zij, die den misstap deden, niet bedacht hadden dat, ai hadden vele kerkeraden, zooals de Utrechtsche, verklaard geen anderen doop dan den Christelijken te erkennen, zij daarmede geen breuk met de organisatie bedoelden.

Bij de Kerkvisitatie, die in 1869 te utrecht gehouden werd, was de hou- ding aldus: »Er waren verschillende gevoelens, welke echter hoofdzakel^k tot vkrderlei resultaat leidden. Vele leden, onder welke drie predikanten, vertegenwoordigden het standpunt vóór 2 jaren door den Kerkeraad ingeno- men, van te antwoorden op alle vragen, uitgenomen wat de bel^denis aangaat. Eenige anderen met een predikant legden zich neder bij de antwoorden, die de Kerkeraad wilde geven, maar met reserve ten opzichte van de belijdenis. Een aan^a2 anderen, waarbij de overige predikanten, hebben evenals zij vroe- ger gewoon waren, nu ook op alle vragen geantwoord. En eindelyk was er een lid die in het geheel niets geantwoord wilde hebben" ^).

Zulk een optreden ging gepaard met de meening, dat verovering der Synode onmogelijk was.

Reeds in 1869 toch begon Dr. Kuyper te beweren, op grond zijner becijfe- ring, dat wij nooit op eene goede Synode rekenen moesten.

* ^ * Zijne slotsom werd aldus saamgevat : „Welnu, Zuid-Holland, Friesland, Gelder- land, Zeeland, utrecht, gesteld die provincies zullen ten onzen voordeele omslaan, geven op zijn hoogst niet meer dan 7 stemmen; dan blijven er nog 9 d 10 stemmen over, die al uw pogen ijdel maken, stemmen die bijna uitsluitend uit Noord-Holland, Limburg, Noord -Brabant, Drenthe, Overijssel, Groningen komen ; en wij kennen den geest, die daar heerscht, maar al te goed om met zekerheid te weten, dat van geen dier provinciën heil is te wachten. Dus reken nooit op eene goede Synode !**

Deze wereldsche redeneering meende ik krachtig te moeten weerspreken, als eene redeneeriug van ongeloof en onwetendheid. Ik schreef ') :

>Friesland telt Dr. Kuyper onder de provincies, die waarschijnlijk ten onzen voordeele zullen omslaan. Zou men zulks voor een twintigtal jaren gezegd hebben ? Ach, er waren slechts een tweetal getuigen ; hare Kerk scheen gevlucht in de woestijn ; liberalen hadden zelfs een verbondjgesloten, om eiken orthodoxen predikant uit iedere belangrijke plaats te weren; voor eene

1) Stemmen^ 1868, bl. 951. Ook door Ds. C. S. Adama van Scheltema in een ö»/^- baren Brief aan Kuyper. Vgl. daarover Stemmen^ bl. 1033, en 1077. •) Stemmen, '69, bl. 948. •) K, W, 4 Juni '69.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 379

bijzondere school was geen liefde en geen ruimte, en de tegenstand voor- beeldeloos fel en hardnekkig op elk gebied. Maar God deed het Friesche volk opstaan uit zijne graven, en gaat steed^ voort de begeerte naar het Evangelie te wekken. In Christelijke werkzaamheden staat het zelfs aan de spits.

Waarom nu zou hetzelfde niet plaats hebben in andere provincies, zooals Groningen, Drenthe, Overijssel '^ Merkt men dan ook hier geene levensteekenen op? Gaat er niet Gods adem over den doodenakker? Ja, zijn er geene velden, wit om te oogsten ?

Bestudeer den werkelijken toestand, en gij zult schier overal opwekking vinden, ja verlangen naar de waarheid geopenbaard. Neem bijv. de kaart van het dorre Drenthe ter hand, en let op Assen, Meppel, Hijkersmilde, Hoogeveen, HoUandscheveld, Emmen, om geen meerdere plaatsen te noemen. Wellicht is het getal u te gering, maar bedenk dan, dat ook in deze provincie het begin zéér klein was. Ziet gij op Overijssel ? Welnu, vestig in dit geval uwe aandacht op Zwolle, Kampen, Heino, Dalfsen, Staphorst, Hardenberg, Heemse, Ommen, Dedemsvaart, Lutten, Deventer, Olst, Almelo, Zwartsluis, Grenemuiden, Usselmuiden, Steenwijk, en gij zult mij toestemmen, dat er ook van Overijssel nog iets goeds te verwachten is.**

Alles hing echter middellijk af van den geest waarin men werkte, en van de middelen die men gebruikte.

»Mits men in kerkdijken geest blijve voort werken, ijverig, ootmoedig, biddend arbeide, en de zegepraal des Evangelies niet beperke binnen een bepaald getal jaren, zoo hebbe men geen vrees voor^ maar integendeel goede verwachting van Art. 23.

Welhaast ben ik vijf jaar redacteur van het Kerkelffk Weekblad geweest, eene betrekking die mij met een groot gedeelte van de Vaderlandsche Kerk in nauwe aanraking bracht, maar die mij ook steeds meer bevestigde in de overtuiging, dat, op grond van de gegevens, en in den weg der middelen, herstel onzer Kerk, in hare hoogste besturen, verwacht mag worden, en wij, bij den grooten ijver voor het Christelijk onderw^'s en de Evangelisatie, niets beters kunnen doen dan geschikte jongelingen opleiden tot goedgezinde predi- kanten en onderwijzers. Hierop inzonderheid moet aller vrienden aandacht gevestigd zijn. Het ontbreekt ons niet aan troepen, maar wel aan kapiteins. Vermenigvuldig, vertienvoudig het getal van zulke mannen, die in de Kerk en op de School het woord der genade kunnen brengen in betamelijken vorm, en gij zult, middelt] kerwijze, de grootste weldaad aan ons volk, aan onze toekomst, aan de zaak des Evangelies bewezen hebben ; ja, waar oud en jong op Christus gewezen wordt, daar zal ook bij de stembus wederom

Digitized by

Google

380 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

naar de wet van den hoogsten Koning en het belang zijner kerk gevraagd worden."

Kuyper echter sloeg een apderen weg in. Blijkens zijne schoone rede Een^ vormigheidj zocht hij toen nog niet het herstel van een kerk vorm die zich zelven geoordeeld heeft. Maar onze Kerk was hem toch in erger staat dan van ontbinding: »zij rot, zeide hij, bij levenden lijve weg." Kuyper begeerde, om tot »kerkherstel" te komen, »een confoederatief systeem," eene vereeniging van groepen en kringen met volkomene autonomie, die weten wat ze willen, weten wat ze belijden, en voor wie een eenheid in het leven bestaat en niet een eenheid in naam.

Mij kwam *t voor, dat zoo iets reeds al te veel bestond. Men behoefde slechts te denken aan al die vereenigingen op kerkelijk gebied, even veel- kleurig als de wapenschilden der oude ridders en toch van één geloof Maar daardoor kwam men nog niet tot kerkherstel. >Zij wordt hersteld, wanneer de lokale gemeente komt onder de prediking des Woords, onder de bediening der Sacramenten, onder de toepassing van de tucht, naar de belijdenis onzer Kerk en in haar eigen kerkgebouw; wanneer aldus in hoogere en lagere besturen gereformeerde beginselen wederom de heerschappij voeren'' »).

Dr. Kuyper, de ziel van de beweging, nam den 31»*®" Juli 1870 afscheid van de Utrechtsche Gemeente, en met den aanvang van het volgende jaar trad de bepaling io werking, waarbij de Kerkvisitatie slechts vragen zou, of iemand verlangde bezwaren in te brengen omtrent de belijdenis enz., en dat alleen nog maar als zij persoonlek gehouden werd.

Zoo liep deze beweging dood. Er kwam niets van hetgeen voor veler rechts* gevoel bijna ondraaglijk zou geweest zijn: »een man als Dr. Kuyper ontzet, en iemand als Dr. Zaalberg gehandhaafd." Ook Dr. Bronsveld zag toen reeds in, dat geen Kerkelijk Bestuur den spot kan laten drijven met het kerkelijk gezag, ofschoon er nog geen winst voor onze Kerk in het afzetten van Dr. Kuyper werd gezien. De belangstelling der Gemeente in die kwestie stond in omgekeerde verhouding tot hare belangstelling in de Haagsche. Toch had zij althans deze heilzame vrucht dat ieder, die in de Kerk eenig ambt bekleedt, tot zichzelven inkeeren moest met de vraag: Wat te doen om de leugen uit de Kerk te bannen? Ben ik er medeplichtig aan? Dat niet alleen. Maar steeds meer werden wij geplaatst voor de vraag: Wat wilt gij: eene Kerk van enkel belijders des geloofs met afsnijding van allen die hare belijdenis niet deelen, of: de Volkskerk, de Kerk der menigte, waarvoor de dienst des Woords tot opvoedingsmiddel strekken moet? *)

1) /r, IV, iS Juni '69.

Dr D. Chantepie de la Saussaye : De Crisis, (2de dr.), bl. 29 en v.v.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KBRKBLIJKB V£RWABRING. 381

Had dan de Utrechtsche Kerkvisitatie fiasco gemaakt, het zelfde doel zou DU echter beproefd worden in de hoofdstad des lands. Met het vertrek van Kuyper naar hare gemeente, werd zg, en met name haar Kerkeraad,

Het brandpunt der Joerkdgke beweging.

Te Amsterdam, alwaar hij 10 Augustus 1870 zijne intree deed ^), zou Dr. Kuyper beproeven deze grondgedachten *) van Groen te verwezenlij- ken : »Niet aan scheiden te denken, eer door een strijd van den echten stempel, eer door eensgezindheid en beleidvol moedbetoon, in de Kerk zelve reeds eene herlevende Kerk, als zelfstandig geheel en rijpe vrucht, gevormd zij; en voorts »den strijd za4m te trekken op het punt, waar, om de onmiskenbaarheid van het regt, óf de zege behaald, óf, door het ralliement der geestverwanten , zelfs in de nederlaag, een soort van zegepraal bereid wordt.''

Amsterdam scheen het geschiktste terrein van operatie te zijn.

Met voorbijgang van Felix had de meerderheid van het Kiescollege Dr. Kuyper beroepen. Zij bestond uit de vroedste, kundigste, welvarendste, invloed- rijkste leden der gemeente; hunne kerkelijke en geestelijke signatuur was verre van radicaal-gereformeerd. Sedert 1854, door de kwestie-Meijboom, was de spanning tusschen orthodoxen niet-orthodoxsterk toegenomen, vooral door het uitbreken van en het pleiten voor het Modemisme en het hooghar- tig behandelen van de orthodoxen.

De groote meerderheid, ook der Stemgerechtigden, stond blijkbaar tegenover het Modemisme. De Kerkelijke Goederen stonden onder het bestuur van den Algemeenen Kerkeraad die dezen arbeid, naar een huishoudelyk reglement, door eene commissie, voor de eene helft bestaande uit Kerkeraadsleden, voor de andere helft uit voortreffelijke Lidmaten gekozen, verrichtte.

Van meet af zocht Kuyper ^) de positie van den Kerkeraad in dier voege te versterken, dat hij, dwong de Synode hem tot een daad van ontrouw tegen den Christus, niet bij den eersten stoot uit het zadel zou zyn gelicht. Daartoe was z. i. een dubbele maatregel noodig. De Kerkelijke Goederen moesten uit- sluitend langs den rechterlijken weg aantastbaar gemaakt worden, d. i. gevrij- waard tegen overrompeling; en evenzoo moest in den boezem des Kerkeraads waarborg gezocht, dat geen toevallig wegblijven van enkele leden, geen haas- tige discussie of onverwacht incident al de vrucht van jaren arbeid deed verloren gaan.

*) Zie zijne preek: Geworteld en gegrond^ naar Ef. 3: 17. •) Bijdrage VI, 97. '} Confidentie bl. 107.

Digitized by

Google

382 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KEPKELIJKB VERWARRING.

Doch, om 0DZ6 geschiedeois goed te begrijpen moeten wij eenige maanden teruggaan.

Zou men hier of daar beproeven, als Kerkeraad, met verbreking van het Kerkverband, wijl het College zijne bevoegdheid te buiten ging, de gemeente, zoo- veel 'mogelijk, te behoeden voor eene onchristelijke prediking, men wane niet, dat zulk eene poging niet aan menigeen onvermijdelijk scheen. Neen, men ging daartoe over, omdat men meende dat de rechtsprekende macht in de Kerk, zoo niet het recht verdraaide, dan toch tot rechtspreken tegenover de Modernen onge- zind was. De Haagsche Kerkeraad had zich niet geplaatst op het rechte standpunt, hij heeft niets anders dan afwijzing, dan terechtwijzing verdiend. De Amsterdamsche echter mocht aanspraak maken op ondersteuning, ofschoon hij in zijnen ijver, en in den ongebreidelden vrijheidszin van vele leden wel eens de grenzen overschreed

In de Amsterdamsche Gemeente bevond zich de staf en de keurbende van het moderne legertje. Predikanten als Modderman, Van Oorkom, Stricker, de beide Hugenholtzen, Pantekoek, Berlage, Van Bel, Meijboom, verkondigden daar met de vele talenten, die zy bezaten, en gesteund door de vele krachten waarover zij te beschikken hadden, onomwonden, niet zelden tergend, hoonend, tot verzet prikkelend, de wanhoopsleer van het Naturalisme.

Bij de verschijning nu van door het Kiescollege gekozen Ouderlingen in den Kerkeraad, en mitsdien op de plaats in de Kerk waar »de zittende Ouderling" opzicht houdt, kon het niet anders of er moesten klachten geuit, aanklachten gedaan worden. Reeds in April '69 werd in den Keijieraad bezwaar ingebracht tegen Van Oorkom, als die Jezus' geheel eemg, zijn goddelijk Zoonschap geloochend zou hebben; wijl hij echter in het gegeven verslag den inhoud zijner prediking niet erkende, werd hij er niet verder over bemoeilijkt.

Op Zondag 7 November van datzelfde jaar had men echter eene onbe- suisde daad te betreuren. De Ouderling Ruijs gaf namelijk in het Kerk- gebouw zelf zijne afkeuring over de gehoorde preek in woorden te ken- nen. Het Ministerie van predikanten verzocht den Kerkeraad, over zulk een protest zijne afkeuring uit te spreken. Tevergeefs! Vele Orthodoxen vinden die weigering voortreffelijk; vele liberalen keuren haar af, vooral op grond van de eeuwenoude eensgezindheid en verdraagzaamheid welke z^ in de Amsterdamsche Oemeente opmerkten. De Ouderling Wessel Knap vond zich op Zondag 25 Januari 1870 tot een gelijke handelwijze verplicht. In de voorafgaande had de Kerkeraad een beter voorbeeld gegeven. Met 39 tegen 19 stemmen had hij eene prediking van P. H. Hugenholtz Jr. afge- keurd, waarbij hij het bestaan van engelen en het geschied zgn van won-

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 383

deren geloocheDd had. Hij trad dan ook niet op den door Ruijs en Knap bewandelden weg, al sprak hij er zijne afkeuring niet over uit.

Dat luid getuigenis geven nu hield in de Kerkgebouwen op, doch ging in de Kerkeraadsvergadering voort. De Paaschpreek, die dezelfde Hugenholtz in 1870 faieldy eene bepaalde loochening van Jezus* opstanding, drong den Ouderling J. J. Schol ten tot het geven van eene getuigenis aldaar i), en de Vergadering was van oordeel dat zulk eene prediking streed met de grondslagen van het Christendom en met de belofte van Art. 27 (Reglement voor het Examen ter toelating tot de Evangeliebediening) ; maar tevens, dat de Kerkeraad tot het keeren van zulk eene prediking niet bevoegd was.

Protesten van anderen *) zullen wij maar niet noemen, zooals van W. Kuhler Wz. tegen Ds. Sluiter, van C. en J. Ingwersen tegen Van Gorkom, van B. Poesiat tegen Van Bel, van den Ouderling Van Peursem tegen Van Gor- kom ^). Maar wij moeten als voor de geschiedenis van groot belang stilstaan bij de aanklacht van den lidmaat Poesiat tegen P. H. Hugenholtz Jz wegens zigne Paaschprediking van 1871.

De >zittende" Ouderling, J. Magré, die zich daarbij zoo geërgerd had dat hij zich in de oogen van J. C. Petri hinderlijk en oneerbiedig gedragen had, had zich reeds daarover beklaagd *). Was dit beklag voor kennisgeving aan- genomen, niet alzoo dat van Poesiat, zich noemend lid der Gemeente. Dat protest sloot en men moet hierop wel letten met het verzoek dat de Kerkeraad dezen predikant en Bifna geigken van hun ambt ontzetten eou. Het door Poesiat gegeven overzicht van de preek, door den Ouderling Magré en Hugenholtz zelven voor in hoofdzaak juist verklaard, werd, daar eene commissoriale behandeling onmogelijk scheen, onmiddellijk door de Verga- dering (die van 22 Juni) als grondslag aangenomen voor de klacht, welke met 46 tegen 5 stemmen naar het Classicaal Bestuur van Amsterdam werd opgezonden als eene kerkrechtelijke aanklacht van den Kerkeraad zelven.

* ^ * De hoofdinhoud der preek was als volgt:

Na het voorlezen van den tekst Matth. 28 : i 8 begon spreker met de vriendelijke b^raafplaatsen in Duitschland te roemen, in tegenoverstelling van die ten ontzent, waar kille doodskoude ons tegenkomt, hoewel Spr. het gelukkig keurde dat zulks ook al eenigszins begon te veranderen; hier toch werd door een treurwilg de grafzerk overscha- duwd, daar werd eene rustplaats met een bed van bloemen overdekt, en ginds weder versierden immortellenkransen het grafgesteente, hetwelk evenals op de vriendelijke

'} Zie Noi, v. 19 Mei.

*) Zie Not. V. 15 Dec. '70. en v. 19 Jan. '71.

3) Noi. V. 22 Juni '71.

) Noi. V. 20 April.

Digitized by

Google

384 POGINQBN TOT OPLOSSING VAN KBBKELIJKB VERWARRING.

Duitsche begraafplaatsen ons als het ware toeriep: „Wat zoekt gij de levenden bij de dooden? Zij zijn hier niet, zij zijn opgestaan."

Zie hier de opvatting van de evangelische verhalen van de opstanding van den Heere Jezus! Letterlijk opgevat zijn zij ongerijmd en met elkander in strijd.

Men stelle zich de Apostelen voor, zoo opeens, zoo gewelddadig beroofd van hunnen meester, aan wiens onderwijs zij zoo gehecht waren, wiens bijzijn hun zoo onmisbaar, wiens verkeer hun zoo dierbaar was.

Allengs hersteld van den eersten schok der droefheid hierover, stellen zij zich den geliefden gekruiste voor in zijnen 37i jarigen omgang ; alles komt in hunne herinnering terug, en ziet ! het is hun, alsof Hij weder in hun midden kwam, hun Zijnen vredegroet bracht, het brood voor hunne oogen brak, met hen overweg ging en hen leerde. Kortom, deze voorstelling in hunne fantasie deed zulk eene kracht in hen ontwaken^ dat het was alsof Jezus in hen was opgestaan, en zij met Jezus' geest als bezield waren, hetwelk ten gevolge had dat zij, elk een gedeelte der leeringen van Hem, en op eenzijdige wijze, in het helderste daglicht plaatsten.

Ziedaar, volgens sprekers opvatting, Jezus opgestaan in Zijne apostelen, maar ook onsterfelijk voortlevende door de volgende eeuwen.

Dreigden de vervolgingen der eerste eeuwen Jezus te dooden en te begraven, in de martelaren wier bloed het zaad der Kerk werd, herleefde Jezus* geest, en stond Hij als het ware op van den dood.

Was hij als het ware begraven in de onverschilligheid der belijders, dan was het zwaard des Islams het middel, waardoor de geestdrift der Christenen werd opgewekt, en Jezus als in hen opstond en herleefde.

Was Jezus in het graf der kerkleer bedekt, dan was de Hervorming weder het middel om Hem daaruit te doen opstaan en herleefde Hij in het Protestantisme.

De Drieöenheidsleer heeft altijd den geest van Jezus bedolven, maar altijd leefde en herleefde hij in het echte Protestantisme.

Ook in onze dagen dreigt de kerkleer Jezus* geest te begraven, maar de engel van het vrije onderzoek is neergedaald, en Jezus staat weer op, en zal onsterfelijk voortleven ; want moge de steen der kerkleer de waarheid in het graf bedekken, die zal zich daaruit altijd een weg weten te banen.

Onderscheidene malen uitte Spr. in zijne rede het gezegde, dat de gekruiste Jezus van Nazareth in het graf ligt, en onsterflijk voortleeft.

Bijzonder merkwaardig was de begeleidende missive, gesteld door Dr. Kuy- per, die den 18 van Oogstmaand des voorgaanden jaars in den Kerkeraad

zijne intrede gedaan had »De lichamelijke opstanding is wel van hot

uiterste gewicht" aldus werd verklaard, »maar de Kerkeraad schroomt niet te verklaren, dat niet slechts de prediking van den aangeklaagde, maar evenzeer die van vele andere predikanten, in zijne gemeente werkzaam, naar zijne vaste overtuiging, den grondslag der Gemeente ondermijnt, en er dus naar middelen moet worden uitgezien, om den voortgang van dit kwaad te

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VEE WARRING. 385

stuiten. Intusschen meent de Kerkeraad, dat eene poging daartoe, nu reeds aangewend, niet tot het beoogde doel zou kunnen leiden, zoolang de gisting en zuivering, door Art. 28 aanvankelijk teweeggebracht, niet verder in de hoogere Kerkbesturen heeft doorgewerkt, zoolang de maatstaf ter beoordee- ling van aanklachten over de leer der Kerk niet beter tot bewustheid is gekomen, en eindelijk zoolang de oordeelende kracht des Heiligen Geestes . . . niet bij het meerendeel van de leden des Kerkeraads de onwrikbare overtui- ging gevestigd heeft, dat een verschijnsel, als het bedoelde, in geen gemeente van Christus mag worden geduld. Weshalve hij zich voorbehoudt de hulp der bevoegde besturen ter genezing van deze krankheid der Gemeente niet enkel ten opzichte van den beklaagde, maar evenzeer van andere met hem afwijkende predikanten, in te roepen, zoodra het oogenblik hem daartoe zal gekomen schijnen.'*

Derhalve: in afwijking van Groens gevoelen, die den strijd geconcentreerd wilde zien op het Centrum van 's Heeren verschoning, werd elke niet »Gere- formeerde" predikant eigenlijk in staat van beschuldiging gesteld, maar toch nog de hulp der Kerkbesturen ingeroepen. Evenwel verkrijgen wij den indruk, dat dit stuk toch eigenlijk wil zeggen: Och, wij moeten die aanklacht wel opzenden, maar hare afwijzing zou den Kerkeraad niet ongelegen komen.

Het Classicaal Bestuur verklaarde op grond van de onzinnigste overwegin- gen dat aan den klager zijn eisch, om langs den kerkrechtelijken weg den heer Hugenholtz te vervolgen, moest worden ontzegd. Men merke dus wel op dat hij niet verklaard werd voor onschuldig!

De voornaamste consideratiên waren:

* « * „Overwegende, dat in onze Reglementen geen onJubbelzinnigi (!) maatstaf ter beoordeeling van leeringen, die al en die niet in strijd zijn met den geest en de hoofd- zaak van de leer der Herv. Kerk wordt gevonden, en in casu de aanwijzing ontbreekt, dat eene ontkenning van de opstanding van Jezus uit het graf, die gepaard gaat met de belijdenis van het persoonlijk onsterfelijk voortleven van den Heer tot zulken strijd zou behooren, en er dientengevolge bij het gemis van dien maatstaf aan den beklaagde geen openbare strijd met den geest en de beginselen van de belijdenis der Herv. Kerk kan worden ten laste gelegd;

O., dat door de veroordeeling van het door den beklaagde voorgedragen gevoelen langs den kerkregtelijken weg een begin zou worden gemaakt met de naauwkeurige omschrij- ving van dien ontbrekenden maatstaf, hetwelk in onze dagen hoogst bedenkelijk zou zijn en tot eene jammerlijke scheuring in onze Kerk zou leiden, omdat de rechtvaardig- heid dan eischen zou, dat die omschrijving werd voltooid, en dientengevolge de over- groote meerderheid der leeraren in de Herv. Kerk, niet alleen die met den aangeklaagde eenstemmig zijn, maar ook die in andere opzigten van de belijdenis der Ilerv. Keik afwijken, in staat van beschuldiging werden gesteld;

25

Digitized by

Google

386 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

verklaart het d. Best., dat aan den klager de eisch dat langs den kerkregtdijkcn weg worde vervolgd, worde onttegdT

De Vergadering ^) vergenoegde zich met de inzending van een protest, voorgesteld door de Ouderlingen J. H. van der Linden, J. C. Groenew^en, G. H. de Marez Oyens, H. Höveker en N. M. Feringa. Het was gericht tegen de voorstelling van het Clasaicaal Bestuur, alsof het feit van *s Heeren opstanding behoorde tot de leeringen waaromtrent in de Reglementen geen ondubbelzinnige maatstaf zou bestaan. Zonder dat iemand tegenstemde, werd dat kalme voorstel aangenomen. Dr. Kuyper was in de Vergadering tegrai- woordig, hij, die in De Heraut van 3 November die uitspraak genoemd had : »E}en onovertroffen meesterstuk van een driest farizeïsme, dat de heerlijkheden onzes Gods behendiglijk wegfutselt onder den dorren, doodschen vorm van een beginselloos kerkrecht. Voor den Heer in den dag des oordeels mogen de mannen ter verantwoording staan, die, als rechters in een Christelijke Kerk optredende, tot het slaan van zulk een verdict medewerkten ! Toch zgn 2e zelfs in hun behendigheid verward. Het is onwaar, dat het zelfs voor ons diep ellendig kerkregt onmogelijk te beslissen zou zijn, of de Opstanding van Christus ten derden dage naar de Schriften, al dan niet tot het wezen onzer Kerk behoort. Dan slechts zou dit waar zijn, zoo eerst uit die Beglementen wierd weggenomen, al wat van Christelijke feestdagen en ook van het Paaschfeest gezegd wordt."

Ofschoon Groen voor dat signalement ^) zich erkentelijk betoonde, zoo was het blijkbaar, bijv. uit de laatste zinsneé, dat Kuyper maar wat op het papier smeet en dit geschrijf liet drukken; in de Reglementen komt toch zoo goed als niets van het Paaschfeest voor (zie Art. 23, Begl. Yac.), en dat hg twee bedoelingen koesterde: Vooreerst om den haat der Gemeente tegen het Kerk- bestuur te voeden, en ten tweede de Reglementen voorshands te doen eerbie- digen. Maar in den Kerkeraad zweeg hij geheel, in plaats van de onzinnige motieven in eene goed gestelde memorie, en in hooger beroep bij het Prov. Kerkbestuur te wederleggen. Doch hoe dit zij, die schandelijke uitspraak heeft krachtig medegewerkt tot afkeer van de Besturen, tot het omzien naar mid- delen om zelf zich te redden, tot onttrekking allereerst van ambtsdiensten.

Doch ook de uitslag van andere strijdvragen werkte daartoe krachtig mede. Wij denken hierb^ niet enkel aan de Doop-, maar ook aan de Belijdenis- kwestie, die thans wederom onze aandacht vergt.

De laatstgenoemde zij nu de eerste.

') Not, 23 Nov. *7i. a) N, G. '71, bl. 338.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING TAN KERKELIJKE VERWARRING. 387

Ds. W. J. Jorissen Mz. te Rotterdam had in September 1867 verklaard: »Het is voor de eerste maal, dat ik mij geroepen zie om leerlingen te beves- tigen van predikanten, die de Opstanding van Christus ten derden dage loochenen. Ik kom er rond voor uit, dat mij dit onmogelijk is . , ."

Daarom wilde hij zulk eene verandering, als reeds te *8 Hage, te Zwolle, te Middelburg gemaakt was, waardoor feitelijk de klove, die er tusschen de eene en de andere partij bestond, werd erkend ; t.w. dat elke predikant zijne eigene leerlingen bevestigen zou ^).

Doch ook de vraag, hoever het recht ging van den Ouderling bij het afleggen van de geloofsbelijdenis, maakte veler gemoederen gaande. Onderscheidene Ouderlingen weigerden hunne toestemming te geven tot de bevestiging van moderne lidmaten. De Synode, over zulk eene onbeschaamd- heid verstoord, nam in 1871 een voorloopig besluit, waardoor aan den Pre- dikant evenzeer als aan den Ouderling werd ontnomen het oordeel over de geschiktheid van den adspirant om lidmaat te worden, en den adspirant zelven opgedragen.

Een geweldige strijd is jaren lang over dit punt gevoerd. Het resultaat van dien met hardnekkigheid ge voerden kamp, die eerst in 1886 tot voorloopige beslissing kwam, is nedergelegd, evenals dat omtrent de Bevestiging, in Art. 38 van het Beglement op het godsdienstonderwi/s.

* * ^g^' ^" ^ Gronemeyer : Ovtr de taak en beioegdJuid der Ouderlingen bij de aanneming van lidmaten. Referaat op de Verg. der Ned. Jlerv. Predikanten -Verecniging gehouden te Utrecht 24 April 1872, Utrecht, Kemink en Zoon 1872. Eenige gedachten over den Oorsprong^ de Rechten eh de Verplichting van het Ouderlingschap en de Centraal- kracht van geestelijk leyen^ door H. Höveker. Met een inleidend woord, uitgegeven door J. van Dijk Mz. Amsterdam, Höveker en Zoon 1871.

* ^ * Reeds de Synode van '75 had de vervormende hand aan de Belijdenisvragen geslagen, op verzoek van een 400tal predikanten. Die van '76 echter had dat werk weer vernietigd. De individualistische partij verhief zich echter opnieuw. De vloeiende, vlottende, omlreklooze, van Kerk en Christendom onafhankelijke vroomheid vond in C. G. Chavannes een welsprekenden verdediger: Helpt! Een noodkreet gcrigt tot de Nederlandsche

ï) Over dien storm in een glas water zie men de bij E. H. Tassemeyer te Rotterdam in 1S67 uitgekomene geschriftjes van Jorissen zelven: Noodzakelijke mededeeling ; Het Besluit des Kerkeraads^ Nadoe Toelichting en Verantwoording ; Advies uitgebracht in de vergadering van den bij zonde ren kerkeraad ; voorts : Advies van IV, Francken (bij D. J. P. Storm Lotz aldaar) ; liet gemoedsbezwaar van Ds. yorissen (bij D. van Sijn ald.j ; Open Brief aan Ds. Jorissen (bij B. C. Huge ald.); Brief aan een vriend over de brochure: „Aan de vrijzinnige leden der Ned. Herv. Gem. te Rott., door Theodoor (bij Tassemeyer ald.) ; en eindelijk eenige andere blaadjes.

Digitized by

Google

33S P0GING3N TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VBRWARBING.

Hervormde Gemeenten en hare Bestuurders^ Leiden, Gebrs. Van der Hoek 1876. Slechis de volgende mededeelingen daaromtrent : Dr. G. H. Lamers heeft in het Mei-no. der Stemmen v. 1876 op den Noodkreet van Chavannes treffend geantwoord. In November '76 kwamen eenige Groninger Predikanten te Utrecht bijeen ter bespreking van dat onderwerp. Zij kwamen tot het besluit om de Synode te verzoeken de eerste vraag van Art. 39 Regl. Godsd. te vervangen door de vraag : Verklaart gij het Evangelie van Jezus Christus met een oprecht geloof aan te nemen ? Daaromtrent waren de Modernen verdeeld : Zie Dr. J. A. i3ruins : De verhouding der Modernen tot het voorstel der IfJI, Brouwer c. s. Leiden bij A. H. Adriani 1877, en Mr. Van Boneval Faure : Memorie en Advies in zake de Belijdenisvragen enz. (Bijblad der Hervorming van 26 Mei 1877).

Na een lijvig Rapport, uitgegeven met nog uitgebreider Notulen der beraadslagende Synodale Vergaderingen ('s Hage bij Van Hoogstraten en Zoon) stelde de Synode als iste vraag voorloopig vast: „Verklaart gij in oprechtheid des harten u te vereenigen met allen, „die God aanbidden als hunnen hemelschen Vader, Jezus Christus vereeren als den Zoon Gods, hunnen Leidsman tot den Vader, en door den II. Geest zich willen la' en besturen." Daartegen verhief zich de orthodoxe partij met kracht, tot een non-possumus genegen blijkens het Advies van hare Predikanten- Vereeniging (24 April '78), volgens 't welk de Kerkeraden zouden verklaren die vraag niet te kunnen invoeren. Zie ook het Advies van de Commissie dier Vereeniging: Aan de Bestuurders en Leden der Neder- landsche Hervormde Kerk^ Amsterdam, H. Höveker en Zoon 1879. Revolutie of Trouw ? Art 38 Syn. Regl. Godsd. Amsterdam, H. Höveker en Zoon 1879. Bescheidene Opmerkingen over de Belijdenisvragen ... door Anti ultra, *s Hage bij W, P. van Stockum en Zoon 1877.

Komen wij dan nu terug tot de Doop- kwestie, en die der Belijdenis, en dat wel gel^k zij in den Amsterdamschen Kerkeraad ter tafel kwamen.

De Doopskwestie werd door de Circulaire van het Hoofdbestuur der Gon- fessioneele Vergadering ter tafel gebracht 18 Augustus 1870. Gelijk men weeti wilde zij dat de Kerkeraad zelf zou beslissen, welke doop voor Chris- telijk te houden zij. [De meerderheid der commissie, in wier handen zij gesteld was, Cramer, Kuyper, Feringa en Smissaert, adviseerde in dien geest. De Vergadering echter verklaarde zich met 34 tegen 25 stemmen voor onbevoegd tot het maken van nadere bepalingen in dat opzicht. Kuy- per had gepleit voor de bevoegdverklaring. Onderscheidene adressanten, in onderscheidene af deelingen aangevoerd, bijv. door W. Hovy, door B. Poesiat, door W. F. Buré, komen den -heer Kuyper terstond steunen. Blijkbaar zullen velen in de Gemeente den Kerkeraad dryven »tot opzegging van de gehoor- zaamheid aan de Synode.'*

Vooral de Ouderling W. Kuhler stelde dat beginsel op den voorgrond: Deze bekwame independent, die geheel tegen zijne gewoonte den 2*«n Juli 1871 zijne zitting waarnam bij den dienst Pantekoek, ten einde voor de heiligheid van

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 380

het Sacrament te wakeu, ontdekte dat deze doopte tot den naam des Vaders eu des Zoons en des Heiligen Geestes. Kuhier deed het voorstel om die zoo gedoopt waren te royeeren. *t Werd echter verworpen, en de voorsteller verliet de Vergadering, zijn ambt nederleggende, (dat hij echter later weer aanvaardde). Doch eveneens werd verworpen ') het voorstel-Kuyper, tot welks behandeling, niettegenstaande de Synodale verklaring van onbevoegdheid ^) aau de Vergadering door den Voorzitter voorgelezen was geworden, zij zich wel bevoegd verklaard had; dat voorstel nu luidde aldus:

»De Kerkeraad, overwegende dat geen andere doop door haar kan erkend worden, dan die toebediend is naar den eisch onzer Nederduitsch gerefor- meerde kerken,

Overwegende, dat deze kerken blijkens heur formulier het uitspreken eischen der woorden: Ik doop u in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes;

O., dat wel het gebruik der liturgische formulen door eene bijvoeging iu onze Synodale reglementen in de vr^heid der predikanten is gesteld, maar dat hij zich hieraan nis alle begrip van kerk opheffend niet kan onderwerpen, besluit :

1^. dat van nu aan geen doop in zijne registers zal worden ingeschreven, die anders is bediend, en

20. dat aan dit besluit geen terugwerkende kracht kan worden verleend en verwerpt dus het voorstel- Kuhier."

Zoo gaf de in- of /of-kwestie geschikte aanleiding, om te beschuldigen dat onze Kerk zich moedwillig vergreep aan het bevel van den Heere Jezus Christus, en dat in eene zaak, waarin nog bijna ieder lid, hoever overigens ook afgeweken, groote belangstelling bleef toonen, en die door het algemeene en eeuwenheugende gebruik een ontwijfelbaar recht van bestaan scheen te bezitten. Voor het zelfbehoud der Gemeente was zelfs de ongekrenkte handha- ving van den Doop, zooals hij steeds bediend was geworden, een onmisbaar vereischte. Offichoon er echter nog wel eens eenige klachten geuit werden, bleek dit punt toch niet geschikt te zijn ter doelbereiking. Immers, al was de kwestie in of tot gansch niet onverschillig, en al geloofden vele predi- kanten dan ook niet aan de Drieêenheid, de gebruikelijke formule bleef toch wezenlijk in algemeen gebruik.

De Notulen van den 19^<»" Mei 1870 melden het besluit, dat de Kerkeraad aan de Synode de vraag zal voorleggen, of aan den Ouderling volgens de wet recht van stemming bij de aanneming toegekend moet worden. De Synode,

ï) Zie Noi. van 21 Sept. en 16 Nov. '71. '; Zie A^erk. Cour, v. 5 Aug. No. 31.

Digitized by

Google

390 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

11 Juli 1870, verwees, terecht, den Kerkeraad naar het Classicaal Bestuur. Tevens berichtte zij, dat dit punt bij haar in ernstige overweging was. *t Bleek, dat zij hi/gestaan door vervangen wilde zien door in tegenwoordigheid van, zoodat de Ouderling er bij moest wezen (staan of zUten ? dit werd niet uit- gedrukt), doch slechts als figurant. De Kerkeraad en wie niet, tenzij hij dien Predikant en adspirantlidmaat voor de oenige machten in dezen aanzag! wilde met medewerking van . ^). Bij verschil tusschen den Ouderling en den Predikant moest er door den Kerkeraad nog een Predikant en een Ouderling bijgevoegd worden ter beslissing. Aldus werd besloten den 23»^» November 1871 2).

Op leerlingen van Dr. Van Gk>rkom werd deze methode toegepast. Hij zelf onttrekt zich echter aan het nader onderzoek. Als niet aangenomen, ofschoon Van Gorkom hen aangenomen had, mochten zij dus niet bevestigd worden. Van Gorkom gaat naar het Classicaal Bestuur '), doch wordt in het ongelijk gesteld; van daar naar het Provinciaal Kerkbestuur, dat hem gelijk geeft. De Kerkeraad echter laat het daarbij niet zitten. Hij gaat in cassatie (29 Aug. '72), en de Algemeene Synodale Commissie vernietigt de uitspraak van het Provinciaal Bestuur. Doch de daarop gevolgde beslissing door Noord-Brabant vernietigt het Kerkeraadsbesluit van 23 Nov. 1871.

Nu eene commissie benoemd, bestaande uit de leden Kuyper en Feringa, om de Vergadering te adviseeren, op welke en hoedanige wijze, met het oog op de gegeven jurisprudentie, het Christel^k karakter der gemeente en de goede orde bij de aanneming het geschikst gehandhaafd zou 4unnen worden.

Aan de door Dr. Kuyper, in zijn rapport den 28*^"* November 1872 uit- gebracht, doleerende leerlingen genoemde jongelieden werden, volgens dien avond genoraene besluiten, voorgelegd de volgende vragen: » Welke zijn de feiten, den persoon van den Christus rakende, waarvan de Schrift meldt, en welke zijn de feiten, die in den zondaar zelven moeten plaats grijpen, om hem tot de kennis der Godzaligheid te brengen? Hoe wordt de zondaar gerechtvaardigd? Is er verzoening van zonde anders dan door het lijden en sterven van Christus?'* Terwijl de Kerkeraad eindelijk gelastte, ^maat- regelen te nemen, dat zoo attestatiên mochten worden aangeboden door een der bedoelde candidaat-lidmaten, op gelijke wijze als dit te Sneek en elders is geschied, deze niet zullen worden ingeschreven zonder nader besluit van den Kerkeraad."

') AW. V. i6 Mrt *7I, en v. 25 Mei. •) Zie JVo^. fol. 475. ■) //o/. V. 12 April '72.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 391

Die »doleerende" jongelui gaven i) onvoldoende antwoorden. l^>Het Evan- gelie, door Jezus .Christus verkondigd, door zijn leven en sterven bevestigd, en onder Gods leiding aan het hart des zondaars dierbaar geworden, brengt dezen tot de kennis der (rodzaligheid/' 2^. «Niet door eigen of anderer verdien- stelijke werken, maar door zijn vertrouwen op Gods heilige liefde." 3^. »Ja! Van eeuwigheid is God liefde. Ook heeft Jezus ons Gods vergevende liefde niet verworven^ maar aan alle boetvaardigen verzekerd."

De antwoorden waren te onbepaald. De Kerkeraad achtte een nader onderzoek noodig. De leerlingen handhaven echter hunne gevoelens ^). De Commissie, 15 Mei 73 bestaande uit de Heeren Kuyper, Van Ronkel, Feringa en Van Marie, den Ouderling, die het geschil provoceerde, als bij het onderzoek tegenwoordig, zal nader overleggen. Dientengevolge besloot de Kerkeraad, 18 September '73, dat de kennis onvoldoende was, en dat Van Gorkom ten onrechte tot de aanneming was overgegaan. Deze wordt mitsdien bij het Classicaal Bestuur aangeklaagd wegens overtreding van Art. 11 van het Algemeen Reglement en Art. 38 van het Beglement op het GodS' dienst' ondenvgs. Op een schrijven d.d. 18 Maart van het volgende jaar, antwoordt de Kerkeraad, dat hy, in afwachting van de tusschenkomst van dat Bestuur, zijne aanklacht voorloopig intrekt Het Classicaal Bestuur stelt den Kerkeraad in het gel^k '), en wil medewerken tot eene minnelgke schikking.

Daarop blijkt het dat de jongelieden, buiten de door den Kerkeraad aan Van Gorkom toegevoegde Ouderlingen om, met behulp van den Ouderling Tydeman zijn aangenomen en bevestigd^). De Kerkeraad, die aldus door een listige zet voor een fait accompli geplaatst werd, verklaart die dubbele acte wel voor ongeldig ^), en keurt de medewerking van den heer Tydeman af, die daarop zijn ontslag nam, doch wordt, ingevolge een protest van den heer Van Gorkom bij het Classicaal Bestuur, dat des Kerkeraads besluit ver- nietigde, en na afwijzing van hooger beroep *) en van cassatie '^), tot de inschrij- ving verplicht. Ook keurden de bevoegde besturen af, dat de Kerkeraad over den Ouderling Tydeman eene censuur uitgesproken had.

En wat was nu het einde van deze geschiedenis, waarin de Kerkeraad stellig het betamelijkst gehandeld had? Eerst besloot hij, 7 Mei 1875, met

1) Nof. V. i6 Jan. '73. •) No^. V. 15 Apr. '73. ») iVi?/. V. 16 April '74. *) Not, V. 29 Juni '74. «) t. a. p. 2 Juli *74. •) t. a. p. 15 Oct. *74. ^) t. a. p. 15 Febr. '75.

Digitized by

Google

302 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

hetrekkiDg tot de zaakTydeman, te berusten» ^aangezien hf/ den tgd nog niet gekomen achtte tot rechtsireeksch verzet tegen de hoogere besturen,'* en roet betrekking tot de inschrijving, 26 Augustus daaraanvolgende, in strgd met een voorstel van tegenovergestelde strekking, ingediend door den Ouder- ling Kuhler, met 25 tegen 23 stemmen die gesloken lidmaten in te schryven, nadat Ds. Steinfort verklaard had dat de Kerkeraad door niet-insdirgven zich afscheiden zou van het Synodaal Kerkverband^ en alzoo zou ophouden te zi/n Kerkeraad der Nederlandsche Hervormde Kerk.

Wij stonden tamelijk lang stil bij deze kwestie.

Eene andere kwestie van gelijken aard vermelde ik slechts met enkele woorden. Bij een onderzoek van twee adspirant- lidmaten nam. door den Predikant Ternooj Apèl en zijnen Ouderling Feringa weigerde deze laatste verdere medewerking voor één, A. Keijzer geheeten, toen het bij het onderzoek naar de kennis gebleken was dat deze niet geloofde aan de lichamelijke opstanding van Christus ^). Ook in deze kwestie werd de weg van rechten bewandeld. Het Provinciaal Kerkbestuur bleek ook nu aan de zijde van de Modernen te staan. Het gelastte zelfs den Kerkeraad, bijv. om de kennis der geloofsleer van A. Keijzer niet onvoldoende te keuren. In zijne door Dr. Van Konkel gestelde memorie van cassatie zeide de Kerkeraad daaromtrent: »Zoo wordt in ons goede vr^e Nederland, in de negentiende eeuw, in de Hervormde Kerk iemand gelast, van overheidswege gelast, op godsdienstig gebied eene overtuiging te kiezen en te volgen, en wel die der overheid, hoewel deze niet de zijne is" '). Het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, waarheen de Algemeene Synodale Commissie, na vernietiging van de door Noord-Holland gedane uitspraak, de zaak verwezen had, van oordeel dat het hier géén zaak van geschil of van tucht betrof en dat de Kerkeraad als zoodanig tot een oordeel over iemands toelating bevoegd is, stelde den Amsterdamschen Kerkeraad in het gelijk ').

Genoeg evenwel, om te doen zien, op welken weg zich die Kerkeraad, onder de leiding van Dr. Kuy per, tot 1875 bewoog. In dien tijd wilde dat lichaam nog, in strijd bovendien met het gevoelen van Groen, op voorstel van Dr. Kuyper, het onveranderd behoud van Art. 1 L Algemeen Beglement, waartoe zelfe een peti- tionnement der Gemeente moest uitgelokt worden ^). Hangende de processen echter kwam de gedachte aan verdeeling der reglementaire gemeente met

«) NoL V. 27 Nov. '73.

*) Not. 20 Mei '75, fol. 239.

») Noi. van 23 Sept. '75.

•) Not, van 16 Juni '73.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWAHRING. 393

kracht op den voorgrond. Daarbij wilde Kuyper, en mitsdien ook de Kerkeraad, eene commissie door de stemgerechtigden der geheele Kerk benoemd zien, en volstrekt geene Algemeene Synode, zooals de 1**® Sectie had voorgesteld i). Bleek uit een en ander tevens duidelijk, dat Kuyper steun zocht bij de massn, en de Kerkeraad eveneens, toch is het niet te ontkennen, maar ontwijfelbaar zeker dat de Kerkeraad, dat hij, de leidsman, den reglementair- juridisch- confessioneelen weg bewandelde, zóó zelfs dat de Kerkeraad getrouw afge- vaardigden naar de Classicale Vergadering zond, ja Kuyper in eigen persoon zich als Kerkbestuurder liet benoemen.

De daad echter, die het meest van zich deed spreken, was de Z^eA^ene^é wei- gering van Zeventien Ouderlingen. Geen heil verwachtende van de Kerkbe- sturen, allerminst van de Synode tot handhaving van de belijdenis, immers zij had zich in hunne oogen incompetent verklaard verklaarden zy ^) in eene aan de Gemeente gerichte Circulaire, dat zij, zooveel hun anibt dat toeliet, zich voortaan zouden onthouden van godsdienstige verrichtingen bij moderne predikanten, geene van hunne Kerkredenen meer zouden aanhooren en bij hunne bediening van de Sacramenten ook niet tegenwoordig zouden zijn.

Aldus spraken zij over zich zei 7e eene gedeeltelijke schorsing uit, zelve uitmakende welke predikanten als getrouwe predikanten waren aan te merken, en dus alle ambtelijke gemeenschap met ambtsdragers, die zij echter als Kerkeraadsleden wel erkenden, verbrekende. Van die daad gaven zij kennis aan den bïjzonderen Kerkeraad. Adressen tot afkeuring bij dat College inge- komen, werden door eene Kerkeraads-Commissie onderzocht, bestaande uit de leden Ds. N. H. de Graaf, N. M. Feringa, J. Kooy Jr. en Dr. A. Kuyper; de laatstgenoemde, Rapporteur, stelde nu de belangrijke Memorie ') op, die de Kerkeraad, bij besluit van 27 September 1872, door den druk algemeen verkrijgbaar stelde.

Voor kalme, of voor niet fijngevoelige, inzonderheid voor jegens de leer onverschillige personen, en in 't algemeen voor wie den strijd tegen de moderne kerkverwoesters niet bij ervaring kennen, is misschien de verontwaardiging,

*) A'i?/. V. 23. Febr. '74.

*) De Ouderling J. W. Kühler had reeds den i6den Juni 1870 zulk eene verklaring in den Kerkeraad afgelegd. Eenige volgende Ouderlingen, zooals W. Hovy, N. A. Gla zener, J. W. Heyblom, slolen zich bij die handeling aan (Not. v. 27 April 1873.)

•) //ef Vergrijp der Zeventien Ouderlingen^ enz. Amsterdam, H. de Hoogh en Co ; Zie ook voor de voorgaande geschiedenis : Offideele Bescheiden uit het Archief van den Kerkeraad der Ned. Herv. Gem. te Amsterdam, op last van den bijzonderen Kerkeraad uitgegeven bij dezelfde uitgevers. Tegen de Memorie werden Bedenkingen ingebracht door L. C. Weidrager, uitgegeven door J. II. en G. van Heteren 1872.

Digitized by

Google

394 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

die er dezerzijds heerschte, onverklaarbaar. Doch wat dunkt u bijv. van dit door den Ouderling Jhr. Roosmale Nepveu, een der zachtste en beschaafdste broederen, gegeven verslag eener door hem den 14 April '72 in de Noor- derkerk gehoorde preek van Dr. Van Gorkom over Ps. 65: 6: „o God omes heils, o. vertrouwen van alle einden der aardeT'l T. w.:

» »Het is de tijd om zich los te maken van die oude traditiên van achttien eeuwen, ja, al ware het van 2 k 3000 jaren. Laat ons toch voelen en den- ken als menschen, ons verstand gebruiken, en niet omdat de predikant, pastoor of priester, of wie ook, het zeggen, en ons spiegelen aan de natuur en die volgen. Al wat edel, schoon en grootsch is, heeft een afkeer van al dat oude gezeur, en dan komen ze me, God beter 't, met die Drieêenheid of ik weet niet wat al aan.

Laat het toch met die oude overleveringen uit zijn, of noem het Christen- dom, als gij wilt; die naam van Christen is pas 30 jaar na den dood van Jezus in de wereld gekomen."

Van den Heere Jezus sprak hij als van Jezus den timmermanszoon, den Israëliet bij uitnemendheid, om zijne gehoorzaamheid, wandel en voorbeeld gewoonlijk Gods Zoon genaamd.

Het was de schuld van de Katholieken en Gereformeerden, dat wij geko- men zijn in den toestand, waarin wij zijn, door al die ouderwetsche paeda- gogieên en besluiten van Kerkeraden, en ik weet niet wat al »kruidje*roer- me-niet" " i).

Er heerschte echter ook wel eenige berekening in de agitatie. Het ging met de weigering om dienst te doen als Ouderling, evenals met het voorstel om, in plaats van den sterksprekenden titel der Memorie, een anderen titel aan te nemen. De steller, tevens Rapporteur, Dr. Kuyper, pleitte voor het behoud. *t Was toch »eene geldkwestie." De geldkwestie vertegenwoordigde immers niet slechts een materieel, maar ook een geestelijk belang, daar de meerdere opbrengst thermometer was van verdere verspreiding der Memorie. Meer geld representeerde meer lezers *). De Uitgever gaf echter aan den Kerkeraad slechts / 100 honorarium. Evenwel, de aftrek was verbazend groot; reeds in November was de eerste uitgaaf uitverkocht, en werd er zelfs eene vo^A;^ uitgaaf toegestaan.

Die weigering was bovenal echter, en dat was hare gevaarlijkste zijde, de voortzetting van het door Dr. Kuyper te Utrecht reeds ingenomen stand-, neen eink-punt. Behalve velerlei ontstemming en beroering heeft die daad

*) No/, V. i8 April '72. *) Nol. V. 27 Sept. '72.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 395

van schijnbare getrouwheid, terwijl het Classicaal Bestuur zich stilhield, krachtig voorbereid tot het in 1886 gekomen »Conflict".

De tweede daad, die daarmede in onafscheidelijk verband stond, was de vorming van Beraad, De Kerkeraad was als het burchtslot van den vijan- delijken koning, Daarin zetelde de ziel van den tegenstand, Ds. H. Steenberg, Voorzitter van Kerkmeesteren, Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur, lid van de Synode, invloedrijk voorstander van het streven om de Kerkelijke Goederen te brengen onder de Sjmodale macht. £r moest dus een Kerkeraad geschapen worden buiten den AJgemeenen en den Bijzondereo Kerkeraad onderde leiding van Dr. Kuyper zei ven, ten einde door den Kerkeraad op een geschikt tijdstip den kerkdijken band te kunnen verbreken, en een bezielend en lucht- gevend middenpunt voor nieuwe Kerk- formatie te verkrijgen.

Ku bestond er eene Vereeniging van mannenbroeders onder den naam van Eensgezindheid, ten einde elkander over de belangen der Gemeente voor te lichten. Met eene onverdedigbare handigheid weet Kuyper, die als orthodox predikant lid der vergadering was^ die Vereeniging te vernietigen, en eene nieuwe te stichten, om, onder geheimhouding, saam te beraadslagen over het nemen van maatregelen, ter handhaving van onze positie bij eventuëele botsing met de hoogere Kerkbesturen, zoo deze mocht voortvloeien uit een last van hooger hand tot den Kerkeraad komende, om als lidmaten in te schrijven dezulken, die de grondwaarheden des Christendoms loochenen; een last, waaraan zij verklaren om der conscientie wil geen gevolg te kunnen geven.

In die ure ontstond de breuk tusschen de jongste hervormers van de Amster- damsche Gemeente, de leidslieden der beweging die, vooral door de Kiesver- eeniging Evangelie en Belgdenis, tegenover de liberale : Evangelie en Vrgheid werkende, van 1867—70 zoo heerlijk liep, en Dr. Kuyper. Hij was de slooper der eensgezindheid, der broederschap, der Gemeente, der Kerk. Hij had bij hen het vertrouwen verbeurd. Van onderscheidene andere handelin- gen, zooals de Weeshuis kwestie, de oppositie tegen de Gezangen, die ergernis en aanstoot bij hen opwekten, behoeven wij dus in dit verband niet te spre- ken. Kuyper scheen eer een samenzweerder dan een dienaar des lichts ; eerder een Napoleon, dan een volgeling van Jezus Christus. Velen van wie hem beroepen hadden verlieten hem.

^ * In 1872 schreef Dr. Bronsveld {Si. h\. 71): „Voor Dr. Kuyper schijnt de Kerkelijke strijd zich samen te trekken te Amsterdam, en zich te groepeeren rondom zijn persoon. Hij staat vooraan. Hij deelt het wachtwoord uit. Hij schikt zijn leger- corpsen. De irenischen, die langen tijd, volgens hem, den strijd werkeloos hadden aan- gezien, verschijnen en aanstonds breidt hij over hen zijn veldmaarschalkstaf uit. Met een betuiging van genadig welgevallen, dat zij eindelijk zijn opgekomen, ontvangt hij

Digitized by

Google

396 POGFNOEN TOT OPLOSSING VAN KRRKELIJKI*: VERWARRING.

hen, en roept hij hun het „voorwaarts" toe. Nu opnieuw ^J* Etendard SanglanC* omhoog geheven; nu het vaandel gevolgd, dat wappert boven Dr. Kuypers keurbende."

Dr. Cramer, van wiens Amsterdamsche Brieven de Kerk veel licht over Kuypers geheimzinnig drijven ontving, kenschetste dat streven zéér goed met de woorden: „Men schijnt, als eerst het beheer der Kerkelijke goederen buiten het bereik van de Synodale macht is gebrachi, de autonomie der Amsterdamsche Gemeente tot een feit te willen maken, om alzoo den grond te leggen voor een nieuwen r/r^^/itoestand, waarin iedere partij aan kerken en fondsen ontvangt, wat haar toekomt. Daarvoor hoopt men op den steun en de medewerking van verscheidene vaderlandsche gemeenten. Men zal die natuurlijk zeer noodig hebben tegenover de dubbele macht van Synode en Staat; maar het zal daaraan, zoo meent men, op het beslissende oogenblik niet ontbreken " 5"/. '72, bl. 179.

Over Beraad vooral over de voorgeschreven geheimhouding: St, '72^ bl. 4$.

Tengevolge van die breuk kwam er in den Kerkeraad eene steeds aan- groeiende partij, welke kerkeraad en gemeente van het kerkverband, althans van de Kerkbesturen zocht los te maken en de hoofddenkbeelden van Kujper, in zijne Confidentie (1878) ontwikkeld en door hem ten allen tijde voor oogen gehouden, toejuichte.

Als predikant stond Kuyper echter nog alleen. Toen hij bijv. in 1872 zijn voorstel aangenomen zag, om »van Amsterdam eene groote vergadering van kerkeraadsgedeputeerden te doen iiitgaan," kon het niet uitgevoerd worden, omdat voor de commissie, die bestaan moest uit minstens twee predikanten, geen ander predikant zich liet vinden dan de voorsteller zelf. Alzoo achtte zijne partij het noodig, dat er omgezien werd naar mannen, welke hij als zyne adjudanten gebruiken kon. Allereerst in Dr. Ph. 8. van Ronkel en Ds. P. van Son dacht hij de zoodanigen te hebben gevonden.

Zoo dra mogelijk werd dan ook het beheer ter hand genomen.

In den aanvang van 1875 achtte de Kuyperspartij zich zoover gevorderd, dat zij de Beheerskwestie wilde regelen op zoodanige wijze, dat de (Algemeene) Kerkeraad, bij een conflict met de Besturen, onafhankelijk zou zijn en meester van de goederen blijven.

Deze poging gelukte door het slim overleg van Dr. Van Ronkel slechts in schijn '). Dr. Kuyper, lid der Tweede Kamer, kreeg het te druk met de Politiek, zoodat de leidsman ontbrak. Daarop verscheen de brochure vau Doedes te Velzen om verandering van taktiek. Een en ander deed ontstaan een overgangstijdperk, een tijd van tamelyke rust, totdat Kuyper, na zgn terugkeer tot de Consistorie, met behulp van nieuwe krachten, in verband

'j Voor de \ erdere geschiedenis zie men : //e/ Keerpunt^ en de Memorie van hei Class, Bestuur in zake de schorsing.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KBRKELIJKB VERWARRING. 397

tot de Vrije Universiteit, een en ander zóó stierde, dat in 1885/86 de teerling geworpen werd.

* ^ * Men leze, behalve Kuypers Confidentie aan en het schrijven van den heer Van der Linden, de Amsterdamsche Brieven van Dr. Cramer, den scherpzinnigen leidsman der oppositie, in de Stemmen,

Als vanzelf had zich dus eeue revolutionaire en een conservatieve partij op kerkelijk gebied gevormd; de laatste werd door de eerste, die zich zelve als de ^Gereformeerde'' presenteerde ^), gebrandmerkt als de conservatief- Synodale, en als handhaafster van de Synodale Organisatie. Dit was niet juist gezegd. Al wordt gaarne toegegeven dat zij onder de verschillende elementen, waaruit zij bestond, Modernen, Groningers en Orthodoxen zulke mannen in haar midden telde, het oogmerk van die zonder eenige afspraak, op natuurlijken weg, ontstane partij was eenvoudig het wettelijk verzet van het eerlij kheidsgevoel tegen hetgeen de valschelijk zich noemende Gerefor- meerden in hun schild voerden: de omverwerping van den meer dan eene halve eeuw feitelgk en rechtens bestaanden kerhrechtélg/cen toestand, en dat dan nog wel door af keurenswaarde middelen.

De weg toch, dien de revolutiepartij wilde inslaan, werd aldus door een van hare hoofdofficieren ^) geschetst : de Regeering erkenne de autonomie van de Hervormde Gemeenten ; daardoor zou de vrijmaking der Kerk ontstaan ; onttrekking van deelneming aan de Classicale Vergadering en het Kerkbestuur boven den Kerkeraad en organiseering van gereformeerde kiesvereenigingen, als hefboomen in de Gemeenten ter formatie van eene nieuwe kerkgemeen- schap. — Leed nu de Synodale organisatie aan een vitium originis, ook bij die partijplannen schuilde het kwaad in den wortel: de autonomie van de Hervormde Gemeenten. Bovendien zou de misrekening groot blijken, dat nam. door hunne onthouding de Irenischen in de Synodale organisatie aan kracht zouden verliezen. Eindelijk is tot hiertoe nog niets van het heerlijk ideaal gebleken, dat men zich voorspiegelde : De regeering en de gemeenten zullen met elkander in rechtstreekscïi rapport komen ; en de Synode zal de rol van fdcheux troisième gaan vervullen, zoo iets van het vijfde rad aan den wagen.

Doch hoe dit zij, sedert 1875 weerklonk niet meer de Heraut-stem van vroegere dagen: Ter Classis; werd 't huis blijven de leus... totdat het den samenzweerders goed docht wéér voor een bepaald doel bijv. op de Amster- damsche Classe te verschijnen.

*) Hoe ik over dat Gerefoimeerd dacht: Zie A". W, 5 Juni 1874.

*) (i. Doedes: Wijziging der gedragsli/n op kerkilijk gebied \ Brief aan Dr. A. Kuyper, Lid van de Tweede Kamer der Staten- Generaal. Utrecht, Kemink en Zoon 1875.

Digitized by

Google

398 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELTJKB VERWARRING.

* ^ Van dien tijd dateert het in 1885 tot aanvankelijke uitvoering gekomen streven, nader ontwikkeld in voorstel tot organisatie van verzet tegen Synodalen gewetensdwan^ ^ (Utrecht, Kemink en Zoon, 1879) waarvan dit het hoofdbeginsel was: „feitelijk onwettij,'^ verklaring der geheele organisatie van 1816 en inrichting binnen de grenzen van H Herv. Kerkgenootschap, althans voorloopig^ van een Gereformeerde Kerk, nevens het laten voort- bestaan van de tegenwoordige Synodale organisatie^ als administratief lichaam}"*

Voordat het echter tot zulk een beslist verzet tegen het kerkelijk verband kwam, mislukte, waarop wij in de derde plaats te letten hebben:

De organisatie der verschillende partgen.

De onhoudbaarheid van onze kerkelijke toestanden was een axioma gewor- den, niet enkel door het drijven der revolutionaire gereformeerden, maar vooral door het onbewimpeld uitspreken en opvolgen van de tegenstrïjdigste leerstellingen.

De roensch, buiten Christus beschouwd, predikte de een, is zonder God in de wereld, zonder onbedriegUjke hoop^ zonder waarachtig levensbeginsel, af keerig van alle geestelijk goed en tot alle kwaad genegen. Deze voorstelling gold bij een ander voor eene lastering der menschheid. De mensch was hem in kiem den Christus gelgk, voor zoover deze het ideaal is van al het waar- achtige, schoone, goede en lieflijke, zoodat de menschen, in stede van den boetpsalm uit de diepte der ellende, het loflied op zichzelve aanheffen, en onze bedehuizen in tempelen der menschelijke grootheid behooren veranderd te worden.

