WE P's rd hef vh * Eek 4 kt nn, Er nd Wv att Ln laat A als, ie & N fs nti Pd ed nd NN NIN ANN NN wenende jn Bril KABINET NATUURLYKE HISTORIE N, WETENSCHAPPEN, KONSTEN EN HANDWERKEN, | Voor de Maanden JULY en AUGUST Y 1720. Verciertenopgeheldert met Kopere Plaaten., VizEaRrDE DRE LK Tr AMSTERDAM, By HENDRIKSTRIE Boekverkoper bezyden’t Stadhuis. 1720. g5 b z/ 2 of Sf ” te  AAN DEN Tani En E Et oordeel , dat byna clk een velde over K RAAR B) die Werkje, toen ik her zelve voor de eer- DA REK {te maal in tlicht gaf , was geheel anders GRS ) als her gevoelen , her welk de meefte Lief- ___ hebberstegenwoordig voor het zelve fchy - nen te hebben In't begin was byna elk een van gedag- ten , dat het uittrekken van Natuurlyke Hiftorifchry- - vers by den anderen inhoud van dit Boekje nier al te wel pafte, en op deze wyze ook dikwils twee en meermaalen van een en dezelve zaak zoude geffro- ken konnen, worden ;’ maar nadat de Lezers gezien hebben, hoe ryk de Natuurlyke zaaken of fchepzels zyn, en hoe veel van dezelve gewecten behoort te worden, hebben zy beginnen toe te flemmen, dat deze wyze van Schryvers uit te trekken en op te hel- deren zeer leerzaam ennuuig is, Veele oordeelen zelfs tegenwoordig (en zy begry pen de zaak zeer wel) dat van een en hetzelfde Natuurlyk wezen wel dik maals gebandelt mag worden , alg maar acht gegeven word , dat van her zelve niet dezelfde zaaken ( de- welke reeds verklaart zyn } gezegt worden. Zulks blykt ook aan detweeuitgebreide Verhandelingen, dewelke ik in de twee voorgaande Stukjes heb mede gedeelt, namentlyk deeene over de Salpeter en de an- dere over de Barnffeen: want van deze twee lichaa- men zullen na dezen noch zeer veele zaaken (van de- welke 1k noch niets ter wereld gemeld: hebbe} bekent gemaakt worden. De Uittrekzels, dewelkeik voor dezen heb mede gedeelt, van PLINIUS , van ULYS- SES ALDROVANDUS, en van CONRADUS GESNERUS, waren maar enkelyk ge:icht om aan den onkundigen Lezer alsin eenen opflag te doen ien, wateigentlyk de Natuurlyke Hittorie is, en A 3 welk AAN DEN LEZER. welk een onmeetelyken rykdom en veranderinge van Schepzelen in de groote Natuur gevonden worden, In de volgende Uittrekzels zat ik aan my zelven toeeige- nen hetrecht van de zaaken uitte breiden, opte hel- derenen uitteleggen, by die gelegentheden daar ik oordeele dat myn Autbeur zulks hadde'behooren te doen. Ik zal my ook geenzins aan myn Schryver of deszelfs gevoelens binden , maar volgen die wyze , dewelke den Lezer in de Uittrekzels van Ferrandus Imperatus hichtelyk zal aangemerkt hebben; op dat myn naarftige Lezers door t uittrekken van Boeken, kennifle moogen verkrygen van een groot getalnae tuurlyke Hiftorifchryvers , dewelke zy te voren zom- tyds nieteens by de enkelde naam geweeten hebben, en door de bygevoegde ophelderingen en verklaringe, een uitgebreide, nuttige en naauwkeurige kennifle van zaaken. Gelyk nu door deze wyze van doende Leerlingen der Natuurlyke Hiftorien verkrygen een grote kennifle en overvloedige wetenfchap van zaa- en > Zullen zy ook genieten , door de Verhandelin- gen over de Aaloudheid der Natuurlyke Hiftorien , een nette wetenfchap van den ftaat , daar elke aaloude bekende Natie (ten opzicht van haare kennifle in patuurlyke Wetenfchappen, Konften , Handwerken, als ook ten opzicht van de gefteltheid van der zelver bewoonde Landen, Zamenwooningen, en. gebruik der dingen) in gebloeit heeft; daarom begin ik van de Jooden , en zal metde andere Volkeren, als Cha/- deers, Aflyriers, Arabieren , LEgyptenaars, Por fia- sen , Grieken , Latynenenz. elk na derzelver tyden , tot op onzen leeftyd, als ik leeve, vervolgen. Van myn derde {oort van Verhandelingen, in dewelke Natuur en Konft als te zamengevoegt vertoont worden, gelyk blykt in de verhandelingen over het Goud, zal ik na dezen wel eens nader {preeken. N A- wrs Pag. # sN-ÀA Te-U U --R- EN KONST-KABINET, Voor de Maanden __ JULY eNnAUGUSTY 1720. Negende Verhandeling vande ALGEMEE- _NE natuurlyke Hiftorifchryversyen in de= zelver het Vervolg van’t kort begryp en _ de Opheldering der natuurlyke Hiftorie van FERRANDUS IMPERATUS. I. AA EN K hoope dat myn Lezer geen Sie Ere KA Ee ongenoegen zal fcheppen, om DS AN dat ik in het uittrekken van den A en 6 1 Ë &: Á vermaarden natuurlyken Hifto- cf rifchryver FERRANDUS IMPE- E RATUS, zulk een breede be- Gl fchryvinge van de Salpeter, en van de Barz- fleen’ gedaan heb, en dat ik dikwils het uit- trekken van dezen Schryver meerder tot een IV Deel, A 4 -___ dek- 3 Natuur- en Konft-Kabinet, dekmantel gebruike, om ‚onder dezelve on- dertuffchen andere zaaken te verhandelen’, als myn Autbear te volgen. Myne verkiezing is op de zaaken en natuurlyke gewrochten van dien aart licht wat al te hevig gevallen ; maar byaldien dit een zwakheid is, zullen de verftandige en bezadigde Lezers my zulks wel ten beften hou- den , om dat zommige van myne Landslieden, aan dewelke eenigzins te pas kan koomen een uitgebreide kennis van deze zaaken, hier door lichtelyk eenig voordeel zouden konnen-genie- ten ; op deze hoop zal ik ín het uittrekken van de alderbefte natuurlyke Hiftorifchryvers dezen trant volgen, opdie plaatzen, en omtrent die ftoffen, daar ik oordeele dat zulks eenigzins te pas komt, Berle Ferrandas Lmperatus, handelt in het vyftiende Boek van. zyne natuurlyke Hiftorie, van die Zelfftandigheden„ dewelke behooren onder het geflacht der Mertaalen: Dit Boek is verdeelt in 27. Kapittels. De Schryver voegt hier als onder een verhandelinge by malkander de Me- taalen, en verfcheide Mineralen dewelke zeer metallyn van gefteltheid zyn, mitsgaders zom: mige ftoffen, dewelke Onder de aardíche Vet- ten zouden konnen geftelt worden, gelyk by voorbeeld de ZWAVEL , ‘de AURIPIG- MENT of het. Koningsgeel , de SANDA* RAG, en het ROFTEKRUIDT of de Ar- fenicum. Maar om datdeze Vetten van meer- der zamenpakkinge en _ineengedrongendheid zyn, als die gene dewelke in het Boek er e Julyen Augufly 1720: 9 de eigentlyke aardfche Vetten verhandelt zyn, heeft hy geoordeelt dat dezelve ook meerder be- hooren onder het geflacht der Metaalen , als wel bepaaldelyk onder de aardfche Vetten. r. Om dat deveigenulyke aardíche Vetten veel fmeeriger en vetter zyn in haare uitwerkingen op die zaaken, daar de vettigheid openbaarlyk blykt. 2. Om dat deze metallyne Vetten in reuk en koleur van de vlam, meerder overeen- koomen met de reuk en koleur van de vlam der Metaalen, als dezelve door het vier behan- delt worden. 3. Om dat deze metallyne aard- fche Vetten ook meerder betrekkinge en over- eenkomft hebben-op de andere Metaalen, als de fmeerige aardíche Vetten: want deze of derzelver gedeftilleerde geeften of losgemaakte deelen zyn dikwils bekwaam om de Metaalen te verbyten, te verbryzelen en te ontbinden, en over te brengen tot fyne ftof en poeder, of zelfs wel tot een vloeibaar wezen , gelyk zulks by de Liefhebbers algemeen bekent is; waarom ook deze metallyne Vetten by de Ge- leerden en Oefenaars der Metaalkunde in zeer groote achtinge zyn geraakt, 3. De groote en by alle Liefhebbers geachte Metaalkundige GEBER geeft aan de Zwavel de volgende bepaalinge: De Zwavel, zegt hy, ds een vet van de aarde, door een getemperde kooking in zyu eige mineraal-ader als geftremt, en verdikt tot eenn matige bardigbeid en droog- beid. Alfchoon de Zwavel (gelyk uit des- zelfs vlam en brandinge klaarlyk blykt) veel eng As brand- 10" _ Natuur-en Konft-Kabinet , brandachtig vet in zich behelft, kan echter geen rechte vette of fmeerige oly van dezelve door de konft afgefcheiden worden, gelyk van zom- mige andere vette ftoffen. Het is waar, ik be- kenne, de Liefhebbers maaken door defti/la- zie met de klok als anderzins een vochtigheid van de Zwavel, dewelke zommige Oly noe- men „dog verkeerdelyk , want deze vochtigheid iseen fcherpe en zeer bytende vloeyende {tof , dewelke nergens minder na gelykt als na die zaa- ken, aan dewelke wy eigentlyk gewoon zyn den naam van Olyte geven ; zommige noemen dezelve met beter betekeninge een geeft, om deszelfs doordringendheid , bytendheid en fcherp- heid. 4. Ja De Zwavel bezit ook zeer weinig vafte en metallyne deelen , want dezelve kan niet ge- brandt worden door het vuur, ofdezelveword voor onze zinnen als vernietigt en_ geheel ver- flonden ; om welke reden het gebeurt „dat na de verbrandinge van de hondert deelen zwa- vel, naauwelyks drie deelen van de zwavel o- verblyven. De Zwavel kan het vuur beter verdraagen, als dezelve met andere Minera- len vereenigt gebrandt word , teweeten met zo» danige dewelke deszelfs vuurvattendheid eenig- zins vertraagen en belemmeren. $. ’ De Zwavel heeft groot vermogen ; zommi- ge Metaalen worden door de zwavel gezuivert, opgeheldert en verbetert in koleur : andere wederom worden door dezelve bedlokrelk en ros July en Augufty 1720. Fr bros gemaakt, gelyk als het Yzer; het Koper word door de Zwavel hooger en fchoonder van koleur; het Kwikzilver verkrygt een fchoo- ne roode koleur door de zwavel, want uit de Zwavel en Kwik word de Vermilioen gemaakt. De meefte Metaalen laaten zich lichter fimel- ten door het byvoegen van de Zwavel, behal ven het Goud en het Tin, en het Goud noch veel moeyelyker als het Tin. 6. ‘De Zwavel is niet {meltbaar in enkeld wa- ter, om dat dezelve weinig zoute deelen by zich heeft, maar in de natuur fchynt dezelve een uitgedroogt vet te zyn van de metallyne eigenfchap der aarde. De Zwavel is zeer fyn, en vlug en licht van deelen, het welk ook de oorzaak is dat dezelve zich zo lichtelyk in bloe= men laat opheffen. Geber zegt dat door een byzondere konftgreep aan de Kwik een fchoo- ne blauwe koleur kan gegeven worden, door byvoeginge van de Zwavel, als ook aan het Koper een violet koleur. 7: De Auripigment, dewelke zommige Opri- ment als ook Koningsgeel noemen, iseen zelf- ftandigheid , dewelke veel gelykheid met de Zwavel heeft. Geber merkt aan, dat de Aari- pigment van de Zwavel hier in verfcheelt, dat de Zwavel zeer lichtelyk aan de zaaken een roode koleur geeft, gelyk als aan de Metaa- len enz. daar in tegendeel de Auripigment zeer licht een witte koleur geeft aan de Metaalen,. gelyk als ook blykt aan het bereiden van het witte 12 __Natuur- en Konft-Kabinet , witte Koper. Als wy echter de Auripigment naauwkeuriger befchouwen, bevinden wy in dezelve veel hoedanigheden en vermogens, de- welke zeer veel van de hoedanigheden en ver- mogens des Zwavels verfcheelen. 8. Dat de Zwavel van een zeer vate zamen- flellinge van deelen en metallyn is, blyktzeer klaar uit deszelfs fmeltinge, dewyl dezelve in de fmeltinge geen fyne deelen van zich uit- waaflemt, gelyk als de bitumenachtige Vetten der aarde, of de Vetten, Smeeren en Talken der dieren, Dat de deelen van de Zwavel ook zyn van een evenredige Crafis of zeer gelyk- formige wezensband, blykt klaarlyk daar uit, dat dezelve in het aan brandfteeken geheel in een vlam overgaat , en byna geheel verteert . word, zonder caput mortuum of afch van be- Jang over te laaten. De Zwavel vertoont ook een zekere glans, dewelke deszelfs metallynen aart beveftigt; ook laat dezelve zich met de Metaalen vereenigen, tot bewys van deszelfs overeenkomft met dezelve, gelyk onder ande- ren blykt dat dezelve, gefmolten zynde, zeer greetig met de Kwikzilver tot een lichaam te za- men loopt en vereenigt word , uit welk mengzel dan de Vermilioen gefzblimeert of opgeheven word in een {choone roode koleur, Dat de Zwavel Te een metallyne geftelt- heid is, blykt ook uit verfcheide Mineralen en Metaalen, dewelke in haare bewerkingen en fmeltingen dikwils openbaarlyk een zwavel- achtige De Vegetatie der vuurfteenen is zeer aan- merkelyk, om deszelfs onderfcheiden gefteltheid en gedaante, wantzommige worden gevonden als ronde bollen , en zyn als met verfcheide rok- ken omwonden en bekleedt ; tuflchen deze rokken, die als fchillen om dezelve gegroeit zyn, worden dikwils gevonden verfcheide ge- daantens van diertjes, zeefchulpen , hoorntjes en oefterfchelpen , dewelke zodanig verfteend “zyn, als de (tof van de vuurfteen zelfs: waar uit blykt, dat het (teenzap, daar de vuurfteen uit groeit en door gevoedt is, zo doordringend en kragtig is, dat het alles daar het aanraakt doordringt, en in de zelfltandigheid van vuur- fteen verandert. De ondervinding heeft ge- leert, dat geheele zwaare takken van boomen, eheele zee-dieren , kreeften, beenderen van verfcheide dieren, en pitten van vruchten, in de zelfltandigheid van vuurfteen zyn verandert. Hier in verfcheelt de vuurfteen kragtig van de tarterachtige fteen; want de Tarterfteen be- kleedt de dingen, dewelkedezelve beftroomt, maar uitwendig, en laat dezelve in haar oude wezen; maar het vuurfteen-zap dringt door de wezens heen, en verandert dezelve in zyn eigen vuurfteenige ftoffelykheid. 24e De Lapis Lyncurius of lynx-fteen is mede een fteen , welkers Vegetatie over een komt met de fteenkegels, dezelve is langwerpig, fcherp toe- BIEGEL zer. Sfuly en Angufty 1720. 183 toeloopende, en van een volmaakte rondteen gladheid;deszelfs ftoftelykheid is meerder of min- der doorfchynende, gelyk als de geftremde ftee- nen ; zommige van dezelve zyn geelachtig en __doorfchynende; anderedonker van koleur ; an- dere wederom zeer donker geel, zelfs na ’t zwart hellende. De Lyncurius beftaat uit ftree- pen of doorfchynende ftraalen, gelyk als de _ fteen-kegels, en wy konnen verzekeren, dat _ de Lygcurius niet anders is als een bundel of in een gegroeide vergadering van diergelyke _ ftraalen ; deze fteenen koomen in dikte meteen mans duim over een, en zyn gewoonlyk twee _à drie duim lang, hoewel dezelve in grootte van malkander verfcheelen. De grootíte zyn in ’t midden hol, gelyk a!s de horens ; zom- styds zyn in dezelve zeer kleine fcheurtjes in „de lengte: deze {teen laat zich door * vuurras ontbinden, en in kalk overbrengen. Ik zal na dezen van dezelve breeder handelen, als ik de natuurlyke Hiftorie der Steenen befchryve; „want de Lezer gelieft aan te merken, dat ik hier vande Metaalen, Mineralen , Steenen enz. „enkelyk maar fpreeke, om aan te toonen der- “zelver manier van {lremming, en dat de Vege- „tatie dier zaaken onder verwonderenswaardige „gedaantens in de aarde gebeurt, gelyk als de vegetatie der plantgewaflen boven de gronden in de teel-aarde. 25. De Lapis Dadtylas of Dadel-fteen zoudeme- de om deszelfs ffreepen konnen geftelt worden onder fteenkegel-foorten : deze fteen vertoont van gedaante zeer. net een dadel, zo wel van 4 ‚……kg= Fig. Ir. 184 Natuur- en Konft-Kabinet, koleur als andere omftandigheden , anderzins is « dezelve van een keyfteenige zelfftandigheid ; de koleur is gelyk als honing, deszelfs oppervlakte is glad, en zomtyds rimpelachtig. Wy vinden fteenen , dewelke zeer met de dadelfteen in gedaan- te over een koomen, maar van dezelve ver{cheelen dat zy van binnen een holligheid hebben, en mer andere fteenen bevrucht zyn, ziet Fig. 1x. De Heer. Bauftbius heeft een geheel rraCtaat over deze ftee- nen gefchreven; zy worden de adelaarfteenen, of met een algemeene naam Lapis Aetites genaamt ; maar dewyl dezelve verfcheide gedaantens hebben, worden maar zommige onder de adelaar-fteenen gevonden , dewelke met de dadel-{teen over eenkoo- men in gedaante; de Adelaar-{teen heeft ook zom- tyds een gladde, en zomtyds een rimpelige opper- vlakte. Als de adelaar-fteen tor deszelfs behoor- Iyke rypheid is gegroeit, word de fteen of vrucht ‚ dewelke hy inwendig draagt, los, en rammelt als aan dezelve geklopt word, het welk niet ge- hoort word als hy noch nier tot zyn volkomenkeid is gegroeit. De zelfftandigheid van de adelaar- fteen is dikwils overeenkomftig met de kalkachrige {chaalen: en de lichaamen of fteeneu , dewelke in dezelve groeyen, zyn dan ook van dezelfde ge- fteltheid en hoedanigheid; de adelaar-fteen moer aangemerkt worden als een moer voor de fteen of fteenen , dewelke in dezelve groeyen; zommige adelaar-fteenen zyn van zelfltandigheid als de key- fteen , en fmyten zelfs vonken uic, als zy met ftaal geflagen worden: zommige adelaar-fteenen voeden maar eene vrucht of fteen in haar hollig- heid, andere twee, dog zodanig dat de vrucht noch wederom een andere vrucht in zich fluiten voedt. 25. De Aetites of 4guilinus, of Adelaar-fteen, is zeer verfcheiden van zelfftandigheid ef ftoffelykheid. De # Fulyen Augufiy 1720. 185 “De Aetites, dewelke gevonden word op den berg argan in Apulien, vyf mylen van de boorden van de Adriatifche Zee, is een vuurfteen van zelfftan- ' digheid; dezelve groeit tullchen omwindzels van Seen kalkachtige cementfteen ; zomtyds word de- (zelve gevonden in een ronde gedaante als een bal, “eek wel als een ey, van buiten bekleedt mer een __kalkfteenachtige fchaal , en van binnen in zyn hol- ligheid mer een kalkachtige ftof gevuld; zy wor- den zomtyds aldaar gevonden , dewelke zeer groot _zyv, endie verfcheide holligheden hebben, even gelyk eeney , het welk twee of meer dooren heeft: deze hebben ook zomtyds meer als een kalkachtige rok of fchors. Ziet Fig. 1e. Fig. 12. 27. “_Zommige Adelaarfteenen zyn bleekachtig van ko- Jeur, alseen bleekgeele oker, en derzelver {chil is vals een teft van gebakke aarde , poederachtig , de- zelve is ook met zodanig een oker bevrucht in zyn holligkeid: en tot meerder bewys, dat deze ftof. aan de natuur van den oker gelyk is , laat dezelve _deor’t vuur zich ook rood branden. Behalven deze vindt men nocheen Adelaar-fteen, dewelke geheel met dezelve ftrydt , want dezelve heeft om zyn fchaaleen kort , welkers ftoffelykheid is zandfteen, en geeft , met ftaal geflagen zynde, vonken van vuur uit : deze fchors van deszelfs {chaal heeft veel zand- achtige korlen, dewelke blinken, en die hardig- heid vande {chors veroorzaaken ; de fchaal zelfs is niet zo hard , maar poederachtig en als okerach- tig, en van cen yzerachtige koleur , en zelfs inwen- dig als met oker befmet ; deftof , met dewelke de- ze Adelaar-fteen bezwangert is, heeft de gedaante van de tripel of fteen-aarde van Tripoli. De honing- achtige adelaar-fteen verfcheelt van de voorgaande , | dat deszelfs geheele (chaal zandkorlig ‘en hard is, zonder dat dezelveeen korft heeft , maar hy is na- tuurlyk glad, en van koleur als bruine honing » ‘ M s Vern \ Eig.13 186 Natuur- en Konft-Kabinet , vertoonende van gedaante een dadel , maar wel meeft alseen Amandel. Noch word gevonden een zwarte adelaar-fteen, deze is van buiten glad en zwart, en als dezelve met vochtigheid gewreven word , {met hy af, op de wyze als het {pies-glas of Antimony ‚ daar hy in ftoffelykheid na aart. 28 De Liefhebbers vinden ook een foort vau ftee- nen , dewelke MinsgrarriscHeE BAAR- MOEDERS of Uteri minerales genaamt worden; deze fteenen zyn van een ronde gedaante , en met een aarde (chors bekleedt ; indeze fteenen worden ook andere ftoffen gevoedt en voortgeteelt ; onderdeze — baarmoeders is welde aanmerkelykfte , die de Krif- _ tallyne baarmoeder genaamt word, Inde hollig- heid van dezen {teen worden voortgeteelt veel zes- hoekige Kriftallen , dewelke haar wortel of oor- fprong hebben aande binnenfte zyde van de fchors of korft, ftrekkende mer haare punten na 't mid- delpunt van den fteen of deszelfs holligheid ; de korft of fchors , daar deze {teen of baarmoeder me- ‘debekleedt word, is van een zandkorlige zelfftau- digheid , een weinig ua den rooden hellende. De grootfte Kriftallen, dewelke in dezelve gevonden worden, zyn omtrent als een hazelnoot, en de andere weer kleinder ; de meefte zyn in een groote menigte , en zo klein als geerft , maar zeer flikke- rende , helder en klaar : de eerfte zyn te zien Fig.13. 29. De fteen, dewelke de Liefhebbers de marmer draagende baarmoeder noemen, is een fteen, de- „welke van binnen hol is, en in zyn holligheid een vafte klomp marmer voortteelten voedt; dit mar- _mer is van de uiterfte witheid , en zeer bekwaam om gegraveerten uitgehouwen te worden ; de (chors is “van een Cementachtige natuur,en uit den geelen van koleur , aan den welken de marmer-vrucht met zeer fyne worteltjes inwendig als valt hangt ; deze mar- mer- Á July en Augufly 1720. 187 gmer-kluit laat zich door ’t vuur in kalk overbrengen. „Deze marmerdraagende baarmoeders worden ge- _smeenlyk zo groot gevonden, als een mans vuilt; uit welke aanmerkingen de Lezer de verfcheide sen verwonderens-waardige Vegetatien van de Me- _\taalen, Mineralen en {teenenenz, kan zien. Zelfs “worden zomtyds vuurfteenen gevonden, dewelke in haare holligheid kleine edele gefteentens voort- steelen , het geen ik in de verhandelingen over de edele gefteentens klaarder zal ophelderen. à zo. „… Als wy de verfcheide en wonderlyke gedaantens veder fteenen, en zelfs van die dewelke van eender- hande foort zyn, overweegen, konnen wy alleen- „lyk daar uit derzelver Vegetatie ontdekken: gelyk ‚als by}voorbeeld defleen, dewelke wy de Jooden- fleen noemen, isvan zo veelderhande gedaante , [da „zommige geoordeelt hebben , dar dezelve verfteen- _sdevygen of andere vruchten waren ; zieteenige van „derzelver uitgebeelde gedaantens by Ferrandus Impe- ratusinhet XXIV Boekenz2 Kapittel. De Batra- bites of padde-fteentjes geven ook een zeer goed be- „wys van de vegetatie en plantsgewyze groeyinge der „Mineralen. Deze groeyen als ronde bubbeltjes en __„blaasjes aan de rotfteen, gelyk gezien kan worden „Fig. 14. op de wyze als kleine padde-ftoeltjes; z Zyn van binnen hol , behalven dat zy ook een lidte- kentje van een fteeltje vertoonen: de gedaante is rond ‚en ook weley-rond. Garfias ab Horto getuige als een zekere zaak, van de Diamant in de In- „diën, dataldaar inde landftreeken van Bifnagar in ‚ Decan „fin de rorfteenen by de Zee van Tangiam, en in „delandftreek van Malakka, binnen deryd van twee „jaar nieuwe diamanten zyn gegroeit,in die plaarzen, „daar diamanten gevorden en uitgegraaven waren , shet. welk zeer te verwonderen is van een lichaam, het welk zo duurzaam en hard is. 31. De fterre-fteenen geven zo geeltig haar vegetatie Y Fig.r4 188 Natuur-en Konft-Kabinet, te kennen, door den loop van haare pori en ade: ren , dat dezelve dikwils als iets wonders van de natuur worden aangemerkt; onder dezelve worden gevonden,dewelke het loof van de boomen zeer gee- fig verbeelden. Imperatus heeft ons mede gedeelt de Fig.xs looffteen vanSina, uitgebeeldt door Fig. 15. deze is zodanig doorgroeid , dat dezelve aan welke zyde hy ook gebroken word , als met gedaantens van boomen , takken , bladeren, en geheele boffchen doorgroeid fchynt; deze Figuren worden geboren door de uitwaaflemingen , van dewelkeeenige dee- len zich in de pypjes en ftreeken vaft hechten , en deze verbeeldingen voortbrengen. Onder deze moogen ook getelt worden verfcheide foortenvan wonderlyk gekoleurde marmers, dewelke alder- hande gedaantens vertoonen, gelyk by voorbeeld de Koren-fleen , dewelke alderhande gedaanten van koren,zaad, erweten,enz.vertoont,en door Imperatus Fig.x6 mede gedeelt is , gelyk als Fig. 16. aanwyft, Onder de marmerfteenen worden verfcheide gevonden, dewelke gefchreve letters, of die daar na gely- ken, 't zy Hebreeuw{che, Arabifche of andere, verbeelden ‚met alderhande koleuren ; alle welke gedaantens geboren fchynen te worden van de ftof- fen , dewelke door de luchtpypjes van de fteen dam- ende ‚daarin ftremmen, eu degedaanteuitdruk- in op alderhande onbedenkelyke wyzen. Onder de fteenige aarde van Tripoli word een foort gevon- den, dewelke in plaaten of fchyven gelneden zyn- de , aan weerkanten de indrukzels van alderhande Pig.1y kleine kruikjes vertoont, ziet Fig. 17. Waar door niet alleen de vegetatie der fteenen bewezen word, maar ook de bekwaamheid der Mineralen en Stee- nen ‚ om alderhande indrukzels van natuurlyke fchepzels door de zadelyke eigen{chap te ontvangen, gelyk als zulks de verfteende wezens aan alle kanten zeer volmondig getuigen, dewelke by de Liefheb- bers overal genoeg bekent zyn, 4 ct …Julpen Augufy 1720’ 185 ar 2. Het fchynt of de Belie Natuur als vervult ismet de delyke eigenfchap en indrukzels van die zaaken, „dewelke zy uit haare zaaden en baarmoeders voort- rengt en ryp maakt onderdie wezens, dewelke wy ‚de naam geven van vogelen, viffchen , plantgewa f- len, boomen, takken, bladeren; want wy zien die witbeeldinge in ontelbaare wezens, als van marmer , agaatfteen , uitgedrukt, en fchilderachtig vertoont, be- balveneen ontelbaar getal van fteenen, die alderhande tens vanzeefchulpen, horens, zee-egels, vif- fchen, vruchten , takken.van boomen, zaaden, en hondert diergelyke zaaken vertoonen, dewelke niet te- eid zy zuiver fteen zyn, echter die zaaken zo levendig verbeelden of zy het wezendlyk zelfs waren. het eerfte (tremmen van het water tot ys, op de op- pervlaktens van de ftroomen of (tilftaande wateren, of tegens de glazen, of des morgens‘aanden ryp of tym, zien wy dikwils alderhande figuren en wonder- Iyke gedaantens van boomen, bladeren, vruchten , takken, ja geheele boffchadien , gelyk alsook in zom- mige zoutenentarterfteen, van dewelke zodanig een tarterfteen vertoont word met Fig. 18, zeer natuurlyk _… uitdrakkende de takken en bladeren van den Braam , F5 28 en Fig. 19. vertoont een tarter-{teen , dewelke uit- beeldt een wezen van in malkander gevlochten vlas, £/5:E gelyk als dezelve door Ferrandus Imperatus zyn aangemerkt : hoewel de opmerkende Liefhebbers dier- gelyke en duizend andere gedaantens, in de gekriftallte zeerde en zamengeftremde wezens „ buiten twyfel dikwils genoeg zullen hebben ontmoet, en waargeno- men inde Stalafytes, _ Behalven dat wy de bk groeyinge of vege- tarie in de enkelde deelen, ftukken en byzondere lichaamen van de metallyne en minerale wezens, ftee- nenenaardens, overvloediglyk ontdekken, konnen wy deze wegetatie ook genoegzaam zien uit die over- groore verfpreidingen, dewelke wy meraal- of mines raal-aderen noeïnen , en dewelke overal in de bergen «u bergachtige landen op verfcheide wyzen Broen onder r joo _Natuur- en Konft-Kabinet ; onder inde diepe gronden, uit haar voedzaame zap: Den en aanftroomende of doorwaaffemende voedzels , op de wyzeals de planrgewalfen in de teel-aarde , op de velden; ín de boffchen, tuinen, enz. gelyk gezien kan (a) worden daar ik over de Mertaal- en Mineraal- aderen en derzelver onderfcheidt heb gehandelt. Behalven darde RT, Metaal- en Mîneraal-aderen moeten aangemerkt worden, als onderaardfche planr- gewaffen , plantsgewyze te groeyen en aan te wal- fen, ontdekken wy oak zulks aan deszelfs Ertzen, zo wel in de gronden en noch in haar ader leggende , als daar buicen aangemerkt, gelyk te voren gefchied: is. Wanneer wy letten op alle de veranderingen en ver- fcheidentheden van Ertzen, Gefteentens,; enz. des welke wy in een en dezelfde Ader ontmoeten, na dat de byvallende omftandigheden van de bergen of derzel- ver ftandp!aarzen, of natuur en gefteltheden, aar- dens of voedzaame zappen, worden verandert, of door toevallende aderen of andere mineralen of me= taalen worden vermengt, moeten wy hier van daan at. leiden alle de verfcheide koleuren en gedaantens, by voorbeeld van de Ertzen van goud , zilver „koper „tin „ yzer, loodt, kwikzilver, als ook van de Mineralen, Bifmuth, Antimony, en alderhandefteenen, dewel- ke fchoon zy dikwils een en dezelfde metaalen , mine» ralen of fteenen zyn, in verfcheide gedaantens en mert verfcheide koleuren en hoedanigheden zich in de gronden vertoonen. Op deze wyze vertoonen zich zommige gibs-ertzen in haar ader alsvifchobben, de- welke op en in malkander leggen, andere wederom te zamen geftremt als draaden, hair of pluim; an- dere wederom in groote ftukken , andere in de ge- daante van plattefchyven en blinkende fpiegels ; zon- der dat ik nu noch eens wil aanmerken de verfcheide koleuren, dewelke zo gemengt als enkeld over al ver- fcheidentlyk in de gibs-ertzen gezien worden. Van 4 (a) Ziet Natuur-en Konft-kabinet, January en Fe- ruafy 1720. van pd2. 130. tot paz. 184. benevens 7ab. XLen Tab. XII, PE TADE AEP rd Deen í … Pauly en Angufly 1720. 10t 4 Van deze zelfde ehs omftandigheden en toe- fallen, dewelke de bergttotfen onderworpen zyn, Smoeten wy afleiden alle die byzondere hoedanigheden, (pedaantens, koleur, en andere eigen{chappen, de- welke wy ontmoeten in de Talk, van dewelke wy de meefte foort vinden die zich laat {plyten in dunne _blaadjesenfchillen, en dewelke de glans en koleur van _% zilver heerlyk uitdrukt ; maar wy vinden ook weder- pm andere „en zeer veel onderfcheidt inde Talk, zo ten opzicht van deszelfs gladheid ,. oppervlaktens, buigzaamheid, als koleuren. Ook wordde Talk ge- vonden in verfcheide Mineraal-aderen , maar wel meeft by doorfchynende-Mineralen of fteenen, gelyk als ‘by de door{chynende keyfteenen , of dieuit blinkende ‘ korlen en greinen beftaan, en zelfs by de edele ge- eentens. Zommige foort van Talk heeft de gedaante Yanfchuim, de meefte de koleur van paerlemoer , ans dere van goud; andere is gelyk als gegore fpiegel- bladen, enlaatzich in oneindige dunne blaadjes (cheie den, dewelke dunder en zuiverder zyn als her zuiver- Ki ap dunfte glas des werelds, en is evenwel {buigzaam als zeer dunse hoorn. De wortels van deze talkbla- den, dewelke fpiegelbladen vertoonen, veltigen zich __tulchen in de aderen der doorfchynende keyfteenen, de meelte zyn wit en doorfchynend, maar zommige ie zyn geel en andere braiidig van koleur ; zommige Talk heeftjeen koleur als zee- water, uit den witten groen _deze word gevonden in groote kluiten, die uit kleine malkander gegroeide vliesjes beftaan ; in het aan- _ _giypen zyn deze kluiten als (meer, of alsden ongel , die gok talk genaamt word; als deze talk op zwart ge- _ verfdhourof papiergeftreken word, laat zy een witte % blinkende en zeer dunne (treek na: daar is een groene |_talk, dewelke zich in groote bladeren laat (pouwen _@ndie by uieftekendheid taay is. In zommige door- fehynende keylteen-aderen word een korftachtige talk gevonden, die dik wils zo zeer vermengt mer dezeader ldopr, dar dezelve naauwelyks iste anderfcheiden. Al _Tedeverfcheidentheid van koleuren dewelke wy inde Gios en Talk ontdekken , worden geboren uit ee lr | 8 chei, MN. | f Kk rez Natunr- en Konft-Kabinet ; fcheide dampen enrooken der Mineralen, omtrentde< _ welke zy groeyen ; zommige talk , die ín een roode aarde groeit, word daar uicyzerkleurig ; op dezelfde wyze worden de koleuren van rood , groen , wit!,geel , bruin, diein detalkygevonden worden, afgelegt van de Metaal-dampen, dewelke de talk ‚ daar hy groeit, ontvangt en geniet. 6. De vegetatie en het nbs der bergftoffen word ook kragtig beveftigt in de Mynen en onderaardíche keldersenholen, uitdewelke alderhande foorten {van marmerfteenen gehakt zyn! geworden, dewyl,dezelve door derydtoegroeyen „ien het aanwaffen des marmers oogenfchynlyk beveftigen. De marmer-mynen zyn van zodanigeen hoogte en diepte, dat dezelve zeer zelden totaan haar wortels, daar zy uit opgroeyen, worden uitgehouwen ; maar het onderlcheidt der ade- ren , koleuren , gedaanrens, en zelfs verfcheidentheid van Zelfftandigheiden Stof, is dikwils in een en het zelfde marmer, alsook het onderfcheidt ‚van marmer in verfcheide foorten , en uit verfcheide landen ; en on telbaare andere omftandigheden beveftigen ook noch , behalven ’t geen ik aangehaalt hebbe , genoegzaam des- zelfs vegetatie en plantsgewyze groeyinge en aanwaf- inge. 37 De vegetatie der Bergftoffen is zo openbaar, dat wy zelfs zommige wezensen fteenen uit de Metaalen zien groeyen, en als uit(tooten, als by voorbeeld de Lapis Hematites of bloed-(teen, dewelke is als een patuur tuffchen aarde, (teen en metaal;deze groeit in de loopgraavenen doorgangen der yzermynen , in rood- aardeof in zyneige moerfteen, van welker verfchei- dentheid ik na dezen zal fpreeken. De Chryfocella of het fteengroen is insgelyks een uittoting van de metaal- aderen, enword om de koper-erts-klompen gevon- den , meteen blinkende dog nier doorfchynende groene koleur; dezelve is een {oort van borax-erts, en wierd van de Azlouden gebruikt om het goud re fous deeren. Van de andere Uitwerpzels na dezen. Einde van de Maanden July en Augufly 1720 July enArgustij, 1720 DER _ NATUURLYKE RES LEORIE Ns WETENSCHAPPEN, K ONSTEN EN HANDWERKEN, Voor de Maanden SEPTEMBER ex OCTOBER 1725. Verciertenopgebeldert met Kopere Plaaten:; KABINET Te AMSTERDAM; HENDRIKSTRIK; Ei, Boekverkoper bezyden’t Stadhuis. 172, f Pág. 194 NATUUR EN KONST-KABINET, Voor de Maanden SEPTEMBER en OCTOBER. hk 0, Tiende Verhandeling van de ALGEMEE: NE natuurlyke Hiftorifchryversgen in de= zelve het Vervolg van’t kort begryp , en de Opheldering der natuurlyke Hifforie van FERRANDUS IMPERATUS. In Ek Y hebben in de negende (a) S/A) Verhandelinge van de algemee- \ WOIFUÁ ne natuurlyke Hiftorifchryvers, 5 onder verfcheideandere zaaken 8 (dewelke in het zeventiende. Pa Boek van de natuurlyke Hifto- rie van Nae Imperatus gemeldt worden) N 2 ge- e) Ziet Natuur- en Konft-Kabinet July en Augufty 1729, pag. 7 ende volgende, 196 Natuur- en Konft-Kabinet gefproken van deproeven, door dewelke ont- dekt word, hoe veel metaal elke Erts of Erts- ader ir zich draagt en kan uitleveren : om door dit middel als voor af te weeten, of de rykdom van een Mineraal-ader de moeite en onkoften zal konnen goedmaaken, dewelke vereifcht worden, om al den.grooten omf{lag en aanftellinge van eenBergwerk tot dezelvé aan té leggen. De verfcheide Metaalen , of ver- fcheide Metaal-ertzen ; vereifchen , in het aan- ftellen van derzelver proeven , ook onder fcheide manieren van behandelinge, gelyk wy ook in de bovengemelde negende Verhande- linge gezien hebben ; en dewyl ik in dezel- ve noch maar afgehandelt heb de proeven van het Goud, Zilver, Koper, Loodt en Tin, zal ik de proeven van de andere Mes taalen tegenwoordig vervolgen, De Het is by de Liefhebbers in ’t gebruik , het Loodt te noemen zwart Loodt, het Tin wit Loodt, en de Zilver-marcazyt of Bifmuth grauw Loodt te noemen. De proef van de Bifmuth is zeer licht, dezelve word maarjge- fmolten in een van aarde gebakken kroes , en“ naderhand gefcheiden , maar de kwikzilver- erts word op verfcheide manieren beproeft; zy neemen by-voorbeeld een deel kwik-erts, drie deelen geftoten houtskool, en een hand vol zout, dit werpen zy in een kroes, de- welke zy toedekken, en de openinge van % dekzel met leem toeftryken; daar na tellen zy de kroes in de gloeyende kooien , eu BD E- September en Oftober 1720: 197 derelve daar zo lang in (taan, dat de geftoten houtskool, dewelke van binnen indezelveis, aan brand is geraakt, als wanneer zy de kroes uit het vuur neemen ; want, als dezelve lan- ger in het vuur gehouden wierd, zoude het kwikzilver, het welk in de Erts is, in damp overgaan, en met het openen van de kroes. verdwynen. Als de kroes koud gewordenis, openen zy dezelve, en het kwikzilver word gefcheiden, en op de grond gevonden. An- ‚ derzins fcheiden zy ook het kwikzilver door een (teene kolf, in dewelke zy de Erts, tot poeder geftampt, inwerpen, en.op dezelve een grooten helm zetten daar. een ontvanger aan is, in dewelke zy.de kwik overhaalen.: zorpmige verrichten deze,fcheidinge door Re- torten. By de zeer groate:en vermaarde k wik- zilvermyn, dewelke gevanden word. tot; Go- ritfch of Goritia (leggende tegens. de uiterlte grenzen der Venetiaanen, tuflchen de Alpes en den Tergeflynfchen Zeeboezem, onderde Heerfchappy van ’t-Huis van Ooftenryk ) op den Berg Hydria, hebben zy een andere wyze, van het Kwikzilver uit deszelfs Erts ‘door twee op malkander gepafte potten te fcheiden, gelyk ik voor dezen befchreven (a) heb uit de vermaarde natuulryke Hiftor ifchry- ver Matthiolus. Als voorde fcheidinge de Kwikzilver-erts gewogen word, en na de fcheidinge de zuivere Kwikzilver, kan zeer licht opgemaakt worden de hoeveelheid van Metaal, het welke ten opzichte van de hoe- \ N 3 oil isveel= (4) Ziet Naruur- en, Konft-Kabinet July en Auguf- ty 1720. pag. 198 -Natuur- en Konft- Kabinet, veelheid van den Erts in de Kwikzilver-ader gedragen word. Echter gelieft de Lezer eens voor al te begrvpen, dat deze proeven den rykdom van een geheele Metaal-ader geenzios konnen voorzeggen, maar alleenlyk van die Erts dewelke ontbloot is, dewyl een Me- taal-ader dikwils alderhande toevallen van meerder of minder rykdom , of lichter of | zwaarder bewerkinge, onderworpen is. De rykdom van ge etderds kan gevoeg- yk beproett worden doorde Zeilfteen; alsde Erts door ’ geweld van ’ vuur gebrandt is, word dezelve geftoten , afgewaflchen, en ge- droogt; na dat dan deze Erts in grooter of minder hoeveelheid gewillig of ongewillig blyft hangen aan de Magneet, is zulks een teken van meerder of minder rykdom ; maar als de geheele Erts, dewelke beproeft zal wor- den, gevangen word, en door middel vande Zeilfteen de yzer-deelen vergadert worden , en naderhand met het bydoen van Salpeter ge= fmolten worden, kan uit het overblyfzel des afgefcheiden Yzers, genoegzaam uitgerekent worden, hoe veel Yzer de Erts-ader draagt. Na dat wy nu genie hebben, op welk een wyze de Ertzen, ten opzicht van haar ryk- dom of armoede, vooraf konnen beproeft worden, (taat aan te merken dat de Metaa- len, alfchoon zy van haare Ertzen gefcheiden en gezuivert zyn, daarom in-zich zelfs niet altyd ern ‚ September en Ofolef 1720: 199 altyd volmaakt zuiver zyn. De Metaalen hebben zodanig een gemeen{chap en overeen- __ komft met malkander, dat dezelve in een en dezelve Erts te gelyk vermengt met en in mal- kander groeyen ; als dan het Goud, of Zil- ver, ot Koper, geheel van zyn Ertsgezuivert is, moeten wy aanmerken, dat het noch we- derom met ander Metaal gemengt is, het welke în die zuiveringe by het Goud, Zilver of Koper enz. vereenigt gebleven is, gelyk zulks de Kooplieden dagelyks tot hun groot nadeel ondervinden , dat het Goud uit Africa, of America, of Afia, overgebragt , dikwils met veel zilver of koper gemengt is; gelyk ook het Zilver dikwils met veel koper. Uit deze vermenginge dier wezens hebben de Goudzoekers geoordeelt, dathet Goud, Zil- ver en Koper , maar een en het zelfde metal- lyn wezen was, het welk alleenlyk maar in rypheid van mâlkander onderfcheiden is. De naauwkeurige overweeging van deze zaaken is van het uiter{te belang voor de Munt- meefters, voor de Metaalfcheiders, voor de Lieden dewelke koopmanfchap in de Metaa- len doen, voor de Eflayeurs, voor de Goud- en Zilver-fmidts, en verder voor alle men- fehen dewelke in de Metaalen handelen, of hunne konften , handwerken en ambachten oefenen. De Ouden hadden de Metaalfchei- dinge zonder verlies van het onedelfte niet in % gebruik; maar als zy het goud uit de My- nên of anderzins tot der ùitertte zuivérheid van N 4 zyn 200 Natuur-en Konft-Kabinet, zyn Erts en vuiligheid hadden gefcheiden 3 ftookten zy het zilver, dat in het zelve was» door groot geweld van vuur uit het goud, zo dat op deze wyze al het zilver verloren ging, gelyk ik zelfs in een van de voorgaan- de Kabinetten uit Deodorus Siculas (a) ge- toont hebbe, dat zelfs zulks by de aaloude Egyptenaaren al in t gebruik was: maar na- derhand is een manier uitgevonden, om het goud, daar zilver onder is, te fcheiden van deszelfs zilver, zonder verlies van een van beide de Metaalen. Na dat zy eerft door de toetfteen hebben beproeft, hoeveel zilver in het goud is, (’ welk door de water-weegkunde veel naauw- keuriger zoude konnen gefchieden ) oordee- len zy het goud bekwaam om van zyn zilver afgefcheiden te worden, als de hoeveelheid van zilver, dewelke daar onder vermengt is, be- kwaam is om deze fcheiding toe te laaten. Indien bevonden word, dat in het goud niet zo veel zilver gemengt is , als hier toe ver- eifcht word, fmelten zy by het goud nochzo veel zilver, als daar toe van nooden is, dat is drie deelen zilver tot een deel goud; als wanneer zy naderhand door middel van het fterkwater het zilver wederom aftrekken „ waar door het goud zelfs ook verlieft het zil- ver, het welke het zelfde te voren by zich hadde, Om deze zaak ‚wel te verrichten , wer- (a) Ziet Natuur- en Konft-Kabinet Maarten April E7I9. P28:279:271: 272,273 274 September en Oflober 1720. 201 werpen zy een weinig koper en wat loodt ín _ defineltkroes, hier by doen zy dan het goud, (het welke met drie parten zilver of bevrucht is, of vermengt is door nader bymenginge ) en fmelten en kooken dit zo lang, tot dat het koper en % loodt\verteert is; deze (tof uitge- goten zynde, word met de hamer in dunne plaatjes of bladen geklopt; deze bladen wor- den naderhand gebogen als ronde pypen Ot rolletjes, en in een bekwaam glas gedaan. Hier na word in dit glas op de uitgeflage bla- den of rollen fterk water gegoten, met deze opmerkinge, dat op elke drachma metaal vyf oncen fterkwater moet gegoten worden, dat is, voor een deel metaal veertig deelen fterk- water. Dit mengzel word door-een zeer zacht vuur warm gemaakt, als wanneer ein- delyk het zilver (melt, en van het fterkwater word opgedronken , terwyl ondertuffchen het goud in de gedaante van een poeder of kor- lige zwarte {tof op de grond blyft leggen, en * overige van het goud ín het overblyfzel van de rolletjes beftaat: maar hier ftaat aan te mer- ‚ken, dat het fterk water zo dikwils afgegoten en vernieuwt moet worden, als vereifcht word, om al het zilver af te trekken. Zo ras als het fterkwater het zilver begint te ontbinden , verkrygt het zelve een roodheid en andere te- kenen. Ook vertoonen zich aan de goude rolletjes eenige parelkleurige blaasjes, tot een _bewys dat het water verzadigt is, en weder- LAN ál ‚__om ander fterk water gebruikt moer worden. Ik Op deze wyze, benevens veel andere om{tan- digheden , dewelke moeten waargenomen | N 5 wor- 202 Natuur- en Konft-Kabinct, worden, befchryven Agricola, Ferrandus Im- peratus , en andere, de fcheidinge van het zilver uit het goud; en de fcheiding van het goud uit het zilver gefchiedt door konings water, het welk het goud fmelt, en het zil- ver niet aanraakt ; maar dewyl ik van de fcheí- dinge der Metaalen in de Metaalkunde na de- zen zal handelen, zal ik op dien tyd aan den Lezer veel korter en min koftelyker wegen aanwyzen, als deze van onzen Perrandus Im- peratus en andere, dewelke ík hier maar me- de gedeelt hebbe, om de geheel onkundige eenigzins voor af iets te zeggen, en tot deze kennis te bereiden. ee g. Zeer dikwils gebeurt het , dat in de Ko- per-mynen, ook zilver onder of met het ko- per vereenigt groeit, maar zomtyds js de hoe- veelheid van het zilver ook te gering , om het zelve van het koper af te fcheiden , dog om zulks voor af te ontdekken, word met het koper een proef gedaan, door dewelke ont- dekt word, hoe veel zilver in het zelve inge- iloten legt. Zy neemen tot deze proet een drachiza of wat'meerder of minder koper, en werpen het zelve in een nieuwe fmeltkroes, dewelke in de gloeyende koolen tu{fchen een yzeren ring (taat; na een kwartier uurs begine de kroes gloeyend te worden, als wanneer — het vuur kragtig vermeerdert moet worden door een altyd wind-uitgevende blaasbalk , den tyd van een half uur, in dewelke het koper zal fmelten, gelyk yder een dagelyks kan be- — proe — September en Oëtober 1720. 203 ‚Proeven ; hoewel echter weel onderfcheidt gevonden word in het {melten van hetkoper, ‚ dewyl het eene koper veel weerbarftiger en zwaarder om te fmelten is: want het koper, het welk eenig loodt in zichdraagt, zalin min- der als een half uur, na dat het gloeyend ge- worden is, fmelten. Als het koper niet ge- noegzaam gefmolten of vloeybaar geworden is binnen een half uur, moet zolang geftookt en aangeblaazen worden , als daar toe van noo- den is; maar zo ras als het koper beboorlyk is gefmolten, moet niet langer aangeblaazen worden, (anders zoude het Koper vermindert en verteert worden ) maar het koper word uitgegoten in een giet-yzertje, en in het wa- ter koel gemaakt: naderhand een weinig plat geflagen zynde, word by het zelve (als het koper van loodt of yzer geheel zuiveris) an- derhalf ons loodt gedaan, dat is, by een deel koper twaalf deelen loodt: maar byaldien het oper uit zyn eigen natuur aan ’t loodt deel- achtig is, worden by een drachma koper maar acht drachrmaas loodt geworpen; en aìs het ko- per deelachtig is aan het yzer, worden by een drachma koper. zeftien drachmaas loodt gee worpen. Dit loodt word voor af geworpen in een fmeltkroes, dewelke van afch is ge maakt, en zo ras als het loodt begint te dam- pen, word het drachma koper by het zeifde gedaan. Binnen den tyd van vyf kwartier- uurs word. het koper benevens al her ‚ loodt geheel door % vuur verteert, terwylou- dertuflchen het zilver, het welke in het ko- per gegroeit was, op de grond van de fmelt- kroes 204 _Natuur- en Konft-Kabinet, kroes gevonden word. Als het Koper zeer bezwaarlyk van zyn zilver wil affcheiden , word zomtyds het zelfde voor af een weinig bereidt in een vau aarde gebakken {meltkroes, door het bywerpen van fmelt-zout en wat loodt,opdathet door deze voor af bereidinge gezuiverder, en tot de fcheidinge bekwaamer zoude gemaakt worden , eer het zelfde in de fmeltkroes (die vanafch bereidt is) benevens hetloodt, te kooken word gezet. Zommige gieten het koper in (tukjes als ganfen hagel, op. dat her zelfde te beter in de kroes (de- welke van afch bereidt is} zoude vloeyen en_ fmelten. 5 In de Tinmynen word ook zomtyds Tin gevonden , het welk zilver by zich draagt. Om nu te weeten, hoe zilverryk het Tin is, word het zelve ook door ’ vuur beproeft, maar het Tín, bet welk Zilverdraagt, word piet van ’t begin af aan in de fmeltkroes, van afch gemaakt, gekookt; want op die wyze zoude het zilver, het welke in hettinis, ver- vliegen en verteert worden onder het koo- ken; daarom werpen de fcheiders eenig loodt ineen van aarde gebakken fmeltkroes ‚die op % vuur (taat; en zo tas-ats dit loodt begint te rooken, werpen zy het met zilver beruchte tin in dezelfde kroes, als wanneer het locdt datelyk het zilver, het welk ín het tin gevon- den word, aangrypt, en het tin begint op te bruizen , en in een afcn of poeder te veran- deren, het welk met een houte fpaantje zeer voor= _ September en Oftober 1720. 205 } voorzichtig afgefcheiden word : naderhand Word dit loodt, het welke het zilver heeft aangegrepen, en met het zelve vermengt is, in een van afch gemaakte fcheid-kroes gewor- pen, en door geweld van vuur uitgeftookt en verteert, tot dat het zilver zuiver en rein ge- vonden word, 9. Âls het loodt zilver draagt, word de proef van de hoeveelheid van deszelfs zilver op de volgende wyze gedaan ; eerftelyk word het doodt in een yzeren {meltkroes gefimolten, en gefinolten zynde ineen giet-yzer gegoten, en naderhand in een platte plaat uitgeflagen, ge- _fneden, en in een van afch gemaakte fchcid- kroes geworpen, in dewelke het een halfuur gekookt word en niet langer, als wanneer het zelve is verteert; byaldien het loodt langer ge- kookt wierd, zoude het zilver, het welk in het loodt gemengt was, zelfs beginnen te ver= liezen door * geweld van ’t vuur. Op deze _wyze kan de tempering der Metaalen, en der- zelver wederzydfche hoeveelheid en gchatte ; zeer naauwkeurig ontdekt worden ; maar om- dat deze proeven tyd en moeite koften , is doot „de konit-oefenaars noch een andere.wyze uit- gevonden om proeven te doen, omtrent de gehalte der Metaalen , teweeten door de Toets= „fteen. 10. __ De Toetfteen moet zeer zwart en zonder _ Zwavelachtige deelen zyn; als nu het zilver _ Of het goud, het welke gemengt is, aan de= Ee zelve - 206 Natuur-en Konft-Kabinet, zelve geïtreken word, kan de- gehalte uit de koleur gekent worden, hoewel niet zo naauw- keurig als’ met de proeven door ’t vuur,dewel- ke wy befchreven hebben. (Om de gehalte uit de koleur te kennen, word eerft een keur- roede gemaakt, dewelke tot dit gebruik be» reidt word, en aan dewelke de mengzels van gond en zilver enz. in verfcheide graaden ge- legt zyn; zo als nu de (treek opde Toetfteen vergeleken word by de bekende mengzels , dewelke aan de keurroedezyn;, word uit der- zelver overeenkomft, de overeenkomf{t der gehalte gekent. Op dat de Lezer dit klaarder mag verftaan, zullen wy tot ons voorbeeld neemen de menging van ’t goud met zilver: een gewigt goud gedeelt zynde in vierentwin- tig deelen, dewelke wy hedendaags dan ka- raaten noemen, zonder dat by her zelveeenig zilver gemengt is, zo word zodanig goud ge- paamt goud van alle de karaaten ; maar by al- dien genomen worden drie-entwintig deelen goud, en een deel zilver, word zodanig meng- zel genaamt goud van drie-entwintig karaa- ten, Op dezelfde wyze noemen wy goud van twee-entwintig karaaten, als wy neemen tweesentwintig deelen goud en twee deelen zilver tot dit mengzel, en goud van eenen- twintig enz. karaaten, als wy zo veel minder deelen goud, en zo veel meerder deelen zil- ver, tor het mengzel van deze vierentwintig deelen te zamen voegen. Als de deelen van het goud de deelen van het zilver te boven gaan, word zulks genaamt goud het welk zil- ver deelachtig is, maar als in tegendeel de deelen September en Oëtober 1720. 207 deelen van het zilver die van het goud te bo- ven gaan, word zulk een mengzel genaamt zilver het welke goud deelachtig ís. Als nu een keur-roedje gemaakt word, door deze vierentwintig verfcheide graaden, konnen wy door vergelykinge van deze of gene graad van dit roedje keuren, van hoe veel karaat het getoet{te goud is, , / II, Om door de toetfteen te beproeven de we- derzydfche gehalte van’t mengzel van goud met koper, word een keur-roedje gemaakt, wel- kers twaalfde graad uit even gelyke deelen goud en evengelyke deelen koper, dat is elk twaalf deelen ; beftaat, en by gevolg de der- tiende graad dertien deelen goud enelf deelen koper; de veertiende veertien deelen goud en tien deelen koper bedraagt, het welk, zoda- nig by trappen voortgaat, tot dat de vieren- twintigfte graad zuiver goud zonder eenig, ko- per bevonden word. Maar dewyl hier door gekeurt en gefchat worden de mengzels of zamenvoegingen. van zuiver goud met koper bevrucht, zyn zodanige keur-roedjes weir.ig in ’t gebruik ; de keur-roedjes zyn meeft in ’ gebruik, dewelke beftaan uit een zamenmen- ging van drie metaalen, namentlyk van goud, van zilver, en vankoper , in dewelkete over- weegen is, of het zilveren koper, dewelke met het goud vereenigt zyn, van een even- _gelyke hoeveelheid zyn, of dat het zilver het koper, of het koper het zilver in deze ver- menginge te boven gaat; om dat het meefte î goud, 208 Natuur- en Konft-Kabinet, goud, het welk uit de Mynen of uitde Goud- waflchingen gewonheri word, met zilver, en ook te gelyk met koper vereenigt gegroeit is, gelyk ik voor dezen genoegzaam heb aange- merkt. Een keur-roedje, tot hettoetzen van deze drie vermengde Metaalen , word uít ze- venendertig graaden gemaakt, maar een keur- roedje, door het welke het gehalte van hét mengzel uit zilver en koper gekeurt word, be{taat ook in vierentwintig graaden, even ge- Iyk als daar de zamenmenging van enkeld goud en zilver door gekeurt en gefchat word, hoewel zommige hier een andere verdeelinge maaken, maar ik zal van deze zaaken op een andere tyd omftandiger en met meer naauw- keurigheid fpteekeri. ; 12, ie Na dat wy nù gehandelt hebben van de proeven , door dewelke in een kleine hoe- veelheid vooraf ontdekt word de gehalte der Ertzen, mitsgaders der zamengemengde Me- taalen, zullen wy overgaan tot de ophelde- ringe van de behandeling in het fcheiden van de Metaalen in het groot. De Lezer kan wel begrypen dat, als een Metaal-ader door het beproeven van de gehalte van deszelfs Erts in * klein ontdekt is, en daar door deszelfs waardy is gevonden door middel van kleine proeven, het in het groot een geheel andc- re werkdaad is, waar door de Erts gezuivert en gefcheiden word van deszelfs aarde, vui- ligheden , zamenftremzels, metaalen, ftez- men, uitwerpzels, geftremde zouten en niì- neraii- September en Oftober 1720. 205 heralifche geftremde zappen, en andere on- nutte ftoffen. Over deze zaak handelt Fer= randus Imperatus in het achtiende Boek (het welk uit XIX Kapittels beftaat) van zyn na- _ tuurlyke Hiftorie, dewelke ik om deszelfs Litmuntendheid tot aan deszelfs einde zal ver= volgen. 13. Ferrandus Íinperatús oordeelt, dat, dewyl _ de Meraalen met alderhande ftoffen vermengt __inderzelver aderen opgroeijen, het zeer noo= ‚dig is, dat dezelve eerft van haar ruwfte en grofíte deelen gefcheiden wordeu, eer dezel- vetot de fmeltinge en naauwkeurige fcheidinge __ worden overgebragt. Elk een kan ook wel be- __grypen,dat de Metaalen zeer veel zouden verlie- _ zen,opgegeeten®n verteert worden, àl dezelve met alle haare vuiligheden en onnutte (toffen „ _ zodanig als zy in de Metaal-aderen en Bergen __groeyen ; tot de fmeltinge en laatfte fcheie dinge en zuiveringe wierden overgebragt. ‚Uit de aardens, fteenen en geftremde berg- zappen, blyven altyd in het branden veel kal- ken, overblyfzels, zoute en fcherpe deelen _ over, dewelke, als dezelvé onder de fmel- tinge vande Metaal-ertzen gelaaten wierden , de Metaalen geheel zouden verbyten en weg- Vreeten, of door uitwaafleminge mede flee= pen; ddarom moeten omtrent de eerfte be= reidinge van de Metaal-aderen, de edele van de onedele, of de metallyne van de andere deelen eerft afgefcheiden worden. Op dat de Lezer deze zaak klaarder mag verftaan, IV. Deer. O dient 210 Matuur- en Konft-Kabinet ; dient dezelve maar aan te merken, dat de eerfte fcheiding der Metaal-aderen ;beftaat in een fcheidinge van de Erts ( dewelke de metallyne deelen in zich draagt ) van des- zelfs onnutte vuiligheden en deelen, dewelke of kwaadaardig en fchadelyk zyn, of geen metaal draagen. Na deze fcheidinge gefchiedt een tweede, dat is de fcheiding van de Me- taal-deelen en deszelfs metallyne Mineralen 3 na deze fcheidinge gefchiedt een derde, na- mentlyk der gemengde Metaalen van malkan= deren. Ig, Zommige Ertzen moeten; als zy eerft uit de bergen gehakt zyn, gebrandt worden om verfcheide redenen, want zommige ruwe Ert- zen zyn zodanig onhandelbaar hard, dat zy door het branden vermurwt dienen te worden; en andere wederom zyn met ftoffen of ge- ftremdebergzappen befimet , dewelke (indien dezelve niet eerft door * vuur verteert wier- den ) het Metaal zouden bederven, en in de fimelting wegvreeten, daar dezelve anderzins door een lichte calcinatie gemakkelyk verteert, en van de metallyne deelen afgefcheiden wor= den, gelyk als by voorbeeld de zwavel, het bitumen, het koningsgeel , de Sandaracha , en diergelyke mineralifche vetten. De zwa- vel ís zeer gemeen in de Metaal-aderen , en aan de metaalen zeer fchadelyk , behalven juift alleenlyk aan het goud, De zwavel ísby uit- ftekendheid fchadelyk aan het yzer, maar de- zelve is minder {chadelyk aan het Tin als en St _ Septemberen Oötober 1720. 21t het Loodt, aan het Zilver of aan het Koper; daarom is het noodzaakelyk dat de Ertzen eerft Bere worden , op dat derzelver zwavel- eelen wegvliegen , en de metaalen in derzel- ver kookinge niet hinderlyk zyn. Het zelfde is ook aan te merken van het Bitumen, want de bitumineufe Cadmia is zeer fchadelyk aan het zilver. IS. Als de grove Ertzen gerooft en gebrandt zyn, worden dezelve gewaflchen met water ; waar door derzelver vafte zouten en andere fÍmeltbaare wezens niet alleenlyk gefmolten worden , maar dezelve worden door het wa- ter ook murwer en handelbaarder. Als de geroofte of gebrande Metaal-ertzen eerft ge- maalen zyn, worden dezelvegewaflchen, op dat de zwaarfte en metallyne deelen na de grond zouden zakken, en de fmeltbaare en lichte aardachtige en fteenachtige deelen afge- goten zouden worden met het water, het welk gefchiedt door een gedurige roeringe ; zinkinge, afgietinge van het troebel water; en herhaalde af waflchinge: 16, Omtrent de ovens zyn ook verfcheide aan- merkingen, wapt een oven; dewelke noch nieuw en eerft is opgebouwt, moet van bin= nen wel beftreeken worden met leem, op dat de fcheurtjes van deszelfs muuren of wanden wel dicht gemaakt moogen worden, én des- zelfs fteenen voor ’t geweldt des vuurs be- dekt en bewaart moogen worden ; maar inde 2 oude 212 Natuur-en Konft-Kabinet, oude vuur-ovens, in dewelke dekooking der Metaalen reets gefchiedt is, moeten wederom herftelt worden de (teenen‚dewelke uitgefpron=- gen zyn, en de groote holligheden in de muu- ren gemaakt,moeten toegemetzelt worden, en de lem „ dewelke van dezelve is afgebrandt en afgeknaagt , moet wederom herftelt en verpleiftert worden met leem, het welk met twee deelen kool en een deel leem-aarde is ge= kneedt. Als de oven behoorlyk is bereidt „ en met koolen opgevult , moet het vuur zeer zachtelyk aangeblaazen worden , op dat de focus of de vuurplaats, en de fmeltkom, al- lenskens worden heet gemaakt;want als de Me- taal-erts in de melrkom en vuurplaats wierd ge= worpen, eerde oven heet gemaakt was, zoude dik wils en oven en metaal-erts verloren gaan en bederven. Byaldien ook dettof, daar de oven en fmeltkom uit beftaat, in de zomer voch= tig, of in de winter bevroren was, zoude de vuurftede en de fmeltkombarften, en het me=- taal endeandere ftoffen , met een geraas als een donderflag, in de lucht geflagen worden, met gevaar van het leven der werklieden. Alsdan eindelyk de oven zo wel als de fmeltkom heet is geftookt, werpt de fmelter de ftof in den oven, dewelke gefmolten zynde in de ondergeftelde {meltkom vloeit door het daar toe gemaakte orificiun, het welk op dien tyd met het bereide leem;uit aarde en kool word toegeftreken, na dat de onfmeltbaare fcorien met een tang uit de fmeltkom of fmeltkroes gehaalt zyn. Als September en Oëtober 1720. 213 17. Als de Erts zeer ryk van goud of zilver îs , vereifcht dezelve tot haare zuivering veel loodt, maar byaldien de Erts arm is van goud of zilver, word niet zo veel loodt tot dezelve vereifcht. In het uitbranden en finel- ten van de Metaal-erts, moet ook aange- merkt worden , dat niet te veel Erts te gelyk in den oven geworpen worde , om dat de koolen rondom aan de muur van de fimelt- oven zouden konnen raaken , en nietde Erts; want de koolen moeten zomtyds met water nat gemaakt worden aan de zyde van de muur, waar door belet word, dat de fynfte deelen van ’t Metaal zich aan de koolen vereenigen, daar zy op die wyze door *t geweld des vuurs, en door de fterke wind des blaasbalks, bewo- gen zynde, te gelyk met de rook zouden ver- vliegen en verloren gaan : daarenboven moet ook aangemerkt worden, dat de ftookplaats of focus van den oven verfcheidentlyk , het zy hooger of laager , moet gemaakt worden, ge- Iyk als ook de blaasbalks-pyp , na de verfchei- de gefteltheid of hoedanigheid van de Metaal- ertzen. De Metaal-erts, dewelke zeer haaf- tiglyk heet word, vereifcht een zeer laage fù- éus of vuurkamer , en de blaasbalks-pyp moet zeer weinig fchuins na beneden gaan, en de wind,door de blaasbalk verwekt,moet zeer zagt en egaal gedreven worden. De Metaal-erts, dewelke bezwaarlyk heet word, en weerbar- ftig in ’t {melten is, vereifcht een hooge fo- €#5, en een blaasbalks-pyp dewelke zeer ne- O 3 der- z14. — Natuur- en Konft-Kabinét, derhellende geplaatft is, en met een zeer (ter- ke wind na om laag blaaft : mitsgaders dat den oven voor af zeer heet is gemaakt, of in dezelve voor af gefltookt zyn bereidingen van de Marcafita, of fcorien „en andere [lof= fen dewelke het fmelten bevorderen ; want als dit niet wel waargenomen word, gebeurt het dikwils, dat de Metaal-ertzen, dewelke om te {melten in de focus geworpenzyn, den doortogt na de fmelrpan verftoppen, en daar door het geheele werk bedurven word, ge- Iyk zulks ook dikwils gebeurt van de Me- taal-erts, dewelke al te fyn en poederachtig is, gelyk die gene dewelke uit de erts-waf- fchingen vergadert word. 18. Het is ook zeer noodig, dat de pypen van de blaasbalken, dewelke tot de fmelt-ovens gebruikt worden, wyd zyn, om dat de (traal van de wind niet al te dun en te fcherp mag zyn, maar zich zodanig moet verfpreiden dat het vuur over al fpeelt; anders zoude zom=- tyds een gedeelte van * reets gefmolten Me- taal konnen verkoelen, en in deszelfs door- togt na de fmelt-pan de opening verftoppen, en de doorvloeyinge van het gefmolten me- taal uit de focus in de fmelt-pan beletten, en % geheele werk bederven; maar om dit voor te koomen, moet de Metaal-erts, als dezel- ve zich begint op te hoopen, door een yzere tang of haak geroert, geopent en verfpreidt worden , als ook de Erts, dewelke zich dikwils aan de blaaspyp valt hecht, daar van afgehaalt Wor= September en Oëtober 1720. 215 worden door de yzere tang, haak of vork; waar door het gefimolten metaal, de fcorien wan de fteen die in de erts was, deaarde, en de geftremde metaalzappen en? door de ope- ning vallen „en vloeyen in de fmelt-pan. 19. Als nu alle de ftoffen met het gefinolten ‚metaal in de fmeltpan vallen en doorvloeyen, word in de fmelt-pan het metaal, namentlyk het goud en zilver, het welk door ’ loodt is opgeflorpt en uit de erts gefmolten, op de grond gevonden; boven Op het gefimolten metaal dryft de ftof, die vande marcafita, de- welke in de metaal-erts was, is geboren , En op deze gefmolte en ontbonde marcafita dry- ven de fcorien van de verbrande fteen, die in de Metaal-erts gegroeit was, als ook de aarde en andere lichtere matery, van het welk elk deze verfcheide plaats in de fimelt-pan beflaat om deszelfs verfcheide zwaarte. Alsnudeze ftoffen eenigen tyd zyn gezakt geweeft door de opening van de focus , En ZO lang in de frnelt-pan zyn gekookt, dat zy van malkan- deren elk op de bovengemelde ftandplaats zyn gefcheiden, konnen zy elk byzonderlyk uit de fimelt-pan uitgenomen worden. Eerft worden de ftorie of verbrande fteenftoffen afgenomen, dewy! deze de lichtfte zyn, en daarom boven dryven ; naderhand word de gefmolte en gebrande Marcafita afgelicht , want deze is in het midden, om dat dezelve gwdarder is als de torie van de fteen, en tichter als het goud of zilver , of het metaal dat 216 Natuur- en Konft-Kabinet ; op de grond van de fmelt-pan legt, dewyldit metaal is gefmolten , aangegrepen, en ver- mengt met het loodt dat by ae Metaal-erts gedaan was , ef dikwils maar in de fmeitpan word geworpen,op dat dezelve haar metaal zou= de los-laaten, en het metaal deste beter zoude fmelten, en uit zyn erts zich te lichter affchei- den van de fteen des erts, en van de marca- fita van de Erts. De Ouden gaven aan dit ge- mengde Metaal (het welk uit loodt , goud en zilver betaat) de naam van Tin. 20. De ftorie van de fteen “des Metaal-erts worden zelden zo fchoon uitgebrandt, of de- zelve behouden dikwils noch veel metaal, het welke zich door het loodt niet heeft doen aan- grypen en laaten fmelten;maar de fcorien die al- der bovenft gevonden worden in de fmelt-pan , houden het minfte metaal, endefcorien, de= welke onder leggen op de marcafyt-ftof, zyn gewoonlyk met meer metaal bevrucht ; daar- om worden de onderfte fcorien by het fmel- ten van andere metaal-ertzen, en ook zomtyds, wel alleen wederom herkookt , op dat het metaal, het welke noch in dezelve overig is, zoude gewonnen worden; en op dat zulkste volmaakter zoude gefchieden, word by dezel- ve zo veel loodt gemengt, als vereifcht word om derzelver metaal aan te grypen, te {chei- den en te {melten. Als de fcorien herkookt worden, konnen de Metaalfcheiders «aan de reuk gewaar worden, of dezelve noch me- taal draageu of niet; want als de fcorien in de herfineltinge ftank of zwaarc reuk uitgeven, is 1 September en Ofober 1720. 217 is zulks een teken, dat zy noch met eên ge= deelte metaal bevrucht zyn ; maar byaldien dee zelve geheel geen reuk van zich afgeven, is zulks een bewys, dat zy al haar meraal heb- ben losgelaaten en geheel ounut zyn. Bian Jl Als eindelyk de fcorien door twee of meer hervatte kookingen geheel zyn uitgekookt, is het noch daarenboven zeer dienítig, dat we- derom in de fimelt-oven zo veel (ithargyry, of eenige andere bereiding van loodt geworpen en gefmolten word, als noch noodig geoor- deelt word, om het Metaal aan te grypen, en met zich in de {melt-pan te draagen, het welke noch gevonden mogte worden in de Cadmia, dewelke aan de muuren en wanden van de fmelt-oven is geftremt: waar naal het gefimolten metaal, het welk in de {imelt-pan vergadert is, uit dezelve word gefchept met een yzere lepel, en in de giet-kanaalen over- gegoten , terwyl ondertuffchen , na dat de Ímelt-oven geheel wederom koud is gewor- den, deCadmia van deszelfs muuren en wan- den word afgeflagen en afgefchrapt. 22. De fmelt-ovens zyn verfcheiden, nade ver- ‘fcheidenheid der Metaal-ertzen, en na de ver- fcheidenheid der werkdaaden,maar ik zal na de- zen van deze zaaken omftandig moeten fpree- ken in de verhandelingen over de Metaal- fcheidkunde}; daarom zal ik nu maar een fchets van deze zaaken geven, om de Lezers, de- Welke niet kundig zyn, zachtelyk tot de voor- Os tref- 218 Natuur-en Konft-Kabinet, treffelyke wertenfchappen der Metaalen, Mií- neralen , Bergwerken en Metaal-{cheidingen, voor af te bereiden, en als met de hand te ‚leiden, en allenskens tot de noodzaakelyke kennifle dezer dingen te gewennen; en zulks te meerder, omdat Perrandus Imperatus, wiens achtiende Boek ik tegenwoordig ver- volge, zelfs maar kortelyk en zeer afgebroken van deze zaaken fpreekt. Op dat de Lezer echter eenigzins het onderfcheidt der fmel- ovens en fmelt-pannen begrype,ftaat aante mer- ken, dat zommige ovens zodanig gebouwt worden , dat onder de focus twee fimelt-pannen geplaat{t worden, de eene hoger als de andere ; de hoogfte is omtrent anderhalf voet van de grond, waar onder een andere geplaatít is, op dat het gefinolten mengzel vangoud , zil- ver en loodt, als de bovenfte fimelt-pan vol is, in de ondertte zoude overloopen, uit de- welke de fcorien of verbrande fteenftof en marcafita dan zeer gemakkelyk konnen afge- licht worden. Als deze marcazyt-ftof en fco- rien uit de onderfte {melt-pan zyn afgelicht , worden dezelve wederom boven in de fmelt- oven of in de focus, by de overige metaal- erts geworpen ; en na dat alles is afgeftookt, ‘word het metaal uit de bovenfte fmelt-pan met yzere lepels uitgenomen. Deze ovens met twee fmeltpannen zyn zeer dienftig voor retaal-ertzen , uit dewelke de metaalen licht uitfmelten„als ook tot het uitfmelten van de fco- rien en de cadmien, dewelke noch met metaal bevrucht zyn. 23- Tot de Metaal-ertzen, dewelke by uitne- mend- September en Oltober 1720. 219 mendheid licht haar metaal loslaaten, en van het loodt laaten opflorpen en aangrypen, word noch een andere oven gebruikt, dewel- ke twee {melt-pannen heeft; de eene {melt- pan is hoog , en ftaat half buiten den o- ven; in-de helft van de fmelt-pan, of dat gedeelte het welk buiten den oven taat, word het loodt geworpen, door het welke het ge- {molten metaal zeer lich: word ingedronken, In deze ovens word een groot gedeelte van de Metaal-erts in eene reis of te gelyk afge- werkt, om deszelfs gemakkelyke {cheidinge. Benevens en onder de bovenfte fmelt-pan van dezen oven word noch een andere fmelt-pan gefchikt, in dewelke het metaal-mengzel, en de gefmolte marcafita in vloeit; ondertuflchen moet nochtans aangemerkt worden, dat uit de fmelt-pan van dezen oven dikwils het me- taal-mengzel van Goud, zilver en loodt, moet uitgefchept worden, en ook wederom op een nieuw in de bovenfte pan loodt of lithargyry , of andere loodftof , moet ingewor- pen worden. 