…f delk d ge ‘4 Ek nd 2 he ad r en de NATUUR KONST JANUARY en FEBRUARY 1719. VERKLARING ee F VANDE A LA TITEL.PRENT. De Hiftorie, dewelke hier met-vleugels gitgebeeld word (om dat zy overal zelfs tegenwoordig behoort te zyn ) befchryft de groote Natuur „dewelke in het opgeflagen Boek uitgedrukt. ftaat. Om dit overeenkomftig met de zaaken, die zy befchryft, uit te voeren, wofd zy verlicht door de Waarheid, terwyl de natuurlyke fchepzels ontvouwten ontdekt wor- den door de praefkuidige: Ervarentheid, de- welke met haar eee voet op een proef-of zoetfteen taat, en met een -paffer made wis- Konftige Methode afmeet alles, dat doorde beproeving van het. zuiverende vuur geloutert is. Waar door de onwetende Waanwysherd (met ezels oorex verbeeld )in het duifter geraakt, daar dezelve zich met het blaazen van wizd- bollen ophoudt en vergenoegt. AN ì N ° 3 f 3 Res 5 < EN A ú De ês a « d / ’ : CAS 8 4 if z * 5 * 4 \ . x Js 6 Pen 6 8 é 5 == 8 Ss Li = f _ 5 b í : E md dee Pd be Kr Nr aimee Eee Ela JE dad da sdi Eed KABINET DER NATUURLYKE : HISTORIEN, WETENSCHAPPEN, ONS T- EUN EN 3 HANDWERKEN, Geopent met de Maanden JANUARY en FEBRUARY 1719. Perciert enopgebeldert met Kopere Plaaten. Te AMSTERDAM, Bv HENDRIK STRIK, “Boekverkoper bezyden t Stadhuys. 1719. …& ‚ he es „DEN Wer EDELEN GEsSTRENGEN HD BR. DEN HEERE SUFFRIDUS van WESTERHUIS, enz. enz. WENSCHT _W. V. RANOUW, M.D. Gezontheid en Welvaren. geze N de plaats van het Boek, Si Ss handelende van het onder’ fcheid GR 3 [Cà der aaloude en nieuwe Naátuur= OE (yke Hiftorifchryvers 5 EE welk ik over, zes jaaren de eere had (half afgefchreven j aan U Wel-Ed: Ge: ftrenge mede te deelen, en zedert we-= derom heb ontfangen, met een beleefde ordre om het zelve te voltoojen, zende ik met U Wel-Ed: Geftr: permiffie het eerfte ftukje van myn Natuur- en Kontt- kabinet , geopent met de maanden Ja= nuary en Hebruary 1719. met voor- nemen om het zelve van twee maanden tot twee maanden te vervolgen. Debe- kende wysheid , doordringentheid van oordeel , beleeftheid en _rechtvaârdige goedheid van U Rn Geftr: zyn de * 4 “ oor- ‚ oorzaaken van de vrymoedigheid „ de- welke ik gebruike, in het toezenden van een Boekje, welkers geringheid recht- draats tegens de Grootheid van U Wel- Ed: Geftr: Perzoon overftaat. Het. is my bekent, Wel-Ed: Geftrenge Heer, hoe zeer de hoogwichtige Sraats-bedie- ningen en laftige oeffening der alder- hoogfte Lands-regering U Wel- Edele Geftrenge lange jaaren hebben: belem- mert in de luft-oeffening- van” U Wel- Ed: Geftrenge genegentheden, nament- lyk de goede. Letteren , Natuurlyke Hiftorien en Konften. Maar ik weet ook te gelyk , en de werkdaaden zyn luidruchtige getuigen , met welk een luft. U -Wel-Ed: Geftr: haaré fnipper- uurtjes befteet in deszelfs heerlyke Tui- nen, Plantagien , Orangeryen , in de ocffe- ning en voortkweeking der aldervremfte gewaflen, en in ’taldernaauwkeurigfte on- derzoek van andere natuurlyke W onderen. Doen ik het geluk hadde van dage- Wyks U Wel-Edele Geftrenge deugd- zaame vriendelykheden te genieten ‚ en de vruchten van een oprechte liefde zo- danig te ontfangen, dat ik voor de zelve, zo lang ik leef, U Wel-Ed: Gefir: dankbaare Dienaar zal blyven, heeft U _ Wel-Ed:.Geftr: in het befchouwen”van EE myne myne Natuurkundige Proeven ovérvloe- dige blyken gegeven , en bewezen dat ik op goede bevinding de waarheid fpreek. Indien de tomeloze luft na myn Vader- land, dewelke jaaren te vooren geboet geweeft zoude zyn, had de de achting; dewelke ik voor U Wel-Ed: Geftr: altyd zal bewaren, my niet een geruime tyd opgehouden; indien, zeg ik, deze luft na Holland my van U Wel-Ed: Ge- ftrenge niet hadde afgefcheurt , geen zaak op de wereld zoude magtig geweeft zyn om my van de delicaatheid en ’t geluk van U Wel-Ed: Geftr: aangenaame om- megang te berooven „ en ’t geen ik nu in dit Boekje en de volgende met de pen meene te verrichten , zoude ik dan noch dagelyks mondeling hebben konnen doen. Byaldien ik U Wel-Ed: aandacht met een geringheid , dewelke dezelve on- waardig is, mag ophouden, zal ik zeg- gen, dar ik van voornemen ben, om in elk tweemaandelyk Kabinet een uittrek- zel te geven (gelyk U Wel-Ed: Geftr: hier van Cajus Plinius fecundus ziet) van deze of gene aaloude Natuurlyke Hiftorifchryvers. Op deze wys, Wel- Ed: Geftr: Heer , zal uit de Fontei- nen der beroemde Aaloutheid zelfs van yder een konnen gezien-wroden „ hoe {5 dit zeer zeer de Aaloude Zeyprifche ; Griekfches Romeinfche en andere Volkeren in de Natuur en defzelfs fchepzels, inde We- tenfchappen, Konften en Handwerken gevordert zyn geweeft, mitsgaders wat in de latere eeuwen tot huiden op dezen dag van de Nakomelingen daar ss bygevoegt ‚ en hoe ver wy hedendaags in dezelve gevordert zyn , wat van de Aaloutheid verloren is , en wat van de late= re Eeuwen is uitgevonden; dewyl in elk tweemaandelyk Kabinet ook zal gehan= delt worden van eenige aanmerkelyke Natuurlyke Schepzels , en van dienftbaare Konften en middelen, waar door dezel- ve ontdekt moeten worden, benevens achter elk tweemaandelyk Kabinet een Konft of Handwerk „ deflelfs gewrochten; werktuigen , gereetfchappen en derzel- ver gebruik. De vruchten, dewelke wy (als wy deze onderzoekingen en befchou= wingen tot nut en gebruik overbrengen) daar uit plukken , zyn de alderuitmun-= tenfte vanalle de voordeelen onzes levens. Want als wy begrypen, dat God onze goes Vader door drie verfcheide Boe= ken , zyne Heerfchappy, vrywillige Rege- ring, Grootmachtgheid, Heerlykheid, onbegrypelyke Natuur, Liefde, Goed heid , en hondert andere zaaken , dewelke Wy wy daar door van onze lieven Schepper konnen afnoemen , heeft believen teont- dekken, en zover, als nodig is om hem aan te bidden ven te gehoorzaamen; te openbaaren , zouden wy niet met een tomeloze begeerte aangedaan worden, om dezelve te doorbladeren, en daar uit door duizend onwraakbaare getuigeniffen. alles van ons Hoogfte Goed te achterha- len en te leeren , dat wy van het zelve te wéten konnen koomen ? U Wel-Ed: Geftr: zal antwoorden van ja. Welaan dan ; Wel-Ed: Geftrenge Heer , deze drie Boeken zyn: 1. De Hailige Bladeren. z. De Natuur, met alle defzelfs wonder- baarlyke Schepzels. 3.De Konft met al- le haare Konftftukken voortgebracht door onbegrypelyke vermogens, dewel- ke de menfchen daar toe van Godt heb- ben ontfangen. In deze drie Boeken is het waarachtige Charaëter Divinus of Goddelyk merkteken ingeftempelt , en van yder, dewelke zoekt en in dezelve aandachtig leeft, over al te vinden; dat is een Oceaan van zaaken „ dewelke voor het menfchelyk verftand ondoorgronde- lyk en onverftaanbaar zyn ‚ enechter uit duizend monden haar eigen aanzyn ge- tuigen. Maar welk een nut, Wel-Ed: Geftr: Heer , is uit het onderzoek en oh oeffe- oeffering der Natuur en Konft voor onze tydelyke welftand niet te haalen? Daar is geen een eenig menfch in deze wereld, dewelke deze zaak niet aangaat, alle moeten wy dezelve betrachten en naja- gen. Waar word iemant gevonden , de- welke tot zyn tydverdryf, lief hebbery , Wetenfchappen, Konften en Handwer- ken, geen voordeel uit de befchouwing van Natuur en Konft zoude trekken? Ik heb al lang geoordeelt, dat de Na- tuur en de Konft door de Natuur-be- fchryvers te ver van malkanderen afge- fcheiden worden ; het iseen misflag (be- houdens de goede achting dezer voor- treffelyke Lieden) dat zy in het befchry- ven van elk Natuurlyk Gewrocht daar niet byvoegen een naauwkeurige Befchryving van allede Konften, Ambachten , Hand- werken,uitgevonde Konftftukken, W erk- tuigen en Gereetfchappen, dewelke uit dit Natuurlyk Gewrocht of Schepzel zyn voortgekomen, of het zelve tot haar onderwerp en ftof hebben, of betrek- king op het zelve hebben. Zouden wy de aart, hoedanigheden en betrekkelyke eigenfchappen van een metaal, mineraal, berg-erts, fteen, hout, gewas „enz. niet on- eindigmaal beter weten, en naauwkeuriger konnen befchryven, als wy behalven her uiter- uiterlyk natuurlyk onderzoek ons wilden vernederen , en: intreden in de groote werkhuizen en winkels der Konftenaars, ambachtslieden , werklieden en arbeiders? Deze menfchen ( gelyk de groote Ro- bertus Boyle in zyn tyd wel aangemerkt heeft ) hebben menigmaal haar geheele leven gewerkt, en vervolgens zomtyds vyftig jaaren eú langer proeven en waarnemingen gedaan in een enkeld ot zeer weinige natuurlyke gewrochten of fchepzels , daar een Natuur-befchryver noch tyd noch gelegentheid toe gehad heeft. Deze zaak aan de andere zyde befchouwt zynde, wat zoudende konfte- naars, ambachtslieden en werkmeefters veel licht in haare konftoeffeningen en werkdaaden ontfangen, als voor haar verklaart en opgeheldert wierden door een Geleert Naruraliff de natuurlyke- fchepzels of ftoffen en onderwerpen, daar zy haare konftftukken van moeten bereiden ? De onnozelheid en onkunde, dewelke ik dagelyks in deze lieden ont- dekke, is zo groot, dat zy haar eigen konftes onderwerp niet kennen. Van zommige dingen, dewelke by de Engel- Jchen, Îtalianen en andere Natien by de ftraat te zien zyn, maaken onze luiden uit louter onkunde groote «geheimen. | CORE: Als iemant haar vraagt na het Vaderland, de voortkweeking , oefening, foorten en diergelyke voor haare weten{chap noodza- kelyke omftandigheden van haar konft- onderwerp of werk-ftof,ftaan zy verzet,en antwoordenals of deze zaaken aan haar niet behoorden. Daar behoorde geen Konft of Ambacht te zyn, hoe gering hetook macht wezen, of daar moett een omtftandig boek van gefchreven worden, benevens een natuurlyke befchryving en verklaring van de natuurlyke fchepzels „ dewelke deze konft of dit ambacht tot haar onderwerp en werkftof hebben, Wanneer de kenm{fle der Natuurlyke Hiftorien „ der Schepzelen , der Konften en Ambach- ten in malkander verknocht, gemeender en meer bekent waren, welk een vrucht de hooge Regenten des Landstot welftand van haare ingezetenen daar uit zouden konnen trekken , is genoeg gebleken door ’t kloek beleid van Lodewykde XIV , en noch hedendaags door de Hoofd-regenten van Eugeland, dewelke door deze weg haare ingezetenen met geluk en welvaart overftroomen, gelyk de uitvindinge der Koninglyke Maatfchappyen en Academien van Konften en Wetenfchappen volmon- dig getuigen. Kooplieden , Fabrigueurs ; Zuveuteurs ‚ Winkeliers en duizend andere men- menfchen zouden door deze kennifle vruchten trekken, dewelke nu by haar onbekent zyn. De Heilige Bladeren krielen alom van aldaar aangehaalde Na- tuurlyke zaaken, konften en handwer- ken, maar hoe onkundig zyn de uitleg- …_gers der Goddelyke Waarheden, als wy haar over deze zaaken lezen of hooren leeraaren. Daar behoorde geen plokje lands of ftad te zyn, daar het onderfcheid der gronden, die onze fpys voortbren- gen, en welker uitwaafleming wy gedu- rig inademen, het onderfcheid derzelver verfcheide wateren, daar wy onze dran- ken van bereiden, onze fpys in kooken, en veele konftgewrochten door moeten bereiden, de verfcheide hoedanigheden des dampkringachtigen luchts’, dewelke daar op ftaat en altyd op drukt, en daar wy door moetenleven, niet op het alder- naauwkeurigfte onderzocht en aangete- kent wierd. Ik ben verzekert, dat de Geneesheeren van zodanig een land of ftad veel klaarder denkbeeld van duizend by- zondere omftandigheden haarer zieken zouden hebben, om haare genezingen verfcheidentlyk na te richten,voornament- lyk als deze lieden door geen algemeen- heden mifleidt, nog ook niet alte wys waren , om daar uit te willen leeren. Het is is naauwlyks uit te drukken, hoe “zeer het cene Natuurlyk fchepzel als ook konft- gewrocht verklaart en opgeheldert word door de kenniffe der andere fchepzels en konftftukken , en de eene-konft of ambacht verrykt word door de kennifle der andere konften of ambachten. Ik blyve enz. N A- ns Pag _N AT U U-R- Waor EN, _KONST-K ABINET, Geopent met de Maanden — JANUARY en FEBRUARY. in AE Godt is Schepper en Onderbouder van de Natuur , en de Menfch van de Konft. L MAES Odt Onzer aller Vader, On- l 2 nd derhouder en Hoogfte Goed , EN Ds 5 die de geheele Natuur, ofhet Seed gefchapen Heel-al uit niet heeft voortgebragt , fchynt de menfch in deze wereld geftelt te hebben tot een: Onderkoning en volflagen Regent: want „als wy aanmerken, dat de Natuur van Godt, en de Konft van de menfch,door be- hulp vande vermoogens , dewelke hy van _ Godt ontvangen heeft, is voortgebragt „ konnen wy licht begrypen , hoe nood- Ä zaake- z Natuur-en Konft-Kabinet, zaakelyk de menfch (die WVice-regent der fchepfelen) voor de natuur, om de zelve te verbeteren en te verheerlyken, by een iegelyk , die aandachtig is, geacht moet worden. Wat zal dog de Natuur zyn zonder. de konft, een verlaten wildernis, daar de naarheid , kommer, ongemak en elende haar woonplaats houden ? E Gelyk de geheele Natuur, zonder de Konft aangemerkt) een enkelde woefty- ne ‚ ontoegangkelyk bofch , ongenaak- baare berg ‚ en al-verflindende zee ver- beelt, zo is ook elk natuurlyk fchepfel, het zy in het Koningryk der mineralen, het zy in het Koningryk der gewaffen „ het zy in het Koningryk der levendige dieren , eenigzins woeft , ongepolyft, met veel ruigte behangen.en begroeit , en tot in zyn uiterfte volmaaktheid on- toegangkelvk en ongenaakbaar, als het zelve niet door de konft der menfchen word uitgemeubelt , gezuivert , geloutert, in gebruyk gebragt , geleert en onder- wezen. 3. Zo ras als de arbeidzaame Konft in de Kabinetten der natuur intreet , ontdekt zy aldaar een onuitputtelyken Rykdom, een SJannary en February 1719. 3 een bron en geduurige welle vol mildtda- digheid, en een overvloed van natuurly- ke eigenfchappen , daar zy zig zelve in verlieft, en nooit ten einde kan werken. “Als een GEen gek een goed On- derkoning der natuur, door behulp van zyn vernuft en konft, verftandig en regt- fchapen zal regeren, is het noodzaake- lyk , dat hy de zelve eerft wel leert ken- nen; want welke Regent of Koning zoude een Gemeene-beft ordentlyk konnen be- ftieren, deszelfs gebreken verbeteren en vervullen , dewelke geen kennifle van zodadig een Republyk hadde „ en des volks eigenfchappen, hoedanigheden , vermoo- , gens, betrekkingen onder en op malkan- deren en ook op alle zyn gebuurige en andere volkeren, nooit hadde onderzogt nog geleert ? Daar zyn veel rid reen ‚ dewelke het hart hebben van zig zelven Natuurkun- dige te noemen , om dat zy haare hars- fenen vervult vinden met /ubtiliteiten en ftrikken van de twift-kunde. Deze ontwerpen een regering over de natuur (dewelke zy niet kennen) in haare phan- tazy „ die belachelyk is, en ftellen met ie Plato 4 Natuur-en Konft-Kabinet , Plato een Gemeenebefts- Regering , die nimmermeer te vinden zal zyn. Andere willenuit eenen diepen grend van haare onkunde, zig al mede als Regenten der natuur aanftellen , dezelve bewerken , en door konft regeren „ terwyl zy de Natuur zelfs voor haaren Godt groeten en eeren. Eylieve let eens hoe klugtig zy willen haaren Godt regeren, en zyn ge- breken verbeteren ! 6. De eerfte algemeene kenniffe, dewelke iemant van de groote Natuur kan ver-; krygen, word gebooren, als hy dezelve befchouwt als een fchepfel ‚ een gewrogt en cen voortgebragt goddelyk konttftuk , daar hy de grootheid, magt en regering van deszelfs Schepper en goeden Onder- houder , door noodzaakelykheid van ge- volg wit ontdekt , en deszelfs volftrekt onderfcheidentlyk beftaan uit gewaar word , mitsgaders de noodzaakelykheid van deszelfs beftaan uit leert. „8 De tweede kennifle , dewelke een menfch van de natuur kan verkrygen, is door de natuurlyke Hiftorie , of door een naauwkeurige en net overeenkomftige befchryving, zo van de geheele Natuur, voor january en February 1719. 5 ‚voor zo verzy zig laat befchouwen, als van elk byzonder natuurlyk fchepfel , in haar uitwendig beflag , even he een Regent of Koning het volk, dat hy zal regeren „ kan leeren kennen , door ’t lezen der Hiftorifchryvers , die haa- ren aart, zeden, manieren , gewoontens, eigenfchappen en verrigtingen zelfs heb- ben waargenomen ,„ en getrouwelyk en naauwkeuriglyk befchreven. Byaldien nu iemant de groote natuur en de natuurlyke fchepfelen , uit der zel- ver befchryving of hiftorie zal leeren kennen , moet noodzaakelyk deze be- fchryving geenzins’ uitde phantazy , maar van de natuur en de natuurlyke fchep- fels zelf afgeleid worden, datis , de Na- tuur of het natuurlyk fchepfel moet het waaragtig voorwerp van zodanig een na- tuurlyk Hiftorifchryver zyn geweeft. Het is een conditie , zonder dewelke het nooit wel gefchieden kan , dat zoda- nig een Schryver van de natuur of van een natuurlyk fchepfel niets anders be= fchryft, als dat hy zelfs, of de Schry- versdie hy gebruikt, waargenomen „ ge- zien, getaft en beproeft hebben. Al wat hy ons befchryft , daar deze toetfteen NE niet 6 Natuur-en Konft-Kabinet , niet overgeftreken is, zal hem in gevaar ftellen, van alle zyne achting, die wy anders voor hem zouden hebben, te ver- liezen, wanneer wy ontdekten, dat hy door ligtvaardigheid dwalende, ons ook in dwaling hadde gevoert. Daarom is het noodzaakelyk , dat een Hiftorifchry- ver van de natuur aan ons bekent maakt ; welke zaaken hy zelfs gezien, beproeft en ondervonden heeft , en wat voor zaa- ken hy, op enkelde berigten en vertellin- gen fteunende , mede deelt, of uit welke boeken en uit welke geloofwaardige Schryvers hy deze of andere zaaken ont- leent heeft. Io. Daar is tot nog toe hiemant zo ftout- moedig geweeft, van een algemeene His- torie der groote Natuur en alle deszelfs medefchepfels in een werk te befchry- ven ; als Cajus PrrNius SECUNDUS ; een Romein. Deze heeft de geheele we- reld , voor zo ver dezelve van hem ge- kent of ingebeelt wierd, in een werk ; ’t welk hy aan den Keifer Ve/pafianus opdroeg, befchreven, en aan ons nage- laten. Maar dat Plinius, hoe naarttig en geleert hy ook was, de conditie van een regtfchapen Hiftorifchryver van de natuur january en February 1719. 7 natuur niet heeft waargenomen, blykt onwederfprekelyk uit zyn eigen belyde- nis, dewyl hv zelfs in de Voorreden van deze zyne natuurlyke Hiftorie verhaalt, dat hy twintig duizent zaaken heeft ver- gadert , uit het lezen van twee duizent Schryvers, waar van de meefte Boeken niet veel bekent, en zelfs by de Lief heb- bers raar waren. Van de Natuurlyke Hiftorie van Cafus Plinius Secundus. Ï. P dat de Lezer een ruuwe fchets van de natuurlyke Hiftorie zoude konnen vormen, zal ik , zo beknopt als het my doenlyk is, een kort begrip van Plinius zyn geheele werk mede deelen , de- wyl een onkundige , door een enkelde de- finitie of korte bepaaling van de natuur- lyke Hiftorie, al te fchraalen denkbeeld van die zaak zoude verkrygen. Ik zal maar alleenlyk voor af zeggen, dat Ca- Jus Plinius Gecilius Secundus , die een Neef van onzen natuurlyken Hiftorifchry- ver Casus Plinius Secundus was, van hem getuigt in een brief aan Marcus, dat hy na den eeten, of des zomers als hy inde A 4 zon … 8 Natuur-en Konft-Kabinet, zon leide telezen , aantekende en uitkipte” ’t geen hem beft behaagde; en uit deze aantekeningen , behalven eenige zaaken dewelke hy zelfs bevonden heeft, is deze Befchryving van de geheele Natuur inde wereld gekoomen. En ten tweeden zal ik aantekenen , dat Plinius de Oude , behal- ven deze natuurlyke Hiftorie , een groo- te menigte andere boeken, die verloo- ren zyn» heeft gefchreven, die van de jonge Plinius zyn Neef in de zelfde brief aan Marcus worden opgetelt, en aldaar nagezien konnen worden; en waar door ‘wy ook verzekert zyn, dat wy alle de Bocken over de natuur van Plizius zyn Oom hebben overgehouden, dewyl hy het getal dezer boeken op zevenendar- tig , gelyk wy dezelve ook bezitten , heeft bepaalt. En ten laatften zal ik de berugte dood van die grooten Man aan den Liezer mede deelen. 2: k Tacitus verzogt aan den jongen Plinius dat hy het fterfgeval van zyn Oom Ca- Jus Prinrus Secunpus, dewyl hy me- de op die reis tot Mifenum tegenwoordig was geweeft , aan hem wilde bekent maaken, om het zelve in zyne jaarboeken te {tellen en te vereeuwigen. Het welk onzen Janvary ep February 1719. 9 onzen.Cajus Plinius Caecilius Secundus byna met de volgende woorden (a) verhaalt: Myn Oom was tot Mifenum , daar hy in perzoon tegenwoordig de vloot geboodt. In ’t begin van de maand November omtrent ’s morgens ten zeven uuren maakt myn moeder ( zyn zufter) aan hem be- kent , dat zig een wolk van een onge- woone foort en grootte vertoonde, myn Oom ftaat op van de grond daar hy leide te lezen „fchiet zyne zoolenaan, en klimt op een hoogte, van waar hy dit wonderftuk zeer klaarlyk konde befchouwen , want de toekykers wiften van verre niet, uit welke berg (die naderhand voor de Vefuwius be- kent wierd) deze wolk zyn oorfprong had. De wolk verteelde van gedaante een pyn- boom,dewelke uit een ronde en regte ftam, na om hoog ryzende,zyne takken verfprei- de, waar van zommige takken wit, en andere vlekagtig , en met vuiligheid ver- mengt waren, na de aarde of de as de- welke opgeworpen wierd , en dewyl die uitmuntend geleerde Man oordeelde , dat deze zaak naderby van hem behoorde befchouwt te worden, ftapten hy ineen vaartuig, en voer regt toe regtaan, dat AAR alles (a) Caj. Plinü Caeciliì Secund, Lib. VIe Ebift. XVL Tacito fuo, | Lo Natuur- en Konft-Kabinet , alles trilde en beefde wat by hem was, en dat zo naby , dat de as op het vaartuig vloog, dewelke , hoe nader hy kwam; hoe heeter en zwaarder wierd, dan zelfs eens puimfleenen , dan eens uitgebrande en Zwarte keyen ; dan wierd hy eens gedreigt, dat het geheele gevaarte , ’t welk op uitge- brande en verteerde oevers half en half {teunde, haar overftelpen zoude. Aan land getreden zynde, namen zy haar verblyf in de verlatene en half verbrande huizen , terwyl zuitt de Wefuwvins wyt en breed met een nieuw vuur en ligt alles in ligter lagen brand zette, en het vertrek , daar nyn Oom in was, zodanig met as en puimfteen opvulde, dat hy daar niet uit . hadde konnen ontkoomen’, byaldien hy niet datelyk ’t zelve verlaten hadde. Hy beraadflaagde met die gene, dewelke by hem waren , of zy onder ’t dak zouden blyven, of zig onder den blauwen He- mel betrouwen, want de daken en huizen ftonden te waggelen, en fcheenen alle ogenblikken in te zullen ftorten. Einde- lyk uit twee kwaden het befte nemende, verkooren zy. de bloote lugt onder een regen van ligte puimfteenen , een gloed van blixem , dewelke by beurten van uitgebraakt vuur en damp } dan kn de alder- Sfanuary en February 1719. Ir …_alderligtften dag, en in een ogenblik de alderduifterfte nagt veroorzaakten ; Zy hadden haare hootden bewonden, en ee- nigzins overdekt. Het behaagde myn Oom verder , omde boorden , daar de zee op afftuite „ nader en naauwkeuriger te befchouwen , om te ontdekken welke bolwerken daar overgelaten waren, die de zee haaren invloet keerden, en het gevaarte onderfteunden, op dat het niet mogt inftorten en opgezwolgen wierd. Daar ruftende,en tegens de heete lugt kout water geeifcht en ingedronken hebbende; komt een fchiclyke reuk van zwavel- damp, een voorbode van nieuwe opko- mende vlammen, voor dewelke zy alle, behalven mynOom , de vlugt naamen , dewyl hy verzogt zynde opftond , en fteunende op twee flaven nederzeeg , ge- fikt door een dikke en heete zwaveldamp ; na ik gifle, dewyl zyn geheele lichaam ongekwetft is bevonden. enz. In het eerfte Boek vinden wy de voor- reden aan den Keifer Titus Vefpafianus, daar hy onder andere zegt, dat niemant onder de Grieken of Romeinen voor hem ondernomen heeft , de geheele natuur met alles wat daar in is in een werk te “_be- 12 Natuur-en Konft- Kabinet , befchryven. Ook hebbeik, vervolgt hy, de naamender Schryvers, dieik gebruikt hebbe, voor af laaten gaan , want ik oor- deele dat het vol betaamelykheit en ze- delyke fchaamte is, openbaarlyk te be- kennen, door wien wy in onze weten- chappen gevordert zyn. Nadeze voor- reden geeft Plinius een regitter van de volgende zesendartig boeken , namentlyk wat ineen iegelyk Boek, en in iegelyks Boeks Kapittel verhandelt word, bene- vens de naamen zo wel der Latynfe als vremde Schryvers achter elk Boek ge- plaatft , met welk Regitter het eerfte Boek gefloten word. Dewyl ik in hef toetakelen van dit tweemaandelyk Kabinet der natuurlyke Hiftorien, Wetenfchappen, Konften en Handwerken, door geen eenige methode of fchool-trant van verdecling in Boeken of Kapittels, of geflagten offoorten van materie enz. my al te naauw kan laa- ten bepaalen , en geenzins begeere de ‘natuurlyke hoedanigheid van myn geeft, met alle deszelfs gebreken door blanketfel van opgefmukte methode, of uitgekipte woorden en gemaakte hoogdravende ichryfftyl, of iets, dat my niet natuur- lyk January en February 1719. 13 lyk eigen is, te vermommen, maar al- lezins een vrye en ongebonde fchryf-trant meene te gebruiken, zal ikeen Aanmer- king mede deelen, dewelke my op het lezen van dit eerfte Boek van Plinius in de gedagten fchiet. Hoe hera loffelyk moet het alle Lezers, die eerlyke lieden zyn; voorkoomen , dat Plinius achter elk Bock Zyne Auteuren zo trouwhertiglyk aante- kent „ en dat nog zodanige, waar van veele zeer raar , en uit de handen zelfs der Liefhebbers geraakt waren. Byal- dien alle, en voornamentlyk onze heden- daagfe Schryvers (uitgenomen eenige Bra- ve en deugdzaame geleerde mannen } zulks in acht hadden genomen, wy zoudenzo niet verbyftert zyn in de kennifle der waaragtige uitvinders van nieuwe oritdek- kingen, gezigten en zaaken; en wy Zou- den veel Boeken uitfchiften, en derzel- ver Schryvers verachten , en als letter- dieven brandmerken. _ Alsiemant AZuzeur van een nieuwe ontdekking of van nieu- we gezigten is ‚ verdient hy tot in alle eeuwigheid meer. lof , met een enkeld blad daar van aan ons mede te deelen, en aan zyne nakomelingen na te laaten , als een 14 Natuur-en Konft-Kabinet een onregtvaardig Uitfchryver, dewel- ke zyne Auteuren verfwygt ‚ met twaalf groote folianten toe te takelen. Auteur te zyn, is iets te geven ; dat de geleerde wereld nog ontbeert, en alle de Schry- vers, dewelke dat vermogen niet bezit- ten, konnen wy zeer wel miffen, ja zy zyn voor de Geleerden een grooten bal- laft, en verdrukken en begraven, door haar opftapeling , de regtfchapene en goe- de Schriften. Wat dunktu Lezer, zou- de het niet een groote zotheit van my zyn, als ik voor Auteur wilde geacht worden van alles , dat door de tyd, als ik leve, in dit Kabinet zal bekent ge- maakt worden ‚ dewyl aan een Verftan- dige datelyk zoude blyken , dat een menfch, al leefden hy hondert jaaren naauwelyks het duizentfte deel van ’t geen wy hoopen te melden , zoude konnen uit- vinden , behalven dat een man van ge- leertheid datelyk myne onregtvaardigheid en letter-dievery zoudeontdekken ? Daar- om kunt gy verzekert zyn , dat ik myn Auteur altyd getrouwelyk en opregtelyk zal melden, en daar geen Auteur gemelt wort ‚ zal my hoe fober het ook zyn _ mag in eigendom toekoomen. Her den e January en February 1719. Is 6, Het tweede Boek van Plinius zyne na- tuurlyke Hiftorie handelt van de wereld , vande zaaken des Hemels, aarde, water en lugt, en beftaat uit hondert en negen Kaputelst Door de wereld verftaat Hy het Geheel-al, dat alles in zig behelft. Hy oordeelt (als een Heiden) dat het bil- lyk is, dat het voor een Godt gehouden word, hy noemt dit geheel-al eeuwig, onmeetlyk, ongefchapen en onvergang- kelyk: en te onderzoeken wat buiten dit heel-al is (vervolgt hy in ’t midden van zyne blindheid) raakt de menfchen niet, en kan door de gifling van de menfche- Iyke geeft niet bevat worden. Zommige, zegthy, willendeeen verbeelding maaken van ’t geen buitendit geheel-al gevonden word, hebben nog meer werelden ver- zonnen, even al eensof de zelve zwarig- __heid niet overbleef , dat wy al wederom een alderuiterft buiten zouden konnen ftel- len, daar wy in moeften beruften. In het derde Kapittel ftelt hy vaft, dat de we- reld in vierentwintig uuren met een on- __uitdrukkelyke {nelle beweging omdraait. In het vyfde Kapittel , daar hy wan de ‚vier Elementen handelt, gelooft hy (daär in de Epicuriften navolgende } dat de ftar- Ten _ 16 Natuur- en Konft-Kabinet ren ende geheele blauwen Hemel uit vuur beftaan : tuflchen Hemel enaarde, zegt hy in het VL. Kapittel, hangen in de- zelfde vuurgeeft de Planeten , die om haar beweging de dwalende Hemel-ligten ge= naamt worden, en in het midden van de- zelve de Zon, die de Regent van detyden van het geheele aardryk , en zelfs van al- le de Hemel-ligten is, en de geeft of lie- ver de ziel van de geheele Wereld, en deszelfs Godtheid. In het VII Kapittel {preekt hy van Godt, en telt een groote menigte van Heidenfche- Afgoden, de- welke hy verwerpt. Tot aan het XXI Kapittel handelt hy van het onderfcheid,, de beweging en afpellen „ en coleurenenz. der Hemel-ligten. In het XXIII Ka- pittel van de hoogte der wolken, van de Aarde, en van de hoogte der Maan en der Zon, alles by ffadien van hondert en vyfentwintig treden uitgerekent , dog alles zeer verwart, onkundig en volftrekt onzeker. Waar uit een Verftandig Le- zer het onmeetlyk onderfcheid der oude * Starrekunde, en die der hedendaagfe, met vermaak kan nazien. Tot aan het XXXVII Kapittel handelt hy van de hemel-ligtjes, van de ftaart-ftarren , he- melfche verfchynfelen „ lampen , vlam- men , January en February 1719. I7 menslichten, balken , verfcheide coleuren , het verfchynen van ’t meer-getal van zon- nen en maanen, van het dag-licht en de nagt enz, Tot aan het LXII Kapittel befchryft hy-de lugt, de faizoenen, van de kragt der lugt in de hondsdagen, van de oorzaaken der flag-regens ‚winden en wolken, donder, blixem, vande ver- fcheide winden, van ftormen, orcanen, van het regenen van melk , bloed , vleefch, yzer, wol enz. (het welk hy in de Roomfche Jaarboeken aangetekent hadde gevonden) van ’t gekraak der wa- penen en veldflagen in de lugt gehoort, van de donderfteenen, van de hagel, Íneeuw ; ryp, mift en daauw, en vande beelden der wolken. Wanneer een naauwkeurig en opmer- kend Lezer deze dingen by Plinius na- ziet zal hy aanftonds ontdekken, dat - Plinius meer een nieusgierig man, alseen voorzigtig en. verftandig Hiftotifchryver der natuur is geweeft , dat hy in de mee- _— fte gevallen niet geweten heeft, waar en op wat wyze hy zyne verwondering behoorde te gebruiken; dat hy meer be= ‚hagen heeft gehad , in het by een ver- zamelen van ongehoorde wonderen, ver- PD | tellin= 18 _ Natuur-en Konft-Kabinet , tellingen en verzierde Fabulen , als in het onderfcheidentlyk onderzoek der waare gefchapenheid der natuurlyke zaaken : gelyk de meefte van onze Reizigers, die meer vermaak vinden in ’t vertellen van wonderen, monfters , en ongelooflyke zaa- ken,dewelke zy nooit gezien hebben,en die haar door deze of gene bygeloovige land- aart op de mouw gefpelt zyn,als in de naau- keurige waarneeming en befchryving der natuurlyke dingen , bergen , wateren, aarde, zeên, gewaflen, faizoen , land, dieren, vogelen, villen, gronden, vrug- ten, kruiden , wortelen , winden, gom- men, harflen, mineralen , enz. dewelke haar overalomringen , en met haare voe- ten vertreden worden. 8. Van het LXTII Kapittel tot aan het einde van dit tweede Boek, vervolgt P/i- nius de befchryving van de aarde, vande Antipodes of tegenvoetige menfchen, van de fchipvaart door zeên en ftroomen , welk gedeelte des aardryks bevaaren en ter zyner tyd bewoont wierd , van de fchaduwe der zon-en uur-wyzers, vande langfte en kortftedag, vande oorfprong der verfcheide natien , van de aardbevin- gen en opfpalkingen der aarde, van het ver- Jannaryen February 1719. ER) werzinken en -weder-opborrelen van ei- landen, bergen, meeren en-binnenlandfche wateren „ van altyd bevende gronden, dryvende eilanden , van de. wonderen zommiger landen, van vloed en ebbe der zee, en de wonderen der zee fonteinen en rivieren „ van het zee-zout, van de kragt der maan en zon op den aardbo- dem, van dezee-vetten, olien „ bitumineufe en (brandende ftoffen , en altyd branden- de, plaatzen , en de wonderen des vuurs, van de lengte en breedte der aarde enz. Het derde Boek verdeelt in XXVI Kapittels ‚van de verdeeling des aard- bodems in Europa, Afia en Africa, en eerft van Europa en vervolgens van des- zelfs koningryken., landfchappen en pro- wvintien, eilanden, wateren, zeeboezems en rivieren enz.…na. desoude aardryks be- fchryving gefchikt. old aid one Cor „Het vierde Boek is in XXII Kapit- tels afgedeelt, en ‘handelt van Grieken- land „de Griekfeheen andere eilanden „en van (het overige van Europa. mies IL. ___… Het vyfde Boek js verdeelt in XXX Kapittels, en sbefchryft Africa, daar in B 2 Mau- 26 Natuur-en Konft-Kabinet „ Mauritania , de provintie of 't wingeweft ‘Tingitania , Numidien , Cyrene , Lybien, ZEthiopien , als ook Afa, Alexandria, Arabien, Syrien , Palzeftina , Phoenicien, Idumea , Samaria, Judea , Galilea , van de Jordaan, van’t Jodenpik; vande ‘Efleen , haar levenswys zonder vrouwen, haare penitentie en ftrenge levensmanier , hoe zy vermenigvuldigen door navolgers, haare woningen in Judea enz. Van Ty- rus en Sidon, vandeberg Libanon, van de Euphraat, van de Stad Palmyra ge- legen tuffchen ’t gebied der Parthen en der Romeinen, vande Indus, van Laodicea, Apamien, Jonien en Ephefen , van 4o- lis Troas by de Hellefpont en Pergamen, vande vooreilanden van Afien, van Rho- dus , Samus, Chius, van veel Afiatifche en Griekfche Eilanden , van de Hellefpont , Mya, Phrygien, Galatie, Bithynie ende Bofphorus. Hier uit-zal de Lezer klaar- lyk bemerken , dat deze natuurlyke Hif- torie van Plinius beter na een bondel Adverfaria gelykt, als na een ordentely- ke befchryving van de natuur: want de menigvuldigheid van zaaken , dewelkein elk Boek , en dikwils in elk Kapittel worden voorgeftelt , verbeelt meer een tafel of regifter der natuurlyke dingen, als January en February 1719. zt als een Hiftorifche befchryving der zel- ver. 12. _ Het VI Boek beftaat uit XXXIV Kapittels, en vervolgt de zelfde ftof van de plaatzen, volkeren, zeên, fteden , ha- vens, inhammen, zeeboezems, oude en latere volkeren , van de Pont Euxin, van de Paphlagonifche en Cappadofi- _ fche volkeren, de verfcheide volkeren van ’t landíchap Themiscyrenen , van de Cimmerfche Bofphorus, en het Lac Meotist, en de volkeren daar om heen woonende, van de beide Armenicn, van Albanien en Iberien , van de ontelbaare volkeren gelegen aan de Scythifche Oceaan , Cafpifche en Hynanifche zee, van de Tarters of Scythen, en haar on- telbaar verfcheide foort van volkeren , van de vloed Ganges en de volkeren van In- diën, van haare legers uit voet-en paarde- haare en olyfanten , vande verfcheide le- vens-manier der Indianen, hoe zommige zig geneerden met de landbouw , ande- re met de kryg te volgen, andere met haare Koopmanfchappen na andere landen _te vervoeren,en uitlandfche waaren in haar vaderland te brengen : van haare rege- ring en regtspleging , en koninglyke Á 5. __hof- 22 Natnar- en Konft-Kabinet, hof houding , van haare Godsdienften ‚en verrigtingen met Olyfanten. Hy zotcert dat in de Ganges een Eiland legt, daar de Mogollen op woonen, van een groot getal Koningen, welker magt van voet- en paarde-volk en olyfanten hy befchryft. Hy handelt van de groote vloed Indus, van de volkeren en zatten omtrent dezel- ve, het eiland Taprobane of ’*t heden- daags Ceilon , van Karmania hedendaags Kharmanvande Perfiaanfche enArabifche zeeboezems, van het paarl-ryk eiland Caícandius. Hy befchryft hier zeer naauw- keurig de Ryken der oude Perfen of Parthen , benevens haare grenffcheidin- gen, alsook Medie , Mefopotamie , Ba= bylonie, en Seleucie , ’t welk Sanf/on hee hedendaags Bagdad oordeelt te zyn; van de rivier de Tigres ; van Arabien , het welk hy al vry wel befchryft, van de boezem der roode zee enz. van de verfchei- de en wonderlyke gedaantens der men- fchen. In dit Kapittel heeft hy veele zaaken ingelapt, met dewelke zyne na- tuurlyke Hiftorifchryvers hem lelyk heb- ben mifleid. - / 13. Alhoewel Plinius veele onwaarheden (door zyne Auteuren mifleid zynde) aan: tekent , BEEZ january en February 1719- 23 tekent, en veele zaaken om de ontelbaare menigte zeer duifter voorftelt, moet ech- ter een iegelyk kender en Lief hebber der goede Letteren toeftaan , dat wy oneindig aan ’s Mans vlyt en naarftigheid verpligt zyn, dewyl wy een ongelooflyk getal van koftelyke zaaken en waarheden des - ouden tyds zouden verlooren hebben, in= dien Plinius, (by dewelke veele zaaken, die nergens anders te vinden zyn, ver- haalt worden) dezelve niet voorde vraa- tige eeuwe en roeft der tyden hadde inge- zult en bewaart. Behalven dit, zo is Pli nius Zodanig een grooten leugenaar niet geweeft , als zommige onkundige daar wel van getuigen. Hy was cen opregt, eerlyk en deugdzaam Man, en is door zyne Schryversen voornamentlyk de Grie- ken in zommige gevallen maar mifleid. Ik hebin de Griekfche Bibliotheek van Pho- tus verfcheidene Auteuren en Griekfche leugenaars gelezen, dewelke Plinius ge- bruikt heeft : en de groote Fofeph Scali- ger ftelt vaft, dat aande natuurlyke Hif- torie van Plinius de laatfte hand nog gerf- fchaaf geenzins geweeft is, maar dat het maar verzamelingen zyn om een Boek uit te maaken. B 4 Na 24 Natuur. en Konft-Kabinet, 14. Na dat Plinius met het zelfde Boek een flot gedaan heeft aan zyne wereld- en aardryks-befchryving, heeft hy in het zevende Boek, dat uit LX Kapittels be- ftaat , gehandelt van de meníchen des aardryks, en van haare nationale en by- zondere eigenfchappen en wonderlyke hoedanigheden, haar verfcheide manier van fpreeken , redenkavelen, haar ver- fcheide taalen, haare oneindige verfchei- dentheid van gedaantens, en wezens of aangezigten, van de aanmerkelyke zaa- ken der Tartaren, van de monftreufe mis- geboortens , van de voorttelingen der menfchen, en haar wonderlyke geboorte, aanmerkingen over ’t menfchelyk lichaam van elk menfch , byzondere en eigene gewoontens of aanwenzels, der zelver iterkte en rafligheid , van verfcheide krag- tige menfchen en vlugge hartloopers, van voorbeelden van groote geduldigheid en geheugen : Hoe Koning Cyrus alle de Soldaten van zyn geheele leger konde noemen ‚ en hoe Mithridates, Koning van twee en twintig watien, elk in haar taal in ’t openbaar konde aanfpreeken. Hoe Simon en Metrodorus de konft von- d:n om alles te onthouden : De lof van Jul January en February 1719. 25 _ Sul. Gefar , die te gelyk fchryvenen le- A í | qd zen en een ander voor differen konde en daarenboven diffinét andere aanhooren: De lof van Pompejus de groote, de lof van Cato de eerfte. Onder de alderge- lukkigfte vernuften telt onzen Plinius Homerus en Alexander de groote. Hy ver- haalt veel aanmerkelyke zaaken van P/a- to, Ennius, Virgilius, Varro en M.Tul- lus Cicero. Hoe in deftigheid van zee- den by-de Romeinen uitgeblonken heb- ben Catus bygenaamt Corculus, en by de Grieken Socrates. Hy handelt vande eer- baarheid , van de vroomheid, en hoeda- nig Berofus heeft uitgemunt in de Star- rekunde, Apollodorus in de Grammatica , Hippocrates in de Geneeskonft, Archime- des in de Meetkunde en werktuig-en bewegings-kragtkunde , Cref/phon Guos- fius in de Bouwkunde om de heerlyke Tempel van Diana van Ephefen: Phi- Jon over het toeftellen van een wapen- fchuilplaats tot Athenen voor duifend fchepen. CGtefebius vermaart in watertuig- en parf-kunde , veelderhande wonder- lyke Konftítukken, fchilderyen en beelden enz. De lof van den Keizer duguflus, van de verfcheide en langfte levenstyden der menfchen, van de wonderlyke ziektens B 5 en 26 Natuur-en Konft-Kabinet ; en fterfgevallen, van de ziel der men- {chen en de geeften der afgeftorvene ; van de eerfte uitvinders der konften , handwerken , wetenfchappen , konftítuk- ken, en nieuwe zaaken en nuttigheden. Is. Het achtfte Boek beftaat uit LIX Kapittels , en handelt van de dieren , dewelke het aardryk bewandelen : van de olyfanten, haar leerzaamheid, voor- zigtigheid ‚ verftand, geheugen, haare tweegevegten; op welk een wyze zy in de wilderniffen gevangen en getemt wor- den: van de behendigheid der dieren, van de ferpenten, het klein getal van dic- ren in Tartarien, en van de eigenfchap van elk land in het voortbrengen van by- zondere dieren : van de leeuwen, pan- thers; tygers, cameelen, cameloparden, van de neushorens , wolven, van de cro- eodil , zee-koe , en cen menigte Afri- caanfche en Agyptifchedieren : van fte- den en volkeren door klein gedierte uit- geroeit. Hy verhandelt in dit Boek on- telbaare dieren en diertjes, maar zonder de alderminfte nettigheid of ordre. 16. Het negende Boek verhandelt in LXII Kapittels zeer veel merkwaardige zaaken eene Sfanuiary en February 1719. 27 zaaken van de viflen; groot en kleine, zee-en rivier-viffen, haar byzondere nar vuur, monftreufe grootte , van de fchulp- viffen , kwabben „ kreeften , en ontel= baare foorten van kinkhorens, fchulpen paarlen en waterfchatten. Van de purper- vifch, en by die gelegentheid van de verfcheide dierbaare coleuren by de Romer= nen gebruikelyk. Vande zinnelyke ge= waarwording der viffen, van de zee- grond 4 klip-en zeewater-gewaflen; van de ziek- tens-der viflen, en derzelver verwonde renswaardige voortteeling. Van de eyer= leggende viflen, van het lang leven zom- miger viflen, van de viffen dewelke te gelyk op het land leven, van de vriend= _íchap en vyandfchap der viflen. 17e Met het tiende Beek befchryft Plinias , in LXXV Kapittelen, de natuur en ges fchiedeniffe der vogelen, haare verfchei- de naamen en hoedanigheden , haaré voortteeling en eyeren, broeying en ver- eeniging, haare ziektens en genees-mid= delen enz. alles zodanig kort, enzo ryk en overvloedig van zaaken dat alleen het melden van elke zaak een boek zoude uit» leveren, Het 25 Natuur-en Konft-Kabinet , 18. Het elfde Boek is in LIV Kapittels verdeelt , en in dezelve handelt onzen Plinius van de infetten, of bloededlooze en kruipende dieren en diertjes. Plinius verdeelt dezelve in haare byzondere ge- flagten en ioorten, en oordeelt dat ’er veele verwonderens-waardige en aanmer- kelyke zaaken in dit by uitftekentheid klein gedierte voor de naauwkeurige be- fchouwers te ontdekken zyn. Welkeen beleiden wysheid , ‘welk een kragt, welk een onoploflelyke volmaakte fabryk der deelen vertoonen zig in dit nietige en kleine gedierte, roept onzen Schryver met verwondering uit! Hoe zoude dien voortreffelyken Romein zig nu wel ver- wonderen, indien hy opzag, en ter be- fchouwinge kreeg cen geheele nieuwe wereld van levendige fchepzeltjes, by zy- ne Naneven door behulp der vergrootgla- zen ontdekt? Hy fpreckt hier op ver- fcheide plaatzen van haar geluiten ftem , van haare zinnen en gevoelige deelen, van haar gezigt, gehoor, reuk, {maak - en gevoel, van haar vernuft en kontt in het weeven van netten toetakelen van gebouwen ‚ woonplaatzen en magazpnen voor haare winter-provifie, van de byen en E. 8 he ’ b __(#) Wagoge in Rem Herbariam: id # January en February 1719. 29 en haare foorten, van haare ademhaling, en van haar bloeden vogten, vande ver- fcheide foorten van hooning en-waích ;, haarë ziektens en geneesmiddelen, vande “verfcheide {oorten van zywormen , haare wonderlyke fchepzel-verandering en zy- den, en vorder van veele andere in/eëten, Ook maakt hy in dit Boek een buiten- treding van een vergelyking van der men- fchen ledematen met die derdieren. Van de verfcheide foorten van bloed, van de melk , kaas , nagelen , klauwen , tecl- deelen enz. 19. De voortreffelyken (a) JoserHus Prr- TON TourNerorT heeft aangemerkt, dat van alle de oude Romeinfche Schry- vers, niemant de Kruidkunde meer ter herte genomen heeft als onzen Plinius; en de groote Natuurkender Gresrerus heeft ontdekt, dat Plinius van het twaalf- de Boek zyner. natuurlyke Hiftorie tot aan het zevenentwintigfte Boek, vande planten en gewaflen heeft gehandelt. Het twaalfde Boek handelt in XXVII Ka- pittels van de boomen, derzelver waar- neming en voortplanting , geflagten en foorten, van-haare vrugten ; ideen ar= 30 Natuur- en Konft-Kabinef, harffen , zappen, balzem, olien, catoe- „nen, van de fpeceryen, zuiker, welrie- kende vogten , bloemen en zaaden. 20. In het dertiende Boek, dat uit XXV: „Kapittels beftaat, handelt Plinius van de zalven; Ámeerzels, ende boom-gewaffen „die aan de zeekanten groeien, van het welriekend koninglyk fmeerzel, en van de overdaad der ouden omtrent de wel- riekende zalvingen en {meeringen des lichaams ender klederen. Paarlen, (zegt hy) edele gefteentens en pragtige klede- ren worden nog nagelaten aan de erfge- naamen 5 maar zalt, fmeerzel , ftrykzel verdwynt in de lugt, en die de welrie- kende reuken by zig dragen , ruiken die door de gewoonte zelfs niet. Hy verhaalt, „dat zommige zig zodanig lieten met olie befmeeren , dat haare voetftappen. een fterke reuk nalieten, en andere gevlugt zynde uit haare fchuilhoeken , beklapt wierden door de fterke reuk van haar ‘befmeerde ledematen en kleederen. Hy {preekt van de verfcheide foorten van gommen, en van het papier, dat in de poelen van ZEgypten groeide; hy ver- „haalt,dat het papier gevonden is.na de overe “winning van dlexander de Groot, datde blade- Jannary en February 1719. _3t bladeren der palmboomen voor die tyd voor fchryf bladeren verftrekten „ als ook de bladeren van andere boomer: dat de openbaarc monumenten in bladeren van ge- klopt lood gefchteven wierdenjen zommi- ge in daar toe bereid wafch, dat die van Pergamen het parkement hebben uitge- vonden. Hy {preekt van de bereiding des Agypufchen papiers tot fchryf bladeren : van de verfcheide {oorten- des fchryf-pa- -piers, van ‘derzelver deugden en gebre- ken en lymftoffen. Hy haalt ’t papiers ouderdom veel hooger op ; als Varro, die daar van gehandelt heeft, en toont dat de Boeken van Koning Nwma gevon- den zyn in fchryfpapier befchreven. Hy handelt in dit Boek van verfcheide boo- men en heefters van Afiaen Griekenland, LExhiopien, den Atlas, van de boomen _ der roode en Indiaanfche zee , maar alles zeer verwart en zonder ordre. 21. Het veertiende Boek handelt , in XXII Kapittelen , wan de wyngaarden, haare … geflagten , oeffening , waarnemingen onderfcheid na verícheide gronden en danden , van de natuur des wyns, des- zelfs groot gebruik: en misbruik. Hy _ vertelt, dat Zwdrocydes , wermaart door Wys= 32 Natuur-en Konft-Kabinet, wysheid , aan dlexander de groot fchreef; Koning, als gy wyn zult drinken, gedenk dan, dat gy het bloed des aardryks in= flurpt. Hy handelt van de volgeettige wynen, van de ziltige wynen der Grie- ken, van veertien foorten van zoete wy- nen, van de waarneming-der wyn, en van de wynen der ouden en derzelver gebruik : vande nagemaakte wynen door konft uit zaad, appelen, peeren, palm- boomen, bladeren, vrugten; van ’t ho- ning-water en de meê, van de pikken en harflen om de matten te bewaren , van de azyn en wynmoer, van de wyn- kelders. De geleerde Andreas Baccius heeft een natuurlyke Hiftorie gefchreven, van alle de verfcheide wynen en derzel- ver bereiding van alle de bekende land- {chappen des geheelen aardbodems, een boek in folio ’t welk tegenwoordig zeer raar is. 22. | _In het vyftiende Boek zyn XXX Ka- pittelen, dewelke handelen vande vrugt- dragende tammeboomen, vande olyven, het maaken van de oly, van andere ge- par{te olien uit amandelen , laurierbeffen „ en van gekookte olien. uit gewaflen » uit myrthebeflen , uit citroenen , Gaper ens Sfannary en February-1719: 33: ‘ fen; ‚ nooten; cederappelen; en;een me-, nigte andere: van deappelen, ‚per zien, peêren, pruimen, vygen , mifpels„ kas- tanjen, karzen, zappen en andere ontel- baare zaken. Het zeftiende Boels” Ee enge uit XLIV | een beftaat , befchryft ons de Boo- men der boffichadien ‚ de grootte der … Heroyn/the boflchen en wouden, de ei- kels,-pynappelen „ -hafel- en okkernoo- __ tenenz. Bladeren sfchorzen ‚ houten enz. _en derzelver gebruyk tot mifting en bouwkunde, maaken van korven, man- dens, en huiscieraden en gereedfchappen , de verfcheide foorten der busboomen, bhaare fappen , harflen , terpentynen , lymftoffen en gommen. Dd: In het zeventiende Boek „dat: in XXVIII Kapittelen verdeelt is „ verhaalt de Hiftorifchryver veel wonderlyke en aanmerkenswaardige zaaken vande Boo- men, van de getempertheid des lugts , met betrekking op de boomen, van de _ hoedanigheid. der landfchappen in meer- der of minder boomrykheid, van de ver- _ fcheide foorten van aarde tot de boo- | ak de verfcheide kleien en mergels, (5 Mila 34 __ Nafunr-en Konft-Kabinet, meft, zout; van de{noeying en inenting der boomen, derzelver bepleiftering , van de gebreken en geneezingder kwynende, boomen. 25. Het achtiende Beek handelt ryk_en „overvloedig , in XX XV Kapittelen , over de land- en tuin- bouwkunde. Hier brengt de Schryver zyn Lezer uit groote en wytuitgefpreide boffchadien , in de heerlyke en door konít opgetooide tui- nen „ tuffchen de rype en nederwaarts hangende vrugten , en perken gefchakeert met bloemen van alderhande liefelyke geuren en coleureg ‚ van honderderley foor- ten en gedaante , aangenaame groene gewaflen en planten, geoeffent tot nut, vermaak en gezondheid der menfchen; bekranffing en bewierooking der oude Heidenfche Afgodenenz. Van daar treet de Lezer met eene tred in de grafige wei … den by de vette offen , melkkoeien, fchaapen ; eenden , ganzen „ duiven 3 hoenders ; paarden ; jok-offen en ander tamvee; ploeg, dorsvloer „ velden, ak= kers beploegt, bezaaid of gekroont met rype koornaaren. Op een andere plaats heeft hy de lof van het landleven, eù welke Komngen ; Prinffen ; Ee ö Velt- A 4 d EN } | January en February 1719. 35 Veltoverften en Burgemeefters van Ro= men. daar oeffening en vermaak in gehad hebben , en in de landbouw hebben uit- gemunt. De gewoontender oude Land- bouwers , het toetakelen der landen , hutten, boerchuizen; fchuuren en plaat- zen, de bereiding der grond, en mefting van land en dieren, de verfcheidentheid: van koorn-enakker-bouw en landvrugten, de koornmolens , de koornvrugten van elk byzonder Landfchap. Van hetdeeg, geft , brood ; bakken , kooken van de tuin-keuken- en peul-vrugten. Wat in elke maand op *t land en in de tuinen moet in acht genomen en verrigt wor= den, de faizoenen ; de waarneming der maan, ftarren en winden, en: voorteke= nen-der ftormen enz. MIC 26. „Het negentiende Boek heeft maar XIE Kapittels, en fchynt: een aanhangzel van het. voorgaande, het handelt van het vlas en deszelts gebruik „ van de hennep, en van de bereiding der tuinen en waarne= ming der tuingewaffen. gab 27 Het twintigfte Boek handelt, in XXIV Kapittelen, vande geneesmidde= len uit tuin-en-keuken-kruiden, en van G.2 de 36 __Natuur- en Konft-Kabinet, de waarneming der moeskruiden, kon- kommers, falaadt ‚ toekruiden enz. alles met een onbefchryfelyke kortheid , ryk- dom en verandering, aan Plinius overal eigen. 28. : Behalven deze groote overvloed van zaaken en natuurlyke fchepzels, vint de Lezer ‚met een aangename verandering , ’t geheele werk doorzaaid met keurlyke Outheden en Hiftorien , alsby voorbeeld. Het eenentwintigfte Boek handelt in XXXIV Kapittelen van de natuur der bloemen, en van die kruiden, bladeren en bloemen, dewelke expres gezaaid en geplant wierden, om. de bloemkranffen (by de aaloude in ’t gebruik) te fchakee- ren. Welke Volkeren eerft de bloemen en bloemkranflen op haare feeftdagen en heilige fpelen , op de graffteden en begraafplaatzen ‚ en by haare huisgoderi hebben gebruikt , dat dezelve in de plaats van boomen met groote kroonen „ die te voren gebruikt wierden , zyn inge- voert. Van de groote overdaad , de- welke in die kranflen , door het tuffchen invoegen van plat geflagen goude en zil- vere bladeren , en het beftryken mer wel- riekende olie, tot Romen wierd gepleegt van ® January en February 1719. 37 _ van de cierlyke opkwik der met rofen en __viool en andere bloemen beftikte klede- ren, van de geneesmiddelen die uit de bloemen gemaakt wierden, en der bloe- _ men en welriekende kruiden medicinale kragten. 29. Het twee-entwintigfte Boek beftaat uit „XXV Kapittelen. Het dricentwintigfte Boek uit LX, Het vicrentwintigfte Boek uit XIX. Het vyfentwintigfte Boek uit XIII. Het zesentwintigfte uit XV Ka- pittels. Het zevenentwintigfte Boek uit XIII. Het achtentwintigfte Boek uit XX. Het negenentwintigfte Boek uit VI. Het dertigite Boek uit XVI Kapittels. _ Het eenendertigfte Boek uit XI. Ln het twee-endertigfte Boek uit XI Kapittels. In-deze Elf achtereenvolgende Boeken fchynt onzen Plinius veel eer een Ge- neesheer , als een natuurlyk Hiftorifchry- ver. Hy {preekt van de fappen der krui- den, daar de Barbaarfche Volkeren, de Sarmaten, Britten Enz. haar lichaam me- de beftreken; van de medicinale kragten der kruiden en gewaflen elk in 't byzon-, der. Van de bereiding der enkelde en \ Zamengemengde geneesmiddelen , van ‚ verfcheide ziektens en gebreken des lic= Ie. 3 haams 38 Natuur-en Konfl-Kabinet, haams en deszelfsdeelen , van het gebruik der geneesmiddelen inde in-en uitwendi- ge ziektens en toevallen des lichaams. Van de Geneeskonft der aaloude en eerfte Schryvers onder de Grieken en Latynen, over de kragten der geneesmiddelen , van de beeten der ferpenten en dolle honden. Hy verhaalt, dat in Duitfchland aan deze zyde des Ryns, na de zeekant een Bron was, daar de Soldaten van’t Leger van Germagicus uit drinkende , binnen twee a drie jaaren de tanden van uitvie- len, een ziekte by ons onder de naam van Scheurbuik maar al te wel bekent. Hy verhaalt,dat het zekerfte geneesmiddel washet Herba Brittannica „en dat de Frie- Jen, die in de Romeinfche Legers waren ; dit kruid en deszelfs gebruik aande Ro- meinen leerden. Hy'fpreekt van verfchei- de ziekten haare naamen, en wanneer zommige van dezelve haar onder ’t men- fehelyk geflagt hebben beginnen te open- baren, by welke volkeren eerft ontdekt , en op welk een wyze zy van ’t eene land in ’t andere zyn overgebragt door be- fmetting enz. Van de lof der eerfte en vermaartfte Geneesheeren , van Zippo- cratess Diocles , Caryfleus ‚ Praxagoras ; Ghryfippus, Erafiftratus ‚ Heropbilus 5 vide cle- Sfanuary en February 1719. _ 39 Aftlepiades, die ten tyde ván de groote __ Pompejus een nieuwe Geneeskontt ftigte , dewelke in exercitie des lichaams, ftry- king der ledematen, en foberheid van leven beftond, verbiedende het gebruik van meeft alle inwendige geneesmiddelen. Hy handelt van de geneesmiddelen, de- welke haar oorfprong ‘hebben van de dieren van alderlei foort en derzelver deelen. Hy toont, dat de Geneeskonft in de Trojaanfche oorlog, maar meeft de Heelkontft in gebruik is geweeft, en van dietyd af tot aan de Peloponefche oorlog in een duiftere nagt is geweeft, enalleen be- kent by de Tempelpaapen van Efculapius, Aftlepiades genaamt. Dat Hippocrates ( uit deze Societeit af komftig) haare gencesre- gelen, waarnemingen en geneesmiddelen der ziektens heeft uitgefchreven , en tot Athenen en in geheel Griekenland door zyne Schriften dezelve heeft bekent en openbaar gemaakt. Hy fpreekt van de oorfprong der T'overkonft, dat dezelve uit de Geneeskonft en Waskonft is ge- boren, en van derzelver uitvinders,enby welke volkeren dezelve meeft is geacht _geweeft. Hy handelt van de geneesmid- ads delen uit zeegewaffen en viflen , van de kragten van verfcheide wateren , van veel C 4 wonder- 49 Natuur-en Konft-Kabinet , wonderlyke, en medicinale fonteinen en bronnen. «Van verfcheide foorten van zouten ‚ en hy haalt zo ontelbaar veel zaaken overhoop, en alles zo zeer door malkander geflingert , dat overal zyne onkunde van de waare geneeskon{t door- fteekt. Hy befchryft alles na de opizie , dewelke de onkundige menfchen van de Geneeskonft hebben , of alle die zich zelve inbeelden, dat de geneeskontt beftaat in de kennifle der remedien;, daar deze zo genaamde kennifle maar een verachtelyk deel van de geneeskontt is , en by de minfte Apothekers jonge in een jaar geleert kan worden. ‘De Geneeskonft kan niet ge- leert worden uit de boeken alleen van de Geneesheeren, dewyl een en de zelfde ziekten door ontelbaare omftan- digheden, zelfs in een en zelfde meních voorvallende , alle ogenblikken dikwils veranderen; en deze verandering moet de Geneesheer kennen en ontdekken, door ’t opfpeuren van de veranderende om- ftandigheden, dewelke hy nimmermeer opfpeuren zoude, als hy niet door dienft- baare wetenfchappen onderwezen „ alle de zaaken in de grond onderzogt hadde, die magtig zyn deze veranderende om- ftandigheden te veroorzaaken. Als een Ge- January en February 1719. Ar _ Geneesheer de veranderende omftandig- ‚heid ontdekt heeft, en nade omftandig- heid ook zyn geneeswys verandert en _ fchikt, isniets zo gemakkelyk voor hem, als het medicament of ’t gereedfchap te vinden, wantdat weet de minfte Apo- theker wel. Maar al word dit duizend- __maalaan de menfchen beduidt ( die bui- ten deze dwaaze opinie anders dikwils zeer wys zyn) vallen zy altyd weer op haar “oude opinie „dat de geneeskonftis de ken- nifle der recepten en kwakzalvers reme- dien. Be. 30. ‚ Het drieendertigfte Boek handelt , in XIII Kapittels, van de natuur der Me- talen, en eerft vanhet goud. Och roept Plinius uit , konde doch het goud uit het gebruik gebragt worden! wat leef- dens, vervolgt hy, de meníchen in voo- rige tyden gelukkig, en doe zy tentyde der oude Trojanen de goederen en waa- ren tegens malkanderen ruilden. Hy heeft een vervloekt ftuk begaan, die de eerfte goude ring aan zyn vinger tak. Goude ringen te dragen , zegt hy „ is van de Grie- ken by ons overgewaait , het is zeer lang _ geweeft, dat zelfsde Senaat van Romen niet gewoon was goude ringen te dragen , C | niet 42 Natuur-en Konft-Kabinet , niet als die in een Gezandfchap gezonden wierd was dit toegeftaan, zodanig een wierd een goude ring in ’t openbaar ge-" geven. Hy verhaalt de oorfprong der gou- de kroonen, en wanneer het goud, zil- ver en kooper eerft tot gelt-fpecien ge- munt zyn. Hy zegt, dat in zyn tyd het goud gevonden wierd in de groote vloeden, in de Zaag van Spanjen, in de Po van Italien, in de Hebrus van Thra- cien, in de Paflolus van Aften, en inde Ganges van Indiën. Die het vergaderde, fchepte het zand vande gronden der vloe- den, en fpoelde het zelve zagtjes af, op een wyze dat het goud overbleef. Hy verhaalt, dat onder de regering van Ve- ro, een groote menigte goud na boven uit de grond in Dalmatien wierd uitge- worpen, en dagelyks gevondén , en dat uit de onvrugtbaare bergen van Spanje goud wierd gegraven. Hy befchryft de- ze mynen, en het bereiden van het dan uit zyn minerale aarde en onreinigheid. Hy zegt dat het meefte goud in Aftu- rien, Gallicien, en Lufitanien of Portu- gaal gevonden wierd : en dat in de goud- mynen de Chryfocolla gevonden word, dewelke van een vogt , door de goud- aar heen vloeiende , in een fteenagtige har- digheid Na diend he eme ee ed Sanuary en February 1719. 43 digheid ftremt. Zy wordook gevonden _in de zilvere lootmynen, maar flegter als die in de goudmynen groeit. De Chry- focolla word ook door konft voortgebragt ; zy werpen de geheele winter door water in de goud-ader totde maard Juny door, en als dit in July en Auguftus is wegge- dampt, haalen zy deze Chryfocolla uit die minder deugdzaam is als de natuur- lyke, en geel van coleur. Zy ftampen, ziften en maalen dezelve; zy fmelten ze ' in azyn , waffchen en droogen ze, en vermengen daar onder en koleuren ze met het kruid Wutea , Almen fchifum en Aluin. Hy verhaalt de verfcheide foorten van de Chryfocolla „en haar verfcheide bereiding , haar medicinaal gebruik , en datde goud- {meden de zelve gebruiken om het goud tefoudeeren. 31. Het zilver , zegt onzen Plinius , word nergens gevonden, als in de mynen, en nooit zuiver, gelyk zomtyds wel het goud. Deszelfs mineraal-aarde is of roodagtig of asgrauw „ en het laat zig niet uit zyn ó- neraal-aarde uitfmelten, als door /behulp van loot of loot-mineraal-aarde. ‚Hy ge- tuigt „ dat het zilver in zeer veel lan- den wierd gevonden, maar meeft en zui- verft 44 Natuur- en Konft-Kabinet;, verft in Spanje op dorre , klippige en bergagtige gronden. Hy verwondert zich , dat deze Spaanfche zilver-mynen zo oud zyn, dat zy al van de tyden van Hannibal zyn geopent geweeit, en nog haar zelfde naamen van haare ontdekkers dragen; onder dewelke, zegt hy, isnog een bergwerk hedendaags, dat Bebelo ge- naamt word, dewelke voor Hannibal da- gelyks driehonderd ponden zilver bezorg- de. Hy verhaalt, dat de reuk, uit die zilvermynen koomende, nadeelig is aan meeft alle dieren, en voornamentlykaan de honden. Hy {preekt ook van een fteen, dewelke in de mynen gevonden word, die kwikzilver uitlevert, dit zal de natuurlyke cizaber of vermilioen zyn. Hy fpreekt van verfcheide mineralon dewelke in de zilvermynen gevonden worden, en van derzelver gebruik. 32. Plinius getuygt ook, dat de megie in de zilvermynen gevonden wierd , dat de- zelve by de aaloude Romeinen voor zyn tyd in haare heilige oefteningen en feeft- vieringen gebruikt wierd, dat zy op haa- re feeften het aangezigt van het beeld van Jupiter met menie bettreeken, gelyk ook de lichamen van de zegepraalende Velt- hee- k E. Ì 4 e h 4 __ daantens dezer fpiegels, en als ook de January en February 1719. 45 heeren, dat zelfs Camillus op deze wys hadde gezegepraalt. Hy verhaalt uit Theopbraftus , dat de mente eerft gevon- den is van Gallia van Athenen, dewelke daar goud vit meende te kooken. P/i- nis maakt tuflchen de Cizaber of menie geen onderfcheid als in foorten, dewyl hy de dingen ‚dewelke hy zelfs niet kent, _ dikwils befchryft. Als wy aires ‚ dat de meefte halfbakke geleerde veele dingen voor nieuw aanzien , of onlangs of van de nieuwe wereld of ten minften over eeni- ge weinige eeuwen gevonden, zal het de moeite wel waardig zyn , dat wy haar aanraden om Plinius te lezen, dewyldie Schryver haar- beter onderrichten zal. In dit zelfde boek fpreekt hy van de fpie- gels van metaal, van de verfcheïde wy- zen „op welke zy geflepen zyn, vande ver- groöt-fpiegels, van de holgeflepene en uitpuilde {piegels, van de drinkbekers, die van-binnen als {piegels geflepen, aan de gene dewelke daar in zag verfcheide N uitbeeldingen vertoonden. Dat ’er zelfs uitgevonden waren,dewelke monfters ver= toonden. Hy befchryft de verfcheide ge- Ípie- 46 Natuur-en Konf!-Kabinet , fpiegels uit gemengt metaal. Hy zegt dat ten tyden van de grooten Pompejus Praxiteles de eerfte was, dewelke deze fpiegels van zilver maakte. Hy verhaalt ook de onmetelyke pragt die door de fpiegels met edele gefteentens , goud, zilver enz. vertoont wierd; van de on- uit{prekelyke rykdommen der Romein- fche Grooten en Burgers, van de zilve- re vaten, en de geduurige verandering van de mode omtrentdezelve. Van haare verfcheide rafelen ; derzelver pragtige toe= ftel, en dat zommige zelfs de vaten „ daar zy de fpys in heten kooken, van zuiver zilver hadden. Van de levensgroote praalbeelden van zilver. Hy ípreekt van verfcheide {choone verwen, die in de goud- en zilver-mynen gevonden wor- den, als de lazuurfleen, daar wy de u/= tramarin uit maaken, Het welk hy aan- wyft, datby de oude ook al gefchiede en bekent is geweeft, als ook deszelfs ver-: fcheide foorten , en dat de fchilders het gebruikten om de fchaduwe van het licht te onderfcheiden. Dat het beproeft wierd in’tvuur, dewylhet zomtyds vervalícht wierd door blauw vioolzap en kryt. 34 Het vierendertigfte Boekisuit XVIII Ka- Ô January en February 1719. 47 Kapittels te zamengeftelt, en handelt: __ vam de Metale en Minerale aarde, van koper, yzer, loot en tin. Het koper, zegt Plinius, word uit de mynruitge- „graven en gezuivert door kooking, en word ook van een koperagtige fteen ge- maakt, dewelke cadmia genaamt word. Het’ word overvloedig gevonden inAfia , em voor dezen in Campanien „nu by on- zen tyd, zege hy, aan de uiterfte gren- zen van Ïralien, en na ’t gerugt gaat, nu onlangs ook in Duitfchland. «In geen zaak van de Natuur , dewelke Plinius be- fchreven heeft ; is hy zo gelukkig ge= weeft ; als in de Befchryving der Meta= den en Bergftoffen, en het fchynt of hy veele: bergftoffen zelfs onderzogt heeft. Ik zoude myn Lezer hier veelinkonnen onderrichten van de foorten der cadmia , van de: natuurlyke cadmia of cobalt, en vän-de gemaakte cadria uit de kooking des koopers voortgebragt; als ook van ontelbaare zaaken; dewelke hier in zou- dente pas koomen; dog dewyl ik maar eet uittrekzel maak , om een ruuw derikbeeld van een natuurlyke Hiftorie te eden je zulks {paren tot dien tyd, le sik cell natuurlyk, zamenftremzel ot Schepzel zelfs befchryf„ en een Hiftorie 2 der 48 _ Natuur-en Konft-Kabinet „” der natuurlyke wezens zal mede deelen, met die omttandigheden en hoedanighe= den, als de zaaken ons van tyd tot tyd door naauwkeurige onderzoekers , en volgens haar waaragtige en bekende na=> . tuur zyn bekent geworden. 5 Daar is veel aangelegen , dat een Ge- {chiedenisfchryver van perzonen, zaaken en daaden, door dewelke eigentlyk her Gemeen een Hiftorifchryver verftaat, de: perzonen en zaaken niet verkeerdelyk, maar zodanig befchryft,als zy geweeft zyn; ende zaaken en daaden verhaalt, gelyk zy gebeurt zyn ; op dat een iegelyk in de Re- geerkonft,als ook in Oorlogs-bedryf en Vrede, insgelyks in de verklaring zom- miger Wetenfchappen en Geleertheden enz. zig nuttiglyk van dezelve zoude kon- nen bedienen , en uit voorgaande uitkom- ften leeren, wat hem te-myden of na te volgen ftaat enz. Maar inderdaad Lezer , daar is veel meer aangelegen , dat een Hiftorifchryver van de Natuur en natuur- lyke fchepzelen zeer naauwkeuriglyk, zeer voorzigtiglyk en zeer getrouwelyk de natuurlyke wezens befchryft, gelyk als zy waarlyk zyn, en dat met zo veel omftandigheden , dat onze Nakomeli zi C- | | | Ee: » ú Sanary en February 1719. 49 de zelve uit dit waaragtig en omftandig berigt zodanig leeren kennen, dat zy niet het eene voor het andere neemen, gelyk nu meer als vier eeuwen lang gebeurt is, in dewelke. de Schryvers gedurig in -haare fchriften met malkander hebben moeten twiften, welke deze of een andere zaak eigentlyk was dewelke de Oude „met deze of een andere naam hebben be- tekent. Demeette Oude, of niet naauw- keurig genoeg, of op vertelling van an- dere geruft geweeft zynde, hebben aan veel zaaken naamen gegeven, dewelke met alle de eigenfchappen vande zaaken , „daar wy dezelfde naamenaan geven, geen „of „weinig gemeenfchap hebben. Z hebben. buiten alle twyfel geoordeelt , dat de zaaken, die zy noemden en be- __fchreven, alte bekent waren, en al te gemeen , om der zelver hoedanigheden en eigenfchappen naauwkeuriger te befchry= ven. En zulks heeft haar duifter , en haa- re Nakomelingen ongelukkig gemaakt ; _ „want zo haaft alseen Natie door opkoo- mende barbaarfche Volkeren verwoeft word, geraakt de overleveringe der Konft- en Natuur-kennis allenskens weg, door inbreuk vanonkunde , vremde taalen ma- nieren. Als dan de Nakomelingen dik- wils so Natuur-en Konft-Kabinct, wils duizend jaaren daar na uit de barbaar- {che duifterniffen weer allenskens weder- om kicht beginnen te krygen, moeten zy alle haar trooft in de overgeblevene boe- ken zoeken, en als de zaaken daar niet omftandig genoeg befchreven zyn, kon- nen zy. dezelve uit die magere befchry- ving niet leeren, en de naam kan haär geen “dienft doen, dewyl de taal ws de menfchen verloren en dood is. 36. Dewyl de. Natuur de Schatkift is, en de natuurlyke fchepzels de {chatten zyn’, daar de Konften en Handwerken uit moe- ten voortkoomen, moet ‘alles “verloten gaan , als de kenniffe verloren is van de natuurlyke fchepzelen. ‘Neemt tegen- woordig tot uw voorbeeld geheel Africa, dat nog zo onlangs zo vol konften en weteníchappen was, geheel Griekenländ en de landen der Oofterfche Chriften Heerfchappyen, dan zult gy my klaar genoeg verftaan. Door ’t verlies vände kenniffe van een natuurlyk fchepzel, kon- nen dikwils vyfentwintig en meer zo konften als handwerken verloren gaan, gelyk ik na dezen u klaarlyk zal toô- nen. 37. Het be” 4 January en February 1719. 1 Î t Het Kooper word ook gekookt, zegt _ Plinius -in het zelfde vierendertigfte __ Boek ; uit een andere fteen, dewelke zy _„Ghakitis noemen in Cyprus, daar de al- dereerfte uitvindinge van’t kooperis ge- _fchiet. (Verftaat nu opmerkende Lezer „door deze Ghalcitis de koperryke keifteen.) _ «Nar de ontdekking van ’t kooper in Cy- prus verhaalt Plinius, waar zulks van tyd tot tyd naderhand. meer ontdekt is ge- worden, en hy befchryft veelderhande- foorten van kooper , en metalen door _ «kooper gemeng®,. ook veel gebruik en huiscieraden van kooper. . BA “ IE Hy verhaalt, de de Aaloude voor zyn «tyd een groote pragt in ’tkooper hebben vertoont, dat haare drempels en-andere _-zaaken. van haare Tempels van louter koo- „per, de daken met kovper gedekt, en „de Gapitelen der columinen van kooper , en „dat zelfs by particulieren in haare huizen „geheele koopere deuren. wierden gevon- „den. Dat de drievoudige ruftbanken of sdriclinia ;om aande eettafel mede te leg-: „gen eeten, van kooper waren; datde _fchenktafeltjes en zilvere fervies=tafeltjes of de Ahact uit klink klaar kooper befton- "5 D 2 den, Sz Natuur-en Konft-Kabinet, den, en dat haare eenvoetige tafels (#0- nopodia) wan gedaante als onze heden- daagfe thee-tafels, van kooper waren. Dat haare drievoetige tafels, dewelke zy de tafels van Delphos noemden, uit louter kooper beftonden ; dat zy boven dit alles ter zyner tyd groote hangende kandelaars , gelyk onze kerkkroonen , in haare kerken van kooper hadden, waar van zommige gemaakt waren als vrugt- boomen, die met haare rype appelen fien- den te pronken. 9. Plinius verhaalt 3 dat het eerfte praal- beeld van kooper , dat tot Romen gezien is, een beeld van de Graangodin Ceres was, dat de aaloude van wafch en andere harftagtige ftoffen haare beelden plegen te maaken, en met goud te bedekken. Hy verhaalt om welke reden eerft beel- den opgerecht zyn voor menfchen , en dat de Overwinnaars inde Olympifche Feeft- fpelen eerft in praalbeelden wierden uit- gebootft , en de oude Atheziers haare Alleenheerfchers eerft beelden hebben op- gerecht. Dat het eindelyk zo ver is verfpreit, dat zelfs de markten der fte- den , die maar deel aan ’t Roomfche Bur- | gerrecht hadden , met praalbeelden op- ide bi Jammary en February EIO. 3 _ gepropt wierden, op welker voetftukken _ de lof der afgeftorvene te lezen ftond. Dat __deze ode voortkruipende, eindelyk over- {loeg in de huizen der particxliereen groo- te Heeren , welker voorhuizen en voor- zaalen met praalbeelden wierden opoe- tooit door de gene, dewelke haar hof by haar poogden te maaken. Hy ver- haalt, dar de Grieken haare beelden meeft naakt vertoonden, maar de Romeinen gekleed, dewelke zy tot onderfcheid ge- tabbaarde beelden noemden. Hy zegt ‚dat in zynen tyd op alle plaatzen de fte- den krielden van beelden > hy fpreekt _ van verfcheide Coloffes en beelden als to- rens. Van de verfcheide opfchik der beelden, en welke verfcheide zaaken zy daar mede vertoonden. Van veel praal- beelden, dewelke veel beroemde Man- nen, wier daaden en roemruchtige ver- richtingen hy aantekent, ter zyner tyd ver- beeldden. Hy zegt , dat de konft van beel- den vanleem of beflag (dewelke de Grie- ken Plaffice noemden ) te boetzeeren , ouder, als de Beeldhouwers-konft was. Hy telt opde allerroemruchtigfte Beeld- houwers, als Lyfippus , en deszelfs leerling SChares Ly:dius , dewelke de Apollo of Goloffis van Rhodus van zeventig ellen of / D 3 cubiti s4& Natuur-en Konfl-Kabinct cubitì hoogte had gemaakt. De duim van deze Colof/its , die door een aardbeving ter neder gevallen was konde van een man naauwelyks omvademt worden. Behal- ven deze groote Golof/its waren inde zelve ftad nog hondert kleine Coloffên. Hy roemt ook Bryaxis ‚- maaker van vyf ver- maarde beelden der Goden. Hy roemt $p. Carnilins en Decius. De Prins van zyn tyd, zegt hy, was Zenodotus , beroemt door zyn beeld van Mercuur , daar hy tien jaaren aan gearbeid hadde. Hy telt in het achtíte Kapittel van dit Boek op driehondert en zesenzeftig beroemde Beeldhouwers, fteltelk in zyn levenstyd, en verhaalt haare konftftukken , dewelke ik mede zal deelen, als ik na dezen van de beeld- giet- boetzeer- en houwkontt ípreek. Hy befchryft veelderley ver- menging der Metalen om beelden vante gieten. Oe Dewyl Plinius pa het Eiland Cyprus en overal de kooper- en metaal-fmelting zelfs heeft wezen onderzoeken en be- fchouwt heeft , is het de moeite wel waar- dig om hem daar overte hooren. Daar zyn veel foorten, zegt hy, van Cadmia; want de fteen , daar ’t kooper uit gekookt word » Sanuary en February 1719. bx “word (als hy te voren gezegt hadde ) wierd Cadmia genaamt. Wanneer deze, zegt hy, door ’t vuur en defterke wind gefmolten “word , vliegt her alderfynfte gedeelte van deszelfs ftof aan de binnc- _wandenen hoeken van't fornuis; het al- derfynfte en lichtíte van: alle vliegt tot in de mond van ‘het {melt-fornuis, en word Capnitis genaamt of wit nief , dat aan de opperfte dekking van ’t fornuis blyft hangen; wat laager alsde Capzitis noemden zy Botrytis oftutia ; en de der- de foort, dewelke zo hoog niet opryzen kan, maar aan de wanden der fornuizen hangen bleef, noemdenzy Placitis, dat als een korft zig vaft bakte aan de pot- ten. Uit deze, zegt hy, vloeyennoch twee anderefoorten , namentlyk r.Oxy- chitis ‚ van buiten blauwagtig en van bin- nen witagtig, cen {teen gelyk. En 2. Offracitis „die geheel zwart is, en zeer bros met aarde gemengt, en de flechtfte van vyf foorten. “Hoewel onzen Plinius de- ze zaaken wat verwart befchryft, gelyk ik, als ik van die zaaken ‘in de koper- fmeltingen en bereidingen handele, na- der zal toonen , moet ik echter belyden, dat hy veel’hedendaagfe Schryvers be- __fchaamt. D 4 Hy 56 Natuur-en Konft-Kabinet , 41. Hy fpreekt van de bloem des koopers zelfs, daar onze hedendaagfe Schryvers ook kragtig in dwaalen. Zy noemen (in Cyprus) de bloem des koopers, zegt hy, wanneer het gefmolten kooper (in andere fornuizen overgegoten zynde) door ge- duurig blazen daar uit {prenkelen druppels als gerft-korreltjes, die zeer rood zyn. Hy ípreekt ook van de kooper-{chubbet- jes, dewelkeafvlogen , als het kooper aan malkander geflagen wierd , door dewel- ke, zegt hy, de bloem des koopers hier in Romen word vervalfcht. Daar zyn noch een foort van kooper-fchubbetjes , zegt Plinius, dewelke zy ffonoma noem- den, anders kooper bruin genaamt. Hy verhaalt ook, op welk een wyze het fpaanfch groen of koperroeft door azyn ; door droefem van de wynpers enz. van ’t kooper gemaakt wierd. Hy fpreekt van zeer veel andere bergftoffen , dewel- ke inde kooper-mynen gevonden worden in zulk een menigte, dat wy een geheel _ boek zouden moeten fchryven, om die al- le byzonderlyk te melden. 42. Het is zeer aanmerkelyk , dat de Griek- fche Dieftorides meeft alle deze zaaken op de ; Sfanuary en February 1719. _ $7 de zelfde wyze befchryft, en zommige veel “naauwkeuriger als onzen Plinius. Zommige geleerde lieden zyn van gedach- ten, dat Plinius deze meêfte zaaken uit Diofcorides heeft gefchreven; maar Sa/- _mafins , een groot voorvechter van de / oprechtheid van Plinius, ontkent dit, om dat Plinius Diofcorides nergens noemt, en anders altyd zyne Auteuren melt. An- dere geleerde zyn van gedachten, dat zy beide een en de zelveSchryvers hebben ge- _ bruikt en uitgefchreven, ik zalde gueftie daar laten, maar op zyn tyd klaar toonen uit onwederfprekelyke ftukken , hoeda- nig het met deze zaak gelegen is. 4 ; Onzen Schryver En de bergftof , daar _ % yzer uit gekookt word, fprekende, zegt, dat byna in allede deelen des wee relds yzer-aarde gevonden word. Datin het yzer een groot onderfcheid gevonden word, zo ten opzigte van de grond als lugt daar het groeit. Hy haalt van het yzer veel overhoop, dat ik ter zynertyd in eenandere ordre en klaarder zal mede E deelen, en indit uittrekzel zal overtlaan ; _ gelyk ook van het looten deszelfs ver- _ fcheide foort, en ’t tin en de bergftof- _ fen, die daar gemeenfchap mede heb- È Dr ben, Ko F0 B: ek 1 pe 58 _ Natuur-en Konft-Kabinet, ben; dewyl Plinius‘door zyn ontelbaare» overvloed van’ zaaken ‘en uitftekende kortheid zyn achting by myn lezer zoude verliezen , als “ik valles vwilde “uittrekken in de ordre, als hy gefchreven heeft. 4d. Het vyfendertigtte Boek wan Plinius handelt, in XIX Kapictels, de lof van de Schilderkonft , deszelfs vermaarde Konftftukken, en vande beroemtfte Schil- ders, mitsgaders van de verfftoffen. On- zen Schryver verhaalt, dat de Romeinen zo verlekkert warensop de verfcheide coleuren en aderen der marmerfteenen , dat zy door de Schilderkontt lieten ver- vullen , daar de natuur in de gecoleurde marmers en fteenen te kort kwam; en dat dit marmeren onder de regering van Claudius uitgevonden wierd. Hy befchryft de outheid en verfcheidentheid der Schil- derkonft, zo der aaloude als van zyn tyd, en veele foorten van uitbeeldingen. Waar uit de Lezer merken kan, dat hy overal de hiftorie der natuur en de hiftorie der konften tragt te paaren. ai De Mgyptenaars, zegt onzen Schry- ver, geven voor, dat zesduizend jaar vóor de Grieken, de Schilderkonft al by haar Á EN _SFannary en Februüry 1719. $9 haar gevonden zoude zyn, maar dit is wiltzans zegt Plinius. De Grieken roe- men, dat dezelve gevonden zoude zyn tot Sicyon (dit is een hoofftad van een klein landfchap gelegen tuflchen Corin- then en Achajen). Andere getuigen tot Gorinthen zelfs , maar inderdaad de oor- {prong is onbekent. De oude vertellen , dat zy de fchaduwe van een menfch cerft met Íinien omhaalden, en dus de Schil- derkonft vonden , en naderhand deze li- nien met coleuren vulden. De uitvinding van de linien word toegefchreven van Zommige aan Philocles de ZEgyptenaar;, en van andere aan Cleantes van Corinthen. Maar Gleophantes van Cotinthen heeft uitgevonden deze linien te coleuren. Hy fpreekt van eenigebeelden, die ter zyner tyd van deze Schilders tot Romén gezien wierden. Hy melt ook , dat de Schilder- kont mede al vroeg tot Romen wierd geoeffent , dat de oude familie van de Fabien haar toenaam vande Pittoren door de Schilderkonft hebben verkregen: Dat de Prins van die eernaam zelfsde vrempel des Heils heeft uitgefchildert int CCCCL jaar van de bouwing van Romen en dat deze fchildery by Plinius tyd nog overig was. Nadezen, zegt hy, was zeer ver- maart B 60 Natuur-en Konft-Kabinet , maart de {childery van de Dichter Pacu- vius (dit zal de Treurfpel-Dichter Pacu- vius geweeft zyn) de Zufters zoon van den Dichter Eunius. Plinius verhaalt, dat Zurpilius een Roomfch Ridder ook zeer beroemt was, en dat hy mer de lin- kerhand fchilderde’t welk nooit voor hem gezien was. De grootíie Prinffen van Ro- men oeffenden de Schilderkonft , als A. L. Preiorius , en Q, Pedius Neef van Auguflus , door bevel vanden Keifer, om dat hy ftom geboren was. Hy verhaalt, dat de Roomfche Veldheeren haare over- winningen lieten uitfchilderen, en in ’t Capitvol ophangen. .Cefar , M. Agrippa en Zuguftus hebben ce Schilderkonft tot Romen zeer begunftigt, als ook 7iberius. 46. Onzen Plinius {preekt wyd en breed van de verfftoffen, en verdeelt dezelve in natuurlyke en door konft gemaakte verfftoffen : onder dezelve noemt hy de menie, de armenie , de cinaber of vermi- lioen, de chryfocolla of het berg- of fteen- groen, de indicum purpuriffiun (dat een purperlak der oude was) de fixopis dat is menie van de Stad Sinope , roodaarde; paretonium , melinim , eretria auripig- ment ‚ oker , ceruis , fandaracha en Jaadyrs dat SYannary en February 1719. 61 __dat beide foorten- van auripigment zyn, Scyrifche inkt. De plaatzen, daar deze verffoffen of gegraven of gemaakt wor- den , beneffens haar verfcheide foorten, zyn mede by onzen ftofryken Schryver te lezen. Hy befchryft de medicinale krag- ten dezer verfftoffen, ende bereiding van veele andere uit roet, uit gebrand elpen- been, van verfcheide verf-aardens , en ge- maakte verfftoffen. Hy telt een groote menigte beroemde Schilders en Konftuk- ken op, en de ftryd van verfcheide Schil- ders om het meefterfchap , de bekende Hiftorie van Zeuxis, dewelke de vogels bedroog, en van Parafius , die Zeuxis zelfs bedroog. Hy zegt, dat Pamphilus van Macedonien de eerfte was, die de geleerdheid by de Schilderkonft voegde, en voornamentlyk de Rekenkonft en Meetkonft , hy onderwees niemand als voor een talent inde tien jaar , welk leer- gelt aan hem betaalt hebben Apelles en „Melantbius. -Ên door zyn authoriteit „heeft de Schilderkonft in Griekenland zo doorgefteeken, dat dezelve onder de eerfte trap der vrye konften , in dewelke zy de kinderen onderwezen, geftelt wierd. Apelles, 62 Natuur- en Konfl-Kabinet, AR: 5 | Apelles, zegt pihius, is eindelyk op- gekomen, en heeft alle, dewelke voor bem geleeft hebben, en die hem volgen zullen, overtroffen. Hy leefde inde hon- dert en twaalfde Olympiade , en heeft over de Schilderkonft gefchreven. - Hy ver- haalt dat de Schildery , daar de fyne linien -van Ápelles-en Protogenes om ftrytin ge- fchildert waren, van hem zelfsnog ge- -zien was in ’t-Paleis van Ge/ar. Hy ver- haalt de gemeenzaamen ommegang, die Apelles met. Alexander-de Groot gehad heeft „en hoe veel eer 4pelles van die Vorft genoot. En Plinius melt veel be- roemde konftftukken van Zpelles , dewel- ke by zyn-tyd nog bekent waren. 8 48. Ariftides van T heben word gelyk geftelt met dZpelles, om dat hyde eerfte is geweeft, die de neigingen en zigtbaare „werkdaa- den van des menfchen geeft, de driften en beroertens en kalmte der ziele , met co- leuren en trekken wift uit te drukken, maar zyn coloryt was ‘wat weerbarftiger als dat van „Zpelles. De Koning: ditalus heeft hondert talenten betaalt voor een fchildery van driflides. Onzen Plinius telt verfcheide andere Schilders op, de- welke SFamuary en February 1719. 63 _fwelke elk iets byzonders hebben uitge- vonden , om de Schilderkontft te verheer- dyken en te verryken en hy getuigt, dat in “de T'rojaanfche tyden de Schilderkonft _tBiee bekent is geweeft. Hy fpreekt van ‘herfchilderen in watch , en van de Emai/- leer-konft , en dat zelfs de alderoudfte Schilders de Emailleer-konft hebben geoeffent, gelyk als Lyfippus, en Pam- philns de Leermeefter van Apelles enz. En dat Paufias van Sicyon „ook Leerling van Pamphilus , inde Emailleer-konfteerft heeft boven alle uitgeblonken. 5. Plinius de Bedeker ‚ Beeldhouwers en Schilderkonft afgehandelt hebbende, gaat over tot de konft van leeme beelden temaaken, bydeoude Plaflice genaamt. Gelyk zy ook een leem- of kleybeelde- maaker Plaftes noemden. Deze konft zoude eerft uitgevonden, zyn door de Pot- tebakker Dibutates van Sicyon tot Co- _ vintben. En Eyfiftratus van Sicyon , de Broeder van Zy/ippus, zoude aldereerft uitgevonden ‘hebben een deeg van gibs over het aangezigt der menfchen te leg- gen, op dat het wezen daar in uitgedrukt zoude worden, en daar naderhand wafch ingegoten zynde ,-op deze’ wyze een 8 menfch 64 Natuur-en, Korft-Kabinets menfch in een waflche beeld vertoont en uitgeprent wierde. Ook zegt hy, dat deze Boetzeer-konft, het zy, van wafch, gibs ofaarde, eerder uitgevonden is alsde Beeldhouwers- of Beeldgieters-konft, de- wyl deze uitboetzeering voor af ging ‚en daar na de metale beelden gegoten wiers den, ende beelden gehouwen , zo dat de- ze Boetzeerkonft als de moeder der giet- en beeldhouwers konft is. Damopbilus en Gorgafus, die te gelyk Schilders wa- ren, hebben in deze Boetzeerkonft zeer uitgeblonken. Dat Pois zo natuurlyk druiven en viffen enz. in wafch uitbeel- de of het natuurlyk was. Ó. Plinius {preekt van de fteen-en pan-en tegelbakkery voor daken, badftoven en gevels , vloeren; van de pottebakkers, en het draayen van de kley door ’ rad, Hy fpreekt van de verfcheide kley , en roemt de Samifthe aarde of kley voor de huisraats-potten boven alle, en de potte- bakkers van Eretum in ’t land der SaZi- nen by de Tiber achtienduizend paffen van Romen. Hy roemt ook zeer *t aardwerk van Sagunten in Spanjen, en van Perga- men in Afia, en die van Zullienen Mu- tine in Jtalien, Hy verhaalt ook de kontt SFanuùary en February 1719. 65 _ konft om gebroken aardwerk door kalk aan malkander te lymen. Onzen Schry- ver melt ook verfcheide leem-en kley-aar- dens, die in ’t zeewater gelegt zynde, in harde fteenen veranderden. Hy verhaalt, hoe in Africa en Spangen van enkelde ongebakken leem onvergangkelyke muu- ren wierden opgerecht „ en ook wachttoo- rensop hooge bergen, en bolwerken om de Stedenenz. vanongebakkenfteen, die __door de Zon als in malkander gebakken engedroogt wierd. . set : Plinius befchryft zeer omftandig de zwavel of folfer , en zegt dat zy zeer _ overvloedig groeit in de (a) Zolifche bran- dende’ Eilanden, maar dat de alderbefte _ zwavel viel in *t Eiland Melos , dat by Kretenin de Ageifche ofde Gretifche zee legt. Datook de zwavel gevonden word in Zfalien, en voornamentlyk in ’t gebied ‚ van Napels, als ook in Campanien by de Leurogifcheheuvelen, daar veel zwavel- Dg my= ‚ (4) De Zolifche Eilanden worden hedendaags de _ Eilanden van Zipar: genaamt. Alst. Lipari. 2. Vol- €ano. 3. Stromboli. 4. Saline. s. Panari. 6. Alicur. 7. Felicar en 8. Uftica. Zy zyn gelegen omtrent der- tig mylen van de Noorder boorden van Sicilien, tuf- fchen Sicilie en Italie. Vid. Baudrand Lexicon Geoz. @XStrabon, Plin.Diod,C* aliis, ed HE L ö zú 66 Natuur-en Konft-Kabinet, mynen, en zeer veel zwavelbronnen en medicinale wateren gevonden worden. Hy befchryft vierderley foort van zwavel , en haar verfcheide gebruik in de konften, en in de geneezing der ziektens. Daar isniets, zegt Plinius, dat eerder. vuur vat en aan brand vliegt, daarom moeten wy vaftftellen , dat het vol -vuur-voedende deelen is : ook geven de Blixems en de Donderflagen des lugts «een zwavelachti- ge reuk van zich, en het licht des blix- ems en der weerlichten is zwavelachtig. - 2 Plinius oordeelt, dat aldernaaft aande Zwavel komt het (a) Bitumen , of het Afphalt of Jodenpik ; op de eene plaats , zegt hy, is die als een leem en op ande- re plaatzen vals een aarde. Onder de hoedanigheid van leem word het in * Joo- den land gevonden; en als-aarde, na ’ zeggen van Plinius, in Syrien by Sidon een zeeplaats. in, Plinius. (4) Bitumen-word van de Grieken „Afphalton ge- naamt, miffchien van het Meir of de Poel Afphaltes in Judea, welk Meir nu de doode Zee word ge- naamt, alwaar eertyds Sodoma en Goïorra gelegen hebben ; want uic dat Meir word: hedendaags de 4/- phals gehaalt. Beha!ven dit groeit de. Afphalt zeer overvloedig in» Afljrien en-Chaldeen, en word daar’ voor kalk, of eement: of leem gebruikt ; «om mede te metzelen, ren onn SEG Edd Ate January e Febraaryryio. 67 x ak 53e « abio uoda0T Plinius {preekt ook van een Bitwmen ot Jodenpik, dat,de Grieken Pif/afphalton noemden , als een mengzel door de natuur gemengt uit pik en uit Jodenpik of 4f= phalt. Dit is een vloeibaar Jodenpik zegt Plinius, daar-’t rechte. Jodenpik hart ss _als cen hars; dit wierd gebragt uit Bu-=. bilonien ‚ en uit andere plaatzen in zyne tyd tot Romen, © Hy melt ook van een vette oliachtige en vloeibaare ftof, de- welke gevonden wierd in Sicilien by de vermaarde Stad Agrigeutúnr, en opgewelt wierd uit een bron, en dus zig inde ri- vier verfpreide. De ingezetenen gebruiken deze bitwmineufe vloeibaare {tof in de _ plaats van oly-tot haare lampen ; ‘daar zyn Schryvers, zegt Plinius, dewelke de (a) Naphtha mede voor een foort van Bitus men of Jodenpik aanzien. Kek: ke IR un ggadontinks 980, Van de Aluin handelt Plinius ook zeer wytlopig, deze zegt hy is een’ zoutach= tigheid van de aarde. Na zZyn-zeggen _zouder veelderhande foort van aluin ge- B zor em erttrgonden (a) Naphth is de Petroleum, en werd blank en Zwart gevonden. Van ailes, war bekent is, word de natuur niets gevonden, dat zo ras vuurvat, en z hartnekkig aan zich behout, als de Pezroly of de Zwarte Naphtha, Vid, Lexicon alchem. Mart, Rulandà, 68 _ Natuur-en Konft-Kabinet , vonden worden , als in Cyprus witte en zwarte Aluin. Zy word gemaakt, zegt hy; uit leem, door behulp van water en de Zon; voornamentlyk in Spangen s LEgypten, Armenien , Macedonien , Pon- tus, Africa, in de Eilanden Sardinien, Melos, Lipara „ Strongyle; en de alder- befte viel in LEgypten, en daar aan was die van Melos. De foorten vande Áluin zyn zeer veel , en ik zal na dezendezelve op zyn tyd en plaats mede deelen. Plinius {preekt vie pottebak= kers en aardbakkers aarde, en voorpament- lyk van de aarde van(a) Samos.De aarde van Samos was , na zyn zeggen,tweederhande, van dewelke de eerfte wierd Syropicon ge- naamt, waar van de lichtíte en de ver- ‚fche, en dieaan de tong kleeft, de befte was; en de andere wierd dffer genaamt ; deze was kluitachtig en wit. Die van Eretria is ook tweederlei, witte en as- grauwe aarde. Hy melt ook vande wit- achtige aarde van Ghius , dewelke de vrouwtjes voor haar blanke vel gebruik- ten; mitsgaders van de aarde van Selinu= fie, (ad) Samos is een Eiland in de Zcarifche Zee over Ephezen , hier zegt Agellius in’t zevende Boek, dat aldereerft her gebakken aardwerk is uitgevonden. Sannary en February 1719. 69 _ fie, dewelke zo wit als melk was, en zeer lichtelyk zich met water liet ver- mengen, en wierd gebruikt om mede te witten. Hy fpreekt noch van verfcheide foorten van aarde, dewelke in zyn tyd in ’t gebruik waren só. Plinius handelt van verfcheide foorten wan kryt, als van Cimolie, Sardis -Um- bris Zilverkryt , en ’t geen zy Saxum noemden , als ook derzelver gebruik , in ’t opmaaken van ftoffen tot klederen, en in de Geneeskonft. 57. __ Het zesendertigfte Boek van Plinius verhandelt,in XXV II Kapittels, de natuur der fteenen , en de grooten overdaad, dewelke gepleegt wierd in het marmer. Plinius onderzoekt , wie de eerfte geweeft mag zyn, dewelke het marmer in open- baare gebouwen heeft vertoont, en wie aldereerft Uitlandfích marmer tot Romen heeft ingevoert. Hy verzekert, dat al vroeg met de vyftigfte Olympiade , en onder de heerfchappy der Meden , eer Cyrus noch in Perfien regeerde , in de ‘marmer-houw-en graveer-kontt al zeer _beroemt zyn geweetit Dipenus en Scyllis, ‚ beide geboren in * Eiland Creta. Zy be- Zaven zich na Sicyon , ’t welk als de | En E 3 Hoo- | 8 dd go, __Natuureen Konfl-Kabinet;, Hooge fchool was en lang geweeft was van de Arbeiders en Konftwerkers in de metalen en bergftoffen. „Ter zelver tyd was de Beeldhouwer. Malas-.al beroemt in ’t Eiland Chio, en naderhand zyn zoon ‚_ Micciades , en na deze zyn neef Autbers mus van Chio , wiens zoonen Bupalus en Ânthermus zeer beroemde Beeldhouwers zyn geweeft inde LX Olympiade. Zo dat ; indien jemant , zegt Plinius, deze Familie wilde. opzoeken tot „haar eerfte oor- fprong „ zoude lichtelyk de Beeldhouwers konft zo oud zyn als het begin. van de Olympifche Spelen. - Deze gebruikten alle wit, marmer uit ’t Eiland Paro ‚ na’tver- haal van Varro. Plinius befluit dat. de Beeldhouwers- konft „veel. ouder. is ge- weeft, als de Beeldgieters- en Schilder- konft , dewelke hy zegtdat met de drieen- tachtigfte Olympiade haar begin eerft zou= den gekregen hebben. Hy heeft hon- dert en zesentwintig beroemde Beeldhou- wers,en derzelver uitmuntenfte konftftuk= ken aangetekent. Onzen Plinius Kein ook de manier en konft, door dewelke het marmer ge- zaagt, en tot tafels en platen bereid wierd; om met dezelve de wanden, muuren en gron= january en February 1719. …_ 71 gronden te dekken en te bekleden; en van de verfcheide foorten van zant, de- welke tot dit marmer-zaagen door ftaale zaagen met behulp van water gebruikt wierden. Hy fípreekt ook van de mar- mers van verfcheide coleuren , en plekjes __ vande Alabafter-fteen en deszelfs foor- ‚ten; van de beroemde Opelifcen van T he- Den „ Alexandrie en andere; van de Py- famiden van ZEgypten, en van de Sphinx. Van de vier vermaarde doolhoven, een in Mgypten, een in Kaudie , een tot Lem- #05 , en een in Jfalie. 59. Onzen Schryver {preekt met verwon- dering vande Tuin, dewelke in de lugt hangende vertoont wierd, en dat de Stad ‚ (@) Theben in Aigypten zodanig gebouwt _ ‘was, dat een geheel gewapent leger on- _ der door deszelts verwulfzels konde door- _ trekken, zonder dat de ingezetenen daar overlaft van -hadden. Onzen Plizius , die altyd genegen is van wat wonders te er E 4 han- (a) Daar zyn verfcheide Steden geweeft, mer de naam van Thebe, maar het Zhebe, daar Plinius van fpreekt, was de Hooft(tad van het Thebaanfche iand in ZBEpypten, een zeer groote Stad van hondert en veertig ftadien in haar omtrek, zy was gelegen aan de Nyl, tuffchen AZemphis en Syenen, en na't zeg- gen van Leo Africanus hedendaags Theves genaamt» Zy vertellen, dat deze Staá hondert poorten hadde. rb Natuur-en Konft-Kabinet , handelen, gaat van Zheben nade beruchte (a) Tempel van Diana tot Ephefen, hoe dezelve twee hondert en twintig jaar ver- ftrekt heeft tot een wonder van geheel Afie , en dat dezelve gebouwt was in een moeras, op dat nog aardbeving nog op- fcheuring der aarde dit gebouw deeren zoude. Dat de lengte van den Tempel was vierhondert en vyfentwintig voeten, en de breedte tweehondert en twintig: voeten „ dat dezelve onderfteunt wierd van hondert en zevenentwintig Golumnen van zeftig voeten hoog. En dat van de … cieraden vän deze Tempel geheele Boe- ken te fchryven zouden zyn, welke cie- raden het geloof en de natuur na zyn zeg- gen te bovengingen. Vandeze verhande- ling gaat Plinius-over tot de Bouwkunde der Romeinen, befchryft veel verwonde- rens waardige gebouwen derRomeinen,en de aanmerkelyke uitvindingen en zaaken der Bouwkunde, dewelke in de gebou- wen van Romen gevonden wierden. Van de heerlyke waterleidingen , door wie en tot wat dienft met ongeloofelyke koften ge- fticht. Van (a) Lees van dezen Tempel Valerius Maxim, Lib, 8. Cap, rs. en Strabo Lit, 14. SJannary en February 1719. 