Wij bogen ons voor Jezus, den Jezus der Evangelische historie, als den Christus Gods, den eigen 2k)on des Vaders, onzen almachtigen en genadigen Heer; terwijl vele anderen, al was het nog met eenige bewondering, dan toch met afnemenden gloed, Hem slechts de hand reikten als een onzer voortref- felijkste broeders, wiens in de Evangeliën geteekend beeld echter grootendeels kunstig^ of kunsteloos verdicht, en wiens naam, tengevolge van overdreven liefde of heidensche vergoding, ten onrechte goddelijke hulde gebracht werd. Wij geloofden, dat Hij ontvangen is uit den Heiligen Greest en geboren uit de maagd Maria, en zij, dat Hij ontvangen is uit den timmerman Jozef en geboren uit zijne vrouw Maria, zoodat Hij ons in alles gelijk zou wezen, de zonde ingesloten. Wij staarden op zgu kruis, als waaraan het handschrift onzer schuld genageld werd, en roemden in zijn dood als den weg des levens bij God ; maar zij zij zagen er eerder een welverdiende straf in van aan- matiging, inbeelding en dweepzieken ijver, en waren in dien zin genooten der Joden. Wij juichten, omdat Hij ten derden dage lichamelijk verrees uit de groeve der vertering; zij zagen op een nog altijd gesloten graf, en zochten

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 399

het geloof aan zgoe opstanding te verklaren uit de passies of droomen zijner vrienden, inzonderheid zijner vriendinnen. Wij dankten, omdat Hij zichtbaar ten hemel voer, en alzoo de menschheid verhief ter rechterz^'de van God, de plaats van hare bestemming; zij vonden het bericht daarvan een mythe en hadden volstrekt geen onderpand van eenige toekomstige heerlijkheid. Wij hoopten blijde op Zijne wederkomst, ter volkomene verlossing; zij kenden slechts eene voortgaande ontwikkeling van eene steeds gebrekkige wereld, en verlangden enkel naar de verlossing van het juk van het Apostolische Chris- tendom, als de grootste verlossing, die het Christendom zou behoeven.

Met deze in het oog vallende verschilpunten kan ik volstaan^ om aan te buiden, hoe diep het verschil ging, en ingreep in de teederste gevoelens van het gemoed. Ons was het zedelijk onmogelijk, zulke begrippen, als wij bestre- den, te erkennen voor eene in eene Christelijke Kerk gangbare munt. Die strijd werd ook gevoerd op grond van het Christelijk karakter der kerkelijke verordeningen. W^ herinnerden den loochenaars van het Apostolische Chris- tendom telkens, dat hun Christendom niet op den Kansel, niet in de Kerk voegde. Zij daarentegen waren van een ander gevoelen. Zoo ze al niet stelden, dat wij niet tot de volgelingen van Jezus behoorden, zij achtten zichzelve toch in elk geval de beste, en de Kerk moest naar hunne inzichten vervormd worden. Hunnerzijds werd dus gearbeid tot verwijdering uit de Beglementen van alles wat met de belijdenis als eisch en plicht der Kerk in verband stond. Oeen eenparige Doopsformule, geen gezette Avondmaalsviering, geen bepaalde belijdenis voor de adspirant- lidmaten, geen onderteekeningsformule voor de aanstaande predikanten en godsdienstonderwijzers, geen leertucht, geen hand- having van de Kerkleer, geene belijdenis hoegenaamd als gemeenschappelijken band, allerminst als uitdrukking van eigene, vaststaande gevoelens. Wij wilden dat de belijdenis, door allen, die in de Kerk kwamen, vrijwillig uit overtuiging aanvaard, en door hen, die er in blijven willen, vrijwillig, uit overtuiging beleden werd. Doch zij maakten van de Gemeente eene wildernis, waarin allerlei schepselen elkaar zochten te verslinden ; van het kerkgebouw, de kweekplaats van ja en neen te gelijk ; van den kanpel de spreekplaats, eener subjectiviteit, die aan niets gebonden was dan aan zichzelve in de ure van hare zelfopenbaring.

Geen wonder, dat aanval en verdediging zich samentrok op Art. XI van het Algemeen Eeglement, als zijnde de wortel van alle organieke bepalingen en verhoudingen op het gebied der leer en der belijdenis. Eendrachtig streden wij voor het behoud, wij kerkelijke Conservatieven.

Wij waren overtuigd, dat, als het Statuut van het Kerkgenootschap in dien zin gewijzigd werd, dit niet. langer de rechtstitels der Hervormde Kerk mijnen

Digitized by

Google

400 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

en behouden kon tegenover den Staat. »Niet het Kerkbestuur, maar de Gemeenten zifn de Kerk; er bestaat bij ons geene Kerk big plaatsbekleeding , noch een kerkelijk gezag, dat privatief de rechten der Gemeente zou mogen verkeeren. Mocht ooit, wat God verhoede! de aangeduide kwestie tusschen Staat en Kerk aanhangig worden, dan zouden de Gemeenten de interveniéerende partfl egn met haar onvervreemdbaar recht,'*

* ^ * De Memorie^ die met die woorden eindigt, verschenen te Rotterdam bij W. Wenk en ingediend bij de Synodale Vergadering in het jaar 1873, was onderteekend door de Meeren J. J. van Toorenen bergen, J. I. Doedes, C. F. Gronemeyer, A. Kuyper, G. Barger, F. W. Merens, J. J. van Oo?terzee, en J. C Verhoeff.

r)e7.e Memorie sloot zich aan bij het in de zitting der Synode van 5 Augustus 1864 uitgebrachte Rapport Ur zake der adressen betreffende de Leervrijheid^ als het van de opheffing van Art. XI zeide, dat daardoor de Kerk haar kenmerk sou verlieten en tüA* zelve vetnieligen. ~

De Synode van 1874 onderwierp aan het oordeel der wettelijk bevoegden eene nieuwe redactie, waarbij wel de leer, in de drie formulieren van eenigheid begrepen, werd aan- gemerkt als de historische grondslag der Kerk, maar, wegens gebrek aan genoegzame eenstemmigheid, de onmogelijkheid van hare Kerkrechtelijke handhaving uitgesproken en de volstrekte leer- en belijdenis- vrijheid vastgesteld werd. Vgl. \it.\. Rapport met betrekking tot de verlangde verwijdering van de woorden „Z?^ Handhaving harer leer* enz, afzon- derlijk uitgegeven bij A. van Hoogstraten en Zoon te 's Gravenhage, en de daarop betrekking hebbende discussie's. Dr. F. W. Merens onderwierp dat Synodale product aan eene grondige critiek in Bedenkingen tegen de voorgestelde veranderingen enz. Deze brochure gaf hij, in verband met de eerstvolgende Vergadering der Nederl. Herv. Pred. Vereen, uit bij Kemink en Zoon te Utrecht 1875. Deze Vereeniging heeft zich steeds met lofwaardigen ijver tegen zulk een kerkverwoestend streven verzet. Zie ook : Opmerkingen over het Rapport enz. Utrecht, C. van Bentum 1874.

* ^ Ter kennismaking met den strijd over het gelijksoortig streven in de Luthersche Kerk hier te land zie men: J. de Bosch Kemper: De Vrije Evangelieprediking in den ^eest van onzen Heer Jezus Christus^ nader verdedigd in de Vergadering der Synode van het Evangelisch Luthersch Kerkgenootschap in de Nederlanden van 1873. Amsterdam, E. S. Witkamp 1873.

Groen betuigde zich met dat slot vooral vereenigd, doch vatte het blikbaar anders op. Immers, hg ging het denkbeeld aldus toelichten : >Door een gouveme- mentaal Kerkgenootschap, uit gehechtheid aan de Kerkleer, te verlaten, is men, welligt des te meer, lid gebleven van de Hervormde Kerk" Maar toch stemde hij met deze grondgedachte in: »Door officiêele bekrachtiging der feitel^ke leervrijheid, die zich van het Kerkgenootschap bijkans meester heeft gemaakt, zou de aldus in schijn triumfeerende rigting zich regtens afscheiden van de Hervormde Kerk'* «)•

>) N. G. '73, bl. 99.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 401

Toch ZOU de schrapping Groen niet onwelgevallig zijn geweest. Hij schreef van Art. XI: » Vijftig jaren op non-activiteU gesteld, is het artikel nu een vogelverschrikker, waarmee het gevogelte den spot drijft, een zwaard, dat door onbruik en roest verteerd is. En dit niet slechts. Het is een vlag, die verbo- den waar dekt; een leus, die den argelooze misleidt; een bedrieglijke steun, waardoor men op de ware levenskracht der Kerk geen acht geeft" i). De oorzaak onzer kerkelijke ellende lag daarin, dat Art. XI tot eene slapende phrase gemaakt was ^). »Met honderd soortgelijke artikelen zijn we niet gebaat. Daarentegen, zoo gij van het regt eener niet in 1816 geboren Kerk, naar den eisch van Kerkregtelijke pligtbetrachting, gebruik maakt, zal het u geen schade doen dat de zoogenaamde waarborg eener reglementaire fatsoenering door onbruik ontzield is" ^). Doch ware dat Artikel geschrapt, dan zouden ook de Gemeenten hare rechtstitels verloren hebben, en het zou voor den Rechter niets gebaat hebben, of zij zich daarna al beroepen hadden op haar historisch ontstaan, op haar historisch karakter, op hare geschrevene con- fessie. Het einde zou zeer stellig geweest zijn, dat zij, die bij het Kerkgenoot- schap bleven, werden gehandhaafd in hunne rechten, en gansch naakt had men dan de illusie van Groen kunnen najagen: hereeniging van de leden der Gereformeerde Martelaarskerk op den Christelijken grondslag der Gezindheid, waarbij wij niets anders te doen gehad zouden hebben dan ons persoonlijk en privatim te laten opnemen in het Afgescheiden Kerkgenootschap. Groen, die zoo voortreffelijk en zoo scherpzinnig was op velerlei gebied, heeft die eenvou- dige conclusie misschien niet gemaakt ; of hij heeft, blijvende in het Kerkge- nootschap, de belijders uit dat Egypte willen uitleiden, doch zonder iets van hetgeen zij met het hoogste recht het hunne mochten noemen. Zoo wij, die phrase handhavende, het spel onzer tegenpartij speelden, dan speelde Groen het spel der misleiding.

De Synode van 1873 raakte dan ook niet aan dat Artikel. Zij had een voorstel aangenomen ter benoeming van eene commissie, die haar adviseeren zou omtrent »het ontwerpen van zulk eene reorganisatie, waar- door het samenepn en hlijven der onderscheidene richtingen in één kerkelf/k verband indien immer mogelgk werd verzekerd, en het opheffen van recht- matige bedenkingen omtrent de tegenwoordige regeling van het kerkbestuur ingebracht.''

Zij bestond uit de Heeren Dr. J. Cramer, Dr. J. J. van Toorenenbergen, Baron van Lynden van öandenburg, Mr. H. O. Feith, Dr. W. Francken, Ds. T. J. van Griethuyzen, Dr. Ph. R. Hugenholtz, Mr. H. Ph. deKanter^

1) N, G, '73, bl. 98. «) t. a. p. bl. 107.

2G

Digitized by

Google

402 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KBRKELIJKB VERWARRING.

Dr. F. J. J. A. Junius. Kuyper behoorde er niet toe. Men meende, dat er nevens de door die mannen vertegenwoordigde richtingen nog ééne bestond, »de gereformeerde'*, welke door Kuyper vertegenwoordigd zou zijn. Alsof van Toorenenbergen bijv. niet gereformeerd ware! Zelfs Bronsveld vond de party van de Standaard de gereformeerde *). Doch van den beginne had Kuyper getoond, dat hij gansch iets anders wilde^ en dit gansch andere naar het voorbeeld van zijnen leermeester Schol ten gedoopt met den naam van gereformeerd !

Hoe dit zij, de uitsluiting van Kuyper zette terstond kwaad bloed, en gaf het voldingend bewijs van de partijdigheid der Synode, in veler oog. Nu, de Synode wilde in geen geval wat Kuyper wilde, t.w. dat modernen en ortho- doxen uiteengaan zouden ^).

De benoemde Commissie, als bestaande uit vertegenwoordigers van de ver- schillende partijen, scheen echter zelve reeds een on verantwoordelijk vergrijp tegen Art. XI , alsof de Synode bij hare benoeming een rechterlijk oordeel geveld had, en geene daad van bestuur verricht had, waarbij geene handhaving der leer ter sprake komt en zij zich naar den feitelijk bestaanden toestand rege- len moest. Doch genoeg, nu Art. XI weer dienst kon doen voor Groen's doel, werd het gebruikt. De benoeming van die Commissie was hem »onverantwoor- delijk vergrijp tegen Art. XI. Een in het oogvallend bewijs dat het bezie- lend KerJcbeginsel tot eene, zooals Barger het uitdrukt, slapende phrase en tot eene proiestatio actui contraria gemaakt is. In 1873 het Quatenus tot in het nee plus ultra der ongerijmdheid. De verheerlijking eener Reglementaire organi- satie van den Confessioneelen Cliaos. t)e greneenlooee Leervrgheid, waartegen ook mijne oppositie in 1864, en 1868, evenzeer in 1842 en 1843, gekant was*' ").

Menigeen kwam zulk eene poging wenschelijk voor. Dat twee, drie partg^i, die in grondbeginselen vlak tegenover elkander stonden, zich moesten bewegen in dezelfde vormen, dat was de oorzaak der kerkelijke malaise. De naaste oorzaak van den onhoudbaren toestand was gelegen, naar men meende, in de reglementaire eenvormigheid, waarin zich tegenstrijdige richtingen, levende persoonlijkheden beheerschende, moesten ontwikkelen.

Hoedanig was dan de werkelijke, uit dat betrekkelijk gedwongen reglemen- tair samenzijn voortgevloeide toestand ?

Gezwegen van de Synode, die de partij van de orthodoxie even goed zocht te bevredigen als die der niet- orthodoxen, doch altijd met handhaving, althans

*) Vgl. zijne Kroniek.

^) Vgl. bijv. De Standaard van II Aug. '73, en N, G, No. 15, bl. 120. ■) iV. G, '73, bl. 195. In dergelijken geest redeneerde ook Dr. A. Capadose: De Synode en hare jon^slbetioemdi Commissie^ 's Hage bij S. van Velzen Jr. 1873.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 403

met beschermiDg van het Individualisme der Predikanten, bepaal ik slechts bij dit eene, dat in de werkelijkheid de reglementaire gemeente allerwegen eoeh was.

* ^ * Ik ben zoo vrij de schets van dien toestand, door mij in den aanvang van '75 gemaakt, hier uit mijne brochure over Vrijmaking der Kerk door facultatieve kersfel" vorming^^ over te nemen.

„In zeer vele plaatsen zijn een tal van leden en lidmaten, die gebroken hebben met de godsdienstoefeningen, met de leeraars, met de vormen van hunne eigene gemeente, in den zin van de Reglementen. Zij „kerken" elders, of in het geheel niet; zij laten elders hunne kinderen doopen, of in 't geheel niet; zij vieren elders het Heilig Avondmaal, of in het geheel niet; zij deden elders belijdenis des geloofs, of in het geheel niet. Over de onverschilligen zwijg ik; ik heb het oog op vrienden van de kerk; het getal nu van zulke „onkerkelijke" vrienden is legio, en dit hun voorbeeld werkt zéér schadelijk op het opkomend geslacht.

Vele predikanten treden elders op, in gemeenten van hunne collega's: onder verschil- lende namen zoeken mannen van tegenstrijdige richtingen hunne stellingen te verbreiden, en hunne volgelingen te versterken, of volgelingen voor haar te winnen.

Onderscheidene kerkeraden houden de attestatie's van geestverwanten, op hun eigen verzoek, bij vertrek naar elders, achter, of accepteeren ze van sommigen, die elders blijven wonen.

Er is een bittere strijd tusschen vele „schapen" en hun „herder"; bijna overal vindt men een tweespalt die, 't zij met allerlei lompen bedekt, 't zij boosaardig vergroot, het liefelijk denkbeeld van „herder en kudde" tot een droombeeld verlaagde. Zelden kan een leeraar, allen die naar het Reglement zijne gemeentt uitmaken, naar waarheid zijne gemeente noemen; vaak gaat hij vele woningen voorbij, omdat de bewoners niet in zijn geest zijn, en omgekeerd groeten gemeenteleden zekeren predikant nooit als den hunne.

Waar zijn dus in de werkelijkheid de grenzen? Waar is het kerkelijk verband tusschen gemeente en leeraar?

De toepassing van art. 23 maakte de bestaande ontbinding in al hare jammerlijkheid openbaar. De Stembus werd aan de eene zijde het wapen van aanval, het Reglement werd aan de andere zijde steeds meer het verdedigingsmiddel. Of moet ik ter toelich- ting van deze opmerking onderscheidene feiten beschrijven? Wie weet het niet, dat vele personen, tot kerkeraadsleden gekozen of op het grostal geplaatst, geweerd werden, wijl zij de ofüciede godsdienstoefeningen niet getrouw waarnamen ?

Werden zij tot de bediening toegelaten, ze kwamen in de ambtelijke verrichtingen dikwerf in pijnlijke botsing met den leeraar; de verhouding was allesbehalve broederlijk ; een geniepige behandeling maakte den toestand nog valscher, dan hij reeds was.

En hoevelen deden hun geweten geweld aan om het ambt of om de richting, door zich te laten bevestigen van leeraars, die zij niet als rechtmatige leeraars erkenden ? Hoevelen traden dus niet in eene transactie met hun geweten? Hoevelen bovendien, en daaronder uitnemende mannen, onttrokken of onthielden uit nauwgezetheid hunne krachten aan den dienst der gemeente, omdat zij in geenc transactie hoegenaamd konden trejjen ?

Digitized by

Google

404 POOrNOKN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKR VERWARRINO.

In 't algemeen strekt de liturgische en ritueele bandeloosheid tot kerkontvolking. Duizenden gemeenteleden werden er door gedreven naar allerlei bijkerken, moedeloos en machteloos om den stroom van het individualisme, van de willekeur der predikanten te keeren; diakonieên en kerkvoogdijen leden groote schade; hun kroost werd de prooi van het sectarisme; het godsdienstige leven ging er niet zelden tot versteening over; er werd een haat tegen „de Synode" geboren en gevoed, die ook hare goede maatregelen leerde vloeken; de vaderlandsche kerk verloor vele, zéér vele oorspronkelijk-gocde krachten.

Toch bleef de groote massa aan „de Kerk" gehecht met orthodoxe neigingen. De stemmingen openbaarden het. Onderscheidene kerkeraden, daaruit voortgekomen, besloten tot handhaving van het confessioneel bewustzijn. Geen inschrijving van kinderen als gedoopt, tenzij met de gebruikelijke formule opgenomen. Geen aanneming tot lidmaten van hen, die de lichamelijke opstanding des Heeren ontkennen. Geene benoeming in eenig hooger bestuur, dan van predikanten, die de belijdenis der Kerk liefhebben. Geene bijwoning van de prediking, geen hulpbetoon bij de Avondmaalsbediening, geen eerbied aan het ambt zelfs, van hen die haar bestrijden.

Maar in zéér vele gevallen kwam de reglementaire macht den bedreigden goed te stade; de leervrijhcid werd in de rechtspraak gevolgd, de gewetensvrijheid der Confessioneelen feitelijk aan banden gelegd. Hunne hope, om langs den reglementairen weg hunne over- tuiging op kerkelijk gebied getrouw te worden, neemt dagelijks af. Het benoodigvle getal ouderlingen en diakenen kan men in groote steden haast niet naar wensch verkrij- gen, vooral omdat aan de eene zijde zooveel onhebbelijkheid, aan de andere zijde zooveel reglementaire tyrannie is. Toch verbiedt hun het eigen geweten, om medeplichtig te worden aan het overleveren van de kerk, in de handen van hen die hare belijdenis niet deelen. Waarlijk, de behaalde zege maakt niet zelden verlegen en moedeloos!

Daarenboven versterkten verreweg de meeste predikanten der tegenovergestelde richting hunne positie in het kerkgemeentelijk verband. Zij gingen voort met het bestrijden, krachtiger dan ooit; zij monsterden hunne troepen en vereenigden hunne benden; zij beproefden keer op keer den aanval op de reglementaire bolwerken; en blijkbaar formeert zich een leger in de Kerk tegen al wat Kerk en Evangelie is.

Van weerszijden stelt men vertrouwen in het cijfer: de meerderheid moet gewonnen worden, niet zelden ten koste van waardigheid en waarheid!

Is het onverklaarbaar, dat de partijzucht heerscht, dat de partijschap hoog opvlamt, dat de partijdigheid tot het bestuur van de Kerk behoort? Maar, waar zich partijen vormen, daar is de eenheid verdwenen; waar zich groepen vertoonen, heeft eene schei- ding plaats gehad; waar in hetzelfde kerkelijke lichaam twee tegenstrijdige beginselen naar belichaming dringen, daar is dat lichaam principieel vernietigd!

*t Zijn dan ook inderdaad twee /n/^furichtingen, een Jakob en een Ezau, die in den schoot der lokale gemeente, en dus ook in den kerkeraad om de zege kampen ! „De godsdienst in het leven " dat is beider leuze. Het Modemisme kan niet rusten, eer het alles, wat hoog is, in de schatting der Christenheid, met den bodem der alledaagsch- held gelijk gemaakt heeft, tenzij het bij gebrek aan kracht mocht bezwijken. De personen.

Digitized by

Google

POGINGBN TOT OPLOdSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 405

die de bedoelde richting volgen, mogen zichzelven een beter doel toeschrijven, zij zijn toch ook onderworpen aan de drijfkracht der denkbeelden, die de liefde van hun hart hebben. Indien hun hart niet anders wordt, moeien zij zich in die richting bewegen, en wij weten bij ervaring, wat er onder hunne handen van Kerk en Evangelie wordt.

Werkende in een verband, dat grootendeels de uitdrukking is van een gansch andere beschouwing, dan zij deelen; verkeerende onder personen, die hen aanzien voor bestrij- dei-s van wat in eigen schatting de eenige weg is tot zaligheid, en hen mitsdien, zooveel mogelijk, ter zijde schuiven; zichzelve houdende voor de beste zonen der Reformatie, de uitnemendste volgelingen van Jezus, de wetenschappelijkste en beschaafdste kinderen der eeuw, zijn ze niet zelden vol van bitterheid en toom, gekrenkt gevoel van eigenwaarde, en allerlei booze aanslagen op het streven van hunne tegenstanders, vooral van hen, die zich in 't zelfde lokale kerkelijke verband bevinden. En déze bij al hun ijver en offer- vaardigheid werken zéér weinig uit. Aanklachten om onrechtzinnigheid zijn vruchteloos, immers vooralsnog bij bet hoogste kerkbestuur, dat weten zij, maar velen achten zich daartoe verplicht; dit kwelt dus hun geweten. De onbeduidendheid der kerkelijke ver- gaderingen, vooral van den bijzonderen kerkeraad, verdriet hen. Geleek dit college oudtijds op eene tamelijk onafhankelijke Magistratuur over een eigen gebied, thans mag het veel rooken en wat over attestatie's en censura morum keuvelen, bij plechtige gelegen- heden dienst doen als figurant, en de nul zijn vóór het cijfer één, om daaraan eenigen schijn te zetten. De Predikant is alles. In bijna alle zaken van eenig belang kan de Ouderling hooren, zien, en zwijgen, zonder dat de gemeente gesticht of ontsticht wordt. Was het nu onzen broeders te doen om eene sinecure met vrije en eervolle zitplaats in het kerkgebouw, ja dan zouden zij zich makkelijker kunnen schikken.

Maar de orthodoxie ik versta daaronder alle schakeering op het gebied des geloofs in den Christus van Gods kerk de orthodoxie van het derde is althans in begeerte en levensbehoefte niet dezelfde als die van het eerste kwartaal dezer eeuw. Schoon haar de prediking het voornaamste middel en het innerlijk leven met den Heer het hoogste doel bleef, zoo ging toch bij toeneming over een massa de adem des Geestes, die haar bezielde, die haar aandreef, om den schat, dien zij in aarden vaten draagt, uit te deelen, hare beginselen van recht en vrijheid te ontwikkelen, te verdedigen, te verwerkelijken, bare oude belijdenis in nieuwe vormen uit te drukken, en aldus ook nieuwe kerkvormen te scheppen. Die zaken nu, die hare bijzondere belangstelling wekken, zijn niet opgenomen in het reglemen- taire kader : School, Zending en Evangelisatie, Philanthropie en wat dies meer zij, bijna al wat zij voor het Godsrijk en de Kerk onmisbaar aCht in dezen tijd, smeekt tot nog toe tevergeefs om een plaats op de Agenda, en zoo sommige broeders, dank zij hun volhardend en moedig streven, er al voor beginnen te werken in het kerkelijk verband, hoeveel miskenning is dan niet hun deel, en menig hoofd is nog warm van verwarde discussie's, als het hart reeds koud is voor de zaak, die zichzelve aanbeveelt!

Wat de Reglementen voorschrijven, dat is niet in strijd met zulke strevingen, maar de reglementaire toestel is gemaakt voor eene kerk, die niets anders doet dan preêken en cathechiseeren, die voorts alles overlaat aan den Staat of aan de particuliere krachten, uitgezonderd de uitreiking van enkele centen aan enkele armen, met een woord van

Digitized by

Google

406 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KBRKELTJKB YBBWABBING.

stille berusting er bij, en even als de Priester en de Leviet in de gelijkenis den half dooden man uit de verte aanziet en liggen laat!

't Is dan ook waarlijk geen wonder, dat vele uitnemende arbeiders in den wijngaard zich buiten de kerkelijke vormen bewegen, en de kerk smaden als het systeem van het dolce Jar nientel Terwijl zij, die de kerk niet kunnen verlaten, en de vlam der liefde niet willen blusschen, zich in eene zéér pijnlijke positie bevinden, onverantwoordelijk voor den Heerl

In 't kort, in den kerkeraad ontziet de een den ander, weinigen spreken vrijuit, tenzij in een hartstochtelijke stonde. Er komt daar niet veel meer tot stand dan eene ijdele formaliteit, een soort van plichtpleging; vele vergaderingen hebben veel van die officiëele receptie's, waarvan niemand vrij wegblijft en waar ieder zich in stilte verveelt; 't is een doode en doodelijke vorm, die nauwelijks ruimte laat voor het Christelijk en hartelijk gebed; het leven leeft daar niet, omdat het lokale organisme veeleer een keurslijf is, dat door den strijd der partijen steeds nauwer toegehaald wordt, dün een kerkelijk lichaam, een zelf voortgebracht en steeds wordend organisme.

En hoeveel wordt daarbuiten niet gedaan, dat kerkelijk opzicht en leiding dringend behoeft? Ik zwijg nu maar van de scholen onder allerlei naam. Ik wijs slechts op de zoogenaamde Evangelisatie. Een tal van vereenigingen zaaien haar zaad. Voor het eigen geld der belangstellenden en met allerlei moeite en kwelling, niet zelden kleingeestige plagerij en wraakneming, leeren personen, soms zonder doelmatige voorbereiding, in kamer of schuur, waar een behoorlijk ingericht lokaal ontbreekt; zij vergaderen allereerst, natuurlijk, hunne geestverwanten om zich heen, alzoo een gemeente om „Gods Woord" te hooren eene tweede gemeente in de ééne reglementaire gemeente, en plaatsen diakonie tegenover diakonie, bestuur tegenover bestuur. Over 't algemeen moet men zeggen, dat dit niet om „bijzaken" geschiedt; 't is om hetgeen zij voor den weg der zaligheid houden, niet verkondigd van den officiöelen kansel.

Lijdt het alzoo geen twijfel of allerwegen is de reglementaire gemeente verwoest, zijn nieuwe verbindingen onder allerlei naam ontstaan, staat het kerkelijk verband op het punt van verbroken te worden tengevolge van onbuigzaamheid en onbeweeglijkheid is het buiten kijf, dat de naaste oorzaak dier ellende gelegen is in de aanwezigheid, binnen dezelfde vormen, van mannen, die elkander niet begrijpen, die elkaar in den weg zitten en loopen, die elkanders diepste overtuiging niet deelen, wat geneesmiddel is dan anders mogelijk dan vormelijke scheiding? Wat ik reeds in 1867 schreef, dat herbaal ik in 1874 met zooveel meer klem als mijne ervaring grooter werd: „Het is dus niet enkel betamelijk, maar ook noodwendig, dat er meer en meer eene openbare scheiding kome tusschen de voor- en tegenstanders van de zaligmakende waarheid Gods ; ja, zal het niet tot hoogst bedroevende botsingen komen, dan moet, hoe eer hoe beier, aan die onnatuurlijke verbintenis, die slechts in den vorm en geenszins in het wezen bestaat, een einde gemaakt worden."

De Commissie kwam, gelijk te verwachten was, niet tot een eenparig advies.

Digitized by VjOOQIC

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING. 407

£r werden zelfd vier adviezen ingediend. Junius wilde de handhaving van den Status quo. Alleen wilde hij »t^emoetkommg aan de belangen der min- derheden, door aan een zeker getal van gemeenteleden het recht toe te kan- nen om van den Kerkeraad te vorderen, dat in de vacature voorzien worde door de beroeping van een predikant van hunne richting, zoo deze nog niet vertegenwoordigd mogt zijn."

Het advies van Hugenholtz en De Kanter ging uit van de stelling dat het synodale mandaat niet te volvoeren zou zijn, tenzij de eisch van ééne eenstemmig belijdende Kerk wierd losgelaten, en het belijdend karakter der godsdienstige vereeniging, voor zooverre en in dier voege als de verschillende richtingen dit verlangen, worde overgebracht bij de zich binnen den kring der Kerk vrijelijk vormende vereenigingcn van geestverwanten, kerspelen genoemd.

De Heeren van de middenpartij wilden Art. 11 veranderd zien in dezer voege: »Het hoofddoel van allen, die met eenig kerkelijk bestuur belast zijn, is, mede te werken aan de bewaring en uitbreiding van het koninkrijk Gods, door Jezus op aarde gesticht. Met het oog daarop behartigen zij de belangen der Christelijke Kerk, meer bepaald in den kring der Nederlandsche Her- vormde Kerk. Zij zorgen, zooveel mogelijk, dat het Evangelie van Jezus Christus naar de beginselen der Hervorming onbelemmerd gepredikt, door den Christelijken levenswandel en de onderlinge verdraagzaamheid der Chris- telijke liefde van predikanten, ouderlingen en diakenen, aanbevolen worde, en zijne kracht betoone in al zulke instellingen, die het Christelijke leven wekken en voeden. Met afschaffing van de leertucht moest men de drie part^'en gaan organiseeren door drie verschillende belijdenisvragen en drie verschillende beloften te laten beantwoorden en haar in de kerkeraden enz. zooveel mogelijk evenredig te doen vertegenwoordigen."

Het advies der oprechte gereformeerden kwam hierop neer : tBehoud van het belijdend karakter der Kerk. Eene Algemeene Synode aan welke is opge- dragen de bepaling van het gebruik, de herziening en de handhaving van de leer der Nederlandsche Hervormde Kerk, vervat in de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, den Heidelbergschen Cathechismus en de leerregels der Synode van Dordrecht. Samenkomst der Synode vier jaren na het in werking treden van het gewijzigd Reglement, met het oog op de nieuwe samenstelling der Classicale Vergaderingen. Schorsing van de handhaving der leer door rechtspraak, tot op de samenkomst der Algemeene Synode. Openen van de gelegenheid voor de minderheden om zich meer dan tot dusver te doen gelden, door eene volstrekte meerderheid te eischen bij de keuze van gemachtigden, overeenkomstig art. 8 al. 2 van het Alg. Reglement. Betere vertegen woordi-

Digitized by

Google

408 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

ging der Kerk in de hoogere Kerkbesturen, in verband met het byeenroepen van de Algemeene Bynode" ^).

Dr. Kuyper, die in eene vergadering van de vereeniging tot handhaving van de Rechten enz. ^) uitgesproken had, dat de Gemeenten vrij konden worden van de Synode, mits ze afstand deden van de bate van Art. 168 der Grondwet, blijkbaar het kerkverband willende verbreken en de autonomie van den Kerkeraad invoeren, ging, betrekkelijk het Kerspel-idee, ook al zijn eigen gang. Hij stelde in '74 den Amsterdamschen Kerkeraad voor: De Gemeente worde in vijf kerspelen ingedeeld, elk met twee kerken. Twee der kerspelen worden voorshands aan de Orthodoxen, twee aan de Modernen toegewezen, terwijl het vijfde zal overblijven voor hen, die zich noch aan de ééne noch aan de andere zgde zullen scharen. In die kerspelen worde het beginsel van voorziening in eigene behoeften, met of zonder hoofdelijken omslag, ingevoerd. Zoo op den duur het samenwerken dier kerspelen onpro- fytelijk bleek, dan zou zelfstandige organisatie door uitkoop van kerkdijken diakonaal bezit als mogelijk gesteld worden. De indeeling in kerspelen werd, niet in plaatselyken, maar, in geesteiyken zin bedoeld, niet naar buurten, maar naar belijdenis ').

Kuyper coaliseerde zich voor alle zulke plannen met de Modderman*s en de Hugenholtz's. Zijn kerspel- voorsteM) heef t dan ook met dat van de moderne sectie in de Commissie de meeste overeenkomst; evenwel met dit gewichtig onderscheid alreeds, dat hij maar alvast door den Kerkeraad zou hebben verordineerd, wat zonder de geheele wetgevende macht niet ingevoerd mocht worden.

De buitengewone Synode van Februari *), die vier weken duurde, beraad- slaagde ernstig over de voorgestelde reddingsmiddelen. De »Handhaving der leer" in Art. 11 werd behouden. De hoofdgedachte der eerste sectie verwierp zij, met 13 tegen 3 stemmen; en met 11 tegen 5 de facultatieve splitsing, door de derde sectie aanbevolen. Daarentegen werd het rapport der tweede in beginsel goedgekeurd door 10 tegen 6, t.w. om aan de rechten der minderheden te gemoet te komen door haar te doen vertegenwoordigen inden Kerkeraad, Om dit idee uit te werken, werden de Heeren Glasius, Reitsma

*) Roppori van de Commissie van Advies enz., 's Hage bij A. van Hoogstraten en Zoon 1873.

«) Vgl. K. W, 7 Juni '72.

') Vgl. behalve de Kerkeraadsnotulen : de Stemmen, '74 bl. 191.

^) Met dat plan van verdeeling schijnt ook in samenhang de bouw van minstens twee weeshuizen aldaar, eene even schadelijke als schandelijke historie.

*) Vgl. Stemmen^ '74, bl 401.

Digitized by

Google

POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VEEWARRING. 409

€0 Cats, gecommitteerd. Hun concept werd aangenomen met 9 tegen 7 stemmen. Tot hiertoe is van dat alles nog niets gekomen. Maar al die denkbeelden werden overal in de Kerk met groote belangstelling besproken. En men koos voor of tegen het scheiden partij, altijd binnen het Kerkgenootschap. Wie wilde heengaan, kon heengaan, zeide het ééue deel der orthodoxen, doch wij geven hun geen draadnagel meê, en wachten alleen van God de oplossing. Een ander deel bleef confessioneel. Een derde wilde uitkoop, evenredige verdeeling en wat dies meer zij.

* ^ * Ik voor mij gaf in de boven aangehaalde brochure een advies (dat slechts door enkelen beaamd, doch door niemand *) weerlegd werd) van deze strekking :

„Uitgaande van de onomstootelijke historische waarheid, dat de thans aanwezige ker- keraden rechlstreeks of zijdelings de verkor enen zijn van de meerderheid der belangstellende stemgerechtigden, en dat in de lokale gemeenten zich een groepeeren afteekende;

Aannemende op goeden grond, dat die gemeentelijke titularissen het vertrouwen genieten van hunne kiezers, en dat zij dus gecenseerd mogen worden hunnen geest en hun streven te vertegenwoordigen ;

Constateerende dat geen enkel kerkelijk gezag van het oude régime bij machte is, iets tot stand te brengen hetgeen strijdt met het in de lokale gemeente zegevierend beginsel ;

Concludeer ik, dat aan den Kerkeraad moet opgedragen worden de volmacht om, benevens al wat de bevordering van het Godsrijk betreft, te bepalen, welke vereischten zullen gesteld worden aan de leden, die lidmaat wenschen te worden ; aan de lidmaten, die van elders overkomen ; aan de ouderlingen en diakenen, die benoemd moeten worden ; aan de predikanten, die hen zullen bevestigen, en aan de toekomstige herders en leeraars der eigene gemeente, in den Beroepsbrief mede te deel en . . . terwijl de vergunning, aan de Predikanten verleend, om lilurgie en rilus naar eigen inzicht te regelen, wegge- nomen worde "

Die betrekkelijke autonomie der gemeente moest een veiligheidsklep hebben. Zij moest slaan onder het toezicht des Classikalen Bestuurs. Dat gedeelte der gemeente, dat zich met den Kerkeraad, blijkens zijne, besluiten, niet kon vereenigen, moest zich zelven een Kerkeraad kunnen verkiezen of aanwijzen, doch zóó dat de oude Kerkeraad de rechtstitels behield, en de nieuwe zekere geldelijke voordeden der principieel Verlatene kerkgemeen- schap, genieten zou.

* ^ Omtrent de verschillende behandelde denkbeelden zie men : Dr. B. Glasius. De Synodale Besluiten ter ;r<?r^ö/iwa//VrtVrA>r^. 's Hertogenbosch, Gebrs. Muller 1874; Mr. Ph. de Kanter : Het Kerkelijk vraagstuk^ Leiden S. C. van Doesburgh 1874; Doedes' Kerkelijke Bijdragen 1873, welk opstel, afzonderlijk gedrukt, bij duizendtallen in de gemeente verspreid werd, met een Inleidend woord van T. M. Looman.

') Allerminst door Dr. Bronsveld (5/. '75. bl. 446), wiens critiek mij ook nu nog niet van ongelijk overtuigd heeft. Waren de broeders getreden in een soortgelijk voorstel, in plaats van alles wat daarop leek uit de hoogte te behandelen, dan zou, naar ik vast geloof, het moorddadig conflict van '86 niet gekomen zijn.

Digitized by

Google

410 POGINGEN TOT OPLOSSING VAN KERKELIJKE VERWARRING.

Over een Constituante: Dr. Cramer : Waarheen nu ? Amst. Höveker en Zoon 1872; J. van Waning Bolt: Daarheen niet! Tiel D. Mijs 1873. J. G. Verhoeff: De vraag van Dr. Cramer beantwoord, Amst. H. de Iloogh en Co. 1873; Geen Constituante door Jhr. Mr. C. de Jonge, Middelburg M. S. de Zeeuw 1873; ^^ff geneesmiddel erger dan de kwaal, door Dr. J, J. Prins, Amst. H. W. Mooy 1873; Wij gaan yooruit, door Dr. J. Cramer, Amst, Höveker en Zoon 1873 ; H. M. C. van Oosterzee : Bijdrage ter reorganisatie enz. Amsterdam W. H. Kirberger 1873 ; F. J. Herman: Wat moet er gedaan worden? Amst. H. de Hoogh en Co. 1873; Wat te wachten en te doen na de jongste Synodale besluiten, door Dr. B. Glasius, Haarl. Kruseman en Tjeenk Willink 1876.

Over Kerspelvorming: Kersjfelvorming door Non Sic, Leeuwarden bij H. Kuipers 1877.

Over de Aannemingskwestie: De lidmate nquestie ... te Sneek door L. Tinholt ; bij J. Campen aldaar ; Een woord aan de Gemeente door J. Rijnders, pred. te Middel- burg ; bij F. P. Dhuy aldaar ; Het Advies van Predikanten der Evangelische richting, door L. Mees, pred. te Deventer. Te Leiden bij S. C. van Doesburgh 1877.

* ^ * Het voorstel van de tweede sectie der Negen Commissie kwam, nadat het idee met eene verpletterende meerderheid zóó ongunstig beoordeeld was, dat de Synode van '74 alles wat zij daaromtrent voorloopig besloten had, terugnam, substantieel weer in het Reglement op de uitoejening van de regten der minderheden in de gemeenten der Ned. Herv. Kerk te voorschijn (1878). Ook dat schepsel ging den w^ van allevleesch. Men vergelijke daarover Dr. Cramer, in de Stemmen van dat jaar bl. 601 v.v.

* ^ De radicaal- moderne partij te Amsterdam, haar zin niet verkrijgende, scheidde zich af en vormde eene zoogenaamde Vrije Genuente, Zie, behalve haar orgaan, de Stemmen, Waarom gaan luij heen? door P. H. Hugenholtz Jr., Amsterdam, Scheltema en Holkema 1877, en Afscheidswoord uitgesproken 27 Jan.' '78 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam door Ph. R. Hugenholtz, Amst. P. Kouwenaar 1878.

3, Tweedracht onder de vrienden van het christelijk onderwijs.

Tweedracht vau wie eendrachtig moesten en konden zijn, behoort tot de smartelijkste beproevingen der Kerk, en de beschrijving daarvan maakt de taak van den historieschrijver, die toch al niet gemakkelijk is, bijzonder zwaar. Die tweedracht staat immers gewoonlijk in verband met veelal onver- klaarbare misverstanden, persoonlijke gevoeligheden, en ingewikkelde vraag- stukken van theoretischen en praktischen aard. Dientengevolge komt de geschiedschrijver in het gevaar, van zelf niet begrepen te worden, aanstoot te geven, de belangstelling zijner lezers te derven, en van, tegen zijnen wil, waar hij die tweedracht betreurt, nog meer te verdeelen, dan te verzoenen, bijaldien het verschil nog altijd voortduurt, gelijk het geval is met het onder- werp, dat wy thans te behandelen hebben.

Digitized by

Google

TWEBDBAOHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 411

Wij Zijn nu toch genaderd tot de beschrijving van verdeeldheden, die wel bijna een vierde van eene eeuw achter ons liggen, maar toch nog altijd haren invloed doen gevoelen. Ik bedoel de tweedracht, die openbaar werd onder de vrienden van het Christelijk onderwijs.

Om haar te begrijpen, moeten wij eerst eenigo jaren teruggaan, en wel tot de optreding van het vaak door Groen genoemde gezelschap :

Ernst en Vrede.

Gelijkgezinde, doch niet gelijkdenkende, predikanten der Nederlandsche Hervormde Kerk hadden zich tot een vriendenkring gevormd ter samenspre- king over de gewichtige belangen, die hun ter harte gingen. Het eene gedeelte, waartoe Chantepie de la Saussaye behoorde, was progressief, de ontwikkeling der door de Reformatie wéér op den voorgrond gebrachte waarheden bedoe- lende. Het andere beschouwde hare dogmenvorming als afgesloten, en was dus op leerstellig gebied conservatief. In dien kring heerschte derhalve eene groote verscheidenheid van meeningen over sommige belangrijke vraagstukken van dogmatischen en praktischen aard.

Omtrent den strijd echter, in de Kerk gevoerd, hadden zij eene gemeen- schappelijke, van die der strijdende partijen onderscheidene, alzoo eene eigenaardige beschouwing; alsmede omtrent »de beste en de geschiktste mid- delen, waardoor die strijd, óf tot vrede zou kunnen leiden, 5f immers aan het hoogste belang der zielen en den bloei van het Godsrijk dienstbaar gemaakt worden.^' Alzoo blijkbaar afkeerig van Separatisme, streefden die broeders naar verzoening door wegneming van misverstanden en opheffing van voor- oordeelen bij allen, die daarvoor vatbaar waren. Zij hielden vast aan de Confessioneele waarheden, op het boven alle bedenking gestelde gezag der Heilige Schrift, en verwierpen het beginsel der Leer vrijheid, den waan dat de Kerk maar een vrucht van menschelijk verdrag en onderling goed- vinden is, doch ook het separatistisch-Labadistisch pogen om voor haar in de plaats te stellen een broederschap van uitverkorenen. En in plaats van agitatie en bitterheid, begeerden zij »die kalme ontwikkeling en begronding van hunne inzichten, gevoelens, en overtuigingen," »met dien waren ernst, die zich zelven niet zoekt, maar den weg vindt tot het hart des naasten.** Langs dien weg zocht het gezelschap de heeling der «verscheurde Kerk'' in het midden eener «kranke maatschappij." Dit gezelschap nu had in 1853 een aanvang gemaakt met de uitgaaf van een tijdschrift, onder redactie van de drie mannen, die op godgeleerd gebied onder de broeders het meest in achting waren, nam. Beets, Doedes en Saussaye; het droeg den welluidenden, maar niet duidelij- ken titel: Ernst en Vrede.

Digitized by

Google

412 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK OKDEBWfJS.

* ^ * Bij den aanvang van den volgenden jaargang verklaarde zich de Redactie nader over hetgeen z.ij door Ernst verstond. Zij bedoelde dan daaronder : aansluiting aan het eigenaardig karakter van onzen tijd, om nam. „het Christendom uit de louter godsdien-. stige sfeer in de zedelijke over te brengen; of liever, om van het bovenzinnelijk leerbegrip de zedelijke zijde aan den dag te brengen, en alzoo de leer te doen worden waarheid en leven;" of aan den eisch, dat de godsdienst menschelijk zij voor den mensch, en dat het geloof zij eene kracht des levens." ')

De AprilbewegiDg scheen de mogelijkheid der bedoelde verzoening te bewij- zen. De Proteetautsche eenheid van ons volk lag dieper, dit zag de Redactie zéér helder in, dan dat de toenmalige strijd der partijen die zou kunnen uit- wisschen; zij was zelfs door het Liberalisme niet vernietigd geworden, en zou, naar die mannen hoopten, daardoor niet vernietigd kunnen worden. De zoo nood- zakelijke rede tusschen de partijen zou gesticht worden zij wachtten dit van de toekomst —, indien de bedoelde zedelijke opvatting van het Christendom algemeen werd. Die partijen waren „de part ff der WetenscJiap en de Confes- sioneele partff.'' Zoo nu het juridisch-confessioneele standpunt zich onderwierp aan het y,ethisch-ireniscfie^* met »de partij der Wetenschap" hebben wij thans niet te rekenen , dan had het zijn recht, ja het eerste steunde op het laatste.

Wat daarmee bedoeld werd? Laat de Redactie zelve het ons zeggen in deze slotsom: „Stemmen wij dus ten volle toe, dat de eenheid van belijdenis in de leer de Kerk niet van ondergang kan vrijwaren, dat zij zonder belijdenis door het leven van geen waarde is, dal de waarborg voor het bestaan ook der zigtbare Kerk alleen ligt in haar verband tot de onzigtbare, in haar geworteld zijn in Christus, in het leven <les Heiligen Geestes in haren boezem; wij achten de belijdenis in de leer afgelegd de noodzakelijke verkla- ring van die, welke afgelegd wordt door het leven, en tevens het middel, waardoor deze gewekt wordt." Dientengevolge sprak zij dan ook twee stellingen onbewimpeld uit. De nieuwe Kerkorde had evenmin als die van i8i6 de verbindende kracht der Formulieren opgeheven. Maar ook: Daarin heerschte'eene eenzijdig- theologische opvatting der heils- waarheden, met veelvuldig voorbijzien van hare anthropologische grondslagen, dus van haar ethisch karakter, zoodat zij de beledene Waarheden, ja van harte omhelsde, maar onvolledig behandeld vond *j. Zij meende: „dat de bestaande ïeervrijheid geen regt daarstelt; dat kerkelijke personen en besturen, volgens goddelijk en menschelijk regt, in de eerste plaats verpligt zijn, de leer der Kerk te handhaven, zal de Kerk niet ontbonden worden, het gansche liturgisch gedeelte van haar eeredienst niet tot een bloo-

1) Ernst en Vrede^ '53, bl. 3 v.v. ; '54, bl. 3 en 4. Die ^MmsC' hing dus onaf- hankelijk saam met de Vermitilungstheologiey of met het grondbeginsel der Ethische Theologie (Vgl, iste D., bl. 407 v.v.) Verg. Saussayes Advies over De zoogenaamde Middenpar ty (Rotterdam, E. H. Tassemeyer, 1866).

*) 1854, bl. 15, 16, 17.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN TAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 413

ten vorm verlaagd, en de plegtige bevestiging in kerkelijke ambten niet tot ontstichting in plaats van tot stichting der Gemeente strekken.*' Evenwel wenschten hare leden „alle onze overtuigingen, zoowel die betrekking hebben op den aard eener Kerkgemeenschap, als die omtrent de waarheid zelve der belijdenis onzer Kerk, alleen gevestigd te zien op zedelijken weg, en verwerpen dus alle inmenging van staatsgezag tot handhaving der eigenaardigheid der Hervormde Kerk'* (waartoe zij meenden dat de Confessioneel e partij komen moest) „als behoorende tot een vervlogen tijdsbedeeling en strijdig met de zelf- standigheid der Kerk".

Dit standpunt, door Saussaye bij zijn nederleggen van de redactie en bij zijn terugtreden helder en waardig toegelicht in zijn onder den titel van Be Nood der Kerk in 1859 gerichten »Brief aan het gezelschap »Ernst en Vrede" *' '), vond, onder meer of minder voorbehoud toejuiching, bij vele. predikanten onzer Kerk, zooals bij L. J. van Rhijn, J. C. J. Sécretan, O. G. Heldring, N. H. de Graaf, J. J. van Oosterzee, J. J. van Toorenen bergen, B. Gewin, P. H. Hugenholtz, P. D. Schouw Santvoort, J. \V. Abresch, J. P. Hasebroek, L. G. James, H. C. Voorhoeve, F. C. van den Ham, H. J. R. G. Theesing, J. H. Bösken, L. Merens, J. C. Verhoeff, J. G. van Rijn «), V. H. Guye,

B. J. H. Taats, H. C. G. Schij vliet, J. A. Stoop, J. G. Verhoeff, J. B. Nijhoff, Anthony Bax, P. J. Laan, J. P. Valeton, Ph. R. Hugenholtz, \V. G. van den Broek, G. J. Doedes, P. A. van Toorenenbergen, F. W. Merens, J. M. Loois, B. Moorrees, C. C. Callenbach, J. C. Eykman, VV. van den Bijtel, H. W. Witteveen, J. Binneweg, L. Tinholt, J. Drost, J. H. Gunning Jr,

C. H. ten Harmsen van der Beek ').

Dat gezelschap, bestaande uit invloedrijke predikanten, voorwaar eeneniet gering te schatten keurbende, ging aldus uit van de stelling dat het recht der Confessie, alleen door de prediking der Waarheid, aangenaam gemaakt aan de conscientie der gemeente, gehandhaafd moest worden. Uit de in den 2den jaargang voorkomende, zéér leerzame, gemotiveerde adhaesies uemeu wij tot kenschetsing, om meer dan ééne reden, oenige woorden over van den achtenswaardigen, den zijnen reeds ontvallen Ph. R. Hugenholtz, in latere, en slechtere dagen, stichter der Vrije Gemeente te Amsterdam. Op de vraag wat er geschieden moet, wanneer een leeraar, die zich wel op grond van

') In 1865 verscheen van dat geschrift eene Tweede Uitgave, bij E. H. Tassemeyer te Rotterdam, voorafgegaan door een nBnef aan Mr, Groen van Prinsterer^'' en gevolgd door een y^Naschrift naar aanleiding van Mr. Groen van Prinsterer's „Studiën en Schet- sen ter Schoolwetherziening.*' "

*) Zijn naam sta hier als een waarschuwend teeken.

*) Er waren dus ook onderscheidene leden der Harderwijksche Classe bij. Zie t. a. p. 3den jaarg. hl. 78.

Digitized by

Google

414 TWEEDRACHT ONDEfi UE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

genoegzame eenstemmigheid met de geschrevene Confessie aan de Kerk ver- bonden had, maar zich daarin bedroog, of zelfs wanneer hij met boos opzet zich opdrong, antwoordde hij: »Tot eene wettelijk-regtelgke handhaving der Confessie zal het nimmer moeten komen, aangezien de gemeente dddrtoe nim- mer geroepen kan zijn, dd^rtoe hare Confessie niet heeft; men kan niet als wet handhaven wat geen wet is of immer worden mag. Maar wat der Gemeente Tcan te doen staan is dit: hare bestuurders (vertegenwoordigers) kunnen geroe- pen worden om te oordeelen, of de prediking eens leeraars alzoo strijdig is met hetgeen zij zij voor zich, naar het licht des Geestes hun geschonken als zaligmakende waarheid erkennen, dat men hem deswegen moet verzoeken zijn ambt neder te leggen." *). En in 't algemeen wilden die predikanten geene kerkrechtelijke handhaving van de leertucht, dan nadat het geestelijk leven in alle aderen van het kerkelijk lichaam gekomen was.

Dit standpunt eischte, ook in strijd met de pas ingevoerde nieuwe orga- nisatie, dat niemand in eeuig Kerkbestuur boven den Kerkeraad zitting ging nemen, dan met het besliste voornemen, om in zake leertucht nimmer te doen wat de vrijwillig aanvaarde Kerkorde voorschreef, tenzij het geheele kerk- bestuur genezen ware van zijne verlamming. Maar het leverde ook de Gemeen- ten over aan de vriendelijkheid en gewetensnauwgezetheid van wie haar wilden dienen door, onder het genot van hare voorrechten, haar geloof te bestrijden. Dit door eenzijdigheid en algemeenheid onjuiste en door misken- ning van de verhouding der dienaars tot de gemeente verwerpelijke, en praktisch rampzalige standpunt stond dus lijnrecht tegenover dat van hen, die, door kerkrechtelijke handhaving van de leer, aan de waarheid de zege wilden bezorgen in het geloof dat de verlamde hand zich op 's Heeren bevel zou uitstrekken ^), een standpunt dat, hoe onwederlegbaar ook in zgne hoofd- gedachte: (verplichting om de Gemeente door de organisatie te beschermen tegen hare verwoesters tot bewaring van haar geloof), toch vi*uchteloos moest heeten, zoolang men daarvan de zege der waarheid verwachtte.

De ethisch- irenische vrienden zagen in dat streven terecht een vrucht van Luthersche denkbeelden omtrent het wezen der Kerk, en vonden het in stryd met het historisch karakter onzer Gemeenten, ja gevaarlijk voor de ^nheid der Kerk '). De j uridisch-confessioneelen oordeelden op hunne beurt echter ook juist, als zij het ethisch-irenische beginsel eveneens voor een buitenlandsch voortbrengsel, een niet-nationaal, onkerkelijk, een voor de belijdenis der

*) t. a. p. bl. 451. Die adhaesies doorbladerende vindt men veel terug van wat dt Jurist (1)1. 226) reeds geschreven had. «) N. G, 1870, bl. 236. 3) A^ood da- Kerk, bl. 8 en v.v. (2de Uitg.)

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELUK ONDERWIJS. 415

Kerk gevaarlijk principe hielden. Het optreden der ethisch-irenische broeders hield de juridisch-confessioneelen in hunne vaart tegen, dwong tot grondige studiën^ prikkelde tot doeltreffend prediken, behoedde voor scheuring der Kerk en afscheiding van de Kerk. De arbeid der juridisch-confessioneelen spoorde aan tot zelfonderzoek, deed menige conscientie op Kerkrechtelijk gebied ontwaken, vorderde eerlijkheid en goede trouw van eiken ambtsdrager op elk gebied, bracht de Nederlandsche Hervormde Kerk bij aanvang en voortgang tot bewustzijn van hetgeen zij was, en worden, en doen moest. Doch welk verschil er ook meer op te merken zij, ^Synodaal" was geen enkele afdeeling van het legertje der orthodoxe vrienden ; dit hadden zij in elk geval gemeen, dat zij, bij vasthouding aan historie en aan de hoofdzaak en het wezen der belijdenisschriften, afkeerig waren van den geest en de manieren en het streven der Synodale Vergaderingen *), en in het algemeen van het Modemisme.

Deze gemeenschappel^ke antipathie was echter geene basis van gemeen- schappelijke operatie, althans niet van duurzame samenwerking.

Over en wéér heerschte wantrouwen. In 1864 althans stond het zóó, dat, naar het oordeel van Saussaye en Gunning beiden, de twee afdeelingen, om elkander niet te belemmeren, om elkander inderdaad te steunen, langs twee wegen moesten streven naar hetzelfde doel ^). En Groen, dien men gaarne uitzonderde van zijne volgelingen, als uitmuntende door zachtmoedige wijsheid en waardeering van de ethisch-irenische capaciteiten, verlangde ook dat de ethisch- irenischen hem en de zijnen lieten begaan, (dienden beiden dan niet denzelfden Christus, en eiechte de broederschap geene critiek?), ofschoon hij zijnerzijds veel bleef doen, om al de ethisch-irenischen te winnen voor zijne beginselen en bedoelingen, althans met betrekking tot de Christelijke School, en het staatkundig beleid, dat hij meende te moeten volgen, zonder echter van zyn standpunt iets pr^'s te geven. ')

Zonder aan hunne oprechtheid te kort te willen doen, moet ik echter in twijfel trekken, of zij in den regel door Groen gesticht werden. Althans de critiek van Beets op het Adres over de Theologische Faculteiten *) en de anticritiek van Groen, diens critiek van het ethisch-irenische standpunt, bijv. in Saussaye's Leven en Bigiing uitgesproken, en het antwoord, dat Saussaye *) daarop gaf, gaf genoeg te verstaan, dat er in de ethisch-irenische kringen

Ij t. a. p. bl. XXXVITI, v.v.

«) t. a. p. bl. Vil, VIII.

■) N, G, 1870, bl. 224.

*) Vgl. iste D., bl. 451 v.v.

*) t. a. p. Naschrift,

Digitized by

Google

416 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS,

ook over Oroea groote ontevredenheid heerschte. Wat Dr. Raabe ') schreef, dat teekende de stemmiDg. Groen was door vleiers bedorven, kon ten slotte geen tegenspraak meer verdragen, was in een belangrijk deel van het onder- wgs volslagen vreemdeling; en was, omdat hij partijhoofd wilde zijn, er ook op uit om zich aanhangers, al noemde hij ze medestrijders, te verschaffen, en gebruikte daartoe ook als middel, dat hij degenen, die hij aan zijne partij wilde verbinden, bovenmatig prees, niet achter hunnen rug natuurlijk, maar in hun gezicht, of per brief, of in zijne geschriften."

Die stemming werd er volstrekt niet beter op, toen Groen tegen het in 186G gevormde Ministerie- Heemskerk optrad, hetwelk bestond, behalve uit den kabinetsformeerder zelven, uit Graaf van Zuylen, Mijer, Borret, Pels Rjken, Schimmel penninck en Van den Bosch; toen Mijer Gouverneur-Generaal werd, kwam Trakranen in zijne plaats. In dit Kabinet waren toch mannen naar het hart der ethisch- irenische vrienden, en het was bereid, om de erflating van Minister Van der Brugghen te verdedigen. Groen's daarop gevolgde breuk met de Conservatieven, zijn verdedigen van Keuchenius, zijne actie tegen Zaalberg, zijn op den voorgrond plaatsen van Kuyper, en misschien nog veel meer dan het publiek vooralsnog te weten komen kan , maakten de gemoederen veler ethisch- irenische vrienden wrevelig tegen Groen.

Na deze inleiding verplaatsen wij ons wederom naar Utrecht. Binnen die veste der roemrijke Unie zou het reeds lang, bepaald na 1854, smeulende vuur der verdeeldheid tot een feilen brand worden, en dat wel door het uitspreken van verschillende gevoelens over de verhouding tot

het woord ^Ghristelgke'" in de rampzalige Schoolwet,

Naar het scheen, sloeg de vlam nog plotseling uit.

Van Saussaye ten minste had Groen nog niet lang geleden een ondubbel- zinnig blijk van wetenschappelijke hoogachting en broederlijke waardeering ontvangen De honoris causa, door de Faculteit te Bonn, tot Theologiae Doctor benoemde vriend had hem, naar Duitsche zede, een afdruk van het Diploma gezonden (11 Nov. 1868). De begeleidende brief sprak van geen ander ver- schil dan omtrent het kerkelijk standpunt. En Groen had daarop geant- woord: »Maar ik duif my verzekerd houden dat, evenzeer in het vervolg als tot dusver, onze door mij op hoogen prijs gestelde vriendschap tegen het onderscheid van Kerkelijke of Kerkregtelijke inzigten bestand is'', terwijl hij altijd overtuigd was van hetgeen in 1858 Da Costa hem schreef: ,Gij

^) In zijn geschrift over Van der Brugghen, bl. 122.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 417

hebt aan De la Saussaye, wien wij het groot geDoegen hebben bij ons te logeeren, ook waar hg van u verschilt^ een warm vriend en hoogschatter. Hg is een man van groote gave en een coeur dor, wiens theologie, ook waar zij nog niet compleet is, eene wezenlijke toekomst heeft" *).

In ernst, ik neem al die oordeelvellingen aan als welgemeend. Ook was de gedachte van menigeen oprecht en gegrond, door Groen's eigen pen aldus beschreven: »Naar het oordeel van velen mijner vrienden, was ik zelf te orthodox. Zelf zocht ik in den Godsdienst te zeer het steunpunt voorpolitiek overwigt. Dit vermoeden heeft verwijdering veroorzaakt, waar aaneensluiting èn mogelijk was èn vereischt werd. Aldus ontstond er vrees voor sympathie met formuUer-regtzinmgheid, Voor toegeeflijkheid aan eene zoogenaamde Nachtschool, Misschien ligt ook hierin een oorzaak der opkomst en der menigwerf ietwat krijgshaftige houding van de ethlsch-irenische rigting". Vooral in die dagen scheen dus hoofdzakelijk in orthodoxophohie en poUticophobie de oorzaak der verdeeldheid te liggen, en deed Groen zijn uiterste best om, aangezien hij aan de verdeeldhei'i der Christenen evengoed als aan den toestand der Kerk, het gemis van wederzijdsche handreiking en van doeltreffende veerkracht toeschreef, de eensgezindheid te wekken en te onderhouden, en dien vrienden geen vrees aan te jagen. Edoch, was dat niet eene erge illusie ? Ën wist Groen niet, dat het verschil toch eigenlijk de diepste vragen van Kerk' en Staatsrecht^) raakte, waaromtrent hij. zoo gaarne in discussie trad ? Doch laat ons zien, wat er in de Hervormde Bisschopsstad gebeurde I

Den 19^®° en den 20^*®° Mei 1869 werd aldaar de jaarlijksche vergadering der Vereeniging voor Christelij k-Nationaal Schoolonderwijs gehouden. Deu Igden ^as zij gcopcnd geworden door Dr. Kuyper met eene rede ') over »Het beroep op het Volksgeweten'*, door Kuyper, die, naar Groen's oordeel % den strijd reeds »op zoo waardige wijze" in »De Nutsbeweging" aangevangen had.

Op het Agendum stond een hoogst belangrijk voorstel. »De Hoofd-Com- missie, wenschende in dit ernstig tijdsgewricht, aan het constateeren van eensgezindheid bevorderlijk te zijn, stelt aan de algemeen e vergadering voor te verklaren: vooreerst, dat, ter eerlijke naleving van de wet van 1857, in den zin en geest, waarin zij tot stand kwam, wijziging van art. 28, 24 en 33 vereischt wordt. Ten andere, dat aan eiken meer afdoenden waarborg van gewetens vrgheid, wijziging van art. 194 der grondwet zal moeten voorafgaan.**

De verlangde wijzigingen in de Schoolwet zijn bekend. Wat de wijziging

1) AT. G. 19 Mrt. '74.

«) J\r. G. 1870 bl. 224.

*) Verschenen bij B. H. Blankenberg Jr. te Amsterdam.

^) Verslag der 8ste Algemeene Vergatkring^ bl. 3.

27

Digitized by

Google

418 TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

van de Grondwet betreft, werd verlangd: uit alinea 1 te doen wegvallen 9openbaar'\ en uit al. 3 *voor zoover het openbaar onderwas tekort 8chief\ Het voorstel zelf, geheel naar de toenmalige zienswijze van Groen, ontving van zijne meesterlijke pen eene krachtige aanprijzing in „Ons Schoolf/oétspro- gram'' ^).

* ^ * Deze vergadering woonde ik niet bij ; maar verdedigde bijv. de wegneming van het woord Christelijke in het Kerkelijk Weekblad^ o. a. van 7 Mei 1869 en ii Maart 1870, gelijk reeds in N^. 10 en 15 van 1866. Wij wenschten niet eene consequente toepassing van eene onchristelijke theorie, noch verwijdering van wat er nog van het Christendom op de openbare school was. Wij wenschten dat de mystificatie van 1857 erkend werd, en voor iets beters in onze wetgeving plaats maakte; dat de Staat weer tot waarheid kwam. Vgl. ook De //oop des Vaderlands N®. 48, 1870.

Toen men nu op de Vergadering over de wegneming van het woord Christelijke beraadslaagde, verklaarde Dr. Kuyper, dat de staatstheorie der Schoolwet, dat de tegenwoordig overheerschende staatsidee satanisch was en daarom moest het er uit.