24e Noch een ander ned vak fmelt-ovens word gebruikt , in dewelke de doortogt niet al- leen grooter is, als ín andere {melt-ovens, en de blaasbalk veel grooter moet zyn als voor andere, maar in dewelke ook de meraal-erts, „ diearm van metaal is, in een zeer groote hoe- veelheid gefmolten word ; in deze ovens word zo fterk gettookt, dat, als de vuurplaats ende fmelt-pan zulks veelen konnen, dikwils drie ge 220 Natuur- en Konft-Kabinet , geheele dagen en nachten zonder ophouden ín dezelve gefmolten word. Dit is de oorzaak , dat in dit foort van fmelt ovens alderhande foorten van Cadmia gevonden worden; on- der de fmelt-pan van deze oven is noch een andere fmelt-pan noodig ; want , dewy! in deze oven dikwils zo langen tyd zonder op- houden geftookt word, dient het gefmolten metaal door de doortogt van de boventte Îmelt-pau wel in de onderfte te vloeyen. Op deze wyzeen in dusdanige fmelt-ovens worden de koper-erts, de lood-erts, en ook ;de ertzen * dewelke zeer arm van goud of zilver zyn, gekookt of ontbonden; in zo verre dat zelver de goud-erts die zo arm is, dat de hondert pond naauwelyks een of twee drachmagoud, of de hondert pond zilver-erts maar een half of een ons zilver draagt, het noch de moeite wel waardig geacht word, om dezelvein de- « zen oven te fmelten, te meer om dat door de- ze fmeltinge zeer weinig nadeel van byvoeg- _— zels , het zy van loodt, lithargyry en molybe dena of hardloodt, gefchiedt, en zeergeringe byvoegzels gebruikt konnen worden. 25. In het fmelten van he Metaal-ertzen , de- welke zich by uitftekendheid licht laaten af- fcheiden, gelyk als by voorbeeld de lood- erts, of andere erts van geringe waarde, gebruiken de Metaalfcheiders verfcheide andere {melt- wyzen van minder moeite, oppafling en naauw- keurigheid. Zommige maaken in een gewelf- de oven twee wanden of muuren van teen, 7 dewel- September en Ofober-1720. zZ2E dewelke het vuur kan uitftaan, en zich geen zins in kalk laat branden; boven op deze muurts jes leggen zy groen brandhout overdwars, en boven op dit groene brandhout plaatzen zy zeer bekwaam en droog brandhout ; daarna werpen zy de metaal- of lood-erts boven op het zelve: na dat de erts gerooft en geftampt is, en dat nu het brandhout is aangefteken; lekt het loodt in de vuurplaats of focus, onder de welke een zeer groote finelt-pan is, welkers eene helft van-binnen, en de andere helft bui- ten de {melt-oven geplaatft {taat , uit dewelke de Metaalfcheider het gefinolten loodt, na dat de fcorien zyn afgefchuimt , met een yzere le* pel overgiet in andere kleinder {melt-pannen , uit dewelke het zelve , zo ras als het koud is geworden, uitgenomen word. Andere gebrui+ ken fmelt-ovens , onder welker focus een {melt= pan is, door welks doortogt, na dat dezelve geopent is, het gefmolten loodt in een andere fimelt-pan overvloeit; waar uit het zelve, na dat de fcorien zyn afgefchuimt, en het loodt ‚koud is geworden, word uitgenomen. Zom- mige maaken alleenlyk maar een grond van __koolen,op een nederhellende plaats,dewelke eerì _ laagte heeft;boven op de oppervlakte,die vandeze ‚ koolen word gemaakt, leggen zy {troo, en bo= ven op dit ftroo zo veel lood-erts , als de gemaak- tehoopkanverdraagen. Zoras als nu maar ee. nigzins de wind begint te blaazen, fteeken zy dit ftroo aan de brandt met de koolen, als wanneer het loodt fmelt, en van de hoogte ‚afdruipt na de laagte, van dewelke het zich in breede plaaten firemt, en van de grond Me é afge- b / 222 Natuur-en Konft-Kabinels afgenomen ; maar omdat dit loodt onrein is; moet het zelve naderhand noch eens herkookt en gezuivert worden. Zommige maaken een focus van kley of leem, omtrent vier voeten van de grond, met twee aanhangzels die te- gens over malkander ftaande na de grond toe- loopen, de twee overige zyden worden met een muurtje van gebakken fteen voorzien. Na dat zy in zodanig een oven op de vlakte van de vuurftede groot brandhout geplaatít bebben , en kleinder brandhout boven op het zelve , werpen zy daar fpaandersen krullen in, op de- welke zy de lood-erts werpen, diezy wederom met grooter brandhouten bedekken. Na dat zy nu dit bovenfte brandhout hebben aangefte- ken, begint de lood-erts te {imelten, en het loodt vloeit naar beneden by het onderfte hout; maar als dit mede geheel door ’t vuur verteert is, word de metaal-ftof van de grond vergadert, dewelke naderhand door melting gezuivert word; 26; In het algemeen moet , omtrent het fcheiden en kooken der Metaal-ertzen, waargenomen worden, dat boven de fmelt-ovens ; in dewel= ke de metaal-ertzen gekookt worden, ver- welfzels gebouwt worden , dewelke dienen tot ontvangers van de ftoffen, dewelke uit de rook der metaal-ertzen , even gelyk als het roet in onze fchoorfteenen, geboren worden ; en aan de wanden dezer gewelven ftremmen en vaft blyven hangen ; want derooken, de- welke uit de metaal-ertzen, zo door de A es September en Oflober 1720. 423 desvuurs, als door den geweldigen wind na boven gedreven worden , zyn gemeenlyk be- vrucht: met metaal , voornamentlyk als in den oven gefmolten en gekookt word het erts- gruis en de erts-ftof , dewelke vergadert is door afwaflching, om dat deze zeer licht door ’t vuur en de wind verfpreidt en opgedreven word; daarom moet , in het kooken van de kof telykfte metaal-ertzen, groote zorg voor het welfchikken en bouwen van de verwelfzels ges draagen worden ; deze moeten zodanig ge- Íchikt worden, dat de rook als van den eene kamerin den andere gedrongen, en als weder- om geflagen word, en door veel kromtens en bogten door moet gaan, eer dezelve in de lucht - _ Opgeheven word, op dat de zwaarte deelen van de rook zouden blyven hangen, en aan de verwulften uit dezelve de Caamia, als een metallyn roet, zoude ftremmen en groeyen, terwyl uitde fynder en lichter deelen vande rook bovenin de pyp offchoorfteen zich vaft hecht de pompholyx of hut-roet aan daar toe gefchikte yze= re plaaten, welke ftremzels gewoonlyk twee of meermaalen in’ jaar afgefchrapt , vergadert, en tot % gebruik bereidt worden. 27. Gelyk als wy van ’t loodt aangewezen heb- ben, ftaat aan te merken dat op dezelfde wyze elke byzondere metaal-erts een byzondere be- handelinge van nooden heeft; zomtyds heeft een Metaal-erts ook wel een byzondere fimelt- oven van nooden, gelyk ik te voren reets heb aangemerkt omtrent het loodt. Alfchooneen metaal-erts in de algemeene {imelt-ovens wel zoude 224 Natuur- en Konft-Kabinet ; zoude konnen gefcheiden en uitgetrokken wor= den, is het zomtyds voordeeliger , om de by- zondere rykdom of armoede, of andere by- zondere hoedanigheden en omftandigheden, een byzondere oven, of wel een byzondere wyze en behandelinge te gebruiken en aan te ftellen, gelyk by voorbeeld „de Ertzen , daar ’*t loodt uit- gekookt word, zyn zeer verfcheiden, want het loodt word gekookt of uit Molybdena, of uit Marcafita, of uit een byzondere fteen aan de- welke dit metaal eigen is, en die Lioodfteen ge- naamt word, daarom worden dikwils verfcheide ovens of verfcheide behandelingen vereifcht.Het zelfde moogen wy begrypen van alle de andere Metaalen. De vuurftede vandenoven, ende fmelt-pan of kroes daar ’t loodt in gefmolten en uit zyn erts uitgekookt word, moogen wel be- teidt worden uiteen ftof , onder dewelke eenige deelen {chuim en fchubben van yzer gemengt is. Debefte byvoegzels, dewelke by de lood-erts inde fcheidinge konnen gedaan worden, zynde {corien van ’ yzer, want de yzerachtige ftofren en uitwerpzels worden voor ’t loodt zeer be- kwaam en dienftig geoordeelt, om dat het ver- mogen van het yzer is het loodt tedoen ftrem- men, Als het loodt gekookt word uit de /Mo/yb- dena,of uit de loodfteen,fimelt en vloeit het loodt datelyk uit de vuurplaats of oven in de fimelt- pan, uit dewelke het datelyk (ria dat de vui- ligheden en fcorien zynafgefcheiden ) met yze- re lepels word uitgefchept ; maar als het loodt gekookt word uit Marcafita, vloeit niet eerft het loodt, maar een wit vocht in de fimelt- pan, het welk zeer nadeelig gevonden word voör September en Oëtober 1720. 325 voor het zilver, omdat dit witte vocht het zilver verteert en verfchroeit, als het met het zelve vermengt word; deze witte ftof moet daarom eerft zorgvuldiglyk uit de fmelt-pan weggenomen worden , en byaldien‘dezelve aan de {melt-pan vaft geftremt is, moet de- zelve met haaken van dezelve afgefchrapt en afgeflagen worden; dit witte vocht is zo door= dringende, dat het zelfs ook door de wanden van de fmelt-ovens been dringt , daar de loodt= _marcazyt in gekookt word. Als nu het loodt van deze Marcafita zilver in zichdraagt, volgt « het gefmolten zamenmengzel van het loodt en zilver op dit witte vocht, en vloeit in. de ‘ fmelt-pan ‚met de fcorien of verbrande fteen= ftoffen en de gefmolte marcafita; deze fcorien zyn zomtyds wit, en worden van het meng. zel of 't metaal, dat in de pan is, afgeno- men; daar na word de gefimolten marcafita zelfs afgenomen ; in deze marcafita is ge= woonlyk ook een gedeelte koper: inde grond van de fimelt-pan legt het mengzel van loodt en ziiver, het welk naderhand in een anderen oven wederom van. malkander gefcheiden 29. word; De Koning der Metaalen, namentlyk het Goud , vereifcht , in deszelfs fcheiding en {melting , ook verfcheide en byzondere be- handelingen , gereedfchappenen ovens, want het goud-zand, en de kleine goudbrokjes de= welke uit de goudwaffchingen vergadert wor= „den, of het ftofgoud hoedanig het zelve ook „IV. Deer, P is, 226 Natuur en Konft-Kabinet ; iss moet geerizins in de fineltsovens gefchei= den of gefmolten worden ‚ maar het zelve word of gemengt met kwikzilver, of door warm water van deszelfs vuiligheden gezui= verft; of door fterkwater van deszelfs onrei- nigheden en by-metaalen gefcheiden. Als nu bet goud op de grond van de kolf gezonken legt, word het zelve eenige reizen met het {meitzel van wyn-fteen gezuivert, en wedet-_ om gedfoogt, en eindelyk met borax, falpeter en gemeen zout gekookt, of ook wel in ge- Ímolten zilver geworpen, van het welk het goud naderhand gefcheiden word door fterk wa- ter, bet welke het zilver aftrekt, en het goud onaangeraakt laat leggen, 29. Zomtyds word het goud, buiten de fimelt= oven ; in een {melt-pan of fmelt-kroes gekookt; op deze wyze neemen de Erts-{cheiders een deel goud-ertsì, en eens zo veel zwavel „eert deel gemeen zout, koper een derde deel van een gedeelte; wynfteen een vierde deel van een gedeelte; dit alles kooken zy in ’t begin in een fineltkroes met éen evenredig en matig vuur, en naderhand-met zo ‘veel kragt van vuur’ dat alles fmelt, als wanneer zy deze geheele mengeling in gefmolten zilver over- gieten , en naderhand het goud van het zilvet affcheiden ; deze manier van fcheiden wotd de goudfcheiding door zwavel genaamt; op een andere wyze word ook het goud met Anti- rhony gekookt: zy neemen een dèel goud- erts, September en Oötober 1720. 227 erts, een half deel antimony, fchaafzel van koper eeh vierentwintigfte part van een deel „ dit alles kooken zy tot dat het zelve fmelt : zo ras als alles gefimolten is, werpen zy een zesde part van een deel hagel van loodt in het zelve; zo ras als het mengzel een {tank van zich geeft, werpen zy ftof van yzer in het zelfde, om de kragt van de antimony te bree- ken, dewelke anderzins het goud niet alleen zoude opvreeten , tháar dezelve zoude ook verteeren het zilver, het welke in het goud gedraagen mogt worden, Na dat nu alles koud is geworden , neemen zy deze ftof uit de van aarde gebakken f{melt-kroes, en werpen dezelve in een fimelt-kroës die van afch bereidt is: in dezekooken zy de (tof zo lang, tot dat de antitnohy is vervlogen en weg gekookt, en ook al het loodt is verteert, als wanneer ook te gelyk de marcafita, in dewelke het goud als opgefloten lag, verteert word; dit goud word naderhand door loodt gezuivert. „39. Zomtyds word het goud gevonden in klei- ne brokjes en gruis van marcafita of goudfteen; vän dit gruis neemen zy Een deel, zout half zo veel „en half zo veel wynf{teen , als ook een. half deel fchüim van glâs, van de fcorien van goud of zilver de tesde pârt van eendeel; dit alles werpen zy in een van aarde gebakken fmeltkroës, dewelke gedekt en met leem ge= Júteert word, en gekookt tot dat de oven gloe- yend word, en de ftof wel door malkander finelt, het, welk EEn binnen den tyd van 7 ‚ 2 Vier / 228 Natuur= en Konft-Kabinet, vier of vyf uuren: na dat dit mengzel koud is geworden, ftampen zy het zelve tot poe- der, ef doen by dit poeder een deel lithargy- ry, wanneer Zy het zelve werpen in een an- dere kroes die vanaarde is gebakken; in deze kooken zy het zelve zo lang tot dat het poe- der {melt ; daar na werpen zy deze tof ineen Kroes die van afch is bereidt, na dat zy de fcorien daar van afgefcheiden hebben , en koo= ken de ftof zo lang tot dat het loodt van het goud is gefcheiden en verteert. Dezegeheele werkdaad gefchiedt zonder byvoeginge van ee- nig zilver, want zomtyds gefchiedt het uittrek- ken van het goud door behulp van zilver, als wanneer zy van de goud-marcazyt-{tof,of ander onrein ftof-goud, van gemeen zout, van fal- peter, van wynfteen, van glas-fchuim, elks een deel neemen, en alles, wel onder malkan=- der gemengt, door ’t vuur fmelten ; na dat;dit mengzel koud is geworden, (lampen zy het zelve tot poeder, en voegen daar by een deel zilver, fchaafzel van koper een derde part van een deel, lithargyry de zesde part van een deel, dit kooken zy wederom tot dat alles fmelt ; daar na fcheiden zy de fcorien van de ftof geheel zuiver af, en werpen dezelve in een Kroes dewelke uitafch bereidt is, in de- welke zy alles afkooken, en naderhand het overgebleven goud en zilver affcheiden van het loodt, en op het alderlaat{te het goud en zilver door (terhwater van malkander fchei- den, gelyk bekent is, Het goud-erts-gruis word noch op verfcheide andere wyzen in de fmelt-kroes uitgetrokken , en uirgefinolten buiten { kt 4 hi September en Ottober 1720. 229 buiten den oven;gelyk als neemt een deel goud- erts, een vierde part van een deel koperfchaafzel of vyizel, twee deelen fimeltpoeder, dit word gezamentlyk gefimolten, en koud geworden zynde uitgegoten, en wederom tot poeder ge- itampt, gewaffchen en gedroogt; de koleur van dit poeder word blauw : by dit blauw poe- der word even zo veel zilver-mengzel ge= daan, en noch een deel fimelt poeder, drie deelen loodt, koper een vierde part van een deel, dit word wederom gefmolten, en na- derhand uitgekookt en gezuivert, gelyk boven geleert is: Buiten deze zyn noch veel ver- ‚ fcheide andere wyzen, om het gruis van de goud-erts, het welk door *t afwaffchen ger ‘wonnen word, uit tekooken, maar ‘tonder- fcheidt beftaat maar in ’t minder of meerder byvoegen of vanfaipeter, of van zout, of van zwavel, of van wynfteen, of van koper-vyl- zel, of van loodt, of van zilver enz. na dat de goud-erts hardnekkig, of fmeltbaar, of ryk, of arm enz. bevonden word, Het ko- per word by deze zamenmenging gedaan, em de goud-erts van deszelfs vuiligheid en fmee- righeid te zuiveren en als af te veegen. Het loodt, of de loodbereidingen, dienen, om door haar uitkookinge-de uiterfte zuivering van het metaal te bevorderen, het zelve uit deertstetrekken, en met zich te vereenigen, enz, Hetbyvoegen van het zilver is dientiig, om het goud, daar ook noch zilver in zit, als na zich te trekken uit de wreedeerts, en met ‚zich te doen vereenigen, en ook het zilver, dat in de goud-erts gegroeit is, te beter te elke doen 239 _Natuur- en Konft- Kabinet, doen fcheiden. De zouten zyn dienftig, om de fmeltinge en verbreekinge van de (teen en wreede erts te bevorderen, en de werkdaad van ’ vuur kragt by te zetten, door de aan- ftroominge van derzelver punten. £ De goud-erts, dele in de fmelt-ovens uitgekookt en gefcheiden word , moet ook zeer verfcheiden behandelt worden, na des- zelfs natuur, Het gruis van goud-erts word met lithargyry, molybdena, en yzerfchuimge- mengt, en gekookt in de fmelt-oven , zo lang tot dat het mengzel van goud en lood: gezamentlyk ís uitgekookt, en in de fmelt- kroes of pan overgevloeit, het welk nader- hand word uitgenomen, en in een andere oven gezuivert, en van deszelfs onedele metaalen gefcheiden. De Marcafita ende Cadmia, die goud draagen, worden wederom op een an- dere wyze gefcheiden en uitgekookt, want by twee derde parten van dezelve, dewelke eerft gebrandt of gerooft zyn, wordeen derde part gevoegt, het welk ongebrandt is, en ook gekookt in een fmelt-oven, welker opening altyd opengehouden word; van welk foort van ovens, als ook van die, welkers opening voor eenigen tyd gefloten word enz. ik na dezen zal handelen. Uit de goud-marcazyt, of uit de Cadmia , worden klompen metaal gefmolten, dewelke dikwils worden gebrandt en gerooft, en naderhand wederom verkookt worden in de fmelt-oven, welkers opening „eenigen tyd gefloten word, In deze foort van ovens September en Oëober 1729. 231 ovens word by de ftot loodt gevoegt, om het goud aan. te grypen en op te flurpen vanhet welke het goud, of alleen, of met zyn zilver vermengt, naderhand wederom op de bekende wyzen word afgefcheiden. 2. Het is, omtrent Ee kooken van de goud- erts, een waarneeming van groot belang, dat iemant het gebruik van het yzer of de yzer- ftoffen, in de behandeling van de goud-erts, wel verftaa, want een goud-marcafyt, of een andere goud-erts dewelke veel (tof by zich draagt, die daor ’t vuur verteert zynde ver- vliegt, gelyk als de Cadmia en diergelyke ftof- fen, vereifcht tot zyn byvoegzel yzer-{teen, en andere aardachtige en zuur-temperende ftof- fen, gelyk als by voorbeeld kryt » geblufte kalk enz. Als het Metaal uit zodanige Ert- zen is uitgekookt, en de fmelt-kom met het zelve omtrent half gevult is, worden de fca- rien (die daar opdryven ) of de verbrande fteen- ftoffen van het zelve afgelicht, en naderhand de marcafyt-fiof, en eindelyk het mengzel van goud, zilver en koper, het welk op de grond legt, en naderhand met loodt wederom word afgekaokt en gezuivert. Behalven deze zyn, omtrent de uitkookinge, fcheidinge en zuiverin= ge van het goud, noch verfcheide aanmerkin- gen en waarneemingen van belang, en van dewelke ik na dezen zal fpreeken. bate 88 / Omtrent de uitknokinge van het zilver, zyn, P 4 om 232 Natuur- en Konft-Kabinet om de verfcheidenheid der zi!ver-ertzen , ook verfcheide behandelingen en waarneemingen, want als het zilver ín zuivere metaal-klompen word gevonden, of wel ruw , maar zeer uit- muntend is, word het zelve niet gekookt ín de Ímelt-oven, welks opening voor een tyd gefloten word , maar het is genoeg dat het word gloeyend gemaakt in een yzere fmelt- kroes, en maar geworpen word by het meng- „zel vanander zilver en loodt „het welk gezuí= vert word; maar als het zilver in dunne fchob- ben of fchilfers , en in andere kleine brokjes, met fteen of aarde vermengt, gevonden word, moet het zilver gekookt worden in de fmelt- oven, welkers opening voor een tyd gefloten word. Als het zilver is gemengt met marca- fyt-klompen, fcorien van zilver , glas-fteen,‚en zilvere hairachtige omwindzels,en pluimpjes of roedjes, of diergelyke, gelyk als ik in dezil= ver-ertzen heb aangewezen, en zodanig zil- ver in de gewoonlyke fmelt-oven gekookt word, moet de zilver-erts ín potten gedaan worden, op dat deze fyne zilver-vezeltjes, door de wind van de blaasbalk, en de kragt van ’t vuur, niet zouden verltrooit worden, gelyk zekerlyk zoude gefchieden, als dezelve niet in vaten of potten wierden gekaokt. De klompen van rouw, en geenzins geheel zuis ver zilver, worden in kroezen of van aarde gebakke potten gekookt, en deze potten wor- den met leem gewapent, niet geplaatft in de groote finelt-ovens , maar flechts in kleine oventjes, mengende by een deel zilver drie deelen lithargyry, drie deelen pot-loodt, ja helft ( September en Oëtober 1720. 233. helft van een deel loodfteen dewelke zeer licht finelt, benevens een weinig zout, en wat _ yzer-vylzel : het gefcheiden metaal word naderhand gezuivert, en de fcorien worden herkookt met de fcorien van ander zilver, om volkomen uitgekookt te worden, Zelfs de potten, in dewelke het mengzel en de fco- rien van de zilver-erts gekookt is, en noch aanhangt, worden geftoten, gewaffchen, en met de {corien van ’ zilver te gelyk weder- om nitgekookt, op dat niets verloren zoude gaan. Als de ader of erts van de Bifinuth, van de Antimony, of van ’ pot-loodt, ook zilver draagt, mag deze erts vry gekookt wor- den met de andere zilver-ertzen , insgelyks ook de loodíteen of de marcatita, als dezelve zilver draagen, maar echter niet in éen groote hoeveelheid ; want byaldien de loodtteen of marcafyt zeer weinig zilver of zeer veel zilver in zich draagen, is het beter dat zy op haar zelven uitgekookt worden, gelyk by voor- beeld, zy neemen drie deelen van zodanige zilver-draagend lood-fteen die gebrandt of ge- rooft is, een deel van dezelve lood-íteen de- welke noch rouw en ongebrandt is, hier by voegen zy het gruis van ’ zelfde dat door de waffchinge vergadert is, en ook fcorien ot overgebleve verbrande (teen-{tof van andere uitgekookte zilver-erts; uit dit kooken zy me- taal-kluiten ineen oven, wiens opening altyd open gehouden word; deze klompen blu{fchen zy, gloeyend zynde, wederom in water, en rootten of branden dezelve; van deze gebran- de kluiten neemen zy vier deelen, van mar- Fe cafita 234 Natuur- en Konft-Kabinet , cafira een deel, en kooken dit mengzel wee derom in dezelfde {melt-oven , en maaken wederom klompen van het zelve ; maar dewyl het dikwils gebeurt, dat in deze floffen of lood-fteen , of veel koper zit, bereiden zy date- Iyk, door herbrandinge en herkookinge, het koper uit dezelve, dog anderzins laaten zy door * loodt, dat in de fmelt-pan geworpen word, het zilver opflurpen, en bereiden uit de overgebleve marcafyt-{tof naderhand, door. rooften en herkooken, het weinig koper dat in dezelve gevonden word. Opdezelve wyze maaken zy ook klompen uit de gebrande Cadmia , in dewelke noch zilver gevonden word; van deze Cadrzta neemen zy drie des- len, en rouwe marcalyt een deel, hier {co- rien bygevoegt, maaken zy klompen, dewel- ke gebrandt zynde, in dezelve fimelt-ovens uitgekookt worden, in welker fmelt-pan loodt geworpen is, om het zilver opteflurpen. Dit mengzel van zilver en loodt zuiveren zy na- derhand wederom door de bekende wyzen, Als het gebeurt, dat de key-fteen, of zo ge- naamde glasfteen, zilver draagt, mergen zy dezelve met marcafyt en Cadmta, of anders rooften zy deze key{teenen weleerft, en koo- ken dezelve op de marcafyt of Cadmia die eerft gerooft is, maar op haar zelven alleen konnen zy niet zonder groot verlies van het zilver uitgekookt worden. De aardens, de- welke eenig zilver in zich draagen, moeten op dezelve wyzen uitgekookt worden met de marcafyt of de cadmia, ot, alsde marcafyt of Cadmta niet voor handen is, met lithargyry, pot- September en Oftober 1720. 235 potloodt en fcorien, of fteenen dewelke zeer licht {melten, om de fmeltinge en fcheidinge van de zilwerdraagende aarde te bevorderen. Het gruis, het welk vergadert word van * ru- we en oprein zilver, moet gekookt worden met lichargyry, of met molybdena, of metde kluiten van marcafyt of Cadmia, op dat dit gruis door ’* geweld van de wind of van ’ vuur niet verfpreidt zoude worden. Het koper woietfane bek verfcheide byzon- dere behandelingen, om deszelfs verfcheide ertzen en gefteltheden , want het zuiver, of ook wel ruw koper, moet gekookt worden in de gewoonlyke fimelt-ovens. Als het ko- per veel zilver in zich draagt, moet het zel- ve, gemengt met loodt, in de fineltpan ge- worpen worden, als wanneer het grootfte ge- deelte zilver van het ioodt opgeflurpt zal wor- den; het overgebleven koper, daar ook noch zilver in is, word gefcheiden op die plaatzen, daar het weinig zilver van °% koper gewoon- Iyk afgefcheiden word, Als het gebeurt dat by “koper zich gevoegt heeft een ftof, die be- zwaarlyk is om te Ímelten, het zy dat deze is een marcafyt, of een natuurlyke Cadmta, of yzerfteen, moet by zodanige koper-erts ge- voegt worden een macafyt die zich zeer licht laat fmelten, en fcorien: uit deze worden na de kookinge klompen, van dewelke, na dat zy dikwils gebrandt en herkookt zyn , koper gekookt word ; maar byaldien in deze klui- ten of klompen zomtyds noch eenig zilver zich mogt 236 _Natuur- en Konft-Kabinet, „mogt onthouden, is het loodt in de fmeltpan te voegen, het rechte middel om het zilver daar uit op te drinken. Het ruwe en zeer ongelyke koper, het welke uitden afgrauwen en purperen zwart is, en zomtyds ook aan lazuur of blauw deelachtig is, word by zom- mige op de volgende wyze gekookt; zy ver- deelen ’t werk onder drie werkmeefters, en gebruiken de fimelt-oven met een open keel: zy neemen hondert en twintig muddens ruw koper-erts „en drie wagens fcorien van loodt, een wagen vol {plyt-fteen, twintig pond van fteen dewelke zeer licht fmelt, als ook eenig gruis van Cadmia. Diralleskooken zy twaalf uuren , waar na zy deeerfte klompen van het zelfde maaken, dewelke omtrent zes hondert ponden uitleveren. Hier na vinden zy ge- meenlyk een zamenmengzel , het welk op de grond van de pan uit koper en weinig zil- ver zich vertoont, in zo verredat zy van elke hondert pond van deze klompen dikwils acht ot negendehalf oncen zilver verkrygen, en uit de vyftig pond vant gezegde mengzel dik wils alleen acht of negen oncen. Op deze wyze maa- ken zy alle week in zes dagen, zesendertig hon= dert ponden klompen , drie hondert ponden aan mengzel: uit het welk gezamentlyk vieren- twintig ponden zilver’s weeks gewonnen word; het welk allesaan den eer{ten werkmeefter van dit werk behoort. Detweede werkmeefter van deze operatie is bezig, om, door behulp van ’ loodt, uit deze eer{te klompen zilver te vergade- ren en uittetrekken „daarom neemt hy van deze eerfte klompen, uit ruw koper-erts ge- maakr, September en Otober 1720. 237 maakt, achtien-hondert pond; hier by voegen zy twaalf hondert pond potloodt, en lithar- gyry drie hondert pond , lood-fteen van de hardíte klompen, dewelke het meette zilver in zich hebben, vyf hondert ponden , van de klom- pen die van ’t gefmolten koper (het welke een deel zilver heeft opgeflorpt ) geworden zyn, twee hondert pond, ook defcorien , die van ’ koper van de eerfte klompen zyn ges koomen, en na boven zyn gefchuimt, ook het gruis dat vergadert is uit de waflchinge van de cadmien; dit alles word den tyd van twaalf vuren gekookt: waar uit wederom word een tweede foort vanklompen tot achtien hondert pond,en aan zamenmengzel van koper,loodt en zilver, twaalf hondert pond, in welks elke hon= dert ponden acht oncen zilver gewoonlyk ge- vonden worden : nadat nu de klompen met een haak zyn uitgehaalt, word het onderleggende mengzel in een kopere of yzere fimelt-kroes overgegoten ‚en geraakt tot ftaaven ofkluiten, dewelke gebragt worden op die plaats daar het zilver van't koper afgefcheiden word. Deze zelf- -de werkmeefter, of tweede fmelter , neemt des anderendaags van de gemelde tweede klom- pen, die bewaart zyn, ook achtien hondert ponden , hy voegt: hier by twaalf hondert pond potloodt en lithargyry , drie hondert pond loodfteen, en vyf hondert ponden harde klompen , die een gedeelte zilver draagen ‚ noch daarenboven de fcorien, in de kooking van de eerfte klompen na boven geftuwt, als ook het gruis vergadert van de Cadmien door de afwaflchingen ; en deze kooking gefchiedt ook twaalf 238 Natuur- en Konft-Kabinet ; twaalf uuren, waar uit gemaakt worden de kiompen van de derde ordre, ín die hoeveel= heid dat dezelve tot dertien hondert pond koomen, en van % zatnenmengzel van koper; loodt en zilver, elf hondert ponden, in wel- ke elke hondert ponden van dit mengzel vier en een half ons zilver gevonden word: Na - dat nu wederom de klompen met een haak zyn uitgenomen, word het mengzel vân ’t koper met zilver in een kopere kroes gego= ten, en gemaakt tot ftaaven, dewelke ook in de winkels worden gebragt; daar ’t zil- ver van ’t keper word, afgefcheiden: vol- gens deze ordre herkookt deze tweede me- taalfcheider of {melter vervolgens de eerfte en tweede klompen, gelyk wy nu gezien heb- ben. De derde werkmeefter of {melter neemt van deze klompen van de derde ordre, zo veel als op elf wagens of karren kan gelaaden worden, en van de hardeklompen , dewelke noch een weinig zilver draagen, drie wagens vol, als ook daarenboven defcorien, dewel- ke in de kookinge van de klompen van de tweede ordre zyn na boven gefchuimt, bene- vens het gruis dat uit de waflchinge van de Cadmia veigadert is5 uit welk alles hy maakt klompen, dewelke zy de harde noemen, tot twaalt duizend ponden, en ook harde klom= pen, dewelke meerder zilver draagen ; vyftien hondert ponden; welks elke hondert ponden vier oncen zilver draagen ; deze harde klom- pen zyn ’t eigentlyk, dewelke de fimelter by de cerfte en tweede klompen voegt, als hy dezelve herkookt : en uit de elf wagens van de nnn dn September en Oflober 1720. 239 de klompen van de vierde ordre maákt hy, na dat zy drie maal gerooft zyn, de laatfte klompen, welker hondert ponden naauwelyks een half ons zilver draagen, en hy maake har= de klompen, dewelke weinig zilver draagen, vyftien hondert ponden , van dewelke elke hondert ponden maar twee oncen zilver draa= gen, en deze klompen voegt hy, gelyk ver- haalt is, by de klompen van de derde ordre; alshy dezelve herkookt; voor ’t overige word zwart koper bereidt uit de laatfte klompen; na dat dezelve dfie maal gebrandt of geroolt zyn. 35: Als de ruwe koperserts, uit dewelke tuiver koper gekookt word , Zeer weinig tilver draagt, en zeer bezwaarlyk fimelt, kooken zy dezelvé in de (melt-oven van de derde rang, wiens opêtiing altyd open blyft, en uit deze erts maaken zy klompen, dewelke, na dát zy zevenmaal gebrandt of gerooft zyn, her= kookt worden. Hier uit maaken zy weders om klompen, dewelke zy in den fmelt-oven van de derde fmeltinge doen, en in eze maa- ken zy een fcheidinge van dit koper zelfs, om dat‚in het onderfte koper meerder zilver gevonden word als in het bovenfte. Hetko- per , dat uit de marcafita gekookt word, is gewoonlyk niet zo handelbaar, als uitandere erts of moer. Op welk een wyze het koper uit de marcafita word uitgekookt, hebben wy in ’t uitkooken van ’t zilver gezien; want in de marcafita word dikwils koper en zilver ge- von- z40o Natuur-en Konft-Kabinet , vonden. Uit de fplytfteen word ook dik= wils koper getrokken , maar dewyl dezelve veel zwavel of biinmen draagt, word dezelve eerft gebrandt, en dan gekookt met de glas- fteen ; hier uit koomen klompen, op dewe!- ke veel fcorien boven dryven, en uitgekookt en afgefchuimt worden; als nu deze klom- pen wederom zevenmaal{ gebrandt worden en herkookt, leveren zy uit driederhande zaaken , eerftelyk fcorien en klompen van tweederhande foort, namentlyk bovenfte en onderfte; de onderfte worden gezonden na die {meltwinkels , daar het zilver van het koper afgefcheiden word; de bovenfte worden met deeerfte klompen herkookt. Als de fplytfteen zeer weinig koper draagt, word dezelve ge- brandt, geftoten en afgewaflchen, en koper uit dezelve gekookt; maar als aan de fplyt- een hangt geele of zwarte aarde, of Chry- focolla, of lazuur-blauw het welk zilver draagt, word dezelve niet afgewaflchen. DUS VERKE VOOR DE LIEFHEBBERS, Tiens September en Oftober 1720: 24E 055 0350 0350 0S5e 0550 0350 0555 Viende Verhandeling van de Oudheid der natuurlyke Hiftorien, en vande natuur- Ike Hiftorikundeder HEBREERS; en in dezelwe het Vervolg der opbelde- vinge van de WATEREN van Pa- leftina , en dat gedeelte vande ROO- DE ZEE, het welke de ARABI- SCHE ZEE-BOEZE Mgenaamt word. Is __YK heb belooft in de achtte Verhandelinge; over de natuurlyke Hiftorie van Paleftina; _ dat ík aan de befchryvirge en ophelderinge der Wateren van Paleftina, zoudevoegen. 1. De natuurlyke Hiftorie der Wateren tuffchen Ramefes in Egypten, en de Roode Zee, tot ‚aan de plaats daar de Kinderen lfraëls droogs= voets over de grond van de Roode Zee zyn gegaan. 2. De natuurlyke Hiftorie der Wate= ren van de vermaarde Woetftyne in {teenach- tig Arabien, in dewelke, de Kinderen Ifraëls omtrent veertig jaaren gereift en gewoont heb- ben. 3. De natuurlyke Hiftorie vande Roo- de Zee. En dewyl in de achtfte en negende Verhandelingen, de twee eerlte zaaken eenig- tins opgeheldert zyn, zal ik tegenwoordig af= handelen de natuurlyke Hiftorie van dat ge- deelte van de Roode Zee, het welk eigent- …_ IV. Deer; Q 1y 242 -Natuur= en RKonft-Kabinet;, yk de ARABISCHE GorrF of Zee-boes zem genaamt word. 2 De Arabifche Zee-boezem, dewelke tegen- woordig Africa van Afia affcheidt, word in de Heilige Schriftuur op zommige plaatzen , en ook in alle de hedendaagze Kaarten, de- welke van dezelfde uitgegeven zyn, de Roo- de Zee genaamt; maar die een weinig ervaa- ren is in de Schriften der aaloude Schryvers, zal datelyk ontdekken, dat de Arabifche Golf, of hedendaagze Roode Zee, van de Aalou- den maar is aangemerkt geweeft als een Zee- boezem van de Roode Zee der Aalouden ; en dat de Perfiganfche Golf zo wel een Zeeboe- zem van de Roode Zee was, als de Arabi- fche Zeeboezem: en dat wy door de Roode Zee moeten verftaan, niet alleen de heden- daagze Roode Zee, maar dat gedeelte van den Oceaan, het welke de zuiderlyke deelen van Afia befpoelt, waar van de Arabifche Golf, en de Perfiaanfche Golf , maar Zee-boezems zyn, en de Roode Zee zelfs niet; zodat, als de Arabifche Zeeboezem de Roode Zee ge- naamt word, wymoêtenaanmerken, dateen gedeelte verkeerdelyk voor het geheel word genomen. Wy moeten door de Roode Zee niet verftaan enxelyk en alleenlyk de Arabi- fche Zeeboezem, dewelke tegenwoordig Afia en Africa van malkander affcheidt, en die geheele Zee, dewelke Arabien en de zuider deelen van Afia befpoelt, maar zelfs mede het gedeelte dat de Golf van Perfien uitmaakt , en September en Oblober 1720. 243 en geheel Arabienbyna rondombeftrykt. De- ze zaak is alreets in de Kaarten van Ptolemeus waargenomen , dewyl in dezelve de Zeeboe- zem, dewelke Arabie van Aby{linien en Egyp- ten, of Africa, tegenwoordig affcheidt, niet de Roode Zee, maar de Arabifche Zeeboe- zem genaamt word; en de Zee-boezem, de= welke aan de andere kant Arabien van Perfien en de Indiën affcheidt, de Perfiaanfche Zee= boezem; en de groote Zee, dewelke tegens het zuiden van Arabien en de Indiën toe ftrekt , word aldaar de Roode Zee, van dewelke de Arabifche. Golf en de Perfiaanfche Golf als twee boezems worden aangemerkt, genaamt. 3e Door deze ophelderinge zal de Lezer nu de oude Schryvers, als Diodorus Siculus en andere, konnen verftaan , daar zy zeggen dat de groote Rivieren, de Tigris en de Ezphra- Zes, zich in de Roode Zee ontlaften ; want dewyl deze Rivieren zich ontlaften in de Per= fiaanfche Zee-boezem, en dat de Perfiaanfche Zee-boezem zo wel by de Aalouden als een Golf van de Roode Zee gehouden wierd, als de Arabifche Zee-boezem, door dewelke de ‘ Kinderen lfraëls onder % geleide van Mofes zyn gereift, konnen wy zo weltoeftaan , dat de Rivieren, de Zigris en de Eupbrates, zich in de Roode Zee ontlaften, als dat de Roode Zee Arabien van Abyflinie en Egypten of Africa affcheidt. Ook konnen door deze op- helderinge de oude Schryvers beter verftaan worden, daar zy, gelyk onder anderen ook 2 Senee 244 Natuur-en Konft-Kabinet; Seneca, (a) de Rivier de Tiger zyn wateren doen ontlaften in de Roode Zee, het welk van zommige , dewelke door de Arabifche Golf alleenlyk maar de Roode Zee verftaan hebben, als een groote misflag verkeerdelyk is aangemerkt, Veele hebben geoordeelt , dat het een mis{lag was van de Aalouden, als zy de Volkeren, die aan de zuidelyke en oofte- lyke boorden van Arabien, en aan de beide zyden van de Perfiaanfche Golf woonden, plaatften aan de boorden van de Roode Zee; maar door deze aanmerkinge word de duifter- heid niet alleen weggenomen, maar de waare zin van de plaatzen van die Schryvers herftelt , gelyk andere reets gezien hebben. 4. De Heer Hadrianus Reland bewyft onder anderen aldernaauwkeurigft , uit Agathar- chides, Ariftopbanes,Gleoun, Herodotus, Pla- tarchas, Claudianus, Lavins, Dionyfius, À- gatbemeris, Ariftoteles enz, , dat ouwelings | door de Roode Zee niet alleenlyk verftaan | wierdde Arabifche Golf, maareen zeer groo= | te Zee, van dewelkede Arabifche Zeeboezem | en de Perfiaanfche Zeeboezem enz.maar gedeel- tens waren: en dat zelfs de Roode Zee ge= naamt wierd die geheele Indifchen Oceaan, | in dewelke zich de Rivieren, de Zudus en de Ganges, ontlaften; zo dat het geheele Land van den Mogol van de Roode Zee der Ou- den befpoelt word , en door de Roode Zee ver- ftaan wierd die geheele Zee, dewelke de zui- des | (a) Vid. Seneca in Troade. September en OBober 1720. 245 der deelen van het doenmaals geheele beken- de Alfie befloeg; ja dat zelfs het Eiland Cey- lon (ouwelings Zaprobana’ genaamt ) im de Roode Zee gelegen was, De Ouden, en on= der dezelve de Dichters, als Virgilius, Hora- tus, Claudianus, Martiilis, Tibullus, Pro- perteus enz, maakten geen onderfcheidt, tuf- fehen de Roode Zee en den Indifchen Oceaan. Ook wierd de Perfiaanfche Zeeboezem de Roo- de Zee genaamt, by Herodotus , Arrianus , Strabo, Agathemeris, Hofephus , Diodorus Si- eulus,- Manilius, Claudianus, Suidas en an- dere, gelyk als de Lezer uit de Boeken van deze aaloude Schryvers overvloedig en klaar zal konnen ontdekken. Uit de; aaloude Schryvers,, dewelke byzonderlyk, over de Roode Zee gefchreven hebben ‚ namentlyk(a) Agarharchides en Arrianus , blykt ook zeer …— klaar, dar zydoorde Roode Zee ‚den Arabi- __fehen „en een groot gedeelte van den Indifchen Oceaan , dewelke.de zuidelyke. deelen van Afia beftrykt „ verftaan hebben, voor zo verre als dezelve by de aaloude Volkeren bekent is geweelt, Sn ‚Na dat wy nu-ontdekt hebben , welk ei- gentlyk de Roode Zee genaamt wierd, zal ik overgaan tot de natuurlyke Hiftorie van de Arabifche Golf, door deweike het Leger van de Kinderen Iíraëls. droogsvoers gegaan is, en in dewelke Pharao met zyn geheele Leger Q3 ver- (a) Vidd. Photii Bibliotheca: t° Geographie weteris Scriptores Greci minores, k 246 _Natuur- en Konft-Kabinet, verdronken is, en die hedendaags verkeerde- lyk voor de geheele Roode Zee genomen word, De Schryvers maaken veel bewee- ging, om den afkomft van de naam van de Roode Zee te vinden, maar het is waarfchyn= Iyk, dardoor de naam van rood, by de Aalou- den heet en brandend verltaan is geworden: want gelyk de verbrande luchtítreek mer de naamen van rood, gloeyend enz. by de Aal- ouden is uitgedrukt, is het wel waarfchynlyk , dat zy door dien Oceaan, dewelke meeft aan de heete ftraalen der Zon bloot geftelt. was; de Roode Zee hebben genaamt, op die zeltde wyze als zy dikwils de Landen, gelegen on- der de verzengde luchtftreek , doopen met de naamen van de roodachtige, de roode, de brandende , de gloeyende landftreeken of landfchappen, gelyk zulks uit ontelbaare plaat- zen van aaloude Schryvers aangetoont kan worden; gelyk zelfs onder verfcheide andere uit STRABO. (a) Zy noemden de Zee rood, (zegt hy) om dat de Zon aldaar recht boven bet hoofd flaat. Alles wat zommige Schry- vers beuzelen , van de roode koleur van het wa- ter des Arabifchen Zeeboezems, of van de roode boorden en klippen, of van de roode koraalen, en van het roode zand, dat in de- zelve gevonden zoude worden, zyn vertellin= gen, dewelke niet meerder toepaflelyk zyn op den Arabifchen Zee-boezem, als op andere Zeën, daar dikwils veel rooder koraal, roo- der klippen , en bruinder of rooder zand, en donkerder wateren gevonden worden; want in (a) Lib.16. September en Oëtober 1720. 247 inde Arabifche Zeeboezem word meeft witte koraal gevonden. Ook is het water van dezelve ‘helder, klaar, doorfchynend en blank. De boorden , fteenrotzen en klippen, aande Ara- ' jifche Zeeboezem gelegen , zyn van alder- hande foort {van fteen en zanden , gelyk zulks overal ín de bergachtige plaatzen gevon- den word; zommige rotzen zyn vanzeer wit, grauw, blinkend en alderhande foort van fteen. De mos en wier, dewelke van de gronden word opgevifcht, en aan de ftranden groeit, is groen, en niet rood van koleur, maar ge- lyk dezelve over al gevonden word; en by- aldien hier of daar eens eenige rotzen, ko- raal-banken, klippen of zandbanken van een roodachtige koleur, in deze Arabifche Zee- boezem gezien wierden, zo zoude hier uit geenzins de naam van Roode Zee konnen af- geleidt worden, dewyl deze Arabifche Zee= boezem niet anders als maar een zeer klein gedeelte van de eigentlyke Roode Zee is, en het niet bedenkelyk is, dat de groote Indí- fchen Oceaan, aan dewelke de Aalouden ei- gentlyk de naam van de Roode Zee gegeven hebben, zyn naam zoude gekregen hebben van dit klein gedeelte , namentlyk de Arabifche Zeeboezem, dewelke wy hedendaags dog zeer verkeerdelyk voor de Roode Zee houden. ó. De Aaloude Griekfche Aardryks-befchry- vers hebben aan deze Arabifche Golf den naam gegeven van Mare Erythreum of de Ery- threifche Zee; zommige vertellen na een Q4 Ko- 248 MNatuur- en Konft-Kabinet, Koning Erythras; maar als wy alle de fchuil- hoeken , doolhoven enz, van de woord-oor- fprongkelykheids-kundedoorfnuffelen , zullen wy eindelyk ontdekken , dat tot noch toe nie mant heeft weeten uit tecyferen , welke deze Koning Erythras eigentlyk geweelt is „ of by welke omf{tandigheid of voorval deze Zeeboe- zem zyn naam van hem ontleendt heeft. De Mahometaanen, dewelke tegenwoordig eeu groot gedeelte van de landen, aan deze Zee- boezem gelegen, beheerfchen, geven dezelve verfcheide naamen ‚ na de verfcheide plaatzen ; gelyk dar gedeelte, het welk gelukkig Arabien, omtrent de Steden Medina en Mecca , befpoelt, noemen zy de Zee van Mecca. De Arabieren, dewelkeaan den oever van deze Zee woonen, noemen dezelve Calzan, en ook Bohar Corfum, ook Kolfuin na een Stadt; maar wy zullen de naam vande ARABISCHE ZEEBOEZEM be- houden,‚omdat deze beftendig kan zyn. 1. Om- dat deze is een Golf van de Arabifche of In- difche Zee. ‘En 2. Omdat dezelve een gedeel» te van de boorden van gelukkig en (teenig A- rabien beftrykt. rb De geheele lengte van de Arabifche Zee- boezem is, als wy de bogten en inhammen rekenen, veel honderden uuren gaans, be- ginnende van de ftraat Babel Mandel, en ein- digende aan het uiterfte einde van die Golf of tong by de ftadt‚Suez: maar de breedte is zeer ongelyk, want aan het uiterfte van de Zee by de (tadt Suez is dezelve niet meer als vier of vyf uuren gaans breedt, gelyk ook aan des= September en Ofober 1720. 249 deszelfs beginzel, indeftraat van Babel Man- del; maar by de Stadt Dhafar , totaan het Kzt- waefche:bofch gelegen , aan dezyde van Athio- ‚pien,is de wydte of breedte van dezelve wel byna hondert uuren gaans: gelyk ook deze Zee op “zommige plaatzen noch veel wyder,en op ande- re wederom maar vyftig, zellig, en minder of meerder vuren gaans breedt is. Het begin- zel van den Arabifchen Golf, te weeten de Straat Batel Mandel, legt op omtrent twaalf graaden breedte benoorden de middaglyn,en het piterfte einde by de Stadt Suez legt op dertig graaden noorder breedte; zo dat deafltand van het begin en het einde van de Arabifche Golf achtien graaden verfcheelt, dat is, dat het einde achtien graaden noordelyker legtals het begin; fchoon andere geftelt hebben, dat de lengte van deze Zee byna dertig graaden was: maar dit word veroorzaakt omdat die deszelfs begin niet (tellen, daar zulks behoort, by de ftraat Babel Maxdel, maar by de Straat Fartach ; waar uit het groot verfchil van de luchts-getempertheid:, in ’ algemeen aangemerkt, zeer wel te begrypen is; en de- wyl deze zee niet recht zuiden en noorden loopt, maar zich van het zuidooften naar ’% _ noordwelten uittrekt, legt deszelfs beginzel , te weeten de (traat van Babel Mandel, op de vyfenzeventigfte graad lengte, en deszelfs ui- terfte einde by de Stadt Suez op de drieenzef- viglte graad lengte. Op deze ftandplaats heeft Ptolemeus ouwelings de Roode Zee al ge- plaatft, en zommige van onze latere Wereld- befchryvers zyn hem daar in nagevolgt, dog ande- 2so Natuur- en Konft-Kabinet, andere (tellen eenige graaden onderfcheidt met hem,ten opzigt van de lengte,maar in de noorder breedte koomen zy matiglyk overeen ; maar de Lezer kan op geenKaarten of Aardryks-befchry- vers omtrent deze Zee {taat maaken , omdat dit geweft niet zeer naauwkeurig waargenomen is, en Zy omtrent deze Zee meerder gewoon zyn, malkander te volgen, als uit waarnee- mingen en naauwkeurig onderzoek van ervaa- renen te fchryven, om dat de Chriften wee reld, zedert de opkomft van het Mahome- taanfche Geloof , weinig gemeenfchap met deze landen gehad heeft. 8. De Leezer kan wel oordeelen, dat deze A- rabifche Zeeboezem een zeer aanmerkelyke plas water is; maar het is zeer ongelukkig, dat dezelve van geen meerder noch beter ge- bruik is voor de vaart van groote fchepen. 1. Omdat alhier zeer naauwkeurig de paflaat- winden moeten waargenomen worden. 2. Omdat deze Zeeboezem met veel ftormwin- den en onweeren gekwelt word. En 3. dat dezelve overal: vol klippen , - droogtens , ondieptens en eilanden gevonden word, dog meelt aan de kanten, zo dat de fchepen op veel plaatzen genoodzaakt zyn, midden door de diepte te houden, en zorge te draagen dat zy door de winden niet aan de eene of dean- dere kant al te na geflingert worden ; daarom is het beftuuren en vaaren der {chepen, na de boorden, een gevaarlyke zaak. Zommige geleerde Aardryks-kundige zyn van een valt ver- September en Oktober 1720. 2ft vertrouwen, dat door deze Arabifche Zee- boezem in ’t midden door een Kanaal loopt , en dat het zelfde noch dagelyks in diepte toe- neemt, en haare zanden, gronden en fteenen aan weêrzyden na de ftranden opwerpt; zy oordeelen dat’dit Kanaal, het welke flangs- wyze door de lengte van de Zee loopt, ge- fchuurt, en door zeer langen tyd als uitge- holt is, vande wateren dewelke door onder- aardfche kanaalen uit de Middelandfche Zee ftorter. Dat ook deze giffing op goede gron- den fteunt, is van my aangetoont, inde Ver- handeling over de Zondvloedt. Zommige zyn ook van gedachten, dat de Jordaan en de Doode Zee haare wateren door een onder- aardfch kanaal in dit gedeelte van de Roode Zee ontlaften. ‘Wy konnen deze zaak ont- kennen noch beveftigen, maar het is zeker, dat het water , het welke de Jordaan gedu- rig in de Afphaltifche of Doode Zee ftort, ergens ontlaft moet worden, of in de Mid- delanfche Zee, ofin de Nyl, (gelyk zommií- ge dog zonder waarfchynlykheid oordeelen) of in de Arabifche Zeeboezem. Om veel re- denen is het wel zeer waarfchynlyk , dat de Middelandfche Zee zich in dit gedeelte van de Roode Zee ontlaft, want de land-engte, door dewelke Africa aan Afia gehecht word , is niet langer als omtrent vierentwintig of dertig uuren gaans; ook zyn zommige van de aaloude Aard- ryks-befchryvers van gevoelen , dat deze land- engte ouwelings is geweeft een firaat, door dewelke de Middelandfíche Zee gevloeit heeft in de Arabifche Golf, om dus de wateren van 252 Natuur- en Konft-Kabinet', van de Middelandfche Zee te ontlaften in de zeer groote Roode Zee, of vorderin den ge- heelen Oceaan. Het gevoelen van-deze lieden is veroorzaakt , omdat deze land-engte op _ zominige plaatzen , en wel voornamentlyk “aan de boorden van de Middelandfche Zee, vol Jaage landen , moeraflen en zanden is: gelyk het Sirbonijche Meir, daar omtrent gelegen, eertyds veel grooter was als tegenwoordig , want de Reizigers getuigen dat het zelve byna is toegegroeit , en tegenwoordig, op zyn hoog{te genomen, maar een groote poel ge- naamt kan worden. Op deze plaats of land- engte, worden ook veel zandkuilen, ribben en banken gevonden , onder dewelke geheele ade- ren van zout gevonden worden, als ook fchel- pen en zeehoorens enz. Maar de reyzen door deze landengte uit Paleftina na Egypten, de- welke de Schriftuur en Mofes melden, we-— derfpreeken dit gevoelen , gelyk als ook de hooge landen en bergen , dewelke op deze landengte naar de zyde van de Arabifche Golf gevonden worden; want wat de moeraflen, laage landen en vlaktens, belangt, dewelke op deze landengte gevonden worden, diezyn zeer na by de Middelandfche Zee, en moe- ten onder deszelfs boorden geftelt worden ; te meer dewyl noch dagelyks blykt, dat de _Middelandfche Zee zomtyds tot die hoogte opzwelt, dat zy eenige van die boorden onder water zet, en haarzand, fchelpen en hoorens op dezelve opwerpt. 9. De Arabifche Zeeboezem , dewelke ver- keerde= September en Oflober-1720. 253 keerdelyk voor de geheele Roode Zee aange= __ nomen word, is boven alle de Zen en wa- teren van den geheelen aardbodem, vermaart geworden, door het wonderwerk , het welke __ Godt aan het Leger van de Kinderen. lfraëls en dat van Pharao gedaan heeft; en ditisook de reden waarom ik de Befchryvinge van des- zelfs natuurlyke Hiftorie, aan de natuurlyke _Hiftorie van de Wateren van Paleftina, by afwykinge gehecht hebbe; Dit wonderwerk befchryft de Man Gods Mofes, met de vol gende woorden. (a) Doe Mofe zyne hand uits _flrekte over de Zee, zo dede de Heere de Zee weggaan, door eenen fkerken ooften wind, dien — ganfchen nacht, ende maakte de Zee droog; ende de wateren wierden gekloven, Ende de Kinderen Ifraëls zyn ingegaan in’t midden van de Zee, op het drooge : ende de wateren waren haar een muur ‚tot baare rechter „ende tot haare flinkerband. Enae de Egyptenaars vervolgden= ze, ende gingen in , achter hen , alle Pha: raos paarden, zyne wagenen, ende zyne rui- teren, in ’t midden van de Zee. Ende ’tge= fchiede in dezelve morgen waake , dat de Hee- re, in de kolomme des viers, ende der wolke, zag op bet Leger der Egyptenaaren: ende hy verfchrikte het Leger der Egyptenaaren. Eu- de hy fliet de raderen hunner wagenen weg, ende dedeze zwaarlyk voortvaaren: Doe zei. den de Egyptenaars, laat ons vlieden van ’t aangezichte Ifraëls, want de Heere flrydt voor haartegende Egyptenaars, Eude de Heere zei- de («) Ziet Exodus Kapittel XIV, vers2r, en volgende, 254 Natuur en Konft-Kabinet ; de tot Mofe, Strekt uwe band uit overde Zee? dat de wateren wederkeeren over de Egypte- naars, over hunne wagenen, ende over hunne ruiters. Doe flrekte Mofe zyne hand uit over de Bee, ende de Zee kwam weder tegen’tnaa- ken van den morgenflond tot haare kragt, en- de de Egyptenaars vluchteden die te. gemoete : ende de Heere florte de Egyptenaars in ’t mid- den der Zee. Want als de wateren weder- keerden, zo bedekten zy de wagenen, ende de ruiters des ganfchen Heyrs Pharaos „dat hen na- ze ij was inde Zee, daar en bleef niet een van ben overig. Io. Wy vinden verfcheide neuswyze Philofo- _ phen, dewelke de wyzen, door dewelke de Wonderwerken gebeuren, trachten uitteleg- gen, uit dezelfde oorzaaken en omftandighe- den, door dewelke de bekende verfchynzelen en gewrochten van de Natuurgefchieden, dat is: de Wouderwerkeh in geen wonderwer- ken, maar in natuurlykeen bekende verfchyn- zelen, te veranderen, Dit kunsjeis ouwelings al uitgevonden door de Heidenen, dewelke vyanden van de Chriftelyke Godsdienft waren ; maar het ís een belachelyke weelderigheid van het meufchelyke verftand, en een teken dat iemant zyn eigen wysheíd tracht te{tellen, bo- ven de ondoorgrondelyke Wysheid Gods, aan dewelke de meefte van dat foort van men- {chen weinig geloof geven. Diodorus, diede Leermeefter van den Heiligen Chryfoffomus geweelt is, getuigt dat de Afgodendienaars van September en Ololer 1720. asp van zyn tyd, de doogtogt van de Kinderen Ifraëls door den Arabifchen Zeeboczem, toe= fchreeven aan de ebbe en vloed van deze Zee, en geenzins aan een wonderwerk Gods. (a) Eufebius getuigt ook , dat die van Merm- pbis het zelfde voorgaven. Zelfs twyfelt de vermaarde Joodíche Hiftorifchryver Fofephus, of deze fcheiding der wateren niet wel natuur- Iyk mogte geweeft zyn. Het is een bekende zaak, en dezelve word ook van de ooggetui- gen Petrus Bellonius en verfcheide andere be- veftigt, dat de wateren van de Arabifche Zee- boezem gedurig ryzen en daalen door vloed en ebbe, De oude Agatharchides , uit dewel- ke Photius in zyn Bibliotheek, een uittrekzel aan ons heeft nagelaaten, en dewelke volgens de aanmerkinge van den geleerden Hezricus Dodwell Voogd geweeft is van den Koning van Egypten Ptolemeus Alexander, onder wiens regeeringe hy ook gefchreven heeft, be- fchryft zeer omftandig de wyze van viflchen der AaloudeArabieren,dieaan de ArabifcheGolf en Roode Zee woonden , en getuigt by die gele- gentheid,datdeRoodeZee tweemaalen des daags vloed en ebbe heeft, gelyk zulks byna met de. zelfde woorden ook beveltigt word van Diodo. rus Siculus; maar alle deze tegenwerpingen zyn echter geheel geen antwoord waardig. Elk een dewelke maar enkelyk de woorden van Mofes leeft, en kortelyk overweegt, kan zeer wel zien „ dat nooit door de beweeging vanjebbe en vloed , de (&) Vid. Enfebins de Praparat. Evangelica Cap. ultimo. 256 _Natuur- en Konft-Kabinet, de wateren zodanig gefpeuwen worden, dat zy ter rechter en ter {linkerhand voor een Le= ger, het welke in het midden doorgaat, als een hooge muur verltrekken en onbeweeglyk ftaan blyven. Ook zoude door de ebbe en vloed, niet binnen zulk gen korten tyd zodanig een groote verandering konnen gebeuren, als door Mofes befehreven word. Mofes meldt zelfs de natuurlyke oorzaak, door dewelke Godt de wateren gefcheiden heeft, nament- lk ; dat Gods de Heere de Zee dede weg gaan, door eenen flerken often wind, dien ganfchen nacht. Waar uit klaarlyk blykt, dat de oud- fte der natuurlyke Hiftorifchryvers, de Man Gods Mofes, in dit geval denatuurlyke Hi- ftorie van deze Zee beter verftaan heeft, als alle die Heidenen en eigenwyze Philofophen; want de (taudplaats van deze Zeeboezem brengt mede, dat door een fterken en ongewoonen ooften wind, de wateren konnen geklooft worden, omdat die dwars over den Arabi- fchen Zeeboezem waaiden , en geenzins inde lengte, hoewel zulks een wonderwerk daar- om niet meerder natuurlyk maakt; want het verwekken van zodanig een oolten wind, bes nevens alles het welke daar op gebeurt, buiten de gewoonlyke ordre der natuur, is al zulk een grooten wonderwerk, als dât Godt de Heere de wateren als uit haar zelve, en zon= der eenige zichtbaare oorzaak, hadde gefpou= wen, en onbeweeglyk doen (taan: IL. Zommige Hebreeuw{che Rabbyns zyn van ge September en Oälober 1720. 257 gevoelen, dat het Leger der Kinderen Ifraëls niet dwars door deze Zeeboezem is gegaan, maar dat zy boven dezelvezyn omgegaan, en __door het maaken van een halve Cirkel, aan de overzyde vande plaats, daar zy gelegert ge= weeft waren, geraakt zyn : dat zy hebben moeten omgaan de {teenrotzen van de Woe- ftyne, die aan ’teinde van deze Zee zo ver uit= fpringen , dat zy den rechten weg langs de grond beletten, en tot in de Zee zich uit« ftrekken; en dat zy daar door genoodzaakt zyn geweelft, langs de ftrand van de Zee ee» pen korten tyd door ’t water te gaan. Maar alle deze beuzelaryen ftryden volkomentlyk tegens het eenvoudig verhaal van Mofes, en geven niet anders te kennen, als t ongeloof omtrent de Wonderwerken Gods. Ik heb, in de befchryvinge van de Reiftogt, van de Stadt Zor op de Stadt Swez, voor dezen aans= gehaalt, dat de Karavanen onderweeg eenigen tyd langs het (trand van de Zee door ’t water moeten gaan; gelyk op deltranden, daar een kleine diepte tot aan de bergen toefchiet, wel „meermaalen gebeurt, maar ík bid u! wat ge= meenfchap heeft deze zaak met den doortogt, dewelke Mofes verhaalt? é id. …_ Zommige zyn ook van gedachten, dat een Leger, zo groot ale dat van de Kinderen lfraëls, ‚__binnen zulk een korten tyd door zulk een groote Zee, of over deszelfs grond niet kan overgaan, voorhamentlyk als onder het zelve ‚geweelt zyn kinderen, vrouwen, oude lie- RAV. Deer. R den 3 258 Natuur- en Konft-Kabinet , den,runderen,f{chaapen,alderhande vee,pak ken, legertuig, tenten „huisgeraaden , levensmidde- len; maar aan wien is de nette tyd bekent, in den welken dit leger is overgegaan? Want dat zommige daar de tyd van maar twee uu- ren toe (tellen, is ongegrondt; maar wel dat op die plaats de Zee maar twee à drie uuren wyd is, gelyk-blykt door ooggetuigen. Ook konnen wy niet weeten, hoe wyd detuffchen- ruimte is geweeft tufichen de beide zyden der wateren , dewelke aan weerzyden als een muur verftrekten en onbeweeglyk {taan blee- ven; want byaldien dezelve behoorlyk wydis geweeft, kan het Leger der Kinderen Ifraëls zich in de breedte uitgeftrekt en verfpreidt hebben, en op die wyze door de Zee gegaan zyn; ook konnen de voorfte troepen van het Leger van Pharao inde Zee zyn ingegaan, kort na de achterhoede van het Leger der Kinde- ren Ifraëls. 13. Als wy aanmerken de zool, dewelke in het midden door de Arabifche Golf loopt, en daar uit vaft ftellen een gedurige fchuuringe, dewelke veroorzaakt word van de wateren, dewelke door onderaardfche rioolen uit de Middelandfche Zee vloeyen , onder door de landengte, tuffchen de Middelandfche Zee en de Arabifche Zeeboezem, door dewelke Afiaen Africa aan malkander gehecht zyn, moeten wy te gelyk vaft ftellen, dat de wa- teren van dat gedeelte van de Middelandfche Lee, dewelke is aan de zyde van Egypten, â= September en Oftober 1720. 259 Paleflina, (teenig Arabien en Syrien , zeer wel overeenkoomen met de wateren van de Arabifche Zeeboezem; maar wy moeten hiet by aanmerken, dat wederom de wateren van den Arabifchen Zeeboezem veel verfcheelen kei de wateren van de Middelandfche Zee. „ Omdat dezelve gemeenfchap hebben met de ware van de grootelndifche en Arabifche Zee of Oceaan, dewelkede Aalouden eigentlyk de Roode Zee noemden. 2. Omdat de Arabifche Zeeboezem onder veel heeter luchtftreek legt als de Middelandfche Zee. 3. Omdat een groot gedeelte van de Arabifcne Zeebvezem , of hedendaagze Roode Zee, veel wateren ontvangt van de welriekende landen en ber- gen van gelukkig Arabien, 4. Word ook de= ze Golf gedurig vervult met de fteenzappen van de hooge en overvloedige fteenrotzen van fteenig Arabien, behalven de vette merge!s en kleyltoffen, dewelke van deze bergen en lan= den van fteenig Arabien, ZEthiopienen Egyp- ten, gedurig met het water afvloeyen, en uit de doorweekte aderen der bergen als uitge= trokken worden 3 want omdat deze landen niet geoefent worden, voornamentlyk aande zyde van fteenig Arabien, als ook aan dezy- de van ZEtniopien, verliezen zy al haar kley, mergel, en verte aarde, dewelke anderzins door de oefeninge van de oppervlaktens der bergen, bewaart, en tot het gebruik van den akkerbouw en plantgewaffen verbruikt word, Wy moeten begrypen, dat de Bergen en Lan- _ den gedurig onder aangroeyen, maar boven op Bs cirer oppervlaktens door de lugt,dog in zeer R 2 lange 260 Natuur-en Konft-Kabinet, lange tyden, wederom worden afgenomen , hoewel zulks voor ons gezicht en door onze waarneeminge , om onze korte levenstyd naauwelyks te merken is. Maar als wy in acht neemen, dat alle de Metaalen, Mine- ralen, Steenen en Bergftoffen, gedurig groe= yen, gelyk ik nu onlangs onwederfprekelyk _ bewezen heb, konnen wy zeer wel begrypen , dat de Bergen grooter en veel hooger zouden moeten opryzen, en door onbedénkelyke lan- ge tyden uitzetten; maar als wy aan de an- dere kant wederom letten op de verteerde aardachtige of zaverachtige (teenpoeder, der welke wy op alle bergen vinden, konnen wy zeer licht begrypen, dat de lucht gedurig de bergen boven zeer veel verteert : het welk noch klaarder blykt, als wy aanmerken , dat in de Valleyen van de fteenrotzen , en aan’ % hangen van de bergen , zeer goede teel-aar= de, en vette kley- en mergel-gronden gevon= den worden „ om dat de regenwateren deze fy- ne, en door de lucht gemaale ftoffen, vande bovenfte deelen der bergen, met zich voe- ren, daar zy of op de vlaktens der afgaande bergen blyven, of in de valleyen vergadert worden. Als nu de vlaktens der bergen, en de landen, niet geoefent worden door de bouwkonft, word deze aarde , vette kley , fteenmergel , en door de lucht verteerde fleen- ftof , door de regenwateren en uitzyperinge afgefleept in de naaftgelege Rivieren of wa- teren; en dewyl geheel (teenig Arabien aan de zyde van de Arabifche Zeeboezem , als ook die deelen van Athiopien en Egypten , de- welke September en\Ottober 1720. 261 welke aan dezen Zeeboezem gelegenzyn, van onbedenkelyke tyd door de langbouw geen- zins zyn geoefent , moogen wy met reden oordeelen, dat door het gedurig affpoelen der aardachtige ttoffen, in dezen Zeeboezem ZO veel eilanden , droogtens , onaieptens , en banken zyn gegroeit. * ki] 14: ‚-Gelyk wy voor dezen gezien hebben, dat aan de zyde van Arabien, zeer veele en groo- te bergen en (teenrotzen gevonden worden, van dewelke de aarde, fteenftof, en aardach- tige deelen gedurig worden afgefpoelt, en in de Arabifche Zeeboezem rollen, is ook deze ‘Zee aan de zyde van Africa, of Egypten en Ethiopien, insgelyks met zeer hooge bergen en zwaare (teenrotzen voorzien ; wanttuflchen de Rivier de Nyl, ende Zeeboezem dewelke wy hedendaags de Roode Zee noemen , (trekt zich een groote regel bergen uit. Ptolemeus geeft aan deze verfcheide regels bergen, verfchei- de naamen, gelyk de regel, dewelke begint met het uiterfte van de Zee by de Stadt Suez, word van hem de Steenberg TROIGUS ge- naamt; ‘een tweede regel zwaare bergen, de- welke aan dezelve volgen, noemt Ptolemeus den Albaft-berg + de derde regel de Porphyr- berg: de vierde regel bergen de zwarte Steen- berg : de vyfde regel bergen de Bafanyt Steen= berg, enzo vervolgens. Op de vlaktens en {tran- den ; tuffchen deze groote bergen en de zee, woonden en zwurven, zo wel ouwelings als noch hedendaags, zo wel de zwervende Ara- R bie= 262 Natuur- en Konft-Kabinct , bieren, als aan de overzydein fteenachtig Ara= bien, dewelke ouwelings wel byzonderlyk de Arabifche Viflchers of vifch-eeters genaamt wierden, omdat zy zich geneerden met vifichen , en ook meett van vifch leefden : even gelyk aan de overzyde, namentlyk in fteenig Arabien; waar uit blykt, dat deze onbebouwde gedeeltens aan weerkanten vande Zee, zeer veel voedzel uitleveren , tot aanteelinge en voedinge van al- derhande viffchen „dewelke hier overvloediger, vetter en grooter gevonden worden.alsergens in eenige andere bekende wateren, al zyn die van dezelfde foorten ; een zaak dewelke by de alder- oudfte Aardrvks-befchryvers, zo welals noch hedendaags,word waargenomen,en waarf{chyn= Iyk wel zodanig zal blyven, omdat de vifchryk- heid en aart der wateren afhangt van de natuur der gronden , aardens, vette mergels , kleyen, en naaftgelege landen, van dewelke de gronden der wateren, gedurig door de afftroomende aar- de worden aangevoedt, gelyk ik zulks, in de ophelderinge van de Galileifche Zee, voor dezen heb aangewezen. Is. De Aaloude (a) Agatharchidesen (&) Dio- dorus Siculus ,befchryven de wyze van ’ vif- fchen in de Arabifche Zeeboezem, dewelke de Arabieren, die van vifch leefden , ouwelings gebruikten, opeen manier, dewelke te gelyk te kennen geeft, dat de zwervende Arabieren, dewelke wy hedendaags kennen, deze elendi- e (a) Vid. Photii Bibitotheca. ä ) Vid. Diodort Siculi B sbliotheca, Lib. 3: September en Ollober 1720. 263 ge manier van leven van zeer oude tyden hebben geoefent. Alfchoon omtrent de Roode Zee (of deszelfs Arabifche Boezem) de Nyl veel om- wegen en bogten maakt, nochtans wykt de= zelvealdaar ver vande Zee, en maakt een zeer groote ftreek lands tu{lchen de Arabifche Zeee boezem en de Nyl; deze ftreek is van gedaante, als of dezelve gegroeit was door het opgekruide flyk van deze beide groote en zeer befaamde wa= teren, namentlyk de Nyl (een van de ont- zachelyk(te Rivieren van den bekenden aard- bodem) en de Arabifche Zeeboezem ( een plas water van ver overde vier hondert en vyf- tig uuren gaans lang, gerekent van de Kaap Fartach , en op zyn minft , door malkan- der gerekent, vyftig uuren gaans breed. Deze landttreek is in het midden zeer hoog, en voorzien met een groote regelbergen, de- welke het zoete water van de Nyl van het zou- te water van den Arabifchen Zecboezem af- fcheiden, gelyk ik reets uit Ptolemeus aange- toont heb, en ook altyd zal in acht neemen, om aan mynen Lezer, uit de aldereerfte en oudfte Schryvers, de befte getuigeniflen by te brengen, om dar deze myne ophelderingen moeten verftrekken tot tweeeind-oogmerken, als eerftelyk , om de natuurlyke gefteltheid en hoedanigheden van de wateren enz. te ont- dekken, dewelke dezelve gehad hebben in de aaloude tyden, om daar doorde woorden van de Heilige Schrift, die van dezelve melden, onderfcheidentlyker te konnen verftaan ; en ten tweeden, op dat wy zouden achterhaalen de natuurlyke gefteltheid en hoedanigheden van R 4 deze 264. Natuur-en Konft-Kabinet, deze Wateren en Landen , daar dezelve zich he» dendaags in bevinden, het welke door de las tere Schryvers , Reizigers en Ooggetuigen , verklaart, en beveftigt moet worden. 16. Agatbarchides Cuidius getuigt, dat in dit gebergte (het welke wy boven vergeleeken by een opgekruide en in malkander gepakte hoop kley die vaft gegroeit is) dat dicht by de Zee legt, de volmaakte Metaalen ge- vonden worden, en overvloedig groeiden in een gebergte van een zeer zwarte koleur , (buiten twyfel de zwarte Steenberg van Peale meus) het welke ook te gelyk marmer voort. bragt, welkers uitftekende witheid alle witte koleur te boven gaat. Ik heb de Bergwerken en Metaal-graveryen, dewelke de Egyptenaa- ren in deze bergen ouwelings oefenden , voor dezen (a) befchreven; ik zal nu alleenlyk hier maar aanhaalen, dat wy zo ver niet be- hoeven te zoeken, waar Salomor al het goud en zilver heeft van daan gehaalt, daar zelfs goud-mynen aan de boorden van deze Golf wa- ren, en dat zelfstegens over Aila, een Stadt, daar Salomon zyne fcheeps-vlooten deede uit- vaaren: hoewel ik echter deze zaak niet be- grype, als of de fchepen van Salomon het goud hier van daan gehaalt hadden, en of dit gebergte was Ophir geweelt; Ô neen, geheel niet: maar dat wy niet verleegen behoeven te zyn, al vonden wy niet zo veel goud in eenige In- diaanfche geweften, daar na ons oordeel Sa- fomons (a) Ziet Natuur- en Konft-Kabinet Maarten April K719. Pag-269. 270, 27I: 272 273: 274 September en Ottober 1720. 