Jg nit b Ea PIA 1 REL d 1 (le NES CS RE Mey E m iub S vd m d Pp s, yf de, m ^ VP oi 1 ix svi d Md e , NA OAT Tr fors x JOHANNIS XLBERTI SCHLOSSER, MEDICINAE DOCTORIS, Societatis Regiae Scientiarum Londinenfis Socii, ERO URN UR 20e AS M DNR EXPERIISSIMUM;PERITISSIMUM QUSE FERDINANDUM DEJEAN, CHIRURGUM PUBLICUM ORDINARIUM, dine rr 6€ E R T A AMBOINENSI Novae plane bujus Speciei, pulcherrimae et bucusque fere incognitae, accuratam deferiptionem ac fidelem a peritis artificibus elaboratam delimeationem , aeri incifam, fistens. Quamquam non magnae nec multae utilates ab animalibus ad bominem redi- rent; non parva tamen in eorum contemplatione voluptas, bomini bene ac libera- liter inflituto, tam varia et mira Animalium discrimina inter fe confideranti , oboritur: atque nullum est Animal, in quo non aliquid , fuum, illustre, ra- rum, imo non aliquid, ut ita dicam, divinitatis [pedletur. Singulas Animalium biflorias , fingulos quafi Hymnos aeftimabimus divinae Sapientiae atque Bonitatis. EX CONRADI GESNERI EPISTOLA NUNCUPATORIA, Operi de Animalibus, quadrupedibus, viviparis praefixa. da sS T HB5bO Dni 4M ZZ UM DEG C I XoOWpR EL Sumiibus uris. LEER ee ne on ZEER ERVAARENE HEER \ HOOG GEAGTE FRIEND! RL hoewel ieder bijzonder foort van Dieren , inderdaat van alle andere foorten, onderfcheiden en kenbaar is, door een of meer aan *t zelve alleen eigene, uitwendige ken- merken; dat egter de naast aan elkander grenzende foorten ooktef- fens een of meer deezer kenmerken met elkanderen gemeen heb- ben, blijkt zonneklaar uit de befchouwing van alle de foorten van "t een of ander der geflagten, waarvan men thans genoegzaam met zekerheid zeggen mag , dat meest allede foorten naar behooren be- kend en befchreeven zijn; ja de kundigfte en vermaardíte Na- tuurbefchouweren deezer Eeuw , waarin jaarlijks inzonderheit de Natuurlijke Historie, door eene reeks van aanmerkingswaardige ontdekkingen, uitmunt, VON LiNNé, DE BUFFON, BonN- NET en anderen, wier naamen onfterfelijk zullen zijn , maaken geene zwarigheid ons te verzeekeren , dat fchoon men tusfchen ZOII- PETRI BODDAER TT WRBEDEGENE )»O«-C TO RI, Urs FLISSINGAZE exconflliariüi , Societatis ZEELANDICE [cientiarun, que FLISSING AE eff, Socii, m Iu ue uU LORE NA AD FIRUM CELEBERRIMUM JOHANNEM BURMANNUM, ME DEI GE NA OG dO, REM In llufiri Gymnafio 4MSTELODAMENSI, Botanices Profe[forem , Academie Scientiarum UPSALIERNSIS, nec non Academie Cefaree nature Curioforum focium. CHAETODONTE ARGO Defcripto atque accuratiffima icone illuftrato BX MU S EO VadyueduG EL Ee BENE RO ME JOHANNIS ALBER' TI SCHLOSSERT, Dum in vivis esfet UL dS JD UE C JUNI ED, D) XQ) (GV XO de. LAS: Expertisfimi , Societatis regie L ONDINENSIS, atque Societatis Z E E- LANDICH Scientiarum que FLISSING E eff, Socii, ennen 28 MIS E EOD AMR Arvo CORNELIUM van TONGERLO, wpccrxx, WEL EDELE HOOG GELEERDE HEER! ARES ET is noch geen jaar geleeden , dat de zeer Geleerde RCM ; a] SoHo Heer JOHANNES ALBERTUS ScHLOSSER, Shete kundig Artz te zferdam , Lid van bet Koninglijk Genoot- Jibap te London, zyne Amboinfche Hagedis, in eenen brief aan den zeer ervaren en kundigen Heere FERDINAND DEJEAN, hadin't licht gegeven; van voorneemen zynde, jaarlijks dezelve door het, een of ander zeldzaam Dier uit zyne ryke verzameling te vervol- gen, tot welken einde hy reets verfcheide meefterlyk uitgevoerde en zeer naauwkeurige teekeningen, door de hand van den ervaaren Konstfchilder G. DADELBEEK, verzameld hadde. Maar de- wyl 'er in dit ondermaanfche niets zekers, niets ftandvastigs gevon- den word, en de dood zoo wel tegens de Boekvertrekken der ge- leerden, als tegens de wooningen der onwetende ledigheid , aan- botst, heeft zyn Ed. dit voorneemen niet konnen ter uitvoer bren- gen. Een ontydige dood heeft hem ons , helaas! te vroeg ont- IL BRIEF. rukt, JOHANNES ALBERTUS SCHLOSSER, OVER DE AMBOINSCHE — M MM MÀ M —— M M — M —À— M —— M — JOHANNES ALBERTUS SCHLOSSER, PRE AC ELEM L A s» MBOI!INENSI RS EE er ECCE Ys, sy Aen, ^ n c ENDE E. — adigi T TEE end aa Blind lame M De UR gor F IO REA, ne NL JOHANNES ALBERTUS SCHLOSSER, MEDICINAE DOCTOR, Medelid van de Koninglijke Maatfchappij d Wetenfchappen van Londen, i D UNI DENN iS ZEER ERVAARENEN EN KUNDIGEN HEERE | FERDINAND DEJEAN, ONLANGS BEROEMD STADS HEELMEESTER DER STAD BATAVIA. Bebelzende eene Naauwkeurige Befëbri ijving P. D sE JR PM Kilo PN 4 cu di Bee Beede Benevens eene zeer 1 wel gelijkende Afbeelding deezer volftrektenieuwe , fraaije en tot heden toe genoegzaam onbekende foort, door bekwaame Kunflenaars vervaardigd. Al was t, dat de Dieren aan 't Menschdom niet veele en groote nutheeden ver- fchaften, ieder befchaafd mensch egter zou, telkens een groot. genoegen {maaken als hij de zo meenigvuldige en wonderlijke verfcheidenheeden der Dieren, met el- kanderen vergelijkende, ‘befchouwde; en geen een Dier is ‘er, waarin niet iets aan het zelve alleen eigen , iets doorlugtigs „ jets zeldzaams , Ja, om zo te fpreeken , iets der Godlijkheid doorftraalende kenlijk is. Wij zullen agten, dat ieder enkelde Hiftorie van een Dier in "t bijzonder , als 't ware, een Lofzang zij der Godlijke Wijsheid en Goedheid. UIT DEN OPDRAGTS BRIEF poor CONRADUS GESNERUS, Geplaatst voor zyn Werk over de viervoetige, leevend-baarende Diercn. 1768. JOHANNES ALBERTUS SCHLOSSER AMICO SUO INTEGERRIMO, VIRO EXPERTISSIMOQ FERDINANDO DEJEAN, S Pu a MES INGULIS Jice£ Animalium fpeciebus unus vel plures externi Cha- ^^, racteres proprii fint, guorum ope ab omnibus aliis revera deffin- WA crac esfe dignoscuntur ; ex contemplatione tamen omnium unius alteriusve generis , cujus omues fpecies rite bodie defcriptas et cognitas esfe, certitudinis quadam ratione dici potest,clare patet vicinas fpecies unumplu- resve borum Characterum inter fe communes babere ; imo peritisfimi cele. berrimique Naturae contemplatores bujus aevi , quod praefertim , quoli- bet anno , Naturalis Historiae notatu. dignisfimis inventis excellit, LINNAEUS , Burrowrivs, DoNNETTUS, alique, quo. vum. nomina non unquam interitura, audacter affirimant ; Hiatus ad- Á buc. 2 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. zommige geflagten en veele foorten van Dieren, tot heeden.toe groote gaapingen befpeurt , dezelve alleenlijk daardoor veroor- zaakt worden, dat aan ons nog onbekend zijn die geflagten en foorten, welke tot hetbehoorlijk vervullen deezer gaapingen, zo wel als alle de andere Dieren, door den Schepper in den beginne gefchapen zijn; want dat inderdaat al het gefchapene in "t alge- meen en het zo genaamde Rijk der Dieren in "t bijzonder, kan en moet aangemerkt worden als eene enkele volmaakte keeten, be- flaande uit eeven zo veele duizende verfchillende fchaakels , als "er duizende onderfcheidene geflagten en foorten van weezens of die- ren zijn, en dat dus de Schepper van 't Heelal deeze keeten in weezen gebragt hebbe zonder eenige weezenlijke afftanden of gaa- pingen tusfchen haare fchaakels over te laaten (4); het welk inder- daat eene allerwaarfchijnlijkfte ftelling 1s , waardoor ook teffens de aanbiddelijke volmaakte Wijsheid en Almagt des nooit volpree- zenen Scheppers der Natuur in "t glansrijkfte Licht gefteld wordt. De (4) Aangaande deeze ftelling verdient inzonderheit geleezen te worden het tiende Capittel der tweede afdeeling, van de Contemplation de la Nature, door den vermaarden Heere Bon: NET in t Jaar 1764. te Amfterdam in 9vo uitgegeeven, bladz: 28. Men vindt ook eene fchets der gchecle gemelde keeten in zyne /z/fz&fologie , Ao 1746. in 9 deelen in 12vo te Parys i.gekomen. uitgekomen DS! de DE LACERTA AMBOINENSI 2 bucdum bodie aliquot inter genera, multasque fpecies Animalimm con- Jpicuos , umicam bancce caufam agnoftere, quod nempe genus et fbe- cies, ad rite implendos bosce biatus, a Creatore, aeque ac caetera o- mnia Animalia in initio quidem creata, in bunc usque vero diem nobis plane incognita fint; revera quippe integrum in genere Creationis opus, et im fpecie fic dictum Regnum Animale , posfe ac debere confiderari unicae inflar perfectae catenae, quae ex tot millibus annulo- rum distinctorum conftat, quot. funt millena diverfa genera et fpecies. entium. animaliumve ; ita ut catena baecce , fine ullis veris annulos inter fuos biatibus, ab univerfi Creatore, integerrima creata fit (a). Quae certe Hypotbefis verofimillima est, fimulgue adorandam perfectam Sapientiam atque Omnipotentiam ,numquam fatis laudati Na- zurae Conditoris , lucidisfmas reddit. Quo- (a) Hac de Hypotbefi meretur imprimis legi caput decimum fecundae SeGionis Contem- plationis Naturae, a celeberrimo BoNNETO anno 1764. Amftelodami Gallice, in Octavo t «junt, editae , pag. 96. .ntegrae quoque Catenae memoratae fpecimen — reperitur in ejusdem Illuflris Auctoris Infe&tologia, zzidem Gallico fermone do. 1746. Parifiis, 2m dwode- . . | E cima fic dila forma , e volum. edita, A 2 Kan Ad Ds OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. De waarheid deezer ftelling nu wordt inzonderheit telkens op bod ieuw meer en meer beweezen of bevestigd , wanneer eenig voorheen onbekend foort van Dieren ontdekt, behoorlijk be Íchreeven en afgebeeld, den Liefhebberen der Natuurlijke Histo- rie meedegedeeld wordt, het geen ik thans zal tragten te doen ten opzigte van het ongemeen fraai voorwerp deezes Briefs , door U Wel Edelens edelmoedige vriendfchap benevens veele andere zeld- zaamheeden, uit het afgeleegen Oosten, aan mij toegezonden; kebbende ik niet alleen onuitfpreeklijk veel genoegen gefmaakt door de algemeene befchouwing van dit zonderling Dier , maar vooral door die van zijne bijzondere kenmerken , waarvan fom- mige te gelijk eigen zijn aan den Leguaan (a) , andere insgelijks aan den Bafiliscus (b) , terwijl eenige , aan deeze Amboinfthe Haagdis alleen eigen , hem kenbaar maaken als een egt nieuw foort, en onderfcheiden van die twee zo eevengemelde en van alle andere reeds bekende Haagdis-foorten ; wordende ter gelijker tijd daardoor vervuld de tot nog toe onvervuld gebleevene gaaping tusfchen den Legwaan en Bafsliscus. Der (2) Natuurlyke Historie , volgens het famenftel van den Heer LinNArus, ceríte Deel, zesde Stuk, Bladz. 168-174. Plaat LIII. Fig. 9. (E) Natuurlyke Historie Eerfte Decl, zesde Stuk, Bladz: 165 —- 168. Plaat LII. Fig r. DE LACERTA A4MBOINENSI 3 Quo' rIES nne incognita antea — zÍnimalium | fpecies , .de- feripta et delineata Naturalis Historiae amatoribus vite cognita reddi- Iur, toties etiam bujus Hypotbefis veritas magis magisque probatur vel confirmatur ;. quod bisce litteris praestare conaturus fum refpects pulcberrimi illarum argumenti, pro fingulari amicitia tua, ex ve- sotisfmio Oriente, una cum multis als rarisfimis , illarum orbis terrarum productis, Gazis, ad me misfi. In fingularis enim bujusce Animalis contemplatione generali, mon tantum ineffabilis mibi voluptas oborta fuerat , fed praefertim in contemplatione Cbaracterum ipft propriorum , quorum. aliquot lguanae (b), a/ü Bafilisco (c) won nulli interim buic Lacertae Amboinenfi folae , proprii funt, illam, genuinae no- vae fpeciei inflar , distinguentes a duabus modo memoratis omnibusque alüs cognitis Lacertae fpeciebus ; ficque biatus impletur , qui buc usque fupererat Bafiliscum inter c£ Iguanam. IN (b) Vide LinNnAerr, Systematis Naturae editionem duodecimam, Tom. I. pag. 366. (c) Vide ibidem, eandem paginam. 4 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. De eenigfte Schrijver, bij wien ik van dit , daarom door mij tot nog toe genoegzaam onbekend geagte Dier , eenig aanmer- kingswaardig berigt gevonden hebbe, is FRANCOIS VALEN- TYN, een man, die geduurende veele jaaren onze meeste volk- plantingen in Oostindien, en inzonderheit het Eiland dmboina door- reisd en bewoond heeft; hij heeft eene wijdloopige , dochin veele opzigten zeer gebrekljke befchrijving gegeeven van deeze z4m- boin[cbe Haagdis, die door hem de Kemphaan, of de gekamde, ook wel de wilde water-of rivier- Leguaan „en door de Inboorlingen van -Amboina, Soa Soa jer „dat is de ZZ^ater- Leguaan , genaamd wordt. DEEZE Schrijver geeft ook eene zogenaamde afbeelding van dit Dier, doch zij is waarfchijnlijk volgens zijne befchrijving in Europa vervaardigd, ten minften vind ik genoegzaamniets daarin, "t geen men gelijkenis noemen mag , maar alles integendeel alleronnatuur- lijkst en geheel anders afgebeeld als het zich aan *t Dier zelve ver- toont, % geen blijken kan uit de door mij hier bijgevoegde allerge- trouwfte afbeelding, dewelke vervaardigd is met ongemeen veel oplettendheid naarhet Dier zelve, in mijne verzameling berustende: en indien VALEN TYN niet eenige der voornaamfte kenmerken van dit Dier uitdruklijk in zijne befchrijving vermeld hadt, zoude ik zijne afbeelding nooit voor die van onze Amboinfche Haagdis er- kend DE LACERTA AMBOINENSZI 4 Iw bunc usque diem fere incognitum bocce Animal fuisfé. existi- mo, dum apud unicum modo Scriptorem aliquam. ejus notatu. dignam mentionem reperi. FRANCISCUS quippe VALEN TINUS, qui multorum annorum fpatio plerasque mostrae gentis Colonias, in Orientalem Indiam pro/atas „ac praefertim Infülam Amboinam , pera- gravit et incoluit, amplam fed vitiofam valde, bujus Lacertae Am- boinenfis defcriptionem dedit , quae ab illo varia nomina Belgica accepit, verbi gratia Lacertae Cristatae, Lacertae Aquaticae vel Fluviaulis ferae, pugnacis; ab /ncolis vero Infülae Amboinae, Soa Soa Ajer, id est Lacerta Aquatica, vocatur. VALEN TINUS dedit etiam fic dictam delineationem bujusce Animalis, aeri incifam ,. fed verofimiliter in Europa juxta deftriptionesV AL E. N- TINI paratam , quae mibi faltem nullatenus bujus Lacertae veram for- mam aut fuguram fistere , fed potius a naturali plane alienas adumbrare videtur ; quod. patebit ex fidelisfima , aere expresfa de- lineatione, buic Epistolae annexa, quam juxta ipfum Animal, quod in meo Gazophylacio confervatur , fiumma cum attentione elaborari curavi ; et mifi VALEN' TINUS aliquot praecipuo- zum Characterum bujus Animalis in fua defcriptione accurate annotasfet egomet ipfam figuram nostrae Lacertae Amboinenfis, quamN ALEN'TINUSedidit, nunquam pro figura bujas efnimalis ag- p 3 10- 5 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. kend hebben. maar niet tegenftaande al het gebreklijke zijner befchrijving, laat zij egter geen twijfel over, of VALENTYN heeft waarlijk dit zelve foort van Dieren meer dan eens levendig gezien en naar zijn vermoogen waargenoomen, ontleed en be- {chreeven, waarom ik ook uit zijne befchrijving (c) aan U Wel Edelen zal meededeelen al dat geen, het welk de uitwendige befchouwing van dit Dier alleen niet toeliet alhier waartenee- men. » Het onthoudt zig (zegt hij) meest omtrent de Rivieren en zoe- » te Wateren ; hoewel took op ’t Land komt , dog ^t is niet gewoon 5, op booge Boomen te klimmen , ook legt bet zijne cijeren omtrent „> de Rivieren, in^t Zand, enwel bijzonder , omtrent d? Eilandekens » of Zandplaaten , die men bier en daar in de Rievieren wel ziet, de » Mannekens en WWijfkens van dit Dier hebben geen eenerlije kam 5 en verfchillen ook merkelijk in gedaante en teekening van haar 3 Verw: (c) Zie FRANCors VALENTYN Befchrijoing van oud en nieuw Oostindien Ao. 1726. te Dordrecht en Amfterdam, in Folio uitgegeeven; een werk, dat van alle Lief hebberen der Natuurlijke Historie met veel aandagt mag geleezen worden; in wiens derde Deels, eerffe Stuk, vijfde Boek , eerfte Hoofdfluk, bladz: o81. en o82. de gemelde Befthrijving, en bij letter 7., op de plaat tot het aangebaalde Hoofdftuk behoorende, de gemelde zoogenaamde af beelding van dit Dier te vinden is. DE LACERTA AMBOINENSI. B x novisfem ; fed defectus, in deftriptione ipfa exflantes, mon adeo ma- gni fant, quin clare pateat ex ea, veram bancce nostram Lacer- tae fpeciem , mon modo vivam faepe vifam , fed et pro viribus obferva- tam , imo disfecatam et deftriptam fuisfe a VALEN TINO; quam ob rem ex ejus defcriptione (c) tibi nunc transfcribam , quicquid fola infpe- ctione externarum bujus Animalis partium bic obfervare non poteram. ,, Plerumque (at) moratur circa fluvios, aquasve dulces, ,, €t quamvis terram conícendat, non folet tamen altas arbores „> adícendere ; ova quoque fua circa fluvios in arena, prae- ,, fertim prope Infíulas, tractusve arenofos, in fluviis con- », fpicuos, deponit. Mas et foemina non eadem crista praediti funt > et multum quoque differunt forma ac distributione colorum ; foe- , minae enim , quae femper minor est, crista est continua depresfa , , nul- (c) Videaur FRANCISCI VALENTINI JDefiriptio eteris INovaeque Indiae Orienta- lis, anno 1726. Dordract et Amftelodami in Folio, Belgice edita; opus, omnium Historiae Naturalis amatorum fumma attentione dignisfimum, in cujus Zum. MI, part, J. Lib. P. cap. L, fag. 291. ef 282, hujus Lacertae defcriptio et ad Litteram 1, Tabulae, quae ad caput illud primum pertiget, fic dicta illius fizura reperiri posfunt. e OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. verw: want bet WP ijfken, dat altijd kleinder is, beeft een door- gaande laage kam, die zig nergens boog verbeft, maar de kam van ^t Manneken verheft zig zomtijds in ^t midden op den rug , zomtijds bij de agterfle pooten en bij ^t begin van de flaart ; ook is bet Manneken veel fraaijer gemengeld van verwe en fchilderagtiger . van teekening als ^t MM ijfRen. Het kan de laage Boomkens bij de Ricvierkant flaande, beklimmen, maar als bet menfchen of bonden gewaar wordt , fpringt, bet ten eerflem in bet water „ verbergende zig onder de klippen en fleenen bier en daar, alwaar men bet zeer licht vangen kam , als men bet maar flout aantast, alzoo bet zeer dom, vreesagtig en niet gewoon is te bijten als bet gevat word ; men vangt dit Dier ook wel met ffrikken. Men prijst deszelfs vleesch boven dat van den gemeenen Leguaan „hoewel t vleesch deezer Dieren nader Schildpadden dan Hoendervleesch gelijkt. Het vleesch deszelfs is zeer wit, zoet en geijl van veuck „ bijna als dat van de Bokken of Geijten. als dit Dier leeft is de buijk altijd breeder als aan deslieguaan: 2n zijn lichaam beeft bij veele Pzaam- gerolde darmen. — In^t lijf beeft hij geele eijeren, in twee bijzon- dere eijerflokkem vergadert en im twee ruijme pijpen verdeelt, die in den rechten darm dicht bij de fcheur eindigen; maar de eije- ren gelegt zijnde, zijn langwerpig en wit ; bet Middelfcbot of Di- DE LACERTA A4MBOINENSI. 