* * * Volgens het verslag zeide Kuyper - en ik schrijf het hier uit, als duidelijk blijk van zijne separatistisch-radicale gevoelens: „Wij hebben te doen met eene Regeering, gededuceerd uit eene staatstheorie, die onchristelijk is, omdat zij strijdt met de eeuwige eischen en wetten des levens. Tegenover die staatstheorie staat de Christelijke idee. De tegenwoordig overheerschende staatsidee is satanisch, is principieel valsch, kan niet bekeerd, maar moet vernietigd worden. Bestond er nog kans om onze School of onzen Staat te veranderen, dan zou hij meenen dat het woord moest blijven, omdat het een uitgangspunt kon worden; maar wanneer hij ziet, dat de geheele staatsinrichting moet gebroken worden, dan moet men alle krachten daaruit terugtrekken, om ze op een nieuw standpunt te concentreeren. Het Christelijk-historisch beginsel brengt mede, dat de Staat, en vooral zulk een Staat, geen onderwijs mag geven, ja dat de Staat, als hij modern is, geheel

^er se onmogelijk onderwijs kan geven. In de gegeven omstandigheden moet al ons streven zijn dat den Staat het geven van onderwijs onmogelijk worde gemaakt; het moet albrokkelen. Daardoor verkrijgen wij, dat de ouders opmerkzaam worden, dat het staats- onderwijs niet voldoet. Als wij den Staat in zulk een toestand laten verschijnen, dat hij als een dor geraamte daar staat, zullen de oogen opengaan."

Andere sprekers oordeelden anders, zooals Coken Stuart, Hogerzeil, Gef ken, Saaymans Vader, en Hoedemaker. Hogerzeil maakte zelfs de treffende opmer- king, dat de «maatschappelijke'* deugden ook verwijderd zouden dienen te worden. Hij kon ook niet inzien, dat de Staat antichristelyk genoemd mag

ïj Aan (ie Hulp Ver eeni gingen van Christelijk- Nationaal Schoolonderwijs^ Amsterdam H. Höveker, 1869.

Digitized by

Google

TWfiEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 419

worden. Hij zou liever spreken van eene anti- christelijke richting in den Staat. Hij zag nog altijd in den Staat punten en concessiêU) die men kan aangrijpen, en waarop gewerkt moet worden. Zoolang dat bestond, mocht men het woord Christelgke niet prijsgeven. Er moet eene worsteling zijn tusschen de Chris- telijke en anti-christelijke richting. Saaymans Vader herinnerde daarenboven het meermalen geuite gevoelen van den Voorzitter, den heer Groen zelven, dat hij zich in staat zou gevoelen, om met de Grondwet in de hand het land te regeeren. Het is aldus besloot hg alleen eene verwringing van den toestand, door de Grondwet daargesteld, die ons in deze positie gebracht heeft, en daarom is het niet onmogelijk, dat met dezelfde Grondwet ons weder onze rechten worden toegekend.

Het was Groen dus nog niet gelukt, die invloedrijke mannen te overtuigen van de noodzakelijkheid der wegneming, vooral niet omdat hy geen overtuigend bewijs had bijgebracht voor zijne stelling, dat wij, die nog in *62 waren in den «niet-Christelijken, maar evenmin anti-Christelijken staat** '), ons nu reeds bevonden in den »anti Christelijken'*, ja »Satanischen" Staat. Voor het voorstel pleitte overigens zéér veel.

Wat toch is

de heteekenis der Schoolwet^ de bedoeling van den Weigever?

Laat ons, om meer dan ééne reden, hier wéér ^) eenige ruimte tot beant- woording van die vraag gebruiken, om de geschiedenis des te beter te verstaan, vooral omdat wij eigenlijk nog leven onder de macht van Van der Brugghen's ideeën.

Van der Brugghen bad voorgesteld de Rijkssubsidie aan de bijzondere school met behoud van haar eigenaardig karakter, en van den Christelijken naam voor de Staatsschool.

^ „Nu op de Staatsschool geen positief leerstellig Christelijk element kan worden toegelaten, moet het beginsel worden gehuldigd dat èn billijkheid èn regtvaardigheid èn edelmoedigheid medebrengt om subsidie van Staatswege aan het bijzonder onderwijs te kunnen verleenen. De Regeering stelt er prijs op, dat het regt van vrijheid des gewetens ongekrenkt worde gehandhaafd en aan de nakomelingschap overgeleverd. Het is een van de dierbaarste, een van de heiligste kleinooden, in ons land altijd meer dan elders gewaardeerd, en daarmede staat dit middel in het nauwste verband. Daarom heeft de Regeering gemeend het te moeten voordragen" ').

*) Par/. Fra^m, bl. 67. •) Vgl. iBte D., bl. 452. ') Vgl. Adv, 2, 292*.

Digitized by

Google

420 TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

Algemeen werd dat voorstel verworpen, niemand steende er voor. Geene subsidie van staatswege, dan voor eene bijzondere, die aan de algemeene in geest en strekking gelijk was (Art 16, 1ste al.). Zorgvuldig was zelfs vermeden, wat de gedachte wekken kon aan het stichten van eene openbare gezind- heidsschool naast de gemengde in eene en dezelfde gemeente. Zulk eene school werd zelfs niet geduld in eene gemeente, waar de bevolking slechts van ééne gezindheid was ; daarom was zelfs uit het ontwerp Van Reenen genomen de uitdrukking »van de schoolgaande'* kinderen. Welk kind er ook verscheen, de openbare school moest zóó zijn dat het onderwijs geene verandering behoefde te ondergaan, ten einde te voldoen aan de onmogelijkste wets- bepaling (Art. 23, al. 2).

Aan welke godsdienstbegrippen de Wetgever dacht, aan die van de erkende gezindheiien, of aan die van den enkelen staatsburger (of den individueelen Nederlander), is niet beslist uit te maken, 't Waarschijnlijkst is echter de laatste opvatting. De overheerschende partij kende geen recht der gezindheden, zooals Groen dit erkend wilde zien. Ieders godsdienstbegrippen moesten geëerbiedigd worden ') ! In elk geval, de school mocht niet ijveren voor de godsdienstbegrippen van de erkende kerkgenootschappen.

Ja, ook hetgeen hun gemeenschappelijk eigen was, was verboden waar. Onder de gepaste en nuttige kundigheden, die op de school mochten komen, werd niet gerekend iets »dat behoorde tot het begrip des Christendoms, van zijne waarheden, van zijne feiten, van zijne geschiedenis," Alleen voor zooverre tot de geschiedenis, als verplicht leervak, behoort de Bijbelsche geschiedenis, kon als wettelijke plicht aangemerkt worden het onderwijs in de beginselen bijv. van 's Heilands geschiedenis. Doch deze waren juist daarom onverbid- delijk buitengesloten geworden, omdat zij behoorden tot de geschieden is, tot de feiten van het Christendom.

Zoo had Van der Brugghen, in vereeniging met Thorbecke, verklaard. Maar was dat nu de zekere bedoeling van den Wetgever? Wat zeide de Wet zelve? »De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden." Door deze bepaling wordt de voorgaande verklaard en beperkt: >Het schoolonderwijs wordt, onder het aanleeren van

») Nog ben ik van oordeel dat ik juist zag, toen ik in 1863 (Arr>t. A/aa^/t/Uai/'So. 7) schreef: „«//rtVz-jdenkenden'* bet. : Wie anders denken dan de onderwijzer, „zoodat de onderwijzer zorgen moet, dat hij de godsdienstige overtuiging van welken ouder ook, onverschillig of deze Confessioneel, Ethisch Irenisch, of Supra Naturalist heet, of een volgeling is der Groningsche, Leidsche, Empirische school, of Deist, zelfs Pantheïst, ja, Materialist is,"

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHKI8TELTJK ONDERWIJS. 421

gepaste en nuttige kundigheden, dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeliog van de verstandelijke vermogens der kinderen en aan hunne opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden/'

Over de vraag, of men Bijbelsche of Vaderlandsche Geschiedenis op eene gemengde school geven kan zonder aansloot te geven, werd weinig meer getwist ; zij, die de onmogelijkheid daarvan beweerd hadden ^), hadden eigenlyk gelijk gekregen. Algemeen werd ook toegestemd, dat de Wet het ware Chris- telijke onderwijs verbood. De vraag was, wat er dan toch op de Openbare school wezen moest en blijven mocht ?

Groen begreep dat, zoolang er voor de verkrijging van eene Christelijk- nationale school geen kans bestond, de Christen, oogluikend en dankbaar berusten mocht in eene openbare school, waarin zich nog een echt christelijk element bevond *). Ook uit die uitdrukking spreekt zijne welbekende over- tuiging, dat er geen echt-christelijk element wezen mocht.

Wat mocht, wat moest er dan, volgens de Wet, wel zijn?

Ergernis geven of niet eerbiediging had, meende de Minister Van der Brug- ghen, plaats, wanneer men op krenkende wijze, met minachting sprak, in tegenwoordigheid van anderen, over hunne godsdienstige overtuiging ; »wanneer men, in hunne tegenwoordigheid, eene andere daartegenover plaatste als eene betere ; wanneer men zich met nauwgezetheid van geweten onthield, van alle poging tot proselytisme."

De opleiding zelve tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden had plaats in de kerk en in het huisgezin ; daar werd het zaad gezaaid ; met die taak zelve kon en mocht de Openbare onderwijzer zich niet inlaten. Zijn onderwijs moest hij er evenwel dienstbaar aan maken; hij moest haar door zyn onderwijs bevorderen.

Hoe? »Alleen is ook dit de eisch van die school, dat het zaad, elders geworpen en tot eene plant opgeschoten, derwijze in de school kunne worden overgebragt, dat daar de groei van die teére plant niet door de verschroeijende hitte van schoolzonden en allerlei ondeugden in haren wasdom worde belem- merd ; dat niet op de school ongehoorzaamheid en leugen en zoo menigerlei zedelijke krankheid mogen worden gekweekt en toegelaten, die den voor- spoedigen groei van die plant zouden in den weg staan."

Dit was dus »het opvoedende Christelijke element, dat het éénige van dien aard, 't welk op de Openbare school mocht toegelaten, doch ook niet gemist mocht worden. De atmosfeer van de school, de geest van het onderwijs, de

*; Vgl. o. a. Keikelijk Alaandbhd 1S63, No. 7, en de brochure: Christelijk Nationaal Schoolonderwijs^ bl 6. *j Programma y bl. 7.

Digitized by

Google

422 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

inhoud van de lessen moest dus wezen Christeli/k- religieus en rein-zedeli/k, maar los van élk dogma, van élk feit, van eenige geschiedenis des Christen- doms, en aangezien ook de Christenen niet gekrenkt mochten worden, ook los van alles wat niet Christelijk was. Er werd aan zedenleer niet gedacht ; anders zou de volstrekt onafhankelijke zedenleer zijn geproclameerd ; men dacht aan aedel^kkeid, zonder zedQuleer, ofschoon niet zonder eenig moraal dogma. Allerminst aan godsdienst^er, of aan godsdienstige dogma*s. Anders zou men bepaald de moderne theologie, doch zonder hare polemiek, binnen- gehaald hebben. Evenwel, was nu de onderwijzer een waar Christen, dan zou hij zonder woord, door Christelijke liefde, door voorbeeld en Christelijken wandel, een goeden reuk van Christus rondom zich verspreiden, de harten der kinderen voor het Koninkrijk Gods winnen. Ja, hij zou de kinderen Abraham's mogen wijzen op hunne roeping om te wandelen in de voetstappen van het geloof huns vaders, en Christelijke kinderen »op het eenige gebod in het Nieuwe Testament, dat den geheelen kinderpligt omvat, waar tot de kinderen zelve gezegd wordt : »Gij, kinderen, zijt uwen ouderen gehoorzaam, want dit is den Heere welbehaaglijk." Zelfs zou hij mogen bidden, maar, indien daarbij de naam van Christus ergernis gaf, zou hij dien uit Christelijke kieschheid moeten weglaten; en zoo ook het openlijk bidden ergernis gaf, zou ieder het voor zich zelven in stilte kunnen doen. Zelfs zou de onderwijzer buiten den schooltijd in het lokaal den Bijbel met de kinderen kunnen lezen, wanneer de Protestantsche bevolking te dier plaatse zulks begeerde; ja, de onder- wijzer zou, als hij geen Roomsch kind onder zijne scholieren had, zelfs den Bijbel wel bij zijn schoolonderricht gebruiken mogen. Alzoo kon de onder- wijzer naar plaatselijke omstandigheden handelen, maar dit was in strijd met het beginsel der toegankelijkheid der school voor allen.

Ziedaar aangeduid, in welken geest de Schoolwet bedoeld werd; althans, zóó spraken hare vaders, Van Kappard, Thorbecke en Van der Brugghen. Maar, of nu de Tweede Kamer zelve er ook zoo over dacht ? Of ook de Eerste Kamer haar in dien zin opgevat en de Koning haar in dien zin bekrachtigd heeft? Wij weten er, nu althans, nog geen antwoord op te geven, maar wat Van der Brugghen betreft, hij heeft door de uitsluiting van alle concreet Christendom uit de Bchool en de opneming van de uitdrukking «opleiding tot alle Chrislelpke en maatschappelijke deugden," volstrekt niet bedoeld »eene loutere deceptie, eene heiligschennis, eene verbloemde loochening van het Kruis." »Ik heb, zeide hij, vroeger gewezen op de waarde dier woorden, als eene volksbelijdenis, als eene belijdenis der natie, die, voortge- sproten uit hare Christelijke consdentie, met terzijdestelling van alle leer- begrip, in het hart van ons volk leeft. Maar ook uit het practisch oogpunt

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 423

is het geene deceptie, noch in negativen, noch in positiven zin. Negatief reeds vooreerst heeft die formule groote beteekenis op de school ; daardoor wordt protest aangeteekend tegen dat rationalismus, dat met regt gevreesd wordt en dat ik mag het woord gebruiken, want het is reeds tweemalen in deze Kamer gebezigd niets meer is dan een flauw geteem. Daardoor wordt protest ingeleverd tegen het materiaiismus, dat alle deugd wegcijfert en loochent, door haar alleen toe te schrijven aan zekere conformatie van de hersenen en het zenuwgestel; een materialistisch leerbegrip, waartegen wel gewaakt en gewaarschuwd mag worden, want het neemt op schrikbarende wijze bg onze naburen de overhand. Daartegen is de opleiding tot Christelijke *) deugden op de volksschool een krachtig en veelbeduidend protest.*'

Derhalve: geen materialisme, geen rationalisme zelfs, worde gehuldigd op de volksschool ; maar de onderwijzer moet, geheel naar effn eigen inzicht, mits hij geen ergernis geve, zijn onderwijs zóó inrichten dat het, zonder iets van het historische^ objectieve Christendom te openbaren, en zonder een andersdenkende te ergeren, bevorderlijk is aan de opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden, welke elders gekweekt worden, dan in de school ; terwijl hij met plaatselijke toestanden rekenen kan.

Mij dunkt, dat was Van der Brugghens idee, naar de zuiverste exegese van de Schoolwet. Maar was het uitvoerbaar? Was het Christelijk? Was het nationaal ?

»leder heeft zijn Christendom", zeide Thorbecke in de Kamerzitting van 20 November 1862, maar niet ieders Christendom, in die individueele gestalte waarin ieder het liefheeft, kan tot een onderwerp van onderwijs bij eene landsinstelling gemaakt worden. Hetgeen gemeen is aan aUen, de gemeene bron^ waaruit al die ontwikkelingen van geest en gemoed voortspruiten, dit alleen kan men tot een onderwerp van publiek onderwijs van overheidswege maken ! Dat was het «algemeene levenselement'' onzer maatschappij, de Christelijke beschaving, de openbare zedelijkheid, zooals zij in een gegeven oogenblik bestaat onder de werking des Heiligen Geestes door het Christen- dom in Kerk en Gezin, »het Christendom boven geloofsverdeeldheid.**

Iets anders, iets meerders, iets beters, is er met geene mogelijkheid uit de Wet, of uit de redevoeringen der sprekers, af te leiden, als hare betee- kenis. Dus : »Als de onderwijzer een Christen is, dan is de geest der school, volgens haren stichter, Christelijk, al mag de onderwijzer den Bijbel niet rechtstreeks gebruiken en al moet hij zich onthouden van al wat andersden-

♦) Uit deze uitdrakking reeds blijkt, dat Van der Brugghen zelf zich niet hield aan den zin, dien hij aan Art. 23 al. i gegeven had; immers nu stelde hij, dat op de school zelve de genoemde opleiding plaats had.

Digitized by

Google

424 TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELUK ONDERWIJS.

keilden kwetst. De volksschool kan dus, volgens hem, niet meer geven dan algemeene zedelijke indrukken van hetgeen waarachtig is en lieflijk is en welluidt, zooals die van de persoonlijkheid eens Christelijken onderwijzers van zelf uitgaan*' ^).

Misschien bestond de grootste fout daarin dat wij een tijdlang feitel^k berust hebben in de neutraliteit der School van den Staat, en mitsdien in die van den Staat, voor zooverre deze tot het onderwijs zich in betrekking gesteld had. Waarschijnlijk was de beste oplossing geweest het bestendig kloppen op het aanbeeld der openbare gezindheidsschool en mitsdien het dringen op verandering van de tweede alinea van Art. 23, en de vorming van een bond tot herwinning van den Christelijken Staat. Alleen in verband tot zulke pogingen was de strijd, om het woord «Christelijke*' in de wet te behouden, te rechtvaardigen en meer dan een vrome wensch. En duidel^'k was het toch, dat het verregaand verschil van opvatting en methode ontsproot uit het verschillend antwoord, dat men gaf op de vraag : Wat dunkt u van den Nederlandschen Staat ? Volgens den een was deze neutraal en volgens den ander antichristelijk, doch volgens de op dat punt conservatieve vrienden was de Staat nog volstrekt niet verwerpelijk uit het oogpunt van het Chris- tendom. Volgens Kuyper en Groen moest de Staat, waarvan de idee satanisch was ^), in de werkelijkheid worden als een dor geraamte, waarvan zich alle Christenen vol afschuw afwendden, zoodat er eigenlijk voor den Staat niets te doen overbleef, en dus ook de Christen zich onmogelijk in de Staatsvormen bewegen kon. Volgens hunne tegenstanders was dit noch wenschelijk, noch noodig. Evenwel, Groen heeft zich in 1870 {N, G.^ bl. 237) daaromtrent nader verklaard. Niet de moderne maatschappij was satanisch, maar zij geraakte onder de heerschappij van de ongeloofstheorie, en deze was satanisch. Doch hoe dacht hij toen over het antichristelijk karakter, dat hij toch bij herhaling aan den Staat toegekend had ?

Deze vrienden hebben echter in de bedoelde zaak niets anders gedaan dan tegenspreken. Tot eene krachtige poging, tot eene poging om in de werke- lijkheid te geraken tot eene wettelijk-christelijke Staatsschool, tot wegneming van de neutrale vlag, die op de Staatsschool gezet was, tot vorming van

') Zie Dr. Merens : Eene herinnering van blijvend aanbelang : Groen van Prinsterer en Van der Brugghen, Utrecht. J. W. Leeflang. Terecht heeft Merens opgemerkt dat liet ons niet te doen was om de openbare school zoo slecht mogelijk te maken. Vgl. ook Ned, Ged. No. 37 en 38. En Mr. W. H. de Beaufort over Groen en Van der Brugghen in De Gids van 1887, No. 9. -

*) Groen heeft aan deze opvatting zijn zegel gehecht, zéér opzettelijk, in de Neder L Ged. (1870), bl. 230.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDEB DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 425

«ene politieke part^ om wat van het Christelijk karakter van den Staat overgebleven was te redden en ook wéér op de Volksschool toepasselijk te maken, kwam het bij hen geenszins. Geen wonder dan ook, dat Groen, door den ijver, die hem dreef, door de krachtsinspanning, die hij zich getroostte, door de organisaties, die hem vertrouwden, gaandeweg, in den eerstvolgenden tijd, voor zijne opvatting steeds meer volgelingen verwierf.

Althans op de bovengenoemde vergadering zou hij eene schitterende over- winning behalen, eene overwinning echter, die manneubroeders, welke ieder op zich zelve keurbenden waren, voorgoed van hem en zijne partij ver- vreemden zou.

Nadat nog Mr. P. J. Teding van Berkhout had geprotesteerd tegen de uitdrukking: ^Satanische Staat'*, stond Groen op om nog eens te zeggen, wat hij reeds zoo vaak gezegd had, en hetgeen tot de oppositie van Beets aan- leiding gaf, welke oppositie Groen's nadere verklaring uitlokte. Om het groote gewicht van een en ander laten wij de verklaringen dier mannen hier volgen.

^ * liet Verslag geeft van Groens rede dit résumé:

„De Voorzitter heeft zijn leven aan deze zaak gewijd, en zou liever verwijzen naar zijne antecedenten; maar hij gevoelt dat hij niet zwijgen mag. Het geldt hier de Christelijke vlag eener in hare onloochenbare eigenaardigheid anti-christelijke wet. Eendragtig hebben in de Tweede Kamer onze vrienden (vrienden ook van den heer Van der Brugghen) de heeren Mackay, Elout, Van Lijnden, Van Reede zich daartegen verzet. Een smartelijke taak, tloch waarvan levenden noch dooden berouw hebben gehad. Christelijke opleiding, waar de Israëliet recht van beklag heeft, is een bijvoegsel zonder zin; Christelijk^ in het verband der wet, is eene bidriegelijke letis^ een onheilig woordenspel. Men heeft gezegd, moet Christelijke weg, dan ook maatschappelijke, dan ook deugden er uit. De ongerijmd- heid der conclusie stelt de vorkeerdheid der praemissen in het volle licht. Reeds in 1851 heeft Dr. Beets, hij schier alleen, in eene vergadering van honderd predikanten, den moed gehad ronduit te verklaren dat het valsche principe zou leiden tot eene school, waar enkel lezen, schrijven, rekenen en stilzitten zou worden geleerd. Er is door Van -der Brugghen eene uitdrukking gebruikt, waarop men zich beroept : „Het woord Chris- telijk is eene belijdenis van het Nederlandsche volk". Protestatio actui contraria, Eene beklagenswaardige illusie van onzen vriend. Hij verbeeldde zich dat volkomen neutraliteit mogelijk is en dat, naast de godsdienstlooze school, de ijver der Hervormde Kerk voor onderwijs in den Christel ijken godsdienst verdubbelen zou. Hij heeft de dienstvaar- digheden der praktyk met verontwaardiging beleefd. Later zou hij gezien hebben hoe de zoogenaamde neutrale school in een secteschool der modernen haar eigenaardige ontwik- keling verkrijgt; hoe het woord Christelijk^ opgenomen in de vijandige atmosfeer onzer <lagen, een krachtig werktuig ter ontchristelijking van het Nederlandsche volk wordt.**

Digitized by

Google

426 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

Onverwijld stond nu Beets op. Volgens het Verslag zeide hij: >Ds. N. Beets verheugt zich zeer, dat ook de naam van Van der Brugghen genoemd is en er gewag is gemaakt van zijne bedoeling met de uitdrukking Christelijke en maatschappelijke deugden. Hij kan echter niet dulden, dat de nagedachtenis van Van der Brugghen schade zou 1^'den. Wat de uitdruk- king »Christel^ke" zelve betreft, zij kan dus opgevat worden ter goeder trouw; maar waarom bestrijdt men dan een woord van een goede intentie, dat wel weder in de toekomst nuttig kan worden? De woorden Christel^'ke en maatschappelijke deugden sluiten alles in zich wat in betrekking staat tot onzen omgang met anderen. Dat alles is veel te veel om het te gaan bestrijden, en wij moeten niet bestrijden wat eene goede zijde heeft. Laat ons niet ons heil zoeken in het wegnemen van woorden, die op zich zelven goed zijn. Men heeft gesproken van satanisch, ik vind daarin iets daemonisch. Laat ons het kwade niet doen om het goede daaruit te doen voortkomen. Ik smeek, zegt spreker, de Vereeniging, niet eene misdaad te begaan, en een woord te bestrijden, dat goed kan doen in de toekomst."

En even onmiddellijk antwoordde Groen:

„De Voorzitter zegt dat de hartstogtelijke toespraak van zijn hooggeschat ten vriend hem, wel ontroerd, maar geenszins overtuigd heeft. Hij beaêmt wat Dr. Kiiyper gezegd heeft. Satanisch is hier geen scheldwoord, het is de kenteekening der kiem die zich in een eeuw van ongeloof en revolutie ontwikkelt. Een woord, ook in wetenschappelijke bedaardheid, door mannen als Burke, Stahl, Guizot, telkens gebruikt. In die richting zijn wij. De eigenaardigheid der tegenwoordige phase van het ongeloof ligt bovenal juist hierin, dat in School, in Kerk, in Slaat, van het woord Christelijk^ ter begoocheling, een satanisch misbruik gemaakt wordt. Zoo er van misdaad spraak is, handhaaft hij de qualificatie (aan dergelijk eene inlassching van Chris tclyk menigwerf gegeven) van natio» naai misdrijf. Om de uitnemendheid zelve van het woord, wordt het des ie verderfelijker in een dergelijk verband. Om de voorspiegeling der mogelijkheden eener verafgelegen toekomst, mogen wij het oog voor de actualiteit niet sluiten; voor de in het oog val- lende werking van een woordenspel, verderfelijk voor Land en Kerk Wat V. d. Bnigghen betreft, de pligtmatige strijd is een intermexzo geweest. Vóór en na, was en bleef hij onze vriend. Mijn tdekomstigen vriend, heb ik hem, zegt de Voorzitter, ook te midden van den strijd, in de Tweede Kamer genoemd. Zijne afdwaling heb ik betreurd, nooit zijne bedoilin^ miskend. Altijd zijne uitstekende verdiensten omlrent het bijzonder onderwijs hoog gewaardeerd. Nog dezer dagen, bij het feest der Norniaalschoo/, heb ik ze, met dankbare ingenomenheid, vermeld. Voor niemand, ztlfs niet voor mijn vriend Beets, begeer ik, in liefdebetuiging voor hetgeen in Van der Brugghen voorbeeldig was, achter te staan."

Daarmee was men aan het eind van het dispuut: de twee aanvoerders

Digitized by VjOOQIC

TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 427

waren zelve slaags geweest. Cohen Stuart sprak wel zijne beduchtheid uit voor eene stemming onder de zedelijke pressie, die de Voorzitter per se uit< oefende; maar de Heer de Neufville verklaarde, dat, indien er pressie was uitgeoefend, daarvan de Hoofdcommissie de schuld droeg, die immers den Voorzitter had gedrongen, om tegenwoordig te zijn, welke eindelijk aan haren aandrang had toegegeven ; dus moest de vergadering terstond tot de stemming overgaan. Van de Afgevaardigden stemden nu 53 voor, 9 tegen, waaronder Ds. J. Posthumus Meyjes, het eenige lid der Hoofdcommissie, dat met Beets instemming betuigde ^) ; Meyjes trad datzelfde jaar om zijne vele bezigheden uit de Hoofdcommissie.

Alzoo was dan op de Vergadering het pleit door Groen gewonnen. Zij ging echter niet uiteen, voordat, op voorstel van Dr. Merens, zonder tegenspraak der Vergadering, de Hoofdcommissie hare volkomene instemming had verklaard met deze toelichting: >dat geen ander dan Christelijk schoolonderwijs voor een Christelijk volk voldoende kan heeten ; dat in de tegenwoordige staats- inrichting geen Christelijk onderwijs van Staatswege mogelyk is; dat de verklaring, door de Regeering aan de wet gegeven, het woord Christelijk tot eene onwaarheid en oorzaak van misleiding maakt, en dat wij daarom genoodzaakt zijn te begeeren dat uit Art. 23 van dMe wet het woord >Christelijk" weggenomen worde."

De zomer gaf rust, en de herfst bracht geen school stormen meé. Ook de winter gedroeg zich in dat opzicht kalm. De uitgebroken binnenlandsche kr^g, de nader te behandelen strijd bij de Stembus, waarvoor Groen onbegnjpe- Igk veel werkte ^), terwijl spoedig de Fransch-Duitsche oorlog begon, zou van den zeventig arigen staatsman schier bovenmenschelijken arbeid eischen. Zijne beschouwingen laten wij onbesproken : zij liggen buiten ons bestek ; men kan ze vinden in onderscheidene Nederlandsche Gedachten.

Tegenover die beschouwingen overwege men ook de profecy van Nicolaas Beets (Prot. Bijdr. 1870 : Uitboezeming 5 Sept 1870), die nu reeds twintig jaren vervuld werd :

„Europa zal niet langer aan

Parijs bevelen vragen; Niet meer aan Franschen leiband gaan;

*) Met algemeene stemmen werd later een voorstel tot zulk eene wijziging der ttrondwet aan- genomen, krachtens welke „het vrije onderwijs regel en het Staatsonderwijs aanvulling" zou zijn.

*) Zie het lijvige boek: Zelfstandigheid herwonnen enz., 1869, waarin ook voorkomt eene karakterstudie van Keuchtnius en zyne 7vederpariijders , en dat alles geschreven in ettelijke maanden!

Digitized by

Google

428 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

Een beter licht zal boven staan ; Een schoon er dag zal dagen.

Want de Aadlaar, die nu zweven mag

Op zijn verbreede vlerken, Houdt alle volken in ontzag Met dien geduchten vleugelslag,

Waarin hem God blijft sterken. Hij zal roofgierig zijnen blik

Op vriend noch vreemde vesten, Geen vrijen lokken in den stiik, Geen vrede' ievenden met schrik

Opjagen van hun nesten.

Maar nauwelijks had Groen, »aarzelend en evenwel blijmoedig** een begin gemaakt (31 Januari 1870) met het derde Tiental zijner Nederlandsche Gedachten, of daar komt het bericht tot hem, dat Beets, evenals Saussaye, voor het lidmaatschap der Vereeniging bedankt had. Saussaye had bedankt omdat hij >evenmin instemmen^' kon »in den eisch ter verandering van Art. 194 der Grondwet als vooral in de verwerping van het woord C1ir%stélyh'\ Hij noemde dit ^misdadig'^ ^ ). Groen was van oordeel, dat Saussaye daarmee ontrouw werd aan zijne in 1856 uitgesprokene overtuiging ^), en had gehoopt dat die uitdrukking, als ontvallen in de levendigheid van het debat, niet ZüU worden gestereotypeerd. Sprak hij den lö*^®»* Januari een wensch van dien aard uit, reeds den 18^^° der volgende maand verklaarde Beets, naar Saussaye^s voorbeeld van den 13^®" November, in zynen brief van bedanken, die uit- drukking te handhaven ^).

Deze »met eenigen nadruk volbrachte retraite van twee zoo geachte mannen** was, om met Dr. Bronsveld *) te spreken, »voor de zaak van 't Christelijk onderwijs een groot verlies. »Niet in dien zin, dat de belangstelling voor de vrije school, in de laatste jaren door genoemde voortreffelijke broeders, met woord en geschrift b^'zonder is opgewekt geworden . . . Bezielende kracht ging er, zoover ik weet, op dit gebied niet van hen uit, maar waarom het dan thans zoo wereldkundig gemaakt, dat men met de Vereeniging gebroken heeft?" En Bronsveld ging aldus voort: »Wetcn de hooggeschatte broeders

Ij N. G. bl. 156.

«) t. a. p. bl. 164.

3) t. a. p. bl. 176 en 178.

*) Stemmen^ 1870, bl. 309.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELfJK ONDERWIJS. 429

niet, dat hun voorbeeld anderen zal doen volgen, en velen, die nog buiten staan, zal terughouden ? . . . Hebben zij tegen elkander opgewogen het grievend leed dat zij hun broeders aandoen en de minder aangename verhouding, waarin zij door het bewuste besluit der algemeene vergadering waren geplaatst ? Zij hebben zeker dit alles overwogen, maar het politiek karakter der Ver- eeniging dreef hen uit . . . Ik behoef niet te herhalen^ dat ik roet het Schoolwet-program niet ben ingenomen ; het besluit der vergadering en de wijze, waarop het genomen werd, hebben mij zeer veel leed gedaan, maar met Gunning, met V. Toorenenbergen, met Cohen Stuart en zoovelen, zeg ik : Wij blijven" »).

Tot overmaat van ramp was Groen's »oude bondgenoot,'* de zooeven genoemde broeder Van Toorenenbergen mede vooraan gaan staan >in het ethisch-irenisch gelid.** Hij had in de Duitsch-Nederlandsche Predikanten- conferentie, den 12^®»^ October te Wesel gehouden, over onzen schoolstrijd een >hoogst belangrijke** verhandeling ^) geleverd, maar jevens zich daarbij tegen Groen's voorstel verzet.

Er kwamen wel stellingen in voor, die in zijn systeem pasten ; bijv. deze veelbeduidende zinsneê : »Dit is zeker, dat de vraag naar de regte verhouding van Kerk en Staat tot de Volksschool in de Nederlandsche wetgeving niet kan geacht worden te zijn opgelost, tcnzy men de volksschool aan den Staat als zijn wettig eigendom toekent, hetwelk in den grond de huldiging van den socialistischen staat is**; alsmede de volgende belangrijke stelling : »De volksschool kan niet op ééne leest geschoeid worden dan door eene heerscheude kerk of door den Socialistischen Staat, Hare inrichting behoort dus bij ons onder toezigt van den Staat aan de plaatselijke Gemeente toe- vertrouwd te worden. Doch van Toorenenbergen wilde ^Christelijk'* in Art. 23 behouden; verwees de herziening van Art. 104 naar een heuglijker dag, en toonde zich «meedogenloos afkeerig van al wat zweemt naar politiek." Dit laatste vooral sloeg Groen, zooals hij zeidc, uit het veld, te meer omdat hij van oordeel bleef, »dat de eisch van handhaving der geboden van een op Nederlandschen bodem nog niet onbekenden God tot de roeping, tot de politiek der herders en opzieners van elke Christelijke gemeente behoort** ^).

J) Stemmen 1870, bl 309.

*) Zie: Protestantschi Bydragen 1870, bl. 75; en N, G. '70, bl. 215 220.

*) N. G. *70, bl. 204. In die dagen was ook de f^AfsdMffing van de doodstraf* aan de orde. Afgescheidene Gemeenten, alsmede de Kerkeraad te Wassenaar, hadden zich daartegen verzet. Zie Ds. L. G. van Rhijn's verhandeling daarover (Utrecht, Kemink en Zoon 1870); op bl. 10 en v.v. vindt men een overzicht van de toen verschenen geschriften over dat onderwerp.

Digitized by

Google

430 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

Doch keeren wij terug tot Baussaye en Beets. Aan miskenning van dit tweetal vrienden achtte Groen zich niet schuldig. >La Saussaye vereer ik, als deskundige op bet gebied der wetenschappelijke godgeleerdheid en der wijsbegeerte. Aan Beets kan ik niet genoeg erkentelijk zijn voor al hetgeen ik hem, bovenal in de uitgaaf der Slkhtelpke Uren, maar ook als dichter en letter- kundige, dank weet Op beider raadgeving, in al wat opvoedkunde, in al wat den eisch eener Christelijk-nationale school betreft, stel ik hoogen prijs" ^).

Die »ten eenenmale onverwachte oorlogsverklaring*' viel Groen dus uiter- mate p^nlijk^ en kwam hem zeer ongelegen. Op persoonlijke welwillendheid zou hij, toen vooral, geen beroep doen, maar om het gewicht der zaak wenschte hij mededeeling van het redebeleid waardoor die vrienden (de een, na ongeveer zes, de ander, na bijkans acht maanden overpeinzing) tot vastheid van overtuiging geraakt waren. De uiterst scherpe terechtwijzing, die hij onverhoeds ontvangen had, was, om doeltreffend te kunnen zijn, al te beknopt. Tegenover eene zoo opzettelijke bestudeering van het vraagstuk, als sedert jaren door hem plaats gehad had, mocht hij, ook van hen (ten ware men afsnijding van broederlijk overleg begeerde) iets meer te gemoet zien ^).

Groen trachtte, gelijk hij mij ook in Juli schreef, zooveel mogelijk de onder- wijskwestie los te maken van al hetgeen zonder noodzaak daarmee zou worden gemengd, van oordeel dat te dien opzichte geen principieel verschil was noch met de ethisch-irenische richting, noch met de Afgescheidenen. «Vrijheid van onderwijs, ook voor den Christen, was de leus**, z. i. »van eene niet ontchris- telijkte Natie tegen het alvermogen van den Staat. In het bijzonder trachtte hij terstond de van dien stap dier mannen te vreezen schade af te wenden van de Vereeniging. De volgende jaarvergadering zou, naar aanleiding van hunne bezwaren, vragen ') behandelen, waardoor olie in het vuur zou geworpen worden. Zij werd eerst uH'y daarna a/jgesteld *). Wat hij zijne grootste eer achtte, het eerevoorzitterschap der Vereeniging, verlangde hij neder te leggen, en hij gaf zelf den wenk, of er niet scheiding gemaakt kon worden tusschen de filantropische en de politieke werkzaamheden der Vereeniging ^), Hij wilde zoo gaarne de noodige eensgezindheid van allen, die het Christeliik onderwijs begeerden, o6k tegenover een systeem, waarbij de aan den Staat prijsgegeven volksschool zich principieel in secteschool der Modernen ontwikkelt ^).

*) JV. G. *70, bl. 207.

*) t. a. p, bl. 179. Hoe diep deze zaak hem griefde, blijkt ook op bl. 280.

•) t. a. p. bl. 190, of Tiende Jaarversiai; bl. 26.

•) Zie De Hoop des Vaderlands ^ 18 Mei 1870.

*) t. a. p. bl. 192,

•) t. a. p. bl. 194,

Digitized by

Google

TWEEDRACHT OKDEB DB VRIENDEN VAN HET CHRI8TEUJK ONDERWIJS. 431

Daarom niet het minst was Groen smartelijk aangedaan. Doch zeker ook, omdat hg voor een scheuring in zijn nauwelijks weer bijeengebrachte leger- scharen beducht was. Immers hij achtte zijne richting gerehabiliteerd; »zij was goeh geraakt, zij is wederom gigthaar. Zij had zich weggecijferd; zij is wederom in tel*', schreef hij in Zelfstandigheid herwonnen ' ), als 't ware een lierzang der hope van 1869; en moest nu die hoop wéér teleurgesteld worden ? Maar altijd vol goeden moed zijnde, schreef hij: «Misschien Yiordt principieéle discussie, na een ernstig woord der zachtmoedige wijsheid in de Protestantsche Bi/dragen^ het middel ter aaneensluiting. Misschien wordt als slotsom ^an gemeenschappel^k overleg, bea&md dat de schoolwet van 1857 het uitste- kendste middel ter evangelie- bestrijding aan de hand geeft; dat degelijke schoolwetherziening, zonder wijziging van Art. 194 der Grondwet onmogelijk is, en dat wij, leden der Hervormde Kerkgemeenschap, leeraars of leeken, ^; bij Roomsch-Eatholieke landgenooten niet behooren achter te staan in den Christelgkpoliiieken strijd \oor vrijheden ter Christelijke pligtsbetrachting onmisbaar*' ').

Waaruit ontstond de drang om thans uit te spreken, wat reeds lang aan- wezig en bekend was ? Immers, 'de veeljarige wederstand van ethisch-irenische zgde tegen al wat door Groen als Evangeliebelijder op kerkrechtelyk of staat- kundig terrein beproefd was geworden, was bij voorbaat reeds eene af keuring van het nieuwe program ; en het verschil tusschen ethisch als godgeleerd beginsel, dat de leer voortbrengt, en het confessioneel principe, dat in de leer de wortel van het leven ziet, bestond al lang. Waarom dan nu zoo hartstocbteiyk zich verzet tegen eene vroeger reeds vaak door Groen uitge- sprokene beschouwing van den Nederlandschen Staat?

»De Kerkel^ke Kwestie*' was waarschijnlijk de prikkel. Door de politiek van Groen, welke het Gereformeerde volk vleide ^), het volk, dat nu onder den door Groen bewierookten Kujper tot radicale kerkverwoesting begon opgezweept te worden, zou Staat èn Kerk beide ten onder gaan. Het was hoogstwaarsch^nlijk het verzet der liefde tot de Kerk, waarom het verzet t^n Groen^s schoolpolitiek en staatkunde zoo krachtig werd uitgesproken.

Doch hoe dit zij. Groen verblijdde zich over het uitslaan van den brand op zich zelf; dat was beter, dan een in stilte voortwoekerend vuur. En kwam er een antwoord, evenzeer gewenscht als gevreesd, dan zou hij het kunnen

') p. III.

«) SicI!

•) N. G. bl. 207, 208.

*) N, G, No. 29, bl. 233 v.v.

Digitized by

Google

432 TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS,

toetsen; door bespreking zou wellicht veel licht tot vrede ontstoken worden *).

Eindelijk verscheen het antwoord in eene aflevering der Pro testantsche Bijdragen (15 April 1871).

Groen duizelde bij de gedachte aan de wijsgeerige afgronden, waarin Chantepie de la Saussaye zich waagde. Daarvoor^ had hij reeds gezegd vva? hij niet erg bevreesd. Maar voor de tooverroede van Beets, van Beets, dien hij innig liefhad en hoog vereerde en die het zoo beleefd, maar ook zoa klaar en grondig zeggen kon !

Beets toonde zich bijzonder beleefd, hij noemde zich zelfs »in alle opzich- ten zijn mindere.*' Maar de opgeheven tuchtroede kwam niettemin onzacht neer.

»Ik ben in alle opzichten zijn mindere ; maar ik ben ook een geheel andere dan hij. Ik adem met hem voor dezelfde belangen; wat hem het dierbaarste en het hoogste is, is het ook mij; en zijne wenschen voor volk en vaderland zijn de mijne. Ook ik verlang mijn volk, ook ik de vaderlandsche jeugd zooveel mogelijk onder den invloed van het Evangelie gehouden en gebragt, en den Godsdienst als den grondslag der zedelijkheid gehandhaafd te zien. Maar velen zijner beschouwingen van menschen, zaken, maatschappelijke toe- standen, maar zijne wegen en middelen, zijne wijze van optreden, de toon, dien hij meestal aanslaat, de geest, waarin hij doorgaans werkzaam is, zijn de mijne niet; zoo weinig, dat hij, in de openbare behandeling onzer Chris - telijk-nationale aangelegenheden, bijna nooit iets zegt of doet, of ik zou het, in het belang der zaak, anders gedaan, anders gezegd wenschen."

Alzoo keurde Beets het openbare leven van Groen zoo goed als geheel af. Nu, wat zal men van zulk eene afkeuring zeggen? Evenmin als Groen de maat is voor Beets, is Beets de maat voor Groen. Ieder moet beoordeeld worden naar eigen karakter, eigene gaven, eigen aanleg, eigen roeping, eigen levenstaak. Wij kunnen dat oordeel, zonder gronden, zonder ontwikkeling en zonder bepaalde feiten, laten voor hetgeen het is. Op onze vragen ontvan- r gen wij dus geen antwoord. Wij blijven in schemerdonker zitten.

Beets een ander dan Groen, wie was objectief de beste? Wienkon men het veiligst volgen? Wie droeg het meest het beeld van Christus? Doch laat ons geen meerdere vragen van dien aard stellen. Op zulke vragen toch bekomen wij hier stellig geen antwoord.

De gronden, waarom Beets de Vereeniging verliet, werden echter wel opge- noemd. Zij werd een instrument van Groen's politiek; het schoolwetprogram werd door hem doorgedreven als verbindend voor elk lid ; de Vereeniging zou het

») Vgl. AT, G, '70, bl. 220, 224.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 433

doodvonnis gaan vellen over al wat er Christelijks is, zijn, of komen kan in de staatsschool. Het j^misdadig** was Beets volstrekt niet ontvallen ; het drukte zijn langzaam gerijpte overtuiging volkomen juist uit. Zelfs het »démoni8che** hield hij vast, en hij achtte het plicht der Conscientie voor elk die in zijne opvatting deelde de Vereeniging te verlaten.

De strijd was Groen smartelijk, diep smartelyk, doch overigens niet zwaar. Hij behoefde slechts uit de proefstukken eenige aanhalingen te doen ^), en nog met zelfverweer en verdediging der Vereeniging druk bezig (29 Juni 1870) kon hij schrijven:

»De ure des gevaars is, naar ik mij vleijen durf, voor de Vereeniging voorbij.

Althans mij is gebleken dat er op de bede gelet is: »De verantwoordelijk- heid is zeer groot, zoo gij, om mijnentwille, de Vereeniging eelve bestookt of ondermijnt. Mijn wanbedrijf heeft haar niet beroofd van het opschrift, waarmee zij, door hooger hand, tegen u beschermd wordt: »Verderf ze niet, want er is een zegen in!"

Eene geruststellende verzekering geeft reeds Ds. Bronsveld. De organen der Christelghe partg in ons Vaderland staan allen aan de syde van den heer Groen. Allen. Dit beteekent nog al iets. Want onder die organen is de Hoop des Vaderlands, is de Heraut^ is het Kerkel^k Weekblad,

Dit is niet al. Ook onder onze ethisch-irenische vrienden heeft zich sym- pathie voor de bedreigde Vereeniging geopenbaard.

Menigeen zegt, als Gunning: »Ik blijf van harte lid dezer Vereeniging, zoolang zich geen betere poging voordoet."

Ook gaat men reeds verder. In het verbeteren der Vereeniging eelve wordt het betere gezocht *).

Ja, zelfs Heldring kwam ter hulp" ').

Zoo was dan de Vereeniging van Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs wel behouden gebleven; zij ging zelfs op praktisch gebied goede, groote vorde* ringen maken; niet lang na deze dagen ytQvdi hiyj, nog di^ Stuivers 'Vereeniging gesticht. Maar al was veel toegegeven, bedekt, vergeten, hoe stond het nu bij den aanvang van 1872 met het eigenlijke verschilpunt? Was de oplossing ééne schrede nader gekomen?

Laat ons die vraag stellen in verband tot eene persoonlijkheid, die wij reeds een en andermaal noemden, tot Dr, Kuyper. Deze vertegenwoordigde blijkbaar een gansch ander idee, dan Groen steeds had vastgehouden, het

1) N. C7. No. 3 «—38, bijv. bl. 303. «) t. a p. No. 36, bl. 286. ») t. a. p. bl. 288.

28

Digitized by

Google

434 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

separatistisch-radicalisme onder de vlag van het Calvinisme en onder de leus van de Vrije School (nu gezwegen van zijn kerkelijk streven 1). Hoe gedroeg zich Groen thans in betrekking tot dat scheurzieke element?

Groen, die sedert 1862 veel steun van Kuyper genoten had door diens opstellen, geprezen als voortreffelijk, hoogst merkwaardig, en wat dies meer zij ^), en als uitnemende tolken van vele Nederlandsche Gedachten^ en zijne bijzondere vreugde over Kuypers vertrek naar Amsterdam uitgesproken had, zag, bij de uitgaaf van Be Standaard (1 April 1872), onder diens leiding als een nieuwen dageraad voor zijne richting opgaan. Ofschoon Groen's gewoonte in rekening brengende, om wat goed scheen in zijne volgelingen te prijzen en vooralsnog te zwijgen over wat hem kwaad door hen gezegd scheen, erkenne men toch ook, dat bij een schijn des kwaads op zich geladen heeft, den schijn alsof hij met Kuyper's radicalisme en exclusivisme vereenigd was. Immers in 't geschil-Beets had Kuyper ontkend het bestaan van de eenheid van levens- wortel tusschen de Ethisch- Ir enisehen en de Juridisch-Confessioneélen; de beide stammen waren wel bijeen, maar door ijzeren groeikracht zou, hoe lang men de scheuring ook tegenhield, de eindelijke splitsing der stammen toch komen. Derhalve stonden de eerstgenoemden buiten den levenswortel. Aan het tegendeel had Groen steeds vastgehouden. Edoch, om zijne eigene woorden te gebruiken, »zelden'' viel Groen «aangenamer verrassing ten deeP' dan door dat «mees- terlijk artikel van Dr. Kuyper in de Heraut onder den wel gekozen tit^ Een zeer ernstig geschil En moest de strijd, volgens Kuyper, zoo principieel mogelijk worden doorgestreden, ook dkt kwam met zijne eigene gedrkgsl^n en met de bedoeling der aan de Ilulpvereenigingen voorgelegde vragen over- een. In plaats dus dat Kuyper om dat zoo geheel en al in strijd met Groen's vroeger uitgesproken gevoelen strijdige uitbannen terecht gewezen werd, scheen de veldheer geheel en al met dezen groot-inkwisiteur mede te gaan *).

De ethisch-irenischen begonnen mitsdien aan Groen zelven te twijfelen. Hoe was het een met het ander te rijmen ? Was Groen toch niet veranderlijk, wispelturig, onbegrijpelijk? Offerde hij zijne eerlijkheiden zelfstandigheid niet op aan zijn leiderschap? Geraakte hij zelf niet in de macht van Kuyper? £n toen Kuyper nu in 1871 opgenomen werd onder het drietal kandidaten voor het gansche land, in 1872 hoofdartikelen begonnen was te schrijven in de Standaard, ter leiding van de verkiezingen'^), om straks in de Kamer op te treden en Groen telkens verklaarde dat ja zijne rol uitgespeeld was, maar dat door Kuyper de partij in 't zelfde spoor geleid werd, verkreeg eene steeds

*) N, G, 1869, bl. 91, 92; *7o, bl. 196. *} A^. G. 24 Mrt. '70.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 435

aangroeiende menigte den indruk, dat aan Kuyper, als Groen verjongd, door Groen zelven de maarschalksstaf van ganscher harte overgedragen was.

^ * Als proef van de wijze, waarop Kuyper begon te leiden, diene het navolgende schrijven van 6 en van ii Januari 1871.

Aan de Redactie van het ,^Kerkelijk Weekblad T

Mijne Heerenl

Indien Gij met ons van meening zijt dat de zelfstandigheid onzer richting het dringend noodzakelijk maakt, dat zij zich streng van de Conservatieven afscheide, dan keurt ge *t misschien ook wenschelijk, dat voor de verkiezing van het district Dordrecht, in plaats van den heer Blussé, door al onze bladen één en dezelfde candidaat worde aan- bevolen.

Wij nemen de vrijheid u te wijzen op de heeren :

Prof. de Geer, te Utrecht en Mr. J. J. Teding van Berkhout, te Amsterdam.

Ook ware het wellicht thans, bij de wederaftreding van Thorbecke, het oogenblik om den heer Groen opnieuw in de Kamer te brengen. Hij toch is de natuurlijke antagonist van de liberale school, door Thorbecke vertegenwoordigd, en zou misschien een laatsten slap kunnen doen ter verkrijging van de herziening van art. 194 der Grondwet.

De redactie van de Heraut is voornemens zich in rapport te stellen met de kiesver- eeniging van onze richting te Dordt.

Gaarne zou zij van U weten willen, of Gij bereid zijt een candidaat van dat Comité met haar te steunen, indien hij een man blijkt die aan bovengenoemde eischen voldoet.

Ontvangt, mijne Heeren, de verzekering onzer hoogachting en toegenegenheid.

De Redactie voornoemd en namens haar,

A. KUYPER.

WelEdele Heerenl

Uit Dordt wordt ons getelegrafeerd dat men Mr. J. W. Gefken tot candidaat heeft gesteld. Den Heer Groen is de zaak voorgelegd, maar hij heeft gemeend, om onoverko- melijke bezwaren, te moeten afwijzen. Nu zou onze keuze zeer zeker veel meer gevallen zijn op een der H.H.

WOLBERS.

POMPE VAN MEERDERVOORRT.

DE JONGHE te Zierikzee.

V. BEECK CALKOEN.

GEISWEIT VAN DER NETTEN.

M. VAN LENNEP. of TEDING VAN BERKHOUT,

maar nu Gefken eenmaal gesteld is, meende ook de Heer Groen (dit confidentieel) dat men beter deed geen tegencandidaat te stellen, mits

Digitized by

Google

436 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

„onder noeming van bovenstaande namen om ons kiezerspubliek allengs aan andere namen te wennen ;

„onder voorwaarde, dat we laten doorschemeren, dat we eigenlijk liever anders wilden ;

„dat men veronderstelt, dat Gefken bedankt, zoo hij niet met ons scheiding van de Conservatieven en bestrijding der ültramontanen wil.

Dan preparecren we ons terrein voor de verkiezingen in Juni, pousseeren allengs andere namen, en hebben in Gefkens houding een uitgangspunt voor ons program in Juni.

Aangenaam zou het ons zijn, zoo het ook U mogelijk was hierin met ons een zelfde

lijn te volgen. liet vriendelijk antwoord op onzen laatsten doet ons dit vertrouwend

wachten.

Met broederlijke heilbede.

Uw Dw, Dien.

De Red. van de Heraut.

A. KUYPER.

In hoever die indruk in latere dagen althans juist was, behoeven wij nog niet te vermelden O, genoeg voor ditmaal, om te verklaren, waarom menigeen van die broederen zich hoe langer boe meer terugtrok en zich ongerust maakte. Bij de pogingen van het Anti- Schoolwet verbond kwam dit duidelijk uit. Doch welke ontevredenheid zich ook uitsprak, Kuyper vond bij de kern der partij steeds meer ingang. Voordat Groen was gestorven, had de toenmalige Vergadering der Vereeniging Kuyper reeds als leider gehuldigd. Alzoo viel in de jaren 1870— 7G te constateeren hun overgang van Groen tot Kuyper, waarbij echter Groen niet medeging. Deze eindigde waarmede hij begonnen was: met de facuUatieoe splitsing der Staatsschool,

Wij zullen de daarop betrekking hebbende gebeurtenissen beknoptelijk mede- deelen.

Ofschoon de dreigende en fel uitschietende donderbui overdreef zonder veel schade aan de Vereeniging toe te brengen, zoo was toch de oorzaak der verwijdering niet weggenomen; het verschil over den aard van den Neder- landschen Staat en de roeping van den Christelijken Staatsburger bleef zonder grondig onderzoek bestaan.

Een tweede en derde oorzaak van tweedracht nu was gelegen in de houding, die Groen had aangenomen, vooral tegenover het Ministerie Heemskerk. Gelijk wij reeds opmerkten, was Groen in 1868 schier alleen blijven staan; menige vriend had zijn gedrag zelfs streng afgekeurd. In het volgende jaar droeg zijn isolement wel de door hem begeerde vrucht, althans wat het gros des legers betreft, vooral door zijne bewonderenswaardige uitspanning, kenbaar uit het reeds genoemde lijvige boek : Zelfstandigheid herwonnen of Parlementair ei/ f er en zedeli/ke volkskracht. Maar de verworvene vrucht droeg nog meer tot ver-

ï) Zie daaromtrent N. G. '74, bl. 398, '76, No. i.

Digitized by VjOOQIC

TWEEDRiVCIIT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 437

wijdering bij, dan de verdeeldheid van 1868. Immers in het gedeeltelijk ver- nieuwde Parlement deden zich stemmen hooren, welke Groen teleurstelden op Bchoolgebied, en op kerkelijk gebied de Conservatieven met vrees vervulden, zoodat eigenlijk niemand bevredigd werd. Beschouwen wij een en ander onder het opschrift:

School en Kerk in het Parlement van 1869/70.

Met het oog nu op hetgeen de Stembus van Juni opleverde, kon Groen reeds den 20«*«° Juli, schrijven:

»Thans zijn leger en veldheer vereenigd. Thans is aanvankelijk het doel van den veldtogt bereikt.

Immers het doel was, door verbreking van alle connexie met de conserva- tieve partij, een eigen bestaan en aldus een onwrikbaar steunpunt, ter verdubbeling en veredeling van de schoolwet-agitatie^ te herwinnen.

»Welnu ! Het eerste feit, dat moet worden geconstateerd, is de nederlaag der zoogenaamde conservatieve partij."

Eene nederlaag, die ik b^eerd en voor haar zelve begeerlijk geacht heb.

»Een tweede feit is het zelfstandig optreden^ veel meer dan ooit, der antirevolutionaire partij ... Na de verwikkelingen der twee laatste jaren, was zulk eene rehabilitatie in eigen oogen en voor het oog der natie onmisbaar.*'

»Derhalve : onze rigting was gediscrediteerd^ zij is gerehabiliteerd. Zij was eoek geraakt, zij is wederom gigtbaar. Zij had zich weggecijferd; zij is wederom in tel ... .

Dankbaar mag en moet ik het vermelden : meer vertrouwen, meer liefde, meer overeenstemming en ondersteuning in hetgeen mij pligtmatig en weuschelijk scheen, is mij in geen vroeger tijdperk mijner politieke loopbaan betoond.

Er was zelfstandigheid, er was eensgezindheid, er was samenwerking, ter bepaling van den eisch eener degelijke schoolwet-herziening, èn in *t algemeen meer, èn als shibboleth ook bg de Stembus" ^).

Vóór dien tijd echter was het Ministerie-Heemskerk bezweken. De Liberale partij kon rekenen op twee stemmen boven de helft der Kamer. Daarom kon noch van Reenen noch Mackay een Ministerie samenstellen dat gegronde hoop op betamelijk regeeren inboezemde. Thorbecke trad bg den aanvang van 1871 voor de derde maal als reddende engel op, en leverde na veel moeite, een Ministerie, dat bestond uit de Heeren Fock (Binnenl. Zaken), Roest (Buitenl.), Van Bosse (Financ), Van Lilaar (Justitie), De Waal (Koloniën), van Mulken

V T. a. p. Voorberigt, III.

Digitized by

Google

438 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

(Oorlog) en Brocx (Marine). De Ministeriën van Eeredienst waren wéér opgeheven. Koorders trad nu als antiliberale woordvoerder op, en de verkie- zing van Bichon, in de plaats van V. Bosse, te Dordrecht, bewees duidelijk, dat, nu een Ministerie van conservatieven de plaats had moeten ruimen voor een liberaal, vele kiezers terstond weer aan de zijde van Groen kwameu te staan, ja zelfs dat de vrije verkiezingen niets zijn dan eene machine in de hand desgeuen, die er het behendigst mede weet om te gaan <).

De overwinning, door Oroen behaald, was dus nog volstrekt geen afdoend bew^s dat de kiezers, die zijne kandidaten gesteund hadden, met hem in de schoolkwestie eensgezind waren. Ook nu zou het blijken, dat hij zich aan eene illusie had overgegeven.

En zijne verwachting was nog wel niet hoog gespannen. Hij verbeeldde zich volstrekt niet, dat het ontplooien eener zoekgeraakte banier reeds aan de victorie gelijk is; hij zag zelfs geen eenigszins vruchtbaren strijd in de eerst- volgende zitting der Staten-Greneraal te gemoet ; maar hij ontwaarde toch uitzicht op omgekeerde verhouding van staatsschool en vrije school »door voldoening aan de behoefte eener Ohrislelifke NoUie^** »door schoolwetsherziening in echt Nederlandschen e'm'' Evenals in 1849, was zijne verwachting in 1869 ^) in dezen gevestigd op de vorming van eene partij, de partij der god* vreezenden en vrljgezinden, der voorstanders van eerlijkheid en regt uit alle standen en uit alle rigtingen" tegen staatsproseljtisme en socialistischen dwang vereenigd. Van de aansluiting van de antirevolutionaire richting aan de conservatieve partij bleef hij geen heil zien, en van aansluiting aan de Roomsche Kerk mocht zelfs geene sprake zgn. Had hij zich daaromtrent nooit vergist, wel had hij, vreesde hij, zich vergist in de waardeering van het volk, terwijl hij, waar- schijnlijk, veel te veel van de heuvelen en de bergen had verwacht. Althans nu schreef hij : »Veeleer dan de onverschilligheid des volks voor politieke kwestie» brengt de slapheid in de hoogere standen ons ten val. Het instinkt eener Christe- lijke zielverwantschap, die, aan den daglooner zoowel als aan den staatsman, het religieuse vraagstuk, de gewetensvraag doet herkennen, onder den po^i/ieiben vorm, is dikwerf meest ontwikkeld bij den geringste naar de wereld, die levenswijsheid in de H. Schrift zoekt. Niet in de doofheid, niet in de dof heid der volksklasse ligt de oorzaak van ons leed, maar wèl hierin dat de volks- stem (ook waar de spreuk gold vox populi vox Bei)^ ondanks de uitnemend- heid van haar Christelijke aspiratie, in de stiklucht van hoogere kringen gesmoord werd." Op zijne verwachting van medewerking der volksvroomheid dus was zijn uitzicht gegrond, eene verwachting, die, hoe juist de opmerkingen

I) K, ïy. V. 17 Juli.

i) Nederlandsche Gedachten No. i, bl. 3.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 439

op zich zelve ook waren, minder conscientieuse menschen dan hij was zou verleiden tot het vleien van het vrome volk ; tot het verlagen van den census, tot het opzweepen naar de stembus met middelen, die het volk behaagden en dus noch kiesch noch waardig noch waar mochten heeten, tot het opruien desnoods van het volk Gods in de lagere klassen, en mitsdien van de lagere klassen zelve tegen de hoogere, omdat deze niet geloovig heeten. Losgemaakt van Groen^s persoonlijkheid, ligt in die gronden het optreden van een Cromwell, van de Wederdoopers, van den vierden stand als heerschende macht, van het door hem zelven zoozeer gevreesde Socialisme en Communisme. Doch hoe dit zij, Groen wist zelf wel, dat er nog veel water door den Rijn vloeien moest, vóórdat de stem der volksvroomheid het oor der Wetgevende macht in beslag nemen kon.

Veeleer verwachtte hij, in den eerstkomenden tijd, eenig voordeel van de liberale partij, als die zegepraalde op de conservatieve, van wie niets te hopen viel. Al bleef hij een tegenstander van het Liberalisme hoe kon het ook anders met eene persoonlijkheid als de zijne? van de liberale partij, zelfs als partij, verwachtte hij iets; van vele liberalen koesterde hij goeden dunk, als onbekend met den naam^ dien ze droegen, als ziende in dien naam een protest tegen de bekrompenheden die zij aan anderen toedicht - ten, als zijnde, ondanks hunne gehechtheid op Staatsrechtelijk gebied aan de volkssouvereiniteit, als geloovige Christenen genegen tot scheiding van Kerk en Staat *).

Ja, zooveel gunstiger was de toestand geworden, dat hij, meer dan tot dusver, inderdaad leider der antirevolutionairèn zou kunnen zijn, indien dergelijk een roeping op zijn leeftijd niet te zwaar was. Na eene driejarige pauze was toch vriend en vijand gunstiger jegens hem gestemd: vele geestverwanten, die hem scherp veroordeeld hadden, begonnen te erkennen dat zijne bestrijding van het vorig kabinet met plichtsbetrachting in verband was, en bij de liberalen was niet onopgemerkt gebleven dat hij de vrijheden der Natie, evenzeer als het gezag der Kroon boven persoonl^ke overwegingen en staatkundige kans- rekening stelde. Maar, zou hij nog eenigermate kunnen leiden, dan moest men niet onvoorwaardelijk vertrouwen. >Onder de oorzaken van betreurens- waardige tweespalt in 1856 en 1866 tel ik vooral ook het, bijkans zou ik ^gg^°» te onvoorwaardelijk crediet door velen in mij gesteld." Tengevolge van eigene studie en gestadig deelgenootschap aan den strijd moest men hem ter zijde staan; en zijn strijd was dikwerf alleenspraak geweest. Dit was de oorzaak der ondervondene teleurstelling. En als er niet meerder aaneenslui- ting en onderling overleg kwam, dan zou, ook in het vervolg, telken male een door veeljarigen strijd verkregen voordeel in een oogenblik te loor gaan, ») N, G, NO. I, bl. 8.

Digitized by

GoogJe

440 TWEEDRACHT ONDEB DE VRIENDEN VAN HET CHRI8TELUK ONDERWIJS*

en zou de ijver van den toekomstigen leider, zelfs al bezat hij veel dat hem ontbrak, weinig baten. Zoo er dus geen meer praetisch hulpbetoon kwam, dan zou moedeloosheid spoedig een gewijzigde vorm van plichtsbetrachting zijn: de laatste krachten mochten niet aan vruchteloozen arbeid worden verspild.