73 / 60. Van het marmer en deszelfs gebruik , gaat onzen Schryver over op de verwon- lerens waardige eigenfchappen des Mag- neets of zeilfteens , handelt van de ver- __{cheide foorten des zeilfteens, vandever- _ {cheide coleuren en plaatzen, daar de zel- _ ve gevonden word. Hy onderfcheidt de zeilfteen in mannetje enwyfje, ftellende onder het wyfjes geflacht alle, dewelke het yzer niet trekken. Hy zegt dat de befte zyn, dewelke na den blauwen trek- _ ken, en hoe blauwer van co/eur hoe krag- _ tiger en beter, en dat de zeilfteenen van _ dEthiopien de befte van zyn tyd waren. ÓI. Onzen Plinius befchryft ook ‘de dryf- fteen, en verfcheide etende en bytende fteenen, dewelke de lichaamen, die in haar befloten en begraven wierden, ver- teerden; en van de fteen Chernites, de- welke als wit yvoor , en van natuur zo ‚_ duurzaam was, dat zy de lichaamen voor ‚_ de verrotting bewaarde , dat zelfs Ko- ning Darius in een grafen kift van dezen fteen begraven was. Hy verhaalt uit 7 heo- phraftus , dat in Lg ypten fteenen waren, Ei Es dewel- 74 Natuur-en Konft-Kabinet , dewelke (a) doorfchynende waren , maar dat dezelve in zyn tyd niet, meer gevon- den wierden. Hy fpreekt van het {teenig yvoor , en van fteenen ; die volftrekt been. zyn : hy onderfcheidt dezelve in zwarte en Ípierwitte, ‘en in veel andere foorten. vant 635 N, Plinius handelt ook omftandig van de () vuurfteen , van dewelke, zegt hy, zommige als koperig zyn , andere weder- om met een zilver coleur en andere met een goud coleuf voorzien. Eenige zyn zeer, vol zwavel of vuur-materie , zegt Plinius gelyk blykt, als men dezelve tegens ftaal oftegens malkander{laat. Deze zyn zeer zwaar, en worden’ daarom levendige vuurfteenen genaamt. Behalven dat P/- hate nius (a) Van deze doorfchynende {teenen zal ik op een andere tyd‚handelen, zy werden nog hedendaags in Ezypten gevonden aan. Kontftukken, b) Daar zyn.zo veelderhande foort van fteenen, gelyk ik na dezen ook aan de Lezer op zyn plaars meene te vertoonen „ dar het groor geral der zelve by de Schryyers, eenige verwarring heeft, gebaart, maar alle de fteenen zyn zeer gevoeglyk onder twee foorten te brengen, te weten'tot kalkfteen of metaal- fteen , en deze worden gekent aan de uiter{te kragt, dewelke het vuur op de lichaamen doet ; want alle de fteenen, dewelke door *t uiterfte gewelt van ‘t vuur in een witte kalk overgaan, verfcheelen van alle de andere, dewelke in glas overgaan, gelyk veele ftee- nen, die daarom met recht metaal-ficenen genaamt moogen worden, gebruik inde venfterraamen , inde plaats Yanuary en February-1719. _ 75 _ginsalledezefteenen , mineralen of marca- fitaas befchryft; verhaalt hy daarenboven ook derzelver gebruik: tot veel zaaken;, en voornamentlykinde Geneeskonft. De Lapis Hematites {om zyn bloedroode co- leur Bloedfteen genaamt) komt zeer veel, zegt Plimus;-met- de Magneet of Leil- fteen overeen, en word gevonden in de mynen-onder de metalen. „Plinius melt vyffoorten van bloedfteen , dog de bloed- fteen verfcheelt maar in meerder of min= der hardigheid. Onzen Schryver fpreekt ook van de Lapis Atites of de Arentíteen, en telt vier {oorten van dezelve. Hy {preekt ook van de puimfíteenen en haar gebruik , en hoe dezelve omtrent de bran- dende „Eilanden en bergen: gevonden worden, | — Onzen Schryver handelt ook van de verfcheide foorten vän fteenen, daar de Geneesheeren en andere haare vyzels van dieten maaken, en welke fteenen daar de bekwaamfte toe waren. Als ook van de zachte fteenen., daar de oude alderhande potten en vaten. van draaiden, en van de Lapis Specularis., die wy Moscovifch glas noemen „ derzelver verfcheide foorten en van 76 Natuur-en Konft-Kabinet , van glas. Hy verhaalt , dat onder de Rege- ring van Nero , in Cappadocie een fteen ge- vonden was, die zo hart wasalsmarmer , en te gelyk doorfchynende , dewelke _ Phengites genaamt wierd, en vandewel- ke gebouwt wierd de Tempel van de Fortuin. Hy handelt ook van verfcheide foort van flypfteenen en haar verfcheiden aart, vaderland en gebruik, als ook van veelderhande keifteenen enz. Van het maken en beflaan van kalk en zand, van de gebreken der gebouwen en columnen. Hy toont, dat onder de bergftoffen de Gibs de naafte overeenkomtt heeft met de gebrande kalk, en befchryft de verfchei- de foorten van de Gibs. Hy verhaalt ver- fcheide outheden van de bevloering der aarde , en van de vloeren in de bloote lugt , van de oorfprong der bevloering; van de Griekfcheen Romeinfche vloeren enz. Ó4.. Plinius heeft bovenal Schryvers, de- welke onder de Romeinen hebben uitge- munt, getragt om de oorfprong en de eerfte vinders der konften en konftftuk- ken op te zoeken, en daar in dikwils zyn Griekfche of andere fchryvers „ dewelke hem zomtyds lelyk hebben mitleidr;, me a January en February 1719. 77 al te licht gelooft. Ik hebbe my in dit uittrekzel zo veel gemyd als ’t mogelyk was, om de ongeloofelyke zaaken temel- - den, die hy zomtyds (bedrogen zynde van andere) verhaalt; gelyk ik ook zal waarneemen omtrent zyne vertelling van de uitvinding van * glas. De menging en de verfcheidettoffen , dewelke tot de glasmakery van nooden waren, en .ge- bruikt wierden, heeft hy naarftig aange- ‘tekent. Hy ftelt tot de voornaamtte tof de vitrum, en verfcheide foorten van kei= fteentjes of van marcafitaas. Door deze _gitrum konnen wy hier verftaan de zuuda ‚van Zigypten, en geenzins ’t geen de he- dendaagfe Schryvers zitrum of falpeter noe- men. Plinius {preekt van de glasovens, verfcheide gekoleurde glazen, van de _ {piegelglas-makery, van ’t bereiden van wit criftallyn-glas in Iralien, Spanjen en ‚ Vrankryk. Hy fpreekt van wonderlyke _konftftukken van glas en Edele gefteen- ten , nagebootít door de Lapis Obfi- vat > daar ik na dezen van zal fpre- en. 65. Het zevenendertigfte en laatfte Boek van de natuurlyke Hiftorie van onzen Plinius handelt, in XIN Kapittels , vande oor= 78 Natuur-en Konft-Kabinet ; oorfprong der edele gefteentens, van de Fabel van ’t Juweel , van de T'yran -Po= byerates, van de Agaat van Koning Pyr= zhus (dewelke de oorlog gevoert heeft tegens de Romeinen) in welke Agaat na- tuurlyk en zonder konft verbeeld wier- den de negen zanggodinnen , benevens d- pollo vafthoudende zynen Harp ;. en voor de geene die het belieft te geloven, zegt Plinius hier nog by , dat elke zanggodin met haar eigen teken (a) onderfcheiden wierd. Plinius toont, dat het graveren in edele gefteentens een konft van een zeer ouden datum is, endat Alexander de groot inzyntydal verboden hadde , dat niemant zyn beeltenis in gefteente mogt, laten graveren; als door den vermaarden Graveerder Pyrgoteles. „Na dezen Pyrgo- teles zyn in die graveerkontt zeer beroemt geweeft Zpollonides en Cronius , dewelke met eenvuitftekende gelykheid de beelte- nis van Auguftus hebben in edele gefteen= tens uitgegraveert. Hy verhaalt, dat de Keifer Zuguflus in ’t begin zegelde met de beeltenis van een Sphinx „ en nader- hand (a) Van de ingeprente beelden en gedaantens , door de netvur in de fteenen uitgedrukt, meen ik na dezen myne Lezers eens plaizierig te onderhouden, maar ik zal zorg dragen. dat ik de waarheid fchry- VvE. SYanuary en February. 1719. 79 hand met de beeltenis van Alexander de groot: er de- grooten Pompéjus had in zyn zignet een zwaartvoerende Leeuw. Scaurus de ftiefzoon van Syl/a is deecrfte geweeft tot Romen, die een Daltylio- ‚ {heca of doos, ‘of kasje om juweelen en ringen in te leggen, heeft vertoont, nd hem Pompejus de groot, en eindelyk %u- lins Gefar. Plinius verhaalt, welke een „menigte van zeer groote en byna onge- loofelyke juweelen en edele gefteentens Pompejus in zyn derde zegenpraling tot Romen heeft vertoont, benevenseen me- nigte van paarlenen kleinodien van goud en zilver, een--Kabinet van paarlen, in wiens bovenfte-een uurwyzer was. verhaalt de overdadigheid in juweelen en paarlen van Jwlius Gefar en van Keifer Nero. sh padden k Plinius zegt, dat het Criftal meeft ge= vonden word in koude landftreeken , en dat het van-een zeer waterig en door- fchynent humeur groeit. Hy verklaart , dat de reden niet te vinden is, waarom het zeshoekig groeit; hy verhaalt , dat het Criftal in-zeer veel landen’ en in de bergen groeit;-en telt verfchêide óntei- ‚_nigheden ,-die in ’t Griftal ‘groéien, en NEs.. / gebre- | ik So _ Natuur-en Konft-Kabinef ; gebreken van het zelve. Hy toont; dat geen mineraal nader aan het Glas is als het Criftal. f 67. id _ Het naafte zegt Plinius , dat aan ’t Crif- tal in achting isby onze vrouwtjes, zyn de cieraden van Brandfteen ; hy melt verfcheide foorten van-Brandfteen , ende verfcheide plaatzen, daar hy meent dat het gevonden word. Onzen Schryver be- kent echter niet te weten; wat de brand= fteen eigentlyk is, of waar dezelve van groeit of voortkomt. Hy haalt een groo- te menigte van Schryvers aan, dewelke de oorfprong van de Brandfteen befchry- ven , maar onder alle vinde ik maar een dewelke na de Baltifche zee toe wil, om deszelfs oorfprong op te zoeken. Plinius {preekt ook van de uitftekende pragt „ de- welke door de Brandfteen bedreven wierd; als ook van deszelfs medicinaal gebruik. 68. Plinius telt zes foortenvan Diamanten: op, zo ten opzicht van haar verfcheide coleur als vaderland, en getuigt „ dat de Diamant te kennen isaan deszelfs hardig- heid; daar zy alle de dingen van de ge- heele natuur inteboven gaat, zo in’tuit- ftaan van de hamer-{lag „als inde kragt des: viers. Plinius January en February 1719. _8r _— Plinius zegt „ dat de Smaragdus de aan- genaamfte fteen is voor ’t gezicht, omdat zy alles, wat groen is, in fchoonheid overwint , en telt twaalf{oorten van /a- ragden op. Hy verhaalt de vericheide coleuren en vermenging van andere ftoffen, vlekken en uitbeeldingen in dezelve. Dat in zommige plaatzen fteenen gevonden worden, dewelke eenige overeenkomft hebben met de /maragd , maar. niet in ’t geheel; als ook dat in Cyprus fmaragden gevonden worden , die half fimaragden en half jafpis-fteen zyn. Mitsgaders dat de Beryllus naaft mer de fmaragd overeene komt, dat dezelve de coleur van groen zeewater vertoont, dog dat ze van veel- derley foort , en meerder of minder flaauw- heid van coleur en glas zyn, de eene na deze en de andere wederom na andere gekoleurde fteenen hellende. Ei | Oo. « „Onder de eerie juweelen is de gpaal, dewyl indezelve uitblinkt het fyne | vuur van een carbunkel ‚het purper van een Amatbift , ende groene zee-coleur van een fmaragd , heerlyk door malkander weme- lende en tintelende; maar daar worden ook verfcheide foorten van de opaal ge- ifs: F von- Ì 3x Natuur-en Konfl-Kabinet, vonden , na dat zy meerder of minder na een-vân. de voorgemelde coleuren ‘ver- hellen. Het rechte vaderland vande opaal is Indiën , zegt onzen Schryver „ en daar worden opalen gevonden. van; een groote waarde ‚ dewyl dezelve zelden recht zuiver en rein gevonden worden. Hy melt ook de onych-fteen, en van de Chryfolyt , en derzelver. gedaante, coleur en foorten. VAE De Carbunkels, zegt Plinius, hebben, haar naam uitde overeenkomftige koleur van het vuur, en hy telt verfcheide foor- ten van Garbunkels op. Hy melt ook zeer veel Schryvers ‚ dewelke over de zel- ve aantekeningen gemaakt hebben, en verhaalt in welke plaatselke foort gevon- den word, mitsgaders andere vuurfchit= terende fteenen. 72. é De Fafpis-fteenis ook zeer verfcheiden van foorten, maar die het naaft aan de Jmaragd komt is de befte. Daar is een foort, zegt Plinius ‚ daar een witte ftreep midden doorloopt , en met deze jafpis die zy grammatias noemen , pleegt ’ geheel Ooften een groot bygeloof , na’ zeggen vanonzen Schryver. Hy gee noc his Sanuary.en February v719. 83 __poch ontelbaare andere zaaken van veel andere fteenen, en ook van gemaakte ju- weelfteen door. konft, als ook van de gedaante van verfcheide fteenen; en de manier en konft-om de valfche fteenen _teontdekken, en vande oprechte te on- eN IN Made _ Ik heb my niet ingelaten, om van de Î f derfcheiden. r ys 93 edele gefteentens oraftandiger te {chry- ven, en Plinius na te volgen, dewyl ik Me: © Bats: {tof zal handelen; en dewyl Plinius in veel zaaken zyne Schryvers gevolgt een andere plaats zelfs naauwkeurig van heeft, konde ik myn Lezer veel dingen . niet mede deelen, dewelke Plinius zom- “tyds of zeer onzeker, of dikwils zegr ver- wart aan ons heeft nagelaten. | 5901 74 sdeAls wy nu eens nadenken, dat onzen Plinius voor heeft gehad, met dit werk aan zyne Nakomelingen na te laten een befchryving van de geheele Natuur; en dande geheele Natuur, met alles wat daar in is, te vergelyken by deze natuurlyke _Hiftorie, zullen wy bevinden, dat de ge- „heele Natuur (het groote en algemeen voorwerp van een natuurlyke Hiftori- AT F 2 fchry- b 84 Natuur-en Konft-Kabinet ; {chryver) in deze zevenendertig Boeken, van Plinius maar als ineen zeer duiftere fchaduwe en zeer bekrompen is verbeeld; en dat wy door ’t lezen van zodanig een: Boek maar een ongekookt en ruuw denk= beeld van de Natuur konnen ontvangen, en van de natuurlyke dingen by na niet anders, als een zeer algemeene en fobere kennis. FSe Zommige Hiftorifchryvers van de bur- gerlyke Gefchiedeniffen hebben de Hifto- rie van haar ftad, andere van haar Land- fchap, andere van haar Koningryk, be- fchreven; en zodanige zyn’er onder alle Natien veele geweeft: maar daar zynook. Schry®ers,die alle deze in een Boek hebben gebragt , en alleen daarom maar de hoofd zaaken hebben ‘konnen aanroeren in een algemeene Hiftorie, en zodanig is ook deze natuurlyke Hiftorie van Plinius ten opzicht van de natuurlyke Hiftorifchry= vers, die voor hem gefchreven hebben. | Van Fanuary en February 1719. _ 857 Wan het onbepaalbaar Voorwerp eener „algemeene Natuurlyke Hiftorie, Be | 1. YT En Algemeene Hiftorie te {chryven E van de groote Natuur, is niet alleen ondoenlyk voor een menfchalleen, maar het is zelfs onmogelyk , dat zulks door duizend alderfchranderfte en alderarbeid- zaamfte mannen zoude konnen uitgevoert worden, in die omftandigheid , dat ie- mand met waarheid zoude moogen be- fluiten, in zodanig een Algemeene Hif- — torie begrepen te zyn alles, wat in dit onmetelyk voorwerp ( te weten het Ge- heel-al) voor de menfchen te onder- zoeken ende te ontdekken is. De onbe- paalbaare en onmetelyke grootheid van het roemruchtig konftftuk Gods (dat wy de Natuur noemen) is behalven zyn onuit- fprekelyke uitgeftrektheid zo vol ryk-- ‚dommen, zaaken eníchepzels, dewelke voor ons noch onbekent zyn, dat wy ons moeten vergenoegen, en een natuurly- ke Hiftorifchryver bedanken, als hy maar een kleyn gedeelte aan ons op. een waarachtige en naauwkeurige wyze mede GEEL. de. F 3 Als 86 _ Natuur-en Ronff-Kabinet, — | Ee Als wy acht geven op de uitgeftrekt- heid van ’t Geheel-al, wie vanons zoude dan het zelve in eenige grensfcheiding — durven bepalen, of in zyn Cirkel beklem- _ men? Als wy letten op de menigte, ef op het onderfcheid der fchepzels en fchep- zeltjes, in het zelve vervat, wie kent haar getal ? Wie kent haar verfcheide geflachten en foorten, ik zwyge der zel- ver hoedanigheden , ftellige en betrek- kelyke eigenfchappen? Maar dat noch meer is, wie heeft aan ons tot noch toe konnen toonen de onbepaalbaare deel- baarheid van de ftoffelykheid der natuur- lyke Gewrochten, de ongeloofelyke klein= heid en onuitdrukkelyke menigte der on= zichtbaare en bloedelooze diertjes. Een detutityke” Hilorhstver kan zyn voorwerp (namentlyk de Natuur ) zeer gevoeglyk in vier verfcheide hoofd- voorwerpen verdeelen, als 1. De zicht- baare Hemel met alle deszelfs vafte flerreny dwaalfterven , flaartflerren, zon, maany en alderhande verfchynzelen, veranderin= genen voorvallen, dewelke daar in gebeuren. 2. De Dampkringachtige lucht , dewelke de aardkloot, die wy bewoonen, over al ons vingt s Sfanary en February 1719. _ 87 _ vingt, op dezelve weegt , en van menfthen en dieren ingeademt word. 3. Het Water zo van de zeén als binnenlandfche rivieren, meeboezems, wvloeden „ meiren, bronnen, poelen, boven- en onderaardfche wateren, 4. De Aarde met alles , wat dezelve voort- _ brengt, zo welopdeszelfs oppervlakte, als # ón haur diepfte ingewanden. 4. __ Om nute begrypen, dat het voorwerp _ ®ener algemeene Natuurlyke Hiftorie zo É ze ES Ak ik vnuytdrukkelyk groot en rykis, dat het zelve door geen duizend vande aldervoor- _ treffelykfte Natuur-befchouwers , veel min door een eenig menfch kan be- fchreven worden, hebben wy maar te let- ten op de onmetelyke uitgeftrektheid , _op de onoptelbaare rykdommen, fchep- gels en voorvallen van elk voorwerp in * byzonder, van deze vier , dewelke wy opgetelt hebben. Als een Niatmiike Hiftorifchryver _de geheele zichtbaaren Hemel zoude waar- neemenen befchryven, zoude hy deszelfs _geftalte in ’t algemeen, en betrekkelyk op deze aardkloot in het algemeen , en op elk deel van dezelve in het byzon- der , moeten verhaalen en uitbeelden. - ar EF 4 En 88 _Natuur- en Konft-Kabinet ; En ik durf u verzekeren, myn Lezer, dat de levens van twintig duizend zeer fchrandere en naarftige ftarrekundige Mannen niet genoeg zouden zyn, om alles waar te neemen „dat gebeurt , gevon- den word, en te leeren is in de geheele zichtbaare Hemel, met betrekking op zich zelve en op deszelfs groote lichaamen op malkander in ’t algemeen en byzonder, en met betrekking op de geheele aardbo- dem in % algemeen, en op elk deel des aardbodems in ’tbyzonder. Zelfsde ver- anderlyke gedaante des zichtbaaren He- mels , met betrekking op maar een eenig Landíchap, zoude al een ongeloofelyk root voorwerp zyn voor een natuurlyke Pine des Sterren-Hemels. ó. Begryp eens, zeer opmerkende Lezer, welk een kenniffe van verfcheide wiskon- ftige wetenfchappen hier vereifcht word ; want als wy de waarnemingen omtrent de Sterrenhemel en deszelfs verfchynzels zelfs onderfcheiden. 1 „In gemeene waarne- mingen; dewelke wy zonder fludie met een enkelde oplettentheid gewaar wor- den. En 2. in fterrekundige waarnemin- gen , dewelke tot onze bevatting gebracht worden door onze fludie en fterrekundige B SYanuary en February 1719. 89 geleertheid, zult gy wel haaft gewaar worden de noodzakelykheid van een naauwkeurige opmerking tot de eerfte , __en de noodzakelykheid der kennifle van _ veele wetenfchappen, dewelke ons in de- _ ze laatfte waarnemingen moeten dienen en REE EN behulpzaam zyn, « n Als wy met ons enkeld gezicht den Sterrenhemel by nacht befchouwen , fchynen alle de fterren in cen overeen- komftigen afftand van ons afgelegen te __ Zyn, dewyl ons gezicht te zwak is om _ de bekende verfcheidentheid dezer onuit- __drukkelyke Saenden te ontdek- ken. Wy konnen door ’t oordeel (opde zin aanbrenging ruftende) niet onder- _fcheiden, of de fterren alle ineen gelyken __afftand van onsaf zynof niet. (a) Die met zyn oog den Hemel befchouwt, merkt dezelve aan als de helft van een ronde _bol, dewelke is uitgeholt, en waar van de boventte diepten recht boven zyn hooft ftaan, en de randen rontom hem heen deaardefchynenteraaken, in welke geheele bodems oppervlakte de fterren zyn geplaatft, en in welker midden hy ffaat te befchouwen. Maar hier uit kan Er hy | (4) Videatur Wolfius element. Aftronomie. 90 Natuur-en Konft-Kabinet, hy niet bewyzen, of zulks inderdaad. zo is of nict. dike En 8 Terwyl nu iemant deze Sterren-Hemel befchouwt, zal hy gewaar worden, dat de fterren, dewelke eenige tyd te voren recht boven zyn hooft ftonden, nu weer na zyn rechter zyde zyn afgezakt, terwyl wederom andere fterren recht boven zyn hooft zyn gekoomen, dewelke te voren aan zyn linker zyde in den hemel geplaatft ftonden; met deze voorwaarde echter, —_ dat zodanig een befchouwer met zyn aan- gezicht gekeert ftaat, daar hy ’smiddags de zonbefchouwt. Defterren, dewelke nu aan zyne rechter zyde meer en meer begin- nen afte zakken, en aan de uiteinden des Hemels of aande gezicht-einder gekoomen zyn» verdwyneneindelyk uit zyn gezicht, terwyl daarentegen de fterren, dewelke aan zyn linkerzydfe gezicht-einder zyn, allenskens nader en boven zyn hooft koo- men; en andere wederom óp nieuw aan zyne linkerzydfe gezicht-einder zich ver- toonen, dewelke te voren voor hem ver- borgen waren. Dewyl nu zodanig een Befchouwer ombeweeglyk en ftil op zyn plaats blyft ftaan , en geen beweging van de aardkloot, daar hy op ítaat, gewaar word , ‘ Sfannary en Febraar) 1719. 91 word, zal *t her toefchynen , dat de Hemel om de aarde bewogen word ‚ maar hoe zal hy bewyzen, of de zaak inder- daad zo is of niet? Echter word deze be- weging de eerfte beweging, de gemeene beweging, en de gedurige beweging _ genaamt, en worden na dezelve bepaalt de verfchynzelen des Hemels, dewelke van deze befchouwinge van deze aarde na __den Hemel moogen athangen. 8 9. ____Byaldien wy de vafte fterren opmer- _ ken, daar de maan aldernaaft fchynt te zyn, zullen wy bevinden, dat dezelve des anderendaags van de maan een zekere diftantie afgeweken zyn na ’t weften, of de maán van de zelve na ’t ooften; en de maan zelfs aan andere vafte fterren ge- nadert: en deze verandering van afftand __gefchiet dagelyks, tot dat eindelyk on- trent zevenentwintig dagen verftreken zynde, de maan wederom gezien word in ’t gebuurfchap der vafte fterren , daar zy op de eerfte dag der befchouwing in aan- gemerkt was. Dewyl de maan dagelyks met deze holle fterrekreits om de aarde bewogen word, fchynt daar uit, dat de maan in zevenentwintig dagen beneden om deze geheele fterrekreits, met een ps: tegen- 92 Natuur-en Konft-Kabinet tegenbeweging, te weten van ’t weften naar ’t ooften , omgaat. 10. Als wy de fterrenopmerken , dewelke. in dat gedeelte des Hemels gezien wor- den, daar wy ter zelver tyd de zon zien ondergaan, zullen wy na een waarneming van eenige dagen bevinden , dat de fterren, die in de eertte dagen van onze waarne- ming naaft boven ons hooft ftonden, in de laatfte dagen van onze waarneming nader aan het weften zyn gekomen » tot dat eindelyk binnen den tyd van omtrent drichondert en vyfenzeftig dagen, dezel- ve gedaante van de plaats, daar de Zon ondergaat, ten opzicht van de vafte fter- ren , wederom gekomen is ; zo dat de Zon , dewelke even gelyk als de Maan met de Sterren-Hemel-kreits om de wereld dage- lyks gaat,in de tyd van een Jaar vande eene vafte Sterren tot de andere, met een te- genbeweging van t Weften naar ’t Oof- ten de Sterren-Hemel doorpaffeert rond- om de aarde. | 1. Indien wy dagelyks de afftand der Ster- ren op haar zelfs befchouwen , zullen wy bevinden, dat ’'er behalvende Zonende Maan, daar en boven nog vyf fterren zyn „ dewelke January en February 1719. _ 93 dewelke dagelyks van ftantsplaats veran= deren. De ude noemen wy SATURNUS 3 zich vertonende met een zeer zwak en_ flaau licht; deze: zien wy byna om de dertig jaar wederom op dezelve plaats, en by dezelve vafte fterren aan de Sterren- hemel, na dat dezelve in dien tyd zynen omreis en loop met een eigen beweging om de wereld heeft afgelegt. Detwee- de noemen wy Jurrrer , dewelke met een zeer fterlk weerfchynend licht voor- zien is, en deze doet die zelfde reis in twaalf jaaren, wanneer wy dezelfde we- derom in dezelfde gebuut{chap van vafte fterren vinden. De derde noemen wy Mars, om dat dezelve met een rood- achtig en fchitterend licht binnen twee jaar door een eigen beweging zyn reis om de aardkloot doet. De vierde noemen wy VeNus, welkers licht alle andere Sterren in glanste boven gaat, de Zon alom in zyn jaarlykzen omloop verzel- lende, en nooit verder als omtrent zeven- Enveertig graden van dezelve afwykende. Wanneer Venus de Zon voorgaat , word _zy Phofphorus of Lucifer, en wanneer zy de Zon navolgt, Hefperus genaamt. De vyfdenoemenwy Mercurius, deze Ster is zeer klein voor ons oog , maar heeft B _ echter \ 94 Natuur-en Konft-Kabinet , echter een zeer klaar en fcherp licht „en is een onaffcheidelyke metgezel vande Zon in zyne jaarlykzen omreis, nimmer boven de achtentwintig graden van de- zelfde afwykende. Deze vyf Sterren wor= den om de gemelde beweging, waar me= de zy van het Weften na her Ooften de wereld omgaan , in een tegenbeweging van de Sterrenhemel, die dagelyks met haar en Zon en Maan van ’t Ooften na * Weften om fchynt te gaan, Dwaals flerren genaamt , in tegenftelling van de wafte flerren, dewelke de zelfde afftand van malkander altyd eenpaarig {chynente behouden. zi Iz. Ik heb myn Lezer dit nuin’t algemeen eens willen mede deelen, op dat hy aan zich zelf voorftelle, welk een langen tyd, welke naarftigheid, vlyt, naauwkeurig= heid, en ontelbaare waarnemingen ‘hier vereifcht zouden worden , om alle deze be= wegingenen afpeften op malkanderen „en — op de aardkloot , en dat gedeelte des aard= kloots, daar deze waarnemingen gedaan wierden, in een waarachtige Hiftorie te befchryven. 13. _ Ik durve geenzinstreeden in deze Ster- rekúün- Zanuary en February 1719. _9f _ rekunde, noch in de wetenfchappen, dewelke totdezelve vereifcht worden en „dezelve fteunen , in de Cirkelkunde der konftige Wereld-glohen en in de Konft- globen des Hemelfchen aanfchyns; in de aanmerkingen over-de gereedfchappen ter befchouwing en meeting nodig; in de __wonderlyke en vernuftige uitvindingen, _ dewelke tot behulp dezer meeting en be- _ fchouwing bedacht zyn; inde befpiege- _ ling der ongeloofelyke grootheid en af- __gelegentheid dezer Hemel-klooten ; inde __waarneeming van elks byzondere loop, _ afpellen en taningen, betrekkingen, na- tuurvlekken „ /atellites of lyftrawanten ; om my zelven en de aandacht van myn Lezer niet te verliezen in cen oneindig- heid, dewelke op zyn tyd en plaats naauw- keurig zal onderzocht worden. 14 Als ‘wy onze aandacht laten gaan op het tweede hoofd-voorwerp der natuur- lyke Hiftorie, te weten de (a ) Damp- _kringachtige Jucht , zullen wy door de &)Luchtmeetkunde en naauwkeurige waar- ‚nemingen een ontelbaar getal aanmerke- _lyke betrekkelyke eigeníchappen en hoe- joov HI, — -danig- Aa) Atmofphera. z b) Aerometria= 96 Natuur-en Konft-Kabinet , danigheden van deze dampkringachtige lucht ontdekken; en uit deze ontdekkin= gen leeren, dat duizenden zeer fchrandes re en zeer naarftige Onderzoekers van nooden zyn, om de ontdekkingen te vervolgen , en door dezelve op te fpoo- ren de ontelbaare betrekkelyke eigen- fchappen en hoedanigheden des luchts, dewelke noch onbekent zyn , waar door meerder beveftigt word de onbe- paalbaarheid van het voorwerp eener al- gemeene natuurlyke Hiftorie. | is. Ik zal op deze hen aan myn Lezer niet behoeven uit te leggen, dat doorde Dampkringachtige lucht verftaan word een (a) vloeybaar lichaam „het welk de aardkloot , daar wy op woonen, omringt en in het aardrykalle de ruimtens ‚ die van andere lichaamen overgelaten worden , da- telyk vervult, als zulks miet belet word. Ik zal hier ook niet in het byzonder fpre- ken van de oneindig verfcheide lichaa- men, dewelkein deze lucht, uit de aarde en zee opgerezen, gedragen worden, of door dezelve dampkring van de Zon, en Maan en Sterren afgezonden nade aarde, in deze lucht vernachten , en voor een E tyd (a) Vid, walfius de Prineip. Aerometrie Definit, 2e Jannar en. February 1719. gy “tyd haar verblyf houden, veel min van “de’(#) in een dringing des luchts, waar door ‘haar ftof in een kleinder omkring geparft word, of van deszelfs verdikking "door de kracht der koude, of verdunning „en uitbreiding en verwydering door weg- neming der parfling of warmte, dewyl “deze” zaaken tot myn bewys hier niet Eens noodig zyn. Want voorwaar, myn opmerkende Lezer, als iemant maar een Hiftorie wilde geven, alleen van de ver- ‘andering derdingen , dewelke betrekking met de lucht hebben, en haar verande- ‘ringen ‘ontvangen door de verfcheide zwaarte en verfcheide veerachtige werk- daaden des luchts , als ook van de zwaarte en veerkragt des luchts , zelfs zodanig eer zegge! ik zoude ondervinden, dat hy ondernomen hadde een Hiftorie tc be- fchryven „ daar duizend van de alder- fehranderfte en” aldervaardigfte Hifto- zifchryvers der Natuur werk aan hadden, gelyk- na dezen genoegzaam gemerkt zal konnen worden. ; hout 16. Het uitvinden van de luchtpomp door Otto de Guericke Burgermeefter van Maag- wenburg, (dewelke van deze uitvinding N° G proeven (4) Compreffio Eeris, 98 Natuur-en Konft-Kabinet3 proeven gaf in (4) ’t jaar 1654. in tegen- woordigheid des Keizers, der Keurvor- ften en Prinflen des Duitfchen Ryks) en de veelvuldige proeven door den grooten verbeteraar van dit konft-gereedfchap Ro- bertus Boyle en andere treffelyke mannen, hebben aan de wereld van onze dagen veel licht gegeven, in de kennifle des damp- kringachtigen luchts, En om het alge- meen denkbeeld „ dat wy behooren te vormen van een algemeene Hiftorie ; ee- — nigzins gelykvormig te maaken met de — onmeetbaare uitgeftrektheid van deszelfs — voorwerp de groote Natuur, zullen wy — de Dampkringachtige lucht eens befchou- — wen in verfcheide geweften verdeelt. 17. É Wy zyn door onfeilbaare proeven ver- zekert, dat de dampkringachtige lucht, benevens alles „wat noch boven op dezel-_ ve drukt, op onze aardkloot weegt de zwaarte van omtrent achtentwintig ryn= landze duimen kwikzilver; dat is, alsde ftof van de dampkringachtige en wegende en op onze aardkloot drukkende lucht eens in een moment in kwikzilver veran- derde, zoude de hoogte van deze kwike zil- (a) Vid, Wolfius loco Citat, ex prefatione ad experie, menta nova Mazdeburgica. Ve January en February 1719. -99 zilverachtige kring rondom de aardbodem maar omtrent achtentwintig rynlandze duimen hoog ftaan; en als wy het gemeen regenwater in een tegengewicht brengen met de lucht des dampkrings, weegen omtrent eenendertig rynlandze voeten (buiten deszelfs meer of min parflende verandering ) regenwater even zwaar als een colom van de geheele dampkringach- tige lucht. Dat is, als de geheele lucht, dewelke op den. aardkloot weegt, eens in een moment in water veranderde , zoude deze waterkring rondom de gehee- len aardkloot maar omtrent eenendertig voeten hoog ftaan : maar dewyleenen het zelfde volusmen van de lucht ongeloofelyk veel lichter is, en minder weegt als het zelfde volumen waters of kwikzilvers „ moet de hoogte des parflende en op de aarde wegende dampkrings zo veel hoo- ger in zyn colom boven de aarde'‘ftaan, als de lucht lichter weegt als het water gelyk na dezen de Lezer getoont zal wor- den, en van andere reets overvloed:g be- Wezen IS. f bat Als dan de Dampkringachtige lucht (alseen colom aangemerkt) om zyn licht- „heid zo hoog boven de aarde ftaat , zouden G z wy to Natuur-en Konfl-Kabinét , wy dezelve in verfcheide deelen verdeelt konnen aanmerken , om dat wy na prspor= tie van deszelfs meerder of minder hoog- te veele verfcheide hoedanigheden aan dezelve zouden konnen ontdekken ;en wy zouden elk deel van deze colom om zyn verfcheide hoedanigheid een byzonder ge= weft des dampkringachtigen luchts kon- nen noemen, voor zo ver als wy dit ge= deelte des coloms in dê breedte over en ron- dom de geheele aardkloot aarmerkten. Dat deze ftelling waarachtig is , blykt klaar uit de volgende bevindingen en proe- ven. 19. De geleerde Pater Louis (a) Feuillée verhaalt, dat hy in America met twee egale Barometers, welker pypen van een en dezelfde diameter waren , en in wel- ke de kwik, op een en de zelfde vlakte geplaatft zynde, ook egaal hoog ftond, na een berg ging, en op een en ’t zelf- de moment door een Geneesheer de lucht liet weegen aan de de voet van de berg, terwyl hy dezelfde met de andere Baro- meter boven op de top des bergs woeg , en dat in de Barometer , de welke aan den voet (a) Journal desObfarwatiens Phoyfiques, Mathema-- zigues &» Botanigues, Famnary en February 1719. or voet des bergs {tond , de kwikzilver hoo ftond 27 duimen 5 linien olll en op de top des bergs 26 duimen 6 linien 4. Zodat het onderfcheid was o duim zo linien 4. ‚Waar uit ons klaar blykt de mindere zwaarte des luchts-colom boven op de top des bergs, als aan de voet van de zelfde berg. Het gebruik , dat hier in een an- der opzicht van te maakenis, zalik hier voorby gaan, maar alleen uit deze procf, die elk op een hoogen toren neemen kan , befluiten, dat deze twee luchtsgeweften in omftandigheden dadelyk veel moeten verfcheelen. *t Welk in alle gevallen plaats zoude moeten hebben in alle de zaaken en fchepzels, daar het een of ’t ander luchtgeweft betrekking op hadde. Als wy nu op deze wyze opklimmen tot bo- ven op de oppervlakte van de dampkring, \ zouden wy elke aanmerkelyke verande- ring niet onvoeglyk in een byzonder lucht- geweft moogen verdeclen. 20, De Inwoonders op het Eiland Zexerif- fa, mitsgaders de menfchen, dewelke op het zelfde Eiland lang gewoont hebben, verklaaren eenparig, dat niemant op de pic de Teneriffe, of de piek van Canarie by ons genaamt, Ee van de hoogfte ber- 3 gen fox _Naâtuwr-en Konft-Kabinet, gen des aardbodems) verder durft voort-. gaan „ als op een zeekere by haar bekende oogte; en dat waaghalzen of vremde- lingen boven dit bepaalde perk opklim- mende, het zelfde of met de dood beta- len, of met een doodelyke krankte aan- getaft worden : dat op de zeer hooge plaat- zen , daar dit gevaar zyn aanvang neemt; de gewaarwording door haare zin-werk- tuigen begint te verminderen, dat de al- derfterkfte brandewyn als regenwater {maakt, en zy daar geen reuk meer van gewaar worden , het welk datelyk tot zyn voorigen ftant keert, zo ras als zy benc- den koomen. zh De zeer geleerde en, de Acof- ta verhaalt in zyn Nathurlyke Hiftorie van Weftindien, in het derde Boek aan ’t IX Kapittel, een zeer aanmerkenswaar- dige zaak met de volgende woorden. Daar is in Peru een uitmuntend hoog geberg- ten PErRrAGAcct sefiaamkn en De hadde hooren zeggen van een groote verandering, dewelke een menfch daar. op of over reizende overkwam. Ik voor- zag my zo veel als ik konde met de no- dige toerufting , en na de onderwyzing; dewelke ik hadde van de gene, dewelke zy __Sfanuary en February v719. 103 zydaár VaQqur ANos of bedreven noe- men. In het’opklimmen van de trap- pen des bergs, zo als zy die plaats aldaar podmen, en welke plaats de alderhoog- fte des bergs is, kwam my zeer fchielyk een doodelyke benaauwtheid over , en de- wyl myn ander gezelfchap voortreisde, bad ik een Indiaan, van my op myn paard, | dar ik anders áfgevallen zoude hebben, te willen vafthouden. Ik begon aanftonds te braaken en zelfs bloed over te geven, maár de benaauwtheid duurde niet bo- ven drie of vier uuren, tot dat wy weder af- gedaalt ganfch beneden en in een bekwa- mer getempertheid kwamen. Ons geheel gezelfchap veertien of vyftien perzoonen fterk zynde, was op verfcheide wyzen zeer ontftelt geweeft , zommige alleenlyk maar benaauwt, andere door braaking , andere door ftoelgang en diergelyke. My wierd verhaalt, dat het menigmaal gebeurt was, dat zommige menfchen op deze reis dus- danig het leven hadden verloren. Deze uitwerking word niet alleen gevoelt op de overtocht van denberg PARIACACCA;, maar ook over deze geheele regel van ber- | gen, dewelke zig over de vyfhondert |_mylen in de lengte uittrekt. Ik hebbe | dezeregeldoorde Lucanas en SORAS; G 4 en rog. Natuur-en Konft-Kabinet } endoor de Cor LAGUAS, enook door de CaAvANASs,en vervolgens op vier byzondere plaatzen overgereift, en hebbe altoos op die hoogtens de gemelde veran- dering en ontroering gevoelt. ON Dat de oorzaak van deze ongetempert- heid aan de lucht moet toegefchreven worden (vervolgt Zcoffa) is volkomen bui- — ten twyffel, want het voornaamfte hulp- middel (dat ook zeer groot is) het welk _— daar tegens gevonden, isdemond, neus en ooren , zo veel als ’t mogelykis, toe te floppen ‚ en wel met klederen te bedek- ken. Want de lucht is aldaar zodanig doordringend, dat zy tot het ingewand ( toe ingaat. Deze benaauwtheid word j niet alleen gevonden by de menfchen, } maar zelfs ook by de dieren, dewelke zomtyds zodanig verftyven en verflaau- — wen, dat wy haar met de fcherpfte fpoo- ren dikwils geen voet konden doen ver-: zetten. Ik geloof, dat de gemelde Ge- weften de alderhoegfte des geheelen aard- . bodems zyn, want het is een ongeloofe- Iyke hoogte , dewelke opgeklommen word. De befnecuwde Pirenevs van Span- jen, ende Alpes van Italien zyn daar by te vergelyken , als gemeene huizen by hoo- Sca Beer Elin January en February 1719. IOS ge torens, waarom ik oordeele, dat de lucht aldaar zo {ubtyl is, dat dezelvetot de ademhaling der menfchen geen propor= tie heeft, om dat de meníchelyke natuur de lucht dikker en getemperder vereifchrt, De befneeuwde bergen van Europa; de- welke ik ook gezien hebbe , vervolgt Hy, verwekken geen walging nog braa- king, of eenig inwendig ongemak , maar pyn van buiten aan handenen voeten. De voorverhaalde regel bergen van Peru is doorgaans onbewoont, ‘ja in zo ver, dat men maar weinig hutten voor de reizen- de lieden vint om in te vernachten. Daar ‚word ook geen vee nog gedierte als /i-_ cunnas gevonden, welker eigenfchappen zeer vremd zyn, gelyk op zyn plaats zal getoont worden. De kruiden en het gras zyn daar de meefte tyd zwart en verbrand van de lucht, en deze Berg-woeftyn is vyf hondert mylen lang , en doorgaans twintig of dertig mylen breed. pi Alhoewel wy uit de waarneminge van d’ Acofta ‚ en andere Natuurlyke Hiftori- {chryvers,eenige Geweften des dampkrings (coloms-gewys aangemerkt zynde) onder- {cheidentlyk ontdekken, kan ons echter tot noch toe niemant eenige befchryving G 5 geven Io6 _Natunr-en Konft-Kabinet , geven van de overige geweften, dewelz ke hooger op na boven fteigeren, noch der zelver aart, eigenfchappen en betrek- kelyke hoedanigheden mede deelen door een kennis, dewelke geboren is uit cen oordeel getrokken uit denkbeelden van de zaaken zelfs, maar alleenlyk uit een kennifle door noodzaakelykheid van ge- volg geboren, en getrokken uitde denk- beeldige kenniffe door proeven en waar nemingen. 24. De bekende geweften des Dampkrings, coloms-gewyze aangemerkt , konnen wy gevoeglyk , mer betrekking op onze en aller dieren lichaamen en plantgewaflen, in twee verfcheide geweften verdeelen. 1. Het geweft, daar menfchen en dieren in leven en adem haalen in de bewoon- baare plaatzen des aardkloots , en daar de plantgewaflen enz. op haar tyd en met haare vereifchte omftandigheden verzelt , weeldrig groeien en bloeien. En 2. Het geweft des dampkringachtigen luchts , dat onbekwaam gevonden word voor het gelukkig leven van menfchen, dieren en plantgewaflën. Want wat de geweften des dampkrings belangt van zommige middelmatige hooge bergen , die altyd met Stanuary en February) 1719. 107 met fneeuw bedekt zyn, En daarom op die plaatzen onbekwaam om menfchen, en dieren en plantgewaffen te onderhou- den, hangt zo zeer niet af vande hoogte dier bergen, en des dampkrings co/om, als wel wan de gedaante dier bergtoppen en werkdaaden der zonneftraalen enz. En wat ook het geweft aangaat des damp- _kringachtigen luchts ( coloms-gewys aan” gemerkt) daar de wolken groeyen en gezien worden, daar fneeuw , hagel, nc- vel, donder , blixems , weerlichten, win- den , regens endiergeïyke verhevelingen worden geboren , ditis ook aan geen juift deel des coloms of aan een evenredige hoogte des coloms alom te bepaalen. De uitdampingen der aarde, de jaargetyden ; de meerder of minder afgelegentheid van de poolen, en ontelbaare zaaken doen dit _wolkgeweft gedurig veranderen. De Heer (a) Frezier zegt. Ik bengeweelft op hoo- ge bergen, daar ik op een endezelve tyd beneden my en boven myn hoofd wol- ken zag dryven, dog deze zaak is al te bekent om hier meer van te fpreken. Zi. Als wy de verfcheide geweften des dampkrings ( horizontaals-gewys aange merkt) (4) Ziet deszelfs Reisbefchryving door de zuidzee. z08 _ Natuur- en Konft-Kabinet, merkt) wilden befchouwen , zouden in een volftrekte ontelbaarheid geraaken. Want als wy alle de plaatzen op dezen aardbodem, daar een verfcheide lucht, dewelke wy inademen, gevonden word, in geweften wilden verdeelen , en de lucht, dewelke boven dezelve gevonden word, daar aan bepaalen , als een byzonder geweft des dampkringachtigen luchts (gelyk die zaak zodanig inderdaad ook is) zouden wy cen onuitfprekelyk geral Natuurlyke Hiftorifchryvers van nooden hebben, die deze geweiten haarc hoedanigheden en eigenichappen waarnamen en aan ons mc- de deelden. 26. Dat nutot noch toe hier weinig in ge- vordert is, mynopmerkende Lezer, zult gy zien, als gy maar acht gecft op de ge- ringe kennifle , dewelke de menfchen hebben, (door gebrek van zodanig een Hiftorifchryver) van de lucht van deze alom vermaarde Stad Zwflerdam. Is het niet zeer aanmerkelyk, wy woonen in een Stad, dewelke opgepropt is met zo veel duizende van Inwoonders van groot vermogen, verftand , geleertheid „ naauw- keurige opmerking, en begeerte tot we- tenfchappen en kontten. Ende eerfte we- tenfchap , Jannary en Febrùary 1719. Top tenfchap; daar een iegelyk van haar allen na behoorde te reikhalzenente trachten, ‚en daar ook yder Inwoonder ten hoog- ften aangelegen legt, word door een on- “gemerkte achteloosheid verwaarlooft , namentlyk de kennifle van onze verfchei- de grond , ‘verfcheide water en damp- kringachtige lucht. Want de kennifle, dewelke onze Inwoonders daar tegen- woordig van hebben, zal ik na dezen too- nen, dat luttel isby de kennifle, dewel- ke wy daar van zouden konnen en be- ‘hooren te hebben. Wat zôuden wy al konnen waarneemen en leeren omtrent onze lucht, daar wy hier in leven, ten opzichte van deszelfs temperament ‚ warm- te, droogte, vochtigheid , koude, ge- ‘wigts- en veerige kragts-verandering, ver- dikking, verdunning , helderheid, fyn- heid , grofheid , zuiverheid , vermen- ging van alderlei zouten, dampen, ne- \vels „ veranderingen van de verfcheide |jaargetyden, winden en watervloeden , Zon en Maans-taningen , veranderingen rna de verfcheide tyden zelfs van den dag jen in de nacht. Hoe dikwils en hoe lang Wwerfcheide foorten van winden hier waaier, en ftormen en tempeeften , regens, vortt en dooiweder duuren, welke foort van ver- a heve- aro Natuur-en Konft-Kabinét, hevelingen hier in de lucht meeft geboren worden , kwaadaardige eigenfchappen, gezondheid en ongezondheid des luchts, (voor welke temperamenten goed of kwaat) meiren, fonteinen , putten , wellen „rioo- len , heete bronnen , rietbroeken. 27. | Wanneer wy in acht neemendeontel- baare verfcheidentheid der gronden; vin- den wy niet een Landíchap , hoe klein - het zelve ook in zyn omtrek mogte zyn, het welke niet uit een verfcheidentheid van grond en vervolgens uitdamping en dampkringachtige lucht beftaat. Dit verfchil gaat zo ver, myn goede Lezer, dat nieteenftad, dorp, vlek, buurt, of byzondereakker , poel , meirenz.gevon- < den werd, dewelke niet haar eigen en byzondere aart van uitdamping endamp- kringachtige lucht , dewelke wy inader- men, boven zich-hout ftaan, 28, ‚ De verfcheide uitwaaflemingen van verfcheide waters,ftroornen, rivieren, poe= len, modders , moeraflen , gronden, bere gen, dalen, rotfen, heuvels, boffchen, wouden, heiden, vlaktens, fpelonken, _ putten, aardens. kleyen, mergels, my- nen, bergwerken, bergftoffen als ief en Famiaryen February-1719. Tr den en mineralen „ koolputten, zwavel- dampen, „brandende landen en bergen, gewaflen, boomen , bloemen „ vruchten, smenfchen, dieren, fchoorfteenen, fmif- fen, werkhuizen, kookeryen, brande- sryen; brouweryen , fteen- en glasbakke- ryen, en ontelbaare andere zaaken. De- ze verfcheidentheid van uitwaafleming en uitdamping, vraag ik, of niet cen on- moemelyke verfcheidentheid van lucht (de- welke wy inademen , en daar onze gron- den, gewaflen, dieren en voedzels weder- om gemeenfchap mede hebben ) moet uit maaken? Maar ik zal hier niet breder van {preken , dewyl ik tegenwoordig maar tracht te bewyzen de onbepaalbaare hoe- veelheid en hoegrootheid van het voor- werp eener algemene Natuurlyke Hif- torie. . ij. 29. … Het derde hoofd-voorwerp van een Na- tuurlyk Hiftorifchryver , dat wy het Water hebben geftelt, is van zulk een onmetelyke uitgeftrektheid , van zulke ontelbaare voorwerpen en rykdommen voor onze befchouwingen en beproevin- „gen, dat geen duizende alderfchrander- fte en aldernaarftigfte Natuurlyke Hiftori- fchryvers (met alle daar toe vereifchte e weten= ke riz Natuur-en Konft-Kabinet ; wetenfchappen en konften begaaft } dit voorwerp zouden kunnen afwerken. … 0. Doordien ik tegenwoordig geen zaak in %* byzonder uitvoerig zal af handelen, ge- lyk ik na dezen zal doen, en dewyl ik nu maar het algemeen denkbeeld „ dat myn Lezer behoort te vormen; van de groote Natuur, tracht te verryken, zal ik alleenlyk maar voorftellen, welk een vreeflyk lichaam aan onzen geeft vertoont word, als hy al het water , dat op en door en in den geheelen aardkloot gevonden word, mitsgaders het water, dat altyd gedragen word „ of. onder de gedaante van wolken of mift, nevels of dampen, -bo- ven en in de geheele damgkringachtige lucht , alsook het water, dat inalle vloey- baare ftoffen, zelfs in de fappen van men- fchen, dieren en plantgewaffen gevonden word, eens in een algemeen denkbeeld befchouwt. De Ä Wie fchrikt niet, als hy denkt aande de onmetelyke plaffen des verfcheiden grooten Oceaans , deszelfs diepe ‚ onpeil- baare en onnafpeurlyke grondenen gron- delooze kolken, deszelfs ontelbaare. ver- deeling door naamen en Ländfchappen af- ge ‚_gemeenfchappen door onderaardíche kol- | H Jannáry en February 1719. 113 gefcheiden,buiten-en binnenlandíche zeên, zeeboezems en baajen, de afgryzelyke en ten hemel fteigerende of na den afgrond dalende golven, derzelver woeftenyen, bewegingen, vloeden, ebben, draaykol- ken , en voorbyftroomingen onder en over malkander; het onderfcheid van derzel- ver zoutigheid, geur, fmaak, reuk ; en _ verfcheide koleuren der zeên en zee-wa- ters, derzelver heldere doorfchynentheid, in zo verre dat op zommige plaatzen een. kleine fchelp zeftig vadem diep op de ef kan gezien worden; de verfchei- entheid des waters op een en de zelfde “ ftandplaats der zee, na meerder of min- der hoogte van de grond of uitvloeyende wellen of invallende vloeden of rivieren. Welk een verfcheidentheid van ebben en vloeden word op de kuften waargeno- men, welke {pringvloeden en hooge en deerlyke watervloeden? De Onderzoe- kers vinden in het water van een en de- zelfde Zee een groot onderfcheid van ge- wicht of zwaarte, en een aanmerkelyk onderfcheid in ’t gewicht van ’t water van onderfcheide zeên , ook een reuk en won=- derlyke metaalachtige {maak in zommige deelen des grooten Oceaans; verfcheide ken / 114 Natuur-en Konft-Kabinet, ken en onderaardíche vloeden van de een ne zee met de andere, van zommige meiren en binnenlandfche zeên met de grote Zee. Behalven het zout worden veel ttoffen in ’t zee-water opgeloft , gefmol- ten en gedragen, dewelke het zelve vee- le byzondere cigenfchappen en hoedanig- heden byzetten. 2. Wat zyn alom in de verfcheide deelen van de Oceaan al waar te neemen grouw- zaame rotzen, klippen , en verfcheide gronden van byzondere zanden, kleyen, mergels, fteenen en mineralen, banken voor oefters, moflelen, krabben, kreef- ten enz. groentens, kruiden, wieren en duizend zeegewaflen, koraalen, paarlen; ambers, horentjes , fchelpen van alder- hande wonderlyke koleuren, teikens en gedaantens? , / 3 „Als een naarftig. IN iter ade zyn aandacht laat gaan over de ontelbaa- re inwoonders der zee, de groote en klei- ne viflen , fchulpviflen , fchildpadden „ zee-gedrochtenals kleine Eilanden,de loop der viffen „ haar voedzel, voortteeling , en gebruik tot voedzel en dienft der men- fchen, het onnoemelyk getal van wur- men Sanuary en February 1719. His men en onzichtbaare diertjes, leven- dige fchepzeltjes en bloedelooze bees- jes-in zommige zen, op ftranden en gronden, of tuffchen klippen en rotzen;, waar is voor dezelve ooit gedaan werk te vinden? » Als wy uit de deden Oceaan aan land reifen , en befchouwen de binnenlandfche wateren „ vloeden, rivieren, haar oor- fprong en ontlaftinge , haar goudryke - gronden, haare overftromingen en vrucht- baarheid voor dorre en dorftige landen. Wat vinden wy. hier wederom een ontel- baar getalvan viflen, haartyden , haar ‚ loop, vangft en aart na haar verfcheide gronden en aas; de meerder of minder bekwaamheid des waters voor bereiding van ftoffen , tot dienft van alderley kon-. _ften en ambachten? Welk een getal van zuurbronnen, kookende en lauwe fontei- nen en wellen, medicinale en alderhande minerale wateren, poelen, putten, meie ren, beeken , broeken , onderaardíche rioolen en wellen ? Maar ik zal in al dit water niet langer voortroeyen , want daar zoude geen end aan te vinden zyn. 35 _ Het groote Lichaam „ dat wy de Aard- EE: H 2 kloot 116 __Natuur= en Konft-Kabinet kloot noemen; is (voor zo ver het uit vafte en geen vloeibaare deelen beftaat , en in zo ver als wy het zelve met de al- gemeene naam van Aarde kennen ) het vierde en laatfte hoofdvoorwerp eener al- gemeene Befchryving der Natuur. De- ze onuitfprekelyke Klomp in deszelfs af- metingen en juifte groote „ omtrek of hoeveelheid te befchryven , is hier de meening niet, maar ik geloof, dat het een Lezer (in die konften onbedreven) vremt voor zal koomen, als ik in ’t voor- bygaan aan hem zegge, dat hem zoude konnen getoont worden, als dit lichaam in een fchaal ingebeeld wierd, hoe veel het by waarfchynelyke onderftelling zou- de moeten weegen. 6. Een dealkeiskari Befchouwer van de groote Natuur kan dit laatfte hoofdvoor- werp der Natuurlyke Hiftorie op vier- derhande wyzen befpiegelen. Eerftelyk het oppervlakke des aardbodems met alle deszelfs verfcheide hoedanigheden en ge- daantens, met betrekkingen of op de zee of op andere naaftgelegene aardfche dee- len, of op het gewefte des Hemels, daar de aarde in bewogen word, op de he- meltekens , zon, maan, planeten enz, Mits- | January en February 1719. 1 17 Mitsgaders in een algemeene of byzondere afdeelinge en afmetinge , en duizend andere betrekkingen, te veel in getal om hier alle aangemerkt te worden. ' 37 Als wy alleenlyk maar op de verfchei- de ftantsgelegenthedenen gedaantens des oppervlakkigen Aardbodems naauwkeu- rig acht wilden geven, zouden wy in een ontelbaarheid vervallen , dewelke door geen duizend Natuurlyke Hiftorifchry- vers te verrichten zoude zyn, of uitgevoert zoude konnen worden. Alsiemant maar de gelegentheid of ftant van een byzon- der landfchap zoude trachten te befchry- ven, zoude hy moeten afperken en be- paalen deszelfs grenffcheiding door gebu- rige zeên en Landfchappen, deszelfs om- trek, afmeting en grootheid, de inwen- dige verdeelingen van het landíchap na derzelver metingen, de ooft- weft- zuid- en noorder-zyden van gedachte Land- _fchap: de vlaktens, bergen en derzelver gedaanten , hoogtens, voeten , toppun- ten en omtrek, de valeyen, heuvels, rotzen, duinen enz. de regels en loop der bergen, de byzondere landftreekenin dit landfchap gelegen. De hoofden , kaa- pen en uitfpringende punten , zee-boe- ER 3 zems ! ir8 _Natwúr-en Konft-Kabinet, zems, havens enz. van ’t geheele Land- fchap. Debrandende „rookende en damp- uitwerpende bergen, onderaardfche kol- ken, hoolen, de aardbevingen; de aan- eenfchakeling en atfeheiding van hetLand- fchap in Etlanden of Byna-eilanden, de verfcheide foorten van grond , aardens, kleyen, mergels, zand, veenen , moe- raflen, ftenige gronden. Welke fpecifyke hoedanigheden dit landfchap eigen zyn, en derzelver verfchil jn deszelfs verfchee= lende landftreeken. De boffchen , wou- den , broeken, jacht, viflery, meiren; wateren , vruchtbaarheid en onvrucht- baarheid, en duizend zaaken durf ik niet eeris aanhaalen, dewelke een Natuurlyk Hiftorifchryver in elk byzonder Land- fchap heeft aan te merken, en dat alleen- lyk maar voor zo ver hy deszelfs opper- vlakkige Bp re ze Ten tweeden ki een opmerkend Na- tuur-befchouwer de Aarde befpiegelen;, ten opzicht van deszelfs Inwoonders. Maar Hemel , welk een verfcheidentheid , welk een onnoemelyk getal doet zig hier op voor onze verbeelding ? Wie heeft ons tot noch toe alle Natien opgetelt, of el- ke Natie in dien flag van onderfcheid, waar Fanuaryen February 1719. 119 waar in, zy van alle andere Natien ver- _ fcheelt, befchreven? Ik zal van deze zaak aftreden, en om deszelfs ondoenlykheid maar. voor. oogen ftellen de befchryvinge des volks van een enkeld en byzonder Landfchap. 9. ___ In het de der Inwoonders van een enkeld of een byzonder landfchap, zoude een Natuurlyke Hiftorifchryver acht dienen tegeven. 1. Op de Ingeboo- rene van outs. 2. Op de volkplantingen uit andere vremde Natien. En 3. Op de In- komelingen ; op de temperamenten van deze drie elk in ’t byzonder, en hoeda- nig het temperament der volkplantingen door den aart des lands dampkringachti- gen luchts en waters, gewoontens , voed- zels enz. wierd verandert, inhoe veel tyd zulks door malkander genomen gefchie= de, welke veranderingen de vremdelin- _ gen of inkomelingen daar onderhevig wa- ren. Het verfchil des volks van elke Stad of Landftreek in gedachte Landfchap , zo van femperament als alle andere toevallige eigenfchappen en hoedanigheden, de ge- daante , grootte „lengte „ dikte, poftuur enz. door malkander genomen, de trek- ken van haare aangezichten tot onder- Ei” H 4 {cheid - 120 Natuur-en Konft-Kabinet fcheid van andere Natien, derzelver c- leur, hair, oogen, ooren, neus, mond; - lippen, vlugheid, fterkte , behendigheid, gezondheid en landziektens , derzelver gewoontens , zeden , loosheid „fchrander- heid, uitvindende kragt en vernuft, haar oprechtigheid, bedriegelykheid ,- onno- zelheid, bygelovigheid, vryborftigheid , openhertigheid , haar natuurlyke neigin- gen , uitftekentfte deugden en ondeugden , driften , taalen , Godsdienften , zeeden en plichten onder en tegen malkander, gedrag tegens vremdelingen; haar ge- woonelyke fpyzen, dranken } brafferyen, foberheid, pracht, geleertheid , konften, oeffeningen , koopmanfchappen , nerin- gen en hanteringen of ambachten,haar Re- geerwys en burgerftaat „ haar genees-en heelkonftige oeffeningen , haare rechts- gedingen , feeften , zegepralingen, en cerimonien \n trouwen en begraven enz. Haare vrouwen , derzelver vruchtbaar- heid of onvruchtbaarheid, haare oeffenin- gen, huiswerk , huiscieraden , konften en handwerken. Der mannen oorlogs-be- dryf, kloekmoedigheid of bloohertigheid , haar bouwkunde omtrent woningen, fchepen , rytuig en andere gevaartens ; haar landbouw en byzondere manier daar e om=- Sfannary cn February 1719. V2t omtrent, haar tydverdryfen vermakelyk- heden , fpelen, danzen , zingen , haar _verfcheide kledingen, elkinzyntrap van ftaat, jaaren ofeerampten, en duizenden van andere zaaken ‚dewelke in een naauw- keurige Befchryving des volks van elk byzonder Landíchap aangemerkt moeten worden. ak o. Ten derden zoude een natuurlyke _ Hiftonfchryver de Aarde konnen befpie- … gelen, ten opzicht der zaaken, dewel- ke zich bovenop de aarde vertoonen, by voorbeeld: de dieren in haare geflachten en foorten afgedeelt,de landdieren,land- en te gelyk water-dieren,de kruipende dieren, de bloedelooze dieren, de voor ’t bloote oog onzichtbaare dieren ‚de vogelen, elk na den aart. van ’tlandfchap en lucht daar zy in voortgeteelt zyn; mitsgaders ten opzicht der plantgewaffen , boomen, hees- ‚ters, boomachtige heefters , plantachtige heefters, kruiden, bladeren, bloemen , vruchten, zaaden , by-of aanwaflen , cam- pernoeljes enz. Dewyl ik deze zaaken na dezen elk op haar plaats hoope te verhande- len, zal ik my tegenwoordig, daar niet bre- _der over uitlaten ; maar merk eens op aan- _dachtige Lezer, in welk een Oceaan van ae ERS me- } 122 _Natuur- en Konft-Kabinet menigvuldigheid en verfcheidentheid een Natuurlyk Hiftorifchry ver zoude omdob- beren, als hy zoude trachten aan ons me- de te deeleneen naauwkeurige befchry- ving van de dieren en gewaflen van elk Landíchap byzonder des geheelen aard= bodems , als hy elk zoude befchryven; na zynen landaart en byzondere hoedanig- heden? Indien gy gelezen moogt heb- ben, wat ons alléen van de dieren ont- dekt hebben, Plinius , Diofcorides , Ailia= mus, de groote Gefnerus , de weergaloo- zen dldrovandus , de vermaarde Willem Pifò, Georgius Markgraaf Carol. Clufius , Franciftus Hernandez , Joannes de Laat, Eufebins Nieremberg , Fonfton , Bochartuss Charleton, Willughbei , Rondeletius., Mou- Fetus , Wotton , Lifter, Rajus en een menigte andere, zult gy wel toeftaan , dat hier nog vry wat te onderzoeken is, t geen wy geheel niet of zeer fchraal weeten. EE De vierde manier, daar een Natuur- lyke Hiftorifchryver zyn mede- hoofd- voorwerp de Aarde byzonderlyk door kan befchouwen, is, wanneer hy in aanmer- king neemt de zaaken, dewelke gevon- den ‚worden in de ingewanden der aarde , na- January en Febrnary 1719. 123 | namentlyk de metalen en alderhande berg- ftoffen eù mynftoffen , fteenen, gibzen, _aardens, mergels „ en ontelbaare zaaken van die natuur. Laat nu de naamwyze en laatdunkende Schoolgeleerden , de= welke alles buiten de zaaken zelfs meenen te kennen uit haar ydele onderftellingen , of zo genaamde oorzaaks-of Natuur-kun- de, eens in deze groote klomp met ons intreden , en befchouwen de vrezelyke dieptens der onderaardfche mynen en uit- gegrave kuilenenz. Zy zullen zich da- telyk in een doolhof van onkunde ver= wart en verlegen vinden, en haare inge- beelde kenniffe zelfs beftraffen en uitjou- wen. 4E. _… Als wy den ontzachelyken Aardkloot in zyn geheele dikte , in een recht neder= daalende lyn tot aan onze tegenvoeters , eensoverwegen, zullen wy zeer lichtelyk begrypen, dat wy van het inwendige ge- {tel des aarbodems maar zeer luttel wee- ten. Want als wy de Mynen van Zor- garpen, van Saxen, en van Peru (die van alle de Bergwerken en aardgravingen de diepfte zyn) eens in ‘acht neemen, zul- len wy bevinden, dat wy ten opzicht. van de diepte der aarde , tot aan zyn mid- | … delpunt 124 Natuur-en Konft-Kabinet , delpunt gerekent, nog naauwlyks opde eerfte trap zyn na beneden geklommen. Ik hebbe in Boyle, Broen of Agricola, voor dezen gelezen (dog de plaats en de rechte dwteur van deze drie is my ont- {choten) de lengte van de rechte neder- dalende lyn, tot op de grond van de al- derdiepfte Myn ; maar ik hebbe echter zo veel wel onthouden (en ik zal het ook na dezen uit myne Aantekeningen eens op- zoeken ,en U, als ik van de bekende myn- werken handele, mede deelen) dat de diepte van de alderdiepfte Myn ten op- zicht van de dikte des aardbodems, als een zeer dun fchilletje of fchorsje van dit overmatig gevaarte te achten is. 4 | Maar dat noch meerder de grootte des voorwerps van een algemeene Natuur- lyke Hiftorie, en onze deerlyke onkun- de en erbermenswaardige onnozelheid met duizend monden uitroept „is, dat wy zelfs van dit dunne fchilletje en fmalbaftig fchorsjenoch zo weinig weeten. Daar zyn immers na proportie van de geheele op- pervlakte des geheelen Aardbodems maar weinig plaatzen doorgegraven. En ’ geen noch veel aanmerkelyker is, wy hebben maar zeer weinig geleerde Man- nen; Stanuary en February 1719. t25 nen, dewelke de moeiten hebben gedaan van ons iets zonderlings mede te deelen “van de plaatzen , dewelke gegraven zyn. Ik durf wel recht uit zeggen , dat wy maar een eenig Schryver hebben , namentlyk Georg. Agricola „dewelke ons iets , dat aan- merkens waardig is, vande Mynwerken heeft medegedeelt. Het is wel waar, dat zommige geleerde Lieden over de me- zalen, bergftoffen, aardens, fteenen enz. hebben gefchreven , maar van de berg- groeven zelfs en de werktuigen daar in gebruiltelyk enz. zeer weinig en gebrek- gelyk. Zommige opmerkende Reizigers hebben eenige aanmerkingen nagelaten, en zommige Schryvers van Duitfchland , Jta- dien en Vrankryk, als ook eenige andere hebben van de mynen in Peru hier en daar wataangetekent , maar het is van weinig belang. Ik zal hier van alle andere zwy- gen, maar of: de Acoftaisde eerfte, en de Heer Frezier , Ingenieur des Konings van Vrankryk, in zyné Reizen 1712. 1713. 1714. in Weflindien gedaan , de laatfte van die gene, dewelke iets van be- lang hebben aangetekent van de Mynen van Peru. 4 ee fi De meer gemelde Jefuit Jozephus de Acuftg 126 Natuur-en Konft-Kabinet , Acofta verhaalt, in het vierde Boek van zyne Natuurlyke Hiftorie van Wetftin- dien, van de Mynen van Peru veel fraaye en aanmerkelyke zaaken. Het Gebergte van Potofi , zegt hy; is gelegen inde Pro- wincie van de Charcas in't Ryk van Pe- ru 21 en} graad zuiderbreedte van de linie op het uiterfte einde van de zona torrida. Lo dat dit land nade hoogtedes pools, daar ’t op legt, getempert of heet behoorde te wezen, maar het is om de fteigerende hoogte des lands en grouw- zaame bergen daar zomtyds kouder als in Vlaanderen. Behalven de hoogte van het Land waajen daar in de Maanden Mey, Juny, July en Auguftus koude en onge- temperde winden, dewelke zy daar toma- bavi noemen. Deze winden zyn zeer verbolgen, koud , ongezond en onvrucht- baar, alles wegdrogende; in zo verre, dat nergens eenige vruchten, kruiden of zaaden van belang voortkoomen, en het is volgens zyn eigen Natuur en on- vruchtbaarheid onbewoonbaar. Maar het zilver is’er zo kragtig , dat het alle andere dingen na zich trekt, zo dat op dit ge- bergte een van de grootfte plaatzen van volkrykheid van ganfch Perw gevonden word. Potozi, January en February 1719. 127 k 4 d a Potofs „ vervolgt & > is van alle lyf- tocht en lekkerny vol op. Alle plaatzen en markten ftaan vervult met fruiten , eonferven, banketten, keurlyke wynen, koftelyke zyde ftoffen , en alleswat raar en heerlyk is. Gelyk dit van veel ande- re Schryvers, dewelke ria de Acofta ge- fchreven hebben, ook beveftigt word. 6. De Acofta zegt ir de koleur van de vermaarde berg Potofi wat na ’t donker __ros trekt, dat de zelve van verrê zeer aan- genaam voor ’t gezicht opryftals een zui- __ker-brood, en boven alle de andere ber- gen, dewelke daar by of omtrent ftaan , het hoofd uitfteekt; dat de zelve in de hoogte in een punt eindigt, en onder aan zyn voet een myl in ’t rond is, en dat van het opperfte van de berg tot deszelfs laagfte voet een vierdedeel van een fpaan- fehe myl uitmaakt. De Mynen van de berg Potofi wierden ten tyde van de (a) Vncas, dewelke Heeren van Peru waren, voor de tyden der Spanjaarden niet bereide nog (4) Ziet wat de geleerde Heer I/uak Verburg bier van geleert heeft in een aanhangzel- achter de Reis- befchryving vande Heer Frezier in 't jaar, 17x8 vertaalt enhiertot Amfterdamin 4°. gedurkr, 128 Natuur-en Konft-Kabinet, nog gegraven, maar doen wierd in de mynen van Porco, dewelke zes mylen van de berg Potofi afleggen, gearbeid. « Ja zelfs na dat de Spanjaarden twaalf jaar in Peru gewoont hadden, zyn de overryke mynen van de vermaarde berg Potofi eerft gevonden. | De ontdekking ids de zeer ryke zil- vermynen van de berg Potofi verhaalt de Acofta op de volgende wys. Een Indiaan genaamt Guulpa , geboren in het land van Cufto, klom op een zeekeren tydopden - berg Potofi, en moeft zig op zommige plaatzen om deszelfs fteilte aan de takken der wilde boomen, dewelke daar guiua genaamt worden, daar dezen berg indien tyd byna over al mede bedekt was, hier en daar zomtyds vafthouden, en zelfs e- nigzins mede optillen. Hy greep onder anderen een tak, aan dewelke zich ge- wortelt hadde een zilvere ader , die zedert de naam van de ryke zilver-ader behouden heeft. Deze tak volgde uit de grond hem na, en hy ontdekte ( als kennifle vandie zaaken hebbende, en lang by de mynen van porco verkeert hebbende ) dat de plaats des wortels met een ryke minerale ftof voorzien was, hy nam eenige ítukken mede, Sannary en February 1719. 129 mede, dewelke hy tot porco door het vuur beproefde, en uitnemend ryk van zilver bevond. Hy behielt dit geheim een maand lang voor zich alleen, en groef dagelyks ftukken van dit ryk Moneraal, tot dat eindelyk een ander Indiaan , genaamt Guanca en geboren in de valey van Xauxa } dewelke binnen de grenffcheiding vande ftadt de los Reyes legt, en die een gebuur was van voorgemelde Gualpa , kwam te ontdekken, dat Gwalpa in alles toenam, _ daar hyte vorenarmelyklecfde. _Mitsga- _ders dat de mineraal-ftof, dewelke Gual- _ pa bereide, verfcheiden was van het zil- ver-mineraal of erts van Porco. Omde- ze reden plaagde Gwanca onzen goeden Gualpa zo lang, tot dat hy hem eindelyk deelgenoot van deze heimelyke fchatkift maakte, echter onder dit beding , dat Guanca voor zyn deel zoude genieten een andere zilvere ader „die mede heel ryk was, en die hy behalven de eerfte ondertuffchen noch ontdekt hadde, maar wiens erts har- der en zwaarder te bewerken was. dS De Alderrykfte Schatkift, dewelke zo wel voor als na dien tyd op de geheelen aardbodem bekent is geweelt, was toen in handen van twee overwonnelingen en el- 130 _ Natuur-en Konfl-Kabinet, ellendige Indianen , maar zy twifteden wet haaft om het verfchil vande Erts , en Guan= ca ontdekte aan zyn Meefter het geheim. De Meefter van den ondankbaaren en on= trouwen Guanca was een Spanjaart, de- welke Villaroel genaamt was én in Porco woonde. 9. De Wet des Konidet van Spanjen geeft aan de geen, die een ryke ader ontdekt, - een recht, dat hy eenige roeden in den omtrek voor zich zelven mag afteikenen en afperken, gelyk ook datelyk de Span- jaart Villaroel met behulp van zyn knegt Guanca verrichte , daar de rykfte Erts gevonden wierd, te weten in de ader van de eerfte ontdekker Gualpa. Hier blyft zodanig een ontdekker Heer en eigenaar van,mits dat hy de geheele Myn aan ‘t Ko- ninglyk gerecht openbaart en getrouw aangeeft , en aan de Koning de vyfde penning van alles dat hy uitkookt be- taalt. : so. Deze eerfte aangeving en openbaring van de rykdommen van den berg Poros is door Villaroel en Guanca gefchiet op den 21 April in? jaar 1545. Zeerkort « ua deze ontdekking wierdnoch een zp ader …_ January en February 1719. 131 ader gevonden, dewelke uitnemend ryk was, dog de Erts van de zelve was zo hart als vuurfteen. Inhet zelfde jaar 1 s45 wierd op den 31 Auguftus noch een vier- de zilver-ader ontdekt , meudieta genaamt. En deze vier aderen zyn de rykfte, die tot noch toe op den geheelenaardbodem ontdekt zyn geweeft. In de eerfte ontdekte en rykfte van deze vier aderen ftont het me- taal een fpiets lengte mm de hoogte over ein- de, op de wysals rotzen , die boven de aar- __dealsde tanden vaneen kam uitfteken , en zulks ter lengte van driehondert voeten en dertien voeten in de breedte. Het metaal was zo ryk, dat de helft van des- zelfs Erts byna zilver was. De rykdom van dit metaal duurde in de diepte vyftig en zeftig manslengtens, op welke diepte het onzuiverder wierd. Deze ontdek- king gefchiede, terwyl Karel de V Kei- zer vanDuitfchland en Monarch vanSpanjen was. Het gerucht, dat zich overal van deze ontdekking verfpreid hadde, lokte van alle kanten de Spanjaarden na Potofî, zo dat aldaar in weinig tyd een groote plaats- vol Inwoonders zich vertoonde. SL. __ Onder de alderrykfte Mynen, daar de Oude van gefchreven hebben, is die de RES Iz rykfte 132 Natuur-en Konft-Kabinet rykfte daar Plinius van melt, dewelke in de Pirineefche gebergtens van Spanjen door Bebelo eert 1s ontdekt , die aan zyn Eigenaar Hannibal dagelyks drie hondert ponden zilver uitleverde, te weten pon- den van twaalf oncen; maar deze hadde geen overeenkomft in rykdom by de ade- ren van Potofi. Want het blykt uit de Boeken des Konings van ’t huis der con= traêtatie ( daar ’t zelfde opgeteikent word) dat in de tyd , dat de Licenciaat Polore- geerde, alle Zaterdag alleen voor de vyf- de penning des Konings van Spanjen af- gedeelt wierden veertig duizend ftukken van achten.» Zo dat dagelyks uit deze Myn uitgelevert wierden dertig duizend Ryksdaalders, daar de myn Bebelo maar ruim tien duizend guldens dagelyks kon- de uitleveren, behalven dat de {chat van Potofi wel verdubbelt moet worden, de- wyl de helft in dien tyd wel verzwegen en niet aan ’t Boek des Konings aangege- ven wierd, maar onder de Indianen en Spanjaarden bleef; gelyk zulks by de Acoffa zyn tyd in Peru over al zeer wel bekent was. Ee sz De grootfte verhindering ‚ dewelke belet, dat de {chatten niet uitde Mynen Se SYamuary en February 1719. 133 gehaalt konnen worden, ishet water, dat uitgeemmert moet worden „daar Potofi vry van was; en de mynen van Porco, die anders zeer ryk zyn, overvloedig mede gekwelt wierden, gelyk ook in ouden tyd de mynen van Bebelo , na het getuige- nifle van Plinius. De myn van Bebelo inSpanjen was vyftien hondert treden diep, en, gedurig vol water, en die van Potofi by de tyd van de Arofta twee hôóndert mans lengten of vademen.. Alle de vier erts-aderen van Potofi, zegt de dcofta; zyn aan de ooft zyde van de berg , daar de zon opkomt, en zy loopen van ’ noorden na ’t zuiden, zynde nu op haar breedfte zes voeten, en op haar fmalft een fpan breed; aan de weftzyde vande berg worden geen mynen gevonden. Daar zyn kleindere takken , die van deze groote voortkoomen. Elke ader heeft verfcheide mynen of groeven, en deze behooren aan _verfcheide eigenaars, na welker naamen zy genoemt worden. De grootfte Myn is So Spaanfche ellen en de kleinfte van vier. Meer als tachtig ellen word aan niemant toegeftaan om te. graven. In de ryke ader zyn achtenzeventig mynen, in de ader van Genteno 24. mynen enz. 3 | Myn 134 Natuur-en Konft-Kabinet 53. Myn beftek a my, waarde Le- zer, om verder afte weiden, en van de andere Mynen van Weftindienste. {pre- ken; verwacht op eenandere tydnaauw- keuriger en overvloediger befchryving zo wel van de Mynen van andere landen , als van die der Spaan/che en andere Weftindien. Deze zyn zo verfcheiden en zo veel in getal, dat het uw geloof, indien gy des onkundig zyt, teboven zal gaan. Maar de tegenwoordige rykdom der ertzen is lang zo groot niet, en ook zo ge- makkelyk niet om uit te meubelen, als de menfchen zich hier gewoonlyk wel inbeelden, De berggroeven en vifleryen. van goud, de Mynen van koper zwa- vel, zout , fteenen , kwikzilver; zeil fteen, en veel andere bergftoffen , die daar gevonden worden, zyn zo overvloc- dig, dat ik aan de zelve op deze plaats: niet durf raaken, veel minder aan de bergwerken van Mongarien , Meiffen, geheel Duitfchland , Vrankryk „ Enge- land „ Spanjen, Italien, de diamant-groe- ven van, Indien enz. 4. Ik heb. genoeg geroont om te doen. begrypen , dat een naauwkeurige be- Ì fchry- Sfanuary en February 1719. 35 fchryvings door een natuurlyke Hifto- rifchtyver van het ontzachelyke voor- werp (namentlyk de Berg- en Aard-groe- ven, en derzelver verfcheide bergftoffen , dewelke op de geheele aardkloot gevon- den worden en geopent zyn ) een onder- neming is, daar duizende geleerde pen- nen haare kragt op verflyten zouden , en dat wy zeer weinig weeten van deze zeer — dunne {chil of fchors in zyn omtrek over „de geheelen aardbodem aangemerkt. ‚Wy moeten ons Ln inbeelden } dat een metaal-ader , 't ZY van goud , zilver, kooper ; tin, cinaber enz. niets anders zou- de behelzen , als dit eenige metaal of zi- meraal, te weten of goud , of zilver; kooper of tin; of loot of kwikzilver ; ô neen myn” verftandige Lezer, de ertzen van deze metalen verfcheelen in duizen- de van omftandigheden zo oneindig veel van malkander , dat zulks uwe gedachten voorby zoude vliegen. De Heer Frezier zegt. De fteenen var de mynen, deerts; (of omde taal van Peru te fpreken) het metaal, waar uit men het zilver haalt; zyn niet altyd van dezelve hoedanigheid; beftendigheid en koleur. Daar zyn ’er 1. Blank en grauw, gemengt met rofle hi) 4 vlek- 136 _Natuur- en Konft-Kabinet , vlekken als uit de mynen van Lipes. 2. Word daar gevonden zwarte aarde of erts, dit isde rykfte, en met loot gemengt. 3. De alderrykfte erts is insgelyks zwart ', en word root als zy tegen yzer gewre- ven word. 4. Daar is erts die fterk glin- ftert, maar is zeer arm. s. Daar is geel- rode. 6. Daar is groene. 7. Daar is zilver- dradige. Dus ver de Heer Frezier. Gy ontmoet duizende van coleuren , duizende van alderhande fteenen, aardens, gibzen, mergels , criftallen , marcazitaas , anti- monien, cinabers, witriolen, half- en ge- heel-rype metalen , zwavels , koolen, cobolten, arfemcaas, zandaracaas enz. in zo ver dat gy niet weet , waar gy u wen- den of keeren zult , om uw vereifchte metaal, daar het om te doen is, uit te kooken ; en de werktuigen „ die daartoe noodig zyn, en daar op verfcheide wy- zen toe gebruikt worden, gaan uw ver- wachting te boven: ik zal nog maar iets zeggen. s6. De Myn-aderen loopen gemeenlyk na de diepte, en zyn zeer zwaarte vervol= gen, en om daar by te koomen heb- ben de Spanjaarden in de berg Potofi ga- ten gegraven aan de voet van de berg, die Yanuary-en February 1719. 137 die na de ader toeleiden, dwars in dezel- ve. Deze wegen zyn een mans langte hoog en acht voet wyd, en honderde ja duizende vademen lang , en hier door ‚brengen zy de gegraven metaal-aarde na buiten, mits betalende aan den Eigenaar _ dezer wegen een vyfde part van alle de _ metaal-aarde oferts. De metaal-aarde of _ ertsisfteen , en word met yzere koevoeten _enandere brekende inffrumenten aanftuk- _ ken geflagen en uitgehakt, en word dan op ladders van ofle-leer in een kleed’ op de rug na de dwarswegen opgetorft, dik- wils ter hoogte van tweehondert vade- men, eer zy aan de uitgaande dwarsweg koomen, gefchiedende dit alles in ’t don- ker buiten eenige dag en met kaarslicht. Ziet de Acofta. 7 De Heer (4) Frelar zegt, dat de My- nen, die tegenwoordig het meefte zilver geven, zyn die van Oruro , een klein fteedtje 80 mylen van Arica gelegen. 1712. ontdekten zy tot Ollachea , niet verre van Cu/to, een zo ryke Myn, dat zy byna een vyfde zilver uitleverde, maar Zy is nu maar gemeen. Na deze volgen die van Lipes, die het zelfde lot gehad dig heb- (a) Ziet Frezier Reis door de Zuid-zee, 138 _Natunr-en Konft-Kabinet, hebben. Eindelyk die van Potofi geven weinig „ en flepen veel onkoften na zich door haar groote diepte. 8 58. Gelyk ik nu lichtelyk al te overvloedig getoont hebbe, dat het Geheel-al of de _ groote Natuur een voorwerp is, dat in geen algemeene Hiftorie of Befchryving, Á kan vervat worden, om deszelfs groot- heid en veelvuldigheid van Natuurlyke … Schepzels, is in tegendeel de kleinheid en deelbaarheid der ftoffelykheid van elk fchepzel ook te ryk en te onbepaalbaar ; om befchreven te worden na haare waar- achtige gefteltheid , en ik zal u too- nen, dat al zoweinig als wy de groote Natuur kennen in deszelfs uitgeftrektheid, even zo veel voor ons verborgen is des- zelfs waare gefchapenheid in het zo ge- naamt oneindig klein. p 59. Het gezag van een naarftig en naauw- keurig onderzoeker moet by een man, die recht verftandig wil handelen , meer gel- den als de redentjes van duizend fchool- geleerden, dewelke of nooit eenige proe- ven gedaan hebbende, of eenige weinige proeven van de groote Natuur-befchou- wers overgenomen hebbende , uit onder- ftel- | v Yanuary en February 1719. 139 ftellingen en harflen-gedrochten, ftout en onbefchaamt over alle de zaaken der Na- tuur haar oordeel vellen. Dat gezag moet. echter niet verder als op ons geloof wer- ken, dat is : wy moeten de bevindingen en de proeven, dewelke een groot Na- tuurbefchouwer verhaalt zelfs gedaan te hebben, met een goed vertrouwen aan- neemen, maar zo ras als zodanig cen Man (al was hy ook de grootfte van alle de Natuurbefchouwers) uit deze proeven be- gon te redefieren , en onbeproefde zaaken uit deze data te befluiten, en gevolgen te trekken, moeten wy ons met deszelfs groot gezag niet bekreunen, maar onze eigen-toetiteen, en zeef gebruiken „ en het licht de-waare Reden, die Godt ons daar toe gefchonken heeft , gehoorzaamen,en door deszelfs oordeelend, vermogen ont- dekken de waarheid of valsheid zyner re- denkavelingen., gemaakte gevolgen en be- flairen: 5 60. | De-roemruchtige Robertus Boyle heeft zo veel gezag by de geleerde W ereld ver- _worven, dat niemant aande ondervindin- gen, waarnemingen en proeven, dewel- ke-hy heeft nagelaten, tot noch toe heeft willen twyffelen. . Ik zal eenige proeven van dezen grooten Man aanhalen, om te | bewy- 140 Natuur-en Konfl-Kabinet bewyzen de onnafpeurlykheid van het on- begrypelyk klein zommiger ftoffelyke deelen. ÓL. Ikleide een greintje gevylt koper, zegt de Heer (a) Boyle, in een fchaaltje , dat van de uiterfte. naauwkeurigheid en rad- digheid was; en dewyl ik dit metaal had- _ de uitgekoren, om dat het zelve in de meefte fmeltvochten uitlevert een zeer kennclyke en volle blauwe koleur , heb- be ik het zelve laten fmelten, niet in ilerk-water of konings-water ‚ maar in geeft van Zmmoniac-zout, om dat deze uit een pis-zout beftaat, en dat andere proeven my geleert hebben, dat de pis- zoutige fmelt-vochten veel hooger ko- leur uit het koper haalen , als de zuure ont- bind-of fmelt-vochten. Ik ftorte in een’ hooge of lange ronde glazen-pyp van vier duim over zyn diameter ‚ overvloedig veel van deze geeft van Ammoniac-zout, op dat het geheele greintje koper ontbon- _ den en gefmolten zoude worden; dit ge- fchiet zynde, goot ik de geheele glaze” buis vol regenwater , waar doorde koleur _ een weinig bleeker wierd, doen goot ik dit vocht over ineenafgewogen vat, en” woeg «) Pd, eius traltat, de mira fubtilitate eflurviorum. / SYannary en February 1719. _A4t woeg het gekoleurde vocht, en bevond schie grein koper zich zodanig liet ver- ‚deelen , dat 28534. greinen water daar ‚door gekoleurt wierden. Maar dit is noch niet genoeg, want de Heer Boyle toont behalven dit alles , dat als wy op de uitgeftrektheid demftoffelyke dee- len letten, zo van het water als het ko- per, dat het volumen van eenen het zelf- ‚de gewicht van wateren koper zo veel is als negen op een; dat is, dat een grein water negenmaal zo veel plaats beflaat als een grein koper. Als wy dan de 28534 grein water, dewelke van een grein ko- per gekoleurt zyn , multipliceren door negen, zullen wy bevinden, dat een deeltje koper zyn koleur uitreikt aan 256806 evengelyke deelen water, wel- ker uitgebreitheid van elk even groot is als-de uitgebreitheid van het greintje ko- per. Maar dat noch meer is, dit geko- leurt water konde noch eens zo veel klaar water verdragen, zonder zyn blauwe ko- leur in t geheel te verliezen , hoewel dezelve zeer flauw en bleek was. Waar uit volgde,dat een greintje koper de koleur konde uitreiken , en zich vervolgens laten verdeelen aan zo veel even groote deelen waters tot een getal van s13612 deelen, De 142 __Natnur- en Konft-Kabinet, 62. Kk or De Heer Boyle liet ook een ftuk Amn- ber de grys van hondert grein aan een _ naauwkeurig fchaaltje hangen, enfchoon _ dit fchaaltje op een klein gedeelte van _ een greintje overwicht zoude doorge- — {lagen hebben®# bleef het zelfde drie da- — gen en een half in zyn balans ftaan, fchoon de amber het geheele vertrek met — welriekende deelen in aldien tyd hadde vervult. Op een andere dag hiet hyinde — plaats van amber een ftukje 4/4 foetida of duivels drek aan het fchaaltje hangen, en _ het zelve hadde in vyf en een halve dag niets zichtbaar van zyn gewicht verloren, _ niet tegenftaande het al dien tydde om-_ gelegen lucht , daar het in hing , met — flinkende deelen hadde vervult. EN 63. | Indien gy vermaak fchept Lezer, om — zelfs een proef te neemen van de onbe- — grypelyke deelbaarheid zommiger ftof= ten, neemt een grein amberdegtys, an- — derhalf grein fpierwit civet , cen half greinmufcus van Zunguin , en tweedrup= pelen gediftilleerde oly van kaneel , mengt — en flampt dit met dertig grein witte _ broodzuiker tot een poeyertje, neemt van — de alderbefte Bearne-Toffaan wyn acht — pond, —_ Sfanuary en February 1719. “143 pond „ ftort uw poeder daar in, en laat dit in een zeer dichtgefloten fles een jaar lang in een kelder ftaan, gy zult be- vinden , dat het eene greintje amber de grys niet alleen zal doorfteken door al de wyn, maar dat zelfs een thee-kopje van deze wyn een geheele boutelje frifle wyn zal ambrizeren, en als al uw eerfte wyn is opgebruikt, en gy de fles wederom met acht pond verfche Zof/aan wyn op- vult, na verloop van eenige weeken zult gy wederom bevinden , datalle uw Zo/- faan wyn op nieuw geambrizeert is, en zulks tot verfcheide reizen toe. Deze proeven door my zelfs genomen, en aan andere Liefhebbers getoont, beveftigen de proeven vande Heer Boyle ten vollen. 64. Om de ongeloofelyke kleinheid der _uitwaaflemende lichaamen te beter aan te dringen, verhaalt de Heer Boyle op verfcheide plaatzen verfcheide bekende voorbeelden van honden, dewelkeaande prent of voetftappen van haazen en ander wildt, aan de plaatzen daar patryzen en ander gevogelte gezeten heeft, en aan de voetftappen van haar meefter, zelfs. eenige uuren na dat dezelve betreden Zyn „ reuk ontvangen , en dervelver Tui- „144 _Natuur- en Konft-Kabinet ;- ruikende deelen in haare neusgaten ont» moeten, 65. Het alder verwonderens ‘waardigfte voorwerp „ dat een Natuurlyk Hiftori- fchryver in het ongeloofclyk klein voor- komt, zyn de ontdekkingen der onuit- _ fprekelyke kleine levendige fchepzeltjes, gedaan met vergroot-glazen doorde ver- maarde Heeren 4. v. Leeuwenhoek , Rob. Hooke, F. Redi , Malpigbins , Bonanni , Langius en andere. Deze Heeren heb- ben getoont, dat in de natuur gevonden worden diertjes en levendige fchepzeltjes van zodanig een ongeloofelyke kleinheid , dat dezelve niet alleen het fcherpfte ge- zicht ontwyken , maar nooit als met het alderkeurlykfte en wel gefchikfte ver- grootglas konnen gezien worden. En’ geen de kleinheid van zodanig een beesje het alderverwonderlyktt maakt , is dat zelfs het alderkleinfte diertje voorzien moet zyn met alderhande verfcheide dee- len , die tot deszelfs beweging, leven, voedingen voorttecling noodig zyn. (a) Deze dieren moeten volgens de bekende wegen der natuur begiftigt zyn met een mond , maag , darmen, hart, aderen, flag- (a) Vid, Jo.Conrad, Peyeri Mer) oologia, Yannary en February 1719. 145 Álagaderen, harflens, {pieren „zenuwen, vochten, bloed, lucht, en veel andere deelen. 66. _ De Heer 4. van Leeuwenhoek getuigt, dat hy in eene druppel peperswater, daar drie dagen peper in uitgetrokken ‘Was ‚ had waargenomen ten minften 8280000 levendige fchepzeltjes. Ik verzoek „dat myn Lezer hier de onvoor- zichtigheid niet begaat, vande waarne- ming van dezen Heer te verwerpen uit onkunde, gelyk dagelyks gebeurt. De Heer R. Hooke heeft diertjes ontdekt , dewelke in de omtrek van een eenige druppel een getal uitleveren van tienmaal hondertduizend milioenen, en cen iege- lyk van deze diertjes moet voorzien zyn met de vereifchte deelen, van Pegerus te voren opgetelt. 67. Op dat nu myn Lezer eenig licht mag ontvangen, op welk een wyze dit getal word opgemaakt, gelieft hy zich-voor te ftellen, dat eenlang glazen pypje (tien- maal fynder als een menfchen hair) met een honderdfte part van een eenig drup- peltje vervult is, en dat wederom de honderdfte part van ’t pypje befchouwt CA K zyn- 146 Natuur-en Konff-Kabinet, zynde, dit wederom in een zeer klein part verdeelt kan worden; en over de diertjes (zich in dat deel bevindende ) een overflag gemaakt zynde, konnen alle de diertjes, dewelke in de geheele droppel zyn, door additie tot een zeker getal ge- bragt worden, in welk getal die Heeren dan altyd waarneemen het minfte getal. Uit deze en duizend andere voorbeel- den, dewelke ik nu voorby zal gaan , kan myn Lezer wel zien, dat het voor- werp van een algemeen Natuurlyk Hif- torifchryver ( zo wel ten opzicht van zyn onbegrypelyk klein als zynonbepaalbaar groot) ontoegangkelyk voor de geeft en arbeid van eez Schryver is, en dat ver- volgens de Natuurlyke Hiftorie van P/i- nius niets minder is, als een Hiftorie van de geheele groote Natuur. Daarom zal ik over twee maanden (behalven veel an- dere zaaken) handelen van de verfcheide foorten van Natuurlyke Hiftorifchry- vers, haar onderfcheid en betrekkelyk- heden enz. Van Yanuary en February W719. 147 Van ie Wetten der Natuurlyke Hi ried fchryvers. Je P dat een Natuurlyk Hiftorifchry- ver zyn werk tot een gelukkig en vruchtbaar einde zoude brengen, is het noodzakelyk , dat hy zich verbinde aan zodanige wetten en voorwaarden, de- welke, als hy dezelve waarneemt, zyn werk de vereifchte hoedanigheden van een Natuurlyke Hiftorie konnen byzet- ten. Ze De eerfte regel of wet voor een Be- fchryver der Natuur moet zyn. Dat hy de Schepzels of zyn voorwerpen zodanig moet befchryvenals zy inderdaad zyn, enals die in de Natuur gevonden worden. Als een Natuurlyk Haftorifchryver ons harflen- gedachten , monfters en zaaken verhaalt, dewelke de fabel of het bygeloof hebben gedroomt; of wanneer hy de zaaken be- fchryft, gelyk zy aan de bloote zinnen voorkoomen, gelyk de Maan als de bol van zyn hoed, de Zon wat grooter, en de Sterren gelyk wy die zien. Of dat een Natuurlyk Hiftorifchryver een zaak Kz als 148 Natuur-en Konft-Kabinet , als buiten hem beftaande befchryft, de- welke nergens te vinden is als in het denkbeeld der menfchen , en duizend diergelyke zaaken , zondigt hy tegens deze Wet. De tweede Wet) daar een Natuur- befchryver zich aan moet onderwerpen, is. Dat hy alle ingenomene wetenfthappen, opinien en vooroordeelen afleidsen alleen zich door de Natuúr en hoedanigheid van zyn voorwerp laat als by de hand leiden. Als wy eens nader overweegen en herden- ken, hoe zeer de ingezogene vooroor- deelen (verkregen in onzejonkheid door omgang, door vertelling, door fchool- lesjes, door leermeefters, door ’t lezen van verkeerde boeken, door omgang met vremde natien, geleerde lieden, byge- toovige leugenaars) met ons als opgroc- yen; hoedanig onze begeerlykheden na gelt, eer, welluften en neigingen ons verblinden, hoe wy ons verflaven aan manieren en gewoontens, met welk een ontzach wy alles aanhooren , en als Ora- kels aanneemen en inpotten, dat wy van groot-achtbaare Mannen hooren verkla- ren, hoe kragtig onze driften ons van ’t rechte poor konnen verbyfteren, hoe de waan- _ January en February 1719. 149 waanwysheid, laatdunkentheid en zotheid ons omringen, hoe licht wy aan deze of gene Sefte vervallen en onder een vlag __geraaken, hoe onvermogend onze Geelt is en hoe ryk de zaaken zyn, hoe wei- nig kenniffe, voorzichtigheid en gedult wy hebben om onze proeven en waarne- mingen wel aan te leggen, en hoe veel daar toe van noden is, dan zullen wy de noodzakelykheid van deze voorwaarde lichtelyk bevroeden. 4. n De derde Wet, dewelke een Natuur- ykHiftorifchryver in acht moet neemen; is, dat hy de frellige eigenfchappen der fehepzels nimmer moet verwarren met de betrekkelyke eigenfchappen , vermogens en hoedanigheden der zelve. Alles dat vaneen zaak afgenomen zynde, de zaak vernie- tigt en aangevoegt ftelt, word onder de fellige eigenfchappen getelt. Alles dat van een zaak af en op een andere tyd aan kan zyn; noemen wy de toevallige hoe- danigheden. Alles dat tot zyn zodanig zyn in een zaak het tegenwoordig zyn van een andere zaak (daar het betrekking op heeft) vereifcht, moet onder de be- trekkelyke hoedanigheden en vermogens eens zaaks geftelt worden. Als wy in K 3 de iso Natuur-en Konft-Kabinet, de befchryving der Natuurlyke fchepzels in de onderfcheidentlyke kennifle dezer hoedanigheden en eigenfchappen verwart zyn, zullen wy aan de zaaken vermo- gens, eigenfchappen, krachten en hoe danigheden toefchryven, die niet als zo- danig in de zaak zyn, maar dewelke ge- huisveft zyn in het punt, daar de eigen- fchappen van twee verfcheide zaaken door betrekking in zamen vloeyen. Deze dwa- ling is zo algemeen en gevaarlyk, dat zy meeft alle meníchen, hoe geleert en voorzichtig zy ook zyn, onwetende en — ongevoelig bekruipt , gelyk ik nadezen zal toonen. De wierde wet de Natuurlyke Hif- torie ftelt de ordre der Natuurlyke {chep- zels, dat is: de zaaken, dewelke befchre- wen worden, moeten in algemeene hoofd- geflagten verdeelt worden, en elk hoofd-ge- Nlagt wederom in zyn onderhorige geflagten, en die wederom in baare frmaldeelen of foor- ten, alles gefchikt na de ordre der Natuur zelfs. Als een Natuur-befchouwer de Natuurlyke Hiftorie van zyn land of een ander landíchap zoude trachten te be- fchryven, zoude hy zyn werk moeten verdeelen in zodanige BONE als _ Yannary en February 1719. Isr als de Natuur zelfsverdeeltis. By voor- ‚beeld. 1. De Hemel, Sterren, Zon, Maan enz. met derzelver geftaltens, ver- mogens en betrekkingen op dat landfchap enz. z. De Dampkringachtige lucht met alle deszelfs veranderingen en. betrekkin= gen op gemelde landfchap , deszelfs in- woonders, dieren , gewaflen , vrucht- baarheid enz. 3. De wateren des lands, dezeên, rivieren, ftroomen, fonteinen, putten ; wellen , meiren, poelen enz. En 4. De aarde , benevens alles wat daar bovenop gevonden word, als men- fchen, dieren , gewaflen „ en *t geen daar in door ingravingen ontdekt mag zyn, als Metalen, bergftoffen, fteenen enz. Zo- danig een verdeling heeft de Hoog- Edele Robertus Boyle eenige tyd voor zyn reis na den hemel zelfs ontworpen. De ver- deling en ordre, dewelke een Befchryver van een eenig Natuurlyk fchepzel, of van eenige andere geringe gedeeltens der Natuur, moet waarneemen, zal ik me- dedeelen, als ik van de byzondere Na- tuur-befchryvers en derzelver onder- fcheid handele. En ik geloof, dat op dien tyd de nuttigheid van deze onze vier- de Wet genoeg zal blyken. K 4 De ïs2 _ Natuur en Konft-Kabinet, wót De vyfde Wet voor een Natuur-ont- vouwer is: daf hy de Natuurlyke Hifto- rie in haar grensfcheiding zorgvuldig bepaalt en bewaart. De opmerkende Lezer be- grype hier , datde eenvoudige, waarach- tige en zeer omftandige Befchryving van een Natuurlyk Schepzel of fchepzels -al- tyd moet gefcheiden. worden, en voor deszelfs Natuurlyke Hiftorie gehouden worden, en alles het welk daar tot nader verklaring word bygevoegt uit de oor- zaak- en gewrochts-kunde , of uitde Phy- fica of zo genaamde Natuur-kunde, of tot dienft en gebruik uit de konítbefchry- ving ofambachten, of tot uitlegging van derzelver groote vermogens , omtrek , inwendig geftel uit meetkunde, werk- tuig- en bewegings-kragtkunde, ftoffchei- kunde , en de groote menigte wetenfchap- pen en konften, dewelke dienareflen der Natuurlyke Hiftorie zyn. In zodanige omftandigheden , zeg ik , moet elke dienít- baare wetenfchap in haar eigen betrek- king bygevoegt en befchouwt worden, en geenzins verwart met en onder de Natuur- Iyke Hiftorie voorgedragen of misbruikt worden; veel minder moeten deze dienft- baare wetenfchappen of konften onder — mal- Sannary en February 1719. 153 malkander verwart, en de een in de an- dere ingelyft aangelegt worden, gelyk zulks dagelyks getchiet. vi De zesde Wet is, dat een natuurlyk Hiftorifchryver niets befchryft , als dat hy zelfs gezien en bevonden heeft, of onfeil- baar weet zodanig bevonden te zyn. Het js niet mogelyk , dat een Befchouwer der Natuurlyke fchepzels, dewelke een Na- tuurlykeHiftorie van zyn eigen land,of van een land daar hy na toe gereift is„befchryft, alles zelfs zo van naby kan befchouwen , _“waarneemen en beproeven, als nodig ter befchryving is, maar hy moet zorg dra= gen, van zodanige perzoonen (dewelke hy ter onderzoeking der Natuurlyke zaa- ken aanftelt) uit te kiezen, daar hy vol- komen ftaat op kan maaken, en hy moet de Schryvers, dewelke hem zyn voorge- gaan, en daar hy licht en kennis door ontvangen heeft, aantekenen , benevens de tyd in dewelke zy. geleeft hebben; en openhertig belyden , door wie en van welke medehelpers hy tot deze kenniffe dier Natuurlyke zaaken gekomen is, op dat zyn Lezer met onderfcheid mag kon- nen oordeelen, wat hy zelfs of andere voor hem ontdekt hebben enz. K s Een À en 154 Natuur-en Konft-Kabinet, Een natuurlyk Hiftorifchryver moet alseen zevende voorwaarde of W et waar- neemen,dat hy alle de Natuurlyke fchepzels, dewelke hy befchryft „ moet waarneemenvan — baar eerfte generatie en geboorte tot aan — baar ondergang, met alle de veranderin- gen, dewelke in die tuffchentyd aan dezel- — ve gebeuren. Hoe noodzakelyk deze Wet is , getuigen de Befchryvingen der Dieren, Jnfctten, Planten, Mineralen, Metalen Enz. 9. Wy moogen als eenachtfle Wet voor een Natuur-Befchryver ftellen , dat de fchepzels uitgebeelt worden door het onaf- JSeheidelyk kenteken, waar door zy vanalle andere fchepzels wverfcheelen, en by moet aan dezelve naamen met omfchryvingentoe- eigenen, daar dit onaffcheidelyk kenteken door uitgedrukt werd. Want dewyl de Aaloude deze voorwaarde verwaarlooft hebben , zyn haare Nakomelingen in onzekerheid geraakt, welke zaaken het eigentlyk waren , die zy menigmaal met een enkelde en bloote en oneigen naam befchreven. daar haare Nakomelingen (de Schryvers van de zeftiende eeuw na Chriftus geboorte ) veel onder malkander over Sanuary en February 1719. 155 over die zaaken twiftende, ons veele voor- beelden van hebben nagelaten. Wan de Stoffcheikunde. 1 Di Chymie of Scheikonft is een van de noodzakelykfte konften, daar een Natuurlyk Hiftorifchryver zich byna overal van moet bedienen. ’t Is wel waar, dat een geleert Man wel een omftandige Befchryving kan doen van eenige Na- tuurlyke zamenftremzels of {chepzels „ ten opzicht van haar uitwendige ge- daantens, voortteeling, geboorte, on- dergang en verandering , zonder kennifle te hebben van de ftoffcheikunde , maar dit zoude in alle fchepzels of natuurlyke gewrochten geenzins doorgaan. Want veel Natuurlyke zaaken leggen onder en in andere Natuurlyke zaaken zo verwart en ingewortelt, dat zy nooit gekent zou- den worden, als zy door konft daar niet van afgefcheiden of uitgehaalt wierden , gelyk veele mineralen, metalen en andere natuurlyke zamenftremzels daar van ge= tuigen zyn. En dewyl de Natuurlyke fehepzels altyd befchreven moeten worden met betrekking op der zelver gebruik, en vcaË 156 Natuur-en Konft-Kabinet, dat is op de konften en wetenfchappen, is de Chymie de eerfte hulpkonft , dewel- ke daar byna overal dienft in doet. Le De Chymie is niet alleen een konft, dewelke verfcheide wezens, die in ge- mengde lichaamen als ingezwachtelt leg- gen,daar tot verfcheide gebruiken komt uit te fcheiden , maar ook om verfcheide we- zens,dewelke gefcheiden zyn,tot verfchei- de gebruiken en dienften te zamen te voe- gen. Eneindelyk om uit de wezens door verfcheide konítige werkdaaden nieuwe gewrochten en zamenttremzels, dewelke daar te voren als zodanig niet inopgefloten waren, voort te brengen, en tot verfchei- de gebruiken daar uit te bereiden. De verfcheide ach van bewe- gingen , dewelke de Scheikonft gebruikt om te fcheiden of te verenigen, worden met een baftertwoord Chymsfche Operatien of ftofcheikundige werkdaaden genoemt. Om deze te verrichten , gebruikt de Chy- mie verfcheide gereetfchappen. In de kennifle van deze ftoffcheikundige werk- daaden en in het beftier derzelver op elk byzonder onderwerp byzonderlyk toepaf- felyk, en in de kenmfle van ’t gebruik der Fannary en February 1719. WP der gereetfchappen daar toenodig , en in de kenniffe der vooraf bereiding der on- “derwerpen, daar de Chymie in werkt , beftaat de geheele Stoffcheikunde. 