265 _Tomons fchepen goud van daan hebben ge= haalt, als by hetleven van Salomon in Pale- {tina gevonden wierd, om dat uit plaatzen,. dewelkezo naby, jaoverde wingewelten van Salomon geleger. waren , zeer veel goud in Paleftina zal gekoomen zyn, buiten en behalven het goud, het welke van Ophir en Tharfis is ehaalt door de fchepen van Salomon. Aga- thbarchides regt, dat de goud-mynen , dewel- ke in deze bergen waren, zeer groot en van een uitftekende diepte waren’, en dat zy on= der de grond tot aan de Zee zelfs zich uit- ftrekten ; mitsgaders dat in aalouder tyden, lang voor Agatharchides, de eerfte Koningen van Egypten, in deze goud-mynen hadden laaten werken, maar dat dezen arbeidt geftaakt was geworden , toen de Koningen van ZEthiopien Egypten onder hun geweld bragten; dat in zyn leeftvd noch dikwils in de loopgraaven van deze goud-mynen, oude breekgereedfchap= pen gevonden wierden, dewelke van koper gemaakt waren, en dat zeer ouwelings in die landen het yzer noch niet veel in ’ gebruik was geweelt; dat in de toegangen en diepe loopgraaven, ook zeer veel doodsbeenderen en geraarmtens opgegraaven wierden, dewel- ke hy oordeelt te zyn van de’ menfchen, de- welke dikwils met een groot getal omgekoo- men waren, door’ inftorten van de Mynen en doorgangen, van dewelke zommige zeer los en zelfs fchelpachtig waren; buiten twy= fel uit oorzaak, om dat dezelve zo na aan de- zen boezem van de Roode Zee waren uitge- sraaven, se R s … Ba 266 _Natuur- en Konft-Kabinet, 1). Behalven deze Goud- of Metaal-mynep, zyn deze boorden van den Arabifchen Zeeboezem in een groote roem en vermaartheid geweeft, om derzelver heerlyke fteenbergen en rotzen van alderhande keurlyke marmers, en weergadeloo- ze gefteentens , in het welke die van het T'he- baanfche Egypten zeer veel hebben gewerkt en uitgemunt, gelyk Plinius en andere overvloe- dig getuigen ; zyndede Stadt Zhebe ouwelings de roem van alderhande konften, handwer- ken, beeldhouweryen , metaalgieteryen : ge- lyk zulks na dezen breeder verhandelt zal wor- den, en hier maar dient om een denkbeeld te geven, van de aaloude natuurlyke gefteltheid van de boorden van de hedendaagze Roode Zee of Arabifche Golf , aan de zyde van Egypten, of eigentlyk van die ftreek lands, dewelke tuflchen de Nylen de Arabifche Zee- boezem heen ftrekt, en in ’t midden met ver- fcheide regels bergen, dewelke wy reets aan- gemerkt hebben, voorzien is. 18, Hoe ryk deze groote ftreek lands ook van Metaalen, Mineralen, en alderhande treffe- Iyke fteenen , geweelft mag zyn, waren dezelveechter zeer onbruikbaar ,in het voort- brengen van bekwaam voedzel voor menfchen en dieren, zo uit gebrek van teel-aarde, als uit verwaarloozinge van bouwoefening der gronden , dewelke zomtyds door groote vlyt en arbeidt noch wel te verbeteren zouden zyn, als de aarde befchut, en de afvloeyende re- gen= September en Oftober 1720. 267 genwateren bewaart, en de vlaktens der bergen maar bereidt wierden ; maar het geen een beden- kinge geeft van een onherftelbaare onvrucht- baarheid,is. 1.„Dat op deze plaats zo zelden regen valt. 2.Dat de ftandplaatzen der bergen fteil zyn, en vervolgens onbekwaam om beddingen en ‘zacht nedergaande vlaktenste maaken. 3. Dat allegronden, daar veel metaal en fteen groeit , te veel ftooken en uitdampen,en dat door derzel- ver dampen, rooken,of onzichtbaare fcherpe uit= waaflems , de plantgewaflen worden verbeeten, en derzelver weelderige groeying word belet : daar noch eindelyk bykomt , dat de boorden van de Roode Zee ouwelings zo wel als hedendaags, op die plaatzen van menfchen bewoondt wor- den,‚dewelke zo zeer het ongebonden en vrye le- ven beminnen, dat zy zich byna met de wilde dieren, dewelkein de boffchen, in holen en neften leven , gelyk maaken, en nergens min- der om denken en voor zorgen, als om de gronden te bewerken, of de gebreken der na- tuur door de kont te gemoet te koomen en te verbeteren. 19. Agatharchides Cnidins maakt gewag vande Natien,dewelke by zyn leeftyd de wederzydfche landenen boorden van dezen Zeeboezem, als ook de landen, dewelke ftrekken ten zuiden van Egypten, en wel voornamentlyk ZEthiopien enz:, bewoonden, en verdeelt dezelvein vier verfcheide hoofd-foorten. Deeerfte foort van dit Volk zette zich meeft neder aan de rivie- ren en bekwaame vloeden, daar zy zich ges neer. 268 _Natuur- en Konft-Kabinet ; neerden met het voortkweeken van de Sef4- mum of maits,en van de geer{t.Een andere foort bewoonde de kanten van de groote Meeren, laage landen, poeclige plaatzen, vruchtbaare ber- gen, daar zy alderhande kooren, halmgewaflen, kruiden , welriekende gewaffen enz. voort- kweekten. De derde foort reisde gedurig van den eene plaats op den andere, om ‘hun vee te wei- den,en leefden van alderhande vleefch en melk; maar de vierde foort bewoonde de boorden en ftranden van den Arabifchen Zeeboezem, als ook van de geheele Arabifche, en eenge- deelte van de Indifche Zee, en maakten hun werk van viflchen te vangen, daar zy door gevoedt wierden. Deze befchryving , hoe oud dezelve ook mag zyn, komt zeer wel overeen met de gefteltheid, daar noch heden- daags de Arabieren ‚in verfcheide landen ver- {preidt, zich in bevinden; want veel bewoon- ders van gelukkig Arabien, als ook van an= dere plaatzen , geneeren zich met her aan- kweeken van alderhande plantgewaffen, het leezen van welriekende gommen , en het aan- kweeken van paarden, Kameelen, en alder- hande vee. Andere wederom, dewelke her- ders zyn, en buiten op het land leven, trek- ken gedurig van den eene plaats op den an- dere, om hun vee te weiden; deze worden gevonden in de woeftyne van Egypten, van fteenig, woelt en gelukkig Arabien, als ook in degroote woeltynevan Barca, Lybie, Na- midie, en door geheel Africa, als ook in Pa- leftina, Syrien, Mefopotamie, Armenien, en verfcheide deelen van Afia, daar zy onder j one September en Oëtober 1720. 269 ontelbaare geflachten verdeelt zynde, elk als byzondere Legers reizen , onder de heerfchap= py en beftieringe van een Emir,en van de heikhs of Opperhoofden van de Familie. Een Exzir - zo veel is als een Vorft van zodanig een ge= heel Leger. Deze zyn te gelyk deeigentlyke Arabifche roovers, dewelke den doogtogt dier landíchappen zeer onveilig maaken voor de Reizigers en Karavanen; zy leeven van de jagt, van het vleefch en van de melk van hun vee; zy woonen onder tenten , en weyden veel kameelen , drommedariflen, fchaapen, koeyen, en alderhande vee. De Arabieren, dewelke in welriekend Arabien , gelukkig Ara- bien, en zommige deelen van woeft en fteenig Arabien, in vafte fteden en onder hun eige Koningen, wetten, en burgerlyke opvoedin- ge , woonen „oefenen kon{ten en handwerken; maar de Beduins of zwervende Arabieren doen zonderling geen werk , woonen in fteden noch dorpen, en zyn inderdaad van een ouden datum , maar hedendaags weinig bekend, om- dat onze Reizigers, uit vrees voor hen, zeer weinig onderzoek op dezelve doen, en zeer verwart van hen fpreeken : maar de Heer Laurens d’ Arvienx van Marfeille, die eenige maanden onder hen geleeft heeft , verhaalt met. de uiteríte naauwkeurigheid hun leven, _bedryf en gewoontens. Deze Volkeren of Beduins beminnen zo zeer hunne vryheid, dat nooit eenig groot Overwinnaar van Afly- rien, Meden, Perfien, Grieken of Latynen, hen heeft konnen onder zyne Heerfchappy bren- gen. Ook worden zeer veel deelen van den Atlas 270 Natuur- en Konft-Kabinet ; Atlas in Africa bewoondt door Arabieren, dewelke zich geneeren met het planten en voortkweeken van dadels, mais, geerft enz. Van de vierde foort worden oek noch heden= daags veele gevonden, dewelke zich geneeren met viflchen, om van dezelve hun beftaan en voedzel te genieten. Deze woonen aan de boor- den en randen van den Arabifchen Golf, en op de Eilanden, dewelke in de hedendaagze Roode Zee gevonden worden ; mitsgaders ook aan de ftranden van de groote Indiaanfche Zee ; daar dezelve de Arabifche Zee genaamt word, en geheel gelukkig Arabien beknabbelt, en in de Perfiaanfche Golf uitfchiet; want deze Ara= bifcne Viffchers bewoonen de ftranden en ei- landen , rondom geheel gelukkig Arabien, als ook in de Perfiaanfche Golf op de vifch- rykfte plaatzen, gelyk ik op zyn tyd en plaats zo naauwkeurig en omftandig zal befchryven, als ik tot noch toe heb konnen achterhaalen ; want in het plaatzen van de aaloude Jchthyo- phagi, zyn de aaloude Schryvers niet eens. Niarchus telt dezelve aan dezyde van ZEthio- pien: andere wederom aan de boorden van de Sineefche zee: andere aan verfcheide boor- den van den Arabifchen Zeeboezem, aan de zyde van Arabien : andere aan dezee-ftranden van Indiën en de landen van den grooten Mogol: andere aan de weftzyde van den Ara= bifchen Zeeboezem, onder Egyptifch ZEthio- pien, onder die Volkeren, dewelke 7roglodi= ten genaamt wierden ; gelyk, benevens Aga- tharchides,Arrianus en andere getuigen,hoewel 2y AR) September en Obtober 1720. 271 zy echter alle hier in overeenkoomen, datzy dezelve ook tellen aan deze zee. 20. Deze Arabifche Viffchers, of IcuTuHro- PHAGI, waren ouwelings veel onbefchaaf- der als hedendaags. De aaloude Agatharchi- des, en uit den zelven Diodorus Siculus, ver- haalen dat ouwelings deze menfchen alle van de vifch leefden , dat zy geen fteeden of vafte woonplaatzen hadden , maar overal aan de zeekanten zich ter neder zetteden, om door de vifchvangft hun koft te zoeken; dat zo wel vrouwen als mannen geheel naakt gingen, en als de dieren in ’t gemeen leefden en voort- teelden : dat zy niet anders hadden als een natuurlyke en dierlyke-keninifle van vermaak of {merte; dat zy van die zaaken, dewelke by befchaafde menfchen voor fchandelyke of wel betamelyke geacht worden, niet de al= derminfte kennifle hadden; als zy eenige valle verblyf piaatzen hadden, waren dezelve aan de uiterfte boorden en randen van dezee ; aan de oevers maakten zy diepe holen, en ongelyke vloeren en kuilen (door ’t inwerpen van groote fteenen) voorzien met zeer naauwe kreeken en putten ; deze holen en kreeken ‚waren voorzien met alderhande bogtige en kromme toepaden en gangen, en ook rond- «om zodanig gefchikt, door het beleggen met groote (teenen, dat zo ras als de Zeedoorde vloed , derzelver naaftgelegen grond onder water zette , alle de viffchen, dewelke door het opklimmen van het zeewater in dezelve op- a7z … Natuur= en Konft-Kabinet; opgevoerd wierden , daar in door het afs loopen bleeven en vertoefden, om op de gron= “den te aazen , en dus befloten wierden in de gemaakte dieptens, uit dewelke zy dezelve zeer gemakkelyk konden vangen, als het zee- water door de ebbe wederom was weg ge= vloeit. Op deze wyze vingen zy de ge- meene of kieindere viffchen zeer licht, maar met de grootere viflchen , gelyk als met de zeekalven en verfcheide andere grootere zeedieren , hadden zy dikwils uit onkunde veel moeite, en een halven ootlog, eer zy dezelve onder hun geweld kreegen. Alle de viflchen, dewelke zy op deze wyze aan de ftranden van;den Arabifchen Zeeboezem als el- ders vingen, bragten zy op de heete en van de zon, blakerende fteenrotzen, daar zy dan alle na toe Íprongen, en de vifch, diedoor ‚de hitte van de zon als half gebraaden was, daar van affcheurden: de graaten hoopten zy zodanig op malkanderen, datdezelve op zom- mige plaatzen van verre kleine heuveltjes ver- toonden; de vifch wierpen zy naderhand op vlakke fteenen, en traden dezelve eenigen tyd met hunne voeten „ en kneedden onder dezelve het zaad van de paliarus, waar door de vifch aan malkander pakte, evenals of die door een lym tot een deeg was gekneed: ; behalven dat dit zaad verftrekte als een zultftof, om de vifch beter voor verrottinge en bedervinge te be- waaren. Als zy nu de vifch lang genoeg ge= -treeden en gekneedt hadden, verdeelden zy _ dit vifch-deeg in vierkante ftukjes, dewelke zy in de zon leiden om te droogen. Deze vifch= ; Ë: „% % x „September en Olober 1720. 273 vifch-koekjes gebruikten zy voor hun {pys, én aten van dezelve met malkanderen, opde Brond leggende, zo veel ‚totdat zy verzadigt waren. 21. Als het winterweer de gewoonlyke vifch= vangf{t van deze aaloude en onbefchaafde Arabi- fche Viffchers belettede, zwurven zy langs de geheele wyduitgeftrekte oevers van den Ara- bifchen Zeeboezem , en vingen overal de hoorn- en fchulpviflchen op, dewelke , volgens getui- geniflen , zo wel van de aaloude als latere Schryvers, in den Arabifchen zeeboezem van een ongelooflyke grootte zyn; het welk noch beter te gelooven is, als wy tegelyk hier door verftaan de treffelyke fchildpadden , dewelke in de hedendaagze Roode Zee of Arabifche Zeeboezem, van een ongemeene grootte gevan- gen worden; deze hun vifch gebruikten zy; in de plaats van de andere vifch ; daar wy van gefproken hebben. Terwyl zy zelfs in de „zomer met hunne gewoonlyke vifch- vaugft bezig waren, verzuimden zy geenzins „deze hoorn- en fchulpviffchen te vergaderen , en in putten te werpen ; daâr zy -dezelve dan in tleven hielden, voedden en meften, met het inwerpen van zeewier en de hoofden van kleine vifchjes, om dezelve te bewaaren voor een kommerlyken tyd. Maar alshet gebeur- de, dat zy voor een korten tyd gebrek leeden van beide boven gemelde foorten van viffchen of voedzels, namen zy , door hongersnood gedrongen,dik wils hun toevlucht tot de verfch- te en fappigfte graaten van de viffchen, de- V. Deer. Ss welke 274. _Natuur- en Konft-Kabintt, welke zy uitzochten van de graathoopen, en op de fteenrotzen kneusden, en met hunne tanden maalden, op de wyze als de wilde beelten, dewelke in de boffchen in haare ho- „len leggen te zuigen en te lekken, aan de overe gefchote en afgekknaagde beenderen van haaren roof. 22, De drank , dewelke deze Arabifche Vifs fchers ouwelings gebruikten, wasde melk van het vee, dewelke zy op een byzondere wyze dronken, Als wy Agatbarchides geloof moo- gen geven, maakten zy dikwils met malkan= deren, na dat zy hun vifchvang(t en {pys-be- reidinge gedaan hadden, goede cier , met het zingen van alderhande liederen, en het oefe- nen van dierlyke en onnozele vermakelyk- heden en vreugde-bedryven: verdeelt in ge= zelfchappen of kleine troepjes, huppelden zy over de bergen, en begaven zich by de vee- herders in de valleyen en vlakke plaatzen, en aan de kanten van de rivieren: op deze plaat- zen kwamen zy gewoonlyk des avonds, als de zon vertrokken was; hier ftelden zy zich in het ronde, en gingen, op de wyze gelyk als de viervoetige dieren, op handen en voe- ten, om hun dorft met het drinken van melk te leflchen ; dit drinken was zo onbetamelyk, dat zy door dikwils te herhaalen zich zelven … opvulden zo rond als een vat, in zo verre dat zy naauwelyks bekwaam waren om we- derom aan hunne wooningen, de ftrandenen zeeboorden te gaan; gelyk zy ook den gehee- len September en Oltober 1720. 275 len anderen dag, als zy daar gekoomen wa- ren, nergens na omzagen, maar als vol en dronken, en als pompzakken, op de grond bleeven leggen, fteenende en zwoegendeom de opgedronken melk te verteeren , totdat zy des anderen daags zich wederom begaven aan hun oude werk de vifchvangft. Op deze wyze verfleeten deze viflchers hun geheele leeftyd, in … dewelke zy zeer zelden van ziektens wierden aangetaft, om de eenvoudige en evenredige le- venswyze, dewelke zy altyd onveranderlyk opvolgden. 23. De Aaloude vertellen, dat de Zchthyopha- gi, of Vifch-eeters,dewelke aan de zeeboezems; gelykfaan de hedendaagze Roode Zee, en aan de monden der zeegaten zwurven, op de boven gemelde wyze leefden ; maar dat de vifch-ee- ters , dewelke aan de boorden van den groo= ten Oceaan woonden , zich zelven gedurig en zonder ophouden met de vifchvangft bezig hielden; en dat deze meníchen (het welk de Schryvers als iets wonderlyks aanmerken ) nooit dronken , maar dat de vifch om deszelts fappigheid aan hun verftrekte te gelyk voor eeten en drinken , hoewel de Schry- vers op deze berichten juift altyd geen ftaat konden maaken. De aaloude Schry- vers weeten niet genoeg te roemen de ge- rufiheid , daar deze Arabieren en dierlyke Indiaanen in leefden, hoe zeer zy zonder de minfte aandoeninge alle ongemakken verdroe- gen ; levende zonder eenige kennifle of gevoel e; 2 van 276 _Nafuur- en Konft-Kabinet, vaù alle die zaaken, dewelke wy voor ons als kwaad, of als groote ongelukken en tegen- fpoeden aanmerken. De Schryvers vertel- len, dat zy zo eenvoudig en onnozel wa- ren , dat zy zelfs niet vreesden voor het aanval- len of dreigen van uitgetoge zwaarden; zy wierden door geen fmaad, hoon, fpyt, on- gelyk, of onrecht , bewogen, of tot gram- fchap aangezet, want zulks was by hen onbe- kent: zy volgden, gelyk als de dieren, hun natuurlyk n/tindt, en de gewoontens, de- welke zy door blinde navolginge van hunne medemakkers leerden, zonder te vertoonen eenige tekenen van kennifle, vamonderfcheidt van goed of van kwaad. De Schryvers (tel- len verfcheide fcorten van Zchthyophagi, en vertellen veel wonderen van dezelve; maar ik zal nadezen aan den Lezer een naauwkeu- riger bericht van die zaaken geven, omdat alle die verfcheide foorten geenzins door de oude Schryvers aan den Arabifchen Zeeboe- zem geftelt worden; en ook zo zeer myn oog- merk piet is, deze Volkeren te befchryven, als wel de vifchrykheïd van den Arabifchen Zee- boezem, en de gefteltheid van deszelfs oevers te vertoonen, zo als die ouwelings waren, 24, Ik heb in de vormde verhandeling, de voornaamfte zeehaven, dewelke tegenwoor- dig de Turken voor hunne fchepen in de Roo de Zee of Arabifche Golf houden, namente lyk Suez, aangemerkt, maar aande zyde van Egypten was ouwelings een tweede zeeha- ven, dewelke zy de naam gaven van rd ór= September en Ottober 1720. 277 Hormos. Dit Myos Hormos word , volgens de getuigenis van Ahamufius, tegenwoordig Co- fir genaamt; deze plaats was ouwelings een Stadt van; Egypten, gelegen tuilchen Arfizve of Suez en Berenice, dezelve was voorzien met een haven, dewelke zich uitftrekte in den ArabifchenZeeboezem of de hedendaagze Roo- de Zee. (a) Arrianus getuigt, dat de haven Myos Hormos een van de voornaamfte zeeha- vens van den Arabifchen Zeeboezem was, en de Stadt Myos Hormos een van de voornaamfte koopfteden van deze zee. Mos Horsmos was, volgens de aantekening van Arrianus, ach: tien hondert ftadien gelegen van de zeehaven Berenice , zodat Myos Hornos na de kant van Sue leide, en de fladt Berezice naar den uit- gang van den Arabifchen Zeeboezem of groo- te Zee, of eigentlyk naar het zuiden. Beide deze vermaarde zeehavens leiden elk aan een einde van Egypten, namentlyk Myos Horos tegens de grenzen vanfteenig Arabien , en Be- renice aan de grenzen van ZEthiopien. Dit Berenice word hedendaags Chofair genaamt: zommige noemen het zelve Alchafir. Detre Stadt Berenice is gefticht van Ptolemeus, en na zyn Echtgenoot genaamt. De vermaarde Stadt Ptolemais Ferarum volgt, by Ptolemeus, in Egyptifch ZEthiopien, na de Stadt Berenice , aan den Arabifchen Zeeboezem, maar na de ge- tuigenis van Arrianus was dezelve ouwelings een geringe Koopltadt, uit dewelke gewoun- lyk de jaagers van de Koningen van Egyp- S 3 ten (a) Vid, Arriani Periplus Maris Erythret. 278 Natuur-en Konft-Kabinet, ten uittoogen , om in de wilderniffen van LEthiopien het wild tejaagen ; daar deze Stadt ook de naam van Ptolemarts Theron van ge- rregen heeft. In deze plaats wierden ouwe- lings gevonden de oprechte en vermaarde wit- te land-fchildpadden met kleine fchilden. De- ze plaats had ouwelings geen haven, en kon- de niet anders als met kleine fchuitjes en boot- jes bevaaren worden ; in deze ítadt wierd ook zomtyds eenig elpenbeen, het welk uit het land gebragt wierd, verkocht, 25. Van Ptolemais Ferarum noch verder op na de groote Zee, was de Stadt Adulisin Mthio- pien, gelegen aan de Arabifche Zeeboezem of hedendaagze Koode Zee, daar de Adulifche Zeeboezemder Ouden uitde Roode Zee gebo- ren word. By elk van deze Steden, als na- mentlyk Suez of Arf/inoe, Myoshormos , Be- renice, Ptolemais, en Adulis, maakt de A- rabifche Zeeboezem of hedendaagze Roode Zee, een inhamofeen boezem, ofeen haven’, * dewelke zich als in ’t land inwerpt. Op de hoogte van deze Stadt Adulis wierd ook inde Arabifche Zeeboezem een eiland gevonden, het welk Orine genaamt wierd. Dit Eiland Orine lag zo diep in den inham of boezem vande Stadt Adulis, (die ook den Adulifchen boezem genaamt wierd ) dat het vafte land aan weerkanten van dit Eiland zich uititrekte, terwyl het zelve noch omtrent twee hondert ftadien in de Zee opfchiet. Na de getuige- niffe van Rhamufins, word dit Eiland heden- daags September en Oflober 1720. 279 gaags Maczua genaamt. Arrianus getuigt, du by zyn tyd de fchepen hier aanleiden, uit vsees voor de aanvallen vande woette inland- Íche Natien; maar dat de fchepen eertyds ha- “ venden aan ’t Eiland van Dtodorus, het welk aan het einde van dezen Adulifchen inham zo na aan land lag, dat de Barbaaren daar aan konden koomen te voet, omdat van het vafte land daar een doorwaading na toe ftrekte : waar uit blykt, dat dit Eiland by Prolemzeus veel tejdiep in Zee geplaatft word ; maar ik zal in myn vervolg van de Verhandeling van de. Roode Zee, tot nader ophelderinge, een Kaart van de Roode Zee mededeelen, in dewelke ‚zullen aangewezen worden deszelfs aaloude ‚ Steden, Eilanden,„;Inhammen,biavens,Boorden enz. als ook deszelfs hedendaagze gelteltheid, voor zo ver dezelve bekend is geworden. Drie ‚dagen reïzens van dit plaatsje Adulis, was een Stadt landewaart in gelegen, welke de voor- naamfte Koopftadt van het Elpenbeen of Y- ‚ voor was; deze ftadt wierd Co/iës genaamt, en van deze, als ook vande Stadt Axomites, . wierd het Yvoor tot Adulis te koop gebragt, _ het welk beftond\in de tanden van den Oli- _ phant, en de hoorn van den Rhinoceros of __Neushoorn. Deze dieren wierden eigentlyk niet als diep in *t land gevonden, hoewel 4r- _rianus getuigt , dat zy zich zomtyds wel eens, dog zeer zelden, aan de kanten van de Zee, en omtrent. Adulis, vertoonden. Op de hoog- te van Adulis , wierden in deze Zee noch verfcheide zandige Eilanden gevonden, van dewelke zeer veel zee-fchildpadden in deze Ss 4 Koop- 280 Matuur- en Konft-Kabinet , Koopftadt gebragt wierden, door de Ichthyi- phagi of Vifch-eeters, of Arabifche VifIchess, die op deze Eilanden, dewelke Alathe: gè= naamt wierden, woonden. 26. Omtrent acht hondert ftadien van deze plaats, was volgens de getuigenis van Arsa- mus, in de hedendaagze Roode Zee, weder- om een andere boezem of inham, dewelke zeer groot en uitgeftrekt was, en diep in het landfchap opfchoot. Aan de rechterzyden van den ingang van dezen grooten boezem, was zeer veel opgehoopt zand, gelyk als onze zee- duinen. Onder deze zanden wierd de Lapts Opfianus gevonden, dewelke door de kragt en de natuur van de grond in deze zanden grocide, In dit Barbaasfche Geweft regeer- de, op de vafte Kuft van dezen zeeboezem, ten tyde van Arrianus, een Koning met naa- me Zo/cales , dewelke ervaaren was in de Griekfche Taal, en van wiens dapperheid, edelmoedigheid, onbefproken leven en deugd, Arrtanus niet genoeg fchynt te konnen roe- men. In ’t gebiedt van dezen Koning, wier- den te koop gebragt onbereide ttoffen en kle- deren, van de Afrikaanen of inlandfche Na- tien, dewelke door de laaken-vulders noch niet bereidt waren, maar die in Egypten vol- tooit wierden. Ook wierden in dit land aan= gebragt lange rokken en tabbaarden, dewelke van Arfinoe of het hedendaagze Suez kwamen, als ook wapenrokken van zeer vreemde ko- leuren, lywaaten van alderhande foort, fer- vet- _ September en Oltober 1720. 281 vetten of tafelgoedt, het welk aan alle kanten met franjen gemaakt was, alderhande toor- ten van glaze vaten en roeimers, a's ook al- __derhande vaatwerk , gemaakt van de fteen Murrha, dewelke de Aalouden Vafa Marrhi- ua noemden, en over dewelke de latere Schry- vers verfcheide gevoelens hebben gevormt : zommige oordeelden, dat deze vaatwerken gemaakt wierden van paerlemoer; andere oor- deelden dat zy van porcelein waren ; maar de= wyl zy in Egypten gemaakt wierden, gelyk als deze dewelke gevoert wierden in de Heer- fchappy of landen van den Koning Zofcales, ishet niet waarfchynlyk , dat het porcelein- vaatwerk was, want Arriazus getuigt, dat zy gemaakt wierden in de Stadt Deofpolis , het welk een Stadt was in het ['hebaanfche Egypten, by de Albaft- en Steen-bergen, daar de Steenhouwery en Vaatgietery zeer heeft gebloeit. Ook wierd uit Egypten, in de lan- den van dezen Koning Zofcales, veel Orichal- cum of bergkoper of latoen gebragt, het wel- ke deze ongepolyfte menfchen gebruikten tot verfcheide cieraaden, als ook in kleine ftuk- ken verdeelt, en tot penningen gemaakt ‚in de plaats van geld; als ook kopere vaten, de- welke zy gebruikten om te kooken, en van dewelke zy ook maakten armbanden, en blin- kende ringen om de voeten voor de vrouwen; mitsgaders ook yzer, het welke zy bekwaam maakten tot lancen en pieken, die zy gebruik- ten op de jagt van de olifanten en andere wilde beeften, en wel voornamentlyk in den _ oorlog tegens-hunne Vyanden, Ook wierden S 5 voor 282 Natuur-en Konft-Kabinet , voor koopmanfchap, in deze landen van den Koning Zofcales , gebragt bylen , dewelke aan de beide kanten fenerp waren, als ook zaagen, fchaaven, degens, groote en ronde drinkbekers van koper , ook tienpenning-{tuk- jes, tot gebruik der vreemdelingen voor den koophandel: wyn van Laodicea, uit Syrien, en Italiaanfche wynen, gelyk als ook boom- oly, maar zeer weinig ; uit welk alles zeer klaar blykt, dat ín overoude tyden in deze landen, dewelke zo afgelegen in de Arabifche Golf aan de zyde van ZEthiopien lagen, veel meer koophandel en gemeenfchap was als tee genwoordig. In deze landen wierden ook, aan de overzyde van den Arabifchen Zeeboe- zem, uit de diepfte en afgelegen{te landen van gelukkig Arabien , gebragt Indiaanfích yzer, het welk op een byzondere wyze gemaakt, en aan de fnee getempert was; Oztboninm of de Arabifche Othonna, (dewelke geoordeelt word geweelt te zyn het zap van de ftinkende gouwe) als ook Indiaanfche rokken, fjar- pen, dekens, {preeden; ook een foort van zatynen, en zyde ftoffen en klederen uit In- diën, katoenen, neteldoeken , lak-kleuren enz, Uit de plaatzen en landen van dezen Koning Zofcales, wierden voornamentlyk ge- haalt yvoor, neushoorn , en alderhande el- penbeen. De landen van dezen Prins hebben zich uitgeftrekt, van Adulis tot aan de f(traat vanden Zeeboezem, daar Peolemeus-het Dorp Mardasth plaarft; en de Koopftadt, daar alle deze koopmaunfchappen verhandelt wierden, roet omtrent gelegen hebben , daar Pzole= MRUS September en Oober 1720. 283 vreus Antiochi Silen plaattt, Defchepen voe- ren, volgens de getuigeniflen der Aalouden, door de hedendaagze Roode Zee uit Egyp- ten nadeze plaatzen toe,tuflchen de maanden January en September, maar de bekwaamtte tyd, om de goederen te voeren uit Egypten op deze plaatzen, was in de maand Septem- ber, welke zaak ik na dezen omftandig zal be- fchryven. Uit dit alles kan nu de Leezer klaarlyk ontdekken , dat in de hedendaagze Roode Zee, van dewelke wy zo weinig kenniffe in Euro- __pa hebben, ouwelings een zeer grooten han- del is geweelt, en dat de oevers van deze Zee met verfcheide Natien en fchoone Koopfteden ‚ gepronkt hebben. ude Daar de Straat van Babel Mandel de Ara- bifcheZeeboezem van de groote Arabifche Zee, of de Roode Zee der Aalouden, affcheidt, wierd buiten die ftraat, tuflchen Africa en Arabien, een zeer groote boezem gevonden, dewelke Ptolemeus de Zeeboezem van Ava- Mites noemt, na de Koopftadt Avalites, aan deszelfs oever gelegen aan de zyde van Afri- ca, na dewelke de Inwoonders ook de Ava- lieifche LEthiopiers genaamt wierden. Deze ftadt leide tuffchen de Hoofdftadt Dira, (de- welke op den hoek van de (traat Babel Man- del geplaatit was ) en de Kaap Aromata; deze plaats Avalites word hedendaags Zerla ge- naamt, en iseen Stadt van ’t Koningryk Adel in het land van Zaxguebar, deze Stadt Ava- Lites was Ouwelings een kleine Koopftadt, en wierd maar bevaaren met roey-fchuitjes en boo-= 284 __Natuur- en Konft-Kabinet , booten. In dezeftadt wierden , als koopman- fchappen, gebragt, Tin, verfcheide ftoffen, en Atrikaanfche klederen, voor de Afrikaa- nen op alderhande wyze toegeltelt, en in E- gypren verftelt-en vermaakt, alderhande foort van glas, kooren, wyn. Ook bragten de In- — woonders zelfs na de groote Koopftadt Mu- za, gelegen in Arabien, aan de overzyde van dezen zeer wyden boezem , met fcheepjes, bootjes, en daar toe gemaakte roey-fchuiten, alderley fpeceryen, dewelke daar vielen, als ook elpenbeen, fchildpadden , en Myrrha, dewelke daar juift niet overvloedig groeide ot vergadert wierd, maar die voor de alder- befte gehouden wierd. De Inwoonders van dit landfchap en deze plaats waren zeer boerfch, en minder gepolyft, als in de naburige plaat- zen en landfchappen , gelegen naaft aan dezen inham, tot aan den uïiterften hoek van Afríi- ca; daar noch verfcheide Natien en vermaar- de Koopfteden gevonden wierden, dewelke ik na dezên zal befchryven.V an deKaapGuardafuy aan de uiter{te hoek van Africa, en dewelke ou- welings was de Kaap Aromata, en de Kaap Far- tach, dewelke aan de Arabifche zyde daar tegens overlegt, tot aan de engte van de hedendaagze Roode Zee, begaat Prolemeas verfcheidegro- « ve misflagen. 28. Gelyk wy nu den Arabifchen Zeeboezem aan de zyde van Africa of Egypten, van Suez tot den inham van Adults, en zelfs noch een weinig buiten dezelve in ’t algemeen hebben bezien, zo als dezelve aan die zyde ouwelings ge- September en Oftober 1720. 285 gevonden wierd, ten tyde van Arrianus, het welk van den Lezer wel aangemerkt dient te worden, omdat ik in de befchryvinge vanden _ Arabifchen Zeeboezem, deszelfs (taat en geftelt- heid zal vertoonen, na de verfcheide tyden, in dewelke dezelve bekent is geweelt , zal ik de zelve aan de andere zyde, te weeten aan de,boorden van Arabien, eens doorwandelen ; ik zal niet beginnen van de ftraat Babel Man- del, alfchoon hedendaags door dezelve van zommige de hedendaagze Roode Zee bepaalt word, maar van het Eiland, het welke de ‚Ouden het Eiland van Diofcorides noemden, en door Peolemeus en andere geplaat(t _ ward, daar de groote Arabifche Zee zich tot een boezem tuflchen Africa en Afia begint te fchikken, en ook omdat van de meette he-- dendaagze Aardryks-befchryvers, de Arabifche Zeeboezem of hedendaagze Roode Zee mer dit Eiland begint, hoewel andere van dit Ei- land tot aan het naauw de Straat Babel Mandel noemen. Zommige noemden dit Ei- land Caria Maria, en andere Abba Curia, maar Caria Maria legt veel ooftelyker dicht aan Arabien, by de Kaap Curia Muria, en beftaat uit twee Eilanden, De hedendaagze Schryvers noemen het zelve het Eiland Z o- COTORA, daar onze Aloe Zocotoriza van daan'gebragt word. Dit Eiland Zocotoraftelde Ptolemeus van de Aftikaanfche Kaap en aalou- de Koopftadt Aromata, omtrent hondert myieu, en van de vafte ku(t van Arabien omtrent maar acht mylen 5; het welk zeer veel, verfcheelt by de ftandplaats , daar onze hedendaag- 1e 286 Natnur- en Konft-Ka binet, ze Aardryks-befchryvers dit Eiland plaat- zen, dewyl zy het zelve plaatzen omtrent vyfe tig uuren van den boek van Africa, dewelke ouwelings de Kaap dromata, en nu de Kaap Guardafuy genaamt word, en zeventig uuren van Arabien of de Kaap Fartach ; in welk laat» fie geval ook zeer groote misflagen begaan zyn, gelyk op zyn tyd zal blyken. 29. _ Het Eiland van Diofcaridse, of Zocotora; word hedendaags bevonden te zyn,inde leng- te tachtig mylen,en zesentwintig mylen in de breedte, en word van den Koning van Fartach geregeert. Dit Koningryk Fartach legt aan de zeekant, beginnende aan ’t zuidelyke van de Stadt Aden, over Zoeotora, en eindigt by de Eilanden Curia Muria of de Rivier Prims, Van de landzyde grensde het zelve ten noor- den, of geheel aan * groot Arabifche Ko- hingryvk Ymen: aan de zuidooft zyde van het Eiland Zuocotora is overal een zeer bekwaame ankergrond. Aan de zeekant word Zocotora he- dendaags bewoondt van Arabifche viffchers in dorpen,want hier word zeer veel en goede vifch gevonden. Omtrent dit Eiland worden de fchepen dikwils fchielyke wervel-winden ge- waar ,en fterke flroomen van de Zee naar ’ zuiden. Zocotora word geregeert van een A- rabifch Gouverneur, die zyn woonplaats heeft in de Stadt Zamarin, en de Dorpen worden beftiert door Arabifche Cheikhs , het welk in het Arabifch zo veel betekent als een Oude: maar in het Ooften word deze naam gegeven aan x ae | ij | dl ij ) Á ‘September en Oftober 1720. 297 âan Opperhoofden van. de Gemeentens, aan uitmuntende Lieermeefters, en zelfs aan groo= te Prinffen ‚als een eertytel. De tegenwoor- dige bewoonders van Zeeotera zyn Mahome- taanfche Arabieren. Op dit Eiland word zeer goed en drinkbaar water gevonden, en behalven deszelfs vruchtbaarheid in het voortbrengen van alderhande Vee en eetwaaren, word de befte Aloe des werelds in een zeer grooten overvloedt op het zelve gewonnen, als ook draakenbloedt, civer, ambergrys , en verfchei- de andere Droogeryen. Vyf of zes mylen van Zoeotora leggen twee Eilanden, die de twee Gebroeders genaamt worden, en tuflchen de Kaap Guardafuy en Zocotora leggen twee Ei- _ landjes, dewelke zy noemen Abdelcurta. (a) Arrianus getuigt, dat het Eiland van Diofco- vides, of Zocotora, zeer groot was, maar dat het zelve by zyn tyd weinig bewoondt wierd, en zeer moeraflig van grond was; dathet zel- ve zeer rykelyk voorzien was van rivieren en vloeden, en dat op het zelve zeer veel kroko- _ditlen, adders ; flangen, en hagediflen gevon= „den wierden; dat de inwoonders het vleefch van de hagediffen tot fpys gebruikten, en der= zelver gefmolten vet in plaats van oly; als _ ook dat de hagediflen, dewelke op dir Eiland groeiden, van een ongemeene grootte gevon- den wierden; dat op het zelve noch kooren noch wyngaarden enz. gevonden wierden. De Inwoonders van dit Eiland woonden ou= welings aan deszelfs eene zyde naar de kant van ’t vafteland, en ten tyde van Arriarus, ) onder (a) Vid, Arriani Periplus Maris Erythrat, 288 Natuur- en Konft-Kabinét, | onder het bloeyen van de Roomfche Heer= fchappy, wierd dit Eiland meeft bewoondt van _ menfchen , dewelkezích opdit Eiland hadden ter nedergeftelt, om voordeel van het zelve te trekken, en om op het zelve koopman- fchap en handel te dryven ; daarom beftonden de Inwoonders van dit Eiland in dien tyd meeft uit Arabieren, Indiaanen en Grieken: Op dit Eiland wierden de alderfchoonfte en befte witte land-fchildpadden gevonden, dezelve waren voor lnd-fchildpadden zeergroot, en met zeer vafte, dikke, en groote fchaalen voorzien, dewelke zy berg-{childpadden noem- den, Uit de fchaalen van deze fchild-pad- den, wierden ten tyde van Arriangs, dat is onder de regeeringe van Marcus en Verus, of in de jaaren na de geboorte van Chriftus hondert en in de zeltig, geheele kisjes, en kleine koffertjes, doosjes, tafeltjes, en al= derhande diergelyke kleinodien,als noch he- dendaags , gemaakt. In dien tyd ftondt dit Eiland onder’t gebiedt van een Arabifche Vorft, dewelke op de vafte kult van Arabien , die over dit Eiland leide, en de Wierooks-kuft ge= naamt wierde, het gebiedt voerde, en Elea- zus genaamt was. De kooplieden en inge- zetenen van de groote en vermaarde Koop- itadt Muza, dewelke in de Arabifche Zee- boezem , binnen de ftraat van Babel Mandel gelegen was, dreeven zeer dikwils handel op dit Eilandt van Diofcorides of hedendaagze Zo- cotora,gelyk ook de Volkeren van de kuften van Caramauta, vandievan Indiën, den grooten Mogol! , en zelfs van Malabar, ende Eilanden 5 van \ September en Oflober 1720. 235 van Indiën , dewelke op dit Eiland ry(t, koo® ren, karoene lywaateu , flavinnen , en al- derhande koopmanfchappen bragten, en voor dezelve wederom inkochten fchaalen van _fchildpadden. Dat de Ouden , als Pzolemeus,en zelfs latere Schryvers, de grootte noch ftand- plaats van Socotora niet geweeten hebben, biykt uit de naauwkeurige aanmerkingen van Don Jo- han de Caflro, die het zelve bevonden heeft op 12 _graaden en tweederde deelen noorder breedte, en 2o mylen lang en g breed, | | 0. “ Over het Eiland via Diofcorides of Zoeoto= raleide, aan de vafte kuft van gelukkig Ara- bien, deStadt CANA. Deze Stadt Cura was een Koopftadt, dewelke aan de zeekant leide, en ten tyde van Arrianus behoorde onder de Heerfchappy van Eleazus, in dar gedeelte van gelukkig Arabien , het welke’t welruikende of wierook-draagend Arabien genaamt wierd. Dicht by deze Stadt Cana (telt Arrianustwee Eilandjes , het eene wierd genaamt het Eiland van de Vogelen, en het andere het Ei- _ land Zrullas, hondert en twintig (tadien van de ftadt Cana afgelegen; hoewel even boven de ftadt Caza, in de Kaarten van Ptolemeus , _ een haven geplaatft word, dewelke hy Zrulla _ poemt. In deze ftadt Caza wierd ten tyde van Arrianus, de wierook uit dit Wierook-land _ van den Koning Eleazas gebragt, ten deelen _ door kameelen „dewelke dezelve diep’ uit het land bragten, ten deelen door roey-fcheepjes _ van vellen gemaakt, en ten.deelen door an- „dere {chepen uit de andere Zeeplaatzen van ‚IV. Deer, r wels Pen } #, Rl d 290 Natuur= en Konft-Kabinet ; welruikend Arabien. Behalven deze fchee pen, handelden ook op de (tad Caza de an- dere fteden van gelukkig Arabien, als ook dewelke gelegen waren in de Golf van Per- fien, en aan de boorden van de [Indiën „en de landen van den grooten Mogol, enz. Zelfs de fchepen van Egypten bragten in deze ftadt Cana kooren en, wyn , mitsgaders klederen van alderhande foort, koper, tin, koraal, ftyrax, en alderhande andere koopmanfchap= pen. Voor den Koning van dit landfchap wierden aldaar gebragt gegraveerde en gefnee- de vaten van zilver, wapenen, geld, gemaak- te beelden, paarden, en uitmuntende ftoffen tot klederen. Van deze (tadt Cara bragten de fchepen wederom wierook in grooten over- vloedt, Aloe, en alderhande Indiaanfche Koop- manfchappen, dewelke aldaar uit de Indiën en van verfcheide plaatzen gebragt waren. Eu Van deze ftadt Bae vorder naar het ooften, ftrekte zich uit den Oceaan een zeer groote zee- boezem of inham in gelukkig Arabien, dewelke was tuffchen het Eiland Diofcorides of Zocotora, ende vafte ku{t van Arabien ‚en voortftrekte tot aan de Kaap van Syagros, dewelke van hamu- Jiusen Moletins CAPO SACHALAT genaamt word, en vananderen verkeerdelyk Caro Rr- SALGATE, dewyl deze op den hoek van de Golf van Perfien legt. Deze Kaaplegt omtrent in het midden tuffchen de Arabifche en de Perfiaan- fche Zeeboezem; deze kaap of uitfpringende hoek van gelukkig Arabien ín-de groote Ara- bifche Zee, word hedendaags van de Inwoon- ders September en Ottober 1720. 29 ders genaamt Cap Facalbad, niet verre vande Eilanden Caria Muria ; maar dewyl dezelve buiten myn beftek is,en ook van elk een kwalyk geplaatft word, zal ik die niet nader befchryven , want ik zal myn beftek , in ’% befchryven van den Arabifchen Zeeboezem; befluiten tuffchen ’t Eiland Zocotora , daar de groote Zee een boezem begintte maaken, tot aan de Stadt Suez, daar deze gemaakte boe- zem eindigt, dewelke hedendaags de naamt van de Roode Zee voert. Wat de Stadt Ca- NA belangt, van dezelve meldt Plinsas, en getuigt dat dezelve Wierook voortbragt; eu Rhamufius regt, dat detelve hedendaags C A- NACAIN genaamtword. Ptolemeus noemt deze Stadt CANE, en in zommige Kaarten van onzen tyd, word aan dezelvede naam gegeven van CA YEM enook CAxiM. Van deze Stadt Cane,heeft een uit{pringende hoek of kaap , de= welke een weinig boven deze Stadt legt, voor dezen denaamvande CAAP VAN CANE Ont- _vangen:Deaaloude Aardryks-befchryvers getui- gen, dat dit geheele Wierook-land zeer onge- ‚ zond van lucht is voor de vreemdelingen; dat ook deze geheele landftreek van’t welriekend of wierook-draagend Arabien „zeer bergachtig is , en altyd met een zeer dikke lucht of damp- kring bezwaart is: waar uit #y de oorzaak wil- den atleiden van deszelfs vruchtbaarheid , in het voortbrengen van wierook. Arriangs ge- tuigt, dat de Wierook «aan de fchors van de boom gewonnen wierd, en dat de wie- rook-boom niet zeer groot of weelderig groeí- de. Garcias zegt ook ‚ dat de wierook- T2 boom 202 Natuur- en Konft-Kabinet ; boom maar, een klein boomtje is, en Dodo= neus verzekert, dat de rechte Wierook ner- gens anders. valt als in Arabien. De Schry- vers verdeelen de wierook in twee geflachten , als de eerfte in Berg-wierook, dewelke opdit gebergte in: dit welruikend Arabien groeit: deze word voor de kragtigfte gehouden. De tweede foort groeit in de laagtens en vlakke landen, en is veel kragteloozer als de eerfte. In de befte Wierook wierd ouwelings een zeer groote koophandel gedreven, om datde Heidenen dezelve gebruikten in de berookin- gen van hunne Goden, gelyk als noch he- dendaags de wierook in de kerken der Roomfch- gezinden gebrandt word. Ik zal na dezen omftandig en met meer naauwkeurigheid van de Wierook fpreeken, daar ik var de natuur- Iyke Hifterie van Arabien' zal handelen, De Ouden getuigen, datde Wierook-boomen ge= oefent, en de wierook van dezelve vergadert wierd door de Koninglyke flaaven, en door menfchen dewelke tot (traf gedoemd waren, en dat dezen arbeid zeer ongezond voor % lic= haam bevonden wierd. 2 Vande Stadt BRR saan, wierd ouwelings aan de zeekant van gelukkig Arabien, gevonden de Stadt ARABIA, dewelke vol- gensde Kaarten van Prolemeus , omtrent zeftig mylen afgelegen was vande Stadt Cara, om- trent ín het midden, tuflchen het Eiland van Diofcorides en ’t naauw van de Straat van Babel Maudel , dat Dira genoemt wierd , op die- ftandplaats omtrent, daar na % oordeel van zom September en Oälober 1720. «293 zommigei ADEN legt, hoewel volgens de heden- daagze Kaarten Aden veel nader geplaat{t word aan ’t Naauw vande Straat van Babel Mandel, alsde Stadt Arabia door de aaloude Schryvers. Detegenwoordige Stadt ADEN iseen zeer ver= maarde Koopftadt van gelukkig Arabien, de- welke zeer fterk en met een kafteel voor- zien is; deze Stade heeft een zeer goede ha- ven, en is door de T'urken met een krygslilt ingenomen in ’t jaar 1528. maâr na eenen korten tyd hun wederom afgenomen door de _ Arabieren, De Schryvers zyn niet eens om- trent de Stadt Aden. Maginas en De Baros zyn van gevoelen „dat de Stadt Ader is de aaloude Stadt MA RDACHE, dewelke Pzo- _ demeus omtrent op-die ftandplaats heeft ge- dtelt, daar wy nu hedendaags Aden vinden: die zelfde Schryvers zyn van gedachten, dat de aaloude Stadt ARABIA ‘van Preolemeus, is geweelt de Stadt Laut, dewelke heden- daags omtrent de ftandplaats van het aaloude Arabia gevonden word; maar omdat de Stadt Arabia ouwelings zeer vermaart is geweeft in die gewelten, zal ik-dezelve kortelyk aan- haâlen , omdat door de: kenniffe van deze ftadt, de koophandel «der aaloude Afiatifche Volkeren met die van Europa, zeer opgchel- dert zal worden; wantEgypten, de Zee-ocvers _ van Paleftinaen Syrien, zyn ou welings de voor- naamtfte tanden geweeft, in dewelke als in een middelpunt alle de Koopmanfchappen heen en weder doorgingen van Afia, Africaen Enropa, _ Egypten leide wonderlyk wel gelegen voor de _ Koopmanfchap van deze drie Werelds-dee- [3 len, 294 Natuur- en Konft- Kabinet, len, want de Middelandfche Zee, dewelke ftroomt aan ’t geheele noordelyke gedeelte van Egypten, gaf aan dit landfchap een ge- meenfchap met Africa, Europa, en verfchei- de deelen van Alia; en de Roode Zee open- de voor Egypten, door de ftraat van Bapel Mandel , de weg, tot in den Indiaanfchen Oce- aan, en tot Arabien, ZEthiopien, Perfien, alle de Indiën, en Indiaanfche Eilanden. Zommige oude Schryvers melden , dat de Koning Ptolemeus Philadelpbus de eerlte zou- de geweelt zyn, dewelke de weg uit Egypten na de Indiën zoude geopent hebben ; maar wy moeten dit gevoelen meer toefchryven aan ’ gebrek van de kennifle der gefchiedeniffen der aaloude Volkeren, als aan de zekerheid, Wy hebben zeer veel reden om te gelooven, dat de Koningen van Egypten, al lang voor dat Alexander de Groote dit Luand overmee- fterde, en voor zyn Navolgers de Griek{che Prinflen, die over Egypten regeerden, door de Arabifche Zeeboezem of hedendaagze Roode Zee de koophandel met de Indien hebben gevoert. De eerfte Volkeren , aan dewelke de fcheepvaart bekent is geweeft , fchynen geweeft te zyn de Phoeniciers, ende Afrikaanen van Carthago. Die van Phoeni- cien hebben zeer fterk bevaaren ,door de Mid- delandfche Zee,de welter Oceaan,en deËgypte- naars de Oofterfche of Indifche Oceaan,door de Ärabifche Zeeboezem of hedendaagze Roode zee, Hetisbekent, dat in de fabuleufe Hiltorien van de eerfte duiltere eeuwen , verfcheide merk- tekenen te vinden zyn van de Zeevaart der alder- eer{te September en Oötober 1720. 295 eerfte en oudfte Volkeren. Het aaloude Boek Jobs en de Boeken van Mofes geven aan ons onfeilbaare bewyzen , van den Koop- handel der aaloude Arabieren met die van . Syrien , Egypten, Tirus en Sidon ; en de waaren, dewelke zy verhandelden, bewyzen overvloedig de gemeenfchap met de Indiën. Het is waar, dat lang na deze tyden , toen _ Alexander de Groar drong tot in de Indiën, en Babel, Perfien, Indiën, Egypten, en een me- nigte andere landfchappen onder zyn geweld bragt, de kenniffe dier land{chappen en volkeren aande Grieken beter opgeheldert is geworden , en van die tyden af vervolgens ook aan ons; maar dit neemt geheel niet weg de Zeewaart en koophandel der aaloude Arabieren, Egyp- tenaars , Syriers , Phoeniciers , Carthagers ‚enz. Alexander de Groote, dewelke een edel- moedig Vor(teneen Prins van verheve onder- neemingen was, bouwdede Stadt ALEXAN- DRIE, Op de raizen van de oude Stadt R a- COTIS, in Egypten , dewelke om deszelfs welgelegen ftandplaats de geheele koophandel van Afia, Africa, en Europa, of de. Mid- deiand{che Zee met de Roode Zee, geheel konde aan malkanderen hechten „door tuf- fchenkoomen vande Nyl en Egypten, en ook konde worden een middelpunt voor de koop= lieden van Zyrus en die van Carthago, ofeen haven voor de fchepen van deze beide Volkes ren , dewyl zy tuÄchen Carthago en Tyrus inleide, en op die wyze de Hoofdmarkt van __Afia, Africa en Europa, en vervolgens de __groot{teKoop{tadt des-aardbodems was. De Na- A ok vol- 296 _Natuur- en Konft-Kabinet , volgers van Alexander de Groot, namentlyk de Koningen Ptolemeen, aan dewelke Egyp- ten ten deel gevallen was, hebben dít doorluch= tig ontwerp vervolgt, en in den hoogtten top opgevyzelt, gelyk ik zal toonen, als ik zal fpreeken van de zwaare graveryen , wa- rerwerken en kanaalen, dewelke Peolemeus Philadelphus, en andere Navolgers, zommi- ge aangelegt , zommige ondernoomen, en zommige volmaakt hebben, om de fcheep- vaart van de Roode Zee, door de Nyl in de Middelandfche Zee, heen en weder te lei- den. In welk een verheven ftand de koophan- del ‚door deze vaart van de Roode Zee, den doortogt door Egypten, en den grooten han- del op Alexandrien met die van Italien en Romen , geweeft is onder de heerfchappy der Romeinen, zal niemant onbekent zyn, dewelke weet hoe vol-op de rykfte en mag- tigfte Stadt Romen was van alderhande In- diaanfche, Afiatifche, Arabifche, en Afri- kaanfche waaren en koopmanfchappen ; ge= lyk na dezen klaarder zal blyken. Arrtanus {telt de Stat. ARABIA, duizend en tweehondert ftadien van de ftraat Babel Mandel, en zegt vorders , dat dezelve by zyn tvd maar een dorp, en geen (tadt was; dat het zelve behoorde onder de Heerfchappy van Charibael Koning der Homeriten en Sabaiten , dewelke zyn Hofhoudinge hadde in zyn Hoofd- ftadt Aphar , dewelke Ptolemeus Sapphar noemt , dat deze Arabifche Koning een groot vriend September en Oltober 1720. 297 Vriend was van de Roomfche Keizers, de- ‚welke toen regeerden, nimentlyk Marcus en Verus ; dat hy aan deze Roomfche Keizers zeer dikwils Gezanten en gefchenken zond. Arrianus noemt deze Stadt ARABIA FrLIx, of gelukkig Arabien, een naam dewelke na- derhand aan ‘dit geheele Landfchap, het wel- ke wy nu gelukkig Arabien noemen, gege ven is. Ook verhaalt hy , dat deze plaats aan de Roode Zee gelegen , en-met een zeer bekwaame haven voorzien was, mitsga- ders dat nergens beter waterplaats, of beter Water was voorde fchepen , om zich met varfch water te voorzien. Het wierd, zegt hy, gelukkig genaamt, omdat het voordezen, noch een ftadt zynde, diende als een alge- meen Magafin voor den Kaophandel ruüchen de Indiën en Egypten , of liever tuflchen Atia, « Africa en Europa. Eer noch uit de Indiën zelis op Egypten wierd gevaaren, of eer noch iemant durfde waagen te vaaren naar de zeer __afgelege landen en plaatzen der Indiën, wier- _ den de Koopmanfchappen door de Indiaanen, . ef ook door de kooplieden van Egypten, te zamen gebragt ín deze Stadt ARABIA VELIx 5 op dezelfde wyze als ouwelings de Stadt A- lexandria, gelegen aan de uitgangen. van de Ny! in de Middelandfche Zee, de goederen, zo uit Egypten, alsuit geheel Afiaen Africa, ontving , en voor de goederen van Euro- __pa door den Koophandel verruilde: gelyk als * 8 Ee Ô de koophandel op die wyze altyd gegaan heeft, zo lang tot dat de Portugeezen , en nader- Kl hand de Hollanders, de Kaap de goede Hoop DA Ls hebs 298 _Natuur- en Konft-Kabinet, hebben durven omzeilen, en de waaren of koopmanfchappen van Afia en de Indiën met fchepen gehaalt, en in Europa overgebragt. Deze Stadt was,even voor de tyd van Arrra- nus, doorden Keizer (a) Trajanus onder ge- bragt , en naderhand een dorp geworden. Van deze plaats ARABiA FELIx, totaan de ftadt en de kaap Cana, dewelke wy be- fchreven hebben , waren by de leeftyd van Arrtanus, de zeekanten meer alstwee duizend ftadien in de lengte bezet met dorpjes, vlek- ken , gehuchten, en woonplaatzen van de Arabifche viffchers, vifch-eeters of ICHTHY- OPHAGI,en Herders. Ptolemeus ftelt afin de Stadt ARABIA en de Straat Babel Mandel, een Stadt, de- welke Madoce genaamt word , deze zoude gelegen hebben aan den zelven oever van de hedendaagze Roode Zee , omtrent veertig mylen van de Stadt Arabia, en omtrent dertig mylen van de’t naauw van deStraat Babel Man- del , en omtrent tien mylen vande Stadt MAR- DACHE. Deze Stadt Mapoce willen zommi- ge, dat de tegenwoordige vermaarde Koopftadt Aden is, en andere zyn van gedachten, dat het aaloude Madoce is de Stadt MENDEN, dewelke hedendaags op die plaats gevonden word, Het is bezwaarlyk te bepaalen, wel- ke Stadt ouwelings geweeft magzyn, dewel- ke (a) Vid. Henrici Dodwelli Differt. de tate Perspli Maris Erythrat ejufdemgue audtore. September en Oülober 1720. 299 ke wy hedendaags de Stadt A DEN noemen; want de aldervoortreffelykfte Schryvers ttel- len daar voor of de aaloude Stadt AR aA- BIA FErLix, of de aaloude Stadt MaAR- PACHE van Ptolemeus, of de aaloude Stadt MADOCE van Ptolemeus. £ 35- Dicht aan ’t naauw van de Straat Babel Man ‘del, telt Peolemeus de Stadt SANINA, maar vyf à zes mylen van het Naauw afgelegen; en de in- wendige hoek van ’t naauw vande Straat Babel Mandelyaandezyde van Arabia, is by Ptolemeus de kaap Palindromos, Aan de overzyde vande Straat , aande kant van ZEthiopien , (telt Pzole- meus de Stadt Dira, op een punt of uitfpringen- de kaap,dewelke wy hedendaags noemenKaarP DE RASBEL; waardoor de Roode Zee ver- nasuwt word „en ’t Naaüw van de Straat Babel Mandel genaamt word. Inde Kaarten vanPto- lemeus, word de wydte van dit Naauw vande Straat vanBabel,geftelt op omtrent negen of tien mylen , en inde hedendaagze Kaarten op twaalf of dertien myl. Het Naauw is zeer kort, om- dat hetzelve door uitfpringende hoeken of kaa- __pen gemaakt word ; als her Naauw doorgezeilt _ word, wierd in de Arabifche Zeeboezem aan de boorden van gelukkig Arabien ouwelings gevonden de Koopftadt Oceris. Deze Stadt Ocelis plaatft Ptolemeus op dezelfde fland- plaats , daar wy hedendaags de vermaarde Koopftadt Mocrna, van dewelke wy met onze fchepen de Koffy haalen, omtrent elf of twaalf mylen noordwaarts van de Straat Babel 2oo Natuur- en Konft-Kabinet , Babel Mandel,vinden.Maar of de aaloude Stadt Ocelis juilt op dezelfde plaats geweelt zoude zyn, is niet zeker. Rhamufius oordeelt, dat dezelve gelegen heeft by Capo de Cel; zom- mige meenen, dat het tegenwoordig Z1bit het aaloude Ocelis was, maar Zibit legt te veel in ’ land op, om overeen te koomen metde befchryvinge der Aalouden; en wat de Stadt Mucha belangt, deze zal de eigentlyke aalou- de Stadt Ocelis zelfs niet zyn, omdat de te- genwoordige Koopf{tadt Mocha noch zeer jong, en van een veracht Arabifch Dorp bin- nen korte jaaren aangewaflen is. Van deaal- oude Koopftadt Oeelss zegt Arrianus, dat de- zelve in zyn tyd maar een wyk was en niet zo zeer een Koopftadt, als wel een zeer be- kwaame verblyfplaats voor de fchepen; het was, zegt hy, de eerfte pleilterplaatsder Zee- vaarenden, om deszelfs bekwaame. haven en verfen water, en behoorde mede, gelyk als de Stadt Arabia Felix „ onder de Heerfchappy van den Koning der Momeriten én Sabasteu CHARIBAEL. De wateren, noch-ook de ha- ven van Ocelis „waren echter niet zo goed ‚als die van de Stadt Arabia Felix. Dicht by de aaloude Stadt Ocelis plaatft. Peolemeus een plaatsje, het welke Pfeuducelis genaamt wierd, en mede aan den oever van de Zee gelegen ‘was, en noch. wat hooger na’ zuiden een haven, dewelke Se/ippt genaamt wierd; waar aaneindelyk volgt, aan dezelfde. zeeboorden van geìukkig Arabien, de vermaarde en aal- oude Koopltadt Muza. De September en Oëtober 1720. Jor De aâloude en Bn vermaarde Koopftadt Muza behoorde, volgens de getuigenifle van Arrianus, in zyn tyd mede onder de Heer- fchappy van den Koning der Homeriten en Sabaiten Charibaël!, en word geplaatft aan de zelfde Arabifche Zee-oever , omtrent twee of drieendertig mylen van de Koopttadt Ocelis, _ naar het noorden. De tufchenruimte vande Stadt Berenice, gelegen aan de Zee-oever van Egypten, tot aan de Stadt Muza, naar 'tzui- den gelegen, aan de Zee-oever van gelukkig Arabien , ftelt Arrianus op omtrent twaalf duizend ftadien, en Ptolemeus op twee hon- dert myl,van vyftien in een graad, dewelke ik altyd verftaa, zo menigmaal als ik by my- len de afftand koom voor te ftellen. Deze Koopftadt Muza wierd, ten tyde van Ár- rianus , bewoondt van Arabieren, dewelkede zeevaart en de beftieringe der {chepen by uit- ftekendheid verftonden , mitsgaders van zom- mige Arabieren, en verfcheide andere Natien, dewelke den koophandel dreeven, en groote kooplieden waren, omdat de Stadt Muza, en de inwoonders van dit Koningryk , als ook de naaftgelege Koningryken, zelts veel koopmanfchappen uitleverden; en dat noch daarenboven in deze Stadt gebragt wierden de waaren uit Afia, uit Europa, en uit Egypten. Aan de Stadt Mluza ontbrak eigentlyk een baey of goede haven , maar nochtans konden de fchepen daar zeer gemakkelyk en veilig leggen in de Zee, omdat omtrent deze Stadt veel 3o2 Natuur- en Konft- Kabinet , veel zandbanken en zandgronden gevondeti wierden, in dewelke de ankers der fchepen zeer wel wilden valt hechten en houden. On- der de koopmanfchappen, dewelke in deze Stadt gebragt en verhandelt wierden, was het aaloude Purper, het welk zeer overvloedig en zeer fchoon in deze Stadt te koop gebragt wierd; als ook Arabifche klederen mét mou= wen, en ook dewelke zy ouwelings enkelde noemden, als ook gemeene en in ’t rond ge- wevene, ook klederen met goud doorweven en beftikt, de Saffraan, de Galega-wortel , het Othoninm ; over dit Othonium is by de latere Schryvers zeer veel verfchil ; zommige oordeelen , dat onze thunisbloem de Ozhos ntum der Aalouden is: andere keuren onze ftinkende gouwe voor de Otbonium der Aal- ouden; maar wy moeten hier niet befluiten ; dat het Ozthonsum , het welk tot Muza als Koopmanfchap ouwelings verhandelt wierd, een kruid, maar liever een uitgekookt zap van een kruid is geweeft, gelyk alsde Opiam : de Aloe, en verfcheide gommen, haríten en gedroogde zappen, dewelke uit gelukkig A= rabien gebragt wierden: Tot Muza wier- den ook gebragt koftelyke wapenrokken en ftaatcyklederen,alderhande dekens en bed-{prei- den, dewelke daar gemaakt wierden, alder- hande gekleurde en geftikte gordels, welrie= kende zalven en balzems, overvloedig genoeg geld , matiglyk wyn en kooren ; want het omleggende land van de Stadt Muzaen dit Koniogryk was zelfs matig vruchtbaar inkoo- ren, maar ryker in wyn. Voor den Koning wier- \ September en Oëtober 1720. 303 wierden daar gebragt paarden, laftdraagende muilezels, goude en zilvere gedrevene en ge- graveerde vaten, zeer pragtige klederen, en verfcheïde foorten van koper vaatwerk. Uit de Stadt Muza wierden naar Egypten en el- ders gevoert, uitmuntende Myrrha, de $ta- de, het welk een zeer welriekend zap was, de Lygdus , en vorders alle andere koopman- fchappen, dewelke tot Adulis verkocht wier- den, en ook alle dewelke in Arabien voort-, gebragt wierden, Zelfs de {chepen, dewelke uit Egypten geheel naar de Indiën voeren en te rug kwamen , havenden gewoonlyk tot ‚ Muza, alseen pleifterplaats , waar door de Stadt Muza ouwelings een zeer groote Koop- ftadt is geweeft. Je Een weinig honsuide Stadt Muza naar %* noorden, (telt Psolemeus aan deze zelfde Arabifche Zeeboorden, de Stadt SACACIA, en een weinig boven dezelve een plaassje N A+ PEGUS genaamt, en hier boven een Dorp, het welk hy Arti noemt , en eíndelyk noch meerder noordwaarts een Stadt PUDNI ge= naamt, Sanfon is van gedachten, dat deze Stadt PupNi van Ptolemeus, is geweelt die zelfde Stadt, dewelke wy hedendaags Ziden __noemen ; ten minften plaattt Prolemeus de vermaarde Koopftadt Muza tuflchen de Koop- ftadt Ocerrs en PupnNr, byna in t mid- den, namentlyk dat Muvza van OCELIS af legt twee of drieendertig mylen, en we- derom PupN1 van Muza veertig gd ; ui- 304 … Natuur- en Konft-Kabinet , Tutichen dit Puonrt en Muz a-woonden; volgens de getuigenifle van Arrianus , reet goedaardige en wel gemanierde Arabieren , dewelke herders waren van kameelen, ícnaa- pen, en alderhandevee, Bovendit PupnNi, maar landwaarts, te weeten naar ’t ooften ; ftelt Peolemeusde Stadt SABE, omtrenttien mylen van Pudu:, en de aaioude en zeer vermaarde Volkeren , dewelke de Sabeers genaamt worden, en zeer veel gerucnt ge- maakt hebben, en voor de rykfte en magtig- fte Volkeren van geheel Arabien zyn genou- den geweeft. Maar de Schryvers koomen, in het plaarzen van de Sabeers, niet over een, het welk veroorzaakt word, omdat deze een zeer groot Volk onder de Arabieren geweelt zullen zyn,en in verfcheide foorten onderfchei- den ; of dat zulks een algemeene naam zal ge- weeft zyn, daar de Arabieren , dewelke wel= gemaniert, gepolyít, en groote kooplieden waren, by de Aalouden door betekend wier- den; ten minften zy worden genomen voor die Volkeren, dewelke het welriekend Aram bien bewoonden, door dewelke de nabuuren en afgelege volkeren alderhande Speceryen, welriekende gommen , koftelyke fchildpad- den, edele Gefteentens, Paarlen, Myrrha, Wierook, Aloe enz. toegebragt wierden. 38. Omtrent tien myleun boven Pupnt, ftelt Ptolemeus, noordwaarts aan, op den zee-oe- ver, het Dorp Apepi, en noch omtrent twintig mylen hooger het Vlek MAMALA, en TEE September en Oktober 1720. 305 en noch twintig mylen noordelyker de Stadt AMpBE, en noch dertien à veertien mylen hooger de koninglyke Stadt BApeE, en noch twee à drie mylen hooger de zeer groote Ri- vier BETius, daar dezelvezich in den Ara- bifchen Zeeboezem ontlaft : zo dat deze Zee- oever en landftreek vande Stadt PupnNr, tot aan de Rivier Betius , een lengte uitmaakt van omtrent vyfenzeftig mylen; deze geheele landítreek wierd van achteren omringt met een groote regel bergen, dewelke Prolemeus de berg CASSANiTES noemt, en de N=- tie, dewelke dit land bewoonde, CASS A- NiIT1i. Deze regel bergen Caffanites leide omtrent dertig mylen van de oevers van de Roode Zee naar ’t ooften. Deze Caffanitt zullen zyn geweeft die zelfde volkeren, van dewelke Arrianus getuigt, dat zy leefden om- trent op dezelfde wyze als de Vifch-eeters of Echthyopbagi, ten minften Arrianus llelt dezel- ve op deze ftandplaats ; zy fchynen echter zo ongepolyft, als de rechte Zchthyopbagt, noch niet geweelt te zyn, want Arrianus getuigt, dat zy hier en daar verfpreidt in hutten en dor- pen woonden, en hunne verfcheide weiden en beemden bezaten; waar uit blykt, dat zy uit viflchers en herders beftaan hebben. De landítreek van deze Caffanit: kan niet onder: het welruikend Arabiengeftelt worden, maar onder dat gelukkig Arabien; het welk door die van Egypten niet wierd bezocht, en met dewelke de andere Natien geen zon- derlinge gemeenfchap hadden , of handel dree- ven. Arrtanus verhaalt, dar zy zeer ondeu- IV: Deer. Vv gen- 306 _Natuur- en Konft-Kabinet, gende en bedrieglyke menfchen waren; dat zy de fchepen, dewelke op hunne oevers ver- vielen, beroofden, en de menfchen, dewel- ke de fchipbreuken outkwamen; tot flaaven maakten; ja dat zelfs de fchepen , dewelke door den Arabifchen Zeeboezem voeren , al- tyd ver van hunne kuften afbleeven , en door het midden van de Zee voeren. Arrsanus noemthen CANRAITA, engetuigt, datde Koningen van Arabien hen dikwils gevangen sten neemen, en tot flaaven gebruikten; deze kut was zeer gevaarlyk voor de fche- pen, en overal vol blinde klippen, en zonder goede zee-havens. 39: De groote vloedt BETrius, dewelke de= ze landftreek der CafJanits affcheide, neemt zyn oorfprong uit de groote regel bergen Za- METES, dewelke , in de hedendaagze Kaarten ; de naam van ZiMmArT voeren. De vloedt Betins word van zommigen hedendaags CHA- BOR genaamt, en befproeit het land daar /Ma- bometh uit voort is gekoomen , niet verre van Mecca, daar ik na dezen van (preeken zal. Alle de Arabieren, dewelke deze Zeeboor- den bewoonden, tot aan het uiterfte einde van den Arabifchen Zeeboezem, daar nu Swez legt, waren van een woelten aart, en in ver- fcheide Natien verdeelt, dewelke hun werk maakten van rooven, viflchen, en veete hoe« den: gelyk verder na het noorden flelt P#o» lemeus de CINEDOCOLPITA ; en aan derzelver oevers van de hedendaagze zi ee ER Sk … _ September en Ollober 1720. 307 Zee of den Arabifchen Zeeboezem ‚plaatft hy Een Stadt, dewelke hy T'HeBE noemt, zyn- de noordelyk gelegen omtrent zeven mylen vandevloedt BETIUS aandezeekant; noch tien mylen hooger naar ’t einde van de Ara- bifche Zeeboezem plaatft hy het Dorp CE N- TOS, en noch vyf mylen hooger een koning- lyke Stadt ZABRAM, aanden oever der zee. Deze aaloude Stadt ZABRAM word heden- daags ALGIAR genaamt, en het Landfchap ; daar dezelve aan de zee-oever inlegt, de Pro- Vintie HAGiAs. Tien mylen boven de Stadt ZABRAM, na ’t noorden, ftelt Prolemeus het Dorp ARGA, en noch omtrent tien my- len hooger het Dorp Coram, daar hy het Landfchapder CinEpocorPir « fluit,uit- __maakende een landftreek ín de lengte van om- trent vyfenveertig mylen, en na ’% fchryven van Arrianus, waren deze volkeren mede van _ het zelfde aloy als de CafJansti. k € 4 40: Aan de CinEDocoLPiT& grensde ; volgens de Kaarten van Ptolemeus, langs de „oevers van den Arabifchen Zeeboezem, een andere Natie, dewelke, hy de BANUBARt1I noemt; in derzelver landftreek ftelt;hy aan de zee-oever een Dorp, het welk hy JAMBIA noemt ; dit legt tien mylen van het Dorp CoraRr noordwaartsaan. Omtrent zeven- entwintig mylen, noordelyk boven het Dorp JAMBIA, ftelt Ptolemaeus de Kaap CHER- SONESUS, (welk woord nadezen uit gelegt zal worden) en vyf mylen noordwaarts bo- vende.Kaap CHERSONESUS, plaat(t hy het V 2 Dorp 308 _Natuur= en Konff-Kabinet ; Dorp RHaANNATUS; noch omtrent tien mylen noordwaarts het fteedje PHOENICUM; omtrent vyt mylen hooger naar ’ noorden het Dorp HiPPos, en noch tien mylen bo- ven het Dorp Hipposaan den oever, den groo- ten Berg Hirros. De Volkeren, dewelke deze landftreek bewoonden , worden van Pto- lemaeus de SibENI1 genaamt. Tien mylen bovenden Berg HrirPPos, plaatft Ptolemeus MoprANa, gelegen aan den oever van de zee. Twevet getuigt, dat deze plaats heden- daagsSalabani genaamt word,en dezelve fchynt, ten opzicht van de naam, wel geweeft te zyn het oude Midian van fteenig Arabien,daarMofes na toe gevlucht was, en veertig jaaren gewoont heeft. De Natie, die deze land{treek bewoonde, word in de Heilige Schrift de MAD1AN1+ TEN genaamt; maar Ptolemeus noemt hen de THAMIDITA. Tien mylen boven M o- DIANA, noordwaarts aan, ftelt Pzolemeus de plaats ONNE, aande zee-oever, inde E- lanitifche Zeeboezem; tien mylen boven Onze plaatfthy Er ANa, inde Elanitifche Zeeboe= zem: deze plaats word voor het aaloude 4i= la gehouden, maar het is waarfchynlyk , dat deze boezem is, dewelke wy hedendaags noe- men Gorro Dpt Er Tor, daar de Stadt Tor tegenwoordig gevonden word, aande voeten van de bergen Sinai. Vyftien mylen bovendeStadt Tor, ftelt Ptolemeus de Kaap PHARAN, dewelke noch in onze hedendaag- ze Kaart genaamt word FARA. By deze Kaap plaat Ptolemeus het Vlek PHARAN , en vyfentwintig mylean boven Pharan noord- waarts 8 2 - September en Oftober 1720. 309 ‘waarts, plaat{t dezelve op het uiterfte einde van den Arabifchen Zeeboezem, de Stadt HeERrouM of de Sgadt der Helden, daar de aaloude Stadt Arfinoe was, of daar het heden- daagze Su rz legt. ár. Op dat myn Lezer nu een algemeen denk- beeld zoude konnen vormen, ( volgens het … geen de Aalouden gefchreven hebben) van de bevolktheid en de gefteltheid van den Ara- bifchen Zeeboezem, of de hedendaagze Roode Zee, heb ik de voornaamfte Steden, Plaat zen, Dorpen , Zeeboezems , Kaapen , en verfcheide Natien, dewelke aan beide zyden of oevers gevonden wierden , benevens hun koophandel en fcheepvaart, eens voorgeftelt ; maar wy moeten aanmerken, dat de naamen dezer Natien, als ook der Steden, dikwils geheel verandert zyn, of door de tyd, of door de Volkeren , van dewelke zy over- heerfcht zyn geworden; en dat wy vervolgens de Natien, elk op haar byzondere tyden moe- ten aanmerken ‚in dewelke de aaloude Schry- vers geleeft en gefchreven hebben: gelyk by voorbeeld, alles wat Agatharchides van de Roode Zee heeft nagelaaten , ftelt aan ons voor de gefteltheid , daar dezelve in geweeft is by zyn leeftyd, dewelke wy op het bewys van Henricus Dodwell bepaalt hebben op de leef- tyd en onder de heerfchappy van Ptolemeus Nb Alexander ,annolarron.tuflchen 649 en 666, van dewelke hy gefchreven heeft in de jaaren 649 __T enóso. Opdezelfde wyze moeten wy de ge- vn ele 310 Natuur en Konft-Kabinet, fteltheid van den Arabifchen Zeeboezem aan- merken, zodanig als die van Arrianus beveltigt word, en als dezelve geweeft is by de leet- tyd van Arrianus, dewelke gebloeit en ge- fchreven heeft onder de regeering van de Kei- zers Marcusen Verus. Naderhand zal ik een naauwkeurige befchryvinge geven van de Roo- de Zee, met deszelts naaftgelege landen en boorden , benevens een verbeterde Kaart van dezelve, zo als dezelve zich in onze latere tyden bevindt. Peolemeus heeft veel meer plaatzen, fteden, dorpen, kaapen , inham- men, hoofden, en volkeren, aan de boor- den vande ArabifcheZee, en meer eilanden in dezelve ontdekt, als de Schryvers dewelke voor hem gefchreven hebben; waar uit wy moeten be= fluiten „dat de kennis van de (taat en gefteltheid van de hedendaagze Roode Zee, dewelke de Aalouden van dezelve gehad hebben , na de aantekening van Ptolemeus , moet gefchikt worden na de leeftyd van Paolemeus , van dewelke Suidas getuigt, dat hy gebloeit heeft onder de Keizers Marcus Aurelius en Antoni- aus’ Pius, omtrent het jaar na de Geboorte van Chriftus 139. Maar ik ber. verplicht voor myn Lezer aante merken , dat alle deze Aard- ryks-befchryvers, omtrent de naamen der Ste- den, Eilanden, en Natien, dikwils grofiyk gedwaalt hebben ; zy hebben dikwils de naa- men van zommige (teden en plaatzen gefteit, als of dezelve by hun leeftyd noch zodanig overig waren, daar ondertuflchen diejtteden dikwils-al lang te voren weggeraakt waren, of ooktandere mer andere naamen in derzel- ver September en Oltober 1720. Z1r ver plaats opgekoomen waren ; hier in dwaalt Pliuius boven andere. Zomtydsheb- ben zy de ouder en de laater naam van een en dezelve ftadt, voor twee verfcheide fteden ter nedergeftelt: behalven noch ontelbaare an- dere dwaalingen en misflagen, van dewelke ik na dezen (als ik de natuurlyke Hiftorie van „Jie Landen befchryve ) omftandiger zal {pree-_ ‘ken. 1. Omdat myn beftek van den Arabi- ‘chen Zeeboezem zulk een groote uitbreidin- ge, als daar toe vereifcht word, niet toelaat. En 2. Omdat ik nu maar tracht te geven een algemeen denkbeeld van den Arabifchen Zeeboezem, zo als dezelve ouwelings bekent isgeweelt by de Schryvers, elk na deszelfs leeftyd en wetenfchap, dewelke hy van de- zelve, of door ondervindinge , of door bee richten, of uit oude Schryvers, verkregen hadde. $ De Prins der Aardrvks-befchryvers, STRA- Bo, heeft gefchreven voor de leeftyd van 4r- rianusen Ptolemeus; en heeft gebloeit en gefchreven onder de regeering van de Keizers _ Auguftus en Tiberius. Strabo (a) getuigt zelfs, da: hy een gemeenzaam vriend en reis- broeder isgeweelt van dlius Gallus, dewelke onder de regeering van Keizer Augultus, het Roomfche Krygsheir in gelukkig Arabien ge- boodtals Veldheer. Voor dien tyd waren aar de Romeinen de volkeren, landen en fteden van de Indiën en van Arabien, niet zeer on- derfcheidentlyk bekent. Wat Ooftindien be- Winds langt, (a) Vid. Strabo defin orbis Lib.2. Lib.r7. - 312 _ Natuur-en Konft-K, abinet 4 langt, van het zelve betuigt (a) Strabo zelfs, dat het zelve zeer groot en na het ooften uit: geltrekt lag, dar het zelve zeer ver aflag, el van weinige van de zyne bereift was, en da: die gene, dewelke Ooftindien al gezien had: den, dikwils maar een gedeelte gezien had: den, dat zodanige de meette dingen ook maa! verhaalden van hooren zeggen „ en dat dit zaaken , dewelke zommige waargenoinet hadden, maar als een difcours verhaalt wier den; waar door het dik wils gebeurde, dat zelfs niet overeenk wamen die gene,dewelke deze la= diaanfche zaaken, kwanzuis noch al zeer oaauw doorzocht en befchreeven hadden ;dat zommige, alfchoon zy te gelyk in een en het zelfde le- ger, en op een en dezelfde reis geweelt war ren, gelyk als de gene, dewelke met Alexan- der de Groot in Afia hadden gedient, zeer dikwils tegenftrydige zaaken verhaalden. Als zy omtrent de zaaken , dewelke zy gezien hadden, zo zeer verfcheelden , wat is daa wel te oordeelen van die zaaken , dewelke wy van hooren zeggen verkrygen? Strabo verklaart, dik zelfs ook die gene, dewelke lang naar Alexanders leeftyd van Ooftindien gefchreven hebben, als ook diegene, dewelke by zyn leeftyd ( te weeteri Strabo’s ) na de Indiën voeren,naauwelyks iets naauwkeurig mede deelden ; daarenboven dat de kooplieden , dewelke door de Nylendoor den Arabifchen Zeeboezem by zyn tyd uit Egypten in Ooft- indien (a) Wid. Strabo de fitu orbis Lib. XV. in princ. a er Ks Eni ‘ September en Oflober 1720. 