Naar den gebruikel ijken zin van het woord was hij nooit anders, dan in bedrieglijken schijn hoofd van eene partij geweest ^). Het was hem zelfe nooit gelukt, aan zijne wetenschappelijk gevormde landgenooten de zinspreuk te doen verstaan: »tegen de Revolutie het Evangelie*'. En zou hij zijne laatste krachten niet vruchteloos verteren, dan moest hij vooral dit weten, of de vrienden bijval en steun wilden verleenen tegen de poging om Staat en School en Kerk met de religie van het ongeloof te bezielen ; of zij beaamden dat zij, die nog gelooven in een uit het graf verrezen Heiland en in den levend^i God, zooveel doenlijk hunne krachten moeten concentreeren op de handhaving dezer beli/denis, met eïk middel, dal de constitutioneéle regeeringsvorm ook aan ons geeft ? *)

* ^ * Evenals in 1847 vraagde hij in 1869:

„Moet de gelijkstelling van de regten der gezindheden uitloopen op gelijkheid van on r egt ?

Moeten zij allen aangemerkt worden als Secten, wier uiteenloopende zienswijs in de kerkelijke voordragt der leerstellingen vrijgelaten wordt; maar wier geloof, wat de praktijk aangaat, in al wat de Staat onder zijn eigen werkkring gelieft te brengen, voor een conventioneel geloof behoort te wijken; voor een geloof, naar den eisch der omstandig* heden, naar de behoeften van den Staat, naar de inzigten der Regering, naar de theorien der partij die zich tijdelijk van het bewind meester gemaakt heeft, heden van de Liberalen, morgen van de Radicalen en Socialisten?

Moet de afschaffing eener heerschende Kerk den weg banen om den Staat te her- scheppen in eene Kerk des ongeloof s^ die haar ongeloof opdringt ? moeten wij aldus, terwijl er, naar het heet, geen godsdienst van Staat meer is, inderdaad onder de uitsluitende heerschappij gebragt worden eener godsdienst van Staat, die in haar algenuenheid tegen de overtuiging en de verkregen regten van alle gezindheden gerigt is?^^

Geen wonder dus, dat in 1869 menige vriend der Kerk, die begreep wat achter die laatste beschouwingen, met welke hij als zoodanig instemde, verborgen was, geene vrijmoedigheid vond om Groen's school-politiek en politieke agitatie te steunen. En evenals die onvrijmoedigheid voortsproot uit onbekendheid met het rechtelijk bestaan der organisatie, even ongegrond zou Groen's hoop ook thans blijken. Dat hij zich illusies gemaakt had, bleek reeds bij de

1) t. a. p. bl. II. ^

*) t. a. p. M. 2, bl. 15.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 441

discussie over het Adres van Antwoord op 2 Sept. 1869; de Stembus was vooreerst niet in het gezicht. Iedereen echter verlangde toen te weten wat de oppositie, omdat zij, evenals de vrienden van het Ministerie, wist dat het ter school wetswijziging ongezind was, eindelijk doen zou M. Groen zou reeds erkentelijk zijn geweest >voor de ontplooiing van onze vlag, voor het ondub- belzinnig overbrengen, op parlementair terrein, van den conscientiekreet, die (dit wordt geen oogenblik betwijfeld) ^ ) weerklank in het hart onzer geliefde vertegenwoordigers vindt." Voor de toekomst echter zou hij wenschen, dat zij, niet zonder rijp beraad (aan de Kamer en aan het Land mededeelbaar) afweken van de rangregeïing, sedert 1862 zonder weerspraak telkens aange- prezen en opgenomen in ons zoek geraakte Schoolwetprogram: de wijziging van Art. 23, 24, 33, als interimaire voorziening ter eerlijke naleving van de Wet, in afzonderlijke wetsonderwerpen ; daarna wijziging van Art. 194 der Grondwet ^). Buitensporige verwachtingen had hij zich niet gevormd. Des- niettemin was hij teleurgesteld. >Ik vrees, schreef hij •), dat onze vrienden niet genoeg op de 6ri(leon5-taktiek bedacht zijn, dat zij het gewigt van het rallietnent buiten de Kamer voorbijzien, en dat aldus de bij de stembus ver- scheurde coalitie, in de Kamer op den ouden voet, niet van zamenwerking op eigen standpunt, maar van inlijving, stand houdt." En zijne vrees bleek dan ook, helaas I niet ijdel te zijn geweest, uitgezonderd de redevoeringen over Kerkelijke aangelegenheden, waarover in een ander verband gesproken moet worden.

Evenwel tegen het einde des jaars werd er een belangrijk debat gevoerd over het onderwijs, waarna 27 tegen 50 stemmen verklaarden, dat de vrge ontwikkeling van het bijzonder onderwijs werd belemmerd door enkele bepa- lingen der wet. Baron O. van Wassenaer van Catwijck, een neef van den heer Groen, had de daartoe strekkende motie voorgesteld. Groen vond de motie veel te algemeen, en achtte hare verwerping, betrekkelijkerwijs, een zegen. Heemskerk en De Brauw hadden elk ook een voorstel ingediend, doch geen van beide was in behandeling gekomen. Tot verbazende teleurstelling van velen onzer geestverwanten was met die afgestemde motie de veldtocht voor 1870 afgeloopen, en zij werden naar 1871 verwezen, als wanneer er weer eene periodieke verkiezing geschieden moest.

Iets anders echter werd van de zijde der Antirevolutionairen ter sprake gebracht, 't welk Groen, blijkens zijn boven aangehaald woord, genoegen moest

1) N. G, N». 6, bl. 41.

«) N, G. N". 6, bl. 53, 63, N». XI, bl. 105, N». XIV, bl. 109.

•) N, G. N°. 9, bl. 72.

Digitized by

Google

442 TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

doen, doch hun, die vrede hadden met den tegenwoordigen kerkvorm, zéér mishaagde.

Wij spraken boven van de kerkelijke kwestie, als van een vermoedelijken prikkel tot het hartstochtelijk uitspreken van de lang bestaande bezwaren tegen Groen's wijze van doen. Dat behoeft eenige toelichting. Zij hing samen met het reeds besprokene, gewichtige vraagstuk omtrent het Beheer van de kerkelijke goederen, maar ook met de vraag omtrent

de rechtsgeldigheid der tegenwoordige kerkelgke organisatie.

Daaromtrent deden zich in die dagen hoogstbedenkelijke verschijnselen voor. Groen verwachtte, gelijk men weet, >de vrijmaking der Hervormde Kerk" door verbreking van het ^opgelegde" kerkverband, 't welk verbroken zou worden door intrekking van de koninklijke besluiten daaromtrent.

Nu was in 1868 verschenen het proefschrift van Mr. W. Heineken : »2>e Staat en het Kerkbestuur der Nederlandsche Hervormden'' Groen prees het; Kuyper vond het onwederlegbaar ; Van Lynden zelfs noemde het >uit- muntend." De laatstgenoemde vereenigde zich, bij gelegenheid van de Begrooting in de zitting der 2de Kamer (6 en 7 December 1869), met den leider ia den eisch van intrekking dier besluiten ; ja, de heer Messchert van Vollen- hoveü verlangde hetzelfde in de Eerste Kamer (12 en 13 Januari 1870). De aanval van Van Lynden was geweldig, die van den heer Van Vollenhoven bezadigd, gelijk aan de Eerste Kamer voegt. De Minister Van Bosse ver- klaarde zich tot inwilliging volstrekt ongezind en onbevoegd. Volgens hem zou Van Lynden zelf, toen hij (de laatste) Minister van Eeredienst was, den Koning nooit zulk een raad gegeven hebben, en zou de intrekking wezen een daad van geweld, waarvoor een 18 Brumaire tegen de Synode noodig was, doch waaraan de Kerkbesturen zich volstrekt niet te storen zouden hebben. Zij was geheel in strijd met Art. 1, al. 1 der Wet van 10 September 1853, luidende: *Aan alle Kerkgenootschappen is en blijft de volkomen vrijheid verzekerd, alles wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hun eigen boezem betreft, te regelen." Daaraan gedachtig, nam de Regeering in haar besluit tot opheffing van de Reserves (22 Juli 1870) de zinsnede op : »voor zooveel thans nog noodig." Daarmede wilde zij zeggen dat op alle andere punten door de Wet van 10 September 1853 de Koninklijke Besluiten, welke de kerkelijke organisatie betroffen, hunne beteekenis verloren hadden.

Zoo had Groen zelf medegewerkt tot verijdeling van een zijner dierbaarste wenschen. Immers, vooral op zijn aandrang had de genoemde alinea haren tegenwoordigen vorm bekomen. Wij moeten du3 met Mr, O. W. Star

Digitized by

Google

TWEEDHACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 443

Numan *) wel aannemen, dat Groen »in de Wet op de Kerkgenootschappen geen onoverkomelijken hinderpaal voor de vernieling van een zijner dierbaarste wenschen vermoed heeft/' Hoe dit zij, al was de hoop ongegrond, dat de intrekking der Koninklijke Besluiten aan de organisatie hare rechtsgeldigheid ontnemen zou, de vrees, dat de Kerk daardoor eene ruïne worden zou, sloeg toch menigen vriend van haar om het hart, en was eene reden te meer, om zich tegen 6roen*s politiek streven te verzetten, althans om er zich aan te onttrekken. * ^ * Terecht schreef Star Numan in dat opstel van 26 Sept, 1870 i „Er zijn nu ongeveer tien maanden verloopen sedert Dr, Kuyper in hartstochtelijke taal verkondigde, dat het oogenblik gekomen was „om zonder vertraging de doodsklok te luiden over die Koninklijke besluiten, wier onwettige geboorte (volgens hem) te duidelijk gebleken is, dan dat we aan een eervolle b^rafenis denken kunnen." Tot dusver is niettemin het klokkengelui vertraagd. Buiten de vesting der Confessioneele partij werd de auteur, voor zoover mij bekend is, door niemand ondersteund. De man, belast met het beheer van het Departement voor de zaken der Hervormde Eeredienst, heeft, steunende op de Wet, door woord en daad bewezen, dat hij niet voornemens is den chaos te scheppen, waaruit naar het doorzicht van den heer Kuyper het licht zou opgaan. De invloedrijke pen van professor Buys heeft den toeleg, om het machtige gebouw der Kerkorganisatie in puin te leggen, afgekeurd. Het is aan den dag gekomen, dat de laatste Minister van Hervormde Eeredienst niet den zweem eener poging deed om datgene uit te voeren, waarop hij thans als lid der Tweede Kamer aandringt, In Christelijke Tijdschriften zijn welsprekende stemmen tegen eene „vrijmaking" als door Dr. Kuyper begeerd wordt, in verzet gekomen *). Mocht men begrijpen dat de vervulling van den eisch eene absolute onmogelijkheid is en de edele krachten, tot dusver gewijd aan een Sisyphus- arbeid, voortaan op doeltreffende wijze aan het heil der Kerk besteden.*'

Alzoo had de Kamerzitting uit het oogpunt van de belangen van School en Kerk aan beide zijden misnoegen teweeggebracht en vergroot Groen zelf meende dat voor hem de tijd eener zwijgenstaktiek naderde. Plotseling wilde hij niet zwijgen, maar hij hoopte dat, naarmate de zoogenaamde leider zich terugtrekken zou, de geestverwanten zelfstandiger zouden worden '). Van het Parlement was zoo goed als niets te verwachten, en hij mocht zijne allerlaatste krachten niet nutteloos besteden.

Zelfs Mr. J. W. Gefken, in Januari J871, te Dordrecht candidaat gesteld in de vacature Blussé, vond geene warme ondersteuning bij Groen. Men moest, nu

') Protestant sche Bijdragen^ 1870, bl. 497.

2) Zie o. a. de Godgel. Bijdragen van Januari, Waarheid en Liefde van Maart, Stemmen voor Waarheid en Vrede van April.

') Vgl. Ned, Ged, No. 31—38; No. 41, 44» 5», 54» 64, 76, alsmede het No. van 22 Febr. 187 1, bl. 172, 181.

Digitized by

Google

444 TWBEDBACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELUE ONDERWIJS.

hij eenmaal candidaat gesteld was, maar geen tegenkandidaat stellen, maar inmiddels andere namen gaan noemen, zooals die van Wolbers, Pompe van Meerdervoort, De Jonge te Zierikzee, M. J. van Lonnep en J. J. Teding van Berkhout, ten einde de kiezers aldus voor te bereiden op eenc losmaking van de Conservatieven en op bestrijding van de Roomschen ^), alsof die man- nen anders zouden handelen ! Doch hoe dit zij, er moest eene losrukking plaats vinden uit de Conservatieve en Rcomsche omarming. Evenwel, Groen zelf zou daartoe weinig kunnen medewerken.

Wel zou hy overwegen, hoedanig tegen dat jaar, ter verkrijging van recht voor allen, zelfs voor den Christen, het oorlogsplan diende te wezen. Maar, zoo hij het ooit geweest was, thans was van de antirevolutionairen in de Kamer stellig niet hij het hoofd; buiten de Kamer scheen hij het echter nog te zijn ^), en zou hij nog eenigszins aan den naderenden strijd deelnemen. Evenwel als iemand, wiens «parlementaire rol uitgespeeld'*; die voor eene dergelijke taak niet meer opgewassen, en ten langen leste door zijne vrienden uit het veld geslagen was >). Maar ook, omdat de toestand in April 1871 dezelfde was als in April 1869, was zijne taak dezelfde niet meer. Die stilstand was een ontzaglijke terugtred, eene teleurstelling grooter dan hij, in de dagen eener kortstondige opgewektheid, denkbaar zou geacht hebben ^).

Daar Thorbecke zelf weer als Minister opgetreden was, was constateering van eensgezindheid plicht, doch volstrekt niet eene heftige bestrijding van Thorbecke ^), zijnen grootsten tegenstander. Groen zou stellig en beslist geene kandidatuur aannemen, en begeerde zelfs geen enkele stem te ontvangen ; dit zou in de gegevene omstandigheden te zeer gelijken naar vertooning. De vrienden moesten den zoodanige kiezen, wiens naam, in verband met hetgeen hij en zij gezamenlijk bedoelden, geen t wijf elachtigen klank had. Vooraf echter moesten eij, eer zij een onherroepelijk besluit namen, zélve formuleeren wat zij f van den man hunner keuze^ bepaaldelffJc te gemoet zagen, »Rigt, zoo luidde zijne raadgeving onze banier op, met een voor tweederlei uitlegging niet vatbaar devies. Laat de eisch der kandidatuur geconstateerd worden door beredeneerde overneming onzer hoofdgedachten. Liefst door elke kiezersver- eeniging in eigen taal en eigen program'' *).

i) Zie het boven opgenomen schrijven van de Redactie van De HeratU, ii Januari 1871. Vgl. K, W, v. 20 Jan 1871. «) N, G. No. 18, bl. 142. •) T. a p. No. 76, bl. 201. *) T. a. p. No. 83, bl. 257.

*) N, G. No. 77, bl. 209; No. 78, bl. 217, 234. •) T. a. p. No. 83, bl. 263 ; No. 85, bl. 273 en v.v.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 445

Bovendien scheen hem »gansch niet overtollig een protest tegen het beweren dat de politiek ligt buiten de sfeer van Christelijke pligtbetrachting", en ^aandrang op censusverlaging^' waar het hooge cijfer, als slagboom tegen het niet denkend gedeelte der Natie, onontbeerlijk gekeurd wordt" *).

En het duurde niet lang, of Groen betuigde ondubbelzinnige instemming met dit program ^) :

»HandhaTing van de zelfstandigheid onzer richting, gelijk die geëischt wordt door de erkenning van Gods Woord, ook als beginsel van staatkunde, en van Gods leiding, in onze volksgeschiedenis, als regel voor ons volksleven.

Handhaving van gewetensvrijheid bij het volksonderwijs, door den eisch dat, in aansluiting aan het Program van 1869 '^), de Vrije school regel, de Staatsschool aanvulling worde.

Handhaving van het recht der minderheden, door den eisch dat een beter kiesstelsel ingevoerd, en, in afwachting daarvan, de census verlaagd worde."

Daarin werd dus van het drieledige voorstel geene bepaalde melding gemaakt, en slechts een paar algemeene stellingen uitgesproken ; terwijl in het tweede en het derde punt de helaas! niet terstond ontdekte kiem ligt van het bederf der antirevolutionaire, der godsdienstige^ der Christél^k-historische partij.

Kuyper begon Groen af te trekken naar zijn moeras van ^Gereformeerd** radi- calisme, en begon thans veel sterker op het Calvinistisch karakter van ons volk te drukken *). Toch, ofschoon hij Kuyper hield voor zijn opvolger i>jure suo'\ hield hij zich verre, van hem, of van iemand anders te benoemen als zijn plaatsvervanger. »Zoo het streven naar dergelijke dictatuur mogelijk gekeurd wierd, de helft van mijn krediet, en niet ten onregte misschien, was ik onherroepelijk kwijt*' *).

Doch nu Thorheche wéér opgetreden was, nu kwamen een paar vrienden voor den dag om van Thorbecke te eischen wat hij niet geven kon.

En zoo vraagt thans onze aandacht

J) Bedrieg ik mij niet, dan was dit laatste het gevolg eencr confidentieele samenkomst ten huize van baron Van Wassenaer, waar ik scribeerde, en mij tegen censusverlaging verklaarde. Doch Kuyper was daar sterk voor. Vgl. N. G. No. 88, bl. 304.

^) Later (10 Febr. 1872, in de Nederl. Ged.) heeft hij gezegd: „Bij de Verkiezingen van 18 Ji is het een kapitale fout geweest, dat een Programma voorgelegd werd, waar een Compterendu te pas kwam.**

»; Het Utrechtsche dus losgelaten?

<) T. a. p. bijv. bl. 294: „Ik bleef Calvinist'*. T. a. p. bl. 337.

*) T. a. p. No. 85, bl. 278. In No. 48 (1870) schreef de Heraut zelfs: j.Acht alle dingen mogelijk ^ alleen nooit uzelv(n als Minister te zien'\

Digitized by

Google

446 TWEGDRACHT ONDER Dfi VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

de laatste droppel in den beker der teleurstelling.

Onder dat nieuwe drieledige Program kwamen, behalve de uitvallende anti- revolutionaire kamerleden (hunne gedragslijn deugde niet), wier verkiezing niet ontraden, doch ook niet bepaald aangeraden werd '), op den voorgrond drie kandidaten, als een belichaamd program en een duidelijk protest : Dr. Kuyper tegen de politiek der meegaandheid, Van Otterloo tegen de ontchristelijking der School, Keuchenius tegen de steeds voortdurende lofspraak over het in 186G tot stand gekomen Kabinet, van welks formatie de wederopfleuring der liberale partij en de bestendiging der Schoolwet dagteekent ^).

De Utrechtsche Kerkvisitatie en hetgeen Kuyper in De Heraut over de kerkelijke vraagstukken schreef, maakte zijne kandidatuur aan velen onge- vallig. De heer van Otterloo was wel een kundig schryver over de school- kwesties, maar, aangezien hij Openbaar onderwijzer bleef^ scheen hij met zicbzelven in lijnrechte tegenspraak. En Keuchenius, hoezeer hij ook ijverde voor het Christendom, zijne motie en zijn karakter boezemden geen vertrouwen in. Het drietal dus, dat het nieuwe drieledig program moest toelichten, maakte het in veler oog niet begeerlijk.

Bovendien, het nieuwe program was, in de schatting van Groen, 10 Mei 1871, hoe voortreffelijk ook op zichzelf, nog te weinig een program ad hoc: »De aandacht moet uitsluitendertvgs worden gevestigd op hetgeen, evenals in 1869, de hoofdgedachte, de leus der verkiezingen is en blijft: Onverwglde aanbinding van den strijd over art. 194 der Grondwet. Dit is het Shibboleth waartegen de pseudollberalen^ de uUramontaansche en de conservatieve par- tijen, allen op dit punt eendragtig, tegen de Christelyk-historische rigting^ met of zonder afspraak, gecoaliseerd zijn" *).

Eindelijk beval Groen slechts ^) dat drietal kandidaten voor het gaüsché land aan bij de eerste stemming, 't Was te laat geworden, om van de kandi- daten nu nog eene verklaring omtrent de onvertoi/lde herziening van Art. 194 te verkrijgen ; dus enkel : ^concentratie der stemmen, als getuigenis en protest, op enkele namen, waarin voor onze rigting, eene politieke geloofsbelijdenis ligt, een protest tegen de Kamer, een protest tegen de vrienden in de Kamer."

Waarom vooral? De laatste algemeene beschouwingen (April 1871) waren voor Groen geweest »de laatste druppel aan een sedert lang reeds boorde-

') No. 90, bl. 320, No. 91, bl. 322, 328.

J) JV, G, No. 89.

•) T. a. p. No. 91, bl. 328.

*) T. a. p. No. 96 en 97, bl. 361.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 447

vollen beker" ^). »Ik kan Diet anders. Ik mag niet anders. Ik jpaZ niet anders. Al bleef ik ganscb alleen staan."

Groen zag in Kuyper, van Otterloo en Keuchenius mannen van onver- vaarde karaktervastheid, en belichaming zijner polemiek tegen den grondtoon der eeuw; stemmende op het drietal, stemde men hem, ofschoon Kuyper zelf, tegenover Mr. J, J. Teding van Berkhout, niet te Amsterdam gestemd wilde worden. De kiezers van de antirevolutionaire richting, dié zonder rekenschap van gevoelen zich tegen hem stelden, namen eene zware verantwoordelijkheid op zich. En zoo ze rekenschap gaven, dan behoorden zij te zeggen, waarom zij het op non-acHvUeit-stéllen van beginselen goed vonden ^). Door stemmen te vragen voor die drie mannen, die niet in de IleraiU voor Kuyper, en niet in de Hoop des . Vaderlands voor van Otterloo gevraagd werden, vraagde hij, die hetgeen andere mannen goeds van hem zeiden, ter versterking van het vertrouwen zijner volgelingen, thans in de Nederlandsche Gedachten ') even- min, verzweeg als in vroegere dagen verkeerde oordeelvellingen, rehahüitatie van zichzelven, in het belang van wie hem hun leider noemden. Hij drong zich niet op, maar hij liet zich evenmin de verantwoordelijkheid van veldheer opleggen, als ware hij het inderdaad, nadat zij jaren achtereen niet in het allerminste op zijne, met weigemeenden en onafgebroken ijver, gegeven waar- schuwingen gelet hadden. En zoo er van den ernst der aanhankelijkheid nog sprake mocht zijn, dan behoefde en begeerde hij thans niet als vrijbrief noch als lofspraak, maar om hunnentwille en om des lieven vaderlands wil de invul- ling van het stembiljet, niet gehjk ze door hen, maar gelijk ze door hem verlangd werd '). De herkiezing der aftredende vrienden was een constituti- oneel wanbedrijf, eene staatsrechtelijke ongerijmdheid.

Groen zag in dezen stap een daad, waarvoor hij danken kon. »0p het oogenblik, dat ik (met in het oogvallende terzijdestelling van alle persoon- lijke consideratiën) door het woord een daad verrigt en het gordijn aan flar- den gescheurd heb," had hij reeds resultaat. »Door dit bij uitnemendheid praktisctie woord, door deze daad, heb ik een Crisis doen ontstaan, waarin het zal moeten blijken, of de Christeïgk-nationale rigting, waartoe ik behoor, door het vergeten van haar roeping, haar eeretitel verbeurd heeft." Wat hij wenschen zou, wist hij niet: nederlaag of overwinning? »Want misschien zal de nederlaag van het oogenblik schitterender en vooral bestendiger victorie zijn dan de overwinning.**

>) T. a. p. No. 90, bl. 313; No. 93, bl. 337. ') N, G. No. 99, bl. 392, en No. 101. •) Zie bijv. No. 95.

Digitized by

Google

448 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWU8.

DesniettegeDstaaDcle scheen Groen nog al geprikkeld en gejaagd, en verre van de kalmte, die zulk eene onzekerheid tengevolge heeft; onze bedaardheid bracht hem zelfs uit zijn humeur. Dat het postscriptum zijner Nederlandsehe Gedachten van 4 Mei den l?*^®" nog in geen onzer weekbladen voorkwam, en vooral dat in het Kerkelf/k Weekblad van 12 Mei nog voorkwam dat hij de aftredende geestverwanten opnieuw aanbeval, wekte zijnen toorn in erge mate op *). Over het algemeen bewaarde onze eigen pers, sedert hij den 4den ^ei de bazuin geblazen had, met schrik geslagen over de onbesuisdheid van den veldheer, een weifelend stilzwijgen ^).

Velen was Groens houding een raadsel. Ik zelf, ofschoon voor den nieu- wen maatregel, om onverwijlde aanbinding van den strijd tegen de Grondwet te verlangen, verklaarde volstrekt niet te begrijpen, hoe de keus van het drietal in rechtstreeksch verband met dat kriterium stond '). Doch hij had nu eenmaal in het debat van 17 April niets dan een strik gezien, om Thorbecke te vangen, en hem straks bij de Stembus voor te stellen als een vijand van de vrijheid, die hij wel wilde, doch niet aandurfde, en dus niets dan een mid- del om wederom ten bate van het conservatief beginsel de ministerieele portefeuilles meester te worden. En nu moesten wij allen maar terstond zien, wat hij zag; doch de meeste orthodoxen zagen dat volstrekt niet *). Misschien was Groen ook wel wat overmoedig geworden, en lichtgeraakt, door den lof van vrienden en vijanden beiden. Hoe dit zij, de kloof werd grooter tusschen vrienden en vrienden; zelfs Dr. A. W. Bronsveld yferdsLfkeengyan politiek; terwijl ik, hoezeer ijverende voor de zelfstandigheid onzer richting, van oordeel was dat, tegenover de in aantocht zijnde democratisch-republikeinscJ^epartp, door onze richting de edelste elementen der liberale party geannexeerd moesten worden *), alzoo eene tegenover het bevroren Conservatisme en het altijd te vreezen Ultramontanisme nauw aaneengesloten partij, die de Protestantsche belangen der Natie ter harte nam, ontstaan moest.

* ^ * Het spreekt van zelf, dat wij daarbij uitsluitend op die liberalen het oog geves- tigd hadden, die wars van het Modernisme, Godsdienst en Kerk liefhadden. De tijd scheen er echter toen nog niet rijp voor te zijn. Immers in hun kamp heerschte veel meer toejuiching, dan afkeuring, van eene taal, als bij gelegenheid van het Von HumboldlS' feest in Magdeburg, gesproken werd door den ex-predikant Sackse: „Hoevelen zijn er nog onder ons, die gelooven dat zij op een aardbodem wandelen, die eenmaal door het

») N. G. No. 93, bl. 341, en 342.

«) t. a. p. No. 94, bl. 347.

») Vgl. K. W. van 26 Mei 1871; en N, G. No. 95. bl. 353.

*) Vgl. K. IV. van 9 en 16 Juni; en de N. G. No. 105. 109 en iii.

») K, W. 13 Jan. 1871.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDKN VAN HET CHRISTELtJK ONDERWIJS. 449

scheppingswoord eener almachtige kracht uit niets tot aanwezen geroepen is ? „ï^at zij wandelen op een aardbodem, wiens graven zich openen en wiens afgestorvenen opstaan zullen? Op een aardbodem eindelijk, vanwaar een Christus ten hemel zou hebben kun- nen opvaren ? Neen, zulk een aardbodem kan evenals de nachtelijke spoken van overle- vering en vooroordeel nog slechts bestaan in de duistere zielen van eenige predikanten en kerkeraadslcden. Ztsik een aardbodem schemert nog slechts bij priesters, bisschoppen, aartsbisschoppen en in de kelderachtige hersenpan, die een driedubbele kroon draagt, en dien men den zetel der onfeilbaarheid gelieft te noemen'* *).

Overigens betuigde Groen zich bijzonder ingenomen met den uitslag. De Conservatieven waren geslagen, de eer der vlag was gered; er was veelmeer weerklank geweest dan Groen bad durven verwachten; ongeveer 2600 stem- men had zijn drietal op zich vereenigd ^). Maar er was zelfs onder de trouwste vrienden van Groen groote bitterheid tegen hem ontstaan! ^)

Toen dan ook de Kamer in September bijeenkwam, diende de heer Van Loon een amendement in, dat, reeds in de redactie eene bestrijding van Art. 194, Groen beviel, en hield de Graaf van Zuylen van Nijevelt eene zeer belangrijke rede *). Maar eilacy, die rede was een »Discour8-ministre.** »De draden ter Kabinets-formatie worden gelegd," schreef Groen 30 September. »Een Ministerie van Zuylen- Heemskerk met zeer geprononceerde ultramon- taansche tint.** En voorts: »Indien de politiek van zelfwegcgfering en meê- gaandheidy van inlijving in het Conservatief-uUramontaafische gelid voortgezet wierd, dan ware de weg tot agitatie'Susslng gebaand."

Dit *iaatste had dan ook plaats. Volgens Groen beteekende: T^Onverwglde herziening** wèl dat er geen nutteloos en verderfelijk oponthoud zij; ni<?<; dat het onmogelijke, het ongerijmde verlangd wordt; niet: een overijling ^«^^ over kop; niet eene poging waardoor, in de onoverdachtheid, de verijdeling van het doel ligt; niet eene praktische onverwijldheid, waarbij de geestverwant om onverwgld de straat te bereiken, de derde verdieping uitspringt. Doch ook niet dat gij de herziening onmogelijk maakt door eene slapheid, die ons duur te staan zou komen, door palliaüevenf waarmee, ronduit gezegd, enkel de Roomsch-Catholijken gebaat en de Protestantsche Christenen zouden gedupeerd

>) Zie A'. IV. van 23 Deo. 1870.

*) //. G. No. 104 en 106.

») Zie daaromtrent den brief van baron van Wassenaer en M. Bichon van IJselmondc*s manifest aan de Kiezers te Dordrecht A\ G, 21 Juli 187 1, en het No. van 28 Juli ; alsmede Bichons verklaring in de Kamer van December 1 869 : N. G, v. 4 Dec. '69.

*) G, (van 30 Sept. *7i), No. 133.

20

Digitized by

Google

450 TWEEDRACHT OXDBB DE VRIBNDfiif VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

zijn *). Dit verklaarde hij Dog den 25«*ö» November. Dochzie, den 1"*©" Decem- ber verklaarde zelfs Van Wassenaer-Catwijck, met de indiening van een voorstel tot herziening van de Grondwet te zullen wachten totdat na verbete- ring van de Kieswet, de volksvertegenwoordiging op betere wijze zou zijn ingericht. Dus werd het wiegeliedje in de Kamer geneuried ^).

Groen was alzoo opnieuw teleurgesteld, en nu was de teleurstelling grie- vender, naarmate hij meer op het spel gezet had. De discussie had hem geleerd, dat er op de samenwerking, waarmee velen zich in 1869, in 1870, en 1871 gevleid hadden, geenerlei kans was. De lijn der Nederlandsche Gedachten brak hij af, zonder echter de onderwijskwestie en Art. 194 uit het oog te verliezen. Hij zou geen polemiek meer voeren, noch op die wijze blijven deelnemen aan den binnenlandschen strijd •). Bovendien, hij werd ziek, en wij zijn geneigd te vragen: door overspanning en teleurstelling?

Het Anti 'Schoolwet' Verbond.

Groen wenschte, gelijk wij weten, behalve het onverw^ld^ onder vrijlating van den gewonen wetgever, de verwijdering van overheidswege uit Art. 194 der Grondwet *). Nu, de opgewektheid, die hem tot vader had, zou niet uitdooven, maar toenemen, en dikwijls nog meer van zijne belangstelling vorderen, dan hij zich voorgenomen had te betoonen. Want buiten de Kamer werd (thans gezwegen van den pas opgerichten en toegej nichten Standaard en van de Politiek) de bovengenoemde vereeniging gesticht, die tot dat onverwijld zou aansporen, en, schoon niet lang van duur, toch veel heeft toegebracht tot de uitbreiding der partij.

Door eene vertrouwelijke circulaire had de heer J. Voorhoeve HCz. te Rotterdam, d.d. 15 Juni 1872, onderscheidene vrienden van het Christelijk onderwijs, welke, het talmen van onze vertegenwoordigers moede, voor de onverwplde verandering van Grondwet en Schoolwet gestemd waren, zooals dat door de Vergadering van de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs in 1869 en 1871 wenschelijk gekeurd werd, ter bijwoning eener samenkomst op 27 Juni daaraanvolgende te Utrecht genoodigd. Het gevolg was, dat den 25^*^" der volgende maand een ^ Anti- Schoolwet- Verhond in dien geest tot stand kwam, onder het Voorzitterschap van Prof. de Geer. De leden betaalden slechts vijftig centen jaarlijksche bijdrage; ook vrouwen

») N. G. No. I5<y, bl. 394. «) K, W, 8 Dec. '71.

3) N. G, 1872, No. I, bl. 4; No. 5, bl. 40.

<) iV. G. 1874, No. 125, 126, 129 (bl. 232), No. 131 (bl. 241, 274, 303) en No. 142 (bl. 354).

Digitized by

Google

TWEEDKACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 451

werden tot leden aangenomen. Tot de middelen behoorden: het bewerken van de publieke opinie, het petitionneeren bij de overheid, het oefenen van invloed op de verkiezingen. Het petitionneeren zou niet mogen geschieden dan krachtens een besluit der Algemeene Vergadering, en niet vóórdat het Verbond tienduizend leden telde. Ieder kon lid worden, die zulk een doel voor zulke middelen begeerde.

Groen was eerst tegen, later voor ' ), na samenspreking met eene commissie uit het Hoofdbestuur.

Op de vergadering van 1869, te Utrecht gehouden, was door de Vergadering aangenomen zulk eene verandering van Art. 194 der Grondwet, als waardoor het vrije onderwijs regel en het Staatsonderwijs aanvulling kon zijn ^). Groen was daarvoor niet gunstig gestemd. De Hoofdcommissie, de Voorzitter, wilde oorspronkelijk wegneming der ellendige zinsneê, schrapping van de derde alinea. Dit was vervangen door een aan het bijzonder onderwijs toegekende voorkeur. »Wij hebben toen, schreef Groen ^), voor eene niet twijfelachtige meerderheid gezwicht." Het verbond wilde dus geene schrapping van de bepaling: »Er wordt overal in het Rrjk van overheidswege voldoend openbaar lager onderwijs gegeven."

Geen wonder dus, dat Groen zich niet vereenigen kon met het in Art. 1 omschreven doel. De Christelijke pers was er over H algemeen zéér meê ingenomen, en de vrienden geloofden ter goeder trouw zich aan te sluiten bij het voor de historie zoo belangrijke besluit der Vergadering van 1869, bekrachtigd, naar zij meenden, door die van 71, en met name bij het streven van den heer Groen. Hoe werden zij dus ontnuchterd door die ont- dekking! Velen hadden reeds geleerd, dat Groen ten slotte altijd gelijk kreeg *), en nu stonden ze daar als zulke slechte leerlingen en zulke bijziende volgelingen! Hij achtte tegenover zulk eene Schoolwet, als ons plaagde, wel een verbond noodig, en den terugkeer tot de eigenaardige verhouding van Kerk en Staat en tot het Publiek regt der gezindheden niet overtollige). Het denk- beeld zelf was hem zeer welkom geweest. Ook werd de redactie der Statuten in dier voege gewijzigd dat hij tegen het lidmaatschap geen bezwaar had. Maar, de aandacht moest uitsluitend geconcentreerd zijn geweest op eene wijziging waardoor de derde alinea van Art. 194 zou wegvallen. Desniettemin had hij tot het lidmaatschap opgewekt: »Doch laat ons nu, ook aldus, zonder

ï) Zie Standaard van 5 Febr. '73.

«) Vgl. N. G. 1872, bl. 212.

») N, G, '72, bl. 392..

*) IVekstem van 24 Aug., aangehaaU in de A'. G, '72, bl. 314.

^) A\ G. '72. bl. 299.

Digitized by

Google

452 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

aarzeling, bet lidmaatschap aanvaarden niet alleen, maar ook anderen opwek- ken tot deelgenootschap in een poging, wier hoofdgedachte (gewetensvrijheid, zélfs voor den Christen) conscleniiekreet is van het Nederlandsche Volk" *).

Dit schreef Groen den 10 September. Op 30 October was de eerste ver- gadering bepaald. Haar bij te wonen bleek hem den 21"^«" van die maand ondoenlijk. Daarom gaf hij een soort van praeadvies, onverbiddelijke hand- having der hoofdgedachte, opwekking tot het lidmaatschap, geldbestemming, met het doel der Vereeniging overeenkomstig, ter ondersteuning van De Standaard ■-*). Zou zijn bezwaar worden weggenomen, dan moest er eene vergadering ad hoc belegd worden. En de vergadering besloot in dien geest, doch bij motie werd aan het bestuur opgedragen : >den heer Groen de smart der vergadering uit te drukken, dat dit besluit moest genomen worden, en te trachten de zaak met hem in het reine te brengen." En ofschoon ze ia het reine gebracht scheen, zoo bleef hij toch van oordeel dat het Anti- School wet ver bond de taak van den wetgever op zich genomen had, waardoor het onverwgld eene ongerijmdheid werd '), gerechtvaardigd door de op de vergadering van 13 Mei gebleken onmogelijkheid dat zij een Wetsartikel formuleeren zou.

Op de publieke opinie maakte dit een slechten indruk.

Het verbond nam echter snel toe. Het telde spoedig 118 Afdeelingen ea 9000 leden. Het volgende jaar waren er reeds meer dan 10.000, zoodat de vergadering tot een petitionnement kon overgaan (Art. 11). Een groot gedeelte van den 20''^° Mei 1874, als wanneer de derde al gemeene vergadering werd gehouden, besteedde zij aan de vraag, of er reeds dat jaar een petition- nement zou gehouden worden voor *eene wijziging van art, 194 ' (dus zonder nadere bepaling, en zooals Groen dit verlangd had). Zij werd beantwoord met 36 stemmen voor^ 34 stemmen tegen.

Inzonderheid op de verkiezingen oefende het verbond grooten invloed uit. Als Uitvoerend Comité was, krachtens besluit eener met de Afgevaardigdeu van de Kies vereen igingen den 13^'^ Mei 1873 gehoudene vergadering door de Afgevaardigden van het Verbond op voorstel van Dr. Kuyper, onder de leus van geli/k Hecht voor Allen, het Hoofdbestuur gemachtigd geworden om de aanstaande campagne te leiden.

Het resultaat was verrassend. »De 120.000 Circulaires, die over het land waren gebracht, werkten mede om ruim 12000 kiezers voor onze belangen te doen stemmen, en wij smaakten het genoegen om in de allereerste plaata

I) K G. '72, bl. 315, 320, 335. ») N. G. '72, bl. 369. ») N. (7. "74, bl. 400.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT OKDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 453

de H.H. Van Loon te Amersfoort en Van den Berch van Heemstede te Leyden herkozen, en te Utrecht den heer Messchert van Vollenhoven, te Gorinchem den Heer J. J. Teding van Berkhout en eindelijk te Deventer den Heer Schimmel penninek van der Oije gekozen te zien. Bovendien brach- ten de Heeren Keuchenius te Dokkum en Kuyper te Gouda het tot eene herstemming, terwijl in het district Sneek onze candidaten Wolbers en Keu- chenius een voor de toekomst moedgevend aantal stemmen bekwamen." Ein- delijk werd voor Gouda Kuyper gekozen en Bichon van IJsselmonde, in de vacaturen De Brauw en Hoff man. Zoo ging het politieke scheepje vlug vooruit.

Op den 20 Mei 1874 werd behandeld een^oorstel, 't welk van het Verbond zou maken een algemeene kiesvereeniging. Dit viel geheel in den smaak van Groen, en was ingediend door Kuyper, Brummelkamp Jr. en Noordtzij. Het Verbond heette een »vernageld geschut." Eigenlijk was het dood ; ten minste het ging sterven, indien het niet eene kiesvereeniging werd.

Met 47 tegen 19 stemmen werd het voorstel aangenomen, zeer tegen den zin van de Heeren De Geer, Husen en Beesse, leden van het Hoofdbestuur welke dientengevolge als zoodanig bedankten. Evenwel bleven zij, op het uitgedrukte verlangen der vergadering leden voor een jaar, >mits, indien de reglementeering van het voorstel ondoenlijk blijkt te zijn, zij vrijheid hebben het alsdan onuitgevoerd te laten" ^).

»Het Anti-schoolwetverbond zocht men aldus dienstbaar te maken aan het streven, om de Nederlandsche Hervormde Kerk in Kuyper's zin vrij te maken van den Staat.''

»Die broeders, die dat op hun standpunt terecht zochten, schreef ik, in 't K W. van 12 Juni 1874, moeten het weten, dat wg ons daarvoor niet zullen leenen. Hoe gaarne ik ook de verkiezing van Kuyper zag tot Kamerlid en wat men ook van zijn optreden in de Kamer heeft gelieven te zeggen, ik blijf er mij nog in verheugen, ik heb hier terstond mijne reserves gemaakt omtrent art. 1C8 der Grondwet. Wil men mede voor de Afgescheidene

ï) Ook door mij was op de vergadering het voorstel bestreden: „de motieven schenen zoo duidelijk, zoo goed/* maar het ging uit van een verkeerd V)egrip : nam. dat men door regUmenUeren en organiseertn er komen moest. ,.Wij moeten handelen naar de impulsie des gewetens en de leiding van Gods Geest ; wij vertegenwoordigen hier eenheid bij verscheidenheid. Het voorstel wil eenheid van vorm, dit is verkeerd ; het moet zijn eenheid van beginsel, verschil van vonnen." Het scheen mij een politiek middel ter bereiking van revolutionaire bedoelingen ten nadeele onzer Kerk Zie K. W. 29 Mei en 12 Juni '74. Men zie over dat Verbond o. a. de officieele Verslagen. Toen reeds zocht Kuyper blijkbaar in organisatie het heilsmiddel. Vgl. ook Verslag der 13de Alg. Verg. V. C. N. O, bl 10.

Digitized by

Google

454 TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

Predikanten landstractement vragen op grond van de tweede alinea, mij best ; kan men den Staat bewegen tot de uitkeering van een vast kapitaal naar evenredigheid van de nu genotene inkomsten voor onze Kerk, mij ook goed ; maar direct of indirect mede te werken tot ontzenuwing van de in dat artikel van Staatswege erkende verplichting, dht nooit, wijl het medewer- king zou zijn om het hoogste toppunt van ongerechtigheid te bereiken, die aan de mij zoo dierbare Kerk gepleegd zou kunnen worden/^

Wij kunnen de verdere geschiedenis van het Verbond laten rusten. Genoeg. Het volk begon te ontwaken. De schoolkwestie was gemaakt tot eene politieke volkszaak, tot eene zaak waarin de gewone, ook de geringste burger belang begon te stellen, in betrekking tot Stembus en Wetgeving. Groen's overtuiging werd overgedrukt in het hart der Natie, dat er principieele Grondwetswij- ziging noodig was, zou men komen tot eene goede schoolwet, eene overtuiging, die zelfs door prof. Opzoomer versterkt werd, welke toch in eene zitting van de Koninhlyke Academie van Wetenschappen betoogde dat er in Art. 194 weinig goeds en weinig goed gezegd werd *).

Verband met de Kerk en Restitutie.

Aan schrapping van de derde alinea hadden wij echter niet genoeg. Er ontstond de vraag: Wat te doen, indien de Slaat zich terugtrekt? Doch deze vraag hing h'istorisch samen met de vraag naar de belangen der Christel^'ke school en dat in verband tot het programma der Vereeniging omtrent de School en de Nederlandsche Hervormde Kerk,

Ik zocht daartoe de verbinding onzer school met die Kerkeraden, die getoond hadden de belijdenis der Kerk lief te hebben* Zoo de Staat wegviel, bleef er geene andere macht, waaraan de School vastgemaakt kon worden, dan de Kerk. Een desbetreffend voorstel werd op de Vergadering der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs 5 Juni 1874 te Utrecht behandeld. Naar aanleiding daarvan stelde Kuyper de volgende drie vragen voor, te beantwoorden door eene te benoemen commissie: »Welke eischen meent de Vereeniging dat aan de Wetgeving van den Staat zijn te stellen om het Christelijk onderwijs voor onvermijdelijken ondergang te bewaren ?" ^Wat kan van onzentwege van de kerken verlangd worden tot ondersteuning van het onderwijs?' Op welke wijze kan er een gewenscht verband tot stand komen tusschen deze Vereeniging en de niet- gesubsidieerde scholen ?"

Tengevolge der aanneming van Kuyper *8 voorstel, bracht eene commissie, bestaande uit den voorsteller, De Geer en Vos, het volgendejaar rapport uit.

*) Vgl. het K, PV, van 19 Sept. '74.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 455

Kujpet gaf antwoord op de eerste vraag, Vo8 op de tweede ' ), De Geer op de derde.

Ons resultaat was, dat de School vrij van den neutralen Staat moest zijn, maar verbonden met den Kerkeraad, terwijl wij geen e subsidie, maar restitutie voor onze scholen begeerden. Dit beginsel werd algemeen aangenomen. Eveneens, dat van het tweede rapport. Met 28 tegen 2 stemmen werd aangenomen eene motie van den Secretaris, om aan de Hoofdcommissie op te dragen, het wenschelijk verband tot stand te brengen overeenkomstig de hoofdzaak van het Rapport ^\ krachtens Art. 1 van het Reglement.

Wat er werd van het kerkelijk standpunt der Vereeniging, en hoe het denkbeeld van het rapport, om langs den kerkdijken weg hooger onderwijs te stichten, toegepast werd, behoeft hier nog niet aangeduid te worden. Maar ik mag niet verzwijgen, dat Dr. Kuyper's machtige pen, fel tegen subsidie, vurig voor restitutie streed. »Tegen subsidie is men onzerzijds fel gekant. Niemand wil er van hooren" . . . »Subsidie is eene willekeurige toelage, die door den rijke aan den arme gegeven wordt ; van zijn gril en willekeur afhangt ; ver- plichting in het leven roept jegens hem, die ze gaf ; en aanleiding geeft tot eene administratieve inmenging, die met een fier besef van vrijheid en onaf- hankelijkheid onbestaanbaar is** ').

Zulk eene taal was in overeenstemming met onze conscientie. Doch stelde Kuyper ten behoeve van de vrije school (behalve de teruggaaf van aan den Staat uitgespaarde gelden) nog als noodzakelijk voor omschrijving van de schoolruimte, die voor het openbaar onderwijs beschikbaar zou moeten zijn; en omschrijving van de gewetensclausule in Art. 23, al spoedig zou, ter beleediging van onze conscientie en ten believe van de conservatieve liberalen omtrent Art. 23 eene uitspraak gedaan worden, die al ons pogen tot verande- ring daarvan deed voortkomen als niet zoo erg gemeend,* zoodat er ten slotte van den ganschen schoolstrijd niets overblijven zou dan de behartiging van de geldelijke voordeelen, o. a. begrepen in den eisch tot omschrijving van de schoolruimte.

1) Op bl. 19 van dat Rapport vindt men de door mij voorgestelde en door de mede- leden beaamde eerste lineamer.ten van eene Proteslantsche Kerkelijke Universiteit.

*) Zie het verslag der vergadering. In latere dagen is dan ook dat verband reglementair georganiseerd. Zie Zestiende jaarl. Verslag bl. 14 en v.v. Het r«/zV///i>- beginsel werd, op het verlangen der Vergadering door diezelfde Commissie, vermeerderd met Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman, uitgewerkt in een Rapport ad hoc. De strekking daarvan werd door de Vergadering van 8 Juni 1876 goedgekeurd, en het Rapport ter kennis van den Minister gebracht. Zie het verslag dier vergn dering.

3j y^Ons Program^^ (iste druk}, bl.615, 641 (o{ Standaird son 3 Maart en 19 April 1875).

Digitized by

Google

456 TWEEDRACHT ONDEB DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

Op de boveDgenoemde belaDgrijke Vergadering toch der Vereen iging hadden verschillende leidslieden zich uitgesproken. Terwijl aan den eenen kant, bijv. door Tinholt en Cohen Stuart, thans werd erkend dat het woord Christelgke in de wet misleidend was, werd aan den anderen kant, bijv. door.Feringa toegestemd dat het woord bleven kon, nu de misleidende kracht daarvan gebleken en toegestemd was.

Er kwam evenwel nog meer voor den dag. De geloovige plaatselgke Ker- keraden in het Kerkverband waren erkend geworden in hunne beteekenis voor de van den Staat vrije, Christelijke School. Cohen Stuart durfde voorspellen, dat binnen den t^'d van tien jaren onze Christelijke Scholen zouden verdwe- nen, indien zij niet dit verband zochten; de Hervormde Kerk zou dan de scholen overgenomen hebben. De School is de dochter der Kerk. »Zal er eene herleving bij ons volk gezien worden, dan zal het zijn in de Nederlandsche Hervormde Kerk."

Nog ben ik Dr. Cohen Stuart, helaas! ook reeds weggenomen uit de strijdende Kerk, dankbaar dat hij, de broeder van Remonstrantschen oorsprong, zoo gunstig dacht over onze Kerk. En zijne profetie zou stellig niet gansch onvervuld zijn gebleven, bijaldien er onder onze kerkelijke geestverwanten, inzonderheid onder onze gelijkgezinde predikanten evenveel moedige, getrouwe en vurige liefde tot de eigene Kerk had gewerkt, als in zijne mannelijke ziel liefde jegens eene hem en zijn voorgeslacht oorspronkelijk vijandige Kerk, in wier stiklucht van lauwheid en flauwheid, zelfs omtrent welbegrepen eigen- belang, hij niet gedoemd was te werken, en waaraan hij zich thans zelfs niet kan ergeren.

Ik bedoel iets anders, dan die liefelijke luchtverheveling van eene broederlijke illusie, iets veel ergers. De heeren Gratama, Kuyper, en De Savornin Lohmao hadden eich uitgesproken voor een Slaatsidee^ dat volstrekt niet antirevoluiio- nair was, nam. voor het radiccUe, een idee, dat, alleen in schijn, overeenkwam met Groen's *nieuw Liberalisme", *t welk »refuse certaines choses k TEtat" les choses de conscience, ^rEglise et TEcole" ').

Wat nu daarna door de Vergadering gedaan werd, verdient hier eene bijzondere vermelding niet alleen, maar ook eene ietwat uitvoerige toelichting.

Groen, die de Vergadering sedert 1869 niet meer had kunnen bijwonen, had bij schrijven van 19 Mei zijne ingenomenheid met het Rapport uitge- sproken. Hij zou haar nooit meer kunnen bijwonen; hij ging, voordat de vergadering van 1876 gehouden werd, tot zijne ruste in. Maar op die Ver- gadering had een daverend applaudissement instemming betuigd met Feringa*8

'; -A^. G. 1871, bl. 309.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DB VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 457

opmerkiDg. dat men niet bevreesd moest zijn, »een man te volgen, wien God groote en uitstekende gaven gegeven heeft om onze belangen te behartigen en te bepleiten."

Behalve enkelen, hadden al de aanwezigen den Heer Dr. Abraham Kuyper, reeds als kamerlid gekozen, aangeduid als den opvolger van den heer Groen van Prinsterer. Staan wij dan nu stil bij de vraag, hoe dit feit, oorzaak van velerlei tweedracht, te verklaren is:

Br, Kuyper in de plaats van Groen aan het Iwofd der Antirevolutionairen,

Wij zijn wel ietwat de historie vooruitgeloopen. Maar het kon moeilijk anders, wilde ik doen zien, hoe krachtig geijverd werd voor Groen's denkbeelden, en er tegelijk zaden van tweedracht ontkiemden. Wij hebben zelfs opgemerkt dat, om hunne ontwikkeling zooveel mogelijk tegen te gaan, bij monde van Feringa, het dulden van het woord Christelgk in het verband der neutraliteit uitgesproken werd, alsof het zelf een neutraal middel van politiek was. Heeft Feringa mij juist ingelicht, waaraan ik niet twijfel, dan was de aanneming van de voorstellen betrekkelijk het verband van School en Kerk de reden waarom o. a. de Voorzitter Mr. J. F. de Neufville de Hoofdcommissie verliet. In elk geval de Vereeniging bleek al spoedig weinig lust voor haar desbetref- fend beginsel te hebben. Doch de grootste reden van tweedracht is wel gelegen in het feit, dat ik boven vermeldde. Wij zullen in het laatste opstel de betee- kenis daarvan uiteenzetten. Thans willen wij er slechts op letten, in zooverre Groen daaraan medeplichtig schijnt geweest te zijn.

Ten eerste komt hier in aanmerking Kuyper*s beuken op de organisatie onzer Kerk. Volgens Groen was de verbreking daarvan de vrijmaking van de Hervormde Kerk, de Vereeniging met de Afgescheidenen, de voorwaarde van heilzaam krachtsbetoon ook tegenover Rome, de teruggaaf van autonomie (die onze Kerk nooit bezeten heeft), en de emancipatie van staatsrechtelijken invloed ^) (dien zij altijd ondergaan en aangenomen had), terwijl daarentegen de organisatie de gemeente machteloos gemaakt had tegenover <de Groninger School, de moeder van het Modernisme, en dus eigenlijk al de bestaande ellende voor hare rekening had *). Ja, zij was met verkrachting van de Grondwet van 1815 opgelegd en evenzoo in 1848 gehandhaafd, zoodat de

1) Vgl. N. G. 1869, bl. 76, 104, No. 15 en 16. «) A'. G. '69, bl. 129.

Digitized by

Google

458 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

RegeeriDg haar wéér intrekken moest, om gehoorzaam te worden aan de Grondwet ^). Alle deze, en soortgelijke lievelingsdenkbeelden van Groen, bijkans overal in de Kerk weersproken, vielen bij Kuyper in goede aarde, en werden door hem, volgens hunnen vriendelijken vader en zijnen vaderlijken vriend, in de HeratU ^meesterlijk toegelicht" ^). Het daarmede samenhangend strijden tegen het Algemeen College en voor een bandeloos vrij beheer, door Groen evenzeer toegejuicht, behoeft hier slechts herinnerd te worden. Doch op een ander, nog niet vermeld punt, vestigen wij thans onze aandacht.

Er was eene roepstem door het land gegaan, uitgegaan van achtbare man- nen, om een school verbond op te richten tegen het verderfelijk schoolverzuim. Op die roepstem vergaderden zich vele mannen van verschillende overtuiging, voor- en tegenstanders van de bijzondere Christelijke School. De heer Verha- gen (van Goes) wierp den twistappel der Schoolplichtigheid in de Vergadering (27 October 18C9), voorstellende dat zoo iets het einddoel van het verbond wezen zou. Nadat dit voorstel afgestemd was, diende Kuyper een amendement in, t. w. dat er onder deze Schoolwet geen Schoolplichtigheid mocht zijn. Terecht merkte Ds. L. Tinholt *) (mede ter verdediging van Ds. Nahuijs, die zich tegen Kuy- per's streven had verzet) op, dat zoowel het eene als het andere denkbeeld daar volstrekt niet voegde. Immers, uitsluiting van Schoolplichtigheid onder de tegen- woordige wet was eene ongerijmdheid, daar de tegenwoordige wet de school- plichtigheid uitsloot, en om in de Schoolwet de schoolplichtigheid op te nemen, dat eischte wetsverandering, zoodat de bond tegen schoolverzuim eigenlijk moest worden eene ^ Anti- onder wi/8wet'Vereeniging"\ Doch Groen verdedigde het gedrag van Kuyper en van zijne medestanders door eene broederlijke hand- reiking in het openbaar. En waarom vooral? Omdat hij niet medeplichtig wilde zijn aan »een bondgenootschappelijk allegaartje, ook met den hoogleeraar Opzoomer, ook met den heer Verhagen, van wiens ijverige deelneming aan het Vrgdenkers-Verhond te Amsterdam, de Boiterdamsche Cotiraw^ ons dezer dagen met loffelijke ontroering, een merkwaardig berigt gaf* *).

Behoefte aan isolement, alzoo de drijfveer der broederlijke handreiking zijnde in den strijd tegen een gemeenschappelijk schoolverbond, drong ook in andere opzichten tot het loven van Kuyper's talent en arbeid. Had Groen zich jaren achtereen (minstens sedert 186G) met openheid en rondheid verzet tegen zelf- wegcijfering en inlijving in de Conservatieve partij, Kuyper pleitte eveneens

>) JV. G, '69, bl. 132. 2) JV, G, '69, No. 16. >j Stemmen^ 1870, bl. 43. *) N. G, '69, bl. 91.

Digitized by

Google

TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS. 459

krachtig tegen het meegaan met de Gonservatieven. En toen nu Thorbecke in Mei 1872 geen Minister wilde blijven bij de gratie van Kappeyne de groote staatsman overleed spoedig daarna, tengevolge waarvan Groen gelegen- heid vond zijnen ouden vriend verdiende hulde te brengen ') , en er dus eene ministerieele crisis ontstond, verzette zich de Standaard tegen het denk- beeld dat een Conservatief Kabinet zou optreden. »Het Driemanschap Zuylen- Heemskerk-Borret. Alsof eens niet genoeg en te over ware! Nu de Conser- vatieven vooral nietl Nu ze slechts de bevelen zouden uitvoeren, komend uit het... Ultramontaansche kamp *)!" Kappeyne was de man van het oogenblik, hij, die het wetsontwerp van de Income-tax omvergeworpen had, en daarmee het Ministerie, was de erfgenaam van het demissionair kabi- net, en bijkans evenzeer als Thorbecke anti-radicaal en conservatief was. In alle deze beschouwingen vond Groen zichzelven terug ').

Dat niet alleen. Onderscheidene andere betoogen van Kuji^er inde Heraut achtte (iroen voortreffelijk, doorwrocht, meesterlijk, eene afzonderlijke uitgaaf overwaardig, zooals die over eigen richting, de kieswet, de leer der onsterfc' Igkheid en der staatsschool, en Uooger onderwas', in één woord: Kuyper's zelfstandige medewerking aan Be Heraut was een groote aanwinst *). Dat Groen in het »zeer ernstig geschil" met Beets de houding van Dr. Kuyper ook in Be Heraut prees, behoeft niet wéér vermeld te worden; diens betoog van April 1870 was de herlezing, de overdenking, de wedergeviog onder allerlei vormen waardig.

Maar mede voor Dr. Kuyper's talenten betuigde hij grooten eerbied. Kuyper was een »debater, die, ook te midden van het krijgsrumoer, het slagveld met een helderen blik overziet; hij was »onze geliefde en begaafde vriend" *).

Toen dan nu ook het bericht kwam van de stichting van een dagblad onder Kuyper's leiding, was dit voor Groen eene blijde verrassing, een keerpunt in onze staatkundige geschiedenis, dubbel gewichtig, indien het orgaan met de formatie van den Kiezersbond, waarvoor Kuyper's drieledig program van 1871 als steunpunt dienen moest, in vereeniging gebracht werd •). Ja, de eer van den veldtocht van 1873 kwam aan Kuyper toe, en het speet Groen,

*) Vgl. N. G. 1872, bl. 201 V.V., alsmede de door Groen uitgegevene Brieven van Thorbecke.

'■*) Hier onderbtreepte ik.

^) N, G, 1869, bl 116, '72, bl. 137. 153.

'\ N. G. 1869, bl. 132, '70, bl. 146.

*) N. G. 1870, bl. 154, en N, G. van 19 Aug. '71.

*) N. G. van 19 Aug. '71.

Digitized by

Google

4C0 TWEEDRACHT ONDER DE VRIENDEN VAN HET CHRISTELIJK ONDERWIJS.

dat de nieuwe veldheer zelf niet benoemd geworden was ^ ). Ten slotte gaf Groen in 1873 zijne goedkeuring aan Kuyper*s wenken ter partij vorming, vooral op parlementair gebied ^).

Niet alleen dus door »de Christelijke pers*' in 't algemeen ; maar vooral door het schrijven van Dr. Kuyper, eerst in de Heraut, daarna, sedert April 1872, in de Standaard, werden Qroen's laatste levensdagen verhelderd. Zijne taak werd veel lichter gemaakt.

Hij kon zich hoe langer hoe minder mengen in de strijdvragen van den dag: zijn lust tot polemiek was wel even groot gebleven, maar zijne lichaams- krachten gedoogden die inspanning schier niet meer; alleen voor studiën met betrekking tot het verleden, kalm uit haren aard, gevoelde hij zich nog in staat. Zich gansch en al onttrekken, dit ging echter niet, en wijl hij niet buiten het gevecht blijven kon, geraakte hij telkens weer midden in het gevecht, een ridder gelijk, die zich in een dichten drom van vijanden werpt, en dan van allen geslagen wordt omdat zijne hand tegen allen is ').

Denk slechts aan deze onderwerpen: afkeuring van de Bismarckiaansche politiek, aan de Brielsche feestviering, aan Thorbecke's dood, en gij hebt voor den geest een heirleger van vijanden, die tegen hem opstonden, en waardoor hij gedwongen werd, wij zouden haast zeggen : dag en nacht, te schrijven. En bleef het daarbij nog maarl Maar daar kwam ook (jhtijfot, daarna Da Costa zijnen arbeid vragen 1

't Spreekt dus vanzelf, dat zulke strijdbare en werkzame volgelingen als Kuyper mannen naar zijn hart waren.

Maar gold allen in zekeren zin, wat hij alleen van Kuyper schreef, hem

gold deze uitspraak toch in de eerste plaats : »In beginsel zijn we homogeen

Doch, over en weer, is de verantwoordelijkheid beperkt tot hetgeen ieder zelf schrijfr' *).

Dit zag vooral op de steeds duidelijker gebleken overhelling van Kuyper tot de Calvinistische eigenaardigheden '*), welke Groen niet deelde. Maar dit gewichtig punt niet van overwegend belang oordeelende, werd Groen om de opwekking, die hij van de Standaard te gemoet zag, bezield met blijde hoop. »De Standaard, met eene voortreffelijke Redactie en vijf duizend abonnenten, is dagelijks aan het woord. Gesteund door de eedelyke volkskracht, al is het parlemeniaire ci/fer bijkans tot nul gereduceerd, is zij eene magt in het Land

») N. G. 1873, bl. 70, No. 17, en bl. 139.

*) Zie de Ned. G(d. van dat jaar.

*) Zie bijv. N, G. 1872 No. 23 en 24.

^) N. G. '72, No. 20, bl 160.

*) N. G. 1873, bl. 280, 399, en 1874, bl. 375 en 398.

Digitized by

Google

GROEN'8 VERHOUDING TOT DE ROOMSCHEN. 461

en noodzaakt tot een politiek, die men, zoolang het geschieden kon, zorg- vuldig ontweek. Dit werkt in 't algemeen gunstig voor ome periodieke drukpers."

Had nu in hoofdzaak Groen verklaard : *ik blijf bij mijn emeritaat : nu ik het zeldzaam voorrecht beleef dat mijn arbeid, naar dezelfde beginsels, voortgezet wordt met schaars ^geëvenaard talent en jeugdige kracht/* door Dr. Kuyper, die »door eigen keus en roeping, door den loop der omstandig- heden, door welverdienden bijval, bijkans zou men durven zeggen door providentieele leiding ter overneming" zijner taak gebracht was *), wat schoot er, meende het gros zijner volgelingen, anders over dan zich te stellen onder de leiding van Dr, A. Kuyper? Deze was dan ook in 1874 reeds tot lid der Tweede Kamer gekozen. En al werd hij in de Kamer niet, wat Groen zelf nooit geweest was, buiten de Kamer achtte deze hem »jure suo," »niet bij aanstelling of erflating, maar krachtens zijn recht," »leider van het volk, dat Groen liefhad". In één woord, zelfs Bronsveld nam het, gelijk wij later zullen zien, hartelijk voor Kuyper op.