4. Wanneer wy de Scheikonft in alle haa- re betrekkelykhedenbefchouwen, en alle de konftgewrochten, konften en hand- werken, dewelke haar wezen of dienft van de Scheikonft ontleenen, aan de Schei- konft willen’ toepaflen , (gelyk de na- tuur en de grenffcheiding van deze Konft ook vereifcht ) is de Scheikonft van een zeer groote uitgeftrektheid, en veel te heerlyk om zo deerlyk van een deel he- ‘dendaagze Settariffen en roem-zuchtige menfchen geteiftert, en ten deele uit een poltronnery van cabaal-tiranny (om zyn konft of haan overal koning te doen kraa- yen, en hiftig blinde hulptroepen te wer- ven) mishandelt te worden. 5. Het is immers onwederfprekelyk; dat de Scheikonft de moeder , de voortkweek- fter of de dienarefle is van het uitmeu- belen en zuiveren der metalen en berg- ftoffen, van de verfcheide foorten van verf= konften, van de brouw- bak- en: kook- konften, zoutbrandery , zeepziedery „ zn ker= 158 _ Natuur-en Konft-Kabinet, kerbakkery en rafineerdery ‚ wynbereide- ry» ftookery en het toetakelen van alder- hande foort van dranken. Uit de Schei- konft kan zelfs ook afgeleid worden het toerichten van booter , kaas en alder- hande zuivel, als mede de giet-konften uit metaal, van kanon, oorlogs-gereet- fchap , huisraaden, konitftukken, beel- den enz. fmeltkonften, het maaken van bronzen, verfftoffen om mede te fchilde- ren, het toeftellen van amauf/en of melt- glazen , de vuurwerkerskonft, bakken van tichelen, fteenen, huispannen, potten, fchootels, porceleinen, glas-blazeryen, fpiegel-makeryen, bereiden en vafthech- ten van foelien achter ’t glas, het ver- gulden, {meden , hechten , wellen en mengen van metalen enbergftoffen, van goud, zilver , koper en yzer door al- derley {meden, het verlakken, het be- reiden van aluin, wifriool, zal armoniac, het rafineren van campber , borax Enz.en hondert andere konften en handwerken, wat dunkt u Lezer, genieten zy van de Scheikonft dienft of niet? ó. De gereetfchappen , dewelke de Schei- konft in alle haare waarachtige betrek- kingen gebruikt en van noden heeft, zyn A byna | Sfannary en February 1919. 195 «byna ontelbaar: de voortreffelykfte zul- len van my op debehoorlyke tyd en plaats medegedeelt worden , niet die onnutte en overtollige gereet{chappen, dewelke de oude ‘Stoffcheikundige Schryvers met geheele {cheepsladingen in haare Boeken hebben uitgebeeld , maar alleen die gene, „dewelke door voortreffelyke Mechanici en andere brave Mannen zyn verbetert en uitgevonden, en die in veele konften en handwerken gebruikt worden. Onder het tichaleseertobdp: dateen 7apg. Befchouwer van de Natuur tot het doen la =- van proeven byna overal kan met zich voeren en gebruiken, isZabular. Fig. 1. een zeer licht Diffilleer- oventje van eikenhout , anderhalf voet inde hoogte, en 13 duim in zyn Diameter. Dit oventje kan als een groote vuurftoof of _kantoorftoof overal en op de alderzinde- lykfte plaatzen van het huis gebruikt worden. 4 Is de deur van de vuurplaats, jen is met dubbeld blik beflagen. 4lIsde vuurplaats, insgelyks met dubbeld blik beflagen ; na de grootte van deze vuur- plaats word een fterke aarden teft gebak- ken, dewelke met zo veel vuur, als tot elke operatie van noden is, in deze vuur- plaats 160 Natuur-en Konft-Kabinet plaats word geftelt. c Iseen handvatzel ; welkers weêrgaa aan de andere zyde even gelyk is. d Is de helft van ’t bovenfte dekzel , hangende aan twee kopere knietjes, en hier opgeflagen vertoont, op dat het binnentte van ’t oventje gezien zoude konnen worden. e Is de andere helft des bovenften dekzels, mede door twee kopere kniertjes op- en nederflaan- de. f Is een halve uitfnyding in het dekzeld, dewelke, als het dekzel d toe- geflagen is, met de halve uitfnyding in het dekzel e een ronde opening maakt voor de halzen der kolven en andere va- ten, dewelke daar doorfteeken, als zy in het oventje geplaatft ftaan. g Is een — {chuifje , dat, als beide de halve dekzels _ opgeflagen zyn, kan uitgelicht worden. b Is een rond gatin het fchuifje g ‚ daar de hals van een retort doorfteekt, als het oventje toe is, de dekzels nederleggen , en derzelver ronde opening meteen rond houte dekzeltje: is gefloten, om met de — vetort te diftilleren. i Is een uitgegra- veert putje, welker weêrgaa aan de an- dere zyde van het houteníchuif je insge- lyks uitgegraveert is, om het fchuitje te gemakkelyker uit en in te fchuiven, k Is het binnenfte vierkante ruim van het f ovent- ) SYanuary en February 1719. 16r oventje. …J Is een lucht- of rook-gaat- je, en verbeelt in elke hoek zodanig een damp- of lucht-gat in het plankje, dat de vuurplaats van het andere gedeel- te des oventjes affcheidt. wm Is een ronde opening, gemaakt na de grootte van de bodem der halve retorten of gla- zen ; die daar op ftaan, om Zmmediaat het vuur, dat in de teft is , te genie- ten. 8 Fig. 2. verbeelt een vierkant plank= rig.z, jes dat op het fcheid-plankje Z. mm. in ’t oventje gelegt word „ als gy met kleine glazen, en die kleinder van bos dem zyn, diffilleert. a Is een ronde opening „ die overde grootere opening van ’t ícheid-plankje van binnen in ’t o- ventje heen legt, om dezelve te ver- nauwen , dewyl deze opening naauw is. b.b.b. b. Lyn vier ronde lucht-gaat- jes, dewelke gefchikt zyn overde vier ronde lucht-gaatjes van het fcheid-plank- , je van binnen in ’t oventje. Fig. 3. is een. plankje als Fig. 2 , welkers mid- delfte ronde opening noch kleinder is, als gy met kleindere vaten wilt diffille- zen. ‚Fig. 4. is een ander houte fchuif- Fig. 4 je, datin nnen gefchoven in de Fig. 3s Fig.$. Fig.6. Fig.7. Fig.®, 162 _Natuar- en Konft-Kabinet, de. plaats van. het fchuifje g. Jh. #., om dat, wanneer gy met de kolf diffilleert dezeopening voorde hals der refort niet alleen-onnodig;is, maar oek de hitte zoude doen vervliegen. Fig. s. is. een houten dek- zeltje „ dat zeer netjes paft ín de: ron de opening van de halve toegeflagene dekzels- de. f. van het oventje, als met de retort diftilleert. Fig-6. is een ander houten dekzeltje voor dezelve opening met drie kleme lucht-gaatjes , wanneer het oventje boven overal is toegefloten ‚ om zouten of andere zaa- ken in het oventje te droogen , of iets half uit te dampen, tot crifvallifatie of extrattie en: diergelyke. Fig. #- zyn twee glaze vaten, dewelke in malkan- der fluiten, om vochten te doen cireu- leren „ waar door haar Cra/is of wezens- band vafter aan een word gehecht. De- ze vaten zyn eigentlyk twee matraffen, dewelke anders elk apart gewoonlyk eens zo lang van hals zymw, om Zinfluren , elixir, balzems enz. in te laten trekken, Fig. 8. zyn drie aludellen, a de bodem „van deonderfte ; bbb de zäamenvoeging’, daar dezelve in malkander fluiten „ c is een) glazen helm die blind is, om te /#b- limeren:s; deze alndellen worden van aarde JE gee Fannary en February 1719. 163 genidakt , om té beter het vüur te konnen verdragen. Fig. g. is een kolf én De 9. ep met zyn Oftvänger van glas. esn, kolf ; 5 de helm op de kolf gepla atft, en met een natte blaas in de zamenvoeging dicht gemaakt. c. een matrasje. Fig. io is een glazen retort 5 Fig. zo. waar aan iù het defileren gemeenlyk eén ofitvanger of kolf met een wyde hals geplaatft word, om de dampen te meerder lucht te geven. Fig. 17. is eén Fig, sz, fineltkroes, deze worden van verfcheide floffen gemaakt , na de materie dewel- se daar in re word. Ek hebbe voor de onbedrevene eeni- ge zeer gebruikelyke gereetfchappen _ mede gedeelt, om haar verftand allens- kens tot meerder kenniffe der Stofs fcheidkunde als by de hand op te léis den. De Lezers , dewelke in deze wes tenfchappen bedreven zyn, zullen op zyn tyd en plaats ook andere gereetfchap= pen en hief hebbery krygen, dewelke haar miffchien meerder züllen konnen verge- hoegen. 10. Als iemant een klaar denkbeeld vande Stoffcheidkundige werkdaaden of opera- Er 2 tien 164 Natuur-en Konft-Kabinet, tien der Chymie begeert te vormen, moet hy zyn aandacht op de Natuur zelfs wen- den , en daar bezien , welke bewegings- formen de Natuur gebruikt, om de na- tuurlyke fchepzels of zamenftremzels door zamenvoeging voort te, doen koomen, en door fcheiding af te zuiveren van on- reinigheden , of tedoen vergaan, tedoen fterven, of van gedaante te doen ver- wiffelen. Hier uit zal klaar opkoomen, dat de Chymie niets anders inde konftis, als deze twee hoofd-operatien der Natuur (te weten zamenvoegen en fcheiden ) met alle haare onderhorige werkdaaden of ope- ratien,die in de Natuur zelfs zyn. Wie kan dan nu langer zo opgeblaazen , of moed- willig, of ftomp van oordeel zyn, dat hy niet klaar zoude zien, dat geen eenige Konft de Natuur klaarder kan uitleggen en vervolgens dienftiger voor een Natuur- befchouwer en Befchryver kan zyn; als zodanig een Kont, dewelke de Natuur: met alle deszelfs werkdaaden volkomen gelyk is. of navolgt. Ts De hoofd-werkdaaden zoo wel vande — Natuur als van de Chymie , {te weten fcheiden en zaimemnvoegen) hebben zeer veel onderhorige foorten , of verfcheide /pecier van Fanuary en February 1719. 165 van fcheidingen of zamenvoegingen onder haar, als by voorbeeld. r. De verdünning. «2. lynmaaling of verbree- king, onder dewelke wederom veel min- dere{oorten behooren. 3. Inweeking met alle deszelfs verfcheide wyzen. 4» Gis- ting en deszelfs verfcheide formen en on- volmaakte giftingen. $. Verrotting met alle deszelfs foorten.: 6. Opheffing en deszelfs foorten. 7. Kalkbranding of ver- kalking en deszelfs foorten. 8. Glas-en Criftal-wording en deszelfs foorten. 9. Ontbinding. ro. Verdikking. 11. Af- kleinzing en deszelfs foorten. Verwacht op een andere tyd elke werkdaad aan zyn wetten verbonden en verklaart, be- nevens de verfcheide voorwerpen der Stoffcheidkunde. Van de Glasblazery aan de Lamp. De Aar is onder alle de Konftgewroch- ten naauwlyks iets, dat by het glas ophaalen kan. Vande verkiezing , van het toeftellen en de voorbereiding der ftof- fen, daar glas van alderhande foort van gemaakt word, zal ik op zyn tyd hande- len; als ook van het bereiden der fmelt- L 3 glazen; 166 Natuur-en Konft-Kabinet, glazen, of fmalten of amaufen „ dat ei gentlyk metaal-glazen zyn, van het maas ken der edele gefteentens, en wat van die trant meer is, benevens de gereet- fchappen van dien. Maar nu zal ik alleen- lyk {preken van het glasblazen door de lamp. Dewyl een Nartuurlyk Hiftori- fchryver (tot het uitvoeren van zyne ont- dekkingen omtrent de Natuurlyke {chep- zelen) byna overal van noden heeft glas, glaze pypjes, bolletjes, lucht-en water- wegertjes, glaazen daar de lucht uitge- pompt word, proefglazen, hevels, enz. komt het glasblazen aan de lamp gedurig te pas. | &. De Heer JoHANNEsS KUNCKELIUS (een Man geleert door proef kunde en zeer vies van fchoollesjes) heeft achter zyn Ars Vitraria Experimentalis of Proef- kundige Glasblazerskonft , een kort aan- hangzeltje gevoegt. Laat, zegthy, ee- nige glaze buizen of holle pypen in een glasblazery blazen van alderley koleur (rood ; blauw , zwart , groen , geel, wit of al wat u behaagt, ) zodanig een glazen pyp word aan zyn eene einde inde aangeblaze en fcherpgefpitfte vlam des lamps gehouden, tot dat dezelve daar fmelt, January en February 1719. 167 fmelt, en wanneer dan aan het ander einde in deze glazen pyp geblazen word, zet zich doorde ingeblazen lucht het gefmolte gedeelte des glazen pyps uit tot een ronde bol. Die nu maar een wei- nig kan tekenen, of enigzins fchrander is, kan of van dit gekoleurt glas, of uit „gewoonlyk glas alles vormen wat hem ‘behaagt. Het gebruik EEA het blazen aan de lamp is zeer groot „in het fmelten der mi- neralen, metalen, in het aan een zoude- ren, inbranden en hechten van glas aan malkander, als ook in het buigen der glaze buizen , in het hermetiff-zegelen, tot het maaken van alderhande gereet- fchap van glas, zeer fyne en tedere pyp- jes om vochten in te befchouwen, voor de vergroot-glazen, glaze oogen en al- derhande kleinigheden uit glas van al- _derhande koleuren. 4. In de Stad Venetien is het glasblazen aan de lamp zeer gemeen. De Jezuit Athanas : Kircherus (Schryver van wonde- ren, en op wiens getuigeniffe in alle zaaken altyd niet even veel ftaat te maaken is , om dat hy te licht geloo- „ L vig 168 Natuur-en Konft-Kabinet vig bynainalles zyn verwondering meertracht te voldoen, als de begeerte tot de waarheid ) geeft echter omtrent de lamp-konft der Veze- tianen waarheden, die van alle andere Schry- vers beaamt worden. Onder anderen , zegt hy, gaan een iegelyks verwondering te boven de pluimen en vederboffen , dewelke de Veze- Zraanfche lamp-blazers zeer konftig toeftellen. 5. Om dat deze liefhebbery beziens waardigis , vervolgt Kircherus, zal ik met weinig woor- den de manier. van werken befchryven. Zy neemen een lamp, en vullen dezelve met cen gedraait wolleú hennep, dat een mans vinger dik is, en met zeer goede raap-oly. Deze lamp ftellen zy op een tafel recht voor haar , zy hebben eenige roedjes of dunne en lange ftaafjes vanfineltglas. Zy blazen de vlam van de lamp tot een fpitze punt, en houden in de fcherpfte kragt van de vlam haar fmeltg!as, het welk aanftonts fmelt, zy grypen met een tangetje zeer gezwint het gefmolten glas, en trekken het zelve tot zeer lange en uitnemend fyne draaden uit; zy leggen deze draaden op een groot rad of wiel, en trekken ( het wiel gedurig omdraayende ) zo veel draadenen van zodanigeen koleur,alszy begeeren. Van deze zeer fyne en met fchoone koleuren fchitteren= de draaden neemen zy een zeker getal, en voegen de zelve in de fchachten van vogel- pennen of andere diergelyke pypjes; en van deze fchachten naaft malkander geftikt en ge- hecht , bereiden zy pluimen en vederboffen van alderhande wemelende en fchitterende koleu- ren, 6. Kir- January en erde 171 9: 166 Kinaberas vericlt, Blin zyntyd, wanneer hy __ tor Venetien deze Liefhebbers bezocht, dezel- ve aan hem voorftelden ‚ om een werktuig uit te vinden, het welk altyd aan de lamp blies, dewyl het ‘blazen met de mond gedurig by ver- pozing van de tuflchenkomende ademhaling enigzins geftremt wierd. Enhyvervolgt, dat hy daar toe voorftelde een dubbelvoudige blaas- - balk, dewelke onder de tafel, daar de lamp op geplaatft ftaat, is vaft gemaakt, en door een treed, dewelke door de voer van de meef= ter glasblazer gedurig bewogen word , aange- blazen, en de lucht uit de blaasbalk geleid word _door een kopere of blikke pyp , door het op- perfte blad vande táfe) , en dat deze pyp (gericht op de vlam vande lamp ) daar gedurig de aange- blaze lucht voor verfchaft. 7: Dusdanig een werktuig (te weten een tafel met een blaasbalk daar onder) befchryftde Heer Johannes Kunckelins. Het zelve is zodanig gefchikt, datdoor vier blikke buizen, dewel- ke uit de hoofdpyp van de blaasbalks pyp haar wind ontvangen, en dezelve brengen op vier byzondere plaatzen van de tafel, daar op elke plaats een lamp ftaat, de wind zodanig is verdeelt, dat vier perzoonen te gelyk aan zodanig een tafel konnen zitten werken , wan- neer cen van de vier de treed van de blaasbalk met zyn voet beweegt, 8. Ik heb zodanig een werktuig op een gemak- rijke en eenvoudige manier laten toeftellen Ls voor 170 Natuur-en Konfl-Kabinet, Fig.x2. voor een perzoon, gelyk Fig. 12. verbeelt. In deze prent-verbeelding kan de kon(twerker, de lamp, de tafel, en de blaasbalk met deszelfs treed zo klaar gezien worden , dat dezelve geen verklaring vereifchen ; a Ís een glazen raam, daar een pyp van een groote blikken trechter de rook van de lamp door geleidt na buiten in de lucht buiten de kamer. 4 Is een yzere pyp om door te blazen, als iemant de blaasbalk ontbreekt, hoewel in deszelfs plaats glaze pypen konnen gebruikt worden, dog dezelve fmelten datelyk aan het einde, en zyn daarom niet beter dienftig, als om zelfs alles van te blazen. 9. Een werkmeefter kan veel vryer en naauw- keuriger werken, wanneer zyn lamp aangezet word door een blaasbalk , als dat hy door een yzeren pyp te gelyk met de mond moet blazen, ente gelyk moet werken met zyn gereet{chap, c. Is de blikke pyp, dewelke onder door de tafel fteekt en de wind aanbrengt, en daar een krom koper pypje op gepalt taat, de wind ge- leidende op de vlam van de lamp. d Verbeelt een papier met verfcheide ftukjes van amaus of fimeltglas. 10, Het is niet uit te drukken, welk eendienft een Natuurbefchouwer in honderderley voor- vallen van dit kleine werktuig kan hebben, en den omflag van ’t gereet{chap is zo gering, dat niemant daar door afgefchrikt kan worden : want een yzertangetje, eenige glaaze pypjes, en een (taale vierkant plaatje, om de ene: e Jamuary en February 719. 171 de glaze bolletjes zomtyds opte rollen of plat _ op te drukken, een fchaartje en eenige weini- ge yzere pennetjes, daar kan alles door uitge- voert worden. 3 Ii. Het is bekent, dat een Glasblazer door de lamp veeltyts fmeltglas gebruikt, om dat het zelfde zeer ras (en rafler als het helder door- fchynende glas, dat wy dagelyks tot kelken, drinkglazen , bokalen enz. gebruiken ) {melt » __maar hy is daar geenzinsaan gebonden , dewyl het alderhart{te en wreedfte helder , groen , of ander glas door de lamp zeer wel te {melten is, maar het is zwaarder te bewerken, als het amaus of 70 genaamt fmeltglas. Hier komt noch by, dat deze Glasblazers door de lamp meer gewent zyn eenige rariteitjes voor het gemeene volk te maaken, gelyk als kroont- jes, kleine beeldjes , mannetjes , engeltjes met glaze bulletjes om in de wyn te han- gen, bloemen „ kraaltjes, ooren halscieraa- den, ringen, glaze oogen, alderhande bees- jes, enz. Daar zy dan alderhande gekoleurt glas toe van noden hebben, als zy wel haar konft oeffenen, tot de eind-oogmerken, de- welke een Natuur" befchouwer konnen die- nen, 12. Wat het glas in het algemeen belangt, is aan te merken, dat alle rechtíchape Na- tuur-befchouwers en Kenders my lichtelyk zullen toeflaan, dat het zelve onder de Me- talen behoort, niet tegenftaande het een ge. wrocht van de Konft en niet van de Na- tuur 172 Natuur-en Konft-Kabinet, tuur is, De enkelde wezens, fchepzels of zamenvloeyzels , dewelke zich door de al- deruiterfte kragt des vuurs tot glas laten, kooken of in glas overgaan „ zyn alle van een metaalachtige eigenfchap. Alleglas, het zy gekoleurt , fmelt-glas of dagelyks door- Íchynend, glas , beftaat uit twee beginzels , dat is. 1. Uit een vaft zout. En 2. Uit een metaalachtige bergftof. Als by voorbeeld, de pot-as of de zoda-of andere as (zy moc- gen van zo veelderhande foorten of meerder of minder rein zyn ) koomen daar alle in o- ver een, dat zy uit een valt zout beftaan. Want alles, wat in deze affen behalven het vafte zoutgevonden word, is onnut en on- bekwaam om glas te worden; maar word, (alsby voorbeeld de aarde, zoutelooze as of ftof) door de groote kragt des vúurs volko- mentlyk onder het glas-branden en kooken verteert ; en alleen het zout, dat door het vuur niet verteert kan worden, en daarom ook overblyft, is deeerfte ftof, daar het glas uit beftaat. Dit vafte zout heeft met alle me- talen gemeen, dat het door de groote kragt des vuurs zig met fmeltbaare fteenen vere- nigt, en ín het vuur of in de glaspotten vloeit , en in glas overgaat. Ik zal u geen bewyzen meer bybrengen , dar het zout een metaal ís, te weten het vafte zout dat voor het vuur ftaat, dewyl myn beftek zulks ver- biedt. 13. Dewyl tot het maaken van het alderzui- verfte en fchoonfteglas, niet anders vereifcht word January en February 1719. 173 __wordals zodanig een vaft zout (inde uiter- _ fte graad van alles , dat geen valt zout is, gezuivert ) hebben de Kenders van de glas- . konft uit de zoda , uit de pot-as, wied-as, __wynfteen-zout , of affen van deze of gene kruiden, als by voorbeeld eiken vaarem, al- derhande diftels, en ’t kruid kol ot andere kruiden, dewelke tot as gebrand zynde veel ‚ valt zoutuitleveren, een loog getrokken. Dat is, wanneer op deze of gene as van krui- den of gewaflen , dewelke verbrant zyn, een genoegzame hoeveelheid zuiver regenwater word, gegoten, fmelt datelyk al het zout dat in deze aflen is, en word in ’t regen- water opgeloft : dit regenwater, dat nu een loog is geworden , word afgegoten „ en word door de tyd zeer klaar , latende alle de onreinigheden , die geen zout zyn, op de grond zakken, Als deze loog (door door- lekking of anders zeer zuiver geworden) eenige reizen uitgedampt en wederom op- gelolt is, verkrygt gyeen vaftzout, dat van alles, dat geen vaft zout is, gezuivert is; en dit vat zout is het alderbekwaamtfte, om glas zo helder en fckoon als kriftal te maaken. Ziet hier over, Antorius Neri , Chriftopborus Merretti, ende voortreffelyke Johannes Kunc= kelius. 14 Om nu te begrypen, dat het glas niets an- ders is als een metaal , moet aangemerkt worden , dat het tweede beginzel van het glasis vuurfteen, zout of allefoorten van me- talen of meiverglen , dewelke in het vuur 3 Ímel- 174 __Natuursen KonftsKabinet ; finelten en vloevérn. Want alle fteenen; Bergftoffen eriz. dewelke doof de uiterfte kragt des wuurs tot eca doede kop of kalk overgaan ; en in ’t vuur niet fimelten nog vloeyen „ zyn volftrekt onbekwaam , om ooit glas te konnen worden, dewyl zy van de metaalachtige eigenfchap geenzins zyn. Het is hief de plaats niet, om de verfcheide foor- ten van kalkwordingen ait te leggen, en de kalk=ftoffen en metaal-ftoffen uitvoerig te ons derfcheïden ; doch ik verzoek atleetilyk maar ; dat myn Lezer acht geeft, dat de alderhart{te en zwartfte en glasachtigfte vaurfteen , en het blinkenfte zout erz. zelfs metalen zyn. Dogechter, opdat gy my wel verftaat, geer metalen die ryp genoeg , of fmeltbaar genoeg ; of door de natuur genoeg gekookt zyn, maar onrype en zeer wreede metalen ; en dit is ook de reden, waarom het vafte zoût by de= zelve gevoegt zynde, haar gedwee en meerder vloeybaar en fmeltbaar maakt: wanneer de- ze fteene- of zout of andere metalente ftug „ te onfimeltbaar of te wreed zyn, om verfchei= de onreinigheden dewelke by dezelve zyn , worden zy door het bydoen van vaft zout fimeltbaarder. Daaromis altyd ook het alder- zuiverfte , wit- doorfchynenfte , helderfte en kriftallynachtigfte glas het {meltbaarftevan het ongekoleurt glas voor de lamp. rs. Wanneer het uiterfte gewelt des vuurs een Hichaam in glas do€t overgaan, krygt het lic- haam een Grafis of wezensband , dewelke zeer aanmerkelyk is, en aan een opmerkend man leert , Jannaryen, February 119. 17f leert, dat de wvitrificatie of glasmaking een daad en bewegings-form van de natuur of het vuur op zich zelven is. Daar zyn ver- fcheide mineralen, dewelke zonder bydoening datelyk in glas overgaan , als potloot , Az= zZimonie en meer andere, en het is zeer ver- mmaakelyk te aanfchouwen , als het vuur op het tydftip is van over te «gaan uit metaal, of dat gy zulks datelyk kont gewaarwortden. Want uw yzer in de fmeltkroes (lekende , zal de ftof kort zyn en weinig aanhangen, zolangzy noch metaalachtig of geen glasis , en cen oogenblik daar na uw yzer infteken- de, zal. de gloeyende ftof zeer taay en als een taaye lym met een draad om uw yzer blyven hangen, het welk het teken is dat dezelve glas is. : \ ïó: Alle de Metalen , dewelke zeer licht fmelten , als by voorbeeld loot, tin, enz. zyn de bekwaamfte om fmeltglas van te maaken. En dit is ook de reden, dat het {meltglas van zommige lootglas of tinglas word genaarnt, Daar word een zogenaamde kalk gemaakt van tin, en ook van loot : deze loot-en tin-as word in een zekere proportie gemengt, en met de ftof, daar ongekleurt of huisraads- glas van gemaakt word, gemengt, en in _ een aarden glaspot gekookt in glas, en dit is hetgeen fimelt-glas, emailleer-glas, loot-glas, enz. genaamt word. Dit glas word in al- derhande koleur gezonden van Vezetie in ronde koeken, gelyk dezelve hier tot Amfter- dam te koop te vinden zyn; hier van wor- den 176 Natuur-en Konft-Kabinet. den de amolieerzels.op goud ew, zilver ge- maakt , de koraalen en honderde zaaken be- reidt. Re 4 Wanneer by-dit fmelt-glas deze of gene metalen of mineralen gedaan worden, ver- krygen zy deze of gene kaleur , te weten melk-wit, verfcheide groen, zee-groen, hee mels-bläuw “en alderhande blauw „ pik= zwart , „purper, geel „ doorfchynend, rood ; bloedrood, enz. rooskleur en duizenderhan= de trappen van koleuren, gelyk, by de Lief- hebbers bekent ís, en by zommige Schryvers, ( maar zeer. weinige die goed zyn ) te vins den is. Einde der Ma es Sfanuar; yen Febr Uary 1719: KABINET D ER MATUURLYEE HISTORIE N, WETENSCHAPPEN, ONS TEN EN HANDWERKEN, Voor de Maanden MAART en APRIL 1719. Werciert en opgeheldert met Kopere Plaaten. Te AMSTERDAM: By HENDRIK STRIK, _ Boekverkoper bezydent Stadhuys. 1719. | Pag. 177 WATU UR. EN KONST-K ABINET, Voor de Maanden MAART eN APRIL' 1719. Van de order, dewelke de Lezer zich moet voorftellen ,„ omtrent de verdeeling der zaaken, dewelke in ’t Kabinet der Na- tuurlyke Hiftorien , Wetenfchappen , Kon- Stenen Handwerken, van tyd tot tyd zul- len verhandelt worden. Ke E Wereld heeft zich zo zeer aan- gewent, om by de neus geleidt f te worden door Leidslieden en Leermeefters, dat zy byna alles, wat zy leeren , wat zy lezen, Ù wat zy aan anderen ophelderen, _ jaalles, wat zy denken of doen, meerder uitvoeren en fchikken naeen zekere leer-order, - | dewelke haar luiheid te hulpe komt, als na de Natuurlyke order der zaaken zelfs. Deze fchool- 178 Natuur-en Konft-Kabinet, fchoolfche en opgekwikte leer-order maakt het leeren voor haar gemakkelyk , en prent haar ook de zaaken kragtiger en beter inde ge- heugenifle, maar is haar aan de andere kant zeer fchadelyk , maakt haar tot ezels en trant- trappers, verkleint en vermindert de zaaken en ftoffen, dewelke in zodanig een leer-order beklemt worden. ze Wanneer wy de zaaken leeren volgens een teer-order, leeren wy dezelve nooit zodanig, als zy in haar wezentlyke gefteltheid, en in haar groote uitgeltrektheid en rykdom beftaan ; want dewyl wy onkundig zyn, word de leer- order gefchikt, meer na ons zwak begrip, als na de ryke gefteltheid der zaak, die wy zullen aanleeren. Dit is de oorzaak , dat veel Geleerde lieden , die wel veel zaaken weeten, maar weinig verftand en noch min- der izventie van Godt ontvangen hebben, om ook wat uit te rechten , zich bevlytigen, om de zaaken onder een lichte en gemakkelyke leer-order te brengen; en die nu de zaaken zo weeten te fchikken, en by malkander te flan- zen, te verdeelen en te bepaalen, dat zy al- dergemakkelykft om aan te leeren zyn, dat zynonderde Geleerde vande Leer-order ook (A dits placet )dan de voortreffelyk{te Man- nen. 3 £ Alle deze leer-orders , al dit gefneden broodt , en alle deze ezels-bruggen zult gy nergens meerder vinden, als by de domtte Natter. Ik zal hier niemant noemen, maar het Maart en” April 1719. 179 het is waarachtig, dat de gro@® Oude, de Oudvaders na Chriftus, de ys-brekers na de Maunnikeeeuwen, de treftfelyk{te der Nazzer, en tegenwoordig noch zodanige Schryvers, dewelke met de kragt van haar Geeft door de grenspaalen der leer-orders heen breken, aile deze tramctrappers en geleerde van de leer- order voor oude fchooljongens in haare fchriften aanmerken, en nooit hooger. 4. ‚ Het is aan de Geleerde van de leer-order naauwlyks te beduiden, hoe weinig dat zy (in ‚het ‘midden van een groote ingebeelde wys- heid ) van de zaaken zelfs weeten. Want de zaaken te kennen by naamen, by verdeelin- gen van geflachten en minder foorten enz., is meer een kennifle van de affchaduwende leer- order, als een diepe kenniffe van de alderafge- legenfte byzonderheden der zaaken , dewel- ke iemant in de zaaken zal ontdekken, diede zaaken na haare natuurlyke order en ryke ge= fteltheid onderzoekt. « $. Om nu eens voorbeeldelyk aan myn Leezer op te helderen, waar toe ik dit voorverhaalde heb bygebragt, zy kennelyk, dat ík voorge- nomen hebbe in het geheele Kabinet der Na- tuurlyke Hiftorien, Wetenfchappen , Konften en Handwerken , zes byzondere zaaken te verhandelen, namentlyk 1: Te doen zien de ongelooflyke grootheid en uitgellrektheid der Natuur en Konft. 2. De outheden en cer- fte beginzelen der natuurlyke kennifle, der we- ten{chappen, der konften en der ambachten M 2 by 180 Natuur-en Konft-Kabinet „ by de eerfte en oudfte zatien, met derzelver aanwas, verval en verandering, van ’t begin tot heden op onzen tyd. 3 Het onderfcheid der Natuurlyke Hiftorien en der Natuurlyke Hiftorifchryvers , of geboren uit de verfchei- dentheid der voorwerpen , deweike de Na- tuurbefchryvers elk byzonder hebben verko- ren, of geboren uit de verfcheide betrekkin= gen der voorwerpen op plaatzen of zaaken enz. 'q. Zal ik mededeelen een uittrekzel van de alderoudfte en befte Natuurlyke Hiftorifchry- vers, dewelke vande aaloude Hebreers, Grre- ken, Romeinen, Arabieren en andere natien voor ons zyn overgebleven. $. Zal ik zoda- nige natuurlyke zaaken en fchepzels verklaaren en uitvoerig befchryven, dewelke of onderwer- pelyk, of gebruikelyk en dienftig zyn voor de konften en handwerken. 6. Zal ik handelen van de wetenfchappen , dewelke betrekking op Natuur- en Konft-verklaring en ontdekking en befchryving hebben, en derzelver dienftmaag- den zyn , mitsgaders een naauwkeurige be- fehryving geven der Konften en Handwerken, die de natuurlyke {chepzels tot vermaak en ge- bruik der menfchen bereiden en vormen. 6. we Als nu een onkundige begeerde, dat ik dit alles in het beftek, en in de grensfcheiding van een nette leer-order behoorde te bepaalen , en dan noch wel in zodanig een leer-order, dewelke na zyn onkundige en onbedreve ken- nifle gefchikt was, en door welkers behulp hy als in een opflag alle deze zes voorver- haalde zaaken Syffemaas-gewys als in een fpie- get mn Ee ® Maart en April 1719. iSr „gel konde befchouwen , zoude ik hem van deze „grooteonderneming en ryke zaaken inderdaad een groote niet-met-al mededeelen , en hy zou- de (door hetmager denkbeeld, dat hy op de- ze wyze van die zaaken door my ontving, «bedrogen ) zeer lang blyven meenen , dat de zaaken inderdaad ook niet grooter noch ryker waren; hy zoude met veel eige wysheid en inbeelding van wetenfchap vervult worden, en zich onbedacht en dikwils onbe- fchaamt vergelyken met groote lieden , by dewelke hy in die zaaken (als het op de proe- ven aankwam ) moch geen leerjonge zoude konnen zyn , dewelke dagelyks kyven ver= dient. 4: „O neen myn goede Lezer,ver wacht zulks van my niet! Als gy onkundig zyt, en niet gelieft te werken, en met wat moeite te vorderen, wil ik liever in uwe ongenade vervallen, als uw blinde meening koefteren, en uwe kennis bedriegen. Ik zal in elk tweemaandelyk Ka- binet beginnen van de eerfte volkeren , en daar ik ftaan blyf, in de volgende Kabinetten vervolgen, en na de eeuwen en tyden koo- men afdaalen. Ik zal in elk tweemaandelyk Kabinet het onderfcheid der Natuurlyke Hif- torifchryvers aantoonen , met een foort of twee aante haalen en te verklaaren, en daar ik op houde, in de volgende wederom ver- volgen. Ik zal in elk tweemaandelyk Kabi- net een of meer natuurlyke fchepzels befchry- ven, en daar ík om myn beftek moet blyven fteeken, wederom in de volgende Kabinetten M 3 ver= 182 __Natuur- en Konft-Kabinet, vervolgen, en ook insgelyks met de Konften en handwerken, dewelke juift vit die befchre- vene fchepzels voortkoomen, of betrekking daar op hebben: en ík zal het voor uw naauw- keurig onderzoek en doordringend verftand en ocordeel overlaten, om alles aan mmalkan- deren te knoopen na uw eigen goeddunken, maar zelfs, zo veel ík kan , de natuurlyke order der dingen waarnemen. Van de verfcheide faorten der Natuurlyke Hiftorien, en van het onderfcheid der Natuurlyke Hiftorifchryvers. [e I K hebbe in het Kabinet-van January en Fe- bruary 1719. (a) belooft, te zullen hande- ten van de verfcheide foorten van Natuurlyke Hifterien of Hiltorifchryvers, mitsgaders haar onderfcheid en verfcheide betrekkelykheden; want om het denkbeeld te verryken, dat myn Lezer behoort te vormen van de Natuurlyke Hiftorie, is het niet genoeg, dat aan hem be- kent gemaakt is het onbepaalbaar voorwerp cener algemeene Natuurlyke Hiftorie, want de rykdom van dit onmetelyk voorwerp de groote Natuur zal noch vry meer uitfchitte= ren, als myn Lezer een begrip ontvangt van de verfcheide betrekkelykheden der natuurly- ke fchepzelen. á: Alle de Natuurlyke Hiftorifchryvers koo- men. (a) Ziet pag. T46. Maart en April 1719. 183, men in dit enkeld punt overeen, dat zy be- fchryven de eigenfchappen, vermogens , uit- en inwendige gedaantens, geboorte, leven, veranderingen en ondergang,betrekkelykheden op andere fchepzels en zaaken, voor 20 veel als aan haar bekent is geworden. Indieneen Natuurlyk Hittorifchryver in dit punt ge- brekkelyk is, moet hy in zo veel meer of min= der graad een Natuurlyk Hiltorifchryver geacht worden, als hy in dit {tuk meer of. minder voldoet. De Natuurlyke Hiflorifchryvers verfchee- len meeft alle van malkander in de voorwer- pen, dewelke zy verkoren hebben voor haa- re-befchouwing en befchryving ; want al- hoewel Plinius tot zyn voorwerp de gehee- le Natuur hadde verkoren, is hy daar van niemant op die wys in voorgegaan, en tot Op dezen tegenwoordigen dag van niemant in „nagevolgt; behalven dat onzen Plinius maar voor een Natuurlyk Hiftorifchryver moet geacht worden, in zo ver als hy zelfs zaaken heeft befchouwt en befchreven, die andere voor hem of geheel niet, of niet zo waarach- tig hadden befchreven; en dewyl deze zeer weinig en gering zyn by % getal der andere gaaken, moeten wy Plinius aanmerken als een Schryver, dewelke voor de Nakomelin- gen veel zaaken ( vande Oude gevonden en ge- kent) ingezulten voor ons bewaart heeft, en als een Natuurlyk Hiftorifchryver, in zo ver als hy ons van zyn eigen gegeven heeft, Met het zelve onderfcheid moeten wy ook oor- 4 deelen 184 Natuur-en Konft-Kabinet , deelen van zodanige hedendaagze Natuurlyke Hiftorifchryvers, en van haar ontvangen, ’ geen zy ons zelfs geven en verklaaren, en dat zy van anderen ontlenen, dienen wy aan de eerfte vinders en ontdekkers weder te geven. | Ld Alfchoon de geheele Natuur in geen een boek of werk door een man kan befchreven worden, en wy dierhalven in dien zin geen algemeene Natuurlyke Hiftorie in een werk moeten trachten ergens te konnen vinden , belet zulks echter niet, dat alle de Natuur- Iyke Hiftorifchryvers in twee algemeene hoofdfoorten konnen verdeelt werden , na- mentlyk: 1, in Algemeene, en 2. in Byzons= dere. 5. Door een algemeene Natuurlyke Hiftorie en Natuurlyke Hiltorifchryver verfta ik in dezen zin, een Hiftori-fchryver , dewelke een voorwerp verkoren heeft, dat aan geen en-= kelde plaats of land, of ook aan geen enkelde zaak of enkeld gebruik bepaaltis; als by voor- beeld, wanneeriemant heeft gefchreven van de landdieren, diertjes, viffen, ferpenten, metalen, boomen, monfters en diergelyke , winden, lucht, verhevelingen, terren, wa- ters, oordens enz. van de geheele bekende Aardkloot, als UlyfJes Aldrovandus ; of alleen van de dieren, viflen enz., of alleen van de Planeten, of alleen van de Bergftoften , of alleen‘vande Zufellen , of vande Steenen of van edele gefteentens, of Zee-gewaflen en Schel- pen, hoe groot of gering zulk een died ook Maart en April 1719. 185 ook wezen mag, wanneer het maar over ’t _ geheel van de Wereld of aardbodem verftaan word 6. Door een byzondere Natuurlyke Hiftorie of Hiftorifchryver zal ik verltaan, alsiemant het natuurlyk voorwerp, dat hy befchryft, bepaalt aaneen plaats of land, of zaak of ge- bruik, of zeker ander eind-oogmerk. Alsby voorbeeld , wanneer een Natuurbefchryver maar een eenig of zeer weinige Natuurly= ke Schepzels befchryft, of wanneer Dezelve de Natuurlyke Hiftorie van een zeker Landfchap met deszelfs byzonder climaat, gronden , luchten , wateren , bergítoffen , menfchen, dieren, gewaflèn enz. (onder deze behooren medede Reis- en Land-befchryvers , dewelke een natuurlyke en morale Hiftorie van een land mededeelen ), *tzy van een Koning- ryk, vaft Land, Eiland, Stad, Dorp, Vlek, Berg, Valey, Rivier, Zee, Moeras, Meir, Poel, Spelonk, Bergwerk enz. befchryft, of wanneer een Natuurlyk Hiftorifchryver de Natuur en Konft te zamen voegt, en deze of gene Konften {om deszelfs Natuurlyke on= derwerpen als aan die Konft bepaalt ) be- fchryft; of wel, wanneer een Befchryver der Natuurlyke zaaken zyn eigen te zamen verga- dert Kabinet befchryft, (gelyk wy daar eenige voorbeelden van hebben) of andere by hem vergaderde Rariteiten ; of wanneer een Na- tuurlyk Hiftorifchryver zommige Natuurly- ke Schepzels befchryft, dewelke by de mena fchen tot het een of ander eind-oogmerk in M s ge- 186 Natuur-en Konft-Kabinet, — gebruik zyn gebracht; als by voorbeeld, tot de Geneeskontt, tot de Keuken, tot de Verf konft, tot deGlasblazerskonft(zonder befchryving dier konten ) tot Baden of medicinale Wateren; of wanneer zommige eenige Natuurlyke fchepzels befchryven , tot verklaring en opheldering van andere zaaken, als de befchryvingder dieren , boomen, planten enz. , daar in de Bybel ofin ’ Corpus Jaris, of iets diergelyks van gemelt word , en meer andere verfcheidentheden der byzondere Natuurlyke Hiftorifchryvers, hier niet alle aan te merken, Van de Algemeene Natuurlyke Hiftori- fchryvers, dewelke in haarc werken te gelyk van alle de bekende Dieren , Berg- floffen , Gewaflenenz. hebben gefchreven. I. Vv An de Aaloude Natuurlyke Hiftorifchry- vers hebben wy niemant overgehouden , dewelke zo veel fchepzels of zaaken, en tege- Iyk zo uitvoerig befchreven heeft,als der 6 Eeuw na Chbriftus geboorte ons heeft uitgelevert, in de perzoonvan den onnavolgbaaren Urysses ALDROVANDUS. Deze uitmuntende Natuur- befchryver is geboren tot Bologue in Italien, daar hy naderhand ook Hoogleeraar in de P4:/o- fophie en Geneeskonfl is geworden. Hy heeft gereift door de verfte en alderafgelegenfte landen des Aardbodems, om de natuurlyke fchepze!ls op tefpeuren , en zelfste ontdekken en te befchouwen. Hoewel deze Geleerde Man van veelderhande zaaken gefchreven heeft, Maart en April 1719. 187 heeft , waren echter zyn hoofd-voorwerp de vremde vogelen; en op dat hy alles op het aldernaauwkeurigft aan ons zoude nalaten ;, nam hy op zyne reize, en op zyn eigen beurs met zich de alderuitmuntenfte T'ekenaars van zynen tyd, en liet alles na hetleven , zelfs in de aldervremfte landen, aftekenen en in-plaa- ten (nyden. Hy is geftorven in ’t (a) jaat 1605. tot Bolague, 3 2. In drie verfcheide Deelen verhandelt.A/dro- vandus de vogelen, dewelke in twintig boeken afgedeelt befchreven worden. In het eerfte Deel handelt hy van de Roofvogelsenz. In het twee- de Deel van Vogels voorde tafel, en zoetzin- gende vogels. In het derde Deel van de Wa- tervogels. Het eerfte deel, dat hy in ’ licht gaf, beftaat uit twaalf boeken Het is ge= drukt tot Bologne in ’tjaar 1599. # Folio; Hy droeg dit werk opaan Paus Clemens de achtfte, en klaagde aan dezelve, dathy door zyn gedurig reizen en zwaare onkoften, aan Tekenaars, Plaatfnyders enz. meeft alles, wat hy in de wereld bezeten hadde, was kwyt ge- raakt ; maar het was voor een doof mans deur geklopt, (Ô chtvaardige en ondank- baare wereld!) want zes jaaren na deze lof- lyke Opdragt moeft Ulyfles Aldrovandas Tyn leven laaten in veel armoede tot Bologne, in welke Stadt hy achtenveertig (b) jaaren het Hoogleeraars ampt hadde bekleed. Onder (a) Fn herjaar 1599. was AL DROvVANpUs oud 74jaaren en (tierf 1605.derhalven was hy 80 jaaren oud. (6) Ziet de Opdragt aan Paus Clemens VIII, Or- withologie, Tom, 1, 188 Natuur-en Konft-Kabinet , Onder verfcheide elk zaaken, dewelke UlyfJes Aldrovandus in de Voorrede van dit Boek verhandelt, klaagt hy kragtig overdegierigheid. Deze ‚zegthy, verbant alle trouw , vroomheid, wetenfchappen en kon- ften , zy fpoort de menfchen aan om in ’% openbaar of in ’t beimelyk op malkander te rooven met grouwzaam gewelt, Landen, Ste= den én geheele Koningryken af te rukken, de menfchen te verwoeften , haar goederen te plunderen, en onrechtvaardig alles of aan zyn Straaten of andere'rykdommen te hechten, Zo lang, zegt hy, zyn de tyden gelukkig geweelt, als de oude /Egyptenaaren, Grie- ken, Romeinen, en andere volkeren door Koningen en Vorflen geregeert zyn gewor- den, dewelke in haaren (laat vergenoegtleef- den, en by haare Burgers de vrede vierende, de uitvinders van geleertheden, wetenfchap- pen , konften en konft-ftukken door haare gunften en gaven aanfpoorden. mid É Plinius heeft in zyn tyd al geklaagt, datde zaaken, dewelke de Natuur overal zo ryke- lyk baart, en by de aaloude gemeenzaam be- kent waren, in zyn leeftyd byna buiten het geheugen en Kennifle der menfchen waren ge- raakt. Voorwaar Liever, de natuurlyke Hi- ftorie is zulk een geringe zaak niet, de alder- oudfte en verftandigfte Prinffen van de we- reld hebben haare kennifle in dezelve geoef- fent, zelfs by onzen tyd heeft Lodewyk de Veertiende daar meerder lof door verkregen, ) en Maart en April 1719. 189 en ook verdient, als doorzyne grouwzaame. oorlogen. De meefte grootíte Prinffen van deze wereld vergaderen Kabinetten van Na- tuur en Konft, fokken in haare diergaarden , vyvers en vluchten, alderhande vremde die- ren, viffen en vogelen, beplanten haare tui- nen met alderhande vremde boomen , heefters, kruiden, bloemen, vruchten enz. Maar wat de Natien van deze onze tyden betreft, bui- ten eenige zeer weinige Geleerde Lieden, moet ik hier klaagen, datdezelve in een do- delyke onkunde leggen begraven, en ’t geen noch het beklaaglykfte is, in ’t midden van een groote ingebeelde wysheid. In dit eerfte Boek Wan de twaalf Boeken dezes deels, {preekt Uiyf/es Aldrovandus van de Arenden in * algemeen; in het tweede boek vat: de Arenden in ’t byzonder, en alle deszelfs verfcheide foorten ; in het derde boek handelt hy van de Gieren of Giervogels in ’t algemeen en in ’t byzonder ; het vierde boek handelt van de Havikken in ’t algemeen; en het vyfde boek van de Havikken in ’ byzon- der, en alle deszelfs foorten. Het zesde boek handelt van de Valken in’t algemeen ; en het zevende boek van de Valken in ’t byzonder; in het acht{te boek fpreekt hy van de rovende NNachtvogels ; het negende boek verklaart de Vogels van een tu{fchen beide natuur , na- mentlyk die voor een gedeelte metde viervoe- tige gediertens, en voor een gedeelte met de vogels-natuur gefchapen zyn; het tiende boek fpreekt van de Fabeleuze vogels, het elfde boek zoo Natuur-en Konft-Kabimet, boek van de Papegaajen ; het twaalfde boek handelt van de Ravens en haare verfcheide foorten, en van eenige andere vogels met har- de bekken, als de verfcheide Kaauwen, ver- fcheide Exters, vande vogel Neushoorn, van de Paradys-vogels en derzelver verfcheide foor- ten, van de Kaneel-vogel, van de Specht en de verfcheide foorten der zelver, van de wit- te Wal-vogel, van de Indiaanfche Glorzo, vande Zorguilla of Windhals, van de Cer- thia, van de Merops, van de Kratzvogel of Krombek. In het jaar 1600 woonde tot Bologne PFo- annes Cornelius Uterwerius, Dottor in de Ge- neeskonft , en van geboorte een Hollander, Deze verhaalt ineen kortevoorreden van het tweede deel van de Vogelen , dat onzen Ulyfles Aldrovandus over de natuurlyke fchep- zels en zaaken, (befchreven door Ariftoteles, Zheopbraftus, Diofcorsdes „Galenus en alle an- dere) zoin’t openbaar in de Stads-tuin, als aan zyn eigen huis dagelyks zulke geleerde le{len en verklaringen deed , dat de Geleerde we- reld, dewelke hem kwam hooren, daar van als voor het hoofd geflagen ftond. (a) Mitsgaders dat hy een weergaloos Kabinet van Natuurlyke zaaken by een hadde ver- gadert. 7: In het jaar 1600. gat Ulyfles Aldrowandus het (a) Dit geheele Natuur-Kabinetis noch hedendaags te zien in de Rariteit-kamer van den Groot-Her:og van To/canen, Maart en April 1719. TOE het tweede Stuk #7 Folio van zynebefchryvin- gen der Vogelen uit, en droeg het zelfde op aan Alexander Perettus, doen Cardinaal ZMontalto. Hy verhaalt, dat Sixtusde vyfde, dewelke Oom van deze Montalto geweelt was, hem zeer veel gunft bewezen en veel ver= ftrekt hadde, tot uitvoering van zyne groote ondernemingen, 8. Dit Deel begint met het 13 Boek, en ein- digt met het 18 Boek, beftaande vervolgens uit zes Boeken. In het 13 Boek befchryft “Aldrovandas de Paauw , de paauw van Japan, het kalkhoen, de faifant, het berghoen of de urhaan en deszelfs foorten, de groote Grygal. lus, de kleine grygallus van t Zwitzers ge= bergt, het hazelboen, de trapgans en deszelfs verfcheide foorten, het land-eend, de (tarvo- gel, deoedicnemus, de Iriellappen, de patry- zenin ’talgemeen, en van alderhande foorten van patryzen, het fteenhoen of de lagopus, de kwartels, de kwartelkoning, de Brachvo- gel „detuinvogeltjes. Het 14 Boek handelt van de tamme hoenderen, en van derzelver ver- fcheide foorten uit verfcheide landen. Het vyftiende Boek {preekt van de duiven en der zelver onderfcheid, van de tamme duiven, wilde en ringelduiven, bergduiven, hout- of -holts-duiven, tortelduiven, van de moffen, van dehuismoffen, vande witte moffen, gee- le moflen, geplekte rnoflen, en een groote menigte moflen van vremde landen. Hetzes- tiende Boek handelt van de iy{ters en derzel- ver foorten, van de meerlen of zwarte 1yfters en 192 Natuur-en Konft-Kabinet ; en derzelver foorten , van de witte mee- rels, van de blaauwe meerels, en andere van veelderley foorten uit vremde landen , van de fpreeuwen en derzelver onderfcheid, van de fteenbyters of teenkraakers, of appelvinken en derzelver verfcheide foorten. Hetzeventien- de Boek handelt van’t Koninkje, en verfchei- de foorten van Koninkjes, vandezwaluwen, van de huiszwaluwen, van de witte zwalu= wen, van de wilde zwaluwen, van de klipe zwaluwen, van de zee-zwaluwen , van de fteen-rwaluwen , van de wydkoppen, vande meesjes en derzelver foorten en fchoone ko- leuren, van de kwikftaartjes en derzelver ver- fcheide koleuren en foorten, van de fpipola en deszelfs verfcheide foorten , van de dwaa- ze moflen, van de muggevangertjes en der- zelver verfcheide foorten, van de braammos- jes, van derootborsjes , van de root- of bloed- vink, van de rootfteert of wyn-vogeltjes en derzelver verfcheide koleuren enfoorten, van de gras-mos ( die gezegt word de eyerendes koekkoeks uit tebroeyen ) en deszelfs verfchei- de foorten, de druif-vinken en derzelver foorten, de Lyfviziola, de Grarola, de Vyg- vink. Het achtiende Boek handelt van de zoetzingende vogeltjes, namentlyk de nach- tegaal en deszelfs onderfcheid, de witte aman- del-nachtegaal en andere , van de puttertjes … en derzelver onderfcheid , van de cynskens, van de kanary-vogels , van de vink, geelvink, goud= vink , bergvink , vlasvink , rode vlasvink, blauwe zee-vlasvink, de leeuwerik en des- zelfs verfcheide foorten, van de calander of Ei groote En En Maart en April 1719. 193 groote leeuwerik, van verfcheide byfoorten S vanleeuwerikken, de Chloris, groenvink of ‚ rapvink, deszelfs verfcheide koleuren en \_vremde foorten, van de fchelzingende grillen met geele borftjes, van de geelvinkjes en des- zelfs verfcheide foorten „van verfcheide /z- _ diaanfche voetzingende vogeltjes. 9. … _ Het derde Stuk of Deel, in het welk U- Jyfles Aldrovandus van de vogelen handelt, 5 beftaat uit twee Boeken , teweten, het ne- gentiende en het twintigfte Boek, en fluit zyne befchryving vande Vogelen. Hy heeft dit derde Deel uitgegeven tot Bologne in ’ jaar 1603 12 Folio, en befchryft in het zelve alle groote en kleine water-vogelen. Aldro- wandus hecft dit derde Deel insgelyks als het tweede aan den Cardinaal ZMoxztalto , Neef van Paus Szxtus, opgedragen, klagende even _ jammerlyk over zyn armoede en hoogen ou- derdom; en hy zegt rond uit, dat onder de hoo= _ ge Perzonagien en Prinffen een Beminnaar ‚der goede Letteren even raar gevonden word, als een zwarte zwaan of witterave , daar hy …, Moutalto echter buiten fluit, dewelke een _ groot Mecenas in zyn levens-tyd was. In het negentiende Boek handelt hy vande Zwa- nen, van de Pellicanen of Ezelfchreyers, en vogelen van Ezza, van de Artenna of water- vogel, vande (a) Diomedifche Eilanden, van N de (a) De Diomedifche Eilanden worden hedendaags Ifole de Tremiti genaamt, zyn vyfin getal, namenrtlyk r.S. Marta de Tremiti. 2.S. Domino. 3. Garizzo. 4. Ca- prara s.Credazzi, Deze Eilanden leggen tegens over Apulien, en behoren onder’t Koningryk van Napels, 194 Natuur-en Konft-Kabinet , de zee-meeuwen en derzelver verfcheide foor- ten, van de Starretjes, en de meeuw vier genaamt, van de zwarte, asgrauwe, bonte, {pierwitte meeuwen , van de Catharradta , (Oppianus , die deenigfte Schryveris, dewel- ke de Catharradta befchreven heeft, zegt, dat zy op uitgefchilderde viffen op paneelen met zulk een hevigheid uit de lucht koomen val- len, dat zy door dat middel gevangen wor- den,) van de meeuw Gepphus ; de meerkoot, van de Fran{che meerkoor of meerduivel, van de foort van meerkooten by deEngelfchen cotta genaamt, van de tamme ganzen en haar ver- fcheide foorten, van de wilde ganzen en haar onderfcheid. Van de vos-gans der oude toont Aldrovandus, dat geen nader tevindenis, als de Engelfcheberg-gans, van de Schorfche zee- gans baflanus , dewelke nergens gevonden word, als in en omtrent de klippen van % Eiland Baf/um by de vloed Feurt, die voorby Edenbarg vloeit , vande Schotfche wildegans Guftarda , de Schotíche gans capricalca of het bofpaard genaamt, van de gans Brazta, dewelke in ’t Prinsdom Wallis in Engeland gevonden word, en op veel andere plaatzen , en van verfcheide foorten onder de naam van rot-gans by de Hollanders genaamt , en by zommige boom-ganzen. Zommige Schryvers zyn zo dwaas, dat zy getuigen dat deze rot- ganzen in Schotland aan de boomen groeijen. Vervolgens handelt Aldrovandus van de Een- den, en een groote menigte van verfcheide foorten, van de duikers en haar onderfcheid, van de aersvoeten en haar foorten, de muft- vogel , “Maart en. April 1719. ros vogel , de water-ravens en haar verfcheide foorten, en van een groote menigte van ys- en winter- -duikers, en andere vremde en raare water- vogelen. 10. In het twintigfte en laatfte Boek handelt Ulyffes Aldrovandus van de vogelen, dewelke niet zo zeer in het water, als omtrent ’ zel- ve huishouden en gevonden worden , nament- Iyk van de oyevaars; hy befchryft de komt en het vertrek derzelver , en bewyf{t dat zy des winters in Mgypten en in de waterige vlaktens van Africa woonen, na het getuige- nifle van Bellonins en veel andere oog-getuie en. Vande Egyptifche vogel lbis, van de lammaat en deszelfs foorten , van de kraan- vogel en deszelfs foorten, van de reigers en derzelver vremde foorten in een groote me- nigte, van de gans lepelaar met een bek als een lepel, van de kemphaantjes en derzelver ontelbaar ‘onderfcheid, van de vriefche fchryn, van de totanus of ruiter te voet, van de franfche barge, van de porphyrius bematopos of plu- vier, van de waterhennetjes van zeer veel verfcheide foort, van de gluttder Duitfchers, van de root-pootjes, Iypjes en andere water- hoendertjes , water-{nippen , hout-{nippen , brakhennen of brach-vogels, van de fchmir- ringen en haar foorten , rotkmillis ‚ deffvt, matbern, vuynkernel, fyden- hen, en veelder- hande foort van {nippen ‚ de water-meerl, veelderhande foort van poelvogeltjes , riet= broek-vogeltjes , meer- en vliet- -vogeltjes, heggefchaaïtjes of haagvroetertjes , van de 2 ys- 196. _Natuur- en Konfl-Kabinet, ys- of water-hoentjes , gyfyts, van ’tkonings- viffertje of de drappier,zy nde een _ys-vogeltje,en verfcheide raare foorten van hetzelfde, vande kievie en deszelfs verfcheide foorten, van de water-vogel Zriel. Hier mede word het laat- fte Stuk gefloten, en achter het zelfde volgt een klein aanhangzel van eenige vremde vo- gels, als de Morinellus van Engeland. de Eme van Java, de Nuimidifche haanen, de lommen van Groenland, de raáos forcados , guerguedula, verfcheide vremde vogelen van de Kaap de Goede Hoop als elders. ile % Is my niet mogelyk geweeft,om in zulk een Oceaan van zaaken en ontelbaare menigte van vogelen , iets byzonders of aanmerkelyks aan te haalen, om niet te veel uit te dyen, maar op dat myn Lezer een ryk denkbeeld van het groote Werk der Vogelen van Ulyffes Aldro- wvandas mag verkrygen, zal ik in ’t algemeen aanmerken, dat Aldrowaadas handelt. 1. Van de verfcheide rang en waardigheid der voge= len, en {telt naar ryp overleg de Adelaar tot Koning. 2. Handeit hy van de eguivocatie of dubbelzinnigheid der naamen, daar de vogels mede genaamt worden, niet zo zeer derzel- ver verfcheide naamen uit verfcheidetaalen of om verfcheide hoedanigheden, die verfchei- de watten daar verfcheidentlyk door uitdruk- ken, maar van verfcheide betekeniffen , die dikwils een naam heeft, daar een vogel mede genaamt word; want het gebeurt menigmaal, dat een naam, die een vogel heeft, ook ge= voegt is aan een plant, fteen, ziekte of dier; ze bd Maart en April 1715. 107 zo zyn by de Oude verfcheide vermaarde Man- nen met de naam van ‘Adelaar of Arend ge- noemt, daar is ook een vifch, die Adelaar heet, insgelyks ook een plaritgewas enz, 12. “Wanneer Aldrovandus een vogel befchryft, verklaart hy alle de verfcheide naamen , daar zodanig een vogel door bekeut is geweeft by de Oude, en hedendaags ook noch mede ge- naamt word ; mitsgaders hoedanig een vogel in elke byzondere taal met een by zonder naam- woord word uitgedrukt ; byvoorbeeld, hoe «een Arend uitgedrukt word in ’t Griekfch, en dat noch zeer verfcheiden, insgelyks in ’t Latyn, in’ Arabifch, Turkfch , Perfilch , in ’t He- breeuwfch,'in ’t Franfch, Engelfch, Hoog- duitfch, Spaanfch, Walfch, en vervolgens in veele andere Taalen. É 13. Op dat alle de dont van een vogel tot haar geflacht zouden konnen gebragt worden, handelt Aldrovandus ook zeer waauwkeurig van: de Siena Generis Charatteriflica, of de onaf- fcheidelyke geflachts-kentekens van een vogel, dat ís: als ín: een vogel die tekens en gedaan- tens zyn, dat dezelve dan tot zodanig een ge- {lacht behoort en maar in omftandigheden en in foort verfchilt. Zodanige tekens worden ge- ftelt aan de gedaanten van het hoofd, de bek „ oogen , voêten , eenzaamheid, roof, hardigheid in vleefch „klauwen „{tevigheid van veeren en van gebeente’, vôedzel , woonplaats, vlucht, fnelheid, kragten, enz. welke alle by malkan-= der gevoegt een-onaffcheidelyk kenteken uir- À N 3 maa- 198 _Natuursen Konft-Kabinet, maaken, dat het geflacht bepaalt; en alle de vogels, daar dit in befpeurt word, hoe ver- fcheiden zy ook zyn, worden dan als foorten van zodanig een geflacht aangemerkt. 14. Aldrovandas handelt ook in de Befchryving van elke vogel van deszelfs zinnen, als het ge- zicht, reuk, fimaak, gehoor , gevoel, ge- zwintheid, traagheid , fterkte van mannetje en wyfje, van haare woonplaatzen en vader- land, wat geweft van de dampkring zy meeft bevliegen, of zeer hoog , of middelmatig, of laag, van haar vernuft en manieren, van haar leerzaamheid, tem, van haar aas en fpys, voortteeling , broeying en geboorte, van haar grootmoedigheid , gematigtheid , van haar roof en jacht op andere vogels of gedierte, van haare gevechten en manier van ftryden, van haar natuurlyken afkeer van zommige zaaken , van haare ziektens, van haar genezinge; van de oude, nieuwe, waarachtige en fabeleuze Hiftorien, die by de Schryvers en in de boe- ken van deze of gene vogelen gevonden wor- den, en zeltzaame voorvallen. Is. En dewyl de Grooten Schepper alles tot zyner Heerlykheid, en tot gebruik der men- fchen gefchapen heeft, handelt Aldrovandus van de verfcheide gebruiken, dewelke de men- fchen van elke vogel maaken, (hoe de menfchen zomtyds een bynaam verkrygen , gelyk de Evangelift Fobannes een Adelaar genaamt word enz, Julius Cefar en Ariftoteles zyn Adelaars bygenaamt ) van het gebruik zommi- ger „ Maart en April 1719. 199 ger vogelen in de ydele Afgodendienft der Heidenen , welke voortekenen en voorzeg- gingen tot goede of kwaade uitkomften van zaaken zy uit zommige vogelen haar vlucht, ontmoeting , gevechten enz. malkander by outs wys maakten , alles met bygebragte voorbeelden uit de Aaloude Hiftorie; welke myftike en geheime dingen dikwils verborgen of uitgedrukt wierden , onder de benaming van eea vogel of deszelfs wonderlyke eigenfchap- pea in de Heilige Bladeren, by de Oudvaders en in andere Schriften, hoedanige zeden en plicht-leflen zomtyds afgeleidt wierden van de deugden of eigenfchappen zommiger voge- len, van het gebruik der vogelen in de beeld- _{praak der oude Mgyptenaaren en Oofterfche Volkeren, van de (a) zinnebeelden en Fabe- len, dewelke door zommige vogelen wier- den uitgedrukt by de aaloudeen hedendaagze volkeren, van het gebruik van elke vogel, of deszelfs deelen of uitwerpzelen in de ge- neeskonft, in de {pys en keuken ; hoe de vo- gelen tot de jagt gebruikt worden, van het gebruik der vogelen tot tekenen, als veld- tekenen ‚ook in rouw, begraving, feeftviering, krooningenz. , ook tot eer-tekenen in Ridder- of andere eer-orders,en by beelden gevoegt, om iets met dezelve uit te drukken, insgelyks in wapens en zegels, op fchilden, borftwapens, ftormhoeden, harnaflen, geweer, oorlogs= gereetfchap, cieraaden, fcheepen „huizen enz. 16. Aldrovandus befchryft niet alleen de uit- 4 Welle (4) Emblemata, zoo Natuur-en Konf-Kabinèt, « wendige gedaante van elke vogel, maar ook derzelver inwendige Fabryk en gedaante, en gebruik der inwendige deelen door de ont- leed-kon{t vertoont, en zulks menigmaal zee: naauwkeurig deeltje voor deeltje , benevens haare gersamtens. Hy handelt ook by elke vogel van alle de fpreekwoorden , dewelke van zodanige vogelen afgenomen zyn, op wel- ke konftige wyzen de vogelen gevangen wor= den, en wat al waar te neemen is in haar on-= derhoudiag, voeding, melting, haar bereiding van fpys en drank en zaad, derzelver tam- making, aanleeringin’t klappen, fuiten, zin- gen, onderwyzing tot de jagt , gelyk in de valken enz. haar loosheid, haar neften, en opvoeding van haare jongen, van verfcheide misgeboorten en mon(ters onder de vogelen, de affecten en begeerlykheden , minneryen, fpraak en taal der vogelen, haar geilheid of matigheid, en oneindig veel zaaken, dat ik vermoeid word om dezelve hier alle aan te haalen. ís Noch is dit heerlyke werk overal verciert en opgeheldert met zeer keurlyke plaaten „ dewelke boven alles uitmunten, om dat de- zelve na ’t leven zyn getekent, en gefneden van de aldergrootfte Konftenaars van geheel dtalien en andere deelen van Europa. 18. In het jaar 1602 gaf Ulyfles Aldrovandus zyn werk van de Zefeten en bloedelooze- beesjes uit tot Bologne in folio, hy droeg de- ze voortreffelyke vrucht van zyn Arbeid op aan Maart en April 1719. 20E aan Francifcus Maria de tweede, ende zesde Hertog van Urbizo. Ik zalvan dit Werk niets melden, om wederom in geen oceaan van volheid te geraaken , maar alleenlyk aan- merken, dat alle de beesjes zeer keurlyk na % leven in plaaten afgebeelt zyn, by welke gelegentheid de Lezer mag aanmerken, dat in het uitbeelden van de natuurlyke fchepzels zeer veel werk word gemaakt vande tekenin- gen, dewelke na ’t leven zyn gefchiet, ge- lyk die van onzen grooten Aldrovandus. 19. Na het uitgeven van deze vier ftukken _ kwam onzen grooten Man te fterven, en hy heeft het geluk niet gehad zo lang-te leven, dat zyne overige groote werken het licht be= fchouwden ; maar de Beroemde, Geleerde en voortreffelyke Mannen , Bartholomeus Ambrofinus , Fohannes Cornelius Uterverius Hollander , Hieronimus Tamburinus , Thomas Dempfterus Baron van Muresk , Marcus Antonius Bernta, en veel andere hebben een onuitdrukkelyke lof verdient, dat zy voor deze Weeskinderen zodanige goede zorg hebben gedragen, en dezelve zo heerlyk in % licht gebragt, dat zy niets van haar glans noch achting door ’s Mans dood hebben ver- loren. ' ' 20. Zo ras als Ulyfles Aldrovandus geltorven was, bevalde Raad van Bologze aan Bartholo- meus Ambrofinus Hoogleeraar in de,(a) Natuur- lykezaaken, dewelke betrekking op de Genees- _ N s konft (a) Simplicia medisa, 202 Natuur-en Konft-Kabinet, konft hebben, en Opperfte over de Stads. tuin, geboren tot, Bologze ) om de nagela- te werken van den grooten Ulyfles Aldrovan- dus in ’t licht te geven, want Aldrovandus had by uiterfte wil de aftekeningen en plaa- ten enz. aan den Raad van Bologne aanbevo- len en gemaakt. In hét jaar 1640 gaf onzen Ambrofinus uit het vyfde (tuk vande Werken van Aldrovandus, tynde een Hiftorie der Serpenten , in folio, en in twee Boeken of Hoofd-verdeelingen afgedeelt. Het Boek wierd opgedragen aan de Prins Franciscus Perettas, en is opgeheldert met fchoone plaa- ten, in dewelke de Serpezten (na ’t leven af- getekent ) verbeelt worden. Ik zal niet ver- der van dit werk fpreken, dewyl ik te veel te zeggen zoude hebben , en ook na dezen met meer onderfcheid , klaarheid en nettig- heid van die zaaken (als ik leve) meen te handelen. 2ï. In het jaar 1616 gaf Johannes Cornelius Uterverius Hollander, en Hoogleeraar in de Simple natuurlyke en enkelde geneesmiddelen tot Bologne, uit in folzo het zesde ftuk van de Werken van Aldrovandus, Het werk wierd opgedragen aan Julius Sacchettas, Cardinaal en Legaat a Latere van de Paus tot Bologze. Paus Urbanus de acht{te maakte een Griekfch en Latyních Lofdigt op onzen Aldrovan- dus , die beide voor het werk gedrukt zyn. In dit ftuk word gehandelt van de viervoetige dieren (a) met vafte, heele en ongefplete Of on (2) De Quadrupedibus Solidipedibus,) ‘Maart en April 1719. 203 ongekloofde voeten ; als by voorbeeld. 1. Van de Paarden en derzelver veelvuldige foorten. 2. Vande Ezels en derzelver groot onder- fcheid , als de Woud-ezel , van de Muil- ezel, van de gehoornde Ezels. 3. Van de MMopoceros. 4. Van de Zebra Indica. 5. Van de Olyfanten en der zelver onderfcheid. Van deze dieren worden zo veel heerlyke en we- tenswaardige zaaken verhaalt, dat dezelve een geheel foltazt beflaan, en echter is alles even vol rykdom en geleertheid, 22. In het jaar 1613 wierd het zevende ftuk in folio van Aldrovandus Tyne werken uitgegeven, begonnen door Uterwertus, en volbragt door de Schotfche Baron Dempflerus. Dit werk hans delt van (a) de viervoetige dieren , welker voeten gevorkt zyn, of in twee fpitzen ge= deelt of gefpleten;zyn. Het werk wierd op- gedragen. aan Paris Ledroniuns Aarts-Biffchop van Salisburg. „Onzen Aldrovandus volgt in zyne befchryvingen der dieren meeft altyd de order van Arifloteles; hy verdeelt de kloof= voetige dieren in twee, in aardfche en wa- ter-kloofvoetige dieren ; onder de water-kloof- voetige dieren is tot noch toe, zegt:hy ‚ maar een enkeld ontdekt , namentlyk de Mzppopo- tamus of het Waterpaard van de Ny/. De vorkvoetige landdieren worden wederom in twee foorten verdeelt, namentlyk de. vork-= voetige dieren met horens „ en de vorkvoes tige dieren zonder horens. Alle de gehoren- de vorkvoetige dieren herkauwen , en gr e (a) De Quadrupedibus Bifulcis. zog, Natuur-en Konft- Kabinet , de ongehorende’ herkauwt alleen de Kaz meel enz, 28. Dit werk beftaat emoe enkeld hoofddeel &f boek , en uit duizend en veertig bladzyden, het isverdeelt in zevenendertig kapittels, en handelt. rt Van de Koebeelten en derzelver verfcheide foorten uit alderlei vrernde landen, en van alle de dieren, dewelke onder het ge- flacht der Koebeeften konnen gebragt wore den. 2 Van de Schaapen en derzelver ontel- baare foorten en byfoorten. 3. Van de Gei- ten en Bokken, en derzelver veelderhande foorten en byfoorten uit vremde gewelten. 4. Van de Harten , derzelver verfcheide foor- ten , en verwonderenswaardige byfoorten. s Van de Eland. 6 Van de Rhinoceros of Neus-hoorn. 7. VandeKameel en van veel- derhande foorten van Kameelen.. 8 Van de LEthtopifche Nabis of Carmelopardalis „ of’tKa- meel-formig paard. _g. Van de Varkens „zo tamme als bofch-varkens „en derzelver ver= fcheide {oorten. Dit {tuk is zeer grooten zwaar, en zeer doorwrogt ‚en als doorfpekt met alderlei aangenaame Hiftorien, waarne= mingen en aanmerkingen. Ek, 24e Het achtfte ftuk tard Werken van Ulyf= fes Aldrovandas is in ’t lieht gebragt tot Bo- logne 1637 in folio, door de-vlyt en yver van den’ voortreftelyken Bartholomeus Anmbrofinus. Dit werk-handelt 1-in drie- Boeken (a) van de viervoetige dieren. met geteende voeten, e= (a) De Quadrapedibus Digitatis Viriparis. - Maart en April 1719. Zoff. en dewelke levendig baaren en gebaart wor- den, En 2 van de (a) viervoetige dieren met geteende voeten, dewelke Eyeren leggen, en daar uit voortkoomen, Dit werk is behal- ven de voorredens en regilters enz. 719 bladzyden groot , en zo ryk en overvloedig van {tof , dat ik het zelve te kort zoude doen, daar iets byzonders van te melden; alles is na ‘t leven getekent volgens de wyze van Aldrovandas. PK In ’tjaar 1613 was ook uit de nagelate Schriften van UiyfJes Aldrovandus vergadert, enein order gebragt door Johannes Corne- lus Uterverins, het negende ftuk, het wierd gedrukt tot Bologne in folio, en opgedragen aan Franciscus Vitellius , Aartsbiffchop van Zheflalonica, en Nuncius van den Paus by de Republyk van Venetien. Dit werk händelt in vyf boeken van de Viflen, en in een by- zonder Boek van de Walviffen en derzelver foorten, ’tzelve is van de alderuiterfte naauw - keurigheid, (de plaaten zeer curieus en na’t leven getekent) en alom voorzien met een ongelooflyke {chat van gelcertheid en natuur- kunde, ; 26. In het jaar 1606. was tot Bologze uitgege- ven het deel, dat volgens myu order het tien- de ftuk uitmaakt van de werken van Ulyf/es Aldrovaadús, dit werk is mede in fulzo gelyk allede andere, en handelt van de bloedelooze dieren en water-sz/eten, het isin vier boeken ver- (a) De Quadrupedibus digitatis oviparis, zo6 Natuur-en Konft-Kabinet; verdeelt. ’tEerfte Boek handelt van de (a) bene= looze zee-kwabben. Het tweede Boek van de (4) korftachtige fchub-viflen. Het derde Boek van de(c)fchulp-viffen of kruik-viflen. Het vier- de Boek handelt van de (d) dierachtige water- planten. De Oude hebben zommige dezer ge- ‚ waflen enigzins gevoel toegefchreven , en ge- oordeelt, dat dezelve noch onder de dieren, noch onder de planten byzonder geftelt konnen worden, maar een derde geflacht uitmaaken, dat beider natuur deelachtig is. Alle de horent- jes,kruikjes, fchulpjes,gewasjes en zee-diertjes, plantjes, kwabbetjes, kreeftjes „krabbetjes en andere zaaken op te noemen, zoude voor myn Lezer verdrietig/zyn ; ik zal (als Godt wil ) daar na dezen zelfs en op zyn plaats en tyd van handelen. De plaaten in dit (tuk zyn zeer naauwkeurig en na ’t leven getekent. 2Ta Tot een flot van alles, wat Ulyffes Aldro- wvandus van de Dieren heeft nagelaten , moo- gen wy ftellen het elfde Deel van zyn Na- tuurlyke Hiftorie, handelende van de misge- boortens en monfters, dewelke van andere befchreven zyn, en ook die gene, dewelke van hem zelfs waargeromen zyn, onder de menfchen, dieren, levendige fchepzels en plantgewaflen, alles met zeer keurlyke plaa- ten. Dit ftuk is uit de {chriften en afteke- ningen van Aldrovaudus vergadert, en in 35 er 5 Mollia. 6) Cruftata. (ce) Zeftacea five Conchylia, (d) Zoopkhyta. $ ‚__ Maart en April 1719. 2OP der gebragt door Bartholomeus Ambrofinus, en tot Bologne 1642. #7 Folio gedrukt, en aan Ferdinandus de IL. Gtoot Hertog van Zoftae nen opgedragen. Daar zyn achter bygevoegt voor een aanhangzel alle de aftekeningen van Dieren, Zwftdten, Vogelen enz. , dewelke in de ontelbaare aftekeningen vaa Aldrovag= dus gevonden wierden, en over ’t hoofd ge- zien waren van de voorgaande Uitgever, al= les door de voorzorge en arbeid van onzen Ambrofinus. \ 28, Het twaalfde ftuk van den grooten Aldro= vandus is het Mufieum Metallicum, uitgeko- men tot Bologne 1648. ix Folio met plaaten. In dit Werk word gehandelt van de Meraler, Mineralen en Bergttoften, ’t zelve word gehou= den voor een van de aldervoortreffelykfte Boe- ken, dewelke ooit in’ licht zyn gebragt, en is verrykt met een uitftekende Geleertheid. 20. Het dertiende (tuk van Aldrovandgs is uitgege= ven, en by malkander vergadert uít ’s Mans Schriften door de Hoogleeraar Ovidius Mòz= talbanus 1668. in Folio tot Bologne , met zeer fchoone en na ’tleven getekende plaaten. Het is een Hiftorie van alderhande Boomen en Boomgewaflen, en derzelver vermaartfte vruchten. Maar ’% is nietmogelyk, om aan den Lezer een denkbeeld te geven van de waardy dezer Boeken en Natuurkundige Ge- leertheid, dewelke in deze dertien groote vz Jianten gevonden worden, daarom zal ik te= genwoordig niets meer van dezelve aanhaalen. ik zo8 _Natuursen Konft-Kabinet, o. Ik heb Ee ij dat ik myn Lezer het verdriet aan moeft doen, met een fchets te doen lezen van een Algemeen Hiftorifchryver van de Natuur, niet die als Plinius de gehee= le groote Natuur ( met alles wat daar in is) getracht heeft te befchryven, maar die gelyk onzen weergaloozen Aldrovandus een alge- meene Hiftorie heeft nagelaten, vafì devoor- naamfte zaaken uit het Koninkryk der Dieren, uit het Koningryk der aardfche Bergftoffen, en uithet Koningryk der Gewaflen. 1 Hoe ongemeen wr zaaken onzen Aldro- vandas ook nagelaten mag hebben, en welk een menigte zyn grooten Voorganger Coura- dus Gefnerus (mede een onnavolgbaar algc- meen Hiftorifchryver van de Natuur, ) zo zal echter in gevolg van tyd aan de Lezer blyken, dat haare Nakomelingen (totop dezen huidi- gendagtoe gerekent) noch ontelbaarder me- nigte van zaaken door onvermoeide arbeid, reizen door alle de deelen des werelds, en Onfchatbaare onkoften , van de natuurlyke fchepzels en gewrochten hebben ontdekt. Maar deze Schryvers alleenlyk maar op tetel- len , en haare enkelde naamen aan te haalen, zoude een geheel boekje uitmaaken, gelyk ik in gevolg van tyd zal doen zien. Onder de oude Heidenen is Plizius de grootfte Natuur- lyke Hiftorifchryver, onder de nieuwe Schry- vers en Chriftenen U/yJes Aldrovandus, en onder alle Schryvers als ook onder de Hei- lige Schryvers is de oudite Mofes, gelyk zal blyken Maart en April 1719. z09 blyken in ’t vervolg, want ik zal van de Na- tuurlyke Hiftorifchryvers en van de Natuur- lyke Hiltorien der Oude handelen na ver- volg , en na de order der tyd rekenkunde. By voorbeeld, als ik handele van de natuur- Iyke Hiftorifchryvers en Natuurlyke Hiftorie der Mebreërs, zalik zulksvan de eerfte oor- fprong dier Natte tot deszelfs ondergang ver- volgen van Schryver tot Schryver, of van zaak tot zaak, en van deze wederom overgaande op de Mgyptenaaren, Af]yriers, Arabieren, Per- fen en Grieken, of andere Natien, zal ik elk _ by zyne Natie vervolgen en afdoen. _ Van de Oudheid der Natuurlyke Hiftorie, en eerft van die der Hebreers, 1. M Ofes is de eerfte, oudfte en waarachtig- fte Natuurlyke Hiftorifchryver, (zo veel __aan ons bekent is} dewelke van de Aaloud- heid aan ons is nagelaten: Het is wel waar, dat zommige Zhalmudiften van andere Schry- vers droomen, maar de al te groote vrymoe- digheid van giffen fteekt in die Schryvers alle. zins te veel door; zo lang als ook noch nie= mant bewezen heeft , dat de vyf Boeken van MMofes van geen Goddelyk gezagzyn , en zo lang als de oudheid aller volkeren en aller Schryvers voor de oudheid van Mofts tyd-re- kening zwichten moeten , heb ik groot en on- wraakbaar recht om vaft te ftellen, dat Mofes de oudfte Natuur-befchryver is, die wy overig hebben. o Schoon zio Natuur-en Konft-Kabinet, 2. Schoongenomen iemant bewees al eens , dat zommige Boeken onder de ZEgyprifche , He- breenwfche,Chaldeeuwfche, Syrifche of oude A- rabifche gevonden waren , dewelke voor Mofzs tyden, of doen Jacob met zyne kinderen in LEgypten kwam, of zelfs eerder gefchreven waren , dat zoude myn gedachte: weinig kon= nen hinderen; want dewyl MMofes de Schep- ping van de groote Natuur zelfs befchryft, is deszelfs Natuur-befchryving of Natuurlyke Hiftorie in zo ver de oudfte vanalle, dewel- ke aan ons bekent zyn. 3. Meeft alle de Geleerde, dewelke aanteke- « ningen en uitleggingen gemaakt hebben over Boek Jobs, koomen daarin overeen, dathet Boek Jobs ouderis en eerder gefchreven, als de vyf Boeken van Mofes, en dewyl in dit Boek ook eenige natuurlyke zaaken gemeldt worden, zoude vervolgens deze Natuurlyke Hiftorie van Job ouder moeten zyn, als die van Mofes , maar dit krenkt ook geenzins het gevoelen , dat /Mofes de oudfte Natuurlyke Hiftorie heeft gefchreven, want Mofes is by Jooden, by Ghbriftenen door aanhalingen in “Nieuwe Teftament, en by Turken voor een Goddelyk Schryver aangenomen en altyd ge- houden : en hier uit volgt, dat de Hiftorie van MMofes de oudfte is, om dat hy van de Schepping af begint. Al hadde de Geeft Gâds van dit jaar 1719 (daar wy nu in leven ) voor ons door een menfch laten fchryven en bekent maaken , wat in de Schepping der groo- te Mani èn April tto zr te Natuur in der Hof van Eden, voör en in- de Zondvloedt, iù-de Arke, en Kort daar na enz. onder de Natúurlyke zaaken was vore gevallen,zoûde zödamig een onfeilbare Befchry- ving ( wat de zaak belángt) voor de alderoudfte en eerfte Natuur!yke Hittorie moeten gehou- den worden, en zoddnig ook zyn en blyven, dewyl de leeftyd nóch de perzoon van Mofes ons niet raakt ‚in ’t {tuk van de oudheid zyner Natuurlyke Hiftorie, 4. Dat het Boek Fobs zeer oudis, zal niemant ontkennen, dewyl Job gecsteert word in het Apocryphe Boek van Tobias , en door Eze= chiel, en dewyl van zeer veel Heilige Schry- vers plaatzen worden aangehaalt, dewelke met zommige plaâtzen van Job gelykluiden- de zyn, ja Zelfs van Mofeés. Maar de groot- fte kragt word aan ’t gevotlen vande oud- heid van ’t Boek fobs bygezet, dat in ’t ge- heele Boek Jobs thergens eenige melding word gemaakt van de wéêtten van Mof?s, noch van _deverrichtingen dert kinderen Ifraëls. 5: | Zommige zyn van gedachten , dat Jo% zyn Boek in de Syrifche Taal gefchreven heeft, en dat Mofes het zelve in de Hebreenwfche heeft vertaalt, en met eetrige byvoegzels ver- meerdert ; dit was ouwelings het gevoelen van Origenes. De Geleerde Biffchop (a) Petrus Daniel Haet vegt, dat Gregorins Nazianzenus Salomon de Schryver van 't. Boek Jobs oot- deeldetezyn, en dat Martinus Lauthêrus dit O 2 ger fa) Demonftratio Evangelisa Propofit, IV. 212. Natuur-en Konft-Kabinet, gevoelen omhelft heeft ; dat wederom an- dere het Boek PFobs aan de eene of andere van de Propheten toeeigenen’; dat Frede- ricas Spanheim oordeelt, dat Job (of zyne Vrienden ) dit werk als dagelykze aanteke- ningen heeft nagelaten in de oude Arabifche of Syrifche Taal, en dat uit deze aantekeningen ten tyde van Salomon, door een Hebreër of Jood van die tyd daar de Hiftorie van Jot (zo als wy dezelve nu hebben ) is gemaakt en te zamen geftelt, ; Maar dat Mofes de oudfte Heilige Natuur- befchryver, dewelke wy hebben, zoude zyn, word kragtig beveftigt door den zeer Geleer- den Huetius, want na dat hy alle gevoelens naauwkeuriggeexamineert heeft, {telt hy vaft, dar ’t Boek Jobs door Mofes zelfsún zyn jong- heid is gefchreven, terwyl hy by zyn Schoon- vader Jethro was , om de Jfraëliten of het volk van zyne Natie te trooften in haar on- derdrukking, door de dwingelandy van Pha- rao veroorzaakt. Hier toe brengt Muetius veel bewyzen uit overeenkomft van ftylby, en dat de {taat en elende der kinderen Jfraëls wel met de Hiftorie van Job overeenkwam , dat Pharao de Zatan was , en meer waarfchyn=- Iyke giflingen, dewelke de Lezer daar kan nazoeken. Dit (zegt hy } is ook het gevoe- len der Zhalmudiften in Baba Bathra, en van Rabbit David Kimehi, van Origenes , van Methodius by Photinus, Polychronius enz. en ook een menigte van nieuwe Schryvers ; Ja zommige hebben het Boek Jobs aan de vyf ee ne en Maart en April 1719. 213 vyf Boeken Mofis als een zesde Boek ge- voegt, en in dit geval, Lezer, zoude Mofes dan de oudfte Heilige Hiftorifchryver der Na- tuurlyke Schepzels zyn, die wy hebben , maar dit gevoelen kan niet doorgaan, dewyl Job veel ouder is, en omtrent met Caath gelyk in ouderdom, die de Grootvader van Mofes ‚eneen Zoon van Levi was. Job fchynt gebo- ren uit Zara Nichtvan Ezau, op dien tyd, toen Fofeph van de vrouw van Potiphar tot overfpel wierd aangezocht. Maar dewyl het Boek PFobs zo zeer niet voor een Natuurlyke Hiftorie kan geacht worden, als de vyf Boe- ken Mofis, zullen wy ons aan dat Boek in dit geval zo veel niet kreunen. Dat de Boeken van Mafe: de oudfte Boeken zyn van de gene , dewelke wy over hebben behouden , blykt noch kragtig , dewyl de Boeken van Mofes (dat zeer aanmerkelyk is) de Bron en Fontein zyn, daar de Schryvers van alle de oude Volkeren uit gedronken hebben , daar by na alle de Natter van de geheelen aardbodem haare Afgoden , halve Go- den, Helden en eerfte uitvinders van nieuwe zaaken uit hebben verziert. Alle Natien heb-" ben haare Godsdienften en Oudheden maar bezwalkt met een mit van verzieringen, ver- tellingen , fabelen en vermommingen, uit deze eerfte Boeken van Mofes getrokken. De Pheniciers, de Zgyptenaars, de Perfianen, de Grieken, de Indranen, de Thragsers, de (oude Romeinen, de oude Duitfchers, Gal- Oo 3 vn den, 214 Natuur-en Konft-Kabinet , len, Britanners, Spanjaarden , en zelfs-de Amertcanen: hebben onder. alderhande perzo- nagien ,gedaantens en vermommingen, Mofes goddelyke eer aangedaan „ gelyk onweder- fprekelyk getoont word van de (a) Biffchop Huet. 8 kt MS , Wie zal ons ook weigeten, dat inde Boe= ken van Mofes een Nartuurlyke Hittorie. ge- vonden word, of-een ,Hiftorie der groote Natuur, daar de eerfte beginzelen van alle gefchape záaken in de-Baekensvan Mifes ge- vonden worden > Wy vinden in ZMofes niet alleen de befchryving van «de {cheppinig der geheele groote Natuur en dezes. Aardbodems, maar ook Godskunde en den Godsdienft, door dewelke de Schepper van zyn Volk wil- degedient zyn. Wy vindenin dezelve naauw- keurige Geflacht-regitters en. Hiftorien van de alderheerlykfte der Natuurlyke Schepzelen,, namentlyk de Menfchen , en van de geflach= ten en onderfcheid der dieren;s wy vinden in dezelve Land-befchryvingen van zeer veele en verfcheide Landen , mitsgaders een. uit- muntende Regeerkunde, naauwkeurige be- fehryving der Leger-tuchten en orders, de wetenfchap der Wetten en van het recht en billyk, Weeg- en Meet-konft, Bouwkun- de , Smids-kontten , Smeltkonft „ Schoen- * makers- en Leerbereiders konften, Verf konft, Borduurkon(t,en meer andere Konften en Am- bachten; lees (gelyk hier van boven dien een groote menigte andere Schryvers konnen gele- zen * (a) Demonfirat, Evangehca propofit. 17, ii} Maart en April 1719. zis _ gen worden }de meergemelde Biflchop(a) Huet; en’ zal klaarder opkoomen, wanneer wy na dezen en in andere twee-maandelyke Kabinet- tenhandelen van de Natuurlyke Hiftorien , Wetenfchappen , Konften en Ambachten der oude Hebreërs. 9. Mofes wierd geboren in het jaar na de Schep- pingo der wereld 2373, en voor de Geboor- te Chrifti 1611 , wanueer ( na het fchryven van Demetrius by (b) Eufebius ) Amram de Vader van Mofes 78 jaaren oud was. Dezen Am- ram wierd geboren in het jaar na de Schep- pinge der wereld 2295. en voor de Geboorte Chrifti 1639. Eufebins getuigt , dat omtrent dien tyd geleeft zoude hebben ( na ’t fchryven van veele zyner voorzaaten ) PROMETHEUS, dewelke de wilde menfchen tot burgerlykheid hadde overgebragt. 10, In dezelve tyd, dat Mofes geboren wierd, regeerde de zestiende Koning van Affyrzen Spartheus, dentyd van tweeenveertig jaaren, na de aantekening van Eafebius, en over (c) Syctonien de veertiende Koning, met O4 naame (a) Demonftrat. Euangelica, (6) IX Preparat. Evangelic. (c) Sycionia was een klein Landfchap , dat noch hedendaags als ingelyft legt in ’'t Herrogdom Cla- ventie onder de Turk , en heeft nu zeer weinig in- woonders, het legt in't Koningryk Morea, dat een Byna-Eiland is in Griekenland, en word hedendaags Bafilica genaamt, maar is meelt vervallen; het was ouwelings 216 _ Natuur-en Konft-Kabinet, * naame Marathus, den tyd van twintig jaar, volgens den zelven Euftbiuns ; en in de le- venstyd van Mofes hebben noch geleeft de vyf- tiende Koning van Stcyoz , Echyreus , en heeft geregeert vyfenvyftig jaar volgens Eufebins, en de zeftiende Koning over Steyon, Corax, dewelke volgens Eufebius geregeert heeft der- tig jaaren, gelyk ook de zeventiende Koning van Sicyon, dewelke volgens Eufebius vyfen- dertig jaar regeerde „en Epopeus genaamt wa, Noch regeerde na Spartheus onder het leven van Mofes over die van Aflyrien de zeven- tiende Koning, Afcatades, den tyd van acht- endertig jaar, volgens de aantekening van Eufebins. Onder het leven van Mofes heeft ook geregeert Phorbas, de zesde Koning van de (a) Argiven, en deze regeerde vyfendertig jaar, na het getuigenis-van Eufebius ; als ook de zevende Koning der Argiven, Zriopas ge- naamt, dewelke na ’t zeggen van Eafebius zesenveertig jaaren geregeert heeft, mitsga- ders de achufte Koning der Argiver, Croto- pus genaamt, dewelke volgeus den meerge= melden Exfebius eenentwintig jaaren gere- geert heeft ; ook heeft noch by het leven van Mofes ouwelings zeer vermaart wegens de overvloed der Olyven ; de Inwoondersvan dit Land wierden hyde Ouden doorgeftreken over haar ongemeene weelde, of laffe overdadigheid en gemakkelykhied, ’t Isook zeer geroemt om de liefhebbery der (childerkonft, en isook de voornaamfte werkwinkel geweeften fchool van de marmersen albaften, van de metalen en mineralen, en zeer vruchtbaar in laurierboomen enz. (a) De Argiven is een volk planting in Griekenland geweelt, id 5 7 Maart en April 1719. _ 217 Mofes geregeert Amyntes de achtiende Koning van Affyrien , en regeerde vyfenveertig jaar. Onder de leeftyd van MMofes bezat ook Phor- bas het Eiland Rhodus, en Fob is geftorven terwyl Moes geleeft heeft, vyfenveertig jaar voor dat de Kinderen Afraëls uit LEgypten vluchteden, in zyn hondert negenentachtig{te Jaar, doen Mofes vyfendertig jaar oud was. IL. In hetieven van Mofes, en in het Jaar na de Schepping der wereld 2426, en voor de Geboorte onzes Zaligmakers 1558, heeft het Koningryk van die van Atheren een beginzel genomen, en de eer{te, dewelke daar gere- geert heeft, was Cicrops, en de tweede was Cranaus, die negen jaar, en de derde was Amphiklyon , die tien jaar regeerde, volgens Eafebins. By het leven van Mofes ftierf ook (a) Amram, de vader van Mofes, in zyn hondert en zevenendertigfte jaar. 12, Onder het leven van Mofes in het jaar na de Schepping der wereld 2438, en voor de Geboorte Chrifi 1546, oorlogden de (4) Os Chal- (4) Ziet Exodus VI: 20, (4) De Chaldeërs was een volk in t Koningryk van Babilonien , welker Koningryk Cuarpaza ge naamt was, en in ’t gemeen Yerachen Caldar , en by de Turken CurpisranN word genaamt, na het Betuigenis van Fopannes Leunclavius 5 'tis het ge- deelte van Babilonien ‚ dat na ’r zuiden ftrekt, ra- kende aan het woeft Arabie en aan de Perfiaanfche Golf, het was voor dezen onder her des er. 218 Natuur. en Konft-Kabinet, Chaldeers tegens die van Phenicien (a)volgens’ het getuigenifle van Eufebius. 13: Ik geloof niet, dat al aan myn weet-gie- rigen Lezer mishagen zal, dat ik mededeel alles , dat merkwaardig onder het leven van de Man-Gods Mofes „ by andere Natien is voor- gevallen, en van de aaloude Schryvers uit de diepfte duifternis is opgebaggert, dewyl deze zaaken veel licht zullen geven aan de Natuur- Iyke Hiftorie des Bybels, en aan de Natuur- Iyke Hiftorikunde der andere MNatiew, de- wel- Perfianen, maar is nu onder de Turken, te weten geheel Babilanien, In dit land worden de Rivieren de Tiger en de Euphraat te zamen gevoegt, en des- zelfs voornaamfte Steden zyn Bagdad, Balfèra, Cu- Ja, enWaftrum. Vide Ferrarii Lexie. Geogr, litt. Ch. (a) Phenicie is een Landíchap van Syrie aan de zeekant, tuflchen het overige van Syrie nade noord» kant, en Pateftina na de zuidkant. In Phenicie wa- ren wel eer de wydvermaaerde fteden Zripolis, By- blus, Tyrus en Sidon, en tegenwoordig noch Fripo- lis en Barytus. De Pheniciers waseen volk, dat van de kant van de Roode zee hier wel eer was aange- koinen , en in verfcheide Provintien gefticht hadden de fteden Tyrus , Sidon, Thebes, Utica „, Hippo, Lep- zis, Maffilia en vele andere. Plinius, Lucanus en andere getuigen, dar deze Phuniciers eerft delerteren en de konft des fcheepvaarts zouden gevonden hebben. PAenicie was ouwelings twederley. 1. Het eigentdyk Phenicie, daar de fteden Tripolis, Boirys, Byblus, Berytus en Sidon in waren. En 2, Phenicie van Damafcus, in her welke de fteden Darzafcus, Heliopolis, Abyla Lyfame , en Cefarea Paneas gevonden wierden. Vide Lexicon Geograph. Bau- drandex Suida , Stephano de Urbibus, Strabone, Plinio Gvc, Maart en April 1719. 219 welke ikvan tyd tot:tyd ( elk by zyn eigen gatie gefChikt ) mene af te handelen. EK 14. ‚By het leven van Moss heeft Dercalion op den Berg Parzaf/us begonnen te regeren, in hetjaar nade Schepping der wereld 2442 , en voor de Geboorte Chriíti 1542. volgeus het getuigeniffe van Enfebius, en na de uit- rekening van den grooten Jezuit Petavius, in zyn Boek over de Geleertheid der T'yden. En de vermaarde Zondvloed; dewelke de Zondvloed van-Deucalion by de Fabeleufe Oudheid genaamt. word, moeft (_na de aanr- tekeningen van Clemens den Alexandriner ) voorgevallen zyn in het jaar na de Schepping der wereld 2470 , en voor de Geboorte van Chriftus 1514. en voor de brand van Zroyez 330-jaaren. 13. Op dat gy de Oudheid van Mofes tydreke- ning, zeer waarde Lezer, zoud ontdekken, en hoe zeer de Fabelachtige Griekjes en an- dere Natienhaare Outheden ontleent hebben uit de fchatten der Hebreeuwfche Wysheid en Schriften van /Mofes „is het de moeite wel waar- dig, dat gy aanmerkt, dat de Oude droom- den, dat Deucalian was de zoon van Pro- … metheus , aan dewelke (doen hy volwaffen was) Ephimetheus, dewelke zyn Oom van … Vaders kant was, zyn eigen Dochter ten Houwelyk gaf, met naame Pyrrha, Wan- neer nu deze Dencalion , die Koning van Theflalte was, regeerde , ontftond (na zyn droomen) een algemeene watervloed. over de 226 Natuur-en Konft-Kabinet, de geheelen Aardbodem, waar door het ges heele menfchelyk geflacht wierd uitgeroeit „ zodanig nochtans, dat de Koning Deucalion, en zyn wyf de Koninginne Pyrrha, met haar beide alleenlyk overbleven , dewyl zy met haar fcheepje aan den Berg Parnas aan land dreven , dewyl daar het water eerft fcheen te vallen. Hier vroegen zy aan ’t Orakel van Themis om raad , teweten door welke middelen het menfchelyk geflacht zoude te herftellen zyn, en kregen tot antwoord, dat zy de beenderen des grooten Moeders over ’t hoofd op de grond zouden fmyten. Zylieden hier doorde fteenen des aardryks verftaande , raapten dezelve van de grond, en fimeten de- . zelve wederom over ’t hoofd, dewelke date= Iyk in levendige menfchen (zo wel mannen als vrouwen ) veranderden. Byaldien nu de Lezer deze Hiftorie niet mochte geloven, kan hy zelfs dezelve lezen by Ovidius, Vir= gilius, Manilius, Juvenalis, Lucianus, Pla. tarchus, Theophilus, en een menigte andere Schryvers. 1ó. By het leven van de Man Gods Mofes, wierd ‘de Stad (a) Corinthe ( dewelke te vo- ren (a) De Corinthiers waren ouwelings zo zeer tot Hoerery genegen, dar zy dat foort van vrouwen in een groote waarde hielden, en dar zy in haar open- baare gebeden Venus baden „dar zy doch de hoeren wilde vermeerderen en bewaren; de vermaarderyke hoer Lais is een Corinthifche hoer geweelt. Die Stad is tegenwoordig noch zeer groot en bevolkt, maar zonder enigelterkte; zy is te voren onder de Heer- Maart en April 1718. _zzE ren Epbira genaamt wierd) gelticht „te weten in ’t jaar nade Schepping der wereld 2463.en voor de Geboorte van Chriftus 1sa1. volgens Eufe= bius. Deze Stad legt op Morea, en deelt haar naam mede aan’t Landíchap Corinthie,zy word (na het getuigenifle van Leaxclavius) van de Turken Gereme genaamt, en was voor de- zen een zeer vermaarde Republyk. De zee- boezem van Corinthe word hedendaags Golfo di Lepanto genaamt. 1%: Petavius (dewelkede T'yd-rekenkunde ten uiterfte verbetert heeft) tekent aan, dat de zond- vloed is voorgevallen in ’t jaar na de Schep- ping der wereld 1655, en voor de geboorte van Chriftus 2329. en geeindigt met het jaar na de Schepping der wereld 1656, en voor de Geboorte van Chriftus 2328. En dewyl Mofes geftorven is in het jaar na de Schepping der wereld 2493, en voor de Geboorte on- zes Zaligmakers 1491, zyn tuffchen de zond- vloed en de fterfdag van de man Gods Mofes verlopen acht hondert en zevenendertig jaa- ren. En dewylde Kinderen Zyraëls in Mgypten- land geleeft hebben (van zedert dat de Stammen met Jacob daar in kwamen , totdat zy onder Mofes daar wederom uitgeleidt zyn ) een tyd van twee hondert en zeventien jaaren, is het wel bedenkelyk , dat de Jfraëkten, en ver- vol- _ Heerfchappy der Venetianen geweeft, maar nu on-. ‚der de Turken, want de Turkfche Keizer Mahomet de tweede heeft in *t jaar na Chriftus geboorte 1458 dezelve de Venetianen ontweldigt. Wide Lexton Geograph, Ferrarii List. Go, 222 Natthur-en Konft-Kabinet; volgens ook zelfs Moes de Wetenfchappeh , Konften, Handwerken en kennifle der Na- tuurlyke Zaaken van de Zgyptenaaren heb- ben konnen leeren, behalven de zaaken, de- welke haare Voorvaderen aan haar hadden nagelaten. Op dat een onkundige Lezer hier niet belemmert mag worden met de tydreke- ning , zal ík noch iets zeggen, want Exo- dus Kap. xit. vers 40. en 41. AÂor.vir #,6. en Galaten 1m. y. 17. ftaat wel uitdrukkelyk , dat de Kinderen Jfraêls 430 jaaren onder de flaverny der Zgyptenaaren geleeft hebben, maar deze tyd moet gerekent worden, ’t zedert Godt de belofte aan Abraham dede. Ziet Genefis Xv. f. 13, 14. na welke tyd Abraham en zyn zaad zoude vremd zyn, en Onderdrukt worden goo jaaren, waar by ge- voegt de 30 jaar van de tyd af, dat Abrabhanz uit Ur der Chaldeenging, doen hy de eerfte belofte ontfing, zyn dus de 430 jaaren vervult; en daarom moeften de 430 jaaren niet eigentlyk noch alleen van J&aëls wo- ningin ZEgypten, maar ook van haarer V oor= vaderen woning in Caraan en Mefopotaitie verftaan worden, gelyk dit van werfcheide geleerde Lieden getoont is. 18. Wanneer wy aandachtig letten op de tyd van een groote zeshondert jaaren, dewelke ver- lopen zyn tuflchen de Zondvloed en voor dat Jacobin LEgypten kwam, konnen wy zeer wel begrypen, dat de Zgyptenaaren tyd ge- noeg gehad hebben, om een welgeftelt en ben volkt Koningryk uitte maaken , en om en vec Ki Maart en April, 1719. _ z25 veel Wetenfchappen, Konften , Handwerken _ en Natuurlyke Hiftorikunde te verkrygen, als ik na dezen toonen zal, dat bydie Narie en haar gebuur-volkeren in die tyden bekent zyn geweeft. Als wy eens’ in aanmerking nee- men , hoe kragtig wy inveel Konften, Weten= fchappen en Handwerken in deze laatfte twee hondert jaaren gevordert zyn, zouden wy dan niet zeer lichtelyk konnen begrypen , dat de menfchen over de geheelen aardbodem, van de Zöndvloed af tot de fterfdag van MMofes, in een tyd van een geheele acht hondert en zevenendertig jaaren, onuitfprekelyk veel in die zaaken konnen gevordert zyn ge- weeft? 19. Maar ’t geen de kenniffe der Natuurlyke Hittorien , Wetenfchappen , Konften en Hand- werken der Aaloude Mebreën noch meerder glans byzet, is, als wy begrypen, met welk een fchat en rykdom van Wetenfchappen , Konften en Natuurkunde, Noach (die zo veel honderde van jaaren voor de Zondvloedet geleeft hadde) en deszelfs zoonen en huisge- zin verrykt moet gweelt zyn , doen hy na de Zondvloedt uit de Arke wederom op dezen Aardbodem kwam. Waarom zouden zyne Nazaten, die met een ryke voortteeling van kinderen gezegent wierden, niet hebben konnen vermenigvuldigen , en dat ineen tyd van achthondert en zevenendertig jaaren 8 En waarom zouden die Nazaten van „Noach, „dewelke onder her beftier en de leiding Gods wa- ma4 Natuur-en Konft-Kabinet ; Waren , niet hebben overgehouden, en by overlevering van haare Voorvaderen bewaart de kenniffe der zaaken en verfcheide konften? Waarom, vraag ik noch eens, zouden zom- mige van de Goede (hier en daar onder de kwaade verfpreidt ) de kennifle der natuurlyke zaaken ,de Wetenfchappen en Konften vanVa- der Noach niet hebben konnen voortplanten ? Dat wy dagelyks , wanneer eenige Verftandige, eenige Geleerde, of eenige Konftenaars ín een boerfch en onbedreven land koomen, zien gebeuren, zoude dat alleen niet waar moe- ten zyn, noch hebben konnen gebeuren aan de oude Mebreén ? 20. Alle de Hiftorien der Aaloude Volkeren, en alle die voor Uitvinders van Wetenfchap-= pen , Konften , Handwerken , en kennifle der Nartuurlyke fchepzels by dezelve geacht zyn, worden zodanig opgedilt, dat wy door de minfte van alle haare fabelen, daar zy de- zelve mede trachten te bedekken of te ver- heerlyken, zeer lichtelyk heen konnen zien, dat zy dezelve ontleent hebben van de geleert- heid van Noach en zyne kinderen, of dat zy met haarevermomde Perzonagien, Goden, halve Goden, Helden en uitvinders van zaa- _ ken , niemant hebben befchreven (dog onder andere naamen ) als zodanige Hebreeuwfche Perzonen , als reets by de Jooden al lang voor haare Schryvers befchreven waren, ge- Iyk ik middagklaar, als ik van haare natuur- Iyke Hiftorien, Wetenfchappen, Konften en Handwerken handele, zal toonen. iest ‘der Maart en April 1719. 225 der Hermes Trismegiftus,of Thaut of Mercu- rius , haar Jris, Ofiris, haar Zoroafter , en a een ontelbaare menigte andere zullen uit haa- re fehuilhoeken voor den dag gehaalt worden, en door *t Hebreeuwfche licht der geleert- heid voor uwe oogen verzwindelen , en in ydele naamen veranderen; hoewel ik echter niet zal trachten (als een uitmuntend geleert Man van de voorleede eeuw ) byna alle uit- vindingen der Oude aan een menfch (hoe ‚zeer ook onderwezen van Godt ) te weten aan JMofes toe te eigenen. Wan het Leven van de eerfte Natuurly= ke Hiftorifchryver , de Man Gods Mofes. 5 1. Te oordeele, dat het zeer nodig is, en veel nut aan myn Lezer zal toebrengen, dat ik een korte en klaare befchryving geve van het le- ven van de alderuitmuntenfte, alder waarachtige fte, aldereerfte van alle die ons overig zyn, en van de alderheiligfte Natuurlyke Hiftori= fehryver en Man Gods Mofés; want, behal= ven dat myn toeleg is, om door het befchry- ven van alle deze zaaken te bewyzen, dat de Boeken van MMofes waarachtig en goddelyk zyn, en dat dezelve de Fonteinen zyn, daar naderhand alle wysheid en geleertheid , we= tenfchappen , oudheden en hiftorien van an- dere Natten en Volkeren, door haare Schry- vers zyn uitgehaalt en ontleent, zal ik noch daar en boven (na en) aantoonen de {chat en 226 Natuur-en Konft-Kabinet, en rykdom der Natuurlyke Hiftorien, We- teufchappen „ Konften en Handwerken der Aalouden, dewelke in deze Boeken (als in een onbederfelyke en goddelyke fchatkitt) voor de nakomelingen ingezult zyn. ps De Aartsvader Jacob bragt in Agyptea, 20 t zyne Zoonen alsderzelver Huisgezin (a) behalven Fofeph) vyfenzeventig zielen, van dewelke alle ‚de Kinderen Jfraêls , die na- derhand in zulken groote menigte uit fgyp- tenland onder het geleide van Mofes vertrok- ken , voortgekomen waren in de tyd van 217 jaaren. (4) Doe nu Fofephgeftorven was, ende alle zyne Broeders, ende al dat geflachte, zo werden de Kinderen Ifraëls vruchtbaar, ende wieflen overvloediglyk, en zy vermeerder= den,ende werden ganfch zeer magtig ‚zodat het Land met haar vervult werd. Daar na flondeen zienwe (c) Koning op over Agypten „die Jofepb miet gekent hadde enz. Deze Koning (gelyk inde volgende verfen van dat Kapittel van Éxo- dus enz. blykt ) verdrukte de Kinderen 4f= raëls door fchattingen en kwellingen en ge- bood, dat alle het mannelyke , dat van de Vrou- (a) Ziet Handelingen, Kap. vir... 7. (B) Exodus 1. 