313 indien voeren, zeer zelden tot aan de vloedt de Ganges kwamen ; bebalven dat deze ge- “woonlyk maar geringe menfchen waren, die geen bekwaamheid hadden, omeen natuurlyke Hittorie van de landen te befchryven of medete deelen : maar dat nochtans gezanten met-ge- fchenken uit Ooftindien gekoomen waren van eenen Koning PANDIO, en van een ander Koning Porus, aan den Keizer Auguftus. Waar uit klaarlyk blykt, dat de Romeinen weinig naauwkeurige kennifle van den ftaat der afgelege Indiën gehad hebben, gelyk ook zelfs de Grieken ; want voor de togt in de In- diën van Alexander de Groot, ‘zyn de zaa- ken, dewelke van Ooftindien verhandeltzyn, fabelachtig befchreven, en behooren on- der de fabaleufe tyden ; geìyk ik na dezen klaarder zal ophelderen. 4: Maar om eens ederoit tot de hedendaag- ze Koode Zee, of den Arabifchen Zeeboezem, te koomen, moogen wy wel aanmerken het geen Strabo van dezelve heeft waargenomen, namentlyk dat dezelve aan het einde zich in twee Zeeboezems als verdeelt; de eeneftrekt (zegt Strabo ) zich uit in ((teenig) Arabien, en word de Alanitifche genaamt, van de Stadt AirLA , dewelke aan deszelfs oevers legt ; deze Zeeboezem word by Prolemeus de Elanirifche Zeeboezem , en de Stadt word Era- NA genaamt. Dit zal buiten twyfel de Stadt Ailou zyn, daar Salomons vlooten, dewelke hy zond naar Ophir, van daan voeren. De an- _ dere Zeeboezem (vervolgt Strabo) trekt zich ralen. 5 tot 314 Natuur-en Konft-Kabinet, tot aan het einde van deze Zee na de kant van Egypten, tot aan de Stadt HeROUM, daar hedendaags Suez legt, gelyk ik voor de- zen getoont hebbe ; en dir is eigentlyk dietong of boezem van den Arabifchen Zeeboezem of de hedendaagze Roode Zee, door dewelke «4 Mofes het Leger der Kinderen Ifraëls geleidt heeft, en in dewelke Pharao met zyn geheele krygsmagt verdronk. Omtrent deze plaatzen, namentlyk tuflchen Pelufium, het welk aan de Middelandfche Zee lag, en de Stadt He- roum , die aan ’teinde van den Arabifchen! Zee- boezem lag, getuigt Szrabo, dat reets al by zyn tyd, Karavaansgewyze met kameelen ge- reift wierd, door zwaare zanden en woefty- nen, in dewelke veel ferpenten gevonden wierden, gelyk ik voor dezen uit Bellogius aangehaalt heb , die door ’t opwerpen van het zand, de adders en verfcheide andere ferpenten overvloedig op deze plaatzen ont- dekte. ' 45 Van (teenig en woeft Arabien getuigt Stra- bo uit Hratofthenes , dat dezelve bewoondt wierden door drie verfcheide hootdfoorten van Arabieren, gelyk als 1. De NABA- TEERS. 2. De CHAULOT&ERS. En 3. De AGRZERS: en dat buiten deze Na- tien, naar het zuiden tot aan de groote Ara- bifche Zee, geheel gelukkig Arabien zich uit= ftrekte. Aan de zyde van Paleftina , zegt Erataofthenes by Strabo, waren de Arabieren landbouwers; maar na deze volgde een land- fchap, September en Obtober 1720. 315 fchap, het welk zeer zandig en woelt was, in het welke gevonden wierden palmboormen, acanthas of wilde beerenklauw, zeyrica of de groute tamarisboom , en waterputten 5 dit Wierd bewoondt van die Arabieren, dewelke de Sceniten genaamt wierden, en dewelke zeer veel kameelen aanfokten ; dit is her geen wy hedendaags woeft, en een gedeelte van (lee- nig Arabien noemen; waut de Ouden vaa dien tyd hadden Arabien in die drie onder- fcheide Arabien noch niet verdeelt. 6. Van het gedeelte sek Arabien, dat na het zuiden, dat is na den grooten Ocvaan, toe- ftrekc, als ook het welke benevens den Ara- bifchen zeeboezem {trekt over /Ethiopien , en dat wy het welruikend Arabien noemen, gee tuigt Strabo, dat het zelve des zomers met vruchtbaare zomer-regens gezegent wierd : waar uit wy konnen begrypen, dat de wate- ren van de Roode Zee, aan de zyde van wel- ruikend Arabien , de welruikende en vette hoedanigheden hebben ontvangen van de vloe. den, rivieren, kreeken, beeken en druppe- len, dewelke uit dit wierook- en fpecery-ryk land kwamen afrollen, en haar in deze Zee ter nederftorten. (a) Strabo Íchryft, dat ge- lukkig Arabien zo vruchtbaar is, dar aldaar tweemaal in * jaar gezaait wierd, gelyk als in de Indiën; dat het zelve voorzien is mer verfcheide vloeden en meiren, dewelke aan de vrucht-akkers water uitleveren,en dat in Ara- bien (a) Vid, Strabo de fitu Orbis Lib. XV1. 316 __Natuur- en Konft-Kabinet, bien zeer veel honing gewonnen wierd, maar hier door verftaat $trabs eigentlyk het zap van zuiker-riet;-dat het land overvloeide van al- - derhande vruchten ; dat in welriekend Arabien alderhande vee gevonden wierd, ( behalven paarden, muilezels en verkens ) mitsgaders al- derhande foort van vogelen, behalven ganzen en hoenderen. 7 > Ptolemeus heeft td veele en onderfcheide Natien aangetekent, dewelke welriekend Ara- bien bewoonden; maar Strabo zegt, dat dit land van vier onderfcheide Natien bewoondt wierd; waar uit wy het groote onderfcheide zien van de kKennifle en de ontdekkinge, de- welke van dit land gedaan was in de leeftyd van Ptolemeus, en hoe verre deze ontdekking en kenniffe overtrof de kenni{le en ontdekkin- ge, dewelke de Grieken en Romeinen van dit land noch maar hadden in den leeftyd van Strabo, Van de vier onderfcheide Natien , dewelke volgens Strabo welriekend Arabien bewoonden, ftelthy 1. De MiNmERS, de- welke het deel bewoonden , dat aan den Arabifchen zeeboezemftrekt, maar Strabo zegt na de Roode Zee; dog hier is een groote mis- flag, want de Roode Zee was by Strabo ei- gentlyk die Zee, dewelke volgens dien Schry- ver zyn begin nam van den Arabifchem Zee- boezem, en zich uitftrekte tot aan den Per- fiaanfchen Zeeboezem ; want , zegt Straba, dar gedeelte van den Oceaan, dat tuffchen den Perfifchen Zeeboezem en den Arabifchen Zee- boezem (of hedendaagze Roode Zee) de zui- ARIE September en Oltober 1720. 317 der deelen van Arabien beftrykt , word de | OODE ZEE genaamt. De voornaamfte , Stadt van de Mineers was CARNA of CA- _ RANA. Deze Mineers of Minei worden; “in de Kaarten van Ptolemeus ,geplaatft aan de tak van de Rivier Betius, en hunne Hoofd- ftadt word CARMAN genaamt, achter de Bergen CafJanites, dewelkehen, indie Kaart; van de boorden van den Arabifchen Zeeboe- „ zem, en vervolgens van de Volkeren Cas- SANITI, affcheiden. 2. De SABAERS, deze zegt Strabo dat aan de MiNzeErs volg- den, en dat hun Hoofdítadt was MARIABAs In de Kaarten van Prolemeus worden de $a- beers ook geplaatft aan de Mireers, en hun Hoofdftadt genaamt MaARrasa. 3. De CaA- _ TABANENSERSS; deze woonden aan de zyde van de Straat Babel Mandel, en hun Landfchap wierd TAMNra genaamt. Dit zullen die zelfde Volkeren zyn, dewelke by Prolemeus CITHEBANITE of CiITHE- BANENSERS genaamt worden, en welker Hoofdftadt T HUMNA was. qg. De CH A- TRAMOTITA, dewelke naar ’t ooften woonden, en van Ptolemeus geplaat{t wor- den aan de Rivier PR1oN; hunne Hoofdftadt was CABATANUM. Deze CHATRA- MOTIT& worden zeer geroemt van Strabo , wegens de gelukkige getteltheid van hunne __heerfchappy, voortretfelyke gebouwen, heer= î lyke tempels en wooningen, van hout opge- maakt, op de wyze als de huizen van Egyp- L ten by den leeftyd van Strabo waren. Cata= __kanie, of het Landíchap, het welke de Cara ba- 318 _Natdur- en Konff-Kabinet , banenfers bewoonden, was volgens Strabo zeer vruchtbaar in het voortbrengen van de Wie- rook, maar het land der CHATRAMOTI- TEN zeer vruchtbaar in t voortbrengen vait de Myrrhe; welke beide gommen, benevens noch veel andere welriekende zaaken , coor deze Natien wierden geveilt aan de kooplie- den, dewelke uit den Elanicifchen Zeeboe- zem in zeventig dagen reisden by de Mi1- NEER S. 5, Volgens de Beruikeniflë van Alexander en Anaxierates, by Strabo, zouden de boorden van den Arabifchen Zeeboezem, aan de zyde van Arabien „beginnende van den Elanitifchen inham, lang zyn dertien duizend ftadien;, en de boorden van dezen zelfden Zeeboezem, aan de zyde van Egypten en ZEthiopien , begin- nende van de Stadt HEeroum, daar nu SueEz legt, totaande Stadt PTOLEMAIS FERARUM of de olifants-jagt-plaats van Ptolemeus of de Koningen vanEgypten, naar het Trogloditifche , de lengte hebben van negen; duizend ftadien; en vorder vande Stadt PrortMais FERARUM, tot aan de ftraat Ba- bel Mandel, of het naauw van deze Golf, omtrent vierduizend ftadien , benevens noch _ omtrent vyf hondert ftadien, daar deze boor- den naar ’t ooften voortftrekken , om het naauw van den Arabifchen Zeeboezerm te maaken. Dit Naauw word gemaakt, door ’t uitfpringen van de Kaap Drra, by dewelke een plaatsje leide , het welk insgelyks DimrA genaamt wierd, September en October 1720. 319 wierd, en dit landfchap wierd; ten tyde van Strabo, door de Ichthyophag: bewoondt. Ten __ tyde van Strabo wierd verzekert, dat op deze _ plaats de Columna van den Egyptifchen Sefo- feris gevonden wierd, in dewelke met hrero- glyphifche letters deszelfs overtogt aangetekent was ; want deze (zegt Strabo) fchynt de eer- fletezyn, dewelke het Zroglodizifch Ethiopien heeft onder gebragt;naderhand in Arabien overge- {token zynde,geheel Afie heeft doorgekruift;waar door in veele plaatzen Sefoffris Bolwerk word genaamt; en veele tempelen worden gevonden ‚van Egyptifche Goden; dewelke van Sefofdr:s gefticht zyn. 49. Strabo getuigt, dat de ftraat van den Arabi- fchen Zeeboezem; dewelke wy de Straat van Babel Mandel noemen, omtrent tweehondert ftadien wyd was, en dat de doortogt van de- zelve zeer vernaauwt en belemmert was , door __zesaan malkander leggendeeilandjes, het welk veel belemmering veroorzaakte voor de {che- pen, dewelke door deze Straat voeren. Era- toftbenes getuigt, dat door de naauwe door- togten van deze Eilanden ‚ de goederen en __ koopmanfchappen met roey-{chepen dikwils BER __van den eene plaats na den andere gevoert en overgebragt wierden. Artemidoras zegt, datde Arabifche Kaap, dewelke aan de overzyde van de Kaap Dira was, en mede de Straat hielp _uitmaaken, de Kaap Act LA genaamt wierd; en Peolemgns noemt dezelve de Kaap Po s1- 5 DIUM, Maar 320 _Natuur- en Konft-Kabinet; 50. Maar om eens wederom te beginnen van het uiterfte var den Arabifchen Zeeboezem, ge= tuigt Artemidorus, dat, als gevaaren wierd van de Stadt Meroum , daar nu Swez legt, aan de Egyptifche zyde gevonden wierd de plaats PHILOTERA , aldus genaamt na de Zufter van Ptolemeus de tweede, tynde een werk van Satyrus, dewelke uitgezonden was na het Trogloditifch ZEthiopien, om de jagt en het vangen der olyfanten te onderzoe- ken en te doorfnuffelen. Prolemeus plaattt, omtrent vyfenveertig mylen van de Stadt He- roum, een haven aan de zyde van Egypten; dewelke hy PniroTERAS noemt. Artes midorus 1egt, dat aande Egyptifche zyde, na de Stadt PmiLOTERA, een andere Stadt volg- de, dewelke Arfizoe genaamt was ; maar an- dere plaatzen ARSINOE op het uiterfte einde van den Arabifchen Zeeboezem, daar Peole- meus HEROUM geplaatft heeft, en wy heden. daags de Stadt Suez vinden. Peolemeus plaat{t de Stadt ARSINOE dicht by de Kaap Orra, by den ingang van de Straat BABEL Man- DEL; maar de meefte zyn van gevoelen, dat de aaloude Stadt Arfinoe gelegen heeft, daar nu Swez gevonden word. 5. Artemnrdorus 1egt by Strabo, dat nade Stadt Arfinoe gevonden word een beek van heete en bittere wateren , dewelke zich ontlaften en ont- fpruiten uiteen zeer hooge fteenrots ; maar hier omtrent is een groote d waaling,dewyl deze hee- te wateren aan de kant van (teenig Arabien gevon= den worden, niet zeer verre van Suez ; waar uit te September en Oftober 1720: 321 te klaarder blykt, dat Suez de aaloude Stadt ‚_Arfinoe is geweeft, en dat of Artemidorus de _ftandplaats van Arfinve kwalyk geftelt heeft, “of dat Strabo Artemidorus kwalyk verftaan « heeft. Niet verre van deze heete wateren, zegt _ Artemidorus, wierd een berg in een vlakte ge- vonden, dewelke vol rood krytwas. Zuide- lyker van de Stadt Philotera plaat{t Artemido- ras der Mufen verblyfplaats, en de verblyf- … plaats van Venus. In ‘de Kaarten van Peole- __ meus word deze haven van Vezus, benevens _ drie Eilanden, geplaatft omtrent dertig mylen _ vande zeehaven en de Stadt Philoteras na ’t zui- den. Deze verblyfplaats wierd de groote ha- ven genaamt, en was met een zeer bogtigen ingang voorzien, hebbende voor zich leggen k drie eilanden, van dewelke twee zeer lommer- ie ryk- waren van olyfboomen, en het derde niet zo lommerryk , maar overvloedig in het voort- brengen van Afrikaanfche hoenderen Ha Ù ì deze drie eilanden volgde een inham , de- _ welke de onzuivere genaamt wierd , om des- ij “zelfs. menigvuldige klippen, ‘vuile grond, en gedurige harde winden en tempeeften. Dezen inham kan gezien worden in de IV. Kaart van Africa van Ptolemeus. In deze plaats ftele Artemidorus de Stadt BERENICE, gelegen in het diepfte van dezen inham, omtrent op _ dezelve plaats, daar deze Stadt Berenice geftelt Ë word in de VI. Kaart van Afia onder de Kaar- ten van Ptolemeus. Omtrent negentig mylen IE de Stadt Heroum of Suez, recht voor den A À Eq boezem of inham van de Stadt Berenice ; ftelt Artemidoras het eiland OrmiApeEsS, in het IV. Deer. X welke = 322 Natuur-en Konft-Kabinet , welke de edele fteen, de Topaas, gevonden wierd, dewelke hy zegt, dat een doorfchy- nende {leen was, dewelke een gouden gians van zich uitfchitterde. Hy vertelt, dat de- zelve by nacht moeft ontdekt worden, om- dat dezelve dan als een. licht uitwierp, by bet welke zy des nachts dan een teken fielden,, om den fteen des daags uit te graaven „en dat de Koningen van Egypten zeer veel volk op dit Eiland onderhielden als wachters , zo om deze koftelyke gefteentens te bewaaren, als ook om dezelve uit de gronden te graaven. sx, Na het Eiland OPHrADES, zegt Arte- midorus, volgen (aan de boorden van den Arabifchen Zeeboerem) veele en verfcheide Natien van Zchthyophag: of Vifch-eeters, en ook herders of vee-hoeders. Ook volgt na dit Eiland en de Stadt Berenice, de haven van de Godinne SoriraA of van de Verloffin- ge uit groote gevaaren. Deze haven wierd zodanig genaamt van zekere Prinílen , de- welke aldaar uit zeer groote gevaaren verloft waren. Na deze haven wierde de Zee, aan de ZEthiopifche zyde, bevaarbaarder, ftiller van golven, en maar omtrent acht à negen voetendiep, deszelfs oppervlakte zeer begroeit zynde met groente, en zee-wier en zee-mos, het welke in deze Zee , tu{lchen Berezice en Paar lemais Ferarum, niet alleen overvloedig gevon- den wierde, maar Artemidorus getuigt,dat zelfs op de grond van deze deelen van de Zee „foor- ten van geheele boomen groeiden, (verfta hier door September en Olober 1720. 323 door de Koraal)mitsgadersdat in en omtrent deze plaarzen zeer veel zee- honden gevonden wierden; als mede twee bergen op de boorden , dewelke de Stierbergen genaamt wierden, omdat zy zich van verre opdeeden als een Stier. Nade Stier-bergen volgde een berg,op dewelkeeen Tempel voor {fas gebouwt was. In de zesde Kaart van Afia van Ptolemeus, is de berg, dewelke hy de berg _ Isrus noemt, op een uitfpringenden hoek , vyfenveertig myl van de Stadt Berentce, na ’t zuiden gerekent, aan de boorden van de kant van Egyptifch ZEthiopien. Deze Tempel van ‚ fis wierd al mede gehouden voor eén werk- _ fluk van den vermaarden Sefoftris. Meerder __ maar het zuiden van dezen Berg van lis, zegt __Artemidorus, dat een Eiland gevonden wierd, _ het welke zeer vruchtbaar was in het voort- _ brengen vanolyfboomen, dewelke daar voort- hg wierden; en na dit Eiiand ftelt hy Stadt PTOLEMAIS FERARUM of de Olifants-jagtplaats van de Koningen van Egyp- ten. Indezesde Kaart van Afia van Ptolemeus , legt de-Stadt Ptolemais Ferarum vyfemeventig __mylenvan den Berg Afius:in deze tuflchen-{patien worden aldaar aan den zee-oever geplaatft na de Berg Is1us r. De Haven BATHUS; 2. De Haven DroscoruM. 3. De Kaap van CERES. 4: De Kaap Asprrs. 5. De Kaap van Dro- _ GENES. 6. De Berg van de SATYRS. 7. _ De Berg MonNnopacrxyrvus. 8. De Berg _ GAURUS. g. De Haven FHEOSOTERON. 10. De Haven van BoDEN:BROOD-Of de  blyde maar ; waar aan eindelyk,volgt de Stadt _ Prolemais Ferarum. Welke Stadt Piulemais Fe- ik X 2 rarum 4 bd 324 Natuur-en Konft-Kabinet ; rarum Artemsdorus getuigt, dat gefticht zoude zyn van EuMepes, als hy op de oalifants-jagt uitgezonden was van Phladelphus, als wan- neer hy deze plaats met een muur en een gragt omringde. Op deze hoogte zegt Artemidoras, dat de vloedt Aftabora ( dewelke hy zegt dat uit een Meir geboren wierd ) zyn grootfte tak uit= reikte aan de Nyl:, en een andere tak na ‘de (hedendaagze) Roode Zee, dewelke in de - | Kaarten van Ptolemeus niet (taat uitgedrukt. 53 Over en omtrent de Rivier, wierden zes Eilandjes gevonden, dewelke Artemzidorus de Latonifche Eilanden noemt, en achter dezelve de zee-inham, dewelke de Sabairifche mond ge= naamt wierd. Hier na volgdeeen haven, ge= naamt ErLE&A, en over dezelve het Eiland van Strato, Hier na volgde de haven Saba, dewelke by Prolemeus Sabath genaamt word, en by de Inwoonders een jagtplaats-voor de Olifanten was. Het Landíchap, dat zich van Saba landwaarts in, te weeten dieper op in ZEthiopien , ftrekte, wierd TENESIS ge- naamt ; dit land bezaten de Egyptenaaren , dewelke door Pfammirichus verdreven wa- ren, en daarom SEBRIT of aankomelin- gen genaamt wierden. Zy hadden, ten tyde van Artemidorus „een Koningin, onder welkers „magt mede was het Eiland Meroe , het welke in de Nyl gelegen was, “en na de getuigenif- fe van zommigen , vwyftien dag reizens van de boorden van de hedendaagze Koo- de Zeeafleide ; maar dit Eiland word in de Kaarten van Pzolemeus zeltig myl van de Den en September en Oober 1720. 325 den van de Arabifche Golf of hedendaagze Roode Zee afgeftelt : welke tuflchenruimte niet groot genoeg is, als de getuigenis van Artemnidorus gelooft word. Detuflcuen-wydte van de Stadt Prolemais Ferarum, tot aan de Stadt Sabarh, is inde Kaarten van Peolemeus geftelt op omtrent vyfenzeltig mylen.. In _ deze tuflchen-wydte worden in dezelve Kaar- tengeltelt. 1.De SEBASTRISCHE INHAM. 2. De Kaap, DE ALTAAR VAN DE LIEFDE. 3. Eengrooteninham, DE GROOTE ZEE- STRAND genaamt.'4. De Kaap Coro- BON, En eindelyk de Stadt en uitfpringende hoek SABATH. 54e Boven het Eiland Meroe, vloeiden in mal- _ kander twee Rivieren, dewelke van boven uit A thiopien kwamen afvloeyen, en by Mevoe zich in den Nyl ontlafteden ; de eerfte , dewel- ke naaft aan den Arabifchen Zeevoezem ftrek-_ te, wasdevloedt ASTABORAS, of ASTA- BORA, daar ik van gefproken heb; en de tweede, dewelke meer landwaarts in (trekte, wasde Vloedt AsrTaprPas. Beide deze Vloe- ‚den konnen gezien worden in de vierde Kaart van Africa van Ptolemeus. Aan deze twee _ Vloeden woonden die ZEthiopifche Volkeren, dewelke RuHrizorPHAgcr1 genaamt wierden, ‚of ook wel de EriERrs, volgens de getui- genis van ARTEMIDORUS, In de vierde … Kaart van Africa van Ptolemeus, worden de _ Rhizophagi geplaat{t tuilchen het Eiland M r- | 4 f ROE en de hedendaagze Roode Zee, op de X 3 hoogte ‘ 326 Natuur-en Konft-Kabinet, hoogte van de Stadt Sabarb, het welk laager is, en op die hoogte, daar deze beide vloe- den vereenigt zyn , en alleenlyk, onder de naam van de Vloedt AsTABORAS, het Eiland MEROE beftryken ; hoewel deze Volkeren zich ook zo wyd hebben konnen uitftrekken, dat zy de oevers en landen van de beideenkelde Vloeden, daar zy uit thio- pien koomen afftroomen , te gelyk hebben konnen bewoonen. Van deze Volkeren ge- tuigt Artemidorus, dat zy uit de naaltgelege moeraflen, poelen en riedbroeken, zekere wortelen vergaderden, van dewelke zy deeg of koekjes maakten , dewelke zy door de hitte van de zon lieten droogen en bakken, om dezelve voor hun voedzel te gebruiken. Op deze plaats wierden veel leeuwen gevon- den, maar met het beginzel van de honds- dagen, wierden dezelve door de groote me= nigte van groote muggen van deze plaatzen weggedreven. Niet verre van deze Ruizo- PHAGI , woonde een andere ZEthiopifche Natie , die de SPERMOHAGI genaamt wiers den, deze gebruikten zaad engraanentothun voedzel, en by gebrek van graanen maakten zy fpyze van appelen, die zy tot een deeg wiften te bereiden, en te bakken in de zon, op dewyze als de Ahizophagi van hunne wor- telen. g5 Na de Stadt Sabath, volgde de Stadt Adz- dis by Peolemens, van dewelke ik voor-de- zen gefproken heb, en na dewelke deze ge- heele September en Oflober 1720. 327 heele Zeeboezem van de Arabifche Golf ge- naamt wierd de Adaulijche ‘Zeeboezem. Hier omtrent (telt Strabo (a) de Wactr- TORENS VAN DEMETKRIUS, ende AL- TAAREN VAN CoNoN. Landewaartsin groeîde zeer veel Indiaanfch riet, volgensde getuigenifle van Arsemidorus , en dit land . Wierd het landfchap van CORACIEN g@- naämt. Noch een weinig dieper inhetland, wierd ook op deze hoogte gevonden een za- menwooaing, dewelke ENDERA genaamt Wierd, en het Volkde GyMNETA&. Deze gebruikten boogen en pylen vanriet, die voor aan het einde fcherp gebrandt waren , met dewelke zy uit de boomen daar zy inzaten, en ook zomtyds op de grond, de dieren en alderhande wilde beeften , dewelke daar voor by gingen, fchooten. In dit land onthielden zich zeer veel bofch-dieren, en onder dezel- ve bullen, van welker vleefch deze Gy M- NET hun voedzel trokken. Als het onge- val wilde, dat zy niet opdeeden, brieden zy de drooge vellen van de dieren op het vuur, en behielpen zich met dezelve tot voedzel. $ó. Na de Altaaren van Gonon , laat Artemido- rus volgen de HAVEN VAN MELINUS, voorby dewelke hy getuigt dat een Kafteel gevonden wierd, en zeer veel jagtplaatzen van olifanten. Na deze volgde de HAVEN VAN ANTIPHILUS, boven dewelke lan- X 4 \ de (@) Vid. Strabo de fitu Orbis Lib, XVI. 328 Natuur-en Konft-Kabinet , dewaarts de CrREOPHAG 1 woonden, van dewelke hy getuigt, dat zy hunne vrouwen lieten befnyden na de wyzeder Jooden; om- trent welke zaak hy van de foodfche Befny- denille niet wel onderrecht fchynt geweeft te Lyn, maar echter een aaloud merkteken vande Abyflynen aan ons nalaat,dewyl dit by hen noch gevonden word. Aan deze volgden na’ zuiden de CYNAMOrGr, van dewelke hy verhaalt, dat zy lieten groeyen hua hair en baard, als ook dat zy zeer groote honden aanfokten en voed- den, met dewelke zy op de jagt gingen, en de Indiaanfché koebeeften vingen, dewelke uit de naafte plaatzen en landfchappen , uit gebrek van voedzel, of vluchtende voor de wilde bofchbeeften , dikwils in hun land kwa- men. De aankomft van deze koebeeften ge- fchiede meet van de na-zomer tot aan de helft van de winter. Boven, de haven van Antipbilus wierd een andere haven gevonden, genaamtde BossCHAADJE vaN DE CURTEN, en de Sabeifche Stadt BERENice, de groot- fte Stadt van S ABA; na deze de Bos- SCHEN VAN EuMENIsS, en noch verder naar het zuiden was de Stadt DARABA, als ook noch een jagtplaats van de Olifans ten. Alle deze boffchaadien en bofchachtige landen wierden bewoondt door de Eri- PHANTOPHAGI, of die ZEthiopiers ‚ de- welke de Olifants-jagt oefenden. Deze be- fchryft Strabo in zyn zeftiende Boek zeer om- ftandig; en dewyl het Elpenbeen ouwelings meeft vertiert, en voor alderhandekoopwaa- ren gebragt wierd, aan de oevers van vj En September en Olober 1720. 319 dendaagze Roode Zee, als ook om deszelfs aaloudheid , zal ik deze Olifants-vang!t uit Strabo kortelyk aan mynen Lezer zmede derlen. 57 De: manier, op dewelke deze ZEthiopiers ouwelings Olifanten vingen, was zeer Verr _feheiden3 zomtyds verfpiededen zy de Oli- _ fanten uit de boomen daar zy in zaten, en zo wanneer een kudde met Olifanten voor by kwam gaan, wiften zy zich zeer behen- _ dig achter de laar(te tes voegen, en {needen zeer gezwindelyk de hak-peezen aan tuk, Andere doorboorden de Olifanten met hun- ne pylen, dewelke met gal van ferpenten be- ftreken waren. Deze pyl-werping gefchiede door drie perfoonen, van dewelke twee de boog elk aan een einde vaft hielden , en de derde trok de gefpannen pees om de pyl af te fchieten. Andere verfpiede- den de boom , tegens dewelke de Olifan- ten gewoon waren te leunen , en fneeden de ftam aan de andere zyde zo verre door als zy konden; wanneer nu de Olifant tegens dezelve aan kwam te leunen, rolde het groo- te dier met de boom onder de voet zonder te konnen opftaan, in welken tyd de jaagers uit de boomen, daar zy verborgen zaten, toe- fchooten , en het beeft doodden. De Olifant- ‚ jaagers wierden niet zo veel geacht als de an- _ dere JEthiopiers , Maar boven alles wat aan de putten, de loopgangen en groeven, daar de Metaal-erts word uitgegraaven, fchade doet, is het wa- ter, dewyl de bergwerken op ontelbaare wy- zen door het water gekwelt worden, het zy door onderaardfche wellen , bronnen, zeer diepe kolken, doorzypiogen, het zy door het water, het welk gedurig van de gefimolten fneeuw en regen in de bergwerken vloeit, door de fcheurén en bar{ten der bergen heen- dringt, of zelfs door de verwulfzels en han- gende uitgegraave bergen gedurig doordruipt. Om het ongemak van het water te verhel- pen, en her zelve uit de diepfte gronden na boven te brengen, zyn alderhande werktui- gen Ï E) E) À ” _ sE i September en Oftober 1720. 367 gen uitgevonden 5 ziet Zab. XIX. Fig. 3. ver- beeldt een werktuig, het welk het water door ‚ronde klooten, dewelke aan een ketting ge- ‚ hecht zyn, uit de diepe gronden na boven windt met een radt5 zomtyds word het wa- _ ter met werktuigen uitgeput door water-vaten, _ ofakers en emmers die, aan kettingen gehecht zyn, zomtyds door handpompen „allesop ver- _ fcheide wyzen, dewelke van tyd tot tyd uit- gedacht en verbetert zyn , van dewelke de Aalouden niet zo veel geweeten hebben. Alles word gefchiktna den overvloedt van het wa- _ ter, na de diepte der gronden, of na de ge- Tat __fteltheid van de (tandplaatzen. Zap. XX. Fig. Maf _ 1. a vertoont het vak of de kas, daar het rig.x, getandt raderwerk in geplaatft is; b isde on- derfte as. € is het rad, het welk , als gedraait ‚_ word, alles aan ’ beweegen brengt. dis de _ kleine trommel, zo by de konftkenders ge- __paamt, dewelke uit kleine {pillen beftaat. ‘eis de tweede as. fis de kleine rads-gewys ‚getande trommel, dewelke uit fpillen beftaat. ___his de bovenfte as. # is de groote rads-gewys ‚getande trommel. & de catillus, daar de (pil- ten in draayen, / het receptaculum. meen ey- ken balk , daar de {pil in draait. z hetiyze- - re draay-yzer. o de draay-katrol. p de water - trommel, door welke het water tuffchen de __fpillen loopt ín het ondergeftelde var. 7 de ‚opene fpillen van de trommel. rdeketting. 5 … de ringen van de emmertjes. # de putzen of water-emmertjes. «v de onderfte trommel. Zo ras als dit werktuig nu bewogen word, © gaan de ledige akertjes in de putnabeneden, tor 368 _Natuur- en Konft-Kabinet, tot aan de grond van den Erts-ader, daar het water zich vergadert; en terwyl zy door het water om de onderfte trommel loopen , fchep=- pen zy dezelve vol water; zorasals zy nu ge wonden worden , tot boven de boventfte. trommel p, keeren zich altyd drie emmertjes of akers te gelyk om, en ftorten haar water in het ondergettelde watervat, uit het welke dit water vloeit in een kapaal van de loop- gang: welk kanaal dit water geleidt, of in cen algemeene put, daar hetzelve naderhand door andere werktuigen word uit gewonden, tot boven de gronden van ’% gebergte aan den dag; of dit kanaal geleidt het water onder door de houten vloer van de loopgang, tot aan den ingang van deloopgang, die dik wils beneden aan den berg uitkomt, om dus het water te ontlaften uit de alderdieplte werk- plaatzen van de groef, daar de Metaal-erts uitgewerkt word, 28, Op de plaatzen, daar zeer veel water toe= vloeit, zoude het werktuig Fig. 2. konnen gebruikt worden, omdat het zelve met veel minder omflag en gezwinder gaat. ais een groot radt , het welke door twee treeders omgedraait word. b is de algemeene as. « is een dubbelde ketting. d zyn de fchep-emmers. Als de raderen van zodanige werktuigen door den ftroom van een rivier konnen bewogen worden, kan zulks met veel minder onkof- ten gefchieden ; daarom gebeurt het dikwils, dat de Bergmeelter, als zich een rivier by het berg= Fig.2. 8 September en Oftober 1720. 365 _ bergwerk bevindt, dezelve zodanig verleidt, __dat door deszelfs ftroomend water het radt van zodanig een werktuig bewogen word , ‚ gelyk te zien is met Fig. 3. ais een groot rig3, _ radt, het welk gedraait word door een rivier. bis de as. c isdetrommel, metdeszelfsften- ___gen , daar de emmers overloopen. d is de ket- ting. e zyn zeer groote pudzen , dewelke ‚veel water te gelyk draagen: fis de onderfte trommel,om dewelke deze fchep-pudzen door % water, dat zy uit de myn} of put opfcheppen, __omloopen. g is de waterbak, daar de pudzen haar water ín ontlaften. 4 is een gemaakte goot, door het welke het water en van de rivier en van de myn ontlaft word; » ii 29; Overal is geen ruimte of gelegentheid, om zodanige werktuigen aan tefiellen, gelyk als wy dus verre befchreven hebben. Ook zyn de plaatzen zo zeer ongelyk met water ge- kwelt , dat op zommige plaatzen maar zo weinig water gedurig uitgepompt moet wor- den, dat zulks zeer bekwamelyk met zuig- ‚pompen kan gefchieden; en omdat de zuig- pomppen zeer groot; en verfcheide boven op malkander konnen geplaatft worden , kan _ook door middel van zuigpompen zelfs veel water te gelyk uitgepompt worden ; dit isde reden, dat de berglieden hedendaags, en byna overal gemeenzaamer , zuigpompen gebruiken als de groote werktuigen, dewelke wy be- __Áchreven hebben. De zuigpompen zyn zeer _verfcheiden, want zommige zyn zeer licht «IV, Deer.  a on etc eee A Fi 370 Natuur= en Konft-Kabinet , en klein, andere groot en zwaar om te be= weegen ; ook verfcheelen zy veel van gedaan= te, en ín veele andere omf{tandigheden. Als by voorbeeld, Fig. 4. is eenpomp, dewelke ‘door een man gepompt word , die de pompf{tok maar gedurig by een handvatzel of krukje ophaalt en nederdrukt. #ig. s. iseen Figs. grooter pomp, dewelke zwaarder gaat , en meerder water opwerpt, als die van Fig. 4., hoewel nochtans een man dezelve pompt, maar met een wip. Fig. 6. is een pomp, de- Fig.6. welke noch veel meerder water opwerpt als die van Fig. 5.» hoewel dezelve ook maar door een man bewogen word , maar met een wip, die achter zwaarder is, en met een as beweegt. Behalven deze, zyn noch ver= fcheide foorten van pompen, daar ik nadezen van zal ípreeken, 0. Het water, daar De bergwerken mede ge= kwelt worden, verdeelen de Bergkundige in tweederhande foort, namentlyk in regen- water, en in wel-water; het regen-water is. altyd niet even overvloedig , want by het {mel= ten van de fneeuw , dewelke dik wils zeer dik op de toppen van de bergen vergadert is, en ook by zeer zwaare dauwen, of by het breeken en ftorten van zwaare waterwolken en groo- te flagregens, of langdurige en aanhoudende herflt- en lente-regens, vloeit, lekt en drupt het water in de werkplaatzen en erts-grave- ryen , iu de putten en loopgangen, zo overvloe= diglyk, dat de bergwerkers daar door belem- mert Fe Wengen tg September en Oftober 1720. 37F tnert worden, en dikwils zeer verlegen zyn. Het gebeurt zomtyds , dat bovenin een zeer diepe en doorgaandebergkloof of {cheur, het regenwater met geweld komt invloeyen , en zich nergens ontlaften kan, als in de diepte der bergwerken, en in de graveryen. Zommige bergwerken zyn dit ongemak onderworpen by elke plasregen of fneeuw-finelting, voor- _pamentlyk die gene , welker mineraal-ertse ader zeer hoog aan den dag legt, en na d diepte toe loopt, en daar veel loopgangen om het water te ontlaften, en gemaakte afwa- teringen , dewelke de Berglieden Nöfchen noemen, gevonden worden _Zodanige ge- ‚maakte afwateringen of Nòfchen worden ge- graaven boven even onder de teel- of bouw- aarde, om het regenwater af te leiden, en ook ont de metaal-erts-ader te ontblooten. Ook zyn die Metaal-erts-aderen en graveryen zeer fnet dit ongemak gekwelt, dewelke in veel ziftftof, en in mollige, fponsachtige en opene gronden leggen ; en omdat in dezelve naauwelyks ontlattingen van het regenwater beftendiglyk konnen gemaakt worden, verzak= ken de regenwaters gedurig tot in de diepte, daar de werkplaatzen en metaal-graveryen zyn. Deloop der Metaal-erts-aderen, na dat dezelve recht in de diepte nederzinken, of fchuins nedergaan, of zich na aan den dag onthouden , geeft veel gemak of onge- mak tot afleidinge van het regenwater. Zom- _mige Metaal- of Mineraal erts-aderen zyn in haaren voortgang of loop zadaniggeîtelt, dat met zeer groot gemak of weinig onkolten Aa a de 372 Natuur- en Konft- Kabinet ;, de regenwateren zodanig konnen afgeleidt worden , dat zy niet de alderminfte fchade doen aan de graveryen. De regenwateren dringen ook zomtyds zeer haaftiglyk in de diepte , daar de Metaal-graveryen zyn, en zomtyds zeer langzaam. De Heer (a)Balthazar Rofzlern getuigt,dat het lucht- ot regen water in zommige metaal-graveryen , dewelke zeer diep zyn, niet eerder als na verloop van acht dagen doorzakt , en iu zommige wederom datelyk na den regen, dauw , of fmeltinge der fneeuw ; dat ook de ervarentheid geleert heeft, dat een water-werktuig niet genoeg is, en dikwils zeer weinig helpen kan, tot ont- laflinge van die graveryen, daar het regen- water door de Nôfdhen noch loopgangen niet behoorlyk ontlatt kan worden; waarom de Bergwerkers verpligt zyn , aan eene berg- bouwery menigmaal veele en verfcheide pom- pen en water-afvoerende werktuigen te doen ftellen; en alfchoon alle voorzorg al geno- men word , gebeurt het echter door dentyd, dat door de klooven en fcheuren , dewelke van tyd tot tyd meer inwateren, de {neeuw- en regenwateren meerder beginnen door te dringen ; waar door de toevloeyingen der luchtwateren veel grooter en menigvuldiger worden. Wanneer ook de graafplaatzen wy- der en grooter worden, en veel dieper uit- gewerkt worden, is het geheel niet te ver- wonderen, dat veel gelegentheden gegeven worden («) Ziet Balthazar Rofzlern bell polieeter Bergban-Spiegel; Das andere Buch Cap. 17. September en Oëtober 1720. 373 worden, waar door meerder regenwateren toevloeyen. Hierom gebeurt het zeer dik- wils in zommige Metaal- of Mineraal-gra- veryen, dat, niet tegenftaande alle naauwkeu- tige voorzorge, zy echter vyf, zes, en meer of minder maalen met een fterken vloedt ge- kwelt worden; maar het grootfte kwaad van allen is, dat de werklieden zo veel tyd ver- liezen, eer alle die wateren uitgemaalen , ge- pompt , gefchept , en ontlait konnen wor- den; waar by gevoegt de groote onkoften, dewelke aan die ontlaftinge befteedt moeten worden, konnen wy wel begrypen, als zo- danige watervloeden meer als eenmaal in het jaar gebeuren, hoe zeer zulks een Bergwerk te rug moet zetten; wantbouwen zy meerder water-werktuigen met emmers en pompen, haalen zy zich zelven een gedurig en altyd knaagend arbeids-loon , en een zeer zwaar onderhoud , op den hals , én'alsdeze vloeden niet tegenwoordig zyn, konnen zy, om de. gewoonlyken regen, of het dagelyks lucht- water, alle die konft-werktuigen geen dage- lyks werk geven, en als de vloeden beginnen door te breeken, en met geweld aan te {lui- ven, gelyk op debergen , dewelke zeer groot en hoog zyn, dikwils gebeurt, zyn alle hun- ne kon(t-werktuigen zo veel als een boon in een brouwketel, maar zy hebben dik wils eenige weeken werk, om het water wederom uit te pompen, en op alle bedenkelyke wyzen, te ontlatten, Âa 3 Ik 374 Natuur en Konft-Kabinet, 1. Ik heb hier voor dn de loopgangen , de- welke de Hoogduitfche Berg werkers Stolíen noemen, gefproken, en onder anderen aan- gewezen, dat onder de bevloeringe van deze loopgangen een plaats of ruimte word over- gelaaten voor het water. Deze loopgangen zyn van uitnemend veel dienft, om het water uit de metaal-graveryen en werk plaatzen te ont= laften , als ook om het noodige en vereifch= te water in de berggroeven aan te voeren, behalven noch ontelbaare andere dien(ten en nuttigheden, dewelke deze loopgangen aan- brengen. Deze loopgangen 7yn van verfchei- de foorten , gelyk als 1. Sageftollen 2. Suchftollen, dewelke. gemaakt worden in gebergte, dat het water zeer onderworpenis, en daar zy niet in de diepte konnen voort- vaaren , noch anderzins graveryen en tim- merwerken konnen aanftellen ; als ook wan- neer de aderen met deuren van ’t gebergte zyn afgefloten, daar ik nader van fpreeken zal. 3. Spectal-ftol(en- 4: Algemeene SSaupte flollen of Hoota-ivopgangen, 32e De Sageftollen of dag-loopgangen wor- den gewoonlyk gebruikt, om het regenwar- ter, of de wateren die uit de lucht vallen, af te leiden , daar zy haar naam van verkrygen, omdat zy niet zeer diep in de gronden van de bergen indringen, noch ook niet zeer verre in de lengte voortgewerkt worden; ar e September en Ollober 1720. 375 de dag-loopgangen, na dathet gebergte ryftin de hoogte, ook haar erfdiepte verkrygen ; daar ik na dezen van zal fpreeken. De Suchftollen of onderzoek-loopgangen , de- welke in tappig gebergte gebruikt worden , zyn ook zeer dien{tig, als een ader door het harde en vafte gefteente zodanig onderdrukt, en als verfchoven is, dat dezelve door Sohurffen niet kan ontbloot worden ; of als een Mietaal-erts-ader niet tot aan de teel- of bouw-aarde, of aan den dag doorbreekt, maar onder zwaar gefteente van de bergen „het welk daar zeer dik over heen legt, als verholen voortloopt. Deze onderzoek-loopgangen zyn van zommige dikwils aangelegt op plaatzen , ({zonder dat zy zodanige plaatzen uit veel zamenloopende voortekens eerft wel onder- zocht en doorfnuffelt hadden) daar onder- drukteen verhole metaai-erts-aderen fcheenen te zyn, of ook zomtyds (dog onbekwaam en zeer arm) waren, maar zulks is dikwils op zul uitgedraait, na dar met het aanleggen en maaken van zodanige onderzoek-loop- gangen zeer veel vergeeffche onkoften zyn gefchiedt , omdat het bevonden wierd een gebergte te zyn, het welke geen metaal-erts voortbragt. Andere zyn aktie vo onvoorzichtig ge- weeft, dat zy onderzoek-loopgangen hebben aangelegt, zonder dat zy eenige andere op- merkinge en aanwyzinge hebben genomen, als de onderwyzinge van de bedriegers, de- Aa 4 welke 376 Natuur- en Konft-Kabinet; welke met de Wichelroede loopen ; en alles wat zy van de onderdrukte) metaal-erts-ader , na zo veel onkoften, door deze onderzoek- loopgangen gevonden hebben, zyn dikwils geweelt aderen, dewelke geen erts droegen of voortteelden , of een bedrieglyke ftreek van gekoleurde ftof, gelyk dikwils by de goe- de metaal-erts-aderen gevonden worden, daar dezelve dan niet bedrieglyk zyn, maar der- zelver loop aanwyzen , wordende geboren van een metallyne damp en _onderaardfche rook uit het ftooken der bergen. Het ge- beurt dikwils, dat de gelukzoekers hun wic- helroede doen flaan by mineralifche water- plaffen , en by wateren dewelke op zommige plaatzen van ’ gebergte gevonden worden, voornamentlyk in de klooven en bergbarften, of ook wel tuffchen de laagen en naaden van ’t gefteente der bergen; want als het water,dar van den dauw , of van gefinolten fuecuw of regen geboren word, zeer lang ftaan blyft ín zodani- ge klooven, fcheuren, barften , putten of bergbreuken, worden door den tyd door zo= danig water dikwils opgeloft de vitrioolach- tige of andere mineraalzappige hoedanigheden van het gefteente dezer bergen, of zodanige metallyne of mineraalachtige hoedanigheden, daar de aarde of het geheele gefteente vanzo- danig een geheel gebergte wel eenigzins toe overhelde, zonder dat nochtans in zodanig een-geheel gebergte geen eene ader, dewel- ke erts draagt, gevonden is geweeft. Op zodanige plaatzen worden dikwils zulke aan- gevulde berg-klooven voor goede metaal- ì ertse em rd September en Oober 1720: Zy erts-aderen ( dog verkeerdelyk ) gehouden. Als nu deze mineralifche wateren door de onderzoek-loopgangen zyn afgetapt en ont- laft, vinden deze ongeiukkige aanleggers dik- wils niets, dat na een goede metaal-erts-ader gelykt. 34: Om alle deze onheylen en fchadens voor te koomen, is het noodig, dat een Bergkundi- ge eer{t naauwkeurig onderzoeke , en alles met de uiterfte oplettendheid door en door- fnuffele , eer hy zodanige onderzoek-loop- gangen aanlegt, of begint te graaven en te timmeren. Als iemant een gebergte niet ver- geefs wil open fluiten , dient hy wel eerft goede kennijle te hebben, wat voordeel van het zelve te hoopen ftaat; daarom, als het mogelyk is, zal het noch beter zyn, deerts- aders gehalte en deugd te ontdekken door À fchurffen (datis vanboven den dag.indelven ) als door onderzoek-loopgangen. Hoewel wederom kan tegengeworpen worden, dat door de onderzoek-loopgangen, de verhole en onder de harde fteen leggende metaal-erts- aderen , beter konnen ontdekt worden, mitsgaders dat ook de diepte en hoogte van de erts beter kan ontdekt worden , als door fchurffen. 35 Een onderzoek-loopgang, dewelke aange- Äa s ‘legt 378 Natuur en Konft-Kabinet;. legt word na een metaal-erts-ader, dewelke verholen „Zen door het vafte gefteente zoda- nig onderdrukt legt, dat dezelve door fchurf- fen niet kan ontdekt worden, moet zodanig gericht worden, dat men aan zulk een plaats, daar geoordeelt word, dat men de erts-ader zal vruchtbaar vinden, de hoogte van de on- derzoek-loopgang zodanig maakt, dat dezel- ve onder het dag-dekzel, het welke de erts- ader van het daglicht affcheidt, toereikt. Ook word deze onderzoek-loopgang zodanig aan- gericht, dat dezelve aan de eene zyde over de geheele Metaal-erts-ader heengaat, het zy dat de Metaal-erts-ader vlak, of fchuins, of perpendiculaar {trykt; door welk middel de geheele Metaal-erts-ader kan ontdekt wor- den, ten opzicht van deszelfs groote en breedte, en gehalte, van boventot beneden: het welk inderdaadeen zaak van zeer groot belang is. 36. Special. of byzondere !Loopgangen zyn, de- welke aangelegt worden door een Maatfchap- py vanarbeiders, dewelke de bergluiden een Getwerelfchafft noemen; deze perfoonen bou- wen een geaeclte vaneen Erts-ader, (het welk een Seche genaamt word) dat zy in beleening hebben, en hebben elk aan het zelve haar be- fcheiden deel , van het welke zy boven de- onkoften zomtyds geld uitdeelen aan malkan= der, en zomtyds geld by moeten leggen. De Loopgangen, dewelke nu na de gravery van zo September en Oëtober 1720. 379 zodanig een Maatfchappy toegeleidt is, is eis ‚ gentlyk het geen de Hoogduitfche Bergluiden r | \ k Special-Stollen zoemen; zodanige byzondere loopgangen moeten niet zo beftendig, of zo groot en koftelyk gebouwt worden alsde an= dere loopgangen, maar dezelve moeten ges fchikt worden na de rykdom van het Me- taal, of ook wel nadegehalte vande Erts, of ook wel na de menigte van Metaal-erts, dea welke noch voor handen fchynt te zyn voor deze Maatfchappy, als ook na de diepte en lengte van de gravery daar de Erts gegraaven word; want als al te veel tyd doorgebragt word, met het maaken van zodanig een by- zondere loopgang, zoude het dikwils gebeu= ren, dat de gravery of werkplaats te gronde of verloren was gegaan, eer deze byzondere loopgang eens aan dezelve kwam toe te@ reiken, 37 In het uitgraaven van alle myngangen of loopgangen , moet een overflag gemaekt wor- den, of de graafplaats, daar de Metaal-erts gegraaven word, niet al ‘te ver @n te diep is, en de metaal-ader te arm , om de zwaare on= koften te hoeden ; mitsgaders of de [tand- plaats, de hardigheid van de fteen des geberg= tes, en de loop des Metaal-erts-aders , wel toelaat, om de myngangen zodanig fchuins afwaterende te maaken, dat door dezelve het water uit de myngravery of werkplaats kan ont- 33o Natuurs en Konft-Kabinet ; ontlaft worden ; of dat zomtyds zodanige laatzen ontmoet worden, dewelke zeer * waade en ongezonde dampen uitgeven, en de lucht zodanig in de myngangen bederven en verdikken, dat dezelve niet gebruikt kon- nen worden, omdat in zommige, om der- zelver lengte en diepte, de lucht door blaas- balken en windtuigen niet kan doorgewaait of verbetert worden. Zommige myngangen, dewelke niet konnen reiken tot aan de werk- plaats daar gegraaven word, om de vaftheid van ’t gefteente der bergen, worden geleidt zo na aan de graafplaats, als zulks mogelyk is, op dat, als de Metaal-erts-ader tot aan die plaats uitgegraaven is, dezelve haar dienft zoude doen. Zomtyds gebeurt het, dat een myngang tediep aangelegt zynde, onder door de metaal-erts-ader word doorgegraaven, het welk dikwils een eindeloos zoeken en groo- te onkoften veroorzaakt. Dit gebeurt, als de Metaal-erts-ader in de hoogte en met een bogt als opfpringt, uit welk alles blykt, dat het al te diep aanleggen der loop- of myn- gangen niet altyd dien(tig is, en wel voorna- mentlyk ook, als dezelve daar door al te veel uitwateringen ontmoeten. 35. In de gevallen, daar de zwaare onkoften van myngangen te maaken, den bergbouwer affchrikken , tracht hy het water uit de gra- veryen alleenlyk door water-werktuigen en putten … September en Ottober 1720. 38t putten te ontlaften, en dikwils door alle bei. de; namentlyk dat hy voor een gedeelte het water opwindt door water-werktuigen uit putten, en voor een gedeelte het zelve door loopmynen, dewelke tot aan die putten on- der in de gronden toereiken , vorder ontlaft. Zomtyds is het wel gebeurt, dat een berg- bouwer, uit fpaarzaamheid, het water uitde __graveryen alleenlyk door water-werktuigen heeft trachten op te winden en te ontlaften, maar dat hem zulks, om veel tegenftribbelin- gen en onverwachte ontmoetingen, ten eene= maal mislukt is, en dat hy eindelyk noch wel tot het graaven van loopmynen heeft moeten _ overgaan , en bevonden heeft, dat al zyn tyd, moeite , en onkoften, befteedt aan het oprechten van water-werktuigen , verloren waren, omdat hy , tot ontla{tinge van het water uit de graafplaatzen , geen ander mid= del als de loopgangen konde vinden, in zo verre dat, als hy van het eer{te beginzel af, het geld, de tyd, en de moeite, dewelke tot het aanleggen van de water-werktuigen belteedt waren, datelyk aan de myngangen hadde aan- gelegt „veel geld, moeite en tyd uitgewonnen „zoude geweelt zyn. 30 Als een graafplaats met zeer overvloedig veel warer gekwelt word, is het wel te begry- pen, dat het veel beter is, het water uit de- ‚ zelve af te leiden door myngangen, als door War 382 Natuur en Konft-Kabinet ; water-werktuigen , omdat deze niet zo veel water, als met zeer groote onkoften, kon= nen ontlaften, ais een myngang door des= zelfs riool. Maar na dat wy nu van de drie verfcheïde foorten van loop- of myngangen gefproken hebben , ftaatteletten, dart de vier= de foort van myngangen genaamt worden Algemeene Hoofd-myngangen ; de Hoogduit- fche Bergwerkers noemen deze SSaupttollen en deze zyn zodanige myngangen , dewelke veele en verfcheide.graafplaatzen, daar in ge- werkt word’, ten dienfte ftaan, en dewelke haar erf-diepte verkrygen in ’t gebergte: daar ik na dezen van fpreeken zal. Het gebeurt dik- wils, dat een myngang in ’t begin aangelegt word, om maar te dienen tot eene Metaal- groef , maar dat dezelve de erfdiepte van an- dere myngangen, daar dezelve onder doors gaat, verkrygt, en daar door zo veel myn- gangens-gerechtigheid verkrygt, dat dezelve kan voortgegraaven worden , en tot een Hoofd-myngang word, dewelke veele en verfcheide groeven ten dienfte ftaat. 40. Zodanig een Hoofd-myngang heeft meníg= maal aan alle zyden veel vleugels en zy- loopgraaven , en deze zy-loopgraaven weder= om andere zy-loopgraaven of zy-vleugels ; na dat veel perken en plaatzen onder in de bergen op een rey gevonden worden, dewe!- ke waardig zyn om uitgebouwt of uitgegraa= ven = September en Oftober 1720. 383 Ven te worden. Niet tegenftaande een ge= woonlyke Myngang behoorlyk wyd en vry hoog gemaakt werd, moet een Hoofd-myn- gang voornamentlyk hoog en behoorlyk wyd zyn, omdat onder deszelfs vloer veel ruimte, als een riool, voor ’t water moet zyn, de= wyl door een Hoofd-myngang het water van alle kanten uit het Bergwerk ontlaft moet worden „zo wel het water ‚dat overal van daan komt vloeyen „en na dezelve toe geleidt word, als dat door onderaardfche putten uit de wer= ken en graafplaats door water-werktuigen word opgewonden, en door de Hoofd-myn= gang, die dit alles draagen moet, afgeleide word, Het is ook noodig , dat de houte vloer van zodanig een Hoofd-myngang zeer fterk is, op dat dezelve kan wederftaan, als deze of gene zyde of het gewelf ergens invalt, op dat het water onder dezelve kan door- eind en wed Ci enk tn rt end vloeyen, terwyl zodanige breuken wederom herftelt worden. Einde van de Maanden September en October. 1720. iN IN NNT | / Î | a mi KABINET DER NATUURLYKE BEES TOR IEN, WETENSCHAPPEN, KONSTEN EN Ee EAN BAND WERKEN, Voor de Maanden NOVEMBER en DECEMBER 1720. Verciert en opgebeldert met Kopere Plaaten. a Te AMSTERDAM, my END RIK ST RIK, ; Boekverkoper bezyden’t Stadhuis. 1721. PEEL MEAT ] p cn È bl pi Ware pst NR EE ë Pag. 397 KAT U UR: EN | KONST- KABINET, Voor de Maúnden _NOVEMBER eN DECEMBER. 1720. Elfde Verhandeling van de ALGEMEE- NE natuurlyke Hiftorifchryversyen in dez zelve het Vervolg van’t kort begryp , en de Opheldering der natuurlyke Hiftorie van FERRANDUS IMPERATUS. L A 5 Ge À | EN K heb, in de Tiende Vethan= Ie Sj deling ke) van de Algemeene , a af. , Nartuurlyke Hiftorifchryvers „ Sl RE / onder verfcheide andere zaaken of (dewelke in het achttiende Boek NO van de natuurlyke Hiftorie van ES | Ferrandas Imperatus gemeldt worden ) ge- Bb bz fpro= («) Ziet Natuur- en Konft-Kabinet Septembeten O&e= ber 1720. pag. 195. emde volgende, 388 Natuur- en Konft-Kabinet , fproken van het fcheiden en uitkooken der Metaalen uit haare Ertzen in het groot; en dewyl aldaar gehandelt is van de uitkookinge van het Goud, van bet Zilver, van het Ko- per, en van het Loodt, en voor dezen van het fcheiden van het Kwikzilver, zalhet, om de uitkookinge van alle de zeven Hoofd-me- taalen voor oogen te ftellen , onze pligt zyn ; om de uitkookinge van het Tin,en van het Yzer, insgelyks aan den naauwkeurigen Le= zer mede te deelen. De zwarte Tinfteen, en andere Tin-erts, uit dewelke het Tin vit- gekookt word , moet gekookt worden in een oven van een byzondere zamenftellinge. D-ze Smelt-ovens moeten veel naauwer zyn, als die daar de andere Meraalen in uitgekookt worden, op dat maar zo weinig vuur zoude gebruikt woiden, als tot dit zeer fmeltbaar Metaal vereifcht word. De Tin-fimelt-ovens worden ook hooger opgebouwt als andere fmelt-ovens, op dat de ruimte, dewelke aan derzelver wydte ontbreekt, in derzelver hoog- te wedêrom zoude uitgewonnen worden. Het boventie gedeelte vande T'in-{melt-ovens word van voren gefloten, maar aan de zyde open gelaaten; in deze ovens worden trap- pen gebouwt, langs dewelke de metaal-kou- ker opklimt, om de tinfteenen en 2 waare ert- zen in den oven te werpen. De grond van de Tin-fmelt-ovens word niet gemaakt uit aarde met geitampte houtskool gemengt, ge= lyk de grond van de andere fmelt-ovens, maar van een zandkorlige (teen , dewelke jut niet al te hard van zelfftandigheid is. De dik- ee November en December 1720. 389 dikte van zodanig een fteen is dikwils twee voet, want hoe dikker zodanig een fteen is, hoe bekwaamer dezelve bevenden.word, om de kragt van het vuur te wederftaan. De Tin-fimelt-oveus worden vierhoekig opge- bouwt, tuflchen de acht en negen voeten in de hoogte. De zy-wanden worden gemaakt, of van plaaten van fteenen die zand-korlig zyn, of van gemeenefteen ; de wanden wor- den binnen in den oven met leem beftreken ; de oven word zodanig gefchikt door twee wanden, dat de rook gedrongen word, om na boven tegens het dek van den oven aante ryzen, en door een naauw rookgat van het dak in de lucht uit te gaan. De onderfte zandkorlige (teen, deweike de grond of de vloer van den oven uitmaakt, moet fchuins of nederhellende gebouwt leggen, op dat het Tin, het welke uit deszelfs (teen of erts is vitgefmolten, in de daar nevens geftelde fimelt» pan zoude konnen vloeyen. 2. Dewyl tot het {melten van het Tin niet zo- danig een hitte van nooden is , als tot het Goud, Zilver, Koper, of Yzer, word aan deze blaasbalk ook geenzins zodanig een lan- ge blaaspyp van yzer of koper gevoegt, om de windte bepaalen, en meteen fcherpe punt op het vuur te doen aanblaazen , gelyk als aan de andere blaasbalken , dewelke gebruikt worden tot aanblaazinge van het vuur, in het nitkooken van de andere metaalen, In deze ovens word maar ei: peniap gemaakt achter 3 in 390 .Natuur- en Konft-Kabinet in de wand of muur, daar de {nuiver van de blaasbalk doorfteekt;, ook moet de {nuiver van deze blaasbalk , dewelke tot de uirkoo- kinge van het Tin gebruikt word, veel wy- der zyn als van andere blaasbalken, op dat dezelve maar een bolle “Wind in het vuur zou- de verwekken. Als de hitte al te groot is, word het Tin niet gefmolten, maar ver- brandt, omdat het Tin niet zo wel van des- zelfs onnutte fteenftof word gefcheiden, en omdat door den al te grooten gloed van % vuur, de fteen in kalk verandert word, en het Tin verbrandt: daarom zo menigmaal, als met de fchop wederom T'infteen in den oven geworpen word, moeten ook elke reis wederom koolen in dezelve gedaan worden; deze koolen worden eertt wel gewafichen , en van al haar zand en {teentjes gezuivert , op dat derzelver onnutte fteentjes of zand den doortogt, door dewelke het gefmolten Tin moet doorvloeyen, niet zoude verftoppen, De mond (uit dewelke het gefmolten Tin moet uitvloeyen ) van de fimelt-oven, moet altyd open ftaan, en voor dezelve geplaatft {taan een fmelt-kom, dewelke een weinig meerder als een halve voet hoog , twee fpannen lang, en een fpan breedis ; deze fmeltkom moet bekleedt zyn met leem, en in dezelve moet het gefmolten T'in ontvangen worden. Aan de eene zyde van de fmeltkom moetde muur zeer laag zyn, ter lengte van een groote voet, en ter breedte van een fpan, in dewel- ke de afch van de koolen geborgen word, en aan de andere zyde van de fmeltpan moetde grond, November en December 1720. 39r grond zeer. nederhellende zyn, op dat in dit kort begryp de fcorien of uitgebrande fteen konnen invallen , en uitgenomen worden, Zo ras als het gefimolten Tin uit de brand- of {melep!laats in de fimeltpan begint te vloeyen, moet de werkmeefter een weinig geftote kool- poeder op het zelve (trooyen, op dat de fco- rien of uitgebrande (teen beter van, het Tin zouden konnenafgefcheiden worden; als ook om,te beletten, dar het Tin niet met de rook eenigzins opgeheven. word en vervliegt. Als het geheele oppervlak van het gefinolten. Tin (na dat de fcorien of uitgebrande{teenen van het zelve afgelicht zyn ).niet overal met die kool-poeder bedekt is, „moet het, zelve gelyk geftreken , of meerder, poeder op het zelve gesvorpen worden. lt kie brit sh. nr Jot staon … De werkmeefter moet ook zeer naauwkeu- rig. Jetten op het. groot, onderfcheidt.van. de groote, en zeer kleine Tinfteentjes, waut als degrootfte,de middelmatige brokkensen de zeer. kleing tin{teentjes of het gruis, met malkander tegelyk inde: {ineltoven geworp?n, worden 4 - verftuiven veele van deskdeine-en„het gruis, ja zelfs de middelmatige , na boven met de rook, daar zy aan de zy- “wanden, en aan de verwulften van de fineltoven,vaftkleeven „ tot groot, nadeel van de fmeltinge; om,deze reden. melten, zeer voorzichtige - werkmeefters, elk byzonder, en zomtyds.wel elk ineen byzon- deren, oven, namentlyk, de alderkleinfte ftuk-, jes Tintteen en,het gruis-in een oven ,.dewel- Bb 4 ke 292 Natuur en Konyt- Kabinet ke ‘breeder’ van’ (meltplaats is, de groote in een naauwer en hooger opgebouwde,en de mid= delmatige in een daar toe gefenikte fmelt- oven. In de fineltinge van de zeer kleine brokjes of het gruis van de Tinfteen, moet waargenomen worden , dat de aangeblaaze wind des blaasbalks zachter moet zyn, als in de uitkookinge van de groote brokken tin- fteen. De uitkooking van de zeer kleine brokjes of het gruis van de tinfteen gefchiedt veel eerder als die der groote brokken, om- dat het tin der kleiníte veel eerder Gineke en uitvloeit; daarom konnen ook ín een en de- zelve fimelt-oven zeer wel worden uitgekookt de groote ftukken, de middelmatige (tukken, en de kleine (tukken of het gruis van de tin= fteen, zonder nadeel van eenig belang of ver- lies , wordende eerft de alderkleinite (luk- jes, het gruis en ftof van de tinfteen, in den oven geworpen en uitgekookt, naderhand de middelmatige ftukken , daar na de groote brokken, en eindelyk de alderonzuiverfte en ook de grootíte klompen, onder die waar- neeminge, dat elke feis de wind des blaas- balks gematigt word, na de verfcheide (tof vor welke Witgekookt word. Ten opzicht van hek plaatzen der koolen in de fmeltovens, dient aangemerkt te worden, dat de metaal-finelter de kleinfte koolftof, en die ook vochtig gemaakt, onder iegt, op dat de kleine tinfteentjes , door *t rollen van de groote brokken koolen, niet zouden doorval- len, November en December 1720. 393 den, eer het tin uic dezelve was uitge{molten ; daarom legt de metaal-{melter de kleintte koo- len onder, hier op een laag tin-erts, die klein en gruizig is ; hier op wederom een laag koolen, en daar op wederom een laag tin= teen enz. Als het Tin in de uitkookinge voor de fcorien begint door te vloeyen, isde {melting altyd voordeeliger, als dat de fco- rien en uitgebrande (teen eer{t voor den dag koomen rollen in de fmeltpan , het welk dík= wils gebeurt, als de tin{teentjes eenige ande- re vuiligheid by zich hebben, of dat derzel- ver roe{t en vuiligheid niet wel van dezelve is afgerooft geworden , of dat al te veel te ge= lyk van dezelve in de fineltoven zyn gewor- pen; want in dit geval (al zyn dezelve zui ver, enal {melten dezelve zeer licht) komt dikwils het tin met de fcorien te gelyk uit- vloeyen, als ook noch ongefinolte tiníteent- jes; waar door de uitfimelting zeer benadeelt en het tin onzuiver word , waarom ook het zelve naderhand wederom gefimolten, uitge kookt en gezuivert moet worden. s. Na dat alle de fcorien en uitgebrande (teen na de fimeltinge of eerfte uitkookinge van het Tin by malkander vergadert zyn, worden de- zelve van de kooten en andere vuiligheden gefcheiden en gezuivert, en met yzere hamers tot (tof geftampt, en naderhand wederom met andere tinfteen in den oven geworpen , om het Tin, dat noch in dezelve overgebleven is, als door een tweede fmmeltinge uit te kooken. Bb s Zom- 394 Natuur- en Konft-Kabinet ; Zommige hervatten de zuiveringe, en ftam- Pinge, en uitkookinge van deze fcorien, wel voor de derdemaal, als zy oordeelen, dat in dezelve noch Tin overgebleven is. Onder deze fcorien, dewelke herkookt worden, moogen ook wel gevoegt worden. 1. De feorien , de- welke al te fchielyk in de {meltpan of ander- zins zyn koomen uitrollen. 2. De overgee blevene fcorien. 3, De leem en ’t gruis van den oven, daar zommige tinfteentjes aan valt zitten, of met dezelve koomen afrollen. 4. De Cadmia, en de fteentjes, dewelke aan de gewulftens en aan de fchouw, met de rook opgeftegen zynde, vaft zyn geraakt. 5. De vuiligheden en overblyfzels in de fmeltpannen overgebleven enz. Het onzuivere Tin, daar ik,‚zo van gefpro- ken heb, en het welke wederom „herkookt moet worden, flaan zy zo lang met een ha- mer, tot dat het zelve vol fcheuren word, Deze lukken worden in eén byzondere vuur- plaats of focus geplaatft; in deze focus is een kanaal gemaakt, door het welke her gefinol- ten Tin moet nedervloeyen; in de fucus;wor- den matig dikke houten kruiswys over maikan- deren geplaatft, en op deze houten worden vyf of zes tin-ftukken, die herkookt moeten worden, geplaat{t; zo ras mu het-hout aan den brand is gefteken, beginnen de tin-broo- den datelyk te druppen, het welk gedurende, en in de fmeltpan vergaderende, het onzui- vere tin zachtjes na de grond vande fmeltpan zinkt, November en December 1720. 395 zinkt, terwyl het zuivere. tin bovendryft, en met een yzere lepel door de metaal-fimeiter gedurig afgefchept word. Het onzuivere , datop de grond legt, word naderhand weder- om herkookt, gelyk ook de fcorien, die ín dit geval aan het hout en de koolen zyn bly- ven hangen. ej, Tot het uitkooken van het Yzer word een geheel andere oven vereifchet, als tot het uit= -_kooken van het Tin. De fveus of vuurplaats „van de yzer-finelt-oven is gemeenlyk vierde- half voet hoog, en wyd en breed vyf voet; in het midden van deze vuurplaats is de fimelt- pan gewoonlyk van een voer hoog, en an- derhalf voet -wyd en breed : hoewel echter “deze maat altyd niet bepaalt word , maar hoo- ger of laager, wyder af {malder is, na datde yzer-erts meerder of minder ryk is, dat is, meerder of minder zelf{tandigheid van yzerin zich draagt. Na dat nu de Metaal-fmelter zo veel yzer-erts heeft afgedeelt, als hy noodig heeft, werpt hy eerft de koolen in de fmelt- pan, daar na zo veel yzer-erts , als in een yzere fchop gehouden kan worden ; deze yzer-erts is, zo veel als het mogelyk is, ín kleine brokken en ftukken gebroken, en met levendige kalk gemengt: op deze fchop vol yzer-erts word wederom een laag koolen ge= legt, en op deze koolen wederom yzer-erts, zo lang tot dat op deze wyze een tainelyk hoogen heuvel gemaakt is. Hier na worden _de koolen aan den brand gefteken, en met een. 396 _Natunr- en Konft-Kabinet , een kragtige wind van den blaasbalk aange- blaazen, en dusde erts twaalf uuren gekookt; in welken tyd, of wat minder, deze uitfmelting van het yzer uit deszelfs erts gewoonlyk af- loopt. De uitftekende kragt van het vuur, het welke in de yzer-kookinge gebruikt word, is zo groot, dat het noodzakelyk is, dat de werkmeefter of metaal-{melter zyn aangezicht dekt met een dikke lap , in dewelke gaten voor de oogen, om daar door te konnen zien, gelaaten zyn, als ook voor de neus, om den adem te konnen haalen. Het is ook zeer noodig, dat de Metaal-fmelter een bekwaa- me (taaf by de hand heeft, daarhy het geweld van des blaasbalks wind mede kan matigen, — of de yzer-erts of de koolen fchikken en voe-. gen, ofdefcorien uitneemen. Nadatopdeze wyze eenige hondert ponden yzer uitgeltookt zyn, word het yzer met groote houte hamers geflagen, en op die wyze de aanklevende fco- rien van het zelve afge{cheiden ; maderhand word dit yzer gefchikt onder een zeer groo- te yzeren hamer, dewelke door raderen be= wogen word, en op deze wyze verbreedt en uitgeflagen. Na dat nu dit yzer in debreedte is uitgeflagen, word het zelve wederom on- der dien grooten hamer gefchikt , en op dit yzer een fcherp {pouw-yzer, daar dezen ha- mer geweldig opflaat, gefieltjen gehouden, en op deze wyze word dit yzer in {maldeelen gefcheiden. Uit deze ftukken, in een andere vuurplaats wederom herkookt of herfmolten, worden of alderhande dikke werken gevormt, of (taaf-yzer van alderhande foort gemaakt; na RE November en December 1720. 397 na dat de yzerftof uit de {meltpan genomen word , blyft gemeenlyk in de {melrpan over _eenigyzer, her welkezeerftug , harden Zwaar is om te {meeden; van dit yzer worden ge- maakt (tampers en andere zaaken, dewelke weinig uitgerekt of uitgefmeedt behoeven te worden, en tot dewelke hard en wreed yzer dikwils dienftiger bevonden word, als week of zeer rekbaar yzer. 8. Als het gebeurt, dat de Metaal-erts-ader van het yzer eenigzins deelachtig is aan het koper , is het zelve zeer bezwaarlyk om te Ímelten, of uit deszelfs erts uitgekookt te worden ; behalven! dat noch, om veel andere byvoegzels , dewelke met de erts opgroeyen ; en verfcheide hoedanigheden , dewelke de yzer-erts verkrygt, het dikwils gebeurt , dat het yzer zich zeer bezwaarlyk laat uitkooken; waarom in dit geval veel meer neerftigheid;, grooter arbeid, moeiteen kragt van vuur ‚van nooden is, tot de fmeltinge en uitkookinge van zodanige yzer-erts; want de wreede yzer- erts word geftampt en gerdoft, op dat de fcha- delyke deelen, gelyk by voorbeeld de zwavel, of andere dewelke het yzer verharden of be- derven, eer het zelve gefmolten word, ver- teert zouden worden; naderhand word deze erts gewafichen en gereinigt van deszelfs aar-- de en andere onfineltbaare deelen, dewelke in het water , dat gedurig afgegoten word, eenigen tyd dryven, en dus afgegoten en ge- fcheiden konneu worden; na deze zuiveringe word 398 Natuur-en Konft-Kabinet, word de yzer-erts gekookt in een veel groo- ter en ruimer oven, dewelke te geïyk veel meer yzer-erts en koolen kan houden, om den gloed grooter te maaken, en met meer geweld het yzer uit te kooken. 