De eendracht scheen dus grooter dan ooit te zijn ; maar, gelijk later blijken zou, waren de beginselen van tweedracht meer dan ooit aanwezig : het Trojaansche paard was binnengehaald. En daarmee gaan wij over tot de bespreking van een gansch ander onderwerp, maar van niet minder belangrijk- heid, t. w. :

IV. GROEN'S VERHOUDING TOT DE ROOMSCHEN.

Tegen het naderend einde van Groen's zeldzaam invloedrijk leven verkeerde dus eene steeds aangroeiende schare in de blijmoedige overtuiging, dat zijne taak zou worden voortgezet.

Hij vond zich volkomen geslaagd in hetgeen hij aanvankelijk bedoelde, nam. in zijne poging, om zijne geestverwanten er toe te brengen hun kerke- 1 ij k leven ook op staatkundig gebied te openbaren. Daaruit zou vanzelf volgen: ^zelfstandig politiek leven" ^ontwaking van plichtbesef ter verdediging van het regt der Kerk ook op staatkundig gebied." Dat ééne was hem het al %

Kuyper scheen hetzelfde te willen. ^Niet, zoo schreef hij '), »dat men tot de vorige bemoeizucht terugkeere, maar wel dat de Staat zijn zedelijk karak- ter terug erlange, en in al zijn handelingen, in geheel zijn optreden, dat zede- lijk karakter doe hlifkeny En eenige maanden vroeger *) had men, in het »voor-

I) JV. G, 1873, bl. 139» 192, 193: f. a. p. 1874, bl. 375, 399. «) N. G, 1872, bl. 373, 378; '73; bl. 70. 3) Heraut van 31 Dec. 1869. Vgl. Het Program Art. 14, ^) Her» van 5 Nov. '69.

Digitized by

Google

4G2 groen's verhouding tot roomschen.

treflPelijk betoog'* over de Kieswet, dit gulden beginsel kunnen lezen : »Evenmin voor kiesbevoegdheid als voor wetenschappelffke diktatuur, verlangen wijeene ontwikkeling der menschbeid, die de alleenheerscbing van bet intellectueel element vestigt op uitsluiting van den zeddijken factor."

Al moesten wij dus op onze boede zijn tegen aanslagen op de kerkelijke organisatie, wij konden, wij durfden niets anders vermoeden, dan voortzet- tiüg van den ouden strijd. Temeer, omdat nog in de Standaard van Maart 1875 omtrent bet berucbte en afscbuwelijke Art. 23 woorden gesproken waren door Kuyper, die ons allen goed deden, voor zooverre wij bet inzicht van Beets niet volgden. Zelfs nog den Sleten Mei verklaarde bij : »DeNeder- landscbe natie beeft onze godsdienstlooze scbool niet gewild. Men beeft baar misleid. Zij is overrompeld, Hoe lang zullen we nog met onze oncbristelijke volksscbool alleen en verlaten, ja, tot een belacbing en ergernis in bet midden van bet Cbristelijk Europa staan!. . . De vraag is: Wilt ge met uw volks- scbool naar den Cbristus terugkeeren ?'* ^)

Was daaruit niets anders af te leiden dan dat op de weérinvoering van de Cbristelijke Staatsscbool, gelijk Groen ook wilde, aangestuurd zou worden^ des te grooter werd ons vertrouwen, toen Kuyper zijne instemming bad betuigd met bet streven, om, natuurlijk zoolang ze noodzakelijk was, de bijzondere scbool, bijaldien om den geestelijken toestand des Kerkeraads mogelijk, baar aan bet kerkelijk instituut vast te becbten.

Andere invloeden badden zicb ecbter doen gelden. Van Wassenaer-Catwijck bad reeds de verscbrikkelijke stelling uitgesproken, dat er aan geene grond- wetsberziening, en dus ook niet aan eene degelijke schoolwetsberziening, gedacbt kon worden, dan na eene herziening van de Kieswet, natuurlijk om eene voor ons vruchtbare censusverlaging te verkrijgen.

En Feringa, zelfs Feringa, was opgetreden met de agitatie sussende, den Conservatieven hoogst aangename verzekering, dat het woord »Chri8telijke** wel in de Schoolwet blijven kon.

Zoo nu nog de Koomschen gewonnen konden worden, en aan radicale liberalen genoegen gedaan kon worden, dan bestond er gegrond vooruitzicht op een verovering van bet Ministerie.

Voor dit laatste streven konden de denkbeelden, welke Kuyper, Lobman, Gratama, uitgesproken badden op de Vergadering der Vereeniging voorloopig dienst doen. Doch boe nu de hulp der Roomseben verkregen? Om de booge waarde van den later welgelukten kunstgreep goed te leeren kennen, is aller- eerst van noode, na te gaan, in welke verhouding Groen tot de Koomschen stond en wilde staan.

<) Zie „O. f:' bl. 619, 623, 661.

Digitized by

Google

GKOEN*8 VERHOUDING TOT DE ROOM8CHEN. 463

Doch ook nog om andere redenen, is zulk een onderzoek van groot belang.

Nog in 1806 waren de Roomschen bij ons niet in tel. Door Lodewijk Napoleon, ingevolge de ellendige wanbegrippen van 1795, begonnen zij zich te roeren. Thans voeren zij het hoogste woord. Van groot belang is dus voor ons het onderzoek, of Groen hun daartoe de hand gereikt heeft, vooral omdat partij-lasterzucht hem evengoed als Guizot *) en Stahl *) gescholden heeft als krypto-papist, als een verkapten jezuïet, als een bedekten bekeerling van Rome.

Bij dit onderzoek zullen wij verder moeten teruggaan dan tot 1857, en ons daarbij herinneren, wat hij omtrent de Nederlandsche Staatkunde vóór 1830 gezegd heeft, negatief en positief aldus door hem afgekeurd : Bestrijd Rome, maar doe ook aan Rome geen ongelijk. Bestrijd Rome. Niet met de beginselen van 1789. Niet met de vrijzinnig-protestantsche taktiek van 1825. Niet met kleingeestigheid en geweld van Policie en bureaukratie. Evenzeer als tegen het Liberalisme^ is tegen het Ultramontaniame slechts eene Chris- telghe polemiek genoegzaam. Herleving van de Kerk, die, ook in de zestiende eeuw, over eiken vijand getriumfeerd heeft" ').

Met het negatieve gedeelte nu stemt allereerst Groen's beschouwing overeen, in zijn Handboek der Geschiedenis van het Vaderland *) uitgewerkt en toegepast *).

Nederland was hem een Protestanische Staat, wiens oorsprong en bloei de vrucht der Reformatie was. Onder de bescherming van het Evangelie had gewetensvrijheid alhier een schuilplaats voor alle vervolgden opengesteld. Aan Rome moest alle waarborg van verdraagzaamheid verleend worden, maar geen waarborg vervallen tegen eene Kerk, die veertig jaren in Nederland met inquisitie en brandstapel, door gruweldaden, die ze geloofsdaden noemde, gewoed had, en wier theorie en praktijk van onophoudelijk streven naar conscientiedwaug getuigenis droeg.

Na de liberalistische restauratie herrees de Roomsche Kerk, ^onveranderd, met den ganschen bijgeloovigen toestel van Maria- en heiligen-dienst, van

1) N, G. *72, bl. 237 ; '73 bl. 202.

») JV. G. '79, bl. 266.

•) t. a. p. 24 Juli '73, bl. III, 112.

^) In '74 begon eene volksuitgaaf tegen verlaagden prijs. De vierde. De derde druk is niet herdruk, maar omwerking. In dien druk alleen erkende Groen Het Handboek, Voor dit mijn doel moet ik echter den tweeden gebruiken, dien van 1872, herdruk van den istcn, zuivtrste reproductie van zijne gevoelens vóór 1848. Vgl. N, G, '74, bl. 311.

*) Zie \ 969 en v.v.

Digitized by

Google

464 GROEN'8 VERHOUDING TOT DE R00M8CHEN.

vagevuur en aflaat, van afkeer tegen het onderzoek der Schriften door allen, en tegen de vrije genade Gods: alsof zij, om aan haar onfeilbaarheid te kunnen vasthouden, volledige terugneming behoefde van al wat te voren haar schade en schande bewerkt had."

Was dit af keurens waard, dat elke waarborg vervallen was, ook de wijs, waarop de ^Pauselijke Kerk*' bestreden werd. Het Algemeene Protestantisme, dat algemeen gehuldigd werd, juichte elke in de Roomsche Kerk zich open- barende ongeloovige richting toe, en evenzoo elke belemmering, die zij in de uitoefening van hare rechten ondervond. En onverschillig voor leerbegrippen, onthield het zich van alle propaganda des geloofs : »alsof zielenjagt om zielen te behouden ongeoorloofd, en men, om het Evangelie aan alle creaturen te brengen, niet bevoegd en verpligt was ook buiten de grenzen van eigen kerk- genootschap te gaan.*'

Groen was dan ook niets ingenomen met de Staatkunde jegens België en Holland, het dusgenaamde Jozefinisme. Hij zou, gelijk voor de Hervormde Kerk in Holland, voor België hebben gewenscht den voorrang der Roomsche Kerk en hare bescherming in de eigenaardigheden van haar kerkgeloof tegen ontrouwe kerkleden. «Hiertoe ongezind, was de Regeering minstens gehoudeu om, waakzaam omtrent de verrigtingen der Priesters, zich door geen vrees of argwaan of afkeer tot opzetteiyke tegenwerking te laten brengen van eene gezindheid, waaraan ter goeder trouw bij de Grondwet bescherming beloofd was.*'

* ^ „Dit evenwel deed de Regering. Beducht voor eene Geestelijkheid wier tegen - streving, ook waar ze regt- en pligtmatig was, altijd voor een uitvloeisel van oproerigheid en heerschzucht aangezien werd, was zij tevens overtuigd dat eene partij, welke, omdat zij aan Rome getrouw was, aan het Gouvernement te Roomschgezind scheen, tegen de verstandigen en gematigden in den eigen boezem van het Kerkgenootschap niet bestand wezen zou: de publieke meening, door vrijzinnigheid gelouterd, zou den nationalen invloed van het bijgeloof allengskens tot een telkens magteloozer kring van onverbeterlijke duisterlingen beperken. Derhalve vermijding door een Protestantschen Monarch van al wat het vermoeden eener warme gehechtheid aan eigen Kerkgeloof wettigen zou ; aan- moediging van al wat in de Roomsche Kerk tot de partij der onregtzinnigheid behoort ; wcderzijdsche toenadering op het gebied eener hooggeroemde onbekrompenheid van inzigt, die in de dogmatieke verscheidenheid slechts een onderscheid van kleur en uitdrukking ter openbaarmaking van hetzelfde Godsdienst- gevoel erkent; verbroedering van de Room- schen en Protestanten door gemeenschappelijke ingenomenheid met een rationalisme, hetwelk de kern der Christelijke waarheid onder de behandeling der menschelijke eigen- wijsheid verloren laat gaan ; vasthouding vooral ook aan den revolutionairen stelregel dat, gelijk ieder regt, evenroo de regten van de Kerk nooit met de Wetten van den Staat, dat is, met het goedvinden van hen, die namens het Souvereine volk gebied voeren, in tegenspraak behuoren te zijn."

Digitized by

Google

GROEN'8 verhouding tot de ROOMeCHEN. 465

* ^ „Zoodanig was de oorsprong der verordeningen van 1825, waarbij de Gouver- nementsinvloed op het Lager Schoolwezen bevestigd en tot de vorming der Roomsche Priesters uitgestrekt werd/* maar vandaar dan ook door de Roomsche oppositie de herleving der Roomsche Kerk en de ondergang van het maaksel der Bondgenooten.

Zonder twijfel heeft Groen zich in de praktijk ook naar die beginselen gedragen, zoodra hij ze veroverd bad, en waar hij ze in zijne aanraking met den Koning in toepassing brengen kon. Met eene goede methode tot bestrij- ding van Bome hing samen zijne oppositie tegen de gemengde school, van waar die macht al hetgeen haar niet beviel wist weg te dringen, van de dogma- tische onverschilligheid, die de toongevende Protestanten beheerschte, gebruik makende, totdat zij in 1840 scheiding begeerde. Scheen er alzoo overeen- stemming tusschen Groen en Rome te bestaan, hij vond de verklaring noodig dat hij zich met het Katholicisme evenmin als met het Liberalisme vereenigde : Zoolang hy Protestant was, hield hij dat voor bijgeloof*). Goede verstand- houding ook met de Roomschen had hij altijd begeerd, op staatsburgerlijk terrein ; grondwettige onpartijdigheid betaamde eveneens jegens hen ^). Van eene pondspondsgewijze verdeeling van ambten en bedieningen naar bunder en zielental als maatstaf wilde hij niets weten; dat was grondslag der radicale theorie. De Roomschen moesten uitmunten door verdiensten en talenten, en volstrekt geen hoogen toon aanslaan. Zij behoorden te bedenken, in welk land zij woonden ; en ondermijning van het nationale leven zou hun zelven op den duur niet voordeelig zijn ').

Alzoo moesten de Roomschen zelve de ondenkbaarheid beseffen van de gewenschte verstandhouding met hen op staatsburgerlijk terrein, indien de Ultramontaansche richting de overhand had. Tegenover het radicalisme en de ongodisterij evenwel was er tusschen hen en ons drieerlei gemeenschap: van onrecht, van geloof, en van gevaar*), en daarom moest de Christen- Protestant al wat Christelijk was in de Roomsche Kerk beschermen ^) en met de goedgezinde Roomschen tegen de vereerders van de menschelijke rede strijden. Maar op de beschuldiging van eene monsterunie gesloten te hebben met de Jezuïeten, behoefde hij slechts met ironie te antwoorden: »Dit alles is tegen mij en mijne vrienden in het midden gebragt; in proza en poezy, in romantische tafereelen, zoodat de Nederlandsche letterkunde aldus met onder- scheidene werken is verrijkt, om stijl en vernuft zeer lezenswaard" •).

1) 31 Aug. 1849: Adv, I, 39.

•) Adv, 2, 299.

») Adv, (12 Dec. '49): 2, 291, 292, 293, 297.

*) Adv, 2, 299.

*) Beschouwingen over SiaatS' en Volkenre^t 1834, bl. 52.

•) Adv^ 2, 296.

30

Digitized by

Google

466 GROEN'S VERHOUDING TOT DE ROOM8CHBN.

Die beschuldiging kwam van de groote Protestantsche partij, de partg, die door Koning Willem I regeerde en zich zat te koesteren onder de schaduw van den vruchtbaren Oranjeboom, geene verandering der Grondwet wildeen, liefst zonder openbaren strijd met bet Evangelie, onder het volk haar krach* teloos Protestantisme door scholen en regeeringsmaatregeien liet verspreiden. Bij de verschijning van het Ontwerp van gewijzigde Grondwet maakte zg dan ook bij monde van de Algemeene Synodale Commissie per adres van 18 Mei 1848 een akelig misbaar, straks 6 Juni, geaccompagneerd door het Classicaal Bestuur van Amsterdam. Het beginsel van onbepaalde vrijheid, om gods- dienstige meeningen te belyden (Art. 156), zette de deur wijd open voor bet verspreiden en inscherpen van zedelooze grondstellingen en onchristelijke denkbeelden ; om allen godsdienst openbaar uit te oefenen (Art 152), wekte religiehaat en burgertwist en burgeroorlog; om aan de Kerkgemeenten de vrffe keus harer leeraren te geven en het recht van briefwisseling met hare hoofden (de afschaffing van het Placet)^ verscheurde in eens den band tusschen Kerk en 8taat en rukte de geheele kerkinrichting, die bij hare tegenwoordige organisatie gedurende meer dan dertig jaren mocht bloeien, uiteen. In 't kort, die vrijheid zou onze Kerk zwak maken, en de Roomsche sterk, zéér sterk. En daar kwam dan nog bij de vrpheid van onderwgsf Waar moest het heen met het Protestantisme van Hofstede de Groot *) en geestverwanten I En aangezien nu Groen, gelijk Thorbecke, in gewichtige beginselen eene verandering wilde zooals het Ontwerp voorstelde, ja ook Da Costa *) voor de afschaffing van het Placet ') zijne stem verhief, en schier alle bekende antirevolutionairen eene verandering van regeeringssjsteem van gelijke strekking voorstonden; daartegenover de toongevende kerkelijke mannen er alle schade voor eigen Kerk en alle voordeel voor Rome van vreesden, kon Groen met zijne vrienden niet anders zijn dan een laaghartig vyand van het Protestantisme, en een verachtelijk bondgenoot der verachtelijksteRoomschen!

Waarschijnlijk had niemand van die Weleerwaarde Zeergeleerde Heerenin het ten vorigen jare verschenen geschrift, dat wij Groen*s confessie en apologie mogen noemen, een oog geslagen ; of, zoo ja, dan daarvan niets begrepen, tenzij men hem hield voor een Talleyrand. In Ongeloof en Revolutie had Groen stellingen uitgesproken, waarvoor Rome hem, zonder openlijke en plechtstatige herroeping, nooit absolutie geven kan. Wij lezen daar bijv.: »De Reformatie heeft in de zestiende eeuw het revolutionair ongeloof gestuit."

') Vgl. zijne brochure : Wat hebben wij van het ontwerp van gewijzigde Grondwet te verwachten enz. ? Groningen bij C. van Bolhuis Hoitsema. *) Het oo^enblik^ Amsterdam H. Höveker. •} Adv, 2. 211. Met genoegen nam. had Groen de wegvaliing van \i<ei placet gezien!

Digitized by

Google

GROEN'8 VERHOUDING TOT DE ROOM8CHEN. 467

>Alleeo door het verflauwen van den geest der Hervorming heeft, in de achttiende eeuw, het revolutionair ongeloof de overhand behaald." Met die beschouwing is, gelijk men weet, die der Roomsche Kerk in lijnrechten str^'d : volgens haar is de Hervorming het begin der ergste revolutie. Doch dat niet alleen, Groen ging verder. Het ongeloof stond tot Rome s bederf als het gevolg tot de oorzaak: »eene Godonteerende kerkverbastering leidt naar ongodisterij." Dit kwaad was schrikbarend groot in die Kerk, èn openbaar in haar staatsrecht, èn in het eigenbelang en de oppermacht van den paus- Itjken stoel. Dat staatsrecht bevatte de kiem van het ongeloof in zich <).

* ^ * De Souvereiniteit Gods, leerde Groen, werd verloochend voor de Souvereiniteit van den Paus, de stedehouder werd rebel, de godsdienst afgoderij en het dienstbaarmaken van kerk en staat vereenigd aan overheersching en conscientiedwang. Alzoo een afkeer van godsdienst en verwerping van gezag, waai door men de vreeselijkste toestanden te gemoet ging.

Het ongeloof gaf den toon. Met de erkentenis van Gods gezag, gelijk het ten regts- titel en gedragsregel verstrekt, ging de vastheid van den troon en de waarborg der volks- vrijheden te niet. Van de onzekerheid der wederzijdsche rechten was, aa het miskennen van de bijbelsche voorschriften, het streven naar zekerheid buiten Gods Woord en het veld- winnen der theorien van republikeinsche vrijheid en despotische oppermagt het gevolg.

Daartegenover leerde Groen als een echte zoon der Reformatie: „Het droü divin der wereldlijke overheid, het bij de gratie Gods, De zelfstandigheid van den Staat tegenover de Kerk, tengevolge van eigen onmiddellijke onderwerping aan God, is de Christelijk- proteslantsche leer tegenover het Ultramontanisme.*'

Doch zeker reeds in 1852 kon de wantrouwendste Protestant gerust wezen omtrent Groen's gezindheid. Toen waren de Roomschen voorstanders van de gemengde schooi, met eenealgemeene opvoeding; het Hollandsche Liberalisme, begrepen zij, kon dienstbaar gemaakt worden aan de slooping der Protestantsche instellingen ^). De aanwas der Roomsche Kerk bleek groot, hare brutaliteit, denk aan de Madiai's in Toscane, nam roet den dag toe. Wij behoorden dus wijziging te brengen in de geoorloofde taktiek der zelfverdediging ').

Rome had, in deze eeuw, een liberalen Paus gezien, een Paus, die aan volksr vertegenwoordigers een bepaald aandeel aan de macht over den Kerkelijken Staat toegekend had, en deswegens door de bevolking met hartstochtelyk gevoel als op de handen gedragen werd. De Jezuieten zagen zelfs de banier van Mohammed reeds wapperen op het Vatikaan en het Protestantsche

•) Zie Ongeloof en Revolutie^ Tweede Uitgaaf, Höveker en Zoon, 1868, bl. 146—157, en Le Parti Anti-révolutionnaire et Confessionnel 1860, p. 61 65. *) Adv, 2, bl. 170. 5) t. a. p. (18 Nov. *52) I, 154.

Digitized by

Google

468 GROBN'8 VERHOUDING TOT DE ROOMSCHEN.

Avondmaal vieren in de heilige Pieterskerk. Maar het was slechts voor een oogenblik. Na de omwenteling te Parijs, die spoedig volgde op die in den Kerkelijken Staat; eischte het volk te veel van den Paus, inzonderheid eene oorlogsverklaring aan Oostenrijk ; doch Pio Nono verklaarde daaromtrent luide van het Quirinaal : »ik wil niet, ik mag niet, ik kan niet !" Hy gevoelde zich in de eerste plaats het hoofd der Kerk, den gemeenschappel^'ken vader der Christenheid, en dit gevoel verbood hem aan den Keizer van Oostenrijk den oorlog te verklaren; daarna, en daaraan ondergeschikt, was hg vader z^'ner onderdanen. In Gaêta, waarheen hij voor hen vluchtte, werd hem aan het verstand gebracht dat de kleinste inwilliging aan het Liberalisme tot den afgrond voerde. En toen, in 1850, als op de Fransche bajonetten naar Rome teruggedragen, hield hij zich trouw aan de geleerde les.

Tengevolge van die teleurstelling gaf Italië het denkbeeld op, dat een Paus zou staan aan het hoofd van een Staat, zooals die zijnen vrijheidsman- nen voor den geest zweefde, en ging zijn ideaal zonder den Paus tegen den Paus najagen, zóó zelfs dat deze reeds tegen het einde van 18G0 niets over had dan het zoogenaamde Pairlmonium Petri, door de Fransche bezet- ting beschermd tegen de Piêmonteezen, aangevoerd door hunnen ridderlijken Victor Emmanuel. Maar eveneens dagteekent van dien tijd af het klimmen van de pauselijke macht. De geestelijken, de Jezuïeten, allen die belang hadden bij den glans van het Pausdom, wisten allerwegen in de harten der millioenen onderdanen sympathie voor den algemeenen Vader te wekken, voorgesteld als een martelaar, een gevangene, een slachtoffer der goddelooze liberalen ; en was het hem aangedaan onrecht bovendien niet een hoon, God zei ven aangedaan? Geen Paus heeft meer van zijn rijk ontvangen dan Plus IX, gelijk hij, als ware hij de Kerk, in 1854, in eene schitterende vergadering van ongeveer 200 bisschoppen zegende met eene verklaring, dat Maria onbe- vlekt ontvangen was.

Ons heugt nog, hoe stout de Paus in 1853 betrekkelijk onze Natie sprak. Doch toen moest dan ook alle verdenking van Groen, als ware hij Roomsch- gezind wegvallen. Immers hij stond aan de spits der Natie tegen den Room- schen overmoed. Hij sprak luidde uit: De Staat heeft behoefte aan waar- borgen tegen do Kerk van Rome, die nauwelijks kan beschouwd worden als eene enkel godsdienstige instelling, of wilde men liever dat hij niet van de Kerk zelve sprak tegen eene richting, welke vermenging van het godsdienstige met het politieke ten doel heefl tegen de Jezuietische, die, ook blijkens de allocutie van den Paus, in haar de overhand scheen te hebben ^).

>) ^dv, 2 : 307 en v.v.

Digitized by

Google

(;R0EN*8 verhouding tot de ROOM6CHEN. 469

Zelfs was hij zuo ijverig en krachtig, dat het Liberalisme hem en zijnen vrienden gansch ten onrechte I de Aprilbeweging toerekende ^). Niemand zou Qroen toen verdenken van neiging tot de Roomsche Kerk, terwijl hare beschermheeren, de Liberalen, ook niét in den eeretvolgenden tijd aan Groen de hand reikten.

In ons land begon zij dientengevolge reeds spoedig haren waren aard te toonen.

Zij trad toch stouter en aanvallender wijze, in het openbaar op, zeer goed hare voordeelige positie begrijpende en gebruikende, en dat vooral omdat de Protestantsche Kerk vernietigd scheen en de echte Protestanten door de valsche onderdrukt werden.

De priesters A.. Frentrop en J. C. H. Muré wierpen den handschoen toe. Zich noemende liberalen zochten naar treffende wapenen; de brieven van Dr. Zaalberg, wiens feestrede ter plechtige gedachtenisviering der Hervorming door hen van Godverloochening en Godslastering beschuldigd was, ter recht- vaardiging z^*ner gevoelens geschreven, brachten duidel^ker dan ooit aan het licht dat hem, en alzoo ook zijnen geestverwanten, de noodige kracht en het geschikte wapen, de doeltreffende kennis van het eeuwige Home overwinnend Woord, volslagen ontbrak. Het schrijven daarentegen van den onvermoeiden üapadose, ofschoon h^ behoorde tot de secte, die overal tegengesproken wordt, en tot de smalle gemeente, die Zaalberg met de grootste verachting aanzag, oefende veel meer invloed uit ').

De liberale Protestanten waren den Roomschen geuzen zonder geuzen- kracht. Voor een Capadose hadden z^ ontzag, en voor zijn geloof waren zij niet zonder vrees. Daarom hebben z^ de echte geuzen gehaat, en konden zij voor Groen nietB beters gevoelen dan afkeer. Bij het maken van de nieuwe schoolwet stonden zij dan ook trouw aan de zijde van de belijders van de neutraliteit der Staatsschool, en tegenover de kleine, maar dappere keurbende, die door Groen werd aangevoerd. Rome wist het, eene Protes- tantsche Natie is vooral door hare keonis van den Bijbel gevaarlijk, doch Protestanten zonder het Protestantbme der Historie zijn alleszins voordeelig voor de macht der Kerkl

De beschuldiging van kryptopapisme is dan ook al te dwaas. Laat ons veeleer een ander onderwerp bespreken. Laat ons onderzoeken, welk eene toe- komst Groen voor de Roomsche Kerk komen zag. Op dit punt is de aandacht te weinig gevestigd geworden!

Behalve de woelingen in de Roomsche Kerk, die den onversaagden strijder beducht maakten voor ergerlijke toestanden onder de herleving van het Papisme,

") Vgl. Het iste Deel van dit geschrift, bl. 334 v.v.

*) De reeds genoemde brochures verschenen bij H. J. Gerritsen te 's Hage.

Digitized by

Google

470 GROEN'S VEBHOUDUIQ TOT DE ROOM80HBN.

sag hij in haar al de gegevens aanwezig voor het verkrijgen van de over* macht, vooral doordat zij zich geachikt maken kon en wilde voor eene religion civile *).

Qroen's scherpe blik verloochent zich ook hier niet. Het echte Protestantisme is te degelijk om de groote menigte te behagen, en het valsche kan, als gansch onbehaaglijk, haar niet boeien. Toch wil z^' valleszins als godsdien* stiger" z^n. Zij wil »godsdien8tig*' wezen in hare ellende ; zij wil »God dienen/* doch zeer gemakkelijk; zij wil »gesticht'' worden zonder hare wanbegrippen af te leggen en reinheid des harten na te jagen. De groote menigte, ook der niet-rechtzinnige mannen van wetenschap, wil zulk een godsdienst. Daarvoor is de eeredienst der Roomsche Kerk, die zich in alles naar den, gouden appelen voortbrengenden, boom der volksdwaasheden geschikt heeft, bijzonder goed te gebruiken en pasklaar te maken, voor zooverre noodig. Voor scepti* cisten, materialisten, tot uitwendige gerechtigheid bekeerde, maar niet in Christus geloovende zondaars, gevoelsdienaren en comedielievende menschen is de Boomsche godsdienst bekoorlijk, ja verleidelijk, als ware hij de eenige Cultus; in elk geval verre te verkiezen boven een smakelooze preek van onbeduidende dominees in yskelderachtige, tochtige, naakte gebouwen. Mits- dien wordt de groote menigte door onbekendheid met het Evangelie, door vervreemding van de Wet, door verwijdering van den levenden God, steeda rijper voor Rome.

* ^ * De opmerking van Groen is te belangrijk om haar hier niet over te nemen. Zij luidt:

„Bij de algemeene behoefte aan religie, hoedanig ook, kan verbeelding, smaak geweten in slaap worden gewiegd, zelfs door eene gedaante van godsdienstigheid, welke vrijheid van denken en ook van handelen verleent. Aldus zou, juist wegens het overge- bleven verband met onuitvoerbare herinneringen der Christenheid, het ultramontanisme, welligt meer dan eenig ander Kerkgeloof, de geschiktheid hebben om, na toegenomen ontaarding, eenmaal, door verbindtenis van jezuietische en jacobijnsche meeningen en belangen, de algemeen- burgerlijke godsdienst, religion civile^ te worden, voor den Staat noodig, en die eiken dienst van God in geest en in waarheid/rustverstorend en dus straf- waardig, in het belang van den Slaat, als onverdraagzaam en onverdraaglijk, verbant."

* ^ * Groen beroept zich in dat verband ook op de Lamennais, toen hij de volstrektste scheiding van de Kerk en den Staat eischte, in de meening dat hij daarmede het eenige middel had dat Rome's zaak werkelijk dienen kon. Dr. Bronsveld (iV^/^/m^/i 1889, bl. 12 13) heeft onder de bronnen, waaruit die merkwaardige schrijver gekend kan worden, ook Groen*s Ongeloof en Revolutie genoemd. Dat geeft den indruk, alsof eene studie van de Lamennais in dat geschrift voorkomt. Men zal echter te vergeefs naar iets van dien aard zoeken. Groen maakt op een viertal plaatsen melding van hem, meer niet, als van

«) T. a. p. bl 415.

Digitized by

Google

aSOEN*S VfiRHOODINO TOT BOOMSOHEN. 47 L

een beroemd auteur, van wien hij niet weinig geleerd had (bl. 30). Doch waarom stelt Bronsveld Groen voor als had deze eene studie van dien martelaar gegeven ? Om diens oordeel over hem te kunnen gebruiken, (het op bl, 30 uitgesproken oordeel zie Stemmen^ bl. 1234 ), en daarbij tevens de' opmerking te voegen, dat, in hoevele opzichten het ook treffend juist ware, door hem er het medelijden tevergeefs in gezocht wordt. Die aanmerking is niet gegrond. Groen karakteriseerde immers de Lamennais enkel als schrijver^ en behandelde volstrekt niet de vraag, hoe hij behandeld was geworden of hoe hij tot die gevoelens gekomen was? Nam Groen eene lezing over de Lamennais op in zijn Ongeloof en Revolutie?

Groen kwam in 1865 op die mogelijkiieid terug, evenwel in een ander verband, t. w. in verband tot de verloochening van alle geopenbaarde waar- heid, zooals die door het Modemisme plaats had, en blijkene zijne aantee- kening, in den tweeden druk van Ongeloof en BevoJutie (bl. 417). Zag hij verband tusschen het Modernisme en die mogelijkheid? Hoogstwaarschijnlijk had hij daarbij het oog gevestigd op uitspraken, als van Dr. Pierson '), waardoor aan verbeelding en schoonheidsgevoel de alleenheerschappij toege- kend werd. Alleen de aesthetiek mocht aan de taal van den godsdienst de wet stellen ; iedere godsdienstige uitdrukking is dus goed te keuren, »die aan de eischen van een kiesch en ontwikkeld schoonheidsgevoel beantwoordt en een zuiver godsdienstige gewaarwording teruggeeft." Welnu, waar zal men dat beter vinden dan in den Boomschen Cultus? Zoo men niet langer in den godsdienst vraagt naar de waarheid buiten ons, maar slechts naar eene subjectief ware, en dus ook schoone uitdrukking van eene godsdienstige gewaarwording, is men werkelijk niet langer Protestantsch, maar op weg naar de kunstmuseums, vooral naar die, welke men Katholieke Eerken noemt.

Zou de Roomsche Kerk zich kunnen verheugen over zulk eene toekomst, het verleden had reeds overvloedig geleerd, dat zij aan gevogelte van allerlei vleugel en veeren en aard het bouwen van nesten niet enkel bij, maar ook boven hare altaren toestond; de historie had geleerd, en zou het nog kunnen leeren, dat hare invloedrijkste pleitbezorgers zich met de mannen van de Revo- lutie wisten te verbroederen: eene verbintenis van het Ultramontanisme met de Revolutie had niets van een hersenschim. En was niet reeds volgens Rous- seau de Paus de dienaar van Gods dienaren, als hij regeerde over de konin- gen der aarde door middel van het souvereine volk ? Ja, evenals de Revolutie was ook het »Catholicisme" uit z^n aard vijandig jegens de denkbeelden van vrijheid, verdraagzaamheid, en vooruitgang, al wist het zijne beginselen, met het oog op zijne belangen, te laten slapen, al wist het daarvan ten eigen nutte zich dikwerf te bedienen. En waar Stahl en Guizot, voor wier gezag Groen gewoon was zich eerbiedig te buigen, een ander, een gunstiger oordeel

*) Rigting en leven i, bl. 242—250, ziQ Pari. Stud^ en Scheisen tm. 1865, bl. 132 154.

Digitized by

Google

472 OROEN*8 VERHOUDING TOT DE ROOMSCHEN.

velden, h^ kon in dat opzicht hun niet bijvallen. De toepassing van de Rech- ten van den mensch leidde tot de tyrannie van één over allen; de leer van de pauselijke souvereiniteit bracht allen onder één schepter, den schepter van een onfeilbare^ hoofd eener Kerk, die onverbeterlijk is, omdat zij pretendeert onfeilbaar, te z^n ^).

* ^ * Reeds in 1861 had Pierson in zijn Intimis als het voor hem ware beginsel der verdraagzaamheid verkondigd : ,,aan iedere rigting doet men onregt zoolang men weigert, in hare vertegenwoordigers menschen te zien" (bl. 81), en over de Roomsche Kerk, zelfs over Jezuïeten zóó gesproken, dat hij bl. 98 ik gebruik den eersten druk, 1861 de vrees uitsprak, zich verdacht gemaakt te hebben van krypto-katholicisme; ja, hij sluit zijne mededeeling met de vermelding eener betuiging, een Roomschen priester gedaan, dat hij ofschoon toen nog tot zijn leedwezen een langdurigen bloei der Roomsche Kerk te gemoet zag.

Vriend van Rome kon Groen dus in geenerlei opzicht zijn, noch als geloo- vig Christen, noch als echt Protestant, noch als vrijheidlievend Staatsman. Ik zeg met nadruk: van üome^ en spreek niet van hare dwalingen en mis- daden, als onderscheiden van hare leer. Groen sprak het toch onomwonden uit, dat het grootste gedeelte der »abus de TEglise romaine sont inséparables de sa doctrine, en que sa prétendue infaillibilité la rend incorrigible." Daarvan kon zij geen afstand doen, daarin kon zij zich niet wijzigen. »En se modifiant elle se condamne, elle abdique. Son caractère essentiel et son devoir, c'est de stéréotyper ses erreurs, considérant ses fausses maximes comme des prin- cipes étemels" ^).

Smeerde hij die kerk dus geenszins als bondgenoot in den strijd t^en de Revolutie, hij begeerde ook volstrekt niet, haar op revolutionaire wijze te bestrijden. Zoo deed men in de dagen der Restauratie; daardoor had men het Oproer der Belgen te voorschijn geroepen. Zoo deed men nog van liberalen kant in 1848. En waar van die zijde geen onrecht gepleegd werd jegens do vrijheid, waarop ook de Roomsche Kerk recht had, daar werd lafife toegeef- lijkheid bewezen, en wat liberale toegeeflijkheid van Rome verkreeg of behield, daarvan gaf de geschiedenis van Nederland, sedert de gelijkstelling der gezind- heden, meer dan één trefifend bewijs '). Het eenige wapen, waarvan het gebruik rechtmatig en doeltreffend achtte, was het zwaard des Geestes, terwijl de onverminkte en onvervalschte voorstelling van onze Volkshistorie voor dien strijd een onmisbaar en hoogstvoordeelig steunpunt bood. Zeker, de liberalen van zijnen tijd vonden zulk een strijd »proselytenmakerij binnen

*) Le parti antir,^ p. 62.

•j T. a. p.; bl. 82.

•) Regt der Herv, Gezindheid, bl. 171 175.

Digitized by

Google

GROEN'S verhouding tot DB R00M8CHEN, 473

het privatief terrein van den Paus, een kerkelgk jagtdelict, in één woord, <]lat billijkerwijs ergernis wekt". Doch hij voor zich zou zich door hunne -afkeuring niet laten verlokken tot een andere taktiek, gelijk hij ook zou bleven uitspreken dat hij instemde met al wat Rome uit de waarlijk Catholijke kerkleer behouden had, al werd hij dan ook door hen uitgescholden als een bijgeloovige en Protestantsche Jezuiet.

Wij zijn hier tot een punt gekomen, dat groote omzichtigheid eischt. Beeds in 1884 had Groen verkondigd*^): »Onze Christelijke betrekking op de Roorasche Kerk, waar deze zich tegenover het ongeloof bevindt, legt pligten op, voor wier beoefening dikwijls gelegenheid is. De Roomsch-Catholijke Kerk moet door Protestantsche Christenen verdedigd worden, voorzoover in haar Christus zelf aangerand wordt'*.

Groen zegt van deze stelling: »Dit is geene overhelling tot de Roomsche Kerk", en alleen oppervlakkige, alle Evangelische waarheden verloochenende tijdgenooten, konden door zulke woorden geërgerd worden. Maar, verraden zij hoegenaamd geene overhelling tot Rome, zij zijn door onbepaaldheid en onjuistheid gevaarlijk. Wat is hier »de Roomsche Kerk" ? Het instituut, de geestelgkheid, of de kerkelijk-politieke macht van dien naam ? Zoo ja, dan hebben wij er hoegenaamd geene Christelijke betrekking op: daarin toch is de Christus niet; zij is de antichrist, de macht, die zich in de plaats van Christus stelt, en Hem, den eenigen Middelaar Gods en der menschen, van zijne plaats, zoo het mogelijk ware, zou wegdringen. Nog altijd als een Christeiyk Kerkgenootschap erkend, heeft zij recht op de bescherming, die de Grondwet ook haar waarborgt, maar haar te verdedigen, als zij zich tegenover het ongeloof bevindt, dat is voor den Protestant verdediging van de ver- schrikkelijkste verloochening, die de Christus in de praktijk ondervindt; immers, het was ook Groen's overtuiging, dat die praktijk een met de kerk- leer overeenkomstige, door de kerkleer geijkte toestand is. Een Protestantsch Koning kan en moet uit kracht van deze zijne waardigheid, vooral omdat het Protestantisme zulks gewild heeft, de grondwettige bescherming verleenen ; maar een Protestant kan en mag als zoodanig nimmer de Roomsche Kerk, in den bovenaangeduiden zin, verdedigen. Doch wat er van de »waarlijk Catholijke Kerkleer" nog onder de Roomschen, in de ceremoniën, of in de prediking en geschriften van Roomschen overgebleven is, en laat mij er aan toevoegen: wat er van het echte Christelijke leven nog aanwezig is, dè.t moet, maar dkt alleen mag de Protestant tegenover het ongeloof als een voorwerp

^) Beschouwingen over Staats- en Volkenregt^ -bl, 52.

Digitized by VjOOQIC

474 GBOEN'S VBRHOUDINQ TOT DB ROOMSOHBN.

vao zijne apologie beschouwen, en dat was dan ook hetgeen Oroen bedoelde ^ ).

Niet genoeg tusschen het een en het ander onderscheidende, heeft Groen evenwel zelf aanleiding gegeven tot misverstand. Wilt gij daarvan nog een bewijs ? In eene aanteekening op bladzijde 415 van Ongeloof en ReooltUie spreekt hij van de Christel^ke betrekking »op de Roomschgezinden'*, is hem het Pausdom niet de antichrist, en beschouwt hij de vernedering van het Pausdom geenszins onvoorwaardelijk als winst voor het Evangelie. Houdt hij daar het Pausdom voor eenzelvig met de Roomschgezinden, hij noemt er het wijsgeerig Scepticisme den antichrist. 2^1fs gevaarlijker dan het Ultra- montanisme, dat, onder Pauselijke alleenheersching, onafhankelijkheid der Kerk voorstaat, acht hij het Jozefisme en de aan Staatsalvermogen dienstbare Gallicaansche vrijheden. Doch waarvoor is het Ultramontanisme dan niet gevaarlijk ? Is het werkelijk in eenig opzicht beter dan de wijsgeerige twij- felarij? De Revolutie, waarvan het scepticisme de oorzaak is, is vijandig t^en eiken Evangeliebelijder; maar heeft ooit het ultramontanisme, het Pausdom, de Roomsche Kerk, de hand gereikt aan eenigen Evangetiebelijder ? Heeft Qroen zelf er ooit eenigen steun van ontvangen ?

Vanwaar die noot, die pleister op de wonde? Wij mogen niet vergeten, dat zij in verband staat tot het schrikverwekkend uitbreken van het Modernisme. Bilderdijk had reeds tegenover den geest van Godverzaking, dien hij ontwaarde, een vriendelijk oog op Rome geslagen, en hoe zouden dan in dien tijd onze geestverwanten niet vriendelijker zijn jegens die Kerk dan jegens het Moder- nisme, dat alle Kerken afbrak en alle godsdiensten zou doen vervallen ? Dorst zelfs Van Oosterzee *) in 1867 niet beweren, dat de ergste vijand, dien de Hervormingsgeest der negentiende eeuw te weerstaan heeft, in geenen deele aan gêne zijde der Alpen te zoeken is, maar in eigen boezem, in het modem Naturalisme ter eenre, in het geantiqueerd Orthodoxisme ter anderer zijde ? Ja, met het oog op de herleving van Christelijk geloof in den boezem van de Roomsche Kerk, ging men, ging inzonderheid Groen denken aan de vorming van eene macht dller geloovigen, van »de kerk der toekomst", tegenover de macht van Radicalisme en Modernisme, de antichristelijke Kerk, de nationale Kerk, die verloochening van alle geopenbaarde waarheid ten hoeksteen zou hebben, ontstaan door het verbond van Jezuietische en Jacobijnsche meen ingen en belangen.

Bondgenootschap met de Roomsche Kerk kon bij Groen niet plaats hebben; wij zijn tegenover de Roomsche Kerk antirevoluliouairen ; aan Roomschge- zinden echter, als een von Radowitz, Montalembert, de Saey, Albert de

I) Nerfcr/. Ged 1869, bl. 126.

*) Verspreide Geschriften^ iii, bl. 99 v v.

Digitized by

Google

GROEN*S VERHOUDING TOT DE ROOMSCHEN. 475

Broglie, den bisschop van Maintz, wilde hij gaarne, op zijn standpunt, de hand geven i). Samenwerking met zulke leden dier kerk, ook zonder] overleg of afspraak, enkel op grond van hetgeen z^ en wij gelooven, tegen den overmoed van het Radicalisme, in het belang van het gemeenschappelijk Vaderland, had hij langen tijd mogelijk geacht, maar was onverkrijgbaar, indien de Ultramontaansche richting de overhand had ^), waarvan niet zgne vrienden, maar de ongeloovigen en de flauwhartige geestverwanten de gevaarl^kste bondgenooten zijn '). Toch moest hij het in zijne meesterlijke brochure t^en den heer Brouwers, die de gevierden van Heiligerlee gelasterd had, zelf bekennen, dat zijn streven naar eendracht de uiterste grenzen der aan den Protestantschen Christen geoorloofde toegeeflijkheid bereikt had^).

En wat was het loon van die toegeeflijkheid, voor die handbieding? De Roomsche Kamerleden hadden voor de Schoolwet van 1857 gestemd. Daarna steunden noch bestreden zij Groen in de Kamer. Zij beschuldigden hem van dubbelzinnigheid, en vertrouwden hem niet; hij zou, als hij het won, de Gereformeerde Staatskerk herstellen.

En was die gevolgtrekking geheel zonder grond ? Hij wilde toch de her- leving van de Kerk, die, ook in de zestiende eeuw, over eZA^en t^awcf getrium- feerd heeft.

Het zwaard des Geestes eischt den Geest om het goed te hanteeren. In de geestelooze tijden onzer Kerk groeit Rome het snelst. Daarom wendde Groen alle moeite aan, om de geestdrift der Natie te wekken voor hare historie, hare eer, hare kracht, haren Christus, voor het Evangelie. Wij zullen dit later nog vaak kunnen opmerken. Doch waar hij verwees naar het ver- leden, daar maakte hij geene reserves genoeg. Immers, Republiek is even goed met het zwaard des vleesches gesticht en beschermd als door het zwaard des Geestes. Zoo hij en terecht eene herleving van het voorvaderlijke geloof voldoende keurde, daar moet niet vergeten worden, dat dit, al was het dan ook in rechtmatigen krijg, het wereldlijke zwaard trok, onder welks zegepraal de Hervorming haar intocht deed in onze steden en dorpen, en onder welks gevreesden invloed de Reformatie in vele streken gevoerd werd. Dus .... ?

Gelijk wij weten, keerde Groen in 1862 tot het parlementaire leven terug. Vooral na dien tijd zou medewerking van Roomschen tot verkrijging van gewetensvrijheid op schoolgebied hem zéér te stade zijn gekomen. Immers,

*) Heiligerlee en Ultt antontaansche Kiiiiek^ bl. i8. «) t. a. p. bl. 124, 125, 126, 71. ») t. p.. p. bl. 100. *) t. a. p. bl. 72.

Digitized by

Google

476 GROEN'8 VERHOUDING TOT DE ROOMSCHEN.

in ons land nam hun invloed dagelijks toe. In Zuid-Amerika, Ierland, Italië, Spanje, Portugal verloor Rome wel byzonder veel. Met groeten ophef had men wel verkondigd, dat Rome zich onderworpen had aan het edict van tolerantie, door de negentiende eeuw uitgevaardigd ; zel& in Engeland twijfelde men, of zij wel ooit onverdraagzaam geweest was ; de Bartholomeusnacht en de Spaansche Autodafé*8 werden op rekening van overdreven ^ver gezet. Als proeve van der Liberalen onnoozelheid in deze zaak diene bijv. dit, dat Ds. Suringar te Maastricht in zijn kerkgebouw over de uitstekende hoeda- nigheden van den nieuwbenoemden deken predikte en Gods zegen af bad over het werk van den waardigen herder ^). Maar, zoo men oogen had om te zien en een hart om op te merken, kon men niet in dien zoeten droom blijven. Buiten de Porta del popoio te Rome was een[schuur waar de Eogel- schen bijeenkwamen om godsdienstoefeningen te houden; het Amerikaansch gezelschap had er ook een lokaal; de Presbyterianen kwamen er des Zondags in de woning van hun predikant samen. Nauwelijks waren echter de Fran- schen (Dec. '66) uit Rome vertrokken, of de aard der plaatselgke verdraag- zaamheid werd openbaar. De predikant ontving een brief, waarin hem verboden werd met zijne godsdienstige bijeenkomsten voort te gaan, terwijl hij voor zijn persoon bedreigd werd met de inkwisitie, den Engelschen en den Ame- rikanen echter dorst het Pausdom, uit vrees voor kostbare verliezen, zulk een brief niet schrijven ^). De Jezuietenorde, die in 1815 slechts 3565 leden telde, was in 1866 reeds meer dan verdubbeld; in Nederland waren er toen stellig meer dan 260. Het heirleger van monniken en nonnen werd op meer dan 300000 geschat, en hoe velen kwamen er niet in ons Nederland? Sommige takken van handel en nijverheid geraakten, vooral door kloostergeld en hiërarchische bemoeiingen, in Roomsche handen ; en in onderscheidene streken werd veel land aangekocht tegen hoogen prijs en laag verhuurd aan Room- schen. Kerken werden bij kerken gebouwd; in *68 te Rotterdam een kapel voor de onafgebroken aanbidding van het Sacrament. Het bisschoppelijke blad van Qent noemde Marnix »een schelm, een snoodaard, dien men ophaalt uit de riolen der geschiedenis, om hem op een verheven voetstuk te plaatsen." En in de Lyners was bij den »ummetocht" geen Protestant veilig, tenzij hij eerbied voor het Sacrament toonde '). Alzoo, had het Roomsche beest langen tijd ] zijne klauwen met wol omwoeld, van 1858 af begon het van lieverlede zijne nagels te laten zien; doch in 1868 liet het zijne stem met macht hooren.

1) K. W, 13de j. No. 51. *)K. W. 13:37. ») K, IV. 14:13.

Digitized by

Google

groens' verhouding tot DB ROOM8CHEN. 477

Na het maDdetnent reeds .van Roermond^s bisschop kwamen Roomschen voor den dag met een politiek schoolprogram ; maar zoo, alsof Groen er nooit een gegeven had, waarop gelijke punten voorkwamen. Wilde Groen samen- werking met geloovige Roomschen in zaken van gemeenschappelijk belang, en daartoe behoorde immers ook de vrijmaking der bijzondere Christelijke school, de Roomsche leiders wilden die niet met Groen, wel met de Conserva- tieven, de anti-thorbeckiaansche oppositie, op den grondslag der liberale beginselen, vooral om subsidie voor de bijzondere scholen te verkrijgen, zonder Grondwetsherziening, zonder verwijdering van het neutraal karakter der school, al noemden zij haar dan ook »eene gevaarlgke secteschool" ^). Zij werkten uitsluitend voor hunne bijzondere belangen. En de anti-revolutionairen mochten belangrijke diensten bewijzen als hulptroepen; het nakroost der Geuzen toch werd verwezen tot den dienst der Gibeonieten.

Groen vooral moest ter zijde geschoven worden*); de Ultramontaansche organen waren in den regel zéér scherp tegen hem, zoo niet hatelijk en venijnig fel. Zijne politiek was in hunne oogen, zeer onnoozel, en had secte- geest tot grondslag; hij was geen Staatsman, maar een sectaris. Niet alle antirevolutionairen dachten als hun partijhoofd, wiens gebreken zij volko- men kenden, maar wiens oordeel zij, om de eenheid der partij niet te breken, bleven volgen. Derhalve, als hij dood was, zouden deze mannen wel te vinden zijn ; en zelfs reeds dan, als Groen ook in hunne oogen een sec- taris werd.

Dat was de Ultramontaansche vertolking van de beroemde leus: *Ecn Staatsman nietl een evangeliebeï^der,** Dat was wel het meest afdoende bewijs van onverzoenlijkheid tegen al wie in de Protestantsche kerken aan hare evangelische belijdenis vasthoudt ').

De storm van 1853 was gaan liggen, de ingevoerde organisatie begon aldus hare kracht te beseffen en te betoonen. Deze werd vergroot door den toestand van het Protestantisme. Misplaatste verdraagzaamheid prees hare bozadigd- heid, en averechtsch medelijden trachtte eenigen balsem in oude wonden te gieten, De geldzucht veler Protestanten vraagde slechts naar tijdelijke winsten, en Roomsche winkels wisten evenals Roomsche boeren daaraan te voldoen. Protestantsche dames achtten zich het best bediend door Roomsche winkel-

juffrouwen en Roomsche dienstboden. Van Regeeringswege en in de politiek

1) Pari, 5"/. en Sch. i866, bl. 169. Vgl. de brochure, die reeds blijkens haar titel van Jezuietischen oorsprong is: „De gemeente of openbare scholen zijn sectesckolen door Mr. J, R. Thorbecke, ex-minister van Binnenl. Zaken, Amsterdam, J. Beerendonk, 186S.

*} Pari, Si. en Sch, 1865, No. 2, No. 4, No. ii.

•) Heiliger lee enz , bl. 59, 72.

Digitized by

Google

47 8 GROSN'S VERHOUDING TOT DE BOOM8CHBN.

werden allerlei attenties aan Rome bewezen ; wij waren niet in tel ; ons ontbrak een centraal orgaan onzer Protestantsche begeerten ; de Synode werd nauwelijks genoemd, en zij had zich zelfs in 1853 niet flink durven uitspreken tegen het Oltramontanisme. Geen wonder dus, dat de stoutigheden gaandeweg grooter werden, totdat het in 1868 de ergerlijkste dingen dorst zeggoi.

Enkele andere broeders ^) deden wat zij konden om den Protestautschen geest wakker te schudden. Op de boeken en brochures, die hun uitgaaf hier te lande aan de Aprilbeweging te danken hadden, volgden merkwaardige opstellen van mannen als Doedes, Van Toorenenbergen, Schotel, naar aan- leiding van de herdenking van merkwaardige feiten uit de geschiedenis der Hervorming: denk aan de Hagepreeken (1566), en het zevende halve eeuwfeest der Hervorming. Groen echter was bijna de eenige op staatkundig gebied, ilie zoowel tegen het Ultramontanisme als tegen het Liberalisme in den geest der oud-vaderlandsche vrijheid ijverde. Vooral moest hij op zijne hoede zijn, toen in den beginne van 1868 De T^d schreef: »W^' zijn krachtig genoeg om elk gouver- nement, dat onze aanspraken miskennen raogt tot z^'n pligt te brengen. Het Ministerie zal weldoen, dat niet uit het oog te verliezen," en toen het Mandement der hooge geestelijkheid aanprees het benuttigen van een echt Katholiek onder- wijs, in zoover het bestond; het tot stand brengen, voor zoover het ontbrak; en het eischen der neutraliteit, waar zulk een onderwijs niet te verkrijgen was.

Aan de bespreking van deze punten zullen wij evenwel laten voorafgaan de beschouwing van Groen's houding omtrent het Heiligerleefeest, 28 Mei 1868, ter herinnering waaraan de dankbaarheid eene Cbristel^k-Nationale School gesticht heeft.

De Ultramontaansche partij dan braakte allerlei laster uit, inzonderheid over den overwinnaar van Heiligerlee, den onvergetelijken Lodewijk.

De Jezuieten-parüj hield dit feest niet voor nationaal: omdat, volgens hen, de opstand van 1568 onder den naam der vrijheid begonnen is ter wille van het Calvinisme; daarom meenden zij niet te kunnen meéjubelen. »Nu, de

*) Wij vestigen gaarne, zoo noodig, nog de aandacht op Napoleon Roussel : „De Katholieke en Protestantsche NatiCn onderling vergeleken. Met eene Voorrede van Prof. Hofstede de Groot, 1856; Dr. A. Capadose's boekjes: „Z>^ kracht des gcloofs^oihiyiQU- derheden uit het leven en lijden van D. Manuel Matamoros, Amsterdam 1862 (bij H. de Hoogh); De ver borg en heden van het Vaticaan van Th. Griesinger, door H. M. M. Rappard Fz., pred. te Zaandam. 1862; Volksbladen ter herinnering aan de schoonste bladzijden uit onze geschiedenis. Harderwijk (bij M. C. Bronsveld) 1871; De St. Bar- tholovteusnacht door Athanase Coquerel Jr., Amsterdam (bij G. L. Funke) 1874; 2de druk; Paus, en Concilie in de negentiende eeuw door Fclix Bungener, Utrecht (bij J. J. M. Kemmer) 1870.

Digitized by

Google

GROENS'S VERHOUDING TOT DE ROOMSCHEN. 479

verdedigers van het Papisme en van de gewetenstyrannie, de geestelijke kin- deren van de moordenaars onzer vaderen, zouden bij dat feest ook niet passen en de feestvreugde zekerlijk verstoren; Jezuieten-tronie's en monniken-kappen zouden te Heiligerlee zijn als vleermuizen en nachtuilen bij helder daglicht" Dat volk zal ook nimmer een deel onzer natie worden , zoolang het vervreemd bl^'ft van het hart onzer natie.

Doch zoo zg al niet zelve verschenen , lasteringen, gruwelijke lasteringen althans voor ons, » voor hen, die het met de zedelijkheid zoo nauw niet nemen, z^n ze waarschijnlijk niet eens gruwelijk zouden zij uitblazen.

Op deze Rabsake's taal gaf de Heer aan Qroen een antwoord in de pen, dat voor den tolk dier lastertaal, den Heer J. W. Brouwers, naar het oordeel van alle deskundigen verpletterend was. Green geschrift van die dagen was zóó doeltreffend, als dat van Groen: ieder Protestant, die het las, was ver- ontwaardigd over Bome*s brutaliteit in het smaden van de edelste mannen onzer historie, en voor altijd stond dientengevolge in ons hart het slot, waarin Groen en Van Toorenenbergen broederlijk en innig samenstemden :

»Wij dan, wij Antirevolutionairen, wg lofredenaars en erfgenamen der echt- Calvinistische politiek, »zijn verre van het denkbeeld dat het Antirevolutio- nair beginsel medebrengt de Roomsche Kerk te erkennen en met haar een bondgenootschap te sluiten tegen anarchie en ongeloof. Zoo is de Gerefor- meerde Kerk van Nederland in haar trouwste zonen nooit Antirevolutionair geweest. Zij heeft tegen Rome, ook als zij om recht en hulp smeekte, geen andere politiek gekend dan die met denzelfden ijver strgden leerde tegen de macht der leugen, die haar vervolgde, als voor de belgdenis naar Gods Woord, waarop zij steunt '"*')•

^Le ion fait la musique.'' De toon, waarop gesproken wordt, doet veel af. Vooral bij het lezen van uit het hart van Groen opgewelde en uitge- vloeide geschriften gevoelt men, dat zijne ziel Rome haat met al de vurigheid van een Jan de Bakker of Mamix van St. Aldegonde. Waar de Staatkunde echter aan het woord kwam, daar had blijkbaar de voorzichtigheid het bestuur van tong en pen. Evenwel, het bleek ook dan overvloediglijk, dat hij aan zijn beginselen, of aan zijn geestdrift geenszins het zwijgen oplegde.

Heiligerlee en ÜUramontaansche Kritiek den Roomschen hulpbenden aan te bieden, was geen daad van alledaagsche Staatsmanswijsheid. Immers reeds in 't voorjaar van 1866 had zich tusschen Conservatieven, Roomschen en Antirevolutionairen, zonder overleg of afspraak een soort van coalitie, niet als kuDstgewrocht, maar als tot rijpheid gekomen vrucht der omstandigheden

>) t. a. p. bl. 127.

Digitized by VjOOQIC

480 grobn'b verhoudinq tot de roombchbn.

gevormd met betrekking tot de schoolkwestie ^), de kwestie, waarvoor Groen z^'n leven gegeven had. Hij rekende steeds op de kracht der waarheid in vrijgezinde Roomschen, doch hield daarbij de zelfstandigheid zijner richting omhoog.

Desniettemin, in 1868 bleef de coalitie bestaan, vooral omdat de Boomsche chefs begrepen, dat er voordeel te behalen was door 6roen*s volgelingen, ofschoon Groen zelf het hulpbetoon hunnerzijds alleen onder bepaalde reser- ves begeerde.

Dat hulpbetoon op een bepaald punt was toch geene ^confederatie van de partgen" Het mocht althans »niet leiden tot een onderlinge leverancie van candidaten^ waarbij men, over en wéér, blindeUngs, zonder eigen toetsing, in de aanwijzing berust. Neen, gij moet mij aanbevelen een, ook voor mij, aannemeli/k persoon, die mij niet vijandig, maar toegenegen en althans eeniger- mate geestverwant zij ; den zoodanigen vooral, die niet tegen de hoofdgedachte, waarop toenadering berust (vrije ontwikkeling der Natie, ook op schoolgebied) gekant is. Het kan pligt zijn bp de stembus, ter weering van een godloochenaar, aan een roomschgezinden Christen, omdat hij, als Christen, ook geestverwant is, de hand te reiken. Aan den medechristen; niet evenwel aan den ultra- montaanschen roomschgezinde, die, om zich in de verguizing van hetgeen door ons vereerd wordt, te vermeijen, met halvering van authentieke stukken, de historische kritiek ter zij stelt" ').

Doch waren er zulke mannen in Nederland ? Ook in dat opzicht gaf Groen zich over aan een denkbeeld, dat, ja liefelijk was, maar slechts een droombeeld moest heeten. Ik heb van den beginne het stemmen op eiken Roomsche ontraden. Was de Boomsche liberaal, dan was hij daarom tegen ons ; was hij niet liberaal, dan was hij ultramontaansch ; zulke Boomschen, als Groen zich dacht, waren in Nederland zoo goed als volstrekt niet bekend. Alleen in de Oudbisschoppelgke Kleressy konden zij schuilen, doch deze anti-ultramontaansche echt-Nederlaudsche Boomsche Kerk komt, zoover ik weet, in Groen's geschriften zelfs niet bij name voor. Wat bij door de Boomsche Kerk in deze landen verstaat, dat is de tot Kerk verhevene Jezuieten-missie, en wie durft in dien afgodentempel anders stemmen, dan de Bisschoppen ▼oorgeschreven, of de paters- Jezuïeten verordineerd hebben ? Groen wilde geen strijd met Bome, opdat het ongeloof niet zou glimlachen ; maar hetgeen hij als Ultramontanisme haatte, heeft nog iets meer gedaan dan glimlachen bij het lezen van dergelijke naïveteit in den grootsten historiekenner van Nederland.

») Bij de Stembus ii, bl. 18, 1869. «) t. a. p. Il, bl. 18.

Digitized by

Google

groen's verhouding tot de roomschen. 481

Maar, hoe hij zich daarin ook bedroog, hij bedroog zich niet in het voor- gevoel, dat hij blijkbaar in zich omdroeg, in de vrees dat op dien weg misschien zijne partij ten onder zou gaan, en bijgevolg de natie. Daarom te meer liet hij telkens woorden als deze hooren:

»In de handhaving onzer zelfstandigheid ligt de toekomst van ons land. Aan ons voegt, in den strijd tegen ongeloof en radicalisme, het inüiatief^ als in het voorjaar van 1866, niet de straks daarop gevolgde inlgving in de conservatieve partij. Wenschelijk evenmin voor haar als voor ons. Ook thans spreekt men met ophef van eene con/ecïero/ie t?an tiric par^j^cn, de conservatieve, de roomschkatholieke, de christelijk-historische of anti-revolutionaire, ter kandidatuur-leverantie, bijkans onbeziens, over en weer. Daartegen is mijne zeer ernstige raadgeving gerigt. Neen, geen confederatie met de inconsequente fractie van het liberalisme. Neen, geen verstandhouding met de roomsch- katholieke Kerk, die, op Nederlandschen bodem vooral, zoo ligt ultramon- taansch wordt !" ^ )

Groen kon van die ultramontaansche gezindheid trouwens telkens den tijgerbek zien. Bijv. bij de verkiezingen in 1869. Toen werd hij vermaand door een zijner meest hooggeschatte roomsche landgenooten tot ondersteuning van den heer J. J. W. van der Biesen als »bepaald tegenstander der gods- dienstlooze scholen en echt- antirevolutionair.'' Die vermaning werd aldus aangedrongen : <0f is de Papenhaat te sterk ? Zoo ja, dan triumfeert uw geliefde Van Foreest nooit te Alkmaar; zoo niet, dan in 1871 gewis."

Welk antwoord gaf Groen daarop ? »Loven en bieden ligt niet in mijne taktiek. Zoo de kiezers te Haarlemmermeer weten dat de roomsch-katholijk, tegenover een schoolwetman (liberaal en kandidaat der Nieuwe Botterdamsche Courant)y ons programma beaémt, is mijne aanbeveling (principieel dikwerf reeds herhaald) overtollig. Papenhaat, in een brief aan mij, is min voegzaam. Tegen UUramontaanschen overmoed heb ik mij altijd verzet; nooit was ik lofredenaar van antipapistische felheid. Gebleken eensgezindheid met den heer Van der Biesen zou des te meer, ook door mij, worden gewaardeerd, omdat, over 't algemeen, dunkt me, de roomschgèzinden ons, evenmin nu, ter bestrijding van art. 194, als in 1857, ter afwering van de Schoolwet, ter zijde staan" *).