7,6. vor 16. c) Deze Koning was nieuw ten opzicht van zyn wyze van regeren, en fchynt een van de vyf achter- een volgende Tyrannente zyn, dewelke over Z7yp- ten geregeert hebben , als r. Mezopkus. 2. Oras of Burfirid. 3. Cecrops. 4. Thermutis. $. Rathoris. Want de naam van Pharao wâs gemeen aan alle Koningen van ZEgypten, Dieterici Antiguit,Biblic, | Maart en April 1719. 227 _ Vrouwen gebaart wierd, in de Rivier moefte verdronken worden. Dit gebod was ik, oorzaak , dat Mofzs, die uit de Stamme Levi geboren was, door zyn Moeder in de Rivier tuflchen de biefen wierd gefleld in een toegepekten gelymt kift- je van biefen, na dat hy drie maanden oud en zeer fchoon was, daar hy by geval door de Dochter van Pharao ontdekt wierd, en _ by zyn eigen Moeder ( dewelke by Pharao's Dochter voor de Moeder niet bekent was ) ter opvoeding beftelt. 4. | … _ Zo haaft als onze Heilige Hiftorifchry- ver der Natuur een jongeling was gewor- den, wierd hy aan de Dochter Pharao's we- derom opgedragen , dewelke hem voor haar Zoon aannam ; (a) Ende zy noemde zynen naam Mofe, ende zeide, want ik hebbe hem uit het water getogen. Te voren is hk dat Amram de Vader van Moses was , maar Mofes hadde een ‘Zufter, dewelkeouder wasals Hy. Deze was Mirjamof Maria genaamt, en wierd ge- boren in ’t jaar na de Schepping der wereld 2367. en voorde Geboorte van Chriftus 1617. na de ftelling der Hebreers in de Chronyken. Behalven deze Zufter hadde /Mofes ook een ouder Broeder, dewelke AARoON genaamt was; deze Aarorjs geboren in het jaar na de Schepping der ld 2370, en voorde Ge- Bee 4 boor- (a) Exodus uw. zo z28 Natuur-en Konft-Kabinet , boorte van Chriftus 1614. zo dat Aaron drie jaar ouder was als Mofes,gelyk gefchreven ftaat. (a) Enae Mofes was tachtig jaaren oud, en Aaron drie en tachtig jaaren oud, doe zy tot Pharao fpraken, Na dat Mofes onder de Migyptenaars ge- woont hadde, en als een Zoon van de Doch- ter Pharao's aan ’t Hof verkeert hadde, en veertig jaaren oud was geworden, gelyk blykt uitde () Handelingen der Apoftelern uit de volgende woorden: Ende Mofes wierd on- derwezen in alle wysheid der LEgyptenaaren, ende was magtig in woorden ende in werken. Als hem nu de tyd van veertig jaaren vervult was , kwam hem in zjn herte, zyne Broeders de Kinderen Ifraëls te bezoeken. #: Doen Mofes zich op de reis begeven hadde, en (het Hof verlaten hebbende ) de laft en on- drukking zyner Broederen de Kinderen Zfraëls met ongenoegen befchouwde, ontdekte hy by geval, dat een zeker Egyptenaar een 1fraë- lyt of Hebreeuwfch Manfloeg. De edelmoe- digheid het medelyden ontfteken hebbende, en het medelyden de toorn gaande maakende, floeg Mofes ( om zyn Broeder te wreeken ) den Egyptenaar , dat hy ftierf, en begroef hem of ftopte hem weg in het zand. 8 Het geval, of liever de Beftiering Gods wilde, dat Mofes des anderen daags juift twee He- (a) Exodus VIL. 7. (b) Handel, VII, /. 22, en 23, enz. Maart en April 1719. 229 Hebreeuwfche Mannen zag twiften : datelyk deed zich wederom een uitwerking van de rechtvaardigheid en edelmoedigheid op in de Geelt van Mofes. (a) Ende hy zeide tot den ongerechtigen, waarom [laat gy uwen naaften ? Maar deze van het ongeluk van MMofes met de Mgyptenaar kennis hebbende, verweet de manflag, dewelke daags te vooren gebeurt was, aan Mofes, die deze zaak ter herten nam, en wetende, hoekwalvyk dit aan’t Hof en by Pharao luiden zoude, de vlucht nam, na het Landfíchap Midian, of Madian by de Madtaniten. 9. De Geleerde Samuel Bochartus (b)toont, „dat Midraz in het ftenig Arabier legt, dathet Land van Chus en Madia een en het zelfde was, dat. deze Volkeren met verfcheide naa- men, die een en hetzelfde betekenden, wier- den genoemt, als de Chufiten, Madtaniten, Jfmatliten, Sceniten, en in latere tyden de Saracenen. Dit Landfchap Chus ( daar Madt- an in is) daar ZMofes de vlucht na toe nam, legt aan de Arabifche zyde na de boven kant van’t rode Meer , aan * gelukkig Arabien; dit Volk is van een bruine koleur, en word „van veel hedendaagze Schryvers de Saracenen of Mooren genaamt, en (trekt zich uit tot Me- dina en Mecha. Zy zyn atkomttig van Cas, daar Mofes van fpreekt: (c) Ende Chams zoon 3 nen (2) Ziet Exodus Kap. II. 7.13. (4) Vid. Phalez. Lib. 4. Cap.r. te) GenefisKap. X. w. 6. 230 Natuur-en Konft-Kabinet, nen zyn; Cus ende Mifraim, ende Put, en. de Canaan, re, 1: Dat de Sta DIAN; daar Mofes na toe gevlucht was, ín Arabien aan de oever van de rode Zee gelegen was, blykt uit (4) Fofepbus, uit (b) Hieronymus , uit (c) Pro- lomeus , uit Bochartus op de plaats van my aangehaalt, en (alshet nodig hadde) uit veel bewyzen. Dit Volk woonde meeft onder tenten , en waren halve roofvogels. Het is uit de oudfte Schryvers wel klaar te bemer- ken, dat deze Chufiten ‚ Madianiten en If- matliten enigzins verfcheide Volkeren wa ren, om verfcheide betrekkingen , maar zy woonden als vermengt onder malkander , en zyn eindelyk ín eene Natte te zamen gefmol- ten, dewelke lang daar na de Saracezen ge- naamt wierden. Dit Landfchap van Arabie word hedendaags Hegias genaamt, en fcheidt het fteenachtig, Arabie van het gelukkig Ara- bie, en hoort (cigentlyk genomen.) aan geen van beiden ; dit Hegtas word verdeelt in ’ Hegias van Medina, en in t Hegtas van. Mecha: dit Volk was by oude tyden zeer tal= ryk en machtig „ maar zeer veracht. De naam van Chus, dat ouwelings het geheele Landfchap betekende, is nu by de Arabieren . geheel onbekent, maar zy hebben de riaam van Chus verandert, en noemen ’t hedendaags Chafthafa. ij De (a) Fofephi Anfigg. Lib.2. Cap.s. (b) Hieronymus de Loc, hebr, (c) Prolomeus Lib. 6: Cap. 7e - Aen Maart en April 1719. 231 Éb. De naam van dit Volk (te weten deze Sa- racenen of Sarazynen ) was voor dezen die van de SCENITEN , dat een en ’t zelve Volk is. Dewyl dit (oort van Arabieren uit een zamen- loop van alle de naaft-gelegene Liandfchappen beftaat, en in haar zelven zeer veel is onder- fcheiden, eneen groot Land bewoont, heeft zuks veel belemmering veroorzaakt aan de Geleerde ‚door de verfcheidenaamen, daar zy mede genaamt zyn: maar door derzelver over- oude algemeene naam van Scextten , en in latere tyd en noch hedendaags van Saracexese worden zy alle in een begrip door betekent. 12. Dat de Man Gods Mofes gevlucht was in dit gedeelte van Arabie, daar deze Saracenez, of Chufiten of Madiantten woonden, blykt zelfs uit Zippora, de Vrouw, die Moes daar trouwde, te weten de Dochter van de Priefter van Madiaz, met naame Jethro; want Mirjam de Zulter, en Aaron de Broe- der van Mofes (4) verweeten aan Mofes, dat hy een Chufitifche Vrouw getrouwt hadde, waar door Mirgam van Godt met (4) me- Jaatsheid geftraft en zeven dagen buiten het Leger (c) geplaat(t wierd , dog door.de voor- bidding van Mofes wederom genezen wierd. „Ook kwam (d) Jethro de Priefter van Min „dian of Madian (de Schoonvader van Mofes ) P 4 bv (2) Ziet Numer, Kap. XII. . x. (4) Ziet Numer, Kap. XIL wro. (e) Nummer. Kap. XI... 15. (d) Exodus Kap. XVI.» t.enz. ln 232 Natuur-en Konft-Kabinet, by Mofes, doen hy by Horeb gelegert was in de Woeftyne, en dit was het zelfde Land. Ook vinden wy, (a) dat Mofes zyn Vrouws Broeder Hobab, die een Zoon van Jethro of Reguel was, nodigde om mede op te trek: ken na ”t Beloofde Land, en als Hobab zulks weigerde , zeide Mofes „en verlaat ons dog niet: want dewyl gy weet , dat wy ons legeren in de Woeftyne , zo zult Zy ons tot oogen zin. Een blyk , dat Hobab in dat land bekent was. Ook weide Mofes de kudde zyns Schoon- vaders aan deze Berg Horeb, doen Godt in een Braambofch verfcheen, en aan JMofes zelfs zeide, dat hy Godt wederom aan dezen Berg dienen zoude, als hy de Kinderen Zfraëls uitgeleidt hadde. 13. Dit Midian of Median was een Stad of Plaats van de zelfde naam , als het Land{chap zelfs, en hier mag wel aangemerkt worden, dat wy twederhande plaatzen vinden, de- welke Midia BE Madtan genaamt worden, gelyk als 1. it Land der Moabiten aan (U) dees zyde der Fordane van Jericho, en ten 2. Madtan aan de rode Zee, of dat gedeelte van Arabie na ‘t ooften, gelyk (ec) Bonfre= rius en andere Geleerde Mannen aanwyzen. En dit laatfte Madian was de plaats, daar Mofes gevlugt was, en twee Zoonen gewan by zyne Huisvrouw Zippora of Zephora, van de. (2) Numer. Kap.X. YY. 29,30, 3I, 32 6) Numer. Kap. XXIL . 1. en 4. 5) Onomaftic. Urbium &* Loc. Sac, Ser, lit M, Maart en April 1719. 233 dewelke de oudíte Zoon genaamt wierd GERSOM, en de jongfte ELIEZER. Hieronymas vegt by den zelven Borfrerius, dat Madran legt ineen woeftyne van de Sa- racenen of Sarazynen, aan ’t ooften van de rode Zee, van welke de Madianiten en het Landfchap Madianie genaamt word; en Enfebius regt, nu word die Stad Madiane ge- naamt. Het is naauwlyks te vermoeden , hoe zeer verfcheide voortreffelyke Geleerde Lieden dwaalen, in deze twee Landfchap- pen riet wel te onderfcheiden, de Hiftorie van de eene gedurig voor de andere nemen- de, en daarenboven dikwils alle beide voor een Landfchap alleen. I4. Myn beftek laat niet toe, om naauwkeu- ‚_riger en omftandiger het Leven van den groot- ften en aldereerften , en uitmuntenften Na- tuurlyke Hiftorifchryver en Man Gods Mofes mede te deelen, ook zal ik gelegentheid ge- noeg krygen in de volgende verhandelingen van de Natuurlyke Hiftorien, Wetenfchap- pen , Konften en Handwerken der aaloude Hebreers, om het geheele leven van Mofzs naauwkeurig en omftandig af te handelen. Hier zal ik maar alles in ’t kort laten vol- gen. ifs Als Mofes nu (a) veertig jaaren lang in dit Bt woefte la) Het is aanmerkelyk , dat 2Zo/ès op zyn veer- tig jaar elke reis een zeergroore verandering onder- ging ; in het laat{te van zyn eerfte veertigfte jaar vluch- / te 23 Natuur-en Konft-Kabinet, woelte land of Woeftyne gewoont hadde, of in of omtrent Madras, ea inzyn tachtigite jaar oud was, weide Mofes aan de Berg Ho- reb dicht by de Berg Zina: ( of na ’t fchryven van zommige Zina zelfs, hoewel dezelve by de meefte Schryvers en Kaarten als twee ver- fcheide Bergen genomen worden ) zyn Schoonvaders kudde, ende de Engel des Heeren verfcheen hem in een vlamme des viers uit het midden eenes Braambofchs; dit gefchiede in ’t jaar na de Schepping 2452, en voor de Geboorte van Ghriftus 1532, en was de eerfte maal , dat Godt zelfs met Mo- fes {prak by den Berg Zine:, welke plaatze God heilig noemde, en ZMfafes gebood niet te naderen als met ongefchoeide voeten. ró. Godt vermaande hier aan Afofes , dat hy zoude wederkeeren na zyne Landslieden de Kinderen Ifraë/s „om dezelvere verloflen,maar Mofes, dewelke zyn klein vermogen altyd er- kende ‚beriep zich op zyne geringheid „waar op Godt met twee tekenen zyn geloof verfterk- te, veranderende zynen ftaf in een levendige flange, en zyne hand melaatfch makende, en dezelve wederom datelyk heritellende. Dog Mofes, aan dewelke geboden wierd voor te hy nade Woeftyne ‚ na dar.hy in Zgyptenland ‘veertig jaar gewoont hadde ; het laarfte van zyn tweede veertigfte jaar komt hy wederom in Zzyp- zen, en doet de wonderen voor Pharao, «en verloft de Kinderen Z/raêls uit haare verdrukkingen; en op hert laatfte van zyn derde veertigfte jaar frerft Mofes, ond zynde hondert twintig jaaren. EE O7 Maart en April 1719. 235 voor Pharao te moeten fpreken , maakte een uitvlucht op zyn belemmertheid van fpraak , tot dat eindelyk Godt aan hem be- loofde , dat Aaron ( zyn Broeder.) door zyne ‚welfprekentheid hem te hulpe zoude koo- men. 17. Na dat Mofes met zyn Huisvrouw en beide zoonen zich op reis begeven hadde, wierd hy aan den Heiligen Berg door Aaroz zyn Broe- der ontmoet , dewelke volgens bevel Gods uit Zgyptenland optrok „ en Mofes te gemoet teisde ; van “waar zy gezamentlyk in Zigyp= genland kwamen, en het volk tot de uittogt __aanmaanden , en van haar groot vermogen overtuigden door wonderen en tekenen. 18. Na dat nu alle de plaagen Gods, en de wonderen van Mofès( £Egyptenland overgeko- men ) aan Pharao bekent waren, ging Mofes met alle de Kinderen Jfraêëls, en veele dewel- ke het Leger volgden, uit de flaverny-der LEgyptenaaren , 1yide yuilt 2477 jaaren, nadat Facob met de ftrammen in Mgyptenland geko- men was. De eerfte dag kwam het Lueger van RAMESES tot Succora. Detwee- de dag legerden zy in ErnAM , daar de wolk- _ eolom des daags en de vier-colom des nachts zich voor haar aangezicht voor de eerítemaal opdeeden ; hier van daan reisde het Lieger tot PriacHiRotTHu, haar derde leger-plaatrs, daar zy zich ter nederplaatften aan de Rode Zee. Maar dewyl Pharao haar met zyne krygs- magt najoeg en achterhaalde, gingen zy zie e 236 Natuur-en Konft-Kabinét, de Zee, daar de Koning van Agypten met zyn geheele Krygsmagtin verfinoorde, terwyl het Leger der Jfraêliten aan den OvER-OEVER der Zee zich nederfloegin haar vierde leger- plaats: van daar kwamen zy tot MARA, daar zy haar vyfde verblyf-plaats hielden: van daar kwamen zy tot ErL1Mm, de zesde leger- plaats, daar zy (na groote dorft en ongemak doorgeftaan tehebben ) twaalf waterfonteinen en zeventig palmboomen vonden. Dezevende Legerplaats was wederomdicht byde Rope Zee, byeen inham van dezelve: en de acht- fte legerplaats namen zyinde WoESTYNE Zin, dietuflchen Elim ende Berg Zinat in legt. 19. Doe Mofes de it iidereh Ifraëls in deze Woeftyne geleidt hadde, en dat haár ípyze ontbrak , genoten zy hier voor de eerfte maal het MANNA , dat tot haar lieder fpys als eenen dauw uit den Hemel nederviel, en haar geheele legerplaats wierd met kwakkelen be- dekt. De negende legerplaats was in Dorn- CA: de tiende in Arus: de elfde in Ra- PHIDIN: hier ontítont een murmurering on- der de Kinderen Jfraëls, uit gebrek van wa- ter en grooten dorft, maar Moes floeg met zyne ítaf of roede op een Rotsfteen, ende daar ontíprong een fontein van goed water. Terwyl het leger in Raphidin gelegert was, wierden zy aangevallen en beftreden van Amalek ‚ dog Amalek en zyne Krygsknech- ten wierden onder ’ beleid van de Veldheer Jozua geflagen, Na ‚Maart en April 1719. 237 ds Be 20. __Na de overwinning tegens Amalek, kwam in ’t Leger tot Raphidin, om Moftste verwel- koomen en te bezoeken , JeTuHrO de Prie- fter van Midian of Madian (de Schoonvader van Mofes,) met ZePHORA de Huisvrouw van Mofes, en zyn beide Zoonen GER- SoMenEriEzeERr, (want Mofes hadde haar- liedente voren na Vader en Grootvaders huis gezonden, waar uit zeer klaar opkomt, dat “fethro niet ver van dienBerg Zinai moet ger woont hebben, ‚ar Doen deze Pllter Jethro de gerichts-be= handeling en regering van MMofes over het volk Ifraëls zag, zeide hy tot JMofes. (a) Gy zalt geheel vervallen, zo wel gy, als dit volk, welk by u is: want deze zaak is te zwaar woor u „gy alleen en kontze niet doen. Weeft gy voor het volk by Godt, ende brengt gy de zaaken voor Godt. Ende verklaart heu de in- flellingen ende de Wetten: Ende maaktze be= kent den weg, daar zy in wandelen zullen, ende het werk, dat zy doenzullen. Doch ziee omme onder alle den volke, na kloeke Man- nen „ Godt vrezende , waarachtige Mannen, de gierigheid hatende: fleltze over ben, Overfte der duizenden , Overfte der honderden, Overfte der tienen. Dat zy dit volk tot aller tyd rich- ten. Deze Mannen zouden de magt hebben , om alle kleine zaaken af te doen, maar de groote zaaken moeften voor Mofes zelfs koomen. De (a) Exodus XVIII, w. 28, 29: 20, 2%, (a) F 238 _ Natuur-en Konft-Kabinet , 22. De Man Gads Mofts ‘volgde in alle die zaaken den raad van zyn Schoonvader Jethro, en leide vervolgens de eerfte Fundamenten van zyne Republyk in dezelfde legerplaats RA- PHIDIN. Van Rapbidin vertrok het Le- ger, en kwam by de Berg Zinat, daar zy ne- derfloegen in haar twaalfde verblyf- of lee gerplaats , in de Woeftyne van Zina of Zinai.- Hier maakte Godt een nader verbond met zyn volk het zaad Jacobs, heiligde den Berg, en verboodt niemant op te koomen, als Mofes, om hem tegenaaken, en gaf aan den volke de tien Geboden, en een groote me- nigte Wetten van Staats-beftier , en Gods- dienftige plichten , onder hét geluit van grouw- zaame donders en het gezicht van vier. ZMo- - fes bouwde aan -de voet van den Heiligen Berg Zinai een Alvaar „en rechte twaalf Co- lommen op, na de twaalf (tammen Jfraëls, na dat hy alle de Wetten en Geboden Gods in een Boek hadde opgefchreven , het welke hy den volke voorlas. 23: Dewyl myn oogmerk is, de Natuurlyke Schepzels , Natuurlyke Hiftorikunde, We- tenfchappen, Konften en Handwerken, de- welke zo in de Boeken van ZMofes ‚als in die der oude Hebreen gemeld worden,na dezen van tyd tottyd, doch alles beknoptelyk , zo wel als ook van de andere alderoudf{te volkeren te befchry- ven , hebbeik nodig geacht , elke verblyf-plaats Ta-der Kinderen Jfraëls, benevens een klein bula Ee Kaartje (a), daar alle de plaatzen in uitgedrukt 5 . ftaan, Maart en April 1719. 239 + ftaan, mede te deelen, en haar tydrekening aan te tekenen : want het is noodzakelyk , als wy deze dingen ín de grond trachten te verftaan, dat wy haare oudheid, en de landen, daar zy of eerft gevonden , often minften door de Schryvers eerft bekent zyn gemaakt, be- hooren na te vorfchen. 24 Uit deze en diergelyke aantekeningen zal de Lezer konnen gewaar worden, waar en uit welke landen, en van wat volkeren eigent- Iyk de kennifle der Natuurlyke Schepzelen, Natuurlyke Hiftorien, Wetenfchappen, Kon- ften en Handwerken haar oorfprong hebben gekregen, van wie en in welke landen dezel- ve gevonden zyn. De Landen, Wateren, Rivieren, Bergen , Saizoenen , Gewaffen, Dieren , Metalen , Mineralen , Edele Ge- fteentens , Kontftftukken , Wetenfchappen , Landbefchryvingen, Konflen en Handwer- ken, dewelke in deze zeer aaloude Boeken van Mofes, en noch verder in de aaloude Boeken der Heilige Schryvers voorkoomen , en gemeldt en befchreven worden, zyn zo menigvuldig en verfcheide, dat ík hier (om myn kleyn beftek ) dezelve niet by de naam kan op- tellen. 24. In het jaar na de Schepping der wereld 2454, en voor degeboorte van Chriftus 1530, en nâ deuitgang uit Migypren 2, heeft Mo- fes den Fabernakel opgerecht , en op dezel- ve tyd Aaron en zyne Zoonen geheiligt, ge- zalf, en de Geeftelyke of Priefterlyke gewaa- den aangetrokkens na welke tyd het Lueger is ver- 240 Natuur-en Konft-Kabinet , vertrokken uit de Woeftyne van Zizai , en gekomen in haar dertiende Legerplaats, inde Woeftyne van PARAN: en van daar in de veertiende Liegerplaatstot ASSEROTH: en van daar in de vyftiende Legerplaats tot RirH- MA : in dezeltiende Legerplaatstot RiMMoNs Perez: in de zeventiende Legerplaats tot LiBNA: in de achtiende Legerplaats tot Kissa: in de negentiende Legerplaats tot KEHELATHA: in detwintig(te Legerplaats in ’t gebergte SAPHER: in de eenentwintig- fte Legerplaatstot ARADA: in de twee-en- twintigtte Legerplaatstot MAKELOTH: in de drie-entwintig(te Legerplaats tot THa- CHATH: in de vier-entwintigfte Legerplaats tot TrARAH: in de vyfentwintigfte Leger- plaats tot MitTHxKa: in de zesentwintigfte Liegerplaats tot HASMONA: inde zevenen- twintiglte Legerplaats tot MosEROTH: in de achtentwintigfte Liegerplaats tot BENE- JAAKAN: in de negenentwintigfte Leger= plaats tot HoR-GIDGAD : in de dertigtte Legerplaats tot JoTBATHA: in de de een- endertigfte Legerplaats tot ABRONA: inde twee-endertig{te Legerplaats tot EZEON-GE- „BER: indedrie-endertig(te Legerplaats kwa- men zy wederom inde Woeftyne Zin of Zi- aat, Inde vierendertigfte Legerplaats aan de Berg Hor of Horen. Doen ftierf Aaron op dezen Berg in zyn hondert en drie-entwin- tigfte jaar, en het Leger kwam in zyn vyf- endertigíte Legerplaats tot ZALMONA: en in de zesendertigfte Legerplaats tot PHUNON:en in de zevenendertigfte Liegerplaats tot ak ; n ee. „Maart en April 1719. 241 en in, de achtendertigfte Legerplaats aan de heuvelkens ABARIN, in de landpaalen van Moas: en in de negenendertigfte Legerplaats tot DiBONGAD: eninde veertigfte Lueger- plaats tot ALMON-DiBLATHAIM, nâ dat zy by de veertig jaaren in de Woeftyne omgezworven hadden. In dit veertigtte jaar ftierf Mirjam de Zulter van Mufes, te weren na de Schepping 2492. voor Chriftus Geboor- te 1492, na deuitgang uit Aigypten 49 jaaren. k 6. 2 Op het laatfte van dit veertigfte jaar, en na de Schepping der Wereld 2493, en-voor de __ Geboorte Chrilti 1491 gebood Godt aan Mo- fes, dat hy de Berg Abarin zoude opklimmen, _ sen van daar befpiegelen het Land, dat aan de Kinderen, Zfraëls belooft was, en heeft zyn _ voorige Dienftknegt Jozua tot zyn Navolger in de ‘Regering aangeftelt En doen fprak Mofes voort volk alles, wat in zyn vyfde Boek (DEUTERONOMIUM) telezenis, en klom op-den Berg Nebo in: de landpaalen Moabs, alwaar hy ftierf in zyn hondert en twintigfte jaar, en van Godt in een onbekende grafíte- de begraven wierd, a __ Uit deze zeer korte Befchryvinge van het leven van ZMofes blykt klaarlyk aan den Le- zer „ dat Mofes maar veertig jaaren in ZEgyp= denland gewoont heeft, en tachtig jaaren in deze Woeftyne, ende in en omtrent de Lan= den der Chuziten of Madianten, of die telf= de Arabieren, dewelke namaals en heden=- daags Sarazyzen of Saracenen ‚genaamt wor- cn den; z4z __Natuur= en Konft-Kabinct, den; het welk ik den Lezer aânmane om op te merken, dewvyl ons zulks na dezen in de opheldering der oude Natuurlyke Hiftorien, Zaaken, Konften, Handwerken enz. veel licht zal’ geven: 28. Ik zal in, deze twee maanden van het leven van Mofes niet meer fpreken ; maar als, ik ia % vervolg van de Natuurlyke Hiftorien, Wetenfchappen , Konften en Handwerken der.oude Mebreërs handele , zal den Lezer allenskens een volflagen denkbeeld des Lie- vensbefchryvings van den eerften en. Heiligen „Natuurlyke: Hiftorifchryver. {Mofes zien aan- groeyen; en, geboren, worden ; mitsgaders de levens van alle de oude Hebreërs „dewel- ke in de kenniffe der Natuurlyke Hiftorie heb- ben uitgemunt. Wan:de Gedaante envan de Uitbeel- dingen van Mofes. Y zommige van de aaloude Schryvers A worden eenige omftandigheden van {Mofes Gedaante gemeldten gevonden, dewelke veel gelegentheid hebben gegeven „dat in de lätere ty- den , zó ín penningen als witgehouwe of gefchil- derde úitbeeldingen , verfcheide gedaantens van _Mofes uitgedtukt zyn, als by voorbeeld: Pzo- “lomeus Chenuits fchryft, dat Mofes ALPHA genaamt ‘wierd, om dat zyn: lichaam met fchûrft en fchilferachtigheid bezet was: het zelf- Maart en April 1719. 243 zelfdegetuigt ook (a) Helladins Bizantinous, en Artapanus , dewelke een verhaal van de Jooden heeft nagelaten, waar uit Alexander by, Zufebins eenige zaaken heeft uitgefchre- ven. Van deze Befchryving van Artapanus wor- den eenige dingen gevonden by Clemens, en inde Alexandrynfche Kronyk, gelyk te vinden isby (4) Huetius, namentlyk, dat Mofes was lang van perfoon, ros van hair , blank van vel, met lang hair en een achtbaar wezen. 2. De Oudvaders en veele andere Geleerde Mannen hebben getracht te bewyzen, dat de oudfte Volkeren haar eerfte Koningen, Go- den, Helden, Grondleggers en Uitvinders van groote Zaaken, zodanige Eigenfíchap- pen’, Hoedanigheden, Wetenfchappen, Uit- vindingen, Konften , Regeerkunde, Verrich- tingen hebbentoegefchreven:, dewelkezy alle meenden te konnen bewyzen , dat met de eigenfchappen , hoedanigheden , gevallen , we- tenfchappen, konften , uitvindingen en daaden van de Man Gods Moses over een kwa- men, en dat zy derhalven op een fchaduw- achtige en fabeleuze wyze de waarachtige Oudheden der oude Jooden hebden ontleent, en dus haar eigen zo gemaamde Oudheden, Volks-oorfprong „ Helden, Koningen, Uit- vinders, door dezelve verbeeldt, Want het kan aan geen Man van Letteren, onbekent Q 2 zyn, (a) Vide Eius Chreftomatls. apud Photium, Cod, 145, 179. "4 (£) DemonftratioEvangelica Propof.IV. \ v 244 Natnur-en Konft-Kabinet , zyn, dat ouwelings de Schryvers byna van elke Natie om ftryd bezig waren te bewyzen, dat de eere van het oudfte Volk te zyn alleen- lyk aan haar Natie, en aan geen andere toe- kwam. De uitmuntende ei Fribamereirad Biffchop Huetins tracht uit, zeer veel aaloude Schry- vers te bewyzen, dat de oude Heidenen, de LEgyptenaaren, Grieken, en een groote me- nigte andere niemant anders hebben uitge- drukt (fchoon zy door de fabeleusheid en tyd zelfs verblind wierden ) als de Man Gods Moses, door alle de volgende Naamen, te weten: 1. TneutuH of TnoruH, die in latere eeuwen ook Hermes Trismegiftus is genaamt. 2. Apas. 3.ORUS. 4. Osiris. 5. SERAPIS, 6. ANUBIS. 7. APOLLO. 8. EscurarPius. g. FAUNUS. 10. CecRrops. tr. EvANDER. 12. Báac- CHUS. 13. ADONIS. 14. AMPHION. IS. MERCURIUS. 16. ORPHEUS. 17. PAN. 18. SILVANUS. 19. PRIAPUS, 20. VULCANUS. ar. TYPHON. 22. VER" TUMNUS. 23. T HAMMUS. 24. PERSIUS, 25. PROMETHEUS. 26. PROTEUS. 27. ARISTEUS. 28. EumoLrPus. 29. JA- NUS. 30.LiNus. 31. MARNAS. 32. R0- MULUS. 33. Musaus. 34. MNEvi1s. 35. Tiresras. 36 Minos. 37. RHA- DAMANTUS. 39. Eacus, en noch veele andere. 4 Ik durf wel toeftaan, dat deze rak Sf ' \ es Maart en April 1719. 245 Geleerde Biffchop zeer kragtig bewezen heeft, dat de Oude zeer veele van de bovengemelde (met haare fabelverzieringen omzwachtelt en verduiftert)zodanig hebben uitgedrukt „dat de- zelve ret zommige hoedanigheden van Mofes ovEreenkoomen , en door overlevering hier door Mofes hebben uitgebeeldt, en deszelfs zaaken , eigenfchappen , verrichtingen, uit- vindingen aan haar eerfte Koningen , Hel- den, uitvinders, of verzierde Goden hebben toegepalt; maar in alle die bovengemelde zoude zulks ( om veel redenen, dewelke ik na dezen, als ik van die Volkeren fpreek , zal toonen) geen plaats konnen hebben. Wy moeten onze bewys-redenen, om de Schrif- tuur op te helderen en te bewaarheden, niet al te ver zoeken. Wy hebben genoeg onwe- derfprekelyke bewyzen, voor de waarheid en oudheid van Mofes, en van de zaaken, de, welke in Mofis Boeken gevonden worden. Ik meen, dat ik nadezen, onder de verhande- lingen van de Natuurlyke Hiftorien, We- tenfchappen , Konften en Handwerken der Boeken Mo/is, en alle andere Heilige Boe- ken (als de vrywillig regerende Godt my in het leven Ípaart ) de Goddelykheid en Aal- outheid van deze Boeken zo klaar zal too- nen, dat geen Man , dewelke niet brutaal is, daar aan zal durven of konnen twyfe- len. TE Onze Heilige Natuur-befchryver de Man Gods Moses vinden wy op verfcheide ftukken uitgebeeldt in Stazzen , in Schilderyen, 3 Kop 246 Natuur-en Konft-Kabinet, op Penningen , Beeldwerken „en zelfs gegra- veert in koftelyke edele Gefteentens. Zom- mige van de oude en latere Volkeren hebben Mofes uitgebeeldt met twee hoornen, andere hebben de hoorens verwiffelt in twee licht- ftraalen, dewelke op de plaats, daar andere Ere de hoorens doen uitíteken, de dikke lichtftraa- Fri, len doen uitgaan, Ziet de eerfte verbeelding her Jed 3 in de (a) Figuren 1, 2, 3- en de tweede uit- Fig.4, 5. beelding in de Figur. 4,5. vande Tabula ar. 6 Als wy een uitbeelding zoudengeven , de- welke overeenkomftig was met de Befchry- ving uit de H. Schrift, zoude het geheele aan- gezicht van Mofes met fterk licht glinfteren- Fig.6, de moeten uitgebeeldt worden, als in Figur. 6. uitgedrukt ttaat, je „ Wanneer wy onze gedachten veftigen op de tyd, in dewelke Mofzs geleeft heeft, en de eeuwen , dewelke die uitmaakt voorde Ge- boorte onzes Zaligmakers, en de Gewoon- te der Bgyptenaaren en andere oude Volke- ren, van byna alles in beelden uitte drukken, zoude het niet onmogelyk fchynen, dat wy noch wel uitbeeldingen onder deze of gene verkeerde naam zouden konnen hebben , door overlevering van de eene op de andere, de- welke met de gedaante van Mofes over een kwamen; maar het zoude ons zwaar vallen, om (a) Aan deandere zyde van de Penning van Mo- Jes, Fig.6. {taat met Hebreeuwfche lerters in 't He- breeuw{ch: Ik ben de Heere uwe Godt, die u uit LEgyprenland geleidt hebbe. Maartsen April 1719.” _ 247 om dezelve met zekerheid te kennen. „Voor- waar Lezer, wy hebben van audere zeer ou- de en groote Perzonagien wel uitbeeldin- gen, dewelke voor zeer agzerbigue, worden gehouden. Ik zal over de zaak van de uitbeelding van Mofes myn eigen oordeel alleenlyk niet. be- touwen, maar raad vragen aan de aldervoor- zichtigfte en grootfte Kenders van diezaaken, enderzelver advis getrouwelyk aan u mede deelen. De Hoog-edele ‚en Hoog-geleerde Baron en Koninglyke Ambaffadeur Eze- CHIEL SPANHEIM (a) zegt ronduit, dat het uitbeelden van MMofts, zo in fchilderyen, gravering, fteenen en flaren , âls pennin- ge, met twee hoorens, van veel later tyd en jabrycg is, als de outheid van de Man Gods dofes: pn / 9. d Deze uitftekende geleerde Man en Oudheid. kender ftelt valt, dat deze verkeerde uitbeel- ding van Mofes met twee hoornen, véroor- zaakt is uit een kwade overzetting van, Exo- dus Kapittel 34-W.29 en 30. Daar y. 29. ge- zegt word: Ende het gefchiede, doe Mofe van den Berg Zinai afging , ( die twee tafelen der zetuigeniffe nu waren in de hand Mofe „ als w van den Berg afging ) zo en wifte Mofe niet det bet vel zynes aangezichtes zlinfderde , doe Hynret hein fprak. ‘En #30. Als na Aaron end: alle de-Kinderen Ifraêls Mofe aanzagen, Q 4 ziet (a) De Preftantid -&-Ufa Namifiuatum autiquer rum , Differtation, Septima, Bie or ademde 248 Natuur-en Konft-Kabinét, ziet zo glinfterdebet vel zynes aangezichtess daarom vreesden zy tot hem toe te treden. Deze plaats word ook aangehaalt by (we) Pau- lus Alzo dat de Kinderen Ifraêls het aangezicht Mofis niet en konden flerk aan- zien omde heerlykheid zyns aangezichts, enz. 10. De Grootachtbaare Ezechiel Spanheim be: wyít, dat zommige hebben overgezet, als cf Mofis aangezicht (dat is hier zyn voorhooft ) met hoornen voorzien was, hoewel andere deze plaats uitleggen, het fchitterendeen bin= kende aangezicht van Mofes Al Maar als ik myn oordeel mag geven cver deze zaak , vande verkeerde uitbeelding, kaa ik (boven en behalven deze verkeerde uitlegging van Exodus 34. y. 29 en 3o. )veel reden vinden, waarom (Mofes in latere tyden met hoornen is verbeeldt. is het niet zeer wel te geloven, dat de latere Schryvers en Uitbeelders, de ge- woonte der Zgyptenaars, Macedoniers en andere Aaloude Volkeren hebben nagevolgt, dewyl die Volkeren haare Koningen, Hel- den, Goden of groote en roemruchtige Man- nen zeer dikwils met hoorens hebben uitge- beeldt, willende daar mede te kennen geven haare kragten , haar onverzaagtheid , af kom van de Goden, als van Jupiter Hammon ent. haar dapperheid, fterkte , groot vermogen, rykdom, overvloed, groot gezag,enz. Daar (a) Tweede Brief aan die van Cerinthen in het 3. Kapittel en 7. w, Maart en April 1719. 249 12. Daar wierden in de Uitbeeldingen verfchei- de foort van hoornen by de Oude toegepaft , na het getuigeniffe van (a) Porphyrius , na- mentlyk aan fupiter de hoorens van een Ram, aan Pan die van een Bok, aan Bacchus van _ eenStier. Ziet Fig. 7. Fupiter Ammon , mede FZ. 7. gedeelt door Achtlles Status, in’t jaar 1569. Het was een marmere uitbeelding van een zeer oude datum , zegt de Heer Spanheim: en ziet in Figuur 8. een Jupiter Ammon by Fiz.8, Michaël Angelus Caufeus de la Chauffe, ge- graveert op een edel gefteente, - Deze Jupt- ter Ammon is zeer geviert by de Zg yptenaaren en Aaloude Afrtcanen, en byzonder ook by de Grieken van-verfcheide foort, maar is van de Mgyptifche verziering of uitvinding eigent- Iyk atfkomftig, dewelke door ’t woord Am- mon Jupiter betekenden. Ziet Diodorus Ste culus en andere. 13. De oude en zelfs race LEgyptenaaren heb- ben veeltyds de gewoontegehad, door gehee- le dieren , of door derzelver hoorens , of vellen van dieren, in haare Beeld{praaken uit tedruk- ken Koningen, Vorften, en groote Man- nen, gelyk de oude overblyfzels overvloedig getuigen , en hedendaags noch gevonden word zelfs by de Chinezen, Japonezen en andere Ooftindifche Volkeren, Gelyk de Ou- deen zelfs hedendaagze Arabieren gewoon zyn in haar taal onder gelykeniffen en zinfpe- lingen iets kragtigs uit te drukken, zyn de Qs zel. (4) Wide Lib.de Abflinentia. 2sa __Natuur- en Konft-Kabinet , zelve daar ín gevolgt door de Hebreërs, daar de Bybel overvloedige getuigeniflen van mede deelt; zo wierden zy daarin gevolgt vande - gyptenaars door uitbeelding: Want gelyk zom- mige dieren of fchepzels „menigmaal uitmun- ten in groote fterkte, kragt… verwoetheid, grootheid, voorzichtigheid, edelmoedigheid, vlugheid, -verfchrikkelykheid. van aanzien, vruchtbaarheid, nuttigheid «en andere-hoeda- nigheden , hebben de Bgyptenaaren die-hoeda- nigheden willen uitdrukken , en aan groote Mannen toeeigenen , en daar door haar; Beeld- fpraak aan de Kenders-dier heilige taal (zoals zy die noemden ) betekent. 14. De Grieken, dewelke meer de Letter als Beeldf{praak hebben gebruikt, en van veel jon= ger datumziyn, alsde Migyptenaaren „hebben echter veel van de Mgyptifche uitbeeldingen overgenomen, enderzelver oude Helden en roemruchtige Mannen van haar ontleent, en tot haar eerfte Koningen, Vorften of Goden gemaakt, om kwanfuis mede geheel oud-té fchynen ; gelyk inderdaad ook zommige Grie- ken zeer oud zyn, hoewel zy in die aaloude tyden juift noch niet heel roermruchtig, noch groote volkeren waren. De 'T'yd-rekenkundige Petavius (telt. Alexander de Groot detwaalt- de Koning in rang van Macedonien , en heeft dít uitgevorfcht uit de Vader van de Aaloude Hiftorifchbryvers Herodotus, en ook uit ‘Zhu- eydides „ en is daar in nagevolgt van de wakkere Ezechtel Spanheim. Op de volgende wyzedan zyn de Koningen van Macedonien, 1. PER- DIC- | Maart ren April 1719: 25t PICCAS deeerfte. 2. ARZus., PoiriPPus de. Seres ‚4. A RORUS.. 5. ALCEDAS. 6. AMYNTAS deeerfte. 7. ALEXANDER deeerfte. 8. PERrpiccas detweede. 9. AR- CHELAUS. 10. AMYNTAS de tweede, rr. PuiripPus derweede. 12.  LEXAN- DER DE GROOTE. * 15. Van deze vyfeerfte Koningen van Mace- donien 1yngeen penningen meer overig, maar de zesde Koning en de volgende zyn noch ín penningente zien. Alexander de Groote wilde gehouden worden voor de Broeder van Mer- cules en de Zoon van Jupiter Ammon, Cle- mens Alexandrinus egt: Alexander wilde niet anders als gehoorent gegraveert of uitgehou- ‚wen worden, gelyk dagelyks noch gezien kan worden; als ook zyn navolger 4zzigo= mus Tutor,,op twee na de laattte honing van Macedonten: ja zelfs is Alexander de Groote daar in nagevolgt vande Prclomei ,Ly- Jimachus en andere. 16. De Schryvers hebben aangetekent, hoe dat zomtyds menfchen gevonden zyn, aan dewelke waarlyk twee hoorens uit de twee uitpuilingen van’t voorhoofds-been uitgroeiden. (a) Zho- mas Bartholinus citeert uit Valerius Maximus, dat ‚Genitins Pretor zeer kleine hoorens uit dit voorhoofd-been hadde (teken, dewelke al- daar uitgegroeit waren: en dat fohannes Rho- dius aan hem voor de waarheid had mede ge- deelt, dat hy zelfs gekent ende gezien hadde tot Padua (a) Vide ejus obferwationes de Unicornu Gap. 2. 252 Natuur-en Konft-Kabinet , Padua een Benedittiner Monnik, die twee hoorentjes hadde. Ik weet meer Schryvers, dewelke van deze Monnik gewag maaken, maar ik durf over de waarheid geen oordeel vellen; hoewel het waarachtig is, dat de uit- puilingen van ’t voorhoofd-been in zommige menfchen zo groot en puntig gevonden wor- den, dateen Man, die zomtyds wat Fabelach- tig is, daar lichtelyk de naam van hoorens aan zoude durven geven. 17. Behalven veel Oude Koningen, dewelke met hoornen vebeeldt zyn geworden, vinden wy zelfs penningen van den Ryks-vloek 4t- tila, daar dien alverwoeftende T'yran met hoorens verbeeldt word , waar uit over- vloedig blykt , dat ‘het uitbeelden met hoornen by de Oude, en zelfs in latere tyden_ zeer gemeen is geweeft. Wat al Bofch-Go- den, Satyrs en Vloed-Goden vinden wy niet B verbeeldt met hoornen? Ziet zelfs de Zee of 2" 2! Neptunus in dit oude overblyfzel van Fig. 9, Fig. TO, verbeeldt, ja zelfs den Ryn onder Fig. ro. Het geheele Werelds-deel van Africa is met hoornen alseen Synzbalum uitgebeeldt , en een Fig. rr.Olifants-{nuit. Ziet Fig. 11.en uit de la ChaufJe 3 Hie. 12 Fis. 12. 5. 4 , I8. Als ik alles wilde bybrengen van Pax , Pria- pus, en zelfs Luna of Juno „en andere, dewelke de Oude met hoornen hebben verbeeldt , zoude ik veel te overvloedig worden, dewyl ik al- leenlyk maar voor heb, om aan myn Lezer overtuigelyk te doen zien, dat de Chriftenen, of me Maart en April 1719. 253 of latere Heidenen en andere ZMofes met hoo- rens hebben uitgebeeldt, om deszelfs groot- heid en Mayjefteit daar door uit te drukken, en tot deszelfs eerenlof, en niet, gelyk Zho- mas Bartholya (u) uit Steuchus oordeelt, dat zulks van de Jooden kwalyk zoude zyn geno- men geweeft : want hoornen waren als van een Koninglyke betekenifle by de Oude Hebreërs, _ gelyk in Danziel de Koningen en de Koningry- ken dikwils hoornen worden genaamt, en (volgens de Uitleggers ) ook zelfs onder het Nieuwe Teftament in de Openbaring van Jo- hannes. 19. Ik hebbe zo veel bewys , dat de Heilige Wet- gever en Man Gods MMofes noch met hoor- nen, noch met twee opgaande (traalen moet uitgebeeldt worden, en dat deze dwaling uit een navolging der Heidenen is voortgekomen, dat ik myn beftek al te veel zoude overtreden, wanneer ik alles wilde bybrengen ; maar alleen is genoeg, als wy op de onfeilbaare woorden der Goddelyke Boeken maar willen acht ge- ven, die zullen ons bewyzen, dat het aange- zichte van Mofes glinfterde, ja in zo verre, dat hy een dekzel voor zyn aangezicht moeft doen, dewyl de Kinderen /fraëls, die hem aan- zagen , het licht zynesaangezichtes niet konden verdragen. Ik zal hier van afbreken , maar ik verzoek vergiffenis, Lezer, datik uw ge- dult te lang gerekt hebbe , met zo veel Outhe- den (tot opheldering van Moes) by tebren- gen, hoewelik gelove, dat gy het niet kwalyk zult neemen, als gy uw aandacht laat gaan, hoe (4) De Unicornu Cap. 3, zs4 Natuur-en Könft- Kabinet , hoe veel onsaan de kenniffe van Mofes gele- gen is, endathyisde Bron van alle Wysheid, Waarheid, Wetenfchappen en Goddelyke Ge- boden, Inftellingen „ Verboden, Regeringen enz. en te gelyk de Prins vanalle de Natuur Iyke Hiftorifchryvers , daaralles , “wat ík voor= taan u zal mede deelen, zyn licht en glans … van zal verkrygen. Verhandeling vanbet Goud. IL. ee heb belooft , dat ik in elk tweemaande- lyk Natuur- en Kontft-Kabinet zoude han- delen van het eene of het andere Natuurlyk Schepzel of Gewrocht, het welke by de men- fchen in gebruik was en te gelyk een onder- werp van Konften en Ambachten enz.; en dit alles vinden wy in het Goup. Wat het gebruik van ’: Goud belangt, endebegeerte, dewelke de menfchen na het zelve hebben ; en de groo= te gevallen, dewelke uit deze begeerte onder de ftervelingen dagelyks gebeuren, ik geloof’, dat de Lezer die alle zo aanmerkelyk en groot zal oordeelen, dat hy lichtelyk aan. Plizius zal toeftaan,. dat hy het Wonderlyk noemt. Hoe ts het mogelyk, (zegtdiegroote Romein) dat een ding alle dingen kan zyn, en-dit, vers volgt‘ hy, ss evenwel hetgoud |. De menfchen roepen en roemen altyd zo veel van de goude Eeuw, en vande aaloude goude Tydenz maar beleven wy-hedendaags niet: recht de goude Eeuw , want aan welke zaak worden tegen- woordig meer offerhanden en eer baren - als Maart en April 1719. 25f als-aan het Goud, is dit niet de Bruid, daareik om danft ? zk 2. Als wy onze aandacht laten gaan , op des- zelfs vafte ineendringing, band, vaftigheid , duurzaamheid en onvergangkelykheid , zwaar- te, ftoffelykheid en uitrekkelykheid , koleur „en overdekkende eigenfchappen, moeten wy dan niet‘bekennen, dat het Goud een weergaloos eir verwonderens waardig natuurlyk gewrocht . ipo.” ‘Het Goud is onder de natuurlyke fchepzels mede aldereerft gemeldt geweeft van Mofes , in zyn Hiftorie van de Schepping des grooten.Na- fuurs. Deze Koning der Aard- en Berg-{tof. fen, of der Mizeralen en Metalen, word van Mofes kort na het Verhaal der Schepping ge- meldt, want daar hy (a) {preekt van het Paradys, zegt hy: Ezde een Rivier was voortgaande uit Eden, om dezen Hof ( te weten het Paradys ) te bewateren, ende werd van daar verdeelt, ende werd tot vier hoofden, De naam der eerfte Rivier is Prison, deze is't die het ganfche land van Havila omloopt, daar het gend iss Ende het Goud dezes lands is goed Enz. Van zodanig een labret tyd, daar geen Schryver noch Volk, als alleen Mofes, met waârheid van-heeft' gemeldt, word reeds al met onderfcheid van ’t Goud gefproken, te Weten-dat! het goed was. Die nu het onder- elk “fcheid (4) Genefis IL. W.1o, 11, 12. 256 Natuur-en Konft-Kabinet, fcheid weet van het goud, zal hier in datelyk, de heilige Wysheid konnen opmerken , dat de Prins der Natuurlyke Hiftorifchryvers en Heilige Man MMofes het goud van Havila goed noemt „ en dat Hy hier-klaar mede te ken. nen geeft, dat de kennifle van ’ onderfcheid des verfcheiden Goud-metaals by hem bekent, was. Het Goud, dat uit de goudryke Rivie- ren gevifcht word, is goed, zuiver en fyn, dewyl het zelve door het golvend water, en door langen tyd afgefchaaft, en door voort- rolling en wryving, door deze beweging zeer gezuivert word. … /Mofes fchreef deze zaak in de vyftiende eeuw, voor. Chriítus Geboorte, wanneer hy.melde dien tyd „dat de wereld noch maar eenige dagen oud, was, fprekende van het Paradys. Wy moogen, nu wel veilig ge= loven, dat Mofes in detyd; doen hy dit fchreef, deze goudryke.Rivier, Pifon. of dit goudryke Land Havila niet alleen kende, maar dat dezelve ook by-de Mebreen „ daar hy voor fchreef en by omging ‚in't gemeen. bekent waren; als ook „ dat de aldereerfte Volkeren het gevifchte en door zand opgeworpe goud eerder in ’t-ge= bruik, hebben. gehad „als dat door zo veel moeite uit de, Mynen moet-gewerkt worden. Maar dat Mofes in zyn tyd ook noch ander goud gekent heeft, als;het goud van Mavsla, is wel te geloven, -dewyl‚hy. tot onderfcheid zegt dat het goed was, en ook „dat in detyd van Mofesin Egypten veel in de Bergwerken en Metalen tot Zhebez als anders gewerkt wierd, En nochdaarenboven dat hy. tachtig jaaren ver» keert hebbende in ’t landder Arabieren, daar : door Maart en April 1719. 257 door kennifle van de bekentfte Landen van zyn tyd gekregen heeft, door de ommegang met de Arabieren , dewelke door dit Land reizende met haare Koopmanfchappen, over- al natoetrokken en te rug kwamen, gelyk ik na dezen zal toonen. ij ie Ik zal nu niet verder melden, hoe ver de . Aaloude Hebreen in de kennifle des Gouds, en in deszelfs bereiding, konft-ftukken en gebruik ( daar de Heilige Bladeren van krie- len ) gevordert waren , dewyl ik zulks zal af handelen in de vervolgen van de Geleert- heid der Aaloude Hebreen, omtrent de Natuur- Iyke Hiftorien, Wetenfchappen, Konften en Handwerken , by haarlieden bekent en ge- oeffent.- Dog ik zal nu maar eens kortelyk aantoonen de outheid van de kennifle van het Goud by andere Aaloude volkeren. 6 _ Herodoot van Halicarnaffen ( de aldereerfte en de Vader der Wereldlyke Hiftorifchryvers) verhaalt in Eaterpe, of liever in zyn tweede Boek, dat hy zelfs in perzoon tot Zyrus is geweelt , een Stad in Phoezicie , alwaar hy in de Tempel van Hercules een zuil heeft gezien van maffif goud, dewelke tot een gee fchenk aan die Afgodt of liever Tempel. paapen vereert was. Hy verhaalt in C/i0 of in zyn eerfte Boek , dat Cre/xs zo magtig, was van Goud, dat hy goude en zilvere Lie- dekanten of Legerplaatzen aan de Tempel van t Orakeltot Deiphos {chonk; endat hy veel konftige goude drink{chaalen en andere « R konft- 258 Natuur-en Konft-Kabinet , konft-ftukken van goud, als ook een Beelte- nis van een goude Leeuw, en goude en zil- vere fchotelen liet maaken , en aan ’t Orakel vereerde, 3 { 4 7. en Van Lydie ( zegt Herodoot in Clíoyis niet veel „te vinden,dar de moeite waardig is om te verhaa- Ten, als datzy goude affchaafzels en korlen beza- ten, en dat zy deeerfte Volkeren zyn geweeft , dewelke (zo veelals wy weeten )goude pen- ningen hebben gemunt of gemaakt. Merodoot fpreekt noch van veel andere groote fchatten van Goud; maar omtrent de manier, op de- welke het uit de grond wierd gehaalt, is hy volgens de Griekfche mode 170 fabeleus en on- kundig , dat ik my zoude fchaamen, zulks aan den Lezer mede te deelen. Ik heb in Ze- rodoot het algemeen gebrek gevonden’, om- trent de kenniffe der Natuurlyke Hiftorien , daar meeft alle oude Schryvers ( behalven Mofes ende andere Heilige Boeken ) mede ge- plaagt zyn 5 dat is: dat zy veel van’ de Na-, tuurlyke Hiftorie fchryven van hooren ver- tellen, behalven’tgeen zy zomtyds eens zelfs, dog gewoonlyk niet naauwkeurig genoeg bevonden hebben; hoewel onzen ouden He- rodoot dit echter overal zelfs belydt, gelyk ik zulks in Pligzius over twee maanden ook aan- gemerkt heb. Merodoot heeft gefchreven in ’ g4gfte jaar voor de Geboorte van Chriftus onzen Zaligmaker , by gevolg een groote duizend jaar na de Man Gods Mofes, en al ‘tgeen waät deze Griek (daar anders zo zeer op geroemt word) van de Natuur en de Natuur- Iyke \ Mart en April 11 2p5 Iyke Hiftoriefchynt geweten tehebben , is zeer onnozel en erbermelyk , in vergelyking van de ‘Goddelyke ‘Wetgever MMofes-, de. Prins vaii alle: oude Geleertheid-en Natuurkunde. Far Ì Tal ï 8 - á _ Wy vinden verfcheide plaatzen van het Goud in Homerus, 't-welk een bewys is, dat zelve bydeaaloudfte Grieker: niet alleen zeer wel is bekent geweelt ; maar zelfs Homerus fpreekt van een geheele: goude Keten, die aan de ‘toppen van de Olympus. geklonken was , en daar *t-geheele Weeldklootje. aan valt hing : hy fpreekt van geheele goude trompetten , konttig uit Goud gemaakte fchil- den , klederen van’ geheele goude ftoften. Hy fpreekt zelfs van de Goud-{mit Laercius, Eni van de'Goud-gietery , van ’t vergulden van goude drink-bekers, fchaalen , en ande- _re goude kleinodien, van zilvere drinkfchaa- len en bekers met vergulde randen ; en zulks op zo veel plaatzen, dataan een Lezer, die immermeer Mumerus gelezen heeft , zulks niet onbekent kan zyn. De leeftyd van Homies is zeer onzeker, maar dit weten wy zeker , dat Homerus de oudfte Schryver is, dewelke wy van de Griek- fche Schryversoverig hebben; en dat Hefiodus, daar wel van zommige voor gepleit is, voor hem in ouderdom de vlag moet ftryken. Eenige Ge- leerde {tellen de leeftyd van Homerus valt nade 23. Olympiade , andere ftellen Homerus zelfs voor de inftelling der Olympifche Spelen; dog het zy daar mede zo als het wil, de Oudheid Bertin iere oder 260 Natuur-en Konft-Kabinet, der Griekfche Natuurkunde , Natuurlyke Hie ftorien, Wetenfchappen , Konften en Hand wer- ken , daar Homerus alom van krielt, zal ons na dezen wel zonneklaar blyken, en dat dezelve voor de outheid van de Prins der Natuurlyke Hiftorifchryvers ‚de Man Gods Mofes , de vlag moet ftryken , en datde outheid van Mofes die der Grieken en van onzen Homerus eeuwen voorby vliegt. IO. Gelyk Mofes onder de Hebreën de eerfte en de oudfte Natuurlyke Hiftorifchryver is, en bo- ven dat noch onfeilbaar , en een Schryver door de leiding van Gods Geeft, en te gelyk is eweeft de Bron, niet alleen van alle Hebreeuw- the W ysheid,Kennifle enGeleertheid,maar ook de fchatkift , daar alle latere Volkeren haar ken- niffe en zaaken uit gehaalt hebben , moogen wy dit zelfde getuigen van HOMERUS, maar alleen- Iyk ten opzichte van de Grieken en haare navol- gers ; want niet tegenftaande meer als zeventig Griekfche (a) Schryvers konnen opgetelt wor- den , dewelke voor Homerus (na 't oordeel veeler Aaloude Schryvers ) hebben geleeft , heb- ben wy echter niets overig,dat als een Boek aan- gemerkt zynde , onder de Griekfche Boeken bo- ven de outheid van Homerus gaat. IL. In deze eenige en onder de Grieken alderoudfle Homerus legt byna de geheele GriekfcheWys- heid (alsin een. kleine juweelkaften fchatkiltt ) opgefloten. En daar is , behalven de heilige en oudfte Hebreeuwfche Schryvers niet een Schry- ver bekent, dewelke van alletyden af zo veeì aanzien heeft gehad, en zo veel eer is aange- daan (4) Vid. Fabricii Bibliothee, Grac. Tom. 1, > Maart en April 1719. 261 daan als aan Homerus, hy is geëert, geviert, in flatuen gebragt, in perningen en op edele fteenen gegraveert, en op alle wyzen gefchil- dert en uitgebeeldt, ja zelfs als een wonder der menfchen aangemerkt geworden,en als eenGod geëert. En voorwaar Lezer, hetis niet te ver- wonderen,dewylinHomerus(een Schryver van zulk een onbedenkelyke tydzynde ) te gelyk zo veel heerlyke zaaken worden vervat, dat byna van alderhande Wetenfchappen, Zedekunde, Heidenfche Godtkunde, Regeerkunde,Genees- kunde, Wiskon(t ,Starrekunde, Landfchap-en Wereldkunde, Natuurlyke Hiftorien,Konften, ‘Handwerken , Oorlogen, Zangkontft ,Speel- konft, Dichtkonft, en duizend andere zaaken, zeer verftandiglyk (hoewel na de wyze der Grie- ‚ ken metfabelen en verzieringen befmet)inzyn werken word gefproken;in zo ver, dat Homerus voor de aldereerfteen grootíte Natuurlyke Hi- ftorifchryver onder de Grieken zal opkoomen en doorfteeken,wanneer ik van de Wetenfchap- pen, Natuurlyke Hiftorien , Konften en Hand- werken der Grreken zal handelen. 12. Wy hebben nu wel gezien uit de alder- „oudfte Schryvers der Hebreën, als Mofes en de andere Heilige Schryvers ; uit de alder- oud{te Schryvers der Grieken, als Homerus en Herodotus, dat het gebruik en de kennifledes Gouds van een zeer oude datum is, maar wy hebben noch geenzins ontdekt , in welke be- „kende landftreeken der aaloude Volkeren het Goud overvloediglyk uit de grond uitgemeu- «belt, of uit de bekende goudryke Rivieren R 3 | uit- 262 _Natuur= en Konft-Kabinet, uitgevifcht wierd „en in. welke landen -hetzel- ve overvloediglyk te vinden was. , 1 : 1350, MIIIVAIG TS Uit gebrek van deze. kenniffe zyn veele Uitleggers van den, Bybel geweldig in alarm, waar Opbirseigentlyk. was, of waar het goud- ryke- Land-geltelt -moefte- worden, „daarsde Koning Salomon zyne fchepen na toe zond; omGound van, daan. tes haalen, … Ik -zal'sdie zaak „hier. geenzins- ophelderen, als behoo- rende tot de ' Natuurlyke Hiftorikunde. der Fooden ‘maar echter zo- veel wel doen- zien, datde ‘Koning Sulomou na “zodanige plaat- zen zyne fchepen niet heeft behoeven te zen- den, als zommige Uitleggers. wel gedroomt hebben. 7 sort PEEK Alhoewel de Griekfche , Weréld-befchryver Strabo: op. veel tyd-na niet zo-voud-is, alsde voorgaande: Schryvers , zalechtereenviegelyk, die Strabo Amafenus leeft; moeten bekennen, dat niemant ‘van; de, Oude zo veel. zelfs onder vonden , zelfs*doorzien,en zelfs doorreift heeft, als deze Uitmuntenfte Wereld-befchry- ver Strabo Amaftnus ‚dewelke „geleeft ‘heeft ten-tyde. van de Keizers Auguftusen Tsberius. Strabo was van veen voörtreftelyke Famshte, en in-meelt-alle wetenfchappen en-vrye!kon- ften‘geoffent, -Behalven. dat Strabo veel ge= leerde lieden «heeft. wezen-hooren, heéft-hy ook gereift door Mgypten „ door Afie, door Griekenländ, door Jtalien „in verfcheide Ei- landen s’-als Sardinie enz.als ook door xÂr- mente „door de Pont Euwin „en zelfs tot-de Ì uit- Maart en April 1719. 263 uiterfte grenzen van ZEthiopien; hy is ook gereift-door gelukkig Arabiez, insgelyksdoor alle de Landen van Africa , dewelke in zyn tyd onder de wyd-uitgeftrekte Heerfchappy tan “de Roomfche Wereld-Monarchen wa- ren. Zo dat wy ( wat de zaaken van eigen bevinding betreft’): Strabo wel moogen hou- den en achten vooreen Schatkift „vol heer- Iyke. zaaken -der Aaloude Natuurlyke Hi- ftorien ‚> Wetenfchappen , ‘Konften, Hand- werken enz. gers (4) Strabo verhaalt, dat geheel Spazjeg van Metalen overvloeide , en zeer ryk was van Bergitoffen. Hy merkt aan, dat de Landen, daar veel Metalen’ gevonden wierden, zeer onvruchtbaar waren van. andere vruchten voor het leven def. menfchen , en dat in te- gendeel de vruchtbaarfte landsdouwen de armíte gevonden worden van ryke Metalen. In de Wereld, zegt hy, is-aau' my geen-Land bekent, daar het Goud, het Zilver; het Ko-= per en ‘het Yzer zo overvloedig gevonden ‘worden, als'in Spanjez. Het Goud, vervolgt hy, word daar niet alleen uit de- Mynen ge- ‚ graven, maar ook uit de Rivieren gevifcht, em dat de vloedenaan haar boorden-een zand opwerpen ‚ dat met goud doormehgt is. Hy getuigt, dat in zyn leeftyd onder Ausuffus en Tiberins op veel- meer plaatzen in Spanjen Goudviflcheryen waren,’ als wel Myn-wer- ken of Goud-graveryen ;en dat de Spanjaarden daar zekere putten maakten, en dat zy wiften je R 4 door “ (€) Vid.Strabo de Situ Orbis Lib. 3. 264 Natuur-en Konft-Kabinèt, door konft en groote behendigheid het zand zodanig uit te waffchen, dat het Goud in die putten op de grond leggen bleef. 16 Strabo verhaalt, dat zomtyds onder het Goudftof in dit opgeworpen zand ftukjes ge- vonden wierden, die zy in die tyden Pale noemden , van dewelke eenige een half pond zwaar wierden bevonden’; en dat zom- mige van die goudftukjes zo zuiver dikwils gevonden wierden, dat zy weinig zuivering ( door {melting )meer van noden hadden. Dat ook zomtyds kluitjes en brokjes ge- vonden wierden , daar veel zilver onder was; en hy verhaalt,door welke konftige midde= len de Spanjaarden deze twee Metalen in die “_oudetydenal zeer zuiver van malkander wiften af te fcheiden. ATEN, Onder de Heerfchappy van Keizer Auguftus, waren de Heerfchappyen der verfcheide we- relds-deelen vry wat meer bekent aan malkan- deren geworden als te vooren, door alle die grouwzaame en wyduitgeftrekte oorlogen der Romeinen: en dewylalles nade roemruchtige Stad Romen vloeide, is ook de reden, dat Strabo veel Landen kende en melt daar Goud gevonden wierd. Inhet dertiende Boek van zyn Wereld-befchryving verhaalt hy, dat in ’t Land van Phrygie by Zrojen een Stad hadde gelegen, daar ook een Goud-myn was geweelt, dewelke in zyn tyd meeft uitgeput was, en zeer weinig gaf. Daar Strabo van Armenie fPreekt , zegt hy, dat by Camoale Goud-mineraal gevonden.wierd, / 18.Wy Maart en April 1719. 265 18. Wy konnen zeer lichtelyk bemerken „dat zedert het ontdekken der Goud-kuften en de rykdommen van America, de menfchen de Goud-mynen van Egropa en elders hebben „beginnen te verwaarloozen, want Strabo ver- haalt in zyn vierde Boek, dat zelfs in de 4/- pifche gebergten Goud-mynen waren , die zeer ryk van Mineraal waren. Hy verhaalt, dat deze Berglieden in een gedurige oorlog waren, om dat die by Salafte het water in haare Bergwerken leidende, de andere , die in de daalen woonden, het water onthielden , en dus haare landen onvruchtbaar maakten , waar uit gedurig oor- log en twift onder dit volk ontftond. Noch melt Szrabo , dat by Aguilea by de Saurs- fcen, dat noch hedendaags onder ’t Huis van Ooftenfyk behoort, zo veel goud-aarde ge- vonden wierd, dat dezelve zeer ondiep uit- gegraven wierd, en dat in zyn tyd de Ro- meinen die Mynen bezaten in eigendom; en dat in deze gedeeltens der Alpes zelfs rivie- ren gevonden wierden, dewelke goudryk wa- n, het welke noch hedendaags blykt aande oud-mynen, dewelke in Mongaryen zyn. 19. De Rykdommen, dewelke van Goud en Zilver door de Romeinen in Zowloufe in Vrankryk gevonden wierden, waren na’ ver- haal van $#rabo zo groot, datde Romeinfche Burgermeefter Cepio uit die Stad roofde 110000 ponden Goud, en vyftienmaal hon- dert duizend ponden Zilver ; dat de Inwoon= ders het zelve in haare T'empelen hadden ver- R 5 bor- 266 _ Natuur-en Konft-Kabinet, borgen, en zelfs in de mveraflen hadden laa- ten ‘wegzinken, dog dat de Romeinen deze moeraflen aan de meeftbiedende verkochten’, “dewelke daar noch groote {chatten uithaalden. zo, 17 ei, In Afia wierd in -die-tyd op veele en ver- fcheide plaatzen ook Goud in overvloed ge- vonden. « Strabo zegt in *t 16. Boek, datby de vloed: de Ganges- volkeren woonden, -de- welke groote rykdommen van Goud beza- ten, zodanig, dat zy zelfs haare Olyfanten „en Huiscieraaden.met beflagen en mafif Goud wercierden. Dat by’ de Roode Zee volkeren woonden, die Debe- genaamt wierden, ‘van dewelke zommige herders en andere -Jänd- bouwers’ waren, dat zy een zeêr“Goud-ry- ‘ke tivier hadden , ‘dewelke door haar: fand liep ‚dog dat zy de’ kont niet wêrltotiden van ‘bet Goud te fmelten. -Infgelyks dat‘niet “ver van deze Debe eén ander Natie“was, ‘dewelke goud groeven, ei zomtyds brokjes goud vonden, van de welke zommige wan “ren vals een kleine noot,en andere als «een ‘halve of kleine mifpel of ‘okkernoot ; datay door deze brokjes gaten drilden, en dezelve als braffeletten om haare armen droegen, en zomtyds aan andere Matter vóor een gerin- ge prys verkochten , te-weten voor dfiemaal zo veel koper of voor ‘tweemaal zo veëlzil- versen dat deze naaft aan: de Sabei of die van gelukkig Arabie greùfden. : 21. Uit alle deze getuigeniffen blyktklaar ; dat overzeventienhondert faaren „ doeStrabo leef- kt de EEEN Maarten April 1719. 267 de en fchreef, de wereld alom zo’ wel met goud voorzien is geweelt , als nadien tyd, dat de Spanjaarden kwanfuis Europa met het goud van Ameriea verrykten. Jaonzen Strabo verhaalt in zyn 11 Boek, dat zelfs de Mafjageten of Sarmaten,dieaande Pont Euxinen het Meo- tis Meir woonden, overryk van Goud waren; dat zy-goude gordels droegen „ en dat zelfs de -toomen van haare paarden met goud beflagen „en vergult,en‘haare fchouder-riemen met goud „overdekt “waren : “en dat wel voornamentlyk hetgoud en koper by deze/Maflageten zeer over- vloedig gevonden;wierd „als-ook dat in Ayrca- nie by de Cafpifche Leereer goud-ryke metaal- sâardegevondeinwierd, Hy verhaalt in’t achtfte „Boek „ dat in-de Stad van Corixtbez zulke: on- „noemelyke {chatten en ‘rykcommen van-goud swareny dat Cyfelusaan Olympta'een gefchenk „dede van een levensgroote dzarze- van mafif „goud. 22: … „Wy hebber in her begin-van deze verhan= rdeling gezien „ dat'2Mofes inzyn-tyd al zeer on- sderfeheidentlyk van ‘tGoud-heeft gefchteven ; „dag als-wy-wilden)nagaan alles, ‘dat van ’t „Goud verhaalt-wordein: die: vyf aaloude, Boe- „ken van Mofes, en in andere Boeken van de Bybel, als van de goude Vaten „van de over- dekkinge.met goud, van veel andere konft- _ “ftukken en werken van ’t goud: zouden wy _ „wel zeer klaardhier uitkonnenvaf leiden; dat fBgypten gende Woefltyne:, en fteenig, Arabien, “en alle die omgelege landen, ‘daar de Jooden “verkeerden, zeer’ ovefvloëdiglyk van, goud ‘moeten voorzien;geweelt.zyn, …„Als.ik nu uie do „de 258 _Natuursen Konft-Kabinet, de oude Heidenen kan toonen, en uit Schry- wers, die geen kennifle van /Mofes (als van hoo- ren zeggen) fchynen gehad te hebben, dat zulks waarachtig is, fchynt my toe, dat daar uit voor de opmerkende Liezer een zeer voor- treffelyke waarheid te ontdekken is; te we- ten , dat de groote Natuurlyke Hiftorifchry- ver en Man Gods Mofes, van de Natuur en Konft-gewrochten dier landen in zyn aalou- de tyden zodanig gefchreven heeft, als de Heidenfche Schryvers, die lang na hem ge- leeft hebben , uit andere Heidenfche Schryvers ef overleveringen beveftigen. bied Wie zal, die maar eh weinig in de oude Heidenfche Schryvers ervaren is, durven ont- kennen, dat in de alderoudfte tyden , de Lan- den, daar de Kinderen Jfraëlsof gewoontof verkeert hebben , de Moeders en V oortkweek- fters of fonteinen zyn, daar de kennifle der Natuurlyke Hiftorien , Wertenfchappen, Kon- ften en Handwerken eerft gebloeit, en van haar by de latere en naaftgrenzende volkeren over en afgevloeit zyn. (a) Diodorus Siculus zegt, als uit de mond der Zgyptenaaren zelfs, er sdaar Ca) vid. Lib.I Cap.rs. Diodorus Siculus was geboren in ’t Eiland Sicilie , in de Stad Hegyrie, en heeft geleeft onder Fulins Cefar, en ook noch onder Auguftus. Hy heeft de Hiftorie van de doenmaal meeft-bekende wereld- deelen van haare beginzels tot aan de 18u Olympia- de befchreven, en wel meet de zaaken der Epyp- tenaaren, Aflyriers , Meden, Perfianen, Grieken, Carthagmenfers , Sicilianen, die van Rhodus , Ma- eedoniers , Cretenfers enz, Maart en April 1719.” 269 daar hy veel mede omgegaan heeft, dat zelfs by de regering van Ofirtsen Ifis , in de roem- ruchtige en wyd vermaarde Hoofdftad a) Thebe (met hondert poorten ) in ’t Thebaan- fehe Land al Goudflagers en Koperflagers win- kels waren opgerecht. 24 Dat de wydvermaarde Stad Zhebe zeer oud is geweeft, en van een groote roemruch- tigheid , getuigen alle oude Schryvers der ‚gyptifche Hiftorien,de geheele Outheid roemt de Aaloutheid der Zhebanen. Diodorus Siculus zegt zelfs, dat in zyn tyd de Wyze of Sacerdotes( Pricfters ) van Zgypten onder malkander over deszelfs outheid en eerfte oorfprong twifteden. Het Goud was in dezel- ve zeer overvloedig, want dewyl dezelve in %x hoog Mgypten (trekt, waszy het algemeen Magazin der Bergwerken, Metaal- en Mine- raal-winkels,en Steen-flyperyensen ’t Land van Thebe was vol Marmer-en Steen-groeven , als ook de moeder en voedf{ter van veeleKonften en Ambachten,uit de Mineralen, Metalen, Steenen en andere natuurlykeSchepfels afkomende.Dio= dorus (b) verhaalt , dat die van Thebe zicltroem- den ’t alderoud{te en eerfte V olk van alle V olke= ren te zyu, endatby haar de Wysbegeerte of Na. (a) Thebe waseen Stadin Zzypten , dewelke hon- dert veertig Stadien in haar omtrek was, en was de Hoofdftad van ’t Landfchap Theben in ZEgypten ge- legen, niet verze van de Ny/, tuffchen Memphis en Siene’, en noch hedendaags Zheves genaamt, volgens her getuigenilfe van Reizigersen Ful. Africanus, hoe- wel by San/on dezelve hedendaags Minio genaamt word, dog is nu van weinig belang, (6) Lib-I, Cap.so. z5o __Natuursen Konft-Kabinet, Natuur-kennifle, en de Sterrekunde eerft in haar behoorlyke ordre was gevonden en ge- fehikt. shite he 25. Dezelfde Schryver (a) verhaalt, dat aan de grenspaalen van Zgypten na de zyden van Arabie en Lthiopie een groot Gewelt gevon- den wierd, daar uitftekend veel Goud-groe- ven en Bergwerken waren. De grond van dit geweft was fteenig, en overal doorloopen- met aderen van wit marmer, en veel blinken- de fteen of marcazyt-ftoffen en metaal-ertfen, uit dewelke door behulp van geketende flaven de Overften dezer Bergwerken met zeer groo- ten arbeïd veel goud lieten graven en berei- den. De Koningen van Agypten ( vervolgt. hy ) hadden de gewoonte, de in oorlog gevange- ne of de misdadigers van haar eige landaard in deze Mynwerken te bannen. 26, De wyze van dit goud-graaven by deze oude LEgyptenaaren , val wel de moeite waardig zyn, om nagevorfchtte worden. Diodorus Siculus zegt op de zelfde plaats, dat deze aan de bee- nen geketende Slaven en andere Myn-wer- kers, degoudryke grond , dewelkeal te hart en te fteenig was , door veel vier gloejend maakten , en op die wyze braaken en deden vermurwen en barlten. Zulke een Hoofd- bergwerker liet op zyn polt met tiendui- zend menfchen daar aan ârbeiden met alderhande breekyzers , eù zodanig een Berg-meefter wift de erts uit te kiezen en te ont= («) Zib. TIL Cap. za. Maart en April 1719. 27e ontdekken, en aan de arbeiders de weg te wyzen, em gebood de alderfterkfte. karels, met fcherpe breek-yzers het marmer en: de el ertzen met. gewelt aan ftukken te breekEn. Zy maakten haare Mynen:en‚on-= deraárdfche loopgraaven juift niet naveentrech= te lyn, maar na de ryke ader, en zo alsde Bergen bett opfpleeten. 5 27: 6 Detoude Zgyptenaars fehynen’ dierhalven (uit het getuigenifle van onzen Diodorus Stene us) al zeer groote kennifle van de konft.der Bergwerken gehad te hebben. Het is waar, iemafit! zoude konnen, tegenwerpen „ dat Diodorus Sienlus deze zaak befchrytt, zodänig als hy diezelfs gezien en gevonden heeft , doen hy ten tyde van omtrent de Geboor- te orizes’ Zaligmakers over zeventien hondert jaar geledeir in ZEgypten was, maar, by (u) getuigt, dat de uitvinding en ontdekking van deze Mineralen of Ertren toen in Aigypten-al over-oüd was, en van haare aaloude. Konin- gen van een onbedenkelyke tyd voorleden al uitgevonden was. Waar uit my dunkt, dat het klaar genoeg opkomt, dat deze ‘wyze van inde Mynen te werken „ al ten minften by ja zelfs voor het leven van Mofes „in Mgypzes in % gebruik geweett is. 5 wets „Op dat de Lezer zoude zien, op welk een wyze de Oude Agyprenaaren het Goud Witten, te. bereiden en te zuiveren , is dänmerkelyk , alles dat onzen Diodorus Si- culas (a) Lib. III. Cap. 14. 272 Natuur-en Konft- Kabinét , eulus met de uiterfte naauwkeurigheid en om- ftandigheid (a) verhaalt. De Myn-werkers, zegt hy , waren ( om de wonderlyke diepe en zeer kromme omwegen der loopgraven } genootzaakt; kleine lampjes aan haare voor- hoofden vaft gemaakt als voor zichte dragen, om door derzelver licht te konnenzien. Ter- wyi nu deze elendige {laven nacht en dag by verpozing bezig waren met hakken en bree- ken, wierden de afgehakte fteenbrokkendoor © Jongelingen, die in de mynen kroopen, op- | geraapt en uitgedragen. 29. De Mynwerkers ok Slaven , dewelke bo- ven de dertig jaar en daar omtrent oud wa- ren, wierden gebruikt, om deze uitgekapte en afgefcheurde Erts en fteenftukken in daar toe gemaakte: fleene mortieren met yzere bollen fyn te ftampen, en grovelyk aan ftuk te wryven. Behalven dit gereetfchap hadden zy noch Breekmolens in een groot getal, daar zy door fterkemenfchen ( zo wel vrouwenals mannen) deze gekneusde en gebroke klomp- jes in fyn maalden. driodorus verhaalt, dat deze elendige menfchen daar alle naakt in de Mynen en daar omtrent (tonden te werken , en niets tot haar dekzel hadden, en dat de enkelde aanfchouwing dezer elendige lieden een iegelyk tot deernis verwekte. De wreed- heid tegens deze menfchen ging zo ver, äat …_(onaangezien haar Sexe, zwakheid, ziekte, „ tederheid of ouderdom) zy, tot dat zy ae € (a) Lib, III, Cap. 12.13.14. Maart en April 1710. 273 de moeilykheid van den arbeid bezweeken en ftierven , wierden aangedreven. op Dit fyn-geftampte Mheer of liever deze fyn-gebroke erts wierd op uitgeholde marme- re tafels geftrooit, en door water gewaffchen, en gedurig noch fynder en fynder gewreven; en alles, dat aardachtigen fteenachtig was, zachtelyk uitgefpoelt, tot dat eindelyk het Goud door zyn overgroote zwaarte op de grond gezonken bleef leggen. Hier over wierd gedurig wederom water gegoten, en met de handen zachtelyk gewreven en omge= roert, en het troebel water gedurig zachte- lyk afgegoten, en met zeer lichte fponzen de lichte en onreine (tof zeer voorzichtiglyk afgeveegt, tot dat eindelyk het goud-ftof en goud-fchaafzel zeer gezuivert opde grond ge- vonden wierd. 31. 4 Dit gezuivert Goud-metaal wiefd van an- “dere Konft-arbeiders of Smelters uit de holle fchotels, of bakken of tafels genomen, ver- gadert, ‘en ín van aarde gebakke {melt- kroezen overgebragt; en na de hoedanigheid van dit gezuiver’- Metaal, dat is, na dat het zelfde meerder-of minderrein was, wierd te gelyk in deze kroezen geworpen een ge- deelte loodt, eenige greinen zout, een weis nig tin, en een gedeelte zemelen van garft, en datelyk op deze kroezen een dekzel gedaan, dat zeer wel op dezelve floot, en met leem toegeftreken wierd; dit alles wel bezorgt zynde, wierden en in ftook-ovens ge 274 Natuur-en Konff-Kabinet geplaat{t, en de tyd van vyf nachten en dagen ge= duriglyk gekookt.Na verloop van welke tydde kroezen wederom uit het vuur wierden gehaalt, en koud geworden zynde geopent, en wierd in dezelve niets gevonden, als alleenlyk het gezui- verde Goud; zynde al het loodt, tin, zout,en de onreinigheden,die noch by het goud-metaai wa- ren, door de groote kragt des vuurs verteert en als vernietigt. Dit is eindelyk, zegt Dio- dorus Siculus, de bereiding van het Goud in de Mynen, dewelke op de uiterfte grenzen van Zgypten gevonden wierden, Xe De Patrtarch DEP Ad PH o- Tius heeftin zyn Bibliotheeeg een uittrekzel van de Befchryving. der Roode Zee en des- zelfs naaftgelegene Landen, door de Hiftori- fchryver AGATAKRCHIDES CNIDIUS, daar alles, in het vyfde Boek aan het xide Kapittel, van deze Goud-metaalen Bergwer- ken van hoog Egypten word beveftigt, het geen ik uit onzen ouden Diodorus Steulus heb- be aangehaalt, en word hier met dezelve naauw- keurigheid befchreven; en door welke Vol- keren Zgypten naderhand overvallen, en de- ze werken geftaakt zyn, met veele omftan- digheden, dewelke de naauwkeurige Lezer (4) daar zal konnen vinden. 33: Het is aan de kinderen bekent, dat fazon verziert word het gulde Vlies van Colchos door behulp van de toveryen van Medea gehaalt te hebben; maar Strabo, daar ik te vooren van ge- (a) Vid, Photië Bibliosh. Cod, 259, Maart en-April 1719. 275 gefproken hebbe, (a) oordeelt, dat deze Fabel verziert is, om dat de Oude Scythen, dewelke omtrent CGolchos woonden , te weten tuflchende Pont Euxinen de Cafpifche Zee, overvloeiden in rykdom vangoud , het welke zy in doorgeboorde en met gaten gewerkte tafels, en daar overgefpanne vellen;uit de Goud- ryke Rivieren, die door haare Landen vloei- den, vifchten, en dat Jazon met zyn vloot het goud daar van daan heeft gehaalt. Het welk ook getuigt en beveftigt word,van Ap- pianus, ‘daar hy van de Oorlog van Mitbri- dates fpreekt, en verhaalt, dat Pompejus in zyn tyd die Goudryke Rivieren zelfs gezien ‚ hadde, in dewelkede Inwoonders deze hairi- ge vellen als onder water ftaken, aan dewel- ke het Goud-{tof en affchaafzels hangen ble= ven, en hy oordeelt, dat dit het zelfde gul- de vliesis, dat Yazon roofde. En watde out- heid van deze Hiftorie belangt, zulks kan zeer wel met de Scythez over een koomen, want de Scythen zyn na alle waarfchynlyk- ‚ heid noch ouder Volk als de MEgyptezaars zelfs, het welk ik op zyn plaats genoegzaam hoope te zullen konnen toonen. «Wanneer ook Noach met zyn Familie uit de Arketrad, was hy veel nader aan Colchos of deze Scythen, (om een Volkplantinge te verwekken) als aan het veraf gelegen Agypten, daar Abraham na= derhand eerft de Volkplanting ontmoete; en dat deze zeer oude en mede eerfte Volkeren, te weten de Scythez van Colchos, zeer ryk van goud geweeft zyn , zullen wy datelyk S 2 lee- … (£) Vid. Strabo Lib,X, 276 Natuur-en Konft-Kabinet, leeren uit Plinius, die altyd geweldig naauw- keurig geweeft is, in het opftooven der Aal- oudheden en afkomf{t der Natuurlyke Zaa-= ken. Plinius {preekt an de zeer groote ryk- dom in Goud van de Scythez in zodanig een overmaat, dat ik met {chroom mede dee= le, ’t geen hy in zyn drieendertigfte Boek aan ’t derde Kapittel verhaalt, dat de Ko- ning van Colchos geheele Kamers en trappen van goud en zilver hadde , maar dit zal bui- ten twyfel van met goud bekleede wanden: verftaan moeten worden. 5. Alhoewel ik nu Hd heb- be, dat de Aaloude Volkeren , en voorna- mentlyk de Aaloude Hebreërs , Scythen, Ara= bieren, LEgyptenaaren, Lybiers, en andere Volkeren zeer ouwelings groote kennifle van ’t Goud gehad hebben , is tot noch toe niet genoeg getoont, op welk een wyze by ouds in Europa het Goud uit de Mynen ver» gadert wierd; want dewyl de Aaloude Fraz- fchen, Spanjaarden , Hongaaren, of Volke- ren dewelke die Landen bewoonden, de Volkeren aan de Zwarte Zee, en zelfs de Volkeren , die de Alpifche Gebergtens be- woonden, overvloedig ryk in Goud waren, fpanden echter onder de Europianen by ouds de Spanjaarden de kroon van alle de andere Europijche Natien , en in Spanjen wierden zo wel als in Zgypten groote en grouwzaa- me Maart en April 1719. 27 me Bergwerken gevonden , daar by ouds Goud uit gemeubelt wierd. . 5 (4) Plinius zegt: He Goua ‚dat uit de Bergen word gehaalt, noemen zy Mynrerts , of myn- ofader-metaal, en dit goud-metaal ( vervolgt hy ) groeit in de zelfftandigheid van het mar- mer in Sparjen, en loopt met aderen door de Marmere Bergen. Deze Myn-aderen worden ingegraven, gehakt en gewerkt , en dan met houte zolderingen en pylaaren onder- fteunt, op dat zy niet zouden invallen. De Erts, die uitgehakt is, word geftampt, ge- brandt , gemaalen en gewaffchen; zy,‚dryven door gewelt van vuur in haar brand-en fmelt- Ovens het zilver, dat daar onder vermengt is, uit; en de fprankels, die onder het koo- ken daar uit{pringen, worden naderhand we- derom geftooten en tot Goud gekookt. 36: — Plinins regt, dat de fmelt-ketels of fornui- zen, of liever fmelt-kroezen , daar zy het goud in kookten, gemaakt wierden van een witte aarde, die van een vafte en kleyachtige, en voor 't vuur een beftendige materie was 5 dit werk in de Bergen gaat ( nazyn zeggen } hee werk der oude Reuzen te boven, want zy hakten en klopten met zwaare hamers en ander brekend gereetfchap zo lang in deze rotsachtige Bergen, tot in haar diepfte inge- swanden ,in zo ver , dat zy zelfs het daglicht ver- Joren; zo dat deze Bergwerkers zomtyds geen daglicht zagen in eenige maanden, en Es et {a) Lib, 33. Cap.4 273. _Natwur- en Konft-Kabinet , her licht der lantarens gedwongen waren te arbeiden. Zomtyds fpleten (zegt hy ) de Ber- gen onder het werken zo onverwacht en grouwzaam van malkanderen , dat de Ar- beiders wierden overftolpt en levendig be- graven. 37 Zomtyds ontmoeten zy (vervolgt Plinius onder het ingraven en inhakken, groote kei- of vuur-{teenen, deze maaken zy door kragt van vuur gloejende , en doen dezelve fprin- gen, en vermurwen zommige met fcherpe azyn. Dag en nacht droegen deze Bergwer- kers groote brokken fteenen en erts opde rug, die zy aan malkanderen over reikten , om na buiten te brengen , de wanden en zy-fteen {plyten zy op met groote yzere wiggen en zwaare hamers. Alszyzomtydsde Bergwer- ken onder hebben uitgewerkt, ftont altyd boven op de Berg iemant op de wacht, en als die gewaar wierd, dat de Berg begon te bewegen , en dreigde in te ftorten, wierd het volk door een teken fchielyk na buiten ge- roepen , en elk nam de vlucht, terwyl on- dertuflchen zodanig een fluk van de onder- gegrave rotsbegon in te ftorten, het welk een gedruis en een wind maakte , die niet uit te drukken is. En deze groote moeite en ar- beid deden zy menigmaal , zonderdat zyeens verzekert waren, of zy Gouderts-aderen zou- den vinden; hy befchryft de gevaartens van haar waterleidingen en uitemmering, en veel zaaken, die by Plimius gelezen konnen wor- den. Deze waterleidingen worden zodanig Se- Maart en April 1719. 279 gemaakt, dat zy met een vreeslyk gewelt koomen afvliegen, en groove: ftukken van rotzen door haar kragt mede voeren en weg- fehuuren: Hy verhaalt, dat in de Landfchap- pen van Afturie , Gallicie en Lufitanie wel „het meefte goud viel. : 3 E Plinius verhaalt, dat in zyn tyd uit vee- le Goud-ryke vloeden ook goud wierd opge= vifcht, als uit de Zaag in Spanjen, uitde Po in Jtalien, uit de Hebrus in Thracien, uitde Paltolus in Afia , en uit de Ganges in Ix= dien. Plinins heeft ook verfcheide plaatzen aangetekent ‚ daar ’t Goud niet zeer diep uit de oppetvlaktens der aarde in zeer ryk men taal zomtyds gevonden wierd By het le- ven van onzen Plinius was Romen over- vloedig van Goud, en voorwaar geen. won- der, dewyl de Romeinen by-na alle de Na- tien van de bekenden aardbodem haare ryk- dommen beroofden, en in haär Wereld-ftad opftapelden. Hy getuigt, dat in zyn tyd de treffelykfte Lieden de wandenen zy-muuren van haare huizen met goud lieten vergulden, even gelyk of het Kleinodien en goude vaten waren ; dat binnen Romer alderhande konft- „werken van goud gemaakt wierden, en dat de konft van in ’tgoud te werken zo ver „gebrágt was, dat hy zelfs gezien hadde, dat Agrippina een kleed aan hadde, dat van maf= fif goud geweven was, als zy naaft Claudius zat op een tyd, dat hy een Spiegelgevecht te water liet vertoonen. Hy merkt aan, dat “in al het Goud min of meer Zilver gevonden ko S 4 wierd, 2860 Natuur-en Konft-Kabinet, wierd, zomtyds een tiende, zomtyds een negende, en zomtyds een acht{te part, enz, 9. Uit alles, dat tot Berk toe van de aal- outheid van het Goud verhaalt is, kan de Lezer zeer wel merken , dat ten fyde van Mofes, en zelfs voor Mofes tyd, behalven het opgevifcht of anderzins gevonden Goud, ook al Goud door zwaar werk uit de onderaardfche mynen is gehaalt, en“dat ver- volgens de konft van Bergwerken en Me- taal-gravery al zeer lang voor het leven van Mofes in de wereld is geweeft. De Aalou- de Agyptenaaren, ja zelfs haar eerfte Ko- ningen, waren by uit{tekentheid groote Lief- hebbers van de Myn-werken, Ertzen, Me- talen, Steenen en Mineralen, gelyk uit de getuigeniflen der aaloude Hiftorien, en Schry- vers van onbedenkelyke tyden zeer klaar blykt. Voornamentlyk waren onder de ZE gyptifche Prinffen die van de Stad Zhebez of het Zhebaanfche Land beroemt in deze voortreffelyke natuurlyke Hiftorikunde , en Metaal-en Mineraal-konften. Het overoude Theben was ouwelings de fchatkift en het magazin van Goud, Zilver, Koper, alder- hande Metalen , Mineralen , Steenen, en van alle de Konften, Konft-(tukken , We- tenfchappen en Handwerken , in alle deze natuurlyke gewrochten en fchepzels. 40. T'HEOPHRASTUS Errsius, geboren op’t Eiland Lesbos, dewelke de Prins van alle de Leerlingen van Ariftoteles was,en hem Rn 00 Maart en April 1719. 28r ok in het recht van Lieermeefterfchap is op= gevolgt tot Athenen, heeft onder andere Boe- ken aan ons nagelaten een zeer klein Boek- je, handelende van de Edele Gefteentens; maar dewyl Zheophraftus in dit Boek reets al van de Koningen van Zgyptea van een zeer ouden Datum melt, konnen wy veel licht in deze Outheden fcheppen, als wy zelfs aan- merken, dat Zheophraftus Erefius zelfs drie hondert «en vier en twintig jaaren voor de Geboorte van onzen Zaligmaker, dat is in de hondert en veertiende Olympiade, (a)en zelfs al een weinig voor dien tyd geleeft heeft; dat is, detuffchentyd van het laat{te van ZMo- Jes leeftyd, tot het begin van de leeftyd van onzen Zheophraftus Erefius, kan maar ruim elf hondert jaar uitmaaken. , L. Als wy nu eens nne letten op alles, „dat Theopbraftus van de Gefteentens fchryft, en op alles, dat hy van de konften aanhaalt, door dewelke dezelve wierden of gepolyft, of gegraveert , of gefpleten, konnen wy lich- -telyk begrypen, dat al veel tyden verlopen ‚moeten zyn geweeft, eer deze zaaken zoo omftandiglyk konnen uitgevonden zyn ge- „weeft ; te meer als wy daar by voegen alles, dat van de Metalen, Goud, Zilver, Berg- -ftoften en edele Gefteentens, als in de Borít- lap des Hoogenpriefters enz. in de Boeken van Mofes gemelt word, konnen wy hier uit zeer lichtelyk afleiden, en als een waarfchyn- Ss lyk- (a) Want in die tyd wierd Theophraftus al in de plaats van „AZriffoteles als zyn Opvolger geftelt. 282 Natuur-en Konft-Kabinet, lykheid vaft ftellen, dat die van Theben al lang voor de leeftyd van de Man Gods Mo- fes hebben geleert geweeft in de Bergwerken en bereidingen der Metalen, Mineralen, Goud, Zilver, Koper, Steenen, Albaften, Edele Gefteentens; mitsgaders in de kennifle der natuurlyke Hiftorien, Konften en Hand- werken, dewelke omtrent deze zaaken te pas kwamen, 2. Daar Ebba che maakt van het Marmer, onderfcheit hy wel duidelyk vier foorten, dewelke alle byzonderlyk genaamt wierden na de byzondere Luandfchappen, daar dezelve Steen-groeven of Steen-breeken ge- vonden wierden, als de vermaartfte zynde, daar hy kenniffe van hadde, namentlyk. 1De Steengroeven van het Eiland Paros, dat zeer vermaart om zyn Marmer was. 2DeSteen- groeven van * Griekfche Gebergte van Pez- zolicum. 3De Steen-groeven van ’t bergach- tige Eiland Crios, in de Egefche zee gele- gen. En 4. van de aaloude vermaarde Steen- groeven en Mynwerken van Tree in Zgyp- ten. Hy verhaalt ook uit de aantekeningen der levens der oude Koningen van Zgypten, dat de Koning van Babylonien groote ge- fchenken liet doen aan die van Agyptez , van zeer uitnemende groote Smaragden, daar de groote Liefhebbery van de Zgypufche Prinf- fen van dit flag van zaaken klaar uit opkomt, Daar hy van de Chryfocolla of Borax fpreekt, melt hy, dat de zelve zeer overvloedig in de Goud-mynen ot Bergwerken gevonden wierd, pre- Maart en-April 1719. 283 fprekende vervolgens van de Goud-mynen, als van een zeer algemeen bekende en over- oude zaak. Daar hy van de Agaat {preekt, zegt hy, dat in de goud-mynen en bergwer- ken van Lampfacus teer heerlyke Steenen gevonden wierden. Dit Lampfacus was een vermaarde Stad in klein Afiez, die nu noch onder de Turken van aanzien is,en daar getuigt (by deze handeling van. de Agaat) onzen Zheophraftus, dat by zyn. tyd al een Goud-myn gevonden wierd. 5 abi) „ Wy konnen by dezeoverlezing, van Zheo= phraftus ook aanmerken, ter opheldering van de Outheid van de kenniffe des Gouds „ dat in zyn tyd en al lange tyden voor hem de Toetfteen ( om.door dezelve het Goud te beproeven ) in ’ gebruik en zeer, gemeen- zaam bekent was ; dat de zelve gevifcht wierden uitde Vloed Zwolos, maar Plinius getuigt, dat de Toetfteenen in zyn tyd op veel plaatzen in verfcheide rivieren overal gevonden wierden, Maar om ber Kan koomen tot de Out- heid der Metaal-en Mineraal-kunde der ZE gyptenaaren , en ‚van de Bergwerken van het beruchte Zheben, is de plaats van Theophra- flus zeer kragtig, daar hy verhaalt, dat de Schryvers, dewelke deyerrichtingen der eer- fte Lgyptifche. Koningen. hebben nagelaten, getuigen, dat de eerfte van. die Prinflen:de uitvinder is geweeft, om de Lazuur-fteen-of __Lapis Lazuli -door- konft te maaken, ‘alzo fchoon é 284 Natuur-en Konft-Kabinet, fchoon , als de Lapis Lazuli, dewelke de Natuur in ZBEgypten voort bragt: hy zegt zelfs, dat van alle de foort van Lazuur- fteen de Zgyptifche de fchoonfte was. 45 Als dit nu tegens de mogelykheid aanliep, (gelyk wy ftaaltjes omtrent de zwerzers in de Alchymie dagelyks bevinden) zouden wy Zheopbraftus niet konnen geloven , maar aan wie is dog onbekent, dat wy door kont, van ’t zilver enz. het Ultramarin of de La- pis Lazuli konnen bereiden ? Hedendaags werd immers noch als voor een geheim ge- houden , de edele gekoleurde Gelteentens door konft na te maaken ; en wy hebben maar een eenig Schryver, dewelke daar met eenige ver- klaring over gefchreven heeft , namentlyk KUNKELIUS; want Kircherus, Joan. Bapt. Porta , de Boot , Neri en andere zyn of veel te laborteus, of zelfs zeer onkundig, gelyk ik na dezen zalbewyzen met de proe- ven; en hier komt een overoud en eerfte Koning van MEgypten, dewelke dat kunsje al in de grond verftaan heeft, en aan ons voor een goede getuigeniffe verftrekt, dat by die van Theben in MEgypten alle de weten- fchappen en Mineraalwerken , en Kontten en Goud-bereideryen zeer bekent en gemeen ge- weeft moeten zyn. En wieziet nu ook niet, dat hier door zeer word beveftigt en opge- heldert, ’t geen in de Boeken van MMofes, van de goude en zilvere vaten, van de ryk- dommenenjuweelen onder de ZEgyptenaaren en kinderen /fraels, zo dikmaal gemelt A C- Maart en April 1719. 255 dewyl de leeftyd van Mofes maar elfhon- dert jaar voor Zheopbraftus geweelt is. 6 Wie zoude ook Bel twyfelen, dat het Goud, deszelfs bereiding uit de bergen, de konften van goud-{medery, goud-gietery, en zelfs bladgoud-kloppery, onder de Migyptenaa= rea ten tyde van /Mofes, en lang voor dezel= — ve bekent en geoefent geweelt zyn, als zo veel oude Heidenfche Schryvers met Mofes in die zaak overeenftemmen ? Wat zet dit alles aan de Schriften van /Mofes een heerly- ke glans van waarheid by! De goude vaten, dewelke de kinderen Zfraels (a) de Aigypte- naaren ontleenden, de goude oorcieradien. der Jfraelitifche Wyven, Zoonen en Doch- teren, daar Aaron het goude kalf van goot, en duizend andere bewyzen, zyn die niet alle tot overtuiging, dat de Goud- fmeed- Goud- giet-en Goud-finelt-konften , en zelfs ’t Goud zeer gemeen, zeer overvloedig en zeer be- kent zyn geweeft by de oude Migyptenaaren > De verbreking van ’t goude kalf door Mofes tot drinkbaar (tof , wat is het anders, als een bewys, dat de Man Gods Mofes deze Metaal-fmeltkonft enz. zelfs grondig gekent heeft? Als wy ook alle de overdekkingen des Tabernakels als anders met goud en diergelyke werken, Pilaaren, lyften , tafels, kranzen, ringen, wilden examineren, daar Exodi3 kap. 36. en 37. van gemelt word, Wie zoude durven ontkennen, dat de blad- “goud-flagers konft alzo wel als de andere hand- (a) zies Exodus 32, vers 2.3 286 _Natúur- en Konft- Kabinet ; handwerken en konften in’tgoud,by de ou- de Egyptenaaren en kinderen Zfraels zeer gemeenzaam bekent zyn geweeft , dog dit en oneindige bewyzen uit de oude Heilige Schry- vers zál ik {paaren voor een ander tyd. Daar- om zal ik nu (a) van BEzALEEL den zone Urin des zoons Hur, van de ftamme Jude, zieken, noch van zyne wetenfchappen en ““rnuft in alle handwerken, als de wer- ken in Goud, ende in Zilver, ende in Ko- per, ende in konftige Steenfnydingenomin te zetten, ende in konftige Houtfnydingen;, noch ook van zyn Leerling AHoLIAB, de zone Abifamach, vande ftamme Dan, en dierge- Iyke aaloude zaaken. : 47. Ik geloof, dat ik bewys genoeg aan myn Lezers gegeven zal hebben, om de zelve te doen begrypen, dat alles, dat ik uitde aalou- de Heidenfche Schryvers gemelt hebbe, van de aaloutheid des gouds, van de bergwerken en goud-ertzen in Zgypten enz. en de konft van ’t goud, en de goud-en zilver-fmits win- kels der oude Zhebanen en Mgyptenaaren, overeenkomt met de befchryving dier zaa- ken, door Mofes en andere Heilige Mannen nagelaten, voornamentlyk als dezelve dit koo- men te vergelyken by tgene, datde oude Boe- ken van Mofes en die der Heilige Schriftuur ons alom zo wyd en breed van deze natuurlyke Stof- ‘fen, Konften en Handwerken mededeelen. My dunkt in der daad, dat de waarheid van de Boeken 2Mofis zeer word beveftigt en op- gehel- (a) Ziet Emoilus3s, vers 30, ZL. 32e 33e je tuflchen Pergamen en Atorne haalden, Maart en April 1719. 287 geheldert, wanneer de oude Heidenen en de geflage vyanden van Gods volk, uit de al- deroudfte overblyfzels en bewysftukken, de- welkezy hebben, gedwongen worden „de na- tuurlyke zaaken , konften en handwerken, en zulks inde zelve landfchappen , zodanig te befchryven , dat derzelver befchryving metde omftandigheden en hoedanigheden der zaa- ken en tyden van MMofes overeen koomen. 4 e Hoewel ik maar alleenlyk melding gedaan * hebbe van twee vermaarde Goud- Meraal-en Bergwerken der aaloude, te weten van die der Agyptenaaren en die van Spanjer, en de andere maar ter loops hebbe aangeroert, zoude ik myn Lezer noch wel andere Me- taal - en Goud-erts groeven, Goudmynen en Bergwerken der aaloude Volkeren kon- nen befchryven, als myn. beftek my zulks niet verbood; als by voorbeeld (volgens het getuigenis van Scepfius by Strabo) van de Metaal-groeven in Phrygie, en van. Thracie by de Berg Pangous, en van’t Goud, dat Priamus by Abydum uit liet graaven ; maar Strabo getuigt, dat in zyn tyd daar niet als de tekens der uitgegrave kuilen van overge. bleven waren , ter plaatze daar hy te gelyk melt, dat de goud-rykdommen van Mygas uit de Metaal-bergwerken van de Berg Wermins voortkwamen , en dat Gyges, Alyattes en Groefus haare grouwzaame Rykdommen van goud uit de mynen van een verlaten plaats- daar («) Vid. Strabo de fitu orbis Lib. XIV. 288 Natuur-en Konft-Kabinet ; daar noch veel uit-egrave plaatzen waren, na debelydenis van Strabo, die door degoud* gravers waren uitgewerkt, maar ik zal de Outheid verlaten , en tot de kenniffe. des Gouds,en de Bergwerken , Mynen en Goud- „Ertzen overgaan van de latere eeuwen en onze tyden. Tweede erhandeling van het GOUD waar “indeKenniffe enWetenfchappen desGoudsy en der Goudriuynen ‚ en Landen en Plaat- zen van AMERICA vertoont worden: > K teerd verhaalt, dat in desgrouwzaame Bergen, dewelke wy de Pyrineen noe- men, en die de twee groote Monarchien var Vrankryk en Spanjen van malkander fchei- den, al gewerkt en gegraven wierd ten tyde van den Carthaagfchen Hannibal , en zelfs lang te vooren, en dat geen Natie in deze Goudmynen en Bergwerken by ouds beter bedreven was, als de aaloude Spanjaarden, daarom zal ik ook van dezelve in de ver- handeling van de Goud-kenniffe der heden- daagze wereld eerft beginnen, en met haare Vlooten overfteeken na het Goudryke 4-= mericâ4. pi De ontdekking van America door Curr- STOFFEL KOLUMBUS in het jaar 1492. is een van de Aanmerkelykfte gefchiedeniffen, daar eenige latere Hiftorifchryvers van gmel- den Maart en April 171g. - 289 den. En ’t geen de zaak aanmerkelyker maakt, is,dat Kolumbas van niemant eenig Yicht tot zyner ontdekking van eenig zoo oud __als nieuw Schryver heeft konnen ontvangen ; want te willen vaft (tellen, gelyk zommige in Spanjen toen ter tyd deden, dat America by de Aalouden bekent is geweeft, en dat zom- mige Schryvers daar zelfs van gemelt hebben, is een laftering, dewelke de vyanden van de lorie en welverdiende lof van Kolumbus by de tuiten uit eenen duifteren afgrond van mift én fchaduwe voor den dag haalden, om niets als haar eigen nydigheid en kwaat gedrag me- de te bewyzen. Dat veel bedorve zielen te- gens Kolumbus opftonden, bleek alleenlyk genoegzaam daar uit, dat hy eerft aan de Se- naat van Gezua, naderhand aan de Koning _ van Portugaal zyn'dienft geprefenteert had- de, maar wierd of mishandelt, of befpot of bedrogen. Hy zond zyn Broeder na de Ko= ning van Eggeland, dog ook al te vergeefs ; Eindelyk begeeft hy zich na Spanjen by de Koning Ferdinand en de Koningin Z/abella, die hém zeer toegenegen was, en voor de- welke Kolumbas zyn geheele leven lang ook veel eerbiedigheid gehad heeft, want na dat Kolambus vyf jaaren lang aan dit Hof met de afgunftige geworftelt hadde, wierd hy _ door beleid van de Koningin eigentlyk gehol- en, totdathy eindelyk met drie Schepen on- der zeil geraakte. heus kee \ « Zoekt, bidde ik U , alle oude Wereld-be- Schryvers, die over de geheele of ten deel p re be- 290 Natuur-en Konft-Kabinet, bekende Aardkloot gefchreven hebben , als Ptolomeus, Strabo, Pomponins Mela, Phi nius Secundus, Polybius, Stephanus, Soli- aus, Plutarchus, Falius Cefar, Antonini I- tinerariun, Paufanias, Ravennates, Dioni- fins, Dieearchus, Martianus Heracleota, de overoude Hanno van Carthago, de aaloude Scylax, Agasbarchides, Artemidorus van E- phefen, Scymnus van Chio, 1fidorus Chara- seuus, Agathemerus , en veele ,dewelkeik o- verfla, en eenige onbekende en zonder naa- mien, van dewelke wy zommige geheel, en andere by ftukken en brokken overig hebben. Onderzoekt verder alle aaloude Hittorifchry- vers, Philofophen, en andere oude Schryvers, niemant van haar zal u eenige melding doen van dat onmeetlyk groot gedeelte des Aard- bodems, het welke wy America of de nieu- we wereld noemen, en door de Spanjaarden eerft ontdekt is. Ik weet wel, dat OE bybrengen een: voorzegging uit de Medea van Sereca, en de woorden van Gregorius over de Brief van Clemens, dat’er over den Oceaan een andere Wereld zoude zyn; als ook uit de Zimeus van Plato, vaneen groot magtig Eiland, dat grooter was, als alle de in die tyd bekende wereld-deelen, mitsgaders van Reizen der ou- - de Carthaginenfers, als mede van den Car- zhaagfchen Hanno, die de kuften van Africa bevaren heeft, en het getuigenifle van Eudo- zins. Maar geen van alle deze getuigeniflen, raadzels, voorzeggingen, ot duiftere es lyfe Maart en April 1719. 2of blyfzels gevente kennen, dat ooit iemant den woelten en ruimen. Oceaan heeft derven o- verfteeken, gelyk naderhand de groote Áo- lambus, en zyne Navolgers gelukkig iyk heb- ben uitgevoert. „De Oude geloofden ‚ dat het aardryk bepaalt wierd door de Cazarifche Eilanden, en dat alle het overige ten welten ftrekkende , niet als den Oceaan en louter zee was; en dewyl het Compas eerft is uitgevon- den door Flavto een Napolttaan, in 'tjaar 1300 na de geboorte Ghrifti, was het voor de Oude niet wel mogelyk of raadzaam, haar zo ver van eenig Land op den ontzachelyken Oceaan te betrouwen, 5. Het eerfte Land van het ryke America wierd ontdekt by nacht ‚door een man op de vloot van Kolumbus, RODRIGUES DE T RIANA ,zyn- deint jaar 1492 tuffchen Donderdag enV rydag twee uuren na de middernacht ‚en gevolgelyk met het beginzel van den dag van den 12. Oêto- ber. Zy waren methaare Schepen twee mylen vanland , doen het eerft wierd ontdekt , door, het zien van aangeltoke lichten , daar de Andianen by nacht van de eene wooning me- de na de andere liepen. Deze ontdekking gefchiede , na dat zy den 6. van Septem- ber 1492. van de Cazarifche Eilanden zich inde volle Oceaan (altyd Welt aan varende) hadden begeven. Het Lund, dat zy ontdekten , was een Eiland, dat de Admiraal Kolumbas de naam van St. Salvador heeft gegeven, leggende ÉP van 292 Natuur-en Konft=Kabinet , van de Canaritche Eilanden negenhondert en vyftig mylen, het welke de vloot in drie-en= dertig dagen hadde afgezeilt. Dit Eiland be- hoorde onder de Lacayfche Eilanden, en is omtrent twintig mylen ín delengte, en was in dien tyd zeer ‘bevolkt en vruchtbaar. Nu kan maar gerekent worden , «dat van het by ouds bekende deel des aardkloots , te weten de Cazarifche Eilanden, tot aan het onbe- kende eerfte Eiland dezer nieuwe wereld, 33 dagen ter ontdekking zyn. doorgebragt. Wat dunkt u Lezer, daar al hondert en twee en % negentig jaar-’t gebruik des. Compas-naalts bekent was geweeft, wierd deze onderneming om van land zeewaartinteftevenen, nu eer(t ondernomen en uitgevoert? Het volk van. dit Eiland en de Kaftiltanen zagen malkander met even veel verwondering «aan, maar bejegen- ‚den malkander vriendelyk: en goedaardig, en dreven ‘datelyk handel. “Zy vonden hier Katoen of Boomwol , Papegaayen, ‘en ee- nige blaadjes Goud, dewelke de Indianen aan haar neus droegen, en-dit was „het eerfte Goud van deze nieuwe Wereld ; welker fchatten toen ter tyd, of kortelyk, en noch zomtyds hedendaags zo veeì geruchts hebben “gemaakt. Zy ontdekten hier overal een ‘groote menigte diergelyke Eilanden „ maar op den 20 Oétober het groote en noch vermaar- deEiland Kuba. Teleng Aan het zeer groot Filand. Kuba, op het welke zy de eerfle Goud fimelteryen-ontdek- ten, vonden zy Mais, Kaffavi en brood- vruch- Maart en April 1719. 