6 nullibi in altum elata; cumcrista maris aliquando in medio dorfi , aliquando prope crura posteriora et ad initium caudae elata est; mas quoque pulchriori colorum varietate ac distributione, in- fignitür; parvasarbores vel frutices ad fluviorum ripas , adícende- re valent, fed ftatimachomines canesve afpiciunt , in aquam de- filiunt, fefe occultantes fub rupibus lapidibusve, hic illic fitis ,, ubi facile capiuntur, fi modo audacter arripiantur, quia ftupi- dum timidumque est animal, quod non folet mordere, quando apprehenditur ; laquearibus etiam capitur. ejus caro magis in deliciis habetur, quam caroIGUANAE VULGARIS , quam- vis illa fimilior fit carni Gallinaceae , quam carni Testudinum. Lacertae nostrae caro. valde alba , dulcis et penetrantis est odoris, fere inftar carnis caprinae. Vivi hujus Animalis venter fem- per quoque latior est quam venter IG VANAE ; in abdomine ejus multa funt intestina contorta. ova, adhucdum in ventre contenta, flavi funt coloris, in duobus ovariis collecta et in to- tidenr amplis canalibus, quorum apertura patet prope rimam in Intestino recto „ divifa. ova vero pofita alba funt et oblon- ga. Diaphragma fitum habet intra crura anteriora ; Cor parvum est et triquetrum; Jecur oblongum neque latum est, inftar lie- nis, eique annectitur rotunda veficula fellea; Pulmo parvus, ru- Q bi- 7 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. Diapbragma legt tusfchen de voorfte pooten; bet Hert is kleen en driekantig , de Lever is langwerpig en fmal , gelijk als een mild, en daaraan iseen rond galblaasje; de Long is kleen en van eeneroode verwe, diewat mat loodverwige trekt; de maag is nauw en wit, zijnde bezet met eenig dik vleesch en zeer wel na een darm gelijken- de ; dog zijn kronkeldarm , die over dwars legt , iswijden flap ,waar- in ik de zaaden of beziën van de Frutex aquaticus gevonden hebbe, bebalven welke bij ook eenige wormen, wel wat gelijkende na. duij- » zendbeenen , ingeflokt bad. Ik heb den naam van Amboinfche Haagdis aan dit nieuwe foort gegeeven, vermits, volgens U Wel Edelens berigt en dat van VALEN'TYN,hetberoemd Specerij-Eiland , dmboina , zijn eenigst Vaderland fchijnt te weezen. VOLGENS’ famenftel van den beroemden Ridder von Lzrx- Né, behoort dit foort geplaatstte worden in de vierde verdeeling van "t geflagt der Haagdisfen, waarvan het kenmerk is; (7) Eene Spil- ronde en met fchubben, die als een Leijen Dak gefcbalied zijn, ge- dekte Staart , die langer is dan bet lichaam ; en dewijl de Bafiliscus van VON LINNé, door eene geffraalde Rugvin, doch zijn Le- den (d) Nat: Hist: volgens bet f[amenflel oan den Heer LaNNAEUS, certe Deel „zesde Stuk.bladz.131- DE LACERTA A4MBOINENSI. 7 bicundi coloris, ad plumbeum vergentis; Ventriculus angustus 25 ,, et albicans, crasfa quadem carnis fpecie obfesfus , magnam ,, cum intestino habet fimilitudinem ; fed intestinum crasfüm trans- ,, verfe pofitum, amplum flaccidumque est, et in eo reperi femina ,; baccasve fruticis aquatici, ut et aliquot flavos femipellucidos ,, lapillulos, praetereaque deglutiverat nonnullos vermes, mille- , pedibus haud disfimiles. Dum ex tua aeque ac VALEN TINI narratione conflare videtur, folam bujus movae fpeciei patriam esfe infulam, aromatum produ- ctione celeberrimam , Amboinam , Amboinenfis Lacertae nomen prae caeteris optime ipft comvenire credidi. ]ux T A FHlustris/mi LiYNN AE1 Systema Naturae, /pecies baecce in quarta divifione generis Lacertae locum meretur , cujus character est, (d) cauda teres imbricata , corpore longior; et dum Bafiliscus LiNNAEIpinna dorfali radiata, Iguana vero fütura dorfàli denta- ta, Jefe praefertim ab ommibus aliis Lacertae fpeciebus, aeque ac a fe invicem. distinguant , duo autem bài praecipui Cbaracteres duarum illa- rum (d) Pide LiNNAEA1 Syst: Nat: Ed: XII. Tom. J. pag, 366. D 8 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. guaan , door eenen getanden Rugnaad, zig inzonderheit van el- kanderen en van alle de andere /Haagdis-/oorten deezer verdeeling onderícheiden en kenbaar maaken; welke twee hoofdkenmerken der twee gemelde foorten zich in onze dmboinftbe Haagdis als vereenigd vertoonen , alleen met dit onderfcheid, dat haare ge- ftraalde Vin, geen Rug-, maar Staartvin is , zo dunkt mij dat deeze Amboinfche Haagdis, met regt, volgens den fchrijftrant van voN LiNNé, gezegd mag worden te zijn: Eene Haagdis, met een langen fpilronden flaart, op dem flaart eene geftraalde Vin, de Rugnaad getand. ZijN Kop is van boven eenigzins bultig , en gedekt met zeer kleine ronde fchubben. vooraan den {nuit maakt de bovenkaak ee- ne ftompe bijna vierkante bovenlip, vier linien breed en vijf linien hoog; maar de onderlip of punt der onderkaak , die rond en fchuinsch afloopt, is aldaar „{choon ook vier linien breed zijnde , maar eene hal- ve linie hoog ; de fchubben langs den rand van den geheelen mond, inzonderheit aan de onderkaak, zijn grooter en vierkanter dan die van den kop, zijnde zelfs de geene, waarmeede de geheele onderkaak van onderen gedekt is, alhoewel ook klein en rond, in % al- DE LACERTA AMBOINENSE 8 rum fbecierum uniti, ut ita dicam, reperiantur in Lacerta nostra Amboinenfi, /olummodo bocce cum discrimine , quod ejus pinna radi- ata caudalis, zon vero dorfalis fit; definitio bujus Lacertae Amboi- nenfis, methodo Linnaeana, mifallor, jure bisce verbis poterit ex- Primi, Lacerta cauda tereti longa , pinna caudali radiata , futura dor- fali dentata. CAPUT ejus fuperne aliquomodo tuberculofum , tectum est [quamu- lis rotundis ; Maxilla füperior , in obtufum fereque quadra- tum apicem definens, Labium füperius format, cujus altitudo est quinque , latitudo vero quatuor linearum ; zd Labium infertus , five apex Maxillae inferioris obligue rotundae , quamvis etiam latitudinem babeat quatuor linearum ‚ dimidiae modo lineae altitudine gaudet ;; Squamae, integrum Oris ambitum tegentes , imprimis in maxilla inferiore , majo- res tnagisque quadratae funt quam illae Capitis , mo omnes illae , quae inferiorem totius maxillae inferioris partem tegunt , quamvis par- D 23 UAE 9. OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. 't algemeen iets grooter dan die, welke den kopvan boven dekken. AAN weerskanten der bovenlip, op de bovenkaak, is geplaatst: een langwerpig, rond, uitpuilend JVeusgaazje, wiens afltand van den rand des monds drie en een halve linien is; ieder Neusgaatje - heeft bijna de lengte van twee linien en de breedte van één li- nie. De Mond geflooten zijnde , zo is de lengte van zijne fpleet aan weerskanten één duim en negen linien. EE N der Oogen half geflooten zijnde , vond ik de middellijn tusíchen de twee oogshoeken gemeeten, zes linien lang te wee- zen. Van "t een Oog totaan "t andere, dwars boven over "t hooft meetende, vond ik één duim en een halve linie lengte. Van den rand vant Meusgaatje der zelve zijde tot aan den voorften oogs- hoek, agt en een halve linien; en lootlijnig van dien zelven oogs- hoek, tot aanden randderbovenlip, vier en een halvelinien; de agterfte oogshoek integendeel zeven en een halve linien van den rand der bovenlip, lootlijnig afftaande. Van het einde der vliezige fpleet des Monds tot aan den onderften rand van ^t Oor, is eene lengte van zes en een halve linien, en van den agterften oogshoek tot aan den bovenften rand van *t Oor, agt linien. Ir- DE LACERTA AMBOINENSI. 0 vae et rotundae , in genere tamen paulo majores illis funt ‚ quibus pars füperior Capitis tegitur. An quodlibet latus Labii fuperioris in Maxilla fuperiore , loca- tum est Foramen Nafale prominulum oblongo-rotundum , cujus. ab ora oris distantia trium et dimidiae linearum est; cujusque Fora- minis Nafalis Jongitudo circiter. duarum est linearum ,— latitudo unius Jiueae. ORE claufo, fisfura ejus utrimque pollicem integrum novemgue li- neas longitudine aequat. Ocunr/femiclaufi. diameter ab uno. ad alium usque cantbum erat fex linearum ; ab uno autem oculo ad alterum usque, transverfae par- tis füperioris capitis menfürata distantia fuit integri pollicis cum dimidia linea ; a Limbo Foraminis Nafalis usque ad cantbum anterio- vem oculi ejusdem. lateris octo lineae cum dimidia ; perpendiculariter vero ab eodem cantho usque ad Limbum Labii fuperioris quatuor lineae cum dimidia lengitudinem distantiarum efftciunt ; posterior autem can- zbus-oculi perpendiculariter ab eodem Limbo fuperioris Labit distat fep- tem cum dimidia lineis ;; ab extremitate membranaceae Fisfarae Oris usque ad Limbum inferiorem Auris fex cum dimidia linearum „et ab ocu- li cantbo pofteriore usque ad Auris Limbum füuperiorem, octo linea- sum longitudo est. Iw os QUAE-. IO OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. Ieper Oor zelve beftaat uitwendig alleenlijk wit een bloot, fterk-gefpannen Zrommel-Vlies , van een langwerpig-ronde gedaan- te, wiens breedte is drie, en de lengte vier en een halve linien. Her agterfte gedeelte des hoofds , van den voorften rand van "t een Oor tot aan-dien van het andere, in ?t dwarsch meerende, bevond ik één duim en drie linien lang te zijn. De eene punt van een pasfer midden onder tegens de onder- kaax, alwaar haar Araag begint, maarde andere punt midden, bo- ven op de bovenkaak tusfchen de twee oogen gezet zijnde, vond ik den geheelen kop daar ter plaatfe, één duim en drie li- nien dik te weezen. EENE lengte van elf linien is "er tusfchen "t eerfte begin des Rugnaads en den agterften oogshoek. ‘Twee duimen en een hal- ve linie is de maat des afftands van den bovenften rand of punt der bovenkaak tot aan dat zelve begin des Rugnaads, aie reeds zijn aanvang neemt boven op "t midden van den nek, teegens "t agter hoofd aan. De Hulsen Keel zijn van de ooren af tot aan de fchouderbladen toe, en van het midden der geheele lengte en breedte der onder- kaak tot aan "t borstbeen zelve, met cen ruim, {lap Vel bekleed, het welkinzonderheit aan "t middelfte en onderfte gedeelte der keel Zeer DE LACERTA A4MBOINENSTI. IO QUuAELIBE' T Auris externa /olwmmodo conflat nuda Tympani membrana , fortiter expanfa, oblongo-rotundae formae , cujus latitudo trium, longitudo quatuor et dimidiae linearum est. PosTERIOREM capitis partem ab anteriori unius Auris Lim- bo usque ad allum alterae. transverfim dimetiendo , integri pollicis tri- umque linearum longitudinem reperi. Uno Circi apice mediae inferioris maxillae parti inferiori appofito, ibi loci ubi Collare incipit, altero vero apice medio capi- ti fuperne impofito intra Oculos, integrum caput ibidem unius pollicis triumgue linearum crasfitiem babere , mibi conflitit, SUTURAE DonsaALrszniium distat ab Oculicantbo posterio- ve undecim lineis; ab Oris autem vel Maxillae füperioris apice duobus pollicibus cum. dimidia linea; illud vero Suturae Dorfalis ntium in medio collo ad ipfim fere occiput est. C oLLi atque Gutturis pars inferior ab Auribus usque ad Scapulas et a medio totius longitudinis , latitudinisque maxillae inferioris usque ad fleruum ,. ampla laxaque. Cute vestita fint, quae praefertim am- 4pla et laxa pendet. ad mediam et inferiorem Gulae partem, ibidemque E2 qua- 1I OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. zeer ruim en flap hangt, aldaar ook eenigzins rond en fcherp toe- loopt, doch niet met eenige tandjes of punten bezet is; voorts verfcheidene diepe plooien maakt, waarom ik aan "t zelve den naam van Kraag geeve. De lengte deezes Araags van zijn begin, in "t midden der onderkaak, tot aan zijn einde midden voor op de borst, is twee duimen en vier en een halve linien; van den onder- kant des Rugnaads tot aan den onderften rand van den Kraag, in "t midden des Hals en Kraags zelve, twee duimen en één en een halve linie ; van den rand der onderlip tot aan’t begin van den kraag in t midden der onderkaak, één duim en drie en een halve linien , en van den agterften Oor-rand af tot aan het einde des kraags aan "t Schouderblad, één duim en negen linien. DeN Bek geopend zijnde, vond ik, om zo te fpreeken , gevuld met eene zeer dikke vleefchige Jong , die aan de ftomp- rond loopende punt maar eeven in tween gefpleeten was. (e) AAN (€) 't Zeggen van An1sTOTELESs in ’t elfde Hoofdfluk van bet vierde Bock, over de dezlen der Dieren, dat namentlyk de Zongen der Haagdisfen even als die der Slangen gefplee- ten en aan haare punten baairig waren, heeft fommigen Natuur-Befchouweren in "t verkeerde denkbeeld gebragt, als of ARISTOTELES gemeend hadde, dat "er weezentlyk hair op den punt der tongen geplaatst was, van welke meening inzonderheit ALBERTUS geweest is. zie ALDROVANDUS cerfle Dock over de viervoetige, eijerleggende Dieren, en aldaar over de Haagdisfzn „die deeze dwaaling weederlegten uit eene andere aangehaalde plaats van A R15TOTELES \ zelven aantoont: dat hij de punten der Haagdis -Tongen zo dun en fijn als bair befchreeven heeft. DE LACERTA AMBOINENSIL, II quafi definit rotundo. acumine. , mullis vero. denticulis obfesfa, fed varias profundas plicas formans , quare etiam Collaris women ipfi dedi ; bujus Collaris longitudo , ab ortu fuo in media Maxilla inferiori, ad finem usque in anteriori pectoris parte, duorum est pollicum cum quatuor lineis et dimidia, — Distantia. inferioris partis Suturae Dorfa- lis ab inferiori limbo Collaris, zm ejus atque ipfius colli medio , duo- rum est pollicum et unicae cum dimidia lineae; a limbo Labü inferioris ad initium Collaris,. in medio maxillae inferioris, integer pollex atque tres lineae cum dimidia , distantiae menfüram dant „et a posteriori Auris Limbo usque ad finem. Collaris prope Scapulam , unus pollex cum novem lineis. ORE aperto, linguam reperi admodum crasfum et carnofam , fere totum Os implentem et ad obtufum apicem levi modo fisfurae indicio praeditam (e). | UTRIM- (€) ArisTOTELES Libro quarto, capite undecimo , de partibus Animalium dixerar; Lacertis ex quadrupedibus oviparis Linguam bifidam esfe ut Serpentibus, parteque extrema pilofam admodum ; ize aliquot. Naturae Curiofi erroneam arripientes ideam , putaverunt ARISTOTELEM vo/uisfe, veros pilos in extrema Linguarum harum parte reperiri. ALBER- Tus praefertimin bacce fuit opinione, de qua vide ALDROVANDUM, Libro primo de qua- drupedibus digitatis oviparis, titulo Lacertae , qui errorem bunccerefellit, prolato ex ipfo ARI- STOTELE Joco Libri fecundi de partibus Animalium, capite dicimo f:ptimo , wubi ait Line guam horum Animalium bi(idam et parte extrema capillamenti tenuitate esfe.. * 12 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. AAN weerskanten in de boven- en onderkaak vertoonden zich eene reeks van platte Zanden, {pits toeloopende, veel naar die der ruuwe Haaijen van VONLINNé gelijkende, en in elkanderen {lui tende; zijnde de agterfte de grootfte en de voorfte de kleinfte. In de onderkaak, voor aan den {nuit, vond ik aan weerskanten drie ronde, korte, eenigzins fchuins naar buiten loopende, elsvormi- ge {cherpe Zanden; maar in de Bovenkaak aan weerskanten vier dergelijke en eveneens geplaatfte Tunden; ftaande dus deeze twee reien der Poortanden merklijk meer buitenwaards dan de boven: gemelde reien der platte Tanden, die, na eenen tandeloozen af- {tand van twee en een halve linien , volgen. VANdenagterften rand des Araags tot aan "t lid van den voorpoot met het Schouderblad , zijn elf linien : bijna twee duimen van die ge- leding tot aan die der elleboog: twee duimen en drie linien vanden elleboog tot aan het begin der fplijting, tusíchen den binnenften en den daaraan volgenden vinger, zo als ook tot aan de fplijting , tusfchen den buitenften en den daarnaastítaanden vinger. twee en een halve duim van den elleboog tot aan de fplijtingen , tusfchen den middelften en de twee aan weerskanten van dien geplaatfte vingeren. Irprmn Nagel der vijf vingeren van den voorpoot is drie linien, en de buitenfte vinger tot aan het begin des nagels toe, tien DE LACERTA AMBOINENSLE I2 UTRIMQUE in fuperiori et inferiori maxilla , feries exftat Den- tium compresforum ‚ acuminatorum ,. illis Squali Galli Law NA zr /- milium et inter fe occurrentium , posterioribus maximis, anterioribus minimis ; in apice vero maxillae inferioris uêrimgue tres rotundi, breves , oblique extrorfum vergentes Dentes fübulati , acuti ; ac in apice maxillae fuperioris u£rzgmque, quatuor fimiles, eodemque modo difpo- Jitis ita ut borum dentium feries multo magis extrorfum fitae fint, quam illae Dentium compresforum , quae , Dentibus plane vacua , distan- tia duarum cum dimidia linearum ab illis feparatae funt. A POSTERIOR1 limboCollaris usque ad Humeri articulum cum Scapu- la, undecim fint lineae ; duo fere pollices indeusque ad Cubitum; duo pollices et tres lineae a cubito usque ad initium fisfürae , quae est inter interiorem eique juxta pofitum, digitum , aeque acusque ad fisfuram in- ter exteriorem vicinum ipfi digitum ; fed duo pollices cum dimidio a cu-. bito usque ad fisfuras, quae utrimque inter medium digitum vicinosque ili digitos reperiuntur. QuinLisE'T unguis quique digitorum ^ pedis — anterioris tres lineas longitudine aequat ; ipfe vero Digitus exterior ad. initium F2 un- 13 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. tien linienlang. de binnenfte vinger maar zes linien ; de daaraan- volgende één duim. de middelfte vinger één duim en drie linien, de buitenwaards volgende is genoegzaam van dezelve lengte. De breedte van den Handpalm desvoorpoots, netdaar ter plaat- fe, alwaar de binnenfteen buitenfte vinger hunnen oorfprong nee- men, is negen en een halve linien, en in het midden deezer breedte de dikte met een pasfer gemeeten zijnde, bevond ik die a te zijn vierlinien. Ruim twee. duimen afftand is "er tusfchen het Íchouder- of bovenarms-lid en de recht daarboven ftaande Tandjes des Rugnaads. dezelve afftand is "er ook voor op de borst, tus- Íchen de gemelde geleedingen der twee Woorpooten. EENE ruimte van vijf duimen en negen linien ftaat het fchou-- derlid des Zoorpoots van t dijelid van den agterften poot af. Van "t gemelde dije- of heuplid tot aan de knie des Agterpoots was eene lengte van twee duimen en zeven en een halve linien. Drie dui- men en een halve linie van die Knie tot aan * begin der fplijting, die "eristusfchen den binnenften en den daaraanvolgenden Toon. Ruim drie en een halve duim van de Knie tot aan de fplijting tusfchen de laatstgemelden en den middelften toon. drie duimen en tien en een halve linien tot aan de volgende fplijting tusfchen den middelften namentlyk en den buitenwaards daarnaastftaanden Toon. Drie dui- men DE LACERTA AMBOINENSI. 13 amguis usque decem est linearum ; interior fex linearum ; buic vicinus integri pollicis ; medius digitus unius. est pollicis triumque finearum ; Jübfequens fere ejusdem longitudinis. | LaA'rrTUDO Palmae pedis Anterioris, eo Joco, tubiexterier in- teriorgue digitus oriuntur , est novem linearum cum dimidia ; ac in medio bujus latitudinis crasfstiem ejus circino exploranti, quatuor line- arum esfe conflitit ; integrorum duorum pollicum est distantia Articu- Ji Scapulae cum Humero ‚ a denticulis, perpendiculariter fupra eum pofitis , futurae Dorfalis; eademque plane est distantia unius borum articulorum ab altero , menfùra juxta pectus peracta, AB eodem pedis Anterioris articulo usque ad illumFemoris pedis postici ejusdem lateris , longitudo est quinque pollicum et novem linearum ; ab bocce vero ad Genu usque duorum pollicum atque feptem cum dimidia linearum ; trium autem pollicum cum dimidia linea a Genu usque ad enitium fisfurae , quae exflat inter interiorem eique vicinum digitum pe- dis postici; integrorum vero trium cum dimidio pollicum a Genu a- fue ad fisfuram inter medium ipfique introrfim adjacentem digitum. Trium. denuo pollicum atque decem cum dimidia linearum ad fisfaram usque , quae est inter medium eique extrorfum vicinum digitum. trium zaundem modo pollicum et dimidiae lineae usque ad fisfüram. inter bunc G £X- 14 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. men en een halve linie tot aan de fplijting tusfchen den laatstgenoem- den en den buitenften Zoon; welke buitenfte Zoon, zowel als de vier volgende, wederom zonder zijnen nagel gemeeten, één duimen vier en een halve linien lang is. de daaraanvolgende 5 zijnde de allerlangfte, van het begin der fplijting tusfchen hem en den buitenften Zoon gemeeten , gaf mij eene lengte van twee dui- men en negen linien; maar van het begin der fplijing aan zijne binnenzijde niet meer dan één duim en elf en een halve linien. De middelfte Poon is aan de buitenzijde één duim en vier en een halve linien lang, aan de binnenzijde één duim en zeven en een halve linien. De volgende Zoon aan zijne buitenzijde net één duim, aan de binnenzijde één duim en drie linien; de binnenfte en kleinfte 7 bon is maar zeven linien lang. De Nagels deezer vijf Toonen fchijnen alle vijf bijna eeven lang geweest te zijn, doch de drie middelfte waren voor een groot ge- deelte ftomp en afgefleeten ; die van den binnenften en buiten- Îten Joon waren ieder drie en een halvelinien lang, krom en fpits; de nagel des binnenften 7 vous was egter in "t geheel iets dikker en fteeviger dan die van den buitenften. De breedte van den geheelen agtervoet, gemeeten net daar ter DE LACERTA AMBOINENSL. 