9. Van het Yzer wora Staal gemaakt. Tot de bereidinge van het Staal, moet yzer uitge- koren worden, het welk veel vafter, fynder, rekbaarder, {meedbaarder , en fimeltbaarder van deelen is, als eigentlyk wel het gemeene yzer. Het Yzer ‚ dat alle deze voortreffely- ke hoedanigheden bezit, word gehouden voor ryper en zuiverder van gewas; en de Metaal- kundige oordeelen, dat het metallyne zap, daar zodanige yzer-erts-aderen van groeyenen gevoedt worden, veel egaalder en reinder van deelen is, als het metallyne zap, daar de ges meene yzer-erts van groeit en gevoedt word, Het Staal is een bereidt yzer, dat veel hare der, vafter, fteviger, en meer in cen gedrone gen van deelen word, als het yzer: daarom laat het (taal zich beter polyften en glanzig aaken als het yzer, en word ook veel be= kwaarner gevonden tot alderhande eg- en fyn Íny-werk , veer-werk, rafp-werk, en drile werk, als het yzer, dewyl dit tot aile die zaa« ken of te week of te bros bevonden word, Het yzer, dat de vereifchte hoedanigheden bezit , om tot ftaal gemaakt te worden, maaken de Staal-maakers gloeyend , en {nyden het zelve in zeer kleine ftukjes, en mengen deze flukjes met (teen dewelke {melt baar Ee E November en December 1720. 399 baar is, maar dewelke ook zeer fyn geftampt is. Dit zamenmengzel word geworpen in de vuurplaats of focus van een fmeltoven, daar het yzer in gefmolten word. De fimeltpan wortd gemaakt uit geftampte aarde , kryt, en ge- ftampte koolen, met water tot een deeg ge- ‚maakt, gevormt en gedroogt. De pyp van de blaasbalk moet zodanig gefchikt worden, __ dat dezelve, kromgebogen zynde, na beneden __blaatt in het midden van de {meltpan. Na- derhand word de geheele fmeltpan opgevult met alderbefte koolen, terwyl rondomaande zyden van de {meltpan fteenen' worden ge= __plaatft, dewelke de ingeworpe koolen en yzer met deszelfs geftampte (teen(tof ophouden , dat dezelve niet buiten de fmeltpan afrollen: zo ras als nu de koolen aan brand zyn gefte- ken, en de fmeltpan gloeyend word, word __ door de blaasbalk geblaazen, «en de werk- meefter werpt gedurig na malkander zo veel yzer met deszelfs (teenpoeder daar in, als hy tot het werk noodig oordeelt. Nadat nu dit meng- zel gefimolten en vloeibaar geworden is, werpt __de werkmeefter in het zelve vier brokken of __brooden van zuiver yzer , van dewelke elk brood dertig pond weegt, en vervolgt de koo- _ kinge van dít alles met een zeer kragtig vuur, tot omtrent vyf of zes uuren na malkander, het gefmolten yzer gedurig met een yzereroe- de beweegende, op dat het gefinolten yzer van deze yzere brooden of klompen wel in mag _ drinken, en vermengt worden met het voo- __ rige mengzel, en alle de fynfte deelen van de __fteen, dewelke door deze fineltinge als inge- ij dt lyft, 4oo _Natuur- en Konfl-Kabinet, lyft, ingefmotten , ja als ingeweld worden in het yzer, om het zelve op deze wyze tot ftaal te doen overgaan. Eer dit werk vol- trokken word, neemt de ftaal-maaker eerft een proef, om daar uitte ontdekken , of al het ingeworpen yzer door en door de hoedanigheid van ftaal nu heeft aangenomen of niet : datis, hy neemt een klein gedeelte van dit (taal, en legt het zelve onder den grooten hamer, de- welke met raders bewogen word, om het zelve plat te doen flaan, en nadat het zo heet, als het lyden kan , gemaakt is, word dit plat geflagen proefplaatje fchielyk in koud water geworpen, waar door het zeer hard word, in zo verre dat’tzelve, als het wederom op het aambeeld gehouden word, datelyk fcheurt en barft Uit de befchouwinge van deze fcheuren en barften , konnen de kenders da- telyk ontdekken, of zich noch eenige blaa- reu, en ongemengde of onveranderde yzer= deelen , in het zelfde onthouden of niet , dan of het zelve in een egaal en zuiver ftaal= wezen is overgegaan; als wanneer deze ftof in kleine ftukjes word geklooft, en in het water geworpen, om te verkoelen. Na dat de (tukjes, door een tang aangegrepen, we-= derom heet gemaakt zyn, worden dezelve onder de hamer gehouden en uirgeflagen , en worden uit dezelve ftaafjes gemaakt, dewelke wederom wel gegloeidt zynde, in een vloe- yende rivier worden geworpen, waar door dezelve in zeer hard en bekwaam (taal vere anderen, hoewel nochtans hier omtrent veel onderfcheidt en voorzichtigheid moet geoefend Wor. ‘November én December 1720. 4or „worden, op dat het (taal niet al te bros en te hard worde, of al te week blyve. 10. _Na dat Ferrandus Zmperatus, in het acht= tiende Boek van zyne natuurlyke Hiftorie ; onder verfcheide andere zaaken gehandelt heeft van het uitkooken der Metaalen uit haare Ert- gen ‚ Ípreekt hy in het negentiende Boek , het welk uit XIII. Kapittels beftaat, van de fchei- inge der gezuiverde Metaalen die onder mal- “kanderen vermengt zyn , het zy zulks ge« en, fchiedt door fchey-water,of door fchey-poeders; of door ’tvuur. De Metaalen zyn op tweeder- hande wyzen onder malkanderen vermengt, of door de natuur, of door de konft. Door de na= _ tuur zyn dezelve gemengt, wanneer uit een _en dezelve Erts, twee, drie, of meerderley metaalen met malkanderen vermengt, uitge= kookt worden, gelyk meeft altyd gebeurt, omdat dezelve als in. een wezens-verband meelt altyd te gelyk met malkander groeyen ineen en dezelve erts-ader. Op deze wyze vinden wy in het Zilver, en ook in het Ko= per, een klein gedeelte goud; in het Goud een klein gedeelte koper; in het Lioodt en in het Yzer een klein gedeelte zilver ; 3 in het Zil- rs ver ook een klein gedeelte loodt; in het Koper een klein gedeelte yzer. woare De Mineralen worden gebruikt, om de metaalen op te loflen, en van malkanderen te fcheiden, gelyk als daar zyn de Vitriool; IV. Deer. Cc de 402 _Natuur- en Konft-Kabinet 5 de Aluin „en ook de Salpeter, voornament- Iyk als dezelve met eenig water of anderzins vloeybaar gemaakt zyn. Zommige voegen by deze zamenmengingen geftampte tichelfteenen, of glas, of keylteenen, wynmoer, keuken zout ;én-diergelyke , om uit deze zamen- mengzels--fcheywaters of {terkwater: te be- reiden. Zommige bereiden het fcheywater zonder aluin, en-ook zonder vitriool, gelyk als het “fcheywater, het welke bereidt: word uit falpeter, keyfteen, fpaanfch groen, fpies- glas „gerafpt yzer enz. De vitriool, die gebruikt word-tot het fcheywater , moet vooraf be- reidt worden, mamentlyk dezelveword tot een ' fyn, poeder geftampt of gewreven, naderhand gefmolten, en met een’ yzêre {patel wel ge- roert, en koud geworden zynde wederomtot _ poeder gewreven. Op de zelfde wyze word ook de Salpeter, die tot het fterkwater ge- bruikt word, vooraf bereidt. Als de Aluin gebruikt word, tot het maaken van het fchey- water , fmelten zy dezelve eerft vooraf op yzere plagten,zo lang totdat deszelfs opbruizing ophoudt ; uit deze zelfltandigheden bereiden zy de fcheywaters. Zommige doen by deze voorbereide Vitriool ; ‘Alwinen Salpeter , ver= fcheide' zaaken , na de verfcheide oogmerken dewelke zy hebben ;-by voorbeeld , om het goud te zuiveren, gelyk als opgeheven Ar- fenicum, Kalk, of Armoniac-zout ; uit dit alles word een zeer. fyne geeft met groot geweld van vuur gedeltilleert. KNA En Om November en December 1720. 403 wga: 12. Om deze fchey-geeft zeer zuiver en fyn te vefkrygen , ftooken zommige dezelve in glaze kolven; maar otize hedendaagze Sterkwater- ftookers gebruiken met zeer goed fucces, zeer groote en beftendige yzere potten, of zwaare Retorten, en diergelyke; maar alsde Liefhebbers glaze Kolven gelieven te gebrui- ken, moeten dezelve met teem bekleedt wor- den.“ Onder dit leem moet gemengt worden gekapt paarde-hair of wol, en keuken-zout, wel onder malkanderen gekneedt, om te be- letten dat het zelve niet barft, en vol barften of fcheuren geraakt door de hitte van ’t vuur, of van de kolf afrolt onder ’tdeftilleeren. Op dat de Lezer onderrecht :zoude worden in de geringe omftandigheden , dewelke de Schry- vers gerfieenlyk met ftilzwygen voorby gaan , ftaat aan te merken , dat in het luteeren van de glaze kolven , moet waargenomen wor= den; dat het leem eêrft zeerdun, omtrent tot d dikte-van de rug van een brgod-mes, om “glazen kolf moet geftreken worden, en in deze eerfte beftrykinge moet het leem zelfs dok zeer dun, en byna vloeibaAr zyn. Na dat nu dit geftreke leem wel gedroogt is, word noch wederom ander leem over het zel- ve heen geftreken , en wederom gedroogt, en ‚zelks ze dikwils hervat, tot dathet leem, het _ welke om de glazen kolf of retort geftreken js, tot de dikte van een duim is geworden. Als de (tof in de glazen kolf word ingewor= pen, ftaat de letten, dat de kolf niet geheel es BG | C C 2 ges go4 __ÍNarmur-en Konft-Kabinet, gevult moet worden tot boven toe, dewyl dezelve anders onder het ftooken zoude op= ryzen tot ín den helm en deszelfs pyp; waar door niet alleen alles bedorven zoude wor- den , maar ook het geheele werk aan ftukken zoude fpringen. De helm moet op de kolf zeer valt geluteert worden, ende reeten-en openingen met zwachtels van linden of grauw papier omwonden worden, «en met deeg van lynzaadkoek of ieis diergelyks op malkande- ren geplakt, en als gelymt worden. Op de- zelve wyze moet ook de pyp van dekolf met de kruik of fles, dewelke voor ontvanger dient, vaften dicht toegefloten worden. Zom= mige voegen tuflchen het lidt of zamenvoe- ginge van de pyp des helms met de hals van de kruik een yzere roedje, dat rondom dicht toegeftreken word, het welk dient om een weinig lucht te geven, als de geeften met al te veel geweld en ín te grooten overvloedt koomen aanbruizen , in welk geval zy dit roedje, dat na onderen dunder en dunder toe= loopt, maar een weinig te rug haalen „ en na= derhand wederom dicht toelymen. De kolf word zo diep in. het zand-gezet, als dezelve met leem bekleedt is, en het zand moet maar tot de dikte van een vingerbreed rondom de de kolf zyn. Het vuur moet in den oven zeer zacht aange{tookt worden in ’ begin, zo lang tot dat zich een waaflem begint te verfpreiden door de pyp van den helm, en dat den helm, en zelf den ontvanger , van binnen roodachtig beginnen te worden door de roode damp, en ook eindelyk de pyp van _ den 4 November en December 1720. 403 den helm zeer langzaam aan ’t druppelen ge= raakt, en de deftillatie een aanvang neemt. Op dezen tyd moet het vuur zo veel vermeer- dert worden, dat de druppels malkander met een zeer. kleine tuflchen-fpatie volgen; want als de druppels te langzaam malkander vol. gen, duurt de deftillatie al te lang; en byal- dien dezelve te haaftigiyk druppelen, is het glas in gevaar van te barften. Op datde gee- ften, dewelke zich in de gedaante van roode dampen in ’t begin vertoonen, zouden flrem- men , worden over den ontvanger nat ge- maakte doeken gelegt. 13: Eer nuhet gouden aiiver: het welk onder malkander vermengt is, door het fterk water _gefcheiden word, moet het zelve eertt in de kroes, dewelke van afch gemaakt is, gezui- vert worden met loodt, van welke Smelt- kroezen, en zuiveringe door *tloodt, wyeen weinig aangeroert hebben in ’t (a) Natuur- en Konft-Kabinet van July en Augufty 1720. „Ook heb ík voor dezen al eens aangeroert, dat het mengzel van goud en zilver, eer het zelve in % fterkwater geworpen word, eerft zeer dun uitgeklopt, of in greintjes gegoten als hagel, en dus in een kolf gedaan word, en over het zelve het fterkwater gegoten, tot dat het metaal een duimbreed bedekt is. Boven de kolf word een helm gezet, en geleemd met lynzaad, meel of iets diergelyks, op dat het fterkwater niet zoude konnen wegdam- pen, ente beter warm mag worden, het welk Ge 3 zeer (4) Ziet 't zelve Kabinet van pag. 80 tot pag, 90. 405, _Natuur- en Konft-Kabinet, zeer veel toebrengt tot het-ontbinden van ‘het zilver; want het eerite teken, dat het zilver ontbonden word, kan afgenomen worden uit de hitte van de kolf : in deze ontbindinge dryft het water, met het ingedronken zilver, boven, en het goud zakt op de grond. Om het zilver te vergaderen, en wederom van het fterkwater af te fcheiden, word deze folutie boven van het goud afgegoten in een vat of kopere bekken; hier op gieten zy regenwater, waar door het ontbonden zilver ftremt en ne- dergeftoten word ; -dit poeder gedroogt zyn= de word in kleine ftaafjes gegoten. Het goud, dat in de kolf is overgebleven, word afge- waflchen en gereinigt, en met Boraagefinol- ten en gezuivert, en insgelyks in ftaafjes ge- goten. Zommige gebruiken eenige andere wyzen , om door fterk water het zilver van het goud te fcheiden; maar dewyl ík na dezen van de {cheidinge der Metaalen zal handelen, en hier niet als eenige kleine omftandigheden tracht aan te tekenen , zal ik die verfcheide wyzen na dezen befchryven. De fcheiding van het goud uit het zilver door koningswa- ter gefchiedt byna op dezelfde wyze, 14. Gelyk als de ftoffen , uit dewelke het fterk= water of de fcheywaters gemaakt worden , on- der de zouten worden geftelt, namentlyk de Vitriool, de Salpeter, de Aluin, het gemeen keuken-zout, en het Armoniac-zout, ftaat aan te merken , dat elk byzonder geftremt zap, of metallyn zout, ook noch byzondere fchey=- November en December 1720: 407 fcheygeeften uitlevert, wanneer het zelve al- leen en op zich zelven gedeltilleert word ; ge- lyk als by voorbeeld: Uit de Vitriool alleen kan een’ geeft ((piritus ) gemaakt worden, door dewelke de Metaalen konnen gefimol- ten worden. Uit de Aluin kan ook een geeft _ gemaakt worden , dewelke de Metaalen ont- bindt, maar echter niet zo bekwaam, als uit de Vitriool, «Uit de) Salpeter kan een zeer fyne en luchtige geeft gemaakt worden, de- welke de Metaalen (melt, en dewelke boven alle andere zeer doordringend is. Ferrandus Imperatas heeft dit tegengefproken , maar de ondervinding heeft «het tegendeel beveftigte De gemeenite wyze is echter, dat het fchey- water gemaakt word uit vitriool, aluin, en falpeter te zamengemengt, en dit terk water fimelt het zilver, en laat het goud onaange- raakt leggen. Maar als by dit fterk water ge- voegt word de geeft van gemeen keuken-zout, _ of van Armoníac-zour, word het goud aan- gegrepen en ontbonden, en het zilver blyft in de gedaante van een pap op de grond leg- „gen. 15. Daar ‘zyn verfcheide ándere manieren bee kend, om de gemengde Metaalen te fcheie den, buiten en behalven de fcheywaters, ge- yk ik zulks ook: voor: dezen al eens aange= roert hebbe. Dir gefchiedt , of door zwavel, of door antimony , of door eer’ compofitie. Neemt by voorbeeld van het zilver, hetwelk tenig goud, dat de moeite waardigis , by zich Ge 4 draagt 408 _Natuur- en Konft-Kabinet, draagt zo veel als het u behaagt, fmelt dit zilver in greinen, en doet by elk pond twee oncen levendige zwavel; maakt de greinen een weinig nat, en ftampt de zwavel tot een poeder, en werpt dit mengzel in een nieuwe pot die van aarde gebakken ís ; als de potge- heel is opgevuld, dekt dan dezelve met een aarden dekzel , fluit de opening van het dek- zelen de pot meteen lympap ot meelpap enz., zet de pot midden in’t vuur, op dat dezelve rondom met het vuur als omcingeld zy, en zulks ter wydte van anderhalf voet, nament- Iyk dat overal tuffchen het vuur en dè pot an= derhalf voet ruimte gevonden word, het welk gefchiedt, op dat de zwavel zich met het zil- ver zoude vereenigen, zonder dat echter het zilver fmelt. Als het zilver geheel zondef koper is, moet by elk pond zilver een half pond koper in greinen gemengt wórden , en anderzins na dat meerder of minder koper in het zilver gevonden word ; dit gez waveld zilver wordeerft alleen en zonder ’t koper geworpen in een aarden kroes, en na dat het zilver ge- fmolten is, word het dekzel van dekroesge- licht, en een lepel te gelyk vol kopergreinen in de {meltkroes by het gefmolten zilver gewor- pen, als ook een lepel vol fcheypoeder, be- reidt uit lithargyry, uit loodt, uit zout, en uit de uitwerpzels van het glas ; fluit hier na de fmeltkroes wederom met zyn dekzel, tot dat de laatfte ingeworpe kopergreintjes door= gefmolten zyn, als wanneer het dekzel we- derom van de {meltkroes afgelicht word, en noch een lepel kopergrein in dezelve gewor- , pen November en December 1720. 309 pen word, benevens een lepel vol van het zelfde fchev-poeder: het welk zo lang hervat word, tot dat al het koper in de fmeltkroes geworpen, en gefmolten is onder het zilver ; waar door eindelyk het goud, het welke in het zilver was, fcheidt en op de grond zinkt, gelyk gevonden word, als het mengzei boven — afgegoten word; dit goud word door doodt en koper in de afch-kroes noch nader gezui- vert, en het zilver en koper wederom van malkander gefcheiden. 16. «De fcheiding des zilvers van het goud door Antimony is byna-op dezelve wyze, als de fcheiding des gouds van ’t zilver door dezwa- ‚vêèl. Laat ons ftellen, dat wy van het goud het zilver moeten affcheiden, en dat by elk pond goud een vierendeel van een pond zil- ver gemengt is, dan moet by elk deel goud drie deelen Antimony bygedaan worden ; maar op dat het goud niet zoude verteert worden door de Antimony, moet by elk pond goud een half ons koper gemengt wor- den, waar door te gelyk de fcheiding van het zilver uit het goud zeer bevordert word. Na dat nu de van aardegebakken fmeltkroes gloe- yend gemaakt is, word eerftelyk het goud in dezelve geworpen; zo ras als het goud ge= Ímolten is, word het zelve door een roedje in ’ ronde geroert, en als in een ronde kring bewogen, onder welke beweeginge de Anti- mony by het goud ingeworpen word, dog by kleine gedeeltens, op dat het gefmolten goud Ge s niet EEN 419 _ Natuur en Konff- Kabinet, niet uit de kroes zoude {patten. ‘Zo ras als het gedeelte Antimony gefmolten is, het welk onder het omdraayen gefchiedt,word wederom een ander gedeelte ingeworpen, tot dat alle de Antimony gefmolten is , als wanneer de fmeltkroes met deszelfs dekzel word toege- dekt, en een moment {taat te kooken ; nas derhand word dit mengzel in een aarden bes kertje , het welk een handvatzeltje heeft, over= gegoten : dit bekertje loopt onder {maltoe, en word van binnen met vet of wafchgeltreken, en door behulp van deszelfs handvatzel ge- fchudt zynde, word de fcheiding des gouds bevordert, dewyl daar door het goud op de grond van de beker zinkt. Na dat de beker koud is geworden, laat het goud zich daar licht uitfchudden, omdat dezelve na bovén wyder loopt; dit gefchiedt zynde, word het goud op de voorgaande wyze drie of vier reis zen herkookt, maar elke reis word wat min= der antimony by het zelve geworpen, als de eeríte reis. Daar na word het goud gekookt in de kroes, dewelke van afch bereidt is, en de Antimony , dewelke van dit goudte voren word afgefcheiden, word drie of vier maal in de aarden fmeltkroes gekookt , waar door el« ke reis op de grond van de aarden fmelt- kroeseen weiniggoud, het welk de antimouy noch by zich hadde, gevonden word, en het welk met het overige goud in de fineltkroes van afch mede herkookt word. Byderdehalf pondt van de antimony, dewelke nu overges bleven is, word geworpen twee pond wyn-= fteen, en een pond {chuim van glas; als dit nu November en December-1720. -A1x nu wederom herkookt word in een aarden fimeltkroes , word eindelyk noch een klein gedeelte goud op de grond van de {meltkroes gevonden. Als nu de Antimony van al het goud is gezuivert, en het goud door de kroezen van afch is gereinigt, onthoudt zich in dezelve antimony ook het zilver, het welk te voren met het goud vereenigt was ‚ en om het welke ‚vanhet goud te fcheiden dit. geheele werk aangelegt word. Om dit zilver van de Anti= mony te fcheiden , word het zelvein een fmelt- kroes (vanafch bereidt) zo lang gekookt , tot dat al de Antimony door ’t vuur verteert is, als. wanneer het zilver op de grond van de kroes gevonden word. Als nu by deze An- timony de wynfteen en het glasfchuim niet vermengt was geweelt, zoude de Antimony, geholpen door ’t geweldig vuur in de afch- kroes, een gedeelte van het zilver aangrypen en verteeren , en zelfs de afch-deelen, daar de fmeltkroes uit beftaat, aanvatten, en met “zich fleepen. Om nu van het goud en zilver / niets te verliezen, word uit de beide kroe- zen, uit die van aarde zo wel alsdie van afch, het goud en zilver, dat in dezelve mogt ge- bleven zyn, noch naderhand uitgehaalt. De- ze wyze van fcheidinge , zo door zwavel als Antimony, is nu volgens de befchryvinge van Agricola, maar ik zal nadezeneen veel korter en bekriopter wyze befchryven. 1. ( Gelyk als wy nu gezien hebben, dat door middel van het fterkwater, van het konings- Wâter, van de zwavel, en van de antimony, het 4rz Natuur-en Konft-Kabinet, het goud van het zilver , of het zilver van het goud word afgefcheiden , ftaat ook aan te mer- ken , dat deze affcheiding dikwils uitgevoert word door fcheypoeders. Zodanige fchey- poeders worden voornamentyk bereidt uit verfcheide zouten , en meel of poeder van tichelfteenen, als by voorbeeld keuken-zout, onderaardích delf-zout, Salpeter , Armoniac- zout , Vitriool, enSpaanfchgroen. Het goud, het welk gefcheiden zal worden , in zeer dun- ne plaaten uitgeflagen of in greintjes gegoten zynde, word vochtig gemaakt met water, en dan by laagen in een nieuwe pot gelegt, na-= mentlyk eerft een laag van het feneypoeder, en dan een laag goud, tot dat eindelyk de boven(te laag ook fcheypoeder is, op dat het goud overal onder en. boven van het fchey= poeder geraakt word. Op deze wyze de pot geheel gevuld zynde, word dezelve met een dekzel, dat op dezelvetoegeleemt word, ge- floten ; zo ras als het leem behoor! yk gedroogt is, word de pot in een weerflag-oven of rever- bereer-oven geplaat{t, nadat de oven ceríttwee uuren te voren door-heet is geftookt;, als wan- neer het geheele werk binnen vierentwintig uu- ren dan afgedaan kan worden, De Werkmeefter moet hier naauwkeurig toezien, dat hy het vuur middelmatig en niet al te (terk aanftookt, op dat het goud niet zo wel als het fchey- poeder fmelten en aan het vloeyen geraaken mag, want als dit gebeurde, zoude het ge- heele werk bedurvenizyn: die graad van ’% vuur is genoeg, door dewelke de por altyd roodgloeyend gehouden word. Na den tyd En van November en December 1720. 413 van vierentwintig uuren word den oven bo- ven geopent, het dekzel van de pot gedaan, en men laat het goud van zelfs koud worden. Als alles koud geworden is, worden de zou- ten van het goud afgeklopt , en afgefcheiden door de zeef. Het zilver en koper, dat te voren onder het goud was, is getrokken in de zoaten of het overblyfzel van het fchey- poeder „daar het zelve naderhand van afgefchei- den word. Deze fcheiding van het goud en zilver door fchey-poeders gefchiedt noch op verfcheide andere wyzen, ook door verfchei= de vermenginger van de poeders , gelyk ik na dezen wel eens nader zal afhandelen. Het goud of verguldzel, dat op de zilvere va- ten, dewelke verguldt zyn, legt, word- van het zelve afgenomen, zonder. dat de opper- vlaktens der zilvere vaten daar door in het al- derminfte koomen te lyden. Als een poeder word gemaakt van een deel Armoniac-zout, en een half deel zwavel , zo beftrykt het vergul- de var met oly, en flrooit het zelve met dit poeder,„houd dan het vat by ’t vuur, en klopt het goud van het zelvein een ondergeftelt vat , dat met fchoon water gevuld is ; of neemt kwik zil- ver,maakt dat zo heet dat de hand zulks verdraa- gen kan, ftrykt met het zelve het goud van ’% verguide var af, en vergadert de Amaiga= ma in een pot met water, daar het goud zeer licht af te fcheiden is. / 18. „Het is zeer gemeen dat het goud met koper . ge- 414 _Nataur- en Konft-Kabinet, gemengt is; tot de fcheidinge van het goud uit het koper, word een fcheypoeder bereidt uit vitriool, falpeter, levendige zwavel, van elks een half pond; deze wel gemengt en ge= ftoten zynde worden gekookt in verwers-loog, die bereidt word uit een deel afch, een deel levendige kalk „ en vier deelen afch van beu= kenkoomenhout. In deze loog worden zou- ten zo lang gekookt, tot dát al het vocht ver= kookt is, en niet als een enkeld zout is over= gebleven; met dit zout of fcheypoeder word gemengt een pond gebrandt of gecalcineert toodt, van dit fcheypoeder word anderhalf _ ons tot elk pond koper, daar % goud uit ge= fcheiden zal worden, gebruikt.” Na dat het koper gefmolten is in een kroes, die van aar= de is gebakken, word het poeder allenskens by het zelve geworpen , en met een yzere roede wel omgeroert , het welk zeer veel dien(t doet tot het affcheiden van het goud uit het koper. Na dat alles koud geworden, en de kroes aan ftukken geflagen is, word het goud , afgefcheiden van het koper , op de grond van de fmeltkroes gevonden. Zommige ge= bruiken hier andere {cheypoeders toe, en een fmeltkroes van yzer, als ook verfcheide wy- zen van behandeling , gelyk'ook zommige deze fcheidinge met kwikzilver uitwerken , van het welk ik na dezen omftandiger in my= ne verhandelingen over ’t Goud enz, zal. fpreeken. 19. Om het Loodt, of ook wel het Koper, of het mn id Noveinber en December 1720. 415 het Loodten Koper beide, tegelyk van het zil= ver afte fcheiden , zulks is van meerder omflag. Dit gefchiedt in een fmeltoven, dewelke zy noemen de SMELT-OVEN VAN DE TWEEDE ORDER. » Zodanig een fmeltoven word op „de volgende wyze bereidt; daar word een muur in’ rond opgebouwt, in deze muur worden zes venfters gelaaten , daar de dam- pen uitwaaflemen; in deze ronde ruimte wor= den twee andere muuren opgebouwt, kruis- _gewys in ’t midden ; in deze muuren zyn ins- gelyks venfters tot het zelfde gebruik ; aan de binnenkant van de ronde muur word een rand Overgelaaten, dewelke omtrent een hand breed is, deze dient op dat op dezelve zoude kon- nen ruften een rond fteenendekzel, het wel= ke ru{t op de“twee kruiswys-gebouwde bin= nen-muuren, en in deze tand als ingefloten word ; de dikte van dit rond fteenen dekzei is omtrent een half voet ; naderhand wordende vier tuffcheh-ruimtens, dewelke geboren wor- , den door de twee kruis-wys gebouwde bin- nen-muuref, opgevult met fcorien en ftof van koolen ‚en het ronde tteerien’ dekzel boven op den oven gelegt; dog zo dit dekzel in de fand van de ronde muur niet overal dicht ge- noeg fluit, moêten de openingen dicht ge- maakt worden. Ditrondefteenen dekzel moet een weinig {chuins gemaakt worden, op dat daar door een gootje geimáäkt zoude kon- nen worden, langs ’t welkë-de lithargyry, die in dekookinge ftremt, kan afvloeyen. Zommige gebruiken „in de plaats van een fteenen dekzel , gen dekzel van koper, op dat het mêtaal des ie 416 _Natuur- en Konft-Kabinet , te eerder heet zoude worden. Behalven dit dekzel moet ook een kruin of Capitellum ge- maakt worden van yzere roeden met yzere plaat- jes geklonken, deze kruin moet de gedaante:heb- ben van een halve holle globe, om tot een dekzel te vertrekken vandie {meltpan, dewelke in de- zen oven gemaakt is boven op het dekzel ; deze kruin moet vier gaten hebben , van welker twee het eene is recht boven het gootje daar de /ithar= Zyry doorloopt, en het ander daar recht tegen over ; de andere twee gaten moeten zyn aan die zyde, in dewelke de blaaspyp de wind van de blaasbalk ontvangt ; behalven deze vier gaten moet deze kruin boven met een groot rond gat voorzien-zyn, in het welke een dekzel kan gefloten worden; om nu deze fmeltpan wel toe te ftellen, moet het onderfte ronde dekzel , van fleen of van koper gemaakt, om= trent ter dikte van drie vioger bedekt worden - met leem, het welk met gekapt (troo gemengt is, en met een ftamper zeer valt ineen gepakt word. Ook moeten de (teenen , daar de kruin op geplaatft is, befmeert worden met het zelfde leem, ter dikte van vier vingeren; en byaldien het onder de fmeltinge of koo- kinge gebeurde , dat ergens van- deze rand het leem afbrokkelde , moet het zelve datelyk met ander leem herftelt worden. Het leem van het ronde (teenen of koperen dekzel moet beftrooit worden met afch, en dit nat ge- maakt zynde , met bezems gelyk geftreken worden; naderhand moet ter dikte van een vuilt tot een deeg en met water gekneede afch daar overgeftreken worden, deze afch / moet November en December 1720. 417 moet afgeloogt, en zonder zourzyn, anders zoude dezelve onder ’t kooken de fmeltpan doen baríten; deze afch moet met de hand gelireken worden uit het midden, en fchuins gaande met een {tamper ingepar{t worden ; op deze wyze word de holligheid van de fmelt- pan , en deszelfs gooïje, bekwaamelyk ge- vormt, en met wat drooge afch beftrooit, en met deszelfs dekzel of holle globe toegedekt, Als nu alles wel toegeftelt is, word het bo- venfte dekzeltje afgenomen, en koolen ge= worpen in de fmeltpan, en datelyk aan brand geftoken; deze koolen worden overal aangeltoken, en om het uur eens geroert ; om daar door de fmeltpan tedoen droog wor- den. Als deze koolen niet bewogen en ges roert wierden, zoude op de plaats, daar de- zelve al te lang (til gelegen hadden, een zwar= te koleur gebrandt zyn in de fmeltpan, het welk een teken zoude zyn van geen volko= men en egaale drooging , en oorzaak van een barftinge van de fmeltpan ; daarom is het beft, dat deze koolen gedurig en zo lang geroert worden, tot dat de geheele fmeltpan egaal gedroogt is, het welke binnen den tyd van drie uuren gefchiedt. Na dat nu het vuur is uitgegaan, en de {meltpan koud is geworden, word de afch en vuiligheid uit de fmeltpan geworpen, en vorder overal de fmeltpan befprengt met afch en- met water, en deze vochtig gemaakte afch met een har- te vel gewreven, omdefcheurtjes, zo hier of daar eenige gevonden mogten worden,over al te V. Deer. Dd vul. 418 __Natuur- en Konft-Kabinet, vullen. Als nu deze gemaakte fmeltpan (de- welke uit het fteene of kopere ronde dekzel , met leem en afch beflreken , beftaat) geheel gereed, en de kruin of het Capitellum, van yzere roeden en yzere plaaten gemaakt, boven op dezelve geftelt is, word het loodt inde fineltpan gedaan, Eerft worden eenige lood- brooden geftoken door het gat, dat in dekruin boven het lithargyry-gootje gemaakt is, en ook doof het gat dat in de kruin recht tegens het gemelde gat overftaat, om dat door deze gaten de lood-brooden of klompen aan dezy= de van de fmeltpan koomen te leggen; na- derhand gaat de werkmeefter in de fmeltpan door het bovenfte groote gat van de gemaak=- te kruin of ’t Capitellum , en fchikt de loode brooden , dewelke aan hem toegereikt wor- ‚den, onder aan de zyde van het Capizellum of de kruin, op dat die plaatzen niet vergeefs zouden zyn, maar behoorlyk opgevult zouden worden met het loodt, uit het welke het zil= ver moet gefcheiden worden; na dat nu de. werkmeefter uit deze holligheid door. het wy- de gat wederom is uitgekoomen, legt hy door het zelfde gat wederom noch andere loode brooden in het midden van de fmeltpan, en de overige brooden worden door de twee ga- ten van het Capitellum ingeftoken, dewelke aan de zyde van de blaaspyp zyn. Hetloodt, op deze wyzegeplaat{t zynde ‚ word een even- gelyke hoeveelheid van de koolen in de finelt- pan geworpen, en de opening van het Caps- gellaim of de kruin gefloten , en de {pleeten van November en December 1720. 419 van het dekzel des openings met leem toege= ftreken, dog een gedeelte koolen worden ge- worpen door de gaten van de blaaspypen in de {melrpan ; desanderendaags fteekt de werk- meelter twee fchoppen met brandende koolen in de fimeltpan , door de gaten vande blaaspyp, en werpt een gedeelte {paanders van zeer droog » hout in dezelve: daar na beginnen de blaas- _balken te blaazen ; deze blaasbalken worden gewoonlyk door raderen, die door ftroomend water gedraait worden , bewogen. Als de blaasbalken aan de gang zyn, word binnen den tyd van een uur het loodt met zyn zil- ver gefmolten; zo ras als dit mengzel gefmol- ‘ten is, word zelfs rouw zilver , het welk ‚plat geflagen en heet gemaakt is; in het zelfde geworpen, om mede van deszelfs onreinig- heden gezuivert te worden, terwyl ondertuf- fchen de gefimolten lood-ftof gedurig met een yzeren haak omgeroert word , op dat het loodt te beter overal en egaal zoude heet worden. Als het loodt (het welf bezwaarlyk van het zilver affcheidt ) niet al te wel het zilver wil verlaaten ; word by het mengzel eenig koper en koolpoeder geworpen; waar door de fchei- ‚ding vry veel bevordert word. Het gebeurt dikwils, dat het zilver, het welke onder het loodt is, goud by zich draagt, of dat zodanig zilver wel geen goud by zich draagt, maar zomtyds een kwaade of hardnekkige hoeda- nigneid na zich getrokken heeft uit de erts- ader, waar door het zich zeer bezwaarlyk van „het loodt laat affcheiden; in dit geval werpen de werkmeefters by elke hondert deelen meng- Ate Dd 2 zel 420 _Natuur= en Konft-Kabinet, zel een deel fcheypoeder van wynmoer, van glas „ van armoniac-zout, van zeep , van yzerroelt , en diergelyke zouten en doordrin- gende ftoffen bereidt ; naderhand word de korft van het gefimolten loodt door de uitgang van de ithargyry-goot , benevens de uitge= brande koolen, met een yzeren klauw uit- gehaalt. Zo ras als het loodt begint op te bruizen en op te fpringen, is zulks een te- ken, dat het loodt de fmeitpan zelts begint aan te grypen, het welk detydaanwy{t, dat de werkmeetter een yzere lepel vol daar uit fchept, om te bezien hoe veel zilver van het loodt afgefcheiden is: daar na word de lithar= £yry uitgehaalt. Zo rasals nu de tekenen te- genwoordig zyn , door dewelke {de volko- me fcheiding van het zilver word aangewe- zen, worden de blaasbalken 1tíl gehouden , het zilver wat verkoelt en uitgenomen, en van deszelfs onderfte zyde de molybdena, die aan dezelve vaft zit, atgeklopt, en de Zithar= £y7y van deszelfs boventte oppervlakte. Vande molybdena , dewelke onder in de fmeltbak gevonden word, en het zetzel van de afch, als ook de geele pompholyx, die aan de wan- den en elders gegroeit is , zal ik na dezen omftandiger ípreeken. 20. Ferrandus Imperatus meldt noch drie ver- fcheide ‘wyzen, op dewelke de boven befchre- ven fmeltoven van de tweede order gemaakt word door zommige , als ook van verícheide | wy- November en December 1720. 421 wyzen, dewelke byzonderlyk van zommigen gebruikt worden, om het zilver van het loodt te fcheiden , maar ik zal dezelve hier niet mel- den. 1. Omdat ik van deze zaaken,in de uit- trekzels van Ferrandus lmperatus, aande on= kundige Lezers maar een voorfimaakje tracht te geven, op dat zy bek waamer gemaakt moogen ‚ worden, om te begrypen het gene wy na de- zen, omtrent deze zaaken , in de verhandelingen van het Goud , en de geheele Metaalkundeenz. _tezeggen hebben. 2. Omdat deze zaaken zonder _prent-verbeeldingen zeer onvolmaaktelyk door _ Eenkelde woorden worden uitgedrukt. En3.Om= dat Perrandus Imperatus zelfs nietzo om{tan- _diglyk van deze zaaken heeft gelieven te fchry- _ ven, als wel vereifcht word, om tot derzelver naauwkeurige en rechte kennifle te geraaken. N 21. Het Zilver, dat nu op deze wyze van ’% ioodt is afgefcheiden, is niet volkomen zui- ver. Om het zilver ( wy fpreeken hier van de werkdaaden in groot) ten uiterften te zuiveren, het welk noodzakelyk is , word een oven gemaakt, welkers vuurplaats op cen _ gewelf ru{t, dat van gebakken (teen gemet- zelt is; deze boog ís drie voeten hoog, ende focus of (tookplaats, die daar boven ís, vyf voe« ten lang en vier voeten breed ; hier boven word een fchoorf{teen gebouwt, de vuurplaats heeft een ronde holte als een put, de breedte van omtrent anderhalf voet, en de hoogte van een half voet: in deze. word gezuiverde en gezifte afch gedaan, in deze afch word een Dd 3 ‚telt S 4zz Natuur- en Konfl-Kabinet, telt juift zodanig geplaatft, dat rondom dezel-" ve eveuveel afch is; deze telt word gevult met een poeder, gemaakt van geftote beenen en afch uit de {meltpannen , welke afch op de grond gevonden word in de fineltpannen , als ’ zilver of goud van ’t loodt gezuivert word, Zommige voegen by deze afch uit de fmelt- pannen, poeder van tichelfteen , andere we- derom wat anders; dit poeder word nat ge- maakt tot eën deeg, en de telt met het zelve zodanig gevult, en met een (tamper in dezel- ve gepakt, dat het zelve zich naderhand laat {nyden als lever, gelyk ook dit deeg uit de telt gefneden word in de rondte, dog zoda- nig dat drie vingeren in ’ rond, en ook op den bodem, de teft metdit afch-deeg van bin-. nen bekleedt blyft; zodanige teften of kroe- zen moeten gebakken worden van zeer vafte, drooge en onfplytbaare aarde, dezelve wor- den van aldethande grootte en fterkte ge- maakt, zo dat deszelfs onderfcheidt van groote te is van ts tot so pond. Zommige gebrui- ken, in de plaats van deze kroezen of telten, maar alleenlyk een groote yzeren ring, daar zy het deeg, het welk van het been en afch- poeder gemaakt is, even beftendig in ftampen en uithollen, als wy van de kroes gefchre- ven hebben; maar de kroezen worden beter geoordeelt, want als het poeder of deeg in het Ímelten van het zilver wykt, en niet beften= dig ftaan blyft, zinkt het zilver noch maar op de grond van de kroes , maar in dering vloeit het zilver door in zodanig een geval, om dat de yzeren ring geen bodem heeft, Als nude 1 Mka kroes hi IK | el In November en December 1720. 423 kroes zodanig is toegeftelt, word dezelve in een warme en beflote plaats geftelt, op dat de afch of het deeg beendroog zoude worden, waat hoe drooger en ouder zodanig een toe= bereide kroes met zyn deeg is, hoe beter de= zelve bevonden word. Als nu het zilver ge- zuivert zal worden, plaatzen zy deze kroes in de holte van de focus die met afch gevult 8 is, en ftellen een yzeren ring om dezelve, op dat de kroes te vafter zoude blyven ftaan. Het zilver aan ftaaven geflagen zynde, word recht overend in de kroes geftelt, en tuflchen _ elke ftaaf wart (tukjes kool gelegt, op dat zy n ie Al malkander niet zouden raaken, fteekende zomtyds elke {taaf ook wel een half voer bui- ten de kroes. De kroes vorder wel gevult zynde met koolen, word in de fnuiver van de blaas- balk een lange kopere pyp gefteken, dewel- ke zodanig na omlaag word gebogen, dat dezelve de wind midden in de fmeltkroes blaaft; binnen een uur vloeit het zilver. Als het zilver onder het {melten en blaazen een weinig te veel begint op te bruizen, doen zy het datelyk neerzakken meteen houtje dat nat gemaakt is, en, aan een fcherp yzer is gefto- ken; zo ras als nu het zilver gefmolten is, worden de brandende koolen uit de kroes ge= nomen, terwyl word de kroes aan deszelfs benedenfte deel aangeftookt door fpaanders van denneboomen-hout, gemengt met kool. ‘Tot het zuiveren van het zilver is veel vuur van nooden, en moet, na dat het gefmolten is, wel aangeftookt worden. Of nu het zil- ver volkomen nue is door dit ftooken, d 4 word 424 Natuur- en Konft-Kabinet;, word eigentlyk wel meeft afgenomen door den tyd, by voorbeeld van twee of drie uu- ren, na dat van te voren het zilver meerder of minder zuiver en rein geoordeelt word, Tot beter zuivering van dit zilver is het zeer dien(tig, dat eenige kogeltjes van koper en van loodt onder het kooken te gelyk by het zelve geworpen worden, om te verkoo- ken. Als nu geoordeelt word, dat het zil- ver zuiver is, word een yzer roedje in het zelve geftoken, en het zilver, dat aan het zelve is valt blyven zitten, afgeklopt, en uit de koleur geoordeelt van deszelfs volmaakte zuiverheid ; want als al het koper zo fchoon is uitgekookt, buiten en behalven de vordere onreine deelen, dewelke noch by het zilver waren, dat niet meer als een drachma koper by vierenzeftig drachma zilver is overgeble- ven, moet de koleur van dit zeer gezuiverde zilver zo wit zyn als fneeuw. Zo ras als nu deze proef gezien word, dat het zilver ge- noegzaam is gezuivert, neemen zy het vuur weg, en word het zilver met een kopere le- pel met water, en daar gaatjes in zyn, als in een fchuimfpaan, op de bodem en aan de zyden van de kroes befprengt, en allenskens verkoelt, waar na de kroes met een yzere fchop of tang uit de ftookplaats genomen word, en het onderfte boven gehouden zyn- de, valt het zilver uit dezelve op de grond als een halve bol , omdat deze kroezen pots- gewys gemaakt worden, Deze klompzilver van de grond genomen zynde, word in het water geworpen, daar dezelve, hoe verkoelt zy November en December 1720. 425 zy van buiten ook fchynt, noch een groot gezis en geraas maakt, gelyk alle groote me- ‚ taal-brokken, door de inwendige brandr. Na- derhand word deze klomp zilver uit het wa- ter genomen, en op een zeer hard houten blok gelegt, en met een hamer rondom geklopt en geflagen, om de vuiligheid van de koolen;, de fchilfers van de Ímeltkroes, en diergelyke vuiligheden, van buiten van het zilver af te kloppen, en word vorder van buiten met een geel koperen borfteltje en water gefchuurt, en voorzichtiglyk fchoon gemaakt. Deze zuive- ring of kooking van het zilver moet maar aange= _ merkt worden, als een herzuivering van zil= ver dat reets gefcheiden en gezuivert was. Om deze herzuiveringe uit te werken, zyn noch verfcheide andere wyzen, en wel voor- namentlyk met zachter vuur ; en alfchoon dit veel langzaamer toegaat, is het zelve echter veel profytelyker , omdat het zilver in fterk „vuur veel meer verlieft als in een geftadig en zachter vuur, gelykik na dezen, in myne eige Verhandelingen over het Goud , over de Bergwerken, Graveryen , Erts- en Metaal= fcheidingen enz. klaarder zal aanwyzen. 22 ___Perranduslinperatus, zyn negentiende Boek gefloten hebbende, vervolgt in zyn twintigfte Boek, het welk uit XIV Kapittels beftaat, de- zelfde (tof-fcheidinge der gemengde Metaa- len, en gelyk als wy gezien hebben, op welk een wyze het goud van het zilver, en het zilver van het goud gefcheiden word, als Dd s ook 426 Natuur- en Konff-Kabinet; ook op welk een wyze het loodt van ’ zilver en goud, mitsgaders het koper van ’ zilver of goud gefcheiden word, en hoe de edele Metaalen gezuivert worden, zal het nu zeer leerzaam konnen zyn, dat wy onderzoeken, op welk een wyze het zilver van hetkoper en van het yzer gefcheiden word; want het is geheel wat anders, het zilver te fcheiden van het koper , als het koper te fcheiden van het zilver, omdat door het eerfte verftaan word koper , daar een weinig zilver in gegroeit is, en het welk echter de moeite wel waardig is em van het koper afgefcheiden te worden: maar het koper van het zilver te fcheiden , ís zilver (het welke met een gedeeltentje koper is opgegroeit) te zuiveren van dit koper; en op deze wyze moet zulks verftaan worden van alle de andere Metaalen, daar zilver of goud mede gemengt is, of die onder het zil= ver of goud, om het zelve onedelder te maa- ken, gevonden worden. 23: De koper-brooden, 5 dewelke zilver gevon- den word , moeten gebroken worden door de yzere {ny-ftampers van de groote werk- tuigen, of, als dezelve daartoe te groot zyn, moeten zy gloeyend gemaakt worden in een oven , die byzonderlyk daar toe gefchikt word, en gloeyend zynde daar uitgenomen worden, en door hamers enz. in ftukken ge- flagen worden, het welk zeer wel geichieden kan; want hoe het koper heeter is, hoe het brofler is, en beter aan ftukken geflagen. kan wore _ November en December 1720. 427 worden. Dewyl nu het zilver van het koper „iet wel kan gefcheiden worden, zonder be- hulp van loodt, is het noodig, dat by dit ko- per zo veel loodt word bygevoegt na de hoes veelheid van hetzilver, het welk in het koper gevonden word. Omtrent het byvoegen van het loodt, moet ook in acht genomen wor- den het loodt zelfs , dewyl zommig loodt ryk, en ander wederom arm is. Door ryk loodt word verftaan, daar het zilver, dat met het zelve opgegroeit is, noch niet afgefcheiden is; maar door arm loodt word verftaan, dat zelfs volkomen zilverloos is. f . 24- ‚De fimelter , dewelke het loodt met het koper vereenigen moet, moet zulks verrich- tenmin een oven, die de over van de eerfte or= td der genaamt word, en dewelke ik na dezen, gelykjallede andere, omttandiglyk zal befchry- ven, Na dat de {meltoven behoorlyk heet gemaakt is, worden de grootfte (tukken ko- per in dezelve gelegt, en daar op dateiyk een laag koolen, en wederom een laag kleime ftukken koper ; als nu het koper begint te fimelten, en beneden door de doortogt van de vuurplaats onder in de {meltpan begint te _ vloeyen , word lithargyry in den oven ge- worpen; maar op dat niet een gedeelte van de lithargyry zoude opftuiven, en na bover _ vliegen, worden wederom koolen op dezelve geworpen , en hier op word eindelyk het loodt gelegt. Na dat nu het koper en her loodt gemengt in de {meltpan ‘is gevloeit , Y Worse 428 Natuur-en Konft-Kabinet , worden door een yzeren klauw’de fcorien van het mengzel afgelicht; dit loodt en ko- per word in brooden gegoten, en worden wederom herkookt op dienzelfdentyd, maar deze tweede brooden laaten zeer weinig fcorien na; dit word zo lang vervolgt, tot dat het koper en het loodt zeer wel gemengt is. Aande muur , en aan ’t bovenfte fchouw van, dezen oven, zet zich onder deze fmeltinge en vermen=- ginge een pomp bolyx,die wit-afchgrauw van ko. leur is;maar aan de zywanden het fpodiuus;1om= tyds gebeurt het, dat in de hondert pond ke- per is een half pond, ot. drie vierendeel, of een pond zilver ; deze rykdom is dan zeer mid- delmatig; maar als in de hondert ponden ko- per gevonden word twee ponden, of tweeen een half pond zilver, word zodanig koper ryk gehouden, en by hondert ponden van zo- danig ryk koper moet de fmelter bydoen drie- hondert ponden loodt. 25. Als in het koper middelmatig zilver gevon- den word, of dat het koper zilver.-ryk is, dat is: dat ín elke hondert ponden koper twee pond, of twee ponden een half, of meer zil= ver gevonden word, kan deze fcheiding met loodt zeer wel aangelegt worden, en zulks is dan ook de moeite en onkoften waardig ; maar als het koper zo arm is, dat in de hon- dert ponden koper niet boven drie, twee, of maar alderhalf ons zilver gegroeit is, zoude zulks de onkoflen en moeite niet waardig zyn; maar om echter het zilver mede van dit arm ko- per af te fcheiden, is een andere fcheiding be- dacht, | B November en December 1720. 429 dacht, dat is, het koper word eerit gekookt in een byzondere oven, en door dit kooken word uitgewerkt, dat het koper, het welk ouder legt in de {melspan, veel ryker word van zilver , ais het koper dat boven in de* zelfde fmeltpan legt. De oven, in de- welke dit koper zodanig gekookt word, moet byna van hetzelfde maakzel zyn, als de groo- te Ímeltoven, in dewelke het zilver van het loodt word afgefcheiden;dezelve word gemaakt van rouwe (teen, met kamers die door twee kruis-muuren veroorzaakt worden;de fmeltpan moet ook gevormt worden vanafch, gelyk ik _vandegemelde ovengezegt hebbe; voorin den oven moet een doortogt zyn, door dewelke het koper moet vloeyen in twee fmeltpan- nen, dewelke elk drie voet hoog van de grond van den oven moeten opryzen; aan de lin- kerzyde van den oven moet een gat zyn, door het welke gedurig boekenboomenhout tot voedzel van het vuur kan ingeftoken wor- den. Als nu elke hondert ponden koper in- houden twee oncen, of twee oncen en een half, of drie oncen zilver, worden te gelyk gekookt achtendertig hondeft ponden koper, en zo lang tot dat zo veel zilver nadegrond van de fmeltpan toeisgezakt, dat, als het bo- venfte koper uit de fimeltpan is uirgefchept , in elke hondert ponden van het onderfte koper gevonden word vier en een half ons,of meerder of minder zilver. Als nu het koper , hetwelk bo= ven afgefchept word, en armer is geworden, vyftien hondert ponden bedraagt, bedraagt het _ koper, het welk ryker is geworden, drie-en- twine 430 Natuur-en Konft-Kabinet, twintig hondert ponden, het welk de achten- dertig hondert ponden wederom uitmaakt. Uit deze twee duizenden drie hondert pon- den kan met voordeel het zilver met behulp van loodt afgefcheiden worden; dit gefchiedt in den oven ‚van dewelke wy gefproken heb- ben, dat het zilver van koper word gefchei- den. Als nu het zilver inde fimeltpan van den overi Îs na beneden gezakt, word het koper van zyn zilver ontlalt, boven afgefchept, en wederom gekookt ín een oven van de eerfte order, en wederom herkookt in den oven van de tweede order, uit welks overblyfzel een rouw koper komt, het welk ros koper genaamt word. Het koper, dat nu van dit ros koper boven is afgefchept, word eindelyk wederom gekookt in een oven vanrde eeríte order, en wederom herkookt in een oven van de tweede order; wanneer wederom een over= blyfzel van rouw koper komt, het welk es caldarium genaamt word; dit As caldarium is niet taay of bekwaam genoeg om gefineedt te worden, maar word tot het gietwerk ge- bruikt, en isgeelachtig van koleur. Ik zal na dezen leeren, op welk een wyze wederom uit deze rouwe kopers door zuiveringe, dog met verlies, goed koper gekookt word. 26. Maar om nu eens te {preeken van het ko- per, in het welke het zilver gezakt is, en dat op de grond van de fmeltpan gevonden werd, en daar het verarmde koper van afgefchept is; hier uit worden brooden gemaakt, dewelke elk November en December. 1720. 43ï elk beftaan uit vyfachtfte parten van een-hon- dert pondkoper, en uit twee hondert en vyfen= zeventig ponden loodt; zo dat van twee hon= dert en vyftig ponden koper, en elf hondert ponden loodt , vier brooden of klompen voortkoomen. Als nu in een hondert pond van dit koper by voorbeeld gevonden wierd vier oncen zilver, weegt al het zilver, het welk in vier zodanige brooden ten opzicht van het koper gevonden word, met malkander tien oncen. Als wy nu rekenen, dat het loodt, het welke by dit koper is gevoegt, beftaat uit vier hondert ponden loodt, dat ‚van zyne vui- ligheden gezuivert is, en welkerselke hondert pond drie drachmaas zilver draagen, houden!de- ze vier hondert ponden gezuivert loodt ander- half ons zilver 5 als nu de Overige zeven hondert ponden loodt, dewelke hier bygevoegt zyn , om de elf hondert ponden uitte maaken; van flechter hoedanigheid zyn, en welkers el- ke hondert pond maar een drachma zilver _draagen, zal al het zilver van deze vier broo- den bedraagen een medicinaal pond van twaalf „ Oncen en drie drachmaas , datis tien oncen wegens het koper, en twee oncen en drie drach= maas wegens het loodt: nadat nu deze meng- ‚els meerder of minder ryk zyn , of met loodt na haar meerder of minder zilverrykheid ge= _ mengt worden, leveren zy ook haar zilver git in de fcheidinge, dewelke wy gaan bes _ febryven. vs . 2 7. 5 „Tot de fcheidinge van het zilver uit zoda- «nig arm koper, word een byzonderen: oven ES ges 432 _Natuur- en Konft-Kabinet , gebouwt; de achtermuren van dezen oven moe- ten van tichelfteen gebouwt zyn, maar de zy- muur en voormuur van yzere roeden en yzere plaaten in malkander gehecht, en moeten zeer wel met leem bedekt worden; behalven dat moeten ook eenige yzere kareclen gemaakt worden, die wat hol zyn,om de kopere brooden te onderfteunen: deze zeer wel met leem be- ftreken zynde, worden ook maar alleenlyk geftelt onder die klompen of brooden koper, dewelke met loodt gemengt zyn, omdat die ryker zyn als de koper-brooden, dewelke uit de Spine, uit de cadmien, en uit de {corien, die herkookt zyn, gemaakt zyn, entegelyk herkookt worden; onder elk van de ryke koo- per-brooden worden twee zodanige yzere holle tegels of kareelen gezet, elk aan een ein- de, op dat het vuur daar beter onder {peelen, en zyn kragt kan oefenen. Ineenoven wor- den te gelyk vier ryke klompen van het ko= per, daar zilver in is, en die met loodt ver= eenigt zyn , gelegt; op, haar onderf{teunzels, en vyf brooden of klompen, die gekookt zyn of uitde Spine, of uit de cadmien, of uitde fcorien, maar deze zyn niet zo groot, en wor- den niet onderfteunt op yzere tegels, maar door tuffchen ingeworpe koolen zodanig ge= plaatft , dat zy malkander niet raaken of kwet- zen konnen; de koolen worden ook zodanig gefchikt, verfpreidt, en aangeftoken door ’t vuur, dat zy te gelyk en overal egaal aan brand geraaken. Op dat nu de Lezer wel mag begrypen, op welk een wyze deze fchei- ding toegaat, en waarom onder het koper zo, veel November en December 1720. 433 veel loodt gefinolten, en met het zelfde ver- mengt word, om door deszelfs behulp het zilver (het welk met het koper is gegroeit; of in het zelve gevonden word ) van het ko= per af te fcheiden, ftaat aan te merken, dat het loudt ín de zamenmenginge van het ko- ‚per de zilver-deelen aangrypt , en zich by- ‘zonderlyk met dezelve vereenigt; zo ras als nu dezen oven, in dewelke de fcheiding van het zilveren koper eigentlyk uitgewerkt word; aan den brand ís, beginnen binnen den tyd ‚ van een half uur de-brooden te druppelen ; in deze beginnende fmeltinge , moet zeer zorgvuldig op de koolen en het vuur gepaft worden, want op de plaatzen, daar eenige ‘koolen wegrollen, dewelke de brooden on- _derfteunden , moeten andere gefchikt wor- den; en op de plaatzen , daar door zwakheid des vuurs de brooden niet egaal beginnen af te traanen; moet meerder vuur met een haak of klauw henen gefchikt worden: In zoda- ‚nig een oven word het vuur juift zo flerk ge- ftookt, dat het loodt met zyn aangegrepen ‚en vermengt zilver {melt en uittraant, omdat 4 6 d ir “het koper van dezelfde brooden, als een me- „taal, het welk zich bez waarlker laat fmel- ten, ! ongefinolten sj 2 Ik heb voor dezen gefproken van de {co- Bdmien dewelke herkookt worden, om het rien, die herkookt worden, als ook van de ) metaal , dat in dezelve overgebleven i is, mede ste gewinnen, en by die gelegentheden ook mes lV, DEEL: Ee be- Í m 434 Natuur- en Konft-Kabinet , befchreven, wat door de fcorien, of uitge- brande {teen of erts, en ook door de cadmien of aangroeizels van den damp of rook, ver= ftaan wierde; maar ik heb nu een weinig te voren ook het woord van Spire gebruikt, zonder aanden Lezer uitte leggen, wat hier door by de’ Metaalkundige verftaan word ; maar dewyl de fpize uit deze fcheidinge van het zilver uit het koper geboren worden , konnen wy hier dezelve klaarlyk befchryven. Als het loodt met zyn zilver uit deze koper- brooden wegtraant, fcheiden zich naderhand van deze koper-brooden fplinters ; deze íplin= ters worden fpine of doorens genaamt; deze fpine 1yn mede een zamenmengzel uit koper en loodt, en.worden gedurig wederom in de- ze herfimeltinge bygevoegt, en met de haak of klauw zomtyds omgekeert, omdat zy ook druppelen uittraanen ín de {meltbak, gelyk de andere brooden. Het mengzel van loodt en zilver , dat in de fmeltpan gevloeit is, word met een kopere lepel overgegoten in kroezen, die mede van koper zyn , maar die van binnen befimeert of bekleedt zyn met leem, op dat zy koud geworden en omgekeert zyn=- de, haar ontvangen metaal te lichter zouden , laaten uitvallen. Het loodten het zilver word van malkander gefcheiden in den oven, en op de wyze als wy gezien hebben, dat het zilver uit het loodt uitgefcheiden word, Het koper, dat in den oven is overgebleven, ge- Iyk ook de pine, het afchgrauw koper, de | fcorien , cadmien , en vorder alle ftoffen, | worden naderhand wederom door veel werk= et EEE Edin November en December 1720. 435 daaden gezuivert, en tot goed koper gebragt, gelyk na dezen getoont zal worden. Eene zaak zal ik hier maar melden, omdat dezelve __aanmerkelyk is, Als, in de herkookinge en zuiveringe van het Koper, het ongeluk wilde, dat een zeer klein gedeelte yzer in de fmelt= pan geraakt was, zoude de (tof tot geen ko- per by malkander willen fchieten, en de we- zensband van het koper zich met malkander niet konnen vereenigen , zo lang als dit yzer door de geduurzaamheid van den brand niet ‚ geheel verteert was, en zulks zoudeeen dub- belden arbeid, vuur en tyd ,koften, 29. Om het zilver van het yzer te {cheiden, word de antimony gebruikt; zy neemen zo- ‚ danig yzer daar zilver in is, en ook anti- mony, van elks evenveel; het yzer word fyn gerafpt, en de antimony geftampt : dit poeder word in een andere fmeltkroes geworpen, en wel met zyn dekzel toegedekt, en met leem dicht gemaakt: deze kroes word inden oven geftelt, en het poeder gefmolten, na- derhand word de kroes uit den oven gehaalt, en koud geworden zynde aan ftukken gefla- gen. Het klompje, dat uit dezelve valt, __word tot een poeder geftoten; by dit poeder „word zo veel loodt gemengt als het poeder zwaar is, en dan in een andere fmeltkroes __gekookt; naderhand word die ftof, dewelke __in deze fÍmeltkroes op de grond is gezakt, in een kroes van afch gemaakt afgekookt , tot __datal het loodt RSP gelyk gefchiedt € à in 436 _Natuur- en Konft-Kabinet 4 in die zuieringe van het goud of zilver, daar de bygemengde metaalen niet befchermt: maar verkvokt worden. 30. Na dat Ferrandus Imperatus verfcheide zaas ken van de Mineralen en Metaalen heeft af= — gehandelt, fpreekt hy in zyn eenentwintigfte Boek, het welk uit XI Kapittels beftaat, van Ä de verwandeling der Metaalen in malkande- ren, het welke de zoekers van de Lapis Phi- — lofophoram of Goudzoekers op het oog heb- ben. Wat de verandering van het yzer in goed koper belangt, zulks word vanniemant — ontkent, gelyk ik ook getoont hebbe met het Hoef vzer , het welk in de bronnen van Berengeundt in Hongaryen in zuiver en zeer Ichoo.: koper is verandert, zynde uitgebeeldt achter het Natuur- enKon(t-Kabinet vanMey en Juny 1720 Tab. XVII. Fig. 1. PARACELSUS, het: roompje der Evangeliften onder de ge= _ zindheid. der. Alchymiften , verhaalt dat in Hongaryen een” Fontein is, dewelke de ifferbeunm genaamt word „in dewelke de Boee reu vud yzer werpen , het-welke daar in verteert word ‚en als in een roeft verandert , dewelke met een fterk vuur gefmolten en gekookt zyn- de, zuiver en deugdzaam koper uitlevert, het welke zodanig beftendig is, dat het zelve nooit wederom tot yzer word; dat ook in den berg, dewelk Cottemberg genaamt word, uit een ader van Markazyt een loog vloeit, in het welke yzer geworpen zynde, het zelve wer- 6d andert November en December 1720. 437 andert in koper, dat veel deugdzaamer , han= delbaarder en zuiverder is , als het gemeen rood koper. Agricola. getuigt, dat in Se/mo- mic, een Stadt gelegen op den Berg Carpa- shus ‚ in, dat gedeelte van Hongaryen , het “welk ouwelings Dacia genaamt wierd, wa- ter word gepompt uit eenige puiten , en dat dit water geleidt word door drie kanaalen, in. welke kanaalén yzer gelegt word , het welk door de kragt van dit bron-water in koper verandert; hy verhaalt, dat zy’ dit yzer fyn vylen en rafpen, en dat zy dit vylzel leg- _ gen aan het einde van de kanaalen, op welke plaats het van het overloopende bron-water zo danig aangetaft en gegeten word, dat het ze ve verandert word in een (tof als leem of kl“y, dat zy deze kley naderhand (melten, en kooken in de fmeltovens, en dar dezelve in zeer goed koper overgaat, mitsgaders dat deze bron uit vitriool-water beftaat, Als wy op de uitwendige koleur letten, zien, wy, dat, als het yzer gelegt word in water daar vitri= _< pol in gefimolten is, of in azyn daar: aluin in ___gefimolten is, het zelve uitwendig een koleur als het koper verkrygt.. go 9 i Zi. ERE { Maar behalven deze verwandelinge der Me- taalen-, beoogen onze Heeren Alchymiften een middel, om door. kont een- Tinéiuar of _ den Steen der Wyzen tevinden, door den wel- __ ken zytrachten de onedele Metaalen , als het _yzer, loodt, tin, kwikzilver „koper, in goud of zilver te veranderen: en dat deze Lapís, van at Ee 3 vere 433 Matuur- en Konft-Kabinet , verfcheide ( dewelke zy Filis Adepti noe- men ) zoude gevonden zyn, verzekeren byna alle de Goud-zoekers, met even zulk een ftoutmoedigheid, hardnekkigheid en vaft ver- trouwen,als de Hypochondrtact hunne Phantaf- mata. Omdat nu deze Lapis Philofophorum tulk een groote doordringende kragt heeft , vol- gens hun zeggen, dat een greintje van dezel- ve een groot getal greinen loodt enz. in zui- ver goud kan doen verwandelen, vertéllen zy ook ontelbaare Hiftorien van deszels groo= te vermogens , om de oude lieden jeugdig te maaken, de gezondheid der menfchen te onderhouden , en alderhande ziektens een= flags te geneezen ; by voorbeeld, de zeer ge- loofwaardige Paracelfus zegt, het is gebeurt dat zommige, als zy den Lapis bereidt had- den, om de onedele Metaalen te koleuren en te doen verwandelen, en dat zy niet wel wiften, hoe zy met den zelven omfpringen moeften, dat zy het Zinélaur of den Lapis wat onachtzaam handelende, daar van by gee val door de hoenderen wat is doorgeflokt, waar op gevolgt is, dat de hoenderen alle haare oude vederen uitvielen, en datelyk we- derom andere in de plaats groeiden, waar van Paracelfus verklaart zelfs ooggetuige ge- weeft te zyn. Paracelfus oordeelt, dat de Lap:s, als dezelve wel toebereidt word, alle onze lichaamelyke kwaalen, ziektens en gebreken verteert, gelyk het vuur alderhande foort van hout verteert. De Lapis, zegt hy, moet in een zeer geringe hoeveelheid ingegeven wor- den, omdat dezelve zo hevig werkt. Re oce Á November en December 1720: 439 Dolor Paracelfus getuigt, dat hy zelfs door de Lapis geneezen heeft de oprechte Luazary , Waterzucht , vallende ziekte , kwaadaar- dge en gevaarlyke mazelen, ingewortelde en verouderde kolyk, kanker, het vuur, pyp- Zweeren, en verfcheide foorten van inwendi- ge gebreken , het welk, zegt hy, gegaan is zefs boven het geloof der menfchen, en dat hie: van de meefte Landfchappen van Euro- pa getuigenis konnen geven. Na de 'leef- tyd van Paracelfus hebben zich zeer veel zo genaamde Geneesheeren opgedaan ‚ de- welk: voorgaven dit wziverfeel Geneesmiddel te bezitten. De zeer geleerde van Helmont, de Vader, was geweldig met deze zaak in= genomen, gelyk in zyne alombekende Schrif- ten byna overal doorftraalt. Het volgende: op een andere tyd. } Ee 4 EIF #40. Natuurs en KoilffsKabineb:, …”. 030503 OSS OIS 0850 Elfde Verbandeling van de Oudheid de. Natuurlyke Hiftorien., ven van de natuur Iyke Hiftorikunde der HEBREER!, en in dezelve het vervolg der opbd- … deringe. van de WATEREN un Paleftina, eu dat gedeelte vande ROO- DE ZEE, het welk der AR A3I- SCHE ZEEBOEZ EM gensamt word. Ee “ 1. in K heb in de tiende Verhandeling over de Taattgte Hiftorie van Paleftina, een(a) fchets gegeven van de kennifle, dewelke de aaloude Hebreeuwfche, Egyptifche, Griek- fche, en Romeinfche Volkeren, volgens de getuigeniflen hunner aan ons overgebleve bef- te Schryvers en Aardrykskundige Lieermeefters, van de hedendaagze Roode Zee fchynen gehad te hebben ; en omdatfik in die zelfde tiende Ver- handelinge belooft (b)heb , dat ik in dit Kabinet voor deMaanden November en December 1 720. een tweede Verhandeling over de hedendaagze Roode Zee zoude laaten volgen, en in dezelve aanwyzen dekennifle,dewelke de Volkeren, die de Romeinen gevolgt zyn,als ook de Mahome- taanfche Arabieren , de Portugeezen, En-_ gel- ge Natuur- en Konft-Kabinet September en _Oâober 1720. van pag. 24xtot pag. 336. sneluis. (6) Ziet't zelfde Kabinet pag. 336, | 4 ) ______ November en December.17r0. a4t __gelfchen, Hollanders enz. van. de heden- E daagze Roode Zee verkregen hebben, tot op __@nzen deeftyd toe, zal ik ‚nu zulks in deze _ Verhandeling, zo veel als myn geringe we ten{chap toelaat, volbrengen, Be De Volkeren van Europa zyn na ’t verval van ’t Roomfche Keyzerryk, en den invloedt der woefte Volkeren in Italien, Duitfchland, en andere heerlyke Wingewelten der Ro- ___meinen, ín een uitftekende woeftheid, daar ‚__een puurfteeke domheid en btindheid eenige __« eeuwen lang op gevolgt is, elendiglyk geval= \ den; hier door, zyn wy dien geheelen tyd, __\ dewelke wy de Monnike of ongeletterde en k duiftere Eeuwen noemen, verfteken van goe= de en bekwaame Schryvers, waar door de kennifle van de Landen van Indiën , van veel groote deelen-van Afia , Arabien ‚ en ten ‘hoogften van byna geheel Africa , by ons geheel verduiftert is geworden en weg ge- raakt, Hier toe hebben ook niet weinig ge- daan de domme en gedlooze Keyzers van,het Oofterfch Keyzerryk ‚de inwendige beroertens in derzelver Heerfchappyen , en de Oorlo- gen, door dewelke zy gedurig door de Mes ‚den, Perfen, Saraceenen, Turken, Bulgaaren enz, of half over hoop zyn geworpen, of dikwils hunne befte Landen zyn afgenomen ; „maar om wat nader tot myn oogmerk te koomen, heeft niets ons zozeer verfteken van, de naauwkeurige, kenni{le van byna geheel A- frica , Armenien, Mefoporamien „ Babylo- nien, Perfien, Syrien, Paleftina, Egypren:, ) Ees ras 1 $ 4 d À 4 442 Natuur-en Konf?-Kabinet; Arabien, en de geheele wederzydfche boor. den en landen van de hedendaagze Roode Zee, en van ontelbaare Landfchappen , als het opkoomen van het Mahometaanfche Geloof. De Arabieren, en bunne Nabuuren, dewel- ke de Leere van Mahometh aankleefden , vloogen datelyk als een blixemftraal door ge- heel Africa, door geheel Afia, en zelfs tot in de diepfte en afgelegenfte Laandfchappen en Eilanden van de Indiën; jazy fprongen over tot in Europa en de voortreffelykfte Landfchap- pen van dien; en dewyl deze Volkeren ge- woon zyn, alle Oudheid, Overblyfzelen , Kennifle, Wetenfchappen , Gewoontens enz. van de eigen Land-aart, dien zy overval- len en beheerfchen , uit te roeyen, en de hunne in te voeren, alle toegangen en ge- meenzaamen ommegang van Vreemdelingen belettende , en geen goede tucht ín de groote uitgeltrekte Landen houdende, waar door veel Roovers, Beduins, Tarters, T'urcomannen, overal de wegen onveilig maaken, zyn zy oorzaäk , dat de Chriftenen of Europiaanen in zeer lange jaaren niet hebben konnen ge- raaken tot de kennifle van Arabien, van ge= heel Africa, en van ontelbaare groote Land- ftreeken, dewelke de Mahornetaanen beheer- fchen of bewoonen. 3 Niet weinig heeft hier ook toe gedaan het verval van het Oofterfch Keyzerryk , veroor- zaakt door de godloosheid en onachtzaamheid der Keyzers. Toen in het jaar 6o2 tot 61o het Ryk geregeert wierd van Keyzer Phocas, kwam November en December 1920. 