Dit karakteristieke antwoord komt met Groen*s geheele gedrag en streven,

ï) Zel/siandighnii herwonnen, 1869, voorrede V. Men merke op dat ook in de laatste zin- snede een gevaarlijk optimisme omtrent den aard dier Kerk in Nederland doorstraalt. Vgl. N, G, 1872, bl. 120: „In de handhaving onzer zelfstandigheid ligt de toekomst van ons land."

") Bij de Stembus, Naschrift, XV.

31

Digitized by

Google

482 GROBN'S VERHOUDING TOT DE ROOM8CHEN.

op dit punt overeen. Wij halen het echter aan als een bewijs, hoe hij niet begreep, of begrijpen wilde, dat hij in het oog zelfs van Roomschen, die hg hoogschatte, met wie hij dus, betrekkelijker wijze en voorwaardelijk, samen- werken wilde, een Papenhater was. Qroen scheen te meenen dat de Roomsch^i even verdraagzaam waren als hij, en dat zij in een echten Protestant nog iets anders konden zien dan een Papenhater. Zulk eene meening moge voor zijne edelmoedigheid pleiten; zij pleit niet voor zijne menschenkennis, en allerminst voor zijne kennis van de heerschende gevoelens der Boomschen.

Merkte hij dan de toenemende stoutheid niet op? Ongetwijfeld, althans in 1870. Toen schreef hij: »Sedert 1861 legt het Ultramontanisme t^en de Evangelische Christenheid een verscherping van Shibboleth en een veerkracht van polemiek aan den dag, waarop in 1815 niemand verdacht was. £r is een uUramoniaansch streven naar onderwerping van alle aardsche magten aan den zoogenaamden Stedehouder Gods, dat op Christelijk-historische zelfver" dediging bedacht maakt" l). Immers, de Jezuïeten hadden Pius gekneed tot een paus naar hun hart; de onbevlekte ontvangenis van Maria was afgekondigd geworden; Encyclika en Syllabus waren uitgevaardigd; de machtige keizer van Frankrijk liet begunstiging van Eome toe. De buiten- landsche toestand der Kerk scheen dus recht te geven, in verband tot hare stelling in ons vaderland zich te laten zien, zooals zij naar haren aard was. Vreemd, nog eens vreemd is het, dat Groen zich dat verschijnsel als iets vreemds^ als iets nieuws ten minste» dacht, zoodat nu eerst zelfverdediging te pas zou komen I

Die zelfverdediging stond met de herleving der Hervormde Kerk in onaf- scheidelijk verband. »Alleen in de herleving der Hervormde Kerk ligt tegen Liberalisme en Ultramontanisme genoegzame kracht. Alleen in de belpdenis^ gelijk ze door het bloed van vele martelaren was bezegeld, eer zij in de sym- bolische schriften opgeteekend werd. Alleen- in de Kruisbanier. Alleen in de offerande eenmaal op Golgotha volbracht'* *). Waren uitingen als deze niet voldoende, om den schrijver verdacht te maken bij de Boomschen, als ware hij een najager van de Calvinistische Staatskerk, een vijand van gelijkstelling der Protestanten en Boomschen, en wat dies meer zij? Groen noemde, in blijkbare en rechtmatige verwondering, zulke voorstellingen >eene logenachtige miskenning van het overbekende:'* »Niemand heeft, meer dan ik, de staats- regtelijke gelijkstelling der gezindheden aanvaard." Maar rekenden de ultra- montaansche beschuldigers niet beter dan Groen met de kracht der feiten? Vooreerst : zelf stelde hij de Boomschen volstrekt niet gelijk met de Protes-

*j JV; G. III, bl. 117. *) N. G, 1869, bl. 127.

Digitized by

Google

GROEN'8 verhouding tot DB R00M8CHEN. 483

fanten, en van eene evenredige verdeeling van ambten en posten naar het zielen- of bundertal wilde hij nietB weten: hoe kon hij dan in de oogen der Eoomschen eene staatsrechtelijke gelijkstelling willen? Verder: aan het Pro- testantisme moest in alles de prioriteit en suprematie toegekend worden, omdat het zulks krachtens de historie bezat ; het moest aan de spits staan, maar niet nevens het Romanisme: waar was nu de gelijkstelling? Eindelijk, waar Oroen de Grondwet uit dat oogpunt zou toepassen, zouden ook zijne geestverwanten hetzelfde doen, zoodra, naar zijn dagelijksch bidden en krachtig werken, gezien werd de herleving der Hervormde Kerk, al stemden de vrienden dan ook met zijne verklaring in, dat een Gereformeerde Staat, of wilt gij, Kerk, zooals wij die vóór 1795 gehad hebben, eene onmogelijkheid geworden was ^) Gelijke oor- zaken hebben gelijke gevolgen; onze Kerk duit evenmin als de Roomsche gel^kstelling met hare doodelijke vijanden.

En nu kwam het Vaticaansche concilie, b^ de voorbereiding waarvan ook de Protestanten ter bijwoning genood igd werden, in 18G9, het anathema uitspreken over allen, die zich onderwonden de onfeilbaarverklaring van den Paus tegen te spreken. Daardoor werd ook onze Kerk, onze natie als bij voorbaat gedoemd; immers welk lid onzer natie, welke belijder van Christus, welk menschenkind, dat zijne vrijheid liefheeft, zou erkennen dat de Paus onfeilbaar is, en dus kunnen dulden dat de Koomsche Kerk evenveel rechten ontving als de Kerk, die de Natie groot maakte? ^)

Bovendien, waar hij, bij de openlijke erkentenis dat het gereformeerde volks- geloof, naar de eigenaardigheid der zoogenaamde Calvinistische en Puriteinsche richting, in elk bachelijk tijdsgewricht de steun van Kerk en Vaderland, de

* n * Op de noodiging wilde Groen zinnebeeldig antwoorden : „een geopenden Bijbel in de volkstaal, de belijdenis onzer Kerk, een martelaarsboek, een oranjelint met de schrifluurplaats Richt. 2: i8, en het oude nationale muntstuk, vooral met het gave rand- schrift." — De Priester W. F. N. van Rootselaar heeft in zijne Uitnoodiging tot antwoord eene proeve van verM'aandheid en naiveteit gegeven: De Paus zou Groen dat alles ont- nemen en in de plaats daarvan hoofdzakelijk zijn zegen geven. Vgl. K, W, 14de j. No. 33.

* , * De Monde riep ons bij de voorbereiding toe: „Ingeval de scheurmakers en pro- testanten van hunne dwalingen geen afstand mochten willen doen, en het Nat. Concilie behandelen even gelijk zij dat van Trente hebben gedaan, dan hebben zij te verwachten dat er nieuwe rook uit den put van den afgrond zal opstijgen, en dat hun rampen zullen overkomen, zoo groot en vrceselijk als tot hiertoe op aarde onbekend waren."

') Nederl. Ged, 1871, bl. 280. ^

■) Zoo men lust heeft leze men daarover wat ik schreef in het K, fV, van 12 Mei 1871, en volgende Nos.

Digitized by

Google

^84 GROBN'S VERHOUDINa TOT R00M8CHEN.

onbewimpelde verklaring voegde, dat de Katholieken geen essentieel bestand- deel der Nederlandsche nationaliteit uitmaakten i), mochten daar de Room- schen van hem eene toepassing der staatsrechtelijke gelijkheid verwachten, gelijk zij die begrepen?

Zeker, niemand had meer dan hij gepleit voor het goed recht der Roomsche Kerk tegenover het liberalistisch propaganda maken door middel van het onderwijs. Maar was dat voldoende, om de gelijkstelliDg te verkrijgen? Fei- telijk was er toch geenszins gelijkstelling, ja veeleer achterstelling in velerlei opzicht. Ik heb de intrekking der Missie bij den Paus ^) met groote blijd- schap begroet als een maatregel van de grootste billijkheid. Dat was van een Hervormden predikant te verwachten. Maar ook van den heer Groen, wiens vrienden en geestverwanten in de Kamer er grootendeels anders over dach- ten? Zekerlijk, want het was waar wat hij den 21''te»^ November 1871 ^) schreef: «Steeds was het mijne overtuiging dat, in een constitutionelen Staat, het gelijk recht der gezindheden de Missie te Rome niet voorschrijft, zelfs niet vergunt. Tegen dergelijke anomalie, tegen dergelijke ongergmdheidj heb ik mij ten allen tijde verklaard." Maar, volgens zijne opvatting van het recht der gezindheden, moest aan de organen der gezindheden zelve gevraagd wor^ den wat haar godsdienst eischte. Welnu, volgens de Roomsche Kerk zelve was de wereldlijke macht van den Paus niet alleen noodig, maar ook eene missie, zooals de bedoelde, zou hij zijne geestelijke functies goed uitoefenen. En overmits nu de heer Groen zelfs het gezantschap te Stockholm om dynastieke, d. w. z. ook om Protestantsche, redenen bestendigd wilde zien, bleek het dan ook daaruit niet, dat zijne geuzen-natuur sterker was dan de staats- leer, die hij verkondigde, en dat hij zeker ter goeder trouw, maar stellig in- consequent in de werkelijkheid geene gelijkstelling voorstond?

Het is dan ook volkomen verklaarbaar, dat de Roomsche Kerk, of om eene geliefkoosde onderscheiding van Groen te gebruiken, het Ultramontanisme in die Kerk zich liever met de Conservatieven, of met de Liberalen, verbond. Thorbecke was de man geweest, dien de Roomschen met hoop op goed succes, en met verrassend groot succes, steunden, en Thorbecke bleef hun man. Want het stond bij hen vast, dat de toepassing der Thorbeckiaansche theorieën bij uitnemendheid geschikt was ter ondermijning van 't geen de Gereformeerden boven alles waardeerden, meer dan iets anders bevorderlijk ook aan het veldwinnen van Rome's invloed. Was die invloed eenmaal groot genoeg, en van meer beteekenis dan die der Gereformeerden, dan immers kon

1) AT, G. 1870, bl. 226.

«) Zie het K, W. van 24 Nov. 1871. ,

3) N, C. bl. 384.

Digitized by

Google

GROEN'S VERHOUDING TOT DE ROOMSCHEN. 485

Rome Thorbecke loslaten, hem desnoodig bestrijden, en (zooals 't ook inder* daad gebeurd is) in verbintenis treden met meer handelbare, meer volgzame notabiliteiten op politiek gebied ^), doch altijd notabiliteiten met liberale beginselen en zonder gereformeerd leven van den echten stempel, om hen uit te spelen tegen de Liberalen, ter vergrooting van eigen invloed, ter verzwak- king van het Protestantisme, van de Nederlandsche Hervormde Kerk. Van Groen, of van de echte Groenianen evenwel, behielden zij een instinktmatigen afkeer, gelijk de muisjes van hunne belagers.

Wat toch was de geheele taktiek der Liberalen ? Nog bij de voorbereiding van de feesten in April 1872 kwam zij duidelijk aan het licht. De Christeli/h- protestantsche nationaliteit moest uitgewischt worden. Zij begeerden daarvoor de hulp van den Ultramontaan, en de Uliramontaan wilde de verlangde hulp wel verstrekken. De feestviering moest alleen gewijd zijn aan de staatkun- dige vrijheid, zonder haar bron te melden, zonder haar grondslag te noemen. Allen moesten om dat abstracte denkbeeld ten reie gaan. Maar dat eene ker- kelijke partij het Gemeenebest der Yereenigde Nederlanden gesticht en de genoten vrijheid voortgebracht en gehandhaafd had, dat moest verzwegen worden, en werd ten faveure van de Roomschen ook werkelijk verzwegen. Maar wie het verzweeg *), Groen in geen geval, Groen in geen enkel opzicht. Meesterlijk wierp hij zijne Nederlandsche Gedachten onder de denkende geesten, en bewonderenswaardig waren de ironische opifierkingen, die hij over de feest- rede van Dr. de Vries ten beste gaf. Maar is het dan onverklaarbaar dat, nu Groen, zelfs in de feestviering om de vrijheid, weigerde meé te zingen in het koor van Roomschen en Liberalen, en het volgens hem ook nu weer bleek dat zij ter uitroeiing van het Protestantsche leven elkander de hand reikten, de Roomschen hem verafschuwden als de pest, en uitsluitend van de Liberalen of Conservatieven alle voordeel verwachtten?

Vooral waren zij om Groen 's houding tegenover de inbezitneming van Rome door Italië verontwaardigd. Zy hadden blijkbaar op zijne hulp gerekend. Immers was vooral sedert 1860 door deKreuzzeiiungy hetblad vanGroen's Duitsche geestverwanten, in Duitsohland algemeen verspreid, dat, als de Paus zijne wereld- lijke souvereiniteit verloor, de gansche wereld hare vastigheid zou verliezen. Dat conservatisme achtte het zelfs eene onderscheiding voor het Pausdom, aldus te mogen lijden. Ja, zoo ooit, dan betaamde het thans dan Protestanten

1) Citaat uit dr Hoop des Vadtrlands^ met Groen's goedkeuring voorzien, in de Nederl, Ged, van 8 Nov. 1871 opgenomen.

*) Zie de N, G, van 1872, No. i, bl. 8, en voorts bl. 57, 46, 56, 112, 72^ en de Nos. van 5 en 9 April.

Digitized by

Google

486 qroen's verhouding tot de roomschen.

met woord en daad te tooneo, dat het hun tegenover de Revolutie en het Despotisme, openlijk in een misdadig verbond, niet aan de bewustheid ont- brak, dat zij en de Katholieken dezelfde zaak gemeen hadden. »Immers niet slechts de Luthersche pastorie, ook de Pruisische Koningstroon stond met het Patrimonium Petri onder de hoede van hetzelfde recht."

Daartoe opende zich, bij gelegenheid van de motie-Kerstens, eene schoone gelegenheid. T^enover dien afgevaardigde, die slechts voor de rechten van den Paus sprak, wilde Groen als contramotie gesteld hebben: »De Kamer, eiken roof afkeurende, gaat over tot de orde van den dag." Immers: >a. Door zich, als beschermer van eiken verongelijkte, te willen opwerpen, maakt men een droevig figuur, b. De protestantsch-nederlandsche sympathie voor den Paus zou een al te sterk contrast zijn tegen de apathie, toen in 1866 tegen Duitsche Vorsten en Stammen, ook tegen het Huis van Nassau, onregt gepleegd werd. c. De onfeilbaarheid, in telkens vernieuwden banvloek open- baar, is voor den protestantschen Evangeliebelijder reden te meer om aan versterking eener dergelyke magt, op geenerlei wijs, medepligtig te zija" ^).

»De Christelijke pers" was zéér verstoord over de houding, die onze afge- vaardigden aannamen, zoowel tegenover de motie-Cremer, als tegenover die van den heer Kerstens. De Conservatieven hadden de teugels, maar de Roomschen blijkbaar de zweep, en dat werd door die organen eenstemmig veroordeeld, zoo zelfs dat nu wijlen Bichon van IJselmonde zich tot het geven van rekenschap aan ons genoopt voelde " ^).

Zoo gaf Groen aan Rome niets toe. Zoo verzette Groen zich tegen mede- werking aan al hetgeen Rome, als Rome, aangenaam was. Bij al zijne hand- bieding, handreiking, handgeving, vergat hij nooit dat hij, als tolk der Pro- testantsche nationaliteit, oök bij de Stembus tot handhaving van haar karakter verplicht was tegenover die macht.

Zij toch kon allerminst tegenover zich verdragen eene bevolking, die, sterk door haar geloof aan de vrije genade Gods, aan de rechtvaardigmaking door het geloof zonder de werken, aan den Bijbel als kenbron der waarheid en richtsnoer des levens, zelfs haar te machtig kon worden. De ontzenuwing van dat volk was een eerste vereischte tot uitbreiding, tot bevestiging van hare macht; reeds de verloochening van zijn verleden was uitbreiding van haren invloed. Toen dan ook in den zomer van 1871 Bichon van IJselmonde in het »Calvinistische Dordt" viel, schreef de Maasbode met

>) ^. G. 1871, bl. 95, 264, en N... 115 (i Aug. '71)

») Zie /T. W'. van 6, 20 en 27 Jan. en van 3 en 10 Febr. 1871.

Digitized by

Google

GROEN'S VBRHOÜDING TOT DE KOOMSCHEN. 487

kwalijk verholen pleizier, dat het moderne ongeloof daaraan een slag toege- bracht had, waarvan het zich niet meer zou kunnen herstellen ^).

Doch er waren nog meer redenen, waarom zulk een staatkundig leven noodzakelijk was. Wij zullen er slechts twee van noemen.

De Nederlandsche Hervormde Kerk scheen dood te zijn als Protestantsche instelling. Predikanten en Kerkbesturen bemoeiden zich, in deze hunne kwali- teit, met alle andere dingen dan met de vraag: Hoe zal de Natie haar karakter bewaren, en hoe zal zij ontkomen aan den greep van het Roomsche Beest? Zelfs had de Synode zich tegenover het ongeloof ('t welk Eome als vijand van het geloof, dat zij het meest vreest, niet ongaarne ziet heer- schen, zelfs in eigen Kerk, als het haren invloed maar uitbreidt) zóó gedragen, dat de Tgd het genoegen had te verklaren: »het is alzoo gedaan met de Nederlandsche Hervormde Kerk, wier hoogste gezag zich zelve loochent. Er kunnen nu nog Hervormden overblijven, maar eene Hervormde Kerk, of een Hervormd Kerkgenootschap is er niet meer. De Synode heeft dat in hare zitting van den 248teo Julij 1865 oflSciëel begraven."

Natuurlijk deed de ellende onzer Kerk de oogen vestigen op den daartegen zoo sterk uitkomenden glans der pas erkende Roomsche Kerk met hare Bisschoppelijke paleizen en, als paleizen prachtige, nieuwe Kerkgebouwen. Dat oefende echter niet de grootste aantrekkingskracht uit.

Grooter was het gevaar, dat menige hooggeachte Protestant van orthodoxe richting zich door Rome*s vleierij en geklaag liet inpalmen. Had toch de Vrijheer van Hodenberg in 1867, als Luthersch Hannoveraan, zich ernstig beklaagd over Pruisens handelingen, zijn geschrift had grooten invloed uitgeoefend in de Christelijke kringen der Residentie, en dat met sympathie voor Rome's staatkundige heerschappij.

^ * In zijne Voorlezing over het Protestantisme als politiek beginsel de verhouding van Kerk en Staat uiteenzettende volgens de Gereformeerde beginselen, (Rotterdam, bij W. Wenk, 187 1), kenschetste Chantepie de la Saussaye die kringen aldus (hl. 83): „Of is het goed te keuren dat onze Christelijke adel van de nederlandsche hervorming, van nederlandsche kerkgeschiedenis, van nederlandsche kerkelijke toestanden, in den regel evenmin kennis heeft, als er eenig hart voor toont, uit de hoogte neerziet op den strijd in Nederland gevoerd en in zonderling amalgama, het strenge antirevolutionarisme der duitsche oud-lutherschen met het oppervlakkig democratisch liberalisme der min of meer methodistisch gekleurde fransche protestanten vermengt en dan in dezen onnederlandschen dos zich een geestelijk patronaatsrecht over de orthodoxe nederlandsche boeren aanmatigt?''

^, Ook Saussaye was overtuigd, dat tusschen de Roomsche Kerk van Pius IX, van de encycliek en den syllabus, van het vaticaansch conciel van 1870 en de moderne

1) Vgl. N. G, '71, bl. 112.

Digitized by

Google

488 groen's verhouding tot de roomschen.

maatschappij in al hare vormen, geen vrede denkbaar was. Doch eveneens, dat de zoogenaamde FortschrittUr het geloof aan de onfeilbare Kerk voorbereidden, en de mannen van deze wisten het, prezen hun vrijheidszin en gebruikten hen (bl. 87).

TFie otiBt schreef GroeD, wil volgen, kan meegaan ; ons komt toe de leiding en het initiatief; wij willen niet leven bij de gratie der verbondene mogend- heden, en zoo de aspiratiên van het Christelijk-historische volk maar niet door onze eigene flauwheid gesmoord worden^ zijn wij, ook zonder coalitie, zelfs tegen die coalitie bestand. *).

Geen wonder dus dat Rome niet van hèm verwachten kon, dat hij ooit eene staatsrechtelijke gelijkstelling, of ook maar eene gelijksoortige behandeling, beloven zou, zooals zij begeerde en betuigde te behoeven. En het is voor Groen eene onsterfelijke eer, dat de Roomschen hem niet gesteund, dat zij hem nooit van harte vertrouwd hebben, al vloeide dit ook voor een deel voort uit hun eigen trouweloos bestaan. Hoe zouden zij ook een echten Protestant, een Hervormde van het stempel de Brés, zooals Groen was, met goede oogen kunnen aanzien ?

* ^ * Men leze verder de NccUrL Ged. (van 1871) No. loi, bl. 7; No. 116, bl. 121 144; No. 121, bl. 165; No. 124; No. 131, bl. 244, en voorts debladz. 252, 261 264, 271 283, 294, 323, vooral No. 134, bl. 341, 367, en geheel den jaargang van 1872.

Al waren er dus enkele uitingen en handelingen in Groen's staatkundig leven, die twijfel opwekten bij hen die, volgens zijn eigen beginsel, hun "ker- kelijk leven bij de Stembus wilden openbaren, en dus zelfs geene Christelijk levende Roomschen steunen konden, noch hunne bevordering tot het bekleeden van staatsambten goedkeurden, in het algemeen werd hij om zijne echt pro testantsche en evangelische gezindheid vertrouwd, bemind, gevolgd door de rechtzinnige kern van de Natie, door de echte kinderen van wie de Nederlandsche Kerk en Republiek gesticht hadden.

En aangezien nu de Standaard aanvankelijk in gelijken geest het klavier der volksconscientie bespeelde, meende zij ook in dat opzicht de leiding gerust te kun- nen overlaten aan Dr. Kuyper, den man bovendien, die zoo thuis in de geschrif- ten van de Reformatoren, voor zooverre zij mede hun stempel op de Protes- tantsche Nationaliteit gedrukt hadden, zoo vol sympathie voor de Gerefor- meerde leer, zoo welwillend jegens het Gereformeerde leven, met al zijn kracht en talent de hegemonie der echt- nationale richting zou voorstaan en veroveren. Men meende zelfs, dat hij nog krachtiger dan Groen optreden zou tegen het Ultramontanisme.

Ik heb zelf ook wel in zulke illusie's gedeeld. Evenals Bronsveld in de Stem-

O iV. C. 1871 (No. 10 1), bl. 6.

Digitized by VjOOQIC

OEOEN'S V£RHOaDING TOT DB BOOM8CHEN. 489

men, sprak ik, al ging het niet van harte en al was het voorwaardelijk, in die dagen, in het Kerkdi/h Weekblad, toch mijn vertrouwen uit, dat de politieke leiding aan goede handen toevertrouwd was. In zijne plaats als Predikant te Amsterdam gekomen, gevoelde ik zelfs, bij mijne intreerede, vrijmoedigt^eid om hem als lid der Tweede Kamer voor God te gedenken.

Doch van lieverlede werd ik ook in dat opzicht ontgoocheld. Niet weinig dro^ daartoe bij de volgende omstandigheid. Als ouderling na zijne terug- komst in Amsterdam wéér lid van den Kerkeraad geworden, nam hij deel aan eene beraadslaging over eene noodiging der Pamassim van de Portu- geesche Joden, aan dat college gericht, om de feestelijke heropening van hunne synagoge te komen bijwonen. Kuyper nu wilde de noodiging opge- volgd zien, vooral omdat de Joden grooten politieken invloed hadden *). Zijne pleitrede was, gelukkig, tevergeefs. Doch een man, die voor politieke belangen zoo het karakter van de Hervormde Kerk en den aard van het Jodendom kon miskennen, was die als politieke leidsman, zelfs maar van een deel der partij, wel te vertrouwen?

Echter, niet even spoedig als tegenover de Joden, werd tegenover de Roomschen de Protestantsche Nationaliteit verloochend. Althans nog in Mei 1877, toen Kuyper na zijne droeve nederlaag in de Kamer zich teruggetrok- ken had om des te beter te kunnen aanvallen, gold het oude Shibboleth als leus der Christelijke pers.

Ik ben in staat, daarvan een treffend bewijs te leveren. Kuyper, die zyne kracht in centralisatie rond zijn persoon zoekt, had gewenscht een bond van redacteurs onzer pers ^). Nooit ben ik daarvan lid geweest. Desniettemin

') Zie Not. V, d. Alg. Kerkeraad v. Juli '76, of het K, W. v. 6 en 20 Aug. *) * , * Bedrieg ik mij niet, dan bestond de eerste poging tot zulk eene centralisatie in hiet volgend schrijven, gericht asm Redactie*s van „Christelijke*' bladen :

Amsterdam, ii Maart 1871. Mi/ne Heeren^

Het zou ons hoogst wenschelijk voorkomen, indien de Redactien van onderscheidene Christelijke bladen ten spoedigste eens een bijeenkomst konden houden, ter bespreking van de door ons te volgen gedragslijn bij de a. s. verkiezingen voor de Tweede Kamer.

We wenden ons daarom tot U met de vraag, of Gij bereid zijn zoudt tot een dergelijk voorstel uwe medewerking te verleenen en tot zulk een nader te bepalen Vergadering één lid uwer Redactie af te vaardigen, bijvoorbeeld, indien ge ons vergunt een aanwij- zing te doen, den Schrijver van de artikelen over de motie-Cremers in uw blad.

Kwam de bedoelde bijeenkomst tot stand, dan zou zij ons misschien tevens een geschikte aanleiding geven voor een comparitie (later) onzerzijds en van onze Vertegen- woordigers in de Kamer. Immers aan vriendschappelijke samenspreking ook met hen hebben we groole behoefte.

Digitized by

Google

490 GROEN'S VERHOUDING TOT DB ROOACSCHEN.

geraakte ik toch in het bezit van een (niet als vertrouwelijk gekenmerkt) schrijven van Mr. D. P. D. Fabius, als medewerker aan „De Standaard^** gedagteekend 16 Mei 1877, en gericht aan den redacteur van zeker »Chri8te- lijk" blad, een schrijven i), dat m^ne mededeeling ten volle bevestigt, zoodat wij, nu Groen ons ontvallen was, ook ten aanzien van ons Protestantsch karakter in betrekking tot Rome, gerust meenden te kunnen zijn.

Wij voegen hier niet meer bij ter aandringing van ons verzoek; we zijn overtuigd dat Gij met ons het belangrijke en wenschelijke van de bedoelde zaak inziet. Alleen willen we U nog meededen dat men aanvankelijk Amsterdam genoemd heeft als plaats van samenkomst.

We bevelen ons voorstel dringend in Uwe overweging aan, Mijne Heeren, en noemen ons met heilbede voor Uwe personen en Uwen arbeid

Uwe dienstw. dienaren De Redactie v/d „Heraut" Namens haar A. KUYPER.

') * ^ * Ik laat dat schrijven hier als een karakteristieke bijdrage volgen, IVaarde Heer en Broeder^

Moesten we tot onzen spijt uwe tegenwoordigheid op de Donderdag 3 Mei j.1. alhier gehouden conferentie van Redacteurs der Christelijke pers missen, zoo meenen we dat het U misschien aangenaam kan zijn omtrent het voornaamste dier vergadering te worden ingelicht. Volgaarne voldoen we mitsdien aan het verzoek, dat van Broeder A. BrummeU kamp Jr. tot ons kwam, U deze informatien te verstrekken.

Aanvankelijk werden verschillende punten kortelijks aangevoerd zonder een bepaald punt van debat te vormen, o. a., de roeping der Christelijke pers in deze dagen, het behandelen der tusschen de verschillende organen onzer richting bestaande geschil- punten, enz.

Meer in het bijzonder wijdde de vergadering hare aandacht aan deze beide punten : de vorming van een Bond onder de medewerkers aan Christelijke bladen, en de houding door de anti-revolutionairen bij de aanstaande verkiezingen aan te nemen.

Eenstemmig hechtten de saamgekomenen hun zegel aan het voorstel ^n Ds. Donner, hoofdredacteur van „de Wekstem," om zoodanigen Bond onder de Christelijke pers tot stand te brengen. Hiermede beoogde men het bereiken van meerdere eensgezindheid in zienswijze door middel van bespreking op daartoe te houden bijeenkomsten, alsmede de bevordering der Christelijke liefde onderling, zoowel „door persoonlijke kennismaking als het bovenal daar ter plaatse elkadr vermanen." Tot nadere uitwerking van dit plan werd door de vergadering eene commissie gekozen, bestaande uit de Heeren Dr. A. W. Bronsveld, te Haarlem; Ds. ƒ. H. Donner, te Leiden, en J. Wolbers, te Utrecht. D.V» zal deze commissie M'aarschijnlijk ongeveer September tot het houden eener Vergadering

Digitized by

Google

GROEN'S VERHOUDING TOT DB R00M8CHEN. 491

oproepen, ten einde den defiaitieven vorm der Vereeniging vast te stellen. Terwijl de commissie voorts zich aanbevolen verklaarde tot het ontvangen van plannen en voorstellen, natuurlijkerwijs ook van hen, die deze vergadering niet bijwoonden, maar nochtans van den te vormen Bond deel wenschen uit te maken, verzocht zij echter tevens haar dergelijke voorstellen binnen ééne maand te doen geworden.

Wat het tweede punt aanbelangt, zoo mocht men zich ook dienaangaande in groote over- eenstemming verheugen. Deze zaak kwam aan de orde door het verzoek om inlichtingen aan Dr. A. Kuyper gedaan, welke de bedoeling van „de Standaard*' was geweest, toen deze onlangs zeide dat het doel der anti-rev, partij in de naaste toekomst moest zijn het „reculer pour mieux sauter." Kortelijks ontvouwde Dr, Kuyper zijne meening aldus:

Feitelijk is de anti rev. partij nog met vele banden aan de conservatieve partij en aan de Roomschen verbonden. Inzonderheid met de laatsten op wetenschappelijk terrein. Nog te veel is ons staatsrecht naar Roomschen stijl gebouwd. Groen van Prinsterer legde de fondamenten voor een zuiver Gereformeerd staatsrecht. Thans is het bestaan onzer richting daarbij betrokken of we in eerstgenoemd spoor zullen voortgaan, dan wel het werk van Gr. V. Pr. zullen voortzetten. Tot dit laatste is echter noodig veel uitgebreider studie van het staatsrecht dan tot dusverre geschiedde door een ieder die als tolk der anti-revolutionaire beginselen optreedt.

Doch niet alleen op wetenschappelijk gebied steunen we op Rome. In de Kamer evenzeer. Het noodlottige denkbeeld kleeft nog zoovelen aan dat „men met Conservatieven en Roomschen één bond vormt." Aan deze valsche voorstelling moet zoo spoedig doenlijk een einde komen. Daartoe bestaat geen beter middel dan elke samenwerking met beiden bij de stembus zeer beslist te weigeren, onder geenerlei voorwaarde, '/ zij bij eerste stemming^ 't zij bij herstemming aan eenigcn Conservatieven of Roomschen canaidaat onze stem te geven»

Op zoodanige wijze alleen zal een einde komen kunnen aan de maar al te lang reeds gevolgde taktiek om te trachten door middel van één of twee stemmen meerderheid een Kabinet op het kussen te brengen, dat, zoo het heet, ons ter wille zal zijn. Bij zoodanige gedragslijn wordt meer op den uitslag, het verkozen worden, gelet, dan op de stipte zuiverheid van den candidaat.

Deze wijze van handelen nu heeft ons driemaal (1857, 1866 en 1874) in de handen der vijanden overgeleverd.

Zullen we echter dit doel bereiken, dan moeten we niet slechts ons zelve onthouden van Conservatieven of Roomschen te stemmen, maar tevens trachten te bewerken, dat zij ons niet steunen. Eerst dan zal de onzerzijds gekozene waarlijk geheel onafhankelijk zijn.

Hoe dit laatste te bereiken? Door eene leuze? Neen. De formule toch : Staatsrechtelijke gelijkstelling van neutralisten en niet- neutralisten, is beslist anti-Roomsch. Desniettemin willen zij toch op een candidaat stemmen die dit beginsel verklaart te belijden.

Het heil moet dus in de personen gezocht. Eerstens doordien zij, die op de verkie- zingen invloed uitoefenen, elke gedachtenwisseling met Roomschen en Conservatieven weigeren en ten andere door als kandidaten liefst te stellen hen, die eene geprononceerd Proteslantsche kleur dragen, wier persoon reeds een belichaamd Protest tegen Rome is.

Digitized by

Google

492 HOOGEB ONDERWIJS.

Van deze taktiek zal natuurlijk het gevolg allereerst zijn, dat sommige onzer zetels verloren gaan. Nochtans moeten we dit ons aanstonds getroosten, waar het geldt het bestaan onzer gansche partij, en naar Dr. Kuyper 's welgegronde meening, was dit gemoeid bij de gedragslijn thans tegenover Conservatieven en Roomschen te aanvaarden.

Bedriegen we ons niet, dan vond deze raadgeving onverdeelde sympathie. Niemand althans opperde eenigerlei daarvan afwijkende meening, zoodat we gelooven dat het meerendeel onzer organen in dit algeheellijk breken met Conservatieven en Roomschen onvoorwaardelijk medegaat. Stemmen ook de redacteurs, die Donderdag afwezig waren hiermede in, dan zou een verblijdende eensgezindheid onder ons zijn bereikt.

Hopende dat ook Gij geneigd zult zijn U bij den te sluiten Bond te voegen en het

ü zal gegeven worden op de eerste bijeenkomst te kunnen tegenwoordig zijn, noeme

ik mij met broederlijken groet,

Uw d. V, dienaar

D. r. D. FABIUS, medewerker aan „de Standaard." Amsterdam, i6 Mei 1877.

In geen geval scheen Kuyper dus genegen zijn waggon aan de Ultra- montaansche locomotief te laten vasthaken ; wij moesten zelve de stoomkracht bezitten en ontwikkelen; waardoor ook zij, zoo zij wilden, werden getrokken, en aldus op den echtnationalen weg gebracht en vooruitgebracht werden. Dat was mede naar Groen*s hart.

Omtrent die taak ^) toch van de Christelijk-historische partij heeft hij zich zoo ondubbelzinnig, en in het besef van hare kracht, zoo fier mogelijk, in 1871, uitgedrukt. Maar wat is er van die taak, wat van de partij zelve geworden ?

Hare overlevering aan de Ultramontaansche politiek staat echter niet in verband met binnenlandsche of buitenlandsche staatkunde. Het volgende hoofdstuk bevat de verklaring van dat schrikbarend, door onze trouwhartige natie nog veel te weinig opgemerkte verschijnsel.

V. HOOGER ONDERWIJS.

De omvang van dit hoofdstuk z^l in omgekeerde verhouding staan tot de beteekenis van het onderwerp, waarover het handelt.

Niet, om het onderwerp op zich zelf. Daarvan te verzekeren, dat het hoogst gewichtig is, is bepaald onnoodig. Wij stellen, zoo mogelijk, nog meer belang in het Hooger Onderwijs, dan het voorgeslacht der zestiende en der zeventiende eeuw, wier ijver voor de wetenschap in 't sUgemeen^ en niet slechts voor de Theologie in 't bijzonder, onzen tijd zelfs beschamen kan ^).

>) Ned. Ged, 1871, bl. 264.

•) Vgl. H. M. C. van Oosterzee : De voormalige opleiding van leeraars enz. in de Stemmen van 1876, bl. 717 en 1093. ^^ schrijver geeft daarin een overzicht van hetgeen inzonderheid voor de Godgeleerdheid werd gedaan. De door hem aangehaalde auteurs kunnen den weg tot een nader onderzoek wijzen.

Digitized by

Google

HOOOER ONDERWIJS. 493

Maar omdat het onderwerp onafscheidelijk samenhangt met de jongste geschiedenis van Kerk en Staat. Dientengevolge werd de stichting van de Vrije Universiteit ondernomen. En deze werd op hare beurt de aanleiding tot het vestigen van eene groote kloof op kerkelijk gebied tusschen belijders en belijders van denzelfden Christus, en de verfoeilijke coalitie met de ültramontanen. En ofschoon Groen niet betrokken schijnt bij de stichting zelve, zoo zyn zijne meeningen er toch niet buiten gebleven.

Spreken wij echter eerst een woord over het

Middelbaar Onderwas,

De vrienden van de Christelijke volksschool hadden het daarmede te volhandig^ dan dat zij zich naar eisch der behoefte dat onderwijs konden aantrekken.

Evenwel bewijst de stichting van het Gymnasium te Zetten, dat het niet ganschelijk vergeten werd, ofschoon het, volgens de economie der Wet, onder het Hooger Onderwijs gerekend wordt.

Onder de leiding van Thorbecke werd dan, den 2^enMei 1863, eene Wet vastgesteld tot regeling van het Middelbaar Onderwijs. Daarin werd vrijheid gelaten voor het oprichten van bijzondere scholen. Deze konden zelfs gesub- sidieerd worden, zoo zij, gelijk de openbare scholen, voor alle leerlingen, zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid, toegankelijk waren. Op zich zelve is die voorwaarde niet verwerpelijk. Onze scholen voor lager onderwijs zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid. Maar de bedoeling van den Wetgever is eene andere.

Deze zoo belangrijke regeling vond zelfs van de zijde onzer Predikanten of onzer Gremeenteleden weinig bestrijding. Wij zwijgen maar van de Room- schen, die er geen belang bij schenen te hebben. De Protestanten echter, die om meer dan ééne reden er in betrokken waren, waren er 5f meé ingenomen öf onverschillig voor, 6f moedeloos onder. En wat de Hervormde Kerk inzonderheid betreft, was de sarcastische opmerking van Groen niet geheel onverdiend: »De Hervormde Kerk over 't algemeen is, onder al wat van overheidswege geschiedt, lijdelijk, geduldig, gedwee. Mits de predikatie- en catechisatie-vrijheid onverlet zij, is ze dankbaar en laat voorts onderwigs en opvoeding over aan den Staat. Dit is, meent ze, scheiding van Kerk en Staat ! In het lager onderwijs wordt men wakker, in het middelbaar onderwijs nog niet Zou, door het onderzoek naar oorzaak en gevolg van dit jammerlijk verschijnsel, in verband met het veldwinnend ongeloof, niet eenig licht over dien toestand en ook, zoo men voortsluimert, over de toekomst van Nederland worden verspreid?"

Zelf echter stond hij trouw op zijn post : hij behoorde niet tot de menschen,

Digitized by

Google

494 HOOGER ONDERWIJS.

die, met gekruiste armen, werkeloozen berispten over hun ledigstaan. Aan zijne waakzaamheid is te danken dat bijzondere scholen voor middelbaar onderwijs niet wettiglijk zaaivelden van de Christusverloochening konden worden. Thorbecke is, zoover ik weet, nooit van geveinsdheid beschuldigd. Waar hij dus beweerde, dat overal het krenken van den eerbied j^ens andere gezindheden verkeerd is, zoodat hij het gebod van eerbiediging overtollig achtte, daar gaf hij blijk eene andere, eene betere eerbiediging te bedoelen, dan van liberalen kant op onze gevoelens toegepast werd, eene eerbiediging, die de vrucht is van Christelijke wijsheid en liefde. Doch met het oog op den bestaanden toestand, de niet zelden schandelijke en schaam telooze manier, waarop onderwijzers vooral de leerlingen uit »fijne*' gezinnen aanvielen, had Groen volkomen gelijk, toen hij ook voor het middelbaar onderwijs eene eerbiediging eischte als door hem voor het lager onderwijs gevorderd werd: volstrekte neutraliteit. Zijn daartoe strekkend amendement werd met algemeene stemmen tegen 1 aangenomen; het was, meen ik, het eenige, dat op onder- wijsgebied, in den smaak der Kamermeerderheid viel. *t Zijn de woorden (in de 5^0 alinea) »van overheidswege opgerigt of gesubsidieerd."' Alzoo verkreeg men, als de onderwijzers van zulke ^neutrale" scholen het geloof der leerlingen krenkten, recht van beklag, en kon de Onderwijzer weten dat hij, »door eerloos misbruik te maken van het vertrouwen der ouders, onder het bereik der Wet viel." En wat nu ons bijzonder onderwijs betrof, dit werd dientengevolge beschouwd als vrij, zoodat de »Protestantsche of de Roomsche onderwijzer volkomen vrg bleef om over andersdenkenden met vrijmoedigheid en verdraagzaamheid te spreken, zooals hij meent voor God en zijn geweten te zijn verplicht" ^).

Van klachten over de godsdienstige strekking der bij die Wet ingestelde Burgerscholen, Hoogere Burgerscholen enz. heeft de Regeering officieel niet veel vernomen. Zij echter, die met leerlingen er van in aanraking kwamen, bespeurden genoeg, dat soms de voor ons geloof ergerlijkste theorieën onom- wonden verkondigd werden. In 't algemeen werden zij toevluchtsoorden en kweekplaatsen van het Modernisme, 't welk aldus, in de Kerk overwonnen, de kern onzer burgerij ganschelijk van het Evangelie zocht te vervreemden. Doch men kan of wil niet altijd klagen, en menige wetsovertreding wordt bespeurd, zonder daarom reeds voor bew^'s vatbaar te zijn. Bovendien mislukte bijna elke poging, om, op die scholen zelve, aan haar leerlingen een godsdienstig

>) Vgl. Vrijheid van Christelyk-Nationaal Ondcr7vy$ in ver hand met scheiding van Kerk en Staat ^ Pari. Pragm, bl. 174. -- Omtrent de Wet zelve: Studiën en Schetsen, bl. 1 06 en v.v. ; S, A, Naber : Middelbaar Onderwijs en Paedagogiek^ Zwolle, bij \V. J. E. Tjeenk Willink 1865; Dr. A. W. Bronsveld in De Standaard van April* 76 over Middelb. Onderwijs.

Digitized by

Google

HOOG ER ONDERWIJS. 495

onderricht te geven, terwijl zij, buiten de schooluren, gemeenlijk met zooveel studie beladen werden dat er haast geen oogenblik overschoot voor het ééne noodige. Misschien werkt niets zoo schadelijk als het tegenwoordige Middelbaar Onderwgs.

Doch stappen wij van dit onderwerp af. Laten wij overgaan tot het bespreken van het godgeleerd onderwijs, en dit aanvangen met vermelding van de eerste poging tot

VrUe Studie.

Het Schotsche Seminarie*) was een al te ver vooruitgeschoven pion op het schaakbord, waarop de individueele vrijheid hare krachten ging meten met de vrijheid, die staatsambtenaren genoten. In elk geval gaf het uitdrukking aan de meening, dat particulieren evengoed konden opleiden en doen opleiden als de officieele Hoogleeraren. In het afgetrokkene beschouwd, is die stelling alleszins houdbaar. Ook is het niet zelden, in ons land zelfs, gezien, dat eminente geesten om allerlei beuzelingen, vooral om gekrenkt partij-, familie* of persoonlijk eergevoel, van den katheder gehouden werden, en een veld- maarschalksstaf uitgereikt werd aan een marine-officiertje, omdat het zich zoo beleefd wist te gedragen in het gezelschap van dames. Doch in de werkelijkheid kan de particuliere inrichting, die van den Staat niet bijhouden. Aan den Staat moet, reeds omdat hij het intellectueele volksleven in elk stadium van ontwikkeling vertegenwoordigt, en de macht bezit om het naar vereischte te leiden en eene schrede vooruit te brengen, de bevoegdheid tot het geven van onderwijs toegekend worden, en dit onderwijs zal in den regel beter zijn dan het particuliere.

Geen wonder dan ook, dat de Hervormde Kerk zich daarvan bleef bedienen voor hare aanstaande leeraren. Menigeen was dit evenwel niet naar den zin. Waarom kon men zich niet van het Schotsche Seminarie gaan bedienen, of opgeleid worden door een predikant ? Of bij de Afgescheidenen ? Of in het Buitenland? De bron, waaruit alle zoodanige vragen voortkwamen, was de gehechtheid aan de Kerkleer, die door de ofScieele Hoogleeraars in Nederland veeleer bestreden, zoo niet bespot, dan beleden werd.

Da Costa, een der leeraars van het Schotsche Seminarie, maakte zich in 1857 tot tolk van zulke gevoelens bij de Synode. In een desbetreffend adres verlangde hij, »dat door de kerkelijke besturen tot het examen voor de hoe- danigheid van Candidaat tot de Heilige dienst in de Nederlandsche Hervormde' Kerk zullen worden toegelaten ook dezulken, die, een goed getuigenis hebbende

>) Vgl. iste D., bl. 316.

Digitized by

Google

496 HOOOER ONDERWIJS.

aangaande hun zedelijk gedrag, hunne opleiding aan geene van staats- of stadswege ingestelde inrlgting voor theologisch onderwijs zullen hebben ont- vangen.**

De rapporteerende Commissie, en evenzoo de geheele Synode, ontving dat adres gansch niet gunstig. Er is veel in, dat ook thans nog de aandacht verdient. Het maakt echter den indruk, dat de Rapporteur, Prof. Hofetede de Groot, nu eens wilde afrekenen met Da Costa, en dat wel voorgoed.

Sprak Da Costa van duizenden, die met hem instemden, de Commissie had evenwel maar 104 naamteekeningen geteld van personen, welke geheel, of ten deele, hetzelfde van de Synode verlangden. Onder hen waren niet meer dan twee predikanten, terwijl de Synode omtrent velen der overigen zou kunnen twijfelen, of ze wel hadden gelezen wat ze onderteekenden; immers hunne namen stonden op onopengesneden afdrukken.

En van al hetgeen Da Costa omtrent den geest der Hoogleeraars beweerde, was niets waar. Zij beleden hetzelfde geloof, *t welk onze vaderen bij de vestiging der Kerk uitspraken. Het getal der geestverwanten van Da Costa^ ja, dht was gering. De Synode wist van dat verschijnsel echter geene andere verklaring te geven, dan dat de meeste leden en predikanten onzer Kerk daarvoor te goed waren. »Wij weten er geene reden voor te geven, dan dat de meesten bij *t geen de adressanten aankleven, noch bevrediging van him verstand, noch voldoening voor hun hart vinden, zoodat zij zich liever, is het noodig, aan smaad en schade blootstellen door die zienswijze te verlaten en zelfs te bestrijden, dan door haar aan te hangen, lof en voordeel te wil- len inoogsten.**

De Synode vergat hier echter volstrekt, dat in 1857 haar geest de opper- machtige was, en dat voorzeker, voorzoover het van de personen, die in haar heerschten, afhing, geen orthodox man, vooral niet, zoo hij gevaarlijk scheen voor de partij, ooit of immer tot eene invloedrijke betrekking komen zou. De verandering, die kort daarna te Utrecht zou ontstaan, was, naar men algemeen van oordeel was, zelfs niet naar den zin van Bonman^ uit vrees voor eene orthodoxie, die den vrede en de vriendschap met ieder en met allen zou verstoren.

Doch hoe dit zij, het eenige wat de bovenbedoelde twee predikanten, L. J. van Bhijn en J. H. Gunning Jr., verlangden, aan dat verlangen was reeds lang voldaan. Het Reglement van 27 November 1854 bepaalde zoo duidelijk mogelijk, dat Doctoren in de Godgeleerdheid wel hetzelfde examen afleggen moeten als Candidaten, doch geene attesten van bijgewoonde lessen behoef- den over te leggen. Alzoo had men vrijheid van studie.

Dus kon de Synode met een hooge borst die eerste poging tot »vr\jb

Digitized by

Google

HOOGEB ONDERWIJS. 497

van studie*' afmaken ; doch niet zonder recht en reden triumfeerde De Groot op Da Costa. Maar daarmede was de kwestie van het Vrije Hooger Onderwijs nog niet van de baan.

De Theologische FacuUeii.

Had de revolutie van 1795 eigenlijk het godgeleerd onderwijs van de rol geschrapt, vóór dien tijd gold het als het voornaamste, waarvoor de Overheid, die gestreden had voor de ware religie en hoofdzakelijk te haren behoeve bestond, op hare inrichtingen voor Hooger Onderwas had te zorgen. Ja, zonder ons te verdiepen in het vraagstuk, waarover de heeren Kuyper en J. J. van Toorenenbergen van 1878 tot 1880 een wetenschappel^k duel voer- den^); in hoeverre nam. de Hoogleeraren in de Godgeleerdheid gebonden waren aan de Symbolische boeken, mogen wij toch wel als zeker aannemen dat zij het onderwijzen van de Kerkleer, gelijk die in de bedoelde boeken begrepen was, verplicht rekenden.

Bij de restauratie van 1815 werd de oude formeele band wel niet hersteld, maar bleef er toch in het leven een soortgelijke band bestaan, gezwegen van de velerlei voordeelen, den studenten in de Grodgeleerdheid van Staatsw^e verleend. Volgens Art. 56 van het desbetreffende organieke besluit des Konings was de Theologische Faculteit bestemd »tot vorming der kweekelingen voor den Hervormden Godsdienst*'

De benoeming van Hoogleeraren was dus wel niet tot de leden der Her« vormde Kerk beperkt, en zeker werden de benoemden niet tot onderteekening van de Formulieren verplicht, maar deze hadden toch, zonder lastgeving, een mandaat, het mandaat, dat uit den aard hunner betrekking voortvloeide, t. w. om niets te leeren dan hetgeen tot bevordering der Hervormde religie strekte. Volgens de mededeelingen van den Hoogleeraar Scholten ^) bleven dientengevolge velen van zijne ambtgenooten huiverig om iets te leeren wat roet die belijdenis in strijd was: hun rechtsgevoel werd nog niet beheerscht door het begrip van eene ongebondenheid, die geen andere beperking kent dan hunne eigene momentaneele opinie.

Daartegenover mocht onze Kerk niet toelaten tot het leeraarsambt dan die

1) Zie Gereformeerde Brieven in de Stemmen van Dec '68, bl. 639, en De Leidsche Professoren en de Executeurs der Dordtsche Nalatenschap^ Veru'eerschrift door Dr. A. Kuyper, Amsterdam, J. M. Kruyt 1879. Hoe een deel der Dordtsche Nalatenschap verzaakt werd. Een woord van legenweer door Dr. J. ƒ. van Toorenenbergen, Rotterdam, W. Wenk, 1879.

*) De Godgeleerdheid aan de Nederlandsche Hoogescholen volgens de Wet op het Hooger Onderwijs, uitgevaardigd in 1876 enz., bij P. Engels te Leiden 1877, bL ii.

32

Digitized by

Google

498 HOOOBB 0NDEBWU8.

gevormd was op een der Rijksacademies, terwgl RoomscheD, Mennonieteo, Lutheranen en Remonstranten voor hunne eigene, kerkelyke seminaries zondor knellende banden geldel^ke ondersteuning van den Staat ontvingen. Boven- dien moest de Synode onzer Kerk de Theologische Professoren als medeleden ontvangen.

Toen nu onderscheidene Hoogleeraren de vrijheid namen, om zich by hunne lessen te ontslaan van het uitgedrukte doel der Theologische Faculteit, wel naar eigene inzichten opleidende voor de' Hervormde religie, zooals zg persoonlijk die verstonden en voorstonden, maar niet gelijk de Hervormde Kerk haar begreep blijkens haar Formulieren van eenigheid, vooral toen de Groninger Grodgeleerden kardinale punten bestreden^ begon zich het kerk- rechtelijk bewustzijn daartegen te verzetten, begeerende dat de Regeering de Hoogleeraren waren toch Staatsambtenaren voor de bestredene Kerkleer in de bres zou springen.

Het was wederom onze Groen, die daarbij op den voorgrond trad. Hg begeerde evenwel niet, dat de Regeering als vervolger om des geloo& wil zou optreden. Hg betoogde in 1842 de ongerijmdheid van den overgang van het godgeleerd onderwijs voor de Hervormde Kerk aan de Groninger school ; doch het was hem geenszins te doen om de oogenblikkelijke verwg- dering van de onrechtzinnige leeraars, ja, indien zij in zijne macht stond, zou hij in het belang der gemeente toch geen gebruik van die macht maken. Het was hem te doen om de erkenning der Regeering, dat de Kerk eene leer, eene historische en fundamenteele, van de willekeur der meerderheid onafhankelijke, eigenaardigheid heeft. Hij behoorde niet tot de bekrompene voorstanders van Dordrecht; maar hij begreep niet, hoe het bestrijden van de hoofdwaarheden des Evangelies, bij voortdurende betrekking tot de Her- vormde Kerk, met goede trouw en eerlijkheid vereenigbaar was '). Evenwel, zoo de Regeering de gewenschte erkenning uitsprak, dan moest zij ook hare ambtenaren, voorzoover deze daarmee in ernstigen strijd bevonden werden, ontslaan, het gouvernement kan zich toch niet tevreden stellen met het afleggen eener confessie. Voor zulk een ontslag bestond wel eenige gegronde vrees; doch het schijnt dat Groen zelfs zulk een maatregel niet van den Minister verlangde.

Dat verzet maakte 't was opmerkelijk I ook op de Synode indruk. Zg wilde 't was in 1844 , dat de Hoogleeraren in de Godgeleerdheid bg het aanvaarden van hun ambt gehouden zouden zijn de verklaring af te leggen, »van hunne verkleefdheid aan de Hervormde Kerk en de leer, welke

') Vgl. Adv, 2, bl. 265, 264. Adrfs aan de Algem. Synode enz., Tweeden druk, bl. 19» Alsmede Het Regt der Hervormde genndheid, bl. 11 en 12, bl. 176—182.

Digitized by

Google

HOOOEB ONDERWIJS. 499

overeenkomstig Gods heilig Woord, in haren aard en geest het wezen en de hoofdzaak harer belijdenis uitmaakt*', en dat de Regeering zou uitgenoodigd worden, om over ^de leerstoelen van zulke Hoogleeraren, die wegens onrecht- zinnigheid door de Kerk veroordeeld waren, te beschikken. Die goede poging werd echter vooral door het protest der Leydsche Faculteit, waarvan Dr, W. A. van Hengel de steller was, verijdeld *).

Inmiddels werd de reorganisatie van het Hooger Onderwijs een onderwerp van nauwgezet onderzoek door commissies, benoemd bij Koninklijk Besluit, de eerste den 13 April 1828, de tweede den 15 Januari 1849. In de laatst- genoemde commissie zat ook de buitengewone Hoogleeraar Opzoomer. Hij vereenigde zich niet met het advies zijner medeleden, maar leverde een afzonderlijk ingediend advies in *), waarbij hij de afschaffing der Theologische Faculteit voorstelde.

Ook als Kamerlid bleef Groen op het bovenomschreven standpunt werk- zaam in het belang der waarheid, der eerlijkheid en der goede trouw, gelijk de reeds aangehaalde Adviezen duidelijk te kennen geven. Eischte het recht der Hervormde gezindheid, door Groen nu vereenzelvigd met de Hervormde Kerk, dat de Theologische Studenten, door opleiding in hare leer, te haren dienste gevormd werden, de wetenschap eischte in elk geval, bij miskenning van dat recht, dat er gelet werd op den strijd der meeningen, terwijl het zonderling was dat men, in naam der wetenschap, telkens aan ééne richting hulde bewees. De Begeering moest, wanneer haar het doen eener keuze opgelegd was, geen leeraren der Kerk zien in hen, die wedijveren ter bestrij- ding van hare leer, daar zij acht te geven had op het kriterium van de Kerk, de leer, de belijdenis. Ook mocht zij volstrekt niet dulden, voorzooverre hare bevoegdheid reikte, dat van het Hooger Onderwijs, bestemd ten behoeve van de Kerk, ten nadeele der Kerk misbruik gemaakt werd '). De Minister van Justitie, als belast met de zaken van den Hervormden Eeredienst, moest bij den Minister van Binnenlaudsche Zaken zijdelings althans ten behoeve van een rechtzinnig onderwijs werkzaam zijn.

De Minister van Justitie verklaarde, dat niet te zullen doen, en de Minis- ter van Binnenlaudsche Zaken begreep niet, wat Groen door het recht der Hervormde Kerk verstond, daar onder zijn ministerie nooit tot Hoogleeraar in de Theologische Faculteit was aangesteld een Lutheraaa, Mennoniet of Remonstrant. Ja, Groen moest, volgens andeien, de gevolgde gedragslijn roe* men: het examen toch der Provinciale Kerkbesturen gaf voldoenden waarborg

1) Schotten t t a. p. bl. I2.

*) Onder den titel: Hervorming onzer Hoogeschoten^ in 1849 te Leyden uitgegeven.

■) Adv, 2, bl. 270 v.v. Rede van 26 Nov. 1852.

Digitized by

Google

500 HOOOBB ONDERWIJS.

van beantwoording aan den eisch der Kerk. Nu, naar den aard der liefde oordee- lend had de Minister volkomen gelijk; daartegenover was even wel ook het ironisch antwoord van Oroen gepast: »0, wat naauwgezetheid I maar de geschillen zgn juist van zoodanige natuur dat wij, met het oog op het regt der Hervormde Kerk, wel eens veel liever zouden hebben een Lutherschen hoogleeraar, dan een Hervormden, die het examen bg een provinciaal Kerkbestuur afgelegd had/^ In deze materie moest de Minister er eene eigene overtuiging op nahouden, onderzocht hebbende wat al dan niet met de Hervormde Kerkleer overeen- stemde. Groen was dan ook, al gebruikte htj het woord Organisatie verkeerd, geheel in zijn recht, toen hij vragenderw^'s klaagde: »Is men dan met haar gedesorganiseerden toestand ten eenen male onbekend?" <)

Wij weten zéér goed, wat zich achter dien ministerieelen eerbied voor het Provinciaal Kerkbestuur schuilhield; het was de zucht om juist wat in Oroen's, in onze schatting, alles was, behalve de Hervormde belijdenis, inde Kerk des te beter te kunnen voortplanten. Evenwel, uit een rechtskundig oog- punt was er niets tegen in te brengen. De Minister mocht veronderstelleD, dat, wie door de Kerk niet wegens strijd met hare beginselen gecensureerd was, in hare oogen ten behoeve van de Hervormde Kerk werkzaam z^'n kon. Groen grondde zijne vordering op het welbekende feit, dat leervrijheid werd geduld, een feit dat echter niet tot des Ministers kennis kwam. Maar, als nu, volgens Groen's systeem, zéér terecht, een Hoogleeraar niet leeren mocht, dan wat de Hervormde Kerk voor waarheid hield, mocht dan een Minister, dien Groen ook niet als geloofsrechter wilde zien optreden, wel naar zijne eigene persoonlijke inzichten uitmaken wat daartegen streed, en lag het daaren- tegen niet op zijnen weg, om te eischen, dat de Minister zich reguleerde naar de uitspraak der Synode? Voor ons is het duidelijk en klaar, dat vele Hoog* leeraren, ter goeder trouw, ontrouw waren aan hun aanvaard mandaat, en onverdedigbaar, dat de Faculteit, die ten dienste van de Hervormde Kerk bestemd was, haar leeraren bezorgde, die haar geloof en mitsdien haar bestaan bestreden, en dat de Regeering aan die misdaad medeplichtig was. Doch uit het oogpunt der door Groen gepredikte verhouding van Staat en Kerk beschouwd, mocht het vraagstuk van de dogmatische geschiktheid van The- ologische Professoren alleen door de Synode beslist worden, gelijk zij zelve dan ook in 1844 zéér juist gevoeld heeft.

Evenwel, hoe dit zij. Groen had alle recht om den !■*«» December 1853 in de Kamer te zeggen: »Ik acht dat, misschien spoedig, de verbazing, de verontwaardiging, algemeen zal zijn over het onregt dat aan de Hervormde Kerk geschiedt. Ik zou wenschen dat nu reeds dit Ministerie uit eigen bewe-

') Adv. 2, 71.

Digitized by

Google

HOOGEB 0NDBRWU8. 501

ging deed, waartoe men, eerlang weiligt ik spreek van zedelijken dwang uit noodzaak zal worden gebragt." Immers, de kracht van z^ne party was in April reeds gebleken zeer groot te zijn. O, als zij bestond uit letterknech- ten, dan was zij niet te vreezen. Neen, zij bestond uit allen, die het Evangelie der Kerk liefhadden. Zij vormden een gesloten geheel, niet tengevolge van eene afspraak, maar tengevolge van eensgezindheid in geloo&beginselen, die, te midden van velerlei verschil in ondergeschikte punten, verbond en tegenover de voorstanders van subjectieve meeningen kracht gaf. Zelfs in 1850 waren zij niet meer eene geringe partij in de Kerk, z^ vormden eene hoofdrichting die in krachten toenam en van wier recht de onbetwistbaarheid meer en meer erkend werd *).

Had Groen bij zijne rede van 1 December 1853 reeds het adres van Augus* tus 1854 op het oog, waarvan de grondgedachten in De Nederlander van 20 Januari 1.1. voorkwamen, door zijnen vriend Wormser uitgedrukt? In dit adres werd, op grond van het Besluit van 2 Augustus 1815, van de Regee- ring gevraagd om «aanstelling hx] voorkomende vacatures uitsluitend van Hoog- leeraren, die, in hèt bezit der overige vereischten, oprechtelijk en ondubbel- zinnig de belijdenis der Kerk zijn toegedaan, en buiten werking stelling van Art. 116 van dat zelfde besluit, verbiedende andere Predikanten te beroepen dan die aan een landshoogeschool gestudeerd hadden." Niet gering was de indruk, dien dat goed gestelde adres ') maakte. Maar hoe diep moest Groen niet ondervinden het verschil in bijzaken, waarop hij reeds in 1850 gedoeld had? Het adres verlangde van menschen niets meer dan wat van menschen gevraagd worden mocht en moest. Waarom men bij ontkenning van dat recht nog vorderen zal, dat bijv. een mijn huis ingeslopen vijand daaruit verwijderd zal worden, zal wel altijd onverklaarbaar blijven. Doch door onderscheidene dissentieerende vrienden werd dat ook niet ontkend, allerminst bestreden. Neen, zij kozen een ander gezichtspunt. Z^ spraken van de gronden hunner hoop. Zij wachtten de zegepraal hunner overtuigingen niet van de handha- ving van haar rechte maar van de betooning harer kracht op de harten en oonscientiên der menschen. En daarom mocht men op geenerlei manier de hulp der Begeering inroepen; dus zelfs niet, door haar te bepalen bij haar plicht?

Ik mis nog steeds het genoden, dat voortvloeit uit het b^rijpen van het door die groote mannen toen aangeteekend verzet

Immers, het is gansch niet duidel^k, hoe »betooning van kracht op de harten en conscienties** tegenover »de handhaving van het recht der

>) Adv, 2, 264, 266.

«) Zie iste deel, bl. 410.

Digitized by

Google

502 HOOOER ONDERWIJS.

waarheid," door de daartoe bevoegde en geroepene machten gesteld kan worden; en allerminst, hoe die tegenstelling gemaakt kan worden door e^A»o/ie mannen.

Doch welke verklaring men daarvan ook geven moet, onverklaarbaar is niet de indruk, daardoor op Groen gemaakt. Had zijn dierbare vriend Da Costa hem den eersten beker der teleurstelling ten boorde toe vol geschonken door zijne beroemde brochure ^), thans was het Beets, die herder en dichter en prediker, dien hij zoo innig liefhad en zoo hoog schatte, welke hem den tweeden beker aanbood. En, gelijk nu te verwachten was, Groen*s vordering werd niet ingewilligd; eerst in lateren tijd heeft het adres wellicht mede- gewerkt tot het doen van door hem begeerde benoemingen.

Wat wonder dan, dat Groen, toen hij zijne derde groote teleurstelling op politiek gebied had doorleefd, toen z. i. Van der Brugghens Schoolwet den Staat neutraal gemaakt had, na zijn wederkeer in de Kamer de leus ophief: ^Nu althans geene Theologische Faculteiten vanwege den Staat.^^ Doch, met die leus kwam hij te staan aan den kant van het Radicalisme. Om het recht en de belangen der ideêele gezindheid, negeerde hij in dien tijd de historische betrekking van de Protestantsche, van de Hervormde Natie tot den Staat en de belangen van wetenschap en volk bij de Theologische Faculteit. Dien- tengevolge werd hij daarin een bondgenoot van zijnen antagonist, den Hoog- leeraar Opzoomer, die, gelijk ik boven opmerkte, reeds in 1849 de Theologische Faculteit wilde verbannen, en gaf hij aanleiding dat die eisch, hoe interimair en conditioneel deze ook ware, in strijd met zijne grondbeginselen verheven werd tot een kenmerk van antirevolutionaire polemiek, ja van Christelijke politiek. Ook ik zelf heb te veel op den tijdelijken toestand gestaard, waarin zich het Onderwgs, volgens de Wet, bevond, en gemeend dat het vigeerend staatsrecht, zooals het uitgedrukt is in de Wetten en de Instellingen van den Staat, het Christendom buitensloot. Het is zéér te betreuren, dat wij niet terstond na 1857 beproefd hebben, den Staat te genezen van de neutraliteit, voorzooverre die heerschte, in plaats dat wij de lijn der neutraliteit hielpen doortrekken, uit vrees voor erger. Doch keeren wg tot de geschiedenis terug !