14. exierioremque digitum ; isque digitus exterior aeque ac quatuor alii Jequentes , fine ungue menfuratus , unius pollicis ac quatuor cum dimidia linearum longitudinem praebuit ; buic vicinus, qui omnium longisfi- mus est, facta menfüra ab initio fisfurae , quae ipfi et exteriori di- gito interjacet , duos integros pollices novemque lineas longitudine fua aequat ; fed unicum modo pollicem et undecim cum dimidia lineas , facta menfura ab initio fisfurae ‚ quae ad alterum ejus. latus , internum nempe. confpicitur - medius postici pedis digitus ad exteriorem par- zem, unius pollicis ac quatuor. cum demidia linearum longitudinem dez dit; ad interiorem vero partem unius pollicis et feptem cum dimidia li- nearum , qui intror[um ei adjacet digitus, juxta externum fuum la- tus, integro pollici, ad latus vero internum uni pollici tribusque lineis longitudine par est ; interior autem omniumque brevisfimus digitus fe- ptem modo lineis. | UmwcvUuEs borum quinque digitorum videntur. ommes quoque ejus- dem fere longitudinis fuisfe, trium. quippe cum dimidia linearum; ta- Jes enim reperi integros exterioris interiorisque digiti, tribus aliis inter- mediis detritis valde et obtufrs , binis illis aliis vero curvis et acutis ; inte- rioris tamen digiti unguis im genere aliquomodo crasfror robustiorque esf videbatur illo digiti exterioris. LaTirupo plantae pedis postici, ad ortum digitorum untas G 2 ps- 15 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. ter plaatfe , alwaar de Toonen beginnen, was één duim en ééne linie. Zijn dikte, in "t midden van die zelve plaats met een pas- fer gemeeten, was ruim vijf linien. AAN weeskanten van alle de Zingerenen Toonen ftaat, langs Hunne geheele lengte, een fcherpe uitfteekende rand , als een zaagje , die egter veel fterker is aande Loonen, danaande Fingers, Oe * gevoel fchijnen mij de binnenfte Finger en Toon ieder maar één beentje of Lid te hebben. De volgende Finger en 7 oon ieder twee; de middelfte ieder drie; de langfte ieder vier; de bui- tenfte ieder drie. . Ee N duimen negen linien isde lengte des afftands van "t Heup- of Deijlid en den bijna op die hoogte eindigenden Rugnaad. die zel- ve lengte is "er tusfchen de twee Heupleeden zelve , van onderen langsden Buik gemeeten. van het Heuplid tot aan den buitenften rand van den Mars is een afftand van ruim één duim lengte; welke bui- tenfte rand van den „Aars vlies- en vleezig, twee linien breed en dik zijnde, aan zijnen agterkant, daarde Staartbegint, halvemaands- wijze gevormd is, maar plat en dun aan zijnen voorkant tegensden Buik aanlegt en net de middellijn van een duim heeft, terwijl de in het midden van dien geplaatfte fpleet of opening des Endeldarms zelve, maar vijf linien middellijnhadt; beide deeze fpleeten of ope- pin- DE LACERTA AMBOINENSE "15 pollicis et unicae erat lineae ; ejus crasfsties in medio ejusdem loci, cir- cino determinata, quinque linearum longitudinem fuperat. AD utramque latus ,omnium viginti Lacertae nostrae digitorum, jux- Za integram. illorum longitudinem , acutus prominet Limbus ferratus., magis vero confbicuus ad digitos pedum posteriorum quam anteriorum. QUANTUM tactu discernere mibi licuit , omnes quatuor digiti inferiores unico tantum. osficulo intus praediti funt; bisce digitis vero vicini quatuor , finguli. duobus osficulis: quatuor medii autem tria fin- guli babent osfscula; finguli vero quatuor digiti exteriores tria iterum osficula modo babere videntar. | U xtv pollicis novemque linearum longitudine distat Femoris Ar- ticulus ab ibidem fere evanescente Sutura Dorfali; eademque longitudo est distantiae , quae, juxta ventrem menfurando , reperitur inter duos Femorum Articulos; a Femoris drticulo usque ad Ani Limbum externum, dntegri pollicis longitudine aequatur intervallum. Hic vero Ani Limbus exterior, membranacca-carneus, duarum. linearum est erasfitiei ac latitudinis ; dimidiae vero lunae formam fere refert, postica füa parte ; caudae ibidem incipienti vicina; est vero compresfus ac tenuis im parte füa anteriore , quae ventri incumbit, totiusque bujus Lümbi diameter est unius pollicis; fed in medio ejus bians aper- H £u- 16 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. ningen hadden eene langwerpig-ronde gedaante, zijnde dwarsch ;, midden onder tegens "t lijf aan geplaatst, ter plaatfe, alwaar het lichaam eindigende, de Staart begint. Ne op de hoogte van den Zars begint de Staart-Fin, de- welke in zijn geheel befchouwt, eene cirkelfneede vertoont, die inhaaren rand, vooralaan den agterkant, onregelmaatig uitgehold is. Deeze Fin, gemeeten aan haaren onderkant , langs de Rug van den Staart, heeft de lengte van negen duimen en een halve linie; enop haare breedfte plaats bijna de breedte van vier duimen, de breedte van den Staart zelven daar ter plaatíe meede gereekend zijnde, dien ik egeven agter het einde deezer Zin bevond te zijn agt en een halve linien. 1k kon zeer duidlijk in deeze Win ze- ventien //raalem , graadem of kraakbeentjes, door ’t gevoel ont- dekken, die, fchoon vrij fteevig, egter ook buigzaam zijn; zodat gemelde Zin, fchoon zij door middel van dezelven, eeven alsde Vin van een visch, uitgefpannen en geplooid kan worden, altoos egter moet ftaande blijven; al het welkeik, zo wel als de gemel- de flraalen zelve. , duidelijk zag , wanneer ik den geheelen Staart en zijne in op verfcheidene wijze draaide of in beweeging bragt. De $taart-V'in is langs haaren geheelen bovenrand be- zet met hondert en twintig fcherpe Zuudjes, zeer veel gelijkende naar. DE LACERTA AMBOINENSTI. ró Aa Intestini Recti daf modo diametrum quinque — linearum. Oblongo-rotunda est forma duarum barum Rimarum , quae ad ipfius corporis mediam posticam partem, ortui caudae vicinam , lo- catae funt. PiNNA CAUDALIS Zncipit in eadem Anl regione, atque tota quanta est, valde fumilis mibi videtur circuli fogmento, cujus limbus posterior praefertim. dispari modo excavatus est; facta menfura jux- za dorfim caudae, quae inferiorem bujus pinnae partem facit ,| novem pollicum et dimidiae lineae longitudinem ejus pinnae esfe apparuit; Jümmaque ejus latitudo , una cum illa caudae. fere quatuor pollicum'; caudae vero folius latitudo, ubi pinna definit, octo et dimidiae modo linearum est 5 fapteudecim Radios im bacce pinna distinctisfime tact percepi, cartilagineae vel osfeae indolis, quippe flexiles quamvis fa- tis rigidos, itaut, guamvis pinnaeorum ope, aeque ac pinna piscium , expandi et plicari posit , femper tamen erecta manere debeat ; id quod, àimoipfos radios , clare vidi, quotiesintegram , cum fua bacce pinna , catt- dam variis modis movere vel torquere mibi placuit ; füperior totus Jünbus bujus. pinnae, acutis denticulis, numero centum et viginti ob- Jesfüs est ; qui ferrae denticulis valde fimiles , fere omnes: ean- dem exbibent formam ac magnitudinem , | acuto unico apice praedi- d, gut plerorumque apex tamen retrorfum vergit; imo. posti- qa cat. n OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS. naar de tanden eenerzaag, alle meest van ééne grootte en gedaante , eneindigendein een enkele fcherpe fpits of punt , welke aan de meeste agterwaarts geboogen ftaat,ja zelve zeer fterk naaragteren zijn omge- kruldaan die, welke op 'tagterst gedeelte deezer in geplaatst zijn, Dr Rugnaad , welke onmiddelijk teegens het agterhoofd aan begint, en tot aan de $taart-P'in zich uitftrekt, beftaat geheel en al uit dergelijke Zundjes , die egter onder elkanderen merk- lijk verfchillende zijn , zowel in lengte als Here nte ; want ik vond veele groote en lange Tandjes, waarv bean maar één, veele twee punten hadden, en tusfchen deeze groote vond ik veele kleine onregelmaatig verfpreid: de meeste kleine en het minste ge- tal der groote zijn geplaatst op de hoogte der Corez en tusfchen de Schouderbladen; het geheele getal deezer 7 andjes van den Rug- naad was ruim negentig. Van het einde der Szaart-//in tot aan het uiteinde des Staarts zelven, is eene lengte van vijftien duimen. ce gedaante van deezen Staart is genoegzaam rond van den Aars af tot digt bij het einde der- Szaarz-7/in; maar aldaar wordt hij langzaamerhant plat en driekantig , zodat van "t einde der ge- melde 7772 af tot aan ?t einde van den Staart zelven , eene driehoe- kige gedaante plaats heeft, zijnde de Staart van onderen breed en platagtig, maar van weerskanten naar boven toe finaller worden- den DE LACERTA AMBOINENSL i" cae pinnae parti infidentes. denticuli apicem. illum. plane recurvatum babent. Ex fomilibus denticulis conflat Sutura Dorfalis, quae flatim ad Oc- ciput oritur et ad Pinnam Caudalem usque procurrit: fua tamen for- ma atque longitudine valde inter fé discrepant bujus Suturae denticuli ; multos enim longos et magnos reperi denticulos, quorum aliquot unico tantum apice, plures vero duobus apicibus praediti erant. ac inter ma- gnos bosce multi parvi, dispari modo fbarfi , exftant : maximus borum parvorum , minimusque magnorum. numerus fitus est in regione ocu- lorum et intra fcapulas: ommium borum dentieulorum numerus nona- gefsmum excedebat. Quindecim pollicum est longitudo a fine Pinnae Caudalis usque ad ipfius Caudae extremitatem ; Cauda zpfa ab ano prope ad finem Pinnae , fere rotunda est, fed ibi fenfim planior et tri- quetra redditur , ita ut reliqua Cauda ad ejus extremum apicem usque formam triangularem referat ; inferne quippe lata fereque plana est et inde utrimque, furfim verfus, angustior evadit, adeo ut acutum fo- vet dorfum , mifi canaliculi fpecies , quae lineae. fere. latitudinem babet, in dorfo bocce extenderetur. 18 OVER DE AMBOINSCHE HAAGDIS, de , zodat'tbovenfte gedeelte eene fcherpe rug uitmaakte ; wierdt’er niet een groef je ofgeutje omtrent eene linie breed,boven-op gevonden: D x geheele lengte nu van dit Dier, in eene rechte lijn van den. punt des Suuits, tot aan t{pitfche einde van den Staart gemee ten, is drie en dertig duimen en drie linien , Rijnlandfche maat ,, waarvan ik mij in deeze geheele Befchrijving bediende, wiens. voet uit twaalf duimen beftaande , vijf linien korter is dan de ge- woone Z'ranfcbe voetmaat van Parijs, dog agt linien minder lengte heeft dan de zogenaamde Pranfthe Koningsvoet , maar vier en eem: halve linien langer is dan de gewoone Engelfche. De Kleuren van dit Dier zijn aan "t Hoofden den geheelen Kraag: groenagtig met witte vlammen, op de Rug en Staart bruinagtig „ over de geheele Staart-F'in gebrooken-bruin , aan den Buik graauw- agtig. "t Lichaam is bezet aan weerskanten met veele groote em kleine onregelmaatig verfpreide, witte flippen of vlakjes, die hier en daar ook aan de voor- en agterpooten befpeurd worden T nas eindig ik deezen Briefmet U Wel Edelen over uwe be- houdene te rugkomst in Europa hartelijk geluk te wenfchen , en te hernieuwen de opregte verzekeringen mijner fchuldige dankbaar- heid voor dit en veele andere fraaie gefchenken, tot uitmuntende: fieraaden mijner verzameling trekkende, terwijl ik met zeer veel: aging en geneegenheid fteeds betuige te zijn, eer Ervaarene Heer en boog geagte Vriend! deles Diensrwillige Dienaar umfierdam den 16 U Wel Edeles Dienstwillige Dienaar Reid JOH: ALB: SCHLOSSER. DE LACERTA AMBOINENSLI 18 ÍNTEGRA nunc totius bujus Animalis longitudo , recta linea ab Oris apice usque ad Caudae acumen ducta , triginta trium polli- eum ac trium est linearum. juxta menfram Rhenolandicam , qua in tota bacce deftriptione ufüs flunrs cujús Pes yj, duodecim pollici- bus conftans ,. quinque lineis brevior est pede vulgaris menfnrae. Dar vifine; dum Gallorum fic dictus Pes Regius octo lineis longior est eodem «ostro pede Rbenolandico ,- qui. tamen quatur et dimidiae linea- vitm. longitudine pedi Anglico vulgari antecellit. » | IN Capite totogue Collari zfnimalis nostri colorviridescens, ffrüis albis divifus, confpicitur ; fuscus color est Dorfi atque Caudae , zu- zegra vero Pinna Caudalis pa//ido-fusci est coloris ;; Venter grifei. mul- ta vero magna parvaque, difpari modo fparfa, fligmata alba corpus ipfum, utrimque ornant, quae binc inde etiam in amterioribus. poster rioribusque pedibus. exffant. | Men | CAETERUM, prosperum tibi in Europam reditum , ea, qua decet , voluptate , gratulatus , gratumque tibà animum | obtestatus y pro boc alüsque eximiis, a te misfis, muneribus, sufaeum meum praeclare. exornantibus, buic Epistolae finem impono. Vale! vir amicisfume ! meque inter Amicos , finceros meritorum tuorum cul- Jores, femper babere perge! Dabam Amftelodamt X1. Kal, Octobr. croroccrxvim.. i2 CORRIG E N D A. Pagina 9 lina 3 Notae, imvenitur p. 26 legatur p. 28. ———— Ir —— 7 Notae invenitur dicimo decimo loc Um invenitur demidia ———— dimidia uM I5 —— I6 ——— membranacea-carneus — membranaceo carneus 6 —- 11 ——— fimilior /egatur , disfimilior. DRUKFEILE N. Bladzijde x5 Regel 4 ftaat weeskanten, lees weerskanten — ———— 17 —— balvemaandfobe —- balvemaanfche C Dadelbeek * AS Iain partes | j [Tm per A d e a PHP eme captiuos " II. ID BO DJ: E VR E OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. «e*t o eN Mare eoe ^ft ote) arce Ie oie Marre Mace PIC oe Caprese Marre Nave este Mae Noren Ee II oe HRe eoft o PENER US BODD A ER LE D E CHAETODONTE ARGO. EN aM NU E UE N popa q mm BOD DAE RT: WIOE SD TC A ONSETE DOC TOR, Oud Raad der Stad VLISSINGEN, Lid van bet ZEEUWSCHE Ge- noodfchap der Wetenfchappen te VLISSINGEN, AARD SRE REN: Z"ELEDELEN HOOGGELEERDEN HEERE JOHANNES BURMANNUS, ME SD INGEN TD RO (01 1050 TRU Hoogleeraar in de Kruidkunde in het Doorluchtig Schoolte AMSTERDAM, Lid «oan de Academie van UP SAL, en der Keizerlyke Academie der Natuuronderzoekeren. Behelzende eene Naauwkeurige Befchrijving, en naar het leven vervaardigde Afbeelding, MEAS INGE RD ELN GEVLAKTEN KLIPVISCH, Uit de Verzameling van Wylen den WELEDELEN ZEER GELEERDEN HEERE JOHANNES ALBERTUS SCHLOSSER, In Zijn WELED. Leven MOE DIC EN ZR SDIONC T OUR; Lid van het Koninglijk Genoodfchap te LONDON, en van het ZEEUWSCHE Genoodfchap der Wetenfchappen te VLISSINGEN. EELS ADE IR OD U By KORNELIS vau TONGERLO, 1770. er ARR ONE DES ERRI MO JOHANNI BURMANNO, WENEN DEN Jy On GZ. Bsp o D:D A ER: TE, AELCESE DD OM CHE OKER DD: ORO NNUS nondum braeterüt., ex quo Fw Clarisf. JOH AN- $3 A x NES ÁLBER'TUS SCHLOSSERUS, Medicus ex- ED pertisfimus , Regiae Societatis Anglicae Socius, Lacer- tam Amboinenfem zz formam litterarum ad. Virum Claris. FERDI NANDUM DEJEAN, defcripferat , ex fuo ditisfimo Zooplhylacio guot annis Animal unum alterumroe minus notum. in publicum. edere flatue- rat, non modo, fed et jam varias icones dextera manu peritisfumi Artifi- cis G. DADELBEEK accauratisfime et nitidisfmne depictas, buic fcopa Jibi comparaverat. Ast cum in bacce terrarum orbe nihil flabile, nibil conftans reperiatur et pallida mors aequo pede doclorum Mufta , ac focordium atque ignavorum domos pulfet , bocce confilium. Wir Cl. perfice- Er. II. A, TO 2 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. rukt, tot een votes verlies der weteníchappen, der kran- ken, en voor al zijner vrienden, onder welke ik het meeste ver- lies; want welk een naauwe vriendfchapsband ons verbonden had , Mijn Heer, is U Wel Ed. Hoog Gel. niet onbekend. In de laat- fte ziekte, die hem mij ontrukt heeft, onzer vriendíchap in- dachtig, heeft hij den dood van verre voelende naderen, mij ver- zocht, dat ik de moeijte, van de zeldzaame Dieren uit zijne ver- zameling te befchrijven , na zijn overlijden op mij wilde neemen, en dezelve op gelijke wijze, en in den zelven fchrijftrant, als de Am- boinfche Hagedis, wilde uitgeeven. Dit bewijs van vertrouwen, het geen zijn Ed. tot den laatften adem in mij ftelde, heb ik zoo veel te min willen weigeren, wijl ik dus niet alleen mijnen laatften vrienden plicht aan mijnen overleden vriend bewijzen kon, maar tevens ook gelegendheid had , U Wel Ed. Hoog Gel. een openbaar bewijs mijner dankbaarheid te betoonen , het welk ik voor zeer veele beweezen weldaden fchuldig ben, en aan de waereld te toonen, hoe hoog ik U Wel Edelens Hoog Gel. doorwrogte werken fchat. Dezer Befchrijving, wil ik zoo veel te gereeder U Wel Ed. Hoog Gel. kundig oordeel onderwerpen , daar gij zelve Mijn Heer Fr o- DE CHAETODONTE ARGO. 3 re baud par fuit. Jmmatura morte enim ante diem nobis ereptus , fato fuo oc- cubuit., im maximum fcientiarum , aegrotorum , et praefertim amicorum damnum , inter quos et ego maxime perdidi, quale enim nos junxerat in- timae Amicitiae vinculum ,| baud tibi Wir Celeb. latet. — In ultimo, qui eum, mibi abripuit, morbo amicitiae memor, properantem _mor- tem füfpicatus , ut post fuum , quod adbuc lugeo! fatum , rariorum mufài Jui animalium defcribendi curam in me fuftipere vellem , enixe petiit , idque eodem modo , atque eadem metboda ‚ qua Lacertam Amboinenfem fuam edi- derat. Huicce fiduciae , quod ad ultimum vitae balitum in me ponere vellet , figno , tanto lubentius adnuere volui, quum et bocce modo ultimo erga de- functum. amicum fungerer o[ficio ,. et occaftonem arriperem publico aliquo monumento gratiam referendi Vr Celeb. quam tibi pro multis m me collatis beneficiis debeo, et quanti abfolutisfimos tuos facio labores publica re demonftrem. HawccE autem defcriptionem tanto lubentius judicio tuo fubji- cere aufus, quum ipfe Vir Celeb. Ft ORAE plantas , tum moffram or- A9 nantes 4 OVER DEN GEVL AKTEN RILIPVISCII FLoRA'síchatten, zoo die welke onzen Vaderlandíchen grond vercieren, alsdie in verre gewesten door de morgen en avond zon ge- koesterd worden, verlaatende, den wonderbaaren fchakel der Die- ren befchouwd, waar toe U Wel Edelens Hoog Gel. rijke ver- zameling van Dieren en Planten {choone gelegentheid verfchaft. Het zij mij thans geoorlofd, U Wel Ed. Hoog Gel. de Be- {chrijving van den GEVLAK TEN KrLiPviscm mede te dee- len, en door den zelven de Natuurlijke Historie der zee op te hel- deren. De viervoetige Dieren, de Vogelen, de gekorvene, met ons, als 't waare , zamen levende op den zelven grond, zijn de meeste der- zelve ons bekend. Daar die van beiderleij leven en de Visíchen meest onbekend zijn. De 'ischkunde egter fchijnt mij voor geen gering deel der Natuurlijke Historie te moeten gehouden worden , en het heeft, noch in de voorleden Eeuw, noch in deze , geman- geld aan mannen van verdienften in de Natuurlijke Historie, die zig moeite gaaven, om de Visfchen te kennen, en ‘er zich op toe leiden, om dit aanmerkelijk gedeelte, door befchrijvingen , zamen- ftellen, of afbeeldingen van in- en uitlandíche Visfchen op te helderen. WIL- DE CHAETODONTE ARGO. 5 nantes