293 vruchten,fteenen die als goud glinfterden „en zeer groote rykdom en overvloed. Van Kzba ver- trok Kolumbus na ’t Eiland Mifpanivla, en het Eiland Zortua. Hier begonden de Span- jaarden eerft de rechte lucht van ’t Goud te krygen, en ontvingen voor alderhande {nui- fteryen goude Ketenen en Cieraaden van Goud, goude korlen, en gearbeidt en enigzins kon- ttig gefmeedt en li goud, Op het Eiland Mifpantola vonden de Kaftí- dianen een weinig beter regering en gedrag der Indianen ‚en veel Rykdommen van Goud, en verfcheide Koningjes, onder dewelke dit Eiland in Landfchappen verdeeltwas; de Ka- ftilianen bouwden hier een Portres. Vandeze Koningen wierden zy befchonken mét goude - plaaten, en geheele Momaangezichten of Mas- kers, welker neus en oogen van mafif Goud waren ; maar niet tegenftaandehier veel goud gevonden wierd, en van het zelve verfchei- de konft(tukken, fcheenen de Indianen echter de rechte konft van gieten of wel te bewer- ken niet te verftaan, dewyl zy de grootfte goud-korlen, zo als zy die uit de aarde haal- den, met harde fteenen kneusden, en dan zo- danig bewerkten, als haar goed dacht. Dit was dan het eerfte Eiland, daar de Spanjaar= den zich op veltigden, en na dat Kolumbas negenen dertig man in deze Sterkte onder be- hoorlyke Bevelhebbers geftelt hadde, vertrok hy wederom na Spanjen, om verflag van zyne verrichtingen aan haar Catholyke Majeftei- ek: ten zo4 Natuur-en Konft-Kabinet, ten te doen, vertrekkende op woensdag den 4. January 1493. Na dat Kolumbus veherdiff voor de twee- demaal op Hifpanivla uit Spangen was aange- komen met een aanzienlyke vloot, beveftig- de hy aldaar de Muxarchy des Konings van Spanje, en wierd voor de eer{temaal door een Koningje van dit aanzienlyk en doenmaals ryk Eiland met verfcheide kalabaflen (tofgoud be- fchonken, en andere ftukken fyn goud, we- gende met malkander over de twee hondert ponden, Kolumbus bouwde een Stad in % Landfchap Cibao, ontdekte het land, en vond verfcheide Rivieren , welker zanden zeer goudryk waren, te weten in 't Landfchap Cibao, dat uit zich zelve zeer rouw en {teenig land is ; maar zeer Goudryk in Mynen en Goud-erts, en van een zeer groote uitge- ftrektheid. 10, De Admiraal Kolumbus, dewelke van de Koning van Spanjen tot Onderkoning van alle deze nieuwe ontdekte Liaanden was aangeltelt, geraakte op ’t groot Eiland Hijpa= niola als in een vafte regering, door dewel- ke hy de Indianen na verfcheide overwinnin= gen eindelyk onder een fchatting ftelde, be- ftaande in de volgende omftandigheden. Dat de inwoonders van bet Landfchap Cibao op Hifpantola, en die van het Koninglyke veld, (daar nu tegenwoordig de Stad St. Fzgo ge- vonden word) gewens de Nagebuuren der ly- gen, van veertien jaaren en daar boven hef een vei Maart en April 1719. 295 kleine maat vol goud van drie maanden tot drie maanden betalen zouden, en alle de ande- ve zonder onderfcheid vyf en twintig ponden Katoen. Op dat de Spanjaarden nu zouden weeten onder deze groote menigte Indianen, of zy haar goud hadden opgebragt, wierd een kovere penning geflagen, dewelke de Indias nenals een teken, en tot een prefent voor haar goud, om haar hals droegen, en deze : wierd van twee maanden tot twee maan- den verandert in een munt-teken. Maar de- wyl de Indianen deze zwaare fchattingen niet konden vergaderen, vluchtten veele na het gebergte; en deze en diergelyke goudgierig- heid der Kaftilianen is oorzaak geweelt van duizende Muiteryen, Opftanden , Oor- ‘logen, Moorden en Wreedheden, die na derhand door alle de Zndien zyn voorge vallen , en is ook de oorzaak, dat de Spanjaarden hedendaags noch niet weeten, waar veele van de oude ryke goud-mynen zyn gebleven. Il. De plaats, die op Hifpaniola het Koning- Iyke veld genaamt wierd, eneen zeer groo= te omtrek hadde, en daar tegenwoordig Sf. Pago legt, wierd zo lang doorgezocht, tot zy eindelyk de Goudmynen, dewelke daar waren, ontdekten na zeer veel moeite en ZOe= kens, dewyl de Indianen dezelvewerborgen hieldeu# Deze goudmynen liet Kolumbus de mynen van Sz. Chriftoffel noemen, dog zyn daarna de oude Mynen genaamt, en zyn de eerlte geweelt, daar de Spanjaar- den in hebben doen arbeiden. Es Na 296 Natuur-en Konft-Kabinêt, 12. Na dat Kolumbus de regering aan zyn Broeder Bartholomeus Kelumbus hadde toe: vertrouwt, en op alles ordre hadde geftelt, vertrok hy voor de tweedemaal wederom ra Spanjen, en kwam aan ’t Koninglyke Hof, dat in dien tyd tot Burgos gehouden wierd. Hier dede Kolumbus wederom verflag vanal- le zyne verrichtingen, en vereerde aan hatre Mayjefteiten (tot een proef vande vruchten van zyne ontdekkingen jeen ryk gefchenk vanGozd, zo als het in de Mynen op Hifpartola gevon- den wierd; waar onder zuivere greinen wa- ren, zo groot als erreten, boonen, en mus= caat-nooten, benevens een groot getal mom= aangezichten of maskers, waar van de oo« gen en neus van goud, en by de Zudianen in gebruik waren. Dezeenanderezaaken deden de Koning refolweren, om menfchen van al- derhande konften en ambachten, en voorna- mentlyk lieden , dewelke in goud konden wer- ken, na Mifpantolaoverte zenden, benevens eenige Geeltelyke, Dottoren , Chyrurgyas,en alderhande foort van andere menfchen , de-= welke verlof kreegen om in de Mynen te laa- ten werken, mits dat zy twee derde deelen aan haare Majefteiten moeften uitkeeren , ter- wyl aan elk een gedeelte lands in eigendom wierd gefehonken, om op ‘te woonen en te leven. Deze Mynen van Hifpaniola zyn ta- melyk ryk ‚ maar de Spanjaarden konnen door gebrek van volk daar weinig aan laten wer- ken. Bee Maart en April 1719. zo 13. Behalven dit dali and Hifpaniola, en het overgroote Eiland Kuba, hadde tot dus verre Kolumbus (benevens een ontelbaar ge- tal kleine Eilandjes) ook het Eiland Jamaica ontdekt, zo dat deze drie groote en een me- nigte kleine Eilanden in ’t jaar 1498. onder de Heerfchappy van de Koning van Span jen waren gebragt, zyndezes jaar nadeeer(te ontdekking. , 14. „In dit jaar 1498. op woensdag den 30. May vertrok de groot Admiraal (die nu ook tot Markgraaf verheven was) Chriftoffel Ko= lambus wederom uit Spanjen met zes fche- pen na America, om verdere ontdekkingen te doen, nadat hy al eenige fchepen na deze nieu- we Kolonien vooruit hadde gezonden, en ook de meefte van deze zes na Hifpaniola enz. zond, terwyl hy verder na de vafte kuft, de- welke hy toen noch niet kende noch ontdekt hadde, ftevende ; hy vond wederom verfcheide nieuwe Eilanden, als Trinidad enz. die ik zal overflaan, als tot myn oogmerk niet dienende. Hy kwam aan zommige plaatzen, daar hy Andianen ontmoete, dewelke veel goud , maar van zeer flecht aloy om haar hals droegen; hier kreegenen ruilden zy voor koper, kora- len en fnuifteryen veel van dat flechte goud, als halve hoefyzers van paarden, en zommige klompen als een appel, dit was by de Kaap Lapa tuflchen de hoek van Parza en ’t valte Land. Hy ging aan’t vafte Land by Para aan land, en handelde met de Zydianen, dog wift Wis niet 298 Natuur-en Konft-Kabinet, niet beter, of hy was maar aan een Eiland, maar hy wierd verzekert , dat het valt land was, in het langs zeilen van dekuft, het welke ik hier heb aangemerkt, om te toonen, dat de ontdekkingen van ’t vafte land, door Vefpu- Zius Americus en andere na die tyd gedaan , niet nieuw waren, gelyk andere valfchelyk voorgegeven hebben , om de Eere van Áo- lumbus te bezwalken , daar. de liftige handel van Vefputtus Americus niet weinig onder fpeelde, gelyk ook de liften der Hovelingen, dewelke door duizend valfche befchuldigin- gen eindelyk ook te weeg bragten, dat de Ad- miraal Chriftoffel Kolumbus, en zyn Broeder de Weftindiaanfche Landwoogd Bartholomeus Kolumbus, en de andere Broeder Don Diego Kolumbus deftaf der Indien en allegezach ont- rukt, en in vergelding van haar getrouwe dien= ften, gevangen en vanalles berooft naar Span jen wierden gezonden. Dus heb ik goed- gevonden kortelyk, aan te toonen, op welk een wyze en in welke tyd dit Goud-ryke Land in handen van de kroon Spanjen is geraakt. ur De Lezer moet niet oordeelen, dat de Schatten, door de Ontdekkers dezer eerfte Wettindifche Eilanden gevonden, zo onmeet- lyk waren, dat de Kroon van Spanjen daar veel gevoel van konde krygen ; o neen, de onkoften waren ín den beginne veel grooter alsde voordeelen ! Ook moet niemant oor- deelen, dat het Goud zo overvloedig is, dat het zelve met (choppen uit de Goudryke Ri- vie- … Maart en April 1719. 299 _ wieren op karren gefmeten en geladen word, of ook, dat de korlen zuiver goud gedurig gevonden worden, of dat de Goudmynen zo ryk zyn, dat het goud door middelmatigen ‘arbeid daar zo maar uit tegraaven is. O neen, alles gedraagt zich geheel anders toe ! Het goud blyft altyd goud , en zeer Zwaar en moeyelyk omte vergaderen , waar “zelve ook gevonden word, behalven dat ook het goud dezer Indianen niet zuiver was, zynde zom- tyds van een (tuk goud, in dertig deelen aan= gemerkt , acht deelen Goud , acht deelen Zil- ver, zes deelen Koper, en acht deelen onnutte flof; zelfs de goud{teenen, zo als die daar ge- naamt worden, wierden al mede voor goud bewaart, niet tegenftaande deze maar zeer ryke ftukjes erts of metaalachtige fteenen na proportie vanhet overige waren, En dat wel in zodanig een waardy, dat dezelve onder de fchatten , dewelke Kolumbus afgenomen wierden, mede gerekent en als gewaardeert wierden, 1ó. De tweede reden , door dewelke de Kroon van Spanjen niet genoeg voordeel van dit Goudryke Landtrok, was, dat de Spaanfche Bevelhebbers, gedurig oneenig zynde „tegens malkander te veld trokken, elk met Legers van Indianen, die malkander dood floegen ; ‘behalven dat de geweldenaryen der wreede Spanjaarden de Indianen tot wanhoop bragten, waar door het zelfs-moorden daar onder die onnozele menfchen de algemeene mode be- gon te worden, geen wel eigentlyk de oor Zoo Natuur-en Konft-Kabintt, oorzaak was, dat het Land „dat kragtig volk= ryk was, bynao al ontvolkt wierd. Hier kan voor een d se reden. noch bygevoegt worden, dat de n: aurlyke Indianen te zwak bevonden worden, om in de Goudmynen te werken „ en de Spanjaarden te luy ; het welk ook de oorzaak is geweeft, dat zy uit recht van opene Brieven van ’t Spaanfche Hof op Guinea gingen rooven, om Negers te van- gen , dewelke zy bevonden , dat fterk en hart genoeg waren , om in de Goudmynen te kon- nen werken, als het getal maar groot genoeg geweelt hadde, en hier is naderhand de he- dendaagze beruchte Neger-handel uit voort- gefproten. 17. Ik heb hier boven van de Goudfteenen ge- melt, maar de Lezer dientte weeten, dat zo- danige fteenen als enkelde keyen of keytjes, zomtyds hier of daar en meeft buiten de my- nen worden gevonden. Van zodanig een Steen fpreekt Antonius de Herrera, Koninglyke Hiftorifchryver van de Spaanfche Weftindien, als van een wonder, om deszelfs grootte en rykdom. Deze goud-key leide aan de oever van de zee niet ver van de nieuwe Mynen op Hifpantola, en wierd van een Iudiaaz by ge- val ontdekt; deze fteen was overal met goud- korlen zeer doorfprenkelt, en zo doormengt, dat de Steen-Subftantie en de Goud-Suhftantie als vereenigt in malkander ingegroeit en in- gelyft fcheen, in diervoegen, dat zy in die landen oofdeelen, dat de Goud-Sxhftaat:e van deze key of fteen-/ubftantie grocit Aep at __ Maart en April 719. zor dat het zuiverfte en metaalachtigfte van zo- danige goudkeyen door langen tyd in zyn grond in goud verandert en vergroeit. Dier- gelyke goudfteentjes worden in de Kabinet- ten der Liefhebbers ook ‘hier en daar als Ra- riteiten bewaart. De key, hier boven gemelt, wierd zeer groot en. zo ryk bevonden , dat het meefte gedeelte goud was, en wierd. ten voordeele des Konings van Spanjen, van de Eigenaars, welker arbeider dezelve gevonden hadde „voor geld gekogt, en zy hebben het zelve 360c Pefos waardig bevonden, hoewel het zelve, met noch tweemaal hondert duizend Pefos in goud, dewelke met een Vloot in ’t jaar 1so2. van Hifpantola na Cudi vouden over {teeken, door een ongehoort onweer in de reisisgebleven. De Goud-mynen op _Hifpaniola wierden Oudeen Nieuwe genaamt: De Oude, en daar de Indianen van onbeden- kelyke tyden te voren goud hadden uitgehaalt, leiden in het zo genaamde Koninglyke Veld, onder de naam: van de Mynen vanCibao ;en de Nieuwe Mynen, die na deze ontdekt wa- ren, leiden -by „Sz. Chriftoffel ; dog. de Erts was ryker, en bet goud „was ook fynder in de Oude Mynenvan Cibao, als, in de.Nieu- we Mynen van St. Chriftoffel. 3 18. ‚… Wanneer de Lezer hier van de Mynen van Cibao, of van St. Chrilboffel hoort {preeken; moet hy zich zelven .niet verbeelden, als of _ dit zodanige grouwzaame werken waren „als de-Mynen in Meiflen, of als de Goud-myn tor Ghreguits in de Bergen van. Hangargen, 152 daar 3o» Natuur-en Konft-Kabinèt, daarby de duizend jaaren in gewerkt is; of als de Mynen ‚dewelke ouwelings in Spanjen , en zelfs al ten tyde van Hannibal gegraven wier- den, veel minder, als de Mynwerken der LEgyptenaaren, daar Diodorus Siculus van verhaalt, daar ten minften ten tyde van /Mo- fes al in gewerktis. O neen, de Oude Weft= indianen of Amerikanen, en alle deze Eilan- ders hadden zo veel trek niet tot het Goud, als de andere Natieg of volkeren van de ove- rige drie Wereld-deelen, Afia, Europa en A- - frica, dewylzy Kakao-nooten voor geld ge- bruikten. 19. Op welk een wys zouden de aaloude A- merikänen ook eenige voortgang van belang in haare Mynwerken hebben konnen verrich- ten, dewyl haar het yzer en de 7waare ge- reet{chappen, en diergelyke breek -inftrumen- ten ontbraken, en zy alles door harde en gefcherpte fteenen (aan hout, fchoppen en tteelen enz. valt gehecht) of door koper ge- reetfchap moeften verrichten: daar in tegen= deel uit de Bergwerken met voordeel niet te haalen is, als door behulp van grouwzaame werktuigen , waterleidingen , molens, ge= makkelyke doorgravingen, tot uit-en ingang van de Metaal-aderen, en oneindige gereet- fchappen, gelyk ik na dezen op zyn tyd zal toonen. 20. De Indianen hadden niet alleen groot ge» brek aan diergelyke gereetfchappen en werk= tuigen, maar zelfs de Spanjaarden ; geldende cen Ù 4 Maart en April 1719. 303 een yzer ftaafje van twee of drie ponden zwaar vyf ryksdaalders , en een fchop twaalf en zomtyds.vyftien ryksdaalders, en zo vervol gens in die tyden alles wat zy tot deze Myn- werken van nooden hadden. Hier door wiers den veel luye of gierige Spanjaarden , dewel- ke uit Caftilie met haar Huisgezin overtrok- ken, om goud (zo zy dachten) te gaan haalen uit-de Mynen, meenende dat het goud daar zoo maar opgefchept wierd, bedrogen. Maar als zy het werk ondervonden, droopen de meelte weer na de vleefchpotten van Spanjen. sal De meefte voordeelen dan van’t goud enz, dewelke de Spanjaarden verkreegen, eer zy noch meefter van ’t vafte Land van Amerika waren, wierden voortgebragt uithet inruylen van goud voor alderhande Europifche {nui- fteryen en Galanteritjes, dog dit goud bragt altyd niet evenveel aan, en wasaltyd niet even zuiver of fyn. Tot deze ruylebuit wierden evenwel veel fchepen uitgeraft van particu= lieren 10 tot Kadix als elders. Zelfs dede de Groot - Admiraal Kolumbus met zyn beide Broeders noch een tocht voor de vierde maal in den jaare 1503. om nieuwe Landen te ont- dekken, gelyk zy ook veele landen en kuften aan de vafte kuft ontdekten , en veel goud verkreegen, als by voorbeeld; tot Burizan dat by Porto bello legt, kreegen zy door inruy- ling voor drie dozyn fchellen negentig marken Gouds, 22. 5 Na dat de zaaken op Hijpaniola een weinig in | 304 _Natuur=en Konft-Kabinet , in beter {taat waren gebragt, en in den jaare’ 1soó6 Rodrigues d’ Alcazar door de Koning _van Spanjen tot Opziender der Goud-win- ning was aangeftelt, wierden aldaar vier Goudfinelteryen opgerecht , tewetên twee Goudfmelteryen in de Stad Bona Avontura, in de welke het goud gefmolten wierd, dat daar naaft aangelegen uit nieuwe Mynen ge- trokken wierd, en twee goudfmelteryen in de Stad de la Vega of Conception, in dewelke het goud gefmolten wierd, dat uit de ryke Mynen van Ctbao wierd uitgemeubelt. Deze fimelteryen van la Vega bragten het meefte goud op, dog alle deze vier fmelteryen brag- ten ‘jaarlyks op aan goud in dit Eiland Hifpariala vierhondert en zeftig duizend Pe- Jes. 23. Behalven het goudryke Eiland Hifpaniola, wierd ook noch een volkplanting der Span= faarden gedaan in % jaar 1$08,-op het Eiland Sr. Fan, dit legt van de weftelykfte hoek van Mifpantola twaalt mylen ver, het heeft zeer grouwzaame hooge bergen en hooge heu- vels, maar weinig vlakten, en verfcheide goudryke rivieren. … Hier legt tegenwoordig Portorico, een fchoone Haven-ftad, en Bif- fchoppelyke Zetel, Het Eiland is ten mintten veertig mylen indelengte, en vyftien à zeftien in de breedte, de geheele omtrek omtrent hondert en twintig mylen; de ganfche kuft ten zuiden daar was zeer veel goud te vinden, dog echter nict zo veel, als op Hifpantola, noch van- zo goeden waarde , hoewel na di vere Maâart en April 1719. ___3of verloop van een jaar À twee de goudmynen van St. Jan zeer wel begonden op te neemen, en veel goud opbragten. 24. ‚Na de Dood van den Heldhaftigen en zeer wyzen Chriftoffel Kolumbus ‚wierd zyn Zoon Diego Kolumbas Groot Admiraal en Onder- koning van de Weftindien, na veel pleiten en martelen tegen zyns Vaders en zyn eigen vyanden, en wel voornamentlyk door een houwelyk meteen vande eerfte Familien van ’% Ryk: hy veftigde zich in ’t jaar 1s1o op Hifpaniola, in welk jaar het eerfte goud op Hifpantola geflagen wierd. De Herrera tekent op ditjaar aan, dat zy eenige onbepaalde ftuk- ken, zo als het hun goed dacht, in verfcheide _ foorten van waarde vangoud, en ook andere zeer dun, en die gemunt met de wapens van de Koning floegen. 25, De Admiraal Diego Kolumbas liet in ’t Jaar 1sro. het Eiland famatca bevolken door Juan d’ Ezguebel; indit Eiland word weinig goud gevonden, maar het Katoen valt hier zeer overvloedig, en fchoonder als elders. 8 26. Tuffchen het jaarisro en ïs1r. dog wel meeft in ’t jaar nsur veltigde Vafto Nunes, benevens andere Kaftilianen, de zetel des Ko- nings van Spanjen op de vafte kuft van Ame- rica, by en op de Land-engte van Dariez, ‘daar zy met verfcheide kleine Koningjes of Cafigues vriendfchap maakten, en prefenten kreegen van veele goude Vaten, dewelke alle Vv zeer 306 Natuur-en Konft-Kabinet , zeer konftig gemaakt waren, en kreegen hier aldereer{t kennifle van de Zuidzee, aan de andere zyde van de Liand-engte van Darten gelegen, als ook van het grouwzaame groo- te zilverryk Land en Keizerryk van Pera, en vande welgemaniertheid der magtige Vol- keren van ’t vafte Land, en dat deszelfs ryk- dommen zo groot waren, dat zelfs de ge- meene lieden uit goude en zilvere vaten en tafel-huisraad aten en dronken, 27 Zo ras nu in den jaare 1511. deze Span- jaarden wat meerder onderzoek gedaan had- den op de vafte Kuft, omtrent en in de land- engte van Darten, zond Vafco Nunes aande Groot Admiraal Kolgmbus op Hifpantola voor % aandeel van de Koning (zynde een vyfde part van haare Congueften) drie hondert mar- ken gouds (dat vyftien duizend Pefos waren) tot een proefje van de Rykdom dezer India- nen ; zodat door ’tontdekken van deze Land- engte van Darien op de vafte kut van Ame- rica ‚de deure geopent wierd, waar door na-= derhand zulke onnoemelyke {chatten van goud en zilver in Europa overgebragt zyn. 8 28. . In dit zelfde jaar 1s1r. liet de Groot Ad- miraal Diego Kolumbxs ook het overgroot Eiland Kxba bevolken door Diego Velasquez, volgens de Aantekeningen van onzen meer- maal aangehaalden Antonius de Herrera, de- welke ik ín alles hebbe gevolgt, dewyl aan een iegelyk genoeg bekent is de groote op- rechtigheid van deze Spaanfchen Hiftori- fchryver, Maart eù April 1719. Jor fchryver , die het vermogen en de wysheid heeft gehad, en de vrymoedigheid om de misflagen . van zyn eigen Natie welernftiglyk aan te te- kenen en te beftraffen. _ 29. De lengte van dit groot Eiland Kuba is tweehondert en dertig mylen te lande gereift, het is het overvloedig{te ín leeftocht van alle de andere Eilanden, en heeft goud-ryke Ri- vieren, en Goud-erts in debergen, doggoud met wat koper gemengt, is voorzien met heerlyke Vlaktens, Valleyen, Dalen, Bof- fchen , Binnen - Eilanden , Meeren , is ongemeen Vifchryk, en heeft grouwzaame hooge Bergen en Rotzen, o. Ik zal de onsheniae van kleine Eilanden, of geringe Landen en voorvallen niet aan- merken, maar in deze Verhandeling van de ontdekkinge des Gouds en Goudrmynen van Amerika, te gelyk aantekenen de voornaamtfte eerfte ontdekkingen en volkplantingen. Ik ge- loof niet, dat het myr Lezer onaangenaam zal zyn, dat ik zulke aanmerkelyke zaaken in myne verhandeling infchikke, dewyl de- zelve byna voor een iegelyk Liefhebber waardig zyn gekent en geweten te worden; alsby voorbeeld : datde dapperen Juan Ponzo de Leon, dewelke de volkplanting van % goudryk Eiland Sz. Jan hadde ondernomen, en in ordre gebragt, in ’t jaar 1s12, de vermaarde Kuft van ’t vafte Land Florida ontdekte, en hoe Vafcto Nunes in % jaar 1513. ondernomen heeft, de Land-engte van Vaa Da- 308 Natunr= en Konft-Kabinet, Darien dwars door tereiren, en de Zuidzee van Amerika te ontdekken , het welke hy gelukkiglyk uitvoerde, trekkende door ver- fcheide Diffricten en Koningrykjes van ver- fcheide Caciguesmet hondert en tachtig Ka- ftilianen, en duizend Indianen, dewelke de laft droegen. Hier (telde Nuzes,na dat hy verfcheide. Koningjes, die hem wederftand booden, overwonnen hadde, en onnoeme= lyk veel goud door hem en andere tot buyt gemaakt wierd, een teken van de bezitnee- ming van deze geheele Zuidzee ,met alle zyn aangrenzende Koningrykenen Landen, inde naam van de Kroon van Spanje. Doe Nuzes deze Zee ontdekte, ging hy zeer veel wegen om, maar in ’ jaar 1$14. bevond Francifcus Bezerra, dat de Zuidzee maar 26 mylen van de Noordzee aflegt, en dat America hier zo {mal is. 3 In het jaar 1514. ontdekte Diego Velasquez, by de haven en bergen van Xagaa op het Ei- land Kuba , eenige zeer ryke goudmynen, en deze goudmynen wierden veel ryker geacht, als die van G#bao op Hifpantola, alhoewel die tot dezen tyd toe noch de rykfle en de befte waren geweeft; waar noch by kwam, dat deze mynen van Xagua op het Eiland Kuba veel fynder en zachter goud uitleverden, als die van Cébao. 32. In den jaare 1518. ontdekte Juan de Gryal- va nieuw Spanje, en de Keizer Motezuma kreeg kennifle van de Spanjaarden ; maar ope „ der Maart en April 1719. 309 der alle de Kaftiliaanfche Helden ís (buiten Chriftoffel Kolumbus ) niemant gevonden ,de- welke grootere verrichtingen heeft uitgevoert, en betere Landen aan de Spaanfche Kroon gehecht, als Ferdinandus Cortes, een Man, door wiens weergaloos beleid en doortrapt verftand geheel Noorder Spaanfch Amerika, als de Republicg van Tlafcala, het overgroot en magtig Keizerryk van Mexico, en ontel- baare Landen en Staaten, onder de magt en Heerfchappy van de Kroon van Spanjen, amet weinig volk en onkoften zyn gebragt. hd . …_ Ferdinandus Gitse Giro: in’tjaar 1419. met een vloot van twaalf lichte fcheepjes, door Diego Velasquez Opperbevelhebber op Kuba uitgeruft voor 20000 dukaten, medenemen- de $o8 Soldaten, rro zo Kapiteinen als fcheeps- bediendeen Matroozen , 16 paarden, 4$ Schutters , 1o metale ftukken Kanon, 4 Valkonetten, en voorraad van Kruid, Kogels, geweer en Viualie enz. om daar mede over te fteeken na de vafte kuft; en alfchoon de- ze tocht al tweemaal ongelukkiglyk onder- nomen was geweeft door Frazcifcus Hernan- dez de Cordova en Juan de Gryalva, fteun- de Lef op zyn godvruchtigheid, deugd en beleid. De Golf, eer moeft overftee- ken, om van ”t Eiland Kuba op ’t vafteland en de uitfpringende hoek van Yucatan overte „zeilen, legt in de Mexicaanfche zee, en is voor aan de Golf van Mexfco, Ferdinandus 3 V 3 Cortes 310 Natuur-en Konft- Kabinet, Cortes was hier naauwlyks aan land geftapt, of wierd gewaar, dat hier vry wat meer was op te doen, als in alle andere Landen tot noch toe bekent, want hy ontving tot een prefent in alderhande goude vaten en konft- ftukken over de vierhondert ponden gouds van een klein Koningje; en kort daar na (die- per met zyn Legertje in ’t Land indringende) van een Bevelhebber van Motezuma , dewel= ke toen Keizer was over het groot en magtig Keizerryk van Mexico, groote gefchenken van goud, konftiglyk gewerkt , Katoene Liywaa- ten, geeltig gewerkte plumadien, en andere Stoffen, dewelke haar tot bewys verftrekten, dat zy hier veel gereguleerder en verftandiger menfchen,en Koningryken of Gemeene-beften ftonden te ontmoeten. 5» Á Deplaats, daar listen Perdinandus Cortes toen met zyn Legertje zich neder had- de geflagen, en daar hy met de Laandvoogd van Motezuma, die aldaar gebood, fprak , was zeven dagen reizens van de Keizerlyke Hoofdftad Mexico ‚in dewelke Motezumazyn Hof en verblyf hadde; hier van daan zond Cortes een gefchenk aan den Keizer Motezu- ma, dewelke hem na verloop van den be- hoorlyken tyd een gefchenk wederom zond van alderhande konft-gewrochten en onge-= woone Rariteiten, benevens zo aan bewerkt als onbewerkt goud over de vyf en twintig duizend Pefos waardig, het welk Cortes we- derom met een gefchenk van Europifche Ra- riteiten beantwoorde. Maar dewyldeKeizer niet Maart en April 1719. 311 niet anders beoogde , als dat deze vremde ga- ften uit zyn land zouden vertrekken, liet hy zulks zeer ernftig aan Cortes bidden en ver- zoeken, terwyl hy zyne Gefchenken verdúb- gelde; maar Ferdinandus Cortes had geheel andere voornemens in zyn eerzuchtig ge- moed , en ftichte de Volkplanting, dewelke hy VerA Cruz noemde. Hier van daan ver- trok hy voort in de Landen van de Cactgze van Zempoala, en wierd van den zelven be- fchonken met goud enz. ter waarde van 2000 Dukater , en Cortes werftont vandeze Cacigne, dat door de groote Magt van Motezuma alle deze omleggende Koningjes en Republigneu eert onlangs in zyn gewelt waren gebragt,gelyk de groote Landftreek ToToNAcAP; en dat* Motezuima een T'yran was, en in een gedu- rigen oorlog met de Gemeene-beften van TLASCALA, GUAXOCINGO en CoLULA, en dat hy dertig Wafulen onder hem hadde, de- welke elk hondertduizend gewapende Man- nen konden te velde brengen. 6: À, Ferdinandus eve: wift zich zo behendig van deze gefteltheid der zaaken te bedienen, en yder een tegens Motezuma op te hitzen, en een Verbond met de groot- magtige Re- publicg van Tlascala, en met de Zempolanên en andere (na verfcheide gelukkige flagen ) op te rechten, en zodanig, dat hy Veldheer over de magtige Legers van alle deze India- nen werd , en Mexico gaat belegeren. En dat deze Republignen van geen klein belang waren, blykt, om dat alleenig. in de Stad Vv 4 Zlaf- 312 Natuur-en Konft-Kabinet, Tlafcala hondert en vyftig duizend Huisge- zinnen woonden, eninde Stad Co/ula 20coo Huizen waren enz. De gefchenken , de ryk- dommen, en het goud, dat van alle kante aan Cortes op deze tocht wierden gebragt ‚ Zy onbefchryflyk en ongelooflyk. ’ 7: Ferdinand Cortes wit door lift in Mexiro te koomen , daar hy kwanzuis van Motezu- ma vriendelyk ontvangen wierd op den 8 No- vember 1519. Deze Stad was vol groote Huizen, Paleizen, en onuitfprekelyke ryk- dommen, begrypende in zich zeftig duizend Huizen ; en behalven deze Stad hadde ZMote- zuma onder zyn gebied hondert groote Hoofd. fteden, behalven ontelbaare kleine Steden en Vlekken , Dorpen , Gehuchten enz. Zyn Gebied ftrekte zich uit in de breedte van de Noordzee tot aan de Zuidzee van America, en tweehondert mylen in de lengte lande- waart in. Elk Huis wierd in Mextco door 2. 4. à 6, Huisgezinnen bewoont, waar uit te befluiten is, welk een ontelbaare menigte menfchen in Mex?co moeten geleeft hebben, doen Cortes het zeltde veroverde. Ikzalniet verhaalen , welke Waaren en Koftelykheden tot Mexico waren, en van alle kanten toe vloeiden en te markt kwamen , omdat ik alleenlyk maar myn oogmerk hebbe, om van het Goud te handelen , en aan te wyzen, door welk een weg Europa zo overvloedig van goud voorzien is geworden , als wy het zelve tegenswoordig beleven. Onder de voornaamfte koftelykheden , RR te ) Me- ‘Maarten April 1719. 313 „Mexico op de markt openbaar tekoop kwa- men, was dan mede het goud in een groo- ten overvloed, zo ingoude werk{tukken , zaa- ken met goud doorwerkt, als ook goud in baaren en-plaaten, benevens zeer kon(tige ge- maakte werkftukken van Goud met edele ge- fteentens ingelegt en bezet; in de Stad van Mexico waren de konftigfte Goudfineden des werelds. Axtanius de Herrera zegt: de Werk- meefters in deze kon(t brengen achthoekige Schotels te markt, een vierde goud, en ’% ander zilver, niet gefoudeert, maar gefmol- ten, en in ’t fmelten aangehecht „ ’t welk zeer moeyelyk te doen is ; zy gooten ook Viffehen , waar van de eene fchubbe van zilver en de ander van goud was; zy gooten ver- fcheide dieren zeer levendig uit in mafif goud „en werkten zo veel verwonderens waar= dige konftftukken, dat ik alles niet verhaas _ len kan. Behalven alle deze groote Rykdommen, waren de Schatkamers van den Keizer Mote- zuma 10 vol fchatten, dat ALONso D' Oje- DA in zyn gedenkfchriften zegt, dat dezelve niet te waardeeren waren , alhoewel hy dezel- ve met zyn oogen gezien hadde, en deze wierden alle onder de Spanjaarden verdeelt, zelfs de Schellen en andere Gieraaden in de “Tempels waren van goud. Al dit goud wierd vergadert, en was gevonden en door lange tyden uit de mynen en rivieren gehaalt, wel meeft op drie byzondere plaatzen, eerftelyk in ’t Landfchap ZAcATuLA, tien, of twaalf Mes: dag 314 Natuur-en Konfl-Kabinet, dag reizens na ’t zuiden van Mexico afgele. _ gen, en ook in verfcheide Rivieren; en ook in een ander Landfchap CHINANTHLA ge- naamt, niet ver van ’t Landfchap Zacatula; en ten derden,by de ZaProrrcas; het welk alles door de behendigheid van Cortes ont- — dekt wierd. In ZacaruraA wierden de Ri- vieren zeer goudryk , en de Mlynen zeer goed bevonden. Het goud in de Mynen van Chi. zantla wierd ook zeer goeden ryk bevonden. Op de grensfcheiding van de Stad Yzucaz wierden ook goudmynen gevonden. Deryk- dommen waren zo groot, dat Cortes onder de Soldaaten enz. een uitdeeling deed van zes hondert duizend Pefvs aan goud, behalven het zilver en andere koftelykheden. 39. Het is zeker, dat de Spanjaarden zelfs oor- zaak zyn geweelt, dat veele Rykdommen ver- loren zyngeworden, dewelke zy anders door lift en zachtigheid van de Mexicanen zouden gekregen hebben, maar de Groot Gezach- hebber van Kuba Dieco Verasqurz (die Cortes vloot eerft zelfs hadde uitgeruft) nu tegens Cortes opgeruyt zynde, trachtezyn gelukkige voortgang in Nieuw Spanje te irem- men, en zond dierhalven een vloot van elf Schepen en zeven Brigantyns van aba ‚onder het gezach van PANFirio DE NERvVAAS,be- nevens achthondert voerknechten, vyf en tach- tig Ruiters, twaalf (tukken Kanon enalder- bande oorlogs gereetfchap. Zo ras Cortes hoorde, dat deze troepen aangeland waren, trok hy met zyn befte Manfchap uit Mexico, en Maart en April 1719. — 315 en overviel het Legertje van Zervaas onver- “wacht, nam hem zelfs door een krygslift gevangen, en lokte het geheele Legerye van Zervaas in zyn dienft over ; waar door Cortes een Magt van duizend voetknech- ten en hondert Ruiters gebood, maar hadde het ongeluk, dat de Mexicanen in zyn afzyn opftonden, veel verwarring tegen die gene, dewelke Cortes in Mextco gelaten hadde, aan- rechten, en hier door raakte alles het onder- fte boven in de Stad Mexico, en daar ge- fchiedden verfcheide bloedige flachtingen , veel huizen wierden verbrandt, veel koftelykheden en goederen geraakten weg, en wierden van de Indianen begraven. Motezuma, dewelke door Cortes gevangen wierd gehouden, wil- de de Mexicanen door een aanfpraak, van eerì balcon gedaan, bevredigen, maar wierd met een fteen in de flaap van zyn hoofd zo- danig gekwetft , dat die ontzachelyke en groot- magtige Monarch, vyf dagen daar na zyn le- ven verloor, 40. De Spanjaarden hier door in benauwtheid geraakt, trachtten by nacht Mexicote verlaa- ten en teontvluchten , mgar wierden zodanig gehavent, dat zy tweehondert man, zes en veertig paarden, al haar bagage en gefchut enz. verloren, en ontkwamen ter naauwer nood met haar goud uit die Keizerlyke Hof- ftad Mexico; dog Cortes wift na veel weder- ‘waardigheden en ongemakken dit alles te bo- ven te koomen, en door zyne Bondgenooten van de magtige Repablicg van Tlascala en e= 316 Natuur-en Konft- Kabinet , Zepeaca, en veele andere gefterkt , Mexico wederom door gewelt van wapenen te be- magtigen , dog echter niet als na een bart- nekkige en bloedige weder(tand en langdurige belegering; want de belegering van Mexico duurde tachtig dagen, dewyl zy gedurig te rug en uit de Stad wierden geflagen in zeftig verfcheide bloedige flagen. Het Lueger van Cortes beftond uit tweehondert duizend In- diaanfche Bontgenooten, negen hondert Spaan- fche Voetknechten, tachtig Ruiters, zeven- tien ftukken gefchut, dertien Brigantins om op het Meer van Mexzco te dienen, en zes duizend Cazoës, In alle deze flagen wierden van tyd tot tyd over de hondert duizend Me- — xtcanen gedood, en de Stad ging over opeen — Dingsdag den 13. Auguftus 1521, welkedag — hedendaags noch jaarlyks in Mexico wordge- — viert: en dus kwam die ontzachelyke Mo- narchy en het goudryke Noorder Americain handen der Spanjaarden. 41. 4 De Koning van Game verklaarde Ferdi- nand Cortes (in weerwil vanalle zyne vyan- den) tot Opperbevelhebber van geheel Nieuw Spanje , door welke eer Cortes aangezet, niet rufte met het ontdekken van nieuwe lan- —_ den, en het vergaderen van {chatten , waar van hy het vyfde deel, als des Konings aan- deel, aan zyn Majefteit zond; behalven dat noch yder een geloofde , dat Cortes meer fchatten overhield en bezat, als in dien tyd eenig Vorft in geheel Europa. En om een ftaaltje te geven van de Rykdommen, devil ie … Maart en April 1719. 317 ke de Spanjaarden toen al uit de Indiën trokken, zy aan den Liezer kennelyk, dat in % jaar 1526. met een vloot van 7 Schepen, alleen als een vyfdedeel voor de Koning o- verkwam (behalven de Conchenilje, Caffia, Huiden) sro82 Pefos in goud, 3so mark gemeene Paarlen, 183 uitgezochte Paarlen, $ natuurlyke goude iteenen , nevens een Paarl van een onfchatbaare waarde, dit al- les overgebragtalleenlyk uit het eene Eiland Hifpaniola, onder de Bevelhebber Juan Or- tiz de Mattenzo. Ì 42. Op deze wyze en in dien tyd (gelyk ik getoont hebbe) zyn die onuitputtelyke Goud- magazynen voor Europa in de landen en on- der de heerfchappy van de Koning van Spanje geraakt. Hoewel echter in vergelyking van dit alles de groot{te Goud -en Zilwer- fchuu- ren van America toen noch onbekent wa- ren , hebben de Spanjaarden van dat on- meetlyk groot uitgeftrekt Werelds-deel , niet anders als de Eilanden in de Noordzee van America, het vafte Land van-Noorder Amze- rica,10 meeft aan de kant van de Noordzee gelegen en een weinig aande zydeder Zuid- zee, ontdekt; maar op datde Lezer naauw- keuriger kenniffe van de oorzaak des over- vloeds ende der rykdommen van Europa zoude verkrygen, zal ik kortelyk mede dee- len, door wie en in welke tyden de ryke Mynen en Landen van Peru, en van ’t Zui- delyk gedeelte van America, aan de zyde der Zuidzee of Mare del Sur gelegen, zyn ontdekt. In 318 Natuur-en Konft-Kabinet, 4 . In het jaar 1526. baddón de Spanjaarden Panama, gelegen aan de Zuidzee aan ’tva- fte land dicht by het Paarel-eiland, fchuins over Porto Bello, ‘dat aan de Noordzee legt, beide op de Land-engte van Marien, reets. in de hoedanigheid van een Stad gebragt. In deze Stad woonden toen drie ryke Man- nen , namentlyk FRANCISCUS PiZARRUS, Dipacus ArMAGckus, en FERDINANDUS Lugqurs een Priefter; deze ruttten met mal- kanderen twee Schepen uit, bemanden de= zelve met tweehondert en twintig Spaan- fche Krygsknechren , en ftevenden op de Zuidzee, onder ’t gebied van Pizarrus en Almagrus , ter ontdekkinge van ’t Goud-en Zilver-ryke Keizerryk van Peru en de ku- ften van Chili, van welkers onmeetlyke ryk- dommen zy van alle zyden verftendigt wier- den. Het Schip van Pizarrus kwam afge- mat, en vol gekwetften en bloedige koppen wederom ‚ maar Almzagras op een andere kuft geweeft hebbende , hadde een prafent van 3000 Dukaten gekregen, dat hy mede bragt, en veel vriendfchap ontvangen, maar mede ter plaatze koomende, daar Pizarrus te gaft geweeft hadde, verloor hy zyneene oog, en zyn volk wierd lelyk toegetakelt. Zy ver- vatten de reis voor de tweedemaal , terwyl de Priefter Ferdinands Lugues ve Panama al vaft met veel fmert na de {chatten zat te wach- ten, maar zy kwamen wederom van eenon- — . gelukkige reistocht t’ huis. Fran- Ataart en Afril 1719, 319 44. Franciscus Pica {nuift ’er eindelyk met zyn Schip met maar zeer weinig krygslieden alleen op uit, dewyl yder door de voorfte ge- vallen afgefchrikt was, en arriveert geluk- kiglyk tot TuMmBeEz, tegenswoordig Cabo Blanco genaamt. De Indianen van Tumbez ontvingen de Spanjaarden met groote vriend= fchap, bragten dezelve in haare Tempelen, daar zy groote Rykdommen en vercierzels za- gen, waarop Pizarras naSpanjen vertrekt, en verkrygt door Keizer Karel de vyfde (toen ter tyd Spaanfch K oning)het Oppergezachheb- _berfchap van geheel Peru, 45. ‚Met deze Conmiffie voorzien, land Pizar- rus voor eerft op het Eiland Pura, dat dicht aan de kuft van Zumbez gevonden word, daar hy alles rooft en fteelt wat los en vaft was ; daar natot Zumbez koomende te landen, vind hy wederftand, dog flaat de Tumbezia= zen , neemt haar Stad in , en berooft haar Tem- pel, en verkrygt onnoemelyke fchatten van Goud en Zilver. De Keizer van geheel Pe- ru ATTABALIBA hield op dien tyd zyn Hof tot CASSIAMALCA, niet heel ver van de plaats, daar tegenwoordig LumA gevonden word. Deze, zo ras hy gehoort hadde, dat een vremde Natie in zyne Heerfchappyen ge- vallen was, gebood , dat dezelve datelyk moeft vertrekken. Dog de volkeren van het Land- fchap CrraRAa , dicht gelegen daar nu in Peru Valladolid iegt, die zeer verbolgen op Atta- baliba waren, begunftigden de aen, _ ie 3zo Natuur =en Konft= Kabinet, die recht op CASSIAMALCA aantrokken, in haaren tocht. . 46. | Attabaliba kwam met een magtig Heir de Spanjaarden te gemoet, dog wierd gefla- gen en gevangen genomen, in welke vero- vering de Spanjaarden aan goude en zilvere vaten hondert duizend dukaten, en een konft- ftuk van twee hondert ponden gouds waardig tot buyt verkreegen. Maar ditalles was zeer gering by het Rantzoen of losgeld voor de Perzoon van den Keizer Attabaliba , daar Pizarrus voor bedong een zaal ter lengte en breedte van drie vademen vol goud en zilvere vaten en konftwerken , en die opgeftapelt ter hoogte van anderhalve vadem ; het welke door ordre van Aztabaliba van alle geweften, namentlyk van Quiro, van PACHACAMA en van Cusco, dat wel twee hondert my- len van Cafliamalca afieide, als elders door zyne Onderdaanen aaugebragt wierd. Dit goud en zilver wierd gewogen , en men be- vond tien duizend ponden gouds, en zesen twintig duizend ponden zilver aangebragt te zyn. Het vyfde deel van alles op 6ooooo. Kroonen gefchat , wierd aan de Keizer toe- gedeelt, elke Ruiter ontving in goud 13050 kroonen, nevens 360 ponden zilvers; yder Soldaat in goud 607s kroonen, nevens 180 ponden zilverssen onder de Hopmannen en Be-= velhebbers viel voor yder van 4soootot 6oooo kroonen ten deel. Maar Franciscas Pizar- rus, die een bloedgierige T'yran was, brak zyn woord, en liet den Keizer Attibaliba tegens tee in dl Sn nen Maart en April 1719, 32f tegens gegeven trouw doodwurgen. Datelyk hier na neemen de Spanjaarden de Stad Cufco in, en verkrygen noch grooter buyt, als té vooren gemelt is. Maar de T'yran Pizarrus wierd tot zyn welverdiende ftraf in een op- roer gedood , en zyn beide Broeders als ver= raders geftraft, om dat zy tegens de Keizer of Koning van Spanje opgeftaan waren; en dus wierd het magtig Keizerryk Perm aan de Kroon van Spanjen gehecht, onder de Rege= ring van Keizer Karel de vyfde. De nette optelling der rykdomimmen , dewelke de Span- jaarden uit dit Keizerryk Perz haalden, de moorden, doodflagen en burgerlyke oorlo- gen Onder malkander, en haare wreedheden. tegens de Pervazen zal ik niet byzonder melden, om dat zulks geheel buiten myn be- ftek is. 47. De berichten , dewelke de Spanjaarden van de Perxanen hebben konnen krygen, om- trent haare konften van in het Goud tewer- - ken, luiden, dat deze Handwerken van Goud- en Zilverfmeeden wel meeft zyn begonnen te bloeyen onder de Yxcas of eerfte Koningen van Peru; deze begerig na konft-(tukken, lieten voor de Goudfmeden overal „werk- plaatzen oprechten. De Spanjaarts getuigen, dat zy zulke konftig- gewerkte ftukken by _ deze Pervanen hebben gevonden, dat dezel- ve ten hoogften verwonderlyk waren , be- ftaande in fchoone vaten , kandelaaren, fon- teinen, beelden, en andere konftftukken na Menfchen ‚ Viffchen Ean ‚ Bloemen, Krui- ” 322 Natuur-en Konft-Kabinet, Kruiden, Gewaflen en Vruchten, en Kerk- cieraaden enz. Zy gebruikten zeer weinig gereetfchap , haar {meltovens waren van leem opgebouwt, en haar fmeltkroezen van zekere aarde, en haar blaasbalken. van hol en zeer dik ried. 48. Het is zeer aanmerkelyk, dat op de mee- fte plaatzen in America goud word gevonden, zo wel ten Noorden de Middaglyn in Amen rica,alsin Zuider America; en opde Eilanden zelfs, getuigen de Franfchen, dat zy in de eerfte ontdekkinge van de kut van Florida Goud-erts inde bergen vonden, en Goud on= der het zand van de Rivieren, deweike van deze bergen afvloeyen, dog echter niet zeer ryk , maar de mynen en vloeden van Porto Rico waren ongemeen Goudryk, toen de Spanjaarden daar eerfl in begonnen te werken. Ja wy hooren dagelyks, dat de Portugeefche Vlooten , die uit Brazil t’huis koomen, veel Goud, dat uit de bergen en rivieren van hoog Brazil gemeubelt word , rykelyk begin- nen thuis te brengen: en zeer verre na het Zuiden in het Landf{chap van Aranco, en in het Eiland Mocha in de Zuidzee worden veel ryke Goudmynen en ertzen gevonden, en overal tuffchen Chili: en het Land van Ma- gellanes, Ik zal alle de plaatzen, daar het Goud gevonden word in America, noch haar meerder of minder rykdom van Goud- erts nu níet aantekenen , maar ik laat dit over, tot dat ik van het Zilver koome te handelen. Ook zal ik niet meerder vervolgen , op weik een Maart en-April 1719.” 323 een wyze de andere plaatzen van America zyn ontdekt, zo door de Spanjaarden , Por- tugezen , Franfchen, Engelfchen, als Ne- derlanders enz. maar dit heeft de Lezer na dezen dog ook zeer kort en beknopt in de verhandeling van ’t Zilver te verwachten. Ik zal noch maar eenige zaaken van’t Amerikaan= fche goud aanmerken, en dan deze tweede Verhandeling fluiten, 49. Daar is dikwils onderzocht, of de Myn- ftoffen, Ertzen of Metaalen groeyen, maar de Lieden van ondervinding zyn niet onder dezen twift, dewyl de bevinding onweder- fprekelyk leert , dat de ertzen en metaalen groeyen op de manier als de boomen en de planten , verfpreidende haare takken overal door de Steenrotzen, van dewelke zy haar voedzel ontvangen, gelyk een boom van de aarde, in dewelke dezelve ftaat te groeyen: 5o. In geheel America worden alderhande foort van Metaalen gevonden, als van Koper, Y- zer, Loodt, Tin, Kwikzilver, Zilver en Goud, maar ín het groot Koningryk Peru, en op de kuft van Chi: worden eigentlyk de meefte ertzen van goud, zilver, en kwikzil- ver gevonden, en in Chili wel het mee. fte goud, gelyk de oog-getuige (a) or __feph de Acofta van die zaaken overal beveftigt __en verklaart, dat door geheel Peru deze Me- __taalen als verfpreit leggen, en het geheele eid aard- k ei (a) Ziet Deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Weftin- dien, IV, Boek 2 Kapittel, 324 Natúiur= en Konft-Kabinet, aardryk als met dezelve doorzaaîit is, en dat veel meer „als men ouwelings of hedendaags by eenig Schryver van andere Landen te lezen vint. ‘_$h Gelyk ike voór dezen getoont hebbe, dat Metaalryke, Goud - of Zilverryke Gewefteni overal zeer onvruchtbaar zyn , word zulks _ ook in de Weftindien waar bevonden, want de Goud - en Zilverryke Geweften van Ameri- ca 1yn allezeer orivruchtbaar, woelt, droog, hoo: , ex-vol ontoegangkelyke bergen, on- gefchikte fteenrorzen , en zeer ongetemperde en ongezonde luchten. sz. De Acofta verhaalt, dat in zyn tyd het Goud in America op driederhande manieren wierd uitgemeubelt. Het eerfte is't Korrelgoud, dat in korlen of groote greinen gevonden word , alleen en zuiver; deze Goud-korlten, zegt de Acofta, zyn door malkander zomtyds als een zaad van een Meloen, of wel van een Kawoerde, en zomtyds grooter. Hy ge- tuigt zelfs (dog dit gebeurt zelden) goudkor- ten gezien te hebben van eenige ponden zwaar; deze goudkorlen worden in vergelyking van het andere goud zelden gevonden, maar zyn zo zuiver, dat zy geen nader zuivering van het vuur van noden hebben. B 53: Het tweede foort van Goud, dat in de: Wettindien gevonden word , isin de Steenen of Rotzen, daar de aderen van dit Goud-erts — doorloopen;; dit goud-erts word eigentlyk de Goud- $ - in did 2 Maart en April 1719. 325 Goud-fteen genaamt , maar is ongelooflyk zwaar en taai te bewerken, en. wanneer het al met ongelooflyk’ veel moeite, koften, en grooten arbeid uit de zwaare Steenrotzen en Bergen is uitgehakt, is het noch een zwaare zaak het goud van zyn erts of {teen te fchei- den en te zuiveren. 4e … Deze goud-fteen of liever goud-erts, de- _ welkeru{fchen het fteen-rotzig en metaal-hart gebergte aders-gewys en taks-gewys door- loopt ‚en onbegrypelyk vaft daar mede verenigt ende verknocht is, word van een ongeloof- lyk onderfcheid gevonden, maar het eer{te on- derfcheid is in meerder of minder rykdom van goud, dewyl (gelyk ik te voren gemeltheb- be) zomtyds van deze goud-erts of goud- iteenen gevonden zyn boven op de grond, en ook wel aan de myn-aderen , dewelke een vyfde , vierde, derde, ja zelfs de helft zuiver goud uitleverden. De Acofta getuigt ook dit zelfde, zeggende : ik hebbe aan de Meynen van Carzza in 't Gouvernement van Salizos Goud-fteenen gezien, die zeer groot en ganfch met goud doortoogen waren, ja zelfs zomtyds, dewelke wel de helft goud, en de andere helft fteen uitlever- den, 55. ‚ Het derde foort van Ed ‚dat in America ge- vonden word,is het Stof-goud, en word gevon- den inhet zand, datin derivieren of plaatzen, daar veel water overgelopen heeft, gevonden „word, en dit is ook het geen in de Zudien wel het ° Ni3 ‚… 'meéc- 326 Natuur-en Konft- Kabinet, meefte van alle uitgehaalten opgezocht word, Uit dit alleskan de Lezerzien, dat dezedrie verfcheide foorten van goud, even gelyk by de aaloude bekent en gevonden zyn geweeft, gelyk ik te voren getoont hebbe, en dat * zelfs in de oude tyden van het goud, dat gevonden , gezocht en uitgemeubelt wierd , het Stof of Rivier-zand-goud het gemeenzaam: fte en overvloedigfte van de andere twee foor- ten was, 56. De Acofta verhaalt, dat in de tyd, toen hy in Weftindien woonde, en ook toen de Katftilianen daar eerft verfcheenen , zeer veel goud in de Mynen en Rivieren van de Eilan- den Hifpantola, Cuba, Porto Rico, gevonden wierd, maar datechter in zyn tyd omde moe- yelykheid van het opviffchen, en uitzoeken en uitwerken, en door gebrek der Inwoon- deren, daar niet op gearbeid wierd , maar dat in het Koningryk van Chili, in het Koning- ryk van Quito, en in ’t nieuw Koningryk of Landfchap van Grarade, groote menigte gouds uitgevifcht en gezocht wierd, en dat het ver- maartfte was het Goud van CARAVAYA in Peru, en dat van VAarDivi1a in Chili, dewyl het is van het hoog{te aloy, te weten 234 Caraat, en zomtyds nog hooger , en dat ook het goud van Veragua voor zeer fyn ge- houden wierd. 57 De Acofta verhaalt ‚dat het goud gezui- vert wierd met water en door lange fpoelin- gen, als ook door kwikzilver, en mede id î erk- et Maart en. April 1719. 327 fterkwater, maar dewyl by vandie zaak geen naauwkeurige kennifle genoeg fchynt gehad te hebben, zal ik daar niet van melden. Wan- neer het goud nu gezuivert was , wierden daar plaatjes, baartjes, of tichelen, of broo- den van gegooten, om naar Spanjen gevoert te worden; want goud, dat noch in ftof of _zant is, mag geenzins uitde Spaanfche Weft- indien worden uitgevoert. Want het kan niet eerder geguinteert worden, ofeen vyfde voor de Koning van Spanje afgedeelt, voor dat het wel gezuivert en gefmolten is. De Som- men van goud, dewelke uit Zzdtez na Span- jen jaarlyks gebragt wierden, zegt de Acofta, Eh niet wel te fchatten, maar hy verhaalt, dat de Spaanfche Vloot, daar hy in *t jaar ‚1587 mede overkwam , in hadde twaalf kaften goud, yder kaft van hondert pond aan goud, behalven noch duizend een hon- dert zes en vyftig marken gouds van nieuw Spanje, het welk alles alleen maar het deel voor de Koning was, buiten de overgroo- te guantiteit voor de particuliere Kooplie- den. 8 58. In Peru zyn verfcheide ryke Goud-waf- fchingen , maar zeer weinig Mynen van Goud-erts, daar nu in deze tegenwoordige tyd in gewerkt word; die nu bewerkt wor= den in dat geheel groote Koningryk, zyn in de Provintie van Geuanuco na de kant van Lima, in de Provintie Chicas by de Stad Za- rya, en te Chugutaguillo omtrent twee uu- ren van /a Pas, en andere plaatzen daar om- X 4 go trent 328 Natuur-en Konft-Kabinet, trent, volgens het getuigenifle van de Heer (2) Frezier. 59. De zelfde Heer Frezier getuigt, dat ech- ter in Peru zeer ryke wafch-plaatzen zyn, daar ’t Stof-goud, en zomtyds wel groote Korlen , diede Spanjaarden Pepitas noemen, uit het rivierzand en flyk vergadert en uitge- waffchen worden ; hy verhaalt, dat onder deze Pepitas, of goud-brokjes of korlen zom- tyds (dog zeer zelden) zeer groote gevon- den worden, als onder anderetwee, welker eene een brok goud was van 64 mark en eenige oncen zwaar, dewelke toen ter tyd gekocht wierd van de Grave van Mogcloa Onderkoning van Peru , om het zelve te fchenken aan den Koning van Spanjen. Het andere ftuk goud geraakte in handen van Doz Fuau de Mur in het jaar 1710, terwyl hy Corregidor van Arica was, en weegde 45 mark, dog van 3 byzondere Aloyen, als van 11, van 18, en van 21 caraaten, het geen in een en dezelfde klomp aanmerke- lyk (na het zeggen van de Heer Frezier } word geacht. / 60. In het Koningryk van Peru valt veelmeer _ Zilver, als elders in geheel America , maar wederom in het groote Koningryk van Chili, dat meerder naar het Zuiden toe legt, veel meer Goud, Ik zal van dit Koningryk van Chili nu niet fpreeken, noch ook van de ande- re (a) Ziet zyne Reishefchryving door de Zuid-zee Pag. 249. Maart en April 1719: 329 re landen; als ook, op welk een wyze de Spanjaarden zyn ingedrongen, noch van de groote bedryven van Pieter Baldivia in het zelve, dewyl ik alle deze zaaken voor de verhandelinge van het Zilver bewaar: ik zal alleenlyk maar aantekenen, dat in het Ko- ningryk Chili dichten omtrent de Stad Ba/ divia zeer veel Goud-mynen gevonden wor- den, gelyk ook tot la Conception, insgelyks aan de Zuidzee gelegen in’t zelfde Koning- ryk „ daar zelfs rondom de Stad («) Goud- mynen worden gevonden, dog voornament- lyk twaalf mylen van de Stad la Conception, aan de Ooftzyde, op een plaats la Eftancia del Rei genaamt, daar door waflching zeer veel fyn goud word gevonden, en voorna- mentlyk dikwils en veel van die (tukjes, de- welke de Spanjaarden Pepitas. noemen, de- welke gevonden worden van 8 jaro mark, en alle van zeer fyn Aloy. Vieren twintig myl van deze plaats legt Axgol ‚daar ook ongeloof- Iyk veel Goudmynen zyn, maar aan de Span- jaarden ontbreekt overal het behoorlyk getal van Arbeiders, om de Goudmynen in Chí- l:, daar byna overal ryke Goudmynen te ont- dekken zouden zyn, te bewerken, indien de woeftheid en ontoegangkelykheid der grouw- zaame bergen, en beftaan voor genoegzaam getal meníchen, en geen genoegzaame volk- rykheid geen groote hinderpaalen verftrekten. ót. Behalven dit alles, zyn de Mynen, daar het Goud in ’t Koningryk Chi: uitgehaalt Xs word , ‚ (4) Ziet Freziers Reistocht. 330 _ Natuur-en Konfi-Kabinet, word , zeer hart van metaal-fteen, en onge- loof lyk zwaar te bewerken; anderzins wor= den zeer veel goudmynen gevonden , daar de Spanjaarden aan werken , maar met wei- nig menfchen, tot Zi/til, dat een dorp is, leggende tuffchen Sf. Jago de Hoofdftad van Peru en de Stad Valparaiffo. Om te wee- ten, hoe magtig aan eenige mynen gewerkt word ‚kan iemant afmeeten aan ’t getal der molens, dewelke het Erts of Goud-mi- neraal of Steen fyn maalen. In’tjaar 1712 waren: tot Ti/til (na het getuigenis van de Heer Frezier) maar vyf van die Erts-mo- lens, omdat toen eldersrykere Goudmynen, en welker erts meer Goud gaf, ontdekt wa- ren, 62. De Molens, daar de Spanjaarden de goud- erts fyn mede maalen, worden Zrapickes ge- naamt. De Heer Frezier getuigt , dat zy van maakzel overeen koomen met de pletter- molens in Vrankryk, daarde Appelen tot de Citer mede geplettert worden, te weten een groote ronde bak van een plat leggende fteen, die ruim zes voet diameter heett; hier is in uitgehakt een goot in de rondte omtrent 18 duim diep, en in deze ronde goot loopt een molenfteen, op zyn kant lopende, welke in zyn diameter gemeenlyk is 3 voeteng duim, en 12, 13, 14 à 15 duim dik. Op deze wy- ze word de fteen verbryzelt, dewelke uit de Mynen gehaalt word. Behalven deze Rol- molens zyn ook andere molens uitgevonden, dewelke de Spanjaarden ingenios reales noe- men, | Maart en April 1719: 331 men, dewelke ftampers hebben, op de wys als de franfche Pleifter- molens, na ’tzeggen van de Heer Frezier. De Stampers zyn van yzer, en elke (tampet weegt zooponden, en „valt met zodanig een gewelt gedurig neder, ‚ dat de flag de alderhartfte {teen kan verbry- zelen. * 63. Deze Erts, of Godina aarde, of liever metaal-fteen is zo verfcheiden in har- digheid en koleur, en andere duizende hoe- danigheden, dat de Lezer zich na dezen met recht zal verwonderen, als ik over die zza- terie koomete handelen ; zommige zyn fpier- wit als marmer, andere wederom heel zwart of zwartachtig , en wederom andere rood van koleur. Maar in deze alle kan met het bloote oog geen goud of giinfteriug ontdekt worden. De metaalfteen , dewelke fterk blinkt , en uit veel koper en een weinig goud beftaat, is in’t gemeen de armíte van goud. 64. Als de Goudmetaal-{teen wel gekneuft en gebroken is, gieten de Erts-werkers een ze- kere zwaarte (a) Kwikzilver by dit poeder, het welk zo haaft niet gefchiet is, of de kwik grypt datelyk de goud-{tof, dewelke onzichtbaar onder ’t poeder legt, zeer vinnig en vaft aan, en na deze tyd word een ftraal water door deze bak , daar het geftote erts en kwikzilver inlegt, gegoten, dewelke daar door _ (a) Ziet de Heer Frezier op de aangehaalde plaatzen, 332 Natuur-en Konft-Kabinet, door heen vloejende, alie de aarde met zich fleept, en het goud benevens de kwik zwaar- tens-halven op de grond laat leggen ; in zo- danig een molen word dagelyks een halve Caxon gemalen, een halve Caxog is vyt en twintig guintalen, en elke geintaal is hon-- dert ponden, zo dat een halve Caxoris 3500 ponden Erts, en een geheele Gaxoz sooo pon- den erts of goud{teen. j 65. Wanneer nu alle de fteenachtige of aard- achtige ftof is weggefpoelt, en in de diepfte plaats van de bak een brok word gevonden van het goud en kwikzilver, dat een A- MALGAMA by de Kenders genaamt word, word deze Amalgaima in een linden pop of zak gedaan, en de kwikzilver, zoo veelals het mogelyk is, daar uitgewrongen, en na- derhand word de kwik door de hitte daar uit gedampt, en het goud door het vuur gefmol- ten en gezuivert, tot de fynheid van goud van 20 tot 21 caraaten, dat op die plaatzen het Aloy van het Myn-goud is, in verge- lyking van het fynfte korrel-goud , of an- der ftot-goud, wiens hoogf{te aloy byna 24 Caraaten is. 66. Op dat nu de Lezer een goed begrip ver- kryge van deze Goudwinnery , gelieft hy aante merken , dat yder Caxon of vyf dui- zend ponden Goud-erts opleveren aan goud van 20 à 21 Caraaten, niet meer als vicr, vyf of zes oncen goud, (hoewel zommige mynen twaalf oncen geven, en zommige an- dere, Maart en April 1719. … 333 dere, maar zelden heel lange tyd, ongelooflyk veel ) dat is door malkander genomen, de vyftien duizent{te part van de goudmetaal-erts is maar goud, en als wy eens overweegen, welke onkoften, welkeenzorg, gereetfchap, werktuigen, gedult, konft, en menfchen al aangelegt moeten worden, eer een Mynmee- fter een Caxor goudmetaal-erts vergadert heeft, hoe veel geftamp; gemaal, gewafch , wat al kwikzilver, {melt-ovens, zuivering en moeite hier noch wel toe van noden is, be- hoeven wy ons niet te verwonderen, dat zommige mynwerkers zich zelven arm heb- ben gearbeidt, te meer dewyl her zeer dikwils gebeurt, dat een Caxoz maar twee oncen goud levert, dat is de veertig duizent{te part goud van de goudmetaal-erts, in welk geval de Bergwerker of Mynwerker zyn onkoften maar alleenlyk kan goed (a) maaken. "67: De Aderen van de goud-metaal-fteen. ver. fcheelen veel van de zilvermetaal-erts, ten opzicht van haar onegaalheid, dewyl de goud erts-aders zich gedurig ongelyk zyn, in vermindering, fmalte, breedte, rykdom , ar- moede enz. daar het zilver veel egaalder in word bevonden ; dit is dereden , dat de Berg- werkers in het goud altyd. op groote hoop voortwerken ; voor eerft is de ader in het middelfte ten opzicht van zyn bejin en einde altyd rykft, en, daar twee aderen goud-erts by geluk malkander {nyden, altyd zeer ryk, welke ryke plaats des aders by de lieden van “deze _ (a) Ziet de Heer Frezier in zyn Reis, 334 __ Natuursen Konft-Kabinet , deze verrichting de beurs word genaamt; zom- tyds is het laatíte einde van.de ader deze al= derrykfte beurs, het welk de oorzaak is, dat de Mynmeetfter nergens (taat op kan maaken, en veel grooter getal zich verrykt hebben, in’ werken vande zilvermynen of andere metaa- len, als die van het goud, 68, De wafchplaatzen, daar men het goud uit de aarde der riviereiikn deszelfs zand haalt, ‚zyn overvloedig in de Weftindien , maar ook metVeel moeite verzelt., gemeenlyk worden deze plaatzen uitgekoren by het afloopen van hooge bergen , rotzen en {teenige heuvels, dewelke goudryk worden geoordeelt;, na de hoeken van zodanige plaatzen word door zwaaren arbeid, als zulks mogelyk is, een loopend water na toe geleid, dat door zyn gedurige vloed, alle de aarde en lofle berg{tof met zich fleept; het overige; dat zwaarft is, word op muilezels gebragt in een daar toe-ge- maakte kom, door dewelke wederom een fnelle waterbeek word geleidt, terwyl deze ingebragte aarde gedurig met een yzere haak word geroert , ende (teenen „die de loop van’t water en uitwaflching zouden beletten, uit- geworpen; als dus dit {tofgoud vergadert word, fchynt alles zwart, en het goud kan door ’ oog niet in de aarde ontdekt worden, ten zy Pepitas of groote goud-korlen onder dezelve gevonden worden, dat zomtyds ge- beurt , gelyk boven gemelt is, en ook getuigt word van de Eerwaardige Vader Louis Feuil- lée Cin zyn Journal des Obfervations Phbyfi- ques, Ee rjg S Maart en April v719- — “335 gues ,Wathematignes 5 Botanignes) hoe dat hy in het Kabinet van Dox Antonio Portuca- rero een Pepita gezien heeft, dewelke 33 ponden en eenige oncen zwaar was, en door een Indiaan was gevonden. Dat ik verwon- „derenswaardig aanmerkte omtrent dit (tuk goud, (zegt de Heer Fegillée) is,dat het bo= venfte gedeelte veel volmaakter a/oy van goud „was alszynonderfte, en dat deze zuiverheid, na mate dat het na zyn onderfte gedeelte voortging , ook evenredig volgde, Op deze wyze in het oppervlak van zyn bovenfte deel was het aloy 22 Caraat en 2 grein, een wei- nig lager 21 Caraat grein, twee duim van «boven na beneden gerekent maar 21 Ca- raat, en alderonderft niet meer als 17 en 4 Caraat. 69. Als nu de zwaarfte zwarte of andere geko- leurde aarde in deze groote wafchkom is bly- ven leggen, dan vinden de werklieden noch „buiten de korlen geen goud, maar doen die aarde in groote houte fchotels, en waffchen met water dat metde aarde en vuiligheid over de rand heen vloeit, zo langtot dat zy goud op de grond van de houte fchotel vinden leg- gen. Deze goud-aarde van de nedergaande fteiltens der grouwzaame bergen van Chili is boven op zyn oppervlak fyn, meeft roodver- wig van koleur; op een mans diepte neder= komende, is zy met (a) groote zandkorlen gemergt, en daar begint eerft de aarde, beer daar (a) Ziet breeder de Heer Frezier Reis doorde „Zuidzee, 336 Natuur-en Konft-Kabinet , daar ’t guud onder gevonden word, fteu- nende op bedden van een {teenachtige grond, daar het ftofgoud niet heeft konnen door- zinken. 70. Daar zoude byna geen einde aan zyn, als de Spanjaarden vlytig ontdekten alle de ryke goudmynen en wafchplaatzen van goud, de- welke in Chili te vinden zyn. In het jaar 17oo (verhaalt de Heer Frezier) dat tot in het gebergte van $#. Córiftoffel van Lanpan- guy omtrent 8 mylen van Valparaiffo, en der- tig graden zuiderbreedte, alderhande metale mynen,vangoud, zilver, loodt koper, tin, ontdekt wierden, waar uit blykt, dat deze landen van Chili en Peru (gelyk ik op zyn plaats klaarder toonen zal ) van Metalen als aan malkander hangen. Dit goud van Laz- panguy is van 21 tot 22 caraaten bevonden, maar de erts byna onhandelbaar hart, hoewel een weinig daar van daan de erts handelbaar- der bevonden word, gelyk ook in de vlakte van Qzillota; die maar negen mylen van Val- parai{fo afgelegen is, en voor dezen zeer goud- ryk bevonden wierd. De traagheid en achte- loosheid van de Spanjaarden gaat zelfs zo ver in deze landen , dat zy op zommige plaat- zen, die zeer goud-ryk zyn, zeer armelyk leven. Gelyk na ’* verhaal van de Heer Fre- zier de Inwoonders van de Stad la Sereza (dewelke zeer plaifazt aan zeelegt, een vier- dedeel van een myl van de Baay van Coguira- “bo, daar zy: ook wel Coguimbo na genaamt word) “alleen!yk uit luyheid zoo zeide dat osje Maart-en April 1719. … 337 dat zulks naauwlyks te geloven is, en deze Landitreek is een der alderrykfte van ’t ge- heele Koningryk Chi; want in de winter, wanneer de regen een weinig overvloedig is, vinden zy hier en daar. meetft in alle hoekjes, dewelke van de bergen vlieten, ftofgoud of kleine ftukjes: negen of tien myl van deze Stad ten Ooften zyn de goud- wafchplaat- zen van” Axdacol, en -daar. omtrent zyn zo veel ryke Goud-mynen, dat daar wel 4oooo menfchen aan te werk geftelt zouden kon- nen worden. 91. Deze Luyheid heeft echter niet overal plaats, want in den jaare 1707 wierden van pg de haven van Caldera omtrent vyf mylen zui- _ delyker by de kleine Stad Capiapo, eenige ry« ke goudmynen ontdekt , waar door het vlek Captapò 10 toenam, dat 1713. doen de Heer Frezier daar was, al zes Rolmolens opge- _ recht waren ‚en daar wierd eene molen met _ flampers, daar ik van gefproken hebbe, op- re gerecht; deze molens met (tämpers konnen __twaalfmaal zo veel erts maalen, als de oude __Rolmolens, dat is, zes Caxons op een dag ; het _ Ons goud gegoten zynde word tot Caprapò verkocht voor twaalf à dertien, à dertien en een halve Prafter. Dus verre van dekennifle, de- welke in de latere eeuwen onze voorouders hadden, en dewelke wy hedendaags hebben vere kregen , van het Goud en deszelfs groote over- _ vloed in de Myn-en Wafchplaatzen van Ameri- _ ea, Verwacht de Natuurlyke Gefteltheid van elk byzonder Landfchap en Amerika, inde ver- Tabula 338 Natuur -en Ronft- Kabinet, verhandelinge van het Zilver,op een andere tyd Derde Verhandeling van het GOUD , waar in het BLADGOUD-SLAGERS HANDWERK naauwkeurig befthres ven word. DE Lezers zullen niet kwalyk gelieven te &S neemen, dat ik: de Geheimen van elk Handwerk niet mededeele, in zo verals der- zelver publicatie nadeelig aan de-Konftenaars zoude konnen zyn. x Het eerfte Werk van een goed Meefter Goudflager is, dat hy zich voorziet van het eelfte en zuiverfte Goud van vier en twin- tig Caraat, want hoe zuiverder goud, hoe beter en duurzaamer in het dekken. Dit goud word in een gemeene Syzeltkroes gefimol= III. Fig.ten, ziet in Zabala III. Fig. 1. deze fimelt- 1.Fig.2. kroes word geplaatft in de Koolen , ziet Fig. Fig. Äe Fig. 4 2. letter a, om deze kroes word een yzere Ring geplaatft, om de koolen by malkanderen te houden, ziet Fig, 3. de geheele kroës mag wel met koolen om alle de zyden en boven gedekt worden, om des te grooter vùùr te madken , dit vuur word aangeblaazen door de Blaasbalk b. in Fig. 2. achter de muur vande oven geplaatft, eu met een pyp door de muur gaande tot aan ’t vuur; het goud gefimolten zynde, word overgegoten in het Smeeltyzer, ziet Fig. 4. welk {Mmeltyzer ook in de af. getekénde Winkel (aan de zymuur hangende) gezien word. Dit - Maart en April 1719. 339 hs 2 Dit Sraafje goud, dat uit het fmeltyzer ge- homen word, word verbeelt door Fig. s. pig, 4. en heeftdelengte van elf à twaalftehalf duim; en de breedte en dikte van een dunne mans pink; het werk „dat nuaan dit ftaafje gedaan word, is met de Smeedbamer ‚te zien in Fig. 6. Fig.6. dog met de per of de verkeerde kant vande : fimeedhamer by letter c, dit ftaafje word al= leenlyk maar uitgeklopt in de lengte, en geenzins inde breedte, te weten tot de leng- te van twee Rynlandze voeten of daar om- trent. _ Wanneer nu dit Woudndafe dus ver is verlengt, en vervolgens verdunt, word het gebragt in een werktuig, dat de Goudflagers het Plet noemen, ziet dit plet eerftelyk verbeelt in de Winkel onder Fig. 7, vaft ingelyft op Fig. 7. een dwarsbalk, die met het eene einde in de muur gemetzelt is, en met het andere einde. onderfteunt word door een flaande balk of paal, díe recht onder het plet ftaat, maar de tweedemaal word dit werktuig, te weten het plet „vertoont in Fig. 8, het ftaafje goud word pis, g, in dit plet geftoken tuffchen twee ftaale fchy- ven, getekent met letter d en e; deze twee ftaale fchyven worden op malkanderen ge- fchroeft door twee fchroeven , dewelke de bovenfte fchyf op de onderfte vaft drukken , om het ftaafje wel te beklemmen, ziet de= ze Schroeven vertoont in Fig. 7. by de let- ters f,f, enby Fig.g. met dezelfde letters. Fig. 9. Ya Wan- 340 Natuur-en Konft- Kabinet; d. Wanneer nu het ftaafje tuflchen de beide ftaale rollen of zwaare (chyven wel beknelt is, dan worden deze ftaale rollen omgedraait door twee (terke mans-perzoonen, draajende met de handvatzels g, #, £, 4, tegens mal- kanderen aan; dat is, als de eene knecht de ftaale rol omdraait van * zuiden naar ’t noorden, moet de andere knecht de andere ftaale rol omdraajen van ’t noorden naar het zuiden, by welke gelegentheid het (laaf- je goud zeer dun geplet word in de lengte; dog niet breeder, als het zelve hier vertoont word in Fig. 8. en in Fig. 9. met de let- ters 5, hb. Moet ondertuflchen wel aange- merkt worden, dat het goud gedurig uit en in de pletmolen ín ’t vuur moet gegloeit worden, om het goudte verzachten, dat an- ders aan ftuk geplet zoude worden. Nu is het zeer aanmerkelyk, dat onder dit pletten het goud nooit in de breedte uitzet, alhoe- wel zulks ten opzicht van de plet-rollen wel zoude konnen zyn, dewyl dezelve lang ge- noeg zyn, maar het goud zet zich alleenlyk maar uit in de lengte; op deze wyze word het geklopte ftaafje van twee voeten lang uit geplet tot de lengte van zes vademen ot daar omtrent, en word dan tot een Bosje gebon- Fig.ze. den, gelyk vertoont word by Fig. 1o, 5. _ Als nu dit goud zodanig is uitgeplet in de lengte, word het zelve wederom met des fmeedhamers verkeerdekant (ziet Fig. 6. let- ter c) in breede uitgeklopt, tot de breedte : van * „ Maart en April 1719. 341 ‘van anderhalf duim, dog gedurig in ’t vuur gegloeit; na dezen word het zelve door een Schaar (ziet Fig. 11,) geknipt in vzerkante Plaatjes „als’er een vertoont word in Fig. 12. Nu ftaat aan te merken, dat tweehondert en vyftig of daaromtrent van deze kleine vier- kante goude plaatjes worden gelegt perpeudi- eulair op malkander, met die waarneemin- ge, dat tuffchen elk plaatje goud een blad van zeer dun en alderfynft kalfs parkement gelegt word, en dit in het verband, als of alle deze plaatjes en alle deze parkemente bla- deren een vierkant Blokje uitmaakten, gelyk Fig.rr. Fig ra. tezien is in Fig. 13. Dit blokje heeft in zyn Fig,z3. vierkant elke linie 3 en £ duim , datis in zyn geheele omtrek 14 rynlandze duimen, en in zyn dikte anderhalf duim, en word de kwerts-vormgenaamt; dog eer het goud in of tuffchen dit parkement van de kwets-vorm ge- legt word , moet deze kwetsvorm eerft ge- ftelt worden in eeù heet gemaakte yzere pars, die zo heet is, dat hy filt, op dat het parke- ment beendroog mag worden „ anders zoude het goud zich ontzetten , fchiften, en als van malkander vallen in ’”t kloppen, deze yzere Pars is te zien in Fig. 14. Alle de twee- hondert en vyftig goude!plaatjes weegen vyf oncen goud; dit pakje of blokje of deze kwets- vorm ‚beftaande nu uit alledeze tedere parke- mente blaadjes en goudplaatjes, word in een omtrekje befloten van wat grover parkement, dat zy de Bandeg noemen. 6. (ne Dewyl nu de goude plaatjes in deze kwets- DR Gie AOR vorm Fig. 14 Fig. 15. 342 Natuur-en Konfl-Kabinet, vorm maar anderhalf duimzyn, en dé kwets- vorm vierdehalf duim „teweten in zyn Diame- ter, geeft dit groot onderfcheid in de grootte van beide, daarom word deze vorm gelegt op de vierkante Steen, die door Fig. 15. betekent word, en ook in de winkel te zien is; tegens deze {teen gaat de Goudflager aanzitten , als insgelyks in de winkel vertoont word, leggen- de op zyn fchoot een rood fchaapen vel, let- ter 7,%an deze {teen wel vaft gehecht, opdat niets van het goud verloren mag gaan, tot welk inzicht ook om deze zelfde fteen ge- maakt iseen hoog opgaande eike houten 1yft, als een rand, by de Goudflagers de Kas ge- naamt, en word zeer dicht aan deze fteen ge- werkt, en de randen beplakt met parke- ment,en een vierkantop de fteen overgela- ten, letterk, zynde het overige vandefteen met het roode leer bekleed, als letter /. te zien is. 7. Zodanig een goudflagers fteen is ongelyk van zwaarte, na het werk, dat op dezelve gedaan word, wantdeze fteen, die de groot- fte is in de winkel, weegt over de 700 à 800 ponden, zynde gemaakt van blaauw zark- fteen, en word op deze fteen gemeenlyk de kwetsvorm alleenlyk dun geflagen , als de Winkel voorzien is met verfcheide fteenen, elk gefchikt na de meerder of minder lich- te vormen, dewelke daar op dun geflagen worden; dog als in een winkel maar een fteen is , gefchiet alles op deze zwaare fteen , dat echter niet gefchieden kan, daar veel knegts in ’t werk zyn. Als “Maart en April 1719. 343. 8 __Als nu deze kwetsvorm gelegt is op de fteen in het vierkant letter K. dan komt de Goudflager metde Hamer Fig. 16. en flaat op Fig. z6. deze kwetsvorm met de zwaarfte van zyney- zere hamers (de Kwetshamer genaamt) omtrent een uut lang, in welke tyd de goude plaatjes nietalleen worden uitgeflagen ter grootte van de parkemente bladeren van de kwetsvorm, maar zelfs daar overal zo veel buiten, dateen, ons goud omtrent word uitgeklopt, ’t welk met een yzer mesje word afgekrabt van de zyden en randen yan dekwetsvorm. 9. De goude plaatjes nu in dekwetsvorm uit- geflagen zyndetot een diameter van vierdehal rynlandze duimen , worden deze blaadjes goud dan gelicht blaadje voor blaadje met het houte Tangetje Fig. 17. uit de kwetsvorm, en tot Fig. 17. vyf en twintig in ’t getal traps gewys op mal- kander gelegt, en met een dun mesje midden, door gefneden, dan wederom met het zelfde houte tangetje traps wyze op malkander gelegt, en noch eensdoorgefneden, zyndeelk plaatje goud van 3 en 5 nu in vier gelyke deelen ver- deelt,en van de vyf en twintig blaadjes goud hondert voortgebragt, en komen van deze twee hondert en vyftig (tukken of plaatjes uit de kwetsvorm op deze wyze duizend vierkante blaadjes. | 10. Deze duizend goude blaaden worden met het zelfde houte tangetje gelegt blad voor blad tuffchen de bladeren van de Leuvorm , ziet Fig. Fig. 18. 8. Y 4 1 344 _Natuursen Konft-Kabinet, 18. Deze Leuvorm is byna-gelyk de kwets- vorm, als iemant dezelve van buiten beziet , en beftaat uit duizend zeer dunne velletjes, dewelke als een vierkant boekje op malkan- der leggen; deze blaadjes of velletjes wor- pen by de goudflagers Lrezen genaamt, en worden toebereidt van het zak-einde-van een Koebeeft, welk zak-einde van de pen- zak afgefchilt zynde, is als een fyn darm- vlies in het aanzien, dit Vlies word gefpan- nen-op houte Raamen „ dewelke in haar lengte hebben $4 voet, en in de breedte 6 â 63 duim; twee zulke vliezen op twee ver- fcheide raampjes gefpannen zynde, zyn van die onbedenkelyke dunheid en kleverigheid, dat zy aan malkanderen geplakt wordende, znfeparabel aan malkander blyven, wanneer het eene raampje voorzichtiglyk word afge- fcheiden van zyn vlies, zittende dus die bei- de vliezen nu egaal en zeer glad aan malkan- der als vaft gegroeit op het eene raampje ; dit nu droog geworden zynde, word dit vlies met een zeer fcherp fchoenmakers mes geheel ge- lyk gemaakt en gefneden ; alle vellen, onge- lykheden, uitfteekzels, bultjes, of wat daar meer op mogte zyn , onbedenkelyk glad als af= gefchaaft; dus gefchaaft en gedroogt, word dit vliesje, dat hoe wel dubbelt, echter van een onbedenkelyke dunheid, fynheid en door- fchynentheid is, in vierkante blaadjes van ’t raampje met de punt van een fyn pennemesje gefneden; deze blaadjes afgefneden zynde, worden in vloeypapier ( Bremers grens ge- naamt) gelegt, blaadje voor blaadje, en ine en Maart en April 1719. _34f den zo lang geklopt, dat al het natuurlyk vet der liezen in het vloeypapier is ingedrongen. REET. Nu weeten de Goudflagers een pap te be- reiden, die zy de grond noemen, (deze pap maaken de Engelfche beter als wy ‚ en maakt dat de vorm beter is en het goud dunder uitflaat) deze pap word gekookt van wyn en brande- wyn, en een poeder van nootemuscaat, ca- neel, nagels, foelie, peper, maftix, wie-= rook, gengber , vifchlym en campher enz, deze pap dan word door een doek gefpoelt en zeer gezuivert; met deze pap nu worden de- ze lieze blaadjes driemaal met een fpons- ge= ftreeken, en gedroogt, tot dat zy onbedenke- lyk fmeudig en glad zyn, dan worden deze dusdaníg bereide liezen op een nette winkel- haak afgefneden tot haar behoorlyke grootte ìn het nette vierkant. Ik zal na dezen, als ik van de Lymen handele, ten dienfte van onze Bladgoud-flagers een Lym-pap mede deelen, dewelke zo goed zal zyn als die der Engelfchen. I2. De grootte nu van deze Leuvorm is vier duim over elke linie, dar is 16 duim in zyn omtrek, en deze duizend blaadjes maaken maar een dikte van 14 duim, waar uit de dunheid van elk lies-blaadje kan afgemeten worden ; wanneer nu de duizend goude blaad- jes tuffchen de lies-bladen van deze Lieuvorm ingelegt zullen worden , moet wel in acht genomen worden, dat deze geheele Leuvorm eerft geftelt word in de zeer heet' gemaakte yzere Pars Fig. 14, opde wyze, alsik van de kwetsvorm gezegt hebbe. Man Het 346 Natuur-en Konft-Kabinet, 13 Het goud nu in De Leuvorm geplaatft zynde, word wederom geflagen met de zwaarlte hamer, de kwets-hamer genaamt, en met Fig. 16. uitgebeelt, tot zo lang dat het uitgeflagen is op de fteen, dat het goud aau alle zyden uit komt fpruiten en zich ver- toont, wordende wederom het goud van de randen afgefchrabt, dat wel een ons bedraagt in gewicht. I4 Het Goud nu geleut zynde, word weder- om blaadje voor blaadje uit deze Lieuvorm met het houte tangetje Fig. 17. trapsgewys tot twintig blaadjes te gelyk op malkander ge- legt, en door het tangetje als omgevouden en door gefneden in viergelyke deelen. Hier is aan te merken, dat by na voor ’t men- fchelyk vertand niet te begrypen is, hoe de duizend bladen, uitgeflagen zynde ter zelver diameter van de Leuvorm, echter deze Leu- vorm niet zichtbaarlyks verdikken, dewyl de Leuvorm in zyn parkemente banden zo wel fluit met als zonder de goude bladen daar in; als ook, dat dit goud nu tot zo- danig een dunte geflagen zynde, noch we- derom in vier deelen word verdeelt, en dat van deze duizend bladen wederom vierdui- zend bladen wordengeflagen , die grooter zyn als de-andere. Is. Deze vierdepartjes van ’t geleute goud of geleute goud-blaadjes worden nu overge- bragt ineen andere vorm, dewelke de goudfla- é gers … en nn Maart en April 1719. 347 gers noemen de Dunflag-vorm, ziet Fig. 19. Fig. 19» dit is eindelyk de laatfte vorm „daar het goud zyn behoorlyke dunnigheid in ontvangt, de- ze vormbeftaat uit zeshondert vierkante lies- bladen, daar wy te voren van gefproken heb- ben, dezelve heeft de dikte van drie guarten van een duim, en is over elke linie vyfduim, “derhalven twintig duim in zyn omtrek ; eer deze zes hondert blaadjes goud in de dunflag- vorm gelegt worden, word deze vorm eerft wel gezuivert , want een korreltje zand of {tof zoude dezelve bederven , en al het goud en de vorm volgaatjes maaken; dan word dezelve gebruint, zo als de goudflagers dat noemen , te weten gewreven met gebrande onbedenkelyk fyne witte gibs, blaadje voor blaadje, met een achterfte haaze-poot, om de vertigheid van de liezen te temperen, en een zekere fmedigheid by te zetten, dat het goud niet aan dezelve liezen zoude vaft ver- gulden en aankleeven,ft welk zonder deze gibs anders datelyk gefchiet. Na dar deze vorm gebruint is, word dezelve tuffchen twee bor- tjes van gedroogt bortpapier in de heete pars gezet, uitgebeelt mer Fig. 14.de vormnu ge- parft zynde, worden de vierkante vierde partjes van ’t geleute goud ot de leublaadjes, LO als deze lieden dat noemen, in dezelve. ge- _vult blad voor blad met het houte tangetje , ver- toont Fig. 17. 1ó. Dete Dunflag-vorm met zes hondert blaad- jes goud word wederom uitgeflagen omtrent in de tyd van vyf à zes uuren op de groote fteen 348 Natuur-en Konft-Kabinet, fteen by letter k. met een hamer van acht pond, die (de zetter genaamt) opeen nade kleinfte, die in de winkel by de drinkkan /ez- ter m. uitgebeelt (taat. Deze hamer of zet- ter flaat de goude blaadjes omtrent eens zo groot, als dezelve in deze dunflagvorm ge- legt wierden, maar dan gebruikt de goudfla- ger de kleinfte hamer ‚te zien in de winkel met de letter #. onder de drinkkan. Deze hamer is klein en randig fcherp omzotefpree- ken, en flaat op de vorm als met zyn randen van tmidden, in dier voegen, of zy de vorm in vieren wilde {plyten, om het goud op de- ze wyze als in vier deelen te breeken , dat ook zo gezien word; elk blaadje is in ’t mid- den valt, maar anderzins aan vier deelen ge- feheiden door ’t flaan , dat na de buiten ran- den uitwerkende gefchiet, het welke dan weer tot malkander als toe geflagen word, op dat het goud zich zo veel te beter zoude uitbrei- den en verdunnen laten, en als uitfpatten en uitgroeyen, welke uitwelling en uitdryving en uitgroeying de eigentlyke konften fynheid van het goudflaan is, om het net egaal en wel altyd in die dryving en uitwelling te be- waaren onder’t flaan ; dit dryven duurt omtrent een klein half uurtje of een guartier van een uur. 17. Wanneer nu het goud gedreven is door dit dryf hamertje, heeft elk blaadje wederom wat gewonnen, dog niet veel in zyn diameter, maar is overal als van malkanderen gekneutt, en als ín vier kloofjes gekwerft of gedreven, dat zeer geeftig in dit konftig handwerk is; dit Maart en. April 1719. 349 dit gefchiet, op dat de goudflager , die nu we- derom met de hamer van acht pond, die de Zetter genaamt word, begint te flaan ‚de kan- ten van de goude blaadjes zo veel te beter uit zoude doen fchieten na buiten; met deze word het blad-goud omtrent eens zo groot in zyn diameter gellagen, als doen het eerft in de dunflag-vorm gelegt wierd, op deze tyd nu word een hamer genomen van IL Àà 12 pond, en het goud tot zyn volkomen dunte ge= flagen, deze dunte word zo lang voort ge- flagen , als het goud zich uitzetten wil of groeyen, en om zulks te weeten, flaan de goudflagers altemets acht, tien à twaalf fla- gen achter malkander op het midden van ’t goud of van de vorm, en bezien by ’t openen van de vorm of een blaadje van dezelve „of het goud noch van het midden des vorms na buiten wil golven, het welk een teeken is, dat het zelve noch meer uitflaan kan lyden, gr. ' Nu moet niemant gelooven, dat hy deze konft van goud{laan zeer licht of gemakkelyk kan leeren, zynde tot dezelve cen groote dex= teriteit en handeling, en wel een naauwkearige obfervatie van noden, en zelfs in zo verre, dat verfcheide meefters goudflagers haar zel- ven (alleenlyk door onkunde) hebben geri- neert, dewyl deze Konft (even ongelukkig als veele andere) naproportie niet wel betaalt word. Wanneer nu deze zes hondert bla- den goud tot haar genoegzaame dunte in de dunflag-vorm geflagen zyn, word het goud door het wryven van de vorm met beide de han- 2fo Natuur-en Konf-Kabinet, handen afgezer, op dat het niet vergulden zou= de aandetiezen, wordende dir onder het flaan elke poos ook waargenomen „ waar door alle rimpels, kreuken en;vaftktevingen uit het goud als worden uitgewreven door een geeftige be- handeling, die elke meefter niet even geluk- kig eigen is; ook worden onder het flaan op de dunflag-vorm onder en boven 3iparkemen- ten gelegt‚op dat de liezen niet breeken zouden. 19. Het bladgoud arbeftdkel zynde word ge- boekt in de boekjes, daar men het zelve da- gelyksin koopt, hiertoe worden alle debla- den van de vorm, daar de goudblaadjes tuflchen in leggen, op dat zy wel by malkander zouden konnen gehouden worden, vaftgehouden ín de Spaz-tang Fig. 20.20. Deze fpan-tang heeft een voetje, gelyk te zien is aan beide uit- beeldingen metde letter o,o, en heeft achter aan zyn einden een klein Span-yzer , te zien by * letter p‚p. vol gaatjes zynde, om de fpan-tang naauwer en wyder te konnen fpannen; hier mede de dunflags-vorm geklemt en gevat zynde, word op het WerkkufJen gelegt, ’t welke Fig. ar.Fig. 21. en ook in de winkel by de Meefter, die aan ’t boeken zit, verbeelt word, Fr ig. 20, 3 20. Dit Werkkuffen is gemaakt van een plank, daar op gefpykert is zacht wit Kalfsvel, en_ . gevult met Kemels-haar, en opdat het goud te gemakkelyker zich daar af en op laat lich= ten,en (nyden tot zyn behoorlyke grootte, word dit werkkuflen dikwils met gebrande gibs ge- ftreken en gewreven, dit werkkuffen is läng Bite twee Maart en April vrg. _ 3st twee timmermans voeten en 3 en eentduim, — en breed 8; duim. nat. De Boekjes, daar het goud in overgelegt „word, zyn.genaait van zeer flecht- Over-Y- gels. dun vloey-papier, dit papier is met een - „droog Roobolisje geflreken, op dat het goud niet zoude kleeven, en worden van verfchei- „den- grootte: gehouden , dewyl de goud- blaadjes uit de vorm koomende niet egaal groot zyn ; of in het overleggen wel „eens een weinig verongelukken; in het uit- lichten en boeken neemt de meefter -dezelve - wederom uit met het. boutetangetje Fig. 17. De goudboeker „ het blaadje van de vorm “oplichtende mêt zyn linkerhand, (ziet letter g in de winkel) heeft in de zelfde een mesje gemaakt van {paans ried, dat door zyn ícher- pe erf bekwaamft isom elk goudblaadje,dat hy met zyn rechterhand opt werkkuffen legt, de kanten aftefnyden, als hy het-blaadje van de vorm laat vallen, en met de linkerhand „het goud-blaadje fnydt, en tot. 25 blaadjes in ’t getal in elk boekje legt; dit gefchiet op een werk-bankje, daar het goud-boekje op legt, dat zy een paartje noemen, en voor ’t kuffen ftaat , twee in getal , voor tweeof meer boekjes van verfcheïde groote,ziet Fig.22 €en 23. Fig. 22. 22e en Fig. Als het goud geboekt is, worden alle deze 23. boekjes op malkander gelegt, en hergoud , dat buiten de randenis, met hetried mesje afge- fchrabt. Ziet nu voort Fig. 24: iseen houten Fig. 24. Pars, daar kwets- en leu-vorm in taan, om aekis dun- pe EÁ Fis. Fig. Fig. Fig. Fiz. Fig. Fig. Fis. 35z Natuur-en Konft-Kabinet ; 25. dezelve droog en wel te bewaaren. Fig, 29. 26, is een correét goudfchaaltje. Fig, 26. is het Boekmes, daar de boekjes mede op haar maat 27. gefneden worden. Pig, 27. is de Smelttang, om de fmelt-kroes aan te vatten , en de koo- 28. len teregeren. Fig. 28. is een Blaasbalk „ om de kooltjes mede van ’t gefmolte goud uitde 29. fineltkroes te blaazen. Fig. 29. isde boekjes- 30. pars, om de boekjes wel in af te {nyden.Fig. 3o. ishet Aambeeld, dat op het fnselt-blok in 3E de winkel ftaat letter r. Fig. 31. is het bor- fleltje, om het goud in ’t leujen aan te veegen. 32. Fig. 32. is het gewicht-bakje, 23e Alle deze wssidenkeen en Befchryvin- gen dezer Werktuigen zyngefchikt nadekon- ttigfte Bladgoud-flagery , dewelke ik hebbe konuen vinden, zynde ook te gelyk de oud- fte Winkel in Amfterdam, ten huize van Moz/r. Jzaak Bronkhorft , woonende in de St, 1 ucy- Pleeg, daar de Goudflagers winkel uithangt ; aan welke Meefter Bronkhorft het ook behaagt heeft, het volgende versje op het in % licht brengen zyns Ambachts te ontwerpen. Hoe’t GOUD, daar elkop aaf? , door Konft, Gewelt en Lagen, Met Schyven word geplet, met Hamers dun geflagen, Zot Bladgoud, daar de Pracht zo trots haar rol meê fpeelt, Word bier voor d'eerfte maal de Lezers mêe gedeelt. IZAAK BRONKHORST. AAN- f Maart en April 1719. 353 AANHANGZEL ; VAN BRIEVEN enz. SSEERS TE BRIEF, Van de Heer HeNry SCHAINK aan den Au= teur, over het GROOTE LICHT, aat zich dez 3o Maart 1719. °savonds ten half negen aan den Hemel vertoont heeft. Myn HEER! KEN vedermraal zig den 30 Maart 1919 omtrent half negen eenig licht aan den Hemel ver- Ezont heeft, welkers nitfchietende ffraalen, en uitgebreide klaarheid wel van veel menfchen gezien is, maar die nochtans niets weetente Jpreeken van de oorfprong „ en hoedanigheid ‚en figuur van deze Verlichtinge, zo heeft betmy goed gedagt aan myn Heer, die niet alleeneen Minnaar van Konften en Wetenfchappen ‚maar ook meëfterlyk in de zelve ervaren is, van dit Lugtvertoog kennifle te geven, nademaal het _ geluk ons hier in zodanig begunftigt heeft, dat ‚Zo wel het begin als bet einde by ons konde waargenomen worden. De Planeet Venus gaf bier aanleiding toe , nademaal dezelve op de voornoemde tyd voor de eerfte maal van dit Voorjaar van ons Ee wierd, en de heldere Lugt 354 Natuur-en Konft-Kabinet , Lugt begunftigde ons ook in”t befchouwen der Starrebeelden, nadien het gezigte van de zelf- de alzo wel als dat van kruiden en bloemen in het geheugen de form en figuur vernieuwt en wvafthegt. Venus was niet lang verdweenen, of dit wonderlyk vertoog vertoonde zig in de Lugt by het beeld van Orion, even op de zelf- de wyze, als hier afgebeelt flaat , welke afte- kening wy ook met de bygevoegde verklaringe aan eenige Vrienden vertoont hebben, welke niet weinig daar over verwondert waren; daarom twyffelen wy niet, of het gezigte daar van zal myn Heer aangenaam zyn, alzo de Natuurkundige daar dikwils ietsiu vinden ‚dat Jlof verfchaft tot overweginge van veel voor= treffelyker zaaken. Myn Heer p UE D. Ond, D, HENRY SCHAINK, Ver: Maart en April 1719. 35$ Verklaring van de Vierde Tabula of Printverbeelding. A. De plaatfe, daar ’t vertoog eerft zyn aan- B. CG vang genomen heeft. De gordel van Orion. Het lugtvertoog in grootheid vermeerdert, het welke gefchiedis, terwyl het zeer {hel bewogen wierdvan A naar C. Wantin A is het verfcheenen geweeft als een klei- ne vuurpyl , met een hooften ftaart-vuu- rig rood, welkers bolletje onder het be= wegen tot zodánige grootheid aangegroeit is, dat het by C gekomen tynde, byna met de Volle Maan vergeleken konde worden , met een langer ftaart in langte en breedtetoegenomen , in welke plaatfe het ftille ftond, en raakte in de brand met een heldere vlam, welkers coleur helder wit met groen vermengt was , en verlig= tede alzo den heelen Hemel: dog kort daar aan, nadat de vlam gebluft was, fcheen het weer vuurig rood, en vloog meteen {nelle loop in dezelfde grootte int ZW na den zigteinder, alwaar het onderge- gaan is , de Maan ende andere Sterren, welke eerft klaar fcheenen, met een don- kerheid en nevel bezwalkende, zodanig, „dart eenige menfchen op de ttraat in ’t hooft duyzelig wierden , en fchemer-oogden. De tyd, diehet geduurt heeft, is omtrent een half vierendeel van een uur ge- weeft. Zi 2 Aan. 356 Natuur-en Konft- Kabinet , Aanmerkingen van den AUTE UR over het wvoor- gemelde Licht. I. ED hd zyn veel zaaken, dewelke, alszy in haar enkelde verdunning door de warm- te worden opgeheven , onze zinnen niet aan= doen, gelyk de uitdampingen van het water, die door de warmte van de Zon in een on- zichtbaare waaflem na boven gaan, maar als deze dampen in het opperfte gedeelte van de dampkringachtige lucht koomen, en van de wederomftuitende ftraalen der zon niet lan- ger konnen gedragen worden, moeten wy ‚ ons niet verwonderen, dat zy wederom te zamen ftremmen, en een zwaarte verkregen hebbende , onder de gedaante van regen, hagel, {heeuw, ryp,‚, mit, nevel, honing- dauw, en diergelyke nedervallen. XY. Als wy eens aanmerken de geheele damp- kringachtige Jucht,gerekent van’t oppervlak der aarde tot het bovenfte oppervlak der wolken, zouden wy geen recht hebben om vaftte ftel- len , dat in dezelve andere zaaken gevon- den worden ,-als wy door de bevinding en de proef gewaar worden, dat de zelve uit- levert? 5 Ik heb dedampkringachtige Lucht, dewel- ke wy inademen, altyd aangemerkt in drie verfcheide hoedanigheden. LI. De zeer fyne Lucht- Maart en April 1719. 357 Lacht-materie , dewelke van de vafte Sterren tot op ons aardryk geplaat{t is, en gemeen= fchap met hetzelfde heeft; dit gedeelte van de lucht of deze fyne lucht - materie , wil ik wel gaarn bekennen , dat by my onbekent is,maar de ondervinding heeft my geleert, dat’ deze lucht-materie , als ik dezelve van deszelfs dam-=- pen koome te zuiveren door de luchtpomp of andere werktuigen , zeer fyn en doordrin= gendis, jazelfs zover, datzy een lichten een volflagen vuurige glans van zich geeft; ik zeg- ge, eenluchtigvuur, dar alles, daar het zelve onbelemmerten ongetempert op aanvalt, met gewelt verteert en verbryzelt, gelyk oneindige proeven , dewelke ik niet zal aanhaalen, zulks beveftigen; het is wel waar,dat deze fyneLucht- materie, op haar zelfs aangemerkt, í sdanige verfchynzelen van vuuren licht nimmermeer voortbrengt ‚ maar wryvende op een ftof, dewelke zy door haar vloedtracht te verdun= nen, te verbreeken, en in haar Crafis over te brengen, worden wy na derzelver meer- der of minder Refiftentie of inwikkeling dage- lyks vuur of licht gewaar. Het tweede Sahelie van onze dampkring- achtige lucht, zyn de Waterdeelen, of allede lymige en taaye ftoffen, dewelke uit onze aard-kloot opryzen, en door de warmte wel verdunt worden tot een onzichtbaare damp, en opgeheven worden tot boven het opper= vlak der wolken, maar die echter zo hart- nekkig in haar verband zyn, dat zy nimmer- meer uit haar Wezens-band overgaan totde ZL 3 hoe- 258- _Natuur- en Konft-Kabinèt, hoedanigheid van de onbegrypelyk fyne lucht: materie, daar ik zo even te voren van ge- fproken hebbe, ten minften voor zo veel als aan my is bekent geworden. 5. Ik wil hier wel openhartig bekennen , dat ik het hart niet hebbe, om volftrektelyk te bepaalen, waar in het Wezen van dit opge- heven water beftaat, ook durt ik niet verze- keren, dat dit loome en traage opgeheven lichaam juift alleenlyk maar Water is; de dampen ‚dewelke door de warmte van de Zon uit het aardryk opgeheven worden, zyn niet zo zuiver en enkeld, dat wy dezelve onder de enkelvoudige betrekkelykheid van enkeld zuiver gn nat water moogen (tellen. Het Aard- ryk is\3danig vervult met vlugge zouten, en uitvloeizels, en uitdampingen uit Kruiden, Dieren , Mineralen, Gewaflen, Verrottingen, en duizende van uitwaaflemingen, dat het een volftrekte dwaasheid zoudezyn, ditalles onder de gedaante van Water te willen bee grypen. Dit alleenlyk zouden wy konnen geloven, dat het Water het vloeibaare Wehi= calum is, door welks behulp duizende van zaaken onder de gedaante van een onzicht- baare damp na boven worden gedragen, en dat wel voornamentlyk om die reden, dat wy de natte en met water bevochtigde zaas ken zo ras zien droogen, ja zelfs in zo verg dat by langdurige hitte het Aardtyk, van al zyn waterontbloot zynde, byna verfmacht , en tot op zyn navel als openfplyt van droogte , be- halven het gedurig wederom nederftorten van Ien - Maart en April 1719. 359 de water-deelen onder de gedaante van regen enz. dio6, Als-wy nu begrypen , dat de vloed van die fy- ne Lucht-materie dewelke zich in de damp- kringachtige lucht bevint, altyd verzelt is met water , het welketotbovenaan het oppervlak van onze Dampkring is opgeheven, en onze dampkringachtige lucht helpt uitmaaken , zou- den wy daar uit geen ftof konnen vinden, die bekwaam was, om in de Geweften des Damp- kringachtigen Luuchts vuur of kicht te verwek- ken, ten zy wy dwaaslyk maar een algemee= ne Materie wilden vaft ftellen, dewelke van water uit zyn wezensband overgaat tot al- les, daar zommige Geleerde, die buiten de ondervinding fpreeken, het zelfde maar toe believen (tot voldoening van haar zoete droomen) te ordineeren of te gebieden. Je Wat my belangt, ik ben noch zo verinde Natuurkunde niet gevordert, en de Onder- vinding heeft my ook noch niet geleert, dat ik door dezelvezoudekonnen begrypen, dac de zuivere Lucht of Lucht-xzaterse door wa- ter aan brand kan vliegen, alzo weinig als ik kan begrypen, dat water in vuur kan ver- andert worden; dit is ook de reden, waar- om ik altyd hebbe vaftgeftelt, dat het Recep= taculam, ve weten de fyne lucht, dewelke de uitdamping van onze aardkloot ontvangt, en in zyn boezem tot een zekere hoeveelheid draagt, en als het boven de maat is wederom uitfchopt, en ons als wederom toewerpt, dat dit. Receptaculum, zegge ik, andere zaaken Z4 uit 360 Natuur =en Konft- Kabinet, uit de aarde ontvangt, die geen avater zyn, en dewelke ten minften,na dat wy van dezel= ve ondervinden, veel bekwaamer zyn, om vuur te vatten en licht te verwekken, als de deelen des waters. 8. Maar waar mag ik my dog mede ophou- den, my dunkt, het is maar een enkelde tal- mery, als ik veel bewys{tukken zoude willen bybrengen , om tetoonen, dat in de dampkring- achtige lucht noch een derde weezen gehuis- velt word, behalven de twee, die ik gemelt hebbe. Als wy onze aandacht laaten gaan opde brandende Bergen , op geheele Eilanden, dewelke van Zwavelmynen als aan malkan- der hangen, op onderaardfche Kolken, de- welke in de,Wettindien, en in Europain’t Ko= ningryk van Napels door uitbranding veroor- zaakt worden, vinden wy dan geen ftof ge- noeg op den aardbodem, om in de lucht uit- dampingen opteheffen, dewelke geen water zyn, en die zeer bekwaam zyn om vuur te vat- ten, en licht en brand te verwekken è 9. Ik wil hier niet twiften, of de Mineralen en Metaalen, en brandende en rookendebergen, en heete wateren en bronnen gekookt worden, en ontfteeken door een onderaardfch vuur, of door de zonneftraalen, noch ook, of de vuur- fteen overal een zwavel geeft en na boven zend; het ismy genoeg , dat ik overal , daar Mineraal- bergen, Steengroeven, Vuurfteen - aderen en Yzer-ertzen in overvloed zyn,te gelyk ook ont- dekke een kragtige uitdampingen rook, en een uicftooking vanhet gebergte, daar iemant,de- wel. omen Maart en April 1719. 