443 kwam Chofroës,Koning van Perfien, in Calche- _donien en Bythynien vallen, alles verwoeften= de en wegroovende, terwyl ondertuffchen Pho-_ eas zich t’huis geruft en ftil , in alle hooffche dertelheid enhoerery, in alderhande onkuifch- heden , als ook met het bloedt van zyne voornaamfte Hoofden en Vorften verk wikte en vervrolykte, Maar Heraclius, de Zoon van Heraclius Oppervoogd van Africa „ dit niet konnende verdraagen , vloog met zyn Krygsmagt uit Africa in het jaar 61o. in de Maand {Oétober , nam Konftantinopolen in, nam Phocas gevangen, en liet hem dooden, Ondertuffchen braken de Perfianen overâl door in Afia enhet Ooften. In het jaar 614 na= men de Perfianen Paleftina, en zelfs Jerufa= lem weg ‚ doodende de Monniken en Nonnen ; oud en jong, en fleepten de Chriftelyke Hei- ligdommen weg. Órs nam Suës, de Velds heer van Ghofroës, Galchedonien weg; in het zelfde jaar namen de Perfianen Egypten, de vermaarde Stadt Alexandrie, en oud Liybien weg. Zelfs de Avares drongen tot in T'hracien, Heraclius kwam dit echter wederom voor een groot gedeelte te boven, bragt in *t jaar,621 zyn meelte Krygsmagt over in Afie, en overwon de Perfianen in verfcheide veldflagen, viel zelfs 627 in Perfien, herwon wederom allé de landen, die de Perfianen het Ryk hadden afgenomen , en maakte met S#roês, Koning van Perfien, en Zoon en Navolger van Chof= id ‚ Een zeer voordeelige en roemruchtige vrede, Maar #44 Natuur en Konft-Kabinet, ski Maar terwyl. onder de regeering van dezen onzen Heraclius, de zaaken der Oofterfche Chriftenen een weinig adem begonden te fcheppen , was ondertulfchen Mahameth , aan de boorden van de hedendaagze: Roode Zee in gelukkig Arabien , bezig met het ftichten en toetakelen van zyn nieuwe Godsdien(t. De “ Geleerden gelooven, dat hy zich uit zyn ge- koorteplaats in Arabien begeven hadde na Pa- leftina, in dien tyd onder de heerfchappy der Oofterfche Chriftenen , dat hy aldaar veel om- megang hadde met de Jooden en de Chrifte- nen van dien tyd,en dat hy uit een mengelmoes van alderhande Seétens de Lieerftukken , in den Alkoran vervat, heeft tezamen geflan(t, en dus een nieuw Geloof gefticht , en een nieuwen Godsdienft heeft opgerecht. Zy verhaalen, dat dit zamenttelzel eenige -jaaren geheim wierd gehouden, en datde eerfte Bekeerde of Geloofsgenoot is geweeft CHADIZjA, de Huisvrouw van Mahometh; detweede A Li, die aan Mahomeths Dochter FATIMA ge- trouwt was; dederde Zeip, diedeflaaf van Mahometh was, endevierde ABÜBEKERS welken Abubeker de Arabieren of. Mahomt- taanen de naafte „Navolger aan: Mahometh ftellen , hoewel echter de Perfiaanfche Ma- hometaanen en ook verfcheide andere AL1, de Dochters Man van Mahometh, voor de eeríte en wettige Navolger, van Mahometh houden , waar door een zeer groote. twilt ont(taan is. Behalven deze vier melden de : ff b k r il November en December 1720. A44f' de Arabifcne Schryvers noch verfcheide van de eerftgelovige, én eerfte medegenooten, en aanzienlyke navolgers van Mahometh. Veele van onze CEiten Schryvers hebben verfcheide ftellingen en gevoelens aan Mahos meth en zyne Leer te lafte gelegt, dewelke niet waar zyn, het welk meeft veroorzaakt is geworden door degroote onkunde en blinds heid , dewelke zelfs noch hedendaags door- fteekr (eenige weinige Hoofdgeleerden hier buiten gefloten ) onder die Geleerden der Chrittenen, dewelke echter zulks behoorden te weeten „van de aaloude Oofterfche Taalen; en wel voornamentlyk van de Arabifche Taal ; maar onzen hoog-geleerden en zaligen Heer Hadrianus Reland, de Luft en Liefde van alle dewelke hem wel gekent hebben, heeft alle deze dwaalingen aangeweezen, en de waare (tellingen der Mahometaanen mét oorfprongkelyke en eigen geloof waardige ftuk= ken openbaar (a) gemaakt. Behalven deze onze, onkunde, dwaalingen , vooroordeelen, dewelke wy omtrent de Godtgeleertheid der Mahometaanen; en derzelver oefeninge, in zommige ftukken hebben opgevat en geoe- fend, zyn wy ook ineen erbarmenswaardige onkunde , omtrent de gefchiedeniflen dezer eerfte en zelfs hedendaagze Mahometaanfche Volkeren, en derzelver gefteltheid, als ook Kek cen (@) Vid. Ariani Relandide Religione Mohams medica Lib,à. ' 446 _Natuur- en Konft- Kabinet, den aart en natuurlyke Hiftorien van derzel- ver bewoonde Landftreeken , derzelver ge- woontens, neeringen, hanteeringen , kon- ften, wetenfchappen, ambachten, levenswy- zen, Regeerkunde, Krygskunde, onderlinge Oorlogen, Wingeweften , Bondgenoodfchap- pen, Staatverwiflelingen , onderfcheidt van geflachten en orders, aangewende middelen om hunne Leer binnen zeer korten tyd voort te planten in meeft alle groote en kleine Ko-= pingryken van geheel Afia en Africa, en on- telbaare andere zaaken van diergelyke natuur; het welk veroorzaakt word, omdat wy tot noch toe niet een eenige complete Hiltorie van de Arabieren, (ik zwyge van zommige ontwerpen) en van derzelver verrichtingen heb- ben, niet tegenftaande in die landen veel meer heerlyke en geleerde aaloude en zelfs nieuwe Schriften in Arabifch befchreven gevonden worden, als wy gelooven, en ook zelfs in dit ons Europa, in verfcheide groote Bíblio- thegaen, als indie van den Koning van Vrank- ryk en Bodley in Engelandenz. noch verfcheide Mannfcripten leggen te befchimmelen , de- welke hier toe zeer veel licht zouden kon- nen toebrengen. Hetisons ongeluk, dat de aaloude Grieken , die anderzins zo gereedt in ’ fchryven waren , als ook de voortref- felyke Romeinen, verwaarlooft hebben aan ons een Hiftorie na te laaten van de Arabieren van die tyden, en dat deze nalatigheid altyd by de Europifche Natien en de Chriftenen is gebleven. Zodanig een opheldering en we- tenfchap zoude tegenwoordig voor ons, op- mer- November en December 1720. 447 __ merkende Lezer, zeer dienftig zyn, in het befchryven van de natuurlyke Hiftorie vande hedendaagze Roode Zee, omdat de boorden van ‘die Zee van al over lang, en noch hedenr daags van de Navolgers van Mahometh be- woondt en beheerfcht worden, en deze meeft van Arabieren en! andere Mahometaanen gebruikt en bevaaren worden. 6. De Hooggeleerde Heer Simon Ockley, dez welke tegenwoordig Hoogleeraar in d Ara- bifche Taal isin de HoogeSchool vanCamsbrid- gein Engeland , dit gebrekziende, heeft de hand aan ’twerk geflagen, omeen ontwerp van een Hiftorie te geven (a) vande Arabieren , zelfs uit de Arabifche Schryvers opgemaakt, In dezelve verhaalt de Heer Ockley, hoe zeer de Arabieren voor den tyd van Mahometh aan de Afgodendienft overgegeven waren, en by- na niets behartigden als den oorlog en wa- penhandel , mitsgaders dat de Arabieren ia twee hoofdfoorten verdeelt waren, waar van de eerfte foort woonden in fteden en dorpen, en de andere foort overal zwurven en woon- den in hunne tenten, zonder een vate woon- plaats te verkiezen, gedurig verweidende en verreizende van den eene plaats op den ande- re; gelyk wy zulks uit onze tiende Verhan- de- (a) Ziet the Congueft of Syria, Perfia, &+ Egypt by the Saracens: containing the lives of ___Abubeker, Omar @S Othman, the immediate … SaccefJors of Mohammed, 448 Natuur- en Konft-Kabinet, delinge van de Oudheid der natuurlyke Hi- ftorien, in ’ Natuur- en Konft-Kabinet van September en Oétober 1720. ook genoeg- zaam leeren konnen , daar wy op alle de plaatzen van de Arabifche Zchthyophagi en Nomades gefprokenhebben. Hedendaags on= derfcheiden zy deze twee hoofdfoorten van Arabieren noch met de naamen van Arabie= ren, dewelke in (teden en dorpen onder be- hoorlyke burger-wetten, en in koningryken of heerfchappyen verdeelt woonen , en in _ Beduins, dewelke met geheele legers van der eene plaats op den andere verreizende, onder tenten woonen met hun geheêle huisgezin, vee en paarden, in dewelke hun voornaam- fte luft beftaat, geen andere wetenfchappen oefenende als de Dichtkunde, en het maaken vanalderhande liederen, gezangen enz. Maho- nacth verbande uit deze beide hoofdfoorten van Arabieren alle afgodendienf: , en vereenig= de hen onder de oefening van een en de- zelfde Godsdienft, gelyk zy noch hedendaags gevonden worden, hoewel de Bedzins juift niet zeer Godsdienftig vallen. In de eerfte twee hondert jaaren van hunne bekeeringe oefenden deze beide foorten van Arabieren zich byna nergens in, als in den wapenhan- del, en ín de uitleggingen van den Alkoran, zonder eenige byzondere achtinge of neiginge voor andere konften of wetenfchappen ; maar eindelyk onder de regeeringe van Ar- MAMOUN , de zevenentwintigfte Calipbe, in den jaare Chrifti 813. begonden zy met luft tot de goede Letteren, Geleertheden, Kon- ften November én December 1710. 449 ftenen Wetenfchappen te verkrygen, en wel voornamentlyk tot de Natuurkunde, de Ges peeskonft, de Kruidkunde, de Wiskonft , de Sterrekonft. De Geleerde Khalife Alma= moun ging hen voor, zy volgden vlytig na, vergaderden alle boeken der aaloude Griekfche Schryvers, dewelke zy in de Arabifche Taal overgooten , en fchreeven ook zelfs veele Boeken in ’t Arabifch, het welk zo zeer toe= nam , dat de luft der Geleertheid vloog door alle delanden en koningryken, dewelke de A= rabieren en Mahometaanen onder hunne heer= _ fchappy gebragt hadden, en wel voornament- _ yk door de gecivilifeerde landen van geheel _ Africa, tot zelfs in Spanjer , alwaar zy ‚overal de Hooge Schoolen herftelden , of _ nieuwe oprechteden. é jes Je Gelyk als nu deze Arabieren de konften en _wetenfchappen der aaloude Grieken, dewel= ke wy opgetelt hebben , uit hunne boeken «leerden, en zelfs ook navolgden , hebben zy echter verwaarlooft te volgen de manier, de- _welkedeGrieken enRomeinen gebruikt hebben __inhetbefchryven van hunne Gefchiedeniffen, omdat zyde gefchiedeniflen van hunne Arabíi= _ fche Voorzaaten,en derzelver groote verrichtin= Ö NE norerds te achteloos , en zomtyds te ver= _ bloemd, zomtyds veelte wydloopig, en met _ al te veel onnutte vertellingen opgevult , en piet zodanig als zulks vereifcht wierd , be- fchreeven en aantekenden. Echter verzekert de Hooggeleerde Heer Ockley, dat uit hunne UV. Deen. KE Aras ie Dn 45o Natuur-en Konft-Kabinet, Arabifche Boeken konnen geleert en gekent worden alle de voornaamfte zaaken, dewel- ke een geheele duizend jaaren lang in het Oo= ften, in Arabien zelfs, en door geheel Afris ca gefchiedt en voorgevallen zyn, en dat in dezelve zo veel gevallen en merkwaardige zaaken , en heerlyke voorbeelden voorge= vallen en gefchiedt zyn, dat het Keyzerryk der Saraceenen niet minder te achten is, als de groote verrichtingen en gebeurteniflen van het vfoefnruchtig Keyzerryk der. Romeinen. Hier uit zal nu de Leezer zeer wel konnen begrypen, dat het van ons hedendaags een onvergeetlyke nalatigheid en yverloosheid is, ‘dat wy de Arabifche Taal en de Arabifche Schryvers, en andere Ootterfche Taalen zo zeer verwaarloozen, en alle onze Schoolen, en byna meeftalle onze Geleerden zo onkun- dig in dezelve zyn. Dit isook de oorzaak, dat wy zodeerniswaardig onkundig zyn van een ontelbaar.getal Natiensen! Volkeren, en vande gefteltheden van het binnentte van geheel Afri- cax van geheel hoog Egypten ‚van de Vol- keren ven -Lsanden-âan de boorden van de hedendaagze Roode’ Zee „ aan de zyde van Egypten , van ZErhiopien en Abyffinien tot aan de punt van Africa of de: Kaap Guarda- fuy ‚ Mitsgaders ook aan de overzyde, na= mentlyk (teenig ‚gelukkig , en welriekend Arabiem „ tot aan de-Kaap Fartach „ enthet geheele binnenfte van geheel Africa, en vor- der ‚van allede Eilanden; gelegen eù zommige bewoondrt in des hedendaagze Roode Zee of Arabifche ‘Zeeboezemenz. : k November-en December 1720. 4jt „Ik heb voor dezen getoont, dat de“ Arabis Îche Zeeboezem of hedendaagze Roode Zee zeer vermaart is geworden, door den over- togt van de Kinderen lfraëls onder Motes, want door dezen overtogt, door dewelke de Kinderen [fraëls zich. ontfloegen van de heer- fchappy van de Koningen van Egypten , wier= ‚den zy, aan de boorden van deze beroemde _Arabifche Zeeboezem in fteenig Arabiën, tot een Gemeenerbeft , en tot een vry en eigen Volk, kreegen van Godt door Mofes godde- Jyke en burgerlyke Wetten, Godsdientt, en _wyze of richtfnoer van leven, benevens een bevel en vermogen om de Afgoderytebeftry= den, en alle afgodendienaars uit te roeyen. Maar is het niet verwonderens waardig, en IE: gelyk zeer aamerkelyk, dat aan dezelfde boorden van dezelfde Roode Zee, maar een elle verder naar het zuiden, in gelukkig A- rabien tot Mecca insgelykseen Wetgever, na- plens Mahometh (of MonAMMED ) is opge= aan, die een veel grooter Volk, alsde Joo- ie en Chriftenen , door de voornaamtfte deelen des aardryks verfpreidt, heeft verwekt, en als bevel daar toe van Godt ontvangen hebbende volgens zynvoorgeven, aandezelve goddelyke en burgerlyke wetten en godsdienft heeft voor= gefchreven, en alle afgodendienft, beelden- dien(t enz. uit het midden van de Heidenen heeft Uitgeroeit en bevochten, welke aanmerking geen geringe ophelderinge tot de beroemtheid an den Arabifchen Zeeboezem geeft. EE Ff 2 De Tab. KEE 452 Natuur-en Konft-Kabinet, 9. De Arabieren zyn boven alle Natien ver= maart , omtrent hunne naauwkeurigheid in het aantekenen van hunne afkomften, ge= flachten , en ftammen. Alle de Arabifche Schryvers koomen overeen, dat MAnHo= METH is de Zoon van ABDALLAH, wiens geflacht-regifter zy optellen tot ADNAN, en van ADNAN totaan Zfmaêl de Zoon van Abraham. De oprekening tot aan Adraz verzekeren zy dat wettig is , maar die van Adzaz tot aan Jfmaël getuigen zy zelfs dat een weinig, twyfelachtig is. (a) Mahometh wierd geboren in de Stadt Mecca, dewelke met haar havenen Stadt Giodda of Juda aan de Roode Zee fchiet, gelyk in de Kaart van de Roode Zee, hier achter bygevoegt, gezien kan worden ; en dewyl de Mahometaanen tot zulk een uit= ftekenden grooten volk zyn geworden , en door veel werelds-deelen wyd en zyd ver- fpréidt zyn geworden , zo ongelooflyk veel groote Volkeren met dien euvel befimet zyn geworden , zo veel heerlyke Ko- ningryken en Landfchappen bewoonen en beheerfchen , in zo veel Natien onderfchei= den zyn , en echter hier van zodanig een klein beginzel aan de boorden van den Ara- bifchen Zeeboezem verwekt en voortgebragt zyn, zal ik in deze tweede Verhandeling van de Roode Zee, een weinig van hun oorfprong, fnelleu voortgang, en uitftekende grootwor= ding fpreeken. [Elk (2) Ziet la Bibliothegne Orientale par ML. de Hierbelot, _ November en December 1720, 453 Io. Elk een weet byna, dat de Arabieren in ftammen onder malkanderen verdeelt zyn , en als voor zodanige onder malkander bekent zyn, en dat deze Stammen in aaloudheid , aanzien en edeldom, zeer veel onder mal- _ kanderen verfcheelen. Nu was Mahometh geboren uit de ftam van de Coraifchiten , dewelke gehouden wierd voor de alderdoor- luchtigfte , alderoudfte en adelykfte van de Arabieren van Mecca , daarom was deze Stam ook by uitftekendheid onderfcheiden , omdat aan dezelve het bewind en de bewaa- ring van den Cábab of heidenfche Tempeltoe- vertrouwt was, gelyk de;Taalkundige Luezer breeder kan zien by Eutychius in zyne Jaarboe- _ken,als ook in de Hiftorie der Saraceenen van Erpenius overgezet uit den Arabifchen Schry- _ ver ELMACINUS, dewelke deze Hiftorie als een kort begrip gemaakt heeft uit het groo- te Arabifche Werk van Muhammed Abugja- far,of in de Hiftorie der Landheerfchappyen van Aboul Pharajium, door Ed. Pocock in Latyn gebragt, en ook in de Oofterfche Hi- ftorie van Foban. Henricus Hottingerus, en verfcheide andere; waar uit klaarlyk blykt, ‚dat Mahometh niet is van zulk een laage PF Ni, kr lij A & geboorte en geringen afkomft, als zommige onvoorzichtige Geleerden gefchreven heb- ben. II. ArBour MorunrrsB wasde Vaders Va- der of de Grootvader van Mahometh , en HASCHauMm deszelfs Overgrootvader,. De- £3 ze 454 _Nathur= en Konft-Kabinet, ze Aboul Mouthleb had wel tien Zoonen, Als rt. HARETH. 2. GAÏDAC. 3 ABou- LEHEB. 4. Â’BDALKÀBAH. s, DHERAN. 6. ABBAS. 7. HAZMAH. 8. ZOreir. g. ABOUTHALEB. Enio A’BDALLAH,de jongtte van de tien, en dewelke de Vader van Mahometh was , waar uit blykt , dat Mahometh negen Oomen gehad heeft : wel= ke zaaks kennis veel licht geeft aan de Hifto- rie van de oorlogen en verfchillen, die deze eerfte Navolgers van. Mahometh onder mal= kander gehad hebben, als ook zeifs aan de geheele Hiftorie der Saraceenen, eu heldert ook op het verfchil over de pretenfie van de waare fuccefJie van Mahometh onder verfchei- de Perfoonen, gelyk de Lezer uit de Hifto- rien der Arabieren zoude konnen gewaar worden. Onder deze negen Oomen was Abouleheb , de derde inrang , een onver- zoenlyk vyand van Mahometh. Zyn Oom Abbas, de zesde in rang, was:ook voor ee= nen tyd zyn vyand, en deed Mahometh den oorlog aan, maar gevangen genomen zynde verzoende hy zich niet alleen met hem , maar nam ook het nieuwe Geloof der Mufulman- _— nen‘aan. Het is van dezen Abbas, van de= < welkeafkomf(tig zyn de Khalifes, Abafidesof Abbas Zoonen genaamt, Zobeir, die de achtfte in rang was van de Oomen van Ma- — hometh, kleefde de belangen van Mahometh altyd even beftendig aan. 12. ABournares, die in rang de negende Oom van Mahometh was, had een Zoon, de- November en December 1720: 355 dewelke Ari genaamt was; Mahometh be= minde deze twee, zo Oom als Neef, uiter- maaten, en verkoor daarom ook zyn Neef Ali voor zyn Schoonzoon, dat is, hy gaf aan hem „ gelyk ‘wy gezegt hebben, zyn Dochter Farniman. De Nakomelingfchap van deze tien Zoonen van Asour MorH- LEB, Grootvader van MAHOMETH, en Zoon van HascHerM , heeft eigentlyk uit- gemaakt die groote en vermaarde Familie vande HASCHEMITEN, zodanig genaamt na de Overgrootvader van Mahometh; en het algemeen gevoelen van alle de Muful- mannen is altyd geweeft, dat het Khalifaat of Opperlandheerfchap, en ’ Stadhouderfchap van den Propheetr, van deze Familie niet mag gefcheiden worden, en dat geen andere Familie daar eenig recht toe heeft; dit is de reden, dat de KHALiIFES OMMIADES, of de Khalifes gefproten uit het geflacht van OMMras, door de Hafchemiten altyd aange- merkt zyn geworden, als U/urpateurs, des welke bezaten ’t geen aan hun alleenlyk toe- kwam. T k s ‚Ik heb hier voor er dat Mahometh geboren was uit de beroemde Familie onder de Arabieren , dewelke de CORAISCHITES genaamt wierden, maar deze Coraifchites , dewelke tot Mecca woonden , en die mede- burgers van Mahometh , en te gelyk zeer magtig waren, konden hem geenzins verdraa= gen; zy zetteden hem overal de voet dwars, en merkten hem aan: als een beroerder van Ff 4 de 456 … Natuur- en Konff-Kabinet, «de algemeene ruft, als een valfch Propheet en die nieuwigheden in ’t hoofd hadde: geen- zins konnende verdouwen,dat Mahometh wil de vernietigen hunne aaloude Afgodendienft, en zyn nieuwe Godsdienft in deszelfs plaats doordringen. Zulks was ook geen wonder „de- wyl’tzelve aan de Coratfchites niet als nadeel konde toebrengen, omdat deze lieden voor de tyd van de Leer van Mahometh waren de bedienaars dier Afgodendienft, en de bewaar- ders van de Heidenfche Tempel tot Meeca. Omdat deze hun aanzien en gezagh tegens Mahometh trachteden (taande te houden, vervolgden zy hem zo fterk, dat hy zich ge= noodzaakt vond, om met zyne Nieuw-be- keerden uit Mecca te vluchten. Deze vlucht, dewelke de Mufulmans HeciraA noemen, is by henlieden zeer vermaart, en is gefchiedt in het veertiende jaar ‚na dat Mahometh zich voor een Prapheet en Afgezondene van _ Godt had uitgegeven , zyn Alcoran open- baar gemaakt, en zyn nieuwe Leer, die wy het Mahometisdom noemen, had getracht in te voeren. Mahometh vertrok volgens elkeens getuigeniffe , in gezelfchap van weinig Per- foonen: maar hy wierd kort daar na gevolgt van zeer veele, dewelke zich binnen Meeca niet veilig hadden gacht, en daarom de vlucht naAby(Jine hadden genomen. De vlucht van Ma- hometh gefchiede op het laat{te van het jaar 622. na de Geboorte van Chriftus.Mahometh nam de vlucht na JATHREB, een Stadt dewelke wy noch hedendaags MEDINA noemen, en die niet verre gelegen is van de boorden hi de 0o- é November en December 1720. 457 Roode Zee. Ziet Tab. XXL. hier achter byge- voegt. Deze Stadt wierd op dien tyd Jath- reb genaamt maar is naderhand door de Mufulmannen genaamt MEDINAT AL Nasr, of de Stadt van den Propheet, om de begraafplaats van Mahometh, dewelke in die Stadtgevonden word, enalwaar hy ook , en niet tot MEccaA, begraaven legt. Ma- hometh was veertig jaar, toen hy zyn leer openbaarde, en werkte veertien jaar om de- zelve tot Mecea door te dringen , hoewel MUHAMMED ABUGJAFAR getuigt ‚dat Mahometn wel geroepen ís van Godt tot zyn Propheet, met het uitgaan van zyn veertigfte jaar, maar dat hy niet eerder als vier jaaren daar na, op zyn vierenveertigfte jaar , zyne roepinge openbaarde , en te voren maar in ’ heimelyk zyne Nieuwbekeerde tot zich trok. Vierenvyftig jaar was Mahometh, toen hy tot Medina kwam vluchten. Dè meefte van Mahomeths leerlingen , dewelke tot Mecca woonden, hadden al lang van te voren verzocht, dat zy zich elders mogten befchermen , om niet ‘door de Coraifchites ge= dwongen te worden , hun nieuw Geloof af te zweeren en te verlaaten, het welk Ma- hometh aan hun toeítond , onder die voor- waarde dat zy zouden gaan naden Koning van Abiffine, aan de andere zyde van de he- dendaagze Roode Zee, met den welken Ma- hometh heimelyk verftand hield; maar deze vluchtelingen konden het niet iang har= den by een Koning , dewelke de CGhrif- make Godtsdien{t hadde aangenoomen ; Pig hoes 453 _Natuur- en Konft- Kabinet hoewel zeer bezwalkt met ‘Kettery ; daar= om zo ras als zy hoorden , dat Mahometh zich tot Medina hadde ter neder-gezet, kwa- — men zy met geheele. troepen „wederom, uit Abiffine , voeren de Roode Zee wederom over, en begaven zich tot Medina, daar zy zich by hunnen Propheet Mahometh vervoeg- den; waar door het getal der Mufùülman- nen zeer fterk begonde aan, te_ groeyen. Door deze en andere wierd Mahometh zo magtig, dat hy in verfcheide gelukkige ge- vechten zyne vyanden overwoa , en zich meelter van Mecca, en van verfcheide Heer fchappyen maakte, dewelke ik niet om{tandig zal befchryven zr. Omdat ik alleenlyk maar zo veel van de burgerlyke. Hiftorien van elk Land zal mede deelen , als ik noodig oordeele , tot ophelderinge. en beter ver- klaaringe van de natuurlyke Hittorie van dat zelfde Landfchap. En 2. Omdat ik zulks fpaare voor de natuurlyke Hiftorie van Ara- bien, dewelke ik na dezen hoope te befchry- ven, 14. Zo ras als Mahometh geftorven was, kwamen de voornaamíte van Medinaen Mec= ca te zamen, en verkooreu ÂBUBEKER, de Vrouws-vader van Mahometh , dewel- ke de eerfte Khalife en Navolger van Mahometh is geweeft, hoewel-de Navolgers van Ali (de Neefien Dochters Mau van Maho- meth)gelyk als de Perfianen zyn, zeggen dar 4le hier nooit zyne toeftemminge op gegeven heeft. Deze Abubeker bevelligde zo zeer zy- ne November en December 1720. 459 ne Heertchappydoor geheel Arabien, en wift de harten der Arabieren zo kragtig in te neemen , dat hy zich begon te bereiden, om zyne Heerfchappy en nieuwe Godsdienft uit te breiden tot in de landen van zyne Nabuu- ren. In ’tbegin van de verkiezing van Abu- beker ftonden eenige op, dewelke dreigden af te vallen, en wederom na hun Afgoden- dienft te keeren, maar het geval wilde, dat ABUBEKER een zeer groot Generaal hadde, namentlyk KnHArEp, dewelke deze Muitelingen verfloeg, en alles tot ruít bragt, Deze Generaal K mA rED iszeer vermaart gee worden, niet alleen door geheel Arabien, door het geheele Ooften, door Perfien, Ba- bylonien, Syrien, Paleftina, Egypten, A+ frica, maar zelfs tot in Europa; door hem, zyn op de Perfianen , en op de Griek{che Chriftenen, en andere Volkeren, zeer gron= te overwinningen behaalt, zo dat KHALED moet aangemerkt worden, als de Beveftiger van de Groote Heerfchappy der Saraceenen, II. ABUBEKER had een ander Generaal , genaamt MOTHANNA, gezonden na Chaldea, by hen Hrirach genaamt, om het zelve uit de handen der Perfianen te rukken, deze zond hy Khaled met zyn alderbefte manfchap tot hulp ; deze twee Kapiteinen namen de koning- lyke Stadt Hir ACHin, alsook de Stadt AN- BAR, een Stadt van Chaldea of het Arabrjch Frac , deze plaats is gelegen op den Euphraat, twintig mylen laager als Bagdad. Noch na- men 460 Natuur-en Konft-Kabinet , men zy verfcheide Steden in, en Mothanna wierd over dezelve tot Gouverneur aange- ftelt ; door deze gelukkige uitkomft moedig geworden zynde, befloot Abubeker ‚de Griek- fche Chriftenen, dewelke Syrien en Paleftina in hun geweld hadden, te beoorloogen , verlekkert op de vruchtbaarheid en fchoon- heid van Syrien , het welk van ailes over= vloeide. Om hier toe te geraaken, had 4- bubeker te meerder hoop, omdat het Griek- fche Keyzerryk, door de Hunnen en Perfia- nen, als mededoor de baldaadige Regeering van Phocas, en door de laffe en flechte ge= fteltheid der Chriftenen, als ook door der= zelver fcheuringen en verfcheide Ketteryen , zeer verzwakt was, konnende geen hulp van het Wefterfche Keyzerryk verwachten, het welk door de Gotthen verdeelt, en in een flechten ftaat gebragt was; zo dat de heldhaf- tigheid, wakkerheid, en wysheid van Hera- clius, dewelke toen Keyzer van het Oofter- fche Keyzerryk was, niet in {taat waren, om alles te herftellen , en de zaaken overal even gelukkig waar te neemen. 16. De Khalife ABURBEKER zond brieven aan die van Mecca, en aan alle zyne onder- hoorige Prinflen en Gouverneurs van geheel Arabien, en door zyn geheele nieuwe Key- zerryk. Hy hadde zyne Hofhouding tot Me- dina, alwaar hy een zeer groot getal troepen van alle kanten vergaderde. Zo ras als de voortroepen onder den Arabifchen it oa ext mis mier November en December 1720. 461 Yezid in Syrien aankwamen, hadde de Key- zer Herachus , die van deze toeruttinge ee= nigzins verftendigt was, hen een Leger Chri- ftenen tegen gezonden, maar van deze wier= den twaalf hondert gedoodt, en de overige in de vlucht geflagen. Hier op zond Abx- beker noch een tweede Armée na Syrien, onder den Generaal AMROU, hebbendejÂBu- OBEIDAH, de Hoofdgeneraal van ABUBEKER, het Oppergebiedt in Syrien. Maar omdat de groote Generaal Khaled zulken grooten voortgang maakte in Chaldea, Babylonien, Perfien enz. gaf Abubeker het oppergebiedt van de Armée in Syrien aan dezen grooten Veldheer. Khaled rukte voor de vermaarde Koopftadt BosraA , dewelke belegert was door detroepen van ABU-OBEIDAH; deze Stadt legt in Syrien, vier dagen reizens in % zuiden van Damafcus; de Chriftenen had- den een goed Gezeraal met fchoone hulptroe- pen , en vochten buiten de Stadt met veel dapperheid , maar de Sarafyns vochten als dol en verwoedt, terwyl hun Generaal Xha- led overal vloog, en niet anders fchreeuwde als vecht, vecht om het Paradys , want de Sarafyns vaftelyk geloofden, dat zy vm hals raakende zo datelyk in het vermakelyk Para= dys van Mahometh overgingen. De Chrifte= nen wierden geflagen, en gedwongen in de Stadt Bofra , die ook wel Boffra genaamt word, te wyken. Eindelyk de Sarafyus na< men de Stadt in, en doodden zeer veel Chriften Inwoonders. Khaled verzekerde de Stadt Boffra, en rukte na Damafcus, wel- ke 462 Natuur-en Konfl-Kabinet, ke Stadt in dien tyd een roem van geheel Syrien, en zeer groot en volkryk was. kt De Keyzer Herachus onthieldf zich op dien tyd zelfstot Antrochten, en vreezendede heerlyke Stadt Damafcus te zullen verliezen, zond vyftig duizend man tot hulp van deze Stadt, aan dewelke Khaled flag leverde, en kreeg de Griekfche Generaal, -als ook zelfs de Gouverneur van Damatcus gevangen ; den welken hy ,, omdat hy weigerde zyn nieuw Geloof aan te neemen, datelyk liet Onthoofden. De Keyzer Heraclius trok hiet op van alle kanten veel volk by malkander;, en zond een. Leger van hondert. duizend Chriftenen. K HALED zond húneen Armée te gemoet onder RAPH1i, dog deze wierd geflagen; Khaled rukt gezwind de Armée te hulp met zyne treepen, en floeg het geheele Leger der Chrittenen. Na verfcheide flagen , in dewelke de Chriftenen het meelt altyd te kwaad kreegen , omdat de Saraceenen de dood geenzins vreesden, wierd Khaled, te- gens alle de poogingen van Keyzer Heraclius, Meefter van de groote en heerlyke Stadt Damafcus, op den zelfden dag als de Kha- life Abubeker kwam te fterven, in’tjaar na de Geboorte van Chrilius 634., in zyn drieen= zeltigfte jaar, na dat hy geregeert hadde twee jaaren, drie maanden en negen dagen. TS, Van dezen ABUBEKER word eenpaarig ‚ge November en December 1720. 463 getuigt, dat hy was voorzichtig, verftandig, rechtvaardig , oprecht , oneigenbaatig „ en zeer kuifch, dat elk hem gehoorzaamde en vloog op zyn wenken; maêr als wy dit alles aanneemen, is nochtans naauwelyks te bes grypen ‚ hoe de Saraceenen in zodanig een korten tyd zulke groote zaaken hebben kon- nen verrichten, en tot zulk een groot vers mogen aangroeyen ; echter verzekeren alle Hiftorien- ons. eenpaarig- van de waarheid : waar uit de laffe. gefteltheid en «domheid der Chriftenen van die zevende Eeuw zeer wel isaf te meeten. Toen Abuteker gevoelde; dat hy-fterven moefte, noemde hy OMAR tot zynen Navolger , zo dat Oizar is geweeflt de tweede Kahje, dog na de rekening van zommigen de derde, dewyl deze Mahometh ‚voor de eerfte neemen. Khaled, dewelke dus ‚verre Ârabien ín ru{t hadde geftelt , geheel __Perfien „.Babylonien. en’ Chaldea onder de ‚_Khalife: van Medina hadde doen bukken; &en groot gedeelte van Syrien. hadde over= wonnen ‚- wierd echter; door OMAR van N het Opperveldheersplaats ontflagen , en hee _ Oppergebiedt wederom gegeven aan An u- _ OBEIDAH, dewelke het; zelve voor dezen gehad hadde, en onder den welken &ha- $ led even welbleef. dienen. … Op het ge durig verkrygen van, zeer veel nieuwe ‚ben= Ì den en overwinningen „vloeiden de Arabie= k ren van: alle ‘kanten: tot:in Syrien, en „de __Sarafyns wierden ongelooflyk magtig en 1yk;, _ dewyl alle, omleggende «Steden groote ge= Bei: el zo rara fchen= 464 Natuur- en Konft-Kabinet, fchenken van goud en zyde aanbragten, om voor eerft maar verfchoont te worden, 19. Na dat nu den nieuwen Sarafynfchen Veldheer veel kleine plaatsjes en fchoone Landen had ingenomen, maakte hy zich ook meefter van de aaloude en vermaarde Stadt Heliopolis of Baalbek , achtien mylen gele= gen van Damafcus. De gebouwen van de- ze Stadt waren ouwelings meeft van zuiver marmer ; deze Stadt is naderhand in de hei- lige Oorlogen zeer dikwils genomen van de Saraceenen, en wederont hernomen van de Chriftenen ; waar door dezelve hedendaags zeer flecht voorkomt. Terwyl de Arabieren onwederftaanbaar in Syrien voortvoeren, de eene Stadt voor en de andere na of in te neemen, of onder hunne Heerfchappy te brengen , of uit te plonderen, bragt Heraclius een magtig Leger by malkander onder den Veldheer MANUEL; dit Leger was te za- mengeftelt uit Griekfche en Syrifche Chrif- tenên , daar zich by zoude voegen JABA- LAH een Koning van Chriften Arabieren met zeftig duizend man , maar de gewe- zen Opperveldheer Khaled greep met een gedeelte manfchap het Leger van den Arabi- fchen Koning LABALAH aan, eer dezelve zich met Mangel konde vereenigen, hy wierp dit geheele Leger overhoop, en doodde vee- Je van het Volk van JABALAH. Eindelyk kwamen de twee groote Legers by malkan- deren, en KHALED gehoadt, met toefiem= ming van ÂBU-OBEIDAH, het heg u= Noverisber en December 1720. 465 _ Mufulmannen ; de ftrydt was hevig, en duur- de eenige dagen achter malkander, in de maand van November in ’ jaar 636. na de geboorte van Chriltus ; eindelyk wierd het Leger van Mapruel verflagen, en liet aan de Sarafyns het flagveld, de dooden en gekwetf- ten der Chriftenen, en de buit der Mu{ul- mannen was zeer gtoot. BON Na die groote overwinninge trokken de Saraceenen in Paleftina, en belegerden Jeru- falem, waar in op dien tyd was de Patriarch Sophrónius; naeen zeer hardnekkige en lange tegenweer gaf de heilige Stadt zich over, met beding dat zulks moeft gefchieden in handen van de Khalife Oman zelfs; gelyk “als ook die Prins daarom uit Arabien over* kwam. In het jaar 637- overwon een ander Veldheer van de Khalife Omar byna geheel Perfien , en fleepte onbedenkelyke fchatten uit dat Land in Arabien, terwylon- dertuffchen de Khalife Omar alle deze lan- _ den onder verfcheide Gouverzementen ver- deelde, en Gouverneurs over dezelve ftelde, en een van zyne Generaals, genaamt :À M- ROU, na Egyptenzond. In het jaar 638. op den 21. Augultus wonnen de Saraceenen de vermaarde en fterke Stadt ANTIOCHIE , onder de beftiering van ABU-OBEIDAH, vluchtende de Keyzer Heraclius , dewelke zich zeer lang in dezelve onthouden hadde, zyndeals doen de Hoofdftadt van Syrien , over Zee na Konttantinopolen; waar na zich alle i d BRRIV. Deer: HEN 466 Natuur- en Konff-Kabinet, defteden van Syrien en Paleflina overgaven aan Khaled en andere Veldheeren van de Sa- raceenen in ’ jaar 639. na de geboorte van Chriftus, AMROU, dewelke ondertuflchen na Egypten was getrokken, won verfcheide plaatzen, en ook Gran Cairo met accoord 5 hier van daan trok hy op na Alexandrie, ter- wyl hy ondertuffchen de Chriftenen verfchei- de maal onderwegen verfloeg.Na vier maanden belegering, en na een hardnekkige verdediging, wierd hy meefter van de vermaarde Stadt Alexandrie , daar die beroemde Boekverga- ring van Alexandrie te gronde ging. Ee- nigen tyd hier na kreegen de troepen van den Keyzer Alexandrie wederom in , door behulp van de Griekfche Chriftenen, dewel- ke in dezelve bleeven woonen, maar A M- Rou belegerde dezelve wederom op nieuws, wierd haalt meefter van dezelve, en flechte deszelfs muuren en heerlyke werken, dezel- ve laatende in dien flechten ftaat, daar onze Reizigers dezelve noch hedendaags in zien. Na dat Amrou zich meefter hadde gemaakt van geheel Egypten, drong hy door, en nam een groot gedeelte van de weftelyke deelen van Africa, en zelfs Tripoli weg, terwyl on- dertuflchen de andere Veldheeren der Sara= ceenen met hunne Legers doordrongen door Babylonien, Mefopotamien, Armenien , Per- fien , tot diep in Ooftindien , alles onder de gehoorzaamheid van de Khalife OMAR doende buigen daar zy kwamen, tot dat ein- delyk de Kpalife OMmAR in het jaar 643. na de geboorte van Cbriftus, door een Per- fiaan Notemlr en December 1720. 467 Kaan tot Medina in een mofguee wierd dood geftoken, in zyn drie=enzeftigite jaar, na dat hy tien jáaren , zes maanden , en acht da= gen, weergadeloos gelukkig geregeert hadde, In al dezen tyd leefde AvrsnHa, de Wee duwe van Mahometh, noch, en wierd wel ernftelyk raadgepleegt in meeft alle groote onderneerhingen of veranderingen van zaa- ken; waar door nu en dan wel eenige be- roertens in de Heerfchappy der Mufulman- nen verwekt wierden, volgens de getuigenif- fen van de Arabifche Schryvers zelfs; uit de- _ welke, als namentlyk ArwAHiDt, ELMA- CIN, ABUL-PHARAJIUS, alsook den Pa- triarch van Alexandrie EuryCHius enz. deze voorverhaalde zaaken hier aan den Le- zer zyn mede gedeelt. 21. Terwyl OMAR met drie wonden dodelyk gekwetft was , leefde hy noch drie dagen, in welken tyd niemant hem konde beweegen om een Navolger te noemen, maar hy ftel- de in ’% heimelyk zes Regenten aan , de= welke hy zulks bevolen liet. De Regenten waren, volgens de geruigenisvan M U HA M- MED ABUGIAFAR , zyne vertrouwtfte Vrienden , als 1. Art. 2. OTHMAN. 3. SAIDE. 4. ABDURRAHM. 5. TALHA. 6. ZuBeEiR. Zyneigen Zoon ABDALLA maakte hy alleenlyk maar Raadt, zonder ee- nig bewindt aan hem te geven ; in zyne Schatkiften wierd niets gevonden, dewyl hy al den ongelooflyken buit uitdeelde aan de-_ Gg 2 Nieuw= 468 _Natuur- en Konft-Kabinet , Nieuwbekeerden,en dezelve aan de Hoofden en Soldaatenrder Legers, of aan de onkoften van ’ Gemeeve beft befteede. Zelfs weeten de aaloude Griehfche Chriften Schryvers niet genoeg de uitmuntende begaafdheden van de- zen OMAR te roemen. Na de dood van Omar vergaderden deze zes Regenten , en verkooren OrHMAN (by zommigen OTSMAN genaamt) tot Áhalife en Navolger van OmAR, E 22e OTHMAN willende navolgen het geen door MAHOMETH, ABUBEKER en O- MAR uitgevoert was, zond zyne Legers wyd en zyd, om zyne Heerfchappy aan alle kan- ten uit te breiden, Perfien en andere Landen bragt hy geheel onder zyn geweld, en M o- WALYAB, zyn Gouverneurin Syrien, overs weldigde valt de Staaten, Landen en Steden van de Griekíche of Oofterfche Keyzer, en verwoefte de Landen daar hy doortrok, om dezelve magteloos te maaken van eenige we- derftand of opítand te konnen doen. In ’ Jaar 647. viel de Gouverzeur van Syrien in het Eiland Cyprus, het welk hy onder {chat- ting (telde, en in het zelfde jaar wierd Yaz- dejeed, de laatfte Koning van de oude Per- fen, om hals gebragt in zyn vlucht, en dus die Monarchy gebragt onder de Heerfchappy der Mufulmannen. ABDALLA, de Gou- verneur van OTHMAN in Egypten, drong in Africa van tyd tot tyd dieperin, en bragt den Koning van Nubie onder fchattinge , maar het gedrag van Ötbmag was zomtyds ep zeer November en Qember 1720. 469 weer onrechtvaardig en onbillyk ; waar door de voornaamfte Hoofden en Mede regenten der Maufulmannen zo zeer tegen hem vers bittert wierden, dat.zy hem in zyn Kafteel tot Medina belegerden , gevangen kreegen ,- en ter dood: bragten , na dat hy,‚omtrent twaalf jaar geregeert hadde ; hy was twee- entachtig jaar toen hy ftierf, hy liet: onwaar- deerlyke fchatten na, en haalde de grootfte haat op zyn hals, omdat hyte veel werk maakte van zyn eige en goede vrienden en huisge- nooten , dewelke hy, te, veel boven. andere met gun(ten en groote bedieningen ophoopte;, en hunne mis{lagen. te veel over. %. hoofd zag, en door zyn gezagh.dekte. CEM 33 ‚In al dezen tyd, zedert dedood van Oxzar, „was het, Griekfche Keyzerryk van zeer veel „wederwaardigheden en. veranderingen. ge- fchokt. ‚ Keyzer Heraclius ftierf in’t- jaar. 641, ‘en zyn Zoon Cauflantinus,-dewelke hy by „zyn eerfte Vrouw hadde, wierd in zyn plaats tot Keyzer verkoren., maar. vier maanden „daarna. door zyn, Stiefmoeder Martina met vergift omgebragt „en. Heracleonas regeerde met zya Moeder (Marting ook maar zes maan- den; en eindelyk wierd tot Keyzer verkoren Conftans, de Zoon van Gonftantinus ; deze regeerde zevenentwintigjaar , en. wierd in ’% jaar-668 in een badftoof tot Syrakufa op ’t „Eiland Sicilien vanzyn eigen Volk vermoort , nadat hy door de. gedurige overwinningen der Saraceenen , en door zyne ongelukkige 83 GEL3 Veld- 470 Narnur- en Ronft- Kabinet, Veldflagen tegens de Longovarden , elendig geteiftert was, Ik heb dit nu aangetekent, op dat de Lezer zoude begrypen , dat de verrichtingen van de Khalife OTHMAN onder dezen Keyzer Conftans te lichter konden uit- gevoert worden. 24 In het jaar na de geboorte van Chriftu$ 656. wierd in de plaats van Othman , tot Keyzer of Kbhalife der Mufùlmannen aan- geftelt Arr, en volgens het verhaal van MURHAMMED ABUGJAFAR, waren Z Ú- BEIR en TALKA geweldig tegens deze werkiezing , zy vertrokken van Medina na Alecca, alwaar AYESHA, de Weduwevan Mahometh, de menfchen reets tegens Aur _ hadde opgehit(t,‚en wilde de dood van OTHMAN wreeken ; zy vergaderden met malkander een Leger van dertig duizend man, namen de Stadt Bafra of Bafora in, En plonderden des- zelfs fchâtkift. Arr trok tegens haâr op, tnaar by had maar twintig duizend ian, hoe- wel zy echter van Atrr geflagen, en TAL- KA en ZUBEIR gedoodt wierden. De Prophetefle A vEsHA wierd gevangen , en ‘weder na Mecca met zeventig van haâre vroù- wen gezonden. Maâár dewyl deze Wedu- we van Mahometh voor een Prophéteffe ge- houden wierd, en by elk een niet alleen in groot aanzien was, maar behalven dit alles het beftier byna van alles ir ’t heïmelyk fcheen gehad te hebben, en dat zy oordeelden dât Ar: deoorzaak van OTHMANS dood was, baarde zulks gan Afi veel moeite, en beroerin- ge ij November en December 1720. 471 ge onder de Mufulmannen ; zelts ftookte Mua vras , indientyd Gozverzeur van Sy- rien, zyn onderhoorigeMutulmannen en deSy- rierstegens Al: op, omde dood van Othrgan te wreeken. Muavias kwam met een Leger van tachtig duizend man te veld; hier tegen zond Art een Leger van zeventig duizend mannen , onder den Veldheer ASHTAR: ‚de flag gefchiede tuffchen Sytien en Chaldea, en van weerzyden wierden veel duizenden dood geflagen , al waarom Zuavtas en Alt over- een kwamen, dat het verfchul zoude gelaatem worden aan twee goede Mannen, namentlyk AMmrus en Asu Musa, maar Mua- vras wierd bedrogen , en naderhand wierd Ali ook dood"geftoken (na dat hy veel (lagen met dedryvers van Mlgavtas geflagen hadde, en veel landen. overweldigd wierden van Mza- wias) inde Stadt Cufadoor Ean MorJAM ofde Zoonvan Mor jam, den welken AZu- bammed Abugjafar de naam geeft van Âp- DURAHMAN, ALs heeft geregeert vier jaa ten en negen maanden, en tiert in zyn drie- enzeltigfte jaar, 25. HasEN, de Zoon van Ali, wierd in de Stadt Cu f a (dewelke in Chaldea aan den Eu- phraat op de grenzen van woeft Arabien , zeftig mylen van Bagdad gelegen was, en de zitplaats van eenige Khalifes geweelt is)torK halife uitge- roepen, maar Muavras ín gezagh en ge- weld toegenomen zynde trok op na CUFA, en maakte vrede met Hafen, onder die voor- Gg 4 waar 472 Natuur-en Konft-Kabinet, waarde, dat Hafen aan hem het Khalifaat af= ftond , na dat Hafen geregeert hadde zes maanden en vyf dagen; hy gaf de Stadt Cufa aan Mvavras over , dewelke daar zyn zit- plaats hield , en Hafen ging zelfs tot Medina woonen, totdat hy kwamtefterven , in het ne- genenveertigfte jaar van de Hegira. De ver- fcheide Seétens en verdeelingen , „deweike onder de Mahometaanen naderhand zyn op- gekoomen, en dewelke volgens de getuige: niflevan (4) ABUL-PHAR AJ1us tot drie- enzeventig in getal zyn aangegroeit, benevens verfcheide andere zaaken van die natuur, zal ik afhandelen in de natuurlyke Hiftorie van Arabien zelfs, 9 26. De zesde Khalife na Mahomet’ was Muá- VIAS; deze was de eerfte uit de Familie van Omimias, en wierd in het veertigfte jaar na de vlucht van Mahomet van Mecca na Me-: dina (dewelke zy Hegira noemen , en van welk tyd-punt de Mahometaanen hunne jaar- rekening beginnen ) binnen Cufa van het Volk tot Khalife verkooren, nadat hy twin- tig jaaren Opperveldheer onder de Khalifes Omar en Othman geweectt hadde; deze dwong by zyn leven, dat die van Mecca en Medina aan zyn Zoon getrouwheid moellen 7wee- ren , gelyk als ook deeden de Inwoonders van Syrien enz. „Muavias regeerde met veel meer (a) Vid. Hiftoria compendiofa Dynafliarum Arabiei Scriproris Abul-pharajt, Dynaft. IX, November en Decainber-172ó. 473 meer geftrengheid als de voorgaande Khatt= fes, zo dat‘het Volk hem en zelf malkander zeer begonden te ontzien, hoewel. hy echter een zeer treffelyk Regent was, en zo zeer ontzien, dat de Keyzer Con/tantiuus ( de Zoon en Navolger van Conftans , en die in *t jaar 668. toen zyn Vader tot Syracu/a in de badítoof gedoodt wierd, tot Keyzer verkoren was) aan hem ‚zyn groot(te Gun- fteling tot een Afgezant zond. „Onder deze zyn gebiedt drongen, volgens de getuigeniflë van. Muhammed Abugjafar , de Sarafyus in Mauriranien, en eindelyk in Spanjen , daar zy zeer veel Steden innamen, en vecle Lan- den afliepen. Mlwavias had door zyne groo- te overwinningen, gefchenken en groot aan- zien , byna een yder trouw doen zweeren aan zyn Zoon YaAzip, als zyn Opvolger inde Heerfchappy ; maar Hufein ;de Zoon van Ali,jdeBroeder van HASEN,weigerde hem hulde te doen.Zo ras als Yaxidtot zyn Vaders Navol- ger verkoren was,trok hy te veld tegen de Chrií- ftenen,en belegerde zelfs (dog te vergeefs)Con- _ ftantinopolen:, ‘terwyl ‘ondertuflchen Mzxa- vias tier tot: Damafcus.in Syrien in het paar 679. na de geboorte van: Chriftus , na _ dat hy negentien jaaren Kkalife geweeft was, in den ouderdom van achtenzeventig jaar. apt, EAN SE …Yazip, de Zoon van Muavias , is de „zevende Khalife na Mahometh „en de twee- de uit het geflacht van Ommias geweeft; hy wierd verkoren op dee zelfden dag als zyn 55 / Va- st 474. Naftaur- en Konft-Kabinet ; Vader ftierf; zo ras als hy bevefligt was, gaf hy laft aan Waripr, dewelke zyn Gouver= zeur tot Medina was, om HUSEIN, de Zoon van Al, als ook zyn medeftander ABDALLA, te vatten : maar deze namen de vlucht na Mecca, en weigerden gehoor- zaamheid aan YaAzip, met den welken zy in oorlog geraakten , dog zy wierden overwon» nen,en Hufvingedoodtdoor OBEIDALLA Gouverneur van Cufa en Veldheer van Y Ae zip,dewelke daar na door een andergroor Veld- heer Selimus zyn Heerfchappy in Armenien, en wyden zyd verfpreide,en drong zelfs door tot aan de vermaarde Stadt en Koningryk Samara- canda, welkers Koning de vrede voor veel geìd _ van de Saraceenen moeft koopen ; maar omdat Yazip een weinig aan den wyn overgegeven was, tegens de inftellinge van Mahometh, geraakte hy by die van Mecca en Medina ee- nigzins in den haat. Ook ruyde Abdella die van Mecca op, en die van Medina vielenvan hem af, dog zy wierden overwonnen , de Stadt Medina ingenomen, en de Burgers tot flaaven gemaakt, en in ’t jaar 693. belegerde de Veldneer van Yazid zelfs Mecca , (tak zelfs de huizen aan brand, door *t inwerpen van vuur, in zo verre dat zelfs de Tempel „tot Mecca in brand geraakt was, welke be- legering duurde tot de dood van YaAzIp, die drie jaaren , twee hondert en negen- veertig dagen Khalife was geweeft, en (tierf tot Damafcus in zyn negenendertigtte jaar. Na: November en December 1720. 475 23, Na de dood van Yazip, wierd MoA- * VrIAS, Zoon van Yuzid, tot Knalife ver- __korén, zynde de achtte Ábatife na Maho- meth, en de derde uit het huis van Ommias; deze heeft maar vyfenveertig dagen geregeert, en ftierf ‘aan de pelt, twintig jaar oud zynde. Dus ver is het Keyzerfchap der Saraceenen of het Khalifaat op een Perfoon gebleven ; maâr als de Heerfchappyen te wyd uitgeftrekt wor- den , vallen zy dikwils door verdeeldheid van zelfs den bodem in. Het Khalifaat wierd in dezen tyd, zynde het jaar Chrifti 684. ver- deelt. AsBparLA wierp zich tot Meeeu voor Khalife op, en regeerde hondert en achten- twintig dagen. MErRWAN wierd Khuhfe in Syrien; andere wierpen zich op in Egyp- ‘ten, en naderhand zyn een zeer lange reeks Kbalifes ge wedt van Africa, Spaojen en andere landfchäppen. Maar ik zal alle deze gefchiede- niffen niet vervolgen, omdat myn oogmerk “Maar alléenlyk ís, in deze verhandeling over ‘de Roode Zee, den oorfprong der Maho- metaanen, aan de oevers van deze Zee ge- fchiedt, aan myn Lezer zodanig mede te dee- len, dat dezelve eenigzins een klaar begrip van den opkomft dezer ontzaghelyke en tal= ryke Volkeren, dewelke hedendaags zo veel magtige en groote Landfchappen, Keyzerry- ken , Koningryken en Heerfchappyen bezit- ten, zoude genieten ; want om de gefchie- deniffén van alle de Khalifes, en alderhande foorten Van Keyzers en Koningen der Maho- metaa- 476 _Natuur- en Konft-Kabinet, metaanen en Turken ordentelyk mede te deer len, kan niet hier maar elders na dezen de plaats zyn. Ik zalalleenlyk maar door een afwyking kortelyk een zamenhang van den voortgang der Saraceenenen Turkengeven , en kortelyk de Keyzers van ’t Oofterfch Ryk optellen, om- dat zulks dienftig is tot de kenni{le van de gefteitheid van de Roode Zee en deszelfs Be- heerfchers , gelyk de Lezer na dezen zeer wel zal konnen gewaar worden, en te gelyk hier uit ontdekken de deerlyke gefteltheid der Regeeringe van het Oofterfche Keyzer- ryk; en hoe licht daar uit te,begrypen zyn de {chielyke voortgang en groote „overwinnin- gen der Saraceenen : het welk noch klaarder aan den Leezer zoude opkoomen ,-als wy een algemeene en naauwkeurige Hiftorie hadden van de verrichtingen der Arabieren. of Sara- ceenen, dewyl daar door de aaloude Hifto- rien van het Oofterfche Keyzerryk van dien tyd kragtig opgeheldert zouden worden, en wy zouden leeren , hoe een kleinen hoop volks in een zeer korten tyd onder zyn ge- weld brengt groote Volkeren, dewelke door vadzigheid, domheid, en'in pragt en weelde verzopen leggende, al hun oude heldhaftig- heid verloren hebben. 29. „Onder den Keyzer Conftantinus, de Zoon van Conflans, namen de zaaken der Chritte- nen wederom, dog voor een kortentyd, een weinig beter aanfchyn als van te yoren, en wierd November en December 1720. 477 Wierd met de Saraceenen een vrede geraakt: waar na Conffantinus 68$. na dat hy zeven- tien jaar getegeert hadde, kwam te fterven, en wierd in deszelfs plaats verkoren Ja/lsaia= nus de tweede, in ’t jaar Chrifti 685. in zyn zeftiende jaar; door wiens wuffe jongeling- fchap het Keyzerryk veel nadeel is toegebragr, want de Inwoonders van den Berg Lséanon, namentlyk de MARDA:T&, zjnde noch de eenig{te fchrik der Saraceenen, en aan die zynde den fteun van het Oofierfch Keyzer- tyk , deed deze Keyzer van den Berg Liba- „on verhuizen, en de vrede, dewelke metde Saraceenen gemaakt was, brak hy met een e- vengelyke dwaasheid, en op de vlucht gefla- gen zynde, trad Muhammed, Vortt der Arabieren , wederom veilig op de Room- fche grenspaalen , alles verwoeftende daar hy kwam, waarom deze Keyzer eindelyk af- gezeten gebannen wierdin het jaar 6gs. ter- wy\ ondertuffchen de Saraceenen ook aande kant van Africa met hunne overwinningen. voortgingen, en namen, onder de Regee- ting van den Keyzer Leoztins , iu het jaar 698. de aaloude en vermaarde Stadt Car= thago in ; ondertuflchen wierd Tiberias Ap- __fimaras în jaar 698. door ’*t Leger tot Keyzer gemaakt. Van deze word getuigt,dat hy de Sara= ceenen verfcheide maal geflagen heeft, maar de gebannen en afgezeiten Jaffintanus de tweede kwam wederom aan’t Ryk, en wierp wederom alles overhoop. In dezes plaats kwam de Keyzer Philippicus, den welken __ de oogen wierden uirgeltoken, en in deszelfs plaats 478 _Natuurs en Konft-Kabinets - plaats wierd Anaftufius gekoren, die een zeer groote vloot toerakelde tegen de Saraccenen; dewelke met een groote vloot tot Ahodus ge= landt waren , maar deze regeerde maar twee jaar, en wierd 715. een Monnik. Na deze wierd Theodofius Keyzer gekoren, en regeere detwee jaar, en wierd ookeen Monnik. On- dertufIchen greep MusarLMAS, Vorft der Saraceenen, wederom Konftantinopolen aan, liep aan die zyde door Afie, en nam geheel Cappadocien weg. Eindelyk verfcheen de groote Keyzer Leo in * jaar 717., deze ver= dreef de Saraceenen weg voor Konf{tantino- polen , dat zy belegert hadden , en maakte onder dezelve een groote flachting, maar de- ze wierd een groot Beelde-(tormer , en wierd van den Paus Gregorins de tweede in den ban gedaan , dog hy regeerde vierentwintig jaar, en ftierf 741.; als wanneer CONSTAN* TINUS in zyn twee-entwintigtte jaar tot Key- zer verkoren wierd, Na dat deze van zyn Zufters Man Artabafdus uit Konftantinopo- len verdreven was, en den zelven eindelyk wederom overwonnen hadde, wierd hy in ’ Jaar 747. driejaaren lang in Sicilie, Calabrie,en door ’ Ooften , en voornamentlyk in Konftan- tinopolen,van een fchrikkelyke peftonder zyne Onderdaanen geplaagt, en tegelyk van de Sara- ceenen,Sclavoniers en Bulgaaren, in verfcneide veldflagen overwonnen, waar na hy in ’t jaar 97$.‚nadat hy 34 jaar geregeert hadde, kwamte fterven.Hy was een groot vyand van de beelden= dienft; zyn Zoon Leo wierd Keyzer in zyn plaats in het 26 jaar van zyn ouderdom, in ‘tjaar November en December 1720. 472 _ % jaar Chrifti 775. maar ftierf 780. na dat BEE ne nen enten hy vyf jaaren geregeert hadde. Zyn Zoon CONSTANTINUS wierd op zyn twaalfde jaar Keyzer, onder de voogdy van zyn Moe- der IRENE, dog wierd de oogen uitgefto= ken, en ftierf 797. , maar de Keyzerin IRENE wierd weggejaagt, en 802. NICEPHORUS ‚tot Keyzer verkoren , en nam zyn Zoon Stauracins 803. tot Ryksgenoot. Deze Key- zer was wederom met de Saraceenen in een zwaaren oorlog, en gedwongen met dezelve _ Eeen fchandelyke vreede te maaken , ondere drukkende de Chriftenen zelfs door alderhande godlooze middelen. Hy wierd met zyn Zoon in % jaar 811.dood geklopt, na dat hy g jaaren geregeerthadde. MiCHAEL CuroPaALra- TES wierd in zyn plaats verkoren , maar deze (hoewel hy godvruchtig was ) laf en onbekwaam tot den oorlog, en van de Bul- gaaren geflagen zynde, gaf het Ryk over aan LEO DE ARMENIER in jaar 813 De- ze Leo waseen Beeldftormer, en een vyand van de Paapen en Monniken, maar ander- zins een zeer bekwaam Prins. Hy regeerde maar zeven jaaren en vyf maanden, en wierd van MicHaAEr de Stamelaar doorftoken in ’t jaar 820. dewelke daar op aan de Re- geering geraakte, en datelyk de Beelden en de geheele Papery trachte uit te roeyen. De Saraceenen, dewelke Spanjen in hun geweld hadden, namen in ’ jaar 823. onder de re- geering van deze, het Eiland Cazdia weg: en de Saraceenen , dewelke zich in Africa ‚geplant hadden , namen Sicilien weg in ’t jaar 450 Natuur-en Konft-Kabinet; jaar 828., waar door de Saraceenen zelfê drongen door de voornaamfte deelen van Koningryk Napels, en zich meefter maakten van Calabrien, Apunlienent. Michael de Sta- melaar ftierf 829., na dat hy-acht jaar en ne- gen maanden geregeert hadde. Zyn Zoon TneoePrnicus wierd Keyzer in zyn plaats gekoren, en was mede een Beeldítormer en een Paapen-vyand gelyk zyn Vader , maar anders een rechtvaardig Prins. Hy regeerde twaalf jaaren en drie maanden , en (tierf in ’ jaar 841. Hy liet het Ryk na aan zyn Zoon MICHAEL, onder de voogdyfchap van Michaëls Moeder, een godvruchtige Keyze= rin, en vriendin der Kerkelyken en Monnik- ken, en dewelke de Beelden wederom her- ftelde; maar na verloop van veertien jaaren verftiet Micnarr zyn Moeder, en ver- koor zyn Oom Borpas benevens zich tot Keyzer, dog liet hem in ’t jaar 866. weder- om dooden; naderhand verkoor hy Ba st- Lius DE MACEDONIER tot zyn Mede- ryksgenoot, omdat hy zich geheel aan de ver- makelykheden van het Hof, aan een wel- luttig leven en drinken had overgegeven, gelyk als ook Bafilius in ’ jaar 867. hem dronken zynde dood(tak , na dat hy vyfen= twintig jaar geregeert hadde. Ba/ilius her- telde het vervallen Keyzerryk in veel zaaken , deed verfcheide gelukkige veldflagen tegen de Saraceenen en andere Natien ; hy ftierf in ’t jaar 889g., na dat hy een jaar met Michaël, en negentien jaaren alleen geheerfcht hadde. Zyn Zoon Leo wierd Keyzer in zyn November en December 1720. a8t zva plaats gekoren, hy oorloogde in ’t be= gin zeer ongelukkig tegens de Bulgaaren, maar overwon dezelve naderhand verfcheide maal, met behulp der Turken. Hy ftierf in % jaar gr1.na dat hy vytentwintig jaaren en drie maânden geregeert hadde. Zyn Zoontje CoONSTANTINUS wierd in zyn plaats tot Key- zer verkoren , onder de Voogdyfchap van Alexander 1yn Oom zynde de Broeder vanLeo, die maar een jaar regeerde, en verzopen in welluften en dronkeufchap in ’t jaar g12.den geeft gaf. Na zyn dood geboodt de Keyzer CONSTANTINUS zelfs, fchoon noch maar een kind van zeven jaaren, dog met behulp van eenige uit den Raadt, en den Patriarch Nicolaus , benevens zyn Moeder , met de- welke hy met het jaar van zyn Oom gere- geert heeft 13. jaar , en met RoMANus zyn Zwager 26. jaar , en alleen 15. jaar, wanneer hy in ’t jaar g5g. ftierf als een laf, en door weelde en dronkenfchap bedor- ven Prins , die niets goeds van belang uit- gerecht hadde, wordende gevolgt van een laffe en bedorven Zoon, dewelke drie jaaren en vier maanden geregeert heeft, en in ’t jaar 963. in zyn 24 jaar kwam te fterven , en in % zelfde jaar in ’t Ryk gevolgt wierd van NiCEPHORUS PHocas, dewelke reers by % leven van zyn Voorzaat bet Eiland Candie de Saraceenen ontweldigt had, en als een goed Krygsman in Cilicien en Syrien den oorlog gelukkig voerde tegens de Saracee- nen, van dewelke hy verfcheide Steden we- derom ontweldigde, en zelfs de vermaarde IV. Deer. H h Stadt 452 _Natuur- en Konft-Kabinet , Stadt Antiochien hernam , maar hy (tierf onge= lukkig ín ’t jaar 96g. door de laagen van zyn Wyf, en van JOHANNES TzIMISsCES, de- welke in ’t zeifde jaar in zyn plaats tot Key- zer verkoren wiera; deze was cen goed Sol- daat, verkoor twee Ryksgenooten, verdreef de Saraceenen voor Antruchie , en verfloeg veele andere zyner vyanden , dewelke hy dwong vrede met hem te maaken; dog hy raakte door vergift om het leven op zyn togt na Syrien in ’ jaar 97s., na dat hy zes jaaren en zes maanden geregeert hadde, De twee Ryksgenooten van Johannes Tzimifces, na- mentlyk BAsitius en CONSTANTINuS, bei- de Zoonen van Romanus de jonge, regeer= den te zamen vyftig jaaren, en Con/tantinus noch drie jaaren langer alleen. Corffantinus was een onbekwaam Priris , en begaf zich nergens toe over, als totzyn vermaak , tot ‘zingen, fpeelen, en andere laffe oefeningen ; maar Bafilius bragt geheel Syrien in ruít, en geheel, Bulgarien onder zyn geweld. Bafi- bus flierf in ’t jaar, 1025. in den ouderdom van 70 jaar, en Conftantinus in ’t jaar 1o28. RoMANus ARGyrus trouwde met de Doch- ter van Conflantinas, en wierd Keyzer ver= klaart; hy fcheen in ’t begin een zeer goed Prins ‚te zullen worden, maar hy vloeide door in alderhande kwaade manieren ; waar door Syrien, dat door zyn Voorzaat Bafslius gewonnen was , wederom geheel verloren wierd; hy ftierf in't jaar 1034. doorde laagen van zyn Wyf, nadat hy 5 jaaren en 6 maan= den geregeert hadde. » MicHAEL PAPHLAGO 3 was het Ee en al November en December 1720. 483 Was zyn Navolger , maar deze wierd een Monnik, na dat hy 7 jaaren en acht maan- den geregeert hadde, en flierf zogt. Onder zyn Regeering hadde GroRrcius MANIACES « Sicilien wederom van de Saraceenen afgeno= men , dog het ging door achtcloosheid en kwaad gedrag. wederom verloren. ZOE, de Weduwe van Romanas Argyrus, regeer- dealleen, maar nam tot haar hulp MICHAEL CALEPHATUS, dog deze wierd de oogen uitgelloken, na dat hy vier maanden en vyÉ dagen geregeert hadde benevens Zoe, Hier na trouwde ZOE met CONSTANTINUS MoNoMmacHus , die daar op voor Keyzer verklaart wierd 1o42., dewelke, na dat hy 12 jaar geregeert hadde, ftierf in ’ jaar 1054. Daar naregeerde THEODORA; de Zufter van Zoe, een jaar, en{lierf 10553 Onder de regeeringe van deze namen de Normannen Apulie in, en namen aldaar hunne bezitting; ook vielen de Turken in Perfien, en bragten dat Koningryk onder hun geweld, Na de dood van Theodora, wierd MicHAEr STRATIOTICuS Keyzer voor een jaar, zZOn= der iets uit te rechten, en gaf zyn Ryk over; omdat hy. onbekwaam was, in % jaar 1057 aan ISAACius COMNENuUS, een fcherp= zinnig en verltandig Vorft, en een groot Sol= daat , maar door een Phrenef/y overvallen gaf hy na verloop van twee jaar en drie Jmaanden zyn Ryk over aan CoNSTANTINUS Ducas, onder den welken de Barbaaren niet minder als te voren in het Ryk hus woede oefenden ; dezeregeerde zeven jaar en H h 2 zes 484 Natuur- en Konft-Kabinet, zes maanden, en ftierf in ’t jaar 1067. Zyn Weduwe Eupocra trouwde na de zevende maand met RoMANus DIOGENES, een zeer heldhaftig en oorlogzuchtig Man, hoewelhy het onveluk hadde, na dat hy verfcheide ge- tukkige togten tegen den Turk gedaan hadde, van in handen van den Sultan door verraad te vallen; maar de Sultan handelde dezen Prins niet alleen zeer vriendelyk en beleeft, maâr ontfloeg hem ook uit zyn gevangenis: maar by de zyne wedergekeert wierden hem de oogen uitgeltoken, en hy kwam elendig tefterven , nadat hy drie jaaren en acht maan= den geregeert hadde, in ’t jaar 1071. Inhet zelfde jaar wierd tot Keyzer verkoren M 1- CHAEL PARAPINACIUS, een Zoon van CoONsTANTINuS Ducas; maar de vadzigheid en lafheid van dezen Vorft zyn oorzaak ge- weelt van den grooten aanwas der Turken, dewelke de geheele boorden van Pontus on= der hun geweld bragten , en Tarcomania noemden het Ryk het welk anders groot Armenie genaamt word. De Keyzer Mr- CHAEL PARAPINACIus wierd in een Kloo- fter geftoken , na dat hy zes jaaren en zes maanden Keyzer genaamt was geweeft; en Nicerrorus BOTONIATES wierd, door be= hulp der Turken, Keyzer ín ’t jaar ro78., maar deze wierd ook in ’t jaar 1081. vaneen Keyzer in een Monnik verandert, na dat hy drie jaaren geregeert hadde. Arrxius Com- NENuS wierd in zyn plaats tot Keyzer ver- koren 1081. , deze was een loos en zeer doortrapt man, maar te gelyk een doorbren- 85, ‘November en December 1720. 49y ger , en die de fchatkilten uitputte, en elk eens goederen inflokte; hy regeerde zeven en der- tig jaaren, (tiert in zyn zeventigtte jaarin ’t jaar 1118. {n den tyd van zyne reegeringe deede ‚de vermaarde Franfchen Godefroy de Bolton zyne togten in ’t Heilige Land of Pale(tina. Zedert welken tyd de Chriftenen in die deelen van Afia Franken genaamt zyn geworden. 30. Ik zal een weinig zin de dood van dezen Oofterfchen of Griekfchen Keyzer (taan bly- ven, de zaaken van het Oofterfch Key- zerryk opfchorten, en de togt der Franfchen tegens de Saraceenen kortelyk befchouwen, dewyl ik alle deze zaaken alleenlyk maar heb aangerekent , met berrekkinge op de „Arabieren of Saraceenen of Mufulmannen, en opalle Heerfchappyen van Mammelukken , Maurifgues, Turken, en alderhande foorten van Mahornetaanen, dewelke van de Khali- fes en de opwerpinge van Mahometh zyn voort- gekoomen, of die derzelver leer en gewoon- tens hebben aangenomen. De Jooden, die in Vrankryk woonden, hadden in ’ jaar 100g. den Arabifchen Vorft van Babvlonien opge- hitften aangeraaden, tot het verwoeften van den Tempel, dewelke tot Jerufalem op her „Heilige Graf gebouwt was; en dewylde Frax- goifen în dien tyd zeer godvruchtig en aan- zienlyk waren, wierden, zo rasalsdeze zaak openbaar wierd, veel Jooden omgebragt, en zelts uit geheel Vrankryk uitgedreven. Hier door wierd den yver der Roomfch-katholykeu -„zedanig met den tyd aangezet, dat Paus Urba- H n 3 Hits 486. Natuur-en Konft-Kabinet , zus de Il. in ’t jaar 1095. een Concilium bes riep tot Clermont de Hoofdftadt van Auverg= ne, in welk Concilium de Paus voorftelde ; en de Chriften Prinffen aanriedt tot een Hei- ligen Oorlog in Paleftina ot het Heilige Land, bewogen en geraakt zynde door een vertoog van Petras een Franfch Heremyt, dewelke door de noodt gedrongen van Jerufalem te rug was koomen reizen : het welk zo veelte weeg bragt , dat alle deze Wefteríche lan- den van alle kanten hunne legers toevoeg- den, en Godefroy Bolion deze togt tegens de Saraceenen ondernam in * jaar 1096: op den rs Auguftus, en na veel moeite , zwaare ongemakken en groote uitvoeringen te boven gekoomen te zyn , de Heilige Stadt Jeru- Salem innam in het jaar 1o9g. op den 15 July , en aldaar met toeftemminge vanalle Chriften- Prinflen als eertte Chriften Koning van Jerufalem is gekroont. De wapenen van deze Wetterfche Prinffen zouden zekere Iyk in ’t Heilige Land, en tegen de Saracee- nen, een grooten voortgang gemaakt hebben, maar zy wierden door de loosheid en ’t be- drog van de Griekfche Chriftenen , of van ’t Oofterfche Keyzerryk ‚gedurig opgehouden en misleidt ; want toen de Chriften Prinffen hoorden, dat Aptiochie in ’*t Ooften van de Saraceenen wederom was ingenomen, gree- pen de voornaamtte Prinffen van deze Wef- terfche Landen de wapens tot dien Heiligen Oorlog aan, voornamentlyk Coenraad Ko- ning van Duitfchland, en Lodewyk. Koning van Vrankryk; zy namen tot hun teken het Kreis, November en December 1720. 497 Kruis, en trokken in * jaar 1147. met een groote magt na Jerufaälem. Coenraad had vyftig duizend, en Lodewyk dertig duizend Ruiters, behalven een ontelbaar getal Voect- knegten, dog zy konden weinig uitrechten, dewyl zy, om de Kerkelyke verfchillen, door die van’t Oofterfch Keyzerryk op alderhande wyze belemmert en overdwarft wierden. ge, x „Zo ras als Lodewyk bemerkte, dat de Chriftenen van ’t Ooiterfche Keyzerryk een heimelyk verftand hielden met de Saraceenen, en het niet wel meenden met de Wetterfche Prinffen, trok hy wederom te rug na Vranke ryk in ’t jaar 1150. , alwaar hy tot Parys 1180. (tierf ; hy wierd gevolgt door zyn Zoon Philippus; deze door. een heiligen yver ont- ftoken zynde, en gehoort hebbende, dat Je- rufalem door de Saraceenen wederom was in= genomen „trok met: Richard. Konirg van En- geland vin ’t jaar 1190. na ’t Heilige Land, zy kwamen tot $#. Jeande Acre of het oude Psolemais, vermaart omdat „het zelve is ge= „weeft de zitplaats der, Koningen van Jerufä- lem ‚na ‘dat Jerufalem van de ‘Sáraceeuen verovert was, en omdat het zeer lang en hardnekkig door de Ridders van: St. Jar van Jerufäleim: tegens de. Saraceenen verdedigt is: maar Philippus,bemerkende , dat het Bondgenootfchap van alle deze Wetterfche Prinflen in heimelyke wrok en oneenigheid beftond, verliet dit Heilige Land, en trok Hh 4 we 438 _Natuur- en Konfl-Kabinet , derom na Vrankryk ; want de Chriftenen zyn malkander dikwils zo ontrouw geweelt, dat zy met de Saraceenen aanfpanden, malkan- deren beoorloogden en vernielden. De Chriften Prinflen, door de Paufen aangezet, vervolgden echter noch al gedurig hunne on= derneemingen in Paleltina tegens de Saracee- nen, van dewelke mede een van de vermaart= fte is geweeft in * jaar 1218. wanneer Leo- poldus , Aartshertog van Ooftenryk, en Az- dreas Koning van Hongaryen , met Joannes Brennus van Jerufalem , Damtaten na achttien maanden belegering overweldigden, hoewel zy, door watersnood van de Nyl in hun leger- plaats,door de Saraceenen gedwongen wierden alles wederom te moeten geven, dat zy ge- wonnen hadden, en de voorwaarden vande vrede van de ZEgyptifche Saraceenen te ont- vangen in ’t jaar 1221., maar Se. Louts Ko- ning van Vrankryk, door Paus Zunocentias de vierde aangencopt, trok wederom met zeer groote zee- en landmagt na Damiaten in ’t jaar 1248. en bragt de Stadt 1249. in “ geweld der Franfchen; maar zy kreegen, door de bedorvene en ftinkende lucht van de omleggende moeraffen , de peft in hun leger, en wierden gedwongen een fchandelyke vre- de te maaken, en wederom na huis te trek- ken, gelyk ook naderhand in het jaar 129. de vermaarde Stadt Ptolemais of St. Jean de Acre, Tyrus „en alles wat de Ghriftenen in Pale- ftina noch overig hadden , hun afgenomen wierd : waar door naderhand de ondernee- min- November en December 1720. 489 mingen der Chriftenen op het Heilige Land geheel zyn opgehouden. Maar wy gaan we- der na de Griekfche Keyzers. 8 ) Le . Na de dood van toad de COMNENUS, Keyzer van ’Griek{che of Oofterfche K eyzer- ryk, dewelke wy gezien hebben dat op jaar 1118. voorviel, wierd zyn Zoon JoHaAN- NES COMNENus in deszelfs plaats in het zelfde jaar tot Keyzer verklaart; deze was een groot Krygsman , en ook beter Prins als zyn Vader, want in ‘Thracie verfloeg hy de Schythen of Tartersen de Hungaaren , die doorgebroken waren, en in Afiede Perfifche Armeniers; hy deed een inval in Syrien, en kwam door Cilicien wederom te rug, hy ftierf in ’tjaar 1143. na dat hy vierentwintig jaar en acht maanden geregeert hadde , en verklaarde zyn Zoon MANUEL COMNENUS tot Keyzer in zyn plaats; deze was een zeer loos en liftig Prins, een groot vyand van al- le dewelke het in het Wetten. met de Paufen en han leer hielden, waar door hy ook be- wogen wierd om zelfs met de Saraveenen aan te Ípannen, en de Wetterfche Prinflen:, die toen hunne kragtigfte wapens in t Heili- ge Land tegens de Saraceenen of Mahome- taanen oefenden, in de grond te bederven; waar uit nu de Lezer zeer groot licht kan kry- gen, en ontdekken, hoe zeer de Saraceenen door den tweefpalt der Chriftenen zelfs in (taat zyn gebleven en magtig geworden „ want door de loosheid en het gedrag van dezen Hh 5 Key- 499 Natuur-en Konft-Kabinet; Keyzer Manuel Comnenus ,1yu detalryke Lee gers van Coesraad Koning der-Duitfchen:, en Lodewyk Kouing der Franfchen , in ’ Heilige Land verteert. Deze Keyzer ftierf in zyn achtendertiefte jaar in ’t jaar 1180,, enzyn Zoon ArExis, twaalf jaar oud zynde, wierd Keyzer verklaart; maar hy wierd door Andronicus, 1yn Neef aan Vaders zyde , en den welken hy tot behulp in de regeering geno- men hadde , gedoodt in het vyttiende jaar van zyn ouderdom, breugende a le Latynen en Franfchen om hals, dewelke zich tot Kon- flantinopolen onthielden ; welk fchelm{tuk door de Latynen gewroken wierd met een Vloot, dewelke de boorden van T hracienen Griekenland beroofde en plonderde, en te vuur en zwaard alles wat haar tegen kwam verdelgde, en ANDRONICUS wierd ineen oploop onder veel fpot en fchimp van zyne burgers gedoodt, na dat hy twee jaar gere- geert hadde, in ’tjaar 118$., en in zyn plaats door * Volk tot Keyzer verkoren IsAACIUS ANGELuS; deze regeerde negen jaar en acht maanden, dog niet zeer gelukkig, en wierd van zyn Broeder Alexius Angelus de Heer- fchappy benevens zyn gezicht ontrukt in ’% jaar 1195. ArExmus ANGerusS regeerde acht jaar en drie maanden , maar zyn Broeder vluchte na den Keyzer van Duitfchland, dee welke met zyn Dochter getrouwt was, en deze met eenige Prin{fen verfterkt ( nament- Jyk den Hertog van Venetien Dandulus, Bal- duinus Graat van Flaanderen, en andere die tot den Heiligen oorlog of Kruistogt gie { en November en December 1720. 