Patriam , tum alio fb fole calentes , aliquando relinquis ad F a v- NZ miranda te vertens, ad quod Mufeum tuum. utriusque regni. Gazo- phylacium , — zibi occaftonem — praebet multiplicem. Ergo — liceat mibi, "Tecum, Vir Celeberrime! Cu i&'TODON'TEM ARGUM, communicare , ex eoque fpecimine , maris Flifteriam Naturalem notiorem reddere. QUADRUPEDIA ,e/ij , Infectaet Aves, nobis cum ut ita dicam , vi- ventia in eodem folo, nobis vulgaria funt pleraque , dum Ampbibia Pifces- que magis latent; — Quamvis. mibi videatur. Ichtbyologia baud pro exigua Historiae Naturalis parte esf babenda , mec defuere, nec defunt. noflra aevo viri de re naturali optime meriti, qui pifcium cognitioni operam de- derunt, et partim iis defcribendis , partim per fyflemata , partim in de- pingendis tmaginibus , tam indigenarum quam exoticorum , ad. explican- dam banc infignem naturae partem ‚ magna cum lande incubuerunt. B W IL- 6 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. "WiLLUuGzHEI immers begonreeds overeen Eeuw, de Viích- kunde in eene rang fchikkende order op te helderen, in dat fchoo- ne werk, de Historie der Visfthen ; achter het welke de oostindifche. visfchen, uit de reizen van NieuwHor gevoegd zijn. Kort daar na gaf de beroemde R A v zijn kort begrip der Visfchkunde uit. In het jaar 1726. kwam het werk van den Heer VALENTYN in het licht, onder den naam van Oud en Nieuw Oostindien, in welks Derde Deel 480. Amboinfche Visíchen afgebeeld zijn, over welke de groote vifchkenner P. A Rr E n1 een alte geftreng oordeel veld; want indien U Wel Edel Hoog Gel. zijne Afbeeldingen vergelijkt, met die van RuMPHIius welke nooit in "t ligt gekoomen zijnde, alleen in Uwe Verzameling berusten, zal U Wel Edel Hoog Gel. ras zien, dat VALENTYN niet zoo zeer het {poor bijster was. PEHR ARTEDI een Zweed heeft ons eene naauwkeurige be- fchrijving der Visfchen nagelaaten, welke zijn boezemvriend de groote VAN LIiNNè in het jaar 1739. in OCtavo uitgaf. De Heer KLriN gaf in 1741. eene natuurlijke Hiftorie der Viflchen met eenige afbeeldingen. Maar onder deze muntten uit de Hiftorie van JA- MAICA door de Ridder H. SLOANE, en die welke de Heer BROWNE in 1757. uitgaf, gelijk ook die van M.CATESBY. . Na- DE CHAETODONTE ARGO: Jg WILLUGEHBJEUS enim, ab binc revoluto feculo, Icbtbyologiam ordine Syftematico illuffrare incepit , in fplendido fuo opere de Hiftoria Piscium ad eujus calcem Piftes orientales ex NAE vu wHOFFII itinerario adjecit , €? paulo pof? , immortali fama clarus jos. R Ayvus Synopfin Piscium Methodicam edidit. Anno vero 1726. prodüt FRANCISCI Var LEN'TYNI opus India Vetus et Nova dietum, in cujus tomo tertia 480. Pifcium Amboinenftum icones proftant „de quibus P. A RT EDI fiunr mus lcbtbyologus , judicium fert nimis durum; fi. enim Vit Celeberrime , VALEN'TYNI icones ,cumiis quas Ru Me m1 1pof)ides ineditis piclie ris conferre velis , eum monita a veritatis tramite difceflife , facile tibi pate- bit. PETRUS ARTEDI Suecus nobis pifcium. Hifloriam accura- tilfmam reliquit , quam Oreftes ejus , fummus LINNAEUS edidit 1739. in Octavo. Kr, EINIUS Civitatis Gedanenfis a fecretis anno 1741. Hiftoriam Naturalem Pifcium dedit cum aliquibus iconibus. Inter ome ses autem. eminent H. SL oA NE, Hiftoria Jamaicenfis, ut ez illa, guam de Jamaica fcripfit Cl. BR 0 Ww N E , 1757. Sermone Anglico ; ut et M. CaTresBatr, Hiftoria Naturalis Infularum Bahamenfium , eum iconibus vivis coloribus depiclis, opus praffantisfmum ,. cui addi meretur , quoad icones, tertius tomus "I befauri rerum INaturalium ALBERT: SEBSJE, 1758. editum. Tandem Zoophylacium fum orbi literario: D 2 CONS - S OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. Natuurlijke Hiflorie van de Babama Eilanden, met naar het leeven afgezette afbeeldingen, waar bij, (wat de afbeeldingen betreft) het Derde Deel van de Schatkamer der Natuurlijke Zeldzaambeden van SEBA, in t jaar 1758. uitgegeven, kan gevoegd worden. Eindelijk heeft de Wel Edel Geftrenge Heer L. T. GRONOvIUS zijne kostbaare Verzaameling aan de geleerde Waereld medegedeeld, in welke de aller nauwkeurigfte befchrijvingen, en afbeeldingen gevonden worden; uit zulke fchoone bronnen heeft de groote LiINNszus geput, wanneer hij zijn laatfte uitgaaf van het Za- menftel der Natuur het licht deed zien. Her verfchild echter veel, dat wij hier door alle de zoorten van Visíchen, welke in de zeeënleeven, zouden kennen, integen- deel, is de waare kennis der Vischkunde noch in haare eeríte kindsheid, en heeft de hulp der Natuurkenneren nodig. Wij ont- breeken noch veele Visíchen, en ik twijffel zeer, of wij zelf alle de geflachten wel kennen. WJ hebben tot nog toe geen Wijsgeerige ischkunde in die fmaak,als de KruidkundeaanLiNNmus verfchuldigd is. Ik be- ken, dat wij een Wijsgeerige Vischkunde van Ar TeEpr hebben, dat in zijn zoort een treffelijk en prijzenswaardig werk is. Maarhet man- DE CHAETODONTE ARGO. 9 communicavit Vir Ampl. L. Tr. GRONOVvIUS, zn quo defcrip- tiones accurati[fmae , iconesque nitidil]imae cernendae funt , ex bifce pretio- fis fontibus baufit immortalis C. LYNNAEUS cttm Syttema. fuum ul tanum ederet. LONGE Zzamen abeft , ut omnes bocce modo innotefcerent , quos. mar via complectuntur Piftes, e contra Icbtbyologia adbuc , quoad veram cog- nitionem im incunabulis, — auxilio maturae ferutatorum magnopere e- get. Multa enim nobis de Pifcibus latent, et mos omnia genera nosfe vehementer. dubito. Hue usque enim carens Philofopbia Ichthijologica, qualem Botanica debet illuffri NN AE O0, nos babere Agr EDir Phbilofophiam Ich- tbyologicam in fio genere plane egregiam. fummisque dignam laudibus ,. far teor , verum. enim vero, quae maxime defiderantur defunt , imagines, ex EprsT. ll. € | qui- ro OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. mangeld niet aan afbeeldingen , uit welke alleen de benaamingen, en Befchrijvingen der deelen, en kenmerken der Väsfchen , klaar- heid, nut en vermaak kunnen aanbrengen. De afbeeldingen im- mers der Natuurlijke zaaken , neemen allen twijffel weg. Wiezou- de dus, bij voorbeeld onzen Visch van anderen onderkennen , door deze Befchrijving van LiNNaeEus, Alipvisch met elf doorntjes in de rugvin, bet ligcbaam met veele zwarte vlakken, de flaart ongefplee- ten. Daar hij, (gelijk wij ftraks zien zullen „) zoo aanmerkelijk ver- child , door het zamenftel van zijne kieuwdekzels Behalven het gebrek der afbeeldingen, ontbreekt het ons ook, aan naauwkeu- rige Befchrijvingen, die de voornaamfte deelen te kennen geeven. Het is echter te wenfchen, dat de beroemde Heer Burrow met dezelve naauwkeurige fchoonheid de Visfchen befchrijven zal, met - welke hij de vier voetigen en Vogels befchreeven heeft. Am'rE- pr heeft den weg gebaant, en dewijl wij zijne fchoone beginzelen voor handen hebben, moeten wij op dit fpoor maar rustig voort- gaan. En dat dit zoo wel uwe gedachten zijn, als die wan den overleeden Heer ScHLOSSER,weet ik uit U Wel Edelen: Hoog Gel. zelv, om dus en den laatften plicht aan mijnen overledenen, vrind te voldoen, en aan U Wel Edele Hoog Gel. vrindelijke Jl. Brrer. raad DE CHAETODONTE ARGO: *I quibus folis denominationes et defcriptiones partium et Cbaracterum Vifcium lucem per[picuitatem , certitudinem amoenitatem accipere oportet. L magines verum naturalium enim omne dubiun tollunt 5. fic v. gr. in noftro fpecimine, ex illa L3 NN A EX definitione, Chaetodon fpinis dorfali- bus undecim. Corpore punctis nigris plurimis, cauda integ:® Quis Piftem noftrum cognofceret , qui ffructura , ut mox videbimus , oper- eulorum Brancbialium tantum ab alüs diflat? Praeter. defectum. [conum etiam plerorumque accuratas defideramus defcriptiones „ partes principales exbibentes . [berandum tamen ut CI. et omni laude major BurroN ; Histo- riam Naturalem Pifctum eadem , qua quadrupedia avesque defcripfit , ab- Jolvet manu. Miam ARTEDIUS aperuit, et dum ejus praeclara. ad manus funt initia, cuique, cub rerum naturalium indagatio cordi eff, profeguenda, amplificanda, atque profequenda. — Idque tuum, esfe mon minus, ac defuncti Scu, ossER confilium, Wir Celeb, certe. movi. Ut itaque ultimo jusfu. defuncti amici. obediam non moda, — fed. et. me- morato fatis faciam confilio, movi atque rariffimi Pifcis defcriptionem aggrediar , ubique vocabulis arti facris , qualia ScHAEFFERUS LIN- NJEUSQUE dederunt, utar.. 12 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. raad, zal ik de Befchrijving van eenen nieuwen, en zeldzaamen Visch beginnen, en in dezelve de kunst- woorden van SCcHAEFFER en LINNAEUS gebruiken. Deze Visch behoord volgens het zamenftel van AR TEDI tot den rang der Stekelwinnen, en dewyl hy de Buikwinnen onder de Borffvinnen heeft, brengthemLiiNNAEUS tot de Bor/?pooten. De Heer GRONo vIus zoude hem om zijne opene en zigtbaare Kieu- wen, onderde Gekieuwde fchikken, hetligchaamhooger dan breed , dun, hoog, en kort, doet hem onder de Kr iPviscHEN plaat- fen een geflacht, dat van d' eene zijde zeer na aan de Spiegelvisfchen komt, terwijl het van de andere zijde aan het geflacht der Hoornvisfchen paald, de gedaante echter wijkt van beiden af, door het Kieuwen- dekzel, dat in het geflacht der Klipvisfchen uit IV. of V. evenwij- digen beentjes beftaat, maar de Spiegelvis/cben hebben het kieuwen- vlies uit verfcheiden beentjes, op verfchillende wijzen in de lengte, dwars, en fchuinfch zamengeweeven , en het voorhoofd bijna lood- recht; van het geflacht der Hoormois/cben wijken zij , door de buigzaame en borftelhairigetanden , die in deze fterk , vaft , en beenig zijn. Maar voornaamentljk verfchillen zij daarin, dat de Klipvisch de Kieuwen met een beweegelijk Kieuwendekzel gedekt heeft, daar de DE CHAETODONTE ARGO. 13 Piscis ice in fyflemate A R'T E DII ad ordinem Acanthoptery- giorum pertinet; in fyflemate LYNNAEI, ob pinmas ventrales fub pectoralibus locatas , in ordine "V horacicorum /ocatus eff, GR ON Ov1US ob vifibiles apertasque Branchias , eu ad Branchiales reduceret ; Corpus Catbetoplateum , latum , tenue „breve „eum ad Chaetodontes referri jubet ; genus Pifcimm Zeuis valde affine ab una parte, dum ab altera ad B A- LISTIDUM genus accedit quoad figuram, differt tamen ab utro- que, membranà Branchioftega , quae in genere Chaetodontum ex osf7- culis IZ. vel F^. conflat parallelis , Zeus autem | membranam Branchioftegam abet variis officulis , jam longitudinaliter , jam obliqué , jam transverfun , fitis, contextam, et caput declie, fronte quaft per pendiculari; a Baliftidam genere dif fat, dentibus flexilibus et. quafr fetaceis, qui in Baliftide validi offi. Sed maxime in eo, quod Chae- todon membranam Branchioftegam tectam. babeat. operculo mobili, Ba- liftes autem tantum modo rümam fupra pectorales, et pinnas ventrales ei fpurias. Genus bocce quam accuratisftme definivit Clar. G& 0 N ov1us: Corpus breve, tenue, admodum compresfüm , Cathetoplateum. Eris. II. D Dor- 141 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. de Hoornvisch maar eene kieuw fpleet heeft , boven de borftvinnen. De WelEd. Geftr. Heer GRONOVvIUS heeft dit geflacht al- lernauwkeurigst aldus bepaald: bet ligchaam is kort „zeer plat, booger dan breed, de rug verbeeven, dun en hoog. De AARS int midden wan bet ligchaam, de zij lijn is boogsgewijze , nader aan den rug, en verdwynt in veele bij den flaart. Het Hoorp hooger dan breed, gofcbubd en de KiruweENDEKZELS in zommigen gedoornd. de MoNp vlak aan bet uiterfle van bet Hoofd. De TANDEN op de Kaakbeenen , buigzaam, het Kie uweENvLIeS met IV. of VL flraalen. Zij hebben WIJ Vinnen een op de Rug, de Buikvinnen onder de Borflvinnen, de beentjes van de Rug- buik- en Borftvinnen van vooren hard en puntig. * De Groote LiNNgzus bepaald het geflacht der Klipvisíchen aldus : dat zij borffelbairige tandjes hebben, die buigzaam zijn; zeer dicht bij elkander flaan in grooten getale. Her KreuweNvries met Vl. ffraalen. Her Li1GcuHaAM geteekend. De Rugvin en Aarsvin vleesachtig en gefchubd. +} WEL- * Zire Gronov. Zoophyl. 1. D. p. 68. 1 Linn. Syft. nat XII. p. 460. Hourr. nat. Hift. VII. d. pag. 352. IL Brier. DE CHAETODONTE ARGO. 15 DonsuM fübconvexum, tenue, elevatisfimum. ANUS in me- dio Corpore. LzNEA LATERALIS arcuata, dorfo propior, ali- quando vifum fugiens. ^ CAPu'r Cathetoplatheum, fíquamofum OPERCUL A quandoque aculeata, Os in apice Capitis. DE N'T ES flexiles in maxillis MEMBRANA BRANCHIOSTEGA CX panfilis , officulis fuffulta IV. vel VI. PxN Nz& Septem in dorfo una, ventrales fub pectoralibus. RAnz1r pinne dorfalis, ventralis et ana- lis antici rigidi, aculeati. * C. LiNNJE&USgenus Chetodontum definivit , quod babeant : DE N- TES Setaceos, flexiles, confertiffimos, numerofiffimos. MEMBRANAM BRANCHIALEM radiis VI. Coreus pictum, PrNNAM dorfalem analemque, carnofam Íquamofam. + QUAE * Fide Cl. L. Th. Gronovri Zoormxr, part. L pag. 68. T Linn. Syft. Nat. ed XII. 5. 460. 1352 165, OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. WELKE laatíte echter voor geen geflachts kenmerken konnen gehouden worden, want de zwartachtige Krip viscH heeft geen geteekend ligchaam, en dat de Rugvin en Aarsvin niet altijd vlees- achtig zijn, zullen wij in onzen Klipvifch zien. War de zoort aanbelangd, ik heb dezelve nooit, noch be- fchreeven, noch in Cabinetten bewaard gevonden. Der Geleerdde Heer 'T. BRUNNICHE in het jaar 1767, de verzaameling van den Heer Sc uL ossER befchouwende, zag den- zelven onder andere zeldzaame dieren, en heeft hem met eene tee- kening aan den Heer LiN NAE vs medegedeeld, die denzelven in de laatfte uitgaave van zijn zamenftel der natuur , op het berigt van den Heer BRUNNICHE aangeteekend * en om de zwarte vlakken rgus, met x1 Rugdoorns, zeer veele zwarte vlakken en een gebeele flaart, genoemd heeft. Iw het zamenftel van den Heer GRONOVIUS, moet hij, om zijnen ftompen bek, en ongewapende Kieuwdekzels , de laatfte in het eerfte gezin der AZpvisfcben geplaatít, en volgens den fchrijftrant van dien Heer genoemd worden: Klip- E-EprT, XI sp. 464. IN, 16. DE CHAETODONTE ARGO. 17 Q u A E ultima tamen baud pro Cbaractere generico adfumi pof]unt. Nam et corpore picto caret CHAETODON Nigricans. | Pinnamque dorfa- lem, non femper efje carnofam , in noflro Chaetodonte infra videbimus. Quvoap /pecies , nullibi eum „nec defcriptum , nec in Gazopbylacüis as- Jervatum mibi obvenif[e memini. Vig Cb. T. BRuNNICHE anno 1767 Clari]. ScuL os- SERT Mufeum perferutans, buncce pifcem inter alia rariora miratus eff , atque CI. LINNAEO, adjecta icone communicavit , qui eum in ulti- ma Syftematis naturae, editione T. ex mente Cl. BRUNNICHII, citavit , atque ob maculas nigras , Argum dixit , fpinis dorfalibus xx , cor- pore punctis nigris plurimis , cauda integra. IN Syfemate Cl. GRONOVII ob rofirum obtufum , operculis inermibus tamen ‚ ultimus in prima Chaetodontum Phalange collocandus ; atque ex mente viri Cl. nominandus: CHAE- T EntEA OI 0:0464. Nrs: Episr. Il. E 18 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. KriPVISCH met een flompe Bek ongewapende Kieuwdekzels, bet onderkaakbeen van onder met twee doornen , de ffaart gebeel. De geflacht naam van dezen Visch is eigentlijk Borffeltand * Cchaetodon)) van het Griekíche woorde x«ra, dat een borftel hair en oi» dat een tand beteekend, en dat de tanden zoo zijn, zal ik in een andere zeldzaame zoort , in ’t vervolg aanwijzen. Dezen naam hebben alle de Vischkundigen behouden. In de Weft- Indien noemt men hem Paru, of Ararauna, en in Ooft- Indien heeft hij den ge- meenen naam Jkan, dat een Vifch beteekend, met een bijvoegend woord, dat de teekening aanduid, dus is de klein gefchubde K 1.1 - viscH van LiNNmus | in de Landstaal kan Pampus Tereloc ; dat is fraaij gefchilderde Pampus Visch | op andere plaatzen hie- ten zij Ikan Downing, 6 wij noemen dezelve Klipvisfchen, en om de oogjes en fchoone coleuren Madammetjes, en zulke, in welke het derde beentje van de Rugvin in een lang borftelhairtje uitloopt, noemt men Bezaantje of Zoldaaten Visch. IN * De Heer Hourrurin in zijn fchoone Hollandfch werk noemd dezelve Klipvifch ; welke naam ik om geen verwarring te maaken , behouden heb. T LiwN. ibid. N. 14. l Varzmr. Oud en Nieuw Oofi- Ind. tom, III. p. 448. $ RENARD. Poisfc. erev. tom. I. tab. 13. U. Brier. DE (GHAETODONTE ARGO. 19 CHaAETTODON roflro obtufo, operculis inermibus: maxilla in. feriore aculeis duobus; cauda integra. Hricce Pifcisnomine generico dicitur C.B zT O D ON ,agraco voca- bulo vara, quod Seta, et od, quod Dens fignificat ; itaque Dens Setofus et revera dentes fe ita babere in aliarariore fpecie poffea oflendam.namen bocce omnes vetinuere Icbtbyologi , in Indaüs occidentalibus vocatur Paru vel Arara- una; 2n Indüsorientalibus vulgari nomine Ikan falutatur , quod piscem defig- nat , adjecto vocabulo , picturam exprimente ; fic CRHAE'TODON macrolepi- dotus Li N N z1 T Zugua vernacula dicitur Ikan Pampus Tereloc i eff : Pifcis Pampus pulcre pictus, |. in alüs locis audiunt. Ikan Downing 6. Noftro Idiomate dicuntur K L1P v 18S CHE N , et ob ocellos , pulcrosque co- lores Madammetjes; e£ 4, qui o[ficulum. tertium pinnae dorfalis in lon- gam fetam abeuntem babent , Bezaantjes falutantur , vel Soldaaten Visch. SI T Jbid, N. 14. l VarENT. Oud en Nieuw Ooft. tom. III. p. 448. $ RENARD. Poiff. ecrev. tom. I. tab. 13. E. 20 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. INDIEN U Wel Ed. Hooggel. den Visch, van welkenik fpreeke , in het algemeen befchouwd, zult gij hem hooger dan breed vinden. De Rug iszeer verheven , onder de gedoornde graatjes vlak , doch onder de doornlooze beentjes loopt hij krom, van vooren loopt hij fchuinsch na denbek toe; en op dezelve wijze loopt dekeel naar de Dorf. De Buik looptrecht, tot aan de weerlooze beentjes der Aarsvin , alwaar zij gekromd word , en in eene Vetvin uitloopt , deze kromte ein- digt met een boog, gelijk ook aan den Rug, dus vertoond zich het ftaartgedeelte bijna rolrond, waardoor het ligchaam niet kwa- lijk naar een fles gelijkt. De Visch heeft VII. Vinnen; twee Borffoinnen, een Rugvin, een Staartvin, een Aarsvin, en twee Buikvinnen, Her Hoorp is kegelachtig, hooger dan breed, van den rug tot den Bek loopt het fchuinsch af, en is op zommige plaat{en ge- Íchubd. V AN boven is het bruin ros, gefchubd, van vooren tot de neus- gaaten toe vlak, van de kruin tot de neusgaaten is een duim en twee derde lijns afftands, van de neusgaaten tot bij het oog is hij zwartachtig. De neusgaaten zijn ftippelachtig, een lijn en een vierde breed, en ftaan een lijn van elkander af. VAN DE CHAETODONTE ARGO. 21 Sr Pifcem, de quo mibi fermo , est in univerfum confideres Pir Celeb. eum undique Catbetoplateum invenies. : DonsuM elevatisfrmum , fuperné fub osficula aculeata planum , fub inermia lined curvá defcendit , in parte anteriore; una cum capite ad. ro- irum defcendiz obliqué ; fic et Gula a parte inferiore ad pinnam ven- tralem procedit usque ad Pectus; dein Venter fubrectus ad osficula inermia pinnae Ani curvatur „ ibique in Pfeudo pterygon abit ;; curva baec post finem pinnae Ani , | contrario modo curvatur , quod et in pinna dorfali obtinens, caudae partem carnofam ,. fabcylindricam reddit , unde corporis figura non male lagenae effigiem exprimit. | Pinnis gaudez VII. Pectora- les duae funt, una dorfalis, wma caudalis, «ma analis, e£ duae tandem ventrales. | CAPU'T quodammodo, conicum catbetoplateum , à dorfo advofirum declive ,. alepidoto - [quamofüm. , SUPERNE obfcure fulvum , [quamofum , antice ad nares usque planum; vertex a naribus diftat longitudine unius pollicis , cum duabus tertüs par- tibus lineae , fupra narium. regionem ad oculum usque nigrescit. — Nares Jübpapillares unam lineam aequant, et uma cum quarta parte hinzae a fe iroicem diflant. Erpisr. I] F Á 22 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. VAN de Neusgaaten tot het einde der Opperkaak „(want men kan zeter naauwernood Lippen noemen ,) is "er een kromme afítand van drie lijnen en twee derde, die bruinachtig groen is. Op het midden van den Bek is eene kegelachtige holligheid „ die blauwachtig zwart is, aan den vleeschkoleurigen. rand van het Opperkaakbeen eindi- gende , deze rand is een halve lijn. De Gaping is zeven lijnen, Het Onderkaakbeen is gelijk met het bovenfte „ beide kraakbeenig , en geelagtig, van onderin een? halven cirkel uitgefneeden , onder de Tan: denis dezelve eene halvelijn ; van daar word het verbreed, tot dathet, op de lengte. van vijf lijnen en.een vierde, twee lijnen dik word.; van hier loopt‘het met een rechten heek van onder, en van boven met een fchuinfche lijn na de zijden van het Hoofd , alwaar het tot aen de kromming van het Kgeuwklepie voortloopt , vant welk ftraks nader. TusscHEN de beenderen der Onderkaak is de Keel, diezig vertoond van boven met eenen halven cirkel, aan de Onderkaak vast en ter zijden aan de zijden van het Kaakbeen; eindelijk loopt het ineen boog uit, die aan wederzijden. met een Doorntje eindigt, dat kraakbeenig is. De Keel is negen lijnen lang, en zeven lijnen breed; ijder Stekeltje, (dat kromis,) is witachtig ros, gelijk de Keel, en anderhalve lijn lang. IL Brier. IN- DE CHAETODONTE ARGO: 23 A Nanmrimsus ad finem Maxille fuperioris, (nam Labia vix, acne vix quidem dici posfunt,) diflantia curva trium linearum. cum. duabus. ter Bius partibus fuscovirescens, — In medio rostri , [fub Narium diftantia , adest cavitas fubconiea , eyaneo nigricans, ad marginem. corneum Maxillae fue perioris defrnens ; margo baec fami lineam: aequat, — Sub bac eminent Den- tes , flexiles , fübulatz, [etacei, confertisftns. RiGtus orisfeptem linearum. Maxilla inferior fuperiori aequalis est , et ut illa cartilaginea y flavescens fubtus in femicirculum excifa , mox fub Dentes famiineam. aequat 3 dein utrinque dilatatur ‚ donec , ad fongitudinem quinque linearum. eum. quarta parte , duarum linearum crasfitiem adipiscatur ; bic. fübtus. angulo. vectos, fuperius linea obliqua in latus Capitis protenditur ‚ ex quatandem produci- dur, usque ad. eurvaturam Valvale Branchialis, de qua mox dicam... INTER diae baec inferioris maxillae osfa , gula fubconeava. urvent- pur, fuperne femicirculo Maxillae füperioris adhaerens ad latera, ad & jus crura. tandem im. fomicirculum. definit! utringue aculeo. cartilagineo: Longitudinem babet novem linearum, et latitudinem feptem lisgarum ;. uz Pergue aculeus veflexus , cam. Gulá albidd.rufescente concolor ,. longitudi- nem babet. fesqui lincae. 24 OVER DEN GEVLAK TEN KLIPVISCH. PxprgEN U Wel Ed. Hooggel. het Hoofd van ter zijden be- fchouwt, zult gy dit bijzonder, en anders, dan in de andere Klip visfchen, winden; van ter zijden gezien, vertoont het eenen onge- lijk beenigen Kegel, die van onder met een kromme lijn eindigt; van de ‘Tanden tot den uiterften rand van "t Kieuwklepje is 'ér een duim, zeven lijn en een vierde afftands, en dezelve maat toont de hoogte. i HE oy corboofdsbeen is bruin rood , en word door een geflin- gerd uitftekend middelfchot , dat tot onder’ oog loopt , van het Lf^andbeen afgefcheiden; het is driehoekig , maar onder het Oog doorloopende , maakt het met het Opperkaakbeen eenen rechten hoek; het Kaakbeen is een lijn lang. Aan de onderzijde {taat het Oog, zeven lijnen van den top van het Hoofd af; de bovenfte Slinger van het middelfchot is vijf lijnen , en het Been, aan dien Slinger raakende, is twee lijnen; de onderfte Slinger , die onder het Oog loopt, is zes en vijf zesde lijnen. De dikte van ^t middel- Íchot is eene halve lijn op zijn breedst. De Oogsholte ftaat drie lijnen en een halv van den Neus; de Mid- kring is drie lijnen middellijns, en een lijn breed. De acbterffe Oog- LS d [OR DE CHAETODONTE ARGO. 25 Sr Caput a latere infpicis Fir. Celeb. , id mirum et a toto Chae- todontum genere prorfus aberrans videbis ; a latere vifum , conum ani- fofcelum refert; fubtus linea curva terminatum ; a Dentibus , usque ad ul- tinam marginem valoule Brancbialis , diflantiam unius. pollicis, feptem linearum cum una quarta parte inveni , et altitudinem eandem. Os Frontis usque ad plagam füpra nafalem fusco rufescit, et ab Oste brechmatis, fepimento quafi anfractuofo, triangulari, fub Oculo pergens , cum maxilla fuperiore angulum rectum facit , crus maxillae unius lineae longum est. Ad infimam partem locatus est Oculus , diffantia verticis ab Oculo est fep- Lem linearum, arcus fepimenti fuperior quinque linearum ‚ crus arcum tangens duarum linearum ‚ arcus infimus , Oculum includens , fex: linearum cum quinque fextis partibus. — Crasfities disfepimenti femi lineam ,. et qutar- tam lineae partem mon excurrit in latiore parte. Oeurr orbita a Nafo diflat tribus lineis cum femisfe , diameter ejus quinque linearum est; annulus femilineam crasfus , diameter [ridis, trium linearum , Iris pulcerrime flavescit. Dum orbita fufco rufa est, Erisr. Il. G hi 26 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. Oogappel is ligt zwart, anderhalve lijn breed , en de binnenfte nog geen lijn. He r ZZ^"andbeen, van boven gegolvd, is in een rand van zeven lijnen en een half ingeflooten, van vooren word het door het ge- melde middelfchot van het Voorhoofdsbeen afgefcheiden , en van achter aan den Kieuwrand vastgehecht ; deszelfs breedte is ander- halve lijn. De bruin roode coleur word onder en achter hetoog, alwaar het Onderkaakbeen begint, olijfcoleur , naar onder allengskens geeler. Achter ’ oog rijst’er een ander Beentje, dat rosachtig geel is, regt naar beneeden gaat, en naar het einde der ftrot omgekromd is, enweder naar bovengaande, word het de binnenrand der Kieu- wen ; op de hoogte van tien lijnen en drie vierde maakt het een kromte van vier lijnen middellijns, en dan weder naar beneden gaande , word het halver weg bedekt door het onderfte deel van het Kieuwklepje ; deszelfs geheele lengte is elf lijnen. Van agter rijst een breed Been. loodregt op, dat de agterfte rand der Kieuw maakt, zijnde twee lijnen en een achtfte breed , in het midden omgeboogen , loopt. het onder de Kieuwklep door, en verdwijnt. | HT Kienwklpje begint aan ^t onderfte Kaakbeen , alwaar het ll. BRIEF. vlee DE CHAETODONTE ARGO. 27 lridis annulus , roe ipfa potius. Iris. lineae. crasfitudine gaudet. — Pupilla exterior nigro coerulescens fesqui lineae diametrum Latet, interior vero , non- dum lineam adaequat. »« SEQUITUR jam Osbregmatis, a parte füperiore, margine undu- lato , feptem. linearum eum femisfe, inclufum , a parte anteriore , fepimento füpra memorato ab Osfe frontis faparatur , a parte posteriore , margini brancbiali interiori adnectitur. | Latitudo ejus inter marginem. e£ eculum fesqui lineae. — FIuc usque color fusco fulvus , fub oculo vero et po- ne eum, cum Maxilla inferiore conjungitur , coloremque adipiscitur olva- ceum , ad inferiora fenfum lutescentem. — Pone oculum. aliud furgit Osft- culum rufo flavescens , recta descendens , et ad gulae finem curvatum , gradum revocans , vefurgensque fit margo interior Brancbiae „et ad altitu- dinem decem linearum ‚cum tribus quartis partibus vecurvatur ‚ curvatura majori, cujus diameter quatuor linearum est, iterum descendens , ad me- dium longitudinem obtegitur parte inferiore valvulae Brancbialis ,| dum tota longitudo undecim linearum est. A parte posteriori Os latum perpendicula- riter furgit , margo nempe posterior Branchialis , quà duas lineas cum octava parte latus. in medio circumflexus , fb valvulam Branchialem evadit. VALVULA Branchialis a? infoma, Maxillae inferioris. parte inci- G 2 pit, 28. JOVERODIEN GEVLAKEEN KLIPVISCIT. vleefchig en geel is, ter hoogte van drie lijnen, het word aan weder- zijden uitgefpreid , van agteren tot het midden loopt het fchuinsch ter hoogte van negen lijnen , en ter breedte van eene lijn. Van binnen altijd eene breedte houdende, loopt het tot aan de groote kromming. Het Klepje zelv fluit juist in deze gemelde kromming van het Wandbeen; maar een weinig lager wat zamen getrokken zijnde, maakt het aan wederzijden een fpleet, en toont dus de bloo- te Kieuwen; de agterfte fpleet is breeder, zijnde vijf lijnen en een half hoog, en een lijn breed ; de voorfte is een agtfte lijn breed, en zeven lijnen en een half lang. Het A/epje zelv is een duim lang, en een half duim breed, bruin geel , en daar het kraakbeenig is, bruine olijfkleur, in het midden zijn twee geelachtige niervormige vlakken. Drr A/epjeisniet, gelijk de Kieuwdekzelen in alle andere Visfchen, ter zijden vastgehecht, maar alleen van onder; van boven , enaan de beide zijden los zijnde, maakt het eene flingerende beweeging; de groote kromte heeft van binnen een plat randje , welke het Klepje in de inademing tegen houd. Dus vertoont zig het Hoofd van den GEVLAKTEN KrrPviscn. Indien U Wel Hoog Gel. het zelve vergelijkt met die van U Ed. Ver DE CHAETODONTE ARGO. 29 pit, ubi membranacea flava ad altitudinem. trium linearum „ membrana baec , ab bac et ab illa parte protenditur , a posteriore fcilicet ad mediam usque via obliqua, ad altitudinem novem linearum , et latitudinem. unius lineae. — d parte anteriori, febà femper. conflans , ad curvaturam magnam excurrit. — Ipfa Valvula a parte fuperiore cum. fupra memorata. curvatu- ra exacte convenit , fed paulo post, aliquantulum contracta ‚ Brancbias apertas fistit, quae apertura rimam e[ficit ab utraque parte , vima poste- rior latitudinem. unius lineae „et longitudinem quinque linearum. cum femüsfa babet. _Anterior vero octava lineae parte biat, per longitudinem f2p- zen linearum. — Longitudo Valvulae unius pollicis est, et latitudo femipol- licaris füperne fufco fülva , dein quatenus cartilaginea est fufco olivacea , in medio macnlae duae veniformes flavescentes. VALVULA aec non a latere adfixa ‚ ut opercula Branchialia in aliis faltem mon omnibus Piscibus, Jed a parte infima ;- dum füperius et lateraliter libera motum ofcillatorium peragit ; maxima curvaturainftructa a parte interiori margine plano ,. in infpiratione aeris , Valvulam füstinen- £e. Hoccr modo fibi babet Caput CHAETODON' TIS ÁRGTI. Quod fi compares Wir Celeb. cum ommibus , quos posfides , aut in Muftis bris. IL H pro- 36 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. Verzameling, ofdie, welke in de Kabinetten gevonden worden; zal U Ed. ligtelijk gewaar worden, dat in alle de anderen van dit geflagt het Kieuwgeftel veel eenvoudiger is, en van dezelve verw als het geheele Ligchaam, zoo dat zij als uit een ftuk fchijnen , en met eene en dezelve coleur gefchilderd ; gelijk in den Jang fmoeti- gen, Soldaaten-Z^isch , en geffreepten Klipvisch , blijkt. HeT LiGCHAAM is rondachtig, en loopt naar den ftaart rolrond. Van vooren loopt het vanhet Hoofd, ter lengte van een duim ; {chuinschop. De Rug is platachtig , en loopt ter lengte van twee dui- men en twee lijnen , onder de doornbeentjes recht ; daar van daan loopt zij met een fchuinfche kromte naar beneeden , ter lengte van een duim, zeven lijnen en een halve; deze geheele lengte is met eene breede Vin van weerlooze Beentjes gecierd. De kromte aan den {taart is vijf lijnen en een half. De Rug is bruingeel, en word naar den ftaart toe geelder, tot dat zij in de kromte bij den ftaart in ee- ne zwarte vlak eindigt ; onder de weerlooze Beentjes echter ziet men een loodblaauwe coleur, die uit den grond der Rugvin voort- komt. De hoogte van de Rug tot den Buik vind ik drie duimen en drie lijnen, de lengte drie duimen en vijf lijnen. De Zyffreep is wat ver- Il. Bauer. he- DE CHAETODONTE ARGO. T proftant , congeneribus videbis , fabricam in omnibus. multo_fymplicio- rem, et concolorem , ita, ut toti bomogeuei , et quaft uno eodemque peni- cillo picti videantur , ut in Roftrato, ftriato, Capiftrato, asque be- ne multis videre est. TRuwNcus /abrotundus, in cylindrum caudam verfus abit ‚ parte antica a Capite per longitudinem unius pollicis et duarum. linearum. obliqué adfcendit. Dorfüm planiusculum per duos pollices et unam lineam füb osfs- culis aculeatis recta protenditur ; dein obliqué deorfim. curvatur , per unius pollicis, feptem linearum. cum femisf longitudinem ad caudam. abit ; boc fpatium totum Osfrculis inermibus coronatum est. Arcus caudae. quinque linearum. cum. femisfe. — Color Dori fufco fulvus ‚ caudam verfus fenfim Jutescit , donec ad arcum concavum caudae in maculam nigram abeat , Dor- fam füb inermia Osfrcula tamen livido colore , ex bafs pinnae dorfalis pra- veniente , tinctum. AL TITUDINEM a'entre ad Dorfum trium pollicum y totidemque finearum imoeni , et longitudinem trium pollicum , cum quinque lineis. Li H 2 nea 32 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. heven, loopt evenwijdig aan de kromte van den Rug, en ftaat zeven lijnen van den Nek af, en van het midden der Rug negen lijnen en een half; ter lengte van twee duimen en drie lijnen is zij zeer zigtbaar, en van daar verdwijnt zij naar de ftaart toe. VLAK agter den Kieuwrand {taat de BoRSTVIN, die gecl- roodbruin is, aan de boven voorzijde loopt zij in een punt uit, van agter is zij rond, en beftaat uit XIV Beentjes , fchoon "er de Heer DRUNNICHE maar XIII geteld heeft; ijder Beentje fplijt zich in twee, en de toppen zijn wit ; van vooren ziet men een Bastaard- vin, die aan de voorzijde omgekruld is, en van "t laatfte Beentje {chuinsch naar boven loopt. De lengte van ’t grootfte Beentje is acht lijnen en een half , het kleinfte is vijf lijnen ; de breedte is vier lijnen en een vierde. De Bastaardvin is twee en een half lijn lang, en drie lijnen en een half hoog. Hem vleefchig gedeelte der Staart, of de afftand tusfchen de twee boogen, is negen lijnen en een zesde. De zijden van het Ligchaam zijn donker olijfkleur, naar den rug zwarter wordende, en met veele zeer zwarte vlakken , die ongeregeld geplaatst zijn, en dicht bij elkander ftaan, gecierd, van de Borst tot aan den On- derbuik. De DE CHAETODON' TE ARGO. 33 nea lateralis paululum elevata , curvaturae Dorfi parallela a nucha fep- tem lineis diffat, a medio Dorfo novem lin. cum femisf ; per duos pollices et tres lineas valde confpicua, dein fenfim evanescit ad caudam. Mox post Branchiae posteriorem partem ad/lat PINNA PEcrroRA- LIS flavo fulva , antice fuperne in acumen abiens , postice rotundata , Os- Jiculis XÌV conflans, quam Vir Clar. BRUNNICHE XIII zumera- verit, quodque Osficulum , fuperne bifurcatum apicibus albis , antice ba- bet pinnulam fpuriam a parte anteriore comvolutam , ab ultimo Osficulo, oblique adfcendentem. — Longitudo maximi Osficuli , a pinnula fpuria ex- orti, est octo linearum cum femisfe ‚ minimi quinque linearum ; latitudo, quatuor linearum cum una quarta parte. —.Bafrs Pinnulae fpuriae duarum linearum. cum femisfe „ et altitudo trium linearum cum femisfe. PARS caudae carnofa , froe diffantia inter duos arcus , novem lineas cum fexta parte continet. — Latera faturate olivacea , dorfinn verfus. ni ? 5 3f LI | li j LI i. (7. * 5 D LI d p i m" (à gricantia , maculis atris , mimerofisftmis , confertis picta , ad Pectoris e abdominis plagam usque. Eris. Il. i Pec- 34 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. De Bons' ftaat van de Strot, tot de Buikvin, een duim af, en de Borstvin ftaat zeven lijnen boven den krop, de Borst is geel, hebbende in het midden een groote loodkleurige vlak. VAN het begin der Buikvin tot aan het eerfte beentje der $taart- win is ‘er een duim en vier lijnen; de Buik loopt, gelijk de Rug, in een regte lijn voort, in welke vlakte de drie ftekelige beentjes der Aarsvin ingeplant worden, door middel van eene Vetvin, die ook het vierde en de dertien weerlooze beentjes bevat; de verw des On- derlijfs was geel , en men ziet "er een loodblauwe vlak , die vrij groot en onregelmaatig is, op. De BUuIiKVINNEN, twee in getal, onder de Borstvinnen ftaande, zijn geelachtig bruin , en rijzen uit eenen grooten Tepel, aande zijdedesbuiks, ende beentjes zijn Vl in getal, van welke het eerfte fcherp en gedoornd is, van den tepel tot aan de punt is het elf lijnen en een half; de verw is yvoirwit. De andere weerlooze beentjes worden naar gewoonte van boven verdeeld; derzelver grootfte lengte is een duim en vier lijnen, de kleinfte vier lijnen. Ik heb Cwijlde Visch gedroogd en gevernischt was, ) de breedte der Buikvin niet naauwkeurig kunnen meeten , als die in elkander geplooid was. Ill. Brier. DE DE CHAETODONTE ARGO. 35 PECTUS 4 Gula, ad Pinnam ventralem , pollicis fpatio. diflat, et Pinna pectoralis per feptem lineas a gula elevata ; color lutescens , in medio macula magna plumbea. | A PrN Na ventralis initio , usque ad primum Pinnae analis osficu- dum , pollicem unum et quatuor lineas invent; Venter aeque ac Dorfum recta procedit , in quo plano tria osficula aculeata Pinnae analis inferun- Zur , ope pinnulae adipofae , quae et quartum. aculeatum et tredecim. ener- mia comprebendit osficula; color abdominis flaous , macula tamen infignis plumbea arregularis confpicitur. PINNAE VENTRALES dude . füb pectoralibus fitae, flavo fuscae, ex magna Papilla ad latus abdominis proveniunt osfcula VY, quorum pri- mum validum aculeatum , ab initio papillae , usque ad mucronem undecim lineas aequat. cum femisfe ; color ejus eburneus. — Caetera osficula inermia more folito dividuntur ad apices, maxima eorum. longitudo. unius. pollicis est cum quarta parte, minima quinque linearum. — Latitudinem , ob rigidi- tatem ficcati Piscis „et Z"ernice obducti exacte metiri baud potui, cum a- Jiquantisper plicata erat pinna. l'2 ANUS 36 | OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. De Aars, vlak agter de Borstvinnen, was een lijn lang, en ftak een weinig uit. De darsvin loopt ter lengte van een duim en tien lijnen en een half, en bevat XVIII beentjes, van welke "er vier gedoornd zijn; deze beentjes worden, wan den top van het eene beentje , totop een derde van het tweede , en van het tweede tot twee derde van het derde, en van het derde tot drie vierde van het vierde beentje , door een vlies zamengevoegd. Het eerfle beentje is vier lijnen en een halflang, deszelfs top liep in een borftelhairig puntje , ter lengte van eene lijn, uit. Het tweede beentje was van den buik tot den top zes lijnen en een half; en twee lijnen en een half breed. Het derde was vijf lijnen lang, en eene lijn breed. Het /aaz/fe is vijf lij- nen lang, en eene lijn en een zesde breed. De lengte der Bastaard- of Vet-vin is een duim en vier lijnen, en de breedte een en een halve lijn; zij is van dezelve coleur van het Ligchaam, en ook gevlakt. Het getal der weerlooze Beentjes is XIV, zij wijken aan den top van een, zijn geel, met een brum vlies zaamgevoegd , en hier en daar ziet men eene loodcoleurige vlak. DE STAARTVIN is geheel, en kegelachtig , door XIV Been- DE CHAETODONTE ARGO. 37 ANUS post Pinnam ventralem , longitudine lineae. paululum. promi- mens. PINNA