361 welke aamborftig is, byna door de zwavel- damp in zoude verftikken, gelyk veele droe= vige voorbeelden zulks beveftigen, 10, N Als ik deze zaak omftandiglyk wilde na- gaan, zoude ík zoo veel bewyzen konnen by brengen, dat myn Leezer als overftelpt zoude worden door de menigte; maar wie zoude durven twyfelen , dat uit dezen aardkloot een gedurige brandende en drooge zwavelvloed na boven word geftookt, dewelke, als dezel- ve niet bygeleidt en vermengt wierd door an- dere water -oftraagere deelen, in een geduri= ge vlam en vuur zoude flaan? De zwavel damp en reuk, dewelke de laage nederval. lende donderflagen en blixemen nalaaten, het gedurig flikkeren în de zomer van weer- licht en vuurftraalen aan de lucht na lan- gedroogte , en in zeer heete zomers, dunkt my , dat zulks genoegzaam bewyzen. II. Wy moeten het Aardryk aanmerken als een Diftilleer -kolf, daar de Zon door zyn warmte eerft het water , en alle lichte en vlugge deelen gedurig uit ophaalt, maar wan- neer door het gedurig aanfteeken der Zonen deszelfs hitte het aardryk droog en water- loos is geworden , gaan de olyachtig(te en zwa- velachtigfte deelen na boven, gelyk de hairí- ge luchten in de langdurige zomer droog- tens genoegzaam uitwyzen. Wanneer nu de- ze zwavel- of oly-deelen zyn opgeheven ,en in de Atmofphera hangen, zouden die al- daar zo wel geen vuur konnen vatten en Zs5s licht 362 Natuur-en Konft-Kabinect, uitwerpen, als wy dagelyks zien, dat dezel« ve hier ophet aardryk onderworpen zyn ê 2. ‚ Wanneer de zwaveldamp in de lucht op- vliegt, en van geen genoegzaam water getem- pert is, maar door een gedurige wryvende beweging in een gedurige weerlicht en flik- kering ftaat, of vuur uit den Hemel fmyt, verwonderen wy ons geenzins over dezelve, om dat wy zulks by zomerfche avonden, als de nachtkoude opde warmte kan nederfchie- ten, gedurig gewaar worden, en nu alreets als gewoon zjn 13. Maar wanneer in flappe winters en onge- woone warmeen drooge wintermaanden, een redelyke vloed van zwavel door de koude , de- welke boven in de Azmospbera ontmoet word, als by malkander geconceutreert word, en dat de Circumferentie van zodanig een zwa- vel-ot vuurvattende materie- wolkje als ge. ftremt word, terwyl deszelfs inwendige dee- len noch in haar {nelheid voortvaarende, door ftremming van de oppervlakkige Circumfe- rèntie gedwongen worden uit haar progreffi= ve beweging over te gaan in een krings-gewy- ze beweging, tot zo lang, dat zy malkande- ren en haar zelven tot de uiterfte verbreeking en uitbarfting van vuur of licht als aan ftuk wryven, en daar door een ongewoon licht aan den Hemel, meeft in de winterfche avon- den of nachten, of inde Noordfche of andere koude landen koomerrte vertoonen, zyn wy Op elk verfchynzel meerder aandachtig om des- zelfs Maart en April 1719. 363 zelfs ongewoonheid, als op den blixem, het weerlicht, het vallen van vuur uit de lucht, of het zo genaamde verfchieten der Ster- ren. 14: Ik geloof, dat ilk myn Lezer reets veelte lang metdeze giffende Natuurkunde en Dwe- pery hebbe opgehouden, of dat ik miffchien te veel reden heb gegeven van een zaak, de- welke wy noch niet grondig genoeg weeten , alfchoon deze Lichten zeer gemeen zyn, en dikwils in een meerder of minder graad van licht, of werking, of duuring , of voort{chie- tende beweging, of verfcheidenheid van ge- daante of grootte gezien worden. 15. De Schippers, Reizigers en Zeelieden ont- moeten óp haare nacht-tochten veelderhan- de foorten van Lichten, meerder of minder van het aardryk verheven. Zo verhaalt onder anderen de Heer Frezier in zyn Reisbefchry- ving door de Zuidzee, dat hy in het omzei- len van het uiterfte van Zuider Amerika bo- ven de Kaap Hoorn of Straat van Le Maire, op 57} graad breedte een diergelyk licht-verfchyn- zel ontmoette, anderhalf uur na middernacht, met een betrokken lucht; het was, zegt hy, een licht, het welk omtrent een half minuit duurde, en enigzins warmte van zich gaf, de meefte op het fchip wierden zo verfchrikt, dat zy haare oogen flooten , hoewel zy ech-= ter deszelfs kragtige verlichtinge (zelfs door de oog-leeden als heen dringende) gewaar wierden; die haare oogen hadden open gehou= den, 364 Natuur-en Konft-Kabinet , den, verzekerden, dat zy een ronde bol van een zeer heldere en blaauwachtige klaarheid gezien hadden. 16. Als deze lichten zich langwerpig en leg- gende vertoonen, worden zy een BALK ge- naamt, indien de Bafis breed is, en hettop- punt {mal en fpitzertoeloopende, een Pyra- MIDE. Indien zodanig een Licht-verfchynzel rond is, gelyk dit Lucht-vertoog, het welke de voortreffelyke Wiskonftenaar de Heer Hez= ry Schaink io naauwkeurig heeft waargeno- men, en aan ons mede gedeelt heeft, heeft zulks by de Kenders dier zaaken de naam van een SCHILD enz. Behalven noch alle de naa= men van Dwaal-lichtjes, Wilde Lantaarens, Ster-fchot, Caftor, Pollux, Helena, Draa- ken enz. dewelke ik nu niet zal befchryven. TWEEDE BRIE EF Gefchreven tot antwoord aan den Hoog-edel. e- boren Heer D. 1. BO THNIA VAN BUR MANIA. pe K hebbe met U HoogEd: Geb: aangenaame van den ze Maart 1719. ontvangen bet uittrekzelmet de by= lagen van het zesde Kapittel van bet werk , dat dour U Hoog Ed: Geb: over de Voorwikking van bet WEER gefchreven is , mitsgaders de Kaarten vanhet Weer in groot Plano , voor dewelke ik U Huug Ed: herseljk be- danke. Ik beb met veel vermaak en wandacht U Hoog Ed: fraage onderftellingen van de Noordelykenen Zuidelyken Vloed desLuchts,door de werkdaad des Zonsveroorzaakt, en derzelver apparente flremmingen, en tuffchenpoo= zige Maart én April 171% 367 Zige belemmeringen overwogen „ en te gelyk veel plai. fir ontvangen uit U Hoog Ed: Geb. naauwkeurige aan- merkingen in 't point der Voortekens ‚ genomen uit de zmyfelachtige dwarlingen des hoog- gezeten weer-baans ; wit de roodverwigendageraad , bet fleeken der Zon, de draaikolken der wolken ‚ de kraakende donders , de vloed der Zee ffroomen , en een menigte diergelyke zeer naauwkeurige en nuttige waarnemingen. Ik wit wel bekennen (als het met uw permiflie is) Hoog- edelgeboren Heer ‚ dat deze uwe onderneming een groot- beiden te gelyk eene nuttigbeid in zich bebelft , dewelke de aldergeleertfte door vrees zoude konnen affchrikken , en door hoop in een brandende yver gedurig aanfpooren , om ket werkduor te zetten. Ik weet uit Uw Brief , dat U HoogEd: Geb. baare gedachten aan de toetfleen van ver- Jcheide Geleerde oordeelen heeft laaten beproeven, en dat zommige der zelver zeer {crupuleus in het geven van baare toeftemmingen zyn geweeft , maar dat de God- vruchtige en Hooggeleerde Heer B,Nieuwentydt Zal. Ged: een weinig na UHoog-Edelgeborenes Raifonnemen- ten fcheen te luifteren, gelyk my ook gebleken is uit de Brief , dewelke dezelve Heer B. Nieuwentydr op den s May 1718. aan U HoogEd. Geb. over dat Subject heeft gefchreven , en dewelke U HoogEd. Geb my deeere gedaan heeft te communiceren. Op dit alles beb ik niet anders konnen oordeelen , als dat U Hoog Ed. Geb: meer aangenoopt alsafgeraden word , om zyn begonnen Werkte vervolgen , en de verzameling der waarnemin- gen nit duizende voortekens (van dewelke de naarflige Mizaldus eer grovte menigte in zyn tyd by een verga- dertheeft) meer en meer op te flapelen , bebalven dat ik de vrymoedigheid zalgebruiken van te oordeelen, dat U Hoog Ed.Geb. zich niet tot oneere zoude konnen re- kenen, al wierd de zaak niet guift tot een votflrekt einde gebragt, enal konde U HoogEd. geen vafle regels of wetten bepaalen , door dewelke het Weer van dag tot dag, 366 Natuur-en Konft-Kabinet. dag , of zelfs van week tot week. voorgeditteert en woorgewikt wierd. Het zal genoeg zjn, om voor U Hoog Ed. Geb. toteen eeuwige roem te verftrekken ‚ wan- neer vafteen zekere regels vanmaand.totmaand konden gevonden worden, om de tot noch. toe onzekereloop der Weers-faizoenen voor tewikken ‚ endoor. zekere tekenen te weeten. Daar is tot noch. toe niemant geweeft , de= avelke het roemruchtig omzeilen van de Kaap de Bon- Efperance. door Vafco da Gamma minder heeft geacht ‚ al badde hy juift in zyn leven wiet alles in't Oo= flen ontdekt ; en ook niemant, Wie de ontdekking der nieu- we wereld door de groote Kolumbus alseen kleine zaak aanziet , al zyn in Amerika duizend Landen en zaa- ken nade dood van dien grooten Admiraal door andere ontdekt geworden. Ik beb eenige weinig woorden en zelfs zeer kortelyk wegens U HoogEd. gedachten met een zeer groot Sterrekundige gewiffelt, en dien Heer nwas van gedachten , dat in de Voorwikkingen-der veranderinge of flant van't Weer en der Saizoenen groot regard gege- wen moet worden op de Afpeêten , Conjunêien, Bewegingen enVlekken der grooteHemel-lichten en Plane- ten ; behatven dat ik ook oordeele , dat wy omtrent de oorzaaken van winden, flormen, kalmte , koude „rwarm- te, vochtigheid , droogte enz. op duizend dingen bedacht moeten zyn, die uit onzen aardbodem opwaaflemen , dewelke in de Atmofphera gebeuren ‚ dewelke door elke byzondere wolk woorderaangebragt , deroelke voortkoo- men van de Stantplaats of tuatie van onsLand op andere Landen, Zeên, Bergen , laage Landen, Moeraffen , en ontelbaare dingen ‚ dewelké by U Hoog Ed. Geb. ineen wolle maate bekent zyn , en in acht zullen genomen worden , terwylik met het diepfte Relpe verblyveenz. Amfterdam den 19 W. VV. RANOUW. April 1719. M. D. NN Lie Maarten Aprd 1719. _… Tab: H. ed 7 on vna: Me pee à ian em BRE der den À „Maart en April 1720. Zeo:8. É É Je Wrad Vivum del: Een nieuw VERSCHYNZEL in de Lucht, dat te Amfterdam zich op den 30 Maart 1719. ’s avonds ten half negen uuren vertoont heeft, KABINET DER NATUURLYKE HISTORIEN, WETENSCHAPPEN, KONSTEN 4 EN HANDWERKEN, Voor de Maanden MEY enJUNY 1719. Verciert enopgeheldert met Kopere Plaaten. , Te AMSTERDAM, Î By HENDRIK STRIK, wBoekverkoper bezyden’t Stadhuys. 1719. ie 4 ì zl narenoxd en Tad vaa zen ved ie arr Aytdhatd tro wolmenee K Rad WE HagtAuoeuatd hen Mare Waku” mötbmokti. vi 10 hj sn Mi sh Ra î dent Ad dr PMU Ges VM eert A vaa Waaien zn ga Vak Á eh je: n x … 0, Ef AREN Nr id v. | ws MERAN ATM AAD ED : Pe mep sind nie NAT U U R. uiter ee KONST-K ABINET, Voor de Maanden M BOE ocht 4 17195. Tweede Verhandeling van de ALG E- MEENE Natuarlyke Hiftorifchry- vers , dewelke in haare Werken te ge= Jk van alle bekende Dieren, Bergftof= fen, Gewaflen enz. hebben gefchreven. r. maygN het Kabinet der Natuurlyke a CS Hiftorien, Wetenfchappen, Kon- jSvften en Handwerken voor de NS) Maanden Maart en April 1719. WERO heb ik aangetoont (a) het On- derfcheid tuflchen een Algemeen Natuurlyk Hiftorifchryver, en een Byzonder Natuurlyk Hiftorifchryver; en dewyl ik oordeele, dat de Algemeene Natuurlyke Hiftorifchryver de selhâ 2 voor- (2) Ziet Natuur-en Konft-Kabinet van Maart en April 1719. van pag. z8a. tot pag. 286, 370 …_ Natuur-en Konft-Kabinct, voorrang uit de natuur van de zaak toe- komt , heb ik in het zelfde „Kabinet ge- handelt van zodanige Algemeene Natuurlyke Hiftorifchryvers, dewelke in haare Werken te gelyk van alle de bekende Dieren, Berg- ftoffen, Gewaflen enz. hebben (a) gefchreven. \ Za Ik zal deze ordre vervolgen, ‘tot zo lang ik aan zodanige Algemeene Natuurlyke Hi- ftorifchryvers zal gekomen zyn , dewelke wel in ’t algemeen, dog evenwel maar van zaaken hebben gefchreven, die onder een Ko- ningryk (der Dieren , Planten, of Minera- len ) of Clafis of ordrealleenlyk behooren, als by voorbeeld, alleenlyk van de Dieren, het zy Water-of Luand-dieren, of Villchen, of Vogelen, of Serpenten , of bloedeloze Diertjes, of onzichtbaare Diertjes, of Mon- fters, of Metalen’, of Gewaffen, Winden, Lucht, Verhevelingen „ Sterren, Waters, Oordens over de geheele Aardkloot als ver- fpreit, en zonder in ’t byzonder aan eenig Land, of Plaats of zaak bepaalt te zyn. Ook moet de Liêzer zich niet voorftellen , dat het ° getal der algemeene Natuurlyke Hiftorifchry- vers , deweike van alles gefchreven hebben, zo groot is, als deze laatfte, Order de eer= tte heb ik geftelt Cayus (b) Plinius Secundus, en (a) Ziet Natuur-en Konft-Kabinet van Maart en April z7rg. van pag. 186. tot pag. 2C9. (2) Ziet Natuur-en Konft- Kabinet van Januaryen February 1719. van pag. 7. tot pag.84. Merkt ook aan, dart ik Mofes wel voor de eerlte Naruurlyke Hiftori- fchryver teboek gefteltheb , maar nierals een Schry- ver, die merdar oogmerk alseen enkeld Naruur-be- fchryver gefchreven heeft, ‚Mey en Funy 1719. 371 en UlyfJes Aldrovandus , maar in ‘deze: Ver- handeling zal ik een derde Algemeene -Na- tuurlyke Hiftorifchryver by de twee zoeven= gemelde voegen, dewelke de andere in groote Geleertheid , Taalkunde, en in getal van Wetenfchappen voorby, en byna alleandere Schryvers als: uit het gezicht vliegt, nament- lIyk CONRADUS GESNERUS. 6 ‚-Conradas Ee ee een Zwitzer, ge- boren (a) tot Zurig, genoegzaam de voor- naamfte Stad: van geheel Zwitzerland, in het jaar na de Geboorte van Chriftus 1516. en fchielyk op zyn Studeer-kamer tot Zurig geftorven ,terwyl in die Stad de Peft fterk grafleerde ‚in hetjaar 1565. inzyn4g. jaar, E Î 4: 5 Î -Conradas Gefneras is een Man geweeft van een onnavolgbaare Vlyt, Geleertheid, Wys- heid en Weteufchappen ; een-Man , die in de kragt van zyn Lievenstyd , en (als:ik het zeggen mag ) noch-jong geftorven is, en dieechter» in‘alderhande taalen. ervaren en volleert:was,, en gefchreven heeft, en een groot getal Boeken over alderhande foort van Zaa- ken , en dat meer iss zeer wel, ja zeer fehrander jen. wyflelyk in ’- licht gegeven Heet 1d 35, sOOY artnr REE Behalven deinufehtnde Geleertheid , en groote. kenuifle „dewelke ik in onze weer- galozen Coxradus Gefnerus ontdekkemoo- gen wy hem met Goxringius met recht de naam Zolid io ev Kairo Paomor gee (2) Ziet Melchior, Adami Vita Eruditorum. 372 Natuur-en Konft-Kabimt, geven van de Wader , en zyne Boeken de Provifie- kamer van de geheele Natuurlyke Hiftorie. Deze Man is eigentlyk de Grond- legger, dewelke de Natuurlyke zaaken in haare natuurlyke ordre zodanig heeft weeten te verdeelen, dat door de verdeelinge van zyne Clafler, geflachten, foorten en onder- foorten , de zaaken als half bekent gemaakt, en elk door zyn kennelyke en onaffcheidely- ke merkteeken by zyn gelyk gebragt zynde, eer{t uit een put van onkunde, en uit een veld van afdwaling in het helder licht geftelt ente recht gebragt zyn. | 6 Niet tegenftaande wy van-de nooit volpree zen Coxnradus Gefnerus reer veele Boeken overig hebben , zyn wy zo ongelukkig ge- weeft, dat zyn Oceaan van de Plantgewaf- fen, daar hy langer alsdertig jaar onvermoeit aan gearbeidt hadde, meell verloren en weg geraakt is,niet tegenftaande hy dit heerlykeftuk by uiterfte wille aan den beroemden Genees- heer Cafparus Wolfius gemaakt en bevolen hadde , dat die voor des zelfs uitgave zorg dragen zoude. Melchior Adamus Ege dat Gefverus LO veel hert en zzclizatie voor de Plantgewas- kunde hadde, dat hy op geen zaak van de geheele Natuurlyke Hiftorie zich vlytiger heeft uitgelegt, als op het onderzoeken en ontdek- ken der Planten. Zelfs in de bloem van zy- ne jeugd, en wanneer hy noch maar een aankomend jongeling was, of liever een kind, is Mey en Jany 1719. 373 is hy als gewent aan die Studie, en on- derwezendoorzynOom JOANNES FRrrc- zt US, een uitmuntend Botanift van die tyd. Conradus Gefnerus was altyd in een bran- denden yver, om de Natuurlyke Hiftorien te verryken, en te verheerlyken met nieuwe ontdekkingen ; hy wandelde en reisde ge= durig van de eene plaats in Zwitzerland opde andere , bezocht en doorzocht alle de Bergen en Dalen van geheel Zwitzerland, hy dwaal- de onvermoeit door de onmetelyke Bof- fchen, en beklom de zeer hooge en ontoe- gangkelyke Bergen vande Alpes ‚van Piemout, Savoyen , Italien, en onderzocht met veel ge- duld, yver, moeite en onkoften „alle de ver- wonderenswaardige Geheimeniffen van de Alpifche Gebergtens, plukte en vergaderde aldaar de onbekentfte en merk waardig{te Plant- gewaflen, bragt dezelve over ín zynen Tuin tot Zurig , daar hy de zelve met veel kon(t en zorg voortkweekte , en of tam maákte, of de zelve in alle haare veranderingen be- zag. N 9. Gefnerus begaf zich na Bazel, en aan de Boorden van de Rhyn5 daar bewandelde hy de vlakke Velden, en beklom de naaft gele- ge Bergen, en befchouwde de Steenrotzen, alles ter ontdekkinge der Plantgewaflen. Al- le jaar in de zomer deed Gefzerus een reis, als by voorbeeld : na Zzalien en Venetien, daar hy de aanmerkenswaardige zaaken der N Aag …__ Mid- 374 _ Natuur en Konft-Kabinet, Middelandfche Zee befchouwde ; en de Vif- fchen en Planten, dewelke Gefzerus op zo= danig een tocht ontdekte , liet hy met veel _ zorg en naauwkeurigheid na het leven uitte- kenen; hy-dede ook verfcheide reistochten door geheel Vraukryk met het zelfde oog- merk , en liet alles in Prent en uitteke- ning brengen , wat hy nieuwlyks. ont- dekte. 10. Hy onderzocht niet alleenlyk de Planten, dewelke reeds befchreven en nagelaten wa- ren van de Oude, namentlyk Zheopbraftus, Diofcorides , Plinius; of onder de Nieu- we van zyn tyd, van Ruellius, Fuchfius, Zragus ; maar die onnavolgbaare Onder- zoeker en Befchouwer der groote Natuur, de voortreffelyke Gefnerus, bevlytigde zich kragtiglyk, ter ontdekkinge van nieuwe fchep- zels, Plantgewaflen en Mineralen, of ande- re zamenftremzels der Natuur. Hy verza- melde veel Plantgewaflen, dewelke niemand voor hem ontdekt of waargenomen hadde, en bragt dezelve over in zyn eigen Tuinen, bekalven dat hy veel proeven omtrent de- zelve dede, om derzelver betrekkelyke Hoe- danigheden , Kragten , Gebruiken en Vermo- gens te ontdekken. IL. Het gerucht van de groote Geleertheid en natuurlyke Hiftorikunde van onzen voortref- felyken GESNERUS vloog als een blixem- {traal door alle Landen en Koningryken, in zo ver, dat de Beroemt{te Geleerden van Ex- ropa Nin “Mey en Yuny 1719. 375 ropa om ftryd in een gemeenzaamé Brief- wiffeling met Gefnerus trachtten te geraaken, gelyk uit zyne Brieven, die wy van hem overig hebben, gezieh kan worden. De eene zond hemalderhande vreemde zaaden, andere Planten, zommige wederom andere vreem- de natuurlyke fchepzels, uit Ztalien , Vrank- ryk, Engeland, Duitfchland, en van veele andere Geweften. Door alle deze middelen verzamelde CONRADUS GESNERUS O= ver de vyfhondert nieuwe Plantgewaflen, welker Befchryving van niemand voor hem was medegedeelt, noch (zo alshet {cheen ) _ bekent geweeft, Hier uit maakte hy eén groot ‘werk van alle voor hem bekende, en van ande» ren voor hem ontdekte, benevens zyne nieuw- ontdekte Plantgewaflen , en dit had Gefzerus in dertig jaarenzo ver gebragt, dat hy het zelfde meende in het licht te brengen , maar ,o groot ongeluk ! Hy wierd in dít voorntemenfchielyk dooreen onverwachte dood belet. Het ver- lies van dit Werk is noch te grooter ; dewyl Gefnerus (het welk van niemant was waarge- nomen) niet alleen de Planten hadde laa- “ten uittekenen, maar ook de byzondere dee- len der Planten, dewelke op vérfcheide ty- den aan de zelve zich koomen te vertoo- 12. We Onder alle de ontdekkingen , déwelke Aa 5 . GES- 376 Natuur-en Konft-Kabinet, GESNERUS van de natuurlyke Zaaken heeft nagelaten , is niets van zodanig een groot gebruik geweelt , als de ordre, de- welke hy uitgevonden heeft, na de welkede Plantgewaflen van eenderhande geflacht ver- deelt en gefchikt konnen worden, en elke Specie onder zyn Genus of Hoofd-geflacht of Hoofdftam gebragt en geordent word. De Konft om de Specter of foorten van een Ge- flacht te kennen, ente weeten, dat cen Plant beftendiglyk onder een zeker geflacht behoort, daar de zelve een foort van is, heeft altyd veel moejelykheid, veel twilt en verwerring onder de Herbariflen veroorzaakt; om dit nu weg te neemen, en alle de Herbariften in “de Kenniffe en Verdeelingen der Gewafien on- der malkander te bevredigen , en te doen over een koomen, heeft Gouradus Gefnerus een Methode gezocht en ook uitgevonden,door dewelke zy alle geholpen, en de Plantkun- pi ongelooflyk in weinig jaaren gevor- ert is, FJ Op dat myn en de Voortreffelykheid van deze zaak te beter en klaarder begrypen zoude, zal ik eens vaft ftellen , dat hy eenige kenniffe van de Kruid-kunde hebbende, met my in een Bofch of vreemd Land gaat reizen en dwaalen, ter opfporinge van nieuwe en tot noch toe onbekende Plantgewaflen ; als wy nu het geluk hebben, van Gewaflen te ontmoeten, dewelke met alle Plantgewaflen, die wy tot noch toekennen, in alle haar dee- len verfcheelen, zyn zodanige Plantgewaflen A vol- Mey en JFuny 1719. 377 voltrekt voor ons onbekent. Als wy nu echter dezelve naauwkeurig befchouwende en on- derzoekende, eene benaaming geven, om door behulp van die benaaming dezelve naderhand te leeren. onthouden, en derzelver kennifte aan-andere mede te deelen; en als wy nu deze benaaming zodanig fchikken „dat de Gedaante of „Structuur der deelen van zodanig een Plantgewas geenzins door dezelve uitgedrukt word, maar dat wy maareen naam als byge- val verzinnen , en de Plant met-dezelve doo- pen ‚ kan. zodanig een naam geenzins ver- ftrekken tot het eind-oogmerk , daar wy de- zelve toe hebben gefchikt, te weten op dat ookandere door dezelve (deze Plantzoekende) zouden leeren kennen. wate” \ 14, ati Dewyl deze zaak van de Aaloude Grieken, als Hippacrates-, -Theopbraftus , Diofsorides, Plinius „ Galenus „en. veel latere, tot op de tyden van GESNERUS niet is waargeno- „men „ is * niet mogelyk geweeft , „dat deze lie- _„den-in de opftapeling en ontdekking der nieu- „we Plantgewaflen veel hebben konnen -vor- deren, want.in de plaats van aan de Plantge- waflen naamen te geven, dewelke de Struc- Zuar (a) en gedaante van haare deelen op een kennelyke wys witdrukren , noemden zy de- zelve dikwils na de „hoedanigheid en betrek- kelyke kragten, die zy daar in vonden, of zomtyds na eenige dingen ,-daar zy enigzins naar geleeken ;-zomtyds nade eerfte Vinders, LW f ï Ì n of (a) Ziet Zournefort Inftitutiones Rei Herbarie, 378 Natuur-en Konft=Kabinet, “of wel na haar eigen Vaderland of Grond, -daar dezelve groeiden; zomtyds na haar by- zondere reuk, (tank of geur ; zomtyds na het getal van haare bladeren ; zomtyds na de dieren, dewelke daar opaafden, zomtyds nâ de koleur van derzelver bloemen; of na de tyd van het jaar, in dewelke zodanig een Plant gewoonlyk uitfpruit „ of bloeit of ver- gaat; en hondert diergelyke verkeerde en on- nutte Benaamingen. “En om voorbeelden te geven: op deze wys is het Kruid Malva en de Ariftolochia na haar kragten (de eene week, fimedig en zacht maakende, en de an- dere de kraamvrouwen te hulp koomende) elk een naam gegeven: de Bagloffum en de Iris of Trias, de eene na de -gelykheid van een ofle-tong, en de andere na de overeen- komft van koleur met de Regenboog. De Arteinifia „de Gentiana, en de Lyfimachiana haare eerfte- Vinders en Ontdekkers ;-de Stoer chas na de Stoechadifcbe Eilanden; de Colcht- cum en Carui na Golchos enGaria: de Myr- rhis.en de Libanotis na'de reuk van de gom- men Myrra en Wierook. … De Zrifoham, Peataphyllon , Chiliopbyllon ‚en Myriopbyt- lon, nahet getal der bladeren ; Chryfanthemum na deszelfs bloemen. « Chryfvcomeen Patium na de koleurender bol: de helidonium:; He- liotropium „ Erigeron na de getyden des jaars: de Elaphobofcum , MelifJopbyllou en Ranuaca- las zyn genaamt-na de harten, honingbyen en kikvorffen. Gelyk de Leezer zal konnen aangetekent vinden by Zoarnefort, en wel voor= Meyen Juny 1719. 379 voornamentlyk by de vermaarde (a) Claudius, Salmafius. ° Kor Dewyl door zodanige naamen het onaf- fcheidelyke kenteken van een Plant niet word uitgedrukt, konnen wy door de naa- men , dewelke de Oude aan de Gewaflen gegeven hebben, niet weeten, welke Plant- gewaflen zy eigentlyk daar mede hebben ge- meent, te meer, wanneer zy verfcheide naa- men aan een en dezelve Plant gaven; dog zommige der Oude hebben enigzins een Be- fchryving nagelaten vande Aard, Vaderland, Kragten , en uitwendige Figuur van elke Plant, of elke Plants deelen , deszelfs zaad, bloemen, vruchten , houten enz. en hier door hebben de latere Uitleggers van de Ouden haar fchriften zomtyds eenig licht gekregen. Het is wel waar, dat de Aaloude de Planten hebben uitgetekent, en in Figuur verbeeldt, maar behalven dat wy de oude figuren door „de tyd zyn kwyt geraakt, hebben wy zulke mon(treufe Copiex en flegte uitprentingen van de onbedreve en luye Monniken en andere ge- _ kregen, dat zomtyds hoofd noch ftaart aan de- zelve in de Membranen te vinden is. 1ó, De Aaloude waren ook van gevoelen, dat de Plantkunde niet als door onderwys van Meefters , en in de tegenwoordigheid der Plantgewaffen konde achterhaalt worden; ‚dat de Naamen, de Hiftorifche Befchryving, der noch (a) Ziet Claudii. Salmafii Prolegom, in Libr, de Homonym. Hyl, Iatric. 38o _Natuursen Konft-Kabinet, noch de Prentverbeelding niet bekwaam ge= noeg waren, om iemand een levendig denk» beeld te geven, waar door hy zodanig een gewas kondeleeren kennen, dewyleen en de= zelve Plant, van de tyd van haar geboorte tot aan haar volkomen Ondergang, veel te veel veranderingen onderging, nademaal een Plantgewas ten opzicht van zymzaad-uitfprui- ting, bladeren, knoppen, zaadhuisjes , bloeis zels, koleuren, vruchten, ftammen , tak- ken, fchorzen, houten, wortels, kroonen, byna dagelyks te veel kennelyke veranderin= gen ondergaat, welker kenniffe niet als door een waare bevinding en naarftige waarneming te achterhaalen is, Niet tegenttaande dit alles door de Prentverbeeldingen geenzins kan ver= toont worden, zal echtef niemand ontken- nen, dat de hedendaagze heerlyke Prentver- beeldingen der Koopere Plaaten van groot nut zyn, niet alleen tot ververfling en nader kenniffe der Planten, maâar ook van alle an- dere natuurlyke f{chepzels , voornamentlyk wanneer benevens een Plant, dewelke in zyn kragt ftaat te groeyen, eenige kentekens door het een of het ander bygevoegt deffern, deszelfs Vaderland en gewoonlyke grond worden vertoont, en wanneer alle deszelfs deelen , als wortels , fprüiten , knoppen, bloemen, zaadhuisjes, zaad, vruchten, enz, alle na ’t leven te gelyk worden verbeeldt ; en wel voornamentlyk , als het onaf{chei- delyke geflachts-kenteken uitdrukkelyk ver- beeldt en uitgedrukt ftaat, gelyk de onver- moeide GESNERUS voornemens is ge- weeft, Mey en Juny 1715. 39t weeft, de Plantgewaskunde aan de geleerde wereld mede te deelen, ij. In de plaats, dat Cofpärne Wolfins de groce te Oceaan of Vergadering der Plantgewaf= fen (door de uiterfte wille vân Gefmerns hem aanbevolen) in het licht zoùude geven, verkocht hy dezelve aan JOACHIMUS CAMERARIUS, beroemt Geneeshieer det Stad Neurenberg, en zeer uitmuútend Ken- der der natuurlykeSchepzels. VandezeCa4- merarius is veel gerucht geweeft , maar de meefte van zyne Werken zyn în zyn Bá- bliotheecg en na zyn dood verfmoott, en met dezelve de heerlyke Hiftorie en Oceaan der Planten van onzen uitmuntenden Cozra- dus Gefherus. 18. Cafparas Wolfins heeft echter de goetheid gehad , eenige Brieven, dewelke Gefrerss aan de geleettfte Mannen van zyn tyd gefchre= ven hadde, by malkander te vergaderen, en tot Zurig in den jaare 1577. #2 4t0 in het licht tegeven. Door dezelve, als ook door eeni- ge Brieven vân Gefnerus, dewelke door Caspr. BAUHINUS uitgegeven zyn,blykt Ons klaar, dat Gefrzergs, in de ontdekking der Natuutlyké fchepzels, zich geheel anders gedrâägen heeft, als zyne Voorzaaten en Tyd- genooten , dewelke haar geheele levenstyd meeft doorbragten, om de oude Schryvers o- ver te zetten en uit té leggen; en alle haar kenniffe , dewelke zy van de Natuürlyke __Schepzels overal verkregen hadden, te toet- zen 38z Natuur-en Konft-Kabinet, zen aan de Befchryving der Ouden, waar door zy in oneindige Difpuiten en Queftren vervielen, elk om’ zeerft dryvende, dat zyn Plant of natuurlyk fchepzel eigentlyk dezel- _ ve was, dewelke deze of gene Oude onder dezelve naam befchreef, daar zy dan dezelve mede of zelfs doopten , of door overlevering, en in de ander naaftvolgende Boeken der la- tere Grieken, weinige Latynen, en veel Arabieren mede genaamt ofte betekent von- den, 19: Maar onze weergalozen CONRADUS GESNERUS floeg een geheel andere weg in, doorvloog mert de uiterfie vlyd des We- relds alle oude Griekfche, Latynfche, Ara- bifche Boeken, en ook alle Boeken in ande- re taalen, en alle Werken van zyne Voorzaa- ten en Tydgenooten; dog merkte dezelve geenzins aan, dat de Kenniffe der geheele na- tuurlyke Hiftorie in dezelve bevat wierd, veel min, door dezelve bepaalt wierd. Gef= ner verkoor zich zelven een ander overheer- Iyk en ryk Boek, vol Geleertheid en Wys- heid, en in het welke meer te leeren, meer op te merken, meer waar te neemen en te lezen was, als in alle de Boeken van allede Schryvers van alle Nater en van alle eeu- wen, en dit overtreffelyk Boek was de Na- tuur zelfs, met alles wat daar in van Godt gefchapen is. 207 Op dat nu de ontdekkingen van onbeken- de Plantgewaflen , of andere onbekende _Na- Mey en Funy 1719. 383 Natuurlyke zaaken voor de Nakomelingen van vrucht zouden zyn, was onze Corradus Gefnerus bedacht op zodanig een manier van gellachts-v&rdeeling , dat een iegelyk Nakome- ling aan zekere onveranderlyke en onfeilbaa- re Geflachts-kentekens altyd zoude konfien weeten, onder wat geflacht elke nieuwe fpecie van eenPlant,dewelke hy mogt koomen te ont- dekken , behoorde-en geltelt moefte worden. 21. Om nu zodanig een geflachts-verdeelinge te vinden, vergaderde onze groote Man alle Planten , dewelke in een zeker (2) on= affcheidelyk geflachts-merkteken met malkan- der overeen kwamen , by malkander ‚als in een afgefchaart Bataillon of Regiment,en dede zulks met alle de by hem bekende Plantgewaflen , krygende zo veel verfcheide afgedeelde Re- gimenten of Geflachten, met alle haare on- derhorige fpecien, als hy onder alle de Plan- ten verfcheide geflachts-rmerktekens ontdek- te; want door het woord van Geflacht, moet in deze GESNERIAANSCHE PLANT- GEWASKUNDE niet anders verltaan worden, als een vergadering van Plantgewaflen, de- welke, hoe verfcheide zy in andere van haar ftellige deelen ook mogten van malkander zyn, echter in een zeker merkteken „dat wel _beft haar aard,natuur en overeenkomft uitdrukt, alle met malkander overeen komen, en dat wel _ in zodanig een merkteken, *t welk van allede _ andere Planten en Plantgeflachten verfcheelt, even gelyk een Regiment Soldaaten „het welk ks, B door # (a); Nota Generica Charaderiftica, 384 Natuur-en Konft-Kabinet, door de Monteering of Kleding, dewelke het onderfcheiden van alle de andere Regi- menten draagt, niet alleen daar;:door onder- fcheidentlyk bekent is, maar ook elke Sol- daat, hoe zeer hy anders van wezen, gedaan- te of poltuur van alle de andere foldaaten van zyn Regiment mogt koomen te ver fcheelen, alleen door deze monteering ge= kent word, tot zodanig een. gemonteert Ae- Ziment te behooren. 22. De opmerkende Lezer kan nu wel begry- pen, dat deze Methode veel beter is, als die der aaloude Plantgewas-{chryvers, dewelke de Plantgewaflen in geflachten fchaarden en afdeelden, niet door tekens , dewelke onaf= fcheidentlyk aan de gedaanten of Struuur der Planten waren , maar door afgelege tekens; als by voorbeeld: Planten van een= derley medicinale of andere kragten fchikten zy tot een geflacht ; of Planten, dewelke op eenderley grond of plaats groeiden, fchikten zy tot een byzonder geflacht; of Planten, dewelke in een en de zelve tyd van ’% jaar of opkwamen of bloeiden, of vrucht droegen, fchikten zy tot een byzonder geflacht ; en an- dere diergelyke afgelege en _onbeftendige Merktekens, dewelke de gedaante des Plant- gewas niet raakten. 23 . Conradus Gefnerus eden dat het ge= flachts-merkteken niet alleen moeft geftelt worden in de Structuur of gedaante der Plant, maar. dat naawwkeurig acht gegeven moeft word … Mey ven Juny-1719. 385 worden, welk deel van een Plantgewas het bekwaamfte was, om dit geflachts-merkte- ken in tevinden ; by voorbeeld : of de Bloem, of de Vrucht, of het Zaad, of de Stam , of Steel, __of Rank ,of de Bladeren „of de Wortel ‚ enz. want hy oordeelde, dat het deel ‚daar de natuur en verwantfchap des plants met andere ge- Iyke Planten van dezelve natuur meeft in ge= legen. was, en meeft in doorftak, ook het bekwaamf{te deel was, om dit onaffcheidelyk geflachts-merkteken in opte fpooren, en vaft te tellen. De vermaarde Plantgewaskender ‚ (4) Josernus PirronN TouRNe- _ FORT bewyft uiteen Brief, door Gefnerus gefchreven aan de vermaarde ZuiNGERv S, dat GESNER us wel voornamentlyk dit geflachts-kenteken (telde in des Plants bloem, en in des Plants vrucht, maar (4) Gefnerus voegt in deze Brief des Plants wortel daar by, en zegt, dat hy gewoon is uit een van deze drie, of twee, of wel uit alle drie des Plants natuur en geflachts-kenteiken te leeren, veel beter, zegt. hy, als uit de bladeren (of des plants andere deelen ) dezelve te kennen zyn. ‚By deze WEE foortvan deeler des Plants , te weten de Bloem , de Vrucht ende ol rtel , voegt ConNrApus GESNERUS noch een vierde, namentlyk het Zaad, niet kl alleen in de zelfde Brief, maar ook ( gelyke 4 - Bb 2 _ Zour- (4) Ziet Inflitutiones Rei Herbaria. (6) Ziet ‘Gefneri Epifbol. pag. xx3. Edit. Tigur. ap. Frofchov. 1577. 336 Natuur-en Konft-Kabinet , Tournefort wel aangemerkt heeft) in een Brief aan de geleerde (a) Aporr Occo, daar hy bekent, dat hy uit het záad, en te gelyk uit deszelfs (hraak , overeenkomttig met de fmaak van meeft alle des Plants andere dee- len, het geflachts-merkteken van,des Plants natuur en verwantfchap met zyn fpecien mede- gewoon is te noemen en op te fpooren. 25. Het is wel waar, dat Fabius Columna, een Italiaan, eenige jaaren nade dood van onzen Gefneras mede van de zelfde gedachten (4) was, in het vaft (tellen van de geflachts-ken- teikens uit de bloem en het zaadhuisje , maar behalven dat deze Schryver eerft in het jaar 1592. dat is 27 jaar na de dood van Corra= dus Gefneras, in het licht kwam, heeft hy ook weinig dog zeer keurlyk gefchreven, en van de zaak zelfs geenzins het rechte gebruik gemaakt „ zo dat aan niemand die eere, van de Kennelykfte Geflachts-Charatters gevon- den te hebben, toekomt, als aan onzen lof- waardigen Conradas Gefnerus. 26. Dewy! de Boeken over de Kruidkunde en Plantgewaffen van Conradus Gefnerus in de Bibliotheecg van Camerarius verfimoort, en geenzins in ’ licht gebragt wierden, bleef ook de heerlyke en nieuwe Methode, om de Planten in haare onderfcheidentlyke geflach- ten te verdeelen, zeer lang verborgen, tot dat ein= a) Ziet Epift. Conradi Gefneri Lib. 2. pag. 65. 5 Ziet heh De Rei El ete Fab. Columna Stirpes Rariores. Mey en Juny 1719. 387 eindelyk RosertTus MorisÒN, een Schotsman en vermaart Kruidkender, eerft in het jaar 1669, dat is hondert en vier jaa- ten na de dood van Gefnerus „het werk by de hand vatte, en zyn Preludium Botanicum uit= gaf, gedrukt tot Londen 1669. het welk kort daar na van verfcheide heerlyke werken gevolgt wierd, in de welke de Methode van de Planten na de overeenkomft der Bloemen, Zaadhuisjes, Bollen enz. in geflachten te verdeelen, volgens het voorfchrift van Gef= nerus, in een vollen dag geftelt wierde. Op welk een wyze deze nieuwe Methode van de geflachts-verdeeling der Planten , uit onatfchei- dentlyke geflachts-kenteikens, genomen van de Fabryk derzelver deelen, naderhand van veele andere, als JOHANNES RaAyus Engelsman, JOSEPHUS PirroN Tour- NEFORT Fransman, en noch onlangs van Jurius PONTEDEKRA Îtaliaan, en ver- fcheide andere braave Mannen noch is ver- betert en verandert , zal ik op zyn tyd mede deelen , dewyl zulks hier de plaats niet is. 27+ _ Behalven de ontelbaare Boeken, dewelke Gefnerus over de Griekfche en andere taalen, (behalven het in *tlicht geven van zyn weerga- loze Biblietheeeg van alle voortreffelyke ge- ‚ leerde Mannen en Schryvers ) van het begin tot op zynen tyd, mitsgaders veele Boeken over de Geneeskonft, heeft Gefnerus zo ongeloofiyk veel Werken en Werkjes in de natuurlyke Hiftorie , en over de na- tuurlyke Schepzels , in het licht ge= Bb 3 bragt, 388 _ Natuur-en Konff-Kabinet, bragt, dat een iegelyk als verftomt en voor’t hoofd geflagen moet (taan, die zulks naauw- keurig weet, 28. In het jaar vsór. hadde Gefzerus de over= treffelyke werken van de vermaarde Valerius Cordus by een vergadert, en dezelve in de volgende goede ordre gefchikt. 1. Deszelfs aanmerkingen over de Griekfche Diofcorides, 2. Vier Boeken van Valerius Cordus overde Plantgewaflen. 3. Een fchoone Verhandes ling over de aanmerkelykfte uitgegrave Stof- fen, Metalen, Mineralen, Steenbreeken of Groeven enz. van Duitfchland. 4. Een Boek over:de zeer konftige Uittrekzels. En s, de vermaartfte Medicinale Mengzels door Wale- rius Gordus. Hier zyn noch meer andere zaaken, de Natuurlyke Hiftorie betreffende , bygevoegt, maar van Corradus Gefnerus zelfs een: Boek, handelende over de Tuinen van Duitfchland. 29. In dit treffelyke Boek over de Tuinen van Duitfchland, toont Gefnerus onder andere, welke Planten ouwelings by de oudere Duit- fchen bekent, en in de Planthoven van Duitfchland gecultiveert wierden , en ook uit haar zelve zonder Cultuur in de Duitfche Lucht voortkoomen en duuren konnen. Gef- veras handelt eigentlyk in dit Boek van de Planten, dewelke in de gemeene Tuinen, en in de Tuinen der Liefhebbers gezaait of geplant worden. 1. De zogenaamde Tuin- planten zelfs, 2, De vreemde Planten, de- welke Mey en Funy 1719. 389 welke uit verre en afgelege Landen om haar raarheid in de Tuinen worden onderhouden en opgekweekt. En 3. van de wilde Plant- gewallen , dewelke in de Tuinen konnen voortgekweekt worden, en van die gene, dewelke zulks niet konnen verdragen, maar het getal is zo menigvuldig , dat hy alles niet afhandelt. Zoen ik noch een jongeling was, (zegt GESNERUS) oordeelde ik , dat sk kennifJe van alle de Gewaflen hadde, de- welke in de wereld bekent waren; maar naik ‚ een oud Man begin te worden, en van myn jongelingfchap tot nu toe veele Landen hebbe doorgekruift, in alderhande Tuinen ‚zo van my- ze Bekenden, als in myn eigen, een ontelbaar getal Plantgewaflen heb leeren kennen, nuik doorlezen hebbe alderhande Boeken in alder= ley Taalen, als in °t Griekfch, Latyn, Franch, Hoogduitfch, Engelsch, Spaanfch enz. zie ik klaar, dat het getal der Plantgewaffen, dewelke ik weet, zeer klein en gering is, by bet getal der Planten, dewelke ik noch niet kenne, 30. Gefnerus getuigt, dat behalven veele klein- dere hy twee groote oogmerken heeft gehad, om dewelke hy dit Boek gefchreven heeft. 1. Opdat het zelve zoude dienen als een voorlooper van het overgroote Werk , dat hy over de Plantgewafleù onder handen had- de, en dat-wy (o ongeluk!) verloren heb= ben. En 2. opdat hy de Liefhebbers onder de andere Natien zoude aanfpooren, insge- hyks een hiftorifche rn in het licht te b4 390 Natuur-en Konft-Kabinet , te geven van de vermaartfte Tuinen van haar Vaderland, op dat dus het Werk , dat hy op het getrouw gezet hadde, zoude afgeweven en voltooit worden. L. Op dat nu de len niet zoude oordeelen dat een Befchryving van de Tuinen , en oee fening der Plantgewaflen in dezelve nieuw is, bewylt Conradus Gefnerus, dat zulks al lang voor hem by de oude Grieken en Romeinen isverricht , of ten minften ondernomen: dat de uitmuntende Griekfche THEOPHRAS- Tus ( Difcipel en Opvolger van ARIST O- TFELES) in zyne Boeken over de Plantge- waflen al zeer veel heeft verhandelt van de oefening der Tuinen, en der Plantgewaflen in dezelve: dat PriNrus op veel plaatzen zo uit THEOPHRASTUS als uit andere veel over die ftof heeft aangetekent: dat de oude Schryvers, dewelke gefchreven hebben over de Laudbouwkunde, namentlyk Co LUMELLA, PALLADIUS, VARRO, Caro, en andere, die veel van de oefenin= ge der Planten in de Tuinen hebben nagela- ten: dat onder de Nieuwe Schryvers Petrus Crefcentienfis veel zaaken heeft mede gedeelt, dewelke de oefening en voortkweeking der Planten, Boomen en Tuingewaflen betref- fen. Het boek van Ariftoteles over de Plan- ten (daar Scaliger Noten over gemaakt heeft) is al te zeer bedorven na zyn oordeel, om onder deze rang geftelt te worden, niet te- genttaande daar ook noch al iets van die ftoffen in gevonden word, voornamentlyk van eeni- ge « __ Mey en Juny 1719. OT ge echte werken van Ariftoteles zelve. Het boekje, dat bekent is onder de naam van het Boere (a) Landhuis , door CGARorUS STEPHANUS, of op deszelfs naam in ’t licht gebragt, pryft GESNERUS kragtig ; de deelen van dit Boekje zyn tien. 1. De Tuin. 2. De Boom-entery of kweekery. 3. De Wyngaard. 4. De Bouw-akker. 5, De Melk en Vetweidery of de Beemd. 6. De Vyver of ’t Poelmeertje. 7. De Rietbroek. - 8. Het groot Hout of het Bofch. g. Het Kreupelbofch. ro. De Heuvel. GESNE- Rus melt ook: met zeer veel lof van Bar- tholomeus Maranta , en het geen de zelve ge- fchreven heeft over de oefening en voort- kwekery der Planten 5 mitsgaders het Boek van Petrus Bellonius over de oefening der Bofch-en Woud-boomen;als ook van Hierony. mus Cardanus, voor zo ver dezelve hier en daar van de voortkweeking der Gewaflen ee= nige fraaye zaaken aangetekent heeft, Ik zal hier nu niet byvoegen eenige, dewelke Gef= nerus heeft overgeflagen,noch geenfins een zeer groot getal uit alderhande Natter , diein ver- fcheide taalen over de oefening en Cultuur der Tuinen en der Plantgewatlen, en der- zelver geheele Voortkwekery gefchreven heb- ben. zr. Omdat het getal voor myn tegen= woordig beftek te grootis. 2. Omdatik van die ftof (als ik leef) byzonder hoopete fpreeken. 2. Gefnerus Biden Tuinen in verfcheide foorten. 1. Gemeene Tuinen, dewelke tot Bb 5 voed. - (a) Predium Ruflicum, Zo2 Natuur-en Konff-Kabinet, voedzel en dienft worden gebruikt, als moes= tuinen voor moes en Keukenvruchten en peul- vruchten, of kool- en worteltuinen, en daar te gelyk boom-vruchten, wyngaarden , en al- derhande ftekvruchten om te eeten worden in geplant. 2. Medicinale Tuinen van Ge- neesheeren, Apothekers, in dewelke nietal- leen alle T'uinvruchten en Planten gevonden worden , maar ook alderley Plantgewaflen uit de boffchen, wilderniffen, en overal uit vreemde landen opgezocht, dewelke in de Geneeskonft gebruikt worden. 3. Tuinen, daar alle de voorgaande zaaken in gevonden worden , en boven dien noch alderhande Exotica ,en uitlandfche Rariteiten , en vreem- de Plantgewaffen, voor verkwikking van ’% gezicht, en tot voldoening der verwonde- ring, van Oranjes, Citroenen, Laurieren , Mirtus , Aloes, Fucaas, en honderderley an- dere foorten; en daar gevonden worden al- derhande Trekkaflen, Broeykaflen, Stoof- ovens, Oranjehuizen enz. 4. Tuinen, daar niets in gevonden word tot dienft der keuken _ of fípys, of genezing der ziekten , dog die alleenlyk maar tot Cieraad vertrekken, daar de fchoonheid en verciering alleenlyk maar meer of minder uitmunt, gelyk als die der ryke Matronen en magtige Perzonagien, en van zommige ryke Kloofters , overal voorzien met fchoone Wandelplaatzen, geeftige Bloem- perken, Fonteinwerken , Watervallen, Kom- men, ronde Vyvers, Beekjes, Wellingen, Grotten , Beelden , en alderhande geeftige Waterwerken, Doolhoven, hoog opgefcho- re Mey en Juny 1719. 393 te Haagen van alderhande gedaante, en boomwerk , doolhoven , opgeworpe heu- vels verbeeldende de Zangberg, de Olym- pus, enz. konftige groene Prieelen , groote Triomfboogen , Poorten en Efpillees van latwerk. Alle de Tuinen, aevelte op dien tyd by Conradus Gefnerus door geheel Duitíchland bekent waren , worden vervolgens in dit Boek opgenoemt, en beknoptelyk befchre- ven, met alle deszelfs aanmerkenswaardige veranderingen, alles in die order, dat hy de voornaame Tuinen van Landfchap tot Land- fchap , en Stad voor Stad zeer aangenaam mededeelt. 4, Behalven alle dee Tuinen van Duitfch- land, noemt Gefzeruas ook eenige Tuinen van Vrankryk en Italien, by welkegelegent- heid hy ook fpreekt van de Tuinen vermaart _ by de aaloude Volkeren, gelyk de Hefperi- des, de Tuinen van Adonis, van Alcinous, van Epicurus, van de hoogverheve Tuinen der oude Stad Babel, vande beide Paradyfen in Syrien, in dewelke alleenlyk maar de waarachtige en oprechte Balzem-boomtjes geeultiveert wierden; van het gomachtige en bewierookt en welruikend Arabien, van de Tuin van Zheopbraftus van Athenen, van de Tuin van Axt. Caftor tot Romen, dewel- ke zeer geroemt was ten tyde van den ou- den Plizius enz. Hy handelt ook van de outheid der Tuinen en Plantagien, van der- zelver 394 Natuur-en Konff-Kabinet, zelver Lof, Nuten Gebruik, by welke Vol- keren en Natien der Aalouden de oefening der Tuinen veel eerder of boven andere Na- zien in het gebruik is geweeft, en door malke oude Natien zulks meerder is verwaar- ooft. E Na dit alles geeft Ed generale Regels, tot de oefening en oprechting der Tuinen, voor, in en na de inplanting en inzaaying der Ge- waflen, Hy {preekt van de verfcheide gron=- den, heuvelen, klippige, fteenachtige, zan- dige, moerasachtige of natte, laage en hooge gronden, en derzelver verfcheide bereidingen; van de verfcheide plaatzen in een Tuin voor de verfcheide Plantgewaflen ; van de fchadu- we, de Zomerhof ; vande Heiningen, Stek- ken, Mantels , opene en beflote luchten; van de verfcheide Stof voor de paden; van de vaten, bakken, en ontelbaare zaaken en gerecdfchappen en waarnemingen. Hy fpreekt van ht onderscheid der zaaden, van de verfcheide inentingen, de manier van potingen, en de verfcheide bereidingen van de poot- en plant- en zaay-aarde , gefchikt na de Eigenfchappen en Natuur van elk by= zonder gewas. Hy handelt zeer naauwkeu- rig vande bedauwing , waterleidingen „en be- “gieting der Tuinen; hy fpreekt van verfchei- de befprengingen tegens de wurmen, vlie- gen, verrotting, en het ongediert, daar de Plantgewaflen mede gekwelt worden. Hy befluit eindelyk zyn Boek over de Tuinen van Mey-en Juny 1719. 3of van Duitfchland met een geheele Bibliotheecg van Plantgewaflen, alle geftelt volgens de ordre van het A. B. C. Byde befchryving van elke Plant ( die zeer veel in getal zyn) heeft hy zeer ongewoone en nuttige aanmer kingen, dewelke by andere Kruidbefchryvers niet gevonden worden, en dewelke alle op eigen ondervinding{teunen. Achterhet werk zyn gevoegt eenige Aanhangzels en Regilters van de Plantgewaflen zommiger Tuinen van ltalien, Wirtenberg ent. mitsgaders Brieven gefchreven aan de Beroemde Kruidkender Francifcus Galceolarins, een bekent Liethebber yan die tyd. a Het is niet wel Behe dat iemand ín een Faculteit, in een Wetenfchap of Konft volkomen onderricht kan zyn , aan dewel- ke noch onbekent is de waarachtige Hifto- rie, Outheid, en verfcheide Gefteltheid, daar zodanig een Faculteit, Wetenfchap.of Konft van het begin tot aan zyn leeftyd in geweeft is. Ik oordeele , dat het noodzakelyk is, dat aan iernand niet alleen het begin, den aanwas, taat, en verfcheide op- en onder- gangen vande Wetenfchap , Konft, enz. daar hy een Beminnaar of Kender van tracht te zyn, klaar en onderfcheidentlyk be- kent moeten zyn , maar hy moet behalven dit ook doorloopen hebben alle de Schry- vers, dewelke van Eeuw tot Eeuw voor hem van zodanig een Faculteit, Wetenfchap of Konft, tot deszelfs aldergeringfte deelen suclais gefchreven hebben. Hoe zal iemand an- 396 Natuur-en Konft-Kabinet , anders konnen weeten, tot welk een trap van grootheid of volmaaktheid zodanig een Faculteit, Wetenfchap of Konft gebragt is, of wat noch aan dezelveontbreekt, zo lang hy niet alles onderzocht heeft, wat over: dezelve van zyne Voorzaaten is verhandelt, en van andere is uitgevonden? De nalatig- heid van dit noodzakelyk en nuttig onder- zoek is duizendmaal de oorzaak geweeft ,dat jonge Profefloren, Dooren, of andere jon- gelingen, en zomtyds wel Bejaarde, Boe- ken over eenige zaaken haarer Weten- fchap of Konft in ’ licht hebben gegeven, dewelke zy door gebrek van Leéinar en ken- nifle zich hebben ingebeeldt, dat noch aan haar. Wetenfchap of Konf(t ontbraken, daar ondertuffchen dikwils Eeuwen voor haar leef- tyd veel heerlyker, veel uitvoeriger, en naauwkeuriger over die zelfde zaaken alreets van andere gefchreven is geweeft.… Het is geen zaak van kiein belang ,de rechte De- SIDERATA, of zaaken dewelke noch ont- breeken aan een Wetenfchap of Konft, te zien. De blindheid en verwaarloozing, van xt geen ik hier zeggen „wil, heeft duizende onnutte Boeken in de wereld gebragt, en doet zulks noch dagelyks; maar opdat on- zen Cozradas- Gefnerus. aan de wereld zoude doen zien, dat hy in de Plantkunde in de hoogfte graad ervaren en te gelyk geleert was, gaf hy in het jaar 1552. een Boek uit, inhet welke hy zeer beknoptelyk handelde van alle de Schryvers der Plantgewaflen , dewelke van het begin dezer Weteníchap tot op-zyn EE b, Mey en Funy 1719: 397 by alle zo vroegere als latere Natien in al derhande taalen over de Kruiden of Plantge- waffen gefchreven hadden. Dit geleerde en zeer doorwrocht werk dede hy met de Be- fchryving der Planten van Hieronimus Tragus, daar het voor gedrukt ftaat, te gelyk in het licht koomen. 6 3 8 In dit werk handelt onzen Gefrerus. 1. Van de Griekfche Botaniften en Schryvers der Plantgewaflen. 2. Van de aaloude Romein- Jfche of Latynfche Kruidkundige Schryvers. 3. Van de Arabieren, dewelke in de Plant- gewaskunde hebben uitgeblonken. En 4. van alle de nieuwe, dewelke het zy-in ’t latyn of in eenige andere taalen Boeken in ’t geheel of ten deele over de Gewatlen hebben in het licht gebragt. adt CoNRADUS GESNERUS, fprekende van het onderfcheid der Plantbefchryvers, zegt: zommige Kruid-befchryvers hebben al- leenlyk maar Grammaticè of taalkundiglyk over de Planten gefchreven, gelyk by voor- beeld alle, dewelke de Planten Catalogus- of Regifters-gewys en volgens de ordre van het A. B. aangeteikent hebben. Andere wedere om Hiftorifch-gewys, gelyk Ortbafius, Diof= corides en andere, alleenlyk maar uitdruk- kende de naauwkeurige Befchryving van de Gewaflen, haar geboorte , voortkweeking , le= venstyden ondergang,haar verfcheide deelen,en derzelver figuur en verfcheide gedaanten enz. zomtyds wel overflaandederzelver sssdar : e 398 Natuur-en Kònft-Kabinet, le kragten, of andere gebruiken of hoedanig- heden, haar verfcheide geflachten en geflachts foorten , na haare byzondere Claffes of ander- zins. Zommige Plantbefchryvers hebben al« leenlyk maar Gezeeskundiglyk van de Plant- gewaflen gefchreven, als by voorbeeld GA- LENUS, en (dewelke hem daar in gevolgt zyn) rrius en EGINETA, enandere, dewelke alleenlyk maar gefchreven hebben van de medicinale kragten en faculteiten det Kruiden of Gewaflen. Zommige Plantge- was-befchryvers hebben Phyficè of natuure kundiglyk ‚datis, tot uitlegginge van derzelver oorzaaken,zo wel van haar geboorte, haar zyn , haar beftaan, als alle veranderingen en ver- fchynzels, en inwendige gefteltheid van ftof= felykheid, voeding, groeying, vezelen , vaat- jesenz. over de Gewaflen gefchreven. Zom= mige Schryvers hebben Ru/ticè of landbouw- kundiglyk over de Gewallen gefchreven, han= delende vandergelver zaaying , voortplanting, grondbereiding, en verfcheide oefening. An- dere hebben van de optooyingen der Planten gefchreven, het maaken van bloemkranfen, Cieraaden tot Altaaren, Tempels, Afgoden, Offerhanden, Feeften enz. en van de Krui- den, Planten, het lof en de bloemen, de- welke daar de bekwaamfte toe waren, en de meefte pracht byzetten, en de manier om de- zelve voortte kweeken. Zommige Schryvers hebben Verfkundiglyk van de Gewaflen ge- fchreven, dat is, welke zappen, gommen, bloemen, wortels, fchorzen , vruchten enz, dienftig zyn tot de verweryenen koleuren voor de — Mey en Funy vig. 309 de Schilders , benevens derzelver bereidingen en voefeningenenz. Zommige hebben gefchreven van de Planten en Gewatlen, dewelke dien- ftig zyn tot inlegging, inzulting en keuken- fpyzen. Andere wederom hebben Sterrekun- dig, en Magicè of toverkundigvan de Plan- ten gefchreven, als Orpheus en Democritus, dewelke daar over van Plinius dikwils voor den boer gehouden worden. Zommige Schry- vers hebben van de bovengemelde verfcheide manieren twee à drie dik wils by malkanderen gevoegt ; andere wederom eene manier alleen- Iyk. 40. Zeer weinige zyn van de oude Griekfche, Latynfcheen andere Schryvers, dewelke ik nu optellen zal, overgebleven ; maat wy zyn ech- ter zo gelukkig, dat die gene, dewelke over- gebleven zyn ‚genoegzaam alles vergadert heb= ben, wat in een groot getal Boeken van haare Voorzaaten en Tydgenooten verfpreit was. 1. De oude en inbe Grickeel dewelke van de Planten gefchreven hebben, en die van _ Gefreras zyn geftelt op de letter A, zyn de volgende. 1. Mtius, dewelke meelt al- _ Tes uit Galezas ontleent heeft. 2. Alexander __de Groot, of een Boek, dat by de Grieken op zyn _ paam gaat, maar nietechtis, over de zeven _ Kruiden, dewelke overeenkomtft zouden heb- _ ben met dezeven Planeten. 3. Alexias Rhizoto= mus was een Leerling van Zhrafyas , en een zeer vernuftig en ervaren Kruidkender, 4. 4- waxagoras Phyficus. $. Andreas word alseen Ge vers 4oo Natuur-en Konft-Kabinet, vermetel Schryver der Planten van Dioftori= _ des aangehaalt. 6. Androcides heeft de na- — tuur en eigenfchappen van de Kool eert ont- dekt en geleert,en dat dezelve de Dronkenfchap verdreef; deze fchreef aan Alexander de Groot, als hy. Wyn zoude drinken: O Kozing! ge- denk „dat gy bet bloedder aarde drinkt. 7. An- drotien „word. van Varro, Golumella en Plinins„onder de Schryvers van de Landbouw en Kweekkundegetelt. 8. Axtigonus heeft oe ver de Laurierboom en het Kroontjeskruid gefchreven. 9e Apollodorus heeft over de welriekende gewaflen gefchreven. ro. Ap- pollonins heeft over de Gewaflen, dietot licht bereidende Geneesmiddelen bek waam zyn „ge- fchreven. 11. Archigezes heeft over ’t ge= bruik der genezende. Kruiden en middelen gefchreven. 12. Archilochus word van Ni- cander onder de Kruidbefchryvers aangehaalts gelyk ook 13. Ariftenas, en 14. Arsflogiton van Plinius. 15. Ariftophilus ‚een Apotheker, heeft eenige verwonderenswaardige kragten van verfcheide Planten ontdekt. 16. Arifton teles heeft mede over de Planten gefchre- ven; wy hebben tegenwoordig noch een Boek over de Planten op zyn naam, met de aan- tekeningen van Scaliger, maar het zelve is zeer verbaftert, hoewel wyin de Problemata. van Ariftoteles eenige aantekeningen vinden over de geflachten der Plantgewaffen enz. 17. Afclepsades , een vermaart Geneesheer , word in de Plantkunde menigmaal van Plizius ge- roemt. - 18. Afclepiodotus van Alexandhien word zeer geroemt in. de. kenni{le van de Ka he Mey en Funy i719. 4ot de Verfltofkunde, en het oriderfcheid van al- derhande houten, en het naatwkeurig onder. zoek van de loop en de gefteltheid van der- zelver vezelen, maar boven alles in de Plant- kunde, en word medegedeelt van Sxzdas. 42. De Plantgewas-befchryvers onder de Grie- ken, en dewelke van Corzradus Gefnerus op de letter Bs geftelt worden, zyn de volgen- de. 19. Baffus Tyleus heeft van de krag- tender Planten gefchreven, niet nade onder- vinding , maar volgens redeneerkundige onder- ftellingen. 20. Fulius Baf/us, een Romein, heeft in't griek{ch van de Gewaffen gefchreven. 21. Bior heeft gefchreven vande Boomen en Plantgewaflen enz. De Griekfche Platnbefthrpvers by Gefne= rus op de letter G. zyn, 22. Callimachus ; deze heeft in ’t byzonder gefchreven van de Kroonen en Krans-gewaflen, en Bloemen, dewelke fchadelyk voor het hoofd en de harflens zyn, als ook over het Drieblad. 23: ‚ Caffritius. 24. Cefennins , en 25. Firmus Ce= _ purica hebben gefchreven over de T'uinberei- dery en Aankweekery. 26. Chereas van Athenen heeft ook iets van de Planten ge- fchreven, en voornamentlyk was hy zeer er= varen in de Kennifle der Diftelen en Doorn gewaflen. 27. Chryfippus heeft mede ver- _ fcheide Boeken over de Planten uitgegeven; en zeer omftandig over de Kool en haaf gebruik , als geneesmiddel , en toegepaft aan elk lide-van ’s menfchen lichaam. 28. Claadins Ge 2 Ga= 402 __Natuur= en Konft-Kabinet, Galenus heeft elf Boeken over de enkelde Medicinale Planten en Geneesmiddelen aan ons nagelaten , dewelke wy noch overig hebben ; wy hebben ook noch een onecht Boek, wegens 46 Planten „op de naam van Galenus, met de aanmerkingen van Mumain Gentilis. 29. Cleodemus heeft over de Generatie en Voortteeling der Planten gefchreven. 30. Cra- zevas heeft met een zeer cierlyke Griekfche ftyl over de Plantgewaflen gefchreven, en heeft de gedaantens der Planten tegelyk uit- getekent of uitgeprent in zyne Boeken. 3r, Cratevas Rhizotomus heeft zeer naarftig ge- fchreven van de Wortelen en van de Plante gewatlen. 44: De Griekfche Plantbefchryvers , door Gef: nerus op deletter Ò.geplaat{t, zyn. 32. Da- lion , by ouds een vermaart Merbarift. 33. Damocrates , dewelke in Vaarzen over de Gewaflen gefchreven heeft. 34. Democritus, dewelke, na dat hy gerei(t hadde door Per- fien , Arabien , LMthiopien, LEgypten, enz. een groot Boek over de Planten by een vergadert en gefchreven heeft, dog heeft veel van de Kruiden toverkundig-gewys vertelt. 35. Diagoras heeft buiten an- dere Plantgewaflen by die aaloude tyden reets al gefchreven over de Opium, of de bereidingen van het Sap der flaapbollen. 36. Dieuches heeft veel zaaken gefchreven, over het gebruik der Planten in de Genees- konft. 37. Diocles Caryflius is in de ken- ‚niffe der Planten zo beroemt geweelt, en Z0- | Mey en Funy 1719. 403 zodanig een goed Schryver, dat hy me- nigmaal geciteert word van Galezus, Plu- tarchus , van een oud Schryver van aanmerkin-= gen over Nicander, Atheneus, enz. 38. Diodo- tus heeft over de Planten gefchreven, de- welke in de Geneeskonft dienftig zyn. 39. Diogenes Phyficus heeft gefchreven over de Voortteeling der Gewaflen. 40. Dionyfius heeft insgelyks over de Plantgewaflen ge- fchreven, dewelke in: de Geneeskonft dien- ftig zyn, en dezelve ook uitgetekent en in Prentverbeeldingen uitgegeven, ’t geen maar by zeer weinig oude Schryvers in’t gebruik was. 41. Diphilus Siphuiuns heeft ouwelings een Boek gefchreven over de Moeskruiden en Tuingewaflen, dewelke in de keuken ge= ° bruikelyk zyn. 45. 42. Epenetus heeft ERD de Moeskruiden gefchreven. 43. Episharnus word als een vermaart en oud Plantgewas-befchryver me- de aangehaalt van Plisius. 44. Erafiftratus heeft in zyne werken overvloedig van de Plantgewaflen gehandelt.+45. Evax, een Ko- ning van Arabien, heeft een Boek gefchre- ven, het welke hy aan de Keizer Nero heeft opgedragen, over de Kragten en uitwerkin= gen der Plantgewaflen. 46. Eudemus iseen Kruidmenger of een Apotheker geweeft, en onder de oude genoegzaam een Prins inde ze Konít, en volgens Atheneus toude hy ook van de Moeskruiden gefchreven heb- _ ben. 47. Euxryphon heeft in zyne Medicinale Ge 3 Boe. 404. Natuur-en Konft-Kabinet, Boeken zeer veel van de Planten in’t byzon= der gehandelt. R 46. _48. Glaucias is een Geneesheer geweeft, en beeft zeer naauwkeurig over de Diftelen gefchreven. 49. Glaucus heeft mede over de Moeskruiden gefchreven, volgens het getui- genifle van Pluius. A so. Heraclides zientinus heeft over de Planten in betrekking als enkelde Genees- middelen gefchreven , maar eigentlyk wel meet over de Wortelen en de uitgeperfte fappen, na *t gevoelen van Drofcorides, en in deze zaak zoude hy zeer ervaren geweelt zyn. sr. Hermes Trifmegiftus van Mgypten word bynainalderhande wetenfchappen aan- gehaalt ; onze Gefnerus citeert verfcheide Schryvers , dewelke melding doen van zyn Boek, daar hy van zesendertig Plantgewaf- fen, overeenkoomerde met de Dierenkreits des Hemels, fchryft ; benevens noch een Boek, handelende van de verhittende ende verkoelen- de Gewaflen; behalven noch een ander Boek over de twaalf Gewaflen, dewelke overcen- komf(t hebben met de twaalf Hemeltekens ; maar hoe veel geloof de Lezer aan de Boe- ken van dezen Hermes Trifmegiflus kan ge-_ ven , zal ik toonen, als ik handele van de natuurlyke Hiftorien, Wetenfchappen, Kon- ften en Handwerken der oude Mgyptenaaren. >. Heropbilus is een uitmuntend vermaart Geneesheer geweeft, en in de Wetenfchap der Plantgewaflen, als ook in OR Ben rui Mey en Funy 1719. … 405 bruik en uitwerkingen zeer ervaren, hoewel van hem genoegzaam bekent'is, als een Stichter van een See, dat hy meer een Praa- ter“als Ondervinder is geweeft.. $3. Hicefins heeft gefchreven over de Wyn, en heeft meer andere zaaken van de Plantkunde verhandelt. s4. Hippocrates, de Prins van alle Genees- kundige Schryvers , heeft veel Kruiden en Planten verhandeltin zyne Werken, van de- welke de letterkundige Lezer een Regifter en verzameling kan vinden in het voortreffelyke Boek van D. le Clerc Hiftotre de la Medi- cine, $$. Hippon heeft ouwelings ook iets van de Planten gefchreven, gelyk blykt by Zheopbraftus. Á 48. $6. Folas van Bithynien heeft van de en- kelde Geneesmiddelen , mitsgaders van de Planten gefchreven, maar niet Plantbefchry- vers-gewys, en zeer gebrekkelyk , na het ge= tuigeniffe van Dioftorides. $7. Fuba, een Groot Koning in Africa, heeft in zyne Reis- befchryving ‚en in’t verhaal en de Aanmerkin- gen van zyne Tochten, veel zaaken van de vreemde en Africaanfche Plantgewaflen ge- fchreven, hy is zeer vermaart wegens de be- kentmaaking van het roemruchtige Kruid Euphorbia. 49. s8. Lycus van Napels word van Plinius op verfcheide plaatzen als een Plantbefchry- ver aangehaalt, zonderdat wy weeten, welke zaaken hy van de Planten heeft verhandelt. Ge 4 | jl. 406. Natuur-en Konft-Kabinet , | $o. sg. Manteas heeft gefchreven over de pur- gerende Gewaflen, en de Kruiden dienftig voor de klifteringen, en van alle genezende Krui- den, dewelke met haar uitwerking betrekke- Iyk zyn op elk deel of ingewand des menfche- Iyken Lichaams. 6o. Medius was een Ge- * neesheer, en word van Plinius onder de Her- barifteu geftelt, gelykook 61. Menauder. 62. Meneftor word als een Plantbefchryver van Theopbraftus aangehaalt. 63. Menctheus heeft over de benamingen der Plantgewaflen ge- fchreven. 64. Menodorus Erafiftratus heeft ins= gelyks over de Plantgewaflen gefchreven, en word ook aangehaalt van Atbezeus. 65. Me- trodoras heeft niet alleen van de Planten ge- fchreven, maar heeft dezelve ook uitgetekent, en in prentverbeeldingen in ’t licht gegeven. 66. Mido word mede onder de Oude Plantbe- fchryvers geftelt. 67. Muefides heeft over de Opiumgefchreven. 68. Mueftheus van Achenen heeft over de Keukenkruiden gefchreven, en van de Kranflen en Kroonkruiden, dewelke het hoofd ontftellen, 69. Mufweus heeft ge- handelt over *t Kruid Polion, sr. 68. Nicander heeft van de tegengìftige Ge- „ neesmiddelen, en van de Zhertaca op vaarzen gefchreven , gelyk ook van verfcheide Gewaf- fen , wy hebben deze Schryver noch over gehouden. 6g. Niceratus heeft veel zaaken gefchreven over de medicinale Gewaflen enz. Hy was een zeer beroemt Geneesheer. 70. Sextins Niger was een Romein, maar heeft in jy Ke: Mey en Funy 1719. 407 in het griekfch gefchreven over de Planten, | - hy-was een zeer beroemt Herbarift. { Gi: 71. Olympia van Theben was een zeer ge- - leerde en beruchte Vrouw, dewelke in de kenniffe der Gewaflen en Geneesmiddelen zeer beroemt is geweeft. 72. Ophion word van Plinius dikwils aangehaalt, en heeft gefchre- ven over de Gewaflen , en der zelver mediciza- le Kragten, gelyk ook 73. Opbilius. 74. Ori- bafiuns heeft de befchryvinge der Planten ver- gadert, by een gebragt, en na de ordre van * 4. B. gefchikt, dewelke van Diofcorides befchreven zyn, daar Oribafius dezelve uit ont- „leent heeft. 75. Orphêus word geftelt de eer- fte te zyn, dewelke by de Grieken over de Plantgewaffen zakelyk gefchreven heeft; wy hebben noch tegenwoordig een Boek, Or- pheus Lofzangen genaamt, en voor elke Liof- zang ftaan uitgedrukt die zaaken, door de- welke elke Godheid byzonder moet bewie- rookt worden: of dit van deaaloude Orpheus is-of van een ander, zal ik hier niet onder- zoeken, 53: 76. Pampbilus heelt Boek gemaakt van de Plantgewaflen, maar Galezus {preekt van hem, alsvaneen Bygeloovige, dewelke ook genoegzaam dede blyken, dat ‘hy gene Er- varentheid van de Planten hadde, en dewelke i fterrekundiglyk , toverkundiglyk , en vol ydel- heid van de Gewaffen heeft gefchreven, ver- _ vullende zyn Werk vol oudwyfze fabelen en _ leugenachtige vertellingen, 77. Paulus Zgi- À CG cs zeta 408 __Natuur- en Konft-Kabinet , zeta heeft het Boek van Galenus over de en-= kelde Geneesmiddelen en medicinale Planten in een kort begrip gebragt. 78. Pedacius Di- ofcorides heeft geleeft en gedient onder Azto- nins en Cleopatra, en is de Prins, in de Bee {chryving der Natuurlyke Schepzels en der Plantgewaflen , vande aaloude Schryvers, de welke wy hebben overgehouden. 79. Petris chus heeft van de Planten en derzelver krag- ten gefchreven. 80. Petronius was mede van dat foort van Plantbefchryvers , dewelke meer haare redeneringtjes volgen, als de waare bevinding. 81. Phantas Phyficus heeft mede van de Planten gefchreven , volgens het getuigenis van Pligius en Atbeneus. 82. Philippus, over de Bereiding der Genees- middelen handelende, heeft veel over *t gebruik en de deugd van verfcheide Gewaffen gefchre= ven. 83. Philiflion heeft zeer veel Genees- middelen uit de Planten voortgebragt en me= de gedeelt. 84. Philotimus heeft over de Voed- zels, ende Gewaflen, dewelke tot voedzel die- nen , gefchreven. 85. Phyllinus word van Plinius mede onder de Plantbefchryvers ge= naamt. 86. Pliffonicus heeft ook veel fchoo- ne zaaken vande gewaffen nagelaten, in zyne Boeken over het gebruik der enkelde Genees= middelen. 87. Plutarchus wordgemelt, inde ophelderingen over Nicander,onder de Plant- gewas-befchryvers, dog zulks zal weinig van belang zyn. 88. Praxagoras heeft, nahetge= tuigenis van Plinius,veel heerlyke zaaken o- ver de Kruiden, Plantgewaflen en Kruidkun- de nagelaten. 89. Pythagoras heeft eenige won- „Mey en Funy 1719. 409, wonderlyke Kragten zommiger Plantgewaflèn ontdekt. En Plizius getuigt, dat alfchoon Orpbeus onder de Grieken wel eerft over de Planten gefchreven hadde, echter Pythagoras de eerfte geweelt is, dewelke een Boek ge- maakt heeft over de kragten en uitwerkingen der Gewaflen. Onzen Pythagoras heeft in zyn levenstyd mede op dezelfde wyze,-als ik van Democritus verhaalt hebbe, zyne Geleertheid en kennifle uit Mgypten gehaalt, en in Grie- kenland overgebragt, gereift hebbende door Perfien, Arabien , LEthropien en Aigypten; maar dewyl de Geleertheid dier Volkeren, en voornamentlyk der gyptenaars en Zthio- piers Leer omzwachtelt, en als bedekt was door de Beeldfpraak of zo genaamde Heilige Taal, of Taal der geleerde , kwamen deze oude en eerfte Griekjes zeer- zelden achter ’ ‚Geheim, en achter de proefkundigeen werk= daadige Kennifle der dingen. Onder de Ge- wallen heeft Pythagoras zeer omftandig over de aard, natuur en eigenfchappen der Kool gefchreven. 54: go. Rufus Ephefius Teef vier Boeken ge- fchreven over de Gewaflen in dichtmaat, en heeft in zyne Boeken over de kragten en bereidingen der Geneesmiddelen, van zeer veel Planten, fraaje zaaken nagelaten. 55: QI. Safyrus is een zeeker oud Griekfch __ Schryver , dewelke over de Planten iets na- __gelatenheeft, na het getuigenis van Zheophra- fius. O2. Simus was een Geneesheer, en heeft Aro _ Natuur-en Konft-Kabinet, heeft eenige zaaken nagelaten over de kragten en uitwerkingen der Plantgewaflen. 93. So- lon Smyrneus word van Plinius gemelt, we= gens de Befchryving der Atriplex of de Melde, en dat dezelve zeer bezwaarlyk in Ztalten voort te kweeken is. 94. Soranus Epbefins , de- welke onder de Keizer Zrajanus en ten tyde van Galenus geleeft heeft , word van Gelius Aurelianus onder de Herbariften geftelt, gelyk ook gs. Sofimenus een Geneesheer, door de aantekening van Plinius. 96. Symeon Setht heeft een Boek gefchreven over de Spyzen, Toefpyzen, Inzultingen en Kruiden, dewel- ke daar toe behooren, het welk wy noch overig hebben. . só. “97. Tanitrus word zo zeer geroemt van Galenus, in zyne aaloude Befchryvinge der Enkelde (Simplicia) en der Plantgewaffen, dat hy hem byna vergelykt by Durofcorides. 98. Themifon heeft een geheel Boek gemaakt over het eene Kruid Pl/axtage of Weegblad. 99. Theopbraftus , die beroemde Opvolger van Ariftoteles, heeft “boven alle de oude be- … roemde Schryvers het naauwkeurigfte en heer- Iykfte over de Plantgewaflen, by zyn tyd be- kent, gefchreven , gelyk zyn uitmuntend Werk, het welke wy van hem overig hebben, overvloediglyk bewyft. 1oo. Zhrafjas Monti zenfis is gehouden geweeft voor de ervaren{te in de Kennifle der Wortelen van de Plantge- waffen. ror. Zimariftus word mede dikwils gemelt onder de oude Herbariften van Plinius, gelyk ook 102. Zlepolemus, en 103. Trypho van Mey en Funy 1719. Alt van Alekandrien, dewelke na het getuigenifle __van Theopbraftus drie Boeken over de Plant- _ kunde en Gewaffen heeft gefchreven. 104.7y- _ rannio Meflenius heeft, volgens Sutdas en an- dere, mede eenige nutte zaaken van de Ge- __waflen nagelaten. 57 ____105.- Kenocrates heeft eem Tegenzegwys __of Axtiphrafis gegeven, over verfcheide Bar- __baarfche en vreemde naamen eeniger Gawaf- __ fen, na het getuigeniffe van Galezas , en is _ de laatfte van de hondert en vyf oude Griek- __ fche Plantgewas-befchryvers , daar Corradus _ Gefnerus van gefchreven heeft. Alfchoon _ nu de meefte van deze Schryvers verloren zyn, heb ik dezelve aan den Liezer medege- deelt, om kortelyk te zien, uit welke Fon- teinen de hedendaagre Plantkunde (een werk van een ongemeene omflag, gelyk na dezen _ zal opkoomen ) haar oorfprong heeft geno- men. Ik zal noch de oude Latynen , die weinig zyn, en nadezelve de Araôieren laaten volgen. 58. Onder de aaloude Latynfche Plant-befchry- vers telt onzen Gefwerus 1, Mmilius Macer van Verona, deze heeft van de Plantgewaflen en Dieren in vaarzen gefchreven;, maar het Boekje, dat wy hedendaags op zyn naam hebben, is-onecht. 2. Antonius Caftor was by het leven van Plinius tot Romen zeer ver- maart in de Kruidkunde ; Plzius getuigt, dat deze Romein meeft alle de Gewaffen (zeer weinige uitgezondert) dewelke by de NL aal- 412 _ Natuur-en Konft-Kabinet, aaloude Grieken en andere Volkeren bekent waren geweeft, in zyne Tuinen tot Romeu koefterde en voortkweekte, endat hy inde le= venstyd van Plizius over de hondert jaaren oud was, en na die jaaren noch zeer fterk en gezond. 3. Antogins Mufa, Geneesheer var Keizer Auguflus , heeft een Boekje over het Kruid Veronica of Erenprys gefchreven. 4. Cajus Plinins Secundus heeft in zyn Be- fehryving of Natuurlyke Hiftorie van de ge- heele Wereld," dewelke uit 37. Boeken be- ftaat, 16. Boeken over de Plantgewaffen on= der dezelve gefchreven. s. Columella heeft r3. Boeken over de Laandbouwkunde nage- laten, dewelke wy noch zeer welgeftelt heb= ben over behouden. Ik heb dezelve hier bygevoegt, dewyl hy veel Gewaflen en T'uin- planten en derzelver oefening befchryft; ik weet niet,‚om welke reden Gefnerus deze voornaamen Schryver heeft overgeflagen, een Man, dewelke de Prins is van alle Schry- vers, dewelke wy over deze Stof overig heb= ben, zo wel in cierlykheid en zuiverheid van taal,als Geleertheid en Luaandbouwkunde. 6. L.Apuleus heeft een Boek over de kragten der Plantgewaflen nagelaten. 7. Marcus Ca= zo is zeer lang de eerfteen eigentlykbyde Ro- meinen de Oudfte geweelt, dewelke over de Remedien van de Kruiden heeft gefchreven, In zyn Werk, het welke wy hedendaags vande Landbouwkunde overig hebben „ en dat Gefme= rus medeniet gemeltheeft, preekt hy van de Wyngaard, van de Olyfboom, van de Kool, en eenige andere Plantgewaflen. 8. Marcus En Mey en. Juny 1719. 413 Terentins Varro, insgelyks van Gesnerus over % hoofd gezien, heeft ons een zeer fraay Boek over de Land-bouwkunde nage- laten, hy fchreef het zelfde in zyn tachtigfte jaar, en is in drie Boeken verdeelt. 9. Pom pejns Leneus was een vrygemaakte van de groote Pompejus, en wierd van den zelven bevolen, alle de nagelate aantekeningen over de Gewaflen, Natuurlyke Hiftorie,en Reme- dien, dewelke onder de Schriften van de over- wonnen Mithridates Koning van Pontus ge- vonden wierden, in de Latynfíche Taal o- vertebrengen; en deze werken zyn wel ei- gentlyk de eerftelingen (van de Kruidkun- de) der Romeinen, zegt Plizius. 10. Palla- dins, mede van Gefzerus over *t hoofd ge- zien, heeft leflen en leerregels aan ons nage= laten, wegens de Landbouwkunde, en heeft te gelyk eenige Gewaftlen en Kruiden verhan- delt; maar dat wel het voornaamfte is, hy tekent van maand tot maand zeer zorgvuldig aan , wat een Bouwheer en Plant-aank weeker behoort waar te neemen. 59. De Arabifche Herbariften , dewelke Gefnerus aantekent, (hoewel onder deze eenige gevon- den worden , dat eigentlyk Grieken zyn) zyn r. Averroes. 2. Avicenna. 3. Abenbitor.q. Alcanzt, s- Arabib, 6. Alchuim, 7. Ebenefis. 8. Eben- Ziefhen; «og. Elluchafen Elimithar. 10. Hals Eilins Abba. ar. Humain, in’tgemeen Joan- nitins genaamt. 12: Johannes Damafcenus. 13, Fohannes Filius Serapionis. 14. lfaacus. as. Rafis, 16. Serafim. Al Ne e= 414 Natuur-en Konft=Kabinet, Deze aaloude Greekfche, Latynfche en Ara- bifche Schryvers, dewelke te zamen een ges tal uitmaaken van hondert een en dertig Schry- vers, zyn nu alle, dewelke moeten aange- merkt worden als de eerfte bronnen en Fon- teinen, daar de geheele Plantgewaskunde uit voortgekomen en van begonnen ís; het welk de reden is, waarom ik de Lezer en My zel- ven het verdriet heb aangedaan , een zaak mede te deelen, dewelke zonder deze zeer nodige aanmerking en Letter-hiftorie-kennif- fe van zich zelfs zeer fchraal en onaangenaam is. De Plantbefchryvers , dewelke wy de Nieuwe noemen, en dewelke zo in als na de Monnike-eeuwen geleeft hebben tot op dezen dag, zal ik nadezen van eeuw tot eeuw korte- lyk mede deelen. 60. As: Behalven de naauwkeurige kennifle in de Plantgewaskunde van Conradus Gefnerus, heeft zyne uitmuntende Ervarentheid in de algemeene Natuurlyke Hiftorikunde: zeer uitgeblonken , door de in het licht gegeve Weers ken over de Dieren in vier Folianten, van de- welke het 1. Stuk uitkwam in den jaare.rsg1. tot Zurig by Chriftianus Fbrofchoverus, tynde 1 to4 Bladzyden (behalven de Regifters „ Voor- redens , Aanhangzels enz.) dik , handelende van de levendig-baarende viervoetige Dieren , opgeheldert mer zeer fraaye Plaaten na het leven gefneden. Dit Boek is als opge- zwollen van Geleertheid en Ledluur, en be- halven dat hy zeer naauwkeurig de Dieren befchryft, geeft hy overal uitleggingenen Ee e= | Mey en Funy 1719: 415 beteririgen van de aaloude Griekfche en La- tynfche Schryvers, dewelke over de Dieren ouwelings gefchreven hebben, als Ariftoteles; Plinius, Alianus, Oppianus , Albertus Mag- HIS , en eenige andere, ór. Het Tweede (túk van de Hiftorie det Diee ten van Cozradus Gefnerus is uitgekomen na zyn dood, en uit zyne Schriften by eeri verga- dert, en in het licht gebragt door Jacobus Cars roads van Francfort inden jaare 1586. in Fo= lio, groot 119 bladzyden, handelende van de Eyerbaarende viervoetige Dieren ; hier word gewoonlyk by gevoegt het Boek van Cozra= dus Gefnerns, handelende van de Natuur der Serpenten, doot dezelve Carronus in ’ licht „gebragt tot Zurig in ’t jaar 1597. groot 170 bladzyden; hier achter is noch by gevoegt een Zratfaat, over de Bloedelooze Diertjes, en byzonder over de Scorpioenen , gefchteven door Gefnerus, maar vergadetten uirgegeven door Gafparás Wolpbins, gedrukt 1587. tot Zurig, groot 22 bladzyden , imaakende dit „tweede fluk , behalven Voorreden , Aan= hangzels, Regifters, enz‚te zamen 31út. Blad- zyden, alles opgeheldert met {choone Plaa- ter. 61. Het derde deel van de Hiftorie der Dieren van Conradus Gefnerus handelt van de Vo- gelen, gedrukt tot Frazcfortin het jaar 1585 in folio, groot 806 Bladzyden, behalven de Opdragt en Voorreden, en negen verfchei- de Regifters. Dit Boek hadde Gefnerus te Dd vogd- 416 Natuur-en Konft-Kabinet , vooren tot Zurig noch al eens uitgegeven in’tjaar 155s. alles opgeheldert met {choone Plaaten, na ’t leven gefneden. 63. Het vierde (tuk der Natuurlyke Hiftorie van Conradus Gefrerus, overde Dieren , han- delt van de Viflen, en vorder van alderhande foort van Waterdieren en Water-gewaffen. Dit Boek heeft Gefnerus zelve uitgegeven tot Zurig in’tjaar 1558. iz Folio ,metkeurlyke Plaaten, en opgedragen aan Keizer Perdinandus. By dit Heerlyk, Boek is noch bygevoegt, alles wat de vermaarde Wilhelmus Rondelettus over de Viflen, en Petrus Bellonius over de zelfde ftof hebben gefchreven , alles met keurlyke Plaaten verciert ; het Werk is groot 1297. Bladzyden. 6 4e De grondige kennifle der natuurlyke Hilto- rie, dewelke Gefrzerus hadde , gelyk geble- ken is uit zyne weêrgadelooze Kruidkunde en Hiftorie der Dieren, blinkt byzonder uit in zyne Brieven ,aan deberoemt{te en geleert- fte Mannen van zyn tyd gefchreven , en in drie Boeken in ’t licht gebragt na zyn dood door Cafparus Wolpbius, gedrukt tot Zurig #7 guarto in ’t jaar 1577. Ik kan den Lezer geen uittrekzel van dezelve mede deelen, om de grooten overvloed en rykdom van Zaaken, dewelke dezelve behelzen. 5. Boven alles, wat die groote Man ons na- gelaten heeft, inde Geneeskunde, Stoffchei- kunde, Hiftorikunde , Godgeleertheid , W ys- be- rt or en en on eee ene an en he Mey en Juny 1719. 417 begeerte, Phyfica, Taalen,Outheden , weêr- ‘galooze Kenniffe van alle voorgaande Schry- vers en Boeken, en een menigte dingen, de- welke de Natuurlyke Hiftorie zo zeer niet betreffen, heeft hy een onvergelykelyk teken gegeven van zyn doortrokken Kenniffe in de natuurlyke Hiftorie, in het Boekje, het wel- ke hy uitgaf #2 offavo in den jaare 156$. tot Zurig, handelende van de Berg(toften , opge- grave Oonderaardfche Stoffen , Mineralen, Steenen, Aardens, Zamenftremzels , edele Getteentens, en alderfynfte Gefteentens, van derzelver wonderlyke Eigenfchappen , Hoea danigheden , Gedaanten, Vermenging, Ko- leuren, en overeenkomft met verfcheidean- dere zaaken enz. alles opgeheldert met keur- lyke Prentverbeeldingen na ’t leven, en by Conradus Gefnerns velfs waargenomen en on- dervonden. Tweede Verhandeling van de Outheid der Natuurlyke Hiftorie , envan de Natuur= Jyke Hiftorikunde der. HEBREERS. 1. K heb in het Kabinet van de Maanden Maart en April 1719.getoont, dat het Al- gemeene en groote Voorwerp van een natuur- lyke Hiftorifchryver, te weten de groote ge- fchape Natuur, in vierderhande Hoofd-voor- werpen moefte verdeelt worden, namentlyk 1. De Szerren-Hemel. a. De Dampkringach- tige Lucht, daar wy door leeven. 3. He Dd 2 Wa- 418 Natuur-en Konft-Kabinet , Water. En 4. het Aardryk, dat wy bewoonen, met alles wat daar in en op is; en deze Ver- deeling zal ik waarneemen en onderhouden, in de Befchryving der Hebreeuwfche Natuur- Iyke Hiftorikunde, en vervolgens eerft {pree- ken van het WATER, en vande Kennifle, dewelke de eer{te en daar op volgende Hebreërs van. het Water gehad hebben. 2. Dat de Hebreërs of haareV oorouders de eer« fte volkeren zyn, en de Kennifle der natuur- Iyke Hiftorie der aaloude Hebreërs de eer{te en outfte natuurlyke Hiftorikunde is, kan nie. mand ontkennen, dewyl dezelve met de Schep- ping der Groote Natuur zyn oorfprong neemt, gelyk uit Gezefis of het eerfte Boek van MMofes blykt, Het Water Anet mede het aldereer= fte van alle de Schepzelen in de algemeene Schepping van Godt gefchapen te zyn. Het is wel waar, dat Mofes zegt. (a) Ju den begin» ne fchiep Godt den Hemel ende de Aarde, Maaár door dezen Hemel en door deze Aar- de, dewelke in ’t begin gefchapen wierd, moogen wy geenzins verftaan de Sterren- Hemel , voorzien met deszelfs Hemellichten, Zon, Maan, Dwaal-en Vafte Sterren, de- wyl dezelve eer{t van het algemeene Licht, het welk op de eerfte dag gefchapen was, naderhand op den vierden dag wierden ge- fchapen, en tot Zon, Man en Sterren ge- formeert. Insgelyks moogen wy ook niet door (a) Ziet Genefis Kap. x. vers, x. Mey en Juny 1719. 419 door de Aarde , deweike op de eerfte dag “gefchapen wierd, alleenlyk maar de Aarde als Aarde verftaan , maar wel voornamentlyk mede het Water,gelyk Mofes zelfs getuigt in het tweede vers, dat zo even op het eerfte tyd- unt van de aldereerfte Scheppinge (a) de Geeft Gods op de wateren zweefde. aar uit klaar blykt, dat het Water te gelyk met de groote Aardklomp , dewelke wy het Aard- ryk noemen, en te gelyk in eene en dezelve fchep-daad (om zo te {preeken ) na ons men- fchelyk begrip, van Godt gefchapen is; ja zelfs op de eerfte dag van de fchepping wierd na de Hemel, en na de Aarde en ’t Water, eerft als in een tweede fchep-daad het alge- meene Licht van Godt gefchapen, gelyk in het 1. Kapittel vers 3. van Gezefis by Mo- fes te lezen ftaat. (4) Ende Godt zeide : daar zv licht: ende daar wert licht. Nergens word gemelt, dat Godt zulks van het Water heeft gezegt, of het Water naderhand heeft ge- fchapen, waar Uit volmaaktelyk blykt, dat het Water mede eerft gefchapen is van alle de natuurlyke Schepzelen , of liever aan ons word vertoont als het eerfte gewrocht vande fchepdaad Gods. 4 Ik wil wel toeftaan, dat inde eerfte {chep- daad Gods, na de befchryving van Mofes, Hemel en Aarde gefchapen is, en datin zo- danig een zin, dat alles, wat in de eerfte en de andere vyf volgende dagen van Godt ge- Dd 3 maakt (a) Ziet Genefis xr. v. 2. (b) Ziet Genefss z‚ Vv. 3e 420 Natuur-en Konft-Kabinet , maakt wierd, meerder na eene Vorming als na een Schepping uit niet gelykt, dat is te zeggen; dat Godt in de eerfte fchepdaad alle de Stof of Beginzelen der Hemelfche Lichaa- men, en alle de Stof en materie der Aard- fche Lichaamen gefchapen heeft, en in de volgende tyd van de eerfte dag en volgende vyf dagen uit deze ftoffen heeft voortgebragt het algemeene Licht; de Zeeen Rivieren elk by malkanderen gebragt; fcheidinge gemaakt ; en de Aarde boven doen koomen, dezelve doen uitfpruiten ; de Plantgewaflen doen voortkoomen; Zon , Maan en Sterren voort- gebragt ; de Dieren en fchepzelen en Viflen voortgebragt, dewelke in de Wateren leven ; mitsgaders de levendige zielen, dewelke op her Aardryk wandelen, en op het Aardryk leven, tot de Menfchen zcluis. Maar ik zoude niet lichtelyk toeflaan , dat Mofes zulks van het Water gezegt heeft, neen; maar hy ftelt het Water daar in de eerfte fchepdaad, en zeggende van het zelve op de eerfte dag niets anders, als dat de Geeft Gods zweefde op de Wateren, en dat Godt op de tweede dag een uitfpanzel maakte in het midden der Wateren, welk Uitfpanzel fcheiding zoude maaken tuflchen wateren en wateren ; als ook dat Godt op de derde dag de Wateren , de- welke als op en rondom het Aardryk waren, in plaatzen vergaderde, dewelke hy Zeën noemde, door welk middel eerft het Aard- ryk als droog wierd en boven kwam, he Zommige van de Chymiften ‚ zommige Fa- nâ. Mey en Juny 1719. 421 natigue, en zommige Navolgers van 7ha- les Melefins, dewelke gelooven, dat alles uit Water voortkoomt: dat alles in Water ver- andert: en die vaft ftellen, dat het Water bet. eenigfteen algemeene Beginzel aller andere ge- fchape dingen is, meenen uit deze Befchryving der Schepping van Mofes groote Geheimen uitte puuren, en wonderlyke zaaken tot beve- ftiging haarer ftellingen in dezelve te vinden: ja zommige zyn door haar Dwepery zo ver vervallen, dat zy voor onfeilbaar valt (tel- le, dat Godt in de eerfte fchepdaad niets als Water heeft gefchapen : dat uit deze grouwzaame groote klomp Water , die zy den Afgrond noemen „daar /Mofes van fpreekt, dat de duifterniffe op was, naderhand alles uit is voortgebragt: dat de Geeft of fchep- pende Kragt Gods ( nahaar zeggen) zweefde op deze grouwzaame klomp Water, en de- zelve zodanig fcheide , dat door de fchei- dinge dezer onmetelyke groote Wateren tuf- fchen beide een uitfpanzel geboren wierd; en dewyl Godt dit Uitfpanzel den Hemel noemde , ftellen zy vaft, dat weder boven bet Witfpanzel een oneindiglyk uitgeftrekt Water gevonden wierd; en dat de Hemel tufichen beiden koomende met alle de He- ‚ melfche Lichaamen, dit afgefcheide Water alleenlyk maar affcheidt van alle de Wateren, dewelkehier op de Aarde, in de Zeën, Ri- vieren en Dampkringachtige Luucht gevonden worden, 6. Ik zal deze Menfchen na haar onmete- d 4 Iyke 422 Natuur-en Konft-Kabinet Iyke, onbepaalbaare, en zelfs aan haar on= bekende Wateren, buiten de Zee, Rivieren, Wolken, die aan ons bekent zyn, niet vraagen, noch waar dezelve zyn of gevonden worden ; dewyl zy my niets zakelyks zou- den konnen antwoorden , ten zy ík my wilde laaten voldoen met haar Phantazyen en Droomen ; maar alleenlyk dit zeer be- reidwillig aan haar toeftaan, dat onder alle de Schepzels my geen Schepzel bekent is, van wonderbaarlyker Eigenfchappen, groo- ter Beftendigheid, en meerder gebruik tot on- derhoud van alles , wat leeft en is op deze we- reld, als het WATER. 5 Na dat Godt op den derden Dag van de Schepping de Wateren tot Zeën, Rivieren, Meiren, Plaffen, Poelen en zo voorts had- de doen vergaderen, dat is, zodanige hollig= heden, hoogtens, laagtens, en grouwzaame dieptens hadde gevormt, als hem behaagde, daar de Wateren om haar vloeibaarheid in vloeiden, op dat de Aarde zoude boven koo- men , droog worden , en vruchten voortbren- gen; fchiep Godt op de vyfde dag de Inwoon- ders des Waters, (a) want Godt zeide; datde wateren overvloediglyk voortbrengeneen gewe= mel van levendige zrelen., Als wy hier eens aanmerken, hoe verftan- diglvk Mofes hier te kennen geeft een ze- kere ordre, dewelke Godt toen reets al be- haagde in de Natuur te ftellen, en dat zelfs zeer (a) Genefis Kap. z, vers 20, bj KU | | $ Mey-en Juny 1719. 423 | zeer wel gefchikt na dezelfde ordre, dewelke wy hedendaags in de Natuur gewaar worderr, zullen wy overtuigt worden , dat Mofes niets gefchreven heeft, dat tegenzeggelykheid zelfs van onze hedendaagze bekende natuurlyke ordre influit; want Mofes verhaalt, dat de Aarde alom eer{t overtogen was met Water, door het zelve bevochtigt en doorweekt: en na dat het Water van de Aarde in de Zee- dieptens en Rivier-kreeken, holligheden en boezems was vertrokken, die zelve Aarde zoude uitfchieten (a) gras-fcheutkens, kruid zaadzayende ‚vruchtbaar geboomte enz. Wan- neer nu Mofes verhaalt hadde, dat het Wa- ter in de Zeënen Rivieren was gefchapen ge- worden, en de Aarde droog en noch nooit van water bevochtigt was, zoude het onbevatte- Iyker zyn geweeft, hoe dezelve Aarde zonder Regen of bevochting Plantgewaffen hadde kon- nen voortbrengen. Op de zelfde wyze- zul- len wy alle de natuurlyke Befchryvingen van Mofes vinden, als wy dezelve naauwkeurig- Iyk onderzoeken enoverdenken ; wy zullen al- tyd ontdekken, dat Mofes de zaaken gefchre- ven heeft na een ordre, dewelke wy noch hedendaags in de voortteeling, voortkwee-, king en veranderingen der fchepzelen zien gebeuren ; alles geheel anders, als wy by de Natuurlyke en Fabeleufe Hiftorifchryvers der andere aaloude Volkeren op zyn tyd zullen ontdekken. 9. Na dat Mofes de geheele Schepping befchre- Dd s ven (4) Genefis Kap. x. xr. 424 Natuur-en Konft-Kabinet , ven heeft, en daar in getoont hadde , dat de Wateren tot Zeën, Rivieren enz. by mal- kanderen gevloeit waren, vervolgthy , na de gewoonlyke en hedendaagze regels der Na- tuur , omtrent het groeyen en voortkoomen der Plantgewaffen, de voortgang derzelver ook door behulp des Waters te befchryven. De Heere Godt (zegt onze hoogverlichte na= tuurlyke Hiftorifchryver de Man Gods Mo- fes) hadde (a) niet doen Regenenop der aarde, maar een damp was opgegaan uit der aarde: ende bevochtigde den ganfchen aardbodem, Io Dewyl de Wateren rondom op den aard- bodem geftaan hadden, eer dezelve noch tot Zeën by malkanderen waren gevloeit , is het wel klaarlyk te begrypen, dat zy voor eerft de opperfte korft der aarde genoegzaam bevochtigt en doorweekt hadden ; maar deze vocht, door de warmte der Zon aan ’t be- wegen geraakt zynde, moeft noodzakelyk in een opgaande damp verdunt worden, gelyk wy zulks dagelyks bevinden. Maar dat wel het aanmerkelykfte ín dezezaak voorkoomr, is, dat JMofes hier klaar te kenneu geeft, dat hy zeer diepe kenniffe der natuurlyke uit- werkingen van het Water , omtrent het groeyen en opwatlen der Planten , gehad heeft, dewyl hy aanmerkt, dat Godt niet hadde doen Re- - genen, en dat de Plantgewaflen niet nalie- ten te groeyen, door behulp van een opge= waaflemde damp, dewelke de geheele aard- bodem in een getemperde vochtigheid be- waar- (a) Genefis II, vers 5, 6, Mey en Juny 1719. 425 waarde. Dat zodanig een damp uit deze nieu- welyk gefchape en doorweekte aarde konde opgaan , en door de warmte der Zon uit» waaflemen , leert de dagelykze Ondervin- ding: maar op welk een wyze nu zodanig een opgewaaflemde damp het geheele aardryk konde bevochtigen , fchynt een zaak van meer- der onderzoek. Li In eenige Landen van America ‚in zommige ‚in Afia, enveelein Africa, en voornamentlyk in Lgypten, ftaan op zommige plaatzen zeer weelderige en ryke vruchten en Planrgewaf- fen te groeyen en te bloeyen, en dat zelfs in een tyd , in dewelke het zeer zelden en zeer weinig regent ; en wel voorna- mentlyk in die Landen „, dewelke door het overvloeyen der Rivieren eenige tyd onder water hebben geftaan, glibberig, doordron- > ken, beflikt en beflymt zyn geworden ; want het water, dat op deze landen geftaan heeft, fmelt alles uit de grond, dat enigzins fmelt- … baar is, gelyk als de Zouten , Slymen, gomachtigheden , en melkachtige en zaa- pige Stoffen, dewelke in het water {meltbaar zyn. En Wy moeten het Water aanmerken, als een algemeene Laftdrager, daar byna alles in fimelt , en in gedragen word en als opgeflurpt. Zelfs door eenige zouten, dewelke te vooren in het watersgemengt worden, het zy door vier, door dift:llatie’, door fmelting, of door gifting , konnen wy het Ma zo cher- 426 Natuur-en Konft- Kabinet , fcherpen en aanzetten, dat het zelve bekwaam is, om alle de alderhartfte Lichaamen, als goud, zilver, metalen , mineralen, fteenen enz. te verbyten, te fmelten, en in zich on- — der de gedaante van water in fchyn mede te draagen. Hier van zyn getuigen de gediftil- leerde waters van Vítriool, van Salpeter , van Zwavel, van gemeen zout, van Sterk- water , het Konings water, verfcheide {oor= ten van loogen, van Pot-as, van Sal Armo- niac, Het Water dan met verfcheide gefimol- te zouten bevrucht, word bekwaam gemaakt, om dvor behulp van zyn vloeibaarheid en de ftevigheid der zoutpunten , dewelke het in zich draagt, alles aan te grypen, te verbyten en te fmelten, en zodanig in zich te draa- gen, dat het de alderzwaarfte Metalen op die wyze verfinelt, en in zich draagt; behou- dende nochtans dikwils zyn doorfchynentheid en klaarheid , als of het maar ydel water was. ER Wanneer nu het Water zeer lang over goe- de, vette en vruchtbaare kleilanden {taat , daar alderhande foort van deelen en zouten in ge- vonden word, en dat het noch door de lucht dagelyks als bezwangert word met al- derlei werkelyke deelen, en door de dage- lykze warmte van de Zon enigzins in een in- wendige wemeling, en wryving en broeying word gehouden, is zeer lichtelyk te begrypen, dat het in die gelegentheid geftelt zynde, uit die pypjes der aarde alderhande zaaken ont- bint, verdunt en (melt, die door het water in Mey en Juny 1719. 427 in de pypjes van de Plant opgedragen wor- den, terwyl het ledige water ondertuffchen ‘doorde dampgaatjes des Plants uitdampt, en dus de Plant voedzel aangebragt zynde, de Plant zeer weeldrig doet groeyen en op- waflen. I4. De ondervinding leert ons. 1. Datde uit» dampinge des Aardryks overvloedigft is op de Plaatzen en in die Landen, daar de groot- fte hitte en ftekinge der zonne is. 2. Dat ook deze dampen en dampftoffen op de hee- te plaatzen meer zyn bevrucht met Aromati- gue, Speceryachtige, olyachtige en werkzaa- me deelen, als op de plaatzen, daar minder warmte gevonden word. 3. Datde dampen veel meerder verdunt, doorfchynender, fyn- der van deelen en onzichtbaarder voort oog zyn in de heete landen, als in de koude, ne- velige en miftige deelen des aardbodems. 4. Dat des nachts in de warmfte Landen , de zwaarfteen vet{te daauwing uit de lucht neder - valt , tot bevochting des Aardryks; want het water, dat over dag uitwaallemt en uit- gediftilleert word uit de aarde door de groote hitte, en in zyn pypjes en deelen bezwangert en bevrucht word, en met alderley zouten {lymen, melkachtige, harsachtige, gomach- tige, fpeceryachtige, olyachtige en zulferach- tige deelen enz.; dit water, zepge ik, des nachts van zyne warmte ontbloot zynde, laat lichtelyk de 7,waarfte en melkachtigfte deelen onder de gedaante van een dauw we- ‘ derom nederzakken, waar door dan het aard- ryk, 428 Natuur-en Konft-Kabinet, ryk, dat des daags uitdroogde, overvloedig- Iyk des nachts wederom bevochtigt word : en zulks wel zodanig, dat in zeer veel heete Landen ‚deze Circulatie van het water by dag uit de aarde in de lucht, en-by nacht weder- om uit de lucht in de aarde, in de plaats van een vruchtbaaren regen dient, beftaande in deze Circulatie de groeying en grootwor= ding der Plantgewaflen, want het water dient tot de algemeene laftdrager en aanvoerder, dewelke de voedende deelen in de aarde als een Elixir fimelt en uittrekt, dezelve draagt, en aanvoert in de pypjes der Plantgewaflen, om dezelve te voeden, gelyk ook wederom dit zelfde uitgerookte en in de lucht opge- dampte water de deelen des luchts in zyne nederzakking en alderhande deelen, dewelke haar in de lucht onthouden, in zyne pypjes ontvangt en mede voert, omdeaarde, daar zy uit gewaaflenst zyn, wederom mede te be- vruchten; welke bevruchting der uitgemer- gelde Aarde, door middel vande Lucht, zon- neklaar blykt, uit het braakender uitgebouw- de Landen, wordende dezelve zeven à negen- maal, terwyl zy braak leggen, omgeploegt, op dat alle de aarddeelen van het land, elk op haar beurt, vyf à zes weeken een aanraa- kende gemeenfchap met de lucht zouden heb- ben, en in haare pypjes uit de lucht ontvan- gen zodanige vruchtbaare deelen, als met haar natuur overeenkoomen, wordende al- les aangebragt of gedragen door het won- derlyk fchepzel Gods het welke wy WATER noemen. _ Mey en Funy 1719. 