491 den) deede Alexius Angelus de vlucht neemen; en der Bondgenooten Vloot veroverde Konftantinopolen in * jaar Chriftí 1204., em maakte met algemeene toeftemminge, uit het gellacht der Laryníche Privflen, BALDUI- _NUS de Vlaming in zyn 23 jaar tot Keyzer, zynde om zyn grout vernuft by de Grieken zelfs hoog geacht. De blinde l/aucius Angelus ging met zyn Zoon, en nam in de zeer groote en vermaarde Stadt TRABIZONDA zyn zit- plaats , en richte aldaar: een Heerfchappy op; deze is een Zeeftadt van Cappadocte , aan de grenzen van groot Armenien , en na- derhand de zitplaats van de Griekfche Vor- ften uit het Huis van La/cara over de twee hondert jaar tot 1460. geweelt, als dezelve onder de regeering van David, door Maho- meth de 11, Turkfch Keyzer wierd wegge= nomen. Onder deze Heerfchappy behoorde Gappadoeta en Colchis aan de Zwarte Zee. _ ‘Balduinus, Graaf ab Flaanderen , dus Keyzer van *t Oofterfch Ryk geworden zyn- de, verdeelde deze Heerfchappy met zyne Bondgenooten en Kruisvaarders , voorna- mentlyk met die van Venetien en Genona. De Venetianen verkregen tot hun buit de Ei- landen, gelegen in den Archipel of ZEgeìfche Zee, ende andere wederom andere gedeeltens vanhet Ryk ; waarna Baldginus in” jaar 1205. van de Belgaaren geflagen, gevangen en ge- doodt wierd. Zyn Broeder Henricus volg- de hem in * Ryk, regeerde tien jaar, ftierf 1216. Hy wierd gevolgt van Perrus AN- TIS- 492 Natuur en Konft-Kabinet , TISSIODORENSIS , maar deze wierd van Theo- dorus, Prins van Dirachium , gevangen en gedaodt. Naderhand regeerde ROBERTUS, de Zoon van Petrus, en eindelyk Barpur- Nus de Broeder van Robbert, tot dat in ’t jaar 1261. Konftantinopelen den Latynen of de Wefterfchen wederom door de Grieken wierd afgenomen. De Grieken wederom meefter van Konftantinopolen geworden zyn= de, verkooren TREODORUSLASCARIS tot Keyzer, een zeer groot Krygsman, en dewelke de Turken zwaare flagen heeft toe- gebragt, en hunnen Sultan met zyn eigen handen heeft omgebragt ; hy ftierf, en be- noemde zyn Zwager JOANNES DurAs tot zyn Navolger in ’t Ryk. Deze had we- derom een Zoon, Tneoporus LAS- CARIS, dewelke Johannes volgde, en vier jaar regeerde. Deze wierd gevolgtvan Mr- CHAEL PALAOLOGUS COMNENUS, diein’t jaar 1283. ftierf, en groote vriendíchap had gemaakt met de Latynen, volgende de maatregels van de Wefterfche Patriarchen of Paufen; waarom hy van zyn Zoon ANDRO-' Nicus na zyn dood veracht wierd ; deze wierd Keyzer, en (tierf in ’t jaar 1332, na dat hy uit het Gebiedt geltoten was door zyn Zoons Zoon ANDRONICus. Waaruit wy kon- nen ontdekken, hoe zeer dit Oofterfche Ryk gedurig gefchokt en geflingert is geworden; want in dien tyd, dat de Grieken Konftanti- nopolen van ’t jaar 1261.tot aan dit jaar 1332. zynde 71 jaaren, wederom bezeeten hadden, wier- Ee ne en an mcn er November en December 1720. 493 ‘wierden de ingewanden van ’ geheele Oo- fterfche Keyzerryk gedurig van de Saracee- nen, Turken, Tarters, en. van andere Bar- baaren als omgevroet en beroert. De Sara- ceenen hadden zedert de opkomf{t van Maho- meth ,onder de KHaALiFEs van Medina, van Damafcus, en de Gouverneurs van Egypten‚af= gelopen geheel Syrien, Paleftina, Egypten, Africa,enz,De T'urken groot geworden zynde, vielen naderhand ook in Syrien, Cappado- cien, enin de vordere Landfchappen van klein Afieenz. De Tartaaren, los gebor{ten onder het jok van de Koningen van Indiën, hadden in tjaar 1202. in groot Tartarien een zeer groote Heerfchappy opgerecht , en braken wyd en breed aan alle kanten, onder verfcheide Veldheeren, en in vwerfcheide ontzaghelyke Legers verdeelt, door, plunderden Georgie, Armenien , en veel andere Landen, drongen door tot ín Zevenbergen , Honga- ryen en Poien. Een ander gedeelte, door den Zoudaan van Egypten omgekocht, ver= floeg de Chriftenen in Paleftina, {meeten het Heilige Graf onder de voet, vloogen in Per= fien, vielen ook in ’t gebiedt der Turken, daar zy den Sultan , die in Zconium „zyn Hoofd- ftadt , tuflchen Gappadocie en Cilicie , zyn zitplaats hielde, op de vlucht floegen, en de Turken onder fchattinge bragten , wordende alom zo ontzaghelyk , dat de Paus Znzocen= Zius de vierde, omdat zy den Chriftenen zulk een afbreuk deeden , een Gezantfchap , van het welke wy een omftandige befchry- vinge 494 _Natanr= en Konft-Kabinet ; vingehebben, aan hunnen Cham heeft gezone den , beftaande uit eenige Monniken, in twee verfcheide Gezantfchappen; want het eerfte Gezantfchap zond de Paus Znnocentius de vierde in’t jaar 1246. Deze Monniken waren van de ordre van St. Franctfcus, nâ- mentlyk Broeder Jean du Plan Carpin, en Broeder Benediëus. Het tweede Gezant- fÍchap beftond uit Predikheeren, als Broeder Afcelin, Simon de St. Quintin, Broeder Ale- xander ‚en Broeder Albertus. Fean du Plan Carpin kwam met zyn gezelfchap by Cuya Keyzer van groot. Tartarien, en Broeder Af= celin met de zyne aan de Refidentie-plaarts van den Vortt Bajothnoy in Perfien. Ook heeft Lodewyk, Koning van Vrankryk, 44 lem de Rubruguis, Minder-broeder, aan de Tarters, gezonden in ’t jaar 1253, toen hy zelfs in Syrien in den Heiligen oorlog was: Buiten en behalven dit alles hebben wy ge- zien, dat zelfs de Wefterfche Prinífen het Oofterfche Kyk beoorloogden, én Konltantie nopolen hadden ingenomen, en een gedeelte van het Ryk onder malkander hadden ver- deelt, waar door het Oofterfch Keyzerryk , van alle deze ongevallen en van duizend an= dere omftandigheden gefchokt, na zyn laat- Íten en geheelen ondergang met (nelle {chrees den voortging, 34: ‚_Na datde jonge Ae zyn Groot= vader Andronicus verftoten hadde, regeer- de hy acht jaaren, tot aan ’t jaar 1341. wan- meer hy (tierf. De Voogd over zyn Te ,00= November eu December 1720. 495 ‘Loonen, Johannes Cantacuzenus regeerde als- _ Regent 16 jaaren, en wierd verttoten 1357; als wanneer JOHANNES PAL&OLOGUS, de oudfte Zoon van Andronicus, tot Keyzer ‚verklaart wierd. Deze JOHANNESPALAO= AD A rocus regeerde 27 jaaren , en wierd van zyn Broeder MANuEL gevolgt in ’t jaar 1384. Deze regeerde 37 jaar, en liet in’tjaar 1419. het Ryk na aan zyn Zoon JOANNES, des welke 23 jaar regeerde. Eindelyk wierd in Ye jaar 1444. Gonflantinus de achtite tot Key zer verklaart, deze was de laatíte Griekfche Keyzer, en wierd in het achtfte jaar van zyn regeering door de Turken, dewelke Kon(tan= tinopolen innamen, uit de Regeering gezet , en is dus het geheele magtig Oofterfëh Key- zerryk , eerlt aangerandt en zeer verzwakt door de Saraceenen , noch eindelyk gevallen (4) in de magt der Turken. 35: Alfchoon nu de Turken het Mahometaan= __fche Geloof hebben aangenomen , zyn zy echter niet afkomttig. van de Saraceenen. ‚Even gelyk de Saraceenen eerft zyn geweelt de oorzaak van het beginzel van het verval van het Oofterfch, en zelfs van een gedeelte vanhet Wefterfch Keyzerryk,en van verfcheide groote Koningryken, zyn de Turken nader- ‘hand niet alleen meefter geworden van het Oofterfch: Keyzerryk , maar ook zelfs vande meefte Koningryken ‘en Landfchappen der Saraceenen ; en dewyl de Turken naderhand f de , zyn — (a)Widd. HiftorieByzantine Scriptores 5 ex bis D. Petavii Rationar. Zempor. 5 alii, 496 Natuur. en Konft-Kabinet, zyn doorgedrongen (buiten een groote me- nigte andere Laund{cnappen) tot in Syrien , Paleftina, Egypten, een groot deel van Ethio- pien, en een deel van Aby(line, door (tee= nig en gelukkig Arabien, en op deze wyze genoegzaam Heeren zyn geworden van de „wederzydze boorden van den Arabifchen Zeeboezem of hedendaagze Roode Zee, zal ik derzelver oorfprong ook eens kortelyk vooritellen , te meer omdat zy we- derom zyn geweeft de oorzaak van het ver= val van de magt der Saraceenen, behalven ook zommige Chriflen Vorften , dewelke daar ook het hunne toe gedaan hebben : gelyk in tjaar 1212. een zwaaren oorlog in Span= jen tegens de Saraceenen is gevoert; want na dat Mrramolinus, Koning van Zuuis, het grootte gedeelte van Spanjen had overwon- nen, ftelden zich de Koningen van Arragon , Caltilien, Portugaal en Navarre, kragtdaadig tegens deze Afrikaanfche Saraceenen , en veriloegen over de tweemaal hondert duizend van deze Arabieren, na welke flag de zaaken der Arabieren in Spanjen van tyd tot tyd zo zeer begonden af te neemen, dat zy niets anders als het Koningryk van Granade over- hielden ; alle welke zaaken ons naderhand veel licht zullen geven, niet alleen in de Na- tuurlyke Hiitorie van het Heilige Land, maar zelts ook in de natuurlyke Hiftorien van alle deze Oofterfche Landen. 36. De Turken, dewelke tot op heden dezen dag tot een ongelooflyk groot Volk zyn ge= wor- ad November en December 1720. 497 worden, hebben hun oorfprong uit Sarmatie en Scythie, tuflchen de Cafpifche en Zwarte Zee , hoewel door de naam van Sarmatie Een ongelooflyk groot land ouwelings ver- ftaan wierd; ten minften de Turken zyn een zeer oud Volk, en veel ouder als van het jaar 1300. gelyk gemeenlyk geftelt word, want zy zyn onder de naam van Tartaaren al voor den dag gekoomen, door de Cafpifche poorten of doorgangen der groote Armenifche Bergen, in ’t jaar 625. onder de Regeeringe van Keyzer Heraclius, met wiens Regeering ik deze befchryvinge van de Saraceenen en van bet Oofterfche Keyzerryk begonnen heb. Zy hebben de Chriftenen op dien tyd gehol- pen in den oorlog tegens de Perfianen, de- welke geheel Syrien , Paleitina , en veel andere Landen der Chriítenen hadden afge- loopen, en hebben den Koning van Perfien Chofruë te rug gedreven, en een groot ge- deelte van Pertien verwoeft. Naderhandt zeef Jangtotin tjaar 1042. wederom cynsbaar ge- weeft hebbende aan de Perfiaanfche Saracee- nen, hebben zy van dezelve het Geloof van ‚__Mabometh overgenomen, en zeer magtig ge= worden zynde, zyn zy gevallen in Syrien, en ook in Cappadocien , en in de vordere ‘Landfchappen van klein Afie; maar in dien tyd waren zy onder veele Vorften en in klei- ne Prinsdommen verdeelt , naderhand zyn deze alle ouder het geweld van eenen Or- HOMAN gebragt, van den welken naderhand de Prinflender Turken de naam van Othomau , en de T'urkenvan Othrzannen,gevoert hebben. IV. Deer. kN Het 498 __Natuur- en Kon/t-Kabinet, Sje Het beginzel en den aanwas vandeze Otho- mannen word geftelt omtrent het jaar 1300. Na dat deze OTHOMAN DE EERSTE de andere Turkfche Prinflen onder zyne Heer- fchappy heeft gebragt, heeft hy de Turkfche magt ongelooflyk vermeerdert, en wyd en zyd uitgebreidt, en ftierf, na dat hy negen- entwintig jaaren geregeert hadde, in ’t jaar na de Hegira of Mahomeths vlucht 727. of in ’ jaar Chrifti 1326. Hy hadde het groot- fte gedeelte van Bithynie onder zyn geweld gebragt. Dit Bithynie is gelegen tegen Zhra- cie, aan de zwarte Zee of Pont Euxin en Propontis, In dit Bithynie zyn zeer beroem- de Steden geweelt , als Chalcedonie, Nico- medie, Nicee, Apamie, Heraclee, en Prufa. Dit PRusa maakte OTHOMAN tot zyn Ryksftadt , en aldaar hebben de Turkfche Keyzers, voor dat zy in Europa doordrongen, en zich meefter van Konftantinopolen en het Oofterfche Keyzerryk gemaakt hadden, eeni« gen tyd hun ENE URCHaN, de Zoon van Othoman ‚ wierd, volgens de Jaarboeken der Turken, Keyzer in zyn Vaders plaats in ’ jaar Chrifti 1326. Deze bragt onder zyn geweld Mysie, een aanzienlyk Landfchap, vol groote Steden, gelegen aan den Mellefpont en by Bithyuie , hedendaags onder de naam van Natolie be= kent; als ook LyYcaAONrE of Coenr, een Landfchap in klein Afie, en een gedeelte van Cappadocie, in’t zuiden, na de zyde 5 ilja Ki # 4 November en December 1720. 499 ‚ Cilicie, van het welke dit Lycaonie door het ‚ gebergte van den Zaurus afgefcheiden is; noch daarenboven Pur ycie, het welk in. groot en klein Phrygie afgetcheiden wierd: groot Phrygte legt landewaarts , en grenst aan Galatie, Pamphylie, Lydie, en Carte, __en word van de Turken DureAr genaamt; _ klein Phrygie, gelegen aan den Hellefpont, in het welke de Stadt-en Heerfchappy van Troyen legt; en eindelyk ook noch CARIE, „een Landíchap, het welke de Turken heden- daags AïiDpiNErL1 noemen, het paalt in het _Ooften aan Lycie,en in het Welten aan den 4r= __chipel, welk Landfchap deze Prinste gemakke- _ lyker het Keyzerryk afplukte,omdat in dien;tyd _ CANTACUZENUS ende. PALZOLOGI _ _malkander.vervolgden, en burgerlyke oorlogen ‚ ftookten. Urchan regeerde 32 jaaren. 39. _ _AMURraATruH,deZoonvanUrchan, volg- _ de zyn Vader in de Heerfchappy 1357. om- dat zyn ouder Broeder SOLIMAN gettorven was; van dezen Solimax getuigen de T'urk- ‚ fche Jaarboeken, dat hy de eerfte geweelt is, dewelke de T'urkfche Legers in Europa over- gebragt heeft. Anzurath bragt de Stadt Calli- polis, by de Turken GELIiBOLI genaamt, onderzyn Heerfchappy ; (deze Stadt legt aan het Naauw van den Propontis, de Straat van Gallipoli genaamt : in deze Stadt woondt gemeenlyk de Admiraal van de Zee) mits= ‚ gaders ADRIANOPOLEN, vande Turken _ ENDREN genaamt, zynde een heerlyke li 2 Stade zoos Natuur- en Konft-Kabiner, Stadt, door dewelke de Rivier de Meter vloeit, inwelke Stadt de T'urkfche Keyzers me- de naderhand een geruimen tyd, voor dat zy - Konftantinopolen bezaten , hun Hof gehouden hebben. Ook bragt Amrath onder zyn Heer= fchappy de omgelege Landfchappen en Win- gewelten om deze Steden gelegen. Amu- rath Îtierf 1388. na dat hy 32 yaaren geregeert hadde. 40. BAjAZETH, de Zoon van Amzrath, volgde zyn Vader in de Regeering. Deze Prins was zeer opgeblazen, maar ook zeer heldhaftig en krygszuchtig. Hy heeft aan het Turkfche gebiedt gehecht Zheflalien , het welk een voornaam gedeelte van Macedorien is , en hedendaags JANNA genaamt word. De voornaamfte Stadt, behalven verfcheide audere, is Larifa. Noch heeft hy onder zyn geweld gebragt geheel MACEDONIEN, tuflchen de Jonifche en de Ageifche Zee ge- legen, zynde een zeer groot en wyd uitge- ftrekt land in Europa; Epirus, THESSALIE, en zelfs een groot gedeelte van T'HRACIE, zyn deszelfs deelen geweeft. Noch heden- daags pronkt dit band met verfcheide en goe- de Steden. Nach overwon hy PnoCza, gelegen aan de boorden van den Archipel tuf- fchen Cuma en Smirna; hy maakte zich mee- fter van Athenen en deszelfs gebiedt , ook van geheel Mysia, het welk nu MNazolie ge= naaint word, en van geheel Bulgarien, een uiiltekend groot land aan den Donauw en de Zwar- ande th a rd en cn oe ed November en December-172o. for Zwarte Zee enz. De Stadt Konftantinopo- den heeft hy verfcheide jaaren belegert gehou- den. Verfcheide Wefterfche Prinflen van de Kruisvaarders , dewelke met een zamenge- voegde magt den-Ooflerfchen Keyzer te hulp kwamen, wierden door Bajazeth geilagen, en verfcheide van dezelve gevangen; maar het kwynend Oofterfch Ryk kreeg een. wei- nig lacht, omdat juift in dezen tyd den groo- ten Tamerlaan), met een ongelooflyk getal dappere Tartaaren, geheel Afie als op zyn horens nam, en byna over al doorbrak. Ba- jazeth , dezen Vorft te gemoet trekkende „ wierd verflagen, en zelfs gevangen in ’tjaar Chrifti 1gor. na dat hy veertien jaaren gere- geert hadde. qr. „ Van de vyf Zoonen , dewelke Bajazerh naliet, was Isa ZeBeL de eerlte, dog deze wierd van zyn Broeder Soliman omgebragt, dewelke daar op de regeering 1402. aanvam ; na dat hy zeven jaaren geregeert hadde, re- geerde zyn Broeder Musa vier jaar, maar MUHAMMED DE EERSTE hem omgebragt hebbende, regeerde van ’ jaar 1413. tot 1421. „als wanneer zyn Zoon AMURATH hem opvolgde ; deze heeft verfcheide Veldflagen tegens de Hongaaren en Poolen , en tegens den vermaarden JOANNES HuNIAD, tegens de Duitfchers enz. geflagen, in dewelke hy zomtyds geflagen is geworden, tot dat hy ein= delyk in ’t jaar 1444. in een zeer groote en bloedige flag de Chrittenen deerlyk heeft ver- li 3 {la- zoz _Natuur= en Konff-Kabinet , | flagen. Na de doodvan Amurartu volgel| de zyn Zoon MünaMMED DE TWEEDE, in jaar 14$1. en belegerde Konftantinopo-| | len, het welke hy in ’t jaar Chriftí 1453. op E den 29 Mey innam, en te gelyk het geheele} Oofterfche Keyzerryk, gelyk wy aangetekent |. hebben, vernietigde. Petaviustekent aan uit |. Chalcondilas , dat hy met alle Godsdienft | fpottede, dat hy een groot Sterrekundige was, en in verfcheide wetenfchappen geleert; dat hy de Griekíche, Luatynfche, Arabifche en Perfifche Taalen verftond, en zeer wel |} fprak ; dat hy ongelooflyk wreed en trouw- || loos was; dat hy een weergaloos Veldheer en || Krygsman was; en dathy de Turkfche Heer- Íchappy zeer verre heeft uitgebreidt. Hy bragt te gelyk twee groote Heerfchappyen van de Griekfche Chriftenen onder, eerftelyk die van Konftantinopolen, en ten tweeden die van TRABISONDA , gelegen aan de grenzen van groot Armenien in Cappadocie ‚aan de zwarte Zee. De Hoofdftadt is noch tegenwoordig Trabifonda , en van de Turken Zarabofan genaamt. Dit Ryk was opgerecht van de Grieken , en heeft twee hondert jaar lang zyn eige Koningen gehad, en is gefticht- van Jfaacins Comnenus. Muhammed de tweede fleepte de laatite Koning van Zrabifonda, Davip COoMNENuS, met zyn geheele ge- flacht na, Konftantinopolen, daar hy hem liet ombrengen. Met Trabifonda nam hy ook het Landfchap Colchis weg. De Venetianen heeft hy afgenomen het vermaarde CORIN- THEN, aan de land-engte van Morea gele- sen; November en December 1720. fo3 gen, en hedendaags van de Turken GE RE- ME genaamt ; ook het Eiland LEMNOS, hedendaags STALIMENE genaamt , leggende in den Archipel, niet ver van de Straat van Galliopolis, zeer vermaart door de Fabel van Vulkaan, en ook om deszelfs Zerra Lemnta;als ook het Eiland LesBos ‚anders MiTYLENE ge- naamt, gelegen over de Kaap van Troyen , aan de andere zyde als Lennos van de Straat van Galliopolis;, als ook het zeer groot Ei- land EuBora of NEGROPONTE, een van de aldergroot{te Griekíche Eilanden , 130 my- len lang, 30 mylen breed, en 3oo mylen in zyn omtrek , gelegen langs de Kuft van Achaje, aan de andere zyde van het Atheen- fche jals Morea. Van die van Gezoua heeft hy afgenomen T HEODOSLIA of % heden daags Cara’, het welk een Volkplan- ting was van die van Gezona , en gele- gen in de Zwarte Zee, aan de Krim of klein T'artarie, zynde tegenwoordig noch een Beglirbeg-fchap van de Turken. Van het Koningryk Napels in Italien nam hy weg HyDpRuNTuMm of Otranto, gelegen aan de boorden van de Adriatifche Zee; hy plon- derde dit geheele Luaandfchap en de Stadt ‚ geheel uit. Muhammed de tweede kwam eindelyk in ’t jaar 148, te fterven. 42. BAJAZETH DE TWEEDE, Zoon van //g- bammed de tweede , wierd in zyn Vaders plaats tot Keyzer der Turken verkoren, hy regeerde 31 jaar, en wierd gedwongen het Ryk af te ftaan aan zyn Zoon SELIM in ’t li 4 Jaar so4 __Natuurs en Konft-Kabinet jaar 1512. Hy nam de Venetiaanen ver- fcheide Landfchappen en Eilanden af, maar zyn Zoon Selim drong zeer diep in ’t Oo- ften, en overwon de Mammelukken of de Cir- cafliers in Egypten, het welk hy aan het T'urk- fche Keyzerryk hechte, en hunnen Zoudaan of Sultan tot Gran Cairo liet dooden in’ jaar 1520. Hoe de volgende Turkfche Keyzers naderhand doorgedrongen zyn, en de meefte plaatzen van de boorden van de Roode Zee, aan de zyde van Ethiopien, en ook te voren, en na dien tyd, op verfcheide tyden de Kha- lifes en hunne landen,‚in Arabien, in Baby- lonien, in Syrien, in Paleftina, in Egypten, in Africa, in Mefopotamien en Armenien, onder hun Heerfchappy of befcherminge ge= bragt hebben, zoude te wydloopig zyn, om hier omftandig te befchryven. Her zal ge- noeg zyn, en na dezen tot groote ophelde- ring aan den Lezer konnen verftrekken, dat wy door deze afwykinge getoont hebben de opkomft van de Saraceenen en Turken, en den ondergang van het Oofterfche Chriften Keyzerryk, en daar uit te gelyk de oorzaa- ken aangewezen hebben, waar door omtrent de tyd van duizend jaaren lang, tot dat de Portugeezen eindelyk de Kaap de goede Hoop zyn omgevaaren , de gefteltheid der Indiën, derzelver Eilanden, als der Fapo- neezen , der Molukkes , ook van Sumatra, van Java , en ontelbaareandere Eilanden , als ook het vafte Land van$zza,vanSiam,van Pegau, het Eiland Geylon, de Koningryken van den Mee ; November en December 1720. sos Mogol, van Calicut, van Vifapour, van Gol conda , de Kuften van Malabar en Corman- del, de Golf van Perfien , Arabien, de Roode Zee, Abifline, de Kuften van Africa, _ als ook byna geheel Africa in zyn binnenfte, zelfs Perfien, Syrien, Paleftina, Babylonien, Mefopotamien, Armenien, geheel klein A- fia, de Kuften van.de Zwarte Zee, en ’tge- heele Gebiedt van den grooten Turk, en der Tartaaren , en van hondert andere Land- fchappen, hier niet alle op te tellen, aan de Chriftenen van Europa zo zeer oubekent zyn geweelt, en inderdaad voor een groot gedeelte ook noch zyn , dat naderhand onze lieden, koo- mende in de Indiën en inde Roode Zee, en aan de boorden van de Roode Zee, en in deszelfs naaftgelege landfchappen , aan weerskanten, in — alles zo onkundig ftaan te kyken, als of zy in een geheel andere wereld overgebragt waren. da _Op dien tyd als de Portugeezen voor de eerfte maal in de Indien kwamen, vonden zy door geheel Afie, en aan de Kuften van _ Africa, de Arabifche Kooplieden niet alleen verfpreidt , maar overal door dezelve een vaten handel opgerecht; zy kochten de Spe- ceryen , Katoene- Lywaaten , alderhande ftoffen, Porceleinen, en vorder alderhande koftelyke Japanfche , Molukfche , Chinee- fche , Bengaalfche, Malabaarfche waaren, en bragten dezelve met hunne fchepen , en zonden dezelve in de Roode Zee, daar zy gedurig van daan Ht ‚ En van daar over ib) Egyp- 506 Natuur-en Konft-Kabinet, Egypten de waaren in Europa; op de zelfde wyze als wy in onze eerfte verhandeling over de Roode Zee van de Aaloude Egyptenaaren en Arabieren geleert hebben. Ook vonden zy, dat deze Mahometaanfche en Arabifche Kooplieden overal in de Indiën den baas fpeel- den, en dat de meefte en grootfte Vorften der Indiën het Mahometaaníche Geloof al over lang hadden aangenomen ; waar uit klaarlyk blykt, dat den Koophandel der aal- oude Grieken en Romeinen, over de Roode Zee en Egypten, uit Afia tot in Europa, wederzyds door deze Arabieren en Maho- metaanen is achtervolgt, en wyd en breed fterk voortgezet ; behalven noch verfcheide andere wegen, door dewelke den Koophan- del doorde Perfiaanfche Golf over Baf/ora _ en Bagdad, en door Syrien en andere Lan- den in Europa is overgebragt, voor een ge- deelte te lande en te water. Wy moeten ook wel aanmerken, dat door de geheele In- diën verfcheide groote en vafte handel-plaat- zen waren, daar deze Kooplieden voor de komft der Portugeezen handeiden, en waa- ren voor waaren ruylden. Op die wyze was het Landfchap, aan de andere zyde van de Stadt Malacca, de plaats, daar de kruidnagelen, de nootemuskaat, de foely, de campher van Borneo,het zandel-hout van Zrmor,het Goud en Zilver van Sumatra, gehandelt en van daan „gebragt wierden tot Malacca; alwaar ook ge- bragt wierden de koopwaaren en {chatten van China, Siam, Fava, en van andere lan- den; zo dat Malacca in dien tyd, als de Por- tugee- IJ “November en December 1720. So7 tugeezen in de Indiën kwamen ,-de voor- paamfte Koopftadt van dat gedeelte van Ooft- indien was; en de Kooplieden, dewelke tot Malacca kwamen, om die waaren aldaar van daan te haalen , waren meeft van Calzcut, van Kambaya, van Ormus, en van Aden of Ärabien;, om de voornaamfte rykdom- men van die Deelen van de Ooftindien te haalen, en na die plaatzen toe te brengen. De waaren, dewelke nu op deze wyze kwa- men op Ormus , gingen door de Golf van Perfien op Baf/ora, en hier door is Ormus in aanzien, en Baffora zo groot geworden en in rykdom aangewaflen. Van Baffora gin= gen ook jaarlyks Karavaanen na Armenien, ook na de vermaarde Sradt Zrabifonda, na geheel Tartarien, na de Steden aan de Zee- boorden van Syrien, als Aleppo,en ook na Da- malcus , na de zee-haven van Barut; en van Barat, in de ‘Middelandfche Zee gelegen , ontvingen wederom de WVegettanen, de Ge- gueezen en deCatalaanen deK oopmanfchappen van alle die Oofterfche Landen ; maar alle de __Koopmanfchappen , dewelke nu uit de In- diën kwamen tot Aden in de Roode Zee, en-vorder tot ZIDDEN, de zee-haven van Mereecca, wierden gevoert tot aan SUEZ, aan %jeinde van de Roode Zeegelegen, en van daar met kameelen binnen drie dagen op groot Cairo, en voorts te Ícheep langs de Nyl op Alexandrie in de Middelandfche Zee, en zo de geheele Wereld mede gedeelt, en by ons in deze afgelege landen uit het Oo- ften overgebragt. Hier door-wierd de Zoudaan Men van zo8 Natuur- en Konft-Kabinet , vanCaíro of Egypten,eer hy noch van de T'urken ondergebragt was, een vande rykfte Vorften van de geheele Wereld , ftrekkende zyn Gebiedt wyd en zyd uit in Africa, ftaandede wederzydze oevers (tot aan de Vorft van Mec- ca) van de Roode Zee insgelyks onder zyn Gebiedt of befcherming. By dezen magtigen Boudaan hielden BARACAT, die Xarif. van Mecca was, en XEQUEHAMED Stadt- houder van Adez, en alle de Arabieren die ín %t Ooften woonden, als ook anderen, aan, want hy was hun Khalife, om de Portugee- zen uit de Indiën te verdryven, en de bo- vengemelden handei te befchermen ; en dít waren de hoofdoorzaaken, buiten en behal= ven den haat tuflchen de Mahometaanen en de Chriftenen , waarom de Portugeezen inde Indiën koomende, byna met een iegelyk in oorlog geraakten. MN&aar de Arabieren had- den veel voor uit, want zy hadden door den tyd een zeer naauwkeurige kennifle gekregen van alle deze landen, en wel voornamentlyk van de hedendaagze Roode Zee, zo verals wy weeten, en tot onze kennifle gekoo- men is uit veele en verfcheide Arabifche en Perfiaanfche Schryvers, dewelke zeer treffe- Iyke Aardryks-befchryvingen van deze landen hebben nagelaaten , gelyk by voorbeeld Abou/- feda is- een zeer vermaart Schryver onder de Arabieren ; hy is geweelt een Arabifch Prins van de aaloude Stadt Mamah in Syrien, al- waar hy ook geregeert heeft; hy heeft twee heerlyke fchriften nagelaaten, waar van het eene is een Aardryks-befchryving , gefchikt met \ Le ad iet November en December 1720. 5og met Tafels volgens de ordre van de Climaa- den , benevens de graaden van lengte en breedte. Zyn tweede werk is een kort be- grip van een algemeene Hiftorie, tot op zyn tyd ; hy-is geftorven , nahet oordeel der Ara- bifche Schryvers, in het jaar na de Hegira of Vlucht van Mahometh 732. De Lezer kan deszelfs Befchryvinge van Arabien, in ’ Franfch overgezet door den geleerden Heer La Rocgue, vinden achter Voyage de la Pale- fline &c., gedrukt tot Amfterdam 1718., als een vervolg op de Voyage de |’ Arabie Henren= fe, mede t'Amfterdam gedrukt 1716. twee Boekjes , dewelke in haar foort zeer goed zyn. 44. Onder de Arabifche en Perfiaanfche We- reld-befchryvers, hebb®n ook zeer uitgeblon= ken NAssirREDDIN, een vermaart Aard- ryks- en Sterrekundige , omtrent het jaar 1259., welkers Tafelen wy overig hebben; mitsgaders. V rUGBEG een Zoonszoon van den grooten T'amerlaan, en dewelke geboodt in bet Landfchap Mawaralaahar, enin T'ur- queftan , in * Gebiedt van zyn Vader; hy woonde in de vermaarde Stadt SAMAR= CANDE, gelegen aan een fchoone Rivier, dewelke uit de Kafpifche Zee vloeit. De Tafelen der vafte Sterren,op zyn naam uit- gegeven, hebben wy door de overzetting van den vermaarden Thomas Hyde , als ook de Tafels van MOHAMMED TIziNI, VLUG= BEG; ongelukkig zynde door verfcheide ha- Er telyke sio Natuur-en Konft-Kabinet, telyke toevallen, had zich geheel aan de gee leertheid overgegeven, en in * byzonder aan de Sterrekunde ; zyne Tafels zyn gemaakt tot Samarcande door twee vermaarde Sterre= kundige , namentlyk GAÏATHEDDIN GIAM- SCHID en CADHIZADEH ALROUMIL Als ik alle de Aardryks-befchryvers en Sterrekundi- ge, dewelke onder de Oofterfche Volkeren, zo in t Arabifch, Perfiaanfch, als anderzins gefchreven hebben, welker naamen en ook fom- miger ongedrukte Schriften tot onze kennifle gekoomen zyn, wilde optellen, wy zouden veel te ver buiten ons beftek gaan.Ook zal zulks in de Natuurlyke Hiftorie van Arabien zelfs veel beter konnen dienen tot opheldering ; het zal hier genoeg zyn, dat wy uit dit aan- gehaalde begrypen „ dat een groote ryk- dom van Aardryks- en Landfchapskunde uit de Arabifche ‘Handfchriften te haalen zoude zyn, en dat op dien tyd, als de Europifche Chriftenen door de Zeevaart in de Roode Zee zyn gekoomen, om met de Arabieren te handelen, deze Zee beter aan de Arabieren, Egyptenaaren, Turken, Perfiaanen, Indiaa- nen, enz. bekent is geweelt, als aan de Eu- ropifche Chrittenen. 45. Zedert dat de Mauriraaníche Saraceenen uit Spanjen waren gedreven, en de Koning van Portugaal Don Fan de eerfte, hevig op die Arabieren verbittert was, en hen zelfs in Africa zeer beteugelt hadde, beving zyn der- de Zoon, den 4nfant Don Henrigue , deluft Î om November en December 1720. S11 om de Arabieren en Afrikaanen aan de zee= kanten, en-door een andere weg te beftoo- ken en op te zoeken ; hy zond langs de kuft van Africa in ’t jaar 1419. drie fchepen, de- welke kwamen omtrent zesendertig mylen verder als de KAAP GuIiLrLo, en in een tweede togt tot aan de Kaap Bojador, hon- dert en tachtig mylen verder als de Kaap de Non, die al lang bekent was geweeft by de Spanjaarts en Portugeezen. In het jaar 1420. vonden twee Edellieden, met een bark uitge- vaaren , bet Eiland Porro SANCTO, het welk bevolkt wierd ; naderhand ontdekten zy het Eiland Madera, gelegen op 32 graa- den noorderbreedte, inhetjaar 1433. Wat dieper in de Canarifche Eilanden gedrongen zynde,zeilden zy de gevreesde KaapBojador ein= delyk voorby.ln * jaar 1441. ontdekten zy Kado Blanco, leggende noorderbreedte op 21 graa- den, en ín ’t jaar 1442, de Goud-rivier, al- zo genaamt, omdat zy aldaar in ruiling ftof- goud: bekwamen. ln het jaar 1444. over- rompelden zy het Eiland N or, en ontdek- ten het Eiland Tripor. In ’t jaar 1446, ontdekten zy Cabo Werde, en de Rivier, Río _ Grande, zyndeeen tak van de goudryke Vloedt de Niger, die indelengte door Africa loopt, op elf en twaalf graaden noorder breedte, als ook aan de Rivier Zabite; en klommen de Portugeezen allenskens zo verre op, dat zy in het jaar 1466. een gemeenen handel op Guinee, en in het jaar 1471. op Del Mina veltigden. Kort hier na wierden ontdekt de Eilanden St. Thomas en Aunobon, het een on= s1z Matuur- en Konft-Kabinet, onder delinie, en het ander drie graaden be- zuiden de linie. In het jaar 1464. ontdekten zy.de Rivier ZAIRE, aan dewelke het Ko- -ningryk Congo legt, en van tyd tot tyd op- klimmende ontdekten zy in het jaar 1487. de Kaap de Bona Efperance, en kreegen ken- nifle van Aby@ine, en van degelegentheid van de-Roode Zee. In het jaar 1497. en 1498. reisde Vafco da Gamma voor de eerftemaal voorby de Kaap de Bona Efperance, en kwam aan Zofala, gelegen op twintig graaden zui- „der breedte, en bevondt dat de menfchen ken- niffe van de Arabifche Taal hadden. Nader- hand kwam Vafco da Gamma tot Mo z a M- BIQUE, gelegen op vyftien graaden zuider breedte, daarzy door den Kegue wel ontvan- „gen wierden, endrie Abyfliners voor de eer- ftemaal ontmoetten; en zy kwamen vervol- genstot MomBaza, naderhandtot Me r1N- ‚brzen de Roode Zee voor de eerftemaal voor by zeilende, eindelyk in de Indiën tot „Kaltcut, en vonden die landen overal reets be= „zet met Arebifcheen Perfiaanfche Kooplieden, en met alderhande Indiaanen, Joodenenz. Ik zal de vordere befchryvinge der Roode Zee met „de onderneemingen der Portugeezen beginnen, en vantydtottyd voortgaan, omdat wy te ge- Iyk deveranderingen , dewelke daar zyn voor- gevallen, zouden ontdekken, en op welk een wyze de Europianen als by trappen aan de _kennifle van de Roode Zee, uit den Oceaan indezelveinte gaan, geraakt zyn. De . November en December 1720. $13 6. De Portugeezen EE hiannden zich zo ras niet in de Indiën, of de Arabieren, dewelke daar woonden,begreepen zeer wel,dat deze hun Koophandel, door dien nieuwelyks ontdekten weg , te weeten om de Kaap de Goede Hoop, in de grond zouden bederven , en hunne Steden in de Roode Zee zouden doen kwynen,en den ge- heelen handel door dezelve Zee over Egypten opVenetiern een andere keer doen‘neemen;daar- om (tookten zy de meefte IndiaanfcheK oningen (hunne Geloofsgenooten ) gedurig op ; waar door de Portugeezen aan de {cheepen der Ara- bieren, dewelke uitde Roode Zee k wamen,‚om fpeceryen heen en weer op de Indien en Ara- biente voeren, ook alle afbreuk deeden, en dezelve wegnamen of verbrandden ; daar- om gaven de Portugeezen ook bevel in jaar 1504. aan Autonió de Saldanha,om voor de Roode Zeete kruizen, en by de Kaap Guarda- fuy, en zelfs tot aan °t Naauw van de Straat van Babel Mandel,in de Roode Zeetegens de Ara- bieren te{chuimen. Aan de Kaap Guardafuy is een plaats ,dewelke Mera genaamt word, en daar de fchepen zeer bek waamelyk verfchwater konnen haalen; maar de menfchen, dewelke deze uiterfte punt van Arabien bewoonen, waren een weinig woeft,gevaarlyk en ontrouw. Aan de overzyde van de Kaap Guardafuy , aan de kut van Arabien, legt de Kaap Far- ‚ Zach; hier legteen plaatsje, genaamt XAEL, van het welke veel wierook gehaalt word, dewyl dit niet verre van het rechte wierook- __ ÍV. Deer. K k land Sig Natuur-en Konft-Kabinet, land gelegen is,en bewcond van Saracee- nen of Mahometaanfche Arabieren, daar de PortugeezenRuiters en V oetknegten in vonden, dewelke hun beter wederftand konden bieden, als de naafte Indiaanen en Afrikaanen; want toen de Portugeezen in ’t jaar 1504. onder Antonio de Saldanha alhier water uit de putten van Arabien wilden haalen, wierden zy overal afgeweezen. De Inwoonders vergaderen hier het verfche water in zeer groote putten, de- Wyl hier zeer geringe Rivieren zyn , en zeer zelden regen valt. Als ook aan deze weder= zydze boorden van de Roode Zee diep in de grond gegraaven word, konnen zy op ver- fcneide plaatzen ver {ch water opgraaven. Zom- miige putten zyn ook altyd met verfch, water voorzien, dat uit de gronden opwelt. ij De Kaap A die Ptolemeus Aromata noemde , legt op twaalf graaden noorder breedte, en de Kaap FARTACH legt op vyftien graaden breedte; tuflchen deze beide Kaapen word den ingang in de hedendaagze Roode Zee begonnen. De wydie van den ingang;is, van de KAApP GUARDAFUY tot aan de Kaap FARTACH, maar vyftig mylen, en by gevolg merkelyk veel minder als Peolemeus dezelve geftelt heeft, Alle de bewoonders van deze geheele _ zuid-ooftelyke zyde van Africa, of de zyde van de Kaap de Bena Efperance ‚ tot aan de Kaap Guardafuy, de uiterfte hoek van Africa, (als van de Koningryken SorArA, en het gehee= November en December 1720. F15 geheele Liandfchap der Zwarten of ZAGUE- BAR, het welk in zich begrypt de Koningry - ken ANcos, Monrcaro, MosAMBIQUE, Qurroa, MoMmBAzZE, MELINDE, en vor- ders de Koningryken LAMo, PATESIAN , CHELICIE, AMPAZA, HET LANDVAN ÂJAN, waar in zyn het gemeene beft Brava, *t Ko- ningryk MocAvoxa, ’t Koningryk A DEA, * Koningryk Aper , waar in de Kaap Guar- dafuy legt, mitsgaders de Eilanden, en ook het Eiland Socotora) konden in drie hoofd- foorten onderfcheiden worden , toen de Por- tugeezen in de Indiën kwamen , namentlyk 1. In Heidenfche Ingeborenen of Kaffers, dat onnozele menfchen zyn. 2. In Arabifche Overften die hen beheerfchen, of Mufulman- nen , waar; onder zelfs Prinflen zyn , des welke deze landen hebben bemagtigt, aldaar Volkplantingen hebben opgerecht, ende In- gezetenen tot hun dienft gebruiken. En 3. In alderhande vreemdelingen, om Koophan- ‚del te dryven. Deze Ingeborenen worden by de meefte Vreemdelingen Kaffers ge- naamt ; maar dit woord betekent niet an- ders als menfchen die zonder wet leeven, Vorder zyn zy alle zeer onderfcheiden, het welk wel te begrypen is in zodanig een lengte van mylen , gelyk de zeekant van Zofala tot de Kaap Guardafuy, Van de Stadt Mfagadoxa tot Guardafuy is het land meer als op de andere plaatzen vol dieren en alderhande vee, het welke hun tot voed- zel verftrekt. Niet verre van de Kaap Grar- dofuy legt , op 12 graaden en zo minuten Kk 2 noor= s16 _Natuur- en Konft-Kabinet, noorder breedte, het Eiland SocoTORA, het welk de Portugeezen in % jaar 1$07.ver- meefterden, onder beftier van AtLFONSO D'ALBUQUERQUE, en op het zelve een Fortres bouwden. Een weinig dieper in den ingang van de Straat Babel Mandel gekomen zynde, legt de vermaarde Stadt ADEN, al= waar een geheeleregel bergen,D AR ZINA ge naamt, uit het land komt eindigen , tot dicht aart de Roode Zee ; deze Stadt Adez legt op veertien graaden noorder breedte 5 deze regel bergen fchyntdezelvertezyn, dewelke Péolemeus CA= BUBORRA noemt; dit gebergte DARZINA is ge- heel van rot{teen, zonder geboomte ; en dewyl op dit (teenig gebergte omtrent Aden geen aarde ter wereld is , worden ook geen gewaflen of planten op het zelve gevonden, het welk te minder te verwonderen is, omdat hier zo zel- den regen valt; en als het gebeurt, dat hier tegen valt, is het regenwater datelyk inge- dronken en weggezakt, door de droogte van het oppervlak dezer bergen. Aan de Zeekant van Aden {taan wel eenige boomen, maar dezelve worden door de ooftelyke winden, die ín de ingangen van het Naauw van de Straat van Babel Mandel, en ook langs deze kuft , op haar tyd (terk waayen, zo gegezelt, dat het daar door zeer belet word. Volgens de befchryvinge van Jean de Barros legt de Stadt A DEN aan de voet van den Berg DARZINA, niet verre van de Zee; uit de Stadt Ípruiten twee havens, de eene haven. komt uit op de rivier of inham van de Zee; door deze haven krygt de Stadt alle haare nood- daf nn id en oen naden nde Sn en nd nn nn a nde tende he a a an November en December 1720. $17 noodwendigheden;deze haven noemen zy Foca- te, endezelve word gemaaktdoor een klein Eilandje, datzy ‘Ly RA noemen; de andere haven noemen zy Ucur, deze is op de wyze als een Baey, dewelke zeer weinig tot de vaart gebruikt word, en om dat dezelve zo ondiep is, word dezelve niet als door zeer lichte fchuitjes gebruikt ; deze baey loopt zeer aangenaam byna rondom dat gedeelte van’ gebergte, daar de Stadt op legt, waar door het wel naeen Eiland gelykt, het welk ee- nigzins van het water is afgezondert, dat van het groot gebergte door het binnenfte van ’ land loopt. Dit groot gebergte komt zeer diep uit het land voort, en ftrektr zich by ‚Aden, als een hooge muur van klippen, te- gens de woede van de Roode Zee. Als zy van de Stadt na ’t vafte land gaan, moeten zy over deze wyde baey, over dewelke een fteenen brug van veele boogen legt; by deze brug legt een viffchers dorp, het welk Ax- barca genaamt is, en in het welke ts of 16 groote waterputten gebouwt zyn. Deze ha- ven, UG ve genaamt, vermengt zvn water door een fchoone waterleidinge met de andere haven FOCATE, wiens wate ren , die langs de muuren van de Stadt vloe- yen, van de groote bergen koomen afrollen, De Stadt heeft zeer fterke muuren en wacht- torens, en zommige fchoone gebouwen; en de klippen, dewelke van den grooten berg als eindigen, krullen zo dicht en geeftig in malkanderen, dat zulks wel na een gemaak- te flerkte gelykt. Ook hebben de Arabieren K k 3 op #18 Natuur-en Konft-Kabinet , op deze klippen veel Kafteeltjes en torens ge- bouwt. Omdat de Stadt aan den voet van den berg legt, fchynt de berg als een kap overde Stadt, het welk zeer aangenaam is om te be- fchouwen. Linfchooten befchryft byna op dezelfde wyze, alsde Barros , de Stadt ADEN, en; zodanig als de Portugeezen dezelve be- vonden hebben. Inde Stadt zelfs is geen ander zoet water, als ’twelke zy in hunne groote bakken vergaderen en bewaaren ; behalven deze hebben zy buiten de Stadt een bron, uit dewelke zy met karren water haalen tot hun gebruik. Met een zuidoofte en noord= welte wind maakt het by volle maan aan de zeeboorden van Adez hoogty. Toen 4i= fonfo d'Albuguergue in °t jaar 1513. voor deze Stadt Aden met zyn groote vloot verfcheen, — was over dezelve een Gouverneur geftelt , dewelke MiRAMIRZAN genaamt wierd, want de XEQUE of Koning van Aden, HA- MED, Was landewaarts in, om tegens den Koning van SANAAì (welke Stadt Sazaa landewaart „in legt in welriekend Ara- bien ) te oorloogen ; behalven dat Mamed zich meeft op het land onthield. De Portugeezen deeden verfcheide zwaare ftor- men op de Stads muuren, maar wierden deer- lyk afgeflagen, en gedwongen met hun Vloot de Stadt te verlaaten. 9. Niet tegenftaande ik Portugeezen in dezen tyd noch weinig naauwkeurige kennis van de hedendaagze Roode Zee hadden , wilde echter November en December 1720. $19 echter Alfonfo d’ Albuguergue zyn geluk dieper inde Roode Zee tegens de Mufulmannen be- proeven, en ftevende met zyn Vloot na het Naauw van de Roode Zee of de Straat BA- BEL MANDEL, het welk voor hem zeer gevaarlyk was, om dat zyne fchepen veel te groot waren, en te diep gingen, om deze Zee zo hoog op te bevaaren. Echter kwam hy door dit Naauw, door behulp van twee Arabifche lootzen, dewelke op een van die Eilanden woonden, welke in het Naauw leggen, en welke lootzen zy rebones noe- men „en die voor het lootzen van elk fchip , van dit Naauw tot aan Giodda, de zeehaven. van Meeca, 25 of 3o Crufados , om het groot gevaar en de moeite verdienen. Deze Straat of ingang van Babel Mandel word bevonden te leggen op 12 graaden en een vierde van een graad, zo dat wy geen ftaat konnen maaken op de hoog- tens van Ptolemeus, die-dezelve optien heeft geftelt, gelyk hy ook verfcheide plaatzen kwalyk geftelt heeft in de Roode Zee , wat derzelver hoogte aangaat ,„ gelyk zulks ook van anderen reets isaangemerkt ; deze Straat is zo zeer bezet met eilanden, dat iemant, dewelke van verrekomt aanzeilen „zoude oor- „deelen dat in dit Naauw geen doortogt was; want in dit Naauw leggen 7 verfcheide Eilan- denof Eilandjes, niet tegenftaande dit Naauw maar 6 mylen wyd is, gerekent van het uit{prin- gende hoofd vande zyde van Arabien, en het welk Pzolemaeus de Kaap Posipium , en Arte- midorus de Kaap AcirA noemt, tot aan het uiufpringende hoofd aan de zyde van Afri- KNN Kk 4 ca, $20 Natuur= en Konft-Kabinet ; ca, het welk Ptolemeus de Kaap DrraA noemt. De vaarbaare doortogten van deze Zee zyn driederhande, of door het diep, dat flangsgewys door ’t midden loopt, en dan veeltyds 25 en so en meer vademen diepte heeft, of langs de zyde van Africa, of langs de zyde van: Arabien, daar het weerszyden zeer gevaarlyk is,om de menigvuldige Eilan- den, droogtens, klippen, banken, ondiep- tens en alderhande draayttroomen, in zo ver- re dat de fchepen by nacht deze beide wegen niet bevaaren, maar tegens den avond altyd ten anker gaan leggen; zy vaaren altyd mer twee algemeene winden , of ooftelyke of weltelyke, het welk de eigentlyke moufons van de Roode Zee zyn; als deze winden flap waayen , worden de land-winden gevoelt , dog zeer zeldea. 49 5 Aan weerkanten van de oevers van deRoode Zee, zyn inde zomer weinig rivieren van eenig belang , hoewel in de winter echter op verfchet- de.plaatzen opgezwolle rivieren van tgebergte in de Zee rollen; en dewyl de zeevaarenide Arabieren deze plaatzen kennen, graaven zy op die plaatzen in de zomer diep in de grond, of ook wel in het zand, daar zy dan bevin- den dat de Rivieren zich onder de grond als ter fluik ontlaften , en op die wyze verfch water op veel plaatzen konnen bekoomen, daar boven op de grond anders alles droog fchynt te zyn, Het water, dat binnen het Naauw inde Zee,tot aan Suez gevonden word, is zo klaar als zuiver Kriftal, maar het wa- ter, November en December 1720. s2r ter, dat buiten het Naauw na de kant van den Oceaan gevonden word, is veel geroer- der, en niet zo helder en doorfchynende. Op verfcheide plaatzen in de Roode Zee worden paerel-vitIcheryen gevonden , en voor= namentlyk aan het Eiland DALAQUE; zy vergaderen deze oefters op een ander Eiland, N va genaamt, daar zy dan naderhand de- zelve in de zon openen. Op de kuft van A- rabien legt een ander Eiland, ARFAx ge- naamt , daar zy ook een paerei-viflchery heb= ben. 5o. Schoon het Naauw van de Straat Babel Mandel 7o zeer door Eilanden verftopt fchynr, is het zelve zeer wel om door te vaaren, als de rechte doortogt maar gevonden word. Van de 7 Eilanden, dewelke ín het Naauw leggen, is het Eiland MeuuMm, of het Eiland der Ingangen „het voornaamfte; dit legt aan de zyde van Arabien, en legt anderhalf my! lengte inde ftroomen, die het Naauw uit en inloopen. Het land van dit Eiland Merum is aan dezyde, na Arabien geftrekt, zeer hoog en (teil , daar de winden ‚dewelke door dit Naauw blaazen , ge- weldig door aangezetworden. Maar het gedeel- te van dit Eiland, dat tegen het land van Africa gekeert legt , heeft een zeeboezem of inham „die door de hoogte van het Eiland bedekt is, en dewelke zo ruim is, dat in dezelve een zeer groote vloot fchepen zeer geruft kan leggen. Van dezen boezem tot aan net vatte land van Arabien tal de wydte omtrent een uur zyn, en dit Kanaal tuffchen dit Eilanden het vatte Ks land s22 Natuur= en Konft-Kabinet, land van Arabien is het voornaamftte, daar het Naauw zich het meefte door ontlaft. Op een hoek van dit Eiland, dewelke zeer hoog is, houden de lootsluiden van de Roode Zee hun woonplaats. In alle de boezems of ha- vens , en ook in de mgangen tuffchen de Eilan- den,is een zeer goede en beftendige grond voor de fchepen, dewelke byna overal wel gedekt leggen. s2- … Volgens de Barros legt het Eiland Ca Ma- RAM omtent 44 mylen van de Stadt Adez, en in ’t jaar’rs13. toen de Portugeezen onder Alfonfo a’ Albuguergue in deze Zee zwurven, behoorde deze geheele landftreek onder den Koning van Aden. Tuflchen de Stadt Aden tot aan ZisiT of het Eiland Camaram, wierd aan de zeekant niet eene Stadt van belang gevonden, als Macha, en deze geheele ftreck van byna vyftig -mylen ftrand heeft niet als kleine :plaatsjes en vifichers-dorpjes ; maar wat dieper landewaart in worden goede Ste- den op die hoogte gevonden. Dit Eiland CAMARAM is zeer dicht aan het vafte land met zyn eene zyde gelegen, en van dit Eiland CAMARAM tot omtrent 6o mylen legt aan de zeekant GEZAM, het welk een plaats van aanzien was, en dewelke onder een byzon- der Heer ftond. Tuffchen het Eiland Ca- MARAM en GEZAM wierden gevonden de havens CELIBA', CUBIT, HOLHEDIA, MACOBAM, CULI, HALHOR, HOMARA. Van de Stadt GEzZAM tot aan het Stedeken Imso is een freek van omtren 130 myten zee- November en December 1720. $23 zeeftrand gerekent ; dit land behoorde in dien tyd geheel onder de Vorft van Mec- CA, Xerif BARAC genaamt. Tuffchen beide leggen JAZOF, CARFANDAN, G1OD- DA, ZIDDEN, GIOSSA, SOUCAISE, en noch „verfcheide andere plaatsjes en havens, dewel- ke alle hier piet uitgedrukt konnen worden. Van ImBO totaande Stadt Er T or zyn omtrent 1oo mylen; tuffchen deze beide plaare zen leggen aan de zeekant geen Steden, en het land is overal zeer dor, bergachtig en on- vruchtbaar. Hier. worden eenige dorpjes , pleifterplaatzen, en havens of inhammen ge- vonden, als JANBUT, SiCABO, BUBU- TOR,fde haven Morur die de befteis, enz. Dit geheele land is woeft , en (taat onder geen Heerfchappy. De Inwoonders van dit gedeelte van fteenig Arabien zyn Bedwins of zwervende Arabieren , dewelke by geheele le- gers hier en daar in de vlaktens verfpreidt leggen, en die de Mufulmannen, dewelke in bedevaart na Meecu reizen, zeer lattig vallen, of met bedelen of- met fteelen, en dezelve zomtyds wel eens geheel uicplonderen , als zy hun kans gefchaapen zien. Van Er Tor tot Suez is omtrent 40 mylen; deze land* ftreek is by uitftekendheid. dor „ klipachtig „ fteenachtig, en met zeer hooge en naare ber- gen van alderhande teen en van alderhaunde koleuren voorzien , (gelyk ik voor dezen befchreven hebbe, in de befchryvinge van Er Tor, en in dereizen vanden Berg SiNartot aan Suez) zonder eenige plaats of woonin- _ ge aan de zeekant, zynde hier ook geen men 524 Natuur-en Konft-Kabinet, menfchen als de Beduins in vlakten en opde plaatzen, dewelke noch eenig gras aan de dieren en hun veekonnen geven. De Stadt El Zorlegtop omtrent 28 graaden en een zesde noorder breedte, na de meetinge van Don Juan de Caftro, door hemzelfs gedaan, ende Stadt Suez legt op 29! graaden, volgens die zelfde meeting. 52. Maar om eens wederom van den eerften ingang in de Roode Zee van Alfonfo d’Albu= guergue te fprecken; zo ras als hy met zyn groote vloot door het Naauw van Bavel Mandel geraakt was, ftevende hy na het Ei- land CAMARAM, en vond het zelve leggen op 15 graaden noorder breedte , gelyk ik hee zelve in de (a) Kaart, hier achter bygevoegt, geftelt heb; van welkeK aart ik in de ftellinge der plaarzen naauwkeurig ben geweeft aan dezyde van Africa, en eenige byzondere plaatzen aan de andere zyde, omdat myn beftek tot nochtoe niet heeft toegelaaten tot akhet overige, het zy Arabie of Abiffine enz.gelyk in een Kaart van groot beftek zal volgen. Zy vonden het land van dit Eiland zeer hoog, en een gedeelte daar van matiglyk vruchtbaar; zy vonden op dit Eiland boomen, welker hout zeer hard was om te bewerken. Op dit Eiland groeit zeer overvloedig het welruikende en voed- zaame Arabifche Kameel-gras, waar van het vee en de kameelen , die daar op geweidt worden, byzonder wel groeyen: uit welke oorzaak de Inwoonders van dit Eiland zeer veel kameelen en vee aanfokken. Indic Ei 4) Zies Tabula XXI, ende nd nde Sn ___ November en December 1720. S25 Eiland is de befte en veiligfte haven van de geheele Roode Zee, behalven dat hier ook overvloedig verfchwater gevonden word. Toen d'Albuguergue daar was in ’t jaar 1513, leef- den de inwoonders zeer luy en armelyk in flechte hutten en gehuchten, en byna als de Beduins, hoewel zy op dit Eiland de ruinen Van een groote Stadt vonden , dewelke zy "_naauwkeurig befchouwden, want de Portu- geezen op dit Eiland door de tegewinden belet, wierden genoodzaaktom te overwinte- ren, en in Auguftus met de Moufon on- verrichter zaaken weder na de Indiën te ver- trekken. Aan dit Eiland worden verfcheide foorten van viffchen, oefters en krabben , ge= vangen, dog zommige zyn gevaarlyk om ge= geeten te worden. Don Manuel Kit van Portugaal, zyn= de een zeer gehoorzaam Zoon van den Paus van Romen, wilde, volgens te aantekenin- gen van PFartay Soufa en Jeande Barros, met kragt en geweld de Mufulmannen in de Roo- de Zee beftooken, en ook een bondgenoot- fchap oprechten met Paap Jan de Koning der Abyflinen, onder die naam verkeerdelyk door geheel Europa bekent;en omdat elk eer: geloof- de dat deze en zyneonderzaaten alle Chrifte- nen waren, gaf dit noch zo veel te meer ge- legentheid om hem en zyn Koningryk op te zoeken; daarom gaf Don Marvel , Koning van Portugaal, bevel aan Lope Soares, dien hy voor Onderkoning na de Indiën, in de plaats van Alfonfo d'Albuguergue zond in ’t ND: 526 _ Natuur= en Konft- Kabinet, jaar 1515. onder andere zaaken, om de togt op de Roode Zee te hervatten. Loro SoA- RES kwam met zyn vloot niet alleen door ’t Naauw van Babel Mandel, en voorby het Ei- land Camaraim ‚ maar zelfs met veel gevaar, om de ontelbaare Eilanden en droogtens, by de haven van Mfecca aan de Stadt GIODDA. Zy vonden de Stadt Giodda of Jupa, gele- gen op de noorder breedte van 214 graaden ; de landsdouw is, gelyk de meefte zeeboor- den, by uitftekendheid onvruchtbaar} de Ri- vier, daar deze Stadt aan legt, is met zeer fteile oevers van bergen en fteenrotzen voor- zien, en te gelyk zeer naar van de winden, om dat dezelve voor de heete oofte winden bloot legt. De Stadt Giodda legt omtrent 12 mylen van de vermaarde Stadt Mecca, de Geboorte-ftadt van Mahometh. De Muful- mannen hebben deze Stadt bevolkt , omdat het een bekwaame haven voor Mecca was, en om dat dezelve omtrent halfwegen in de Roode Zee legt , zeer bekwaam voor den handel der Speceryen, en van de waaren die zy uitgeheel Indiën, uit-welriekend Arabien, en ook uit Egypten, Syrien, en geheel Eu- ropa en Afia, kwamen te verhandelen, en tegens malkanderen te verruilen. De grond van de Stadt GroppaA heeft gebrek aan verfch water, het welk zy wel 7 mylen van Grodda, van een plaats BENIHASSAN ge- paamt, uit de putten ‚dewelke aldaar zyn, van daan moeten haalen. Een weinig laager is een plaats (die op 20 graaden legt aan den oever van de Roode Zee) in dewelke over- vloe- en en nn vt en nf ern Se nn November en December 1720. 527 vloedig verfch water te vinden is; deze plaats noemden zy XEREFEN, en is na alle waar- fchynlykheid het oude BApEO van Prole= meus , dewyl daar noch verfcheide oude over- blyfzels van toorens enz. gevonden worden. Een weinig laager legt noch een andere plaats, ‚die ook zeer oud is, en omtrent dewelke zeer veel Dorpen gevonden worden. Maar om wederom van Giodda te fpreeken; deze Stadt is matig groot, met veel groote huizen, die van (teen gebouwt zyn, en ook eenige kleine van riet; deze Stadt is zeer moeyelyk uit Zee te genaaken; want het Kanaal, dat na de haven legt, loopt als een flang met veelfbogten, door ontelbaare zanden , ban= ken en droogtens, wel een uur lang. De meefte Inwoonders van die Stadt waren op dien tyd Kooplieden , om de menigvuldige Koopmanfchappen , dewelke daar van alle kanten aangebragt en afgehaalt worden. Het andere gedeelte der Ingezetenen zyn de Àra- bieren van dat land; deze Sxadt word gedu- rig gekwelt van de Beduins, dewelke altyd met kleine legertjes dit Lanfchap doorzwers ven, omdat hier vry veel te kaapen valt. 4 De Portugeezen, descike onder ’t gebiedt van Loro SoaARES de gelegentheid van deze Stadt Giodda onderzocht hadden , vonden niet geraaden dezelve te beltormen , maar be- flooten liever onverrichter zaaken wederomte rug te trekken;en na dat Lopo Soares het Naauw wederom was doorgetrokken, kwam hy aan de Kuft vän Africa, aan een Stadt ple Eis 523 Natuur- en Konft-Kabinet; ZEILA genaamt word; deze Stadt legt van het Naauw Babel Mandel omtrent 26 mylen “na het zuiden ot den Oceaan, gelyk wy de- zelve in onze Kaart, hier achter bygevoegt , geplaat(t hebben , op r1t graaden noorder breedre,in een grooten zeeboezem of inham, die uitde Arabifche Zeeboezem in Africa opfchiet. Deze fchynt dezelfde Volkplanting te zyn, dewelke Ptolemeus Avalites noemt, en de zeeboezem de Avalitifche Zoeboezem, ende Volkplantinge of het Volk van dien tyd de Avalitifche ZEthiopiers, gelyk ik in de eerfte Verhandeling van de Roode Zee reets aange= toont (a) heb. In deze Stadt ZEiLA wor- den noch zeer veel oude gebouwen van kalk en (teen gevonden. De landftreek van Zer= LA, en ook de Stadt, behoort onder het Ko- ningryk van ADEL, grenzende aan de uiterfte hoek van Africa of de KaAP GUARDAFUY, ouwelingsde: KAAPAROMATA genaamt, De Stadt Zeila is een zeehaven van het Ko- ningryk van Adel; dit Koningryk geviet de overftroominge van de Rivier Hoax, dewelke het zelve beftroomten zeer vruchtbaar maakt, volgers de getuigeniflen der Arabifche Schry- vers. De geheele Landftreek is zeer vruchtbaar , en de Stadt Zeila was in dien tyd een matig goede Koopftadt; uit deze Stadt worden ge= voert de meefte zaaken, dewelke uit het land van den Koning der Aby(linen koomen, niet tegenftaande de Koningen der Ahyfinen zelfs een haven gehad hebben aan de Roode Zee gele= («) Ziet Natuur- en Konft-Kabiner September en O &oberz720. pag. 283 en 224. November en December 1720. 529 gelegen, namentlyk ARQurQuo, gelegen over’t Eiland MAzua, op 16 en een vier= de graad noorder breedte, gelyk in onze Kaart, hier achter bygevoegt, gezien kan wor- den. Gelyk deze Stadt ZeirA fchuins over « ADEN. legt, was tuffchen de Koningen van Aden en Zeila of Adel een grooten twift, over de inkoomende rechten der goederen, _ die uit en in het Naauw gingen, dewyl deze Stadt Zeila eertyds de vermaartfte Koopftadt geweelt was, maar zedert het aanwaflen van Aden veel vermindert, en van Lopo Soares met weinig tegenftand ingenomen, en moed= willig voor een gedeelte verbrandt. Hy meen= de de Stadt Adez aan de overzyde mede on- der de magt van den Koning van Portugaal te brengen, maar hy (tiet zyn hoofd, entrok wederom na de zyde van Africa, na het plaatsje BARBARA , ’t welk beneden Zeila legt, tegens de Kaap Guardafuy over Aden, om water in te neemen, maar hy wierd door _ tegenwind gedwongen wederom na de Indiën te keeren, en zond in % jaar 1517 ANTONIO DE SALDAGNA met zes zeilen na de Roode Zee, om te kruizen, dog deze niet opdoen- de, koelde zyn moedt op het Stadje BARBA- RA, daar ik zo even van gefproken heb. Het Stadtje Barbara is nergens na zo goed als Zeila, daar het 18 mylen van daan gelegenis ; hoewel de Stadt Barbara de Stadt Zeila ee« nigzins navolgde, in het maaken van gebou- wen,in de levenswys van hunne burgers , en het in en uitgaan der goederen van ’t Koningryk van Adel, daar dezelve gelyk ook ZeiLa on- IV. Deer, Ll der s30 _Natuur- en Konft-Kabinet, der behoort. Toen Axtonto de Saldagaa voor deze Stadt kwam, vond hy dezelve ledig en verlaten, welk kunsje die van Zeila een jaar te voren aan den anderen Portugeefchen Held byna op dezelve wyze gefpeelt hadden, Hy ftak Barbara in den brand, verzagh zich met water, en vertrok van daar. Ik moet hier noch byvoegen , dat deze geheele Landftreek van Kaap. GUVARDAFUY , en Kaap FoELUIx, die wat binnewaarts legt, of liever het ge- heele Koningryk van Adel zeer aangenaam en vruchtbaar land heeft; daar worden verfchei- de foorten van riekende gommen, van wie- rook , van myrrhe enz, gevonden; ook zeer fyne matten, en de eetwaaren zo overvloe- dig, dat zy met dezelve haare overbuuren fpy- zigen, zeer veel (chaapen , alderhande ‘vee, goede boter, maar niet dikkeralsroom, zeer voortreffelyk water , goede baayen , alder- hande ververfching ‚en zeer goede menfchen; en op zommige plaatzen is zeer grooten over- vloedt van hout. De vruchtbaarheid van dit land komt voor een groot gedeelte van des- zelfs heerlyke Rivier Hoax, met welkers water zy door de gemaakte waterleidingen de landen befproeyen, 55. Maar niet tegenftaande al deze vruchteloo- zen arbeidt, bleef de Koning van Portugaal hardnekkig op zyn voorneemen ftaan, om de Mufulmannen en Arabieren in de Roode Zee te beftooken, en hun geheelen handel op de Roode Zee te beletten; daarom ging den nieuwen Onderkoning Dieco Lopez DE _November en December 1720. 531 DE SEQUEIRA met een groote vloot in ’t jaar 1520. wederom in de Roode Zee; aan de Kaap Guardafuy gekomen zynde, en willen- de zich van water voorzien, konde hy ner- gens te recht raaken , als aan een plaatsje MeTA genaamt, gelegen binnen de Kaap Guardafuy, gelyk gezien kan worden in de Kaart hier achter bygevoegt. ‘Hier vond hy water in een rivier, dewelke van boven was uitgedroogt, maar onderwezen zynde liet hy in de grond graaven, daar het water gezakt was, en overvloedig gevonden wierd. Die- go Lopez de Segueira vertrok met zyn Vloot van META, en kwam door *t Naauw var Babel Mandel aan ’t Eiland Masuva, het welk zy maar twee boog-fchooten van het vafte land van Africa vonden afleggen ; en dewyl over dit Eiland aan de vafte kuft van ‚ Africa ArqurQvo legt, kreeg Diego Lopez Ke Sequetra bevel van zyn Koning , om hier met de Abyffiners , en, de Gouverneur van Arguiguo, in alle vriendfchap en met groo- te toejuiching aan beide de kanten te hande- len. Op dat wy zouden ontdekken, op welk een wyze deze land-aart van de boorden van ‚de Roode Zee hun verfch water bewaart , {taat aan te merken, dat de Portugeezen al- leen in het fteedje, het welk op het Eiland Mazua legt,49 groote regenbakken vonden; onder deze waren 16 regenbakken , de- ‚ welke 6 vademen lang, 3 breed, en 2} diep _ waren , en de andere een weinig minder, ‚De wooningen der Arabieren, die op dit Ei- land Mazxa woonen, zyn van kalk en iteen, / Ll2 en 532 Natuur-en Konft-Kabinet , en de flechte wooningen van kley met daken van riet, gelyk hier aan de boorden van de Roode Zee veele zodanige wooningen ge= vonden worden. De aarde van dit Eiland is zeer grof,en ’t Eiland zo vol koeyen, gafellen en haa- zen, dat zy verwondert waren ; deze gehee= je landitreek, gelyk ook die van Arguiguo, en Decani en Mazua, wierd in de naam van den Koning van Abyfline beltiert door een Gouverneur, die BERNAGAX genaamt was; en hier was nu eindelyk de tyd en uur gebo- ren , dat twee zo ver van malkander afgelege Chriften-Volkeren malkander voor de eerfte maal aan de boorden der Roode Zee, rond- om;in * gebiedt der. Mufulmannen , kwamen te ontmoeten. De befte Schryvers over A» BISSINE: zyn hier (a) onder aangetekent. 6 5ó. Terwyl ik hier van Abifine, de Stadt Ar- guiguo , het Eiland Mazua enz. fpreeke, zal het tot de natuurlyke Hiftorie van de Roode Zee eenig licht konnen byzetten, als wy te gelyk voorftelien de getempertheid van de lucht, en de faizoenen , zo van die plaatzen , als van de geheele Roode Zee; maar dewyl de uitgeftrektheid van deze Zee zeer lang en breed is, en zo veelderhande verfcheide land- fchappen en landen van zo veelderhande en verfcheide ftandplaatzen aan de beide zyden van deze Zee gelegen zyn, kan de Liezer wel begrypen, dat des luchts getempertheid van de eene plaats veel verfcheelt van de luchts Be (a)Vidd.Fobi Ludolft HiftoriaEthiopica.P.Bal- zhafar Tellez. }. de Barros Faria y Sonfa 5 alit. ‚__ November en December 1720. 533 gefteltheid van de andere plaats aan die zeltde Zee gelegen. In % algemeen is de hitte on- verdraaglyk aan alle de boorden van de Roo= de Zee, in valleyen en laage plaatzen, om de veelvuldige bergen , die de ftraalen der zon als in een brandglas werpen ; maar bo- ven op de bergen is op zommige plaatzen de lucht gematigt en zeer verdraaglyk. Zom- anige Bergen zyn op haare toppen zo koel , dat dezelve op zommige plaatzen, maar ech- ter weinige), met fneeuw bedekt worden; op zommige valt zomtyds zeer fyne hagel. De meefte landen aan de Roode Zee zyn niet ongezond, behalven aan het einde van wel- riekend Arabien, tegen den Oceaan, en daar de wierook overvloedig valt; anders verkry- gen de menfchen op de meefte plaatzen al- hier een hoogen ouderdom , en leven gezond. In de maanden September en O@ober worden op zommige, dog weinige, plaatzen zomtyds koortzen waargenomen , maar zulks gefchiedt ‚ mietelk jaar. Uit de verfcheidentheid van de dampkring ‚en de hoogte en veelvuldigheid der bergen, dewelke op veel plaatzen aan de Roo- de Zee, en voornamentlyk in Abifine, langs Egypten en fteenig Arabien gevon=- den worden, gebeuren daar dikwils zwaa- re ftormen, ongelooflyke donderflagen, en __vervaarlyke blixems. De Heer J. Seut/holff verhaalt, uit het mondeling bericht van den ooggetuige GREGORIUS den Abiffiner , dart de ttormen dikwils met geweld gelykelyk koomende aanvliegen, de wolken aan de _ lucht zich vertoonen als geheele zwarte kloo- k E13 ten, 534 Natuur en Konft-Kabinet , ten, en dat datelyk aan alle zyden de lucht in een gedurigen brand ftaat door het onop- houdelyk weerlicht,en door de gedurige en ver- fchrikkelyke blixemftraalen ; ‚dat zeer dikwils op die plaatzen ftort-regens vallen, niet als - of de lucht dezelve met droppels neder liet val- len‚maar als of het water uit de wolken gegoten wierd; dat hier door waterftroomen van de hooge veelvuldige bergen worden geboren, en met zulk een geweld koomen afbruizen, dat zy menigmaal groote fteenblokken , boo- men, en alles wat zy ontmoeten, met zich voeren; terwyl ondertuffchen de vloeden op- zwellen, en dikwils geweldig overloopen ; dat hier door in de winter, of regentyden, de wegen op zeer veel plaatzen onbruikbaar zyn, of door water verdronken , of dooreen zeer kleverig flik bezet. Zodanig een onver- draaglyke regentyd gebeurt aldaar op zom- mige plaatzen den tyd van geheele drie maan- den lang, zodat in die winter-tydde aarde op veele plaatzen als haar mond opent, en het water uitfpouwt , voornamentlyk op laage plaatzen, daar het water dikwils met geweld uit de grond komt baríten ; waarom de be- woonders van Apiffine, en ook andere, hun- ne huizen op geen laage plaatzen durven bou- wen. Nonnofus, Afgezant van den Keyzer Fuftinianus aan die van ZEthiopien, aan de Homeriten, en de Saraceenen, en andere Oo- fterfche Volkeren, (Vid, Phetit Bibliotheca Cod. III.) getuigt insgelyks, dat hy op zyn reis door deze landen onverdraaglyke hitte des zomers , en weergalooze flagregens in de wine November en December 172a. #35 winter, ontmoet heeft. Hier uit konnen wy nù zeer licht begrypen het overvloeyen van de Nyl over de vlakke landen van Neder- Egypren, daar deze ftroom uit zulke grouw- zaame en langdurige flagregens aangevoedt, en met zo veel flym en flik gedurig uit alle deze ongelooflyke groote landen voorzien word , dat Egypten hier door is geworden het verfte en vruchtbaarfte land van de gehee- le wereld, Gregorius den Abiffiner heeft ook verhaalt, dat op die ftreek van de boorden van de Roode Zee, tot aan de regels bergen „van ZEthiopien , zynde op zommige plaat- zen een breedte van twee dagen reizens, en in de lengte langs de zee heen loopende, als ook omtrent het (trand van de Roode Zee by de Stadt SuAQUuEN, de winterlvan warmte is, elyk als de heet{te zomer{che dagen in dezelan- den; zo dat op die plaatzen in die landen geen koude, maar zomtyds maar minder hitte ge- voelt word, gelyk ook by zommige zee-win= den en middelmatige en zachte regens, 57 Zy worden in die landftreeken ook vier „ verfcheide veranderingen in het jaar gewaar, maar dezelve koomen van natuur met onze vier jaargetyden juiít niet over een; gelyk zy noemen een tyd van bloemen, als het land met groente, bloemen en gras, overal be- wallen en bekroont (taat te pronken, deze _begint by die van ZEthiopien met den 25 Sep- tember. Dan noemen zy ook éen tyd van den oogft, in dewelke zy hunne vruchten vergaderen, deze begint den 25 December. 