ANALIS per tmius pollicis , decem linearum cum femisfe longitudinem excurrit, osficulis conftans XVIII, quorum quatuor acu- leata, baec membrana ,| ab initio apicis unius osficuli , ad tertiam partem alterius „in duobus prioribus , adfegitur , e£ a fecundo ad. duas tertias. par- tes tertii, et a tertio ad tres quartes partes, quarti osficuli. — Primum osfseulum quatuor. lineas longum ‚ una. cum femisfe latum erat, apex in mucronem fetiformem unius lineae protendebatur. — Osficulum fecundum fex lineas cum femisfe a ventre ad apicem offendit, latitudine duarum. li- nearum cum femisfe. "Vertium. quinque adaequabat lineas , ad latitudi- nem unius lineae. — Ultimum quinque linearum ‚ ad latitudinem. unius hi- neae cum fexta parte. LoNcGiTUDOo Pinnae fpuriae , /7ve adipofae Analis , est uius polli- cis cum quatuor lineis , e£ latitudo unius lineae cum femisfe ; i orpori con- color est, et maculata. — Osficula inermia XIV , ad extremum divergen- tia flava, suembraná fuscà connexa , plumbeo colore bine et illinc tincta. PiNNe Caup. integra fubconica Osficulis XIV fulcitur , conum EpisT. IL K £rttti- 38 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. Beentjes opgehouden, zij gelijkt eenen geknotten kegel , welkers bo- vendeel tien lijnen lang is , en de breedfte zijde een duim en negen lijnen; de verw is vuilgeel , met eenige weinige flaauwe vlakken, die over "s hantsch ftaan. De Rucviw eindelijk ftaat als eene kam op den rug, en be- ftaat uit XXIX Beentjes , welker laatfte , zeer klein zijnde , aan den Heere BRUNNICHE ontfnapt is , als die 'er maar XXVIII geteld heeft. De elf eerfte Beentjes zijn gedoornd. Het eerffe, dat het kleinfte is, is nog geen vier lijnen lang , en een vier- de lijns breed. Het tweede is zes lijnen lang, en een vierde lijns breed. Het derde is een duimhoog , en dus gelijk in alle de andere van dit geflacht het grootfte ; echter loopt het met geen borftelhairige Spriet uit, gelijk in de gryze Klipvisch, in het Bezaantje, in de gevleugelde, geboornde en klein gefcbubde, in welke het vierde borftelhairig is, en dus van die wet van het geflacht afwijkt. Het verde is elf lijnen en een half lang, en anderhalve lijn breed. Het vijfde is tien lijnen hoog, en anderhalve lijn breed. Het zesde is negen lijnen hoog, en {taat twee lijnen van het vijfde af. Het zevende is acht lijnen en drie vierde hoog, en dunner dan de andere, zijnde nog geen lijn breed, en ftaat een lijn van "t zesde af. Het achte is zeven lijnen en drie II. Brier. vier- DE CHAETODONTE ARGO. 39 brumeatum vefert ,. cujus pars fuperior decem adaquat lineas ,— partem la- tiorem unius pollicis novemque linearum üoeni ; color fordide flavescens, maculis paucis pallidis in quincuncem dispofstis. INSIGNIS tandem Pinna, crifla quafi , Dorfalis est, totum dorfum percurrens Osficulis conflans XXIX , quorum ultimum inerme minimum. oculos Clar. BRUNN1CHII fugit ut qui modo XXVIII numeravit. — Osficula undecim aculeata fint. Primum , minimum , non dum quatuor adequat lineas „ex femilinea diflat. Secundum fex lineas ba- bet, et quarta parte lineae latum. —."Vertium pollicem babet in altitudine, maximum , ut folet in boc genere , mon tamen in fetam longisfmam porri- gitur, ut meanefcente, acuminato, pinnato, cornuto, macrolepi- doto, cui quartum fetiforme , ficque a lege generis aberrat. — Quartum undecim leis cum femisfe altum fesquilinea latum. est, tanto a tertio diflat. Quintum decem babet lineas , et fisquilinea latum. — Sextum novem leis altum , a quinto duabus lineis diflat. Septimum octo. lineis cum tribus quartis partibus altum ‚ una linea latum, et tanto a fexto. di- flat. Octavum feptem lineas cum tribus quartis partibus altum ‚ graci- lius est, mondum lineam adeguans , et lineae diflantia recedit. Nonum Jex lineas cum quinque fextis partibus babet a dorfo ad apicem ‚ latitudo K 2 | li- 40 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. vierde hoog, het is dunner, als zijnde nog geen lijn dik, en wijkt een lijn van het zevende af. Het negende is zes lijnen en vijf zesde van den rug tot den top, en meer dan een lijn breed, en ftaat een lijn van het achtfte af. Het ziende is zeslijnenhoog , naauwlijkseen lijn breed, en ftaat twee lijnen van het negende af. Het /aatf/e is zeven lijnen en een half hoog, en een lijn breed, enligt vlak tegen de weerlooze beentjes aan. Behalven de drie eerfte en het laatfte beentje, zijn zij alle krom, vuilgeel , en met een bruinachtig ros vlies, dat van onder zwart is, en van boven uitgefneeden , verbon- den. De XVIII weerlooze beentjes komen zeer na bij elkander. Alle worden zij in de Petvin ingeplant, welke loodblaauw is, en eene zwarte rand heeft; zij is een duim en zes lijnen lang. Het eerfle beentje is een duim lang. Het tweede een duim en vijf lijnen. Van het vierde af, worden zij kleiner; zoo dat het /aaz/fe maar drie lijnen lang is. Alle ftaanzij even ver van elkander, en zijn van bo- ven breeder en vlokachtig; de verw is geel, en het vlies zwart. Dit is alles, Mijn Heer, wat ik U Wel Ed. Hooggel. van den GEVLAKTEN KrripviscH kan melden. Van harten gaarne wenschte ik "er iets aangaande de levenswijze en aard te konnen bij- voegen; maar deze inwoonder van de Kroos-Zeeis, gelijk alle ande- re DE CHAETODONTE ARGO. 41 lineam fuperat , ab octavo per lineam diflans. Decimum fex lineas altum, linea vix latum , a mono per duas lineas diffat. Ultimum tandem feptem lineas eum femisfe altum ‚ linea unica latum ,| inermibus accumbit. — Om- nia bec osficula , prater. tria priora , et ultimum , fübcurva fordide flavescunt ; et membrana fusco rufa, ad bafin nigricante , furfum. excifd connectuntur. — Osficula inermia numero XV LLL magis ad fe invicem ad- propinguant. Omnes in Pinna. adipofa inferuntur , plumbeo cyaneá , mars gine nigro, per pollicem et fex lineas extenfa. Primum osfsculum pollt- cem adeguat. _Secundum pollicem cum quinque lineis. A quarto decres- cunt, ita ut ultimum tres tantummodo lineas babeat. Omnia aeque. di- flat, omnia fürfum divergunt et floccofa evadunt ; color flavus omnibus , membrana nigricante connectuntur. Hac funt, Fir Celeberrime, quae de Curr o now TE An- GO tibi fcribenda babebam. Vellem ex animo quaedam de moribus. et vivendi modo aliqua addere potuisfe ; fed bic Maris Indici zncola aeque ac omnes Pisces exotici , ( paucis exceptis „) nobis latet , mec mifi mortuis , Eris. Il. I 110- 42 OVER DEN GEVLAKTEN KLIPVISCH. re uitlandíche Visfchen , (eenige weinige uitgezonderd , ) ons onbe- kend, en wij krijgen dezelve nooit levendig te zien. Ik heb hier geen befchrijving der Scbubben , nog derzelver afbeelding , door het Vergrootglas gezien, kunnen bijvoegen, wijl deze Visch, de eeni. ge, die ik ooit gezien heb, gevernist is. Alleen heb ik opgemerkt, dat zij zeer klein, en bijna onzigtbaar zijn op het Hoofd , dat de Kieuwdekzelen geen fchubben hebben, op de zijde van vooren zijn zij klein, naar den Staart worden zij grooter , vooral nabij de Zij- ftreep. Ontfang dan deze befchrijving , Mijn Heer, hoe zij ook zijn mooge; verfchoon in gunfte, naar uwe gewoonte , mijne feilen; terwijl ik mij, in U Wel Ed. Hooggel. altoos hooggefchatte vrind- {chap aanbeveclende, noeme, Wer Eper HOOGGELEERDE HEER! U ZZ Ed. Hooggel. dienstwillige Dienaar UTRECHT, den i5 Mey 1769. P.BODDIASFEWmN J. IL. Brier. DE CHAETODON'T.E ARGO. 43 nolis obvenit. Squamarum defcriptionem , et iconismum per Microsco- pium vifum , addere non potui ,. cum defcriptum fpecimen ‚ unicum quod aniquam oculis meis obvenit , vernice obductum erat. — Id obfervavì tamen minimos et vifum fugientes esfe, in Capite , Branchiae alepidotae , in latera Caput verfus parva, Caudam verfus crescentes ,„ praefertim. ubi linea lateralis ad eam tendit. Accipias ergo , banc qualemcunque. defcriptionem ,| Wir Celeberrime ; erroribusque meis benigne, ut foles , igmoscas, rogos me in tuam , mibì emper. bonorifscam , ferves amicitiam enixe peto. Valke, ULTRAJ. AD RHENUM, ipfis idibus Maji MDCCLXIX, NECESSARIO CORRIGEND A. Pag. rr. reg. r3. amplifcanda atque profeguenda. lege amplifscanda atque perficienda. === I7. --- ult. AV. rs. lege JV. 16. --- 23. --- I2. EX gua --- ex quo ene == --- I4. dude — --- duo === 29. --- 4. anteriori- - - interiori === 33. -t-- 6. quam | --- quamvis i ZINHINDERENDE DRUKFEILEN. - Bladz. ro. reg. zt. niet lees hier ---- 20. --- I4. Stoartvin --- Staartvin ---- 24. -- (laatfte) agterfte --- uiterfte PETRI BODDAERT MUEJYBRCTINA DOECTORAS Urbs FLISSINGAE exconfiliarii, Societatis ZEELANDICE fcientiarum, que FLISSINGAZE eft, Socii, B Ru TOE eN AD JOERI AMPLISSIMUM po Ro O- b hu ps MWE SD I C INE DOC KO R EM, Urbis 4MSTELOD AMI Comni[farium , Societatis IN DICAE Occidentalis Moderatorem ,| Societatis SURINAMENSIS Direftorem Sagaci[fimum. iD 0e NOE S Fo t D DON OE ER TE AG INE A Defcripta atque accuratiffima icone illuftrata EX MU SEU Fok Rl es LOE OB EORR IME JOHANNIS ALBERTISCHLOSSERI, Dum in vivis esfet AUE D IC HNE DOCTOR ES Expertisfimi , Societatis regie LONDINENSIS, atque Societatis Z E E- LANDICAE que FLISSING ZE eft, Socii. duMS TIuELOINIDDSI!?MI, Arvo CORNELIUM vau TONGERLO, wnccrxx. WEL EDEL GESTRENGE HEER! TRO IJ hebben onze verwondering dikwijls laaten gaan, over $2 Wt it de verfcheiden Dieren, welke met ons, onzen Landen Chus Waterbol bewoonen; zoo vaak wij over de Natuurlijke historie fpraaken, en die overeenkomft zogten na tegaan, welkers aanzijn zoo klaar blijkt. Wij oordeelden, dat de Natuur zonder gaping, in eene geduurige rei van den Menfch tot den Polijpus voortging, dat hier van daan de Plant- Dieren het Dierenrijk, met dat der Bloemen vereenigden, en wij zaagen verder, hoe door verfcheiden trappen de bewerktuigde Planten, tot de onbewerktuig- de Delfítoffen overgaan. Her zij mij thans geoorlofd Weled. HEERU Weled. eenen fchakel uit dien grooten keten voortedraagen, en wel zulk eenen die de Levenbaarende met de eijerbaarende verbind, Ik meen het KRAAKBEENIG SCHILDPADJE. Mr dunkt ik hoor U Wel Ed. Geftr. mij reeds tegenwerpen, Jil. Brier. dat TIL BIB O D DINE IR E OVER DE ER A AK BBE NGE DT DPA Pi RUS BODDAERT B R | E Jj VERA: EN BIE LER BODDAER TD: MEDICING,DOCTOR, Oud Raad der Stad VLISSINGEN, Lid van het ZEEUWSCHE Ge- noodfchap der Wetenfchappen te VLISSINGEN, A AN DEN ZZELEDELEN GESTRENGEN HEERE m qu OM ERIT T. MEDICINE DOCTOR, CommifJaris der Stad AMSTERDAM Bewindbebber der IW ES T-INDI- SCHE Compagnie, en Directeur der Societeit van SURINAME, Behelzende eene Naaukeurige Befchrijving, en naar het leven vervaardigde Afbeelding, VevAor Ne DE KR A AR BEEN LIGUE ORO Det A TIN Uit de Verzameling van Wylen den WELEDELEN ZEER GELEERDEN HEERE JOHANNES ALBERTUS SCHLOSSER, In Zijn WELED. Leven Zeer Kundig Artz, Lid van het Koninglijk Genoodfchap te LONDON, en van het ZEEUWSCHE Genoodfchap der Wetenfchappen te VLISSINGEN, Bes AM SEN DAM, by KORNELIS vau TONGERLO, 1770. TTA ! j| /j ARRA TIU / BN j RA HI / / i, / dM h i NS tl P/4 ZIRO 4dMPLISSIMO uL RR LO.- Bo uis MZ DE DO C S XV BBO ND: De A-E RE OE A RIA, quae nobiscum globum noftrum terraqueum. babitant "jk V£ animalia, faepius mirati fumus, cum mibi Fir Celeb. con- DAS tigerit fermonem. de re Naturali tecum babere, atque ana- logiam, quae inter eatam clare patet , prorfus inquirere. — F'idimus. tum Naturam absque. biatu et continuata ferie procedere, ab bomine ad poly- pum, etindezoopbyta , duplici vita , regnum Faunae cum laeto Florae im- perio conjungere „ Et tandem per varios plantarum gradus ‚ in inorganifa- ta definere corpora perfpeximus. Jam mibi liceat Vir Celeb. annulum ex illa magná catená oculis tuis Jubjicere et quidem talem, qui ovipara cum viviparis conjungit animali- bus; TESTUDINEM volo CAR TILAGINEAM. AE mibi objücientem ‚non per Testudines , fed Lacertas tranfstum efftai , /Episr. TI. A ^o vi- 2 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. dat deze overgang , niet door de SCHILDPADDEN, maardoor de Haagdisfchen gemaakt word; maar wat is een SCHILDPAD an- ders dan een geharnaschte Haagdisch, en in de Natuurlijke order, fchijnende SCHILDPADDEN, tot de Haagdisfcben te behooren , of ten minften dezelve ten naauwften te volgen. Het blijkt duide- lijk dat zij in allen deele met de Haagdisfthen overeenkomen, en al leen door een beenig {child onderfcheiden zijn; het is bij een naau- keurig onderzoek ten hoogílen blijkbaar, en alle de waarneemin- gen der Natuur onderzoekeren toonen aan, dat de meeste Zee be- wooners, met een dik Leder, Schubben, of Schilden gewapend zijn. Dus hebben de Visfchen /öbubben, de Schelp- Visfchen kalk- agtige Hmzen, de Zee- Duizendbeenen en de Zee- Katten fcbeeden „ de fterren en verfcheiden Zee-appels zijn lederagtig of kalkagtig. Deze bij elkander gebragt, kan dunkt mij de natuurlijke order dus begreepen worden: De Maagdisfchen, de Schildpad „ude Zee: Kat, de Zee-Ster, de Zee- Appel, de Hoorens en Schulpen, de Zandpijp de Steenworm, de. Houtworm, de Zandkoker, de Zee- Duizendbeen, de Zee- Rups, de Visfthen. Ix oordeel dat het geflagt der SCHILDPADDEN, tusfchende Haagdisfchem, en Zee- Katten moet geplaatst worden, om dat het IIl. Brrr. Hoofd, DE TESTUDINE CARTILAGINE A. * video, fed TesTupo, quid aliud est quam Lacertaloricata, et inor- dine Naturali T EST U DYN E Spertinere , ad Lacertas vel faltem proxime Jéqui , nullus dubito. Ab omni parte cum Lacertiscomvenire , et folum modo os- fea differre testa clare patet; et oceanis incolis id proprium effe," quod duriori corio , fquamis , feutisve durioribus obtegantur , docent omnium Naturae ferutaterum obfervationes , fic Pisces fquamis, Lacertae fcutis Conchijlia testis, Nereides tubis , Sepiae vaginis inftruuntur „ et Afte- rae, Echinique coriaceae, wel calcareae. Hisce in Phalanges ve- dactis , ordo Naturalis fic. concipi poffe mibi videtur: Lacerta, Tes- tudo , Sepia, Afterias, Echinus, Conchijia Univalvia, Bival- via, Solen, Pholas, Teredo, Serpula, Nereis, Aphrodite , Pisces GENUS aque T'ES'TUDINIS ter Lacertas et Sepias collocari deberi, ex eo cenfeo, quod fimura capitis, bedum , caudaeque Lacertam 2 d 8 E) E d 5 AWO refe 4 . OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. Hoofd, de Voeten en de Staart eene Haagdifcb vertoonen, en het Ligchaam, gelijk dat der Zee - Katten, in eene fcheede beflooten is. De Ridder LiNNzvus geeft hetgeflagts merk aldus op: een vier- voetig Ligchaam, dat een Staart beeft, met een Schild bedekt is; en de Kaakbeenen , zonder Tanden. (Syft. XIL. p. 350.) De Heer GRoNOVIUS befchrijft de ScHILDPAD aldus: een viervoetig Ligchaam, met een barde onbeweeglijke Schaal omgeven, onder welke bet Hoofd, de Voeten, en de Staart konnen verborgen worden; Vier loop-of Zwem- Pooten, de Staart zeer kort enkegelagtig. (( Muf. Icht. Il p. 85.) Volgens den Natuurlijke rang kan de ScHiLDPAD dus bepaald worden: Kortffaartige Haagdiscb met een gebarnaftht Ligchaam. Drr geflacht kan in drie benden verdeeld worden. De Zee- Schildpad met Zwem. Pooten, de Land- Schildpad met gefpleeten Vingers, en de Zoetwater - Schildpad , met ftompe onverdeelde olij- phants voeten (LaNN. dbid. in d^ aanmerk.)) - ALLE hebben zij datgemeen, dathet Hoofd wat breeder dan den Hals is, en kegelagtig, de Mals isrolrond, en gerimpeld, het Ligchaam met eenfchild , dat beenig , Kraakbeenig, of Leder- agtig is gedekt, in zommigen is het als een verwulf verheven, in an- DE TESTUDINE CARTILAGINE A. 5 referat , atque corpus , aeque ac Sepiarum , vagina feu teffa includitur. Cla- riffimus LxNN&uSs characterem genericum fic defcribit , Corpus tetrapodum, caudatum tefta obtectum, os mandibulis nudis, eden- tuis (Syft. XIL p. 350.) Cel. GRONOVvIUS Zefludinem de- finit: Corpus quadrupes, tefta duriore immobili circumdatum , fub qua Caput, Pedes, caudamque abfcondere poteft, Pedes quatuor cur- forii aut natatorii; cauda breviffima conica. ( Muf. Icht. II. p. 85. ) Secundum ordinem naturalem definienda foret : Liacerta brevicauda , cor- pore cataphracto. Iw gres, facile Pbalanges boc genus dividitur ,| mempe Testudo Marina, pedibus pinniformibus , fabinuticis. | "Verrestris pedibus folis digitatis, et Paludofa five aquarum dulcium, — pedibus elepbantinis obtufis indivifis. (Lixw. Syft. XIL l c. annotat.) OMNES id commune babent ,| quod Caput collo paulo latius fit ,.. fab- conicum, Collum eylindricum, vugofum, praeputium | retrotractum vefert. — Omnium corpus teflaoffea „ cartilaginea , vel coriacea obtegitur ab ommi parte. Testa im alüs fornicis inflar convexa, in quibusdam paulo EprsT. III. B pla- 6 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. andere is het wat platter, in anderen wederom vlak, waar van ik er maar een ken; die ik zelv bezit. Hier blinken geen gloeïende Coleuren , want alle zijn zij bruin, grijs of zwartagtig , behalven de gemelde platte , die wit is , echter niet zonder vermenging van bruin grijs aan de Vinnen. Echter heeft de SCHEPPER hen niet zonder Cieraad gelaaten, want der meeften {child is met regelmatige figuuren die , zeshoekig , vijf hoekig of veel- hoekig zijn, geteekend , behalven de Kraakbeenige die ik ftraks befchrij- ven zal, de Lederagtige (LiNN. Syf. XIL p. 350. m. 1.) en de Gekorrelde, welke de Heer vaN DER MEULEN, bezit, en volgens zijne gewoone heufchheid, mij bij gelegentheid des zelvs befchrijvingtoegeftaan heeft. Alle hebben zij eene korte kegelag- tige ftaart, die aan haar begin rimpelig is, en aan de punt hard, De meefte worden zeer groot, zoo dat zij dikwijls tweehonderd pond en meer weegen. lk zal hier de inwendige deelen der SCHILDPADDEN niet befchrjven , en alleen maar aanteekenen "t geen mij het zeldzaamfte voorkomt. Het hart is breeder dan hoog; De Longen doen niet veel tot den bloedsomloop , want gelijk andere tweeflagtige hebben zij een eijrond gat in ’ hart, nog ook tot deftem, wantde HI BRrer. SCHILD- DE TESTUDINE CARTILAGINEA. y planior , et in alüs , quarum tamen unicum novi exemplar ‚ quod ipfe pos- frdeo, plana. Now hic, u£ in aliis animalibus, fplendor colorum vividorum ocu- los ferit, ommes enim füscae, grifeae vel brumneae, praeter modo dicta plana, quae alba , non tamen fine grifei ad pinnas intermixtione ; baud ta- men omm ornamento ds deffituit CREATOR; plerarumque enim fcuta pulcerrime figuris regularibus bexagonis, pentagonisve, vel trapefüs ex- Jculptis delineantur , exceptis folis Cartilaginea, mox defcribenda, Cc- racea, (LiwN. Syft. XII. p. 350. n. 1.) e£ Granulata, quam po[ndet D. WirLH. VAN DER MEULEN, ibique pro folitá fuâ bumacitate , | defcribendi veniam , data occafione , promifit. | Cauda in ommibus brevis, conica, bafr rugofa , apice dura. | Pleraeque in in- gentem crescunt magnitudinem „ita ut aliquando ducentas e£ amplius ponde- vent libras. NON bi parts internus TeSTUDINUM defribam; folum modo quaedam notaba, que mübi rariora videntur ; Cor latius quam altum ; nec Pulmones , ad circulationem — perfecte aliquid faciunt , nam ut alia Ampbibia, cor babet foramen ovale, nec ad vocem , nulla enim 'T x s runo clamares edere po B 2 tef 8 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. SCHILDPADDEN geeven geen geluid * maar zij beflaan de plaats der Lugtblaazen welke men in de visfchen vind, en heteven-_ wigt is zoo juift, dat de ScmiLpPaAp niet zinken kan, wanneer het {child door de zonne ftraalen verdroogd is. De Slokdarm is van binnen alom met kegelagtige teepetjes bezet, even gelijk de Heeren D'AUBENTON, en PALLAS in den Slokdarm, en aan den wortel der tong van zommige Vledermuizen gevonden hebben. CD'AusEN T, Hii. Natur. Tom. XX. edit. 12°. pag. 94. tab. 15: Wa. 2. 