Begrijpel^k daarentegen is m^' wel, dat Beets de veronderstellingen, waarvan velen uitgingen en het adres niet vrij was, den geest en toon van het adres zelf, afkeurde. Tegenover de pessimistische had zijne meer optimistische beschouwing recht en reden van bestaan.

Of wat dunkt u van het volgende schrijven, reeds in het 1«*« Deel (bl 409) besproken, maar door het wegvallen van enkele woorden onverstaanbaar geworden (reden waarom ik het hier in zijn geheel opneem):

») Vgl. iste D., bl. 183.

Digitized by

Google

HOOGER ONDERWIJS. 503

»GiBtereD ontviDg ik een bezoek van een XJtrechtschen theologisehen student en den jongen predikant N., die te Utrecht gestudeerd heeft Het gesprek viel op het Adres, en men meende dat Utrecht te hard beoordeeld was, en het Adres daardoor eene onwaarheid bevatte. Ik deed hen, naar aanleiding van hetgeen m^ bekend is, eenige vragen, en dientengevolge noemden zij prof. Bouman een jesuiet, in staat iedereen te verraden, en een vijand van de geloovige studenten. De jonge predikant zeide dat hij prof. Vinke niet wilde bezoeken, omdat hij hem de hand niet konde reiken, vermits hij doceerde dat de regtzinnigen wel vele bewijzen voor de godheid van Christus hadden, maar dat de bewijzen der tegenpartij niet minder krachtig waren voor het tegendeel, waardoor hij aanleiding geeft dat vele studenten naar Groningen overslaan. Ik heb onzen jongen vrienden beduid dat hun oordeel over Utrecht veel strenger was dan dat der adressanten, en dat het geheel verkeerd geweest zou zijn, indien de adressanten door ten opzigte van Utrecht eene uitzondering te maken, aan die akademie in haar tegenwoordigen toestand de kroon op het hoofd gezet hadden, en zij waren tevreden."

Zoo schreef Wormser aan Groen 9 Augustus 1854 (Deel 2, bl. 96).

De Minister nu had als zijn overtuiging uitgesproken, »dat de zoogenaamde scheiding van Kerk en Staat geenszins opheffing van theologische faculteiten of leerstoelen vordert". Z.Ex. wilde dus haar voortdurend bestaan. Groen daarentegen stelde: Wilde men bijv. te Leyden eene geheele theologische faculteit uit particuliere bijdragen stichten en onderhouden, als faculteit van wetenschappelijke godgeleerdheid voor eene kerk der toekomst, of voor de Dageraadstheologie, hij had er niets tegen. Dit eene verlangde hij niet, dat de schatkist aan het verbreiden van dergelijke theologieën dienstbaar wierd gemaakt en dat dergelijke wetenschap, ook na de scheiding van Kerk en Staat, ter vorming van onze Kerkleeraars, de officieele wetenschap zoude zijn. En toch, zoodanig eene faculteit had de Minister op het oog. Onzeker was het evenwel nog, of de Regeering bedoelde eene faculteit voor éUe gezind- heden, zoodat uit dien theologisehen smeltkroes eene nieuwe godgeleerdheid verrazen zou, of eene neiUrcUe, eene theologische faculteit zonder theologie. Het allerbeste was dus, dat zij geheel werd opgeheven ^).

In zooverre beantwoordde het wetsontwerp van 25 Februari 1868 aan Groen's wenschen. De drie Hoogescholen bleven behouden, en de ƒ80,000, die tot dusver de Theologische Faculteit aan het Rijk gekost had, werden beschikbaar gesteld voor een of meer kweekscholen ter opleiding van leeraren voor het Hervormde Kerkgenootschap, indien en zoolang het oprichten daarvan door dat Kerkgenootschap goedgevonden werd. Daarbij werden gevoegd »de

1) T. a. p. bl. III.

Digitized by

Google

504 HOOOBB 0NDEBWU8.

inkomsten van makingen" ten behoeve van de Theologische Faculteit of van hare studenten, en die van beurzen of leenen ten behoeve van studeerenden in de Theologie aan een der Hoogescholen.

Het onderw^'s, dat nog aan de Hoogescholen verstrekt zou worden, zou geheel losgemaakt worden van de hoogste levensgoederen. Immers Art 1 luidde : >Hooger onderwijs omvat de vorming en voorbereiding tot zel&tandige beoefening der wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappel^'ke betrekkingen, waarvoor eene wetenschappelyke opleiding vereischt wordt".

Dat ontwerp was overigens, in de gegevene omstandigheden, niet verwer- pel^k. De afscheiding der Theologie was geene scheiding tusschen geloof en wetenschap; in de godgeleerde kweekschool kon de Theologie even vt§ en even goed beoefend worden als op de Academie zfAve ; recht was het, dat de Kerk, zoolang de Staat neutraal geacht werd, de leeraars van hare toe- komstige leeraars benoemde ^). Zelfs Doedes vond het denkbeeld volstrekt niet verwerpelijk, en ontwierp reeds bij voorbaat een Ontwerp van Reglement op de Godgeleerde kweekschokn *); ook De Geer gaf in de Stemmen van April een gunstig advies. Doch, geworpen in den polltieken maalstroom van die dagen, door de Synode van 1868 om de weglating der Theologische Faculteit afgekeurd, en ganschelijk niet ondersteund door de ethisch-irenische vrienden, werd Heemskerks Ontwerp niet tot wet verheven, zelfs niet naar waarde beoordeeld.

Het nieuwe Ministerie trok, met machtiging des Konings, het eerste ont- werp in, en gaf in 1869 een tweede, een gansch ander. Minister Fock wilde wel het behoud van de drie Hoogescholen, doch niet dat van faculteiten ; hg wilde slechts onderw^'s voor de vakken, waarin examen zou afgenomen worden en tot die vakken behoorden ook eenige theologische (Art 124, 125). En onder dat alles werd zoo gewierookt aan den vrijheidsgeest, dat er zelfis vrgheid van studie werd toegestaan. Maar de grondgedachte van Art. 1 van het ingetrokken ontwerp bleef toch behouden ; en het hield voorts hoegenaamd geene rekening met de behoefte van de Kerk, met onze historie, met het karakter onzer Natie^ zel& niet met de geldelijke aanspraken en armoede onzer Kerk ; ja van onzijdigheid werd volstrekt niet gesproken, de Hoogleeraren zouden na de radicale afsnijding van hetgeen de meeste belangstelling wekt, de meest radicale vrijheid hebben tot de meest radicale beleediging van het nationaal en godsdienstig gevoel der burgers, uit wier beurzen z^' betaald werden. Het ontwerp was gemaakt onder de oppermacht van het beginsel, dat de oplossing van Christendom en Kerk zoekt in de neveldampen en stofwol-

1) A^erk, Weekbl, v. 2o Maart.

*J Utrecht, Kemink en Zoon i868.

Digitized by

Google

HOOQ£B ONDKRW3JS. 505

ken van de onafhankel^ke wijsbegeerte ^). Doch ook. dit ontwerp ging den w^ van alle vleesch.

Wat dan eindelijk tot stand kwam ? Laat ons die vraag beantwoorden allereerst door een 'blik te werpen op

de Wet van 1876.

Groen wilde geene godgeleerde faculteit, of eene, die aan haar historisch doel beantwoordde. Nauwelijks had de Hoogleeraar Rauwenhoff, in het najaar van 1865, bij den aanvang der Academische lessen, verkondigd dat hij een- voudig eene faculteit voor theologie in *t algemeen verlangde, of Groen merkte op: »Voor alle godsdienstige rigtingen, als bijv. eene algemeene muz^k- of teekenschool, waarin elke rigtmg van het algemeen kunstgevoel op vrije ontwikkeling gelijk regt heeft. Evenals de VolkAschool van 1857, voor aUen toegankelijk, doch waarvan de moderne wysgeer alleen^ op algemeene kosten, gebruik maakt'* *). Doch, toen het Kamerlid Van Kerkwijk in het Kerkélffk Weekblad van 19 Januari 1866, eene faculteit voorstelde zonder de eigenaardig kerkel^ke vakken, kwam Groen tegen dat voorstel zoo krachtig mogelijk in verzet. Veeleer moest by het Gouvernement aangedrongen worden op een eerlijk eerbiedigen van de eigenaardigheid der faculteit, die ingesteld was en bleef ter vorming van leeraars voor de Hervormde Kerk, terwijl men om het doel te bereiken, geene middelen daarmede lijnrecht in strijd behoorde te gebruiken *). Groen was dus met zgn eisch: »nu althans geene theologische faculteit meer I" niet bijzonder begrijpelijk, en h^ stelde zich ook nu al te afhankelijk van mitsem en van maaren.

De vrienden dachten er echter anders over.

Het ontwerp-Fock en het ontwerp-Heemskerk hadden dit gemeen, gelijk wij zagen, dat er aan de Theologische Faculteit geen recht in gedaan werd. Het behoud daarvan werd nu gevorderd door onderscheidene partijen en instellingen.

D. Chantepie de la Saussaye had zich in zijn Brief aan den Hoogleeraar P. Hofstede de Groot over Het Weeën der Theohgie, in 1867, en in zijne inaugureele oratie over De plaats der theologische Wetenschap in de Ency- clopedie der Wetenschappen^ 21 November 1872 *), zéér krachtig voor het behoud der Godgeleerde Faculteit verklaard. Zijn voortdurende leerling Gunning gaf, in Maart 1874, diens denkbeelden over dat onderwerp nog eens

^) Vgl. K, W, van 30 April 1869, en volg. Nos.; alsmede Doedes' opstel in de Stemmen, . «) ParL Si. en Sch. No. i, bl. 28. 5) T. a. p. No, 9, bl. 26. Vgl. 5"/. eniTrA. bl. 139; Ons Schooiwelprogram i%6^^h\, 2$, *) Die twee geschriften verschenen bij P. Noordhoff te Groningen.

Digitized by

Google

506 HOOOBB ONDERWIJS

'uit^). Voor hetgeen hij wenschte, voerde hij drie gronden aan : »De Theologie is, zoo goed als elke andere, een eelfstandige wetenschap". »Z§ is noodig voor den bloei der andere wetenschappen, die aan de universiteit geleerd worden'*. »Hare faculteit te laten bestaan, is niet strijdig' met de vryheid van godsdienst, noch behoeft in tegenspraak te komen met de gelijkheid van alle Kerkgenootschappen, welke in ons land gevestigd is*\ Immers onze Staat had, ondanks de Grondwet, zijn protestantsch karakter behouden. Dit was hem echter niets anders dan het beginsel van gewetensvrijheid. DatSaussaye dus afkeerig was van een seminarie, en zelfs van eene op te richten Chris- telijke universiteit, maar ook van eene faculteit van godsdienstwetenschap behoeft geene aanwijzing. »Niet aan eene humanitaire godsdienstwetenschap, maar wel aan eene waarlijk protestantsche theologische faculteit van eene andere dan hare confessie, zou de Gereformeerde Kerk haar bijzonder onder- richt tot den dienst der Kerk kunnen aansluiten".

In dien geest sprak menigeen. Dr. Bronsveld schreef, toen den 6^<»<^ Maart het Ontwerp in behandeling zou komen : »Wij stellen er het grootste belang in, dat onze academies zóó zijn ingericht, dat zij aan alle billijke eischen voldoen. Wij hopen, dat de theologische faculteit zal worden gehandhaafd, en dat er licht zal opgaan over zoo menig vraagstuk. Er mag voor deze zaak, waarlgk, wel veel gebeden worden, want veel hangt aan den geest, den bloei van onze hoogescholen" ^). Diep verontwaardigd had hij zich reeds, toen op het schoone en hart verheffende driehonderdjarig eeuwfeest van Leydens Alma Mater (8 Febr. 75) door den rector Heynsius de Theologie als een onnutte dienstmaagd ter deur uitgezet werd '). Op zijn voorbeeld wendden zich dan ook vele predikanten tot de Leden van de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal om het behoud van die faculteit. Behalve op de door Saussaye aan* gevoerde gronden, stelden zij ook, dat hare opheffing zou zijn een miskenning van historische rechten. »Altijd is aan onze hoogescholen de theologie vertegenwoordigd geweest, omdat men »de religie" in eere hield. Wat dwingt er nu den Staat toe, om de godgeleerdheid smadelijk uit het koor der weten- schappen te verdrijven?*' Zij gingen zelfs zoover, dat zij aan onze universi- teiten eene faculteit van Roomsche theologie wilden toegevoegd zien, alsof dit niet erg in strijd ware met de historie !

De Synode bleef in den wedstrijd om het behoud niet achterwege. De

1) Bij B. van der Land te Amsterdam. «) Stemmerty '76, bl. 296. •) t a. p. '75, bl. 309.

Digitized by

Google

HOOGER ONDERWIJS. 507

Faculteiten van Leyden en van Utrecht schoten natuurlijk ook toe. Zelfs vele Moiferne predikanten lieten zich niet onbetuigd i).

En het doel werd, althans voor een deel, bereikt: men behield eene zelf- standige faculteit van godsdienstwetenschap. Scholten ^) bezong den lof der nieuwe wet. De daarin genoemde godgeleerdheid was hem niets anders dan een staande term, waarmee de kring van leervakken wordt aangeduid, wier beoefening moet leiden tot de wetenschap van den godsdienst cUs een psyclw- logisch verschgnsel, als ontwikkeling oneer eedelgke natuur *). Het was een groote triumf in de schatting van hen, die alles uit den mensch verklaren.

Tot die partij behoorende Kamerleden schijnen dan ook begrepen te hebben, dat het behoud van het wrak de macht der orthodoxen in den lande breken kon, en niet anders dan voordeelig voor hunne staatkundige heerschappij zijn kon. De wettelijke Godgeleerdheid, bedoelende »de vorming en voorbe- reiding tot zelfstandige beoefening der wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappeiyke betrekkingen, waarvoor eene wetenschappelijke opleiding vereischt wordt", werd beschouwd als een bijzonder geschikt middel om de heerschende macht van het historische Christendom te vernietigen. Green wonder dan ook, dat de Doopsgezinde Dr. 8. Cramer in zijne, op zijn modern stand- pimt, voortreffel^ke JRede *) ter aanvaarding van het Hoogleeraarsambt in de Godgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam en dat aan de Kweek- school der Algemeene Doopsgezinde Sociëteit, den 26^^^° September 1890 uitgesproken, die wet niet genoeg weet te prijzen, als een meesterlijken greep, waardoor »aan Godgeleerdheid en godsvrucht beide^ aan staatsieven en gezindten hun volle recht geschonken" werd.

Doch ook Doedes nam die Wet in bescherming; >de Kerk heeft gewonnen, eene Staatstheologie is er ook nu niet.*' Hij wilde zelfs de samenwerking van universitair en van Kerkelijk onderwijs ^). En daarmee zijn wij gekomen tot

Het Kerkelijk Hooger Onderwas.

Evenals het ontwerp van 1868 stelde de Wet van '76 geld beschikbaar voor die Godgeleerde vakken, die de ^neutrale" Begeering van haar gebied verbande. Want de nieuwe Faculteit voor Godgeleerdheid had hare voor- naamste vakken verloren, die, welke de Overheid aanzag als eigenaardig

ï) Vgl. Stemmen^ '75, bl. 604 en Synod. JIand.*7$, hl 19, 73, 85, 108, 152, 188 en v.v. *) In de bovenaangehaalde /f ede, •) Ik onderstreepte.

*) Over: Beschryvende en toegepaste Godgeleerdheid in haar ver schil en onderling ver band, Amsterdam, P. N, van Kampen en Zoon, 1890.

*) Geene Staatstheologie met eene slippendraagster^ Utrecht, Kemink en Zoon 1877,

Digitized by

Google

508 HOOOBB OMDBRWUB.

kerkelijke. Hare faculteit zou slechts onderwijs geven: in de encyclopaedie der Godgeleerdheid; in de geschiedenis der leer aangaande God, in die der godsdiensten in 't algemeen; in die van den Israêlietischen Godsdienst ;'in die van het Christendom; in de Israêlietische en oud -Christelijke letterkunde; in de uitlegging van het Oud en Nieuw Testament; in de geschiedenis vanden Christelijken Godsdienst ; in de wijsbegeerte van den Godsdienst, en in de zedoi- kunde. Historie zou dus de hoofdsomme zijn der Godgeleerdheid, voorzooverre van Staatswege geleerd ; historie, en nog eens historie. Maar er werd geld beschikbaar gesteld voor het oprichten van leerstoelen of scholen ten behoeve van ons Kerkgenootschap (Art. 104), en de mannen, die vanwege onzeEerk met het geven vau het Kerkelijk onderwijs belast zouden worden, zoudai als Hoogleeraren bij plechtigheden der Btaatsuniversiteiten rang en zitting hebben nevens hare Hoogleeraren (Art. 105).

Velen waren van oordeel, dat er niets beters gedaan kon worden dan aannemen wat de Btaat aanbood. Zij wilden, dat het Staatsonderwijs van- wege de Kerk aangevuld werd. De Synode achtte zich bevoegd tot r^eling van dat onderwerp i). Zij stelde een voorloopig besluit daaromtrent op. De overige deelen der wetgevende macht verzetteden er zich niet t^en. Het thans nog van kracht zijnde Reglement op het Hooger Onderwgs in de Orodgeleerd- heid tot vorming van Evangeliedienaren voor de Nederlandsche Hervormde Kerkf vastgesteld 24 Augustus 1877, trad den 15^«" December daaraanvol- gende in werking ^). Volgens het 1"^* artikel, en daarmede komen wij tot een nieuw onderwerp, zou in de steden Leyden, Utrecht en Groningen tot aanvulling van het aan de daar gevestigde Universiteiten g^even onderwas in de Godgeleerdheid het Kerkelijk Hooger Onderwijs verstrekt worden; maar het zou ook te Amsterdam gegeven worden, indien het geschieden kon zonder geldelijk bezwaar voor de Kerk. Alzoo spreken wij nu over de ves- tiging van

Het Kerkelijk Hooger Onderwgs te Amsterdam.

De Wetgever had de inrichting van het Athenaeum lUustre tot Universi- teit vergund (Art. 86). Onze keizerlijke Stedemaagd maakte een voorbeeldig gebruik van het huldeblijk, aan hare beroemde school en wijdvermaarde zorg gebracht. Maar zij kon evenmin als de Landsregeering Kerkelijke Hoog- leeraren bezorgen. Voor de niet-kerkelijke katheders zou wel een goedgezind

*) Synoit. Hand, '76, bl. 229; '77; bl. 235.

*) Zie mijne Wenken en Wenschen omtrent dat ontwerp, Prof. Dr. J. J, Prins Het Synodaal Reglement op het Hooger Onderwijs enz., Amsterdam, H. W. Mooy, 1877, en Ds. Moquette in de Stemmen van dat jaar, bl. 853.

Digitized by

Google

HOOGEB 0NDSBWIJ8. 509

man benoemd kunnen worden. Door mijne bemiddeling werd dan ook in Augustus '78* eerst Dr. Kuyper, daarna Dr. Rutgers over eene eventuëele benoeming, doch vruchteloos, gepolst. Dr. J. J. van Toorenenbergen verkreeg toen, wat hij reeds twintig jaren vroeger had moeten ontvangen. En al ware zijne benoeming slechts met éene stem meerderheid geschied alle beginsels zijn moeilijk , er bestond gegronde hoop dat de vroede mannen van dien tijd zouden voortgaan op den ingeslagen weg, ja zelfs dat de glorierijke Oeuzenstad, aan oorsprong en bestemming opnieuw gedachtig, het Evangelie der Vrijheid zou gaan verkiezen boven de bandeloosheid van het despotisch Radicalisme, hetz^ al dan niet uitgedrukt in >Grereformeerde*' klanken. Alzoo scheen het alleszins raadzaam, bij de Stedelijke Hoogleeraren een tweetal mannenbroeders te voegen, die, uit particuliere beurzen ontvangende wat hunne ambtgenooten uit de publieke kas genoten, en door de Synode benoemd op voordracht van de Vereeniging, die voor hun traktement zorgde, het ontbre- kende kerkelijke onderwijs zouden geven.

Dat plan, het plan- Vos genaamd, is niet van mij uitgegaan, noch door mij op touw gezet. De eerste, die mij over zoo iets kwam spreken^ was de Heer J. W. Gunning, Hoogleeraar in de Scheikunde te Amsterdam, aan mg geadresseerd door Dr. van Ronkel, medestichter der ^Gereformeerde'* Universiteit. Evenwel, ik was er zéér mede ingenomen, en heb medegewerkt onder het Voorzitterschap van den oud-burgemeester en Amsterdamschen patriciër Messchert van Vollenhoven, die vol^'verig de moeilijke onderneming leidde en aan het bijeenbrengen van het benoodigde kapitaal niet twijfelde, te meer omdat het plan op de Heereh- en Keizersgrachten veel bgval vond. Maar toen de Synode weigerde de bepaling, dat onze Vereeniging gegrond was op de belijdenis der Kerk en zoodanig onderwijs begeerde, goed te keuren, (de Synode, die evenals elk ander Kerkbestuur geroepen is tot handhaving der leer!) hebben wij oogenblikkel^k alle onderhandelingen afgebroken en onze poging opgegeven ^). Na de mislukking dezer poging, gevoegd bij de zekerheid dat het Rijk geene subsidie aan Amsterdam zou geven, heeft de Gemeenteraad zich, uit liefde tot de Universiteit, tot het verschaffen van het noodige geld genoopt gezien, onder conditie dat de Kerk de Vrije Gerefor- meerde Universiteit niet zou erkennen. En alzoo kon onze Kerk ook een weinig nut hebben van de opbrengsten der Amsterdammers, waaronder zoovele duizende vrienden van Kerk en Evangelie zich bevinden, welke, voor een groot deel, aan on- en anti-kerkelijke dingen besteed worden. En het aan- vankelijk gevolg was, dat, tegen het einde van '82, als Hoogleeraren opge- treden zijn Dr. J. H. Gunning Jr. en Dr. J. Knappert

1) Vgl. K, PT. V. 12 Sept. *79, en de Syn, Hand. v. '8o.

Digitized by

Google

510 HOOGER ONDERWIJS.

Be Vrge Universiteit.

De benoemingen, vanwege de Nederlandsche Hervormde Kerk gedaan, vielen, naar veler oordeel, niet gelukkig uit, noch wat het wetenschappel^k gehalte, noch wat de belijdenis betreft. De Commissie van Voordracht had, in overeenstemming met den in haar overheerschenden geest, gezorgd dat het leeuwendeel den Groningers toevallen moest, die, naar men verluidde, erg ontevreden waren, omdat hunne mannen bij de benoeming tot Staatsprofes- soren in de laatste tijden voorbijgegaan waren (Immers Dr. O. H. Lamers trad te Groningen 30 Sept. 74 op, en zijn vriend Cramer 10 Oct. 76; Nicolaas Beets sierde de Stichtsche Academie sedert 16 Maart 75 en J. J. P. Valeton Jr. kwam te Utrecht 8 Dec. 77, terwijl Amsterdam ook al gesloten scheen te worden). Derhalve scheen het welbegrepen eigenbelang, doch neen, »liefde tot het Evangelie en de Kerk'*, om te zorgen dat de Orthodoxie, al was zij dan nog zoo behoudend en tam en gewild en geleerd, zooveel mogel^k geweerd werd van de Kerkelijke, de haar toekomende leerstoelen. Alleenlijk, Dr. E. F. Kruijf, predikant te Leeuwarden, en dat nog wel, bedriegen wij ons niet, op sterk aandringen van zijn ambtgenoot S. K. Thoden van Velzen en met ééne stem meerderheid, genoot de eer der benoeming, eene benoeming echter, die volkomen verdiend ^) was, maar toch, als een éénige, onmogelijk aan het rechtsgevoel voldoen kon.

Geen wonder dus, dat die onrechtvaardigheid voordeelig was voor het denkbeeld om eene Vrije Christelijke Universiteit te stichten. Op zichzelve reeds bekoorde het menigeen. De nieuwe regeling van het Hooger Onderwijs had de Godgeleerdheid niet alleen losgemaakt van de Kerk, en gebracht onder de algemeene bepaling, dat het strekt »tot zelfstandige beoefening der wetenschappen en tot het bekleeden van maatschappelijke betrekkingen," maar ook de gelegenheid geschapen tot de opening van eene bijzondere school van hooger onderwijs (Titel III). Het belang der Christelijke wetenschap en des geloofs scheen dus te dringen, om de verwezenlijking van dat schoone denkbeeld te beproeven, gelijk reeds in 1875 Dr. J. H. Gunning, Dr. Cohen Stuart, Ds. L. J. van Rhijn, en ik zelf van oordeel waren.

Anderen oordeelden echter anders. De daarvoor benoodigde sommen en leeraars zouden onmogelijk gevonden kimnen worden. En waarom zouden wij van de bestaande Universiteiten geen gebruik maken, en hare herovering

*) Zie zijne GeschUdehis van hel Angh- Katholicisme. Door het Haagsch Genootschap... bekroond en uitgegeven. Leiden D. Noothoven van Goor 1873. Vgl. zijn inaugureele oratie: De Miskenning van hel Historisch karakter des Christendoms, Utrecht, Kemink en Zoon 1878.

Digitized by

Google

HOOGER ONDERWUB. 511

gaan beproeven ? Volkomen juist is bet, dat geen Hoogleeraar zicb wettelijk verbindt, om, gelijk met de Openbare Lagere School het geval was, een onmogelijk neutraal onderwijs te geven, allerminst om het Christendom te verloochenen en de Kerk te bestrijden ; al verbindt de Wet niet, hoegenaamd niet, tot het bevorderen van den Hervormden godsdienst, de Hoogleeraar, onder welken naam ook, is ook volstrekt niet gehouden om dat na te laten. En aangezien onderscheidene vertrouwde mannen nog altijd hun licht aan de R^ksuniversiteiten deden schijnen, achtte men voldoende, met een aanvullend, zoo noodig met een verbeterend onderwigs te moeten optreden. Eindelijk, besliste toch over de richting, die de kweekeling volgen zou, in den regel niet het gemoedsleven, waarmee hij aan de Academie kwam?

Door vele aanhangers van het Christelijk-Universiteits-idee echter werd de bedoelde herovering onmogelijk, en de aanvulling onvoldoende gekeurd. Maar hoe ? Moest de poging uitgaan van de Protestantsche Kerk in 't algemeen, van haar levende kern, zonder of in verband met haar organisme, en terstond een begin gemaakt worden met alle faculteiten ? In een Rapport van 20 Januari 1875, onderteekend door de H.H. Kuyper, G. J. Vos Az. en B. J. L. de Geer van Jutfaas, ten behoeve van de Vereeniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs opgemaakt en bij haar ingeleverd, werd als wenschelijk gesteld »Qene imiversiteit, die, uitgaande van de levende kern, het wezen der Protes- tantsche Kerken, en met haar organisme in levend rapport, het Christelijk element wederom in den grootschen omvang der wetenschappen tot waardige plaatsbekleeding en in het streven van ons geslacht tot zedelijke en geestelijke macht verheffen zou." Van de verschillende Kerkgenootschappen toch, gedacht als georganiseerde corporaties, kon de Universiteit niet gesticht worden, ofschoon onze Kerk, door den nood gedwongen^ de stichting van een inrichting voor Hooger Onderw^'s, volgens Voetius, wel zou mogen ondernemen; overigens kende onze Kerk het verschaffen daarvan altijd aan de Christelijke Overheid toe.

Kuyper echter, die reeds in 1870 over de stichting van zulk eene Universi- teit gesproken had, kwam tot de overtuiging dat de Kerk er buiten blijven moest, dat de Staat neutraal bleven moestf dat particuliere inspanning de poging ondernemen moest. Hij wilde dus teruggaan tot vóór de Reformatie, tot den tijd, waarin de meeste Universiteiten als geheel vrije corporaties van particulieren verrezen, doch nu gedekt door de moderne Staatswet; terw^'1 hij, vergetende dat de Christus woont in de harten, en dat de regeling van het Hooger Onderwijs Hem volstrekt niet buiten sloot ^), geen andere uit-

1) „Immers de Rijks- universiteit had den Christus uitgebannen. Dus moesf er een afzonderlijk „Huis der Wetenschappen" komen onder de zuivere en onvervalschte auspiciën van Christus onzen Heer." „Sirikt genomen" i88o, bl. 138.

Digitized by

Google

512 HOOGER 0NDEBWIJ8.

komst zag dan in eene stichting, zooals die voor zijnen geest zweefde. Maar dat was nu niet langer eene Christelijk-Protestantsche. Had hij zicb vroeger gevoegd bij de »modeme orthodoxie," na '75 werd hij >gereformeerd." »Ik was krank en ook mijne ziel had genezing van noode, en alleen uit dat sterkere kruidenveld, waar onze vaderen met al hun wonden nog bij zongen, mengde Hooger erbarmen mij toen het reddend medicgn" *). Menigeen, die het B^beisch Christendom liefhad, achtte zich juist om die reden gereformeerd, en vond zijne gevoelens uitgedrukt in de Confessie en de Godgeleerdheid onzer Vaderen; maar begreep dientengevolge dan ook volstrekt niet, hoe eene Vrije Gereformeerde Universiteit mogelijk was, die geschoeid werd op de leest van het Middeleeuwsch Universiteitsbegrip. Bovendien weigerden invloedrijke mannen ^) met Kuyper saam te spreken over dat onderwerp : zij durfden met hem niet in zee gaan. Eindelijk, toen de Vrije Universiteit gesticht zoii worden, zorgde Kuyper, dat zijne Theologie geen twijfel overliet, of zij wel »Oereformeerd*' mocht heeten, door zijne beruchte artikelen over Heere en over de t^ Particuliere Genade" *). Doch zoo gereformeerd zij dientengevolge menigeen ook mocht schijnen, zoo ongereformeerd scheen zij anderen, inzon- derheid aan gereformeerde predikanten, die er vooral den geest en het wezen niet in proefden ; de Immanuel heerschte in zulk geredeneer niet

Aldus verscheen dan 5 December 1878 de circulaire, die de geboorte-acte behelsde van de Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag. Ten onrechte werd ook ik, in De Heraut van den 15^®° dier maand, genoemd onder hen, die gaarne met het plan ingenomen waren. Waarom was dat bericht niet juist? Tegen grondslag en doel had ik geen bezwaar, maar juist daarom tegen de w^ze waarop men stichten wilde. Eene vrije corporatie, bedoelende het geven van Hooger Onderwijs, al is het idee dan ook ontleend aan de Middeleeuwsche toestanden, is zeer goed bestaanbaar met ons tegen- woordig staatsrecht, maar niet met de Gereformeerde belijdenis. Zij kan, evenals de bijzondere lagere school, een noodhulp z^n; in dit geval principieel even goed door particulieren als door kerkelijke machten in 't leven geroepen en onderhouden worden: Gods Woord behelst daar-

') t. a. p. bl. 140.

*) Daartoe behoorde ook, volgens Kuyper, Dr. Bronsveld, die echter in Febr. '76 {S/, bl. 267) schreef dat de vraag, of de oprichting van eene Christelijke universiteit niet wenschelijk zou zijn, plotseling als neergeworpen was voor zijne voeten.

•) Ik verwijs daaromtrent naar het JT, W, v. '79. In 't No. van 22 Aug. schreef ik: „dat Dr. Kuyper noch de „algemeene genade" kenl ; noch de „particuliere genade*' goed voorstelt; noch de leer der Gereformeerde Kerk belijdt; noch Gods heilig Woord met den noodigen eerbied behandelt."

Digitized by

Google

HOOGBR ONDERWIJS. 513

omtrent geen regelen. Maar dan moet het zijn als noodhulp^ omdat de Staat, of de Overheid, op dat oogenblik niet anders mag, of niet anders wil; doch niet, omdat de Staat uit zijn aard, omdat de Overheid krachtens hare roeping niet anders dan een onderwijs geven mag, waarbuiten de Christus gebannen heet. Die Vrije Universiteit op Oereformeerden grondslag gaf dus als stichting een valsch getuigenis, was als zoodanig een leugen ^).

Had nu de ergerlijke Wet van 1857 en die van 1863 de regeling van Lager en Middelbaar Onderwijs een scherpe wig in ons Protestantsch volks- leven geslagen, en de Wet van 1876 onze Kerk verdreven van het erf der Wetenschap, door haar steeds met groote liefde gekoesterd, de belijders van den Christus werden tengevolge van de stichting der Vrije Gereformeerde Universiteit, erkend bij Kon. Besl. van 12 Febr. 1879, voorgoed verdeeld. Ja, kent de Wet aan de graden, die zij verleent, geen waarde toe voor het bekleeden van Staatsbetrekkingen, geen maatschappelijke voordeelen (het jiis expostülandi): om dit te verkrijgen moest voortaan zelfs alles beproefd worden. Voor dat doel moest nu voorts de Kamer omgezet; aan de Boom- sche Locomotief de Geuzen-trein vastgehaakt; deischoone Antirevolutionaire bewegmg voor het Christelijk beginsel in alle staatsvormen misbruikt worden ; ten einde van de ' Overheid te verkregen minstens vrij examen of graad- erkenning onder curateele, d. w. z. het Christendom in de staatsvormen overtollig, of niet begeerlijk te maken ; en moest aan ons goede volk wijs- gemaakt worden, dat de Vrije Universiteit de kroon der Christelijke Schooi was. Het begon dit te gelooven, en veel geld te schenken. En Kuyper achtte reeds in 1882, »indien ons Christenvolk maar voortgaat met zijn duizenden te offeren, en de God der Wijsheid ons maar mannen van talent schenkt, en Neérlands jongelingschap den str^d maar aandurft," »den dag niet meer zoo verre te zijn, waarop èn artsen, èn pleitbezorgers, èn rechters, èn ambtenaren, ook van de Vrije Universiteit zullen uitgaan, om den dienst Gods aan ons volk op alle maatschappelijk terrein te bedienen*' ^).

Edoch; ondanks de kloof, die Kuyper, naar het scheen, met opzet steeds dieper groef, wilden wij voor den predikdienst in onze Kerk wel ontvangen, wat goeds de Vrije Universiteit aanbood, 't Geen nu met dat verlangen in verband staat, vermelden wij onder den reeds gebruikten ^naam van

Vrge Studie.

Boven merkte ik reeds met een enkel woord op, dat de aanstaande Predi- kanten verplicht waren aan eene der Nederlandsche Academies te studeeren;

J) Vgl. I/fi Keerpunt^ bl. 22—35.

•) Rede ter inleiding van de Leeuwarder meeting op ^ .JW» 1882. Amsterdam, J. H. Kruyt.

33

Digitized by

Google

514 HOOOEB 0ND£RWU8.

de uitzonderingen, waarop de Synode geweien had, konden slechtB aan enkelen ten goede komen; zij waren bovendien verplicht, aldaar de leesen over de vakken, waarin kennis vereischt werd, door de officieel aangestelde Hoogleeraren gegeven, p;edurende een bepaalden tijd te volgen. Bij de in 1878 aanhangige herziening van het Reglement op het examen ter toelating tot de Evangeliebediening werd het stelsel, dat laatstelijk door Koning Willan I was toegepast, gehandhaafd door de Synode, ja zelfs in menig opzicht nog verscherpt. Menigeen had tegen het beginsel van dwang groot bezwaar : tegen de verplichting, om de gevorderde kennis geheel aan eene der drie of vier aangewezene Universiteiten op te doen, en om er zich te laten vormen door de aangewezen Hoogleeraren. Ook op de in het voorjaar gehoudene verga- dering der Nederlaudsche Hervormde Predikanten-Vereenigbg kwam men van onderscheidene zijden daartegen met kracht op. Op vrijheid van theolo- gische studie drong men met klem van redenen aan. Het beginsel zelf werd door niemand bestreden. Dr. F. L. Rutgers, predikant onzer gemeente te 's-Hertogenbosch, die daarvoor met kracht pleitte, werd zelfs door de geheele vergadering uitgenoodigd, den inhoud van het door hem gesprokene openbaar te maken, ook als uitdrukking van het gevoelen der vergadering. Hij voldeed daaraan door het uitgeven der brochure: Vrife Theologische Studieh^C\BJi Bentum te Utrecht (1878).

Acht argumenten voerde Rutgers aan voor de genoemde vrijheid ; het vijfde besprak haar uit het oogpunt van de leervrigheid der Hoogleeraren; daarbg was haar vrijheid een vereischte. Prof. Doedes trad voor de bestaande ver- plichting in het krijt In zijne brochure ^): , Vrije Theologische Studie, in welken zin al of niet voor te staan en te verdedigen'* toonde hij zich opnieuw een niet gering te achten strijder. ^V^ije theologische studie*' was een droom zijner jeugd, een illusie van zijn meer gevorderden leeftijd, een ideaal van al zijn wetenschappelijk streven. Maar dat was nog geen vrijheid van het theo- logisch onderzoek, als men slechts vrij was in den zin van Rutgers. Als er een examen in bepaalde leervakken wordt geeischt, dan »wordt den studen- ten toch ook 2eerdwang, Tee^wang, onder^roeH wang, van huüen leeren dwang, en ik weet niet welke >dwang" al, opgelegd." De vraag was maar, of de bedoelde bepalingen werkelijk het vrij zelfstandig onderzoek belemmeren of beperken, en die vraag kon hij niet in bevestigenden zin beantwoorden. Ja, men kon nu uit vier Universiteiten, en voor het Kerkelijk Onderwijs uit drie steden kiezen en zich jaarlijks verplaatsen naar hartelust: wat wilde men meer? En het gevolg van de bedoelde vrijheid werd met deze woorden aan-

*) Verschenen te Utrecht bij Kemink en Zoon 1878.

Digitized by VjOOQIC

HOOQER ONDERWIJS. 515

geduid: >Wij zullen al dieper en dieper zinken, al lager en lager dalen, en wie daarbij het meest zullen winnen laat zich gemakkelijk berekenen."

Wat Rutgers dan ook voorgesteld had, om door invoering van een nieuw artikel, tengevolge] waarvan een examen de verplichte bijwoning van lessen zou vervangen, de gewenschte vr^'heid kerkelijk in te voeren, werd door de Bynodale Vergadering verworpen ') ; het Reglement met het fel bestreden beginsel trad den l^^en Januari 1880 in werking.

Waarschijnlijk was het Dr. Rutgers te doen om de belangen der op te richten Vrije Universiteit; het plan was stellig reeds in'de maak, toen hij voor vrije studie opkwam. Waarschijnlijk hing daarmede ook saam, dat Dr. Kuyper «en jaar na de oprichting zijne contributie voor de Weduwenbeurs betalen wilde als Hoogleeraar. Bij het invullen van de kwitantie had ik hem niet als zoodanig aangeslagen, of genoemd; slechts als ontslagen predikant (Art. 9 f). De Kerk toch had de Vrije Universiteit en mitsdien hare leeraren niet erkend. Kuy- per wendde zich evenwel daaromtrent tot deSjmode. In plaats dat het bestuur der Universiteit behoorlijk hare erkenning vroeg, ging hij beweren, dat de Synode hem als Hoogleeraar moest laten betalen, waaruit natuurlijk vol- gen zou, dat zij dan ook zijn Hoogleeraarschap en mitsdien zigne stichting erkennen moest ^).

Voorzoover ^mij bekend, zijn zelfs de Statuten der Vrije Universiteit niet ter kennisse gebracht van de Synode; allerminst ontving zij van Curatoren of Professoren een verzoek ora erkenning. Waarom bleef dat achterwege? Doch, al wilden zij dan hoegenaamd geen eerlijken stap doen, om hunne kweekelingen in de Nederlandsche Hervormde Kerk te brengen, anderen wil- den dat wel doen. Op het goede voorbeeld van Dr. Merens werd nog op de Olassicale Vergadering van 1882 het noodige gedaan, om 1^ de mogelijkheid te openen, dat ook andere dan door de Openbare Universiteiten afgegeven diplomata voor het Candidaatsexamen in de Godgeleerdheid geldig gekeurd zouden worden voor het examen ter toelating tot de Evangeliebediening, en 2^. alle dwangregelen, om van de door de Kerk aangeboden gelegenheid tot onderwijs in sommige vakken gebruik te maken, te doen vervallen.

Maar, gezwegen van de Kerk, die hare deur moeilijk ontsluiten kon voor leerlingen van eene stichting, die h^r niet erkennen wilde, althans nog niet erkend had, zij zelve scheen ook niet gesteld op het ontsluiten van de deur onzer Keik voor hare kweekelingen. Veeleer zou men, »de goed hoUandsche

1) Syn, Hand, bl. i86.

*) Ik behoef wel niet te zeggen, dat de Synode zich niet liet vangen. Zie de desbetref- fende stukken in de Syn, Hand. van '8o, bl. 37.

Digitized by

Google

516 HOOG£R ONDERWIJS.

geus*\ Dr. A. Kujper, den muur met zijn stuggen kop rameien, en aldus het kerkverband verwoesten, ten einde spreekplaatsen en tractementen en gemeen- ten voor hen te verkrijgen! Het verzet van 1885/87, in naam voor het geloof, inderdaad om de kerkelijke goederen, stond in nauw verband met de nood- zakeiykheid, om den kweekelingen der Vrije Universiteit eene toekomst te verzekeren, door Kuyper in Juni 1884 niet versmaad, als onze Kerk haar opende; doch nd de mislukking der bij de Synode van dat jaar herhaalde poging als een strik des Satans veracht ^),

Alzoo bracht de door Groen ingestelde eisch niet veel goeds te weeg: *Nu altÏMns geen Theologische Faculteit van Staatswege P' tenzij de Staat weer kweekelingen vormde voor den Hervormden godsdienst. Noch het een, noch het ander werd verkregen. De Godgeleerde Faculteit bleef, maar van alle wettelijk verband tot Kerk en Christendom en religie losgemaakt. Veeleer werd ook het eerste lid geheel in den geest van Opzoomer opgevat door wie leidslieden der antirevolutionairen werden : volstrekt geen theologie van Staats- wege, omdat de Staat tegenover den godsdienst volstrekt onzijdig moet wezen, eene van de veronderstellingen, waarvan men bg de stichting der Vr^'e Uni- versiteit uitging, maar ook eene van de vele redenen waarom menig Anti- revolutionair zich afkeerde van hare hoofden, als zijnde niet antirevolutionair.

Daardoor reeds verdeeld, geraakten de broeders ook verdeeld om de wijze, waarop de Vrije Universiteit zich tegenover onze Kerk stelde. *t Mag niet ontkend worden, dat Groen, die zooveel voor het Schotsch Seminarie had gedaan, met warmte het idee kon toegejuicht hebben, ofschoon het nog altijd de vraag bl^flt, of hij niet, ziende den sterken tegenwind, in het belang zijner partig, vooral omdat het kerkelijk vraagstuk haar zoo gevaarlijk was, zich niet met een mits en een maar zou gedekt hebben. Wij kunnen over een en ander lang en veel redeneeren, maar wij komen niet tot zekerheid. Groen was toch reeds een tweetal jaren in de rust, die ook voor hem overgebleven was, voor- dat de Vrije Universiteit de onrust van wereld en kerk geducht kwam ver- meerderen. Doch het dunkt mij in elk geval zeker, dat hij die stichting als in strijd met zijne diepste beginselen en hoogste bedoelingen moest beschouwd hebben, en, was zij wellicht nuttig om Kerk en Staat terug te brengen tot het Christendom der Reformatie, hij zou er toch de eenheid der belijdende Kerk nooit voor op het spel gezet hebben.

^ * *t Spreekt vanzelf, dat de geschiedenis van de Universiteit relve, hare stichting en lotgevallen, buiten bespreking blijft, als niet tot mijn bestek behoorende.

*j Zie De Heraut van die maanden.

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN DE CHRISTELUK-HISTORISOHB PARTU. 517

VI. Misleiding van db Christeluk-historische partij.

Eujper was dan, reeds bij het leven van Groen, de leidsman van de Chris- telijk-historische partij. En hij scheen het, zelfs in de schatting van Dr. Bronsveld, goed te maken buiten en in de Kamer, op politiek gebied. Laat ons een van zyne getuigenissen, uit den aanvang van 1875, hier uitschrijven ^) :

»Het verwondert zeker niemand, dat wij hier bijna onwillekeurig den naam ter neder schrijven van Dr. Kuyper. Hij is op 't oogenblik de ster aan onzen politieken hemel, waarop aller oog gevestigd is. Wij toonden ons geen slecht profeet, toen wij voorspelden, dat Dr. Kuyper's politieke invloed zou blijken volstrekt niet te hebben geleden onder zijn eerste optreden in de Kamer. Zijn rede over de koloniale beginselen heeft hem aanstonds weder het oor der Kamer en haar eerbied doen winnen. Hij heeft het peil van het debat in den boezem onzer volksvertegenwoordiging op krachtige wijze verhoogd. H^' heeft zelfs den traagste tot denken, en zelfs den ongeloovigste tot het afleggen eener geloofsbelijdenis genoopt. Hij heeft het daarheen weten te brengen, dat men over beginselen heeft gesproken zonder te durven zeggen, dat zulk eene gedachtenwisseling onvruchtbaar is. Het jarenlange getuigen van den heer Groen blgkt nu toch niet ijdel te zijn geweest. De vijandschap tegen onze beginselen is even fel, maar men is niet zoo gerust meer. Mèn gevoelt, dat er een kracht zich begint te ontwikkeleo, waarvoor het »modeme leven**, zoo al niet wil w^ken, dan toch ernstig vreezen moet.*'

Evenals Bronsveld, gevoelde de natie, volgens zijne waarneming, dat in het hart van Kuyper andere snaren trilden, dan in het hart van een communist, en dat h^* een beter geneesmiddel bezat, dan onze liberale en moderne staat- huishoudkundigen % Met kracht en klem kwam dat Hoofd op tegen het program van Kappeijne van de Coppello, den Achilles der Kamer, den aanstaanden Minister van Binnenlandsche Zaken, tegen het beginsel van het »Haarlemsch program*': »dan moeten desnoods de minderheden maar onderdrukt, want dan zijn zij de vlieg, die de apothekerszalf stinkende maakt."

Bij de periodieke verkiezing, in Juni daaraanvolgende, was de herbenoe- ming van Dr. Kuyper den Kroniekschrijver ') nog steeds tot blijdschap. En zoo bleef het nog geruimen tijd (oók bij mij, ofschoon ik Kuyper steeds meer

1) 5/. '75» bl. 59.

«) t. a. p. bl. 69.

') t. a. p. bl. 723 ; vgl. S/. '72, bl. 785. Eigenlijk is die titel onjuist. De persoon- lijkheid van wie eene Kroniek schrijft verdwijnt achter de gebeurtenissen die hij opteekent. Doch hier is veeleer het omgekeerde het geval, t. w. dat gebeurtenissen den Kroniek- schrijver volgen, zóó krachtig recenseerend en critiseerend was zijne pen werkzaam.

Digitized by

Google

518 MISLEIDING VAN DE CHRISTELUK-HISTORISCHE PARTIJ.

ongeschikt vond om aanvoerder van het geheele leger te zijn *)), vooral totdat de wet van Kappeyne was aangenomen.

Maar ook Bronsveld heeft al spoedig na den dood van Groen opgemerkt, dat er tusschen dien staatsman en Kujper verschil was, al liet de eerste zich in 't laatst van zgn leven door den laatste wel eens inspireeren. >Er is, schreef Bronsveld i), in Dr. Kuyper een demokratisch element, dat niet werd waargenomen bij den voormaligen kabinets- secretaris. Ook is de heer Groen tot den einde toe lid en vriend gebleven van onze Ned. Herv. Kerk en heeft hij nooit getoond te willen meewerken tot iets, dat haar ontbinding ten gevolge kon hebben" (! ?) ^Het verschil tusschen den heer Groen en Dr. Kuyper, niet alleen vrucht van beider onderscheiden leeftijd en uiteenloopende vorming, kan misschien nu nog beter worden gevoeld dan onder woorden gebracht. Maar het is er, en zal duidelijker in 't licht treden, indien de lijn wordt doorgetrokken, waarop de jongere zich bewoog. Leg iDe Nederlander" eens naast zoo menig artikel van »de Standaard'*, vergelijk de houding van den heer Groen tegenover de Conservatieve, koloniale politiek met die van Gouda's afgevaardigde; stel nu Groen's terugkeer tot de facultatieve splitsing naast den aandrang om het restitutiestelsel, en wij hebben althans eenige gegevens, om het verschil tusschen de beide begaafde geestverwanten te gevoelen."

Duidelijker dan toen kunnen wij thans de verschilpunten aanwijzen. Groen zelf heeft, in zijn testament, de noodige wenken gegeven.

Kuyper was, volgens hem, leider van het volk, dat hem liefhad en in welks gebed zijne kracht lag, met en na hem, niet bij aanstelling of erflating, maar jure suo. Doch er was bij wederzijdschen steun, wederzijdsche onafhankelijk- heid. Zij waren homogeen en zelfstandig. Homogeen, doch niet in alles. Waarin dan niet?

Allereerst niet op het punt van

de toepasselgkheid van het Calvinisme.

Groen beaamde als een Nederlandsch-staatsrechtelijk axioma het motto van Kuyper's ^doorwrochte redevoering" over het Calvinisme: »In de Calvi- nistische Reformatie naar de Heilige Schrift ligt oorsprong en waarborg der zegeningen, waarvan 1789 de bedriegelijke belofte en de jammerlijke karika- tuur geeft." Edoch in dien zin, waarin hij in '65 Aan de Kiezers Bchreei :

*) Zoo toonde ik mij in het A'. PV. v. i6 Jan. '74, volstrekt niet onbepaald inge* nomen met Kuyper's kandidatuur. Zie ook het No. v 24 Juli '74. >) 5/. '76, bl 1161.

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN DE CHRI8TELUK-HIST0RISCJHE PARTIJ. 519

»Van den religiestrijd onzer dagen heb ik ook thans nog gunstige verwach- ting. Niet omdat ik opwekking van het oude Calvinisme in den vorm van vervlogen tijden tegemoet zie, maar omdat ik het geloofsvertrouwen van Calvijn en van de wolke der getuigen, door alle tijden heen, het geloof aan een eeuwig Evangelie, het geloof aan het eeuwig leven, het geloof in den Vorst des levens, op dezen rigk gezegenden en lang gespaarden martelaarsbodem nog niet voor uitgedoofd houd.*' Alzoo, en hij zag daarin onberispelijk juist, de kracht onzer Calvinistische vaderen lag alleen in het bergenverzettend geloof, dat ook bij een Luther en bij een Menno Simons viel te speuren, als levens- b^nsel, in de onbepaalde overgave aan God in Christus op grond van het Woord, dat tot in eeuwigheid blijft. Doch daarmede was tevens de eigenaar- digheid van het Calvinisme, zooals Kuyper het verstond, als niet bedoelden als onbruikbaar ter zijde geschoven.

Groen was zich in zijne geloofsbelijdenis en in zijne waardeering van het Christelijk geloof als wereldoverwinnende macht steeds gelijk gebleven. Zich zelf gelijk blijven in de hoofdzaak is het vereischte om vertrouwen te wekken en te behouden. Kuyper had, gezwegen van zijn tamelijk snellen overgang tot de Orthodoxie, in korten tijd al de stadiën doorloopen van de moderne tot de antieke orthodoxie, tot »de G^e^eformeerde,*' d. w. z. tot de ongenie- tel^'ke Scholastiek, met de minstfrissche Mystiek gepaard. Doch inmiddels toonde hij zoo weinig geoefendheid van zinnen, dat hij een der ongereformeerdste uitingen van godsdienstigheid als een der belangrijkste verschijnselen van het geestelijke leven aanprees, en zooveel politieke- berekening, dat hij, gelijk ik reeds meldde, om den invloed der Joden te winnen, het feestelijk herdenken van het bestaan der Portugeesche Synagoge in de hoofdstad, door den Algemeenen Kerkeraad van de Nederduitsche Hervormde Gemeente aldaar meegevierd wilde zien. Over deze laatste kwestie, die naar mijn voorstel opgelost werd, doch aan j^uyper den lof van verdraagzaamheid bezorgde, behoef ik niet meer te spreken ; ik herinner haar slechts, als een reden te meer, waarom zulk een leidsman tntóleiden moest. Doch aan de eerste behooren wij hier onze aandacht eenige oogenblikken te geven, vooral ten bewijze hoe weinig vertrouwen Kuyper, in onderscheiding van Groen, verdiende. Ik bedoel

De Brigthonlaansche beweging.

Sedert het einde van 1873 was er in Schotland en in Engeland eene diepgaande en algemeene werkzaamheid ter geestelijke opwekking, vooral onder de leiding van 1). L. Moody en I. D. Sankey, uit Noord-Amerika in November van dat jaar te Edinburgh aangekomen. Jhr. J. W. van Loon

Digitized by

Google

520 MISLEIDING VAN DE CHRISTELUK-HI8TORI80HE PARTU.

gaf van dien arbeid mededeeling in een in zekere kringen verspreid, niet in den handel gebracht, maar toch in het KerJcel^k Weekblad van 16 Januari 1874 opgenomen, blaadje. Die hooggeachte broeder prees dat werk zeer» alsmede Ds. Felix ^). Alzoo werd het bij de Nederlandsche vrienden inge- leid.

Moody stond vele jaren reeds bekend als een ^'verig, populair, en zeer krachtig prediker, en die geene andere welsprekendheid bezat, dan die van het hart. Bankey zong alleen ; hij zong, onder begeleiding van een harmonium, met zijne prachtige en rgke en aangrijpende stem het Evangelie er in, althans in het zinnelijk gevoel ^).

Met de reusachtige samenkomsten ') nu, die Moody en Sankey »b^;ei8- terden,'* stond ook in betrekking Bobert Pearsall Smith, een rijk fabrikant uit Philadelphia, als kwaker opgevoed, later lid van de Presbyteriale Kerk, toen ter tijde geen lid van eenig kerkgenootschap. Naar veler getuigenis was hij een »dierbaar kind Gods." Van 29 Augustus tot 7 September 1874 leidde hij te Oxford talrijke samenkomsten van Evangelische Christenen uit verschillende kerken tot bevordering van schriftuurlijke heiligheid. H^ ver- scheen ook in Frankrijk en in Duitschland ; zelfs in Nederland hield hg •meetings"*), het eerst te Neerbosch, vervolgens te Leyden, te Amsterdam, te Zwolle. Den 29^^° Mei daaraanvolgende begon hij te Brighton eene reeks van bijeenkomsten. Een aantal predikanten en gemeenteleden, uit bgna alle Protestantsche landen der wereld, van 't vasteland ruim 200, waren daar op zijne noodiging saamgekomen. Onder hen bevond zich niet alleen M. Li. Bromet, een soort van Evangelist onder de Joden, vertaler ook van gezangen, uitgever en boekverkooper ; J. G. Smitt, zich noemend predikant van de Evangelische Gemeente te Amsterdam; Dr. H. E. Faure en Ds. P. Huet:

*) In het genoemde orgaan.

•) Vgl. het /T, IV, van i6 Jan. en volg. Ns. D, L, Moody en zijn werk in 'j Heeren wijngaardy door M, L. Bromet, Amsterdam; H. de Hoogh en Co. 1875; Ltvenswoorden van Moody bij Höveker en Zoon, aldaar ; Het werk Gods in Groot- Brittannii^ door het Evangelisch verbond uitgegeven, 1876; W. H. C. Koeken: Antwoord aan den Heer M, Z. Bromet ; Nog iets over de zoogenaamde Geestelijke Beweging in Engeland^ Antwoord aan De Standaard .... beide bij Blom en Olivierse te Culemborg. Sankey's Opwekkingszangen zijn door onzen Scheltema vertaald (bij Höveker en Zoon).

•) Vgl. het K. W. van 10 Juli 1874, en volg. Ns. ; of het daaruit overgedrukte geschrift van F. Lion Gu:het : Een en twintig dagen enz.

*) Vgl. K, W, V. 7 Mei '75, en volg. Ns. Alsmede: Van Oosterzee's Geestelijke Opwekking in Voor Kerk en Theologie^ '75.

Digitized by

Google

MI8LBIDINO VAN DB CHRISTELIJK-HI8T0RISCHE PARTIJ. 521

mannen op wier geestelijk terrein zulke uitheemsche gewassen gansch niet vreemd waren» maar ook Dr. Kuyper.

Vergeleken bij die beweging (door zulk geestelijk eleetriseeren gewekt), was verzekerde Kuyper, de Hervorming eigenlijk niets, 't Was geestelijke traagheid dat de Predikanten van verre bleven staan. Green orgaan was, in eigene schatting, geestelijker dan Heraut en Standaard^ terwijl het mannen als Bronsveld en Cramer met alsem drenkte, ook omdat zij niet wierookten voor het kalf van het Engelsche Bethel, waarvan Kuyper zulk een allervoor- treffelijkst voorbeeld gaf. En, ofschoon Pearsall Smith ongetwijfeld het Perfectionisme aankleefde en ingoot, hij was toch zoo zuiver Gereformeerd, als de Catechismus ^).

Zoodra de dorst naar extra prikkeling ietwat bevredigd was, ging het met de beweging, als met de rockende vlaswiek die geen olie bekomt. Pearsall 8mitb bleef zelf niet alt^'d buiten het geven van ergernis door berispelijke woorden en verdachte bewegingen. Perfect scheen hij in geen geval te zijn, evenmin als een van zijne lofredenaars. Al te zeer was daarenboven geheel het idee, dat de Christen zóó gelooven kan, dat God feitelijk geene over- treding in hem vindt, met de Waarheid Gods en de geestelijke ervaring in strijd. Doch, hoezeer Kuyper ditmaal van zijne misvatting openlijk terugge* komen is, bleef toch niet de vrees gegrond, dat zulk een veranderlijk, slecht ingelicht en despotisch man de Christelijk-historische partij misleiden zou?

Isolement en samenhinding.

Groen zou nooit, omdat iemand der broederen anders dacht over een geestelyk verschijnsel, hem deswegens gekapitteld hebben. Zelfs de kerkelijke kwestie liet bij buiten zijne politieke beoordeeling van personen. Isolement op den evange- lisclien rotssteen was en bleef hem de raison-d'être en de levensvoorwaarde der Christelijk-nationale richting. Maar bij principiêele onverbiddelijkheid zocht hij, ter aantrekking van menigen wederpartijder, in hetgeen ons tegen den gemeenschappelpken vijand vereenigt, een aanrakingspunt. Tegen de Conserva- tieve partij was ook zijne bestrijding gestadig en fel. Maar steeds was hij op werven bedacht. In 1858, in 1856, met gunstig vooruitzicht. De oorzaak van telkens vernieuwde teleurstelling zocht hij vooral in het telkens weder op-

*) Vgl. De Zondags- Nos. van De Stand, v. Sept. '75 ; de Kroniek van dat jaar, bl. 1171, bl. 1298; „Het Amerikaansch Methodisme in Duitschland en Robert Pearsall Smith". Uit hel Hoogduitsch door Dr. A. W. Bronsveld, Utrecht, Kemink en Zoon 1876. F. Lion Cachet: Tien dagen te Brighton bij dezelfde Uitgevers; Twee Toespraken van Pearsall Smith ; en Enveloppe-serie, bij Höveker en Zoon.

Digitized by

Google

522 MISLEIDING VAN DE OHBI8TELIJK-HISTORI8CHE PARTIJ.

komend vooroordeel der ethisch-irenische richting, wier polemiek hem eene overrechtzinnigheid toeschreef, die het onderscheid der tijden en toestanden voorbijzag. Daaraan gedachtig, vreesde hij dat de wijs, waarop het leerstuk der Uitverkiezing, schijnbaar althans, door sommigen nu en dan op den voor- grond gesteld werd, het misverstand versterkte en de klove verbreedde. Zelfs drukte hij op 29 April 187G voor eenige beterschap zijne dankbaarheid uit met Gez. 127 : 2 en 46 ; 48.

Gansch anders ging Kuyper te werk. Afstooten wie »ethisch-ireni8ch" gedoopt werden; van een dogmatisch en linguistisch vraagstukje spreken, alsof het van 't grootste' belang voor het Christen- volk was ; met stuitende min- achtins^ behandelen wie niet met hem één zelfde oordeel over een kerkelijk verschilpunt uitspraken ; uitwerpen om een bijzaak ; samenbinden, niet op den grondslag van het Evangelie tegenover het Radicalisme, maar op de basis van eene gereformeerd klinkende formule, dè.t begon veeleer het streven van Kuyper te zijn. Ja, hij viel, in '77 reeds, Bichon van Usselmonde aan, omdat deze niet medegedaan had met de gemeenschappelijke nota zijner geestverwanten, welke van het nooit als antirevolutionair gehuldigde beginsel uitging: «staatsrechtelijke gelijkheid tusschen neutralisten en niet- neutralisten" ; *voor alle burgers gelijkheid*' ; «beperking van staatsbemoeiing, met name in zake onderwijs," eigenlijk omdat de niet kneedbare man, door het indienen van eene afzonderlijke nota, getoond had zelfstandigheid te bezitten.

Ook de wijze, waarop Kuyper de pogingen besprak om ons te gemoet te komen, was niet naar het voorbeeld van Groen, of naar den geest der Christelijk-historische partij. Heemskerk's Wetsontwerp van 1877 tot regeling van het Lager Onderwijs bedreigde, volgeus Kuyper ^), rechtstreeks het bestaan zelf van onze Christelijke scholen : «Het kon niet erger." Dat staats- stuk was eene bespotting van ons lijden, eene bittere Ironie. Onze vrijheids- beperking stelde het beneden de kwestie over schoolbanken, Groen beneden Kerdijk. Het was het decretum horrïbüe zelf. «Heemskerk verzilvert u, wat Kappeyne u straks rauwlinga zal doen slikken. Beiden mengen xxeensélfden doodelijken drank voor uwe scholen. Slechts dat Heemskerk u dien in drie teugen f zijne opvolgers straks in een enkelen teug wil doen ledigen. i^Weg* bereiders van H radicalisme'* aan die leuze getrouw, za) ook Heemskerk in zijn ellendig voorstel de pontonbrug slaan, waarover het radicalistisch project straks met vlag en wimpel binnen de veste trekt. In 't kort: •Wil dit ontwerp de staatsrechlelgke gelgkheid van neutraUsten en niet-neutralUsten afsnpdt, is liet voor ons onaanneembaar.'* »Wff trachten eene toekomst ie

I) SiatK/, V. 31 Mrt. '77, of Ons Program, Eerste druk 1879, bl. 663 ; 5/. v. 16 April of O, P, bl. 672,

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN DB CHRISTELIJK -HISTORISCHE PARTIJ. 528

vertoezenli/ken^ waarin uU de staatskas noch aan de ééne noch aan de andere rigting geldelgkc steun wordt geboden,** ^). Dit laatste was in blijkbare tegen- spraak met het vijftigjarig streven van Groen : behoef ik het nog op te merken 7

* ^ * Gelijk men weet, werd Heemskerk afgelost door Kappeyne. Over diens Ontwerp van Wet, zie 0/ts Program bl. 678 v.v. Met èlle krachten heeft dt Standaard daartegen gevochten. Het Volkspetitionnement^ voorzien van meer dan 300.000 handteekeningen, vertegenwoordigende bijna de helffc der Protestantsche bevolking, welke dus den Bijbel op de Scfiool wilde hebben (Si. v. 22 Mei '78, of O. P, bl. 715; en Si. v. 2 Aug. '78), was van Kuyper's arbeid het gevolg. Onze vrienden schenen hereenigd te zijn op het schoolterrein. Doch dit ging nu zeer gemakkelijk, aangezien de leus was: „de Bijbel op school** : „minder geld voor het Openbaar onchristelijk Onderwijs," en „geen hoogere uitgaven voor het Bijzondere Christelijke Onderwijs"! De bede der Adressanten luidde in 't kort : „dat zulk een regeling voor ons schoolwezen moge verordend worden, waardoor voortaan, voor den armste even goed als voor den rijkste Uwer onderdanen, de mogelijkheid besta om, desverlangd, voor zijne kinderen een school ie hebben mei den Bi/bel'^ Daartoe werd Zijne Majesteit inzonderheid bepaald bij een vijftal denkbeelden, welke toegepast konden worden zonder Grondwetsherziening: i* De jacultatieve spliising ; Subsidie; 3* Resiiiutie ; 4" Subventie ; $^ getiieenteltjkc auionomie, Zie bl. 73 v.v. van 't belangrijke Gedenkboek betreffende het VolkspeiUionnemeniy bewerkt door N. M. Feringa, Amsterdam J. H. Kruyt 1878.