429 Is. Ô De aldervoortreffelyk{te en de alderoutfte __Natuurlyke Hiftorifchryver, dewelke wy ove- rig hebben, de Man Gods /Mofes (a) verhaalt, dat GODT een Hof geplant hadde in EDEN, tegen °t ooften ; ende hy flelde aldaar dein Men- fche, dien hy geformeert hadde. Ende een ri- wiere was voortgaande uit EDEN, omdezen Hof te bewateren , ende wert vanjdaar ver- deelt, en de wert tot vier HOOFDEN (te weten Hoofd Rivieren of Vloeden.) De naam der eerffe Riviere is PISON : deze zs het, die het ganfche land van HAVIL Aomloopt, daar het gond is, Ende het goud dezes lands is goed: daar isook BEDOLA, ende Steen SARDO NIX. Ende de naam der tweede Rivier is GIHON : dezers het die het ganfche land CUS omloopt. Ende de naam der derde Ri- viere is HIDDEKEL, deze ts gaande na het ooften van ASSUR. Ende de vierde Ri- vier is PHRAT AH. 16. Als iemand dit verhaal van Mofes met aan- dacht leeft, zal hy klaarlyk ontdekken de on- verbeterlyke waarnemingen , daar de Man _ Gods Mofes, in de befchryvinge van de ftant= _ plaats van het Paradys, acht op gegeven heeft, _ te weten dat /Mofes waargenomen heeft de __ftantplaats van het Paradysafte beelden, door de loop van deszelfs Water of deszelfs Rivie- _ ren; een manier gebruikelyk by de alderafge- f recht{te eni alderwy{teLaand{chaps-Befchryvers, __en een onwederfprekelyk bewys ( buiten dui= _ zend andere ) van de Geleertheid en de Erva= Me rent- (a) Genes Kap. 1x. vers 8, enzo, rx. 13.14. 430 Natuur-en Konft-Kabinet, rentheid van Mofes in de Geographie of Land- befchryvingskunde, 17 N ‚® 8 k Deze melding van deze vier Vloeden, die … Mofes Hootden of Hoofdvloeden noemt, na- « mentlyk. 1 PISON. 2 GIHCON.3 HI D- DEKEL. en4 PHRATH is deeerfte en alderoudfte Geographifche Land-en Water-be- fchryving, dewelke van eenige Schryvers ons is nagelaten , maar dewyl de oudfte Luand-be- fchryvers of zeer lang na de leeftyd van /Zo= fes gefchreven hebben, of weinig aandacht hebben gehad op de Landbefchryvinge der Joo=_ den of Hebreërs , is de nader Landbefchry- vinge van het Landfchap ED EN, daar het Paradys in geplant was , by haar nergens te vinden ; heteenigfte , dat wy daar omtrent konnen ontdekken; is uit de Befchryving van de loop der bovengemelde vier Vloeden van Mofes , en uit een zekere overeenkomtt der oude en hedendaagze Naamen van zommige der zelver, 18. Veele groote Mannen van de nieuwe en zelfs hedendaagze Geleertheid hebben met een brandende yver gewerkt, om uitde ftaat, de- welke Mofts befchryft, te ontdekken, welke hedendaags die eigentlyke Plaats of dat Land zoudezyn; daar uit eene Hoofd-vloed als uit een Bron vier zulke andere Hoofd.vloeden ge- boren worden , en dat zodanig , dat zy met eenige grond zouden. moogen vaft ftellen de zelfde plaats noch hedendaagste zyn, daar /o- fes ouwelings het Paradys heeft geftelt. z e EN GEETEN Ë Prima. „7 Mey en Funy1719. 431 19. De gevoelens der Geleerde over de Stant- plaats van het Paradyszyn verfcheide, maar de onderftellingen , in dewelke haar de minfte zwaarigheden opdoen , koomen meeft alle daar op uit dat detwee groote Rivieren de Zigris en de Euphraat moeten geftelt worden, van het getal te zyn van de vier Hootd-rivieren , dewel- ke Mofes zegt , dat haar begin hadden uit de ee- ne Rivier, dewelke het Paradys befproeïde. De grootfte zwaarigheid zoude maar daar in be- ftaan, om detwee andere groote Rivieren te vinden ín zodanig een Stant-plaats, dat zy alle vier haar oorfprong namen uit eene Hoofd-ri- _ vier, Hoofd-bron of Moer-vloed. AO. a, ‘ Onder de Geleerde, dewelke over deze vier Rivieren, en het Land dat dezelve zouden door- of omloopen,als ook over de waare Stant-plaats van het Paradys gefchreven hebben, munten by uitftekentheid uit, r.(a) SAMUEL BOCHAR- TUS. 2. (4) PETRUS DANiEer Hues TIUS. 3. (c) STEPHANUS MoORINUS. En 4. (d) HADRIANUS RELANDUS. 2. Alle de Geleerde belyden hedendaags, zegt de Heer Bochartus, dat de twee Vloeden de Zigris en de Eupbrates onder de vier Vloeden moeten getelt worden alen uitgingen uit e de (a) Vid. EjusPhaleg de Canaan. (6) Vid. Ejus Traëtat. de Situ Paradifs, (c) Vid. Ejus Differsatio de Paradifo terrefkri. (d) Vid. Ejus Differtationum miftellsnearum pars 432 Natuur-en Konft-Kabinet, de Vloed van Eden. Voor Bochartas hadde de hooggeleerde Calvinus deze vier Vloeden zodanig geftelt en uitgevonden, dat zy na de toeftemming van Scaliger zo volkomen met de Befchryving van Mofes overeen kwamen, dat zulks na dezen nooit te verbeteren zoude zyn ; gelyk ook de zeer uitmuntende Bochartus ins- gelyks zyn zegel aan deze zelfde uitvinding van Calvinus geftreken heeft: namentlyk dat (vol- gens de aaloude Ptolomeus) de Vloed Zigris de Vloed Euphrates ontvangt by de Stad of de Provintie APAMEA; dat op deze wyze die twee Vloeden in malkander gefmolten voort= vloeyenalseene Vloedtotaande Stad Astra, daar zy wederom in twee takken gefcheiden worden, dewelkeelk byzonder inde Perfraan- fche Golfof Zeeuitftorten, vloeyende de eene tak ooftwaarts tot in de Perfiaanfche Zee, ende andere welt waarts tot in de zelfde Golf, gelyk de Lezer in de Za4ule van Ptolomeus zien kan. 2 Calvinus en Bochartus , en meeft alle oordee= len, dat de Zigris ende Eaphrates de twee Ri- vieren zyn , dewelke Mofes Middekel of Tí- gris, en Phrath of Euphrates noemt; dat de Vloed, daar dezelve als tezamen loopen, de eigentlyke Hoofd-vloeden van Edez zoude zyn; en dat wederom de twee takken, daar deze Vloed zich in verfpreit, en mede na de Perfiaanfche Zee loopt, zouden zyn detwee Vloeden de Pifon en Gihon ,„ daar (Mofes van fpreekt. Uit welk alles zoude blyken, dat het Paradys of den Hof van Eder zoude gelegen hebben in dat gedeelte van Babylonien, daar de I8 EG: 1 ENEN EEE 1 ed Mey en Funy 1719. 433 de Tigris ende Eupbrates in malkander loopen, en eene Vloed uitmaaken, een weinigje bo- vendeStad BABEL. ; 23 Na deze ue den dan de vier Hoofd-vloeden , daar Mofes van {preekt , ech- ter maar de beide Vloeden in’tgeheelzyn , de- welke wy de Tigris en de Eupbrates noemen ; namentlyk daar zy elk van haare oorfprongen en gebergtens koomen afvloeyet tot in cen ge= deelte van Babylonien, daar zy in eene boezem te zamen loopen , en eenige tyd als eene Vloed voortgegaan hebbende door Babylonien, zich eindelyk wederom in twee verfpreiden, endus de eene ooftelyk en de andere weftelyk na de Perfiaanfche Golf voortvloeyen , om haare wateren in de zelve te ontlaften. 24. (a) Bonfrerins getuigt, dat in Afi een Landfchap is geweelt, het welk EDEN ge- naamt was, omtrent Mefopotamta, en dat het zeer waarfchynlyk is uit veel omftandigheden , dat dit het zelfde Landíchap EDEN is, daar Mofes verhaalt, dat Godt het Paradys voor 4- dam en Eva in geplant heeft, het welk zeer wel over een koomt met het gevoelen varr Calvinas en Bochartus; dewyl Babylonien te- gens Mefopotamien aanlegt, een Landsdouw zo vruchtbaar, dat deszelfs weergaa naauwelykste . vinden is, nahetgetuigenifle van (4) Strabo, en dewelke voor eene graankorrel driehondert vout wederom uitleverde. Bey Zelfs (a) Vid. Eyus Animadverfiones in Onomaft, Eufebii. (6) Vid. Strabo Lib.16. 434 Natuur-en Konft-Kabinet , 25. à Zelfs vinden wy kt Eiland in de Rivier de Tigris leggen, het welk omtrent tien Engel(che. mylen groot is, en EDEN genaamt word, volgens het getuigenifle van Johan Cartwigt Engelsman, in zyn Reisbefchryving. Ik zal niet aantekenen de verfcheide Auteuren en Reisbefchryvingen , en ook eenige oude, noch zelfs de verfcheide Schriftuurplaatzen , daar vanhet Landfchap E prEN gemelt word, de- wyl ik hier van het Water handele, en het oog zo zeer op de Stantplaas van het Paradys niet hebbe. 26. Stephanus Morinus heeft mede zeer uitge- breid en overvloedig van de Stantplaats van ’”t Paradys gehandelt, de vier Rivieren of Hoofd-vloeden befchreven , en de Land- fchappen, door dewelke dezelve vloeiden, onderzocht , veele em verfcheide gevoelens daar omtrent aangehaalt en wederlegt, en be- fluit eindelyk met Calvinus, Scaliger en Bo- chartus, dat de Euphrates ende Tigris în Ba- bylonien omtrent Babel in eene boezem te za- men zyn gevloeit, en aldaar doorloopen het Landfchap Eder, en daar in het Paradys; uit het welke voortgaande de Tigris en de Euphra- tes zich wederom in twee armen verfpreit heb- ben , en dus haare wateren eindelyk uit- geftortin de Perfiaanfche Zee of Golf. deee- ne ooftwaart en de andere weftwaart heen fchietende, waar uit hy dan eindelyk de vier Hoofd-vloeden, daar Mofes van {preekt, ge- noegzaam oordeelt aangetoont te hebben, D e EN Mey en Juny 1719. _« 435 / 27- De voortreffelyke Man*Petrus Daniel (a) Huetius verklaart zich tegens dit gevoelen van Calvinus, Bochartus en Morinus, en vraagt, waar die gene, dewelkede Stantplaats van het Paradys (tellen in * gedeelte van B zbylonien of Chaldea, en in de zamenvloeying zelfs vande Enupbrates en Tigris, dan de Landfchappen Cavilab en Cus van daan zullen haalen ? Hy _ftelt de Stantplaats van het Paradys mede wel omtrent de boezem, dewelke gemaakt word door de zamenvloeying en vereniging van de Eupbrates en de Tigris, maar tu{lchen de plaats , daar zy verenigt worden , ende plaats, indewelke haar vloeden voortíchieten, eer zy noch in de Perfiaanfche Zee- Golf haar ontlaf- ten , en in dewelke zy wederom van malkande- ren gefcheiden worden, datis verder van Ba- bel en nader aande Perfiaanfche Golf, als het eerfte gevoelen deze Stantplaats ftelt, en hier oordeelt Auetins het Landfchap EDEN te zyn. ‘ 28, De Boezem of verenigdeV loed,zegt Huetius, dewelke door de zamenvloeying van de Ex- phrates en Tigris geboren word, loopt met verfcheide bogten en omgedraaide kromtens voort; en ik ftellevaft, (vervolgt by) dat het Paradys in eene van deze gedraaide kromtens geplaat{t is geweeft ; en deze Plaats kande Le- zer vinden in de vierde Geographifche Tafel van Afia van Ptolomeus ‚in dewelke vertoont wor- den Mefopotamia, Syria, ’t Itenig en verlaten He.3 Ara- (a) Vid. Ejus Traëtat. de Situ Paradifî terreffris. 436 « Natuur-en Konfi-Kabinet, Arabien,tuffchen de Plaatsjes ARrAcca en T'a- LATHA, nietver van BATRACHORTA, veel nader aan de Perfiaanfche Golf als aan BABILON, op twee-endertig graaden en drie- endertig minuiten noorder breedte, en op tach- tig graaden en tien minuiten lengte. En het koomt my voor, dat de Heer Huetins de Kaart, dewelke hy heeft geplaat{t voor zyn Zrattaat, het welk hy over de Stantplaats van’t Paradys gemaakt heeft, uit dezeKaart (daar ík datelyk van fprak) van Ptolomens ontleent heeft. 29. Nu wil de Heer Huetius, dat de Euphrates en de Zigris, en dan ook de twee Takken, daar dezelve zich wederom in verdeelen , en mede in de Perfiaanfche Zee-boezem uit{torten, moeten aangemerkt worden als de vier Hoofd- rivieren , daar JMofes van fpreekt, en dat de verenigde Vloed van deze Euphrates en Zigris rvoude zyn de Vloed, dewelke het Hof in Epen of het Paradys befproeide, en als een Hoofd-bron, daar deze vier Vloe- den als uit voortkoomen; zo dat eigentlyk on- zen Heer Huetius ons niet anders zegt, alste voren Calvinus, en na dezen Scaliger, Bo- chartus en Morinus geoordeelt hebben, te we- ten dat de plaats van ’t Paradys was, daar de Zigris en Euphrates ramen vloeiden tot eene Vloed; dat deze Vloed zich wederom in twee verdeelende met de Zigris en Euphrates, eer zy noch te zamen gevloeit zyn, de vier Vloeden uitmaaken, daar Mofes van {preekt , alleenlyk maar verfcheelende van deze Man- nen, dat zy het Landfchap Eden nader ek 4= H k Mey en Funy 1719. 437 ___Babel aan die zelve verenigde Vloed (tellen; en de Heer Avetius verder van Babel, en aan een __bogt van deze verenigde Vloed, dewelke na- der aan de Perfiaanfche Zee-boezem legt, O0. . Deze twee rt ej dewelke van de ver- enigde vloed, als hy wederom in twee fcheidt, en door dewelke hy zich ontlaft in de Golf van Perfien, tyn by de Heer Hwetiusde P1sonN en GiHON; de Vloed, dewelke weftelykft afloopt, noemt hyde Pison, em het Land, daar hy doorvloeit, om te ftorten in de Perfi- aanfche Golf, het Landfchap HAVvVILAH,. het welk hy een gedeelte oordeelt te zyn van ge. lukkig Arabie, en een gedeelte van verlaten of woelt Arabie, dog zeer tegens de getuige- niflen der oude Landbefchryvers, en ook te- gens de waarheid; dewyl de ontlafting van de Tigris, of van de Eupbrates, niets ter wereld met gelukkig Arabiente doen heeft, en de aal- oude Arabieren velt Waterleidingen hebben moeten maaken uitde Eupbrates, tot bevoch- tiging vanhaar Landen, ende ontlafting meer als een graad van gelukkig Arabien afgelegen ___ gefchiet. I ENE De andere Tak of ted dewelke vande verenigde Vloed afloeyende , en ooftwaart aan- lopende, zich ín de zelfde Perfiaanfche Golf ontlaft, isby de Heer Auetius de G1 HON van Mofes, en het Land, daar dezelve door vloeit, om na de Golf voort te gaan, is by hem het Land van Cuus of SUSIANA; waar uit blykt, dat omtrent de Landfchappen van a- wvilah, Chas, en de Stanrplaatzen van de Ee 4 Vloe- 438 - Natuur-en Konft-Kabinet, Vloeden ‚echter een genoegzaam verfchil is te vinden tuflchen het gevoelen van Azetius en Calvinus. t: De Heer Huet Sarbel” dat het Landfchap EveN, daar Mofes van {preekt, voor een groot gedeelte zich ftrekt na de kant van de Per- fiaanfche Golf, en voor een ander gedeelte na de kant van Mefopotamia; dat zelfs het Land van Babylonten „en vervolgens Chaldea een ge- deelte te voren van het Landfchap EDEN is geweelt; dat het Landfchap Eden zich heeft uitgeftrekt tot aan Sufiana, en dat in het oofte- lykfte gedeelte van dit Landfchap het Paradys is geweeft. slof De Vloed, door de vereniging der twee Vloeden Eupbratesen Tigris geboren, en aan welkers kromme bogt (na ’t gevoelen van Hue- tius) Godt het Paradys zoude geplant hebben, word hedendaags SCHATEL AREB ge- naamt, het welke zo veel is als Vloed van Arabie , buiten twyfel om dat dezelve na de Arabifche of wettelyke kant toehelt. En dit zoude eigentlyk de Bron of Hoofd- vloed moe- ten zyn , daar de vier Hoofd-rivieren , daar Mofes van fpreekt , uit voortvloeiden, na het ge- tuigenifle van Huetius. 4: De geleerde Blisnns Reland heeft niet lang geleden, te weten in’t jaar 1706, een nieuwe uitlegging (4) gegeven over de Befchryving van Mofes, of de Stantplaats van het Paradys, en de (&) Vid. Ejus Differtatio de Paradifo. Mey en Funy 1719. 439 de Rivieren of Vloeden , uit de Hoofd bron van EpeN voortkomende, maar dit gevoelen is niet nieuw , gelyk ik zal aanwyzen in deze Verhan- deling. ar De beroemde Reland is van gedachten, dat de plaats van het Paradys is geweeft in ’t mid- den van de oorfprongen en beginzels van de vier groote Rivieren , de Prasis, de ARAXES, de EuPurartEs, en de Ticris, dewelke alle vier haar oorfprong neemenin GROOT ARMENIE; en deze vier groote vloeden oor- deelt de Heer Keland dezelve te zyn, de- welke Mofes noemt Prison, GIHON, HIDDEKEL, en PHRATH, en dat de- ze vier groote Hoofd-vloeden zyn voortgefpro- ten uit eene Hoofd-bron, dewelke met het geheele Paradys, en met alles wat daar inis, wederom is vernietigt, en daarom nu niet ge- vonden word. 37: De Heer Reland kan het gevoelen var Ca/- vinus , Bochartus, Scaliger, Morinus, en de Biffchop Huet (van de al te dwaaze gevoe- lens wil ik nu niet eens reppen) ganfch niet toe= ftemmen, dewyl dezelve na zyn oordeel met de woorden van Mofes geen genoegzaame overeenkomft hebben, nademaal ZMofes van vier diflinde en onderfcheide Hoofd-vloeden fpreekt , die uit de Vloeden van den Hof in Eden zouden voortgekoomen zyn, en dit ge= voelen van Calvinus enz. ftelt maar alleen de EuPHRATES en de Tricris , en derzelver twee Takken, dewelke in de Golf van Per- fien vallen. Ee s Daar 449 __Natuur- en Konft-Kabinet, 37- Nl Daar Mofes van vier geheele en natuurlyke Vloeden {preekt „zegt de Heer Reland, dathy niiet weet, om welkereden wy zoudenafgaan van de bekende en klaare betekenifle, en tot zekerekleine takken, vandewelkeeenigedoor _— menfchen handen gemaakt, en vande Eupbra- tesen Tigris af en in malkanderengeleidtzyn; en dan noch zodanige takken, dewelke uit de Zigris en Euphrates baar oorfprong heb- ben , en niet haar oor{prong op de zelfde plaats en uit de zelfde bron, daar de Zigris en Eu« pbrates uit geboren worden, ’t geen echter noodzakelyk was, om aan de woorden van Mofes te voldoen. 8. Dat de Vloed H hes DEKEL, daar ZMofes van fpreekt, de T remis is, en de Vloed PurraTH de EUPHRATES, word byna van een iegelyk Uitlegger dezer Text aange= nomen; maar dat de Vloed PisonN en Gr- HON maar twee takken van de Euphrates en Tigriszvouden zyn, isniet waarfchynlyk, de- wyl uit de Hoofd-bron of Hoofd-vloed- van Eden vier verfcheide groote Vloeden voort- kwamen, dewelke zelfs tot vier verfcheide Hoofd-vloeden wierden, en geenzins takken of uitgaande armen der Zigris en Euphrates, want de Vloeden Prison en Gigon zyn zo wel twee verfcheide Hoofd-vloeden , vol= gens de woorden van Mofes, alsde Eupbrates en Tigris, en geenzins Takken vande Euphra- tes of Tigris. Als Mey en Juny 1719. 441 9. Als wy zouden willen voldoen aan de woor- den van Mofes, zegt de Heer Reland, zouden wy de PisoN en GrHoN geenzins moe- ten zoeken in de Boezems, veel minderinde Takken van de EurnRrATES of TiGRIS, _ maar wy zouden moeten opklimmen na de __Hoofdbronnen en de eerfte Uitfpruitzels dezer beide groote en zeer beruchte Vloeden, en wy zouden aldaar moeten nafpooren, of wy niet noch twee andere Uitfpruitzels of Bronnen konden ontdekken, dewelke uit deze zelfde Plaats, of in dit zelfde Laandíchap ook twee andere groote Hoofd-vloeden verwekten en _ voortbragten, om dus eindelyk vier Hoofd- vloeden aan tewyzen , dewelke alle haar oor- ___fprong hadden in een en zelfde Landfchap, te dias weten het Landfchap of de Provintie EDEN, daar het Paradys in geplant was, uit welkers Vloed als uit eene Moerbron deze vier Hoofd- vloeden geboren worden. 40. De Vloed Prasis ende Vloed ARAXES worden, zo wel als de EurnrareEs en de Tieris, geboren en voortgebragt in groot Armentenzen byaldien wy letten op de naam van de Vloed Pras:s, dezelve verfcheelt juift niet zeer veel van de naam van de Vloed Prison, alzo weinig als de naam van de Vloed PrRATH, vande naam van de Vloed EurPrnHRATES. Hier komt noch-by, dat het naaftgelege Land van Colchis, het welke de Prasrs befpoelt, zeer wel overeen koomt met het Land{íchap Havilaof Ghavilah, daar Mofes van verhaalt, ' dat 442 Natuur-en Konft-Kabinet, dat de Pifon om heen loopt, zo wel ten op- zicht van het Goud van Colchis,alsten opzicht der BEDOLA ende fteen SARDONIX. 41. n Dat ook de naam van de Rivier Puasis, — dewelke noch hedendaags Colchis befpoelt, — en uit groot Armenien geboren word, zeer oud is, blykt, om dat dezelve met dienaam _ overal gemelt word van de aaloudfte We- _ reld en Landfchap-befchryvers, dewelke wy _ overig hebben ; als ARTEMIDORUS EPHeE- SIUS, ERATOSTHENES, STRABO, PTOLOMAUS, PLINIUS, SCYLAK, PruTARCHUS de Flumintbus, en een groote menigte andere; maar noch een an- dere aanmerkinge van de Heer Reland pleit. geweldigtot bewys, datde Rivier Pmasis de PisoN van Mofes is, teweten de over- eenkomft van naam tuflchen het Landfchap, het welke zy beide befpoelen, namentlyk CorcHis en CHAVILA, te meer om- dat in de Orientaalfche Schryf-wyzetuffchen Colchis en Chavila zeer weinig Charatter-on- derfcheid is. 2 De vierde Vloed, Rever uit de Hoofd- Bron van EpeN geboren wierd, en die de Man Gods Mofes GrrHonN heeft ge- noemt, en dewelke ( na de Befchryving van die Goddelyke Hiftorifchryver ) het ganfche lLuand van Cus omloopt, oordeelt de Heer Hadrianus Relandtezynde Vloed ARAXES, hedendaags by die Volkeren van Scythie en Armenie ARRAS; deze ontlaft zich in de Caf " hd Mey en Funy 1719. 443 Cafpifche Zee, na datdezelve zich verenigt heeft met de Vloed Cyras, op veertig graaden breedteen 85 graadenlengte. Door het Land van Cus verftaat de Heer Reland het ge- welt der Cussatr of CUSS&r, het welk niet verre van de Araxes aflegt. Deze Cuffet worden van de oude Schryvers geplaatit zomtyds in de Velden van MEDEN, of de Araxes ftroomt langs dat Meden, het welk hedendaags ADHERBEZJAN genaamt word. Deze ARAXES fcheidt Armenien van Meden, na her getuigenis van Appianus _ Alexandrinas ; en deze Cofei of Cuffei, zegt Strabo, zyn de naafte Volkeren aan ’ _Landfchap Mepen: zo dat het fchynt, als ‘of de Cuf]ei geplaatft zyn geweelt in de Ber- gen, die in de Provintie DeEiLEM dicht by de Cafpifche Zee gelegen zyn, deweike als een toevlucht voor deze Roofvogels zyn geweelt. (a) DioDpoRruUs SicULUSge- tuigt insgelyks, dar deze Natie, te weten de ‚ Cussar of Cosszr, gewoont hebben in __ de bergachtige Landen van Meden; als mede Arrianus, dat deze Cuffet gewoont hebben A4 paaft aan Meden, zo dat dan eindelyk het gevoelen van de Heer Reland roude zyn, dar de Rivier Puasis deP1soN van Mofes js; het Landvan Corcurs zoude zyn het Landfchap CuaviLa van Mofes: DeRt- ‘vier ARAXES zoude zyn de GiEHoN van Mofes, en het Land van Cxs zoude zyn het Land van de Cofei of Cuf]ei, wonende aan _ Meden by Armenien. Be. (a) Lib. xv. Cap.lIL 444 _ Natuur-en Konft-Kabinet, 43- Behalven deze vier \Pioeden befchryft Mofes noch een Vloed in Eder, befproeyende het nieuw van Godt geplante Hof of het Aardfche Paradys, en uit dewelke deze vier Vloeden haar oorfprongkreegen. Deze Vloed bekent de Heer Relandtotnochtoe niette weeten, ja zelfs gelooft hy, dat dezelve tentydevan Mo- — fes niet meer is geweeft , en met het geheele Pa- radys verdweenen , en door Godt als verandert is, om dat (zegt hy) Mofes zelfs die Vloed geen naamgeeft, gelyk hy aan de vier andere Vloedende Prison, de GrHoN, de Hip- DEKEL en de PHRATH gedaan heeft; maar dewyl de Heer Relaadde (tantplaats van het Paradys in het middel-land van deze vier Hoofd-bronnen dezer vier Vloeden ftelt , zoude noodzakelyk deze Vloed in deze groo- — te Valeyen moeten zyn, dewelke in groot Arimenien gevonden worden tuffchen die re- gels grouwzaame Bergen , van dewelke de vier Vloeden de Eurnrarrs, de TieRis, de Prasis en de ARaAXES geboren worden. 44 Ik wil gaaren bekennen , dat de uitvindin= gen van de Heer Reland aanmerkens waardig zyn, en veel {choone zaaken, benevens een fchat van Geleertheid behelzen ; maar ik zoude nooit aande Lezer durven raaden , om op dier- gelyke waarfchynlykheden, omtrent de ftant- plaats van het aardfche Paradys , de Vloeden uit het zelve, en de Luandfchappen, dewelke de zelve beftroomen, tevertrouwen, endezelve voor Ee dend ‚Mey en Juny 1719. , 445 voor onfeilbaare waarheden aan te neemen: zelfs de Heer Reland wil zyue gedachten ook niet hooger als voor waarfchynlyke giflingen aangenomen hebben. 45: Ik zal geentegenwerpingen tegens alle deze gevoelens, van de ftantplaats van het Paradys, en de vier Rivieren, uit deszelfs Vloed voort- _ koomende, mitsgaders de Landfchappen „ de- welke dezelve befproeyen, inbrengen, maar alleen eens in bedenking geven, of niet een groote zwaarigheid opkoomt in de oorfprong zelfs, dewelke wy van deze Vloeden heden- daags weeten, namentlyk de grouwzaame _ hooge Bergen van groot Armenten „uit welker __afwateringen deze vier Vloeden, en ook noch _ veelandere Vloeden in Armenten geboren wor- den, waar van zommige haar water ontlaften ‚inde Pont Euxin; andereinde Cafpifche Zee; andere na veel Landen doorgeftroomt te heb= _ ben in de Golf van Perfien ; andere wederom  elders. Deze oorfprong van het hooge gebergte werpt geheel onder de voetde Moer-vloed des _ Paradys, hoewel om dít te beantwoorden zoude een Geleert Man, dewelkeveel werk __ van onderftellingen en waarfchynlykhbeden maakte, wel lichtelyk een uitvlucht vinden, en konnen antwoorden , dat van de zeer hooge Bergen het water afvloeyende in het midden haarer Valeyen , ouwelings een Vloed hadde gemaakt; dat deze Vloed de Valeyen, daar her Paradys in konde gelegen hebben, befproeit hebbende, naderhand door vier ver- _ fcheide plaarzen in vier Hoofdvloeden zich had- 4 de Ed 446 __Natuur- en Konft-Kabinct, de verfpreit; maar de zwaarigheden, dewel- ke ik zoude konnen tegenwerpen, inde uit- legging van de Heer Reland omtrent de A- raxes, dat de zelve de Vloed Gihox is, en dat het Luaand van Cus de Cuffei zyn , en dat deze Cuf/et moeten geftelt worden van de Vloed befpoelt te worden , deze z waarig- heden, zegge ik, zoude ik nietteboven konnen koomen , noch met goede uitvluchten konnen beantwoorden, alzo weinig als die van Colchts, hoewel ik dezelve hier niet ophaale, 46. Alfchoon wy geen vafte verzekering heb- ben van de waarachtige Stantplaats van het Paradys, en deszelfs Watervloeden, hebben wy ook geen recht, om alle de gevoelens der Geleerde, omtrent deze zaaken , roeke- looslyk te verwerpen; daarom zal ik aan den Lezer mededeelende watervloeden, de- welke de Geleerde Lieden in de plaats van de vier Hoofdvloeden des Paradys hebben geftelt: als by voorbeeld de Exphrates en eenige andere, en zulks met te meerder re- den, om datdegroote Rivier Eupbrates byde aaloude, Hebreeutvfche of Foodfche Volkeren zeer wel bekent is geweeft, 47 Dat de Eupbrates bekent is geweeft by Mofes, en ook by deeerfte Geflachten, blykt uit deszelfs befchryving van de Vloeden des Paradys met deze woorden : (a) Exde de vierde Riviere is Phrath. Als ook uit de volgende woorden: (6) Te dien zelven dage maakte (a) Genefis. II, 14. (6) Genefis. XV. 18. Mey en Juny 1719. 447 maaktede HEERE een verbond met Abram, zeggende > uwen zaade heb ik dit Land gege- ven, van de rivier Egypti, tot aan die groote Rivier Phrath. Dat nu de Rivier PHRATH de EUPHRATES is, zal ik niet behoeven te bewyzen, dewyl zulks van andere reets al gedaan is, en deszelfs naam ouwelings, ja noch hedendaags by de Natien dier Landen Pbhrath is, want het voorzetzeltje eu is in’t Perfiaanfch niet anders als Water ; en de Heer Reland bewylt, dat de Perfen dit voorzet- zeltje by meeft alle Vloeden gebruikten, zyn= de vervolgens Euphrates niet andersals Water van Phrath. aar deze zaak blykt noch meerder, omdat de Rivier de Euphrates "ook het heilige Land, met influiting van Syrien, afperkt, en van Mefopotamien affcheidt , door- lopende als een grensfcheiding van deze beide Landen , te weten Syrieen Mefopotamie ; waar uit de Lezer de voortreffelyke Aardrykskune de van de Heilige natuurlyke Hiftorifchryver de Man Gods Mofes wederom klaar en on= derfcheidentlyk kan ontdekken, mitsgaders een koftelyke voorzegde waarheid in de belof= te van Godt aan Abraham gedaan, en dewel- ke hier van Mofes ftaat aangetekent, eer de- zelve noch volbragt was, te weten de be- zitting van ’t beloofde Land, en deszelfs Grenspaalen. 8. Wy vinden de Rivier Eupbrates zeer dik- _ wils gemelt in de heilige Bladeren, als (a) Alle plaatze, daar nwe voetzoole optreet, zal Ff uwe (a) Deuteronomium XI. 24, 448 Natuur-en Konft-Kabinet, uwe zyn: vande WOESTTNE ende den LIBANON, van de Riviere , de Riviere PHRATH, tot aande achterfte zee, zal uwe Landpale zyn. Deze achterfte Zee is de Middelandíche Zee, dewelke het beloofde Land befpoelt, en van Mofes zeer wel gekent is. De Rivier de Euphrates was zo algemeen bekent by de Aaloude Hebreërs, dat, als zy maar enkeld de RiviERE noemden, zy met nadruk de Riviere EuPrnRATES daar door verftonden , als by voorbeeld: (a) Ez- de hy heerfchede over alle Koningen van de Rí- wiere, tot aan het land der Philiflynen , ende tot aan de Landpaalen van Egypten;, door dee ze Schriftuur-text , dewelke van de Heerfchap- py van Salomon {preekt , zien wy ook de be- lofte, aan de Patriarch Abraham gedaan, volbragt. Ao Daar de EurnraAreEs Syriez befpoelt, en naaft aan ’t Heilige Land is, zyn deszelfs Boorden met Steenrotzen bezet, waar van wy zelfs ook eenig bewys konnen vinden in de Heilige Bladeren, (4) Doe gefchiede des HEEREN woord ten tweedenmaal tot my, zeggende : Neemt den gordel, dien gy gekocht bebt, die aan nwe lendenen 1s, ende maakt u op, ende gaat henen na den PHRATH, ende wverfteekt dien aldaar in de kloven eener STEENRO7ZE. Zo ging ik benen, ende wverftak dien by den PHRATH: gelyk als de HEERE my geboden hadde. Het gefchiede nu (a 2 Chronicor. IX, 26, \6) Feremie XIIL 3. 4. 5. 6, 7. Mey en Juny 1719. 449 mu ten einde van veele dagen, dat de HEE- RE tot my zeide; maakt nop, gaat henenna den PHRATH, ende neemt den Gordel van daar, dien ik u geboden hebbe aldaar te ver- fleken. Zo ging ik na den PHRATH, ende groef, ende nam de gordel van de plaatze ‚al. waar ik die verfteken hadde: ende ziet de gora del was verdorven, en dochte nergens toe. so. _ Het is geen wonder, dat de Rivier Eu- PHRATES zo algemeen bekent was by de aaloude Fooden. 1. Omdat dezelve al haar Land in tegenftelling van de Zee als befloor. En 2. om de onmetelyke grootheid van de- ze Rivier, voor dewelke dezelve niet alleen by de Foodfche Volkeren, maar by veel an- dere aaloude Natter toemruchtig is gewor- den. De EuPrHRrATES word zelfs op veel plaatzen in de Heilige Bladeren de groote EurnHRrATES, of de groote Rivier Eu- PHRATES genaamt, als byjvoorbeeld. (4) Zeggende tot den Zesden Engel, die de ba- zuine hadde, ontbindt de vier Engelen, die gebonden zyn by de GROOTE RIVIERE LUPHRATES. Ziet ook Gezefis XV. vers 18. van my te voren aangehaalt ; en de aan- fÍpraak van Mofes aan de Kinderen Myraëls e= ven voor zyn fterfdag, en even voor denin- tocht in het beloofde Land. De (4) H&EE- _ RE onze Godt {prak tot ons aan HOREB, zeggende: Zy zyt lang genoeg by deze berg ait IP Ze- (a) Openbaringe Sohantis, Kap, IX. versi4. Ziet ‚eok Kap. XVL. vers 12. (6) Deuteronomium 1. 6. 7. va aso Natuur-en Konff-Kabinet, ebleven. Keert u, ende vertrekt, ende gaat in het gebergte der Amortten, ende tot alle haare gebuuren, in't vlakke veld, op het ge- bergte, ende in de leegte, ende int zuiden, ende aan de haven der zee: (a) het land der CANAANITEN , ende den Libanon, tot aan die GROOTE RIVIER, de Riviere PHRATH. Waar uit te gelyk blykt, dat Godt aan de Kinderen Afraëls zelfs de Rivier EurPHrATES als een Scheid-paal of grens- fcheiding van het beloofde Land geftelt heeft, gelyk ook beveftigt word door het volgende. (4) Alle plaatze, daar u lieder voetzole op treeden zal, hebbe ik u gegeven: gelyk als ik tot Mofe gefproken hebbe. Van de woe= flyne ende dezen Libanon af, tot aan de GROOTE RIVIERE ‚de Riviere PHRATH, het ganfche land der Hethiten, ende tot aan de groote zee, tegen den ondergang der zon- ne zal ulieder landpale zyn. sr, In veelderhande Oorlogen, daar in de hei- lige Bladeren vangemelt word , zien wy de Rivier Euphrates aangetekent alseen perk der overwonne of beftrede Landen, gelyk in de oorlog van Pharao Necho Koning van Egypten : (c) Ia zyne dagen toog Pharao Necho de Koning van Egypten op tegen den Koning van Affyrien, naaeriviere PHRATH. Endeop eenander plaats, (d) De Kozing na van (a) Te weten de Middelandíche Zee, (4) Fofua 1. 3. 4. €) 2 Koxingen kap. XXIII. vers 29, 1) akKoningen kap. XXIV. vers 7. Mey en Funy 1719. 451 van Egypten en toog voortaan niet meer uit, zyn land : want de Koning van Babel had- „de van de Riviere van Egypten af, tot aan de Riviere PHRATH, ingenomen al dat dà Konings van Egypten was. De EurHra- TEs word in de benamingen en verdeelingen der Landfchappen der Stammen ook zeer dikwils aangemerkt ‚ en genoemt in de Hei- lige Bladeren, mitsgaders in de oorlogen en veldflagen van de Koning David, gevoert te= gens de Philiflynen, de Moabiten , de Koning van Zaba, de Syriers en de Edomiten, 52. De EuPHrATES is zulk een beroemde _ Vloed in de H. Schrift, dat by de voornaam- _ fte gevallen, die zelfs gebeurt zyn onder de Koningen, dewelke meerder of minder Na- buuren waren van de Jooden, dezelve ge- noemt of gemelt word, als ook de Rivier de Tieris. Getuige hier van is de ver- maarde flag , in dewelke NeEBucHoDpDo- __soR Koning van Affyrien ARPHAXAD Koning van Meden overwon, gelyk gefchre- ven ftaat. (a) NEBUCHODONOSOR Ko- ning van Aflyrien, en dewelke regeerde in NINIVE eea zeer groote Stad, heeft gefla- gen tegen ARPHAXAD : en heeft hem ge- vangen in het groote veld, het welke Ragan genaamt wierd, omtrent den EUPHRAAT en de TIGRIS. Op dezelve wyze verhaalt Feremias de groote Veldflag aan de Euphra- tes , door Nebucadnezar tegen de Koning CN di: van (a) Wid. inter Apocryph. Lib. Judith cap 1, verss. 452 Natuur-en Konft-Kabinet, van Egypten. (a) Het woord des HEE- REN, dat tot de Prophvet Jeremia gefchiet 15, tegens de Heidenen. Tegen Egypten : te- Zen ’t Heir van Pharao Necho Koning van — Egypten; dat aan de Riviere PHRATH by Carchemis was: dat Nebucadnezar, de Ko- ning van Babel, floeg. De fnelle en ontvliede niet, ende de Held ontkome niet: tegen het — noorden aanden oever der Riviere PHRATH zya ze geftruikelt ende gevallen. Ende Pro- „feet, dewelke deze zaak een werk des Hee- ren noemt, om de Hoogmoed des Konings van Egypten te dempen, en dezelve voor zyn ondaadente kaftyden, vervolgt: want de Heere HEERE der Heirfcharen heeft een flacht= offer in den lande van ’t Noorden aan de Rin viere PHRATH, 53: Í In veelderhande pina gevallen is de groote Vloed Euphrates in aanmerkinge ge= ‘komen by de Heilige Schryvers, gelyk by voorbeeld: (a) FEREMIA fchreef nu al het kwaad, dat over BABEL koomen zoude, in een boek. Ende JEREMIA zeide tot Sera- ja: als gy te Babel koomt, zo zult gy zien, ende lezen alle deze woorden. Ende zult zeg- gen; o HEERE! gy hebt over deze plaatze gefproken ; dat gyze zult nitroeyen, zo datter geen inwoonder in en zy, vanden menfche tot op het beeft, maar datzy worden zaltoteens wige woeftheden: Ende het zal gefchieden, als gy geeindigt zult hebben dit boek te le- zen; (a) Jeremia kap. XLVL. vers x. 2. 6. 10: 6) Feremsa kap. LI, vers 6o, Ór, 62. 63. _ Mey en Funy 1719. 453 zen; dan zult gy eenen fleen daar aan bin- den , ende werpen het in ’ midden des PHRATHS. 54: | De Beruchte en groote Vloed Eur HR A- TES is niet alleen zeer bekent geweeft by de aaloude Hebreërs; maar zelfs ook veel aaloude Griekfche en andere Wereld-en Land- befchryvers hebben van dezelve gefchreven. Alle koomen zy over een, dat de oorfprong van de Euphrates is van die Bergen in groot Armenien „omtrent de welke de Araxes, Pha- fis, en Zigris geboren worden. PLINIUS (a) zegt met ronde woorden, datde Araxes uit dezelve berg in Armenten geboren word, daar de Eupbrates van word voortgebragt , en dat de beginzelen van deze beide Vloeden omtrent zes duizend paffen van malkander leggen. STRABO noemt deze Berg, daar de EyPrHRATESEn ARAXES van voorte koomen, met naam en toenaam, te weten de Berg Anus. Ziet ook PLUTAR- CHUS, ARRIANUS, de Tafelen van Pro- LoMzuUS, dewelke in deze zaak de netfte Tafelen zyn. Zietook DioDoRUS Sicu- Lus, en noch eenige andere, SS: Opdat de Lezer een recht begrip van de vier Rivieren van Mofes zoude konnen krygen, zalik de EurHRATES, TiGRIS,PHA-. sis, en de ARAXES befchryven, zo als dezelve in Armenien geboren worden, bene- Ef 4 vens (4) Lib. VI. Cap. 9. __ 454 Natuur-en Konft-Kabinet, vens haar loop, en de Landen, door dewel- ke zy vloeyen, of dewelke zy befproeyen of befpoelen; op dat de Lezer zelfs mag oordee- len , of wy met eenige waarfchynlykheid groot Armenien voor de Stantplaats van ’% Paradys moogenhouden, en deze vier Vloe- den voor de vier Hoofd-vloeden, daar /Mofes van fpreekt. 56. Niemand kan van Armenien , noch ook van deze vier Hoofd-vloeden een recht denk- beeld verkrygen, dewelke niet eenige kennif- fe van dat gedeelte der Wereld, dat wy A- S1A noemen, verkregen heeft. Zelfs is de zeer naauwkeurige kennifle van AsrA zo noodzakelyk, dat wy zonder dezelve de na- tuurlyke Hiftorien, en de zaaken der Natuur, dewelke in de Bybel gemelt worden , niet kon- nen verltaan. . 57: Asra (zegt (a) een treffelyk Wereld-bee fchryver) is boven alle andere Wereldsdee- len van Godt zelfs uitverkorengeweelt, om zyn voornaamfte Wonderdaaden , Werken en zichtbaare Tekens onder de Menfchen uitte voeren. Godt heeft zyne Godfípraaken al- daar door de mond zyner Propheten doen verkondigen, zyne Wetten voor zyn volk uitgereikt aan ZMofes. Asia is de gelukki- ge Moeder en Voedfter der Patriarchen en Heilige Oudvaders, en der Heilige Apofte- len, ja zelfs van Jefus Chriftus, Astra is de (a) Ziet de la Croix Relation univerfelle de l'A- fe. en Philippi Cluwerii Summa Afse Deftriptio, ” _Mey en Funy-171g. 455 ‚de plaats, daar Godt zyn eerfte volkplantin= gen heeft gelieven te (tellen , om van de- zelve voort te doen koomen alle Volkeren _ van de ganfchen aardbodem. In Asta zyn gegrontvelt de oudíte en grootíte Monarchien en Alleenheerfchappyen van de geheelen À KN hij { 8 _Aardbodem. Ouwelings hebben (zo veel als aan ons bekent is) alle T'ucht-oefeningen, Wetten, Zeden, Wetenfchappen, alle Kon- ften , alle Handwerken , en overheerlyke Konft-ftukken in Asra haar oorfprong ge- nomen, want Egypten is voor dezen mede Onder Asta gerekent. De waare Gods- Ô dienft, en alderhande Hoofd-Godsdienften, en meeft-verfchillende Religien zyn meeft al- le in Asra eerft begonnen. Het Heidendom, het Fodendom, het waarachtig Chriftendom , het Mabumetaanfch Geloof, waar anders als uit Asta? Waar heeft het Godt zelfs be- haagt op deze Wereld te verfchynen, alsin Asra? Het is waar, dat zommige der Hei- lige Apoftelen de Gaaven des Geefltes wel heb- ben uitgedeelt aan eenige randen van Europa en eenige Eilanden , maar immers meeft alles in of omtrent As1iE, of naaft gelege Landen van Europa, naby Afia als Griekenland, Enz. | 58. | „ De voortreffelykfte Aardryks-befchryvers bepaalen Asta op-de volgende wyze: De bekende Einden van Afia zyn aan ’t noorden de Scythifche Oceaan (anders genaamt de Ys-zee of Tartarifche Zee, of by anderede Noordzee , van dewelke wy zeer weinig Ff 5 ken- . 456 Natuur-en Konft- Kabinet, kenniffe hebben,) aan ’t Ooften de Ooftelyke — Zee, (dewelke ook genaamt word de Sinee- fche en Japoneefche Zee, omdat zy de Boor- den dezer Landen befpoelt,) aaz ’t Zuiden de Indiaanfche Zee; aan ’t Weften de Zee- boezem, dewelke tuf]chen Afia en Africa in= fchiet , gewoonlyk het Roode Meir, of ook wel de - Arabifche Zeeboezem genaamt, benevens de Landengte, of Ifbhmus, die tuf= fchen dit zo genaamde Roode Meir en Mid- delandfche Zee inlegt , benevens deze zelfde Zee, daar zy de Syrifche of Phenicifche Zee genaamt word, en noch vorder de zelfde Zee, daar zy de LEgefche Zee of de Archipel ge- naamt word, vlveyende tuffchen het eigent- lyke Afia, en Macedonien en Griekenland. Voegt hier aan ’t Weften noch by de Pre. outts , zynde een Zeeboezem, dewelke uit de Middelandfche Zeefchiet, anderzins Mar di Marmorà genaamt, zynde een Boezem tuffchen Europa en Afia infchietende, oftuf- fchen klein Afra en Zhracien by Conftanti- nopolen , daar hy door de Thracifche Bospho- rus in Pont Euxin fchiet, als ook niede aan dezelfde Wefter-Eindpaalen van Afia, de Pon- tus zelfs of de Pont Euxin, daar de Prepon- #15 invalt, anderzinsde Zwarte Zee genaamt, daarik datelyk van {prak ; mitsgaders noch het Meestis Metr, benevens de Vloedof Rivier Ta- nats, anders de Dor genaamt, een zeer groote Rivier, dewelke het Europifche Sarmatien van het Aftatifche affcheidt, zyn oorfprong nee- mende uit de Grenspaalen der Mofcoviten, en voortvloeyende, tot dat hy met een grooten over- Mey en Funy 1719. 457 overvloed zyn Water in het Meotis Meir Ontlafl, zynde ouwelings aldaar de fcheiding- flroom tuflchen Europa en Afia. 59. Het Gedeelte van de Wereld, het welke wy Âsra noemen, is van een ongeiooflyke grootte. De Schryvers koomen over een, dat Aster over de dertien hondert Duitfche My- len lang is,en twaalfhondert en twintig Duitfche Mylen breedt. Als wy onze aan- dacht laaten gaan op deze grouwzame groote brok Lands , is het niet te verwonderen , dat in dit gedeelte vande Wereld een groote menig- te groote Koningryken , en onbedenkelyk veel en verfcheide Landfchappen gevonden wor- den. Ik zal dezelve hier. niet befchryven, maar van ’t eene en ’ andere maar een korte en klaare Schets geven, op dat myn Lezer te beter zal konnen begrypen, alles dat ik na dezen van de geheele Hebreeuwfthe natuurlyke Hiftorikunde, en nu en hier na in ’t byzon- der van de Kennifle des, WaArTeERs by de aaloude Hebreërs, en haare Voorzaaten en Schryvers gemelt en geweten, zal mededee- len. : 6o. Voor dezen wierd Egypten mede onder Afia gerekent, en daar nu Afia van Africa door ’t Roode Meir word afgefcheiden, wierd door Plinius en andere Afia van Africa gefchei- den door de N4/, en dus dát gedeelte van E- gypten, dat over de Ny/legt, te weten na de Arabifche zyde, onder Afia geftelt, hoewel echter ouwelings Prolomeas de Arabifcbe Zee- boe- 458 Natuur-en Konft-Kabinet, boezem of ’t Rode Meir aan die zydealreets — $ jp tot een {cheiding tuffchen Afia en Africa geftelt heeft. Ót. Alle de groote of mindere Vloeden en Rí- vieren, dewelke haar aan alle kanten in de verfcheide Zeën, dewelke Af/ia overal om- ringen, ontlaften, onderftellen meeft altyd groote Bergen, door welker afwateringen in deze Landen, en overal meeft alle Vloeden op deze Wereld geboren worden; daarom oordeel ik het zeer noodzakelyk vooriemant, die de Vloeden, Rivieren, Meiren en Wa- teren , benevens haar verfcheidenheid, ver- fcheiden aard eu hoedanigheden begeert te kennen, dat hy eerít kenniffe heeft van de Bergen , Rotzen , en grouwzaame hooge Landen, daar de Vloeden uit geboren wor= den. 62," De Bergen, dewelke in Asia gevon- den worden, zyn van een ongelooflyke uit geftrektheid, hoogte, grootte, en ontelbaa- re menigte; dog zy worden alle, omdat zy regels-gewys leggen en voortfchieten , tot zeer weinige Naamen gebragt. Als wy de- zelve in het algemeen aanmerken, konnen wy ons een denkbeeld vormen, in het wel- ke wy als in eene opflag en met eene naam het meefte gedeelte der Bergen van ASIA begrypen. Alsby voorbeeld: De Berg, T Au- Rus is de grouwzaamfte en de groot{te Berg van geheel Afie , en (als ik hetzeggen mag) de aldergroottle berg van de geheelen Aardbo- dem, n EZ Mey en Juny 1719. 459 dem. Ik wil nu juift niet (taan op deszelfs Hoogte, hoewel die op veele plaatzen onge- looflyk is , maar op deszelfs vreeflyke uit- geftrektheid door geheel Afte. Hetis een be- kende zaak, dat de ATLAS in AFRICA een ongeloofiyke groote regel Bergen uit- maakt ;dat de Bergen van PERu en CHirti in AMERICA grouwzaam hoog, wyd uit- geftrekt, en lang zyn van regels ; dat de regelen van den Haarts-of Erts- Berg in Duitfchland, de Alpes in Italien, de Bergen in Zwitzerland, de Pirincêa tu{lchen Vrankryk en Spanjen, veel uitftekende groote en lange regels Ber- gen zyn, maar geen van alle dezelve kan haalen tegens de grouwzaame regels Bergen, met al haar uitfpringende zytakken , dewelke in Asie onder een algemeene naam de Berg Taurus genaamt worden. , 63. De Berg Taurus heeft zyn begin in het Wetten van Lycra, aan de Middelandfche Zee, een Landfíchap , dat nu over de drie hon- dert jaaren onder ’t Gebiedt van den Groo- ten Heer heeft geftaan , en hedendaags Àt- DINEL Li word genaamt; van daar. gaat de berg Taurus voort door geheel Afia, van het eften totaan het Ooften, entot de uiterfte grenspaalen van het Keyzerryk Caray, zelfs boven SiNA, het welk een ongelooflyke lengte is. Dus van het Wetten naar ’t Oo- ften voortgaande, werpt de Berg Zauras een zeer groot getal wederzydze zytakken of zy= regels Bergen uit, zo wel na het Noorden door 460 _ Natuur-en Konft-Kabinet; door geheel Zartarien, als na de zuidelyke. Landen van Affa. 64. De Berg Taurus heeft op verfcheide plaat- zen, en in verfcheide Landen, ook verfchei- de naamen, na de plaatzen, dewelke hy of doorpafleert , of aan dewelke hy-zyne zy- takken en wederzydzearmen, en uitfpringen- de regels en bogten uïtreikt, als by voor= beeld in Lycta (volgens de aantekeningen van verfcheide Aardryks-befchryvers) word de Berg Taarus de Berg CGRAGUS genaamt; in Pampbylia is deszelfs naam CoORACE- SIUS en SARPEDON; in Cilicia behoudt hy de naam van Zaurus ; in klein Armenien word hy den Zegez-taurus genaamt; in groot Ar- menien word de Berg Zauraus genaamt op de eene plaats P ARIEDRUS, op de andere plaats GOoRDIEUS, en wederom op een andere plaats in groot Armenten Moscuivs; in Syrie draagt hy de naam van de Berg À- MANuS; in Mefopotamite de Berg CH ABO- RAS; en op de grenspaalen tuffchen Mefo- potamie en groot Armenie de Berg Nip u A- TES; in Colchis draagt de berg Taurus de naam vande Berg CoRAXIicUSs; in dbersa en in Albaxia heeft die zelfde Berg de naam vande CAUCASUS; in Meden ZAGRUS; in de grenspaalen van het uiterfte Affyrie word hy de ORONTES , de JASONIUS, de CoroNus en de CHOATRAS ge- naamt; in Parthen aan ’t zuiden PARACHOA- TRAS, aan’t ooften MASDORANUS; inCarmanie hiet de Berg Taarus de STR ON- GY- Mey en Funy 1719. 461 Gyros; in Ayrcanie de CORONUS, als > op de grenzen van Affyrien, in Margiana heeft de Taurus de naam van de Berg Sa- RipHus3 in Bafrien word hy PAROPA- Mi sus genaamt; in het onmeetbaar groote Land Scythie of groot Zartarie de Berg Im auss tuflchen Scythien en Lydien word de Berg Taurus de Emopus genaamt, gelyk de Lezer by de Schryvers kan na- zien. 65. De voortreffelyke Aardryks-befchryver (a) Philippus Cluvertas vegt van de Zaurus, dat dezelve de aldergroot{te Berg van den gehee- len Aardbodem is; dat dezelve zyn oorfprong neemt van de boorden der Pamphylifche Zee, by of over de Chelidonifche Eilanden begin- nende,en van het Wetten voortgaande tot in het uiterfte ooften van Zartarie, en de uiter- fte Einden der Zudien eindigt, zynde byna de geheele lengte van Afia. De Zaurus verdeelt Afia in twee deelen; het gedeelte van Afia van den Zaurus naar het Noorden word 4- fia binnen den Taurus genaamt, en het an- dere gedeelte van Afia naar het Zuiden aan de andere zyde van den Zauras word Afia buiten den Taurus genaamt, Daar de kortfte en de rechte lyn der Zaz- rus gemeten is, is dezelve volgens Ptolo- meus een duizend achthondert en acht en tach= (a) vid. Philippi Cluwerii introduëtio in univer. fam Geographiam tam Veterem quam Novam, Lib. _ PV. Cap, xix, 462 Natuur-en Konft-Kabinet , tachtig Franfche mylen lang, het weike wei- nig verfcheelt van de lengte, (a) dewelke Strabo aan de Zauras toe-eigent, namentlyk vyf en veertig duizend Stadien, dewelke uit- maaken 1875. Franfche mylen, elke my! beftaande uit vier en twintig Stadien, of uit drie duizend Geomertrifche treden of paflen, Als wy nû in aanmerkinge neemen, dat de Berg Zaurus nooit lyn-recht door Afia loopt, maar met zeer groote bogtenen halve maans- gewyzelinien, (noch onaangemerkt zyne ter wederzyden breede uitfpringende takken) zou- den wy op die wyze (de bogtige Lyn van den Zaurus tot een rechte gebragt) de lengte van den Zaurus bevinden, meer als drie dui= zend Franfche mylen , elke myl van drie dui- zend treden. 67. De breedte van den Zaurus is zeer onge- Iyk , maar op zommige plaatzen drie duizend Stadien of 125 Franfche mylen, maar opan= dere plaatzen wederom minder breedt. De Bergtoppen en hoogtens van den TAurus zyn ook zeer ongelyk , want dat gedeelte van den Zaurgs, het welkewy de Caucafus noe- men , is op zommige plaatzen zeer hoog. De zyde van den T Aurus, dewelke na * Zuiden legt, iszeer warm en verhit door de Zon, maar dekant van den T Auaus, ‚ na (a) Videentur Tabule Ptolomei Afie. Stra. bo deSitu Orbis. Pomponius Mela, &” plures alii, Prefertim Afie Defcripsio dnonymi, editaP arifdis z656, in Folio, Mey en Juny 1719.” 463 na ’t noorden is zeer guur , en word ge- weldig gebeukt van de winden, dikwils koud en omgort met Sneeuw, op veel plaatzen „onvruchtbaar, onbewoont „en een fchuilhoek en teelneft voor alderhande wilde bofch-bee- {ten ; behalven dat de noordzyde van den Taurus zeer overvloedig isin ’t voortbrengen van Herten, daar de Zaurus ook by de Schry- vers vermaart door is, 68: E De Plaatzen, (a) daar de Berg Taurus is gefcheurt door opgefplete rotzen en toppen, worden by de aaloude Wereld-befchry- vers de Poorten of Doorgangen van den Zax- ras genaamt; deze engtens worden by de aaloude Schryvers menigmaal befchreven. De eerfte Poort van den TAURUS, zegt Strabo „is, door dewelke men kan doortrekken uit Lycia tot in Pamphilta. By Phafelides aan de zeekant (zegt Strabo) zyn deze engtens of poorten van den Zaaras, door de welke Alexander de Groote zyn Leger ge- leide. De tweede Poort van den Zaxrus is in dat gedeelte van Pamphilia of’t hedendaag- ze Turkfche Caramanie, door de welke een doorgang is van Mylias, een Landfchap en ook een vermaarde Stad van Pamph:lia, zelfs aan de Middelandfche Zee. De derde Poort of enge doorgang van den T Aurus word genaamt de Poort van Celica, omdat door deze engte alles gevoert word, wat uit Cappadocie , Galatie, Lydie en Phrygie in Cilicie gebragt word. Dit Cilicie is nu Gg \ het (a) Vid, Libercitasus, five AftaDeftriptio, 464 Natuur-en Konft-Kabinet, het eigentlyke Caramante der Turken, hoe- wel anderzins Caramanie in een brede bete- kenis in zich bevat Cilicie, Pamphilie, Pifi. die, en het zuider deel van Cappadocie, Stra- bo, Diodorus Sieulus en andere befchryven deze poort naauwkeurig , derzelver lengte, breedte en diepte ; hier is de beroemde muur van Semiramis, en de doortocht van Cyrus en Alexander de Groot. De derde Poort van den Taurus opent en baant de weg door den Zanrus uit Celicie na Syrie en na Armenie, en word in’ gemeen de Poorten van $y- rien genaamt. Deze doortocht is zeer bezet met Rotzen, en door een zeer kleine magt te bezetten, en de aanvallen te beletten. De wierde Poort van den Taurus isde Poort, door de welke gereift word uit Af/yrie in Medenideze Poort is in de Berg Zagrius,en word van Sfrabo de Poort van Meden, en van Ptolomeus de Poort van Zagrigenaamt. De vyfde Poort is de Cafpifche Poort, deze baant de weg tuf- fchen Meden en Parthen, en is zeven duizend treden in de lengte, dat is byna derdehalf Franfche myl, daar zy zeer eng is, en door menfehen handen gemaakt. Aan weêrzyden zyn de rotzen doorzaait met zoutimynen of Sal Gemma, het welk gedurig nederdruipt, en naderhand wederom als Ys te zamen ftremt. (a) Dionyfins noemt dezelvede Sleutel van 4- fie, De zesde Poort van den Zaurus legt door de Zoeri/che Gebergtens, en word me- de (a) Vid. afie Deftriptio. Strabo, Ptolomeus, Soli- aus, Plinias, Dionyfeus, Procopius Gre. Mey en Juny 1719. 465 __de-de Cafpifthe Poort genaamt van Procopius | 6 ef Behalven deze Doortochten of Poorten van den Zauras, zyn inden Berg Zaurus noch zeer veel andere Doortochten en Poorten, als by voorbeeld : daar de Berg Zaurus de Caucafùs genaamt word, by Albanten, Golchis, Ibe- rien of Georgien ent. als ook de Poorten en Doortochten , dewelke gevonden worden, daar de Berg Zaurus de IMAUS genaamt word, aan de uiterfte Einden van Afie, en veele andere, daar ik tegenwoordig niet van zal melden. 70. Op dat nu de Lezer een klaar Denk- beeld zoude konnen krygen van deviergroo- 7abula te Water-vloeden, dewelke haar oorfprong 7. krygen uit de Vloed van den Hof in Eden of het Paradys, daar Mofes van fpreekt , heb- be ik uit de Tafelen van Peolomeus, en onder dezelve uit de derde en vierde Tafel van Afia, een nieuw Laand-kaartje gemaakt en laten (nyden ; ziet Tabula V‚in het welke klaar uitgebeeldt worden de vier groote Rivieren. 1. De Phafis. 2. De Araxes. 3. De Eu. pbrates… En 4. de 7igris; daar zy haar oor- __{prong neemen in groot Armenien uit de Berg _Zaaurus, en daar zy eindigen in de Pont Eu- xin, in de Cafpifche Zee, en in de Golf van Perfien, benevens de loop , voortgang, ‘bogten en kronkels van elke Rivier. 7u ___ In deze Kaart zien wy de Rivier Pt Ae S1s zyn oorfprong neemen, uit dat gedeel- Gg 2 te x e 466 __Natuur- en Konft-Kabinet, te van den grooten Berg Taurus , wel- ke Ptolomeus den berg Paryardes noemt, en wy zien deze Rivier Phafis voortgaan door een gedeelte van groot Armenrien, tuf- fchen. Cappadscie en lberie , en door een gedeelte van Colchis , tot hy zich ont- laft in de Pont Euxin of Zwarte Zee, by een plaats ouwelings Phafis genaamt. 72. Insgelyks zien wy in dezelve Tatel de Rí- vier ÂRAXES zyn oorfprong neemen op drie verfcheide plaatzen uit de zelfde Bergen Paryardes , daar wy dezedrietakken zien ver- enigen by Artaxata, van waar hy een bogt maakt, tot daar hy een meertje uitwerpt, en voortgaande een tak ontvangt van de vermaarde Rivier Cyrus , totdat hy eindelyk zich ontlaft in de Cafpijche Zee, loopende door dat gedeelte van groot Armenien, het welke tuffchen Albanie en Meden in- fchiet. rER Ten derden zien ds in de zelfde Tafel of Kaart, dewelke hier achter bygevoegt is, de grooten en ontzachelyken Vloed EuPnmra- TES of Phrath, zyn oorfprong neemende uit dezelfde Bergen Paryardes, met drie tak- ken of beginzels , dewelkezich verenigen om- trent CHASIRA, van waar de Eupbrates loopt tot aan SINIBRA, daar hy met een bogt affchiet tot aan X1MARA, alwaar hy van de Berg Abos een groote zytak ontvangt, Ct welk dereden is, dat zommige de oorfprong van den Euphraat aan de Berg Abos geftelt heb- } ben) * Mey en Juny 1719. 467 ben)en weder voortloopt'tot aan Mefopotamien, fcheidende dus groot en klein Armezte van malkanderen, tot aan S1AVANA, endoor- loopende tuffchen de groote Bergen NipHa- TES en AMANUS, Takken van den grouw- zaamen Berg Taurus, gaat hy met veel kron- kelende bogten voort tu{lchen Syrie en Me- fopotamie tot aan T KAPSACUS, daar hy zo vlak van grond is, dat hy te paard zom- tydsdoorwaadbaar is. Van Zhapzacus, daar hy Syrie verlaat, gaat hy wederom met zeer _ veel groote bogten en kronkels tuffchen Me- fopotamie en woelt Arabie voort, tot aan de groote Bergen, dewelke Chaldea, of dat ge= deelte van Babylouien, het welk Cu a L- D&A genaamt is, affcheiden van woeft 4- rabien , beooften Belginea; deze regel Chal- deeuwfche Bergen gevoegt by het overige van den Eupbrates , daar hy weder voortvloeit tuflchen Babylonien en Mefopotamien, fchei- den Babylonten van woelt Arabien en Mefo- potamien af, tot dat eindelyk de Eupbhrates by SELEUCIA inde groote Rivier of Vloed de Zigris valt, de welke hier, tuffchen Afy- rien en Mefopatamiten doorvloeyende,koomt nederfchieten. De Trieris en EurnHra- TES by SELEUCIA in malkander gefmol- ten zynde, vloeyen te zamen, dog onder de naam van Zigris, tot aan de oude) Stad Asta, (zommige noemen dit gedeelte de Pafitigris)daar zy haar wederom in tweevloe- ‚ denverfpreiden, gaande deeene ooftelyk ende andere weftelyk , om haare wateren in de Zee- boezem of Golf van Perfien te ontlatten, Gg 3 uit- 468 Natuur-en Konft-Kabinet, uitmakende het Eiland, daar de oude Stad Teredon geplaatft word , terwyl door deze ooftelyke armende verenigde Vloed , van Se- leucia af tot aan de Perfiaanfche golf, Baby- lonien word afgefcheiden van Suf/taza, waar door het Landíchap Babylonien een zeer na- tuurlyke fterkte voor de aanvallen van de 4- rabieren en andere Volkeren hadde; worden- de omringt van de Arabifche Bergen, van de Euphrates, van de Tigris, en van de Golf van Perfien, in een groote rykdom van goed, vet en vruchtbaar Land, veel Rivieren , en een Zee of Golf van de Zee. 74. Wat de kronkel belangt, dewelkede Eupbrates maakt by de Stad Babel, als ook de Moeraflen en Waterleidingen , en Meiren by VorceEsiaA en BARSITA, alsookde Koninglyke Vloed, loopende uit de Eupbrates door de Stad Babel, tot dat dezelve by Apamea in de verenigde Zigris valt ; deze alle zyn meeft door menfchen arbeid en het vermogen der aaloude Koningen gemaakt. (eh Ten vierden zien wy, dat Ptolomeus de oorfprong van de Tigris mede in groot Ar» menien ftelt, by het meir Zhofpitis , gelegen aan de Gordifche Bergen, by de Stad Zhofpia, en uit de afwateringen van de grouwzaame bergen van den grooten 7 aurus , hier byzon- derlyk Niphates genaamt. De Zigris hier van daan voortvloeyende door een wyde valey vande Bergen NiPHATEs, verfpreidt zyn voortgang en loop tuffchen Af/yrie en Mefo- Par Mey en Funy 1719. 469 potamie , terwyl hy uit Afyrie de Vloed Ly- eus, de Vloed Caprus, en de Vloed Gorgus ontvangt, eu met overvloed van water vande zelfde Bergen, Niphates afltroomende, ver- rykt word, en by Seleucta de Eupbrates ont- vangende , loopt hy met deze verenigden boezem, en ontlaft zich in de Golf vanPerfieg. 76. Alhoewel ik noch niemant anders in de We- reld kan weeten „of deze vier Rivieren de vier Vloeden zyn , daar ZMofes van fpreekt; als mede of de Stantplaats van het Paradys ge- weelt is in groot (a) Armenie,na’t gevoelen van de onbekendeSchryver derBefchryving vandf/ie, een Boek het welk tot Parys dooreen geleert Man zonder naam is uitgegeven iz Folio in ’ jaar 1656. „en opgedragen aanC briftszak onin- gin van Zweden, en het welk by de voor- treffelyke Reland zeer naauwkeurig gelezen moet-zyn; ten minften. heeft die groote Man deze onbekenden Auteur in veel gedachten verllandiglyk gevolgt. Of de Stantplaats van ’tParadys geweeft is in (2) Babylounten, na’t ge- voelen van Calvizus; of nader aan de Perfi- fche Golf in Babylonten , nade gedachten van (ec) Huetius : Alhoewel, zegge ik , zulks voor ons altyd onbekent zal zyn, is ons echter aan de kennifle dezer Landen, Bergen en Vloe- den ten hoogften gelegen, in het onderzoek vande Kennifle, dewelke de aaloude Hebreërs en haare Voorzaaten gehad hebben van de Natuurlyke Hiftorien, Penda „Kon- ften, Handwerken, en. van de „Natuurlyke G5 4 Zaa- (4) Ziet Tabula V.(b) Zier Tabula V.(c) Ziet Tabula V. Tab. V. 470 Natuur-en Konff-Kabinet , Zaaken , en byzonder van het WATER, daar ik nu van fpreeke. 7. Ik hebbe voor del getoont, hoe algemeen de Rivier de EurnrATES by de aaloude Hebreërs bekent was , en gelooft ook dit zelfde, aandachtige Lezer, van de groote Ri- vier de Tieris, gelyk veele Schriftuur- plaatzen bewyzen, behalven dat ook de Lan- den, daar zy haar oorfprong hebben en door- fpoelen, by na overal in de Schriftuur ge- - melt worden. Dit is dereden, datik tot op- heldering van de natuurlyke Hiftorikunde van het WATER, by de aaloude Hebreërs en haar eerfte Voorzaaren,by deze Vloeden in haar oorfprong zal opklimmen, en een klaarder „ontwerp van Armenie enz. geven. 78. Wy hebben al zeer veel reden, om Ar- menien boven alle de Landen des Aardryks te achten. 1. Omdat het zeer waarfchyn- lyk is, dat Godt Adam en Eva daar eerft gefchapen heeft, en in het Paradys geftelt ; want het Paradys was aan de oorfprong der vier Rivieren, Als-wy nu maar eene Rivier van de vier onfeilbaar en zekerlyk weeten , heb- ben wyeenklaare kennifle, dat aan deszelfs oorfprong het Paradys issgeweeft;maar wy zyn overtuigt (en niemant in de wereld durft zulks ontkennen ) in de kennifle van eene Rivier, te weten de PHRATH, zynde ouwelings Ee ZES Mey en Funy 1719. 471 zelfs noch hedendaags de naam van de Ex= pbrates;, op welke plaats volgens dit bewysftuk het Paradys dan ten minften. mede moet ge- weeft zyn, laat ik aan het oordeel van de recht- zinnige Lezer. 79. De tweede Reden 4 waarom de kenniffe van Armenie by ons hooglyk getracht moet worden, is, dat het aan Godt nade zond- vloed behaagde, dit Land boven alle tever- kiezen, om de Wereld wederom te bevol- ken. Als ook, dat de eerfte Godsdienft door Noach in dit Land is verricht. (a) Erde de Arke ruftede in de zevende maand, op den ze ventienden dag der maand , op de bergen van Ararat mmm Einde Noach bouwde den HEERE eenen Altaar, ende offerde brandofferen op dien altaar. Ik zal my niet ophouden met te be- wyzen, dat het woord ARARAT Arme- wien is, en de Bergen van Ararat de Taurus is, dewelke Armerien verfcheidentlyk door- kruift, dewyl zulks van andere genoeg bewe- zen is, en getoont, dat de Arke heeft moe- ten ruften op de hoogfte Berg, dewelke on- der die grouwzaame hooge takken van den Taurus, die de Cafpifche Bergen genaamt worden, boven alle andere uitftak , zyndede- ze Cafpifche Bergen een fcheiding tuflchen Ar- menten en Meden. 80. Geheel Armenie word gedeelt in groot en klein Armenie, en word door de beruchte Vloed Eupbrates gefcheiden. Gg 5 Groot (a) Genefss VIII. 4. en- vers 20. 472 Natuur-en Konft-Kabinet, Groot Armenie is tegenswoordig ( volgens (a) Philippas Cluverius) in drie deelen verdeelt ; namentlyk in TuRCOMANIA, in PoPrur, en in CurDISTAN. Aan de noordzyde word Groot Armegnien ge- fcheiden door de Mofchifche Bergen van Co/- chis en van lberien, en door de Rivier Cyrus van Albanie; in ’tOoften daar heeft groot Ar= menie de Cafpifche Zee en de Cafpifche Ber- gen 5 in Zuiden vertoont zich een groote regel Bergen, die aldaar de naam van de Zaurus behouden, door de welke Armegien van Mefopotamien word afgefcheiden ; en noch een andere Regel van de Zaurus on-= der de naam van de Niphates, door dewel- ke Armenien mede in ’t Zuiden van Af/yrien gefcheiden word; in *t Weften word groot Armenten van klein Armenien afgefcheiden, en groot Armenten word als midden doorge- klooft van een Tak van de Zaurus, dewelke de Zegentaurus word genaamt. Klein Ar- mene, *t welk nu PEecran en BosocH genaamt word, is aan de ooftzyde, daar de Vloed Euphrates, van groot Armenien ge- fcheiden, in’t Zuiden word befloten vanden Berg Amanus, In ’t Wetten en in ’ Noor- den word klein Armenier ingefloten van de Bergen Sordifsus, en word klein Armenien insgelyks doorklooft door de Zegentauras. Sr. Om nu wederom tot de Vloeden te koo- men , dewelke zommige Geleerde meenen voort (a) Vid, Introduit, in univerfam Geographiam dye, Mey en Funy 1719. 473 voort te koomen uit de Stantplaats van het Paradys, is onder andere de Vloed ARAXES, dewelke een oud Schryver zonder naam in zyn Befchryving van Afia oordeelt de G1- _HON van Mofes te zyn, en is in dit gevoe- len nagevolgt, door de voortreffelyke Madria= ‚aans Reland ; de voortgangen van deze Vloed heb ik befchreven. Deze Vloed Araxes gaat zeer zacht en langzaam door de breede Vel- den, en vlakke en zommige ondiepe gron- _ den van Armenten , deszelfs Wateren be- weegen zich op die Plaatzen en wyde Boor« den zo zacht, dat de Befchouwer dikwils ‚ niet kan ontdekken, waar henen de zelve worden bewogen, maar daar ze fteenachtige klippen en gronden overftroomen, en door de rotzen vernaauwt worden in haaren loop, maaken ze meer {nelheid, en menigmaal veel gedruis en geraas, gelyk in Ptolomeus , Pom- ponins Mela, Plinius , en een Befchryving van Afia door een onbekend Schryver , te zien is. Hedendaags word de Araxes in Ar- menien en byde Turken ARR’AS genaamt; en de Schryvers roemen elk om ’t zeerft deze vermaarde Vloed Araxes, zo om de helderheid en zuiverheid van deszelfs water , als om de vruchtbaarheid, dewelke hy me- de deelt aan de; landen in dar gedeelte van Armenten, dewelke hy tot aan de Cafpifche Zee bevochtigt, terwyl deszelfs Boorden al- lezins bekroont zyn met klaare en lommerry- ke Boomen en Boffchen , zomtyds met zeer vruchtbaare en ret boffchen bekranfte ber- gen. Szrg= 474 Natuur-en Konft-Kabinet, 82. Strabo (a) heeft zeer naauwkeurig van Ar- menien gefchreven, en beveftigt, dat de Vei- den en Landeryen, en Boorden van den A- RAXES de vruchtbaarfte en aangenaamfte van geheel Armenten zyn. Ik zal nu noch niet eens melden van de fchoone Steden en Plaatzen , dewelke ouwelings aan deszelfs Randen gevonden wierden. De Landen door Armenien , en voornamentlyk langs de Araxes, worden hedendaags gereift met Caravanen; want dewyl Armenien een gedurig Theater van den Oorlog is geweeft tu{fchen de T'ur- ken en Perfianen , legt Armenien deerlvk ver- woelt, wordendede Steden en Plaatzen meeft bewoont van Turken, onder wiens geweld Armenien meelt geheel is; als ook van eeni- ge Oude Armenifche Familien, en Armêni- Jche Kooplieden en Geeftelyke, dat alle Ar= menifche Chriftenen zyn; maar het Land en het grouwzaame Gebergte word bewoont van Kwrden, die Herders zyn onder ten- ten, dewelke van geite hair gemaakt worden, daar deze lieden onder leven, en met haar vee van de eene plaats op de andere gaan wei- den. Het geheele Luand hai Armenien word zeer gekwelt door derovende Arabieren , dewelke gewoon zyn door te dringen in alle verwoe- fte of verlate Landen, om de Inwoonderste kwellen, de Reizigers teberooven, haar eigen veete hoeden, en haar zelven met de jacht te ver- (a) Vid, Strabe Geozr. de Armenia: Mey en Funy 1719. 475 vermaaken ; deze lieden moogen tegenwoor- dig mede wel voor Inwoonders van Arme- sien gehouden worden , daar ontelbaare fchuil- hoeken in de'groote wilderniflen, en onuit- fprekelyke groote en veelvuldige bergen haar gelegentheid toegeven. Sgr sat î Ik heb in Tabula)’. (hier achter by gevoegt) ziet 7a- niet uitgedrukt alle deregels Bergen , dewelke zula 7. inArmenten gevonden worden , noch ook alle de Rivieren, dewelke van deze Bergen af{troo- men, als niet zeer tot myn oogmerk dienen- de; maar anderzins mag de Lezer wel ver- ftendigt worden, dat een groot getal Rivie- ren en Riviertjes zich hier en daar ter zyden in de Vloed Araxes ontlaften. 85. Fan Baptift van Tavernier, dewelke deze Landen boven alle andere Reizigers doorkruift heeft, verhaalt, dat de Bergen, daar heden- daags de Araxes uit voortkoomt, by de In- woonders de Berg Mizgol genaamt word. Dit is een Berg, zegt by, daar een groote menigte Bronnen uit voortkoomen, en daar de Expbrates aan de andere zyde uit voort koomt; de ARRAS, vervolgt hy, die vande Ouden ARAXxES genaamt wierd, heeft zyn oorfprong uit de Bergen aan de ooftzyde van die van Mingol, en ftroomt, na dat hy in veel bogten in Opper-Armenien omgeloopen heeft, daar hy van veel andere Rivieren ver- groot word; in de Cafpifche Zee. Dit 476 _ Natuur-en Konft-Kabinet, 86. Dit (a) geheele Land, het welk van de ri- vier Araxes, en van Hale andere, die daar in ftroomen, doorgefneden is, word byna Ì van geen andere dan van Chrifteven bewoont. De Mahometanen , die daar in klein geral ge- vonden worden, zyn zo waangelovig , dat zy niet van ’t water van eenige dezer Rivie- ren drinken , noch zich daar in waflchen, de- wyl zy dezelve onrein achten ‚ omdat zy door de Chriftenen gebruikt worden ; zy hebben putten en waterbakken voor hen in ’% byzon- der, % Tavernier verhaalt, dat deze Luanden zelfs in het voorjaar, als in Maart en April, veel door de fneeuw bedekt worden, dat de Men- fchen, die hier doorreizen met de karavanen ‚ge- noodzaakt zyn haar aangezicht met foerfe of zyde neusdoeken te bedekken, dewelke al- daar byzonderlyk toe gemaakt worden, om voor te koomen, dat haar oogen door de laftige fchemeringen van de alomleggende fheeuw niet bedorven worden ,. dat ander- zins dikwils gebeurt. Uit deze aanmerking kan befloten worden, dat de Wateren vande Araxes veel voortgebragt worden van gefmol- ten fnecuw, het welk veel verfchilt van het Water, dat uit enkelde regens voortgebragt word, dewyl het {neeuw- water veel fcherper is, voornamentlyk in het voorjaar. De e (4) Zier Tawerniers Reizen door Perfien,eerfte Boek tweede Hoofddeel. Kij P Mey en Juny 1719. 477 N 88. De Bogten en Kromtens van de Araxes koomen op zommige plaatzen zo kort op mal- kanderen, dat in de tweede dagreis van Hal/- karkara, de Araxes ‚na de waarneming van Ta- wernier, driemaal doorgewaad word ‚en inde volgende dag, zegt hy , noch een maal; be= halven dat de Reizigers zo menigmaal den Araxes moeten doorwaaden , vervolgt de karavane zeer lang haar weg langs de boor- den van de Araxes, wiens bergen zo wel als vlakke boordenalom van veel arme Armezi= fche Chriftenen bewoont worden , hoewel door geheel Armenien noch een zeer groot ge- tal Chriftenen verfpreidt woonen, dewyl de Aartsvader of Patriarch van Armenten noch zevenenveertig Aartsbiffchoppen onder zich heeft. Om een denkbeeld van groot Arme- nien mede te deelen, zo ten opzicht van des- zelfs veelvuldige en zeer hooge Bergen, als deszelfs Vlaktens, Valeyen, Rotzen, Ri- vieren, Watervallen, Beeken en Kreeken, zegt de Heer Tavernier, dat Armenien zeer wel overeen koomt met het befte en vrucht- baarfte gedeelte van ’ Land van Vaux in Zwitzerland. 8 Plutarchus raams inzyn Zraffaat over de Vloeden, veel wonderen en oude vertel- lingen van dezen Araxes, als onder andere van het Kruid Araxes, het welk verflenzen- de veel bloedt uitlaat, dat buiten twyfel de Meecrap of Rubia Tinlorum zal zyn, dewyl dezelve aan de Gafpifche Zee groeit: als ook van de 478 Natuur-en Konft-Kabinet, de zwartefteen Sicyonus, dewelkedaar groeit, — en daar zy ouwelings in die landen veel by-_ geloovigheid onder haar Offerhanden mede pleegden: als ook van een Boom, dewelke « overvloedig aan de Boorden van de Araxes — groeit, zeer gelyk met de Granaat-appel, en — dewelke overvloediglyk van die Appelen voort- brengen. Datnudezen ARAXES de Vloed — GrHoN van Mofes zoude zyn, oordeelt de — Heer Reland. 1. Omdatdezelvezynoorfprong — dicht by de oorfprong van de Eupbrates heeft. — En 2. om dat aan deszelfs boorden deCoffei _ of Cuffei gewoont hebben; en ZMofes ver- haalt , dat de Vloed Gihon het geheele Jand van Cus befproeide. Deze Cue: waren roofvogels, dewelke woonden en zich ont- hielden inde Cuflifche Bergen van Armenten , by de boorden van de Araxes, aan de kant van Meden, by de Cafpifche Zee, gelykde Heer Reland aantoont uit Appianus. | 0. De tweede Bie. Seele eenige geleer- de Lieden oordeelen een van de vier Rivie- ren des Paradys te zyn, van Mofes befchre- ven, ís de Phafis, daar ik te voren van ge- fproken hebbe, en dewelke zy oordeelen de Phifon te zyn van Mofes; en Colchis, daar de Phafis, uit Armenieu vloeiende, doorftrykt tot in de zwarte Zee, het Laudfchap Chavila van Mofes. (a) Arrtanus verhaalt van deze Rivier, uit eigen ondervinding, veelaanmer- kenswaardige zaaken. Van alle de Rivie- ren, zegt hy , dewelke my bekent zyn, is het (a) Vid. Arriani Periplus Ponti Euxini. nn ENE SE Mey en Jiúny 1719. 479 het‚„water van de Rivier Phafis hetalderlicht- {te , en daarenboven zeer onderfcheiden en veranderlyk van koleur; deszelfs lichtigheid (vervolgt hy ) kan iemant door de weegfchaal (tegens ander water) beproeven , en zelfs ook daar in, dat hy het zelve (in de Zwarte Zee vloeyende ) altyd zal zien boven dryven. Als iemant het water van de Rivier Phafis uit het oppervlak van de Vloed fchept, zal hy het zelve zeer zoet en verfch bevinden, maar byaldien hy door een water-emmer, het zelve van de grond des riviers weet uit te putten, zal hy het zelfde zout of ziltig be- vinden. Maar hier moet de Lezer aanmer- ken, dat Arrianus maar fpreekt van dat ge- deelte vande Vloed, het welke gemeenfchap met het water van de zwarte Zee heeft, en niet daar deze Vloed van de bergen valt, en door Armenien en Colchis heen fchiet , dewyl deszelfs wateren aldaar zeer zoet zyn, en meeft van de gefinolte fneeuw geboren worden; behalven dat zelfs het wa- ter van de zwarte Zee maar zeer middelma- tig zout is, en niet te vergelyken by de groo- „te Zee, daar dezelve zyn wateren in ontlaft; alzo de zwarte Zee gedurig verzoet en als ververfcht word door de ontelbaare Rivie- ren, dewelke zich van de grouwzaame hoo- ge bergen van de naaftgelege Landfchappen in dezelve koomen te ontlaften. Tot een getuige van de zachtigheid, gezondheid en zoetigheid van het water van de Pozt Euxin of zwarte Zee, verltrekt de dagelykze ge- H h woon- Bad 480 Natuur-en Konft-Kabinet, woonte der gener , dewelke deszelfs boor- den bewoonen, dewyl dezelve dagelyks haar Vee uit deszelfs water met voordeel laten drinken, in zo verre, dat zy deszelfs wate- ren veel gezonder voor % vee bevinden , als zelfs het volkomen verfch en zoet rivier- water. \ Or. De koleur van het water van de Phafis is, als of het over loodt of tín geftaan hadde , hoewel echter het zelve door de tyd zyn droezem laat vallen , wanneer het (til ftaat en klaar word. Het water van de- Phafis is zeer beftendig tegens de bederving, en kan zeer lange jaaren duuren, zonder te flinken of te verrotten, het welk een kragtig bewys is, dat het water van de Phafis fneeuw-wa- ter is, van het welke een iegelyk kan on- dervinden, dat het zelve zeer ftantvaltig stee gens de verrotting ftaat. pn 92 De waarfchynlykheden , door dewelke de zeer geleerde Heer Reland, en noch een (4) Schryver voor hem, bewogen zyn om te oordeelen, dat deze Rivier Phafis de Phifon van Mofesis, zyn. 1. De overeenkomft van de naam Phafis en Phifon. 2. Deszelfs oor- {prong koomende uit groot Armênien, en aldernaaft by de oorfprong van de Euphrates, aan welkers oorfprong niemant twyfelt, dat Mofes het Paradysgeftelt heeft. 3. Deover- een- (a) Vid. Afie nova deftriptio Anonymi. Parifis a656, in Folio Lib, 4. Cap. z6. nie nde mk mk an nt ne EE de de Mey en Jany 1719. 48r eenkomft van de naam Colehis en Chavila. 4 De melding der drie natuurlyke zamen= ftremzels of zaaken, dewelke Mofes gedaan heeft, namentlyk het Goud en deszelfs aard; dat het goed was: endede Bedola: en de fteen Sardonix ‚ volgens de meermaal aangehaalde woorden van Mofes., (a) De waam der eerfte Rrviere is PISON (of Phifon:) deze és het die bet ganfcheland van HAVIL A om- loopt, daar het GOUD is: Ende hee GOUD dezes lands is goed: daaris ook BEDOL A, en de fleen SARDONIX. 93: Ik heb in het Nen en Konft-Kabinet van de Maanden Maart en April 1719. pag. 267. uit het elfde Boek van Strabo (behalven dat ik noch van de Goudrykheid van Colchts uit Plizius en andere elders gezegt hebbe ) al aangetoont, dat de Maflageten en Sarmaten, dewelke aan de zwarte Zee en aan het Meeo- tis meir woonden, overryk van goud waren: als ook pag. 274 en 275. in het zelfde Kabi- net uit de zelve oude Sérabo, dat de Fabel van Jafon, dewelke het gulde vlies van Colchis haalde), verziert is, omdat de oude Scythen * of nu Zarters, dewelke omtrent het Luand- fehap van Colchis , teweten tuflchen de Zwarte Zee en de Cafpifche Zee woonden, overvloeiden in rykdommen van goud, het - - welke zy in doorgeboorde en met gaten ge- werkte tafels, en daar overgefpanne vellen;* uit de goudryke Rivieren , dewelke door haas re Landen vloeiden, vifchten; welk goud Fe Hh 2 Jon (a) Ziet Genef?s II: versxx. en 23, 482 Natuur-en Konft-Kabinet , Son met zyn vloot als een roof var daar heeft weg gehaalt. Die,‚nu ervaren is in de aaloude Schryvers, zal wel weeten, dat deze Rivier PrHasis ouwelings wegens de reistogt van Jafin vermaart is geweeft, het welk niet wei- nig geloof zoude byzetten aan de onderftel- ling van de Heer Reland, voornamentlyk als wy aan de Heer Reland toeftaan, dat ten ty- de van Mofes de noorderlyker geweften van Afia,boven Colchis en de Phafis, en noch veel minder de Europifche Landen, dewelke daar aan volgen, zeer weinig bekent waren: dat wy dierhalven voor ’t Land Chavila van Mon fes niet gehouden zyn, om daar alleen voor te neemen Colchis als Colchts, maar zelfs wel eenige deelen van oud $cythie of Tartarie daar aan grenzende; en andere Landen, als in dien tyd onder haar verfcheide verdeeling van Landfchappen, en byzondere Volkeren en Koningryken noch niet bekent, behalven dat de aaloude Scythen zelfs eerft haar oorfprong hebben genomen in die Land-engtens en Ber- gen tuflchen de Cafpifche en Zwarte Zee, of liever tuffchen de Rivieren ARAXES en PHa- SIS; dus fpreekt (a) Diodorus Stculus. De- ze SCTTHEN bezaten in't begin maar een gering Landfchap ‚ maar naderhand vermeer- dert door beldhaftigheiden vermogen, behbbeu zy vêéele Landfchappen in haar geweld gekregen, en zyn tot groot vermogen en roemruchtigheid opgeklommen. Want ouwelings weinig in ge- zal zyade., en om haar geringbeid veracht , W0Onr- (a) Vid. Diodori Siculi Lib, IL, 43. &* Hadar, Relandi Differtatiode Paradifo, Mey en Funy 1719. 483 woonden zy aan de Boorden van de Vloed Araxes. 94: Als nu de Bedola of Bedolach , daar Mofes van melt, datin het Landfchap Chavila valt, het Kriftal is, gelyk de Heer Reland oordeelt ; en de Schoham, die in onze Bybel Sardontx vertaalt word, de fteen Smaragdusis, zoude de Heer Reland zeer fraaie bewysftukken hier uit verkrygen, dat Chavila Colchis is, ende de Phafisde Phifon van Mofes: want wat het Kriftal belangt, het is bekent, dat het zelfde nergens beter gevonden word, als in de zeer koude en met fneeuw omgorde Bergen van den Zaaras „te weten de Caucafus , naalte buur- man van Colchis, de Zwarte Zee, en de Cafpifche Zee; ja zelfs de Rivier TmERMO- DON, die zich in de Zwarte Zee níet ver van de Phafis ontlaft, is door zyn overvloed van Kriítal vermaart. 95: Als nude fteen ScHoHaAM van Mofesde groene en edele fteen Smzaragdus is, na de gedachten van de Heer Reland, zoude niets zo licht en gemakkelykzyn, alstebewyzen , dat deze in ’t Land van Colchts of Scythie gevon- den word, dusfpreekt Plinius by de Heer Re- land, De befte en fchoonfte Smaragden zyn die van Scythie, daarom ook de Scythifche ge- naamt, en zo veel als de Smaragden van de andere gefteentens verfcheelen , gaat de Scy- thifche Smaragd de andere Smaragden te bo- wen. Solinus regt op de volgende wys by dêzelve Heer Reland: Dit ( Afiatifch Scythia) is het Hh 3 Vader- 484 Natuur-en Konft-Kabinet , Waderland van de Smaragden: want niet te- — genftaande de Smaragden van Egypten, Chal. cedonie, Meden enz. is de grootfte eer aan de Scythifche Smaragden. Ik zalhier vanafgaan, dewyl dit by een iegelyk bekent is, 6 go: ° De Rivier Phaf/is, het Land van Co!chis, en de Zwarte Zee, ja zelfs geheel opper 4r= menien is aan de hedendaagze Europifche Wereld zeer weinig bekent, dewyl dezelve bewoout worden van zeer ongecivilifeerde of ongeleerde ‚en onkundige menfchen, als Zur= ken , Tartareun, Moftoviters, Cofakken , Cir- cafliers, hooge Polakken , arme Armeniers , Mingreliers, en ook alderhande Arabifche en andere roovers enz. het welk de gemeen- fchap zeer belet, en zeer weinig Reizigers de- ze landen naauwkeurig durven gaan befchou- wen; anderzins (zegt de Ridder Chardin in zyne Reizen door de Zwarte Zee, Colchis of Mingrelie) dat nergens korter weg te vin- den is van Cozflantinopolen op Perfien, als over de Zwarte Zee op Colchis door Arime- zien op Perfien, in welk geval gevaren word in drie à vier dagen van Gozffantinopolen met een zaike op de vermaarde Stad Gaffa over de Zwarte Zee, dewelke legt op het byna-Eiland de Krim, het welk van de Krimfche Tarta- ren bewoont word; en wederon: van de Stad Caffa de Zwarte Zee over tot op Golchts of Mingrelie, daar de Phafis in de Zwarte Zee valt. Deze vaart gefchiet langs de boorden vande Zee, daar gedurig geankert word, en wederzyds met de wapens in de hand beid eze Mey en Funy 1719. 485 deze woefte menfchen gehandelt, dewyl dit Volk nooit betrouwr kan worden, als onder Oftagiers 10 van de Schepen als van ’t Land. Deze menfchen zyn eerft Chriftenen geweeft, maar hebben nu.geen andere Godsdienft, als ee» nige Ceremonieg van de Chriftenen en T'ur- ken haare Buuren, De eerfte Haven, daarde Turkfche Koopfchepen aankoomen van Coz- Jlantinopolen op Colchis of Mingrelien, word ÍscAOuRr (a) genaamt: de Rivier de Prasis in Mivgrelien word van de Turken heden- daags de FacHs genaamt, en van de Miz- greliers RTONE. 97 Het Land van Colchts, daar de Rivier Pha- Js is, wordzeer Water- en Rivier-ryk gevon- den, vol heuvelen, bergen en valeyen, en geheel byna bedekt met bofchadien, zeer nat, waterachtig en ongezond; daar worden. wei- nig menfchen boven de 6ojaar gevonden; en in geheel Mingrelien of Colchis Stad noch Dorp, alstwee Plaatzen aan de Zwarte Zee, en dat in een Luaand, het welk over de hon- dert mylen lang , en over de zeltig breed is, maar de huyzen en hutten {taan in Miggrelie verfpreidt, zo dat iemant naauwlyks duizend voet{tappen kan gaan, zonder twee of drie huizen te ontmoeten. Colchis is hedendaags weinig bevolkt, en heeft niet boven detwin- tig duizend inwoonders, dewyl zeer veel door den: oorlog van haare Nabuuren omgebragt zyn. Hh 4 ej! Na (a) Ziet Voyage de Monfr. le Chevalier Chardin, de Paris a Ifpahan , Tome prenuer. 486 Natuur-en Konft- Kabinet, 98. Na dat wy een weinig van de Eigenfchap- pen en Hoedanigheden onderzocht hebben van de twee beroemde Rivieren (na ’t gevoelen eniger zeer geleerde Mannen) de Prrson of PrHasis, en de GiHoN of de ARAXES; en nadatik éen vouwe fchets van de oorfprong en voortvloeying vande EuPrurATES of Rivier PHRATH, ende Tickris of HIDDEKEL van Mofes hebimede gedeelt, zal ik noch eenige Eigenfchappen van de groote Watervloeden, de Enpbrates en Tigris, aanmerken, 99. Plutarchus verhaalt in zyn Boekje van de Vloeden, dat inde Euphrates een fteen groeit, bydeoude AsTicEs genaamt, dewelke de vroedvrouwen de moeyelyk-baarende Vrou- wen ouwelings op de navel leiden : dat in de Eupbrateseen Kruidgroeit, het welke Exar- LA genaamt wierd, het welk de menfchen, die aan ‘de vierdendaagze koorts waren , op de borft gelegt wierd: dat by de Eupbra- tes de Berg Drimyllus geplaatft (taat, in wel- ke Berg de edele (teen SARDONIX groeit, dewelke de Koningen onder haare Koningly- ke Cieraaden gebruikten, en deweike in warm water gelegt zynde, veel dienft voor zwakke oogen dede, nO0,, De Rivier Zigris, dewelke van meeft alle Schryvers gehouden word om veelredenen, (dewelke ik om myn kort beftek niet zal by brengen) voor de Hiddekel van Mofes, heeft zyn naam om de {nelheid van zynloop; dezel- ve Mey en Funy 1719. 487 vé is niet zo groot als de Eupbrates, maar heeft echter een grooten roem, en dezelve ‘zal na dezen zo wel als de Euphrates ons (tof genoeg geven , om van dezelve breeder te fpreeken, Wierde verhandeling van het GOUD, waar in de hedendaagze Kenniffe en Wetenfchappen des Gouds „en der Goud- mynen van Europa, Afiaen Africa vere toont worden, benevens een beginzel en . inleiding tot het Bergwerkers Ambacht. mi N de (a) eerfte Verhandeling van het Goud, heb ik de Kennifle, dewelke de aaloude van het Goud hebben gehad, aangetoont. In de tweede Verhandeling van het Goud, heb ik ge- handelt van de (4) Goudmynen van Amersca. In de (c) derde Verhandeling van het Goud word herBladgoud-flagers Ambacht naauwkeu- rig befchreven, Maar opdat myn Natuur- en Konft-onderzoekende Lezer een ryk denkbeeld en uitgeftrekte Kennifle van het Goud mag ver- krygen, zal ik in deze vierde Verhandeling van het Goud zaaken verhaalen, dewelke de Lezer hooger en nader tot de kennifle des Hh s Gouds (a) Ziet Natuur- en Konft-Kabiner, Maart en A= pril 1719. van pag. 254 tot pag. 288. ‚b) Ziet Natuur- en Konft-Kabiner, Maart en A- pril z71rg. van pag. 298 tot 338. (cj Ziet Natuur- en-Konft-Kabinet, Maart en A= pril 2719. van pag. 338 tot 352. 488 Natuur-en Konft-Kabinet , Gouds zullen opleiden, als de voorige Ver- handelingen. 2. Ik heb voor dezen aan den Lezer getoont, dar de Erts of de Goudfteen, daar het Goud meeft altyd meer of min als onzichtbaar door en door vermengtin groeit, gemeenlyk in de Goudmynen der aaloude Egyptenaaren , Span-= jaarden, en zelfs hedendaagze Amertkaanen, zeer hard en onbewerkzaam was, behalven dat noch de rotzen en bergen, daar deze Goud-erts aders- en taks-gewys doorloopt , dikwils enkeld vaurfteen, of van het alder- hard{te marmer is; en dat zulks de reden is, waarom met zo weinig voordeel zelfs in de ryke Goudbergen gewerkt word, en waarom het meefte Goud door Goud-viffcheryen en Goud-waffcheryen uitgemeubelt word. Behalven deze ed mag de Lezer wel gelooven,, dat de grond, daar het Goud-erts in groeit, echter zeer ongelyk in zachtigheid ot hardigheid gevonden word , en dat de Goud-erts of Goud-(teen zelfs „veel van zelf- ftandigheid en byftoffen verfcheelt ; als by voorbeeld : wanneer het Goud gevonden word in de Orsentaalfche Lapis Lazult of Oofter- fche Lazuurfteen, dewelke in de Goudmy- nen in Indiën, en zelfs op veel plaatzen van hoog Egypten gevonden word. Deze La- zuurfteen is een (teen van een fchoone hemels- blauwe koleur , door dewelke zeer veel punt- jes, flipjes en adertjes goud heen zwieren. De Lezer kan wel begrypen, dat de Goud- fteen … Mey en Juny 1719. 489 fteen van die natuur dubbeld voordeelig moet zyn; want behalven dat dezelve goud uitle- vert, dient het geheele overfchot van de Steen, dat geen goud is, om van het zelve te berei- den de zeer koftelyke blauwe vert of fchilders koleur, dewelke Ultramarin genaamt word, en van dewelke ik naauwkeuriger zal hande- len, als ik van de natuur en eigenfchappen van de Lazuurfteen{chryve. Het (a) gebeurt zelfs menigmaal, dat het Goud zuiver inde Mynen gevonden word , het welk ook zomtyds plaats heeft in het zilver ‚dog zeer zelden , en zeer dik- wils in het Koper, en noch meermaal ín het K wikzilver,maar zeer raar omtrent het Yzer,en byaa nooit omtrent het T'inen Loodt. Buiten het zuivere Goud word ook de Bergrerts voor de rykfte gehouden van Goud , die een groe- ne koleur in eengeele grond heeft, of dewel- ke geel is, of purper, en zwart onder geel ; of cok wel de Goud-erts, dewelke van bui- ten een roode, en van binnen een goudglan- zige koleur vertoont: zodanige goud-{teenen zyu dikwilszoryk , dat zy meer gewicht Goud als (teen uitleveren; zelfs mag de Goud-erts voor zeer ryk geacht worden, als in hondert ponden goud-erts noch maar drie oncen zui ver goud gevonden worden, om dat het Goud in waarde zo ongemeen by de andere Metalen overhaalt, 4: Zelfs word het Goud dikwils gevondenin een zeer mollige enzachte aarde, en zulks zo wel op plaatzen , dewelke natuurlyk altyd nat (a) Vid, Georg. Agricola de Re Metallica, Lib.V. 490 Natuur-en Konft-Kabinet, nat en flikkerig zyn, als in drooge aarde op drooge plaatzen, voornamentiyk ín graauwe aarde, die zich als uitgebrande Caput mortuum vertoont. Nu dient de Lezer in dit geval aan te merken, dat het Goud in deze aar- deniet gevonden word op de wys als in de gronden en zanden der Rivier, daar het zand- en korrel- en erts-gewys ingewikkelt legt, onder de kley- modder- of zand-gron- den, maar deze aarde is als het Goud-mineraal zelfs, daar het Goud uitgekookt moet wor- den, en het goud is als wezens-gewys met dezelve verenigt. + Se Gelyk ik verhaalt hebbe, dat het Goud in de Lazuurfteen gevonden word, gebeurt het ook dikwils, dat de Chryfocolla of de rau- we Borax met goud is bevrucht, als ook de Auripigment of het Konings geel en de Saz- derac, teer menigmaal meerder of minder zuiver , word ook het Goud gevonden in de key-fteen van verfcheide foort, in de ley-fteen of blaauwe leyen, en eindelyk in de vuur- fteen van alderhande koleur; hoewel in de vuur-fteen zeer zelden en ook zeer weinig goud gevonden word. Zomtyds word zelfs in de fteenige of zandfteenige Sub/tantie van het marmer-fteen een weinig goud gevonden,maar deze fteenen zyn gewoonlyk in de rotzen of bergen, daar het goudin zyn eigen goud-erts aders-gewys in groeit. Wanneer het Goud- of Zilver-erts in het ope- Mey en Juny 1719. 491 openen van een Myn eerft ontdekt word, is het eerfte werk om te beproeven het rechte gehalte der nieuwelyks ontdekte Erts, dat is. 1. Deszelfs waardy in goud of zilver, of an- der metaal. 2. De hoeveelheid van deszelfs goud, zilver of ander metaal, ten opzicht van de hoeveelheid van het onnutte en verwerpe- Iyke. 3. De Aloy van het metaal, het zy goud, zilver enz. , dewyl na de verfcheide Landen en Plaatzen , en Mynen, daar het goud uit gehaalt word, deszelfs waardy en aloy ongelooflyk verfcheelt, te weten, als het alten uiterften gezuivert is. 4. Met welke andere Metalen de Goud-erts gemengt en ver- enigt is ‚namentlyk of met zilver , of met koper, dat meett altyd gebeurt, of met andere Metalen. $. De Waardy van de andere Metalen , dewel- kete gelyk in dezelve Erts gevonden worden. 6. Welke foorten van Steen of Stof buiten en behalven deze Metalen in de Erts gevonden worden,en waar dezelve dienftig toe zyn, als byvoorbeeld tot Verfltoffen,tot potte-of fteent- jesbakkeryen , tot verfcheide Ambachten en Handwerken enz. benevens veel heerlyke en vruchtbaare waarnemingen, dewelke alle met de uiterfte naauwkeurigheid en oplettentheid befchreven zyn in verfcheide Boeken, uitgege- ven van verfcheïde geleerde Duitfchers, onder andere van de beroemde Georgius Agricola, en wel voornamentlyk van Lazarus vanErker, dewelke bovenalleandere , die voor hem zyn, naauwkeurig over deze Proef konft der Ertzen gefchreven heeft; mitsgaders de naauwkeuri- ge 492. Natuur-en Konft-Kabinet ; ge en zeer voortreffelyke (a) Job. Rudolph: Glaunberus. "A Ik moet, terwyl ik hier van deze Probeer- konft {preek , een overweging en Opinie van veel Geleerde Metaalkundige aan den Leezer mede deelen, Veele van deze Mannen zyu van gevoelen, dat de Meralen alleeniyk maar in meerder of minder rypheid van malkanderen verfcheelen , en dat het Goud het rypfte en volkomen(t gekookte, Metaal van alle de Metalen is; dat ook het onderfcheid van meer- der of minder Aloy tuflchen Goud en Goud alleenlyk in meerder volmaaktheid en rypheid. beltaat ; mitsgaders dat in alle de andere on= volkome Metalen, (als Loodt, Tin, Yzer, Koper, Kwikzilver) Gouden Zilver als iu opgefloten legt, dat is: dat het rypfte, zui- verlte en volkomenfte wezen dezer onvolko= me Metalen enigzins nader aan ’t goud of zilver helt, alsaan het groove en onvolkomen wezen des metaals, waar van't zelve (na haar mening) als de ziel zoude zyn. Ik zal nu niet verder toonen, waar dit gevoelen heen wil leiden, noch ook, dat het zelve geboren is uit een afgetrokke denkbeeld en de redenering van overgang tot gelyk, dog ik zal hier maar in bedenking geven, of dit niet noch een gebrek- kelykheid aan de proefkùünde der Metaal-ert- zen en Metalen influit? Waar noch by koomt, dat Ca). Ziet zyn Philofopbifcher Oefen vierdter theil Cap. 11. Mey en SFuny 17 ug 493 dat de Proef door de Capel dan ook niet door zoude gaan. 8 Het afdryven der onreine Metalen , door behulp van het loodt, het welk door de Capel gefchiet , is wel by de Bergwerkers het alder- gemeente, om het zilver en goud te doen ftaan ente zuiveren, maar behalven dezen om- flag kan iemant in zeer korten tyd ontdekken, welke foort van Metaal in zyn Erts gevon- den word. Neemt (a) by voorbeeld van uw ruuwe Berg-aarde of Erts 1 of2 greintjes zeer fyn gefloten en gewreven, mitsgaders van het zuiverfte doorfchynenfte Venetiaanfch of En- gelfch glas een loodt insgelyks klein gewre- ven; mengt deze beide poeders zeer wel on- der malkander, en fmelt het zelve in een toe- gefloten fimelt-kroesje in de fmelt-oven; als gy de gefinolte ftof uit dfimeltkroes giet, zult gy ontdekken, dat het glas alle de Berg-aar- de of Berg-erts na zich heeft genomen, enals verzwolgen en ontbonden heett. 9. Het glas op deze wys met Berg-erts vere- nigt, zal koud geworden zynde een geheel an- dere koleur hebben aangenomen, en uit deze koleur kan een kender van deze zaaken date- yk weêten, welke foort van Metaal in deze Erts of Berg-aarde opgefloten legt, dewyl elk byzonder Metaal met glas ingefimolten en verenigt zynde, ook aan het zelve zyn byzon= dere (a) Ziet F. R. Glanber Yhilofophifcher Dee en! bierdter theil, 494 Natuur-en Konft-Kabinet, dere koleur uitreikt, het welk overvloedig be- kent is by de Toebereiders van het Amaus of. het Amolieer-glas, of loth-of fmelt-glas, dat van glas, en van tin- en loodt-afch gemaakt word, en na zulks de werkmeefter behaagt, door ’t byvoegen van eenige greintjes van het eene of ’t andere Metaal, het zyyzer, zilver, koper, enz. ook gekoleurt word. Io. Door deze Proef kan iemant datelyk te voo« ren ontdekken, welk Metaal in de Erts be- floten is, en of hy het demoeite waardig oor= deelt, om de proef door de Capel aan te leg gen, of met loodt, zoals zulks genaamt word, en na dezen befchreven zal worden, de onrei= ne Merta'en van het goud en zilver af te dry- ven. Voorwaar deze voorproef word dikwils zeer nodig by de Bergmeefters geoordeelt, om- trent het beproeven en het onderzoeken der afgelegenfte Mineralen of wilde Berg-erizen, zo als dezelve by de Liefhebbers genaamt wor= den: gelyk by voorbeeld de Bloed-(teen of La- p:s Hematitis, de rouwe Granaat, de Schmirgel, de zwarte of rode talk enz. die zomtyds (na’t fchryven vanzommige) goud of zilver in houden konnen, en dikwils ver- worpen worden , om haar onmengbaarheid met het Joodt, en derhalven niet door de Ca- pel konnen geprobeert worden. Dezeen vee- le andere Berg-ertzen, zeggeik, dewelke an- ders. als onnutte zaaken dikwils weggewor- pen worden, konnen beproeft en getoetft worden met de vereniging, en infmelting, en verwing van het glas. Als Mey en Juny 1719. 495 Nee Als nu het glas met een weinigje Erts of Berg- aarde, of Berg- of Metaalfteen gefmolten en vermengt is, zal het een meer-groene koleur aanneemen van de Berg-erts, wanneer dezel- ve koper in zich behelft ; maar byaldien het glas een gras-groene koleur aanneemt, zulks is een teken, dat deze Erts beftaat uit koper en yzer. Byaldien het glas door de vermeng- de erts roeftig-geel van koleur word, is de Myn meeft van yzer; verkrygt het een zeer bleek-geele koleur, is de erts meeft beladen met tin ; als het glas hoog goud-geel of ro= byn-rood gekoleurt word door de ingefinolte greintjes Erts, is zulks een teken van zilver: verkrygt het glas een fchoone blauwe of fap- phir koleur, is zulks een teken van goud: wanneet het glas een koleur van een fmaragd verkrygt, is zulks een teken, dat beide goud en zilver in de Berg-erts huisveft : maar wan- neer het glas door de ingefimolte erts de ko- leur aanneemt van een Amatiff, is zulks een bewys, datgoud, zilver, koper en yzer te ge- lyk in zodanig een Erts opgefloten leggen; het welk alles een Lezer, die immermeer met het glaste koleuren , en amolieer-glazen van al- derhande fchoone koleuren te maaken, bezig is geweeft, wel dikwils ondervonden zal heb- ben , hoewel in het verenigen der Erts met glas nog wel meer by-koleuren en veranderingen voorvallen, als in de infmelting en vereni ging van glas met zuiver metaal. 12. Behalven de gemelde Voorproef met glas, li kon- 406 _ Natuur-en Konff-Kabinet, konnen ook de Ertzen en Meraal-{toffen voor- beproeft worden door Salpeter: zelfs levert deze proef met falpeter, na het getuigenis van de Heer Glauberus, meer zuiver goud of zil- ver uit de aarde of erts, als naderhand met het loodt uitgelevert word ‚voornamentlyk uit de metaal-aardens, daar ottin, of yzer of koo- per in gevonden word, Hier uit maakt de Heer Glauberus een befluit, dat het loodt de rechte en onfeilbaare proetmeefter der Meta- len noch niet is; anders (vervolgt die Schry= ver) zoude het loodt in het groot daar kon- nen uitleveren , het geen in * klein doorde falpeter daar uitgehaalt word. ra: De proef der Mithaldetded door de falpe- ter gefchiet op de volgende wys: daar word een mengzel toebereidt van een deel goede zwa- vel, twee deelen zuivere wyn-fteen , en vier deelen wel gereinigde falpeter ; dit 'mengzel word zeer fyn geftooten, en by twee loodt van het zelve word gevoegt een vierde deel van een loodt van de fyngeftooten Erts of Metaal- aarde, dat is een deel berg-erts, en acht dee- len van dit mengzel ;. doet alles in een fmelt- kroes, en werpt in dezelve gloeyende koolen, gy zult datelyk een grouwzaame brand en vier verwekt zien : als de metaal-aarde of erts in de eerfte maal noch niet genoegzaam, noch alles van dezelve verbryzelt is, kan door het bydoen van een weinigje des mengzels en in brand fteeking deszelfs, zulks vervordert wor- den; deze ftof, dewelke dan overblyft in de kroes, Mey en Funy1719. 