3- DXxriRK. MENGEr7W. IIs Se 75 DI 54-6. bb.) Schoon men uiterlijk geen gehoortuig ontdekt, egter is het flaapbeen van binnen hol, en met een rond gaatje doorboord , welk gaatje door een Kraakbeenig plaatje geflooten word, deze hollig- heid bevat twee buizen, waarvan de eene met een vlies geflooten is, dat men voor een trommelvlies houden kan. | De Teeldeelen van het Mannetje leggen in de Liesíchen, en vertoonen zig in de paertijd, het Wijfje is eijer-baarend, welke eijeren, wit en zagt zijn, zonder fchaal. Dir * Dar de ScHiLDPADDEN egter in levensgevaer vervaerlijk fchreeuwen, verhaalen de Heeren NoBreEvirLE en SALER NE Histoire des Animaux Tom. II. y. DE TESTUDINE CARTILAGINE A. 9 test *, fed, locum tenet veficulae dereae , quam in piscibus obfervari li- cet, et aequilibrium. adeo perfectum. est, ut fs testa, vadüs folaribus calefsat baud amplius ,. descendere poffit. Oefopbagusa parte, internd, tota undique glandulis conicis , oblongis , recumbentibus obfita, quales fed minores ‚ numero et magnitudine in efopbago, et ad radicem lingua ves- pertilionum, imoenerunt , viridoct. D'AunENTON c PALLAS (Side Parr. Speci Zool. fasc. IV. tab. IL. fig. 6. bb. His- torre Natur. tom XV. edit. 12°. pag. 92. tabe 15 fig ann) Quamvis externe nullum auditus organum in 'T E S'T UDINE appareat , os temporis tamen parte poflica concavum , et foramine rotundo pertufum , quod foramen cartilagined lamina clauditur , cavitas baec tubos duos con- tinet, quorum alter membrana clauditur , quae pro membrana tympani babenda est. ORGANA mafculi maxima, in inguine fita ad tempus oestri fefe os- tendunt; femina ovipara; ova deponit mollia , alba absque tegmine cal- careo. Harc * TAMEN, de TESTUDINE 7n fummo defcrimine vitae, clamores borrendos edente , memo- rant, D. SALER NE & NoBLEVILLE Hift, des Anim. Tom. LL Eris. Ill, C He OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. Dir, Wer Ep. HEER, ishetgeenikvande SCHILDPApD- DEN, aanmerkens waardig vind, hunne taaijheid van leeven heb- ben zij met andere Zee- Dieren gemeen, dezelve is zoo groot , dat de beroemde Repr het geheele hersfen geftel uit een S c HIL D- PAD genoomen heeft, egter wandelde dezelve en bewoog zig niet alleen, maar de wond was in drie dagen geneezen, en zij leed niets, dan dat zij blind was; of derhalven de grondregel, dat de grond van beweeging , en gevoel van de barsfenem en zenuw - bedden moet af- geleid worden, hier geen uitzondering lijd, zal ik thans niet on- derzoeken. War de onderícheiding der zoorten aangaat, deze moet van de pooten, bek, en fchild genoomen worden, de onderfcheiding der Pooten hebben wij boven gezien de Zwem- Pooten, dienen voor Vinnen omte zwemmen, zij zijn geheel lederagtig , buigzaam , en met een nageltje aan de bovenzijde voorzien. Deze SCHIL D- PADDEN hebben gemeenlijk een fchild op het welk de fchilden daks- gewijs leggen, en bladeragtig, of vijfhoekigzijn. (Sep. Scbak. tab. 79. f£. 3. 4. tab. 80. f. 1.) de Bek is van vooren haaksge- wijs omgekromd en de Kaakbeenen loopen dus puntig toe. Schoon de meefte geen tanden hebben, egter zijn de Kaakbeenen zaags- UL Brier, | BT. DE TESTUDINE CARTILAGINE A. II Harc funt ViR. Amp. quae de TESTUDINIBUS in ge- nere notatu digna detegere potui; WVivacitatem cum. coeteris plerisque marinis communem babent, eaque tantaefl, ut Celeb. RE Dr, Ters- TU DINI terreftri, omne auferens cerebrum , viderit eam mon folum am- bulantem , moventem , fed et vulnus per triduum fanatum erat, et mil mali inde pa[fa , mifi quod vifu orbaretur , an ergo boc axioma Pbyfrolo- gicum , quod omnisfenfatio , et motus principium ex cerebro , ut tha- lamo nervorum derivandum fit, imde mon exceptionem patiatur , bic non discutiam. Quonp ad fpecierum diffinctionem attinet, baec á pedibus , vostro , et testa defumenda. | Pedum distinctionem paulo fuperius vidimus. — Pin- niformes amarum iflar natatui inferviunt , et toti coriacei, flexi-- les, unguiculo ad partem fuperiorem inflructi: bae plerumque testam ba- bent inbricatam fcutis lanceolatis; vel pentagonis; (Sen. 'Thef. I. tab: 79. f. 3. 4. tab. 8o. f£. r.) rostrum anterius inflexum , ma- xillis in apicem curvatum abeuntibus ‚ quamvis dentes pleraeque non babe- ant; attamen denticulatae froe ferratae funt , qualiter videmus in Lacerta Crocodilo orienta. (72 Tes- 12 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. gewijze uitgefneeden, geljk in d' Oost - Indifche Crocodi. Her fchild der Zee SCHILDPADDEN is verheven, om dus te beter het evenwigt te houden. De dikte en hardheid van dit fchild is verfchillende in de verfcheiden zoorten, in zommige zijn zij zeer hard en met harde knobbeltjes bezet, gelijk in de Geknob- belde CLaNN. Syf. p. 351. GRONOv. Zoopb. 47.) en welke bj SEBA. (Schatk. I. tab. 69. f. 1. 2.) zeer fraaij afgebeeld is, yder fchildje is met een knobbeltje bezet, en maakt dus drie evenwijdige kielen op het fchild, en twee aan den buik. Andere hebben een dergelijk fchild, maar zonder knobbeltjes, en met lan- ge zeszijdige íchilden voorzien, die geheele ruw zijn gelijk in de Getandde. CLIiNN. Syf. XIL p. 352.) in andere rijzen de plaatjes uit het fchild als geknotte kegeltjes , gelijkin de ZZ^zskunstige LiwN. f. 353. feb. l. p. 86; andere zijn gelijk de Visfchen met vijf hoekige fchubben gedekt , gelijk in de Carett. ( M. C Ar E s B. Nas. lifts of (Carol. 299... tab. 30. wen, ISEB. Je c2 tabo Sg: fg. 9.) Deze en verfcheide andere hebben een verheeven , maar andere een plat, zagt fchild, zoodanig, zijn de twee zeldzaa- me, welke zoo veel ik weet, alleen in de verzameling van wij- len den Heer SCHLOSSER gevonden werden, en welke ik thans DE TESTUDINE CARTILAGINE ZA. 3 TesTaA TESTUDINUM marinarum comoexa , ut tanto melius in expanftone cum aere externo aequilibrare posfit. Denfitas atque du- rities bujus testae varia est pro varüs fpeciebus ; in quibusdam enim duris- fuma ‚ tuberculisque folidisfmis inflructa , qualiseff "T Es'r v D o Scabra (LiNN. Syft. XIL p. 3531. GRoN. Zooph. 74.) quodque enim feutwm tuberculo motatum est, et itaque tres carinas parallelas in testa efficit; atque duas in fcuto ventrali. — liae. testam. babent Scabrae Jemillamam absque tuberculis, fed ut illa, [cutis oblongis bexagonis ,. in- Jiructam ,. quae tota funt fcabra, ut in denticulata Linn. Syft. XII. P. 352. in alüs fcutella ex testa. oriuntur ,— quaft coni truncati, ut in Testudine Geometrica, LiNN. l. c. p. 353. SEB. Muf. I. tab. 8o. liaetandem piscium inflar ‚ fguamis pentagonis imbricantur ‚ qualis Caretta occurrit, Ca Tess. Nat. Hift. of Carol. p. 39. tab. 39. SEB. l. c. tab. 8o. £. 9. Hae et plures aliae testa gaudent. elevata , fed aliae testam babent compresfam smolliorem , tales funt. duae illae raris- Jumae fpecies , quas , quantum fcio , S cB Los SE R us folus posfidebat alba Wempe, etmox defcribenda CAR 'T YLAGINEA, quasque ambas coram babeo, atque pof]ideo. Eris. Ill. D 'TES- 14 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. thans voor mij heb, en bezit de 7Z^7/e namentlijk en de Kraak- beenige. De Witte ScminLpPAD (op dat ik UEd.) dezelve aan- duide, behoort tot de Zee SCHILDPADDEN, de lengte van den bek tot den ftaart is twee duim * elf lijnen en een vierde. Het Hoofd is van boven verheeven, zeer glad, lang, en breeder dan hoog met festien fchilden gedekt; Boven op den Bovenkaak die loodlijnig is en uit een been beftaat, {taan de Neusgaten fchuinfch , deze zijn een halve lijn lang een fesde lijn breed, van boven ftaan zij een lijn van elkander, en van onder een halve lijn; het Boven- kakebeen is anderhalve lijn hoog , de Oogen zijn groot naar even- redigheid gelijk in de meeste van dit geflagt, het heeft geen hals- band, dat zeer bijzonder is, het vel van den Hals is bruin rood, vier lijnen lang, gerimpeld korrelagtg , het child is eijrond, ge- rand, aan den hals uitgefneden, de grootfte as, is een duim en ne- gen lijn en, de kleine as is een duim en zeven lijnen, De rand be- ftaat * [x heb in de Maaten de Fransfche voetmaat gebruikt, om bij gelegentheid met die van de Heer BurroN, en van het dierkundig Mengelwerk te konnen ver- geleeken worden. III. BRrEerF. HE DESUDUPDIME CARTILAGINEM.! | $5 TesTuDo ALBA, ut banc tibi V yg. Cr. motam faciam, ad marinas pertinet , longitudo ab apice roflri usque ad. extimam caudam , duas uncias undecim lineas cum quarta. parte obtinet *. Caput, füperne con- wexum , glaberrimum , albido - lividum , oblongum , Catbetopeateum , féx- decim fcutis tectum ;.— maxillae fuperiori , C quae perpendicularis , et ex uno osfe conflat ,) fuperflant nares obliquae ; femülineam longae „ fextam par- tem lineae latae , a parte fuperiore per lineam a fe diftant ; a parte infe- viore per femilineam , maxilla fuperior fesquilinea alta est, oculi pro mole magni, ut in plerisque congeneribus ; mullum ‚ quod fingulare est, colli praeputium , ut in alüs ommübus, cutis colli rufo fusca longitudine quatuor mearum , vugofa, gramulofa. Scutum, ellipticum ‚ margina- tum ad collum excifüm , in axe majore unam. unciam , | cum novem lineis babet, ^ axis minor unius unciae, feptemque linearum efl. Margo ex viginti quatuor Jcutellis quadratis conflat ; inter baec. inter jacent et ire- * Usriquz in menfuris, pedem gallicum (Pied du Roi) edbibui, ut et in fpicilegiis zoo- logicis Belgicis, ut tanto melius data occafione, cum operibus Cl. Burro x11 atque D. Pallas menfurae meae comparari posfint , absque calculo, Dia 16 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. {taat uit twintig vierkante fchilden , tusíchen deze leggen dertien groo- ter Schilden, in drie reien, in de middelfterei leggen vijf regelmatige zeshoekige lange Schildtjes, behalven het laatfte , dateen geknotte driehoek vertoond. In de zijdelingíche reien zijn de bovenfte on- gelijk en krom na de randzijde, de twee volgende verbeeldeu wa- pen Schilden, de laatfte zijn ongefchikte vierkanten, daar loopt een een witte band in de lengte, door de middelfte reij. In alle an- dere is het Schild verheeven, dog hier hol, zoo dat het een boog maakt, die anderhalve lijn diep is. De verw is witagtig of liever graauw van onder is het Ligchaam geheel wit. Het Onderkaak- been is korter dan het bovenfte, en beftaat uit drie beenen waar van het middelfte in een punt eindigt, welke punt in een holte van het verhemelte geflooten word, in geen van beide Kaakbeenen vind men tanden, het Onderkaakbeen is van binnen zeer dik en heeft als een middelfchot, gelijk in de wandbeenderen der vier voe- tige dieren, de binnenfte tafel is zeer wit en het middelfchot bruin, de tong is zeer zagt, aan alle kanten vastgegroeid, de keel is rimpelig, en korrelagtig , als ook de ftrot en hals. Her Buikfchild dekt den geheelen onderbuik, en rijst meteen punt op de Borst, van daar loopt het onder de armen, en daar be- DE TESTUDINE CARTILAGINE A. Ig tredecim fcuta magora, tribus feriebus pofita , media feries continet fcuta quinque regularia, oblonga, bexagona, praeter ultimum quod vefert py- ramidis latus ab omni parte truncatum , feries duae laterales fcuta babenz prima irregularia , aparte marginis curva, duo fequentia , [cuta genealo- gica mobilium referunt, ultima funt. quadrangula irregularia , linea froe fascia albidior linearis, — Sesquilineam lata, feriem mediam longitudinah- ter fecat. — Scutum , in omnibus alis comvexum , bicconcavum eff , ita ut arcum efficiat. fesquiliniae altum , color albidus, five potius cinereus, Jübtus corpus totum album efl. | Masxilla. inferior füperiore brevior , ex tribus osfibus conflat, quorum medium in validum apicem definit recur- vum. in fosfula palatà recondendum , dentes in utraque maxilla defunt, maxilla inferior , intus infpecta , crasfrsfima eff , et quafs diploen babet , ut im osfe bregmatis quadrupedum obfervari folet, tabula interna albis- Juma, diploë fuscum , lingua mollisfima , per omnem partem adnata, gula rugofa granulata, ut et guttur et collum inferius. ScuTUM Abdominale zozum tegit. abdomen, mucrone ad pectus Jürgit, dein fub brachia descendit, | ibique margo incipit inferior , ex Eris. Ill. E gui 18 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. begint de rand uit vijf fchildjes beftaande, en eindigt aan de dijen, het loopt tusfchen de dijen door, en eindigt in een punt. De lengte van de eene punt tot de andere, is een en een halv duim, het be- {taat uit zes fchubbetjes, die door een lange naad gefcheiden wor- den, van de agterfte punt tot den aars, vond ik twee lijnen, en een derde, en de breedt drie lijnen , deaarsisrond, en de opening is een lijn, rondíom ftraals gewijs met korreltjes bezet, die lang- rond en van onder grooter zijn, twee derzelver maaken een goot, die in den aars loopt, welke ik twijfel of voorde fcheede dient. Ag- ter den aars volgt de Staart die Kegelachtig en krom is, met een een bruin fwart puntje, deze is met een vliesagtig uitfteekzel aan de rand van "t bovenfchild vastgehegt. De Schouders zijn na aan het Ligchaam gerimpeld en gekorreld , en zijn aldaar vier lijnen breed , de lengte van het Schouderbeen is vijf lijnen, en maakt geen hoek met het Armbeen maar een boog. Het armbeen is een en een halv duim lang, naar vooren puntig toeloopende, en heeft van vooren zes flraalen; het kan den nagel in een gaatje verbergen, deze {taat tien lijnen van het punt der Vin af, de Vin is van boven bruin ros, van onder bleeker. De Dijen zijn twee lijnen in een half lang, fijn gekorreld, vier IIl. Bauer. lijnen DE TESTUDINE CARTILAGINE A. I9 quinque fcutellis conflans , et ad femora postica definens , inter femora de- feendit; Scutum in apicem definit , ab uno apice ad alterum fesqua - unciam longum eff, ex fex fcutellis conftans , futura longitudinali droifis;; ab in- fimo mucrone. ad anum duas lineas cum tertia parte imoeni, in latitudine trium linearum, anus rotundus, méam in lumine adaequat, | granuli radiatim dispofiti, oblongi; fed infüma parte majares duae canalem effor- mant in anum transeuntum ‚ an id pro vagina in[erviat dubito ; post anum cauda conica incurva , apice migro fusco, füperius procesfu membranaceo margini fuperiori adnata. — Humeri ad bafrm granulati, rugoft, quae ba- fis quatuor lineas babet ‚ longitudo bumeri quinque linearum ‚ est non an- gulo, ut in alüs animalibus , fed arcuatim cum brachio junguntur Brachium fesquiuncia longum, lanceolatum, fex radüs in parte ante- riori fulcitur ‚ unguis retractilisin foramine , decem lineas ab apice pinnae diflat, pinna five brachium , in pagina fuperiore fusco testacea ,. in infe- riore pallidiar. FEMORA duas lineas cum femisfe longa, argute granulata, tres li H5 neas 20 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. lijnen breed, de Vinnen zijn zeer dun, en beftaan uit grooter kor- reltjes en zijn negen lijnen lang, en zes lijnen breed. ' Urr deze Befchrijving blijkt, dat dit SCHILDPADJE tus- fchen de Lederagtige, en de Gefthaliede , vanden Heer LiNN vs geplaats moeten worden. Ik bepaal het zelve aldus. SCHILDPADJE met Zwempooten , dat een plat Lederagtig Wit Schild heeft, met eene gekorrelde Slompe Staart. TrANs ga ik over, tot die andere zeer zeldzaame S c mir p- PAD, welke Wijlen de Heer ScuLosstEm zelv van voornee- mens was te befchrijven, en welkers afbeelding (hier agter ge- voegd, ) hij reeds had laaten met eenige anderen afreekenen. Zij komt nergens voor, en ik heb dezelve bij geen fchrijver gevonden, ik oordeele, dat zij voor de rondagtige van de Heer LINNZUS moet geplaats worden, onder den tijtel van: SCHILDPAD, met gepalmde Voeten, een blads ge- wijs Schild, dat wat platis, en gekorreld, enmet een wooruitffeekende Neus. De geheele lengte van het Dier is drie duimen, het Hoofd is bree- J DE TESTUDINE CARTILAGINEA. 2: nens, cum tribus quartis partibus lata, pinnae rotundae tenuisfimae ex granulis maforibus conflant, longitudinem novem linearum , latitudinem fex linearum inveni. Ex bacce defcriptione pater, bance 'T' ES'T UDINEM, znter Cori- aceam, ez Imbricatam L 1 N N41 | collocari deberi, egoeam fic definio : Tes Tupo pedibus pinniformibus, testa plana co- riacea alba, Caudá granulata, obtufa. JAM nunc ad alteram. rarisfimmam TESTUDINEM venio, quam Clarisj. SCHLOSSERUS ipfe defcribere decreverat , cujusque iconem bic adjectam , jam cum alüs depingi curaverat ; mullibà occurrit „ mec apudul. Jum auctorem imveni; in fystemate itaque Linnaei inferendam , ante Orbicularem cenfeo, füb boc titulo. TesTupo pedibus palmatis, testa lanceolata pla- niuscula, granulata, nafo elongato. LoNGrI'TUDO zofius animalis tribus uncis abfoluitur , Caput pla- EpisT. IIT. F gio 22 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. breeder dan hoog, van boven zeer glad, met een vel gedekt, dat zwart is, kleine geelwitte füpjes. De Neus is twee lijnen lang en fteekt als een {nuit uit, isvan vooren plat, anderhalve lijn in den om- trek, met de Neusgaaten die niers wijze zijn een halve lijn breed; het middelfchot der Neusgaaten is zeer dun, en heeft aan wederzij- den een uitfteekzel, het geen de Neusgaaten niersgewijze maakt, deze {nuit is met een zeer flaauwe dubbele plooij aan de Neusbeen- deren vastgehegt, en loopt niet regt, maar is na beneden geboo- gen, of dit eigentlijk zoo behoort, dan of het door de plaatfing in- de fles veröorzaakt is, kan ik niet bepaalen. Doch men ziet dit in de Zeedieren meest regt, als in de Kenboorn- Wisch, Swaard- Wisch, in veele Krabben, en vooral in dat zeer zeldzaame Krab- betje, dat de Heer L. JuLraANS, Ervaaren Apotheker alhier, bezit, en ik bij gelegentheid, met eenige andere ftukken uit zijn Ed. Cabinet zal befchrijven. Deze fnuit loopt uit in zeer dikke verhevene Spieren, van de Opperkaak, welke met witte flippen befprengd zijn, en wanneer ik dezelve te rug trek , komen "er blaas- jes op beide Neusgaten; het Kaakbeen is ftevig, zonder tanden , geelbruin of Castanje coleur, het Bovenkaakbeen is langer dan het onderfte: De gaaping van den Bek is zeer groot, en {taat een II. BRIEF. lijn DE TESTUDINE CARTILAGINE A. 23 gio plateum , fuüperne glaberrimum , cute tectum nigra, maculis albican- tibus minimis infperfd; Nafus longitudine duavum linearum. proboscidis inflar promünet, | anterius planus, — fesquilineam latus, im plano iffo fitae funt mares reniformes, femilineam in diametro; füptum narium , Lenuisfumum , ab utraque parte, procesfulo gaudet , unde mares renifor- mes, duplici ruga vix vifibili osfibus nafs adbaeret et quafi implantata est, mon recta procedit becce probofcis, fed deorfum inflexa; an id ex natura animalis , an vero ex pofitione in vasculo in quo in fpiritu vind confervatur , mom facile dixerim, in marinis enim videmus , procesfum narium. rectá procedere vid , utin pifce Monocerote. Xiphia; znmultis cancris, praefertim ‚ in rarisftmo ille Cancello, | quem in mufto fuo. fr- vat D. L. JULIAANS Pbarmacopoeus expertis/mus , quemque data occafione cum alüs ejusdem musei rarioribus defcribere sibi animus eft. "db utraque parte probofcis baec , abit in musculos labii fuperioris crasfisft- mos, gibbos, migros, maculis albidis adsperfos, quos fü retrabo, aer per mares exeuns, bullulas im apice proboscidis exferit; maxillare os, folidum, edentulum, fulvo fuscum , frve castanei coloris, maxilla fupe- vior, inferiore longior , Kictus permagnus , unius lineae distantia a Colli praeputio distat. Supra musculum labii occurrit musculus orbicularis infignis , qui fymul retractoris proboscidis offtcio fungitur. — 4 prabofcide , 12 ad 24 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. lijn van het Hals kraagje af; boven de Lipfpier, ziet men eene groote ringfpier die te gelijk dient om de {nuit te rug te haalen. Van de fhuit tot den buitenften hoek van het oog , isde afftand twee lijnen, de oogbol is eijrond, zeer uitfteekende, de groote as is drie lijnen, de kleine twee en een vierde lijn, de afftandder oogen van den kruin gemeeten is een lijn. Het Ooglid dekt het oog ter breedte van een vierde lijn, en is zeer gerimpeld, deonderfte rand is omgeflaagen, donker bruin met drie reien geele flrepen ver- cierd. De oogs-openingiseenlin, de Oogkring is donkerbruin, de Oogappel zwart de binnen hoek van’toog ftaat een en een halve lijn vanhetkraagje af. Het Onderfte- Kaakbeenis veel korter dan het bo- venfte, van zijn punt tot aan het kraagje vijf en een halve lijn , aan wederzijden legt eene dikke, fterke fpier, de Keel is as graauw bruin of muisvaal, met vijf groote geelagtige flippen. De HALS is breeder dan het Hoofd, en met een kraagje of voorhuidje omgeven, dat met evenwijdige plooijen gerimpeld is, drie en een halv? lijn breed, en loopt naar het {child toe fchuiních af, en is daar gekorreld, het heeft feven lijnen middellijns, en dus den omtrek een en een zesde duim, het is een zesde lijn dik. TusscHeN het kraagje en {child is het vel, aan het zelve van onder DE TESTUDINE CARTILAGIN E A. 25 ad cantbum exteriorem oculi diffantia. eff duarum. linearum ‚ bulbus oculi ovalis valde prominens ‚ axis major trium linearum , axis minor duarum lin- earum cum quarta parte; diffantia oculorum , in vertice menfurata , uni- us lineae; palpebra, per unam lineam cum quartaparte oculum tegit, ru- gofa, margine infumo reflexa, nigro fusca, tribus macularum feriebus adornata; lumen froe apertura inter utramque palpebram unius lineae, iris profunde fusca, pupilla nigra, Cantbus interior oculi, a colli prae: putio lined cum tribus quartis diffat partibus, Maxilla inferior , fuperiore multo brevior ab apice ad praeputium colli, quinque lineis cum. quinta parte adaequat, ad utramque partem musculus craffus validus, color gulae cinereo fuscus froe murinus , maculis. quinque magnis albidis. CoLLUM capite latius praeputio undiguague cinctum rugofo rugis garallelis , latitudo trium linearum cum femif]e ; verfus Clypeum declive , fab- ecbinatum , diameter feptem) limearum , | circumferentia itaque umius un- ciae, cum quinque fextis partibus; crasfities octavam lineae partem oc- cupat. INTER praeputium e£ feutum adefü cutis, inferne clypeo adbae- Epis. IIL G rens, 26 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. ander vaftgemaakt, ter zijden rimpelig, en loopt naar de voorpoo- ten, zijnde zwart met witte flippen. HeT SCHILD is twee duim en elf lijnen en een half lang van den hals tot het punt: twee duimen en agt lijnen breed, van gedaante als een Olmblad. De Ruyg is verheeven, de zijden vlak, bij den hals is de rand omgeboogen, en met groote korrels omzet, die na de zijden kleiner worden, en eindelijk verdwijnen , op den afftand van ontrent vier lijnen begint eene dubbele verhee- ven lijn, uit langwerpige korrels zaamengefteld, en in ‘tagterfte en vlakke deel van het Schild zaamen loopende, aan wederzijden loo- pen "er verfcheiden andere groote en kleine, waar van zommige regt anderen krom zijn, gelijk de afbeelding toond, aan de punt van het Schild {taan vijf overshandíche purpere vlakken, welke met geel witte ftipjes omzet zijn. Herr Schild heeft aan de voorzijde eene aanmerkelijke dikte, van een en een halve lijn, dog word allengskens dunner, zo dat het aan de punt zeer dun is, aan wederzijden van boven van het dunne gedeelte zijn geen flreepen, maaralleenftipjes, en op den affland van drie lijnen van den rand, is het zeer glad en vlak de Verw is olijfkoleur bruin, met groote bruine vlakken de ; gekorrel- III. Brier. de DE TESTUDINE CARTILAGIN E A. a rens ad latera rugofa , ad pedes anteriores procedit, nigra, punctis albis adfperfa. Cruyperus duas uncias, undecim limeas, cum femifle continet, a cute collarà usque ad apicem. latitudo duarum unciarum ,' et octo linea- rum, figura folium ulmi fere mentitur, D o RSUM. elevatum, conve- xum, latera plana; prope collum fubreflexus eff Clypeus, marginemgue gerit notabilibus granulis coronatum ‚ quae ad latera fenfim minuuntur ‚ do- nec ad medium clypei definunt , ex diffantia fere quatuor linearum incipit , linea duplex ex granulis oblongis conflans, ad partem pofteriorem pla- nam clypei, im unum coeums, variae ab utraque bujus duplicis lineae parte, occurrunt lineae majores, minores, rectae, curvae, quales icom exhibet , prope apicem. clypei quinque. maculae fusco purpureae. CLYPEI crasfities a parte anteriore notabilis , femilineam ad aequat , Jenfvm tamen decrescit , ita ut ad apicem tenuisfima evadat, ad latera fir- periora in parte tenui nullae flriae grantlatae , fed modo punctula obfer- vantur, et in diflantia trium mearum a margine, clypeus planisfimus glaberrimus eff, color clypei fuscus , maculis magnis fusco brunneis marmoratus, et meae flriaeque granulatae pallidiores, binc inde iupar- Ga te '28 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. lijnen en ftreepen zijn ligter, hier en daar is het zelve met witte {tippen befprengt, welke men zeer duidelijk ziet, wanneer het dier in heldere mout wijn hangt, dog het Schild droog zijnde, zijn zij bijna niet zigtbaar. Dit Schild is niet beenagtig gelijk in de overige van dit geflagt, nog lederagtig gelijk inde lederagtigen S c nir. p- PAD van LINNZEUS, maar het is bijna Kraakbeenig, waarom ik het KRAAKBEENIGE SCHILDPADJE noem. BEscHouw ik deze ScuriLpPApD van onder, zie ik het onderfte Schild veel kleiner dan het bovenfte, als zijnde maar twee duim en twee lijnen lang, de punt begint van het eind van het kraag- je en is flomp, en loopt fchuifch onder de voorpooten door, aan welke het vaftgegroeid is, van daar is het aan de onderzijde van het Bovenfchild vaftgehecht , veel zagter dan het Rugfíchild zijnde, fchijnt het uit verfcheiden Kraakbeenderen te beftaan, voor eerft ziet men twee Kraakbeenderen op het midden van deBorft, die vijf lijnen lang zijn, en van gedaante als de Sleutelbeenderen, der vier voetigen, meerdaneen’lijnbreed, en ftaan van boven een en een halve lijn van elkander , raaken elkander in hunne buiging, en wijken naderhand van een; en voegen zig aan een ander Kraak- been, wiens punt en zijden even wijdig aan het Borftfchild zijn, maar DE TESTUDINE CARTILAGINE A. 29. te Convexa, punctulis albis infperfus , quae omnia pulcerrima apparent, Animale in fpiritu vind limpidisfimo immerfo , fed clypeo ficco vix ac ne vix quidem cerni posfunt. — Clypeus , bicce mon osfeus ut in congeneribus , nec coriaceus ut in Tefludine Coriacea LiyN N 1, fed ad Cartilagineum accedit, inde et nomen Cartilagineae buic novae fpeciei donavi. S1 a parte inferiori 4 efludinem contemplor ‚ Video Clypeum Vent- ralem doerfali suulto minorem ,/ ut qui modo duas uncias cum duabus lineis continet ; fub praeputii finem incipit mucro clypei obtufüs , ab utraque parte oblique fb brachia defcendens , quibus connatus eff , dein fefe paginae in- feriori clypei füperioris adjungit , multo mollior ‚ quam clypeus dorfalis, varüs cartalaginibus fiflentarì videtur , et quidem primo duabus cartilagi- nibus in medio pectore pofitis, quae longitudinem. babent quinque linea- rum, formam fere claviculae bumanae , eorum latitudo lineam excedit, a parte fuperiore per duas lineas cum femisfe a fe difdant, in curvatura fe tangunt et pofl eam a fe diflant, atque imvicem discedunt; affiguntur alii cartilagimi , | cujus mucro atque latera margin clypei pectoralis parallela fint, fed in diflantia fex linearum cum quarta parte arcum efficit ab utra- que et fic iterum adftendit , ita ut , distantia a brachüs fit quatuor partes , EprsT. IIl. El li- 30 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. 2) maar op den afftand van zes en een twede lijnen maakt het aan we- derzijden een boog, zoo dat de afftand van de Voorpooten vier lijnen is, onder deze boog legt een ruitagtig deel een duim, zeven lijnen lang, een duim en drie lijnen breed, door deszelfs midden loopt eene zeer fijne naauwelijks zigtbaare naad, en in de breedte een kromme kiel, uit het punt ‚ waar deze kiel den naad fnijd gaan ‘er ftraalsgewijs zeer fijne vezelen, die naauwlijks zigtbaar zijn; agt lijnen boven de Dijen eindigt dit Schild in een beenagti- ge boog, die met haar uiterfte den bovengemelden boog raakt , het buitendeel der boog gaatfchuinfch naar boven, en maakt dus met "t buitendeel der eerfte eene gelijk beenige hoek, in welke, een an- dere hoek, of liever verheeven driehoek beflooten is. Onder de onderfte punt van de befchreeven Ruit, is de huid naakt, los en rimpelig, en eindigt in de punt der ftaart , zeven lijnen van het punt der Ruit, begint den ars, beftaande uit een fpleet, die een en een halve lijn lang is, ik heb "er naauwelijks een verkens hair ín konnen brengen , en ‘op de hoogte van een halve lijn voelde ik het ftui- ten, is dit dan teffens de fcheede? en rontíom is de zelve ftraalsge- wijze bezet , met lange korreltjes ; de ftaart is zeer kort een en een halve lijn lang kegelagtig, de verw van het Schild en vel zijn asgraauw. IIl, Brier. De DE TESTUDINE CARMILAGENEA. zl linearum , _fub bocce arcu medio cernitur. pars Rhomboidea longitudine unius unciae et feptem linearum , latitudine unius unciae cum tribus li meis, per mediam longitudinem transcurrit exilisfima vix videnda futura , et per latitudinem , carina fubarcuata, ex centro ubi. carina futuram. fe- cat, oriuntur fibrae minimae, vix mudo oculo patentes. ^ Octo lineis 2 Jüpra femur. terminatur. Clypeus in arcum ofleum , | alterum jam defcriptum vertice fuo tangens, crus exterior obliqué descendit, ficque. cum crure arcus füperioris efftcit angulum fcalenum in cujus. area alius. angulus frve potius triangulum continetur convexum. — Sub. apice inferiore Rhombi de- feripei, cutis eff nuda laxa, rugofa in apicem caudae definens. — Septem lineis a mucrone inferiore Rbombi incipit Anus, conflans ex rima, fes- quilineae longitudinis ,. oix fetam porcinam inmittere potui , et in altitudine femilineae , obflaculum perfenft; an ergo vagina? undique radiatim cinc- ta eft granulis oblongis , Cauda brevisfima, fesqui lineam longa conica, color clypei e£ cutis , fusco cinereus. 2 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. De PooTEN zijn gepalmd, de Voorfte zijn van den hals tot 5 3 de punt der nagel een duim, vijf lijnen lang, het zrmbeeniszeven, lijnen, enis met een los, rimpelig, bruin vel gedekt, dat met wit geflipt is, het elleboogs been is tien lijnen lang, de breedte van het armbeen onder het Schild is negen en een half lijn, van boven ver: heven, van onder plat, en met diepe plooijen gerimpeld, van de elleboog af begint "er een vlies, dat het elleboogs been en de na- gels dekt, zijnde rimpelig, bruin met witte flippen, bij de vingers doorzigtig, egter heb ik ’er geen vaaten in konnen zien, de vijf vingers zijn krom, de buitenfte is drie lijnen lang, de twede een en een twede, de derde zes, de vierde drie lijnen ; de duim fchijnt geknot, en een en halve lijn lang, de nagels zijn bruin en fteeken effen uit het vlies uit. Deze met de geknote duim verbeelden bijna een Olijphants voet van onder, van onder ziet men eene bruine als in gebrandde vlak onder de duim en de eerfte vinger, de vlak is rond en rimpelig. ONDER de onderzijde van het ruitagtige deel is aan wederzijde een zeer los vel, aan de anderzijde van het Rugfchild vaftgegroeid, en een digt bij den ftaart, van vooren dekt het de zijden van den onderbuik, de Dy en de fcheen, en loopt uit in het vlies, dat de na- DE TESTUDINE CARTILAGINEA. 33 PEDES omnes palmati fint, Anteriores a Colle, ad apicem unguis unam unciam, et quinque lineas babent , Humerus feptem lineas, cute fusca albo maculata, laxa, rugofa tegitur , Brachium decem lineis lon gum, Latitudo bumeri fub clypeo, novem lineis cum femifle efl , bume- rus füperius comvexus inferius planus, rugofüs plicis profundis, a cubi- zu incipit membrana, bracbium unguesque tegens, fusca albo maculata, rugofa, ad digitos diapbana , mulla tamen vafa, in eà deprebendere po- tui, nec etiam. octo armato , digiti quinque incurvi , digitus exterior trium linearum eff , fecundus fex cum quinta parte , tertius fex , qartus trium li- mearum, pollex truncatus, unius lineae cum femisfe, ungues fusci vix e membranä prominent, pollex vero obtufus truncatus, pedem Elepbanti- num exacte refert , terminatur macula brunneâ quafi adufla, fb digito indice, et talem obfervo maculam impresfam rotundam rugofam. Sus Jatere Rhombi inferiore ab utraque parte cernitur. cutis laxisfi- ma vugofa, parti inferiori clypei dorfalis adnata, ad caudam definens, a parte anteriore tegit partem lateralem abdominis, femur, tibiam et tandem in membranam. diapbanam , digitos tegentem abit. _Femur Erpisr. III. I qua- 34 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. nagels dekt. De Dy is vier lijnen lang zes lijnen breed, plat en dik gefpierd, de Scheen is zeven en een half lijn. Van de Hiel tot de langfte nagel, zijn 'er zes en drie vierde lijn. Het veldatde fcheen dekt is vijf lijnen breed. De duim is geknot, en met eene brand- verwige vlak gemerkt, de voorvinger is even als de duim geknot, en heeft geen nagel, en fchoon de nagel van de middel vinger zeer ftijf is, is zij ook met een vlies gedekt. De lengte der Vingeren; is als die der voorvoeten. | Dus vertoont zig Wel Ed. Heer, deze zeer zeldzaame SCHILD. PAD, de lange Neus, zoo verfchillende van de overige van het ge- {lagt toont misfchien een verfchillend zoort van adem haling; ten minften in die SCHILDPADDEN, welke ik in verfcheiden Cabi- netten gezien heb, en zelv’ bezit heb ik gezien, dat de Neusgaa- ten van alle de Palmpootige SCHILDPADDEN, met een dun middelfchot gefcheiden, rond, en aan het uiterfte van het Kaak- been. geplaatft waaren, en in die, welke Vin en Zwempoten heb- ben, ftaan de Neusgaaten verder af; en zijn langwerpiger. Hetis ook waar, dat de ZEE-SCHILDPAD zoo veel Lugts niet nodig heeft; want zij heeft veel Lugts in het Ligchaam, en defchrandere Repr heeft Lugt in het bloed van een 5cH1LDPAD gevonden, III. Brrer. . en DE TESTUDINE CARTILAGINE A. 35 quatuor lineas longum , fex lineas latum compresfum ‚ musculis crasfis in- fructum ,. "Vibia feptem lineas continet cum femisfe. _Acalcaneo, ad ul- timum unguium. longisfrmum fex lineae cum tribus quartis partibus, mem- brana tibiam cingens quinque lineis lata eff. Pollex, truncatus, macula adufla notatus, fub pollice duae maculae aduflae oblongae. digitus index aeque ac pollex trumcatuseft , etunguecaret, digiti medii unguis quamvis membranâ tectus validus ef? , longitudo degitorum eadem ac in pedibus an- terioribus. SIC Jr amplisfme fà babet baecce rarisfima'T E ser UDO, Hafus elongatus, tamque a congeneribus diverfus , forfan aliud respirationis ge- mus indicit. — In omnibus faltem , quas ipfe posfideo testudinibus , et quas in varüs museis videre licuit , obforvavi, mares tefludinum palmipedum , gracili modo fepto, effe feparatas rotundas, easque im apice roffri loca- Zas , dum, in üsquae pedes pinniformes atque natatorios babent ‚ mares magis diflant , longioresque fant | Certum efl. "V ES'r U DYNI marinae tanto aeri bct opus esfe, quam terreflri, namillaaere plenaefl , imo et Jagacisfumus RED aerem in fanguine 'DES'cTUDINIS marinae invenit; e&t, C. MERY, imvemt in TESTUDINE Americana, quod aer froe per venas , frve per arterias Cordi inmisfus ventriculos , auri- culas cordis atque omnia vafa repleat , Praeterea Cor ''Es'r uU D1NrS I 2 ter- 36 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. en deberoemde M E R v , zag in eene Zfmericaanfcbe Zi E. x. - S C HY L D- PAD, datde, Lugt, door aders, of flagaders in het hart gebragt, de holligheden, Ooren en alle de vaaten van het hart vulde. Het hart van eene LAND-SCHILDPAD, is halfrond, dat van eene ZEE-SCHILDPAD kegelagtüg, wat het zamenflel van hart en vaaten belangt , hier over verdiend, geleezen te worden het geen de Heer MER gefchreeven heeft. ( Mem. de 1, acad. des fc. 1704. Collect. acad. Tom. VIL. p. 297. fgg.) - Hier te Lande, de ScHILDPADDEN zeer zeldzaam zijn- de, worden zij in de Geneeskunde niet gebruikt. Hetuitgekookte Sap uit het Vleefch der SCHILDPADDEN, word in Zrankryk in borftziekten aangepreezen; het Vleefch der ScmiLprPap is het voornaamfte deel van dat Geneesmiddel, dat in de Pary/cbe A- potheek onder den naam van Syroop van SCHILDPADDEN be- kend is, en in Longeteering voorgefchreeven word. Het olijagtige fap, zijnde balfemagtig en verdikkend, word met goed gevolg in de teering en Sluipkoortzen gebruikt (Zie £L. Nat. des Anim. dom dq Pares A ps 3165) MAAR om Uw geduld Wel Ed. Heer niet langer te tergen en DE TESTUDINE CARTILAGINEA. 37 terrestres bemisfpbaericumeft, Tes TupiNis Marinae vero Coni- cum quod ad flructuram Cordis, vaforwmgue adtinet legi merentur , quae Cl. Mer x defcripit (Mem. del, Acad. des Scienc. 1704. Collect. acad. Tom. PIL pag. 297.) In bisce regionibus, ubi valde rarae T ES'TUDINES, in ufum medicum baud vertuntur ,. fuccus ex Carne excoctus, in Gallia, in mor- bis pectoris laudatur , Caro 'T E s TupiNis bafss illius medicamenti , quod in. Pbarmacopaea Parifina , fab nomine Syrupi'T E S'r uD1NzS, proftat , in Pbtifs pulmonali adhibetur. — Succus oleofüs balfamicus incras- fans, cum fuccesfa, im Phtifs et febre Hectica praeftribitur. Vid Hift. Natur. des Anim Zom. Il. part. IL. p. 316. SED né tua Zw mplisf. amplus abutar patientia, et tii E»rsT. III. K jam 38 OVER DE KRAAKBEENIGE SCHILDPAD. 2 en UEd. Geftr. geene aan UEd. bekende, zaaken voor wat nieuws op te disfchen, zal ik hier eindigen mij in U Wel. Ed. Geftr. hooggeagte vriendíchap aan beveelende , Wer EpL GEeSTRENGE HEER! U Wil Ed. Geffr. Onderdanige Dienaar — UTRECcHT, den 15 duguft. 1769. P.H. 0 D D AE RUD III. BRIEF. | DE TESTUDINE CARTILAGINEA. 39 jam din motisfima , pro novis proponam, bic fiflo, mei memoriam tibi . grate Commendo. ale. ULTRAJECTI 15 Zfugufli MCIJCCL XIX L ROSA GIA NECESSARIO CORRIGEND A. Pag. 3. linea 7. pro Lacertae fcutis lege Lacertae fcutis, --- T7T.--- 12. --- bumacitate --- bumanitate. CES Gr sen Be nen Parte, --- parte 777 15. =e- 5. --- Catbetopeatum --- Cazbetoplateum. mees TO. --- I2. --- Znearum. ef --- Jinearum ef, EET 27. --- IO. --- ncpi, : --- Mmeipit ZINHINDERENDE DRUKFEILEN. Pag. ro. regel r8. ftaat fohak. lees fcbatk. 12.25 47, ere 4T. --- 74. I4. --- 2. --- bezet --- bezet; e eer I4. --- (opdatik UEd) - -- (op datik UEd. ede zc hi cca duide --- duide, (Be AE Pr breedt --- breedte. 26. --- (laatfle) vlakken de; --- vlakken; de I Br. —— V. at Seller feit. (5 de Ha HBr. zi 22 [eZ Us fal ANM PS brar à TS cria Tbe CE d doen ^ Doy n4 i 1 vnd ei a : Tw uM OS D NUS CRI NUS APA RR do etn i SNNT Pi WC. Y UR E " Li PAR M dE UM x TR MM rto ARUM Ul d My rid n Nae qa P En XA DIN V Pvd "ue A ' Weir ak " ly [Ly 9