Facultatieve splitsing.

Groen zou echter ook dit dient wel opzettelijk gezegd te worden ! nooit zijn zegel gehecht hebben aan de Staatsrechtelpke gelijkstelling van neutralisten en niet-neutralisten ; hij keerde in zijne laatste dagen beslist terug tot de Facultatieve splitsing, als de eenige oplossing, die met zijne beginselen strookte.

Door de werking van het Anti-schoolwetverbond niet het minst was, naar zijn oordeel , de kern des volks rijp geworden voor eene beslissing ten nadeele van de gemengde Staatsschool, waarin hij sedert 1862 ter wille van de omstandigheden had berust. »Herziening van de onderwijswet van 1857 (in haar noodlottig hoofdbeginsel : de Gemengde Staatsschool) is en komt dagelijks meer aan de orde van den dag", schreef hij 8 November 1875 ^). De door hem tijdelijk voor de praktik aanvaarde, maar nooit theoretisch goedgekeurde neutraliteit was gebleken vijandschap tegen de Openbaring, toeleg om de Kerk zelve dienstbaar te maken aan den godsdienst der Rede, der Natuur en der Menschheid, opdat Kerk en School en Staat met de

») o, P. bl. 673. «) AT. G. bl. 23.

Digitized by

Google

524 MI8LEIDINO VAN DE CHRISTELUK-HISTORISCHE PARTIJ.

ODgeloofseenheid, met de religie van den dweepzieken godsdiensthater bezield zg >).

Aan de poging nu, om door Qrondwetherziening naar zgn denkbeeld aan die School een einde te maken, moest alles ondergeschikt gemaakt worden. De strijd over Art. 23 der Schoolwet was reeds in 1870 «anachronisme, beuzeling, bijzaak." Art. 194 der Grondwet is de hoofdzaak. » Wij vragen aan de Kamers en aan de Kroon gewetensvrijheid, niet als ffunst maar als refft'* ^). Daartoe moest scheuring tusschen de vrienden, door t^delijke schei- ding, worden ontgaan. Groen had zich niet bij de Afgescheidenen gevoegd, omdat zij gevraagd hadden erkenning, maar hun alle broederlijke diensten bewezen. Doch thans moest vooralsnog het principiêele verschil blijven rusten. Als middel tot hereeniging had hg in 1869 »de vrijmaking der Kerk*' begeerd '). »In 1848 algemeen beaemd, in 1869 op den voorgrond geraakt,*' werd zg toen «onder de rubriek van omwentelen^ in stede van hervormen gebragt." Alzoo was »de kerkregtelijke kwestie, ook onder Christelijke vrienden, een twistappel van bedenkelgken aard." Doch ook die kwestie moest rusten. Zg was, mede volgens hem, de voornaamste. Maar de onderwijs-kwestie was reeds voor elk, die Begt voor aüen begeert, tot klaarheid gebracht. En werd nu op dien weg voortgegaan, dan zou «eensgezindheid in die kwestie ons kunnen brengen tot eensgezindheid in de kerkrechtelijke, doch niet omgekeerd*' %

En hoe zou dan de tot rapheid voor heslissing gebrachte onderwijs-kwestie opgelost moeten worden? Het antwoord is te vinden in deze als met ster- vende hand geschrevene woorden : »In de Onderwijskwestie stel ik de Facultatieve splitsing der Staatsschool, na de deerlijk mis- lukte proefneming van Eerlijke concurrentie, weder aan de orde van den dag. Menigeen is verbaasd dat ik tot het Shïbholeth, waaraan ik steeds de voorkeur gaf \ terugkeer. Lees hierover het artikel van mijn trouwen bondgenoot M. D. van Otterloo over de belangrigke brochure van Mr. Fam- combe Sanders, in de Stemmen voor Waarheid en Vrede van April •).

En zoo was dit dan Groen's laatste woord. Het re^^t/u^i^-stelsel, aller- minst het 5tt&^(2ae-stelsel, voldeed. Dientengevolge kon men nooit komen tot een stelsel van bijzonder onderw^'s, dat over het geheele land een goed stel-

>) N, G, 29 April '76, bl. 51. «) N, G, 1870, bl. 276. 3) iV. G, 1871, bl. 159 en 160. *) N. G, 29 April, '76, bl. 53.

•) Groen liet dit gedurig doorschemeren: bijv. j4an de Kiezers j 6 April '65, bl. 27. •) t. a. p. bl. 55. Vgl. ook N, G, '70, bl. 287. Zie dat opstel in de Stemmen, bl. 36a én bl. 620.

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN DB CHRI8TELIJK-HI8TORISCHB t»AKTU. 525

sel van aaneensluitende Bcholen in het leven riep. En in de Hervormde Kerk viel aan geene centrale leiding te denken. Bgzondere scholen konden nooit aan de algemeene behoefte voldoen: »de overgroote meerderheid van het volk blijft op den duur aan de openbare school gebonden." Splitsing der openbare in Protestantsche en in Boomsch-Eatholieke scholen, dat was verreweg het beste. Zulk eene splitsing toch achtte Van Otterloo alleszins voldoende om het opnemen van 't element godsdienst in 't openbaar onderwijs mogelijk te maken en te verzekeren.

£n nu Groen verkregen had i) al wat hij wenschte, de openbaring van het kerkelijk leven zijner geestverwanten ook op staatkundig gebied, waaruit nu wéér gelijk voorheen de Republiek was uit de Kerk ontstaan! zelfstandig politiek leven volgen zou, nu moest als vanzelf dat allergeschikt- ste middel tot bevrediging, opnieuw aan de orde komen.

Alleen met het oog daarop mocht een woord blijven staan, waartegen Groen, en bijna alle vrienden ^), uit godsdienst, uit eerbied voor het Christendom onoverkomelijk bezwaar hadden. Alzoo werd voldaan aan den wensch van Beets ; maar niet, dan onder het nu wéér actueele van den eisch der splitsing naar de gezindheden, dan onder de voorwaarde: Streef naar zulk eene wets- wijziging, als waardoor het historisch Christendom wederom op de volksschool beleden mag worden!

Wat er van dien eisch tot facultatieve splitsing werd, onder de leiding van Kujrper, den »erfgenaam" van 6roen*s politiek, 't behoeft niet gezegd te worden, 't Is van algemeene bekendheid. En waar bleef

Het Publiek recht der Gezindheden?

*t Spreekt wel vanzelf, dat de facultatieve splitsing, of de Staatsgezind- heidsschool, onafscheidelijk samenhing met de erkenning van het Publiek recht der Gezindhetien, en dus ook van het Christelijk- historisch staatsrecht. Wat nu schreef Groen daaromtrent, bijv. nog in 1872 ? »Terugkeer tot de grondbeginselen van het Christelijk-historisch staatsregt, vooral ook tot het Publiek regt der Gezindheden is het eenige redmiddel uit den desolaien toe- stand'' '). Hij was het eens met de stelling van Stahl *), dat, daar het grootste deel des volks aan de plaatselijke volksschool gebonden is, er een zoo vreese-

') iV: 6'. '73, bl. 39.

*) Ik stelde: „Uit godsdienst ben ik tegen het woord Christelijke in de wet van 1857 en tegen alle godsdienst op eene Staatsschool waar ieder gelijk regt heejt,^"* Vgl. N, G. v. 18 Mrt. *7o, bl. 195.

») N, G, '72, bl. 291.

<) t. a. p. *72 bl. 175.

Digitized by

Google

526 MISI^EIDING VAN CHBI8TELUK-HI6TORI80HB PABTIJ.

Igke geloofsdwaug als ooit plaats heeft, wanneer daar het schoolonderwgs niet Christelijk, niet Confessioneel is. Dat recht was hem de onmisbare voorwaarde van godsdienstvrijheid; het was in vergetelheid geraakt, Thorbecke had op hem gezegevierd, het Liberalisme, dat de School scheidt van den godsdienst ^). Ook het Ultramontanisme, t.w. op Nederlandschen bodem, had die allereerste waarheid van een Christelijk staatsrecht vaarwel gezegd. »De Ultraraontanen hielden zich overtuigd dat elke stap, welken het Liberalisme in Nederland voorwaarts doet, de belangen van het Katholicisme bevordert" »Eene, naar de omstandigheden gewijzigde, toepassing van het Christelyk Staatsr^ is de ware behoefte van onzen tijd." »Door de ervaring en het eeuwig bl^vend Woord der Openbaring geleerd en geleid, beweer ik de onveranderlijkheid van waarheden, wier verzaking tot dwaal begrippen gevoerd heeft, waarvan het onvermogen en de verderfelykheid dagelijks meer in het oog valt" 2).

Wat werd van dat recht onder de leiding van Kuyper? Denk aan het Wetsontwerp betrekkelijk 's lands verdediging! De Kerk moet zelfs aan de Overheid teruggeven het recht op vrgdom van militiedienst voor hare aan- staande leeraars of geestelijken *). Zelfs wordt door sommige volgelingen daar- omtrent reeds geschetterd, dat de vrijstellingen van den dienst alleen van burgerleken aard mogen zijnl De Overheid, leert Kuyper uitdrukkelijk^), is onbekwaam tot verzorging van geestelijke belangen; derhalve mag de Staat zich ook niet bemoeien met het onderwijs ; het is een zaak van de ouders. 2iOo leerde ook Thorbecke, in 1848, bij de Grondwetsherziening, dat het onderwijs geene taak is der Regeering, en dat deze alleen voor een publiek onderwijs moet zorgen, omdat de bijzondere personen gewoonlijk tekortschieten. Art. 12 van Het Program zegt letterlijk: »Zij wil dat de Staat (voorzoover ontstentenis van veerkracht bij de burgerij hiertoe niet noodzaakt) het beginsel late varen, alsof de Overheid geroepen zou zijn om van harentwege onderwijs te doen geven."

Aan het Publiek recht der Gezindheden is volstrekt geene plaats in Ons Program ingeruimd, ofschoon Kuyper verklaarde ^) dat hij daaraan, in afwijking van het gevoelen des heeren Gratama en A. F. de Savomin Lohman, vasthield. Doch van dat vasthouden bleek nog niets. De Overheid

ï) t. a. p. *72, bl. 299. •) Ongeloof en Revolutie, bl. 436. •) O, P. (2de dr.) bl. 389. ^) O. P.iiBie dr.) bl. 696.

•) Voorrede VI, Noot (i^te Dr.). Indien ik nu voortaan niet nader aanwijs, bedoelik den i»tcn druk.

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN CHRISTELIJK- HISTORISCHE PABTIJ. 527

waarborgt, volgens dat Program, aan de Kerk niets anders, dan >het recht op het geven van advies in zaken van burgerlgke politie, voorzooverre deze het godsdienstig en zedel^k leven des volks raakt"; »de handhaving der goede orde in en om de kerkgebouwen, begraafplaatsen enz., gedurende de diensten" ; »heilighouding van den eed, door inroepiug daarbij van kerke- l^ke adsistentie*' ; »een vrijen Sabbath, om ongestoord haar geestelijken arbeid te kunnen volvoeren"; »en regeling van boet- en biddagen voor de natie in haar geheel, door het intermediair der Kerkgenootschappen*' ^).

Is d^t nu 9het Publiek recht der Gezindheden", zooals de Christeiijk- historische partij het verstond, zooals het Christelijk staatsrecht het opvat, zooals Groen het bedoelde ? De Patriotten van 1789 en van 1795 zouden er meé gedweept hebben, en ik ben zeker dat het door vele Liberalen gaarne onderschreven wordt. En wat biedt het boven het wettelijk bestaande? Is dit veel meer dan een advies in zekere politiezaken ?

Ontegensprekelijk is dan ook, dat er een principieel verschil bestaat tusschen Groen en Kuyper omtrent twee andere hoofdpunten, omtrent de dikste wov' telen van de Christelijk-historische, of antirevolutionaire richting; t.w. omtrent de Overheid en de Kenbron van hare plichten.

De Overheid.

Bij Groen is de Souvereiniteit enkel aan verordeningen van hoogeren oorsprong gebonden, welke verordeningen wetten Gods zijn in de historie der menschen en in den Bijbel geschreven ^). Van alle andere tusschenkomst dan die van God zelven is zij vrij, en door geene splitsing van macht, door geen toezicht of mederegentschap van onderdanen verdeeld of verlamd. Zij is aan geen mensch gehoorzaamheid schuldig, zij is eene door geen andere men- schelijke macht bepaalde heerschappij; haar gezag is volledig, absoluut^).

Kuyper echter kent geene absolute Souvereiniteit dan in God^), en dat wel als den vrijmachtigen en geheel onaf hankelij ken Schepper en Formeerder. Toch is er overal,] op elk gebied, souverein gezag, een gezag, dat altijddoor uit God uitvloeit ^). Is deze pantheïstische emanatie- theorie"^) reeds op zich-

1) O, P. bl. II 28.

2) O, en R, bl. 48, 51.

3) O, en R. bl. 66. *) O. P. bl. 66.

») t. a. p. bl. 70.

*) Een ander godsbegrip ligt ten grondslag aan het SlanddarJ-zxt\\iQ\ van 24 Oct. '73 {O, en P. bl. 119), alwaar Gods scheppmg van mset a/ gereed is, toegerust met alle krachten die ze behoeft^ in zich de kiemen dragend van alle ontwikkeling, waartoe ze.

Digitized by

Google

528 MisLEiDma van de christelijk-historische partij.

zelve onzinnig , ook alle begrip van SouvereiniteU gaat daardoor verloren, en men komt eindelijk te land bij het Naturalisme en Determinisme. Op andere plaatsen wordt door Dr. Kuyper, terwijl Groen de Overheid als Gods Stedehouderes eert **), aan God Almachtig toegeschreven, een overdracht van het souverein politieke gezag ^).

Aan dit gezag nu wordt slechts toegekend de bepaling, wat recht en wat onrecht zal zijn, de bestrijding van dat onrecht en de handhaving van dat recht ^), desnoods met geweld ; de vertegenwoordiging der natie, en in haren naam bij het Buitenland, en de bevordering van den bloei van het Neder- landsche volksleven, en van het men$cheli/k leven in dat volksbestaan *). Dat gezag Ls onderworpen aan, wordt deterministisch beheerscht door de natuur- lyke en verstandelijke en zedelijke wetten ^), zooals ze zich vertoonen, alle welke wetten ook wel voorkomen als ordinantiën Gods ^), over wier eeuwige beginselen door het Woord Gods, in engeren zin, »een zeer aanmerkel^k licht wordt verspreid" •).

De Overheid, alle Overheid, de Neutrale, de Heidensche, de Antichristel^ke, is, volgens Groen, onverschillig waar zij regeert, en hoe zij heet, volgens haar ambt, Gods dienares; »de Oppermagt is eene gave God^:, die in Zgn dienst, tot nut van anderen, en tot Zijn eer moet worden besteed"^).

*Het Frogram'* echter (Art. 4) kent de roeping der Overheid slechts toe aan de Overheid eener Christelijke natie®). »De Overheid** zoo leert de pseudo-antirevolutionaire richting nam. ns als dienaresse Gods, in eene Christelijke en dus niet-godsdienstlooze natie, gehouden tot verheerlijking van Grods naam".

zeZ/s in hare hoogste volkomenheid, geraken zal. Zoo had dus de Schepping volkomen kunnen worden zonder des Scheppers bestendige zorg en alomtegenwoordige kracht? Alleen de zonde bracht naar K's voorstelling daarin verandering.

♦*) O, en R. bl. 47.

I) t. a. p. bl. 72.

«) O. F. bl. 738, 96.

5) O. P, bl. 75.

*) O. P. bl. 71.

V O. P, bl. 96.

•) O. P. bl. 99.

») O, en R. bl. 48.

•) Vgl. O, P, bl. 146 (of Si, v. 27 Mei '78). Die beperking wordt verdedigd door de ondoordachte redeneering : „Immers, bij een volk, dat in zijn bestaan als natie vreemd aan den waarachtigen God was gebleven, kon van een „dienen Gods" in engeren zin voor de overheid geen sprake wezen". Alzoo moet de Overheid de Natie volgen?

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN DE 0HRISTEL1JK-HIST0RI8CHE PARTIJ. 529

In *t algemeen is het staatsieven slechts middel ter voorbereiding van dat gemeenschapsleven van nog hoogere orde, dat nu reeds kiemt, en eens vol- heerlijk zich openbaren zal in het Koninkrijk Gods. Daartoe moet de Staat een terrein en levenskring ten behoeve van de menschelijke persoonlijkheid opleveren voor de zoo min mogel^k belemmerde ontwikkeling van de alzijdige krachten, die in haar sluimeren ^). Derhalve heeft de Overheid slechts tot taak, de ontwikkeling van alle men^c/teZ^A^ krachten gemakkelijk temaken.

Eigenlijk wil Kuyper dus hetzelfde als het Liberalisme; het verschil ligt enkel daarin, dat de Overheid van zulk eene natie, als de onze is, volgens den Liberaal, regeeren kan eonder het geloof; doch, volgens Kuyper, niet zonder het geloof, 't welk hem hier echter niets anders is dan »het geloof in Gods aanwezen en in Zijne alomtegenwoordige werking*' ; alzoo is hem >het geloof" een zedelijk instrumentum regni, en de conditie^ zal de Overheid zelve God dienen ^).

Wat, volgens Groen, de plichten der Overheid van onze Christelijke natie zijn, zagen wij overvloedig. Volgens *IIet Program" (Art. 3) echter behoort zij : a. uit bestuur en wetgeving alles te verwijderen, wat den vrijen invloed van het Evangelie op ons volksleven belemmert; b. zichzelve, als daartoe in vol- strekten zin onbevoegd, te onthouden van elke rechtstreeksche bemoeiing met de geestelijke ontwikkeling der natie; c alle kerkgenootschappen of godsdien- stige vereenigingen, en voorts alle burgers, onverschillig welke hunne denk- wijze aangaande de eeuwige dingen zij, te behandelen op voet van gel^kheid, en d. in de conscientie, voorzoover die het vermoeden van achtbaarheid niet mist, een grens te erkennen voor haar macht"

Kuyper ') onderscheidt tusschen rechtstreeksche en eifdelingsche overheids- plichten jegens God Almachtig. »De rechtstreeksche zijn 6f van negatieven 5f van positieven aard. Negatief is de Overheid gehouden: a. tot vrijlating van het Evangelie, b. tot vrijlating van de geestelijke volksontwikkeling, c. tot vrijlating van de eerediensten, en d. tot vrijlating van de conscientie. Positief daarentegen is de Overheid verplicht: a. het wetsstandpunt te hand- haven, b. den eed te eeren, en c. één dag in elke week Gode te wgden." Daartoe acht h^' onze Overheid verplicht krachtens de natuurlijke Gods- kennis ^).

In welk een flagranten strijd deze voorstelling is met onze Confessie, en met »de Gereformeerde vaderen", behoeft hier geen aanwijzing. Genoeg ter constateering van het hemelsbreed verschil tusschen Groen en Kuyper, en

>) O, P. bl. 140.

») O, P, bl. 146.

') O. P. bl. 185 of .SV. van 3 Juni '78.

♦) O, P. bl. 188.

84

Digitized by

Google

530 MISLEIDING VAN DE CHRI8TBLIJK-HI8TOBISCHB PARTIJ.

de overeenkomst van Kuyper^s met veler «Liberalen*' theorie, welke vobtrekt niet de door Euyper als rechtstreeksche overheidsplichten aangeduide plichten verwerpen. Z^ zullen met hem ook wel degelijk zeggen: »de godsdienst is te goed voor de Overheid" '). Het »Grereformeerde** staatsrecht van Kuyper is veeleer slechts eene copie van de manier, waarop de Vereenigde Staten van Amerika te werk gingen. Met ronde woorden heeft hij dan ook »de gebrek- kige staatstheorie onzer politieke vaderen" verworpen, en het daarvan vtf- schillende beginsel, het beginsel van Vinet, van alle staatkimdig liberalisme, op dit punt, aanvaard: »Van staatswege niets minder, maar ook niets meer dan vrijheid voor de ontwikkeling van het geloof" *).

Op dat standpunt bezit de Overheid zeer zeker sympathie voor het Evan- gelie, en gaat zij »niet bij voorkeur bestrijders van het Evangelie benoemen". Doch aangezien »het Evangelie buiten haar sfeer en boVen haar bereik ligt^, en z^' alleen de natuurlijke Ghnlskennis tot richtsnoer heeft, eischt de logika van zulk eene Overheid, dat zg, bg benoemingen, geene personen benoemt, die zich als ambtenaren gedragen willen naar het Evangelie, maar uitsluitend hen, die slechts de natuurlijke Godskennis volgen. En aangezien de Ova-heid »alle burgers, onverschillig welke hunne denkwijze aangaande de eeuwige dingen zij*' »op voet van gelijkheid behandelen*' moet, heeft ook een Moham- medaan en Jood in onzen Staat aanspraak op benoeming, b^'v. tot Minister van Binnenlandsche Zaken. Wat zou Groen op zulk eene theorie getoornd hebben !

De grens van de overheidsmacht is gelegen, volgens Kuyper, in de con- scientie, voorzoover die het vermoeden van achtbaarheid niet mist. Groen bracht, gelijk wij weten, de conscientie der burgers in ona&cheideligk verband tot hunne godsdienstige belijdenis. Kuyper volstrekt niet. „Zoodra een onderdaan zich op zijn conscientie beroept, w^ke de overheid uit eerbied voor het heilige terug." Derhalve, als m^'ne conscientie mg verbiedt, in den krijg den lande te dienen '), of door mijn ambt eene zekere wetsbepaling uit te voeren, dan moet de Staat mij ook van den krijgsdienst ontslaan, en mg als ambte- naar blijven gebruiken? En als mijne conscientie mij nu eens gebood, de bestaande orde te verstoren, watd^n? En: Watis»schandelgk"? Wat is >achtbaar*'? Alleen dat wat Kuyper^) daarvoor aangeeft? Ja, is er grooter ontzieling denkbaar van het zedelgk gezag der Overheid? Is hier eigenlek

*) O, P. bl. 190.

«) O. P. bl. 193 (of 5/. V. 6 Juni '78).

») Zie Art. 1 7 van Het Program^ 't welk aldus niet dan met „vrijwilligers** uitgevoerd kan worden.

*) O, P, bl. 193, of SL V. 17 Juni '78.

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN DE CHRISTELIJK -HISTORISCH E PARTIJ. 531

niet de individuêele conscientie van een onderdaan het bevelend gezag, o6k voor den Souverein?

De kehbron van de plichten der Overheid,

Behoeft het nu nog breede aanwijzing dat Kuyper ook volstrekt niet Christelijk-historisch of antirevolutionair is op het principale stuk? Waaruit toch moet volgens hem, en volgens de Antirevolutionairen de O verheid hare kennis putten? Wat is voor Staatsburger, Staatsieven, 8taatsbewind het veilige licht?

De natuurlpke Godskennis is bij Kuyper de grondslag van ons Staatsieven, de bron onzer rechtskennis, het richtsnoer der regeering. De natuur is hem de eerste kennisbron ; «Gods Woord*', in den zin van Groen, slechts een licht, waarbij men hare lessen leert verstaan ^). De eeuwige beginselen van Gods Woord, waarvan Art. 3 van Het Program spreekt, zijn dus niets anders dan de lichtstralen der algemeene GodsopenbariDg, dan de ordinantiên Go(^ in natuur en historie.

Groen daarentegen leerde: De revolutie is de omkeering van denkwijs en gezindheid, in geheel de Christenheid openbaar. De oorzaak van die omkee- riDg is gelden, niet in de ontaarding van de natuurlijke Godskennis, niet in de verwerping van God almachtig en vrigmachtig, maar in de «verwerping van het Evangelie'^ in de terzgddegging van *Qods Woord en Wet"" ^).

>De Revolutie, in verband tot de wereldhistorie, is, in omgekeerden zin, wat de Hervorming voor de Christenheid geweest is. Gelijk deze Europa uit het bijgeloof gered heeft, zoo heeft de Omwenteling de beschaafde wereld in den afgrond van het ongeloof geworpen. Gelijk de Reformatie, strekt de Revolutie zich over elk gebied van praktijk, en wetenschap uit. Toen was onderwerping aan God, thans is opstand tegen God het beginsel" '). Maar die God, dat is niet de God der natuur, neen dat is de God van de Wet ; en die Wet, dat is niet, wat gij vindt in het menschelijk leven, maar wat God als met eigene hand gaf aan Mozes en de Profeten, aan Christus en de Apostelen. De Revolutie beoordeelt de Openbaring door de Rede, de Refor- matie onderwerpt de Rede »aux vérités révélées". »Celle-ci triomphe par les martyres, celle-1^ se maintient par les massacres. L'une sort de Tabyme et Tautre descendit".

Robespierre zou waarschijnlijk zonder aarzeling hebben onderteekend wat, volgens Kuyper, de Overheid, als Overheid, door de natuurlijke Godskennis weet: 1^. dat er een God is; 2^. dat deze levende God het lot van al het

ï) o. P, bl. 99. «) O. en i^. bl. 5. 3) O. en A\ bl. 13.

Digitized by

Google

532 MISLEIDING VAN DE CHRISTELTJK-HIST0RI8CHB PARTIJ.

geschapene, dus ook van den Staat, regelt; 3^. dat deze albesturende Voor- zienigheid gerechtigheid wil en dies een wreker is van het onrecht; en 4^. dat er onder menschen zonde werkt, waarvan alleen hooger tusschenkomst kan verlossen" *). De staatsman van Kuyper^s program staat in vriendschappelijke verhouding tot allerlei dogma's. Robespierre echter wilde bevorderlijk zijn aan de afschaffing van wat Christelijke godsdienst scheen. Maar daarom was hij te beslister er voor, dat de Staat den God der natuurlijke godskennis eerde. En wederom, Robespierre zou, waarschijnlijk zonder aarzeling, tot de onder- teekening zijn overgegaan van deze door Kuyper als staatsplicht voorge- schrevene handelingen: God te eeren in Zijne publieke handelingen; Godes heiligen naam in Staatsakten aan te roepen; den eed te heiligen ; een rustdag Hem te wijden ; bij nationale rampen biddagen te houden ; . gerechtigheid met den zwaarde te oefenen. Waarschijnlijk zou Robespierre ook tegen het aller- laatste punt geen overwegend bezwaar behouden hebben; t.w. : »den loop van het Evangelie \>rg te laten".

Het «antirevolutionaire" Staatssysteem van Kuyper is slechts gericht tegen »ellendigen als een Hébert, een Chaumette, een Anacharsis Cloots", »dol- drifltige voorstanders ook van ongodisterij" ; de mannen, die onder den naam van Godes der Rede eene ontuchtige deerne met heiligschennenden optocht tot in de Christelijke kerkgebouwen leidden ^).

Het antirevolutionaire Staatsrecht van Groen echter is ook tegen Robespierre, ook tegen Rousseau, ook tegen het Christelijke Deïsme '), d. w. z. dat Deïsme dat, schoon met eerbied voor Christus, met miskenning van den God der Wet en des Evangelies, Hem in de natuur vereert^); ook tegen de denkbeelden van zijn opvolger, Kuyper. Het is geen vrucht eener van de Waarheid en van het geestelijk leven onafhankelijke Rede, gelijk dat van Kuyper; het is de vrucht van den geestelijken mensch *), van den mensch, voor wien »en JésusChrist est tout notre bonheur, notre vertu, notre vie, notre lumière, notre espérance" ^). Het is niet aannemelijk, en allerminst toepasseiyk, dan voor hem, in wien »de kracht der godzaligheid" heerscht; het is >het standpunt van den Christen, die nergens in begeert te roemen dan in Christus en dien gekruist; die, in godsdienst, zedelgkheid en regt, in huisgezin of staat, geen wijsheid of waarheid erkent, welke niet met onderwer-

1) o. P, bl. i88. Vgl. daarbij O, en R, bl. 354.

«) O. en K. bl. 353.

») O. en R. bl. 178.

<) O. en R. bl. 179.

*) O. en R. bl. 177.

•) O, en R. bl. 179.

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN DE CHRISTELIJK-HISTORISCHE PARTIJ. 533

ping van hart en verstand aan de Openbaring begint; die, ook in de historie, niet enkel, met den Ddst, de leiding eener Voorzienigheid opspoort en opmerkt, maar, aan de bel^'denis van het Evangelie met vastheid van overtuiging getrouw, in de komst en in de zegevierende terugkomst van den Heiland de oplossing der raadsels van de geschiedenis der menschheid erkent en te gemoet ziet, de verschijning van den Zaligmaker liefheeft . . . ." ^)

Bij Groen was het devies «antirevolutionair, wijl Christelijk-historisch" oneindig meer dan eene fraze; het was de juiste aanduiding van zijn in zijn diepste en hoogste leven geworteld streven.

Kuyper heeft bericht *), dat Groen, nog vóór de pen aan zijn eens zoo krachtige hand ontviel, »de hoofdlijnen van dit program beaamde.*' Dr. Hoe- demaker ^) veronderstelt dat Groen de schets van een ander program onder de oogen heeft gehad, dan Kuyper als het door Groen goedgekeurde uitgaf. Ik kan over die betichting van grove vergissing of ergerlijke oneerlijkheid geene uitspraak doen. Doch dit is zekei', dat het verschil tusschen Groen en Kuyper, steeds grooter bleek na den dood van den diep betreurden vaderen broeder. Kuyper behandelde tot 1876 meestal onderwerpen, die Groen's bijzondere sympathie hadden, zooals de ellendigheden van het Conservatisme, de geest- kracht van het Calvinisme, de gevaren van het Ultramontanisme, de tyrannie van het heerschend schoolwezen; daardoor kwamen de verschilpunten haast niet aan het licht.

* ^, * Overeenkomstig zijn advies van Mei (vgl. bl. 490) 1877, schreef Kuyper, bij het optreden van Kappeyne, in de plaats van Heemskerk;

Alle deugdelijke sameniverkins; telkens door de yviVi \ex zi] 'ivikomtn^Q Kerkeli/'ke quaesiie gestoord. Persoonlijke eigenaardigheden van talent en werkkring gedurig </< /iV/i/^ brekend, die vooral in zoo ernstig oogenblik allen verbinden moest. Onze Kamerleden, Evange- liebelijderSf geen Staatslieden en uit dien hoofde zoo min voor een te vormen kabinet vi\s voor een parlementaire partij als zoodanig stof te bieden. Onder de in den lande beschik- bare Candidaten schier volslagen ontstentenis aan administratieve en /ö/»V/Vit^ capaciteiten. Die nog onder ons voor politieke loopbaan aanleg hadden, slag op slag door hun optre- den als Minister van ons lijden en onze liefde vervreemd. Een goed deel onzer Kamer- leden in de Staten-Generaal zittend door Roomschen invloed^ die, zij *t ook ongezocht gebo- den, toch hun zedelijk fres/ige verzwakt, en, na een toon als Schaepman zich tegen- over Groen*s tiagedachienis veroorloofde, steeds onmogelijker. En om vooral op dit laatste den nadruk te leggen : ons Christenvolk in den lande nog te weinig zelf in den strijd

') O. en R, bl. 249.

«) O, P.y of St, v. 22 April '78.

') Gereformeerde Kerk van 25 Sept. 1890.

Digitized by

Google

534 MI8LBIDINQ VAN DE CHRISTELIJK- UISTORIBCUB PARTIJ.

meelevend; nog trut de wereld te veel vereenzelvigd; te weinig aan offervaardigheid, ook waar hei offers kost, gewend." (5/. lo April '77, of O. P, 675).

Daaruit kan verklaard wordeu Groen's instemming met een hem door Kuyper voorgelegd program, welke instemming in elk geval nooit verder dan tot «hoofdzaak en wezen" gegaan kan z^'n. Mij dunkt echter, Groen zou nimmer, bij helder inzicht, het tegenwoordige OiM Program hebben beschouwd als uitwerking z^'ner grondgedachten. Gezwegen toch van elk ander verschil, zou de instemming reeds belet worden door hetgeen Ons Program wil zijn. Het wil nam. zijn een schets van staatsbeleid die past bij den actueelen toestand, een leidraad van gedraging voor het heden, een modus vivendi voor alle partijen.

Stel u nu Groen voor medewerkende aan een passé partoutf aan het *Elk wat tvüsl" aan het streven, om modernen, positivisten, atheïsten, ultramon- tanen, radicalen, orthodoxen, antirevolutionairen, om aan allen en een iegelijk te geven naar hun hart. Van dat loodzware boek geldt wat Mohammed den z^'nen zou geraden hebben: >geloof des ochtends aan het boek, den geloovi- gen gezonden, en loochen het des avonds weder." Immers, men kan er alle kanten meé uit. Van Grods Woord, het in den Bijbel beschreven Woord, ia bijkans niets te bespeuren. Speculatie, en nog eens speculatie, volgens de meest radicale begrippen omtrent gewetensvrijheid, souvereiniteit in eigen kring, organisme, geestelijke ontwikkeling, en wat dies meer zij. Geen wonder dan ook, dat de meest uiteenloopende persoonlijkheden met hoofdzaak en wezen van Ons Program instemming betuigden, en zijn ontwerper en verklaarder even goed vrijheid vindt om XJltramontanen en Socialisten in de Regeering en in het Parlement te brengen als oprechte belijders van den Christus Gods. Wel wordt op ijziDgwekkende manier ten slotte verzekerd ^), dat aan die opstellen de belijdenis van GK)ds Heilige Drieêenheid ten grondslag ligt. Immers, de Souvereiniteit in eigen kring is gelijk »de Vader;** de organische samen- hang der menschheid wordt gedragen door het vleesch geworden Woord ; de rechtstreeksche inwerking Gods in individuen en staatsverband en maat- schappij vertegenwoordigt den Heiligen Geest; en bovendien, dat deze drie één ziJD. Maar is die verzekering juist ? En al ware ze juist, is daarom reeds het huis, 't welk op zulk een dogma gebouwd werd, reeds aan het Woord Gods ontleend ?

Doch toegestemd, dat is zoo I »0n^ Program" hebbe de grondgedachten van Gods Woord weergegeven in de taal van het heden naar de behoeften dezes tijds. Dan is Quillaume Groen van Prinsterer tot den einde zijns langdurigen

1) bl. 1269.

Digitized by

Google

MISLEIDING VAN DE 0HRI8TELIJK-HISTORISCUE PARTIJ. 535

levens in jammerlijke dwaling gebleven I Dan waren e^ne beginselen niet in overeenstemming met het Evangelie! Dan heeft hp (ter goeder trouw, moet mijne pen deze bepaling er nog bg voegen ?) duizenden misleid en zichzelven een leven van bestendige marteling berokkend!

Maar al ware ook tusschen de drie leidslieden Kuyper, Jhr. Mr. A. F. de Savomin Lohman en Schaepman van de zoogenaamde rechterzijde en tusschen Groen de overeenstemming in beginsel en bedoeling onverbeterlijk, ditn nog zou ik spreken van misleiding der Christelijk-historische partij. Wat Groen aanzag als het ééne noodige, wat hij, onder alles, boven alles stelde, t.w. het verborgen leven des harten met God door Christus, het gees- tel^k leven van het Reveil, dat geldt niet langer als de drijfkracht en het doelwit van de partij. Zij is tot eene wereldsche partij gemaakt; onder allen schijn van te bidden en alle Christelijke klanken en Gereformeerde termen, eene partij, die niet, gelijk Groen, op hoop tegen hoop rekent met de onzienlijke dingen en zich vasthoudt aan God als ziende den Onzienlijke maar die, niet zelden op de meest stuitende manier, op cijfers vertrouwt ; afspraakjes maakt; door lof van niet zelden blaam verdienende instrumenten, en door blaam van wie bij een gedeelte der vrienden in achting zijn regeert ; door belooning met ambten en door bedreiging met ongenade terroriseert; geeft en neemt, al naar partijbelang of particuliere begeerlijkheden zulks vorderen ; om eenige zilverlingen en portefeuilles de Christelijke beweging om Christelijk Volksonderwijs laat doodloopen door aanneming van steeds door Groen verworpene voorstellen ter aanvankelijke voldoening aan de onverzadelijke hebzucht van den vijand onzer natie, den Ultramontaan, thans in staat om voor 't Geuzen -geld der rijkste provincies, immers de meest Protestantsche, Geuzen-haters naar hartelust te kunnen kweeken, den Ultramontaan, dien Groen bijna even sterk als den Moderne vreesde en tot zijn laatsten ademtocht bestreed ^) ; en weinig anders het land bestuurt dan een tam Radicalisme zou doen, zoodat de oudere broeder, het Thorbecki- aansche Liberalisme, wel mag vragen 4 Wat onderscheidt mij van u?

Toen Groen ging sterven, meende hij alles verkregen te hebben wat hij beoogde, t.w. de openbaring van het geestélgk en Jcerkelgk leven op staat- kundig gebied. Na zijn dood is er wel veel leven gekomen, maar de geest is geweken voor het vleesch. Groen hield de kerkelijke kwestie zooveel mogelijk buiten de Politiek, thans beweegt zich de Politiek om kerkelijke bedoelingen. Zelfs de School wordt gewaagd aan de zucht om onze Kerk te berooven. Ja geheel de Politiek wordt dienstbaar gemaakt aan den bloei der

ï) Zoo zelfs dat de Tijd hem niet weer aanbevelen wilde.

Digitized by

Google

536 MISLEIDING VAN DE CHRI8TELUK-HI8TORISCHE PARTIJ.

Vrije Universiteit en het belagen van de Hervormde Kerk. En wie voor zulk een macht een kaartje afgeeft, die is tot alle dingen bekwaam!

Als het tegenwoordige streven van de thans valschelijk dosgenaamde Anti- revolutionaire of ühristelijk-historische partij kerkelijk, geestelijk, heeten moet, dan hebben de vijanden van het Evangelie volkomen gelgk, als ze »uit godsdienst** zich verklaren tegen »den godsdienst". Dat is een bew^s te meer, dat zelfs wie zich wedergeborenen roemen nog steeds tot alle boosheid geneigd zijn, en 't is alleszins geschikt, om alle geloof aan menschelijke eerlijk- heid en goede trouw op nonactiviteit te zetten, zoodat de oude Joodsche Wijsgeer gehoor verdient die leerde : » Wees vertrouwd, doch vertrouw niemand /*'

Misschien bevat de Geschiedenis geen tweede voorbeeld van zulk eene droeve zelfverblinding als de genoemde partij thans te aanschouwen geeft. Doch er is misschien ook geen tweede volksvriend aan te wijzen,die, bij onberekenbaren zegen, waarvan men eerst in de eeuwigheid naar eisch zal kunnen spreken, na zooveel teleurstelling der hoop op de zege, hier eindigde in de blijde ver- wachting der vervulling; doch thans, oök van die hoop, zou moeten zeggen: ^IJdelheid der 0elheden"

Gods weg met onze Natie is donker. Hem de dank, dat het licht der onbedrieglijke wetenschap nog schijnt (Rom. 8 : 28)!

Digitized by

Google

ALPHABETISCH REGISTER ')

VAN

NAMEN VAN PERSONEN, ZAKEN, enz.

A&cheidiDg, Afgescheidenen 14, 20, 21 -

24, 119, 123, 277, 374. Agitatie (Schoolwet) 200. AmsterdamBche Kerkeraad 381, 388. Antichristeiyk 162, 271. Antirevolutionair 190. Antisupranataralisme 219. Apostolische Zendingsgemeente 869. Aprilbeweging 469. Artikel XI, 401, 408.

B.

Baptisme 4, 8, 371.

Baptistisch 4, 8.

Barger (G ) 98, 100, 236, 375, 400, 402.

Bauer (F. C.) 72.

Beaufort (W. H. de) 424.

Bilderdijk (W.) 474.

Bijbel (de) 37, 80.

Beginselen, bedoelingen v. Groen 3, 5, 7,

8, 14 v.v. 19, 21, 32, 36-48, 53, 59. Beynen (L. R.) 278.

Beheer (v. d. Kerk. Goed.) Algemeen Col- lege 324 v.v. » Vrü 331, 336, 346. » en Synode 345. Beek Calkoen (A. J. van) 126. Beets (N.) 141, 426, 429, 430, 432, 490,

508. Bekker (W.) 372. Bichon van IJsselmonde (M.) 114, 128,

453, 486. Bismarck (Von) 269. Bösken (J. H.) 91. Bouman (H.) 89, 493, 499. Brauw (De) 125, 181, 199, 216. Budding (H. J.) 372. Bugs 201. Bronsveld (A. W.) 93, 237, 336, 353,

377, 395, 402, 409, 428, 448, 470, 491,

504, 510, 515. Brouwers (J. W.) 479.

1) Dat het op volledigheid geen aanspraak maakt, behoeft niet gezegd te worden. Slechts wat de meeste aandacht trekken kan, werd aangeduid.

Digitized by

Google

538 ALPHABETISCU BEGISTEK.

Brugghen (J. J. L. van der) 132, 146-148 Cramer (J.) 91, 243, 286, 299, 300, 404,

155, 157, 177, 179, 181, 226-228, 410.

416, 419. Cramer (8.) 507. Buitendyk (S. H.) 283.

Burgerscholen (Hoogere) 491. D. Busken Huet 80, 82, 85.

Darbysme 372.

C. Determinisme 46, 76, 79, 89, 262, 524. Doedes (G.) 83, 396, 397.

Cachet (F. Lion) 241. Doedes (J. I.) 92 v.v., 286, 361, 362,

Calvyn, Calvinisme, Calvinistisch 5-7, 504, 507, 515.

46, 64, 163, 269, 273. Doop-kwestie 388.

Capadose (A.) 128, 221, 242, 273, 369, 402, Douwes (J.) 361.

469. Duivel 132, 138.

Catholijken (zie Roomschen). Dp Mz. (J. van) 142, 277—279, 282. Census 157, 158.

Chantepie de la Saussaye (D.) 100-104, E.

109, 110, 113, 228, 245,313,413,416,

432, 487, 504. Eik (J. van) 113, 292.

Christendom 62-66, 111, 175. Eik (P. van) 113.

Christenen, als politieke partij, 58. Elout van Soeterwoude 216.

Christelijk (Art 23 der Schoolwet) 172, Ernst en Vrede 224, 293, 411; zgne

175-177, 182-184, 187, 425. leden, 413.

Christeigk, 36, 41, 161. Ethisch 240, 309, 313.

Christelök-historisch 190, 191. Ethisch-irenisch 31, 113, 118, 225, 234.

Christelijkejongelings-en jongedochters- Evangelisch 246.

ver. 280. Evangelische Alliantie 268 v.v.

Chr. Nationaal (Staatsburger) 59-62. Evangelische Gemeenten van Witteveen

» Zondagsscholen 280. 373.

» Volksonderw^'s 140. Evangelisch-Confessioneele Predikanten-

» Schooionderwijs 1 12 - 1 16, 1 19, 121 Vereeniging 231 - 233. 139, 433.

(bijzondere) school 167. F. aub 196, 197.

Confessioneel, 309. Faculteit (Theologische) 171, 493.

Ck)nfe6sionali8me, 234. Faure (H. E.) 511.

Confessioneele Vereeniging 233, 236, Felix (J. W.) 194, 228, 238, 240, 259,

248-260. 261, 294, 374, 381.

Con8ervatief(5/aa/*.) 39,50,194,206—207, Feringa (N. M.) 113, 386, 388, 390,

218. 393, 462.

» kerkdijk 335. Floreenplichtigen 131, 339-345.

Costa (I. da) 416, 466, 492, 498. Fruin 195—197.

Digitized by

Google

ALPHABKTI8CH REGISTER.

539

G.

Geer van Jutfaas (B. J. L. de) 831, 360,

450, 453, 454, 504, 511. Gefken (J. W.) 435, 434. ^Gereformeerd" 299. Gereformeerden 6, 37. Gereformeerde Kweekschool 142.

» (Herv.) Kerk 51, 85.

Geweten 77, 78. Gewetensvrijheid 159. Gorkom (J. C. van) 382, 390, 394. Graaf (N. H. de) 393. Gratama (B. J.) 142, 214, 340, 456, 527. Grondwet (de) 49, 51, 52—56, 61, 157, 410. Groninger School 87, 104. Grothe (J. A.) 254, 283. Groen-van-Prinsterer-fonds, en -school

142. Gunning Jr. (J. H.) 30, 129, 229, 235.

243, 245, 315, 498, 510. Gunning (J. W.) 505. Gymnasium te Zetten 235.

Haar (B. ter) 90.

Ham (F. C. van den) 91.

Hase (K.) 72.

Hasebroek (J. P.) 221, 273, 294.

Heemskerk Az. (J.) 207,217, 416,437,522.

Hdligerlee 475, 478.

Heilige Schrift 37.

Heineken (W.) 442.

Heldring (O. G.) 231, 236, 283, 294.

Hervormde Kerk 490, 496.

Hoedemaker (Ph. J.) 280, 292, 531.

Hoevers (W.) 355.

Hofstede de Groot (P.) 30, 104, 130, 502.

Houten (S. van) 44.

Höveker (H.) 292, 362, 386.

Hovy (W.) 388, 393.

Huet (P.) 238, 298, 517. Huet (Busken) 85, 264. Hugenholtz (Ph. R.) 382, 401, 407,410,

413. Humanitarisme, 8.

I en J.

Individualisme 15, 62, 77, 104, 226, 245,

315. Irving, Irvingianisme, 368. Jansen (J. F.) 179. Jezuieten 476, Jezuïtisme 151, 314, 468. Joden (Portugeesche) 515. Jolles (J. A.) 324. Jorissen Mz. (W. J.) 387. JuridischConfessioneel 414.

Kappeyne van de Coppello 459.

Kerk (de) 84. 219, 247.

Kerkelijke bedieningen 185 188.

Kerkelijke goederen 127.

Kerkelgk standpunt 120 v.v.

Kerkelijke Scholen 126.

Kerkelijk verband 404.

Kerkgenootschappen 14 v.v.

» (Wet op de) 18, 24.

Kerkhulp 234.

Kerspelen 407.

Keuchenius (L. W. C.) 205, 207,211 - 214, 281, 446.

Koe (S. S. de) 343.

Koenen (H. J.) 128, 286.

Koorders (D.) 438.

Kosteloos onderwijs 185.

Kuhler (W.) 389, 393.

Kuyper (A.) 6,259,283-290,310-817, 333, 360, 362, 377 v.v., 384,388,390, 393, 396, 400, 402, 408, 417, 436,446, 453, 454, 457-462, 493, 511 v.v.

Digitized by

Google

540

ALPHABETIBCH REGISTER.

Lamers (G. H.) 223, 353, 510.

Lang (H.) 74, 96.

Leervrijheid, 87, 263, 402.

Leeuwen (^H. van) 91.

Liefde (J. de) 121, 123, 293, 365.

Liberalisme (Staatk,) Liberalen, Libera- listisch, 3, 4, 7, 38, 39, 42, 48, 198, 209, 218, 325 v.v., 467, 482. » Kerkeli/k 241, 261, 306.

Linden (J. H. van der) 299, 386.

Lindenhout (J. van 't) 304.

Lingen (F. P. L. C. van) 234,254, 258, 263.

Liturgische vrijheid 358 v.v.

Loman zie op De Savornin.

Loon (J. W. van) 238, 274, 278, 453.

Loosduinen 186.

Luther 515.

Lijnden van Sandenburg (C. Th. van; 217, 254, 334, 401.

Malcomesius (H.) 368. Menno Simons 515.

Merens (F. W.) 129, 261, 400, 424, 427. Millies (H. C.) 90. Minderheden 408. Ministerie van Eeredienst 14—117. Modemisme, Moderne richting, Moder- nen, Modern 38, 66, 70 v.v., 131, 189. Monod (A.) 220. Moody (D. S.) 516. Moquette (F. J. P.) 343. Mormonisme 372. Motie 183. Mijer (P.) 199, 211.

Nahuys (Th. H.) 458. Natie (de, onze) 40, 47. Naturalisme 76, 524. Neufville (J. de) 133, 457. Neutraal, neutraliteit, 26, 171, 180. NormaaUchool (Christelijke) te Nijmegen

141, 148; te Franeker 141. Normaallessen 142.

O.

Ongeloof 46.

Onkerkelijke richting 225.

Oosterzee(J. J. van) 105 v.v., 220,234, 474.

Oosterlittens 132—138.

Openbaar Onderwijs, Openbare School,

zie op Staat Opleidingsklassen 142. Opzoomer 89, 97, 99. Orthodoxie 290.

Otterloo (M. D. van) 129, 141, 446. Oudbisschoppelijke Klerezy 480. Overheid, hare suprematie over de Kerk 19. » hare verplichting 60, 61.

P.

Party (Antirevol.) formatie 4, 56.

Pausdom 271.

Perfectionisme 517.

Pierson (A.) 65, 70 v.v., 97 v.v, 264,

471 v.v. Poesiat (B.) 383, 388- Praedestinatie 262. Prins (J. J.) 80, 104, 361. Program (Verbintenis aan een) 192.

»Ons Program", >Het Program*' 530 v.v. Protestantisme. Protestantsch karakter der Natie 192,

202, 483, 485, 488. Pruisen 270, 271.

Digitized by

Google

ALPHABETISCH REGISTER.

541

Raabe (A. H.) 147.

Rationalisme 66, 71.

Reglementen (Kerkelijke) 221, 223.

Rena (E.) 8, 81.

Reserves (De Elf) 337.

Restitutie 525.

Reveil (Het) 4, 5, 69.

Réville (A.) 74, 77, 85, 247.

Revolutie (de) 38, 45, 47, 48.

Rhijn (L. J. van) 237, 254, 285, 493.

Robespierre 528.

Rome, Roomsch, Roomschen, 20, 57, 168,

206, 317, 364, 463, 465, 473 Ronkel (Ph. S. van) 391, 397, 509. Rutgers (F. L.) 514.

Staat (Christelgke) 4, 28.

en Kerk 14, 25. Staatsschool 160, 166, 173, 492, hare

splitsing 524. Stahl 44.

Standaard (de) 434. Star Numan (O. W.) 141. Steenberg (H.) 305. Steinfort (L.) 392. Stembus, zie op verkiezingen. Strauss (D. F.) 67, 73, 291, 302. Stuart, Cohen (M.) 274, 456. Subjectivisme 69. Subsidie 158, 419. Supranaturalisme 68. Synode 15, 263, 478, 487.

Sankey (J. D.) 516.

Satanisch 418, 425.

Saussaye, zie Chantepie,

Savomin Lohman (A. F. de) 142, 455,

456, 527. Scheltema, Adama van (C. S.) 280, 290,

291, 371. Schleiermacher 69. Scholten (J. H.) 86, 89, 104, 105, 302,

503. Schoolhulp 125. Schoolwet van 1857, 24-26, 29, 154,

155, 164, 420, 477; - van 1878, 521;

van '88, 535. Schoolwetsherziening 204, 205. Schotsch Seminarie 491. Schuurman (J. A.) 282. Schwartz (C.) 91, 128, 233, 246. Smith, Pearsall (B.) 516. Son (P. van) 396. Souvereiniteit (de) 527. Souvereiniteit van Oranje 52.

Theologische Faculteit (De) (Zie op Fac.) Theologische Studenten 805. Thorbecke 21, 49, 152, 169, 170, 175,

186, 204, 205, 441, 466, 484, 489. Tinholt (L.) 214, 233, 359, 458. Toorenenbergen (A. v.) 361. Toorenenbergen (J. J. van) 216, 232, 281,

387, 395, 400, 401, 429, 493. Traktementen enz. van Pred. 18, 336. Trotten (M.) 268. Tubingerschool, 71.

XX.

Ultramontanisme, -tanen, -taansch 61,

459, 463, 471, 478, 482, 488, 526. Utrecht 87 v.v. ütrechtsche Kerkvisitatie 374.

Verhoeff (J. C.) 231, 233, 400. Verhoeff (J. G.) 122, 222, 238, 260.

Digitized by

Google

542

ALPHABBTISÜH RBQI8TER.

ƒ '

Vereenlging voor Chr. Nat Schoolonder- wijs: Zie op: Ohristel^'k-NcUionaaL

Vwkiezingeii {Staatk.), 55, 157, 170, 189, 192. Kerkdijke, 284, v.v.

Vervolgbundel Ev. Gez. 265.

Vinke (ö. J.) 128, 273.

Vinke (/. ^.) 89, 499.

Vloten (J. van) 243, 303.

Volkspetitionnement 523.

Volksvertegenwoordiger 144.

Voorhoeve HCzn. (J.) 142, 450.

Voorhoeve (H. C.) 259, 266, 280.

Vos Az. (G. J.) 120, 123, 129, 137, 140, 191, 203, 209, 214, 257, 282, 283, 285, 286, 300, 314, 316, 335,338, 340, 342, 356, 362, 368. 378, 403,409,418,453, 454, 480, 484, 509 v.v.

Vos Flz. (G. J.) 140, 230.

Vrye Evangelische Gemeente 365.

Vr^je Universiteit 235, 240, 510.

Wassenaer-Catwyck (O. vao) 211, 236,.

274, 441, 462. Wiegand (M.) 367. Witteveen (H. W.) 373. Wolbers (J.) 368.

Zaalberg (J. W.) 241-248, 266, 302,

349 v.v. Zendelinggenootschap (Nederl.) 266. Zending (Inwendige) Algemeene Samen*

komst voor, 284. Zendinggenoot8chappen(Vereeniging van)

281. Zendingsfeest (Algem. Evang. Nation.>

282. Zuylen van Nyevelt (J. J. P. van) 199,

206, 449, 459.

Digitized by

Google

INHOUD.

ALGEMEENE AANDUIDING.

Bladz.

INLEIDING 1

HET REVEIL.

TTT DE ONTWAKENDE NATIE 11

n. 1857^1867: 11

I. De nieuwe kiijgsschool van Groen 13

II. De Historische Rechtsdiool en de Liberale School ... 32 UI. De vijandelijke leerschool en de apologetische school te

Utrecht 66

IV. De strijd om de School 112

V. De strijd om de Kerk 219

VI. De zege der Kerkelijke Bondgenooten 284

IIL 1867—1876: 319

I. Vrijmaking van de kerkelgke goederen 321

U. Pogingen tot oplossing van kerkelijke verwarring .... 348

III. Tweedracht onder de vrienden van het Christelijk onderwgs. 410

IV. Groen's verhouding tot de Roomschen 461

V. Hooger Onderwijs 489

VI. Misleiding van de Christelijk- historische partg 517

Digitized by

Google

544 INHOUD.

BIJZONDERE AANDUIDING VAN DEN INHOUD DER ONDERSCHEIDENE HOOFDSTUKKEN.

1. De nieu^we krUgsschool van Groen, bl. 13—32.

Welke taak^ volgens Groen, de Staat jegens de Kerk te vervullen had. De Kerkgenootschappen zijn corporatiën, óok juris ptiblici 13 ; De roeping van den Minister van Eeredienst, 17; Suprematie der Overheid over de Kerk, 19, de Afscheiding, 22; de Wet op de Kerkgenootschappefi en de School- wet, 24; de veerkracht der Christelijke Natie moet opgewekt worden, 27; de Christelijke Staat, 28; de kleine partij, 31.

2. De Historische Rechtschool en de Liberale School hl. 32-66.

Beginselen der Hist. Rechtschool, 33; -— De Liberale School, 48; Of Groen zich steeds naar den eisch zijner beginselen gedroeg? 51; Groen's partijformatie tegenover het Liberalisme, 56; Groen's Christelyk-nationale Staatsburger, 59; Groen's Christendom, 62.

3. De VUandeltike leerschool en de apologetische school te Utrecht bl. 66-112.

De historische oorsprong der Moderne Theologie, 67; hare b^inselen, 73; de toepassing van het Modemisme op het Christendom, 79; —de Oefen- school der jeugdige strijders, 88 ; Doedes, 91; Chantepie de la Saussaye, 100; Van Oosterzee, 105.

4. De strUd om de School, bl. 112-219.

late Afdeeling, bl. 112—143: De Vereeniging voor Christelgk-Nationaal Schoolonderwps : haar stichting, 112; haar wettelijk uitgangspunt en dogma- tisch standpunt, 116; haar kerkelijk standpunt, 120; hoe de vijandeji onzer Kerk zich omtrent haar gedroegen, 123; haar verband met onze Eerk, en Kerkelgke Scholen, 126; haar vooruitgang, 128; haar arbeid voor de toepassing der Schoolwet, 130; hare opleiding tot onderwijzers, 141.

2^e Afd., bl. 143—189: In het Parlement 143 ; Groen^s parlementaire vormen, 145; Groen's zedelijk karakter, 149; Groen's taktiek, 153; Groen's wederkeer in de Kamer, 163; Groen's arbeid in hope, 169: zijn drieledig voorstel, 175, zijne motie omtrent het woord Christelijke, 183, kosteloos onder- wijs, kerkel. bedieningen, 185.

Digitized by

Google

INHOUD. 545

3^0 Afd., bl. 189—219. B^ de Stembml^^; Verbintenis aan een program, 192; de uitkomst der eerste poging tot afzondering, 194; debeteekenis eener politieke confessie, 195; teleurstelling, 198; plichtmatige School- wet-agitatie en transformatie der partijen, 200; een beker der smart, 205; handhaving van zelfstandigheid 214;

5. De strUd om de Kerk, bl. 219—284.

1. Groen's streven binnen het Kerkgenootschap, bl. 220—267: De separa- tistische natuur van het Reveil, 220; de Kerkelijke Besturen en de Reglementen, 222; de onkerkelijke richting, 225, Individualisme, 227, Van der Brugghens Pleidooien, 227 ; de Evangelisch- ConfessioneelePredikanten- Vereeniging, 231, haar ontstaan en werking, 232—234; de Evangelisatie, 235, inzonderheid der Confessioneele Vereeniging, 236; Een voorbeeld en slachtoffer van het Modernisme (Dr. Zaalberg), 241; - Wat moesten de geloo- vigen tegenover zulk een Modemisme doen? 245 ; De stichting van de Confes- sioneele Vereeniging, haar grondslag en doel, en werkzaamheid, 248; De Synode en de Tjcervrijheid 263; Het Nederlandsch Zendelinggenootschap^ 266.

2. Het Evangelisch Unionisme van Crroen, bl. 267— 284: De Evangelische Alliantie, 267 ; Allieeren door Alliantie (J. van Dijk Mz), 276 ; Andere werkzaamheden van Unionistischen aard, 279 : Vereenigingen van jongelingen en van jongedochters, van Christelijke Zondagsscholen, van Zendinggenoot- schappen; Het Algemeene Evangelisch-Nationale Zendingsfeest; Algemeene samenkomst voor Inwendige Zending.

6. De zege der kerkeUJke bondgenooten, bi. 284—818.

Art. 23: wat er al zoo van verwacht werd? 286. Welke bezwaren er tegen? 288; Samenwerking van gelijkgezinden hoogstnoodig, 293; Voorzorgsmaat- regelen van orthodoxen kant, 300; de omstandigheden schenen hun gunstig, 301; de uitslag, 305 ; de kerkrechtelijke beteekenis daarvan, 307; de politieke, 309; Dr. Kuyper en zijn program 310.

m.

1. Vr^JmaJcing van de KerkeUJke Goederen, bl. 321—348.

Hun rechtstoestand vóór 1866, 321; De Beheersregeling van 1866, 324; De tegenwerking van orthodoxe zijde, 331; Scheiding onder de vrienden op kerkelijk gebied, 335; De Floreenplichtigen als Kerkelijke macht, 339; De Synode en het Beheer, 345;

Digitized by

Google

546 INHOUD.

2. Pogingen tot oplossing van Kerkel^e verwarring, bl. 348—410.

De leervrijheid in den persoon van Dr. Zaalberg, 349; Groen's Bedragen voor TcerkgemeevUdgh overleg^ 355 ; De Liturgische vrgheid bg het Doopen, 358; De ««pofrfoop" te Workum, 359;— VrpwUlig heengaan? SQ5, ^ De Vrpe Evangelische Gemeente, 365, Irvingianisme, 368; De Apostolische Zending^ gemeente^ 370, Baptisme, 371, Darbysme en Mormonisme, 372, Budding en Witteveen^ 373; Qedwongene Verwijdering ?^li. D% Utrechtsche Kerkvisir tatie 375; Het brandpunt der kerkelgke beweging, 381; De organisatie der verschillende partijen, 398; Art. XI van het Algemeen Reglement^ 399; Commissie van Negen, 401; Facultatieve kerspel vorming, 403; Vertegen- woordiging der Minderheden, 408.

3. Tweedracht onder de Vrienden van het Christel^ Onderwas, bl. 410-461.

Ernst en Vrede 411; het woord »Chri8telijke" in de Schoolwet, 416; Vergadering van Chr. Nat Schoolonderwijs te Utrecht: »8atanisch**, 418; de beteekenis der Schoolwet, 419; verslag dier Vergadering, 425; Fransch- Duitsche oorlog, 427 ; Groen's »oude bondgenoot," 429 ; de tooverroede van Beet8^432; de leiding van Kuyper, 435; School en Kerk in het Parlemoit van 1869/70, 437; Of Groen leidsman was geweest? 440; de rechtsgeldig- heid der tegenwoordige kerkel^ke organisatie, 442; de laatste droppel in den beker der teleurstelling, 446, het drietal candidaten, 447; «onverwglde herziening," 449; het Anti-School wet- Verbond, 450, de Verkiezingen van 1873, 453; Verband met de Kerk, en Restitutie, 454; Dr. Kuyper in Groen's plaats aan het hoofd der Antirevolutionairen, 457.

4. Groen's verhouding tot de Roomschen, bl. 461—489.

Waarom men de Roomschen zocht te winnen? 462; Nederland een Proiesiantsche Staat, 463; Hoe de ^Pauselijke Kerk" bestreden werd? 464; Groen een kryptopapist? 465; een liberale Paus, 467; de toekomst der Roomsche Kerk, 469; betrekking tot Rome, 473; toeneming van het Papisme,476;het Heiligerlee feest, 478; coalitie met Roomschen, 480; de taktiek der Liberalen, 485; Motie- Kerstens en Motie- Cremer, 486; de hegemonie van het Protestan- tisme, 488.

5. Hooger Onderwas, bl. 489-513. Middelbaar Onderwijs, 489; Vrije studie, 491 ; de Theologische Facul'

Digitized by

Google

INHOUD. 547

teit, 493; de Wet van 1876, 504: Kerkelijk Hooger Onderwijs, 508; Vrije Universiteit 510; Vrij Studie, 514.

6. Misleiding van de ChristeUlk-historisclie party, bl. 517—536.

Gk>ede verwachting, 517; de toepasselijkheid van het Calvinisme, 519; de Brigthoniaansche bew^ng, 520; Isolement en samenbinding, 522; Faculta- tieve splitsing, 522; Het Publiekrecht der Oesfindheden, 526; de Overheid, -527; de Kenbron van hare plichten, 530; wat „Ons Program" wil zijn, 531; Slotsom.

Digitized by

Google

Digitized by

Google

Digitized by

Goog

Digitized by

Google