14 Dan: #36 Natuur-en Konft-Kabinet, Dan noemen zy een tyd, dewelke by henlie= den van een onverdraaglyke hitte is , deze begint den 25 Maart; fchoon zy hun regen= tyd met Juny beginnen, gebeurt het echter wel, dat hier of daar aan de boorden van de Zee een regen valt zelfs in de heetfte zomer, Dan noemen zy weer een regentyd, en deze begint den 25 Juny. De dagen en nachten zyn op die plaatzen byna altyd even lang; hun opkoomende morgenftond en beginnende avond(tond is veel korter als de onze. De Heer Seut/{olff verhaalt , dat Gregorius den Abif= _ finer rich. zeer verwonderde, dat hy in den morgen(tond zo lang licht zag, zonder ech- ter de zon zelfs te konnen zien, en dat het tegen ’t aankoomen van den avond zo ing licht bleef, fchoon de zon uit zyn gezicht al vertrokken was, om dat op die plaatzen by” donkere maan de fterren verfchynen, zo ras de zon uit het gezicht gaat, 58. Op de heuvels, bergen, en andere hooge en verhevene plaatzen, is de lucht aan de wederzydze hoorden en landen van de Roode Zee zeer dun, gezuivert, doorgewaait en ge- zond, om de gedurige matige winden, de- welke daar gevoelt worden, maar in de laag- tens, valleyen, en op de vlakke landen is de lucht zwaar, dik, gepakt, zeer heet, broey= achtig en ongezond, en wel voornamentlyk op de Eilanden van de hedendaagze Roode Zee. In deze geweften worden ook zom» tyds vreeslyke winden gevoelt, en onder andere een wind ,dewelke die van Abigfine een Jang November en December 1720. $37 | flang noemen. Het is een verwoede Lucht- draaikolk, dewelke zomtyds geheele boomen uit de grond haalt, de huizen onder de voet werpt, geheele halfgebroke toppen van fteen- rotzen en. zwaare {teenen van de bergen af- wringt, en met zich voert, de fchepen op- licht en van malkander draait. Ziet wat ik van deze Wind gefchreven heb, als ook van de natuurlyke Hiftorie der Winden, in de (a) voorgaande Kabinetten, in de Uittrekzels van Ferrandús Imperatus. Wy behoeven ons geheel niet te verwonderen, dat de landftree- ken aan weerzyden van de Roode Zee dik- wils met ftormen en zwaare winden geplaagt worden, als wy overweegen de groote me- nigte der hemel-hooge bergen van fteenig A- rabien, van zommige plaatzen in gelukkig en welriekend Arabien, en aan de andere zyde van hoog Egypten, van Zthiopien, en voor« namentlyk van Abifize , hoewel echter op veele plaatzen, langs de geheele Roode Zee, aan beide zyden of boorden een vlakte zich voortítrekt , dewelke op zommige plaatzen twee dagen reizens , op andere plaatzen eene dag, en op zommige plaatzen een halve dag reizens breed is, behalven dat zommige regels bergen tot aan de boorden van de Zee toe reiken, en aldaar affchouwelyke fteiltens vertoonen, Uit welk alles de Lezer zeer wel kan begrypeù, dat veel valwinden, were velwinden, rukwinden, lucht-draaykolken, Ll s en (4) Ziet Natuut- en Konft-Kabinet November en Decem- ber 1719. van pag. 417.tot pag. 438. En dat van January. en February 1720. pag. 30, en de volgende. #38 Natuur en Konft-Kabinet, en dikwils door opparsfinge en losbarftinge der wolken zwaare orkaanen en weergaloo-. ze ftortregens aldaar’ moeten geboren worden in de wintertyd. By het Eiland Mazua, of de Stadt en haven ARrQuiquo'’, is deze vlakte twee dagen reizens breed tot aan bet gebergte van Abifline. Dit gedeelte van 4- biffine, dat zich aan de Roode Zee uittrekt, word het Koningryk T'iGraA genaamt, en deszelfs voortreftelykfteen vruchtbaarftedeel, dat volkomen zich na de Roode Zee firekt, word het Zee-landfchap (a) genaamt. Zo fas als nu twee dagen reizens van de boor- den van de Roode Zee landwaarts ingegaan is, moet men datelyk de hemel-hooge bergen van het Koningryk Tigra en Abiffine opklou- teren, langs ongemakkelyke trappen en zeer fmalle wegen, dewelke om haare fteiltens, grondelooze en naaftgelege kolken , dikwils zeer gevaarlyk zyn; en op deze wyze zyndie landítreeken van ZEthiopien meeft overal met grouwzaame hooge regels bergen bezet, de= welke zodanig hoog zyn op zommige plaat- zen, dat onze hoogfte Alpes en de Pyrenet- fche Bergen geenzins by dezelve te vergelyken zyn. Tuffchen deze bergen, en zelfs in de vlaktens en valleyen, vertoonen zich hier en daar fteenrotzen, die aan alle kauten fteil, afgebroken, rouw en fcherp, en van alder- hande wonderlyke gedaantens zyn; zommiís ge als een pyramide , andere als groote klom- pen fteen , andere als opgaande paalen, an- dere (a) Wid. Fobi Ludolfi Hiftoria Lthiopica, Lib.l. Cap, 3. Set. 28.5 Cap.6. November en December 1720. $£30 dere als een- vierkahte fterkte of een Kafteel, het welke van verre gezien met men- fchen handen gemaakt fchynt te zyn. Al- fchoon nu zommige van deze Bergen en rot- zen zeer lteil zyn, en haare toppen, van be- neden gezien, fpits fchynen toe te loopen, worden echter boven op de zelve onmerely- ke groote en aangenaame vlaktens gevonden. Op deze vlaktens worden zeer groote en aange- naame boflchagien, zaay-landen , weylanden, fonteinen van levendige wateren , en zelfs _vifchryke vyvers gevonden, en op zommige plaatzen in overvloedt. Van dezen oever, zo uit Abiffue, als het Koningryk Adel, wor- den die boorden van Arabien , dewelke fchraal zyn, gefpyzigt, hoewel op zommige plaat- zen aan de boorden van Arabien ook vrucht- baare plaatzen zyn , maar meelt land waart in, daar zeer vruchtbaare landen en geweften zyn. De Aalouden hebben geoordeelt, dat Arabien van alles overvloeide, behalven van paarden en hoenders, maar zelfs worden deze ook zeer overvloedig in Arabien gevonden. 59. Maar om na deze afwykinge na onze Por- tugeezen eens weder te keeren, wierden op dienjtyd, toen Diego Lopez de Segueira in ’t jaar 1520. tot Mazua en Arguiguo was, de bergen, dewelke langs de zeekant lagen, meeft overal bewoondt door Arabieren ; waar door deze de zeehavens in hun geweld hadden ; en de Koning van Abifine bezat (fchoon zyne landen achter deze bergen zich wyden breed uitftrekten ) echter geen andere Zeer 540 Natuur- en Konft-Kabinet, zeehaven aan de Roode Zee, als de haven van Argaiguo, hoewel tegenwoordig de Ma- hometaanen meefter van die plaatzenzyn, en de boorden van de Roode Zee beheerfchen; van welke haven Diego Lopez de Segueira (na dat hy vrede en vriendfchap met de Ahtf- „finen gemaakt, en een Anzbafladeur aan den Koning gezonden hadde) vertrok na het Ei- land DAraca, het welk omtrent 25 mylen langs de vatte Kuft van Africa legt, Hetland van dit Eiland is zeer laag, en vol eilandjes en ondieptens; op het zelve legt maar eene Stadt van belang , dewelke mede Dara- CA genaamt word, als ook eenige klei- ne Dorpen en gehuchten, dewelke op het Eiland meeft langs de zeekant gelegen zyn. Op dit Eiland is alderhande Vee, en voor- namentlyk Kameelen. Van dit Eiland ver- trokken de Portugeezen met hun vloot we- derom uit de Roode Zee. 60. In het jaar 1526., na dat de Portugeezen gedurig veel fchepen van de Arabieren geno- men en vernielt hadden, en de beide plaatsjes XAEL en DorFAR, onder Arabifche Heeren behoorende, en aan de zeekant niet ver van de Kaap Fartach gelegen zynde in welruikend Arabien, hadden ingenomen en uitgeplon- dert, ging (terwyl Don Wafco da Gam- ma Onderkoning van Ooftindien was ) HeCTOR DA SILVEIRA wederom met een kleine vloot van zes fchepen na de Roo- de Zee. In deze reís ftelden hy het Paerel- Eiland Masua onder fchatting , en ging van November en December 1720. 541 van daar na ’t Paerel-Eiland DarACA, het welk hy mede onder fchatting aan den Ko- ning van Portugaal (telde; van daar trok hy na ’t Eiland CAMARAM, daar hy water in= nam, en de Roode Zee wederom verliet. De Portugeezen fpeeldenin dezen tyd gewel= dig de meefter in de Indiën, en ook voor den ingang der Roode Zee, want de Arabie fche Prin(len waren veriteken van de behoore Iyke hulp van den Soudaan van ZEgypten, dewelke hun KHALIFE was , om dat, ge- Iyk ik aangetekent heb, de laatfte: Soudaan ToMoMBEY, zyndeeen Circaffier van ge- boorte, en van de Mammelukken tot Sou= daan verkoren over ZEgypten , door den Turkfchen Keyzer Selim verflagen en gedoodt was : waar door de Turken zich meefter maakten (in dien tyd van ’t jaar 1520. ende volgende) van Syrien, Egypten en Arabien; zo dat de Arabifche Prinílen en bewoonders van de Roode Zee aan twee kanten te gelyk bevochten en onderdrukt wierden. Ór, Na dat de Turken zich meefter van alle deze landen gemaakt hadden, trachte de Grooten Heer zich ook meefter van de Zee-= plaatzen van Indiën te maaken, en de Por- tugeezen aldaar uitte roeyen, en den koophan= del van Egypten te herftellen, om deze oorzaak zond hy in ’t jaar 1538.een zeer magtige vloot onder den Admiraal SuLEIMAN PAXxIAH, van SuEz door de Roode Zee nadelndiën; en dewyl deze SurEiMAN PAXIAH een zeer bedriegelyk en liftig man was, maakte hy in zya s4z Natuur-en KonftzKabinet, zyn-doortogt zich meefter van de Arabifche Prinffen; de eerfte was Mir Daup, een magtig Arabifch Heer , dewelke onder de naam van Koning regeêrde over het T hebaan- fche Landfchap van Egypten ;-hy- meende door een lift de Vorft van Gîodda in handen te.krygen, maar deze vluchte landewaarts in; hier van daan vertrok hy tot Ziir, daar hy den Koning Nicopa HAMED liet onthoof- den, en van alle zyne fchatten beroofde. De Stadt ADEN nam hy met verraad in, en liet den Koning ophangen, en de Stadt uitplon- deren, en door een Turk regeeren. Na de Indiën gekeert zynde, belegerde hy de fterk- te van Dio, dewelke de fterkfte plaats was, - die de Portugeezen in de geheele Indiën be- “zaten , maar hy wierd gedwongen na een hardnekkige wederftand dezelve fchandelyk te verlaaten, en wederom na Suez in de Roo- de Zee te wyken. ’ à{ ó2. Niet tegenftaande de Portugeezen met hunne groote toerultingen en groote vlooten van zwaare fchepen, in de Roode Zee, tegens de Mufùlmannen, Mammelukken, Rumes, Mooren , of Arabieren, zo als zy om eeni- “ge verfcheidendheid alle deze Mahometaanen onderfcheidentlyk gewoon zyn te noemen, zeer weinig van belang hadden konnen uit- “rechten, belemmerden zy door dezelve ech- ter den handel der Índiën over de Roode Zee door Egypten op Europa, Africa enz. tot groot nadeel der Arabieren en Turken, die nu meelter van deze landen, gelyk gemeldt t N IS ; November en December 1720. 543 is, waren geworden. Maar om dezen aal- ‚Ouden Koophandel noch’ meerder te _dtremmen, begreepen zy Zeer wel, dat/zy ‘ naaùwkeurige kennifle van de geheele Roo- de Zee van nooden hadden. Om dan een naauwkeuriger kenniffe van‘de Roode Zeete Verkrygen, vertrok DoN JuAN DE Ca$- TRO (een Man van groote ervarendheid, en een groot Aardsyks-kender, en bedreeven in de Sterrekunde en ín de {cheepvaart ) in het jaar 1540. met een talryke vloot lich. te fchepen, die bekwaam waren om de Roo- de Zee byna overal te bevaaren, van Goa derwaarts ; en wy zullen dezen opmerkenden Ontdesker op zyn togt volgen, dewyl. door dezelve de natuurlyke Hiftorie der Roode Zee: __ kragtig opgeheldert word. Zo ras als deze Waerkatrie Man ge- komen was aan het Eiland SocoTomra , be= vond hy dat het zelve gelegen was op 125 graaden noorder breedte; dat het zelve 20 mylen lang en 9 mylen breed was ; als ook dat het Eiland Socuzora zich ooft en wett ftrekt, en eenigzins na het noordweften en zuidoollen. Hy bevond de zeekuft doorgaans klaar , zonder eenige klippen of ondieprens; op de Ree vond hy een zandige, en op zom- mige plaatzen een fteenachtige grond, maar echter niet zodanig, dat zy de kabels van de ankers aan flukken fneedt. Aan de kantvan de haven is de noorde-wind zomtyds zo flerk, dat dezelve het zand als een wolk over de hoogsens henen jaagt. In dien tyd, te wees 544 __Natuur- en Konft-Kabinet ; weeten 1540, vonden zy de Inwoonders noch zo ongepoly{t, dat zy leefden byna zonder wetten , rechtsoefeningen , of goede inftellin- gen en gewoontens van een burgerlyk levens | zommige woonden in onderaardfche holen en uitgegraave kuilen, en andere hadden klei- ne hutjes hier en daar, zonder eenige regels van dorpen of fteden te vertoonen ; hun fpys was vleefch , dadels enz. , hun drank was melk of water. Het Eiland bragt veel Aloe en draakenbloedt voort ; ook maakten zy ee- nige grove ftoffen tot klederen ; het geheele Eiland is bergachtig, en overvloedig in alder- hande vee. Op deze kuft word ongemeen veel vifch gevonden, en het Eiland heeft op _ „zeer veel plaatzen een verfcheen zoete grond , en verfcheide heerlyke vlaktens, die zeer vet en bekwaam zouden zyn tot het voortbrengen van alderhande kooren, ryft, tarwe, als dezel- ve maar wel geoefend wierden. De bergen en dalen zyn met alderhande welriekende kruiden bedekt. Ziet wat wy van dit Eiland Socutora gefchreven [a] hebben. Maar na- derhand zyn op Socotora verfcheide Steden gebouwt door de Arabieren, en een matigen koophandel opgerecht. De wydte tu{fchen de Kaap Fartach en de Kaap Guardafuy heb- ben wy getoont dat een groote so mylen is, maar tuffchen de Steden ZerrA aan de JEthiopifche kant, en ADEN aan de Arabi- fche zyde gelegen, begint de Zee zich meer en meer na het Naauw van de Straat Babel ' Man= [4] Ziet-Natuur- en Konft-Kabinet September en Ofta= ber 1720. pag. 286 en de volgende. Ee in an November en December 1720. f4s Mandel te vernaauwen. In het Naauw byde aaloude Kaap Pofidium aan de Arabifche zy- __de, vonden zy onder de Eilanden van dit Naauw een rond Eiland, het welk het Ei- land van Rosones genaamt wierd: _ Op dit Eiland woonden onk lootzen, die de fche= pen door de Roode Zee lootzen, gelyk wy van het Eiland MeuuMm voor dezen gezegt hebben, daar dit een afgefcheiden gedeelte van zal zyn. Dit Eiland van ROBONES; dat zo veel als Erland van de lootzen bete- kent, bevonden zy rond, vry vlak , en in zyn geheelen omtrek maar een zesde part van een myl groot; by laag water konnen zy vain dit Eiland gaan op het vafte land van de Kaap PosipiuMm , dus by Ptolemeus genaamt. De wydre van het Naauw bepaalde Don Juan de Caffro mede op 6 mylen, gelyk ik dezel- ve in de Kaart, hier achter bygevoegt, geftelt heb: waar door blykt , dat onze Kaarten ; dewelke deze wydte fteilen op 12 mylen en daar over, een misflag begaan. Vaneenan- der Eiland zegt Don Juan de Caftro, dat het anderhalf myl lang was, en dat ’tzelvenade zyde van de.ZFthiopifche kufteen zeer groote en veilige haven hadde, maar’ na de zyde van de Arabifche kuft en het Eilandje Robozes noch haven , noch verblyfplaats, noch zelfs be- kwaame plaats om te landen. Door het ka- naal van dit Eiland zegt Don Juan dat gezeilt word noordwelt ten weften , en zuidoolt ten ooften ; midden door was ’t doorgaans op elf _vadem water; zy mogten ook wel dicht by het land koomen van’ Eiland, of by’ vafte IV. Deer. M m land 546 _Natuur- en Konft-Kabinet, land; de grond is zachte fteen, dewelke Ko- raal-fteen genaamt word ; en hier en daar dog zeer zelden was op de grond een ftreek bruin zand. Behalven dit Kanaal aan de zy- de van Arabien, vondt Dox Fuan de Caftro noch verfcheide andere , door dewelke de fchepen veilig het Naauw door zeilen kon- nen; ook konden zy alle de zeven Eilanden aan de rechter hand laaten leggen , en vaaren tuílchen-dezelve en de Kaap van ZEthiopien of ‘t vafte land door met zeer veel veiligheid. Don Juan de Caftro, door het Naauw zei- lende, nam de hoogte , en liet zulks ook door een ander doen, en zy bevonden dat het zelfde leide op 124 graaden, Hy zeilde door *t Kanaal, ’t welk loopt tufichen de Kuft van ZEthiopien , en de Eilanden daar ik van gefproken heb, en hy zegt, dat dit Kanaal tot aan. dien tyd aan de Portugeezen onbe- kent was geweelft. Wy hadden (zegt hy ) het land omtrent vier mylen van ons af, en zagen langs de kuft (van ZEthiopien) eeu rey van Eilanden, die meeft alle laag waren, en wolgens de kuft zich noordweft en Zuidooft uit- firekten , en mogelyk zefksg mylen ver zich uitbreidden; dus met een voorfpoedige wind door dit Kanaal voortzeilende, zagen wy aan de eene en de andere kant een menigte van kleine Eilandjes. Ia bet Kanaal langs de Kuft van LEthiopien moeten de fchepen niet by nacht zeilen, noch ook anders als met een voorde= wind, om dat nergens gelegentbeid is om te ankeren. Dit Kanaal 15 by gifling 8 mylen lang , en bet is veiliger, meer na ’t vafte land als November en December 1720: S47 als na de Eilanden te houden. Na dat zy ee- nigen tyd voortgezeilt waren, kwamen zy by zekere Eilanden ‚genaamt de zeven Zufteren, by dewelke een zeer gevaarlyke (teenklip was; eindelyk ankerden zy in de haven van het Ei- land Sarbo, het welke zy bevonden op 15 graaden en 7 minuten noorder breedte; 24 mylen van daar tot aan /Mazua is een ontel- baar getal van Kleine eilandjes aan de Kuft van Abiffine , waar van zommige zo laag leg- gen, dat zy even maar boven op de opper-, vlakte van het water uitfteeken , en andere wederom zo hoog, dat zy de wolken fchy- nen te raaken. Op geen van alle deze Eilan- den is bekwaam water, als op een dat de Portugeezen het WarviscH-EILAND noemden , daar ook een fchoone haven en fi veel vee is. Het ‘Eiland SARBO legt meeft | van alle deze Eilanden zeewaart in, en is | omtrent een myl lang, en een half myl breed; ___… het land is zeer laag en zeer vol boomen; ___het wierd bewoondt van men{chen „en de vlak- ke velden zyn zeer vol gras; het regenwater word op dit Eiland vergadert en bewaart in “bakken. Zy kwamen na eenige dagen zei- lens by de punt van ’t Eiland DAraca, en zagen langs de geheele kuft niet als Eilanden, die zeer laag waren, hoewel zy gedurig 2$ vadem water peilden. 64. Zo haaft als Don Sevan de Caftro op de hoogte van het Eiland DAracA kwam, za- gen zy de ku(t van Abifine, met een punt of uitfpringende hoek van't land, diezo ver uit- AE Mm 2 fteekt z48 Natuur-en Konft-Kabinet „” fteekt als het Eiland Dalaca. Als de fchepen deze punt-voorby vaaren, koomen zy ineen inbam ro of 12 mylen binnewaarts achter de- zelve. Het Eiland Daraca legt vry laag, en byna gelyk met de zee; het is 25 mylen lang, en r2 mylen breed; langs de zuidzyde van dit Eiland lagen een groot getal kleine Eilandjes. De hoofdplaats van het Eiland “word Dalaca genaamt, en na dezelwe ook het Eiland. Voor dezen heeft de Koning van dit Eiland in deze Stadt Dalaca een Tolhuis gehad, het welke hem goooo Crufados in % jaar opbragt. Het punt van dit Eiland aan de welt zyde legt (volgens Don Fuande Caf- tro) 6 of 7 mylen van het vafte land van 4- hiffine , tuffchen beide leggen vyf vlakke Ei- landen. Het eerfte van die vyf legt een _myl buiten de punt van Dalaca, en word X A- MOA genaamt; die Eiland Xamoa is twee mylen in zyn omtrek groot, en heeft ver- . fcheide wellen en bronnen; tuffchen dit Ei- land Xaimoa en de weftelyke punt van Dalaca is het voornaamfte Kanaal, en de meefte doortogt na het Eilandje Mazua;, deze door- togt heeft gewoonlyk 17 vadernen water. De aarde van. dit Eiland Mamoa is rood, en de Caftro getuigt, dat op het zelve niet zeer veel boomen gevonden worden , maar dat het zeer grasryk is. De Koning van dit Eiland- je, die op dien tyd 154o. en 1541. regeerde, was een Mahometaaních Arabier; hy hield zyn Hot op het Eilandje Mazua, omdeszelfs goede (tandplaats tot den Koophandel, de- welke zyn Volk metde Abiffinen oen es a Semen en on ES tte nn a ee den nne [November en December 1720: f49 65. „Het Eiland Mazua is een klein en vlak Ei- tand, en Don Juan de Caftro regt: Op het zelve is wel eer van de wilde beefden, ik ziffe menfchen, de Stadt Ptolemaida gebouwt ge- weeft. Maar dit is echter geheel niet waar- fchynlyk om veel redenen, dat hier omtrent de Stadt PTOLEMAIS FERARUM gele- gen zoude hebben. Ziet in de eerfte Ver- handelinge van de Roode Zee, wat ik van deze Sradt (a) gezegt heb, en daar uit zal de Lezer zeer klaar ontdekken, dat de Stadt Adults (gelegen in den Adulifchen Zeebae- zem) van Ptolemeus op die plaats gelegen heeft , en geenzins Ptolemais Ferarum, 1. Om dat Ptolemeus de Stadt Prolemais Fera- rum veel noordelyker gepiaatft heett, als dit Eiland Mazua legt. 2. Om dat de Stadt Ar- quiguo, dewelke hier op de vafte Kult by ’ Eiland Mazua legt, byna op dezelve wyze legt, als Adulis door Ptolemeus gelielt word. 3. Dat hier een inham gevonden word, de- welke zich in ’t land inwerpt, gelyk als f ‚Ptolemeus van den Adulifchen inham gefchre- ven heeft. 4. Omdat het Eiland Dalaca,dat ook in die boezem legt,zodanig gevonden word, als de Aalouden van het Eiland Orine gefchreven hebben; namentlyk dat dit Eiland Orize zo diep in den Adulifchen inham iafchoot , dat het vaf= te land aan weerkanten van dit Eiland zich uieftrekte, terwyl het Eiland noch omtrent „200 ftadien in de zee opfcnoot. Het aaloude Mm 3 Eí- [Le] Ziet Natuur- en Konft-Kabinet Septemberen Oâte. ber 1720, Pag. 277. Enze „$$o Natuur= en Konft-Kabinet, - Eiland Orine moet niet gehouden worden voor het klein Eilandje Mazza, gelyk RHa- Musius geoordeelt heeft, maar voor het groo- te Eiland Dalaca. Het Eilandje Mazua is niet meer als een vyfde gedeelte van een myl ‚ lang, en een musker-{choot breed, en legt in een grooten en krommen hoek van het land, zo na aan het land, dat het zelve daar van befchoten kan worden. Aan die zyde tuflchen het Eiland en het vatte Land van AbifJine is dehaven van het Eiland, en dezelve is voor alle de winden gedekt; in deze haven is een- zachte grond, en een diepte van acht of negen vademen water. Dicht by het Ei- land Mazua leggen noch twee kleine Eilan- den ; alle deze drie Eilanden zyn laag en fchraal, en hebben geen van drie verfch wa- ter , als dat in de regenbakken vergadert word. Tuffchen deze drie Eilanden leggen overal veel ondieptens en droogtens, maar door het midden derzelver loopt een Kanaal. Dit Eiland Mazua was te voren geweeft on= der den Koning van Abiffine, maar eenigen tyd voor dat Dorn Fuan de Caftro daar ver- Ícheen , had de Arabifche Koning van het groote Eiland Dalaca,Xamoa enz. zich meefter van het zelve gemaakt; deze Koning hield het meefte gedeelte van het jaar zyn woonplaats op dit Eiland Mazua, toen Don Fuan de Gaftro aldaar was om zyn koophandel met de Aóif= finers te doen, om dat hy van dezelve veel goud en yvoor handelde; maar de lucht is op dit Eiland Mazua in de maanden Mevyen Juny zo ongezond, en zo zeer On, / D at November en December 1725 gst „dat de Koning zo wel als de ingezetenen het voor dien tyd moeten verlaaten, en zo lang op Dalaca gaan woonen. 66. Het Eilandje Mazua legt in een hoek van % vafte land; deze hoek van ’t vafte land, zegt Don Fuan de Caftro, dat zeer bergachtig „was, het welk zeer-wel overeen komt met het BERGACHTIG CHERSONESUS „ het welk Ptolemeus ftelt op de noordooften hoek van den Adulifchen Zeeboezem. Deze bergach= tigheid van dien hoek gaat voort tot aan de Stadt Arguiguo, maar daar word de zeekuft open, en aldaar worden tuflchen de bergen en de zee zeer groote en vlakke velden ge. vonden, het welk zeer wel met het bericht van Gregorius den Abifliner by den Hoogge- leerden Lext-holff overeen komt. In de Stadt Arguigao vonden de Portugeezen zeer veel waterwellen en groote bakken, na de mode van dit land, Arguiguo legt omtrent een myl ‘ van Mazua, of in ’t zuiden van deze bergen, dewelke hier by den hoek, daar ’t Eiland Ma= zuainlegt, aanfchieten; hier zo wel als op de vlakke landen word een groote menigte van wilde dieren gevonden, gelyk als olifanten, tygers , wolven , beeren, elanden , her- ten, en verfcheide andere dieren, dewelkede Europiaanen niet kenden. 67. Don Fuan de Caftro doet een befchryvinge van Ábifine, daar hy meer het algemeen ge= voelen der Schryvers als de waarheid gevolgt heeft , gelyk ik in de Natuurlyke Hiftorie Mm 4 van 552 Natuur- en Konft-Kabinet van ZEthiopien na dezen hoope te toonen; als ook dat dit Ryk niet is van die ongehoor- de grootte en onmetelyke uitgeftrektheid, als zommige « Schryvers hebben voorgegeven. Maar het geen die zorgvuldige en naauwkeu- rige onderzoeker beter getroffen heeft, is het Jaargety. De Abifinfche Heeren zeiden my, (zegt Don Juan de Caftro ) dat de winter of regentyd in bun landftreek begon in bet laatfte van Mey, en duurde de maanden Funy, Ju- by, en een gedeelte van Auguftus. Het welke zeer wel met het bericht van Gregorius der Abiffiner by, Leut -holff overeen komt. Behalven dit ftemt dit ook volkomen over- een met de luchts-gefteltheid van die landen, dewelke onder de T'RoPict gelegenzyn, daar de zwaare regens vallen in-de maanden Ju- ny, July en Augufty, het welk de oorzaak is van de droogte die wy in die maanden in Europa genieten. Het is een aanmerking, die wel waardig is om nader onderzocht te worden, die de Heer Zhevezot, Bibliotheca= ris van den Koning van Vrankryk, voor- ftelt, namentlyk of niet wel op dien tyd, als in Africa en ZEthiopien minder regens zyn gevallen in de maanden Juny, July, en Au- gufty , zeer natte zomers zyn geweeft in Eu- ropa; en deze meerder of minder regen-jaa- ren van die hooge landen van Africa kon nen wederom ontdekt worden aan het meer- der of minder opzwellen van de Nyl: waar van binnen Cairo aile jaar een aantekening gehouden word;en den Heer Zhevenot heeft een syd-befchryvinge gehad van de waarneemingen ai van November en December 1720. 55% van den aanwas van de Nyl van eenige hon- dert jaaren. Vorder verhaalden deze Abif= finfche Heeren, dat in de maanden Juny en July de zon zich byna nooit liet zien, en dat het in die twee maanden zo overvloedig en geftadig regende, dat de velden en laage lan- den zodanig met water bedekt en overltroomd ‘waren, dat in dien tyd van de eene plaats niet gegaan konde worden na de andere. Dat dit bericht waarachtig was, ondervond Dox Juan de Gaftro, want terwyl hy op het Ein land Mazua was, in de. maand van Juny, en een gedeelte van July ‚zag hy groote ftorm- winden, zwaare regens , en hoorde fterke donders, en na de kant van het vafte land zwaare en donkere wolken en onweders. 65. Na dat de Portugeezen met hun vloot van het Eiland Mazua vertrokken, voeren zy omtrent 14 mylen langs de ftrand , en bene- vens een reeks van Eilanden; zy zagen ver= fcheide eilanden zeewaart inleggen, en be= merkten op dezelve vee en water met eenige onnozele wooningjes. Deze Eilanden waren HARATE, Dorur en DAMMANIL , die alle laag land hadden, en rondom met ondiep- tens en plaaten bezet waren. Deze Eilanden voorby vaarende, komt een groote uitítekende hoek van ’ vafte land, dewelke het zandpunt genaamt word; dit zandpunt wierd bevonden te zyn op 18; graaden noorder breedte ; zo ras als zy voorby dit zandpunt gevaaren wa- ren, vonden zy dezeezeer wel, en zetteden han koers na het Eiland MArATE. Dit Mm s Eie 554 _Natuur= en Konft-Kabinet, Eiland Marate legt van het Eiland Mazua omtrent 66 mylen , en van het vafte land omtrent 3 mylen; het heeft in zyn omtrek omtrent anderhalf myl, en is byna rond. Op dit Eiland is aan de zuidweft zyde, die na het vafte land ziet, een zeer goede haven , die van alle en wel byzonderlyk van de ooftelyke winden vry'is, maar vry ondiep , en met een moeyelyken ingang en modderige grond. 69. Na dat de Portugeezen met hun vloot van het Eiland Marate vertrokken waren, zagen zy ‚ voortzeilende, wat dieper zeewaart in twee Eilandjes, heteene genaamt DorCoFALLAR, en het andere genaamt DARATATA. Deze waren een dag reizens gelegen van de ‘Stadt Sxaguea, Toen de Portugeezen in het Ka- naal van Swaguen een myl verinvoeren, ont- dekten zy ten noordweften eenige plaaten, dewelke zy vermydden; en noch drie mylen in dit Kanaal voortgezeilt hebbende, zagen zy een groot Eiland voor zich uit aan de zyde van de Zee; waarom zy na de landzyde overftekende ten anker kwamen tuflchen twee ondieptens van fteen , het welk een goede haven was, dewelke aldaar XABAQUE genaamt wierd. Dy XABAQuE namen zyde hoogte , en bevonden dezelve op fcherp 19 graacen noorder breedte, De banken, ondiep= tens ‚klippen , eilandjes „en doortogten van het kanaal vanSuaguer ‚zyn zo veele, en leggen zo zeer door malkander , dat dezelve niet befchre- ven konnen worden. De doortegt, dewelke in de zee door alle defeEilanden gaat,endie eigent- Iyk November en December 1720. $$$ Iyk het Kanaal van Sxaguez genaamt word, is op zommige plaatzen een half myl, en op zominige plaatzen maar een muskerfchoot wyd. Daar is een andere doortogt voor groo- te fchepen ; door deze doortogt vaaren de fchepen nader langs het vafte land ; deze groo- te doorvaart is de rechtfte, de vermakelykfte, en de veiligfte. Ie 70. Na dat de Portugeezen uit de haven XA- BAQUE gezeilt waren, kwamen zy( door een ongelooflyk naauw en gevaarlyk kanaal ) vier mylen verder aan een rond Eilandje, het welk zy op 19 graaden peilden; aan weerzyden van dit kanaal van de haven Xabagge tot aan dit ronde Eilandje waren zo veel ondieptens ;, klippen en banken, dat dezelve niet te ver= myden zouden zyn geweeft, als dezelve (fchoon de meefte onder water lagen) aan geen heel bekende merktekens te ontdekken waren geweelt; dat is, al daar deze ondiep= tens waren, was het fchynzel van het water geheel rood of geheel groen, en overal daar die koleuren niet waren, was het onfeilbaar diep en veilig, en de koleur van het water … was zwart. Het roode fchynzel word ver- oorzaakt van de koraal-banken en gronden, en het groene fchynzel van het zeewier, en van de gewaflen die op de grond groejen. De zwarte koleur op het oppervlak van het water word veroorzaakt van deszelfs uitfte= kende dunheid , helderheid , doorfchynend-= heid en ftilheid. Gelyk ik voor dezen dik- wils-aangemerkt heb, dat in de Roode Zee ebbe #56 Natuur- en Konft-Kabinet; ebbe en vloedt gevonden word, wierden de Portugeezen aan dit Eiland ook gewaar, dat de vloedt niet boven een half els lengte hoo- ger ry{t als na gewoonte, en met het opgaan van de zon begint, gelyk als ook waargeno- men word aan het Eiland Socotora. Na dat Don Fuan de Caftro van het ronde Eilandje was afgevaaren, kwam hy met zyn vloot aan een ander klein Eilandje, dat anderhalf myl hooger opleide, Dit klein Eilandje had een goede haven, en lag noch vyf mylen van de vermaarde Koopftadt SUAQUEN, daar zyein- ‘_delyk aan kwamen, en met hun vloot in de eigentlyke haven van de Stadt Suaguen anker- den. it De Stadt Swaguen legt op een Eilandjehet welk rond is; dic Eiland ís zeer effen, vlak en egaal, en byna met de Zee gelyk; het Eiland is omtrent een half uur in zyn omtrek groot , en is overal bebouwt ; dit Eiland legt omtrent een boogfchaot met twee hoeken na % vafte land. Deze Stadt was in ’tjaar 154t. een van de ryk{te en welvarend{te Steden van de Roode Zee; deszelfs haven is zeer veilig, en bekwaam om de fchepen te loffen en te laaden; de haven is diep vyf, zes, zevenenz. vadem water, en kan een zeer groot getal fchepen bergen; het water is zo helder en doorfchynende, dat tot zeven en acht vadem water de grond zeer klaar kan gezien wor- den: de lichte fchepen konnen aan de kaayen in de Stadt voor de pakhuizen koomen. De koophandel bloeide hier in de hoogfte graad, want November en December 1720. 55 want de Kooplieden van deze Stadt handel- den in dien tyd op gehecl Indiën, op alle Steden van de Arabifche Golf of Roode Zee aan beide kanten, op geheel Egypten, Cairo, Alexandrie enz., op geheel ZEthiopien, op het geheele land van Abzfine ; van het welk hier na toe veel goud en olytants-tanden gebragt worden. Als de morgenftond zich aan de kimmen vertoont, is het hier ook hoog water, en begint dan te ebben tot aan de middag toe, als wanneer het zeer laag is, en wederom begint te vloeyen, en maakt in de namiddag wederom hoog water; van het Jaagfte water tot hoog water waft het in de Stadt niet meer als een vierdepart van een roede, maar langs de kuft walt het anderhalf roede, en op zommige hooge plaatzen drie vierendeel van een roede. Langs de geheele zeekuft wierden door de noorde winden groo- te bergen van zand opgeworpen, dewelke dan (traks daar na wederom in de lucht ver- ftooven, en op dien tyd de geheele lucht ver= duifterden , gelyk als of dezelve vol nevelen rook was geweelt. 72 Toen de Vloot wederom vertrok, bevonden zy overal onder het zeilen zo veel klippen, on= dieptens , zandplaaten , eilandjes en droog- tens, dat zy niet konden zeilen, maar zeer lang gedwongen waren te roeyen, het welk alles veroorzaakt wierd, om dat zy langs de kuft van Africa, en niet in de volle zee voe= ren. Zeven mylen van Suaguen kwamenzy wederom in een kanaal „het welk zeer naauw en s58 __Natuur- en. Konft-Kabinct; en vol bogten was; hier bevonden zy dat op den 15 Maart ’s morgens, na dat het twee uuren dag was geweeft, het water hoog was, en dat daar op het water begon te vallen tot twee uuren na de middag, als wanneer het op zyn laagft was; vervolgens begon het we- derom te waffen, tot dat de zon onderging, en zelfs noch wel twee uuren laater. Het wa- ter rees alhier met de vloedt 22 elleboogs lengte, het welk een zeer aanmerkelyke waf= fing van het water is. WE Tien myleu van Sxaguen legt aan de vafte kuft een haven, dewelke DRADATE ge- naamt word; deze haven is zeer groot en zeer vermaart, zy legt op de hoogte van 19 en een vyfde graad. De haven is in ’t inkoomen breed , en heeft in haar geheele lengte overal 20 vademen water, benevens een modderige grond; op deze kuft is het land aan den oever van de zee vry laag , maar drie mylen landwaart in zyn groote en hooge bergen ; een vierendeel van een myl land- waart in was op deze vlakke velden een zeer voortreffelyke welle van verfch water, in dewelke meer en beter water gevonden wierd, als-ergens op de geheele kuften. Een weinig noordelyker word ook een haven gevonden by: een uitfpringend-hoofd , het welke Doroo genaamt word, daar ook een aanmerkelyke wel of bron binnenslands gevonden word, maar deszelfs water is brak. Deze Kaap of dit Hoofd Doroo oordeelt Don Juan de Gaftro het zelfde te zyn, het welk Prolemeus noemt het HoorD vAN DiocENEs , en die is t November en December 1720. $59 îs-zeer waarfchynlyk; dit hoofd legt byna op 20 graaden noorder breedte, en 155 myl van _ de vermaarde Stadt Sxaguen. Deze uitfte- kende punt Doroo is zeer laag ‚ maar de haven of baay is zeer groot ; en op het uiterfte punt van Doroo ftond een groote en aaloude ronde tooren. In deze baay is zes vadem water, met een vafte kleygrond, en in dezelve word een ontelbaar getal van inhammen, kreekjes en Eilandjes gevonden. 74 ‚ Drie er. een halve myl voorby Doroo , word wederom een zeer groote baay gevon= den, dewelke Fuxaa genaamt word, deze baay is bekent door een zeer hooge en fpitze piek of berg; zy legt op 20 graaden en een vierde noorder breedte. In de baay is ro of 12 vadem water, en een modderige grond. Langs het land legt het hier ook overal vol Eilanden en ondieptens ; in deze baay of ha- ven Fuxaa is geen verfch water, en de land- ftreek is hier zeer dor en mager; vier mylen van de baay Fxxaalegt wederomeen ruime has ven , dewelke AREQUEA genaamt word, Don Fuan de Caftro oordeelt, dat deze de haven is, dewelke Ptolemeus de haven van Diofcort noemt. In het midden van de mond, of in het inkoomen van dezen haven, legt een Ei- land; de haven is omtrent een myl lang en een half myl breed ; vier mylen boven Aregues word weder een andere haven gevonden, de- welke SArAQuA genaamt word; hier is het land aan de zeekaut heuvelachtig, maar ach- ter die heuvelen doen zich zeer groote en hoor s6o Natuur-en Konft-Kabinet; _ — hooge bergen op ; daar na kwamen zy b een zandige punt, waar op gebouwt ware 13 hoogtens van (teen, het welke aaloude begraafplaatzen waren, volgens berigt der in= woonders. Dit hoofd was het bekent{te van de geheele kult, en wierd CALMES genaamt: Alle de {chepen , dewelke van het Eiland Ma= zuaof Arguiguo, vande vermaarde Stadt Sua= guen, de vermaarde Stadt Giodda, de Stadt;Alco- cer, en vánde Stadt Tor vaaren, moeten nood- zaakelyk dit zandige hoofd Calmes aandoen 5 17 mylen van Salagua legt ROSELDOAER ; niet verre van Rofeldoaer leggen drie Eilan= den: het groot{te word MAGARZAON ge= naamt, en is omtrent twee mylen lang, het heeft zeer hoog land, maar gebrek aan verfch water; het legt 3 mylen van Ro/eldoaer. Het tweede Eilandje legt meerder zeewaartin, en wierd ELMANTE genaamt, heeft ook hoog land, en geen verích water. Het derde Eiland is zeer laag, en is ten ten eenemaal zandig. De weg tufichen Salagua en Rofeldoaer is met klippen, ondieptens en droogtens bezaait. 75: Groote 4 mylen bovenRofeldoaer valtinde Roode Zee een Rivier, dewelke zy FARATE noemen ; en een myl boven deze Rivier is een zeer {choonehaven, dewelke QuiLFIiT ge- naamt wierd. De Rivier Farate loopt oofte- yk en weftelyk, en is een zeer fchoone en vry groote Rivier, dezelve wierd gevonden op 21? graaden noorder breedte; het land aan beide zyden van de Rivier is zeer laag van boorden, zonder geboomte of heefters eh iets iers - November en December 1720. 56t rdiergelyks. In de-mond van de Rivier vis 30 vadem water , ‘het welke -binnewaarts allens- kens tot op 18 vadem water vermindert. Wat de haven Qu:lfit belangt, dezelve ís zeer fchoon, en voor de winden veilig. Tuflchen deRivier Perare en Quilfit legt een regel zeer hooge bergen; 2-mylen van Quilfit legt we- derom een andere haven, dewelke zeer goed is, en/MoaMAA genaamt word; een weinig verder is een uitfpringende hoek, dewelke zy Rasirerp: of het ziewe hoofd noemen; dit punt ís zandig, maar tu{fchen Quilfit en Moa- maa is, veel groente en heefterachtig gewas, dan de:boorden van de zee. Een weinig ver- der legt een kleine dog zeer bekwaame zee= haven , dewelke IerDip genaamt word ; de- ze haven is van binnen zeer aangenaam, en volkomen rond; aan de mond is 18 vadem, en binnewaarts 13 vadem diepte; een half my! landwaart ín is-hiereen Bron, dewelke wei- nig ven bitter wâter opgeeft. Hier en langs de geheele kuft waren op zommige plaatzen veel. palmboomen, en wat dieper landwaart in veel kappers. Deze haven van Ie1pip legt-omtrent op 22 graaden noorder breedte; hier een weinig voorby zyn zo veel zandplaa- ten, dat niet als met roeyen kan gevaaren worden. Een weinig verder als Zgidid iseen goedezeehaven, dewelke Como L genaamt _ word,ensop 22 graaden en een halflegt. Hee land{chap tuflchen 4gididen deze haven Comof doet. zich langs-de boorden van de Zee met eer aangenaame heuveltjesop , maar omtrent __en dur landwaart in zyn zeer groote en hoo- Me IV Deer. Nn ge 562 _Natuure en Konft- Kabinet „ ge bergen. Comol legt van Zgidid 11 myl ‚en van de Stadt Swaguen 6o mylen ; in dit land- fchap woonen veel Beduins of zwervende A- rabieren. 76. Na dat de Portugeezen vertrokken waren Van Comol, kwamen zy aaneen haven, daar een zeer groote plaat lag, dewelke XAABI- LIDEN genaamt wierd, leggende zeewaart in een Eiland, het welke ZEMORGETE genaamt wierd; aan deze vafte kuft zyr zeer veel vlak- ke velden; dit Eiland Zemorgete zal het Ei- land AGATHON van Prolemeus zyn, dewyl hy dat plaatft op de hoogte van Zemorgete; 8 mylen hooger als dit Eiland Zemorgete is het hoofd RASFLNAXEF , leggende byna onder den TRrortrcus CANCRI Dit hoofd noemt na alle-waar{chynlykheid Ptolemeus den Berg PENTADACTYLUS. Het Eiland Zemorgete is de eerlte plaats, van dewelke in de Roode Zee aan beide zyden land kan gezien wor- den, leggende echter Arabien vry verder van dit Eiland, als het land van ArFricas dit Ei- land is vry dor en hoog. By dit Eiland legt noch een klein Eilandje. Hier vandaan zeil- den zy na het Eiland CORNAQUA, het welk rechtonderden T Rorpicus legt; het is een dor en klein Eilandje, omtrent een halve myl in zyn omtrek ; een weinig hier voorby vertoont zich de Kaap RASELENFE, het welk een zandig punt is zonder hoogtens of heuvels, beftaande uit een vlak en groot veld, zonder boomen of groente. Voor op dit punt Rafelenfe is een groote Tempel ge- bouwt. November en December 1720. $63 bouwt; dit Rafelenfe legt op 24 graaden. Even voorby deze Kaap legt her Eiland XuariF, en wat verder een havenplaats in her Eiland , Crar genaamt. By dit Eiland onthoudt zich veel gevogelte; dit Cral legt, volgens Don Fuan de Caffro, 10} mylen voor- by Suaguen. Van Swaquen tor Rafelenfe is het land overal bezet met Beduins of zwervende Arabieren ; van Raftlenfe rot aan Suez behoort her geheele land onder EcyPrEN; en dewyl de Bewoonders van de- ze groote landftreek meeft „Arabifche Beduins zyn, worden zy met recht Egyptifche Arabieren genaamt, - en van de Ouden Icuravornact. ‚Na dat de Vloot der Poltadbezed van Cial voort- gezeilt was, kwamen zy in een grooteninham , de- welke G ADENAUHI genaamtwierd. De Kuftby Ga. denaubi is zeer vol bergen; deze haven legt op 24 en-twee derde graaden. Anderhalf myl voorby Ga- denauht is wederom een andere haven, XARMEEL- QUIMAN genaamt, dewelke klein maar zeer geryflyk en deugdzaam is; kier vloog met een noorde wind zomtyds het zand in de lucht, dat het zelve wel na een damp geleek. Zomtyds kwamen hier winden uithet ooften en ooftnoordooften, dewelke zo heer” als vlammen vuur waten. Ook waren hier zeer veel dwarlwinden. Op de 25 graad noorder breedte legt de haven Xaona. Een weinig noordelyker legt de haven GuartBo, en wederom een weinig noordes ‚_ lyker de haven XACARA; deze haven is rondom omgorde meteen roodeberg: langs deze geheele ku(t leggen ongemeene hooge bergen, achter dewelke wederom noch zeer veel andere bergen gezien wor- den, dewelke noch veel hooger leggen ; daar is on- der alle deze bergeneenberg, dewelke geheel zwart is, en zich als gezengt en verbrandt vertoont; als ook noch een andere berg, dewelke geheel geel van koleur is, deze twee bergen zyn hier zeer vermaart, en hier zyn buiten twyfel de goud mynen der aal- oude Egyptenaaren geweett. By deze zwarte berg ftonden op een groot veld eenige groote boomen , Na a2 maa 564 Natuur-en Konft-Kabinet, maar. anders waren de boomen van deze Kuft-nief zeer groot of weelderig. Ken weinig voorby de zeehaven Xacara is wederom eenandere haven, des * welke Tuna genaamt word, deze is klein, en legt op 25 en een half graaden. Hert land omtrent deze haven is zeer dor en onvruchtbaar zand; de kuft hier voorby is zeer ongelyk , zomtyds vlak en laag; en op andere plaarzen bergachtign 7 Van de haven Zurna vaarende, kwamen zy aan de vermaarde Stadt Arcocrr, dewelke op 26 en een vierde graaden legt. Deze Stadt „Alcocer oordeelt Don Fuan de Caffro dat op die plaats gebouwt is, daar de aaloude Stadt PrrLoreras geftaar, heeft. Artemidorus , Plinius, Ptolemeus (a) enz, plaatzen omtreot op deze hoogte de Stadt Philoteras, gelyk ik (5) getoont heb in de eerfte verhandeling over de Roode Zee ; maar Arrianusplaarft ‘hier omtrent de vermaarde zeehaven van zyn,tyd MrvosHorMmos, gelyk ik voor dezen ook (c) aangemerkt heb. Inde derde Kaart van Africa, eninde zesde van Afia van Ptolemeus, word een Sradt, met naame MisorMus; een weinig boven Philoteras geplaacft. 79 Op dien tyd, toen Din Fan de Caftro-alhier vor Alcoter was, wierd in die Stadt alles gevonden, her welk dat gedeelte van Egypten oplevert; dir, Alede cer was een nieuwe Sradtr, en twee mylen hooger had wel eer oud. Alcocer, daar noch de rumen-van over waren, geftaan. Dit nieuw Alcocer leide op 26 en een vierde graaden, en 136 mylen voorby Suaguen. De haven van Alcocer is een groote baay, dog legt zeer open voor de oofte winden, dewelke hier fterk waayen ; de Stadt was zeer klein, en de omgelegen grond de onvruchtbaarfte en {chraalfte die in de ne rel (a) Vid. Tabula tertia Africe,d” Tabula fexta Afie. (b) Ziet Natuur- en Konft-Kabinet September en O&ober 1720. pag. z20 en 321: (c) Ziet Natuur- en Kontt-Kabinet September en October 1720. pag. 276.277. 3 Noveinber en De = mber 1720. 535 geld is: de huizen waren a's hokken daar debeelte a in geftalt worden ; zommige muuren van {teen enkley, dog zominige maar van zooden; in de plaats van daken zyn zy boven bedekt mermarten voor de zon, wanr regen valt hier zeer zelden. In den geheelen omtrek’ van deze kut, velden, valleyenotbergen, waffen byna geen boomen of vruchten; de bergen en heuvels zyn zwart en verzengt, de vlakteiszand en keizel ; langs de kut en zeeftrand is echter over- wloedt van vifch, maar niet in de haven van dicocer, Niët verre van de Stâdt zyn drie water-wellen, uit dewelke de inwoonders hen water omte drinken.haa- Jen, dög het is zeer ‘brak; vee word hier om de Sradt niet gevónden. Door dit geheele land zwer- ven echter de Beduins. 80. Dertien mylen voorby „Alcocer legt een andere zeehaven in het Biland, SUFFANGE-ÊLBAHAR ge- niaamt; deze legt op 27 graaden noorder breedte; ‚ het geheele land is hier zandig en zonderboomen of water ; het Eiland is omtrent 2 mylen lang , en een vierendeel myis breed. Aan, de vafte kut worden hier ontelbaare havens en inhammen voor de fchepen gevonden, en anderhalf myl boven dit Eiland een zandhoofd. Aan de binnen zyde van dit zandhoofd leggen veel Eilandjes, baayen en havens; 20 mylen voorby Alcocer legt het Eiland Xepvam op 27 graâ- den en tweederde ; ditEiland is hoog, rouw, door- gaans van een harde klip, 3 mylen lang en 2 breed; het vafte land legt aan weerzyden $ mylen van dic Eiland af ; dit Eiland heeft geen rivieren noch eeni- ge foort van boomen; wat verder na het aoordwef- ten leggen noch drie kieine Eilanden, dewelke laa land hebben ; 12 mylen van her Eiland Keduam legt de Stadt Tom, en daar achter de Bergen Sinai en Oreb. Deze Stadt Tor bevond Don Fuan de Gaftro op 28 en een zesde graaden. De Landûtreek van de Stadt Tor tor Surz heb ik voor dezen pe. - noegzaam befchreven. Achter de Stadt Tor island. waart in een groot vlak veld, dat zich uittrekt rot Na 3 aan 566 _Natuur- en Konft- Kabinet; aan de hooge bergen, dewelke met regels tot aan de Perfiaanfche Golf voortloopen; in deze Stad: woo- nen niet als Chriftenen, Monpiken enz. De haven van Zor is klein, maar veilig voor de winden; 20 mylen voorby de Sradt word een zeer goede baay gevonden, door twee uitfpringende hoofden en her diep inwyken van de Zee; de baay is < mylen wyd en diep, en het noordelyk{te hoofd is maar 3 uuren van de Stadt Suez gelegen; de grond van deze baay is zachte kley ; achter de noordelyke hoek vandeze baay was wederom een haven, die een goede ver- blaas tegens de noorde winden was. Hier ftap- te Don Fuan de Caftro aan land, en konde van daar het einde van de Roode Zee zien, als ook de maf=} ten van de fchepen , dewelke tot Suez lagen. Ein- delyk zeilden de Portugeezen tot dicht voor de Stadt Suez, daar zy de Turkfche Zeemagt in de haven « zagen leggen, beftaande in dien tyd uit een en veer- tig groote galeyen, en negen groote oorlogfche- pen ; zy ankerden dicht by land op 5 vader water, en vonden een dt E: De Stadt Suez was in dien tyd, namentlyk rs4r. zeer gering, en zoude zekerlyk vervallen, indien de Turken hier hun Vloot en Guarnifven niet hieiden. Omtrent Suez regent het zeer zelden , maar als het regent, duurt zulks wederom zeer lang; de wind waait hier zeer veel en fterk uit her noorden. De Sradt Tor legt van Suez te water 28 mylen, dog zon- der eenig Eiland, ondiepte of bank; 16 mylenlang blyft de breedte van de Zee 3 mylen, naderhand word de Zee maar een myl breed , en zomtyds we- derom wyder , met vericheide groote inhammen. Een musket{choot voorby de Stadt Zor, dicht aan het ftrand van de Zee, vertoont zich een berg, de- welke doorgaans mer eenige roode ftreepen gerekent en gevlakt is: her welk uit de Zee gezien zynde een aangenaam gezicht maakt; deze berg loopt langsde kutt 16 mylen, maar die (treepen en aangenaame vertooning duuren maar 6 mylen van Zvr, Nadie 16 mylen November en December 1720. 567 mylen eindigt dezen berg tot aan Suez toe met heu. vels, en eindelyk een vlak veld aan deboorden van de Zee. Niet verre van Tor zyn zandhoopen, zo hoog als middelmatige bergen; dit lofe zand word mert de baaren der zee uitde zee na herland gedreven, en door de dwarlwinden tor zulke zwaare en onte zachelyke zandduinen opgejaagt. De ih en Vloede was tor Suez, gelykkop de andere plaatzen in de Roo- de Zee. TerwyldePortugeezen op dezereiswaren, zagenzy op een tyd by nacht zeer onverwacht de gol. ven van het water, daar zy doorzeilden, zeerhelder licht, niet op de wyze als zulks gedurig gebeurt met een zeer flaaulicht, her welk het vuuren van de Zee genaamt word „ maar een zeer fterk licht als blixem- ftraalen; zy konden nier bevroeden war het zelve ge- weeft hadde , en wierden daar zeerbevreeft en fchrik. kig voor, maar zulks word veroorzaakt doorde vifch Currr; zomrtyds duurr dic licht by een (chip een half uur en meer, en is zo (terk , dat zomm’ge ooggetui- gen verklaaren, dat zy by het zelve de letrersin een oek konnen zien, De Zee tufchen Zor en Suez is dikwils onftuimig , en verandert fchielyk. Als de noorde wind begint te waayen, dat hier de regen- Wind is, word de Zee zeer verwoedt, zelfs meteen matige harde wind; in deze zee van Suez totaan Zor dreef veel bruin zee fchuim, her welk de grootte van een (chi'd hadde. Aan de overzyde legt de geheele Egyptifche kut woelt, en heeft geen andere plaars als Suez, dewelke aan de Egyptifche zyde legt. Op de Zee tuffchen Zor en Suez was des nachts een on- verdraaglyke koude, en des daags een onverdraag- lyke hie. Een myl aan deze kant Zor graafden de Portugeezen in de grond, op een plaats dewelke de Waterplaats wan Suliman genaamt was, en vonden op die wysveel water, dog een weinig brak. Omdat de Portugeezen in de wederom reis dezelve weg na- men, zullen wy hen goede reis wenfchen, en oor- deelen dat zy ons veel licht gegeven hebben , omde Zee aan de eene zyde te ontdekken; de andere zy- de zuilen wy fpaaren tot de natuurlyke Hiftorie van A- zadien. Nn 4 Het 568 Natuur- en Konft-Kabinet 82 Het land van de zeekuften van de Roode Zee is doorgaans ‚aan de eene zo wel alsaan de andere kant; of bruin, of zwart, of wit van koleur, en geenzins rood, gelyk zommige droomen. Het iswaar, zom= mige bergen aan de boorden van de Roode Zee zyn van harde rorttteen, dewelke roodis, maardezezyn: weinig in getal. Van Swag«entot Alcocer „ het welkc een lengte van 136 mylen is, legt de zee vol alder= hande banken, en daar onder veel. koraalbanken, waar van zommige zeer wit, en anderewederom zeer rood zyn; deze waflen op de wys als de boomge- waffen, en zyn op veel plaarzen met een groene {lym: bedekt; op zommige plaatzen vertoonen deze een oranje en rosgeele koleur; het water op deze Zee, byzonder van Suaquen, en opwaarts aan, isongeloof= lyk klaar, zodanig dat 20 vadem diepte de grond konde gezien worden, Hert water heeft driederhande vlakken-door het fchynzel van de grond: op ’t zand wit: op demos of flym groen + op de koraal rood, Aan de boorden van de-Roode Zee openbaart zich dikwils een ziekte onder het fcheeps volk ‚ van pui- ften en fchurftachtige zweeringen , dewelke door purgeeren en aderlaaten geneezen word, Oje Na de Portugeezen isde Raade Zee uit Europa ook bevaaren van deHollanders, Engel{chen,Franfchen enz. Eenige Kooplieden tot Londen hebben een beurs uitge= maakt van 72000 ponden fterlings, om daar mede een Koophandel op Ooftindien opterechten ; hier by ver= kreegen zy brieven van voorfchryvinge van huane Koningin Elifabeth aan de Vorften van de Indiën, en zonden een Vloot van vier fchepen onder den Ge- neraal Jamrs LaNcAsrTer na de Indiën in ’t jaar z6or. Deze reis gelukte zo wel, dat zy noch een tweede togt ondernamen in ’t jaar 1604. met dezelf- de vier fchepen, maar onder den Admiraal Hendrik Middleton, die onder andere na de Maolukkas of Spe- cery-Lilanden voeren, om de Hollanders te onder- kruipen, en verícheide Comsptoiren begonden op se N reche November en December 1720. 569 rechtenin Ooftindien ; welke reis gevolgt wierd van een-derde, onder den Generaal Willem Keting, die meerder berigtvan de Roode Zee, van Arabien; en vanden handel van de Aloe van Socotora verkreeg. Pen handel „ dewelke de Engelfchen in de andere deë- len van Afie voorrkweekten, zal ik voorby gaan, maar alleenlyk, alstot myn onderwerp dienende,aan= merken dát. zy. zich op het Eiland: Sacotora, in de mond!’ van der. Arabifchen Zeeboezem, begonden ne= der te flaan, en zelf huisjes op te rechten. Zy on- derzochten dit Eiland in ’e jaar 1607. met de uiteríte naauwkeurigheid; zy vonden omtrent het hoofd van de Rivier, een uarlandwaartin, een zeeraangenaa- me Valley vol dadelboomen. Aan de ooltzyde van de Rivierwas DiBnee, een Steedjeflechtbewoondt, virgenomen ten tyde van den Dadel-oogft. Zy on- derzochten de Eilandjes by Socotora, de Twrre Ge- BROEDERS genaamt, en vonden dezelve klein, vol! klippemen onvruchtbaar, Zonder inwoonders, maar zeer wel voorzien van fchildpadden' en tortelduiven. Her Eiland AgoprrLcurtosis veel groorter,daar op zyn’ veel geiten , en ook verfch water. ’r EilandSocotora was ingenomen en wierd geregeert van de Arabieren. Hier word wyù van dade!s gemaakt, die zeer (terkis. De oude Ingezerenen noemen zy Karrers, dezedienen de Arabieren als.flaaven, maar zommigeleven vry, en zyn gevlucht in ontoegankelyke bergen, zy zyn zwarteralsde Arabieren; zy leven van de vifch,de- welke zy aan de zeekant overvloedig vangen, en van dadelen,. Op dít Eiland valt, gelyk gezegt is, overvloedig veel Aloe, Drekenbtoedt „ Dadelen, en Amber de grys; Dé koleur van de Plant Alveis hier doorgaans rood en ftekelig , met gekronkelde bia- den, dewelke zo vol fap zyn, dat het fchynt daar uit te willen barften; de belte ryd om de Aloe te maaken is, “als de wind uit het noorden waait, om- trent de maand September, en wel byzonder als het wart geregent heeft. Zy fhyden dan de Aloe-blade- ren wu Ieteine ftukjes, werpen die in een pur, de- welke {choon gemaakt en gevloert is, alwaar hetdoor Nia gier de $7o _Natuur- en Konft-Kabinet, de hitte van de zon aan ’t gelten geraakt, eneinde- lyk begint uit te vloeyen. Dit fap vergaderen zy, en kooken her opeen behoorlyke dikte; daarnadoen zy her in aarde potten, dewelke zy zeer dicht roe- fluiten , en laaren het zelve zeer lang in deze potten ftaan; naderhand doen zy het in blaazen, en ook in huiden, ook wel in kalabaflen, en hangen her in de wind te droogen , in dewelke het ftyf en hard word; in dien tyd wierd de hondert pond Aloe verkocht voor r2 ftukken van achten. De Koning van Soco- tora in 't jaar 1610. was de Zoon vande Koning van Fartach, die in oorlog wasmetde Turken van Aden, want de Lezer dient aan te‘merken dar, alfchoonde Turken deze Koningryken van Sauaa en andere on- der hun geweld hadden, de Arabieren echter in” ge- bergte en byna overal de meefter fpeelden. De da- dels, dietweemaalin'tjaar gewonnen worden, pluk- ken zy, als zy volkomen ryp zyn, de eerfte oogt is in July; geplukt leggen zy dezelve op een hoop, op een huit of vel dar fchuins legt, waar langs het dadel-fap in: potten loopt, en voor hun dadel-wyn verftrekt, bier na pellen zy de (teenen uit die dadels, en pakken dezelve valt in een huid, en dus konnen zy zeer lang bewaart worden, Op een andere wyze {nyden zy ook de geplukte dadels op, eneerzyryp zyn, haalen zy de (teenen daar vit, endroogeu dan dezeive; deze zyn de befte, en zyn volgens de ge- tuigenifle der Ooggetuigen alsgecandalifvers. De Kaf- fers vangen op ’t gebergte Civer-katrenin vallen, en verkoopen dezelve ( volgens bericht der Engelfchen) het ftuk voor z2 {tuivers. Het vleefch is hier duur, een koe kofte hier zo (tukken van achten „ een geir een ftuk van achten, twee (chaapen, die hier kiein zyn, een ftuk vanachten, Dus verre achtik de Aal- oudheid der Roode Zee eenigzinsafgehandelt re heb- ben; deszelfshedendaagze gefteltheid , eerfte onidek- kinge, fcheepvaarten Koophandel op dezelve,door de Hollanders, Engel!fche, Franíchen, Deenen, Portugee- zen,Vlaamingen enz. zullen wy na dezen afhandelen in de Natuurlyke Hiftorie van Arabien. Einde van het Vierde Deel, KORTEN INHOUD van %* Vierde Deel, of van’t Haif Jaar beginnende met de Maanden July en Augufty 1720, en eindigen- “de met de Maanden November en December 1720. incluis. K r N Egende Verhandeling vande Alzemeene Natuur- bke Hiftorifchryvers. 1. Dat de Natuurlyke Hi- ftorifchryversin dit Boek uitgetrokken worden , meer- der met oogmerk om dezelve op te helderen, uitte breiden, en de ftoffen , van dewelke dezelve hande. len, te verklaaren, als om maaar flechts Uittrekzels van dezelve te maaken. 2, Van de Zelfftandigheden, dewelke behooren onder het geflacht der Meraalen, en dewelke afgehandelt worden in het rs Boek van Fer- randus Imperatus. 3. Van de Metaliyne aardíche Vet- ten, alsde Zwavel, de Auripigment, de Sandarac, de Arfenicum, enz. 4. Vande Metaalen en Mineralen. $. Van de Kwikzilver. 6. Vande Kwikzilver-mynen, 7. Vande Sublimaat, Precipitaat, Cinaber. 8. Van de Antimony. 9, Van de Regulus van de Antimony,ge- meeneen yzerachtige, de Zwavel van Antimony, glas van Antimony, en andere bereicingen van Antimony. zo. Van het wezendlyk onderfcheidt der Metaalen en „Mineralen. zr. Beknopte befchryving van de we- zeridlykfte hoedanigheden van het Goud , Zilver, Lood:, Tin, Bifmuth, Koper, Yzer, Sraal. r2. Van de ftoffen of wezens, dewelke ftremmen en groe- yen in de Metaal-erts-aderen. 13. Van her onderf{cheidt dezer wezens. 14. Van de Zilver-erts, Lood-erts, Tin-erts, Yzer-ertsen *t onder!cheidt'van yzer, vande Kwikzilver-erts. 15. Vande Marcafitaasen derzelver Onderfcheidt. zó. Op welk een wyze de Metaalen groe- yen in haare Ertzen alsdoorgedrongefappen. 17. Van verfcheide goede voortekens der Metaal-erts-aderen. z8. Van her algemeen onderfcheidt der Meraal-erts- aderen. 19. Van de wyzen om de Errts uitde Meraal- erts-aderen te haalen en uit te werken, dewelke Zer. randus Imperatus befchryftin zyn 17 Boek. 20. Vande proeven der Ertzen ‚, om de gehalte en hoeveelheid van deszelfs metaal te vinden 2r. Door welke ftoffen de Mertaalen rafler gefmoiten worden, 22, Vande (toffen, À door KORTEN INHOUD. door dewelke de Metaal-fcheiding bevordert word, 23. Van de ftoffen, door dewelke de mertaalen be fchermt worden voor de roovende mineraal-fappen, zoutenenz. 24. Van de verfcheide koleuren der roo- ken en dampen der Mertaal-ertzen, en war-daar uitte ontdekkenis. 25. VandeSchey-zouten. 26. Vande proeven om de hoeveelheid en gehalte der zamenge- mengde Metaalente vinden. 27. Van detweefvorten van fmeltkroezen, in dewelke deze proeven gedaan worden. 28 Van de Afch ende fmeltkroezen van afch;, en van de kley bekwaam tot fmeltkroezen. 29. Van het groot gebruik des Loods, tor de fcheidinge en zui- veringe deredele Meraalen. 29. Van't beproeven der rjke Goud-erts, der ryke Zilver-erts , en dar her loodt ondienftigis tot he: Koper-erts,de Borax dien(tig tot de Loodt-erts en de Tin-erts. Ziet Natuur- en Konff- Kabinet Fulyen Auzuftyr72o. van pag. 7 tot pag. go incluis. 2. Negende Verhandeling van de Oudheid der Na- zuurlyke Hiftorien. 1. Een beknopte herhaaling van het verhandelde. 2. Befchryving van de naruurlyke Hifto- rie van den Berg Sinat en deszelfs omgelege landen. Van den Berg Horeb. 4. Vandelevenswyzeder Chrif- tenen, dewelke deze bergen bewoonen. $. Van de Manna , dewelke in deze Woeltyne noch dagelyks ver- aderrword. 6. Vande Manna van Calabrie. 7. Wet kede bete Schryvers over de- Manna zyn: 8. De Man. na word op verfcheide gewaffen gevonden. g. Vande Manna Tereniabinof Dauw-manna. ro Vande zwaa- re honingdaauwen opden Berg Libanon. rr. Dar uitde fuchrzo wel vloeibaare Manua, alsgeftremde Manna, - valt. r2. De Manana van Calabrie valt niet vir de lucht, maar is een traan of geftremt (ap uit de wilde Effchen- boom of den Orzus. 13. Alle de wilde effchen draagen geen Manna , maar alleen zommige boomen onder dezelve. 14. De tyd en manier, in en op dewelke de Manna aldaar vergadert word. 15. De Daauw-manna van den Berg Sinai hecft een fteenfappige hoedanig- heid, 16. Befchryving van de Manna der Kinderen Hraëts uit Mofes. 17. Waar in de Lucht-manna van ftee- nig'Arabien,Perfiea,Syrien enz. overeen komt mer, en waar in dezelve verfchilt van de Manua der Kinderen lfra KORTEN INHOUD. Iraëls. 18. Vande handmolentjesder Beduins, tot op= helderinde vanhet bereiden der Mannadoor de Kinde- ren Ifraëls, rg. Dat de Kinderen Ifraëls, behalven dé Manna, ook alderhandefpys in de Woeftyne van ftee, pig Arabiengegeten hebben , word bewezen. 20. Van de Maftix:manna. 21. Van de kennille der Aalouden vande Manna, 22. Dat in Italien en Vrankryk insge- tyks Manna uirde lucht valt, alsook dar in Polen een zaad (Manna)gevonden word. 23. De Manna van Ca- labrie is vericheiden; de Manna vanden heiligen En- gel,de Manna van Sicilien, van Jolfa Nova, van Briangon „ moch van werfcheidefoorten ven Manna. 24: Van de twee verfcheide wegen van Suez na den Berg Simaien Tor, en vanTor na Suez. 25. De Sradt Zor befchreven , als ook deszelfs landen en boorden vande Roode Zee op die reis. 26. Van de vifchrykheid der Roode Zee by Zur, en welke foorten van vifch al- dâar gevangen worden. 27. Van de vis-{chuitjes en vaar- tuigjes, dewelke opdie plaatzen op de Roode Zee ge- bruiktworden. 28. De Dadelboomen en de Wyn var Tor befchreven. 29. De verwonderenswaardige meft van een foort van hagediffen. 30. Vande wilde plant- gewaffen tuûlchen Zor en Suez. zr.’ Belchtyving vande Stadt Súez, 32, Eeriige byzonderheden van fteenach- dg Arabien. 33. Waarde Timmerwerven van Salomon „ ände Roode Zeegeweeft zyn. 34 Vande Steden 4ila, „Afiongaber ‚Madian. 35. Van de gefteltheid en‚ko- deur der bergen van fteenig Arabien. 36. De woeftyne der Kinderen Ifraëls wierd in ver{cheide woeftynen ver- deelt. 37. Van de kieine reis-téritjes gebruikelyk in Arabien. 38. Van de warerbakken , regens „ zan- ‘dige winden vande woeftyne van Mofes, en de groo- te koude by nacht, en de warme Bronnen Ziet't zelf= de Kabinet ,„ van pag. go. rot pag. 153. 3. Elfde Verhandeling van het'Gond. 1, Van het ‘brandend‘holby Forfcharz ; de heete baden van Bance en veel andere plaarzen ; de Kryt-putten van alderban. „de aangenaame koleuren ; een-hooge Rors by Schem- nitg van wonderlyke koleuren , vande ffeen Sralaëii- ‘zes, 2. Van verfcheide wonderlyke Zourmynen in Hon- garyen. 3. Van de Kwikzilver-myn by de Stadt Iária. 4, Van de Loodrt mynen in Opper-Carinthie. s. Ae e KORTEN INHOUD. de plants-gewyze wegeratie der Meraalen en Minera- en, en derzelver verfcheide ingemmatien. 6. Zom- * mige Metaalen groeyen als uit Kriftal, gelyk als her lood: , tin; enz. ander geheel zuiver, gelyk zomryds het zilver, goud, kwik enz, in alderhande verwonde- rens waardige gedaanten en geeftige uitbotringen. 74 Van het gevoelen der Aalouden over de groeyinge der Meraalenen Mineralen. 8. Vande overeen komft der Metaalen merde edelegefteentens. g Van verfcheide- ingemmaiten, en ook Kriftal-fchietingen. ro De Me taâlen, Mineralen, fteenen enz. worden geboren in de ingewanden der aarde uit hunne zaaden, wortelen enz. gelyk de planrgewaflen boven op de teel-aarde. rr. Vande Gibs, de Amianthus, de Aflracites, het Sal Gemme ‚de Borax, de Zuiker, Keuken-zout, en andere Kriftalfchietingen en fteenwordingen enz, Zies't zelfde Kabinet, vanpag.154-tot pag. 192. 4 Tiende Verhandeling van de Alzerneene natuurly- ke Hiftorifchrywers. 1. De proef van de Bifmuth. 2. Dat het Kwikzilver op verfcheide manieren beproeft word. 3: De Yzer-erts word beproeft door de zeilfteen enz. 4. Defcheiding der gemengde Metaalen in t groot. 5. De fcheiding der gemengde Metaalen der Aalouden. 6. De fcheiding van het Zilver uithet goud. 7, De fchei- ding van 't goud uit 't zilver. 8, Op welk een wyze be- proeft word,hoe veel zilver in ’t koper gevonden word; hoe veel zilverin’ttin gegroeiris, alzo ook in ’tloodr. g. De ontdekking der waarde dcor dertoersfteen , ís niet zo naauwkeurig noch zeker , als door't vuur. 10. Van de keur-roedjes tot ontdekking der gehalte en hoeveelheid van her zuiver goud , en derzeïiver verdee- ling in 24 deelen of karaaten. rr. Vande keur-roedjes voor ’tmengzel van goud met enkeld koper. 12, Vande keurroedjestot onrdekkinge der zamenmenging, die zeer gemeen is, uit goud, zilveren koper. 13. Vande keurroedjes tot de gehalte van het zilver gemengt met koper ; deze zyn ver{cheiden. 14. Van 't 18 Boek van Ferrandus Imperatus , en de drie onderfcheide affchei- dingen der Metaalen in ’talgemeen. 15. Vande groote fmelt-ovens. 16. Aanmerkingen over de uirbranding en (melting der Meraal-erts 17. Van de gefmoite Mar- cazyt, de fcosien der verbrande fteenftoffen, en 'tge- {molte re ril ne KORTEN INHOUD. fmolte en gemengde Metaal, mitsgadersde Cadmia, Pompholyx. 18. Dar de fmelr-ovens verfcheiden zyn, en waarom. 1g. Vande verfcheide wyzen van fmelten, en van ’tloodt. 20. Van de noodzakelykheidder ver- welfzels van deovens. 2x. Vande verfcheide uitkoo- kingen des Gouds, die zeer aanmerkelyk zyn , en van den grooten dien{t des yzerstor befcherminge van het Goud. 22. Van de verfcheide uitkookingen des Zilvers, des Kopers enz. Ziet Natuur-en Konft-Kabinet Sep- temberen Oötoberx720. vanpag. 195 totpag.240. — 5. Tiende Verhandeling van de Oudheid der Nataur- byke Hiftorien, z. Van de Natuurlyke Hiftorie van de Roode Zee. 2, De hedendaagze Roode Zee is nietde Roode Zee der Aalouden , maar flechrs een Boezem vandezelve. 3. Datdoor deze aanmerking de aaloude Schryvers beter konnen verftaan worden. 4. Waarom deze Zeede Roode Zee genaamt word, en hoe by de Arabieren genaamt word. $. Vande lengre en breedte vandeze Zee, volgensde Aalouden. 6. Dart deze Zee gevaarlyk is voor groote{chepen. 7.Of de Middeland- _fche Zee zich in de Roode Zee ontlaft. $. De heden= daagze Roode Zee vermaart bovenalle Wateren, om den doortogt van Molesen ’tverflinden van het leger van Pharao. g.Dit Wonderwerk befchreven uit Mofes, 10. Van de neuswysheid zommiger Philofophen, in ’t uitleggen van dit Wonderwerk. rx. Van de zool en gee durigefchuuring, dieindelengteen in het midden van de Roode Zee gevonden worden. 12. Van de Goud- mynen gelegen aan de boorden vande Roode Zee. 13. Vande Natien, dewelke de aande Roode Zee gelege landen bewoonden ten tyde van Agatharchides.14 Van de Ichthyophagi, en derzelver manier van viffchen en levenswyze. 15. Vande aaloude Koopfteden en havens ZM yos Hormos, Berenice, Ptolemais Ferarum, Adulis, het, Eiland Orine ‚de Stadt Cofves, Axomites. 16. Vanden Koning Zoftales, ten tyde van Arrianus. 17. Vande Stadt Dira, Avalites ‚de Kaap Aromata,en den Koop- handel dezer (teden ten tyde van Arrianus.1ö.Van't Eis laad vanDioftorides of Socotora.1g Van deSteden aande zyde van Arabien, alsde Steden Cana, Arabra,ender- zelver vermaarde koophandel , als ook van veele aan- merkelyke aaloudheden,raakende den Koophandel.20 Vag KORTEN INHOUD. ‘Van de Steden Madòce,Ocelis. 21, De aaloude en zeer wermaarde Koopl(tadt Muza,de Steden Sacacia, Pudni, Sabe, Ambe,Bade. 21. Vande groote Vloedt Betius, de Volkeren Caffanifi. 22 De Sradr Thebe, Zabram, Modia. za ven verfcheide aaloude Volkeren. 23. Vaude Sradt Eland, ‘en vorder andere zaaken en aantmerkens waar= dige Aaloudheden , dewelke zo overvloedig en korte. Iyk vafgehandelr in deze Verhandeling gevonden wor- den } datzulks in geen Kort Begrip kan uitgebeelt wor- den. Ziet'rzelfde Kabinet vanpdg 21. tot pag. 336. 6. Tu aalfte Verhandeling vanhet Goud 1, Vande Loopgraaven,Mynen, Putten, Wellenenz. 2. Vande. Purhutren, Wind-azen, verfcheide foorten van putten‚en derzelver toettelling en onderfcheiden gebruik. 3. Van deLoop- of Myngangen 4 Van de bekleedzels der pur- tenen folderingen der loopgangen.s- Van de Water ka- maalen en groote waterwerktuigen. 6. Van de verfcheide foorten vanloopgangen. Ziet 't zelfde Kabinet, van pag. 337: tot pag. 303. 7. Elfae Verhandeling wan de Algemeene Natuurly. ke Hiftorifchrywvers. 1. Vaán de uitkookinge van het Tin, dewelke een oven van een byzondere zámentftel. linge verei'cht. 2. Tot de uirkookinge vanhet Tin is piet zulk een zwaare hittevan nooden „ alstorde an- dere Metsalen. 3. Vande uvitkookingedes Yzers, en de groote kragt des vuurs dewelke daartoe veréifcht word. 4. Debeteiding van *t Staal vit Yzer en fteen. 5, Vande icheidinge der gezuiverde gemengde Metaalen doorfcheywaters, doorfeheypoeders, endoor ’t vuur. 6. Ván de Mineralen enfcheygeeften, dewelke tor de feheidinge der Metaalen gebruikr worden , mitsgaders vande Schevpoeders 7. Van deze fcheidingen door 't vuur in groote ovens, en *t toeftellen dezer ovens van de tweede ordre, 8,-Van 'taanmerkelykaïthaalendes Zilvers uitt Koper. g- Van de uitkookinge des Zil- versuit’t Loodt, uit’ yzer. ro. Vas de Verwarideling der Metaalen. Ziet 's Kabinet November en Decem. ber r720. van paz. 397. toi pag. 439. … 8. Elfde Verhanueling van de Oudheid der Natuurly- keFliftorien. 1. Behelft de Natuurlyke Hiftorie vande Roode'Zee , en word vervolgt na ’t vervolg der tyden, for op de verrichtingen der Portugeezen, Ziet hes zelf. He Kabinet , wan pag.440 tot paz. 570, Ì WOEDDE NEI et ‘ * B xl Doode Zee WoErEsT ARABIE Tropicus Cancr me er. Salaqua EN Ln elden a vs Sef ddulis — ne woor defe de WE enigste Zeehaven 4 Dale gp rdessine. & KAn 4% GE Sn PS ehm sf Er P Sicaat van Babelmandel SN CE LLand{chap Zeila br Beolemaeus Avalfites eid ve Tu)