497 “kroes, is als een zout, daar de ontbonden erts of liever het metaal in opgefloten legt. ; 14. Ditzout, ofliever deze ontbonden Metaal- erts, word in een andere kroes , dewelke fter- ker is, overgedaan, en in een heete gloed zo lang gezet en gekookt, dat dezelvein glas overgaat, het welk uitgegoten zynde een klein korreltje goud of zilver by zich heeft, het welk deze metaal-aarde of erts heeft uitgele- vert: nu moet niemant oordeelen ‚dat dit een zelfftandigheids verwiffeling of transmutatie is, teweten dat of het koper, of het yzer, of het tin in een weinig goud was overgegaan, Ò neen! zulks is maar een fcheiding van het weinige goud en zilver, dat in die metalen verhoolen legt ‚en door de proefmeefter, tewe- ten het loodt, daar niet uit te haalen is; waar door de Heer Glauberus tracht te bewyzen. 1. Dat het loodt de onfeilbaare proefmeefter der Metalen niet moet geacht worden. En 2. dat in het tin, yzer en koper een weinigje goud is, alfchoon het door ’t.uitdryven met de Capel niet getoont kan worden. 15. Daar zyn veerdertnide wegen, om de Me- talen van malkanderen te fcheiden, behalven de proeven , dewelke ik aangehaalt hebbe; maar ik zal dezelve by een andere gelegent- heid mede deelen, en na dezen toonen , op wél- ke wyzedefcheidingen , het zy door fterk water, door kwikzilver, door koningswater, door Antimonie, door zwavel en loodt, door de Eis klok, 498 Natuur-en Konft-Kabinet , klok, door geeft van zout , door uitbranding;, en door andere wegen gefchieden. KG Keen Alhoewel ik te voren getoont hebbe, dat hedendaags het meefte Goud uit America by ons overgebragt word, zal echter aan myn Lezer zeer wel bekent zyn, dat uit verfchei- de Koningryken van Afia, en byzonderlyk uit Africa, en zelfs uit verfcheide plaatzen van Europa hedendaags Goud tot ons overgebragt word. id ‚… Wat het Goud van Africa belangt, het zelve word door verfcheide Matiez van Euro- pa meefl van de zo genaamde Guizeefche Goud- kut enz, gehandelt en overgebragt. In het jaar 1703. gef de fchrandere Heer Willem Bofman , voor dezen Raaden Opper-koopman tot d'Elmijxa , mitsgaders tweede Perzoon van de Kuft „een naauw keurige befchryving van de Guineefche Goud- Tand- en Slavekuft enz. in’ licht,en geeft onder andere fchoone aanmer- kingen een zeer naauwkeurig bericht van het Goud dier Landfchappen. 18, De Heer Bofman fchynt veel moeite gedaan te hebben, om van de verafgelege Landen en Koningryken, daar het Goud van daan koomrt, kenniflëe te verkrygen, nuaar klaagt. 1. over de onkunde dier Menfchen, by dewelke hy zulks moefte onderzoeken , en 2. over de ontoegangkelykheid der afgelege Plaatzen, en Volkeren, dewelke gedurig in twift en oor- log met malkander zynde, veel geweldena- ryen Mey en Juny 1719. 499 ryen pleegen; echter heeft die naauwkeurige Nederlander ons meer licht gegeven, als ooit ie- mand te vooren, en getoont, van hoe veel verfcheide Volkeren en Luandfchappen diep uit het land de Kooplieden dezer Natien haar Goud aan de plaatzen en fterktens van de Kuft koomen verhandelen. 19. Het eer{te Landíchap, zegt de Heer Bof- man, daar wy ons Goud van daan krygen; is genaamt DiNKIRA, en legt zo diep land- waarts in, dat onzedienaars , wanneer zy van d'Elimiga daar na toe trekken , gemeenlyk vyf dagen onderweeg zyn, hoewel de wegen juift altyd niet heel recht leggen, maar zeer krom omloopen. Wanneer de Ingezetenen van Diskira noch in haar grootte vermogen zaten, hadden zy noch drie andere Luand- fchappen onder haar geweld, in dewelke ook eenig dog zeer weinig Goud wierd gevonden; het eerfte Liaand{chap is W Assa, het twee- de EMCASSsE, en het derde JUFFEX. 20. Het Goud, vervolgt de Heer Bofmau , dat ons door de Ingezetenen van Dizkira word aangebragt, is zuiver en goed, uitgezondert dat zy het te veel met Betiches vermengen ; deze Fetiches is alderhande flag van gemaakt Goud, en‘daar onder eenige dingen van een geheel aardig fatzoen. Deze Fetiches weeten zy in vormen van zwarte en geheel zwaare aarde te gieten, en daar zodanige gedaante, als haar goeddunkt‚aante geven. Dit gemaakte Goud is zomtyds met een vierde, en ook wel de helft Er3 ‘ zilver soo Natuur-en Konft-Kabinet , zilver en kooper vermengt; echter getuigt de Heer Bofman, dat deze Zwarten haar dezelve onder het goud-handelen voor goed Goud op- dringen, ja zodanig, dat als de Ewropsanen dezelve niet willen aanneemen, zy te gelyk ook het zuivere Goud wederom na zich nee= men. Zomtyds hebben zy wel Fetsches van goed gegoten berg-goud , maar deze willen zy zelden verhandelen, om dat zy zich met de- zelve opcieren : zomtyds verhandelen zy deze Fetiches van goed berg-goud wel,maar zodanig, dat zy zeer verborgen vol zwarte aarde fteeken, waar door menig Handelaar door haaglieden bedrogen word. za Na het Landfchap van Dinkira volgt een tweede Landfchap , daar de Heer Bofman heeft aangemerkt dat Goud valten van daan ge- bragt word , namentlyk het Landfchap A- CANNy. De Inwoonders van dit-Landfchap zyn langen tyd voor die van Dizkira omtrent de Goudhandel berucht geweeft ; zy kwamen niet alleen ter matkt met het Goud van Afian en Akim, maar ook met het Goud, het welk in haar eigen land viel: ook was het Goud, het welk zy bragten, zo zuiver en zo goed, dat noch hedendaags de Negers het befte Goud in ’talgemeen met de naam van Acanzys Goud doopen. Het Goud van deze Lieden was niet alleen zuiver , maar ook geenzins met gemaakt Goud of Fetiches gemengt, gelyk van die van Dinkiragezegt is, zkt Het derde Landfchap, daar de Heer Bof- Man Mey en Funy 1719. Sor man getuigt , dat Goud gevonden word, is het Luandíchap Akim; dit levert (zegt dezel- ve) zo menigvuldig veel Goud uit, als eenig Land, waar van wy tot noch toe kennifle hebben ; het is ook het deugdelykfte, dat van de Kuft word vervoert. Het kan door zyn - donkerheid lichtelyk van ander Goud ondere fcheiden worden, zonder Fetiches of Kake- raas, welke laat{te gekapte (tukjes Goud zyn . van aan (luk gekapte Fetiches zeer klein, en de- welke voor geld in de dagelykze marktgang en inkoop van behoeftigheden gebruikt worden. 23 Behalven deze eland telt de Heer Bofman onder de goudryke Liandfchap= pen. 4 Het Landfchap AstANTE, en fchoon dit maar zedert weinig jaaren als goudryk be- - kent is geweeft, word het zelve echter ryker in Goudgeoordeeltte zyn als Dizkira. Het goudryke Landíchap is ANANSÉ , het welk tuffchen Afrante en Dinkira inlegt. Het 6. Laandfchap , daar Goud valt, en daar voor dezen op de Kuft veel Goud uit overgebragt wierd, is het Awinefche Landfchap, De Heer Bofman verklaart, dat het Goud, het welk uit Awize gebragt wierd, van zeer goed aloy was, maar dewyl deze men{chen zo on- gelukkig zyn, van onder geen goede Regeer- kunde en difgipline te leven, ruineert dikwils de eene Natte (door onbezuisde en roekeloo= ze Oorlogen) zozeer deandere, dat zommige „Natien voor eenigen tyd als verdelgt en uitge- roeit fchynen, of ten min(ten onder de fla. verny van haar Overwinnaar elendiglyk moe- li 4 ten 5oz Natuur-en Konft-Kabinet, ten leven. Waar van verfcheide voorbeelden by de Heer Bofiman te vinden zyn. 24. Niet tegenftaande dn de Kuft van Guizea uit alle de voorverhaalde Laandfchappen Goud word aangebragt, bekent echter de Heer Bof- man Leer oprechtelyk, dat hy gelooft, dat noch niemant van onze Natie de rechte Goud- mynen van de Geizeefche en licht verder afge= lege Koningryken heeft gezien , want de Zwar- ten, zegt hy, (die deze zaak als een heilig- dom aanmerken } zullen alle middelen aan- wenden om daar andere uit te houden. 25e Het Goud, zegt de Heer Bofman, word op driederley plaatzen in de Koningryken en Landfchappen van China gevonden. 1. In en tuffchen het gebergte, daar de Negers, als zy gewaar worden dat daar goud is , diepe kuylen graaven. 2. Aan, in en omtrent ee- nige goudryke Rivieren en Watervallen, daar zeer groote en fterke affpoelingen van aarde gevonden worden, welke aarde door ’t water van de Bergen, ot andere hooge Plaatzen afge- dreven word, en opdeze wyzehetgoud mede fleept. 3. Aan de Zeekant, daar op verfcheide plaatzen , gelyk aan d'Elminaen Axim kleine fpruitjes gevonden worden, daar het Goud even gelyk als aan de Rivieren na toe zakt. 26. By deze fpruiten aan de zeekant koomen eenige honderde Zwärtinnen , wanneer het ’s nachts fterk geregent heeft; een yder van deze Zwartinnen is voorzien met een groote en kleine Mey en Funy 1719. 503 kleine bak: de groote bak fcheppen zy vol aarde en zand, en roeren het zelve zo lang telkens met water, dat zy daar op nieuw over- gieten en overfpoelen, tot dat alle de aarde uit de bak is gefpoelt ; want byaldien daar eenig goud is onder geweeft, blyft het zelve door zyn zwaarte op de grond van de bak leg- gen, waar uit zy het in’t gemelde kleine bak- je overgieten: dit gedurig hervattende , bly= ven zy gemeenlyk van de morgenftond tot de middag daar mede bezig, in welke tyd zommige van deze Vrouwlieden voor vyf a zes ftuivers, ook wel meer of minder, aan goud hebben gevonden; dog het gebeurt zomtyds wel, dat zy ftukjes goud van twee, drie à vier guldens vinden, dog het is wat zeldzaams 5 maar niet, dat zy een geheele dag geheel voor niet hebben gefpoelt. De aarde, dewelke zy uit de boven gemelde kuilen tuf- fchen of in ’t gebergte hebben uitgegraven, als ook de aarde en het zand, het welke zy uit de Rivieren fcheppen, handelen de Zwar- ten op de zelve voorverhaalde wyze, tewe- ten met het affpoelen en uitwaflchen door water , zonder dat zy zulks op een ander wyze weeten te verrichten. 27. Het Goud, dat deze menfchen op de boven gemelde wyzeuitfpoelen en vinden, is twee- derley ten opzicht van deszelfs geftalte r. Het Stofgoud, dit is byna zo fyn als meel, en is ook het alderbefte en in Europa het meefte . waardig. 2. Stukjes goud van verfcheide grootte, eenige kwalyk een oortje en zom- bis tyds so4 Natuur-en Konft-Kabinet, tyds andere twee of drie hondert guldens waar= dig of zwaar; hoewel van deze groote ftuk- ken, vervolgt de naauwkeurige Heer Bofman, zien wy zeer weinig, alhoewel ons de Ne- gers willen verzekeren, dat dieper in het land zodanige (tukken van een à twee dui+ zend guldens gevonden worden. 28. î Deze ftukjes worden op de kuft Berg-goud genaamt, en is, als het zelve gefinolten is, van veel vetter en beter toetsals het Stof-goud: dog de menigvuldige (teentjes , dewelke altoos aan ditgoud vaft blyven, veroorzaaken groot verlies in ’t Ímelten , en daarom word het Stof-goud meerder geacht; dit is nu, zegtde Heer Bofman , voor zo ver het zuivere en goede Goud betreft. 29. Het Goud, dat zy het gemengde noemen, is met zilver en kooper doormengt, en zyn de Fetiches, daar wy hier boven van gemelt hebben. Deze Fetiches kappen de Zwarte tot zeer kleine (lukjes, dewelke elk twee à drie duiten waardig. zyn , om voor klein geld gebruikt te worden, en deze ftukjeszyn de Kakeraas, dus by de Zwarten genaamt, daar wy van gefproken hebben. Dit Goud, het welk van de Feziches gekapt word ; of de Fetiches of liever dit gemengde goud is dikwils niet meerder als twintig guldens de Once in Holland waardig, en nochtans gaat dit gemengde Goud over de geheele Kuft meelt ín zwang. De Mey en juny 1719. sos 30. De begeerlykheid des menfchen openbaart zichin die Landenal zo hevig als elders: zy heeft de Zwarten geleert, op alderhande wy- zen het Goudte vervalfchen; zy gieten zom- mige ítukjes zodanig, dat zy rondom dedik= tevan een mes geheel goed Goud hebben, en van binnen zyn dezelve niet anders als lou- ter koper, ja zommige maar yzer ; ook is het gemeene valfche berg-goud zilver, koo- per en zeer weinig goud: dit mengzelis zeer hoog gekoleurt, en fchynt goed Goud voor de onkundige. 1. De Zwarten beknsn noch een andere ver- valfching van Stof, dewelke zeer wel na het berg-goud gelykt; dit is , zegt de Heer Bof- man, niets anders als_ftof van Coraal, de- welke zy zo geeftig weeten te kooken, ente - gieten en te koleuren, dat tu{lchen deze ftof en ’t berg-goud geen ander onderfcheidt te zien is of te ontdekken, als door de zwaar- te; van deze maaken zy ook valfch ftof-goud,, dog anderzins maaken zy het meefte valfche ftof-goud van gevylt kooper, aan het welke de Zwarten mede een fchoone koleur weeten te geven. # Behalven veel B aanmerkingen , de- welke de Heer Bofman maakt, over deproe- ven en de kentekens van het valfche en zui- vere Goud, fpreekt hy ook van ’t gewigt, waar mede het Goud verkogt word aan de Goud-kuft, beftaande in Ponden, Marken, Oz- so6 Natuur-en Konft-Kabinet , Oxcen, en Engels. In Europa zynineen Oz- ce twintig Engels , maar tot Guinea maar zeftien Engels ineen Os ; noch daarenboven rekenen de menfchen tot Gxizea door Pefòs, maakende vier Engels ; en door Bezdos , be- dragende twee oncen ; en vier bezdss bedragen een mark, entwee marken een pond. Een pond Goud beloopt na de gemeene waarde aldaar ruim zes hondert en zeftig guldens; hoewel hier omtrent is dat onderfcheidt, dat zom- tyds het eene goud meerder waardig is als het andere, of dat het goud op er: afflaat ; maar goed goud,zegtde Heer Bofiman, rekenen wy tot Gui- zeaaltyd drie mark duizend guldens waardig ; en zo vervolgens het ander gewigt na evenre- digheid. Boven het voornoemde gewigt ge- bruiken zy tot Guinée noch een ander ge- wigt, om alderhande kleinigheden mede af te leggen; dit beftaat in zeker flag van boon- tjes , waar van de kleinfte rood zyn met zwarte ftippeltjes, genaamt Dambas: van deze doen de vierentwintig een Engels goud, en is al- zo elk boontje twee ftuivers. Behalven de- ze zyn daar noch andere boontjes, dewelke eens zo zwaar weegen als de eerfte, en doet haar gewigt goud vier fluivers of iets meer- der; zy worden Tacoes genaamt , en zyn van koleur of geheel zwart, of wit met « zwarte ftippels, Wat de Negers belangt, deze hebben haar eigen gewigt, het welk zy zelfs gegoten hebben, van kooper of tin; dit gewigt is wel ânders verdeelt als dat der Europianen aan de kuft, maar koomt echter op een uit De Mey en Yuny 1719. 507 De Heer Heee zyne bedenkingen over verfcheide fraaye zaaken laat gaan , geeft in overweging, of in die Landen niet wel zeer veel Goud verloren gaat, met de fteen en aarde, dewelke weg geworpen worden ; en of door de ftoffcheikonft niet wel met voordeel goud uit defelve zoude konnen getrokken worden, voornamentlyk door lieden , dewelke kennifle van Bergwer- ken hebben. Hy oordeelt, dat niet alleen de Mineraal-aarde, die weggewaflchen en weg- geworpen word , noch met goud bevrucht is , maar dat zelfs de Zwarten veel zuiver goud en goude ftukjes verwaarloozen , de- wyl dezelve maar dommelyk toegraaven, zonder eenige kennis van de zaak te hebben, of naauwkeurig acht te geven, om de ade- ren der Goud-mynen na te fpooren; en dat om die redenen uit deze Luanden en Koning- ryken veel meer voordeel en goud te haalen zoude zyn , als dezelve onder het Gebiedt van de Staaten Geueraal waren gebragt, en door derzelver hoog-wyze Regering wierden beftiert , en tot nut en voordeel alles met ‚ maauwkeurig onderzoek wierd aangelegt. 4. Ik heb ín myn Knie Verhandeling over het Goud van America, zomtyds een overflag gemaakt, wegens de geheele Ryk- dommen , dewelke de Meynen aldaar jaar- Iyks opbragten; ik zal uit de naauwkeurige Heer Bofman mede deelen, hoeveel na zyn oordeel de geheele Goud-kuft van Africa jaar - Iyks so8 _Natuur- en Konft-Kabinet, Iyks aan Goud koomt uit te leveren. Ik durf wel voor vaft (tellen, zegt die Heer, dat deze Landen (in de tyd van Vrede on- der dit Volk ) jaarlyks aan de Europianez uit- reiken een fomme van zeven duizend Mar- ken Goud, dat ís drie duizend en vyf hon- dert Pondeg Goud. 35: Het is wel een aanzienlyke fom, dewelke jaarlyks aan Goud op de kuften van Guiree verhandelt word ; maar, zegt de Heer Bof- man , dezelve word onder te veel Natiez verdeelt: want de Nederlandfche Weftindifche Maatfchappy moet in haar aandeel van deze zevenduizend Marken Goud maar gefchat worden op vyftien hondert Marken Goud; ende Engelfche Weftindifche Maatfchappy op twaalf hondert marken goud, en zulks noch ineen bloeyendetyd: De Zeeuwfche Enterloo- pers of Lorrendrayers fleepen jaarlyks niet minder weg alsde Nederlandfche Maatfchap- PY, dat is ook vvftien hondert Marken; de Engelfche Enterloopers of Lorrendrayers flee- pen mede wel over de duizend Marken weg : de Brardenbargers en Deenen fleepten mede in de tyden van de Heer Bofiman wel duizend Marken Goud van de Kuft. De Portugeezen en Franfchen te zamen haar in- koopfchat de Heer Bo/man op acht hondert Mark Goud, het welk alles met malkander zeven duizend Marken Goud uitmaakt. ó. De Zwarten, deva aande Zeekuft, en aan de Forzen uit de afgelege hen 2 and- mat in ee Mey en Juny 1719. sog Landfchappen koomen reizen, om haar Goud aande Europianen te verhandelen, zyn 56 meenlyk de Heeren of de Meefters zelver niet, maar derzelver befte en getrouw fte flaa- ven: deze worden van de Meefters afgezon- den , om te ruylen alle zodanige zaaken, als haar zwarte Meefters uit Europa verlangen, en dewelke meeft onder haar atie gewilt zyn. Zodanig een by ons koomende, verhaalt de heer Bofman , word van ons niet als een flaaf , maar als een groot Koopman aangemerkt, dewelke wy op alderhande wyze t'onswaarts trachten te verplichten , vermits wy weeten, dat zulk een, dewelke wel by zyn Meef- ter laat, kan gaan handelen op wat plaat- zen het hem gevalt, hetzy by de Engelfchen, Deenen, Brandenburgers, of by de Hollan- ders. ze _ Behalven dit edes, van Africa, het wel- ke wy Guinde noemen, zyn in Africa veele andere plaatzen ‚daar Goud gevonden word: wantals wy Egypten na de hedendaagze wyze mede onder Africa ftellen, konnen wy wel begrypen, dat in dezelve Bergen, daar Dzo- doris Siculus en andere van verhdalen, dat de oude Egyptifche Koningen Goud uir lieten raaven, nu noch overvloedig genoeg goud te vinden zoude zyn; en wanneer wy in aan- merking neemen , welk een grouwzaamen Berg de groote Atlas is, dewelke door ge- heel Africa heen loopt, kan de Lezer zich genoegzaam verbeelden, welk een onnoeme- Iyke 5to Natuur-en Konft-Kabinet, lyke menigte Bergftoften, en onder die Goud-_ ertzen ‚in dezelve gevonden zouden worden. 8. Op dat wy een bie: begrip krygen vande overige Rykdommen van goud, dewelke in Africa gevonden worden, zal het niet kwa- Iyk zyn, dat wy een algemeen denkbeeld van Africa vormen. Geheel Africa word, om zo te {precken, byna rondom met Zee of Zee- boezems omvangen, maar aan de ooflzyde — heeft Africa het Land der oude Jooden of ’ Heilige Land, het ftenig en woeft Arabier, als ook het roode Meer of de Arabifche Zee- boezem, waar door het van gelukkig Arabie en Afie word afgefcheiden; ten zuiden, en daar het zich ftrekt mer een uitfpringende hoek na de Kaap de Goede Hoop, word het door de &thiophifche Zee vanhet onbekende Zuid- land afgefcheiden ; ten weften heeft het de grooten Oceaan, door dewelke Africa van America afgefcheiden word; aan de noordzy- de word Africa door de Straat van Gribralter of ’t Naauw van de Straat, en door de Mid- delandfche Zee, ftrekkende tot aan de //ih- mus, of Land-engte die tuflchen % roode Meer en de Middelandíche Zee legt, afge- fcheiden van Exropa. Deze overgroote brok Aarde, dewelke wy Africa noemen, is in zyn grootfte lyn twaalf hondert mylen lang, dat is, van het Naauw van de Straat tot aan de Kaap de Goede Hoop. De grootfte breed- te van Africa vouden wy moogen trekken van Cabo Verde, daar de ontzachelyke Vloed de Niger zyn uitwatering heeft, tot aan de mond Mey en Jùny 1719. SIi mond van de Arabijche Golf of’t roode Meer, daar Caap de Guardafuy na het Eiland Zoe cotora uitfteekt, zynde een breedte van dui- zend en vyftig mylen. Het grootfte Ee van Africa is onder de verzengde luchtftreek gelegen, en dewyl de oude Geleerden oordeelden , dat op die plaatzengeen menfchen konden woonen om de hitte en de droogte , zyn deze Landen by haar nooit onderzocht geworden , en, voor zo veel wy uit haare Schriften weeten, on= bekent gebleven. Zy kenden Africa 1. Aan de kant en zyde van Egypten , en bezyden hetroode Meer tot aan de Stad Rapta. 2. Van Egypten af van de Stad Alexandrie ‚ langs de geheele Middelandfche Zee tot aan Zingas, dat op de hoek van ’t Naauw van de Straat leide, over Exuropa , of over de Plaats, daar nu Gibralter legt. 3. Van de hoek van ’t Naauw van de Straat tot aan of een weinig boven de Cazarifche Eilanden, aan de zeekant langs gerekent, en byna lan- dewaart in gerekent omtrent op de hoogte van de Cabo-verdifche Eilanden, dog maar op zommige Plaatzen, dewelke by haar E#hto» pien genaamt wierden, als by voorbeeld : het Africader Aaloudenbeftond 1. In Mauritania Tingitana, en Mauritania Cefartenfis of het Keizerlyk Mauritanien, dat nu door de Keizer van Marokko, Fez, Tafilet enz. beheerfcht word. 2. In’teigentlyk Africa, ouwelings zo genaamt, het welk aan de Middelandfche Zee legt ,zynde nueen deel van Barbarien, ende Republiguen van Algiers „Tunis, sn een gedeelte van Zr:poli. ah 3 In 512 Natuur-en Konft-Kabinet, 3. In de Luandfchappen van Cyrenaica, dat tuffchen Zripoli en Marmorica in legt; in Marmorica nu Barka geheten, en Lybia exterior. 4. In Opper- en Neder- Egypten. s. In de beide Lybren en de beide Ethropien, maar niet de geheele Ethiopien van onze heden- daagze tyd, Hier uit blykt, dat de Ouden het grouwzaame groote Land der. Negers, een groot gedeeltevan Abyfinte, het voornaamfte van Etbiopie,de Kuften en grouwzame Landen van Melinde , Zanguebar , *t laand der Caffers, het Binne-land van Cabo de bona Efperance , Cim- bera, Monomotapa, Mataman, Angola, Con- go, Damat , Loango, Biafara, Zanfara , Guangara, de kuften van Berzin, de Goud- kuft , Greinkuften, Tandkuften, of geheel Guinea, benevens een ongelooflyk getal van Koningryken en Landfchappen , en het groot- fte gedeelte van de Woellyne van Lybie niet gekent hebben ; welke alle na dezen door de fcheepvaarten der Portugeezen, Hollan- ders en andere Natiez ontdekt zyn geworden. 40. De latere ontdekkingen hebben getoont, dat het onbekende gedeelte van Africa, dat de Oude oordeelden onbewoonbaar te zyn, meeft overal door alderhande foort van Natte word bewoont, hoewel het echter ook waar- achtigis, dat in Africa veel Woeftynen, naare Zanden en Wilderniffen worden gevonden. Ik zal nu niet fpreeken van de zaaken, de- welke wy overig hebben van de Reistogt van den Carthaagfchen Hanno, dewelke langs de Kut van Africa ver opgeftevent heeft ; noch van de Reizen der Phen:ciers , dewelke ten tyde Mey en Funy- 1719: £13 tyde van Neho Koning van Egypten uit het Roode Meer geheel Africa zouden hebben om- gezeilt, en door ’t Naauw van de Straat wede- rom. in Phegztsien touden aangekomén zyn ; veel minder van het geen Merodoot vertelt in zyn vierde Boek van de Reistogt van Sataspes en eenige ândere, gelyk de Reizen te Land, daar Herodoot van melt in zyn Euterpe , ge- daan door de Nafumonen, een Volk, dat het Ryk Zuzis bewoonde; dewyl alle deze Reis- togten noch aan de aaloude Griekfche noch andere Wereld-befchryvers eenig ander licht van Africa hebben gegeven , als P/izias, Strabo, Ptolomeus en Pomponius Mela daar van hebben nagelaten,behalven dat wy van de zekerheid de- zer togten zeer onvoldaanzyn. —_ 41. De ontdekkingen , daar wy zeker op konnen goan, van de onbekende Deelen van Africa, zyn aan de zeekant ondernomen door de Por- tugeezen. De Portugeezen ontdekten eer(t het Eiland Madera in het jaar t4rgen 1420, en in ’t jaar 1428 het Eiland de Heilige Haven ; en in ’ jaar 1440 de Eilanden over Cabo Ver- de, en in ’t jaar 1452 de Zeekuften van Gui- aée, In ’ jaar 1486 ontdekten de Portugee- zen de Koningryken van Axgola en van Coz- go. In ’t jaar 1487 ontdektede Portugeeze Be- velhebber Bartholomeus Dias de alderuirfte- kentfte Hoek van Africa of de Kaapde goede Hoop ; maar durfde de zelfde niet omvaaren : gelyk de Barros , Raadsheer en Hiftorifchryver van de Koning van Portugaal , alle deze Reis- _— togten kortelyk heeft befchreven; en Maruel de Faria y Soufa in zyn Afia Portugaefa, ge- drukt tot Liflebon 1666. 47 Folio, een Werk Kk 2 be- si4 _Natuur=en Konft-Kabinet , benevens andere inzes Folianten , een verhaal doet van alle deze zaaken der Portugeezen, en begint van het jaar 14t2 , alles naauwkeurig aanmerkende van ontdekking tot ontdekking. 41: De derde Zoon van Dor Jan de eerfte van die naam, Koning van Portugaal, genaamt Don Henrigue, hadde in den Oorlog tegen de Mooren in Africa zo veel bericht gekre- gen van de Landen , dewelke gevonden wierden achter de Koningryken van Fez en Marokko, tot aan de Negers, en zelfs de Guindefche Kuft, dat hy van yverbrandeom de zelve aan de zeekant te ontdekken. De eerfte ontdekking, dewelke Dor Hezrigue lietdoen voor by Caap Nor, was door drie _ Scheepen, iets meerder als 35 mylen verder als Caap Guillo, deeze Caap Non was de uiterfte Plaats, dewelke toen noch bevaaren wierd;maar in een twedetogt kwamen de Sche- pen, dewelke Dor Henrique uitzond , aan de Caap Bojador, dewelke hondert en tach- tig mylen verder leide, als debekende C'aap Non. Na deze togt zond Dorn Henrique weder ter ontdekking uit Dox Fuan Gonfalvaz en Zrifkano Vaz, dewelke het Eiland Porto Saxto ontdekten,en van daar ín een overtogt het Eiland Madera. Na dientydondernameene Gileanes op ordre van de Zufaut Don Hen- rigne de Caap Bojador voor by teftevenen; wederom thuis gekomen zynde, werd de togt hervat door Alfonfo Gonfalvez Baldaya en Gileanes, dewelke aan de vafte Kut ge- raakten, negentien mylen voor by de Caap Bojador, het welk wederom door een togt her- …_Mey en Juny 1719. st hervat wierd ‚en geraakten gomylen verder, als zy te vooren aan Lsand geweeft hadden, en van daar noch 4o mylen verder. Eenige jaaren daar na wierd Cabo Blanco ontdekt door Nuno Triftano, en na dezen de Goud- rivier, daar zy voor de eer{te maal Stof-goud inruilden. Na -dien tyd-ontdekten de Portu- geezen Cabo Verde, en daar: op Guinée, daar zy met de Negers de Goud-handel oprichtten in ’t jaar 1466. en-in ’t jaar 1471 wierd door Juan de Santarenen Pedro Efcovar de Goud- handelplaats Eluina eer(telyk gevonden,en na- derhand de Eilanden Sz.’ Thomas en.Annoboz. In ‘het jaar.148r zond Don Fan Koning van Portugaal een. Vloot Scheepen, en zes hon- dert koppen na Guiude ; en lietin ’tjaar 1482 het Kalteel S. George bouwen. 1488 voer Diego Cam na Congo, en noch 6oomylen verder als Congo. In het jaar 1485 ontdekte Bartholo- meus Dias de Gaap de Goede Hoop. 43: Na dedood van Dox Jaz Koning van Por- tugaal wierd tot Koning verkoren Don Ma- auel;, deze zond Vafco da Gamma omde Ia- diën te ontdekken , en die hadde het geluk , om 1497 op den 2o November de Caap de Gaede Hoopomtezeilen, aan Land komende __aan Caap de St. Braz,1 80 mylen voorby Cabo de bona Efperance,en kwam van daar tot Sofala, en van daar tot Mombaza,en lande 1498 op paafch- dag tot Melinde, en eindelyk na lang zeilen te Calikut „alwaar geacht wierd, dat zy de Zudiën voor de eerfte maal hadden ontdekt, ven by veel fchikkelyker en beter lieden, en in gere- guleerder- Landen en Steden kwamen; van Kek gn waar 516 Natuur-en Konft-Kabinet , waar Vafco da Gamma weder in ’t jaar 1499 opden 29 Auguf(tus van deze gelukkige ontdek- kinge der Zzdrên tot Liflebon t’huis kwam, en wierd als een tweede Kolumbus van de Ko- ning tot Graaf van Widigueira gemaakt. Waar mede ik de vordere ontdekkingen enHeldendaa- den der Portugeezen niet verder zal vervol- gen, dewyl ik maar getracht heb te toonen , wanneer en door wie Africa voor de eerfte maal is omgezeilt, en door welkeen wanneer de Goudkuften van Grizée eerít zyn gevonden. 44 (a) Marmol een Spanjaard ‚geboren in de Stad Grezade, isde voornaamfte Schryver van de Binnenlanden van Africa,op dewelke wy van de nieuwe Schryvers {taat moogen maaken ; hy vertrok noch jong zynde uit zyn geboorte-Stad, op de beruchte togt enonderneming met Keizer Karel devyfde, na Tuzis in Africa in den}jaare 1536.,hy vervolgde de Overwinningen van deze groote Keizer doordie deelen van Africa den tyd van twintig jaaren lang;hy wierd na dien tyd ge- vangen, en diende voor flaaf in’t Koningryk of Keizerryk van Marokko , in de Landen Zaru- dent , Tremeffen, Fez en Tunis. In dezen tyd, zegt hy, heb ik gereilt onder de Site van Ekerit Mahomet, ter ontdekkinge van de grouwzaame groote woeltynen van Lybie, tot aan een plaats, dewelke genaamt word Acen guia El-hamara, leggende aan de grenspaalen van Guinée. Behalven dit alles, vervolgt hy, heb ik een menigte andere Reizen zo te land als te water gedaan ; ik doorliep geheel Bar- barien (2) Ziet !'Afrique de Marmol dans la Preface. Mey en Juny v71g. $17 barien en geheel Egypten; hier toe heb ik alles gelezen, wat de Grieken, de oude Romei- nen, de Spanjaarden myne Natte, en alle my- ne geburige Europifche Natien, over Africa ge- fchreven hebben : endewyl ik de Arabifche en Africaanfche vaal prompt kende, hebik tegelyk haarlieder Schryvers over Africa vlytiglyk door- gekruift,en doorzocht , wat zy van haar Vader- land mede deelden. 45. Behalven deze beruchte Schryver hebben wy ook Joanges Leo de Africaner, die zelfs in Africageborenwas. Dezeis insgelyks een zeer voortreffelyk Schryver , en naauwkeurig ont- dekker van Africa geweelt, en bloeide om- trent in de jaaren eenduizend vyfhondert en tuffchen de tien en dertig; hy verhaalt zelfs in zyn tweede Boek van zyn Befchryving van Africa, dat hy 1513. uit zyn geboorte-land is getrokken, om andere Landen te gaan be- fchouwen en door te reizen, zo dat hy inde voorige jaaren door Africa reeds haddegereift. Deze twee voortreffelyke Mannen geven, als ooggetuigen, aan ons de waare gefteltheid van het binnenfte van Af7rtca,en deszelfs groote Ko- ningryken, Landfchappen , Landsdouwen , Bergen, Rivieren, Vruchten, Dieren, alder- hande Natier , Woeftynen , Wilderniffen ; even gelyk de ontdekkingen der Zeevarende aan ons hebben. geopenbaart de Hoedanighe- den der Kuften, rondom aan verfcheide Zeën gelegen. 46. Ik zal alle Bergen en vermaarde Rivieren kalf hier s18 Natuur-en Konft-Kabinet , hier niet melden, daar in Africa alderhande Mineralen in gevonden worden. 1. Omdat zulks by andere gelegentheid van de natuurly- ke Hiftorien der Bergen en Vloeden te pas zal koomen. 2. Omdat Marmol , en wel voornamentlyk Pobanzes Leo de Afrikaner, berg voor berg met alle deszelfs bewoonde fteden en vloeden zeer naauwkeurig hebben be- fchreven, En 3. Omdat de Lezer veel van deze zaaken by Olfert Dapper, in zyn Befchry- ving van Africa, dewelke uit dezetwee Schry- vers, eneenigeandere, als P.Dax Deförtf tion de Barbarie, Gramay, Sanut, P. Davity Ro- Jaume d' Alger, Olivarins, Pigafetus, Diego Zorres, Aug. Kurio,Tzetzes, Alpinus, Fonfton, lfaacus Voffins, en vommige, die niet auten- treg zyn, als Kircherus enz. is opgemaakt, zal konnen nazien. Hoewel de Lezer daar niet in zal vinden, dat ik van het Goud der Egyptenaaren in ’t Kabinet van Maart en April 1719. en in dít tegenwoordige van de Goud- kuften heb mede gedeelt, maar wel veel zaaken, dewelke niet al te naauwkeurig onderzogt zyn. 7 Ik wil alleenlyk RR in bedenking geven, of de kleine en grooteregel Bergen, de groo- te en kleine Atlas genaamt, die door geheel Africa, gelyk de Zaurus door Afta, ftreeven, de Bergen van’t Koningryk Cozgo, de Sälpe- ter-Bergen, en de Berg der Zonne van Cor- go ‚de grouwzaame Bergen van ’t groote Luand- fchapAmara,de Maan-bergen in Ethiopien ende Bergen der Zeekuften, zo wel aan de Oceaan, Middelandfíche Zee, als aan Opper-Egypren, als Mey en Funy 1719. $19 als ook langs de Ethropifche Zee,en langs de punt van Goede Hoop aan wederzyden, benevens een ontelbaare menigte andere Bergen; of deze alle, vraagik, niet een groote menigte Metalen, en daar onder goud-erts belooven in haare boe= zems en ingewanden 7 voeden? 48. Johannes Leo, en Pieter Davity in zyn Be- fchryving van Barbarien, verhaalen, dat de Repabliguen, de Liandfchappen en Koningry- ken der Barbaren zeer in rykdommen en goud overvloeyen, dat zelfs het vaatwerk der Ko- ningen en Vorften van louter Goudis. Het Landfchap Hea, dat zeer omftandig van Fop. Leo de Africaner, en Kurio in zyn Befchryving van Marokko, befchreven word, en nu onder * Keizerryk Marokko behoort, heeft zeerryke Goud-erts-bergen, voornamentlyk op ’t Ei- land , Mongador genaamt , dat onder dit Land- fchap behoort. Uit deze Bergen laat de Kei- zer van Zarokko veel Goud haalen, maar niet zodanig als zulks zoude konnen gefchieden : jazelfs verbiedt die Monarch dik wils „dat daar in eenige jaaren niet aan gewerkt mag worden. De re lj dewelke wy Barbarien noemen, zyn de volgende, namentlyk, r, MAROKKO en zyn Landfchappen, als Hea, Sus, Dakkale, Efkure, Fidle, Gezule. 2. Het Koningryk Fez, en zyn Landfíchap- pen, Zemecene, Azgar, Elbabat, Errif, Ga» ret, Chanus. 3,Het Koningryk van ALGIERS en deszelfs Landfchappen , als Zelenfin, An- gad, Bens-razid, Mihane, Ananie, Labez, Kk s Zenez, s2o _ Natuur-en K. onft-Kabinet , Tenez, Teheca, Humanbar, Haresgol, Ho- ran , Sargel , Bugie , Gigel , Konftaatine, Bone, Baftion de France. 4. Het Koning- ryk T uNis, daar oud Carthago eertyds was; hedendaags zyn deszelfs Landfchappen, als Golette, daar Carthago noch in legt; Bezer- ze, Beggie, Soufe, Africa, Kayraaam,en het Eiland faborka. $. Het Koninkryk T'riPo- Lr en deszelfs Landfchappen, als het Eiland van Zerby, het Land{chap Ezab, Mecellata, Mefrata, Tourka, Barka, inwiens Woefty- ne, die tegens hoog Egypten aanftoot, de Tempel van Fupiter Hammon van zommige Oude geftelt word. Het Goud en de Ryk- dommen , dewelkeindeze Landfchappen en Roofneften hedendaags gevonden worden, koomen meerder van de roof op de herders van den Atlas, en opde Scheepen der Chriftenen, als ook door de Koopmanfchappen ‚dewelke deze Landen uitleveren, als uit de Mynen ; be- halven dat zy door de Karavaan-handel van Fez verkrygen door Commercie: hoewel Joannes Leode Africaner verhaalt, dat de Inwoonders van Treyextuin,een (tad van’t Lendfchap Soufa, geen ander geld gebruiken, als zuiver goud, het welke zy uit haar eige gronden en myn-werken uitmeubelen, en dat de vrouwen haar hoofden met goud vercieren. Het is aanmerkelyk, dat de Landen, daar wy goud in verneemen, zeer onvruchtbaar zyn, gelyk dit geheele Land- fchap insgelyks uitwy(t, Zedzt iseen andere Stad van Suufa, en deze heeft veel gemeen- fchap met de Kooplieden, dewelke uit de Lianden der Zwarten koomen om daar tehan- delen. Mey en Funy 1719. S21 delen. Fok. Leo verhaalt, dat in deze Stad zeer veel konftige Goudfimeden gevonden worden, tot bewys dat in dezelve veel goud moer zyn. so. Niet tegenftaande geheel Africa onder Ko- niugryken, Heerfchappyen en Landíchappen verdeelt word, moet echter een Lezer aan- merken, dat byna elke Berg in Africa byzon= dere-Menfchen en Volkeren voedt, dewelke. - als byzondere Natien zyn , en wel onder de Heerfchappy van ’t eene of andere Koningryk of Gemeenebeft behooren , maar alleenlyk door ’t opbrengen van fchattingen gemeen{chap mer dezelve hebben; behalven dat zommige eu zeer veele Bergen bewoont worden van Volkeren, dewelke (trydbaar zyn, en zich zelven befchermen of door de wapenen, of door de ontoegangkelykheid van de bergen, die zy bewoonen, de welke meelt deelen van den Atlas zyn.Onder deze Bergen die zeer groot zyn, en onder deze Natien, dewelke magtig zyu, worden zomtyds eenige Bergen gevonden, dewelkeryk van Metalen zyn, en zommige van dezelve hebben ook goud. Onder haare Kon- ftenaars, worden ook Alchymiften of Goud- zoekers gevonden; Joh. Leo de Africaner ver= haalt in zyne zeer naauwkeurige Befchryving van de Stad Fez, dat in dezelve een groote menigte Alchymiften gevonden worden; het zyn groote ydeltuiten, zegt hy, windbuilen, dewelke zich met zwavel en alderhande (tank bemorffen; zy koomen in een vergaderplaats by malkander’, en difputeren over haare valfche vpinien ; Dy hebben veel werkjes van zeer ge- leerde s22 Natuur-en Konfl-Kabinet, leerde Lieden over deze Konft gefchreven. Zelfs verhaalt Foaznes Leo de Africaner, dat hy gehuisveft heeft in de Stad Delgumuha, die op zodanig een Berg gelegen was niet ver van de grenzen van Marokko, by een Alchymift; en voorwaar dit is geen wonder , want de krul van Goudmakery hebben de menfchen van Europa, op ’t laatfte van de Regering van Coz- flantyn, eerft uit deze hoek van Africa gekregen. Voegt hier by de Goud-zoekers de gedurige Graavers na begraaven oude Schatten, dewelke daar in menigte zyn. ì SL. Onder de groote Schatten en Rykdommen in Goud, de welke zommige dezer Barbaren bezitten, telt Job. Leo de Africaner de maflif goude halve Maan, dewelke tot Marokko geftelt is door een Koningin, de Vrouw van Almar- fer,op het {pits vaneen tooren, dieals een Py= ramide gemaakt is,van vyfentwintig ellen hoog; ‚benevens de drie maffif goude klooten, de- welke daar boven op (taan , en met malkander aan waardy uitmaaken hondert en dertig dui- zend goude rozenobels, Verfeheide Konin- gen hebben al getracht om dezelve te lichten, maar zyn of door haar Raaden of Vrienden daar altyd in belet geworden, te meer om dat het gemeen gepeupel een groote bygeloovigheid omtrent deze goude Globen, van dewelke zy vaft(telden , dat dezelve door geen menfchelyke magt te verplaatzen waren,hadde;om dat zy vaa eenige lucht-geeften door invloeyinge der fter- ren befchermt wierden na haar lieder oordeel. Maar de Heer van St. Oron, in zyn Befchry- ving Mey en Funy 1719. 523 ving. van de tegenwoordige ftaat van het Keizerryk van Marokko, zegt , dat de Keizer Mouley Ifmael , dewelke in zyntydregeerde, teweten 1693 en veel volgende jaaren , de yde- le voorzegging van vermaledyding in den wind floeg, en deze vermaarde goude appels of bollen heeft weggenomen, en in zyne Schat- kamers opgefloten. ora 52 Dit Keizerryk van (Marokko is tegenwoor- dig zeer groot, dewyl daar onder begrepen zyn Marokko, Tafilet, Fez, Sus, Tarndent en meer andere; zelfs zouden wy niet kon- nen bepaalen, hoe ver het gebied van dezen Monarch zich uitftrekt in de Woeftyne van Numidien. Als de Liezer aan de weftkant “van Africa over de Carzarifche Eilanden be- gint, zal hy in ordre zien volgen de Land. {chappen van TeEssSET, SUS, DAR Ha, TariLET, MAROKKO,en FEz,gren- zende aan ’t Naauw vande Straat, recht over Gibralter: en de Liezer met zyn gedachten uit ‚de groote Zee de Middelandíche Zee vor- der ingaande, zal over de Eilanden Yvica en Majorca op 33, 34, 35-graaden breedte, en van 20.tot 29. graaden lengte, het tegenwoordige Koningryk Algiers vinden, en van daar noch vorder Ooftwaart over ’t Eiland Sardaigze, op de lengte van 3o. tot 35. graaden, en de breedte van 30. tot 35. graaden, het Koning- ryk T uNis: en vorder ooftwaarts over ’ Eiland Stcilie, het Koningryk TRriPori; en over Candia en Rhodes het Koningryk BARKA, beginnende in ’t weten met de 35 graad s24 __Natunr-en Konft-Kabinet, graad, en eindigende op de 6o graad lengte by Alexandrie in Bgypter, en leggende door malkander het Koningryk Barka op 29, 30, en 31. graaden breedte; maar Zripoli op 27, 28, 29,en 30. graaden breedte. Als nu de on- kundigeLezer land waart in zich inbeeldt,dat de kleine en groote bergen Atlas, dewelke door geheel Africa loopen, aldaar in’land de grens- paalen zyn, zal hy in ’t rouw een denkbeeld hebben, van ’t geen Barbarie genaamt word; en om de natuur van Barbarsen welte ver- ftaan, moet de Lezer begrypen, dat alle de- ze Landen zo aan den Oceaan als de hoek om door ’ Naauw van de Straat, en langs de boorden van de Middelandfche Zee rot aan de Nyl, met groene en vruchtbaare heu- vels , en middelmatig hooge en bergachtige Landen bezet zyn, en overal bewoont: dat tuflchen deze Heuvels en den 4z/as veel groo- te vlaktens zyn, daar de Berglieden van den Atlas koomen weiden en geerft planten, daar de Fanitfers van de gemelde Koningryken Jaarlykze fchattingen van haalen, hoewel het Gebiedt aan den Oceaan van de Keizer van Marokko achter den Atlas zich verder uitftrekt in de zandige Dadel-en Kameel-ryke Wildernif= fen van Numidie , of het zogenaaamde Da- del. land. En Wat de Rykdommen en Schatten van Goud belangt, dewelke bezeten worden door deze Barbaren, dezelve zyn om haar groote gierigheid ongelooflyk groot. Toteen {taalt- je van derzelver infcheurende gretigheid, laat de Mey en Funy 1719. ss de Keizer van Marokko, zegt de Heer van St. Olon , al het Goud, het welke hy in een groote menigte inzamelt, fmelten en in een heimelyke fchatplaars verbergen, en ge- noegzaam als begraaven : en het is wel te _ denken, dat deze {chatten veel zyn, dewylde Marokkyas en andere Barbaren gedurigen han- del dryven met de Zwarten of Negers van de Inlandze Koningryken en de Landen van Guinde, trekkende en heen en weder reizende met Karavanen door de Woeftyne van Numt- die en een gedeelte van Lybie,inruilende Goud voor yzerwerken, fpiegeltjes en voôr alderhan- de Europifche {nufteryen , en dat zo wel ftof- goud als ander goud,mitsgaders Olyfantstanden en zwarte Slaaven. Dit Goud koomt op de vol- gende wys in Europa: de Schepen van Vraukryk, als van Rovaan , van St. dalo en Marfeille koo- ‘men tot Salde en Tetuan , brengen aldaar fran= fche lywaaten en andere waaren „en ruylen daar voor moorfche dukaaten , wafch, turkfch leer, wolle, vogelftruis-veders , koper, da- dels , amandelen , toetfteenen enz. Onze Landslieden brengen aldaar lakenen, lywaa- ten, fpeceryen enz. Jtalién brengt aluyn, glas, en Wenettaanfche {nuifteryen. Uit de Levant krygen zy Zyden, Katoen, Auripig- ment , kwikzilver, roode Arfenicum en opium ; van welk alles de Stad Fez het eigentlyke Magazin is, daar alles eerft koomt en van daan gaat: waaruit de Lezer genoegzaam kan, bemerken, dat door dit Kanaal een groote menigte moorfch Goud in Europa moet over- gevoert worden , en dat zulks geen kleine oor- s26 __Natnur- en Konft-Kabinet , oorzaak zal zyn, dat de Handel van de Wefts zadifche Compagnie op de Goudkuft niet beter bloeit. 54: Achter dat gedeelte van Barbarie , het welk door de Keizer van Marokko beheerfcht word, en aan de andere zyde van de grooten Atlas, volgt het Landfíchap Numidie „ by die van Africa Biledulgerid of Dadelland genaamt: Dit Landfchap brengt een groote menigte Dadels , dewelke zeer goed zyn, voort : het is een zeer heet en te gelyk zeer droog Landfchap, daar geen koren groeit, in het zelve leggen zeer veel Steden dewelke Jo- annes Leo de Afrikaner befchryft. Dit Da- delland begint in ’t weften aan den Oceaan over de Canarifche Eilanden , en eindigt achter ’t Koningryk Zripoli, tegens de Woeftyne van Barka, vande $ graad tot aan de 45 graad lengte, en tuffchende 25 en dertigfte graad breedte. Deze zandigeen woefte Wil- derniffen worden bewoont door Arabieren en Afrikaanfche Herders en Rovers, wordende van verfcheide Vorften geregeert, dewelke by Marmolen Leo de Afrikaner wel het alder- naauwkeurig(t van alle de Schryvers befchre- ven worden. Het is ook op alle plaatzen niet even onvruchtbaar, dewyl het zeer veel Ri- vieren heeft. By deze Lieden behoeven wy juift niet veel na het Goudte zoeken, behal- ven in de Heerfchappyen, dewelke de Keizer van Marokko hieren daar bezit. 55 Achter Numidie volgt de grouwzaame groo- te Mey en Funy 1719. $u7 te Wildernis Lybie. Het geen de Aaloude Lybie noemden, koomt met het hedendaagze Lybie nietovereen, wyverftaan nu door Lybie de geheele Woeftyne, alle de Wilderniffen en Ko- ningryken, die tuflchen ’ Land der’ Negers en Numidie inleggen, en aan ’t weften van den Oceaan beginnende, en in ’t ooften tegen hoog Ezypten aanftootende, achter en gepaart met de Woeftyne van't Landfchap Barka, byna van het eene einde van Afrzca tot aan het andere‘door- gaan. Zommige plaatzen zyn grouwzaame zan- dige woeftenyen, andere zyn faverig en fteen- achtig , en zommige zyn moeraflig, vochtig ‚en enigzins vruchtbaar: het legt meeft onder de Zropicus Cancri, op de 23, 24 en 2s{te graad bfeêdre, en word in Buiten- en Binnen-Ly- bre verdeelt. dgk jd „Dit groote Landfchap Lybie is in tien Land- fchappen en Woeftynen verdeelt ‚en word van zwervende Arabieren en zommige Africanen bewoont, dewelke elk haar eigen Zerritoir be- weiden, en zy hebben haar Steden en Dorpen meeft aan de vruchtbaare Rivieren; zommige plaatzen zyn zo doren droog , en heet, dat de Reizigers en Karavanen,die van Fez en Zombut, en Agades in t Land der Negers reizen, om Goud, Olifantstanden enz. te haalen, omde vyfde of zesde dag zich moeten behelpen met putten van flecht zout put-water ,dewyl Lybie vol zout-kuilen ís: onder veele andere, zegt Johannes Leo de Afrikaner , is in Lybre een Woeftyn, in dewelke om de hondertfte mv noch water, noch eenige woonplaats van Bid men- \ s28 Natuur-en Konft-Kabinet, menfchen te vinden is, waarom dikwils de Menfchen en Dieren, dewelke hier door rei= zen, door de hitte en de dorft verfmachten en fterven. Uit welk alles blykt, dat het Goud , daar de moorfche Dukaaten naderhand van koomen, door de Kooplieden van Ma- rokko en Fez ook zo geheel gemakkelyk niet te krygen is. SA Achter Lybie Gore eindelyk Migrizta of het Negers-land. Olfert Dapper zegt, dat het zelve grenft tot aan de Nyl, beginnende van den Oceaan; maar de Heer Ja:llot be- paalt het met de oorfprong van de grouwzaa- me groote Vloed Niger , met uitfluiting van het Landfchap Amazen, en het groot Land- fchap van Nubie, het welk Dapper mede in- fluit. „Dit Land der Zwarten is aan de groo- ten Oceaan op zyn breed{t, en begint by A0 d'Or, recht onder de Zroptcus Cancer: , en legt met zyn uiterfte uitfpringende hoek op de vierde graad noorder breedte ; het heeft in de grooten Oceaan, daar de Niger zich met veel takken in de Zee ontlaft by Cabo-ver- de , de Cabo-verdifche Eilanden recht over zich leggen op de qde graad ‚en eindigt op de 44fte graad, daar de Niger zyn oorfprong uit en van bet gebergte krygt, en is dus 20 graa- den breed, en_40 graaden lang. Aan weer- kanten van de Vloed de Niger leggen, vyftien Koningryken, behalven noch de Koningry- ken aan den Oceaan, dewelke het befpoelt van Ao d’Or tot aan het Land der Caffers, zyude het uiterfte van Axgola ; en byaldien aad A) Mey en Juny ijr9. 529 wy, gelyk Dapper, het Landfchap en Ko- Bingryk Nubie in het zelve befluiten, {pringt het zelve noch twintig graaden verder, ja zelfs over de Nyl, tot aan de 64 graad lengte, na de verdeeling van de Heer Jatllot. Ik zal alle de Koningtyken en Landfchappen van dit onmetelyk groot Land niet optellen, maar de Lezer eens in bedenking geven, welk een grouwzaame Reis de Menfchen doen, dee welke met haar karavanen reizen van het Ko- ningryk Guala , dat in ’t welten aan den O- ceaan by Caap Branco legt, om Koopman- fehap te dryven met de Kooplieden van groot „Cairo: deze Lieden reizen door de geheele lengte van Africa langs de boorden van de Niger, door alle de Koningryken en Matten der Negers , dewelke aan deze Vloed gelegen zyn: eu door den Handel dewelke Europa we- derom heeft met Egypten,is dit het derde Cazaal;, waar door het Goud van de Goudmynen uit Africain Europagebragt word, vant welkede grooten Heer Dukaatenin Cairo laat munten. Î sö. Ik zal ‚omdat myn beftek zulks niet toe- laat, van de andere deelen van Africa, tewe- ten Opper-Ethiopien of ’t Land van Abyfi- zien, en alle deszelfs Koningryken, noch Neder- Ethiopien, benevens het groote Koning- ryk van Monomotapa en alle deszelfs Koning- ryken, voor deze reis niets meer konnen aan= haalen,veel min van de Landen der Zee-Kuften; beginnende van Aggola om de Kaap de bon Ef= … peranée, tot geheel binnewaarts in de Arabi- fche Golf of t roode Meer; behalven dat uit Abyflinie noch wel eenig Goud verhandelt Ll 2 word 530 Natuur-en Konft-Kabinet, word met de Turken, in welk Land, vol- gens de aantekening van de Heer Fobus Ludol- fus ‚in zyn Betchryving van Abyfinie „ook veel Goud gevonden word. so Dat in veel verfcheide Landfchappen en Koningryken van Afie Goudgevonden word, het welk door verfcheide wegen en Kanaalen in Exropagebragt word, zal niemant „dewel- ke maar eenige kennifle van die zaaken heeft, onbewuft zyn. Zelfs heeft onze Ed. Ooftin- difche Maatfchappy Goud-mynen op Sumatra, Dit Sumatra is een zeer groot Eiland, en legt recht onder de Middag-lyn, en dewyl het Ei- land van zyn eene uiterfte einde noordweft, en met zyn andere uiterfte einde zuid-ooft aanlegt, en zyn rechte lyn over de tweehon- dert franfche mylen bedraagt, legt het zelve vyf graaden ten noorden , en vyf graaden ten zuiden de middaglyn, beflaande ook omtrent een breedte van vyftig Franfche mylen. 6o. In de Rivieren en Beekjes op Sumatra worden zomtyds goude {tukjes en kor- rels gevonden , dewelke door het water, dat van het gebergte koomt afbruyzen, afgefpoelt en mede gefleept worden. Dit Goud word aldaar opgezocht en vergadert, en door de Nederlanders ingekocht ; deze vervoeren dan het zelve na de Kuft van Coro- mandel, alwaar het zelve van de Moorenge= munt word; behalven noch de Bexzoin, de Campbher, en het Goud, het welke van Sx- atra na Batavia word vervoert. rs e En „Mey en Juny 1719. S31 ór. De Ooftindifche Compagnie heeft op Suma- tra een Bergwerk, omtrent twee uuren gele- gen van haar Comptoir Paulo Chinco, niet ver van Sillida een Stad of Plaats op Swumzatra, de Sillidaifche Goud-myn T A MBA NG ge- naamt: van dit Bergwerk is al zeer veel werk gemaakt zedert den jaare 1669, en de Heer Petrus Hartzing, in zyn leven Hof-en Berg- raad vande Vorft van Brunswyk-Lunenburg, heeft een byzonder Zraêaat van dit Bergwerk gefchreven:, enhet zelve opgedraagen aan de Heeren Bewinthebbers van de Nederlandfche Ooftindifche Maatfchappy in het jaar 1678; maar het is by de flukken gebleeken, dat de Goud-erts van de Goudmyz Tambang op Su- matra niet zo ryk was van Metaal, als de Heer Peer, Hartzing voorgaf. 62. Om van deze zaak naauwkeuriger bericht te hebben , bezorgde de loffelyke Maatfchap= py een ander zeer wakker en ervaren Heer, te wetende Heer Benjamin Olitzfch, Raad en Berg-Cormniffaris van de Keurvorft van Saxe, Deze trad in het jaar 1681. opden 25 Decem- ber tot Sumatra voor de eer{te maal aan land. Na dat deze Heer de Bergen van Sumatra, en te gelyk de Goud-myn, deszelfs Berg, en de Hoedanigheden van dien, mitsgaders de Goud-ertzen of Metaal aardens wel doorzocht hadde , berichte Hy aan de hooge Rege- ring op Batavia, dat de Bergen van deze ontdekte Oorden niet lichtelyk voordeelig zouden konnen zyn, om haare onbeftendig- Ll 3 heid 532 Natuur-en Konft-Kabinet , heid en gebrokene on-aard; dat is te zeggen, dat zy lang achter malkander niet veel zou- den konnen uitleveren, maar zomtyds eeus zeer kortelyk een ryke erts , en zomtyds we- derom zeer lang een zeer arme en magere erts, behalven dat om de verftikte lucht in de Myn zelfs, en de ongetempertheid van de Dampkring boven dit Land, gedurig de Myn- werkers zouden wegfterven, gelyk de Erva- rentheid reeds al genoegzaam hadde beveltigt aan de oude Myn , daar reeds lang aan ge- werkt was. 63: ‚De Heer Olitzfch wad als een eerlyk Man de Compagnie van deze Bergwerken geheel af tezien, omdat derzelver Ertzen ongemeen weinig metaal bezaten, zynde dikwils geheel ontbloot van Goud, en maar een weinig zil- ver inhoudende ; alwaar noch by kwam, dat de Erts zeer zwaar te bewerken was, gelyk uit een Dag-regifter en Aantekening bleek , het welk aan deze Myn dagelyks gehouden was, en van de Heer Olitzjch aan de Ed: Compag - zie overgelevert wierd ; uit het welk onder andere bleek , dat uit een Ader, dewelke noch een van de rykfte was, van den 4 tot den ro January niet meer als 135 ponden Metaal-erts was uitgewerkt, in dewelke vol- gens de proef der Effayeurs bevonden wierd aan zilver te bezitten een Mark, zes loodt en zeflien quintjens. qe Het Mineraal of de Metaal-aarde ver- volgde in deze Berg-groeven geenzins, geljk zulks Mey en JFuny 1719. 533 zulks in andere Landen gewoonlyk gefchiet, maar beide miernefts-gewys „ zodat na het getuigenifle der graavers zomtyds in een zeer korte Spatie een zeer ryke: Erts gevonden wierd, en weer datelyk daar aan gan{che- lyk geen Erts. In dit Bergwerk hebben de Ma- leyers al voor lange jaaren gewerkt; en inde aders, dewelke zy uitgegraaven hadden, en beneffens dewelke zommige aders van de Nederlandfche Myn voortliepen ‚ wierd zom-. tyds wel eenige ryke erts gevonden, dewelke zo van ter zyden als anderzins de Maleyers hadden lasten leggen, miaar deze was ook al van geen duur of gelyke voortgang. 6 5. (a) Elias Heffe verhaalt,dat, terwyl hy aan de Goudmyn op Sumatra was, vanden 1 January 1682 totden 20 Juny‚zynde omtrent zes maan- den ‚aan ERTs uitgegraven was 18687 ponden, en dit noemde hy noch al een tamelyke en ryke guantiteit na den aard des Bergwerks, dewyl uit deze 18687 ponden Erts van ver- fcheide foorten , zo aan Zilver als Goud is ge- levert 297 mark $ loodt en U7 guintjens, bez dragende aan geld 14226 Hollandfche gul= dens, waar mede de onkoften in zes maan- den gedaan op geenderley wyze konden goed gemaakt worden. 4 Det de lucht omtrent dit Bergwerk zeer ongezond is, gefchiet , omdat het zelve maar twee graaden bezuiden de middaglyn Ll 4 legt, (a) Ziet deszelfs Reisbefchryving gaen in Ooftin- dien, zesde Hoofdítuk, 534 Natuur-en Konfi-Kabinet, legt , want de Menfchen, dewelke midden op dit Eiland woonen, hebben de Zon recht boven haar hoofd, en dit Bergwerk legt op twee graaden na in het midden van dít groote Eiland Sxmatra. Voegt hier noch eens by, dat deze plaatzen, daar de Mynwerken om- trent leggen, overal met groote moeraffen omringt zyn, en dat omtrent de regentyd al- aar meelt dagelyks en alle avonden vrees- Iyke donders, blixemen, en fterke {tormwin- den koomen uit te barften en te woeden; waar op darelyk weer groote (tilte volgt, en groote broeying en hitte, door dewelke deze moeraflen op een ongeloofiyke manier alom de lucht met ftank vervullen, en als befimetten. Hier by koomen zeer kwaade dampen en ftin- kende nevelen, dewelke uit de dalen en va- leyen gedurig tegen het gebergte opryzen, en dewelke zulk een dikke mift veroorzaaken, dat de menf{chen op een zeer korte afltand malkander niet konnen zien. 67. . Niet tegenftaande het Nederland{che Berg- werk op Sumatra nier zeer ryk ís, ftaat ech- ter aan te merken „ dat op het Biland andere Bergwerken en Goudmynen gevonden wor- den, hoewel dezelve niet in het bezit der Hollanders maar van de Natie zyn, dewelke haar Goud.aan de Comptoiren der Ed. Maat- fchappy op Padang, Coulo, Chinco en Paros verhandelen, De Koopliedeu, dewelke dit Goud aan de Compagzie verhandelen, krygen het zelve over de derde of vierde hand vande Natien diep Landewaart in gelegen. Dit Goud Mey en Funy 1719. 535 Goud beftaat in korlen, en de inkoop van de zelve is aan de Particulieren verboden, hoe- wel echter zommige op een heimelyke wyze wel zomtyds eenige groote goudkorlen en ftukjes inruylen. 3 68. William Dampier, een van de naauwkeu- rigfte Natuur-befchouwers onder alle Reis- befchryvers , preekt op de volgende wyze van de Bergen van Sumatra, „ Het aardryk van s dit Land verfcheelt naar de natuurlyke » ftand, de Bergen zyn rotsachtig, voorna- „, mentlyk die aan de weftkuft ; echter fchynen » demeefte, die ik gezien hebbe, een zekere » aarden-korft te hebben, die van zelfs eenig „ klein geboomte, kreupelbofch of vry goed » gras voortbrengt: de kleine Bergen zyn meeft »„ bofchachtig, en fchynen de Boomen door ‚, hunne hoogte en wasdom uit een vrucht- ‚‚ baare grondt voort te koomen. Het veld- » land, dat ik gezien hebbe; heeft een zwar- » te, grauwe, roode en diepe aard-grond. ‚, Het Ryk van Achin (op Sumatra) is te- »‚ genwoordig overvloedigít van Goud voor- » Zien, en in Ooftindie is my geen plaats be- s kent, dewelke zo veel Goud uitlevert als » Achin, want op Japan ben ik nooit ge- » weeft. Zy hebben hier ook gemunt Goud, » zynde ftukjes van vyftien ftuivers, dewel- » ke zy een mefs noemen, en eenige andere; »s Zy munten maar een klein gedeelte van ‚, hun goud, enzo veel als noodig is om haar ‚‚ Onderlingen handel mede te verrichten ; ‚, maar wanneer een Koopman groote fom- Ll s ‚‚ men 536 Natuur-en Konft-Kabinet, „ men ontfangt, betaalen zy gemeenlyk by’ - ‚ gewigt, en doorgaans met ongemunt of » onbewerkt goud, waarde voor waarde, In de Stad van Ahin woonen zeer veel Kooplieden, dewelke met de Berglieden, die het goud graaven , handelen, aan dezelve over- brengende diep in het land op, en by de onge- zonde Bergwerken, alderhande waaren, als Zyde, Chitzen , Neteldoeken , Katoenen, Opium , Rys, en andere zaaken , dewelke aldaar door de Engelfchen, Hollanders, Dee- nen, Chinezen en andere gebragt worden , en brengen wederom Goud van daar, met zeer groote winften. 7o. William Dampier doet in zyn Reistogt om den Aardkloot ook een naauwkeurige Befchry- ving van het Eiland Mizedanao , zynde een van de Philippynfche Eilanden ; dewelke meeft onder de Spanjaarden ftaan, behalven Miz- danao, dat onder zyn eigen Vorft ftaat, en onder ’t Mahometaanfch Geloof is gebragt. Het is het grootfte van de Philippynfche Ei- landen, ( uitgenomen het Eiland Lukoria, dat in het geweld der Spanjaarden is, en van waar haar Akapulko’s-vaarders allerlei Ooft-In- difche Waaren-. haalen ) leggende op de ze= vende graad breedte. Dit Eiland is omtrent zeftig franfche mylen lang, en veertig of vyf- tig mylen breédt; op dit Eiland legt de Hoofdftad , insgelyks Mindanao genaamt. Doen Dampier in de Stad Mindanao was, wierden daar twee Goud-fmeden ker eze, Mey en Juny 1719. $37 deze „ zegt hy , maakten alles, wat begeert konde worden. Dit Goud ruilen en koo- pen zy van de Lieden, dewelke diep uit het land koomen, en in 't gebergte woonen, daar zy het Goud uit haalen, en voor het zelfde inkoopen van de Hollanders en ande- re, dewelke aldaar van Zernate en Tydore koomen, Katoenen, Neteldoeken, en Chi- neeze zyden; gelyk ook van Magila, daar zy zulks met de Spanjaarden gaan verhan- delen. 71. Twintig mylen van Mindanao leggen drie kleine Eilanden, Meangis genaamt, Op deze Eilanden vallen eenige nagelen, en zeer veel Goud, na het zeggen van Dampier , hoewel ik op het bewys, het welk hy daar van by- brengt, niet veel ftaat zoude durven maaken ; gelyk ook het geen die Schryver melt van het geel Metaal, het welk hy voor Goud aanzag, op de vyf Eilanden omtrent Formofa gelegen, op 20 graaden 20 minuiten noorder breedte, de Basje Eilanden genaamt: aan de zyden der ‚ Bergen, zegt hy, groeit kort gras; de Ber- gen zyn zeer rotsachtig, en in zommige van de Bergen zyn Mynen: want de Inboorlin- gen toonden ons zeker geel Metaal, waar van de Mannen en de Vrouwen kleine oor» ringen droegen : of het Goud was of niet, durft hy niet verzekeren, maar hy hielde het daar voor, om dat het zeer zwaar van gewicht was, en van koleur gelyk ons bleekfte Goud. Veel meer zekerheid weeten wy , van het geen Dampier verhaalt van het bekende Koningryk Tan- 538 Natuur-en Konft-Kabinet, Tunguin, het welk tuflchen Chiza en Coz- chinchina geplaatft legt. De verkoopbaare waaren van dit Ryk ( Zwnguin), zegt hy, » zyn Goud, Muskus, gewerkte en ruuwe » Zyde, als ook Katoenen, Drogeryen van „, veelderhande foort, Verfhout, Lakwerk, „ Porceleinen, Zout, enz. en daar is veel ‚‚ Goud in dit Land, en het gelykt wel na „, het Goud van Chiza, het is zo zuiver z, als dat van Japan, en veel fynder ( van aloy. ) 71: In het magtig Koningryk Zuzguin word wel veel Goud gevonden, en ook verkogt by de Kooplieden, maar zy hebben zelver geen Goud- noch Zilver-mynen. Het Goud , het welk overvloediglyk by de Zuuguinfche Kooplieden gevonden word, verkrygen zy door haar overvloedt en handel in de Zyde, en het Aloë-hout, Lakwerk en Mauskus, gelyk daar van getuigt word door de Broeder van de vermaarde }- Baptiff Tavernier, in zyn nieuwe Befchryving van ’t Koningryk Zanguin, 73: Diergelyke Koningryken worden in Afia meer gevonden, als by voorbeeld Perfiez: hoe magtig en aanzienlyk dit Koningryk in rykdommen van Goud ouwelings onder Xerxes en Darius is geweeft, heb ik echter tot-noch toe niet konnen opfpooren, dat ee- nige Goud-mynen in Perfieg gevonden wor- den: en wat de (taat van het tegenwoordig Perfien belangt, de Heer de Thevenot, die de naauw- Mey-en FJuny 1719. 539 naauwkeurigfte van alle nieuwe Schryvers is, en wien zy meeft alle {chynen gevolgt te heb- ben, verhaalt, dat indit Kóningryk een groo- te fchaarsheid van geld is. Inderdaad , zegt hy „ de kragten, dewelke daar onderhouden » worden, of liever de Legers, die in onze ‚ dagen tegens den Turk en andere Magten » op de been gebragt waren, zyn ten aan- „ zien van zulk een groot Land zo gering ‚ geweeft, dat de Perfianen onder ’t getal der „ Ontzachelyke Magten niet geftelt worden, » en de oorzaak dezer zwakheid is de fchaars- „‚ heid van geld. Dit gebrek van geld fpruit ‚‚ uit de kleine handel, welke de Perfianen » dryven, als hebbende zeer weinig waaren, „ dewelke in andere Landen getrokken wor- „ den, namentlyk eenige zyden, tapyten, en ‚ Brokaaden , en by na niets anders van be- ‚„ lang. Invoegen men van Perfien zeggen ‚ kan, dat het flegts gelyk een Karvan fera: is, »„ dewelke tot een doortogt dient voor het » geld, ’t geen uit Europa en Zurkyen na Iu- ;, diên gaat, voor de lywaaten, fpeceryen, „ (en andere koftelykheden, ja zelfs juwee- ; len) dewelke uit Indiën in Europa en Zur- „ Ayen koomen. Daar het Landfchap van Perfien een weinig voordeel af geniet. De ryke Pains borduuren haare Tul- banden en klederen wel rykelyk met Goud, en draagen veel koftelyke juweelen in haare ringen als anderzins, dewyl zy zeer groote Liefhebbers van edele Gefteentens zyn; ook hebben de Perfiaanfche Koningen een ver- maare $40 _ Natuur-en Konf?-Kabinet , maarde Schatkamer van Goude Vaten, Ju- weelen en andere koftelykheden; maar be= halven dat zulks door lange tyden vergadert is, word het zelve van buiten verkregen , daar Perfien zeer gelegen toe legt. De Ko- ningen van Perfiez 7yn zulke overmatige Lief. hebbers van Goud-Vaatwerk en Gefteente;, daar zy een groote menigte van hebben, dat zy door verfcheide Goudfmeden, dewelkezy in haar dienft hebben, geftadig aan nieuwe Konfìftukken van goud laaten arbeiden. 15 Tuffchen het groote Koningryk Perfien etí Arabien {chiet de Perfiaanfche Zee-boezem; gewoonlyk de Golf van Perfien genaamt ; daar hy uit de groote Arabifche Zee koomt vallen, en een engte by Ormus of de Straat van Maflaxda maakt , en voorrfchiet tot daar hy eindigt by Babylonien voorby de plaats, daar de Eupbrates en Tigris zich in deze boezem ont laften, Noch meerder aan de noordzyde word Arabie geficheiden door Babylonie en Mefopota= mie, Aan denoordweft en weftkaat word Ara= bie gefcheiden door Syrie en Paleftina;, aande welt en zuidweft kant door Egyptez en het roode-Meer; aan de zuid en zuidooft zyde door de Casp de Guardafzy en de Arabifche Zee. Het midden van Arabten legt onderde … Zropicus Caneri; het zuidelykfte deel van 4-, rabie is, daar het roode Meer uit de Arabi fthe Zee koomt fchieten by de Straat van Mos. cha, op de twaalfde graad noorder breedte, en het noordelykfte deel van Arabie, dat uf= fehen Syrie infchiet, op de vierendertigite graad Mey en Juny 1719. S41 graad noorder breedte: het weftelykfte deel van Arabie fchiet bove Trade meer tegen E- gypten, en het ooftelykfte deel van Arabie is by Caap Razalgate , van de vyfenzeftigfte graad lengte tot de zesennegentigtte graad lengte, waar uit de Lezer kan bemerken, welk een grouwzaame brok lands Arabier moet zyn. 76. Ik zal niet behoeven te verklaaren, dat dit __grouwzaame groote Land onder drie verfchei- de bynaamen bekentis; als 1. Het STEEN1G ARABIE, dat in vergelyking van de andere zeer klein is, en tegen Paleftina en neder-Egyp- ten aanftoot. 2. Het WOEST ARABIE, dat tegen Syrie, Mefopotamie en oud Chaldea aanlegt, en omtrent tweemaal zo groot is als het Steenig Arabie. En 3. Het GELUKKIG Ara- BIE, dat alleen byna vier maal zo groot is , als de beide anderete zamengerekent. Want dewyl myn voorneemen maar alleenlyk is, om te handelen van de Rykdommen des Gouds van de Landfchappen van Affa , zal ik kor- telyk de Goudrykheid der hedendaagze Ara- bieren. doorloopen. Ate Sh Dewy! de Turken van verfcheide gedeeltens van Arabie aan de Perfiaanfche Golf meefter zyn,en de Arabifche V orften meeft alle Maborme- taanfch of woeft zyn, en de goede Letteren by alle Mabometanen buyten gebruik zyn, hebben wy geen andere kennifle van Arabie, als door de Koopmanfchap in de Oceaan tot FARTACH,MASCATE, en vooraan op het __toode Meer tot ADEN, Mocna, endoor RE, de SAL Natuur-en Konft-Kabinet , de Reizigers van Mecca,MeEpinNa,deE graafplaats:van Mabomet , en in de Perfiaanf Golt tot BassoRraA, behalven de oude J fchryvingen en eenige vertellingen van nieu Franfche Reizigers. 78. De oude Griekfche Schryvers, als Pz meus, Diodorus, Strabo, Stephanus, Aga chides, Martianus , en meer andere, ge ik getoons (a) hebbe voor dezen, getuigen e Parig, dat de Arabijche Volkeren aan ’tr: de Meer gelegen, dewelke zy Dena, weer andere, dewelkezy KASSANITEN noe den, veel Goud hadden, het welk zy gr ven uit haare Goudmynetr, en uit haare ] vieren uitvochten , maar tegenwoordig koo de meefte rykdom van Goud in Arabie dt Bedevaart na Mecca en Medsna , door Paarde-handel en Dadel-handel op Baf/ö en door de ongelooflyke grooten handel de Koffy-boonen ; behalven dat tot [Mocht Aden ,benevensanderekoftelykezaaken , « veel Dukaaten uitgeleverten verkogt worde Baflora, in de Pelfaanl!be Golf geleg. is ook een zeer groote Koopftad van Arab: hier van daan ,zegtde Heerde Thevenot, g ettelyke Milioenen geld jaarlyks in de ma Oftober met de Schepen, dewelke daar p: den, dadelen enz. koomen inkoopen, u: Indiën; dit Baffora is een Hoofdftad van Baffaadfchap van die zelve naam „en legt o} uiterfte grenzen van woelt Arabie. ft (a) Ziet Natuur- en Konft-Kabinet , Maart en pril z71g. pag. 266, Mey en Juny 1719. EEE: 80. Voor aan in ’t Roode Meer legt in geluk- kig Arabie de Stad Mocha : deze Stadt is binnen de tyd van hondert en vyftig jaaren van een flegt viffers dorp aangegroeit tot een medege- zellin van de vermaartfteKoopfteden van geheel Afie. Na Mocha zyn gevloeit alderhande Na- tien ‚dewelke dezelve Stadt bewoonen,als Aras bieren, Benjanen ,Fooden , Turken , Indianen, Perfianen , Armeniers , ent. Op Mocha is tegenwoordig een groote vaartuit Afia, Afri= ca en Europa. Behalven deze fcheepsvaarten koomen jaarlyks tot Mocha van Aleppo als el- ders verfcheide Karavanen te lande, dewelke twee a drie duizend Kameelenfterk zyn; daar brengende, Fluweelen, Sarynen , Damaften, Armozynen, “T'urkfche goude Lakenen, Ka- melotten, Saffraan, Kwikzilver, Vermitioen , maar wel in ’t byzonder (dat ook deze onze Verhandeling raakt) zeer veel Venetiaanfche en Moorfche Dukaaten , en een groote menigte van alderhande waaren uit alle geweltein des Werelds. Mocha levert wederom uit aan an= dere overvloedig veel G oup, Ambergrys, Paarlen, Aloës, Bezoar-{teen , Koraal, Myr- rha;, en wel (a) RN, Korry. ie Wen, Als wy Arabie verlaaten , en uit de Golf van Ormus de Perfiaanfche Kuft langs Reve- nen, koomen wy in de Golf van Cambaye, dewelke ons leidt tot aan Swratte , de vers maartfte Koop-ftadt van geheel Zudiën , onder de Heerfchappy en het groot Keizerryk van m den (a) Ziet Voyage de Arabie heureufe , avec la Relation particuliere d'un Voyage du port de Moka &vc, 544 Natuur-en Konft-Kabinet , den grooten Mogol. Als wy ook te lande reizen door Perfsen ooftwaart aan tot aan Caz- dohar , koomen wy insgelyks in de ongeloof- Iyke groote Heerfchappy van de grooten Mogol. s 2. Zommige Schryvers noemen dit groot mag- tig Keizerryk van de grooten Mogol eigentlyk INDIEN ‚ om dat na haar zeggen het zelve befloten legt tuflchen de twee grouwzaame groote Rivieren, de INDpus en de GANGES, hier legt ons niet aan gelegen ; maar het is mis- getaft, dat het gebiedt van de Mogol tuffchen deze twee Rivieren zoude bepaalt zyn, de- wyl het-zelve aan weerzyden zeer ver over die Rivieren uitfpat, zo buiten de Gauges als aan deze zyde van den Zzdus. Het groot Keizerryk van de Mogol word in ’t noor-. den bepaalt door de bergen Caxucafus of de Taurus, die het zelve van Zartarie af{cheiden, ten zuiden door de groote Indiaanfche Zee, dewelke om Kaap Komori, de Kuft van Ko- romandel en Malabar aan wederzyden heen fpoelt; in ’*weftendoor Perfien ende Golf, en in ’t ooften door de Koningryken, de- welke leggen tuflchen China en het Keizer- ryk van degrooten Mogol. Uit de Bergen Caucafts koomtde Rìvier de INpus, en loopt zuidwaart aan door ’t Keizerryk, zichont- laftende in de Indiaanfche Zee by TOURE- BANDER Een SORET, en uit de zelve Bergen na ’t ooften de Rivier de GANars zuide- Iyk aanloopende, en ontlaft zich by BENGALE in de golf van Bengale of Indiaanfche Zee. De naauwkeurige Heer de Zhevenotzegtvan des- Mey en Funy 1719. s45 dêszelfs Luanden het volgende. „ Ik hebmy „ van een Indiaan, die de Kaart van zyn. „, Land pretendeerde te verltaan, laaten zeg- „gen , dat in ’t Gebiedt van de grooten „ Mogol twintig Landfchappen zyn, maar „ ik zoude haar liever Gouwvernementen noe- »„ men, en zeggen, dat yder Gouvernement » verfcheide Provintien begrypt. 82 In geheel Zudiën zyù geene Plaatzen, de= welke meer van rykdom overvloeyen, als SURATTE en BENGALE, beide Steden onder de Heerfchappy van de grooten Mogol. Suratte word bewoont door Indianen, Per= fianen, Arabieren, Turken, Benjanen, Ar- meniers, Engelfchen, Hollanders en andere Chriftenen. DeEngelfche hebben het algemeen Comptoir van hun Koophandel geveftigt tot Suratte. In Suratte zyn uitftekende ryke Lieden; een Bezjaan , die van myn Vrien- den'was, zegt de Heer de Thevenot , wierd ge- fchat op acht Milioen. 84. In de Stad Suratte is een onnoemelyke Koopmanfchap van alderhande Stoffen, Ka- toenen, Lywaaten, dewelke in Indiën ge- maakt worden: als ook alle Waaren van Europa, mitsgaders alle Waaren van Chira, als Porceleinen, Kabinetten, Koffers ver- ciert met Turkooizen, Agaaten, Koralynen, Yvoor: daar worden verkogt Diamanten, Robynen , Paarlen, en alderhandekoftelyke en edele Gefteentens, ook Muskus, Amber, Myrrba , Wierook, Manna, Sal armoniac, Kwikzilver, Liaakmoes, Indigo, Speceryen, | Mm 2 Dro- 546 Natuur-en Konft-Kabinet , Drogeryen; daar word ook veel gehandelt in Goud: ook laaten de groote Heeren voor zich ftukken flaan van zeafif goud , ter waarde van zeventieu holland{cheguldens, dewelke Aoz- pien genaamt worden. ss Van al het Goud, dat in Sxratte ingebragt word van Sumatra, geheel Zzdiën, Perfien, Arabien, Africa en Europa , moet twee ten hondert betaalt worden aan de tol, en dit is de oorzaak, dat het meefte Goud ter fluik in- gebragt word ; ook is het voordeeliger , het Goud in Szratte te brengen aan {taaven of klompen ‚als aan gemuntefpecte , dewylalder= hande fpectez în de Landen van de Mogol wor- den aangetaft , enjin de gangbaare Munt-fpectes van ’ Land door daar toe geftelde Muntmee- fters vermunt. Deze Indianen zyn zo naauwkeu- rig in het ontvangen van’t gemunt Goud, dat zy ’tzelve door ’t vuur beproeven en weegen,en ook op de fpecien,die maar twee a drie jaaren ge- munt zyn geweeft , willen zy datelyk een half ten hondert korten. Van aldit Goud , dat zy verfinelten, maaken zy goude Roupiez, behalven de Dukaaten , want deze verhande= len de Indianen aan de Kooplieden uit Tar- tarien, die van de noordkant koomen om te handelen; hoewel het meefte Goud, het welk in deze Landen gebragt word, aan de Goud- draad-trekkers , Goudimeden en alderhande Goud-verwerkers word verkogt, Maar de- wyl myn beftek niet toelaat, verder van de Ryk- dommen desGouds van de Mogo/,als ook van de Rykdommen van Bengale,en van de vermaarde maf]f goude Rykstroon des Mogels , en dier- gely- Mey en Funy- 1719. 547 _gelyke zaaken te fpreeken , zullen wy na de overige anderen plaatzen overgaan „ daar he- dendaags in Afia Goud gegraaven en gevon- den word. Ik zal alleenlyk eerft noch maar een Weinig aanmerken van de Hoofdfteden des Ryks, Deurr en AGRA, en het overry- ke BENGALE. 86. ú Debhli is de Hoofdítad van het geheele Kei- zerryk des grooten Mogols. In Agra, daar voor dezen de Mogols hun Hof hielden’, is een Koninglyk Paleisen Hof, wiens weêrgaa van koftelykheid en rykdom in geheel Afia niet gevonden word. In dit Hof ís onder een groot getal andere pragtige Gebouwen te zien des Konings of des Mogels fchathuis, in wiens gewelfde kelders alle de onnoemelyke fchatten des grooten Mogols bewaart worden, De Schryvers verhaalen, dat onder deze kel« ders twee kelders gevonden worden, dewelke met affif Goud opgeftapelt zyn , volgens aan- tekening van Dapper ; behalven het Zilver , de Juweelen, Rariteitenen Gefchenken, de- welke noch in zes andere kelders opgefloten zyn; En nech andere Pragt en Rykdommen in Goudt en Juweelen, dewelke de AZogol op andere Plaarzen vertoont, en dewelke ik niet derve bybrengen volgens het fchry- ven der Auteurez. De Heer BERNIER, de= welke zelfs tot Del: gewoont heeft in dienft van de Mugol , {preekt ook van deszelfs Hof tot Debli op de volgende wys. Chab Jehan liet omtrent over veertig jaar een nieuwe Stadt bouwen, en begeerde, dat de- zelve de Hoofdftadt des Ryks zoudezyn, in Mm 3 de 548 Natuur-en Konft-Kabinct, de plaats van Agra; ik zal, zegt de Heer Bernier, het Hof befchryven, gelyk ik het zelfde op zommige feeftdagen gezien heb. De Koning zat op zyn Throon zeer heerlyk bekleedt; de T'hroon wierd onderfteunt door zes voeten van mafif Goud, bezet met Ro- bynen,Smaragdez en Diamanten ;deze Throon word op zeftig Milioenen hollandfche gul- dens gefchat , behalven de goude en andere Cieraaden vande Koninglyke zaal: deze Stadt vloeit ook over van goude ftoffen, en Goud by de Goudfmeden en Goudwerkers. 87. Zeltig Franfche mylen van Dehli na het zuiden legt de Vorlteiyke Stadt Agra, de- zelve is veel grooter als Debl:, en metveel trotzer gebouwen en ook met groote ryk- dommen verrykt. Het Landfchap van Ben- gale , dat door geweld van wapenen on- der ’t gebiedt van de grooten Mogol ge- bragt is, geeft tegenwoordig aan dien Prins en deszelfs ingezetenen, om de goede gele- gentheid van deszelfs Steden aan de Gazges, ofdichtaan de Zee gelegen, en om de door- ftroomingen van de vermaarde Rivier de Gaz- ges door ’t geheele Landfchap zelfs, een on- uitfprekelykerykdom ; dewyl deze Oord door duizende van Vremdelingen, als Nederlan- ders, Engelfchen, Franfchen,Deenen, Por- tugeezen, Arabieren, Perfianen , Suratters en alderhande Indianen gedurig bezogt word, om daar in te koopen Katoene Lywaaten, Chit- zen, alderhande Stoffen, Salpeter, Indigo, Borax enz., voor welke Koopmanfchappen deze Vremdelingen daar zeer veel Goud en an= Mey en Juny 1719. 549 andere Rykdommen brengen; al het welke de reden is, dat het Ryk van de {Mogol van Goud overvloedig voorzien is, hoewel in de Bergen en Gronden van dit land zelfs weinig Goud gevonden word: maar dat aanmerkelyk is, de Luanden van de Mogol vloeyen over van edele Getteentens, gelyk in ‘t Landfchap $x- vatte worden in de Mynwerken en Bergen ge- vonden Miacinthen, Diamanten, Granaden ,- Topazen, Safiren , Chryfoliten, Efmarauten, Kornalynen, Spinellen, Amatbiften, Albaft, rood. Marmer , Bloedfteen, en 'Fafpis (van dewelke de Ingezetenen fchotelen en Pateelen maaken,) ook zeerfchoone Agaaten , van de- welke de Konftenaars in de Stad Cambaye raa- re koppen, hegten van meffen, fignetten, en andere fraaye werken maaken, behalven dat noch in de Koningryken van VrsAPOUR en GOoLKONDA, nagebuuren en dikwils on- derdaanen vanden Mogol, de ftapel van Dia- mant-mynen is. 8. Onder de Landen van Afia ‚daar zelfs Goud- mynen, en Goudryke Bergen, en ryke Me- taal-ertzen zyn ‚ munt het magtig Keizerryk Cui Na by uitftekentheid uit. In de Provin- tien van China, namentlyk CHENSI , HONAN, CANToNen FoxIEN , worden zeer ryke Bergen en Ertzen gevonden van Goud, Zilver, Kwik- zilver ,Kooper, Tinen Yzer; hoewel in Chi- na, volgens de aantekeningen van de zeer naauwkeurige le (a)Cumte, het meefte Goud uit de Rivieren , en Sleuven en Goud-waffchingen Mm 4 word ze) Ziet Nouweaux Memoires fur 'Etat prefent de la BAE, sso _ Natuur-en Konft-Kabinet , word vergadert. De Rivieren en Vloeden, dewelke in Chiza van het hooge gebergte koo- men afrollen, fleepen zeer veel Goud mede, en verfpreiden het zelve over de groote vlak- tens, dewelke zy by groote regentyden over: ftroomen , daar het zich in het zand inwelt, en door duizende Chineezen wederom word - uitgezogt, opeen wyze, dewelke deze Lieden meerder eigen is als andere , dewyl zy door dezelve hun koft moeten winnen. Daar is geen Land in de wereld, daar door malkan- der fynder Goud gevonden word, als in Ch:- na, zynde het Chineeze Goud gemeenlyk van het befte Aloy. De Goudmynen in Chiza moogen niet geopent worden , om de fchade- lykheid, dewelke na haar oordeel de dampen dezer Bergen veroorzaaken aan de Berg wer- kers; zy oordeelen het leven van haar arinfte Ingezetenen meer als het Goud, maar het Goud te zoeken taat ydereen vry, anderzins vind men in het Landfchap Ktang fi zeer ryke Goud-ertzen in de Bergen: in Zingcheufulegt - de Berg Kin, dewelke een uitftekend ryke Goud-erts befluit. In de Bergen van Queicheu word ook zeer veel Goud gevonden , maar deze Berglieden zyn niet onder de gehoorzaam- beid der Chizeezen te brengen, hoewel zy met dezelve handelen, en haar Goud voor Eer- waaten inruilen. Even gelyk in China ‚ word ook in het magtig Keizerryk JAPAN, behalven het Zilver en het Kooper enz, een groote rykdom van Goudmynen gevonden, maar deze Natie is zo jalours omtrent haar Goud, dat het zelve niet als Mey en Juny 1719. ssr als ter fluik daar uitgebragt kan worden ; maar als wy de werken, dewelke uit dit Land koo- men, befchouwen, konnen wy haar Konft en Overvloedt in Goud genoeg befpeuren. In het Keizerryk van Japax is een groote over- vloed: van Goud en van Goud-erts, en ande- re Metalen, maar smyn beftek laat niet toe, alles naauwkeuriger van de Goud-fchatten van Afia te melden, anders zoude ik veel zaaken konnen aanmerken „en onder andere de groo- te Goud-ftukken , dewelke gemunt uit Ja- pan gevoert worden, en van zeer fyn aloy zyn , waar van zommige derdehalf loodt, een loodt, of van minder gewigt zyn. go. In Afia word het Goud zeer veel gebruikt tot de goude ftoffen en Konftftukken,en word ook veel verkogt in ftaaven en klompen by ’t Bewigt ; en in zommige Koningryken word geen goude munt geflagen ; als by voorbeeld in Perfienis geen goude Munt, als de Dukaaten, dewelke uit Exropa koomen , en de ftukken uit de Zudiën. Jn de Landen van de Koning van Golkonda gaan ftukken Goud, dewelke Pagoden genaamt worden ; dit Goud is van een flegt aloy, en word in de Diamantmynen verkogt. De Koningen van Achiz op Suma- tra munten goude {tukjes van tien grein; en de Koningen van Macaf/er of Gelebes munten ftukken Goud van twaalf grein, bedragende een gulden hollands, De Koning van Stanze heeft een goude Munt, die zeer fyn is, en omtrent zeftehalve gulden ín waardy bedraagt. De Koning van Pegu heeft ook een Munt van kleine (tukjes, wegende zeven grein, hoewel Mm s vauet ssz Natuur-en Konft-Kabinet, het Goud van zeer flegt aloy is , dat in Pegu valt. De Koning van Arakaz heeft geen Munt van Goud , maar heeft Goud in ftaafjes of klompen , dog het Goud van Arakaz is zo flegt van aloy, dat het zelve niet boven de 14 karaaten kan haalen. De Volkerenvan China en Tunguin handelen meeft metbrok- ken Goud , dewelke fchuitjes genaamt worden, zy hebben groote brokken Goud of fchuit- jes, dewelke twaalf hondert guldens hollands bedraagen, ende kleine brokken juift net half zo veel. Als de vreemde Kooplieden deze goude ftaaven of brooden van de Chineezen koopen, _ Ínyden zy dezelve in ’t midden door, dewyl zy dikmaal door de Chineezen bedrogen zyn, dewelke deze brooden van binnen met kooper of Zilver hebben gevult. In Goadoen ook de Portugeezen munt flaan , of goude lukken van byna vyf guldens; de bekent{te naamen der groote goude ftukken zyn de Roupien, de Pagoden , de Coepans en de Seguizs. Ziet }. B. Tavernier en de Thevenot, by aldien gy over de munten van Afe breeder berigt belieft te hebben, 92. Ik hadde noch voorgenoomen, van de Goudmynen van Europa te handelen, als ook een Ambagt in het Goud onder deze twee Maanden Mey en Juny mede te dee- len, maar myn beftek zulks niet toelaaten- _de, heeft de Lezer in de volgende Maanden van July en Auguftus 1719. twee Ambagten van het Goud met haar behoorlyke óphelde- ring en Plaaten te verwachten. Einde van het eerfte Deel. KORTEN INHOUD Van’ Eerfte Deel , of van ’t Half Jaar , bee ginnende met de Maanden January en February 1719. en eindigende met de MaandenMey enJuny 171 9.incluis. E } Pe tot het Natuur-en Konft-Ka- binet ‚ waarin getoont word. 1. Dat Godt Schepper en Onderhouder van de Natuur, en de Menfch van de Konft is. 2. Dat de Natuur door de __Konft word verbetert en gepolyf(t. 3. Dat doorde Konft onuirputtelyke Rykdommen in de Natuur ontdekt worden. 4. Dat een Menfch zyn Konft in de Natuur niet kan oefenen , of hy moer de Natuur eerft onderzoekenen leeren kennen. s. Datde Na- tuur door de ftrikken en fynheden der redenkundi- ge Wysgeeren uiet ontdekt kan worden. 6. Dat de eerfte Wereofchap der Natuur is, dezelve te begrypen als een Schepzel , *t welke een Schepper onderftelt. 7. Dat de tweede Kennifle der Natuur verkregen word door de natuurlyke Hiftorie, of naauwkeu- rige Befchryving der natuurlyke Dingen. Ziet Na- tuur- en Konft-Kabinet January en February 1719. _ van pag. 1. tot pag. 7. 3 II. Zen kort Uittrekzel van Gajus Pli- nius Secundus, waar in het vermaart fterf-ge- val van dien Schryver verkaalt word, en getoont: dat, Plinius meer een nieuwsgierig geleert Man, als een voorzichtig en verftandig Hiftorifchryver der Natuur is geweelt. Ziet 't zelfde Natuur- en Konft-Kabinet ‚ van pag.7.tot pag. 84. III. Werbandeling van het onbepaalbaar Voorwerp eener algemeene natuurlyke Hifto- vie. In deze Verhandeling word aangetoont. 1, Dat KORTEN INHOUD. 1. Dachet niet mogelyk is voor de Menfchen, een volftrekte algemeene Hiftorie te fchryven vau de groote Natuur. 2. Welke de vier Hoofd-voorwer- pen van een algemeen natuurlyke Hiftorifchry- ver moeten zyn, 3. Van wie de Lucht-pomp is uitgevonden, en wanneer, en door wie verbetert. 4. De verfcheide Gewelten des dampkringachtigen Luchts , bewezen door de Bergen van Peru, en de Piek van Cararie. s. War een natuurlyke Hiftori- fchryver heeft aan te merken in de Srerren-hemel, in de Dampkring , in den Oceaan, en op het Aard- ryk. Ziet 't zelfde Natuur-en Konft-Kabinet , van pag 85 tutpag. 146. IV. Verhandeling van de Wetten der natuurlyke Hiftorifchryvers. Ziet bet zelfde Kabinet , vanpag.147 tot ISS. V. Verhandeling vande Steffcheidkunde. Waar in aangedrongen word. 1. Dar de Stof{cheid- kunde een zeer noodzakelyke Hulp-wetenfchap voor een Natuur-ontdekker is,2. Dat dezelve heden- daags mishande): word van Se&arifJen en Cabaal- poltrons. 3. Datdezelve de Moeder en Voortkweek- fter van veel Konften en Handwerken is. 4. Dat de Werkdaaden der Stoffcheidkunde van de Werk- daaden der Natuur ontleent zyn. Ziet'tzelfde Ka- binet, vanpag.1ss tot 165. VL Verhandeling van de Glasblazery aande Lamp. Hier in word getoont. 1. Dat deze Konft zeer dienftig is veor een Onderzoeker en Befchouwer der Natuur. 2. Dat deze Kontft by de Venetianen zeer lang in ‘t gebruik is geweeft, 3. Dat de Beginzels , daar ’t Glas uit geboren word, metalyn van natuur zyn, dog dit is maar aange- merkt voor de Kenders, die recht verftaan , wat metalyn in de natuarlyke Hiftorie te zeggen is. 4. Dat de Glas-maaking een byzondere daad en e pe KORTEN INHOUD. de uiterfte kragt des Vuurs is. 5. Waarin hee „Smelt-glas beftaar. 6. Op welk een wyze he: Glas gekoleurt word. Ziet 't zelfde Kabinet , van pag. 165 fot pag. 176. IL. Man de order , dewelke de Lezer zich moet woorftellen , omtrent de verdeeling der zaaken, dewelke in ’t Na- tuur- en Konft. Kabinet verhandelt zullen worden. Waar in aangewezen word. r. Dat de meelte Menfchen in *t leeren zich onbedacht- zaam by de neus laaten leiden, 2. Dat de Geleer- de van de Leer-order dikwils zelfs zeer onkundig zyn in de Kennifle der natuurlyke Geftelcheid en Hoedanigheid der zaaken. 3. Dat geheele Natien door de Leer order van de naauwkeurige Kenniffe der zaaken- ontbloot , en dikwils zeer dom wor- den. 4. Zes byzondere zaaken, dewelkede Sch1y- ver belooft te zullen mededeelen. Ziet Nasuur-en Konft-Kabinet,Maart en April 1719 vanp.197 tot 182. VIII. Verhandeling vande verfcheide foorten der natuurlyke Hiftorien „ en van het onderfcheidt der natuurlyke Hiftorifchryvers. Hier word getoont. 1. Waar in alle naruurlyke Hiftorifchryvers overeenkoomen. 2. Waar in alle natuurlyke Hiftorifchryvers verfcheelen. 3. Hoedanig een algemeen natuurlyke Hiftorifchry- ver moet begreepen worden. 4. Welke byzondere natuurlyke Hiftorifchryvers zyn. Ziet 't zelfde Kabinet van pag. v82totpag. 186. IX. Eerfte Verhandeling van de algemeene natuurlyke Hiftorifchryvers. Waar in mede gedeelt word een uitrekzel van de Werken van Ulyfles Aldrovandus, Ziet'tzelfde Kabinet, van pag, 186. tufpag. 209. X. Eerfle Werbandeling van de Oud- beid KORTEN INHOUD. heid der-natuurlyke Hiftorie. Waar iv aan- gewezen word. zr. Dar Mofes de oudfte natuur! yke Hiftorifehryver is. 2. Waar , wanneer en door wie her Boek Jobs gefchreven fchyat te zyn. 3. Dat alle oude Geleerde of Schryvers, dewelke wy overig hebben, jonger zyn als de Boeken van Mo- fes, en al haar Geleertheid en Wetenfchappen uit de Boeken van Mofes ontleent hebben. 4. Wan- neer Mofes geboren is. s. Welke Volkeren ten tyde van Mofes hebben beginnen te bloejen. 6. Wat merkwaardig by andere Natien is voorge- vallen by *t leven van Mofts. 7. Hoe lang de Kin- deren Ifraëls in Egypten gewoont hebben. 8. Van het leven van Mofes. 9. Hoelang Mofës in Egyp- ten gewoont heeft, en hoe lang in Arabien. 1o. Welke Mofis Vrouw , Zoonen, Bloedverwanten en aangehuwde Vrienden geweeft zyn. 11. De geheele togt en alle de verblyfplaatzen der Kin- deren Jfraëls in de Woeftyne, 12. Mofis dood: 13. Van de gedaante en van de uitbeelding van Mofès. 14. Dat Mofes geenzins met hoorensofop- gaande lichtftraalen moet verbeeldt worden. 15, Waar de uitbeelding met hoorens ‘haar oorfprong van gekregen heeft. Ziet Natuur-en Korfl-Kabinet Maarten April 1719. vanpag. 209. totaan pag. 254. XI. Eerfle Verhandeling van het Goud, Waar in getoont word.1.Dat het Goudeerft van Mo- Jes is befchreven, 2. Welk een Kennifle de Aalonden van 't Goud hebben gehad. 3. Uit welke Landen ou- welings het Goud is gehaalt en gevonden geweelt, 4-Van de Goud-mynenen Erts-bereidingen der aal- oude Egyptenaars,en aaloude Spanjaarden, en ande- re zeeroude Volkeren. Ziet het bovengemelde Kabinet van pag. 254-tot pag. 288. XM. Tweede Verhandeling van het Goud. Waar in geleert word. 1. Het Goud van America. 2, Wie America eerftontdekt heeft , op wat dagen DE KORTEN INHOUD. op. wat plaats. 3. Door wie hergroot Keizerryk van Mexico eerft ontdekte en ingenomen is, bene- vens de groote Schatten, die daar gevonden zyn. 4. De doorluchtige Daaden van Ferdinandus Cortes. s.De ontdekkinge van ’t zilverryke Peruen goudry- ke Chili. 6.De daaden van Francifcus Pixarrus. 7.Van de verfcheideMetalen dezerLanden,en de wafiching; berg-graaving » en bereiding van het Goud in 4- merica. Ziet 't boven gemelde Kabinet, van pag. 288 tuf pag. 338: . XIII. Derde Verhandeling van bet Goud. Waar in het Bladgoud-{lagers Handwerk naauw- keurig befchrevenword. Ziet vanfag.338tot3sz. XIV. Aanhangzel van Brieven, in het gemelde Kabinet , van pag. 353 tof 366. XV. Tweede Verhandeling van de alge- meene natuurlyke Hiftorifchryvers. In de- welke wurd befchreven. 1. Het Leven en Dood van _Conradus Gefnerus , benevens deszelfs groote Ge- leertheid en fraaye Hoedanigheden. 2. Dat Hy isde Vader der ordentelyke natuurlyke Hiftorikunde. 3.Derechte Uitvinder der onaffcheidelyke Geflacht - merkteekens der Plantgewaffen. 4. Verfcheide Uit- trekzels van verfcheide geleerde Werken over de na- tuurlyke Hiftorien van Conradus Gefnerus. Ziet Na- tuur-en Konft-Kabinet, Méy en Juny 1719. van pag. 369 tot pag. 417. _XVL. Tweede Verhandeling van de Ond- beid der natuurlyke Hiftorien. Waar in gehan- delt word. 1. Van de natuurlyke Hiftorikunde der Hebreërs en der zelver Voorzaaten: 2. Vande Ken- niffe, dewelke Mofts van ’t Water heeft gehad, en byzonder van de Rivieren en haaren loop. 3. Wan- neer het Water gefchapenis, en wanneer tot Zen en Rivieren geworden. 4. Dat het Water deal gemeene Laftdraager is van alderhande Lichaamen, en KORTEN INHOUD. eh ook de aanbrenger der Voedzelen. s. Vanden Hof in Eden of het Paradys 6. Van devier Hoofd- vloeden , dewelke voortkwamen uit de algemeene Hoofd-bron, dewelke het Paradys befproeide. 7. De waar{chynlykfte gevoelens der geleerde Lieden , we- gens de {tand des Paradys , en dezer vier Hoofd. Vloeden. 8 Datde twee beroemde Vloeden de Eu- porates en Hiddekel buiten alle twyfel twee Vloeden vande vier Hoofd-Rivieren van Mofës zyn geweetft, 9. Naauwkeurige Befchryving vande Vloed Phafis, To.Naauwkeurige Befchryving vande Vloed Araxes, ir. Naauwkeurige Befchryving van de Vloed Eu-+ pbrates, 12.Naauwkeurige Befchryving vandeVloed Tigris. 13. Dathet wel meeft waarfchynlyk geoor- deelt word van de Heer Reland , dat deze vier boven- gemelde Vloeden zouden zyn geweelt de vier Hoofdvloeden , daar Mofés van fpreekt. 14. Des Schryverszwaarigheid, om dit voor onfeilbaar waar aan te neemen, en antwoord op die zwaarigheid, 15. Korte Befchryvingvan Afia. 16. Naauwkeu- rige Befchryving, en veel byzonderheden van de groote Bergen de Taurus , derzelver lengte , breed- te, verfcheide benaamingen,en uitfpringende tak. ken, als ouk van de beroemde Poorten en Doore togten van de Berg Taurus. 17. Van Armenie, 28. Van de Arke Noë en de Cafpifche Bergen. 194 Van het Land(chap Colchis. Ziet Natuur-en Konff=. Kabinet Mey en Juny 1719. van Pag 417.tot Pag.487. „XVII Vierde Verhandeling van het Goud. Waarin gehandelt word. 1. Vande he- dendaagze Kennifle en Wertenfchappendes Gouds , | / en der Goudmynen van Africaen Afia. 2. Inleiding tot het Bergwerkers Ambacht. 3. Het onderfcheide der Goud-ertzen of Goud-meraal-aardens. 4. Waar de Ultramarinvan gemaak: word. 5. Welkede ryk= fte Goud-ertzen zyn. 6. Verfcheide manieren om, de gehalte der nieuwelyksontdekte Erts te beproe-| ven. _ KORTDEN INHOUD ven. 7. Waar in alle Metalen van malkander ver- fcheelen. 8. Het onderfcheidt tuflchen Goud en Goud. 9. Van het afdryven der onreine Meralen.ro, ‘Van de voorproeven om het Goud-erts door middel ‚ van glas voor te beproeven. 11, Dat deze Proef ° naauwkeuriger is als die van de Capel, en zelfs her Goud in de wilde Mineralen of Ertzen kan aanwy- zen. rz. Van de verfcheide Koleuren, dewelke de verlcheide Meralen aan her glas mede deelen. 13. Van de, voorproef der Metaal-estzen door Salpeter. 14. Dat door de Salpeter Goud gehaalt word uit de Meta- len,’t welk door het Loodt ondoenlyk is. 15. Dat het Loodt de onfeilbaare Proefmeefter der Metalen niet moer geacht worden. 16. Dat inalle Tin, Kooper, euzelfs Yzereen weinigje Goud is. 17. Vande ver- fcheide wegen om de Meralen te {cheiden, 18. Van de Goudwaffcheryen van Guinea.19. Vande verfcheix de Land{chappen, daar het Goud valt, het welk aande Comptoiren van de Weftindifche Compagnie ver- kogt word. zo. Vande verfcheidenheid des Gouds, nasde ver(cheide Landfchappen » daar het zelve van daan koomt. 21. Van de Bedriegeryen der Negers in?t vermengen en vervalfchen vanhet Goud, 22e Het Goud word op driederhande plaatzen in Guinea gevonden. z3. Het Stofgoud en het Berg-goud. 2 4. Vande Fetiches en Kakeraas. 2.5. Daar gaat in Guinea doorde onkundeder Zwarten veel Goud verlooren. 26. Hoeveel rykdom aan Goud Guin?e jaarlyks uit- _ levert, en het aandeel van elke Natie int zelve. 27. Korte Belchryving van geheel Africa. 28. Door welke de Zee-kulten van Africa eerft omge- zeilten ontdekt zyngeworden , en op welke tyden. 29. Marmolen Leode Africaner , de twee naauwken- rigfte en befte Schryvers over Africa. 30. Van de groote en kleine Atlas. 31. Van de Goud-bergen des Keizers van Marokko. 32, Van alle de byzondere Land(chappen, dewelke Barbarien uitmaaken, en haar Goud-rykdommen . 33. Van de Akchymiften van Nie Fez. KORTEN INHOUD. Fez. 34. VanalledeLandfchappen des Keizers van Marokko. en derzelver Goud-handel mer de Negers en Europianen. 35. Van de Land{chappen, Ko-' ningryken, Wilderniflen en Woeftynen van Numi- dieen Lybie. 36. Van Nigritia of het Land der Zwarten. 37. Van het Goud van Ethiopien, 38. Van de Rykdommen des Gouds van #ffa. 39. Van de Goudmyn van Sumatra , en't Goud van 4chin. 40. Befchryving van de Ertzen vit de Bergwerken van Sumatra. 41. Van de natuurlyke gefteltheid deraar- de en des luchts van Sumatra. 42. Van het groot Eiland Mindanao en deszelfs Goud. 43. Van het Koningryk Tunguin, en wat Goud daar ingekoge word. 44. Van de Goud-rykdommen der Perfiaan- fthe Koningen. 45. Vande Goudrykheid der Ara- bieren, 46. Befchryving van de Stad Mocha. 47. Suratte de vermaartite Koopftad van geheel Indiën. 48. Befchryving van her mag:ig Keizerryk van den « grooten Mogol. 49. Debli Hoofdftad van het Ryk des Magols. so. Rykdommen des Megols, sr. De groote Goudrykheid, en Goudwaffchery , en Goud- bergen vaat groote Ryk van China 52. De Over- vloedigheid van't Goud van Japan. 54 De verfchei- de goude Munt-{pecien van Afse. Ziet 'tzelfde Kabi- net vanpag. 487. tut bet einde, vlohidn, 4 laschig Kav 2F-n0-5g Fy | rar en junt jE rd ne COorCHrs, Em mi ‘an ÜGepzerre vaN CAP] 2 24 mag TE Bs pe: Sin à ze GELUKKIG « BS ARABIE, Ei 70 7e 72 75 me E Ve 5 ES vol gens de Heer Reland KEE — de(Arhe Noe 75 zó) => BNS. afde l RIB ERI B) lt En En Oz NCT E bee afche Bergen Plaats van t Pa radys OA arrie Berg Er ien MED EN. Bers -Abos Je Ne D EEN OE: Eren ee Ee Ens lj WorEsT ARABIE- Min C. “HALDEA A 4 br opn 2 d Ô Ess ER ok el ef EPD \ FAA eld veh d